Ijï ^ivBRIEK V/l/y jï ^ivBRIEK V/l/y F.J.V.VAN PEIS H EUVET
\'SGRAVE\'NHAGF. ,
oct.
39
-
, ■ \' :VV-
v -iH ,
■
MYTHOIOamp;ISCH\' quot;WOOKDMBOEK.
m
DOOK
Conrector aan de Latijnsche school te Arnhem.
Bewerkt naar aanleiding vq.11 Terwen, Handwoordenboek der Mythologie.
I. Oostersclie-, II. Q-rieksclie- en Roraeinsclie-III. Gerraaansclie en Noordsclie JVEytliologie.
\'s Gravenhage , D. A. T HIE ME. 1875.
DOOR
Conrector aan de Latijnachc sohoo! te Arnhem.
D. A. THIEME. 1875.
Bewerkt naav aanleiding van Terwen, Handwoordenboek der Mythologie.
II. Orieksclie- en Romeinsclae- Mythologie.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
De uitgever van dit werk, die eigenaar geworden was van )•gt; Terwen\'s Handwoordenboek der Mythologiequot;, verzocht den ondergeteekende door eene nieuwe bewerking te voorzien in de leemte, welke ontstond toen de vorige uitgaaf geheel was uitgeput.
Gaarne aanvaardde deze die taak. Vooral hierom gaarne, omdat de mythologie in de allereerste plaats die wetenschap is, welke het mogelijk maakt, ook voor leeken, eenen diepen blik te slaan in het leven der oudheid, waarin men byna evenveel punten van verschil als van overeenkomst met het tegenwoordig maatschappelijk leven aantreft. Ten andere is het niet alleen onmogelijk, niet slechts de vertalingen van oudere dichters, die gelukkig meer en meer in onze beschaafde kringen hunnen weg weten te vinden, zonder kennis der mythologie te verstaan, maar de bewering is voor-
waar niet te stout, dat b. v. Schiller, Goethe en Shak-spear zonder die kennis een gesloten boek moeten blijven. Eeden genoeg, om te trachten in eene behoefte, welke bij ieder, die naar ontwikkeling streeft, zich moet doen gevoelen, te voorzien.
Het aangevangen werk leverde evenwel meer eigenaardige moeilijkheden op, dan de bewerker had verwacht. Vooreerst is de wetenschap zeer vooruitgegaan, sinds de Heer Terwen zijnen arbeid in het licht zond, en is niet alleen in de methode van behandeling eene groote wijziging tot stand gekomen, maar ook de voorraad van kennis met eene ruime stof vermeerderd. Dat de omvang van het werk daardoor moest toenemen, spreekt van zelf. — Maar bovendien bleek bij de bewerking al dadelijk de noodzakelijkheid van eene geheel nieuwe verdeeling der stof. Alles zoo door elkander te plaatsen als in de vorige uitgave was geschied, gedoogde de tegenwoordige toestand der mythologische wetenschap niet. Deze gebiedt te verdoelen, zoo men haar wil be-heerschen. Vandaar dan ook de splitsing van dit woordenboek in drie deelen. Voor het oogenblik bestaat, naar de bewerker meent, de meeste behoefte aan een woordenboek, dat de Grieksche en Romeinsche mythologie behandelt en in de Nederlandsche taal is geschreven. De historische volgorde wordt wel is waar daardoor verbroken, maar de bewerker hoopt, dat de tijd niet verre zal zijn, waarop zij is hersteld.
Bracht het zwarigheden mede in deze drieledige verdeeling eene behoorlijke afscheiding te maken der verschillende groepen, waartoe de mythologie der onderscheidene volken kan worden teruggebracht, niet minder
moeilijkheden leverde de verhouding op, waarin de Grieksche en Eomeinsche mythologie in deze nieuwe uitgave tot elkander moeten staan. Naam en wezen toch der later tot één zelfde wezen tesamengesmolten godheden, waren oorspronkelijk ten éénenmale verschillend, De verwarring, die de Eomeinsche dichters hebben gesticht door Grieksche en Eomeinsche godennamen door elkander te mengen, door lupiter als gelijkluidend met Zeus en Minerva voor Athena te gebruiken, heeft op de studie der mythologie nadeelig gewerkt en het minder gemakkelijk gemaakt een helder begrip te vormen van de persoonlijkheid der verschillende godheden, die de uitdrukking waren der godsdienstige overtuiging van twee spruiten van denzelfden stam , welke zich op geheel verschillende wijze hadden ontwikkeld.
Wat de spelling der namen betreft, heeft de onder-geteekende gemeend de Grieksche spelling te moeten behouden. De oudere zuster heeft al te veel boven hare jongere voor, dan dat men haar die eer zou mogen ontzeggen.
Over den samenhang der verschillende mythologiën te spreken, zou hier nog niet op zijne plaats zijn. Eene inleiding, voor het gansche werk gevoegd bij het laatst te verschijnen deel (de Oostersche mythologie), zal daarover handelen.
De afbeeldingen zijn voor verreweg het grootste gedeelte uit het woordenboek van den Heer Terwen overgenomen. Enkele nieuwe, zooals b. v. de Venus van Milo (Zie Aphrodite.), Euterpe, en andere toonen, dat de uitgever gaarne den bewerker, waar hij kon, terzijde stond.
Ten slotte een woord van dank aan Dr. W. N, Du Rieu te Leiden. Met raad en daad stond hij den bewerker terzijde en menige voorstelling ware minder juist geweest, zoo hij niet met zijne kennis, geput uit eigen nauwkeurige, en langdurige aanschouwing van hetgeen de oudheid ons heeft overgelaten, den ondergeteekende behulpzaam was geweest.
Dr. T. T. KROON.
Arnhem 6 October 1873.
IX.
Grieksche en Romeinsche Mythologie.
ABADIR. (Grieksch). Zie Baitylia.
AB ANTI AO EN. (Grieksch). Nakomelingen van Ahas^ït Abas, Akrisios, Danaë, Perseus en Iclmon.
ABaRIS. (Grieksch), een priester van Apollo, wiens persoonlijkheid tot het gebied der mythologie schijnt te moeten gebracht worden, de zoon van Seuthes, welke naam wellicht eene verbastering is van Skythes, den mythischen stamvader der Sky-then. In hem wordt als het ware de legende gepersonificeerd, die verhaalde van het overbrengen van den Apollodienst naar meer noordelijke gewesten van Griekenland. Volgens de sage kwam hij bij gelegenheid van een\' hongersnood, die öf alleen in zijn vaderland öf door de gansche wereld heerschte, en die slechts door gebeden en geloften kon worden gekeerd ten gevolge van een bevel van een orakel van Apollo naar Griekenland en wekte daar opzien en bewondering door zijne vreemde kleecling, zijn eenvoudig gedrag en zijne rechtvaardigheid in handel en wandel. Hij sprak en gedroeg zich geheel als een beschaafde Griek. Als een verzoenend profeet trok hij Griekenland door en gaf uit naam van Apollo orakels. In Sparta deed hij eene pest ophouden, en genas ook elders zieken door zijne tooverfonnulieren. Spijs of drank nam hij nooit en met eenen gouden pijl, dien hij van Apollo gekregen had, vloog hij over land en zee. Men wist ook te verhalen van geschriften van Abaris, die verzoeningsformulieren en orakelspreuken zouden bevat hebben en van sommige door hem vervaardigde gedichten tot lof van den god, dien hij uitsluitend vereerde. Omtrent den tijd zijner optreding in Griekenland is niets met zekerheid te bepalen. De berichten der oude schrijvers daarover loopen geheel en al uiteen.
ABAS. (Grieksch), een koning van Argos, zoon van Lynkeus en Hypermnestra, de dochter van TJanuos. Hij was de vader van
1
Abas—Abracai.
koning Akrisios, wiens dochter Danaë door Zeus bemind werd, uit welke verbindtenis de held Perseus ontsproot. De nakomelingen van Abas heetten Abantiaden. Hn was de nationale heros van den stam der Ah anten, een oud-Grriekschen volksstam, die een groot deel van het eiland Euboia bewoonde. De oude mythographen maken vooral melding van zijn schild, waarvan onder anderen verhaald wordt, dat, toen de door hem onderworpen volken tegen Argos, over welke stad hij als zijn vaderlijk erfgoed het bestuur had gevoerd, oprukten na zijnen dood, zij alleen door het aanschouwen van dat schild, dat een jongeling in den strijd droeg, verschrikt terugvloden. De Eo-meinsche dichter Vergilius maakt ook melding van het elk oproer dempende schild van Abas dat door den Trojaanschen prins Aeneas aan de Danaërs (Grieken) ontroofd en in den tempel van Apollo te Actium als wijgeschenk zou zijn opgehangen. Waarschijnlijk heeft de dichter hiermede willen doelen op de rust en den vrede, die door den slag van Actium, waarin de latere Eomeinsche Keizer Augustus de zege behaalde aan de wereld waren teruggegeven.
Er komen in de mythologie nog verscheidene andere personen met den naam van Abas voor, o. a. een makker van Perseus, een makker van Diomedes, die in een vogel veranderd werd, een Trojaan, die Aeneas vergezelde, een Kentaur op de bruiloft van Peiritho\'ós, enz.
ABDëRTJS. (Grieksch). Een lieveling van Herakles, die, ter-wyl deze de Bistunes bestreed door de paarden van den Thraki-schen Koning Diomêdes werd verscheurd. Zie verder Herakles.
ABEoNA. (Eomeinsch). Eene godheid der Eomeinen, welke bij het begin eener reis werd aangeroepen, terwijl men bij den terugkeer zich tot de godin Adeona wendde Ook riep men den bijstand dezer godheden in bij de eerste pogingen van kinderen om te loopen.
ABORIGrfNES. (Eomeinsch). Oudste, mythische bewoners van Italië. De naam beteekent: «die er van het eerste begin af geweest zijn.quot; In de legenden, welke de oudste Eomeinsche geschiedenis uitmaken wordt deze naam gegeven aan een stam, die in het land der Sabijnen zijne woonplaats had. Men heeft den naam Aborigines ook verklaard als eene verkorting van Arborigines, d. i. »uit boomen geborenen.quot; Zoo zouden ze nog meer verwantschap krijgen met de Grieksche Autochthonen. (Zie aldaar.) De Aborigines werden voorgesteld als ruwe en onbeschaafde menschen, die bosschen of holen tot woning kozen en zich voedden met boomvruchten, die zonder orde of wet leefden , geen akkerbouw kenden en geene enkele hoogere behoefte gevoelden.
ABRACAX of ABRAXAS, een woord, dat dikwijls voorkomt op gesneden steenen van verschillenden vorm, met allerlei wonderlijke|afbeeldingen, uit samenstellingen van menschelijke
8
Abracax—Abydos.
ledematen, hanenkoppan en slangen bestaande, meestal uit de tweede en volgende eeuwen onzer jaartelling dagteekenende. Deze abraxassteenen zijn, naar sommigen beweeren, afkomstig uit Syrië. Egypte, enz. Wanneer de griekscbe letters van dit woord als getabnerken beschouwd en opgeteld worden, verkrijgt men 365, het getal van de dagen des jaars. Bij de gnostische secte der Basilidianen schijnt het gediend te hebben om God als den Schepper der 365 hemelen aan te duiden. Deze verklaring mist evenwel alle wetenschappelijke zekerheid. In lateren tijd heeft men den naam van abraxas-steenen of abraxas-gemmen gegeven aan die gesneden steenen, waarop mystische of symbolische voorstellingen worden aangetroffen, die ontsproten schijnen te zijn uit eene vermenging van Egyptische, Joodsche en Grieksche godsdienstige denkbeelden; ja zelfs werd en wordt die naam daarop toegepast , hetzij het woord Abraxas op den steen wordt aangetroffen , al dan niet. De meeste dezer steenen werden, naar het schijnt, in Alexandrië vervaardigd. Zij dienden meestal tot talismans.
ABSYRÏOS of APSYKTOS. {AbsyHus of Apsyrtus) (Grieksch), een zoon van Koning Aiêtex van Kolchis, werd als kind door zijne zuster Medeia, toen zij met lawn vluchtte, vennoord en in stukken gesneden, die zij op hare vaart in de rivier de Phasis wierp, om haren haar vervolgenden vader een eind weegs vooruit te komen. Want zij verwachtte, gelijk ook geschiedde, dat deze de verstrooide ledematen bijeenzoeken en daardoor tijd verliezen zou. Volgens eene andere mythe was Absyrtos reeds volwassen, toen hij gedood werd, en werd hij nadat hij lason en de overige Argonauten reeds had ingehaald door of met behulp van Medeia vermoord op een aan de kust van Illyrië gelegen eiland, dat met de omliggende eilanden de groep uitmaakte, die naar hem Apsyrtische eilanden werd genoemd.
ABUNDANTIA. (Eomeinsch), de godin van den Overvloed, (Zie Ubertas.), bijna identisch met eene personificatie van eene der karaktertrekken van de godin Geres. Zij werd inzonderheid op munten als eene jonge maagd, met bloemen bekranst, afgebeeld, in de linkerhand eene koornschoof houdende , wier inhoud zij langzamerhand op de aarde uitstrooit; in de rechterhand eenen hoorn des overvloeds vol bloemen en vruchten, welks opening naar beneden gekeerd is. De romeinsche keizerinnen lieten zich gaarne onder deze schoone ^odeng-estalte afbeelden.
AByDOS. (Grieksch), eene stad op den aziatischen oever van den Hellespont, tegenover Sestos. In de mythologie is zij beroemd door de liefde van Leander voor Hero (Zie aldaar.) — Eene stad van denzelfden naam lag in Opper-Egypte, aan den westelijken oever van den Nijl, waar in overouden tijd een groote tempel van Osiris was en diens graf getoond werd.
3
1*
Acarman—Acheloös.
ACAENAN. (Grieksch). Zie Akarn an.
ACASTUS. (Grieksch). Zie Akastos.
ACaMAS. (Grieksch). Zie. Akamas.
ACADëMUS. (Grieksch). Zie Akademos.
ACCA-LAREHTIA. (Eomeinsch), de vrouw van _ den herder Faustulus, die Romulus en Eemus opvoedde. Eigenlijk eene oude godin van het Romeinsche land, die zoowel zegen als-dood kon aanbrengen. Aan haar werd dezelfde heteekenis gehecht als aan Fauna. (Zie aldaar.) In eene geheel andere sage komt ze voor onder de namen Lupa en Luperca. Volgens anderen was zij een meisje, dat de liefde genoot van Hercules. Eens namelijk gebeurde het tijdens de regeering van Rome\'s vierden Koning Ancus Martius, dat de bewaker van den tempel van Hercules het waagde den god voor te stellen, om met hem te dobbelen. Won hij het, dan zou de god hem iets goeds moeten verleenen; was Hercules de gelukkige, dan zou de tempelbewaarder verplicht zijn hem een rijkelijk maal te bereiden en een schoon meisje tot hem te voeren. De tempelbewaarder verloor. Hij hield zijn woord, maakte eenen maaltijd gereed en sloot des nachts Acca Larentia, de schoonste der meisjes, die zich daartoe leenden, in den tempel op. Toen zij den volgenden morgen wegging, beval haar de god, door eene vriendelijke bejegening te trachten zich de liefde te verwerven van den eerste, dien zij ontmoette. Dat was een ongehuwd, reeds bejaard man, Tarutius genaamd. Deze kreeg haar lief, nam haar tot vrouw en liet haar bij zijnen dood al zijne goederen na, die zij aan het Romeinsche volk vermaakte. Daarom werd een jaarlijksch godsdienstig feest ter harer eere ingesteld.
ACHAEUS. (Grieksch). Zie het volgend artikel.
ACIIAIOS. (Achaeus) (Grieksch), een zoon van Xuthos en Kreüsa, de broeder van Ion en de kleinzoon van Hellen; hij was de mythische stamvader der Achaiërs.
ACHaTES. (Romeinsch), de trouwe makker van den held Aeneas op zijne vlucht van Troje; zijn naam wordt spreekwoordelijk gebruikt om een trouwen vriend aan te duiden.
ACÏÏELüöS. (Grieksch), de stroomgod der rivier, wier wateren de grensscheiding tusschen de beide westelijke landschappen van Midden-Griekenland: Akarnanië en Aitolië vormden. Hij was beroemd door zijnen strijd met Herakles om de schoone Délaneira, waarin Herakles slechts na veel moeite zegevierde. Eerst veranderde de stroomgod zich in eene vreeselijke slang, die den held bijna verworgde, vervolgens in eenen stier. Dezen overwon Herakles; hij brak hem een hoorn af en om dien terug te bekomen moest zijn verslagen mededinger hem den hoorn van Amaltheia uitleveren. Volgens anderen maakten de nymphen van den afgebroken hoorn den hoorn des overvloeds. Aangaande de afstamming van Acheloös zeide men, dat hij
4
Acheloös—Acherusia.
de oudste der drie duizend zonen van OkeYmos en Thetis was; volgens anderen was hij een zoon van den zonnegod Helios en van Gaia (de Aarde). Uit zijne verbindtenis met de Muzen ontstonden de Seirenen, die daarom naar hem Acheloïden heetten, zooals men ook alle stroomnymphen dikwijls noemde. Oorspronkelijk weid aan het woord Acheloös de beteekenis gehecht van rivier in het algemeen, even als aan Okecmos die van zee in het algemeen.
ACHÖEON. (Grieksch), een stroom in de onderwereld, gelijk de Styx en de Kokytos. Volgens eenigen was hij de zoon van den zonnegod Helios en Gaia, (de Aarde), en gaf hij aan de den hemel bestormende Titanen water te drinken. ïot straf daat-voor werd hij in eene slijkerige rivier veranderd en naar de onderwereld verbannen. Volgens anderen schonk De meter hem het leven in eene donkere grot van het eiland Kreta, en omdat hij het heldere zonnelicht hinderlijk vond, daalde hij vrijwillig in de onderwereld af, en werd hij eene rivier, die Zeus, om de aangevoerde reden, zwart, troebel en bitter water deed bevatten. Over zijn somber water geleidde Charon de zielen der afgestorvenen. In de oudheid waren er verscheidene rivieren van dezen naam, waarvan de bekendste in Thesprotië, een deel van het Grieksche landschap Epeiros (Epirus), lag. Deze Acheron ontspringt beneden Dodo na, en stroomt in het slijkerige meer Acherusia; daarna neemt hij den Kokytos op en stort zich in de ioni-sche zee. Hij heeft een walgelijk smakend water, dat giftige dampen uitwasemt. Even als de naam Acheloös diende ook de Acheron (welke naam van denzelfden stam wordt afgeleid) tot algemeene benaming voor rivieren. Niet alleen in Griekenland, maar ook in het door Grieken bewoonde zuideljjk deel van Italië werd die naam aangetroffen. In den Acheron, die door het Noorden van het Italiaansche landschap Bruttium stroomt vond in 332 voor Chr. koning Alexander van Epeiros zijnen dood. t)at de fantazie der Grieken reeds vroeg den Acheron tot eene rivier van het duistere schimmenrijk maakte, had deels zijne oorzaak hierin, dat hij in Thesprotië zich nu en dan bruischend in diepe afgronden stort en geheel onzichtbaar wordt, terwijl hij gedurende zijn ganschen loop iets sombers en angstwekkends heeft, deels daarin, dat men den naam van den Acheron met «yos, d. i. »smartquot; in verband bracht, even als dien van den Kokytos met xwxóstv, d. i. »weenen\' \'• Bij de Etruskers droeg eene afdeeling hunner heilige boeken zijnen naam.
ACHERUSIA. (Grieksch), een slijkerig meer in Thesprotië, (Zie het vorig artikel.) waardoor de AcKeron loopt. De naam van dit meer werd even als die van den Acheron in het volksgeloof der Grieken op eenen/we/(for overgedragen. Daaren
boven dragen nog verscheidene andere meren dezen naam, b. v. een meer in het Italiaansche landschap Campanië, waardoor men
5
Acherusia—Achilles.
verhaalde, dat Herakles naar de onderwereld was afgedaald. — Een dezer meren lag hij Memphis en de Egyptenaren Toerden hunne dooden daarover, om die op eene groote gemeenschappelijke begraafplaats te begraven.
ACHILLES, eigenlijk Ach111 eus (Grieksch), de zoon van Peleus, den koning der Myrmidonen in Thessalië, en de Nereïde Thetis, de dochter van Ne reus, de kleinzoon van Aiakos {kcacvLs) en derhalve uit het geslacht van Zeus gesproten. Hij was de dapperste , schoonste en verhevenste van alle Grieksche helden, die naar Troje trokken, en de grootste figuur in de Ilias van Homeros, die in dit heldendicht zijne daden bezongen heeft, zonder evenwel iets van zijn leven vóór den tocht te verhalen. Dit leven was volgens latere schrijvers zeer rijk in wonderbaarlijke gebeurtenissen. Dadelijk na zijne geboorte, dompelde zijne moeder hem in de wateren van den Stj/x, om hem onkwetsbaar te maken, hetwelk haar ook gelukte, behalve aan den hiel, waaraan zij hem bij het indompelen vastgehouden had. Zijn vader gaf hem tot leermeester Phoinix, den zoon van Amyntor, die hem worstelen, loopen, rijden en het citherspel leerde; bovendien kreeg hij van Cheir on , den Kentaur , onderwijs in de heelkunde. Hij legde zich in zijne jeugd op de muzyk en dichtkunst toe, maar de Muze Kalliope verscheen den knaap in den droom, en zeide hem, dat zij hem van hare geschenken slechts zooveel wilde geven, als hij noodig had om toekomstige droefheid te verzachten, of om een gastmaal op te luisteren. De Moir en (Parcen), Pallas en 5;ij hadden daarentegen besloten, dat hij een krijgsman worden zou; daarom moest hij zich in den wapenhandel oefenen; zij zouden hem eenen zanger verwekken, die zijner waardig was. Reeds bij zijne geboorte was hem een kort leven voorspeld. Om hem aan dit noodlot te onttrekken, liet zijne hefhebbende moeder geen middel onbeproefd. De ziener Kalchas verkondigde echter, toen de knaap negen jaren oud was, dat de stad Troje zonder hem niet zou kunnen genomen worden; zijne moeder ïhetis verborg hem daarop, als meisje verkleed, bij de dochters van den koning Lykomëdes op het eiland Sky ros, alwaar hij door zijne verbindtenis met diens dochter Déidameia eenen zoon, \'Pyrrhm kreeg, die naderhand Ncoptotëmos genoemd werd. De ziener Kalchas maakte ondertusschen aan de Grieksche vorsten zijne verblijfplaats bekend, waarop de listige Odysseus (Ulysses) zich naar het hof van Lykomedes begaf en Achilleus door eene list onder de meisjes ontdekte. Hij legde namelijk by de geschenken, die hij aan deze aanbood, ook een zwaard, en liet de krijgstrompet blazen; de jongeling greep terstond naar de wapenen en verried zich daardoor. — Op deze wijze ontdekt en genoodzaakt om aan den tocht deel te nemen,
6
Achilles.
7
vertrok hij met vijftig schepen, vergezeld door zijnen leermeester Phoinix en zijnen vriend Patroklos naar Troje. Achilleus had te kiezen tusschen een lang en vreedzaam, maar roemloos leven en eenen vroegtijdigen, maar beroemden dood; tot groote droefheid zijner moeder koos hij dit laatste. Gedurende de eerste jaren van den trojaanschen oorlog verwoestte hij twaalf steden op de kust en elf midden in het trojaansche gebied, en zoolang hij in de gelederen der Grieken streed, behielden zij steeds de overhand op de Trojanen. In alle gevaren stond hij onder de bijzondere bescherming van Pallas Athena en van Hera. — In Lyrnessos, eene der door hem veroverde steden maakte hij Briseis, de dochter van Brises, buit. Later werd deze hem door Agamemnon, den opperbevelhebber der Grieken ontroofd, omdat hij zelf de schoone Chrysns, de dochter van Chryses, een\' priester van Apollo, aan haren vader had moeten teruggeven, om de pest, die Apollo over het Grieksche leger gezonden had, weder af te wenden. (Zie Chryses). Achilleus geraakte hierdoor in heftigen strijd met Agamemnon en het is deze twist, waarmede de Ilias van Homeros aanvangt. Van nu af nam Achilleus geen deel aan den strijd; zelfs toen de Grieken in den grootsten nood verkeerden, weigerde hij alle hulp. Herhaaldelijk werden deze dan ook verslagen en groot waren de verliezen die de dappere Heldor hun toebracht. Algemeen werd het erkend, dat, zoo Achilleus zijnen bijstand nog verder bleef weigeren een smadelijke terugtocht het eenige middel tot redding zou zijn. Agamemnon liet daarom aan Achilleus de schitterendste aanbiedingen doen, doch de held weigerde om zich aan zijne werkeloosheid te laten ontrukken. Eindelijk, toen de Trojanen zelfs begonnen de schepen der Grieken in brand te steken, gaf hij op diens dringende beden aan zijnen geliefden vriend, speelmakker en wapenbroeder Patroklos verlof, om in zijne plaats en in zijne wapenrusting met de Myrmidonen den vijand te gemoet te trekken; maar hoe dapper Patroklos ook streed, hij viel door de hand van Hektor, die zich van de o wapenrusting van Achilleus als rechtmatigen buit meester maakte. Toen Achilleus deze treurmare hoorde, barstte hij in tranen uit over dit smartelijk verlies; maar weldra maakte deze diepe smart plaats voor de hevigste woede en besloot hij het lijk zijns vriends te redden en hem op Hektor te wreken. Zijn langdurige wrok verdween; hij verzoende zich met Agamemnon, en zijne moeder Thetis zelve gaf hem nieuwe, door Hejshaistos kunstig gesmede wapenen, waaronder vooral het schild een meesterstuk van kunst was. Daar hij eene gelofte gedaan had, om.geene spijs tot zich te zullen nemen, vóór hij zijnen vriend gewroken had,
werd hij door Pallas met nektar en ambrosia gesterkt. In den daarop volgenden strijd deed hij vele Trojanen, waaronder Lykaon, een\' zoon van Priamos, sneuvelen. De stroomgod Xanthos geraakte door zijn moorden in zulk eene woede, dat hij hem in zijne wateren, die buiten hunne oevers traden wilde verzwelgen, maar Poseidon, Atfüna en flejoAawte stonden hem bij. Allen vluchtten voor hem, behalve Hektor, die alleen aan de Skaiïsche poort stand hield, doch na eenen heftigen en verwoeden strijd werd ook hij door den Griekschen held gedood, en nu sleepte Achilleus het lijk, achter zijnen wagen gebonden, rondom de muren der stad, maar leverde dit kort daarna aan Priamos, die smeekte zijnen zoon te mogen begraven, uit. Doch ook Achilleus zelf vond bij de belegering den dood door eenen pijl, dien Paris, wiens hand door Apollo werd bestuurd, op hem afschoot. Deze trof hem in zijn kwetsbaren hiel. Latere dichters verhalen, dat Paris hem verraderlijk zou getroffen hebben, toen hij ongewapend in eenen tempel van Apollo gekomen was, om zich met de schoone Polyxena, eene der talrijke dochters van koning Priamos in het huwelijk te verbinden. Om zijn lijk ontstond een hevige strijd tusschen de Grieken en Trojanen. Eindelijk gelukte het den dapperen Aias uit Salamis het lijk van zijnen vriend Achilleus aan de handen der vijanden te ontrukken en op zijne schouders uit den strijd weg te dragen. Toen zijn lijk verbrand zou worden, ontrukte zijne moeder Thetis haren zoon aan de vlammen en voerde hem naar het eiland Leuke, aan den mond van den Ister (Donau) gelegen. Daar leidde hij als heros (halfgod) een heerlijk, zalig leven en werd vooral door de scaippers vereerd, aan wie hij een gunstige vaart pleegde te verschatten. Later strekte zich die vereering over een groot deel van Griekenland uit. De droefheid over zijnen dood was algemeen; Muzen en Nymphen beweenden den lieveling der goden, en toen door de Grieken op de zeekust mbij het voorgebergte Sigeion voor hem en voor zijne vrienden Patroklos en Antilochos, den zoon van Nestor een grafheuvel werd opgericht, werden er luisterrijke lijkspelen gevierd. Na zijnen dood streden Odysseus en Aias om zijne wapenen. (Zie verder Telephos, Kyknos, Pen-thesileia, Thersites, Memnon?)
ACIS. (eigenlijk Akis) (Grieksch). Volgens eene bij de op Sicilië wonende Grieken ontstane mythe was hij een zoon eener nymph en van den boschgod Faunus. Hij vatte eene vurige liefde op voor de schoone nymph Galatea, die zijne min met wedermin beloonde. Doch de Kykloop Polyp.hemos, die Galatëa voor zich begeerde, verpletterde hem met een rotsblok, toen hy eens de beide geliefden te zamen aantrof. Acis werd in eene
8
Acis—Adonis,
rivier veranderd, die zijnen naam bleef dragen, en onder het rotsblok, dat hem bedekte haren oorsprong nam.
ACOEÏES. Zie Akoites.
ACONTITJS. Zie Akontios.
ACRISIÜS. Zie Akrisios.
ACTAEON! Zie Aktaion.
ADEoNA. (Eomeinsch.) Eene godheid die aangeroepen werd wanneer men van eene reis huiswaarts keerde, of ook wel bij het leeren loopen der kinderen. (Zie Abeona.^)
ADMëTE. de dochter van Eurystheus, voor wien Herakles den gordel van Hippolyte, de koningin der Amazonen halen moest. (Zie Herakles.)
ADMëTOS. (Grieksch), zoon van Pheres, koning van Pherai in ïhessalië, deelnemer aan de Ka bj don is che jacht en aan den tocht der Argonauten, was de gastvriend van Herakles en de gunsteling van Apollo, die, uit den hemel verbannen zijnde, hetzij, omdat hij de Kyklopen, hetzij omdat hij den draak Python gedood had, bij hem als herder diende, en hem vele diensten bewees. Toen Admetos na den dood zijns vaders koning was geworden, dong hij naar de hand van Alkestis, de dochter van Pelias, die hem deze tot vrouw beloofde, op voorwaarde, dat hij in eenen wagen zou komen, die met eenen leeuw en een everzwijn bespannen was. Apollo hielp hem dezen last vervullen, door hem de wijze te leeren, waarop hij twee zulke wilde dieren kon temmen, en verzoende hom bovendien met Artemis, die uit wraak eene menigte slangen in het bruidsvertrek had gezonden, omdat Admetos bij de huwelijksoffers aan de goden haar vergeten had. De schikgodinnen, de Moiren, wist Apollo te bewegen om den levensdraad zijns vriends, als die afgesponnen was, te verlengen, indien iemand van diens naaste bloedverwanten geneigd was vrjjwillig voor hem den dood te ondergaan. Toen zijn tijd kwam, werd de koning doodelijk ziek, maar niemand van zijn geslacht wilde zich aan den eisch der schikgodinnen onderwerpen. Zijne trouwe gade Alkestis besloot toen zich voor haren gemaal op te offeren; zij ging naar het schimmenrijk en de zieke genas terstond. Maar de grootste wanhoop maakte zich van Admëtos meester, toen hij hoorde, dat zijne vrouw voor hem gestorven was. Juist verscheen toen bij toeval zijn gastvriend Herakles bij den bedroefden vorst. Deze ontrukte daarop in eenen worstelstrijd Alkestis aan Hades, den god der onderwereld en gaf haar aan Admetos terug. Volgens anderen zoud Persephone, de beheersche-res der onderwereld haar vrijwillig terug, om haar voor hare zelfopoffering te beloonen.
ADONIeN. (Grieksch). Zie het volgend artikel.
ADöNIS. (Grieksch), wordt gewoonlijk de zoon genoemd van Kinyras, die uit het Klein-Aziatische landschap Kilikië naar Kypros (Cyprus) trok en daar met de dochter des konings,
9
Adonis.
Metharme huwde; soms ook van Phoinix (den broeder van Kad-mos) en Alphesiboia Volgens anderen was hij gesproten uit de verbindtenis van koning Theias van Assyrië en diens eigene dochter Mtjrrha of Smyrna, eene buitengemeen schoone maagd, die eenen onnatuurlijken hartstogt voor haren vader had opgevat. Myrrha streed lang tegen deze liefde; eindelijk bezweek zii voor de verleiding harer voedster, die het niet kon verdragen haar te zien verkwijnen. Toen de vader naderhand bemerkte, dat de schoone vrouw, die heimelijk bij hem geslopen was, zijne eigene dochter was, werd hij woedend en vervolgde haar, toen zij zich door de vlucht poogde te redden, met uitgetrokken zwaard. Vermoeid en vol angst riep Myrrha de goden om medelijden aan, en deze veranderden haar in eenen boom, die eeuwige tranen weent, tranen, die de kostelijke myirhe opleveren. Uit den bast van dien boom nu ontsproot na verloop van tien maanden, een wonderschoone knaap. Adonis genaamd. Door de boschnymphen opgevoed groeide hij tot een krachtigen jongeling op en bekoorde zelfs door zijne schoonheid de godin Aphrodite, die vroeger aan zijne moeder haren onza-ligen hartstocht had ingeboezemd. Er ontstond tusschen hen zulk eene teedere betrekking, dat Ares daarover ijverzuchtig werd. Toen Adonis, een hartstochtelijk jager, in weerwil van alle waarschuwingen van Aphrodite, op zekeren dag door het bosch zwierf zond de wraakgierige god hem een grimmig wild zwijn op hem af; de jongeling streed moedig met het monster en overwon het, doch kreeg daarbij eene doodelijke wond. Aphrodite, van het gebeurde onderricht, snelde zoo spoedig mogelijk naar de plaats,
waar Adonis gewond ter neder lag. Zij reet hare voeten open aan de doornen der rozenstruiken, die langs den weg groeiden. Haar bloed kleurde de witte rozen rood en die kleur hebben ze steeds behouden. De godin kwam echter te laat. Zij vond den jongeling stervende op het gras liggen en poogde hem op te richten en het wegvliedende leven te behouden. Te vergeefs. Weldra stierf hij. Uit zijn bloed ontstond de anemone, eene bloem, die door haren korten bloei als het ware het beeld is van zijn kortstondig leven. Tot verzachting van hare smart bad daarop Aphrodite tot Zeus haar te vergunnen, dat de doode zijnen tijd tusschen haar en de onderaardsche Persephone zou verdeden. Dit werd door Zeus toegestaan, zoodat Adonis voortaan de eene helft des jaars in de onderwereld, en de an-
10
Adonis—Adrasteia.
dere helft op den Olympos, de verblijfplaats der goden, door-bracht.
De dienst van Adonis was in de oudheid zeer verspreid. Hem ter eere werd jaarlijks op vele plaatsen van Griekenland een feest gevierd, de Adoniën genaamd en uit twee deelen bestaande : een treurfeest op den eersten dag, waarop zyn dood, vooral door de vrouwen, onder luide jammerklachten beweend, en een vreugdefeest op den tweeden dag, waarbij zijne wederkomst met de luidruchtigste vreugde gevierd werd. Meer dan waarschijnlijk is het echter, dat bij verschillende dier feesten het vreugdefeest voorafging en den eersten dag innam. Dan werd het beeld van Adonis gezocht en gevonden in de zoogenaamde tuinen van Adonis, aarden potten, waarin men gewassen geplant had, die snel ontkiemen , maar ook snel weder verwelken. Deze aarden potten werden geplaatst in de deuren der huizen en in de voorhoven der tempels van Adonis. Het gevonden beeld werd dan met dat van Aphrodite op een paradebed, als bruidsbed versierd, ten toon gesteld; den volgenden dag werd onder luide jammerklachten zijn gedwongen terugkeer naar de onderwereld herdacht, zijn beeld werd dan door vrouwen, — want de Adoniën werden bijna uitsluitend door vrouwen gevierd — naar de zee gedragen en daarin geworpen, eene plechtigheid die dezelfde beteekenis had als de begrafenis van het beeld, welke op andere plaatsen gebruikelijk was.
Adonis (de naam beduidt heer, koning) is een natuurgod van syrisch-phoenicischen oorsprong, dien de Grieken tot eenen halfgod hebben gemaakt. Hij duidt de afwisseling aan in het leven dei-natuur , het ontkiemen en verwelken van den plantengroei, die de mensch jaarlijks kan aanschouwen en die voor hem het sombere beeld zijn van de vergankelijkheid van het aardsche leven. De voornaamste plaats zijner vereering was Bjjblos in Phoenicië. In Egypte werd hij geïdentificeerd met den Egyptischen god Osiris.
ADRASTEIA. (Adrastëa.) (Grieksch), d. i, de onontoliedbare,
É eigenlijk een bijnaam van eigenlijk een bijnaam van Nemesis. (Zie aldaar). Zij is of de goede en en zachte godin van de gelijkmatigheid , aller dingen en dan wordt zij voorge-] steld als eene ernstige, in diep nadenken verzonken jonkvrouw met de attributen van maat en van besturing (een el, een roer, een teugel.) Of ook soms is zij de strenge godin, die men nooit ontsnappen kan en die de misdaad straft; dan wordt zij voorgesteld zittende op eenen wagen door grijpvogels bespannen, met een geeselriem of een zwaard in hare handen. Zij is de dienares der eeuwige gerechtigheid, de i____________wreekster van alle onrecht, aan wie
11
Adrasteia—Adrastos.
geen sterveling ontgaan kan. — Eene andere Adrasteia is eene nymph, de dochter van Melisseus, een koning van Kreta; zij was met hare zuster Ida de opvoedster van Zeus.
ADKASTOS. (Grieksch), zoon van Talaos en Lysimache, een kleinzoon van Bias uit het aiolische geslacht van Amythaon, dus een der Amyihaoniden; hij was koning van Argos, en gehuwd met Amphithea die hem twee zonen en vier dochters schonk. Bias en Melampos namelijk, de zonen van Amythaon waren uit het in het landschap Messenië gelegen Pylos uitgeweken naar Argos, waar Proitos, die in Tiryns zijnen zetel had, de heerschappij met hen deelde. Later ontstonden er twisten tusschen de drie nu in Argos heerschende geslachten, de Proitiden, de Melampodiden en de Biantiden. Bij gelegenheid van zulk eenen twist werd de vader van Adrastos, Talaos, een der Biantiden verslagen door den Melampodide Amphiaraos, en Adrastos zelf werd verdreven. Later verzoende hij zich met Amphiaraos, keerde naar Argos terug en kreeg weer deel aan het bestuur, Amphiaraos gaf hem zelfs zijne zuster Eriphyle ten huwelijk, doen slechts onder deze voorwaarde, dat bij verschil van meening tusschen hen beiden Eriphyle zou beslissen.
Ten einde eene godspraak te vervullen, die hem voorspeld had, dat hij zijne beide dochters Argeia en Déipyle aan een everzwijn en eenen leeuw zoude geven, gaf hij de laatste aan Tydeus (Zie aldaar.) en de eerste aan Polyneikes (Polynices) tot vrouw , toen deze voor de poorten van zijn paleis twist hadden gekregen over de plaats, waarop zij zich des nachts ter ruste zouden leggen, en daar met elkander vochten hetzij met het vuur van een leeuw en een everzwijn, hetzij de een met een leeuwenhuid, de ander met die van een wild zwijn bekleed , hetzij het schild van den een met een leeiiw, dat van den ander met een everzwijn versierd was. Polyneikes was door zijnen broeder Eteokles uit Thebe verdreven. (Zie Bteokles en Polyneikes.) Om Polyneikes weder in zijn erfelijke waardigheid te herstellen, plaatste Adrastos zich aan het hoofd van eenen tocht, die bekend is onder den naam der »Zeven legen Ihebequot; omdat voornamelijk zeven helden daaraan deelnamen. Deze tocht liep voor bijna allen ongelukkig af. Onder deze zeven helden was ook Amphiaraos. Hij had de gave der voorspelling en voorzag dus ook het treurig einde van den tocht» doch Eriphyle besliste , dat hij zou medetrekken, en hij moest gehoorzamen. Adrastos was de eenige, die te Argos terugkwam; hij dankte zijn leven aan de snelheid van zijn beroemd paard Areion, dat volgens de mythe door Poseidon en Demeter was voortgebracht. Tien jaren later ondernam hij met de zonen der verslagene helden eenen tweeden tocht tegen Thebe, den zoogenaamden tocht der Epigonen, waarbij hij de stad veroverde, maar ook zijnen zoon Aigialeus verloor. (Zie Amphiaraos en Alkmaion.) Uit droefheid daarover stierf hij op den terugweg te Megara,
12
Adrastos—Adeon.
alwaar hij begraven werd. Hij werd na zijnen dood op vele plaatsen als een heros (halfgod) vereerd. Ook Adrastos was waarschijnlijk eene natuurgodheid der oude Grieksche mythologie die later tot den rang van heros gedaald was. Vermoedelijk was hij eene voorstelling van den rijkdom der groeikracht van de aarde en dus in beteekenis eenigermate gelijk aan Dionysos. (Zie aldaar.)
AÉA. Zie A ia.
AEACIDEN. Zie Aiakiden.
AEACüS. Zie Aiakos.
AEAEA. Zie Aiaia.
AeDON. (Grieksch), d. i. »de nachtegaalquot; was de dochter van den kunstenaar Pandareos, en, volgens de oudste mythe de gemalin van Zeihos, den koning van Thebe en de moeder van It/jlos. De gemalin van haren zwager Amphion, met name Niobe, mocht zich in een veel talrijker kroost verheugen. Aëdon werd door afgunst hierover bevangen en vatte het plan op om den oud-, sten van Niobe\'s zonen te vermoorden, maar doodde bij vergissing haar eigen zoon. Op haar smeeken door Zeus in eenen nachtegaal veranderd, klaagt zij over dit ongeluk nog steeds in de takken der boomen. — De latere mythe maakt haar de echtgenoot van eenen anderen kunstenaar Polytechms van Kolophon in Lydië in Klein-Azië. Hun huwelijk was in den beginne zoo gelukkig, dat zij de vermetelheid hadden, zich te beroemen, dat zij elkander inniger beminden, dan Zeus en Hera. De laatste, daarover vertoornd, zond Erin (de godin van den twist) af om tweedracht in dit huisgezin te zaaien. Beide echtgenooten gingen eenen wedstrijd aan. Wie van beiden namelijk het eerst met leen kunstwerk, hij met eenen stoel, zij met een weefsel, gereed zoude zijn, zou van den ander eene slavin ontvangen. Aëdon won den prijs en Polytechnos vertrok, zooals hij zeide, om de slavin te halen. Hij ging echter naar Pandareos en verzocht dezen zijne tweede dochter Chelidonis d. i. »de zwaluwquot; te vergunnen, om hare zuster een tijdlang te bezoeken. Toen de vader dit zonder aarzelen had toegestaan onteerde Polytechnos haar op reis in een woud, sneed haar het schoone haar af, dwong haar slavenkleederen aan te trekken, en dreigde haar met den dood, wanneer zij de zaak aan hare zuster verried. Deze herkende Chelidonis in hare verkleeding niet, maar hield haar voor de beloofde slavin. Uit vrees zweeg de ongelukkige; maar toen zij eens in de eenzaamheid haar lot beklaagde, hoorde Aedon toevallig hare jammerklachten en ontdekte het vreese-lijk geheim. Beide zusters namen nu eene verschrikkelijke wraak op den misdadiger; zij slachtten zijnen zoon Itylos en zetten dezen den vader als spijze voor. Toen de afgrijselijke maal-tyd gëeindigd was, openbaarden zij hem, wat zij gedaan hadden, en vluchtten naar haren vader Pandareos, die de wraak zijner dochters goedkeurde, en Polytechnos, toen hij haar kwam
13
Adrasteia—Adrastos.
geen sterveling ontgaan kan. — Eene andere Adrasteia is eene nymph, de dochter van Melisseus, een koning van Kreta; zij was met hare zuster Ida de opvoedster van Zeus.
ADRASTOS. (Grieksch), zoon van Talaos en Lysimache, een kleinzoon van Bias uit het aiolische geslacht van Amythaon, dus een der Anythaoniden; hij was koning van Argos, en gehuwd met Amphithea die hem twee zonen en vier dochters schonk. Bias en Melampos namelijk, de zonen van Amythaon waren uit het in het landschap Messenië gelegen Pylos uitgeweken naar Argos, waar Proitos, die in Tiryns zijnen zetel had, de heerschappij met hen deelde. Later ontstonden er twisten tusschen de drie nu in Argos heerschende geslachten, de Proitiden, de Melampodiden en de Biantiden. Bij gelegenheid van zulk eenen twist werd de vader van Adrastos, Talaos, een der Biantiden verslagen dooiden Melampodide Amphiaraos, en Adrastos zelf werd verdreven. Later verzoende hij zich met Amphiaraos, keerde naar Argos terug en kreeg weer deel aan het bestuur, Amphiaraos gaf hem zelfs zijne zuster Eriphyle ten huwelijk, doch slechts onder deze voorwaarde, dat bij verschil van meening tusschen hen beiden Eriphyle zou beslissen.
Ten einde eene godspraak te vervullen, die hem voorspeld had, dat hij zijne beide dochters Argeia en Déipyle aan een everzwijn en eenen leeuw zoude geven, gaf hij de laatste aan Tydeus (Zie aldaar.) en de eerste aan Polyneiir.es (Polynices) tot vrouw, toen deze voor de poorten van zijn paleis twist hadden gekregen over de plaats, waarop zij zich des nachts ter ruste zouden leggen, en daar met elkander vochten hetzij met het vuur van een leeuw en een everzwijn, hetzij de een met een leeuwenhuid, de ander met die van een wild zwijn bekleed , hetzij het schild van den een met een leeuw, dat van den ander met een everzwijn versierd was. Polyneikes was door zijnen broeder Eteokles uit Thebe verdreven. (Zie Meokles en Polyneikes.) Om Polyneikes weder in zijn erfelijke waardigheid te herstellen, plaatste Adrastos zich aan het hoofd van eenen tocht, die bekend is onder den naam der »Zeven tegen Ihebequot; omdat voornamelijk zeven helden daaraan deelnamen. Deze tocht liep voor bijna allen ongelukkig af. Onder deze zeven helden was ook Amphiaraos. Hij had de gave der voorspelling en voorzag dus ook het treurig einde van den tocht, doch Eriphyle besliste , dat hij zou medetrekken, en hij moest gehoorzamen. Adrastos was de eenige, die te Argos terugkwam; hij dankte zijn leven aan de snelheid van zijn beroemd paard Areion, dat volgens de mythe door Poseidon en Benieter was voortgebracht. Tien jaren later ondernam hij met de zonen der verslagene helden eenen tweeden tocht tegen Thebe, den zoogenaamden tocht der Epigonen, waarbij hij de stad veroverde, maar ook zijnen zoon Aigialeus verloor. (Zie Amphiaraos en Alkmaion.) Uit droefheid daarover stierf hij op den terugweg te Megara,
12
Adrastos—Adeon.
alwaar hij begraven werd. Hij werd na zijnen dood op vele plaatsen _ als een heros (halfgod) vereerd. Ook Adrastos was waarschijnlijk eene natuurgodheid der oucle Grieksche mythologie die later tot den rang van heros gedaald was. Vermoedelijk was hij eene voorstelling van den rijkdom der groeikracht van de aarde en dus in heteekenis eenigermate gelijk aan Dionysos. (Zie aldaar.)
AÉA. Zie A i a.
AEACIDEN. Zie Ai aki den.
ABACUS. Zie Aiakos.
AEAEA. Zie Aiaia.
AcDON. (Grieksch), d. i. «de nachtegaalquot; was de dochter van den kunstenaar Pandcireos, en, volgens de oudste mythe de gemalin WinZetkos, den koning van Thehe en de moeder van Itylos. De gemalin van haren zwager Amp hi on, met name Niohe, mocht zich in een veel talrijker kroost verheugen. Aëdon werd door afgunst hierover bevangen en vatte het plan op om den oud-\' sten van Niobe\'s zonen te vermoorden, maar doodde bij vergissing haar eigen zoon. Op haar smeeken door Zeus in eenen nachtegaal veranderd, klaagt zij over dit ongeluk nog steeds in de takken der boomen. — De latere mythe maakt haar de echtgenoot van eenen anderen kunstenaar Polytechnos van Kolophon in Lydië in Klein-Azië. Hun huwelijk was in den beginne zoo gelukkig, dat zij de vermetelheid hadden, zich te beroemen, dat zij elkander inniger beminden, dan Zeus en Hera. De laatste, daarover vertoornd, zond Eris (de godin van den twist) af om tweedracht in dit huisgezin te zaaien. Beide echtgenooten gingen eenen wedstrijd aan. Wie van beiden namelijk het eerst met een kunstwerk, hij met eenen stoel, zij met een weefsel, gereed zoude zijn, zou van den ander eene slavin ontvangen. Aëdon won den prijs en Polytechnos vertrok, zooals hij zeide, om de slavin te halen. Hij ging echter naar Pandareos en verzocht dezen zijne tweede dochter Chelidonis d. i. »de zwaluwquot; te vergunnen, om hare zuster een tijdlang te bezoeken. Toen de vader dit zonder aarzelen had toegestaan onteerde Polytechnos haar op reis in een woud, sneed haar het schoone haar af, dwong haar slavenkleederen aan te trekken , en dreigde haar met den dood, wanneer zij de zaak aan hare zuster verried. Deze herkende Chelidonis in hare verkleeding niet, maar hield haar voor de beloofde slavin. Uit vrees zweeg de ongelukkige; maar toen zij eens in de eenzaamheid haar lot beklaagde, hoorde Aëdon toevallig hare jammerklachten en ontdekte het vreese-lijk geheim. Beide zusters namen nu eene verschrikkelijke wraak op den misdadiger; zij slachtten zijnen zoon Ifylos en zetten dezen den vader als spijze voor. Toen de afgrijselijke maaltijd gëeindigd was, openbaarden zij hem, wat zij gedaan hadden , en vluchtten naar haren vader Pandareos, die de wraak zijner dochters goedkeurde, en Polytechnos, toen hij haar kwam
13
Adeon—Aeneas.
opeischen, liet vatten, boeien en met honig bestreken in bet ■veld werpen. Gedachtig aan bare oude liefde, erbarmde zicb tbans Acdon over bem, en snelde naar buiten, om hem tegen bet ongedierte te beschermen en hem te bevrijden, ioen haar vader en hare broeders haar hierom vermoorden wilden, ontfermden zich de goden over de ongelukkigen, en veranderden ben in vogels Polytecbnos in eenen pelikaan, Acdon in eenen nachtegaal, hare zuster in eene zwaluw, haren broeder in eene hoppe, Pandareos in eenen zeearend en zi]ne gemalin in eenen ijsvogel. Aedon zwierf voortaan door de bosscben, terwijl zij, om haren zoon te beweenen, met eene klagende stem bestendig zijnen naam Itylos doet weergalmen. (Zie Prokne en Tereus.)
AEëTES. Zie Ai et es.
AEGE of AEX. Zie Aige.
AEGAE. Zie Aigai.
AEG AEON. Zie Ai ga ion.
AEGEÜS. Zie Aigeus.
AEGISLE. Zie Aigiale.
AEGïNA. Zie Aigina.
AEGIPAS. (Aigipan) Zie Pan.
AEGIS. Zie Aigis.
AEGISTHUS. Zie Aigisthos.
AEGLE. Zie Aigle.
AEGOBOLUS. Zie Aigoboles.
AEGOLIUS. Zie Aigolios.
AEGOPHAGA. Zie Aigopbaga.
AEGÏPIUS. Zie Aigypios.
AEGYPTÜS, Zie Aigyptos.
AEGYPTIüS. Zie Aigyptios _
AENEaDES. (Eomeinsch), afstammeling van Aeneas, door de Eomeinsche dichters somtijds als naam voor de Komemen ge-
bl AENïïAS. (Grieksch en Eomeinsch) , (de Griekscbe naam is Aineias), de zoon van den Trojaanscben vorst Anrhses en de godin Aphrodite, werd tot zijn vijfde jaar door de nympben van het nabij Troje gelegen Idagebergte opgevoed entoen eerst aan ziinen vader overgegeven. Toen hij volwassen was, zao- hii zich genoodzaakt om aan den irojaanschen oorlof deel te nemen, want Achilleus overviel hem en dreet zijne kudden runderen weg. Hij streed dapper tegen de krieken, zoodat bij voor den eersten strijder na Hektor gehouden werd. Uit dreigende gevaren werd hij door zijne moeder en door andere goden, wier gunsteling hij was, gered. Niettegenstaande de vermaning van koning Pnamos om in den nacht, toen de stad ingenomen werd, met de beelden der goden e ontvluchten, stortte hij zicb op nieuw m den strijd tegen de
14
Aeneas.
15
Grieken, en week niet, dan nadat de grijze Priamos gevallen was, en zijne moeder hem riep, om naar zijnen ouden vader terug te keeren. Hij vluchtte nu in de burgt; maar toen de stad overal in brand stond, het leger deels geslagen, deels gevlucht, en alle hoop vervlogen was, nam de held zijnen ouden zwakken vader op den rug, zijnen zoon lulus of Ascanius aan de hand en verliet, de beelden der jfoden met zich voerende, en gevolgd door zijne gemalin Kreusa, die hij evenwel in het gewoel verloor, de brandende stad. De verdere lotgevallen van Aeneas worden ons door den Eomeinsclien dichter Vergilius in zijne Aeneis geschilderd. Met twintig schepen zeilde hij naar Thracië, alwaar hij begon de stad Ainos te bouwen, doch door een wonder afgeschrikt, liet hij deze onderneming varen. Om aan het orakel raad te vragen begaf hij zich naar Delphoi; de verkeerde uitlegging der godspraak voerde hem naar Kreta, van waar eene pest hem verdreef. Toen trok hij naar het voorgebergte Aktion (Actium) op de Westkust van Griekenland. Hier vierde hij luisterrijke spelen ter eere van Apollo en trok vervolgens naar Epeiros, waar hij den zoon van Priamos Helenas en Andromache, de weduwe van Hektor aantrof. Vandaar voer hij naar Italië, doch landde eerst op Sicilië aan de westzijde bij kaap Drepunum, alwaar Anchises stierf. Een storm dreef hem daarop naar Afrika. Daar trof hij, volgens Vergilius, die hierbij niet schroomt een grof anachronisme (fout in de tijdrekening) te begaan, de Phoenicische Bido aan,quot; die juist bezig was met eenige harer landgenooten op de Afrikaansche kust eene volkplanting te stichten, en eene stad, het later zoo beroemde Karthago. te bouwen; zij ontving hem met de meeste gastvrijheid en ontbrandde zoozeer van liefde voor hem, dat zij wenschte zijne gade te worden. Gedurende eenigen tijd genoten beiden in volle mate het geluk der ;innige liefde, die hen aan elkander verbond; maar weldra zond Jupiter aan Aeneas door Mercurius het bevel, om te vertrekken, daar het noodlot niet wilde, dat hij in Karthago zou blijven, maar het hem beschoren was in Italië een groot rijk te stichten, dat eenmaal de wereld beheerschen zou. Terwijl nu de verlatene Dido haar leven, uit wanhoop over het verlies van haren geliefde op eenen brandstapel eindigde, na zich vooraf met het zwaard van Aencas de borst doorboord te hebben, zeilde deze met zijne lotgenooten weg en werd door eenen storm wederom naar Sicilië gevoerd, waar hij Akestes, een Trojaan, met wien hij bevriend was, aantrof en met dezen lijkspelen ter eere van zijnen vader vierde. De vrouwen zijner reisgezellen, de lange scheepvaart moede en door Juno aangezet, staken de schepen in brand, waarop hij besloot de vrouwen en zwakken achter te laten. In dit besluit versterkte hem de schim van Anchises, die hem verscheen en hem vermaande om naar Italië te trekken. Hij betrad het eerst de italiaansche kust bij Cumae,
Aenëas—Aequitas.
alwaar de beroemde Sihylle woonde, die hem de toekomst voorspelde, en hem den weg naar de onderwereld wees door het meer Avernus. Daarop zeilde hij naar den mond van den Tiber, alwaar hij door verschillende voorteekenen zag, dat hij aan het einde zijner reizen gekomen was, en aan den oostelijken oever, in het rijk van den koning Laünm, aan land stapte, door wien hij hartelijk ontvangen werd. Lavinia, de dochter diens konings, moest volgens een oud orakel eenen vreemdeling huwen, maar was door hare moeder aan Turnus, den koning der aan het rijk van Latinus grenzende Ru tuliers tot vrouw beloofd. Turnus wilde zijne bruid, die Latinus volgens het orakel aan Aeneas wilde schenken, met geweld van wapenen heroveren, doch in den oorlog, dien hij met Aeneas en Lavinius voerde werd hij overwonnen en gedood en Aeneas huwde Lavinia. Na den dood van Latinus volgde Aeneas hem in de regeering op. Hij stichtte eene stad, die hij ter eere zijner vrouw Lavinium noemde. Niet lang, nadat hij alzoo de teugels van het bewind in handen genomen had, werd hij wederom aangevallen door de Rutuliërs, die nu hulp verkregen hadden van Mezenlius, den koning der Tyrrheniérs. In dien krijg verdween Aenëas. Zijn lijk werd nergens gevonden. Sommigen zeiden, dat hij in de rivier de Numicius verdwenen was, anderen, dat hij door de smeekingen zijner moeder onder de goden was opgenomen. Na zijne verdwijning werd hij vereerd als lupiter Indiges (inheem-sche lupiter.) Zijn zoon Ascanius, dien hij bij Kreüsa verwekt had volgde hem op in de regeering over het rijk en zijne hoofdstad Alha long a. Na diens dood werd Silvius, de zoon van Aenëas en Lavinia koning. Zijne nazaten regeerden gedurende vele menschengeslachten over Alba longa en tot zijne afstammelingen behoorden Romulus en Remus, de stichters van Rome. Volgens sommigen was lulus niet een tweede naam van Ascanms, maar de naam van een broeder van Silvius, die, toen deze Ij regeering aanvaardde, het bestuur kreeg over alle zaken, die) gt; den godsdienst betrekking hadden. Van lulus leidde het lulische geslacht (de gens lulia), waartoe ook de beroemde C. lulius Caesar behoorde zijnen oorsprong af en kende zich dus Fenus (Aphrodite) als stammoeder toe.
Eene veel oudere sage verhaalde, dat Aeneas na den dood van Priamos in het Trojaansche land gebleven was en dat hij en zijne nakomelingen over de overgebleven Trojanen hebben geheerscht.
AEOLUS. Zie Aio los.
AEQUITAS. (Romeinsch), eene personificatie van het begrip hillijkheld, die zich volgens de volksovertuiging der Romeinen bij de rechtsspraak naast het strenge recht moest doen gelden. In den lateren tijd der Romeinschc mythologie, toen vele per-sonificatiën van abstracte begrippen in de godenwereld werden opgenomen, werd ook Aequitas tot eene godin gemaakt.
.16
Aërope—Aether.
AëRoPE. (Grieksch). De dochter van koning Katreus van Kreta. Volgens sommigen was zij de gemalin van Pleisthenes, den zoon van koning Atreus van Mykenai, dien zij huwde na eerst de gemalin van Atreus geweest te zijn. Uit haar huwelijk met Atreus was zij de moeder van Agamemnon en Menelaos. Anderen kennen haar alleen als de gade van Atreus. Zij maakte zich schuldig aan echtbreuk met Thyestes, den broeder van haren gemaal, en verschafte hem zelfs het gouden lam, waaraan de heerschappij over Mykenai verbonden was. Wel werd Thyestes door zijnen broeder verdreven, maar spoedig keerde hij terug, knoopte zijne oude betrekking met Aërope weder aan en trachtte Atreus van den troon te stooten. Toen besloot Atreus zijne overspelige vrouw en zijnen broeder zwaar te straffen. Aërope werd in zee geworpen en aan Thyestes werd het vleesch zijner eigen zonen als spijze voorgezet.
AESACTJS. Zie Aisakos.
AESCULAPIUS. (Komeinsch). Zie Asklepios,
AESON. Zie Ai son.
AESÏMNêTES. Zie Aisymnëtes.
AETEKNITAS. (Romeinscli), de personificatie der eeuwigheid, eene godin, die men dikwijls op munten afbeeldde. Men stelde haar voor onder de gedaante eener deftige vrouw met verscheidene attributen, die allen ten doel hadden, om haar wezen zinnebeeldig voor te stellen: een kogel, waarop zij nu eens zit, dan eens met haar éénen voet staat, waardoor wordt aangeduid, dat zij noch begin, noch einde heeft; voorts een olifant, waarop zij rijdt, wegens den langen levensduur van dit dier; een phoenix, de vogel, van wien men geloofde, dat hij uit zijne eigene asch herboren werd; eene zich in den staart bijtende slang, of ook een ring, tot aanduiding van hetzelfde begrip, dat door den kogel werd voorgesteld; ook wel een hoorn des overvloeds, wiens rijke inhoud geen einde kende. Somwijlen gaf men haar ook in de rechterhand het beeld der zon, en in de linkerhand dat der maan, omdat men de loopbaan dezer beide hemelbollen voor oneindig hield.
AETHALIDES. Zie Aithalides.
AEÏHER. (Eonieinsch) en AITÏÏER (Grieksch), de hemelruimte, een zoon van Erebos en Nyx (de Nacht), die beiden kinderen van Chaos zijn. Volgens den Eomeinschen mythograaf Hyginus zijn Aether, de Nacht, de Dag en Erebos allen kinderen van Chaos en Caligo (de Duisternis). Uit de verbindtenis van Aether met den Dag (die hier als vrouw gedacht wordt) zijn de darde, de Hemel en de Zee gesproten; uit zijne verbindtenis met de Aarde vele zonden, hartstochten en kwalen en verder Oceanus, Themis, Tartarus, Vont us, de Titanen, de Furiën, enz. Zoowel volgens Grieksche als volgens Eomeinsche schrijvers is hij een van de oorspronkelijke bestanddeelen, waaruit het heelal is gevormd. De Orphici (Zie aldaar.) beschouwden hem in hunne
17
2
Aether—Agamemnon.
hymnen als de wereldziel, waaruit alle leven zijn oorsprong nam en zijn wasdom ontving. De Aether werd steeds beschouwd als de zuivere, reine bovenlucht, geschikt ter bewoning voor de goden, in tegenoverstelling van den «lt;?gt;, de benedenlucht, die de aarde bedekt. Heer en bestuurder van den Aether is natuurlijk Zeus (lupiter). Met dezen wordt de Aether somtijds geïdentificeerd, echter meest, waar van de verbindtenis van Zeus met de Aarde gesproken wordt, met wie hij, de alles bevruchtende god een huwelijk sluit. Door den vruchtbaren regen, dien Zeus of de Aether in den schoot der Aarde doet nederdalen wordt aan alle kiemen, die daarin verborgen lagen levenskracht geschonken.
AETHILLA. Zie Aithilla.
AETHON. Zie Aithon.
AETHRA. Zie Aithra.
AETNA. Zie Aitne.
AETölUS. Zie Ai telos.
AGAMëDES. (Grieksch), met zijnen broeder Irophonios de bouwmeester van geheime schatkamers en andere groote en schoone gebouwen. Zij waren zonen van Er ginos, den koning der Minyers. De sage meldt omtrent hen, dat zij öf voor den Boiotischen koning Hyrieus öf voor Augeias. koning van Elis eene schatkamer hebben gebouwd, en dat zij door slechts eenen steen weg te nemen daarin konden binnendringen en alles rooven, zonder de deuren open te breken. Toen zij dit meermalen gedaan hadden werd Agamcdes in een strik gevangen, die de koning gelegd had om de dieven op het spoor te komen. Trophonios sneed nu zijnen broeder het hoofd af, om zelf niet ontdekt te worden. Het lijk werd door de aarde verzwolgen niet ver van de Boiotische stad Lebadeia, dicht bij de grot, waarin de Grieken later pleegden af te dalen, om van Trophonios orakels te ontvangen. (Zie \'Irophonios.) Vóór men tot Trophonios afdaalde, pleegde men eerst aan Agamëdes te offeren op de plek, waar hij verdwenen was. Eene andere legende verhaalde het volgende: de beide broeders bouwden ook eenen schoonen tempel voor Apollo te Delphoi. Na zijne voltooiing verzochten zij Apollo om eene belooning, waarop zij tot antwoord kregen, dat zij zeven dagen moesten wachten en dien tijd in vroolijkheid doorbrengen. Zij gehoorzaamden en op den morgen van den achtsten dag werden beiden dood gevonden. Wellicht zijn beiden oorspronkelijk slechts één persoon geweest en is Agamëdes, d. i. »de zeer schranderequot; niets anders dan een bijnaam van Trophonios, die beschouwd moet worden als een oude natuurgod, een chthonische, d. i. onder-aardsche Zeus, die over de in de aarde verborgen schatten naar willekeur kon beschikken, doch later tot den rang van heros is afgedaald.
AGAMEMNON. (Grieksch), koning van Mykenai (Mycënae) broe-
18
Agamemnon.
19
der van Menelaos\\ beiden waren zonen van Atreus en Aérope, (Zie aldaar.) hoewel eene andere legende beweerde, dat zij uit het huwelijk van Pleisthenes den zoon van Atreus met Aërope waren ontsproten. (Zie Aérope.) Algemeen echter werden zij gehouden voor de zonen van Atreus en Aërope, en daarom naar hunnen vader Atreiden (Atriden) genoemd. Beide werden door het kwade noodlot, dat op het huis der Tantaliden rustte, zwaar bezocht. (Zie Tantalos.) Na huns vaders dood werden beiden door hunnen oom Thyestes en diens zoon Aigi.ithos uit hun rijk verdreven. Zij vluchtten naar Tyndareos, koning van Lakedaimon of Sparta, die hun zijne dochters ten huwelijk gaf, aan Agamemnon Klytaimnestra, aan Menelaos de schoone Helena. Agamemnon verwekte bij zijne gade vier kinderen, Tphigeneia, Elektra, Chrysothemis en Orestes. Toen Helena door Paris, den zoon van Priamos, koning van Troje, geschaakt was, trok Agamemnon met zijnen broeder geheel Griekenland door om de vorsten tot eenen tocht tegen Troje op te roepen. Hij bereikte zijn doel en werd zelf te Argos tot opperbevelhebber der verbondene Grieken verkozen, wier leger en vloot zich in de haven van Aulis. in Boiotië gelegen, verzamelden. Toen de vloot daar door tegenwind teruggehouden werd, bleek het uit de openbaringen van den waarzegger Kalchas, die het leger vergezelde, dat de oorzaak hiervan was de schuld, welke Agamemnon op zich geladen had door eene aan Artemis gewijde hinde te dooden en zich daarbij te beroemen, dat de godin zelve het wild niet beter had kunnen treffen. Artemis was alleen te verzoenen door het offeren van Iphigeneia, de oudste dochter van Agamemnon. Deze werd daarom van My-kenai gehaald, doch op het oogenblik dat zij geofferd zou worden, voerde de godin haar weg. (Zie Tphigenda.) Hierop stak het leger naar Troje over, waar Agamemnon zich gedurende de belegering als een der edelste helden en een waarlijk koninklijk vorst deed kennen ; aan zijne dappere daden is een afzonderlijk boek der Ilias van Homeros gewijd. Maar hier staat tegenover, dat hij door de overmoedige behandeling, die hij Chryses, den priester van Apollo deed ondervinden, den toorn van dien god op de Grieken laadde en zoo de oorzaak werd, dat negen dagen lang Apollo\'s pijlen dood en verderf brachten over het leger. Na de verovering van Troje keerde hij, nadat hij eerst lang door tegenwind had moeten omzwerven, in zijn vaderland terug. De treurspeldichter Aischylos schildert ons in zijne «Oresteiaquot; eene trilogie (d. i. een samenstel van drie door hun onderwerp te samenhangende tragoediën) het treurig lot, hetwelk hem na eene tienjarige afwezigheid aldaar wachtte. Klytaimnestra, nog altijd vertoornd over het offeren van Iphigeneia en door jaloezy bevangen, omdat Agamemnon Kassandra de dochter van koning Priamos als slavin met zich medevoerde, smeedde snoode plannen tegen haren ge-
2*
Agamemnon—Agave.
maal. Tevens was zij bevreesd voor zijne terugkomst, daar zy hem middelerwijl ontrouw was geworden en met Aigis-thos, den zoon van Thyestes, aan wien Agamemnon bij zijn vertrek vrouw en kinderen had toevertrouwd, in eene ongeoorloofde verbindtenis geleefd had. Zij vermoordde nu haren gemaal, dien zij met geveinsde vriendelijkheid ontvangen had, terstond na zyne terugkomst op eene arglistige wijze, te gelijk met Kassandra; zij wierp hem, toen hij zich door een bad verkwikte, een ruim, netvormig kleed over het hoofd en doodde hem met verscheidene dolksteken. 7Aj huwde daarop met Ai-gisthos en regeerde ongestoord over Mykenai, totdat haar zoon Orestes tot jongeling was opgewassen en op bevel van Apollo den moord aan zijnen vader gepleegd door eenen moedermoord wreekte. (Over den strijd tusschen Agamemnon en Achilleus, zie Achilleus, Briseïs en Chryses).
AftASIPPE. (Grieksch), de dochter van den riviergod Tek-messos op den berg IJelikon in Boiotië, en de nymph der bron van dien naam, die aan de Muzen gewijd was, welke naar haar Aganippische genoemd werden. Zij had de eigenschap, dat zij hem, die van haar gewijd water dronk, in cüchtvuur deed ontgloeien. De bron, waarvan zij de nymph was, heette ontstaan te zijn uit den hoefslag van het paard Pegasos. (Zie aldaar.)
AtrAÏHODAIMON. (Grieksch), (Agathodaemori), d. i. »de goede geestquot;, »de beschermgeestquot;, die vooral in eene ruime gave van vruchten van den landbouw en in eenen rijken oogst der wijnbergen zegen aanbrengt. Men stelde zich het bestaan voor van meerdere zulke Agathodaimonen als persoonlijke beschermgeesten van afzonderlijke personen en volken. Volgens den Griek-schen dichter Hesiodos waren de menschen u;t de gouden eeuw na hunnen dood zulke bewakers der stervelingen geworden. Voornamelijk is de leer, die aan dergelijke beschermgeesten geloo-ven deed, in lateren tijd (de 5e eeuw voor Christus) tot ontwikkeling gekomen door den Atheenschen wijsgeer So krat es, die leerde, dat ieder mensch zijn eigen persoonleken beschermgeest (daimonion, daemonium) had, die hem zeide, wat goed was en wat verkeerd en hem waarschuwde voor al, wat onrechtvaardig was. Zoo nam men ook beschermgeesten aan van verschillende volken, landen en steden. In het Peloponnesische landschap Elis vereerde men zulk eenen »goeden god,quot; zulk een Agathodaimon onder den naam van Sosipolis. Als zinnebeeldige voorstelling van den Agathodaimon gebruikte men oorspronkelijk eene slang, maar de meer ontwikkelde kunst stelde hem voor met eenen hoorn des overvloeds en eene weegschaal in de ééne en papaverbollen en korenaren in de andere hand.
AGAVE of AGAUE. (Grieksch), eene dochter van Kadmos en Harmonia, was gehuwd met Echwn wien zij Pentheus baarde. Aan dezen gaf de grijze Kadmos den schepter van Thebe over. Eene der zusters van Agave, Seniéll genaamd, had de liefde
20
Agave—Agelaus.
van Zeus genoten en hem Bionysos gebaard, doch nog voor de geboorte van het kind was zij op ellendige wijze omgekomen. (Zie Dionysos) Agave beweerde na den dood van Semele, dat deze \' met eenen sterveling eene misdadige verbindtenis had aange-knoopt en ten onrechte er zich op beroemd had, dat Zeus haar beminde. Toen nu later Dionysos, de zoon van Zeus en Semele zijnen zegetocht door alle landen roemrijk volbracht had, ging : men evenwel in zijne vaderstad Thebe voort, hem den verschul-digden eerbied te weigeren en zijnen dienst te versmaden. Men ; verklaarde hem voor eenen bedrieger, en de boosheid van Agave J en haren zoon ging eindelijk zoo ver, dat zij besloten den god met zijne tot razernij opgewonden gezellinnen, de Mainaden en Bacchanten, te vermoorden en op zekeren dag naar den berg Kithairon trokken, om de aldaar verzamelde vereerders van den god te overvallen. De toorn van Dionysos spaarde nu zijne vijandige bloedverwanten niet langer; hij maakte het geheele gevolg van Pentheus waanzinnig, zoo dat het in blinde woede den koning voor een everzwijn aanzag, waarop allen te gelijk aanvielen, zelfs zijne eigene moeder niet uitgezonderd, die haren zoon niet meer herkende, maar in de wildste razernij den ongelukkige in stukken scheurde. Dit treurig lot van Pentheus is door Euripides behandeld in zijne tragoedie »de Bacchantenquot;.
AGDISÏIS. (Grieksch), een monster, man en vrouw te gelijk, uit Zeus gesproten. Uit zijn mannelijk gedeelte, dat de goden hem ontnamen onstond een amandelboom. Eene dochter van den riviergod Sangarios nabij de stad Pesdnus in Klein-Azië plukte van de vruchten van dien boom, stak ze in haren boezem en werd daardoor zwanger. Zij baarde eenen zoon Attes of Atys genaamd van wonderbare schoonheid, voor wien Agdistis van liefde ontbrandde. Toen Atys, een jongeling geworden zijnde met de dochter van den koning van Pessinus wilde huwen, maakte Agdistis hem razend, zoodat hij zich zeiven op gruwelijke wijze verminkte. — Volgens eene andere legende zou Agdistis ontstaan zijn uit de verbindtenis van Zeus en eene der steenen, die Beukalion en Pyrrha over hun hoofd wierpen, om de wereld weder te bevolken , en waaruit Kybtle ontstaan was naar wier bezit Zeus te vergeefs had getracht. Na eene door de goden bewerkte herschepping bleef slechts een vrouwelijk wezen over; uit het mannelijk gedeelte ontsproot een granaatboom, welks vruchten door een ander wonder den bekoorlijken Attes voortbrachten, dien Ehea Kybele zich tot haren dienaar verkoor.
AGrELaöS {Agelaus) (Grieksch), de zoon van Oineus en Althaia, de broeder van Meleagros, vond zijnen dood in den slag, dien de Kalydoniers en Kureten over den kop en de huid van het Kalydonische zwijn aan elkander leverden. —Een andere Agelaos was de zoon van Damastor, en een der voornaamste minnaars van Penelope, die lang weerstand bood aan Odysseus, maar ein-delijk evenals de anderen door dezen gedood werd. — Den-
21
Agelaus—Agraulos.
zelfden naam droeg de dienaar van Priamos, die Paris ten gevolge van den droom zijner moeder (Zie Ai sak os.) op den berg Ida nederlegde, maar hem, toen hij na vijf dagen het kind door eene beerin zag zogen, medenam en zelf opvoedde.
AGëNOE. (Grieksch), een zoon van Poseidon en Libya, de dochter van EpYiphos, regeerde over Phoenicië, werd de stamvader van een beroemd geslacht, en -was de broeder van Belos. Zijne vrouw Telephassa schonk hem drie zonen Kadmos, den stichter van Thebe, Phoinix en Kilix, en ééne dochter Europa, welke door Zeus, die de gedaante van eenen stier had aangenomen, geschaakt werd. De vader gebood zijnen zonen hunne geroofde zuster op te zoeken, met bevel om niet zonder haar terug te keeren. Daar al hunne nasporingen vruchteloos waren, zetten zij zich in andere landen neder. De gezament-lijke afstammelingen van Agenor heeten Agenoriden. — Een andere Agenor was de zoon van den Trojaan Antenór en een der dapperste Trojanen, die zelfs, door Apollo aangevuurd, met Achilleus streed en hem trof, evenwel zonder hem te wonden. Toen hij eindelijk op het punt was om overwonnen te worden, nam Apollo zijne gedaante aan, en redde hem daardoor. Hij werd later door Neoptolemos, den zoon van Achilleus, gedood.
AGLAIA. (Grieksch), eene der drie Char it en (Gratiën) de dochter van Zeus en Eurynome. (Zie Char it en.)
AGLAUKOS. Zie Agraulos.
AGONALIA. (Eomeinsch), een, naar de legende vermeldt, door koning Numa ingesteld feest, waarop de koning als hoofd van den staat een ram, het hoofd der kudde, offerde. Tijdens de Romeinsche republiek verving hem hierbij de priester, die al de godsdienstige plichten, welke vroeger op den koning rustten, waarnam, de rex sacrorum. Waarschijnlijk werd dit feest ter eere van den god lanus gevierd.
AGORAIA of AGORAIOS. {Agoraea of Agoraeus.) (Grieksch). Bijnaam dier godheden, onder wier hoede de markt der steden stond, hetzij als plaats van handelsverkeer, hetzij als plaats der volksvergadering.
AGRAULOS of AGLATJROS. (Grieksch), eene dochter van koning Kekrops van Athene, en dus de zuster van ErisyMhoti, Her se en Pandrösofi, offerde zich vrijwillig voor haar vaderland op, toen het orakel verklaard had, dat de langdurige oorlog, waarin Athene gewikkeld was, slechts daardoor eindigen kon, dat iemand vrijwillig voor de stad stierf. Het dankbare vaderland richtte haar eenen tempel op, waarin de achttienjarige atheen-sche jongelingen tot kampvechters voor het vaderland gewijd werden en zweren moesten, hunne wapenen nooit te zullen onteeren, maar liever naar het voorbeeld dier heldin te zullen sterven. — De Romeinsche dichter Ovidius verhaalt de lotgevallen van Agraulos anders. Hij beschrijft, hoe Hermes, toen hij eens tij een feest der Atheners te Athene kwam eene vurige liefde
22
Agraulos—Agro.
opvatte voor Her se. De godin Athena echter, die op Agraulos vertoornd was, boezemde aan deze eene hevige ijverzucht in, zoodat zij Hermes den toegang tot Herse wilde verhinderen. Daarop werd zij door den god in eenen steen veranderd. — De reden van den toorn van Athena deelt ons eene derde mythe mede. Volgens deze zou Aglauros zich te gelijk met hare zusters in razernij het leven benomen hebben. Zij waagden het namelijk de haar door Athena toevertrouwde mand te openen, waarin de jonge Enchtonios, (Zie aldaar.) lag. Nauwelijks was de mand geopend, of Agraulos en hare zuster Herse (want Pandrosos had geen deel genomen aan het gebeurde) werden waanzinnig en stortten zich van de steile hoogte der Akropolis (de burgt der stad) in de diepte. — De dochters van Kekrops zijn nauw met de godin Athena verwante wezens en godheden van de vruchtbaarheid des lands. Oorspronkelijk waren zij slechts onderdeden van het wezen dier godin zelve. Wij lezen van eene Athena Agraulos, en eene Athena Pandrosos. Herse is er bijgevoegd om het bij de Grieken zoo gebruikelijke drietal vol te maken. Agraulos schijnt meer de ruwe, barsche zijde van het karakter van Athena te hebben overgenomen. Althans haar werden zoenoffers gebracht — later liet men dit slaan op haren zelfopofferenden dood, — die in de oudste tijden op sommige plaatsen, b. v. op Kreta menschenoffers waren.
AGRIOiSfA. (Grieksch), een feest ter eere van Bionysos of Bak-chos, dat voornamelijk te Orchomenos in Boiotië en te Argos, maar ook op andere plaatsen van Griekenland door vrouwen en priesters van den god in den nacht gevierd werd. Het kenmerkte zich door zijne woestheid. Bij dit feest werd Dionysos beschouwd als het beeld van het wegsnellende en verdwijnende jaar en daarom voorgesteld als verdwenen of gebannen, ja soms als door de Titanen verscheurd. In de oudste tijden werden hem Ereregreld bij «vlefjenheid der Agrionia menschenoffers gebracht.
AGrRlOS. (Agrius.) (Grieksch), broeder van Koning Oineus van Kalydon in Aitolic. Zijne zonen ontrukten aan Oineus de regeering en gaven ze hunnen vader. Na den Trojaanschen oorlog werden echter öf Agrios zelf öf zijne zonen door Diomedes, den kleinzoon van Oineus gedood.
AGKO. (eigenlijk AdKON.) (Grieksch), zoon van Eumêlos en kleinzoon van Merops, leefde met zijne beide zusters Byssa en MerÜpis op het eiland Kos. Zij vereerden alleen de Aarde en bekommerden zich niet om de andere goden, ja, gaven zelfs luide hare minachting voor Athena, Hermes en Artemis te kennen. Deze begaven zich daarom naar Agro\'s woning, Hermes als een herder, de godinnen als jonge meisjes gekleed en noo-digden het drietal uit aan een offerfeest deel te nemen. Toen echter Meropis Athena met smaadwoorden overlaadde, werden zij en hare zuster, zoowel als Agro, die de godheden gewa-
23
Agro—Aiakos.
penderhand wilde aanvallen, en hun vader in vogels veranderd.
AGKROTERA. (Grieksch), bijnaam van Artemis. (Zie aldaar.)
AGÏIEÜS. (Grieksch), beschermer der wegen en straten, een bijnaam van Apollo.
ATA. (Aea.) (Grieksch). De woonplaats van koning Aütes van Kolchis. (Zie aldaar.)
AIAIA. (Aeaea.) (Grieksch), het eiland, waar de nymph Kirke woonde, (Zie aldaar.) öf in het verre Oosten, öf in het verre Westen gelegen.
AIAKIDEN. (Aeaciden.) (Grieksch), afstammelingen van Aiakos, met name Peleus, Achilleus en Neoptolemos. Latere Makedonische koningen zooals Perseus en Pj\'rrhos, koning van Epeiros pasten dien naam ook op zich zeiven toe, daar zij beweerden van Achilleus en dus van Aiakos af te stammen.
AlaKOS. (Aeacus.) (Grieksch), een zoon van Zeus en Aig\'ina, de dochter van den stroomgod A sop os, welke Zeus in de gedaante eens adelaars geroofd, en naar het eiland Oinöne gebracht had, dat naar haar den naam van Aigina ontving. Op dit eiland werd Aiakos geboren. Toen hij zich nu geheel alleen op dit tot nog toe onbewoonde of door eene pest ontvolkte eiland bevond, veranderde Zeus op zijn smeeken de
mieren in menschm, die, naar het Grieksche woord r
dat «mierquot; beteekent den naam van Myrmidonen ontvingen. a
Over deze regeerde hij als koning, en wel met zulk eene (
wijsheid, goedheid en regtvaardigheid, dat hij in hemel en ti
op aarde den grootsten roem verwierf. Eens hadden de goden d eene groote schaarschte en hongersnood over Attika gezonden;
door een orakel daartoe aangemaand, zonden de Atheners ge- sc
zanten aan Aiakos, op wiens offeranden en gebeden Zeus regen elt;
schonk en de ramp deed ophouden. Na zijnen dood wijdde men d(
hem niet alleen tempels en feesten, maar zijn vader plaatste n;
hem ook, naast Minos en Rhadamanthys, als rechter in de on- st
derwereld. Hem werd de sleutel der onderwereld toevertrouwd. di
Gehuwd met Endëis, eene dochter van den Kentaur Cheiron, kreeg m
Aiakos twee zonen, Peleus en Teltmon. De eerste werd de vader be
van den beroemden Achilleus, de tweede van den grooten Aias. (N
(Zie aldaar.) Daarenboven kreeg hij eenen derden zoon bij de zie
Nereïde Psamdthe, met name Phokos. Deze werd door Telamon de;
en Peleus hetzij omdat zij ijverzuchtig waren om de grootere da
kracht en vaardigheid, die Phokos in de kampspelen ontwik- ter
kelde, hetzij omdat hunne moeder hen had opgestookt, bij het zoi
werpen met den diskos (werpschijf) gedood. Aiakos verbande de
daarop zijne beide zonen uit Aigina. — Toen Apollo en Poseidon ter
met het bouwen van de muren van Troje bezig waren, was sm(
Aiakos hun daarbij behulpzaam. Indien de beide goden het we]
metselwerk alleen voltooid hadden, zou de latere verovering wai
van Troje volstrekt onmogelijk geweest zijn, maar het door ver
24
Aiakos—Aiaa.
Aiakos gebouwde gedeelte kreeg, als dat van eenen sterveling, geene gelijke vastheid, zooals een quot;wonderteeken dan ook terstond aantoonde. Toen namelijk het werk voltooid was, kwamen uit de naburige zee drie groote slangen te voorschijn, die den muur poogden te bereiken; de twee eersten, die waagden dat gedeelte te bekruipen, hetwelk door de goden gebouwd was, vielen terstond dood neder, de derde bereikte evenwel den muur op die plaats, waar zich het werk van Aiakos bevond, en kwam in de stad. Dit voorteeken werd aldus verklaard, dat Troje tweemaal zou genomen worden door dat gedeelte van den muur, hetwelk door Aiakos was gebouwd, en wel door zijne afstammelingen in het eerste en derde geslacht. Zoo is het ook geschied. Eerst beklom later Telamon als de bondgenoot van Herakles den muur. Bij het tweede beleg van Troje stierven de beide kleinzonen van Aiakos, Achilleus en Aias gedurende de belegering, terwijl zijn achterkleinzoon Neop-tolemos de stad innam. De gezamentlijke nakomelingen van Aiakos worden naar hunnen stamvader Aiakiden genaamd. Aiakos werd op Aigina als een halfgod vereerd.
AIAS. (Aiax.) (Grieksch), de naam van twee Grieksche helden, die voor Troje streden en wier roem door Homeros bezongen wordt. 1) Aias ygt;de kleinere\'\' bijgenaamd, daar hij voor zijnen naamgenoot, hoewel hij hem in dapperheid evenaarde, in reusachtige lichaamsgestalte moest onderdoen, was de zoon van Oileus, den koning der Locriërs, en van Eriopis. Ook hij had tot degenen behoord, die naar de hand van Helena hadden gedongen en was dus verplicht het door hare schaking aan Me-nelaos toegebrachte onrecht te helpen wreken. Hij voerde veertig schepen naar Troje, gedroeg zich gedurende de belegering als een der dapperste helden, en was na den snelvoetigen Achilleus de vlugste looper in het leger. Na de verovering der stad naar Griekenland terugkeerende, werd hij door den grooten storm, die het gansche Grieksche leger teisterde, op eene rots, die door Homeros de Gyraïische rots genoemd wordt en die de meeste oude schrijvers meenen terug te vinden in het voorgebergte Kaphareus op de Z. O. kust van het eiland Euboia (Negropont), gedreven. Nadat zijn schip gestrand was, wist hij zich op die rots te redden. Daar hij zich evenwel beroemde, deze redding aan zijne eigene kracht en niet aan Poseidon te danken te hebben, deed deze met zijnen drietand de rots splijten, zoodat hij eindelijk verdrinken moest. Dit rampzalig lot zou de held zich op den hals gehaald hebben, doordat hij na de bestorming van Troje de waarzegster Kassandra, die in den tempel van Pallas Athena gevlucht was en het beeld der godin smeekend omvat hield, vandaar met geweld weggerukt en\'gruwelijk mishandeld had. Ofschoon hij zich van deze misdaad, waarvan Odysseus hem beschuldigde, door eenen eed zuiverde, vervolgde hem de wraak der godin, die Poseidon tegen
25
Aias.
hem ophitste. Toch zou hij nog ontkomen zijn, als hij zich niet aan gemelden overmoed had schuldig gemaakt. — Eene andere mythe laat hem door Pallas zelve ombrengen, doordat zij eene rots op den schipbreukeling deed nederstorten. De Locriërs vereerden zijne nagedachtenis, sloegen zijn afbeeldsel op hunne munten en lieten in hunne gelederen bij het gevecht steeds eene plaats open voor zijne schim.
2) De grootere Aias was de zoon van Telïmon, koning van Salamis, en dus de kleinzoon van Aitikos; zijne moeder heette Eriboia. Het huwelijk van Telamon en Eriboia was kinderloos, tot Herakles eens bij Telamon kwam om hem tot eenen tocht naar Troje, (dat naderhand door hen beiden veroverd werd), over te halen. Bij deze gelegenheid bad Herakles zijnen vader Zeus, dat hij zich over Eriboia ontfermen zoude, en haar eenen zoon zou doen baren, die even onkwetsbaar was als de huid van den nemeïschen leeuw, die hij om zijne schouders droeg. Een van den hemel afdalende adelaar verkondigde, dat de bede verhoord was. Telamon werd vader van Aias, en daarenboven nog van eenen tweeden zoon, den beroemden Teukros (Teucer), dien hij bij Hesione, de dochter van den koning Laomédon, verwekte, welke Herakles hem tot gemalin schonk, om hem voor zijne bij de verovering van Troje bewezen diensten te beloonen. — Aan de zijde van dezen halfbroeder nam Aias, de zoon van Telamon, aan den tweeden en grooteren tocht tegen de stad der Trojanen een roemrijk aandeel. Ook hij had tot de minnaars van HeUna behoord. Met twaalf schepen trok hij naar Troje. Na Achilleus, met wien hij door zijnen grootvader Aiakos verwant was, werd hij voor den schoonsten en dappersten man in het Grieksche leger gehouden. De hierbij gevoegde afbeelding stelt Aias voor op het oogen-
blik, dat hij de schepen der Grieken, die in het uiterste gevaar verkee-ren, met goed gevolg tegen de aanrukkende Trojanen verdedigt. Dit was de grootste zijner heldendaden. Hij alleen hield namelijk de Trojanen tegen, toen deze binnen de Grieksche legerplaats gedrongen waren en poogden de schepen in brand te steken, hetgeen hun aanvankelijk gelukte. Tweemalen trof hij Hektor, den dappersten held der Trojanen, eens in een tweegevecht, waartoe Hektor de voornaamste helden had uitgedaagd. Het lot had Aias als zijne tegenpartij aangewezen. De herauten van beide zijden beslisten evenwel, toen het gevecht een tjjd lang geduurd had en Hektor licht gewond was, dat de strijd een einde moest nemen. Aias
26
Aias—Aietes.
en Hektor eerden elkander daarop met wederkeerige geschenken. Hektor gaf aan Aias het zwaard, waarmede deze zich zeiven naderhand doodde, en Aias aan Hektor den gordel, waarmede Achilleus zijn lijk later naar de Grieksche legerplaats sleepte. Den tweeden keer trof Aias hem by gelegenheid van den storm, dien de Trojanen op lt;ie schepen waagden zoo geweldig met eenen steen, dat hij bewusteloos ter aarde stortte. — Na den dood van Achilleus werden door diens moeder Thetis zijne wapenen als prijs uitgeloofd voor dengene, die na hem de waardigste was. Slechts Odysseus (Ulysses) waagde het de aanspraken van Aias te betwisten; er werd eene vierschaar uit de voornaamste legerhoofden benoemd, om den twist te beslissen, en de welsprekendheid en overredingskracht van Odysseus deden de rechters ten nadeele van Aias, die op verre na niet zoo welbespraakt was, beslissen. Odysseus kreeg de wapenen. De zoon van Telamon kon deze grievende vernedering niet verdragen. Hij beschuldigde de rechters van partijdigheid, ondankbaarheid en bedrog; toorn en wanhoop maakten zich van zijne ziel meester, en hij stortte zich in zijn eigen zwaard. Volgens eene andere mythe, die de Grieksche treurspeldichter Sophokles gevolgd heeft in de tragoedie, die naar Aias haren naam draagt, meende deze het hem aangedane onrecht vooral te moeten wijten aan de beide Atreiden (Agamemnon en Menelaos.). Nadat hij namelijk tot waanzin vervallen was, richtte hij eene slachting aan onder de runderen en schapen, die in het grieksche legerkamp werden aangetroffen, meenende zijne vijanden en hunne troepen te dooden. Tot zich zeiven gekomen en zijne dwaling erkend hebbende, doodde hij zich uit schaamte over zijne daad. Na zijnen dood kwam Aias, even als zijn naamgenoot, de zoon van Oïleus, op het eiland Leuke en leidde daar een zalig leven. (Zie Achilleus.) Toen Aias gestorven was zagen de Grieken in, welk vergrijp er was begaan door de wapenen van Achilleus aan «den waardigstequot; te onthouden. Zij eerden zijne nagedachtenis en tot in latere tijden werd hij te Athene en te Salamis door feesten en andere eerbewijzen in zijne eigene tempels als heros vereerd. De trouwe gade van dezen Aias heette Tekmessa. (Zie aldaar.)
AIAX. Zie het vorig artikel.
AïDöNEUS. (Grieksch). een verlengde vorm van Aides of Hades. Zie Hades.
AIëTES. (Aeëfes of Aeeta). (Grieksch), koning van Kolchis, de zoon van den zonnegod Helios en de Okeanide Perseis, of van Antiope, was de broeder van Kirke en I\'asijJtac en de gemaal van Iduia, bij wie hij twee dochters, de tooveres Medeia en Chal-kiope en éénen zoon Absyrtos verwekte. Hij was koning in Aia (Kolchis), toen Phrixos het gulden vlies daarheen bracht en ook nog, toen Tasoti het van daar kwam halen. Hij quot;werd door zijnen broeder Perses van de heerschappij beroofd.
27
Aiëtes—Aigeus.
maar door toedoen zijner dochter Medeia kreeg hij die terug. (Zie lason, Medeia en Argonauten.)
AIGE of AIX. (Aege of Aex.) (Grieksch), d. i. »de geitquot;, de voedster van den jongen Zeus, die uit dankbaarheid door dezen onder de sterren werd opgenomen. Volgens sommigen was zij de dochter van den zonnegod en had zij zulk eene schitterende kleur, dat de Titanen, die door haren glans verblind werden, hunne moeder Gaia (de Aarde) smeekten, om haar onder de aarde te verbergen. Deze bracht haar toen in een hol op het eiland Kreta, waar zy de voedster werd van Zeus. Toen nu later de strijd tusschen Zeus en de Titanen ontstond, moest hij zich volgens een orakel, om zeker te zijn van de overwinning, hullen in de huid van Aige, en verplaatste hij haar daarom naar den hemel onder de sterren.
AIGAI. (Aegae.) (Grieksch), eene stad in de diepte der zee gelegen, waar Poseidon, zijn schitterend paleis had. Verscheidene aan zee gelegen Grieksche steden, waar deze god vereering genoot, droegen dezen naam.
AIGAION. (Aegaeon.) (Grieksch), een honderdarmige reus, de zoon van Urünos (den (Hemel) en Gaia (de Aarde) door de goden Briareos, d. i. «de vreeselijkequot; genoemd, een der drie Hekaton-cheiren (d. i. «honderdhandigenquot;). Toen eens Hera. Poseidon en Pallas Athene, den oppergod Zeus in ketenen wilden slaan, riep Thetis hem te hulp, en zij zagen zich genoodzaakt hun voornemen te laten varen. Terstond na hunne geboorte verborg Franos hem met zijne broeders Kottos en Gyes of Gyges in het binnenste der aarde, omdat hij hen haatte. Later riep Zeus hen echter in zijnen strijd met de Titanen, op nad van Gaia, te hulp, en behaalde door hen de overwinning. De Titanen werden in den Tartüros gestort en aan de drie broeders ter bewaking overgegeven. De drie Hekatoncheiren zijn per-sonificatiën van geweldige natuurkrachten. Aigaion is ))de man der golvenquot;, Kottos »de stooterquot; en Gyes »de buiger.quot; Als zoodanig kunnen zij ook tot de Titanen gerekend worden. Als zonen van Gaia kan men hen voegen bij de Giganten.
AICrEUS. (Aegeus.) (Grieksch), koning van Athene en zoon van Pandion, den zoon van Kekrops en Pi/lia, de dochter van koning Pt/las in Megara, werwaarts Pandion, toen hij uit Athene verdreven was, vluchtte. Naderhand heroverde Aigeus, met hulp zijner drie broeders, Pallas, Nisos en Lykos, Athene en verwierf er de heerschappij. Bij zijne beide eerste vrouwen kreeg hij geene kinderen; by de derde, Aithra, de dochter van koning Pittheus van Troizen verwekte hij Theseus, dien hij heimelijk te Troizen liet opvoeden, om de zonen van zijnen broeder Pallas, die naar de heerschappij streefden, met de hoop op de erfopvolging te vleien en hen zoodoende in bedwang te houden. Zij verdreven hem evenwel, en bleven in het bezit der regeering, tot dat Theseus hen verdreef en zijnen vader weder op
28
Aigeus—Aigïs.
den troon bracht. (Zie Theseus.) Hg stichtte ter eere van Pallas Athena, zoo men zegt, de Pamthenaiën, het grootste feest ter eere dezer godin, of wel hij breidde die uit. Toen eens Androgeos, de zoon van koning Minos van Kreta, op een dier feesten door zijne behendigheid alle prijzen behaalde, liet Aigeus den jongeling vermoorden. Om deze reden deed Minos hem den oorlog aan, en dwong hem tot eene smadelijke schatting, daarin bestaande, dat hij elke zeven of negen jaren zeven jongelingen en zeven jonge dochters naar Kreta zenden moest, die aan een monster, den Minotauros tot spijze gegeven werden. Bij de tweede of derde zending ging Theseus vrijwillig mede scheep en bevrijdde zijn vaderland van dien smaad, door met hulp van Ariadne, de dochter van Minos, den Minotauros te dooden. Bij zijnen terugkeer vergat de overwinnaar echter om het zwarte zeil, waarmede het schip was uitgevaren, met een wit te verwisselen, waaraan zijn vader volgens afspraak reeds in de verte ontwaren moest, of de moeilijke onderneming gelukt was of niet. Daar Aigeus nu meende, dat hij zijnen eenigen zoon verloren had, stortte hy zich wanhopig in de zee, die naar hem voortaan den naam van de Aigeïsche ontving. — Aigeus is ook een bijnaam van Poseidon. Oorspronkelijk is hij met dezen, den stamgod der loniërs identisch geweest. Vandaar ook, dat soms Poseidon de vader van Theseus genoemd wordt. Ook het verdwijnen van Aigeus in de naar hem genoemde zee schijnt hierop betrekking te hebben.
ilGIaLE. (Aegiale.) (Grieksch), de dochter van Adrastos en Amphithea, de gemalin van Bionmdes, koning van Argos. Ge-durende de afwezigheid van haren echtgenoot, die met de overige Grieksche vorsten naar Troje was opgetrokken, knoopte zij eenè ongeoorloofde verstandhouding aan met Komltes. Dat dit gebeurde, werd beschouwd als eene wraakneming van Aphrodite op Diomedes, die haar voor Troje gewond had. Toen hij naar zijne vaderstad terugkeerde, wilde zijne overspelige vrouw hem dooden; hij kon zijn leven slechts redden door aan het altaar van Hera een toevluchtsoord te zoeken. Hij moest vervolgens naar Italië vluchten. (Zie Diomedes). Anderen verhalen, dat Aigiale hem liet veijagen, omdat zij vernomen had, dat hij eene Trojaansche vrouw uit Troje medebracht.
AI (UNA. (Aegina.) (Grieksch), eene dochter van den riviergod Asopos. (Zie Aiakos en Asopos).
AIGiPAN. (Aegipan.) (Grieksch). (Zie Pan.)
AIGiS. (Aegis.) (Grieksch), oorspronkelijk een mantel uit bet vel van de geit Aige, welke Zeus gevoed had, die dezen in den strijd tot bescherming diende, vervaardigd. Later werd uit dien mantel een pantser of zelfs een schild gemaakt. Het is eene symbolische voorstelling van de wollige, geelkleurige wolken, waaruit Zeus zijnen bliksem zendt. Van daar, dat de Aigis, waar zij gezien wordt schrik en vrees aanbrengt.
29
Aigis—Aigobolos.
Men vergete hierbij niet, dat hetzelfde Grieksche woord vJixquot;, at; zoowel ))geitquot; als «stormwindquot; kan beteekenen. In het midden der Aigis, hetzij men zich die als een mantel, als een pantser of als een schild voorstelde, is het Gorgoneion, het afgeslagen hoofd der Gorgo Medusa, geplaatst, dat de kracht heeft hem die het aanziet te doen versteenen. Als de beminde dochter van Zeus Pallas Athena ten strijde gaat, leent haar vader haar zijne Aigis en maakt haar daardoor onoverwinnelijk in het slaggewoel. Eene enkele maal geeft hij de Aigis ook aan zijnen zoon Apollo ten gebruike. Zelf oefende hy er groote kracht mede uit in den strijd tegen de Titanen.
AIGrlSTHOS. (Aegisthus.) (Grieksch), de zoon van Thyestes, den broeder van Atrem, bij zijne eigene dochter Pelopia verwekt, werd door zijne moeder te vondeling gelegd en door herders gevonden, die hem door eene geit lieten zogen, waarnaar hij zijnen naam kreeg. Hij werd door Atreus verder opgevoed. Pelopia had, toen zij aan Thyestes zonder hem te kennen, hare liefde schonk diens zwaard geroofd en het aan Aigisthos meegegeven, toen zij hem te vondeling legde. Daaruit bleek, dat zij zich met haar\' eigen vader had verbonden. Toen zij dit gewaar werd doodde zij zich. Aigisthos vermoordde later Atreus, terwijl hij bezig was op het strand te offeren, omdat deze had getracht hem over te halen Thyestes uit den weg te ruimen, en maakte zich met zijnen vader meester van de regeering, waaruit hij evenwel door Agamemnon weder verdreven werd. Terwijl Agamemnon in het leger voor Troje was, gelukte het Aigisthos diens vrouw Kly-taimnestra te verleiden; hij bracht zelfs voor het gelukken van die snoode daad een dankoffer aan de goden. Steeds was hij echter bevreesd om door den terugkeerenden Agamemnon overvallen te worden en daarom plaatste hij een wachter aan het strand. Toen deze hem eindelijk de aankomst des konings berichtte , ging hij dien te gemoet en noodigde hem ten maaltijd, maar doodde hem met behulp der trouwelooze Klytaimnestra in het bad, waardoor hij zich vooraf verfrischte. Hij zelf werd later door Agamemnons zoon Orestes gedood. (Zie aldaar.)
AIGLE. (Aegle.) (Grieksch), de schoonste der Naiaden. Volgens sommigen was zij bij Helios de moeder der Charifen. Zij is eene personificatie van den glans van het zonnelicht.
AI8LETES. (Aegletes.) (Grieksch), bijnaam van Apollo als den god, die de schitterende zonnestralen tot de aarde zendt.
AIGOBOLOS. (Aegobolus.) (Grieksch), d. i. »de geitendooderquot;, een bijnaam van Dionysos, onder welken hij te Potniai inBoiotië werd vereerd. Toen namelijk eens bij een offer door de inwoners, die door den wijn waren beneveld een priester van den god was gedood, bezocht hij het land met eene pestziekte. Volgens de uitspraak van het orakel moesten de inwonersom den god te verzoenen jaarlijks eenen knaap offeren. Hij zelf
30
Aigobolos—Aigytos.
stelde evenwel na eenige jaren eene geit in de plaats van dien knaap.
A1G0LI0S. (Aegolius.) (Grieksch), een Kretenser, die met Lcüos, Keleus en Kerberos in de heilige grot binnendrong, waarin Zeus op Kreta werd opgevoed, om daar honig te stelen. Zeus viel hen echter met zijnen bliksem aan, zoodat hunne koperen wapenrustingen hun van het lichaam vielen. Hij zoude hen gedood hebben, doch op de smeekingen van Themis en de Moiren liet hij dit na en veranderde hen in vogels.
AKrOl\'HAGrA. (Aegophaga.) (Grieksch), »de geiteneetsterquot;, een bijnaam van Her a, onder welken zij te Lakedaimon en te Ko-rinthe werd vereerd. Toen llerakles namelijk de zonen van Hippokoón beoorloogde, en Hera hem daarbij niets in den weg legde offerde hij haar, omdat hij niets anders had, eene geit en stichtte eenen tempel ter eere van Hera Aigophagos of Aigophaga.
AIGYPIOS. (Aegypius.) (Grieksch), een Thessaliër, de zoon van Anthes en Bulls. Toen hij op al te vertrouwelijken voet leefde met eene weduwe Timandra genaamd, bewerkte de zoon van deze. Neophron geheeten, dat hij zich met zijne eigene moeder Bulis verbond, meenende, dat het Tinandra was. Nadat nu Bulis, de vreeselijke daad ontdekt hebbende, het plan had opgevat om haren zoon te dooden en zich zelve de oogen uit te steken, kreeg Apollo medelijden met hen en veranderde Aigypios en Neophron in gieren, Bulis in eenen duiker en Timandra in eene mees.
AKIYPTOS. (Aegyptus.) (Grieksch), de tweelingbroeder van Dan\'dos en de zoon van Belos en van Anchinoë, eene dochter van den riviergod Neilos. Hij was koning van Egypte, terwijl, zijn broeder van zijnen vader de regeering over Libyë had verkregen; Aigyptos had vijftig zonen, Danaos vijftig dochters, de bekende Danaïden. Toen de zonen van Aigyptos het Danaos begonnen lastig te maken en hem in zijne regeering belemmerden , ontvluchtte hij met al zijne dochters heimelijk op een schip uit Libyë, en kwam gelukkig in Argolis aan, het land waar Tó geboren was, de stammoeder van het geheele geslacht. Als afstammelingen van deze werden zij op hun smee-ken door de inwoners aldaar gastvrij ontvangen. Danaos werd een zegen voor het gansche landschap, dat tot nog toe leed aan gebrek aan water. Amymone, eene zijner dochters had hare liefde geschonken aan Poseidon en deze wees haar tot belooning daarvoor eene bron in de nabijheid van Lerna. De koning van het land, Gelamr, stond zijne heerschappij aan Danaos af, en deze bouwde zich nu eene vaste burgt in Argos en eenen tempel voor Apollo. Het duurde evenwel niet lang of Aigyptos verscheen aan het hoofd zijner zonen, nadat het hem gelukt was het spoor der ontvluchten te ontdekken. Hij eischte van Danaos diens dochters ten huwelijk voor zijne zonen en dwong
31
Aigyptos—Aiolos.
hem aan dien eisch gehoor te geven. De jonge meisjes werden dan ook aan hare bruidegoms bij het lot toegewezen, maar ontvingen van haren vader ieder eenen dolk, met het bevel om hare echtgenooten in den bruiloftsnacht te vermoorden. Alle gehoorzaamden, ééne enkele uitgezonderd, Hypermnestra genaamd, die haren bruidegom Lynkeus uit liefde spaarde en hielp ontvluchten. Lynkeus verzoende zich flater met Danaos en volgde hem in de regeering op; hij en Hypermnestra legden den grond van een vorstengeslacht, dat vele beroemde nakomelingen telde. De Grieksche treurspeldichter Aischylos heeft in zijn tragoeclie «de smeekende vrouwen,quot; de aankomst der schoone vluchtelingen in Argos tot op hare ver-eeniging met de woeste zonen van Aigyptos behandeld. De overige Danaïden werden na den dood van hare echtgenooten door Danaos by plechtige spelen als prijs aan de overwinnaars uitgeloofd. De ongelukkige Aigyptos kwam naar Argos om zijne zonen te wreken, doch werd door Lynkeus met Danaos verzoend.
AlGrïPTIOS. (Aegyptius.) (Grieksch), een grijsaard van edelen stam op het eiland Ithaka, een vriend van Odysseus. Hij had vier zonen. Een daarvan Antiphos behoorde tot de makkers van Odysseus, die door Polyphemos werden verslonden, een tweede Eurynomos was een van de minnaars van Penelope. De twee overigen bebouwden de akkers van hunnen vader.
AINB1AS. (Grieksch). Zie Aeneas.
AIOLOS. (Aeolus.) (Grieksch), de zoon van Hellen en de nymph Or slis, een kleinzoon van Deukalion en een broeder van Daros en Xuthos; hij was een der stamvaders van het Grieksche volk, bepaaldelijk van den stam der Aioliërs, eenmael de voornaamste der Helleensche stammen. Zijne afstammelingen dragen den naam van Aio li den. Bij zijne vrouw Enarete, de dochter van Leiniachos, verwekte hij zeven zonen en vijf dochters. Onder zijne zonen zijn de voornaamste Kr e the us, Athamas, Salmoneus en Sisyphos. — Een andere Aiolos, van den eerste afstammende, was een koning, die op een eiland in de Tyrrheensche zee regeerde, dat tot de groep der Liparische eilanden behoorde en door Plinius Strongyle genoemd wordt (het tegenwoordige Stromboli). Hij was een vroom en godvree-zend man, menschlievend jegens de vreemdelingen, leerde het gebruik der zeilen en voorspelde het waaien der winden, waarom de oude dichters hem tot den bestuurder der winden maakten. Bij Homeros komt hij voor als de gelukkige beheer-scher der Aiolische, (later de Liparische) eilanden, de zoon van Hippotes en door de gunst van lier a en Zeus tot koning der winden verheven. De omzwervende Odysseus (Ulysses) landde op het eiland, waar Aiolos woonde, dat op het water dreef en door een metalen muur van alle zijden omgeven was. Aldaar werd hij door Aiolos eene maand lang gastvrij onthaald. Op dat eiland leefde de koning in vreugde en vroolijkheid met zijne twaalf kinderen,
32
Aiolos.
33
zes zonen en zes dochters, die met elkander gehuwd waren. Eindelijk zond Aiolos zijnen gast met eenen gunstigen westewind weg, die hem weder naar Ithaka moest voeren. De overige winden, die den reiziger ongunstig waren, bond hij in eenen lederen zak, dien hy hem op het vaartuig medegaf en zelf aan den mast vastketende. Ongelukkig werd die zak door de reisgezellen van Odysseus uit nieuwsgierigheid geopend, terwijl deze, door langdurig waken afgemat, ingesluimerd was; de winden vlogen er uit en slingerden het schip, dat reeds in het gezicht van Ithaka was, weder midden in de onstuimige en onbekende zee. Het werd naar het eiland Tan Aiolos teruggedreven; doch deze weigerde Odysseus en zijne makkers weder optenemen, daar het hem uit het gebeurde duidelijk bleek, dat eene godheid hen vervolgde. Volgens Vergilius had Aiolos de winden in eene ontzaglijk groot hol opgesloten, in welks binnenste zij geweldig woedden, terwijl de god op den top der daarboven gelegen rots zijnen vorstelijken schepter zwaaide. (Zie Odysseus.) Tot Aiolos wendde zich volgens dezen dichter Inno, toen zy zijne hulp noodig had, vol vertrouwen, daar hij door haar het bestuur over de winden en het recht om aantezitten aan den disch der goden verkregen had. — Volgens eene andere overlevering, die bij oude geschiedschrijvers voorkomt, was deze Aiolos de zoon van Arne, die zelve de achterkleindochter was van Aiolos, den stamvader van den oudsten Griekschen stam. Arne deelde haren vader mede, dat zij ten gevolge van haren omgang met Fo.ieidon zwanger was. Deze, ook Aiolos gehee-ten, wilde haar niet gelooven en gaf haar aan een\' vreemdeling uit Metapontum, die haar medevoerde naar Italië en ten gevolge van een orakel de zonen, die zij baarde Boiotos en Aio tos als de zijne opvoedde. ïoen zij volwassen waren maakten zij zich meester van de heerschappij over Metapontum en toen er later een twist ontstond tusschen hunne moeder Arne en hunne pleegmoeder Autolyte, doodden zij de laatste en ontvloden de stad uit vrees voor de wraak van hunnen pleegvader. Aiolos zette zich neder op de in de ïyrrheensche zee gelegen eilanden, die naar hem de aiolische werden genoemd. — In de genealogie der personen, die den naam van Aiolos dragen heerscht echter bij de oude schrijvers eene groote verwarring. Zoo verhaalt de Romeinsche mythograaf Hyginus, dat Melanij/pe, de dochter van Desmontes aan Poseidon twee zonen Boiotos en Aiolos gebaard had. Desmontes, hierover vertoornd, liet zijne dochter van het gezicht berooven en wierp haar in den kerker. De kinderen werden te vondeling gelegd, maar door herders gevonden en opgevoed. Toen nu de koning van Jkarië, Metapontos genaamd, zijne gemalin TheZmo, die hem geene kinderen baarde, wilde verstooten, nam deze de beide gevonden knapen van de herders over en gaf ze aan Metapontos, alsof ze hare eigene waren. Spoedig echter bracht
3
Aiolos—Aisakos.
zii zelve twee zonen ter wereld, en toen deze waren opgegroeid ontdekte zij hun het bedrog, dat zij had gepleegd en overreedde hen, om Boiotos en Aiolos, die wegens hunne schoonheid door Metapontos het meest bemind werden, te dooden. Doch in den strijd, die volgde, bleven de zonen van Poseidon overwinnaars. De zonen van Theano vielen en zij zelve doodde zich. Aiolos vluchtte nu met zijnen broeder naar de herders, doch daar ontdekte Poseidon hun hunne ware afkomst en het_treu-rio1 lot hunner moeder. Zij doodden nu Desmontes en bevrijdden Melanippe, die van Poseidon het gebruik harer oogen terag ontvino-. Met haar keerden zij tot Metapontos terug, die Melanippe huwde. — Goddelijke vereering heeft Aiolos nooit genoten, hoewel hij in lateren tijd wel als een god werd be-
SC A15KA of EoRA. (Grieksch), een feest der Atheners, gevierd ter herinnering aan de nagedachtenis van Erigone, de dochter van Ikfiros, die zich opgehangen had met den wensch, dat alle Attische jonkvrouwen haar voorbeeld mochten volgen. (Zie Erigbne, IkSros en Dionysos.) — Eene andere mythe verhaalde, dat de dochter van Aigisthos en Klytaimnestra tot haren grootvader Tyndareos in Attika was gekomen, om Orestes van moedermoord aanteklagen. Toen deze door de rechtbank van den Areiopago* was vrijgesproken, hing zij zich op onder het uiten van denzelfden wensch, die aan Erigöne werd toegeschreven. Werkelijk volgden vele jonkvrouwen haar voorbeeld.— Dit feest nu diende tot afwending van eene herhaling van zulk een ongeluk. Men bond dan poppen aan de boomen en schommelde die heen en weder, of wel de jonge meisjes heten zich zelve heen en weer schommelen onder het zingen van een feestlied. Het werd gevierd in den zomer tegen den tijd dat de druiven beginnen te zwellen en rood te worden, voornamelijk m die streken, waar de wijnbouw en de daarmede verbonden
eeredienst inheemsch waren. ,
AISA. (Grieksch), eene alles besturende godin, die het eeuwige Noodlot beteekent. Evenals Moira (Zie aldaar.) beteekent zij oorspronkelijk het ieder toegekende deel en als persomücatie spint zij den levensdraad van ieder mensch bij zijne geboorte, doch zij is meer dan Moira een abstract begrip gebleven. Ongeveer eene gelijke beteekenis werd gehecht aan het Fatum der Romeinen.
AISAKOS (Aesacus.) (Grieksch), een zoon van Pntimos en Arisbe, de dochter van Merops. Merops onderwees zijnen klem-zoon in de kunst om voorteekenen uit te leggen. Toen nu Hekale (Hecuba), de latere gemalin van Pnamos van Pans zwanger was, en droomde, dat zij een brandend stuk hout ter wereld bracht, verklaarde Aisakos dien droom aldus, dat zij eenen zoon zoude baren, die zijne vaderstad in het verderf zou storten, en raadde om het kind, zoodra het geboren was te
34
Aisakcrs—Aisymnetes.
vondeling te leggen, zooals ook geschiedde. (Zie Paris.) Zijne gade was Aster(ipe, de dochter van den riviergod Kebren. Toen hij na haren dood geheel ontroostbaar was over haar verlies, werd hij in eenen vogel veranderd. — De Romeinsche dichter Ovidius verhaalt de geschiedenis van Aisakos op eenigzins andere wijze. Volgens hem heeft hij ver van het hof zijns vaders eenzaam in het gebergte geleefd, tot Hesperia de dochter van Kebren zijn hart van liefde deed ontbranden; zij vlood voor hem en toen hij haar daarop vervolgde, bracht eene in het gras verscholen adder haar eene doodelijke wonde toe. Bazend van smart stortte hij zich in zee, doch Thetis veranderde hem in eenen duiker (een visch of een watervogel), wiens bestendig onderduiken volgens den dichter den wensch aanduidt, om in de diepte den dood te vinden.
Al SON. {Aeson.) (Grieksch), was de zoon van Kretheus, den zoon van Aiülos en stichter van lolkos en van Tyro. Hij werd door zijnen halfbroeder Pelias van zijn aandeel in de regeering beroofd. De zoon van Aison was lason, die door Pelias werd uitgezonden om de gouden vacht uit Kolchis te halen. (Zie Argon au ten.) Aison doodde zich zeiven, toen Pelias. door den behouden terugkeer der Argonauten verschrikt, hem van kant wilde maken. Volgens anderen moest hij op bevel van Pelias ossenbloed drinken, toen deze meende zijnen stiefbroeder ongestraft te kunnen dooden, daar hij een valsch gerucht, dat lason en de zijnen waren omgekomen, voor waarheid hield. — De Romeinsche dichter Ovidius evenwel verhaalt, dat Aison leefde tot na de terugkomst der Argonauten en dat hij door de too-vermiddelen van Medeia geheel en al werd verjongd.
AISÏMNGTES. {Aesymnêtes.) (Grieksch), een bijnaam van Dionysos, onder welken hij vooral te Aroë in het landschap Achaia vereerd werd. Daar werden namelijk van oudsher jaarlijks de schoonste knaap en het schoonste meisje aan Artemis geofferd. Een orakel had echter verkondigd, dat dit offer niet meer behoefde gebracht te worden, zoodra een vreemde koning eenen vreemden god in het land zou brengen. Toen nu de bij Troje behaalde buit onder de Grieken verdeeld werd, viel aan Eurypylos, den zoon van Euaimon , een Thessaliër eene kist ten deel, waarin een beeld van Dionysos besloten was, dat den naam droeg van Aisymnetes. Dit beeld was door Hephaistos vervaardigd, die het aan Dardanos (Zie aldaar.) geschonken had. Of Aineias of Kas-sandra had met opzet die kist achtergelaten, omdat zij wisten, dat het beeld zijnen bezitter onheil zou aanbrengen. Zoodra dan ook Eurypylos het beeld aanschouwde, werd hij door waanzin overvallen. Hij wendde zich aan het orakel te Delphoi, om daar een middel tot genezing zijner kwaal te vinden. Dit beval hem, om daar, waar hij menschen een vreemdsoortig offer zag brengen, de kist aan de goden te wijden en zich zeiven eene woning te kiezen. Toen hij in Aroë kwam, werd daar juist het jaar-
35
3*
Aisymnetes—Aitne.
lijksch menschenoffer gebracht. Eurypylos besefte, dat dit de plaats was door den god bedoeld, daar zijn waanzin plotseling ophield. En de inwoners, gedachtig aan het oude orakel, stelden een feest in ter eere van Dionysos Aisymnetes en lieten voortaan het menschenoffer achterwege.
AITHALIDES. {Aethalides.) (Grieksch), een zoon van Hermes. Als de heraut der Argonauten nam hij aan hunnen tocht deel. Hij had van zijn vader een geheugen ontvangen, waaraan niets ontging en dat hem ook in de onderwereld bijbleef. Bovendien was het hem vergund nu eens op de bovenwereld, dan weder in de onderwereld te vertoeven. Na vele omzwervingen zou zijne ziel in het lichaam van Pythagoras gekomen zijn en door de gave, die zij bezat, herinnerde zij zich alles, wat zij in de verschillende lichamen, waarin zij had gehuisd, ondervonden had.
AITHER. Zie Aether.
AIÏH1LLA. ( Aethilla.) (Grieksch), de dochter van Laomedon en dus de zuster van Priamos. Na den val van Troje werd zij de gevangene van FrotesHaos. Toen de Grieken bij hunnen terugkeer nabij de Makedonische stad Skïöne geland waren om water in te nemen, haalde zij de overige gevangen Trojaansche vrouwen over, om in hunne afwezigheid de schepen in brand te steken, zoodat allen geruimen tijd daar moesten vertoeven.
AITHON. {Aethon.) (Grieksch), d. i. »de vurigequot;, een naam aan verschillende beroemde paarden der oudheid gegeven, b. v. aan een paard van Eos en van Hektor.
AIÏHRA. {Aethra.) (Grieksch), de dochter van koning Pitfheus van Troezen, die met Aigeus, koning van Athene, huwde en hem Theseus baarde. Volgens anderen was Theseus de y.oon van Poseidon, die in denzelfden nacht tot Aithra kwam, waarin zij de vrouw werd van Aigeus. — Toen Theseus cn zijn. vriend Peirithoos Helena geschaakt hadden, gaven zij die aan Aithra ter bewaring, maar Heiena\'s broeders Kastor en Polydeukes veroverden, terwijl Theseus en zijn makker in de onderwereld waren, Aphidmi, waar Aithra woonde en voerden haar gevankelijk mede naar Sparta, waar zij de slavin werd van Helena. Als zoodanig begeleidde zij deze naar Troje, doch na de verovering der stad kwam zij in de legerplaats der Grieken en werd daar door hare kleinzonen herkend. Een van deze, Lemophon eischte haar van Agamemnon op en met toestemming van Helena werd aan dezen eisch gevolg gegeven.
AITNE. {Aetna.) (Grieksch), eene dochter van Uranos, die op den vuurspuwenden berg op het eiland Sicilië haren naam heeft overgedragen. Bij den strgd tusschen Demeter en He-phaistos om het eiland Sicilië gaf zij de beslissing. — Onder den voet van den Aetna rust een der Giganten, Typhon of wel En kei ados, die na door Zeus overwonnen te zijn daar terneder is geworpen en nog steeds vlammen spuwt. — Ook plaatste men binnen in den vuurspuwenden berg de werkplaats van
36
Aitne—Akarnan.
Heplialstos, die daar met de Kyklopen de bliksems voor Zeus vervaardigt.
AITöLOS. (Aetölus.) (G-rieksch), een zoon van Endymion en eene der nymphen. Met zijne broeders Paion en Epeios moest hij volgens den wil zijns vaders strijden om de heerschappij over het landschap Elis. Epeios behaalde de overwinning, doch toen deze kinderloos stierf volgde Aitolos hem op. Weldra moest hij echter vluchten, daar hij zonder opzet eenen doodslag beging. Hij trok naar de oevers der rivier de Acheioös. De daar wonende stam noemde zich naar hem Aitoliërs en zijne twee zonen Pleuron en Kalydon gaven hunnen naam aan twee Aitolische steden.
AIUS LOCUTIÜS. (Romeinsch.), «de zegger en spreker.quot; Toen in het jaar 864 na de stichting der stad (390 voor Chr.), kort voor den inval der Galliërs op de via nova in Eome eene stem gehoord werd, die hunne nadering verkondigde, sloegen de Eomeinen daarop geen acht. Nadat de Galliërs overwonnen waren, werd in die straat ten einde dit verzuim goed te maken een tempel voor Aius Locutius opgericht.
AIX. Zie Ai ge.
AKADEMOS. { Academm.) (Grieksch), een Atheensche heros, wien het terrein der Akademie (een te midden van schoon plantsoen gelegen gymnasium) was gewijd. De mythe verhaalde, dat toen Helena door Theseus was geroofd en hare broeders kwamen om haar te zoeken, Akademos hun de plaats gewezen had, waar zij verborgen was. Daarom stond hij ook in hooge eer bij de Lakedaimoniërs, wier godheden de Dioskuren waren. Bij hunne invallen in Attika hebben zij daarom de Akademie steeds verschoond.
AKAMAS. (Acamas.) (Grieksch), 1) de zoon van An tenor met zijnen broeder Archilonhos onder de dappersten in het leger dei-Trojanen gerekend; hij woedde verschrikkelijk tegen de Grieken, toen zijn broeder door Aiax was gedood, doch werd eindelijk zelf door Meriones geveld. 2) een zoon van Theseus en Phaidra, de broeder van Demophoon. Samen trokken zij naar Troje, waar zij hunne grootmoeder Aithra aantroffen. Deze namen zij mede naar Attika, waarover zij later de heerschappij verkregen, die zij door het lot onder elkander verdeelden. Aka-mas was een dergenen, die zich in den buik van het houten paard, dat de Trojanen tot hun verderf in hunne stad inhaalden, verborgen.
AKARNAK (Acarnan.) Grieksch). de zoon van At km a ion en Kallirrhoe, de dochter van Acheloos\\ zijn broeder was Ampho-teros. Toen hun vader door de zonen van Phegem, den koning van Psophis was vermoord, smeekte hunne moeder van Zeus, dat hare zonen spoedig tot mannen mochten opgroeien om hunnen vader te wreken. Haar gebed werd verhoord en de jongelingen versloegen Phegeus, zijne gemalin en zijne zonen.
87
Akarnan—Akontios.
Zij moesten uit Arkadië vluchten en brachten den halskettingen het kleed van Harmonia, die Alkmaion aan zijne eerste gemalin, de dochter van Phegeus, geschonken had en welke zij nu hadden buit gemaakt, op last van hunnen grootvader Ache-loös als wijgeschenken naar Delphoi. Van daar trokken zij naar Epeiros. Een deel van dat land kreeg naar den oudsten der beide broeders den naam van Akarnanië.
AKASTOS. {Acastus.) (Grieksch), de zoon van Pelia*. den koning van lolkos. Hij nam deel aan de Kalydonische jacht en daar hij een vriend van lancm was, zeilde hij. hoewel tegen den wil zijns vaders, met de Argonauten naar Kolchis. Toen hij van daar was teruggekeerd, kreeg hij, nadat Pelias door zijne eigene dochters op aanraden van Medeia was gedood, de regeering over lolkos. hetzij dat lason hem die schonk, toen hij vrijwillig naar Korinthe week, hetzij dat Akastos lason en Medeia met geweld verdreef wegens den aan Pelias ge pleegden moord. Hij gaf ter eere zijns vaders prachtige lijkspelen. Zijne gemalin was Astydameia. Deze vatte eene ongeoorloofde liefde op voor Peleus. die, na zijnen schoonvader gedood te hebben, naar lolkos was gevlucht. Hij versmaadde echter die liefde. Toen belasterde Astydameia hem bij haren echtgenoot, alsof hij ha,re eer belaagde. Akastos trachtte daarop bij eene jacht, die op den Pelion ondernomen werd, hem door list te doen omkomen. Door den Kentaur Cheiron gered trok Peleus naar lolkos , verwoestte de stad en doodde Akastos en Astydameia.
AKIS. (Grieksch.) Zie Acis.
AKOITBS- (Acoetes.) (Grieksch), de zoon van eenen armen visscher uit Maionié en stuurman van een schip , waarop zijne makkers die van eene landing op het eiland Keos terugkwamen, een schoonen knaap, half bewusteloos van slaap, medebrachten, dien ze met zich wilden medevoeren, hoewel Akoites het hun ontried, daar hij in den knaap eenen god herkende. Toen zij nu wegvoeren en de knaap ontwaakte, verlangde hij weer naar land gebracht te worden. De schippers beloofden zijnen wensch te vervullen, maar waren niet van plan hunne belofte te houden. Toen toonde Lionysos — want dit was de knaap •—■ plotseling zijne goddelijke macht. Wijnranken slingerden zich om het schip, dat onbewegelijk vast in zee bleef staan. Zelf stond de god in al zijne heerlijkheid midden op het schip, het hoofd me^ wijnranken omkranst en den thyrsosstaf zwaaiende; tijgers, lynxen en panthers legerden zich om hem heen en de schippers sprongen, door waanzin bevangen in zee, waar zij in dolfijnen veranderd werden. Slechts Akoites bleef gespaard en wijdde zich nu aan den dienst van Dionysos.—Volgens eene andere mythe waren het Tyrrheensche schippers, met wie dit voorval plaats had en is naar hen de zee, waarin zij hunne straf ondergingen de Tyrrheensche genoemd.
AKONTIOS. (Aconüus.) (Grieksch), een schoon jongeling van
38
Akontios—Akrisios.
het eiland Keos, uit welgestelde maar toch niet zeer aanzienlijke ouders gesproten, was bij gelegenheid van een godsdienstig feest naar het eiland Belos gekomen en vatte daar liefde op voor Kydippe, de dochter van een zeer voornaam Athener. Toen hij haar zag zitten in den tempel, waar zij wachtte op het offer, dat gebracht zou worden, wierp hij haar eenen appel toe, waarop hij de woorden geschreven had: ))Ik zweer bij het heiligdom van Artemis, dat ik Akontios huwen zal.quot; Het meisje raapte den appel op, las hardop de woorden, die daarop geschreven stonden en wierp hem toen weer weg. Maar da godin had de woorden gehoord, waarmede Kydippe gezworen had, en dit was het juist, wat Akantios wilde. Hij ging evenwel na het feest weer naar zijne woonplaats terug zonder verdere stappen te doen. ïoen nu Kydippe\'s vader haar later aan een ander wilde uithuwelijken, werd zij kort voor de voltrekking van het huwelijk ziek, en dit herhaalde zich tot driemalen toe. — Akontios, die dit vernam, snelde naar Athene. Kydippe\'s vader vroeg intusschen raad bij het l)ol-phische orakel, dat als den grond der ziekte den meineed aanwees, waaraan Kydippe op het punt stond zich schuldig te maken. Het meisje zelve verhaalde aan hare moeder alles wat er op Delos gebeurd was en de vader, den wenk van de godin ter harte nemende, stemde in het huwelijk van Akontios met Kydippe toe. — Een dergelijk verhaal, dat evenwel niet een zoo gelukkig einde nam, was in omloop met betrekking tot Hermochtires en Ktesylla. (Zie He rm och a res.)
AKltlSlOS- {Acrisius.) (Grieksch), koning van Argos, een kleinzoon van Lynheus, den eenige der vijftig zonen van Aujy-ptos, die door de dochters van Danaos in de bruidsnacht gespaard werd, een zoon van Abas en Okaleia. Eeeds in den anoeder-schoot vatte hij eenen doodelijken haat op tegen zijnen tweelingbroeder Proiios, dien hij, toen hij aan cle regeering gekomen was, uit zijn rijk verdreef. Naderhand evenwel, toen Proitos met behulp van zijnen schoonvader lobates uit Lykië terugkeerde, moest hij de heerschappij met hem deelen, zoodat hij zelf Argos behield en Proitos voor zijn deel ïiryns kreeg. Zijne dochter was Damt;. Een orakel had hem voorspeld, dat hij door eenen zoon, dien deze zou baren, zoude omkomen. Ten einde dit lot te ontgaan, sloot hij zijne dochter in een onderaardsch vertrek of in een koperen toren op, om haar allen omgang met mannen te beletten. Zijne voorzorg was echter vergeefsch. Door omkooping baande Proitos zich tot haar den weg, of volgens eene andere mythe, drong Zeus als een gouden regen door het dak in haren kerker, waarop zij zwanger werd en Perseus baarde. Toen het kind eenige jaren oud was, hoorde de grootvader het schreeuwen; hij haalde Danaë uit haren kerker te voorschijn, en toen deze den god als vader van het kind noemde, geloofde hij haar niet, maar liet haar met haar kind
39
Akrisios—Aktaion.
40
in eene kist in zee werpen. Deze dreef naar het eiland Seri-phos, alwaar Dictys, broeder van den koning Polydektes, hen opnam en Perseus opvoedde. Na vele avonturen keerde Perseus later met Danaë naar Argos terug, om Akrisios op te zoeken. Deze echter, nog steeds vol angst voor het orakel, vluchtte naar Thessalië. Daar trof Perseus hem aan, toen de lijkspelen des konings van Larissa, welke stad Akrisios gesticht had, gevierd werden. Hy had het ongeluk zijnen diskos (werpschijf) op den voet van zijnen grootvader te werpen, aan de gevolgen waarvan deze stierf.
AKTAION. (Actaeon.) (Grieksch), de zoon van Aristaios en Autonoë, eene dochter van Kadmos. werd door den wijzen Kentaur Cheiron opgevoed en in de jacht onderwezen, waarvan hij zulk een groot minnaar werd, dat hij niet minder dan vijftig jachthonden hield. Hij werd op den berg Kithairon door zijne eigene honden verscheurd, volgens eenigen op bevel van Ze us, omdat hy naar de hand van Seniele gestaan had; volgens anderen had hij het ongeluk op zijne jacht de godin Artemis te aanschouwen, terwijl zij zich met hare bekoorlijke nymphen in het gargaphische dal bij Plataiai baadde. De kuische godin toch was daarover zoo vertoornd, dat zij hem in een hert veranderde, door hem, toen hij bij haren aanblik al te nieuwsgierig en onbescheiden bleef staan, met water uit de bron te besprenkelen. Aktaion behield niets menschelijks over dan het bewustzijn van zijnen vroegeren toestand, en toen hij zich in het woud verbergen wilde, werd hij door zijne eigene honden, die hem niet herkenden, verscheurd. Te vergeefs zoch
ten zij?daarop door het geheele land hunnen meester, totdat zij eindelijk voor het hol van den Kentaur Cheiron kwamen, die hun een afbeeldsel van Aktaion toonde, waarbij zij rustig
Aktaion—Alea.
bleven liggen. De hond was bij de Grieken een symbool der zonnehitte in den tijd der hondsdagen. Aktaion, de zoon van Aris-taios, den god, die tegen de hitte der hondsdagen beschermde, wordt door zijne honden verscheurd. Hij is het symbool van het uit de aarde ontkiemende plantenleven, dat in het Zuiden door de hondsdagen wordt verschroeid, of van de zachte lentewarmte, die door de gloeiende hitte verdwijnt. Het beeld van Aktaion werd dikwijls op bergen en rotsen geplaatst, om daardoor de schadelijke werking van de hitte der hondsdagen afteweren.
A LA STOK. (Grieksch), d. i. «de geest der wrakequot;, eene voorstelling in den geest van het volk ontstaan , doch die vooral door de treurspeldichters verder is uitgewerkt. Het is een booze geest, die meestal in hetzelfde geslacht, b. v. in dat der Afreiden voortwerkt, zoo dat uit ééne schuld, die de stamvader van zulk een geslacht op zich geladen heeft eene gansche reeks van misdaden volgt, daar Alastor bij het wreken en straffen van een gepleegd vergrijp steeds een nieuw vergrijp doet plegen, dat op zijne beurt wederom gewroken en gestraft moet worden. Ook wordt die naam overdrachtelijk gebruikt voor hen, die door hunne misdaden jammer en ellende over hun geslacht brengen. Steeds heeft de naam Alastor een genitief bij zich öf van den naam van dengene, die de eerste schuld op zich heeft geladen, öf van dengene, die gewroken moet worden.
ALBUNëA. (Eomeinsch). eene waarzeggende nymph of, zooals men later zeide, eene Siht/lle, aan wie nabij de stad Tibur bij de watervallen van den Anio, eene witte zwavelbron, een bosch en een tempel gewijd waren. Volgens de sage was haar beeld met eene beschreven rol in de hand in den Anio gevonden. Hare orakelspreuken werden eerst op de burgt van ïibur in den tempel van Hercules bewaard, maar later naar het Kapitool te Rome gebracht, waar ook de overige orakels geborgen werden, die op den Komeinschen staat betrekking hadden.
ALCAEÜS. Zie Alkaios.
ALCAÏHÖE. Zie Alkathöë.
ALCAT1IÖUS. Zie Alkathöös.
ALCESÏIS. Zie Alkestis.
ALCiDES. Zie Alkeides.
ALCINOUS. Zie Alkinoös.
ALCMAEON. Zie Alkmaion.
ALCMcNE. Zie Alkmëne.
ALCYöNE. Zie Alkyone.
ALCYONEUS. Zie Alkyoneus.
ALCYONïDES. Zie Alkyonides.
ALEA. (Grieksch), bijnaam der godin Palla* Athena, die haar aanduidt of als de godin eener zachte, heilzame warmte, öf als de godin, die aan vervolgden en voortvluchtigen een
41
Alea—AlkathÖe.
toevluchtsoord verschaft. De eeredienst van Athena Alea was vooral in zwang in het Peloponnesische landschap Arkadië, waar zij nabij het vlek Alea eenen ouden tempel had, die in bijzonder hoog aanzien stond.
ALEKTO. (Alecto.) (Grieksch), d. i. »de nooit ophoudendequot;, eene der drie Erinnyën. (Zie aldaar.)
ALEKTETON. (Alectryo.) (Grieksch), een dienaar van Ar es, dien deze als wachter op den uitkijk liet staan, wanneer hij Aphrodite bezocht. Eens sliep hij in, en toen ontdekte Helios (de zonnegod) de minnenden en berichtte aan Hephaistos, den gemaal van Aphrodite, wat hij gezien had. Deze ving zijne trouwelooze gade en haren minnaar in een kunstig vervaardigd net en gaf hen aan de bespotting der overige goden prijs. In woede ontstoken veranderde Ares Alektryon in een haan, die uit vrees om zich weer te verslapen kraait, zoodra de morgen daagt.
ALëTES. \'Grieksch), de zoon van Aigisthos, die op het valsche bericht, dat Orestes in den tempel van Artemis op Tauris was geofferd zich van de regeering over Mykenai meester maakte, daar er clan geen afstammeling van de Atriden meer over ware geweest. Toen Orestes echter terugkeerde, werd Aletes door hem gedood.
ALEXANDER. Zie Alexandres.
ALEXANDRA. (Grieksch), latere naam van Kassandra, de dochter van Fr ia mos en Ilekabe.
ALEXAXDROS. (Alexander.) (Grieksch), d. i. «de beschermer der mannenquot;, een naam van Paris, dien hij kreeg, omdat hij de roovers verdreef en de kudden beschermde.
ALEXIKAKOS. (Grieksch), d. i. »afwender van onheilquot;, bijnaam van Apollo, hem door de Atheners gegeven, omdat hij in den Peloponnesischen oorlog de pest had gestuit.
AL KA 108. (Alcaeus.) (Grieksch), een zoon van Perseus en An-
dronu\'da, de vader .van Amphitrrjo, den pleegvader van Herakles. i De laatstgenoemde krijgt zelf dikwijls den naam van Alkaios
of Alkeides, als afstammeling van Alkaios, daar Al/cmêne, ]
de moeder van Herakles, eene dochter was van Anaxo, de (
ALKATHÖê. (Alcuthoë.) (Grieksch), de dochter van Minyas, die 1
heerschte in het Boiotische Orchornenos. Toen tijdens haar leven de i
dienst van Dionysos zich in Boiotië verspreidde en alle vrouwen )
en jonkvrouwen ter zijner eer rondtrokken over de bergen, bleef i zij alleen met hare zusters, wier namen verschillend worden
opgegeven, te huis aan haren arbeid en zij ontwijdde aldus het z
heilige feest van den god. Daarom veranderde deze haar en hare a
zusters in vledermuizen en haar weefsel in druiven en wijnranken. r Eene andere mythe verhaalt, dat Dionysos zelf in de gedaante
eener jonkvrouw haar tot deelneming aan het feest zou hebben e
opgewekt, en dat hij, toen zij weigerden, zich plotseling in een 1
42
Alkathöe—Alkinoos.
leeuw, een stier en een panther had veranderd, dat haar daarop eene waanzinnige begeerte naar mensche,nvleesch had overvallen, en dat zij het lot lieten beslissen, wie de eer zou hebben den god een offer te brengen. Dit wees Leukippe aan, die daarop haar eigen zoon verscheurde. Vervolgens zwierven zij in wilden waanzin over de tergen rond, tot ze door Hermes in vledermuizen werden veranderd.
ALKATHööS. (Alcathoüs.) (Grieksch), een zoon van Pelops. Toen Euippo.s. de zoon van koning Megïirem van Megara dooiden leeuw van den Kithairon verscheurd was, beloofde deze zijne dochter Euaichme en zijn rijk aan dengene, die den leeuw dooden zou. Alkathoos behaalde den dubbelen prijs, en richtte aan Apollo en Artemis. de godheden, die voornamelijk de jacht beschermden, eenen tempel op, en herbouwde vervolgens de door koning Minos van Kreta verwoeste muren dei-stad Megara. Bij dezen arbeid bood Apollo zelf de behulpzame hand, en daar de god in dien tusschentijd zijne lier moest afleggen, nam de steen, waarop zij rustte, den klank van het goddelijke speeltuig aan, zoodat hij bij elke aanraking een geluid als van een cither deed hooren. Alkathoos had twee zonen Ischepolis en Kallipolis, en toen de eerste bij gelegenheid der Kalydonische jacht omkwam, en Kallipolis, die dit het eerst vernam, naar zijnen vader snelde, die op het punt stond om aan Apollo te offeren, en diens offervuur uit elkander wierp, nam Alkathoos een stuk van het brandende offerhout en doodde daarmede zijnen zoon, meenende, dat deze de goden had willen beleedigen.
ALKESTIS of ALKESTE. (Alceste.) (Grieksch), de dochter van Pelias en Anaxihia, verwierf door hare kinderlijke liefde, zoowel als door hare voorbeeldelooze huwelijkstrouw de hooge onderscheiding van als het voorbeeld voor alle vrouwen der oudheid geroemd te worden. Uit liefde tot haren vader weigerde zij aan diens gevaarvolle veijonging deel te nemen, waartoe de arglistige Medeia, de gemalin van fason, de andere dochters van dien koning had overgehaald. Naderhand toonde zich Alkestis evenzeer de trouwste gade. Zij was de gemalin van Admetos, koning van l\'herai in Thessalië, en toen deze eens gevaarlijk ziek was, wijdde zij zich, om hem te redden, aan eenen vrijwilligen offerdood. (Zie Admetos.) Euripides heeft in het treurspel ))Alkestisquot; hare opoffering en hare bevrijding uit de onderwereld behandeld.
ALKEIDES. (Akldes.) (Grieksch), d. i. »de zoon der krachtquot;, zooals Her aides heette, eer hij op bevel der Pjjthia zijnen anderen naam aannam. Volgens anderen werd hij aldus genoemd als afstammeling van Alkaios. (Zie aldaar.)
ALKINÖöS. (Alcinöus.) (Grieksch), de zoon van Nausithoös en kleinzoon van Poseidon, was koning der Phaiakiërs, die het eiland Scheria, misschien het tegenwoordige Corfu,
43
Alkinoos—Alkmaion.
(Kerkyra, Corcyra) bewoonden. Onder hem stonden nog twaalf andere vorsten. Bij zijne vrouw Arëie, de dochter zijns broeders Rhexenor, had hij vijf zonen en ééne dochter, de beminnelijke Nausikaa. Hij wordt zeer geroemd wegens de goede ontvangst der Argonauten op hunnen terugtocht van Kolchis. Toen de Kolchiers, die de Argonauten vervolgden, ook op Sche-ria landden en Medeia terugeischten, verklaarde Alkinoos aan zijne gemalin Arete, dat hij Medeia alleen dan aan haren vader zou teruggeven, indien zij nog maagd was. De koningin gaf aan lason dadelijk kennis van dit besluit van haren echtgenoot en voor de morgen aanbrak werd een schitterend brui-lofsfeest aangericht, zoodat toen de Kolchiers den volgenden dag de uitspraak des konings vroegen , waaraan zij beloofd hadden zich te zullen onderwerpen, Medeia reeds de wettige vrouw van lason was. De Kolchiers durfden daarop niet naar Aietes terugkeeren en bleven bij de Phaiakiërs wonen. Nog meer is Alkinoos bekend door de gastvrijheid, waarmede hij Od/jsxevs (Ulysses) opnam, toen diens schip, nadat hij van het eiland van Kah/pso vertrokken was, door den storm verbrijzeld was en hem, met rijke geschenken beladen, eindelijk naar zijn vaderland Ithaka liet terugbrengen. Homeros roemt bij het verhalen der ontvangst van Odysseus de schatten van Alkinoos. den luister zijner hofstad, de pracht van zijn paleis en de schoonheid zijner tuinen.
ALKMAION. (Alcmaeon.) (Grieksch), de zoon van den waarzegger Amphiaraos en Briphyle, de zuster van koning Adrastos; zijn broeder was Amphilochos. Hij kreeg als knaap van zijnen vader het bevel om, wanneer hij volwassen zou zijn, heü verraad door zijne moeder aan haren gemaal gepleegd te bestraffen. Eriphyle had namelijk den dood van haren echtgenoot veroorzaakt; verleid door den gouden halsband van Harmonia, waarmede Poli/neikes haar had omgekocht, had zij hem, krachtens de haar bij hun huwelijk gegeven macht (Zie Adrastos.) genoodzaakt, om tegen zijnen wil aan den tocht naar Thebe met Adrastos deel te nemen. (Zie de bijzonderheden van dit verraad op Amphiaraos.) ïoen de tocht mislukt en Amphiaraos, gelijk hij voorzien had, daarbij omgekomen was, rustten de zonen der gevallen aanvoerders, de zoogenaamde Epigonen, toen zij opgegroeid waren, zich tot eenen tweeden krijgstocht tegen Thebe uit. Eriphyle liet zich ten tweeden male, en nu door het opperkleed van Harmonia, omkoopen; de zoon van Polyneikes, Thersandros bracht haar dit geschenk, om te bewerken, dat zy haren zoon Alkmaion. evenals vroeger haren echtgenoot, zou overhalen, om aan deze onderneming deel te nemen. Toen Eriphyle haren zoon nu aanspoorde, om medete-trekken vroeg deze aan het orakel te Delphoi, wat hij doen moest; de god antwoordde hem, dat hij thans het wraakbevel zijns vaders zoo veel te meer behoorde na te komen, daar zijne
44
Alkmaion.
45
moeder zich niet ontzien had haren zoon aan een gelijk gevaar, als waardoor haar gemaal was omgekomen, blootte-stellen, alleen om aan hare hebzucht te voldoen. Vooraf echter mocht hij zonder aarzeling aan den tocht tegen Thebe deel nemen. De strijd liep ditmaal gelukkig af; de zegevierende Epigonen verwoestten de stad en Alkmaion, die aan hun hoofd gestaan had en wonderen van dapperheid had verricht, keerde ongedeerd terug. Thans stelde hij zijne wraak niet langer uit en doodde zijne moeder; maar nauwelijks was de afschuwelijke daad volbracht, of de Erinnyèn (wraakgodinnen) maakten zich van hem meester en vervolgden hem waar hij ging, hem tot somberen waanzin drijvende. Hij nam de kostbare geschenken, die zooveel onheil gesticht hadden, den halsband en den sluier van Harmonia, mede en vluchtte naar Psophis in Arkadië, alwaar koning Fhegeus regeerde, die den ongelukkige niet alleen van de bloedschuld poogde te reinigen, maar hem ook zijne dochter Arsino\'é (door anderen Alphesihoia genoemd) tot vrouw gaf. Alkmaion schonk daarop den halsband en den sluier van Harmonia aan zijne gemalin. Doch de Erinnyën keerden met vernieuwde kracht terug; het zoenoffer van Phegeus had de dreigende schim van Eriphyle niet voor altijd kunnen verbannen, en daar de goden zelfs het gebied van Psophis, omdat het tot verblijfplaats strekte aan eenen moedermoorder, met onvruchtbaarheid straften, zag hij zich andermaal genoodzaakt te vluchten. Gade en schoonouders verlatende, zwierf de ongelukkige door wroeging voortgedreven rond; eindelijk wendde hij zich in zijne wanhoop weder tot het orakel, en dit gaf hem ten antwoord, dat hij eerst dan rust zoude vinden, wanneer hij zich in eene landstreek nederzette, die tijdens den moord, door hem aan zijne moeder gepleegd, nog niet aanwezig was, daar zijne stervende moeder, alle bestaande landen, die hem opnemen zouden, vervloekt had. Wanhopende om een dergelijk toevluchtsoord op de aarde te vinden, zwierf Alkmaion verder. Geruimen tijd later, toen hij aan de oevers van den Achetö\'ós ronddwaaldde viel zijn oog op een eiland, dat door aanslibbing eerst sedert kort in deze rivier pntstaan was. De Erinnyën weken terstond terug, zoodra Alkmaion dezen maagdelijken bodem betrad; hij vestigde zich aldaar en huwde Kallirrhoë, de dochter van den stroomgod Achelöös. Hier had hy nu zijne dagen in vrede kunnen eindigen, maar toen Kallirrhoë van haren gemaal vernomen had, aan welke onheilen hij vroeger ten prooi geweest was, ontwaakte in haar het verlangen om den sluier en den halsband van Harmonia te bezitten. Toegevende aan hare dringende beden, trok Alkmaion naar Psophis, om die van zijne eerste gemalin terug te vragen; hij wendde voor, dat hij van plan was, om ze tot voortdurende afwending van zijnen waanzin in den tempel van Appollo te Delphoi te wijden. Hij kreeg
Alkmaion—Alkmene.
sluier en halsband zonder moeite en bracht ze aan zijne echtgenoot. Nauwelijks echter vernam koning Phegeus het tegen zijne dochter gepleegde bedrog, of hij zond zijne beide zonen om Alkmaion te vervolgen en hem te straften. Alkmaion werd door hen gedood, maar bleef niet ongewroken. De zonen van Kallirrhoë roeiden het geheele geslacht van Phegeus uit. (Zie Akarnan.) Als zonen van Alkmaion en Kallirrhoë worden gewoonlijk genoemd Akarnan en AmphoUros. De door hen gedoode zonen van Phegeus heetten Temenos en Axion. Alkmaion genoot later goddelijke eer; men bouwde hem te Thebe een heiligdom, niet verre van het huis van Pindaros. Zijne lotgevallen waren eene rijke stof voor de dichters; vooral zijn ze dikwijls door Sopholcles en Euripides in thans echter verlorene tragoediën behandeld.
ALKMeNE. (Alcmene.) (Grieksch), de dochter van Elektryon, koning van Mykenai, uitmuntende door hare schoonheid, had eene gelofte gedaan van slechts aan hem hare hand te schenken , die de van haren vader geroofde kudden terugbrengen en den moord barer negen broeders wreken zou. Dit deed Amphitryo, de koning van Tiryns, en hij ontving daarvoor van zijnen oom Electryon diens dochter en later ook zijn koningrijk. Na deze onderneming en hare gevolgen verliep er echter [geruime tijd, voordat de jonge echtgenooten met elkander konden samenwonen, en terwijl in dien tusschentijd haar gemaal in den strijd met de vijanden van zijne woning werd verwijderd gehouden, maakte Zeus, die eene vurige liefde voor de schoone Alkmene had opgevat, van de een-
46
Alkmene—Alkyöne.
zaamheid der jonge vrouw gebruik om haar te bezoeken. Om haar vertrouwen des te lichter te winnen, had hij de gedaante van Amphitryon aangenomen. Door Hermes geholpen, sloop hij door het venster Alkmene\'s vertrek binnen. De bruidsnacht, dien Zeus met de beminde vrouw doorbracht, ging met het wonder gepaard, dat hij door de almacht van den hoogsten god tot drie dagen en drie nachten verlengd werd, gedurende welke onafgebroken duisternis op de aarde heerschte. Uit deze wonderbare vereeniging werd de grootste aller Grieksche helden. Her aides, geboren.
Toen de dag aanbrak, en de god in den hemel teruggekeerd was, kwam Amphitryon in zegepraal te huis, waarop hij met zijne echtgenoot, die reeds den zoon van Zeus, Herakles, in haren schoot droeg, de bruiloft vierde en bij haar in den volgenden nacht Iphikles verwekte. Deze was dus de tweelingbroeder van Herakles, doch verschilde veel van zijnen broeder in karakter. De bevalling zelve werd door de wraakzuchtige Hera bemoeilijkt, daar zij de ontrouw haars gemaals ondekt had en Herakles reeds vóór zijne geboorte op wreedaardige wijze vervolgde. Zeven dagen lang wist zij der in barensnood ver-keerende Alkmene de hulp der godin der geboorte Mleithyia te onttrekken. (Zie Herakles.) ïoen Herakles volwassen was, verloor Alkmene haren gemaal Amphitryon in eenen krijg, waarin hij zijnen pleegzoon vergezeld had; hierop huwde zij met Rhadamant/u/s, eenen zoon van Zeus. Later moest zij voor de vervolgingen van Eurystheus, den erfvijand van haar geslacht vluchten, nadat haar voortreftelijke zoon van de aarde verdwenen en onder da^goden opgenomen was. Zij vluchtte met zijne nakomelingen, de Herakleiden, naar Athene, alwaar zij met gastvrijheid ontvangen werd en bescherming vond. Zij beleefde het nog, dat Eurystheus overwonnen en gedood werd. Toen haar zijn afgehouwen hoofd gebracht werd, was haar wrok nog zoo hevig, dat zij er de oogen uitboorde; zij stierf in hoogen ouderdom te Thebe of te Megara. Tertond na haren dood zond Zeus Hennes af om haar lijk naar het eiland der zaligen te brengen. Hennes deed dit en legde in de plaats van haar lichaam eenen steen in de kist, die zoo zwaar was, dat de dragers de lijkkist niet konden vervoeren. Toen men haar daarop opende om de oorzaak hiervan te onderzoeken, bemerkte men de verwisseling en had daardoor eene aanleiding te meer om de overledene goddelijke eer te bewyzen. Men wijdde haar een bosch , waarin de steen, die haar vervangen had, geplaatst werd, en eenen tempel.
ALKÏöNE of JIALKYoNE. (Alcyone.) (Grieksch), de dochter van Aiolos en Enarite leefde in eenen gelukkigen echt met Keyx. Daar zij zich echter door hunnen trots lieten verleiden om elkander Bera en Zeus te noemen werden zy door dezen veranderd, zij m een ijsvogel, hij in een zeemeeuw.—Volgens een ander ver-
47
48 J\'\' \' Alkyone—Alkyoneus.
, ^ haal stortte zij zich, toen haar echtgenoot bij eene schipbreuk
gt;/ \'was omgekomen, uit liefde voor hem in zee, en beiden werden in ijsvogds veranderd. — Nog anders wordt hare geschiedenis medegèdeeld door den Eomeinschen dichter Ovidius: Keyx ging namelijk op reis om het orakel te Klaros te raadplegen, hoewel zijne gade, die door sombere voorgevoelens gedrukt werd, hem trachtte te weerhouden. Hij werd door een storm overvallen en kwam om. Zijn treurig lot werd door den droomgod, die de gedaante van Keyx aannam, op bevel van Hera aan Alkyone verkondigd, terwijl het lijk volgens den wensch van den stervende door de golven naar zijn vaderland gevoerd werd. Uit wanhoop stortte zich Alkyone in zee en werd even als haar gemaal in een ijsvogel veranderd.
ALKYGNEUS {Alcyonem.) (Grieksch), 1) de oudste en geweldigste der Giganten, die door Her aides verslagen werd. De plaats, waar Alkyoneus zich ophield en waar de strijd, dien hij tegen Herakles voerde, gestreden werd, wordt niet door alle oude schrijvers gelijk opgegeven. Sommigen noemen daarbij het schiereiland PctUlne in Makeclonië, anderen den isthmus van Korinthe. Ook de tijd , waarop Herakles die overwinning behaalde wordt verschillend opgegeven. Nu eens zou het geweest zijn, nadat hij met Telamon Troje veroverd had, dan weêr nadat hij de kudden van den zonnegod van het eiland Erytheia had weggevoerd. Als een der Giganten was hij de zoon van Gaia (de Aarde) en üranos (de Hemel) , en daaraan ontleende hij zijne groote kracht. Hij nam den held namelijk de vermelde kudde, die uit Erytheia weggedreven was, weder af, en in den daarop volgenden strijd was de reus nauwelijks op den grond geworpen, of hij werd door zijne moeder Gaia telkens van nieuwe krachten tot tegenstand voorzien, althans zoolang de strijd op het schiereiland Pallrno, den geboortegrond van Alkyoneus geleverd werd, totdat Herakles eindelijk op raad van Athena hem vandaar wegsleepte, waarop hij stierf. Voordat het Herakles echter gelukte Alkyoneus te dooden, verbrijzelde deze 12 vierspannige wagens, die Herakles toebehoorden en doodde 24 zijner makkers. Deze reus had zeven dochters, de Alkyonïden genaamd. Toen zij den dood haars vaders vernamen, stortten zij zich gezamentlijk uit wanhoop in zee, waarop de godin Amphitrite haai uit medelijden in ijsvogels veranderde.
2) Zoon van IHomos en Meganeira. Toen een geweldig monster, dat in de nabijheid der stad Krissa huisds den omtrek van den Parnassos verwoestte en de inwoners van Delphoi hunne stad reeds wilden verlaten, verkondigde het orakel, dat zij om van het monster bevrijd te worden eenen jongeling als offer voor zyn hol moesten plaatsen. Het lot wees daartoe Alkyoneus aan, een schoon jongeling en een eenigen zoon. Eeeds werd hij, als een offer bekranst, naar het hol gevoerd, toen hem zekere
A loeus—Alpheios.
Eurybtitos, de zoon van Euphimos, ontmoette en door zijne schoonheid getroffen, toen hij het lot, dat over Alkyoneus he-, schoren was, vernam, besloot zich voor hem op te ofteren en den krans op zijn eigen hoofd plaatste. Hij ging in het hol van het monster, greep het en wierp het van de rots in de diepte.
ALKTONiDES ol ALKIONIDEN. {Alcyomdes, Alcyoniden.) (Grieksch), de zeven dochters van Alkyoneus, die in ijsvogels veranderd werden. (Zie het vorig artikel onder n0. 1.)
ALöEUS. (Grieksch), een zoon van Poseidon en Kanaka, gehuwd met Iphimedeia, die echter niet haren gemaal, maar diens vader beminde. Zij ging uit liefde voor Poseidon dikwijls naar het strand en besproeide daar haren boezem met zeewater, totdat de zeegod twee zonen by haar verwekte, die wel van Aloeus den gemeenschappelijken naam van Aio aden of Aloïden ontvingen, maar Poseidon tot vader hadden. Zij heetten Otos en Ephialtes, en groeiden tot reuzen op, die jaarlijks één el in de breedte en één vadem in de lengte groeiden, zoodat zij in het negende jaar, na het eindigen van hunnen wasdom , ontzettende reuzen waren, en niet alleen Aren overweldigden en dertien maanden lang gevangen hielden, maar ook, op hunne sterkte vertrouwende, den goden den oorlog wilden aandoen, terwijl zij dreigden den Pelion op den Ossa te stapelen en beide bergen op den Olympus te plaatsen, ten einde alzoo den hemel te bestormen. Toen evenwel Ephialtes naar de hand van Hera en Otos naar die van Artemis durfde dingen, vonden beiden hunnen vroegtijdigen dood. Apollo doorschoot hen met zijne nimmer missende pijlen, of volgens eene andere mythe deed dit de door hen vervolgde Artemis; de godin veranderde zich namelyk in eene hinde, die midden tusschen hen heen-sprong, en toen beiden gelijktijdig hunne speren op het dier wierpen, hadden zij het ongeluk het wild te missen en elkander te doorboren. ïot straf werden zij in den Tartaros ruggelings met slangen aan eene zuil gebonden, en kwelde een daarop zittende uil hen dag en nacht door haar gekrijsch. — In eene andere mythe worden zij genoemd als de stichters van verschillende steden.
ALöaDAI of ALOEIDAI. (Aloadae, Aloldae, Alöaden, Aióiden.) (Grieksch), de beide zonen van Aloeus■. Otos en Ephialtes. (Zie het vorig artikel.)
ALöPE. (Grieksch), de dochter van Kerkyon , eene schoone jonkvrouw, die de liefde genoot van Poseidon. Toen zij hem een kind gebaard had, legde zij het te vondeling, maar eene merrie kwam om het te voeden. Zoo vond het een herder. Deze wilde wel het kind zelf, doch niet het kleed, waarin hij het gevonden had, aan eenen anderen herder overgeven. Daarover ontstond een strijd , waarin de beslissing van Kerkyon werd ingeroepen. Hij herkende het kleed zijner dochter en
49
4
AlSpe—Althaia.
zoo kwam de gansche zaak aan het licht. Alope werd door den vertoornden Kerkyon levend begraven en het kind wederom te vcndehng gelegd. Doch wederom kwam eene merrie om het te zoogen, wederom werd het door een herder gevonden en medegenomen. Deze noemde den knaap Hippotho\'ón. Toen Theseus op zijnen tocht van Troizen naar Athene Kerkyon in het worstelen overwon en doodde, vroeg Hippothoön hem om de heerschappü zyns grootvaders. Theseus stond dit verzoek toe.
ALPHESIBOEA. Zie Alphesiboia.
ALPHEIOS. {Alpheus.) (Grieksch), de zoon van Okeamp;nos en Tethys, de god der Peloponnesische rivier Alpheios, aan wier oevers de Olympische spelen gevierd werden. Hij vatte eene vurige liefde op voor de nymph Arethüsa, die zich eenmaal in zijne wateren baadde, en toen het beschroomde meisje voor hem vluchtte, werd zy door Alpheios vervolgd, die uit zijne wateren oprees. Toen de maagd niet verder vluchten kon, werd zij, op haar gebed tot Artemis, in eene bron veranderd en naar Sicilië, op het kleine eiland Ortygia bij Syracuse, verplaatst. Doch haar minnaar wist zich onder de zee heen eenen weg te banen, en toen hij aan de zijde van Arethusa te voorschijn kwam, kon zij zoo veel liefde niet we-derstaan, maar vergunde hem eindelijk zyne wateren met de hare te verbinden. Om den samenhang der bron met de rivier te bewijzen, vertelden de ouden, dat eene oferschaal, die men eens te Olympia in de rivier geworpen had, in het water van de bron Arethusa kwam aandrijven, en dat telkens het water der laatste door het offerbloed der runderen, die men aan de oevers van den Alpheios te Olympia slachtte, rood gekleurd werd. — Eene andere mythe bericht, dat Artemis zelve eenmaal door de liefde van dezen stroomgod vervolgd werd en zich alleen daardoor voor hem beschermen kon, dat zij haar gelaat en haar gansche lichaam even als dat harer gezellinnen met slijk onkenbaar maakte. Men bouwde daarom voor de godin aan den mond van den Alpheios eenen tempel, waarin men haar beeld plaatste, hetwelk tot gedachtenis aan dit voorval uit zwart marmer gehouwen was; daarenboven werd aan haar en Alpheios te Olympia een gemeenschappelijk altaar gewijd.
ALPHESIBOIA. {Alphesiboea.) (Grieksch), 1) de gemalin van Alkmaion ook wel Arsinoë geheeten. (Zie Alkmaion.)
2) eene Indische nymph, die door Bionysos vv.rig bemind werd en niet kon bewogen worden, om de wenschen van den god te verhooren, totdat hij zich in een tijger veranderde en haar zoo beangst maakte, (iat zij zich door hem over de rivier liet dragen, die naar dit voorval de Tigris (Tiger) heet.
ALTHAEA. Zie Althaia.
ALTHAEMeNES. Zie Althaimenes.
ALTHAIA- {Althaea.) (Grieksch), de dochter van Thtestios en
50
Althaia—Amaltheia.
Eurythmm. was de gemalin van Oineus , koning van Kalydon; bij Ares had zij eenen zoon Meleagros. (Zie aldaar.) In eene vlaag van drift werd zij de oorzaak van diens dood. Uit droefheid over zijn lot benam ook zij zich het leven.
ALTHATMëNES. {Althaemenes.) (Grieksch), de zoon van Katreus, kening van Kreta, verliet met zijne zuster Apemosyne het ouderlijk huis, omdat een orakel voorspeld had, dat hij zijnen vader dooden zoude ; hij begaf zich naar Rhodos. Aldaar leefde hij geruimen tijd vreedzaam en bouwde voor Zeus op den berg Atabyris eenen tempel, die lang iri groote eer werd gehouden. Hij doodde zijne zuster, toen zij hem ontdekte, dat zij bij den god Hermes zwanger was en hij niet wilde ge-looven, dat een god haar had gehuwd. Zijne nieuwe medeburgers achtten hem hoog, en toen zij op zekeren nacht met vreemdelingen, die tegen hun wil op hun eiland trachtten te landen in twist geraakten, kwam Althaimenes hun te hulp en wierp zyne lans naar een der vijanden, dien hij in de duisternis zonder hem te herkennen, doodde. De ver-slagene nu was zijn vader, die den tocht naar Rhodos ondernomen had, om den met smart gemisten zoon terugtehalen en hem de kroon overtedragen. Toen Althaimenes bemerkte, dat de godspraak op deze wijze hare vervulling erlangd had, bad hij de goden, dat zij ook hem het leven zouden benemen; toen spleet de aarde open en verzwolg den ongelukkige. Volgens een andere legende zwierf hij lang op eenzame plaatsen rond, tot hij eindelijk van droefheid stierf. De Ehodiërs vereerden hem na zijnen dood als eenen heros.
ALTIS. (Grieksch.) Het aan Zeus gewijde bosch nabij de stad Olympia in het landschap Elis, waarin de Olympische spelen gevierd werden.
AMALTHöA. (Zie het volgend artikel.)
AMALTHEIA- (Amalthéa.) (Grieksch), öf de geit, die Zeus op Kreta, toen zijne moeder Rheia hem uit vrees voor Kroms aldaar verborg, zoogde, öf eene nymph, die hem met de melk eener geit opvoedde, en welke men nu eens de dochter noemt van Melisse as, den koning van Kreta, dan weder van Okeanos. Zij werd èn hierom èn om de diensten, die zij naderhand aan Zeus bewees door haren dankbaren pleegzoon onder de sterren geplaatst, om als «Capellaquot; in den Voerman te schitteren. (Zie Capella.) Toen de geit eens tegen een boom stiet, brak een barer hoornen af; de nymph raapte dien op, vulde hem met vruchten, omwond hem met versche kruiden, en bracht hem aldus rijk versierd aan den jongen Zeus, die hem aan de nymph teruggaf met de macht, om alles, wat tot haar onderhoud noodig was, daaruit te kunnen nemen. Dit is de beroemde hoorn des overvloeds (cornu copiae). Amaltheia behield hem niet voor zich zelve; ook de stroomgod Achelo\'ós bezat hem, doch
51
4*
Amaltheia—Amazönes.
moest hem aan IIer aides afstaan (Zie Ache loos.), en gewoonlijk droeg de geluksgodin Tyche (Fortuna) hem in hare linkerhand, omdaardoor het bezit harer onuitputtelijke gaven aan te duiden.
AMaTA. (Eomeinsch), 1) de gemalin van koning Latmus, en de moeder van Lavinia, die, toen Aeneas naar de hand harer dochter dong, zich tegen deze verbindtenis verzette, daar zij Lavinia reeds aan den haar verwanten lurnus had toegezegd. Toen Turnus in den strijd gevallen was, doodde ook zij zich. — 2) Iedere Vestaalsche maagd te Rome werd by hare keuze (captio) door den oppersten priester (pontifex maximus) met den naam van Amatfi, d. i. «bemindequot; aangesproken naar de eerste dienares van Vesta te Rome, die dezen naam zou hebben gedragen. — Sommigen houden de gade van Latinus en deze eerste priesteres voor dezelfde persoon.
AMaTHUS. (Grieksch), eene stad op de Zuidkust van het eiland Kypros (Cyprus) en zoo genoemd naar Amathes, een der zonen van Herakles. Zij was de hoofdzetel van den dienst van Aphrodite, die daarom den bijnaam van Amathusia droeg. De prachtigste tempel, die in Amathus werd aangetroffen, was aan Aphrodite en Adonis gewijd.
AMATHUSIA. (Grieksch), menigvuldig voorkomende bijnaam van Aphrodite. Zie het vorig artikel.
AMAZöNES. (Amazonen.) (Grieksch), een krijgshaftig vrouwenvolk, dat in de grijze oudheid eene groote rol speelde, omdat het geene mannen onder zich duldde dan voor zooverre dit noodig was tot de voortplanting van haar geslacht, onder het bewind eener koningin verscheidene veldtochten ondernam en een aantal steden, waaronder Ephesos, Smyrna, Kumai, Myrïna en Paphos, stichtte. De overlevering verhaalde, dat zij het juk harer mannen, die haar mishandelden hadden afgeschud en hen allen onverhoeds deels gedood, deels verjaagd hadden. Zij maakten zich daarop van de heerschappij meester en stichtten eenen geduchten staat, dien zij alleen bestuurden en waarvan zij de regeering aan de sterkste onder haar als koningin opdroegen. Zij hadden öf slechts gedurende twee maanden in de lente in het gebergte, dat op de grenzen van haar land gelegen was, gemeenschap met de mannen uit de naburige staten ter voortplanting van haar geslacht, öf behielden eenige mannen onder zich; de jonggeborene knapen namelijk brachten zij gedeeltelijk om, deels verminkten zij hun de handen en voeten, opdat zij als mannen slechts voor huiselijke bezigheden geschikt zouden zijn, terwijl zij zeiven zich onbezorgd aan den wapenhandel en de belangen van den staat wijden konden. De meisjes voedden zij tot den krijg op, en opdat de borst haar bij het spannen van den boog niet hinderlijk zoude zijn, werd haar, zoo luidde eene latere overlevering, de rechterborst afgebrand , waarom zij ook van de Grieken den naam Amazonen, d. i. borstloozen, ontvingen. — Dit verhaal is evenwel niets
52
Amazones.
dan eene mislukte poging om den naam Amazonen te verklaren. In geen enkel kunstwerk der oudheid komt eenig spoor van eene dergelijke verminking voor. — Zij moesten zoolang in den maagdelijken staat blijven, totdat het haar gelukt was, drie vijanden te verslaan. Ook in Libyë bestonden er verscheidene overoude geslachten van zulke dappere en krijgshaftige vrouwen, en wel, in het westelijk gedeelte aan het einde der aarde of aan de kusten van den de wereld omstroomenden Okeanos. Zij deden onder hare koningin Mi/rina groote veroveringstochten en woonden op een groot eiland in het meer Triton, dicht bij den Okeanos en de Aithiopiërs. Zij trokken vervolgens zegepralend door Egypte en Arabic, ja zelfs naar Klein-Azië. Van daar staken zij naar Lesbos en Samothrake over, doch haar leger werd door de Thrakiërs en Skythen vernield en Myrina gedood. Een ander Amazonengeslacht dacht men zich aan de kusten der Zwarte Zee in de bergstreken van den Kaukasm. Volgens sommige verhalen waren ze derwaarts getrokken uit h^re oorspronkelijke woonplaats aan de rivier Thermodon (thans ïhermeh) in het Noordoosten van Klein-Azië. Die Amazonen aan den Kaukasus zouden derwaarts door Herakles verdreven zijn, nadat hij haar zoo verzwakt had, dat zij sinds dien tijd hare vroegere macht hadden verloren. Ja, eindelijk gingen zij tot een geordend huwelijksleven over en brachten uit hare verbindtenis met Skythische jongelingen het volk der Sauromaten voort. — Doch die oorspronkelijke aan den Thermödon wonende Amazonen bloeiden volgens de Griek-sche mythologie eenige menschenleeftijden vóór den Trojaanschen oorlog. Nadat deze Amazonen de naburige volken overwonnen hadden, en eene harer koninginnen aan den mond van den Thermodon de stad Themucyra gebouwd had, veroverden zij alle noordelijke landen tot aan de rivier de Tandis (Don) en Thracië en zij strekten zuidwaarts haar gebied uit tot in Klein-Azië en Syrië.
Met deze waan mannen gelijkequot; Amazonen, zooals Homeros haar noemt, streed Bellerophon met goed geluk, toen zij eenen inval gedaan hadden in Lykië. (Zie Bellerophon.) Tegen deze Amazonen was het, dat koning Ptiamos van Troje in zijne jonge jaren optrok om de Phrygiërs te helpen, cüe gelegerd waren aan de oevers van den Sangarios. En ook deze Amazonen waren het, die op eene harer tochten eenen inval gedaan hadden in het Trojaansche grondgebied, waar hare koningin Myrina begravon lag. In drie mythen wordt meer uitvoerig gewag gemaakt van de wapenfeiten dezer Amazonen. — Vooreerst in die van Herakles. Herakles moest als een der werken, die Mwrystheus hem oplegde den gordel van Hippolyte, de koningin der Amazonen halen. Hij streed met het gansche volk, overwon haar en bracht den gordel naar Mykenai. (Zie Herakles en Hippolyte.) — \'Jen tweede in den mythus van Theseus.
53
Amazönes.
Theseus won in het land der Amazonen de liefde van hare koningin Antiope. (Zie Theseus en Antiope.) Daarom deden deze eenen inval in zijn land Attika, doch ze moesten door hem overwonnen aftrekken. — Eindelijk in den mythus van den Trojaanschen oorlog. Eene harer koninginnen namelijk, Fenthe-sileia genaamd, trok naar Troje, om Priamos na den val van Hektor tegen de Grieken te hulp te komen. Zij deed velen hunner sneuvelen, maar hare uitstekende dapperheid was vruchteloos; zij zelve viel door de handen van den dapperen Achilleus. ■
Langzamerhand bezweek dit Amazonengeslacht geheel voor de aanvallen der vijandelijke naburen; doch zy bestonden nog ten tijde van Alexander den Groote, daar hare koningin Thalestris dezen een bezoek bracht om hem te huwen. — Wat nu het verschil betreft tusschen deze Amazonen en die in Lybië, hoogstwaarschijnlijk hebben de Grieken, toen zij meer bekend werden met den omtrek van den Thermodon en zich daar nederzetten, maar er geene Amazonen vonden, deze naar verder afgelegen plaatsen doen verhuizen, en om die verhuizing te verklaren zijn langzamerhand de mythen ontstaan van de nederlagen haar door Grieksche helden toegebracht, zooals door Herakles en Theseus. — Men lette hierbij wel op, dat de Amazonen geschilderd worden als een woest vrouwenvolk, dat in eenen toestand der barbaarschheid verkeerde. Het was dus niet meer dan natuurlijk, dat zij met die Grieksche helden, die alom de Grieksche beschaving trachtten te verspreiden, met name met Herakles, in strijd geraakten. — Over den oorsprong der Amazonen waren ook zeer verschillende mythen in omloop. Sommigen noemden haar dochters van Are*, die haar of althans sommigen van haar in een woud nabij den Thermodon bij de nymph Harmonia had verwekt. Anderen zeiden, dat het de overgebleven vrouwen waren van Skythen, die zich aan de oevers van den Thermodon hadden nedergezet, doch in hunne oorlogen met de omliggende volken allen waren omgekomen. Volgens eene derde legende, die reeds boven vermeld is, hadden zij hare mannen deels gedood, deels verjaagd.
quot;Wat de afbeeldingen der Amazonen betreft, zoo werden zij door de Grieken voorgesteld als krachtige, schoone jonkvrouwen, met ongeschonden borsten. Haar bekoorlijk gelaat drukt een hoogen ernst en volkomen zelfgenoegzaamheid uit. Van wilden strijdlust is er in hare trekken geen spoor te bemerken; zij schijnen zich alleen te weer te stellen ter verdediging harer zelfstandigheid. Meestal zijn ze gekleed in een licht, opgeschort en door eenen gordel om de heupen vastgebonden gewaad , dat de linkerborst en beide armen, voeten en beenen geheel bloot laat. Dikwijls worden ze voorgesteld van top tot teen bedekt met eene eng om het lichaam sluitende Phry-
64
Amazones. 55
gisciie, Thracische, of Skythische kleeding, met eene spitse Phry-gische muts of een helm op het hoofd; enkele malen hullen
ze zich in dieren hniden; dikwijls dragen zij eenen lichten chiton (onderkleed), die dan gewoonlijk rijk is versierd. Hare wapenen zijn lans en zwaard, een strijdbijl, boog en pijlen, somtijds eene knods. Haar schild is op de oudere afbeeldingen rond, op de latere heeft het soms de vorm eener halve maan. By de Amazonen, die met Skythische kleeding voorgesteld worden, ontbreekt doorgaans een breede gordel niet. Zij strijden te paard of te voet, zelden op strijdwagens.
Omtrent het ontstaan van den mythus der Amazonen zijn zeer verschillende meeningen in omloop, waaronder voornamelijk twee op den voorgrond treden. De eerste is, dat de Grieken tot de voorstelling van een woest krijgshaftig vrouwenvolk, waaruit de mannen geweerd werden, gekomen zijn door de berichten omtrent de talrijke, dweepzieke en ongehuwd levende priesteressen van de godin der maan, die onder verschillende benamingen, ook ouder die van Artemis Tauropolos vereerd werd. Deze meening steunt daarop, dat behalve de dienst van Ares, (haren vader), geen andere dienst dan juist die van deze Artemis bij de Amazonen inheemsch zou geweest zijn. Haar strijd tegen verschillende Grieksche helden en hare nederlaag zou dan eene mythologische voorstelling zijn van de pogingen om dien woes-ten eeredienst uit te breiden, welke op de hoogere Grieksche beschaving was afgestuit. — De tweede meening houdt het er voor, dat de berichten omtrent de woeste horden, die uit het Noor-
Amazbnes—Amphiaraos.
den onder aanvoering van krijgshaftige koninginnen , zooals later nog wordt gewag gemaakt van de koningin der Massageten , Tomyris in den strijd tegen Kyros (Cyrus) en omtrent de meerdere rechten en de meerdere macht, die hij verschillende stammen der Skythen aan de vrouwen, welke gewapend met de mannen te paard op de jacht gingen en in den oorlog mede-vochten werden toegestaan, tot het ontstaan van den mythus der Amazonen aanleiding hebben gegeven.
AMBAEVALTA. (Romeinsch.) Zie Mars.
AMBROSIA. (Grieksch), de godenspijsgt; die den onsterfclijken hunne eeuwige jeugd en kracht doet behouden en in hen het godenbloed ichor voortbrengt. Want daar de goden een lichaam hadden, dat men zich gelijksoortig dacht aan het menschelijke lichaam, hadden zij ook behoefte aan spijs en drank, maar daar zij boven het sterfelijke geslacht der menschen verre verheven zijn, genieten zij geen aardsche spijs en drank, maar ambrosia en nektar. Ja, zelfs een sterveling kon de onsterfelijkheid en de eeuwige jeugd deelachtig worden, als hij bestendig ambrosia en nektar gebruikte. Waarin zij bestond wordt nergens gezegd; ja oorspronkelijk, toen er alleen gesproken werd van een godendrank en nog niet van eene godenspijs werd die drank ook somtijds door dien naam van ambrosia aangeduid. Verder komt zij voor als een welriekende balsem, die de schoonheid des lichaams verhoogde, dat verjongde en onsterfelijk maakte. Ambrosia of ambrozijn heette daarom niet alleen alles wat aangenaam riekt, maar ook al het aangename en liefelijke in het algemeen, waardoor aandoeningen gewekt werden, die den menschen zoo verrukkelijk voorkwamen, dat zij die met de zalige gewaarwordingen der goden meenden te kunnen vergelijken.
AMMOiV. (Grieksch.) Zie Ze us.
AMOK. (Romeinsch.) Zie Eros.
AMPELOS. (Grieksch), eene personificatie van den wijnstok, een der Satyrs uit de omgeving van Dionysos en gewoonlijk zijn schenker. Volgens sommigen was het een Satyr, die later in een wijnstok veranderd is. Eene schoone beeldengroep uit de oudheid stelt hem zóó voor, dat het onderste gedeelte van zijn lichaam tot aan zijne borst reeds veranderd is, en hij met zijn bovenlijf zich uit een knoestigen stam verheffende aan Dionysos, die hem omarmt, eene druif aanbiedt.
AMPHIANAX. (Grieksch), koning van Lykië, die aan Proitis, welke door zijnen tweelingbroeder Akrisios uit Argolis verdreven was, zijne dochter Anteia of Sthenehoia tot gemalin gaf en hem naar Argolis terugvoerde. Daar gaf Proitos hem een deel van zijn rijk. Amphianax bleef in Tiryns wonen, dat door de Kyklopen ten zijnen behoeve met eenen muur werd omringd.
AMPHIAI\'aOS. {Amphiaraus.) (Grieksch)1, een beroemde ziener en waarzegger uit de familie der Melampodiden, die te Argos in hoog aanzien stonden en de gave der prophetic van elkander
56
Amphiaraos—Amphiktyon.
erfden. Hij was een zoon van Oïkles en Hypermnestra, of ook volgens anderen van Apollo zeiven, van wien alle kracht der prophetie uitgaat. Hij muntte bovendien uit door zjjne zeldzame dapperheid en zijne ervarenheid in den krijg. Als jongeling bewees hij zijnen moed door deel te nemen aan de jacht op het Kalydonische everzwijn en aan den tocht der Argonauten. Aan den tocht der Zeven tegen Thebe wilde hij echter geen deel nemen, daar bij door zijne zienerskracht wist, dat deze onderneming ongelukkig afloopen en hij daarbij omkomen zoude; hij verborg zich daarom, om niet met Adrastos als medebevelhebber te moeten optrekken. Zijne gemalin echter, Eriphyle, de zuster diens konings, verried zijne schuilplaats, daartoe omgekocht door den gouden halsband van Harmonia, dien Po-lyneikes haar gebracht had. (Zie Al km ai on.) Amphiaraos werd door haar gedwongen eenen onvermijdelijken dood te gemoet te gaan: voorat echter droeg hij aan zijne zonen Alk-maion en Amphilochos op om deze trouwelooze daad zijner gade te wreken. Tevens gaf hij hun voor zijn vertrek nog wijze lessen. Toen de Zeven door de zeven verdedigers van Thebe werden teruggeslagen, en het geheele leger der belegeraars op de vlucht gegaan was, zou Amphiaraos insgelijks door de vijanden gedood zijn, maar Zeus ontrukte den vromen ziener aan zijne vervolgers, door dat hij plotseling met eenen bliksemstraal de aarde deed openslijten, zoo dat de ziener met ros en wagen .daarin verzwolgen werd. Zeus maakte hem onsterfelijk. Op de plaats waar dit gebeurd zou zijn, uiet verre van Oröpos, eene grensstad van Boiotië en Attika, werd hem een tempel met een beeld van wit marmer opgericht. In dezen tempel was een orakel, dat niet slechts in Griekenland, maar ook in andere landen in groot aanzien stond, en Amphiareion of Amphiaraeion genoemd werd: aldaar openbaarde de door de Grieken als god vereerde ziener hun, die hem om raad kwamen vragen, de toekomst door droomgezichten. Zij. die zijnen raad inriepen moesten eenen nacht in zijnen tempel slapen op de vacht van een zwart ram, dat zij te voren aan Amphiaraos geofferd hadden. Vooral aan zieken werd dan in den droom verkondigd, welke geneesmiddelen zij ter hunner genezing hadden aan te wenden. Een ander orakel van Amphiaraos werd aangetroffen in de onmiddelijke nabijheid van de stad Thebe op de plaats, waaide Thebanen beweerden, dat hij door de aarde verzwolgen was.
AMPHIKTyON. {Amphictyon.) (Grieksch), de zoon van Deukalion en Pyrrha, de stamouders van het menschelijk geslacht of wel een mtochthoon, d. i. uit de aarde zelve voortgesproten. Hij huwde met eene dochter van den attischen koning Kranaos, doch verdreef dezen en maakte zich meester van den troon. Na twaalf jaren werd hij wederom verjaagd door Erichthonios. Aan zijnen naam verbonden de Atheners de mythe van de verplaatsing van den
57
Amphiktyon—Amphïon.
Dionysosdienst uit het Attische vlek Meutherai naar hunne stad. Peg as os zou van Eleutherai naar Athene verhuisd zijn, waar Amphiktyon hem met zijne heiligdommen opnam. Ook Bionysos zelf werd ook door Amphiktyon gastvrij ontvangen. Pegasos, d. i. ))de man der bronquot;, ))de watermanquot; beteekent hier de vermenging van den wijn met water en het verhaal, dat Amphiktyon twee altaren naast elkander oprichtte, een voor de Nymphen en een voor Dionysos wijst ook op het ontstaan der later algemeen in zwang zijnde gewoonte, om water vermengd met wijn te drinken. Dat de naam van het verbond der Ampldktio-nen (zooals beter geschreven wordt in plaats van Amphiktyoneri) van dezen Amphiktyon zou zijn afgeleid is eene latere dwaling.
AMPHIDaMAS. (Grieksch), of Iphidamas, de zoon van Busiris, gedood door Herakles. (Zie Busiris.)
AMPHILÖCHOS. {Amphiloc.hus.) (Grieksch), de zoon van Am-phiaraos en Eriphyle, en de broeder van Alkmaion, dien hij bij het dooden hunner moeder behulpzaam was. (Zie Alkmaion.) Hij was een der Epigonen en nam deel aan den tweeden tocht tegen Thebe. Later trok hij, daar hij tot degenen behoord had , die naar de hand van Helena hadden gedongen , mede tegen Troje op. Na de verovering der stad trok hij met twee andere waarzeggers uit het Grieksche leger, Kalchas en Mopsos, Klein-Azië door en stichtte er met hen verscheidene orakels. Met Kalchas kwam hij over land naar Klaros bij Kolophon, waar gedurende lange eeuwen het door hen gestichte orakel grooten roem genoot. Later ging hij met Mopsos naar Kilikië, doch keerde na met hem het orakel te Mallos gesticht te hebben naar Argos terug. De stand van zaken, dien hij daa.r bij zijnen terugkeer aantrof, beviel hem echter niet. Daarom b3gaf hij zich volgens sommigen naar Akarnanië en stichtte daar Argos Amphilochikon. Doch volgens anderen keerde hij naar Kilikië terug , maar Mopsos wilde hem geen aandeel geven aan de heerschappij. Daaruit volgde een strijd waarin beiden vielen; zij werden bij Megara aan de rivier de Pyramos begraven zóó, dat men van den grafheuvel des eenen die des anderen niet kon zien. Amphilochos genoot na zijnen dood goddelijke eer en had ook te Mallos een zeer beroemd orakel.
AMPHINÖME. (Grieksch), de moeder van iamn, de gade van Aifson, die toen Pelias, om het gansche geslacht van lason te verdelgen, ook haar wilde ombrengen, na den koning aan zijn eigen haard vervloekt te hebben, zich een dolk in het hart stiet.
AMPHïON. (Grieksch), de zoon van Zeus en Antiope, en tweelingbroeder van Zetlios. Hij was een beroemd zanger en toonkunstenaar, bij wiens snarenspel de steenen zich van zeiven tot eenen muur samenvoegden , die de geheele stad Thebe moest omringen. Van Apollo namelijk, of van de Muzen, kreeg Amphion een gouden lier ten geschenke, die hij meesterlijk
58
Amphion,
59
leerde bespelen en met eene welluidende stem begeleidde. De eerste daad, die de beide broeders verrichtten , was een werk der wraak. De voogd des konings Lahdakos van Thebe, Nykteus, de vader hunner moeder Antiope namelijk, wilde zijne dochter, zoodra hij bemerkte, dat zij zwanger was, zwaar straften. Antiope vluchtte echter en kwam toevallig bij Epopeus (Komeinsche schrijvers noemen hem Kpaphm). den koning van Sikyon, die haar in zijn huis opnam en haar huwde. Nykteus werd hierover zoo vertoornd, dat hij zich zeiven doodde, doch stervende droeg hij aan zijnen broeder Lykos op, om Antiope en Epopeus te straffen. Deze vervulde die taak, trok tegen Sikyon op, doodde Epopeus en voerde Antiope gevankelijk mede. Onderweg baarde zij tweelingen Zethos en Amphion; deze werden te vondeling gelegd, en door een herder gevonden en opgevoed. Lykos gaf Antiope aan zijne gemalin Dirke over om haar te tuchtigen. Later wist zij te ontsnappen en trof toevallig hare zonen aan, die intusschen tot krachtige jongelingen waren opgegroeid. Amphion, die zacht was van aard, wilde haar als zijne moeder erkennen. Maar Zethos, die een veel ruwer gemoed had, hield haar voor een voortvluchtige slavin en zond haar weg. Dirke, die een feest ter eere van Dionysos op den Kithairon vierde, sleepte haar mede om haar te dooden. Zij zou aan de hoornen van eenen woedenden stier gebonden worden. Amphion en Zethos stonden op het punt om hiertoe de behiüpzame hand te leenen, toen de herder, die hen opgevoed had hun ontdekte, dat Antiope waarlijk hunne moeder was. Zij bevrijdden haar daarop en deden Dirke de straf ondergaan, die zij Antiope had toegedacht. Toen zij ook Lykos dooden wilden , verbood Hermes hun dit en beval tevens Lykos om de heerschappij aan Amphion af te staan. Deze regeerde daarop als koning over Thebe, omringde de stad met eenen muur en huwde met Niuhe, de dochter van den lydischen koning Tantalos. Dit huwelijk was zeer gelukkig; Niobe schonk haren echtgenoot zeven zonen en zeven dochters, die heerlijk opgroeiden, maar te gelijk met hunne ouders een allertreurigst einde vonden, daar al die kinderen op éénen dag door Apollo en Artemis werden gedood omdat Niobe zich verhoovaardigd had grooter te zijn dan t,eto, de moeder dier beide godheden, dewijl zij veel meer kinderen had voortgebracht dan deze. (Zie Niobe.) Amphion doodde zich zeiven, nadat hij al zijne kinderen verloren had of is ook door Apollo gedood, omdat hij in de godslasterlijke woorden zijner gade had ingestemd. Beide tweelingbroeders werden in een gemeenschappelijk hooggeëerd graf te Thebe begraven. Zij zijn voor de Thebanen wat de Dioskuren, Kastor en Poltjdeitkes (Pollux), voor de Spartanen waren, beschermgoden der stad. Hunne betrekking tot de natuur bestond waarschijnlijk daarin, dat zij de boden waren der lente, harer vruchtbaarheid en van haar liefelijk gezang.
Amphitrïte—Amphitryon.
AMPHITRïTE. (Grieksch), de gemalin van Poseidon, eene dochter van Nereus en Boris, dus eene der Neréiden. Zij wilde aanvankelijk altijd ongehuwd blijven, en daarom vluchtte zy toen Poseidon naar hare hand dong naar den ververwij-derden Atlas, die haar de diepste diepten der zee kon aanwijzen, om zich daar te verbergen. De dolfijn van Poseidon ontdekte echter hare schuilplaats en werd door zijnen heer tot loon hiervoor onder de sterren geplaatst. Zij werd daarop de gade van Poseidon, de koningin dor zee. Als zoodanig kreeg zy den bijnaam van de hoogbruischende, de blauwvoetige en de onbegrensde godin. Zij baarde in het gouden, op den grond der zee staande paleis van haren gemaal, aan wiens zijde zij op de oppervlakte der zee rondzwierf Triton, Rhode, wier namen beide op het ruischen der zee betrekking hebben, en Benthesi-kyme, die de diepte der zee aanduidt. Eene andere mythe verhaalde , dat Poseidon haar zag, terwijl zij met hare zusters op het eiland Naxos liefelijke reidansen uitvoerde en haar van daar schaakte. — Oorspronkelijk was zij niets anders dan de personificatie der zee, die rondom de gansche aarde bruischt. De dichters gebruiken dan ook somtijds haren naam eenvoudig om de zee aan te duiden. — Men stelde haar voor als zittende op eenen wagen uit eene enkele mosselschelp vervaardigd, door dolfijnen getrokken, en door Tritons omringd; zij wordt bedekt door eenen golvenden sluier; soms zit zij ook op eenen dolfijn, met den drietand van Poseidon in de hand. Van hare zusters, de Nereïden, kan men haar onderkennen door de teekenen der koninklijke waardigheid, die zy draagt.
AMPHITRYON. (Amphitryo.) (Grieksch), de gemaal van Alk-nitne, een kleinzoon van Perseus en een zoon van Alicaios, koning van Tiryns en Hipponome. Toen de kudden van Elektryon, zijns vaders broeder, door de Taphiërs onder aanvoering der zonen van Pterelaos geroofd waren, gaf deze hem zijn rijk en zijne dochter Alkmene als vrouw, onder voorwaarde echter, dat hij niet met haar zou wonen tot hij de kudden heroverd en eene bloedige wraak genomen had. Zonder het te willen doodde Amphitryon Elektryon, eer hij die voorwaarde had kunnen vervullen. Daarom verjoeg hem Sthenelos met zijne vrouw uit Tiryns. Hij vluchtte naar Thebe, naar Kr eon, den broeder zijner moeder, met wiens hulp hy het koningrijk van Pterelaos veroverde. Dit geschiedde evenwel niet, dan nadat de dochter des laatsten, Komaitho genaamd, uit liefde voor Amphitryon haren vader in den slaap het gouden haar afgesneden had, waarvan het behoud zijns levens afhing. Amphitryon liet de verraderlijke Komaitho ombrengen, en schonk het rijk aan Kephalos, een Athener, die hem in dezen tocht had bijgestaan. Kreon namelijk had hem van de bloedschuld, die hij door het dooden van Elektryon op zich geladen had, gereinigd en hem zijne
60
Amphitryon—Amymone.
hulp tegen de Taphiërs toegezegd, die Amphitryon moest verslaan , vóór hij zijn huwelijk met Alkmene mocht voltrekken, indien hij eenen vos, die het land verwoestte, ving of doodde. Die vos kon echter volgens eene uitspraak van het orakel niet ingehaald worden. Nu leende Amphitryon van genoemden Kephalos een hond, dien eens Prokris (Zie aldaar.) van Minos gekregen had en die alles inhaalde, wat hij vervolgde. Zeus veranderde de beide dieren in steenen, en Kreon gaf daarop de gevraagde hulp. Gedurende de afwezigheid van Amphitryon van Thebe verwekte Zeus, zijne gedaante aangenomen hebbende, bij zijne gemalin den grootsten held der oudheid Her aides, terwijl als zijn tweelingbroeder Tphihles uit de verbindtenis van Alkmene met Amphitryon, geboren werd. Amphitryon viel in eenen slag tegen de Mi-nyërs, die hij met Herakles bestreed om Thebe van eene schandelijke schatting te bevrijden, en werd in deze stad begraven. Eene comedie van Plautus voert zijnen naam, en behandelt op koddige wijze het tegen hem door Zeus gepleegde bedrog.
AMPH0T8R0S. (Amphoterus.) (Grieksch), zoon van Alkmaion en broeder van Akarnas. (Zie Akarnas en Alkmaion.)
AMYKLAIOS. (Amydaem.) (Grieksch), een bijnaam van Apollo, naar de Laconische stad Amyklai , waar hem ter eere een overoud metalen standbeeld opgericht was van dertig ellen hoogte, wel vrij kunsteloos bewerkt, maar in vele opzichten merkwaardig en met eenen beroemden troon omgeven. De zuil zelve stond op den Sarkophaag van Hyakinthos, (Zie aldaar.) en het kunstwerk bleef bestaan tot vier eeuwen na Christus.
1MTKLAS. (Grieksch), de eenige der zonen van Niohe, die, zooals de inwoners van Argos beweerden, door Apollo gespaard werd, even als zijne zuster Chloris (ook wel Meliboia genoemd) de eenige was, die genade vond in de oogen van Artemis. Hij ging met haar naar Argos en stichtte daar eenen tempel van Leto.
AMYKOS. (Amycus.) (Grieksch), de reusachtige en sterke zoon van Poseidon en de Bithynische nymph Me lie, koning in het land der Bebrykers in Bithynië. Hij pleegde alle vreemdelingen, die in zijn land kwamen, tot een vuistgevecht uit te dagen, van welke wijze van strijden hij een der uitvinders was. Toen de Argonauten in Bithynië landden daagde hij den dapperste hunner ten strijde uit. Polydeukes (Pollux) nam de uitdaging aan en overwon hem. Volgens sommigen doodde hij Amykos, volgens anderen liet hij hem zweeren eene bron, die hij tot nu toe voor vreemdelingen gesloten had, voor ieders gebruik open te stellen; nog een ander verhaal meldt, dat Polydeukes hem aan eenen boom vastbond.
AMYMöNK. (Grieksch), de dochter van Danaos en dus eene der vijftig Dandiden, die met haren vader naar Argos gevlucht waren. (Zie Ai gyp tos.) Toen Danaos in Argos aangekomen was, heerschte aldaar eene ontzettende droogte, want Poseidon had alle bronnen doen opdroogen. Danaos zond nu zijne doch-
61
Amymone—Anadyomöne.
ters uit om water te zoeken. Amymone wierp bij deze gelegenheid haren werpspies naar eene hinde, maar miste haar doel en trof in plaats daarvan eenen slapenden Satyr, die, ontwakende, op het meisje aanviel en haar geweld wilde aandoen. Op haar geschreeuw kwam Poseidon haar te hulp, en wierp naar den Satyr met zijnen drietand met zulk eene geweldige kracht, dat deze diep in de rots indrong. Oogenblikkelijk vatte Amymone liefde voor haren redder op en gaf zich vrijwillig aan hem over. De vrucht dezer liefde was Nauplios. Poseidon beval haar daarop den drietand uit de rots te trekken, en nu ontstond er eene drievoudige bron, die naar haar den naam van Amymone ontving — Volgens anderen wees Poseidon haar als loon voor de hem betoonde liefde de bronnen van Lerna, of stootte op de plek, waar hij zich met haar verbonden had, op den grond, waarop er water te voorschijn kwam, dat de rivier de Lerna vormde.
AMYNTOR. (Grieksch), de zoon van Ormenos uit Eleon in Thessalië, de vader van Phoinix, den leermeester en trouwen medgezel van Achilleus. Hij vervloekte en verjoeg Phoinix, toen deze op aansporing zijner moeder eene ongeoorloofde verstandhouding met zijns vaders bijwijf had aangeknoopt. De sluwe Autolykos (Zie aldaar.) ontroofde aan Amyntor den beroemden met zwijnstanden bezetten helm, dien Meriones voor Troje droeg.
AMYTHaON. (Grieksch), de zoon van Tyro en Kretheus in lol/cos, de broeder van Aison en Fheres, een afstammeling van Aiolos, woonde in Pi/los in Messenië en werd de vader van Bias en den ziener Melampos. Zijne afstammelingen heetten Amythaoniden.
AMÏTHAONIDEN. (Grieksch), afstammelingen van Amythaon. (Zie het vorig artikel.)
ANACêA. (Grieksch.) Zie Anakeia.
ANACeUM. (Grieksch.) Zie Anakeion.
ANADTOMeNE. (Grieksch), een bijnaam van Aphrodite, die de »uif, zee opstijgendequot; beteekent en op de mythe betrekking heeft, volgens welke de godin dei-liefde uit het schuim der golvende zee geboren werd. Als zulk eene uit den vloed opkomende bekoorlijke schuimgodin werd zij op eene schilderij voorgesteld, die voor het meesterstuk van den grooten Griekschen schilder Apelles gold. Zij was geheel naakt, en geteekend op het oogenblik, dat zij met hare handen de haren droogde. De inwoners van het eiland Kos hingen deze schilderij in den tempel van Asklepios op; keizer Augustus nam haar later mede naar Eome en schold als vergoeding daarvoor een deel der belastingen , die de inwoners van Kos moesten opbrengen, kwijt. Hij liet haar in den tempel van Bivus lulius (de vergoddelijkte C. lulius Caesar)
62
Anadyomene—Anaxibia. 6S
I ophangen. Reeds ten tijde van keizer Nero was de schilderij geheel uitgewischt en moest zij door een ander kunstwerk vervangen worden.
ANAïTIS. (Grrieksch), eene aziatische godin, wier vereering over Lydie, Kappadokië, Armenië, Medië en andere landen verspreid was. Zij had priesters, die tot eenen eigen stand met elkander verbonden waren en vaste bezittingen hadden. Hierom heeft men gemeend in haar eene vertakking van den Indischen natuurgodsdienst te zien. Haar tempel was tevens eene plaats, waar men zich aan de wellust overgaf; dus was zij waarschijnlijk de voorstelling van het in de Aziatische natuurgodsdienst op den voorgrond tredende begrip der voort-plantingskracht. Men identificeerde haar öf met Aphrodite of met Artemis als godin der maan. De maan was namelijk in den ouden godsdienst het symbool van het vrouwelijke beginsel in het leven der natuur en zijne voortplanting.
ANAKEIA. (Anacéa.) (Grieksch). Het feest der Dioskuren of Amicten^ Kastor en Polydeukes (Pollux), te Athene. In de meeste steden, waar Grieken uit den stam der Achaeërs of der Doriërs woonden, werden zulke feesten gevierd. Zij bestonden in een feestmaal, dat in hunnen tempel gehouden werd en soms ook in wedrennen. De Lakedaimoniërs vierden dit feest zelfs, wanneer zij ten strijde waren uitgetrokken, door na het brengen van een offer zich onder een drinkgelag aan vroolijken scherts over te geven.
ANAKBION. (Amcêum.) (Grieksch), tempel of heiligdom der Dioskuren, zooals er in verschillende steden werden aangetroffen. De beroemdste was die, welke te Athene aan den noordelijken voet van de Acropolis stond.
ANAX. (Grieksch), d. i. worstquot;, een bijnaam, die
meermalen aan alle goden gegeven wordt, doch in het bijzonder aan de Dioskuren, die dikwijls Auaktes of Anakes worden genoemd.
ANAXAReTB. (Grieksch), eene jonkvrouw van het eiland Ey-pros (Cyprus); zij werd door den herder Iphis bemind, en toen hij van haar geene wederliefde verwerven kon, hing hij zich uit wanhoop aan hare deur op. Ongeroerd zag de wreede Amxarete zijn lijk voorbij haar venster dragen, en werd daarom door Aphrodite, tot straf voor hare hardvochtigheid in eenen steen veranderd, die in den tempel der godin in de stad Sa-lamis op Kypros bewaard werd. — Geheel hetzelfde verhaal treft men bij andere schrijvers aan omtrent Arkeophon en Arsinoë.
ANAXIBIA. (Grieksch), 1) de dochter van Pleisthenes en dus volgens sommigen de zuster van Agamemnon, die, met Strophios gehuwd, de moeder werd van Pylades; 2) eene nymph, die door den zonnegod Helios bemind en vervolgd werd, daarop in den tempel van Artemis Orthia aan den Ganges vluchtte en hier verdween. Toen Helios haar niet vond, ging hij van die plaats, die voortaan Anatole (d. i. opgang) genoemd werd, aan het hemelgewelf op.
Anaxo—-Ancile,
ANAXO. (Grieksch), de dochter van Alkaios en Hipponome, de gade van haars vaders broeder Ulektryon en de moeder van Alhnme.
ASCAEUS. Zie Ank ai os.
ANCHIRRöE. (Grieksch), eene dochter van Neilos (den Nijl), de moeder van Ai gyp tos en Danaos, de gemalin van Belos.
ANCH1SES. (Grieksch), de vader van Aineias, gesproten uit den ouden koningsstam der Trojanen, de zoon van Kapys en Themis en de achterkleinzoon van Tros. Toen hij eenmaal de runderkudden van zijnen vader op het gebergte Ida weidde, verscheen hem Aphrodite, die door zijne zeldzame schoonheid in liefde voor hem ontstoken was. Zij gaf zich aan zijne omarming over en baarde hem Aineias. De godin verbood den vader het geheim harer liefde te openbaren, omdat anders de bliksem van Zem hem verpletteren zoude. Zij zelve zou den knaap vijf jaren laten opvoeden, en wanneer zij hem dan zijnen zoon teruggaf, kon hij zeggen, dat eene der schoone bergnymphen zijne moeder was. Anchises vergat evenwel bij een vroolijk gastmaal zijne belofte, en beroemde zich op het geluk, dat de godin hem had doen smaken; onmiddellijk zond nu Zeus zijnen bliksem naar den onvoorzichtige, en deze zoude gedood zijn, zoo niet de hem nog steeds beminnende Aphrodite den straal met zoo veel snelheid had afgewend, dat hij hem slechts even raakte en hem verlamde. Toen het veroverde Troje later in vlammen opging, werd de verlamde Anchises door zijnen vromen zoon op de schouders uit de brandende stad gedragen. Hij stierf te Drepanum op Sicilië, toen Aineias en zijne makkers voor de eerste maal op dat eiland landden. Hij werd op den berg Eryx begraven, en toen de Trojanen uit Karthago terug-keerende Sicilië wederom bezochten, vierden zij ter eere van Anchises lijkspelen. (Zie Aeneas.) Anchises was een gastvriend van den ziener ytóos op Belos. (Zie Anios.) Goddelijke eer werd hem bewezen te Segesta op Sicilië.
ANCHöROS. (Grieksch), zoon van koning Midas van Phrygië. Toen in de nabijheid der stad Kelainai zich eene opening in de aarde gevormd had en Midas volgens de uitspraak van het orakel, daarin het kostbaarste dat hij had wilde werpen, sloot de kloof zich niet, toen hij er goud en zilver inwierp. Toen echter zijn zoon Anchuros zich te paard daarin stortte, sloot de aarde zich onmiddelijk weder, daar er niets kostbaarder is dan een menschenleven.
ANCïLE. (Romeinsch). Tijdens de regeering van koning Numa Pompilius was er in diens woning of zelfs in zijne handen een schild uit den hemel nedergevallen en Numa, die van Egeria (Zie aldaar.) en de Muzen gehoord had, dat van het bewaren van dat schild het behoud van de stad afhing, liet door Ma-murius Veturius elf andere maken, die aan het oorspronkelijke schild volkomen gelijk waren, opdat dit niet zou kunnen go-
64
Ancile—Andromache.
roofd worden. Zij werden op den eersten Maart van ieder jaar door de Salii, priesters van Mars, in feestelijken optocht onder zang en dans door de stad rondgedragen.
ASCILLI, ANCILLAE. (Romeinsch), dienende goden en godinnen, ook wel famuli genoemd.
AXDEOGëOS. {Androgens.) (Grieksch), een zoon van Minos; koning van Kreta, en Pasiphaë, overwon in het vuistgevecht bij de Panathenaiéti te Athene al zijne tegenstanders. Door koning Aigeus werd hij tegen den Marathonischen stier (Zie ïheseus.) uitgezonden, doch verloor daarbij het leven. Volgens anderen werd hij door zijne door hem overwonnen en daarom verbitterde mededingers gedood. Eene derde legende eindelijk verhaalde , dat Aigeus hem had laten uit den weg ruimen, omdat hij bevreesd was, dat Androgeos den zonen van Pallas (Zie Aigeus.) hulp zou verleenen. Wegens den moord aan Andro-gëos gepleegd trok Minos tegen Athene op, terwijl het land tevens door misgewas en pest werd gestraft, die niet eerder ophielden, voor de Atheners volgens de uitspraak van Apollo eene schatting van jongelingen en jonkvrouwen naar Kreta zonden, van welke Theseus hen eindelijk bevrijdde. (Zie Aigeus en ïheseus.)
ANDROMaCHE. (Grieksch), de beroemde gemalin van Hektor, uitmuntende door hare huwelijkstrouw en liefde voor haren echtgenoot. Zij was de dochter van Eétion, die de aan den voet van het gebergte Plakos in het klein-Aziatisch landschap Mysië gelegen stad Thebe bewoonde, doch op éénen dag met zijne zeven zonen door Achilleus gedood werd. Hare moeder, die voor een groot losgeld uit de krijgsgevangenschap was losgekocht, kwam weldra om door de nooit missende pijlen van Artemis. Andromache is de schoonste en edelste der vrouwenfiguren, die ons door Homeros worden geteekend. Haar afscheid van Hektor en hare weeklacht bij zijnen dood en bij den terugkeer van Priamos met het lijk, dat Achilleus hem had uitgeleverd, behooren tot de treffendste gedeelten der Ilias. Nadat Hektor door Achilleus gedood, Troje ingenomen en haar zoon Astyanax of Skamandrios van eenen toren nedergestort Avas, werd «ij als gevangene naar Thessalië medegevoerd door Pyrrhos of Neoptoiïmos, denzoon van Achilleus, wien zij drie zonen Molossos, Pielos en Pergamos schonk. Toen Pyrrhos later in Delphoi vermoord werd beval hij stervende dat Helenas, de zoon van Priamos, die hem ook als krijgsgevangene naar Griekenland gevolgd was, haar zou huwen. — Volgens eene andere legende beval Thetis, de moeder van Achilleus den ouden Peleus om dit huwelijk te doen sluiten. terwijl zij er de troostvolle voorspelling bijvoegde, dat Molossos, de zoon van Neoptolemos en Andromache den roem van het geslacht der Aiakiden zou in stand houden door het rijk Molossia te stichten. Helenos aanvaardde te gelijk met de
65
Andromache—Andromeda.
hand van Andromache de regeering, als voogd over de kinde- I ren, die zij hij Neoptolemos had. Het was in dezen tijd, dat zij volgens den Eomeinschen dichter Vergïlius, door Aenlas he-zocht werden. Met een harer zonen bij Pyrrhos, Pergamos, 1 trok zij na den dood van Helönos naar klein-Azië, en kreeg ? in de door haren zoon gestichte en naar zijnen naam genoemde | stad later een heiligdom.
AKDROMëDA. (Grieksch), de dochter van den Aithiopischen | koning Kepheus en de schoone Kassiopeia. Even als hare moeder bezat zij eene uitstekende schoonheid. Toen Kassiopeia zich eens beroemde, dat zij zelve of hare dochter schooner was ; dan de Neréiden, smeekten de beleedigde godinnen haren vader Poseidon om haar te wreken. Deze teisterde daarop niet alleen het gebied van Kepheus door eene overstrooming, maar zond ook uit de diepte een vreeselijk zeemonster, dat het ge-heele land met verdelging dreigde. In dezen nood vroeg men de godspraak van Zetis Amnion om raad en het antwoord
luidde, dat Poseidons toorn alleen dan bevredigd kon worden, wanneer \'s konings dochter aan
Ihet monster tot buit verstrekt werd. Het beangstigde volk begeerde, dat de godspraak vervuld zou worden, en nu werd Andromeda naakt aan eene rots geketend om het ondier als buit te worden toegeworpen. In dit oogenblik verscheen juisthet monster tot buit verstrekt werd. Het beangstigde volk begeerde, dat de godspraak vervuld zou worden, en nu werd Andromeda naakt aan eene rots geketend om het ondier als buit te worden toegeworpen. In dit oogenblik verscheen juist Perseus, die van de Gorganen tzvag-keerde na de Medusa gedood te hebben. Kepheus beloofde hem Andromeda tot vrouw, zoo hij haar bevrijdde. Het gelukte Perseus het monster te dooden. Doch voor hij Andromeda kon huwen moest hij strijden tegen Phineus, wien zij vroeger als vrouw was beloofd en die van zijne aanspraken geen afstand wilde doen. De versteenende kracht van het hoofd der Medusa deed Persens echter overwinnaar blijven. Hij voerde Andromeda als zijne gemalin naar Griekenland. Hun huwelijk werd door eene talrijke nakomelingschap gezegend. Reeds in Aithiopië had zij hem eenen zoon gebaard, Perses genaamd, dien hij daar achterliet en die de stamvader werd der Persische koningen. Hunne overige zonen Alkaios, Sthenelos, lleleios, Mestor en Mektryon verwierven zich meest allen grooten roem en werden de stamvaders van het machtige geslacht der Perseïden. Hunne eenige dochter droeg den naam van Gorgophone. Ter gedachte-
66
Andromeda—Angitia.
nis aan de daden van Perseus werd Andromeda later door Athena onder de sterren geplaatst; haar beeld, waarin men de gedaante ziet eener met uitgebreide armen aan eene rots geketende maagd, bevindt zich in de nabijheid van die van hare ouders en van haren echtgenoot.
ANDROMëDES. (Grieksch), een visscher, die Britomar lis van Kreta naar Aigina brengen zoude. Toen hij haar geweld wilde aandoen vluchtte zij uit het schip naar een bosch en verdween spoorloos. Daarom werd zij Aphaia genoemd. (Zie Artemis.)
ANGELOS. (Grieksch) Zeus had bij zijne gade Hera een meisje verwekt, dr-t Hera Angelos noemde en door de Nymphen liet opvoeden. Toen zij volwassen was geworden ontstal zij Hera de zalf, waarmede deze zich pleegde te zalven en gaf die aan Europa en nadat Hera haar hierover had willen bestraffen vluchtte zij eerst in het huis eener kraamvrouw en vervolgens tot mannen, die een lijk droegen, zoodat Hera eindelijk hare vervolging staakte. Zeus liet haar echter door de Kabeiren aan het Acherusische meer (Zie Acheron.) reinigen; daarom noemde men haaide onderaardsche Hekïite. — Angelos was ook een bijnaam, door de Syrakusanen aan Artemis, die dikwijls met Hekate geïdentificeerd werd, gegeven.
ANUEKöNA. (Eomeinsch), eene godheid over wier beteekenis geene volkomen zekerheid bestaat. Zij werd voorgesteld met den vinger op den mond, of ook wel met vastgebonden of verzegelden mond, zoodat zij eene geheimzinnige godin is. Wellicht is zij eene met Ac ca Larentia (Zie aldaar.) verwante godin der Eo-meinsche landerijen geweest en heeft men zich haar daarom ook als beschermgodin der stad gedacht, die den vinger op den mond legt, om aanteduiden, dat de geheime naam, die Eome, even als alle oud-Italiaansche steden had, verborgen moest blijven. Haar beeld stond op het altaar van Volupia. (Zie aldaar.) — Eene geheel andere verklaring is die, welke haar maakt tot de godin van den angst en de bezorgdheid, die het gemoed in onrust brengt, maar ook weder daarvan bevrijdt. Van de angina (kroep) kon men genezen door aan An-gerona geloften te doen. Op den 2]aten December werd haar ter eere een feest, de Angeronalia gevierd, waarbij de Pontifices haar in den tempel van Volupia een offer brachten.
ANCIEEONALIA. (Eomeinsch) Zie het vorig artikel.
ANGITIA. (Eomeinsch), eene godin vooral vereerd door de Mar si en Marruhii, die in den omtrek van het meer Fticimis woonden. Zij had aan de menschen het gebruik van schadelijke gewassen en vergiften ter bestrijding van verschillende kwalen geleerd. Somtijds wordt er van meerdere Angitiae gesproken, die dan in verschillende steden inheemsch zijn. Zij is door latere schrijvers geïdentificeerd met Medeia. die met lason uit Kolchis naar Italië zou gekomen zijn. Eene verklaring van
67
iff
5*
Angitia—Anna.
haren naam als »de slangendoodsterquot; schijnt in de verkeerde spelling van Anguiüa haren oorsprong te vinden.
ANIOS. {Anius.) (Grieksch), een priester van Apollo op het eiland Delos. Hij was een zoon van Apollo en Rhoio, die, toen haar vader Staphvlos bemerkte, dat zij zwanger was, door dezen in eene gesloten kist in zee geworpen werd. De kist kwam op het eiland Delos aandrijven , waar Rhoio Anios baarde, dien zij aan Apollo wijdde. Bij zijne gade Borippe verwekte hij drie dochters, Oino. Mpermo en Elaïs, die van IHonysos de gave ontvingen , om al wat zij aanraakten in wijn, koren en olie te veranderen. Zij voorzagen door deze gave het Grieksche leger voor Troje van levensmiddelen, nadat zij op last van Agamemnon hetzij door Palamedes, hetzij door Odysseus en Menelaos van Delos gehaald waren. — Volgens eene andere legende zonden zij, toen Agamemnon haar met geweld wilde meevoeren, voor ze geboeid waren, in duiven veranderd zijn. Ook Aenëas werd van Troje komende gastvrij door Anios en zijne dochters opgenomen. Anios zelf had van Apollo de gave der voorspelling ontvangen.
ANKAIOS. (Ancaeus.) (Grieksch), koning van Arkadië , deelnemer aan den tocht der Argonauien. Na den dood van den stuurman der Argo, Tiplujs, nam hij diens plaats in. Hij was een vriend van den landbouw en toen hij eens druiven plantte, voorspelde hem een waarzegger, dat hij sterven zou, eer hij den wijn van dien wijnstok kon drinken. Toen nu de druiven rijp waren geworden en het uitgeperste sap in zijnen beker fonkelde, spotte hij met den waarzegger. Deze antwoordde echter: «Er ligt nog veel tusschen den beker en den rand der lippen.quot; Op hetzelfde oogenblik, dat hij den beker aan zijne lippen bracht, kwam men hem zeggen, dat een everzwijn in zijnen wijngaard gevallen was, waarop hij den beker wegwierp, naar buiten snelde en door het dier gedood werd. Volgens sommige berichten zou het zwijn, waardoor Ankaios gedood werd, het Kalydonische everzwijn geweest zijn.
ANNA- (Romeinsch), 1) de zuster der door Aeneas beminde Karthaagsche koningin IHdo. 2) Anna Perenna,, door latere schrijvers met de zuster van Dido geïdentificeerd, eene godin, die op den I5dcn Maart met vroolijke feesten werd geëerd. Hare oorspronkelijke beteekenis schijnt die van de godin van het aanvangende jaar geweest te zijn en daar ze in verschillende op haar betrekking hebbende locale legenden nu eens als jong meisje, dan weder als oude vrouw voorkomt, heeft men haar ook in verband gebracht met de maan, die in iedere maand jeugd en ouderdom doorleeft. — Door hen, die haar voor dezelfde persoon hielden als de zuster van Dido, werd verhaald, dat zij na allerlei lotgevallen in Italië was aangekomen en daar door Aeneas gastvrij was ontvangen, doch veel te lijden gehad had van de jaloezy van diens gade Lavinia.
68
Anna—Antenor.
Om aan de kwellingen haar door deze aangedaan te ontkomen vlood zij en stortte zich in de rivier Numicius, wier nymph zij voortaan bleef. Haar naam wordt dan ook door sommigen uit hare betrekking tot die rivier als «de eeuwig stroomendequot; verklaard. — Andere schrijvers melden, dat Anna Perenna een oud vrouwtje was uit het niet ver van Eome gelegen stadje Bovillae. Toen nu het Eomeinsche plebs naar den Heiligen Berg was uitgeweken en gebrek begon te krijgen aan levensmiddelen , wist zij die te verschaflen en uit dankbaarheid daarvoor werd haar naderhand een heiligdom opgericht. — Haar feest kenmerkte zich door eene uitgelaten vroolijkheid; doorgaans nam een groot aantal personen van beiderlei kunne, die zich verzamelden op de grazige weiden, welke bij het aan den Tiber gelegen bosch, dat aan Anna Perenna gewijd was, behoorden, daaraan deel.
ANTAEUS. Zie het volgend artikel.
ANTAIOS. (Antaens.) (Grieksch), een ontzachelijke reus van zestig ellen lengte, de zoon van de Aarde (Gaia), die over Libye regeerde en alle vreemdelingen, die door zijn land trokken, dwong om met hem te worstelen. Door zijne moeder steeds met nieuwe kracht voorzien, zoolang hij haar aanraakte, versloeg hij allen, die met hem streden, en bouwde, uit hunne schedels een heiligdom voor Poseidon. Ook Herakles wederstond hij langen tijd; toen deze echter het geheim zijner onverwinbaarheid ontdekte, hief hij den reus in de lucht op en wurgde hem in zijne armen. Zijn graf bevond zich te Tingis en als men iets van de daarop liggende aarde afnam, begon het onmiddelijk te regenen. Herakles verbond zich na hem gedood te hebben met zijne gade Tinge en verwekte bij haar Sophax, van wien de koningen van Lybië hun geslacht afleidden. — Deze of een andere Ankaios had eene zeer schoone dochter, die hij alleen aan dengene ten huwelijk wilde geven, die hem in den wedloop overwon, hetgeen aan Akxida-mos gelukte.
ANTEIA. (Ante.a.) (Grieksch), dochter van den Lykischen koning Johd/es, gemalin van koning Proitos in Argos. Bij de treurspeldichters wordt zij Stheneloia genoemd. Toen Bellerophon als gast aan hun hof verscheen, werd zij zoozeer op hem verliefd , dat zij hem trachtte te verleiden. Daar hij hieraan geen gehoor gaf, belasterde zij hem bij Proitos, dat hij haar tot ontrouw had willen overhalen.
ANTöNOE. (Grieksch), een edel Trojaan en een verstandig en welsprekend grijsaard. Hij ontving Menelaos en Odysseus, toen zij als gezanten naar Troje gekomen waren, in zijn huis, vergezelde Priamos in het leger, om over het beslissende tweegevecht tusschen Menelaos en Paris te onderhandelen, en sloeg na het plotseling afbreken daarvan en den hierop gevolgden heftigen strijd vruchteloos voor om Helena uitteleveren. Van
69
Antenor—Antigone.
den beginne af en gedurende den ganschen oorlog drong hij er steeds op aan, dat èn het recht èn het belang van Troje vorderden om de eischen der Grieken in te willigen en Helëna en den geroofden buit terug te geven. Men heeft hem daarom later van verraad tegen zijn vaderland beschuldigd. Hij zou den Grieken het Palladion verschaft hebben, van den muur met eene lantaarn het teeken tot den aanval hebben gegeven, ja het beruchte paard van Troje zelf hebben geopend.— Eene overlevering verhaalt, dat zijn huis, hetwelk aan een uitgehangen vel van een luipaard te herkennen was en hij zelf bij de plundering verschoond bleven, terwijl hij, evenals Aeneas, gered en de stichter eener dynastie werd. Eerst is hij naar ïhracië en vervolgens naar Italië gegaan, alwaar hg Patavium (Paduu) gesticht heeft in het land, dat naar de Ileneti, die kort voor den val van Troje uit Paphlagonie tot hulp dei-Trojanen waren komen opdagen en nu Antenor vergezelden, Venetia genoemd werd. — Eene andere legende daarentegen meldde, dat hij als belooning voor zijn verraad de helft der goederen van Priamos heeft gekregen, op den Ida geregeerd en zijn rijk aldaar aan zijne nakomelingen heeft nagelaten. De oudere dichters, die van Antenor gewag maken, weten echter niets van zijn verraad. By hen is hij een rechtvaardig en welwillend man, en werd hij door de Grieken verschoond om de gastvriendschap, aan hunne gezanten vroeger bewezen. De gemalin van Antenor was Theano, de zuster van llekaoe. Zij baarde hem vele dappere zonen, die meest allen deelnamen aan den Trojaanschen oorlog.
ANT6R0S. (Grieksch) Zie Eros.
ANTEVOETA. (Komeinsch) Zie Carmenta.
AXÏHESTEKIA. (Grieksch) Zie Dionysos.
ANTHEUS. (Grieksch), 1) een schoone ïrojaansche knaap, een zoon van Antenor en de lieveling van Paris en Déiphobos; hij werd onder het spelen bij ongeluk door Paris gedood. 2) Een schoone knaap uit het koningsgeslacht van Halikamas-sos, een lieveling van Hermes, die in het huis van P/whios te Milete als gijzelaar zijn verblijf hield. Diens vrouw Kleoboia werd door eene vurige liefde voor Antheus bevangen; daar hij echter hare booze lusten niet wilde bevredigen, bracht zrj hem er toe om in eene put aftedalen en doodde hem, door eenen zwaren steen op hem te werpen. Daarop hing zij zich op.
ANTHOS. {Antha.) (Grieksch), de zoon van Autonoös en Hip-podameia, door de paarden zijns vaders verscheurd en daarop in eenen vogel veranderd, die, het geschreeuw der paarden nabootsende, ze steeds ontvlucht.
ANTICLEA. Zie Antikleia.
ANTICLÜS. Zie Antiklos.
AMUGÖNE. (Grieksch), de oudste der beide dochters, die ko-
70
Antigone.
71
ning Oidipus bij locaste, verwekte. De oudste mythen evenwel noemen als moeder zoowel van Antigone als van hare zuster Ismene en hare broeders Folyneikes en Eleokles eene andere vrouw van Oidipus, Euryganeia genaamd. Ook Antigone werd door het rampzalige lot van het ïhebaansche vorstenhuis getroffen (Zie Oidipus.), en openbaarde daarbij eene kracht van ziel, die boven alle ongelukken verheven was, en die zij vooral bij twee gelegenheden schitterend liet blijken. Vooreerst was zij de getrouwe geleidster van haren blinden vader, toen deze in ballingschap door Griekenland omzwierf, totdat hij in het bosch van Kolönos zijn einde vond; ten tweede begroef zij, na hare terugkomst, tegen het uitdrukkelijk verbod van Kreon, die na den dood van hare broeders koning van Thebe geworden was, het lijk van Folyneikes, die in het tweegevecht met Kteokles onder de muren van Thebe gevallen was. Met heldenmoed onderwierp zij zich aan de quot;doodstraf, die de wreedaardige Kreon aan haar liet voltrekken, terwijl hij beval, dat de vorstelijke maagd, ofschoon zij de bruid van zijnen zoon Haimon was, levend begraven moest worden. In het graf, waarin zij was opgesloten, hing Antigone zich op, en Haimon doodde zich op haar lijk, terwijl Kreons gade, Jiurydikce, wiens laatst overgebleven kind hij was, den dood van haren zoon niet wilde overleven.—\' Afwijkende overleveringen verhaalden, dat Antigone gezamen-lijk met Argeia, de gade van Polyneikes zou getracht hebben, diens lijk op denzelfden brandstapel te leggen, waarop dat van Eteokles zou verbrand worden, en dat toen men haar voornemen ontdekte, Argeia vluchtte, doch Antigone gevangen genomen werd. Kreon gaf haar aan Haimon opdat deze haar zou dooden. Hij beminde haar echter en bracht haar op het land bij de herders, waar hij in eenen heimei ijken echt met haar leefde. Toen een zoon daaruit gesproten eens naar Thebe kwam om aan lijkspelen, die daar gehouden werden deeltenemen, werd hij door Kreon herkend, die nu het aan hem door Haimon gepleegde bedrog ontdekte. Hij wilde van geen genade weten en daarom doodde Haimon Antigone en zich zeiven. — Als het ideaal van den reinsten vrouwelijken heldenmoed , èn als vrome dochter, èn als tot in den dood getrouwe zuster, wordt zij door de Attische dichters, inzonderheid door Sophokles in zijn «Oidipus op Kolonos,quot; en in zijne »Antigonequot; geschilderd. — Eene andere Antigone is de gemalin van Peleus, (Zie aldaar.) en nog eene andere de dochter van Laomeclon, en de zuster van Friamoa; de eerste hing zich op bij het ontvangen van het onware bericht, dat Peleus eene andere vrouw wilde huwen. Bij de jacht op het Kalydonische everzwijn namelijk had Peleus bij ongeluk Eu-rytion gedood en hij ging daarom naar Akados te lolkos om zich te laten reinigen van die bloedschuld. Daar vatte de gade van Akastos, Antydameia, eene schuldige liefde voor hem op, en toen Peleus die niet beantwoordde, zond zij uit wraak eene
Antigone—Antimachos.
onwaar bericht naar Antigone, dat Peleus op jhet punt was om met Sterope, de dochter van A kas tos te huwen. De ongelukkige Antigone hing zich uit droefheid op. Hare schoone haren werden door Hera in slangen veranderd, omdat zij zich te zeer op hare schoonheid had beroemd; uit medelijden veranderden de goden haar daarop in een ooievaar.
ANTIKLFJi. {Anticlëa.) (Grieksch), de dochter van den als een\' sluwen dief bekenden Autolykos, de gade van Laërtes en de moeder van Odysseus. Zij stierf uit smart over de lange afwezigheid van haren zoon. Odysseus trof haar naderhand in de onderwereld aan en sprak daar met haar. — Eene latere sage, die ten doel had om de in de oudheid door hunne listigheid bekende personen in betrekking van bloedverwantschap tot elkander te brengen verhaalde, dat Odysseus niet de zoon was van Laërtes, maar van den sluwen Sisyphos. Toen Autolykos namelijk runderen van Sisyphos gestolen had, en deze die kwam terughalen, verbond hij zich met Antikleia, die hierdoor, toen zij kort daarna met Laërtes huwde, reeds zwanger was van Odysseus.
ANTIKLOS. {Anticlus.) (Grieksch), een van de Grieken , die zich voor Troje in het houten paard hadden verborgen. Toen Helena met Déiphobos, met wien zij na den dood van Paris gehuwd was, om het houten paard wandelde, dat op de burgt gesleept was, riep zij, reeds in overleg met Odysseus handelende de voornaamsten en edelsten der Grieken bij hunnen naam, de stemmen hunner echtgenooten nabootsende, om zoodoende de Trojanen in hunne vergissing te versterken. Antiklos wilde haar antwoorden, maar Odysseus belette hem dit door met de hand zijnen mond gesloten te houden, tot Athena Helena van de burgt had weggevoerd.
ANTILöCHOS. {Antilochus.) (Grieksch), de zoon van Nestor en van Eurydike, of van Atmxibia, de jongste in het leger der Grieken voor Troje, dapper en moedig, schoon en behendig, en daarom na Patroklos de beste vriend van Achilleus. Hij viel door de hand van Memnon, den aanvoerder der Aithiopiërs, toen hij zijnen in nood verkeerenden vader te hulp snelde, waarom hij den bijnaam van Phil opa tor verkreeg. Hij werd in het graf van Achilleus en Patroklos begraven. Ook in de onderwereld zijn de drie vrienden nauw verbonden, of volgens anderen leven zij gezamenlijk op het eiland der zaligen Leuke. De inwoners van Ilion brachten aan de drie vrienden bij hun graf doodenoflers.
ANTIMuCHOS. (Antimaehus.) (Grieksch), een Trojaan, die, toen Menelaos en Odysseus als gezanten naar Troje gezonden waren om Helena op te eischen, den raad gaf om Menelaos te dooden en zich steeds ten krachtigste tegen de teruggave van Helena verzette. Daarom spaarde Menelaos later zijne zonen Pelsandros en Hippolöchos in den strijd niet.
72
Antinoe—Antiope.
ANTINöë. (Grieksch), de dochter van Kepheus voerde op bevel van het orakel de inwoners van Mantinm, door eene slang geleid, uit hunne oude stad, naar de plaats, waar zij zich nieuwe woningen moesten bouwen. Ter harer nagedachtenis werd een gedenkteeken opgericht.
ANTINöOS. (Antinous.) (Grieksch), de zoon van Eupeithes uit UJiaka, die gedurende de afwezigheid van Odysseus niet alleen naar de hand van Penelope dong, maar ook trachtte zich van de regeering meester te maken en daarom aan ïelemachos lagen legde. Toen Odysseus als bedelaar vermomd terugkeerde wierp Antinoos eene voetbank naar hem. Hij was ook oorzaak van het gevecht, dat Odysseus met Ir os houden moest. (Zie Odysseus.) Kortom, hij was de boosaardigste onder de vrijers van Penelope. Daarom was hij ook de eerste, die onder de handen van Odysseus viel.
ANTINöüS. (Eomeinsch), de lieveling des keizers Hadrianus, was afkomstig uit Bithynië en was om zijne schoonheid zeer beroemd. De oorzaak van zijnen vroegtijdigen dood is onzeker; of uit tegenzin in het leven, of uit zelfopoffering voor den keizer, verdronk hij zich in den Nijl. De keizer bouwde hem tempels en altaren, beval hem als eenen god te eeren en plaatste zijn beeld onder de sterren, door aan een gesternte tusschen den Arend en den Dierenriem zijnen naam te geven. Hij stichtte voorts ter zijner eere eene sitad en stelde feesten voor hem in, zoodat de eeredienst van Antinous zich weldra alom verspreidde. Er zijn prachtige beelden van hem overgebleven, kennelijk aan de breede borst, die ;een tijdlang voor de allerschoonste der oudheid doorgingen.
AMTIöPE. (Grieksch), 1) de dochter van koning Nyktens van Thebe, of volgens anderen van den riviergod Asopos, de moeder van Amphion en Zethos, om hare uitstekende schoonheid beroemd en eene dier sterfelijke vrouwen, die in de liefde van Zeus deelden. (Zie Amphion.) Toen zij zich zwanger gevoelde, vluchtte zij voor den toorn haars vaders uit Thebe naar den koning Epöpeus te Sikyon, die haar huwde. Nykteus doodde zich uit droefheid en droeg aan zijnen broeder h/kos op haar terugtehalen. Deze deed dit, verwoestte Sikyon en bracht Antiope gevankelijk terug. Gedurende twintig jaren leed zij van Dirke, de gemalin van Lykos, die zij als slavin diende, de wreedaardigste behandeling. Hare tweelingzonen, waarvan zij op de terugreis van Sikyon beviel, waren door haar in het bosch gelegd, doch door eenen herder gevonden en opgevoed. Eindelijk ontvluchtte Antiope naar hare inmiddels volwassen zonen, die daarop met een leger naar Thebe rukten en op de snoode Dirke de bloedigste wraak namen. Zij werd namelijk met de haren aan de hoornen van eenen wilden stier gebonden, eene straf, die zij voor de door op hare vlucht gevangen genomen Antiope had bestemd. Later zwierf Antiope in waanzin, waar-
73
Antiope—Aonides.
mede Dionysos haar voor de door hare zonen aan Dirke genomen wraak strafte, door geheel Griekenland. Dirke was namelijk steeds eene trouwe dienares van Dionysos geweest en deze beschouwde de op haar toegepaste straf als al te wreed. Eindelijk kwam zij bij Phokos, een kleinzoon van Sisyphots, die haar genas en huwde. De straf van Dirke werd door de beeldhouwers Apollonios en Tauriskos in een groot beeldhouwwerk voorgesteld, dat later van het eiland Rhodos naar Eome werd overgebracht; het staat thans nog te Rome in het paleis Farnese, waarom het de vFarnesiscle stier\'quot; genoemd wordt; het wordt voor het grootste kunstwerk van dien aard gehouden, dat uit de oudheid tot ons gekomen is. — 2) Eene andere Antiope was de zuster van Hippolyte, de koningin der Amazonen, (Zie aldaar.) de dochter van Ares. Zij werd de gemalin van Theseus. Over de wijze, waarop Theseus hare hand verwierf zijn de overleveringen verschillend. Volgens sommigen kreeg hij haar ten geschenke van Herakles, toen hij hem in den strijd tegen de Amazonen had bijgestaan, dien Herakles ondernam om den gordel van Hippolyte voor Admëte, de dochter van Eurystheus, te halen, of Antiope door liefde voor Theseus bewogen opende voor hen de poorten van Themiskyra. (Zie Amazonen.) Volgens anderen ondernam Theseus, geholpen door zijnen vriend Feiritho\'ós eenen afzonderlijken krijgs-tocht tegen de Amazonen, waarbij hij Antiope krijgsgevangen maakte. Hij voerde haar mede naar Attika en verwekte bij haar Ilippolytos. De overige Amazonen ondernamen eenen tocht naar Attika om haar terugtehalen. By den strijd, die hierdoor ontstond, werd Antiope, of aan de zijde van haren gemaal Theseus strijdende , gedood, öf het gelukte haar hare vroegere gezellinnen met haren echtgenoot te verzoenen.
ANTIPHAS. (Grieksch), een der zonen van Laokoon, die in het ongeluk zijns vaders moest deelen. (Zie Laokoön.)
ANTIPHOS. {Antipjhus.) (Grieksch), 1) een zoon van Priamos en Hekabe, die eerst door Achilleus gevangen werd genomen en later, nadat hij vrijgekocht was en weder aan den strijd deelnam, door Agamemnon werd gedood. 2) een der makkers van Odysseus, die door Polyphemos (Zie aldaar.) werden verslonden.
ANTlPIIaTES. (Grieksch), koning der Laistrygonen. Toen Odysseus op hunne kust landde en drie zijner manschappen het land inzond, om kondschap in te winnen, greep Antiphates dadelijk een van hen om dien op te eten. De beide anderen ontkwamen. Hij riep zijn volk op om zich van de schepen van Odysseus meester te maken en alleen deze ontkwam met zijn eigen vaartuig en de makkers die daarop waren.
AOIDE. (Grieksch), eene van de drie Muzen, wier dienst in den aller oudsten tijd door de Alóiden in Boiotië werd ingevoerd.
AONïDES, AONIDEX. (Grieksch), naam der Muzen. Zij werden
74
Aonides—Aphrodisia.
aldus genoemd naar Aönia, een ouderen naam voor Boiotië, alwaar zij op den Helikon haren lievelingszetel hadden.
APaTB. (Grieksch), eene vrouwelijke personificatie van het bedrog of de verblinding.
APATURIA. (Grieksch), een feest, vooral te Athene met vele offers gevierd, waarbij de jonggeboren kinderen in de phratrièn, d i. in een bepaald geslacht, (ieder Athener moest in eene phratria worden_ ingeschreven) werden opgenomen. Voor ieder kind werd bij die opneming een offer gebracht.
APELIoTES. (Grieksch), de Oostewind, een blijmoedige god,
die aan de Grieken over de zee den verfrisschenden regen aan
bracht. Gewoonlijk begon hij te waaien bij het opkomen van het zevengesternte. Hij werd te Athene afgebeeld als een door de lucht zwevende krachtige jongeling met zwierende lokken, een vriendelijk gelaat, een open voorhoofd en een
licht opperkleed, dat ten teeken van zogen met bloemen en vruchten gevuld was.
.APEMOSyJfE. (Grieksch), de zuster van Althaimenes en door hem gedood. (Zie Althaimenes.)
APHAIA. (Aphaea.) (Grieksch), bijnaam van Artemis. (Zie Androme d es.)
APHaKEüS. (Grieksch), de zoon van den Messenischen koning Perier en en Gorgophone, de dochter van Perseus, was de gemaal van Ar ene en de vader van Lynkem, Idas en Peisos, waarvan de twee eersten onder den naam van A p har et i den bekend en beroemd zijn door hunnen strijd met de Diosknren. (Zie aldaar.)
APHIDNOS. {Aphidms.), (Grieksch), een vriend van Theseus, die woonde in Aphidnai, aan wien deze Helena en zijne moeder Aithra ter bewaring gaf, toen hij met zijnen vriend Peiritho\'ós Persephone uit de onderwereld wilde gaan halen. Toen later de Bioskuren in Attika kwamen , werden zij door Aphidnos in de Eleusinische mysteriën ingewijd. (Zie Dioskuren.)
APHJIODlfSI.A. Feesten, gevierd ter eere van Aphrodite, voornamelijk op het eiland Kypros (Cyprus), en wel het meest in de stad Paphos. Geene bloedige offers mochten daarbij aan de godin gebracht worden, die hier onder de gedaante van een spitsen ronden kegel of van eene kleine witte pyramide vereerd werd. De vlam van het offervuur, wierook en myrrhe waren haar welgevallig. Later schijnen de Aphrodisia met aan_ Aphrodite gewijde mysteriën gepaard te zijn geweest. De inwijding in die mysteriën diende evenwel niet tot bevordering der zedelijkheid. Na den tempel te Paphos was de beroemdste tempel dezer godin op Kypros die te Amathus. Ook daar werden Aphrodisia gevierd, even als op het haar ge
75
Aphrodisia—Aphrodite.
wijde eiland Kythera. Verder vinden wij vermeld Aphrodisia, die op Aigina, te Thehe, te Korinthe en te Athene werden gevierd , hoewel ze stellig door geheel Griekenland zijn verspreid geweest. In de meeste plaatsen werd voornamelijk door de hetairen met hare minnaars aan die feesten deelgenomen.
APHRODITE. (Grieksch), eene godin van zeer groote hetee-kenis in de Grieksche mythologie. Bij haar kan men nauwkeuriger dan bij eene der andere Grieksche godheden den Oos-terschen oorsprong herkennen. Uit Phoenicië is zij tot de Grieken gekomen, maar deze hebben naar hunnen aanleg en hunne behoeften haar wezen zoo hervormd, dat zij in waarheid eene echt Grieksche godin is geworden. — De verhalen omtrent hare geboorte luiden verschillend. Volgens Homeros was zij eene dochter van Zeus en Dihne. die eene Titanide of eene Okeanide was. Met deze moeder, het symbool van die vruchtbaarheid der natuur, die het in haar uitgestrooide zaad met rijken oogst teruggeeft, werd Aphrodite somtijds geïdentificeerd, hoewel Dione als afzonderlijk goddelijk wezen hare eigen be-teekenis en persoonlijkheid had. Anderen noemen haar eene dochter van Uranos en de godin van den dag Heniéra-, nog anderen trachten de omtrent hare afkomst afwijkende mythen daardoor in overeenstemming te brengen, dat zij drie of vier godinnen van dien naam aannemen. Het meest bekend is echter de door Hesiodos verhaalde mythe, volgens welke Aphrodite uit het zilveren schuim der zee ontstaan is, in het oogenblik, waarop de golven der zee bevrucht werden door eenige nedervallende bloeddroppelen van den eersten wereldgebieder en godenkoning Uranos, nadat deze door zijnen zoon Kroms met eenen diamanten sikkel gewond en daarna van de heerschappij was beroofd. Zij rees uit de baren der zee op als de schoonste aller vrouwen , blank als het schuim, waaruit zij geboren werd, en beminnelijkheid en lieftalligheid lagen op haar glimlachend gelaat en o^er haar geheele wezen verspreid. Zoo kreeg zij den naam Aphrodite, »de uit schuim geborenequot;, of Anady-oriene, »de opduikendequot;. Eerst zweefde zij over de wateren naar het eiland Kythera, van waar zij den bijnaam van Kythêra, of Kythereia verkreeg; vervolgens ging zij naar het eiland Kypros. Waar zij verscheen , veranderde de woeste grond in bloeiende velden; bloemen ontsproten onder hare bekoorlijke voeten en de geheele aarde juichte in hemelsche verrukking. Een zachte adem der Zephyrs had haar naar het land gevoerd. Daar wachtten haar de Horen der lente op om haar naar de onsterfelijke goden te voeren, of wel, zooals de beroemde beeldhouwer Phidias het voorstelde. Aphrodite werd toen zij uit de zee opdook door Eros, (die dan natuurlijk niet als haar zoon kan gedacht worden) (Zie Eros.) ontvangen, door Peitho bekranst en weldra was ze omringd door alle goden des hemels en der aarde.
76
Aphrodite.
Aphrodite komt zoo reeds door hare geboorte en hare afkomst in betrekking tot de drie deelen van het heelal. Haar oorsprong is uit den hemel; zij is geboren uit de zee ; de aarde heeft haar ontvangen met al de pracht en heerlijkheid, die de lente geven kan. Deze drievoudige betrekking, waarin Aphrodite tot de natuur staat, heeft op haren eeredienst eenen grooten invloed uitgeoefend ; zij wordt namelijk vereerd vooreerst als de hemelsche »JJraniaquot;, als de godin, die bij de hemelsche goden te huis behoort en bij hen hare woonplaats heeft; ten tweede als Aphrodite Pandemos, d. i. die godin, die over het gansche land en het gansche volk hare macht doet gelden. Verkeerdelijk heeft men zeer dikwijls de tegenstelling gemaakt tusschen A. Urania als de godin eener reine, kuische, geoorloofde liefde en A. Pandemos als die ecner liefde, welke alleen het genot der zinnen kent. Deze opvatting lag niet in den geest der Grieken in den besten en zuiversten tijd hunner mythologie. De oorspronkelijke opvatting van deze beide namen was deze, dat A. ürania, eene machtige godin des hemels was, de oude natunrgodin, het symbool van de vruchtbaarheid der natuur, A. Pandemos daarentegen de godin, die door hare macht, d. i, de ieder mensch ingeschapene behoefte aan liefde, het gansche volk doordringt. Eene derde Aphrodite, Euploia genaamd, was eene godin van de zee en de scheepvaart. In deze drie hoedanigheden werd zij b. v. oj) het voorgebergte Knidos in Klein-Azië in drie afzonderlijke heiligdommen vereerd. — Op andere plaatsen wederom werd de godin vereerd wegens haren buitengewonen invloed op het hart der menschen, waaraan zij liefde of afkeer inboezemde , en kwam deze Aphrodite Epistrophia of Apostrophia, die hare wedergade vond in de Eomeinsche Venus Ferticordia d. i. «die de harten wendtquot;, als derde godin in gezelschap van de A. Urania en Pandemos voor. De latere mythologie maakte evenwel tusschen de verschillende hoofdvormen, waarin de godin vereerd werd een zoo groot onderscheid, dat zelfs voor iederen vorm eene verschillende genealogie werd aangenomen.
Het meest afgezonderd en onderscheiden van de overige vormen van haren eeredienst was zeker die van A. Urania. — Het was dezelfde eeredienst als die van A. Akraia, d. i. «op de hoogtenquot;, welke vooral inheemsch was op Kypros, te Knidos, te Korinthe en op den berg Eryx op Sicilië. Deze dienst was zeer eenvoudig. Bloedige offers mochten op hare altaren niet worden gebracht. Bovendien is eene eigenaardigheid, dat het beeld van A. Urania gewapend was en zij gemeenschappelijk met Ares vereerd werd. Vrouwen waren meest overal van haren eeredienst uitgesloten. In Sikyon, waar hare priesteressen eene strenge kuischheid betrachten moesten, droeg zij op haar hoofd een zinnebeeld van het hemelgewelf en in hare handen een papaver en een appel, de zinnebeelden dei- vruchtbaarheid. Altijd werd A. Urania
77
Aphrodite.
voorgesteld als geheel gekleed, en men trachtte hare beelden den stempel van ernst en kuischheid te geven, zoodat zij latei-als van zelf het zinnebeeld van reine liefde en huwelijkstrouw werd. Maar hare eigenlijke beteekenis als natuurgodin was die van den sterrenhemel, welke van boven zegen en vruchtbaarheid doet neerdalen, vooral door den dauw der koele nachten. Zoo geloofde men b. v. op den berg Eryx, dat het groote altaar hetwelk de godin daar bezat, iederen morgen vol was van dauw en van frisch gras, dat des nachts was aangegroeid. — Het eigenlijke symbool van deze godin was de maan en nevens de maan was haar de Venusster (de Grieksche Aphrodite werd later vereenzelvigd met de Komeinsche Venus) geheiligd. — Deze A. ürania was het, welke de wijsgeeren plachten te prijzen en aanteroepen, en te roemen wegens de helderheid, die zij door hare groote macht over den hemel verspreidde en de vruchtbaarheid, die zij uit den hemel op de aarde deed nederdalen.
Uitgebreider en voor het grootste gedeelte van het Grieksche volk aantrekkelijker was de eeredienst van die Aphrodite, die niet eene abstracte natuurgodin is, maar die over het gansche land en het gansche volk hare macht en haren invloed doet gelden, van Aphrodite Pandemos. Dat is de godin der tuinen en bloemen, de bekoorlijke godin der lente, de godin, die de zinnen bekoort door de liefde. Haar was vooral de lente geheiligd met de schoone bloemen, die zij voortbrengt, zooajs myrten en rozen. Juist in de vruchtbare vochtigheid der lents openbaarde zij zich bij voorkeur. Als de Zephyr weêr begon te waaien en Zeus en Hera hun huwelijksfeest vierden, als de hemel bevruchtenden regen op de aarde deed nederstroomen en de doodslaap des winters week voor het jonge, frissche leven der lente, dan was het de tijd om Aphrodite Pandemos te vereeren. Het was een lievelingsonderwerp der Grieksche dichters, om hare macht, d. i. de macht der liefde, zooals die zich vooral in de lente in de gansche natuur openbaart, te bezingen. In dat jaargetijde smaakt ook de godin zelve het zoet genot der liefde. Zij vertoeft bij Adonis op Kypros, bij Hephaistos op Lemmos, bij Ares te Thebe, bij Anclmes in de bosschen van het Ida-gebergte. Het spreekt van zelf, dat de voornaamste feesten van deze Aphrodite in de lente werden gevierd, vooral te Paphos en te Amathus op Kypros, waar men dan tevens de geboorte van Aphrodite uit de zee onder vroolijkheid en dans en al de uitgelatenheid der liefde, herdacht.
Tegenover de vroolijkheid en de uitgelatenheid van die lentefeesten stond evenwel ook de diepe, even buitensporige smart, welke een deel van den eeredienst van Aphrodite kenmerkte bij die feesten, welke betrekking hadden op den dood van Adonis. — Deze schoone jongeling, die of als herder de kudden in het gebergte weidde, of als jager door de bos-
78
Aphrodite,
schen rondz-wierf mocht zich in de liefde van Aphrodite verheugen, totdat hem een everzwijn doodde. De godin zocht hem, vond eindelijk zijn lijk en kon zelfs van dat lijk niet scheiden. Eindelijk kregen de goden medelijden met haar en stonden toe, dat Adonis slechts de helft van het jaar in de onderwereld zou doorbrengen, maar gedurende de andere helft in gezelschap van Aphrodite, zoolang de lente en de zomer duurden , het heerlijke licht der zon mocht genieten. — Vooral in het Oosten knoopten zich aan dezen mythus zeer groote feesten vast. Op zinnebeeldige -wijze werd dan eerst liet verdwijnen van Adonis voorgesteld; men zocht hem, tot men eindelijk zijn lijk vond en hem beklaagde. Al de plechtigheden, al de klaagliederen, waarmede eene lijkstatie vergezeld ging, werden ook in acht genomen en aangeheven door den stoet, die zijn beeld als dat van eenen gestorvene met zich voerde, totdat aan het einde van het feest de blijde kreet weerklonk: »Adonis leeft en is verrezen!quot; en zoo door de tijding van zijnen terugkeer de smart in blijdschap deed verkeeren. Kleine tuintjes met kort bloeiende bloemen werden hem ter eere gekweekt. — Het spreekt van zelf , dat we hier te doen hebben met eene zinnebeeldige voorstelling van het vergankelijke der heerlijkheden, die de lente schenkt, met de uitdrukking van het gevoel van angst en somberheid, dat den mensch overvalt, als alles in de natuur den doodslaap schijnt in te gaan. — De mythe wist te verhalen van twee kinderen, die de godin aan Adonis zou geschonken hebben en noemde als hunne namen: Golgos en Bero\'e.
Ten derde staat Aphrodite in betrekking tot de zee. Zij heet daarom Eujploia, d. i. »die eene goede vaart schenktquot;. Natuurlijk werd zij in die hoedanigheid het meest aan de kusten vereerd. Zij is eene godin der kalme, rustige zee. Zij weet Poseidon, als deze stormen wil verwekken, tot bedaren te brengen en verschaft den zeelieden eene gelukkige vaart en voert hen in eene veilige haven. Natuurlijk dat hare betrekking tot de zee ook haren grond vond in het feit dat zij zelve uit de zee geboren was.
Aan deze drie voorstellingen, die men zich van Aphrodite vormde sloten zich verder andere aan. Vooreerst werd zij nog vereerd als godin der schoonheid. Zelve bezat zij die schoonheid, en elke bekoorlijkheid, die eene vrouw kan hebben, was in de hoogste, in volkomen mate haar deel. Die schoonheid door versierselen des lichaams te doen uitkomen, was hare eigenaardige taak. Geheel vreemd zijn haar dan ook al die daden, waaruit een mannelijke geest spreekt, zooals de daden des oorlogs. Waagt zij zich in den krijg, het bekomt haar kwalijk, zooals toen zij voor Troje door Diomedes, die zich in den steun van Paüas Athena mocht verheugen, gewond werd. Op het slagveld kan zij hare macht niet doen gelden, en toch is ze machtig. Niet alleen helpt zij de Trojanen den langen strijd volhouden door
79
den steun, dien zij verleent aan haren lieveling Paris en haren zoon Aineias, maar zij bedwingt allen die zij onder hare macht wil brengen door de onweerstaanbare kracht harer schoonheid. De gulden Aphrodite, de zoet lachende Aphrodite zijn bijnamen, die op deze eigenschap der godin betrekking hebben. Zij draagt den gordel der liefde, die alle toovermiddelen, welke de liefde tot hare beschikking heeft in zich bevat: het hevig verlangen en de zoete taal der liefde, die zelfs den geest der verstandigen van het rechte spoor doen afdwalen. Hare oogen, haar schoone boezem, haar liefelijke mond, die met eenen rozenknop wordt vergeleken, worden door de Grieksche dichters dikwijls met geestdrift bezongen. Waar men de uitnemende schoonheid eener sterfelijke vrouw helder in het licht wil stellen, daar vergelijkt men haar met Aphrodite. Door de Horen en de Chariten laat zij zich telkens bekransen met de bloemen der lente; hare kleederen zijn met de geuren dier bloemen doortrokken. Die eenvoudige doch schoone versiering der godin met bloemen heeft ook de beeldende kunst, die in Aphrodite het ideaal van vrouwelijke schoonheid trachtte voor te stellen, overgenomen. — In het Oosten werd daarvan afgeweken , in de echte Grieksche kunst niet.
Verder is Aphrodite de godin der liefde. Zij schenkt aan de stervelingen de innemende bekoorlijkheid, die liefde opwekt, maar zij boezemt ook den verterenden hartstocht der liefde in. Zij zelve is met haar voorbeeld voorgegaan. Zij heeft den hartstocht der liefde gevoeld, zij heeft meer dan éénen gelukkig gemaakt door hem hare liefde te schenken. In wettigen echt was zij vereenigd met Hephaistos, den kreupelen god des vuurs. Doch deze mocht zich op den duur niet in hare trouw verheugen. De mannelijke, krijgshaftige Jre.s, de god des oorlogs wist haar te winnen. Toen Hephaistos de ongeoorloofde verstandhouding bemerkte , waarin zijne ^ gade tot Ares stond, vervaardigde hij een kunstig net. Terwijl de beide minnenden zich veilig waanden voor elke stoornis, werden zij plotseling door Hephaistos in dat net gevangen en aan de spottende blikken en woorden der overige goden prijsgegeven. — Uit die verbindtenis van Aphrodite en Ares sproot een drietal kinderen: Barmonia, Eros en Anteros. — Ook tot Hermes stond Aphrodite in eene zeer nauwe betrekking. De vrucht hunner vereeniging was Hermaphroditos. By Dionysos was zij volgens sommigen de moeder van Priapos en aan Poseidon kou zij eene dochter met name Rhode gebaard hebben. — Maar niet alleen goden, ook stervelingen mochten zich soms in de liefde der godin verheugen. We zagen dit reeds bij Adonis. De mythe weet verder te verhalen van hare liefde voor den Trojaanschen herdersvorst Anchises, dien zij opzocht in de schaduwrijke bosschen van het Idagebergte. Zij baarde hem een\' zoon Aineias, dien zij gedurende zijn
80
Aphrodite.
gansche leven steeds als eene trouwe moeder ter zijde stond. Zij redde hem, toen hij in den strijd gewond terneder-lag, voerde hem met zijnen vader behouden uit Troje, toen de stad verwoest werd en bijna al de ongelukkige inwoners omkwamen; zij stond hem bij in al de moeilijkheden, die hij op zijne zwerftochten ondervinden moest en door haar toedoen werd het hem gegeven de grondslagen te leggen van het Ro-meinsche rijk, dat eens de wereld overheerschen zou. Op zijne afstammelingen, die zich naar Tuios, den zoon van Aineias lulii noemden, ging hare genegenheid over, zoodat ook de groote hervormer van het Romeinsche staatswezen C. Tulius Caesar meende zich hierom in de bijzondere gunst van Aphrodite te mogen verheugen. —■ Zoo ook But es, een der Argonauten, die door het gezang der Seirenen verlokt, van de Argo in zee sprong, maar door Aphrodite werd gered en gekoesterd. Zij baarde hem eenen zoon Jiryx geheeten. — Anderen mochten zich, zoo al niet in de liefde, dan toch in de uitnemende gunst der godin verblijden. Onder deze moet in de eerste plaats Paris, de zoon van den Trojaanschen koning Priamos genoemd worden. Aan hem had Aphrodite verplichting. Want toen de godin van den twist. Er is, op den bruiloftsdisch van Pe-leus en Thetis, waar zij alleen van alle goden en godinnen niet was genoodigd, eenen appel geworpen had met het opschrift »aan de schoonstequot; en Hera, Athena en Aphrodite elkander het bezit daarvan betwistten, werd Paris door Zeus tot scheidsrechter aangesteld; hij wees den appel toe aan Aphrodite, daartoe geleid door de onweerstaanbare schoonheid der godin en door de belofte, die zij hem deed, dat zij hem de liefde zou verschaffen van de schoonste vrouw der aarde; deze belofte vervulde zij door hem het hart te doen winnen van Helena, de gadè van den Spartaanschen koning Menelaos. Altijd bleef Aphrodite Paris beschermen en begunstigen, tot hij kort vóór of bij den val van Troje door het zwaard der Grieken viel.
Op Kypros wist men te verhalen van Kinyras, den eersten priester der godin , den vervaardiger van de treurliederen, die op de feesten, waarop men den dood van Adonis herdacht, werden gezongen. Hem werd de instelling toegeschreven dei-nachtelijke feesten ter eere der godin gevierd {peroir/ilia Veneris). De godin schonk hem schoonheid, rijkdom, bekwaamheid, geluk, al hetwelk hij behield tot op hoogen ouderdom, en na zijnen dood mocht zijne asch en later die zijner nazaten in haren tempel rusten. — Verder werd Pygmalion voor zijne trouwe gehechtheid aan den dienst der godin beloond, doordat zij aan een door hem vervaardigd ivoren beeld, dat den naam van Galatheia droeg, waarvoor hij in liefde was ontbrand, adem en leven gaf, opdat het hem tot eene levensgezellin zou worden.
Als godin der liefde verwekt Aphrodite dezen hartstocht in het gemoed der menschen; vooral in het hart der vrouwen doet
81
6
Aphrodite.
zij dien als een verterend vuur ontbranden. We zagen daarvan reeds een voorbeeld bij Helena, aan wie zij eene liefde voor Paris inboezemde, zoo groot, dat ze zich liet verleiden, om echtgenoot, kind en vaderland te verlaten. — Zoo ook wist zij in Me-deia zulk eenen hevigen hartstocht te doen ontvlammen voor lason. dat zij alle plichtgevoel en liefde voor hare ouders vergat, om den beminden man te volgen. — Aphrodite was het ook, die het hart van Pasiphae. van Ariadne door hartstocht verblindde, welke Phaidra eene onzalige liefde deed opvatten voor haren stiefzoon Hippolytos, die zich aan den dienst van Jrtends had gewijd. Van daar een strijd tusschen de beide godinnen, die in den treurigen dood hunner beschermelingen eindigde. — Die macht van Aphrodite, welke zij door den hartstocht der liefde kan uitoefenen is eene onuitputtelijke stof voor de Grieksche dichters, want die macht is oneindig; zij strekt zich zelfs uit over het rijk der dooden. Wie door de liefde op aarde ongelukkig zijn geworden zwerven op eene afzonderlijke plaats in de onderwereld nog rusteloos rond.
Aphrodite schenkt ook het genot der liefde; dat te smaken is zelfs plicht tegenover haar. Wie het geringschat of veracht is haar vijand. Daar Hippolytos de hem aangeboden liefde van Phaidra versmaadde, bewerkte zij zijnen dood. Daar Narkissos ongevoelig bleef voor de liefde van de schoone nymph Echo, boezemde zij hem eene liefde voor zich zeiven in, die de oorzaak werd van zijnen dood. — Deze trek in het wezen der godir. gaf echter aanleiding tot eene instelling, die met onze begrippen van zedelijkheid in strijd is. Aan vele van hare tempels waren priesteressen verbonden, die den tempeldienst waarnamen, op hare feesten muziek en dansen uitvoerden, maar ook zich prijs gaven aan ieder, die haar begeerde. (Hierodulen).— Al moge in den oudsten tijd hierdoor grooter kwaad verholpen zyn, zoodat zelfs Solon dergelijke instellingen in zijne wetten voorschreef, ten slotte hebben zij toch gestrekt tot het bevorderen der zedeloosheid en tot het vernietigen van het familieleven, d. i. van den grondslag van den staat, zooals vooral te Korinthe is geschied. — Geen wonder, dat de Aphrodite Pandemos, die op zulk eene wijze vereerd werd, niet bij allen in hoog aanzien stond.
Doch ook van eene betere, reinere, al is het dan ook nog eene zinnelijke liefde was Aphrodite de godin. \'De liefde, die de bewerkster is van de voortplanting van het menschelijk geslacht, zonder welke geen staat kan blijven bestaan, was ook, wanneer ze gelouterd was door de heilige instelling van den echt een uitvloeisel van haar wezen. Het schoonste dat Aphrodite een meisje kan schenken is een gelukkig huwelijk. Dit is het toppunt van geluk, dat de vrouw uit hare hand ontvangt. Onder hare bescherming stond de vrouwelijke jeugd en zij was ook de gehuwde vrouw nabij in de moeilijke uren,
82
Aphrodite.
waarin zij aan hare kinderen het levenslicht schonk. Vandaar dat ze dikwijls met Artemis werd aangeroepen en dat de afzonderlijke godin Eileithyia, die in lateren tijd in het bijzonder der barende vrouwen tot hulpe was, even goed een deel van haar wezen voorstelde, als van dat van Artemis. — Reine, trouwe, echtelijke liefde, huiselijke tucht en eerbaarheid, dat was het, wat zij onder hare hoede nam. Maar dat alles schreef men toe aan Aphrodite Urania, en vandaar de sterke tegenstelling, die, hoewel niet in het oorspronkelijke wezen der godin gelegen, in lateren tijd tusschen de ürania en de Pandemos werd gemaakt.
In den tijd, toen de zedelijkheid in Griekenland meer en meer tot een lager peil daalde, leende zich de dienst van Aphrodite om de onzedelijkheid te bevorderen, vooral door den invloed der •»IJetaireiiquot;, d. i. van die vrouwen, die zich aan mannen aansloten zonder met hen door het huwelijk verbonden te zijn. Deze waren schoon, dikwyls schrander, geestig en ontwikkeld, maar op den duur moest een dergelijke toestand toch tot een diep verval der goede zeden leiden. Die vrouwen nu lieten zich dikwijls met Aphrodite vergelijken, door beeldhouwers of schilders als Aphrodite afbeelden, zij waren weldra bijna de voornaamste dienaressen van Aphrodite. Dat daarbij Urania voor Pandemos geheel moest onderdoen, laat zich gemakkelijk begrijpen.
Aphrodite was steeds door eene gansche schare van wezens omringd, wier voornaamste taak was aan hare schoonheid en bevalligheid nog meerderen glans en luister bijtezetten. Vooreerst waren de Horen en Chariten steeds in haar gezelschap. We hebben reeds gezien, dat zij het zijn, die haar kleeden en opsmukken en versieren met den gordel, waarin de toover-kracht der liefde woont, die aan de godin hare macht schenkt over goden en menschen. Verder Peifho. de godin der vleiende overreding, Eros, Pothos en Himeros, d. i. »de god der liefde,quot; »de begeertequot; en »het hevig verlangenquot; en eindelijk Ht/men of Hymenaios, de god van het huwelijk en het huwelijksfeest.
Behalve onder de reeds genoemde bijnamen werd de godin nog onder verscheidene andere namen vereerd, vooral naar de plaatsen, waar zij tempels had, zooals Kypris, Paphia, Amathusia, Tdalia, Knidia, Kythereia, Erykine (Erycina. i. — Onder hare overige bijnamen verdienen nog vermeld te worden Areia, een naam, die zinspeelde op den innigen band, waardoor zij met Ares was verbonden, tengevolge waarvan zij tot op zekere hoogte zelve ook eene godin des oorlogs was geworden. Vooral in Sparta, welks vrouwen door buitengewone schoonheid uitmuntten, werd zij onder dien naam vereerd. — Aphrodite Hetaira was oorspronkelijk eene godin, die den innigen band der vriendschap beschermde en beheerschte; later werd zij de schutsgodin van die vrouwen te Athene, welke, zooals wij boven gezien hebben, haar leven
83
6*
Aphrodite.
eheel aan den dienst dezer godin wijdden en zich met haar urfden vergelyken. — Over Aphrodite Kallipygos, die vooral op Sicilië vereerd werd, zie Kallipygos. —
Te Sparta werd ook nog tegelijk met eene Aphrodite Urania, wier beeld gewapend werd voorgesteld, eene A. Morpho vereerd, naar het schijnt, eene godin der kuische liefde en der huwelijkstrouw.
Aan Aphrodite was alles geheiligd wat zich door buitengewone vruchtbaarheid onderscheidde: zoo in het plantenrijk de myrthe en de appel, onder de dieren de ram en de bok, de haas, de duif, de musch, de dolfijn.
Ook werd de zwaan van oudsher een lievelingsvogel der godin genoemd.
Wat nu de beelden van Aphrodite betreft, deze werden in de oudheid in grooten getale overal in Griekenland aangetroffen. — Men moet evenwel onderscheid maken tusschen de oudste symbolische voorstellingen der godin en de beelden, die haren oorsprong te danken hadden aan de latere ontwikkelde Grieksche kunst. Zoo werd zij o. a. te Paphos op Kypros vereerd onder de gedaante van eenen kegel of eene pyramide, die in het allerheiligste gedeelte van den tempel was geplaatst. By de eigenlijke Aphroditebeelden kon men een groot onderscheid waarnemen bij de voorstelling van Aphrodite Urania en de afbeeldingen dier Aphrodite, welke de korte, vergankelijke aardsche schoonheid, die zij geschonken had ook nabijbleef en begeleidde tot het graf (A. Epitumbidia), en de voorstelling van de godin der zinnelijke liefde, der schoonheid, der bekoorlijkheid, van het genot. De eerste heeft als attributen bij zich een duif, een appel, eene bloem of een ei en is meestal met kleeding bedekt, de tweede daarentegen is meestal geheel of gedeeltelijk naakt, heeft eenen bok of eenen haas bij zich en draagt dikwijls eenen spiegel in de hand. Onder de beroemdste beelden der godin in de oudheid was dat hetwelk in haren tempel te Knidos stond, vervaardigd door den Atheenschen beeldhouwer Praxiteles. — Deze kunstenaar was de schepper van het ideaal, dat de Grieksche kunstenaars in hunne voorstellingen van Aphrodite trachtten te bereiken. Ook eene met kleederen versierde Aphrodite op het eiland Kos door denzelfden kunstenaar vervaardigd schijnt tot de uitstekendste kunstwerken der oudheid behoord te hebben. — Verschillende beroemde schilderijen van Grieksche meesters beeldden eveneens de godin af. De Aphrodite Anadyoviene van Apelles was onder deze het beroemdst. (Zie Anadyomene.)
Van de overgebleven beelden van Aphrodite is het schoonste en vermaardste de zoogenaamde Fenus van Milo op het eiland Melos (tegenwoordig Milo) in het jaar 1820 gevonden. Gelijk de eerste der nevensgaande afbeeldingen toont is bij dit beeld het bovenste gedeelte van het lichaam naakt en zijn de
84
Aphrodite.
onderste ledematen van de heupen af met een dun gewaad bedekt. Daar de armen verloren zijn, is het niet met zekerheid uit te maken, welk denkbeeld den kunstenaar bij het vervaardigen van dit beeld voor oogen heeft gezweefd. — Na deze moet in de eerste plaats de zoogenaamde Medi-céische Venus genoemd worden, thans te Florence. Dit beeld werd in Rome gevonden. Op het voetstuk wordt een Atheensch kunstenaar met name KLeomenes als de maker er van genoemd. De tijd,
waarin deze kunstenaar geleefd heeft, is geheel onzeker. Waarschijnliik is het beeld niet ouder dan de eeuw van Keizer Augustus. De tweede der hierbij gevoegde afbeeldingen stelt deze Me-diceïsche Venus voor. — De derde afbeelding stelt een beeld voor, dat in het Museum van het Vatikaan wordt bewaard. Het is de zoogenaamde Vénus accroupie. De godin is afgebeeld op het oogenblik, dat ze zich neerbukt in het bad. Dit beeld wordt tot de schoonste en liefelijkste voorstellingen gerekend,
85
die er van Aphrodite zijn bewaard gebleven. — De vierde is eene Venus genitrix uit de villa Borghese. De godin wordt hier meer voorgesteld
als eene moederlijke godin. Zij is met een om het lichaam sluitend onderkleed bedekt, dat alleen de linker borst bloot laat. Met eene bevallige beweging van den rechterarm is zij juist bezig haar naar ach-
Aphrodite—Apollon.
teren afvallend opperkleed van grovere stof naar boven te trekken. Het gelaat is ronder dan bij die beelden, welke naar het voorbeeld van Praxiteles zijn gevormd ; de uitdrukking van kuische zedigheid en vrouwelijke waardigheid, die de beeldhouwer er aan heeft weten te geven, maken eenen treffenden indruk. — De laatste eindelijk stelt een beeld van Aphrodite voor in het Zuiden van Frankrijk, nabij de stad Arles, het oude Arelnte, opgedolven, de zoogenaamde Vernis van Arles, thans in het museum van het Louvre te Parijs. —
Zooals reeds gezegd is kan men bij Aphrodite duidelijker dan bij eenige andere Grieksche godheid den Ooster-schen oorsprong herkennen. De godin, die in de verschillende Oostersche godsdiensten in wezen en natuur gelijk was aan de Grieksche Aphrodite droeg in verschillende streken verschillende namen, waarvan we hier Mylitta, AU lath en Ah larie noemen. — Door de Romeinen werd zij geïdentificeerd met hunne Venus. Zie Fenus. —
APIA. (Grieksch), oude naam van den Peloponnesos. (Zie het volgend artikel.)
APIS. (Grieksch), de zoon van Phoroneus en de nymph Tele-dike, een broeder van Niohe, trachtte met geweld zich van de heerschappij over den Peleponnesos meester te maken, maar werd door eene samenzwering onder Thelxion en Telchin verhinderd zijne plannen uit te voeren. Hij stierf kinderloos en werd na zijnen dood vereerd onder den naam van Serapis.
APOLLON of APOLLO. (Grieksch en Romeinsch.) Eene der belangrijkste godheden, die in de Grieksche mythologie voorkomen, wiens eeredienst de meest algemeen verspreide onder het Grieksche volk geworden is en er het hoogste aanzien heeft genoten. Phoibos Apollon wordt hij gewoonlijk door de Grieksche dichters genoemd, en zij maken zeer dikwijls melding van hem, want hij heeft zulk eenen overwegenden invloed gekregen op het gansche leven, op den godsdienst, het staatsbestuur en de gewoonten der Grieken, dat men hem beschouwen kan als den leidsman van het Grieksche volk op den weg der beschaving en ontwikkeling. —
Wat zijne oorspronkelijlce beteekenis betreft, hij is eerst evenals alle andere Grieksche goden een natuurgod geweest en wel de god van het licht, dat zijne hoogste ontwikkeling vindt in de zon. Doch langzamerhand is die beteekenis gewijzigd. Van het licht in de natuurlijke, stoffelijke wereld is zijn wezen, zijne macht, zyn werkkring overgebracht op de geestelijke, op de zedelijke we-
86
Apollon.
rcld. Zijne vroegere beteekenis ging over op een goddelijk wezen, dat men als eene personificatie der zon, naast hem deed ontstaan, op Helios, terwijl hij geheel en al zijne beteekenis als natuurgod verloor. Beide goddelijke wezens, die dus oorspronkelijk één waren, zijn eeuwen lang naast elkander vereerd, zonder dat dit tegen het godsdienstig gevoel der Grieken in-druischte. Later, toen de Grieksche mythologie haren bloeitijd reeds overleefd had, smolten ook de twee verschillende begrippen, die men aan Apollo en Helios gehecht had, weer te samen.
Wat de invoering en verspreiding van den eeredienst van Apollo in Griekenland betreft, zoo schijnt zijne vereering reeds bij de Grieken wortel te hebben geschoten, vóór zij het land binnentrokken, dat zij later zoo beroemd hebben gemaakt. Toen zij zich nu in verschillende streken vestigden en de verschillende deelen van het ééne volk zich onder den invloed der streek, die zij tot woonplaats hadden verkozen zich verschillend ontwikkelden, kreeg ook de eeredienst van Apollo verschillende vormen en wijzigde zich het begrip, dat men zich van den god vormde bij de verschillende stammen, waarin het Grieksche volk zich langzamerhand verdeelde naar de verschillende omstandigheden, waaronder zij leefden. — In twee richtingen scheidde zich de Apollodienst, de ééne, de attüch-ionisehe, die te Athene en bij den ganschen ionischen stam inheemsch was, koos zich tot middelpunt het eiland Delos, de andere, de dorische. die den meesten invloed heeft gehad op het vormen van de voorstelling, die men zich later van Apollo als den nationalen god van het Grieksche volk vormde, ging uit van JJelphoi. Toen echter door velerlei omstandigheden bij de verdeelde stammen van het Grieksche volk meer en meer het bewustzijn ontwaakte, dat alle Grieken van één geslacht waren, smolten die beide richtingen, waarvan de eerste zich voornamelijk over de klein-Aziatische koloniën, de eilanden van den tegenwoordigen Archipel en over Attika verspreid had, en de tweede van Delphoi uit, in den ganschen Peloponnesus ingang had gevonden en in alle Dorische staten inheemsch was, weer tot op zekere hoogte te samen. Zoo vormde zich die eenheid van voorstelling omtent het wezen van Apollo, die wij bij Homeros en de latere Grieksche dichters aantreffen. —
Apollo was de zoon van Zeus en Lcto, en de tweelingbroeder van Artemis. Wegens zijnon uitgebreiden en veelomvattenden werkkring ontstonden er voor hem langzamerhand zeer vele namen en bijnamen. De gewone naam, die bij dien van Apollo gevoegd werd was Phoibos (Phoebus), d. i. »de lichte, de heldere , de reinequot;. Toen zijne moeder zwanger was, werd zij door Hera, de ijverzuchtige gemalin zijns vaders, langen tijd vervolgd, en kon nergens eene rustplaats vinden, om den tijd aftewachten, waarop hare kinderen ter wereld zouden komen. — Uit vrees voor Hera durfde geen land haar
87
Apollon.
opnemen, tot eindelijk het kleine eiland Delos, dat vroeger drijvende was geweest en eerst Asteria heette, haar eene schuilplaats verschafte. Het werd door Poseidon op vier zuilen in den bodem der zee gegrondvest, en hier, aan den voet van den berg Kynthos, bracht Leto, beschaduwd door eenen palmboom, na negen dagen lijdens eerst Artemis en vervolgens Apollo ter wereld. (Zie Leto.) De godin \'Ihemis reikte den jonggeborene nektar en ambrosia, waarop hij terstond tot een schoon en krachtig jongeling opwies en uitriep: «de cither zal omij dierbaar zijn en de boog, en aan de menschen zal ik ver-skondigen den onbedriegelijken wil van Zeusquot;. Geheel Delos schitterde bij de geboorte van den god met een glansrijk licht en droeg van dien tijd af zijn naam van Delos, d. i. ))het «duidelijk zichtbarequot; eiland te recht; het werd, zooals een dichter het uitdrukt, »het gesternte der donkere aarde.quot;
Reeds kort na zijne geboorte doodde Apollo door zijne pijlen den draak Python, naar welke overwinning hij den bijnaam van den Pythischen Apollo verkreeg. — Als boogschutter heette hij gewoonlijk de vértreff\'ende of de door zijnen boog beroemde, of de god met den zilveren hoog; zijne pijlen misten nooit, tij strafte daarmede de overmoedigen, onder anderen Niohe en hare kinderen, het leger der Grieken voor ïroje, de Kyklopen. Eurytos, O tos en Ephialtes en de Giganten, die hij met zijnen vader bestreed. — Hij hield zich ook veel bezig met de jacht, die hij gewoonlijk te samen met zijne zuster Artemis uitoefende. Uit de hoornen der wilde geiten, die Artemis op den Kynthos gedood had, bouwde hij zich zijn eerste altaar. Beiden geven den jagers geluk op hunne jacht, maar beiden beschermen ook het wild, voeden en kweeken het, zooals alle leven op de bergen , in de bosschen en over de velden zich in hunne bijzondere zorg mag verheugen. Als jager heeft Apollo den bijnaam van Agreus.
Met het jagersleven is het herdersleven naiiw verbonden en zoo schept Apollo , als Nomios dan ook groot behagen in het groeien en vermeerderen der kudden. Hij vertoeft gaarne op de weiden; zelf diende hij als herder bij Laomedon en bij Admetos.
glie aldaar.) Heerlijk\'groeiden de kudden onder zijne hoede. —lie aldaar.) Heerlijk\'groeiden de kudden onder zijne hoede. —
ij heeft ook zelf runderen, die weiden in Pierië aan den voet van den Olympos. Ook de velden en de veldvruchten staan onder zijne bescherming. Hij weert de vernielende veldmuizen af (als zoodanig heet hij Smintheus) en de zwermen der sprinkhanen , die de hoop van den landman verijdelen.
Zoo is hij in menig opzicht een zegen aanbrengende god, maar voor zijnen toorn moet men zich wachten. Zijn boog en zijne pijlen zijn vreeselijke wapenen en evenzeer als hij leven geeft, is hij ook een god des doods. Hij is het, die door zijne zachte pijlen een onverwachten dood toezendt bij een gezond lichaam en in de dagen der jeugd. Hg doodt aldus de mannen, zijne zuster Artemis de vrouwen.
88
Apollon.
Maar de god, die slaat heelt ook; hij toont zich ook een hulpvaardig geneesheer, doet de wonden genezen of wendt het gevaar van de smeekelingen af, die hem onder den naam van Paian (Paean) plechtig aanriepen, zoodra aanstekende ziekten of pest het land dreigden te verwoesten, en hem als zoodanig lofliederen zongen, wanneer zij geweken waren. Door dezen bijnaam wordt Apollo aangeduid èn als de slaande èn als de genezende god. — Zijn zoon Asklepios (Aesculapius) (Zie aldaar.) was eene personificatie van dezen trek in zijn wezen. Wegens het tot staan brengen der pest tijdens den Pelopon-nesischen oorlog noemden de Atheners hem Alexikakos. (Zie aldaar.) —
Doch Apollo is niet alleen een helper by ziekten des lichaams, veel schooner nog komt zijne heerlijkheid uit ais een arts der ziel. Als de mensch, wiens gemoed door hartstocht beneveld was, tot booze daden is vervallen en hij daardoor zijne gemoedsrust heeft verloren, dan biedt Apollo, die de god is van al wat rein is en licht, wien al wat duister en boos is tegenstaat, hem het middel van verzoening en reiniging aan, waardoor hij van den druk, die hem bezwaart, kan ontheven worden. — Vooral de misdaad van moord verzoent hij, zooals dit in de mythe van Orestes duidelijk uitkomt. De oude wet, die geen ander voorschrift kende, dan oog om oog, tand om tand en bloed om bloed, werd door hem verzacht en tevens de moord, die oudtijds niet als misdaad gold gebrandmerkt als eene overtreding der heilige wetten van Zeus. Zich zeiven sloot hij niet uit van de verzoenende straf, die na het plegen van de misdaad onvermijdelijk noodig was om gereinigd te worden. Nadat hij den draak Python had omgebracht of wel de Kyklopen uit wraak over den moord aan zijn zoon Asklepios gepleegd, gedood had, diende hij geruimen tijd als herder bij Aimetoa; toen liet hij zich reinigen in de laurierbosschen van het aan den voet van den Olympos gelegen dal Tenipe en kwam daarna als een ware Phoibos Apollon, als een reine, zuivere god met den in ïempe geplukten lauriertak als teeken zijner reiniging in de band naar Delphoi, om daar het orakel in bezit te nemen en de bevelen en voorschriften van Zeus, die de hoogste god der verzoening is, te verkondigen en uittevoeren. — De verzoenende kracht van Apollo werd niet alleen ondervonden door enkele personen. Ook eene schare van menschen, die op de eene of andere wijze met elkander vereenigd en verbonden waren, ja gansche steden en staten lieten zich door Apollo reinigen na eene zware pestziekte of eenen hevigen burgertwist. Een voorbeeld van zulk eene reiniging geeft ons Homeros in de reiniging van het Grieksche leger na de pestziekte, waardoor het ten gevolge van Agamemnons overmoed getroffen was. Zelfs zonder voorafgaande buitengewone misdaden of ongelukken had het Grieksche volk
89
behoefte om zich nu en dan op gezette tijden te reinigen, zich met den reinen god te verzoenen, zich van den last der zonde te bevrijden. Vandaar, dat van oudsher jaarlijks zulke reinigingsfeesten gevierd werden, meestal in de lente: zoo de Daphnephoiién in Tempe en Boiotië, de Thargeliën te Athene. (Zie Baphnephoriën en Thargeliën.) Delos, dat bij uitstek aan dezen god geheiligd was, onderging meermalen eene reiniging, om hem waardig te blijven. — Bij die reinigingen speelde de laurier eene groote rol. Deze boom was bij uitnemendheid aan Apollo geheiligd, zoozeer zelfs, dat men haren Griekschen naam Daphne in dien van eene door den god beminde maagd herschiep. Zie Daphne. —
Maar de schoonste en krachtigste werkzaamheid van Apollo openbaart zich in zijne gave der voorspelling. — «Ik zal den onbedrie-»geli)ken wil van Zeus verkondigenquot;, zoo had hij bij zijne geboorte gesproken, en toen nu het monster Python onder zijne pijlen bezweken was, stichtte hij zich den heiligen, door de geheele oudheid beroemden tempel te Delphoi, en nam aldaar het oude orakel van Gaia (de Aarde) in bezit. Onder alle Grieksche orakels is dit steeds het voornaamste geweest en eeuwen lang heeft het op den gang der zaken in gansch Griekenland, ja zelfs daarbuiten, eenen overwegenden invloed uitgeoefend. Daar gaf hij zijne geheimzinnige orakelspreuken als plaats-bekleeder van Zeus en uit diens naam, want van dezen komt all»! kracht der profetie. In dien tempel te Delphoi was eene priesteres , de Pythia genaamd, die, op eenen\'goudcn drievoet zittende. in vlagen van geestverrukking de godspraak verkondigde. Doch de menschelijke geest is niet altijd in staat om de uitspraken der godheid te vatten; vandaar dat men Apollo somtijds den bijnaam gaf van Loxias, »den geheimzinnige.quot; Apollo is de god van alle waarzegging in het algemeen en de waarzeggers, die zich in de oudheid eenen grooten naam hebben verworven, worden als zijne zonen of zijne vrienden genoemd, doch voornamelijk is hij de god van die orakels. waar door eene uitspraak der in geestverrukking verkeerende priesters of priesteressen en niet door teekenen of droomen antwoord gegeven werd op de gedane vragen, zooals in Delphoi, in alle verdere orakels van Boiotië en in zijne beroemde orakels te Klaros nabij Kolophon en te Miletos, beide in klein-Azië. — Andere soorten van orakels waren evenwel niet van zijne bescherming uitgesloten, zij bestonden zelfs op sommige der genoemde plaatsen naast de orakels, die door eene in woorden vervatte uitspraak den wil van Zeus verkondigden.— ïen gevolge van die uitspraken van het Delphische orakel werd zeer dikwijls de stichting van steden of de uitzending van koloniën ondernomen. —■ Het was Apollo zelf, die de Doriërt, op hunnen tocht door Griekenland naar Lakedaimon, Messene en andere steden van den Peloponnesos geleidde; tal van steden, over de gansche wereld verspreid, beschouwde hem als haar
90
Apollon.
eigenlijken stichter en noemde zich naar hem Apollonia. — In de steden zelve baande hij de wegen en straten. Vandaar zijn bijnaam Aguieus. Voor iedere woning stond een vierhoekig steenblok, hem gewijd, en waar de geringe breedte der straat die plaatsing niet gedoogde, schilderde men het op den muur. Als beschermer der markten droeg hij den bynaam van Agoraios. Met La omedon bouwde hij de muren Tan Troje, met Ai/catho\'ós die van Megara.
Met de gave der profetie verbond Apollo die der muziek. De muziek, die aan Apollo geheiligd was, had eene reine, stillende, rust aanbrengende kracht; zij bracht de hartstochten tot kalmte, zij deed de smart en de onrust bedaren en gaf verademing aan het benarde gemoed. Zoo staat zij tegenover de woeste, opwindende muziek, die aan de Dionysosfeesten eigen was. Bij deze was het gewone instrument de fluit, bij die van Apollo de cither (de kithard), welke hij van Hermes gekregen had in ruil voor de kudden hem door dezen god ontstolen. Oorspronkelijk was alleen de muziek onder de hoede van Apollo geplaatst; gezang en dichtkunst behoorden tot het gebied der Muzen, maar toen èn gezang èn dichtkunst zich meer begonnen te verheffen en te ontwikkelen, toen citherspel en gezang zich met elkander verbonden, toen werd ook Apollo in nauwe betrekking tot de Muzen gebracht en öf haar vader of haar aanvoerder (Musagetes) genoemd. — En wanneer hij met zijn gouden lier in den arm, te midden der goden op den Olympos verschijnt, staan alle goden en godinnen op en buigen eerbiedig het hoofd; want ook zij eeren den verheven god des lichts, die al hunne geheimste gedachten kent, en ook zij schuwen zijne wrekende hand.
Ook anderen gaf hij onderricht in het gezang of in het citherspel. Beroemde toonkunstenaars en dichters zooals Orpheus en Linos worden zijne zonen genoemd. Niemand overtreft hem in bevalligheid van voordracht. Wie het waagt, hetzy mensch of god, zich met hem te meten, moet voor hem onderdoen en soms zijnen overmoed zwaar boeten. Zie Marsyas, Mid as, Pan.
Orde en regelmaat in het leven, maar geen doodsche somberheid, geen verstikken van alle levensvreugde en elk levensgenot, ziedaar wat de heilige en reine god wil. Eu juist daardoor heeft hij op den geest van het Grieksche volk den heil-zaamsten invloed uitgeoefend. Zelf een jeugdige god, vol van d.e hoogste levenskracht heeft hij bij de Grieken het bewustzijn hunner levenskracht en hunner uitnemende begaafdheid ontwikkeld en hen tot doen, tot handelen aangedreven, hun echte geestdrift ingeboezemd, die boven het aardsche verheft, maar daarnevens gematigdheid, orde en regelmaat gepredikt door het opschrift van zijnen Delphischen tempel: Ken u zeipen en Niets in overmaat. Even als hij zelf de mach-
91
Apollon.
ten der duisternis bestreden en overwonnen heeft (den draak Python), zoo eischte hij van den mensch strijd tegen de hartstochten; evenals hij streng tegen zich zeiven geweest is, zoo eischt hij, dat de mensch hem ook hierin volge, als eene onmisbare voorwaarde om datgene te bereiken, wat in hem te aanschouwen is: de harmonische ontwikkeling van lichaam en geest. —
Nog eenige oudere vormen van den eeredienst van Apollo mogen hier niet onvermeld blijven. Vooreerst die, welke berustte op zijnen bijnaam van Apollon Lykios. Deze is de oude licht- en zonnegod, die in vele steden van het Europee-sche Griekenland, maar vooral op de kusten van klein-Azië werd vereerd. Het klein-Aziatische landschap Lykië droeg waarschijnlijk naar hem zijnen naam. Ook op het eiland Kreta, waar de dienst van Apollo reeds sinds overoude tyden wortel had geschoten, was deze dienst inheemsch. Hetzij door eene verkeerde uitlegging van den naam, hetzij omdat de verscheurende wolf\' het symbool is van de verzengende hitte der zonnestralen, was aan dezen Apollon Lykios de wolf geheiligd. — Wat de verderfaanbrengende zijde van den god betreft is de wolf als het ware zijn beeld. Maar al kan de zon ook door al te hevige hitte het grootste verderf in elk opzicht verspreiden, het licht, dat zij geeft is eene nooit te volprijzen gave. Vandaar dan ook, dat te Athene als symbool van Apollon Lykios voor de gerechtshoven een wolf geplaatst was, om als het ware den god te dwingen in de duisternis der rechtszaken zijn licht te laten schijnen. — Verder die van Apollon Amy-Jclaios, een eeredienst, die vooral in de Lakonische stad Amyklai haren zetel had, welke evenwel niet eerst door de Doriërs in den Peloponnesos was ingevoerd, maar reeds bij de eerste bewoners van Lakonië in zwang was geweest, vervolgens op de Achaiërs, die hen hadden overheerscht en eindelijk weêr van deze op de Doriërs was overgegaan. Deze dienst stond in verband met den dood van Hyakinthos, ter wiens eere in den heetsten zomertijd, in de hondsdagen door de Spartanen te Amyklai de Hyakinthiën werden gevierd. Hyakinthos, een zoon van Amyklas was een lieveling van Apollo, doch werd door dezen bij het spel met den ditskos (discus, werpschijf) gedood. Zijn graf bevond zich onder het altaar en het beeld van den god. Apollo komt hier dus voor als een verderfaanbrengende god; de discus is natuurlijk het symbool van de zonneschijf en de dood van Hyakinthos eene voorstelling van de verzengende hitte der zonnestralen. De eerste dag der Hyakinthiën was een treurfeest aan de herinnering van den treurigen dood van Hyakinthos gewijd, de tweede dag een vroolijk feest, daar men dan herdacht, hoe hij door Apollo ten hemel was gevoerd en dus na en door den dood een nieuw, een heerlijker leven was ingegaan. — Apollon Karneios, eigenlijk de god der schaapskudden.
92
Apollon.
ook eene vereering, die onder de Dorische stammen in zwang was, waaraan zich echter verschillende legenden vastknoopten, b. v., dat toen de Doriërs onder aanvoering der Herakleidea en onder de leiding van Apollo op het punt stonden uit Nau-paktos naar den Peloponnesos overtesteken, een der Hera-kleiden, Hipp\'Ötes genaamd den ziener Kamos, een lieveling van den god had gedood, dat vervolgens eene pest over het leger gekomen was, die eerst week, nadat de toorn van den god door de instelling van een feest, de Karneia genaamd, werd verzoend. De Spartanen vierden deze Karneia als een feest ter herinnering aan de hulp hun door den god bewezen, toen hij hen naar den Peloponnesos geleidde, steeds gewapend. — Apollon Delphinios is de leidsman over zee. Even als hij als Agyieus (Zie boven.) de straten en wegen veilig maakt, zoo effent hij als Delphinios de paden der zee in de lente, het begin van het jaargetijde des lichts. De donkere wolken breekt hij door de kracht van zijn licht en hij zendt de dolfijnen als vriendelijke begeleiders tot de stervelingen, die de zee bevaren, om hun voorspoed te verkondigen. Aan zeekusten werd hij in hooge mate vereerd; zeer vele der schoonste tempels van Apollo waren in de nabijheid der zee gelegen.
Er bestonden ook nog sagen, volgens welke Apollo in nauwe betrekking stond tot de in het verre Noorden wonende Hyper homiers, ja, dat zijne dienst van daar over Griekenland zou verspreid zijn. Die sagen zijn misschien deels ontstaan door de berichten, welke reizigers medebrachten omtrent de heldere nachten van het Noorden of omtrent den eeredienst van de zon, daar inheemsch. Men dacht zich althans daar een zonnig, warm en vruchtbaar land, bewoond door een rechtvaardig volk, waarbij Apollo gaarne vertoeft om hunne offers en feestliederen aantenemen. Door zwanen gedragen kwam de god van daar naar Delphoi in het midden van den zomertijd en bracht dan de volle, rijpe aren als geschenk mede. Zoo kwam men tot de bewering, dat Apollo zijnen tijd tusschen de Hyperboraiers en de Grieken verdeelde, den winter in het Noorden doorbracht — want dan moest het licht maar al te spoedig in den strijd met de duisternis onderdoen, en de zonnestralen gaven geene koesterende warmte meer —, maar des zomers tot de Grieken terugkeerde. — Elders wist men te gewagen van eene andere verdeeling van het jaar met betrekking tot Apollo. Zoo geloofde men op Delos, dat Apollo zich des winters in Lykië ophield en daar voorspellingen gaf, maar des zomers naar Delos terugkeerde. Ook werd in Delphoi, toen naderhand de dienst van Dionysos en die van Apollo niet meer vijandig tegenover elkander stonden , maar zelfs punten van aanknooping en verwantschap vonden, het jaar zóó verdeeld dat aan Apollo de zomer-
93
Apollon.
maanden en aan Dionysos die van den winter werden toegewezen. — Zoo wijzigden zich in den loop der eeuwen de verschillende begrippen en voorstellingen omtrent het wezen van den god. Een voorbeeld daarvan is nog de nauwe band, die er tusschen hem en zijne zuster Artemis bestond. Toen beiden nog geheel en al natuurgoden waren, hij van de zon, zij van de maan, was er van die nauwe betrekking geen sprake. (Zie Artemis?)
Wat den ROMEINSCHEN Apollo betreft, deze was oorspronkelijk geen in Italië inheemsche god. Tijdens de regeering der laatste koningen kwam zijn dienst door de in het zuiden van het land gevestigde Grieken naar Rome. Uit Cumae, eene Grieksche stad, kreeg Tarquinius Superbus. Rome\'s laatste koning, de Sibyllijnsche boeken. Ook het orakel van Delphoi werd omstreeks dien tijd het eerst door de Romeinen geraadpleegd. Later vinden we meer sporen van dit raadplegen van het Delphische orakel, zoo b. v. bij het beleg van Veii, toen Camillus bij den aanval op deze stad aan den god een tiende gedeelte van den buit beloofde, indien hij in zijne onderneming slaagde , na den slag bij Cannae, enz. De eerste tempel werd aan Apollo beloofd in 432 vóór Chr. bij gelegenheid eener pest en vier jaren later ingewijd. In 899 vóór Chr. heerschte er wederom eene groote pest, en toen werden er volgens eene uitspraak der Sibyllijnsche boeken voor de eerste maal lectisternia gehouden (Zie aldaar.) , waaraan Apollo, Latona, (zooals men te Rome zijne moeder noemde), en Diana, (met wie zijne zuster Artemis geïdentificeerd werd), een voornaam aandeel hadden. Het was ook op bevel der Sibyllijnsche boeken, dat in den meest benarden tijd van den tweeden Punischen oorlog de ludi Apollinares werden ingesteld, waarbij wedrennen werden gehouden en tooneelvoorstellingen opgevoerd. —
Over het geheel werd Apollo door de Romeinen vereerd als een reddende god, zoowel in den nood door eene epidemie of door een inval der vijanden veroorzaakt, als in eiken anderen nood. Zijn wezen sloot zich dus geheel aan eenen trek in het wezen van den Griekschen Apollo aan. — Bovendien gaf hij ook orakels, was hij ook de god der muziek en van de opgewekte levensvreugde, doch kon hij ook, als hij toornig werd een streng en straifend god zijn, wiens toom verzoend moest worden. — Keizer Augustus had eene bijzondere voorliefde voor den eeredienst van Apollo. Hij hield zich zeiven voor een bijzonderen beschermeling van den god en schreef aan diens tusschenkomst de bij Actimn behaalde overwinning toe. Hij vergrootte en verrijkte den tempel, dien de god op dat voorgebergte had en liet ook in Rome de spelen vieren, die te Actium het feest van den god opluisterden. Bovendien bouwde hij voor Apollo Palatinus eenen prachtigen tempel op den Palatijnschen berg nabij zijne eigene woning. In dien tempel werden de Sibyllijnsche boeken bewaard. Einde-
94
Appollon.
lijk droeg Augustus de Iwli saccular es (de eeuwspelen), die vroeger aan de onderaardsche goden waren gewijd op Apollo en zijne zuster Diana over, terwijl ook aan Iwpiter en luno aandeel in het feest werd gegeven. Het was eigenlijk een reinigings- en verzoeningsfeest; door kooren van knapen en jonkvrouwen werden dan in een carmen saeculare (eeuwgedicht) Apollo en Diana aangeroepen om zegen te schenken aan den Romeinschen Staat. Zulk een carmen sa.eculare is tot op onzen tijd bewaard gebleven. Het is vervaardigd door den Romeinschen dichter Horatius.
Wat nu de wijze betreft, waarop men Apollo pleegde af te beelden, hij wordt gewoonlijk voorgesteld als een jeugdige god, schoon en krachtig, van hooge gestalte, met ma-jestueusen, opgeruimden blik en het hoofd bedekt met rijk golvende, blonde lokken. De oudere kunst gaf hem het uiterlijk van eenen man van rijpen leeftijd, met krachtigen lichaamsbouw en strenge gelaatstrekken, doch baardeloos; de latere Grieksche kunst stelde hem meestal voor als een knaap of een aankomend jongeling. — Het beroemdste beeld van Apollo, dat tot op onzen tijd is bewaard gebleven, is de zoogenaamde Apollo van Belvedère, in het jaar 1503 bij Antium (het tegenwoordige Nettuno), eene aan de kust van midden-Italië gelegen stad, opgedolven. Onzeker is het of de kunstenaar den god heeft willen afbeelden met eenen boog in de linkerhand,
dan wel met de Aigis (Zie aldaar.)
en in het midden daarvan den Me-dusakop. De eer-ste der beide nevens- /
gaande afbeeldingen geeft van dit beeld Wflfii/lMyLXjI eene voorstelling, //mf\' i;;f/ iWMT Het wordt thans wfi//. #/ ||l«l op het Vatikaan te J | $
Rome bewaard. —
In de tweede zien fljif /M. illvRjif wij Apollö als Mu- mll h W #l\\\\|l sage les d. i. »den aan- pK voerder der Muzenquot;.
Zij was vervaardigd - ^
door den beroemden beeldhouwer Skojoas en staat tegenwoordig eveneens in het Vatikaansche Museum.
Van de boomen was, zooals we zagen de laurier hem boven alle geheiligd; van de dieren; de wolf, de hinde, de zwaan en de dolfijn. Zijne gewone attributen zijn boog en pijlen, een laurierkrans en de cither.
Zijne voornaamste tempels waren de reeds genoemde te
95
Apollon—Arachne.
Belphoi, op Delos, verder te Amyklai en te Klaros nabij
Eolophon. .
iPOTHEOSE. (Apotheose.) (Grieksch), d. i. «de verhetting van den mensch tot god.quot; By de Grieken was deze verheffing in den bloeitijd hunner geschiedenis ten eenenmale onbekend, behalve in hunnen heroëndienst. — Heroën waren wezens, hoewel met een menschelijk lichaam, toch boven de menschen verheven. Werden zij van de boeien van dat lichaam bevrijd, dan konden zij onder de goden worden opgenomen, b. v. Hera-kles. — De mensch evenwel, die zich lichtvaardig tot den rang der góden wilde verheflen, werd door hunne wraak op de verschrikkelijkste wijze getroffen. — Toen bij het verval van het Grieksche volk het ongeloof algemeen was doorgedrongen, kwam de apotheose veel meer in zwang, doch zij was niets dan pen bloote titel, die aan degenen, welke men tot god verhief, geschonken werd. — Bij de Romeinen werden gewoonlijk de keizers na hunnen dood bij Senaatsbesluit tot goden verklaard. Deze apotheose heette consecratio. (Zie aldaar.)
1PTSR0S (Grieksch), d. i. »de ongevleugelde. Onder dezen naam had Nike, de godin der overwinning, een tempel m Athene, om aan te duiden dat zij nooit uit de stad zoude wijken. Eechts bij het opgaan naar de Propylaien ziet men nog eene belangrijke ruïne van den tempel dezer Nike Apteros.
AQTJAIUUS. (Eomeinsch), ))de Watermanquot; het sterrebeeld in den dierenriem tusschen den Steenbok en de Visschen. Hij wordij afgebeeld als een man, die water uit eene kan giet. Volgens sommigen is het Ganymedes, die door Zeus onder de sterren is verplaatst, volgens anderen Deukalion, omdat tijdens diens leven eene zoo groote massa water op de aarde gevallen is. — Ook bij Romeinsche schrijvers worden hier Grieksche begrippen en voorstellingen overgenomen en op Aquarius toegepast. De Grieksche naam is Hydrochoös. — Als de zon in het teeken van den Waterman treedt, begint in de warmere streken de regentijd. Vandaar dat hij gezegd werd het jaargetijde somher te maken. n T! •
ARA. (Grieksch), de godin van den vloek. Zie de Ennnyen.
ARACHNE. (Grieksch), d. i. ))de spinquot;, de dochter van/oW, eenen purperverwer uit Kolöphon in lonië, was eene bekwame en door alle in den omtrek wonende nymphen bewonderde weefster of spinster. Zij waagde het evenwel de godin Pallas Athena, eene meesteres in deze kunst, tot. eenen wedstrijd uit te dagen, ofschoon zij door haar zelve in de gestalte eeuer oude vrouw daarvoor gewaarschuwd was. Zij vervaardigde een allervoortreffelijkst weefsel, waarop de minnarijën der goden afgebeeld waren, en hetwelk voor dat van Athena niet behoefde ondertedoen. Athena werd echter over haren overmoed, die het waagde de grootheid der goden aante-
96
Ajachne—Are ia.
randen, zoo vertoornd, dat zij het weefsel verscheurde; en toen nu de ongelukkige Arachne zich uit droefheid en schaamte daarover ophing, riep Pallas haar in het leven terug, maar gaf haar de gedaante eener spin; ook hare nakomelingen hadden deze gedaante.
AR CAS. (Grieksch). zie Ar kas.
ARCE. (Grieksch), zie Arke.
ARCESIOS. (Grieksch), zie Arkesios.
ARCHELAöS. (Grieksch), een afstammeling van Herahles, de zoon van Te menos, die, door zijne broeders verdreven, vluchtte naar Makedonië tot koning Kisseus, die hem, onder voorwaarde dat hij hem in eenen gevaarlijken oorlog zou bijstaan zijn rijk en zijne dochter beloofde. Maar toen de oorlog voorbij was, wilde hij zijne belofte niet houden, ja, Archelaös zelfs naar beneden storten in eenen met gloeiende kolen gevulden kuil. Archelaös bemerkte echter des konings plannen, wierp Kisseus zeiven in den kuil, vluchtte, en stichtte op Apollo\'s bevel, door eene geit naar de plaats gevoerd, waar hij wezen moest, Aigai, dat een tijd lang de hoofdstad van Makedonië was. Alexander de Groote stamde, naar men zeide, van hem af.
AECHEMöROS. {Archemorus.) (Grieksch), eigenlijk Opheliea genaamd , de zoon van Lykurgos, den koning van Neme a, en van Eurt/dike. Toen de zeven vorsten naar ïhebe trokken en in de nabijheid van Nemea water zochten, liet zijne bewaakster Hypsipyle, de vroegere koningin van Lemnos, die hun den weg naar de bron wees, hem onbewaakt achter. In hare afwezigheid werd hij door eenen draak gedood. De zeven vorsten begroeven den knaap plechtig, en gaven hem, daar Amphiaraos in deze gebeurtenis een kwaad voortceken zag, den naam van Ar-chemorox; d. i. «voorganger in den doodquot;. Tot zijne nagedachtenis stelden zij de Nemeïsche spelen in.
ARCITeNEKS. (Eomeinsch), d. i. «den boog dragendequot;, bijnaam van Apollo en Diana bij Romeinsche dichters.
ARCTOPHYLAX. (Grieksch), zie Boötes.
ARCÏURTJS. (Grieksch), zie Arkturos.
ARCTUS. (Grieksch), zie Arktos.
ARDeAS. (Grieksch), de zoon van Odysseus en Kirke. Volgens sommigen de stichter der stad Ardea in Italië. Volgens anderen was deze echter gesticht door Dan\'amp;ë, de moeder van Perseus.
ARETA. (Grieksch), 1) een bijnaam van Aphrodite onder welken zij te Sparta een tempel had met een zeer oud beeld. De naam beduidt »de krijgshaftigequot; en haar beeld was dan ook van wapenen voorzien. Deze vereering wijst op hare nauwe verbindtenis met Ares. Later werd de dienst van Aphrodite Ar ei a ook overgebracht naar Korinthe, Kythera en Kypros. 2) een bijnaam der godin Athena. Voor Athena Areia was te Athene een altaar opgericht door Orestes, nadat hij, van moe-
97
7
Areia—Ares,
dermoord aangeklaagd, was vrijgesproken. Hier beteekende Areia »de verzoenende godinquot;. Evenwel was ook de eeredienst van deze Athena nauw met die van Ares verbonden. Te Athene stond haar gewapend beeld in diens tempel.
AREION. (Arïon). (Grieksch), het beroemde, snelle paard van den argivischen heros Adrastos, waarmede hij tegen Thebe optrok en de stad verwoestte. Het was van goddelijken oorsprong. Toen Demeter, (Zie aldaar.) hare dochter zoekende, alle landen rondtrok, werd zij door de liefde van Poseidon vervolgd. Daarom nam zij in Arkadië de gedaante van een paard aan, en verborg zich onder de paarden van den daar regeerenden koning Onkos. Doch Poseidon, die hare verblijfplaats bemerkt had, veranderde zich ook in een paard en verwekte bij haar het paard Are ion. — Later noemde men ook wel Herakles als den bezitter van dit paard.
ARES. (Grieksch), de god des oorlogs en van het krijgsgewoel, was de zoon van Zeus en Hera. Hij was, gelijk wij uit Homeros zien, de noodlottige aanstoker van den bloedigen krijg, een moordzuchtige strijder, die het hoogste genot vindt in wapengekletter en het aanrichten van een bloedbad, zich met vreugde in de vijandelijke rijen stort, en over het vallen der verslagenen, de doodskreten der stervenden, en bij het aanschouwen van het met lijken bedekte slagveld juicht. Zijne woestheid maakt hem zelfs bij de onsterfelijke goden, bij zijnen vader Zeus en vooral bij Athena gehaat. Meer dan eens verwondde deze laatste hem in den strijd voor Troje, waar zij de Grieken, hij de Trojanen bijstond. Zij richtte ook de lans van Diomedes, dien het gelukte daarmede den god te wonden. Toen schreeuwde hij zoo hard als 9000 of 10000 mannen te samen zouden schreeuwen. — Hij wordt door Athena telkenmale overwonnen, omdat hij strijdt uit wilden lust om te strijden maar zonder beleid, orde of regelmaat, terwijl Athena de groote begaafdheid van haren geest ook in den strijd niet verloochent. Hij bekommert zich niet om wat recht is of onrecht, noch om het heil van het overwinnende, noch om de rampen van het overwonnen volk. — Wanneer hij zijne schitterende wapenrusting aantrekt, brengen hem zijne beide zonen Deimos en Phobos (Vrees en Schrik) zijnen gouden strijdwagen; zij vergezellen steeds hunnen vader, terwijl de tweedracht zaaiende Eris, die door Homeros de zuster en vriendin van den mannenverdelgenden Ares genoemd wordt, den wagen van den moordenden god voor-uitsnelt. Ook Enyo, de stedenverwoestster, naar welke hij zelf ook Enyalios genoemd wordt, is bestendig aan zijne zijde. Herhaalde malen schildert Homeros hem aldus ten strijde gaande, nu eens de scharen voor zich vellende, dan weder zelf overwonnen, en, zooals we reeds zagen, gewond den strijd verlatende. Nadat Diomedes den god getrof-
98
Area.
fen had ging deze in een nevel gehuld naar den Olympos, liet zich door Paieon (Zie aldaar.) genezen en beklaagde zich by Zeus over Athena, die hem dien smaad had aangedaan, maar Zeus hoorde niet naar zijne klacht. Ook Athena zelve wierp hem eens met een zwaren steen ter aarde, zoodat hij onder wapengekletter op den grond viel en met zijn geweldig ligchaam zeven morgen lands bedekte, en toen Aphrodite hem uit den strijd wilde wegvoeren, sloeg Athena haar op de borst met hare krachtige hand, zoodat ook zij ter aarde viel. Met Herakles werd hij tweemaal handgemeen. Den eersten keer viel Ares den held aan, nadat deze zijn zoon Kyknos gedood had. Met zijne speer rende hij op Herakles los, doch Athena wendde die af en de held kon daarop den god met zijn zwaard bereiken. Den tweeden keer scheidde Zeus met zijnen bliksem zijne beide met elkander strijdende zonen. — De zonen van Aloe us, de Aloïden Othos en Ephialtes, overmanden den woes-sten god, boeiden hem en hielden hem dertien maanden lang gevangen in een koperen vat, totdat Hermen hem door list wist te bevrijden.
Ofschoon Ares dus in de voorstelling der Grieken de wildste en ontembaarste was van alle Olympische goden, en de veroorzaker van dood. pest en allerlei jammerlijke onheilen, werd toch ook van hem verhaald, dat hij de innigste liefde genoten had van de bekoorlijke Aphrodite. Bekend is uit de Odysseia de mythe, dat beiden eens door den kreupelen Hephaisfos, den wettigen gemaal van Aphrodite, overvallen, in een kunstrijk net listig gevangen en aan de bespotting van al de goden prijs gegeven werden. De beroemdste spruit van deze heimelijke vereeniging was de naderhand
99
Areia—Ares,
dermoord aangeklaagd, was vrijgesproken. Hier beteekende Areia «de verzoenende godinquot;. Evenwel was ook de eeredienst van deze Athena nauw met die van Ares verbonden. Te Athene stond haar gewapend beeld in diens tempel.
AKEION. {Arion). (Grieksch), het beroemde, snelle paard van den argivischen heros Adrastos, waarmede hij tegen Thebe optrok en de stad verwoestte. Het was van goddelijken oorsprong. Toen Demeter, (Zie aldaar.) hare dochter zoekende, alle landen rondtrok, werd zij door de liefde van Poseidon vervolgd. Daarom nam zij in Arkadië de gedaante van een paard aan, en verborg zich onder de paarden van den daar regeerenden koning Otikos. Doch Poseidon, die hare verblijiplaats bemerkt had. veranderde zich ook in een paard en verwekte bij haar het paard Areion. — Later noemde men ook wel Herakles als den bezitter van dit paard.
ARES. (Grieksch), de god des oorlogs en van het krijgsgewoel, was de zoon van Zeus en Hera. Hij was, gelijk wij uit Homcros zien, de noodlottige aanstoker van den bloedigen krijg, een moordzuchtige strijder, die het hoogste genot vindt in wapengekletter en het aanrichten van een bloedbad, zich met vreugde in de vijandelijke rijen stort, en over het vallen der verslagenen, de doodskreten der stervenden, en bij het aanschouwen van het met lijken bedekte slagveld juicht. Zijne woestheid maakt hem zelfs bij de onsterfelijke goden, bij zijnen vader Zeus en vooral bij Athe.na gehaat. Meer dan eens verwondde deze laatste hem in den strijd voor Troje, waar zij de Grieken, hij de Trojanen bijstond. Zij richtte ook de lans van Diomedes, dien het gelukte daarmede den god te wonden. Toen schreeuwde hij zoo hard als 9000 of 10000 mannen te samen zouden schreeuwen. — Hij wordt door Athena telkenmale overwonnen, omdat hij strijdt uit wilden lust om te strijden maar zonder beleid, orde of regelmaat, terwyl Athena de groote begaafdheid van haren geest ook in den strijd niet verloochent. Hij bekommert zich niet om wat recht is of onrecht, noch om het heil van het overwinnende, noch om de rampen van het overwonnen volk. — Wanneer hij zijne schitterende wapenrusting aantrekt, brengen hem zijne beide zonen Deimos en Phobos (Vrees en Schrik) zijnen gouden strijdwagen; zij vergezellen steeds hunnen vader, terwijl de tweedracht zaaiende Eris, die door Homeros de zuster en vriendin van den mannenverdelgenden Ares genoemd wordt, den wagen van den moordenden god voor-uitsnelt. Ook Etit/o, de stedenverwoestster, naar welke hij zelf ook Enyalios genoemd wordt, is bestendig aan zyne zijde. Herhaalde malen schildert Homeros hem aldus ten strijde gaande, nu eens de scharen voor zich vellende, dar. weder zelf overwonnen, en, zooals we reeds zagen, gewond den strijd verlatende. Nadat Diomedes den god getrof-
98
Area.
fen had ging deze in een nevel gehuld naar den Olympos, liet zich door Paieon (Zie aldaar.) genezen en beklaagde zich Zens over Athena, die hem dien smaad had aangedaan, maar Zeus hoorde niet naar zijne klacht. Ook Athena zelve wierp hem eens met een zwaren steen ter aarde, zoodat hij onder wapengekletter op den grond viel en met zijn geweldig ligchaam zeven morgen lands bedekte, en toen Aphrodite hem uit den strijd wilde wegvoeren, sloeg Athena haar op de borst met hare krachtige hand, zoodat ook zij ter aarde viel. Met Herakles werd hij tweemaal handgemeen. Den eersten keer viel Ares den held aan, nadat deze zyn zoon Kylcno* gedood had. Met zijne speer rende hij op Herakles los, doch Athena wendde die af en de held kon daarop den god met zijn zwaard bereiken. Den tweeden keer scheidde Zeus met zijnen bliksem zijne beide met elkander strijdende zonen. — De zonen van Aloe us, de Aloïden Otkos en Ephialtes, overmanden denwoes-sten god, boeiden hem en hielden hem dertien maanden lang gevangen in een koperen vat, totdat Hermes hem door list wist te bevrijden.
Ofschoon Ares dus in de voorstelling der Grieken de wildste en ontembaarste was van alle Olympische goden, en de veroorzaker van dood. pest en allerlei jammerlijke onheilen, werd toch ook van hem verhaald, dat hij de innigste liefde genoten had van de bekoorlijke Aphrodite. Bekend is uit de Odysseia de mythe, dat beiden eens door den kreupelen Hephaistos, den wettigen gemaal van Aphrodite, overvallen, in een kunstrijk net listig gevangen en aan de bespotting van al de goden prijs gegeven werden. De beroemdste spruit van deze heimelijke vereeniging was de naderhand
99
Ares.
met Kadmos gehuwde llarmonia, de goddelijke eendracht; gelijk deze het lieftallige karakter der moeder bezat, zoo hadden de reeds hierboven vermelde zonen Deimos en Phobos, die, naar men verhaalt, uit dezelfde verbindtenis waren voortgesproten , de geaardheid van hunnen vader. Ook Eros en Anieros worden gezegd uit dit ouderpaar gesproten te zijn. Ares bezat geene wettige gade, doch hij verwekte bij sterfelijke vrouwen en nymphen eene menigte kinderen, waaronder uitstekende helden. Ook de door Kadmos gedoode draak was geboren uit de verbindtenis van Ares met de boiotische bronnymph Tilphossa. En de treurspeldichters komt Ares eveneens voor als de god van alle onheil, van besmettelijke ziekten en misgewas. Latere schrijvers doen hem aan den strijd der Giganten deelnemen. Na eerst eenigen hunner gedood te hebben moest hij eindelek de gedaante van eenen visch aannemen, om verborgen te blijven voor den geweldigen Typhoeux, die hem vervolgde.\'—-Te Athene waren de naar hem genoemde heuvel Areios Pagos (Areopagus) en het daar gevestigde gerechtshof hem geheiligd. Hij zelf was echter de eerste geweest, die op dezen heuvel door de onsterfelijke goden tot rekenschap geroepen werd, daar ook zich aan de vastgestelde orde en wet moest onderwerpen. Halirrhothiosnamelijk, de zoon van Poseidon, onteerde AUcippe, de dochter van Ares, en deze overviel hem daarop en doodde hem. ïoen nu Poseidon den moordenaar voor de rechtbank der goden daagde, spraken deze hem van alle schuld vrij. — Over het geheel bewees men in Griekenland aan Ares minder eer dan aan andere goden, ofschoon hij hier en daar tempels, altaren en beelden had. Slechts in Thebe en in het door woeste volksstammen bewoonde Thracië werd hij niet op den achtergrond geschoven; het laatstgenoemde land was zijn lievelingsver-blijf, omdat de goden der rivieren van dit land, de Hebros, Tmolos en Strymon golden voor zijne zonen, en de bloedige menschenoffers, die men hem aldaar bracht, schenen met het bloeddorstige karakter van den god des oorlogs, ten minste in de ruwere tijden, volmaakt overéén te stemmen. In Scythië, waar hij onder het zinnebeeld van een zwaard vereerd werd, offerde men hem paarden en menschen, en wel iederen honderdsten man der gevangenen. —
Eenige trekken van den Griekschen Ares vindt men terug in het wezen van den Romeimchen krijgsgod Mars. (Zie aldaar.)
Dat de kunstenaars aan dezen god eenen schoonen vorm trachtten te geven en daarmede een juiste uiting gaven aan de voorstellingen van het Grieksche volk, laat zich reeds daaruit opmaken, dat men zich hem dacht als den door Aphrodite het meest beminden god. De meeste beelden, die van hem over zijn, toonen hem ons dan ook met zachtere gelaatstrekken dan men van den barschen, ruwen god des oorlogs zou verwachten, omdat zij juist dezen meest poëtischen trek
100
1
Ares—Argc. 101
uit den mythus van Ares opvatten, dat hij, de wildste, de ontembaarste van alle goden voor de too-vermacht van de godin der liefde heeft moeten bukken. — Zijn haar is doorgaans kroes en kort, zijne oogen klein, zijne neusgaten wijd geopend — een teeken van hartstocht — en zijn nek en zijn gansche lichaam gespierd. Meestal wordt hij baardeloos afgebeeld; alleen de oudste beeldhouwers hebben hem voorgesteld met eenen baard. Zijn gansche lichaamsbouw en zijne houding geven kracht te kennen. — Aan Ares waren onderscheidene dieren gewijd: de wolf, het paard, en ook de haan. (Wat den haan betreft zie Alektryon.) — De eerste der drie hierbij gevoegde afbeeldingen stelt den god voor met het beeld der Overwinning in de ééne en een olijftak in de andere hand. om hem als dengene aanteduiden, die na den strijd door overwinning den vrede brengt. De tweede stelt hem voor in gezelschap van Aphrodite, de derde zooals hij ten strijde trekt met lans en helm gewapend.
ARëTE. (Grieksch), de gemalin van Alkinoos, den koning der Phaiakiërs, de dochter van zijnen broeder Rhexenor, eene verstandige, waardige vrouw, die hooggeschat werd door haren gade, hare kinderen en het gansche volk. Daarom beval Athena aan Odysseus toen hij als smeekeling in het land der Phaiakiërs kwam het eerst tot haar te gaan; als zij hem genegen was, dan kon hij zeker zijn, dat hij naar huis zou worden teruggevoerd. Zij nam hem in hare bescherming, maar werkte voor hem op echt vrouwelijke wijze, niet luid, zonder te bevelen, maar door de stille macht van haar aanzien en hare waardigheid. — Zij ontving ook de Argonaufen op hunnen terugtocht en bewerkte toen door haren invloed, dat Medeia niet aan de haar vervolgende Kolchiërs werd overgeleverd.
ARETUUSA. (Grieksch), eene der Ner ei,den, de dochter van Nerem en Boris. Zij was nymph der naar haar geheeten bron op het eiland Ortygia bij Syracuse. Zie Alpheios. — Arethusa heette ook eene der Hesperiden.
ARETIAS (Grieksch), een eiland op de kust van Pontos, waar de Stymphalische vogels woonden. Zie Argonauten.
ARGANïllöNE. (Grieksch), een schoon meisje uit Mysië, dat veel hield van de jacht en met Rhesos, (Zie aldaar.) die haar op hare tochten vergezeld had, huwde. Toen deze voor ïroje door de handen van Diomedes viel, stierf zij van smart.
ARGE. (Grieksch), eene jageres, die een door haar vervolgd hert toeriep, dat zij het zou inhalen, al overtrof het ook den zonnegod in snelheid. Tot straf daarvoor werd zij door Helios (den zonnegod) in eene hinde veranderd.
Argei—Argonauten.
AEUël, (Eomeinsch), Deze werden gewoonlijk gehouden voor medgezellen van Herakles, die met hem uit Argos naar Eome waren gekomen, maar, toen hij weer vertrok, daar waren gebleven en de stad van Saturnus aan den voet van het kapitool hadden bewoond. Het waren de heroën, die de beschermers waren van de oudste wijken der stad. Men bouwde hun in iedere dier 4 wijken 6 kapellen en op den 15deu Mei werd hun ter eere een verzoeningsfeest gevierd, waarop 24 biezen poppen van den \'pons Sublicius in dun Tiber werden geworpen, in plaats van het vroegere menschenoffer van GOjarige grijsaards, dat hun vroeger pleegde gebracht te worden. Waarschijnlijk hadden deze beschermgeesten oorspronkelijk geen naam, en zooals in de Eomeinsche mythologie meer pleegt te gebeuren , geene eigenlijke persoonlijkheid, maar zijn zij later, toen de Eomeinsche Hercules de beschermgeest werd der stad en van haren omtrek en men hem geheel identificeerde met den uit Argos gekomen Herakles, hem als makkers en begeleiders toegevoegd en hebben zij daardoor hunnen Griekschen naam gekregen.
AKGE1FK0ME8. {Aryiphontes.) (Grieksch), bijnaam van Hermes, dien hij kreeg wegens het dooden van Art/os, den honderd-oogigen bewaker van lo. Zie Argos en lo.
ARGESTES. (Grieksch) de zoon van AsUaios en Eos, een der winden^ en wel de Oostewind, van gelijke beteekenis als Euros. Zijn naam beduidt «de helderequot;, »de klarequot;, omdat hij uit het heldere Oosten komt.
ARUIPHONTES. (Grieksch) Zie Argeiphontes.
AEGO. (Grieksch), het beroemde schip der ArgonavAen; volgens de mythe het eerste groote vaartuig, dat in Griekenland gebouwd werd en zich in de opene zee waagde. Het werd door vijftig roeiers in beweging gebracht. Den naam Argo droeg het, öf omdat de bouwer Argos heette, öf omdat het te Argos gebouwd was, öf omdat deze naam de snelheid van het schip aanduidde. — Volgens de gewone overlevering werd het gebouwd te lolkos aan de Noordelijke kust van de Pagasaiische golf uit hout op den Pelion gegroeid. Naar dit vaartuig ontvingen al de schepelingen, die daarmede de stoute reis waagden, den naam van Argonauten. De kunstrijke Pallas Athena, die den bouwmeester in zijne moeilijke taak bijstond, voegde er zelve een stuk hout in, dat zij van den sprekenden eik te Dodöna genomen had; daardoor kreeg het wonderbare schip de eigenschap om te spreken en de toekomst te voorspellen. Later werd het door Athena onder de sterren geplaatst, waar het schittert als een der grootste zuidelijke gesternten van den melkweg. — Eene andere overlevering meldde, dat de Argo het schip was geweest, waarmede Lanaos en zijne dochters uit Egypte waren gekomen en dat het schip der Argonauten naar het model daarvan was gebouwd.
AEGONAÜTEN. (Grieksch), d. i. »de schippers der Argoquot;. Zóó heetten de Grieksche helden, die volgens de sage een men-
102
schengeslacht vóór den Trojaanschen oorlog den eersten stouten zeetocht op eene onbekende zee naar ververwijderde landstreken ondernamen, om de gouden vacht te halen, welke in het hezit was van den koning Aieies, die in het land Aia, dat naderhand voor hetzelfde gehouden werd als het landschap Kolchis, aan de Zwarte Zee, in Azië heerschte. Zij kregen hunnen naam van het schip Ar go, dat op last van hunnen aanvoerder lason gebouwd was, en waren vijftig in getal, (daar er 50 roeiriemen op het schip waren, die gehanteerd moesten worden) allen mannen, die reeds den hoogsten roem van dapperheid verworven hadden, of door deze vaart op onbekende zeeën eene groote vermaardheid hebben verkregen. De namen der deelnemers worden door verschillende schrijvers zeer verschillend opgegeven. De reden daarvan is zeer natuurlijk. De sage van den Argonautentocht is ontstaan bij de Miny\'érs, een Griekschen stam, die reeds vroeg door zijne zeetochten is beroemd geworden en die in Thessadé aan de Pagctsaiische golf en in Noordelijk B oio lie in en om Orchemenos woonachtig was. In de oorspronkelijke sage was dientengevolge alleen sprake van Minyërs. Maar toen de sage zich ook over andere streken verspreidde, deed men ook andere helden aan den tocht deelnemen, eerst uit het overige gedeelte van Thessalië, later uit gansch Griekenland. Zoo kregen langzamerhand de van elders meest bekende heroën uit den tijd, die aan den Trojaanschen oorlog voorafging, hunne plaats. Wij vinden onder hen lason als aanvoerder, verder de beide Dioslcuren: Kantor en Volg-deuken (Pollux), Herakles, Kalaïs en Zelen, Tydeun, Tclamon, Feleun, Iheseus, Laertes, den vader van Odysseus, Meleagros, den dooder van het Kalgdonische eoerzicijn. De stuurman was Tiphgs, die na zijnen dood vervangen werd door Ankaios, den zoon van Poseidon. Verder Orpheus, die of als zanger, öf als priester en toovenaar medeging en de Argonauten verheugde door zijn gezang en hen in hunne moeiljjkheden daarmede opbeurde, ja zelfs door de liefelijke toonen zijner luit het schip van het land in zee lokte. Als waarzeggers trokken mede Mop sas, Idmon en Fhilammon.
De gouden vacht, het eigentlijke doel der reis, was de vacht van den goddelijken ram, op welks rug Phrixos, de zoon van Athïimas, met zijne zuster Belle over zee naar Kolchis gevlucht was en die na Helle\'s dood door Phrixos aldaar in een bosch van Ares aan eenen eik was opgehangen. (Zie Atha-mas en Phrixo s.)
Omtrent de aanleiding en den loop van den Argonautentocht wijken de berichten zeer van elkander af. Zij komen ongeveer hierop neder:
Aison, de koning van lolkos in Thessalië, de kleinzoon vau Aiolos, werd door zjjnen halfbroeder Pelias van zijn aandeel in de regeering beroofd. Toen hem nu een zoon geboren werd, liet hij dien des
Argonauten.
104
nachts heimelijk wegvoeren naar den in het gebergte wonenden wijzen Kentaur Cheiron (Chiron). Deze voedde het knaapje op en gaf het den naam van lason. Twintig jaren waren ver-loopen, toen lason, die inmiddels een krachtig jongeling geworden was, weder in de vlakte afdaalde om zijne ouders optezoeken, wier naam Cheiron hem bekend gemaakt had. Op zijnen moeilijken tocht verloor hij toevallig een zijner sandalen bij het doorwaden eener rivier. Hera had namelijk, de gedaante eener hulpbehoevende oude vrouw aangenomen hebbende, hem verzocht haar over eene rivier te geleiden, die zij niet doorwaden kon. lason had haar. door medelijden bewogen, daarover gedragen. Van dien tijd af aan was Hera zijne trouwe beschermster. Nu had echter Pelias van het orakel te Delphoi vernomen, dat hij zich voor dengene wachten moest, die met éénen sandaal van het gebergte naar lolkos zou komen. Nauwelijks was daarom lason op de markt der stad gekomen, toen hij de opmerkzaamheid van Pelias trok, niet wegens zijne buitengewcon schoone en rijke wapenrusting, maar omdat hij slechts één zijner sandalen aanhad. Op de navraag van den versclirikten Pelias, wie de vreemdeling was, verhaalde lason hem zijne afkomst en eischte van hem de heer-schappy terug, die hij op onrechtmatige wijze aan Aison had ontrukt. Op verraderlijke wijze verklaarde Pelias zich tot die teruggave bereid, mits lason te voren eenen plicht vervulde, die op hun geslacht rustte, d. i. de gouden vacht van Phrixos uit Aia te halen. Dit was noodig om den toorn der goden te verzoenen. Hij zelf was echter reeds te ver in jaren gevorderd om den tocht te wagen. Indien lason onder bescherming der goden met de vacht terugkeerde, was hij bereid hem de regeering overtegeven. Pelias hoopte, dat lason bij dit gevaarlijke avontuur zou omkomen. Deze echter nam de hem gestelde voorwaarde aan, riep de grootste helden van zijnen tijd uit geheel Griekenland bi een, bouwde het schip de Argo, en zeilde met zijne gezellen van lolkos weg. — De vaart was zeer gelukkig. Eerst landden zij op het eiland Lemnos, en brachten aldaar geruimen tijd in behagehjke rust door. üe Lemnische vrouwen namelijk hadden hare mannen en vaders omgebracht, die haar verwaarloosden , haar beschuldigende , dat zij eenen onaangenamen reuk bij zich droegen, en zich met Thracische by wij ven hadden verbonden. Alleen de koning Thoas, was door zijne dochter Hypsi-pyle verborgen en gered. Zij hielden nu de Argonauten bij zich om een nieuw geslacht van mannen aan haar vaderland te schenken, lason verbond zich met Hypsipyle, en verwekte bij haar twee zonen. — Sommige schrijvers maken nog gewag van een zeegevecht, dat de Argonauten nog voor hunne landing op Lemnos tegen de Tyrrheners zouden geleverd hebben, en waarbij allen gewond werden met uitzondering van den stuurman, die in dit verhaal Glaukos heet. Daarna zetten de Argonauten hunne reis voort
105
en hadden eene menigte gevaren te doorstaan, eer zij het doel hunner reis bereikten, ofschoon Orpheus de stormen, die hen overvielen, door de toonen zijner lier, door offers en geloften, waarmede hij de vertoornde godheden verzoende , deed bedaren. Voor zij den Hellespont invoeren, landden zij op Samothrake, ten einde zich in de mysteriën der Kaheiren (Zie aldaar.) te laten inwijden en zich daardoor eene groot3re veiligheid voor hunne verdere vaart te verschaffen. Nadat zij die zeeëngte waren doorgevaren, kwamen zij bij Kyzikos den koning derDolionen, die hen gastvrij ontving; toen zij echter van daar \'s nachts wegvoeren en door tegenwinden naar dezelfde kust teruggeslagen werden, geraakten de Dolionen en de Argonauten door een misverstand en door de duisternis misleid met elkander in strijd, waarbij lason hunnen vorst versloeg, die daarop door de Argonauten onder teekenen van diepen rouw begraven werd. — Hierop landden zij in Mysië, waar Herakles en zijn vriend Po-lyphemos moesten achtergelaten worden, omdat de eerste bij het opzoeken van zijnen gunsteling llylas, die om zijne schoonheid door bronnymphen geroofd was, te lang uitbleef en niet teruggevonden kon worden. Polyphemos bleef in die streken en stichtte er de stad Kios, maar Herakles trok weêr uit op verdere avonturen. Volgens anderen ging hij uit vrijë keuze van de Argo weg om zich naar koningin OmpJuile te begeven. (Zie aldaar.) Bijna alle dichters komen echter hierin overéén, dat zij hem van de Argo laten vertrekken, daar lason, zoo Herakles den ganschen tocht medegemaakt had, de schitterende rol, die zijn deel moest zijn, bezwaarlijk had kunnen vervullen. — Het volgende land, dat zij bereikten was dat der Behryken, in Bithynië gelegen, wier koning Amykos de Argonauten tot een vuistgevecht uitdaagde, doch door Polydeukes verslagen werd. — Vandaar dreven zij af naar de kust van Thracië en kwamen te Salmydessos, waar zij den blinden ziener Phineus van de afschuwelij fce Uarpyiën bevrijdden, en hem over de hen nog wachtende gevaren om inlichting en raad vroegen. Verder voeren zij tusschen de Symplegaden door , vree-selijke rotsen, die aan den ingang der Zwarte Zee stonden, onophoudelijk tegen elkander stieten en alles verbrijzelden, wat er tusschen kwam. Om niet verpletterd te worden, zonden zij, op raad van Phineus, eene duif uit, om hun den weg door de smalle opening te wijzen; en coen deze bij het tegen elkander bonzen der rotsen alleen de punt van den staart verloor, roeiden zij er met Hera\'s hulp snel doorheen, zoodat alleen de achterste versierselen van het schip werden afgeslagen. Van dien tijd af bleven de Symplegaden onbewegelijk staan. Tot dezen gelukkigen uitslag had ook de lier van Orpheus veel bijgedragen , die door zijn wonderlijk spel de rotsen tot luisteren en stilstaan gedwongen had. Na dit gevaar overwonnen te hebben , ontmoetten de Argonauten op het mythische eiland Aretias,
Argonauten.
106
de Siymphalische vogels, die daarheen door Herakles uit Ar-kadië verjaagd waren. Deze hadden metalen vleugelen, wier vederen zij als pijlen konden afschieten. De helden konden zich van deze monsters slechts bevrijden door een hevig gedruisch te maken met hunne wapenen, dat ze verjoeg. Eindelijk bereikten zij, na het doorstaan van allerlei gevaren, en altijd langs de kusten der Zwarte Zee voortroeiende in den nacht den mond der rivier de Phasis in Kolchis, voeren den stroom op en bereikten de hoofdstad van het land Aia, waar Aietes regeerde. — Hun tocht langs de kusten der Zwarte Zee is door latere schrijvers opgesmukt met verhalen , die betrekking hadden op de in volgende eeuwen daar gestichte Grieksche steden, die ook haar aandeel aan de sage van den Argonautentocht wenschten te hebben. Zoo bezochten zij Sinope, zoo lleraklla, waar Tdmcn, die er later als beschermgod vereerd werd en de stuurman Tiphys hunnen dood vonden. Op het eiland Aretias namen zij de zonen van Phrixos op, die uit Kolchis, waar zij vroeger met hunne moeder en hunnen grootvader Aietes geleefd hadden, waren weggevaren, om naar Griekenland. het geboorteland huns vaders terugtekeeren, maar op de kust van dit eiland hadden schipbreuk geleden. De Argonauten redden hen uit hunnen armzaligen toestand en voerden hen met zich mede naar Kolchis terug, waar voornamelijk de oudste hunner, Argon, aan lason belangrijke diensten bewees. — Toen lason van Aietes de gouden vacht vroeg, beloofde deze die te zullen geven, doch stelde daarbij aan lason voorwaarden, waarop hij haar zou kunnen krijgen, die hij geloofde, dat onuitvoerbaar waren. Vooreerst moest de dappere jongeling geheel alleen twee vuurspuwende stieren met metalen hoeven, die Aietes van Hephaistos gekregen had, voor eenen ploeg spannen, daarmede een stuk gronds omploegen, in de voren draken-tanden zaaien en de daaruit opkomende krijgslieden dooden. Ten tweede moest hij den vreeselijken draak dooden, die de in eene boschachtige bergkloof opgehangen vacht onafgebroken bewaakte, een monster, dat nooit sliep, en eene vervaarlijke grootte had. Hoe moeilijk deze voorwaarden ook waren, de held nam ze gewillig aan. — En de volvoering van zijne zware taak werd mogelijk gemaakt, doordat Medeia, eene der dochters van Aietes, die zeer in de tooverkunst bedreven was, den jongen held zag en door toedoen van Her a en Aphrodite in hevige liefde voor hem ontbrandde, welke niet onbeantwoord bleef. Op voorwaarde, dat lason haar tot zijne vrouw zou maken en naar zijn vaderland medevoeren, gaf zij hem eenen toover-balsem, waarmede hij zijn lichaam bestreek, die hem voor éénen dag onkwetsbaar maakte voor vuur en staal en hem zoo in staat stelde om de vreeselijke stieren onder het juk te brengen ; verder eenen steen, dien hij onder de uit de voren opstijgende gewapende mannen slingerde, waardoor deze oneenig
Argonauten.
werden, elkander aanvielen en ombrachten. Eindelijk bedwelmde zij ook door tooverwoorden den blauwoogigen r bontgeschubden draak, waardoor zij lason in staat stelde hem te overwinnen en te dooden. — Toen de koning tot zijne uiterste verbazing zag, dat alles gelukt was, zocht hij nieuwe uitvluchten en wilde de Argo met de schepelingen laten verbranden; maar lason, daarvan door Medeia onderricht, voorkwam hem, snelde in het bosch, maakte zich van de gouden vacht meester, begaf zich in den nacht met Medeia en haren jongen broeder Absyrios scheep en roeide zoo spoedig mogelijk weg. Aietes vervolgde hen en had hen bijna ingehaald ; in dit gevaar sneed Medeia haren broeder Absyrtos in stukken en wierp die in zee. Aietes zocht ze bij elkander en de Argonauten wonnen daardoor tijd om zoover vooruit te komen, dat de koning van zijne vervolging moest afzien. — Een ander verhaal evenwel meldt, dat Absyrtos aan het hoofd stond van Kolchiërs, die door Aietes ter vervolging van de Argonauten werden afgezonden, en door lason en Medeia op verraderlijke wijze is gedood. Zie Absyrtos. —
De terugkeer der Argonauten was niet minder avontuurlijk dan hun uittocht, en daaromtrent loopen de berichten nog veel meer uitéén, daar er bijna geene wereldstreek is, die niet door hen heet bezocht te zijn. — Eén bericht laat hen langs denzelfden weg te-rugkeeren; een ander laat hen verschillende wegen , öf noordelijke , èf zuidelijke inslaan en langs de verstverwijderde kusten omzwerven. Al dadelijk werden zij door eenen storm, dien Zeus, vertoornd over den moord \'van Absyrtos, verwekte, op eenen verkeerden weg gedreven en voeren den Eridanos op, totdat het heilige stuk hout, in het schip bevestigd hun eene stem deed hooren, die zeide, dat de toorn van Zeus niet eer bevredigd zou zijn, voordat zij door Kirke van de bloedschuld, die door den moord aan Absyrtos gepleegd op hen rustte, gereinigd waren. Zij waren in den Eridanos gekomen door den Istros (Donau), wiens zijrivieren men oudtijds meende, dat met de Adriatische zee gemeenschap hadden. — Ook spreken de legenden van wonderbare lotgevallen in de Eoode zee, bij het meer Triton, in Egypte en Lybië. Om den laatstgenoemden weg te verkorten, namen zij zelfs eenmaal het schip Argo op hunne schouders en droegen het twaalf dagen lang door de woestijn. Zij bereikten eindelijk weder de Middellandsche zee, hetzij dan van het Noorden of van het Zuiden , zeilden langs geheel Italië en Sicilië heen, werden door Kirke met Zeus verzoend, roeiden het eiland der Heir men voorbij, wier verleidelijk gezang door de liederen van Orpheus overstemd werd, voeren voorbij de Plankten en ontkwamen met hulp van Thetis en de Neréiden de gevaren van Skylla en Charyhdis. Eindelijk bereikten zij het land der Phaiakiërs, het gebied van koning Alkinoos, alwaar door den invloed der koningin Arete het huwelijk tusschen
107
Argonauten—Arg^ra.
lason en Medeia voltrokken werd. Bij hun vertrek van hier overviel hen \'s nachts een hevige storm, waarbij Apollo hun door bliksemstralen eene veilige haven op het eiland Anaphe aanwees. Uit dankbaarheid richtten zij hem daar een altaar op. Zij werden verhinderd op Kreta te landen door den reus Talos, die het eiland bewaakte en het driemaal daags omliep. Door de listen van Medeia kwam hij om, en de Argonauten vertoefden éénen nacht op de kust. — Vandaar voeren zij naar Aiffina, stevenden tusschen Euboia en Lokris door en kwamen eindelijk in lolkos terug, na eene reis van vier maanden. Het schip werd op de landengte van Korinthe door lason aan Poseidon gewijd. — Later heeft volgens sommigen lason bij het inéén-storten van het daar vermolmende schip zijnen dood gevonden.
Daar evenwel de Argonauten zoo lang uitgebleven waren, had Pelias, wanende dat zij waren omgekomen, middelerwijl het gansche geslacht van lason vermoord. — Men zie de hiervoor aan hem voltrokken straf en de verdere lotgevallen van lason en zijne gemalin op lason en Medeia. Over de symbolische beteekenis der mythe van de Argonauten zie Tason en Phrixos.
ARGOS. {Argus.) (Grieksch), 1), de zoon van Agënor, of wel een uit de aarde geborene, bijgenaamd Panoptes, d. i. »de alziendequot;, omdat zijn lichaam met honderd oogen bedekt was, waarvan de ééne helft openstond, terwijl de andere helft door den slaap gesloten was. Hij werd door Her a tot bewaker der door haar in eene koe veranderde Zo aangesteld, (Zie lo.) nadat hij reeds door verscheidene heldendaden, b. v. door het dooden van eenen wilden stier, van eenen satyr, en van de Echidna zich roem verworven had. lo werd van zijn voortdurend bijzijn bevrijd door Hermes, die , door Zeus afgezonden, in de gedaante van eenen herder Argos naderde, en door zijn praten en spelen op de fluit al de oogen van den anders onvermoeiden waker deed inslapen, waarop hij hem het hoofd afsloeg of volgens anderen hem met steenworpen doodde. Wegens deze daad ontving de listige god den naam van Argos-dooder , (Argeiphontes). Hera veranderde Argos in eenen pauw, haar lievelingsvogel, of wel zij plaatste zijne oogen in den pauwenstaart. Argos is het symbool van den sterrenhemel, wiens heldere glans door den regengod Hermes vernietigd wordt. 2) de zoon van Phrixos en Chalkiope, de dochter van Aietes, die na zijns vaders dood met zijne broeders uit Kolchis wegtrok om diens erfdeel in Griekenland in bezit te nemen, doch schipbreuk leed op het eiland Aretias, en daar door lason gevonden en naar Kolchis teruggevoerd werd.
ARGryRA. (Grieksch), eene bronnymph in Achaia, die op eenen herdersknaap, Selemnos genaamd, verliefd was, maar hem verliet, toen zijne schoonheid verminderde Hij verteerde hierover van smarten toen veranderde Aphrodite^ die medelijden met hem kreeg,
108
Ariadne.
hem in eene rivier, die deze eigenschap bezat, dat wie zich daarin baadde voortaan door de smart der liefde werd gekweld.
ARIADNE. (Grieksch), de schoone dochter van Minos, koning van Kreta en van Pasiphaë, ontgloeide in liefde voor den jongen Theseus, die uit Athene naar Kreta was gekomen met het doel om den Minotauros te verslaan en de Atheners van de vernederende schatting van menschenoffers te bevrijden, welke Minos hun had opgelegd. Zie A i g e u s. — Theseus moest het monster in de kronkelgangen van den doolhof opzoeken, waarin het zijn verblijf hield. Geen sterveling kon daarin den weg vinden, en wie zich er in waagde, was bijna zeker van om-tekomen. Toen gaf Ariadne hem een kluwen touw, dat hem in staat stelde om het waagstuk te volbrengen. Hij bond het touw aan den ingang vast, vond en versloeg den Minotauros, en door den afgewonden draad te volgen kwam hij gelukkig uit den doolhof. Terstond begaf hij zich met Ariadne heimelijk op de vlucht, maar toen zij op de terugreis naar Athene op het eiland Naxos ingesluimerd was, werd zij door den ondankbaren Theseus achtergelaten, en keerde hij alleen naar zijn vaderland terug. Toen de ongelukkige ontwaakte en aan den gezichteinder de zeilen van de verdwijnende schepen van Theseus bejuerkte, brak zij in wanhopige jammerklachten uit. Eeeds was zij op het punt zich in zee te storten, toen de jeugdige god Bionysos, van zijnen zegetocht uit Indië terugkeerende, op Naxos aanlandde en haar zag. Getroffen door de wonderbare schoonheid der verlatene, verkoos hij haar tot zijne bruid, en maakte haar tot deelgenoot zijner volgende zegepralen. Zij trok nu met hem door alle landen, op eenen panther of olifant rijdende en door de luidruchtige gezellen van den jongen god omringd. Zij baarde hem verscheidene zonen. — Na haren dood schonk Zeus, op het dringend verlangen van haren diep bedroefden gemaal, haar de onsterfelijkheid en plaatste de kroon, die zij bij haar huwelijk van Dionysos zeiven of wel van Aphrodite en de Horen gekregen had, onder de sterren. — Volgens anderen werd Ariadne op het eiland Naxos door de pijlen van Artemis gedood.
Andere legenden, vooral te Athene ontstaan, trachtten Theseus van de schuld van trouweloosheid vrij te pleiten , en verhaalden , dat deze haar had verlaten op bevel of op raad van een of meer der goden. —
Ariadne is eene in de sage tot heroïne geworden godin der natuur, die in beteekenis zeer nauw met Aphrodite verwant en eene zinnebeeldige voorstelling was van de aarde, zooals deze in den loop der jaargetijden wisselt tus-
109
Ariadne—Aricina.
schen krachtvol leven en een aan den dood gelijken slaap, tusschen vreugde en smart. Op Naxos vierde men haar ter eere feesten, nu eens als voor de verlatene of de gestorvene met sombere plechtigheden, dan weer als voor de gelukkige bruid van Dionysos met opgewonden feestvreugde. — Evenals Dionysos de wijngod was, zoo werd zijne gade algemeen als de godin van den wijn vereerd. Zij had haar aandeel aan de feesten van den god, zoo werd b. v. het feest der Oschophoriën, (Zie Dionysos.) dat naar men zeide door Theseus na zijne terugkomst uit Kreta was ingesteld, ter hunner beider eer gevierd. — Dichters en kunstenaars hebben steeds in de namelooze smart, die Ariadne vervulde, toen Theseus haar verlaten had en in
de onuitsprekelijke vreugde , die haar bezielde, toen zij door Dionysos tot deelgenoote zijner heerlijkheid werd verheven, eene rijke stof voor hunne voorstellingen gevonden. In de eerste der hiernevensgaande afbeeldingen zien wij Ariadne met klimop en wijngaardranken omkranst, terwijl zij eene drinkschaal in de linkerhand heeft, als teekenen van hare gelukkige ver-eeniging met den god des wijns, in de laatste afbeelding rust zij op zijnen schoot.
AÉICïNA. (Romeinsch), een bijnaam van Diana. Zij werd al-zoo genoemd naar de vereering, die zij genoot in een heilig bosch nabij de stad Aricia, in het Italiaansche landschap Latium gelegen; volgens latere sagen, die ontstonden in den tijd, toen men trachtte Diana met de Grieksche Artemis te identificeeren zou deze dienst gesticht zijn door den door As-klepios uit de dooden opgewekten Hippolytos, (Zie aldaar.) en zou het dezelfde dienst zijn als die van Artemis Tauropolos, ja zou zelfs het beeld van Diana, dat te Aricia was, hetzelfde zijn als dat, hetwelk door Orestes uit Tauris was medegebracht. De priester der godin moest hier steeds een weggeloo-
110
Aricina—Arïon.
pen slaaf zijn, die zijn voorganger in een tweegevecht had gedood. Voornamelijk werd de godin door vrouwen aangeroepen, die tot haar baden om huwelijkszegen en haren bijstand bij het ter wereld brengen harer kinderen.
AEIMASPOI. {Arimaspi.) (Grieksch), een mythisch volk, dat in het uiterste noord-Oostelijk gedeelte van de aan de ouden bekende wereld woonde. Zij worden voorgesteld als éénoogige, krijgshaftige menschen, die met de grijpvogels over het bezit van het goud strijd voeren. Enkele malen hebben de Grieksche kunstenaars een dergelijken strijd tot stof hunner kunstwerken gekozen.
ARIMA en ARIMOI. {Jrimi.), (Grieksch), het land, waar en het volk op welks grondgebied Typhöem onder de aarde geketend lag. Meestal nam men aan dat zij woonden in een der beide klein-Aziatische landschappen Kiliki.u of Pkrygië. Ten gevolge van eene taalverwarring, uit dezen naam ontstaan, gaven Eomeinsche dichters aan het eiland Aenaria (het tegenwoordige Ischia), omtrent hetwelk ook dezelfde sage betreffende ïyphoeus in omloop was, den naam van Inarime.
ARïON. (Grieksch), 1) een beroemd dichter en zanger, die tevens de cither uitmuntend bespeelde, was geboortig uit Me-thymna op het eiland Lesbos, leefde later aan het hof van Periandros, koning van Korinthe, werd door hem naar Italië gezonden, en behaalde te Tarente den prijs in eenen wedstrijd van dichters. Met rijke schatten en kostbare geschenken overladen, keerde hij aan boord van een Korinthisch schip huiswaarts. Toen men op de open zee gekomen was, besloten de schippers hem te dooden en zich van zijne schatten meester te maken. In dezen nood verzocht hij de goddelooze roovers , nog slechts één lied te mogen zingen. Toen hem dit toegestaan werd, trad de voortreffelijke zanger naar den voorsteven, in zijn schoonste feestgewaad gekleed, zong aldaar zich met den cither begeleidende een roerend afscheidslied en stortte zich bij het eindigen van het gezang in zee. Maar terwijl de moordenaars, onbekommerd om zijn lot, met den buit hunne reis voortzetten, nam een der talrijke dolfijnen, die door het schoone gezang in de nabijheid van het schip gelokt waren, den zanger op zijnen rug en droeg hem naar de kust van zijn vaderland. Behouden bereikte hij daarop Korinthe en verhaalde aan den koning wat er voorgevallen was. Kort daarna kwamen ook de schippers in de haven aan ; gevangen en voor Periandros gevoerd wilden zij eerst de misdaad loochenen en gaven voor, dat de dichter nog te Tarente was. Maar daar trad plotseling de wonderbaar geredde Anon te voorschijn en van schrik onthutst bekenden zij alles. Periandros liet hen allen kruisigen. — De lier en de reddende dolfijn werden later onder de sterrebeelden geplaatst. — Ter herinnering aan deze gebeurtenis zag men te Tainaron (een der beide zuide-
Ill
Arïon—Aristaio 3.
lijkste punten van den Pelopomesos), waar Arion zou geland znn, een koperen beeld, dat hem voorstelde als op een dolfijn gezeten. — Deze sage is kennelijk ontstaan uit de meening der oude Grieken dat do dolfijnen eene groote liefde koesterden voor de muziek, en uit het volksgeloof, dat de dichters onder de bijzondere hoede staan der goden. 2) Zie Areion.
AEISBE. (Grieksch), de dochter van Merops, de gade van koning Priamos van Troje, wien zij Aisakos baarde.
AKISTAEUS. Zie het volgend artikel.
ARISTAIOS. (Jristaem), (Grieksch), eene zegen aanbrengende godheid, reeds bij de oudste bewoners van Griekenland vereerd. Hij was een god van de kudden en van de jacht, van den bijenteelt, van den wijnbouw, van het planten van olijven en van den landbouw in het algemeen. Ook schreef men hem kennis der heelkunde en de gave der voorspelling toe, in het bijzonder beschermde hij echter de menschen^ tegen de hitte der hondsdagen. In lateren tijd werd hij gewoonlijk als een heros beschouwd. — Cheiron, zoo luidde het verhaal , had hem onderwezen; ook in de gunst der Muzen deelde hij; zij vertrouwden hem zélfs hare kudden ter bewaking toe en ook de Nymphen leerden hem vele nuttige kunsten. Ja men schreef hem zooveel macht toe, dat hij bijen wist te doen ontstaan uit dieren, die in eenen staat van ontbinding verkeerden. — Men vereerde hem vooral in Thessalië op den Pelion en in de op de Afnkaan-sche kust gelegen Grieksche kolonie Kyrene. _ Doch ook in andere streken van Griekenland, zooals in Boiotië, Arkadië en op verscheidene eilanden was zijne dienst inheemsch. — Volgens de meest gewone sage was hij de zoon van Apollo en Kyrme. Zijne moeder was eene schoone krachtige jageres, die door Apollo op een gouden wagen van den Pelion naar Libyë gebracht werd, waar zij Aristaios baarde. Toen het kind ter wereld gekomen was, bracht Her mes het aan G aict ^ en de Horen, die nektar en ambrosia op zijne lippen lieten druipen en hem daardoor tot eenen onsterfelijken god maakten, die Apollon en Zeus tot vreugde verstrekte en door hen bemind werd. Met het wezen dezer twee godheden smelt Aristaios geheel te samen. — Ook op het eiland Keos genoot Aristaios groote vereering. Daar bracht men hem in verband met beirios (Sirius), d. i. de hondsster. Bij eene groote droogte bad Aristaios tot Zeus en deze zond toen voor het eerst de Etesien, zachte winden, die in de maanden Juli en Augustus 40 dagen lang in den ganschen Archipel waaien, de lucht afkoelen, en verkwikkenden dauw aanbrengen. Op de bergen van dit eiland stichtte Aristaios eenen eeredienst voor Seirios. Zijne priesters letten jaarlijks nauwkeurig op het opkomen van dat gesternte en brachten dan een plechtig ofl\'er. — Aristaios heeit, naar het verhaal luidt, aan Arkas het wolweven geleerd. Ook dit ziet op zijne macht om de warmte afteweeren. Het
112
Aristaios—Arkas.
landvolk in Griekenland droeg als bescherming tegen de hitte wollen kleederen. — Als bevorderaar van den •wijnbouw (van de Nympben bad bij geleerd wijn met bonig te mengen) stond bij in nauwe betrekking tot Ttionysos. Zijne dochter Nysa was de voedster van dezen god. Zelf trok hij van Sardinië en Sicilië met den god naar Tbracië om diens feesten mede te vieren. Daar kreeg by onderricht van hem en verdween op den Eaimos {Haemus, Balkan) uit de oogen der menschen. — Hij was gehuwd met Autonoë, de dochter van Kadmos, die hem den later door zijne eigene honden verscheurden Aktaion baarde, ook een symbool van bet in den zomer door de hitte der zonnestralen vernielde leven der aarde. Hij vervolgde Euridyke, de gade van Orpheus, en terwijl zij voor hem vlood, werd zij door eene slang gedood. De kunst stelde hem meestal voor als een\' jongen herder.
ARISTëAS. (Grieksch), de zoon van Kaystrolios uit Prokones-sos, een eiland in de Propontis (de zee van Marmora). Omtrent hem waren de volgende verhalen in omloop: In een\' voldersmolen op Prokonessos werd Aristeas bij het binnentreden gedood. De volder sloot zijne werkplaats en ging het bericht van Aristeas\' dood aan diens bloedverwanten brengen. Toen de tijding zich door de stad verspreid had, beweerde plotseling iemand, die uit de stad Kyzikos kwam, dat Aristeas niet dood was, want dat hij hem onderweg ontmoet had en met hem had gesproken. Toen men daarop de werkplaats weder opende, was daarin niemand levend noch dood te vinden. Zeven jaren later kwam hij weder in Prokonessos en verdween ten tweeden male, nadat hij de Arimaspeia vervaardigd had, een gedicht, waarin de Arimaspoi (Zie aldaar.), een geheel fabelachtig volk werden bezongen. Driehonderdveertig jaren later verscheen hij weder in Metapordim, eene stad op de zuidkust van Italië, en beval aan de inwoners om voor Apollo een altaar te bouwen en hem zeiven daarnevens een beeld opterichten, omdat zij de eenige bewoners van Italië waren tot wie Apollo gekomen was en omdat hij zelf met Apollo tot ben was nedergedaald onder de gedaante van eenen raaf. Daarop verdween hij weer en de inwoners van Metapontum vroegen bet orakel om raad, dat hun beval het voorschrift van Aristeas optevolgen. — Dit wordt ons verhaald door den geschiedschrijver Herodotos. Van die verhalen eene verklaring te geven of er een kern van historische waarheid in te ontdekken, schijnt eene onmogelijkheid.
ARKAS. {Areas.) (Grieksch), de zoon van Zeus en Kallisio, de dochter van Lykaön en eene der gezellinnen van Artemis. (Zie Kallisto.) Toen zijne moeder gestorven of in eene beerin veranderd was, werd bij door Zeus ter opvoeding aan Maia in Arkadië toevertrouwd. De sage verbaalt, dat, toen Zeus eens in het huis van Lykaön, den grootvader van Arkas, \'gekomen was. deze met zijne zonen, om den god op de proef te stellen zijnen
113
Arkas—Arkturos.
kleinzoon slachtte en diens vleesch onder ander vleesch gemengd aan Zeus voorzette. Maar de koning van kemel en aarde greep naar zijne bliksems, doodde al de zonen van Lykaön en veranderde hem zeiven in eenen wolf. Arkas riep hij in het leven terug. Toen Arkas nu volwassen was vervolgde hij eens, evenals zijne moeder de jacht beminnende, de beerin, waarin deze veranderd was, zonder haar te kennen, tot in den tempel van den Lykaiischen Zeus, dien het niemand geoorloofd was te betreden. Zeus plaatste toen beiden onder de sterren. Kallisto werd de Groote Beer (de Grieken spraken van Beerin) en Arkas werd Arktophylax of Bo\'ótes. (Zie Boötes.) Andere overleveringen melden, dat Arkas den jongsten zoon van Lykaön, die door Zeus was verschoond geworden, in de regeering opvolgde en zijn naam gaf aan het landschap Arkadië. Daar leerde hij zijne onderdanen koren verbouwen, brood bakken en het gebruik der wol, dat hij zelf van Aristaios (Zie aldaar.) had geleerd.
AREE. (Arce.) (Grieksch), de dochter van Thaumas, de zuster van Iris. Zij streed met de Titanen tegen Zeus. Na de door Zeus behaalde overwinning wierp deze haar in den Tartar os en ontnam haar hare vleugels, die hij aan Thetis ten geschenke gaf, toen zij met Peleus huwde. Dit is een verhaal in lateren tijd uitgevonden, om aan de snelheid van Achilleus, den zoon van Peleus en Thetis eene, mythologische verklaring te geven.
AEKEOPHON. (Grieksch) Zie Anaxarete.
AKKESIOS. {Arcesius.) (Grieksch), de vader van Laertes en dus de grootvader van Odysseus. Sommigen noemen hem een zoon van Zeus. — Volgens anderen was Kephalos zijn vader en eene beerin zijne moeder. Toen Kephalos namelijk op de Kephallenische eilanden woonde, had hij eens aan het orakel te Delphoi gevraagd, hoe hij kinderen kon krijgen. Het orakel antwoordde hem: door te huwen met het eerste vrouwelijk wezen, dat hij ontmoette. In zijn vaderland gekomen ontmoette hij eene beerin en deed wat het orakel hem bevolen had. Het dier werd zwanger en toen de tijd, waarop zij een kind ter wereld zou brengen gekomen was, veranderde het in eene vrouw en baarde Arkesios.
AEKTOPHYLAX. (Grieksch) Zie Boötes.
ARKTOS. (Arctus.) (Grieksch), de naam van twee sterrebeel-den, de Groote en Kleine Beer, of, zooals de Grieken zeiden »Beerin.quot; Volgens sommigen waren beide beerinnen door Zeus onder de sterren opgenomen, omdat zij een jaar lang den god op het eiland Kreta in haar hol hadden verborgen en opgevoed. Volgens anderen was de groote «Beerinquot; de Arkadische nymph Kallisto, die aan Zeus Arkas gebaard had en reeds op aarde door hem, lier a of Artemis in eene beerin was veranderd.
AEKTÜROS. (Arcturus.) (Grieksch) Toen Dionysos bij Tkarios en zijne dochter Erigone kwam, werd hij door hen vriendelijk
114
Arkturos—Artemis.
opgenomen en gaf hun als belooning daarvoor den wijn, met bevel om daarvan verder rondtedeelen. Ikarios kwam in Attika en ook daar gaf hij aan de herders wijn, maar zij dronken te veel en werden dronken. Meenende. dat zij vergiftigd waren, doodden zij Ikarios. Met behulp van haren trouwen hond Maira zocht en vond nu Erigone het lijk haars vaders en toen zij het gevonden had hing zij zich op aan eenen boom. Alle drie werden daarop onder de sterren opgenomen, Ikarios als Arkturus, Erigone als de Maagd, en Maira als de kleine Hond. Arcturus is eene ster van de eerste grootte in het sterrebeeld Boótes. (Zie aldaar.)
ARMILUSTKIUM. (Eomeinsch), een jaarlijksch feest te Rome, waarop wapenen aan de goden werden gewijd en de burgers op den mons Aventinus gewapend verschenen en bij het geschetter der tuba (trompet) offerden.
AKNE, (Grieksch) ]) de dochter van Aiolos. (Zie aldaar.) 2) eene vrouw, die haar vaderland, het eiland Siphnos, aan Minos verried en daarom in eene kraai veranderd werd.
AEREPÏÏOEIA. (Grieksch) Een feest, hetwelk jaarlijks te Athene ter eere van de godin Athena gevierd werd. Door den Archon Basileus, de overheidspersoon, die met de leiding van alle zaken betreffende den godsdienst belast was, werden jaarlijks uit de aanzienlijkste standen vier meisjes tusschen 7 en 11 jaar oud gekozen, waarvan twee tot taak hadden het heilige kleed der godin te weven en de twee andere de geheime voorwerpen, welke aan de godin geheiligd waren, moesten dragen. Op den dag van het feest gingen zij in een wit gewaad met goud versierd, dat daarna het eigendom der godin werd, van de Akropolis, de burgt der stad, waar zij een vol jaar vertoefd hadden, met eenen korf, dien zij van de priesteres van Athena ontvingen, maar waarvan de inhoud noch aan de priesteres, noch aan de Arrephoren — zoo heetten deze meisjes — zelve bekend was naar eene grot, waarin zij afdaalden, haren korf achterlieten en iets anders, dat geheel omhuld was, mede naar boven brachten. Daarmede was hare taak voleindigd. Zij werden ontslagen en dadelijk benoemde de Archon Basileus andere in hare plaats. Het feest schijnt ook in betrekking gestaan te hebben tot lier se. de dochter van Kekrops.
ARSINOë. (Grieksch), 1) de gemalin van Alkmaion. (Zie aldaar.) Zij keurde den moord door de zonen van Phegeus op Alkmaion gepleegd af en daarom sloten deze haar in eene kist en brachten haar naar Tegea bij Agaplnor, eenen gastvriend van Phegeus, onder voorwendsel, dat zij het was, die Alkmaion gedood had. 2) Zie Anaxare.te.
ARTAKIA. (Grieksch), de bron, waarbij de dochter van Antiphates, den koning der Laistrygonen, aantrof. Zij leidde vandaar de makkers van Odysseus tot haren vader, die hen doodde. (Zie Laistrygonen.)
ARTEMIS. (Grieksch). Evenals onder den naam van Apollo
115
8*
Artemis.
zoo worden ook onder den naam van Artemis eene menigte van eerediensten en voorstellingen tesamengevat, die echter alle uit eenen gemeenscliappelijken oorsprong ontsproten zijn. Zooals de vereering van Apollo zich gevormd heeft en zich afgescheiden heeft uit de vereering van den zonnegod, evenzoo heeft zich de eeredienst van Artemis gevormd en afgescheiden uit die van de godin der maan, welke in de oudheid eene hooge vereering genoot èn om den invloed, dien zij op de natuur uitoefent èn om de vele verschillende werkingen, welke men aan hare kracht toeschreef. In verschillende landschappen en onder verschillende namen is die godin der maan oudtijds vereerd, zoodat het soms moeilijk valt de punten van verwantschap tusschen twee vormen van eeredienst, uit dezelfde bron gesproten, te herkennen. Maar die zoo ver van elkander afstaande voorstellingen verzoenden zich met elkander en smolten langzamerhand samen, toen in de godenwereld, die het godsdienstig eigendom werd der gansche Grieksche natie, Artemis naast Apollo gesteld werd als diens nauw met hem verbonden zuster en zich even als hij meer en meer aan de natuur onttrok , om op het gebied van de menschenwereld en het zedelijk leven over te gaan.
Zoo ontstond de Artemis, die in Delphoi en op Delos naast Apollo werd vereerd. Zij is geheel het vrouwelijk evenbeeld van haren broeder, zóó echter, dat vele trekken, die in haar wezen minder ontwikkeld zijn bij hem op den voorgrond treden, en omgekeerd, zoodat zij elkander als het ware aanvullen. Over het geheel is evenwel het wezen van Apollo rijker en schitterender ontwikkeld; maar daarentegen nam Artemis weder onderscheidene trekken over van die godheden uit den grijzen voortijd, wier naam zij droeg, maar aan wier wezen zij was ontwassen. Veel van die oude eerediensten waren zóó vast in het volksleven geworteld, dat de hervormende kracht van de nieuwere godsdienstige denkwijze der Grieken, die alle godheden en mythen der verschillende landschappen en staten tot een tesamenhangend geheel trachtte te vereenigen, hen niet geheel kon doen verdwijnen.
Artemis is de tweelingzuster van Apollo, de dochter van Zeus en Leto, geboren op het eiland Delos ^ dat oudtijds Ortygia d. i. »het kwarteleilandquot; zou geheeten hebben. De kwartel is aan Artemis geheiligd, ook omdat hij door zijne komst de lente aankondigt en dus den tijd medebrengt, waarin haar ter eere de voornaamste feesten werden gevierd. Zij zelve droeg ook dien bijnaam van Ortygia, en verscheidene plaatsen, die aldus geheeten werden, beroemden zich er op de geboorteplaats der godin te zijn. — Met haren broeder en hare moeder is ze zoowel in den eeredienst als in de mythe nauw verbonden. Zij nam aan Apollo\'s voornaamste daden deel, b. v. aan het dooden van den draak Python, aan de bestraffing
116
Artemis.
van Niobe. Met hem trok ze naar het land der Hyperboraiërs. In alle voorname tempels van Apollo werd ook Artemis vereerd. Aan zijne feesten had zij haar aandeel. Evenzeer als aan hem is aan haar de laurier gewijd. Evenals Apollo de schoonste der goden is, munt ook zij onder de godinnen door schoonheid uit. Zij heeft eene fiere, slanke gestalte en het is eene eer voor vrouwen en jonkvrouwen om met haar vergeleken te worden. Zij is eene reine en kuische jonkvrouw in de volle kracht der jeugd. Aphrodite vermag op haar geen invloed uit-teoelenen en is steeds hare vijandin. Haar is daarom de met lentebloemen bezaaide grazige weide, het beeld der teedere maagdelijkheid, gewijd. — Hare priesters en priesteressen moesten het voorbeeld harer kuischheid volgen, en wie van de nymphen, die haar omgaven, hare maagdelijkheid niet zuiver en rein bewaarde, werd streng door haar gestraft. — Naar die jeugdige, frissche kracht, die zij weet te behouden draagt ze haren naam, die »gezondquot; en «krachtigquot; beduidt. En zij is het ook, die diezelfde eigenschappen aan de vrouwen der aarde verleent. Bovenal wordt zij door de jonkvrouwen vereerd. Haar geeft zij eene schoone gestalte en gezondheid; zij bewaart hare maagdelijkheid, en voert haar later tot het door haar gewenschte doel van den echt. Zij is de godin der bruiloft, en vóór de voltrekking van het huwelijk wijdde de bruid haar haren gordel. Den gesloten echt blijft zij beschermen en de barende vrouwen staat zij met hare hulp by. Van daar, dat zij latei-met Eileithyia, werd geïdentificeerd. (Zie aldaar.) En niet alleen de moeders stond zij bij, maar ook de kinderen hield zij onder hare hoede en zy voedde de jongelingen op. — Al wat jong is in de natuur, is een voorwerp van hare zorg, met name het jonge wild, dat daarom somtijds in de nabijheid harer tempels met groote zorg werd aangefokt.
Maar die voorstelling van Artemis als de godin, die leven geeft en kweekt, als de beschermvrouw der teedere jeugd en van de vrouwelijke kunne krijgt nog eene grootere uitbreiding. — Evenals haar broeder Apollo waakt zij niet alleen over het heil des lichaams, maar zij is tevens eene godin, die zegen aanbrengt in de meest verschillende betrekkingen des levens. Zij genas met hare moeder den gewonden Aineias, haar offerde men om kranken te doen genezen; van oudsher was zij de Hekaèrge, »de uit de verte afwerende.quot; Zij is de godin van genezende bronnen en wateren. Als eene pest moest afgewend worden, trachtte men evenzeer haar als Apollo te verzoenen. Maar zooals zij de pest kan afweren, kan ze die ook verwekken. In hare hand ligt leven en dood; vooral zendt zij met hare pijlen aan vrouwen eenen snellen dood toe.—Evenals Apollo beschermt ook zij de wegen te land en ter zee. Agamemnon wijdde haar het roer van zijn schip, opdat zij den tegenwind zou doen ophouden, die hem belette naar Troje te trekken. —
117
Artemis.
118
Zij beschermt ook de velden en geeft vruchtbaarheid, zij bewaakt steden en landen. Zij is eene redster in den hoogsten nood, maar vooral in den nood des oorlogs, die gevoerd wordt om de vrijheid te verdedigen. Zij heet daarom ook Elewthera, d. i. ))de vrijequot;. De Atheners en de inwoners van Megara eerden haar wegens hare hulp hun in den oorlog tegen de Perzen bewezen. De oude krijgsman wijdde haar aan het einde zijner loopbaan zjjne wapenen. — Artemis bemint de steden der rechtvaardige mannen. Waar recht en wet heerschen, daar brengt zij zegen aan. Maar de mensch moet zich wel wachten, om door misdaad of onrecht, of door geringschatting de waardigheid der godin te krenken; dan wordt zij eene toornige godheid, dan straft zij zwaar. Dat heeft Agamemnon ondervonden, die de aan haar gewijde hinde doodde; dat heeft Oinem te laat ingezien, toen het Kalydonische everzwijn zijne velden verwoestte, omdat hij geweigerd had aan Artemis te offeren. (Zie verder Aktaion, de Alociden, Buphaqos, Chione. KullLsto. Nio/je.) Maar waar onrechtvaardige mannen wonen, die tegen haar of tegen anderen misdoen, daar schiet zij hare pijlen af, daar valt het vee onder zware ziekten, daar vernielt hagelslag den oogst, daar worden jongelingen en grijsaards weggerukt door eenen plotselingen dood, daar sterven de vrouwen, als zij hare kinderen ter wereld brengen. Bestendig houdt zij toezicht op het doen en laten der menschen en waar zij het recht ziet schenden, daar treedt zij wrekend en straffend op. Als zoodanig heet zij Opis of Upig d. i. »de toeziende.quot; — Als reinigende en voorspellende godin komt zij zelden voor, hoewel ook die gedeelten van de taak haars broeders niet geheel van haar gebied waren uitgesloten. Dat zij even als haar broeder de muziek beminde, blijkt vooreerst uit de koren van jonkvrouwen, die op hare feesten, welke meest alle in de lente gevierd werden, hunne feestliederen aanhieven. Maar ten andere voert zij op den Olympos, al zingende den reidans der Horen en Churiten en andere jeugdige godinnen aan, terwijl Apollo zelf met de cither in de hand het koor der Muzen bestuurt. Vooral de dans is haar een genot. Wanneer zij, moede van de jacht, zich verfrischt heeft door in een koele \'bron een verkwikkend bad te nemen, dan voert ze met hare nymphen, boven wie ze meer dan een hoofd uitsteekt, liefelijke reidansen uit en het hart harer moeder Leto trilt van vreugde, als zij de onschuldige vermaken harer schoone dochter aanschouwt. — Eene eigenschap, die bij Apollo minder op den voorgrond treedt, de liefde voor de jacht, is daarentegen bij Artemis zeer ontwikkeld. Bij uitnemendheid is zij de godin der jacht en heet als zoodanig Agrotera. Zij is zelve eene snelle, krachtige jageres en door de jeugdige nymphen, die haar steeds vergezellen, omgeven, zwerft zij door de schaduwrijke wouden en over de hooge bergen en jaagt op herten en ever-
Artemis.
zwijnen, hazen en reeën, welke dieren zij daarentegen, zooals we reeds zagen, ook koestert en kweekt. Vooral in de wouden en op de bergen van den Peloponnesos, in ArkadiS en in het land der jachtlievende Lakedaimoniërs pleegt zij zich in dit vermaak te verlustigen. Daar is het voornamelijk dat zij zich den naam verworven heeft van löcheaira, d. i. »de zich in pijlen verheugendequot; en van DElaphebolosquot; d. i. »de herten-doodster.quot; Naar dien laatsten naam werd zelfs haar ter eere in de lente het feest der Elaphebolién gevierd. Van alle dieren, waarop zij jacht maakt, is bovenal het hert haar geheiligd. Het wordt als haar eigendom in hare tempels gevoed. Herten trekken haren wagen en bij sommige plechtige optochten haar ter eere gehouden reden hare priesteressen op eenen wagen door herten getrokken. Ook het everzwijn en de beer zijn haar gewijd; kortom zij is de godheid onder wier gebied alle soorten van wild te huis behooren. De jager weet aan haar dank voor zijne goede vangst en de koppen en klauwen, de huid en het gewei hangt hij haar ter eere aan eenen boom of in haren tempel op.
Dat is de voorstelling van Artemis, zooals zij zich in den geest der Grieken vormde, toen de Grieksche mythologie door het samensmelten der Grieksche stammen hare hoogste ontwikkeling had bereikt. Die voorstelling was ontstaan uit verschillende mythen, welke ieder slechts ééne, of slechts enkele trekken van haar wezen geheel hadden uitgewerkt. Sommige daarvan lieten in den eeredienst der Grieken sterke, blijvende sporen achter. Op vier dezer wijzen van vereering moet nog in het bijzonder de aandacht gevestigd worden.
1. Aan Artemis als de koene, vlugge jageres sluit zich als van zelve aan de Pelasgische Artemis, die vereerd werd in het landschap Arkadië.
Deze Artemis is eene godin der maan. Door haar zacht licht en de frissche nachtlucht en door den dauw, die, volgens de meening der ouden door de maan werd voorgebracht, voedt en kweekt zij alle plantenleven en daardoor al wat er op aarde leeft. Zij is een godin der frissche velden en der groene wouden, die door het levenwekkende vocht, dat zich in bronnen en stroomen, in meeren en zeeën verzamelt, boom en struik, gras en kruid doet groeien, en die ook de dieren van het woud en van het veld en de kudden beschermt en voedt. Omgeven door hare nymphen, die van gelyke natuur zijn als zij, zwerft ze rond op de met bosch bedekte bergen en in de waterrijke dalen, en plukt bloemen, baadt zich in de bronnen, maakt jacht op het wild en schenkt welwillend aan jagers en herders voorspoed bij hun werk. — In Arkadië was deze Arte-mis oudtijds de nationale godheid. Zij had er tal van heiligdommen en naar die heiligdommen tal van namen. »Naar «duizend bergen, duizend steden en rivieren draagt zijquot; hare
119
Artemis.
namenquot;. — Zij werd beschouwd als de stammoeder der Ar-kadiërs; want eene harer bijnamen was ook Kal lis te of Kallisto, d. i. »de schoonstequot;, en bij deze verwekte Zeus Ar kas. Later, toen de Arkadische Artemis met de maagdelijke zuster van Apollo vereenzelvigd was, maakte men van Kallisto een afzonderlijk wezen, eene nymph uit de omgeving der godin, die later in eene beerin werd veranderd. (Zie Kallisto.) Als levenwekkende godin der natuur was deze Artemis nauw verwant met Bemeter en Dionysos.
2. Artemis Munychia, Brmronia, Taurika, Orthia. — In de havenstad van Athene, Munychia, die naar deze godin geheeten was, stond een tempel haar gewijd. Men verklaarde den naam als verkorting van een woord, dat zou beduiden; ))de alleen in den nacht schijnendequot;; we hebben dus hier weder te maken met eene godin der maan. Naar haar heette de maand Munychion, waarin op den dag der volle maan haar ter eere het feest der Munychia gevierd werd. Zij werd voor dezelfde gehouden als ilekate en Bendis, beide godinnen der maan. —Geheel dezelfde godin werd in het Attische vlek Brauron vereerd, waar om de vier jaren een feest, de Brmronia, haar ter eere werd gevierd, waarschijnlijk ook in den lentetijd, als de scheepvaart weêr een aanvang nam, maar de zee nog stormachtig was. Beide plaatsen, Munychia en Brauron, hadden een zonderling gebruik en eene mythe, die het verklaarde, gemeen. De godin was namelijk eens vertoornd, omdat eene haar gewijde beerin, die, met een meisje spelende, dit gewond had, gedood was. Zij zond nu pest en hongersnood over het land, en toen tot verzoening van het vergryp door het orakel het offeren van een meisje geeischt werd, bood zekere Emharos aan zijne dochter te geven, mits in zijn geslacht de priesterlijke waardigheid van Artemis erfelijk zou blijven. Dit werd aangenomen, doch Emharos verborg zijne dochter en offerde in hare plaats eene geit, die hij in het kleed eener jonkvrouw had gehuld, of wel volgens eene andere mythe zou de godin geeischt hebben, dat de Attische jonkvrouwen haar in de gedaante van beerinnen zouden dienen ten zoen voor de gedoode beerin. Daarop grondde zich nu het gebruik, dat te Brauron en te Munychia, de jonge meisjes van 5 tot 10 jaren op haar feest tot hare dienaressen gewijd werden. Zij droegen dan kleederen, die in kleur op de huid eener beerin geleken, en de ouders offerden voor ieder eene geit. Ieder meisje moest vóór haar huwelijk deze wijding ondergaan. — Zoo stonden dus de jonge meisjes tot deze godin in betrekking voor haar huwelijk. Ook bij het huwelijk werd Artemis geëerd, gewoonlijk door het wijden van het beeld eener jonkvrouw. Na eene bevalling wijdde de gehuwde vrouw haar het onderkleed, waarin zij haar kind ter wereld had gebracht. Het schijnt dat die wijding van jonge meisjes tot beerinnen-priesteressen de men-
120
Artemis.
schenoffers vervangen had, want deze Artemis was dezelfde, die, toen Agamemnon, op het punt om naar Troje uit te varen, te Aulis eene haar geheiligde hinde gedood had, diens dochter Iphigeneia als zoenoffer eischte, doch toen de jonkvrouw gedood zou worden, zelve haar door een dier verving en haar wegvoerde naar Tauris, om haar daar als priesteres in haren tempel te plaatsen. Later zou dan Iphigeneia het beeld der godui uit Tauris naar Brauron hebben overgebracht. (Zie Iphigeneia?) Deze Taurische Arternis, welke den bijnaam Tauropolos droeg, werd door de latere Grieken voorgesteld als eene Skythische godin, hoewel haar eeredienst oorspronkelijk echt Grieksch was en zij haren voornaamsten zetel had op het eiland Lemnos. Oudtijds werden ook haar menschenoffers gebracht, doch de beschaving en ontwikkeling der Grieken deden die alras verdwijnen. Toen zij nu later op het schiereiland, dat de Grieken Tauris (nu de Krim) noemden, den dienst aantroffen eener Skythische maagdelijke godin, aan wie menschenoffers gebracht werden, verklaarden ze deze voor hunne Artemis en vleiden zich met de gedachte, dat zij de wreede gebruiken van dien Skythischen eeredienst hadden verzacht. Dat echter de dienst van Artemis oudtijds bij de Grieken wel degelijk menschenoffers eischte, blijkt ook uit de vereering van Artemis Orthia te Sparta. Ook daar beweerde men het echte houten beeld te hebben, dat door Orestes en Iphigeneia uit Tauris was medegebracht. Het was in een bosch gevonden en zij, die het gevonden hadden waren dadelijk waanzinnig geworden. Men stelde ter harer eere feesten in, die evenwel gewoonlyk in moord en doodslag ontaardden. Daarom zond de godin eene pest en op de aan het orakel gerichte vraag, hoe de vertoornde Artemis verzoend moest worden, was het antwoord, dat men haar altaar met bloed moest besproeien. Nu werd voortaan degeen geofferd, wien het lot daartoe aanwees, tot Lykurgos dit gebruik verving door de knapen voor het altaar der godin te laten geeselen, tot het bloed uit hunnen rug stroomde. — Den naam Orthia leidt men gewoonlijk af van de rechtopstaande gestalte van het beeld. Ook op vele andere plaatsen beweerde men het heilige beeld, dat door Orestes en Iphigeneia uit Tauris was medegebracht, te bezitten.
3. Op Kreta werd eene godheid vereerd, die geheel met Artemis moet gelijkgesteld worden, namelijk Britomartis Bik-tynna. Op de eene plaats droeg zij den éénen naam, op de andere den tweeden. Beide werden vereenigd door den volgenden mythus: Britomartis was eene nymph uit Kreta, eene jageres en eene vriendin van Artemis: zij werd door Minos bemind, die haar negen maanden lang overal vervolgde, tot hij haar eindelijk had ingehaald, toen zij uit wanhoop in zee sprong, doch in vischnetten terecht kwam, zoodat zij gered werd. Artemis verhief haar tot den rang van godin en zij
12V
ArtemiB.
werd vereerd onder den naam van Diktynna, d. i. »de in netten gevangene.quot; Langzamerhand werd zij evenwel geheel met Artemis geïdentificeerd. Ook zij werd als eene godin der maan beschouwd, ook zij zwierf in door de maan verlichte nachten over de bergen en door de bosschen rond. Zij werd gesteld naast Apollo Delphinios en vooral door visschers, zeelieden en kustbewoners vereerd. — Geheel dezelfde als deze Artemis is Artemis Aphaia, d. i. »de verdwenenequot;, die op het eiland Aigina werd vereerd. Britomartis zou om hare maagde-heid te bewaren van Kreta derwaarts gevlucht zijn met behulp van een\' visscher Andromcdes. Toen deze zelf haar geweld wilde aandoen vlood zij in het heilige bosch van Artemis en verdween daar. Ze werd voortaan door de inwoners van Aigina vereerd, doch ook hier smolt haar dienst geheel met dien van Artemis samen.
4. Eindelijk de Ephesische Artemis. Dit is eene geheel andere godin met een geheel Aziatisch karakter. Zij beteekent de altijd door voortbrengende en voedende kracht der natuur. Het beeld van deze godin geleek eenigermate op eene mummie en haar gansche lichaam was met borsten bezet, ^ om hare groote voedingskracht aan-teduiden. Alles in haren dienst bewijst, dat zij een wezen was, geheel van Aziatischen, niet van Griekschen oorsprong. Om welken trek van gelijkenis de Grieken haar met Artemis hebben geïdentificeerd, is niet bekend. Later, toen zij eenmaal met de Grieksche Artemis was gelijkgesteld, werden ook vele mythen, die op deze betrekking hadden op haar overgedragen. Haar symbool was de bij. Hare priesteressen heetten Melissen, d. i. «bijenquot;. Haar tempel te Ephesos was buitengewoon prachtig.
Bij de ROMEINEN heeft men op de godin DIANA, oorspronkelijk eene echt Italische godin, later veel wat op de Grieksche Artemis betrekking had , overgedragen. Zie Diana en Aricina.
Zoo was dan, gelijk wij gezien hebben, de Artemis, die het eigendom was geworden der gansche Grieksche natie, gedurende langen tijd niet een godin der maan, maar eene maagde-lijke jageres, die, de bergen en de bosschen liefheeft en daarbij eene godin van heil, van licht en leven, die zich een ruimen
122
Artemis—Arvales Fratres.
werkkring wist te verwerven op het gebied van het menschelijk ook van het zedelijk leven. Doch toen in de tweede helft der vijfde eeuw het onderscheid tusschen haren broeder Apollo en den zonnegod langzamerhand weder verdween, toen smolt ook de Helleensche Artemis wederom met Selene inéén en werd weder wat zij oorspronkelijk geweest was. Vandaar eene groote verwarring der mythen,, die op Artemis en Selene betrekking hebben, welke nog vermeerderd werd, ^oen ook Helcate, eene Thra-kische godin der maan, die aan de noordelijke kusten der Aigaiïsche zee vereerd werd, met Artemis werd gelijkgesteld.
Behalve de reeds genoemde dieren was haar ook de hond geheiligd, haar bestendige medgezel op de jacht.
De kunstenaars waren gewoon haar voor te stellen als eene slanke en vlugge jonkvrouw. Haar borst en hare heupen hebben niet de gewone vrouwelijke volheid en ronding. Bijna altijd wordt zij blijkbaar als eene godin der jacht voorgesteld met hoog opgegord gewaad en hooge schoenen. Alleen bij de in het binnenste van den tempel geplaatste beelden werd zij afgebeeld met eene lang nederhangende kleeding en droeg dan behalve den boog gewoonlijk nog eene fakkel, het symbool der godin, die licht en leven schenkt.
Het beroemdste van alle overgebleven beelden van Artemis
is de zoogenaamde Diana van Versailles, uit de villa van keizer Hadrianvs bij Tibur. (Tivoli.) Alleen de linkerarm van dit beeld is van lateren tijd. Zij wordt hier voorgesteld als eene beschermster, niet als eene vervolgster van het wild, op het oogenblik, waarop zij eene opgejaagde hinde is ter hulp gesneld, en, nadat zij het dier bereikt heeft, met toornigen blik naar den vervolger omziet. — Over de voorstelling der Ephesische Artemis door de kunst is reeds boven gesproken. — De laatste der beide nevensgaande afbeeldingen toont Artemis als godin der
jacht, de eerste stelt de Ephesische Artemis voor.
AETEMISIA. (Grieksch), de algemeene naam voor de feesten van Artemis.
ARVALES FRATEES. (Eomeinsch), akkerpriesters, by wie de naam fratres d. i. «broedersquot; den nauwen band aanduidt, die de priesters onderling verbond. De sage knoopt het ontstaan van dit priestercollege vast aan Romulus. Toen namelijk diens pleegmoeder Acca Larentia (Zie aldaar.) één harer twaalf
123
Artemie.
werd vereerd onder den naam van Diktynna, d. i. ))de in netten gevangene.quot; Langzamerhand werd zij evenwel geheel met Artemis geïdentificeerd. Ook zij werd als eene godin der maan beschouwd, ook zij zwierf in door de maan verlichte nachten over de bergen en door de bosschen rond. Zij werd gesteld naast Apollo Delphinios en vooral door visschers, zeelieden en kustbewoners vereerd. — Geheel dezelfde als deze Artemis is Artemis Aphaici, d. i. sde verdwenenequot;, die op het eiland Aigina werd vereerd. Britomartis zou om hare maagde-heid te bewaren van Kreta derwaarts gevlucht zyn met behulp van een\' visscher Andromëdes. Toen deze zelf haar geweld wilde aandoen vlood zij in het heilige bosch van Artemis en verdween daar. Ze werd voortaan door de inwoners van Aigina vereerd, doch ook hier smolt haar dienst geheel met dien van Artemis samen.
4. Eindelijk de Sphesische Artemis. Dit is eene geheel andere godin met een geheel Aziatisch karakter. Zij beteekent de altijd door voortbrengende en voedende kracht der natuur. Het beeld van deze godin geleek eenigermate op eene mummie en haar gansche lichaam was met borsten bezet, om hare groote voedingskracht aan-teduiden. Alles in haren dienst bewijst, dat zij een wezen was, geheel van Aziatischen, niet van Griekschen oorsprong. Om welken trek van gelijkenis de Grieken haar met Artemis hebben geïdentificeerd, is niet bekend. Later, toen zij eenmaal met de Grieksche Artemis was gelijkgesteld, werden ook vele mythen, die op deze betrekking hadden op haar overgedragen. Haar symbool was de bij. Hare priesteressen heetten Melissen, d. i. sbijënquot;. Haar tempel te Ephesos was buitengewoon prachtig.
Bij de ROMEINEN heeft men op de godin DIANA, oorspron-kelijk eene echt Italische godin, later veel wat op de Grieksche Artemis betrekking had , overgedragen. Zie Diana en Aricina.
Zoo was dan, gelijk wij gezien hebben, de Artemis, die het eigendom was geworden der gansche Grieksche natie, gedurende langen tijd niet een godin der maan, maar eene maagde-lijke jageres, die, de bergen en de bosschen liefheeft en daarbij eene godin van heil, van licht en leven, die zich een ruimen
122
Artemis—Arvales Fratres.
werkkring wist te verwerven op het gebied van het menschelijk ook van het zedelijk leven. Doch toen in de tweede helft der vijfde eeuw het onderscheid tusschen haren broeder Apollo en den zonnegod langzamerhand weder verdween, toen smolt ook de Helleensche Artemis wederom met Selene inéén en werd weder wat zij oorspronkelijk geweest was. Vandaar eene groote verwarring der mythen,, die op Artemis en Selene betrekking hebben, welke nog vermeerderd werd, Doen ook Hek ate, eene Thra-kische godin der maan, die aan de noordelijke kusten der Aigaiïsche zee vereerd werd, met Artemis werd gelijkgesteld.
Behalve de reeds genoemde dieren was haar ook de hond geheiligd, haar bestendige medgezel op de jacht.
De kunstenaars waren gewoon haar voor te stellen als eene slanke en vlugge jonkvrouw. Haar borst en hare heupen hebben niet de gewone vrouwelijke volheid en ronding. Bijna altijd wordt zij blijkbaar als eene godin der jacht voorgesteld met hoog opgegord gewaad en hooge schoenen. Alleen hij de in het binnenste van den tempel geplaatste beelden werd zij afgebeeld met eene lang nederhangende kleeding en droeg dan behalve den boog gewoonlijk nog eene fakkel, het symbool der godin, die licht en leven schenkt.
Het beroemdste van alle overgebleven beelden van Artemis
is de zoogenaamde Diana van Versailles, uit de villa van keizer Hadrianus bij Tibur. (Tivoli.) Alleen de linkerarm van dit beeld is van lateren tijd. Zij wordt hier voorgesteld als eene beschermster, niet als eene vervolgster van het wild, op het oogenblik, waarop zij eene opgejaagde hinde is ter hulp gesneld, en, nadat zij het dier bereikt heeft, met toornigen Mik naar den vervolger omziet. — Over de voorstelling der Ephesische Artemis door de kunst is reeds boven gesproken. — De laatste der beide nevensgaande afbeeldingen toont Artemis als godin der
jacht, de eerste stelt de Ephesische Artemis voor.
ARTEMISIA. (Grieksch), de algemeene naam voor de feesten van Artemis.
ARVALES FRATRES. (Eomeinsch), akkerpriesters, bij wie de naam fratres d. i. «broedersquot; den nauwen band aanduidt, die de priesters onderling verbond. De sage knoopt het ontstaan van dit priestercollege vast aan Romulus. Toen namelijk diens pleegmoeder Acca Larentia (Zie aldaar.) één barer twaalf
123
Arvales Fratres—Asciburgium.
zonen verloren had, tred Eomulus in diens plaats en alle twaalf offerden zij éénmaal in het jaar voor het gedijen der veldvruchten.
De instellingen der fratres Arvales hebben zich zeer lang onveranderd in stand gehouden, daar hun college steeds ui1; Patriciërs, die aan het oude vasthielden werd aangevuld. Zij hebben voortbestaan, tot ze eindelijk door het Christendom zijn verdrongen. — Onze kennis van dit priestercollege berust minder op hetgeen de oude schrijvers van hen mededeelen, dan wel op hunne acta, wij zouden zeggen hunne notulen, die in steen werden gehouwen en te Rome zijn opgedolven. — Zij bekleedden hun ambt levenslang en hun college werd door coöptatio aangevuld, d. i. bij den dood van een der leden kozen de over-blijvenden een ander in zijne plaats. Aan hun hoofd stond een voorzitter, magister. Hunne voornaamste taak was om op drie achtereenvolgende dagen in de tweede helft der maand Mei een groot offer te brengen aan Bea Dia, dat vooruit op plechtige wijze aangekondigd werd. Deze Dea Dia was eene godin der akkers en velden, wier naam alleen in de acta der fratres Arvales voorkomt. Zij is geheel van gelijke beteekenis als Ops. (Zie aldaar.) Niet ver van de stad, op de oorspronkelijke grens van Rome lag een aan deze godin gewijd bosch. Daar werd de tweede dag van haar feest doorgebracht. Bovendien moesten zij, wanneer er iets, hoe gering ook , in dit bosch gebeurde , b. v. als er een boom omviel, daar een zoenoffer brengen. Later, onder den keizertijd, moesten zij bij alle bijzondere gebeurtenissen, die er in de keizerlijke familie voorvielen (huwelijk , geboorte, benoeming tot het consulaat, enz.), gebeden tot de goden richten en hun geloften doen. De onderscheidingsteekenen der fratres Arvales waren een krans van korenaren en een witte wollen hoofdband.
ASCALABüS. (Grieksch) Zie Askalabos.
ASCALAPHüS. (Grieksch) Zie Askalaphos.
ASCAMUS. (Askanio.s-.) (Romeinsch en Grieksch), de zoon van Aeneas en Kreüsa. — Volgens anderen was Lavinia zijne moeder. — Twee uiteenloopende legenden verhalen zijne lotgevallen. De eerste meldt, dat hij in het rijk, hetwelk hij in Troje van zijne vaderen geërfd had, zou hebben geregeerd en daar door zijne nakomelingen zou zijn opgevolgd. De tweede laat hem zijnen vader op diens vlucht vergezellen. Volgens deze liet hij by den dood van Aeneas de heerschappij over Lanuvium aan zijne moeder Lavinia na en stichtte hij Alba Long a. Door de Al-baansche koningen werd hij een der voorouders van Romulus. Hij droeg ook nog eenen tweeden naam, Lulus, en werd de stamvader van het geslacht der lulii. (Zie Aeneas.)
ASCIBURGrIÜM. (Romeinsch), eene versterkte plaats, doe: Ulysses op den linker Rijnoever gesticht, waar men een door hem gebouwd altaar met zijnen naam en dien zijns vaders gevonden heeft. Sommigen meenen de plaats, waar deze sterkte
124
Asciburgium—A sklepios.
zou gelegen hebben, te moeten zoeken tegenover het tegen-■woordige Duisburg.
ASIA. (Grieksch), de dochter van Okeanos en Te thy s, de gemalin van den Titan lapetos, demoeder van Prometheus, Atlas, Epimëtheus en Menoitios. Volgens de legende zou het werelddeel Azië naar haar zijnen naam hebben gekregen.
ASKALA.BOS. (Ascalahus.) (Grieksch), tot wien Bemeter, toen zij op hare zwerftochten in Attika gekomen was. zich wendde om eenen verfrisschenden dronk. Hij gaf haar dien, doch toen zij de gansche kruik uitdronk, lachte hij haar uit. Tot strai daarvoor werd hij in eene hagedis veranderd. De hagedissen werden door Demeter gehaat, omdat zij de hitte beminnen, die de velden verschroeit, en naar men beweerde , aan de zaad-velden schade toebrachten. Men deed daarom een der godin welgevallig werk door ze te dooden.
ASKALAPHOS. (Askalaphus.) (Grieksch), 1) een zoon van Ares, die de Minyërs uit Orchomenos naar Troje voerde, maar door Béipholos gedood werd; hierover ontvlamde Ares in geweldigen toorn. 2) de zoon van Acheron. Toen Hades Persephone had ontvoerd en haar weder uit de benedenwereld wilde laten vertrekken, zoo zij daar nog niets gebruikt had, verried As-kalaphos, dat zij eenige granaatkorrels, had gegeten. Bemeter wentelde tot straf daarvoor eenen zwaren steen op zijn lichaam, of wel zij veranderde hem in eenen nachtuil.
ASKLEPIOS. (Grieksch), door de Eomeinen Aesculapius genoemd, was de god der geneeskunde. Omtrent zijne geboorte zijn zeer verschillende overleveringen in omloop: de meest algemeen aangenomene was de volgende: hij was een zoon van en Koronis, de dochter van den Thessalischen vorst Phlegyas. Tijdens hare zwangerschap echter had Koronis in het huis haars vaders hare liefde geschonken aan diens Arkadischen gastvriend Ischys, en uit toorn hierover doodde Apollo haar of liet haar door zijne zuster Artemis dooden. Toen zij op den brandstapel lag, snelde Apollo toe en redde zijn kind, waarvoor de vlammen uitéén weken. Hij vertrouwde hem aan den wijzen Kentaur Cheiron toe, die hem moest leeren alle ziekten te genezen. — De schuld van Koronis had Apollo vernomen door een raaf, een hem gewijden vogel, die hem de kwade tijding van hare ontrouw bracht en door den god in zijnen wrevel in een zwarten vogel veranderd werd, terwijl hij tot nu toe wit was geweest. — Eenigzins afwijkend is de sage, die Asklepios in de nabijheid van de Pe-loponnesische stad Epidauros laat geboren worden. Phlegyas deed namelijk een strooptocht in den Peloponnesos en zijne dochter, die hem begeleidde en hare zwangerschap voor haren vader had verborgen gehouden, baarde onderweg eenen knaap, dien zij te vondeling legde. Het kind werd door eene geit van eene daar weidende kudde gevoed, terwijl de hond der kudde bij hem de wacht hield. Toen de herder, hond en geit zoekende,
125
Asklepios,
hen zoo aantrof, was het kind door eenen stralenkrans omgeven en vol eerbied week hij terug. Spoedig echter verbreidde zich de roem van Asklepios als van den heilbrengenden god, die zieken genas en dooden opwekte. — Nadat hij Cheiron verlaten had, genas hij alle gewonden en zieken door zijne toover-formulieren of door dranken en zalven of door te snijden met het mes. Maar de zucht naar winstbejag bracht hem er eens toe om eenen doode in het leven terugteroepen; toen wierp Zeus , volgens eene der op Asklepios betrekking hebbende legenden , zijnen bliksem naar hen en doodde hen beide. — Eens zou Asklepios den zoon van Minos, Glaukos geheeten, uit den dood opwekken. Hij had zich daartoe met den doode in een vertrek opgesloten en zat te peinzen over het middel, dat hij zou aanwenden. Toen kroop een slang tegen zijnen staf op. Hij doodde die en daarop kwam er eene andere slang met een kruid in den bek, waarmede zij de gedoode in het leven terugriep. Met dit kruid wekte nu Asklepios Glaukos op. — Volgens eene andere overlevering riep hij de menschen tot het leven terug door het bloed van Gorgo. Hij had namelijk van Athena, die ook eene genezende godin is, bloed gekregen, dat uit de aderen van Gorgo was gevloeid. Met het bloed, dat uit de rechter ader afkomstig was, wekte hij de dooden op, met dat, hetwelk uit de linkerader was gestroomd, kon hij menschen dooden. Zoo riep Asklepios onder anderen in het leven terug: Kapaneus, Lykurgos, Uippolytos, Tyndareos, Hymenaios en Glaukos. — Hetzij bij de opwekking van Glaukos, hetzij by die van Hippolytos doodde Zeus hem met zijnen bliksem, omdat hij vreesde, dat door zijne kunst de menschen zich geheel en al van den dood zouden bevrijden , of wel op verzoek van Pluto (Zie Hades.), die zich beklaagde dat hij geene onderdanen meer kreeg in zijn rijk. Op verzoek van Apollo plaatste Zeus den gedooden Asklepios onder de sterren, onder den naam van den Slangendrager. —
Oorspronkelijk is Asklepios bij de Thessaliërs als een heil en genezing aanbrengende god vereerd, doch langzamerhand daalde hij af tot den rang van heros. Zoo komt hij bij Homeros voor. Daar is hij een uitnemend arts, die zijne pijnstillende middelen van Cheiron heeft gekregen. Hij is wel te onderscheiden van den arts der goden Paion, die op den Olympos woont. Zijne zonen zijn Machaon en Podaleirios, twee voortrefielijke artsen in het Grieksche leger voor Troje, die uit Thessalië gekomen waren. — In de algemeen nationale mythologie der Grieken is Apollo echter de genezende god. Daarom stelde men Asklepios tot dezen in betrekking als zjjn zoon. Toen later de geneeskunde zich meer en meer ontwikkelde en de plaatsen van
126
Asklepios.
eeredienst van Asklepios, die tevens plaatsen waren, werwaarts men zich begaf om van de eene of andere kwaal genezen te worden, meer en meer werden bezocht, terwijl de invloed van de hoogere goden op het menschelijk leven in het bewustzijn der Grieken meer op den achtergrond trad, toen herkreeg ook Asklepios zijnen rang als god en genoot des te meer vereering, naar mate men meer de gezondheid als het hoogste goed begon te beschouwen. — Deze genezende god Asklepios is dan eene personificatie van eene der eigenschappen van zijnen vader Apollo, hij is diens vertegenwoordiger op aarde, even als Apollo wederom de vertegenwoordiger is van Zeus. De plaatsen zijner vereering waren meestal schoon en gezond gelegen oorden, wier zuivere lucht en frissche, genezing aanbrengende bronnen en warme zonneschijn gewoonlijk een groot aantal kranken tot zich lokten.
De twee beroemdste tempels van Asklepios waren te Pergamos en te Epidauros. Vooral laatstgenoemde plaats was door de vereering van dezen god vermaard. De aan den god gewijde plek was een liefelijk dal op een uur afstands van de stad gelegen met allerlei gebouwen, ook bestemd tot het opnemen van zieken. Genas men daar, dan gaf men aan den god rijke wijgeschenken, waarbij een opschrift gevoegd werd, dat de ziekte en de wijze van genezing vermeldde. Deze opschriften dienden tot verdere ontwikkeling der geneeskunst. — Het priesterschap te Epidauros was erfelijk in een geslacht dat den naam droeg van Asklepiaden en beweerde van den god zeiven af te stammen. Eene eigenaardige wijze om de kranken te genezen was de incubatio, die ook in Epidauros in zwang was. De zieke legde zich op eene heilige plek in of bij den tempel te slapen en kreeg dan in den droom van den god eenen raad, die tot zijne genezing moest strekken. — Bijzonder geheiligd was aan Asklepios de slang, die hem steeds begeleidde en niet welke hij steeds werd afgebeeld. Ja, in sommige tempels werd hij zelfs onder de gedaante van eene slang vereerd. In Epidauros was er eene bepaalde soort van tamme, groote slangen, die elders niet voorkwam en die in zijnen tempel onderhouden werden. Ook de hond en de geit zijn hem gewijd; eveneens de haan, als de verkondiger van den aanbrekenden levensdag. Door hen, die van eene ziekte waren genezen werd hem een haan geofferd. Behalve zijne beide reeds genoemde zonen had hij verscheidene andere kinderen, waarvan hier nog genoemd moet worden zijne dochter Uygieia, d. i. »de gezondheidquot;. (Zie aldaar.) Alle waren goede daemonen, die hem omringden en hem bijstonden in zijne taak om den menschen genezing aantebrengen. — In de oudheid was er een buitengewoon groot aantal beelden van Asklepios, daar het aantal zijner tempels bijzonder groot was. Hij werd voorgesteld als een gebaard man met edele gelaatstrekken, waaruit welwillendheid te lezen is, en die eenige overeenkomst hebben met de ideale voorstelling welke men zich van Zeus
127
Asklepios—Astraia.
maakte, zonder dat op zijn gelaat de diepe ernstvan den bestuurder der wereld wordt gevonden. Eene andere voorstelling beeldde hem jonger af. Steeds wordt Asklepios door de slang begeleid, hetzij dat zij door hem geliefkoosd en geleid wordt, hetzij, dat zij zich om den staf, waarop de god steunt heen-kronkelt. — De slang was hem heilig, omdat zij als het symbool beschouwd werd der zich steeds verjongende levenskracht.
ASKOLIA. (Grieksch) Zie Dionysos.
ASöPOS. {Asopus.) (Grieksch), een riviergod volgens de meest algemeene overlevering de zoon van Okéünos en Tethys, was de vader van twee zonen en van twintig of volgens anderen van twaalf dochters, waaronder het meest bekend is Aigina, die door Zeus inde gedaante eens adelaars ontvoerd werd. (Zie Aiakos.) Toen Asopos zijne dochter naderhand overal zocht, openbaarde Sisyphos hem eindelijk, wie haar had weggeroofd. Asopos vervolgde daarom Zeus en wilde met hem strijden, maar Zeus versloeg hem met zijnen bliksem, waardoor hij in zijn bedding werd teruggedreven. Ook andere zijner dochters werden door goden ontvoerd. — Vermoedelijk is dit eene mythische voorstelling van zwerftochten, of van de stichting van koloniën, ondernomen door den stam, die de oevers van den Asopos bewoonde. — Eene rivier van dien naam lag in Boiotië, eene andere in den Pelo-ponnesos. Deze verschillende rivieren worden in de mythen dikwijls met elkander verward.
ASSAKAKOS. (Assaracus.) (Grieksch), een der leden van het Trojaansche koningsgeslacht. Hij was de zoon van Tros, de vader van Anchises en de broeder van Hos, den grootvader van koning Priamos. Hij was ook de broeder van den door Zeus om zijne schoonheid geschaakten Ganymedes.
ASTERIA. (Grieksch), de dochter van den Titan Koios en de Titane Phoibe, eene zuster van Leto. Om te ontsnappen aan de omarmingen van Zeus, stortte zij zich, na zich in eene kwartel veranderd te hebben, in zee en werd toen een eiland, As~ teria geheeten. Naderhand veranderde die naam in Lelos, d. i. »de schitterende.quot; Volgens eene andere overlevering zou De-los eerst Ortygia, d. i. «het kwarteleilandquot; geheeten hebben. (Zie Lelos en Artemis!) — Asteria is eene personificatie van den door sterren verlichten hemel.
ASTEROPAIOS. {Asteropaeus) (Grieksch), een bondgenoot der Trojanen, de aanvoerder der Paioniërs, de grootste man onder al de Trojanen en Grieken.
ASTRAEA. (Grieksch), zie Astraia.
ASTRAEUS. (Grieksch), zie Astraios.
ASTRAIA. (Astraea.) (Grieksch), de godin der gerechtigheid, zij was de dochter van Zeus en Themis, of van Astraios en Eos, en leefde onder de menschen als de zegenaanbrengende godin Bike zoolang, als zij vroom waren en de gouden öSuw duurde. In de zilveren eeuw daalde zij slechts zelden van den hemel op de
128
Astraia—Atalante.
aarde neder. Met het begin der ijzeren eeuw, toen een ontaard geslacht zich wapenen smeedde en geweldenarijen pleegde, verliet zi] de aarde geheel, om als het sterrebeeld der »Maagdquot; in den Dierenriem aan den hemel te schitteren. De overige godheden hadden de aarde reeds vroeger verlaten; zij alleen ontweek het laatst den met bloed gedrenkten aardbodem, waarop de door Zeus gezonden zondvloed het goddelooze menschengeslacht verdelgde. Zie Dike.
ASTEAIOS. (Astraeus.) (Grieksch), de zoon van den Titan Kreios en Eurybia ; hij verwekte bij Eos, de godin van den dageraad, de Winden, Ar gestes, Zephyr os, Boreas en Natos, alsmede de morgenster Heosphoros en de overige gesternten.
ASTIANAX. (Grieksch), de zoon van Hektor en Andromache. Zijn vader noemde hem Skamandrios, doch het volk Astyanax, d. i. »den heer der stadquot;. Na de inname van Troje werd hij volgens een besluit der Grieken, die door het woord van Odysseus: »hij is een dwaas, die, als hij den vader gedood heeft, «de kinderen laat levenquot; daartoe waren overgehaald, van den muur der stad naar beneden geworpen. Volgens anderen stortte hij zich zeiven van den muur.
ASTYDAMEIA. (Astydamia.) (Grieksch), de gemalin van A kas tos, die eene ongeoorloofde liefde voor Peleus opvatte. (Zie Akastos.)
ASTYMEDüSA. (Grieksch), Volgens sommigen de gade van Oidipus na den dood van I okas te of van zijne tweede vrouw Euryganeia. Zij belasterde Eteokles en Polyneikes bij Oidipus, voorwendende, dat deze hare eer wilden aanranden en bracht hem daardoor er toe, om zijnen vaderlijken vloek tegen hen uit-tespreken.
ASTYoCHE. (Grieksch), de dochter van Laoiuedon en dus de zuster van Priamos. Zij huwde met Tetephos (Zie aldaar.) en baarde hem Eurypylos, dien zij haren broeder te hulp zond, omgekocht door een gouden wijnstok, dien Zeus aan Tros gegeven had tot belooning voor den geroofden Ganymedes.
ATALANTE. (Grieksch) Men onderscheidt twee personen van dezen naam, eene Arkadische de dochter van las os, en eene BoiotisrJie, de dochter van Schoineus. Beide zijn zij oorspronkelijk één zelfde wezen, dat behoort tot de omgeving der Arkadische Artemis, wier afbeeldsel beide zijn. De Boiotische is dus te beschouwen als eene vertakking van de Arkadische. De oude schrijvers hebben in het verhalen der mythen deze beide Atalanta\'s herhaaldelijk verward. —
1) De Arkadische Atalante was de dochter van koning lasos en Klyniene, en werd door haren vader, die in plaats van eene dochter liever eenen zoon gewenscht had, in het gebergte Parthenion te vondeling gelegd, waar eene vax? hare jongen beroofde beerin, het symbool der Arkadische Artemis, het verlaten kind vond en zoogde. In de wildernis opgroeiende, geraakte Atalante onder de jagers van het gebergte, in wier bezigheid
129
Atalante.
zij langzamerhand groot vermaak begon te scheppen, zoodat zij weldra eene volmaakte jageres was; niet alleen verkreeg zij buitengewone sterkte en moed, maar ook kon zij een hert in zijnen snelsten loop inhalen en voorbijsnellen. Bovendien bezat zij zulk eene uitstekende schoonheid, dat twee Kentauren, Rhoikos en Hylaios, in liefde voor haar ontgloeiden en haar plotseling met booze oogmerken overvielen; maar de schuchtere maagd wist zich aan hen te ontwringen en schoot hen met hare pijlen neder. Den meesten roem behaalde zij door hare deelneming aan de beroemde jacht op het Kalydonische everzwijn, die Meleagros (Meleager), de zoon van Oineus, aan het hoofd der dapperste jongelingen van Griekenland ondernam; de heldin had daarbij het geluk aan het monster de eerste wond toe te brengen, Meleagros doodde naderhand zelf het dier, nadat het door de jagers een geruimen tijd vervolgd was; men wees hem derhalve den prijs der overwinning toe, die in de huid en den kop van het zwijn bestond; maar de overwinnaar had voor de bekoorlijke Atalante liefde opgevat, en schonk daarom deze eereteekenen aan de maagd, ten einde hare wederliefde te winnen, voorgevende, dat zij de eigentlijke over-winnares was, omdat zij het dier het eerst getroffen had. De beide ooms van Meleagros, de zonen van weigerden even
wel dit goedtekeuren en maakten zeiven aanspraak op den prijs, indien Meleager dien weigerde; zelfs poogden zij dien met geweld te bemachtigen, doch werden daarbij door hunnen neef gedood. Atalante, die op deze wijze den roem der grootsche onderneming wegdroeg, stemde er in toe om de vrouw van Meleagros te worden, terwijl zij vroeger ieder, die naar hare hand dong, had versmaad; zij baarde hem eenen zoon, den strijd-lustigen Parthenopaion, die in den oorlog der ))Zeven tegen Thebequot; omkwam. — De mythe verhaalt nog van haar, dat zij ook aan den tocht der Argonauten deelnam. Anderen evenwel beweeren, dat lason haar van het daartoe opgevatte plan deed afzien, daar hij bevreesd was, dat, zoo zij medeging, naijver en strijd om haar bezit onder de bemanning der Argo zouden ontstaan. — Eene andere overlevering verhaalt, dat haar hart koud bleef, ook voor de liefde van Meleagros, maar dat naderhand Meilainion, de zoon van Amphidamas. door hare schoonheid geboeid, haar, toen zij ook voor hem vluchtte, onophoudelijk heeft vervolgd en voor haar heeft geleden en gestreden; hij heeft haar gediend zonder moede te worden, tot eindelijk Aphrodite haar hart verteederde en zij Meilainion huwde. Hem zou zij volgens deze legende Parthenopaios hebben gebaard. Door haar huwelijk laadde zij den toorn op zich van Artemis, wier j achtgezellin zij dikwerf was geweest. Haar graf wist men in Arkadië aan te wijzen.
2) De tweede Atalante was, zooals de mythe verhaalt, ie dochter van den Boiotischen koning Schoineus, en geleek op de eerste in ^schoon beid, dapperheid en snelheid in den wedloop,
130
AtaJante—Afchamafl.
maar ook zij wenschte ongehuwd te blijven, door een orakel daartoe aangespoord. Zij leefde eenzaam in de bosschen en trachtte de haar zelfs daar omringende minnaars van zich verwijderd te houden door elkeen, die hare hand begeerde, tot eenen wedloop uit te dagen; hij moest dan ongewapend den loop naar een bepaald doel beginnen; zij volgde hem met eene lans en doorboorde hem, als zij hem ingehaald en dus overwonnen had. Nadat reeds verscheidene ongelukkigen op deze wijze omgekomen waren, verscheen Ilippomenes. de zoon van Meg\'Arem, om zich aan de gevaarlijke proef te onderwerpen. De godin Aphrodite had hem echter drie prachtige gouden appelen geschonken, die hij gedurende den loop na elkander Atalante voor de voeten wierp. Verrast door het gezicht dier schitterende kleinoodiën, bukte zich de hem nasnellende Atalante om die één voor één op te rapen; maar zij verloor daardoor zooveel tijd, dat de gelukkige minnaar het eerst het doel bereikte. Hippomenes had de vlugge Atalante als bruid gewonnen, die zelve intusschen eene vurige liefde voor den schoenen jongeling had opgevat. Maar Hippomenes vergat aan zijne redster Aphrodite door offers den haar verschuldigden dank toetebrengen. De godin wreekte zich daardoor, dat zij de beide minnenden den misslag liet begaan van een haar gewijd bosch te ontheiligen. De straf bleef niet uit. Beiden werden in leeuwen veranderd, die nooit mochten paren.
ATE. (Grieksch), d. i. »de verblindingquot;, eene verderf aanbrengende godin, die met zachten, lichten tred over de hoofden der menschen heenwandelt en hen tot alle misdaden verleidt. Zelfs Zeus had zij bij de geboorte van Herakles in hare macht gekregen en hem er toe gebracht om door eenen overijlden eed Herakles aan Eurysfheus onderdanig te maken. Daarvoor slingerde Zeus haar toornig van den Olympos op de aarde, en zwoer, dat zij er nooit zou terugkeeren. Sedert dien tijd zwerft zij met verbazende snelheid over de aarde; zij verleidt de menschen tot het kwaad en straft hen als zij het hebben begaan. Zoo treedt zij op het gebied van Nemesis, Dike en Erinnys.
ATHAMAS. (Grieksch) Ook omtrent dezen heros waren zóó verschillende mythen in omloop, dat het moeilijk valt ze tot één samenhangend geheel te vereenigen. De meest gewone sage luidde aldus: Hij was een der zonen van Aiolos, koning van een gedeelte van Boiotië en was gehuwd met Neplièle, d. i. wde wolkquot;, een wezen van goddelijke afkomst, die hem twee kinderen schonk, Phrixos en Belle, wier levenslot zeer treurig was. WantAthamas verstiet hunne moeder uit liefde tot Ino, eene stervelinge, eene dochter van met wie hij een tweede huwelijk sloot. Nephele
verliet hem en Athamas bleef met Ino leven. Deze schonk haren gemaal twee zonen, Learchos en Melikertes, maar voor de kinderen van het eerste huwelijk was zij eene slechte stiefmoeder; zij bedacht allerlei boosaardige listen om hen uit den weg te ruimen
131
9*
Athamas.
132
Toen er nu misgewas in het land ontstond, kocht zij de gezanten, die ten gevolge daarvan naar het orakel gezonden werden, om, en liet hen tot antwoord terugbrengen, dat, om de ramp te doen wijken , de kinderen van Nephele aan de goden\'moesten geofferd worden. Reeds was de bedrogene Athamas op het punt om het offer te laten volbrengen, toen de van bescherming ontbloote kinderen hunne moeder op den Olympos om hulp aanriepen; deze zond hun terstond eenen ram met eene gouden vacht, dien zij moesten bestijgen, en waarmede zij over zee in een ander land bescher-
ming moesten zoeken. Phrixos en Helle verlieten des nachts ongemerkt het ouderlijke huis; Helle had echter het ongeluk, onderweg, door de vrees voorde onstuimige golven, van den ram te vallen, en in de zee haren dood te vinden. Ter herinnering hieraan ontving de zee, daar, waar dit had plaats gehad, den naam van «Zee van Hellequot; of Hellespontos. Haar broeder Phrixos daarentegen bereikte gelukkig op den god-delijken ram het land Kolchis,
waar hij bij koning Aietes welwillend werd opgenomen. — Athamas verviel bij de ontdekking van de boosheid zijner vrouw in razernij, doodde haren zoon Learchos, en vervolgde haar zelve. (Zie Ino.) Met bloedschuld beladen, begaf hij zich op raad van het orakel naar Phthiotis in Thessalië. Daar huwde hij met Themisto, de dochter van Hypseus, die hem vier zonen schonk. — Onder de voornaamste afwijkingen van dit verhaal, die niet onvermeld mogen blijven, behooren deze, dat de hongersnood, die aanleiding gaf tot het raadplegen van het orakel, daardoor ontstaan was, dat Ino alle vrouwen had overgehaald om het koren , dat gezaaid moest worden, te roosteren en zij zelve dus moedwillig dien hongersnood had verwekt; verder, dat na het mislukte offer van Phrixos en Helle, Athamas zelf zou geofferd worden, doch dat ook dit offer werd belet en wel door Herakles. — De ge-heele mythe berust op den dienst van Zeus Laphystios. Ten tijde der Perzische oorlogen bestond in Thessalië de gewoonte, dat telkens de oudste uit het geslacht van Athamas wel niet geofferd werd, maar toch van de gemeenschap des volks was uitgesloten en zoo hij het Pry taneion, d. i. het huis der gemeente, betrad, werkelijk op het altaar van Zeus werd gedood. Onttrok zich een hunner door de vlucht aan zulk eenen dood, dan werd een ram in zijne plaats geofferd, even als het in Kolchis geofferde ram met de gouden vacht de plaatsvervanger van Phrixos was geweest. Later evenwel werd hierin deze wijziging
Athamas—Athena.
gebracht, dat een afstammeling van Phrixos in het Prytaneion aan Zeus Laphystios een offer bracht.
ATHENA. (Grieksch), eene der voornaamste godinnen uit de Grieksche godenwereld, eene godin des hemels, en wel van den helderen, klaren hemel, van de reine, zuivere bovenlucht (aether). Even rein als die lucht is ook zij zelve. Daarom quot;bleef hare maagdelijkheid steeds ongerept. — De lucht in Griekenland is merkwaardig door hare buitengewone reinheid, helderheid en doorzichtigheid; nergens heeft zij evenwel die eigenschappen in zulk eene mate als in het landschap Attika, waarin Athene gelegen is. Vandaar, dat dit land en die stad het lievelingsoord waren der godin en dat zij aan die stad door eenen onverbreekbaren band was verbonden, terwijl zij wederkeerig nergens grootscher en inniger vereering genoot. Maar dit sloot niet uit, dat haar eeredienst over geheel Griekenland was verspreid. Bijna ieder landschap kende haar in zijne geliefkoosde legenden eene voorname rol toe, Argos in die van Perseus en Diomedes, Korinthe in die van Bellerophon. Vooral ook het landschap Boiotië onderscheidde zich door de groote vereering, die daar aan de godin ten deel viel. Aan het meer Kopaïs, met name in de stad Alalkomenai was haar eeredienst van de alleroudste tijden af in hoog aanzien. Ook op de kusten van klein-Azië, in het Trojaansche land en in Lydië werden vele van hare beroemdste tempels aangetroffen. Kortom overal, waar Grieken zich neergezet hadden, hetzij in Azië of in Libyë, in Italië of op Sicilië werd Athena vereerd als eene waardige, krijgshaftige en weldoende godin.
Wat haren naam betreft, zoo schijnt men een onderscheid te moeten maken tusschen Athena en Pallas Athena, zooals zij zeer dikwijls bij de dichters Hesiodos en Homeros wordt genoemd. De naam Pallas schijnt oorspronkelijk als een praedi-catief adjectief vóór Athena gevoegd te zijn en haar aangeduid te hebben als de lanszwaaiende godin, eene symbolische voorstelling van hare macht over den bliksem.
Ook de mythen, die betrekking hebben op den oorsprong van Athena duiden haar aan als eene godin, die eene geweldige macht bezit over alle verschijnselen des hemels, maar tevens als eene liefelijke godin, die alom zegen verspreidt door de akkers vruchtbaar te maken, het geslacht der menschen te vermeerderen en optevoeden, en dat alles zonder iets prijs te geven van hare geheel eenige reinheid. — Omtrent de afkomst der godin waren verschillende mythen in omloop. Een oude bijnaam van Athena was Tritogeneia. Deze naam duidt haar aan als eene godin, ontstaan uit het water, en dit is vrij natuurlijk, daar volgens Homeros alle dingen en alle goden hunnen oorsprong aan het water hebben te danken. De watermassa, die Triton genoemd werd kwam in de ééne mythe voor als een meer, in de andere als eene rivier. Nu eens dacht
133
Athena.
men zich de plaats daarvan in Boiotië, dan weêr in ThessaliS r ja zelfs werd door de meesten naar Afrika, naar Libyë de plaats verlegd, waar Athena uit de baren zou zijn opgerezen. Deze voorstelling had hierin haren grondslag, dat uit en door het uit de diepte opbruisende water de lucht, de hemel en al de schitterende verschijnselen, die zich aan den hemel voordoen, ontstaan zijn, en zij had tengevolge dat Athena het meest of althans zeer dikwijls vereerd werd -aan de boorden van meren, of aan de oevers van rivieren. Vooral was dit het geval in Boiotië, b. v. in de reeds genoemde stad Alalkomenai. Ook in het door bergen geheel van het overige Griekenland afgesloten Arkadië en in Lydië was deze Athena Tritogeneia, de uit de wateren ontsprotene, eene godin, die in het hoogste aanzien stond.
Eene geheel andere mythe omtrent hare geboorte heeft deze perste geheel op den achtergrond geschoven. Reeds de Ilias van Homeros kent Athena als de liefste dochter van Zeus. Zij is diegene van zijne kinderen, die z^n grootste vertrouwen geniet; alle moeilijkheden, die Zeus te overwinnen heeft, worden door hare daden overwonnen. Zeus spreekt tot haar als tot zich zeiven. Zij beiden zijn één. Obrimopatrê heet ze daarom, »de dochter van eenen sterken vader.quot; Die innige verhouding tusschen Athena en Zeus wordt symbolisch uitgedrukt door het meest bekende verhaal, dat omtrent hare geboorte onder de Grieken in omloop was, dat ze namelijk uit haren vader zou geboren zijn. Zeus had, zoo luidt deze sage, zijne eerste gemalin Metis (d. i. »de schranderheidquot;) verslonden, omdat hij vreesde, dat zij hem eenen zoon zou baren, die hem de wereldheerschappij , welke hij zich met zooveel moeite verworven had, weêr zou ontrukken. Ten gevolge van die daad bracht hij na eenigen tyd Athena of Pallas Athena ter wereld, die volwassen en gewapend uit zijn hoofd te voorschijn trad. Toen het oogenblik gekomen was, waarop zij het levenslicht zou aanschouwen, moest Hephaistos, of volgens eene andere mythe
13é
Athena.
Prometheus, het hoofd van Zeus vaneénsplijten, en nu sprong zij daaruit met opgeheven lans onder het aanheffen van een krijgslied te voorschijn. Eene geweldige omwenteling in de natuur, eene hevige aardbeving en een even heftig opbruischen der zee gingen met de geboorte van Pallas Athena, die ook de geweldige godin des oorlogs zou zijn, gepaard. — De eerste der hiernevensgaande afbeeldingen stelt deze geboorte van Athena voor.
Ifi volle wapenrusting trad Athene uit het hoofd van Zeus te voorschijn. Van nature is zij dus bestemd tot godin des oor-logs; maar zij is niet gelijk aan den woesten Ar es. Zij beschermt den staat, die in oorlog gewikkeld is, wanneer die oorlog dienen moet tot rechtmatige afweering van den aanval van vreemden, of ook, wanneer hij ter wille van hoogere belangen ondernomen is en eene bekwame en verstandige leiding van den krijg den staat voordeel kan aanbrengen. Legt zij hare wapenen af, dan is er vrede op aarde. Dat duidt de mythe aan door te verhalen, dat, zoodra zij, uit het hoofd baars vaders getreden, de opgeheven lans naar de aarde had gebogen, de lucht opklaarde. Op het eiland Khodos wist men te spreken van een\' gouden regen, dien Zeus bij hare geboorte over het eiland had uitgestort, hetgeen natuurlijk eene zinnebeeldige uitdrukking is voor het neerdalen van het zuivere licht van den aether op de aarde.
Dezelfde zinnebeeldige voorstelling, welke ten grondslag ligt aan deze verhalen omtrent de geboorte van Athena, treft men ook aan in hare voornaamste attributen en symbolen, de Aigis en het G or genei on \\ de Aigis, het schild, of het pantser, of de mantel, die Zeus en Athena gezamenlijk bezitten, het Gorgoneion , het in het midden daarvan geplaatste hoofd der Gorgo Medusa, beide voorstellingen van de dichte wolk, die den donder en den bliksem in zich bevat, en dus tevens van de duisternis, waaruit het licht geboren wordt. Hoewel het hoofd van Gorgo zijne plaats verkreeg op de Aigis, die aan Zeus toebehoorde, was het toch dooi Perseus aan Athena geschonken en het was dan ook een der attributen, zonder welke de godin nooit werd gedacht of voorgesteld. Vooral geldt dit van de voorstelling der godin te Athene, en in de eerste plaats op de Akropolis, de burgt der stad, die allengs geheel aan den dienst dezer godin werd gewijd. Aan den zuidelijken muur der Akropolis zag men een groot, verguld Medusahoofd op eene Aigis, dat diende om de verschrikking aanteduiden, waarmede Athena als Promachos, als schutsgodin barer lievelingsstad de vijanden van hare muren zou verdrijven.
Een bijnaam, die door de dichters zeer dikwijls aan Athena gegeven werd, glaukopis, d. i. »de godin met schitterende oogenquot; en de uil, die deze eigenschap met haar deelt, en steeds als
135
Athena.
haar trouwe begeleider wordt voorgesteld, hebben ook betrekking op de lichtgevende godin van den reinen, helderen aether.
Het nauw verband, waarin zij tot dien aether staat, blijkt ook uit de symbolische plechtigheden bij verschillende harer feesten. Nergens werden die feesten in grooter getale en met meer luister gevierd dan in Attika, met name te Athene. Op de akropolis had zij twee tempels, genaamd het Erechtheion, en het Parthenon. Van beide zijn nog aanzienlijke overblijfselen tot op onzen tijd bewaard gebleven. In het Erechtheion bewaarde men het oudste houten beeld van Athena, dat heette uit den hemel gevallen te zijn, en de gedenkteekenen van haren strijd met Poseidon om het bezit van het landschap Attika. Het Parthenon was. zooals zijn naam aanduidde, de tempel der «maagdelijke godin.quot; Daar was haar beroemdste beeld, door Pheidias (j 431 v. Chr.) vervaardigd, daar waren de heerlijkste beeldhouwwerken, alle den lof der godin verkondigende, daar werden de staatsgelden en de staatsarchieven bewaard. — Een van de oudste sagen, die de Atheners omtrent hunne godin wisten te verhalen, betrof de liefde, welke Hephaistos voor haar had opgevat. Ofschoon de godin de aanzoeken van den god afwees, ontstond toch uit de vurige begeerte van den god om haar te bezitten een wezen , half slang en half mensch, Erechtkeus of Erichthonios genaamd. De kiem, die eenmaal aan dit wezen het aanzijn schenken zou, was, zoo luidde het verhaal, door Athena in eene vlok wol gehuld en op de aarde nedergeworpen. Hot is duidelijk, dat we hier met eene zinnebeeldige voorstelling van een zeer gewoon natuurverschijnsel te doen hebben. Uit den hee-ten bodem der aarde, hier zinnebeeldig door Hephaistos voorgesteld stijgen onreine dampen tot den reinen aether op. Deze wordt daardoor niet bezoedeld, maar zij blijven in een wollige wolk gehuld daar beneden hangen tot ze als bevruchtende regen weêr op aarde nederdalen. Zie verder onder Er echt hem.
Het spreekt van zelf, dat Athena als godin der natuur eenen grooten invloed uitoefende op den landbouw, op het gedijen van het zaad, en daarom in den loop des jaars op verschillende wijzen werd aangeroepen en met verschillende feesten gëeerd. In den zaaitijd werd wel voornamelijk Deme-ter gehuldigd, maar van de drie heilige ploegen, waarmede het teeken gegeven werd, dat de zaaitijd was aangebroken, waren er twee aan Athena gewijd. (Zie Buzyges.) Ook bij het ontkiemen der vruchten wendde men zich tot Athena om verderen zegen. Voorts werd door eene gansche reeks van plechtigheden en gebruiken, meest alle van somberen aard, door reinigingen en verzoeningen de hulp der godheden van den aether afgesmeekt tegen de verzengende hitte van de zonnestralen in den zomertijd. Hiertoe behoorden de Plynterièn en Kallynterièn, welke in de maand Thargelion (Mei) werden gevierd. Dan werd de jieplos, het schoon bewerkte kleed, van het oude beeld der go-
136
Athena.
din afgenomen en het beeld zelf gewasschen, eene plechtigheid, waarmede niet alleen op reiniging gedoeld werd, maar ook op de in dien tijd voor de zaadvelden zoo noodige vochtigheid. In Juli vierde men de Skirophoriën. Dan werd het beeld van Athena met gips, met kalkaarde bestreken. Nog ten huidigen dagen is het fijne stof daarvan, als de heete zomertijd is aangebroken eene plaag voor het landschap Attika. Dan werd een groote optocht gehouden, waarbij de priesters en priesteressen groote zonneschermen droegen, om de gloeiende zonnehitte te keeren. Ook op dit feest zocht men dus bij Athena bescherming tegen de kwade gevolgen der verschroeiende stralen van de zon. Eveneens stond het feest der Ersephoriën. of Arrephorièn (Zie aldaar.) met Athena als godin der natuur in verband, en dit kan ook gezegd worden van het grootste feest, dat ter eere der godin in Athene gevierd werd ten tijde van den oogst, van de Panathenaiën. Bij dit feest, dat in pracht door geen der andere ook maar in de verste verte geëvenaard werd, trad langzamerhand de ethische beteekenis van Athena op den voorgrond. Toch bleven ook daarbij de gaven , die zij als godin der natuur geschonken had in gedachtenis, vooral het geschenk van den olijfboom. Oude mannen en vrouwen droegen bij den plechtigen optocht, die ter gelegenheid van de Panathenaiën gehouden werd, olijftakken in de handen en degenen, die in den wedstrijd op dit feest hadden gezegevierd, werden met olijftakken van den heiligen boom bekranst en kregen tot belooning kruiken met olie, van dien boom gewonnen. Zie Panathenaiiin. Eindelijk werd ten tijde van den wijnoogst bij de Oschophoriën naast de godheden, wien de wijnbouw meer in het bijzonder ter harte ging, ook Athena dankbaar herdacht als de godin, die aan het gansche landschap zegen en vruchtbaarheid schonk.
Letten we nu op de beteekenis van Athena als ethische godin, gaan we hare betrekkingen na tot het leven en werken der menschen, dan hebben we haar vooreerst te beschouwen als eene godin des oorlogs. Het zijn voornamelijk de oudere hymnen en sagen, die dezen trek van haar wezen op den voorgrond stellen. Als Athena Fromachos, d. i. als de godin, die ook in den strijd de stad zou beschermen en verdedigen, werd zij op de burgt van Athene vereerd. In Boiotië, in Makedonië was het vooral de godin des oorlogs, aan wie men hulde bracht. Dikwijls wordt zij dan ook naast Are* genoemd. De grootste helden der oudheid staan onder hare voortdurende bescherming. Perseus en Bellerophon, de aitolische Tj/deus. de uit den stam der Minyers gesproten la.ion en de nationale heros van gansch Griekenland, Herakles. allen mochten ze zich in haren steun en hare bescherming verheugen. In den Trojaanschen oorlog stond zij Achilleus, Diomedes en Odysseus trouw ter zijde. — Met de helden beklimt zij soms den strijdwagen, met hare
137
lans velt zg alles, wat haar in den weg treedt, zelfs doet zij die goden wijken, die voor haar in kracht moeten onderdoen. Haar moed blijft haar altyd bil, maar niet minder hare tegenwoordigheid van geest; zelfs in het uiterste gevaar blijft zij kalm en onverschrokken. En is de strijd geëindigd en het gevaar geweken, dan verkwikt en sterkt en beloont zij de helden, die zij liefheeft en die zich harer waardig hebben gedragen. — Tus-schen haar en Ares, den god van den woesten strijd, is een groot onderscheid. Haar is het niet te doen om te strijden; zij stormt niet als eene zinnelooze los op het wildste slagge-wc el; kalmte, overleg, vastberadenheid schenken haar de overwinning . wanneer zy ten oorlog trekt ter verdediging van heilige rechten of ter bereiking van een edel doel. Geheel tegenover staat in dit opzicht Aphrodite. Athena is de krachtige sterke godin. Aphrodite de krachtelooze, die de kunst des oorlogs niet verstaat. Deze Athena brengt steeds de overwinning met zich mede. Zij is daarom bijna identisch met Nike, de godin der overwinning. (Zie aldaar.)
Ook naast Poseidon wordt zij vereerd, omdat zij even als deze eene godheid is, die behagen schept in hen, die zich aan de zeevaart wijden en in hen, die de onstuimige kracht van het paard weten te temmen en aan zich dienstbaar te maken. Als Hippia, de godin der paarden en ruiters werd zij op eenen heuvel van het in de onmiddelijke nabijheid van Athene gelegen vlek Kolonos vereerd; op de zuidpunt van Attika, het voorgebergte Sunion, bracht men haar hulde als de beschenngodin van hen, die de zee bevaren. In Athene had zij aan Erich-thonios geleerd de paarden voor den wagen te spannen; te Ko-rinthe verhaalde men, hoe zij het geweest was, die aan Belle-rophon had getoond, hoe hij het gevleugelde paard Pegasos temmen moest. Op verschillende plaatsen roemde men haar en Poseidon als de godheden, die de paardenteelt onder hunne hoede nemen en den mensch leeren zich het paard dienstbaar te maken. Als beschermster der zeevarenden deed zij zich kennen, toen zij voor Danaos het schip met vijftig roeiriemen bouwde, waarmede hij uit Egypte naar Griekenland vluchtte. Eveneens, toen zij de Ar go bouwde of hielp bouwen, het schip waarmede lason en de zijnen uittrokken om het gulden vlies uit Kolchis te halen. Ook het houten paard voor Troje , dat door of op raad van Athena gebouwd werd en het middel werd, waardoor de Grieken eindelijk de stad binnendrongen, heeft betrekking op deze zijde van het wezen der godin. Natuurlijk stonden alle deze voorstellingen onmiddelijk in verband met de wolken, die zich aan den aether vertoonen en die zoo dikwijls met snelle paarden of vlugge schepen worden vergeleken.
Groote eer genoot Athena ook als eene godin van de werken en de kunsten des vredea, waardoor zij hen, die haar huldig-
138
•Athena.
den en vooral haar lievelingsland gelukkig maakte. Dit deed ze vooreerst door de zorg voor het lichamelijk welzijn der inwoners. Vooral in de sage van Erichthonios wordt gedoeld op den dubbelen zegen, dien zij aan Attika schonk door het gedijen der vruchten en het heerlijk opgroeien der jon-
Ïelingschap. Zij is dus de beschermster der jongelingen, a meer dan dat. Een bezoek door hare priesteres gebracht werd gerekend den echt te bevorderen. Jonggeborene kinderen hing men slangen om, uit goud vervaardigd, ter gedachtenis aan de wonderbare geschiedenis van Erichthonios. Zij had dezen vanelingschap. Zij is dus de beschermster der jongelingen, a meer dan dat. Een bezoek door hare priesteres gebracht werd gerekend den echt te bevorderen. Jonggeborene kinderen hing men slangen om, uit goud vervaardigd, ter gedachtenis aan de wonderbare geschiedenis van Erichthonios. Zij had dezen van Gttia (de Aarde), zijne moeder, tot zich genomen om hem te verzorgen en te verplegen. Zoo blijft zij ook voor de kinderen zorg dragen. Op Delos wist men te verhalen, hoe zij Leto had bijgestaan, toen deze Apollo en Artemis ter wereld bracht. — Maar als godin van den helderen hemel en van de zuivere, gezonde lucht werd zij ook vereerd als Athena Hy-gieia, de gezondheid aanbrengende godin. Ziekten werden door haar afgeweerd. Zij zorgde voor de instandhouding en vermeerdering van het menschelijk geslacht. En terwijl aldus het huisgezin , de familie, onder hare hoede stond, werd zij natuurlijk daardoor ook de godin, die de grootere vereenigingder menschen, den staat, welke het huisgezin tot grondslag heeft, beschermt en bewaakt. Polias heette ze in die hoedanigheid, niet alleen in Athene, maar ook op verscheidene andere plaatsen van Griekenland. Bij haar zwoeren de leden van den raad in Athene hunnen eed, als een goede geest was zij in de volksvergaderingen tegenwoordig. De aloude rechtbank van den Areiopagos was door haar toedoen gesticht en door die stichting had zij de Erinnyën , die vroeger godinnen der wraak waren geweest, weten te verzoenen en haar gemaakt tot Eumemden, tot welgezinde godheden, die zegen en voorspoed over het land wilden verspreiden. Ook daar, waar Grieksche stammen zich door een verbond nauwer aanéénsloten was het Athena, die aan het hoofd van zulk een verbond stond en het overal met raad en daad steunde en beschermde.
Verder schreef men aan Athena toe de invoering van sommige bepaalde takken van cultuur en van sommige kunsten. Hier moet in de eerste plaats gewag gemaakt worden van den teelt van den olijfboom. Aan den verbouw daarvan knoopt zich de sage vast van den strijd, dien Athena met Poseidon om het bezit van Attika heeft te voeren gehad. Toen zij over dat bezit in twist geraakten, bepaalde Zeus, dat het landschap aan dengene van hen zou worden toegewezen, die het met het nuttigste geschenk begiftigen zou. Poseidon schiep daarop öf het paard, of door met zijnen drietand tegen de aarde te slaan eene bron van zout water, Athena daarentegen den olijfboom. De goden wezen den prijs aan Athena toe en sinds dien tijd was de olijfboom baar boven alle andere boomen geheiligd. De boom, welken zij had doen ontstaan, stond in de onmiddelijke nabijheid van
139
Athena*
het Erechtheion en had eene levenskracht, die niet vernietigd kon worden. Toen de Perzen na de inneming der stad. onder Xerxes den tempel en ook den boom verbrandden, ontsproten terstond weêr nieuwe loten uit den bodem. Ook op andere plaatsen in Attika trof men bepaalde aan de godin gewijde olijf-boomen aan, zoo stonden er b. v. in de Akademie, een op korten afstand van Athena gelegen tuin, twaalf olijfboomen, die öf ook rechtstreeks aan Athena haar bestaan te danken hadden, öf voor loten van den olijfboom op de Akropolis werden gehouden. Ook buiten Attika was overali deze boom aan Athena geheiligd. —
Wegens de verschillende kunsten, wier invoering aan haar werd toegeschreven, gaf men haar den bijnaam van Erganê, d. i. win alle kunstenquot; — men had hier voornamelijk het wven en spinnen op het oog — «wel ervaren.quot; Bij Homeros wordt menigmaal van de kunstige werken van Athena gewag gemaakt, van sierlijke kleederen, die zij öf voor zich zelve, öf voor de helden, die zij beschermde, vervaardigd had. In Klein-Azië ontstond daaruit de sage van haren wedstrijd met Arachne, (Zie aldaar.) die zich met de godin in kunstvaardigheid had willen meten en tot straf daarvoor in eene spin veranderd was. — Van hier ook, dat het grootste geschenk, hetwelk haar jaarlijks door de Atheners gebracht werd, in een prachtig bewerkt kleed (peplos) bestond. (Zie Panathe-naiën.) Ook de Trojaansche vrouwen — de dienst van de Trojaansche Athena had trouwens zeer veel overeenkomst met die der Grieksche — brachten om de godin te verzoenen haar het schoonste van hare kleederen ten oiïer. — Doch niet alleen spinnen en weven leerde zij aan de menschen, zij schonk hun ook de hark en den ploeg en leerde hen den stier te gebruiken bij den akkerbouw; alle kunstige arbeid, vooral die, welke besteed werd aan het vervaardigen van vrouwelijke sieraden vond haren oorsprong in Athena; ja ook de timmerman, de goudsmid, de wagenmaker, de pottenbakker en de scheepstimmerman konden hare hulp niet ontberen. De Romeinsche dichter Ovidius voegt hier nog bij den volder, den verwer, den schoenmaker om aanteduiden, dat alle kunstenaars en alle handwerkslieden van haar hulp en steun moesten ontvangen.
Voorts werden haar uitvindingen toegeschreven op het gebied van de muzyk en den dans. Zij had het eerst de fluit bespeeld en Lydië en Boiotië wedijverden om de eer van het eerst de toonen daarvan gehoord te hebben. Eene legende, die wellicht aan dien wedijver haar ontstaan te danken had. verhaalde dat Athena het fluitspel had laten varen, toen ze in het water eener beek gezien had, dat het opblazen barer wangen haar gelaat mismaakte. De door haar weggeworpen fluit werd gevonden en meêgenomeu door den Sileen Marsyas. Toen hij haar begon te bespelen, werd hij echter door Athena bestraft. — Ook de krijgstrompet was door haar uitgeven-
140
Athena.
den. Eveneens een krijgsdans, de pyrrhiche, dien zij zelve het eerst gedanst had ter viering van de overwinning op de Giganten behaald en die daarom ter harer eere bij de Panathe-naiën telken jare werd opgevoerd.
Eindelijk is zij, de godin van den reinen, helderen aether, ook de godin van de helderheid van geest, van het bedaard en kalm overleg. Daarom is zij Juist de beschermgodin van den bedachtzamen en vindingrijken Odysseus, daarom komt zij in den strijd tusschen Achüleus en Agamemnon den eerste tot kalmte en bedaardheid vermanen, daarom is zij de godin geworden der wijsgeeren en van alle beoefenaars der wetenschap. Die trek in haar wezen trad vooral in Athene op den voorgrond. Dit laat zich verklaren door de groote zuiverheid en helderheid van de lucht van Attika, die ook op de vermogens van den geest gunstig terugwerkte. Het was deze eigenschap ook, die Athena door de innigste banden aan haren vader Zeus, verbond. Zij is als het ware de personificatie van de schranderheid van Zeus. Dit belet evenwel niet, dat zij somtijds aan listige plannen, die tegen haren vader gesmeed worden, deelneemt. (Zie Zeus?)
Onder Aphrodite is reeds de reden vermeld, waarom Athena in den Trojaanschen oorlog partij koos tegen de Trojanen. Zij kon het aan Faris niet vergeven, dat hij den appel, die voor »de schoonstequot; bestemd was, niet aan haar had toegewezen. Niet alleen Paris, maar ook al zijne landgenooten, hadden dientengevolge voortdurend van haren haat en hare vervolgingen te lijden. —
In hoeverre de dienst der Egyptische godin Neith of Phoenicische invloeden op de oorspronkelijke vorming en ontwikkeling van de voorstellingen der Grieken omtrent Pallas Athena invloed hebben uitgeoefend, valt moeilijk te bepalen. Zeker is het, dat de figuur van Athena, zooals zij ons in de gedichten van Homeros geschilderd wordt, een echt, eigenaardig Grieksch karakter bezit en dat daarin geene sporen van vreemden invloed te herkennen zijn.—
Wat nu de atbeeldingen der godin betreft, deze waren natuurlijk in alle streken, die door Grieken werden bewoond, zeer talrijk. Van de oudere beelden, wier houding nog niet de losheid en natuurlijkheid der latere Grieksche kunstwerken bezat, stelden sommige de godin zittende voor, als de godin des vredes, meestal met een spinnewiel aan hare zijde. Andere beelden toonden haar met opgeheven lans en uitgestrekt schild als godin des oorlogs. Zulke beelden noemde
141
Athena.
men gewoonlijk PaUadién. Van het voortdurend bezit daarvan hing het heil en het behoud van den staat af. Zulk een Palladion werd aan de Trojanen door Odysseus met behulp van Diomedes ontvreemd. Athene, Argos, de meeste steden van beneden-Italië, ja zelfs Rome roemden op het bezit van zulk een Palladion. Die beelden waren , naar men zeide, uit den hemel gevallen en omtrent het vinden daarvan en de zonderlinge lotgevallen en omzwervingen van sommige hunner was een groot aantal sagen in omloop. — Tot die oudere beelden kan men ook het Athenabeeld rekenen, dat bij den tempel der godin op het eiland Aigina in het jaar 1811 gevonden werd en thans in de glyptotheek te München wordt bewaard. — Hoe goed het beeld van Athena aan alle Grieken, althans aan alle Atheners, bekend was, blijkt uit het verhaal, dat Peisistratos, uit Athene verdreven, zich in de stad liet terugvoeren op eenen wagen, gezeten naast eene vrouw, die met al de attributen der godin Athena was getooid en dat de Atheners hem opnamen, meenende, dat hunne godin zelve hem had teruggebracht.
fï De latere, schoonere beelden van Athena droegen alle het type, dat aangenomen werd door den groeten beeldhouwer Pheidias. Drie beelden van Athena door dezen beeldhouwer vervaardigd trokken in de oudheid vooral de aandacht, vooreerst het beeld in het Parthenon uit goud en ivoor samengesteld, ten tweede het reusachtige en toch schoone bronzen beeld van Athena Proma-chos op de akropolis, dat vervaardigd was uit den buit bij Marathon behaald en eindelijk een bronzen beeld, dat door Atheensche kolonisten op het eiland Lemnos was opgericht en daarom de Lemnische Athena genoemd werd. De bevalligheid van dit beeld was zoo groot, dat men daar de godin »de schoonequot; pleegde te noemen. Het stelde Athena voor als de kunstvaardige godin des vredes. Geen helm dekte haar hoofd, doch de maagdelijke schroom op haar gelaat uitgedrukt was het schoonste sieraad, dat de beeldhouwer aan haar hoold geven kon.
Ook de bustes, beelden en afbeeldingen van de latere Grieksche kunst laten zich in twee hoofdgroepen verdeelen, waarvan de ééne de godin als eene godin des oorlogs voor-
142
Athena—Atlantis.
De laatste der in den tekst van dit artikel gevoegde afbeeldingen stelt het oordeel van Paris voor.
ATHOS. (Grieksch), een der meest bekende Giganten, die met de goden krijg voerden en den hemel bestormden. Hij nam eenen berg in Thracië op en slingerde dien naar de goden; door den bliksem van Zeus afgewend kwam deze echter te recht op Akte. de uiterste der drie in zee uitstekende punten van het Macedonische schiereiland Chalkidike, terwijl Athos op de punt Pallêne stond. De berg kreeg op de plaats, waar zij voortaan stond, den naam van dengene, die hem geworpen had.
ATLANTEDEN. (Grieksch) de zeven dochters van Atlas. Zie de beide volgende artikelen en Pleiaden.
ATLANTIS. (Grieksch), Solon, de Athener, had, naar wij bij den wijsgeer Plato lezen, van Egyptische priesters vernomen, dat in den Oceaan in het Westen, vóór de zuilen van Her aides (de straat van Gibraltar) eens een eiland gelegen had, Atlantis gz-naamd, grooter als Azië en Libyë te samen en daarbij verscheidene andere eilanden, die door dat groote als ware het een deel van het vaste land, werden omgeven. Atlantis was dicht bevolkt en alle heerlijkheden waren er te vinden, die gewoonlijk aan fabelachtige landen worden toegeschreven. De machtige vorsten van dat eiland drongen door tot in Europa en Libyë; alleen de Atheners en hunne bondgenooten slaagden er in hen met goed geluk te wêerstaan. Later vervielen de bewoners tot allerlei kwaad en eene aardbeving gepaard met eene overstrooming bedolf in éénen nacht en éénen dag het gansche eiland onder de baren. Sinds dien tijd is de zee op de plaats, waar het lag, zóó vol slijk, dat zij daar onbevaarbaar is geworden. Als sporen ot overblijfselen van Atlantis vond men in lateren tijd nog zeven kleine en drie zeer groote eilanden op de Westkust van
143
stelt, de andere haar de attributen geeft, die aan Athena Er-ganê passen.
Atlantis—Atlas.
Libyë, wier inwoners nog de herinnering aan den rijkdom van Atlantis en aan de groote macht hunner voorvaderen bewaarden. Die zeven eilanden doen hier denken aan de zeven dochters van Atlas, die Atlantiden (enkelv. Atlanth) genaamd werden, te meer, daar een der eilanden den naam van Meropis schijnt gedragen te hehhen, een naam, die klaarblijkelijk in verband staat met dien van Merope, eene der dochters van Atlas. We zijn dus hier geheel op het gebied der mythologie en het schijnt een hope-looze arbeid te zijn, om met zekerheid te willen bepalen, welke zeven eilanden de sporen van dat fabelachtige eiland zouden hebben bewaard. Of hier een vaag gerucht van het bestaan van een westelijk halfrond aan de mythe ten grondslag ligt, kan evenmin met zekerheid uitgemaakt worden.
ATLAS. (Grieksch), de zoon van den Titan lapetos en de Oke-anide Klymene, de broeder van Prometheus en vader der Atlantiden of Pleiaden. Hij was de drager van het hemelgewelf. Want toen de Titanen zich tegen de goden begonnen te verzetten en den hemel bestormden, werden zij door Zeus overwonnen en in den Tartaros geslingerd. Tot straf daarvoor, dat Atlas aan het oproer deel genomen had, werd hij veroordeeld om het geheele gewelf\' des hemels op zijne schouders te dragen. Gewoonlijk stelde men zich hem voor in het verre Westen, waar men het éene uiteinde der aardschijf zocht, in het noordwesten van Libyë, waar het tegenwoordige Atlasgebergte gelegen is. In zijne nabijheid bevonden zich de beroemde tuinen der Hesperiden, zijne dochters. Toen Herakles den last ontving, om de gouden appelen uit dezen tuin te halen, ging hij naar Atlas, en verzocht dezen ze voor hem te zoeken, hem aanbiedende, om zoolang den hemel op zijne schoaders te nemen. De Titan vervulde zijnen wensch, liet den ontzettenden last op de schouders van Herakles glijden, die naast hem nederge-knieldwas, en begaf zich op weg. De vrijheid behaagde hem echter zoozeer, dat hij, toen hij met de geplukte appelen terugkeerde, zich niet weder terstond onder den last wilde bukken , maar zijn voornemen te kennen gaf om eene tweede reis te doen en de appelen zelf naar Eurystheus, die ze verlangd had, naar Griekenland te brengen. Herakles vreesde ondertus-schen, dat Atlas lust zou krijgen om voor altijd uitteblijven hij bediende zich daarom van eene list, en verklaarde, dat hij niets tegen zijne begeerte intebrengen had; hy verzocht Atlas evenwel om den hemel slechts voor een oogenblik vasttehouden. opdat hij een kussen op zijne schouders leggen en eene gemakkelijke houding zou kunnen aannemen. Zoodra de ontzaglijke last weder op de schouders van den bedrogen Titan lag, greep de bevrijde plaatsvervanger de appelen en snelde weg. — Eene andere mythe verhaalt, dat Perseus na het dooden der Gorgo Medusa ook bij Atlas kwam, en van hem een vriendelijk onthaal als gast begeerde. Deze echter sloeg dit verzoek
144
Atlas—Atrens.
af, ofschoon hij daardoor de in dien tijd heilige wetten der gastvrijheid schond. Perseus strafte den Titan door hem het afgrijselijke Medusahoofd voortehouden, waardoor de reus oogen-blikkelijk tot eenen berg versteende. Volgens anderen zou de Gorgo zelve hem in eenen berg veranderd hebben.— Een veel later verhaal, dat kennelijk niets anders is dan eene onhandige poging om de mythe te verklaren, maakt Atlas tot een machtig koning, die groote kennis van de sterrekunde bezat en het eerst een hemelbol had vervaardigd. — Het schijnt, dat Atlas veeleer beschouwd moet worden als het symbool van moedig volharden en standvastig streven. — Zijne genealogie wordt door bijna iederen schrijver anders opgegeven, naarmate men hem met andere personen of geslachten of landschappen in betrekking wilde brengen. Van zijne dochters, de Pleiaden, was althans ééne, Maia, eene Arkadische godheid. Vandaar dat men Atlas ook naar Arkadië als koning verplaatste en te Tanagra in Boiotië de plaats kon aanwijzen, waar hij had zitten peinzen over de dingen, die op en onder de aarde zijn.
ATKBIDEÏJ. {Atriden.) (Grieksch), de zonen van Atreus, Agamemnon en Menelaos. Zie het volgend artikel.
ATREUS. (Grieksch), de kleinzoon van TantMox en de zoon van Tel ops. koning van Elis, en Hippodameia. dochter van Oinomaos, en de broeder van Thyestes, de vader van Agamemnon en Menelaos. Opgestookt door hunne overige broeders en hunne moeder vermoordden de beide oudsten, Atreus en Thyestes, hunnen stiefbroeder Chryaippos. dien Pelops verwekt had bij de nymph Axioche. Beiden werden hierop door den vertoornden Pelops verjaagd. Na verschillende omzwervingen kwamen zij te Mykenai bij Sthenelos, die met eene hunner zusters gehuwd was. Toen naderhand diens zoon Eurystheus in den strijd tegen de Herakleiden viel, volgde Atreus, die in zijne afwezigheid het bestuur gevoerd had, hem op. Van dien tijd af aan kwam er twist tusschen Atreus en Thyestes over de heerschappij. Wie het gouden lam bezat, [Hennes had namelijk eens aan het geslacht van Pelops een gouden lam ten geschenke gegeven, om zich te wreken over den dood van zijnen zoon Myrtilos (Zie aldaar.), want hij voorzag, dat het bezit van dit lam niets dan naijver en twist zou teweegbrengen). kreeg daarmede tevens de heerschappij. Daarom knoopte Thyestes eene misdadige lietdesbetrekking aan met de gemalin van Atreus, Aërope. Deze was eerst de gemalin van Pleisthenes, den eigen zoon van Atreus geweest, en volgens sommigen bij hem reeds moeder van twee zonen, Agamemnon en Menelaos, en van eene dochter Anaxibia. — Dit is de aanvang dier reeks van gruweldaden in het huis van Tantalos, die door de Grieksche treurspeldichters zoo dikwijls behandeld zijn. — Toen Atreus van die misdaad kennis kreeg, lokte hij zijnen broeder met voorgewende vriendelijkheid in zijn huis, liet een feestmaal aan-
145
10
Atreus—Atropos.
richten en gaf bevel, de beide medegekomen zonen van Thyestes (Tantïdos en Pleisthenes) in het geheim te dooden en aan den vader als spijs voortezetten. Nadat de argelooze vader den afschuwelijken maaltijd genuttigd had, begon hij vurig te verlangen om zijne beide jonge zonen te zien, daar een bang voorgevoel zich van hem meester maakte; toen toonde Atreus hem de overblijfselen zijner vermoorde kinderen. Door schrik en ontzetting aangegrepen, spoedde Thyestes zich uit het huis zijns broeders; zelfs de zon, die nooit te voren zulke gruwelen aanschouwd had, keerde zich om op hare baan. Toen wegens de ijselijke misdaad het land door onvruchtbaarheid getroffen werd en het orakel Atreus gebood zijnen gevluchten broeder Thyestes terugteroepen, ging hij, overeenkomstig het gegeven bevel op reis, om hem te zoeken, en kwam op dezen tocht ook bij den koning Thesprotos, bij wien hij Pelopin, de dochter van Thyestes, zonder haar te kennen huwde, die reeds bij haren eigen vader zwanger was, en later Aigisthos ter wereld bragt; Atreus, wanende, dat Aigisthos zijn eigen zoon was, haalde hem over om Thyestes te dooden doch deze herkende Aigisthos bij tijds aan het zwaard, dat hij droeg, en dat Pelopia haren vader ontrukt had, toen hij haar verkrachtte. Thyestes maakte zich aan Aigisthos als zijn vader bekend en beiden vermoordden nu Atreus, terwijl deze op het strand der zee een offer aan de goden wilde brengen om hen te danken voor den dood zijns broeders, daar Aigisthos aan Atreus valschelijk had medegedeeld, dat hij de hem opgedragen taak met goeden uitslag had volvoerd. Hoewel in sommige legenden, zooals we boven reeds zagen, Agamemnon en Menelaos de zonen genoemd worden van Pleisthenes, worden zij toch door verreweg de meeste schrijvers en dichters als de Atreiden, de zonen van Atreus, beschouwd. — Wel wordt by de oudste dichters de rijkdom en grootheid van de afstammelingen van Pelops vermeld, maar bij hen is nog geen sprake van hunne twisten en ongelukken. Het schijnt, dat men eerst in betrekkelijk lateren tijd de ongelukken, die Agamemnon later troffen, hooger heeft opgehaald en voorgesteld als het onvermijdelijk gevolg eener aaneengeschakelde reeks van gruwelen en ongelukken, die het geslacht van Pelops, evenzeer als het Thebaansche koningsgeslacht, zouden hebben bezoedeld. — Het gebouw, dat reeds in de oudheid de schatkamer van Atreus en zijne zonen genoemd werd, is als een der oudste overblijfselen van Grieksche bouwkunst op de plaats, waar het oude Mykenai gestaan heeft, tot op onzen tijd bewaard gebleven.
ATKIÜEN. (Grieksch) Zie Atreiden.
ATEÖPOS. (Grieksch), «de onafwendbarequot; eene der drie Moiren, (Schikgodinnen) en wel die, welke den door hare beide zusters Klotho en Lachesis gesponnen levensdraad onherroepelijk afsnijdt,
146
Atropos—Auge.
zoodra de door het noodlot bepaalde tijd is afgeloopen. Men stelde haar voor als eene oude vrouw met eene schaar. (Zie Moir en.)
ATYS, ATIS, ATTIS. AÏTES of ATTIN. (Grieksch), een schoon jongeling geboren uit den amandelboom, die uit het bloed van Agdistis was gesproten. (Zie aldaar.) Hij werd door Kyhele (Zie aldaar.) bemind en toen hij eene sterfelijke vrouw wilde huwen door haar razend gemaakt, zoodat hij zich zeiven op gruwe-lijkc wijze verminkte en aan de wonden, die hij zich daarbij toebracht, onder een pijnboom liggende stierf. Hij werd echter in het leven terruggeroepen en tot god verheven. Steeds bleef zijn dienst zeer nauw met die van Kybele verbonden. Atys is wederom (even als b. v. Adonis) het beeld van de afwisselingen in het leven der natuur in zijn ontluiken en vergaan. Hem waren dan ook geheiligd vooreerst de pijnboom, die ook aan Kybele gewijd was, het symbool des winters; Atys was immers onder een pijnboom gestorven, ja volgens anderen zelf daarin veranderd. Maar ten andere was hem ook het viooltje gewijd, de eerste bode der jonge lente. De pijnboom en het viooltje speelden dan ook bij zijne feesten de hoofdrol. Op den eersten dag werd een pijnboom met viooltjes bekranst in zynen tempel gedragen, om daarmede symbolisch zijnen dood voortest dien, en tevens aanteduiden, dat hij uit dien dood weêr ontwaken zou. Dan werd hij in matelooze treurigheid gedurende eenige dagen gezocht onder wild geraas en geklaag en onder luidruchtig rumoer werd zijne verminking, die het symbool was van het te niet gaan der levenskracht, betreurd. Eindelijk werd hij wedergevonden en dan volgde op de woeste smart eene even uitgelaten vreugde.— De eeredienst van Atys was eigenlijk geen Grieksche eeredienst. Het v/as een Aziatisch element, dat in de Grieksche godenwereld was ingevoerd, maar dat geheel te huis behoorde bij de in zinnelijkheid verzonken bevolking van Phrygië en Lydië, die zich niet boven het aardsche koude verheffen en wier hoogste daad, waardoor zij trachtte zich met de godheid te verzoenen, was het voorbeeld van Atys te volgen en door verminking de beste levenskracht in zich zelve te dooden.
AUGE- (Grieksch), was de dochter van Aleon. den koning van Tegea in Arkadië en Neaira. Een orakel had aan Aleos voorspeld, dat zijne zonen door dengene, die uit haar gesproten was, zouden gedood worden. Daarom maakte hij haar tot priesteres van Athena en dreigde haar te zullen dooden, zoo ze zich met eenen man verbond. Herakles echter kwam op zijnen tocht tegen Augeias bij Aleos, werd door dezen in den tempel van Athena ontvangen, en beschonken geworden zijnde verbond hij zich met Auge, die dientengevolge zwanger werd. Toen Aleos hare zwangerschap bemerkte, gaf hij haar over aan Nauplios, met last om haar in zee te werpen; deze liet zich
147
10*
Auge—Augeias.
echter door hare schoonheid roeren en geleidde haar naar den koning \'Teuthras van Mysië, die het verlaten meisje als zijn eigen kind aannam. Volgens sommige verhalen baarde zij onder weg haren zoon en werd deze met haar naar Mysië gevoerd, volgens andere had zij hem reeds in den tempel gebaard en verborgen en was het kind, toen het daar gevonden werd, op last van Aleos op het gebergte Parthenion te vondeling gelegd, waar het eerst door eene hinde gezoogd en later door herders gevonden werd, die het met zich namen om het opte-voeden. Ook omtrent de ontvangst bij koning Teuthras zijn de overleveringen verschillend. Sommigen nemen aan, dat hij haar als kind aannam; anderen, dat hij haar tot zijne vrouw maakte. Dit laatste is evenwel niet te rijmen met het vervolg der legende, dat aldus luidt:
Nadat Telephos, zoo was het kind door de herders genoemd, volwassen was, vertrok hij om z^ne moeder optezoeken. De godspraak van Delphoi zeide hem, dat hij haar in Mysië vinden kon. Teuthras was bij de aankomst van den jongeling in een zwaren oorlog gewikkeld; deze hielp hem de vijanden verslaan, waarvoor de geredde vorst den overwinnaar tot erfgenaam van zijn rijk benoemde en hem met de hand zijner pleegdochter, die hij als zijn eigen kind beschouwde, wilde beloonen. Zoo geraakte Telephos in gevaar om onwetend zijne eigene moeder te huwen; gelukkig echter verzette zich Auge met zooveel standvastigheid tegen deze verbindtenis, dat zij zelfs naar een zwaard greep, om haren bruidegom, die zich in den huwelijksnacht niet wilde laten afwijzen, met geweld van zich aftehouden, of hem te dooden. Terwijl zij met elkander worstelden, kwam plotseling een vreeselijke draak in het vertrek, door de goden gezonden, en plaatste zich tusschen hen. Auge verschrikte zoo zeer over het monster, dat zij het zwaard liet vallen, hetwelk nu door den toornigen bruidegom werd gegrepen en waarmede hij de bruid wilde dooden. Thans riep Auge met luider stemme tot haren geliefden Herakles, dien ze nooit had kunnen vergeten en om wiens wil zij zich met geenen anderen man had willen verbinden, om hulp, en aan dezen angstkreet herkende de zoon plotseling de door hem gezochte moeder, en voerde haar met zich naar hun vaderland terug. — Oorspronkelijk was Auge, d. i. »de lichtequot;, «de stralendequot;, de moeder van Telephos, d. i »den ver schitterendequot; geheel dezelfde als Athena Alea, die te Tegea vereerd werd, maaj toen het met de voorstellingen van eenen lateren tijd niet overeenkwam, dat Athena als moeder gedacht werd, scheidde men Auge als eene afzonderlijke persoonlijkheid van haar af, evenals dit b. v. geschied is met Artemis en Kallistc.
AUGEIAS. (Auglas of Aug tas.) (Grieksch), koning der Epeiërs (Epëërs), was de zoon van Phorbas, eenen Rhodischen Heros en Hyrmine; volgens andere mythen een zoon van Helios of ook
148
Augeias—Autolykos.
van Poseidon en eene nymph. Zijne eigentlijke beroemdheid verwierf deze koning door een der werken van Herakles. Augeias bezat namelijk verbazende rijkdommen, die grooten-deels bestonden in scboone kudden. Hij bezat een ontzaglijken stal, waarin drieduizend runderen stonden; de roem daarvan bad zich door geheel Griekenland verbreid. Het scheen geene gemakkelijke taak den mest uit dit sedert langen tijd niet gereinigde gebouw wegteruimen. Eurystheus gebood daarom aan Herakles den stal van Augeias in éénen enkelen dag te reinigen. Voor alle andere stervelingen zou dit onmogelijk geweest zijn, en de koninklijke bezitter van den stal zelf hield de zaak voor onuitvoerbaar, daarom stond hij aan Herakles, die tot belooning een tiende deel der runderen bedong, zijnen eisch gaarne toe. De held volbracht echter zijne taak gelukkig; hij groef namelijk een kanaal, waardoor hij de naburige rivieren den Alpheios en den Peneios door de stallen heenleidde, den mest liet wegspoelen, en op deze wijze niet eens een geheelen dag behoefde om de zaak ten einde te brengen. Onder velerlei uitvluchten weigerde daarop Augeias de overgifte der beloofde runderen, ofschoon zijn eigen zoon Fhyleu.s, tot scheidsman ingeroepen, het recht van Herakles erkende en zijnen vader in het ongelijk stelde. Toornig jaagde de koning beiden uit zijn rijk. De held keerde echter later onder gunstiger omstandigheden terug, en, hoewel de oorlog zich eerst niet ten zijnen gunste keerde, gelukte het hem toch ten slotte Augeias te dooden en ook al diens zonen, met uitzondering van Phi/leus, dien hij in de plaats zijns vaders met de regeering bekleedde.
AUftlAS. (Grieksch) Zie het vorig artikel.
AULIS. (Grieksch), eene plaats aan den Euripos, de straat die liuboia van het vaste land scheidt, gelegen, van waar de Grieksche vloot onder bevel van Agamemnon naar ïroje voer.
AURORA. (Romeinsch) Zie Eos.
ATJSONIA. (Romeinsch), de mythische naam van Italië, die het zou srekregen hebben naar Auson, een zoon van Ulusses en Kalypso.
AUSÏER. (Romeinsch), de zuidewind. Zie Notos.
AUTOCHTHON EN. (Grieksch), uit de aarde geborenen, heeten die Grieksche vorsten en volksstammen, die beweerden, dat hunne eerste voorouders niet uit den vreemde waren binnengetrokken, maar in het landschap zelf uit den bodem waren ontstaan. De Atheners en Arkadiërs maakten boven andere Grieksche stammen er aanspraak op, van zulke Autochthonen aftestammen.
AUTOLYKOS. (Grieksch), een zoon van Hennes en Chione, (anderen geven evenwel de namen zijner ouders anders op) de echtgenoot van Amphithea en de vader van Antikleia, die naderhand Odysseus ter wereld bracht, onderscheidde zich door zijne
149
Autolykos—Avernus.
sluwheid en zijne bedriegerijen, even als zijn vader Hennes. Toen Odysseus groot geworden was, bezocht hij zijnen grootvader en leerde veel van hem. Het was bij die gelegenheid, dat hem door een everzwijn de wonde werd toegebracht, aan wier litteekenen hij bij zijne terugkomst in Ithakn na al zijn zwerftochten herkend werd. — Autolykos was berucht als de slimste dief en roover der oudheid; zoo stal hij de runderen van Hwry-ios op Euboia, en den beroemden helm van Amyntor. Hij slaagde in al zijne diefstallen zoo goed, doordat hij de gave had van zelf allerlei gedaanten aantenemen en zelfs de gestolen voorwerpen van gedaante te doen veranderen of onzichtbaar te maken. Doch toen hij ook de kudden van Sisyphos roofde, kreeg hij te doen met een die sluwer was dan hij. Deze had namelijk al zijne runderen geteekend aan den hoef, zoodat hij ze gemakkelijk terugvond, en toen hij ze van Autolykos kwam halen en door hem gastvrij werd ontvangen, verbond hij zich met diens dochter AntUcleia, zoodat zij, toen zij kort daarna met Laertes huwde, reeds zwanger was van Odysseus. Zoo zijn in de mythologie de drie sluwste mannen der oudheid, Autolykos, Sisyphos en Odysseus ook door de banden des bloeds met elkander verbonden. Zijne woonplaats was op den Par-nassos. Ook in het worstelen was Autolykos zeer ervaren. Herakles leerde als jongeling deze kunst van hem.
AÜTONoE. (Grieksch), de dochter van Kadmos en de moeder van Aktaion. Met hare zuster Agave verscheurde zij Pentheus, den zoon van deze.
AUTONoOS. {Autonoüs.) (Grieksch), een Delphische heros, die in de nabijheid van de bron Kastalia eenen tempel had. Toen het leger van Xerxes den tempel aanviel, kwam hij opdagen om dien te verdedigen en slaagde in zijne poging.
AVERNUS. (Romeinsch), of A0KX0S. (Grieksch), d. i. ))de vogelloozequot;, een somber meer, in de nabijheid van Napels en Baiae, dat bijna geheel door met overoude dichte bos-schen bedekte oevers omgeven was, en welks besmettende dampen zelfs de daarover vliegende vogels doodden. Het ligt dicht bij de zeekust en heet thans Lago d\'Averno. Dicht bij de diepste plaats van dit meer bevond zich een hol, dat men voor den ingang van het schimmenrijk hield, en de dichter Vergilius laat Aenëas door deze opening in de onderwereld afdalen, nadat de held in het aangrenzende woud, op bevel der Sibylle van Cumae, den gouden tak afgebroken had, dien hij Charon toonen moest, om over de Styx gezet te kunnen worden. Het meer was aan de goden der onderwereld gewijd, en bezat ook eene godspraak; wel bewonderde men zijne helderheid en diepte, maar men hield het water voor zoo zwavelachtig, dat men geloofde, dat er geen visch in leven kon, terwijl het eenen als het ware uit het doodenrijk opstijgenden pestwalm uitwasemde. — Hier zouden ook de Kimmeriërs gewoond
150
Avernus—Axiokersa.
hebben, die zich in diepe holen ophielden en niet in het daglicht kwamen, metalen zochten en orakels gaven; ook was hier het bosch van HeMte en de reeds genoemde grot der Sibylle, die men thans nog aanwijst, ofschoon de plaats door eene aardbeving in het jaar 1538 eene groote verandering ondergaan heeft.—Onder de regeering van keizer Augustus liet Agrippa de het meer omringende bosschen omhakken en de gansche woeste streek aanleggen , ja zelfs een tunnel onder den berg door naar Ctmae graven, welks pninhoopen zijne richting nog duidelijk aanwijzen. — De Romeinen gebruikten het woord Avernus voor den Orcus of de onderwereld, en duidden in het algemeen daarmede eiken poel of elk meer aan, waaruit verderfelijke dampen opstegen.
AUXO. (Grieksch), 1) de dochter van Zeus en Themis, eene der Horen. (Zie aldaar.) 2) bij de Atheners eene der Chariten. (Zie aldaar.)
AXIEROS. (Axierm.) (Grieksch), een van de drie Samothra-kische Kabeiren, waarmede Bemeter bedoeld werd, terwijl Persephone met den naam van Axiokersa en Hades met dien van Axiokersos bestempeld werd.
AXIOKERSA en AXIOKERSOS. {Axiocersa en Axiocersus.) (Grieksch), Zie Kabeiren en Axieros.
151
BACCHANALIA. (Romeinsch) Zie Dionyda en Semf-usconsultum de Bacchanalihm.
BACCHUS. (Romeinsch) Zie Liber Pater en Dionysos.
BA CIS. (Grieksch), de naam van verscheidene beroemde oude profeten en waarzeggers, wier orakels in hooge eer stonden.
BAETYLIA. (Grieksch) Zie Baity 1 ia.
BAIOS. (Baius.) (Grieksch). de stuurman van Odjsseus, die op Sicilië gestorven en in Campanië te Baiae zou begraven zijn, welke stad naar hem haren naam gekregen heeft.
BA1TYLIA. (Baetylia.) (Grieksch). Uit den hemel gevallen steenen, meteoorsteenen, die of in tempels werden vereerd, öt in handen van bijzondere personen het voorwerp waren van allerlei bijgeloof. Men beschouwde ze als orakels, won door hunne hulp veldslagen, enz. — Men gaf ze ook den naam van Abadir. Beide namen schijnen van Phoenicischen oorsprong te zyn.
BAKCHEIA. (Grieksch) Zie Dionysia.
BAKCHOS. (Grieksch) Zie Dionysos.
BALIOS. (Balius.) (Grieksch), een der paarden van Achilleus, dat met zijn makker Xanthos gesproten was uit de verbindte-nis van\' Zephyros met de Harpyië Podarge. Poseidon had ze aan Peleus ten geschenke gegeven, toen deze met Thetis huwde en na den dood van Achilleus nam hij ze weer terug. Volgens sommigen waren het oorspronkelijk Titanen geweest, die Zeus in zijnen strijd tegen de overige Titanen hadden bijgestaan, maar om niet door hunne verwanten herkend te worden op hun verzoek in paarden waren veranderd.
BASKAMA. (Grieksch). Zie Fascinum.
BASSARBUS. (Grieksch), een bijnaam van Dionysos, omdat hij en de Bakchanten gewoon waren zich met een vossenvel (bassaras, bassaris) te omhullen. Zoowel de naam \'als de gan-sche voorstelling was afkomstig uit Egypte.
BATO. (Grieksch), de wagenmenner van Amphiaraos, die met hem na den slag voor Thebe door de aarde verslonden werd en later als heros werd vereerd.
BATTOS. (Battus.) (Grieksch), 1) zoon van Polymnestos, uit een geslacht, dat tot op de Argonauten zijnen stamboom kon opvoeren, woonachtig op het eiland Thera, leed aan stotteren en vroeg daarom het orakel van Delphoi om raad. Dit beval hem eene kolonie naar Libyë te voeren, waardoor hij genezen zou. Battos gehoorzaamde, en toen hij op de vreemde kust geland was ontmoette hij eenen vreeselijken leeuw, waardoor hij zoo verschrikte, dat hij de krachtigste pogingen deed, om zijne medgezellen te hulp te roepen. Dientengevolge verdween zijn spraakgebrek, en kon hij luid schreeuwen; de leeuw ontvluchtte en de kwaal van Battos was genezen, gelijk het orakel voorspeld had. Aan eene schaduwrijke bron, wier nymph Kynne heette en de beminde van Apollo was, bouwde hij de naar haren naam genoemde stad Kyrene (631 v. Chr.), waarover hij veertig jaren lang als een vroom, weldadig en machtig vorst regeerde. Hij was de stichter van het koninklijke stamhuis der Battiaden. dat nog ten tijde van Pindaros (O^eeuw vóór Chr.) bloeide. Na zijnen dood werd hij als een heros vereerd. — Omtrent de stichting van Kyrene waren er twee mythen, ééne in die stad, ééne op het eiland Thera ontstaan. De laatste wijkt in sommige punten van het hier vermelde af. Battos zou namelijk eerst twee jaren met de zijnen op bet Libysche eiland Plufea hebben gewoond en toen het hun daar niet goed ging, zouden allen op één na wéér naar Griekenland zijn getrokken om het orakel op nieuw te raadplegen. De god zond hen echter naar Lybië terug. Zij bezetten nu de tegenover het eiland gelegen kust. Toen zij daar zes jaren gewoond hadden, kwamen er mannen, die hen in eene betere streek brachten bij de bron Kyre, welke zij aan Apollo wijdden en bij welke zij Kyrene stichtten. 2) Een andere Battos, een herder, werd door Berm es in eenen toetssteen veranderd, omdat hij zijne belofte, om den diefstal der runderen van Apollo, door Hermes gepleegd en door Battos gezien, te verzwijgen, verbrak, en dien voor een geschenk verried, toen de god, om hem te beproeven, zelf in eene andere gestalte aan hem verscheen en trachtte hem tot het verbreken van zijn gegeven woord te verleiden.
BAUBO. (Grieksch), de vrouw van Dj/sanles, uit Eleusis, eene persoonlijkheid, die door de Orphici (Zie aldaar.) in den mythus van Demeter is ingelascht, maar oorspronkelijk aan de Eleusi-niërs niet bekend was Toen Demeter namelijk, hare dochter zoekende, te Eleusis en in het huis van Baubo gekomen was, bood deze haar iéts te drinken aan, dat de godin niet wilde aannemen. Verstoord over deze weigering, maakte Baubo, terwijl zij zich ontblootte, een onbehoorlijk gebaar, dat zoozeer
153
Baucis—Be lleröphon.
op den lachlust der godin werkte, dat zij voor het oogenblik hare droefheid vergat en den drank aannam. Waarschijnlijk is deze sage ontstaan door sommige gebruiken, die bij de feesten van Demeter in zwang waren. Zoowel Dysaules als Baubo werden als autochthonen beschouwd, omdat men aannam, dat eerst na de komst van Demeter te Eleusis en de invoering van den akkerbouw aldaar de van elders komende bevolking, die eenen hoogeren trap van ontwikkeling dan het ruwe leven met en in de natuur bereikt had, zich daar had gevestigd.
BAUCIS. (Grieksch), eene Phrygische vrouw, die even als haar echtgenoot Philemon, in eenen boom werd veranderd. Zie Philemon.
BEBEyKES. (Behryces.) (Grieksch), een mythisch volk in Bi-thynië. Hun koning Amykos (Zie aldaar.) werd door Polydeukes, toen deze aan den tocht der Argonauten deelnam, verslagen.
BELIDES. (Grieksch) Zie Danaïdes.
BELLERöPUON of BELLEROPIIONTES. (Grieksch), woordelijk : ))de moordenaar van Bellerosquot;, was de zoon van den koning Glau-kos van Korinthe en van Euryméde, de dochter van Sisyphos. Door eenen zonder opzet gepleegden moord met bloedschuld beladen , vluchtte hij naar een zijner bloedverwanten , den koning Proitos van Argos, die hem vriendelijk onthaalde en hem reinigde. Ongelukkig vatte de koningin Anteia of Siheneboia, eene dochter van den Lykischen koning TolMten, eene hevige liefde voor Bellerophon op, en daar deze, om de gastvrijheid niet op zulk eene afschuwelijke wijze te schenden, hare schuldige liefde niet beantwoorden mocht, klaagde zij hem bij haren gemaal valschelijk aan, alsof hij haar haren plicht had willen doen vergeten. Ofschoon Proitos zijne gemalin geloofde, wilde hij toch niet zelf het zwaard tegen zijnen gastvriend trekken ; hij zond hem daarom naar zijnen schoonvader lobates met eene mededeeling, die Bellerophon moest overbrengen, doch wier inhoud voor hem zeiven een geheim bleef, waarin lobates verzocht werd den jongeling terstond na zijne aankomst te laten ter dood brengen. Niets kwaads vermoedende kweet Bellerophon zich van zijnen last. lobates stelde het lezen van den brief uit, totdat hij naar de gastvrije gebruiken van het heldentijdvak den overbrenger negen dagen lang feestelijk onthaald had. Gedurende dezen tijd verwierf de schoone en wakkere vreemdeling zich de gunst van den Lykischen vorst in zulk eene mate, dat lobates, nadat hij op den tienden dag den brief geopend en gelezen had, evenmin kon besluiten zijnen gast terstond van het leven te berooven. Om evenwel de aan zijne dochter aangedane beleediging niet ongewroken te laten, droeg hij Bellerophon op het vuurspuwende verschrikkelijke monster, de Chimaira, te dooden, dat destijds Lykië verwoestte, daar hij zich overtuigd hield, dat de jongeling daarbij zou moeten om-
154
eUeröphon.
155
komen. Maar de goden stonden den onschuldige bij, die zonder aarzelen die taak op zich nam; Athena zond hem het gevleugelde paard Fegasos uit den hemel, en leerde hem dit beteugelen, door hem in eenen droom het gebruik van den toom te openbaren. Op dit wonderbare ros de lucht doorklievende, bracht de stoute ruiter het monster door eener, uit de hoogte toegebrachten lanssteek om. Hoe zeer lobates ook over deze overwinning verbaasd was, stelde hij zich toch met deze heldendaad nog niet tevreden, maar beval hem hierop de krijgshaftige Solymers, en eindelijk nog de vreeselijke Amazonen ten strijde uit-tedagen. Toen hij ook, altijd door het gevleugelde paard ondersteund, van deze ondernemingen zegepralend terugkeerde, legde lobates zijne dapperste en beste soldaten in eene hinderlaag met het bevel om Bellerophon te dooden, doch deze versloeg ze alle. Hierdoor erkende de koning in hem den lieveling der goden; hij gaf hem daarom zijne dochter Philonóe tot vrouw bij welke Bellerophon drie kinderen verwekte, Tscindns, Hippolochox en Laodameia, en deelde met hem zijn gebied. Door zijn geluk verblind, kwam Bellerophon vervolgens op de vermetele gedachte om met Pegasos den Olympos te bestijgen. De goden, die altijd den overmoed der stervelingen bestraffen, stortten den vermetele van het paard af, hetzij, dat een bliksemstraal van Zeus hem verblindde, of dat het door den beet eener horzel schuw en woedend gemaakte dier hem afwierp. Blind en in sombere droefgeestigheid dwaalde Bellerophon sedert deze noodlottige gebeurtenis door Kilikië. Pegasos keerde naar den Olympos terug. — Volgens eene andere sage zwierf de held, tot somberen waanzin vervallen, rond, den omgang der menschen vermijdende, omdat de hand der goden hem buiten zijne schuld zwaar had bezocht. Zijn zoon Isandros was in den oorlog tegen de Solymers door Ares gedood en zijne dochter door de pijlen van Artemis van zijne zijde weggerukt. Sinds dien tijd verging hij in stille smart. — Oorspronkelijk was Bellerophon een goddelijk wezen, dat in verband stond tot het hemelsche licht, en ontstaan was uit het rijk van het water, het rijk van Poseidon; daarom rijdt hij ook op het uit Poseidon gesproten paard, dat geboren is aan den rand van den Okeanos en dat zich in de lucht kan verheffen, om Zeus zijnen donder en bliksem te brengen. De naam Bellerophontes, of Ellerophontes, zooals hij ook wordt genoemd, schijnt hem aan te duiden als den dooder van een monster, dat het symbool is van wat somber is en boos. Uit Korinthe werd Bellerophon naar Lybië verplaatst, en daar smolt hij waarschijnlijk inéén met eene daar inheem-sche, even als hij strijdende godheid des lichts. De Chimaira
Bellerophon—Belos.
met haren vuurspuwenden muil, die door hem bedwongen werd, was wellicht in het vulkanische klein-Azië het symbool van het vulcanische vuur, dat zich uit de kraters der bergen over de aarde verspreidt. — De Korinthiërs waren zeer trotsch op hunnen heros Bellerophon, even als de Atheners op hunnen Thexeus en eerden hem als eenen heros, die hun uitsluitend toebehoorde.
BELLoNA. (Romeinsch), overeenkomende met de Grieksche Enyo (Zie aldaar.), de godin des oorlogs, de gezellin van Mars in den strijd, wiens voedster, wagenmenster, zuster, gemalin of dochter zij genoemd wordt. Zij wordt beschreven als eene godin die eene speer, een fakkel of een geeselriem zwaait en daarbij de trompet blaast. Haar eeredienst was van Sabijnschen oorsprong en het Sabijnsche geslacht der Claudii voerde dien in Rome in. Appius Claudius Caecus stichtte haar in het jaar 458 der stad (2% voor Chr.) eenen tempel op het veld van Mars, dus buiten de stad. Hier kwam de Senaat bijeen om aan vreemde gezanten en die consuls, die op de eer van eenen ze-gepralenden intc cht aanspraak maakten en daarom niet in de stad komen mochten, gehoor te verkenen. Vóór den tempel stond eene zuil, de colunma hellica, waarover de Feiialis bij eene oorlogsverklaring eene lans in die afgepaalde ruimte wierp, die het vijandelijk land moest voorstellen — Wel te onderscheiden van deze Bellona is eene met haar, althans wat den naam betreft, saamgesmolten godheid, wier dienst tijdens de oorlogen met koning Mithridates van Pontus uit het klein-Aziatische landschap Kappadokië in Rome werd ingevoerd. Zij verkreeg daar een afzonderlijken tempel. Het was eene in klein-Azië, Skythië en Thracië onder verschillende namen\' en vormen vereerde godin der maan en der natuur, die met fanatieke, bloedige gebruiken werd gediend. De priesters dezer godin heetten Bellona) ii. Bij hare feesten gingen zij in zwarte kleederen gehuld en met van zwart bont vervaardigde mutsen op het hoofd door de stad, na zich tot eenen heiligen waanzin te hebben opgewonden. Dan verwondden zij hunne armen en lendenen en besproeiden met hun eigen aldus ter eere der godin vergoten bloed het volk, om het zoo met haar te verzoenen. Daarbij deden zij allerlei voorspellingen onder het geraas van pauken en trompetten. Dergelijke gebruiken waren ook in zwang bij de priesteressen, die deze Bellona dienden. — De oudere vorm van den naam der godin is Duellona.
BELOS. (Belus.) (Grieksch), de nationale god der Semiten Baal of Bel, door de Grieksche mythologie in een koning en heros van voor-Aziatische volken veranderd, als: 1) den eerster, koning der Assyriérs, 2) een koning van Egypte, den broeder van Agenor. en den vader van Aigyptos en Danaos, 3) den vader van Dido, 4) den vader van Ninos.
156
Bendis—Beroë.
BENDIS. (Grieksch), de Thracische godin der maan, geïdentificeerd met Artemis. Haar feest heette Bendideia en werd op verschillende plaatsen van Griekenland, o. a. in den Peiraieus, de havenstad van Athene, gevierd.
BENTHESIKYME. (Grieksch), d. i. »de golf der dieptequot;, eene godin der zee, de dochter van Poseidon en Amphitrite.
BEREKYNTIA. fEomeinsch), een bijnaam van de groote moeder der goden (de magna mater deünn), onder welken naam Rhea Kybele te Eome vereerd werd. Zij werd aldus geheeten naar de Berekyntes, een der oude stammen, die Phrygië bewoond hadden, van waar die dienst tot de Eomeinen was overgebracht.
BEEENiKE. (Berenice.) (Grieksch), d. i. »de zegenbrengsterquot;. Verscheidene vrouwen zijn onder dezen naam in de geschiedenis beroemd. De hier bedoelde was de dochter van Mag as, een voorzoon van eene andere Berenike, die de invloedrijkste gemalin van den Egyptischen koning Ptolemaios Soter geweest was. Zij werd in hare jeugd aan den troonsopvolger van Egypte Ptolemaios Euergetes verloofd, doch hare moeder Apama was daarmede niet tevreden en liet den Macedoni-schen prins Demetrios den Schoone naar Kyrene komen, waar zij verblijf kield, en verloofde hem met hare dochter. Demetrios stond evenwel weldra in ongeoorloofde verstandhouding met Apama zelve, en Berenike wierp zich nu in de armen van de Egyptisch gezinde partij en liet Demetrios vermoorden. Zij huwde met haren vroegeren verloofde Ptolemaios Euergetes. Toen de laatste tegen Seleukos Kallinikos den koning van Syrië te velde trok, beloofde de jonge gade haar schoon en beroemd hoofdhaar aan Aphrodite te zullen wijden, indien hij ongedeerd terugkwam. Dit geschiedde, en Berenike sneed werkelijk haar prachtig haar af en hing dat in den tempel van Aphrodite op. Maar reeds op den volgenden dag was het haar verdwenen; de priesters zochten het overal te vergeefs, en Euergetes deed hun bittere verwijten over hunne onachtzaamheid. Toen verklaarde de beroemde meetkunstenaar en sterrekundige Konen van Samos, dat het schoone haar der koningin door de goden onder de sterren geplaatst was; van dien tijd af draagt een sterrebeeld digt bij den staart van den Leeuw den naam van het haar van Berenike. —\'Zij werd met medewerking van- haren zoon Ptolemaios Philopator vermoord.
BEKÖE. (Grieksch), 1) de voedster van Seniele, wier gedaante Hera aannam om Semöle te misleiden. 2) bij den Eoraeinschen dichter Vergllius eene Okeanide en de zuster van Kleio. 3) eene dochter van Adonis en Aphrodite, naar wie de door Aphrodite gestichte en aan den Libanon gelegen stad Beroë haren naam kreeg. 4) eene Trojaansche vrouw, die Aeneas als de gemalin van Doryklos begeleidde en onder wier gedaante Iris de
157
Beröe—Bidental.
andere vrouwen overhaalde, om de schepen van Aenëas op Sicilië te verbranden.
BIA. (Grieksch), d. i. »het geweldquot;, dochter van den Titan Pallas en de Siyx, de zuster van Zelox, Kratos en Nike.
BIAUïCE. (Grieksch) Eene der legenden omtrent Athamas (Zie aldaar.) verhaalde, dat hij zijnen zoon Phrixos had willen offeren, omdat zijne gemalin, die tot den jongeling in ongeoorloofde liefde ontstoken was, valsclielyk verklaard had, dat Phrixos haar had willen verleiden. Deze gemalin van Athamas wordt door sommigen Biadice, door anderen Demo dice genoemd. Phrixos werd echter door zijne moeder Nephele gered.
BlaNOE. (Eomeinsch), volgens den Romeinschen dichter Ver-gilius de stamheros van de inwoners van Mantua. Hij wordt of een zoon van Hercules genoemd, of een zoon van Tiberis en Manto, de dochter van den Griekschen waarzegger Teiresias; hij werd beschouwd als de stichter der stad Mantua.
BIAS. (Grieksch), de zoon van Aniythum, uit het geslacht der Aiolid en, de broeder van den waarzegger Me lam pus. Bias dong naar de hand van Pero, de dochter van Neleus, die deze echter alleen aan dengene wilde geven, die hem de runderen van Iphiklos bracht. Melampus deed dit voor zijnen broeder en zoo won Bias de hand zijner bruid. — Volgens eene andere sage weigerde Neleus evenwel ook nadat hij de runderen ontvangen had, zijne dochter te geven, doch daarop werd hij in eenen slag overwonnen en gedwongen zijne belofte natekomen. Uit Pt/los, van waar Neleus hen verdreef, trokken de beide broeders naar Argos. Daar genas Melampus de dochters van Proitos van waanzin en kreeg daarvoor twee derde gedeelten van diens rijk. Een derde gedeelte gaf hij aan Bias, die tevens Lysippe, de dochter van Proitos tot gemalin ontving.
BIDENTAL. (Komeinsch) Als de bliksem ergens insloeg, dan meende men, dat zulk eene plek door de godheid zelve was geheiligd. Daarom verzamelde de Pontifex de door den bliksem opgewoelde aarde en begroef die weder op dezelfde plaats onder het prevelen van gebeden. Vervolgens wijdde hij de plek door het offer van een tweejarig schaap {bidens, van daar de naam bidental) en richtte er een altaar op, dat evenwel niet bestemd was, om er voortaan offers op te brengen, want de plek mocht door niemand betreden worden. Eindelijk werd er een muur of eene andere omheining om heen gebouwd, maar het mocht niet door een dak worden bedekt. Uit godsdienstigen eerbied bouwde men oude, door verloop van tijd vervallen bidentalia weder op. Vernielde of verwoestte iemand een bidental, dan werd hij, zoo was het volksgeloof, door de goden met waanzin gestraft. Evenzoo geloofde men, dat, wie door den bliksem getroffen wijn dronk öf sterven moest öf tot waanzin verviel. De lijken van personen,
158
Bidental—Bona Dea.
die door den bliksem getroffen en gedood waren, werden niet verbrand, en men mocht ze niet hooger opheffen dan de knie en ook niet begraven waar men wilde, maar zij werden op de plaats zelve met de overige door den bliksem getroffen voorwerpen onder de aarde bedolven.
BISTON. (Grieksch), zoon van A res en Kallirrhoë, die in Thracië eene stad stichtte , waaraan hij zijnen naam gaf; de Bistonides, d. i. Bistonische vrouwen worden vooral bij Ro-meinsche dichters dikwijls genoemd voor Thracische vrouwen in het algemeen. — Het land der Bistones was het vaderland van Orpheus, van den mythus van Prokne en van de menschen-etende paarden van Liomedes.
BITON. {Bito.) (Grieksch) Biton en Kleobis waren de zonen van Kydippe, de priesteres van Hera te Argos. Toen deze eens bij gelegenheid van een feest van Hera op eenen wagsn naar het heiligdom der godin zou gevoerd worden en de trekdieren niet bij tijds kwamen, spanden de jongelingen zich zeiven voor den wagen en trokken hunne moeder 45 stadiën (d. i. anderhalf uur) ver. De moeder, door hunne kinderlijke liefde getroffen, bad tot de godin, dat deze aan hare zonen schenken mocht, wat voor den mensch het beste is. Toen overviel hen in den tempel een zachte slaap, waaruit zij niet meer ontwaakten. De inwoners van Argos plaatsten hunne beelden in den tempel te Belphoi.
BOeDKOMIA. (Grieksch), een feest ter eere van Apollo Boedromios in de maand Boèdromion (September) gevierd, en wel ter herinnering eener overwinning der Atheners op de Amazonen, of van den oorlog, dien zij onder aanvoering van hunnen koning Érechtheus tegen de Eleusinitrs gevoerd hebben, en waarin door de hulp hetzij van Ion, den zoon van Xuthos, hetzij van Xuthos zei ven, die hun door toedoen van Apollo gewerd, de Eleusiniërs onder aanvoering van Eumolpos werden verslagen. — Ook in Boiotië werd een dergelijk feest gevierd ter herinnering aan den strijd tusschen de Thebanen en Erginos, den koning van Orehomenos. Vóór den slag kregen de Thebanen een orakel van Apollo, dat zij zouden overwinnen, zoo iemand uit een aanzienlijk geslacht bereid werd gevonden om zich op te offeren. De dochters van Anti-poinos doodden daarop zich zeiven en bezorgden zoo de overwinning aan hare vaderstad. Zij werden begraven in den tempel van Artemis Euklela, die nauw verbonden is met Apollo Boëdro-mios. Deze bijnaam van den god schijnt dus verklaard te moeten worden door de hulp die hij in oorlogsnood aanbracht.
BOEoTUS. (Grieksch) Zie het volgend artikel.
BOIoTOS. {Boeötus.) (Grieksch), de stamheros van het naar hem genoemde landschap Boiotië, een zoon van Poseidon en Arne, of van dien god en Melanippe, de dochter van Desmontes. Zie omtrent de lotgevallen van Boiotos op Aiolos.
BONA DEA. (Romeinsch), eene godin van den vruchtbaren
159
Bona Dea.
160
aardbodem, eene godin der natuur, die den zegen, welke de aarde schenkt, vermeerdert en vergroot. Door de latere Eo-meinen werd zij geïdentificeerd met Fauna d. i. »de goedgunstigequot; en met Maia d. i. »die den groei bevordertquot; en ook met Ops. Tevens was zij echter eene godin, die aan de vrouwen vruchtbaarheid schonk en door haar, zonder dat hierbij mannen werden toegelaten, werd vereerd. Tegelijk met Maia had zij een feest, dat op den lstfn Mei, bij den aanvang der maand, waarin de plantengroei tot haren schoonsten wasdom komt, gevierd werd. — De Romeinen zeiven wisten niet recht, hoe ze zich deze godin zouden verklaren en van waar ze haren oorsprong zouden afleiden. Daarom werd zij ook met de meest verschillende godheden en personen in verband gebracht. Het algemeen volksgeloof hield haar voor de dochter van F annus, en de sage verhaalde, dat deze, van misdadige liefde voor zijne dochter ontstoken, haar had willen dwingen hem ter wille te zijn, dat hij, toen zij weigerde, haar met mirtentakken had ge-geeseld, waarom ook de mirt uit haren tempel werd geweerd, dat zij echter standvastig was gebleven en zelfs niet aan zijne booze bedoelingen had toegegeven, toen hij haar door wijn had dronken gemaakt, totdat hij eindelijk zijn doel bereikte door zich in eene slang te veranderen. Het schijnt, dat we hier te doen hebben met eene symbolische voorstelling van de bevruchting der aarde door den natuurgod, die den plantengroei in het leven roept. —Volgens eene andere legende was Bona Dea de vrouw van Faunus en eene boschnymph, welke door haren gemaal met een mirtenstok was getuchtigd en doodgeslagen, omdat zij zich heimelijk aan wijn had te buiten gegaan. Na haren dood kreeg Faunus echter berouw en bewees hij haar goddelijke eer; daarbij werd de wijnkruik echter altijd met een omhulsel bedekt. — Ook waren er in den tempel van Bona Dea tamme slangen en allerlei heelende kruiden, die door de priesteressen aan kranken werden gegeven. Zij kende de heelkunde en ook too vermiddelen; alle verborgene wetenschap was haar geopenbaard en zij deed voorspellingen aan de vrouwen, evenals Faunus aan de mannen en heette daarom Fatua evenals Faunus Intuvs. Hare eeredienst had een onstidmig, opgewonden karakter. Echter was daarvan alle onkuischheid uitgesloten. Zij was juist de godin dier vrouwen, mcitronae, op wier zedelijkheid geene smet rustte. Ja, men verhaalde zelfs van haar, dat zij zóó kuisch was geweest, dat zij nooit het vrouwenvertrek had verlaten, nooit een man gezien had, nooit door een man aanschouwd was en dat haar naam nooit in het openbaar was genoemd. Geen man mocht dan ook haar heiligdom, dat aan den voet van den Aventijnschen berg lag, betreden. Haar voornaamste feest werd echter telken jare gevierd in het huis van dengene, die de hoogste overheidspersoon was [consul of praetor). De
Bona Dea.—Bootes.
daar verrichte plechtigheden golden voor het geheele volk. Het werd in het begin van December des nachts gevierd dooide voornaamste vrouwen der stad onder medewerking van de Vestaalsche maagden. Door allerlei onthouding hadden zij, die aan het feest deelnamen, zich daartoe voorbereid. Een drachtig zwijn, volgens anderen hoenderen, maakten het offer uit, dat der godin gebracht werd. Na het offer begon onder het gebruik van wijn en onder opgewonden muziek, dans en allerlei zinnebeeldige gebruiken een luidruchtig feest. De tegenwoordigheid van een man was ten strengste verboden en zelfs beelden van mannen en mannelijke dieren, die zich in het huis bevonden, werden omhuld. De man, die de plechtigheden der Bona Dea aanschouwde, werd, zoo beweerde men, blind. Daarom werd de overmoed van Clodius, die bij de viering van het feest, als vrouw verkleed, in het huis van Caesar wist doortedringen, om diens vrouw Pompeia ongestoord te kunnen bezoeken, als een zware misdaad beschouwd. — Het schijnt, dat de dienst van Bona Dea door Griekschen invloed in Rome en in Italië ingang heeft gevonden, voornamelijk door de invoering van den geheimzinnigen Demeter-dxensi. Ook buiten Rome werd de Bona Dea in geheel Italië vereerd. Tusschen Aricia en Bovillae had zij een heiligdom, in welks nabijheid de bovengenoemde Clodius later zijnen dood vond. Men meende hierin de straffende hand der godin te zien. — Dit belette evenwel niet, dat zijn voorbeeld, vooral in den keizertijd vele navolgers vond. Immers de feesten der kuische Bona Dea hebben in latere eeuwen aanleiding gegeven tot de grofste onzedelijkheid.
BONUS EVENTÜS. (Romeinsch), eene landelijke, zegen aanbrengende godheid der Romeinen, die zorgde voor het goed opkomen en goed gedijen der veldvruchten, overeenkomende met den Griekschen Agathodaimon en met Triptolemos. Zijne beteekenis breidde zich echter uit tot die van den god, die eenen gelukkigen uitslag gaf aan eene aangevangen onderneming. Op het Kapitool vond men zijn beeld. Dikwijls echter beschouwt men Grieksche beelden van godheden, die met Bonus Eventus eene ongeveer gelijke beteekenis hadden, ten onrechte als beelden van dezen god.
BooTBS. (Grieksch), de zoon van Demiter en lasion, die, toen hij zich door zijnen vader van alles beroofd zag, door den nood gedrongen den ploeg uitvond, welken hij met twee stieren bespande. Hij bebouwde daarop den grond om zich voedsel te verschaffen. Tot belooning voor deze uitvinding werd hij door zijne moeder te gelijk met den ploeg aan den hemel onder de sterren geplaatst. — Volgens anderen is Böotes Jkarios of Ikaros, de vader van Erigone, en volgens nog anderen Ar kas, de zoon van Zeus en Kallisto, dien zijn grootvader Lykaon doodde en aan Zeun voorzette, om diens alwetendheid op de proef testellen, doch dien de god weder opwekte en onder de sterren
161
11
Böotes—Boreas.
plaatste. Hij schijnt eenen grooten beer voor zich uittedrij-ven, en daarom krijgt dit sterrebeeld ook den naam van Ark-iophylax, d. i. »de beerenhoederquot;. Een zijner sterren, eene ster van de eerste grootte, draagt den naam van Arkturos. (Zie aldaar.)
BORöAS. (Grieksch), de noordewind, (bij de Romeinen Aquilo), de koudste en heftigste, maar in Griekenland ook een van de gezondste winden, de zoon van Astraios en Eoa, de broeder van Ar genten, Zepkyros, Notos en Heosphuros. door zijnen vader met
de Titanen verwant, en een der vier hoofdwinden, die aan de Grieken regen, koude en dikwijls ruw, stormachtig weder bracht, daar hij over de Thracische gebergten tot hen kwam. Hij werd te Athene afgebeeld als een zwaar gebaard man met donkere vleugels, vliegende haren en eenen wijden mantel. In zijne rechterhand draagt hij even als de zeegod Triton eene uit mosselen vervaardigde trompet, om daardoor het gedruisch van den storm voortestellen. Hij werd beschouwd als de koning der winden. De Atheners plaatsten zijne woning in een hol van het noordelijke Haimosge-bergte, (tegenwoordig de Balkan) in de nabyheid der Hyper-boraiërs. Derwaarts ontvoerde hij met geweld Oreithyia, de dochter van den Atheenschen koning Erechtheus, welke hem onder meerdere kinderen twee zonen schonk, Zetes en Kalaïs, die beschouwd werden als het zinnebeeld der snelheid, en naar hunnen vader Bore aden genoemd werden. Zij hadden, evenals Mj vleugels en namen aan den tocht der Argonauten deel. Uit denzelfden echt ontsproot de snelvoetige Kleopaira, die met Phinem. den koning van Salmydessos in Thracië, huwde. De ontvoering van Oreithyia was eene stof, die grieksche kunstenaars gaarne en dikwijls voorstelden. — Boreas ontvoerde nog verscheidene andere vrouwen, en verwekte zelfs, in een paard veranderd, bij de paarden van Erichtonios een aantal in de oudheid om hunne snelheid zeer beroemde rossen. Wegens zijne verbintenis met Oreithyia zagen de Atheners in Boreas eene hun verwante godheid, die hun welwillend gezind was. Bij het naderen van de vloot van Xerxes, gaf het orakel van Delphoi aan de Atheners den raad, dat ze hunnen schoonzoon te hulp zouden roepen. Zij baden daarom met offers tot Boreas. De god verhoorde hun gebed. Hij vernielde door eenen krachtigen noordewind bij het voorgebergte Sepias een groot deel van de Perzische vloo\';, en de Atheners stichtten hem daarop eenen tempel aan de rivier den Ilissos, waar men zeide, dat hij Oreithyia had geroofd. Ook te Megalopolis werden hem ter eere jaarlijks fees-
162
BorSas—Briseïs.
ten gevierd, omdat hij de bewoners dier stad eenmaal tegen de Spartanen geholpen had.
BORMOS. (Bormus.) (Grieksch), een schoon jongeling, dien de nymphen tot zich in de wateren trokken en wiens dood jaarlijks omstreeks het midden van den zomer met treurliederen, hij de toonen der fluit gezongen, werd herdacht.
BOTRES. (Grieksch), de zoon van den Thehaan Eumelos. Toen deze eens aan Apollo offerde, verslond Botres de hersens van het offerdier, voordat deze op het altaar waren gelegd. Daarom sloeg zijn vader hem met een brandend stuk hout dood. Apollo veranderde hem in een vogel.
BRANCH®AI. (Branchhlae.) (Grieksch), een priesterlijk geslacht, dat zijnen oorsprong afleidde van Branchos en het orakel van ApoUo te Didyme bij Miletos, dat in hoog aanzien stond, bestuurde. De aanzienlijke schatten van den tempel leverden zij aan Xerxes uit, en toen deze verslagen terugtrok, gingen zij met hem mede, om de wraak der Grieken te ont-loopen en kregen van hem eene woonplaats in Baktriana. Men zegt, dat later Alexander de Gvoote aan hunne nazaten de straf, die hun door de Grieken was toegedacht, voltrokken heeft.
BRANCHOS. (Branchm.) (Grieksch), de door Apo\'lo beminde zoon van Smikros of van Machaireus uit Delphoi. of ook wel de zoon van Apollo zeiven, die van den god de gave der voorspelling ontving, van welke hij te Didyme, waar hij zich nederzette, zeer dikwijls gebruik maakte. Hij was de stichter van het orakel te Didyme en de stamvader der BrancKüJai, die het bestuurden. (Zie het vorig artikel).
BRAURONIA. (Grieksch), 1) bijnaam van Artemis. (Zie aldaar.) 2) een feest van Artemis, dat om de vijfjaren te Athene gevierd werd, en waai-op alle meisjes van vijf tot tien jaren aan de godin werden gewijd.
BRIAREOS. (Grieksch), d. i. «de geweldigequot;, een andere naam voor Aigaion, een der Hekatoncheiren (centimanen, hon-derhandigen). Zie Ainaion.
BRISAI. (Brisae.) (Grieksch), de nymphen van het voorgebergte Brisa op het eiland Lesbos, die zich vooral op de by-ënteelt toelegden, welke kunst zij aan Aristaios onderwezen.
BRISEïS (Grieksch), de schoone dochter van Briseus of Rri-ses van Lyrnessos, die door Achilleus bij de verwoesting van deze stad werd buitgemaakt en hem als eergeschenk door de Grieken werd toegewezen. Zij was zijne liefste slavin en werd de aanleiding tot zijnen twist met Agamemnon, omdat deze haar aan Achilleus ontroofde, toen Apollo de teruggave der slavin Chrys\'eis, die aan Agamemnon was toegedeeld, eischte als voorwaarde om de pest te doen ophouden. Haar eigenlijke naam was Hippodameia, doch meestal werd zij Briseïs, d. i. »de dochter van Brisesquot; genoemd. Eeeds in Lyrnessos was zij gehuwd geweest met den koning My nes, dien Achilleus
11\'
Briseïs—Busiris.
versloeg. — Toen de Grieken de hulp van Achilleus dringend noodig hadden, bood Agamemnon dadelijk aan, haar aan dezen terugtezenden.
BKISElfö of BllISES. (Grieksch), de vader van Brisëis, een priester in Lymessos. Toen Achilleus die stad innam, hing hij zich op. Hij was de broeder van Chrj/ses, den vader van Chryseis.
BKITÜMAKTIS. (Grieksch) Zie Artemis.
BEIZO. (Grieksch), eene op het eiland üelos vereerde godin, die vooral door de vrouwen met allerlei offers — nooit echter uit visschen bestaande — vereerd werd. Zy werd als eene beschermster der schepen beschouwd, ook als eene waarzeggende godin, die de toekomst voornamelijk door droomen openbaarde.
BROMIOS. (Bromius.) (Grieksch), een bijnaam van Dionysos. (Zie aldaar.) Hij heette zoo naar het luidruchtig geraas der optochten ter zijner eere gehouden.
BRONTES. (Grieksch), een der drie Kyklopen, zoon van Ura-nos en Gaia. Zie Kyklopen.
BROTcAS. (Grieksch), een zoon van Hephaistos en Athena, die om den smaad, welke hem wegens zijne leelykheid trof, te ontgaan, zich zeiven verbrandde.
BUBoNA. (Romeinsch), de godin van de runderteelt, ter wier eere afzonderlijke spelen, ludi Bubetii, werden gevierd.
BUBR0ST1S. (Grieksch), d. i. ))de geeuwhongerquot;, eene godin, die te Smyrna werd vereerd, aan wie men zwarte stieren offerde, welke geheel werden verbrand. In haren naam vervloekte men zijne vijanden.
BüCbLUS. (Grieksch) Zie het volgend artikel.
BÜKoLOS. (Bucolus.) (Grieksch), de zoon van Kolonos te Ta-na gra , de broeder van Or hemos, Leon en Ochna. Deze laatste belasterde Eunostos, die hare liefde versmaadde, door hem te beschuldigen, dat hij hare eer wilde aanranden. Hare broeders doodden daarop Eunostos. Uit berouw openbaarde Ochna later de waarheid; de door den vader van Eunostos in den kerker geworpen broeders ontvloden en Ochna hing zich op.
BUPHAtrOS. (Buphagus.) (Grieksch), 1) een arkadische heros, die door Artemis, welke hij belaagde, werd gedood. — 2) een bijnaam van Herakies, dien men hem gaf, omdat hij dikwijls een geheelen os ten maaltijd nam.
BUSIRIS. (Grieksch), volgens de Grieksche schrijvers een koning van Egypte, de zoon van Poseidon en eene dochter van EpUphos, Lysianassa genaamd, was berucht door zijne wreedheid, daar hy alle vreemdelingen, die in zijn rijk kwamen, op het altaar van Zeus offerde. Een hongersnood zou daartoe aanleiding gegeven hebben. Om aan de plaag een einde te maken, gaf Phrasios, een ziener uit Kypros, den koning den schandelijken raad, om jaarlijks aan Zeus eenen vreemdeling te offeren. Busiris keurde den voorslag goed, maar beval met
164
Busiris—Butes.
den raadgever een begin te maken, daar deze juist een vreemdeling was. Later werden allen, die geene Egyptenaren waren zonder uitzondering, wanneer zij in het land kwamen, aan de goden ten offer gebracht. Dit zou ook met Herakles gebeuren, toen hij op zijne omzwervingen in Egypte kwam. Hij liet zich zonder tegenstand grijpen, binden en als een offerdier versierd in de hoofdstad rondleiden. Toen hij evenwel naar het altaar gesleept werd, om werkelijk als offer te vallen, verscheurde de sterke held eensklaps zijne banden en bracht niet alleen de rondom hem staande priesters om, maar maakte zich ook van koning Busiris en diens zoon Amphidamas meester en bracht hen aan Zeus ten offer. Herakles gebood toen, dat dit het laatste menschenoffer zijn zou, dat in Egypte gebracht was. — Deze koning Busiris schijnt geene historische persoonlijkheid te zijn. Latere Grieksche schrijvers trachtten uitvoerig de onwaarheid van den op de Egyptenaren geworpen blaam van wreedheid te betoogen.
BÜTES. (Grieksch), 1) een zoon van Pandïon en Zeuxijtpa, de broeder van Er echt heus, Prokne en Philomela, de gemaal van Chthonia, een ploeger en herder van stieren, een priester van Athena en van Poseidon, van wien het geslacht der Butaden of Eteoljutaden zijnen oorsprong afleidde. De sage maakte hem ook tot een krijgsheld en een der Argonauten. Als zoodanig heet hij gewoonlijk de zoon van Teleon. — Deze Argonaut Butes is later weer inééngesmolten niet eenen Siciliaanschen heros van den berg Eryx, met wien hij oorspronkelijk niets gemeen had en die voor den zoon van Poseidon gehouden werd. Van dien Butes. die aldus uit twee verschillende personen ontstaan is, verhaalt de sage het volgende: Toen de Argonauten bij hunne terugkomst van Kolchis de kust van beneden-Italië omzeilden, liet hij zich, in weerwil van de zoete en welluidende toonen. die Orpheus tot redding van zijne medgezellen op zijne lier voortbracht, door het toovergezang der langs de kust liggende Sirenen verlokken, om van het schip in zee te springen, en naar haar toe te zwemmen. — Aphrodite ondertusschen, die Butes beminde, verhinderde zijn voornemen, nam hem uit de golven op, en voerde hem naar Lilybaeum, alwaar zij hem eenen zoon schonk, die Eryx heette, en den scepter over het eiland ïrinakria, (de oude naam van het eiland Sicilië), verkreeg. De nieuwe vorst stichtte voor zijne moeder op den top des bergs, die naar hem Eryx heet, eenen druk bezochten en hoogvereerden tempel. 2) de zoon van Borean, een Thraciër, die door zijnen ouderen broeder Lykurgos verbannen zijnde , omdat hij hem naar het leven gestaan had, het eiland Strongyle (naar het schijnt wordt hiermede het latere Naxos bedoeld) bezette. Daar hij en zijne makkers echter geene vrouwen hadden, deden zij rooftochten, o. a. ook naar Thessalië, waar juist door dienaressen van Dionysos diens feest gevierd werd. Slechts
165
Butes—Byzas.
ééne vrouw evenwel, met name Koronis werd gevangen, en toen zij gedwongen werd om Butes te huwen, bad zij tot Dionysos, dat hij haar zou wreken. De god verhoorde haar gebed. Hij maakte Butes waanzinnig, zoodat hij zich in eene put stortte.
BüZÏGES. (Grieksch), d. i. »de stierenaanspannerquot;, een oude Attische heros, die het eerst de stieren voor den ploeg spande en daarnaar dezen naam kreeg. Zijn eigenlijke naam was Epimeni-des. Bij de Atheners hield men hem voor dengene. die den landbouw had ingevoerd en voor den eersten wetgever. Eerst behoorde hij tot den kring der dienaren van Athena Polias, maar hij werd later geïdentificeerd met den tot den dienst der Eleusinische De-meter behoorenden Triptolemos. Van hem leidde het geslacht der Buzygui (Buzygae) hun oorsprong af. In Attika werd er driemalen een heilig ploegfeest gevierd, bij Skiron, op de Rharische velden en aan den voet van de burgt van Athene, waarschijnlijk om het koren te zaaien voor de heilige gebruiken in de tempels van Athena Skiras, van de Eleusinische godinnen en van Athena Polias. Voor dat ploegen te zorgen en de heilige stieren, die den ploeg trokken te onderhouden, was de taak van het geslacht der Buzygai. Degeen, die den ploeg bestuurde heette ook Buzyges.
BYBLIS. (Grieksch), een meisje uit Mi Ie tos, dat omkwam door de onzalige liefde, die zij had opgevat voor haren broeder Kamos. Volgens sommigen ging deze liefde uit van Kaunos, en vluchtte hij, om voor zijne zondige neiging niet te bezwijken , uit Miletos. Toen zijne zuster hem niet meer vond stortte zij zoo overvloedige tranen, dat daaruit eene bron ontstond en doodde zij zich zelve. Volgens een ander verhaal was het By-blis zelve, die hare liefde niet meer bedwingen kon en zich daarom in zee stortte, waarop zij in eene Mama dryade (bosch-nymph) veranderd werd. Uitvoerig is deze mythe behandeld door den Eomeinschen dichter Ovidius. Hij verhaalt, hoe de liefde van Byblis voor Kaunos al heftiger werd en deze dientengevolge moest vluchten voor hare omhelzingen, hoe zij hem echter nazette door Lykië en Karië en andere landen en hoe zij eindelijk uitgeput nederzonk en zoovele tranen vergoot, dat ze zich oploste in eene bron.
BYSSA. (Grieksch) Zie Agro.
BYZAS. (Grieksch), een koning van Thracië, de zoon van Poseidon en Keroéssa, die eene dochter was van Zeus en /0, regeerde ten tijde van den tocht der Argonauten aan de kust der Zwarte zee, en bouwde het naar hem genoemde Byzantion, het tegenwoordige Konstantinopel. — Volgens meer geloofwaardige berichten is deze stad echter eene volkplanting van de Grieksche stad Megara en werd zij omstreeks 656 v. Chr. onder aanvoering en leiding van zekeren Byzas gesticht.
166
CAaNÏHUS. (Grieksch) Zie Kaanthos.
CABiRI of CABIREX. (Grieksch) Zie Kabeiroi of Kabeiren.
CABIKIA. (Grieksch) Zie Kabeiria.
CACA. (Romeinsch), de zuster van Cacns, die, omdat ze den diefstal van haren broeder (Zie Cucus.) verraden had, goddelijke eer genoot en in wier heiligdom evenals in dat van Vesta een eeuwig vuur brandde.
CACUS. (Romeinsch), een zoon van Vtdcanus, berucht als een der vreeselijkste roovers van Italië, leefde ten tijde van Hercules , en hield zijn verblijf op den Aventijnschen heuvel, die toen nog met bosschen bedekt was, doch naderhand een deel der stad Rome droeg. Hij was reusachtig groot van gestalte en bezat eene geweldige kracht; hij spuwde vuur en vermoordde alle vreemdelingen, die in zijne handen vielen. Boven den ingang van het hol, waarin hij zijn verblijf hield, eene ijzingwekkende rotskloof, zag men de hoofden en beenderen der verslagenen. Een ontzaggelijke steen, dien twintig stieren niet van de plaats konden bewegen, diende hem tot deur. Hij werd eindelijk door Hercules overwonnen. Toen deze namelijk de runderkudden van Geryon door Italië dreef en het hol voorbijkwam, ontstal Cacus hem eenige runderen, en dreef die, ten einde den held het spoor bijster te doen worden, achterwaarts in de grot. Toen Hercules hem desniettemin verdacht en deswege ondervroeg, loochende hij iets van de gestolene ossen te weten. Cacus had echter eene zuster, Caca, die uit liefde tot den vreemdeling haren broeder verried. — Volgens een ander verhaal leidde Hercules de runderen. die hem overbleven, voorbij het hol. waarop de opgeslotenen begonnen te loeien en aldus den
Cacus—Calculus Minervae.
diefstal openbaarden. Nu ontstond er tusschen den roover en den beroofde eene vreeselijke worsteling, waarbij de laatste in den beginne het onderspit scheen te zullen delven, want hij werd in het hol gedrongen en opgesloten. Hercules rukte echter met zijne schouders een gedeelte van het rotsgewelf uitéén, bevrijdde zich alzoo uit den kerker en hernieuwde met verdubbelde kracht het gevecht, waarbij uitgerukte boomstammen en rotsblokken als wapenen gebruikt werden. Eindelijk versloeg de godenzoon Cacus met zijne knods. Hij bouwde daarop een altaar ter eere van zijnen vader lupUer, en wel onder den naam van Pater Inventor, d. i. ))de vinderquot;. Uit dankbaarheid voor de bevrijding van dit monster stichtte de arkadische vorst Enamler. die zich in Italië had nedergezet, en in de nabijheid de stad Fallantiam bewoonde met zijne herders, voor Hercules eenen eere-dienst. Zij brachten hem het eerste offer en voortaan bleef die vereering van Hercules als halfgod bestaan, üe geslachten der Potitii en Pinarii waren met de zorg voor en het bestuur over dien dienst belast.
CADMUS. (Grieksch) Zie Ka dm os.
CAECIAS. (Grieksch) Zie Kaikias.
CAECüLTJS. (Romeinsch) 1) een god des doods, die, daar hij de oogen der stervenden doet breken, hen blind maakt. 2) een Italiaansche heros, die uit een oud priestergeslacht was gesproten. Hij was verwekt door eene vonk. die in den schoot zijner moeder viel, welke aan den haard gezeten was. Na zijne geboorte werd hij te vondeling gelegd en door jonkvrouwen gevonden. Men beschouwde hem als eenen zoon van Vulcanus, en toen hij volwassen geworden was, stichtte hij de stad Praeneste, en noodigde de omwonende stammen uit om feestelijke spelen in zijne stad te komen vieren. Aan zijne goddelijke atkomst wilde men echter niet gelooven, totdat een vuur, hetwelk op zijne bede plotseling de gansche by die spelen vergaderde menigte bescheen, de waarheid zijner bewering staafde. Men hield hem voor eenen god van den huiselijken haard. — Onwillekeurig doet hetgeen omtrent hem verhaald wordt, denken aan den vuurglans, die den lateren koning Servius Tullius volgens de legende reeds in zijne wieg omscheen, te meer, wanneer men daarbij opmerkt, dat \'lanaquü, de pleegmoeder van Servius Tullius ook den Eomeinschen naam droeg van Caecilia.
CAENEUS. (Grieksch) Zie Kaineus.
0AEN1S. (Grieksch) Zie Kainis.
CAIêTA. (Romeinsch), de min van Aeneas. De plaats in Italië, waar zij stierf en begraven werd, en waar haar ter eere door Aeneas een gedenkteeken werd opgericht, werd naar haar genoemd (het tegenwoordige Gacta).
CALiilS. (Grieksch) Zie Kalais.
CALCHAS. (Grieksch) Zie Kalebas.
CALCCLUS MINERVAE, eene bij de Romeinen zeer ge-
168
Calculus Minerva—Camenae.
■wone uitdrukking voor het steentje, dat Vallas Athena, die met de Eomeinsche Minerva geïdentificeerd werd, in de bus voor vrijspraak zou hebben geworpen, toen bij het proces van Orestes, op den Areiopagos te Athene gevoerd, de stemmen staakten en zij hem dus hierdoor voor veroordeeling kon behoeden. Zie Orestes.
CALLTNïCüS. (Grieksch) Zie Kallinikos.
CALLIOPE. (Grieksch) Zie Kalliope en Muzen.
CALLIPyGOS. (Grieksch) Zie Kallipygos.
CALLIRRHoë. (Grieksch) Zie Kallirrhoë.
CALL1ST0. (Grieksch) Zie Kallisto.
CALVA. (Eomeinsch), een bijnaam van Venus in Rome, die door sommigen afgeleid wordt van het woord calvere, d. i. «foppenquot; en dan betrekking heeft op de luimen der verliefden. — Volgens anderen werd door den koning Ancus Martius een aan Venus Calva gewijde tempel gesticht in de nabijheid van het Capitool, toen zijne gemalin haar hoofdhaar begon te verliezen. Hier wordt dus Calva opgevat in de beteekenis van »de kalequot;. — Eene derde overlevering liet de vereering dezer godin dagteekenen van den tijd van den Gallischen oorlog, toen de vrouwen de haren afsneden om er peezen voor de bogen van te laten maken. Het schijnt, dat de dienst van Venus Calva in verband staat met het werkelijk of symbolisch af-scheeren van het hoofdhaar door de vrouwen op den dag van haar huwelijk.
CALYDONISCHE JACHT. (Grieksch) Zie Kalydonische j acht.
CALYPSO. (Grieksch) Zie Kalypso.
CAMASENK. (Eomeinsch) Zie Came se s.
CAMêNAE. (Eomeinsch), de naam vaif oud-Italiaansche godheden, waaronder de nymph Egeria de voornaamste was. De Eomeinen hebben haar later geïdentificeerd met de Muzen. Te Eome lag voor de Porta Capena een aan haar gewijd bosch, waar zij _als de gezellinnen van Egeria werden vereerd. Oorspronkelijk schijnen zij evenals deze godinnen geweest te zijn, die aan de vrouwen het baren gemakkelijk maakten. Haar gezang schijnt dan ook oorspronkelyk in tooverformulieren bestaan te hebben. Eerst later werden ze beschouwd als godinnen, die de dichters met een heilig vuur bezielden. — Evenals de Griek-sche Muzen waren zij oorspronkelijk bronnymphen. Haar bosch, gelegen in een liefelijk dal met grazige weiden, schaduwrijke boomen, koele grotten, met een overvloed van water, \'lag vlak voor de porta Capena, doch later, toen de stad zich zeer uitbreidde, werd het al nauwer en nauwer door de huizen ingesloten. Eeeds koning Numa, zoo luidde de legende, had in dat bosch een kleine bronzen kapel voor de Camenen gesticht. Deze was echter door den bliksem getroffen en vervolgens in nabygelegen tempels bewaard. Een andere tempel
169
Camenae—Canis Major.
ter eere der Camenen zou gesticht zijn door den dichter ^ccm, die daarin zijn eigen levensgroot standbeeld had opgericht. — Ook de gave der voorspelling was aan de Camenae eigen. Zy worden ook Casmenae of Carmenae genoemd, waaruit blijkt, dat zij in verband moeten gebracht worden met de nymph Carmenta of Car mentis, de moeder van livander, die tot geestdrift vervoeren kon en tevens eene godin was der geboorte. (Zie Carmenta.) — Ook werd door de Eomeinen Gamena genoemd die godin, welke het bestuur had over de zangoefeningen van jonge kinderen en hen zingen leerde.
CAMESES. (Romeinsch) De mom laniculus, de aan den god lams gewijde berg, heette oorspronkelijk Camasene. Toen nu lanus zelf in de sage tot een koning uit den ouden tijd hervormd werd, kreeg hij ook een broeder of mederegent, die naar den oorspronkelijken naam van den hem ge-wijden berg (Jameses. of eene zuster of gade die Camasene ge-heeten werd.
CAMILLA. (Romeinsch), de dochter van koning Metahus en Casmilla, uit de Volscische stad Frivemum, werd , toen haar vader, door de Volscen verdreven, moest vluchten, op wonderbare wijze gered en door een merrie gezoogd. Zij groeide op tot eene krachtige, dappere jonkvrouw, die de jacht beminde, en werd eene dienares van Diana. Zij nam deel aan den krijg, die tusschen Aeneas en Turnus gevoerd werd, maar werd na haren moed op de schitterendste wijze te hebben getoond door Aruns gedood. Deze viel daarop volgens een bevel van Diana door de hand van Opis.
CAMILLI, CAMILLAE. (Romeinsch) heetten in Rome knapen en meisjes, die bij het offer behulpzaam waren.
CAMPK. (Grieksch) Zie Kampe.
CAJulCE. (Grieksch) Zie Kanake.
CANCKR. (Grieksch), de Latijnsche naam voor het sterrebeeld van den dierenriem »de Kreeft.quot; De Grieksche mythe verhaalde , dat de kreeft door Ilera onder de sterren was verplaatst, omdat zij tegen Herakies hulp had verleend aan de Hi/ilra van Lerna. Zij beet Herakles in den voet, doch werd daarop door hem gedood. -— In dit sterrebeeld zijn eenige sterren , die door de Grieken »de ezels bij de kribquot; genoemd worden. Hephaistos en Dionjsos namelijk zouden, toen zij ten strijde trokken tegen de Giganten dien tocht ondernomen hebben, op ezels gezeten. Maar nog eer zij de Giganten bereikt hadden, begonnen de ezels zoo luide te balken, dat deze door dit geluid verschrikt, op de vlucht gingen. Om dit feit werden die ezels onder de sterren geplaatst.
CANEPHORAE. (Grieksch) Zie Kanephoroi.
CAMS MAIOR. (Grieksch), d. i. »de groote hondquot;, de Latijnsche naam van het sterrebeeld, dat met den Draak, die ook als ster aan den hemel staat, door Zeus tot wachter werd
370
Canis Major—Caprotïna.
gegeven aan \'Europa. Beide werden naderhand eigendom van Minos. Deze gaf den hond aan Protris, toen hij van eene zware ziekte genezen was, en Prokris gaf hem wederom aan haren gemaal Kephalos. Deze leende hem aan Amphitryon (Zie aldaar.) om eenen vos natezitten, die het land van Thebe verwoestte en nooit kon ingehaald worden. De hond echter had de eigenschap, dat hij alles inhaalde , wat hij vervolgde. Om deze tegenstrijdigheid optelossen veranderde Zeus beiden te midden van hunnen loop in steenen. De hond werd daarop onder de sterren opgenomen. — Volgens anderen was dit sterrebeeld een hond, die den jager Orion op de jacht had vergezeld en na diens dood onder de sterren was opgenomen.
CASIS MINOR. (Grieksch), d. i. »de kleine hondquot;, volgens de Grieksche mythe ook een der honden van den jager Orion, die na diens dood tot de ster verheven werd, welke met dezen Latijnschen naam wordt aangeduid.
CaNöBUS. (Grieksch) Zie Kanobos.
CAPaJNEUS. (Grieksch) Zie Kapaneus.
CAPELLA. (Grieksch), d. i. ))de geitquot;, de Latijnsche naam voor een sterrebeeld, omtrent welks plaatsing aan het hemelgewelf de Grieksche mythe het volgende verhaalde: Dadelijk na zijne geboorte was Zeus door zijne moeder toevertrouwd aan Themis en door deze weder aan Amaltheia. Deze laatste had Zeus door eene geit laten zoogen. Die geit nu was de dochter van de zon en zoo vreeselijk om aantezien, dat de Titanen, de medgezellen van Kroms, voor haar bevreesd waren geworden en de aarde hadden gesmeekt, om haar in een hol op Kreta te verbergen. Dit deed zij, en Amaltheia voedde nu Zeus verder op. Toen Zeus later strijd voerde met de Titanen en geene wapenen had, kreeg hij den raad om de huid van deze geit als schild te gebruiken, omdat zij ondoordringbaar en zoo schrikwekkend was. Hij deed dit, gaf aan de geit eene andere huid, maakte haar onsterfelijk en schonk haar eene plaats onder de sterren.
CAPRICORNÜS. (Grieksch), d. i. «de steenbokquot;, of Pan, de Latijnsche benaming van een sterrebeeld in den dierenriem, omtent hetwelk de Grieksche mythe verhaalt, dat het een afstammeling was van Aigipan (Zie Pan.) en daarom pooten had gelijk aan die van een dier en hoornen op het hoofd, alsook de staart van een visch. Hij werd met Zeus op het gebergte Ida opgevoed en was daar met dezen, toen hij ten strijde trok tegen de Titanen. Hij vond eene schelp en maakte daarmede met zijne makkers zulk een gedruisch. dat de Titanen vloden. Van daar de uitdrukking: »een Titanisch rumoerquot;. Zeus plaatste hem uit dankbaarheid onder de sterren.
CAFKOTrNA. (Romeinsch), een bijnaam, waaronder htm bij de Romeinen vereerd werd. Kort na den Gallischen oorlog trokken de Latijnen tegen de Romeinen op en eischten Romein-
171
Caprotina—Carna.
sche jonkvrouwen ten huwelijk. De Romeinen zonden slavinnen naar het leger, dat bij eenenboom, Caprificus, d. i. de «geitenvijgquot; genaamd, gelegerd was. Nadat de slavinnen bij een feestmaal de vijanden dronken gemaakt hadden, gaf eene van haar van den top van den vijgeboom aan de Eomeinen een teeken. Deze deden daarop een aanval op de legerplaats, doodden de vijanden en bevrijdden de slavinnen, die nu vrijgelaten en met rijke geschenken begiftigd werden. Bovendien werd er een jaarlijksch feest ingesteld, dat op den 7den Juli gevierd werd en den naam droeg van Nonue Caprotinae, waarbij luno onder den naam van Caprotina vereerd werd. Ook bij den vijgeboom werden op dien dag offers gebracht en de slavinnen mochten zich dan vele vrijheden veroorloven tegenover hare meesteressen.
CAPÏS. (Grieksch) Zie Kapys.
CARaNUS. (Grieksch) Zie Karanos.
CARDeA. (Romeinsch), eene godin onder wier bescherming de cardines of deurhengsels stonden. Zij had het gebied hierover verkregen, omdat zij, toen lanus om hare liefde vroeg, hem had verhoord. Zij had bovendien de macht om de werkingen van booze geesten, voornamelijk op kinderen, te verhinderen.
CARMENTA of CARMENTIS. (Romeinsch), eene echt Romein-sche godin, wier naam haar reeds aanduidt als eene voorspellende godheid. Zij werd de moeder van den Arcadiër Evander genoemd en voorspelde hem reeds de gansche toekomst van Rome. Op den oever des Tibers, aan den voet van den\'Capitolijnschen heuvel, bezat zij eenen tempel en een altaar aan de naar haar geheeten porta Carmentalis. Het haar gewijde feest, op den Hquot;1™ en I5den Januari vooral door vrouwen gevierd, heette de Carmentalia. Daarbij werd zij als Postvorta en als Antevorta of Porrima aangeroepen, namen , die althans in lateren tijd betrekking hadden op haar vermogen om in de toekomst en in het verleden te zien. Zij was ook eene genezende godheid, die vooral de vrouwen bij het baren bijstond en tevens het levenslot der kinderen, die zij ter wereld hielp komen, bepaalde en voorspelde.
CARNA. (Romeinsch), volgens den Romeinschen dichter Ovidius de godin der deurhengsels. Zij was, zegt hij, eene schoone nymph, die in een bosch aan den Tiber woonde, zich met jagen en visschen bezig hield, en door goden en halfgoden bemind werd. Zij spotte met hare minnaars, misleidde ze en lokte hen, onder den schijn van hun hare liefde te zullen schenken, in eene spelonk, waar zij plotseling verdween, en de aldus bedrogenen lang vruchteloos naar den uitgang moesten zoeken. Eindelijk werd zij door den god lanus met zijn dubbel aangezicht verschalkt, want hij zag haar achter zich in een rotsspleet verdwijnen; hij keerde zich om,
]72
Carna—Ceres.
greep haar en dwong haar zijne gemalin te worden. Hij maakte haar uit liefde tot de beschermster der deurhengsels en bovendien van kleine kinderen, die zij tegen booze geesten beschermde. (Zie Cardëa.)
CARNèA. (Grieksch) Zie Karneia.
CARNëDS. (Grieksch) Zie Karneios.
CASSANDRA. (Grieksch) Zie Kassandra.
CASSIOPëA. (Grieksch) Zie Kassiopeia.
CASSIPHoNE (Grieksch) Zie Kassiphone. *
CASSoTIS. (Grieksch) Zie Kassotis.
CAÖTALIA. (Grieksch) Zie Kastalia.
CASTALIDES. (Grieksch) Zie Kastalides.
CASTOR. (Grieksch) Zie Kastor en Dioskuren.
CATAMïTUS. (Grieksch) Zie Katamitos en Ganymedes.
CATIIARSlüS. (Grieksch) Zie Katharsios.
CATIL\'S. (Romeinsch), eene godheid, die door de Romeinen werd aangeroepen, om de kinderen verstandig en scherpzinnig (catus) te maken,
CATREUS. (Grieksch) Zie Katreus en Kreteus.
CEBRloNES. (Grieksch) Zie Kebriones.
CECROPS. (Grieksch) Zie Kekrops.
CELAENO. (Grieksch) Zie Kelaino.
CELEUS. (Grieksch) Zie Keleus en Aigolios.
CENCHREUS. (Grieksch) Zie Kenchreus.
CENTAURI of CENTAUREN. (Grieksch) Zie Kentauroi.
CENTIMaNI. (Grieksch) d. i. «de honderdhandigenquot;, de La-tijnsche naam der Grieksche Hekatoncheiren. (Zie aldaar.)
CEPHALUS. (Grieksch) Zie Kephalos.
CEPHEÜS. (Grieksch) Zie Kepheus.
CEPHISSUS. (Grieksch) Zie Kephissos.
CERaMÜS. (Grieksch) Zie K er am os.
CERBeRUS. (Grieksch) Zie Kerberos.
CERCöPES. (Grieksch) Zie Kerkopes.
CERCYON. (Grieksch) Zie Kerkyon en Alope.
CERE ALIA. (Romeinsch), de feesten van Geres. (Zie het volgend artikel.)
CERES. (Romeinsch), eene oud-Italiaansche godin van den akkerbouw, die echter langzamerhand geheel geïdentificeerd werd met de Grieksche Bemeter. Haar dienst was een van de oudste Grieksche eerediensten, die in Rome werden ingevoerd. Ceres werd in nauw verband gebracht tot Liher en Libera , die overeenkwamen met den Griekschen Dionysos en de Grieksche Demeter. Hun gemeenschappelijke tempel werd in het jaar 258 der stad (496 voor Chr.) gesticht door den consul Aurelius Posthumius tot afwending van eenen door misgewas veroorzaakten hongersnood. Het toezicht en het bestuur over dien eeredienst werd opgedragen aan de omstreeks denzelfden tijd ingestelde aediles pleheii, die voor de verdeeling van het koren
173
Ceres.
onder de armere standen en voor het vieren van het groote feest der godin, de Cere alia, te zorgen hadden. Doordat derhalve Ceres hare weldaden, althans op de meest zichtbare wijze, aan de armen, die allen tot den stand der Pleheiers behoorden, uitdeelde, werden zij en haar tempel langzamerhand als symbolen van de Plebeiische vrijlieid en van de Plebeiische voorrechten beschouwd en wie daartegen misdeed, diens goed verviel althans gedeeltelik aan Ceres. — Overigens was en bleef haar eeredienst geheel Grieksch. Hare priesteressen waren Grieksche vrouwen, vooral uit Neapolis (Napels) daartoe naar Eome ontboden; de taal bij hare vereering gebruikt was de Grieksche, haar tempel was geheel op Grieksche wijze gebouwd, ja trok zelfs de algemeene aandacht als het eerste voorbeeld van Grieksche architectuur, die bestemd was om de tot dien tijd in zwang zijnde Etruskische te vervangen. In dien tempel van Ceres werden ook de Senaatsbesluiten bewaard en ter kennisneming voor de tribunen nedergelegd.
De gansche mythe, die den roof der Grieksche Persephone door Hades behandelde , en de smart en het zoeken van Demeter werden op Ceres overgedragen. Men verplaatst het tooneel van dien roof naar Sicilië in de nabijheid van Enna. Deze stad werd daarom voor de Romeinen eene heilige plaats. Zoo werd er bij gelegenheid van de onlusten ten tijde der Gracchi een gezantschap naar Enna gezonden, omdat men den Ceres-dienst in Rome geheelenal als eene vertakking van den daar inheemschen Demeterdienst beschouwde. Even als Demeter, zoo krijgt ook Ceres hare dochter althans gedurende een gedeelte van het jaar terug; zij vergeet dan hare smart, verheugt zich in het herkregen bezit barer lieveling en doet allen in hare vreugde deelen door eenen rijken oogst te schenken , Daarom is het feest van Ceres een feest der vreugde, waar allen, die er aan deelnamen in een wit gewaad verschenen. Het feest duurde acht dagen van den ]2don tot en met den 19den April. Voornamelijk werd het gevierd door groote wedrennen in den Circus, waarbij dan onder de dicht opééngedrongen schare, die opgekomen was om deze feesten bijtewonen, allerlei geschenken en lekkernijen, vooral noten, het symbool van overvloedige vruchtbaarheid, werden rondgedeeld. Bovendien werden er vossen, die men brandende fakkels aan den staart had vastgebonden dpor den Circus rondgejaagd. De oorsprong van dit gebruik was volgens de legende deze: Een spaarzaam en arbeidzaam paar menschen woonde in eene stad der Aequi, met name Carseolï. De man bebouwde het veld, de vrouw bezorgde het huishouden en spon zoo vlijtig als zij maar kon. Zij hadden een\' zoon, een moedwilligen knaap, twaalf jaren oud. Deze ving een vos, die dikwijls de kippen zijner ouders had geroofd, wikkelde hem in hooi en stroo, stak dat in den brand en het hem toen weer los. De vos
174
Ceres—Cetus.
snelde door het te veld staande koren en stak alles in zijne vaart in brand. Eene wet in Carseoli bepaaldde daarop dat alle vossen, die gevangen werden, moesten gedood worden. En ter herinnering aan die gebeurtenis werden jaarlijks bij gelegenheid van de Cerealia de vossen gestraft, doordat men hun brandend stroo aan den staart bond en hen daarop door den Circus joeg. We hebben hier waarschijnlijk te doen met een gebruik, dat dienen moest tot afwering van de verwoestende ziekten, waarmede de al te groote hitte, vooral wanneer zij door koele nachten gevolgd werd, als eene brandende vos in vele streken van Italië door de korenvelden rondwaarde. — Een tweede feest ter eere van Ceres gevierd viel in de maand Augustus. Alleen vrouwen namen daaraan deel. Hierbij werd vooral de vereeniging van Ceres en hare dochter, die de Bomeinen Proserpina noemden herdacht. Allerlei onthoudingen moesten ter herinnering aan de smart van Ceres over het verlies van haar kind voorafgaan. De vrouwen moesten zich gedurende negen dagen afgezonderd houden van hare mannen. Zoo kwam het, dat Ceres soms beschouwd werd als eene tegenstandster van den echt, ofschoon zij aan den anderen kant ook weder juist als eene godin van den echt vereerd werd en zelfs haar huwelijk met Orcns door de pontifices met groote plechtigheid gevierd werd. — Eindelijk werd in het jaar 191 v. Chr. op bevel der Sibyllijnsche boeken, die ook de invoering der vroeger genoemde feesten gelast hadden, het ieiunium Cereris ingesteld, een vastendag, die eerst alle vier jaren, later elk jaar op den 4dcn October gehouden werd. — De dienst van Ceres en haar heiligdom aan den Circus bleven steeds te Eome in hoog aanzien; die dienst werd er zelfs zoo inheemsch, dat het scheen, alsof de godin niet van elders naar Rome was over-gebracht, maar uit Eome naar andere staten overgekomen. — Keizer Augustus bouwde den tempel van Ceres, die in het jaar 31 v. Chr. door een brand was vernield, weder op. De nieuwe tempel werd door keizer Tiberius ingewijd. Keizer Claudius deed zelfs eene poging om de Eleusinische mysteriën naar Eome overteplanten. — Dat de eeredienst van Ceres langen tijd voornamelijk een eeredienst der Plebeiers bleef, laat zich ook hieruit verklaren dat de oud-Eomeinsche godheden voornamelijk gedacht werden als beschermgoden der Patriciërs, aan wie de bezorging van hunnen eeredienst geheel en al was opgedragen. Het was dus niet meer dan natuurlijk, dat de Plebeiers in de nieuwe goden, die in Eome werden ingevoerd, hunne beschermgoden trachtten te vinden. — Nauw verwant is Ceres, wat haar wezen betreft, met Tellus. (Zie verder ZJemefer en Eleusinia.)
CERYX. (Grieksch) Zie Keryx.
CEÏÜS. (Grieksch) Zie Ketos.
175
Ceys—Charis.
CEYX. (Grieksch) Zie Keyx.
CHALKEIA. { Chalce.a.) (Grieksch), oorspronkelijk een gemeenschappelijk feest van alle Atheensche burgers, gevierd ter eere van Athena Erganë, later een bijzonder feest der handwerkslieden , vooral door hen, die in metaal arbeidden, ter eere van Hephaistos gevierd.
CHALKIOIKOS. (Chalcioecus.) (Grieksch), d. i. ))de in een koperen huis wonendequot;, een bijnaam van Athena Poliuchos in Sparta. Zij werd zoo genoemd naar den koperen tempel, welks bouw door Tyndareos was aangevangen en waarin zich een koperen beeld der godin bevond. Haar ter eere vierden de jongelingen de Chalkioikia, op welk feest zij gewapend in den genoemden tempel bijéénkwamen om aan de godin een offer te brengen.
CHAOS. (Grieksch), oorspronkelijk de ruimte, die alles omvat, en die er vóór de wording aller dingen geweest was, de ledige onmetelijke ruimte; later, de verwarde, vormelooze massa, waaruit de wereld, zoowel de goden, als ook hemel, lucht, aarde en zee en al hunne bewoners trapsgewijze gevormd werden. De Romeinsche dichter Ovidius noemt dit het oorspronkelijke element, dat alle dingen in zich bevatte, een ruwen ongeregelden klomp, waarin alles vijandig door elkander lag en elkander bestreed, totdat door de scheiding der elementen daaruit de orde werd geboren. Volgens den Griekschen dichter Hesiodos verwekte de Chaos uit zich zeiven eerst Gaia (de Aarde) met hare breede borsten, als den grond van het bestaan van alle dingen. Tegelijk scheidde zich uit den Chaos de Tar-taros af, de ledige en duistere afgrond onder de aarde en eindelijk Ero*, de liefde, die alles schept, en waaraan al wat leeft zijn aanzijn te danken heeft. Na de schepping dezer drie bracht de Chaos wederom tweelingen voort; Erebos en Nt/x, (d. i. »de Nachtquot;, in het Grieksch van het vrouwelijk geslacht), de eerste eene mannelijke, de tweede eene vrouwelijke personificatie van de duisternis en van den nacht. Erebos en Nyx huwden met elkander en uit dit huwelijk werden wederom tweelingen geboren, Aither en Hêrtiera, de eerste eene mannelijke , de tweede eene vrouwelijke personificatie van het licht en den dag.
CHARIDÖTES. (Grieksch), d. i. «degeen, die vreugde schenktquot;, een bijnaam van Hermes bij de bewoners van het eiland Samos. Onder dezen naam werd hij bij hen aangeroepen op een feest, dat gevierd werd ter herinnering aan den nood, waarin zij tien jaren lang verkeerd hadden, en gedurende welken de Samiërs, door hunne vijanden in het nauw gebracht, genoodzaakt waren zich hun onderhoud door rooven en stelen te verwerven. Op dat feest was het ter eere van Hermes, die de patroon was der dieven, geoorloofd elkander te bestelen.
CHARIS. (Grieksch), Zie Chariten.
176
Charisia—Chariten.
17 7
CHARISIA. (Grieksch), een feest o. a. te Athene tereereder Chariten onder vroolijklieid en dans vooral des nachts gevierd. Degeen, die het onvermoeidst danste en den nacht doorwaalrte kreeg een koek uit geroosterde gerst en honig gebakken. Zie Gharitesia.
CHARITEN. (Grieksch), door do Romeinen Gratiën genoemd, de godinnen der bevalligheid en lieftalligheid, de bewerksters en beschermsters van al wat schoon en sierlijk is. Zij waren, zoo werd althans gewoonlijk aangenomen, drie in getal, en wel drie zusters, de dochters van Zeus en de Okeanide Eury-nome, en droegen de namen van Euphrosyne, d. i. «feestvreugdequot;, Aglaia d. i. «feestelijke glansquot; en Thaleia d. i. «bloeiend geluk.quot; Volgens eene andere overlevering stamden zij af van Helios, den zonnegod, en Aigle, of van Dionysos en Aphrodite. Homeros spreekt slechts van ééne Charis, die in de Ilias als gemalin van Hephaistos optreedt, terwijl deze god in de Odysseia als gemaal van Aphrodite voorkomt. Doch ook Homeros spreekt reeds van Pasithea, «eene der jongere Charitenquot;, die be
stemd was tot gemalin voor den god van den slaap en hij noemt de Chariten in het meervoud dienaressen van Aphrodite. Zoo spreekt ook de dichter Hesiodos van Aglaia, «de jongste der Charitenquot;, als de gemalin van Hephaistos. De Spartanen vereerden twee Chariten Kleta, d. i. «het geroepquot; en Phaënna d. i. «de glansquot;, de Atheners ook twee, welke onder de namen van Auxo d. i. «die den wasdom bevordertquot; en Hegemone d. i. «de leidsvrouwquot; vereerd werden. — Het bovengenoemde drietal was van Boiotischen oorsprong, doch werd later door het gansche Grieksche volk aangenomen en vereerd. Het is natuurlijk, dat zij vooral beschouwd worden als dienaressen en gezellinnen van Aphrodite. Door deze worden zij in haar heilig bosch te Paphos gewasschen, met arabrosische olie gezalfd
12
Chariten
178
en in bevallige kleederen gehuld, maar reeds hare namen, zoowel die, welke later meer algemeen in gebruik waren, als die, welke te Sparta en te Athene in zwang bleven, duidden haar aan als verblijdende, verheven genot schenkende godheden. Hierbij moet echter wel in het oog gehouden worden, dat wilde , uitgelaten vroolijkheid in strijd is met haar wezen, maar dat integendeel de zinnelijke genietingen door het waas van bevalligheid, dat zij er aan weten te verleenen, worden verfijnd en gelouterd. Zoo laat het zich ook begrijpen, dat Hera, de koningin des hemels, hare verhevene schoonheid ontleent aan den gordel van Charis, dien Aphrodite haar bij haar huwelijk met Zeus ten geschenke had gegeven. — Zonder de medewerking of den invloed der Chariten mist elk werk bevalligheid en sierlijkheid, al ware het anders ook nog zoo volmaakt: daarom worden zij ook in zulk een nauw verband gebracht tot den kunstvaardigen god Hephaistos. Zonder hare tegenwoordigheid ontaardt de reine vreugde in uitgelatenheid, het blijde feest in woeste ongebondenheid, de liefde in onreinen wellust en de scherts in lompheid. Zelfs de schoonheid kan hare medewerking niet ontberen, omdat de Chariten alleen] den stempel van het waarachtige schoon verleenen. Maar haar gebied bepaalt zich niet tot het uiterlijke; door hare gunst krijgen ook de genietingen des geestes, muziek, kunst, poëzie, welspre
kendheid hare hoogste waarde. — De Chariten waren dus geene godheden, aan wie men eenen zelfstandigen werkkring aangewezen had, maar zij verschijnen steeds in het gevolg van andere goden, vooral van Aphrodite, Dionysos, Apollo en de Muzen, om door hare lieftallige tegenwoordigheid over datgene, wat deze uitwerken of voortbrengen, bekoorlijkheid, leven, be-tooverende aanlokkelijkheid te verspreiden. Ook Peiiho, de go-
Chariten—Charon.
din der vleiende overreding, kan haar bijzijn niet ontberen. Met haar, zoo zegt een Grieksch dichter, treedt al wat het hart verheugt en al wat liefelijk is de woning des menschen binnen. — Later, in den Eomeinschen tijd, beschouwde men haar ook als symbolen der dankbaarheid^ en van het weldoen.— Te Athene werden zij ook gehouden voor godheden, die macht hadden over het weder. Vandaar, dat zij dikwyls in verband werden gebracht met de Horen. — In Griekenland bezaten de Chariten tal van tempels, deels afzonderlijk, deels gemeenschappelijk met de andere godheden, in wier gezelschap zij gewoonlijk werden aangetroffen. — De oudere Grieksche kunst stelde haar voor als schoone, door een lang gewaad geheel bedekte jonkvrouwen. Later evenwel verdween dat bekleedsel langzamerhand, totdat zij eindelijk van elk omhulsel ontdaan werden voorgesteld. Hare beelden zijn minder te kennen aan bepaalde attributen, dan hieraan, dat ze elkander steeds omhelzen, of elkander de hand geven. Toch vindt men somtijds rozen, een mirtentak en dobbelsteenen als hare attributen aan hare beelden aangebracht.
CHARITESIA. (Grieksch), een feest ter eere der Chariten te Orchomenos in Boiotië gevierd, dat voornamelijk bestond in eenen wedstrijd van zangers en dichters. Dit feest werd ook met den naam van Charisia bestempeld. (Zie aldaar.)
CHARON. (Grieksch), de veerman der onderwereld, een grijze dienaar van Hades, een zoon van Erebos en Nyx, volgens den dichter Vergilius een wezen van eene leelijke en schrikwekkende gedaante. Hij lag steeds met eene boot aan den oever van het water , dat het schimmenrijk van alle zijden omringde, ten einde de zielen der afgestorvenen, die hem door lier mes toegevoerd werden , optenemen, en over de Styx, den Kokytos en den Acheron naar de overzijde te roeien, opdat zij door de poorten der onderwereld, die door Kerb er os bewaakt werden, in het eigenlijke doodenrijk zouden kunnen geraken. Tot loon voor dezen arbeid ontving hij van elke schim eene kleine munt, obolos genaamd, die men daarom eiken afgestorvene in den mond medegaf. Charon mocht slechts die zielen overvoeren, wier lichamen op de aarde begraven waren; de onbe-gravenen moesten langs de oevers van de Styx omzwerven, en zoolang wachten, tot dat de eene of andere liefderijke hand hunne lichamen begraven had. Daarom haastte zich dan ook Antigone om haren broeder met opoffering van haar eigen leven een graf te bereiden. — Evenmin mocht de norsche veerman levenden overzetten, indien hij daartoe geene volmacht van de goden verkregen had. De levende, die door hem wilde overgevoerd worden, moest aan Charon een gouden tak, dien hij van de goden gekregen had, toonen, om te bewijzen, dat deze den ondernomen tocht goedkeurden. Toen daarom Hernkles, zonder zulk een teeken werd over-
179
12*
Charon—Cheiron.
gezet, werd Charon hiervoor gestraft. — Hij werd afgebeeld als een norsch oud man, met een ruigen baard en armoedige kleeding.
CHARTBDIS. (Grieksch) Zie Sky 11a.
180
C HEI EON. (Chiron.) (Grieksch) 1) een zoon van Kronos en de Okeanide Philyra, de beroemdste onder de Kentauren, doch niet woest gelijk deze, maar uitmuntende door wijsheid en volgens Homeros de rechtvaardigste onder zijne stamgenooten. Hij bewoonde een hol op het gebergte Pelion in Thessalië en was gehuwd met Chariklo of Ndis, eene dochter van Apollo, die hem eenen zoon Karysios en verscheidene dochters, Okyrrho\'é, Mela-nippe, End eis en andere baarde. Volgens de oudste mythe bezat hij evenmin als de overige Kentauren de gestalte, die men hun later toeschreef, toen men beweerde dat de helft van hun lichamen op dat van een paard en de helft op dat van een mensch geleek. Door de hulp van Apollo en Artemis onderwezen, had hij eenen grooten schat van wijsheid verworven en was hij ervaren in de gymnastiek, de jacht, de heelkunde, de kunst der voorspelling en de muziek, waarin hij zelfs eenen wedstrijd met Apollo wagen kon. De wijze en edele, dappere en kunstvaardige Cheiron was daardoor bijzonder geschikt om jonge hel
den optevoeden en te vormen, waarom hij op den Pelion ook vele van de voornaamste helden der oudheid opkweekte. Zoo vertrouwde hem Apollo zijn eigen zoon Asklepios toe, om dien in de genees- en heelkunde te onderwijzen; verder werd hij de pleegvader van lason, die als kind in zijn hol verborgen werd, om hem voor de nasporingen van Pelias, die hem dooden wilde, te behoeden, en eindelijk ook de leermeester van den jongen Achilleus, dien hij, na hem met sterkende kruiden en het merg van wilde ^dieren gevoed te hebben, ook in de artsenijkunde en het snarenspel
Cheiron—Chelone.
onderrichtte. Daarenboven worden als zijne leerlingen genoemd: Telamp;mon, Peleus, Theseus, Nestor, Meleager, Odysseus, Madiaon. Kastor en Volydeukes, zelfs Aeneas en vele anderen. Daar Peleus zijn kleinzoon was, (diens moeder was namelijk de dochter van Cheiron Endëis) kan het geene verwondering baren, dat hij voor hem bijzondere zorg droeg; hij redde hem eenmaal het leven, toen de andere Kentauren hem wilden dooden, hielp hem de hand der zeenymph Thetis winnen, en schonk hem op zijne bruiloft de ontzaglijk groote esschen-houten speer, die naderhand in het bezit van Achilleus overging.— De taak, die deze edele, de goden eerende Kentaur op aarde vervulde, was dus hoogst belangrijk. Ook zijn dood was gewichtig, omdat daardoor eene in het rijk der goden ontstane zwarigheid uit den weg geruimd werd. Zeus had namelijk gezworen, dat de aan den Kaukasus vastgesmede Prometheus niet van zijne eindelooze kwalen zou bevrijd worden, vóór een der onsterfelijken zich bereid verklaarde om in zijne plaats de onderwereld te gaan bewonen. Zulk een plaatsvervanger werd eindelijk in den godenzoon Cheiron gevonden, die wel is waar onsterfelijk was, maar het ongeluk had eene ongeneeslijke wond te ontvangen. Toen namelijk Ilerakles op zijnen tocht tegen het Enjmanthische everzwijn met de Kentauren in strijd geraakte en deze tot Cheiron vluchtten, die zich op het voorgebergte Malea had nedergezet, nadat de Lapithen hem van den Pelion verdreven hadden, werd deze bij ongeluk door een der giftige pijlen van Herakles aan de knie gewond. De daardoor veroorzaakte wonde was ongeneeslijk. Met bezorgdheid droeg Herakles hem zelf op zijne legerstede en verbond hem de knie met de door Cheiron aangewezen kruiden, maar alles was te vergeefs. De pijn, die hij aanhoudend leed, en waaraan, daar hij ontsterfelijk was, de dood geen einde kon maken, was zoo hevig, dat hij Zeus door Herakles deed smeeken hem zijne onsterfelijkheid te ontnemen, en hem toete-staan met Prometheus van lot te verwisselen. Zeus verhoorde zijne bede, en zoo werd Prometheus onsterfelijk, terwijl Cheiron door den dood van zijne smarten werd bevrijd. — Dat Cheiron voor de helft de gedaante had van een paard, voor de helft die van een mensch, schreef men daaraan toe, dat Kronos onder de gedaante van een paard de liefde van Philyra had weten te winnen. — 2) een sterrebeeld. Zie Kentauros.
CHELIDONIS. (Grieksch), de ongelukkige zuster van Acdon, die in eene zwaluw veranderd werd. Zie Aid on en Prokne.
CHELoNB. (Grieksch), eene nymph, de eenige onder de godheden, die bij de bruiloft van Zeus ontbrak, ja zelfs daarmede spotte. Hermes stortte daarom haar aan eene rivier gebouwd huis in den vloed en veranderde haar zelve in eene schildpad, zoodat ze voortaan haar huis op den rug met zich moest dragen.
181
Chimaira—Chryseïs.
CHIMAIRA. {Chimaera^) (Grieksch), een fabelachtig monster, gesproten uit Typhon en Echidna, opgevoed door den Lykischen komng Amisodoros ■, het had volgens Homeros een lichaam, waarvan het voorste gedeelte geleek op eenen leeuw, het middelste op eene geit en het achterste op eenen draak, terwijl het ontzettende vlammen uit zijnen muil losbraakte. Volgens Hesiodos had het drie koppen, namelijk die der genoemde drie dieren. Dit afschuwelijk monster hield zich op in eene rotsspleet van het gebergte Kragos en verwoestte de velden van Lykië, toen Bellerophon derwaarts kwam en van lohótes den gevaarlijken last kreeg, om het te dooden. Dit gelukte hem met hulp van Athena. (Zie Bellerophon.\') Volgens den Romeinschen dichter Vergilius hield het later met andere monsters zijn verbluf in de onderwereld.
CHlöNE. (Grieksch) 1) dochter van Boreas en Orithyia, de moeder van Èumolpos, dien zij Poseidon baarde, maar uit schaamte in zee wierp. (Zie Èumolpos.) 2) Eene andere Chi one werd door Artemis gedood, omdat zij zich voor schooner dan deze godin hield. Wegens hare buitengemeene schoonheid werd zij èn door Apollo èn door Hermes bemind en baarde hun Philammon en Autoli/kos.
CHL0K1S. (Grieksch) 1) de gemalin van Zephjros, de godin der bloemen, de Flora der Romeinen. — 2) eene der dochters van Niofje, die met haren broeder Amyklas alleen overbleef, toen alle kinderen van Niobe door Apollo en Artemis gedood werden; zij werd echter van schrik zoo bleek, dat men den naam van Meliboia., dien zij vroeger gedragen had in Chloris d. i. »de bleekequot; veranderde. Eene legende verhaalt, dat zij eens in den wedloop bij de Olympische spelen den prijs heeft gewonnen.
CHOëN. (Grieksch) Zie Dionysos.
CHRYSaOR. (Grieksch), 1quot;) de zoon van Poseidon en Medusa. Hij ontstond te gelijk met Pegasos uit haar bloed, toen Perseus baar het hoofd had afgeslagen. By Kallirrhoé verwekte hij Geryon. (Zie aldaar.) 2) Chrysaor is ook de bijnaam van verscheidene goden, zooals van Zeus, Apollo, Artemis en Demeter en beduidt: »met een gouden zwaard.quot;
CHBYSEïS. (Grieksch), de dochter van Chryses, eenen priester van Apollo Smintheus in de stad Chryse nabij Troje. Zij heette eigenlijk Asfynome. Op eenen strooptocht werd zij door Achilleus buitgemaakt en bij de verdeeling van den buit aan Agamemnon toegekend. Spoedig echter moest deze haar aan haren vader teruggeven, toen Apollo het Grieksche leger door eene pestziekte teisterde en als voorwaarde van verzoening onder anderen de teruggave van het meisje eischte. Zij werd de aanleiding tot den twist tusschen Achilleus en Agamemnon, daar de laatste, toen hij haar moest teruggeven, als vergoeding de aan Achilleus toegewezen Briséis (Zie aldaar.) uit diens tent liet weghalen.
182
Chryses—Cirse.
CHRYSES. (Grieksch) 1) de vader van Chryseïs. Toen zijne dochter buit gemaakt was deor Ackilleus kwam hij in de legerplaats der Grieken en smeekte allen, doch het meest de beide zonen van Atreus, Agamemnon en Menelaos om hem zijn kind voor eenen onmetelijken losprijs terugtegeven. Agamemnon zond hem echter smadelijk met harde woorden uit de legerplaats weg. Toen bad hij tot Apollo, opdat deze hem zou wreken, en de god verhoorde zijn gebed. — 2) Denzelfden naam droeg ook de zoon van Agamemnon en Chrjsêis, dien zij voor eenen zoon van Apollo uitgaf, daar zij zeide dat Agamemnon haar nooit als zijne vrouw behandeld had. Deze Chryses hielp later zijnen broeder Orestes, diens vriend Pj/lades en zijne zuster Iphi-geneia bij den moord van den koning Thoas.
CHRYSIPPOS. {Chrysippus.) (Grieksch), de zoon van Pelops en de nymph Axioche of Danaïs, werd wegens zijne schoonheid door Laios bij gelegenheid der Nemeïsche spelen geroofd, doch door Pelops bevrijd. Op aanstoken zijner stiefmoeder Hippoda-meia werd hij door Aire us en Thyestes gedood. (Zie Pelops.)
CHKYSOMALLOS. (Chrysomallus.) (Grieksch), de door Poseidon verwekte ram wiens gouden vacht de Argonaulen uit Kolchis haalden. (Zie Phrixos.)
CHKYSOTHëMIS. (Grieksch), de dochter van Agamemnon en de zuster van Elektra en Orestes.
CHTH0N1A. (Grieksch) 1) de gemalin van But es. (Zie aldaar.) 2) eene dochter van Koloutas uit Argos, die Demeter toen zij op hare zwerftochten tot hem kwam niet wilde opnemen. Chthonia trachtte haren vader te vergeefs tot andere gedachten te bewegen. Zij werd hierom, toen Kolontas met zijn gan-sche huis tot straf in de vlammen omkwam, gespaard en door de godin naar Hermione gebracht. Daar stichtte zij ter eere van Demeter eenen tempel. De godin zelve kreeg ook den naam van Chtonia, en zoo heette ook het feest dat haar ter eere in den zomer werd gevierd.
CHTHONIOS. (Chthouius.) (Grieksch) 1) een bijnaam van verschillende godheden, die met de aarde of de onderwereld in nauwe betrekking stonden. Zoo werd Hades dikwijls Zeus Chthonios genoemd. — 2) een van de Sparten, d. i. van de gewapende mannen, die uit de door Kadmos gezaaide draken-tanden te voorschijn kwamen. Chthonios was een der vijf, die overbleef uit den slag, dien zij tegen elkander leverden.
CILIX. (Grieksch) Zie Kilix.
CIMMERII. (Grieksch). Zie Kimmerioi.
CINXIA. (Romeinsch), een bijnaam van luno , omdat onder hare bescherming — zij toch was de godin van den echt — de bruidegom den knoop, waarmede de gordel zijner jonge vrouw was toegebonden, losmaakte.
CINvRAS. (Grieksch) Zie Kinyras.
CIRCE. (Grieksch) Zie Kirke.
183
Cithoe eron—Concordia.
CITHAERON. (Grieksch) Zie Kithairon.
CLARIÜS. (Grieksch) Zie Klarios.
CLEINIS. (Grieksch) Zie Klein is.
CLEOBIS. (Grieksch) Zie Kleobis en Biton.
CLEOMëDES. (Grieksch) Zie Kleomedes.
CLEOPATRA. (Grieksch) Zie Kleopatra.
CLETA. (Grieksch) Zie Kleta en Chariten.
CLIO. (Grieksch) Zie Kleio en Muzen.
CLITE. (Grieksch) Zie Klei te.
CL0AC1NA. (Eomeinsch), een bijnaam van Venus. Het heiligdom, dat Venus Cloacina of Cluacina in de nabijheid van het Comitiuni te Rome bezat was gesticht door Romulus en Titus Tatius, toen de Romeinen en Sabijnen zich na eenen bloedigen strijd tot één volk vereenigd hadden. Zij hadden zich daarbij met mirtentakken gereinigd van het bloed, dat ze hadden doen stroomen. De naam der godin werd dan ook afgeleid van cloare of clue re, dat «reinigenquot; beteekent. Venus is hier de godin van de vreedzame vereeniging, van eene hechte, eendrachtige verbindtenis en ongeveer gelijk aan de later ontstane godin Concordia. — De legende, dat haar beeld in een riool zou gevonden zijn, is niets dan eene mislukte poging om haren naam te verklaren door dien van cloaca, d. i. «rioolquot; afteleiden.
CLOTHO. (Grieksch) Zie Klotho en Moiren.
CLYMeNE. (Grieksch) Zie Klymene.
CLTMENÜS- (Grieksch) Zie Klymenos.
CLYTAEMNESTRA. (Grieksch) Zie Klytaim n e stra.
CLYTIE. (Grieksch) Zie K1 y t i e.
CNID1A. (Grieksch) Zie Knidia.
COCaLüS. (Grieksch) Zie Kok al os en Daidalos.
COCÏTÜS. (Grieksch) Zie Kokytos.
COEiiS. (Grieksch) Zie Koios.
C0L0PH0NIA. (Grieksch) Zie Kolophonia.
COMAETHO. (Grieksch) Zie Komaitho en Amphitryon.
CONCORDIA. (Romeinsch), de godin der Eendracht, meestal opgevat als de eendracht onder de leden van éénzelfde geslacht en van ééne zelfde familie, of in staatkundigen zin als de eendracht onder de burgers en onder de verschillende standen, wier twisten zoo dikwijls den staat in het grootste gevaar hebben gebracht. Zij bezat te Rome verscheidene tempels, waaronder de voornaamste was die welke aan het uiteinde van het Forum tegen den Clivus Capitolinus gelegen was en waarvan nog overblijfselen staan. De stichter van dien vermaarden tempel was de dictator Camillus, die hem liet bouwen, nadat de Licinische wetten in 367 v. Chr. aan den staat meerdere hechtheid hadden gegeven en den langdurigen strijd tusschen de standen hadden doen ophouden. Later werd die tempel door Tiberius met groote pracht herbouwd. — Bekend is ook een andere tempel ter eere van Concordia door den consul Opimius in het jaar 121 v. Chr.
184
Concordia—Consns.
opgericht, nadat het hem gelukt was Cuius Gracchus en zijnen aanhang ten onder te brengen. — Op verschillende dagen van het jaar werd Concordia hetzij alleen, hetzij met andere godheden aangeroepen, om haren zegen aan den Eomeinschen staat te blijven schenken. — Onder den keizertijd kreeg zij meer de beteekenis van eene godin der eendracht, die heerschte, of althans heerschen moest, in het keizerlijke huis. Livia, de gade van keizer Augustus, die met haren zoon Tiberius den ouden tempel van Concordia liet herbouwen, noemde haar dan ook Concordia Augusta. Het anders zeer eenvoudige en waardige beeld van Concordia, wier hoofd op oude Romeinsche munten met een hoog diadeem en eenen dichten sluier omgeven is, was in dezen tempel met eenen lauwerkrans versierd ter herinnering aan de overwinningen, waardoor de zonen van Livia, Tiberius en Drusus de eendracht in het Romeinsche rijk hadden hersteld. — Gewoonlijk stelde men Concordia voor als eene deftige , bejaarde vrouw met eenen hoorn des overvloeds in de linker- en eene schaal, of eenen olijftak in de rechterhand, somtijds ook met in elkander geslagen handen. Zie Cloacina.
COXSECEATIO. (Romeinsch), de apotheose (Zie aldaar.) van de gestorven Romeinsche keizers, die evenwel alleen aan diegenen te beurt viel, die door den Senaat of door hunnen opvolger haar waardig gekeurd werden. Het is echter overbekend, hoe vrijgevig men in Rome met dit eerbewijs omsprong. Zelfs keizerinnen genoten na haren dood het voorrecht der apotheose. Na hunne of hare consecratie kregen zij den bijnaam van Divi of Divae. Verschillende plechtigheden by de begrafenis gingen aan de consecratio vooraf. Bij het verbranden van het lijk op den brandstapel steeg o. a. steeds een adelaar uit de vlammen ten hemel. De alzoo tot god geworden keizers en keizerinnen kregen hunne eigene tempels, priesters en feesten. Ze werden dus geheel en al met de goden gelijkgesteld.
CONSENTES ÜII. (Romeinsch), de twaalf Etrurische (Tuscische) godheden, zes mannelijke en zes vrouwelijke, die den raad van lupiter vormden en met hem ontstaan waren, maar ook met hem na het verstrijken der periode , waarin hij de wereld bestuurde, weder moesten te gronde gaan. Hunne beelden stonden op het Forum bij het begin van den weg naar het Kapitool.
CONSTJS. (Romeinsch), behoorde tot de oudste godheden van Rome. Zjjne dienst was, zoo heette het, reeds ingevoerd door de Arkadiërs, die vroeger de plek, waar Rome stond, bewoond hadden. Op het feest van Consus, de Consualia, had de Sa-bijnsche maagdenroof plaats gehad. — Sommigen leiden zijnen naam af van consilium en con sul o, d. i. «raadquot;, »planquot; en «raadplegenquot; en maken hem tot een god der geheime, verborgene raadslagen, die hij pleegt te verzinnen en mede-tedeelen en toen ook aan Romulus had medegedeeld. Maar eigenlijk was hij een god van den akkerbouw en der aarde.
185
Consus—Creon.
hetzij men de voorkeur geve aan die afleiding van zijnen naam, die hem tot ))den verborgenequot; maakt, of hem liever als »den zaaierquot; beschouwe, zooals anderen meenen. Zijn altaar, dat met aarde bedekt was, werd driemaal in het jaar ontbloot en met offergaven bedekt. De Consualia, die op den 21st™ Augustus gevierd werden ter gedachtenis aan den Sabijnschen maagdenroof waren in hoog aanzien. Dan werden er wedrennen met wagens en te paard gehouden en niet alleen de menschen maar ook de trekdieren vierden dan feest. De paarden en muilezels rustten dan van hunnen arbeid en werden met bloemen bekranst. — De drie feesten, die jaarlijks hem ter eere gevierd werden, had Jen alle plaats öf ten tyde van het zaaien, öf ten tijde van den oogst.
COPREUS. (Grieksch) Zie Kopreus.
COIiNU COPIAE. (Grieksch), de Latijnsche naam van den hoorn des overvloeds, den hoorn van Amaltheia. (Zie aldaar.)
COKA. (Grieksch) Zie Persephone.
COROEBUS. (Grieksch) Zie Koroibos.
CORONA. (Grieksch), de Latijnsche naam van een sterrebeeld, waarvan de Grieken verhaalden, dat het de krans was van Ariadne, de dochter van Minos en Pasiphaë, welke door Dioni/sos onder de sterren was geplaatst.
CORONIS. (Grieksch) Zie Koronis.
CORVÜS. (Grieksch), de Latijnsche naam van een sterrebeeld, waarvan de Grieken het volgende verhaalden: een raaf, (deze vogels waren aan Apollo geheiligd) werd door dezen naar eene bron gezonden om zuiver water te halen. Maar in de nabijheid dei-bron zag hij aan eene boom onrijpe vijgen hangen. Door begeerte hiernaar verleid zette hij zich bij de bron neder tot de vijgen rijp waren geworden. Toen dit na eenige dagen geschied was, at hij ze op. Zich evenwel zijner schuld bewust zijnde, greep hij eene slang uit de bron, voerde die met het in eenen beker geputte water mede en beweerde, dat zij dagelijks de bron had leeggedronken. Apollo wist echter, hoe de zaak zich had toegedragen; hij strafte den raaf door hem te verbieden gedurende eenigen tijd te drinken en toonde die straf hierdoor aan, dat hij hem plaatste tusschen eene waterslang (hydra) en eenen beker (crater). Zoo is hij ook aan den sterrenhemel te zien. Ook daar is het sterrebeeld Corvus tusschen Hydra en Crater te vinden.
CORYBANTES. (Grieksch) Zie Korybantes, Kabeiroi en Rheia.
COTTUS. (Grieksch) Zie Kottos.
COTYS. (Grieksch) Zie Kotys.
CKAGALEÜS. (Grieksch) Zie Kragaleus.
CRANAEA. (Grieksch) Zie Kranaia.
CRANAOS. (Grieksch) Zie Kr ana os.
CRATOS. (Grieksch) Zie Kratos.
CREON. (Grieksch) Zie Kreon.
186
Creteus—Cycnus.
CRETEUS. (Grieksch) Zie Kreteus, Katreus en Althai-menes.
CEETHEUS. (Grieksch) Zie Kretheus.
CEëüSA. (Grieksch) Zie Krëusa.
CROUDS. (Grieksch) Zie Kr on os.
CROJïïON. (Grieksch) Zie Kronïon.
CROTUS. (Grieksch) Zie Krotos.
CTESÏLLA. (Grieksch) Zie Ktesylla.
CÜMAEA. (Èomeinsch), een bijnaam der Sihylle, naar hare woonplaats C/mae. Zie Sibylla.
CDNINA. (Romeinsch), de godin der wieg, waarin zij de kinderen voor onheil en tooverij behoedt.
CUPIDO. (Romeinsch) Zie Eros.
CU RA. (Romeinsch), de godin der zory, zat volgens de overlevering eens aan den oever eener rivier en vormde uit de aan hare voeten liggende klei, terwijl hare oogen peinzend op het voorhijvloeiende water gericht waren, met de vingers spelende en zonder doel eene menschelijke figuur. Toen lupiter daar toevallig voorbijkwam, bad zij hem, dat hij dit doode lichaam zoude bezielen. De god vervulde hare bede, maar eischte nu ook, dat het nieuwe wezen naar hem zou genoemd worden, hetwelk Cura weigerde, omdat zij het vervaardigd had. Terwijl zij daarover met elkander twistten, verscheen Tellus, de godin der aarde, en maakte evenzeer aanspraak op het nieuwe schepsel, omdat zij daartoe de stof geleverd had. Om den twist te beslissen, riepen de drie twistenden eindelijk Saturms, den god des tijds, tot scheidsrechter in, en deze deed de uitspraak; »Gij, o lupiter! gaaft aan het schepsel het leven, neem dus ook zijn lichaam, wanneer het gestorven is; gij, o godin der Zorg! hebt het gevormd, aan u behoore het dan, terwijl het leeft; en gij, o Tellus! liet het uit uwe stof vormen, uit humus of aarde, geef het dan ook den naam van deze stof en noem het homo of mensch (zoon der aarde).quot;
CURAE (Romeinsch), d. i. »de zorgenquot;, die vooral ten taak hadden ultrices, d. i. «godinnen der wraakquot; te zijn, stonden volgens den Romeinschen dichter Vergilius aan den ingang der onderwereld.
CURêTES. (Grieksch) Zie Kurëtes.
CYaNE. (Grieksch) Zie Kyane.
CYANëlSCHE ROTSEN. (Grieksch) Zie Kyanëische rotsen en Symplegaden.
CTaTHUS. (Grieksch) Zie Kyathos.
CYBeLE. (Grieksch) Zie Kybele.
CYCHREUS. (Grieksch) Zie Kychreus en Kenchrens.
CYDIPPE. (Grieksch) Kydippe.
CYCLoPEN. (Grieksch) Zie Kyklopes.
CYCNUS. (Grieksch) Zie Kyknos.
187
Cyllenms—Cyzicus.
CïLLENITJS. (Griekscli) Zie Kyllenios.
CYNOSSEMA. (Grieksch) Zie Kynossema.
CYKOSTIRA. (Grieksch) Zie Kynosura.
CYNTHIA. (Griekscli) Zie Kynthia.
CYNTHIÜS. (Grieksch) Zie Kynthios.
CYPARTSSOS. (Grieksch) Zie Kyparissos.
CYPKIS. of CïPRIA. (Grieksch) Zie Kypria of Kypr CYRëNE. (Grieksch) Zie Kyrene.
CYTHERA, CYTHKEEA en CYTHEREIS. (Grieksch) Kythera, Kythereia en Kytherëis.
CYZICUS. (Grieksch) Zie Kyzikos.
188
DACTYLI IDAEI. (Grieksch). Zie Daktyloi Idaioi.
DAEDALUS. (Grieksch). Zie Daidalos.
DAIDaLOS. {Daedalus.) (Grieksch), een der vroegste en bekwaamste beeldhouwers, bouwmeesters en steensnijders, die zich tevens eenen grooten roem verwierf door het uitvinden van de bijl, het waterpas, de scheepsmasten en zeilen, en vele voor de houtsnijkunst noodzakelijke werktuigen. Zijne houten standbeelden waren de eerste, die van de logge, blokvormige gestalte der ruwe Hermesbeelden door eene vrijere behandeling der onderscheidene lichaamsdeelen verschilden. Daar hij onder anderen beelden vervaardigde, die in beweging zijnde personen voorstelden, zeide men zelfs, dat hij wandelende beelden, of figuren, die gaan konden, geschapen had. — Daidalos was een achterkleinzoon van den Attischen koning Erechtheus, een tijdgenoot van Theseus en Minos, en de vader van den onge-lukkigen Ikaros. Hij woonde te Athene, doch moest deze stad verlaten, omdat hij zijnen neef en leerling Talos, den zoon zijner zuster , die de pottebakkersschijf, de zaag en de draaibank uitgevonden had, uit afgunst op verraderlijke wijze van de Akropolis had nedergeworpen. Bij de begrafenis van het lijk overvallen en aan den moord schuldig bevonden, onttrok hij zich met zijnen zoon Ikaros aan het doodvonnis , dat het hoogste gerechtshof, de Areiopagos, over hem uitgesproken had, door eene snelle vlucht naar Kreta, waar koning Minos, den als kunstenaar alom beroemden man met de grootste gastvrijheid ontving. Op dit eiland vervaardigde hij eene menigte kunstwerken: voor de koningin Fasiphaè de beruchte houten koe, die haar dienen moest om hare liefde tot eenen stier te bevredigen. Op deze wijze verwekte die stier bij haar een monster, den Minotaur os, en nu bouwde Daidalos voor den koning het beroemde labyrinth, om daarin den Mino-tauros op te sluiten, en voor Ariadne, de dochter des konings ,
190 Daidalos.
vervaardigde hij eene groep van marmeren, dansende figuren. Later viel hij echter bij den koning in ongenade. Hetzij omdat Minos op Daidalos vertoornd was wegens den aan Pasiphaë bewezen dienst, hetzij dat de kunstenaar beschuldigd werd, dat hij Ariadne in het geheim bijgestaan en haar het kluwen garen gegeven had, waarmede Theseus den Minotauros opzocht en zich, na het doo-den van het monster, gelukkig uit de kronkelpaden van den doolhof redde, hij werd met zijnen zoon in de gangen van het labyrinthquot; opgesloten. Zijn vernuft wist hem intusschen uit
komst te verschaffen; hij vervaardigde heimelijk voor zich en zijnen zoon sterke vleugelen uit door was aanééngehechte vederen, die zij aan hunne schouders bonden om door de lucht te ontvluchten. Zoo stegen beiden uit het labyrinth op en zweefden voort over de zee, de vader met voorzichtigheid, de zoon met jeugdigen overmoed. Want in zijne onbezonnenheid vloog hij te hoog en kwam te dicht bij de zon, door wier gloeiende stralen het was smolt; de vleugels vielen uit elkander, en Ikaros stortte in de onder hem bruisende golven, waarin hij verdronk. De Grieken noemden deze zee, tot aandenken aan zijnen dood, de Ikarische. — Eene andere overlevering laat hen beiden op schepen ontvluchten. Dat van Ikaros leed echter schipbreuk op de kust van een eiland, hij viel daarbij in de later naar hem genoemde zee en verdronk. Daidalos daarentegen bereikte zonder ongelukken de kust van Italië, bouwde op de plaats, waar hij op zijne vleugels uit de lucht nederdaalde , in den omtrek van Cumae en Baiae, uit dankbaarheid voor Apollo eenen prachtigen tempel, en begaf zich daarop naar
Daidaloa—Daimon.
Sicilië tot den koning Kokalos, bij wien hij tot aan zijnen dood bleef. Aan dit bof vond bij niet alleen de meest gastvrije ontvangst, maar ook bescberming tegen den hem vervolgenden Minos, die aan bet hoofd eener vloot zijne uitlevering eiscbte. Kokalos liet Minos, dien by tot zicb gelokt bad, in een bad dooden, en Daidalos was bem daarvoor ten hoogste dankbaar. Ten blijke daarvan richtte hij allerwegen in het rijk de prachtigste gebouwen op; by bouwde eene onoverwinnelijke, den koning tot schatkamer dienende vesting bij Agrigen-tum, eenen Apbrodite-tempel op den Eryx, en omheinde stoombaden in eene bij de stad Selinus gelegene grot. Ook in andere landen vond men later sporen van bet verbluf en van de kunstvaardigheid van Daidalos. Vooral bij de Egyptenaren waren zijne kunstwerken in boog aanzien. — Het schijnt dat de hem betreffende mythe eene voorstelling is van een geheel tijdvak in de Grieksche kunstgeschiedenis en wel van dat tijdvak, waarin de oudere Attische kunst zich begon vrij te maken van het uit Egypte naar Griekenland overgekomen type van beelden met gesloten oogen en aan het lijf gesloten armen en beenen. Toch was de vooruitgang hier slechts eene eerste schrede. Ook de aan Daidalos toegeschreven beelden kenmerkten zicb nog door groote stijfheid en onbeholpenheid in hunne houding. — Dat het werk van eenen ganschen tijd en van een groot aantal verschillende personen door de mythe, die slechts een flauw beeld van dien vroegeren tijd aan bet nageslacht overbracht, op ééne enkele persoonlijkheid, zooals hier op Daidalos, wordt overgedragen, is een in de oude mythologie zeer dikwijls voorkomend verschijnsel.
DAIMON. (Daemon, Demon.) (Grieksch) Oorspronkelijk de naam aan de goden gegeven, voor zooverre zij niet in hunne eigenaardigheid, in eene zalige rust gedacht werden, maar in hunne betrekking tot het menschelijk leven, en tot den zegenrijken of verderfelijken invloed, dien zij daarop konden uitoefenen. — Later echter ontstond er eene afzonderlijke klasse van goddelijke wezens, die men daimonen noemde. Volgens de dichters waren dit menschen uit de gouden eeuw (Zie Eeuwen.), die na bunnen dood daimonen waren geworden, beschermers der menschen, die onzichtbaar op aarde rondzweefden. Zij waakten over recht en onrecht en schonken aan de menschen rijkdom. Het is evenwel de vraag, of de plaatsen bij de Grieksche dichters, waar van deze daimonen gesproken wordt, niet in lateren tijd zijn ingelascht. De wijs-geeren hebben de leer der daimonen meer ontwikkeld. Sinds men begonnen was ook de heroën als hoogere wezens te vereeren, plaatste men in rang tusschen de goden en de heroën de klasse der daimonen. Terwijl de goden zich al meer en meer van den omgang met de menschenwereld terugtrokken, vulden de daimonen de klove, die alzoo tusschen goden en menschen ontstond aan. Zij wa-
191
Daimon—Danac.
ren eene middelklasse van wezens, die den menschen steeds nabij waren en even als zij onderhevig aan vreugde en smart. Op het lot der menschen konden zij eenen werkdadigen invloed uitoefenen. — Volgens den wijsgeer Plato brengen zij de bevelen en gaven der goden naar de aarde over en dragen de smeekingen en gebeden der menschen opwaarts tot hen. Uit de scholen der wijsgeeren ging de leer dier daimonen over in het volksgeloof. Men pleegde ze te onderscheiden in goede, Agcu-thodaimonen, en in kwade, Alastores. (Zie Agathodaimon en Alas-tor.), naarmate zij den menschen geluk of ongeluk aanbrachten. Vooral door den wijsgeer Sokrates won het geloof veld, dat ieder mensch zijnen persoonlijken daimon bezat, die hem van zijne geboorte af aan beschermde en zijn zedelijk leven bestuurde. Men behoefde slechts één stap verder te gaan, om aan iederen mensch twee daimonen, één goeden en één boozen toetekennen, die over de richting zijner daden strijd voerden. — Bij de Romeinen vinden wij dergelijke wezens in de dü Indigetei en de Genii (Zie aldaar.) — De Joden en Christenen hebben later alle heidensche goden voor daimonen verklaard, en dat wel voor booze daimonen (demonen), duivels.
DAKÏÏLOI IDAIOI. {Dactyli fdaeii.) of Idaeische Dactylen (Grieksch), zeer oude klein-Aziatische daimonen, van welke men verhaalde, dat zij op den hoogsten top van den Trojaan-schen berg Ida woonden, en zich al zeer vroeg naar den berg Ida op Kreta verplaatsten. Zij zouden door eenen boschbrand ijzermijnen ontdekt en bij deze gelegenheid geleerd hebben de metalen te bewerken. Men bracht hen steeds in verband met Kyhele, en reeds in de oudheid viel het zeer moeilijk hen van de Kaheiren, Korybanten en Kureten te onderscheiden. Ook zouden zij naar het Peloponesische landschap Blis gekomen zijn en daar zou een hunner met name Herakles (wel te onderscheiden van den grooten heros van dien naam) de Olympische spelen gesticht hebben. — Zij schijnen oorspronkelijk natuurgoden geweest te zijn, die personificatiën waren van de vulcanische krachten van het land, waarin zij werden vereerd. Toen later de natuurgodsdienst in Griekenland wijken moest voor het geloof aan den geregelden godenstaat op den Olympos, waarin Zeus heerschappij voerde, daalden zij af tot den rang van dienende wezens, die tot den kring van Rheia Kybele behoorden en werd hun gansche wezen met een waas van geheimzinnigheid overtogen, dat hunnen waren oorsprong verborg en aanleiding gaf tot de grootste verwarring in de verschillende berichten der oude schrijvers, die op deze Daktyloi betrekking hebben.
DAKaë. (Grieksch), de dochter van den koning AJcrisios van Argos, en Eurydtke, werd door Zeus bemind, die zich in de gedaante van eenen gouden regen toegang tot haar verschafte en bij haar Perseus verwekte. (Zie Aknsios en Perseus!) Eene
192
Danaë—Daphne.
latere sage brengt haar in verband met Turnus, den tegenstander van Aeneas. Danaë zou namelijk naar Italië gekomen zijn en daar de stad Ardea hebben gebouwd. Vervolgens zou zij in het huwelijk zijn getreden met Pilumnus, wien zij Duu-nus, den stamvader van het geslacht van Turnus baarde.
DANiüDES of DANAÏDEN. (Grieksch), de vijftig dochters van Danaos, berucht, doordat zij op bevel van haren vader alle op ééne na hare echtgenooten de zonen van Aigyptos in den bruilofsnacht vermoordden. Om haar weder te laten huwen, hield Danaos een wedstrijd, waarin de overwinnaars eene zijner dochters tot kampprijs verwierven. Volgens eene andere legende evenwel werden al de trouwelooze vrouwen en ook Danaos zelf door Lynkeus, den eenige der zonen van Aigyptos, die door zijne gade Hypermnestra was gespaard, gedood. — Bekend is de wijze, waarop zij in de onderwereld gestraft werden, waar zij voortdurend water moesten scheppen in een vat zonder bodem. Waarschijnlijk heeft deze mythe haar ontstaan te danken aan eene andere, volgens welke zij het land van Argos, dat gebrek had aan water, op bevel van haren vader van water moesten voorzien. Naar haren grootvader Belos worden zij ook somtijds Belides genoemd.
DAXaOS. {Danaus.) (Grieksch), de zoon van Belus en Anchi-noë, de tweelingbroeder van Aigyptos, (Zie aldaar.) afkomstig uit Chemnis in Egypte. Hij kreeg als zijn aandeel van het rijk zijns vaders Libyh, doch moest, door zijnen broeder Aigyptos bedreigd, op een door Athena gebouwd schip met vijftig roeiriemen naar Griekenland vluchten. Hij landde met zijne vijftig dochters, de beruchte Bandiden, te Argos en werd in die stad, na het verdrijven van koning Gelanor, koning. Hij was tot zegen voor het land, daar hij zorgde èn voor voldoenden toevoer van water in üjden van droogte èn voor de noodige waterkeering bij overstroomingen. Na zijnen dood volgde Lynkeus, de eenige der zonen van Aigyptos, die gespaard was, daar zijne gade Hyperm-nestra geweigerd had aan het wreede bevel haars vaders te voldoen, hem op. (Zie Dandiden.) Naar Danaos noemden zich de bewoners van Argos Damérs, een naam, waarmede Homeros somtijds al de tegen Troje opgetrokken Grieken aanduidt.
DAPHNAIA. {Daphnaea.) (Grieksch), een bijnaam van Artemis in Sparta, waar zij onder dien naam een tempel had. Zij heette zoo naar de haar geheiligde laurier.
DAPHNAIOS. {Daphnaeus.) (Griekschquot;), een bijnaam van Apollo. Evenals zijne zuster Artemis droeg hg dezen naar de hun geheiligde laurier.
DAPHNE. (Grieksch), 1) eene bergnymph, in de oudste tijden priesteres bij het orakel te Delphoi, door Gaia daartoe aangesteld. 2) eene nymph, de dochter van den Thessalischen riviergod Peneios, of van den Arkadischen riviergod Ladon en Qê of Gaia (de Aarde) werd door Apollo, maar ook tegelijk
193
13
Daphne—Dardanos.
door Leukippos, den zoon van den koning Oinomaos bemind. Ten einde zijne geliefde des te beter te kunnen volgen verkleedde Leukippos zich als meisje en mengde zich onder de nymphen, hare gezellinnen, doch werd door toedoen van Apollo bij het baden herkend, en terstond door de nymphen gedood. Daarop poogde Apollo voor zich de liefde van Daphne te winnen maar hij was niet gelukkiger. Zij, die gezworen had in haren maagdelijken staat te zullen blijven, ontvluchtte steeds haren minnaar, die haar met drift vervolgde, haar smeekende om de zijne te worden. Toen de god op het punt was om haar te grijpen, riep Daphne tot Zeux om hulp, die haar in eenen laux-ierboom veranderde. Sedert dien tijd bekranste Apollo, tot aandenken aan de verlorene geliefde, zijne slapen met lauwertakken en men beschouwde dezen boom als aan hem gewijd en met eene geestdrift inboezemende kracht toegerust, zoodat ook de Pythia. vóór zij haren drievoet te Delphoi besteeg, de bladeren daarvan eten moest. — Eene andere legende verhaalde, dat hare moeder haar in haren schoot opnam en dat toen tot troost voor Apollo, op de plek, waar zij verdwenen was, de laurierboom opwies. — 3) de dochter van den waarzegger Teiresias, die in den oorlog der Epigonen, werd gevangen genomen en aan Apollo geschonken. Zij had de gave der voorspelling en oefende hare kunst te Delphoi uit. Haar eigenlijke naam was Manto. Men verhaalde ook van haar dat zij vele orakels op schrift had gebracht en dat Homeros zelfs veel daaruit in zijne gedichten had opgenomen.
DAPI1N1S. (Grieksch), de uitvinder van het siciliaansche herderslied (de bukolische poëzie), een zoon van Hermen en eene nymph, weidde zijne kudden aan den voet van den berg Aetna onder de liefelijke toonen der fluit, welke Pan zelf hem had geleerd te bespelen. Hij won door zijne jeugdige schoonheid de liefde der nymph Echenaiis, en zwoer haar trouw. Hij verbrak echter weldra zijne belofte en schonk zijne liefde aan Chimaira, eene koningsdochter. Uit minnenijd werd hij daarop door zijne eerste geliefde met-blindheid geslagen of wel in eenen steen veranderd. Volgens den siciliaanschen dichter Theokritos evenwel, stierf hij van liefde. Zijn vader plaatste hem onder de sterren.
DARDANOS. (Grieksch), de stamvader der Trojanen en dus ook van de Romeinen, was een zoon van Zeits en de Pleiade Elektra, en de broeder van lasion. Uit droefheid over den dood zijns broeders vertrok hij uit zijn vaderland Samothrake, en zette zich in de streek van het later door hem .\'^bouwde Troje neder, alwaar koning Teukros hem vriendelijk opnam, hem landerijen schonk en hem zelfs zijne dochter Bateia tot gemalin gaf, bij wie hij twee zonen Hos en Erichthonios verwekte. Hij erfde van zijnen schoonvader troon en rijk, dat nu Dardania genoemd werd, terwijl het later naar zijnen kleinzoon Tros den naam. van Troja kreeg. — Omtrent zijne afkomst werden evenwel ook geheel van deze verschillende sagen vermeld. Zoo zou hij uit
194
Daphne—Deïdamcia.
Kreta, uit Etrurië, of uit Arkadië herkomstig zijn. In Arkadie zou hij dan de dochter van Falas met name Chryse gehuwd hebben, die hem twee zonen baarde Idaios en Dinias. Eene overstrooming noodzaakte hem het land te verlaten; hij trok met Idaios (Dimas bleef in Arkadië achter.) naar Samothrake en van daar naar Phrygië, waar hij over het latere Tro-jaansche land koning werd. Van Chryse kreeg hij het Palla-dion en de beelden der groote goden, wier dienst hij naar zijn nieuw vaderland overbracht.
DAkES. (Grieksch), gewoonlijk Dares Phrt/gicus genoemd, een Trojaansch priester van Hejahaistos, die ook de leermeester van Hektor wordt genoemd en van wien men verhaalt, dat hij reeds vóór Homeros op palmbladen eene Ilias schreef. Van een klein geschrift over den ondergang van Troje, dat zijnen naam droeg is eene Latijnsche vertaling tot op onzen tijd bewaard gebleven. Het is echter een werk, dat waarschijnlijk van de zesde of zevende eeuw onzer jaartelling dagteekent en alleen nog merkwaardig is, omdat de middeneeuwsche dichters hunne kennis omtrent de gebeurtenisnissen van den Trojaanschen oorlog voornamelijk uit dit geschrift hebben geput.
DAINOS. (Dcmnus.) (Grieksch), een Arkadiër, de broeder van lapyx en Peuketios, die met hem een deel van Italië bevolkten en aan verschillende landschappen en volkstammen aldaar, hunne namen gaven. {Dciunia, lapygia, Peuceüa.)
DEA UIA. (Eomeinsch), de godin, wier dienst verricht werd door de fratres Ar vales. Omtrent haar wezen is weinig of niets bekend. Kennelijk is zy eene godin der aarde en der akkers, waarschijnlijk identisch met Tellus, Ceres en Ops, maar toch ook nauw verwant aan Fauna en Flora. Zij was meer in het bijzonder de godin van de velden in den onmiddelijken omtrek der stad Rome. De wenschen en verwachtingen van de inwoners der stad werden haar door de fratres Arvales voorgedragen. Een haar gewijd bosch lag bij Eome, niet ver buiten de porta Capena. Daar werden ter harer eere jaarlijks in Mei, als de eerste veldvruchten rijp waren en de oogst weldra kon beginnen, allerlei plechtigheden gevierd en verschillende offers gebracht.
DEïANEIRA. {Deianira.) (Grieksch), de dochter van den koning Oineus van Kab/don. (of volgens anderen van den god Dioni/soS) en van Allha\'ia, en dus de zuster van Meleagros, om wier bezit Herakles en de riviergod Achelóos streden. Zij viel aan Herakles ten deel, werd zijne gemalin en later de onschuldige oorzaak van zijnen dood door hem een kleed ten geschenke te geven, hetwelk met het door de pijlen van haren gemaal vergiftigde bloed van den Kentaur Nessos geverwd was (Zie Ness os.); toen zij bemerkte, welk een groot kwaad zij onwetend had verricht, hing zij zich op. Zie Herakles.
DEïDAMElA. {Deidanüa.) (Grieksch), de dochter van koning Lyko-medes op het eiland Skyros, bij wie Achilleus, toen hij als jongeling
195
13*
Deïdameia—Delos.
daar in meisjeskleederen verborgen gehouden werd, eenen zoon met name Pyrrhos of Neoptolemos verwekte.
DEïONEUS. (Grieksch), de vader van Dia, de gemalin van Ixion en door dezen, toen hij de bruidsgeschenken van hem vorderde, op verraderlijke wijze gedood.
DEïPHOBE. (Grieksch), de dochter van Glaukox en priesteres van Apollo in een hol bij Cumae. Zij leefde zeven honderd jaren. Zij had namelijk van Apollo, toen zy hem hare liefde schonk , verlangd zoovele jaren te leven, als zij juist zandkorrels in de hand hield, maar daarbij tevens vergeten om eene eeuwige jeugd te bidden. Daarom leed zij in haren ouderdom aan verval van krachten en teerde als het ware weg tot eene schim. Zie Sibylla. ■
DEïPHOBOS. (Délphobus.) (Grieksch), de zoon van Priamos en Hehabe, na Hektor een der dapperste Trojanen. Hij verzette zich tegen de uitlevering van Helena, en na den dood van huwde hij met haar. Gedurende den oorlog doodde hij verscheidene voorname Grieken, waaronder Askalaphos, den zoon van Ar es. Hij zelf werd gewond door Meriones, doch door zijnen broeder Polites nog tgdig aan het strijdgewoel ontrukt. Bij de verovering van Troje werd zijn huis het eerst door de Grieken bestormd, omdat hij toen de echtgenoot van Helena was. Odysseus en Menelaos richtten hunnen voornaamsten aanval daartegen en Deïphohos zelf, door Helena aan de Grieken verraden, werd door Menelaos vreeselijk verminkt, zooals Aeneas hem later in de onderwereld ontmoette. — Te Olympia werd een standbeeld van Deïphobos gevonden.
DEïPHONïES. (Grieksch), de zoon van Antimachos en de gemaal van Hyrnetho, de dochter van den Heraklide Temenos, werd, nadat deze door zijne eigene zonen vermoord was, omdat hij hunne zuster en dier echtgenoot boven hen voortrok , koning van Argolis; volgens anderen besteeg na den moord aan Temenos gepleegd diens oudste zoon Kisos den troon en week Deïphontes daarom naar Epidauros, alwaar zijne zwagers hem zijne vrouw ontroofden. Hij haalde hen echter op hunne vlucht in, maar Hyrnetho verloor in den daarop volgenden strijd het leven en Deïphontes richtte haar ter eere een heiligdom op.
DEïPyLE. (Grieksch), de dochter van den koning Adrastos en Amphithea, de gemalin van Tydeus en de moeder van Diomedes.
DELIA (Grieksch), een zeer dikwijls voorkomende bijnaam van Artemis, dien zy droeg naar hare geboorteplaats, het eiland Delos.
DELIOS. [Delius.) (Grieksch), een zeer dikwijls voorkomende bijnaam van Apollo, dien hij droeg naar zyne geboorteplaats, het eiland Delos.
DELOS. (Grieksch), een der Cycladische eilanden in de Aio-eïsche zee (den tegenwoordigen Archipel) door de ouden ook Kynthia, Asteria en Ortygia genaamd, was de geboorte-
196
Delos—Delphoi.
plaats van Apollo en Artemis; het rees door eenen slag met den drietand van Poseidon uit de zee op, en dreef heen en weder, tot dat Zeus het met diamanten ketenen aan den bodem vastklonk, ten einde aan de vluchtende Leto (Latona) een veilig toevluchtsoord te verschaffen. Hier baarde zij op eene woeste rots onder eenen schaduwrijken boom Apollo en Artemis, die daarom ook Delias en Delia of Delische godheden genoemd werden. Delos was voor het gansche Grieksche volk een bij uitnemendheid heilig eiland, waarschijnlijk ten gevolge van de vage herinnering, die nog van mond tot mond voortleefde, dat het later dan de omliggende eilanden zich boven de baren had verheven. Maar het was vooral de heiligste zetel van Apollo, die dit eiland van Poseidon gekregen had in ruil voor het nabij de kust van Argolis gelegen eiland Kalaufia. De grond van Delos was zóó heilig, dat men er geene dooden begroef, maar alle lijken naar het naburige eiland liheneia overbracht. Ook honden werden op Delos niet geduld. Die heiligheid werd ook gedeeltelijk aan de zeer opvallende omstandigheid toegeschreven, dat hoewel het hoogstwaarschijnlijk aan vulcanische oorzaken zijn ontstaan verschuldigd was en de omliggende eilanden zeer dikwijls geteisterd werden door aardbevingen, Delos slechts tweemalen gedurende de gansche oudheid daardoor werd getroffen. Apollo had op dit eiland eenen zeer prachtigen tempel van Parisch marmer, door Erisi/chton, den zoon van Kekrops opgericht, waarin de god des zomers orakels gaf, die men voor de duidelijkste en zekerste van alle hield. Deze tempel lag in de nabijheid van de haven, die op het eiland werd aangetroffen. Er zijn nog belangrijke puinhoopen van over. Daarheen kwamen uit alle streken de vereerders van Apollo ter bedevaart op, zelfs Sky then en Hyperhoraiérs. Om de vier jaren werden er groote feesten, de Delia, ter eere van den god gevierd en sinds den tijd van Theseus zonden de Atheners jaarlijks een gezantschap met heilige offergaven naar dien Apollotempel op Delos.
DELPHI. (Grieksch) Zie Delphoi.
DELPHOI. (Delphi.) (Grieksch), eene stad in het landschap Phokis, die, naar men beweerde, haren naam droeg naar haren stichter Delphos, eenen zoon van Apollo, of naar eenen dolfijn (delphis), welks gestalte de god bij de stichting aannam. Dikwijls evenwel werd de stad Pytho geheeten naar den draak Python, dien Apollo daar gedood had.—Nadat hij deze daad had verricht en besloten had op die plaats een heiligdom te bouwen, zag hij in de verte een koopvaardijschip uit Kreta. Dadelijk sprong hij in de gedaante van eenen reusachtigen dolfijn in zee, en lokte het schip naar de haven van Krissa. Toen de Kretensers aan land gegaan waren en bezig waren voor ApoUo Delphinios een altaar te bouwen, verscheen de god hun in de gedaante van een met goddelijke schoonheid toegerusten jon-
197
■ s»
m
j|
.fiasjj
njalll
«E
li % i
fJlli
Delphoi.
geling en verkondigde hun, dat zij nooit in hun vaderland terug-keeren, maar hem als priesters dienen zouden. Vol geestvervoering en onder lofliederen volgden zij hem naar zijn heiligdom en stichtten de stad Delphoi. Buiten de muren der stad, op het hoogste punt, bevond zich het orakel met de tempelgebouwen. Het was voornamelijk dit gedeelte der stad, dat I\'ytho heette; de Kastalische bron bespeelde den voet van de hoogte, waarop het lag. De plaats van het orakel zelf was het hol Pythion, dat door een herder ontdekt werd, daar hij door den daaruit voortkomenden damp in geestvervoering geraakte, of door geiten, die daarover springende ook de werking dier dampen ondervonden. Over eene rotskloof, welke binnen den tempel gelegen was, plaatste men eenen heiligen drievoet, waarop de Pythia of priesteres zat. Deze moest dan door de bedwelmende dampen in dien toestand van geestverrukking geraken, waarin zij hare voorspellingen uiten kon. Nadat zij zich in de Kastalische bron gebaad, zich met laurierbladen omkranst, en eenige dier bladeren gegeten had, plaatste zij zich op den drievoet. Weldra veranderde haar gelaat van kleur, eene trilling liep door al hare leden, zij slaakte een steunend en klagend geluid; hare oogen fonkelden, haar mond schuimde, en in dien toestand bracht zij eenige onsamenhangende klanken voort, die de priesters zorgvuldig opzamelden, regelden en als de godspraak aan hen, die het orakel kwamen raadplegen , mededeelden. Dit Delphische orakel heeft zeer langen tijd eenen overwegenden invloed uitgeoefend op den gang van zaken in Griekenland en ook daarbuiten. Uit het Oosten en het Westen kwamen de koningen en volken om raad te vragen bij alle gewichtige handelingen of gebeurtenissen, en evenzeer zochten bijzondere personen bij belangrijke ondernemingen of voorvallen in hun leven daar de inlichtingen, die zij meenden te behoeven. Rijke wijgeschenken werden aan den god aangeboden en in zijnen tempel bewaard, zoodat na verloop van tijd de tempelschat van Delphoi eene onnoemelijke waarde had.
De orakels werden in den bloeitijd gegeven in zesvoetige verzen, ja deze versmaat zou zelfs door de eerste priesteres in dien tempel, de eerste Pythia, uitgevonden zijn. Later evenwel waren de orakels in proza opgesteld. — De Pythia was oudtijds eene jeugdige maagd, maar nadat de schoonheid van eene dezer priesteressen den Thessaliër Echekrates er toe gebracht had om haar met geweld uit den tempel te rooven, werd dat ambt alleen vervuld door vrouwen. die den leeftijd van vijftig jaren te boven waren, doch die als jonkvrouwen waren gekleed, en op wier reine levenswandel geen smet mocht rusten. In den tijd, dat het orakel zijne werkzaamheid het verste uitbreidde, waren er steeds twee priesteressen, die in den tempel dienst deden, ja er was zelfs nog eene derde in de nabijheid aanwe-
198
Delphoi.
199
zig, die bij ontstentenis van eene dezer beide kon inspringen. — Het lot besliste over de volgorde, waarin de vragers hunne antwoorden ontvingen. Staten en koningen evenwel, aan wie dit als een bijzonder recht was toegestaan, gingen voor. Al-wie den god wilde raadplegen, moest zich door reinigingen en door een offer daartoe voorbereiden. Meestal waren de antwoorden duister en dubbelzinnig; vandaar dat Apollo, van wien zij geacht werden uit te gaan, den bijnaam kreeg van Loxias, »den duistere.quot; Tot dien duisteren vorm, waarin de orakels gekleed waren, droegen de symbolische uitdrukkingen, die er in voorkwamen, veel bij. Deze waren echter niet willekeurig door de priesters gekozen, maar hingen nauw fe samen met de eigenaardigheden der oudste Grieksche poëzie, wier traditiën op dit punt in Delphoi onveranderd bewaard bleven. In de gedichten van den dichter Pindaros, die in nauwe betrekking stond tot het orakel en zijne priesters, zijn tal van voorbeelden van eene dergelijke wijze van uitdrukking aantewijzen. — Het Delphische orakel heeft vooral krachtig medegewerkt om het besef van eenheid bij de Grieksche natie levendig te houden; in de Perzische oorlogen heeft het steeds op de meest indrukwekkende wijze aangespoord om met ver-eenigde krachten den gemeenschappelijken vijand te weerstaan en van den vaderlandschen bodem te verdrijven. Zoolang die schoone tijd in het leven van het Grieksche volk duurde , zoolang het Grieksche volk als het ware voortdurend in een toestand van heilige geestverrukking verkeerde, en daartoe tot de hoogste deugd in staat en met de edelste gezindheid bezield was, zoolang duurde ook de bloei van het Delphisch orakel. De tijd van verval kwam met en door en na den Peloponnesi-schen oorlog. Het verval van het oude volksgeloof, maar nog meer het verval van de oude eendracht en van het gevoel van eenheid onder de Grieksche stammen deed ook den roem van het orakel tanen. Weldra vond men in den tempelschat als geschenken aan den god gewijd de zegeteekenen, die de eene Grieksche stam op den anderen had gewonnen. Het orakel zelf werd daardoor bedorven ; het diende niet meer de belangen van geheel Griekenland, maar die van de Spartanen en later die van Pkilippos van Makedonië. De eerbied voor zijne uitspraken verdween allengs geheel en al. Ja, zy , die dien nog staande wilden houden, zagen zich genoodzaakt ijdele , op den duur niets afdoende theoriën te verdichten, als b. v. dat de god somtijds bij zijn orakel aanwezig, somtijds afwezig was; was hij aanwezig , dan waren de godspraken, die gegeven werden goed, in het tegenovergestelde geval waren ze nietig en van geene waarde. — Het kreeg een tijdlang weêr een tijdperk van grooteren bloei, toen Brennus met zijne Gallische horden in 278 v. Chr. eenen inval deed in Griekenland, maar in zijne vaart gestuit werd, toen hij op den Delphischen tempel eenen
Delplioi.
aanval wilde doen. Zooals de Grieken verhaalden had de god zelf de hem gewijde plek tegen die woeste horden beschermd. Rotsblokken, die van den top des bergs naar beneden vielen, verdreven of verpletterden den vijand, die door eene kleine schare Grieken daarop gemakkelijk ten eenenmale verslagen werd. Doch de herleving van den ouden bloeitijd duurde niet lang. Hoewel Cicero (le eeuw voor Chr.) in zijne jongelingsjaren zelf het orakel met geschenken begiftigd had, blijkt toch uit zijne geschriften, dat het in zijnen tijd geene hooge achting meer genoot. Nog eens herleefde het onder keizer Hadriams (117—138 na Chr.). Wederom, maar nu ook voor het laatst, werd de tempel gevuld met geschenken van Grieken en van vreemden; de stad breidde zich weêr uit en genoot weer al de voordeden van een druk vertier. Het scheen, alsof de god zijne zegenende hand weder over zijn heiligdom h id uitgestrekt. Doch eerlang Was ook voor het orakel, even als voor al de andere heiligdommen van het wegstervende heidendom de laatste ure gekomen. Constantijn de Groote (306—33?) gebruikte de schatten, die hij in den tempel vond om zijne stad Constantinopel te versieren. Keizer lulianus de afvallige (361— 363) kreeg, toen hij het orakel ondervragen wilde, ten ant -woord, dat de woonstede van den god in stof was verzonken , dat Phoibos Apollo geen dak meer had, geen laurieren meer, noch het heilige geestdrift verwekkende water. Theodosius de Groote (379—395) hief het orakel te Delphoi geheel en al op.
Niet alle overleveringen schreven de stichting van het Del-phische orakel aan Apollo zeiven toe. Volgens andere mythen zou eerst Gaia of Gé, d. i. ))de moederaardequot;, het bezeten hebben; deze droeg het over aan hare dochter Themis, welke het later weder afstond aan Fhoihe. de moeder van Leto, die het ten slotte aan haren kleinzoon Phoibos Apollo schonk. Deze kwam daarop van Delos en trok naar Delphoi, begeleid door de Atheners, die zich beroemden het eerst den heiligen weg naar Pytho te hebben gebaand.
Deze volgorde der godheden, in wier macht het orakel van Delphoi geweest was, leidt ons van zelve tot het tweede hoofdpunt van den eeredienst van den Delphischen Apollo. Op het geheel met het natuurleven samenhangende tijdperk , waarin Gé hare macht uitoefende, was het tijdperk gevolgd, waarin wettelijke orde onder de hoede van Themis werd ingevoerd; daarop kwam de godin des lichts om eindelijk hare plaats in te ruimen voor den bij uitnemendheid reinen en lichten god. Want rein moest Apollo wezen, eer hij zijn orakel en zijnen tempel in bezit kon nemen, gereinigd daarom van den moord, dien hij aan den draak had gepleegd, welken hij op de heilige plaats had aangetroffen. De schuld, die hij daardoor op zich had geladen, moest hij boeten door1 eene dienstbaarheid van acht jaren (een groot jaar.) Van-
200
Delphoi.
daar dat om de aclit jaren een feest te Delphoi gevierd werd ter herinnering aan de boete en aan de reiniging van den god. Onder allerlei symbolische plechtigheden werd eene hut, die het hol van den draak voorstelde, vernietigd; een knaap, die daarbij de rol van Apollo had gespeeld , moest als vluchteling buiten Delphoi rondzwerven en dienstbaar worden, en werd ten slotte door de schare der feestvierenden, aan wie zich de bewoners der steden, welke zij doortrokken, aansloten, naarTempe gevoerd om daar als het ware van eene schrikkelijke misdaad gereinigd te worden. — Na de reiniging, wanneer volgens de symbolische voorstelling de god geheel gezuiverd van eiken smet terugkeert, kan hij het heilig ambt aanvaarden, om den wil van zijnen vader Zeas aan de menschen te verkondigen. Het feest besloot dus daarmede, dat de god symbolisch op nieuw, nu ten volle krachtens zijn reclit, het orakel in bezit nam. Zoo vierde men de verzoenende kracht der boete, de macht van Apollo om elke schuld, hoe groot ook, uittewisschen, door eene reiniging, die door straf voor het begane kwaad werd voorafgegaan en waarvan de god in zich zeiven het eerste voorbeeld had gegeven. Zoo treedt Apollo ook als de reinigende en verzoenende god op in de mythe van Orestes. (Zie aldaar.) Doch niet met geweld, maar volgens de regelen des rechts ontrukt hij dezen aan de handen der Erinnyën, die hare vreeselijke macht op hem uitoefenen, en sticht tevens de rechtbank van den Areiopagos, die de bloedwraak, het »oog om oogquot;, en »tand om tandquot;, voortaan tot het verledene deed behooren. Zooals Apollo zelf door boete gereinigd was, zooals hij Orestes gereinigd had, zoo kon ook ieder, die met schuld beladen maar boetvaardig den Delphischen god naderde, door hem gereinigd worden.
Ook de derde hoofdtrek in het wezen van Apollo kwam in Delphoi tot haar recht. Niet alleen als orakelstad en oord van reiniging had Delphoi zich roem verworven. Ook het musische element, dat een bestanddeel van het wezen van den god uitmaakte , trad hier evenzeer op den voorgrond. Yan daar de musische wedstrijd bij de Pythische spelen (Zie Pythia), vandaar de schoone kunstoefeningen, waarvan de Delphische tempel van Apollo getuige was. Hetzij de Kretensers, die Apollo in de haven van Krissa gelokt liad, hetzij de bewoners van den Parnassos, hieven dadelijk na liet dooden van den Python een hooggestemden lofzang aan, den aan den god in het bijzonder geheiligden paian (paean). En later werden voor de Delphische feesten uitvoerige muziekale compositiën vervaardigd, waarin de gansche loop van de inbezitneming van het Delphische orakel en de strijd met den draak symbolisch werden voorgesteld.
Behalve Apollo werd in Delphoi voornamelijk Dionysos vereerd, ten minste in den tijd. toen de strijd, die aanvankelijk tusschen den dienst van de beide goden bestaan had. zich in
201
Delphoi—Demëter.
vrede en verzoening had opgelost. Op het ëéne gevelvlak van den Delphischen tempel was Apollo met de Muzen afgebeeld, op het andere Dionysos met de Thyiaden, die op den Parnassos haren god Bromios (Zie aldaar.) onder luidruchtig geraas en in dolle opgewondenheid vereerden. — Onder de heroën staat vooral Herakles in nauw verband tot den Delphischen tempel; ook Neoptolemos werd daar vereerd.
DELPHIS of DELPHIMS. (Grieksch), d. i. «de dolfijnquot;, een sterrebeeld, omtrent welks onstaan de mythe het volgende verhaalde : Poseidon wenschte de Neréide AmphUriie tot zijne gemalin te maken, maar deze vlood uit maagdelijke schaamte voor hem en trachtte zich te verbergen. De god zond daarop verscheidene boden tot haar, om te beproeven haar gunstiger voor hem te stemmen, en daaronder ook den dolfijn, den snelste aller visschen. Deze vond haar in de nabijheid der Atlantische eilanden en bracht het bij haar zoover, dat zij hem naar Poseidon volgde. De god was hierover zeer verheugd, hij bewees den dolfijn alle mogelijke eer, verklaarde hem tot een heilig dier en plaatste zijn beeld onder de sterren.
DEMeTEE. (Grieksch), de dochter van Kronos en Rheia, en dus de zuster van Zeus, was de godin van den landbouw in het algemeen en der vruchten, die den mensch tot voedsel strekken, alsmede die der burgerlijke orde en wetten, tot wier invoering de landbouw den eersten grondslag heeft gelegd, toen de menschen hunne wilde, zwervende leefwijze lieten varen en zich vaste woonplaatsen begonnen te kiezen, en eindelijk ook de godin van den echt. — Na hare geboorte deelde zij het lot harer broeders en zusters, dat is, zij werd door haren vader Kronos verslonden, doch even als zij in het leven teruggeroepen, toen Zeus zijnen vader dwong de door hem verslonden kinderen weder uittebraken. (Zie Kronos.) Zij genoot de liefde van Zeus en baarde hem eene dochter Persephone. Bovendien worden nog als uit haar gesproten vermeld Despoina (Zie Persephone^) en het paard Areion, dat Poseidon by haar verwekte. — Persephone was de eenige dezer kinderen, die in den mythus van Deineter eene belangrijke rol speelt. Zij was namelijk tot eene bekoorlijke jonkvrouw opgewassen en moeder en dochter waren door eene innige liefde aan elkander verbonden, toen haar geluk plotseling werd gestoord. De in de oudheid zeer bekende en tallooze malen door dichters en kunstenaars behandelde mythe van den roof van Persephone (de Romeinen noemden haar Proserpina) verhaalt ons, hoe Zeus zonder voorweten van Demeter, hunne schoone dochter aan zijnen somberen broeder Hades, den koning van het duistere schimmenrijk, tot gemalin had beloofd. De latere sage, vooral de Romeinsche, wees het aan koren vruchtbare eiland Sicilië aan als het oord, waar de roof van Persephone zou hebben plaats gehad in de nabijheid der stad Enna. Doch door andere schrijvers wordt het tooneel
203
Demêter.
203
dier gebeurtenis ma eens verlegd naar de oevers van den Ke-phissos in het landschap At tik a, dan weder naar Arkadiè, of naar het klein-Aziatische Nysa. (Zie aldaar.) Toen nu de bekoorlijke maagd op zekeren dag in de nabuurschap der stad Enna, met de dochters van Okeanos speelde en zich vermaakte met het plukken van bloemen en het vlechten van kransen, zag zij eenen narcis van wonderbare schoonheid en verwijderde zich van hare gezellinnen om deze prachtige bloem te plukken. De narcis was volgens het geloof der ouden, aan de goden des doods geheiligd. Op het oogenblik dat zij zich naar de bloem vooroverbukte, opende zich plotseling de aarde, en uit de aldus ontstane kloof kwam de god der schimmen, Aidoneus of Hade*, op eenen gouden, met vier zwarte paarden bespannen wagen gezeten, te voorschijn; deze greep Persephone en ontvoerde haar naar zijn rijk in weerwil van hare wanhopigen tegenstand. De aarde sloot zich spoorloos achter haar met zulk eene snelheid, dat de ontvoerde nauwelijks den tijd had, om de goden te hulp te roepen en dat zij verdwenen was, voor hare gezellinnen hadden bemerkt, wat er gebeurde. Haar angst-geschrei werd echter door hare moeder gehoord; deze snelde toe , maar vond hare dochter niet. Toen rukte zij in wanhopige smart haar hoofdsieraad af, hulde zich in eenen donkeren sluier, ontstak fakkels aan den gloeienden Aetna en zocht, spijs en drank en het bad versmadende, negen dagen en negen nachten lang over de geheele aarde haar verloren kind, terwijl zij de fakkels in de hand droeg om haren duisteren weg te verlichten, totdat haar eindelijk op den tienden dag Helios (de zonnegod), die alles ziet en alles hoort, op haar aanhoudend smeeken openbaarde wat er gebeurd was, en ook in welk een akelig verblijf, in welks duisternis de moeder niet eens vermocht doortedringen, hare geroofde dochter nu vertoefde. Door toorn en droefheid buiten zich zelve ontvluchtte zij het gezelschap der goden van den Olympos, terwijl intusschen alle vruchtbaarheid op de aarde^ ophield en een algemeene hongersnood dreigde het men-schelijk geslacht te verdelgen. Zij droeg gedurende dien tijd den naam van Deo, d. i. .»de zoekende.quot; Te vergeefs zond Zeus den éénen bode na den anderen op haar af om haren toorn te doen bedaren en haar te • bewegen naar den Olympos terugtekeeren; zij zwoer, dat zij niet eerder weêr vruchten zou laten groeien, vóór haar dierbaar kind haar was teruggegeven. Toen moest Zeus er wel toe overgaan, om Hermes mar de benedenwereld te zenden, ten einde Persephone naar het licht der bovenwereld terugte voeren. Vol vreugde gehoorzaamde deze aan het bevel, dat zij van Zeus ontving; maar bij het scheiden gaf Hades haar de pit van een granaatappel te eten; hierdoor was zij aan hem gebonden en kon zij niet voor altijd naar hare moeder terugkeeren. In deze moeilijkheid werd echter voorzien door eene overeenkomst, volgens welke Perse-
Demëter,
phone gedurende twee derde gedeelten van het jaar op de bovenwereld bij hare moeder zou vertoeven, maar den overigen tijd in de onderwereld aan de zijde van haren somberen gemaal moest doorbrengen. — En zoo stijgt zij dan ook telken jare, als de lente begint, uit de diepte der onderwereld tot innige vreugde harer goddelijke moeder op naar de aarde, om in het laatst van den herfst weêr aftedalen naar het onzichtbare rijk des doods.
De zin van dezen mythus is niet moeilijk te raden. Hij bevat slechts eena zinnebeeldige voorstelling van het schouwspel, dat zich jaarlijks vertoont, dat der stervende en weder herlevende natuur. In de Eleusinische mysteriën (Zie Eleusinia.) werd dit regelmatig sterven en weder herleven der natuur het zinnebeeld van het meer verheven begrip der onsterfelijkheid van de ziel. Als Persephone, of zooals zij in die mysteriën heet, Kora, gedurende de wintermaanden in het rijk van Hades vertoeft, dan schijnt de natuur als het ware den rouw aante-nemen om de verlorene dochter van Demeter. Maar ieder men-schenleven deelt in het lot van Kora; het wordt de prooi van den kouden, onverbiddelijken dood, doch slechts om eenmaal, evenals Kora, schooner en heerlijker weêr optestaan.
In onmiddelijken samenhang met dezen schoonen en veelbe-teekenenden mythus staat eene andere, die op de stichting der Eleusinische mysteriën betrekking heeft. Het lijden van Demeter moest namelijk tot zegen worden voor de menschheid. Toen de godin na het verlies harer geliefde dochter, vertoornd op Zeus en alle Olympische goden rondzwierf, bezochi: zij onder de gedaante eener arme oude vrouw de steden en de woningen der menschen. Zoo kwam zij ook in Eleusis waar destijds Keleos heerschte. In diepe treurigheid zette zij zich op eenen aan den weg liggenden steen in de schaduw van eenen olijfboom neder bij de Farthenische bron, d. i. de »maag-denbronquot;, hongerende en dorstende en aan goden en menschen wanhopende. Korten tijd daarna kwamen \'s konings dochters met blinkende kannen om versch water te putten en bemerkten de cude, armoedig gekleede vrouw. De vier meisjes bestormden haar met vragen over hare afkomst, haren naam en het doel harer reis; de godin antwoordde bescheiden, dat zij Deo heette en van Kreta kwam. Kallidike, de oudste der meisjes, sprak haar troostwoorden toe en beloofde bij hare moeder Metaneira er op te zullen aandringen, dat deze haar tot opvoedster van haren, haar eerst op rijperen leeftijd geboren, nog jeugdigen zoon Demophon in dienst zou nemen. Weldra keerden de meisjes terug en voerden de wachtende oude met zich mede van de bron weg. Toen nu de godin den drempel van het paleis betrad, vervulde zij de poort tot aan de zoldering met eenen goddelijken glans en de koningin, van schrik ontzet, noodigde haar uit om te gaan zitten. Demeter wilde zich echter
204
Demeter.
niet op den kunstig bewerkten zetel nederzetten, maar bleef in ootmoedige houding met nedergeslagen oogen staan, totdat haar eene dienstmaagd lambe eenen eenvoudigen stoel bracht, waarop de godin met een omsluierd gelaat ging zitten. Zij bleef echter zwijgen van droefheid, totdat het eindelijk aan lambe gelukte, om door allerlei potsen de treurende godin aan het lachen te brengen en hare droefheid te verdrijven. Volgens een ander verhaal dwong haar een onbehoorlijk gebaar eener oude dienstmaagd Baubo (Zie aldaar.) het eerst een lach af. Zij wees echter den met wijn gevulden beker af en begeerde, in plaats daarvan, slechts eenen gerstendrank. De hartelijkheid, waarmede men haar ontving, noopte haar om langer te blijven, ofschoon zij zich niet bekend gemaakt had, en den post van opvoedster van den jongstcn zoon des huizes op zich te nemen. Uit dankbaarheid voor die goede ontvangst stortte zij over \'s konings land en huis de rijkste zegeningen uit. Zij had het vooral goed met haren pleegzoon Demophon voor, daar zij hem de onsterfelijkheid wilde verleenen. Met dit doel zalfde zij hem des daags met ambrosia en legde hem des nachts in den gloed van het vuur van den haard, om hem zoo te reinigen en de onsterfelijkheid waardig te maken. Maar hare goede bedoelingen werden door de dwaasheid van Meta-neira, de moeder van het kind, verijdeld. Deze bespiedde namelijk heimelijk, wat de godin deed, en toen zy zag, dat haar kind midden in de vlammen lag, uitte zij eenen luiden kreet en stoorde zoodoende het werk van Demeter. Deze openbaarde zich daarop in hare goddelijke gedaante en beval Keleos, haar in Eleusis eenen tempel te stichten, waar zy zelve hem de geheime plechtigheden aan haren dienst verbonden en de middelen, waardoor haar toorn verzoend kon worden, zou leeren. Toen de tempel nu met hulp der godin spoedig voltooid was, wijdde zij Keleos en ook andere vorsten van Eleusis, Triptolemos, Eumolpos en DioUes in de geheimen van haren eeredienst in.
Deze Triptolemos wordt door sommigen als de. zoon van Keleos beschouwd, en nu eens voor denzelfden als Demophon gehouden, dan weder wordt van hem verhaald, dat Demeter na de onvoorzichtigheid van Metaneira hare gunst van Demophon op Triptolemos overdroeg. Zij leerde hem niet slechts het gebruik van den ploeg, maar schonk hem ook het zaad der tarwe, en eenen met gevleugelde draken bespannen wagen, waarmede hij boven de oppervlakte der aarde door de lucht zweefde om de vruchtdragende zaadkorrels uittestrooien en zoo de taak te vervullen, die de godin hem had opgedragen om den landbouw alom te verspreiden. Haar gehoorzamende trok Triptolemos rond door de landen der menschen, overal de zegeningen der verhevene godin verspreidende en de menschen tot een geordend samenleven in staten vereenigende. Hij
205
Demëter.
stuitte daarbij op allerlei tegenstand en had vele listige vervol-
gingen te verduren, b. v. van Karnahon, den koning der Geien., die een der draken, welke voor den wagen van Triptolemos gespannen waren, doodde, doch tot straf daarvoor door Demeter als slang onder de sterren geplaatst werd, en van Lynkos, den beheerscher der Sky then, die Triptolemos, toen deze in zijn land gekomen was, vriendelijk opnam, doch des nachts hem heimelijk overviel en
trachtte te dooden, ten einde zich zeiven den roem van de uitvinding van den akkerbouw te verschatten. Tot straf werd hij door Demeter in eene lynx of losch veranderd. Op andere plaatsen wachtte hem eene betere ontvangst. Koning Ar kas in Arkadië nam met vreugde zijn geschenk aan en leerde van hem den landbouw en in Achaia liet koning Eumelos, d. i. »de aan schapen rijkequot; zijn herdersleven varen en stichtte met Triptolemos Aroa d. i. »de ploegstadquot;. waar hij zich voortaan aan den landbouw wijdde.
Degenen, die de godin versmaadden, vonden in haar steeds eene vreeselijke vijandin. Zoo wilde Erysichthon, de zoon van Triöpas, een Thessalisch vorst hare gaven niet aannemen, ja hij deed zelfs met twintig slaven een inval in een heilig bosch der godin en hieuw er de boomen om. De godin kwam tot hem onder de gedaante van eene oude priesteres en maande hem aan om aftelaten van zijn goddeloos plan. Doch hij liet zich niet storen of raden. Toen nam Demeter hare ware gedaante aan en strafte hem met eenen onverzadelijken honger. Hoe meer hij at, des te meer nam die honger toe, en weldra had hij al zijne rijkdommen verteerd en moest hij gaan bedelen langs de wegen van het vroeger door hem bestuurde land. Volgens eene andere legende verkocht hij, toen hij zijn gansche vermogen verteerd had zijne dochter Mestra en trachtte met behulp van het zoo verworven geld zijnen honger te stillen. Deze Mestra kreeg echter van Poseidon de gave om allerlei gedaanten te kunnen aannemen. Zoodra zij verkocht was, veranderde zij hare gedaante, ontvluchtte haren heer en keerde tot haren vader terug, die haar dan op nieuw verkocht. Doch ook dit baatte hem niets; eindelijk werd Erisychthon door zijnen steeds toenemenden honger er toe gedreven om de ledematen van zijn eigen lichaam te verteeren. — Onder het heilige bosch van Demeter hebben we in deze mythe niets anders te verstaan dan een graanveld. Door het niet eerbiedigen en
206
Demeter.
207
verzorgen daarvan heeft Erysichthon de straf der godin op zich geladen. Mestra, zijne dochter, is het voortbrengsel van zijnen arbeid, dat telkens weder in nieuwen vorm tot hem komt, maar hem op den duur toch ook niet kan baten, zoo de toorn der godin op hem blijft rusten. — Nog heeft op Demeter als godin van den landbouw betrekking de mythe van lasion. Reeds Homeros en Hesiodos, dus de oudste Grieksche dichters, maken daarvan gewag. Soms wordt deze lasion een zoon van Zeus genoemd, soms ook van Minos, den koning van Kreta, op welk eiland hij dan het eerst den akkerbouw zou ingevoerd hebben. Demeter schonk hem hare liefde en baarde hem eënen zoon Plutos, d. i. »den rijkdomquot;. Zeus doodde dien echter, zoo voegt Homeros er bij, met zijnen bliksem. — Ook de zin van dezen mythus is duidelijk. lasion zaait het koren in de aarde, waarmede hier Demeter wordt geïdentificeerd en de vrucht hunner verbindtenis is Plutus, d. i. de akkerbouw bevordert de welvaart der menschen. — Die opvatting van Demeter als de moederaarde behoort tot haar oorspronkelijk wezen. Vandaar dan ook, dat ze nauw verwant is met Gaia en llhea KybeAe, hoewel zij aan den anderen kant eene zeer bepaald daarvan afgescheiden afzonderlijke persoonlijkheid heeft. Men kan haar veilig voor een der oudste, Pelasgische godheden van Griekenland houden. Van daar haar bijnaam Pe las gis. Wat sommige schrijvers omtrent haren Egyptischen oorsprong en omtrent hare identiteit met de Egyptische godin his hebben beweerd, schijnt onaannemeliik. — Als godin der aarde staat zij vooral in nauwere betrekking tot al, wat met het leven en de beschaving der menschen in verband staat. Zij is niet alleen in het algemeen de moeder van alle leven en alle werkzaamheid in de natuur, maar vooral meer in het bijzonder van die planten, welke door de menschen tot hun eigen verbruik worden verbouwd. Voor het groeien en rijpen daarvan draagt zij zorg, voornamelijk voor het koren. Zoo eerst is zij de godin van den akkerbouw geworden, en toen ze dit eenmaal was, natuurlijk ook van al die bezigheden, welke in ruimeren zin tot den akkerbouw kunnen gerekend worden, de boomkweekerij en de veeteelt. — Daar echter het ontkiemen en de geleidelijke ontwikkeling der planten afhankelijk is van allerlei invloeden, deels van de vochtigheid, die uit de diepte der aarde opkomt, maar nog meer van de werkingen der atmospheer, van licht, lucht, warmte en regen, zoo laat het zich gemakkelijk verklaren, dat Demeter in de haar betreffende mythen in een zeer nauw verband wordt gebracht met Poseidon, den god van de vochtigheid der aarde en met de goden der lichtgevende hemellichamen. Zoo laat het zich verklaren, dat Demeter de geliefde van Poseidon genoemd wordt, (Zie beneden.) en dat sommigen zelfs Persephone , d, i. de zich in het plantenleven openbarende groeikracht, als de vrucht dezer verbintenis beschouwen; doch zoo laat
Demeter.
het zich ook verklaren, dat Demeter de gemalin heet van den in de hoogte zetelenden Zeus, die de aarde met eenen zach-ten, bevruchtenden regen bevochtigt. Deze laatste voorstelling heeft, naar het schijnt, de eerste allengs op den achtergrond gedrongen, daar, volgens het algemeene volksgeloof der Grieken, Persephone beschouwd werd als eene dochter van Zeus en Demeter. Dat Demeter ook in nauw verband stond tot den god des lichts en der zon, Apollu, bewijst het aan beiden gemeenschappelijke feest der Thargelïen, (Zie aldaar.) dat oorspronkelijk betrekking had op het rijp worden der veldvruchten. De godin van den landbouw werd verder natuurlijk de beschermster van al die bezigheden, welke met den landbouw in verband staan. Zij ging door voor de uitvindster van al die gereedschappen, welke bij den akkerbouw worden gebruikt; zij leerde ook aan de menschen ploegen, zaaien, maaien, schoven binden, dorschen, malen en brood bakken.
Eene hoogere, zedelijke beteekenis krijgt Demeter als de godin der beschaving, die de menschen juist door den akkerbouw opheft van den lageren trap, waarop de jagers-en herdersvolken staan, die hunne oorspronkelijke ruwheid en wildheid door wetten en zeden weet te temmen, die door de heilige instelling van den echt en door verordeningen, welke de burgers aan elkander verbinden eenen onveranderlijk en grondslag legt voor de instandhouding van den staat en van het maatschappelijk leven. Wat dezen trek in haar wezen betrelt, staat zij in nauw verband tot Dlonysos, die bij uitnemendheid de god is, die aan het menschelijk geslacht de_beschaving heett aangebracht en de zeden zachter gemaakt. ijncultuur en het bereiden van wijn zijn even stellige kenmerken van eenen meer beschaafden toestand als de landbouw en het vervaardigen van. brood. Van daar de nauwe samenhang dezer twee groote godheden der beschaving en der mysteriën, waarin Bionysos-lakchos als de zoon van Demeter en de mystische bruidegom van Kom-Persephone voorkomt. (Zie Eleusinici.) Als stichtster der beschaving heet Demeter Thesmophoros, d. i. »de wetten-brengsterquot; en het groote feest der Thesmoplioriën vierde de zegenrijke werking der godin op dit gebied. (Zie Thesmophoria.) Eene verdere gevolgtrekking uit deze opvatting van het wezen der godin is, dat zij, zooals we boven reeds vermeldden, eene beschermster wordt van den echt, daar zonder het begrip van het huwelijk en het huisgezin een goed geordende staat met gedacht kan worden, verder dat ook de volksvergaderingen onder hare bescherming staan, en dat de Heliasten (de rechtbank van gezworenen te Athene) behalve bij Zeus en bij Athena ook bij haren naam moesten zweren, dat zij rechtvaardig recht zouden sprekBii.
Wat nu betreft de stichting der reeds meermalen genoemde Eleusinische mysteriën, die in kleine en groote Eleusinien onder-
208
Demeter.
scheiden werden, hieromtrent deelt de mythe nog het volgende mede ; Toen Triptolemos na vele in dienst van Demeter ondernomen reizen tot zynen vader terugkeerde, wilde Keleoszijnen zoon dooden, uit vrees van door hem onttroond te worden, doch de godin dwong hem van zijn bewind afstand te doen ten behoeve van zijnen zoon, die daarop onder de bescherming van Demeter aldaar de E1 e u s i-nische mysterien stichtte, een der voornaamste godsdienstige feesten van Griekenland. Over de beteekenis en inrichting daarvan, zie Eleusinia.
Behalve na den roof van Persephone heeft Demeter zich nog eens aan den omgang met de Olympische goden en aan haren gezegenden werkkring op aarde onttrokken. Het was toen zij om de bestendige vervolgingen van Poseidon, die in liefde voor haar ontstoken was, te ontgaan, de gedaante eener merrie aannam; de zeegod liet ondertusschen niet af, veranderde zich in eenen hengst en verwekte bij haar het beroemde, vlugge paard Areion. Uit verdriet over een kroost, dat zoo weinig op de moeder geleek, verborg Demeter zich eenen tijd lang zorgvuldig in eene grot in Arkadië, alwaar zij slechts door den god Pan bij toeval ontdekt werd, toen hij op de jacht in de nabijheid der grot kwam. Zij liet zich evenwel ditmaal gemakkelijker dan vroeger tevreden stellen. Zeus zond de Moiren af, die de beleedigde godin naar den Olympos terugvoerden. — Behalve de Eleusiniën en Thesmophoriën werden ter eere van Demeter nog verscheidene andere groote feesten gevierd, die meest alle op den oogst betrekking hadden. De voornaamste plaatsen van hare vereering waren behalve Eleusis Kreta, Delos, Arkadiè, Attika, klein-Azie en Sicilië. — De Dorische stammen wijdden zich voor het grootste gedeelte aan den dienst van Apollo en Artemis en daarom trad die van Demeter bij hen op den achtergrond, al schijnt het ook dat deze godin van overouden, echt-Griekschen oorsprong is. — Wat eindelijk de voorstelling betreft, die de Grieksche kunstenaars aan Demeter gaven, hare gewone attributen zijn korenaren, die zij deels in de hand houdt, deels in eenen krans gevlochten op het hoofd draagt, verder papaver, een met bloemen gevulde mand, zooals bij hare mysteriën gebruikt werd en eene voor hare nachtelijke omzwervingen noodige brandende fakkel. Even als in haren e eredienst de mythe van den roof van Persephone het middenpunt is geworden , waarom deze zich geheel bewoog, zoo hebben ook de kunstenaars bij voorkeur bij hunne voorstellingen minder het oog gehad op de godin van den
209
14
Demeter—Demophon.
landbouw en der beschaving, maar er meer naar gestreefd om haar afbebeelden als de moeder, die door de innigste banden der reinste liefde met hare dochter was verbonden. Op den westelijken gevel van het Parthenon te Athene had de meesterhand van Phidias eene groep gebeiteld, bestaande uit Demeter, Persephone en lakchos. Daarvan is ongelukkigerwijze zeer weinig tot op onzen tijd bewaard gebleven. — De beelden, die nog over zijn toonen ons, dat men haar over het algemeen dezelfde gestalte en hetzelfde voorkomen gaf als aan hare zuster Hera. Slechts was haar gelxat wat breeder en voller gevormd en had het eene zachtere, eene meer teedere uitdrukking, die hare moederlijke liefde moest aanduiden. — Als offergeschenken bracht men haar de voor het koren zoo nadeelige zwijnen, alsmede runderen, vruchten, mede honig en honiggraten. Daarenboven waren niet alleen alle vruchtboomen aan haar gewijd, maar ook de pijnboom en de olmboom en van de bloemen de hyacinth en de papaver. — Een groot deel van wat tot het wezen van Demeter behoorde, werd door de ROMEINEN op eene oud-Italische godin van den akkerbouw, Ceres geheeten, overgedragen. Zie Ceres.
DEMïPHON. (Grieksch), koning van Phlagusa, moest om eene pest afteweren jaarlijks volgens eene uitspraak van het orakel eene maagd offeren. Toen hij nu eens bij het loten, wie de ongelukkige zijn zou, die volgens dat bevel gedood zoude worden, zijne eigene dochters uitzonderde, werd hij hiervoor door een zijner onderdanen zwaar gestraft. Deze, Mastu-sios genaamd, wiens dochter als offer gevallen was, noodigde namelijk des konings dochter ten maaltijd, doodde haar en gaf haar bloed aan haren vader te drinken. Op bevel des konings werd Mastusios met den noodlottigen beker in zee geworpen.
DEMODOCÜS. Zie het volgend artikel.
DEMODOKOS. (Demodocus.) (Grieksch), een blinde zanger, die volgens Homeros den maaltijd, welke door Alkino\'ós, den koning der Phaiakiérs ter eere van Odysseus gegeven werd, opluisterde door de liederen, die hij zong over de lotgevallen der Grieken voor Troje. — Latere schrijvers hebben hem als een dichter, die werkelijk bestaan had, vermeld en zelfs de titels vermeld van gedichten, die door hem zouden vervaardigd zijn.
DEMOPHON of DEMOPHÖöN. (Grieksch), de zoon van Theseus en Phaidra, bevrijdde voor Troje zijne grootmoeder Aithra uit den slavendienst van Helena. Bij zijne terugkomst van Troje kwam hij in Thrakië, alwaar Phyllis, de dochter van den koning Sithon liefde voor hem opvatte. (Zie Phyllis.) Hij sloeg eenen aanval af van Dioniedes, die op zijnen terugtocht van Troje Attika plunderde zonder te weten in welk land hij zich bevond, en ontnam dezen daarbij het Palladion. Hij verdedigde
210
Demophon—-Deukalion.
de Herakleiden tegen Eurystheus, die in den strijd omkwam. — Tot hem was het, dat Orestes zich wendde, toen hij door de TWinny\'én vervolgd. te Athene kwam. — 2) Omtrent een anderen Demophoón, dien Beneter onsterfelijk wilde maken, maar daarin door zijne moeder verhinderd werd, zie Keieos en Demeter.
DEO. (Griekscli), bijnaam van Bemeter. (Zie aldaar.)
DESP01NA (Grieksch), bijnaam van Persephone. (Zie aldaar.)
211
DKUKALION (Grieksch), de zoon van Prometheus en Klj/mene, kleinzoon van lapetos, regeerde over Phthia in Thessaiië, en werd met zijne gemalin Pyrrha, eene dochter van Epimëtheus en Pandora, de stamvader van een nieuw menschengeslacht. Want wegens de algemeene verdorvenheid, waarin de eerste men-schen door hunne ondeugden verzonken waren, had Ze us besloten hen van de aarde te verdelgen. Eerst wilde hij daartoe van zijnen bliksem gebruik maken, maar daar hij vreesde, dat door den brand der aarde ook de hemel zou kunnen aangetast worden, koos hij daartoe eenen grooten watervloed. Alle stervelingen moesten door dezen vloed vergaan, behalve Deukalion en zijne vrouw, een vroom echtpaar, dat al de goden wilden sparen, om voortaan niet van alle offeranden, die hun van de aarde toegebracht werden, verstoken te zijn. Prometheus gaf zijnen zoon een reddingsmiddel aan de hand ; hij ried hem een schip te bouwen, dit van voorraad te voorzien en zich met Pyrrha daarin te begeven. Door eenen ontzet-tenden plasregen, die negen dagen lang aanhield en door den bijstand van zijnen broeder Poseidon, die alle stroomen, beken en bronnen uitstortte, zette Zeus daarop het land dermate onder water, dat het met de zee een geheel scheen te vormen. Te vergeefs klommen de stervelingen, om zich te redden, op heuvels en bergen; de altijd wassende wateren overstroomden de hoogste toppen, alle menschen kwamen om, en zelfs de vogels, die nergens eene rustplaats meer vonden, werden verzwolgen door den bruisenden vloed. Met verbazing zagen de Neréiden de bedding harer wateren verbreed en met sierlijke bosschen, paleizen en tempels bedekt; angstig zwommen tamme en wilde dieren vreedzaam naast elkander, de wolf werd medegevoerd naast hetschaap, de ree naast den tijger. Alle schepselen, die niet in het water konden leven, vonden den dood. Negen dagen en negen nachten zweelde het scheepje van Deukalion als een spel der golven op de wateren. Eindelijk begon het water langzamerhand te dalen; het vreeselijke werk der verwoesting was volbracht en de gelukkige zoon van Prometheus landde met zijne gade op den top van den Parnassos, waar zijn vaartuig den grond raakte. Andere overleveringen noemden den Aetna of den Athos als den berg, waar Deukalion het eerst weder den vasten grond bereikte. — Allereerst brachten daarop de beide geredden aldaar aan de nymphen en aan de voor
Deukalion—Diana.
spellende Themis dankbare ofters. Bedroefd over de eenzaamheid der woestenij, die zij allerwege rondom zich zagen, naderden zij den tempel van Themis dien zij in de nabijheid, geheel met slijk bedekt, aanschouwden, en vroegen haar, of er mogelijkheid bestond om het menschengeslacht te herstellen. Themis gaf hun ten antwoord: »dat zij met overdekte hoofden »de beenderen hunner moeder achter zich zouden werpen.quot; Langen tijd dachten zij er over na, wat met deze duistere godspraak gemeend konde zijn; eindelijk vonden zij de ware bedoeling. Aarzelend wierpen zij de steenen der aarde , de moeder aller menschen, achterwaarts over hunne omsluierde hoofden, en de door Deukalion geworpen steenen werden mannen, die van Pyrrha vrouwen. Zoo werd de aarde opnieuw bevolkt. Deukalion en Pyrrha regeerden over de door hen geschapen menschen; uit hun huwelijk sproten verscheidene kinderen, als Belten, Amphiktyon en Frotogeneia, waarvan de eerstgenoemde de stamvader der Hellenen of Grieken werd.
DEVERRA. (Romeinsch), eene der drie godheden, die, vooral door het landvolk, bij de geboorte van een kind werden aangeroepen, om de kraamvrouw en haar jonggeboren spruit teo-en den boezen invloed van Silvanus te vrijwaren. Om hare hulp te verwerven, gingen drie mannen des nachts om het huis, eerst met eenen bijl, dan met eenen stamper en eindelijk met eenen bezem. Deze drie voorwerpen dienden als zinnebeelden der beschaving, daar met den bijl de boom wordt gehouwen, met den stamper het koren fijngestampt en met den bezem de veldvruchten worden tesamengeveegd. De namen der beide godheden, die naast Deverra werden aangeroepen, waren Pilumnus en Intercidona.
DIANA. (Romeinsch.) In lateren tijd werd deze godin geheel en al geïdentificeerd met de Grieksche Artemis en daarom even als deze steeds naast Apollo^ vereerd. Oorspronkelijk evenwel is haar wezen geheel van dien god onafhankelijk. Zij is eene oud-Italische godin, die in nauwe betrekking staat tot den god Janus. Als godin der natuur beteekent zij de maan en oefent zij op dat hemellichaam haren invloed uit. Even als alle godheden der maan, pleegde zij zich te verheugen in het welige leven der natuur in weide en bosch en had zij eenen grooten invloed op de stemming van het menschelijk, vooral van het vrouwelijk gemoed, terwijl bovendien de jacht en de oorlog haar ter harte gingen en daarom de lichaamskracht der dappere mannen als haar geschenk werd beschouwd. — Bij verschillende volksstammen van Italië genoot zij vereering. Zoo waren o. a. zeer beroemd het bosch en de tempel van Diana van Aricia, die gelegen waren in de nabijheid van het meer, dat tegenwoordig den naam draagt van meer van Nemi, een van de bekoorlijkste plaatsen van het Albaansche gebergte. Daar werd naast Diana een mannelijk
212
Diana—Diasia.
goddelijk wezen, Virbius genaamd, vereerd, die, na door de paarden van den zeegod Neptums verscheurd te zijn, door Aesculapius weder in het leven was teruggeroepen en door Diana naar haar heilig bosch gevoerd. Eene eigenaardige instelling bij dezen tempel was, dat het ambt van opperpriester alleen door dengene kon verkregen worden, die zynen voorganger in een tweegevecht versloeg. Deze gewoonte gaf later een aanknoopingspunt om Diana te identificeeren met de Griek-sche Artemis uit Tauris, welke ook bloedige menschen-offers eischte, ja men beweerde zelfs, dat Orestes het heilige beeld dier godin naar Aricia zou hebben gebracht. — Toch had deze strenge, wreede Artemis weinig punten van overeenkomst met Diana, die eene goede en genadige godin der natuur is en in het bijzonder de vrouwen beschermt, vooral in haren barensnood. In den omtrek van haren tempel zijn dan ook talrijke wijgeschenken opgegraven, haar door vrouwen ten offer gebracht, om hare hulp en haren bijstand interoepen.
Beroemd was vooral ook de tempel van Diana op den Aventijnschen berg, die niet alleen door de Romeinen, maar door het gansche stedenverbond der Latijnen was gesticht. Deze tempel was als het ware het middenpunt van dat stedenverbond. Daar werden gemeenschappelijke offers gebracht, daar werden de twisten, die er tusschen de leden van het verbond gerezen waren, beslecht. Het beeld der godin, dat hier werd aangetroffen , had eenige gelijkenis op dat van de Ephesische Artemis. — Ook de slaven en slavinnen stonden onder de bijzondere bescherming van Diana, vooral smeekten weggeloopen slaven om hare bescherming. Haar feestdag, die op den i;-)den Augustus inviel werd echter ook door alle vrouwen met bijzondere plechtigheden, zooals het wasschen van het hoofd en het reinigen der haren gevierd. — Reeds zeer vroeg evenwel is de dienst van deze Romeinsche Diana geheel-enal met die der Grieksche Artemis inééngesmolten, zoodat zij in lateren tijd slechts naast Apollo werd vereerd. Vooral het eeuwfeest, de ludi Sec al ar es, was aan hen beiden geheiligd. Hem vierde men dan als den verzoenenden god des lichts en der zon, haar als de godin der maan en van de geboorten, als Lucina, die, doordat zij het ter wereld komen der kinderen bevordert, tot de instandhouding en vernieuwing van het menschelijk geslacht bijdraagt. De dichters kenden haar doorgaans al die eigenschappen toe, welke de Grieksche Artemis in zich vereenigde. (Zie Artemis.)
DIASIA. (Grieksch), een feest te Athene gevierd ter eere van Zeus Meilichios, d. i. «den verzoenendequot;, in het laatste gedeelte der maand Anthesterion (Februari—Maart). De plechtigheden bij dit feest in gebruik hadden plaats buiten de stad; de gansche burgerij nam er deel aan. Geene offerdieren werden daarbij geslacht, maar men wijdde den god offerkoe-
213
Diasia—Dido.
ken. In de schatting yan het volk waren de Diasia wegens hunne reinigende kracht een zeer gewichtig feest.
DIKTTNNA. (Dictynna.) (Grieksch), een bijnaam van Artemis. (Zie Artemis?)
DIKTYS. (Dictys.) (Grieksch), 1) de broeder van koning Polydektes van Seriphos, die de kist aan land trok, welke Perseus en zijne moeder Dana\'e bevatte. (Zie Perseus.) 2) de trouwe makker van koning Idomeneus van Kreta in den Trojaanschen oorlog. Van hem wordt verhaald, dat hij voor Troje een dagboek hield, waarin alle merkwaardige gebeurtenissen, welke gedurende den tienjarigen krijg voorvielen, warenopgeteekend. Het verhaal omtrent den Trojaanschen oorlog, dat eene La-tijnsche vertaling van het werk van Diktys heet te zijn, is stellig niet vóór den tijd van keizer Nero geschreven.
DIDO of ELISSA. (Romeinsch) , eene Phoenicische koningsdochter, de zuster van Pygmalion, den koning van Tyrus. Deze liet haren echtgenoot Sichaeus of Acerbas ombrengen, ten einde zich van diens groote schatten meester te maken, die echter te goed verborgen waren en welke hij vruchteloos zocht. Daarop scheepte zich Dido met die schatten heimelijk in, en door vele Tyriërs vergezeld ontvluchtte zij haar vaderland. Eerst zeilde zij naar het eiland Kypros en voerde van daar een aantal vrouwen mede. Daarop landde zij op de Afrikaan-sche kust nabij de aldaar reeds gevestigde Phoenicische volkplanting TJtica. Van den op deze kust regeerenden numidischen koning Biarbas of larbas kocht zij zooveel land, als zij met eene ossenhuid omspannen kon. Zij liet daarop de huid in dunne riemen snijden, verbond die tot éénen zeer langen riem, en omspande daarmede een zeer groot stuk lands, waarop zy de sterkte Byrsa (d. i. «huidquot;) en later de stad Karthago bouwde. Deze stad verhief zich binnen korten tijd tot zeer grooten bloei en wekte daardoor den nijd op van den koning Hiarbas, die Dido tot gemalin eischte, haar dreigende, dat hij, zoo zij weigerde, haar den oorlog zou aandoen. Dido zocht uitvluchten; doch toen zij eindelijk tot eene beslissing moest komen, eischte zij een uitstel van drie maanden, voordat het huwelijk zou voltrokken worden; zij bracht gedurende dezen tijd talrijke offers aan de goden, en besteeg eindelijk zelve den voor de offerdieren buiten de stad opgerichten grooten brandstapel met een ontbloot zwaard in de hand. Aldaar verklaarde zij ten aanhoore der verbaasde toeschouwers, dat zij, om het vaderland te redden, besloten had tot haren, gemaal Sichaeus te gaan en stiet zich daarop zelve het zwaard in de borst. Zij werd door het dankbare volk daarom later als godin vereerd. — De Eomeinsche dichter Vergilim, en wellicht andere dichters vóór hem, hebben Dido in betrekking gebracht tot den Trojaanschen vorst Aeneas, van wien zij verhalen, dat hij na lange omzwervingen door eenen storm naar de Afrikaansche
Dido—Diokles.
kust is gedreven. Daar zou hij door Dido gastvrij zijn opgenomen, maar tevens zou deze door eene hevige liefde voor den vreemdeling zijn bevangen. Nadat Aeneas haar zijne wederliefde had geschonken en zij eenen tijd lang gelukkig te samen hadden geleefd, kreeg Aeneas van de goden bevel om te vertrekken, daar het noodlot hem beschoren had in Italië een rijk te stichten, dat eenmaal de wereld beheerschen zou. Ongaarne gehoorzaamde hij aan dit bevel en de ongelukkige Dido liet uit wanhoop over zijn vertrek eenen brandstapel oprichten, schijnbaar tot een ander doel bestemd, waarop zij zich zelve aan de vlammen prijs gaf. Het vierde boek van de Aenêis van den reeds genoemden dichter Vergilius behandelt de liefde, de smart en de wanhoop van Dido. — Dat Aeneas en Dido met elkander in verband worden gebracht is eene uitvinding van latere dichters. Zelfs de mythische chronologie, hoe onzeker zij ook is, geeft een verschil van ongeveer driehonderd jaren tusschen den tijd, waarop Aeneas en dien, waarop Dido zou geleefd hebben.
DIDYMAIISCH ORAKEL. (Lidymaeisch orakel.) (Grieksch), na het delphische, het beroemdste orakel van Apollo, gesticht door Branchos, wiens afstammelingen, de Branchiden, in bet erfelijk bezit daarvan bleven. Ook daar was even als te Delphoi bij het geven der orakels eene vrouw de tusschenpersoon en ook daar werd door opstijgende dampen de toestand van zinsverrukking teweeggebracht, waarin deze bij het verkondigen der god-spraken verkeerde.
D1I MAGrNI. (Eomeinsch), d. i. »groote godenquot;. Zie Dioskuren,
DIKE. (Grieksch), de personificatie en de godin der gerechtigheid, eene dochter van Zeus en Themis. Zij waakt er voor, dat de heilige rechtsinstellingen van Zeus en Themis niet worden geschonden en zij treedt als aanklaagster voor den troon baars vaders, wanneer een rechter onrechtvaardige vonnissen velt. Zij zelve doorboort ook het hart van den booswicht met het zwaard, dat de Schikgodin Aisa voor haar smeedde; zij beloont daarentegen de rechtvaardigen. Hare zusters zijn Eunomia (de wettelijke orde), en Eirëne (de godin des vredes); hare dochter is Uesychia, (de rust). Bij latere dichters heet zij ook Attlraia »de godin der sterrenquot;, eene maagd die de gerechtigheid bemint en die in de koperen eeuw het laatst van alle hemel-lingen de aarde, welke van bloed droop, verliet en sedert onder de sterren prijkt als het sterrebeeld »de Maagd.quot;
DISDÏMeNE (Grieksch), bijnaam van liheia-Kyljtle. die aldus genoemd werd naar den tempel, dien zij bezat op den top van den berg Dindymnn, aan de noordkust van klein-Azië. Deze tempel was volgens de overlevering door de Argonauten gesticht.
DIOKLES. (Grieksch) 1) een dapper Griek, geboortig uit de stad Megara. Eenen jongeling, dien hij liefhad, beschermde
215
Diokles—Diomedes.
hij in een gevecht met zijn schild en redde hem, doch ten koste van zijn eigen leven. Daarom eerden de inwoners van Megara hem als eenen heros en vierden ter zijner eere telken jare bij het begin der lente een feest, de Diokleia genoemd. —2) een der Eleusinische vorsten door Demeter in de geheimen van haren eeredienst ingewijd. Zie Demeter.
DIOMeDES. (Grieksch), 1) de zoon van Tydeus en Deïpyle, eene dochter van den koning Adrastos van Argos en na diens dood zijn opvolger. Hij was een der dapperste helden voor Troje. Reeds vóór den Trojaanschen oorlog had hij deelgenomen aan den krijg der Epigonen. (Zie aldaar.) Voor Troje was hij een der dapperste helden, zoodat zelfs een geheel boek der Ilias (het vijfde) aan zijne groote wapenfeiten is gewijd. Hij stond onder de bijzondere bescherming der godin Pallas Athena, die hem kracht en moed inboezemde, waar hij die noodig had. Met hare hulp gelukte het hem zelfs goden. Ar es en Aphrodite, te overwinnen en te wonden. Hij streed tegen de dapperste Trojanen, tegen Aeneas, die alleen door de hulp van zijne moeder Aphrodite aan eenen wissen dood ontrukt werd, entegen Hektor, dien hij van de schepen binnen de muren van Troje terugdreef. Evenzeer was hij wijs en schrander in den raad. Met Odysseus (Ulysses) ging hij des nachts op verspieding uit. Zij ontmoetten den Trojaan Dol on, die met hetzelfde doel het Grieksche leger wilde binnensluipen. (Zie Dolon.) Hun tocht werd met den meest gewenschten uitslag bekroond. Met Odysseus roofde hij ook het heilige Pallasbeeld, het Palladion (Palladium), uit Troje, van welks bezit het behoud der stad afhing. Hij verloor dit Palladion later bij eenen inval, dien hij deed in Attika. (Zie Demophon.) By de lijkspelen, ter eere van Patroklos gevierd, was hij het, die den hoogsten prijs won. Zijne trouwe makkers in don krijg waren Sthe-nelos en Euryalos. — Op zijnen terugkeer had hij evenals vele Grieksche helden, die van Troje huiswaarts gingen, vele rampen te verduren. Homeros meldt, dat hij behouden en gelukkig in Argos terugkwam, doch de latere sage weet andere dingen te verhalen. Toen hij namelijk bij zijne vrouw Aigiale of Aigialeia terugkeerde, vond hij deze in eene ongeoorloofde verstandhouding levende met Kometes. Hij vluchtte uit Argos, öf vrijwillig, of om zijn leven voor de lagen zijner overspelige vrouw te redden en trok naar Aitolië, het vaderland van zijnen vader Tydeus, waar zijn grootvader Oinens nog leefde. Deze was inmiddels door zijnen broeder Agrios en diens zonen van de regeering beroofd. Diomedes doodde bij zijn aankomst één hunner Epopeus en herstelde zijnen grootvader op den troon. (Volgens sommige schrijvers ondernam Diomedes dezen tocht naar Aitolië reeds tusschen den oorlog der Epigonen en het beleg van Troje.) Uit Argos of uit Aitolië weggevaren zijnde, kwam Diomedes in het Zuiden van Italië, in het
216
Diomedes—Dionysos.
landschap Daunië. Daar ondersteunde hij den koning van het land Daunos in eenen strijd tegen zijne naburen en kreeg tot loon de hand van diens dochter en later het bestuur over het land. — Omtrent zijnen dood bestaan verschillende overleveringen. Of in Daunië, öf in Argos, werwaarts hij dan teruggekeerd zou zijn, is hij gestorven, of wel hij is verdwenen op een der in de Adriatische zee gelegen eilandjes, die naar hem de Diomedische genoemd werden (tegenw. Is. Tremiti.). Daar wist men ook zijn graf te wijzen. Verscheidene steden op de Oostkust van Italië heetten door hem gesticht te zijn. In vele steden van die streken werd hij als heros vereerd. Evenzoo in Griekenland; in Argos b. v. werd op het feest van Athena zijn schild met het Palladion in feestelijken optocht rondgedragen en zijn beeld in de rivier de Inïwhos gereinigd. — 2) de zoon van Ares en Kyrerie, koning der Bistönes in Thrakië, die zijne paarden voedde met het vleesch der vreemdelingen, die in zijn land kwamen. Op bevel van Eu-rysihem werd hij door Herakles gedood. (Zie Herakles.)
I»I5NE. (Grieksch), 1) de dochter van Okeïinos en Tethys, de gemalin van Ze us. Uit hunne verbintenis sproot Aphrodite. Vooral te Dodona werd zij als de gade van den koning des hemels vereerd. Zij was, wat hare beteekenis betreft, het vrouwelijk evenbeeld van haren gemaal. Beider namen zijn van hetzelfde stamwoord afgeleid. (Zie Zeus.) Het orakel van Dodona werd echter reeds vroeg door andere Grieksche orakels in de schaduw gesteld, en zoo kwam het, dat Dione plaats moest maken voor He ra, die in het algemeene volksgeloof der Grieken gold voor de gade, welke naast Zeus op zijnen verheven troon op den Olympos zetelde.—2) eene dochter van Atlas, die bij \'Tantalos de moeder werd van Petops en Niohe.
DI0NYS1A. (Grieksch), feesten gevierd ter eere van Dionj/sos. Zij werden ook wel Bakcheia genoemd, naar den tweeden naam van Dionysos, Bakchos (Zie het volgend artikel.). — De feesten ter eere van Bacchus, zooals de Romeinen Dionysos noemden, heetten Bacchanalia.
DIONySOS (Dionysus.) (Grieksch), eene godheid, die in verschillende opzichten eenen allerbelangrijksten invloed op het leven, denken en werken der Grieken heeft uitgeoefend. Hij is een god, wiens gebied zich over een zeer ruim veld uitstrekt. In de eerste plaats werd hij vereerd als de god van den wyn, doch de wijn is slechts de kostelijkste zijner gaven. Hij betee-kent de groeikracht der aarde, zooals die zich in bosch en veld, op met bronnen bedekte bergen, in vruchtdragende boomen en in grazige weiden openbaart. De wijndruif is alleen daarom de vrucht, die hem bijzonder geheiligd is, omdat zij, hoezeer uit vocht geboren, een warmen gloed aan hare vruchten weet te geven en de mengeling van zwakheid en moed, van weelderigheid en kracht, waarvan de druif het symbool
217
Dionysos.
is, geheel en al weder wordt aangetroffen in het karakter van
Dionysos.
Doch ook alle hoornen en alle boomvri/chten stonden onder zijne bijzondere hoede. Daarom waren hem alle vochtige plaatsen geheiligd, voornamelijk die, waar de vruchtbaarheid van den bodem het gevolg dier vochtigheid was. Vele bronnen waren hem geheiligd, hij kon ook öf zelf öf door zijne dienaressen bronnen doen stroomen uit rotsen, waartegen met den thyrsosstaf (Zie beneden.) werd geslagen, bronnen, niet alleen van water, maar ook van wijn, melk en honig.
Zoowel de wijnbouw als de verbouw van boomvruchten vinden slechts hunne plaats onder een volk, dat tot eenen zeke- • ren trap van ontwikkeling is gestegen. Vandaar, dat Dionysos, een god geworden is der menschelijke beschaving en zoo kwam hij in nauwe verbinding met Demeter. — Hij geeft den men-schen wetten, houdt den vrede in stand, en bewijst hun zijne gunst door de goede gaven, die hij hun schenkt. — Wijnbouw en landbouw, de gaven van Dionysos en Demeter zijn het meest inheemsch in het voortreffelijkste aller Grieksche landschappen , in Attika. Daar is de sage ontstaan van Ikarios, aan wien Dionysos zijne gave schonk, en ook die van Triptolemos, die door Demeter tot haren gezant werd uitverkoren. Doch uit Attika hebben deze beide goden nog eene betere gave over de wereld verspreid dan wijn of koren; niet alleen Griekenland, maar ook de gansche nieuwere maatschappij heeft aan dat landschap den trap van ontwikkeling te danken, waarop zij thans staat.
Het krachtigst openbaart Dionysos zijne macht door den invloed, dien hij uitoefent op den mensch, op den geheelen mensch, zoowel op zijn lichaam als op zijn gemoed. Door de kostelijke gave, die hij den menschen heeft geschonken, door den wijn, verkwikt en versterkt hij het lichaam en maakt hij het gemoed van zorgen vrij. Doch niet alleen door deze gave is het, dat hij het gemoed des menschen hooger weet te stemmen; ook de werkingen, die door zijnen invloed in de natuur zichtbaar worden doen zich in al hare kracht gelden op het menschelijk gemoed. Hij brengt de menschen tot elkander; hij doet, wat hem weerstreeft, voor zijne macht buigen. Al wat wild en ruw is moet zich aan hem onderwerpen; panthers en leeuwen trekken zijnen wagen en de meest woeste godheden der bosschen en wouden scharen zich gewillig onder zijn gevolg. Niet meer dan natuurlijk is het, dat de god, die zulk een invloed heeft op het gemoed des menschen, ook ds god is, die elke opgewonden stemming, die de geestdrift van het gemoed, die het enthusiasme verwekt. Alles wat in staat is die stemming in het leven te roepen behoort dus tot zijn gebied. Vooral geldt dit op het gebied der poëzie en der muziek. Doch die aan Dionysos gewijde poëzie en muziek zijn heftig en opgewonden, zij kenmerken zich door plotselinge over-
218
Dion y sos.
gangen van de uitbundigste vreugde tot de diepste smart; zoowel de liederen, ter eere van den god gezongen, de dithy-rumbos, (eigenlijk het lied, dat de dubbele geboorte van den god bezong) als de daarbij gebruikte muziekinstrumenten, de fluit en de tamboerijn, droegen tot bet luidruchtig karakter zijner feesten bij.
Verder is Dionysos een god der voorspelling, en ook der reiniging. Het was vooral deze laatste trek in zijn wezen, die hem in nauw verband bracht met Demeter en hem deed opnemen onder die godheden, welke vereerd werden in de Eleuüni-sche mysteriën. (Zie aldaar.) In die mysteriën droeg hij den naam van lackchos, welke gewoonlijk verklaard wordt als eene aanduiding van de luidruchtige gebruiken, waarmede zijn eeredienst gepaard ging. De later door de Eomeinen overgenomen naam Bakchos (Bacchus) schijnt dezelfde beteekenis te hebben. Ook de naam Bromios, waarmede de god dikwijls wordt aangeduid, schijnt op het rumoer te doelen, waarmede de hem ter eere gevierde feesten gepaard gingen.
„ HiJ was de zoon van keus en Seniele, de dochter van den ïhebaanschen koning Kadmos. De liefde, die Zeus voor Semele koesterde, wekte in hooge mate de ijverzucht van Hera op. Zij kwam onder eene valsche gedaante (Zie Beroë.) tot Semele en overreedde haar om Zeus te vragen, dat deze ten bewijze, dat hij werkelijk de god des hemels was, zich aan haar in al zijne heerlijkheid zou vertoonen. Door een eed gebonden moest Zeus het dwaze verzoek inwilligen, doch toen hij in den vollen vuurgloed van zijnen bliksem tot de ongelukkige kwam, verbrandde zij met haar huis. Zeus redde echter het knaapje, dat zij in haren schoot droeg en dadelijk ontsproten uit de zuilen van het paleis klimopranken, die met hunne koele bladeren het kind beschermden. Zeus borg zijnen zoon in zijne dij, tot de tijd zijner geboorte zou gekomen zijn, en toen nu Dionysos voor de tweede maal ter wereld kwam, gaf hij hem ter verzorging en opvoeding over aan de nymphen van Nysa. Oorspronkelijk was dit Nysa een mythisch oord; later droegen verschillende streken in Griekenland dien naam. Daar werd het kind onder de trouwe zorg der nymphen opgevoed. — Eene andere overlevering noemt Ino, de zuster zijner moeder Semele, als zijne opvoedster, en laat hem eerst tot de nymphen komen, nadat ook deze voor de vervolgingen van Hera had moeten zwichten. (Zie Ino.) — Toen hij nu volwassen was, plantte hij den wijnstok en met den daaruit gewonnen drank bedronk hij zich zeiven en zijne opvoedsters en de daemonen van het woud, en ieder, die met hem in aanraking kwam, werd door den zoeten geur van den nieuwen drank verleid en schaarde zich bij den stoet, waarmede de god begon de wereld doortetrekken om de nieuwe gave, die hij der menschheid schenken wilde, te verspreiden. —
219
Dionysos.
Het spreekt van zelf, dat hij op zijne tochten zoowel vrienden als vijanden ontmoette en de sage weet van beiden veel te verhalen. — Het waren vooral twee streken in Griekenland, waar men er zich op beroemde, dat de god daar reeds aanstonds met liefde en vriendelijke gastvrijheid was opgenomen. Dat waren Aitoüë en Attika. — In het eerstgenoemde landschap had Dionysos zijn intrek genomen bij Oineus (d. i »de wijnmanquot;) en eene liefdesbetrekking aangeknoopt met diens gade Althaia; volgens sommigen was de schoone Deianeira de dochter van den god. Veel uitvoeriger en belangrijker is de overlevering omtrent de komst van Dionysos in Attika. Twee plaatsen dongen daar naar de eer den god het eerst te hebben opgenomen : Eleutherai en Ikaria. Eleutherai was evenwel eerst in lateren tijd bij het grondgebied van Attika gevoegd, zoodat de Dionysos van Ikaria de echt nationale godheid was en bleef. Zijne komst aldaar wordt in de volgende legende verhaald: Ikaros, de beheerscher van Ikaria, nam den god, toen hij om gastvrijheid vroeg, vriendelijk op. Tot loon daarvoor gaf Dionysos hem den wijnstok en leerde hem den wijnbouw. Toen nu Ikarios den eersten wijn gewonnen had, vulde hij daarmede lederen zakken en trok door het land om aan de herders dien heerlijken drank rondtedeelen. Deze werden echter spoedig dronken en, meenende, dat zij vergiftigd waren, doodden zij Ikaros en begroeven hem onder eenen boom. Zijne dochter Erigone ging uit om hem te zoeken en vond eindelijk zijn graf met behulp van haren trouwen hond Maira. Vol vertwijfeling over den treurigen dood haars vaders hing zij zich aan den boom, waaronder hij begraven was, op. Dionysos echter, vertoornd over den moord van zijnen vriend, zond eene pest over het land, maakte, dat alle Attische jonkvrouwen in razernij het voorbeeld van Erigone volgden en verplaatste Ikaros als Boótes, Erigone als de Maagd en den hond Maira als de Hondsster aan den sterrenhemel. — De beteekenis dezer mythe is duidelijk: Ikaros is de personificatie van den wijnstok, Erigone, d. i. »de in de vroegte geborenequot; beteekent de druif, de hond is de hitte der hondsdagen, die de vrucht tot rijpheid brengt. — De rampen, die na den dood van Ikaros over Attika gekomen waren, konden volgens een orakel niet ophouden, vóór het lyk van den vermoorde gev( nden was en daarop een zoenoffer voor de misdaad werd gebracht. Den doode vond men niet, maar men stelde ter voldoening van de eischen van het orakel een feest in, waarop allerlei kleine beeldjes aan boomen werden opgehangen en heen en weêr geschommeld onder het zingen van liederen ter eere van Ikaros en Erigone. Dit feest heette Aiöra. (Zie aldaar.)
Nergens werden de feesten, die met den Dionysosdienst in betrekking stonden met zooveel pracht en luister gevierd als in Attika en voornamelijk te Athene. Men moet daarbij evenwel
220
Dionysos.
221
in het oog houden, dat deze feesten nationale feesten waren van den lonischen stam en dus ook bij al de loniërs, die o. a. in grooten getale de kust van klein-Aziö bewoonden werden gevierd. — De Attische feesten zijn deels oogstfeesten in den winter, deels feesten van de naderende of reeds in al hare heerlijkheid prijkende lente. Het eigenlijke feest van den wijnoogst werd gevierd op de kleine Dionysiën, de Diony-sien op het land, welke men in de maand Foseideon (December—Januari) op het land, dus huiten de stad Athene vierde Het was een vroolijk feest. Er werd gezongen en gedanst. De zinnebeelden van de vruchtbaarheid, die Dionysos schenkt, werden onder luid gejubel rondgedragen, liederen ter eere van Ikaros en Erigone werden aangeheven, terwijl allerlei scherts en plagerijen daarbij gebruikelijk waren. In die landelijke Dionysiën ligt de eerste oorsprong van het Atheensche drama. Op eenen wagen trokken personen van plaats tot plaats rond, die in eene samenspraak de lotgevallen van den god, wiens feest men vierde verhaalden, en ook later, toen het Atheensche tooneel reeds zijnen hoogsten trap van ontwikkeling bereikt had, trokken nog tooneelspelers uit de stad rond om door hunne voorstellingen luister aan die landelijke Dionysiën bij te zetten. Een eigenaardig vermaak, dat bij dit feest zeer in den smaak viel, waren de Askolia, die hierin bestonden, dat knapen onder het algemeen gelach der toeschouwers moesten hinken op eenen met olie bestreken lederen zak, die gemaakt was uit het vel van den bok, die ter eere van Dionysos was geslacht. — Op de landelijke Dionysiën volgden de lemiën in de maand Gamelion (Januari—Februari). Dit was een feest, dat in de stad gevierd werd, en het vormde als het ware het besluit van het vorige. Voornamelijk werd het gevierd in het Lena\'wn, den oudsten tempel, dien Dionysos in Athene had. In de allereerste plaats was het een feest van het uitpersen der druiven en men proetde en offerde den jongen zoeten most, dien men ambrcsia noemde. Men bekranste zich evenals de tempels van den god met klimop, men hield van het Lenaion uit eenen grooten optocht, waarbij men, vooral van wagens af, allerlei spot en scherts aan de saamge-vloeide menigte ten beste gaf; tooneelvoorstellingen besloten het feest. — Dat waren de winterfeesten. Als de lente begon vierde men de Anthesteriën in de maand Ardhestenon (Februari— Maart). Iedere dag van dit feest had zijne eigenaardige be-teekenis. De eerste dag, de Pithoigia, was het feest van het openen der vaten met nieuwen wijn. Dan werd die wijn het eerst gedronken en op dien dag waren de slaven vrij en gelijk aan hunne meesters. De tweede dag droeg den naam van Choën, en werd gevierd door een maaltijd, waarvoor de staat het vleesch leverde en waarbij prijzen werden uitgeloofd voor degenen, die het meest van den jongen wijn konden
Dionysos.
222
drinken. Men bekranste zich daarbij met de eerste bloemen der lente, die, althans gedeeltelijk, later naar het Lenaion werden gebracht en aan den god gewijd. De Anthesteriën werden ook door de kinderen gevierd. Van hun derde jaar af werden de kinderen op dien dag bekranst als eene liefelyke personificatie van het weêr jong wordende jaar. Een voornaam deel der Anthesteriën was een offer, dat op den dag der Choën door de edelste vrouwen der stad in het Lenaion aan den god gebracht werd. Daarbij werd de vrouw van den archon hasi-leus, d. i. van den overheidspersoon, die met het bestuur over den godsdienst belast was, onder geheimzinnige plechtigheden, waaromtrent de daarbij tegenwoordige vrouwen bij eede verplicht waren een voortdurend stilzwijgen te bewaren, in den echt verbonden. Waarschijnlijk was dit eene symbolische herhaling der verbintenis omstreeks dezen zelfden tijd van het jaar gesloten tusschen Dionysos en Ariadne. (Zie Ariadne en het vervolg van dit artikel.) De derde dag eindelijk der Anthesteriën droeg den naam van Chjlren (d. i. )gt;het pottenfeestquot;). Dan werden er offers gebracht aan de schimmen der afgestorvenen, die op dezen dag naar de bovenwereld pleegden terugte-keeren om de hun toegedachte gaven te ontvangen en aan den chtonischen Hermes. die de schimmen geleidt. De verklaring van dit offer ligt hierin, dat men bij het ontwaken der natuur in de lente naast den terugkeer van Dionysos, d. i. de groeikracht der natuur, uit het rijk der dooden tot een nieuw leven, tevens het ontwaken vierde van al, wat eens geleefd had en gestorven scheen. — Het vierde feest, het echte lentefeest, dat de Atheners vierden, waren de groote Bionysiën, de Bionysïén in de stad. De maand Elapheholion (Maart—April) was de maand voor deze feesten bestemd. Daaraan deeltenemen werd zelfs aan gevangenen vergund, omdat men op dit feest den god vooral vierde als den bevrijder van zorg en leed. Het meest onderscheidden zich de groote Dionysiën door de prachtige tooneelvoorstellingen, die ter eere van den god gegeven werden. Eene zeer groote menigte menschen stroomde van heinde en • verre naar Athene samen. Dan ging eene vroolijke menschenmassa heen en weder door de straten der schoone stad. Het feest ving aan met eenen schitterenden optocht, die het oudste beeld van den god, dat in Athena werd aangetroffen, begeleidde. Talrijke koren zongen ter eere van den god vooral den dithyrambos, d. i. het lied, waarin zijne dubbele geboorte werd bezongen. Men bekranste zich met rozen en viooltjes, de jonge bloemen der lente. Doch de hoofdzaak van het gansche feest was en bleef de opvoering van nieuwe tragoediën en komoediën, waarbij een wedstrijd tusschen de verschillende dichters gehouden werd. Uit degenen, die zich aangemeld hadden, was reeds te voren de keuze gedaan van hen, die ter mededinging zouden worden toegelaten. De toevloed
Dionysos.
van vreemdelingen was dan zoo groot en de feestvreugde der burgers had zoozeer aller gemoederen vervuld, dat men die dagen uitkoos als de geschiktste om van staatswege eereblijken aan verdienstelijke burgers uittereiken.
Doch niet alleen in Attika en Athene was de dienst van Dionysos in zoo hooge eer. Ook op het eiland Naxos wist men veel van den god te verhalen. Daar was het, dat hij Ariadne had aangetroffen, toen deze door Theseus op trouwelooze wijze was verlaten. Het is een lievelingsonderwerp der dichters om de namelooze smart van Ariadne in haren verlaten toestand en de zalige vreugde, die haar vervulde, toen zij door Dionysos tot gade werd verkoren, te bezingen. (Zie Ariadne.) Te Athene vierde men een feest ter eere van hen beiden, de Oschophoriën, tevens een oogstfeest, waarop daartoe uitgekozen zonen van Atheensche burgers in ond-Ionische kleederdracht gehuld, wijnranken met daaraan hangende druiven in plechtstatigen optocht ronddroegen. Uit het huwelijk van Dionysos en Ariadne sproten drie zonen, Oinopion (d. i. »de wijndrinkerquot;) Staphylos (d. i. »de wynstokquot;) en Euanthes (d. i. »de schoonbloeiendequot;).
Overal, waar Dionysos kwam, verspreidde hij zegen. Slechts hen stortte hij in het verderf, die hem trachtten te weêrstre-ven. Zoo vooreerst de Tyrrheensche zeeroovers, die hem als gevangene wilden medevoeren. Toen hij namelijk op het punt was om van Ikaria naar Naxos te varen en op het strand rondliep, werd hij, daar hij door zijne buitengewone schoonheid de aandacht trok, door Tyrrheensche zeeroovers gevangen genomen. Doch nauwlijks was het schip in zee, of de boeien, die men hem had aangelegd, vielen af, om de zeilen groeiden wijnranken, klimop omklemde den mast en de roovers stortten zich in eene vlaag van waanzin in zee en werden in dolfijnen veranderd. — Meermalen had Dionysos vijanden te bestrijden, zooals de legenden van Lykurgos en Tent heus bewijzen. Ly-kurgoH. de zoon van Dry as, was een koning van de Thraki-sche Edoniërs. Toen de god met de geheele hem begeleidende schare in diens rijk was gekomen, trok hij hun vijandig tegemoet, om den indringer te tuchtigen en zoo mogelijk te dooden. Doch deze redde zich door eenen sprong in zee, waar de godin Thetis hem opnam. Lykurgos echter werd met blindheid gestraft, en daar hij den haat der goden op zich geladen had, moest hg spoedig sterven. Andere legenden verhalen, dat hij, waanzinnig geworden, öf zijnen zoon voor eenen wijnstok hield en met zijne bijl doodde, öf wel, door eene dergelijke verblinding bevangen, zich zijne eigene beenen afhieuw. Het schijnt, dat Lykurgos een symbool is van den killen winter, die de vreugde van den god der groeikracht tracht te storen, maar telkens weder in den ongelijken strijd moet bezwijken.
In de boiotische sage bekleedt Pentheus dezelfde plaats als
223
Dionysos.
Lykurgos in die van noordelijk Griekenland. Hij heet een koning van Thebe en wordt beschreven als een man van nor-sclien en woesten aard. Toen Dionysos op zijnen tocht door de wereld ook ïhebe bezocht, schaarden alle Thebaansche vrouwen zich om hem en vierden ter zijner eere een luidruchtig feest op de bergen van den Kithairon. Hierover verwoed, wilde Pentheus daaraan een einde maken, doch toen hij eene der geheime plechtigheden, welke op het gebergte gevierd werden, ongemerkt wilde bijwonen en met dat doel een denneboom beklommen had, werd hij door zijne eigene moeder, die hem voor een wild dier hield, met behulp harer gezellinnen verscheurd.
Uit deze sage omtrent den boiotischen Dionysos blijkt reeds, dat zijn eeredienst en zijne feesten in sommige streken van Griekenland een geheel ander karakter droegen, dan die welke in Athene werden gevierd. Woeste en luidruchtige feesten waren het, waaraan vrouwen en meisjes in overgrooten getale deelnamen, zooals blijkt uit de legende, die betrekking heeft op de dochters van koning Minyas in Orchomenos. Trots alle vermaningen en wonder-teekenen weigerden deze alleen van alle vrouwen uit die stad aan het feest ter eere van Dionysos deeltenemen, totdat de-god eindelijk, gevolgd door de woeste, hem omringende schare, haar huis binrentrad en toen hij haar daar aan den arbeid vond, dit met wijn- en klimopranken liet begroeien en haar zelve in vleêrmuizen veranderde. — Vooral op den Parnassos in de nabijheid der stad Delphoi werden zulke luidruchtige feesten gevierd. Zelfs vrouwen uit Attika trokken derwaarts om er aan deeltenemen. In de duisternis van den nacht zwierven zij dan op de met sneeuw bedekte toppen der bergen rond, soms met gevaar van haar leven, en verscheurden alles, wat haar in de handen kwam, reeën en ander wild, om het nog trillende vleesch rauw te verslinden. Een oorverdoovend rumoer door het gegil der feestvierenden veroorzaakt, dat begeleid werd door de muziek van fluiten en tamboerijnen, was een eigenaardig kenmerk van deze optochten over de bergen. Zulke Dionysosfeesten werden om het andere (de Grieken zeiden om het derde) jaar gevierd en heetten daarom trieterische feesten. De oorzaak van die opgewondenheid laat zich verklaren uit de beteekenis van Dionysos als god der natuur. Op den tijd van den winter-zonnestilstand schijnt de druif als het ware geheel wegte-sterven en de god, zoo dacht men zich, stierf met de hem geheiligde plant mede. Vandaar eene treurigheid, die evenzoo bij alle natuurgodsdiensten, waar de mensch in het wegsterven der natuur het beeld van zijn eigen sterven ziet, wordt aangetroffen en welke zich in allerlei woeste en opgewon-gebruiken lucht gaf. Daartegenover staan de vreugdeleesten, waarmede men den god by zijne wedergeboorte in de
224
lente begroette en het geraas, waarmede de vrouwen, die aan die feesten deelnamen over de bergen trokken, dat diende om den god uit zijnen doodslaap te wekken. Men zocht hem overal, tot men hem, d. i. zijn symbool, eene pas ontkiemende plant, gevonden had; dan bracht men die in plechtigen optocht naar zijnen tempel, om met offers en dansen het feest te besluiten. — Op haren tocht over de bergen waren de vrouwen gehuld in dierenhuiden, en droegen zij eenen thyrsosstaf (d. i. een met klimop en wijnranken omwonden stok) in de handen. Men noemde haar Mecinaden, Bukchanten, Thyiaden, Bassariden. (Zie Bassareus.\') Deze woeste feesten hebben voornamelijk hunnen oorsprong gevonden in Thrakië en Makedonië, vanwaar zij naar het eigenlijke Griekenland, vooral naar Boiotië, waar onder de Dionysosfeesten, de Agrionien, d. i. »het woeste feestquot; in Orchomenos eene eerste plaats bekleedden, zijn overgebracht. — Die Mainaden maakten ook in de voorstelling der Grieken een deel uit van den grooten stoet, welke den god omringde op den tocht dien hij tot. verspreiding zijner gave ondernomen had. Die stoet, door de Grieken thiasos geheeten, en het onderwerp van tallooze voorstellingen der beeldende kunst, bestond uit zeer verschillende bestanddeelen. Terwijl eerst alleen Nymphen de gezellinnen van den god waren geweest, werd hij weldra omringd door allerlei groepen van Silenen, Satyrs, Panen, Kentauren en andere wezens van dergelijken aard. Het spreekt van zelf, dat zijn oude leermeester Silenes in die omgeving niet ontbrak. Met die gansche schare trok hij door alle landen heen, overal den wijnstok plantende en zijnen eeredienst vestigende. Zijn tocht, waarop hij als het ware de gansche wereld aan zich onderwierp, werd door de oude schrijvers uitgestrekt tot in Indië. Vooral ten gevolge van de veldtochten, door Alexander den Groote ondernomen is deze tocht bij de latere Grieken onder de legenden van Dionysos meer op den voorgrond gekomen. Alexander begunstigde de meening, dat hij de onderneming van Dionysos als het ware wilde voortzetten en nog verder voortdringen dan tot daar, waar de sporen van den god en zijnen eeredienst reikten. Het spreekt van zelf, dat alle landen, waarin de dienst van Dionysos in lateren tijd wortel had geschoten, in de beschrijvingen van dien tocht werden opgenomen en dat tal van sagen en verhalen van avonturen, in verschillende landen inheemsch, langzamerhand tot één geheel werden vereenigd. Vooral de klein-Aziatische landschappen Phrygië en Lydië moeten onder die streken geteld worden, waar Dionysos lang had vertoefd en zich eenen duur-zamen eeredienst gesticht, die evenals andere eerediensten in die streken een woest, opgewonden, zooals de Grieken zeiden, orgiastisch karakter droeg. Daar werd de god omgeven door de gewone gezellen van Rhea Kyhele, de groote moeder der goden, namelijk door de Kureten, door de Korybanten, Kabeiren
15
Dlonysos.
en Idaiische Daktylen. Daar ontstond ook de van het oorspronkelijke Grieksche verhaal afwijkende sage, dat de god in zijne jeugd aan Rhea Kybele ter opvoeding zou zijn toevertrouwd. Eenen grooten invloed heeft die klein-Aziatische eeredienst gehad op de voorstelling van den god door de beeldende kunst. De talrijke beelden, welke hem voorstellen als jongeling van eene tengere, bijna verwijfde gestalte, wiens in rijken overvloed golvende lokken door den lydischen haarband {mitra) zijn tesamengebonden, zijn ook van klein-Aziatischen oorsprong. Dikwijls is de god daarbij in eene wijde, bontkleurige kleeding gedost, terwijl hij nu eens afgebeeld wordt als een jongeling, dan weder als een man van rijperen leeftijd met gevulden baard. — In Lydië of in Phrygië is ook de sage ontstaan van Ampelos. Deze was een schoon jongeling, dien Dionysos op zijne omzwervingen ontmoet en liefgekregen had. Steeds was Ampelos de trouwe makker van den god, totdat een stier hem doodde. Dionysos was radeloos van smart, zoodat Zeus om die smart te lenigen uit het bloed van Ampelos eenen wijnstok liet ontspruiten, Omtrent verschillende gevechten, waarin Dionysos zou gewikkeld zijn, weet de legende ook veel te verhalen; hij zou gestreden hebben met de Amazonen, er wordt gewag gemaakt van een strijd, dien hij gevoerd heeft tegen Perseus (Zie aldaar.)., maar vooral beroemd is het aandeel, dat hij gehad heeft aan de overwinning door de goden behaald op de Giganten. De moeder van deze geweldige wezens, die den hemel wilden bestormen , Gaia, had hen onkwetsbaar gemaakt voor de wapenen der goden, zoodat zij ongedeerd hunnen strijd konden voortzetten, totdat twee wezens, in wier aderen ook het bloed van sterfelijke menschen vloeide, Dionysos en Rerakles door de goden te hulp werden geroepen en hun de overwinning verzekerden. T, TM P Juist omdat Dionysos slechts ten deele van goddelijke afkomst was, moest hij gereinigd worden van al het aardsche, dat hem aankleefde, eer hij toegang kon krijgen tot den kring der Olympische goden. Na den tocht, dien hij over de gansche aarde ondernomen had, waarbij hij alle volken als het ware aan zijn gebied had onderworpen, trok hij als overwinnaar zegevierend de woningen van den Olympos binnen, waar hem voortaan het verblijf\' werd toegestaan. En toen hij daar eenmaal was, wist hij te bewerken, dat ook aan zijne moeder Seniele , volgens sommige sagen zelfs ook aan Ariadne, eene plaats op den Olympos werd aangewezen. Semele ontving er den naam van Thyone. Vandaar de niet zelden aan Dionysos gegeven naam van Thyoneus.
Tot sommige andere godheden stond Dionysos in eene min of meer nauwe betrekking. Over zijne verhouding tot Bemeter is reeds gesproken. Met Apollo had hij verschillende punten van aanraking. Het schijnt, dat deze twee godheden in den
226
Dionysos.
beginne vyandig tegenover elkander hebben gestaan en dat het lang geduurd heeft, eer de Dionysosdienst zich naast dien van Apollo eene plaats heeft kunnen veroveren. De luidruchtige feesten van Dionysos vormden eene al te groote tegenstelling tegen den in alles waardigen en maat houdenden dienst van den zuiveren god des lichts. Toch nam ook die strijd eens een einde. Punten van overeenkomst werden gevonden, die het mogelijk maakten, dat in de voorstelling der Grieken deze beide goden nauw met elkander werden verbonden. Evenals Apollo weet Dionysos in het gemoed der menschen geestdrift optewekken voor wat schoon is; beiden zijn evenzeer bevriend met de Muzen. Evenals Apollo is ook Dionysos een voorspellende god en ook hij verleende, zooals blijken zal, den menschen reiniging van zonde en schuld.
Eene zeer eigenaardige opvatting van het wezen van den god treffen wij aan bij de Orphici, eene godsdienstig-wijsgeerige secte, die zich noemde naar den mythischen zanger Orpheus uit Thrakië, en zich tot taak stelde helderder begrippen te verspreiden omtrent het leven na den dood en omtrent de zedelijke verantwoordelijkheid, die op iederen mensch voor zijn doen en laten rust. In de mysteriën dier Orphici was de voornaamste godheid Bionysos-Zagreus. Deze godheid, of de zoon van Zeus en Bemeter genoemd, öf gesproten uit de verbintenis van Zeus met zijne eigen dochter Persephone (eene sage, die trachtte den invloed van de krachten des hemels op den plantengroei symbolisch voortestellen) is volgens de Orphici de lieveling zijns vaders, door dezen aangewezen om het heelal te beheerschen. Daarom maakte Zeus hem tot koning en gaf hem, reeds toen hij nog jong was, meer eerbewijzen dan aan de andere goden. Zijne opleiding werd in zijne kindsche jaren toevertrouwd aan de Kureten. Doch Hera, die al de zonen van Zeus, welke niet de hare waren, met eenen boosaardigen haat vervolgde, zond de Titanen op het kind af, na hen bevolen te hebben hun gelaat door het met krijt te besmeren onkenbaar te maken. Hoewel het kind zich door zijne goddelijke kracht in verschillende gedaanten veranderde, moest het toch eindelijk in den ongelijken strijd bezwijken. De Titanen verscheurden zijn lichaam en verslonden het. Alleen zijn hart werd gered door Athena, die het aan Zeus bracht. — Twee van elkander afwijkende sagen verhalen , dat öf Zeus zelf dit hart heeft verslonden, öf, dat hij het aan Semele, de moeder van Dionysos, gegeven heeft. Of uit Zeus zeiven, öf door zjjn toedoen wordt dan de jongere Dionysos geboren, die de koning, de bevrijder, het heil der wereld wezen zou. De Titanen echter, die Zagreus hadden verscheurd, werden door den bliksem van Zeus zoodanig getroffen, dat zij tot asch verbrandden. Uit die asch nu, welke met het bloed van Zagreus vermengd was, zijn de menschen gesproten. En
227
15*
Dionyso?.
juist daaruit laat zich het menschelijk karakter verklaren. De lust tot het kwade, die ieder mensch met zich omdraagt, vindt zijnen oorsprong in de asch der Titanen; de neiging om goed te doen spruit voort uit het onder die asch gemengde bloed van Zagreus. Kortom, de tweestrijd tusschen goed en kwaadr die in elk menschelijk gemoed heerscht, wordt symbolisch voorgesteld door de vermenging van wat Titanisch, d. i. woest en ruw, en wat Dionysisch, d. i. goed, zuiver en rein is. — De leerstellingen der Orphici werden in eenen geheimen eere-dienst, in zoogenaamde mysteriën (Zie aldaar.) verkondigd. — Ook bij de triëterische feesten van Dionysos schijnt een geheime eeredienst, dien men de Dionysische my stenen kan noemen, in zwang geweest te zijn.
De eeredienst van den Griekschen Dionysos was ook buiten de grenzen van Griekenland verspreid. Vooral in die Grieksche koloniën, welke Sicilië en de kusten van Zuid-Italië bedekten, heeft hij eene groote uitbreiding gekregen. In Eome werden, al was het dan ook onder andere namen, ter eere van den god menigvuldige tempels gesticht. Doch die eeredienst der Eomeinen is weldra in menig opzicht geheel vervreemd van den oorspronkelijken Griekschen eeredienst. Vooreerst droeg daartoe bij, dat de nieuwe godheid, die in Italië werd ingevoerd op zeer verklaarbare wijze in een zoo nauw mogelijk verband gebracht werd met oude, inheemsche godheden. Ten andere zijn de plechtigheden aan zijnen dienst verbonden spoedig in de tot op onzen tijd spreekwoordelyk berucht gebleven Bacchanalia een dekmantel geworden voor eene zóó grove zedeloosheid, dat door de overheden der stad op de krachtigste wijze moest worden gehandeld, om een algemeen zedebederf te voorkomen. — Over de vereering van Dionysos te Eome zie Liber Pater en Senatusconsultum de Bacchanaiibus.
Geen der Grieksche goden is zóó dikwerf het voorwerp geweest van de voorstellingen der beeldende kunst als Dionysos, en quot;bij .geenen anderen god is de verscheidenheid dier voorstellingen grooter. Nu eens wordt hij afgebeeld als kind, dan als jongeling, dan weder als een volwassen en krachtig man; nu eens met een smachtend, byna vrouwelijk uiterlijk, dan weder door de heftigste gemoedsbeweging in een toestand van geestverrukking gebracht; nu eens drinkende, dan wêer rijdende op wilde dieren, meestal omgeven door Ariadne, Silenos en zijnen ganschen thiasos. — De oudste beelden van den god wedren zeer eenvoudig; een stuk hout, dat hem voorstelde, eene afbeelding van zijn gelaat alleen waren dikwijls reeds voldoende om zijne vereerders in geestdrift te doen ontvlammer..
Er zijn zelfs nog Her/hen (Zie aldaar.) overgebleven, die öf het hoofd van Dionysos alleen voorstellen, öf naast het zijne die der godheden, welke met hem het nauwst waren verbonden , wier beeld dan met hem uit éénen boomstam schijnt te ont-
228
Dionysos.
spruiten. De latere kunst vond in de legenden, die op Dionysos en zijne omgeving betrekking hadden eene zeer rijke stof voor hare werken. Vooral de beeldhouwers Skopas en Praxiteles (beiden leefden te Athene ongeveer van 392—350 v. Chr.) en hunne leerlingen hebben getracht den god in de meest verschillende toestanden en in de meest verschillende omgeving door hunne beelden te verheerlijken.
Wat de hierbij gevoegde afbeeldingen betreft, de eerste stelt eene Mainade voor, die een gevangen ree met zich meesleurende in een toestand van de hoogste opgewondenheid
den thyrsosstaf zwaait; de tweede toont Dionysos als jongeling , het hoofd met wijnranken en druiven omkranst. Zij is genomen naar een te Salerno gevonden beeld,
dat in het museum van Napels wordt bewaard. Met de linker hand steunt hij op
eenen thyrsosstaf, in de rechter houdt hij eene drinkschaal {kant har os). De derde wordt meestal de gehaarde of indische Bakchos genoemd. Dit beeld, dat in het Vatikaansche museum staat, is wellicht het voortreffelijkste van alle Dionysos-beelden, die tot op onzen tijd zijn bewaard gebleven. De houding is koninklijk en waardig. De rijke haarlokken, die tot op de schouders vallen worden door eenen haarband (mitra) tesamengehouden.
Ten onrechte is op den zoom van het in veelvuldige plooien tot op de voeten neerhangend gewaad de naam gegrift van den Assyrischen koning Sardanapallos. —
Enkele Dionysosbeelden werden, zooals uit de vierde afbeelding blijkt, met hoornen voorgesteld. Vermoedelijk wilde men daarmede aanduiden, dat Dionysos niet alleen een
229
Diony s os—Dioskuren.
god is van wijnbouw, maar van den landbouw in zijnen wijdsten omvang, en dat hij bet was, die het eerst de menscben geleerd beeft de stieren voor den ploeg te spannen. — De vijfde afbeelding eindelijk is genomen naar een uit klein-Azië afkomstig beeld, dat in het museum te Leiden wordt bewaard. De klimopkrans en de haarband, zoowel als de wellustige en dweepende , maar tevens edele en verhevene uitdrukking van het gelaat toonen aan, dat de kunstenaar door dit beeld, dat overigens in zijne trekken eenige overeenkomst heeft met den Apollo van Belvédère, den god Dionysos heeft willen voorstellen.
DIORES. (Grieksch.) 1) een zoon van koning Aiolos, bij wien Odysseus gastvrij werd opgenomen. Hij huwde naderhand zijne zuster Polymlla die tijdens het verblijf van Odysseus op Aiolia aan dezen hare liefde had geschonken. 2) de zoon van Ama-rynkeus; hij was de aanvoerder der Epeërs, die tegen Troje optrokken en sneuvelde by de belegering der stad. 3) een zoon van Priamos, die met Aineias naar Italië trok. Door toeval won hij op Sicilië bij eenen wedstrijd in het loopen den prijs, daar degeen, die de voorste was, uitgleed en zijn hem op de hielen volgenden mededinger in zijnen val medesleepte. Hij werd later in Italië door Turnus gedood.
DIOSKIJKEIA. (Dioskurm.) (Grieksch.) Een feest, vooral te Sparta en te Kyrene, op de noordkust van Afrika, gevierd ter eere van de Dioskuren. (Zie het volgend artikel.)
DIOSKUREN. (Grieksch), d. i. «zonen van Zeusquot;. Hunne moeder was Led a, de dochter van Thestios, de gemalin van Tyndareos, den koning van Sparta. Hunne namen waren Kastor (Castor) en Polydeukes (Pollux). Zeer dikwijls worden zij Tyn-dariden genoemd en dus beschouwd als zonen van Tyndareos. De verschillende overleveringen, die bij de oude schrijvers worden aangetroffen omtrent de kinderen van Leda deelen echter verschillende berichten mede omtrent de afkomst der Dioskuren en hunner zusters, Klytaimnestra, die later met Agamemnon huwde en Helena, die de gade werd van Menelaos. Eene legende verhaalde, dat Zeus, door de buitengewone schoonheid van Leda bekoord, de gedaante van eenen zwaan aannam en haar, terwijl zij zich baadde, verraste. Het gevolg barer verbintenis met den koning des hemels was, dat zij volgens sommige legenden één, volgens andere twee eieren voortbracht. Uit het ééne zou-
230
Dioskurei)
231
den dan Polydeukes en Helena, uit het andere Kastor gesproten zijn. Doch soms is er ook slechts sprake van één ei, waaruit dan de beide Dioskuren zijn voortgekomen, echter zóó, dat Polydeukes als de zoon van Zeus onsterfelijk, Kastor daarentegen als de zoon van Tyndareos een sterveling was. — Ook de Dioskuren zijn oorspronkelijk godheden der natuur geweest. Zij zijn personificatiën van de morgen- en de avondster, ook van het zoogenaamde St. Elmsvuur, dat zich te midden van den storm aan de masten der schepen vertoont, dat nu en dan wel voor de macht der duisternis moet bezwijken, maar toch telkens weder zegevierend te voorschijn treedt. Dat morgenen avondster tot een door innige hefde verbonden broederpaar vereenigd werden is niet meer dan natuurlijk. — Evenals omtrent de geboorte der Dioskuren, zoo waren ook de legenden, die betrekking hadden op hun dood of hun voortbestaan zeer verschillend. Nu eens wordt beider dood vermeld, dan weder heet het, dat Kastor, die alleen sterfelijk was, in een gevecht werd gedood en dat toen Polydeukes, troosteloos over het verlies van zijnen broeder, Zeus om uitkomst smeekte, deze, daar hij den gestorvene de onsterfelijkheid niet meer verleenen kon, toestond, dat Polydeukes de helft zijner onsterfelijkheid aan zijnen broeder schonk. Beiden bleven met elkander vereenigd, maar brachten de helft van den tijd in het graf, de andere helft op den Olympos, in de nabijheid der goden, door. — Beide Dioskuren verwierven zich door hun edel, ridderlijk en heldhaftig karakter eenen grooten roem. Polydeukes onderscheidde zich vooral in het vuistgevecht. Kastor als wagenmenner. Reeds als jongelingen verwierven zij zich een grooten naam, doordat zij hunne zuster Helena, welke door Theseus geschaakt en nabij Athene in Aphidnai was opgesloten, waar zij bij Aphidnos, een vriend van Theseus bewaard werd, in zegepraal terugbrachten, daar zij gedurende de afwezigheid van Theseus Aphidnai innamen, hunne zuster bevrijdden en Aithra, Theseus\' moeder, als gevangene medevoerden. (Zie Aithra.\') Aphidnos wijdde daarop de beide Dioskuren in de Eleusinische mysteriën in. Beiden namen zij deel aan de Kalt/(Ionische jacht en muntten daarbij door hunne dapperheid uit; meer nog treden zij op den voorgrond in de legende van den tocht der Argonauten. Vooral Polydeukes verwierf zich groote vermaardheid, door het verslaan van Amy kas, den koning der Bebrykes. (Zie Amykos en Behrykes?) De roem hunner dapperheid was zóó groot, dat Herakles, toen hij onder de goden op den Olympos werd opgenomen, hun het bestuur over de Olympische spelen toevertrouwde. — Hetver-maardste feit in de legende der Dioskuren is de roof der Leu-kippiden en hun daarop gevolgde strijd met de Aphariden. Twee schoone jonkvrouwen namelijk, I\'hoihe en Hilaeira, de dochters van Leukippos, werden door hen geschaakt. Uit het huwelyk van Polydeukes met Phoibe werd een zoon geboren
met name Mnesileos, uit dat van Kastor en Hilaeira sproot Anogon. De schaking dier beide meisjes had veei opzien gebaard, te meer daar zij reeds vroeger door hare ouders aan de neven der Dioskuren, de zonen van Aphareus (Aphariden), Lynkeus en Idas genaamd waren verloofd. Deze trachtten met geweld de geschaakte meisjes weder in hunne macht te krijgen. De Dioskuren verborgen zich om hen bij hunne poging te overrompelen in den hollen stam van eenen eik. Doch Lynkeus , wiens gezichtsvermogen zóó sterk was, dat hij door hoornen en steenen kou heen zien, ontdekte hen reeds van verre, waardoor het Idas mogelijk werd Kastor nog in den boomstam te dooden. Polydeukes wreekte den dood zijns broeders door Lynkeus te verslaan. Idas viel, getroffen door den bliksem vanZeus. Het was na dien strijd, dat Zeus hun toestond de onsterfelijkheid van den één\' onder beiden te verdeden. — Eene andere legende noemde eene andere oorzaak van den strijd tusschen de Dioskuren en de Aphariden. Op een gemeenschappelijk ondernomen tocht namelijk zouden Kastor en Polydeukes eene kudde runderen hebben buit gemaakt, die de Aphariden zich wilden toeëigenen. In den strijd, die hierover ontstond, zou dan Kastor gevallen zijn.
Als dappere strijders waren de Dioskuren vooral de beschermers der krijgslieden , in de eerste plaats der ruiters. Hunne witte kleppers, Xanthos en Kyllaros geheeten, worden door de oude dichters meermalen bezongen en de beeldende kunst pleegde Kastor en Pollux dikwijls met hunne paarden voorte-stellen. Zy stonden de dappere strijders in het gevecht bij en moedigden hen door hunne persoonlijke tegenwoordigheid aan. De Spartanen namen als een symbool der Dioskuren steeds een paar evenwijdig loopende balken, welke door dwarshouten met elkander verbonden waren, in den stryd mede. Zij golden ook voor de uitvinders van een\' geliefkoosden krijgsdans, de pyrrhiche, bij welks eerste opvoering Pallas Athena de fluit zou hebben geblazen. — Een andere trek in het wezen der Dioskuren is, dat zij de beschermers zijn der zeeliede?i, vooral wanneer deze door storm in nood verkeeren. Heeft de schipper hunne hulp noodig, dan roept hij hen aan met een offer van witte lammeren en weldra snellen zij toe, zich op geele vleugels door de lucht voortbewegende , kennelijk eene symbolische opvatting van het St. Elmsvuur. Als godheden der zeelieden werden zij vooral op het eiland Samothrake vereerd. — Te Sparta golden zij als beschermgoden van den staat. Het was daar, dat zy hunne voornaamste feesten hadden, de Bioskureia. Toch bleef hun eeredienst niet tot Lakonië en de omgelegen landschappen beperkt. Zoo genoten zij b. v. ook te Athene groote vereering onder den naam van Anaktes of Anakes (zie Anakfes), en hun feest in die stad droeg den naam van Anakeia. — Zij werden ook nog beschouwd als godheden der gastvrijheid. Gaarne verkeerden zij
232
Dioskuren.
volgens de voorstelling der Gr rieken met de menschen, vooral bij feestelijke gelegenheden, zoodat zij ook voor de beschermers van elke gepaste feestvreugde golden. — Wat hunne voorstelling door de beeldende kunst betreft, wegens de innige liefde, waardoor zij aan elkander verbonden waren, werden zij steeds te
samen afgebeeld, hetzij als overwinnaars met kransen van lauwertakken om de slapen (zooals b. v. op de eerste der hierbijgevoegde afbeeldingen), hetzij hunne paarden drenkende, hetzij elkander de hand reikende op het oogen-
blik, dat zij scheiden moeten. De tweede afbeelding, die hunne hoofden in tegengestelde richting voorstelt, ziet op het verschil hunner natuur, die bij den éénen sterfelijk, bij den anderen daarentegen onsterfelijk is. De sterren, die op zeer vele afbeeldingen, zooals hier op de eerste, boven hunne hoofden worden aangetroffen, duiden hen aan als wegwijzers en gidsen der zeelieden.
Door het groot aantal Grieksche koloniën in Zuid-Italië en op Sicilië werd de dienst der Dioskuren ook by de Romeinen inheemsch. Vooral door den ridderstand in Eome werd hun hooge eer bewezen. Verschillende legenden wisten van hunne dapperheid en hunnen oorlogsroem te verhalen. Zoo vooreerst in de Grieksche steden in zuid-Italië. Daar was eens een strijd ontstaan tusschen de stad Croton (Kroton) en de stad Locri (Lokroi). De inwoners der laatstgenoemde hadden aan de Spartanen hulp gevraagd doch tot antwoord gekregen, dat zij zich tot de Dioskuren om bijstand moesten wenden. Dit deden zij. En toen kort daarop bij de rivier de Sagru een gevecht geleverd werd tusschen een leger uit Locri, dat 15000 man sterk was en 120000 Crotoniaten, zweefde een adelaar, een bode van Zeus over de beide strijdende legers, totdat de overwinning door het Locrische leger was behaald. Bovendien streden aan beide vleugels twee onbekende jongelingen van buitengewone grootte en schoonheid, in purperen mantels gedost en op sneeuwwitte paarden gezeten. Op denzelfden dag werd het bericht dier overwinning medegedeeld aan de menigte, die bij de viering der Olympische spelen in den Peloponnesos vergaderd was. —
Ook de Romeinsche geschiedenis gewaagt van eenen der-gelijken bijstand door de Dioskuren verleend. Vooreerst in den slag bij het meer Regillus, in het jaar 490 vóór Chr., waarin de Romeinen te strijden hadden met de inwoners van Tusculvm. die den verdreven koning Tarquinius
233
Dioekuren—Dodona.
met geweld in de stad wilden terugvoeren. Ook daar kwamen zy in de gedaante van twee schoone jongelingen de in het nauw
Sebrachte Romeinen te hulp, en ook daar brachten zij onmid-elijk na het behalen der zege het bericht daarvan naar Rome. Evenzoo verschenen zij om de overwinningen te melden, die in 168 vóór Chr. bijebrachte Romeinen te hulp, en ook daar brachten zij onmid-elijk na het behalen der zege het bericht daarvan naar Rome. Evenzoo verschenen zij om de overwinningen te melden, die in 168 vóór Chr. bij Pydna op de Macedoniërs en in 101 vóór Chr. nabij Verona op de Cimbren werden behaaald. — Na den slag bij het meer Regillus bouwden de Romeinen hun eenen tempel op de plek, waar zij het eerst waren gezien, en jaarlijks werd ter hunner eere op den 15den Juli een groot feest gevierd, waaraan vooral door eenen plechtigen optocht van al de Ro-meinsche ridders groote luister werd bijgezet. Zij werden door de Romeinen meestal Pollux en Castor genoemd en zeer gebruikelijk was het hen aanteroepen, zoo zelfs, dat de uitroepen Edepol^ welken de mannen gebruikten, en Mecastor, welke uit den mond van vrouwen gehoord werd, tot eene soort van stopwoorden werden. — Hunne beelden stonden, daar zij de goden van den ridderstand waren en al wat met het paardrijden in verband stond, tot hun gebied behoorde, natuurlijk in de renbaan, den Circus, waar ook hun ter eere spelen gevierd werden. — Ook te Rome werden zij vereerd als goden, die eene gelukkige vaart schonken en de zee kalm maakten; vooral was die dienst in havensteden, b. v. in Os Ha, in zwang. Als zoodanig droegen zij gewoonlijk den naam van DU Magni.
DIRAE. (Romeinsch), d. i. de vreeselijke godinnen, een bijnaam der Furiën. (Zie aldaar.)
ÜIRKE. (Dirce.) Grieksch, de dochter van Helios en de gemalin van den thebaanschen koning Lykos, werd door Amphion en Zethos wegens de door hare aan hunne moeder gepleegde wreedheden aan eenen stier gebonden en zoo doodgemarteld. Zie Amphion en Antiope.
DIS. (Romeinsch). Bijnaam van Pluto in Rome, die hem aanduidde als den onderaardschen lupiter. Zie Pluto.
DISCOEDIA. (Romeinsch). De godin der tweedracht.. welke Aeneas in de onderwereld zag, omgeven door de Furiën en andere vreeselijke godheden. De trekken van haar wezen zijn voor het grootste gedeelte aan de Grieksch e godin Thris ontleend.
D1THYKAMB0S. (GriekschJ, een bijnaam van Dionysos, dien hij ontleende, aan het aldus genaamde lied, dat ter zijner eere gezongen werd en waarin de legende van zijne dubbele geboorte werd behandeld.
DIUS PIDIUS. (Romeinsch), een god der trouw, waarschijnlijk geheel dezelfde als de Sabynsche god Semo Sanctis die ook in Rome tempels had. Hij werd vooral met de formule ))me-dius fidiusquot;, die eenigermate met onze eedformule overeenkomt , aangeroepen. Zie Semo Sancus.
DüDONA. (Grieksch), eene stad in Epirus, waar aan den voet van het gebergte Tomaros een beroemd orakel van Zeus met een
234
Dodona.
eikenbosch en een tempel gelegen was; het was het oudste en na dat van Apollo te Delphoi het beroemdste orakel van Griekenland. De berichten omtrent den oorsprong dezer godspraak zijn zeer verschillend. De priester van Ze us in het Egyptische Thebe zeide. dat de Phoeniciers van daar twee heilige vrouwen geroofd en de eene in Lybie, de andere aan de Grieken verkocht hadden, waarop de eerste het orakel van Zeus Ammon, de tweede dat te Dodona zou gesticht hebben. Een ander verhaal meldde, dat twee zwarte wilde duiven uit Thebe in Egypte weggevlogen waren, waarvan de ééne in Lybië gebleven was, en de andere zich te Dodona op eenen eik nedergezet en met eene menschelijke stem bevolen had hier een orakel te stichten. Zeus openbaarde zich door den hem geheiligden eik, in het ruischen van den wind in de dichte bladerkroon, waaraan priesters, later priesteressen, de uitlegging gaven. Evenzoo maakten zij ook den wil van den god op uit het geruisch eener aan den voet van den eik opwellende bron, misschien ook uit den klank van een op een voetstuk geplaatst metalen bekken; vlak daarbij stond op een ander voetstuk het beeld van een\' knaap met een zweep in de hand. Door de veelvuldige winden, die in den omtrek van den tempel pleegden te waaien werd de zweep tegen het bekken aangeslagen Ln het schijnt, dat uit de hierdoor voortgebrachte geluiden de wil van den god werd opgemaakt. — De priesteressen in den tempel van Dodona droegen den naam van Feleiades, d. i. «duivenquot;, een naam die wellicht voor een deel de aanleiding is geweest tot het ontstaan der hierboven vermelde legende van het orakel. — De gade van Zeus heette in den hem hier bewezen eeredienst Dione (Zie aldaar.); hunne dochter was Aphrodite.
Althans in den oudsten tijd was Zeus, zooals hij te Dodona vereerd werd, (de Pelasgische of Dodonaiische Zeus) geheel een god der natuur, die in den aether leefde en den bevruchtenden regen op de aarde liet nederstroomen. Een eigenaardige godsdienstvorm, welke uit die oudste tijden was overgebleven, bestond hierin, dat de priesters van dezen god hunne voeten niet mocliten wasschen en op den grond moesten slapen. Het schijnt, dat toen zij later door priesteressen werden vervangen, toch ook nog mannen aan den tempeldienst verbonden bleven. — Toen later het orakel te Delphoi het voornaamste werd in de gansche Grieksche wereld, bleef dat van Dodona toch zijn aanzien behouden en werd nog dikwijls geraadpleegd door verschillende staten en personen. — In 219 voor Chr. werden stad en tempel door eene woeste aitolische krijgsbende onder aanvoering van Borimachos gephmderd en grootendeels vernield. Onder de Eomeinsche heerschappij kwijnde Dodona. Toch bleef de heilige eik nog bestaan en werden er nog orakels gegeven. Van keizer Julianus (361—363 na Chr.) wordt gemeld, dat hij den god nog raadpleegde vóór zynen tocht
235
Doiona—Doros.
tegen Perzië. Theodosius de Groote (379—395) schijnt het te hebben opgeheven.
DOLIOS. {Dolius.) (Grieksch) , een oude slaaf van Penelope, de gade van Odysseus, die haar was medegegeven uit haars vaders huis, haar gedurende de afwezigheid van haren gemaal trouw bleef dienen en ook Odysseus hartelijk welkom heette bij zijn terugkeer en hem behulpzaam was in het verslaan der tegen hem opgetrokken bloedverwanten van de vrijers, die naar de hand van Penelope hadden gedongen.
DOLON. (Grieksch), een Trojaan, de zoon van den rijken heraut Eumëdes. Hij had zich aangeboden om uit Troje als verspieder naar het leger der Grieken te gaan, onder voorwaarde dat, zoo de paarden van Achilleus werden buit gemaakt , deze aan hem zouden worden geschonken. Op zijnen weg ontmoette hij echter Diomedes en Odysseus, die met hetzelfde doel als hij uit de Grieksche legerplaats naar Troje trokken. Hij trachtte hen te ontwijken, doch Diomedes wierp zijne lans naar hem. Wel trof deze hem niet, doch Do-lon bleef uit vrees staan en beloofde al wat hij omtrent de krijgstoerustingen der Trojanen wist, te zullen mededeelen en bovendien eenen grooten losprijs te geven, zoo zij zijn leven spaarden. De beide Grieksche helden hoorden wel zijne mede-deelingen aan, maar doodden hem na te hebben vernomen, wat zij van hem weten wilden.
DOMIDuCA. (Romeinsch), d. i. »de godin, die naar huis geleidtquot;, een bijnaam van luno, waarmede zij aangeroepen werd, als de jonggehuwde vrouw voor het eerst naar de woning van haren echtgenoot werd gevoerd. — Ook heette zij zoo als de godin, die de kinderen op hunnen eersten tocht naar de school en bij het terugkeeren naar de ouderlijke woning begeleidt en behoedt.
DOMIDüCUS. (Romeinsch), d. i. ))de god, die naar huis geleidtquot;, werd ook bij bruiloften aangeroepen om het jeugdig echtpaar eene gelukkige intrede in hunne woning te verschaffen.
DOMïNA. (Romeinsch), d. i. «meesteresquot;, een bijnaam van verschillende Romeinsche godinnen, b. v. van Venus, luno, Cy-bele. Diana en Isis.
DOOD. Zie Mors en Thanatos.
DORIPPE. (Grieksch), de gade van Anios, den beheerscher van Delos. (Zie aldaar.)
DORIS. (Grieksch), eene dochter van Okéamp;nos en Tethys, de gemalin van haren broeder Néreus. Zij schonk hem vijftig dochters, die naar haren vader Neréiden, en naar hare moeder Doriden heetten. Onder deze was de meest bekende Thetit, de moeder van Achilleus. Eene dezer Nereïden droeg denzelfden naam als hare moeder.
DOROS. {Barus.) (Grieksch), een zoon van Hellen, den stamvader der Hellenen, derhalve een kleinzoon van Deukalion en
236
Doros—Draak,
Pyrrha. Zijne broeders waren Aio los en Xuthos. Hij gaf zijnen naam aan den stam der Doriërs, met wie hij zich in den omtrek van den Parnassos nederzette in het landschap, dat naar hem Doris werd genoemd.
DRACO. Zie het volgend artikel.
DRAAK. (Grieksch en Eomeinsch), een fabelachtig monster, waaromtrent de overleveringen tot in de hoogste oudheid opklimmen, en waaraan door de verbeeldingskracht der ouden de vreeselijkste gedaante werd toegekend. Overal werden draken aangetroffen, maar vooral in de onbekende landen van Azië en Afrika. Evenwel ook in de bekende deelen der aarde werden deze monsters gevonden; de verhalen daaromtrent schijnen betrekking te hebben op eene destijds werkelijk bestaande diersoort (misschien de krokodil en de reuzenslang). Bij de reusachtige grootte van dit monster, die somtijds op 50 en 70 ellen wordt gesteld, voegden de dichters op zeer verschillende wijze gewoonlijk onderscheidene koppen, den muil eens krokodils, leeuwenvoeten, arendsklaauwen, vleugels en eene bontgeschubde, bijna ondoordringbare huid. Daarenboven schreef men aan de draken zeer sterke zintuigen toe, vooral een scherp gezicht, en om de voorstelling nog afschrikwekkender te maken, verhaalde men, dat zij uit hunnen muil vuur spuwden, nooit sliepen en dat hunne koppen, als men ze afsloeg, terstond weder aangroeiden. — De vijf merkwaardigste in de mythologie voorkomende draken zijn:
1) de draak van Lerna, die onder de slagen van Herakles viel;
2) het honderdkoppige monster, dat de gouden appelen der Hesperiden bewaakte, insgelijks door Herakles verslagen, en door Hera aan het noordelijk halfrond onder de sterren geplaatst. De Latijnsche naam van dat sterrebeeld is Draco of Anguis of Serpens; 3) de Kastalische draak, die het orakel van Themis aan den Parnassos bewaakte (later dat van Apollo te Delphoi),
237
en door de pijlen van Apollo gedood werd; 4) de groote draak
Draak—Dryope.
van Kolchis, een zoon van den afschuwelijken Typhon en der schoone Echidna, wier lichaam echter in den staart eener slang uitliep, die de bewaker was van gouden vacht, welke aan Ailtes toebehoorde. Hij werd door la son met behulp van Me-deia gedood; 5) de in een bosch van Ar es zich ophoudende draak, uit welks tanden, die Kadmos, nadat deze hem met steenen verpletterd had, in den grond had gezaaid, gewapende mannen voortsproten.
DRYaDEN. (Grieksch), ook HAMADRYAD EN geheeten, de beschermgodinnen der boomen, vooral der eiken, waarnaar zij haren naam dragen. Zij begeleidden niet, zooals de andere Nynvphen, de Oreaden en de Naiaden, andere godheden. Zij behoorden noch tot de stervelingen, noch tot de onsterfelijke goden. Zij leefden lang, hadden niet te lijden van de kwalen des ouderdoms, genoten met de goden ambrosia als spijs, dansten met hen hunne reidansen, maar zij stierven met den boom, waaraan zij verbonden waren. (Zie Nymphen.)
DRYAS. (Grieksch), 1) een dergenen, die naar de hand dongen der schoone Palhne, de dochter van den Makedoni-schen koning Sithon. Allen, die haar tot vrouw begeerden moesten met elkander worstelen en meerderen verloren in dien strijd het leven. Eindelijk bleven alleen \'Dryas en Kleitos nog over. Deze zouden nu op hunne strijdwagens elkander bevechten. De hand van Pallcne zou het loon des overwinnaars zijn. Zij had ondertusschen liefde opgevat voor Kleitos en zij bracht den wagenmenner van Dryas door omkooping er toe, om de pennen uit de wielen van zijns meesters wagen te nemen en de daardoor ontstane gaten met zwarte was te vullen. De wagen viel bij den wedstrijd natuurlijk om en Dryas werd door Kleitos gedood. Toen Sithon de toedracht der zaak vernam, wilde hij zijne dochter en haren minnaar straffen door hen op den brandstapel van Kleitos mede te verbranden, doch Aphrodite beschermde hen. Zij deed eenen plasregen van den hemel nederdalen, die den reeds aangestoken brandstapel uit-bluschte en voerde Kleitos en Pallëne in veiligheid weg. 2) de vader van Lykurgos, den koning der Thrakische Edoniérs, die Dionysos niet eeren wilde en, hierom door dén god met waanzin gestraft, zijnen zoon, eveneens Dryas geheeten, doodde, daar hij hem voor eenen wijnstok aanzag.
DRYoPE. (Grieksch), de dochter van koning Dryops, die nabij het Oita-gebergte woonde. Zij werd door Apollo bemind. De god kwam tot haar in de gedaante eener schildpad, veranderde zich vervolgens in eene slangy en joeg hare gezellinnen op de vlucht. Daarop vertoonde hij zich in zijne ware gedaante en verwekte bij haar eenen zoon, Amphissos. Later huwde zij met Andraimon. — Eens naar het strand gegaan zijnde, om een offer te brengen aan de Neréiden plukte zij eene lotosbloem voor haren zoon. Die bloem was echter de
238
Dryope—Dynambne.
nymph Loth, welke, door Priapos vervolgd, den goden om redding gesmeekt had en door hen in eene bloem was veranderd. Dryope vluchtte , toen zij uit den afgebroken stengel bloed zag te voorschijn komen, in den tempel van Apollo, doch dit baatte haar niet; ook zij werd in eene lotusplant veranderd.
DRYOPS. (Grieksch), een zoon van den riviergod Spercheios en de Danaïde Poli/dor a, of van Apollo en Dia, eene dochter van Lijkaon, was de stamvader der Bryopes, die aan de oevers van den Spercheios woonden. — Ook de inwoners van Asine in Messenië vereerden hem als hunnen stamvader en vierden hem ter eere om het andere jaar een mystisch feest.
DYMAS. (Grieksch), 1) de vader van Hek ah e, de gade van den Trojaanschen koning Priamos. 2) een der voornaamste Phaiakiërs; de godin Pallas Athena verscheen onder de gedaante van zijne dochter aan Nausikda, de dochter van koning Alkinöos, in den slaap, om haar aantesporen naar het strand te gaan en daar hare kleederen te wasschen, opdat zij er Odysseus zou aantreffen en hem naar de stad der Phaiakiërs geleiden. 3) een zoon van den Dorischen koning , wiens
rijk Herakles van de Lapithen bevrijdde. Als vergelding voor dezen dienst nam Aigimios na den dood van Herakles diens zoon Hyllos als zijn zoon aan. Dymas en zijn broeder Pam-phylos trokken met de Herakleiden naar den Peloponnesos, doch vonden daar beide hunnen dood.
DYNAMeNE. (Grieksch), d. i. »de machtigequot;, eene der vijftig Nereïden.
239
ECHeMOS {Echemus.) (Grieksch), koning van Tegea in Arka-dië. De Herakleiclen vielen met hunne gansche legermacht onder aanvoering van Hijllos, den zoon van Herakles, in den Peloponnesos. Atreus, die na den dood van Eurystheus bo-heerscher van Mykenai geworden was, trok, zich met de inwoners van Tegea verbonden hebbende, tegen de Herakleiden op. Toen beide legers op den Isthmos van Korinthe tegenover elkander stonden, daagde Hyllos dengene der vijanden, die hem zou willen bestrijden tot een tweegevecht uit, onder voorwaarde, dat, zoo hij overwinnaar bleef, hij het rijk van Eurystheus zou verwerven; werd hij daarentegen overwonnen, dan moesten de Herakleiden uit den Peloponnesos terugtrekken onder belofte van in vijftig — volgens anderen in honderd — jaren niet terugtekeeren. Echemos nam die voorwaarden aan en versloeg Hyllos, zoodat de Herakleiden moesten aftrekken.
ECHEPöLOS. {Echepolus.) (Grieksch), 1) een Trojaan door Antiloclws, den zoon van Nestor, gedood. 2) een zoon van Anchises uit Slkyon, die aan Agamemnon eene schoone merrie, met name Aithe, geschonken had, om zoodoende bevrijd te worden van de verplichting om mede naar Troje optetrekken, daar hij liever in rust en vrede in de dalen van Sikyon zijne rijkdommen wilde genieten.
ECHETLA10S. {Echetlaeus.) (Grieksch), door de Atheners als een goede daimon vereerd. In den slag van Marathon namelijk verscheen in het Grieksche leger plotseling een landman met eene ploegschaar gewapend. Hij doodde vele vijanden, doch toen de overwinning behaald was, was hij nergens meer te vinden. Het orakel, om raad gevraagd, had bevolen hem onder den naam van Echetlaios goddelijke eer te bewijzen.
ECHëTOS. {Echetus.) (Grieksch), een koning in Epeiros, een
Echetos—Echion.
wreede tyran, die zijne eigene dochter de oogen uitstak en haar hard en onteerend werk liet verrichten. De vrijers van Fenelope dreigden den bedelaar Iros (Zie aldaar.), dat, zoo hij zich in den strijd tegen Odyssem niet dapper hield, zij hem naar Echetos zouden zenden, opdat deze hem neus en ooren zou afsnijden en die aan de honden tot spijs voorwerpen.
ECHIDNA. (Grieksch), eene nymph. wier lichaam vanboven dat van eene schoone maagd was, maar van de heupen af dat van eene reusachtige, afschuwelijke slang; volgens sommigen was zij de dochter van Tartar os en Gaia (de Aarde), volgens anderen van Chri/saor, eenen zoon van Poseidon en Kallirrho\'é. Zij woonde in een hol van Kilikië in het land van de Ari-merS) verouderde nooit, verspreidde schrik en vrees in den omtrek harer woonplaats en werd zelfs door de goden gevreesd. Zij was gehuwd met den reus Typhon, wien zij de vreeselijkste monsters baarde. Zij was namelijk de moeder van de driehoofdige Chimaira, van den twee- of driehoofdigen hond Orthos, van den honderdhoofdigen draak, die de appels der Hesperiden bewaakte, van den draak, die als wachter gesteld was bij de gouden vacht in Kolchis, de Sphinx, Kerberos, S/cylla, Gorgon, de negenhoofdige slang van Lerna, den adelaar, die de lever van Prometheus afknaagde, en den Nemehchen leeuw. — De geschiedschrijver Herodotos verhaalt, dat zij hare woonplaats had in het land der Skythen. Daar zou Herakles haar hebben aangetroffen en van haar zijne paarden, die waren weggeloo-pen, hebben teruggekregen onder voorwaarde dat hij eenen tijd lang bij haar zou blijven. Uit de verbindtenis van den held met Echidna sproten drie zonen, Agattujrsos, Gelonos en Sky then waarvan de laatste de stamvader werd der Skythische koningen.
ECI1INADEN. (Grieksch). Vier nymphen, die aan de oevers van de rivier de Acheloös tien runderen geofferd hadden en alle godheden van de streek tot den offermaaltijd genoodigd, doch den god van die rivier vergeten. Toornig deed hij zijne wateren buiten hunne oevers treden, sleepte de nymphen en het bosch, waarin zij offerden met zich mede en voerde haar naar zee, waar zij in de Echinadische eilanden werden veranderd. — Het vijfde eiland van de groep, die aan de monding van den Acheloös lag, was ontstaan, toen Perimêle de dochter van llippoddmas, die door den stroomgod bemind werd en hem weder beminde, om deze reden door haren vader in zee werd geworpen. Acheloös bad den zeegod Poseidon haar te redden, waarop zij door dezen in een eiland veranderd werd, welks kusten haar minnaar steeds bespoelt.
ECHïON. (Grieksch) 1) een van de gewapende mannen, die uit de drakentanden, welke gezaaid had, gesproten wa
ren (Sparten). Na den strijd, welke de aldus uit de aarde gebo-
241
16
Echïon—Eeuwen.
renen met elkander voerden, bleef hij met slechts vier anderen over. Hij hielp Kadmos bij het bouwen van Thehe en kreeg diens dochter Agave tot vrouw. 2) een van de Giganten, die den hemel bestormden. Hij werd door Pallas Athena door de kracht van het hoofd der Gorgo Medusa in een steen veranderd. 3) een der deelnemers aan de Kalydonische jacht en den Argonautentocht, een zoon van Hermes en Antianeira. Vooral werd hij gebruikt als heraut en verspieder; in het snel loopen was hij onovertroffen.
ECHO. (Grieksch), eene der hoiotixche bergnymphen (Oreaden), die door haar aangenaam gesnap de ijverzuchtige Hera zoo lang wist bezig te houden, dat zij haren gemaal Zeus als hij vertoefde bij de nymphen, niet verrassen kon. Tot straf voor deze eindelijk ontdekte list verbande Hera haar uit hare nabijheid, en ontnam haar het gebruik barer bewegelijke tong, zoodat zij voortaan alleen de laatste woorden der vragen, die haar gedaan werden, herhalen kon. Zij verborg zich daarop in de schaduw der bosschen en hield zich daar langen tijd schuil, totdat zij liefde voor den schoonen Narkissos opvatte, die de ijdele jongeling echter niet beantwoordde. De teleurstelling over deze versmade liefde was bij Echo zoo groot, dat zij van smart verteerde, totdat niets van haar overbleef, dan hare stem, en zelfs deze verborg zich in de bergholen, rotsspleten en wouden, waar zij nog steeds wordt gehoord. (Zie N^citJcissos ,)
EDTJLIA, EDULICA of EDUSA. (Romeinsch), eene godin, die door de Romeinsche moeders werd aangeroepen, wanneer zij hare kinderen speenden.
EëTION. (Grieksch), de vader van Andromamp;che, de trouwe gade van Hektor. Hij was koning van Thehe, dat in het klein-Aziatische landschap Kilikië aan den voet van het gebergte Flakos gelegen was. Daar werd hij door Achilleus overvallen en met zijne negen zonen op éénen zelfden dag gedood, doch de Grieksche held eerde zijn lijk en beroofde het niet van zijne wapenen. — Zijne gade werd krijgsgevangen gemaakt, doch voor een groot losgeld vrijgekocht. Weldra werd zij echter gedood door de pijlen van Artemis. De in den omtrek wonende bergnymphen plantten olmen op den grafheuvel, dien Achilleus voor den verslagen Eëtion had opgericht. — By den buit, dien Achilleus in Thebe behaalde, bevond zich ook een bijzonder groote ijzeren werpschijf, dien hij later als prijs uitloofde bij de lijkspelen ter eere van Patroklos gevierd.
EEUWEN. (Grieksch en Romeinsch.) Eene der sagen , waarin ons de vroegste geschiedenis van het menschdom wordt medegedeeld is die van de vijf verschillende eeuwen, die het zou hebben doorleefd. Het is natuurlijk, dat men hier niet te denken heeft aan een tijdvak van honderd jaren. Omtrent deze sage vinden wij het oudste getuigenis bij den Griekschen dichter Hesiodos. Volgens hem heb-
242
Eeuwen.
243
ben de goden eerst een geslacht geschapen, dat van goud mocht heeten. Dat leefde vrij van allen nood en alle zorgen, daar de aarde alles, wat voor hun levensonderhoud noodig was, van zelve voortbracht; het had niet te lijden van de gebreken en kwalen des ouderdoms, maar zonder smart en zonder ziekte werden de menschen weggenomen, even-alsof zij door eene zachte sluimering werden overvallen. Hoe dit geslacht van de aarde is verdwenen, wordt niet verhaald. Alleen meldt de sage, dat zij, die daartoe behoorden, ook na hun verscheiden nog op aarde werkzaam zijn als goede daemonen, {Agathodaimonen, zie aldaar.) die de menschen bewaken en beschermen. Het was in die gouden eeuw, dat K\'onos (Saturnua), toen hij van den troon gestooten en van den Olympos verdreven was, op aarde kwam, en zich volgens de Eomeinsche dichters in Italië eene woonplaats koos. — Na dit geslacht hebben de Olympische goden een tweede geschapen, dat van zilver was, en noch in gestalte, noch in deugdzaamheid met het eerste kon vergeleken worden. De menschen, die daartoe behoorden, leefden in traagheid en verwijfdheid voort en weigerden aan de onsterfelijke goden de eer te bewijzen, die hun toekwam, totdat Zeus hen in zijnen toorn verdelgde en het derde menschengeslacht schiep, dat van koper was. De menschen van de koperen eeuw waren wreed en gewelddadig. Oorlog en strijd waren hun eenige lust. Hunne wapenen en gereedschappen waren van koper; het ijzer kenden zij nog niet. Zeus behoefde dit geslacht niet wederom te verdelgen; het verdelgde zich zeiven in moordda-digen en bloedigen strijd. — Nu volgt bij Hesiodos weêr een eeuw, waarin een vromer en beter geslacht leefde, dat niet evenals de andere eeuwen naar een bepaald metaal genoemd wordt. Het geslacht dat toen op aarde was, was het geslacht der heroën en halfgoden. — Toen ook dit weder van de aarde verdwenen was, volgde de vijfde eeuw, die naar het ijzer haren naam ontving, en waarin alle zonden, die de mensch-heid ten verderve leiden, zich op nieuw vertoonden. Tot die eeuw rekende de dichter, dat hij zelf behoorde. — Het valt bijna niet te betwijfelen, dat zich hier twee verschillende sagen vermengd hebben, die beide van hetzelfde gronddenkbeeld uitgingen, namelijk, dat het menschdom al slechter en slechter is geworden. — De mythologische schrijver Jpollodoros spreekt slechts van drie eeuwen: de gouden, de zilveren en de koperen. Het geslacht, dat in deze laatste eeuw leefde zou dan van den aardbodem verdelgd zijn dooiden watervloed ten tijde van Deukalion. Daarentegen heeft de Eomeinsche dichter Ovidius bij het optellen der verschillende eeuwen het geslacht der heroën, hetwelk in de geregelde volgorde eenige stoornis aanbrengt, weggelaten. De ijzeren eeuw volgt dadelijk op de koperen en zoo wordt bij Ovidius
16*
Eeuwen—Eileithyia.
het mensdidom reeds in de vierde eeuw door den watervloed te gronde gericht.
BGERiA. (Romeinsch), eene nymph, de geliefde of de gade en de raadgeefster van koning Numa Pompilius, die aan hare wijsheid de zegenrijke werking zijner heerscbappij verschuldigd was. Zij hield zich op in eene grot, dicht bij Rome of voor de porta Capena, of in de nabijheid der stad Aricïa gelegen. Toen Numa stierf, was hare smart over zijnen dood zoo groot, dat de godin Diana haar uit medelijden in eene bron veranderde, die haren naam bleef dragen. Zij was eene beschermgodin der stad. Ook werd zij dikwijls door zwangere vrouwen aangeroepen. Nog wijst men in de nabijheid van Rome de plaats aan, waar eenmaal haar tempel stond, de grot, waarin zij heeft gewoond, en de bron, waarin zij veranderd is. Het bosch, dat volgens het getuigenis der oude schrijvers in de nabijheid van haren tempel lag is echter verdwenen.
EttESTAS. (Romeinsch), eene personificatie der armoede, welke volgens den dichter Vergilius met andere schrikwekkende wezens hare verblijfplaats had aan den ingang van den Tartaros.
EIDOïHëA. {Idothea.) (Grieksch), de dochter van den met de gave der voorspelling begiftigden zeegod Proteus, die zich in alle mogelijke gedaanten kon veranderen. Toen Menelaos, door stormen naar het eiland Pharos, aan den mond van den Nijl, gedreven, geene kans zag van daar naar Griekenland terugtekeeren en op het punt was om met de zijnen van honger omtekomen, kwam Eidothea door medelijden bewogen uit de zee te voorschijn en deelde aan Menelaos het middel mede, waardoor hij zich van haren vader kon meester maken en hem dwingen de toekomst te openbaren. Zij gaf hem daartoe vier robbenvellen, waarin hij en drie zijner makkers zich moesten hullen om, als zij zich te midden van de andere robben, die dagelijks door Proteus werden bezocht, hadden neergelegd, hem plotseling te overvallen. De list gelukte. Tengevolge van de mede-deelingen hem daarop door Proteus gedaan bereikte Menelaos behouden zijn vaderland.
E1DUIA. (Iduia.) (Grieksch), d. i. »de wetendequot;, eene dochter van Okeanos en Tethys, gehuwd met Aietes, koning van Kolchis. Zij was de moeder van Medeia.
EILEITHYIA. {Uithyia.) (Grieksch), de godin der geboorten, eene dochter van Zeus en llera, werd met hare moeder, en ater ook met Artemis, door de in barensnood verkeerende Ivrouwen aangeroepen, die zij smarten zond, maar ook helpen kon. Zij bemoeilijkte de bevalling van Leto en Alkmene op bevel der ijverzuchtige Hera. — Men vindt ook gewag gemaakt van meerdere Eleithyiën. — Zoowel Hera als Artemis werden — vooral bij de Romeinen (Zie Lucina.) — dikwijls met haar geïdentificeerd. Door Aziatischen en Egyptischen invloed schijnt
244
Eileith yia—Ele ktryon.
haar dienst in lateren tijd in Griekenland zeer verspreid te zijn geweest. In de voornaamste steden had zij hare eigen tempels en beelden.
EIRENE. {Irene.) (Grieksch), de godin des vredes, de jongste der Horen. (Zie Horen.) — De Eomeinsche mythologie kent eene godin, die eene allegorische voorstelling des vredes is onder den naam van Fax. (Zie aldaar.)
ELAÏS. (Grieksch), eene der drie dochters van konmg Anios van Delos, die het Grieksche leger negen jaren lang met koren, olie en wijn verzorgden. Zij was het, die al wat zij aanraakte in olie deed veranderen.
ELAPHEBOLOS. (Grieksch), d. i. ))de hertendoodsterquot;. bjjnaam van Artemis.
ELAPHEBOLIA. (Grieksch), d. i. »het feest der hertenjachtquot;, een feest ter eere van Artemis gevierd, aan wie men dan een\' koek offerde, die de gedaante had van een hert.
ELEKTRA. (Grieksch), 1) de dochter van Agamemnon en Kly-taimnedra, de zuster van Orestes en Iphigeneia. Met haren broeder Orestes, dien zij met de teederste liefde beminde, groeide zij op onder toezicht van hare moeder en Aigisthos. (Zie aldaar.) Toen Agamemnon uit Troje terugkeerde en door toedoen zijner vrouw werd vermoord, zouden ook al zijne kinderen gedood worden, doch Elektra slaagde er in haren broeder Orestes te doen ontsnappen naar haren oom, den koning Strophios, die in Phokis regeerde. Daar sloot Orestes met diens zoon Pi/lad es eene vriendschap, die spreekwoordelijk is geworden. — Ook Elektra werd gespaard. De moederlijke liefde van Kly-taimnestra toonde zich hierin, dat zij hare dochter niet doodde, maar haar uithuwelijkte aan eenen armen daglooner. Deze nam haar wel op in zijne woning, maar had te veel eerbied voor de dochter van zijnen koning om haar als zijne vrouw te behandelen. Toen Orestes, volwassen zijnde, den moord aan zijnen vader gepleegd wreekte door zijnen moeder te dooden, gaf hij Elektra ten huwelijk aan zijnen vriend Pylades. — 2) eene der Okeaniden, gehuwd met den zeegod I-horkys. Uit dit huwelijk sproten de Harpyi\'en en Iris. 3) eene van de Pleiaden. Zeus beminde haar en zij baarde hem Dardanos, den stichter van het latere Trojaansche rijk en lasion, den lieveling van Demëter.
ELEKTRYON. (Grieksch), een zoon van Perseus amp;n Andromeda. Hij was koning van Mykenai en uit zijn huwelijk met Anaxo sproot de door Zeus beminde Alkmëne. Toen de kudden van Elektryon door de zonen van Pterelaolt; geroofd waren, was Amphitryon (Zie aldaar.) hem behulpzaam om die terugte-krijgen, daar hem als loon hiervoor de hand van de schoone Alkmene werd toegezegd. Bij den strijd, die om het bezit der runderen moest worden gevoerd, had hij echter het ongeluk Elektryon te dooden, daar een steen door hem geworpen tegen
245
Elektryon—Eleusinia.
den hoorn van een der runderen afstuitte en Elektryon trof. Diens zonen, die ten getale van negen mede ten strijde waren opgerukt, kwamen alle om. Hetzelfde lot trof de zonen van Pterelaos met uitzondering van éénen.
ELEOS. (Grieksch), d. i. «het medelijdenquot;, eene personificatie van deze aandoening van het gemoed, die in Athene een zeer beroemd altaar had, dat als een asyl beschouwd werd. Daar vond Adras/os na den ongelukkigen afloop van den tocht der «zeven tegen Thebequot; een toevluchtsoord, nadat ziine zes medestanders gesneuveld waren; daarheen kwamen ook de He-rakleiden, vóór zij onder aanvoering van Ihjllos eenen inval deden in den Peloponnesos, om de hulp der Atheners op hunnen tocht tegen Eurysthem af te smeeken.
ELEUSLMA. (Grieksch). of ELEÜSINISCHE MYSTERIëN , de groote te Eleusis, een, vlek in Attika, gevierde, met vele geheimzinnige gebruiken verbonden feesten ter eere van de godin Demeter, hare dochter Persephone en Dionysos, die in de mysteriën den naam droeg van lakchos. Het schijnt evenwel, dat deze laatste godheid oorspronkelijk aan de feesten van Eleusis geen deel had.
Toen Eleusis onder het gebied van Athene gekomen was, kreeg ook deze stad deel aan de mysteriën. De oude legende wist te verhalen van eenen oorlog tusschen koning Erechtheus van Athene en E/molpos, den beheerscher van Eleusis, die zou geëindigd zijn door een verdrag, waarbij Eleusis onder het bestuur kwam van Athene, maar het hoogste priesterambt bij de mysteriën en de rechtsspraak in alle zaken, de Eleusinische wijze van godsvereering betreffende, zouden blijven in handen van het geslacht van Eumolpos en van de afstammelingen der dochters van Keleos. (Zie Keleos en Demeter.)
De oorsprong der Eleusinische mysteriën ligt geheel in het duister. Hunne stichting wordt door de sage aan de godin Demeter zelve toegeschreven, die ze ingesteld zou hebben, toen zij hare dochter Persephone zoekende te Eleusis was gekomen en daar in het huis van Keleos gastvrij ontvangen was en de opvoedster geworden van den jongen Triptolemos. Zij zelve zou de wijze van vereering, die bij deze feesten gebruikelijk was, hebben voorgeschreven. De roof van Persephone, het zoeken barer moeder, haar terugkeer tot het licht maakten dan ook den grondslag van alle hier gevierde plechtigheden uit. Evenals de roof van Persephone het wegsterven van den plantengroei in den winter en hare hereeniging met hare moeder het weder ontluiken der natuur in de lente aanduidt, zoo waren ook de Eleusinische feesten tweeërlei, de in de lente gevierde kleine, en de in den herfst gevierde groote mysteriën.
Omtrent de kleine mysteriën is zeer weinig bekend. Zij, werden in de maand Anthesterion (omstreeks het midden van
246
Eleasinia
247
de maand Februari) gevierd aan de oevers van het riviertje Ilissos, te Agrai ,eene voorstad van Athene, waar een tempel werd gevonden, afzonderlijk voor de viering van dit feest bestemd. Zij waren vooral aan Persephone en lakchos geheiligd. Op mystische wijze werden deze met elkander in het huwelijk vérbonden. Men reinigde zich met het water van den Ilissos en hier had ook de eerste wijding plaats. — Want ingewijd moest men zijn om aan de groote mysteriën in den herfst te kunnen deelnemen. De legende verhaalde, dat die kleine mysteriën ingesteld waren ter wille van Herakles, die, daar hij een vreemdeling was, de eigenlijke wijding niet kon onvangen. — Zij, die aan de lentefeesten hadden deelgenomen, konden hunne verdere wijding ontvangen bij gelegenheid van de groote mysteriën, in de maand Boëdromion (omstreeks het begin van October) gevierd. Ook omtrent dit feest is niet alles met volledigheid bekend, om deze reden, dat aan de ingewijden de diepste geheimhouding als een heilige plicht werd opgelegd en zij dien plicht of met nauwgezetheid hebben vervuld öf althans niet dan met den meesten schroom slechts vage aanduidingen aan het nageslacht hebben achtergelaten. — De groote Eleusiniën duurden verscheidene dagen. Omtrent de zes eerste is het een en ander bekend. De eerste heette «de dag der bijeenkomstquot; {agyrmos); dan kwamen allen, die het feest wilden medevieren te samen en zij, jdie daartoe geen recht hadden, werden door de priesters geweerd. De tweede droeg den naam van »naar zee, gij mystenquot; (halade mystaï). Op dezen dag trokken al de feestvierenden naar het strand en reinigden zich en het vee, dat zij otteren wilden, door een bad in zee. De drie volgende dagen waren voornamelijk aan offers gewijd. Aan Demeter otterde men zwijnen, welke dieren door haar werden gehaat, aan Dionysos bokken, die den wijnstok afknagen. De grootste dag was echter de zesde dag van het feest, lakchos genaamd, en de voornaamste plechtigheid van dien dag de groote optocht, die zich dan langs den «heiligen wegquot; van Athene naar E le us is begaf. Aan dezen optocht namen althans in late ren tijd meer dan 30000 menschen deel. Ofschoon de beide plaatsen slechts vier uren van elkander waren gelegen, bracht men toch eenen ganschen dag over dien tocht door, daar er op verschillende plaatsen werd halt gehouden. De voornaamste daarvan was eene brug over het riviertje Kephissos, waar men zich met allerlei scherts en plagerijën vermaakte, een gebruik, deels ontstaan door de gewoonte om bij elk oogstfeest —- want ook dit feest was een oogstfeest — op die wijze aan de vroolijkheid lucht te geven, deels eene herinnering aan de scherts van lambe of van Baubo, die Demeter uit hare droefheid opwekte door haar eenen glimlach af te persen. Des avonds, als het reeds noodig geworden was de fakkels te ontsteken , kwam men te Eleusis aan en daar werden in dezen en
Eleusinia.
den daaropvolgenden nacht op de beide vlakten, die het vlek omringden, de rharische en de thriasische, ter eere van den god dansen met fakkels gehouden en heilige liederen aangeheven, ■waarschijnlijk ter herinnering aan het zoeken van Demeter, die negen dagen lang met eene fakkel in de hand om hare dochter, die in de taal der mysteriën niet Persephone, maar Kora genoemd wordt, te zoeken. Dan volgde de geheime feestviering in het kolossale tempelgebouw, dat ten tijde van Pe-rikles door den bouwmeester Ikünos voor deze feesten te Eleusis was opgericht. Wat daar gezien, gezegd en gedaan werd is voor ons bijna geheelenal een geheim gebleven. Eerst wrer-den de gemoederen der deelnemers aan het feest op verschillende wijzen met angst en ontzetting vervuld; door allerlei middelen werd hun, terwijl eene diepe duisternis hen omringde schrik aangejaagd, totdat op eens een schitterend licht hun de godheid in al hare heerlijkheid te aanschouwen gaf. Die plotselinge lichtgloed, bekend onder den naam van het Eleusinische vuur schijnt op de gemoederen eenen allergeweldigsten indruk gemaakt te hebben. Waarschijnlijk hebben wij bij deze be-schrijvingen aan tooneelvoorstel\'lingen, die op de geschiedenis van Demeter en Persephone betrekking hadden, en aan eene soort van levende beelden te denken. — Aan dit feest mochten slechts zij deelnemen, die de hoogste wijding hadden ontvangen, de epopten. Wie in de kleine mysteriën waren ingewijd heetten my aten en mochten aan het groote feest deelnemen behalve voor zooverre het uitsluitend voor de epopten was bestemd. Na de eerste deelneming aan het groote feest moest er minstens een jaar verloopen eer men de allerhoogste wijding kon ontvangen en onder de epopten worden opgenomen. Waren al deze plechtigheden afgeloopen, dan verdween al het sombere, dat, naar het schijnt, in een groot deel der feestviering gelegen was, dan werd aan de deelnemers de ki//ceo?i uitgereikt, de drank, dien ook Demeter na hare omzwerving als eerste lafenis van Metaneira had aangenomen. Een offer, waarbij men uit twee schalen water plengde, waarvan de ééne naar het Oosten, de andere naar het Westen gekeerd was, besloot het feest. Dit offer droeg den naam van plemochoë.
Bovendien wordt er nog gewag gemaakt van een ander offer, dat om de vier jaren door tien Atheensche mannen, door den staat hiertoe aangesteld, te Eleusis werd gebracht. Een daarmede verbonden feest waren de Haloèn, ook weder een oogstfeest , dat vooral bekend was door de daarbij gevierde spelen, die voor de oudste van dien aard gehouden werden. De belooning der overwinnaars was een geschenk van koren, gewassen op het heilige rharische veld.
De hierboven behandelde plechtigheden van de eleusinische mysteriën stonden onder het toezicht van verschillende priesters, wier zaak het was ze te leiden en een groot deel der hamp;ilige
248
Eleusinia.
handelingen zelf te verrichten. Die priesterschappen waren erfelijk in sommige geslachten, doch het oppertoezicht over alles, wat den godsdienst betrof en dus ook over de Eleusinische mysteriën was in de alleroudste tijden aan den koning, later aan den archon basileus toevertrouwd. De voornaamste der familiën, in welke de Eleusinische priesterschappen erfelijk waren, droegen de namen van Eimolpiden en Keryken. Zij vormden ook eene heilige rechtbank, die beslissingen kon nemen omtrent de al- of niet toelating van hen, die wenschten ingewijd te worden, en recht spraken in aanklachten van heiligschennis tegen de mysteriën gepleegd. Somtijds evenwel, als door eene dergelijke misdaad ook de welvaart van den Staat bedreigd werd, nam het volk deze rechtspraak zelf in handen, zooals b. v. het geval was bij de aanklacht tegen Alkïbiades ingediend. — De hoogste priester droeg den naam van hiero-phaiit, d. i. «degeen, die de heiligdommen toontquot;; hij voerde de ingewijden den tempel binnen en toonde hun de grootste geheimenissen. De naam der Eumolpiden, in wier geslacht dit ambt erfelijk was, doet onderstellen, (Eumolpos beteekent »die goed zingtquot;) dat tot de taak van dezen priester ook het voordragen of voorzingen van hymnen behoorde. De tweede in rang was de daduch, d. i. «degeen, die de fakkel houdtquot;, die waarschijnlijk bij het aansteken der offers deze taak vervullen moest en ook bij den fakkeldans na den feestelijken optocht op den lakchosdag eene belangrijke rol vervulde. Dan volgde de hierokërux «de heilige herautquot; die de noodige aanwijzingen en bekendmakingen aan de feestvierenden moest doen en de orde gedurende het feest bewaren. ïen vierde een altaarpriester, epihomios, omtrent wiens werkzaamheden niets meer bekend is dan zijn naam aanduidt. Naast deze priesters stonden verschillende priesteressen; zoo naast den hierophant eene hierophantis. Ook waren aan den tempel verschillende andere beambten: herauten, tempeldienaars enz. verbonden. Zooals reeds gezegd is hadden deze priesters het toezicht over en de leiding van de gansche feestviering. Vooral werden alle geheimzinnige handelingen in de plechtigheid der mysteriën door hen verricht. Door hen werd die plotselinge overgang bewerkt van duisternis tot licht, waarover hierboven gesproken is, en die bij de epopten het gevoel opwekte, alsof zij eensklaps uit den Tartaros in het Elysion werden gevoerd. Zij waren het ook, die aan de ingewijden heilige voorwerpen, deels waarschijnlijk symbolen van den zegen, dien de Eleusinische godheden verspreiden, deels eene soort van reliquiën, aporrlta genaamd, aan de ingewijden in handen gaven.
In den beginne mochten alleen Grieken in de mysteriën worden ingewijd; barbaren werden streng geweerd. Later werd die verbodsbepaling opgeheven en was het alleen noodig, dat men zich door een Atheensch burger, die dan mystagogos
249
Eleusinia.
heette den toegang liet verschaffen. Deze mystagogos nam dan eene soort van verantwoordelijkheid op zich voor dengene , dien hij aldus inleidde. Want niemand mocht tot de goden naderen, of hij moest rein zijn van moord en van andere zware misdaden. — Het getal dergenen , die zich lieten inwijden werd steeds grooter en grooter. Niet alleen uit geheel Griekenland, maar ook uit den vreemde, vooral uit Italië, kwam men naar Athene op, om zich te laten inwijden. Behalve deze schaar van feestvierenden stroomden ook nog nieuwsgierigen en handelaars derwaarts te samen, en de groote tocht, die op den lakchosdag langs den «heiligen wegquot; naar Eleusis ondernomen werd, was het voorname vereenigingspunt van deze gansche menigte. De aanblik van den tocht dier feestelijk versierde menschenmassa\'s, wier brandende fakkels des avonds tot ver in zee een helder licht verspreidden, wordt door de oude schrijvers afgeschilderd als een der heerlijkste tooneelen, die een mensch kon aanschouwen. Hoe hoog die tocht bij de Atheners in eere stond, blijkt o. a. hieruit, dat Alkibiades, toen hij uit zijne ballingschap teruggeroepen was, geen beter middel wist om de gunst der Atheners in volle mate te herwinnen dan den feestelijken optocht naar Eleusis te doen houden onder de bescherming van zijn leger, daar deze in de vorige jaren door de in Attika gelegerde troepen der vijanden verhinderd was.
Wat nu betreft den zin en de beteekenis der Eleusinische mysteriën, hierbij moet men in het oog houden, dat de godheden , die daarin vereerd werden chthonische godheden waren (d. i. godheden der aarde en van datgene wat onder de aarde is). Bij den dienst van al deze goden vermengden zich de twee voorstellingen, dat de aarde aan den éénen kant de vruchtbare moeder is, die alles voortbrengt en voedt, wat tot het plantenrijk behoort, en daardoor ook hare zegenrijke werking uitoefent op alles, wat er verder leeft in de natuur maar aan den anderen kant alles , wat vergaat, wat zijnen tijd en zijne bestemming op aarde vervuld heeft, in haren duisteren schoot opneemt als in een geopend graf. In de oudste tijden trad deze laatste, sombere beschouwing meer op den voorgrond, vooral stelde men zich de eigenlijke godheden des doods Aidoneus en Persephone als schrikwekkende, ouverzoenlijke godheden voor en het sombere rijk des doods stond tegenover het rijk des lichts even sterk als er eene tegenstelling is tusschen den dag\' en een nacht zonder troost en zonder hoop. Langzamerhand evenwel werden die voorstellingen zachter en minder schrikwekkend. Die godheden des doods werden te gelijkertyd zegenende godheden, die de dooden in hunnen schoot opnemen even als zij den zaadkorrel opnemen. en even als de zaadkorrel na gestorven te zijn als vruchtdragende halm tot een nieuw en schooner leven geroepen wordt, zoo zullen ook de dooden terugkeeren tot het licht om een nieuw en heerlijker leven in-
250
Eleusinia.
tegaan. Die overtuiging te wekken, dat de dood niets anders was dan eene wedergeboorte, eene palingenesie, schijnt het hoofddoel geweest te zijn der Eleusinische mysteriën. Alle dogmatiek, al wat leerstellig was, bleef echter steeds uitgesloten van de daarby verrichte plechtigheden. De ingewijden leerden niet, maar ondervonden datgene, wat de mysteriën in hun gemoed wilden prenten. quot;Vandaar, dat natuurlijk de trap van ontwikkeling, waarop ieder hunner stond eenen grooten invloed uitoefende op den aard der voorstellingen bij hen gewekt. Terwijl zij, die op een hoogeren trap van beschaving en zedelijkheid stonden uit de mysteriën zeer verhevene voorstellingen putten omtrent den aanleg en de bestemming van \'s menschen natuur, meenden de minder ontwikkelden zich door de inwijding en de trouwe vervulling hunner daaruit voortvloeiende plichten eenige voorrechten te verzekeren, voor het leven in de onderwereld, meestal van geheel zinnelijken aard, zoodat het niet te verwonderen was, dat bij sommigen de deelneming aan de mysteriën in eenen ijdelen vormendienst ontaardde. — Dit neemt echter volstrekt niet weg, dat de mysteriën eenen heilzamen invloed op het Grieksche volk hebben uitgeoefend en dat zij door de besten en wijsten onder hen steeds met den grootsten eerbied worden genoemd: »Zaligquot;, zoo heet het, ))die dat heeft gezien en dan in de schoot der aarde nederdaalt. »Hij kent des levens einde, en weet welk een begin Zeus ))geven zal.quot; Of elders; «driemaal zalig de stervelingen, die, «nadat zij dit hebben aanschouwd naar den Hades gaan. «Zij alleen genieten het leven in de onderwereld; de an-»deren wacht niets als nood en ellende.quot; Kortom het algemeen gevoelen der oude Grieken was, dat zij, die aan de mysteriën deelnamen daardoor vromer, rechtvaardiger en in ieder opzicht beter werden. — In den loop der tijden heeft de secte der Orphici (Zie aldaar.) eenen belangrijken invloed op de Eleusinische mysteriën uitgeoefend. Vooral de mythe van Dionysos-Zayreus werd met die, welke in den beginne den grondslag der Eleusinische mysteriën uitmaakten, nauw verbonden. In lateren tijd noemde men ook Orpheus als den stichter dezer mysteriën.
De feesten, hierboven beschreven, behoorden tot de schitterendste , die men in de Grieksche godsvereering kan aanwijzen. De beeldende kunsten, de muziek, de dichtkunst hadden alle het hare bijgebracht om den roem der Eleusinische godheden te verheerlijken. De redenaar Aristeides, die in de 2de eeuw van onze jaartelling leefde, zegt ervan; »al wat er goddelijks, aangrijpends en liefelijks in de feesten en de mythen van alle streken was, zag en hoorde men goddelijker, aangrijpender en liefelijker te Eleusis.quot; Groote schade werd aan de heiligdommen vanEleusis toegebracht door een omstreeks het jaar 218 uit kwaadwilligheid gestichten brand. Geheel verwoest werden die
251
Eleusinia—Elpenor.
prachtige tempelgebouwen echter eerst tegen het einde der vierde eeuw, toen de dweepzieke monniken, die met de West-Gothen, welke onder aanvoering van Alarik Griekenland plunderden , waren medegetrokken, die ruwe benden aanzetten, om zelfs de fondamenten op te graven van eenen tempel, die tot woning diende aan eene godsvereering, welke door haar streven naar reinheid een der krachtigste bolwerken was, welke het wegstervende heidendom nog tegenover het Christendom stellen kon. Nog een korten tijd bleven de Eleusinische mysteriën bestaan. Zij werden geheel en al opgeheven door keizer Theodosius den Groote. (j 395.)
De Romeinen droegen de gansche legende van den roof van Persephone , door hen Proserpina genoemd , over op hunne godin Ceres. Over de feesten by hen naar aanleiding dier legende gevierd zie Ceres. — Van zeer vele beroemde Romeinen is het bekend, dat zij in de Eleusinische mysteriën waren ingewijd. Met den hoogsten lof en eerbied worden zij door Cicero vermeld.
ELEÜTHERn. (Grieksch), een feest, dat ter eere van keus Eleutherios te Plataiai gevierd werd ter herinnering aan de bevrijding van Griekenland uit de hand der Perzen. De bij die stad door Pmsanias en Aristeides behaalde overwinning werd door verschillende soorben van gymnische kampspelen gevierd en bijna alle staten van Griekenland zonden afgevaardigden tot bijwoning van dit feest. — Ook de bewoners van het eiland Sanios vierden een feest van denzelfden naam. — Eindelek heette ook zoo een huiselijk feest door vrijgelaten slaven ter herinnering aan hunne vrijmaking gevierd.
ELEUTHERIOS. (Grieksch.) Bijnaam van Zeus en van Bionysos. Den eersten duidt hij aan als den bevrijder van boeien en slavernij, den tweeden als den bevrijder van zorgen.
ELICIUS. (Romeinsch), bijnaam van lupiter. Koning Nurnci Pompilius bouwde voor lupiter Mieius op den Aventijnschen berg eenen tempel, waarin geheime plechtigheden werden verricht. Elicius beteekent: «de naar beneden geloktequot;, en uit dien naam heeft men later willen opmaken, dat Numa den bliksem uit den hemel kon lokken, ja men is zoover gegaan van te beweren, dat de Etruriërs reeds met bliksemafleiders bekend waren geweest en Numa, of in het algemeen de Romeinen, het gebruik daarvan van hen hadden geleerd.
ELïSA of ELISSA. Een andere naam van Tïido. (Zie Bi dn.)
ELPENOR. (Grieksch), een der makkers van Odysseus (Ulysses), die door Kirke in zwijnen veranderd werden. Toen hij zijne menschelijke gestalte terugbekomen had, sloop hij eens door den wijn bedwelmd, op het dak der woning van Kirke , viel er af en stierf. Odysseus trof hem in de onderwereld aan. Daar smeekte Elpenor hem dringend, dat zijne makkers hem
252
Elysion.
tocli begraven zouden, en toen hij op de bovenwereld teruggekeerd was, voldeed Odysseus aan dit verzoek.
ELTSION. {Elysium?) (Grieksch), de verblijfplaats der zaligen. De voorstellingen der ouden omtrent het Elysion hebben door de toenemende geestesontwikkeling en de vermeerderde kennis der aardrijkskunde natuurlijk groote wijzigingen ondergaan.
Bij Homeros voorspelt de zeegod Proteus aan Menelaos, dat deze niet in zijn vaderland zal sterven, maar dat de goden hem zullen voeren naar de Elysische vlakte, gelegen aan den uitersten rand der aarde, waar de blonde held Rhadamantys woonde en de menschen een rustig, zalig leven leidden, waar geen sneeuw was en geen regen maar de stroomen van den Okeanos door zachte Zephyrs eene voortdurende aangename koelte deden heerschen. —■ Dit Elysion ligt dus niet in duistere oorden , maar in het heldere zonnelicht, derhalve aan deze zijde van den Okeanos, niet aan dien kant, waar zich de onderwereld bevindt. Of het een eiland is of niet, is uit de woorden van Homeros niet op te maken. — De dichter Hesiodos spreekt van de eilanden der zaligen , waar de helden (heroën) in vreugde leven en de aarde jaarlijks driemaal vruchten voortbrengt. Volgens den dichter Pindaros lag op de eilanden der zaligen de burgt van Kronos, die daar regeert en er woont met de bevrijde Titanen en al de onsterfelijke heroën , wier namen door de epische gedichten onsterfelijk waren gemaakt. Die eilanden liggen ver verwijderd van goden en menschen, er waait een koele luchtstroom, de boomen zijn beladen met bloemen, die schitteren als goud en de helden versieren zich daarmede, als zij luisteren naar de rechtvaardige uitspraken van Rhadamantys, dien Kronos zich tot raadsman heeft uitverkoren. — Rhadamantys had eene plaats in deze gelukkige oorden verkregen omdat hij de zoon was van Zaus en de broeder van Minos. Evenals zijn broeder werd hij als een wetgever en een bij uitnemendheid rechtvaardig man vereerd. Menelaos had zijne plaats in het Elysion daaraan te danken, dat hij, als de echtgenoot van Helena, de schoonzoon van Zeus was. Op die eilanden der zaligen waren ook Peleus, Kadnos en Ach it leus, die er zijne plaats bekomen had, doordat zijne moeder Thetis Zeus had weten te bewegen , hem die gunst te verleenen. Niemand mocht overigens derwaarts komen, die niet driemaal in den Hades en op aarde eenen proeftijd had doorleefd en zich van elke misdaad rein gehouden had. — Aan zulk een oord denkt Sokrates ook, als hij tot zijne rechters zegt, dat hij zich verheugt te zullen overgaan in een leven, waarin hij alle groote dichters en denkers van den voortijd zal aantreffen en met hen in zijne gesprekken het onderzoek naar de eindoorzaken aller dingen zal kunnen voortzetten. —■ Het spreekt vanzelf, dat omtrent de juiste ligging van dit Elysion en deze eilanden der zaligen de meest uiteenloopende en tegenstrijdige voorstellingen gekoesterd werden.
353
Elysion—Endëïs.
Geheel anders is de voorstelling, die wij omtrent het Elysion bij den Eomeinschen dichter Vergilius aantreffen. Deze laat zijnen held Aeneas op de verblijfplaats der gelukzaligen aankomen, nadat hij den Tartaros (Zie aldaar.) met al zijne verschrikkingen geheel is doorgetrokken. De lachende dreven, die hij aanschouwt, hebben hunne eigene sterren en hun eigen zon. Daar vermaken zich de helden met kampspelen, met worstelen, met dans en zang. Daar zijn de oude helden van den grijzen voortijd alle bijeen. Daar zag Aeneas hunne speeren geplant en de paarden geheel opgetoomd vrij rondloopende over de weiden, want voegt de dichter er bij: »de zorg, die zij daarvoor koesterden bij hun leven, verlaat hen niet, nu zij in de aarde zijn begraven.quot; Derhalve hier is de verblijfplaats der zaligen een oord geheel van de aarde afgescheiden, hier heeft men te doen met de schimmen der afgestorvenen, terwijl in het Elysion, zooals dit door de oudere dichters wordt beschreven, personen worden aangetroffen, die uit het gewone men-schenleven plotseling zijn weggerukt en in eene andere omgeving verplaatst. Aeneas trof daar degenen aan, die in den strijd voor het vaderland hun bloed hadden gestort, priesters, die hun leven onbesmet van zonde hadden ten einde gebracht, heilige dichters, die de waardige tolken waren geweest van Phoibos Apollo en hen, die de menschelijke beschaving door hunne uitvindingen hadden verheerlijkt, allen zich badende in glans en heerlijkheid.
EMATHrÜES. (Grieksch). Zoo worden de negen dochters van Pier os genoemd, die zich voor bekwamer hielden dan de Muzen en daarom eenen wedstrijd met deze durfden aangaan. Zij werden aldus genoemd, daar haar vader koning was van Emathië (een deel van Makedonië). Eigenlijk moesten zij Piérides- hee-ten, naar haren vader, doch deze naam wordt dikwijls aan de Muzen gegeven, hetzij omdat haar dienst door Piëros te Thespiai in Boiotië was ingevoerd, hetzij omdat die dienst in de nabijheid van den berg Olympos in het aldaar gelegen landschap Piërië zijnen oorsprong had gevonden. — Tot straf voor haren overmoed werden de Emathides alle negen in eksters veranderd.
EMATHION. (Grieksch), een zoon van Tithonos en Eos. Hy was koning van Arahië en werd door Herakles gedood.
EMPUSA. (Grieksch), een bloeddorstig spook, door Bekate uitgezonden. Men dacht zich ook wel meerdere Empusen. Zij verschrikten de reizigers en lokten onder de gedaante van schocne vrouwen de jongelingen tot zich om hun bloed uittezuigen en hun vleesch te verteeren.
ENAReïë. (Grieksch) Zie Aiolos.
ENCEIiADÜS. (Grieksch) Zie Enkel ados.
ENDëïS. (Grieksch), de dochter van den beroemden Kentaur Cheiron, de gade van Aiakos, koning van Aigina. Zij baarde hem twee zonen Peleus en Telamon. Hetzij door eigen haat
254
Endin\'s—Enipeus.
aangedreven, hetzij door Endëis opgestookt, doodden deze hunnen stiefbroeder Phokos, den zoon van Aiakos en Psa-mathe, door eenen discusworp en moesten daarom uit Aigina vluchten.
ENDYMION. (Grieksch), een zeer schoon jongeling, dien de kuische maangodin Selene, of de later met haar geïdentificeerde Artemis, boven alle andere stervelingen uitkoos om hem met hare liefde gelukkig te maken. Volgens eenigen was hij een zoon van Zeus en leefde hij op den berg Latmos in Karië als jager of herder; volgens anderen had hij Aëthlios, koning van Elis, tot vader, en was hij door de godin uit zijn geboorteland naar Karië weggevoerd. Als Selene in haren zilveren wagen des nachts de grenzen van Karië bereikte, stapte zij af en ging naar den Latmos om den op zijn eenzaam leger gerust sluimerenden jongeling te kussen, die alleen door zijne trouwe honden bewaakt werd. Ook deze wachters deed Eros, die gewoon was de minnende godin met brandende fakkels te vergezellen, bij hare aankomst inslapen. Zwijgend naderde Selene dan den beminde, beschouwde hem in zalige verrukking, en drukte eindelijk bij het afscheid nemen eenen kuischen kus op zijne lippen zonder hem te wekken. Endymion evenwel , die in zijne sluimering de hoogste zaligheid smaakte, smeekte zijnen vader Zeus om de gunst eeuwig te mogen voortsluimeren, en daarbij eene eeuwige jeugd te mogen behouden, en deze stond hem die bede toe. — Volgens anderen had hij bij Selene vijftig dochters, en wezen de Eleërs in hun land zijn graf aan. — Eene derde legende meldde, dat hij, door Zeus op den lt; )lympos opgenomen, van liefde ontbrand was voor Bern, en dat Zeus hem tot straf daarvoor in eenen eeuwigen slaap gedompeld had.
Endymion is de personificatie van den slaap. Zijn naam beduidt: »de zacht bekruipende.quot; De berg Latmos is: »de berg der vergetelheid.quot;
ENGONASI of ENGONASIN. (Grieksch), d. i. »de knielendequot; een sterrebeeld in het noordelijk halfrond, dat eenen knielenden man voorstelt met uitgestrekte armen, die in de ééne hand eene knods draagt en over den anderen arm eene leeuwenhuid. Men meende hierin Herakles te zien, op het oogenblik, dat hij den draak, die de appels der Eesperiden bewaakte, zou verslaan. Zeus vond deze door zijn zoon behaalde overwinning belangrijk genoeg om het aandenken daaraan aan den sterrenhemel te vereeuwigen. Dit sterrebeeld droeg ook de (latijnsche) namen van Tngeniculus en Nisus of Nixus.
ENïPETJS. (Grieksch), een riviergod in Thessalië, die bemind werd door Tyro, de dochter van koning Salmoneus. De zeegod Poseidon, die liefde voor Tyro had opgevat, nam de gedaante van Enipeus aan en verwekte bij haar twee zonen Pelias en Neleus.—Volgens anderen verleidde Poseidon, de gedaante van
255
Empeus—Eos.
Enipeus aangenomen hebbende, Iphimedeia, de gade van Aloeus, en verwekte bij haar twee zonen Otos en Ephtaltes.
ENKELaDOS. {Enceladus). (Griebschi, de zoon van Tartaros en Gê (de Aaide), een der Giganten^ die met de goden streden. In dien strijd werd hij door Pallas Athena met haren wagen overreden , of deze godin wierp het eiland Sicilië op hem, toen hij wilde ontvluchten. — Volgens anderen werd hij door den bliksem van Zeus bedwelmd, en de Aetna op hem geworpen, waar hij nog ligt en nu en dan in zijne machtelooze woede vlammen uitbraakt.
BMOSIGAIOS. (Grieksch), d. i. »de aardschudderquot;, een bijnaam van Poseidon. Volkomen dezelfde beteekenis had een andere bijnaam van den god Enosichthon.
ENODIA. (Grieksch), d. i. »die op de wegen vertoeftquot;, een bijnaam van Artemis, Hek ate en Persephone.
ENOSICHTHON. (Grieksch), Zie Ennosigaios.
ENTOEIA. (Eomeinsch), de dochter van eenen Eomeinschen landman, die toen haar vader den god Saturnus gastvrij by zich had opgenomen, dezen hare liefde schonk en hem vier zonen baarde: Janus, Hymnus, Felix en Faustus, en hunnen vader leerde wijn te bereiden, met het bevel ook onder zijne omgeving die kunst te verspreiden. Toen men van den nieuwen drank gebruikt had en allen daardoor dronken waren geworden, werd de landman of door zijne buren, of door zijne kleinzonen gedood. Deze benamen zich daarna uit wanhoop alle vier het leven. Toen naderhand de Romeinen door eene pestziekte werden bezocht, beval het Delphische orakel Saturnus en de schimmen der zonen van Entoria te verzoenen. Lu-tatius Catulus liet hierop eenen tempel voor Saturnus bouwen op de Tarpeïsche rots en plaatste daarin een altaar met vier aangezichten.
ENYALIOS. (Grieksch), oorspronkelijk een bijnaam van den god des oorlogs Ares, later een afzonderlijk goddelijk wezen, een zoon van Ares en Enyo, dat ook als als god des oorlogs werd vereerd.
ENYO- (Grieksch), 1) eene der drie Graïén. (Zie aldaar.) 2) eene godin des oorlogs, die Ares in den slag vergezelde. Te Athene stond haar beeld in den tempel van dezen god. — Het denkbeeld eener godin des oorlogs treedt in de Romeinsche mythologie meer op den voorgrond in Bellona. (Zie aldaar.)
EOS. (Grieksch), de schoone godin van den dageraad of het morgenrood, eene dochter van den Titan Hyperion m zijne zuster Theia, of van Eurgphaëssa. Zy rijst des morgens uit hare legerstede op, trekt voor den uit den Oceaan opstijgenden zonnegod uit, opent hem met hare rozenvingeren de gouden poorten des hemels, heft den sluier van den nacht op en strooit rozen op zijne baan, terwijl zij zelve, in eenen fladderenden doorzichtigen sluier gehuld, op haren saffraankleurigen wagen
256
Eos.
257
die met de goddelijke rossen Lampos en Phaëthon bespannen is, door het luchtruim zweeft. De zonnegod Helios, dien zij zoo getrouw vergezelt, is haar broeder; SeUne, de godin der maan, hare zuster. Somtijds ook stelt men zich haar voor als met een vierspan rijdende, of ook wel op het paard Pegasos, dat zij van Zeus had gekregen, nadat het Bellerophon.had afgeworpen, of men geelt haar vleugels, waarmede zij zich door de lucht beweegt. — Dikwijls wordt zij vereenzelvigd met Hêmera, de godin van den dag, zoodat latere dichters zelfs de namen Eos en Hêmera door elkander gebruiken. Zij was gehuwd met een der Titanen, Astraios, wien zij de vier hoofdwinden: Boreas, Argestes, Zephyros en Notos, baarde. Dit schijnt eene mythische inkleeding te zijn van het feit, dat bij het verschijnen van het morgenrood de wind zich pleegt te verheffen. Ook Heosphoros en Hesper os, de morgen- en avondster, ja zelfs al de overige sterren worden kinderen van Eos en Astraios genoemd. — Nadat Astraios, omdat hij met de overige Titanen tegen de heerschappij van Zeus gestreden had, in den Tartar os was geworpen, trachtte Eos, die behoefte had aan liefde, zich schadeloos te stellen door het rooven van schoone jongelingen. Zoo roofde zij vooreerst den schoonen jager Orlon, en leefde met hem, totdat de goden, over die verbintenis vertoornd, hem door de pijlen van Artemis dooden lieten. Daarop schaakte zy Tithonos, den zoon van den Trojaanschen koning Laomedon, die even als alle leden van het geslacht van Bardanos uitmuntte door zeldzame schoonheid, en maakte hem tot haren gemaal. Zeus schonk aan Tithonos op voorbede van Eos de onsterfelijkheid, maar daar zij vergeten had ook eene eeuwige jeugd voor hem aftesmeeken, werd hij op het laatst een hulpbehoevende , afgeleefde grijsaard, die inéénkromp van ouderdom. Toch bleef zij hem met ambrosia en schoone kleederen verzorgen, tot zij eindelijk een afkeer van hem kreeg. Bijna niets bleef van hem over dan zijne stem en daarom werd hij volgens de latere sagen door de goden uit medelijden in eenen krekel veranderd. — Tithonos is het symbool van den dag, zooals die telkens wederkeert, \'s morgens frisch en schoon, doch weldra door de middaghitte verdord en verouderd, tot hij eindelijk geheel wegteert. — Uit de verbintenis van dit ongelijke paar sproten twee zonen Emathion en Memnon. — Memnon is de vorst der Aethiopiërs, en komt dus uit het Oosten; vandaar wordt hij een zoon van Eos genoemd. Hij speelt eene rol in den Trojaanschen oorlog, waar hij na vele dappere wapenfeiten verricht te hebben zijnen dood vindt. Hij is eene personificatie van de morgenster, een beeld van de schitterende schoonheid , die snel verbleekt en verdwijnt. — Een derde lieveling van Eos was Kleitos, de zoon van Mantios, dien zij om zijne buitengewone schoonheid naar de woningen der goden medevoerde, een vierde eindelijk de attische jager Kephalos, dien zij aan
17
zijne gemalin Pro kris ontroofde, doch later teruggaf. Dezen baarde zy eenen zoon Phaëthon, welken Aphrodite roofde en tot bewaker van haren tempel aanstelde. — De behoefte aan liefde, die Eos gevoelde, was haar volgens sommigen ingeboezemd door Aphrodite om haar te straffen voor de pogingen, die zij had aangewend, om de liefde van Ares te winnen.
Zij wordt door de dichters voorgesteld als eene heerlijk schoone , goudlokkige , rozenarmige en rozenvingerige godin , het getrouwe beeld van de verkwikkende, opwekkende frisch-heid van den vroegen morgenstond , die, altijd monter en vaardig , vroegtijdig hare legerstede verlaat, om hare dagtaak te hervatten. — De voorstelling, dat zy evenals Helios degansche baan van het hemelgewelf aflegt en des avonds zich op den Okeanos weer inscheept naar de plaats, waar zij \'s morgens is, wordt alleen bij latere dichters vermeld.
Aurora, de godin van den dageraad bij de Romeinen werd geheel met Eos geïdentificeerd. Bij hen wordt zij echter eene dochter van den zonnegod genoemd.
EORA. (Grieksch) Zie Aiora.
EPAPHOS. (Epaphm.) (Grieksch), een zoon van Zeus en fo, dien deze in Egypte ter wereld bracht, nadat zij hare men-schelijke gedaante teruggekregen had. Op aansporing van Ilera roofden hem de Kureten terstond na zijne geboorte, doch zij werden door de bliksems van Zeus gedood, en lo vond haren zoon op de grenzen van Aithiopië bij de koningin van Byblos weder en voerde hem naar Egypte terug. Hier werd hij koning en huwde met Memphis, de dochter van Neilos, naar wie hij eene door hem gebouwde stad noemde. Zij schonk hem eene dochter, Libya geheeten, naar welke hij Lybië zijnen naam gegeven heeft. Zie lo.
BPER1T0S. (Eperitus.) (Grieksch). Zoo noemde Odysamp;eus zich, toen hij, na eene twintigjarige afwezigheid op Ithaka teruggekeerd , voor het eerst zijnen vader Laërles wederzag. Hij gaf voor de zoon te zijn van Apheidas en in Alybas (in klein-Azic) Odysseus, toen hij op zijne zwerftochten daar was aangeland, gastvrij te hebben ontvangen, en nu bij toeval naar Ithaka gekomen te zijn.
EPEIOS. (Epëus.) (Grieksch), de zoon van Funopeus, was mat dertig schepen van de Kykladische eilanden naar Troje getrokken , en bouwde met hulp der godin Athena het houten paard, door middel waarvan de stad genomen werd. Zelf behoorde hij tot degenen, die zich in dat paard opsloten. By de lijk-spelen, die Achilleus ter eere van den gesneuvelden Patro\'dos houden liet, behaalde hij in het vuistgevecht de overwinning op Eutyalos. Hij beroemde zich daarbij de beste vuistvechter in het leger te zijn, doch erkende geen roem in den oorlog behaald te hebben, daar één zelfde man niet alles vermag. —
258
Ephesia—Epigonen.
Latere legenden maken hem tot eenen dienaar en -waterdrager der zonen van Atreus, veracht om zijne lafhartigheid.
EPHESIA. (Grieksch) 1) een bijnaam van Artemis naar haren beroemden tempel te Epheaos. 2) een nachtelijk feest in dezen tempel door mannen en ongehuwde vrouwen gevierd, dat zich door de grofste onzedelijkheid kenmerkte.
EPHESISCHE LETTERS. (Grieksch) Oude figuren , die heilige, raadselachtige woorden voorstelden, welke ingegrifb waren op den gordel, de kroon en de voeten van de Ephesische Artemis. Men droeg ze in gouden plaatjes of in kostbare steenen gesneden bij zich tot afwering van den invloed van booze daimonen en hechtte aan hare werking zooveel waarde, dat zij dikwijls met ontzaglijke prijzen werden betaald.
EPiüALTÉS. (Grieksch) 1) een der Aloiden of Aioaden. Zie Alóeus. 2) een der Giganten, die in de Gigantomachie door Hera-kles en Apollo van zijne oogen werd beroofd.
EPHYRA. (Grieksch), de oude naam der stad Korinthe, die aldus genoemd werd naar de Okeanide Ephyra, welke hare gewone verblijfplaats had in de in den omtrek dier stad gelegen zee.
EPIBOMIOS. (Grieksch), de naam van den altaarpriester in de Eleusinische mysteriën.
EPICASTE. (Grieksch). Zie Epikaste.
EPIDEMIA. (Grieksch), een familiefeest, dat gevierd werd, wanneer iemand behouden van eene reis was teruggekeerd, en waarbij aan de goden, onder wier hoede de wegen staan, een dankoffer werd gebracht. Ook gaf men dien naam aan een feest, dat te Delphoi gevierd werd ter herinnering aan Apollo\'s terugkeer van de Hyperhoréers.
EPEIGKUS. (Grieksch), de zoon van AgUkles, een van de dappersten der Myrmidonen, die met Achilleus naar Troje waren getrokken. Vroeger had hij in de Thessalische stad Budeion gewoond, maar wegens den moord aan eenen neef gepleegd, was hij van daar gevlucht naar Peleus, die hem met Achilleus naar Troje zond. Daar viel hij door de hand van Hektor, terwijl hij bezig was het lijk van Sarpedon van de wapenrusting te berooven.
EPIGoNEN. (Grieksch), d, i. »de nageborenenquot;, de zeven zonen der voor Thebe gevallen zeven helden. Zij ondernamen om hunne vaders te wreken , tien jaren na den eersten thebaanschen oorlog, eenen nieuwen tocht tegen deze stad. Adras/os, de eenige van de zeven in den eersten oorlog tegen Thebe uitgetrokken vorsten, die overgebleven was, voerde hen in dezen strijd aan. Hunne namen waren a. A\'kmaion, de zoon van Amphiaraoa, b. Aigïaleus, de zoon van Adrastos, c. Diomedes, de zoon van Ti/deus, d. Promachos, de zoon van Parthenopaios, e. Sthenelos, de zoon van Kapaneus. f. Thersandros, de zoon van Polt/neikes, 611 9- Eury)iloH, de zoon van Mekisteus. Doch er worden ook nog andere namen genoemd, b. v. die van Amphilochos, een
259
I
260 Epigonen—Epimenides.
anderen zoon van Amphiaraos, zoodat het getal der Epigonen srooter geweest schijnt te zijn dan dat van de aanvoerders in den eersten oorlog. — Andere berichten melden evenwel , dat niet Adrastos de aanvoerder is geweest, maar Alkmaion op bevel van het Delphische orakel het bestuur over den tocht op zich heeft genomen. Aan het hoofd van een aanzienlijk leger versloeg deze de Thebanen, die hem onder aanvoering van Laodamas, den zoon van Eteokles, wilden beletten verder te trekken Laodamas zelf sneuvelde, doch ook Aigialeus. (Zie Adrastos ) De Thebanen trokken zich nu binnen de muren van Thebe terug, doch op raad van den waarzegger ver
heten zij des nachts heimelijk met hunne vrouwen en kinderen de stad. Toen de verbonden vorsten dit bemerkt hadden, trokken zii de poorten binnen en plunderden de verlaten woningen. Zii gaven daarop de stad aan Thersandros over, tot wien vele der gevluchte inwoners terugkeerden om zich onder zijn bestuur te stellen. De overige vorsten keerden met rykeii buit beladen naar Argos terug. Een deel van dien buit zonden zij naar TJelphoi tot den god Apollo, en daaronder ook Manto, de
schoone dochter van Teiresias.
EPIKASTE. (Epicaste.) (Gneksch) 1), de gade van Klymenos, den koning van Arkadië. Zij schonk hem eene dochter Har-palvke, voor wie haar eigen vader van liefde ontbrandde, zoozeer zelfs, dat hij haar aan haren verloofde ontroofde. U.\'t wraak hierover slachtte Harpalyke den zoon, dien zij haren vader baarde en zette hem dezen tot spijze voor. Up hare smeekingen veranderden de goden haar in een vogel. 2) cl3 moeder van Oidipus. Zie lohaste. 1 , 1 .
EPIKUKIOS. (Epicurius.) (Gneksch); d. i. »de hulpaanbren-eendequot; een bijnaam, waaronder men Apollo vereerde te Bassai ui Arkadië, waar men hem, daar hij de stad van eene peso bevrijd had, eenen schoonen tempel had opgericht.
EPIMENIDES. (Grieksch), de zoon van een rijken herder uit Phaistos bij O or lm op het eiland Kreta. Hij weidde eens de tal-riike kudden zijns vaders en verloor een zijner runderen, dat Mi onverwijld ging zoeken. Vermoeid rustte hij uit m een hol van het gebergte en viel in slaap. Zoodra hij weder ontwaakt was, zette hij het zoeken voort m de meenmg, dat hij slechts eenen korten tijd geslapen had; hij stond verbaasd, toen hij zag, dat hij zich in eene geheel onbekende streek bevond. Met moeite ontdekte hij eindelijk het hins, waarin hij geboren was, maar ook dit werd door vreemden bewoond. Weldra bemerkte hij , dat hij met nunder dan zes en vijftig jaren geslapen had; zijn vader was lang gestorven, zijn broeder een grijsaard geworden, en alles rondom hem was veranderd. Zoodra deze wonderbare gebeurtenis bekend was geworden beschouwde ieder Epimenides als eenen lieveling van Apollo en schreef men hem buitengewone krachten toe: men
Epimenides—Epopten.
bediende zich van hem als van eenen vertrouweling der goden en eenen heiligen ziener. De Atheners, door ziekten zwaar bezocht, riepen den door zijne wijsheid en vroomheid beroemden Epimenides tot zich, om zich met de goden te verzoenen wegens den moord door hen in 612 vóór Chr. op de aanhangers van Kylon gepleegd. Bij zijn vertrek weigerde hij alle geschenken, en vroeg alleen eenen tak van den aan Athena ge wijden olijfboom tot belooning. Naar men verhaalde, bereikte hij den ouderdom van 150, volgens anderen van 300 jaren. — In de berichten omtrent Epimenides zijn geschiedenis en sage zóó door elkander gemengd, dat het onmogelijk is geworden ze geheel te scheiden. Het schijnt dat hij een priester is geweest, die tot de secte der Orphici behoorde en zich door zijne vroomheid en het hoog aanzien, waarin hij stond, eenen roem verwierf, die hem lang overleefde. — Zeer ten onrechte rekent men hem somtijds tot de zeven wijzen \\ evenzeer is het chronologisch onmogelijk, dat hij een leerling is geweest van den wijsgeer Pythagoras.
EPIMCTHEUS. (Grieksch), d. i. «die te laat bedenktquot;, een broeder van Prometheus, d. i. »die vooraf bedenktquot;. Hij was de zoon van den Titan lapetos en van Klymene, en huwde, in weerwil van de waarschuwingen zijns broeders, met Pandora, die hem eene dochter schonk, Pyrrha genaamd, welke latei-de gade werd van Deukalion. Pandora bracht hem als huwelijksgift de doos mede, waarin alle ziekten en onheilen, die de menschheid treffen konden, waren opgesloten. Zie Prometheus en Pandora.
EPIPöLE. (Grieksch), eene maagd, welke als man verkleed deelnam aan den strijd tegen ïroje. Haar bedrog werd door Palamedes ontdekt en dientengevolge werd zij in weerwil van hare jeugd en hare schoonheid door de Grieken gesteenigd.
EPISTROPIIIA. (Grieksch), een bijnaam van Aphrodite. Zie aldaar.
EPöNA. (Eomeinsch), eene beschermgodin der paarden, wier beeld in eene nis in de stallen werd geplaatst of op den muur geschilderd. Onder hare hoede stonden ook de ezels.
EP0NYM0I. (Eponymi.) (Grieksch), de oude heroën van Attika, naar wier namen Kteisthenes de atheensche phylen (stammen) noemde. Hunne beelden stonden in het binnenste gedeelte van den Kerameikos, nabij het raadhuis.
EPöPETJS. (Grieksch) 1) de zoon van Poseidon en Karitike, koning van Sikyon. Hij huwde met Antiope uit Thebe, die uit vrees voor den toorn van haren vader Nykleus tot hem vluchtte, doch werd door dezen gedood. Vóór zijnen dood stichtte hij eenen tempel ter eere van Pallas Athena. (Zie Antiope.) 2) een van de Tyrrheensche zeeroovers, die door Dionysos in dolfijnen werden veranderd.
EPOPTEN. (Grieksch), de naam dergenen, die de hoogste wijding hadden ontvangen in de Eleusinische mysteriën. (Zie aldaar.)
261
Epopten—Ereuthalion.
EPULoNES. (Romeinsch), een priestercollege te Rome, waaraan de taak was opgedragen te zorgen voor de maaltijden (epulaè) der goden.
EQUESTRIS. (Romeinsch), een bijnaam, dien de godin Fortuna te Rome droeg, omdat de ridderstand, de stand der equites, dikwerf door zijne dapperheid een hachelijken strijd ten voordeele der Romeinen had beslist. Door Fulvius Flaccus was haar onder dien naam een tempel gebouwd ter herinnering aan eene overwinning, die hij in Spanje op de Celtiberiërs had behaald. — Verscheidene Grieksche godheden droegen de bijnamen van Hippias of Hi pp ia (Zie aldaar.), welke bij de Latijn-sche schrijvers door Equester en Eqvestris worden vertaald.
ERaTO. (Grieksch), 1) de bekoorlijke of lieftallige, eene der negen Muzen. (Zie aldaar.) Zij is de pers( nificatie van het zoet verlangen der liefde door het gezang opgewekt en daarom de Muze van de erotische poëzie (het minnedicht); met name geldt zij voor de uitvindster van de elegie, de teedere klacht der liefde. Ook de meetkunde en de mimiek behoorden tot haar gebied Men stelde haar voor met eene lier in de linkerhand en het stokje of plektron, waarmede zij de snaren tokkelde, in de rechter. Dikwijls ziet men ook bij haar den god Eros, met eene brandende fakkel in de hand. Somtijds wordt zij afgebeeld dansende en hare eigene lier daarbij tokkelende, omdat zij als de uitvindster der mimieke dansen beschouwd werd. 2) eene der Nereid en.
ERëBOS. {Erebus.) (Grieksch), de zoon van Chaos en de gemaal van diens zuster Nj/x (de Nacht), bij wie hij Aither en Hémera (de Hag) verwekte. — Bij Homeros is Erebos de duistere diepte onder de aarde , waar het rijk der dooden is. — Afgescheiden daarvan is de Tartar os, (dien lateren voorstellen als verblijfplaats der slechten, in tegenoverstelling van den Erebos , waar dan de goeden na hunnen dood wonen), het diepste, donkerste deel van het doodenrijk.
EHECHTHEUS. (Grieksch). Zie Erichthonios.
EREUTHALION. (Grieksch), een held. van wien Nestor gewaagde , toen hij de Grieken berispte, omdat geen hunner het durfde ondernemen tegen Hektor te strijden. Ereuthalion was
262
Ereuthalion—Erichthonios.
een Arkadiër en een vriend van den Arkadischen Lykurgos, die den beroemden knodszwaaier Aréithoos, (Zie de Bijvoegselen.) door list gedood en van zijn kostbaar wapen beroofd had. Zijne ijzeren knods vermaakte Lykurgos aan Ereuthalion, en deze op zijn wapen en op zijne kracht vertrouwende daagde alle voornaamste helden ten strijde uit. Het gelukte aan Nestor, die toen jong was, hem te verslaan.
ERGaNe. (Grieksch), een bijnaam van Pallas Athena, waardoor zij aangeduid werd als de beschermster van allen kun-stigen arbeid.
ERGlNOS. {Ergmus.) (Grieksch), 1) de zoon van Klymenos, koning van Orchomenos in Boiotië. Deze Klymenos werd door de Thebanen in een twist gedood en om hem te wreken ondernam Erginos eenen oorlog tegen Thebe. Hij dwong de Thebanen jaarlijks eene schatting van honderd runderen te betalen. Toen zij deze twintig jaren lang hadden opgebracht, bevrijdde Berakles hen daarvan door de gezanten van koning Erginos, die naar Thebe gingen om de runderen te halen, neus en ooren af te snijden en zoo naar hunnen heer teïugtezenden. In den oorlog, die het gevolg was van deze beleediging werd Erginos door Herakles verslagen en volgens sommigen gedood. — Een ander verhaal echter bericht, dat Herakles den koning dwong al hetgeen reeds door de Thebanen als schatting betaald was, terugtegeven. Daardoor verarmde zijn volk geheelenal. Erginos deed alles, wat in zijn vermogen was, om den nood, die hierdoor over het land kwam, te lenigen. Hij dacht slechts aan het heil zijner onderdanen, zoodat, toen hij er eindelijk in geslaagd was de vroegere welvaart in zijn gebied te herstellen, hij oud was en kinderloos. Op raad van het Delphische orakel huwde hij nu met een jong meisje en deze schonk hem twee zonen Aga-medes en Irophonios. (Zie aldaar.) 2) een der Argonauten, eerst de helper van den stuurman Tiphys en later sijn opvolger. Hij was beroemd door zijne snelheid in het loopen en overtrof daarin zelfs Zetes en Kalaïs, de snelvoetige zonen van Boreas en OreUhyia. Zijn vader was Poseidon, maar hij wordt dikwijls met Erginos, den zoon van Klymenos, verward.
ERICAPAEÜS. (Grieksch) Zie Erikapaios.
ERICHTHONIOS. of ERECHTHECS. (Grieksch)
1) Dat met deze beide namen dezelfde persoon bedoeld wordt, lijdt geen twijfel. Minder zeker is het, of de beide heroën van dien naam, waarvan dan de een bij voorkeur den naam van Erichthonios en de ander dien van Erechtheus draagt, oorspronkelijk één geweest zijn en eerst door de latere sage van elkander zijn gescheiden. Bij Homeros is slechts sprake van éénen Erechtheus, een zoon der Aarde (een autochthoon), die Pallas Athena had gevoed en haar eenen tempel gesticht. Gewoonlijk heet hij echter een zoon van Hephaistos. Zyne moeder heet Atlhis, of wel Hephaistos heeft hem verwekt bij
263
Erichthonios.
264
Gaia (de Aarde.) Toen deze naiöelijk voor Her a eenen gouden stoel had vervaardigd met verborgen boeien, die haar vasthielden, zoodra zij er op ging zitten, om haar te straffen, daar zij hem, haren eigen zoon, wegens zijne leelijkheid uit den hemel had geworpen, had Zeus hierin zooveel behagen gevonden, dat hij Hephaistos beloofde, hem te geven wat hij wenschte. Deze vroeg de hand der schoone en kuische Athena. Hoe vermetel die eisch ook was, Zeus wilde zijne belofte nakomen, te meer daar Hephaistos zelf het was geweest, die Zeus had bijgestaan, toen Athena uit zijn hoofd geboren was. De godin werd dus door haren vader tot Hephaistos gezonden, doch weigerde zich aan dezen te onderwerpen en hem te huwen. Toen Hephaistos in den strijd, dien hij daarover met haar voerde, moest onderdoen, bevruchtte hij de Aarde en bracht zoo Erech-theus voort. Athena nam het kind tot zich en borg het in een kistje, dat zij aan Pandrosos de dochter van Kekrops ter bewaring gaf, met het stellige verbod het te openen. De zusters van Pandrosos echter Herse en Aglauros konden hare nieuwsgierigheid niet bedwingen, openden het kistje en vonden daarin het kind door eene slang omslingerd. Onmiddelijk werden zy door waanzin bevangen en stortten zich van eene hooge rots (de Akropolis te Athene). Athena voedde intusschen Erechtheus op. Uit dankbaarheid stichtte hij, toen hij volwassen was, haar eenen tempel en stelde ter barer eer de Panathenaiën in. Hij werd de beheerscher van Athene, nadat hij Amphiktyon had verdreven. (Zie aldaar.) Hij huwde met de Naiade Pasithea, die hem Pandïon baarde. Pandion verbond zich met Zeuxippe, die hem twee zonen schonk Erechtheus en Buien, en twee dochters Prokne en Philomela. Deze tweede Erechtheus volgde zijnen vader op als koning, terwijl Butes met de priesterlijke waardigheid werd bekleed. Uit het huwelijk, dat hij met Praxithm aanging, sproten vier zonen Kekrops, Pander os, Orneos en Metion en vier dochters Prokris, Kreüsa, Chthonia en Oreithyia. Toen er nu een oorlog uitbrak tusschen de inwoners van Èleusis, aan wier hoofd Eumolpos stond, de zoon van Poseidon, en de Atheners, vernam Erechtheus van het orakel, dat hij de overwinning zou s* behalen, zoo hij eene zijner dochters doodde. Deze hadden echter eenen eed gezworen, dat zij te samen zouden sterven , zoodat, toen Erechtheus de jongste doodde, de andere zich van het leven beroofden. In het daarop gevolgde gevecht viel Eumolpos door de hand van Erechtheus, doch deze werd op verzoek van Poseidon door de bliksems van Zeus gedood. — Latere schrijvers noemen Erechtheus eenen Aegyptenaar, die, toen er een hongersnood heerschte, koren naar Athene bracht en uit dankbaarheid tot koning werd gekozen. Hij voercle er volgens deze berichten de Eleusinische mysteriën en den dieast van Bemeter in. — Erechtheus werd te Athene als heros vereerd en had er eenen prachtigen tempel, op de Akropolis, het
Erichthönios—Erigone.
Erechtheion, quot;waarvan nog aanzienlijke overblijfselen zijn bewaard gebleven. Binnen de omheining van dezen tempel stond o. a. de heilige olijfboom van Pallas Athena. Met de invoering van den dienst dier godin in Attika en de eerste verspreiding der beschaving onder zyne bewoners schijnen de legenden betreffende Erechtheus of Erichtonios ten nauwste samentehangen. 2) een andere Erichthonios was een van de stamvaders van het Trojaansche koningsgeslacht. Hij was de zoon van DardUnos en Bateia, de dochter van Teukros. Door zijn huwelijk kwam Dardanos in het bezit der heerschappij. Toen zijn broeder Hos kinderloos stierf, trad Erichthonios als erfgenaam zijns vaders op en huwde met Astyuche, de dochter van den riviergod Simois, die hem eenen zoon baarde , Tros genaamd. Hij was vermaard om zijnen rijkdom. Vooral zijne drie duizend merriën, alle door zeldzame schoonheid uitmuntende, maakten hem zeer beroemd.
ERIDaNOS- (Eridanus.) (Grieksch), 1) eene rivier in de onderwereld. In die rivier staat Tantalos, tot aan zijne kin in het water gedompeld, dat hij evenmin bereiken kan als de appelen , die onmiddelijk boven zijn hoofd hangen. De god dezer rivier had eene dochter Zeuxippe, welke aan Tel?on eenen zoon baarde, Bides geheeten, die den Argonautentocht mede-maakte. Zie Butes. 2) de eigenlijke naam van Phaëthon. De rivier, waarin deze nederviel, toen hij van den zonnewagen stortte, werd naar den ongelukkigen knaap Eridanos genoemd. Het is de latere Padus (thans Po). Phaëthon kreeg dezen nieuwen naam om den glans, dien hij bij zijnen val verspreidde. — Het beeld van de rivier Eridanos prijkt aan den sterrenhemel in het zuidelijk halfrond.
ERIGrÖNE. (Grieksch) 1) Toen Bionysos onder de regeering van Bandlon in Attika kwam, werd hij gastvrij opgenomen bij Ikarios, wien hij tot dank daarvoor den wijnbouw leerde; maar tevens verleidde hij diens dochter Erigone, die den god eenen zoon baarde, Slaphylos genaamd. {Stapkjle beteekent druif.) — Na haars vaders dood (Zie Bionysos!) zwierf zij overal rond om hem te zoeken en kreeg van daar den bijnaam van Alêtis, d. i. »de zwervende.quot; Op het vernemen van den moord aan haren vader gepleegd, hing zij zich op. Dionysos verplaatste haar naar den sterrenhemel, waar zij nog schittert als het sterre-beeld de Maagd. Omtrent de feesten ter harer eere te Athene
Sevierd, zieevierd, zie Aiora. 2) de dochter van Klytaimnestra en Aigisthos.
mtrent haar zijn de verhalen zeer uiteenloopend. Zij werd öf door Orestes tegelijk met hare moeder gedood, öf Orestes werd hierin verhinderd door Artemis, die Erigone tot hare priesteres in Attika aanstelde, öf wel zij hing zich zelve op, toen zij vernam, dat Orestes door de rechtbank van den Areiopagos was vrijgesproken. Nog een ander verhaal laat haar de slavin of de gade worden van Orestes, dien zij dan eenen zoon zou gebaard hebben, Penthilos genaamd.
265
Erikapaios—Erinnyes.
ERTKAPAIOS. (Ericapaeus.) (Grieksch) Zie Eros.
ERINNYES. {Erinnyën.) (Grieksch), d. i. »de godinnen van den vloek,quot; de toornige wraakgodinnen, die alle kwaad, inzonderheid meineed, schending van het gastrecht en aan bloedverwanten gepleegden moord straften; bovendien was het hare taak de besluiten van het Noodlot uittevoeren. — Zij waren de afgrijselijke dochters van Acheron en Nyx (de Nacht). Zij vervolgen niet alleen den levenden misdadiger, maar laten ook zelfs na den dood niet van hem af, jagen hem door de gansche wereld heen, zuigen hem het bloed uit en bereiden hem de grootst mogelijke kwellingen. Somtijds is er sprake van ééne enkele Erinnys, dan weder noemde men er drie, die zusters waren en A lek to, Megaira en Tisiph one heetten, en zelfs werd haar aantal later tot eene geheele schare vermenigvuldigd. In zijn treurspel «de Eumenidenquot; voerde Aischylos een koor van vijftig Erinnyën ten tooneele. — Over het geheel zijn het vooral de tragische dichters geweest, die in hunne gedichten van deze godheden melding maakten. Zij werden, evenals de Gorfjonen, voorgesteld als afschuwelijke vrouwen, met schrik inboezemende gelaatstrekken, vlammen schietende oogen, met slangen op het hoofd in plaats van haren, door slangen omgord, en in hare klauwen nu eens slangen, dan eens geesels, die uit slangen gevlochten waren, en dan weder flikker .nde fakkels dragende. De giftige droppelen, die uit hare oogen vielen , verzengden de vruchten der aarde, wanneer zij daarop nederdruppelden. — Zoodra zij door hare alwetendheid met eene misdaad in de bovenwereld bekend worden, heffen zij een onheilspellend gezang aan en verlaten den donkeren afgrond van den Erebos, waarin haar somber verblijf gelegen is, om den boosdoener te overvallen, hem met alle kwellingen der bloedschuld te pijnigen en hem, door de bewustheid zijner misdaad voortgejaagd, ver van huis en hof in den vreemde rusteloos te doen omdolen. — Zij bewonen in de onderwereld een ijzeren paleis, en daar martelen zij degenen, die wegens hunne misdaden in den Tartaros komen zonder met de goden verzoend te zijn zóó, dat hunne jammerkreten door de gansche onderwereld worden gehoord. Te Athene, waar de plechtigheden haar ter eere, evenals dit bij alle onderaardsche goden het geval was, met de grootste stilzwijgendheid gevierd werden, genoten zij bijzondere eer. — Doch langzamerhand werd de vreeselijke voorstelling dier wraakgodinnen verzacht. Het schrikwekkende verdween en in de plaats van de Erinnyën traden als weldoende godheden de Eumeniden, de genadigen, de weiwillenden. Dit werden zij, toen Orestes door bemiddeling van Apollo en Athena aan hare vervolging ontrukt en van de schuld van moedermoord vrijgesproken werd. (Zie Orestes.) Het was bij die gelegenheid, dat te Athene de rechtbank van den Areio-jpugos- werd gesticht, die als het ware de taak om de misda.ad
266
Erinnyes—Eros.
te wreken en de schuld te doen boeten van de Erinnyën overnam.—Wat de naam Eumeniden betreft, wellicht werd die reeds aan de Erinnyën gegeven vóór men tot de zachtere opvatting van haar wezen kwam, omdat men zich steeds onthield van het uitspreken van onheilspellende woorden en die door woorden met eene gunstige beteekenis trachtte te vervangen. — Eene afzonderlijke godin van den vloek kenden de Grieken ook onder den naam van Ara. (Zie aldaar.) — De Eomeinen bestempelden deze godinnen met den naam van Furiae of Dirae.
EKIPHOS. (Eriphus.), d. i. »het bokje,quot; een bijnaam van IHonysos. Zeus had zijnen zoon aan /ao, de gade van Athamas, ter opvoeding gegeven en Hera had daarom Athamas razend gemaakt, zoodat hy zijne gade en hare kinderen wilde dooden. Om Dionysos te behoeden voor de gevaren, die daaraan verbonden waren, en om hem te onttrekken aan de vervolgingen van Hera, veranderde Zeus den knaap in een bokje en liet hem door Hermes aan de Hyaden te Nysa brengen, waar hij zijne vorige gedaante terugkreeg: en verder door de nymphen verpleegd en opgevoed werd.
ERJPHyLE. (Grieksch), de gade van Amphiaraos. Zij verried, omgekocht door den halsketting van llarmonia, de plaats, waar haar echtgenoot zich verborgen had, om zich aan de deelneming aan den tocht tegen Thebe te onttrekken, daar hij wist, dat hij op dien tocht zou omkomen. — Later verried zij voor den mantel van Harmonia haren zoon Alkmaion, en beloofde te zullen bewerken, dat hij met de Epigonen in den tweeden oorlog tegen Thebe zou optrekken. Alkmaion had echter van zijnen vader vóór diens dood bevel gekregen om wraak te nemen op Eriphyle, wegens het verraad, dat zij aan haren echtgenoot gepleegd had. Hij had het niet gewaagd haar te dooden, daar zij zijne moeder was, doch nu vroeg hij raad bij het Delphiscbe orakel. Dit beval hem den last zijns vaders te volbrengen en zoo stierf Eriphyle door de hand van haren zoon. (Zie Amphiaraos en Alkmaion?)
ER1S. (Grieksch), de godin der tweedracht, eene dochter van Nyx (de Nacht) en de moeder van allerlei onheilen, als honger, pest, moord, logen, enz. Zij is door nauwe vriendschap verbonden met Ares, zij wordt zelfs zijne zuster genoemd, die al-tgd en overal strijd en twist verspreidt. Zij wordt door Zeus uitgezonden en haar krijgsgeschreeuw, even ontzettend als dat van Ares, zet de mannen tot den strijd aan. Zij vertoeft nog op het slagveld, als de andere goden zich terugtrekken en ziet met blijde fierheid op al het onheil, dat ze heeft aangericht. Zij is vooral bekend door den gouden appel, dien zy onder de aan den bruiloftsdisch van Peleus en Thetis aangezeten goden wierp, waardoor zij eenen strijd verwekte, die den ondergang van Troje ten gevolge had. Zie Paris.
EROS. (Grieksch), de god der liefde, komt bij Homeros nog
267
Si
llli lil ii 1
rit ■
Mi! j iü
Eros.
niet als zoodanig voor. Bij dezen is Jphrodite de eenige godheid, die op het gebied der liefde hare macht kan doen gelden. — Bij Hesiodos daarentegen komt hij voor onder de machten , die by de schepping der wereld, de kosmogonie, werkzaam zijn geweest. In den beginne namelijk, bestond de Chaos, en uit den Chaos ontsproten het eerst de Aarde en de Tartaros en Eros, de god der liefde, die zijn scheppend vermogen uitoefent door te verbinden, die de stof in beweging brengt en door de vereeni-ging van verschillende reeds geschapen wezens nieuwe wezens in het aanzijn roept.
De Orphici dichtten later, dat bij den aanvang aller dingen er niets anders was geweest dan de Tijd {Chronos)\\ uit den Tijd ontsproten Chaos en Aither, die tot een ei te samen smolten, waaruit een gevleugeld wezen, half man, half vrouw te voorschijn kwam, dat den naam droeg van Phanes, Metis, Eros of Erikapaios, hetwelk later door Zeus werd verslonden, opdat hij de wereld op nieuw zou kunnen scheppen. Deze duistere leeringen der Orphici omtrent het wereldei werden reeds in de oudheid bespot, zooals b. v. door den blijspeldichter Aristophanes.
Eros als scheppende kracht, zooals hij bij Hesiodos wordt beschreven, schijnt geheel van dezelfde natuur te zijn als de god, die in lateren tijd onder dienzelfden naam in de mythologie der Grieken eene voorname plaats innam. Vooral was die dienst van Eros in hoog aanzien te Thespiai in Boiotië. De hoogs ouderdom dezer vereering blijkt hieruit, dat het oudste beeld van den god aldaar niets was dan een ruwe steen. — Ook hier schijnt de oorspronkelijke beteekenis van Eros geene andere geweest te zijn, dan die van de voortbrengende natuurkracht, doch evenals alle goden der natuur, zoo werd ook hij langzamerhand meer en meer in betrekking gebracht tot het men-schelijk leven. Zoo werd hij te Thespiai aangeroepen om den gestoorden echtelijken vrede te herstellen; eene hem aldaar geheiligde bron werd geacht een krachtig middel te zijn om het huwelijk den kinderzegen te doen deelachtig worden. — Deze latere voorstelling was in de oogen der Grieken zóó verschillend van die, welke in de Kosmogonie voorkwam, dat zij zich deze beide wezens niet als ééne zelfde persoonlijkheid konden denken. Zij spraken van eenen ouderen en eenen jongeren Eros; nu eens heette Eros de oudste, dan weer de jongste der goden, \'t Spreekt dus van zelf, dat over zijne afstamming ook zeer uitéénioo-pende berichten worden aangetroffen. Behalve de legende omtrent zijn ontstaan uit den Chaos zijn er nog eene menigte verschillende opgaven omtrent zijne geboorte en zijne ouders. Nu eens heet hij de zoon van Uranos en Gé, dan weder wordt Kronos gezegd zijn vader te zijn of Eileithyia zijne moeder, soms ook noemt men als zijne ouders Hermes en Artemis. Doch doorgaans komt als zijne moeder voor de godin der schoonheid Aphrodite. Zijn vader is dan Zeus, Ares of Hephaistos. Soms
268
Eros.
heet hij evenwel niet de zoon, maar de trouwe dienaar en makker van Aphrodite. Hij vergezelde haar ook, toen zij dadelijk na hare geboorte de vergadering der goden binnentrad. Steeds voerde hij hare bevelen uit en zij oefende we-derkeerig hare macht niet uit dan door hem Geen Eros zonder Aphrodite, maar ook geen Aphrodite zonder Eros.
Gewoonlijk dacht men zich dezen god als eenen schoonen gevleugelden knaap op de grens van den jongelingsleeftijd, met gouden lokken en een smachtenden blik. De dichters weten veel te zingen van zijne alles en allen overwinnende macht, die niet alleen de menschen bedwingt, maar zich ook over de goden, ja over al wat leeft in den hemel, op de aarde en in de zee uitstrekt. Dikwijls is het eene liefelijke macht, die bij scherts en spel den mensch aan zich onderwerpt en hem tot zegen en geluk strekt, maar dikwijls ook sleept hij zijne slachtoffers met onweerstaanbaar geweld met zich mede of overvalt ze op listige wijze en kwelt en pijnigt hen tot razernij toe. Dikwijls is hij dus een onheilstichtende god, die de menschen verleidt tot onrechtmatige daden, hun daardoor onheil en smaad berokkent en hen eindelijk in het verderf stort. Zoo Fhaidra, door de liefde, die zij koesterde voor Hippolytos; zoo Deianeira door de jaloezie, waarmede hij haar vervulde, toen zij hoorde, dat Uerakles eene andere vrouw beminde, zoo Seniele, toen zij het genot wilde smaken haren minnaar, den koning des hemels en der aarde in al zijne grootheid en heerlijkheid te aanschouwen. — Latere dichters stelden Eros voor als een aanvallig kind, dat met boog en pijlen gewapend op zijne vleugels rondzweeft en zich door allerlei kunstgrepen, nu eens door een lach, dan weêr door een traan, een toegang tot de harten der menschen weet te banen. Niemand is veilig voor zijne pijlen, waarvan men zegt, dat zij in honig en gal gedoopt zijn, of ook wel, dat sommige scherp gepunt zyn en liefde verwekken, terwijl andere, stomp van voren, het hart ongevoelig maken voor de liefde. Geen hart is voor die pijlen onbereikbaar; alle goden zijn hem onderdanig, zelfs zijne eigene moeder en Zeus, worden door hem gewond, In zijnen dartelen overmoed ontziet hij niemand en niets, aan Zeus ontneemt hij zijnen bliksem, aan Apollo zijne pijlen, aan Sera/t/es zijne knods, aan Selene hare fakkel, aan Ar es zijnen helm, aan Poseidon zijnen drietand en aan Bionysos zijnen thyrsosstaf. Met recht wordt hij de albedwinger genoemd. — Geen wonder dan ook, dat van zulk een wreed en niets ontziend wezen gezegd wordt, dat het opgegroeid is te midden van woeste gebergten en gezoogd door leeuwen en beeren. — Behalve de pijlen, die hij steeds bij zich draagt is ook de fakkel zijn wapen. Daarmede steekt hij het liefdevuur aan. — In de latere mythologie omgaf men Eros met eene talrijke schare van kleine broeders, Eroten genaamd, van dezelfde natuur als hij, ook aanvallige, gevleugelde knaap-
269
Eros.
270
jes, kortom deelen van zijn wezen. Ook zij worden zonen of dienaars van Aphrodite genoemd. Schertsend verhalen de dichters, dat ze ontstaan uit de eieren, welke in de nesten liggen, die Eros zich in het hart der menschen bouwt. —• Deelen van zijn wezen zijn ook Himeros en Pothos, personificatiën van het zoet verlangen en de vurige begeerte der liefde, die als afzonderlijke godheden uit het gevolg van Aphrodite, werden beschouwd. In de omgeving van Eros en Aphrodite treft men ook dikwijls aan Pcitho, de godin der overreding, Hymenaios, de god van het bruiloftslied, de Cha-riten, de godinnen der bevalligheid en de Muzen. Ook by Dlonyms vertoeft Eros gaarne, daar deze in het hart de liefde opwekt en beide goden de gemoederen met eene gelijke geestdrift vervullen. — Eros is een god der vreugde, een god der aangename gezelligheid, die gaarne aan eenen vroolijken feestdisch mede aanzit. Daarom houdt hij ook van kransen en bloemen. Zijn lievelingsbloem, is de roos. De lente, het jaargetijde, waarin planten en bloemen tot een nieuw leven ontluiken en waarin ook de liefde het krachtigst haren invloed op het menschelijk gemoed doet gevoelen is evenzeer de lievelingstijd van Aphrodite als van Eros. Dan verlaat hij Kypros, om de wereld doortetrekken en overal liefde te wekken. Zoo nauw is zijne betrekking tol; de lente, dat hij de zoon van Zephyr os, den zoelen, levenwek-kenden lentewind genoemd wordt. — Onder de dieren is vooral de duif hem gewijd. — Eros is niet alleen de god der liefde, die de beide sexen tot elkander trekt en met elkander verbindt, ook de vriendschap tusschen mannen en jongelingen vindt in hem haren beschermer. De macht en de invloed van den god op dit gebied komen vooral aan het licht, als het uur van den strijd gekomen is en de vriend met opoffering van zijn eigen leven dat van zijnen vriend moet beschermen. Daarom offerden de Spartanen en Kretensers vóór den slag aan Eros; daarom was de heilige schaar der Thebanen, welke geheel uit vriendenparen bestond, die naast elkander streden, aan Eros geheiligd; daarom beschouwden de Atheners hem als den bevrijder hunner stad, daar de beide jongelingen Harmodios en Aristogeiton, die de stad van de heerschappij der Peisistratiden hadden verlost, door zulk eene innige vriendschap waren verbonden. — Zoo werd Eros ook de god der gynnasiën (scholen voor lichaamsoefeningen), waar zijn beeld meestal tusschen die van Hermes en Herakles stond. Lang bleef die innige, nauwe vriendschap, welke onder de bescherming van Eros tusschen jongelingen en mannen gesloten werd, een rein en heilig karakter bewaren, tot in den tijd van het verval van het Grieksche volk deze verhouding de bron werd der grofste onzedelijkheid. — Aan Eros voegde men later nog toe A nier os, den god der wederliefde. Twee verhalen zijn er omtrent diens oorsprong. Volgens het
Eros.
ééne nep Nemesis hem in het leven, om Eros door dezelfde smart te wonden, waarmede hij anderen kwelde. Volgens eene andere legende wilde Eros niet groeien en zich ontwikkelen. Toen gaf Aphrodite hem op raad van Themis dezen broeder tot speelmakker, en nu eerst werd de knaap gezond en krachtig en, zoolang zijn broeder bij hem was, vroolijk; doch moest hij diens bijzijn missen, dan was hij treurig als te voren. In Athene werd een altaar van Anteros aangetroffen; waaraan de volgende legende verbonden was: een jongeling, met name Ti-magoras, had zich, toen de vriendschap, die hij voor eenen anderen jongeling, Meles geheeten, koesterde, versmaad werd, door Anteros daartoe aangedreven, van de rots van de akropolis naar beneden gestort. Meles had daarop uit berouw zijn voorbeeld gevolgd. Dus treedt Anteros op als een wrekende God, die het versmaden van liefde, het weigeren van wederliefde straft. Een ander voorbeeld van het bestraffen dergenen, wier hart ongevoelig blijft voor de jegens hen gekoesterde liefde, vinden we in Narkissos. (Zie aldaar.) —• Eros is een echt Grieksche god, niet uit den vreemde ingevoerd, zooals Attis of Adonis. De voornaamste plaatsen zijner vereering waren van oudsher het reeds genoemde Thespiai in Boiotië en later ook Parion aan den Hellespont. De Thespiërs vierden om de vier jaren de Erotidïen of Erotién, een schitterend feest met gymnische en musische kampspelen. Verder werd hem op Kreta, in Lakedaimon en op Samos, waar de Eleutheria (Zie aldaar.) hem geheiligd waren, goddelijke eer bewezen. Dikwijls vond men zijn beeld in den tempel van andere godheden, b. v. van Aphrodite en de Cha-riten , ook in dien van Tj/che, omdat in de liefde veel afhangt van het goed geluk.
Een eigenaardig begrip hebben de Grieksche wijsgeer en gehecht aan het wezen van Eros. Volgens Plato is hij een groote daimon, die op den dag, waarop Aphrodite geboren werd, gesproten is uit de verbindtenis van Poros (d. i. de god der middelen, die verwerven doet) en Penia (de armoede) en leeft hij in eene voortdurende afwisseling tusschen gebrek en verzadigdheid , tusschen wijsheid en onwetendheid, onophoudelijk naar het goede en schoone strevende, ja, is hij zelf eene personificatie van dat streven. Het is op dezen grondslag, dat de allegorie berust, vervat in de fabel van Amor en Psyche, zooals die medegedeeld wordt door den Romeinschen schrijver Apuleius. (Zie Psyche.)
Het beroemdste beeld van Eros, dat de oudheid kende, was dat, hetwelk door Praxiteles vervaardigd was. Het stond in den tempel te Thespiai, van waar het door keizer Caligula medegenomen werd naar Rome. Nadat het op zijne oorspronkelijke plaats was teruggebracht, werd het voor do tweede maal geroofd door Nero, waarna het onder keizer Titus door eenen brand werd vernield. Het stelde Eros voor als een knaap, die
271
Eros—Erotia.
eene gans, enz. Groot is ook de verscheidenheid in de beelden, die betrekking hebben op zijne liefde tot Psyche; daar wordt deze nu eens voorgesteld als een gevleugeld meisje, dan weder als eene kapel. Soms houden Eros en Psyche elkander op de teederste wijze omarmd, dan weer kwelt hij Psyche, zooals o. a. voorgesteld door eene kapel, welke door Eros ji de vlam eener fakkel wordt verschroeid. (Zie de tweede en derde der hierbij gevoegde afbeeldingen.)
De Romeinen gaven aan Eros gewoonlijk den naam van Cupido of ook wel van Amor. Ook deze godheid wordt dan soms door eene schare van hem gelijksoortige wezens Cupidities of Amores omringd.
EROTIA en ER0T1DIA. (Grieksch), een feest te Thespiai alle vijf jaren ter eere van Eros gevierd. (Zie bet vorig artikel.)
272
Erotia—Erysichthon.
Het was bij dit feest, dat echtgenooten tusschen wie oneenig-heid ontstaan was, aan den god offerden en zich verzoenden.
EESEPHOKIëN. (Grieksch), een andere naam voor het feest der Arrephoriën. Zie aldaar.
RRYCiN A. Zie het volgend artikel.
ERYKINe. (Erycina.) (Grieksch), een bijnaam van Aphrodite naar den berg Eryx op Sicilië, alwaar zij op de noordwestelijke punt eenen prachtigen tempel had. Deze tempel was, naar men verhaalde, gesticht door haren zoon Eryx, dien zij aan Butes gebaard had. (Zie Butes.) Onder denzelfden naam werd de godin vereerd in Psophis in Arkadië, waar Psopkis, de dochter van Eryx, haar eenen tempel bouwde. — De dienst dezer godin was over geheel Sicilië verspreid en kwam van daar in het begin van den tweeden Punischen oorlog naar Rome (Zie Venm.), waar haar in het jaar 217 vóór Chr. na den slag bij het Trnsimeemche meer een tempel werd opgericht. Een tweede tempel dezer godin werd vóór de Porta Collina gebouwd inl8i vóór Chr. — Bij den tempel op den Eryx op Sicilië werden eigenaardige feesten gevierd de An agog ia en Katagogia.
In en bij dien tempel werden namelijk tallooze duiven gehouden , die op eenen bepaalden tijd alle wegvlogen, naar men zeide, naar Lybië. Dit werd als het vertrek van Aphrodite beschouwd en door een feest, de Anagogia, gevierd. Negen dagen later keerden zij terug met eene vreemde, buitengemeen schoone duif voorop. Dit noemde men de terugkomst der godin, die feestelijk gevierd werd door de Katagogia. (Zie Katagogia en in de Bijvoegselen Anagogia.)
ERÏMANTHISCH EVERZWIJN. (Grieksch) Zie Herakles.
ERYMANTHOS. (Ery man thus.) (Grieksch), een zoon van Apollo, die Aphrodite had bespied, toen zij zich baadde. Tot straf maakte de godin hem blind. Apollo nam hierover wraak door zich in een everzwijn te veranderen en in die gedaante Adonis te dooden.
ERYSICHTHON. (Grieksch), d. i. »die de aarde openscheurt.quot; 1) een zoon van koning Kekrops van Athene. Hij zoude zijnen vader in de regeering opvolgen, doch stierf nog bij diens leven, toen hij van Delos terugkeerde, waarheen hij volgens oud gebruik de heiligdommen van Athene had gebracht, te Prasiai, waar men hem een gedenkteeken oprichtte. 2) de zoon van den Thessalischen koning Triopas. Hij had in een bosch van Demeter een der schoonste eiken, om welken de Dryaden gewoon waren te dansen , geveld. De nymphen smeekten de godin, dat zij Erysichthon zou straffen en deze bezocht hem nu met eenen onverzadelijken honger. Hij verteerde zijn gansche vermogen en verkocht zijne dochter Mestra als slavin om zijnen honger te kunnen stillen. Mestra had hare liefde geschonken aan Poseidon en van dezen de gave ontvangen, om allerlei gedaanten te kunnen aannemen, zoodat zij nu eens als vogel, een andermaal als koe, en
273
18
Erysichthon—Eteokles.
dan wêer als paard hare meesters ontvluchtte, tot haren vader terugkeerde en zich door dezen op nieuw liet verkoopen. Doch alles mocht niet baten. De honger van Erysichthon was niet te stillen, zoodat hij ten laatste zijne eigene handen enbeenen opat en eindelijk van honger stierf.
ERÏX. (Grieksch), de zoon en opvolger van Butes, den koning van Sicilië. Zijne moeder was Aphrodite. Hij was beroemd door zijne ervarenheid in het vuistgevecht. Toen Herakles, na de runderen van Geryones geroofd te hebben, op Sicilië kwam, daagde Eryx hem tot een vuistgevecht uit, hetzij dat zij twist kregen over een der runderen, dat aan de waakzaamheid van Herakles ontsnapt was, hetzij dat de koning begeerig was zich met den grootsten Griekschen held te meten. Er werd bepaald, dat, zoo Herakles overwinnaar was, hem het eiland Sicilië voortaan zou toebehooren; werd hij overwonnen , dan zou Eryx de kudde van Geryones krijgen. Eerst vond Eryx hetgeen Herakles hem als prijs aanbood te gering, doch toen de held hem er op wees, dat, zoo hij de kudde verloor, hem ook zijne onsterfelijkheid ontnomen werd, stelde de koning zich tevreden. Eryx werd overwonnen en gedood. Herakles werd meester van het eiland, doch gaf het aan de inwoners, onder voorwaarde , dat zij het moesten teruggeven, zoo ooit een zijner nakomelingen het kwam opeischen. In het vierde geslacht na Herakles geschiedde dit door Dorieus, die op Sicilië de stad Uerakleia stichtte. — Ook Psophis, de schoone dochter van Eryx, werd de buit van Herakles. Zij baarde hem twee zonen Echephron en Promachos.
ETEOKLES. (Eteocles.) (Grieksch) 1) een der beide zonen van Oidi-pus. Met zijnen broeder Polyneikes verjoeg hij zijnen vader uit Thebe, toen het aan het licht was gekomen, hoe deze onwetend zijn eigen vader vermoord en zijne eigene moeder gehuwd had. Oidipus vervloekte zijne beide zonen en die vloek kwam weldra in vervulling. -— Zij hadden na hunnen vader de regeering aanvaard onder deze bepaling, dat ieder beurtelings gedurende één jaar het bestuur zoude voeren. Toen Eteokles echter na verloop van een jaar de regeering aan Polyneikes moest overgeven, weigerde hij dit en verjoeg zynen broeder. Deze vluchtte naar Argos, en riep daar de hulp in van koning Adrastos. Zeven vorsten trokken tegen Thebe op en in den oorlog, die volgde, doodden Eteokles en Polyneikes elkander. De vijandschap tusschen de beide broeders duurde zelfs tot na hunnen dood. Van den brandstapel, waarop beider lijken verbrand werden, scheidde zich de rook in het opwaarts stijgen naar twee kanten; hunne asch wilde zich niet vermengen. Na den dood van Eteokles kreeg zijn zoon Laodamas de regeering. Hij sneuvelde echter in den oorlog der Epigonen. — Eene andere legende verhaalde, dat na den dood der beide broeders hun oom Kreon wederom de regeering aanvaardde en het lijk van Eteokles liet begraven, terwijl volgens zijn bevel niemand de laatste
274
Eteokles—Euandros.
eer aan dat van Polyneikes mocht bewijzen. Antigone overtrad evenwel dit verbod. Zie Antigone. 2) de zoon van Andrews of van den riviergod Kephissos en Euippe. Hij offerde te Orchomenos in Boiotië, waar hij koning war., het eerst aan de Chariten.
ETHEMEIA. (Ethemëa.) (Grieksch), eene nymph van het eiland Kos, met wie Merops, de koning van dat eiland, ter wille van hare schoonheid in het huwelijk trad. Zij baarde hem eene dochter, naar wien het eiland zijnen naam kreeg; het volk echter heette naar hem de Meropes. — Ethemeia was zeer trotsch op hare schoonheid en durfde zich zelfs stellen boven Artemis. Tot straf daarvoor trof deze godin haar met hare pijlen. Persephone nam de nymph echter nog levend op in haar rijk. Merops was zoo bedroefd over het verlies zijner gade, dat hij zich dooden wilde. Rera veranderde hem uit medelijden in eenen adelaar en verplaatste hem onder de sterren.
EüADNE. (Grieksch), de dochter van Iphis, koning van Argos. Zij is beroemd door hare liefde tot haren gemaal Ka-paneus, die bij den tocht der Zeven tegen \'Ihebe door Zeus met zijnen bliksem verslagen werd. Zij liet zich met het lijk van haren gemaal op denzelfden brandstapel levend verbranden.
EÜAECHME. (Grieksch) Zie het volgend artikel.
EUAICHME. (Euaechme.) (Grieksch), de dochter van Mega-reus en Iphinoè. Zij werd aan Alkatho\'ós tot belooning gegeven na het dooden van den leeuw van den Kithairon. (Zie Alkatho\'ós.)
EUANDROS. (Evander.) (Grieksch en Romeinsch) 1) een Arkadiër, die zestig jaren vóór den trojaanschen oorlog met een aantal medgezellen naar Italië trok, eene stad bouwde aan de de rivier de Thymbris {Tiber), op de plek, waar later Rome stond. Hij noemde die stad Pallantium naar het arcadische Pal-lantion, dat hij wegens eenen opstand van het volk had moeten verlaten. Een spoor van den naam dier door Evander gestichte stad zou, zegt men, nog over zijn in de benaming van den Pala-tijnschen heuvel. Bij zijne komst werd hij vriendelijk ontvangen door den koning dier streek, Faunus. Hij was het land tot zegen, maakte de inwoners van Latium met vele nuttige uitvindingen bekend: met het letterschrift, de muziek, de bouwkunst en vele andere kunsten en handwerken. Hij voerde ook zachtere wetten bij hen in. — Deze Arcadiërs brachten ook den dienst van verschillende Grieksche godheden naar Italië over, b.v. dien van van Derneter (Ceres), van Nike (Victoria) en van Poseidon (Neptunus) en stichtten hun ter eere verschillende feesten. — Evander was de zoon van Hermes (Mercurius) en, zooals Grieksche schrijvers zeggen, van Themis, zooals Romeinsche schrijvers opgeven, van de nymph Carmenta, die de gave der voorspelling bezat. Zij voorspelde hem de overwinning, die Herakles (Hercules) op de ruwe herdersvolken van die streken zou behalen en toen de held daar gekomen was en na
275
18*
Euandros—Eukleia.
den reus Cacus gedood te hebben met de omwonende stammen in strijd geraakte, werd hij door Evander bijgestaan, üit erkentelijkheid hiervoor liet Hercules hem eenige zijner makkers achter, om hem behulpzaam te zijn in het afweren van de wraak der overwonnenen. — Ook Aenêas werd door Evander gastvrij ontvangen. Hij gaf hem zelfs hulptroepen onder bevel van zijnen zoon Pallas. Zoowel te Rome als te Pallan-tion werd Evander als heros vereerd. 2) een zoon van koning Sarpëdon van Lykië. Hij was gehuwd met Deïdameict, de dochter van Bellerophnn, en kreeg bij haar eenen zoon, eveneens Sarpedon geheeten, die in den Trojaanschen oorlog een der dapperste strijders was onder de bondgenooten van koning Pridmos.
EUANTHES. (Grieksch), d. i. »de schoonbloeiendequot;, de zoon van Dionysos en Ariadne.
EUCHeNOR. (Grieksch), een zoon van den korinthischen waarzegger Polyeidos. Zijn vader voorspelde hem, dat hij, zoo hij naar Troje trok, daar zou sneuvelen, en dat hij, zoo hij te huis bleef, aan eene ziekte zou sterven. Toen gaf hij er de voorkeur aan om althans den roem der Grieken te deelen. Hij trok mede en viel door de hand van Paris.
EUöNOS. (Eulnux.) (Grieksch), koning van Aitolië, een zoon van Ares en Demonike. Hij had eene schoone dochter, Marpessa geheeten, die door Apollo hemind werd, doch ook door Idas, den zoon van Aphareus. Deze schaakte het meisje. (Zie Marpessa.) Euënos zette hen na met twee gevleugelde paarden, doch slaagde niet in zyne pogingen om hen intehalen. Uit vertwijfeling stortte hij zich in de rivier de Lykormas, die naar hem den naam kreeg van Evlnos. Apollo was gelukkiger m zijne vervolging. Toen hij hen echter ingehaald had en op het punt was Marpessa met geweld aan Idas te ontrukken , verbood Zeus den strijd tusschen de beide medeminnaars en liet aan Marpessa zelve de keus tusschen hen over. üit vrees, dat Apollo zich niet meer om haar bekommeren zou, als zij oud geworden was, koos zij Idas. Zij leefde met hem gelukkig en schonk hem eene dochter met name Kleopatra, die de gade werd van Meleagros.
EVENTüS BONUS. (Romeinsch) Zie Bonus Eventus.
EÜETERIA. (Grieksch), d. i. »die hetjaar vruchtbaar maaktquot;. Een bijnaam van Demeier, onder welken zij te Korinthe vereerd werd; deze had met hare dochter Persephone eenen tempel op den isthmus, waar aan Eueteria plechtige offers gebracht en haar ter eere spelen gevierd werden.
EUKLEIA. {Euclea.) (Grieksch), d. i. «de roemvollequot;, 1) een bijnaam, dien Artemis in Boiotië droeg. In den tempel, welken zij onder dien naam in Plataiai had, lag een inwoner dier stad, Euchidas, begraven, die, nadat het door de Perzen ontwijde vuur op de altaren der goden was uitgebluscht, naar
276
Eukleia—Eumelos.
Delphoi was gegaan, om van het altaar van Apollo nieuw vuur te halen. Hij legde den weg heen en terug, een afstand van 1000 stadiën (d. i. ruim 30 uren) op éénen dag af, doch viel dood neder, toen hij het heilige vuur had overgegeven. — 2) Eukleia heette ook eene dochter van Herakles en Myrto, die bij de Boiotiërs en Lokriërs vereerd werd. Zij was als maagd gestorven, maar op ieder marktplein stond haar altaar, waarop door hen, die in het huwelijk traden een offer gebracht werd. 3) Na de overwinning bij Marathon behaald richtten de Athe-ners , die zich beroemen konden alleen met de Plataiërs gansch Griekenland gered te hebben, uit den buit eenen tempel op ter eere van Eukleia. die eeuwen lang bestaan heeft. — Deze Eukleia schijnt niets anders geweest te zijn dan eene personificatie van den roem, die de overwinuing begeleidt en volgt.
EÜIPPE. (Grieksch) 1) de moeder der dochters van Pieros, die met de Muzen eenen wedstrijd durfden aangaan. 2) Zie Melanippe. 3) Zie Eteokles, 2.
EüMAlOS. (Eumaeus.) (Grieksch), de zwijnenherder van koning Odt/sseus van Ithaka, de zoon van koning Ktesios, die heerschte over het eiland Syria. Eene phoenicische slavin ontvoerde hem aan zijne ouders en ontsnapte tegelijk zelve, gedreven door liefde voor eenen koopman uit haar vaderland, die met zijn schip naar Syria was gekomen. Zij stierf op reis en haar lijk werd over boord geworpen. Eumaios werd verkocht en kwam in handen van lMirte*, koning van Ithaka. Hij werd met diens dochter Klynïéne opgevoed en naderhand kreeg hij het bestuur over al de zwijnen, die Laërtes en na hem zijn zoon Odysseus bezat. Toen Odysseus na zijne omzwervingen vermomd op Ithaka terugkwam, werd hij door Eumaios vriendelijk ontvangen. Deze was ook een der eersten, aan wien de held zich bekend maakte en hij verleende zijnen heer krachtige hulp in den strijd tegen de vrijërs, die dongen naar de hand der koningin Penelope.
EüMeüES. (Grieksch), de heraut van koning \'Priamos van Troje, de vader van Lolon. Zie aldaar.
EüMêLOS. {Eumelus.) (Grieksch), 1) Zie Botres. 2) Zie Agro. 3) de zoon van Admëtos en Alkede. Hij was een van de aanvoerders der Grieken voor Troje, vooral beroemd door zijne uitstekende paarden, die Apollo zelf had opgekweekt, en die alleen voor die van Achilleus behoefden ondertedoen. Bij de lijkspelen ter eere van Patroklos gevierd zou hij met wagenrennen den hoogsten prijs gewonnen hebben, zoo niet zijn wagen was omgevallen. Achilleus stelde hem echter door een schoon geschenk schadeloos. Hij was gehuwd met Iphthme, de zuster van Penelope, de gade van Odysseus. 4) een koning van Pair ai, wiens zoon Antheas van Triptolemos het ploegen leeren zou, doch van den met draken bespannen wagen zijns leermeesters viel en daardoor omkwam.
277
ilSfl li
i lir
: im
m ifi! i\'
li
ail
■ lil .\' ■UB
\' .11 I#
Eumeniden—Euneos.
EUMENIDEN. (Grieksch), eigentlijk de genadigen, liefderijkere of welwillenden, een naam, dien men uit heiligen eerbied aan de Erinnyén of wraakgodinnen gaf, wier ware naam men vermeed uittespreken. — Volgens den dichter Aischylos zouden de Erinnyën door en na de vrijspraak van Orestes hervormd zijn in genadige godinnen en toen den naam van Eumeniden hebben aangenomen. Zij hadden te Athene een heiligdom aan den voet van den Areiopagos. Ook was haar in de nabijheid der stad in het vlek Kolonos een bosch gewijd, waar Oidipus het einde van zijn lijden heeft gevonden.
ECMOLPOS. (Eumolpus.) (Grieksch), d. i. »de schoonzingen-dequot; de zoon van Poseidon en Chione, de dochter van Boreas, een thrakisch koning, die met den attischL-n koning Erechtheus oorlog voerde, en ter eere van Deniêter de Eleusinische mysteriën hielp stichten. Uit zijne afstammelingen, het geslacht der Eumol-piden, werden de priesters van Demeter in Eleusis gekozen. Chione wierp, toen zij Eumolpos ter wereld gebracht had, haar kind uit schaamte in zee. doch Poseidon nam het op en voerde het naar Aithiopië. waar hij het aan zijne dochter Benthesikyme ter opvoeding toevertrouwde. — De krijg, dien Eumolpos met Erechtheus voerde, scheen zich eerst ten zijnen gunste te kee-ren, tot de Atheensche koning op raad van het orakel, om de goden gunstig voor zich te stemmen, eene zijner dochters; offerde. (Zie Erichthonios.) Wel behaalden nu de Atheners de overwinning, Eumolpos werd zelfs gedood, doch Poseidon wist zich hierover te wreken door te bewerken, dat Zeus weldra Erechtheus met zijne bliksems trof. — Omtrent de genealogie van Eumolpos heerscht evenals omtrent die van andere oude priesters en zangers, die als het ware de vertegenwoordigers zijn van een tijdperk, waarin de beschaving en verschillende godsdienstige instellingen zich over Griekenland hebben verspreid, de grootste onzekerheid. Gewoonlijk neemt men meer dan éénen Eumolpos aan. Zoo is het onzeker, of degeen, die tegen Erechtheus gestreden heeft, voor denzelfde moet gehouden worden als degeen, die met de dochters van Keleos de Eleusinische mysteriën ingesteld en Herakles onder de ingewijden heeft op-nomen. Zoo wordt er gewag gemaakt van eenen Eumolpos, den zoon van Triptolenios, van wien beweerd wordt, dat hij en niet de thrakische Eumolpos, de zoon van Poseidon, den oorlog uegen Erechtheus zou hebben gevoerd, van een anderen, den zoon van Philammon, die de leermeester van Herakles zou geweest zijn, van eenen jongeren, den zoon van Musaios. — Aan den thrakischen Eumolpos worden ook verschillende gedichten toegeschreven , liederen gezongen bij de plechtigheid der inwijding en andere gedichten, die betrekking hadden op de Eleusinische mysteriën, te samen ter grootte van 3000 regels. Van dat alles is slechts één enkele regel tot op onzen tijd bewaard gebleven.
EUNcOS. (Euneüs.) (Grieksch), de zoon van lason, dien hij
278
Euneos—Enphemos.
bij Hypsipyle verwekt had, toen de Argonauten een tijd lang lang op het eiland Lemnos vertoefden. Hij leverde wijn aan de Grieken, die voor Troje gelegerd waren, en kocht van Achillea,ï den zoon van Priamos Lykaon. Deze wist echter te ontsnappen, doch werd twaalf dagen later op nieuw door Achil-leus gevangen genomen en toen gedood.
EÜNOMIA. (Grieksch), eene der Horen. Zie aldaar.
EUNOMOS- (Eunomus.) (Grieksch) 1) Zie Eyathos. 2) een beroemd zanger en citherspeler uit Locri (Lokroi) in beneden-Italië. Toen hij eens bij de Pythische spelen te Delphoi zong en zich met de cither begeleide, overkwam hem het ongeluk, dat eene der snaren zijner cither sprong. Een krekel zette zich dadelijk op de plaats der gesprongene snaar neder en zoodra Eunomos hem aanraakte liet hij zóó juist den toon hooren, dat de zanger den eersten prijs behaalde.
EÜNOSTOS. (Eunodus.) (Grieksch), de zoon van Eliem, koning van Tanamp;gra in Boiotië. Hg was door de nymph Eunostê, die hem haren naam had gegeven, opgevoed, een zeer schoon man, doch van een woest en ruw karakter, zoodat hij de liefde, hem door Ochne, de dochter van Kofonos uit ïanagra toegedragen, niet beantwoordde. Daarop belasterde deze hem bij hare broeders, voorgevende, dat hij haar had willen onteeren. De broeders van Ochne doodden hierop Eunostos. Zijn vader liet hen in boeien slaan, en Ochne, nu inziende, welke gevolgen haar leugen gehad had, bekende wat zij gedaan had en stortte zich van eene rots. Hare broeders werden verbannen en Eunostos voortaan als heros vereerd. Hem was een heilig bosch gewijd, dat geene vrouw mocht betreden.
EUöPlS. (Grieksch), de dochter van Troizen (Troezen), den beheerscher der evenzoo geheeten stad in den Peloponnesos. De broeder van Troizen wenschte haar te huwen, en daar zij zijn aanzoek afsloeg, trachtte hij de reden dezer weigering opte-sporen. Hij meende die te vinden in de liefde van het meisje voor haar eigen broeder Euphemos en deelde deze ontdekking aan den vader van Euopis mede. Zij doodde zich uit schaamte, maar bad, dat Aphrodite den verrader, die haar geheim had geopenbaard zou straffen met eene hopelooze liefde en de godin verhoorde haar gebed.
EÜPE1THES. (Eupïthes.) (Grieksch), de vader van Antino\'ós, den onbeschaamdsten der vrijers van Penelope, de gade van Odysseus. Hij had met zeeroovers uit Taphos eenen aanval gedaan op de Thesprotiërs, de bondgenooten van Ithaka, en werd daarom vervolgd, tot Odysseus zich zijner aantrok. — Desniettegenstaande stond hij aan het hoofd van de schare, die tegen Odysseus optrok, nadat deze de vrijers hunne rechtmatige strat had doen ondergaan, doch reeds bij den aanvang van den strijd werd Eupeithes door Odysseus gedood.
EUPHeMOS. (Euphemus.) (Grieksch), 1) de onderstuurman
279
Euphemos—Europa.
der Argoiiauten, de zoon van Poseidon en Europa. Toen de Argonauten hun schip uit den Okeanos naar het meer Triton hadden gedragen, kwam de zeegod Triton in de gedaante van den koning van Libyë, Eurypylos, tot hen. Hij wees hun den weg en noodigde hen uit om bij hem te blijven, maar toen zij dit weigerden, schonk hij aan Euphemos eene schol aarde, waarbij Zeus door zijnen donder een gunstig voorteeken hooren liet. Medeia, die met Tason op de Ar go was medegetrokken voorspelde hem, dat van het bezit dezer schol aarde het bezit van een koningrijk zou afhangen. Zeventien menschenleeftijden later is die voorspelling vervuld. Toen kwam Battos, een afstammeling van Euphemos, naar Afrika en werd koning der door hem zeiven gestichte stad Kyrene. 2) Zie Euöpis.
EÜPH0RB0S. (Euphorbus.) (Grieksch), een der dapperste strijders onder de Trojanen. Hij muntte vooral uit door wagenrennen, speerwerpen en snelheid in het loopen. Hij was de eerste, die Patroklos eene wonde toebracht, toen deze in de wapenrusting van Achilleus tegen de Trojanen streed , doch werd later door Menelaos gedood. Lang daarna beweerde de Grieksche wijsgeer Pythngoras, die in de zesde eeuw vóór Chr. in het Zuiden van Italië leefde , dat hij vroeger onder de gedaante van dezen Euphorbos op aarde had geleefd.
EUPHORION. (Grieksch), een zoon, gesproten uit de verbintenis, welke Achilleus met Helena had aangegaan, toen beiden woonden op de eilanden der zaligen. Zeus had hem lief om zi;ne schoonheid, doch hij beantwoordde die liefde niet en daarom versloeg de god hem met zijne bliksems.
BUPHROSyXE. (Grieksch), eene der Chariten. (Zie aldaar.)
EüPIÏHES. (Grieksch) Zie Eupiithes.
EÜPLOIA. (Grieksch), d. i. «die eene gelukkige vaart schenkt.quot; Een bijnaam van Aphrodite.
EURoPA. (Grieksch), 1) de dochter van Phomix en Peritnldê of volgens lateren van den phoenicischen koning Agamp;nor en Tele-phasm, dus de zuster van Kadmos; zij ontving van eene der dienaressen van Hera een aan deze heimelijk ontroofd schoonheidsmiddel, en won daardoor de liefde van Zeus. Toen nu op zekeren dag Europa met verscheidene harer speelnooten , evenals zij in den bloei der jeugd, aan den oever der zee wandelde, kwam plotseling Zeus tot haar in de gedaante van eenen sneeuwwitten schoongehoornden stier. De meisjes vonden den stier zoo schoon en tam, en uit zijne oogen straalde - haar zooveel zachtaardigheid te gemoet, dat zij met hem begonnen te spelen, rondom hem dartelden en hem met bloemkransen versierden. Toen zich de veranderde god dat alles liet welgevallen, waagde Europa het eindelijk zich op zijnen rug te zetten. Nauwlijks was dit echter geschied, of Zeus snelde met zijnen schoonen last in vollen draf naar de zee, sprong er in en zwom weg, en terstond be-
280
Europa—Euros
daarden de golven, de zee werd kalm en spiegelglad; aan beide zijden van het paar dartelde een aantal Eroten, brandende fakkels dragende en het bruidslied zingende. Neréiden, op dolfijnen rijdende, doken uit de watervlakte op en klapten in de handen; Tritons en andere vriendelijke zeegoden zweefden rondom de schuchtere\'maagd; Poseidon zelf besteeg zijnen wagen en reed aan de zjjde zijner gemalin Amphritrite vooruit, om den zwemmenden stier, zijnen broeder, den weg te banen. De godin der liefde. Aphrodite, ontbrak niet bij den feestelijken optocht; op eene door een paar Tritons gedragene schelp rustende, strooide zij allerlei bloemen over de bruid. — Zoo ging de juichende tocht van Phoenicië naar Kreta. Op het strand
van dit eiland aangekomen, legde Zeus zijne gedaante als stier af en veranderde zich plotseling in eenen schoonen jongeling en voerde Europa naar het hol van den berg Dikte, waar hij eenmaal zelf geboren was. Hij kreeg hij haar drie zonen. Minos, Rhadamanthys en Sarpëdon. Later huwde Europa met Asterion, den koning van Kreta, die, daar hun huwelijk kinderloos bleef, deze drie zonen als zijne eigene aannam. Op Kreta genoot zij goddelijke vereering onder den naam van Hell of is. Een feest ter harer eere gevierd heette Uellotia. 2) Zie Euphêmos.
EÜKöTAS. (Grieksch), een zoon van My les, een kleinzoon van Lelex. Hij verschafte aan de poelen der lakonische vlakte eene afwatering door een kanaal naar zee te graven en noemde de daardoor ontstane rivier naar zijnen naam. Hij liet zijn rijk na aan zijne dochter Sparta, die huwde met Lakeda\'mon, den zoon van Zeus en laygetl. Deze noemde het land naar zichzelven, en de hoofdstad naar zijne gade.
EOROS. (Eurus.) (Grieksch), de oosie- of zuid-oostewind, een god, dien men te Athene met een somber en donker gelaat,
281
iilii
■: ÏM ! i
Euros—Eurydike.
eenen verwarden baard, en door de kracht van den wind achterwaarts gedreven haarlokken afbeeldde. Zijn adem bracht den Grieken eeneniet zware onweders gepaarde , zwoele regenlucht. Dezelfde wind werd ook wel door den naam Argestes aangeduid. (Zie aldaar.)
EURTalE. (Grieksch), 1) eene der Gorgonen. (Zie aldaar.) 2) de dochter van Minos, die de moeder was van Orion. 3) eene koningin der Amazonen, die Aides tegen de Argonauten te hulp
kwam. ,
EURYAIOS. (EwnjYdus.) (Grieksch), 1) een der Epigonen, die ook den tocht der Argonauten mede ondernomen had, en voor Troje dapper streed, een trouwe makker van Diomedes. 2) een begeleider van Aenlas, bekend om de trouwe vriendschap, die hem en eenen anderen strijder uit het leger van Aeneas, Nisus^, verbond. Te samen boden zij aan, om zich door de vijanden, die d.oor den wijn beneveld waren, eenen weg te banen en aan Aeneas berichten te verschaffen omtrent zijnen zoon Ascanius, die geheel door het leger der Rufulièrs omsingeld was. Euryalus eischte als eenig loon voor dezen tocht, dat Aeneas zijne moeder, die hem in den strijd gevolgd was, zou onderhouden, indien hij niet terugkwam. Door het leger van de Rutuliërs baanden zij zich eenen weg, een vreeselijk bloedbad aanrichtende. Doch toen Turnus, de koning der Kutuliërs, hulp kreeg van driehonderd ruiters, aan wier hoofd Volscens stond, moesten zij voor de overmacht bukken.
BURTANASSA. (Grieksch), de gade van Tantalos, den lieveling der goden, die hunne gunst door zijnen overmoed verloor. Hare kinderen heetten Pelops (die door zijnen vader gedood , doch door de goden weder levend gemaakt werd), Bro-{qcis gh ^fz\'obc,
EURYBaïES. (Grieksch), de heraut en dienaar van Agamemnon, die hem opdroeg om met Tallhyhios Brineis uit de tent van Achilleus te halen.
EURÏBIA of EÜRÏBIE. (Grieksch), de dochter van Pontos en Gaia (de Aarde), de gemalin van den Titan Kreios en de moeder van de Titaniden Pallas, Perses en Astraios.
EURYCLëA. Zie Eurykleia.
ETJRYDïKE. (Eurydice.) (Grieksch) 1) de gade van den thra-kischen zanger Orpheus, was eene Dryade (boomnymph^, en ontviel haren gemaal, die haar vurig beminde , in nog jeugdigen ouderdom door den dood. Zij had namelijk het ongeluk, kort na haar huwelijk door Aristaios, eenen zoon van Apollo en de nymph Kyrêne, bemind en vervolgd te worden. Ter-
282
Eurydike—Euryme de.
wijl zij voor hem vluchtte trad zij op eene vergiftige slang, die haar doodelijk wondde. Ontroostbaar over dit verlies, waagde Orpheus het naar den Hades aftedalen, ten einde zijne teedergeliefde gade terugtehalen, terwijl hij op de kracht zijner onwederstaanhare lier vertrouwde. Niet alleen overwonnen de toonen van zijn speeltuig den vreeselijken helhond Kerberos en de anders mededoogenlooze schimmen, maar zij roerden ook het hart der koningin Persephone in zulk eene hooge mate, dat zij haren gemaal door vriendelijke smeekingen, waaraan de sombere Hades eerst niet wilde toegeven, bewoog, om aan den zanger zijne gade terugteschenken. Eurydike kreeg dus verlof om met haren bevrijder naar de bovenwereld terugtekeeren, doch Orpheus moest beloven, niet eer naar zijne herwonnen echtgenoot omtezien, dan nadat de poort der onderwereld zich voor beiden gesloten had. Reeds was het gelukkige paar aan de overzijde van de Styx gekomen en zag het door de poorten den eersten straal van het heldere daglicht glinsteren, toen Orpheus de harde voorwaarde, hem gesteld, vergat en het hoofd omwendde om zich te overtuigen, of Eurydike hem volgde. Vreeselijk boette hij voor zijn ongeduld. Hades rukte plotseling de schim van Eurydike terug; te vergeefs strekte Orpheus de handen naar zijne gade uit, die hem met klagende stem een laatst vaarwel toeriep, vruchteloos poogde hij haar, terwijl zij meer en meer in de duisternis verdween, natesnellen. Charon weigerde hem voor de tweede maal over de Styx te zetten. Zeven dagen lang zwierf Orpheus langs den oever; eindelijk, toen hij zag, dat zijne gade voor hem onherstelbaar verloren was, keerde hij troosteloos naar de bovenwereld terug. — 2) de gade van Akrisios, de moeder van Dariamp;ë. 3) de dochter van Adrastos, de gemalin van I/os en de moeder van Laome-don. 4) de gade van koning Kreon van Thebe. 5) de dochter van Nestor.
EOEYGrANEIA. {Eurygariia.) (Grieksch) Zoo wordt door sommigen de gade van Oidipus genoemd.
EÜRTLöCHOS. (Eurylochus.) (Grieksch), een der makkers van Odysseus. Toen degenen van de makkers van Odysseus, die naar Kirke gezonden waren, allen door de tooveres in zwijnen veranderd werden, was hij de eenige, die aan dit treurig lot ontkwam en aan de overigen tijding brengen kon. — Hij was het ook, die later zijne makkers aanraadde eenige runderen van de kudden van Helios te slachten en daardoor de oorzaak werd van hun aller verderf.
EURYMACHOS. {Eurymachus.) (Grieksch), 1) een der minnaars van Hippodameia-, hij werd door Oenomaos verslagen. 2) een der overmoedigste vrijers van Penelope-, hij werd door Odysseus bij diens terugkeer gedood.
EURTMêDe. (Grieksch), 1) de gade van Glaukos en de moeder van Bellerophon. 2) eene der zusters van Meleagros, die
283
Eurymede—Eurysthenes.
het Kalydonische everzwijn doodde. Zij stierf van smart, toen haar broeder door toedoen hunner moeder Althaia eenen ontij-digen dood moest sterven.
EURYMëDON. (Grieksch), ]) de koning der Giganten, de vader van Periboia; van hem verhaalt Homeros, dat hij zich zeiven en zijn volk in het verderf stortte. 2) de wagenmenner van Agamemnon, die tegelijk met zijnen heer door Aigisthos werd gedood. — De beteekenis van den naam is de »verheerschende\'.\'
EÜRYNöME. (Grieksch), 1) de moeder der Char Hen, de dochter van Okeanos, nam met Thetis den door Her a van den Olympos verjaagden Hephaistos op. 2) een bijnaam van Artemis in Arkadië. Haar tempel te Phigalia werd slechts éénmaal in het jaar geopend, en bevatte een beeld der godin, dat van boven de gedaante een er vrouw, van onderen die van eene visch had. 3) de moeder van Adrastos, den koning van Argos, die de aanvoerder was van de zeven tegen Thebe verbonden vorsten. 4) eene van de trouwe dienaressen van Odysseus, wier leven na de terugkomst van den held werd gespaard. 5) de moeder van Agenor.
EURYNÖMOS. (TSuryriomuv.) (Grieksch), een daimon der onderwereld , die zich met het vleesch der dooden voedde, terwijl hij alleen hunne beenderen overliet.
EÜKYPHAëSSA. (Grieksch), de moeder van Helios, Sellnl en Eos. Hun vader was de Titan Hyperion.
EÜRYPyLOS. (Eurypylus.) (Grieksch), 1) de zoon van Euai-mon en Ops, werd voor Troje door Paris gewond. Bij de verovering der stad viel hem eene kist ten deel, waarin zich een beeld van Lionysos bevond, welks aanblik hem razend maakte. Om te genezen moest hij volgens eene godsspraak dit beeld op eene plaats brengen, waar ongewone offers plaats vonden. Deze plaats vond hij te Aroë in Achaia, waar men jaarlijks aan Artemis eenen jongeling en een meisje offerde. Na de aankomst van Eurypylos met het beeld van Dionysos werden geene men-schenoffers meer gebracht. Zie Aisynmêtes. 2) Zie Euphetnos. 3) een zoon van Telephos en Astyoche, een bondgenoot van koning PriUmos. Nadat hij vele dappere Grieksche helden had doen sneuvelen, viel hij zelf na den dood van AchiUeus door de hand van diens zoon Pyrrhos. 4) een broeder van Althaia, dus een zoon van Thestios en een oom van Meleagros. Hij werd door dezen, wegens eene beleediging op de Kalydonische jacht Atalante aangedaan, evenals zijne broeders, gedood.
BURYSaKES. (Eurysaces.) (Grieksch), een zoon van Aias, den zoon van TelUmon. Hij had met zijn vader een altaar in Athene. Door zijnen zoon Philaios namelijk was de heerschappij over het eiland Salamis, welke deze van zijnen vader geërfd had, aan de Atheners afgestaan.
EÜRYSTHSNES. (Grieksch), een van de Herakleiden, de zoon van Arütodêmos. Hij veroverde met hulp van zijnen twee-
284
Eurysthenes—Euterpe.
lingbroeder Prokles, met wien hij overigens gezegd wordt in voortdurende vijandschap geleefd te hebben , Lakedaimon. Zij beiden werden de stamvaders der Spartaansche koningsgeslachten.
EURYSTHBÜ8. (Grieksch) Zie Herakles.
EüRYTHëMIS. (Grieksch), de gade of de beminde van den aitolischen koning Thestios, de moeder van Althaia en dus de grootmoeder vau Meleagros.
EüRYTION. (Grieksch), 1) de zoon van Aktor, ook Eurytos geheeten, uit Phthia. Toen Peleus uit zijn land verdreven was, vluchtte deze tot hem en huwde zijne dochter Antigone. Bij ongeluk doodde hij echter zijnen schoonvader bij gelegenheid van de jacht op het Kalydonische everzwijn. 2) de bewaker der kudden van den reus Gen/ones, een zoon van Aren en Erytheia. 3) een Kentaur, die voor Herakles vluchten moest, toen hij met zijne makkers den held wilde beletten van den wijn der Kentauren te drinken, dien deze bij Pholos gevonden had. Later trof Herakles hem weder aan bij Dexamenos, den koning van Olenos. Eurytion begeerde diens dochter tot vrouw, en, daar men zijnen wensch niet wilde vervullen , trachtte hij haar met geweld te schaken. Doch Herakles beminde eveneens het meisje en duldde geenen mededinger. Daarom sloeg hij den Kentaur dood. 4) een Trojaan, die Aenêas op zijne tochten vergezelde en vooral uitmuntte door zijne bedrevenheid in het boogschieten,
EURyTüS, (Eurytns.) (Grieksch) 1) de koning van Oichalia,
de vader der schoone Tole. Hij was de leermeester van Herakles in het boogschieten. Toen hij zijne dochter als kampprijs uitloofde voor den-gene, die zijne zonen in het boogschieten zou overtreffen, dong ook Herakles mede, Hij behaalde de overwinning; lole werd hem echter niet geschonken. Daarom trok hij tegen Oichalia op, doodde Eurytos en zijne zonen en veroverde de stad, — 2) een der Giganten, die in de Gigant omachie door Dionysos met zijnen thyrsosstaf werd verslagen. 3) Zie Eurytion.
EUTERPE. (Grieksch),
285
eene der Muzen. Haar naam beduidt »de verheugendequot;. Zij bcteekent de vroolijkheid, die het gezang
eene der Muzen.
Euterpe—Ezels bij de krib.
opwekt. Zij is de Muze der lyrische poëzie en hare beelden zijn kenbaar aan de dubbele fluit, die zij in de handen houdt. Zie Muzen.
EUTHyMOS. {Euthymus.) (Grieksch), een heros van de stad Locri (Lokroi) in Italië, een zoon van Ast 1/kies of van den riviergod Caectnus. Hij was vooral beroemd door zijne bedrevenheid in het vuistgevecht en behaalde meermalen de overwinning in de Olympische spelen. Hij bevrijdde de stad Te-messa van eenen boozen geest, de schim van den daar ge-dooden makker van Odysseus, Pol\'ites, aan wien jaarlijks eene jonkvrouw moest geofferd worden. Euthymos streed met hem en overwon hem. Hij werd zeer oud en verdween van de aarde zonder eigenlijk te sterven.
EUTïCHIA. (Grieksch), eene personificatie van het goed geluk, welke bij de Grieken vereerd werd. Zie Fortuna.
EVANDER. Zie Euandros.
EZELS BIJ DE KRIB. Zie Cancer.
286
PABIUS. (Romeinsch), een zoon van Hercules en eene nymph of eene dochter van den Arkadiër Evander. Hij werd de stamvader van het geslacht der Tahii te Rome.
PABULINüS. (Romeinsch), eene godheid, aan wie men offerde, wanneer een kind begon te spreken.
FAMA. (Romeinsch), eene bij Romeinsche dichters dikwerf voorkomende allegorie. Zij heeft vleugels en duizend oogen, waarmede zij alles ziet en duizend stemmen, waarmede zij al, wat zij gezien heeft, verkondigt. De kunstenaars stelden haar voor met eene tuba (rechte trompet) in den mond, wier klank zich over de aarde doet hooren. Zij had verschillende tempels in Italië. In Griekenland werd eene dergelijke Godheid vereerd onder de namen Ossa en Phêmê. (Zie aldaar.)
FAMES. (Romeinsch), eene personificatie van den honger, eene dochter van Eris, die zich steeds bevindt in het gevolg van den god des oorlogs, een vreeselijk monster met borstelig haar, holle oogen en een bleek gelaat. Volgens de latere mythologie der Romeinen was het dit monster, dat door Ceres {Bemeter) op Er.ysichthon werd afgezonden, om hem met eenen onverzadelijken honger te vervullen.
FARNESISCHE STIER. Zie Antiope.
FASCINUS of DEUS PASCINÜS. (Romeinsch), een god, dien de Romeinen zich dachten als den beschermer van jonge kinderen en van veldheeren, die overwinnend uit den strijd terugkeerden. Het symbool van den god werd de jonge kinderen om den hals gehangen en de veldheeren, die in zegepraal Rome binnentrokken, bonden het onder aan hunnen wagen, als een voorbehoedmiddel tegen den invloed van kwade dae-monen. Zulk een symbool heette dan fascinum. De Grieken noemden dergelijke voorbehoedmiddelen baslcania. Den eeredienst van den deus Fascinus behoorlijk waartenemen was een deel van de taak der Vestaalsche maagden.
FATUA. Zie Favnus.
Fatmn—Fauims,
FATUM. (Romeinsch). Eigenlijk het uitgesproken woord, de uitgesproken wil van Jupiter, den oppersten bestuurder der wereld, doch ook wel van de andere goden. Het meervoud Fata wordt gebruikt van het bijzondere lot van verschillende men-schen of personen en van de openbaringen van den wil der goden daaromtrent door den mond van propheten of Sibyllen. Verder werden reeds in ouden tijd met den naam van Fata vrouwen aangeduid, die de gave der voorspelling hadden ontvangen; in lateren tijd werden ook de schikgodinnen, de Farcen, met dien naam bestempeld. Zie Farcen.
PATUUS. (Romeinsch) Zie Faunus.
PATJNALIA. (Romeinsch) Zie Faunus.
PATINA. (Romeinsch) Zie Faunus.
PAUKEN of PAUNI. (Romeinsch) Zie Faunus.
PAUNUS. (Romeinsch), een der oudste Romeinsche goden, die vooral bij het landvolk in hoog aanzien stond. Zeer spoedig is hij geïdentificeerd met den Griekschen herdersgod Fan. En toch is hij oorspronkelijk een echt Italische god, een goede geest, die over de bergen, de weiden en de akkers waakt, het vee vruchtbaar maakt, den menschen den kinderzegen schenkt, die de verspreider is van eerbied voorde goden en van zachtere zeden en tevens een oude koning, en de stamvader van vele aanzienlijke geslachten. Bij het landvolk was het geloof aan dezen god en aan hem verwante wezens zóó levendig, dat men beweerde hem dikwijls over de akkers te zien rondwandelen. — Hij heette de zoon van Ficus, eenen kleinzoon van Saturnus en van de nymph Marica. Zijn zoon was koning Latinus, met wiens dochter Aeneas huwde. — Volgens de sage, die hem slechts als koning erkende, zou hij gedood zijn door Hercules, toen hij dezen even als alle andere vreemdelingen, die in zyn land kwamen, aan Mercurius wilde offeren. —Maar goddelijke eer werd hem reeds in zeer ouden tijd bewezen. Men riep hem aan als Lupercus, om zijne hulp te verwerven bij het afweren der wolven, die de kudden belaagden en als Inuus om de vruchtbaarheid der kudden te doen vermeerderen. Om den god schaarde zich langzamerhand eene gansche menigte Faunen van gelijke natuur als hij, ook beschermers van alles wat met den landbouw in betrekking staat, maar daarbij dartel, plaagziek, wellustig en steeds de Nymphen kwellend en vervolgend. In de omtrent hem bestaande legenden komt hij voor als een god, die de menschen soms vermaant en soms verschrikt öf door zijne geweldige stem, die hij in het woud laat weerklinken, öf door droomen. Meer dan één slag is door Faunus beslist, als hij door zijn geweldig geschreeuw de tegenstanders dergenen , die hij begunstigde, eenen panischen schrik wist in te boezemen. (Zie Fan.) Wat zijne plagerijen in droomen betreft, voornamelijk vrouwen hadden zich daarvoor te wachten.— Dit gansche geslacht van Faunen vierde vooral des nachts zijne fees-
Faunus.
289
ten; dan voerden zij op de velden reidansen uit met de nym-phen, terwijl de landlieden van verre de of luidruchtige, öf smeltende muziek, die deze dansen begeleidde konden hoo-ren. — Faunus was ook een god der waarzegging; als zoodanig droeg hij den naam van Fatum, wien eene gemalin ter zijde gesteld wordt met den naam van Fatua. Als waarzeggende god, had hij verscheidene heiligdommen, waarvan het voornaamste in een bosch bij Tibur gelegen was nabij de bron Albunea. Zelfs koning Numa raadpleegde hem somtijds en dwong hem, nadat hij hem en Ficus, die hem vergezelde, dronken gemaakt had, de geheimenissen der godenwereld te openbaren. — Ook door droomorakels gaf Faunus dikwijls inlichtingen omtrent de toekomst of het verborgene. In het heiligdom van den god nabij de genoemde bron moesten degenen, die een orakel wenschten te vernemen, zich te slapen leggen op de vacht van het door de priesters geofferde schaap. Stemmen, die dan in den droom vernomen werden, waren het antwoord op de gedane vragen. Koning Latinus vernam op die wijze eene stem, die hem verkondigde, dat zijne dochter niet met \'lurnus huwen, maar eenmaal hare hand schenken moest aan eenen vreemdeling, die van verre komen zou. — Naast Faunus en bijna geheel aan hem gelijk in beteekenis en in eigenschappen, stond eene godin Fauna, . d. i. »de goede, de vriendeljjke.quot; Nu eens wordt zij zijne dochter, dan weder zijne vrouw genoemd. Spoedig is zij geheel geïdentificeerd met Bona Dea. (Zie aldaar.) — Eeeds in zeer oude tijden was de eeredienst van den god in midden-Italië verspreid. Hij werd oorspronkelijk vereerd in holen, in bosschen of bij heilige boomen. Zoo was er b. v. een heilige wilde olijfboom op de kust bij de Latijnsche stad Laurentum, waaraan de schippers, als zij behouden naar huis terugkeerden, hunne kleederen pleegden optehangen om ze aan den god te wijden. — Het landvolk offerde hem iedere maand, maa.i- vooral waren aan Faunus de Nonae der maand December (de 7de dag dier maand) geheiligd. Dan vierde men de Faunalia. Ter eere van den god werden bokken geslacht, en er werd wijn geplengd, terwijl hem tevens reukoffers van wierook gebracht werden. Alom was er vreugde en vroolijkheid. Alles rustte van zijnen arbeid; zelfs van den ploegstier werd geen werk gevorderd. In Eome werd het voornaamste feest ter eere van den god gevierd op den I5den Februari. Het droeg den naam van Lupercalia. Aan den voet van den Palatijnschen heuvel lag het zoogenaamde Lupercal, eene aan Faunus gewijde grot, waarin, naar de sage berichtte, Romulus en Remus door de wolvin waren gezoogd. Dit Lupercal werd voor het oudste heiligdom der gansche stad gehouden. Hier was het, dat het feest ter eere van Faunus Lupercus gevierd werd. Offers onder zeer eigenaardige plechtigheden door twee priestercolleges, die den naam droegen van Luperci (Zie aldaar.), gebracht, maal-
1\'J
F aunus—F eralia.
tijden cn een optocht door de stad moesten dan den verzoenenden en bevruchtenden god verheerlijken. Dit feest der Lupercalia heeft zich tot in de laatste tijden van den Romein-schen godsdienst weten staande te houden. — Behalve dit Lupercal was er nog een tweede heiligdom van Faunus in Eome op den Aventijnschen berg, op de plek, waar Numa Picus en Faunus had overvallen en gedwongen hem wat hij weten wilde te openbaren. Een derde tempel lag op het Tibereiland, van het geraas der stad verwijderd, op eene plek, die als het ware eigenaardig tot het domein van den god der velden en bosschen behoorde. — De Faunen werden ongeveer op dezelfde wijze afgebeeld als Pan, de Panen, Panisken en Satyrs, met hoornen en bokspooten en ondeugende, wellustige gelaatstrekken. — Ongeveer van gelijke beteekenis als Faunus was ook Süvantes. (Zie aldaar.) — Omtrent Fauna zie ook Acca Larentia.
FAUSTULTJS. (Eomeinsch) Zie Area Larentia.
FAVONIÜS. (Eomeinsch) Zie Zephyr os.
FEBRIS. (Eomeinsch), d. i. »de koortsquot;, eene godin, die deze ziekte afweerde. Zij had drie tempels in Eome, waar men seneesmiddelen tegren de koorts bereidde en vooral amuletten
o O
wijdde.
FFiBRUUS. (Eomeinsch), eene in de oudste overleveringen nog niet bekende godheid, die gelijkgesteld werd met P\'uto of Dis. (Zie aldaar.) Naar hem droeg, zoo beweerde men, de maand Februari haren naam. In de tweede helft van die maand ondernam men niets, dat met vroolijkheid gepaard ging, men vierde geen bruiloftsfeest, en deed niets, bij welks aanvang men gunstige voorteekenen meende noodig te hebben. Door allerlei bezweringsformulieren trachtte men de Larvae, onheilbrengénde spoken, te weren, en riep daarbij Februus aan, die de maebt had om de spoken en plaaggeesten in hunne onderaardsche holen optesluiten.
FECUNDITAS. (Eomeinsch), eene personificatie der vruchtbaarheid, eene godin van den zegen van den echt. Toen Pop-paea, de gemalin van keizer Nero, eene dochter ter wereld bracht, wydde de Eomeinsche Senaat aan deze godin eenen tempel. Zij wordt doorgaans voorgesteld een kind op den arm dragende, terwijl zij in de andere hand eenen krommen staf houdt.
FELICITAS. (Eomeinsch), eene personificatie van het geluk, van den goeden uitslag eener onderneming, ongeveer gelijk in beteekenis met Bonus Eventus. (Zie aldaar.) Deze godin, had te Eome eenen tempel, waarvan de bouw begonnen was onder Lucullus, en die afbrandde onder de regeering van keizer Claudius. Zij werd voorgesteld als eene vrouw met een waardig uiterlijk. Hare attributen waren een hoorn des overvloeds en een herautstaf.
FBRALIA. (Eomeinsch), een feest, dat den 21sten Februari
290
Feralia—Flora.
ter eere der Mams (de schimmen der afgestorvenen) gevierd werd. Men bracht dan aan die Manes offers en elke twist, die er in eene familie bestond, werd bijgelegd.
FERENTïNA. (Eomeinsch), eene beschermgodin van het verbond der Latijnen. In haar bosch, aan den voet van het Al-baansche gebergte gelegen, waarin eene bron, eveneens Feren-tina genaamd, gelegen was, werden de vergaderingen van den bond gehouden.
PERETRIUS. (Eomeinsch), een bijnaam van Jupiter, aan wien de veldheeren de wapenrusting wijdden, die zij op den veldheer van het vijandelijk leger hadden buit gemaakt (spolia opima). lupiter had onder dezen naam eenen tempel in Eome, die door Romulus was gesticht en door keizer Augustus werd hersteld.
FEliONIA. (Eomeinsch). Eene vooral door de Sabijnen vereerde godheid, die onder de oudste Italische goden moet gerangschikt worden en door de Sabijnen naar Eome is gekomen. Hare werkzaamheid openbaart zich op meer dan één gebied. Zij is eene godin der vrijheid. Slaven, aan wie in haren tempel te lerracina het hoofdhaar afgeschoren was, werden vrije mannen. — Haar voornaamste tempel lag aan den voet van den berg Soracte, op de grens van het Latijnsche en het Sa-bijnsche land. Het schijnt, dat zij daar vereerd werd als eene godin van het handelsverkeer. Haar feest, daar gevierd, was een punt van samenkomst voor de handelaren uit de verschillende streken van Italië. Ten derde is zij eene godin der aarde en der onderwereld, somtijds geïdentificeerd met Proserpina. — Zij had eenen zoon, Henlus genaamd, wien zij de gave geschonken had om driemaal te leven, zoodat Evander, met wien hij in strijd geraakte hem driemaal dooden moest. Haar heiligdom bij den berg Soracte had zij gemeen met den god Soranus. (Zie aldaar.)
FIDES. (Eomeinsch), de godin der trouw. Zij had te Eome verscheidene tempels, waarvan de eerste haar door koning Nu-ma was gewijd. Die tempel stond naast den Capitolijnschen tempel van Lupiter, zoodat zij als het ware onder de onmiddellijke hoede van den koning van hemel en aarde werd gesteld. Zij heet de zuster van lustiüa, de personificatie dei-rechtvaardigheid. Bij de plechtigheden, waardoor haar eer werd bewezen, omwonden de priesters hoofd en handen met witte doeken. Zij wordt gewoonlijk voorgesteld als eene waardige en ernstige vrouw. Op haar hoofd draagt ze eenen krans van olijf- of laurierbladeren, in de hand heeft ze eene mand met vruchten of ook wel korenaren. Als haar symbool beschouwde men twee in elkander gelegde handen.
FIDIÜS. (Eomeinsch.) Zie Diits Fidius.
FLORA. (Eomeinsch), de godin der bloemen en der lente. Eeeds ten tijde van Romulus werd ter eere van deze lieftallige
291
Flora—Fortuna.
godin in de stad Rome een tempel opgericht; later voerde men voor haar bijzondere feesten in, de Floraliën, die in den tijd van het ontluiken der bloemen, in de laatste dagen van April, gevierd werden. Natuurlijk speelden bij deze feesten de bloemen eene groote rol; ieder versierde zich met bloemkransen; men bekranste de huizen; alle vertrekken en de met kostelijke spijzen voorziene tafels waren met bloemen bedekt, en men gaf zich daarbij aan de meest uitgelaten vroo-lijkheid en feestvreugde over. Weldra ontaardden echter deze feesten en gingen zij met groote onzedelijkheid gepaard. Eene hoofdrol bij het openbare gedeelte van het feest speelden in lateren tijd onzedelijke vrouwen, terwijl velen ook in hun eigen woning aan alle lusten den vrijen teugel vierden. Zoo ontstond het verhaal, dat Flora zelve het voorbeeld van die onzedelijkheid gegeven had, dat zij zich daarbij een groot vermogen verworven had en dit, evenals Acca Larentia, aan het volk had vermaakt, hetwelk uit dankbaarheid dit feest voor haar instelde en haar, door haar gedrag natevolgen, meende te vereeren. Zie Chloris.
FOES. (Romeinsch.) Zie Fortuna. , ^
292
FOKTUM (Romeinsch), later geïdentiüceerd met de (jriek-sche Tuche. (Zie aldaar.) Zij was de godin van het toeval, zoowel van het geluk als van het ongeluk. Haar dienst heette gesticht te zijn door den koning Servius Tulhus, die haar twee tempels stichtte. De ééne, waar de godin den bijnaam had van Fors, en dus Fors Fortuna heette, lag op ééne mijl afstand van de stad aan den rechter oever van den Tiber, de tweede op het Forum Boariuw. De tempel buiten de stad was geheiligd aan eene godin, die men als de geefster van alle geluk beschouwde. Vooral personen uit den genngeren stand kwamen daar om de vervulling hunner wenschen smeeken. In den tempel op het Forum Boarium had de eeredienst van Fortuna een ernstiger karakter. Elke plechtigheid, daar gevierd, stond in verband met de herinnering aan den dood van den door zijne dochter vermoorden koning Servius lullius. Er was in dien tempel een beeld van dezen koning, dat niemand mocht aanraken , veel mindernog aanschouwen. De reden, waarom dit beeld zoo geheimzinnig voor aller oogen werd verborgen gehouden, werd verschillend opgegeven. Gewoonlijk beweerde men, dat lortu-na zelve het beeld des konings met een dubbel bekleedsel had
\\
Fortuna.
293
omhuld, daar zij gecnen man zóó bemind had als dezen. — Onder verschillende vormen vond de eeredienst van Fortuna ingang bij het Eomeinsche volk; in de eerste plaats de dienst der godin, die de waarborg was van het heil van den ganschen staat, de dienst van Fortuna publico of Fortuna populi Romani. Toen deze na lange zwerftochten door alle landen der wereld Eome binnentrok, legde zij hare vleugels af, trok hare schoenen uit en trad naar beneden van den rollenden kogel, waarop zij stond, omdat zij voornemens was voor eeuwig in Rome te te blijven. Op dit punt vooral heeft de Romeinsche Fortuna eene treffende overeenkomst met de Grieksche Tyche. Toch heeft Rome den dienst dezer godin niet uit Griekenland, maar uit de Latijnsche stad JPraeneste overgenomen, waar eene Fortuna Primigenia (de eerstgeborene) vereerd werd. Er waren te Rome twee tempels voor Fortuna Publica Primigenia, één op den Capitolijnschen heuvel, welks stichting men aan Servius Tullius toeschreef en één op den collis Quirinalis, die in den tweedequot; Funischen oorlog, in het jaar 204 vóór Chr., was inge-wijd. — Tegenover deze Fortuna Publica stond natuurlijk eene Fortuna Privata, welke niet zoozeer de belangen van den staat als die van bijzondere personen ter harte nam. — Onder tal van andere vormen en namen werd deze godin verder bij de Romeinen vereerd, zoo b. v. de Fortuna MvJiebris, ter wier eere een heiligdom gesticht was, op de plek waar de Eomeinsche vrouwen Coriolanm hadden bewogen, om de belegering zijner vaderstad te staken, de Fortuna Eqvestris, vereerd omdat het de ridderstand was, die dikwerf het meeste bijdroeg tot de talrijke, dooide Romeinen behaalde overwinningen: de Fortuna Huiusce Diei, die met den Griekschen Kairos gelijkgesteld moet worden, de godin die op eenen bepaalden dag eene gunstige kans verschaft en zich dus als het ware iederen dag vernieuwt. Haar beloofde de consul Ctdulm eenen tempel, toen hij op het punt was den beslissenden slag tegen de Kimbren (101 vóór Chr.) te wagen; de iortvnn Redux. aan wie men in den keizertijd offerde, wanneer de keizer van eene reis behouden terugkeerde. Ja zelfs waren er bij de poorten der meeste steden tempels van Fortuna, waar zij, die naar hunne woonplaats terugkeerden, aan de godin nog voor het betreden hunner woning hunnen dank konden brengen ; er worden zelfs godheden onder den naam van Fortuna vermeld, die de beschermgodinnen waren van bepaalde streken, steden, legioenen, personen. — Boven alle genoot echter de reeds genoemde Fortuna Primigenia te Praeneste vereering. Zij openbaarde haren wil door het lot, dat geraadpleegd werd door middel van eikenhouten stokjes, welke op haren eisch, dien zij op geheimzinnige wijze had doen kennen, uit de aarde waren opgegraven. Deze Fortuna heette de moeder van Tupiter en luno en zij werd afgebeeld, die beide godheden als kinderen op haren schoot houdende. Daarom werd zij vooral door moe-
Fortuna —Furor,
ders in gebeden aangeroepen. Oorspronkelijk vond deze eere-dienst der Fortuna van Praeneste in Eome geen bijval, hetgeen zich gemakkelijk hierdoor verklaren laat, dat Praeneste het langst van alle Latijnsche steden zich tegen de overheersching van Latium door Eome heeft verzet. Later, toen de inwoners dier stad zich in den tweeden Punischen oorlog krachtig tegen bannihal verzetten, is de dienst dezer godin in Eome erkend en zijn zelfs van staatswege in haren tempel offers gebracht. — Eene mededingster kreeg de Fortuna van Praeneste in die van An-tiura. Ook deze werd gevreesd als eene godheid, die zoowel
zegen als ongeluk kon verspreiden. Haar wezen is uitvoerig beschreven door den Eomeinschen dichter Hora-tius, die daartoe waarschijnlijk aanleiding vond in het feit, dat zijn beschermer , keizer Augustus, haar orakel raadpleegde omtrent eenen krijgstocht, dien hij voornemens was te ondernemen tegen de Brittanniërs. Wat hare afbeeldingen betreft, deze komen in hoofdzaak overeen met die der Grieksche Tyche. (Zie aldaar.) Zij draagt gewoonlijk in hare rechterhand een roer, aan hare voeten liggen een wereldbol en een rad, terwijl zij met den linkerarm eenen hoorn des overvloeds omvat houdt, symbolen, die hare groote macht, hare groote mildheid en hare groote
_I onstandvastigheid moeten aanduiden.
Zie ook Eutt/chia.
FRATRES ARVALES.(Eomeinsch) Zie Arvales Fratres en Dea Dia.
FURIëN. (Eomeinsch), de naam door de Eomeinen gegeven aan de Grieksche Erinnyën. (Zie Erinnyèn en Dirae.)
FURINA. (Eomeinsch), eene godin, omtrent wier wezen zeer weinig bekend is. Haar naam schijnt met die der I\'uriën samentehangen en te beteekenen: ))de donkere, de duistere.quot; Zij had een heilig bosch aan de overzijde van den Tiber en een feest de Furinalia. Men sprak ook van meerdere Furinae. Het was in den tempel in het bovengenoemd bosch gelegen dat C. Gracchus zijn laatste toevluchtsoord zocht en zijnen dood ■vond.
FUROR. (Eomeinsch), eene personificatie van de waanzinnige woede, die de krijgslieden te midden van het strijdgewoel bezielt. ^
294
(tAEA. Zie Gaia.
öAIA of Gê. (Grieksch), de Aarde, of godin der aarde. Zij ontstond onmiddelijk na den Chaos, die bij den aanvang aller dingen reeds aanwezig was. Dadelijk na hare geboorte zette zij de schepping voort. Vooreerst verwekte zij uit zich zelve Urünox (den hemel), Pontos (de zee) en de hooge gebergten. Daarop huwde zij met haren eerstgeboren zoon Uranos, en werd door hem moeder van de Titanen, zes mannelijke Koios, Kreios, lapetos, Hyperion, Okeanos en Kroms en zes vrouwelijke , Tethys, Rheia, Themis, Mnemosyne, Phoibe en Iheia. Verder de drie Ilekatoncheiren (Centimanen): Briar tos, Kottos en Ar ges. Daar Uranos uit wantrouwen elk dezer kinderen terstond na de geboorte opsloot en gevangen hield, zette zij haren zoon Kroms op om zijnen vader te onttroonen. Zij gaf hem daartoe eene sikkel, waarmede hij Uranos op de vreese-lijkste wijze verminkte. Door de bloeddroppels, welke uit diens wonden stroomden werd Gaia op nieuw moeder, nu van de Erinnyën en de Giganten. Uit hare verbintenis met haren zoon Pontos sproten de zeegoden Nereus, Thaumas, Phorkys, Keto en Euryhie, terwijl eindelyk Erichthonios (Zie aldaar.) ook tot hare zonen behoorde. — In de leer der kosmogonie en theogonie (d. i. »de schepping der wereld\' en «het ontstaan der godenquot;) bekleedt dus Gaia eene zeer voorname plaats. Doch langzamerhand werd zij op den achtergrond gedrongen door andere godheden als Rheia, Uestia, De nieter en Themis, die oorspronkelijk personification waren van afzonderlijke trekken uit haar wezen. — Toch bleef men aan Gaia eene «fr-zevoudige beteekenis hebben. Vooreerst is zij als chthonische godin de voortbrengster van alle leven en allen wasdom in de natuur, die met liefderijke zorg voor al hare schepselen waakt en tot hunne voeding de vruchten laat gedijen. Zoo heet het in eenen ouden hymnus van Dodöna; »Gaia geeft ons vruchten; noemt daarom Gaia moeder.quot; Hare zorg is echter vooral gewijd aan de jongeling-
Gaia—Galateia.
schap, die zij behoedt en bewaakt. (Gaia Kurotrophos.) Het was vooral als zoodanig, dat zij vereering genoot en meermalen door de oude beeldhouwers werd voorgesteld. Doch diezelfde godin, welke heil en zegen verspreidt, die volgens sommige legenden zelfs de moeder was der eerste menschen (autooMhonen. d. i. gt;)die uit de aarde zelve zijn voortgekomenquot;) vernietigt ook weder alle leven, dat zij geschapen heeft en trekt het met onverbiddelijke gestrengheid terug in haren schoot. Zoodoende is zij ook eene godin des doods en der onderwereld. Als zoodanig komt zij ook voor in de Ilia*, waar zij naast Zeu* Hor-kios, die den meineed straft en Helios, die alles ziet, als getuige wordt aangeroepen van den plechtigen eed, waardoor een verdrag tusschen de Trojanen en de Grieken zal bezegeld worden. Haar werd daarbij als godin der onderwereld een zwart lam geofferd, terwijl men voor Helios als god des hemels een wit lam slachtte. — Ten tweede werd Gaia vereerd als de oudste voorspellende godheid. Als zoodanig had zij het eerst het orakel te Delphoi bezeten, dat zij later aan hare dochter Themis afstond. Daar in Delphoi de ekstatische toestand, waarin de Pythische priesteres orakels gaf. veroorzaakt werd door uit de aarde opstijgende dampen, was het niet meer dan natuurlijk, dat men zich Gaia dacht als de oudste profetes, die aaar orakels had gegeven. Ten derde is Gaia ook eene Olympische godheid. Zij zetelt naast Zens, wien zij in den strijd met de Giganten belangrijke diensten had bewezen. Als zoodanig had zij eenen tempel in Athene en haar eeredienst was daar tot in late tijden met feestelijke spelen verbonden. Behalve dezen tempel waren haar nog heiligdommen gewijd in Sparta, Tegea, Olympia, Delphoi en Patrai.— De godin der aarde, die de Romeinen vereerden droeg den naam van \'lellus. (Zie aldaar.)
(tALANTHIS of GALINTHIAS. (Grieksch), de dochter van Proitos in Thehe, eene vriendin van Alkmene. Toen Eileithyia op last van Hera de geboorte van Her aki es tegenhield, wist Galanthis door het onware bericht, dat Alkmene reeds eenen knaap ter wereld had gebracht, haar zóó te verschrikken, dat zij haren tegenstand opgaf en het aldus aan Alkmene vergund werd het levenslicht te schenken aan een\' zoon, die eenmaal de grootste held der Grieksche mythenwereld woiden zou. Galanthis werd door de vertoornde Eileithyia in eene wezel veranderd, door Heküte echter uit medelijden tot hare dienares aangesteld en bij de Thebanen op het jaarlijksche feest van Herakles met offers gëeerd.
(lALAÏEIA. {Galatea.) (Grieksch) 1) eene dochter van Fereus en Doris, die door den Kykloop Polyphemos bemind werd. zonder dat zij hem wederliefde wilde schenken, omdat zij aan Acis, den zoon van Vannus, de voorkeur gaf. Uit minnenijd verpletterde de Kykloop zijnen gelukkigen medeminnaar onder
296
Galateia—Ganyme cles.
een rotsblok, doch Galateia veranderde hem in eene rivier. (Zie Acis.) 2) de dochter van Eurytios en de gemalin van Lampros te Pkaistos op Kreta. Haar gemaal had haar bevolen, om, zoo het kind, dat zij hem baren zou, eene dochter was, het te dooden. Toen zij nu eene dochter ter wereld had gebracht, voedde zij die op als een knaap onder den naam van Leukippos. Nadat het meisje evenwel volwassen was geworden, kon zy haar bedrog niet langer volhouden en smeekte daarom Leto. dat deze haar kind in eenen jongeling zou veranderen. De godin verhoorde haar gebed en de inwoners brachten haar ter herinnering daaraan jaarlijks een offer.
GrALcNë. (Grieksch), eene personificatie van de. stilte der zee, eene der Ntrêiden.
(ïALeOS. (Grieksch), een zoon, dien Apollo had bij Themis to, eene dochter van Zn trio n, den koning der Hyperboreërs. De Galeoten, waarzeggers en droomuitleggers op Sicilië, droegen naar hem hunnen naam.
(xALLT. (Romeinsch) Priesters van Rhea Cyée/e te Rome, wier dienst uit het klein-Aziatische Pessinus in Rome was ingevoerd tijdens den tweeden Punischen oorlog. Onder een woest en opgewonden gezang vierden zij het feest der godin, de Mega-lesia genaamd. Zij trokken dan door de straten der stad en begingen allerlei ergerlijke buitensporigheden. Aan hun hoofd stond een ArchigaUuH. Het waren allen Phrygiërs, die met den dienst der godin uit Phrygië naar Rome gekomen waren. Een Romein mocht dit priesterambt niet op zich nemen. — In klein-Azië en in Syrië waren ook onder den naam van Ga Hoi priesters bekend, die zich op gruwelijke wijze verminkten, dan het land doortrokken, met woeste dansen en wilde muziek het volk vermaakten, en zich des avonds voor hunne vertooningen schadeloos stelden door wat ze met bedelen verdiend hadden, op de meest liederlijke wijze te verbrassen. Vooral toen de dienst van Rheia in verval kwam, nam het aantal van zulke bedelpriesters toe, bij wie langzamerhand slechts weinige sporen van overeenkomst met de oorspronkelijke priesters der godin, de Kori/banten, (Zie aldaar.) werden aangetroffen. Het Romeinsche volk heeft zich lang vrij gehouden van deelneming aan dit priesterschap, totdat in den lateren keizertijd bij het verval van het rijk mannen en vrouwen zich geheelenal overgaven aan de dweepzucht en de walgelijke onzedelijkheid, waarin de plechtigheden der Galli hunnen oorsprong vonden.
(1 ANYMêl)ES. (Grieksch), volgens Homeros een zoon van den trojaanschen koning \'Tros en Kallirrhoë, en dus een broeder van Hos. Hij bezat zulk eene uitstekende schoonheid, dat Zeus hem door zijnen arend liet rooven of zelf hem in de gedaante van eenen arend van den berg Ida wegvoerde en op den Olympos bracht. Aldaar werd hij de bijzondere gunsteling en de wijn-
297
Ganymedes—Genetrix.
schenker van den hoogsten god. Om den treurenden vader voor zijn verlies te troosten, gaf Zeus hem onder andere geschenken de beroemde paarden, die later in het bezit van Laomedon, eenen kleinzoon van Tros, overgingen. Die paarden werden de aanleiding tot de eerste verwoesting van Troje, welke onder de regeering van Laomedon plaatsgreep, toen Heraklets tegen dezen vorst was opgetrokken. — De root van Ganymedes heeft aan de beeldende kunstenaars rijke stof voor hunne werken geleverd. — Aan den hemel wordt Ganymedes door het sterrebeeld den Waterman voorgesteld.
(tAMELIA en (tAMELIOS. (Grieksch), de beschermgodin eude beschermgod van het huwelijk. Vooral worden hiermede Zeus en Hera bedoeld, maar somtijds ook Aphrodite of Artemis. Aphrodite wordt in die hoedanigheid steeds door de Nywphen en de Chariten begeleid.
Gè. (Grieksch). Zie Gaia.
GELANOR. (Grieksch), de zoon van Sthenelos, de laatste koning van Argon uit het geslacht van Phoröneus. Hij werd verdreven door DanUos, die uit Egypte kwam. Lang was het volk besluiteloos, voor wien van beiden het partij zou kiezen, doch toen een wolf de kudden van Gelanor aanviel en den stier, die deze verdedigde, overwon, onderwierp het zich aan den vreemden heerscher, meenende daarin een door de goden gezonden teeken te zien. Danaos bouwde daarop eenen tempel ter eere van Appollo Lykaios, (den wolfsgod), daar hij beweerde, dat deze den wolf tot zijnen bijstand gezonden had.
GEMINI. (Romeinsch), d. i. «de tweelingenquot;, een bijnaam, die dikwijls gegeven werd aan de Dioskuren. Als zoodanig zijn zij ook aan den sterrenhemel verplaatst en maken een der teekenen van den dierenriem uit.
GENETHLIOS. (Genethlius.) (Grieksch), een bijnaam van Poseidon. Onder dien naam had hij een heiligdom in Sparta. Verder werd zoo de godheid genaamd, die over het geboorteuur van iederen mensch waakte en zijn levenslot bepaalde; eindelijk noemde men genethlische goden de afzonderlijke goden van iederen stam en iedere familie.
GENETRIX. (Eomeinsch), een bijnaam van Venus in Eome, dien zij droeg als de stammoeder van het lulische geslacht, dat zich beroemde door haren zoon Aeneas van haar afte-stammen. Wegens die verwantschap hield men haar voor de
298
Genetrix- Geniën.
beschermster van het Eomeinsche volk. Haar ter eere werd een tempel gebouwd door C. lulius Caesar.
(xENIëN. (Romeinsch) Het geloof aan onzichtbare geesten, die den mensch in lief en leed begeleiden van de wieg tot aan het graf, heeft zich bij geen volk sterker ontwikkeld dan bij de Eomeinen. Vandaar, dat men aan iederen mensch zijnen Genius toeschreef. Deze Geniën waren onzichtbare beschermgeesten, hoogere wezens, die al het geschapene behoedden en bewaakten, doch voornamelijk hunnen invloed deden gelden op het doen en laten der menschen; ja zelfs schijnt het, dat men den genius van iederen mensch beschouwde als de oorzaak zijner geboorte. Ieder mensch, althans ieder man had zijn eigen Genius. Vrouwen hadden in denzelfden zin hare luno. Geen enkel oogenblik zyns levens was de mensch van zijnen Genius gescheiden. Doorgaans beschouwde men de Geniën als vriendelijke, welwillende, «goedequot; geesten, hoewel somtijds, althans in lateren tijd, aan iederen mensch twee Geniën, een goede en een kwade werden toegeschreven, of ook wel dezelfde Genius geacht werd die beide hoedanigheden in zich te vereenigen. Aan de ingeving van den Genius voldeed men, wanneer men zijn leven in volle mate genoot: men verkortte hem in zijne rechten, wanneer men zich geoorloofde genoegens ontzeide. \'t Spreekt van zelf, dat eene dergelijke leer eeniger-mate gevaarlijk was en te veel verontschuldigingen aanbood voor het toegeven aan zinnelijke neigingen, maar aan den anderen kant strekte zij toch ook om zingenot te reinigen en als het ware te heiligen. Men vereerde de Genii deels door alge-meene feesten, deels deed ieder dit voor zich zeiven op zijnen geboortedag. De huisvader plaatste het beeld van zijnen Genius in zijn Lararium naast dat van den Lar van zijn geslacht. (Zie Lures.) Hij bracht hem spijs-, drank- en reukoffers, en wanneer hij meende de ingeving van zijnen Genius te hooren, dan handelde hij daarnaar en gaf daardoor aan dezen meer invloed op zijn leven dan aan de andere goden, wier werkkring zich over een veel uitgebreider kring uitstrekte, terwijl de Genius van iederen mensch op hem alleen acht gaf. Stierf iemand, dan hield ook zijn Genius tegelijk met hem op te bestaan. — Doch er waren ook Geniën, die niet slechts op het leven van éénen enkelen mensch betrekking hadden, Geniën van den landbouw, van de jacht, van bepaalde streken of plaatsen, ja zelfs Geniën van de goden. Deze laatste laten zich aldus verklaren, dat de Romeinen, juist geheel anders als de Grieken, aan hunne goden zoo weinig mogelijk een persoonlijk leven trachten te geven, maar er naar streefden zich hen als zuivere begrippen voortestellen. Die begrippen nu , die abstrac-tiën, die aan de personen hunner goden ten grondslag lagen, noemden zij de Genii der goden. — De Romeinen waren ook gewoon bij hunnen Genius te zweren. »Bij mijnen Genius!quot; of ook wel »bij
299
Geni ;n—Giganten.
de Penaten!quot; (Zie Penaten.) zeide men in den zin van; »bij al wat mij dierbaar is.quot; De vrouwen zwoeren in denzelfden zin bij hare Tuno. Slaven zwoeren bij den genius van hunnen heer, al de inwoners van het Romeinsche rijk bij den genius des keizers. — Gewoonlijk werden de Geniën afgebeeld als schoone knapen of jongelingen, van vleugels voorzien. De Geniën van steden en plaatsen werden dikwijls onder de gedaante van slangen voorgesteld. Zie verder Baimon.
GERyON of GERYÖNES. (Grieksch), een reus met drie hoofden of drie lichamen, de zoon van Chrysaor en Kallirrhoë, koning van Erytheia, een eiland aan den uitersten oever van den Oceaan in liet Westen gelegen, alwaar hij schoone kudden had, die door den tweekoppigen hond Orthros en den reus Eunj-tion bewaakt werden. Op bevel van Eurystheus doodde Hera-kies den reus en den hond en roofde de kudden. Geryon snelde hem na, en bij de rivier Anthemos kwam het tot een gevecht, waarin Geryon, hoewel door Hera ondersteund, verslagen werd.
GIG-ANTEN. (Grieksch), ontzaglijke reuzen, met vreeselijke aangezichten, lange verwarde haren, die van hoofd en kin afhingen , en van geschubde drakenstaarten in plaats van voeten voorzien. Zij werden vooitgebracht door Guia, de moederaarde, nadat deze de bloeddroppels, welke uit het verminkte lichaam van TJrams stroomden in zich had opgenomen. Zij had aan deze schrikkelijke wezens het aanzijn gegeven omdat zij er over vertoornd was, dat Zeus hare zonen, de T\'danen, in den Tartiiros geslingerd en tot eene eeuwige gevangenschap veroordeeld had. Als hun geboorteland noemt men na eens Phlegrai, eene vulkanisclie streek, in het verre Westen gelegen (gewoonlijk dacht man zich die als in de nabijheid van Curiae, eene Grieksche stad in het Italiaansche landschap Campanië, of ook wel in Thessalië gelegen), dan eens het Grieksche schiereiland Pall me. Nauwelijks waren zij geboren, of zij begonnen den strijd met de door Zeus bestuurde goden: zij poogden den hemel te bestormen , stapelden bergen en ontzaglijke rotsblokken op elkander, en wierpen aan elkander gebonden brandende eikenstammen naar den Olympos, om de goden van daar te verdrijven. Zij bezaten allen eene vreeselijke, met de grootte hunner lichamen overeenkomende kracht; de sterksten onder hen waren Allcyonem en Porphjri.on. Van de overige twee en twintig onderscheidden zich voornamelijk Enkeltidos, Mimas, Hippolïjtos Ephialtes, Eurytos, Klytios, Polyhoten, Pallas, Rhoitos, Athos, Tho\'ón en de door Artemis bestreden Grotion. De strijd met deze vreeselijke monsters dreigde den goden noodlottig te zullen worden. Eene overoude godspraak had hun reeds verkondigd, dat zij hunne geduchte vijanden niet zouden kunnen overwinnen, zoo niet een sterveling hun te hulp kwam. Gaia kende deze godspraak insgelijks; zij zocht daarom op hare oppervlakte naar kruiden, die de kracht hadden om de wonden.
300
Giganten.
301
die haren zonen door sterfelijke handen zouden toegebracht kunnen worden, te genezen. Zeus verhinderde dit; hij verbood aan de godheden van het morgenrood, van de zon en de maan om de aarde met hunne stralen te verlichten en sneed middelerwijl alle tooverkruiden af. Toen riep hij den sterveling tot zich, dien het noodlot tot redder der goden bestemd had; het was zijn zoon Herakles. Zoodra deze, door Athena geleid, op de kampplaats verscheen, begon het tweede gedeelte van den groeten strijd, de ontzettende Gigantomachie of Giganten-krijg. Eerst doorschoot hij den gevaarlijkste der Giganten, Alkyoneus, met zijne doodelijke pijlen; zoodra echter de reus zijne moeder, de aarde, aanraakte, stond hij met nieuw leven en nieuwe kracht weder op. Daarom bleef er voor Herakles niets anders over, dan den raad van Athena te volgen en zijn wederopgestanen tegenstander uit zijn geboorteland Pallene weg-teslepen; een tweede pijlschot op een vreemden grond doodde nu het monster oogenblikkelijk. Terstond deed zich een nieuwe vijand tegen den overwinnaar op. Porphyrion viel te gelijk op hem en op Hera aan; doch de schoonheid van de koningin der goden deed de woede van den reus omniddelijk bedaren, zoodat hij, zijn hoofddoel vergetende, haar geweld wilde aandoen. Deze onbezonnenheid boette hij weldra met zijn leven. Zeus trof hem met zijnen bliksem en Herakles schoot hem met zijne pijlen neder. Ondertusschen namen ook de andere goden deel aan den strijd; Hephaistos en Hekate versloegen Klytios, Bionysos doodde Eurytos met zijnen thyrsosstaf, Apollo schoot Ephialtes het rechter oog uit en bijna in hetzelfde oogenblik beroofde een pijl van Herakles hem van het linkeroog. Thans gingen de overige Giganten op de vlucht, door de zegepralende Olympische goden vervolgcl. Op Enke-lados slingerde Athena het eiland Sicilië, waar hij nog in machtelooze woede door den Aetna heen vlammen uitbraakt, Poly-botes werd door Poseidon met het eiland Kos bedekt, Hippoly-tus door Hermes, Gration door Artemis doorboord, en aan Pal-las rukte Athena zijne onkwetsbare huid van het lichaam en hing deze als de veiligste beschutting in den verderen strijd om hare eigene schouders. Door de Moiren werden Agrios en Thoön gedood, die met ijzeren knodsen streden. De overigen kwamen door de bliksems van Zeus en de nooit missende pijlen van Herakles om. Andere legenden omtrent de Gigantomachie varhaalden , dat Zeus de hulp van twee halfgoden had moeten inroepen en dat hij daartoe zijne beide zonen Dionysos en Herakles had uitgekozen. Dionysos zou, volgens sommige verhalen, vergezeld van Hephais-
Giganten —Glaukos
tos en de Satyrs op het terrein van den strijd gekomen zijn, allen op ezels gezeten, die zoo quot;vervaarlijk begonnen te balken , dat de Giganten, hierdoor verschrikt, op de vlucht waren gegaan. — De legenden betreffende de Gigantomachie hebben groote gelijkenis op die betreffende den stryd, geleverd tusschen de goden en de Titanen. — De hierbij gevoegde afbeelding stelt een der Giganten, Gr at ion. voor, in een strijd gewikkeld met een hert, of met de in een hert veranderde godin Artemis. — Alzoo werd voor de goden het dreigende gevaar afgewend, en behield Zeus de heerschappij over het heelal. (jKtANïOMACHl E. (Grieksch) Zie het vorig artikel. GKIAIN\'TOrilOXTIS. (Grieksch), een bijnaam van Athena, dien zij kreeg in de Gigantomachie. Hij beteokent «Gigantendoodster.quot; Als zoodanig wordt zij gewoonlijk afgebeeld, staande op een dei-Giganten, op het punt hem met hare opgeheven lans te doorboren.
(jLAÜKE. (Glauce.) (Grieksch), 1) eene der Ner eden, de personificatie van de kleur der zee. 2) de dochter van den Ko-rinthischen koning Kr eon; gewoonlijk wordt deze Kreüsa genoemd. Door hare schoonheid bekoord, wilde lason zijne gade Medela, die hem gered en om zijnentwille ouders en vaderland verlaten had, verstooten. Medeia wreekte zich door aan Glauke een bruiloftskleed te zenden, met giftige sappen doortrokken, dat niet alleen haar, maar ook haren vader op jammerlijke wijze deed omkomen.
(tLAUKoPIS. (Glaucopis.) (Grieksch), een bijnaam door de dichters zeer dikwijls gegeven aan de godin A them. Hij beduidt: «de godin met de schitterende oogen.quot; Zie Athena.
GLAUKOS. (Glaucus.) (Grieksch), 1) een zeegod, die evenals alle zee- en riviergoden de gave der voorspelling bezat, maar oorspronkelijk een sterveling was geweest, die als visscher te An-thedon in Boiotië woonde. Hij zou het schip de Argo gebouwd hebben; als stuurman was hij bij den tocht der Argonauten medegevaren, maar bij een gevecht tegen de Tyrrheners in zee gevallen en toen in eenen zeegod veranderd. Als zoodanig voorspelde hij zyne vroegere makkers hunne toekomstige lotgevallen. Dat Glaukos in verband gebracht wordt met de Argonautensage, laat zich uit het feit, dat de stam der Minyërs, waarvan de tocht tegen Kolchis uitging, in de onmiddelijke nabijheid van An-thedon woonde, zeer gemakkelijk verklaren. — Volgens anderen zat Glaukos eens op eene weide aan de kust in het weelderige, groene gras, waar nog nooit een dier geweid, of eene zeis de halmen afgemaaid had. Hij trok het zwaarbeladen net op uit het water, doodde de visschen en wierp ze op het gras; maar plotseling werden zij door nieuw leven bezield en sprongen in zee. Verwonderd proefde hij van de kruiden, waarop de visschen gelegen hadden, en terstond gevoelde hij, dat eene andere natuur en een nieuw leven zich van zijn wezen meester maakten, en ook hy stortte zich in de golven. De zeegoden
302
Glaukos
namen hem liefdevol op: Okeanos en Thetys reinigden hem van al het aardsche, dat hem aankleefde en maakten hem tot eenen onsterfelijken, waarzeggenden god, bij wien Apollo zelfs de kunst leerde om de toekomst, te voorspellen. Hij ontbrandde in liefde voor de Nereïde Skylla. die in weerwil van zijn smee-ken zijnen hartstocht niet wilde beantwoorden. Eindelijk wendde hij zich tot de nymph Kirke, om van deze een toover-middel te verkrijgen, waardoor hij de genegenheid van Skylla zou kunnen winnen. Kirke beminde echter zelve Glaukos en vergiftigde uit minnenijd het water, waarin Skylla gewoon was zich te baden, ten gevolge waarvan deze, voor zoover het water hare ledematen bevochtigd had, in een afschuwelijk monster veranderde. — Ook voor Ariadne vatte Glaukos liefde op, doch tot straf hiervoor werd hij door Dionijsos gegrepen en met wijnranken geboeid, terwijl hij niet eerder door den god werd vrijgelaten, vóór hij beloofd had haar niet meer met zijne liefde te zullen vervolgen. — Eene andere legende verhaalde, dat hy zich uit vertwijfeling in zee had gestort, omdat het kruid, dat hij gegeten had, hem wel de onsterfelijkheid had geschonken, maar niet krachtig genoeg was geweest hem daarbij tevens eeuwige jeugd te verleenen. Nog dikwijls hoort de schipper uit de diepte der golven zijne weemoedige klaag-toonen oprijzen.
Als zeegod droeg Glaukos den bijnaam van Pontios. Gewoonlijk wordt hij met zijnen dubbelen naam genoemd. — Algemeene vereering heeft hij in Griekenland nooit genoten, maar in hoog aanzien stond hij bij de bewoners van Anthedon. De bevolking dier stad bestond uit behoeftige visschers en zeelieden en voor deze was hij juist de rechte god. Zij stonden zelfs op vertrou-welijken voet met hem, en hadden zij zijnen raad noodig, dan aarzelden zij geen oogenblik hem uit zee opteroepen. En nooit weigerde hij te verschijnen, want hij was een zeer welwillende en hulpvaardige god, die niet alleen vrijwillig en gaarne met zijne gave der voorspelling de menschen ten dienste stond, maar ook de zeelieden in gevaren hielp en schipbreukelingen redde. Zij, die aldus door hem behouden werden, plachten hem hun hoofdhaar als offer te brengen. — Tempels of heiligdommen heeft Glaukos Pontios nooit of nergens gehad, zelfs niet te Anthedon, waar hij te huis behoorde, maar toch genoot hij op vele Grieksche eilanden en in verschillende op de kust gelegen plaatsen vereering als een vriendelijke god der zeelieden, zoo b. v. op Delos en Naxos, op het voorgebergte Malea, en te Korinthe, waar men hem als den bewaker en opvoeder van Melikertes beschouwde. (Zie aldaar.) — Glaukos is bijna uitsluitend een god der lagere volksklasse, een god van den in Griekenland zeer talrijken schippers- en visschersstand. Deze lieden konden hem wegens de behoeftige omstandigheden, waarin zij verkeerden, niet eeren door tempels, beelden, offers
Glaukos.
en feesten. Vandaar dan ook, dat hij, zooals reeds gezegd is, zelfs te Anthedon geenen tempel had. Zoo is het natuurlijk, dat slechts zeer weinige uit de oudheid bewaard gebleven beelden dezen god voorstellen. Gewoonlijk laat men zijn lichaam in eene vischstaart eindigen. Hij behoort dus tot het geslacht der Tritons. Zijn uiterlijk is ruw en harig, zijn lichaam met mosselen en zeewier begroeid. Zijn baard en hoofdhaar zijn ruig en lang, evenals bij de meeste zeegoden. Wat zijnen leeftijd betreft, meestal komt hij voor als een grijsaard. In den mond van het volk heette hij kortweg: »de oude,quot; maar als men dacht aan zijne liefde voor Skylla en Ariadne, dan gaf men hem jeugdiger en krachtiger vormen. Soms stelde men hem voor met twee vischstaarten, ja langzamerhand gaf men hem eene gedaante, overeenkomende met die zijner geliefde Skylla, zoodat de dolfijnenstaarten, waarin zijn onderlijf uitliep, in koppen van wolven of van honden eindigden. — Met het oog op zijne betrekking tot Dionysos gaf men hem soms de gedaante van eenen Silenos, ooren van eenen Satyr, en zeer dun hoofdhaar. Hij heeft dan eene geheel mensche-lijke gedaante.
2) de zoon van koning Minos van Kreta. Als knaap viel hij eens, eene muis vervolgende of zich met het balspel vermakende, in een vat met honig, zonder dat iemand wist, waar hij gebleven was. Polj/eidos, de zoon van Koirünos, een waarzegger uit Argos, openbaarde, door koning Minos daartoe gedwongen, de plaats, waar men Glaukos zou kunnen vinden. Doch nu eischte de koning ook, dat hij den knaap in het leven zou terugroepen; en, toen de waarzegger verklaarde dit niet te kunnen, sloot hij hem met den dooden Glaukos in een grafgewelf op. Daar kwam plotseling eene slang binnenkruipen. Polyeidos doodde haar met zijn zwaard, doch nu volgde weldra eene tweede slang met een kruid in den bek, waarmede zij de eerste weder levend maakte. De waarzegger maakte zich van dit kruid meester en riep daarmede ook Glaukos in het leven terug, en beiden werden weldra uit het grafgewelf verlost. Hierop verlangde Minos ten slotte, dat hij zijnen zoon ook de waarzeggingskunst zou leeren. Polyeidos was genoodzaakt aan dien eisch te voldoen, doch bij zijn vertrek wist hij een middel aantewenden, waardoor Glaukos alles, wat hij geleerd had, weder vergat. Polyeidos vluchtte nu voor de wraak van Minos, na voorspeld te hebben, dat Glaukos, zooals ook naderhand gebeurde, voor Troje zou omkomen. — Deze mythe van Glaukos is in de oudheid zeer dikwijls behandeld. Meermalen werd zij door dansen voorgesteld, doch ze was ook dikwijls het onderwerp van tragoediën. De drie beroemdste Griek-sche treurspeldichters Aischylos, Sophokles en Euripides hebben haar tot stof van eene hunner tragoediën gekozen. Geen dezer stukken is echter tot op onzen tijd bewaard gebleven. —
304
Glaukos—Goden.
De opwekking van Glaukos wordt in eene andere legende toegeschreven aan Asklepios. Zie aldaar.
3) De echtgenoot van Eurymëde, de vader of pleegvader van Bellerophontes. (Sommigen noemden dezen eenen zoon van Poseidon.) Hij was een zoon van Sisyphos, een kleinzoon van Aiolos en koning van Korinthe of volgens anderen van Potniai in Boiotië. Hij versmaadde de macht van Aphrodite, en om zijne paarden sterk te maken belette hij ze te paren. Volgens anderen voedde hij ze met menschenvleesch. Eens toen hij deelnam aan de wedrennen, die AJcastos gaf bij gelegenheid der lijkspelen, ter eere van zijnen vader Pelias gevierd, werd hij door zijne schuw geworden paarden van zijnen wagen geworpen , volgens sommigen zelfs door hen verscheurd. Aphrodite had ze door het water eener bron in de nabijheid van Potniai, waarvan Glaukos de kracht niet kende, razend gemaakt. Naderhand maakte zijne schim bij de wedrennen in de isthmische spelen de paarden schuw.
4) Glaukos de kleinzoon van Bellerophon was de aanvoerder der lykische troepen, die van de boorden van de rivier de Xanthos waren opgetrokken, om koning Priamos te helpen in den strijd tegen de Grieken. Hij was een der dapperste strijders in het leger der Trojanen, en herhaaldelijk worden zijne wapenfeiten door Romeros vermeld. Eens kwam hij in den strijd tegenover Diomedes, den zoon van Tydeus, den koning van Argos, te staan, doch toen deze den naam van zijnen tegenstander vernam, weigerde hij met hem te strijden, daar hunne grootvaders als gastvrienden met elkander hadden verkeerd. Diomedes stiet zijne lans in den grond, beiden stegen van hunne wagens af en omarmden elkander. Zij ruilden daarop van wapenrusting. Glaukos gaf zijne gouden wapenen aan Diomedes en kreeg daarvoor de koperen wapenen van dezen terug.
GN0S1AS. (Grieksch), een bijnaam, die door de Komeinsche dichters dikwijls gegeven wordt aan Ariadne. Zij heette zoo naar de stad Gnosos of Gnossos op het eiland Ki eta, haar geboorteland.
GODEN. Wat de Grieksche goden betreft, hun wezen kan in hoofdzaak gekend worden uit de gedichten van Homeros, waarin reeds een geheel geordende godenstaat met Zeus aan het hoofd wordt aangetroffen. — Niet van het ontstaan af van den eigenaardig Griekschen godsdienst, had men zich dezelfde voorstelling omtrent het wezen der goden en den samenhang der verschillende goden onderling gevormd. De oudste Grieksche goden waren natuurgoden. Het geloof aan hunne macht is bij de Grieken ontstaan door de waarneming van de verschillende verschijnselen in de natuur, van de verschillende krachten, die daarin hare werking openbaarden. Hunne rijke fantasie meende hierin de daden en toestanden van bezielde wezens te zien, die men op menschelijke wijze liet denken en handelen. Zoo ontstonden er door het groote aantal verschillende stammen en
305
20
Goden.
306
landschappen, die in Griekenland werden aangetroffen, eene verbazend groote menigte van goden, daar iedere streek, die door de bergachtige natuur des lands van de daarom gelegen landschappen gescheiden was, zich eene afzonderlyke voorstelling vormde van de wijze, waarop die bezielde wezens in de verschijnselen der natuur werkzaam waren. Later vermengden zich deze in de verschillende landschappen ontstane voorstellingen tot één geheel en werden, nadat sommige geheel waren inéén-gesmolten en andere in het bewustzijn des volks waren uitge-wischt, het eigendom der gansche Grieksche natie.—Uit de ééne voorstelling werd weêr de andere afgeleid en tot één onafscheidelijk geheel daarmede verbonden. Vandaar de oneindige rijkdom der Grieksche godenwereld. Het sprekendste voorbeeld van zulk eene hei-vorming en uitbreiding van het wezen der goden vindt men in den god Kermes. Dat is een oude natuurgod, wiens dienst reeds bij de oudste bewoners van Griekenland, de Pelasaen, in eere was. Hij is eigenlijk niets anders dan een deel van den algemeenen god des hemels, Zeus. Hermes is oorspronkelijk de regengod. De regen gaat van Zeus uit; het is een der natuurverschijnselen, waarin Zeus zich openbaart; vandaar dat hij in de mythologische genealogie een zoon van Zeus heet, dien deze by Maia, eene van de regen aanbrengende Pleiadeii heeft verwekt. Uit die eenvoudige opvatting van het natuurverschijnsel ontwikkelde zich , toen het Grieksche volk door den hoogeren trap van beschaving, waartoe het gekomen was, behoefte kreeg aan eene inniger betrekking der godheid tot het menschelijk leven, eene menigte van andere voorstellingen. Het gedruisch van den kletterenden regen wekt de gedachte op aan eenen god, die onvermoeid bezig is aan de wereld den wil van Zeus en der overige Olympische goden te verkondigen. Het feit, dat de regen doordringt in de diepte der aarde, heeft aanleiding gegeven tot de mythe, die Hermes beschouwde als een god, die in de onderwereld afdaalt en de zielen der afgestorvenen derwaarts geleidt. De waarneming van den dichten nevel, di\'e de regen over berg en dal verspreidt en die alles onzichtbaar maakt, heeft aanleiding gegeven tot de legenden omtrent de diefachtige en listige natuur van den god. — Zoo zijn uit het eenvoudige begrip van den regengod al de eigenschappen afgeleid, die in het ontwikkelde tijdperk der Grieksche mythologie aan den god Hermes werden toegekend. — Het heeft waarschijnlijk eeuwen geduurd, eer de vereering der goden als natuurgoden overgegaan is in de meer ethische opvatting van hun wezen, eene opvatting, die hen in nauwere betrekking bracht tot het menschelijk leven. De vereering van personificatiën van de verschillende krachten der natuur kon aan het godsdienstig bewustzijn der Grieken slechts zóó lang voldoening verschaffen, als het volk zelf nog op eenen lageren trap van beschaving stond. Zoodra het echter dat tijdperk te
Goden.
■boven was, waarin jaclit, veeteelt en landbouw de uitsluitende bezigheden der menschen uitmaken, zoodra zich staten begonnen te vormen en hun blik ruimer werd door hunne zwerftochten , door hunne oorlogen, door hun toenemend handelsverkeer, zoodra de Griek zich zeiven leerde kennen als een zedelijk vrij wezen, niet aan de machten der natuur slaafs onderworpen, maar zelfs die machten beheerschende, moesten ook zijne goden natuurlijk wezens worden, die zelfbewust naar vaste wetten van orde en zedelijkheid handelden. Hunne betrekking tot de natuur trad meer en meer op den achtergrond, zij namen eene meer zuivere, vastere menschelijke gedaante aan, en nadat men hen door kunstig verzonnen genealogiën met elkander in betrekking had gebracht, vormden zij ten laatste een in elk opzicht geordenden en geregelden staat. Wanneer nu, die hervorming der mythen, dat afleggen der oorspronkelijke beteekenis als natuurgoden, de vervanging daarvan door het Anthropomorphis-mus (d. i. «gelijkwording aan de menschenquot;) hebben plaats gehad, laat zich bezwaarlijk bepalen. Het schijnt, dat die hervorming reeds voltooid was, toen de groote staatkundige omwenteling plaats greep, die in de geschiedenis den naam draagt van de molk.werhuizing der Doriërsquot; en in de mythologie dien van ^terugkomst der Herakleidenquot;. welke gebeurtenis men omstreeks het jaar 1100 vóór Chr. kan stellen. In de gedichten van Homeros (omstreeks 900 vóór Chr.) komt, zooals reeds gezegd is, de godenstaat op den Olympos reeds als een afgesloten geheel voor. Evenzoo in die van zijnen jongeren tijdgenoot He-siodos. Over het geheel is de voorstelling en opvatting der godenwereld bij de latere Grieken zoo gebleven, als zij daar worden aangetroflen, al is het dan, dat zij nog reiner en verhe-vener gemaakt werd door de dichters en de beoefenaars der beeldende kunsten, terwijl wederkeerig die meerdere reinheid van het volksgeloof op de kunstenaars eene krachtige werking uitoefende en hen in staat stelde die vaste, ideale typen te scheppen, welke voor alle tijden hunne waarde hebben behouden.
Wat nu de persoonlijkheid en het voorkomen der goden betreft, ze hebben vooreerst een lichaam, dat in gedaante geheel-enal overeenkomt met het menschelijk lichaam. Slechts dacht men zich de goden grooter, schooner en majestueuser. Maar al wat monsterachtig groot is, blijft, daar het niet schoon is, van de godenwereld op den Olympos uitgesloten en wordt gerekend tot die godenwereld te behooren, welke vóór de vestiging der heerschappij van Zeus was te gronde gegaan.
Evenzeer als in grootte en schoonheid overtreffen de goden de menschen ook in kracht. Als Zeus zijne ambrosische lokken schudt, dan davert de gansche Olympos en zoo zijn ook de overige goden en godinnen met groote lichaamskracht toegerust. Doordat zij een lichaam hebben, zijn zij natuurlijk aan ruimte gebonden, maar groote afstanden kunnen zij toch met
307
20*
Goden.
verbazende snelheid afleggen. In één oogenblik des tijds daalt Athena van den top van den Olympos neder naar Ithaka en Poseidon, de beheerscher der zee komt in twee of drie schreden van het thrakische Samos naar Aigai op Euboia.
De goden hebben op dezelfde natuurlijke wijze als de men-schen het levenslicht aanschouwd; maar zij ontwikkelen zich veel sneller dan de menschen. Zoo klimt b. v. de pasgeboren Hermes uit zijne wieg om de runderen van Apollo te stelen en nadat hij des morgens is ter wereld gekomen speelt hij reeds des middags op de door hem uitgevonden lier. Maar zijn de goden eens tot volle rijpheid gekomen, dan heeft de tijd geen invloed meer op hen. Eeuwige jeugd en onsterfelijkheid zijn dan hun zalig lot. Terwijl de menschen door vele nooden en rampen worden bezocht, zijn zij de «zaligenquot;, de «gemakkelijk levendenquot;, die iederen wensch oogenblikkelijk kunnen bevredigen. Toch sluit dit niet uit, dat ook zij smart kunnen gevoelen. Evenals hun lichaam niet onkwetsbaar is, evenzeer kan ook hun gemoed door onaangename gewaarwordingen van allerlei aard worden getroffen. Volgens de voorstelling der Grieken waren zij voor dezelfde aandoeningen vatbaar als de menschen. Ja, niet zelden vervallen zij ook in dezelfde ondeugden als deze; bedrog, loge.i, haat, nijd, wreedheid, ijverzucht, enz. Heilig en rechtvaardig zijn dus de Grieksche goden niet; evenmin almachtig en alwetend. Wel is waar kunnen zij veel en weten zij veel; naar willekeur kunnen zij inbreuk maken op den geregelden gang der natuur,\' stormen, pestziekten en andere rampen plotseling verwekken, zich veranderen in welke gedaante zij verkiezen en dergelijke dingen meer, maar zelfs Zeus aan wien eene veel grootere macht wordt toegeschreven dan aan de overige goden, naar wiens wil en besluiten het gansche wereldbestuur wordt gevoerd, is aan het van eeuwigheid af bepaalde noodlot, d. i. aan de eeuwige wetten der natuur, onderworpen, en het is mogelijk hem te bedriegen en te misleiden.
De goden zijn aan de menschen vooral gelijk in hunne licha-melijkc behoeften, daar zij zich evenals deze door slaap moeten verkwikken en door spijs en drank moeten sterken. Zij zijn echter niet in even groote mate als de menschen van die behoeften afhankelijk en zij gebruiken ook geen aardsche spijs en drank, maar ambrosia en nektar. Meestal komen zij tot eenen gemeenschappelijken maaltijd bijeen in het paleis van Zeus. dat op den hoogen top van den Olympos is gelegen en zij laten zich daar, op gouden troonen gezeten, door de bloeiende Hehe bedienen. Evenals voedsel, zoo hebben zij ook natuurlijk kleeding noodig, waaraan de godinnen, evenzeer als de sterfelijke vrouwen, groote zorg besteden. Dat de latere Grieksche kunst de goden naakt pleegde aftebeelden, is geen bewijs, dat cle Grieken zich hen steeds zonder kleeding pleegden voorte stellen.
308
Goden.
De bezigheid der goden bestond in een «zalig niets doen; maar zij trachtten zich evenals de machtigen der aarde door allerlei scherts en liefhebberijen den tijd te korten; het komt ook dikwijls voor, dat zij onder elkander tvdst hebben. Om de eentonigheid van het samenleven der goden te verbreken, komen er zelfs nu en dan samenzweringen voor, zooals b. v. ten tijde van den Tro-jaanschen oorlog Hera met Poseidon en Athena een plan beraamde om Zeus te beletten aan de Trojanen hulp te verleenen.
Zooals gezegd is, waren alle goden en godinnen tot eenen godenstaat vereenigd, welks hoofd en middelpunt de koning der goden en vader der menschen Zeus is; doch in het bijzonder oefent hy zyne heerschappij uit over de goden des hemels, terwijl de godheden der zee en der wateren onder het bestuur staan van Poseidon, die van de aarde en de onderwereld onder dat van Hades. —
Wendt men zich van de Grieksche mythologie tot de beschouwing der Eomeinsche godenwereld, dan treft men verschillende punten van onderscheid aan, waarvan sommige dadelijk in het oog vallen, andere dieper moeten worden opgespoord. — Vooreerst heeft men verschil van naam tusschen Grieksche en Eomeinsche goden, aan wie dezelfde werkkring is toegewezen; ten andere is de taak der verschillende godheden, die hetzelfde gebied beheerschen, niet op dezelfde wijze afgebakend ; ten derde treft men in de Eomeinsche, of liever de Italische mythologie goden aan, die in de Grieksche niet voorkomen, terwijl het omgekeerde natuurlijk evenzeer het geval is. — Maar er is meer. Van al het leven en al de bewegelijkheid der Grieksche godenwereld is in den eeredienst der Eomeinen bijna geen spoor te vinden. Terwijl de Grieksche mythologie de levensgeschiedenis der Grieksche goden met een oneindig aantal mythen van allerlei aard en beteekenis verbond, heeft het Eomeinsche volksgeloof als het wai-e een afkeer van sagen, en de weinige sagen, die bij de Eomeinen worden aangetroffen, dragen öf een mystisch, öf een koddig karakter. Toen de Grieksche mythen naar Eome kwamen, werden ze wel opgenomen, doch ze verrijkten den inhoud van het godsdienstig geloof niet, ze dienden alleen om de dichters een ruimer veld voor hunne gedichten te schenken. De Eomeinsche dichter Tibullus drukt dit terecht aldus uit: «Waren er geene gedichten geweest, dan had aan den schouder van Pelops ook geen ivoor geschitterd.quot; Aan de Eomeinen is de mythe, de sage betreffende het leven en de daden der goden vreemd gebleven; zij scheen hun zelfs dwaas toe.
Ook stelden zich de Eomeinen de goden niet, althans niet even sterk als de Grieken, voor als zelfbewuste, van elkander tot op zekere hoogte onafhankelijke personen; in den ouderen tijd wekten beelden van goden hun weerzin op. Koning Numa, verbood zelfs alle godenbeelden. Later heeft de beeldende
309
Goden.
kunst, welke in Griekenland zich ontwikkeld had uit voorwerpen, die eene zeer eenvoudige zinnebeeldige voorstelling van den god waren, zich ook in Eome het burgerrecht verworven, maar de tegenstand van den Eoineinschen volksaard is nooit geheel overwonnen. »Zy, die voor de volken het eerst beelden van goden oprichtten, hebben hunnen medeburgess de vrees voorde goden ontnomen en gaven hun de dwaling.quot; De Romein-sche goden hebben geenen Olympos, zij vierden geene feesten en van lupiter Optinms Maxi mus kent men noch avonturen, noch minnarijen. De Eomeinsche goden waren geheimzinnige, hoogere wezens, niet in zoo scherpe omtrekken afgebakend als de goden, die de Grieken vereerden, maar in hun wezen veel meer vaag en moeilijker te begrijpen en te naderen. Hunne goddelijke kracht, hun nmnen, werkte en openbaarde zich op eene bepaalde plaats. Tot dat onzichtbaar wezen, dat zijne aanwezigheid in een verschijnsel, hetwelk tot het gebied van den god behoorde, te kennen gaf, wendde zich wie offeren of bidden wilde. Een eigen persoonlijk leven en werken wordt aan de Eomeinsche goden niet toegeschreven. Zij bestonden niet om zich zeiven, maar om hunne betrekkingen tot de menschen.
Juist hieruit vloeit het laatste en grootste punt van onderscheid tusschen de Grieksche en Eomeinsche godenwereld voort. De Grieksche goden waren, zooals boven gezegd is, oorspronkelijk personificatiën geweest van de verschillende groote krachten der natuur, die met elkander in strijd waren geweest, vóórdat de aarde haren vasten vorm had gekregen. Zij waren eerst langzamerhand tot de menschen in betrekking getreden door den invloed, welke de natuurkracht, die zij vertegenwoordigden , op het menschelijk leven uitoefende. De leer der Grieksche godenwereld rustte dus op de natuur. Geheel anders by de Eomeinen. Daar werd alles wat de godenwereld betrof in de allereerste plaats in verband gebracht met het leven en werken der menschen, met de instellingen en gebruiken, waarop dit berustte. Die Eomeinsche goden waren goden van het huis, van de familie, van den staat. Zij werden vereerd als de beschermers der gemeenschap, waaruit de familie of de staat bestond, en bij elke onzekerheid, bij het ondernemen van elke gewichtige handeling trachtte men vooraf hunnen wil te leeren kennen. Wel is waar bestond er bij de oudste italiamp;che podheden ook eene betrekking tot de natuur, doch dit was alleen in zooverre het geval als deze in betrekking stond tot het menschenleven of althans in betrekking daartoe gedacht werd. Het ontstaan der goden uit den ouderlingen strijd dei-natuurkrachten , een strijd tusschen de goden van verschillende geslachten onderling, kende de Eomeinsche mythologie, vóórdat zij vreemde elementen had opgenomen, niet. Zij heeft geene godheden geschapen als de Chariten, Pan en Boreas, de Griek-
310
sche Pallas Athena heeft zij hervormd tot Minerva, de godin der wijsheid en der uitvindingen, den Griekschen Her mes heeft zij herschapen in den handelsgod Mercurius, en zelfs Zeus den bestuurder der wereld heeft zij zich toegëeigend als lupiter Optimus Maximus, het ideale hoofd van den Eomeinschen staat.
Dus kan er van eene Eomeinsche mythologie, in den zin van de Grieksche, in de strengste opvatting van het woord, geene sprake zijn. Noch die onuitputtelijke rijkdom van mythen, noch dat bestendig verkeer tusschen de goden onderling en met de menschen, noch die afspiegeling van het natuurleven, welke zich zelve genoeg is en er niet uitsluitend naar streeft om alles met het dagelijksch leven en bedrijf der menschen in verband te brengen, worden hier aangetroffen. Hier was alles praktisch, alles ordelijk, alles plechtig. Elk voorval op eiken dag, elke bijzonderheid, die zich in het leven voordeed, zoowel bij enkele personen, als bij gansche familiën, of bij den geheelen staat, bracht bepaalde gebruiken en instellingen mede, die niet mochten worden verzuimd of met onachtzaamheid verwaarloosd. Elke toevallige gebeurtenis werd als eene openbaring van de goden beschouwd.
Het werd als eene gewetenszaak beschouwd, de aan de goden verschuldigde eerbewijzen te brengen volgens oud gebruik op de wijze der vaderen. Die godsdienstigheid, d. i. de nauwgezette vervulling van datgene wat in alles hetgeen den dienst der goden betrof moest worden gedaan of nagelaten, oefende eenen zeer krachtigen invloed uit op het gansche leven der Romeinen. Terecht kon Cicero daarom roemen; »Als wij onze toestanden met die van anderen vergelijken, dan zullen wij bevinden, dat wij in andere dingen hun gelijk zijn of beneden hen staan, maar in den godsdienst (d. i. in de vereering der goden) staan wij bovenaan.quot; De Eomeinsche godenwereld had dus niet, zooals de Grieksche, eene mythologie, maar eenen eeredienst en tallooze ceremoniën, hetgeen natuurlijk daarheen heeft geleid , dat de godsdienst der Eomeinen ontaard is in eenen ijdelen vormendienst, dat het bewustzijn van de betrekking tusschen de goden en de menschen zoozeer verloren ging, dat men de beteekenis van sommige italische godheden, ja zelfs die van lanus niet meer met zekerheid kende.
De grondslag, waarop de Eomeinsche godenwereld berustte, bestond uit de godsdienstige voorstellingen der oud-Italische stammen, die lang hunne eigenaardigheid hebben behouden, doch weldra het middenpunt zijn geworden, waarom zich uit den vreemde, voornamelijk uit Griekenland ingevoerde godsdienstige voorstellingen schaarden. Langzamerhand werd hierdoor de gansche Eomeinsche godenwereld — althans wat het uiterlijke betrof — geheel van dien Griekschen invloed doortrokken. Grieksche goden werden opgenomen, Eomeinsche godheden ^ erden naar de gelijkenis van Grieksche hervormd, Grieksche
311
Goden—Gorgo.
kunstenaars bouwden de tempels te Rome, Grieksche beeldhouwers schiepen de godenbeelden, die ze versierden; met de Grieksche letterkunde kwamen ook de Grieksche mythen naar Eome. Wel is waar bleef het godsdienstig leven in zijne binnenste kern ook na die groote hervorming nog een tijdlang echt Eomeinsch, maar ook hier ging evenals bij het verval van het Grieksche volk langzamerhand de overtuiging, het godsdienstig geloof, verloren, tot de gansche Eomeinsch e godenwereld opgelost werd in het onzinnigste bijgeloof en het, ruwste ongeloof, waarvan de latere keizertijd getuige was.
(jORDIAS of GORDIOS. {Gordius.) (Grieksch), een koning van Phrygie, die uit een geslacht van armoedige landbouwers gesproten was. Toen hij eens op het veld bezig was met ploegen, zette zich een adelaar op het juk zijner ossen. Een meisje uit \'Telmissos (eene stad in Lykië), dat in de waarzeggingskunst ervaren was, legde hem dit voorteeken aldus uit, dat hij eerlang de koninklijke waardigheid zou erlangen. Kort daarop, toen de Phrygiërs bij het uitbreken van binnenlandsche onlusten het orakel vroegen, wien ze tot koning moesten kiezen, kregen zij tot antwoord, dat zij den eerste, die hun ontmoette, op een wagen gezeten, met het doel om den tempel van Zeus te bezoeken, op den troon moesten plaatsen. Toen zij terugkeerden, kwam Gordias hun met het doel, dat het orakel genoemd had, te gemoet rijden. Hij werd koning en de stamvader van een nieuw vorstengeslacht. Als koning stichtte .lij de stad Gordium en bouwde daar uit dankbaarheid eenen tempel voor Zeus, waarin de beroemde wagen stond niet den Gordi-aanschen knoop, die door Alexander den Groofe werd doorgehakt.
GOKDYS. (Grieksch), een zoon van Triptolemos, die zich in Phrygië nederzette. Naar hem werd een deel van dat landschap Gordyaia genoemd.
GORGE. (Grieksch), eene dochter van Oineus en Althaia, eene zuster van Meleagros, de gemalin van Andraimon. Slechts zij en hare zuster Deianeira werden op voorspraak van Bionysos gespaard, toen Artemis hare zusters, omdat zij niet ophielden den dood van Meleagros te betreuren, in vogels veranderde. Zij wordt de moeder genoemd van Ti/de us, dien zij uit eene misdadige verbintenis met haar eigen vader Oineus had gebaard. Later huwde zij met Andraimon (Zie aldaar in de Bijvoegselen.) en schonk hem eenen zoon, met name TKoas, die de Aitoliërs in den strijd tegen Troje aanvoerde.
GORGO of GORGOIÏBN. (Grieksch) Homeros spreekt slechts van ééne Gorgo. In de Ilias komt deze voor als een schrikwekkend monster, dat den Hades bewoonde, in de Odysseia daarentegen wordt gezegd, dat haar hoofd staat op de Aigis, het schild van Zeus. De dichter Hesiodos echter kent reeds drie Gorgonen, dochters van Phorkys en Keto. Hare namen zijn Stheino. Euryale en Medusa. Zij wonen in den westelijken
312
Gorgo —Gorgon,
313
GORGON. (Grieksch), een vreeselijk monster, een der zonen van Typhon en Echidna. Zie Echidna.
Oceaan in de nabijheid van Nyx en de Hesperiden. De latere sage noemde als hare woonplaats Libyë. Zij werden voorgesteld met een gordel van slangen, die sissend hare koppen in de hoogte steken, met drakenschubben op de hoofden, groote vér vooruitstekende tanden , als die van een everzwijn, koperen klauwen en vleugels, zoodat haar aanblik in staat was den-gene, die haar aanzag, te doen versteenen. Volgens eene andere sage en in de latere kunst werd Medusa, de eenige van de zusters, welke sterfelijk was, voorgesteld als eene schoone maagd, wier haren door Athena in slangen veranderd waren, toen zij in den tempel dier godin hare liefde schonk aan den god Poseidon. Uit deze verbintenis sproten Chrysaor en Pegasos. die uit haren romp te voorschijn sprongen, toen Perseus haar het hoofd afsloeg. Eene derde sage meldde, dat Medusa door Athena zelve in de Gigantomachie werd gedood. Ook was het volgens sommige legenden eerst wegens het door haar tegen Athena gepleegd vergrijp, dat het hoofd van Medusa ieder, die het aanzag, deed versteenen. Daarom had Perseus zooveel moeite haar te naderen. (Zie Perseus.) Naderhand gebruikte deze het afgeslagen hoofd bij zijne verdere heldendaden, totdat hij het aan Athena schonk, die het op haar pantser of op haar schild plaatste. Volgens anderen lag het onder eenen aardheuvel op de markt te Athene begraven. Eene lok van Medusa werd aan Herakles gegeven en deze schonk haar op zijnen tocht tegen Lakedaimon aan Sterope. de dochter van Kepheus, om daarmede de stad Tegea te beschermen. Zij moest, zoo beval hij haar, als de vijanden kwamen aanrukken, die lok driemaal van den muur af naar buiten uitgestrekt houden zonder omtezien, dan zouden de vijanden vluchten. — Er zijn verschillende pogingen aangewend om de beteekenis van de mythe der Gorgonen te verklaren. Tot nog toe heeft men er echter niet in mogen slagen eene algemeen bevredigende oplossing te vinden. — De nevensgaande afbeelding stelt de beide Gorgonen Stheino en Euryale voor, die de hulp van Poseidon komen inroepen, nada.t Pei-seus hare zuster Medusa heeft gedood.
Gorgophöne—Graikos.
GORGOPHÖNE. (Grieksch), een bijnaam van Athena, dien zij kreeg of omdat zij zelve de Gorgo Medusa gedood had, of omdat zij Perseus geholpen had, toen deze tegen haar optrok, öf omdat zij het hoofd van Medusa op haar schild of op haar pantser droeg.
GORGyRA. (Grieksch), de moeder van Askalaphos. Zie aldaar.
GOUDEN EEUW. Zie Eeuwen.
GRABAE. Zie Graien.
GRADlVUS. (Eomeinsch), een bijnaam van Mars, waarmede hij werd aangeduid als de god, die in den stormpas de legerscharen aanvoert in den strijd. Zoo verscheen hij b. v. in eenen slag, dien de Bruttiërs en Lucaniërs in het jaar 282 vóór Chr. leverden aan de Eomeinen. De consul durfde den aanval niet wagen. Toen verscheen plotseling een jongeling, die met een stormladder in de handen door de drommen der vijanden snelde, den muur der vijai.delijke legerplaats besteeg en van daar de Romeinen aanspoorde hem te volgen. Bij het gevecht, dat volgde, was het aantal vijanden, dat gewond of gevangen genomen werd, boven alle verwachting groot. Toen men op den volgenden dag zocht naar den dapperen jongeling, die door sijn voorbeeld allen moed had ingeboezemd, kenbaar aan zijnen dubbelen helmbosch, was hij spoorloos verdwenen, en er bleef niets over dan den god te danken voor de hulp door hem bewezen. De tempel, dien Mars had voor de porta Capena te Rome, was aan dezen Mars Gradivus gewijd. Zie verder Mars.
GEAECUS. Zie Graikos.
GKAIëN. (Grieksch), de zusters der Gorgonen, en derhalve dochters van Fhorhjs en Keto. Haar aantal was evenals dat harer zusters drie; ofschoon zij niet zoo schrikwekkend waren als deze, was toch ook haar uiterlijk zeer terugstootend. Zij hadden namelijk een schoon gelaat, blozende wangen, maar reeds van hare geboorte af grijze haren, waaraan zij haren naam ontleenden; want Graiën beteekent «grijze, oude vrouwen.quot; Voorts bezaten zij met haar drieën slechts één oog en éénen tand, waarvan zij zich beurtelings bedienden. Die tand had de grootte van den tand van een wild zwijn. Soms gaf men haar de gedaante van zwanen. Zij alleen kenden den weg, die naar de Gorgonen geleidde, en bewaakten de wapenen, waarmede Medusa gedood kon worden. Hare namen zijn volgens de meest gewone opgaven Beino. Pejohredo of Pemphrtdo en Enyo. Zij woonden aan den westelijken rand der aarde, waar geen straal van zon of maan doordrong en werden door Perseus overwonnen, toen hij optrok om Medusa te dooden. Hij overviel de Graiën in den slaap en beroofde haar van haar oog en haren tand, zoodat zij, om deze terugtebekomen, gedwongen waren hem den weg naar de Gorgonen te wijzen en hem de middelen te verschaffen om Medusa te verslaan.
GRAIKOS. {Graecus.) (Grieksch), een zoon van koning Thes-
314
Graikos—Gyge s.
salos, naar wien de Grieken hunnen naam van Graikoi {Graeci) gekregen hebben.
GEATION. (Grieksch) Zie Giganten.
GRATIeN. Zie Chariten.
GEYXEIOS. (Gri/nëus.) (Grieksch), een bijnaam van Apollo. Hij wordt zoo genoemd, of naar eene door hem beminde Amazone, die den naam droeg van Gryne, öf naar de klein-Aziatische stad van dienzelfden naam, waar hij eenen tempel had. Aeneas^ beroept zich, om zich tegen het verwijt van trouweloosheid, hem door Dido gedaan, te verdedigen op dezen Apollo Grynëus, die hem bevolen had koers te zetten naar Italië.
(tRIJP of GRIJPVOGEL of GRYPS. (Grieksch), een fabelachtig dier lüt de oudheid; het was zoo groot en sterk als een leeuw; het had vier met klaauwen voorziene pooten, twee vleugels en den krommen snavel van een roofvogel. De wagen van
Apollo was met deze monsters bespannen. De grieksche mythe meldt, dat zij in het verre noorden of oosten van Europa, in Skythië, het goud bewaakten, totdat hun de éénoogige Arimas-poi, hunne schatten na eenen heftigen strijd ontrukten. Zeer dikwjls werden zij èn in ouderen èn in lateren tijd door de kunstenaars afgebeeld. Zelfs was dit nog meermalen in de middeleeuwen het geval. Vandaar dat men de grijpvogels zoo dikwijls aantreft op geslachtwapens.
GYGES of GYAS. (Grieksch), 1) een der honderdarmige reuzen {Hekatoncheiren, Centimaui.). Zie Aigaion. 2) eene sage van veel lateren tijd verhaalde, dat een Lydiër met name Gyqes door eenen ring, dien hij in een hol gevonden had en die de kracht had hem onzichtbaar te maken, zich de regeering over zijn vaderland verwierf.
315
HADES. (Grieksch), de sombere god der onderwereld, die over alle machten, welke daar werkzaam zijn en over de schimmen heerscht, evenals Zeus over de goden van den Olympos. HÜ wordt daarom ook de onderaardsche Zeus genoemd. Zie verder Plufo.
HAEMOX. Zie llalmon.
HAEMONIDES. (Romeinsch), een priester \\amp;wApollo en Diana, die onder Turnus in het leger der Ruiulïérs in eene prachtige, met goud versierde wapenrusting streed. Hij werd door Aemas gedood. Deze beroofde hem van zijne wapenen en richtte daarvan een zegeteeken op ter eere van Mars.
HAEMOS. Zie Hamos.
IIAGrNO. (Grieksch), eene arkadische nymph. Op het gebergte Lykaion in Arkadië ligt eene streek, die Kretea heet. Daar, zoo beweerden de Arkadiërs, en niet op het eiland Kreta was Zeus geboren en opgevoed. De nymphen, die hem verzorgden droegen de namen van Thisoa, Neda en Hagno. Deze laatste bezat op den berg eene heilige bron, die steeds evenveel water bevatte. By lang aanhoudende droogte ging de priester van Zeus Lykaios naar die bron, offerde daar en raakte de oppervlakte van het water aan met een eikentak; dadelijk steeg er dan een lichte dunne nevel uit de bron op, die andere wolken tot zich trok, welke weldra eenen weldadigen regen over het land deden nederdalen.
HABION. {Ilaemon.) (Grieksch), 1) de zoon van koning Kr eon van Thebe, die verloofd was met Antigone en zich uit wanhoop doodde, toen hij deze wilde redden van de straf om levend begraven te worden en bevond, dat zij zich zelve reeds had gedood, vóórdat hij tot haar kon komen. Zie Antigone. 2) een zoon van Lykaon; hij was de stichter van de Arkadische stad Haimonia. 3) een zoon van een der autochthonen Pelasgos. Hij gaf zijnen naam aan het landschap Haimonia, dat naderhand naar zijnen zoon Thessalos Thessalië geheeten werd.
Haimos—Halirrhothios.
HAIMOS. {Haemus) , een Thrakische koning , die met zijne gemalin Rkodopê zóó gelukkig leefde, dat zij elkander in hunnen overmoed Zeus en Hera noemden. Daarom veranderden de goden hen in hergen, die hunne namen hieven dragen. (De Haimos heet tegenwoordig de Balkan.)
HALADB MÏSTAI. (Grieksch), d. i. »naar zee, gij mysten!quot; Dit was de naam van den tweeden dag van de groote Eleusiniën, waarop zij, die aan de viering van het feest deelnamen, zich door een bad in zee reinigden. Zie Eleusinia.
HALCïöNE. Zie Alkyone.
HALeSUS, een afstammeling van Agamemnon, die naar Italië kwam en de bondgenoot werd van Turnus. Hij voerde, daar hij door zijne afkomst een doodvijand was van al wat Trojaan heette, groote scharen tegen Aeneas ten strijde, doch viel zelf door de hand van Pallas, den zoon van Evander.
IIALïA of UALïA. (Grieksch), een feest door de inwoners van het eiland Rhodos ter eere van den zonnnegod gevierd met kam-spelen, waarbij een krans de belooning des overwinnaars was.
HALïA. (Grieksch), eene zuster der Telchinen. (Zie aldaar.) Zij genoot de liefde van den zeegod Poseidon, en baarde hem zeven kinderen, waaronder ééne dochter, met name Rhodos. De overige waren zonen, mannen van een ruw en woest karakter. Aphrodite wilde op eene reis van Kythera naar Kypros ook het eiland Ehodos bezoeken, doch zij werd door de zonen van Poseidon en Halia niet toegelaten. Hierover verstoord maakte de godin hen razend, zoodat zij hunne moeder op de gruwelijkste wijze mishandelden en de inwoners van het eiland veel kwaad deden. Hun vader verborg hen wegens hunne schandelijke daad onder de aarde en Halia stortte zich uit vertwijamp;ling in zee. De inwoners bewezen haar onder den naam van Leukothea goddelijke eer.
HALIARTOS. (Haliartus.) (Grieksch), de kleinzoon van Sisy-phos en de zoon van Thersandros. Daar Athamas, de broeder van Sisyphos, geen zoon meer had, nadat Phirixos hem ontvlucht was, nam hij Haliartos en diens broeder Koronos als zijne kinderen aan en wilde hun zijn rijk nalaten. Doch een zijner kleinzonen, de zoon van Phrixos, maakte op de regeering aanspraak. Athamas erkende diens rechten en gaf aan de beide zonen van Thersandros als schadevergoeding een stuk lands, waarop zij de steden Haliartos en Koroneia bouwden.
HALIRRHOTHIOS. (Halirrhothius.) (Grieksch), de zoon van Poseidon en de nymph Euryte, vervolgde Alkippe, de dochter van Ares en Agraulas met zijne liefde. Juist toen hij haar verraste en op het punt was om haar geweld aantedoen, verscheen Ares en de vertoornde vader doodde hem. Poseidon klaagde daarom Ares aan voor de rechtbank der twaalf goden, die te Athene op den heuvel van Ares (den Areiopagos) zitting hadden, doch deze spraken hem vrij.
317
Halitherses—Harpalyke.
HALITHERSES. (Grieksch), een grijsaard op Ithaka, die in aantal van jaren en in wijsheid al zijne medeburgers overtrof; hij voorspelde de toekomst uit de vlucht en het geschreeuw der vogels. Bij het zien van twee adelaars, die van het gebergte over de vergadering, welke Telenïachos had bijeengeroepen , kwamen heenvliegen, voorspelde hij, dat Odysseus spoedig zou terugkeeren en dat de vrijers van Penelope weldra zouden worden gedood tot straf voor hunnen overmoed.
HAMADRYADEN. Zie Dryaden en Nymphen.
HARMONIA. (Grieksch), de dochter van Ares en Aphrodite. Zij bezat eene zeldzame schoonheid en bekoorlijkheid, zoodat, toen zij met Kad mos huwde, alle goden naar de burgt van Thebe kwamen om haar geschenken te brengen, terwijl Apollo en de Mazen haar bruiloftsfeest door spel en zang opluisterden. Onder de geschenken, die zij ontving, was ook een zeer kostbare halsband, door Hephaistos vervaardigd, welken Aphrodite haar bracht. Deze halsband stortte later ieder, die hem bezat, in het ongeluk. Polyneikes gaf hem aan Eriphyle, opdat zij haren gemaal Amphiaraos tot deelneming aan den Thebaan-schen oorlog zou overhalen, waarin deze wist, dat hij zijnen dood zou vinden. Toen Eriphyle om hare trouweloosheid door haren zoon Alkmaion was vermoord, kwam de halsband in het bezit van Arsinoë, vervolgens van Phegeus en Kallirhoë, overal strijd, oneenigheid en moord veroorzakende, tot hij eindelijk, nadat de zonen van Phegeus waren gedood door de zonen van Alkmaion als wijgeschenk naar den tempel van Delphoi werd gebracht. Ook toen nog bleef hij ongeluk verspreiden, want een tyran, Phayllos genaamd, roofde hem, daartoe door zijne beminde gedreven. Spoedig daarna werd hun zoon waanzinnig en stak hun huis in brand, zoodat het met alle schatten verbrandde. Zie verder Kadmos.
HARPAL}\'KE. {Harpalyce.) (Grieksch.) 1) eene dochter van Harpalykos, koning der Amymnaiërs in Thrakië. Zijne gade stierf vroeg en hij zag zich genoodzaakt zijn kind met de melk van koeien en paarden optevoeden. Hij liet haar zich oefenen in alle kunsten des oovlogs en zij leerde de wapenen zóó voortreffelijk hanteeren, dat geen der Thrakiërs haar daarin overtrof. Bovendien kon zij zóó snel loopen, dat zy niet alleen het vlugste paard kon inhalen, maar zelfs over rivieren heenliep, slechts even de oppervlakte van het water met hare voeten aanrakende. Haar vader kwam bij een opstand van zijne herders om en nu trok Harpalyke zich in de bosschen terug, en pleegde daar met hare makkers allerlei rooverijen, :;oodat de herders zich eindelijk genoodzaakt zagen haar met netten te omsingelen, gevangen te nemen en te dooden. Toen dit geschiedde had zij juist te voren eenen bok geroofd, en daar er bij de verdeeling van den buit een zóó hevige strijd om dien bok ontstond, dat verscheidene van de verbondene herders
818
Harpalyke—Harpyiën.
elkander doodden, meende men, dat de goden hierdoor haren dood wilden wreken; men beschouwde haar els eene godin, vierde ter harer eere lijkspelen en trachtte hare schim door doodenoffers en kampspelen op haar graf te verzoenen. In de Aenëis wordt Venus met haar vergeleken, als zij onder de gedaante van een jong meisje, gewapend zooals de jonkvrouwen van Sparta, op het strand van Karthago verschijnt. 2) de dochter van Kly menos, koning van Arkadië, en Epikaste. Alas tor, de zoon van Neleus, dong naar de hand van het schoone meisje en zij werd hem tot vrouw beloofd. Spoedig echter kreeg Kly-menos berouw over zijne belofte, daar hij zelf eene ongeoorloofde liefde voor zijne eigen dochter had opgevat. Toen Alas-tor zijne bruid had afgehaald, vervolgde hij hen, doodde Alas-tor en nam Harpalyke als zijne tweede vrouw met zich terug. Zij wreekte zich op eene schrikkelijke wijze, door den zoon, dien zij haren vader baarde, te dooden en aan dezen als spijze voortezetten. Klymenos doodde zich hierop, terwijl Harpalyke door de goden in een vogel werd veranderd.
HARPOKRATES. Zie Horos.
HARPYIËN. (Grieksch), d. i. ))de roovenden.quot; Zij komen bij Homeros voor als godinnen van den storm. Daarom werden Xanthos en Balios, de goddelijke paarden van Achilleus, wier snelheid met die van den wind vergeleken werd, de kinderen genoemd van de Harpyie Po dar ge en van Zephyr os. — Hesiodos noemt de Harpyiën dochters van Thaumas, den zoon van Pontos, en de Okeanide Elektra. Ze zijn dus zusters van Iris. Hare namen zijn Aëllo en Okypete. Zij zijn gevleugeld en sneller dan de wind. Zij worden uitgezonden om de menschen te kwellen en spelen eene voorname rol in de geschiedenis van den blinden waarzegger Phineus, wiens spijzen zij deels roofden, deels verontreinigden , totdat zij door twee der Argonaut en, Zetes en Kalais,
319
Havpyien—Hebe.
de zonen van Boreas, werden gedood ot zoolang vervolgd totdat zij op de Strophadische eilanden eindelijk zwoeren Phineus met rust te zullen laten. De Roraeinsche dichter Vergilius plaatst op die eilanden het oord van haar gewoon verblijf en noemt ééne van haar Kelaino. Gewoonlijk worden zij afgebeeld half als jonkvrouw , half als roofvogel, meestal met een schoon gelaat, soms evenwel met een aangezicht, door honger verbleekt, en met klauwen öf aan de voeten alleen, öf aan handen en voeten. — Somtijds werden zij verward of geïdentificeerd met de Erinnyën. — Zij werden ook beschouwd als godinnen van eenen snellen dood en daarom zeide men, als iemand plotseling gestorven of spoorloos verdwenen was, dat de Harpyien hem hadden wegge-roofd. — Vereering hebben zij natuurlijk nooit genoten.
HEBB. (Grieksch), de godin der jeugd, eene dochter van Zeus en Hera, en de schenkster der goden. Zij wordt gewoonlijk tot de dienende godheden gerekend, hoewel haar wegens hare atkomst eigenlijk eene hoogere plaats toekwam. Oorspron-kelyk had zij als godin der natuur, als de dochter des hemels en der reine, ijle lucht (Zie Hera.) de beteekenis van den bloei der natuur in de lente. Toen hare betrekking tot de natuur langzamerhand uit het oog verloren werd, bleef er voor haar in de godenwereld van den Olympos geene andere plaats over, dan die ook in de woningen der aardsche koningen door de volwassen, ongehuwde dochters wordt ingenomen, die hare moeders in alles behulpzaam zijn, namelijk om den mannen, als zij ten strijde uittrekken of uit den slag terugkeeren, eenen verkwikkenden dronk toetereiken en den vreemdeling welkom te heeten. Het was dus natuurlijk, dat aan de godin der jeugd de taak werd opgedragen om aan de goden den nektar te schenken, waardoor zij hunne onsterfelijkheid en eeuwige jeugd behielden, totdat zij hierin vervangen werd door Ganymedes. (Zie aldaar.) Die vervanging had waar-schijnlyk hare oorzaak in het ontstaan der gewoonte — vooral bij de loniërs — om aan de tafels der rijken schoone knapen als wijnschenkers te gebruiken. — De mythe schreef die vervanging toe aan het huwelijk van Hebe met Herakles, nadat deze zich met Hera had verzoend en onder de onsterfelijken was opgenomen. De moeilijke loopbaan van den grootsten der Grieksche helden kon geen schooner en meer verzoenend einde vinden, dan hierin, dat Hera, die hem zoo heftig had vervolgd, hem hare eigene dochter, haar evenbeeld, maar schooner en jeugdiger dan zij, tot gade gaf. Uit dit huwelijk sproten twee zonen Alexiares en Anikltos. In Athene hadden Herakles en Hebe gemeenschappelijke altaren. — Voor hare moeder Hera spande Hebe de paarden aan; den gewonden Ares verkwikte zij door een bad. In Phlius vereerde men haar naast en met Ganymedes en gaf haar den naam van Ganymeda. — De beeldbouwers hebben haar niet dikwijls tot onderwerp hunner voor-
320
Hebe—Hekabe,
stellingen gekozen. Zij werd natuurlijk altijd voorgesteld als eene schoone, jeugdige godin, die door hare frisch-lieid een onwederstaanbaar bekoorlijken invloed uitoefent. Gewoonlijk beeldt men haar af in eene lichte, opgeschorte kleeding, soms het bovenlijf geheel naakt, meestal met eene drinkschaal in de hand. Somtijds ook heeft zij den adelaar van Zeus aan hare zijde en verlustigt zich er in met dezen te spelen. — In den eeredienst bekleedt Hebe geene gewichtige plaats. Het schijnt, dat ze meestal te samen met hare moeder Hera vereerd werd, terwijl zij ook in nauwe betrekking stond tot Bionysos, den god van de zich eeuwig verjongende groeikracht der natuur.
Bij de Eomeinen werd als godin der jeugd luventas vereerd. Zie al daar.
HECaBE. Zie Hekabe.
HECAëKUE. Zie Hekaërge.
HECAMëDE. Zie H e k a m 5 d e.
HECfiTE. Zie He ka te.
HECATOMBE. Zie Hekatombe.
HECATOSfCHEIREN. Zie Hekatonclheiren.
HECTOR. Zie Hektor.
HECUBA. Zie Hekabe.
HEdEMoXE. (Grieksch), d. i. »de leidsvrouwquot; 1) een bijnaam van Artemis in Sparta en Arkadië. 2) eene der Char\'den, die men te Athene aanriep, als de jongelingen, die den leeftijd bereikt hadden, waarop zij de wapenen konden dragen, hunnen eed van trouw aflegden.
HEIMARMëNë. (Grieksch), d. i. «wat ieder is toegedeeld,quot; eene personificatie van het Noodlot.
HEKaBE. (Hecahe.) (Grieksch). door de Eomeinen Hecuha genoemd , was de tweede gemalin van Priamos van Troje. Zij was de dochter van koning Bymas uit Phrygië of van Kis sens of van den Phrygischen riviergod Sangarios, en de moeder van Hektor% Paris, Kassandra en nog vele andere zonen en dochters, die zij Priamos baarde. Het aantal barer zonen wordt door Homeros op negentien gesteld. Tot aan den tijd van den Tro-jaanschen oorlog was geene vrouw gelukkiger en meer gezegend dan zij, terwijl het haar beschoren was later de grootste smart en het zwaarste lijden te verduren. Toen zij zwanger was van Paris, droomde zij, dat zij eene fakkel ter wereld bracht, die gansch Troje in vuur zette. Aisakos (Zie aldaar.), de oudste zoon van Priamos, legde dien droom aldus uit, dat
321
21
Hekabe.
322
het kind, hetwelk Hekabe baren zou, de oorzaak zon worden van den ondergang der stad. Paris werd nu te vondeling gelegd, doch op wonderbare wijze gered en een tijd lang daarna door zijne ouders herkend en weder opgenomen, ja, hij werd zelfs de lieveling zijner moeder en later door de schaking van Helena de oorzaak der verwoesting van Troje. Hekabe zag al hare zonen met uitzondering van éénen enkele voor de muren van Troje vallen, ook haren kleinzoon Astyanax, den zoon van Hektor, dooden, hare dochter Kassandra als slavin wegvoeren, eene andere harer dochters, Pohjxena, geofferd worden op het graf van Achilleus. Ook haar echtgenoot werd voor hare oogen gedood door Fyr-rhos, den zoon van Achilleus. Zij zelve werd medegevoerd als de slavin van Odysseus. — De berichten nopens haar uiteinde zijn verschillend. Volgens sommigen zou zij zich in Thrakië aan de slavernij onttrokken hebben door zich in zee te storten. Volgens de «Hekabequot; van Euripides was het in Thrakië, dat zij hare dochter Polyxena op het altaar zag vallen, en dat zij ook den dood vernam van den eenigen zoon, die haar was overgebleven. Deze, Polydoros genaamd, was ter opvoeding toevertrouwd aan Polymnestor, die op deze kust regeerde. Begeerig om zich van de schatten, die met den knaap hem ter bewaring gegeven waren, meester te maken, doodde hij hem heimelijk door hem in zee te werpen. Het lijk van Polydoros spoelde echter voor de voeten van Hekabe aan land. Zij nam nu eene verschrikkelijke wraak op den trouweloozen koning door zijne zonen te dooden en hem zeiven de oogen uitteruk-ken. Polymnestor voorspelde haar, dat zij in een hond zou veranderd worden en zich dan in zee storten. Volgens een ander bericht werd zij door de Grieken gesteenigd om de smaadwoorden, waarmede zij hen overlaadde. Haar graf werd Kynossema, d. i. »het grafteeken van den hondquot; genoemd. Wellicht heeft die [naam aanleiding gegeven tot de legende van hare gedaanteverwisseling ; wellicht ook, dat die legende ontstaan is uit eene andere, die vermeldde, dat zij wegens de onbeschaamde woorden, welke zij tot de Grieken richtte, van deze den bijnaam van ))hcndquot; gekregen had. Het meest uitgewerkt is die legende in het verhaal, dat toen men haar gesteenigd had en den steenhoop wegruimde, haar lijk niet gevonden had, maar wel dat van een\' hond, dien de goden in hare plaats hadden gesteld. De Eomeinsche dichter Ovidius ver-haalt, dat zij, nadat zij in een hond veranderd was, nog lang de Thrakische kust met
Hekabe—Hekate.
kaar gehuil heeft vervuld. — De nevensgaande afbeelding stelt Hekabe voor met het lijk van Astyanax op haren schoot.
HEKAëRCrë. (Hecaérge.) (Grieksch) d. i. ))de vértrefFendequot;, een bijnaam van Artemis.
HEKAMëDcJ. (Hecamëdê.), (Grieksch), eene schoone slavin, die door Achilleus op het eiland Tenedos buit gemaakt en aan Nestor geschonken werd, wien zij tot wijnschenkster diende.
HKKaTE. (HecYxte.) (Grieksch), eene der raadselachtigste godheden van de Grieksche mythologie, van wie in de gedichten van Homeros nog geen gewag gemaakt wordt. Volgens Hesi-odos — en de lateren zijn hem doorgaans hierin gevolgd — was zij eene dochter van den Titan Perses of Perseus, eene verderf aanbrengende godheid des lichts, en van Asteria, die de zuster was van Leto, Derhalve was Hekate eene kleindochter van Phoibe en behoorde zij tot de Titaniden. Zij werd echter door Ze us, daar zij zijne heerschappij vrijwillig erkende, en hem zelfs hulp bewees in den strijd tegen de Giganten en één van deze, Kly-üos, doodde, niet in den Tartaros geworpen, maar in het bezit gelaten van hare goddelijke waardigheid en macht, ja zij werd beloond, doordat haar eene driedubbele heerschappij werd toegestaan op de aarde, in den hemel en in de zee. Evenals alle chthonische godheden had ook zij eene dubbele natuur. Aan den éénen kant, en dit schijnt de oudste trek in haar wezen te zijn, verspreidde zij alom zegen en stond ieder bij, die haar met offers eerde, den redenaar zoowel als den krijgsman; den rechter gaf zij wijsheid, den schippers eene gelukkige vaart, den landlieden de vruchtbaarheid hunner kudden, den visschers eene goede vangst. Zoo werd zij voornamelijk in Boiotië vereerd en op het eiland Aigina. Zij had ook aandeel aan de plechtigheden van de Eleusinische mysteriën, omdat zij uit het hol, waarin zjj woonde de schaking van Persephone had opgemerkt en die onmiddelijk aan De meter bericht, terwijl zij op onmiskenbare wijze hare vreugde had doen blijken, toen moeder en dochter elkander hadden wedergevonden. Om deze redenen was zij de gezellin en dienares van Demeter geworden. Maar vooral bekleedde zij eene voorname plaats in de mysteriën der Kaheiren, die zich van de eilanden Samothrake en Lemnos uit, over Griekenland verspreidden. — Aan den anderen kant is zn evenwel eene schrikwekkende godin der onderwereld, die neerscht over alle geheime tooverkrachten der natuur. Vooral is zij de godin der nachtelijke spoken. Men geloofde, dat zij de schimmen der afgestorvenen uit de onderwereld naar boven zond. Voornamelijk zond zij om de menschen schrik en angst inteboezemen een spook, Empüsa genaamd, waarmede zij zelve meermalen geïdentificeerd werd. Dit spook zoog den menschen het bloed uit en kon allerlei gedaanten aannemen. Hekate selve zwierf des nachts met de schimmen der afgestorvenen
323
21*
Hekate.
rond, vooral op driesprongen en in de nabijlieid van graven. Wanneer des nachts de honden huilen, dan doen zij dit, omdat zij de nabijheid van Hekate bemerken. Deze dieren toch staan volgens het oude volksgeloof in eene bijzondere betrekking tot de onderwereld, en honden, vooral zwarte honden, waren dan ook aan Hekate geheiligd en werden haar geofferd.
De beteekenis van Hekate is vooral daarom zoo moeilik te verstaan, omdat zij zeer dikwijls wordt verward met Selene, met Artemis en met Persephone. In haar wezen heeft zij trekken, die met sommige trekken uit het wezen dier drie godinnen geheel overeenkomen, zonder toch met ééne van deze identisch te zijn. — Waarschijnlijk is Hekate oudtijds evenzeer als Selene eene godin der maan geweest, maar die de maan voorstelde in het tijdperk, waarin zij niet zichtbaar was, in den tijd van de nieuwe maan. Dan wordt zij tevens eene godin der onderwereld, die tot Persephone in nauwere betrekking treedt, daar men het er voor hield, dat de maan, als zij op aarde niet zichtbaar was, het rijk van Hades verlichtte. In Thessalië werd een bijnaam, die Persephone daar dikwijls droeg, \'üBriïiUj\\ d. i. ))de toornigequot; op Hekate overgedragen. Artemis en Hekate waren beide , evenals alle godinnen , die tot de maan in betrekking stonden, godinnen der geboorte, die door de vrouwen werden aangeroepen, als zij een kind zouden ter wereld brengen. Hierin ligt reeds een punt van overeenkomst. Doch Artemis schijnt oorspronkelijk de maan als eene vriendelijke, een zacht licht verspreidende macht te hebben voorgesteld en na hare verwarring met Hekate sommige meer sombere en schrikwekkende trekken uit het wezen dezer godin der onderwereld te hebben overgenomen, terwijl aan den anderen kant enkele zachtere en liefelijke eigenschappen van Artemis op Hekate zijn overgegaan.
De openbare eeredienst van Hekate schijnt niet zeer verspreid te zijn geweest; slechts van weinige tempels dezer godin wordt gewag gemaakt. Op Aigina had zij eenen beroemden tempel, en ook te Argos, waar een beeld der godin stond , door den beeldhouwer Skapas vervaardigd. Zij had een eigen feest te Athene, waar haar beeld werd aangetroffen aan den ingang derburgt, die zij moest beschermen. Als zoodanig heette zij Epipijrgidia. Bovendien had zij een tempel te Ephesos, welke aan dien van Artemis grensde. Daar stond een marmeren beeld, dat zóó sterk schitterde, dat de tempelwachters de vreemdelingen , die den tempel kwamen bezoeken, moesten waarschuwen hunne oogen geen nadeel te doen, door al te sterk op het beeld te staren.—Van meer belang werd de dienst van Hekate, toen de mysteriën, waarvan hierboven gesproken is, zica over geheel Griekenland verspreidden en ook zij tot de godheden gerekend werd, tot wie men zich te wenden had, om zich te
324
Hekate.
reinigen van schuld en zonde en de kwade gevolgen daarvan te voorkomen.
Doch al -werd Hekate weinig in tempels vereerd, des te alge-meener verspreid was de gewoonte om voor haar op de marktpleinen der steden altaren opterichten en voor de poorten en de deuren der huizen kleine beelden der godin in eene omheinde ruimte te plaatsen. Deze beelden werden Hekatesia of Hekataia genoemd. Waarschijnlijk dienden zij, om booze tooverijen afteweren, want in het algemeene volksgeloof was Hekate vooral eene godin der tooverij en had zij te beschikken over alle geheime krachten der natuur. Daarom werd zij steeds door alle toovenaars en tooveressen aangeroepen en de beroemdste tooveressen der oudheid, zooals Medeia en Kirke, worden hare dochters genoemd. Op den laatsten dag van iedere maand werd haar beeld, dat voor de huisdeur stond, bekranst en men plaatste daarbij allerlei spijzen, die gewoonlijk door armen werden weggehaald. Men noemde dit »de maaltijden van Hekate.quot; Op driesprongen placht men houten beelden van deze godin te plaatsen met drie aangezichten. Daar werden als zoenoffers voor de gestorvenen op den 30sten dag na den dood honden geofferd. Ook zwarte lammeren werden evenzeer ter eere van Hekate als van de andere onderaardsche goden geslacht.
Omtrent de afkomst van Hekate waren er van elkander afwijkende verhalen in omloop. Soms werd zij de dochter genoemd van Ze us en Hera. Door hare moeder werd zij aan de Nymphen ter opvoeding toevertrouwd. Toen zij volwassen was geworden. roofde zij de zalf, waarmede Hera hare schoonheid en eeuwige jeugd wist te bewaren, en gaf die aan Europa. Om de straf, die haar hiervoor werd toegedacht, te ontgaan, vluchtte zij eerst naar eene kraamvrouw en vervolgens naar eene lijk-statie. Wegens dit laatste feit moest zij op bevel van Zeus in den Acheron door de Kabeiren gereinigd worden en zoodoende werd zjj eene onderaardsche godheid. — Ten tweede werd zij de dochter genoemd van Zeus en Fheraia, de dochter van Aio-los. Door hare mojder werd zij op eenen driesprong te vondeling gelegd, doch door herders van koning Pheres gevonden en opgevoed. Het was vooral in het Thessalische Pherai, dat deze legende omtrent de geboorte van Hekate te huis behoorde. — Eindelijk noemde men haar eene dochter van Perses, den koning van Taurika, en beschreef haar als een woest en wreed wezen. Op hare jachten doodde zij niet alleen dieren, maar ook menschen. Zij had eene groote kennis van vergiftige planten en gebruikte die tot kwade doeleinden. Ten laatste doodde zij zelfs haren vader en maakte zich van de heerschappij meester. Toen offerde zij in eenen door haar opgerichten tempel alle vreemdelingen, die in hare handen vielen. Uit haar huwelijk met Aietes zijn volgens de legende Medeia, Kirke en
325
Hekate.
Aigialos gesproten. Kennelijk hebben we hier te doen met eene vermenging van Hekate met de Taurische Artemis, aan wie menschenoffers gebracht werden. (Zie Artemis.) Ter eere van deze Bekate werd o. a. te Stratonikeia in Karië jaarlyks een feest gevierd, de Ilekatesia genaamd.
Bij de Eomeinen werd de dienst van Hekate, toen die naar Italië was overgebracht, eveneens het middenpunt, waarom alles, wat met tooverij of spoken in verband stond, zich bewoog. Ook hier werd zij dikwijls op driesprongen vereerd en kreeg daarom den bijnaam van Trivia. In den lateren keizertijd schijnt haar dienst vrij algemeen verspreid te zijn geweest. Nog keizer Diocletiamis (284—305 na Chr.) stichtte te Antiochië eenen onderaardschen dienst van Hekate. Men daalde daar met 365 trappen in haar heiligdom af.
Daar Hekate eene driedubbele natuur had, waren de kunstenaars gewoon haar met drie lichamen voor te stellen. Toch heeft de oude kunst haar ook meer dan eens met eene gewone enkelvoudige menschelijke gedaante afgebeeld. Soms gaf men haar ook drie hoofden op één lichaam. Hare attributen zijn zeer vele in getal. Als godin der maan en als godin der mysteriën heeft zij eene fakkel in de handen. Dikwijls draagt zij eenen korf op het hoofd. Verder wordt zij afgebeeld met dolken, touwen, slangen, sleutels of appels, terwijl op den grond honden liggen, of ook wel een stier, het gewone attribuut van Artemis.
In het Museum te Leiden is een bijna levensgroot marmeren beeld van Hekate, waarby hare drie lichamen om eene hoog uitstekende zuil gegroepeerd staan. Zij dragen alle op haar hoofd den korf, die bij de mystische godheden gewoonlijk voorkomt, den kalathos, en in hare op de borst liggende linkerhand een appel, het symbool van Persephone.
De nevensgaande afbeelding stelt een Hekate-beeld voor, dat zich bevindt in het Capitolünsche museum. Een van de drie beelden draagt eene phrygische muts, van wier ondersten-rand zeven stralen uitsteken, in de linkerhand heeft zij den staart eener slang, in de rechter een mes. De be-teekenis dezer attributen is niet volkomen zeker. De tweede figuur draagt op het voorhoofd een halve maan, en daarboven eene lotusbloem, het symbool van Isis en in beide handen fakkels. De derde figuur heeft op het voorhoofd eenen discus (werpschijf), in de eene hand eenen sleutel, in de andere touwen, als deurwachtster van
326
Hekate—Hektor.
Hades. De kleeding der drie beelden is geheel gelijk,
HEKATESIA. (Grieksch) Zie het vorig artikel.
HEKATOMBE. (Hecatombe.) (Grieksch), d. i. een offer van honderd runderen. Overdrachtelijk wordt deze naam vooral in de Homerische gedichten gebruikt voor elke openlijke en plechtige offerande van een grooter aantal dieren, dan men gewoonlijk offerde. In plaats van runderen werden ook wel schapen en geiten geofferd. Het grootste gedeelte van het vleesch werd bij zulke gelegenheden onder het verzamelde volk uitgedeeld.
HEKATOKCHEIKEN. {Hecatoncheiren, Lat. Centimanen.) (Grieksch), de honderd handige reuzen, genaamd Kottos, Aigaion of Briareos en Gyes of Gyges, zonen van Uranos en Gaia. Hun vader sloot hen uit vrees terstond na hunne geboorte in den Tartaros op. Op raad van Gaia werden zij door Zeus verlost, en nu namen zij, door nektar en ambrosia verkwikt, deel aan den strijd tegen de Titanen, die reeds tien jaren duurde. Zij brachten veel bij tot de overwinning, die Zeus behaalde, en werden van dien tijd af de bewakers der Titanen, die in hunne plaats in den Tartaros werden gestooten. — Kottos beduidt »de stoo-terquot;, Aigaion «de man der golvenquot; en Gyes »de buiger.quot;
HEKTOR. {Hector.) (Grieksch), de beroemde trojaansche held, die door de hand van Achilleus gedood werd, de oudste zoon van koning Friamos en Hekabe. Zijne gemalin was Andromache, de dochter van den kilikischen koning Eëtion. Zij schonk hem eenen zoon, AstyUnax genaamd. Gedreven door warme vaderlandsliefde was hij als het ware een bolwerk voor zijne stad, de krachtigste held uit het gansche Trojaansche leger, tegen wien zelfs Achilleus het niet dan met schroom waagt te strijden. Maar niet alleen als krijgsman in den oorlog munt hij uit; als zoon, als echtgenoot staat hij evenzeer boven allen. De beschrijving, die Homeros geeft van het laatste afscheid, dat Hektor van Andromache neemt, is wellicht boven alle andere voortbrengselen van de poëzie der klassieke oudheid te stellen. Hoe zeer zijne ouders reden hadden hem lieftehebben, blijkt uit de klachten, die zij uitten na zijnen dood. •— Evenals Achilleus onder de Grieken , zoo is Hektor onder de Trojanen de lieveling van Homeros. Zij beiden overtreffen alle andere helden uit de beide legers in dapperheid en kracht. — Overal waar de strijd het heftigst woedt, is Hektor onder de voorste strijders; Apollo staat hem meer dan éénmaal bij in het gevaar. De dappersten der Grieken kiest hij zich tot zijne tegenstanders; hij strijdt met Biomedes en Nestor, en wondt Teukros. Bij de bestorming van de Grieksche legerplaats is hij met zijnen wapperenden helmbos, (»de helmschuddendequot; wordt hij daarom genoemd), in de voorste rijen, hij verbrijzelt de poort, doch moet, door Aias gewond, den strijd verlaten. Doch Apollo geneest hem en hij begint den strijd op nieuw en dringt door tot aan de schepen der Grieken, die zelfs door de Trojanen worden in brand gestoken.
327
Hektor.
328
de beschrijving van zijne begrafenis. — In Troje werd Hektor als Heros vereerd en er werden hem doodenoffers gebracht. Later werd op bevel van het orakel zijne asch naar Thebe
JVIet toestemming van Achilleus komt nu Palroklos in den strijd, sterk door de wapenrusting, welke Hephaistos voor Achilleus had vervaardigd Dezen gelukt het de Trojanen van de schepen naar de stad temgtedrijven, doch het einde van den strijd is, dat hij door Hektor wordt gedood, — Door den dood van Patroklos laat Achilleus zich aan zijne werkeloosheid onttrekken. Hij verschijnt weder op het slagveld, maar alleen met het doel om Patroklos te wreken door Hektor te dooden. Wel wordt Hektor nog door Apollo bijgestaan, maar zijn laatste uur is gekomen. De beide vijanden ontmoeten elkander voor de poorten van Troje en Pallas Athena, die aan Achilleus de overwinning schenken wil, komt tot Hektor in de gedaante van zijnen broeder Deïphobos, om hem tot den strijd tegen den Griekschen held aantezetten. Het komt tot een tweegevecht tusschen de beide helden. Hektor wil eene bepaling maken, dat het lijk van dengene, die vallen zal, met eere aan zijne betrekkingen zal worden teruggeven, doch Achilleus wil van geene voorwaarden weten. Valt Hektor, dan zal hij diens lijk ten prooi toewerpen aan de roofvogels en honden. De strijd vangt aan. Hektors wapenen missen hun doel door den machtigen invloed van Athena. De Trojaansche held wordt overwonnen en door Achilleus gedood. Aan zijn lijk worden nog vele wonden toegebracht door Grieken, clle hem bij zijn leven hadden gevreesd. Achilleus bindt het aan zijnen wagen en sleept het bij gelegenheid van de lijkspe-len ter eere van Patroklos driemaal om diens lijk en grafheuvel. Daarop komen de goden tusschen beide en bevelen Achilleus het lijk aan Priamos terugtegeven. Door Hermes begeleid komt de grijsaard in de tent van Achilleus^en krijgt van dezen voor eenen grooten losprijs het lijk van zijnen zoon terug, dat door de Trojanen met groote plechtigheid wordt begraven. — Dit is de beschrijving van Hektors leven en dood, zooals wij die in de Ilias aantreffen. Dat gedicht eindigt met
Hektor—Helena.
overgebracht. — Dikwijls vormden tooneelen uit Hektors leven het onderwerp van voortbrengselen der beeldende kunst. De nevensgaande afbeelding stelt hem voor, terwijl hij de Grieken van de muren der stad terugdrijft.
HELëNA. (Grieksch), de dochter van Zeus en Leda, de gade van Tj/ndareos. Leda had vier kinderen: Helëna, Polydeukes (Pollux), Kastor en Klytaimnestra. Meestal noemde men Zeus als den vader der beide eersten, terwijl de beide laatsten voor kinderen van Tyndareos werden gehouden. Zeus zou tot Leda gekomen zijn in de gedaante van eenen zwaan, — Eene andere legende omtrent hare geboorte verhaalde, dat Nemesis, welke door Zeus bemind werd, om diens vervolgingen te ontgaan zich in eene gans veranderd had, doch dat Zeus daarop in de gedaante van eenen zwaan haar had opgezocht, dat zij daarop een ei had ter wereld gebracht, hetwelk door eenen herder op «ene weide was gevonden en aan Leda gebracht. Deze bewaarde het zorgvuldig en ter bestemder tijd kwam uit dat ei Helëna te voorschijn, die door Leda als haar eigen kind werd opgevoed. — Eeeds in hare vroege jeugd muntte zij uit door eene zeldzame, ongëevenaarde schoonheid. Deze was de oorzaak, dat zij reeds op zeer jeugdigen leeftijd geschaakt werd door Theseus van Athene. Spoedig evenwel werd zy teruggehaald door hare broeders Kastor en Polydeukes (de Dioskuren). die ook de moeder van Theseus. Aiihra, gevankelijk medevoerden. Latere legenden verhaalden evenwel, dat uit de korte verbindtenis van Theseus en Helena eene dochter gesproten was, met name Iphigeneia, welke hare zuster Klytaimnestra, om de schande van Helena te verbergen, als haar eigen kind aangenomen en opgevoed had. — Met hare jaren nam de schoonheid van Helena toe, zoodat bijna al de edelste jongelingen van Griekenland naar hare hand dongen. Tyndareos kon er echter niet toe besluiten haar aan één van allen aftestaan, daar hij vreesde dan de jaloezie en den toorn der overigen te zullen opwekken. Odysseus, de sluwe koning van Ithaka, beloofde hem een middel te zullen aanwijzen om hierin te voorzien, zoo Tyndareos hem wilde helpen de hand der sclioone Penelope te verwerven. Tyndareos keurde den voorslag goed en nu ried Odysseus hem aan alle vrijers een eed te laten zweren, dat zij dengene, dien Helena zou kiezen, niet zouden bestrijden , maar hem integendeel zouden helpen, wanneer hij om harentwil werd aangevallen of beleedigingen te verduren had. De eed werd afgelegd, en Helena koos tot haren gemaal Menelaos, den koning van Sparta. In den beginne was hun huwelijk gelukkig. Zij baarde hem eene dochter Hermione en volgens anderen ook eenen zoon Nikosiratos. — Doch de roem van hare schoonheid verspreidde zich weldra ook buiten Griekenland. Toen de Trojaansche koningszoon Paris bij afwezigheid van Menelaos Sparta bezocht, werd hij met liefde voor
329
/
Helena.
Helena vervuld. Bij gelegenheid namelijk dat hij aan Aphrodite den door Eris op den disch der goden geworpen appel had toegekend, had deze hem de liefde beloofd van de schoonste vrouw der aarde, en daarbij het oog gehad op Helena, die als het ware haar evenbeeld was. Helena beantwoordde de liefde van Paris en liet zich door hem schaken. Volgens hunnen eed trokken nu degenen, die vroeger naar hare hand hadden gedongen, mede tegen Troje op, om den hoon aan Menelaos aangedaan te wreken_ en dezen zijne trouwe-looze gade en de schatten, welke zij had medegenomen, te-rugtebezorgen. Dit was de aanleiding tot den Trojaanschen oorlog. Volgens Homeros was de schoonheid van Helena ook in het tiende jaar van den krijg nog zóó groot, dat het niet te verwonderen was, dat de Grieken en Trojanen zóó lange en zóó vele ontberingen hadden willen verduren om harentwil. Zij was dan ook hooggëeerd in Troje, vooral daar zij meer moed toonde dan de verwijlde Paris. Na diens dood huwde zij met eenen anderen zoon van koning Priamos, met name Déiphobos. Volgens sommige verhalen verried zij dezen na de inneming van Troje aan Menelaos, die hem op wree.de wijze doodde. Homeros verhaalt, hoe Helena, toen het houten paard binnen de muren van Troje gesleept was, in welks geheim zij schijnt ingewijd te zijn geweest, met haren gemaal Deïphobos gekomen was om het té zien en te betasten, an daarbij al de Grieken, die er in verborgen waren met name had aangeroepen, de stemmen hunner echtgenooten nabootsende , zoodat deze alleen door den invloed van Odysseus zich hadden laten weerhouden om toen reeds te voorschijn te komen. Antiklos alleen wilde haar antwoorden, doch Odysseus hield dezen de keel dicht totdat Helena weder vertrokken was.
In de gansche Ilias wordt het beeld van Helena zóó geschilderd, dat zij de achting, die haar in Troje wordt toegedragen, en de liefde, waarmede zij door Priamos behandeld wordt, volkomen verdient. Zij heeft berouw over de zwakheid, die haar tot ontrouw tegen haren gemaal verleidde, en denkt dikwijls met smachtend verlangen terug aan haar huis en haar vaderland, dat zij heeft verlaten. • • i x j
Toen Menelaos haar na de inneming van Troje m de stad terugvond, wilde hij haar eerst tot straf voor hare ontrouw dooden, doch hare schoonheid redde haar. Zij keerde mede naar Sparta terug, zwierf lang met Menelaos rond, doch kwam eindelijk behouden met hem te huis en leefde lange jaren met hem in vrede, overvloed en geluk. Het bezoek, dat Telema-chos, de zoon van Odysseus, aan het hof van ^Menelaos bracht, om kondschap in te winnen betreffende zijnen vader, geeft Homeros gelegenheid de heerlijkheid, waarin Helena ook na haren terugkeer in Sparta leefde en den luister, dien zij
330
Helena—Helenos.
aan hare omgeving wist bytezetten, te beschrijven. — Eene latere legende verhaalde, dat Helena in het geheel niet naar Troje zou gekomen zijn, doch dat Paris met de geschaakte koningin en de geroofde schatten gekomen was bij koning Proteus in Egypte, die, het gebeurde vernomen hebbende, hem alleen naar Troje liet vertrekken en Helena en de schatten bewaarde, om ze later aan Menelaos terug te geven. Een schijnbeeld van Helena verving in Troje hare plaats en zette de Grieken en Trojanen aan tot den feilen krijg, die volgens den wil der goden gevoerd moest worden. — Omtrent den dood van Helena bestaan verschillende overleveringen. Volgens sommigen zou zij in Sparta gestorven en in hetzelfde graf als Menelaos zijn bijgezet. Anderen verhalen echter, dat zij na den dood van haren echtgenoot door hare stiefzonen Nikostratos en Megapenthes uit Sparta verdreven werd en naar Rhodos vluchtte bij hare voormalige vriendin Polyxo. Deze echter beschouwde Helena als de oorzaak van den Trojaanschen oorlog, waarin haar echtgenoot Tlepolemos was omgekomen; zij liet haar daarom in het bad overvallen en aan eenen boom ophangen. Helena kreeg daardoor den bijnaam van Bendritis d. i. ))de aan een boom opgehangenequot; en werd onder dien naam door de Rhodiërs vereerd. — Nog eene andere legende verhaalt, dat zij tot het leven werd teruggeroepen en aan Achilleus, die na zijnen dood naar het eiland Leuke verplaatst was, werd uitgehuwelijkt. Dezen zou zij dan eenen zoon gebaard hebben met name Euphorion. De nevensgaande afbeel
ding stelt voor, hoe Aphrodite beproeft door vleiende woorden bij Helena liefde te doen ontwaken voor Paris, die haar door Eros wordt te gemoet gevoerd.
HELENOS. {Helmus}) (Grieksch), een zoon van Priamos en Hekdhe, een der beste strijders in het leger der Trojanen en
331
Helenos—Helios.
tevens beroemd als waarzegger. Hij verliet Troje, öf omdat na den dood van Paris de hand van Helena aan Déiphobos en niet aan hem werd geschonken, öf nadat Paris op verraderlijke wijze Achilleus had gedood, öf volgens een ander verhaal werd hij op raad van Kalchas op het Ida-gebergte gevangen genomen en openbaarde toen aan de Grieken, hoe zij door middel van het houten paard de stad konden nemen. Na den val van Troje trok hij met Pyrrhos, den zoon van Achilleus, mede naar diens vaderland, hetzij als vriend, of als slaaf. — Pyrrhos had als zijn aandeel in den buit Andromache, de weduwe van Hektor, gekregen. Na den dood van Pyrrhos, of toen deze met Hermione, de dochter van Menelaos en Helena wilde huwen, kreeg Helenos Andromache tot vrouw. Hij verwekte bij haar eenen zoon Kestrinos genaamd. Toen Aeneas in Epeiros kwam vond hij daar Helenos als heerscher over een klein rijk. Hij had er eene sterkte gebouwd, die in het klein geheelenal het beeld van Troje weêrgaf. De zonen, die Andromache aan Pyrrhos gebaard had, nam hij als de zijne aan en bij zijnen dood liet hij aan een hunner, Molossos, de regeering na.
HELIADEN. (Grieksch), 1) dochters van Helios en zusters van Phaèthon. Haar aantal wordt zeer verschillend opgegeven. Toen Phaëthon door den bliksem van Ze us gedood was, hielden zij niet op aan hare smart door tranen lucht te geven. Die tranen vielen in zee en veranderden in barnsteen. De goden , die medelijden hadden met hare droefheid, veranderden haar in boomen, uit wier stam een vocht vloeit, dat als het gestold is, barnsteen wordt. 2) zeven zonen en ééne dochter van Helios en Rhode. Helios openbaarde aan zijne zonen, dat, waar men het eerst aan de godin Athena zou offeren, deze hare blijvende woonplaats zou kiezen. Datzelfde vernamen ook de bewoners van Attika. Wel is waar offerden nu de Heliaden het eerst, maar zij vergaten het offer door vuur te laten verteren. Kekrops van Athene offerde wel later maar volbracht alles, wat tot het offer behoorde. Athena sloeg dus haren zetel op in Attika. De Heliaden bleven echter de gewoonte bij het offeren behouden, om het offer niet te verbranden. — Boven anderen bekwaam, verbeterden zij de scheepvaart, vonden de verdeeling van den dag in uren uit en ontdekten vele wetten van de bewegingen der hemellichamen. De voortreffelijkste onder hen was Tendjes. Zijne broeders doodden hem uit jaloezie en vluchtten, toen hunne misdaad ontdekt was, naar verschillende landen, o. a. naar Egypte, werwaarts zij hunne kennis en wetenschap over-
HELIKOMADEN of HELIKONIDEN. (Grieksch), een bijnaam der Muzen, die hare woonplaats hadden op het gebergte Helikon.
HELIOS. (Grieksch), de zonnegod, eene oude grieksche godheid, die uit het oosten haren oorsprong ontleende, een zoon van den Titan Hyperion en Theia of van Euryphaëssa, en
332
Helios.
333
naar zijnen oorsprong dikwijls Titan, maar ook Hyperion d. i. »de in de hoogte wandelendequot; genoemd. Deze beide genealogiën, evenzeer als de naam Hyperion duiden als zmie voornaamste eigenschappen verhevenheid en glans aan. In lateren tijd werd hij met Apollo of Phoibos vereenzelvigd. (Zie Apollo.) — Hij was de broeder der maangodin Selêne en van het morgenrood Eos. Zijn gewichtig ambt bestond daarin, dat hij den zonnewagen, bespannen met vier rossen {Piröeis, Soos, Aithon en Phlegon of ook wel Ckronos, Aithon, Astrape en Bronte gehee-ten) langs den hemel voerde, om aan goden en menschenlicht te schenken. Die paarden zijn van zulk een vurigen aard, dat niemand behalve Helios, zelfs Zeus, de bestuurder des hemels niet, ze kan besturen. Gewillig gehoorzamen ze echter hunnen meester. Zij snuiven vuur en zijn van vleugels voorzien. — Het paard is het lievelingsdier van Helios, hij schenkt b. v. paarden aan Aietes, aan Herakles en aan Kirke, om daarmede naar het westelijke Aia te rijden. Aan zijne kleindochter Medeia schenkt hij een met draken bespannen wagen. — Als Helios dan\' opstijgt, gaat Eos voor hem uit, opent met hare rozenvingeren de poort, waaruit de zonnewagen moet vertrekken en strooit rozen op zijn pad. Heldere stralen schitteren om de gouden lokken, die golven om zijn hoofd en een glanzend gewaad, door den adem van Zephyros geweven, omhult zijne lendenen. Zoo stijgt hij eiken morgen op in het Oosten, in het land der Aithiopiërs, een vroom en goed volk, bij hetwelk de goden dikwijls ten gastmaal gingen. Deze woonden altijd in het licht en bij hen was eene eeuwige rijpheid van xalles, wat de natuur voortbracht en dus een eeuwige oogst. Of uit een schoone baai bij dat volk gelegen, öf uit zijn paleis, bekend door de beschrijving van den Eomeinschen dichter Ovidius, öf uit een meer in het land der Aithiopen, dat schitterde als koper en -waarin de god zich en zijne paarden door een bad verkwikte, komt hij te voorschijn; tegen den middag bereikt hij het midden van het hemelgewelf en tegen den avond daalt hij neder in den Oceaan. Volgens anderen vertoefde hij in Aia, een land, dat zoowel in het verste Oosten als in het verste Westen gelegen was, waar zijne kinderen woonden, in het Oosten Aiëtes, in het Westen Kirke.— Eerst latere dichters beschreven, hoe hij van het Westen naar het Oosten terugkeerde. Des avonds bestijgt hij volgens hen een gouden bekervormig bootje, door Hephaistos voor hem vervaardigd, en zoo laat hij zich, in eene zoete sluimering gedompeld, om de noordelijke helft van de aarde heen, terugvaren naar het land der Aithiopiërs, om den volgenden morgen daar weder zijnen wagen te bestijgen. Behalve van een paleis in het Oosten wordt ook van eene heerlijke woning gesproken, die de god in het Westen bezat. In het verre Westen had Helios ook zijne tuinen, die onder de hoede stonden der Hesperiden. Daar
weidden zeven kudden runderen en zeven kudden schapen, ieder vijftig in getal, bewaakt door den reus Geryones. Homeros, die het verste Westen nog niet kent, plaatste ze op het eiland \'Ihrinakia, waar zij geweid werden door de dochters van den zonnegod Lampetië en Phaëthusa. Het aantal dier kudden vermeerderde of verminderde nooit. Als de god nederdaalde , verlustigde hij zich er in ze te aanschouwen. Zware straf trof dengene, die zich vermat deze kudden kwaad te doen. Toen de makkers van Odysseus eenige dier runderen hadden geslacht, riep Helios de wraak der goden in en zwoer, dat zoo deze hen, die de misdaad hadden gepleegd, niet straften, hij naar den Hades zou gaan om voortaan alleen licht te geven aan de schimmen. Volgens latere sagen had hij ook op Erytheia heilige kudden, rood van kleur en over het algemeen waren kudden, vooral kudden van runderen, hem geheiligd. — De 350 stuks runderen en schapen, die hij bezat, beteekenen waarschijnlijk de 350 dagen en nachten, waarin het jaar oudtijds verdeeld werd.
Helios, de zonnegod, is ook de alziende god, die met zijne schitterende stralen naar beneden ziende, alles aanschouwt en aan het licht brengt. Hij maakt Hephaistos bekend met de ontrouw zijner gade, hij deelt aan Demeter den roof v^n Persephone mede. Dat Lampetië hem het stelen zijner runderen moest mededeelen, is hiennede niet in strijd, daar dit bij nacht geschiedde. Van gruweljjke misdaden wendt hij zijne oogen af. Toen At rem aan zijnen broeder Thyestes het vleesch van diens eigen kinderen tot voedsel voorzette, wendde Helios zijnen wagen af. Als de alziende wordt hij ook met; Zeus bij beloften en eeden aangeroepen.
Bij de Okeanide Perse, d. i. «de verderf aanbrengendequot;, had Helios twee kinderen, Aietes, den koning der Kolchiërs, die het Oostelijke Aia bewoonden, en de booze tooveres Kirke, die op het Westelijke Aia haar paleis had. Verder waren de voornaamste zijner kinderen de reeds genoemde Lampetië en Phaëthusa, die Neaira tot moeder hadden, terwijl Helios bij Klymene, of volgens anderen bij Rhode, eene dochter van Poseidon, Phaëthon verwekte, bekend door zijn ongelukkig uiteinde. Diens zusters heetten de Heliaden. Omtrent zonen van Helios, die denzelfden naam droegen, zie Heliaden.
Onder allerlei namen, die betrekking hadden op zijnen schitterenden glans, op zijne verhevenheid, op zijn vermogen om licht te geven, op zijne alwetendheid, genoot Helios reeds vroegtijdig op verschillende plaatsen van Griekenland vereering; zoo in Korinthe, waar hem de gansche burgt der stad toebehoorde , en in al de Korinthische koloniën, op het voorgebergte Tainaron en in Elis, maar nergens meer dan op het eiland Ehodos, hetwelk onder zijne bijzondere bescherming stond en zich door zijn gunst boven de baren der zee verheven had.
334
Hjlios—Helle.
Daar werd hem ter eere jaarlijks een groot feest met gymni-sche en musische kampspelen gevierd; daar stond ook zijn meer dan honderd voet hoog beeld, de zoogenaamde kolossus van Rhodos, dat tot de zeven wonderen der wereld gerekend werd.
Hem werden witte rammen geofferd, en ook stieren, geiten, lammeren en honig, maar vooral witte paarden. Ook de haan, die den dag aankondigt, was hem geheiligd en de adelaar, als de vogel, die, evenals hij, scherp ziet en zich beweegt in de hoogte.
Hij werd afgebeeld als een schoon jongeling met schitterende oogen, golvende lokken en een gouden helm op het hoofd. Bijna alleen de beeldhouwers van het eiland Ehodos en die van den Eomeinschen keizertijd hebben hem tot het onderwerp hunner voorstellingen gekozen. De reeds genoemde kolossus van Ehodos, die uitmuntte door de volkomen evenredigheid der verschillende lichaamsdeelen, was omstreeks het jaar 291 vóór Chr. door den beeldhouwer Chares uit de Ehodische stad Lindos voltooid. Eeeds 6(5 jaren later werd dit beeld door eene aardbeving verbroken. De duim daarvan was zóó dik, dat een volwassen man dien niet kon omspannen. Dat het met de beenen wijd uit elkander boven den ingang van de haven zou gestaan hebben is een zeer algemeen verspreid, maar daarom niet minder onwaar verhaal. — Op de munten van Ehodos wordt het hoofd van Helios afgebeeld met een stralenkrans van twaalf stralen, die op de twaalf maanden des jaars doelden, omgeven. Om zijne schouders hing gewoonlijk een wapperende mantel. Hij werd zeer dikwijls voorgesteld als staande op zijnen met vier paarden bespannen wagen, terwijl eene zweep en een wereldbol ook nog tot zijne attributen behoorden.—Slechts zeer weinige afbeeldingen van den god zijn tot op onzen tijd bewaard gebleven, daaronder een deel van de eigenaardige voorstelling, die op het Parthenon te Athene werd aangetroffen. Daar werd Helios voorgesteld op het oogenblik, dat hij uit zee te voorschijn komt, men zag slechts het hoofd en de krachtige armen van den god en de koppen der paarden. — De nevensgaande afbeelding stelt den god voor met den stralenkrans om het hoofd en twee zijner paarden aan zijne voeten.
Bij de Eomeinen droeg de zonnegod den naam van Sol. (Zie aMaar.)
HELLE. (Grieksch), de dochter van Athdmas en Nephele, de
:j35
Helle—Hemithea.
zuster van Phrixos. Zij zou met haren broeder geofferd worden, maar beiden werden nog bij tijds door hunne moeder op het ram met de gouden vacht ontvoerd. Zij viel echter van dat ram af en verdronk in de zee, die naar haar de Hellespont wordt genoemd. Zie AtKdmas.
HELLEN. (Grieksch), een zoon van Beukalion en Pyrrha, de stamvader der naar hem genoemde Hellenen of Grieken. Hij verwekte bij de nymph Or seis de drie stamvaders der grieksche stammen, namelijk Doros, Aio los en Xuthos. De laatste was wederom de vader van Achaios en Ion, de stamvaders der Achaiërs en loniërs. Andere berichten noemen Hellen den zoon van Zeus en JJorippe.
HELLOTIA. (Grieksch), Zie het volgend artikel.
HELLöTIS. (Grieksch), 1) een bijnaam van de godin Athena, dien zij droeg te Korinthe. Daar werd ter barer eer een feest gevierd, de Hellotia, welks oorsprong aldus verhaald wordt: toen de Herakleiden bij hunnen laatsten inval in den Pelopon-nesos er in slaagden zich van dit gedeelte van Griekenland meester te maken, kwam ook Korinthe in hunne macht. De meeste inwoners zochten daarop een toevluchtsoord in de tempels. Velen werden gered, maar eene jonkvrouw, Hellotis genaamd, verbrandde met hare zuster in den tempel van Athena. Kort daarop kwam er eene pest over het land en het orakel, in dien nood om hulp gevraagd, beval de schim van Hellotis te verzoenen. Een tempel werd gebouwd, waarin deze met Athena vereerd werd. Later werd de naam Hellotis een bijnaam der godin. 2) een bijnaam van Europa, ter wier eere op Kreta een feest gevierd werd, eveneens de Hellotia geheeten.
HÊMeRA. (Grieksch), eene personificatie van den dag, eene dochter van Ërèhos en Nyx. Zij woont in de onderwereld, maar stijgt iederen morgen uit haar paleis op naar de aarde, om daar licht te verspreiden. Dikwijls wordt zij vereenzelvigd met Eos. (Zie aldaar.)
HEMITHeA. (Grieksch). Te KastAhos op den Chersonnesos was een tempel der godin Hemithea, d. i. «de halfgodin.quot; Haar eigenlijke naam was Molpadia. Zij was de dochter van Staphylos en Chrysothemis en had nog twee zusters, Parthenos en Rhoio. Molpadia en Parthenos moesten den wijn van haren vader bewaken en sliepen daarbij in. Gedurende den tijd, dat zij sliepen, kwamen er zwijnen uit den stal in het huis, braken het vat en bedierven den wijn. Uit angst voor den toorn van haren vader, vluchtten de beide meisjes en stortten zich van eene hooge rots in zee. Apollo redde haar echter en bracht Parthenos naar Bubastos en Molpadia naar Kastabos. Deze laatste genoot daar onder den naam Hemithea van alle bewoners van den Chersonnesos goddelyke vereering. Wegens de ongelukkige gebeurtenis, die haar uit de ouderlijke woning
336
Hemithea—Hepiiaistos.
verdreven had, werd haar geen wijn geofferd, maar honig met water. Wie een zwijn aangeraakt had of vartensvleesch gegeten, mocht haren tempel niet betreden. — Later kwam haar heiligdom meer in aanzien; niet alleen de omwonende stammen, maar ook verder afwonende volken kwamen haar door offers hunnen eerhied betuigen.
De Perzen, die alle Grieksche tempels plunderden, spaarden dezen, hoewel hij niet door eenen muur omgeven was en gemakkelijk en zonder gevaar kón worden geplunderd. Als reden hiervoor werden de groote weldaden opgegeven, die de godin alom verspreidde door aan de zieken in den droom geneesmiddelen te openbaren en de vrouwen by het ter wereld brengen van hare kinderen van angst en gevaar te bevrijden.
HEPHAISTIA. {Ilephaestia.) Zie het volgend artikel.
HBPHAISTOS. {Hephaestus.\') (Grieksch), de zoon van Zeus en Hera, de god van het vuur en der smeden. Daar hij zwak, kreupel en leelijk was, wilde zijne moeder hem verbergen, doch zij liet hem bij ongeluk vallen, of volgens anderen wierp zij hem met opzet uit den hemel, zoodat hij in zee te recht kwam, waar de nymphen Thetis en Eurtmome hem vriendelijk opnamen. Negen jaren lang bleef hij bij haar in eene eenzame grot en hy vervaardigde voor haar vele kunstrijke werken. — Volgens eene andere sage greep Zeus hem , toen hij eens in eenen twist, dien Zeus met Hera voerde, zijne moeder bijstond, bij de hiel en wierp hem van den Olympos. Hij viel den ganschen dag, totdat hij bij het ondergaan der zon op het eiland Lemnos neerkwam, waar hem de Sintiërs opnamen en verzorgden. Latere verhalen meldden, dat hij eerst door dezen val kreupel was geworden. Hoe hij weder naar den Olympos is teruggekeerd, wordt op verschillende wijzen verhaald. Het gewone verhaal is, dat hij eenen gouden stoel vervaardigde en dien ten geschenke zond aan zijne moeder Hera. Die stoel bevatte verborgen gouden boeien, en hij wilde op deze wijze zich op haar wreken voor de slechte behandeling, die hij van haar had ondervonden. Hera kon zich niet van dien stoel oprichten en Hephaistos weigerde op welke voorwaarde ook naar den Olympos te komen om zijne moeder te bevrijden, tot eindelijk Dionysos op den inval kwam hem dronken te maken en er in slaagde hem op eenen ezel gezeten naar den Olympos te brengen. Eerst na dien terugkeer werd hij in de gemeenschap der goden opgenomen, en kreeg hij deel aan hunne maaltijden, waarvan hij te voren wegens zijn ambacht en zijne dienstbare verhouding tot zijnen vader Zeus was uitgesloten geweest.
Hephaistos is wat zijne oospronkelijke beteekenis betreft ook een god der natuur. Het vuur is een der geweldigste krachten, die zich in de natuur openbaren. Vandaar de meening, dat waar het vuur uit het binnenste der aarde door de kraters
337
22
Hephaistos.
der vulkanen zich eenen weg baande, Hephaistos op die plaats onder de aarde zyne smidse en zijne blaasbalgen had. Be-paaldelijk werd dit verhaald van den berg Mosycïdos op Lemnos van den Aetna op SiciliC. Doch ook in de hitte van den zomer meende men de werking van het vuur te herkennen. — Het vuur heeft een ontzaglijken invloed op het menschelijk leven in al zijne betrekkingen, maar vooral daardoor, dat het de kracht heeft metalen te doen smelten en het mogelijk te maken ze in werktuigen van allerlei aard omtesmeden. Zoo werd Hephaistos langzamerhand de god der smeden niet alleen, maar van alle kunsten, van alle handwerken, van allen arbeid, vooral in metaal. Zoo trad hij in eene nauwe betrekking tot de kunstvaardige godin Athem. Zij hadden te Athene gemeenschappelijke tempels en een gemeenschappelijk feest, de Chalkeia, waarop zij beiden eerst afzonderlijk, maar later te samen werden vereerd. Ook op de Apaturia, het familiefeest te Athene, werd aan Hephaistos geofferd, als aan dengene, die het vuur op den haard schenkt en daardoor met Athena het familieleven bevordert. — Als god der kunstenaars is Hephaistos zelf de grootste kunstenaar. Menigvuldig zyn de kunstwerken, die, als door hem vervaardigd, worden opgenoemd. In zijne werkplaats, die hij op den Olympos heeft, waar hij met twintig blaasbalgen, doch zonder éénen enkelen dienaar en met de eenvoudigste werktuigen arbeidt, vervaardigde hij o. a. een paleis voor Zeus en Ilera en woningen voor de overige goden, verder de Algis (Zie aldaar.) en den scepter van Zeus, een gouden mengvat voor Bionysos, twintig drievoeten of tafels op raderen, die zich uit eigen beweging naar de zaal begaven, waaide goden bijeenkwamen om maaltijd te houden en evenzoo na het einde van den maaltyd van zelf de zaal weder verlieten, voor zich zeiven twee dienaressen van goud, waarop hij steunde by het gaan en die hij met het vermogen der spraak en dei-beweging begiftigd had, voor Hypnos eenen zetel, voor Alkinóos, den koning der Phaiakiërs gouden en zilveren honden, voor Achilleus eene wapenrusting, voor Biomedes een kostbaar harnas, voor Herakles eene wapenrusting, waarvan even als van die van Achilleus het schild eene bijzondere vermaardheid verwierf, eindelijk het net, waarin hij zijne ontrouwe gade Aphrodite met haren minnaar Ares ving. (Zie beneden.^)
Dat Hephaistos oorspronkelijk een natuurgod was, blijkt ook uit de betrekking, waarin hij stond tot Dionysos. Men maakte de opmerking, dat in den omtrek van alle vuurspuwende bergen de wyn goed pleegde te gedijen. Het was het verbond, gesloten tusschen het onderaardsche vuur, dat in Hephaistos zynen vertegenwoordiger vond, en de groeikracht der natuur, die door Dionysos werd voorgesteld, hetwelk de goede gave van den wijn aan de menschen in ruime mate verschafte. Ook op de ontwikkeling der planten heeft de warmte der aarde
338
Hephaistos.
eenen grooten invloed. Vandaar dat men ook deze ten deele aan Hephaistos toeschreef.
In de gedichten van Homeros speelt Hephaistos geenegroote rol. Waarschijnlijk is dit hieraan toeteschrijven, dat zijneeredienst onder den stam der Achaiërs, wiens godsdienstige voorstellingen hoofdzakelijk in die gedichten worden aangetroffen, niet algemeen verspreid was. Ook bij Homeros heeft Hephaistos zijne beteekenis als natuurgod reeds grootendeels verloren, hoewel de volkomen identiteit van den god en het vuur uit sommige plaatsen nog zeer duidelijk kan blijken, b. v. waar sprake is van den strijd, dien de god in den Trojaanschen oorlog, waarin hij, hoewel ook te Troje vereerd, de partij dei-Grieken had gekozen, op bevel van Hera met den riviergod Xanthos ondernam.
Volgens de Ilias was Hephaistos gehuwd met Aglaia, de jongste der Chariten, volgens de Odysseia met Aphrodite. de godin der schoonheid. Beide verhalen schijnen daarop te doelen, dat de kunstvaardige god bij zijnen arbeid schoonheid en bevalligheid niet kan ontberen. — Aphrodite werd haren kreupelen gemaal ontrouw en schonk hare liefde aan den forschen en schoonen Ares. Toen zij eens met dezen eene heimelijke bijeenkomst had, werd zij door Helios aanschouwd, die wat hij gezien had aan Hephaistos mededeelde. Deze ving zijne trou-welooze gade en haren minnaar in een net, zoo fijn en kunstig vervaardigd, dat het geheel onzichtbaar was. Toen hij hen daarin gevangen en vastgebonden had, gaf hij hen aan de bespotting en het gelach der overige goden prijs.
Nog een trek, die tot het wezen van Hephaistos behoort, is, dat hij poogde de vredestichter te zijn bij de huiselijke twisten zijner ouders. Boven is reeds verhaald, hoe eene legende vermeldt, dat Zeus hem eens, toen hij al te zeer voor Hera partij trok, op wreede wijze strafte. Daardoor gewaarschuwd gaf hij haar later den raad om zich te schikken naar den wil van den hoogsten god en huppelde om vrede te stichten door de rijen der verzamelde goden rond om hun wijn te schenken en hierdoor den vrede te herstellen , tot allen in een «onuitblusch-baarquot; gelach uitbarstten.
De eeredienst van Hephaistos was niet zeer verspreid. De voornaamste plaats zijner vereering was het eiland Lminos en de daarop gelegen berg Mosychlos, die tot aan den tijd van Alexander den Groote een vuurspuwende berg is geweest. Daar had hij een helper met name Kydalion en knechten, de Kabeiren genaamd. Zijn tempel stond aan den voet van den genoemden berg in de nabijheid van de naar den god genoemde stad Hephaistias. Ëen zeer eigenaardig gebruik bij den Hephaistosdienst op dit eiland was, dat jaarlijks, naar men zeide, ter verzoening eener oude schuld, het gansche eiland gereinigd werd onder allerlei sombere gebruiken en
22\'
339
Hephaistos—Hera.
plechtigheden, zoodat o. a. negen dagen lang geen vuur mocht branden, tot het heilige schip van het eiland De!os terugkeerde en nieuw vuur bracht, dat in alle huizen en in alle werkplaatsen werd rondgedeeld.
Na Lemnos was Athene de voornaamste plaats van vereering van den god. Over de Chalkeia, ter zijner eere gevierd, is reeds boven gesproken. Een tweede feest, dat hem daar gewijd werd, droeg den naam van Hephaisteia. Daarbij werd een wedloop met fakkels gehouden. De jongelingen, die daaraan deelnamen moesten dan met brandende fakkels tot aan een bepaald punt loopen en wie het eerst dat punt met nog brandende fakkel bereikte, won den prijs. — Ook bij de Grieken in Campanië en op Sicilië genoot Hephaistos groote vereering, hetgeen zich door de aldaar gelegen vuurspuwende bergen zeer gemakkelijk laat verklaren.
Voor de beoefenaars der beeldende kunst was eene voorstelling van Hephaistos geen lievelingsonderwerp. Dit blijkt reeds hieruit, dat behalve eenige kleine bronzen beeldjes geen enkel beeld van den god in zijn geheel tot op onzen tijd is bewaard gebleven. Bij de oude schrijvers is er sprake van twee beelden, die Hephaistos voorstelden, het eene door Alkamenos (omstr. 420 v. Chr.), het andere door Euphranor (omstr. 340 v. Chr.) vervaardigd, welke beide uitmuntten door de wijze waarop de kreupelheid van den god was voorgesteld, zonder aan zijne waardigheid afbreuk te doen. De oudere kunst schijnt hem voorgesteld te hebben als een dwerg; daarentegen beeldde men hem in den bloeitijd der Grieksche beeldhouwkunst af als een krachtigen, gebaarden man van rijperen leeftijd. Hij is kenbaar aan zijne eivormige werkmansmuts en zijn kort opperkleed, zooals dat door werklieden en menschen van geringen stand gedragen werd, hetwelk slechts een armgat had voor den rechterarm, terwijl de rechterschouder en een deel van de rechterborst onbedekt bleef, en aan het smidsgereedschap, dat hij bij zich heeft, maar meer nog aan zijnen vasten en scherpen blik, de listige uitdrukking zijner oogen en zijne vastgesloten lippen.
Bij de Romeinen heette de god van het quot;uur Vulcanus. Zie aldaar.
HERA. (Grieksch), de dochter van Kroms en Rheia, derhalve de zuster van Zeus, den koning van hemel en aarde entevens diens gemalin. Oorspronkelijk was zij eene godin dei\' natuur, cloch hare beteekenis als zoodanig is reeds zeer vroeg op den achtergrond getreden. Zij beteekende de lucht, de atmospheer, die de vruchtbaarheid op de aarde doet nederdalen, maar tevens het veranderlijkste aller elementen is. Haar huwelijk met Zeus is de kern, waarom al, wat be-
340
Hera.
treffende haar wordt medegedeeld, zich vereenigt. In dat huwelijk is geluk en zegen, maar ook wrevel en twist. Zoo ook is de lucht nu eens liefelijk en vol zegen en vruchtbaarheid, dan weêr somber en onheilstichtend. Als de gade van \'Leus is zij de beheerscheres van hemel en aarde. Zelfs haar naam duidt haar aan als de meesteres van alles wat bestaat.
Met haren gemaal voert zij het gebied over de verschijnselen des hemels, over donder en bliksem, over de stormen, die ook zij kan nederzenden. — Als de gade van den beheerscher van hemel en aarde wordt zij door de overige goden met bijzonderen eerbied behandeld. Zij staan voor haar op, wanneer zij de zaal binnentreedt.
De betrekking tusschen Zeus en Hera dagteekende reeds van een vroeger tijdperk dan dat, waarop Zeus de heerschappij over hemel en aarde had verworven. Hera bracht hare jeugd door öf by Okeanos en Te thy s, of ze werd opgevoed door de Horen. Buiten weten van hare ouders sloot zij een echtverbond met Zeus, dat gedurende 300 jaren geheim bleef. Eerst toen Zeus haar als koningin des hemels de haar waardige plaats kon schenken, maakte hij zijn huwelijk aan de overige goden bekend. — Wat het huwelijksleven van Zeus en Hera betreft , weten de dichters evenzeer te verhalen van de liefde, die zij voor elkander gevoelden, als van huiselijken twist en oneenig-heid. De grond voor die twisten ligt ook weder in de betee-kenis van Hera als godin der natuur. Vooral in Griekenland, waar de hooge bergen, de enge dalen, en de zee, die van geen enkel punt van het land ver verwijderd is, eenen zeer grooten invloed op het weder uitoefenen, en bovendien de buitengewone helderheid der lucht de waarneming van elk verschijnsel aan den hemel nog treffender maken, moest het oog wel steeds geopend zijn voor den strijd, die er dikwijls tusschen den helderen hemel en de daaronder hangende lucht bestaat. Daarin zag de phantasie der Grieken den echtelijken strijd tusschen Zeus en Hera. Uit dit standpunt laat zich ook de sage verklaren, dat Zeus, toen Hera zijnen zoon Herakles met hardnekkige wreedheid vervolgde, haar aan den hemel ophing met twee aambeelden aan hare voeten (de aarde en de zee) en haar zoo in de lucht liet zweven, terwijl hare armen door gouden boeien (de door de zon gekleurde wolken) waren vastgebonden. Uit dit standpunt vindt men ook eene natuurlijke verklaring voor de samenzwering door Poseidon en Athena met Hera tegen Zeus gesmeed, waarin zich alle elementen tegen den hemel verzetten en deze, al is het ook door buitengewone middelen, dooide tusschenkomst van den honderdhandigen Briareos, de boveu-hand behoudt.
Dat heftige karakter hetwelk zich in haar huwelijksleven zoowel tegen haren gemaal openbaarde als tegen de vrouwen die deze buiten haar beminde, komt volkomen overeen met
341
342
hare houding in den Trojaanschen krijg. Daar is zij de waardige moeder van Ares; met de meeste verwoedheid bestrijdt zij de Trojanen en steunt zij de dapperste helden der Grieken, die steeds op haren bijstand kunnen rekenen. Zij is dus ook eene krijgshaftige godin, en vandaar dat tot de ter harer eere gevierde plechtigheden, waaraan voornamelijk vrouwen deelnamen , toch ook sommige spelen behoorden, waarbij de mannen hunne vaardigheid in het gebruik der wapenen konden toonen.
Maar hoeveel stoornis er ook in haar huwelijksleven met Zeus mocht voorkomen, Hera was en bleef diens trouwe, wettige gade en werd in de allereerste plaats naast hem als koningin des hemels vereerd. Weliswaar treft men bij sommige schrijvers eene voorstelling aan, waarin zij drieledig wordt opgevat, als de bruid, de gade, en de verstoeten echtgenoot van Zeus, doch op verreweg de meeste plaatsen, waar niet hare one enigheid met haren gemaal in een eenigzins koddig daglicht wordt gesteld, wordt haar naam met den diep-sten eerbied genoemd. Zij is de eerwaardigste onder alle godinnen op den Olympos, zij zetelt daar op eenen gouden troon, en denken zij en haar gemaal eenstemmig, dan is er geene macht in het heelal, die hun kan weerstand bieden. Ook haar uiterlijk wekt den diepsten eerbied. Vandaar dat zij het wagen kon op den appel aanspraak te maken, die «voor de schoonstequot; bestemd was en door Paris aan Aphrodite werd toegewezen. De miskenning van hare aanspraken op dien eere-prijs maakte haar tot de onverzoenlijkste vijandin der Trojanen.
Eene tweede, zeer voorname beteekenis, welke aan het wezen van Hera ten grondslag ligt is deze, dat zij de godin is van den echt. Zij is het ideaal der vrouw in het algemeen, maar vooral der gehuwde vrouw. Hare schoonheid is daarom streng, ernstig, kuisch en waardig. Eeeds in hare vroege jeugd schonk zij hare liefde aan Zeus, en van eene andere liefde of van minnarijen heeft zij nooit iets willen weten. Maar evenzeer als zij zelve kuisch was, vorderde zij kuisch-heid en trouw van de aardsche vrouwen en juist om die eigenschap kon zij de ontrouw van haren gemaal niet verdragen. — Haar echt is het voorbeeld voor elk huwelijk op aarde gesloten ; zij is de godin van den echt; de huwelijkstrouw staat onder hare bescherming. Maar zij geeft ook den zegen des huwelyks. Hare beide dochters Hebe en Eileiihyia vertegenwoordigen ge-heelenal datgene wat zij aan de vrouwen schenkt. Hebe is de personificatie van de bloeiende, jeugdige kracht des levens, Eileithyia is de godin, die aan de barende vrouwen haren bijstand verleent.
Onder de bijnamen, welke aan Hera gegeven werden, zijn er twee, die op hare schoonheid betrekking hebben Bij Homeros heet zij ))de blankarmigequot; en ook zeer dikwijls Bo\'ópis, d. i. «de stier- of rundoogigequot;, ook wel vertaald door »de groot-
era.
Hera.
oogige.quot; Deze laatste bijnaam had wederom betrekking op hare beteekenis als godin der natuur. De wolken toch, die onder de bovenlucht doordrijven, werden door de oude dichters zeer dikwijls met kudden van grazende runderen vergeleken.
De kinderen van Hera, uit haar huwelijk met Zeus gesproten, waren Hephaistos, Ar es en Hebe en volgens sommigen Eikithyia. Hephaistos zou volgens de overlevering geboren zijn in den tijd, dat het huwelijk van Zeus en Hera ook nog voor hunne ouders een geheim was. Sommige legenden beschouwen zelfs zijne kreupelheid als een gevolg van het geheimhouden dier vereeniging.
De voornaamste plaats, waar Hera vereerd werd, was de stad Argos. Van daar uit schijnt haar dienst zich reeds in ouden tijd over Griekenland te hebben verspreid. Argos en de in de nabijheid daarvan gelegen steden Mykenai en Sparta worden reeds door Homeros de lievelingssteden van Hera genoemd. Vooral Argos en Mykenai hebben door den ganschen loop der Grieksche geschiedenis heen haar buitengewone eer bewezen. Tusschen die beide steden lag een tempel, het Hemion genaamd, vermaard om het beeld uit goud en ivoor vervaardigd door den beroemden beeldhouwer Poli/ldëtos, dat dien tempel versierde. Ook Korinthe was een middenpunt van den eeredienst van Hera. Daar werd zij vooral op de burgt vereerd. Alle Korinthische koloniën verspreidden dien dienst over verschillende streken der toen bekende aarde. Ook in noordelijker streken van Griekenland, in Tol/cos, vanwaar de Argonautentocht uitging, in Boiotië met het daarnaast gelegen eiland Euboia werden vele tempels van Hera aangetroffen en vele feesten ter harer eere gevierd. — Naast Argos was echter de voornaamste plaats, waar Hera vereerd werd, het eiland Samoa. Daar, zoo beweerde men, was het heimelijk echtverbond tusschen Zeus en Hera gesloten en dit geloof had zelfs zulk eenen invloed op het maatschappelijk leven der inwoners, dat zij den hoogsten god hierin navolgden en het regel werd, dat eene geheime vereeniging het sluiten van het huwelijk voorafging. Ook op Kreta was de dienst van Hera in hooge eer. Doch nog meer in het Westen, in het Zuiden van Italië. Daar had zij op het voorgebergte Lacinium in de nabijheid der stad Kroton eenen prachtigen tempel. Zij werd daar door de Romeinen luno Lacinia genoemd. Het was aan deze godin, dat Hannibal een offer bracht.
Wat de wijze betreft, waarop Hera door de beeldende kunst werd voorgesteld, ook daarin werd zij gehuldigd als koningin des hemels en als beschermster van den echt. Men beeldde haar af öf gezeten op eenen heerlijken troon, of in een prachtig gewaad gedost, met eene koninklijke kroon op het hoofd, en zeer dikwijls met een granaatappel, het symbool der vrucht-
343
Hera—Herakles of Hercules.
baarheid in de hand. Van het beroemdste beeld van Hera door Polykletos vervaardigd is reeds met een woord gewag gemaakt. Zij werd daar voorgesteld op haren troon gezeten, terwijl hare kroon versierd was door de beelden der Chariten
en der Horen. In de ééne hand hield zij eenen granaatappel, in de tweede haren scepter, waarop een koekoek, eveneens een symbool der vruchtbaarheid, gezeten was. — Van de tot op onzen tijd bewaard gebleven beelden is het beroemdste de buste, bekend onder den naam van hmo Ludovin, waarvan
de nevensgaan- _
de afbeelding eene voorstelling geeft. In deze buste zijn schoonheid en bevalligheid met ernst en waardigheid op onovertreffelijke wijze vereenigd.
Het hierbijge-voegde beeld ,
dat de godin ten voeten uit voorstelt, draagt den
naam van Tuno Barberini, en wordt in het Vatikaansche museum aangetroffen. Waarschijnlijk is het eene navolging van een der groote kunstwerken uit den bloeitijd der Gricksche beeldhouwkunst.
De koningin des hemels droeg bij de Romeinen den naam van luno. (Zie aldaar.)
HERAION. {Heraeum.) (Grieksch), de naam, die aan de tempels van Hera werd gegeven. Het voornaamste Heraion lag tusschen Argos en Mykenai. De feesten dezer godin heetten Heraia. (Zie het voorgaande artikel.)
HEKAKLEIDEN. (HeracUden). Grieksch.) Zie het volgend
HERAKLES of HERCULES. (Grieksch en Romeinsch). De grootste en meest vereerde van alle Grieksche heroën. Zeer verschillende invloeden hebben samengewerkt om het aantal mythen, die op Herakles betrekking hadden, te vergrooten. Aan den oudsten kern der hem betreffende sage, die oorspronkelijk het eigendom was van den aiolischen stam, maar latei-is overgenomen door de Doriërs, heeft zich eene menigte van verhalen vastgeknoopt, die deels in de verschillende Grieksche landschappen ontstaan, deels uit den vreemde, vooral uit het
344
Herakles.
Oosten waren ingevoerd. Hoe groot het aantal dier sagen geweest is, blijkt het best uit het feit, dat de Romeinsche oudheidvorscher Varro niet minder dan 44 personen meende te kunnen onderscheiden, die den naam van Herakles hadden gedragen. — Langzamerhand zijn al die verschillende sagen tot één geheel tesamengesmolten en de dichters, die het leven en de daden van den grooten held bezongen, hebben getracht ze in eenen behoorlijken samenhang te schikken, en daarbij zelfs eene geregelde tijdorde op te geven.
Herakles was de zoon van Zeus en Alkmene, de gade van Amphitryon. (Zie aldaar.) De god des hemels kwam tot Alkmene, de gedaante van haren gemaal aangenomen hebbende en verwekte bij haar Herakles. (Zie Alkmene?) Op den dag, dat de held zou geboren worden, kondigde Zeus met overmoedige vreugde den overigen goden aan, dat de telg, die uit Perseus\' stam het eerst op dien dag het levenslicht zou zien, een groot en machtig heerscher zou worden, lier a, die Herakles reeds voor zijne geboorte haatte, deed haren gemaal eenen duren eed zweren, dat zijne pralende woorden in vervulling zouden komen. Daarop snelde zij naar de aarde en verhaastte de geboorte van Eurystheus, den zoon van Sthenelos,. den be-heerscher van Mjkenai, terwijl zij daarentegen zoo lang moge-lijk tegenhield, dat Alkmene te Thebe aan Herakles het aan-zijn schonk. Te gelijk met Herakles werd Iphikles geboren, die een zoon was van Amphitryon, en zijnen tweelingbroeder noch in moed noch in krachten evenaarde, maar de vader werd van diens trouwen wapenbroeder lolaos. — Reeds in zijne wieg had de groote held te lijden van de vervolgingen van Hera. Toen hij acht maanden oud was, zond zij twee slangen af om hem te dooden. Doch zelfs als kind toonde
Herakles eene zóó groote kracht, dat hij die beide slangen in zijne handen verwurgde. Verschillende afbeeldingen, door de kunstenaars der oudheid vervaardigd, hadden dit feit tot onderwerp. Op de nevensgaande afbeelding wordt Herakles reeds groo-ter voorgesteld. Zijne beide ouders zien met schrik het gevaar, waarin hun kind verkeert, en met verbazing de wijze, waarop hij zich zeiven weet te redden. In deze sage omtrent zijne vroege jeugd lag reeds eene aanduiding van den heldenmoed, dien hij in zijne latere loopbaan aan den dag zou leggen.
345
Herakles.
346
Intusschen werd Hera op hare beurt verschalkt. Alkmene legde, in haren eersten schrik voor den toom der hemelkoningin, den jonggeboren Herakles te vondeling; Atliena maakte van deze omstandigheid gebruik en geleidde, als bij toeval, de gemalin van Zeus naar de streek, waar zij den knaap moesten aantreffen. Daar Hera het haar getoonde kind niet kende, liet zij zich gemakkelijk door hare gezellin overreden, om het aan de borst te leggen; het zoog echter zoo krachtig, dat de godin genoodzaakt was het van hare borst te rukken, omdat zij de pijn niet langer verduren kon. Een stroom van melk, die bij deze gelegenheid aan hare borst ontvloeide, baande zich eenen weg langs den geheelen hemel en vormde den schitterend witten melkweg. De eenige teug echter, die de lippen van Herakles gedaan hadden, was toereikend om hem de sterkte van eenen god en later de onsterfelijkheid te schenken. Te laat bemerkte zijne doodvijandin wat zij gedaan had, en zij zette daarom hare vervolging met des te grooter bitterheid voort. — Herakles groeide zeer voorspoedig op en onderscheidde zich weldra door buitengewone ontwikkeling van lichaamskracht. Hij genoot het onderricht van de beste leermeesters, doch terwijl hij, in alle oefeningen, waarbij kracht en vlugheid des lichaams op den voorgrond stonden, al zijne tijdgenooten overtrof, waren zijne vorderingen minder groot in al wat de ontwikkeling van den geest betrof. Ook daarvoor had hij evenwel de beste leermeesters. De vrome Rhadamanthys onderwees hem in de deugd en in de wijsheid, terwijl Linos htm onderricht gaf in al wat tot het gebied der muziek behoorde. Dat hij in de kennis daarvan achterlgk bleef, blijkt uit het feit, dat hij zynen leermeester, toen deze hem over een verzuim te recht berispte, in woede met zijne luit eenen zóó hevigen slag toebracht, dat hij op de plaats dood bleef. — Nadat hij Linos had gedood, werd Herakles door zijnen pleegvader Amphitryon naar het gebergte Kithairon gezonden, waar hij zich met de jacht en het hoeden der kudden zijns vaders bezig hield, totdat hij zijn achttiende jaar had voleindigd. Ook daar toonde hij reeds zijne groote kracht door het dooden van den leeuw, die het gebied van koning Thesptos, den bestuurder van de stad Thespiai en het omgelegen land, onveilig maakte. Toen hij na het volbrengen van dit heldenfeit terugkeerde, ontmoette hij de gezanten van koning Ergi-/106, die heerschte over de in de stad Orchomenos wonende Minyërs. Deze waren op weg naar Thebe om eene schatting intevorderen van honderd runderen, welke de Thebanea gedurende 20 jaren jaarlijks moesten opbrengen als zoenoffer, daar een der edelste Thebanen bij ongeluk den vader va:.i Er-ginos ter gelegenheid van spelen, op een feest van Poseiclo?i gevierd, door eenen steenworp had gedood. Herakles sneed hun echter nens en ooren af, bond hun de handen om den hals, en
Herakles.
347
beval hun deze schatting naar Orchomenos te brengen. Natuurlek was een oorlog tusschen Thebe en Orchomenos het gevolg van deze daad. Zoowel Amphitryon als Herakles en Iphikles verrichtten in dien krijg wonderen van dapperheid. Erginos werd door Herakles gedood, doch ook Amphitryon sneuvelde. De uitslag van den oorlog was evenwel ten eenenmale gunstig voor de Thebanen, die voortaan de schatting ontvingen, welke zij totnogtoe hadden opgebracht. Kreon, de koning van Thebe, beloonde Herakles en Iphikles voor de hem betoonde hulp door hun zijne dochters ten huwelijk te geven. De oudste, die de gade werd van Herakles, droeg den naam van Megara. — Eene latere legende plaatst ook in den tijd van het verblijf van Herakles in het gebergte eene ontmoeting die hij had op eenen kruisweg van den Kithairon. Het was de sophist Proiïkos, een tijdgenoot van den wijsgeer So-krates, die door deze allegorie de macht, welke de deugd heeft boven de ondeugd^ plastisch trachtte voor te stellen. Volgens die allegorie trachtte de «Ondeugdquot; te vergeefs den held door de aanlokkelijke wijze, waarop zij hem den breeden weg, dien zij kon aanbieden, trachtte afteschilderen, overtehalen haar trouwe volgeling te worden. De «Deugd,quot; die al de bezwaren, welke aan het volgen van den weg, dien zij had aan te wijzen, niet verbloemde, maar tevens op het einde der baan wees, bewoog den held haar tot leidsvrouw voor zijn leven aan te nemen. — De legenden omtrent Herakles, welke dit eerste gedeelte van zgn leven betreffen, zijn voor het grootste gedeelte ontstaan in Boiotië. — Het einde van die Boiotische legenden wordt gevormd door de razernij, waarmede hij door toedoen zijner vijandin Hera bevangen werd. In eene vlaag van waanzin doodde hij namelijk de kinderen, die Megara hem gebaard had. Die waanzin van den held is in eene tot op onzen tijd bewaard gebleven tragoedie van den treurspeldichter Euripides behandeld. Volgens sommige sagen viel ook zijne moeder Alkmene als het slachtoffer zijner woede, en werd zijn pleegvader Amphitryon, die dus niet in den oorlog tegen Erginos zou gevallen zijn, alleen dooide tijdige tusschenkomst van de godin Athena gered. Toen Herakles tot zich zeiven kwam, gevoelde hij diep berouw over de gruweldaad, die hij had gepleegd. Hij wendde zich tot het orakel te Del-phoi, om daar eene aanwijzing te krijgen, hoe hij zijne schuld zou kunnen verzoenen. Bij die gelegenheid werd hij, terwijl hij vroeger den naam van Alkaios (Zie aldaar.) gedragen had, door den god voor het eerst begroet met den naam van Herakles, d. i. »den door Hera beroemdequot;, omdat ook deze ramp, die de machtige godin over hem gebracht had, eenmaal zou strekken om zijnen roem te vergrooten. Het orakel beval hem zich te stellen onder de bevelen van zijnen bloedverwant Eu-rystheus en de werken te volvoeren, die deze hem zou opdragen. — Eene latere legende verhaalde, dat Herakles in razernij
Herakles.
vervallen was, toen de tijd gekomen was, waarop hij volgens den eed door Zeus kort vóór zijne geboorte gezworen (Zie boven.) aan de bevelen van zijnen bloedverwant, die zooveel zwakker was dan hij, zou moeten gehoorzamen.
Het aantal der werken, door Eurysthens aan Herakles opgedragen, wordt door de legende, zooals die in den lateren tijd vooral door toedoen van de Alexandrijnsche geleerden in de derde en tweede eeuw vóór onze jaartelling haren meer vasten vorm heeft aangenomen, bepaald op twaalf. Het waren de volgende: Ten eerste het dooden van den nemeïschen leeuw, een verschrikkelijk dier, dat zich in de bosschen tusschen Nemea en Kleönai ophield, en door Typhon en den draak Echidna was voortgebracht; het kon door geene wapenen gewond of gedood Avorden, zoodat Herakles te vergeefs eerst zijne pijlen op de onkwetsbare huid van het ondier afschoot en vervolgens vruchteloos zijne knods op den harden kop beproefde. Door den herder Molorchos, eenen armen man in Kleonai, wiens kind door den leeuw was gedood en dien hij reeds in het begin van zijnen tocht ontmoet had, werd hem de raad gegeven om het dier te verstikken. Toen het dan nu, dooide geduchte slagen der knods verschrikt, in zijn hol vluchtte, dat onder den berg van Nemea doorliep, stopte Herakles den ingang met rotsblokken en boomstammen digt, stormde ioor de andere opening in de spelonk, greep het monster met süne krachtige armen om den nek en verstikte het, terwijl hij het met zijne knieën de zijden indrukte. Niet zonder angst had hij dezen strijd aangevangen: daarom bracht hij dan ook na de overwinning het eerst aan den liedder Zeus een dankoffer, waarin hij door Molorchos, die met groote bezorgdheid dertig dagen lang op zijne terugkomst gewacht had, werd bijgestaan. Daarop droeg hij den leeuw naar Mykenai. Zoodra Eurystheus het gedoode monster aanschouwde, werd hij zóó bevreesd voor de kracht van Herakles, dat hij hem gebood niet meer in zijne omniddelijke nabijheid te komen, maar voortaan
voor de poort der stad te blijven wachten, wanneer hij met den buit, dien hij op zijnen last behaald had, terugkeerde, en daar verder de nadere bevelen, die hem wachtten, te vernemen. De heraut Kopreus was voortaan de overbrenger van die bevelen. — Uit de huid van den Nemeïschen leeuw
348
Herakles.
maakte Herakles zich een ondoordringbaar bekleedsel. Den muil zette hij zich als helm op het hoofd. Verreweg de meeste beelden, welke uit de oudheid zijn bewaard gebleven, stellen hem voor met die leeuwenhuid omhuld. Volgens andere legenden was deze door den held gedragen huid afkomstig van den leeuw van Thespiai. — De strijd van Herakles met den Nemeïschen leeuw wordt op de nevensgaande afbeelding voorgesteld ; zijne trouwe beschermster Athena is hem ook hier nabij.
Het tweede werk, den held opgedragen, was de Lerndische hydra te dooden, eene vreeselijke slang, ook gesproten uit de verbintenis van Typhon en Echidna. In de moerassen van Ler-na, welke in de nabijheid van Argos gelegen waren, had dit monster zijne gewone verblijfplaats, en het verwoestte den gan-schen omtrek. Volgens sommigen had het honderd, of vijftig, volgens anderen negen of zeven koppen, waarvan de middelste onsterfelijk was. Bij den tocht, dien hij tegen dit ondier ondernam, werd Herakles bijgestaan door zijnen neef en wagenmenner lolaos. Met de hulp van dezen slaagde hy er in de slang uit haren schuilhoek optejagen. Vooral de vurige pijlen, die de held op het monster afschoot, deden het te voorschijn komen. Terwijl het met zijn lichaam zich om Herakles trachtte te slingeren, hieuw deze de verschillende koppen af, doch bemerkte tot zijne verbazing, dat voor iederen afgeslagen kop twee nieuwe in de plaats kwamen. Daarenboven kwam door toedoen van Hera eene reusachtige zeekreeft tot bijstand van de hydra opdagen. Deze beet den held voortdurend achter in zijne voeten, totdat het hem gelukte haar te vertrappen. Hij beval vervolgens lolaos het nabijgelegen woud in brand te steken en daaruit gloeiende boomstammen te rukken, om hiermede telkens de plaats, waar een kop afgehouwen was, te verschroeien, zoodat er geene nieuwe koppen meer konden aangroeien. Eindelijk waren alle sterfelijke koppen afgehouwen; toen begroef de held den eenigen, die nog over was , den onsterfelijken kop onder een zwaar rotsblok. In het giftige
349
Herakles.
bloed der hydra doopte hij zijne pijlen, die daardoor ongeneeslijke wonden veroorzaakten en later de middellijke oorzaak werden van zijn eigen dood. — Volgens enkele verhalen wilde Eurysthens dit werk niet laten gelden, omdat Herakles het slechts had kunnen uitroeren door de hulp van lolaos. — De nevensgaande afbeelding stelt den strijd van den held met de hydra voor, die volgens de opvatting van den kunstenaar wederom door de godin Athena wordt bijgewoond.
Het derde werk was het dooden of levend vangen van het Erymanthische everzwijn, dat de arkadische streek, die rondom den berg Erymanthos lag, verwoestte. Op zijnen tocht derwaarts maakte Herakles gebruik van de gastvrijheid van den Kentaur Pholos\\ deze had vroeger van Ba/cchos een vat wijn ontvangen, met den last om dit tot de komst van Herakles te bewaren. Toen zij het thans openden, deed de geur van den drank de overige Kentauren, die in Arkadië woonden, van alle zijden toesnellen, en daar zij den wijn voor zich nemen en den vreemdeling dooden wilden, ontstond er een vreeselijk gevecht tusschen hen en den vertoornden held. De talrijke vijanden werden ondersteund door hunne moeder, Nephele, die gedurende den strijd in de gedaante van regen nederdaalde, en den grond zoo glibberig maakte, dat wel de viervoetige Kentauren (Zie aldaar.) zich konden staande houden, maar Herakles elk oogenblik uitgleed. Evenwel overwon hij, terwijl hij de meesten zijner tegenstanders met zyne pijlen doorschoot; zijn gastheer Pholos en de wyze Cheiron, die toegesneld was om den strijd bijteleggen, kregen in de verwarring van den strijd, tegen zijnen wil, insgelijks doodelijke wonden. Na dezen krijg met de Kentauren, die den naam draagt van Kentauromachie, begon de gevaarlijke jacht op het wilde zwijn. De held dreef het ondier uit het dichte woud in een veld vol diepe sneeuw, sarde en vervolgde het totdat het uitgeput was, en nam het toen op zijne schouders. Te Mykenai gekomen kon hij zich ditmaal niet onthouden, om het levende zwijn, in weerwil van het hem gegeven verbod, aan Eurystheus zeiven te toonen. Deze werd bij het zien van het ontzettende monster zoo bevreesd, dat hij zich in een vat verborg.
Ten vierde werd aan Herakles opgedragen het levend vangen van de Kerynitische hinde van Artemis, die op den tusschen Arkadië en Achaia gelegen berg Keryneia haar verblijf hield, en gouden hoornen, koperen voeten en eene zóó ongelooflijke snelheid bezat, dat Herakles haar zelfs in een geheel jaar niet kon inhalen. Eindelijk gelukte het hem haar te grijpen. Toen hij de vluchtende hinde aan den oever van den Ladon inhaalde, trof hij een harer pooten met een pijlschot, waarop hg zich van haar meester maakte en naar Eurystheus bracht.
Het vijfde werk was het verdrijven der Stymphalische vogels. In het dal van Stymphalos in Arkadië had zich eene menigte
350
Herakles.
vogels verzameld, die zelfs het leven der menschen belaagden. Zij hadden ijzeren vleugels met vederen, die zoo scherp en puntig waren als pijlen. Hunne klauwen en snavels waren evenzeer schrikwekkend voor dengene, tegen wien zij hunne vijandschap toonden. Sommige dier vogels werden door Herakles gedood; de overige verjoeg hij door het geraas, dat hij door eenen koperen klepper veroorzaakte. In de latere mythologische verhalen vonden deze Stymphalische vogels weder eene plaats in de beschrijving van den tocht der Argonauten. (Zie Argonauten en Stymphalische vogels.)
Den held werd ten zesde opgedragen den stal te ruimen van koning Angelas, die in Elis over de Epeiërs heerschte. Deze koning was spreekwoordelijk bekend wegens zijnen verbazenden rijkdom, die hoofdzakelijk uit kudden bestond. Augeias nam het aanbod van Herakles aan, die hem beloofde zijne stallen te reinigen, mits hij hem het tiende gedeelte zijner 3000 runderen afstond. Volgens den hem opgedragen last volbracht Herakles dit werk in éénen dag, door de twee rivieren den Peneios en den Alpheios, welke Elis besproeien, van loop te doen veranderen en door den stal te leiden. Toen Augeias later vernam, dat Herakles de opdracht tot dit werk van Eurystheus had ontvangen, weigerde hij hem het bedongen loon uittebetalen. Daarover nam de held later wraak. (Zie Augeias en het vervolg van dit artikel.)
Het zevende werk aan Herakles opgedragen bestond in het vangen van den stier van Kreta, die door zijne buitengewone schoqnheid, woestheid en kracht uitmuntte. Op de smeekingen van koning Minos had Poseidon hem uit de golven doen opkomen. In plaats van het schoone dier uit dankbaarheid aan den god te offeren, had Minos hem onder zijne kudden verborgen. Uit toorn hierover maakte Poseidon den stier dol. Nu stormde het dier met toomelooze woede en ontembare kracht verwoestend door het eiland, overal de grootste schade aanrichtende. Daarenboven vatte de gemalin van Minos, PasipMè, voor den stier eene onnatuurlijke liefde op, waarvan de Mino-tauros de vrucht was. Herakles ving hem, droeg hem op zijne schouders naar Eurystheus, doch liet hem voor de poort der stad weder vrij; de verwoestingen duurden derhalve in Griekenland voort, totdat de stier door Theseus in de vlakte van Marathon gedood werd, althans eene latere sage beschouwde dezen Kretensischen stier als denzelfden, omtrent wien men verhaalde , dat hij het landschap Attika zou hebben verwoest en daarom den naam van Marathonischen stier zou hebben gekregen.
Als achtste werk gebood Eurystheus aan Herakles om de menschenetende paarden van Diomedes uit Thrakië wegtevoe-ren. Nadat de held er in geslaagd was ze meester te worden en ze naar de kust gebracht had, werd hij door Diomedes en zijne
351
HeraMes.
352
volgelingen ingehaald en tot eenen strijd gedwongen. Hij vertrouwde daarom de paarden zoo lang aan zijnen gunsteling Abdëros toe, die hem met andere dappere jongelingen op den tocht vergezeld had. Terwijl echter de held de vijanden zegepralend terugsloeg, hadden de vier woedende dieren hunnen bewaker Abderos verscheurd. Herakles bouwde ter zijner herinnering de stad Abdera, ving de paarden weder op en bracht ze naar Mykenai. Eurystheus liet hen naar het gebergte drijven , waar zij door de wilde dieren werden verscheurd. Voordat Herakles hen wegvoerde, had hij echter hunnen wreedaardigen meester Diomedes zeiven als voedsel aan de paarden voorgeworpen.
Het negende werk was het halen van den gordel van de koningin der Amazonen, Wppolyte; dit was een kostbaar sieraad, dat Ares aan deze koningin ten geschenke had gegeven en hetwelk Admete, de dochter van Eurystheus, wenschte te bezitten. Herakles ging door eene menigte dappere strijders, die hem vrijwillig volgden, vergezeld, naar Themiskyra, in het verre oosten, in Skythië gelegen, de hoofdstad der Amazonen. Onderweg schonk hij aan Lykos, den vorst van Mysië, voor de hem verleende gastvrijheid , het door hem veroverde koningrijk van Amykos, die over \' de Bebrykers heerschte, en een verbazend sterke kampvechter was. De koningin Hippolyte heette zelve Herakles op hartelijke wijze welkom, en zij was reeds bereid om zijnen onge-hoorden eisch intewilligen en den gordel uitteleveren, toen Hera de gestalte eener Amazone aannam, en het krijgshaltige vrouwenvolk tot tegenstand aanzette, door te verhalen, dat de held hare koningin wilde wegvoeren. Nu ontstond er een hevige strijd, waarin de te paard vechtende, dappere Amazonen evenwel moesten onderdoen ; vele van haar werden gedood of
gevangen genomen, waaronder ook de koningin; Hjrakles vertrok met den gordel huiswaarts. Op zijnen terugtocht landde hij op de kust van Troje, welks koning Laomedon juist zijne dochter Hesione, op bevel van het orakel, aan een afgrijselijk zeemonster ten prooi had overgegeven, dat Poseidon tot straf
Herakles.
tegen het land had afgezonden, terwijl Apollo te gelijker tijd door eene pestziekte onder de bevolking eene groote sterfte teweegbracht. Want de beide goden waren verbitterd op den koning, omdat hij hun het loon niet wilde uitbetalen, dat zij voor het oprichten der muren van Troje van hem te vorderen hadden. Herakles bevrijdde echter de aan eene rots geketende dochter van Laomedon door het monster te dooden. Ook hem weigerde de trouwelooze vorst het hem voor de redding zijner dochter beloofde loon, namelijk, de beide goddelijke paarden, die Zeus aan zijnen grootvader, den koning Tros, tot schadeloosstelling voor den naar den Olympos ontvoerden Ganj/mêdes geschonken had. Herakles keerde daarom later, toen hij uit den dienst van Eurystheus ontslagen was, met andere Grieksche helden naar Troje terug, verwoestte de stad en gaf de toen gevangen gemaakte Hesione aan zijnen dapperen strijdgenoot Telamon, die het eerst de muren besteeg, tot gemalin. Deze wraakneming kon hij echter eerst later volvoeren. Thans bracht hij, zooals zijn plicht was, den buitgemaakten gordel aan Eurystheus.
Als tiende werk droeg Eurystheus aan Herakles op, om de runderen van Geryon of Qeryones (Zie aldaar.) uit het verre westen naar Mykenai te drijven , eene zijner gevaarlijkste ondernemingen, wegens den verren afstand en de eigenaardige bezwaren aan dien tocht verbonden. Door eene menigte wilde volksstammen en door Libyë naar het westelijke grenspunt der aarde gekomen, richtte de held tusschen Europa en Afrika de beroemde zuilen op, die naar hem de zuilen van Herakles genaamd worden, terwijl hij het vaste land , dat men zich in de nabijheid van het tegenwoordige Gibraltar voorstelde, doorbrak en zóó de vereeniging tusschen de Middellandsche zee en den westelijken of Atlantischen Oceaan mogelijk maakte. Toornig spande hij aldaar tegen den god Helios zeiven zijnen boog, omdat deze hem met zijne al te heete stralen overlast aandeed, en de god toonde zijne ingenomenheid met dit bewijs van verheven moed door aan Herakles zijn gouden vaartuig te leenen, waarin de held naar het in die westelijke streken gelegen eiland Erytheia overstak, en waar de heerlijke roode kudden van Geryones weidden. Het dooden van de beide wachters dier kudden, den tweehoofdigen hond Orthros en den reus Eurytion, vereischte niet veel tijd. Evenwel verkreeg de eigenaar, Geryon, door zynen nabuur Menoitios die de runderen van Hades in de nabijheid hoedde, zoo spoedig bericht van den gepleegden roof, dat hij Herakles met zijne geroofde kudden kon inhalen. Deze Geryon was de zoon van ChrysUor en dus een kleinzoon der Gorgo Medusa (Zie Gorgon en.); hij bezat drie lichamen, en had derhalve drie hoofden , zes handen en zes voeten. Het monster viel door de pijlen van Herakles, en zelfs de godin Hera, die Geryones tegen den door haar zoozeer gehaten vijand te hulp kwam ,
353
23
Herakles.
kreeg bij deze gelegenheid eene wond in de borst. De overwinnaar voerde daarop de kudden door Iberië, Gallic , Italië en Sicilië naar Griekenland, allerwege zich door de wilde stammen, die hem zijne kudden ontrooven wilden, met goed gevolg doorslaande. Bij Massilia was zelfs het aantal zijner pijlen onvoldoende ; zóó groot was de menigte vijanden, die , met Alehion en Berhjnos, twee zonen van Poseidon, aan het hoofd, hem aanvielen, om hem te berooven. In die moeilijke omstandigheden kwam zijn vader Zeus hem te hulp door een regen van steenblokken te doen nederdalen, die de held daarop tegen zijne vijanden wierp en welke volgens de sage nog ten huldigen dage in dezelfde wanorde verstrooid liggen als op den dag, waarop Herakles ze heeft neergeworpen. Toen hij in Italië aangekomen was, riepen de goden hem op om aan den verschrikkelijken strijd deeltenemen, die zij tegen de Giganten te voeren hadden. (Zie Giganten). Na daarbij veel roem behaald te hebben, trok hij met de buitgemaakte runderen verder en versloeg bij Rome den ontzaglijken roover Cacus, op Sicilië den koning Eryx, eenen beroemden vuistvechter, en op de landengte van Korinthe den verbazend grooten reus Alkyorwus. Eindelijk kwam hij met zijne talrijke kudde , in weerwil van al de bezwaren, die hij had moeten verduren, en niettegenstaande de vijandschap van Hera, die zelfs de runderen in Thrakië razend maakte, zoodat zij in alle richtingen uit elkander stoven, gelukkig te Mykenai aan , en was alzoo door het volbrengen van het laatste der tien werken, door de godspraak hem opgelegd, van zijne dienstbaarheid bevrijd. Zóó meende hij ten minste. Maar Eurystheus schepte er een bijzonder behagen in om zijne kwellingen te verlengen: daarom verklaarde hij twee der uitgevoerde werken voor ongeldig, namelijk het dooden der Hydra van Lerna, omdat lolaos hem daarbij met vuur geholpen had, en het reinigen der stallen van Augeias, omdat hij daarvoor een loon had bedongen, dat hem naderhand geweigerd was.
Herakles zag zich derhalve gedwongen, om nog twee nieuwe werken uittevoeren, die nog gevaarlijker waren dan de eerste.
Hiermede stemt evenwel niet overeen de legende, die verhaalde, dat aan Herakles, reeds bij den aanvang van zijnen arbeid, door het orakel twaalf werken waren opgelegd.
Het elfde werk, dat hij ondernam, bestond in het halen der gouden appelen uit den tuin der Hesperiden. Daar hij niet wist, waar deze tuin gelegen was, dwaalde hij onder velerlei twisten en gevechten met monsters en roovers door de verschillende streken van Griekenland te land en te water rond, totdat hij in Ilyrrië van de Nymphen, de dochters van Zeus en Themis, den raad kreeg om den zeegod Nereus op te zoeken, die door zijne kennis van de toekomst en van het verborgene hem dit geheim kon mededeelen. Deze had echter tevens de gave zich in
354
Herakles.
355
de meest verschillende gedaanten te kunnen veranderen, zoodat Herakles alleen door hem in den slaap te overvallen, hem tot de mededeeling van het geheim kon dwingen. — De tuinen der Hesperiden lagen in hst verste westen, nabij de plaats, waar Atlas den hemel op zijne schouders torschte. De tocht, dien Herakles derwaarts oniernemen moest, kenmerkte zich door verschillende heldendaden, die hij onder weg verrichtte. In Lybië doodde hij den reus Antaios, een monster van zulk eene geweldige grootte, dat zelfs Herakles in vergelijking met hem klein moest schijnen. Deze Antaios was een zoon van Poseidon en van Gaia [de Aarde), die hem telkens, wanneer hij in zijnen strijd met Herakles den grond aanraakte, nieuwe krachten gaf. De held slaagde er echter in hem, na hem van den grond te hebben opgeheven, te verworgen. Verder had hij op zijnen tocht nog te kampen met de Bygmaiën, dwergen, die ook in Lybië te huis behooren en met den reus-achtigen Antaios verwant waren. Zij overvielen Herakles, terwijl hij op het strand lag te slapen, in dichte drommen, die deze evenwel alle in zijne leeuwenhuid bijeenverzamelde. — In Egypte gekomen, ontmoette hij den koning Busiris, die gewoon was alle vreemdelingen, welke in zijn rijk kwamen, aan Zeus te offeren. Ook Herakles werd naar het altaar gesleept, doch hij wist zijne boeien te verbreken, doodde Busiris en zijnen zoon en vergastte zich aan den welvoorzienen disch, die voor den koning was aangericht. De afloop van dit voorval was een lievelingsonderwerp voor de Grieksche blijspeldichters. — Den Nijl opvarende kwam hij, hetzij in Aithiopië, hetzy in Ara-bië en doodde daar den koning Emathion, eenen zoon van Tithonos en Eos. Op den beker van Helios (Zie aldaar.) stak hij den Okea-nos over en kwam toen aan den Kaukasos , waar hij Prometheus aantrof, wiens steeds weder aangroeiende lever voortdurend door eenen gier werd afgeknaagd. Herakles doodde den gier en wist van Zeus te verwerven, dat Prometheus van zijne smarten bevrijd werd en Cheiron in zijne plaats naar de onderwereld mocht afdalen. (Zie Prometheus^) Tot loon voor deze hem bewezen weldaad maakte Prometheus Herakles met het verdere gedeelte van den weg naar den tuin der Hesperiden bekend en gaf hem tevens den raad de appels niet zelf te plukken, maar Atlas te verzoeken dat voor hem te doen. Hij volgde dien raad op en torschte gedurende den tijd, dat Atlas hiermede bezig was, het hemelgewelf op zijne schouders, doch toen deze zelf de appels aan Eurystheus wilde brengen, wist Herakles zich op listige wijze van zijnen last te bevrijden. — (Zie Atlas.) Nadat de held de appels naar Mykenai gebracht en aan Eurystheus vertoond had, gaf deze ze hem terug, waarop Athena ze bracht naar den tuin der Hesperiden, van waar zij gekomen waren en waaruit ze niet voor goed mochten verwijderd worden
23*
Herakles.
Het twaalfde en laatste werk van Herakles was het gevaarlijkste van alle. Hij kreeg den last om den helhond Ker-heros uit de onderwereld te halen. Voordat de held tot de vervulling van dezen last overging, liet hij zich door Eumolpos in de Eleusinische mysteriën inwijden, en zich van de op hem door het dooden der Kentauren rustende bloedschuld reinigen; daarna daalde hij in Lakonië, bij het voorgebergte Tainaron, door een hol in den Hades neder. Niet ver van de poorten vond hij Theseus en Peirith\'óos, die van plan geweest waren Persephone te schaken, aan eene rots vastgeklonken; den eerste rukte hij los, maar hij kon Peirithöos niet bevrijden, omdat de geheele aarde trilde, toen hij hem aanraakte. Zijne komst in de onderwereld verwekte zulk eenen schrik, dat alle schimmen voor hem vloden, behalve die van Gorgo en van Meleagros. Tegen Gorgo trok hij zijn zwaard, maar toen Hermes^ die hem met Athena begeleidde, hem deed opmerken, dat hij slechts met eene schim te doen had, liet hij van haar af. Meleagros smeekte hem met zijne zuster Deianeira, die door zijnen dood eenzaam was achtergebleven, te huwen. Om de schimmen te drenken, slachtte hij eene der koeien van Hades en gaf hun het bloed daarvan. Dientengevolge had hij _ eenen aanval te verduren van Menoites of Menoitios, wien hij echter in eenen worstelstrijd de ribben verbrijzelde.
Eindelijk kwam hij bij Ptuton, die hem verlof gaf den Ker-beros met zich te nemen, mits hij hem vangen kon zonder wapenen. Alleen door zijne leeuwenhuid beschut, greep hij het driehoofdige monster aan, en niettegenstaande de beten, waarmede de draak, die het uiteinde van den staart van Kerberos vormde, zich trachte lostemaken, slaagde de held er in, den hond medetevoeren naar de aarde en hem aan Eurystheus te vertoonen, waarop hij hem naar de onderwereld terugbracht.
Dit deel der legenden omtrent Herakles, dat op zijne twaalf werken betrekking had, behoorde voornamelijk in de stad Ar-gos en het in den omtrek daarvan gelegen Argiyische land te huis. Eene gansche reeks van verdere sagen, die de lotgevallen van den held na zijne bevryding uit de dienstbaarheid van Eurystheus tot onderwerp hadden, had zich in verschillende landschappen, ja zelfs ook buiten de grenzen van het eigenlijke Griekenland, gevormd. Men trachtte die later te vereenigen en met elkander in samenhang te brengen. De tocht van Herakles tegen Eurytos van O ie h alia vormt alshetware het begin en het einde van deze reeks van sagen.
Waar dat Oichalia, hetwelk door Herakles bestreden werd, lag, hierover waren de berichten der ouden het oneens. De meest gewone opvatting, hoewel uit lateren tijd dagteekenen-de , plaatste dit Oichalia op Euboia. (Negropont.) De koning Eurytos , die daar heerschte, was beroemd, door den voortreffe-lijken boog, dien hij bezat en door zijne ervarenheid in het ge-
356
Herakles.
357
bruik daarvan. Eurytos had namelijk de hand zijner schoone dochter tóle beloofd aan dengene , die hem in het boogschieten zou overtreffen. Toen Herakles deze voorwaarde vervulde, wenschte lole , die den krachtigen held hartstochtelijk beminde, niets liever dan zijne gade te worden. Maar Eurytos kwam zijne belofte niet na; hij weigerde den held zijne dochter, hem wijzende op den moord, dien hij aan zijne eigene kinderen had gepleegd en op de schandelijke dienstbaarheid, die hem zoo langen tijd van Eurystheus afhankelijk had gemaakt. — Kort daarop werden aan Eurytos paarden van groote waarde ontstolen. Een zijner zonen, Iphitos werd door zijnen vader op kondschap uitgezonden. Hij meende ze bij Herakles te zullen vinden en ging daarom naar Tiryns, dat de held zich tot woonplaats gekozen had. Herakles lokte Iphitos mede naar de tinnen zijner burgt, en , belust op wraak , wierp hij zijnen vriend, die zelfs tegenover zijnen vader zijn goed recht had voorgestaan naar beneden. Te gruwelijker was deze misdaad, daar zij eene schennis was van het recht der gastvrijheid. Zeus zelf was dan ook vertoornd over deze gruweldaad van zijnen lievelings-zoon en legde hem als straf op , dat hij weder in slavernij moest gaan. — Eene andere legende verhaalde , dat Herakles ook deze afgrijselijke daad in eene vlaag van waanzin zou hebben gepleegd, en dat hij daarna eerst te vergeefs beproefd had door menschen gereinigd te worden, toen zich tot het orakel van Apollo te Delphoi had gewend en nadat hij ook daar geen gehoor gevonden had, in eenen strijd met den god (Apollo) dezen zijnen drievoet ontweldigde en hem op die wijze dwong door zijn orakel hem medetedeelen, wat hij weten wilde. De uitspraak van den god was, dat hij zich voor den tijd van drie jaren voor drie talenten (een talent had in den lateren tijd, waarin deze sage ontstaan is, de waarde van ƒ 2700) als slaaf moest laten ver-koopen en die som als bloedgeld aan Eurytos uitbetalen en zich met hem verzoenen. Eurytos wilde evenwel van zulk eene verzoening niets weten. — In Lydië heerschte te dier tijde de koningin O nip Zulle en aan deze werd Herakles door den god Hermes als slaaf verkocht. In haren dienst bestreed hij haar vijandige stammen en koningen , bevrijdde het omliggende land van boosaardige roovers en ging op haar bevel ook naar Aulis in Boiotië om daar Si/leus te bestraffen, die alle in het land komende vreemdelingen dwong in zijne wijnbergen te arbeiden. Hij doodde dezen, nam daarop deel aan de Kalydonische jacht (Zie aldaar.) en den tocht der Argoiiatiten, en toen hij, na al deze daden verricht te hebben, naar Lydië terugkeerde , won hij zich de liefde der schoone Omphale. — Op dezen tocht had Herakles, zoo luidde het verhaal, ook nog gestreden met de Eerkopen, listige daimonen, die als dieven en bedriegers bekend stonden. Zij wachtten den held op, toen hij door den engen bergpas der Thermopylai moest doortrekken. Weliswaar waren zij door
Herakles.
358
hunne moeder gewaarschuwd zich in acht te nemen voor den grooten held, doch zij konden hunne booze lusten niet bedwingen , toen Herakles zich onder eenen boom te slapen legde en zich daarby van zijne wapenen ontdeed. Door de Kerkopen werden die wapenen gestolen, en zij wilden den held daarmede aanvallen, doch hij greep ze en bond ze aan eenen balk, dien hij over zijne schouders legde. De Kerkopen toonden echter hun berouw op zoo koddige wijze, dat hij ze onmiddelijk weder losliet. Dat wegdragen der Kerkopen was een lievelingsonderwerp voor de werken der oude beeldhouwers, zoodat het blijkt, dat deze sage in gansch Griekenland is in-heemsch geweest. — Toen Herakles tot Omphale terugkeerde , won hij, zooals boven gezegd is, hare liefde, maar tevens verzonk hij geheelenal in eenen toestand van verwijfdheid, zoodat hij haar zelfs zijne knods en zijne leeuwenhuid afstond en haar spinnewiel ter hand nam. De nevensgaande afbeelding toont hem met het kluwen in de hand; een geboeide leeuw staat als zijn symbool op den voorgrond. Tiro ten (Zie Eros) wijzen de oorzaak van deze verandering in zijne levenswijze aan. —
Toen de tijd zijner dienstbaarheid bij Omphale verstreken was, zon hij op wraak tegen degenen , die hem hadden belee-digd of hem in zijne rechten hadden verkort. Hij had rame-lijk vooreerst aan koning Laomedon van Troje den dienst bewezen , dat hij diens dochter Hesione (Zie aldaar.) gered had. Tot loon daarvoor had Laomedon hem de paarden beloofd, dia Zeus hem tot vergoeding geschonken had , toen deze zyne:.i zoon Ganymedes naar den Olympos had weggevoerd. Nadat Herakles zijnen arbeid vervuld had, had Laomedon geweigerd zijne belofte srestand te doen. Daarom trok de held, na zich van
Herakles.
schepen voorzien en een aantal voorname helden uit Griekenland verzameld te hebben, tegen Laomedon op; hij slaagde er in de stad te veroveren. Laomedon en al zijne zonen met uitzondering van éénen , Podarkes genaamd , werden gedood en de dochter des konings Hesione viel den overwinnaar in handen. Hij behield haar echter niet voor zich zeiven, maar schonk haar aan zijnen vriend Telamon, die hem hij de verovering der stad trouw had bijgestaan. Aan Hesione stond hij echter toe haren broeder Podarkes lostekoopen voor haren sluier. Zijn naam werd hierom in dien van ïPriamosquot; , d. i. ))de losgekochtequot; veranderd. — Uit Troje terugkeerende werd Herakles midden op zee door eenen zwaren storm overvallen. Hera had namelijk de hulp van Hypnos, den god van den slaap, en van Boreas d i. ))de noordewindquot; ingeroepen, en terwijl door de hulp des eersten Zeus in eenen diepen slaap was gedompeld, bracht de tweede het schip van den held in groot gevaar. Zeus werd echter nog bij tijds wakker, redde zijnen zoon en strafte Hera zwaar. — Van Troje kwam Herakles op het eiland Kos, waar hij des nachts aanlandde en voor een zeeroover werd aangezien , zoodat een deel der bevolking zich gewapenderhand tegen hem trachtte te verzetten. Hij behield echter de bovenhand en doodde den koning Eurypylos, terwijl hij zelf echter ook gewond, doch door Zeus voor ernstige ongelukken werd behoed. Het was van hier, dat, volgens de meest gewone sage , Athena den held kwam halen, opdat hij zou deel nemen aan den strijd tegen de Giganten , die zonder zijne hulp niet kon worden ten einde gebracht. (Zie Giganten.)
Vervolgens trok hij op, om wraak te nemen op koning Au-geias van Elis, die hem evenals Laomedon het bedongen loon had geweigerd. Ook op dezen tocht werd hij door vele Griek-sche helden vergezeld. Eerst moest hij strijden met K tea los en Eurytos, twee geweldige reuzen, die men zich in de oudheid waarschijnlijk als aan elkander vastgegroeid dacht. Doorgaans worden zij naar hunnen vader Aktor de Aktorionen of naar hunne moeder Molt one de Molioniden genoemd. Het leger van Herakles werd door hen met groot verlies teruggeslagen, zoodat de held moest wijken. De latere sage schreef dit toe öf aan het feit, dat de Molioniden hem uit eene hinderlaag hadden overvallen , öf hieraan, dat Herakles bij den aanvang van den krijg ziek was geweest en dus niet aan den strijd had kunnen deelnemen. Weldra keerde hij echter terug en overviel de Aktorionen nu op zijne beurt uit eene hinderlaag. Hij trof hen aan nabij de stad Kleonai, toen zij uit Elis optrokken om de isthmische spelen te gaan bijwonen. Hij slaagde er in hen te dooden en trok toen tegen Augeias op, die ook met zijne zonen onder de pijlen van Herakles viel. Één zoon van Augeias bleef evenwel gespaard. Zijn naam was Phyleus. Hij had, toen zijn vader op onrechtvaardige wijze aan Hera-
359
Herakles.
360
kies het voor het reinigen der stallen bedongen loon weigerde en den held zelfs uit zijn rijk verdreef, zich hiertegen verzet. Ook Phyleus echter had voor den toorn zijns vaders moeten vluchten, doch hij werd nu door Herakles teruggebracht en op den troon geplaatst. — Op dezen tocht stichtte hij ook de Olympische spelen ter eere van zijnen vader Zeus.—Verder trok hij op tegen Neleus, den koning van Pt/los. Ook deze en al zi)ne zonen werden door den held gedood. Echter bleef ook hier weder één gespaard, met name Nestor, die juist afwezig was, daar hij bij de Gerenïérs werd opgevoed, waardoor hij aan het treurig lot zijner broeders ontkwam. Hiernaar kreeg hij den bijnaam van »de Gerenischequot;. Later nam hij een belangrijk aandeel aan den Trojaanschen oorlog. (Zie Nestor.) — Onder de zonen van Neleus was er één, die slechts met groote moeite door Herakles overwonnen werd. Het was Periklyrnenos. Hij had van zijnen schoonvader Poseidon de gave ontvangen, die alle zeegoden gemeen hadden, om alle mogelijkquot; gedaanten te kunnen aannemen. Zoo nam hij ook in den strijd met Herakles de gedaante van een\' arend, eene bij, eene slang en eenen leeuw aan. De held slaagde er dan ook niet in hem te overwinnen, vóórdat hij door Athena geholpen werd. Toen Periklyrnenos zich namelijk in eene mug had veranderd en zich op den strijdwagen van Herakles had nedergezet om hem onverhoeds te overvallen , opende Athena den held de oogen, zoodat hij zijnen vijand herkende, hem met zijne pijlen doodde en daarna gemakkelijk ook zijne broeders overwon. — Latere sagen meldden, dat Herakles deze zege behaald had, niettegenstaande Hades, de beheerscher van het schimmenrijk, met zijnen heerscherstaf en Poseidon, de machtige god der zee, met zijnen drietand gewapend, aan den strijd hadden deelgenomen en ook Phoibos Apollo met zijnen zilveren boog tot bijstand der Pyliërs was komen opdagen. — Op zijnen tocht door den Peloponnesos kwam Herakles ook te Tegea, waar koning Kepheus regeerde, de zoon van Aleos. Bij de zuster of dochter van Kepheus, die den naam droeg van Angë, verwekte Herakles eenen zoon, Telephos ge-heeten, die naderhand koning werd van Mysië. (Zie Auge.) — Uit Tegea nu ondernam de held eenen tocht tegen Lakedaimon. Daar heerschten Hippokoön en de Jlippokoöntiden na Tyndareos en de Tyndariden verdreven en een der naaste bloedverwanten van Herakles gedood te hebben. Herakles werd op dien tocht door koning Kepheus en zijne twintig zonen bijgestaan, terwijl hij voor de veiligheid van Tegea in hunne afwezigheid zorgde, door aan de dochter des konings eene lok van het hoofd der Gorgo Medusa te geven, welke hij van Athena ten geschenke gekregen had en die zij bij het naderen der vijanden slechts driemaal boven den muur behoefde te vertoonen, om hen te doen wijken. In den slag vielen Hippokoön en al de Hippo-koöntiden , doch ook Kepheus en de meeste zijner zonen wer-
Herakles.
den gedood. De regeering werd door den held aan Tyndareos en de Tyndariden teruggegeven, doch slechts op voorwaarde , dat zij die voor zijne afstammelingen zouden bewaren. Op grond daarvan hebben later de Herakleiden, die door de Doriërs begeleid werden, de regeering over Lakedaimon voor zich geëischt.
Na het ten einde brengen van al deze tochten kwam Herakles in het tusschen de rivieren Acheld\'ós en Euënos gelegen landschap Aitolië, bij Oineua, den beheerscher der stad Kaly-don, die hem zeer gastvrij ontving en hem geruimen tijd bij zich hield. Hij vatte liefde op voor de schoone dochter des konings, Deianeira, zoodat hij volgaarne aan den wensch van haren broeder Meleagros, die hem in de onderwereld gevraagd had haar tot zijne vrouw te nemen, wilde gehoor geven. Hij had evenwel eenen gevaarlijken mededinger in den riviergod Acheloós en moest door eenen langen en moeilijken strijd zich zyne schoone bruid winnen. Doch hoewel Acheloös zich door allerlei gedaanten aantenemen eenen tijd lang tegen den held staande hield, als slang, als vuur, als water, slaagde Herakles er toch eindelijk in, hem, toen hij zich in eenen stier veranderd had, één zijner hoornen aftebreken, waarop de riviergod zich gewonnen gaf, Deianeira aan den held afstond en den verloren hoorn voor den hoorn des oven loeris van Amaltheia (Zie aldaar.) weder inruilde. Geruimen tijd leefde Herakles met zijne gade bij baren vader. Wel ondernam hij ook van daar uit nog verschillende tochten b. v. tegen de Thesprotiërs, doch hij keerde telkens na korten tijd terug. Bij een gastmaal, dat Oineus gaf, om den goeden afloop te vieren van den krijg, dien Herakles met de Kalydoniërs tegen de Thesprotiërs ondernomen had, gaf de held aan eenen knaap met name Eunomos, die uit onhandigheid water over zijne handen uitstortte, eenen slag, die zoo hard aankwam, dat deze onmiddelijk dood nederviel. Weliswaar schonk Oineus, wiens bloedverwant de knaap was, zijnen schoonzoon vergiftenis, daar de daad niet met opzet was
gepleegd, doch de held besloot in vrijwillige ballingschap te gaan. — Hij begaf zich naar het aan den voet van den Oita gelegen Trachis, waar koning Keyx hem welwillend opnam. Zijne gade Deianeira voerde hij met zich mede. Op zijne reis naar zijne nieuwe woonplaats moest hij echter de rivier den Euënos oversteken. Daar bevond zich de Kentaur Nessos, die het recht had voor loon de reizigers naar de overzijde te voeren. ïerwyl Herakles de rivier doorwaadde, nam deze de schoone Deianeira
361
Herakles
op zijnen rug, doch werd zoozeer door hare schoonheid bekoord, dat hij haar geweld wilde aandoen. Doch eer hij zijn boos opzet kon volvoeren, trof hem eene der in het bloed van de hydra gedoopte pijlen van Herakles. Om zich te wreken gaf hij echter aan Deianeira het bloed, dat uit zijne wonde vloeide, maar dadelijk stolde, met de bewering, dat zij daaruit eene zalf konde bereiden, die haar de liefde van haren gemaal, zoo deze ooit eene andere boven haar stelde, kon doen herwinnen. — Ook in Trachis leefde Herakles met zijne gade gelukkig. Zy schonk hem vier zonen, waarvan de oudste den naam kreeg van Hyllos. Om Keyx zijne dankbaarheid voor de hem betoonde gastvrijheid te bewijzen, onderwierp hjj voor dezen de Dryopen, een roofzuchtige stam, die de boschachtige streek welke den Parnas-sos van den Oita scheidde, bewoonde. Aan de sage van dezen tocht, knoopte zich het verhaal van Herakles Buphagos. De held had namelijk, met zijnen zoon Hyllos door het land der Dryopen rondzwervende, honger gekregen. Hij vroeg om voedsel aan den koning Theiodamas, en toen deze zijn verzoek niet inwilligde , greep hij eenen stier, slachtte dien en at hem geheel-enal op. (Zie Buphagos.) De Dry open stormden op hem los om zijne overmoedige handelwijze te straffen, doch hij overwon hen en doodde hunnen koning. — Een tweede avontuur van den held in deze streken is zijn strijd met Kyknos, een\' zoon van A res, van wien de sage in verschillende streken wist te verhalen. Deze Kyknos was een geweldige reus, een roofzuchtige geweldenaar, die bij het heilige bosch van Apollo de reizigers op hunnen tocht haar Delphoi opwachtte en beroofde. Door Apollo zeiven werd Herakles tegen hem uitgezonden. Herakles werd in het gevecht bijgestaan door zijnen trouwen wapenmakker lolaos en door de godin Athena, Kyknos daarentegen door zynen vader Ares. In het begin van het gevecht was de kracht, die deze laatste ontwikkelde, zóó hevig, dat Herakles wijken moest, doch spoedig werd de strijd hervat en Ares evenzeer overwonnen als de andere goden bij Pylos voor den held hadden moeten wijken. Kyknos werd door zijnen vijand, koning Keyx, op eervolle wijze begraven, doch Apollo gedoogde dat niet en verwoestte het graf. —
Nog een andere tocht van Herakles was gericht tegen de Lapithen. Hij hielp den Dorischen koning Aigimios, die tegen dit volk oorlog voerde. Ook hier bleef hjj overwinnaar en, hoewel hem het bezit van het veroverde grondgebied was toegezegd, schonk hij dat aan zijnen bondgenoot Aigimios. Op dien tocht poogde Amyntor, de koning van Ormenion, hem den weg te versperren. Ook deze werd door Herakles gedood. — Eindelijk nam hij wraak op koning Eurytos van Oichalia, die hem op schandelijke wijze bedrogen had, door hem de hand zijner dochter löle te weigeren, welke hij in eenen wedstrijd eerlijk had verdiend. Aan dit verhaal knoopt zich
362
Herakles.
363
de sage omtrent het uiteinde van Herakles vast. (Zie boven.) — Herakles trok dan naar het op Euboia gelegen Oichalia, belegerde en nam de burgt vaa koning Eurytos en doodde hem en al zijne zonen. Onder den buit bevond zich ook de schoone lole, die den held hartstochtelijk beminde en ook aan hem eene vurige liefde inboezemde. Zij volgde hem bereidwillig, terwijl zijne gemalin Deianeira in Trachis in angstige spanning den terugkeer van haren echtgenoot, die langer uitbleef dan zij verwacht had, te gemoet zag. Op het voorgebergte Kenaion, dat op de kust van Euboia tegenover Lokris lag, bleef hij bij zijnen terugtocht vertoeven, om daar een dankofler aan zijnen vader Zeus te brengen. Opdat hij dit in passend plechtgewaad zou kunnen doen, zond Deianeira, aan wie hij van zijne nadering bericht had gezonden, hem een kleed, dat zij bestreken had met het gestolde bloed, dat Nessos haar had gegeven. Zij meende daardoor niets kwaads te doen, maar was bevreesd, dat haar gemaal, door de schoonheid van lole bekoord, haar zou vergeten. Herakles ontving dan ook het kleed met vreugde en trok hei dadelijk aan, doch nauwelijks had hij dit gedaan, en daarna een begin gemaakt met het ofter, of het vreeselijke vergif, dat uit de wonden der hydra gesproten was, doordrong zijne huid. De hevigste pijnen teisterden den held. In de eerste woede, die de pijn bij hem veroorzaakte, greep hij den bode lichas, dien hij eerst tot zijne vrouw gezonden had, om haar het bericht zijner overwinning te melden, en die door haar met het noodlottige kleed was teruggezonden, en hij wierp hem te pletter tegen de rotsen. De held wilde zich het gewaad van het lichaam scheuren, doch hij rukte daarbij tevens stukken vleesch van zijn lichaam af. Door de vreeselijkste pijnen gemarteld en ziende, dat zijn einde nabij was, liet hij zich naar zijne woning in Trachis voeren, om alleen daardoor zijne, naar hij meende, trouwelooze gade te straffen. Bij het zien van hetgeen zij gedaan had, doodde Deianeira zich zelve. Herakles beval zijnen zoon Hyllos de beschermer te worden van lole. Later huwde zij met Hyllos. Op zijn eigen wensch, die door het orakel van den god Apollo te Delphoi werd bekrachtigd, werd hij uit zijne woning weggevoerd naar den top van het Oita-gebergte, dat in de eerste plaats aan Zeus geheiligd was. Daar werd een brandstapel opgericht, waarop Herakles zich nederlegde om een einde aan zijn lijden te maken, doch er was niemand te vinden, die te bewegen was om dien brandstapel aantesteken, totdat Poias, die in dien omtrek woonde, daarlangs kwam en dezen dienst aan Herakles bewees. Als bewijs van zijne dankbaarheid hiervoor schonk de held dezen zijnen boog en zijne pijlen, in het bloed der hydra gedrenkt, die door Poias naderhand aan zijnen zoon Philoktêtes werden nagelaten en noodzakelijk werden voor den ondergang van Troje. (Zie Philoktêtes.) Terwijl nu wat er sterfelijks was aan
Herakles.
Herakles op den brandstapel vernietigd werd, die gebluscht werd door een riviertje, de Dry as genaamd, dat Zeus met dit doel deed ontspringen, daalde Athena onder het ratelen van den donder van den hemel met een vierspan neder en voerde het onsterfelijk deel van Herakles naar den hoogen Olympos. De
nevensgaande afbeelding stelt deze gebeurtenis voor. Hermes gaat als bode der goden voorop, om, de aankomst van den held te berichten. — Bij zijne aankomst op den Olympos voegde zich Nike, de godin der overwinning, bij hem en kroonde zijne slapen met eenen lauwerkrans en op plechtstatige wijze werd Herakles door Apollo en Athena, die hem steeds, door hem op dit grootsche einde te wijzen, hadden getroost over de moeilijkheden en bezwaren, die hij op zijnen weg ontmoette, in den kring der goden binnengeleid. Daar werd hij met Hera verzoend, ja Zeus en Hera gaven hem zelfs hunne liefelijkste dochter. Hele, de godin der jeugd, ten huwelijk. (Zie Hehe.) Dat was het verzoenende einde van den grootsten held, dien de Grieksche mythologie kende. Met Hebe genoot hij op den Olympos in den omgang met de overige goden een eeuwig, zalig leven.
Doch ook op aarde bleef de naam van Herakles bekend en beroemd door zijne afstammelingen, de Herakleiden. Wat Zeus onder de goden is, is Herakles onder de heroën. Evenals zijn vader heeft hij een tal van zonen. De meeste hunner zijn reeds in het bovenstaande verhaal der lotgevallen van Herakles opgenoemd. De beroemdste zijner afstammelingen zijn echter die, welke uit Argolis afkomstig waren en aanspraak maakten op de erfenis, hun door Zeus toegezegd, dat zij eens heeren en meesters zouden worden over den ganschen Peloponnesos. Die voorspelling is bewaarheid bij den zoogenaamden terugkeer der Herakleiden in den Peloponnesos, eene gebeurtenis, welke dooide historische kritiek met den naam van Dorische volksverhuizing is bestempeld. — De meest gewone sage hieromtrent meldt, dat de Doriërs, die, nadat hun koning Aigimios door Herakles was bijgestaan, ook op de ondersteuning van diens vriend Keyx konden staat maken, vervolgd werden door Eurys^heus,
364
Herakles.
doch tegen dezen bescherming vonden in Attika. Ook daar zette Eurystheus hen na, doch door den krachtigen steun, hun door Theseus of diens zoon Bemophon bewezen en na de heldhaftige zelfopoffering van Makaria, eene dochter van Herakles en Deianeira, die zich vrijwillig aan den dood overgaf, toen zij vernam, dat de dood van eene van Herakles\' afstammelingen de overwinning aan de Herakleiden verzekerde, werd Eurystheus verslagen en gedood, doch ook lolaos, de trouwe vriend van Herakles, kwam in denzelfden strijd om. Het hoofd van Eurystheus, die door de hand van Hyllos viel, werd aan Alkmene gebracht, die voor haren zoon wraak trachtte te nemen, door de oogen uit het doode hoofd te laten uitsteken. — Na dien slag, waarin Eurystheus overwonnen en gedood was, bleven de Herakleiden eenen tijd lang in Thebe. Daar stierf Alkmene en zij werd door Zeus, die zijner vroegere liefde gedachtig was, naar het Elysion gevoerd, waar zij met Rhadamantys huwde. Goddelijke vereering genoot zij te Thebe. — Volgens andere legenden wist haar zoon, even als Dionysos voor züne moeder Semele gedaan had, te bewerken, dat zij op den Olympos werd opgenomen.
Hyllos, de zoon van Herakles, had een orakel gekregen, dat hij «de derdtf vruchtquot; moest afwachten, om zich meester te maken van de bezittingen, die zijn vader voor zijne nakomelingen had bestemd. In het derde jaar na den dood van den held deed hij dus eenen inval in Argolis, maar hij werd door Atreus, die de opvolger was van Eurystheus, verslagen en in een tweegevecht met Echemos, den koning van Tegea, gedood. — Het orakel had namelijk niet de derde vrucht bedoeld, die het land zou opbrengen, maar het derde geslacht, dat na Herakles komen zou. ïoen dus de kleinzoon van Hyllos , Aristomtichos, het orakel raadpleegde over de kans om bij eene nieuwe poging te slagen, kreeg hij tot antwoord, dat hij zijnen weg over »de engten van het waterquot; nemen moest. Hij poogde nu over de landengte van Korinthe den Peloponnesos binnentetrekken, doch wederom te vergeefs. Ook hij werd verslagen en zelfs door Tisamenos, den zoon van Orestes, den kleinzoon van Agamemnon gedood. — Eene nieuwe poging werd gewaagd door zijne zonen leménos, Kresphon-tes en Aristodëmos. Zij vatten het orakel op, zooals het bedoeld was, en trokken over de Korinthische golf naar den Peloponnesos ; doch terwijl zij in de stad Naupaktos, door hen gesticht op de plaats, die de Lokriërs hun hadden afgestaan om hunne vloot te bouwen, vertoefden, werd Aristodëmos door den bliksem gedood. Op raad van het Delphische orakel, kozen zij zich üxylos, den koning der Aitoliërs, tot gids en onder zijne leiding slaagden zij er in, tachtig jaren na de verwoesting van Troje. dus volgens de mythische tijdrekening omstreeks het j aai. 1104, zich van den ganschen Peloponnesos mees-
365
Herakles.
ter te maken. Door het lot verdeelden zij het veroverde land onder elkander. Argos viel aan Temenos ten deel, Lakedaimon aan de beide zonen van Aristodemos. (Een gevolg daarvan was, dat er voortaan steeds twee koningen waren in Sparta.), Mes-senië kwam onder de heerschappij van Kresphontes. Zoo luidt de sage van de terugkomst der Herakleiden. —
Wanneer nu ten slotte de gansche sagengroep. die op Herakles betrekking heeft te samengevat en naar de beteekenis zijner persoonlijkheid gevraagd wordt, dan moet vooral gelet worden op de godheden , met wie hij in nadere aanraking komt. Vooreerst Athena, de godin van de reine bovenlucht, staat tot hem in de allernauwste betrekking. Zij is zijne trouwe begeleidster, zij steunt hem in elk gevaar. Maar niet minder is de held nauw verbonden met Apollo, den god van het zuiverste licht. Wel is waar is er sprake van eenen stryd, waarin Herakles beproeft den god zijnen drievoet te ontweldigen, doch eene verzoening is het gevolg van den strijd en in verschillende sagen werd Herakles, zooals reeds boven vermeld is, opgevat, als een held, die vooral den weg, welke naar het heilige orakel van Apollo te Delphoi geleidde, trachtte te zuiveren van allen en alles wat hen, die derwaarts wilden optrekken, belemmerde. Op de Grieksche voorstellingen omtrent hunnen grootsten nationalen heros hebben Oostersche overleveringen eenen grooten invloed gehad. Toch schijnt in hoofdzaak de beteekenis van Herakles dezelfde te zijn als die van Perseus en Bellerophon. In den oudsten tijd der Grieksche mythologie, toen de mythen alleen physische mythen waren, is ook hij eene personificatie geweest van de kracht door de zonnewarmte uitgeoefend. Hoe zich langzamerhand die physische beteekenis herschapen heeft in eene reeks van mythen, welke van eenen held wisten te spreken , die er voortdurend naar streefde om alle kwaad, op welk gebied hij het aantrof, uit den weg te ruimen , is niet meer nategaan. — Herakles heeft het lot gedeeld van alle Grieksche godheden, dat zij hunne physische beteekenis verloren en geheelenal in betrekking gesteld werden tot het leven der menschen. Hij heeft het lot gedeeld van vele Grieksche godheden, dat zijn eeredienst niet dezelfde hooge waardigheid bleef behouden en hij van den rang van god tot dien van heros afdaalde. Maar dit is een eigenaardig verschijnsel, dat de grootste nationale heros der Grieken aan het einde zijner moeilijke loopbaan wederom tot den rang van god werd verheven.
Toch was de eeredienst hem bewezen niet overal in overeenstemming met den mythus, die hem tot god maakte, en werden hem hier en daar offers gebracht, die slechts weinig verschilden van gewone doodenotters.—De gewoonste vormen van eeredienst, waaronder hij vereerd werd, waren vooreerst die van Herakles Kallimkos (Hercules Victor), d. i. ))de overwinnaarquot;
366
Herakles.
in al de moeilijke gevechten en ondernemingen , die hem werden opgelegd, ja zelfs overwinnaar in den strijd met de Giganten. — Maar niet minder eerde men hem als den stichter der Olympische spelen. de eerste daad, die hij volgens de legende als K a 1-linikos heeft verricht. Zelf stichtte hij op die gewijde plek de heiligdommen voor de goden bestemd; zelf was hij de eerste , die daar eenen kampstrijd ondernam en als overwinnaar uit het strijdperk trad. Zijn oude wapenbroeder lolaos deelde ook hier wederom die eer met hem. En ook werd aan Herakles de instelling toegeschreven, dat, zoolang de Olympische spelen duurden , er vrede zou zijn in gansch Griekenland. — Een andere dienst van Herakles, oorspronkelijk op Kreta inheemsch, noemde hem den Idaiischen. Deze dienst stond in een nauwer verband met de Oostersche sagen en gebruiken, welke op den held betrekking hadden. De idaiische\' Herakles werd door de Grieken vereerd als een daimon, die vruchtbaarheid aanbracht en in betrekking stond tot Demeter.
Deze beide beteekenissen maken hem bij uitnemendheid geschikt om de beschermer en het ideaal te zijn Aex jongelingschap. Zoowel in kracht als in vlugheid en behendigheid was hij het beste voorbeeld, dat ter navolging kon worden gesteld. Verscheidene gymnasiën (scholen voor lichaamsoefeningen) waren dan ook aan Herakles geheiligd. Het beroemdste daarvan was een in Athene gelegen gymnasion, dat den naam droeg van Kyno-sarges. Feesten ter zijner eere werden meestal ook met gymnastische spelen gevierd. — Maar verder draagt hij ook de namen van Alexiktikos en Ho ter, d. i. ))de afwender van het kwadequot; en ))de redder.quot; Als de held, die oorspronkelijk eene personificatie is van het zonnelicht, haat hij al wat het licht niet mag zien. Op physisch en zedelijk gebied vernietigt hij al wat duister, woest, boos en onrein is. Goden en menschen redt hij uit nooden en gevaren. Monsters en dieren, die de menschheid belaagden en kwaad deden, werden door hem vernield, maar evenzeer de Giganten, die den hemel bestormden en de goden wilden ont-troonen. Doch het grootste feit, door dezen Herakles Alexi-kakos verricht, was, dat hij de verschrikkingen van de onderwereld had getrotseerd en als het ware het voorbeeld gegeven had, om den dood te overwinnen. Vooral in de mysteriën werd hij als zoodanig geëerd.
Zóó werd Herakles langzamerhand het zedelijke ideaal van het Grieksche volk. Grooter heros dan hij geweest was, kende het niet. Vooral toen in de zesde en vijfde eeuw vóór onze jaartelling de Grieksche wijsbegeerte zich meer en meer begon te doen gelden, werd door de wijsgeeren deze zijde van liet wezen van den held met groote voorliefde behandeld. Uit dien tijd dagteekent dan ook de bovenvermelde allegorie van Prodikos, waarin Herakles wordt voorgesteld aan den kruisweg des levens.
367
Herakles.
Van het oogenblik zijner geboorte af aan, zoo was de gang dier voorstelling, had hij met de grootste bezwaren te kampen, den grootsten strijd te voeren, die er gevoerd kan worden. Toch behield hij steeds de bovenhand, ja hij werd zelfs de grootste weldoener van het menschdom en verwierf zich daardoor de onsterfelijkheid en de heerlijkheid van een eeuwig, jeugdig leven onder de goden.
Soms echter werd Herakles ook van eene koddige zijde voorgesteld , in de satyrdramas (die aan het slot van een drietal treurspelen werden opgevoerd) en in de blijspelen. Zijne verbazend groote, bijna al te groote, levenskracht, zijn ontzaglijke eetlust, zijne liefde voor den wijn gaven daartoe ruime stof. Zóózeer schoot deze voorstelling betreffende den held wortel bij het Grieksche volk, dat Euripides zich niet behoefde te ontzien om dezen karaktertrek in zijne tragoedie, die de roerende lotgevallen van Alkestis (Zie aldaar.) behandelde, op den voorgrond te plaatsen.
Wat de beeldende kunst betreft, de oudere kunst pleegde hem voortestellen als eenen man van reusachtige lichaamskracht Verreweg de meeste beelden van Herakles toonen hem dus als tot den vollen wasdom zijner kracht opgegroeid. Minder dikwijls wordt hij voorgesteld als kind of als jongeling. Zijn
korte nek en zijne breede borst duiden die geweldige lichaamskracht aan, waardoor hij in staat was zoovele en zoo vreeselijke monsters te verslaan. Zijn hoofd was bij de meeste beelden naar evenredigheid klein, zijn haar kroes, zijne armen en dijen gespierd. Zóó vinden we den held voorgesteld in het beroemdste Heraklesbeeld, dat men in het museum te Napels aantreft, de zoogenaamde Farnesische Herakles, een beeld, dat in 1540 te Rome in de thermen (het badhuis) van keizer Caracalla werd gevonden. De nevensgaande afbeelding stelt dit beeld voor.— Ook de verschillende werken van Herakles werden door de beoefenaars der beeldende kunsten dikwijls ter behandeling gekozen. Bijzonder beroemd is een beeld in het Capitolijnsche museum, dat den strijd van Herakles met de hydra voorstelt. — Nog twee groepen die op den held betrekking hebben, verdienen bijzondere vermelding. Vooreerst die, welke te Napels wordt aangetroffen en den held voorstelt in het tijdperk zijner dienstbaarheid aan Omphale. Terwijl Omphale den leeuwenhuid om hare schoone
368
Herakles. 369
leden slaat en zich wapent met de knods van Herakles, neemt hij haar spinnewiel ter hand en hult zich in eene vrouwelijke kleeding. — De tweede groep betreft de apotheose van Herakles. Op eene menigte teekeningen. die antieke vazen versieren, is de wegvoering van Herakles naar den Olympos voorgesteld, waarbij tevens die overgang wordt uitgedrukt als de aanvang zijner nieuwe, eeuwige jeugd.
Ook bij de Romeinen heeft de dienst van Herakles groo-ten ingang gevonden. Naar hun taaleigen hebben zij zijnen naam veranderd in dien van Hercules. — Door Phoenicische en Grieksche kooplieden en kolonisten hebben zich de sagen, die op hem betrekking hadden, reeds vroeg over Sicilië en Zuid-Italië verspreid. Vooral de stad Cumae in Campanië, eene der oudste Grieksche koloniën in Italië, heeft tot de verspreiding van de Herakles- of Herculessage en hare opneming in de Romeinsche mythologie medegewerkt.
Voornamelijk heeft hij zijne plaats daarin te danken aan zijne ontmoeting met den reus Cacus. Deze woonde in een hol aan den voet van den Aventijnschen berg en maakte den gan-schen omtrek onveilig. Toen Herakles nu in die streken kwam op den tocht, dien hij ondernam om de runderen van Geryones te halen, werd hij zeer vriendelijk ontvangen door Evander (Eu an dros, zie aldaar.), maar daarentegen door Cacus als vijand behandeld. Deze ontstal hem eenige zijner runderen, en om den held, wanneer hij ze terugzocht het spoor bijster te maken, sleepte hij ze bij den staart naar zijne prot. Toch vond Hercules zijn eigendom terug. Toen hij, het zoeken moede, op het punt was om met zijne overige runderen wegtetrekken, werd hun geloei door die, welke in de grot waren opgesloten, beantwoord. Cacus weigerde ook na de ontdekking de gestolen runderen terugtegeven. Toen doodde Hercules den reus en stichtte op de plaats, waar hij gestreden had, d. i. vóór het hol, waarin hij de runderen had teruggevonden, uit dankbaarheid een altaar, waarop hij een der runderen offerde. — Evander en de zijnen zagen hem met vreugde als hun redder in hun midden terugkeeren. Zij bekransten zich, stelden een feest in ter eere van Hercules en Evander begroette hem het eerst op Romeinschen bodem als god. Hercules gaf daarop eenige van zijne runderen om tot een feestmaal te strekken voor degenen, die hem zoo goed hadden ontvangen en stelde zijn eigen eeredienst in, die voortaan in Rome door twee geslachten, de Potitii en de Pinarii, wier stamvaders bij het eerste offer hem gebracht hadden dienst gedaan, in stand gehouden werd. Hij zelf richtte de ara maxima, «het zeer groote altaarquot;, op, dat te Rome stond op het Forum Boarium (de rundermarkt), de plaats, waar zyne runderen hadden geweid.
De eeredienst van Hercules was door gansch Italië verspreid. Aanvankelijk werd hij deels vereerd als de beschermer
iii m
i J M
24
Herakles.
van waarheid en trouw, die veel overeenkomst had met Semo Sancvx en Dius Fidius (Zie aldaar.), deels als eene landelijke, zegen verspreidende godheid, die naast Silvanus kon gesteld worden. — Langzamerhand wijzigde zich evenwel die opvatting en trad meer en meer de dienst van Hercules Victor. die met den Griekschen Herakles Kallinikos overeenkwam op den voorgrond. Veldheeren, die eene overwinning behaald of kooplieden , die eenen gevaarlijken tocht voorspoedig ten einde gebracht hadden, eerden hem met hunne offers. — Bjj de plechtigheden ter zijner eere gevierd bleven Grieksche gebruiken in zwang, zoodat reeds daaruit alleen blijkt, dat de dienst van Hercules niet van echt Romeinschen oorsprong is. Een der beide geslachten aan wie de held zelf het instandhouden van zijnen dienst had opgedragen , de Potitii, gaf\' die taak over aan den staat. Voortaan waren het overheden, daartoe bepaaldelijk aangewezen, die de gewone offers aan Hercules brachten. Dat de Potitii zich deze eervolle taak hadden laten ontnemen, haalde hun eene zware straf op den hals. Hun bloeiend geslacht stierf binnen den tijd van één jaar geheel uit. — Het was ook een zeer gewoon gebruik in gansch Italië om een tiende van elke winst, die men behaalde, aan Hercules te wijden. Vooral de veldheeren, die uit het Oosten terugkeerden, spreidden daarbij eene groote weelde ten toon, gaven bij zulke gelegenheden groote feestmalen aan het gansche volk en bekleedden het beeld van Hercules met eenen mantel, zooals die door den zegevierenden veldheer gedragen werd, .waarnaar hij dan den naam bekwam van Hercules triumphalis. Zóó deed Sulla,, zóó deed Lucullus, zóó deed Crassus, bij wiens offer aan ieder Eo-meinsch burger voor drie maanden levensonderhoud werd uitgedeeld. — Dat eene menigte beelden van Hercules Victor in Eome werd aangetroffen, spreekt na het bovenstaande van zelf. Verder had Hercules Custos, d. i. ))de bewakerquot; in Rome een eigen tempel en ook Hercules Defensor of Salutaris, d. i. »de verdedigerquot; of «heilaanbrengerquot; die volkomen overeenkomt met den Griekschen Herakles Alexikakos. — In de badhuizen, in de gymnasiën en palaestreu (scholen voor lichaamsoefeningen en worstelscholen) werden overal beelden van Hercules aangetroffen. Evenzoo had hij zijne heiligdommen bij bronnen, waaraan eene genezende kracht werd toegeschreven. Soldaten, zwaardvechters, zelfs arbeiders in de steengroeven, allen vereerden hem als den god, die lichaamskracht en gezondheid schenkt. — In de hoogere standen trad zijn karaktertrek, die hem tot eenen vriend maakt van een gezellig samenzijn aan den disch, meer op den voorgrond. Alle gaven, die de Muzen schenken, gingen ook van hem uit. Hr, heette daarom Hercules Musarurn.
Toch bleef zijne beteekenis als Hercules Victor geheelenal op den voorgrond staan. Vooral was dit het geval in den kei-
370
Herakles.
zertijd, toen hij, de zoon van Jupiter (Zeus), de overwinnaar der gansche wereld als het ware het zinnebeeld werd van de macht der keizers. — Reeds Antonim. die deel uitmaakte van het tweede driemanschap, beweerde van hem aftestammen en een aantal keizers lieten zich met zijnen naam noemen en hunne daden met die van Hercules vergelijken. Keizer Com-modus (180—186 na Chr.) kleedde zich zooals men beschreef, dat Hercules gekleed was geweest, en stelde zelf hem op het tooneel voor. Keizer Cmracalla (211—217 na Chr.), die in zijne sombere gemoedsstemming al de verzoenende godheden door het Romeinsche rijk liet aanroepen, voerde op nieuw den dienst van Herakles Alexikakos in Rome in. En eindelijk, toen Dio-cletianuH en Maximianus te samen de Romeinsche wereld regeerden (286 na Chr.) werden in de personen der beide Keizers lupiter en zijn zoon Hercules vereerd, zooals dit door de voorschriften van den staatsgodsdienst werd bevolen.
HERCULES. (Romeinsch). Zie het vorige artikel.
HEKKYNA. (Hercyna). (Grieksch), eene der speelgenooten van Kora. Met deze bevond zij zich nabij Lebadeia in Boiotië in de nabijheid eener grot, toen eene gans, waarmede zij speelde, haar plotseling ontsnapte, in de grot vluchtte en zich onder eenen steen verborg. Persephone of Kora, die haar nagesneld was, hief den steen op en vond de gans terug en daarbij eene bron, welke plotseling uit de aarde te voorschijn kwam met zulk eene kracht, dat zij weldra eene rivier vormde, welke door Persephone naar den naam harer vriendin de Herkyne werd genoemd. In die rivier moesten zich allen baden, die het orakel van TrophonioH (Zie aldaar.) wilden raadplegen. Aan den oever daarvan stond een aan Herkyna gewijde tempel. Zij werd afgebeeld als eene jonkvrouw, die eene gans in hare handen houdt.
HERMANUBIS, de in één persoon vereenigde Hermes dei-Grieken en Anabh der Egyptenaren, wordt ten teeken zijner Grieksche afkomst voorgesteld met eene menschelijke gedaante en den met twee slangen omwonden staf, maar aan den anderen kant ook met eenen hondenkop, om aanteduiden, dat zijne vereering oorspronkelijk in Egypte inheemsch was. Een krokodil ligt aan zijne voeten.— Hij was even als Hermes de bode der goden en voerde de zielen der afgestorvenen naar het doodenrijk. _Als de listige god, die door zijne slimheid winst aanbrengt, werd, hij wel in hooge mate door de Grieken vereerd ; tot den Egyptischen godsdienst behoorde die trek van zijn wezen niet. — Of het karakter der beide goden oorspronke-lyk zoo geheel één was, als deze samensmelting zou doen vermoeden, valt zeer te betwijfelen.
371
24*
Hermaphroditos.
HERMAPHRODITOS. (Hermaphrodïtus.) (Grieksch), een kind van Hermes en Aphrodite, gelijk reeds de naam aanduidt, ver-eenigde de schoonheid der beide ouders in zich, maar was een tweeslachtig schepsel, half man, half vrouw. De kunstenaars, vooral uit den lateren tijd, door wie Hermaphroditos is afgebeeld , poogden in hunne voorstellingen de schoonheid van den jongeling, die den mannelijken leeftijd weldra zal bereiken, te doen samensmelten met de schoone vormen van het volwassen meisje. Hij werd door nymphen op den berg Ida
opgevoed, doch trok als knaap naar Karië, waar de nymph der bron SalmUkis, toen hij zich op vijftienjarigen ouderdom daarin baadde, eene hevige liefde voor hem opvatte. Daar zij van hem geene wederliefde kon verwerven, smeekte zij do goden om haar lichaam met het zijne tot één lichaam te vereenigen, en haar smeeken werd verhoord. De naar haar genoemde bron kreeg tevens de eigenschap om allen, die zich daarin baadden, in dergelijke tweeslachtige wezens te herscheppen.
HERMEN. (Grieksch), eene eigenaardige soort van beelden van den god Hermes. (Zie aldaar.)
HEKMES. (Grieksch), de zoon van Zeus en Maia. Hij werd in een hol van den aan den noordwestelijken uithoek van het landschap Arkadië gelegen berg Kyllene geboren. Vandaar, dat hij vooral by de Arkadiërs groote vereering genoot. — Zijne vereering was evenwel van zeer ouden oorsprong. Eeeds de Pelasgische stammen, die het eerst Griekenland hadden bevolkt, brachten dien eeredienst mede. Oorspronkelijk was ook Hermes dus een natuurgod, en wel een god van den regen. In verschillende hem betreffende sagen treedt zijn wezen als zoodanig op den voorgrond.
Er zijn weinige goden, van wie de Grieksche mythologie zooveel te verhalen weet als van Hermes. Geen wonder. Hij stond juist meer dan één ander der goden in betrekking tot het dagelijksch leven der menschen. Hij was alshetware de middelaar tusschen den Olympos, waarop de goden in het volle geluk hunner zalige rust woonden, en de aarde, waar de menschen in het zweet huns aanschijns zich hun dagelijksch brood moesten verwerven. Hoe juist de regengod degene is.
372
Hermes.
die deze gemeenschap tot stand brengt, laat zich gemakkelijk hegrijpen. (Zie Goden.)—De uit den hemel vallende regen wekte hij een volk, zoo rijk aan fantasie als de Grieken van zelt het denkbeeld op van eenen bode, die onophoudelijk en ijverig van den hemel komt tot de aarde. Hij was dus de bode, dien Zeus telkens tot de menschheid zond, of door wien hij zich liet vergezellen, wanneer hij de aarde bezocht. Als zoodanig droeg hij den naam van diakloros, d. i. den «volvoerderquot; van de bevelen van Zeus. Niet altijd was de taak, hem door Zeus opgedragen, gemakkelijk. Zoo moest hij b. v. Argos dooden, den honderdoogigen wachter, dien Hem bij Zo had gesteld. Hij slaagde daarin, door hem met de zoete toonen zijner lier of zijner herdersfluit in slaap te brengen. Ook in deze mythe straalt de beteekenis van Hennes als god der natuur duidelijk door. De honderdoogige Argos is de sterrenhemel, die dooiden regengod gedood, d. i. onzichtbaar gemaakt wordt. (Zie Argos.) —
Omtrent hetgeen Hermes reeds kort na zijne geboorte verrichtte zijn koddige verhalen in omloop, welke het hoofdonderwerp uitmaken van den hymnus. aan Homeros toegeschreven, waarin de lof van den god bezongen wordt. Eeeds vier uren na zijne geboorte kroop hij uit zijne windsels en vond bij den ingang van het hol van den berg Kyllene, waarin hij geboren was, de schaal eener schildpad. Daarover spande hij snaren en maakte er zoo eene lier van. Het eerste lied, dat hij met zijn spel begeleidde, was een lofzang ter eere van de liefde van Zeus en Maia. Op dienzelfden dag bekroop hem de lust om vleesch te eten. Heimelijk verwijderde hij zich uit zijne wieg en begaf zich naar Piërië, dat volgens de meest gewone voorstelling in ïhessalië aan den voet van den Olym-pos gelegen was. Daar weidden de kudden van Apollo. Hermes stal daarvan een vijftigtal, waarvan hij er twee slachtte en opat en de andere in een hol van den berg Kyllene verborg. Ook aan deze legende schijnt zijne beteekenis als natuurgod ten grondslag te liggen. De runderen door Hermes gestolen zijn de wolken, die in éénen nacht uit het noorden van Griekenland naar den Peloponnesos drijven. — Nog duidelijker blijkt dit uit het verhaal, dat Apollo, toen hij bemerkte, dat Hermes degeen was, die hem bestolen had, de beslissing opdroeg aan Zeus en dus zijnen broeder medenam naar den Olympos. Hoe listig Hermes zich ook wist te verdedigen, toch erkende Zeus de billijkheid der klacht van Apollo en wees hem de runderen toe. De zonnegod liet dus zijn goed recht om aan goden en menschen licht te schenken tegenover den hem bestrijdenden regengod, bekrachtigen door den god des hemels. — Apollo echter ruilde, zoo verhaalt eene latere sage, gaarne die kudden voor de door zijnen broeder uitgevonden lier, en zoo is het gekomen, dat, terwijl Hernies voornamelijk
373
Hermes.
een god der kudden, der weiden en der herders is gebleven, waardoor hij zelfs den bijnaam van Nomios, d. i. »de god der weidenquot; kreeg, Apollo de muziek en wat daarmede in verband staat, zich als zijn domein heeft toegeëigend.
Als bode van Zeus was hij natuurlijk het voorbeeld en het ideaal van alle aardsche boden en herauten, die in de oudheid de rol vervulden, welke in de nieuwere maatschappelijke toestanden aan gezanten toekomt. Slimheid en behendigheid waren dus hoedanigheden, die de god niet kon ontberen. Juist omdat het Grieksche volk. naast zijn streven naar het ideale, zulk een open oog had voor al wat praktisch was, juist omdat een groot deel der Grieken kooplieden waren, steeds tuk op winstbejag, vond de slimme en behendige god bij hen eene alge-meene vereering. Ja, dat strekte zich zelfs verder uit. Al wat door slimheid en behendigheid verkregen werd, heette eene gave te zijn van Hormes, zoodat, zonder daardoor den god een onzedelijk karakter te willen toeschrijven, de Grieken hem zelfs maakten tot een god der dieven en bedriegers. Ook hier komt zijne betrekking tot de natuur weder in het spel. De regengod, die den hemel met duistere wolken bedekt en het licht in duisternis doet verkeeren, maakt den dieven hun werk gemakkelijk. — Elke winst, hoe ook behaald, hetzij door eerlijken handel, hetzij door minder geoorloofde middelen, werd beschouwd als een geschenk van Hermes. Hem dankte men daarvoor en zelfs werd eene toevallige winst, b. v als men iets vond of bij het spel gelukkig was, naar dezen god genoemd met den naam van Hermaion.
Als god der kooplieden heeft hij ook natuurlijk de gave van goed te spreken, en door zijne woorden te kunnen overreden. Ook deze trek van het wezen van Hermes is verder uitgewerkt, en zoodoende is hij de god geworden Aax welsprekendheid. Ja zelfs golden, althans in lateren tijd, de taal en het letterschrift voor uitvindingen, die men aan hem te danken had. Naar hem heet nog de hermeneutiek, d. i, de kunst om de verschillende talen te verklaren. En de alexandrijnsche geleerden , wier aanzien in de laatste eeuwen vóór het begin onzer jaartelling het hoogste was, schreven aan Hermes zelfs allerlei astronomische \'en technische uitvindingen toe.
Als bode van Zeus moest hij vlugheid en behendigheid too-nen. Vandaar, dat hij ook de beschermer is van die inrichtingen , waar de jongelingen zich deze eigenschappen kunnen verwerven, van de palaistra (het worstelperk) en de gymnasia (de scholen, die voor allerlei soorten van lichaamsoefeningen bestemd waren) Daar stond zijn beeld; daar hield men te.- zijner eere wedstrijden, waarnaar hij den naam van Agonios, d. i. »den god der wedstrijdenquot; kreeg. Hij was bekend als de snelste looper, de krachtigste discus- (werpschijf-) werper, de behendigste vuistvechter. — En die eigenschappen , welke hij zelf be-
:S74
Hermes.
zat, deelde hij ook aan anderen mede. Zóó werd hij een beschermer , een god der jongelingschap. Ook hare geestelijke belangen gingen hem ter harte. Weliswaar was hij niet, zooals zijn broeder Apollo, de vertegenwoordiger van de hoogere geestelijke belangen der jongelingschap , maar wel van dat praktische verstand, dat in staat stelt om op ieder gegeven oogenblik en in iedere omstandigheid het rechte woord op de rechte plaats te vinden. Wie bij de Grieken die gave bezat, had haar aan Hermes dank te weten.
Zoo werkten hij en Apollo, tot op zekere hoogte althans, in dezelfde richting. Trouwens , nadat de twist over het stelen der runderen door hunnen vader was bijgelegd, bestond tus-schen deze beide broeders de innigste vriendschap.
Meer dan één gebied was er, waarop zij te samen werkzaam bleven. Wel was het Hermes , die voortaan de kudden deed gedijen en vermeerderen en hun wasdom gaf, maar ook Apollo bleef altijd een god, die tot hetzelfde doel medewerkte. — Als god der kudden werd Hermes voornamelijk in Arkadië vereerd, zijn geboorteland, op welks hoogvlakten uitgestrekte weiden waren. Vooral de schapenteelt, die in Arkadië een belangrijke tak van bestaan uitmaakte, stond onder zijne hoede. De Trojaan Phorbas, die uitmuntte door zijnen rijkdom, welke grootendeels uit kudden van schapen bestond, heette dan ook zijn bijzondere gunsteling. — Aan den anderen kant bleef Hermes toch ook de god eener hoogere , geestelijke ontwikkeling, zooals we boven zagen. Ten bewijze der innige vriendschap tusschen hen beiden gaf Apollo aan Hermes eenen gouden tooverstaf, welke uit drie takken bestond, waarvan de ééne tot handvatsel diende en de beide andere na zich eerst gescheiden te hebben, zich later weder vereenigden. De latere kunstenaars hebben in hunne voorstellingen die twee takken in slangen hervormd, die zich om den staf winden. Met dezen staf was Hermes in staat eene groote macht uitoefenen. Hij kon daarmede de menschen in slaap dompelen en hen weder uit dien slaap doen ontwaken. Met dien staf zond hij droo-men, zooals hij wilde, en daarom was het ook de gewoonte bij den laatsten beker, dien men des avonds dronk, vóór men ter ruste ging, hem een plengoffer te brengen. — Maar de voornaamste taak, waarbij hij zijnen staf gebruikte , was het begeleiden van de zielen naar de onderwereld. Als zoodanig had hij den bijnaam van Pttychopompos, d. i. »de begeleider der zielen.quot; Doch hij voerde met dienzelfden staf ook soms de dooden naar de bovenwereld terug, wanneer zij daar moesten verschijnen, b. v. om doodenorakels te geven. Zoo is hij weêr de middelaar tusschen het rijk der duisternis en het rijk des lichts. Hij geleidt ook de koningin van het schimmenrijk, Persephone, naar de aarde terug, wanneer zij haren gemaal verlaat om een deel van het jaar bij
375
Hermes.
hare moeder doortebrengen. — Ook deze trek in het wezen van Hermes laat zich uit zijne beteekenis als natuurgod verklaren. Om de vruchtbaarheid te kunnen verwekken, waardoor hij de gever wordt van alle goede gaven, moet de regengod natuurlyk in den duisteren schoot der aarde afdalen, d. i. de regen moet den grond doordringen. Dat Persephone , die eene personificatie is van den plantengroei door den regengod uit het onderaardsche rijk naar de aarde gevoerd wordt, be-teekent niets anders dan dat het de regen is, die de sluimerende groeikracht in de aarde ontwikkelt en de planten doet ontkiemen.
Met Apollo had Hermes ook nog dit gemeen , dat hij de beschermer was van wegen en straten. Als zoodanig droeg ook hij de namen van Enodi.os, d. i. »de god der wegenquot; en van Aguieus, d. i. »de god der straten. En evenals aan Apollo (Zie p. 91.) werden ook voor Hermes langs den weg teekenen van vereering opgericht. Zij bestonden uit steenhoopen , waarbij het de gewoonte was, dat ieder voorbijganger éénen steen voegde, of wel den reeds opgerichten steenhoop met een plengoffer van olie eerde of kransen of offers van eerstelingen dei-vruchten daarop nederlegde. Uit die steenhoopen zijn de zoogenaamde Hermen ontstaan, beelden van den god, die alleen zijn hoofd voorstelden met den hals en het bovenste gedeelte van de borst, hetwelk uitliep in eenen puntigen, vierkanten steen. Oorspronkelijk was dit bevestigd aan eene houten paal. die in het midden van zulk een aan den weg geplaatsten steenhoop stond. Later heeft men soms voeten gevoegd aan de voorzijde dier spits toeloopende zuil. De teekenen, die hem aanduidden als den god, die door regen vruchtbaarheid schenkt. ontbraken daarbij nooit. Vooral op kruiswegen stonden zulke Hermen. Zij dienden tevens tot wegwijzers. In hoe hooge eer zij gehouden werden, is gebleken tijdens den Peloponnesischen oorlog. Alkihiades, die als een der aanvoerders van de groote vloot, welke de Atheners hadden uitgezonden, om op het eiland Sicilië den strijd voorttezetten, derwaarts was mede-gegaan, werd onmiddelijk teruggeroepen, daar men hem van het verminken van een groot aantal der Hermen, die in Athene stonden, beschuldigde. — Dubbele Hermen werden beelden genoemd, die, van denzelfden vorm als de Hermen, twee personen voorstelden, die zich in dezelfde kunst of in hetzelfde vak van wetenschap hadden onderscheiden of eenig ander punt van nauwe overeenkomst hadden. Zoo zijn er b. v. tot op onzen tijd bewaard gebleven dubbele Hermen van de beide treurspeldichters Sophokles en Euripides en van de beide blijspeldichters Euripides en Menandros.
Nog één band was er, die Hermes met Apollo verbond. Hermes had namelijk door zijnen broeder ook deel gekregen aan (de gave der voorspelling. Wel was dit niet de hoogere
376
Hermes.
gave der voorspelling, die Zeus aan Apollo verleend had, met het stellige bevel om niemand daarvan deelgenoot te maken , maar door den raad van Apollo, die hem beval naar den Par-nassos te gaan tot de drie aldaar wonende gevleugelde jonkvrouwen , de Thriën, (Zie aldaar.) kreeg ook Hermes het vermogen om in de toekomst en in het verborgene te kunnen zien. ■ De talrijke eigenschappen, die deze god in zich vereenigde laten zich het gevoegelijkst tot de volgende ze cru terugbrengen: Hermes was 1, de beschermer der kudden. 2. de god van vele uitvindingen, 3. de god der herauten, 4. de god van welsprekendheid, handel en vertier, 5. de god der wegen, en straten, 6. de gids der dooden naar de onderwereld, en 7. de god der palaidrai en gymnasia; dat daardoor zeer verschillende legenden omtrent hem in omloop waren, laat zich gemakkelijk begrijpen. — Voornamelijk ontstonden deze in Arkadië. Daar werd hij vooral als de god der weiden en kudden vereerd en als zoodanig natuurlijk dikwyls in verband gebracht met de nymphen van _ het woud. Zelfs verhaalde men, dat hij bij eene van haar, Penelope genaamd, de dochter van Dry ops, vader was geworden van den herdersgod Van en dat eene andere hem den siciliaanschen herder Daphnis (Zie aldaar.) had gebaard. Behalve deze twee werden nog verschillende personen, van wie de oude legenden vele bewijzen van slimheid , listigheid en behendigheid wisten te verhalen, zijne zonen genoemd. Zoo in de voornaamste plaats Autolykos (Zie aldaar.), die zelf als een sluw bedrieger en roover bekend stond en van wien Sisyphos en Odysseus, beide ook bekend door hunne sluwheid , heetten aftestammen. — In nauwe betrekking stond hij ook tot Peitho, de godin djr vleiende overreding, tot de Chariten en tot Aphrodite^ wier hulp hij bij de veelvuldige werkzaamheden, welke hij te verrichten had, niet kon ontberen. — Helden, die door behendigheid, kracht en schranderheid van geest uitmuntten, was hij steeds nabij. Zoo verleende hij zijnen steun aan Herakles en aan Odysseus.
Eene groote menigte beelden van Hermes is uit de oudheid bewaard gebleven. Evenals de verschillende karaktertrekken en eigenschappen, die zijn wezen uitmaken, zich eerst langzamerhand ontwikkeld hebben, zoo heeft zich uit die oude Hermen, wier grondslag houten palen of steenhoopen vormden, langzamerhand eene voorstelling van den god ontwikkeld, die aan de Grieksche beeldhouwers de stof geleverd heeft tot sommige van hunne schoonste kunstwerken. — Zijne meest gewone attributen zijn: vooreerst de tooverstaf, caduceus, zooals de Eo-meinen hem noemden, dien hij van Apollo ten geschenke had gekregen, verder vleugels, die öf aan zijne sandalen bevestigd zijn öf aan zijne enkels uitsteken; meestal draagt hij ook eenen gevleugelden reishoed met breeden rand (petasos). Door die vleugels aan hoed en schoenen had hij het vermogen, om zich
377
Hermes.
sneller clan de wind te bewegen over aarde en zee. Zeer dikwijls draagt hij ook eene beurs in de hand. die hem aanduidt als den beschermer van den koophandel. Ook wordt hij nu en dan omgeven door eene schildpad als symbool der door hem uitgevonden lier, eene fluit, die hem aanduidt als den god der muziek, eene harp of een zwaard, die beide betrekking hebben op het dooden van Argox (Zie boven.), en een hond of een haan, die zijne voortdurende waakzaamheid zinnebeeldig moeten voorstellen. \'•
Onder de beelden, die tot op on-
Ei) zen tijd zijn bewaard gebleven, ver-i) zen tijd zijn bewaard gebleven, ver-
1 dient in de eerste plaats een beeld
ImW (le aandacht, dat genoemd wordt
Hermes Kriophoros, d. i. »de ram-dragerquot;. De god wordt daarbij kennelijk voorgesteld als een god dei-weiden en kudden. Hij draagt eenen ram op zijnen nek. In dit beeld komt hij voor als een reeds bejaard man met zwaren baard en dicht om het hoofd sluitend kroes haar. Het is alsof de beeldhouwer daardoor de grootere rijpheid van het verstand van den god heeft willen uitdrukken. — De eerste der nevensgaande afbeeldingen stelt Hermes ook als gebaarden god voor. Zijn heraut- en tooverstaf, en zijne vleugels aan de voeten zijn daarop duidelijk te onderkennen. — De tweede afbeelding toont hem
als Psychopompos, die eenen jeugdigen afgestorvene met zich voert naar het schimmenrijk. —
Onder de allerberoemdste beelden van Hermes moet nog een levensgroot beeld in Napels genoemd worden, onder den naam van den wmtenden Hermesquot; bekend. Op een rotsblok gezeten , schijnt de god in zijne snelle vaart slechts een enkel oogenblik te tot ven, om weldra met nieuwen ijver onvermoeid zijnen tocht voorttezetten. -— Als god der welsprekendheid stelt hem een schoon beeld voor, dat aangetroffen wordt op de villa Ludovisi, in Rome. Nog een ander beeld, dat op het Ka-pitool staat en den god met al zijne attributen als god des koophandels voorspelt, verdient bijzondere vermelding.
378
Hermes—Herm otimos.
Door de Romeinen is Hermes geïdentificeerd met hunnen god Mercurius. (Zie aldaar.)
HEKMIONB. (Grieksch), de dochter van Menelaos en Helena, Zij was reeds geboren, toen Paris hare moeder schaakte. Toen haar vader met zijnen broeder Agamemnon tegen Troje optrok, om zijne trouwelooze gade terugteëischen, bleef Hermione bij haren grootvader Tymlareos, die haar aan haren neef Orestes uithuwelijkte. Ondertusschen beloofde Menelaos haar ten huwelijk aan Pyrrhos of Neoptolemos, den zoon van Achilleus, die daarom AndromUchie, eenmaal Hektors gade, welke hem als zijne huisvrouw was gevolgd, met den zoon, dien zij hem gebaard had, MoIohsos , afstond aan IIel ems, den zoon van Pdames, om haar tot zijne gade te maken. Met verlof van Tyndareos schaakte nu Pyrrhos de schoone Hermione, die zelve eenen afschuw had voor haren gemaal Orestes, wegens den moord door dezen aan zijne moeder gepleegd. Doch Orestes zette hem na, haalde hem in en liet hem dooden bij een altaar, ter eere van Achilleus opgericht. — Eene andere legende verhaalde, dat Hermione, toen zij door Pyrrhos werd meegevoerd, nog niet met Orestes gehuwd was, maar dat deze het huwelijk niet wilde toestaan, omdat ook aan hem de hand van Hermione was toegezegd. — Uit hare verbintenis met Pyrrhos had zij geene kinderen. Aan Orestes baardde zij eenen zoon met name Tisamenos.
HERMOCHaRES. (Grieksch). Omtrent dezen werd hetzelfde verhaald als omtrent Akoniios en Kydippe. (Zie Akontios.) Het door hem beminde meisje heette Ktesijlla. Zij stierf, toen zij haren gade eenen zoon baarde. Uit de doodkist, waarin zij ten grave werd gebracht, vloog eene duif ten hemel. Haar lijk was verdwenen. Het orakel te Delphoi verklaarde , dat Aphrodite haar tot zich had genomen en dat ter herinnering daaraan een tempel moest gebouwd worden voor Aphrodite Ktesyüa. Die tempel stond te Mis op het eiland Kees, waar Hermochares en Ktesylla hadden geleefd.
HERMOTïMOS. (Hermoümus.) (Grieksch), een lieveling dei-goden, die woonde in de stad Klazomenai op het door loniërs bewoonde deel der westkust van klein-Azië. Hij had het vermogen, om, wanneer hij d\'it wilde, zijne ziel van zijn lichaam te scheiden. Het lichaam bleef dan achter, slechts half levend en in eenen diepen slaap verzonken, terwijl de ziel overal rondzwierf. Gewoonlijk kwam zij spoedig terug, om nieuw leven in het lichaam te brengen, en dan verhaalde Hermotimos de wonderbare dingen, die hij gezien had en allerlei gebeurtenissen , pas voorgevallen op verafgelegen plaatsen, welke hij niet had kunnen weten, zonder ze te hebben bijgewoond. Zijn aanzien steeg daardoor zóó hoog, dat men hem zelfs goddelijke eer bewees. Toen zijne vijanden echter tijdens de afwezigheid zijner ziel zijn lichaam hadden verbrand, en daar-
379
Hermotimos—Heros.
door den terugkeer der ziel onmogelijk hadden gemaakt, bouwde zijne vaderstad hem eenen tempel, welke door geene vrouw mocht betreden worden.
HERO. (Grieksch) Zie Lean dros.
HEROëN. (Grieksch) Zie het volgend artikel.
HEROS. (Grieksch), meerv. heroën. Onder «heroënquot; verstaat men in het algemeen eene klasse van wezens, die stond tus-schen de goden en de menschen. Omtrent die heroën bestond eene menigte sagen, hetgeen zich vooral hierdoor laat verklaren , dat het leven der Grieken ten opzichte hunner mythologie niet was het leven van één enkel volk. Iedere stad. ieder landschap, ieder eiland wees op eenen heros, die öf de stad gesticht, of de streek bevolkt had. Op hem stelden de inwoners hunnen roem, ze bewezen hem eer, meestal door hem tot den rang van eenen godenzoon of van eenen vertrouwden vriend der goden te verheffen. — Dit zijn echter niet de eenige heroën, die de Grieksche sage kent. Het streven om den oorsprong en het begin aller dingen te doorgronden en te leeren kennen, de begeerte om eene brug te slaan over de wyde kloof, die tusschen de latere geslachten en de eerste bewoners van het land bestond, gaf het aanzijn aan eene reeks van wezens, die alshetware eene klasse van middelaars vormden tusschen de hooge, heerlijke en krachtige gestalten van den Olympos ter ééne en de zwakke menschen, die aan den dood en aan allerlei lijden onderworpen waren, ter andere zijde. — Evenals men de gansche Grieksche godenwereld verdeelde iu eigenlijke goden en in daimonen, d. i. wezens, die, wat hunne natuur aangaat, wel met de goden gelijkstonden, maar in kracht en wijsheid voor hen moesten onderdoen en in de lucht, in het water of op de aarde voortdurend werkzaam zijn, (Zie Daimon.), zoo stelde men zich ook zulk een onderscheid voor tusschen menschen en heroën. — Wat hunne natuur betreft zijn de laatsten niet van de eersten onderscheiden; beiden zijn sterfelijke wezens en vallen éénmaal ten prooi aan den onverbid-delijken dood. Maar de heroën bezitten eene hoogere mate van lichaamskracht, van lenigheid, van moed, van volharding , dan die, welke bij menschen wordt aangetroffen. —
Tot die heroën rekende men nu echter geenszins alle menschen van dien grijzen voortijd, doch men maakte een onderscheid tusschen de hinderen der goden en de kinderen der menschen. Heroën zijn slechts de machtigen, de grooten der aarde, de heerschers uit dien voortijd, die door stoutmoedige, verbazingwekkende daden alle hindernissen uit den weg ruimden, welke zich tegen de meer en meer doordringende beschaving aankantten , hetzij dat zij het land van wilde roovers en gevaarlijke dieren zuiverden, hetzij dat zij poelen en moerassen droogmaakten, hetzij dat zij ondoordringbare wouden herschiepen in bewoonbaren grond, of dat zij aan rivieren, die telkens
380
Heros.
hare bedding verlieten, eenen geregelden loop wisten te geven. Ook hen kende men aan hunne daden, die getuigden van gaven, hooger en grooter, dan die, welke aan de gewone menschen zijn gegeven en van goddelijke kracht. — Zij werden daarom meestal beschouwd als zonen der goden, als wezens van eenen anderen oorsprong dan de nietige menschen, die uit stof en leem zijn geschapen, of uit boomen en steenen ontstaan. — Misschien heeft een deel dezer heroën werkelyk geleefd; misschien waren het de voorvaderen der latere koningsgeslachten, wier groote daden de rijke stof vormden, waaruit de dichters het onderwerp hunner gedichten putten. — Nog komt hierby eene derde klasse van heroën, die personificatiën waren van krach ten in de natuur en van natuurverschijnselen. Oorspronkelijk in enkele bepaalde landstreken als goden vereerd, daalden zij langzamerhand af tot den_rang van heroën. Deze klasse was verreweg de talrijkste. Sommigen hunner werden, doordat men andere begrippen aan hun wezen begon te hechten, later weer tot den rang van goden verheven, zoo b. v. Herrtkles.
Eene eigenlijke vereering der heroën door gebeden en offers heeft waarschijnlijk in de oudste tijden niet bestaan, ten minste in de gedichten van Homeros is daarvan nog geene sprake, en ook later was de vereering, die de heroën genoten — behalve bij diegene, van wie men zich voorstelde, dat zij wegens hunne buitengewone daden tot den rang van goden verheven waren en die daarom eenen eigen eeredienst hadden — bijna niet te onderscheiden van die, welke men aan de dooden bewees.
Wat het lot der heroën na hunnen dood aangaat. Homeros maakte daaromtrent geen onderscheid tusschen hen en alle andere stervelingen; allen moesten zij afdalen naar het sombere rijk van Har/es. — Slechts eenige bijzondere lievelingen en aanverwanten van Zeus worden van dit treurig lot ontheven, en gaan zooals zij geleefd hebben naar de eilanden der zaligen. Hesiodos daarentegen laat alle heroën, die door hem voor het eerst met den naam van halfgoden worden bestempeld, na hunnen dood naar die eilanden der zaligen verhuizen, waar zij leven onder de heerschappij van Kronos. Dit is het eerste spoor, dat bij de Grieksche dichters wordt aangetroffen van een geloof aan eene rechtvaardige vergelding aan gene zijde van het graf. In de gedichten van Homeros vindt men dit geloof nog niet. Hesiodos daarentegen denkt zich blijkbaar dat oponthoud in het zalige Elysion als de belooning voor verdienstelijke daden, die hier op aarde zijn bedreven. — Langzamerhand klom men op tot het geloof aan de onsterfelijkheid der ziel; men stelde zich voor, dat de zielen der afgestorvenen nog voortdurend op geheimzinnige wijze zelfs uit hun graf werkzaam bleven en hunnen invloed uitoefenden op hetgeen er op aarde voorviel. Men trachtte hen daarom ook door
381
Heros—Hesperos.
offers gunstig voor zich te stemmen, en zoodoende verviel ten slotte het geheele onderscheid tusschen den heroëndienst en den dienst aan de dooden bewezen.
Bij alles, wat de heroën betreft dient echter steeds dit in het oog gehouden te worden, dat slechts sommigen hunner een voorwerp van vereering wiren bij de gansche Grieksche natie, maar dat zeer velen in eene eigenaardige en nauwe betrekking stonden tot meerdere gedeelten van het Grieksche volk of slechts tot één enkel landschap.
HERSE. (Grieksch), eene dochter van Erichthonios. (Zie A g r a u 1 o s en Erichthonios.) Aan Her mes baarde zij den grooten jager Kephalos.
HESIONE. (Grieksch). Zooais reeds onder het artikel He-r aki es vermeld is huwde zij met diens vriend TelUmon. Dezen baarde zij eenen zoon, Teukros, (Teucer) geheeten, die naast zijnen broeder Alas in den Trojaanschen oorlog wonderen van dapperheid verrichtte en vooral bekend was door zijne ervarenheid in het boogschieten.
HESPERIDEN. (Grieksch), dochters van Atlas en Hesp er is . volgens anderen dochters van Nyx (de Nacht), of van Phorkj/s en Keto, of van nog anderen oorsprong. Haar aantal en hare namen werden zeer verschillend opgegeven. Zij droegen haren naam naar hare moeder , of naar den vader van deze, Hesperos. In eenen niet ver van den A Has in Afrika gelegen tuin van llera. bewaaktsn zij de gouden appelen van eenen boom, dien de godin Gaia (de Aarde) uit haren schoot liet voortkomen, om aan Hera, toen deze met Zeus in het huwelijk trad, een kostbaar bruidsgeschenk te geven. Om dien boom nog veiliger te doen bewaken stelde de godin eenen tweeden wachter over hare appelen aan, namelijk den honderdhoofdigen draak Ladon, eenen zoon van Tijphon en Echidna, die nooit sliep, en door zijn voortdurend gebrul allen, die in de nabijheid kwamen, verjoeg. Her aides versloeg dit monster, toen hij door Eun/stheus uitgezonden werd om drie dier appelen te halen. Volgens eene andere mythe evenwel, liet hij door Atlas die appelen plukken. Zie Atlas en Herakles.
HESPEROS. (Hesperus.) (Grieksch), de vader van Hesper is. en dus de grootvader der Hesperiden. Eene van deze was gehuwd met Atlas, en Hesperos was derhalve diens schoonvader zoowel als zijn broeder, want beiden heetten, althans volgens sommigen, de zonen van Astraios en Eos. —- Een gansch ander verhaal meldt van hem, dat hij een vriend en beoefenaar der sterrekunde zou geweest zijn, die hij van Atlas, wiens zoon hij dan zou zijn, geleerd had. Hij zou eens den berg Atlas beklommen hebben om waarnemingen te doen. betreffende de sterren en toen plotseling verdwenen zijn. Toen werd hy aan den sterrenhemel verplaatst en schitterde daar als avondster. Zijn naam beteekent dan ook «de avond.quot; — Later, toen men
*382
H esperos—Hestia.
inzag, dat morgen- en avondster niet van elkander verschillen , werd hij natuurlijk geïdentificeerd met Heosphoros. (Zie Sterren.\') — De Eomeinen noemden deze ster Lucifer, en daar zij door haren glans als de schoonste van alle aan den hemel schittert. heeft zij later ook nog den naam gekregen van de Eomeinsche godin der schoonheid, Venus.
HESTIA. (Gneksch), de oudste dochter van Kroms en Rheia. derhalve de zuster van Zeus. en toch in het volksgeloof der Grieken de jongste der godheden, die op den Olympos hunne woning hadden, want in geen der beide gedichten van Homeros wordt haar naam vermeld. — Zij is in de allereerste plaats de godin van het vuur en wel van het vuur, dat brandt op den huiselijken haard. Waar geen haard wordt aangetroffen, is geene gezellige , geregelde samenleving mogelijk. Deze wordt dus door haar gesticht en bevorderd, en dat zoowel bij goden als bij menschen. Zoo komt men, wanneer men tevens de be-teekenis van haren naam te hulp roept, tot de verklaring van hetgeen Hestia als godin der natuur is geweest. Haar naam duidt haar aan als de godin »die vastheid geeftquot;; zij is dus waarschijnlijk oorspronkelijk eene personificatie der aarde, als den vasten troon, waarop de Olympische goden hunne eeuwige woningen hebben gebouwd en die alshetware de haard is van het heelal, waarboven het vuur van den aither brandt. — Doch hare beteekenis als godin der natuur treedt in de Griek-sche mythologie geheelenal op den achtergrond. Het vuur, waarvan Hestia öf de personificatie of de beschermster was, beteekende alras een offervuur, zooals het op den huiselijken haard van iedere Grieksche woning werd aangetroffen. Op den huiselijken haard bracht ieder huisvader volgens oud. voorvaderlijk gebruik als een priester der goden offers ten behoeve van zijn gezin. Elke bijzondere gebeurtenis in het leven der familie gaf aanleiding tot een offer, aan haar gebracht. Zoo offerde men aan Hestia bij het op reis gaan, bij het terugkomen , bij het opnemen van nieuwe leden in het huisgezin, zelfs van slaven, vooral bij de geboorte van kinderen, bij het geven van den naam , bij het huwelijk en by den dood. Eene bijzondere eigenaardigheid van den huiselijken haard, die een sterk bewijs is van den grooten eerbied, voor Hestia gekoesterd , ligt hierin, dat hij als haar altaar een asyl was, waaide vreemdeling, zelfs de vijand eene veilige wijkplaats vond: allen, die in het huis vertoefden en op haar altaar offerden, hadden gelijke aanspraak op hare bescherming. —
Het huisgezin is de grondslag van den staat. Het spreekt dus van zelf, dat de godin, die zich in het middelpunt van den huiselijken kring liet vereeren, ook de beschermster werd van den staat, dat iedere staat ook eenen gemeenschappelijken haard had, waarop aan Hestia ten behoeve van de gemeenschappelijke welvaart, werd geofferd.
3,83
Hestia.
Verschillende vereenigingen en broederschappen, die van den staat uitgingen, hadden ieder een eigen altaar, waarop aan de godin geofferd werd, maar elke staat had toch ook zijn eigen altaar, dat voor Hestia was bestemd. Dat altaar stond in het Irytaneion, oorspronkelijk het huis, waar de koning woonde , later het gebouw, waar de regeering gevestigd was. Op dat altaar werd een eeuwigbrandend vuur ter eere van Hestia onderhouden en van het doorbranden van dat vuur hing het heil van den Staat af. Het was eene treffende gewoonte, dat kolonisten die uit Griekenland naar den vreemde trokken, een deel van het vuur van het altaar van Hestia medenamen, om in het Prytaneion van de stad, die zij gingen stichten, daarmede het vuur op het altaar haar ter eere opgericht, te ontsteken, ten einde zoodoende ook door dezen eeredienst den nauwen samenhang tusschen moederstad en kolonie te bewaren.
En evenzeer als iedere Grieksche staat zijn eigen altaar en zijne eigene vereering van Hestia had, zoo had ook gansch Griekenland te samen een afzonderlek heiligdom, aan haar gewijd. In den tempel van Apollo te Delphoi stond haar beroemdste altaar. Dat was het middelpunt van haren eeredienst. Ook daar werd een eeuwig vuur onderhouden. Men meende in de plaats, waar het altaar van Hestia te Delphoi stond, niet alleen het middenpunt, of zooals de Grieken het uitdrukten , «den navelquot; van gansch Griekenland, maar zelfs van de geheele aarde te zien. Wie in Delphoi kwam, om aan het orakel raad te vragen, begon met op dit altaar zijne offers te brengen. Aan dat altaar was het, dat Orestes (Zie aldaar.) door Apollo van zijne misdaad gezuiverd werd. Op dat altaar offerden ook de zangers, die hoopten van Apollo de gave der poëzie te ontvangen. Het vuur, dat daar ter eere der godin brandde, was, volgens de begrippen der Grieken, alshetware het afbeeldsel van het vuur, dat brandde op den heiligen haard in de woning van Zeus op den Olympos.
Rein en zuiver als het vuur is, was ook het wezen der godin. Daarom is zij steeds maagd gebleven. Zij had gezworen dit te zullen blijven, met hare hand het hoofd haars vaders aanrakende, waaruit de maagdelijke Athena was te voorschijn gekomen. Dat is juist het groote onderscheid tusschen haar en Gaia, de allen en alles voedende moeder, die nimmer ophoudt aan nieuwe wezens het aanzijn te schenken. _— In hoe hooge eer zij bij de Grieken stond, blijkt ook hieruit, dat de sage verhaalde, dat Apollo en Poseidon te vergeefs naar hare hand hadden gedongen.
Hoe groot echter ook het aanzien was, waarin Hestia bij de Grieken stond, haar eeredienst was zeer eenvoudig. Tempels, haar alleen toegewyd, waren er niet vele , om de eenvoudige reden, dat iedere brandende haard en ieder brandend altaar haar symbool en dus haar geheiligd waren. In zeer vele
38i
f
385
tempels was haar evenwel een afzonderlijk altaar opgericht. Over het eeuwige vuur, haar ter eere in de Prytaneia onderhouden , is reeds boven gesproken. Bij groote en buitengewoon plechtige offers begon men gewoonlijk met een offer aan Hestia te brengen, terwijl zij tevens degene was, die bij het slot der plechtigheid werd geëerd. Eene oude legende verhaalde , dat zij by de verdeeling der wereld , die plaats had, toen Zeus de Titanen had overwonnen, voor zich verlangd had eene eeuwige maagdelijkheid en de eerstelingen van alle offers. Zóó kreeg zij haar aandeel aan elk gebed , aan elke godsdienstige handeling, aan elk offer, aan eiken daarop volgenden feestelijken maaltijd.
Het spreekt van zelf, dat de beeldhouwers er naar moesten streven der godin een ernstig, kuisch en waardig uiterlijk te geven. Soms werd zij zittende, somtijds in eene rustige, staande houding afgebeeld. Het beroemdste beeld der godin, dat uit de oudheid is overgebleven, staat in het paleis Giustiniani te Rome. De nevensgaande afbeelding geeft daarvan eene voorstelling. Het gelaat der godin heeft ernstige trekken; eene eng sluitende kleeding bedekt haar gansche lichaam, het haar is op zeer eenvoudige wijze opgemaakt, achterhoofd en schouders zijn met een sluier bedekt. Haar ééne hand houdt ze ten teeken van kalmte gesteund tegen hare zijde; de andere wijst naar den hemel, die zij door hare alomtegenwoordige kracht en werkzaamheid ook op aarde vertegenwoordigt. — De Romeinen vereenzelvigden haar met hunne godin Vest a. Zie aldaar-
HESTCHIA. (Grieksch), eene personificatie der rust. Zij was de dochter van Dike, eene der lloren. Zie Dike.
HETAIRA. (Hetaera.) (Grieksch), d. i. »de vriendinquot;, een bijnaam, waaronder Aphrodite Pandemos vooral te Athene en te Ephesos vereerd werd.
HIEMS. (Romeinsch), eene personificatie van den winter, die door den dichter Ovidius beschreven wordt als een grijsaard, wiens baard door sneeuw en ijs is gestold en die woont op den weg naar den Tartaros.
HIëRAX. (Grieksch), een aanzienlijk en vroom man uit het volk der Mariandynoi, die in Azië woonden. Hij won de gunst van Demeter door haar op eigen kosten eenen tempel te bouwen, waardoor hij zelf arm werd. Zij beloonde hem hiervoor door hem zulk eenen overvloed van koren te schenken, dat hij spoedig zijnen vorigen rijkdom terugwon. Toen nu de Troja-
!i
üi 9
1 : J.\' 1
• Èamp;
i
1
lil
li
l.fj
li i I
■ 1 i
Mi
•II
al WM
f\' .J
i i 4) !.1
; -M s
ife
■li __di
.L
25
Hieron—Hippodam eia.
nen eens den toorn van Poseidon op zich hadden geladen en door hem met misgewas werden gestraft, gaf Hierax van het zijne zooveel hij kon. Poseidon, die niet wilde, dat een mensch zich weldadiger en genadiger zou toonen dan een god, veranderde hem in eenen havik. Het Grieksche woord hierax heeft de beteekenis van «havikquot;.
HIEEODULEN. (Grieksch), tempelslaven of tempeldienaars, verder alle personen, die tot den dienst een er godheid behoorden, maar meestal de laagste klasse der tempeldienaars, die met hunne geheele nakomelingschap voor altijd aan den tempel verbonden waren. Zij waren zeer talrijk, somtijds eenige duizenden. Meestal waren het vrouwen, die voor een geschenk aan de godheid hare liefde moesten schenken aan elk, die deze begeerde Vooral werden dergelijke tempeldienaressen aangetroffen bij den verbasterden Griekschen eeredienst in Syrië, Phoinikië en klein-Azië.
H1ER0PHANT. (Grieksch) Zie E lens in ia.
HIEROPHANTIS. (Grieksch) Zie Eleusinia.
HIKETaON. (Grieksch), een zoon van Laomedon en dus de broeder van koning Priamos van Troje. Hij leefde nog ten tijde van den Trojaanschen oorlog. — Afwijkend hiervan is de legende, die meldde dat alle zonen van Laomedon behalve Podarkes (Priamos) door Herakles zouden gedood zijn. — Zie Herakles.
ÏÏILAEIRA. (Hildira.), eene dochter van Leukippos, die door Kastor werd bemind. Zie Di os kuren.
HILARIA. (Romeinsch), een feest, dat door de Romeinen bij den aanvang der lente gevierd werd, ter eere van Rhea Cy-bele, de groote moeder der goden (magna mater deorum). Geen rouw mocht dan gedragen worden, daar het gansche feest, zooals de naam aanduidt, ween vroolijk feestquot; wezen moest.
HIM EROS. (Grieksch), eene personificatie van het zoet verlangen der liefde. Hij komt steeds voor in de omgeving van Aphrodite.
HIPPIA. (Grieksch), een bijnaam van Pallas Athena, dis aan de menschen geleerd had, het paard te temmen.
HIPPIOS. (Grieksch), een bijnaam van Poseidon, aan wien het paard geheiligd was.
HIPPODAMAS. (Grieksch), de vader van Perimlle. Deze werd wegens hare uitstekende schoonheid bemind door den riviergod Achelö \'ós. Toen Perimele hem tegen den wil van haren vader wederliefde bewees, werd deze zoo vertoornd, dat hij haar in zee wierp. Zij werd echter door Poseidon in een eiland veranderd. Zie Echinaden.
HIPPODAMEIA. (Hippodamia.) (Grieksch) 1) de dochter van Oinomaos, die over Elis heerschte, en van Asterope eene der Pleiaden. Zij bezat eene buitengewone schoonheid en vele
386
Hippodauieia—Hippocoon.
vorsten uit Griekenland kwamen naar het hof haars vaders, om naar hare hand te dingen. Deze had echter van het orakel de voorspelling gekregen, dat zijn schoonzoon hem zou dooden. Om nu de vrijers zijner dochter afteschrikken, stelde hij deze voorwaarde, dat alleen degeen, die hem inden wedren overwon, de hand zijner dochter zou verwerven. Wie daarentegen voor den koning moest onderdoen, zou dit met zijn leven boeten. Oinomaos was telkens zeker van de overwinning, daar hij van Poseidon paarden gekregen had, die verbazend snel liepen. Hun, die naar de hand zijner dochter dongen, gaf hij in de renbaan zooveel tijd voor, als hij zelf noodig had om een offer aan Poseidon te brengen. Met opgeheven lans plaatste hij zich daarna op den wagen, en zijn wagenmenner Myrtilos wist den wagen zóó te besturen, dat Oinomaos nog tijd had onder het rijden zijnen mededinger te doorboren. Negentien voortreffelijke helden hadden op deze wijze den dood gevonden en reeds deed zich niemand meer op, die naar de hand van Hippodameia wilde dingen. Het doel haars vaders was bereikt. — Toen verscheen plotseling Pelops. Deze begreep, dat hij alleen door listin dezen strijd overwinnaar blijven kon. Hij wist Myrtilos overtehalen om in plaats van de ijzeren pinnen in de as van den wagen van Oinomaos stukjes zwarte was te steken, zoodat de wagen midden op de baan omviel en Oinomaos door zijne paarden voortgesleept, jammerlijk omkwam. Toen Myrtilos de bedongen belooning van Pelops eischte, weigerde deze hem die te geven en stortte hem van eene rots in zee. Hennes, wiens zoon de aldus vermoorde wagenmenner was , vervolgde daarom het gansche geslacht van Pelops met zijne eeuwigdurende wraak. Uit het huwelijk van Pelops en Hippodameia sproten twee zonen, Atreus en Thy eden. Toen zij echter naderhand deze beiden opzette om Chrysipp ,s, een zoon, dien eene andere vrouw aan Pelops geschonken had, te dooden, verstiet deze haar, zoodat zij in ballingschap stierf,
2) de gade van Peirithoös. Bij het sluiten van haar huwelijk ontstond de strijd tusschen de Lnpithen en de Kentauren. 3) de eigenlijke naam van Briseïs. (Zie aldaar.) 4) de gade van koning A iyntor. Deze beminde behalve zijne vrouw een meisje van buitengewone schoonheid, Klytia geheeten. Door ijverzucht gedreven zette Hippodameia haren zoon Phoinix op om ook naar de liefde van dat meisje te dingen. Hij slaagde er in hare gunst te verwerven. Toen zijn vader dit bemerkte, vervloekte en verjoeg hy hem. Phoinix vlood naar het hof van koning Peleus en werd de opvoeder van diens zoon Ackil-lius, wien hij in den Trojaanschen oorlog vergezelde.
HIPPOKENTAÜREN. (Grieksch) Zie Kentauren.
IIIPPOKoON. (Hippocoön.) (Grieksch), de zoon van Oibalos en de Naiade Bate ia, de broeder van \'Tyndareos en Ikarios; hij verdreef Tyndareos met hulp zijner twaalf zonen, de Hippo-
387
25*
Hippocoon—Hippolytos.
koontiden, en maakte zich van de heerschappij over Sparta meester. Kort daarop werd een vriend van Herakles door de zonen van Hippokcön gedood. De held, hierover vertoornd , deed een aanval op Sparta, doodde den onrecht-matigen bezitter van het land en al zijne zonen en gaf de regeering aan Tyndareos terug, echter onder voorwaarde, dat zij eenmaal op zijne eigen nakomelingen zou overgaan.
Zie p. 361. . , , s r7- i j
HIPPOKOONTIDEN. (Hippoco\'óntiden.) (Gneksch.) Zie het vorig artikel. , , N , , ,
HIPPOKRCNE. (Hippocrene.) (Gneksch), de paardebron, de beroemde bron. der Muzen, op de helling van den berg Helikon in Boiotië. ontstaan door eenen hoefslag van het paard Pegtisos, dat öf met den achterpoot eene opening in den grond sloeg, toen het zich ten hemel verhief, öf met den voorpoot m de aarde krabde, om water tot het lesschen van zijnen dorst te vinden. Het water dezer aan de Muzen en Apollo gewijde bron had de eigenschap om hen, die daarvan dronken, tot dichterlijke geestverrukking optewekken. , , .,
HlPPOLoCHOS. (Hippolochus.) (Grieksch), een der beide zonen van AntimÜchos, die door Agamemnon werden gedood. Zie
Antimachos. l
HJPPOLÏTB. (Grieksch), de koningin der Amazonen, wier gordel Herakles moest halen. Zij kwam in den strijd met dezen om. Zie Herakles (p. 352). Eene andere legende vereenzelvigde haar met Antiope en deed haar de gade worden van den Atlieenschen koning Theseus.
HIPPOLyTOS. (Grieksch), de zoon van Theseus en de Amazone Hippolyte, had het ongeluk van door zijne stiefmoeder he-vig bemind te worden. Zij heette Phaidra. Daar de edele jongeling hare schandelijke wenschen niet wilde inwilligen, belasterde zij hem uit wraakzucht bij zijnen vader, voorgevende, dat haar stiefzoon haar tot ontrouw had willen verleiden. In zijn toorn bad Theseus, die al te lichtvaardig aan deze bewering geloof schonk, den god Poseidon zijnen zoon voor deze tegen zijnen vader gepleegde misdaad te straffen; de god verhoorde hem, en deed, terwijl Hippolytos op zijnen wagen langs de kust reed, een afschuwelijk monster uit de bruisende golven opkomen. De verschrikte paarden gingen plotseling op hol en wilden den teugel niet meer gehoorzamen, Hippolytos zelf viel van den wagen, geraakte in de teugels verwarden werd door de ontembare paarden voortgesleept, zóó dat hij weldra stierf. Bii de tijding van dien noodlottigen dood hing Phaidra zich op. Artemis openbaarde echter aan Theseus de onschuld des onge-lukkigen jongelings; zij beloonde ook de kuischheid van Hippolytos en bracht hem, nadat zij hem door Asklepios weder uit de dooden had laten opwekken naar Italië. Althans de Eomein-sche mythologie, die Artemis met Liana vereenzelvigde, iden-
388
tificeerde Hippolytos met Virbius, die in het heilig bosch dezer godin te Aricia vereerd werd. Zie Diana.
HIPPOMëDON. (Griekscli), een der vorsten, die te
gen Thebe optrokken; bij de belegering der stad sneuvelde hg.
HIPPOMëNES. (Grieksch), de echtgenoot van Atalante. Zie aldaar.
HIPPONoöS. (Hipponoüs.) (Grieksch), 1) een zoon van Pria-mos, den koning van Troje, en Hekdhe. 2) de vader van Peri-boia, die na den dood van Altham de gade werd van Oineus en hem eenen zoon schonk, Tydeus geheeten, wiens zoon l)io-medes een der beroemdste helden was, die voor Troje streden. 3) de oorspronkelijke naam van Bellerophon.
HIPPOSTEATOS. (Hippodratus.) (Grieksch) Zie Periboia.
HIPPöTES. (Grieksch) 1) zie Teménos. 2) de vader van Aio-los, wiens dochter Ar/ie twee zonen, Boiotos en Aiolos ter wereld bracht, derhalve de stamvader van twee belangrijke af-deelingen van het Grieksche volk.
HIPPOTHOoN. Zie Alöpe.
HONOS of IIONOl». (Eomeinsch), eene personificatie van de eer. Na den gelukkigen afloop van den krijg door de Romeinen tegen de Cimbren en Teutonen gevoerd, wilde de consul Marcellus volgens eene door hem gedane gelofte eenen tempel bouwen ter eere van Honor en Virtus, d. i. »de dapperheid.quot; Toen echter de priesters verklaarden, dat men niet één heiligdom aan twee godheden wijden mocht, werd naast den tempel van Honor nog een tweede voor Virtus opgericht, evenwel zóó, dat men uit den éénen tempel den anderen kon binnentreden. — Men beeldde hem af als eenen man met eenen hoorn des over-vloeds in de linker- en eene speer in de rechterhand.
110 HEN, de dochters van Zeus en Them is, de godinnen van den regelmaat en van de orde in de natuur en daardoor de godinnen der jaargetijden. Zij zijn even vroolijk, even schoon als de Chari.ten en staan daarom vooral in betrekking tot de schoone jaargetijden, den zomer en de lente. Hare moeder Themis is niet alleen de personificatie der orde in het heelal, maar ook de vertegenwoordigster der maatschappelijke orde, die zelfs in het rijk der goden haren invloed doet gelden. Een deel barer taak droeg zij over aan hare drie dochters, Eunomia, d. i. »de wettelijke ordequot;, Dike, «het rechtquot; en Eirene, ))de vredequot;. — Even als Themis, zoo komen ook hare dochters, de Horen, onder de goden voor in eene ondergeschikte en dienstbare betrekking. Vooral zijn zij de dienaressen van Zeus, welke de poorten des hemels bewaken. Nu eens sluiten zij die met dichte wolken en dan weêr schuiven zij die weg. Zij komen echter ook voor als dienaressen van Hera, daar zij voor haar de paarden uitspannen en verder als de gezellinnen van Aphrodite of ook wel van Apollo en de Muzen. — Hoewel zy oorspronkelijk godinnen der jaargetijden, en dus godinnen der natuur waren, trad dit begrip hoe langer hoe meer op
389
Horen —Horos.
den achtergrond en kregen zij eene bijna uitsluitend ethische heteekenis. Zij werden vereerd als de beschermsters der wettelijke bepalingen, die in het leven der menschen ingiepen, onder wier hoede al wat schoon, goed en edel is gedijen kon. Juist daardoor bestond er tusschen haar en de Chariten een zóó nauwe band, dat zij somtijds met elkander verwisseld werden. Omtrent de vereering, die de Horen bij de Grieken genoten, is weinig bekend. De Atheners vierden haar ter eere een feest, de Horaiën genaamd; zij kennen echter slechts twee Horen, Thallo, de Hore van den bloei en Karpo, die der rijp geworden vrucht. — Nog moet omtrent haar wezen dit opgemerkt worden, dat zij niet ieder op zich zelf de voorstelling zijn van een afzonderlijk jaargetijde. Oorspronkelijk waren zij alleen godinnen van de lente en den zomer, maar te samen stelden zij ook het regelmatig verloop der jaargetijden voor. Eerst later nam men overeenkomstig met de vier jaargetijden ook vier Horen aan en toen men het jaar in nog meer af deelingen verdeelde, werd in verband daarmede ook het aantal Horen vermeerderd. — De beoefenaars der beeldende kunsten kozen zelden de Horen tot het voorwerp van hunnen arbeid. Gewoonlijk werden zij voorgesteld als liefelijke jonkvrouwen met hoog opgegord gewaad en met bloemen en vruchten versierd, eenen reidans uitvoerende. Vooral bij beelden uit den lateren tijd werden aan ieder van haar attributen toegevoegd, die bij de verschillende jaargetijden passen.
HOROS. (IJons.) (Grieksch), een god, die eigenlijk tot de Egyptische godenwereld behoorende , met de Grieksche mythologie in verband is gebracht. Grieksche schrijvers vermelden, dat hij de laatste god was , die als koning over Egypte heerschte. Hij was een zoon van Isis en Osiris en werd door de Grieken voor identisch gehouden met Apollo. Van zijne moeder had hij de kunst van waarzegging en de kennis der geneesmiddelen geleerd en door zijne voorspellingen en het genezen van zieken had hij zich grooten roem verworven. Toen nu Osiris door den boozen Typhon was gedood, was deze bevreesd, dat Horos, als hij zijns vaders troon besteeg, diens dood zou willen wreken. Daarom werd hij overal gezocht met het doel om hem uit den weg te ruimen, en hoewel hij naar Leto (eene personificatie van den duisteren nacht) gevlucht was, werd hij ontdekt en in den Nijl geworpen. Zijne moeder vond zijn lijk en wist hem door hare kennis in het leven terugteroepen; zij schonk hem zelfs de onsterfelijkheid en zette hem nu aan, om den dood van Osiris te wreken. Deze kwam zelf uit zyn graf, om zijnen zoon tot een bekwaam krijgsman te vormen. Horos trok, toen zijne opleiding voltooid was, tegen Typhon op, overwon hem en bracht hem als een gevangene bij zijne moeder, die hem evenwel de vrijheid schonk. Horos was hierover zóó vertoornd, dat hij Isis de kroon van het hoofd rukte.
390
Horos—Hyakinthos.
Typhon maakte een verraderlijk gebruik van zijne herkregen vrijheid, en kwam met een groot leger om Horos van de heerschappij te berooven, bewerende, dat deze niet de zoon van Osiris en Isis, maar een ondergeschoven kind was. In den oorlog, die hierop ontstond, werd Horos verslagen en gedood.— Deze verhalen zijn echter alle eerst in lateren tijd ontstaan, toen men aan de mythologische legenden een historisch karakter trachtte te geven. — Osiris is de bevruchtende kracht der zon en van den Xijl, Isis eene personificatie der natuur. Hun zoon kan dus niets anders zijn dan de voorstelling der telken jare op nieuw ontkiemende vruchten, die uit de aarde ontspruiten. Geheel van gelijke beteekenis is Harpokrates.
HORTA. (Eomeinsch), eene beschermende godin, die de menschen met goeden raad bijstond. Haar tempel moest steeds openstaan. Men beschouwde haar als de in den kring der goden opgenomen gade van Romulus, IJersilia.
HYACIXïHüS. Zie Hyakinthos.
HYaDHS. {Byad en!) (Grieksch). nymphen, die gewoonlijk tot de Okeaniden (Zie aldaar.) gerekend worden. Haar aantal wordt zeer verschillend opgegeven. Sommige schrijvers spreken van twee, andere van zeven. Omtrent haar waren zeer verschillende legenden in omloop. Sommigen verhaalden, dat zij de opvoedsters waren geweest van den jongen IHonysos en dat Zeus haar daarom eene plaats aan den sterrenhemel had geschonken; andere verhalen noemden haar de zusters van Hya.s, die door een everzwijn was verscheurd. Zij betreurden haren broeder zóó hartstochtelijk, dat de goden haar uit medelijden onder de sterren opnamen. Als zij opkwamen. begon het regenachtige jaargetijde. Vandaar, dat men aan haren naam ook de verklaring van «regensterrenquot; gegeven heeft.
HYAKINTHOS- (Hyacinthus.) (Grieksch), 1) de zoon van den Spartaanschen koning Amy klas en Diomëde, een jongeling, die om zijne buitengewone schoonheid door Apollo werd bemind. Doch ook Zephyrots, de Westewind. had Hyakinthos lief en uit ijverzucht dreef hij eene werpschijf, door Apollo geworpen, in eene verkeerde richting, zoodat zij Hyakinthos trof en doode-lijk wondde. Toen de god te vergeefs had getracht zijne genezende kracht aantewenden om den knaap in het leven te behouden , veranderde hij hem in eene bloem, die den naam van hyacinth kreeg en op hare bladeren de letters Ai Ai droeg, welke de weeklacht van den god bij zijnen dood aanduidden. Diezelfde bloem ontstond ook uit het bloed van den gr ooien Aiaa, toen deze zich van het leven beroofde. We hebben daaronder evenwel eene andere bloem te verstaan, dan die, welke tegenwoordig den naam van hyacinth draagt, öf de Iris foetidissima L., öf het Delphinium Aiacis L. Anderen meenen haar in de Iris Germanica of het lilmm Martagon te herkennen. — In Sparta en in gansch Lakonië werd Hyakinthos als heros
391
Hyakinthos—Hylas.
vereerd. Een groot feest, hem ter eere gevierd, waarbij droefheid en vroolijkheid elkander afwisselden, droeg den naam van Hyakinthia. Hyakinthos werd meestal afgebeeld als een schoon jongeling in den bloei zijner jeugd. Er zijn echter oudere beelden, die hem voorstellen als een gebaard man. 2) Een Lakedaimoniër, die uit Sparta naar Athene was gekomen. Koning Aiyeus van Athene had met schending van het recht der gastvrijheid den jongen Androgeos, den zoon van koning Minos van Kreta, laten vermoorden. Toen nu Minos tegen Athene optrok om wraak te nemen en het orakel, om raad gevraagd, beval de kinderen van eenen vreemdeling te offeren, kozen de Atheners de schoone dochters van Hyakinthos, de Hy-akinthiden, uit, om dit treurig lot te ondergaan. Doch dat offer verzoende den toorn der goden niet. Minos overwon de Atheners en dwong hen een jaarlijksch offer te brengen van negen jongelingen en negen meisjes, die tot spyze moesten dienen voor den Minotauros. Zie aldaar en Theseus.
HYDRA. (Grieksch) Zie het tweede werk van Herakles.
HYDROCHOöS. (Grieksch). Zie Aquarius.
HYGrIEIA. (Grieksch), de vriendelijke godin der gezondheid, de dochter van Asklepios. Haar eeredienst dagtee-kent eerst van lateren tijd. Gewoonlijk werd zy met haren vader te samen vereerd en stond haar beeld in diens tempel. Ook de gezondheid van den geest ging haar ter harte; vandaar, dat zij dikwyls in zeer nauwe betrekking stond tot At hem en haar naam zelfs een bijnaam dier
godin werd. (Athena Hygieia.) Zij werd door de beeldende kunstenaars zeer dikwijls voorgesteld als eene schoone, ernstige maagd, met eene zachte en goedige uitdrukking op haar gelaat, nu eens alleen, dan weêr met haren vader Asklepios. Steeds verzelt haar de slang, het zinnebeeld der gezondheid. De nevensgaande afbeelding stelt haar voor, met haren vader Asklepios en haren broeder Te-
lesphoros. Veel overeenkomst met Hygieia had de Eomeinsche godin Salus. Zie aldaar.
HYLAS. (Grieksch), de zoon van Theiodamas, een lieveling van Herakles, die met dezen deelnam aan den tocht der Argo-nauten. Toen hij in Mysië aan land gegaan was om water te putten , werd hij wegens zijne schoonheid door de bronnymphen geroofd. Herakles zocht hem, maar bleef bij dat zoeken zóó lang uit, dat de Argonauten zonder den held aftewachten, verder trokken. Zie Argonauten.
392
Hyllos—Hymen.
HTllOS. (Hyllus.) (Grieksch), de zoon van Herakles en
JiPi nnp\'iTft /iit* TT o t* Q l/* I c
HYMEN of HTMENA10S. {Hymenaeus.) (Grieksch), eigenlijk eene personificatie van het bruiloftslied, een god, die steeds voorkomt in het gezelschap van Aphrodite en Eros. Zijne vereering dagteekent eerst van lateren tijd en men riep hem aan als den beschermer van het huwelijk, vooral in het bruiloftslied , dat ook den naam van Hymenaios droeg. Nu eens heet hij een zoon van eene der beide Muzen Urania of Kalliope, terwijl Apollo zijn vader genoemd wordt, dan weer wordt hij gezegd gesproten te zijn uit Bionytos en Aphrodite. — De meeste op hem betrekking hebbende sagen verhalen, dat hij een jongeling is geweest, die eerst later onder de goden werd opgenomen. Uit Argos afkomstig, zou hij Attische jonkvrouwen, die op het punt waren om door pelasgische zeeroovers weggevoerd te worden, hebben bevrijd, en door haar bij haar huwelijk het eerst in het bruiloftslied als god zijn aangeroepen. — In Attika verhaalde men van hem, dat hij een atheensch jongeling was geweest, die zulk een schoon en zacht uiterlijk had, dat hij voor een meisje kon doorgaan. Zich in het gewaad van een meisje gekleed hebbende volgde hij eens eene jonkvrouw, die hij beminde, zonder wederliefde te ontvangen , naar Eleusis, waar feesten gevierd werden ter eere van De-mëter. Van daar werd hij met haar, die hij liefhad, en andere meisjes geroofd en weggevoerd, naar verre, eenzame streken. Toen de roovers in slaap gedompeld waren, doodde Hymenaios hen en hij voerde zijne gezellinnen naar hare ouders terug. Tot belooning daarvoor kreeg hij de door hem beminde jonkvrouw tot gade en werd hij sinds dien tijd in het bruiloftslied aangeroepen. — Nog eene andere sage verhaalde, dat Hymenaios een jongeling was, die op den dag van zijn huwelijk door het instorten zijner woning was gedood en op bruiloften werd aangeroepen, otn dergelijke ongelukken van de jonggehuwden te weren. Dit en andere verhalen betreffende den vroegen dood van Hymenaios schijnen betrekking te hebben op de sombere zijde van het huwelijk. De bruid, die haren maagdelijken staat verlaat, neemt tevens afscheid van de
vroolijke, onbezorgde
TFYOfllN . 7 • -|
cnoiei jaren harer jeugd. —
Zelden werd hij door de kunstenaars voorgesteld , en dan als een schoon jongeling, evenals Eros van vleugels voorzien, maar grooter en ernstiger dan deze, met rozen bekranst, of eenen krans van rozen
393
Hymen—Hypnos.
in de hand houdende. Altijd heeft hij eene bruiloftsfakkel bij zich. De nevensgaande afbeelding stelt voor, hoe hij Amor (Eros) en Psyche naar hunne huwelijkssponde geleidt. (Zie Psyche.)
De Romeinen noemden hunnen bruiloftsgod Talassio. (Zie
ci\'l.dcLcH\' ^
HTPERBOREëRS. (Grieksch), een mythisch volk, dat ondersteld werd in het verre noorden te wonen en daar een gelukkig leven te slijten. Zij waren beroemd wegens hunne wijsheid. Hoe meer nu de aardrijkskundige kennis der ouden toenam, in-des te noordelijker streken plaatste men de Hyperborëers. Doch men dacht zich hun land niet als een oord, waar eeuwige koude heerschte, integendeel alle levensbehoeften werden er in ruime mate voortgebracht en er was een altoosdurende, door geen nacht afgebroken zonneschijn. De Hyperboreërs bereikten eenen ouderdom van verscheidene honderdtallen, ja soms van duizend jaren. Met de moedermelk reeds zogen zij elke deugd en alle wijsheid in. Vooral genoten zij de gunst van jIjjoIIo, die gedurende een deel van elk jaar bij hen zijn verblijf hield. Zie Apollon.
HYPERION. (Grieksch), een van de Titanen, en dus een zoon van Urunos en Gaia. Hij huwde met zijne zuster, de Titanide Iheia. Zij baarde ham Helios, Selene en Eos, (de zon, de maan en het morgenrood). Zijn naam beteekent »de in de hoogte wandelendequot;. — Dikwijls is Hyperion ook een bijnaam van den zonnegod Helios.
HYPEEMSESÏRA. (Grieksch), de eenige der dochters van l)a/iaos, die haren echtgenoot in den bruiloftsnacht spaarde. Deze, Lynkeus geheeten, werd naderhand de opvolger van Danaos. Zie Danaos en Danaïden.
HYPNOS. (Grieksch), de god van den slaap, een zoon van Nyx (de Nacht) en een tweelingbroeder van Thanatos (de Dood). Zijne woning is in de onderwereld. Hij is eene der machtigste goden, want voor zijne macht buigen zich niet alleen de stervelingen, maar ook alle goden; zelfs Zeus moet zich aan hem onderwerpen. Tot tweemalen toe wist hij op aandrang van Her a de oogen van den koning des hemels te sluiten. Geen oog blijtt open, wanneer hij daarin water druppelt, geput uit de rivier de Lethe, of wanneer hij door een zacht waaien zijner vleugels den slaap verwekt. Hi* rust op eene legerstede van ebbenhout en om hem staan de Drnomen. Alles in zijne nabijheid is doodstil. In de omgeving zijner woning groeien de papaver en andere slaapverwekkende planten. Aan zijne zijde staat steeds zijne zuster Lethe, d. i. »de vergetelheidquot;. Hy had vier kinderen Morpheus, Ikelos, Phobëtor en Phantasos, die den mensch nu eens sombere en dan weer vroolijke droomen brachten, naarmate zij zijn paleis door de lichte of door de donkere poort verlaten. — In de wyze,
394
waarop Hypnos door de dichters beschreven en door de beeldende kunstenaars voorgesteld werd, bestaat groot verschil. Nu eens wordt hij afgebeeld als een slapende knaap of jongeling, met papaver bekranst, dan weer als een plompe, logge god, in wiens woning nooit een lichtstraal doordringt, soms als een vlugge, bevallige, gevleugelde knaap, nu eens alleen, dan weêr te samen met zijnen broeder Thanatos. Zoo is er eene beroemde groep uit de oudheid overgebleven, die Hypnos en Thanatos beide voorstelt als jongelingen in de volle kracht hunner jeugd. Hypnos ziet met zachten, treurigen blik ter aarde en slaat zijnen arm om de schouders van zijnen broeder Thanatos. Deze heeft in zijne rechterhand eene fakkel, die hij op een naast hem staand altaar uitbluscht; eene tweede fakkel houdt hij in zijne linkerhand achterwaarts over zijnen schouder. Dit beroemde beeld draagt den naam van de groep van Ildefonso (een slot nabij Madrid , waar het bewaard wordt).
De slaapgod der Romeinen droeg den naam van Somnus. (Zie aldaar.)
HYPSIPyLE. (Grieksch) De Argonuuten kwamen op hunnen tocht op het eiland Lemnos, dat te dier tijde alleen door vrouwen bewoond en door eene koningin, llj/psipyle genaamd, bestuurd werd. De reden daarvan was de volgende: Aphrodite had de Lemnische vrouwen, welke haren dienst veronachtzaamd hadden, met eene zware straf bezocht. Zij had hare mannen zóó afkeerig van haar gemaakt, dat deze uit het naburige Thrakië meisjes roofden, haar naar het eiland brachten en zich met haar verbonden. Uit wraak hierover smeedden de Lemnische vrouwen het plan alle mannen in éénen nacht te vermoorden. Dit geschiedde, doch Hypsipyle wist haren grijzen vader Thoas te redden. — De Argonauten vertoefden op het eiland langer dan een jaar, totdat Herakles, vreezende, dat verwijfdheid en zingenot hen van de kracht zouden berooven, die zij noodig hadden voor het volvoeren hunner grootsche onderneming, hen dwong om verder te trekken. — Intusschen was Hypsipyle bij lason, den aanvoerder der Argonauten, de moeder geworden van twee zonen. — Later, zoo meldt eene andere sage , kwam het aan het licht, dat de koningin haren vader had laten ontsnappen. Zij werd daarom in ballingschap gedreven. Zij kwam aan het hof van den ar-kadischen koning Lykurgos en werd de opvoedster van diens zoon Opheltes. Toen nu de zeven vorsten onder aanvoering van Adrastos tegen ïhebe optrokken, wees zij aan deze eene bron; doch terwijl zij zich tot dat einde verwijderd had , doodde eene slang het haar toevertrouwde kind. De helden hielden dit voor een slecht voorteeken, en vierden ter eere van den gestorven knaap lijkspelen. (Zie Archemöros.) Hypsipyle werd door de moeder van Opheltes in den kerker geworpen, waaruit zij evenwel door hare zonen werd bevrijd.
395
I.
1AKCH0S. (Grieksch) Zie Dionysos en Eleusinia.
lALëMOS. {lalemus), eene personificatie van het klaaglied, een zoon van de Muze Kalliope en Apollo. Hij was alshetware geheelenal de tegenstelling van Hymenaios, die de personificatie was van het bruiloftslied.
IAMBB. (Grieksch), eene dienstmaagd van Metaneira, de gemalin van Kelens. (Zie De met er.) Zij had hetzelfde vroo-lijke karakter als hare ouders Pan en Echo , en zij wist zich dan ook, toen Demèter in Eleusis bij Keleus kwam om hare verlorene dochter Persephone te zoeken, zoo koddig voortedoen, dat de godin haar leed vergat en in lachen uitbarstte. De-meter beloonde haar, door haar tot de priesteres van haren tempel te maken en zy voerde als zoodanig het gebruik in, om de feesten van Demeter met vroolijken, maar ook bijtenden scherts te vieren. — Naar haar werd de iambische versmaat genoemd, welke het eerst gebruikt is door dichters, die de verbolgenheid van hun gemoed in bijtende verzen lucht wilden geven.
IANA. (Romeinsch) Zie het volgend artikel.
IANÜS. (Romeinsch) Deze god is dikwijls een mythologisch raadsel genoemd en zeker niet ten onrechte. Hij is zeker een der oudste italische goden en voor de Romeinsche mythologie alshetware de plaatsvervanger van de legenden, die de Grieken bezaten omtrent het ontstaan hunner goden. Reeds vroeg was de eigenlijke beteekenis van den god in het godsdienstig bewustzijn van de Romeinen duister en onverklaarbaar geworden, doch de gebruiken, oorspronkelijk aan zijnen eeredienst verbonden, bleven bestaan. Bjj de alleroudste denkbeelden, die men omtrent dien god koesterde, voegden zich in verloop van tijd nieuwe denkbeelden, die op hunne beurt weder de eerbiedwaardigheid kregen van den ouderdom.
lanus.
De legende noemt hem als den stichter van het maatschappelijk leven en van de maatschappij. Hij was het, die de menschen verloste uit hunnen ruwen en barbaarschen toestand en hen bracht tot samenwoning en een ordelijk leven. Men verhaalt van hem, dat hij geregeerd heeft in de gouden eeuw (Zie Eeuwen.), en zyne regeering wordt voorgesteld als een tijdperk van geluk en van volmaakten vrede. De heuvel, waarop hij zijne woning had gehad, werd ook in lateren tijd naar hem laniculus geheeten. Daar had hij Salurnus, toen deze als vluchteling naar Italië kwam, gastvrij opgenomen. — De naam zijner gade wordt verschillend opgegeven. Nu eens heet zij lana, een andere naam voor Diana: de godin der maan. De vorm lana is niets anders dan het vrouwelijk van lanus. Deze moet derhalve ook beschouwd worden als eene godheid des lichts. Anderen noemden als zijne gade de nymph Cama-sene (Zie Cam es es.) of de zegen aanbrengende godin luturna. De sage verhaalde, dat de dienst van lanus reeds door den eersten koning, door Romulus, was ingevoerd, toen de stad door de hulp van den god uit groot gevaar was gered. In den oorlog met de Sabijnen namelijk, drongen deze de stad bLmen door eene poort, die men niettegenstaande alle aangewende pogingen niet had kunnen sluiten. Zij werden echter plotseling teruggedrongen door eene bron van zwavel, die uit den grond opborrelde. Romulus wijdde die bron en die poort aan lanus, wiens gunst men in deze plotselinge gebeurtenis meende te ontwaren. Zijn eeredienst werd geheelenal geregeld door Numa, die hem eenen tempel bouwde met twee deuren en de eerste maand van het jaar naar hem noemde. Die twee deuren bleven alleen in vredestijd gesloten, maar zoodra er een oorlog uitbrak werden zij geopend. — De legende verhaalt, dat in koning Numa\'s tijd de tempel van lanus 43 jaren lang gesloten bleef. Na dien tijd stond hij bijna altijd open. Alleen tusschen den eersten en tweeden Punischen oorlog kon men hem sluiten en toen eerst weêr na den slag bij Actium (31 v. Chr.). Keizer Augustus mocht nog tweemalen het voorrecht genieten den tempel van lanus te sluiten, den laatsten keer, naar men verhaalt, in het geboortejaar van Christus. Ook Nero roemde er op, dat onder zijne regeering die tempel gesloten was. Dat openen en sluiten geschiedde op plechtige wijze door den consul Als de god, die te kennen gaf, of er oorlog of vrede was, heette hij lanus Quirimis.
In het algemeen was lanus een god van het begin en het einde, van het openen en het sluiten. De deur (ianua) droeg daarom naar hem haren naam. Men vereerde hem als den. god, die over het begin van alle dingen het bestuur voert. Bij alle offers en gebeden werd hij het eerst, zelfs vóór LupUer genoemd. Daarom draagt ook de eerste maand van het jaar zjjnen naam. Op dien dag vermeed men alles, wat eene kwade
397
S8S laniis—lapis,
beteekenis kon hebben voor de toekomst en gaf men, om de vriendschappelijke verhouding te bevestigen, elkander kleine geschenken. Ook de consuls aanvaardden hun ambt, althans in de latere tijden der republiek, op den eersten dag der aan lanus gewijde maand.
Zeer talrijk zijn de bijnamen, die aan lanus werden gegeven. Over lanus Quinnu* is reeds gesproken. Als god, die alom vruchtbaarheid verspreidt en leven wekt, noemde men hem lanus Consinius; als god, die den dag begon, was hij de god van den morgen en heette hij lanns Matutinus. De naam van Pater Ictuus («vader lanusquot;) was reeds in den alleroudsten eeredienst van den god een zeer gebruikelijke naam. Ja, men vereerde hem zelfs als Divux Deiim, ))den god der goden.quot;
De beelden van lanus, die hem ten voeten uit voorstelden, droegen in de rechterhand eenen scepter, in de linkerhand een sleutel. Doch de meest gewone voorstelling beeldde alleen het hoofd van den god af, maar dan steeds een dubbelhoofd, dat naar twee tegenovergestelde kanten uitzag De beteekenis van dat dubbele hoofd is onzeker. Soms treft men beelden aan, waarin het ééne gezicht dat van eenen man, het andere dat van eene vrouw is, waarin men dan lanus als god der zon en Diana als godin der maan meent te herkennen. Soms, zooals in de nevensgaande afbeelding, worden de beide hoofden van den god voorgesteld met eenen baard, soms ook beide zonder baard. Soms verklaart men zijne twee aangezichten, dat hij als de god der zon, die \'s morgens op- en \'s avonds ondergaat naar het Oosten en het Westen ziet. Soms is het ééne gelaat van een jongeling, het andere dat van een grijsaard, om hem aanteduiden als een god, die zoowel in de toekomst als in het verledene ziet.
lAPëTOS. (lapetus.) (Grieksch), eender Titanen, een zoon van üranos en Gaia. Hij was bij zijne gemalin Asia, of Klyméne, eene der Okeaniden, de vader van Prometheus, Epimltheus, Atlas en Menoitios. Met de overige Titanen werd hij, nadat ze beproefd hadden den hemel te bestormen, in den Tartaros opgesloten.
IAPIS. Een zoon van lanus, van wien de Eomeinsche dichter Vergilius verhaalt, dat Apollo, die hem liefhad, hem de gave der voorspelling en zijne lier wilde geven. lapis echter begeerde in de plaats daarvan de kennis van de geneeskunde, om het leven van zijnen vader te kunnen verlengen. — Hij werd ook geroepen om eene wonde van Aeneas te genezen, die dezen wae toegebracht in den strijd tegen Turnus. Toen echter de moeder van Aeneas, Venus, zelve die wonde heelen deed, was lapis eerlijk genoeg om te erkennen, dat zijne kunst daarbij hare kracht niet had getoond.
lapyx—lason.
IAPYX. De mythische stamvader der in het Zuiden van Italië wonende lapygièrs. De legende noemt hem een\' zoon van Daidalos en verhaalt, dat hij van Kreta naar Italië gekomen was.
IARBAS. Een koning en priester van de Gaetuliërs in Noord-Afrika, een zoon van Tupiter A.nmon (Zeus Ammon) en de lybische nymph Garamantis. Hij bouwde voor zijnen vader 100 prachtige tempels en richtte hem 100 altaren op. Volgens den Ro-meinschen dichter Vergilius wilde hij zich als gemaal opdringen aan de Karthaagsche koningin Dido, zoodat deze zich slechts van hem kon bevrijden door zich te dooclen.
IASI0N. (Grieksch), een zoon van Zeus, die door Demeter werd bemind. Zij schonk hem eenen zoon, Platos genaamd. Uit jaloezy werd hij echter door zijnen vader met eenen bliksemstraal gedood, terwijl hij op een driemaal omgeploegd zaad-veldDemeter omarmde.— De zin van deze mythe is, dat door de bebouwing der aarde (DemeterJ de rijkdom \'Plutos) wordt voortgebracht, doch dat de hoop des landmans somtijds door het ingrijpen der geweldige krachten van de natuur (den bliksem van Zeus) wordt teleurgesteld.
lASOlS1. (Grieksch), de zoon van Aison en Poli/mede of Al-kirnide, de aanvoerder van den tocht der Argonauten. (Zie aldaar.) De nevensgaande afbeelding stelt hem voor, terwijl hij het gulden vlies beschouwt, dat door den draak, die zich om den boom slingert, wordt bewaakt. ïoen hij door de hulp van Medeia, de dochter van Aiëtes, den koning van Kolchis, de gouden vacht in zijn bezit had gekregen en met haar vluchtende in het land der Phaiaken gekomen was, (Zie Argonauten.) werd hij daar ingehaald door degenen, die Aiëtes, de vader van Medeia, had uitgezonden, om hem natezet-ten. De koning der Phaiaken, Alkim\'ós wilde het recht der gastvrijheid niet schenden en wist daarom met de Kolchiërs een verdrag aantegaan, waarbij bepaald werd, dat op den volgenden dag Medeia, zoo\' zij nog niet de gade van lason was, aan hen zou overgeleverd worden. De gemalin des konings Arêlë, dit vernemende, bewerkte, dat nog in dienzelfden nacht het huwelijk tusschen lason en Medeia werd voltrokken. De Kolchiërs moesten dus onverrichter zake aftrekken. — Te samen trokken zij naar Pelias, die over lol/cos regeerde, terwijl het bestuur daarover rechtens aan lason toekwam. (Zie Argonauten.) Medeia wist op listige wijze Pelias uit den weg te ruimen, en gaf, toen zij hem gedood had, haren gemaal door eene brandende fakkel een teeken, waarop deze zich van de regeering over de op geen tegenweer bedachte stad meester maakte. Hij gaf het bestuur evenwel spoedig, hetzij vrijwillig of gedwongen, over aan den zoon van
399
Pelias, Akastos. (Zie aldaar.) Hij zelf trok met zijne gade naar Korinthe. Daar vatte hij liefde op voor de dochter van Kreon, den koning dier stad, door sommigen Glauke (Zie aldaar.), door anderen Kreusa genoemd. Medeia wreekte zich op vree-selijke wijze over de ontrouw van haren echtgenoot, door zijne nieuwe bruid en de kinderen, die zij zelve hem gebaard had, te vermoorden. — Omtrent den dood van lason zeggen sommige legenden, dat hij uit smart over de daad van Medeia zich heeft omgebracht, andere, dat hij op den Isthmos van Korinthe, terwijl hij onder de Argo, die hij daarheen had gebracht, te slapen lag, door het instorten van het vermolmde schip is gedood. — De beteekenis der mythe van lason is niet volkomen zeker. Twee punten schijnen te kunnen worden vastgesteld; vooreerst, dat bij de Grieken het besef levendig was, dat hunne beschaving samenhing met die van westelijk Azië en dat reeds in de oudste tijden tusschen hen en de daar wonende volken een nauwe band had bestaan; ten andere zijn er in den mythus van lason en den ganschen Argonautentocht verschillende aanduidingen, die er op wijzen, dat die beschaving uit het Oosten medegebracht of ontvangen, berustte op den landbouw. Den stier voor den ploeg te spannen en de voren met zaad te vullen, was het voornaamste werk, dat lason volbrengen moest, eer hij de gouden vacht, een zinnebeeld van de zegen en welvaart verspreidende regenwolk , kon bemachtigen.
ICAR1US. (Grieksch) Zie Ikarios.
ICaKTJS. (Grieksch) Zie Ikaros.
IDA. (Grieksch) , eene der beide nymphen, aan wie Zeus ter opvoeding werd toevertrouwd. Zie Zeus.
IDAIOI DAKTTL01. (Idaei Dactyli.) (Grieksch) Zie Dak-tyloi Idaioi.
IDALIA. (Grieksch), een dikwijls voorkomende bijnaam van Aphrodite, dien zij droeg naar de stad Idalion op Kypros, waar haar dienst in hooge eer stond.
IDAS.. (Grieksch), een der beide Apharetiden of Aphariden. (Zie Aphareusj Hij viel, door den bliksem van Zeus getroffen , toen hij Kastor had gedood. Zie D i o s k u r e n. —■ Door Marjjessa, de dochter van den aitolischen koning Buenos (Zie aldaar.) werd hij verkoren boven den god Apollo. Zij werd zijne gade. Zie Marpessa.
IDMON. (Grieksch), een der waarzeggers, die de Argonau-ten op hunnen tocht vergezelden. Hij wist, dat hij op dien tocht zou omkomen, maar trok toch mede; toen hij in Bithy-nië aan land ging. werd hij of door een everzwijn gewond, of door eene slang gebeten, ten gevolge waarvan hij stierf.
IDOMMEUS. (Grieksch), een zoon van Deukalion, den koning van Kreta, een kleinzoon van Minos, een man van een zeer schoon uiterlijk en daarbij van eenen edelen inborst.
400
Idomeneus—Hos.
Hoewel hij ook tot degenen behoord had, die naar de hand van Helena hadden gedongen, bleef hij de trouwste vriend van Menelaos, toen deze haar tot gade had verworven. Als bevelhebber van 80 schepen trok hij mede op tegen Troje, waar hij zich door zijne dapperheid grooten roem verwierf. Toen hij op zijnen terugtocht door eenen hevigen storm werd overvallen , deed hij aan Poseidon eene gelofte, dat hij, zoo hij behouden terugkwam, datgene offeren zoii, wat hij het eerst in zijn vaderland ontmoette. Toen zijn zoon de eerste was, dien hij ontmoette , volbracht hij toch zijne gelofte. Be goden waren echter vertoornd op Idomeneus wegens het dooden van zijnen zoon en zonden daarom eene pestziekte over Kreta. Dientengevolge verdreven de inwoners hunnen koning, die naar Italië ging en daar eene Grieksche kolonie stichtte. Hij keerde later terug en stierf op Kreta. Daar werd hij na zijnen dood als heros vereerd.
IDOTHeA. Zie Eidothea.
IDUIA. Zie Eiduia.
IKARIGS. (Icarius.) (Grieksch), de zoon van Oihalos, die met zijnen broeder Tyndareos door hunnen halfbroeder Hippo-koön uit Lakedaimon verdreven werd. Later, toen de zonen van dezen, de Hippoko\'óntiden, door Herakles waren verslagen, keerde hij naar zijn vaderstad terug.— Als zijne dochter wordt genoemd Penelope. Hij beloofde hare hand aan dengene, die in eenen wedloop de overwinning behalen zou.. Zoo werd zij de gade van Odysseus (Ulysses), den koning van Ithaka. Ikarios smeekte Odysseus in Lakedaimon te blijven; toen deze desniettegenstaande met zijne jonge vrouw naar zijn rijk terugtrok, zette hij hen na en nadat hij hen ingehaald had, herhaalde hij zijn verzoek. Odysseus liet aan zijne gade de keuze, om öf hem te volgen, öf met haren vader terugte-keeren. Penelope antwoordde niet, maar hulde zich in haren sluier en volgde haren man. Hierover getroffen wijdde haar vader op die plek een beeld aan Aidos, d. i. »de Schaamte.quot;
IKAROS. (Icarus.) (Grieksch), 1) de zoon van Baidalos. (Zie aldaar.) 2) Zie Bionysos, bl. 220.
IL1T1IÏIA. Zie Eileithyia.
ILOS. (llus.) (Grieksch), een zoon van Tros en dus een broeder van Assarakos en Ganymedes. Hij kwam in Phrygië, toen daar juist een wedstrijd gehouden werd, en hij behaalde bij het worstelen de overwinning. Als prijs kreeg hij vijftig meisjes en vijftig knapen en, naar het bevel van het orakel, schonk de koning hem ook eene gevlekte koe, met de opdracht om deze te volgen en daar, waar zij zich zou nederleggen, eene stad te stichten. Op den heuvel, waar zij liggen ging, stichtte hij de stad Ilion. Hij bad Zeus om een teeken, dat hem zou bewijzen , dat hij aan het orakel de juiste uitlegging had gegeven. Den volgenden morgen vond hij voor zijne tent het Pal-
401
26
iios—io.
ladion, (Zie Athena, bl. 142.) waarvoor hij eenen afzonderlijken tempel bouwde. Zijn zoon was Laomedon. (Zie
INaCHOS. (Inachus.) (Grieksch), een zoon van OkeYmos en Telhys, de oudste koning van Argos, die, naar de legende verhaalde , uit Egypte derwaarts zou gekomen zijn; tevens was hij de riviergod van den stroom, die zijnen naam droeg. In den strijd, dien Hera en Poseidon om het bezit van het landschap Argolis voerden , wees hij dit aan eerstgenoemde toe. Uit toom over die uitspraak onttrok Poseidon aan het gansche landschap al zijn water, zoodat de rivieren dier streek alleen dan stroo-men, als ze door den van Ze us hun toegezonden regen, gevuld zijn. Eene zijner kinderen was lo. Zij werd door Zeus bemind. Zie lo en Epaphos.
INGENICÜLA of INGENICÜLÜS. Zie Engonasi.
ING. (Grieksch). de dochter van Kadmos en Harmonia, de tweede gade van Athamas, den koning van een deel van Boiotië, bekend door de wreedheid, waarmede zij hare stiefkinderen Phrixos en Helle, die Nephele aan Athamas gebaard had, mishandelde en naar het leven stond. Haar werd heropvoeding van den jongen Dionysos, den zoon harer zuster Seniéle, toevertrouwd. Hera, die Dionysos steeds vervolgde, maakte om Ino te straffen, Athamas razend, zoodat hij den oudsten zoon, dien Ino hem gebaard had, Learchos. doodde en haar nazette, toen zij met haren tweeden zoon Melikertes wilde vluchten. Om aan de vervolgingen van haren echtgenoot te ontkomen , stortte zij zich van de aan den Isthmos gelegen rots Moluris in zee. Poseidon nam haar onder de zeegoden op onder den naam van Leukothea, terwijl eveneens de natuur van haren zoon veranderd werd in eene goddelijke en zijn naam Melikertes vervangen werd door dien van Pulaimon. Zie Leukothea en Pal aim on. — Ter eere van Ino vierde men op verschillende plaatsen een feest, de Lioa geheeten.
INSÜLAE BEAÏORUM. (Romeinsch), d. i. »de eilanden der zaligen.quot; Zie Elusion.
INTERCIDöNA. (Romeinsch) Zie Deverra.
INVIDIA. (Romeinsch), eene personificatie van den snijdquot;. De Romeinsche dichter Ovidius noemt haar eene dochter van Pallas, een der Giganten, en de Styx. Zy woont in den ver-borgensten schuilhoek der onderwereld, op eene plaats, waar nooit de stralen der zon doordringen en eeuwige duisternis heerscht. Zij voedt zich met het vleesch van adders en hare tong is altijd met giftig zwadder bedekt.
INDUS. (Romeinsch) d. i. ))de bevruchter.quot; Zie Lupercus.
10. (Grieksch), de dochter van InUr.hos, den oudsten koning van Argos, eigenlijk den god der rivier van dien naam. Zij was eene priesteres van liera, doch wekte door hare buitengewone schoonheid de liefde op van Zeus. Hoezeer Zeus zich in
402
lo.
eene wolk hulde, als hij lo bezocht, werd zijne ontrouw toch door Hera ontdekt en om nu lo aan de vervolgingen zijner gade te onttrekken, veranderde de god het beminde meisje in eene koe, en loochende met eenen eed al wat Hera hem verweet. Deze vroeg echter de koe van haren echtgenoot ten geschenke en plaatste als bewaker den alzienden honderdoogi-gen Argos (Argos Panoptes) bij haar. Op bevel van Zeus poogde nu Hermes aan Argos de koe te ontstelen , doch zijn voornemen werd door Hiérax verraden. (Zie aldaar.) Toen nam de god de gedaante van eenen herder aan en wist Argos bij de zoete toonen zijner fluit in slaap te doen vallen. Daarop doodde Hennes hem en voerde de koe met zich weg. — Hera plaatste de honderd oogen van Argos op den staart van haren lievelingsvogel, den pauw. — lo werd nog steeds gekweld door de vervolgingen barer vijandin. Hera zond namelijk op de koe eene horzel af, die niet ophield haar te tergen en natezetten. Zoo werd lo tot razernij gebracht en vluchtte en zwierf over de aarde door de noordelijke landen van Europa en ver verwijderde streken van Azië, tot zij eindelijk in Egypte rust vond, waar Zeus haar hare vroegere gedaante terugschonk. Daar bracht zij eenen zoon ter wereld, Epaphos genaamd, die koning werd van Egypte en de stad Memphis stichtte. (Zie Epaphos.) Het spreekt van zelf, dat de zwerftochten van lo al verder en verder werden uitgestrekt en meer en meer landen als door haar bezocht werden opgegeven, naarmate de aardrijkskundige kennis der Grieken zich uitbreidde. Alle verbalen komen hierin overeen , dat zij den Thrakischen Bos-poroa (straat van Konstantinopel) doorwaadde en deze naar haar zijnen naam kreeg. Bosporos beteekent »weg der koe.quot; Uitvoerig worden die tochten beschreven door den treurspeldichter Aischylos in zijnen Prometheus. Deze laat lo op hare zwerftochten tot Prometheus komen, als hij aan den Kauka-sos is vastgeketend. Hij voorspelde daar aan lo hare verdere lotgevallen. — De juiste verklaring van deze mythe schijnt de volgende te zijn; lo, »de gaandequot; is eene personificatie der maan, wier schijnbaar onregelmatige loop en gedurig verdwijnen voor de oude volken een hoogst merkwaardig schouwspel was. De koe is een oud en zeer verspreid symbool der maan. Ook Isis , de Egyptische maangodin, draagt hoornen. De bewaker der maankoe is de honderdoogige Argos, eene personificatie van den sterrenhemel. Hij wordt gedood door den regengod Hermes, d. i. de sterrenhemel wordt door de wolken onzichtbaar gemaakt. Ook laat zich de razernij, waartoe lo gebracht is, zeer goed verklaren als eene zinnebeeldige voorstelling van de schijnbare storingen in den loop der maan. Ook bij de heroën, die voorstellingen zijn van de zon, bij Bellerophon en Herakles komen dergelijke vlagen van
26*
razernij voor. In het zuidoosten, d. i. voor de Grieken in Egypte, komt lo dan weder als volle maan te voorschijn. In Egypte werd zij met Isis geïdentificeerd. De nevensgaande afbeelding stelt lo voor, terwijl ze, in eene koe veranderd, door Argos bewaakt wordt.
lOBaTES. (Grieksch), de schoonvader van Proitos, tot wien Bellerophon gezonden werd, opdat hij zijnen dood zou vinden. Zie Bellerophon.
I0CASÏE. (Grieksch) Zie lokaste. ^
I0CHEAIKA. (Grieksch), d. i. «dezich in pijlen verheugende Een bijnaam van Artemis. Zie Artemis, bi. 119.
I0CDS. (Eomeinsch), de god van den scherts. Meestal komt hij voer in het gezelschap van Amor.
IGKASTE. (Grieksch), de gade, eerst van Luios , den koning van Thebe, en later van haren eigen zoon Oidipus. Somtijds wordt zij Epikciste genoemd. Zie Epikaste en Oidipus.
lOLaOS. (lolaits.) (Grieksch), een zoon van Iphikles, den stiefbroeder van Herakles, en diens trouwe makker en wagenmenner, een dappere en krachtige held, die o. a. ook deelnam aan de Ka-lydonische jacht. — Toen Herakles de kinderen, die zijne gade Megara hem gebaard had, in zijnen waanzin had gedood en daarom van hunne moeder scheiden wilde, gaf hij haar aan lolaos tot vrouw. Met de paarden van Herakles behaalde hij de overwinning in de door den grooten held ingestelde Olympische spelen. Hij was Herakles ook behulpzaam bij het dooden der hydra van Lerna, daar hij, zoodra de held een\' der koppen afreslacen had, de wonde met eenen brandenden boomstam toeschroeide. (Zie Herakles, p. 349.) Later zond de held hem met het grootste gedeelte van de vijftig zonen, die hij bij de dochters van Ihespios verwekt had, naar het eiland Sardinië. lolaos maakte zich meester van het beste deel van het eiland en wist er onder de woeste inwoners meer beschaafde zaden inte-voeren. Van daar teruggekeerd, kwam hij bij Herakles, toen deze reeds gefolterd werd door de pijnen, welke het door Beianeira gezonden kleed hem veroorzaakte. (Zie Herakles, bl. 363.) Hij richtte voor den held den brandstapel op, doch weigerde dien aantesteken. Toen de brandstapel was uitge-bluscht, zocht hij naar de beenderen van Herakles, doch vond die niet, daar de held onder de goden was opgenomen. Hij was toen de eerste, die aan Herakles als aan eenen halfgod offers bracht. — Toen hij reeds oud geworden was, wenschte hij aan den strijd, dien de Herakleiden voeren moesten, deelte-
404
nemen en smeekte daarom zijnen verheerlijkten vriend hem met jeugdige kracht te bezielen. Daarop verschenen er boven zijnen wagen twee sterren, Herakles en Hebe; eene wolk omhulde lolaos, en vol moed en jeugdige kracht stormde hij op Eurystheus los, dien hij gevangen nam. Hierdoor was de slag beslist. — Volgens anderen zou lolaos zelfs uit de onderwereld gekomen zijn, om de Herakleiden bijtestaan. — Te Thebe werd hij als heros vereerd.
IÖLE. (Grieksch), de dochter van koning Eurjjtos van Oi-chalia. Zij werd door Herakles bemind en medegevoerd, nadat hij haren vader en al hare broeders had gedood. Deze liefde werd de oorzaak van het treurig uiteinde van Herakles. Zie Herakles, bl. 363.
ION. (Grieksch), de mytische stamvader van den stam der loniërs, een zoon van Apollo en Kreiisa, de dochter van den Atheenschen koning Erechtheus. Toen zij het kind ter wereld gebracht had, legde Kreüsa het in een hol onder de Propy-laiën, waar zij ook hare liefde aan Apollo geschonken had, te vondeling. De god liet het kind naar Delphoi brengen en door eene priesteres opvoeden. Toen de knaap volwassen was, kwam Kreüsa, die intusschen met Xuthos gehuwd was, naar het orakel, om dit te raadplegen, hoe zij hun wensch, om met kinderen gezegend te worden , vervuld zouden mogen zien. Het antwoord luidde, dat het eerste kind, dat Xuthos ontmoette , hun zoon zou zijn. Hij ontmoette Ion en nam dien als zijn zoon aan. Kreüsa verkeerde evenwel in den waan, dat Ion een kind was eener vroeger door Xuthos beminde vrouw en wilde hem daarom door vergif dooden. Doch Ion plengde alvorens te drinken uit den hem toegereikten beker aan de goden, en Apollo zond nu eene duif, die van het geplengde vocht proefde en onmiddelijk stierf. Kreüsa vluchtte naar het altaar van Apollo, en Ion wilde haar van daar wegrukken en dooden, doch de priesteres openbaarde hierop de afkomst van Ion. Moeder en zoon verzoenden zich, zonder evenwel aan Xuthos de toedracht der zaak medetedeelen. Deze liet zich echter tevreden stellen, omdat ook hem een kind beloofd werd, eene belofte, die naderhand door de geboorte van Achaios (volgens sommigen ook nog van Dor os) vervuld werd. — Eene andere sage meldde , dat Xuthos, uit Thessalië verdreven , gekomen was naar het op de Noordkust van den Peloponnesos gelegen Aigialos. Na zijnen dood wilde Ion eenen strijd beginnen tegen de inwoners dier stad, toen hun koning den oorlog voorkwam door hem zijne dochter Helike tot vrouw te geven Na \'s konings dood besteeg Ion den troon, en naar hem werden de inwoners van Aigialos voortaan loniërs genoemd. Hij stichtte eene stad, die hij ter eere zijner gade Helike noemde. — Eene derde legende laat hem over Athene heerschen tusschen de regeering van Erechtheus en die van Kekrops. De Athe-
405
Ion—Iphigeneia.
ners zouden namelijk in den oorlog tegen Eleusis zijne hulp hebben ingeroepen. Ion slaagde er in den koning van Eleusis. Eumolpos, te verslaan en werd daarop tot koning van Athene gekozen. Omtrent dezen oorlog wijken de legenden echter ook in de hoofdpunten van elkander af. Zie Erichthonios.
IPH1ANASSA. (Grieksch), 1) eene der dochters van Proitos. (Zie aldaar.) 2) een andere naam voor Iphigeneia, de dochter van Agamemnon.
1PHICLES. (Grieksch) Zie Iphikles.
IPHIDaMAS. (Grieksch) 1) de zoon van den Egyptischen koning Busiris, die met zijnen vader door Herakles werd gedood. 2) Een zoon van den Trojaan Antünor. Hij was bij zijnen grootvader Kisseus in Thrakië opgevoed. Deze gaf hem eene zijner dochters tot vrouw. Hij trok met twaalf schepen naar ïroje om Priamos bijtestaan tegen de Grieken, doch sneuvelde door de hand van Agamemnon.
IPHIGENEIA. (Tphigeriia.) (Grieksch). Gewoonlijk wordt zij eene dochter genoemd van Agamemnon en Klytaimnestra, soms evenwel noemt men als hare ouders Theseus en Helena. Volgens dit laatste verhaal zou Klytaimnestra haar tot zich genomen en opgevoed hebben, om de schande harer zuster te verbergen. (Zie Helëna.) — Agamemnon had eens eene aan Artemis gewijde hinde gedood, of wel zich beroemd, dat de godin het wild niet beter treffen kon dan hij, of volgens eene derde legende in het jaar, toen hem Iphigeneia geboren werd, eene gelofte aan Artemis gedaan, dat hij het schoonste, dat dit jaar zou opleveren, haar zou offeren, terwijl hij naderhand vergat die te vervullen. — Om een van deze redenen ontstond er eene windstilte, toen de Grieksche vloot in de haven van Aulis gereed lag om naar ïroje uittezeilen. Of door het orakel, öf door den mond van den waarzegger KaJchas werd nu verkondigd , dat de windstilte niet zoude ophouden, eer Artemis verzoend was, doordat Iphigeneia aan haar geofferd werd. Agamemnon verzette zich zoo lang mogelijk tegen het inwilligen van dien eisch, doch vooral door de smeekingen van zijnen broeder Menelaos bewogen, gaf hij eindelijk toe en liet Iphigeneia door Biomedes en Odysseus uit zijne woning te Mykenai halen, onder voorwendsel, dat zij nog vóór het vertrek van het leger met den dappersten aller Grieken, Achilleus, zoude huwen. Doch toen zij op het punt was om geofferd te worden, (volgens de meeste verhalen liet zij zich vrijwillig ter slachtbank leiden, toen zij vernam, dat zij sterven moest ten beste van haar volk), omhulde Artemis haar met eene wolk en verving haar door eene hinde, die in hare plaats geofferd werd. De godin voerde Iphigeneia naar Tauris, waar zij haar voortaan als priesteres moest dienen. — Daar heerschte de gewoonte, dat alle vreemdelingen, welke die kust betraden, aan de godin
406
Iphigeneia—Iphikles.
geofferd werden. (Zie Artemis, bl. 121.) Intusschen had Orestes, de broeder van Iphigeneia, van het orakel bevel ontvangen om het beeld der godin uit Tauris te rooven en naar Attika over te brengen. Met zijnen vriend Ft/lades landde hij op de Taurische kust en de beide jongelingen waren op het punt om geofferd te worden, toen Iphigeneia haren broeder herkende en met hen ontvluchtte, het beeld der godin medenemende, volgens sommigen na Thoas, den koning van het land , vermoord te hebben, volgens anderen, nadat deze op bevel der goden zijne toestemming tot het wegvoeren van het beeld gegeven had. — Ondertusschen had Elektra , de andere dochter van Agamemnon, vernomen, dat Orestes, nadat hij wegens den door hem gepleegden moedermoord uit Argos was verbannen, in Tauris was gekomen en daar door de priesteres was gedood. Ten einde hieromtrent meerdere zekerheid te krijgen, begaf zij zich naar het orakel te Delphoi. Hier ontmoette zij Iphigeneia en hoorde, dat dit de priesteres van Artemis uit Tauris was. Meenende in haar de moordenares van haren broeder te zien, wilde zij haar blind maken, maar Orestes kwam tusschen beiden en deed Elektra hare zuster herkennen. Te samen keerden zij naar Mykenai, waar hun vader Agamemnon geregeerd had, terug. Iphigeneia bracht het beeld van Artemis naar het Attische vlek Brau-ron (Zie Artemis, bl. 120), nabij Marathon gelegen. Daar werd zij de priesteres der godin, en na haren dood bewees men haar goddelijke eer evenals aan de overige heroën van het landschap Attika, daar het volksgeloof haar hier als eene dochter van Theseus beschouwde. (Zie boven.) Vooral werden haar de sluiers en de kostbaarste kleederen gewijd der vrouwen, die bij het ter wereld brengen barer kinderen gestorven waren. — Het was niet alleen Brauron, dat op het bezit van het uit Tauris overgebrachte beeld van Artemis aanspraak maakte. Ook in Sparta beweerde men , dat het derwaarts gevoerd was. Ook daar werden bloedige plechtigheden gevierd, (b. v. het geeselen der knapen op het altaar der godin) die, naar men beweerde, een overblijfsel waren van de menschen-offers in Tauris. — Wat het wezen van Iphigeneia betreft, oorspronkelijk schijnt zij met Artemis geheel identisch geweest te zijn. Zelfs is de naam Iphigeneia, »de sterk geborenequot;, somtijds een bijnaam van Artemis. Later heeft zich Iphigeneia, als eene zelfstandige persoonlijkheid van Artemis afgescheiden, waarschijnlijk nadat de Grieken de godin, die in Tauris door eene priesteres met bloedige offers werd vereerd, met hunne Artemis hadden vereenzelvigd. Somtijds draagt zij den naam van Tphianassa.
IPHIKLES. {Iphicles.) (Grieksch), 1) de zoon van Amphitryon en ALkmegt;ie, de tweelingbroeder van Herakles, één dag na den held geboren. (Zie Herakles, bl. 345.) Hij begeleidde zijnen
407
Iphikles —Iphitos.
broeder op verschillende zijner tochten en nam deel aan de Ka-lydonische jacht. Bij zijne eerste gade , Automedusa, had hij eenen zoon, lolaos. (Zie aldaar.) Later huwde hij de jongste dochter van Kreon. (Zie Herakles, bl. 347.) Hij kwam om in den strijd tegen de Molioniden. (Zie bl. 359.) 2) een der zonen van Thestios; hij nam deel aan den tocht der Argonauten en werd met zijne broeders na afloop van de Kalydonische jacht door Meleagros gedood. 3) Ook een der Argonauten, de zoon van Phylamp;kos. Hij was beroemd door zijne snelheid in het loopen en door zijne schoone kudden. Hij gaf die echter ten geschenke aan den waarzegger Melampus, toen deze hem de middelen aanwees, waardoor zijn huwelijk met kinderen konde gezegend worden.
IPHIMeDE of IPHIMEÜËIA. (Iphimedëa.) (Grieksch), de dochter van Triops en de gade van ALöeus. Zij werd bij Poseidon de moeder van Otos en Ephialtes. (Zie Aloe us.) Toen zij met hare dochter Pankrdtis door Tyrrheenscbe zee-roovers was gevangen genomen werd zij door hare zonen bevrijd. Haar graf en dat barer zonen werd, naar men beweerde , te Anthêdon in Boiotië aangetroffen.
IPHIS. (Grieksch), 1) eene dochter van Lig dus en Telethusa, twee arme menschen op Kreta. Ligdus verklaarde aan zijne gade, dat zoo het kind, dat zij ter wereld zou brengen, eene dochter was, hij het zou moeten dooden, daar hij de middelen niet bezat om dochters optevoeden. Toen nu Telethusa werkelijk een meisje baarde, bedroog zij op raad der godin Ms haren echtgenoot, voorgevende, dat zij aan eenen zoon het leven had geschonken. Iphis werd als knaap opgevoed en toen zij volwassen was, wilde haar vader haar uithuwelijken aan een meisje Tanthe genaamd. Isis voorkwam de ontdekking van het gepleegde bedrog door Iphis, die zoo lang een jongeling geschenen had, werkelijk in een man te veranderen. 2) de zoon van Alektor, koning van Argos. Hij had twee kinderen, een zoon, Eleóklo*, die met de zeven vorsten tegen Thebe optrok, doch voor die stad zijnen dood vond, en eene dochter Euadne, die zich op den brandstapel met het lijk van haren gemaal KapUneus levend liet verbranden. (Zie Euadne.) Toen zijne beide kinderen dood waren, stond hij de regeerir.g over Argos af aan Sfhenelos, den zoon van Kapaneus. 3) Zie Anaxarëte.
IPHITOS. (Iphitus.) (Grieksch), 1) de zoon van Euryios, den koning van Oichalia. Hij werd door Herakles op verraderlijke wijze gedood. (Zie Herakles, bl. 357.) 2) een koning van Elis, die gelijktijdig zou geleefd hebben met den Spartaanschen koning Lykurgos. Met dezen herstelde hij op bevel van het Delphische orakel de Olympische spelen, die in onbruik waren geraakt, en offerde daarbij aan Herakles, den stichter dier spelen.
408
IPHTHïMB. (Grieksch), de dochter van den Spartaanschen koning Ikarios en derhalve de zuster van Penelopë, de gade van Odysseus. Zij was gehuwd met Eumê.los, een rijk man, die te Pherai woonde. Athena nam hare gedaante aan, toen zij tot Penelope kwam, om deze door eenen aangenamen droom te troosten.
IRA. (Romeinsch), eene personificatie van den toorn. Zij was eene dochter van Aether en Tellus.
IRëNE. (Grieksch) ZieEirëne.
IRIS. (Grieksch), oorspronkelijk eene godin der natuur, eene personificatie van den regenboog. De regenboog is alshetware de brug, die hemel en aarde verbindt, en vandaar dat Iris geworden is de godin, die de bevelen des hemels naar de aarde overbrengt. Zij heet gewoonlijk eene dochter van den zeegod Thaumas en de Okeanide Elektra. Dat zij de dochter van eenen zeegod genoemd wordt, laat zich hieruit verklaren, dat bij de Grieken de regenboog uit zee scheen optestijgen. In de oudste tijden werd zij beschouwd als de bodin van alle goden , hoewel Zeus en Hera die godheden waren, welke het meest van hare diensten gebruik maakten; later was zij de dienares van Hera alleen. Hare snelheid is verbazend; evenals de hagel of de sneeuw, die uit de wolken nederstort, snelt zij van het ééne uiteinde der wereld naar het andere, ja zelfs tot op den diepsten bodem der zee en tot in de diepten der onderwereld, om de bevelen der goden ten uitvoer te brengen. Latere dichters gaven haar, om hare groote snelheid te verklaren, gouden vleugels. Ook de beeldende kunstenaars versierden daarmede hare beelden, zoodat het moeilijk zou zijn haar te onderkennen van Nike (Zie aldaar.), zoo Iris niet den herautstaf, den caduceus (Zie Her mes.), in de hand droeg. Sommige van hare beelden dragen ook wel eene kan in de hand, want zij was het, zoo meende men, die het water aan de wolken toevoerde. — Eene afzonderlijke vereering heeft zij slechts in uiterst geringe mate genoten. — Gewoonlijk denkt men zich haar als eene jonkvrouw, die niet weten wil van het huwelijk. Soms echter is er sprake van hare verbintenis met Zephyros (Zie aldaar.), waaruit volgens enkele verhalen Eros zou gesproten zijn.
IROS. (Irus.) (Grieksch), 1) een zoon van Aktor, de vader van Eurytion en Eurydamas, die beiden aan den Argonauten-tocht deelnamen. Peleus, later de vader van Aehilleus, had den broeder van Iros, Phokos geheeten, gedood. Iros had hem echter daarvoor vergiffenis geschonken en hem zelfs van de bloedschuld gereinigd. Doch toen Peleus bij de Kalydo-nische jacht ook zijnen zoon Eurytion bij ongeluk doodde, wilde hij van geene verzoening weten en nam de hem ten zoenoffer aangeboden kudden runderen en schapen niet aan. Op den raad van het orakel liet Peleus ze nu vrij rondloo-
409
pen. Het grootste gedeelte werd door eenen wolf verscheurd, die tot straf hiervoor in steen veranderd werd en langen tijd in die veranderde gedaante bleef staan op de grenzen van Lokris en Phokis. 2) een bedelaar op Ithaka van zeer grooten lichaamsbouw, doch even laf als groot. Zijn eigenlijke naam was Arnaios, doch door de vrijers, die naar de hand van Penelope dongen en het goed van Odj/sseus verteerden, werd hij Tros, d. i. »de bodequot; genoemd. Nadat Odysseus van zijne zwerftochten was teruggekeerd onder de gedaante van eenen bedelaar, wilde Iros hem verdrijven, daar hij niet bereid was de giften, die de vrijers hem schonken, met een ander te deelen, en toen Odysseus niet wilde vertrekken, daagde hij hem tot een vuistgevecht uit. Hoewel Iros, toen het op vechten aankwam, gaarne wilde terugtrekken, dwongen de vrijers hem den strijd te wagen. Odysseus trof hem weldra zoo hard tegen zijne kinnebak, dat de tanden hem uit den mond vielen en hij eenen stroom bloed uitbraakte. Daarop sleepte Odysseus den bedelaar buiten den hof, waar het gevecht had plaats gehad; hij hing hem eene tasch om, waarin hij hetgeen hij door bedelen verworven had zou kunnen bergen, en gaf hem een stok om de honden en zwijnen van zich aftehou-den. Voortaan bekleedde Odysseus de plaats, die Iros vroeger bij de vrijers vervuld had, doch — het was slechts voor korten tyd. Zie Odysseus.
ISCHYS. (Grieksch), een zoon van Elütos uit Arkadië, die van daar naar Thessalië trok. Hier won hij de liefc\'.e van Koronis, de dochter van den Thessalischen koning Piileyyas, die vroeger door Apollo bemind was en dezen weldra eenen zoon, Asklepios, zou baren. Apollo over de trouweloosheid van Korönis vertoornd, doodde haar zoowel als Ischys, of liet hen dooden door zijne zuster Artemis. Zijn nog niet geboren kind werd door den god gered. Zie Asklepios, p. 125.
ISIS. Eene egyptische godheid, die in sommige opzichten op verschillende mythen der Grieken eenen belangrijken invloed heeft uitgeoefend en wier dienst in de laatste tijden der Romeinsche republiek en onder het keizerrijk te Kome eene groote uitbreiding heeft gekregen. Zie Isis, Deel I.
ISMèNB. (Grieksch), eene dochter van Oidipua en diens eigen moeder lokaste. Volgens anderen heet hare moeier Eu-ryguneia. Zie aldaar.
ISMENIOS. {Ismenius.) (Grieksch), 1) een bijnaam van Apollo, die aan de boiotische rivier Ismenos eenen tempel had. 2) een zoon van Apollo en de nymph Melia, die zijnen naam gaf aan de bovengenoemde rivier, vroeger de Ladon geheeten. Jaarlijks werd de schoonste en krachtigste knaap tot priester aangewezen van den tempel, dien de god in de nabijheid dier rivier had. Zoolang hij dat priesterschap bekleedde, droeg bij eenen krans van laurierbladeren en heette daarom Daphne-
410
Ismenios—luno.
phoros. Het feest ter eere van Apollo door Ismenios ingesteld droeg den naam van Daphnephoriën.
ISTHMIOS. (lithmius.) Een bijnaam van Poseidon, die op den isthmus van Korinthe eenen beroemden tempel had en ter wiens eere aldaar de isthmische spelen werden gevierd.
ITaLÜS. (Romeinsch), een koning van de Oenotriërs of van de Siculi (oude italische volksstammen), naarwienItalië zijnen naam draagt. Volgens sommigen zou hij gesproten zijn uit eene verbintenis na den dood van Odjisseus aangegaan door Telegonus, den zoon, dien deze bij Kaïypso verwekt had, en Penelope. Italus huwde Elektra, de dochter van koning Latinus en zij schonk hem eenen zoon met name Remus, die de stichter werd van Rome. Andere berichten evenwel schrijven het bouwen dier stad toe aan de dochter van Italus, Roma geheeten. Evenals in bijna alle verhalen omtrent de stichting van Rome heerscht ook in de legenden. die op Italus betrekking hebben eene groote verwarring.
ITyLOS. (Itylus.) (Grieksch), de zoon van Aëdon, die door zijne moeder werd gedood. Zie Aëdon.
ITYS. (Grieksch) De mythe van Iti/s komt bijna geheel met die van Itj/los overeen. ïereus, zijn vader, onteerde Philomela, de zuster zijner moeder Prokne. Hij sloot haar op en sneed haar de tong uit, doch Philomela wist door een kunstig weefsel aan hare zuster het bericht te doen toekomen van haar lijden. De beide zusters smeedden nu een plan van wraak, doodden Itys, den zoon van Tereus en Prokne en zetten diens gekookte ledematen den vader tot spijze voor. Nadat zij hem medegedeeld hadden, wat voor spijze zij hem hadden toebereid, vluchtten zij. Hij zette haar na met eene bijl en haalde haar in, doch toen hij op het punt was haar te treffen, veranderden de goden hem in eenen havik, Philomela in eene zwaluw en Prokne in eenen nachtegaal. Latere schrijvers keeren de rollen der beide zusters om, en in het gewone spraakgebruik heeft ook de nachtegaal den naam van Philomela behouden.
ITJIjCH. (Romeinsch) Zie Ascanius.
IÜN0. (Romeinsch), Zij was de beheerscheres des hemels, evenals haar gemaal lupiter daarvan de beheerscher was. Zij is eene godin van het zuivere licht, vooral van het licht der maan en daarom even als alle godinnen der maan eene godin der vrouwen, een ideaal eener Romeinsche matrone, die als koningin op haren verheven troon in den hemel zetelt, {luno Re-gina.) Zij waakt vooral over de vrouw als echtgenoote en als moeder, en bijna alles, wat tot haren eeredienst behoort, heeft betrekking op hare verhouding tot de vrouwelijke sexe. Hare betrekking tot haren gemaal werd niet gestoord door liefdesavonturen , zooals die, waardoor Zeus, de hoogste god der Grieken nu en dan zijne gemalin Hera van zich vervreemdde.
411
luno.
Kalmte en waardigheid behoorden tot het karakter van luno en kenmerkten ook haar huwelijksleven.
De naam, waaronder zij het meest en door geheel Italië vereerd werd, was luno Lucina, d. i. de godin, die licht en daardoor leven aanbrengt. Vooral de vrouwen offerden aan deze luno vóór en na het ter wereld brengen van kinderen. Ook was haar daarom de eerste dag der maand, de Kalendae, waarop tevens de maan begon te wassen, geheiligd, vooral evenwel de Kalendae der maand Maart. Dan werd er ter harer eer een groot feest gevierd door de Romeinsche vrouwen, de matronae, dat den naam droeg van Matronalia. Daaraan mochten alleen jonkvrouwen en gehuwde vrouwen, op wier goeden naam geen smet kon geworpen worden, deelnemen. Bij de offers op dit feest gebracht werd vooral gebeden voor het geluk van den echt; de vrouwen kregen geschenken van hare echtgenooten, terwijl zij van haren kant de slaven op dien feestelijken dag onthaalden. — Behalve de Kalendae van Maart was ook de gansche maand Juni haar geheiligd, die zelfs naar deze godin haren naam gekregen had. —
Een zeer oude dienst van luno bestond ook in de stad La-nuvium. Daar droeg zij den naam van dSospitaquot;, d. i. «de godin, die behoudtquot;. Haar beeld in den tempel aldaar stelde haar voor met een geitenvel over hare kleeding geworpen, dat haar tevens tot helm en pantser diende. In haren rechterarm droeg zij daar eene speer, in hare linker een gebogen schild. Slangen kropen aan hare voeten. Zij schijnt dus daar eene godin des oorlogs geweest te zijn. Doch sommige plechtigheden met dien dienst in Lanuvium verbonden, maken het waarschijnlijk, dat zij ook daar eene levenwekkende godin der natuur en eene godin der vrouwelijke sexe in het bijzonder geweest is. Bij den tempel der godin namelijk lag een bosch, waarin een hol was, dat tot woonplaats diende aan eene der godin geheiligde slang. Als de lente kwam, werd een jong meisje met een\' blinddoek voor de oogen in dat hol gebracht, om een\' offerkoek aan die slang te brengen. At deze daarvan, dan riep het van alle kanten toegestroomde volk: «het jaar zal vruchtbaar zijn!quot; Weigerde de slang van den offerkoek te eten, dan beschouwde men dit als een voorteeken, dat een onvruchtbaar jaar voorspelde. Tevens gold dat offer als eene proef voor de kuisch-heid van het meisje, dat den koek aan de slang moest voorhouden.
Ook de luno Curitis of Quir\'üis, die bij de Sabynen vereerd werd, is eene godin der vrouwen en van het huwelijk. Het gebruik, dat bij het sluiten van het huwelijk bij de Eomeinen werd inachtgenomen, om de scheiding in het haar der bruid te maken met eene lans (in lateren tijd liefst met eene lans, waardoor een zwaardvechter gedood was) schijnt tot den dienst dezer sabijnsche godin te behooren. Immers quiris is een sabijnsch woord, dat «lansquot; beteekent.
412
Verschillende bijnamen aan luno gegeven duiden haar aan als de godin, die het huwelijk helpt sluiten en bevestigen. Als Iterduca en Domicluca is zij de godin, die den bruiloftsstoet uit het huis der bruid naar dat van haren echtgenoot geleidt, als Unxia is zij degene, die de deurposten der nieuwe woning zalft, tot een voorteeken van toekomstig geluk, als Ciaxia is zij het, die den gordel der bruid vastknoopt en losmaakt, als Pronuba geeft zij de bruid over aan hem, in wiens macht zij voortaan zal staan, als lurjci, doet zij man en vrouw eensgezind zijn »als twee ossen onder hetzelfde jukquot;, als iSupta , »de gehuwdequot; bij uitnemendheid, wordt zij aan de zijde van haren gemaal lupiter vereerd.
Hoeveel invloed luno geacht werd op het leven der vrouw uitteoefenen, kan hieruit blijken, dat iedere vrouw en ieder meisje naar het volksgeloof der Romeinen hare eigene luno had, even als ieder man zijnen Genius had, die bij zijne geboorte ontstond en bij zijnen dood ophield te bestaan. Zie Genii. Wilde men iets met nadruk verzekeren , dan riep men deze luno aan en zeide: »bij mijne luno!quot; Op haren verjaardag bracht iedere vrouw een ofter aan hare luno. —
Op de Kalendae der haar geheiligde maand Juni werd ter eere der godin een groot feest gevierd op het Kapitool, de burgt van Rome. Zij werd dan aangeroepen onder den naam van luno Moneta, d. i. »de waarschuwendequot; Waarschijnlijk is die naam moneta, ons «muntquot;, eene benaming voor geld geworden, omdat de plaats waar het Romeinsche geld gemunt werd in de nabijheid van dien tempel gelegen was. Deze stond op de plek, waar vroeger het huis had gestaan van Manlius Capitolinus. Bekend is het verhaal, dat toen de Galliërs in 390 vóór Chr. Rome hadden genomen en verwoest, en het Kapitool belegerden, de daarin opgesloten Romeinen, hoe hoog de nood ook was gestegen, toch de handen niet sloegen aan de aan luno gewijde ganzen, die op het Kapitool gehouden werden, en dat daarop, toen de Galliërs een middel hadden gevonden om in de stilte van den nacht het Kapitool te beklimmen, Manlius door het geschreeuw dier ganzen wakker gemaakt en gewaarschuwd, dien aanval wist te verijdelen. Ter herinnering aan deze gebeurtenis werd jaarlijks eene gans in eenen draagstoel om den tempel der godin rondgedragen.
Op het Kapitool had luno ook in latere tijden haren voor-naamsten tempel. Zij werd daar gezamenlijk met lupiter en Minerva vereerd. Een tweeden tempel had zij op den Aven-tijnschen berg. Derwaarts was haar dienst overgebracht uit Veii, toen de inwoners dier stad, na hare verwoesting gedwongen werden, naar Rome te verhuizen. Zoowel op het Kapitool als op den Aventinus werd zij vooral als luno Regina vereerd en zeer dikwijls aangeroepen in tijden van oorlog en gevaar.
413
Nog een eigenaardige eeredienst dezer godin is de dienst van luno Caprolina. ter wier eere op de Nonae Juliae, d. i. 7 Juli, een feest werd gevierd. Aan dezen dienst knoopte zich de volgende legende. Toen de Romeinen na de verwoesting der stad door de Galliërs zeer verzwakt waren, maakten hunne naburen onder de leiding van de stad Fidenae gebruik om hen aantevallen. Zij eischten van de Romeinen de uitlevering van al hunne meisjes en vrouwen. Eene slavin bood aan om met andere meisjes, even dienstbaar als zij, in Romeinsche kleederdracht gedost, naar het vijandelijke leger te gaan en zoo de aanvallers te misleiden. Toen zij daar gekomen waren en er een gastmaal ter eere van hare komst was aangericht, gaven zij, nadat de vijanden in eenen diepen slaap gedompeld waren, van den top van eenen wilden vijgenboom (caprificus) een tee-ken aan de Romeinen, die eenen uitval deden en hunne tegenstanders geheelenal versloegen. De slavinnen werden alle vrijgelaten en van staatswege werd haar een bruidschat toegekend. Men beschouwde luno als de godin, die deze zaak zóó bestuurd en tot een goed einde gebracht had, en daarom werd het feest, waarop jaarlijks die gebeurtenis herdacht werd, haar ter eere gevierd. Het schynt evenwel, dat ook deze dienst in nauw verband staat tot dien van luno Lucina. De levenwekkende, vruchtbaarheid verspreidende godin moet wel in verband staan met den wilden vijgenboom, wiens naam. de woorden caper d. i. »bokquot; en Jicus d. i. «vijgenboomquot;, de beide symbolen van vruchtbaarheid in zich bevat. — In zuid-Italië, op het voorgebergte Lacinium in de nabijheid der Grieksche stad Kroton stond een tempel gewijd aan luno Lacinia, door bosch omgeven, waarin talrijke aan de godin gewijde kudden werden onderhouden. Pyrrhus, de koning van Epirus, en de karthaagsche veldheer Hannibal brachten hier offers, toen zij op hunne krijgstochten door Kroton trokken. Later, in den tijd der zeeroovers (1ste eeuw vóór Chr.) werd die tempel geplunderd. Toch bleef de dienst van luno Lacinia tot in den keizertijd voortbestaan.
De Earthagers vereerden als de beschermgodin hunner stad eene luno Goelestis, eene godin des hemels, die over maan en sterren, over bliksem en regen het gebied voerde. Deze was eene strenge, maagdelijke godin. Na den derden Punischen oorlog werd haar dienst op plechtige wijze uit Karthago naar Rome overgebracht. Later, toen in den keizertijd eene nieuwe stad op de plaats van het oude Karthago wederom eenen zekeren trap van bloei en welvaart bereikte, kwam de dienst van luno Goelestis daar ook weder in eere.
Evenals lupiter de bijzondere beschermgod werd der keizers, zoo werd luno de beschermgodin der keizerinnen, die vooral, wanneer deze aan kinderen het levenslicht schonken, niet alleen als Lucina, maar ook als Augusta, d. i. »de godin van
414
Ituio—lupiter.
het keizerlijke huisquot; en Conservatrix, d. i. »de godin, die behoudtquot; werd aangeroepen.
luno werd gewoonlijk afgebeeld met eenen gouden scepter in de hand, om aanteduiden, dat zij de koningin is des hemels en der aarde. Vele trekken der Grieksche Hera zijn langzamerhand op haar overgedragen en, wat haren naam betreft, is zij door latere schrijvers geheel met deze vereenzelvigd. Zie Hera.
IÜPIÏER. (Romeinsch), de opperste god der Eomeinen. De wortel van het woord, dat het hoofdbestanddeel van zijnen naam uitdrukt, is gemeen eigendom gebleven van de meeste volken, die tot den Indo-Germaanschen stam behooren. Bij de Romeinen was er het woord pater d. i. »vaderquot; bijgevoegd, dat hem aanduidde als »den goeden vader in den hemelquot;. De naam van den hoogsten god duidt hem dus reeds aan als een god van het licht, dat uit den hemel op de aarde nederdaalt. In dien hemel regeert hij als heer en meester. Van hem komt de bevruchtende regen, de vernielende bliksem, de rollende donder. Tot hem bidt de mensch, als tot de bron van al wat goed is. Als god des hemels is lupiter door gansch Italië en ook buiten zijne grenzen vereerd. Als god des hemels was hij de hoogste bron van alle openbaring, was hij de stichter van alle orde op aarde en de god, die hielp in nood en redde in gevaar. — In verschillende landstreken traden natuurlijk verschillende trekken van zijn wezen meer op den voorgrond. Vooral bij de Sabijnen was hij de god van het licht, zoowel van het licht van den dag, als van dat, hetwelk door den glans der volle maan over het veld wordt verspreid. Daarom waren de Tdv.s, d. i. de 13de of 15de dag der maand, waarop de volle maan inviel, hem gewijd. —
De Etruriërs eerden hem meer in zijne betrekking tot het onweder en tot de weersgesteldheid in het algemeen. Bij hen was hij zoowel de god, die de zegen aanbrengende wolk schenkt, als de god, die den verderfelijken bliksem doet nederdalen. Als lupiter lacht, dan lacht de gansche hemel. {lupiter sere-nus, d. i. »de helder weder aanbrengende lupiter.quot;) Hij is ook de bevruchtende god , als god der regens (Pluvius), Ook de winden stonden onder zijn bevel. Maar vooral was hij de god, die den bliksem en den donder bestuurde. {lupiter Tonans, Fulgurator.) Het spreekt van zelf, dat in Italië, waar de on-weders zeer menigvuldig zijn, deze trek in het wezen van den god zeer op den voorgrond trad. — Als de god van den be-vruchtenden regen was hij natuurlijk ook de god der landlieden, die hem zoowel in de lente bij het zaaien als in den herfst bij het oogsten met feestelijke maaltijden en plengoffers eerden. Daarmede stond in verband de dienst van lupiter Liber, die vooreerst als een god van de vrijheid en ten andere als een god van den wijn en den wijnoogst werd vereerd. Dit
415
lupiter.
was een echt italische god, die zich naast den griekschen Dionysos eene eigen persoonlijkheid heeft verworven en later als zelfstandige godheid is vereerd. (Zie Lib er.)
In verschillende betrekkingen trad lupiter in eene nadere verhouding tot het menschelijk leven, vooreerst als god des oorlogs. Naast Mars gold hij als de god, die den slag besliste en de overwinning schonk. Onder drie namen werd hij als god des oorlogs aangeroepen, als Stator, als Feretrius, als Victor. Aan lupiter Stator d. i. »den god, die de vluchtende troepen tot staan brengtquot; was een tempel gewijd op de plaats, waar de Romeinen, die voor de Sabijnen vluchtten, na eene door den koning gedane gelofte weder tot staan kwamen. De tempel van lupiter Peretrius was gesticht toen na den sabijn-schen maagdenroof de koning der stad Caenina, Acro genaamd, door Romulus werd gedood en zijne wapenrusting aan lupiter werd gewijd. Zulk een buit door den Romeinschen veldheer op den veldheer der vijanden behaald, heette spolia opima. Driemalen werd gedurende het bestaan van den Romeinschen staat zulk een buit behaald en telkenmale werd die aan lupiter Feretrius gewijd. —Voor lupiter Victor, den god der overwinning, werd tijdens de Samnitische oorlogen een tempel opgericht. Later kwamen daar meerdere tempels bij, o. a. een op het Kapitool, waar het beeld van den god stond, omgeven van beelden van de godin der overwinning ygt; Victoria \', met eenen krans van eikenloof op het hoofd en eene Victoria op zijne uitgestrekte rechterhand.
Een tweede begrip, dat aan het wezen van lupiter gehecht werd, waardoor hij nader trad tot het leven der menschen, was, dat hij een god was van, recht en trouw. Vandaar dat de Fetiaks, de priesters, die geroepen waren, om wanneer het recht van den Romeinschen staat door een vreemdeling geschonden was, vergoeding te eischen, en, zoo die geweigerd werd, oorlog te verklaren, eigenlijk priesters waren van lupiter. —
Verder was hij de bij uitnemendheid reine en heilige god. Vooral blijkt dit uit het tal van voorschriften, plechtigheden en beperkingenquot;, waaraan zich de bepaaldelijk aan zijnen dienst gewijde priester (Jlamen Dialis) en diens vrouw (fiaminica) moesten onderwerpen. Evenals lupiter in de Romeinsche godenwereld eene geheel afzonderlijke plaats bekleedde, zoo moest ook de verhouding van zijnen priester en diens gade tot hunne omgeving eene geheel eigenaardige zijn. Die flamen Dialis en de gebruiken aan den eeredienst, dien hij besturen moest, verbonden, waren instellingen van koning Numa Pom-pilius. — Nog meer werd de dienst van lupiter uitgebreid onder koning ïarquinius Priscus. Onder en door dezen koning werd de voornaamste trek, die men aan lupiters wezen hechtte, deze, dat hij het ideale hoofd was van den staat, lupiter Op-
416
lupiter.
timm Maxinms, d. i. »de bestequot;, ))de grootstequot;, zoo werd de god genoemd, van wiens tempel Tarquinius Priscus op het Kapitool de grondslagen legde. In zijn naam handelden de koningen en de overheden, die later hunne plaatsvervangers werden. De stille eerbied, bewezen aan den reinen en heiligen god maakte plaats voor eenen eeredienst, die zijne macht, zijne heerlijkheid en zijne majesteit op den voorgrond plaatste. Ook zijne bijnamen Optimus en Maximus dienen om die majesteit aanteduiden. Vandaar, dat er geene heiligschennis in gelegen was, toen men diezelfde bijnamen schonk aan de keizers.
Behalve de eigenschappen tot hiertoe vermeld had de hoogste god der Komeinen ook deze trekken met den Griekschen Zeus gemeen, dat hij niet alleen vruchtbaarheid schonk aan de akkers en velden, maar ook een beschermer was der jongelingschap. De godin der jeugd, luventas, had in zijnen tempel hare plaats. Bovendien waakt hij over het huisgezin en brengt hij in het familieleven geluk en zegen aan. Hij is ook de god, die de heilige rechten der gastvrijheid in zijne hoede neemt. Elke hulp, elke zegen, elke redding komt van hem. Als beschermer der gastvrijheid heet hij Hospitalis, als helper Iuvcchs, als zegen aanbrengende en redding schenkende god Salutaris, Tutor en Conservator. Doch hij treedt ook op als de wreker van de overtreding der heilige rechten, die onder zijne bescherming staan. Dan heet hij lupiter F index of TJltor.
Aan Tarquinius Priscus en zijne opvolgers wordt ook de instelling toegeschreven van den dienst van Jupiter Latiaris, die evenzeer het opperhoofd is van het Latijnsche stedenverbond als de op het Kapitool vereerde lupiter {lupiter Kapitolims) het opperhoofd is van den Eomeinschen staat in het bijzonder. De oorsprong van dien dienst dagteekent natuurlijk uit het tijdperk, toen Rome nog niet de beheerscheres, maar alleen de voornaamste stad van Latium was. Het voornaamste feest ter eere van dezen god werd gevierd op den Albaanschen berg, waar in het begin der lente in de oudste tijden de koning, in latere tijden één der consuls uit naam van alle Latijnsche steden aan lupiter Latiaris een jongen stier, wiens nek zich nog niet onder het juk had gebogen, ten offer bracht.
De grootste en voornaamste eeredienst aan lupiter bewezen, bleef echter die, welke in verband stond met zijnen tempel op het Kapitool. De gelofte tot het bouwen van dien tempel was door Tarquinius Priscus gedaan in eenen oorlog met Sabijnsche stammen. Onder den laatsten koning van Eome werd de bouw voltooid, doch de inwijding kon eerst in het eerste jaar der republiek plaats hebben. Om genoegzame ruimte voor het gebouw te krijgen, moesten verschillende tempels van andere goden worden opgeruimd en verplaatst. Hiertoe was natuurlijk de toestemming der goden noodig. Deze werd verkregen voor alle heiligdommen, behalve voor de tempels van Inventus,
417
27
lupiter.
de godin der jeugd, en van Terminus, den grensgod. Deze heiligdommen bleven staan binnen den omtrek, die tot den nieuwen tempel behoorde, en men zag in de weigering der goden een voorteeken, dat eeuwige jeugd en veiligheid der grei.zen het deel zouden zijn van den Romeinschen staat. Bovendien werd bij het graven voor de fondamenten van den tempel diep in de aarde een menschenhoofd gevonden, dat geheelenal ongeschonden was. Etrurische waarzeggers verkondigden onmiddelijk, dat dit een teeken was, hetwelk aanduidde , dat van die plek uit de wereld zou worden bestuurd. — Naast lupiter werden in dien Kapitolynschen tempel Luno en Minerva vereerd. Iedere godheid had hare eigene afdeeling, luno ter linker, Minerva ter rechterzijde van den grooten god. Het beeld van lupiter op het Kapitool droeg eenen bliksem in de rechterhand. Het was uit gebakken aarde vervaardigd. Op groote feestdagen werd het met menie bestreken. Dan werden tal van offers aan dat beeld gebracht en tal van gebeden daarvoor uitgestort. En ter eere van dien lupiter Kapito-linus werden er te Eome vele en groote feesten gevierd, meestal gepaard met allerlei spelen (ludi) en volksvermaken., terwijl natuurlijk offers, offermaaltijden en feestelijke optochten daarbij niet mochten ontbreken. De verschillende spelen ter eere van lupiter Kapitolinus gegeven droegen den naam van ludi Romam, Magni, Fleheii, Kapitolini.
Eigenaardig is ook het gebruik van den Romeinscher. trium-phus, den zegevierenden intocht van den veldheer, die als overwinnaar uit den oorlog terugkeerde. Onder bepaalde voorwaarden kon een romeinsch veldheer van den senaat de vergunning tot zulk eenen intocht erlangen. Met een lauwerkrans versierd reed hij dan aan het hoofd zijner troepen de stad binnen en begaf zich naar het Kapitool, waar hij den lauwerkrans en daarbij de bijlbundels (fasces), die de teekenen waren zyner macht en een palmtak als teeken van den door den oorlog verworven vrede voor den god nederlegde. Eene offerhande en een offermaaltijd, waaraan al de overheden deelnamen, besloten het plechtige feest.
De tempel, die ter eere van lupiter op het Kapitool was gebouwd, muntte uit door den rijkdom der geschenken, die daar aan den god waren gebracht. Vooreerst pleegden zegepralende veldheeren den tempel met verschillende sieraden te verrijken, vooral nadat de Romeinen van de Karthagers geleerd hadden gouden en zilveren schilden met daarop gewerkte beelden in de plaats te stellen der koperen schilden, die vroeger werden gewijd. Ook de godenbeelden, die in overwonnen landen werden buit gemaakt, vonden in den tempel van lupiter Kapitolinus eene plaats. Zoo groot werd zelfs het aantal beelden van goden eu beroemde mannen, dat keizer Augustus een groot deel daarvan van het Kapitool naar het veld van Mars verplaatste.
418
lupiter.
De lotgevallen van den tempel van den Kapitolijnschen lupiter vormen alshetware een gedeelte der Romeinsche geschiedenis en tevens een deel der Romeinsche mythologie. Ruim 400 jaren bleef dit gebouw na zijne inwijding bestaan, totdat het op den 3den Juli van het jaar 83 vóór onze jaartelling tijdens de burgeroorlogen tusschen Marius en Sulla door eenen brand werd verwoest. Sulla herbouwde den tempel geheel zooals hij vroeger geweest was, doch het beeld van den god en die van de beide met hem op het Kapitool vereerde godheden kregen toen eene Grieksche gedaante. Het beeld van lupiter was geheelenal gelijk aan dat van Zeus te Olympia. Ook die door Sulla opgerichte tempel brandde wêer af, toen de aanhangers van Vitellius in het jaar 09 onzer jaartelling op het Kapitool, dat door de aanhangers van Vespasianus bezet was, storm liepen. De tempel, die toen verbrandde, werd weliswaar door Vespasianus herbouwd, maar onder de regeering van zijnen zoon Titus wederom reeds weder eene prooi der vlammen. Do-mitianus, zijn opvolger, bouwde eenen nieuwen tempel te*- eere van lupiter Optimus Maximus, die tot na den val van het westersch-romeinsch rijk bleef bestaan en eerst voor de stormen der middeleeuwen is bezweken.
Onder den keizertijd werd lupiter eigenlijk de god der keizers in het bijzonder. By den aanvang van het jaar, op den geboortedag des keizers, op den jaardag van de aanvaarding van zijn bestuur werd op het Kapitool steeds de zegen van lupiter over den keizer afgesmeekt. Nooit verlieten de keizers de stad, zonder op het Kapitool te hebben geotterd, en bij hunnen terugkeer richtte zich hun eerste gang derwaarts. Hunne standbeelden zelfs werden meestal bij hun leven, soms na hunnen dood in den tempel van lupiter Kapitolinus of in de omgeving daarvan opgericht.
Zoowel in Italië als in andere landen begon men vooral in den tijd van het verval van den romeinschen staat en den ro-meinschen godsdienst den dienst van den Kapitolijnschen lupiter natevolgen. Men richtte in vreemde landen tempels op, die zoo nauwkeurig mogelijk met den tempel op het Kapitool te Rome moesten overeenkomen. Dat deed onder anderen de syrische koning Antiöchus Epiphanes, die langen tijd in Rome als gijzelaar geleefd had, te Antiochïë. — Door die al-gemeene verspreiding van den eeredienst van lupiter Kapitolinus werd zijn dienst als het ware het symbool van den gan-schen Romeinschen godsdienst, zoodat in de legenden betref-fenden de martelaren uit de eerste tijden van het Christendom dikwijls de strijd tegen het gansche heidendom gevoerd wordt in den vorm van eenen strijd tegen den dienst van lupiter Kapitolinus.
Zelfs nadat het Christendom in den Romeinschen staat vasten wortel had geschoten, bleef de eeredienst van lupiter Kapito-
419
lupiter—Ixion.
linus in stand. Stilicho ( 408 na Chr.), de hoveling en ver-trouwde van Theodosius den Groote roofde de gouden platen, die de deuren van zijnen tempel versierden en Genserik, de koning der Vandalen (f 477 na Chr.) eigende zich een deel toe van de bronzen dakpannen , die den tempel dekten. Tot in jy c)de eeuw wordt de naam van den Kapitolijnschen tempel genoemd: in de beroeringen, welke Italië in de middeleeuwen teisterden, is ook zijne heerlijkheid te gronde gegaan
IUSTITIA. (Eomeinsch) de godin der gerechtigheid en der handhaving van de wetten. Zij wordt meestal voorgesteld als eene jonkvrouw met een diadeem op het voorhoofd, eene weegschaal in de rechter- en een hoorn des overvloeds of een zwaard in de linkerhand. Deze attributen dienden om hare macht en hare onkreukbare rechtvaardigheid aanteduiden. _ .
IUTTJRNA. (Eomeinsch), de nymph van eene bron, eene rivier en een meer in Latium, wier water eene genezende kracht bezat Men noemde haar de gemalin van lunus en de moeder van Fontus, een goddelijk wezen, dat het bestuur voerde over de bronnen. Zij werd aangeroepen, wanneer er gebrek was aan water, en al degenen, die met water te doen hadden, vierden haar ter eere een feest, de Murnalia genaamd. lupiter schonk haar zijne liefde en als loon voor hare wederliefde tevens de onsterfelijkheid. — luturna wordt door den Eomeinschen dichter Vergilius de zuster genoemd van Turnus, den koning der Eu-tuliërs, die door de hand van Aenëas viel. Zij ondersteunde hem in den oorlog, zoo krachtig als zij kon, totdat lupiter haar door de Dirae (Zie aldaar.) zulk eenen schrik inboezemde, dat zij hem moest verlaten. Daarop werd het door de goden over Turnus beschoren doodslot vervuld.
IUVEMTA of lüVENTAS. (Eomeinsch), eene godin fox jeugd, die reeds in zeer oude tijden te Eome vereerd werd, o. a. door allen, die de toga virilis mochten gaan dragen en dus den mannelijken leeftijd hadden bereikt, een muntstuk in haren tempel te doen offeren. Zij werd bijna geheelenal vereenzelvigd met de Grieksche Hebe. Zelis werd zij evenals deze de gade genoemd van Hercules. (Her aki es).
jXiON. (Grieksch), een koning van Ihessalië. Hy huwde met Dia, de dochter van Déiöneus, doch weigerde naderhand de beloofde bruidsgeschenken aan den vader zijner gade te geven. Daarom maakte deze zich meester van eenige paarden van Ixion en nam die tot pand. Ixion beloofde daarop aan Deïo-neus hem alles te zullen geven, wat hij verlangde, en noodigde hem bij zich, doch onder voorwendsel van hem eene goudmijn te wijzen, bracht hij hem op eene plaats, waar hij hem in eenen kuil met gloeiende kolen gevuld deed nederstorten. Het was de eerste moord, die sinds de schepping der menschen door den eenen aanverwant op den anderen gepleegd werd. Geen mensch op aarde was in staat Ixion van zulk eene zware bloedschuld te
420
Ixion— lynx.
421
reinigen. Eindelijk deed Zeus zelf dit en hij kreeg Ixïon zóó lief, dat hij hem zijne vriendschap schonk en hem noodigde aan de tafel der goden. Doch met snoode ondankbaarheid streefde nu Ixion naar de liefde van Hera. Zeus, hij wien zijne gemalin hare klachten kwam aanbrengen, vergaf zijnen vriend ook dit onrecht en schiep eene wolk. Nephele, die de gedaante had van Hera, waarmede Ixion nu voortaan leefde en bij wie hij de Kentauren verwekte. Toen hij echter zich begon te ver-hooyaardigen op de liefde, hem, naar hij meende, door de koningin des hemels bewezen, wekte hij daarmede den toorn op van Zeus, die hem in den Tartaros slingerde, waar hij vastgebonden werd aan een altoos ronddraaiend rad. De nevensgaande afbeelding stelt Ixion voor met Tantalos en Sisyphos, die evenals hij in de onderwereld eeuwigdurende kwellingen moeten ondergaan.
IYNX. (Grieksch), een vogel, die bekend was om zijne luidruchtigheid en snapachtigheid, wien men de gave toekende van liefde in het hart der menschen te wekken, en die gevangen werd om als toovermiddel tot opwekking van liefde gebruikt te worden. Men verhaalde , dat lynx oorspronkelijk een schoon meisje geweest was, hetwelk in den dienst stond van /o, (Zie aldaar.) en dat door toovermiddelen Zeus tot deze had gelokt. Tot straf hiervoor zou zij door Hera in een vogel veranderd zijn.
KAANTHOS. (Caanthvs.) Grieksch), een zoon van OkeUnos. Door zijnen vader uitgezonden, om zijne zuster Melia te zoeken, die door Apollo was geschaakt, stak hij, toen hij vernam, dat zij in de macht van den god was, diens heiligdom by Thehe in brand, doch werd tot straf daarvoor door den bliksem gedood.
KABEIROI. (Cabïri.) Goddelijke wezens, wier oorsprong en natuur in een bijna ondoordringbaar duister zijn gehuld. Op het aan Hephaistos geheiligde eiland Lemnos waren zij diens dienaars en het schijnt, dat zij eene personificatie zijn van de vulkanische krachten, die in vroegere tijden door Makedonië, Thrakië en over de gansche kust van klein-Azië groote verwoestingen hebben aangericht. Nu eens komen zij voor als bevruchtende, dan als listige en kwaaddoende godheden, doch over hun wezen ligt een waas van geheimzinnigheid verspreid , dat zich het best laat verklaren door aantenemen, dat de Kabeiren godheden waren, welke behoorden tot eenen zeer ouden eeredienst, die by de latere ontwikkeling der grieksche natie meer en meer op den achtergrond was getreden. Behalve op Lemnos was hun dienst op Samothrake en op Imbros in eere, terwijl ook gewag gemaakt wordt van den eeredienst hun gewijd te Pergamos in klein-Azië, te Berytos in Phoini-kië en te Memphis in Egypte. Het getal dier Egyptische en Phoinikische Kabeiren werd nu eens op drie, dan op zeven geschat. Naar sommiger meening zijn zij eene personificatie der planeten. — Ook de grieksche mythen, die op de Kabeiren betrekking hebben, zijn in de hoogste mate verward. Meestal heeten zij daar kinderen van Hephaistos en Kabeira, eene dochter van den zeegod Proteus. In deze wordt hun aantal meestal gesteld op drie: Axieros, Axiokersa en Axiokersos, waarbij men soms nog als vierden Kasmtlos voegt. De plechtigheden van hunnen eeredienst waren zeer geheimzinnig; zelfs was het verboden hunne namen uittespreken. — Later werden de Kabeiren in verband gebracht met den eveneens door geheime plechtigheden gevierden eeredienst van Beniiter. Deze zelve werd gelijkgesteld met Axië-
Kabeiror—Kadinos.
ros, hare dochter Fersepliöne met Axiokersa en de gemaal van deze laatste, Hades, met Axiokersos. Over het geheel schijnen zij in het volksgeloof der Grieken beschouwd te zijn als dienende godheden, die öf in de omgeving van Hephaistos, öf in die van Demeter, öf in die van Rheia Kybile behoorden. Dikwijls werden zjj geïdentificeerd met de Korybanten en Kureten. (Zie aldaar.) — Eene legende verhaalde, dat de Argonauten, toen zij op Samothrake landden zich in hunnen dienst hadden laten inwijden, om zich daardoor grootere veiligheid voor hunne vaart te verschaffen. — In de romeinsche mythologie werden zij in verband gebracht met de Penaten, van den romeinschen staat, die uit Troje naar Eome zouden zijn overgebracht. Zelfs ging men later zoover, om keizers of personen, die tot het keizerlijke hof behoorden op munten onder de gedaante van Kabeiren aftebeelden. Gewoonlijk werden zij voorgesteld met eenen hamer in de hand en eene eivormige muts op het hoofd. Deze laatste ontbreekt echter op nevensgaande afbeelding, ontleend aan eene munt der stad Thessalonlka, welke een der Kabeiren voorstelt met een hamer in de ééne en iets dat op een aambeeld gelijkt in de andere hand.
KABEIR1A. (Cabiria.) (Grieksch), een bijnaam van Demeter, onder welken zij te Thebe in Boiotië eenen tempel had, die ook aan hare dochter Persephone was gewijd. Alleen zij, die in hare mysteriën waren ingewijd, mochten dien tempel betreden.
KAÜMOS. (Cadmus.) de zoon van den Phoinikischen koning Agenor en Telephassa. Hij had eene zeer schoone zuster, Europa, die door Zeas werd bemind en geschaakt. (Zie Europa.) Agenor zond nu zijne gade en zijne zonen Kadmos, Phoinix en Kilix uit, om zijne geschaakte dochter te zoeken, met het uitdrukkelijk bevel om niet wedertekeeren, vóór zij haar gevonden hadden. Kadmos kwam bij dat zoeken in Thrakië, waar zijne moeder stierf. Vandaar trok hij naar het orakel te Delphoi, om te vragen, waar hij zijne zuster vinden kon, doch in plaats van een antwoord op zijne vraag kreeg hij den raad niet verder naar haar te zoeken, maar eene koe te volgen , die hij zou ontmoeten, en op de plaats, waar deze zich nederlegde, eene stad te stichten. Hij trof de koe aan in Pho-kis en volgde haar naar Boiotië. Daar legde de koe zich neder en daar stichtte Kadmos de burgt Kadmeia en daarbij de stad Thebe. Hij wilde nu de koe aan de godin Athena offeren en zond daarom eenige zijner dienaars naar eene nabijgelegen bron, die aan Ares gewijd was, om water te halen. Die bron werd echter door eenen uit den god zeiven gesproten draak bewaakt, die de door Kadmos afgezonden dienaars versloeg. Hierop ging deze zelf ten strijde tegen het ondier en versloeg het, daar by door Athena geholpen.
423
Kadmos—Kaikias.
Op raad der godin zaaide hy de tanden van het monster in de omgeploegde aarde en uit de voren kwamen gewapende mannen te voorschijn, die met elkander in strijd geraakten en elkander, op vijf na, doodden. Deze kregen den naam van
Spurten, d. i. «gezaaide mannenquot; en werden de stamvaders der Thebanen. Kadmos moest, omdat hij den draak gedood had, zich gedurende een groot jaar, d. i. een tijd van acht jaren, aan de dienstbaarheid van Ares onderwerpen, doch verzoende zich daarna met den god, die hem zelfs zyne dochter Harmonia (Zie aldaar.) ten huwelijk gaf. Hunne bruiloft werd bijgewoond door alle goden. Uit hun huwelijk sproten vier dochters, alle in de Grieksche mythologie vermaard, Autonoè, Ino, Semdë en Agaue, en één zoon, Polydoros. —Nadat Kadmos vele jaren over Thebe had geheerscht, vluchtte hij met zijne gade naar de Encheleërs in Illyrië, hiertoe bewogen door het treurig lot hunner dochters, of wel door Amphwn en Zelhoss verdreven, omtrent wie evenwel ook eene andere legende verhaald wordt. In den vreemde zijn zij öf hoogbejaard gestorven, öf in draken veranderd en daarna naar de Elysische velden overgevoerd, öf door Zeus op eenen met draken bespannen wagen naar het Jilysion verplaatst. — Kadmos werd door de Thebanen en over het algemeen door de Grieken als een der eerste stichters hunner beschaving vereerd. Hij werd beschouwd als de verspreider van den landbouw, als de aanlegger van de eerste waterleiding in het moerassige landschap Boiotië, en hij vond de koperen wapenen uit. Men schreef hem ook de invoering van het letterschrift toe. — De trek in de sage, die de stamvaders der Thebanen uit de in de aarde gezaaide drakentanden, liet geboren worden, bedoelt, dat de Thebanen zich als autochthonen beschouwden.
KAIKIAS. (Caecias.) (Grieksch), de noordoostewind, door de Eomeinen dikwijls met hunnen Aquilo geïdentificeerd. Hij bracht even als de noordewind koude en sneeuw, ook onweders en hagelbuien aan. Men verhaalde van hem, dat hij de wolken
424
Kaikias—Kalchas.
niet verjoeg, maar aantrok. Op den windentoren te Athene wei-d hij voorgesteld (Zie de nevensgaande afbeelding.) met een streng gelaat, eenen loshangenden , vochtigen baard, doch fladderend hoofdhaar en eene wan in de handen, waaruit hij hagel nederstort.
KAKODAIMON. (Grieksch), een booze daim on van gelijke be-teekenis als Alas tor. (Zie Alastor en Daimon.)
KAINEUS. (Caeneus.) (Grieksch), een thessalische heros, die als meisje was geboren. Zij werd door Poseidon bemind en Kainis, zooals haar meisjesnaam was, schonk den god hare wederliefde, op voorwaarde dat hij haar eiken wensch, dien zij uitte, zou vervullen. Zij verzocht hem daarop haar in eenen man te veranderen en de god moest hare begeerte vervullen. Hij maakte haar tot Ka ine us, eenen onwondbaren held. Kaineus nam deel aan de Kalydonisehe jacht en later aan den strijd der Lapithen en Kentauren, bij gelegenheid der bruiloft van Peiri-thoös. (Zie Kentauren.) Daar hij onwondbaar was, werd hij eindelijk door een der Kentauren onder eene menigte boo-men bedolven, waaronder hij of naar beneden in de onderwereld werd gedrukt, of als vogel, daaronder weggevlogen, naaiden Olympos opsteeg.
KAINIS. (Caenis.) Zie het vorig artikel.
KAIROS. (Grieksch), eene godheid, die volkomen dezelfde beteekenis had als de Eomeinsche Fortuna. Zie aldaar.
KALAÏS. {Calais.) (Grieksch), de zoon van Boreas en de door hem geschaakte koningsdochter Oreithyia, derhalve een broeder van Zethes en evenals deze gevleugeld. Hij behoorde tot de Argonauten en was een van degenen, die er het sterkst op aandrongen, dat Herakles in Mysië zou worden achtergelaten (Zie Argonauten.) en werd daarom door dezen gedood, toen hij hem bij de lijkspelen van Pelias aantrof. (Zie Phineus en Zethes.)
KALCHAS. (Calchas.) (Grieksch), de zoon van Thestor uit Mykenai of Megara, de kleinzoon van Idmon, een beroemd waax-zegger, door Homeros den wijsten der vogelwichelaars genoemd, wiens blik het verledene, het tegenwoordige en de toekomst doorzag. Zelfs de opperbevelhebber van het Grieksche leger, dat tegen Troje optrok, Agamemnon, moest zich aan zijne uitspraak onderwerpen en vóór het vertrek der vloot in Aulis zijne dochter Iphigeneia aan de godin Artemis ten offer brengen, en naderhand tijdens het beleg der stad de hem toegewezen slavin Chryséis aan haren vader terugzenden. Vóór het vertrek der vloot had hij ook reeds den duur van den oorlog voorspeld en in de legerplaats voor Troje werd zijn raad steeds ingeroepen, wanneer gewichtige aangelegenheden
425
Kalchas—Kalliope.
moesten worden beslist. Daardoor was zijn invloed in het leger zoo groot, dat zelfs de sluwe Odysseus niet in staat was zich tegenover hem te doen gelden. — Na de verovering van Trqje trok hij met Amphilochos, den zoon van Am-phiaraos naar Kolophon. Daar hield hij eenen wedstrijd met den waarzegger Mopsos. Hem was namelijk voorspeld, dat hij zou moeten sterven, als hg eenen ziener aantrof, die hem in wijsheid overtrof. Ten einde nu hunne krachten te meten, besloten zij tot de volgende proef: beide waarzeggers stonden voor eenen wilden vijgeboom; Kalchas schatte het getal der daaraan hangende vijgen op tienduizend. Mopsos, die een kleinzoon was van den blinden ziener Teiresiax en de kunst om het verborgene te openbaren van zijnen grootvader had geërfd, beweerde, dat de boom ééne vijg meer droeg. Bij de telling bleek, dat hij gelyk had en Kalchas doodde nu zich zeiven of stierf van verdriet. Volgens eene andere_ legende was het voorwerp van den wedstrijd een drachtig zwijn. Kalchas kon niet raden, hoeveel biggen het zwijn zoude werpen en van welke kleur deze zouden zijn. Mopsos vermocht dit wel. — Na zijnen dood werd Kalchas in zuid-Italië als heros vereerd; hij had daar zelfs een orakel. Wie dit wilde raadplegen, offerde hem eenen zwarten bok en ging op het vel daarvan in den tempel van Kalchas slapen. Hij vernam dan, wat hij weten wilde, in den droom.
KALLIBKOS. (Callinicus.) (Grieksch), een bijnaam van He-rakles. Toen deze namelijk, door yéföwiOM bijgestaan, Troje veroverde, en deze er in slaagde vóór den grooten held de muren der stad te beklimmen, wilde Herakles hem dooden. Doch Telamon bouwde terstond van steenen, die daar in het rond lagen, een altaar, en toen Herakles vroeg, wat hij daarmede wilde, bracht hij daarop een oifer aan Herakles Kallinikos. d. i. «die eene schoone overwinning heeft behaaldquot;. Dit verzoende den held.
KALLIÖPE. (Calliope.) (Grieksch), eene der Muzen. (Zie aldaar.) Haar naam beduidt ))de Muze met de choone stem.quot; Zij was de oudste der dochters van Zeu\\ en Mnemosyne. Zij was de Muze van alle wetenschappen in het algemeen, en van de ernstige, epische poëzie; zij was het, die welsprekendheid en wijze staatsmanskunst verleende, zij gold voor de voortreffelijkste aller Muzen. Beroemde zangers, zooals Orpheus en Linos, heetten hare zonen; als hun vader wordt dan gewoonlijk Apollo of de Thrakische koning Oia-gros genoemd. Nog anderen, zooals lalêmos en Hymenaios heetten uit hare verbintenis met Apollo gesproten te zijn. Den riviergod Sirynon zou zij Rhesos, den riviergod Achelo\'ós de Sire-nen gebaard hebben. Hare afbeeldingen dra-
426
■lt;»
Kalliope—Kallisto.
gen öf eene lier öf eene krijgstrompet, öf wel eene beschreven rol in de ééne en een stilus (schrijfpen) in de andere hand.
KALLlPyGOS. (Callipygos.) (Grieksch), een bijnaam van Aphrodite, die haar aanduidde als »de godin met de schoone billen.quot; Deze zonderlinge bijnaam werd verklaard door eene legende, in Syrakuse inheemsch. Daar geraakten twee zusters in strijd, wie van beide de andere, wat dit lichaamsdeel betreft, in schoonheid overtrof. Zij riepen eenen jongeling tot scheidsrechter in, die ten voordeele der oudste zuster besliste en door de schoonheid van deze zóó bekoord werd, dat hij haar tot zijne vrouw wenschte te maken. Hij deelde de zaak aan zijnen jongeren broeder mede, die nu liefde opvatte voor de jongste zuster en hoewel de meisjes dochters waren van eenen een-voudigen landman en de jongelingen zonen van eenen rijken burger van Syrakuse, stemde deze laatste er in toe, dat zijne zonen de dochters van den landman huwden. Uit dankbaarheid daarvoor richtten de beide zusters ter eere van Aphrodite Kallipygos te Syrakuse eenen tempel op, waarin het beeld der godin geplaatst was met haar gewaad tot boven de heupen opgeschort. — Een beeld van Aphrodite, dat haar aldus voorstelt, door zijne schoone bewerking beroemd, evenwel uit den lateren tijd der Grieksche beeldhouwkunst dagteekenende, staat in het museum te Napels. Zie Aphrodite.
EALLIERHOë. (Callirrhoe.) (Grieksch), 1) eene dochter van Okeanos, die bij Chrysaor, den zoon van Poseidon, de moeder werd van Echidna en Geryon. 2) de dochter van den riviergod Aehelöós, die ae tweede gemalin werd van Alkmaion. Zij werd de oorzaak van zijnen dood, maar zond later hare zonen uit om dien te wreken. (Zie Alkmaion en Akarnan.) 3) de dochter van den riviergod Skamandros, welke huwde met Tros, die aan de door hem beheerschte stad den naam van Troje gaf. Zij baarde hem drie zonen, flos, Assarakos en Ganyme-des. 4) een meisje uit Kalydon, dat vurig bemind werd door Koresos, eenen priester van Uioni/sos. Zij beantwoordde zijne liefde niet. Hierop klaagde Koresos aan Dionysos zijnen nood en deze maakte de vrouwen van Kalydon waanzinnig. Toen men het orakel te Dodöna vroeg, door welk middel deze ramp gestuit kon worden, was het antwoord, dat Kallirrhoë of iemand, die zich in hare plaats wilde stellen, aan Dionysos moest geoÉPerd worden. Eeeds stond zij voor het altaar, doch Koresos, die zelf de offerplechtigheid moest verrichten, kon er niet toe besluiten haar het leven te benemen en doodde zich zeiven in hare plaats. Doch ook Kallirrhoë doodde zich, door zich in eene bron te storten, die sedert haren naam droeg.
KALLISTO. (Callisto.) (Grieksch), de dochter van den arca-dischen koning Lykaon (Zie aldaar.), die zich tegen de goden had verzet; volgens sommige legenden eene der bergnymphen. Zij was eene trouwe gezellin van Artemis op hare jacht. Door hare
fj
i | *
: i i
427
; Sp
m
In
niffi
El
.Sil s
il
li
1: = li
i li i 5\' Ira jL
lil
ill
I Aït li
Kallisto—Kalyclomsche jacht.
buitengewone schoonheid verwierf zij zich de liefde van Zeus, die tot haar kwam onder de gedaante van Artemis, terwijl zij, van hare zwerftochten vermoeid, in het woud uitrustte. Zij werd de moeder van eenen zoon Ar kas, den stamvader der Arkadiërs. Verschillende legenden verhalen, dat Kallisto öf door Zeus in eene heerin werd veranderd om haar aan de vervolgingen van Bera te onttrekken, öf dat juist Hera haar in eene heerin veranderde om te bewerken, dat zij later gedood werd door haar eigen zoon, die evenals zij een hartstochtelijk beminnaar was van de jacht. (Zie Ark as.) Beiden werden door Zeus onder de sterren geplaatst. Zie Arkas en Boötes.
KALYDONISCJIE .TA€HT. {Caly (Ionische jacht) Deze jacht was eene der gemeenschappelijke ondernemingen uit den mythischen tijd door personen van verschillende Grieksche stammen ondernomen. Oorspronkelijk heeft echter ook deze mythus waarschijnlijk alleen tot één landschap behoord. Langzamerhand liet men al meer en meer helden uit de meest verschillende streken van Griekenland aan dezen tocht deelnemen en gaf hem zoo eene algemeen Grieksche beteekenis. — De hoofdtrekken van den mythus zijn de volgende: Koning Oinem, ie koning van Kalydon in het landschap Aitolië, had bij gelegenheid van een groot dankfeest, dat hij bij den wijnoogst aan Bionysos, den met hem bevrienden god, (Zie Dionysos, bl. 220.) bracht, daarbij al de goden en godinnen aangeroepen, maar alleen Artemis vergeten. Tot straf voor dat verzuim zond Artemis nu een everzwijn dat de grootte had van eenen stier, naar Aitolië. Dit verwoestte de wijnbergen , de bosschen, de korenvelden, doodde het vee en dwong de bewoners der streek binnen de muren der stad Kalydon te vluchten. Om dat ondier te dooden was vereeniging van krachten noo-dig. Meleaqros, de dappere zoon van Ares en de gemalin van koning Oineus, Althaia, (Zie aldaar.) riep alle helden van Griekenland op, om met hem het ondier te bedwingen. In groeten getale gaven zij aan zijne roepstem gehoor. Onder de voornaamsten, die aan de jacht deelnamen, waren de beide Dioskuren (Kastor en Polydeukes); Theseus en zijn vriend Peirithoös; Idas en Lynkeus, de zonen van Aphareus (Zie aldaar.); Admetos uit Pherai; lason uit lolkos; Iphikles en lolaos uit Thebe; 1\'eleus, de vader van Achilleus; Telamon uit Salamis; Ankaios, de koning van Arkadië, en uit datzelfde landschap de schoone jageres Ata!ante; eindelijk uit Argos de bekende waarzegger Amphiaraos. Nadat nu de oude Oineus zijne gasten negen dagen lang heerlijk onthaald had, begon de jacht; het reusachtige dier werd omsingeld en uit zijnen schuilhoek opgejaagd. De eerste wonde werd hem toegebracht door de jageres Atalante. Toen echter daarop Ankaios met zijne strijdbijl gewapend zich op het woedende dier wierp, scheurde het hem met zijne slachttanden het lijf open, zoodat hij dadelijk
428
Kalydonische jacht—Kalypso.
dood nederviel. Een gelijk lot trof enkele andere helden en vele van de honden, totdat eindelijk een krachtige speerworp van de hand van Meleagros er in slaagde het everzwijn doodelijk te wonden, hetwelk daarop spoedig door de overigen geheel werd afgemaakt. Meleagros kreeg het loon des overwinnaars, den kop en de huid van het gedoode beest. Toen hij.. echter uit liefde voor de schoone Atalante aan deze den prijs afstond, voorgevende, dat hij haar toekwam, daar zij de eerste wonde had toegebracht, wekte dit den nijd op in de harten der broeders van Althaia, de moeder van Meleagros, de zonen van Thestios, den koning van Pleuron, eene in de nabyheid van Kalydon gelegen stad. Deze heetten Plexippos en Toxeus. Zij wachtten daarom Atalante op en ontnamen haar den buit. Hierover vertoornd doodde Meleagros hen en nu ontstond er een oorlog tusschen de Aitoliërs, die Kalydon, en de Kurëten, die Pleuron bewoonden. In den beginne hadden de Kalydoniërs de overhand. Toen echter Meleagros, daar zijne moeder hem uit smart over den dood harer broeders gevloekt had, zich uit den strijd terugtrok, konden zij zich niet meer tegen de Kureten staande houden en weldra was hunne stad van alle kanten ingesloten. Te vergeefs wendden zich in dezen nood de priesters en oudsten der Kalydoniërs tot Meleagros; te vergeefs smeekten hem zijne zusters, ja zelfs zijne moeder, dat hij de ongelukkige stad redden zou. Eindelijk echter gelukte het aan zijne gemalin, de schoone KleopMra, zijn trotsch hart te vermurwen. Hij wapende zich en deed aan het hoofd der zijnen eenen uitval tegen de vijanden, die de stad bestormden. De zege door hem behaald was schitterend, maar Meleagros zelf keerde niet tot zijne gade en tot de zijnen weder. (Zie verder Meleagros.)
KALYPSO. {Calypso.) (Grieksch) Eene zeenymph, tot wie Odysseus op zijne zwerttochten kwam. Nu eens wordt zij de dochter van Nereus, dan weder die van Atlas, dan weder die van Okeanos genoemd. Zij woonde op het eiland Ogygia in eene prachtige gewelfde grot, waar zij aan het weefgetouw zat te werken, toen Odyseus, die negen dagen lang als schipbreukeling op zee had rondgezworven, op haar eiland aankwam. Zij onthaalde dezen met alles, wat de goden geven kunnen. Zij beloofde hem onsterfelijkheid en eeuwige jeugd, zoo hij altijd bij haar wilde blijven. Zeven jaren lang leefde Odysseus met haar, doch hij kon zijn vaderland en zijne gade niet vergeten, en werd door zulk een heimwee overvallen, dat hij wenschte te sterven. De goden kregen medelijden met hem, vooral zijne beschermster Pallas Athena. Zij wist te bewerken, dat Zeus zijnen snellen bode Hermes afzond om Kalypso te gelasten hem te laten vertrekken. Zij gehoorzaamde en gaf Odysseus gelegenheid zich op haar eiland een schip te bouwen. Hij vertrok, terwijl zij om hem treurende achterbleef. Zie verder Odysseus.
42lJ
Kampe—Karanos.
KAMPE. {Campe.) (Grieksch) 1) Een reusachtig monster, dat door üranos tot bewaker gesteld was over de drie Kyklopen en de Hekatoncheiren, die in den Tartar os waren opgesloten. Toen Zeus op raad van zijne moeder Rheia en van Metis die gevangenen uit hunnen kerker bevrijden wilde, om van hunne hulp gebruik te kunnen maken in zijnen strijd tegen zijnen vader Kroms en de overige Titanen, doodde hij het monster en liet daarna de Kyklopen en Hekatoncheiren vrij. 2) een monster, door Dionysos op zijnen tocht door Libye verslagen. Het verwoestte het gansche land en doodde de inwoners. De god verwierf zich door deze daad in Libyë grooten roem en hij wierp op het doode dier eenen grooten aardheuvel tot een onvergankelijk gedenkteeken aan zijnen grooten moed.
KANaKE. (Gaiiace.) (Grieksch), eene dochter van Aiolos, den koning der liparische eilanden en Enarete. Zij werd door Poseidon bemind en baarde hem verscheidene zonen. Toen zij echter eene misdadige liefde opvatte voor haren broeder Maka-reus, onttrok de god haar zijne bescherming. Haar vader doodde haar daarop, of wel zij doodde zich zelve met een zwaard, hetwelk haar vader haar tot dit doel had toegezonden.
KANBPH0R0I. (Grieksch), jonkvrouwen, die te Athene bij de feesten van Athena , Demëter en Dionysos heilige gereedschappen, die bij het offer gebruikt werden, in manden op het hoofd droegen. Zij werden uit de edelste geslachten gekozen en stonden in hooge eer.
KANoBOS. {Canobus.), eene Grieksch-Egyptische godheid, volgens sommigen de stuurman van Menelaos, die met dezen naar Egypte kwam en daar tengevolge eener slangenbeet stierf. De stad Kanöbos werd ter zijner eere gebouwd. Zie verder Ka-nöbos. Deel I.
KAPaNEüS. (Capdneux.) (Grieksch), een der zeven vorsten, die optrokken tegen Thebe. In overmoed beweerde hij, dat hij de muren der stad zou beklimmen, al was het ook tegen den wil van Zeus. Toen hij reeds op de stormladder stond, die hem tot zijn doel zou leiden, doodde Zeus hem door eenen bliksem uit den overigens helderen hemel. Toen zijn lijk op den brandstapel lag en reeds was aangestoken, stortte zijne gemalin Euadne zich in de vlammen, om met haren gemaal te sterven. Volgens sommige verhalen werd hij door Askleplos in het leven teruggeroepen. (Zie Asklepios.) — Zijn zoon Slhe-nelos behoorde tot de Epigonen.
KAPYS. {Cajpys) (Grieksch), 1) de zoon van Assarakos, de vader van den Trojaanschen vorst Anchises, die bij Aphrodite de vader werd van Aineias. 2) een der Trojanen, die den raad gaven om het houten paard niet binnen de stad te halen, maar in zee te werpen. Hij vergezelde Aineias op zijne tochten en werd de stichter der stad Capua.
KAEaNOS. {Caranus.) (Grieksch), een heros uit Argos een
430
Karanos— Kassandra.
der Herakleiden. Hij trok naar Makedonië en stichtte daar het rijk, dat later door Perdikkas en zijne opvolgers beheerscht werd. De Makedonische koningen beweerden door hem van Herakles aftestammen.
KARNaBOS. (Carn\'ahon.) (Grieksch), de koning der Geten, die een der draken van den wagen van Triptolemos doodde en daarvoor door de godin Demeter TruvA. gestraft Zie De meter, bl. 206.
KARN EI A. {Cur ma.) (Grieksch), een feest ter eere van Apol-lon gevierd. Zie A pol Ion, bl. 93.
KARNEIOS. {(\'arneus.), een bijnaam van Apoilon als god der schaapskudden. Zie Apoilon, bl. 92.
KASSANDRA. {Cassandra.) (Grieksch), ook Alexandra genoemd, de dochter van Priamos en Hekabe. Volgens Homeros kon zij met Aphrodite vergeleken worden in schoonheid. Zij was de tweelingzuster van Hetèuos. Beide kinderen speelden, in den voorhof des tempels van Apoilon, die nabij ïroje stond, en daar zij zich aldaar te lang hadden opgehouden om nog naar huis gebracht te worden, bereidde men hun eene slaapplaats van lauwertakken in den tempel. Toen nu op den volgenden morgen beider voedsters binnenkwamen, vonden zij bij de kinderen twee slangen, die, zonder hun leed te doen, hun vriendelijk de ooren lekten. Dit wonder was de oorzaak van een tweede, nog grooter wonder, want het gehoor der kinderen werd zóó gescherpt, dat zij de stem der goden konden hooren. Nadien tijd vertoefde Kassandra gaarne in den tempel van Apollo, die, door hare ontluikende schoonheid verrukt, haar beloofde, haar alle geheimen der voorspellingskunst te zullen leeren, als zij hem wederliefde schonk. Na het ontvangen van de gave der voorspelling, weigerde Kassandra haren eed te houden. Dit werd voor haar de oorzaak van groot ongeluk. Wel kon Apollo haar de haar verleende kracht niet weder ontnemen, maar hij wreekte zich over het gepleegde bedrog daardoor, dat men haar algemeen voor waanzinnig hield, en niemand aan hare voorspellingen geloof hechtte. Te vergeefs kondigde zij overluid den ondergang barer vaderstad Troje, van hare ouders en haar geslacht, vooraf aan; zij werd slechts met spot bejegend. Te vergeefs drong zij er op aan, dat men het houten paard zou verbranden, dat door de Grieken was achtergelaten en in welks buik de grieksche helden verborgen waren: niemand wilde naar haar hooren. Toen nu Troje veroverd was, vluchtte Kassandra uit den toren, waarin zij door hare ouders als eene waanzinnige was opgesloten, naar den tempel van Athena, hopende aldaar bescherming te vinden. Doch met woeste hand rukte haar Aias de Lokriër, de zoon van Oïleus, van het beeld der godin, dat zij omvat hield, bij de haren weg, onteerde haar op de plaats zelve, en sleepte haar met op den rug gebonden handen naar de andere buit gemaakte trojaansche sla-
431
Kassaudra—Kastana.
vinnen. Aias werd voor deze ontheiliging van haren tempel door Athena zwaar gestraft; de godin bewerkte, dat hij op de terugreis schipbreuk leed en in dc golven zijnen dood vond. (Zie Aias 1.) — Bij de verdeeling van den behaalden buit viel de ongelukkige Kassandra aan den koning Agamemnon ten deel, dien zij als slavin naar Mykenai volgde, en wiens treurig lot zij bij zijne aankomst deelde. Beiden werden door Kly-taimnesira, de gemalin des konings, in het paleis vermoord. Kassandra had ook dezen sluipmoord voorspeld met alle bijkomende omstandigheden, zoowel als de straf, die de sluipmoordenaars wachtte. Ook hare beide zonen werden door Klytaimnestra op het graf van Agamemnon gedood. Haar graf werd naast dat van deze beide kinderen en van Agamemnon te Mykenai getoond. Doch ook de inwoners van Amyklai maakten er aanspraak op het graf van Kassandra binnen hunne muren te hebben. Te Leuktra had zij eenen tempel, waarin zij onder den naam van Alexandra werd vereerd.
KASSIOPEIA. (Cassiopêa.) (Grieksch), de gade van koning Kepheus van Aithiopië, de moeder van Andromeda. Zij bracht, door in haren trotschen waan hare schoonheid of die harer dochter te stellen boven de schoonheid der Neréiden, de wraak van Poseidon over haar land. Zie A n d r o m ë d a. Een ster-rebeeld in den melkweg draagt haren naam. Ook haar echtgenoot en hare dochter hebben hunnen naam aan sterrebeel-den gegeven. Dat, hetwelk Kassiopeia heet, stelt haar tot aanduiding van haren hoogmoed voor met het hoofd naar beneden.
KASSIPHöïJE. {Cassip/iotie.) (Grieksch), de dochter van Kirke en Odysseus. Zij huwde met Telemachos, maar naderhand vermoordde zij hem, daar hij hare moeder had gedood.
KASSöïIS. {Cassotis.) (Grieksch), eene nymph van den Par-nassos, naar wie eene heilige bron in den tempel van Apollo te Delphoi genoemd was, wier water de Pythia in dien toestand van geestverrukking bracht, waarin zij hare voorspellingen gaf.
KASTALIA. (Castalia.) (Grieksch), eene nymph, die de dochter was van den riviergod Achetó\'ós, die bij Delphoi woonde, en naar wien de aan Apollo en de Muzen geheiligde Kastahsche bron genoemd was. Door hare schoonheid bekoord dong Apollo naar hare liefde, doch daar zij die niet wilde beantwoorden en geen uitkomst meer zag voor de vervolgingen van den god, sprong zij in de later naar haar genoemde bron. Daarop beval Apollo op die plaats eenen tempel te bouwen en schonk aan het water dier bron deze gave, dat wie er van dronk met dichterlijke geestdrift werd vervuld. Ook uit deze bron, evenzeer als uit de Kassotis, dronk de Pythia, eer zij den drievoet besteeg. — Eene andere sage meldde, dat de Kastalische bron door eene onderaardsche verbinding uit de rivier Kephissos haar water ontving. Daarmede hing dan eene genealogie
432
Kastalia—Kekrops.
samen, die de dochter van den riviergod Kephissos tot de moeder maakte van Delphos, den zoon van Apollo. Door den Kephissos zou de bron Kastalia dan in verbinding staan met de onderaardsche rivier de Stj/x. Desniettegenstaande is zij door haar helder en smakelijk water bekend.
KASTALIDBS. (Castalides.) (Grieksch), een bijnaam der Muzen naar de bron Kastalia.
KASTOR. {Castor.) (Grieksch) Zie Dioskuren.
KAïAGoGIA. (Grieksch), d. i. het feest van den terugkeer, op den berg Eryx op Sicilië gevierd, als de aan Aphrodite geheiligde duiven na hare afwezigheid, en, naar men meende, met de godin zelve uit Libyë terugkeerden. Zie Erykine.
KATAMïTOS. (Catamitus.), een naam waarmede de Eomeinen dikwijls Ganjjmedes aanduidden. Zie Ganymedes.
KAÏHAESIOS. (Caiharsius.), d. i. »de verzoenerquot;, een bijnaam van den olympischen Zeus.
KATREÜS. {Gatreus.) (Grieksch), de zoon van den koning Minos van Kreta en Fasipha\'é; hij volgde zijn vader in de regeering op, en toen hij om een orakel, hetwelk hem voorspeld had, dat\'hij door de hand van een zijner kinderen zoude omkomen, deze naar andere landen zond, werd hij toch bij ongeluk door een van hen, Althaimenes, (Zie aldaar.) gedood.
KEBRIONES. (Cebriones.) (Grieksch), de zoon van Pna mos en eene zijner slavinnen. Hij muntte uit door zijne dapperheid, doch werd, toen Hektor, wiens wagenmenner gedood was, hem had uitgenoodigd op zijnen wagen plaats te nemen, en zij beiden eindelijk den wagen verlieten om de vluchtende Grieken te vervolgen en tot de Grieksche schepen doortedringen, in het slaggewoel door Patroklos gedood. Ka eenen heftigen strijd moesten de Trojanen zijn lijk in de handen hunner vijanden laten.
KEDALIOK. (Grieksch), de dienaar van Hephaistos. Zie aldaar, hl. 339. (1)
KEKROPS. (Cekrops.) (Grieksch), een der autochthonen van het landschap Attika. Hem werd de stichting van Athene toegeschreven, welks burgt ook den naam droeg van Kekropia. Hij had een lichaam, hetwelk half dat van een mensch, half dat van een draak was. Daar hij beroemd was wegens zijne rechtvaardigheid, kozen Poseidon en Athena hem tot scheidsrechter in hunnen strijd om het landschap Attika, die volgens andere legenden door de goden werd beslecht. (Zie Athena, bl. 139.) Zyne dochters waren Agraulos, Pandrosos en Herse en zijn zoon Ergsichthon. — Kekrops voerde den dienst van Zeus in Attika in en verbood de bloedige offers, doch bepaalde, dat voortaan alleen brooden en offerkoeken zouden geofferd worden. Hij werd in het algemeen beschouwd als degeen, die den ruwen aard van het volk had verzacht en beschaafdere zeden had inge-
433
Op bl. 339 leze men Ke dal ion in plaats van Kydalion.
28
Kekrops—Kentauroi.
voerd. — Dat hij uit Saïs in Egypte naar Attika zou gekomen zijn is een verdichtsel van lateren tijd.
KELAINO. {Celaeno.) (Grieksch), eene van de Harpyien, en dus eene dochter van Thaumas en Elektra. Zie Harpyien.
KELEOS. {Cekus.) (Grieksch) 1) de koning, die in Eleusis heerschte, toen Demiter daar kwam om hare dochter te zoeken. (Zie Demeter, hl. 204.) Na zijnen dood genoot hij, zoowel als zijne gade en zijn zoon goddelijke vereering. 2) Zie Aigolios.
KENCHREÜS. {Cenchreus.) (Grieksch) Zie Kychreus.
KENTAUROI. {Centauroi.) (Grieksch) De oudste mythe beschouwde hen nog niet als wezens van goddelijken oorsprong, maar als een oud thessalisch bergvolk van reusachtige kracht en bijna dierlijke wildheid, als wezens, die hunne ruwe zinnelijke natuur volstrekt niet kunnen bedwingen. Dit volk woonde in de bergstreek van den Oita en den Pelion in Thessalië. tot zij van daar verdreven werden door de Lapithen en zich naar de meer westelijk gelegen hoogten van den Pindos moesten terugtrekken. — De verklaring van het woord Kentauroi- ligt in het duistere. Daarom valt het moeilijk uittemaken, of deze strijd tusschen de Lapithen en Kentauren eene mythische voorstelling is van de geweldige omwentelingen in de natuur, waarvan Thessalië eenmaal het tooneel is geweest. Met moeite schynt het landschap ontwoekerd te zijn aan de wilde stroomen, die verwoestend van de bergen nederdalen, zoodat het niet onmogelijk is, dat die snelle beken, welke, uit de wolken geboren, zich met onstuimige kracht in de vlakte storten, zich aan de verbeelding der Grieken als een ruw en moeilijk te bedwingen bergvolk voordeden. Immers de Kentauren zijn ook uit eene wolk geboren. De sage van hunnen oorsprong luidt aldus: toen Lxïon, de koning der Lapithen , van den vloek, dien hij door den op zijnen schoonvader Déioneus gepleegden moord, op zich geladen had, door Zeus ontheven en gereinigd was en zelfs uit bijzondere genade had mogen aanzitten aan den disch der goden, was hij ondankbaar genoeg de eer van Hera te willen aanranden. Zeus schiep echter eene wolk, Aephele, die de gedaante van Hera had. Met deze verbond Ixion zich en uit hunne vereeniging sproot Kentauros, de stamvader der Kentauren. Deze werd wegens zijne onnatuurlijke afkomst door goden en men-schen gemeden en begaf zich naar het gebergte Pelion, waar hij zich met de merriën, die op het schiereiland Magnesia weidden, verbond. Bij deze verwekte hij de Kentauren of Eippokentau-ren , d. i. «paardcentaurenquot;, die half de gedaante hadden van mensch en half van paard. Zoo luidt de latere mythe omtrent den oorsprong der Kentauren. Eenige hiervan afwijkende sagen zijn van minder belang. In hunne geschiedenis is ook volgens deze mythe hun strijd met de Lapithen het hoofdpunt. Als oorzaak daarvan wordt opgegeven de twist ontstaan op de
4.34
Kentauroi—Kephalos.
bruiloft van den koning der Lapithen, Peirithoós, met Hippodameia. Daar waren de Kentauren als gasten genoodigd. Een hunner met name Hurytion wilde, door wijn beneveld, op gewelddadige wijze de schoone bruid schaken. Hierop door de Lapithen aangevallen, werd hij door de Kentauren bijgestaan. Een heftige strijd ontstond, die, nadat aan beide zijden groote verliezen waren geleden, eindigde in de volkomen nederlaag der Kentauren. Verschillende beroemde helden der Grieken streden met de Lapithen, bij wier koning zij te gast genood waren, zooals Nestor en Theseus. Onder de Lapithen zeiven muntte door zijne reusachtige kracht vooral Kaineus uit. (Zie aldaar.) Uit het verhaal van dezen strijd blijkt, dat men bij het ontstaan dezer mythe de Kentauren zich nog niet voorstelde in hunne zonderlinge , tweeslachtige gedaante, daar men anders niet zou hebben kunnen verhalen, dat zij met de Lapithen aan denzelfden disch waren gaan aanzitten. — Reeds in de oudheid heeft men in den strijd tusschen de Kentauren en Lapithen eene mythische voorstelling gezien van den den strijd der Hellenen, die aan Griekenland de beschaving aanbrachten tegen de geweldige en
ruwe overblijfselen van de oude bewoners uit den Pe-lasgischen voortijd. Daarom was die strijd ook een lievelingsonderwerp voor de voorstellingen der beeldende kunstenaars. Een deel van zulk eene voorstelling ziet men op de nevensgaande afbeelding. — Er is in sommige sagen ook sprake van eenen strijd tusschen Eerakles en de Kentauren, die öf in Arkadië öf in ïhessalië zou geleverd zijn. Eene menigte van hen vielen onder zijne doodelijke pijlen en de overigen werden door hem verjaagd. Over de oorzaak van dien strijd zie Herakles, bl. 350. — Hoe de Kentaur Nes-ios door Herakles gedood werd, zie Herakles, bl. 361. — De door Herakles verjaagde Kentauren zouden gekomen zijn op het eiland der Seirenen, en daar, door het gezang van deze bekoord, op jammerlijke wijze van honger zijn omgekomen. Eene geheel eigenaardige plaats onder de Kentauren bekleedde Cheiron. Zie aldaar.
KEPHALOS. (Cephalus.) (Grieksch) Met dezen naam schijnen twee verschillende personen bedoeld te worden, de één, de zoon van Hermes en Her se, de dochter van Kekrops, de ander de zoon van J)eïon, den koning van Phokis en Uiomëde, de dochter van Xuthos. Beider lotgevallen werden echter reeds in de oudheid geheel dooreengemengd, zoodat het onmogelijk is hen uit elkander te houden. — De lotgevallen van Kephalos worden door den Eomeinschen dichter Ovidius verhaald als volgt;
435
28*
Kephalos.
Kephalos werd geschaakt door de rozenvingerige godin Eos (Aurora), ofschoon hij met de schoone Prokris, eene dochter van den attischen koning Erechtheus, gehuwd was, en zijne gade hartstochtelijk beminde. Hij gevoelde zich dan ook in de armen der godin niet zeer gelukkig, maar verlangde naar zijne vroegere gade terug. Slechts met weêrzin ontsloeg hem eindelijk Eos, met de waarschuwende voorspelling, dat hij van deze scheiding berouw zou hebhen. Met twijfel vervuld,
of Prokris wel zooveel liefde verdiende, naderde de terug-keerende Kephalos zijne gemalin onder eene vermomde gedaante om haar op de proef te stellen. Het gelukte hem inderdaad, haar te misleiden, haar gemoed door liefde te treffen en haren hardnekkigen tegenstand door het geschenk van een schitterend tooisel te overwinnen. Zoodra hare ontrouw bewijsbaar was, wierp de echtgenoot het masker af, de beschaamde Prokris nam de vlucht en begaf zich naar koning Minos van Kreta, die haar gastvrij opnam, en door twee kostbare geschenken naar hare liefde dong / namelijk door eene nooit missende werpspies, en door eenen jachthond, Lailaps genaamd, die alle wild kon inhalen. Ondertusschen verzoende Kephalos zich weder met zijne gemalin; hij bekende, dat hij onrecht gedaan had, daar hij zijne vrouw in eene verzoeking had gebracht, die de krachten van elke vrouw moest te boven gaan. Prokris keerde dus terug en de echtgenooten leidden nu eenen geruimen tijd een gelukkig leven. — Kephalos, toegerust met de geschenken van Minos, die zijne \'gade aan hem had gegeven, ging dikwijls op de jacht. Nu gebeurde het, dat hij , in de schaduw der bosschen uitrustende, dikwijls om verkoeling zuchtte en met eene smachtende stem aura, aura riep, waarmede hij den koelen suizenden wind bedoelde; dit werd echter door valsche vrienden verkeerd uitgelegd en aan zijne vrouw medegedeeld, die daardoor wantrouwen tegen haren echtgenoot begon te koesteren. In de meening, dat de liefde van Kephalos voor Aurora (immers zoo werd\' Eos door den Eomeinschen dichter genoemd) nog niet was uitgedoofd, sloop zij op zekeren dag haren echtgenoot na, en werkelijk hoorde zij, achter dikke takken verborgen, dat de vermoeide wederom den verkoelenden luchtstroom0 aanriep, om hem de gloeiende wangen te streelen; zij geloofde, dat hij den naam van Aurora, of dien eener bekoorlijke boschnymph uitsprak en slaakte smartelijke zuchten. De argelooze jager slingerde terstond zijne onfeilbare werpspies in het donkere bosch, in de meening, dat hij een verborgen wild gehoord had. Doorboord zonk Prokris ter aarde en bad met
436
Kephalos—Kerberos.
stervende stem haren toegesnelden gade, dat hij hare liefde niet zou vergeten, en hare gehate mededingster, die hij aangeroepen had, niet in hare plaats zou stellen. Het was te laat, dat Kephalos haar van hare noodlottige dwaling overtuigde; zij stierf aan de doodelijke wond, haren gemaal in diepe droefheid achterlatende. — Volgens sommige verhalen werd hij wegens dezen zonder opzet gepleegden moord door den Areiopagos tot eeuwigdurende verbanning veroordeeld; volgens andere wierp hij zich later uit wanhoop over hetgeen hij gedaan had van eene rots in zee. — Na den dood van Prokris heeft hij nog koning Amphitryon bijgestaan in den oorlog tegen de Teleboërs en hem eenen grooten dienst bewezen door met zijnen hond Lailaps eenen vos te vangen, die het land van koning Kreon van Thebe verwoestte. (Zie Amphitryon.) Dientengevolge gaf Amphitryon hem het eiland Kephallenia ten geschenke, waar hij de stamvader werd van het geslacht van Odysseu*. — Volgens sommige opgaven nam hij deel aan den tocht der Argonaut en en de Kalydonischs jacht.
KEPHEUS. (Cephem.) (Grieksch) 1) een zoon van den Aegyp-tischen koning Belas. Toen de beide broeders van dezen laatste, Aigypios en Danaos, ieder met zijne vijftig kinderen naar Griekenland waren getrokken, werd hij koning van Aithiopië, huwde met Kassiopeia en werd de vader van Andromida. Ook hij werd onder de sterren verplaatst. Zie Andromeda.
KEPHISSOS. (Cephissus.) (Grieksch) 1) een riviergod in Boiotië, een zoon van Pontos en Thalassa, die Liriope, eene der Okeaniden, geweld aandeed en bij haar eenen zoon, Narkissos verwekte. Daarom bedolf Poseidon hem onder de aarde, zoodat de wateren van zijnen stroom zich onder de aarde verliezen. 2) de god eener rivier in Argolis, die daar een heiligdom had, waaronder men zijn water; dat door Poseidon dikwijls onzichtbaar gemaakt werd, kon hooren doorstroomen.
KëR, KëREX. (Grieksch), eene enkel- of meervoudige personificatie van den bloedigen clood in den strijd. De Keren waren vrouwelijke godheden van een schrikwekkend uiterlijk, meestal in een bloedrood gewaad gehuld, op het slagveld bezig om gewonden heen- en weêr te slepen en te pijnigen, altijd te samen met Eris, Kydoimos, d. i. «het woeste krijgsrumoerquot;, en de andere godheden, die A res omgeven. — Ker werd de dochter van Nyx (de Nacht) genoemd en dus de zuster van Hypnos (de Slaap) en Thanatos (de Dood.)
KBRaMOS. {Cerïimus.) (Grieksch), een zoon van Dionysos en Ariadne, een attische heros, naar wien een deel der stad Athene, de Kerameikos, zijnen naam droeg.
KEKBEROS. {Cerberus.) (Grieksch), de zoon van Typhon en Echidna, een vreeselijk monster, dat men zich nu eens dacht met vijftig, dan weer met honderd, gewoonlijk echter met drie kop-
437
Kerberos—Keto.
pen. Het was de hond van Hades, die de onderwereld bewaakte door nieuwere dichters wordt hij meestal de helhond genoemd. — Zijn wezen wordt door de oude dichters aldus beschreven: in plaats van haren had hij, evenals de Medusa, slangen en een staart met een drakenkop. Zijn adem was vergiftig, zijn zwadder doodend. Zijne woestheid was zoo groot, dat zelfs de Erinnyën voor hem beefden. Zijne woning was öf aan de overzijde van de Styx, öf aan de monding van den Acheron. Al de schimmen, die het rijk van Hades betraden, liet hij kwispelstaartend binnen, maar hij gedoogde niet, dat iemand de sombere woningen des doods verliet. Daarom was het bedwingen van Kerberos-voor hen, die levend in de onderwereld afdaalden, het moeilijkste deel hunner taak. Orpheus slaagde er in hem door de toonen zijner lier in slaap te doen vallen. Wie den staf (caduceus) van Hermes had, kon daarmede denzelfden invloed op het monster uitoefenen. Ook 11 er aki es kreeg tot laatste en zwaarste werk Kerberos te bedwingen. (Zie H e r a k 1 e s, bl. 365.) Toen het monster het ongewone licht der bovenwereld aanschouwde, spuwde het zwadder uit, waaruit eene vergiftige plant, de monnikskap (acoriitum), ontstond.
KERKoPES. {Cercöpes.) (Grieksch), schelmsche, diefachtige wezens, omtrent wie er zeer uiteenloopende legenden bestaan. Sommigen noemen als hunne woonplaats de Thermopylae, anderen Oichalia op Euboia, weer anderen Lydië. Uit dit laatste land, dat hun eigenlijk vaderland schijnt geweest te zijn, is waarschijnlijk eene reeks van verhalen omtrent hen naar Athene gekomen, waar zij zeer dikwijls in de komedien ten tooneele gevoerd werden. Ook tegen Herakles beproefden zij, evenwel niet tot hun voordeel, hunne booze streken. (Zie Herakles, bl. 357.) — Volgens eene andere sage zouden zij de Pithekusische eilanden nabij Cumae in Italië bewoond hebben. In den strijd tegen de Titanen kwam Zeus daar tot hen, om hunne hulp te vragen. Zij beloofden die hulp voor eene bepaalde som gelds; doch, toen zij deze ontvangen hadden, weigerden zij in eenig opzicht van dienst te zijn. ïot straf daarvoor werden zij in apen veranderd en hunne eilanden kregen den naam van Pithekusische,* d. i. apen-eilanden.
KEKKyON. {Cercyon.) (Grieksch), de vader van Alöpe. (Zie aldaar.) Hij was een geweldig roover, die in de nabijheid van Eleusis huisde en allen, die daar voorbijtrokken, dwong met hem te worstelen. Door zijne kracht bleef hij steeds overwinnaar, totdat hij voor Theseus moest onderdoen en door dezen gedood werd. Zie Theseus.
KERYMTISCHE HINDE. {Ceri/nitische hinde.) (Grieksch) Zie Herakles, bl. 350.
KETO. (Ceio.) (Grieksch), eene godheid der zee, die tot het geslacht van Pontos behoorde. Met haren broeder Phorkys,,
438
Kety—Kirke.
die met haar gehuwd was, stelde zij de zee voor in al hare verschrikkingen en gevaren. Uit dit huwelijk waren dan ook naar het volksgeloof allerlei monsters der mythische wereld gesproten, zooals de Gorgonen, de Graien, de draak der Hesper iden en ook de Seirenen.
KEYX. (Cej/x.) (Grieksch) 1) de zoon van Hesperos en de gemaal van Alkyone. (Zie aldaar.) 2) de koning van Trachis, die Herakles gastvrij opnam, nadat hij uit Aitolië de wijk genomen had. Zie Herakles, bl. 361.
KILIX. (Cilix.) (Grieksch), een zoon van den phoinikischen koning Agënor, die door dezen uitgezonden werd om zijne door Zeus geschaakte zuster Europa te zoeken. Toen hij haar niet vinden kon, zette hij zich in klein-Azië neder en noemde het land, dat hij zich tot woonplaats koos, Kilikië.
KIMMERIOI. (Cimmerii.) (Grieksch), een mythisch volk in het verste westen aan den Oceaan wonende, in een land, dat steeds gehuld was in duisternis en in eenen nevel, dien Helios met zijne stralen nooit doordringen kon.
KINyRAS. (Cmyras.) (Grieksch), een heros van het eiland Kypros, een groot vriend en voorstander der muziek en daarom een lieveling, volgens sommigen zelfs een zoon van Apollo. Volgens anderen was hij een zoon van SamMkos, wiens vader uit Syrië naar Kypros zou gekomen zijn. Kinyras was de eerste priester van Aphrodite op Kypros en vereenigde de priesterlijke waardigheid met de koninklijke. — Hoewel hij door de godin hoog geëerd werd, was toch zijn lot zeer treurig. Hij had by zijne gemalin Kenchreia (volgens anderen droeg zijne moeder dien naam) eene dochter, Myrrha, die uitmuntte door hare schoonheid, vooral van heur schoone haren; zij was daarop echter zoo trotsch, dat zij zich beroemde schooner haren te hebben dan Aphrodite. De godin strafte haar hiervoor door haar verliefd te maken op haar eigen vader, en wist dezen er toe te brengen, om haar, terwijl hij haar niet kende, wederliefde te schenken, doch toen Kinyras de ware toedracht der zaak ontdekte, vervolgde hij haar. Zij vluchtte naar Arabië, waar de goden haar uit medelijden in eenen boom veranderden, uit wier schors hare tranen als kostbare hars te voorschijn druppelen. Uit het binnenste van dien boom werd ook Adonis geboren. Kinyras stortte zich in zijn eigen zwaard. Omtrent andere verhalen betreffende de geboorte van Adonis, zie aldaar en Aphrodite, bl. 81.
KIRKE. (Cirre.) (Grieksch), eene nymph, de dochter van Helios en de Okeanide Perseis, de zuster van Aietes. den koning van Kolchis, evenals haar geheele geslacht in de toover-kunst zeer ervaren. Zij woonde op het eiland Aiaia, dat zooals men zich voorstelde, aan de zuidwestkust van Italië gelegen was; derwaarts had haar vader haar op zijnen zonnewagen gebracht. Een dal aldaar herschiep zij door hare tooverkracht tot een
439
Kirke.
440
verrukkelijk oord en bouwde op deze bekoorlijke plaats een van goud en edelgesteenten schitterend paleis, dat door getemde leeuwen en wolven bewaakt werd. Zij zelve, met eene uitstekende schoonheid begaafd, hield zich met weven bezig, begeleidde dezen arbeid met hare goddelijk schoone stem, en liet zich door goudlokkige, onsterfelijke nymphen bedienen. De vreemdelingen, die haar toovergebied naderden, werden door haar met bedriegelijke vriendelijkheid onthaald, maar weldra door de met tooverkruiden gemengde spijzen en door den slag eener tooverroede in allerlei wilde dieren veranderd. Toen Odysseus op haar eiland geland was, zond hij Ëurylochos met een deel der manschap uit, om de streek te onderzoeken. In het paleis van Kirke, die hen vriendelijk onthaalde, werden allen in zwijnen veranderd; slechts Ëurylochos ontvluchtte. Odysseus trok daarop zelf op om zijn volk te bevrijden. Onderweg verscheen hem Her mes, die hem het kruid moly gaf, waardoor hij zicli tegen de tooverkracht van Kirke kon beschutten. De spijzen en dranken, die zij den held, welken zij vriendelijk ontving, aanbood, bleven krachteloos, en nu snelde Odysseus met zijn zwaard op haar toe, alsof hij haar dooden wilde, en dwong haar met eenen heiligen eed te zweren, dat zij hem geen kwaad zoude doen en zijne gezellen zoude bevrijden. Daarop bleef hij een geheel jaar bij haar. In weerwil van de liefde, die zij hem schonk, verlangde Odysseus naar zijn geliefd vaderland terugtekeeren, en zij schonk hem eindelijk hare hulp daartoe en beval hem naar het schimmenrijk aftedalen, om daar van Teiresias raad omtrent zijnen verderen tocht te bekomen. Van dien tocht teruggekeerd, kwam hij weder bij Kirke, die hem nu nadere inlichtingen gaf omtrent de gevaren, die hij nog zou moeten doorstaan. Zij liet hem, rijkelijk van alles voorzien, vertrekken, doch vóór de afreize kwam een zijner makkers, Elpenor, door een noodlottig toeval om het leven. (Zie Elpenor.) — Men wist in de oudheid te verhalen van twee zonen, die Odysseus bij Kirke zou hebben verwekt — Terwijl Odysseus bij de nymph vertoefde, kwam daar ook Kalchos, de koning der Dauniërs, wien zij vroeger hare liefde geschonken had. Nu wilde zij hem niet meer ontvangen, en veranderde hem, toen hij bleef aandringen, in een zwijn. Slechts op de dringende smeekingen van zijn volk werd hem zijne oorspronkelijke gedaante teruggegeven, onder voorwaarde, dat hij nimmer zou terugkeeren. — Teleniachos kwam op den tocht, dien hij ondernam, om zijnen vader te zoeken, ook op het eiland van Kirke en kreeg van deze hare dochter Ka.ssiphone ten huwelijk. Toen hij evenwel later in een twist met Kirke deze doodde, werd hij zelf door zijne gemalin omgebracht. Zie Kassiphone. 2) Circe heette ook eene oud-italische godin, die vooral in den omtrek van Circeii vereerd werd , oorspronkelijk gelijk in beteekenis aan Fauna
Kirke—Kleinis.
en Bona J)ea. eene godin der door de vochtigheid bevorderde groeikracht der aarde, later geheelenal met de Grieksche Kirke verward.
KISSEDS. (Cisseus.) (Grieksch), een koning van Thrakië, de vader van de ongelukkige Trojaansche koningin IlekYihe, of volgens anderen van Theïino, de gade van Antinor; hij was de opvoeder van IphtdUmas, den zoon van Antinor, wien hij eene zijner dochters tot gemalin gaf, en dien hij in den ïrojaan-schen oorlog met twaalf schepen aan de Trojanen tot hulp zond. Zie Iphidamas.
KITHAIkON. (Cithaeron.) (Grieksch), een der oudste koningen van Boiotië, die zijnen naam gaf aan het in dat landschap gelegen gebergte. Eens, toen Zeus twist had met 11 era, en deze zich geheel en al aan den omgang met haren gemaal onttrok, gaf Kithairon aan Zeus den raad, dat hij een houten beeld, geheel in vrouwenkleederen gehuld, naast zich op eenen wagen zoude zetten en zeggen, dat dit Plataia was, de dochter van Atsopos, die hij zich tot gemalin gekozen had in plaats van Hera. De list gelukte. Hera snelde vol ijverzucht toe en rukte de kleederen van het beeld af, waarin zij hare mededingster meende te zien. Toen zij hare dwaling bemerkte, verzoende zij zich met haren echtgenoot. Ter herinnering aan deze gebeurtenis stelde Kithairon twee feesten in, de groote en de kleine Daiddla, waarvan de laatste om de zeven, de eerste om de zestig jaren gevierd werden. Zij droegen hunnen naam naar het woord daidulon., dat »een kunstig gesneden beeldquot; beteekent.
KITHAIRON\'. (LEEUW VAN DEN) (Grieksch) Zie Alkathöos.
KLARIOS. (Clariuts.) (Grieksch) 1) een bijnaam van Zeus, die hem aanduidde als den god van het lot. Hij werd zoo genoemd in Arkadië, omdat daar de zonen van Li/lcaon onder zijne hoede over het erfdeel huns vaders zouden geloot hebben. 2) een bijnaam van Apollo, dien deze droeg naar de stad Kla-ros in klein-Azië, waar hij eenen prachtigen tempel en een beroemd orakel had. Eene bron, die in de nabijheid van den tempel ontsprong, bracht de priesters in zulk eenen toestand van geestverrukking, dat zij, hoewel onbeschaafde lieden, hunne orakels in verzen gaven, ja zelfs niet eens eene bepaalde vraag behoefden te ontvangen, maar het verborgene openbaarden of de toekomst voorspelden, zoo zij slechts den naam van den-gene wisten, die inlichtingen wenschte te bekomen. Hunne gezondheid werd door den opgewonden toestand, waarin zij steeds verkeerden, zeer benadeeld. De tempel te Klaros was opgericht door Manto, de dochter van den waarzegger leiresias, die eens de liefde van den god genoten had en hem Mopsos had gebaard. Een rijk man uit Kreta, Rhakios, met wien zij later gehuwd was, droeg de kosten van den bouw.
KLEINIS. (Cleinis of Clinis.) (Grieksch), een rijk Babylo-
441
Kleinis—Kleomedes.
niër, die tot de Hyperborèers ging om den dienst van Apollo te leeren. Hij wilde de offers, den god daar gebracht, niet meer bijwonen, toen men ter zijner eere ezels slachtte. Apollo dwong hem echter daartoe, doch veroorloofde hem in zijne eigene stad op zijne gewone wyze te offeren. Toen nu evenwel zijne zonen ook in Babyion ezels ter eere van den god wilden slachten, maakte deze hen razend en veranderde hen daarna met hunne ouders in vogels.
KLE10. (Clio.) (Grieksch). eene der Muzen. (Zie aldaar.) Haar naam be-teekent de verheerlijking door het gezang. Zij is de muze der geschiedenis en wordt voorgesteld met eene rol in de hand, zoodat het somtijds moeilijk is hare beelden van die van Kalliope te onderscheiden. — Eene legende omtrent haar meldde, dat zij gespot had met de liefde van Aphrodite voor Adonis, en door de godin tot straf daarvoor met liefde voor Pier os was vervuld, wien zij Hyakinthos baarde. Omtrent; eene andere legende betreffende de afkomst van Hyakinthos, zie aldaar.
KLEiïE. (f/Kfe.) (Grieksch), de dochter van Merops. Zij was gehuwd met Kyzikos, den koning der Bolionen. De Arrjonauien landden in hun rijk en werden voor vijanden aangezien. Kyzikos werd in den hierdoor ontstanen strijd door Tason gedood. Ofschoon na de ontdekking van het misverstand alle Argonauten zich ten teeken van rouw de haren afsneden en prachtige lijk-spelen ter eere des konings vierden, bleef Kleite den dood van haren gemaal zoozeer betreuren, dat zij zich verhing.
KLEöBIS. {Cleobis.) (Grieksch) Zie Bi ton.
KLEOMeDBS. (Cleomedes.) (Grieksch). een beroemde worstelaar uit Astypalaia. Hij had aan Apollo, die in zijne vaderstad groote vereering genoot, beloofd hem eenen witten stier te offeren, zoo hij hem de overwinning schonk in de Olympische spelen. Zijne bede werd verhoord, maar hij doodde zijnen tegenstander Ikkos en daarom werd hem de prijs der overwinning onthouden. Waanzinnig van spijt, keerde hij naar huis en in zijne razernij greep hij de zuilen van het gymnasium (de school voor lichaamsoefeningen), waarin hij tot worstelaar was opgeleid, deed het gebouw instorten en begroef zestig jongelingen onder de puinhoopen. Toen men hem vervolgde, zocht hij eene schuil-
442
Kle omedes—Klymenos.
plaats in den tempel van Athena. Ook hier zette men hem na, doch toen men de kast opende, waarin hij zich verborgen had, vond men hem niet meer. Als de laatste der Grieksche heroën was hij in den hemel opgenomen.
KLEOPaTRA. {Cleopatra?) (Grieksch), 1) de dochter van Boreas en Oreithyia, die de gade werd van Phinevs. Zij baarde hem twee zonen Plexippos en PandTion. — Toen de Argonauten in het land van Phineus gekomen waren, vonden zij daar twee jongelingen, die tot op de helft van hun lichaam in de aarde begraven waren en wier bovenlijf voortdurend gegeeseld werd. Dat waren de zonen van Kleopatra. Hunne stiefmoeder Idaia, met wie Phineus, nadat hij Kleopatra had verstooten, gehuwd was, had hun deze mishandelingen op den hals gehaald, door hen by Phineus te belasteren, als zouden zij gepoogd hebben haar gewelddadig aanteranden. 2) eene dochter van Idas en Marpessa. Door hare moeder werd zij Alkyone genoemd. Zij huwde met Meleagron, den grootsten held onder de deelnemers aan de Kalydonische jacht, en toen deze gestorven was, treurde ook zij zich dood om het verlies van haren beminden gemaal.
KLBTA. (Cleta.) (Grieksch) Zie Chariten.
KLODöNES. (Clodönes.) (Grieksch) Zie Mimallones.
KLOTHO. {Clotho.) (Grieksch), eene der Moir en. Zie aldaar.
KLYMeNE. (CA;/mine.) (Grieksch), een in de Grieksche mythologie zeer dikwijls voorkomende naam. De voornaamste personen, welke dien naam droegen, zijn 1) eene Okeunide. de gemalin van lapetos, wien zij vier zonen baarde: Atlas, die sterk was van geest, Menoitios, die overmoedig, Prometheus, die sluw en Epimetheus., die dom was. 2) eene dochter van koning Katreus van Kreta, die met hare zuster Aërope op bevel van het orakel verstooten werd, en aan eenen zeevaarder, met name Nauptios, gegeven, om haar naar verre landen te voeren. Nauplios behield echter Klymene voor zich en werd bij haar de vader van Palamedes. (Zie aldaar.) 3) de dochter van Minyas, gehuwd met den arkadischen koning liisos, wien zij Atalante baarde, die de eerste wonde toebracht aan het Kalydonische everzwijn. 4) de gade van Merops, koning der Aithiopiërs. Zij had vroeger de liefde van Helios genoten en dezen Phaëthon gebaard. (Zie aldaar.) 5) eene dienares van Helena, — volgens anderen eene bloedverwante van Menelaos — die als vertrouwde diende tusschen deze en Paris, toen zij zich door den Trojaanschen koningszoon liet verleiden. Klymene volgde hare meesteres naar Troje, van waar zij eerst na de verwoesting der stad als gevangene terugkeerde. 6) d. i. »degene van wie men alleen hoortquot;, een bijnaam van Persephone, dien zij droeg als de godin, die in de onderwereld, dus in het verborgen woont.
KLIMENOS. (Clymenus.) (Grieksch) 1) een koning van Or-
443
Klymenos — Klytaimnestra.
chomcnos in Boiotië. Hij werd door Perieres, den wagenmenner van den ïhebaan Menoikeus bij eenen wedren zóó zwaar gewond, dat hij stierf. Zijn dood werd door zijnen zoon Er-ginos gewroken. (Zie aldaar.) 2) Zie Harpalyke.
KLYSONyMOS. {Glysonymus.) (Grieksch), een zoon van Am-jthidamas. Deze en de vader van Patroklos woonden te Opus en de beide knapen waren speelmakkers. ïoen zij eens bij het dobbelspel twist kregen, werd Patroklos zóó toornig, dat hij Klysonymos doodsloeg. Zijn vader vluchtte met hein naar Peleus, waar Patroklos met diens zoon Aehilleus eenen nieuwen vriendschapsband aanknoopte, die eerst met zijnen dood eindigde
KLYTAIMNESTKA. (Cli/iaemnestra.) (Grieksch), de dochter van den spartaanschen koning Tyndareos en der schoone, door Zeus beminde Led a, derhalve de zuster van Helena en der beide Dioskuren. Zij was de gemalin van Agamemnon, en schonk hem verscheidene kinderen, als Iphigeneia, Elektra, Chrysothemis en eenen zoon, Orestes, maar het eerst gelukkige huwelijk had een zeer noodlottig einde. Klytaimnestra wikkelde zich in het afgrijselijk noodlot, dat over bet huis van haren gemaal en den stam der Tantaüden beschoren was. Terwijl haar gemaal Agamemnon aan het hoofd van het grieksche leger naar Troje trok, werd in de haven van Aulis hare oudste dochter op het altaar van Artemis geofferd. (Zie Agamemnon en Iphigeneia.) Van den daardoor in het hart der moeder ontstoken wrok maakte Aigisthos, de zoon van \'Ihyestes. (Zie Aigis-thos.) gebruik om haar te verleiden en de wraak te voltrekken, die hij nemen wilde voor de gruweldaden door Agamem-mons vader Atreus tegen zijnen vader bedreven. (Zie Atreus.) Met Klytaimnestra leefde hij in misdadigen omgang, totdat na verloop van tien jaren de zegevierende koning terugkeerde, maar terstond daarop, tegelijk met de ongelukkige Kassandra door zijne gemalin vermoord werd. Daarop regeerde zij aan de zijde van haren verleider zoolang over het rijk van Mykenai en Argos, totdat Orestes tot jongeling was opgewassen. Hem had zijne zuster Elektra of zijne voedster, zoodra Agamemnon was vermoord, door eenen getrouwen dienaar in het geheim bij haren oom, den koning Stropinos in Phokis, in veiligheid gebracht. Met eenen zoon des laatsten, Pylades genaamd, keerde Orestes, om den aan zijnen vader gepleegden moord te wreken naar Mykenai terug, waar Elektra vol verlangen hem verbeidde. Hat bevel van Apollo te Delphoi luidde, dat Orestes zijne moeder en den boosaardigen Aigisthos met list overvallen en dooden moest. De beide nauw door vriendschap verbonden jongelingen gehoorzaamden aan dat bevel. — Eene oude afbeelding, hiernevens weêr-gegeven, stelt het tooneel der dubbele wraak voor. — Hoe Orestes daarop, wegens de schuld aan moedermoord., door de Erinnycn over de aarde vervolgd en door de goden zeiven ge-
444
reinigd werd, zie daarover Orestes. —Sommige mythen verhaalden , dat toen Klytaimnestra haren gemaal en Kassandra met dier kinderen doodde, zij in hare waanzinnige woede ook hare eigene kinderen ombracht. Alleen Elektra en Orestes ontsnapten aan dit lot, Elektra door toetestemmen in een huwelijk met een armen daglooner; Orestes werd gered door de trouwe zorg van zijne zuster en zijne voedster Arsinoè.
KLYTIA, KLYTIê. (Clytia, Clytil.) (Grieksch) 1) de geliefde van Amyntor, den koning der Dolnpes, die om Phoinix, een zoon uit den wettigen echt van Amyntor gesproten , uit den weg te ruimen, dezen beschuldigde, dat hij hare eer belaagde , waarop zijn vader hem of van het gezicht liet beroo-ven öf verstiet. 2) de dochter van Pandareos, die met hare zuster Kameiro door Aphrodite gevoed , en door Ilera met schoonheid, door Athena met verstand begiftigd werd. Toen nu de godinnen Zem vroegen om aan hare lievelingen echtgenooten te schenken, werden beide door de Harpt/iën geroofd en aan de Erinnyën als dienaressen gegeven. 3) eene Okeanide, door Apollo bemind. Yverzuchtig geworden door de liefde, welke de god ook had opgevat voor leukothoé, de dochter van Or-c/tamos, verried zij dezen het geheim zijner dochter. Orchamos liet Leukothoë levend begraven, Apollo trachtte haar te redden, doch te vergeefs. Daarop vervreemdde hij zich ook van Klytie, die nu voortaan steeds , zonder spijs of drank te gebruiken , naar hem uitzag, totdat zij in eene zonnebloem veranderd werd.
KLYTIOS. (Clytim.) (Grieksch), 1) een der Giganten, die in de GigantomacMe werd gedood. 2) een zoon van Alkmaion, die naar Elis vluchtte, toen zijn vader door de broeders van Arsinoè werd gedood.
KNIDIA. (Cnidia.) (Grieksch), een bijnaam van Aphrodite nixamp;v de stad Knidos in klein-Azië, welker inwoners door den beeldhouwer Praxiteles een beeld van die godin lieten maken, dat tot de beroemdste der gansche oudheid behoorde.
Koios— Komaitho.
KOIOS. ((heus.) (Grieksch), een der zes mannelijke Titanen. (Zie Titanen.) Hij huwde met zijne zuster Phoibe en uit hunne verbintenis sproten Leto. de personificatie van den duisteren nacht, en A ster ia, de personificatie van den door sterren verlichten nacht.
KOKaLOS. {Cocalus.) (Grieksch), een koning op Sicilië, bij wien Daidalos gastvrije opname vond, toen hij voor koning Minos van Kreta moest vluchten. Toen Kokalos evenwel geneigdheid toonde om Daidalos uitteleveren, wist deze de dochters des konings overtehalen de badkamer van haren vader te zeer te verwarmen, waardoor deze stikte. Uit dankbaarheid hiervoor gaf Daidalos haar allerlei kunstige werken ten geschenke. — Eene andere overlevering meldt, dat Kokalos zijnen beschermeling trouw bleef en zelfs Minos tot zich lokte, dien hij dan in zijn bad zou hebben doen omkomen. Tot loon hiervoor zou Daidalos zijn rijk met vele prachtige gebouwen hebben versierd. — Zie Daidalos.
KOKyTOS. (Cocytus) (Grieksch), een troebele, sombere stroom in de onderwereld. Nu eens heet hij een arm van de Styx, dan weder vereenigt hij zich daarmede, na negen malen de gansche onderwereld te hebben omstroomd; soms wordt vermeld , dat hij zich, met den Pi/riphlegeton vereenigd, in den Acheron stort, soms daarentegen, dat de Acheron in den Ko-kytos uitloopt. — Ook de Kokytos wordt meermalen genoemd als de rivier, over welke Charon met zyn bootje de schimmen naar het doodenrijk brengt. — De naam Kokytos wordt iik-wijls gebruikt, om eene rivier der onderwereld in het. algemeen aanteduiden.
K0L0PH0NIA. (Colophonia.) (Grieksch), eene der dochters van den Atheenschen koning Ërechthem. Toen deze in eenen oorlog met de inwoners van Eleusis was gewikkeld en zeer in het nauw werd gebracht, beval het door hem om raad gevraagde orakel hem eene zijner dochters te offeren. Het lot wees daartoe Kolophonia aan. Volgens eene andere mythe gaven zich al de dochters des konings vrijwillig voor hare vaderstad ten offer.
KOMAITHO. (Co»^etto.) (Grieksch) 1) de dochter van Pterelaos. (Zie aldaar.) Uit liefde voor Amphitryon sneed zij haren vader het gouden haar af, waaraan het behoud van zijn leven hing. Zij werd echter op last van Amphitryon gedood. Zie Amphitryon. 2) eene priesteres van Artemis te Patrae in Achaia van buitengewone schoonheid. Zij won de liefde van Melanippos, eenen jongeling, haar in elk opzicht waardig. Daar nu de priesteressen van Artemis niet levenslang ongehuwd behoefden te blijven, maar alleen zoolang zij de godin dienden, dong hij naar hare hand, doch noch zijne ouders, noch die van Komaitho wilden tot hun huwelijk de toestemming geven. Toen verbond zich het minnend paar tegen hunnen wil en koos den tempel
446
Komaitho—Koronides.
der godin tot de plaats van hun samenzijn. Artemis werd hevig vertoornd over deze schennis aan haar heiligdom gepleegd. Komaitho en Melannippos werden met eenen plotselin-gen dood gestraft, en de godin bracht jammer en ellende over het land door onvruchtbaarheid en ziekten. Het Delphische orakel, om raad gevraagd, openbaarde de oorzaak van den toorn der godin _ en beval, dat men haar jaarlijks het meisje en den jongeling, die men voor de schoonste hield, offeren zon. Daar de godin niet met den dood der schuldigen tevreden was, maar nog meer offers verlangde, werd de rivier, die door haren tempel stroomde Ameilichos, d. i. «de onverzoenlijkequot; genoemd.
KOMëTES. (Co met es.) (Grieksch), de verleider der gade van Diomedes. Zie aldaar.
KOPREUS. (Copreus.) (Grieksch) Deze diende Eurystheus, tot wien hij wegens het dooden van Iphitos uit Elis gevlucht was, als heraut, om zijne bevelen aan Herakles, in wiens tegenwoordigheid Eurystheus zich niet durfde wagen, overtebrengen. Zijn roem als held was niet zeer groot, want Homeros noemt zijnen zoon Perijahëtes »den beteren zoon eens slechteren vaders.quot;
KORA. (Cora.) (Grieksch), d. i. «het meisjequot;, ))de dochterquot;, de naam, dien Persephone gewoonlijk droeg in Attika, vooral in de de Eleusinische mysteriën. ZieEleusinia en Persephone.
KOEeSOS. {Corisus.) (Grieksch), een priester van Dionysos in Kalydon, die zich opofferde voor de schoone Kallirrhoè, hoewel zij zijne liefde versmaadde. Zie Kallirrhoë.
KOROIBOS. (Coroehus.) (Grieksch) 1) een zoon van koning Mygdon uit Phrygie, wien Priamos in zijne jeugd tegen de Amazonen hielp. ïer vergelding daarvoor zond Mygdon zijnen zoon Koroibos aan de Trojanen tot hulp, toen de Grieken tegen Troje optrokken. Deze vatte liefde op voor de dochter van koning Priamos, Kassandra, en viel, toen hij haar wilde verdedigen, niettegenstaande zijne buitengewone dapperheid (die spreekwoordelijk werd) door de hand van Deoptolemos. Hij was onder degenen, die den laatsten strijd waagden en volgde Aeneas, toen deze, terwijl Troje reeds brandde, de weinige nog overgebleven strijders verzamelde, niettegenstaande Kassandra hem voorspeld had, dat hij daarbij zou omkomen. 2) een heros uit Megara. Toen PsamMhe, de dochter van koning Krotopos van Argos een kind, dat zij aan Apollo gebaard had, te vondeling legde, zond de god een vreesselijk monster, Poina, in het land, dat de kinderen roofde en verslond. Koroibos doodde dit, doch moest daarvoor boete doen in Delphoi en kreeg van het orakel bevel eenen tempel te stichten om den god te verzoenen.
KORONIDES. (Coronides.) (Grieksch), de dochters van Ofion: Metïöche en Menippe, die beide in hooge gunst stonden bij Athena, beide ervaren in kunst en wetenschap, beide van zeld-
447
Koronicles—Korythos
zame schoonheid. Toen haar vader door Artemis gedood was, kwam er eene pestziekte over het land. Het om raad gevraagde orakel beval twee jonkvrouwen aan de onderaardsche goden te offeren. Toen boden zich Metioche en Menippe vrijwillig aan, om voor haar vaderland te sterven, doch Hades en zijne gade veranderden haar in twee kometen. De dankbare onderdanen van haren vader bouwden haar onder den naam van Koronides eenen tempel.
KOEoXIS. (Corönis.) (Grieksch), eene dochter van Koroneus, een koning in Phokis, die terwijl zij aan het strand der zee wandelde, door Poseidon werd gezien en vervolgd. Zij smeekte Athena om hulp ; deze veranderde haar in eene kraai en maakte die tot haren lievelingsvogel. Toen zij echter aan de godin verried, dat de dochters van Kekrops de mand, waarin de jonge Èrichthnnios (Zie aldaar.) lag, geopend hadden, strafte zij deze wel, maar de dienst door Koronis bewezen, was haar zóó onaangenaam, dat zij de kraai verstiet en in hare plaats den uil tot lievelingsvogel nam. 2) de dochter van den Thes-salischen koning Phlegyas, bij Apollo de moeder van Asklepios. Zie Asklepios en Ischys.
KORYBANïES. (Corybantes.) (Grieksch), priesters van Rheia Kt/bele, die onder woest geschreeuw, met krijgsdansen 3n het tegen elkander slaan en stooten van schilden en zwaarden hunne feesten ter eere der godin vierden. Zij schijnen evenals de Knreten. de TJaUsche Baktylen en de samothrakische Kahei-ren oorspronkelijk zelf goddelijke wezens geweest te zijn, evenals de boomen, uit de aarde zelve ontsproten. Men dacht zich hen als de eerste aller schepselen en tevens als de eerste vereerders en priesters van Eheia Kybele. In Lydië noemde men als hun hoofd en voorganger , als den eersten der Korybanten Korybaa, die in wezen identisch schijnt te zijn met Attis. De Korybanten en hun dans schijnen eene voorstelling te zijn van den zich in het gebergte weerkaatsenden donder. — Zie Attis en Eheia.
KOEYNëTES. (Corynetes.) (Grieksch), d. i. »de knodsdragerquot;, een bijnaam van Periphëtes, een\' beruchten roover, die door Theseus werd gedood. Zie Periphëtes en Theseus.
KOKyTHOS. (Corythus.) (Grieksch) 1) een zoon van Piris bij zijne eerste gade, de nymph Oinone. Zijne moeder zond hem tot Helena, om de ijverzucht van Paris optewekken, doch toen deze eenen schoonen jongeling bij Helena aantrof, verstiet hij haar niet, maar doodde zonder het te weten zijn eigen zoon. 2) een Italische heros. De Pleiade Elektra was door Zeus met geweld naar den hemel ontvoerd. Daar nam zij hare toevlucht tot het Palladion, dat Athena pas had voltooid. De godin werd toornig, omdat eene onteerde haar heilig beeld had aangeraakt en wierp het met Elektra zelve uit den hemel. Het beeld kwam in Troje neder; de val van Elektra werd
4,48
Korythos—Kreios.
door Zeus voor haar onschadelijk gemaakt. In Italië bereikte zij de aarde. Daar huwde koning Korythos met haar. Zjj baarde Zeus eenen zoon, Bardanos genaamd , en haren gade eenen tweeden zoon, met name lasios. Korythos stichtte eene stad, die hij naar zijnen naam noemde. Later werd zij Cortöna . geheeten. Hij werd begraven onder eenen berg, die eveneens zjjnen naam droeg.
KOTTOS. {Cottm.) (Grieksch), een der honderdarmige reuzen. {Hekatoncheiren, Centimani.)
KOTTS. {Cotys.) (Grieksch), eene thrakische godin, wier dienst waarschijnlijk uit Phrygië afkomstig was. De gebruiken daarbij hadden veel overeenkomst met die, welke bij den dienst van Rheia Kybele in zwang waren. Zij kenmerkten zich door luidruchtigheid, later door grove buitensporigheden.
KRACraLEUS. {Cragtileus.) (Grieksch), een zoon van Dryops, den stamvader der Dryöpes. Toen hij eens zijne kudden weidde, kwamen Apollo, Artemis en Herakles tot hem, opdat hij, die als een rechtvaardig man bekend stond, zou beslissen, wie van hen recht had op de stad Ambrakia. Toen Kragaleus ten voordeele van Herakles besliste, veranderde Apollo hem in zijnen toorn in eene rots. Desniettegenstaande werd hij evenals zijn vader met offers geëerd.
KRANAIA. (Cranaea.) (Grieksch), een bijnaam van Athena te Elatëa in Phokis. Ongeveer 20 stadiën (nog niet 4 uur gaans) van de stad lag op den top van dien heuvel een tempel der godin met vele bijgebouwen. De opperste priester in dien tempel was altijd een knaap. Hij moest de godin vijf jaren dienen en werd altijd in zulk eenen leeftijd gekozen, dat hij nog niet tot jongeling opgegroeid was, als zijn diensttijd ten einde liep.
KRANaOS. (Crariamp;m.) (Grieksch), een voornaam Athener, die volgens sommige legenden na den dood van Kekrops met de regeering werd bekleed. Hij had drie dochters Kranaë, Kranaichme en Atthis. Eene der beide eersten huwde met Am-phiktyon. Van de laatste zegt men, dat zij aan het landschap Attika haren naam gegeven heeft. Kranaos werd na een kort bestuur door zijnen schoonzoon Amphiktyon van den troon ge-stooten en verdreven. — Volgens sommige verhalen zou onder zijne regeering de watervloed van Leukalion over de aarde gekomen zijn.
KEATOS. {(\'ratos \'.) (Grieksch), d.i. de krachtquot;, een zoon van den Titan Pallas en de Styx. In den strijd der Titanen tegen de goden stond hij met zijne zusters Bia (het geweld) en Nike (de overwinning) aan de zijde der goden. Daarom stonden zij bij Zeus in hooge eer en waren zij meestal in de omgeving van zijnen troon. Met hunne moeder hadden zij een groot uit rotsen gehouwen paleis in de nabijheid van den Tartaros.
KREIOS. {Orius.) (Grieksch), een der zes mannelijke Titanen.
449
29
Kreon—Kreüsa.
KREON. {Creon.) 1) de broeder van lokaste, de gade van den Thebaanschen koning Laios. Na diens dood vatte hij de teugels van het bestuur op en regeerde totdat Oidipus het land van de Sphinx had bevrijd. Wederom aanvaardde hij de regeering, toen Eleokles en Polyneikes door elkanders hand gevallen waren. Hij was het, die Antigone levend liet begraven. (Zie Antigone.) Zijn zoon was Uaimon. (Zie aldaar.) 2) een koning vanKorinthe, wiens dochter Kr erna. de gade werd van lason, nadat deze Medeia had verstooten. Deze laatste wreekte zich door de kinderen, die zij bij lason had, te dooden, en aan Kreiisa een schoon bruidskleed te schenken, dat, zoodra het warm was geworden, zich aan haar lichaam vasthechtte en haar onder de vreeselijkste folteringen deed omkomen. Volgens een ander verhaal deed Medeia door het paleis in brand te steken, allen, ook Kreon en zijne dochter, omkomen.
KRETEUS. (Creteus.) (Grieksch), een andere naam voor Ka-treus, den koning van Kreta, den vader van Althaimenes. Zie Katreus en Althaimenes.
KEETHEüS. {Cretheus.) (Grieksch) 1) een zoon van koning Aiolos en Enarete. Hij was de stichter van de stad lolkos in Thessalië. Zijne gade was Tyro, de dochter van zijnen broeder Salmoneus. Deze was by Poseidon de moeder van Peiias en Neleus, die later door Kretheus als zonen werden aangenomen en met zijne drie eigene zonen Aison, Amythaon en Pheres opgevoed. — Volgens eene geheel andere legende heette zijne gemalin Demo dike of Biadike en vatte zij eene hevige liefde op voor Phrixos. Toen Phrixos weigerde aan hare misdadige voorstellen het oor te leenen, belasterde zij hem bij haren echtgenoot, waarop Kretheus bevel gaf hem te dooden. Phrixos werd echter door toedoen der goden op den gouden ram bij tijds weggevoerd. Zie Phrixos. 2) een zanger, die Aeneas naar Italië gevolgd was. Hij werd vervolgd door Camilla (Zie aldaar.), die begeerte had naar zijne schoone kleeding, doch werd uit hare handen door Arum, gered. Later viel hij evenwel door de hand van Turnus.
KRETENSISCHE STIER. {Cretensische stier.) (Grieksch) Zie Herakles, bl. 351.
KREiiSA. {Creiisa.) (Grieksch) 1) eene dochter van Priamos en Hekübe, gehuwd met Aineias, wien zij Askanios baarde. Zij wilde met haren gemaal ontvluchten , toen Troje in vlammen stond, terwijl Aeneas zijnen vader op zijne schouders droeg en zijnen zoon bij de hand gevat hield. In het gedrang raakte zij van de haren gescheiden. Aeneas keerde terug om haar te zoeken en waagde zich met het grootste levensgevaar in de brandende en met vijanden gevulde stad. Hij riep haar bij haren naam, doch te vergeefs. Eindelijk verscheen hem haar beeld, dat hij wilde omvatten, doch toen hij haar grijpen wilde, greep hij in de yle lucht. Zij verkondigde hem, dat de moe-
450
Kreüsa— Kronoe.
der der goden niet gewild had, dat zij den vaderlandschen bodem zou verlaten, maar haar vrijwaarde voor de slavernij der Grieken. Toen eerst besloot Aeneas verder te trekken. 2) de dochter van Erechtheus, die bij Apollo de moeder werd van Ion. (Zie aldaar.) 3) de dochter van koning Kreon van Korinthe, die las on huwde, nadat hij Medeia verstooten had. Zie Kreon.
KRI0PH0K0S. (Criophorus.) (Grieksch), d. i. »de ramdragerquot;, een bijnaam van Hermes te Tanagra in Boiotië. Men had hem dien naam gegeven, omdat hij eens, ten einde eene pest van de stad afteweren een ram rondom haar gedragen had en dit daarop aan de groote goden had geofferd. Jaarlijks werd dit herhaald door eenen jongeling, die dan ook Kriophoros genoemd werd. Zie Her mes, bl. 387.
KRONïDES. (Grieksch), een bijnaam van Zeus als zoon van Kronos.
KRONOS. (Grieksch), de zoon van Uranos en Gaia, d. i. van hemel en aarde. Hij behoort tot de godheden uit het tijdperk der theogonie (het ontstaan der goden). Ook hij is eene personificatie van den hemel en stelt dien voor als de kracht, die door warmte alles tot rijpheid brengt en voor den oogst geschikt maakt. — Uit het huwelijk van Uranos en Gaia waren eerst de Titanen en daarna de Kyklopen en Hekatoncheiren gesproten. De beide laatsten waren zelfs hunnen geweldigen vader te sterk en daarom stootte hij ze na hunne geboorte in de duistere diepte der aarde terug. Gaia, hierover vertoornd, stookte hare oudere zonen, de Titanen, tegen hun eigen vader op, doch geen van hen was bereid iets gewelddadigs tegen hem te ondernemen, behalve Kronos, de jongste en sluwste. Zijne moeder gaf hem eene door haar zelve vervaardigde sikkel en verborg dien op eene plaats, waar Uranos gewoon was te komen. Vandaar overviel hij zijnen vader en verminkte hem gruwelijk. Verschillende trekken in de mythen betreffende Kronos wijzen blijkbaar op eenen phoinikischen oorsprong; maar in hoofdzaak is hij toch eene echt Grieksche godheid. Van oudsher heette de hoogste god der Grieken zijn zoon (Krorilon, Kromdes.) Ook zijn naam is Grieksch en duidt hem aan als den god, die voleindigt, die rijp maakt. Als god van Het het heete jaargetijde, als oogstgod werd hij alom in Griekenland vereerd. En als oogstgod is hij tevens de heer-scher in de gouden eeuw (Zie Eeuwen.), waarin er een eeuwige oogst en eene eeuwige rijpheid was. Als god der rijpheid is tij tevens een god van den tijd, die langzaam voortsluipend de rijpheid aanbrengt, maar dan plotseling afsnijdt en verwoesting aanbrengt, een beeld van de, vooral in zuidelijke streken, verzengende en verderf aanbrengende zonnehitte, die met den oogsttijd samenvalt. Steeds wordt hij afgebeeld met eenen sikkel en een omhuld hoofd. Zjjn vaste bijnaam is Ankylomé-tes, d. i. ))de sluwe, de op kromme wegen gaande.quot; In tegenover-
451
29*
Kronos.
tuurkrachten zich zouden kunnen uitbreiden, ordenen en schikken tot een geheel.
De menschen hadden het goed onder Kronos. Het waren de tijden, waarin zij gemeenzaam met de goden verkeerden. Het was de gouden eeuw. Maar wat rijp is blijft niet rijp, het wordt overrijp. Ook Kronos bezat de gave der verjonging niet. Hij werd een oude god, het symbool eener afgeleefde natuur, bleek, vermagerd, uitgeteerd, met grijze haren en eenen langen baard, knorrig en wantrouwend, zelfs tegen zijne eigene kinderen. Daarom verslond hij ze, zoodra zij geboren werden.
De mythe heeft dit aldus ingekleed: Toen Kronos zijnen vader verminkt en van den troon gestooten had, vloekte deze hem en voorspelde hem, dat hem eens door zijne kinderen een gelijk lot zou treffen, als hij nu zijnen vader had bereid. Voorloopig echter erkenden de overige Titanen vrijwillig zijne heerschappij en evenzoo de door hem bevrijde Hekatoncheiren en Kyklopen. Doch de vloek zijns vaders zou over hem in vervulling komen, hoe listig hij het ook mocht aanleggen, om dien te ontgaan. Om het namelijk geheelenal onmogelijk te maken, dat hij door zijne kinderen van den troon zou worden gestooten, verslond hij ze dadelijk na hunne geboorte. Hij boeide ook de Hekatoncheiren en Kyklopen weder uit vrees voor hunne groote kracht. Diep bedroefd over het vreeselijk lot harer kinderen zon Uheia, de gade van Kronos, op een middel, om aan dezen toestand een einde te maken. Reeds vnf harer kinderen, Beslia, Demeter, Hera, Hades en Poseidon waren door hunnen wreeden vader verslonden en geene smeekingen of gebeden der troostelooze moeder hadden zijnen har-
aarde is die strijd tusschen Ura-nos en zijnen zoon een zegen, want nu komt de tijd van den oogst en daarmede de tijd van rust. Het was noodig, dat aan de heerschappij en de werkzaamheid van Uranos een einde werd gemaakt, noodig voor de aarde, die anders te veel van den vruchtbaarheid wekkenden regen zou hebben ontvangen, noodig voor de godenwereld, opdat de nieuw geschapen na
452
stelling van zijnen vader, den god des hemels, die den regen doet nederdalen, is hij de god der zonnehitte, die een
/quot;jj einde maakt aan de onuitput-I f telijke regenstroomen, welke !|| de aarde bevruchten. Voor de
Kronos—Krotos.
den zin kunnen buigen. Toen zij nu haren derden en jongsten zoon, Zeus, ter wereld bracht, verborg zij dien zorgvuldig voor het oog zijns vaders en toen deze het pasgeboren Mnd verlangde te zien, gaf zij hem in plaats daarvan eenen indoeken gewonden steen, en Kronos, meenende, dat dit zijn zoon was, verslond den steen.
Zeus groeide in de verborgenheid tot een sterken en geweldigen god op, en toen de tijd voor hem gekomen was, eischte hij van zijnen wreeden vader rekenschap van hetgeen hij had gedaan. Hij noodzaakte hem met behulp van een middel, dat hij van Gaia gekregen had, zijne broeders en zusters, die hij verslonden had, weder te voorschijn te doen komen. Het eerst braakte hij natuurlijk den steen uit, die hem in de plaats van Zeus was aangeboden. Deze werd tot eene eeuwige gedachtenis in Delphoi geplaatst. Zeus begon nu met behulp zijner broeders en der door hem bevrijde Kyklopen, die voor hem den donder en den bliksem vervaardigden, den krijg tegen Kronos en de overige Titanen. Een deel daarvan koos evenwel tegen Kronos partij. (Zie Titanen.) Na eenen heftigen strijd van tien jaren was de nederlaag van Kronos en de zijnen volkomen, doch Zeus verwierf zich die heerschappij over het heelal niet vóórdat hy de Hekatoncheiren uit den Tartaros bevrijd en hunne hulp had ingeroepen. Na zijne overwinning wierp hij Kronos en de overige Titanen. die zich tegen hem verzet hadden, in den Tartaros, waar Poseidon hunne duistere gevangenis met koperen poorten sloot en de Hekatoncheiren hen bewaakten. Zoo konden zij den zaligen vrede der Olympische goden niet meer storen. — Toch behoefden zij niet eeuwig in die gevangenis te vertoeven. Er kwam een tijd, waarin ook zij geneigd werden bevonden voor de heerschappij van Zeus te bukken en de wereldorde door hem gevestigd te erkennen. Toen verzoende Zeus zich met zijnen vader en diens broeders en liet hen vrij. De mythe plaatst hen op de eilanden der zaligen (Zie E1 y s i o n.), waar zij met de heroën een eeuwig, zalig leven doorbrengen onder de heerschappij van Kronos. Diens persoonlijkheid verliest nu al het wreede , hardere en sombere, dat er aan kleefde. Hjj zetelt daar met zijnen langen baard als een gelukkige grijsaard op zijnen troon te midden van de edelsten en besten van alle vroegere tijden, het symbool van de zaligheid van den lang vervlogen voortijd.
KRONïON. {Groriion.) (Grieksch), bijnaam van Zeus als zoon van Kronos.
KEOToPOS (Orotöpm.) (Grieksch), de zoon van Aglnor. Hij was koning van Argos. Zijne dochter Psamdthe haalde grooten jammer over het land baars vaders door het kind, dat zij aan Apollo gebaard had te vondeling te leggen. Zie Koroibos.
KROTOS. (Orotus.) (Grieksch), een zoon van Pan en Eupheme, de voedster der Muzen. Deze voedde haren zoon op te samen met
453
Krotos—Kyaneïsche rotsen.
de Muzen op en volgens een door deze gedaan verzoek werd hjj later onder de sterren geplaatst. Daar schittert hij, dewijl hg een zeer behendig jager was, als Sagittarius, d. i. »de schutter. \'
KTESTLLA. (Ctesylla.) (Grieksch) Zie Hermochares.
KUReTEN. (Curëten.) (Grieksch) 1) dienaars van Rheia Kybele, die, by de geboorte van Zeus, toen het kind om de wreedheid van zijnen vader op Kreta verborgen was, rond om zijne wieg heilige wapendansen moesten uitvoeren en door het tegen elkander slaan van hunne zwaarden en schilden beletten , dat Kronos zijn geschreeuw kon hooren. Het zijn daimonische wezens, even als de Baktylen en de Koryhan-ten die steeds in de omgeving van Eheia Kybele worden aangetroffen, waarschijnlijk eene eigenaardige personificatie van de met bliksem en donder bezwangerde wolken, die zich als eene wacht van gedruisch makende geesten schaart om de wieg van den god des helderen hemels, die over regen en bliksem gebiedt. Zij golden naderhand voor de uitvinders van de pyrrhtche, den krijgsdans, dien zij om de wieg van Zeus zouden uitgevoerd hebben. Ook zij heetten even als de Korybanten uit de aarde ontstaan te zijn, en wel nadat deze rijkelijk met regen was gedrenkt. Zie verder Eheia. 2) de aitolische stam, die volgens de legende van de Kalydonische jacht met de inwoners van Kalydon in strijd geraakte en door Meleagros overwonnen werd.
KTaNE. (Cyüne.) (Grieksch), eene Siciliaansche bronnymph, die er bij tegenwoordig was, toen Persephone door Hadet werd geroofd. Met uitgestrekte armen, haar lichaam halverwege uit hare bron verheffende, trachtte zij zich tegen den beheer-scher der onderwereld te verzetten en riep hem toe, dat hij niet op zulk eene wijze zich de dochter van Demêtei tot gade mocht maken. Maar Hades hoorde niet naar haar. Op eenen slag van zijnen scepter opende zich de aarde en nam hem met zijne schoone buit in haar binnenste op. De nymph verging van smart en loste zich geheel op in het blauwe water van hare bron. Toen Demeter bij die bron kwam, rees plotseling de gordel harer dochter naar boven en hieruit maakte de zoekende moeder op, waarheen hare verloren dochter was weggevoerd.
KYANEïSCHE ROTSEN. (Cyanéische rotsen.) (Grieksch), ook Symplegaden of Plankten genoemd. Eene groep rotsen, die men zich dacht aan den uitgang van den Bosporos in den Pontos Eaxeinos (Zwarte zee). Zij bewogen zich steeds heen en weder, openden en sloten zich, zoodat zij alles, wat er tusschen kwam verpletterden. Ook de Argonauten werden docr dit lot bedreigd, maar deze hadden Orpheus by zich, die door zijn betooverend spel de rotsen tot luisteren en stilstaan dwong. Hoe verder de Ar go aan het gevaar ontkwam, zie Argonauten. Nadat de Argo er door was gevaren, bleven de «zwartblauwequot;
454,
Kyaneïsche rotsen—Kyklopen.
(dit be teekent de naam Kyaneïsche) rotsen vast staan en sinds dien tijd bewegen zij zich niet meer.
KYATHOS. {Cyathus.) (Grieksch), volgens sommigen de naam van den wijnschenker van koning Oinem. die door Herakles bij ongeluk werd gedood. i;Zie Herakles, bil. 361.) Volgens anderen heette deze knaap Eunomos. Deze ongelukkige gebeurtenis had plaats te Phlius, waar Oineus tijdelijk vertoefde. De inwoners dier stad richtten voor Kyathos eenen tempel op, waarin de beelden van den held en den knaap stonden, het oogenblik voorstellende, waarop de laatste den eersten den noodlottigen beker overreikt.
KïBëLë. {Gi/belê.) (Griekschj Zie Rheia.
KYCHREÜS. (Cychrens.) (Gneksch), volgens anderen Kenchreus geheeten. Hij was een zoon van Poseidon en van Sa/Hmis, eene dochter van den riviergod A.söpos. Kychreus trok naar het eiland, dat later den naam zijner moeder droeg, bevrijdde het van eenen draak, die het onbewoonbaar maakte en stichtte er eene kolonie. Hij stierf kinderloos en liet de regeering na aan Teltimon, den broeder van Peleus.
KYDIPPE, (Grieksch) (Cydippe.) 1) Zie Akontios. 2) de moeder van Kleobis en Biton. Zie Biton.
KYDOIMOS. (Grieksch), eene personificatie van het rumoer van den strijd, die steeds voorkomt in het gevolg van Ares.
KYKLOPEN. {Cyclopen.\') (Grieksch) ïusschen de verschillende wezens, die in de Grieksche mythologie met dezen naam bestempeld worden, moet eene nauwkeurige onderscheiding worden gemaakt. Vooreerst worden als de zonen van Uranos en Gaia de drie Kyklopen genoemd, die voor Zeus den donder en den bliksem in gereedheid brengen. Zij hadden slechts één oog in het voorhoofd. Daarnaar droegen zij zelfs hunnen naam. Door Uranos werden zij uit vrees voor hunne geweldige kracht in den Tartar on geworpen, doch zij werden door Kroms bevrijd en stonden dezen bij , toen hij zijnen vader van de regeering beroofde. Door hem werden zij nog eens in den Tar-taros geworpen, doch nu door Zeus bevrijd, wien zij daarop hunne hulp tegen Kronos verleenden. Later werden zij door Apollo gedood, omdat zij den bliksem vervaardigd hadden, waarmede Zeus Asklepios had getroffen. — Zij zijn eene van de menigvuldige personificatiën van de met den bliksem bezwangerde wolk en den neêrschietenden bliksem, die in de Grieksche mythologie voorkomen. Het schijnt, dat het weerlicht, de donder en het inslaan van den bliksem alshetware in dit drietal gesplitst zyn. —Van deze Kyklopen te onderscheiden zyn die, welke door Homeros in de Odyssee geschilderd worden, ofschoon ook deze wellicht eene personificatie zyn, en wel van de rollende en donderende golven der zee, die ook in mythologische voorstellingen zeer dikwijls met den ratelenden donder worden vergeleken en in verband gebracht. Beide soorten heb-
455
Kyklopen.
456
ben dit gemeen, dat zij reusachtig zjjn van gestalte en kracht, en dat ze één rond oog hebben in hun voorhoofd. Voor het overige bestaat er een groot onderscheid tusschen de Kyklopen uit de Theogonie en de Homerische Kyklopen. Deze laatste zijn de vertegenwoordigers van een tijdperk van ruwheid en woestheid, dat aan alle beschaving is voorafgegaan. Zij zijn overmoedig, gewelddadig, reusachtig groot, zij plegen met niemand raad, zij weten niets van recht en gastvrijheid, zij vreezen niets, zelfs de goden niet, omdat zij zich sterker wanen dan deze. Hun land is geheel met bosch be-djkt; zij wonen ieder op zich zelf op de toppen van hooge bergen. Ieder bemoeit zich alleen met zich en de zijnen. Zij zaaien niet en zij oogsten niet. De natuur schenkt hun alles. De eenzaamheid hunner omgeving wordt alleen afgebroken door tallooze scharen van geiten. Geiten waren bij de oude Grieken het symbool van de tusschen klippen en rotsen doorschietende golven der zee, zoodat de beschrijving van het eiland der Kyklopen overeenkomt met de schildering van het eenzame, doodsche, onvruchtbare zeevlak, waar ook hier en daar een rotspunt boven de vlakte uitsteekt, waarlangs de golven zich als klouterende geiten verheffen, of als geweldige reuzen den top bereiken. Bekend is het onthaal, dat Odysseus genoot bij een dezer Kyklopen, Pulyphemos genaamd, wiens betrekking tot de zee ook weder wordt aangeduid door de mythe, die hem eenen zoon van Poseidon noemt. (Zie Polyp hemos.) — Verder komen de Kyklopen voor als de bouwers der zoogenaamde kyklopische muren, overblijfselen van oude bouwkunst, waarin de reusachtige steenblokken zijn opééngestapeld door eene kracht, welke de menschelijke ver scheen te boven te gaan. Vooral bekend zijn deze bouwende Kyklopen uit de sage van Argos. Zeven in getal kwamen zij uit Lykië naar Tiryns tot Proitos, om voor dezen muren en groote werken op te richten; hunne vaardigheid werd verhoogd, doordat zij ook twee handen hadden op hunnen buik. — Zulke kunstvaardige wezens behooren natuurlijk te huis in de omgeving van den kunstvaardigen god Hephaistos. In zijne smidse waren zij bezig en — hier is wederom een aanknoopingspunt met de Kyklopen der Theogonie, die voor Zeus de bliksems vervaardigden — smeden daar wapenen voor goden en helden. Vooral op Sicilië en op de lipa-rische eilanden meende men hunne werkplaatsen te moeten stellen. Trouwens Sicilië met zijnen vulcanischen bodem en zjjnen Aetna werd als het eigenlijke land der Kyklopen beschouwd. Daar was naar het volksgeloof Odysseus in de grot van Polyphemos gekomen. Daar stoorde de geweldige Kykloop ook de zoete minnerij van Acis en Galateia. (Zie Acia.) Daar waren de overige Kyklopen in den dienst van Hephaistos werkzaam, of zij brachten den tijd door met de Okeaniden en de overige Nymphen te vervolgen en te kwellen.
457
KYKNOS. {Cyr.nus.) (Grieksch) 1) een zoon van Apollo en de nymph Thyria of Hyria, een jager, die zijn verblijf Meld tus-schen de aitolische steden Pleuron en Kalydon. Om zijne buitengewone schoonheid werd hij door vele jongelingen bemind, maar wegens zijne ruwe manieren door allen verlaten, zelfs door zijnen trouwsten vriend Phylios, wien hij vele moeilijke werken had opgedragen en na het volbrengen daarvan weigerde het bedongen loon uittebetalen. Kyknos stortte zich uit smart over dit verlies in het meer Konöpe; uit wanhoop over zijnen vroegen dood volgde zijne moeder zijn voorbeeld. Beiden werden door Apollo in zwanen veranderd en de god koos den zwaan tot zijnen lie velings vogel. 2) een zoon van Ar es en Peiopia, een wreede en sterke reus, die by Itönos in Thessalië woonde en alle reizigers aanviel, om hun het hoofd aftehouwen, daar hij eene gelofte gedaan had aan zijnen vader om hem eenen tempel van schedels te bouwen. Herakles trok ook door Itonos en werd ook door Kyknos aangevallen, doch hoewel deze in den strijd door zijnen vader werd bijgestaan, was het einde, dat Herakles eene volkomen overwinning behaalde, Kyknos doodde en Ares wondde. Zie Herakles, bl. 362. lt;5) een zoon van Ares en P/rme, ook een geweldige reus, die Herakles op den tocht, dien deze ondernam om de appels der Helpenden te halen, tot een tweegevecht uitdaagde. Ook dezen Kyknos overwon en doodde Herakles, niettegenstaande ook hy weder door zijnen vader geholpen werd. De strijd, die tusschen Ares en Herakles ontbrandde werd zóó hevig, dat Zeus zijne beide zonen met zijnen bliksem moest scheiden. 4) een zoon van Poseidon en Kalyke. Zijne moeder legde hem te vondeling uit vrees voor schande, doch zwanen kwamen hem voedsel brengen. Poseidon maakte hem onkwetsbaar, zoodat hij tot eenen krachtigen en onversaagden held opgroeide. Later werd hij koning van Ko-lonai in de landstreek Troas. Zijne gade Prokleia schonk hem twee kinderen, eenen zoon Tenues en eene dochter Hemithea. Zijne tweede gemalin Philonome vatte liefde op voor Tennes, die deze niet beantwoordde. Daarom belasterde zij hem bij haren echtgenoot en deze sloot zijne beide kinderen in eene kist, die hij in zee wierp. De kist kwam echter op het eiland Tenedos aan, waar Tennes koning werd. Later vernam Kyknos de waarheid en doodde Philonome. Met zijnen zoon trok hij bij het naderen der Grieken op tot hulp van de Trojanen. Bij de landing der Grieken was hij een dergenen, die het hevigst weerstand boden. Hij geraakte toen in strijd met den dappersten aller Grieken, Achillem. Te vergeefs trachtte deze echter zijnen tegenstander te dooden, daar Kyknos onkwetsbaar was. Eindelijk sloeg Achilleus hem met den knop van zijn zwaard zoo hard tegen het voorhoofd, dat hy bewusteloos nederviel. Toen worgde de Grieksche held hem met den riem van zijn eigen helm. — 5) een zoon van Sthenelos. Hij heerschte
Kynos—Kythora.
over de Liguriërs. Toen zijn vriend Phaèthon door den bliksem van Zeus getroffen werd, treurde hij zóó hevig en zóó lang over diens dood, dat Apoüo hem uit medelijden in eenen zwaan veranderde. (Het Grieksche woord kyknos heeft als gemeen zelfstandig naamwoord de beteekenis van »zwaan.quot;) 6) een sterrebeeld, «de zwaanquot; door Zeus aan den hemel geplaatst, omdat hij die gedaante had aangenomen, toen hij liefde had opgevat voor Nemesis. Uit de verbintenis, die hij met deze sloot, ontstond volgens sommige mythen het ei, waaruit Helena geboren werd. Ter herinnering hieraan nam Zeus den zwaan onder de sterren op.
KTLLENIOS. {Kyllenius.) (Grieksch), een zeer gewone bijnaam van Hermes, naar den berg Kyllëne in Arkadië. In een hol daarvan was hij geboren en hij had op dien berg eenen tempel.
KYNOS SEMA. (Cynossema.) (Grieksch), d. i. »het graf van den hond,quot; eene landtong aan de oostzijde van den Thrakischen Chersonnesos aan den Hellespont gelegen, waar men zeide, dat het graf was van de Trojaansche koningin Hekahe, die vóór haren dood in een hond was veranderd.
KYNOSüRA. (Cynosura.) (Grieksch), eene nymph van het Ida gebergte, die Zeus had opgevoed. Daarom werd zij door hem aan den sterrenhemel geplaatst. Men meende haar te zien in den kleinen Heer.
KYNTHIA. {Cynthia.) (Grieksch), een bijnaam van Artemis, naar den berg Kynthos op het eiland Delos, waar zij was geboren.
KYNÏHIOS. (Cynthius.) (Grieksch), een bijnaam van Apollo, naar den berg Kynthos op het eiland Delos, waar hij was geboren.
KYPARISSOS. (Cyparis sus.\\ (Grieksch), een lieveling van Apollo, die hem een tam hert geschonken had. Bij ongeluk doodde hij dit en verviel daardoor tot zulk eene droefheid, dat Apollo hem in eene cypres veranderde.
KYPRIA, KYPRIS. {Cypria, Cypris.) (Grieksch), een bijnaam van Aphrodite, dien zij droeg naar het eiland Kypros, waar haar dienst in zeer hooge eer stond.
KYRêNE. { Cyrene.) (Grieksch), de dochter van Hypseus, eenen zoon van den riviergod Peneios. Als kind was zij reeds meer vertrouwd met den wapenhandel dan met vrouwelijke werkzaamheden. Eens zag Apollo haar, hoewel zij ongewapend was, strijden tegen eenen leeuw; daardoor ontbrandde hij van liefde voor haar en voerde haar mede naar eene bekoorlijke en vruchtbare streek der noordkust van Afrika. Daar gaf hij de stad Kyrene haren naam, hij wijdde haar een eigen tempel en maakte haar onsterfelijk. Zij baarde hem Aristaios en volgens sommige mythen ook den waarzegger Idmon.
KYTHëRA, KYTHEREIA, KYTHëRIS. {Oythêra, Cytherëa,
458
Kythera—Kyzikos.
Oy the ris.) (uneksch), bijnamen van Aphrodite, cue zij droeg-naar het eiland Kythera, waar zij het eerst de aarde betreden had en dat geheel aan haren dienst geheiligd was. Zie Aphrodite, bl. 76.
KYZIKOS. (Gyzicus.) (Grieksch), een koning der Dolionen aan de Propontis, die de Argonauten vriendelijk opnam. Toen zij echter weggevaren zijnde door storm naar dezelfde kust werden teruggeslagen, vingen zij in de duisternis van den nacht eenen strijd aan tegen de inwoners, die zij voor vijanden hielden. In dien strijd werd Kyzikos gedood. Zijne gade Kleite wilde hem niet overleven. Zie Kleite.
459
LABDAK1DBN. (Labdaciden.) (Grieksch), afstammelingen van Labdakos. Zie aldaar.
LABDAKOS. (Lahdacus.) (Grieksch), gesproten uit het geslacht van Kadmos. Hij was een zoon van Polydöros en Nykteis, eene dochter van Nykteus. Toen zijn vader stierf, was Labdakos nog zeer jong; hij kwam onder de voogdij van Nykteus, en naderhand van diens broeder Lykos. Deze gaf de regeering aan Labdakos over, toen hij volwassen was geworden, doch werd na diens dood wederom voogd over den jeugdigen zoon van Labdakos, Laioa, die later de vader werd van Oidipus. — Eene andere mythe verhaalt, dat Lykos zich tijdens de minderjarigheid van Labdakos van de regeering meester maakte, en dat eerst, toen hij na eene regeering van twintig jaren door Amphion en Zethos was gedood, de troon weder aan den recht-matigen erfgenaam kwam.
LACEDAEMON. Zie L akedaimon.
LACHESIS. (Grieksch), d. i. «die het lot uitdeeltquot;, eene der Moiren. Zie M oir en.
L ACINI A. (Komeinsch), een bijnaam van luno, dien zij droeg naar eenen tempel in zuid-Italië, in de nabijheid van Kroton gelegen, volgens den dichter Vergilius ook in de nabijheid van de Charyhdn. Zie luno, bl. 414.
LACTANS, LACTURCIA. LACTÜRMS. (Eomeinsch), landeliike godheden van Italië, die het nog jonge koren, waarin het melksap nog niet tot vaste zelfstandigheid geworden is, bewaakten.
LADON. (Grieksch), de draak, die de appels der Hesperiden bewaakte.
LAELAPS. Zie Lailaps.
LAëRTES. (Grieksch), een zoon van Arkesios en Chalkome-düsa, de echtgenoot van Antikleia, die hem Odysseus en Kti-ttiéne baarde. (Volgens anderen was niet hij, maar Sisyphos de vader van Odysseus.) Hij nam deel aan de Kaïydonisohe
Laërfces—Lamia.
jacht en aan den Argonautentocht. In zijne jeugd had hij Ne-rikos, eene stad op de kust van het eiland Kephallenia veroverd. Toen zijn zoon uit Troje terugkeerde, leefde Laërtes op het land en hield zich daar bezig met tuin- en wijnbouw, door eene oude slavin bediend. Maar nadat Telemachos vertrokken was, om zijnen vader te zoeken, liet hij uit smart ook deze bezigheden varen. Na den moord der vryers bezocht Odysseus hem, en bracht hem in zijn huis terug, en Athena maakte hem weder jong, zoodat hü zelfs nog mede kon strijden tegen de inwoners van Ithaka, die tegen Odysseus oprukten. Zie Odyss eus.
LAESTEYGSNES. Zie Laistrygones.
LAETITIA. (Romeinsch), eene personificatie der vreugde. Zij wordt afgebeeld als een lachend meisje met eenen krans, eene offerschaal, om hare dankbaarheid voor genoten vreugde uittedrukken en een roer.
LAILAPS. {Laelaps.) (Grieksch), de hond van Kephalos. Zie Kephalos en Amphitryon.
LAIOS. (Laius.) (Grieksch) 1) de zoon van Lahdtikos, de vader van Oidipus. Nadat zijn voogd Lykos door Amphion en Zethos verdreven of gedood was, moest Laios naar de Pelo-ponnesos tot Pelops vluchten. Maar toen ook Amphion en Zethos om het leven gekomen waren, kreeg hij de troon van Thebe terug, huwde Tokaste of Epifcaste, en kreeg bij haar eenen zoon, met name Oidipus, door wien hij later gedood werd. (Zie Oidipus.) Hij werd door Damasistratos, den koning van Plataiai, begraven. 2) Zie Aigolios.
LAISTRYGöNES. {Laestrygones.) (Grieksch), een ruw, men-schenetend volk, dat men zich waarschijnlijk voorstelde te wonen op de noordwestkust van Sicilië. Odysseus kwam daar en verloor er de meeste zijner schepen en een groot aantal zyner makkers. Zie Artakia en Antiphates.
LAKEDAIMON. (Laredaemon.) (Grieksch), een zoon van Zeus en de Pleiade Taygete. Hij huwde met Sparta, de dochter van Eurotas, die hem éénen zoon schonk, Amyklas en twee dochters, Eurydike (de moeder van Danae) en Asïne. Hij gaf het land zijnen eigen naam en aan de hoofdstad dien zijner gade. Hij bouwde eenen tempel der Chariten tusschen Sparta en Amyklai.
LAMIA. (Grieksch) 1) eene dochter van Poseidon, die bij Zeus de moeder werd der eerste Sibylle Heropfiïle, de Sibylle der Delphiërs. 2) een wezen, dat men als schrikbeeld gebruikte, om kinderen bang te maken. Volgens de mythe was zij eene libysche koningin, om hare schoonheid door Zeus bemind. Uit jaloezie werd zij door Hera van al hare kinderen beroofd, en tengevolge daarvan tot vertwijfeling vervallen, roofde zij de kinderen van anderen en doodde ze. Door hare wreedheid verloor zij nu hare vroegere schoonheid; hare trekken drukten voortaan dierlijke woestheid uit. Van Zeus kreeg zij de
461
Lamia—Laodamas.
gave, om naar willekeur hare oogen uit haar hoofd te nemen en ze er weder in te plaatsen. Sommige dichters noemden ééne dochter van Lamia, die het leven had behouden, name-lijk Skylla. — Later verstond men onder Lamiae schoone wezens van eene spookachtige natuur, die door allerlei bedriegelijke middelen kinderen en vooral schoone jongelingen tot zich lokten, hun het bloed uitzogen en hun vleesch aten.
LAMPETIë. (Grieksch), de dochter van Helios en van de nymph Neaira. Met hare zuster Phaëfhusa weidde zij de kudden van haren vader op het eiland Thrinakia. Toen de makkers van Odysseus, niettegenstaande alle waarschuwingen, die zij ontvangen hadden, eenige daarvan slachtten, ging Lampetie dadelijk naar haren vader, om bij dezen te klagen over hetgeen er gebeurd was.
LAMPOS. [Lampus.) (Grieksch), een van de paarden, die voor den wagen van Eos gespannen waren. Zie Eos
LAOKöON. (Laoc\'óon.) (Grieksch), een priester van Apollo in Troje. Hij moest, toen de Grieken in schijn Troje verlaten hadden en de priester van Poseidon omgekomen was, den zeegod een offer te brengen. Hij was het, die voornamelijk den raad gaf het door de Grieken achtergelaten houten paard te verbranden; hij wierp zelfs zijne speer daartegen. Toen nu de priester met behulp zijner beide zonen de otferplech-tigheid wilde verrichten, kwamen er plotseling van den kant van het eiland Tenëdos twee monsterachtig groote slangen, hetzij door Athena gezonden, die beleedigd was door dien speerworp , hetzij door Apollo, die vertoornd was op zijnen priester , omdat deze tegen zijn verbod gehuwd was. Zij slingerden zich om Laoköon en zijne zonen en wurgden hen. Toen kropen zij naar den tempel van Athena en verborgen zich onder het schild der godin. — In het jaar 1506 werd te Eome op den esquilijnschen heuvel de beroemde beeldengroep gevonden, die Laoköon en zijne zonen in hunnen doodstrijd voorstelt, en sedert in het Vaticaansche museum bewonderd wordt. Zij is door drie kunstenaars uit het eiland Rhodos, met name Agesandros, Folydoros en Alhenodoros, die omstreeks het begin van den Romeinschen keizertijd schijnen geleefd te hebben, vervaardigd.
LAODaMAS. (Grieksch) 1) de zoon van Eteokles en dus de kleinzoon van Oidipus. Nadat zijn vader en diens broeder Po-lyneikes elkander hadden gedood, kwam hij onder de voogdij van Kr eon. Toen hij later, volwassen geworden, de regeering aanvaard had en de Epigonen tegen Thebe optrokken, leverde hij hun slag en doodde hunnen aanvoerder Aigialeus, den zoon van Adrastos; hij zelf sneuvelde echter door de hand van Alkmaion. Volgens eene andere mythe vluchtte hij na de nederlaag te hebben geleden met het overschot van zijn leger naar de Encheleörs in Illyrië. 2) de lievelingszoon van Al-
462
Laodamas—Laomedon.
kirióos, den koning der Phaiaken en Arete. Hij muntte ait in het vuistgevecht, het dansen en het halspel en was hekend als de schoonste jongeling van geheel zijn volk.
LAODAMEIA. {Laodamïa.) (Grieksch) 1) de dochter van Belle-rVphon. Zij won de liefde van Zeus en werd bij hem de moeder van Sarpedon. Artemis doodde haar plotseling terwijl zij aan het weefgetouw zat. 2) de dochter van Akasto*, de gade van Protesilaos. Deze had haar gehuwd, kort vóór hij naar Troje trok. Hij was de eerste, die daar viel. Toen Laoda-meia de tijding van zijnen dood ontving, smeekte zij de goden nog drie uren met hem te mogen samenzijn en te mogen spreken. Dit werd toegestaan. Hermes voerde Protesilaos naar de bovenwereld terug, en toen hij ten tweedemale stierf, volgde zijne gade hem in den dood. — Eene latere mythe verhaalde, dat zij na den dood van haren gemaal een beeld van hem vervaardigen liet en daaraan goddelijke eer bewees. Haar vader Akastos gaf bevel dat beeld te verbranden en toen wierp Lao-dameia zich in de vlammen, die het verteerden.
LAODïKE. {Laodlce.) (Grieksch) 1) de dochter van Phoroneus, de moeder van Niobe en Jpis. 2) eene dochter van Priamos en Hekabe. Toen Diomedes en Akamas, de zoon van Theseus als gezanten der Grieken in Troje kwamen, won deze laatste de liefde van Laodike. Zij baarde hem eenen zoon Munilos. Toen deze later ten gevolge eener slangenbeet stierf, stortte zij zich in hare smart van eene hoogte, of wel zij werd door de aarde verslonden. — Volgens Homeros was zij de gade van Helikaon, den zoon van Anfanor.
LAODöKOS. (Laodocus.) (Grieksch) 1) de dappere zoon van Antinor, even beroemd in het gevecht, als zijn vader in den raad. Athena nam zijne gestalte aan, om Pandaros te verleiden, dat hij eenen pijl op Menelaos zoude afschieten en zoodoende het verdrag der Grieken^ en Trojanen verbreken. 2) een der deelnemers aan den tocht der zeven tegen Thebe. Bij de lijk-spplen ter eere van Archemoros (Zie aldaar.) gevierd, behaalde hij den prijs in het speerwerpen.
LAOMeDON. (Grieksch), de zoon van Hos, de voorlaatste koning van Trojeonder wiens regeering de stad door HerMles werd verwoest. Hij was gehuwd met Strymo, de dochter van den riviergod Skamandros, die hem vele zonen en dochters baarde. Bij den bouw der muren van Troje, dien hg ondernam, moesten Apollo en Poseidon, die zich aan verzet en opstand tegen Zeus hadden schuldig gemaakt, hem voor loon dienen. Toen het werk voltooid was, weigerde de koning echter ban het bedongen loon uittebetalen. Volgens eene latere sage riepen de goden bij het bouwen ook de hulp van Aiakos in, en waar deze gebouwd had, daar kon de muur door storm genomen worden. Sommige mythen verhalen ook, dat de beide goden niet uit dwang Laomedon hielpen, maar vrijwillig gekomen waren, om hem
463
Laomedon—Lara.
te beproeven. — Tot straf voor de trouweloosheid des konings zond nu Poseidon een monster, dat het land verwoestte. Volgens eene uitspraak van het orakel moest van tijd tot tijd aan dat monster eene jonkvrouw geofferd worden. Het lot wees daartoe ook Hesione, de dochter des konings, aan. Juist kwam Herakles te Troje, toen hij van zijnen tocht tegen de Amazonen terugkeerde. Hij beloofde de jonkvrouw te redden, zoo Laomedon hem de paarden gaf, die Tros eens van Zeus gekregen had ter vergoeding van den door dezen gerootden Gany-medes. De koning nam hiermede genoegen, doch weigerde de paarden te geven, toen Herakles het monster gedood en He-sione gered had. Daarop trok de held met zes schepen ten strijde tegen Troje, veroverde het met behulp van zijnen vriend Teldmon en doodde Laomëdon en al zijne zonen met uitzondering van Podarkes, die door Hesiune voor haren sluier werd vrijgekocht. — Bij de skaiische poort lag, naar men beweerde, het graf van Laomedon en aan dit graf knoopte zich het geloof, dat zoolang het ongedeerd bleef, ook Troje veilig zou zijn.
LAPHYSTIOS. {Laphystius.) (Grieksch) 1) een bijnaam van Zeus, die hem voorstelt als den somberen god der stormen en des winters. Hij werd op het koude en hooge gebergte Laphystion in Boiotië vereerd. Dezen somberen god bracht men menschenof-fers. Vandaar, dat zijn bijnaam ook wel verklaard werd als de «vraatzuchtige.quot; Nog eene andere verklaring meent in dezen Zeus Laphystios een god te zien, die de vluchtelingen beschermt. 2) een bijnaam van Bionysos, die ook zoo geheeten werd naar het gebergte Laphystion nabij Orchomenos in Boiotië, waar zijne luidruchtige feesten, de Agrionïén, werden gevierd. Zie Dionysos, bl. 225.
LAP1THAI. (Lapithae.) (Grieksch), een ruw bergvolk in Thes-salië, dat om den Ossa en den Peneios woonde. Hun mythische stamvader was Lapithes, een zoon van Apollo en Stilbe. Hun beroemdste koning was Peirithöos, een zoon van Ixion en dus een halfbroeder der Kentauren. Deze laatste verlangden hun erfgoed, en toen hun dit geweigerd werd, barstte er een oorlog los, die evenwel spoedig door eenen vrede gëeindigd werd. Op de bruiloft van Peirithöos echter met Hippcdameia barstte de krijg, aangestookt door Ares, die de Kentauren vervuld had met eene onrechtmatige begeerte naar de schoone bruid en de overige vrouwen, op nieuw los. De Kentauren werden door de Lapithen ten éénenmale verslagen ea uitgeroeid. Later evenwel werden zij zeiven overwonnen door Herakles. Zie Herakles, bl. 362.
LARA of LAKUNDA. (Romeinsch), naar het schijnt eene oud-italische godheid des doods, die haren zetel heeft in de diepte der aarde. Haar eeredienst werd door den Sabijnschen koning Titus Tatius in Rome ingevoerd. Zij werd vereerd als de moeder der Laren (Zie aldaar.) en de als »stommequot; en «zwijgendequot;
464
Lara—Lares.
godin, als Deci Muta of Tacita door bijgeloovige vrouwen en meisjes aangeroepen op het doodenfeest der F er alia. De mythe noemde haar eene bronnymph uit het Tiberdal, haar oorspronkelijke naam was Lala. Toen lupiter liefde had opgevat voor luturna en deze vervolgde, waarschuwde Lara niet alleen de schoone nymph, ofschoon lupiter en haar eigen vader haar dit verboden hadden, maar zij ging zelfs naar luno om aan deze bericht te brengen van de ontrouw van haren gemaal. Tot straf hiervoor ontnam haar lupiter het vermogen om te spreken en liet haar door Mercurius naar de Manes voeren, waar voortaan hare verblijfplaats zou zijn. Doch Mercurius vatte liefde voor haar op en werd by haar de moeder der Lares Compitales. Zie La res.
LARES. (Romeinsch) Het woord Lar is van Etrurischen oorsprong en beteekent svorstquot;, sheer.quot; Meestal werden de Lares, die de Eomemen vereerden, gehouden voor de verheerlijkte geesten _ hunner voorvaderen; toch was de kring, waarover zij hunne werkzaamheid uitstrekten, te uitgebreid, dan dat^ men niet ook met dien naam wezens met eene oorspronkelijk goddelijke natuur zou bedoeld hebben. In het volksgeloof waren zij beschermgeesten der wegen en straten, der huizen en ook van den staat. In lateren tijd, toen men de geesten van allerlei soort door elkander begon te mengen en alleen het onderscheid tusschen goede en kwade geesten bleef bestaan, nam men aan, dat de zielen der goede menschen na hunnen dood Lares, die der slechte Larvae of Lemures wer-d®11- 7_ Het geloof aan deze Lares is op het land ontstaan, waar zij beschouwd werden als zegen aanbrengende beschermgeesten der velden , wijnbergen, wegen, kortom van het landelijk verkeer. In het huis zelf werden zij vereerd als Lares familiare*, onder wie één enkele de Lar familiaris, de eigen-üjke beschermgeest der familie is. Koning Servius Tullius heette een zoon te zijn van zulk eenen Lar familiaris. Daarom stichtte hij in de stad het feest der Lares compitales. (Zie beneden.) — De Lar familiaris draagt ook wel den naam van Lar Pater en hij heeft betrekking op al het lief en leed, dat het huisgezin en het geslacht treft. Elke gebeurtenis, die eemgen invloed op het familieleven uitoefent, wordt de aanleiding tot een gebed, tot eene verheerlijking, tot een offer bij het altaar van den Lar. Dat altaar was de huiselijke haard. Vooral op het land bleef de voorzaal van het huis, het atrium, lang de plaats, waar men zich aan den gemeen-schappelijken disch vereenigde. Bij den haard in dat vertrek stonden de beelden der Laren, eenvoudige, uit hout gesneden beelden. Het was de taak der huisvrouw om voor die beelden te zorgen en ze des avonds, eer zij zich ter ruste begaf, te reinigen. Op de Kalendae, de Nonae en de Idus (quot;den en\' ^den 611 IS00quot; of I5den) dag van iedere maand moest
465
30
Lares.
46(3
zij den Lar familiaris een offer brengen naar haar vermogen en tot hem bidden. —Vooral de Kalendae der maand Mei waren hun geheiligd. Die dag droeg den naam van Lararia. Dan werd hun een feest gevierd, waarbij evenwel de tusschenkomst van eenen priester overbodig was. — Bij elk feest in de familie werden de beelden der Laren met eenen krans versierd, meestal zoo groot en zwaar, dat de kleine beelden der Laren geheelenal onder bloemen en bladen waren verborgen. Bij iederen maaltijd kregen zy ook een offer van spijs en drank; onder eerbiedig zwijgen werd dit in daartoe bestemde schoteltjes {patellae) op den haard gezet en in het vuur geworpen, nadat de eerste schotel genuttigd was. Dan sprak men de woorden: Dn propitUP\' (ongeveer: «mogen de goden den maaltijd zegenen!quot;) en gebruikte de verdere gerechten. — De beelden der Laren werden op het land bij elke feestelijke gelegenheid met was geboend; in de stad werden zij reeds spoedig van gebakken aarde, van steen of van metaal vervaardigd. Zij stelden hen voor met op-gegorde toga\'s en hoornen, schalen of kannen in de hand. — Naast de Lares familiares zijn de Lares compitales of via les publici de belangrijkste, zoowel op het land als in de stad. Men zou ze Lares publici kunnen noemen in tegenoverstelling van de Lares familiares als Lares privati. »C o m p i t u mquot; is het punt, waar verschillende wegen samenkomen, en ook het gebouw, dat op zulk een druk punt van verkeer is opgericht, waaraan meestal verschillende kapellen verbonden waren. Daar pleegden degenen, die in de nabijheid van zulk een punt woonden, bijéénte-komen, om te spreken over hunne gemeenschappelijke aangelegenheden , en om gemeenschappelijke volksfeesten te vieren, vooral op het land. Daar hadden dan ook de Laren, die beschermgeesten waren der gansche buurt, hun heiligdom; inde stad was die kapel der Laren zóózeer het eigendom der buurt, waartoe zij behoorde, dat de jonge vrouw, als zij het eerst de woning van haren man betrad, zich door een schijnkoop deel moest verwerven aan den dienst niet alleen der Lares familiares harer nieuwe woning, maar ook van de Lares compitales, der buurt, waarin voortaan hare verblijfplaats zou zijn. Deze Lares compitales waren, althans in de stad, d. i. Rom e, altijd twee in getal, twee broeders, zonen van Mercuriusen Lara. (Zie Lara.) Hun eeredienst werd geregeld bij de verdeeling der stad in wijken door Servius Tullius. Jaarlijks moest hun in iedere wijk een offer gebracht worden, waartoe ieder huis der wijk een offerkoek moest opbrengen. Zij, die uit naam der buurt het offer brachten, moesten daarin bijgestaan worden niet door vrije mannen, maar door slaven, eene instelling, die bestemd was om het bewustzijn levendig te houden, dat ook de slaven tot het huisgezin behoorden Dat feest, de Compitalia genaamd, viel in kort na de Saturnalia (Zie aldaar.), doch niet in ieder jaar op dezelfde vaste dagen. Onder de gebruiken, daarbij
Lares.
467
machtgenomen, waren er sommige, die aan de vroegere menschenoffers herinnerden. In den nacht werden poppen van wol op de kruiswegen en aan de huisdeuren opgehangen en in huis werden bollen van papaver en knoflook verbrand, opdat deze zouden gelden voor de lichamen en de hoofden der huisgenooten, waarbij men dan verhaalde, dat de booze Tar-quinius eens werkeljjk kinderen als offer voor de Lares en hunne moeder (in deze legende Mania geheeten) had gëeischt, maar de goede Brutus in de plaats daarvan een zachter gebruik had ingevoerd. Ook zoenoffers en andere offers tot aandenken aan de gestorvenen werden bij gelegenheid van dit feest op de kruiswegen gebracht. Maar bovendien hadden er allerlei volksvermakelijkheden plaats, waarbij vuistvechters, too-neelspelers en zwaardvechters hunne kunsten ten beste gaven. Deze volksvermakelijkheden stonden in hoog aanzien en in hooge gunst; vandaar dat de rijkere burgers dikwijls de kosten daarvan geheel of gedeeltelik op zich namen, om zich de gunst der geringere standen te verwerven. In de laatste tijden der republiek ontstonden er zelfs collegia compitalicia, dat wil zeggen: vereenigingen, die de regeling dezer spelen (ludi compita-licii) opzichnamen. Zij ontvingen daarvoor van de volksleiders ruime ondersteuning, waartegen zij bij elk straatrumoer of bij elke oproerige beweging tot wederdienst bereid waren. Zoo kwam deze dienst in oneer. Augustus herstelde hem echter. Hij verbood alle staatkundige vereenigingen en maakte daardoor ook een einde aan het misbruik, dat van de Compitalia gemaakt werd. Hij gaf voorschriften omtrent het op gezette tijden bekransen van de beelden der Lares compitales en maakte de wijkmeesters, die hij aanstelde, verantwoordelijk voor de geregelde viering der Compitalia. Maar bovendien voegde hij bij de twee Lares Compitales een beeld van den Genius Augusti. d. i. de personificatie van zijn eigen geest (Zie Grenii.), die na zynen dood tot god verheven werd. Zoo moest het Eomeinsche volk niet alleen in Rome zelf, maar ook door gansch Italië, naast de voorvaderlijke beschermgeesten zyner woning den persoonlijken beschermgeest des keizers aanbidden, die daardoor als het ware de beteekenis kreeg van een goeden geest van zijn volk. — Ook onder verschillende andere namen werden de Lares vereerd. Vooreerst is er sprake van de Lares grundvles, naar het schijnt een oude dienst, waarin bij de Laren nog eene zeug gevoegd werd met dertig biggen, een symbool van Alba met zijne dertig koloniën. Verder de Lares praestites, d. i. de beschermers en bestuurders der stad, die steeds door een hond begeleid werden en in hondevellen waren gekleed. Zij hadden een zeer oud, maar door ouderdom vervallen altaar, waarop men op den l8ten Mei, den ouden feestdag der Lares, die door Augustus in eere hersteld werd, offers bracht; de Lares Uostilii, die de stad tegen vijanden
30*
Lares—Latialis.
beschermden, de Lares permarini, aan wie door L. Aemilius Kegillus na een gelukkig zeegevecht tegen de vloot van koning Antiochus een tempel was beloofd, die in het jaar 179 vóór Chr. werd ingewijd. Deze tempel lag op het veld van Mars. Ook deze Lares hadden een eigen feestdag, en wel op den 22,ten December. Behalve dezen tempel der Lares stond een tweede op het hoogste punt der sacra via, die aan de Lares publici was gewijd. Deze tempel was door Augustus opgericht. Eindelijk worden nog de Lares alites, d. i. «gevleugelde Larenquot; genoemd, naar wie eene wijk in Rome haren naam droeg. — Langzamerhand ontaardde de dienst der Lares en verwarde zich meer en meer met dien der Penates en Genii. Vooral nadat de Genius Augusti onder de Lares was opgenomen, ter wiens eere vooral op de Kalendae van Augustus een feest werd gevierd, identificeerde men de Lares meer en meer met de Genii en de zielen, hetzij van levenden, hetzij van dooden. Ja zelfs de dienst der Lares familiares ging meer en meer op in den dienst van beroemde dooden. Hier kwam bij, dat het atrium niet meer de plaats was, waar zich het gansche gezin iederen dag vereenigde, en de haard in dat vertrek kon dus niet meer de aangewezen plaats voor de beelden der Lares zijn. Men maakte nu afzonderlijke kasten daarvoor, Lararia genaamd, die öf dadelijk bij den ingang van het huis stonden en bij het in- en uitgaan werden begroet, öf, en vooral bij de riikeren, naast de slaapkamer. De beelden daarin geplaatst waren van zilver. Behalve de beschermgeesten der familie werden nu ook levenden als Lares vereerd, zoo in bijna elk huisgezin de keizer, die regeerde; dikwijls ook vrienden, leeraars en beroemde, zeer dikwijls aanzienlijke beschermers. Een voorbeeld van het verval van den dienst der Lares levert hetgeen gedaan werd door keizer Alexander Severus. Hij bezat twee Lararia. In het ééne dat naast zijn slaapvertrek stond, waren de beeltenissen geplaatst der tot den rang van god verheven keizers en verder die van mannen, die door wijsheid, heiligheid of groote daden hadden uitgemunt. Men vond daarin Apollonius van Tyana en Christus, Abraham en Orpheus en ook Alexander den Groote. Het tweede Lararium bevatte de beelden van beroemde dichters en schrijvers en van de helden uit den Eo-meinschen en Griekschen voortijd. Men vond er het beeld van Achilleus naast die van Cicero en Vergilius.
LARUNDA. Zie Lara.
LARVAE. (Eomeinsch), booze, onheilbrengende geesten en spoken. Zie L emu res.
LATIALIS of LATIARIS. (Eomeinsch), een bijnaam van lupi-ter, onder welken alle Latijnsche stammen gezamenlijk hem eenen tempel hadden gebouwd op den Albaanschen berg. By dien tempel werden jaarlijks de fenae Latinae gevierd, met eenen offermaaltijd, waartoe ieder stam het zijne bijdroeg. Dat
468
Latialis—L ean dros.
feest was het vereenigingspunt voor allen, die tot het Latijn-sche stedenverbond behoorden.
LATïNüS. (Romeinsch), volgens de gewone sage een zoon van Faunus en de nymph Marlca. Hij was koning van Latium. Hij is vooral bekend als de vader van Lavinia, welke de gade werd van Aeneas, die onder zijne regeering naar Italië kwam en later zijn opvolger werd. Zijne gade heette Amata. (Zie Aenêas en Amata.) — Omtrent zijne afstamming zijn zeer uitéénloopende verhalen. In sommige legenden heet hij namelijk een zoon van Odysseus en Kirke, in andere van Hercules en eene hyperboreïsche jonkvrouw, die de held dan later aan Faunus zou ten huwelijk gegeven hebben. — Een geheel op zich zelf staande legende verhaalt, dat lupiter Latiaris in de gedaante van Latinus op aarde heeft geleefd, of wel dat La-tinus na den strijd met Mezentius (Zie aldaar.) verdwenen was en in lupiter Latiaris veranderd. Het schijnt dus, dat men zich Latinus in dezelfde betrekking voorstelde tot denhoogsten god als waarin Romulus tot Qidrinus stond.
LATONA. Zie Leto.
LAÜSUS. (Romeinsch), de zoon van Mezentius. Terwijl hij zijnen vader tegen Aeneas verdedigde, vond hij door diens handen den dood. — Volgens eene andere legende viel Mezentius, verbonden met de Rutuli, Aeneas aan in het zesde jaar na zijne aankomst in Italië. In den slag, die toen geleverd werd, verdween Aeneas. Mezentius en zijn zoon belegerden nu Ascanius in La-vinium. Deze deed eenen uitval, waarbij Lausus gedood werd.
LAVINIA. (Romeinsch), de dochter van den ouden koning Latinus en van Amata. Zij was met Turnus, eenen bloedverwant barer moeder, den jongen koning der Rutuliërs, verloofd. Volgens een orakel werd zij echter aan Aeneas gegeven, toen deze in Italië landde. Om haar en om de regeering over Latium begon Turnus een oorlog tegen Aeneas, die met zijn eigen dood eindigde. Het verhaal van dien oorlog is het hoofdonderwerp van een groot deel der Aeneis van Vergilius. — Lavinia schonk haren gemaal eenen zoon Aeneas Silvius. Deze volgde zijnen stiefbroeder Ascanius (die somtijds ook de zoon van Lavinia genoemd wordt) in de regeering op. — Volgens eene andere legende was zij eene dochter van koning Anios op Delos. (Zie Anios.) Evenals Bionysos aan diens andere dochters buitengewone gaven geschonken had, zoo had Apollo aan Lavinia de gave der voorspelling gegeven en om dat vermogen stond zij in hoog aanzien. Toen Aeneas op De-los kwam, won hij hare liefde en haalde haar over om met hem naar Italië te trekken. Zij baarde hem eenen zoon, naar haren vader Anios genaamd, maar stierf weldra onder het bouwen der eerste stad in Latium, waar zij begraven werd, en die naar haar den naam kreeg van Lavinium.
LEANDKOS. {Leander.) (Grieksch), een jongeling uit Abydos
469
Leandros—Lemures.
die uit liefde voor Bero, eene schoone priesteres van Aphrodite, die op de Europesclie zijde van den Hellespont woonde, iederen nacht die zeeëngte overzwom, geleid door een op den toren van Sestos ontstoken licht. Maar in eenen stormachtigen nacht woei dat licht uit en Leandros werd een prooi der golven. Des morgens spoelde de zee zijn lijk bij den voet van den toren aan wal, zoodat hij ook nog in zijnen dood trouw bleef aan zijne belofte, om telkens weder op die plek zijne Hero te ontmoeten. Zij stortte zich, toen zij het lijk van Leandros zag, van den toren naar beneden.
1EAECH0S. {Learchus.) (Grieksch), de zoon van Athamas en Ino, die door zijnen waanzinnigen vader gedood werd. Zie Athamas en Ino.
LECTISTERMA. (Romeinsch) Offermaaltijden der goden, waarbij hunne beelden aanlagen, of — die der godinnen — aanzaten. De Senatoren hadden mede deel aan zulk eenen maaltijd. De Lectisternia werden öf op gezette tijden gehouden, öf brj eene bijzondere aanleiding, hetzij om de hulp der goden in nood aftesmeeken, hetzij om voor ontvangen hulp den ver-schuldigden dank te bewijzen.
LEDA. (Griekscli), de moeder der Bios turen en van Helena. Zij was de dochter van koning Thestios en huwde met Tyndareos, den koning van Sparta, wien zij Timandra, Klytamnestra en Philonoè baarde. Door hare buitengewone schoonheid won zij de liefde van Zeus, die zich in eenen zwaan veranderde en haar in het bad verraste. Zij bracht vervolgens twee eieren ter wereld; uit het ééne daarvan kwamen de Dioskuren te voorschijn, uit het andere Helena. — Deze legende wordt evenwel op zeer verschillende wijzen door de oude schrijvers verhaald ; zoo zou b. v. volgens sommigen niet Leda, maar Nemesis de moeder ven Helena geweest zijn, terwijl de eerste alleen met de opvoeding van het kind zou zijn belast geweest. De ontmoeting van Zeus en Leda was een lievelingsonderwerp voor de beeldende kunstenaars. Zie Dioskuren en Helena.
LBLEX. (Grieksch) 1) de mythische stamvader van den ouden Griekschen stam der Lelerjiers; nu eens wordt hij koning van Megara, dan weder van Lakedaimon, soms ook van Leukadia genoemd. 2) een der deelnemers aan de Kalydonische jacht.
LEMNIOS. {Lemnius.) (Grieksch), een bijnaam van Hephaistos, dien hij droeg naar het eiland Lemnos, waar hij de aarde bereikt had, toen hij door zijnen vader uit den hemel was geworpen. Bovendien was het eiland hem geheiligd wegens zijne vulcanische natuur. (Zie Vu lean us.) Hij had er zijnen voor-naamsten tempel aan den voet van den berg Mosychlos.
LEMuRES. (Romeinsch), evenals de Larvae, booze geesten, zielen der afgestorvenen, die als spoken rondwaarden, hetzij dat zij tengevolge van een verzuim bij de begrafenis geene rust in het graf vinden konden, hetzij dat zij een misdadig
470
Lemures—Lethe.
leven hadden geleid. Zij werden voor geesten gehouden met eene schrikwekkende gedaante, die het gemoed van den mensch in verwarring brachten. Het volksgeloof bracht hen in verband met den dood van Remus en hield wegers de in de Eo-meinsche volkstaal zeer gewone verwisseling van l en / Lemures voor hetzelfde woord als Remures. De geest van Remus zou namelijk Eomulus geen rust hebben gelaten, tot deze hem door de stichting van een afzonderlijk feest, de Le-muria, verzoend had. Dit feest werd gedurende drie nachten, den 9dei1, llden en 13den Mei gevierd en schijnt oorspronkelijk niets anders geweest te zijn dan een algemeen feest ter eere der dooden, zooals de Feralia in Februari. Slechts dit was het onderscheid, dat men bij de Feralia den dooden offers bracht op hunne graven en bij de Lemuria zich hen voorstelde als in den nacht rondzwervende geesten, die vooral hunne vroegere woning pleegden optezoeken. Men verrichtte dus in zijne eigene woning de plechtigheden, die noodig waren om hen tot rust te brengen. Zwarte boonen werden door den huisvader in het huis rondgestrooid en daarmede de bewoners van het huis alshetware van de booze geesten vrijgekocht. De dag van het feest der Lemures was een dag van kwade voor-beteekenis. De tempels waren dan gesloten en het ondernemen van gewichtige zaken, vooral het sluiten van huwelijken, werd op dien dag vermeden. — Langzamerhand ging het geloof aan de Lemures geheelenal over in een geloof aan spoken. Levenden konden zij, zoo meende men, waanzinnig maken, en zij hielden zelfs niet op de dooden in de onderwereld te plagen en te sarren. Hun uiterlijk stelde men zich voor als geheel vermagerd of als een skelet, en Mania werd niet meer de moeder der Laren, maar de moeder of grootmoeder der Larvae en Lemures genoemd. Zie Mania.
LENAIëN. (Lenaem.) (Grieksch), een feest te Athene ter eere van Bionysos gevierd. Zie Dionysos, bl. 221.
LEPKEUS. (Grieksch), de zoon van Kaukon, beroemd wegens zijne vraatzucht. In het eten durfde hij het zelfs tegen Hera-kles opnemen. Beiden aten eenen ganschen os op, doch Lepreus was daarmede niet zoo vlug gereed als Herakles. Over dezen uitslag van den wedstrijd ontstond een twist, waarin Lepreus gedood werd.
LEKNAlëN. (Lernaeèn) (Grieksch) een geheime eeredienst van Demëter in Lerna; in de nabijheid dezer stad was volgens sommige verhalen Persephone door Hades geroofd.
LERNAÏSCHK HÏDRA. (Grieksch). Zie Herakles, bl. 349.
LETHE. (Grieksch) 1) de godin der vergetelheid, eene dochter van Eris. 2) een stroom van de onderwereld, van welks water de schimmen dronken, als zij het Elysion binnentraden. Door dien dronk werd alle herinnering aan vroeger leed weggenomen.
471
Leto.
472
LETO- (Grieksch), eene dochter der Titanen Koios en Phoihe, eene tot het tijdperk der theogonie behoorende godheid. Zij was oorspronkelijk eene personificatie van den duisteren nacht, evenals hare zuster Asteria eene personificatie is van den door sterren verlichten nacht. Zij draagt een donker kleed, zij is eene vriendelijke, zachtzinnige godin, en was de gade van Zeus, voordat deze met Hera gehuwd was. Dat zijn de trekken der oudste legende omtrent Leto. Later werd deze legende in verschillende opzichten gewijzigd. Zeus zou namelijk Leto bemind hebben, terwijl hij reeds met Hera gehuwd was; deze vervolgde daarom hare mededingster gedurende hare zwangerschap met meedoogenlooze wreedheid. Uit vrees voor Hera durfde geen land haar opnemen, zoodat zij steeds moest rondzwerven, totdat Delos, hetwelk vroeger een drijvend eiland was geweest, door Zeus op vaste zuilen werd gegrondvest, om haar eene schuilplaats aantebieden. Daar bracht zy tweelingen ter wereld, de godheden des lichts, Apollo en Artemis. Volgens sommigen was dit eiland ontstaan uit hare zuster Asteria, die, om aan de vervolgingen van Zeus te ontkomen, eerst in een kwartel en vervolgens in eene rots was veranderd. Die rots had lang onder water gelegen, maar was op de smeekingen van Leto boven de oppervlakte der zee verrezen, toen deze op last van Hera door den draak Python werd vervolgd. — Eene andere mythe omtrent Leto is deze: zij trok, na hare kinderen ter wereld te hebben gebracht, met hen naar Lykië, en wilde hen daar in den Xanthos baden. Herders uit den omtrek wilden dit niet toestaan; daarop werd zij echter door wolven naar de rivier gevoerd. Zij baadde zich nu met haar kroost, wijdde den Xanthos aan Apollo, gaf aan het land den naam van Lykië, d. i. »het wolvenlandquot;, en veranderde de herders in kikvorschen. — Omtrent de plaats. waar Leto hare kinderen ter wereld bracht, bestonden in de oudheid verschillende opgaven. Toch stemden verreweg de meeste legenden hierin overéén, dat zij aan den voet van den berg Kynthos op Delos na eenen barensnood van negen dagen (die aanduiden moest, dat de god, wien zij het leven schonk, een heerlijke en groote god zou zijn) eerst Artemis en toen Apollo ter wereld bracht. De plek, waar dit geschiedde, werd nog lang door de inwoners van het eiland getoond. Er stond daar een olijfboom naast eenen palmboom. Door de geboorte der beide godheden werd Delos een heilig eiland. Zie Delos. — Dat Leto, de godin van den duisteren nacht, de godheden des lichts voortbrengt, wier vader de god des hemels is, is eene mythische inkleeding van het eenvoudige feit, dat telkens de dag uit den nacht geboren wordt. — Vereering genoot Leto meestal te samen met hare kinderen, die steeds trouw voor hare eer waakten. (Zie o. a. Niobe.) In den Trojaanschen oorlog was zij eene ijverige helpster der Trojanen.
Letum —Libentina.
LETUM. (Eomeinsch), d. i. «de Boodquot;, die woont aan den ingang van den Tartaros.
LEUKIPPE. {Leucippe.) (Grieksch) 1) eene der Okeaniden, die Persephone vergezelden, toen zij door Hades geroofd werd. 2) eene dochter van Mini/as, den koning van het boiotische Orchomenos. Zij werd met hare zusters door Dionysos met waan-zin getroffen, omdat zij diens dienst had versmaad. In dien quot;waanzin verscheurde zij haar eigen zoon. Later werd zij in eene vledermuis veranderd. Zie Alkathoë. 3) de gade van Hos, de moeder van Laomedon. 4) de dochter van Thextor. Zie Thestor.
LEUKIPPIDES. (Grieksch), de dochters van Leukippos, met name Phoibe en Hilaeira, die door de Dioskuren werden geschaakt. Zie Dioskuren.
LEUKOTHeA. (Leucothea.) (Griekschquot;), de naam, dien Ino, de gade van den boiotischen koning Athamas^ droeg, nadat zij door eenen sprong in zee zich eene goddelijke natuur had verworven. (Zie Ino.) Zij en haar zoon Palaimon werden beschouwd als hulpvaardige goden van de stormachtig bewogen zee. Zij kwam o. a. Odysseus te hulp, toon hij op het punt was omte-komen. De feesten haar ter eere gevierd waren deels treurfeesten over haar verdwijnen in zee en den dood van het kind, dat zij medevoerde en deels vreugdefeesten over het heerlijk lot, dat haar was ten deel gevallen. Overal waar in de mid-dellandsche zee Grieksche koloniën gevestigd waren, was haar dienst in eere. Op Rhodos werd zij in betrekking gesteld tot Poseidon. ^ Zij droeg daar den naam van Italia en baarde den zeegod, die naar liefde bewees, zes zonen en ééne dochter. Zie Matuta.
LEIIKOTHüë. (Grieksch), de dochter van den babylonischen koning OrcMmos, die door hare schoonheid zóózeer de liefde van Apollo won, dat deze al de andere vrouwen, die hij bemind had, vergat. Een van deze, Klytia, besloot door ijverzucht gedreven, haar in het verderf te storten. En toen Leukothoë, door Apollo, die de gedaante van hare moeder had aangenomen, verrast, den god wederliefde had bewezen, openbaarde zij dit aan haren vader. Orchamos, liet in zijnen toorn zijne dochter levend begraven. Hoewel Apollo door zijne stralen^ het over haar uitgestorte zand verstrooide, kon hij haar niet in het leven terugroepen, en veranderde haar daarom in eene wierookstruik, wier geur nog steeds tot hem opstijgt.
LEVaNA DEA. (Romeinsch), eene godheid, die aangeroepen werd, wanneer de vader zijn pasgeboren kind, dat vóór hem op den grond was gelegd, opnam, ten teeken, dat hij het als het zijne erkende en wilde opvoeden.
LIBENTINA (Romeinsch), een bijnaam van Vernis, als godin der zinnelijke lusten.
473
Liber.
474
LIBEB. (Komeinsch), meestal Liber Pater genoemd, is eigenlijk de bevrijder, de god van den scherts en de vroolijke uitgelatenheid. Aan zijne zijde staat eene godin, die volkomen dezelfde beteekenis heeft als hij. Zij heet Libera. Beiden zijn zij de godheden der weelderige groeikracht; daarom wordt tot hen niet alleen gebeden om zegen voor de akkers, maar ook om vruchtbaarheid voor het vee en door de gehuwde lieden om eenen door kinderen gezegenden echt. — Vooral het feest van den wijnoogst was hem gewijd. Dan werden in eenen feeste-lijken optocht de symbolen der vruchtbaarheid door de steden van Italië rondgevoerd, waarby de meest uitgelaten vroolijk-heid, de grootste vrijheid van spreken, de grootste dartelheid in woorden en gebaren heerschten. In de stad Lavinium was zelfs eene geheele maand aan deze feesten gewijd. Langzamerhand zijn door den hand over hand toenemenden Griek-schen invloed in Italië Liber Pater en Libera geheelenal geïdentificeerd met Dionysos en Persephone. Libera werd ook Proserpina genoemd. Deze beide Grieksche godheden werden dus in den lateren tijd, zoowel op het land als in de stad naast Ceres, die dan met Demeter geïdentificeerd werd, en andere zegen aanbrengende godheden der velden vereerd, maar nergens met die mystische gebruiken, die een hoofdbestanddeel van den Griekschen eeredienst, ook van dien van de Grieken in zuid-Italië uitmaakten. — Liber werd verder op het land als bewaker van de akkers naast Silvanus en in de stad als het symbool der staatkundige vrijheid vereerc1.. Zijn beeld stond daarom dikwijls op het marktplein der steden, b. y. te Eome. (Zie lupiter, p. 415.)— Het voorname feest van Liber en Libera werd in den tijd van den wijnoogst gevierd en alle staatszaken en alle rechtspraak stonden dan zelfs te Rome stil. Allerlei vroolijke spelen werden dan gevierd; er werden osdlla, overeenkomende met de Grieksche aio ra (Zie aldaar.), heen en weêr geschommeld, en ter eere van Liber Pater bokken geslacht. Alles, wat op de wijnbereiding betrekking had, het uitpersen van den wijn, het aansteken der vaten, het proeven van den jongen most ging met eigenaardige offers vergezeld. Een ander feest ter eere van Liber — deze feesten heetten Liberalia — werd in de stad gevierd op den 17din Maart. Daarbij trad meer zijn karakter als god der staatkundige vrijheid op den voorgrond. Hem werd dan een koek (liba) van meel, honig en olie geofferd en door de gansche stad werden zulke koeken te koop aangeboden door bejaarde priesteressen, die zich met klimop hadden getooid, terwijl zij tevens een klein draagbaar altaar bij zich hadden, waarop de koek terstond kon geofferd worden. — Op dit feest werd aan de jongelingen, die den manbare:,! leeftijd bereikt hadden de zoogenaamde toga libera gegeven, zoodat Liber ook hier weder een god der vrijheid en van het onbelemmerd levensgenot is. — De ludi Liberates waren spelen.
Liber—Libya.
die op het feest, dat ter eere van Ceres in April gevierd werd, en waaraan ook Liber en Libera deel hadden, gehouden werden. — Het feest van den wijnoogst heeft zich zeer lang in stand weten te houden; zelfs toen het Christendom in Italië reeds de heerschende godsdienst was geworden, bleef de eenvoudige landman in de vroolijke dagen van den wijnoogst nog den goeden Liber Pater gedenken, dien zijne vaderen hadden vereerd.
LIBERA. (Romeinsch) Zie Liber.
LIBERT AS- (Romeinsch), eigenlijk eene godin van het vroo-lijk genieten van een door de goden gezegend leven; later van de vrijheid in den zin van het romeinsche staatsrecht, in tegenstelling met de slavernij. Het beeld van Libertas stelt haar voor als eene schoone vrouw, in eene rijkversierde kleeding gedost. Later gaf men haar in de rechterhand eene langwerpige vrijheidsmuts (den pileus liber latin, die aan de slaven bij hunne vrijlating werd opgezet) en in de linkerhand eene lans of een dolk.
LIBITïNA. (Romeinsch), een bijnaam van Fenus, vooreerst haar aanduidende als de godin der zinnelijke genietingen, en dus van gelijke beteekenis als Libeniina (Zie aldaar.); ten andere eene godin der tuinen, der wijngaarden en van den wijnoogst , eindelijk eene godin des doods en der gestorvenen. Volgens eene verordening van Servius Tullius moest bij ieder sterfgeval een geldstuk in haren tempel worden geofferd, teneinde zoodoende het aantal gestorvenen te kunnen bepalen. In haren tempel en in het haar gewijde bosch (lucus Libitinae) kon men alles bekomen wat voor eene begrafenisplechtigheid vereischt werd, niet alleen de baar en wat daarbij behoorde, maar ook personen, lijkverzorgers, doodgravers, klagers en klaagvrouwen.
LIBS. (Grieksch), eene personificatie van den zuidwestewind. Zijn naam beteekent sde druipende godquot;, «de regengod.quot; Te Athene werd hij afgebeeld als een jongeling in eenen lichten
mantel gekleed en in zijne handen draagt hij de overblijfselen van een verbrijzeld schip. Men gelooide namelijk, dat door hem na den slag van Salamis de wrakken der perzische schepen als zegeteekenen op de kust van Attika werden geworpen. By de Romeinen werd deze
wind Africus genoemd.
^ LIByA. (Grieksch), de dochter van Epdphos, koning van Egypte en van de nymph Memphis, de dochter van Neilos. Naar haar kreeg Libyö zijnen naam. Zij genoot de liefde van Poseidon en baarde dezen Ar/ênor, den vader van Kadmoa
475
Libya—Litai.
en Belos, en door deze stamden van haar twee machtige koningsgeslachten af, één in Griekenland en één in Egypte.
LICHAS. (Grieksch), een bode en heraut van Herakles, door den held in zijnen door pijn veroorzaakten waanzin gedood. Zie Herakles, bl. 363.
LIKYMNIOS. {Licymnius.) (Grieksch), de zoon van Elektryon, den schoonvader van Amphitryon. Toen Amphitryon zijnen schoonvader bij ongeluk had gedood (Zie Amphitryon.), ging hij met zijne gade Alkmme, zijne zuster Perime.de en Li-kymnios naar Thebe, waar Likymnios met Perimede huwde. Als bloedverwant van Herakles vergezelde hij dien dikwijls op zijne tochten. Na den dood van den held, werd bij door Tle-polemos, den zoon van Herakles, gedood, hetzij met opzet, hetzij bij ongeluk, daar hem de slag trof van een stok, waarmede een slaaf getuchtigd zoude worden. Tlepolemos moest vluchten en begaf zich naar Ehodos.
LIGDOS. {Ligdus.) (Grieksch) Zie Iphis.
LIMNAIA, LIMNAIOS. (Limnaea, Limvaeus.) (Grieksch), een bijnaam van verschillende godheden, die men zich voorstelde als wonende in meren en moerassen, of die eenen tempel in de nabijheid daarvan hadden, voornamelijk van Bionysos in Athene en van Artemis in Sikyon, bij Epidauros en op andere plaatsen.
LINOS. {Linus.) een zoon van Apollo en de dochter van Kroiopos, den koning van Argos, Psamtithe genaamd. De moeder legde den knaap te vondeling; een herder vond het en voedde het op, doch toen de knaap tot jongeling was opgegroeid, werd hij door de honden van den herder verscheurd. Psamathe werd door haren vader gedood. — Nu eens wordt deze Linos voorgesteld als met den bekenden zanger één persoon uitte-maken, dan weêr wordt hij bepaald van hem onderscheiden. Deze zanger heet een zoon van Apollo en de Muze Urania en toch zou Apollo hem gedood hebben, omdat hij het gewaagd had met hem eenen wedstrijd aantegaan. — Evenmin is het duidelijk, of hij dezelfde persoon is als de leermeester van Herakles, dien deze doodsloeg, toen hij hem over een verzuim berispte. (Zie Herakles, bl. 346.) — Volgens al die sagen echter is Linos op eene jammerlijke wijze aan zijn einde gekomen; daarom is het niet onwaarschijnlijk, dat zijn naam oorspronkelijk niets anders was dan eene benaming voor klaagliederen, die ook later nog evenzoo genoemd werden, Ook hij is evenals Hyakinthos , Narkissos, Glaukos en anderen in den oudsten godsdienst der Grieken een symbool geweest van de natuur, die als zij tot haren bloeitijd gekomen is, gaat verkwijnen en bezwijkt voor den killen adem des doods.
LITAI. {Litae.) (Grieksch), eene personificatie der berouwvolle gebeden. Zij zijn dochters van Zeus en volgen de schuld (Ate) op den voet, om het kwaad, dat geschied is, weer goed-
476
Litai—Luna.
temaken. Wie haar opneemt, dien genezen zij van alle kwaad, maar wie haar versmaadt, die moet voor zijne schuld boeten en de gevolgen er van in hunne volle kracht dragen. Wat haar uiterlijk betreft worden zij afgeschilderd als kreupel en rimpelig van gelaat.
LITYERSES. (Grieksch), een zoon van Mid as, die in Phrygië zijne akkers bebouwde. Hij ontving de vreemdelingen, die voorbij zijne woning trokken, gastvrij, doch dwong hen hem bij den oogst te helpen en als hij dan in een wedstrijd in het maaien de overwinning op hen behaalde, sloeg hij hun het hoofd af. stak den kop in de schoven en zong daarbij een lied. Herakles doodde hem en wierp zijn lijk in den Maiandros. De phrygische maaiers zongen een lied ter eere van Lityerses, dat zijnen naam droeg.
LOIMIÜS. (Grieksch), d. i. »de redder van de pestquot;, een bijnaam, waaronder Apollo vereerd werd, vooral te Lindos op het eiland Ehodos.
LOÏIS of LOTUS. (Romeinsch), eene nymph, die door de goden in eenen lotusboom werd veranderd, toen zij, door Pria-pos vervolgd, geen middel meer zag om aan zijne omhelzingen te ontsnappen.
LOTOPHAGOI. (Lotophagi.) (Grieksch), een volk op de noordkust van Libyë, dat zijnen naam, die lotuseters beteekent, droeg naar het voornaamste voedsel, dat zij gebruikten. Derwaarts kwam Odysseus en hij zond eenige zijner makkers op kondschap uit, doch deze aten van den zoeten lotus en vergaten hun vaderland en de hunnen. Zij dachten er niet meer aan om terugtekeeren. Met moeite haalde Odysseus hen terug, bond hen aan de roeibanken vast en voer toen snel verder.
L0X1AS. (Grieksch), een bijnaam, dien Apollo droeg wegens de duistere , raadselachtige taal, waarin zijne orakels gegeven werden.
LUA. (Romeinsch), eene godin ter wier eere men na den stryd de buitgemaakte wapenen verbrandde ter verzoening van het vergoten bloed der vijanden.
LUCETIUS. (Romeinsch), een bijnaam, dien lujpiter droeg als de god van het licht.
LUCIFEE. (Romeinsch) 1) Zie He sper os. 2) de latijnsche benaming voor den daduchos in de mysteriën. Zie Eleusinia, bl. 249.
LUCIFEEA. (Romeinsch) 1) een bijnaam der lichtgevende godheden, zooals Diana. 2) in de mysteriën de Latijnsche benaming voor de gade van den daduchos. Zie het vorig artikel.
LÜCINA. (Romeinsch), een bijnaam van luno en Diana als godinnen der geboorte. Zie Diana en luno, bl. 412. Zeer dikwijls werden deze beide godinnen geïdentificeerd met de Grieksche Eileithyia. Zie aldaar.
LUNA. De Romeinsche naam voor Selene. Zie aldaar.
477
Lunus—Lupercus.
LUNüS, de Latijnsche vertaling van het Grieksche Men, een woord, dat de maan als een mannelijk wezen aanduidde, eene voorstelling, die vooral in klein-Azië en in Syrië te huis behoorde.
LTJPA. (Romeinsch) Zie Acca Larentia.
LÜPEECUS, LÜPERCA, LUPERCAI, LUPERCALIA. (Romeinsch), eene godheid, wier dienst in de alleroudste tijden van Rome schijnt ontstaan te zj^n, oorspronkelijk een herdersgod. De naam »Lupercusquot; schijnt te beteekenen «afweerder van wolvenquot;; als zoodanig schijnt die naam ook een bijnaam geweest te zijn van Faunu*. (Zie aldaar.) Over het geheel schijnt Lupercus in vele opzichten geheel met dezen identisch geweest te zijn. Althans Inuus, »de bevruchterquot; is evenzeer een bijnaam van Faunus als van Lupercus. Het feest, dat ter eere van Lupercus gevierd werd op den ]5den Februari (de Luper-calia), waarbij in het Lupercal, de aan den voet van den Pa-latijnschen berg gelegen grot, (waarin volgens het volksgeloof Hamulus en Remus gezoogd waren), offers werden gebracht, was tevens aan Faunus geheiligd. Die Lupercalia waren een reinigings- en verzoeningsfeest en de plechtigheden, die dan verricht moesten worden, stonden onder het bestuur van twee priestercollegiën, de Luperci Fabiani en de Luperc.i Quintiliani, die hunne namen droegen naar hunne mythische stichters of aanvoerders. Zij bestonden meest uit jonge lieden. Ieder collegium had twaalf leden. Het feest begon met het offeren van eenen bok in het Lupercal in tegenwoordigheid van den flamen Dialis. den priester van lupiter. Dan volgde een vroolijke offermaaltijd. Bij het offer nam men dit eigenaardig gebruik in acht, dat twee jongelingen van aanzienlijke afkomst door degenen, die offerden met het bebloede offermes op hun voorhoofd werden aangeraakt, waarop anderen het bloed met in melk gedoopte wol dadelijk afwischten, of eene zinnebeeldige reiniging door het bloed van het offerdier, of eene herinnering aan vroegere menschenoffers. Na den maaltijd omgordden de Luperci zich met de vellen van eenige der geofferde bokken en sneden die van andere in riemen. Zoo liepen zij, overigens geheel naakt, eerst door het oudste gedeelte van Rome bij den Palatijnschen berg, dan over het forum en vervolgens door de gansche stad, allen, die zij ontmoetten met de riemen, die zij in de handen droegen, slaande. Het schijnt, dat men aan de aanraking van die riemen zoowel eene reinigende als eene bevruchtende kracht — de beide eigenschappen van Lupercus — toeschreef. Vrouwen pleegden zich op den weg te plaatsen, dien de Luperci voorbijkwamen , en lieten zich door hen in de vlakke hand slaan, om zoo door de hulp van den god den kinderzegen deelachtig te worden. Behalve bokken werden aan Lupercus ook honden geofferd. Dat bij dit feest uitgelaten vroolijkheid heerschte en dat de door hun rondloopen en door
478
Lupercus—Lykaon.
den maaltijd opgewonden Luperci hunne soms wat al te vrijmoedige scherts vooral tegenover vrouwen niet spaarden, is niet meer dan natuurlijk. — In het jaar 45 vóór Chr., na Caesars terugkomst uit Spanje werd ter zijner eere een derde collegium van Luperci ingesteld, de Luperci lulii. Deze waren het, die op de Lupercalia van het jaar 44 vóór Chr. hem het koninklijke diadeem door hunnen aanvoerder Antonius aanboden. Vier weken later viel Caesar onder de dolken zijner moordenaars. — Keizer Augustus trachtte de uitspattingen, waartoe dè Lupercalia aanleiding begonnen te geven, tegentegaan door te verbieden, dat baardelooze jongelingen aan den omloop door de stad deelnamen. — De Lupercalia en de collegia der Luperci bleven tot in de laatste tijden van het Romeinsche heidendom in hoog aanzien. — Naast Lupercus stond eene Lu-perca. Soms werd Lupercus in de sage betreffende Romulus en Remus, geïdentificeerd met Favsfulus; dan werd Luperca geacht ééne persoon te zijn met Acca Larentia. Zie Acca Larentia.
LÏAIOS. {Lyaem.) (Grieksch), d. i. »de god, die van zorgen bevrijdtquot;, een bijnaam van Dionysos.
LTBAS. (Grieksch), een plaaggeest, die bij Temesa in bene-den-Italië huisde, en overal schrik aanjoeg door de gruwelen, die hij onder verschillende gedaanten verrichtte. Hij was eigenlijk de ziel van Polites, den zoon van Priamos en Ilekahe, die tij de verovering van Troje door Neoptolemos werd gedood. Lybas werd door den beroemden athleet Euthymos uit Lokroi overwonnen en verdreven.
LYKA10S. (Lycaeus.) (Grieksch), een bijnaam van Zeus en van Pan, die beide op het gebergte Lykaion in Arkadië werden vereerd.
LYKaON. (Lycaon.) (Grieksch), een zoon van Pelasgos en de Okeanide Meliboia, de koning der Arkadiërs. Bij verschillende vrouwen had hij vijftig zonen. Deze waren door hunnen overmoed zóó berucht, dat Zeus besloot hen op de proef te stellen. Hij bezocht hen in de gedaante van een behoeftig man en werd door hen aan hunnen disch genoodigd, doch zij zetten hem op aansporen van den oudsten hunner Mainahos (een gebergte in Arkadië, dat oudtijds de voornaamste zetel was der menschenoffers draagt denzelfden naam) de ingewanden van eenen knaap voor, dien zij gedood hadden. Toen men aan dit gerecht gekomen was stiet Zeus de tafel om en doodde Lykaon en al zijne zonen door zijnen bliksem. Alleen den jongste, Nyktimos, spaarde hij op voorspraak van Gaia. — Volgens eene andere legende veranderde hij allen, ook Nyktimos, in wolven. Weder andere legenden verhaalden, dat door hunne goddeloosheid de watervloed veroorzaakt is, die ten tijde van Beukalion over de aarde kwam. Alle afwijkingen der sage hebben echter dit gemeen, dat zij op het menschenoffer be-
479
Lykaon—Lykos
trekking hebben en zinnebeeldig den afschuw voorstellen, dien de goden daarvoor koesteren. Zie verder Kallisto.
LYK10S. (Lycius.) (Grieksch), een bijnaam van Apollo ^ naar de vereering, die hij in Lykië genoot. WelUcht hangt deze naam ook samen met dien van zijn lievelingsdier, den wolf (Grieksch lykos). Zie A pol Ion, bl. 92.
LÏKOMëDES. {Lycomêdes.) (Grieksch), de koning van het eiland Skyros. Vóór het begin van den Trojaanschen oorlog nam hij op verzoek van Thetis haren zoon Achilleus bij zich op en verborg dien onder zijne dochters en hare speelnooten. Achilleus vatte liefde op voor léidameia, de dochter des ko-nings en uit hunne verbintenis sproot Pyrrhos. — Van Lyko-medes wordt ook verhaald, dat hij Theseus, toen deze op zijn eiland kwam, van eene rots naar beneden wierp, hetzij uit jaloezie, hetzij om niet gedwongen te zijn de eigendommen van Theseus, die op Skyros lagen, aan dezen terugtegeven. De Atheners verwoestten later het eiland, toen zij derwaarts trok-ien om de beenderen van Theseus te halen.
LTKOPHONÏKS. (Lycophontes.) (Grieksch), de aanvoerder der vijftig Thebanen, die op verraderlijke wijze Tydeus overvielen, toen hij als gezant uit Thebe naar het leger der zeven vorsten terugkeerde. Tydeus versloeg hem met al zijne makkers, alleen Maion uitgezonderd.
LYKOPHKON. {Lycophron.) (Grieksch), de zoon van Maxtor. Hij was geboortig van het eiland Eythera, maar moest wegens eenen moord, dien hij had gepleegd, van daar vluchter. Hij ging naar Salamis, naar Aias, den zoon van Telarnon, wiens trouwe makker hij werd in den Trojaanschen oorlog. Toen Hektor de Grieksche schepen trachtte in brand te steken, wierp hij zijne speer op Aias, die trachtte ze te verdedigen. Hij miste Aias, maar trof Lykophron doodelijk.
LYKOS {Lycus.) (Grieksch) 1) een zoon van Poseidon en de P1 e i a d e Kelaino. Door zijnen vader kreeg hij eene woonplaats op de eilanden der zaligen. 2) de broeder van Nykteus. (Zie aldaar.) Beide broeders hadden ten gevolge van eenen moord aan Phle-£^0«, den zoon van en Chryse, gepleegd, moeten vluchten en waren in Thebe gastvrij opgenomen wegens hunne bloedverwantschap met Pentheus. De koning Polydoros liet zijne regeering en de voogdij over zijnen zoon Labdakos na aan Nykteus. Toen deze in eenen oorlog tegen Ppopeus omkwam, of zich zeiven doodde uit smart over de vlucht zijner dochter AntiUpe (Zie aldaar.) ging de regeering en de voogdijschap over Labdakos op zijnen broeder Lykos over. (Zie Labdakos.) Nadat Labdakos mondig was geworden, nam hij zelf de teugels van het bestuur in handen; doch toen deze spoedig stierf, nam Lykos weder de voogdij op zich over Laios, den zoon van Labdakos, trok volgens het verlangen van zijnen broeder naar Sikyon, tuchtigde en doodde Epopeus, en regeerde totdat hij door
480
Lykos—Lykurgos.
Zethos en Amphion werd gedood, of althans gedwongen om van de heerschappij afstand te doen. 3) een zoon van den vorigen, die, uit Euboia komende, den koning van Thebe , Kreon, doodde, en zich van de heerschappij meester maakte. Terwijl Herakles in de onderwereld was, wilde hij diens gade Megara dooden of onteeren, doch de held kwam bij tijds tusschen beide en doodde Lykos. 4) een der Telchinen, de oudste bewoners van Rhodos. Hij ging naar Lykië, vestigde zich daar aan de oevers van den Xanthos en bouwde er den eersten tempel voor Apollon Lykios, nog vóór den watervloed van Deukalion. 5) een zoon van den tweeden Fandion, die over Athene regeerde; met zijne broeders maakte hij zich meester van de heerschappij over Athene, doch hij werd spoedig door een van hen, Aigem, verdreven. Hij ordende de mysteriën van Demeter en Persephone en voerde daarbij bepaalde plechtige gebruiken in. Hij bracht de Eleusinische mysteriën naar Mes-senië over; daar waren ook voorspellingen van hem in omloop. — In Athene was het Lykeion (Lyceum), een gymnasium (school voor lichaamsoefeningen), dat in lateren tijd de plaats was, waai- de wijsgeer Aristoteles zijne voordrachten hield, naar hem genoemd. — Uit Athene verdreven, vluchtte hij naar klein-Azië, waar het landschap Lykië naar hem zijnen naam kreeg. 6) de zoon van Daskylos, een koning in Mysië, die de Argo-nauten, en later ook Herakles, vriendelijk bij zich opnam, toen deze tegen de Amazonen ten strijde trok. De held hielp hem in zijnen oorlog tegen de Bebrykes en veroverde voor hem hun land, dat Lykos ter zijner eere Herakleia noemde. 7) een koning van Libyë, die de gewoonte had alle vreemdelingen aan zijnen vader Ares te oiferen. Toen Diomedes op zijnen terugtocht van Troje gedwongen was in het rijk van Lykurgos te landen, wilde deze hem hetzelfde lot doen ondergaan, doch door de liefde, die \'s konings dochter Kallirrhoë voor hem opvatte, werd de Grieksche held gered. Toen hij haar echter trouweloos verliet, maakte Kallirrhoë een einde aan haar leven.
LYKURGOS. {Lycurgus.) (Grieksch) 1) de zoon van Dry as, koning der Edoniërs in Thrakië, die de voedsters van Dionysos vervolgde en den god zeiven vijandig te gemoet trok. Hij werd eerst met blindheid en later met den dood gestraft. (Zie Dionysos, bl. 223.) 2) de zoon van Aleos en Neaira, een koning in Arkadië, die den geweldigen knodszwaaier Areith\'óos (Zie de Bijvoegselen) overwon, door hem in eenen hollen weg te lokken, waar hij zijn geweldig wapen niet gebruiken kon. Voortaan droeg Lykurgos zelf de knods van Areithoös. 3) de zoon van Fronax, een zwager van Adrastos. Hij nam deel aan den strijd der zeven tegen Thebe en geraakte in een twist met Amphiaraos, die door Tydeus en Adrastos beslecht werd. Toen hij gestorven was, wekte Asklepios hem uit de dooden op. Sommigen verklaren dit laatste feit door aantene-
481
31
Lykurgos—Lyterios.
men, dat hij door geneeskundige hulp in eene doodelijke ziekte werd gered. 4) de vader van Opheltes , die omkwam, toen Hypsi-pyle, aan wie hij ter bewaking was toevertrouwd, aan de tegen Thebe optrekkende vorsten eene bron wees. Zie Hypsipyle.
LYNKEÜS. [Lynceus.) (Grieksch) 1) de eenige der zonen van Aigyptos, die niet door zijne jonge gade in den bruiloftsnacht werd vermoord. Zijne gade Hypermnestra hielp hem de vervol-
fingen van haren vaderingen van haren vader Dariamp;os ontvluchten, en toen zij wegens e ongehoorzaamheid, die zij tegen haren vader had begaan voor het gerecht van het volk werd gedaagd, sprak dit haar vrij. Lynkeus werd later de opvolger van Danaos in de regeering, nadat deze het in schijn gesloten huwelijk als wettig had erkend. — Andere legenden verhalen, dat Lynkeus zoowel Danaos als zijne dochters krachtens de bloedwraak vervolgde en doodde, of ook wel, dat hij in openlijken strijd Danaos doodde en zich de hand van Hypermnestra \'en de regeering verwierf. Hypermnestra baarde hem eenen zoon. Abas gehee-ten. (Zie aldaar.) Hun beider graf werd in Argos getoond. 2) een zoon van Aphareus, een broeder van Idas. (Zie D i o s-kuren.) Hij nam deel aan den tocht der Argonauten. Vooral was hij beroemd door zijn scherp gezicht, waarmede hij zelfs tot in het binnenste der aarde kon zien. — Men heeft getracht deze overlevering te verklaren, door hem eene groote ervarenheid toeteschrijven in het uitkiezen van plaatsen, waar het voordee-was, mijnen te ontginnen. — Hij wordt ook dikwijls de stuurman der Ar go genoemd.
LYMOS. (Lyncus.) (Grieksch), een koning van Skythië, of volgens anderen van Sicilië, die Triptolemos vriendelijk opnam, toen hij op last van Demeter den akkerbouw over de aarde verspreidde. Heimelijk was hij echter van plan hem te vermoorden , om zich zei ven den roem der nieuwe uitvinding toe-teeigenen. Demeter voorkwam hem evenwel in zijne plannen en veranderde hem in eene lynx. Zie Demeter, bl. 206.
LYRA. (Grieksch), een sterrebeeld, dat naar men beweerde de lier van Orpheus was, die na zijnen dood aan den sterrenhemel eene plaats had gekregen.
LYSIZONA. (quot;Grieksch), een bijnaam van Artemis en Eileithyia, die beduidt: »de godin, die den gordel losmaakt.quot; De vrouwen namelijk, die voor de eerste maal een kind ter wereld brachten, pleegden haren gordel aan eene van deze beide godinnen te wijden.
I/ÏSSA. (Grieksch), eene godin, die de personificatie was der razernij.
LYTERIOS. (Lyterius.) een bijnaam van Pan, waaronder hij in Troizen werd vereerd. De naam beduidt ))de bevrijderquot;, en hij heette zoo, omdat hij eens aan de overheden in den droom de middelen had bekend gemaakt, die de stad van de pest konden bevrijden.
482
MACHAON. (Grieksch), een zoon van Asklepios. Hij trok aan het hoofd van dertig schepen mede tegen Troje op en verwierf zich in het leger eenen grooten roem door zijne bedrevenheid in de heelkunde. Zelf werd hij door een pijlschot van Paris gewond, doch Nestor bracht hem in veiligheid. Volgens eenige sagen behoorde hij tot degenen, die in het houten paard verborgen waren. Hem wordt ook de genezing toegeschreven van Philoktltes; volgens sommigen werd hij voor Troje gedood door Eurypylos, den zoon van Telephos. Nestor bracht zijne beenderen naar het vaderland terug. Zijn graf met een daaraan verbonden heiligdom was te Gerenië in Messenië. — Zijn broeder Podaleirios was even ervaren in de heelkunde als hij. De naam van Machaon werd in de oudheid spreekwoordelijk gebruikt om een ervaren arts aanteduiden.
MA(fNA MATER. (Eomeinschi Zie Rheia.
MAIA. (Grieksch), 1) de oudste der zeven dochters van Atlas en Pléione. Zij werd door Ze us bemind en baarde hem in een hol van den berg Kyllene den god Hermes. Met hare zusters, de Pleiaden, werd zij onder de sterren opgenomen. Aan haar vertrouwde Zeus de opvoeding toe van zijnen zoon Ar kas, die de nymph Kallisto hem had gebaard. 2) (Romeinsch), eene godin der natuur, soms ook Maiesta geheeten. Nu eens heet zij de gemalin van Vulcanus, dan weder werd zij voor eene personificatie der vruchten voortbrengende aarde gehouden, of ook wel met Bona Dea, Fauna, Ops of Fatua geïdentificeerd, soms zelfs met Maia, de moeder van Mercurius verward. De maand Mei was haar geheiligd en op den eersten dag dier maand bracht de priester van Vulcanus, de Jtamen Vulcanalis haar een offer; op dien dag was haar ook onder den naam van Bona Dea een tempel gewijd. Het offer, dat men haar bracht bestond in een gesneden zwijn, dat maialis genoemd werd. —
MAIESTA. (Romeinsch) Zie Maia, 2.
MAION. (Maeon.) (Grieksch), een Thebaan, de zoon van Hai-mon. Op verraderlijke wijze overviel hij met Lykophonthes en vijftig anderen li/de us, toen deze als gezant uit Thebe naar
31*
Maion—Manet.
het leger der zeven vorsten terugkeerde. Tydeus versloeg hen allen, doch spaarde Maion op bevel van het orakel. Zie L y-kophonte s.
MAIMAKTêS. (Maemactes.) (Grieksch), een bijnaam, dien Zeus in Athene droeg. Hij duidt hem aan als »den stormen ver-wekkenden god.quot; Naar hem was de maand Maimaktêrion (October/November) genoemd en in den tijd der stormachtige dagen van den herfst werd hem ter eere een feest, de Maimakté-ria, gevierd.
MAKAREÜS. (Grieksch), een zoon van Aiolos en Emrete, die eene misdadige liefde aanknoopte met zijne zuster Kanamp;ke. Zie Kan ake.
MAKARïA. (Grieksch), eene dochter van Ilerakles en Deianeira. Om aan de Herakleiden de overwinning te verschaffen, wijdde zij zich vrijwillig ten dood. Eene bron nabij Marathon werd naar haar genoemd.
MAMERS. (Eomeinsch). Zie Mars.
MAINADEN. (Maenaden.) (Grieksch) Zie Dionysos, bl. 225 en 229.
MAINALIOS. (Maenalius.) fGrieksch), een bijnaam van Pan, dien hij droeg naar het gebergte Mainalon in Arkadië dat aan hem geheiligd was.
MA1RA. (Maera.) (Grieksch), de hond van Erigone. Zie Dionysos, bl. 220.
MANA GENITA. (Eomeinsch.) Zie Mania.
MANMAG-oEAS. (Grieksch) 1) een bijnaam van Zeus. 2) eene plant, die eene verdoovende en slaapwekkende kracht had. Zij had dezelfde eigenschappen als de in de Germaansche mythologie voorkomende wortel Alraun. Zie aldaar, deel III-
MANES. (Eomeinsch), de schimmen der afgestorvenen. Hun naam beduidt eigenlijk ))de reinen,quot; «de lichten ,quot; »de goeden.quot; Men dacht zich hen als geesten, ontdaan van het lichaam, dat zij op aarde hadden gedragen en onsterfelijk evenals de goden. Vandaar de reeds zeer oude en op grafschriften zeer dikwijls voorkomende uitdrukking Divi Manes en BH Manes (goddelijke schimmen). Hunne woonplaats is in de diepte der aarde. Slechts op bepaalde tijden komen zij daaruit te voorschijn, en dan alleen nog des nachts. Dan zwerven zij op de aarde rond, maar hooger dan de aarde verheffen zij zich nooit. Zeer dikwijls wordt de uitdrukking DU Manes gebruikt voor de onderwereld en het rijk der geesten in het algemeen. Hunne moeder, de aarde, droeg dan ook somtijds den naam van Mania. In de taal der augures (de door den staat aangestelde wichelaars, die uit teekenen aan den hemel gezien er. uit de vlucht der vogelen de toekomst voorspelden of het verborgene openbaarden) was de naam van Manes van gelijke beteekenis als die van «godenquot;. Aan de beide woorden ygt; Manesquot; cu vDivi\'\'\' ligt trouwens dezelfde beteekenis van reinheid en goedheid ten
484
Manes—Manto.
grondslag. Men offerde aan de Manes op de doodenfeesten, vooral op de F er alia. Men bracht hun allerlei spijzen en verschillende gaven, die toonden, dat hun aandenken bij de levenden niet in vergetelheid was geraakt. Van den tijd van Aeneas, die zijnen gestorven vader zulke offers zou gebracht hebben leidde men dezen eeredienst af. Eene kleine gift, een krans, een handvol zout of koren, wijn met daarin gebrokkeld brood, of jonge viooltjes, de eerste gift van de lente, waren voldoende om de Manes tot rust te brengen. Men legde die in eene dakpan of eene scherf, plaatste deze midden op een weg en sprak daarbij een gebed uit voor hunne zielen. — Eens in eenen langen oorlog had men hen vergeten. Toen kwam er eene groote sterfte over de stad; de schimmen kwamen in den nacht uit hunne graven te voorschijn en huilden en weeklaagden door de straten der stad en zij kwamen eerst tot rust, toen men hun de hun verschuldigde eer had teruggegeven. Ook de sterfte hield toen dadelijk op. — Gedurende de dagen, waarop de Feralia gevierd werden, mocht men alleen aan de dooden, aan de Manes, denken. Alleen op hunne graven mocht men de fakkels haar schijnsel laten werpen. De eeredienst van alle goden, die niet in rechtstreeksch verband stonden tot het doodenrijk, tot de onderwereld, stond stil. Hunne tempels waren zelfs gesloten.
MANIA. (Romeinsch), de moeder of grootmoeder der Larvae (Zie aldaar.), oudtijds ook de moeder der Lares, soms ook de moeder der Manes genoemd. Oorspronkelijk schijnt zij eene personificatie van de moederaarde te zijn. In lateren tijd werd zij eene steeds voorkomende figuur in de Latijnsche volkscomedie. Zij had met de Lares aandeel aan de Compitalia en het schijnt dat zij oudtyds op dat feest met menschenoffers is vereerd. Doch in de eerste tijden der republiek begon men krachtens een orakel van Apollo, dat beval koppen in plaats van koppen te offeren, de bollen of koppen van papaver en knoflook te offeren, terwijl er poppen aan de deuren gehangen werden (maniae), die de plaats der vroeger geofferde menschen vervingen. Mania was dus eene godin der onderwereld, die men vreesde; zij was eene spookachtige godin, die vooral indruk maakte op het gemoed van bakers en kindermeisjes en dergelijk slag van lieden. Deze trachtten door allerlei bijgeloovige gebruiken haren boozen invloed te weren. Nauw verwant, zoo niet identisch met Mania, is Mana Genita, aan wie men eenen beschermenden invloed bij de geboorte toeschreef. Haar offerde men honden. — Zoowel dit hondenoffer als de offers bij de Compitalia gebracht op de kruiswegen, schijnen te wijzen op eenige overeenkomst met de Grieksche godin HekÜte. In lateren tijd waren maniae en ma-niolae leelijke maskers van gebakken deeg, waarmede bakers en minnen de kinderen bang maakten.
MANTO. (Grieksch) 1) de dochter van den Thebaanschen
485
Manto—Maion.
waarzegger Teiresias, zelve ook in het bezit van de gave der voorspelling. Na de inneming van Thebe door de Epigonen werd zij gevankelijk weggevoerd en met een deel van den buit aan den delphischen Apollo gewijd. Deze zond haar met andere gevangenen naar klein-Azië om hem daar te Klaros nabij Ko-lophon eenen tempel en een orakel te stichten. Daar huwde zij met lihakios, een rijk man uit Kreta en zij baarde hem den waarzegger Mopsos. (Zie Klarios.) 2) eene dochter van Herakles, ook met de gave der voorspelling toegerust. Zij zou haren naam hebben gegeven aan de stad Mantua. Volgens anderen was echter Manto, de dochter van Teiresias, naar Italië gekomen, en had na hare verbintenis met Tiberis eenén zoon, Ocms geheeten. ter wereld gebracht, die de door hem gestichte stad ter eere zijner moeder Mantua noemde.
MAM\'US, de god der onderwereld bij de Etruriërs. Zyn naam wordt afgeleid van denzelfden stam als Manen en Mania. Niet zelden komt eene afbeelding van Mantus voor op etruri-sche doodkisten. Hij werd meestal voorgesteld als bezig zijnde eenen doode, wiens gansche lichaam doorgaans in dichte sluiers is gehuld en die op een paard gezeten is, affcehalen. Mantus is een wezen van buitengewone grootte, met woeste gelaatstrekken, met ooren als die van eenen Satyr, meestal gevleugeld, gekleed in eene hoog opgegorde tunica, soms met een zwaard, maar meestal met eenen grooten hamer gewapend. Yolgens sommigen was het naar hem, dat de stad Mantua haren naam had gekregen. Zie echter Manto, 2.
MARiTHONISCHE STIER. (Grieksch) Zie Herakles, bl. 351 en Tlaeseus.
MARïCA. (Eomeinsch), eene Italiaansche godheid, die veel overeenkomst had met Bona Dea. Zij was eene nymph, die nu eers de moeder, dan weder de gade van Faunus genoemd werd en hem eenen zoon, La tin us, zou gebaard hebben. Haar tempel en het haar gewijd bosch, eerwaardig door ouderdom, lagen a,an de monding van de Liris nabij Minturnae. Gezamenlijk met haar werd de Grieksche Aphrodite als godin der weelderige groeikracht vereerd. Het was in het bosch van Mariea, dat C. Marius op zijne vlucht eene schuilplaats zocht, maar door de soldaten van Sulla ontdekt werd. — Een eigenaardig gebruik bij den dienst dezer godin was, dat niets, wat eenmaal in het haar gewijde bosch gebracht was, er weder mocht worden uitgedragen.
MAROy. {Maro.) (Grieksch), een priester van Apollo, die te Is-maros in een heilig bosch woonde. Odysseus noemt hem als eenen vriend, dien hij met zijne gade en zijnen zoon had beschermd en gespaard, waarvoor de priester hem rijkelijk met goud en zilver had beloond, ook door hem den voortreffelijken wijn te geven, waarmede Odysseus er in slaagde den Kykloop Po-lyphemos dronken te maken.
486
Marpessa—Mars.
MAEPBSSA. (Grieksch) 1) De gade van Tdas, den zoon van Aphareus, die haar geschaakt had, toen ook Apollo naar hare liefde dong. (Zie Euënos en Kleopatra.) 2) de weduwe van eenen burger uit Tegea. Toen hare stad door de Lake-daimoniërs zeer in het nauw gebracht werd, wapende zij alle vrouwen en meisjes, die in staat waren de wapenen te dragen en trok daarmede de mannen te hulp. Zij behaalde eene schitterende overwinning, ter herinnering waaraan een feest ter eere van Ar es werd ingesteld, dat alleen door vrouwen werd gevierd. Ook Marpessa genoot na haren dood goddelijke vereering.
MARS. (Eomeinsch), eene godheid, die in lateren tijd ge-heelenal geïdentificeerd is met den Griekschen Ares, maar oorspronkelijk eene geheel andere beteekenis had. Volgens de oudste opvatting was hij voornamelijk een vredelievende god van den landbouw en de veeteelt, wiens gunst vooral door den landman werd ingeroepen. Zoo komt bij ook voor in de liederen der fratres Arvales. Hij was de krachtige god van het zich in iedere lente vernieuwende leven der natuur. Hem was daarom de maand Maart geheiligd, waarmede oudtijds het jaar begon. — Eeeds in oude tijden echter was hij tevens een strijdlustige god, die gaarne bij den aanval tegen de vijanden de lans hanteerde, maar vooral het geweld der vijanden wist afteweren. De hem geheiligde dieren hebben op den god in zijne beide hoofdeigenschappen betrekking. Zoowel de ploegstier is hem gewyd als bet strijdros, maar vooral de vreeselijke wolf en de ijverige, in den aanval steeds onvermoeide specht. In de stad Rome zelf trad de oorlogzuchtige zijde van het karakter van Mars reeds vroeg op den voorgrond, hoewel hij ook daar als een god van de scheppende groeikracht der natuur is vereerd geworden. — De Romeinsche sage hield hem voor den vader van Romulus en Renms, de beide stichters der stad. Men wist zelfs het heilige bosch aan te wijzen, waar hij met hunne moeder Rhea Sylvia samenkwam , en de bovenmensche-lijke kracht en behendigheid, waardoor Romulus in den strijd uitmuntte en toonde waarlik van goddelijke afkomst te zijn, wijzen er op, dat hij ook in deze sage bepaaldelijk beschouwd werd als de god des oorlogs. Daarmede staat ook in verband, dat Romulus later onder den naam van Quirinus, d. i., volgens het sabijnsche spraakgebruik, sde god van de krijgslansquot; tot de Romeinsche goden gerekend werd. — Eene groote beteekenis kreeg de dienst van Mars in Rome, omdat men, toen Grieksche godsdienstige begrippen daar doordrongen, hem met Ares identificeerde, die de Trojanen, en onder hen Aeneas, van wien het Romeinsche volk zijnen oorsprong afleidde, steeds trouw had bijgestaan en beschermd en zich de liefde van Aphrodite, de moeder van Aeneas, had verworven. — Als den vader der beide stichters der stad gaf men hem den naam van
487
Mars.
488
Mars pater \\ hij werd zoodoende als het ware de beschermheer van den staat en behoefde in rang en waardigheid alleen voor den hoogsten god, voor Inciter, ondertedoen. Naast en on-middelijk na dezen werd hij steeds in gebeden aangeroepen. — Zijn eeredienst werd door koning Numa tot in bijzonderheden geregeld. Hij stelde ter eere van Mars eenen afzonderlijken priester, den flaraen Martialis, in, wiens taak het was voor al wat den dienst van dezen god betrof met nauwgezetheid te zorgen. Tevens werd voor zijnen dienst een afzonderlek priestercollege ingesteld, dat der twaalf Salii. De aanleiding tot de instelling daarvan wordt door de sage aldus medegedeeld : In het achtste jaar der regeering van Numa woedde er eene pest door geheel Italië en ook in Rome. Moedeloosheid had de bewoners bevangen. De vrome koning trachtte door gebeden de goden te bewegen hulp en redding aantebrengen. Toen hij eens met opgeheven handen voor zijn paleis stond en wederom zijne gebeden ten hemel richtte, viel plotseling uit de lucht een schild in zijne handen en tevens werd er eene stem gehoord, die verkondigde, dat Rome, zoolang het dit schild zou bewaren, bloeien en de machtigste aller staten zijn zou. Numa noemde het schild wegens de inhammen , die er aan beide kanten in werden aangetroffen, een ancile en liet nu op raad van Egeria elf gelijke schilden maken, die met het oorspronkelijke in gedaante en grootte zoo volkomen overeenkwamen, dat Numa zelf dit niet meer van de overige onderscheiden kon. Als den vervaardiger dezer elf schilden noemde men Mamurius Veturius. De bewaking dier heilige schilden nu was toevertrouwd aan het priestercollege der Salii. De door Numa ingestelde Salii heetten Salii Palatini. Koning Tullus Hostilius voegde hier een tweede collegium bij, de Salii Quirinales of Agonales of Collini. Allen, die tot een van deze beide colleges behoorden, moesten van patricische afkomst zijn. Aan het hoofd van ieder stond een voorzitter {magister Saliorum). Hem volgde in rang de voordanser (praes-ul) en op dezen de voorzanger (vafes). Zij vierden het feest van den god door optochten, bij welke zij eene eigenaardige kleeding droegen, namelijk eene bonte tunica (onderkleed) met eenen koperen gordel om het lijf gesloten en daarover de toga met den purperen rand, welke alleen zij, die eenen hoogen rang in den staat bekleedden, mochten dragen. Op hun hoofd droegen zij eene spitse priestermuts, apex ge-heeten, aan hunne zijde hing een zwaard, in de rechterhand droegen zij eene lans en aan den linkerarm het ancile. Op den eersten dag der maand Maart trokken de Salii naar den tempel, die Mars had in de regia — waar ook de pontifex maximus (de opperste priester) woonde —, haalden de ancilia daar van daan en trokken er mede door de straten. Bij dien optocht voerden zij allerlei wapendansen uit, zich in snelle
Mars.
maat wendende en draaiende en daarbij oude liederen {axamenta) zingende, waarvan men in lateren tijd zelfs den zin niet meer begreep.
Deze optochten, steeds gevolgd door maaltijden, die bekend waren door de weelde en pracht daarbij ten toon gespreid, werden op de volgende dagen der maand Maart herhaald. In die gansche maand werd de tijd der Salii door hetgeen zij als priesters te verrichten hadden in beslag genomen. (Jedurende dien feesttijd werden de schilden des nachts in de woningen van bepaaldelijk daartoe aangewezen personen geborgen. Zoo waren ze in het huis van Caesar gebracht op den avond vóórdat hij werd vermoord. Hij was toen pontifex maximus. Waren alle feestelijkheden in de aan Mars gewijde maand Maart afgeloopen, dan werden de ancilia weder op hunne gewone plaats in de regia geborgen. Hoogstwaarschijnlijk heeft oorspronkelijk deze dienst der Salii betrekking gehad op Mars als den god der natuur en van het regelmatige verloop van het jaar. Het aantal der twaalf schilden staat zonder twijfel in betrekking tot de twaalf maanden van het .jaar en door het ronddragen daarvan in de lentemaand werd alshet-ware de welkomstgroet gebracht aan den zegenbrengenden god der lente; als zoodanig leefde Mars in het oude volksgeloof der bewoners van Italië. Dat die axamenta der Salii waarschijnlijk in betrekking stonden tot de liederen der fratres Arvales schijnt nog een bewijs te meer voor de nauwe betrekking van dezen dienst op den ouden natuurgod. Later is dit evenwel alles veranderd. Meer en meer nam Mars het woeste karakter aan van den Griekschen Ares, en de Salii vierden in latere tijden hun feest ter eere van Mars Gradious, d. i. van den god, die in den stormpas ten strijde voert. — Toch bleven er nog sporen van zijne oorspronkelijke beteekenis in menigte over. Als één daarvan kan men noemen het feest der Mamu-ralia, dat op den 14d™. 15d™ of 16deu dag der maand Maart werd gevierd. Dan werd een persoon, dien men den naam gaf van Mamurius Veturius, den maker der elf valsche ancilia , met huiden bekleed, door de gansche stad gevoerd en eindelijk met witte stokken uit de stad weggedreven. Nu is de naam van dien smid der ancilia kennelijk van denzelfden wortel_ afgeleid als de naam van den god zeiven. We hebben hier dus meer dan waarschijnlijk met eene symbolische voorstelling te doen. De Mars van het oude jaar wordt weggedreven om plaats te maken voor den nieuwen god van het nieuwe jaar, wiens komst men bezig is met luidruchtige feesten te vieren. Men bedenke hierbij, dat oudtijds het jaar by de Romeinen met de maand Maart eenen aanvang nam. — Verschillende oude bijnamen duiden hem ook aan in\' die eigenschappen, welke niet op den oorlog betrekking hadden. Zoo Mars Silvams, tot wien vooral de veehouder bad, terwijl hij
489
Mars.
hem in het bosch voor ieder stuk vee afzonderlijk offerde, en verder Mars Averrunctts, d. i. de afwender van alle ongeluk, dat door ziekte, slecht weder of ook door oorlog of andere rampen over de akkers kan gebracht worden. Hem ter eere werd ook het feest der Ambarvalia gevierd, een feest, waarbg de offerdieren, die naderhand onder gebeden en allerlei plechtigheden geslacht werden , rondom de akkers of rondom de stad, die men aan de bescherming van den god wilde opdragen , werden gevoerd. Die offers heetten suovetaurilia of soli-taurilia. De eerste naam duidt aan uit welke dieren zij bestonden , namelijk een zwijn, een ram en een stier, alshet-ware het verschillende vee vertegenwoordigende, dat in Italië onderhouden werd; de tweede naam wijst er op, dat zij geheel volwassen en zonder eenig gebrek zijn moesten. —■ Talrijker waren, vooral in lateren tijd, de bijnamen van den god in zijne betrekking tot den oorlog. Vooreerst heette hij als de beschermer van allen, die aan het hanteeren der wapenen hun leven wijdden, ook van de gladiatoren, Mars Campestris of Militaris. Onder Campus werd altijd het aan dezen god gewijde veld bedoeld, dat bestemd was voor lichaamsoefeningen en oefeningen in den wapenhandel. Maar verder heet hij ook Custos (de bewaker). Conservator (de behouder), Invictus (de onverwinnelijke), Victor (de overwinnaar) en Facifer, d. i. de god die door den oorlog tot vrede voert. Als_ zoodanig beeldde men hem af, naast zijne wapenen eenen olijftak dragende. By het beslissen van den slag en het bezweren van gesloten verdragen stond Mars alleen onder lupiter zeiven.
De twee voorname heiligdommen, die Mars in den ouderen tijd bezat, waren vooreerst zijn tempel in de regia, de vroegere woning der koningen, en een oud altaar op den Campus Martius, dat gezegd werd reeds onder koning Numa bestaan te hebben. In den tempel in de regia stond de heilige, aan den god gewijde lans, zijn symbool, en daarom cok wel eenvoudig mars genoemd. Daarnaast stond eene andere lans, die het symbool was van Quirinus. Bewogen zich\' nu deze beide lansen van zelf, dan was dat een der ergste voorteekenen, die men kon waarnemen en dadelijk toog dan de Senaat aan het werk, om het dreigende ongeluk afteweren. In dien tempel in de regia werden ook de ancilia bewaard en bij de feesten der Salii werden zij van daar gehaald (ancilia mot ere) en na afloop van alle plechtigheden weder derwaarts gebracht (ancilia condere). In dezen tempel was het ook, dat de god bij het uitbreken van een oorlog plechtig werd opgeroepen om deeltenemen aan den strijd. De aanvoerder der legioenen ging voor zijn vertrek in den tempel en sloeg tegen de heilige lans en tegen de ancilia onder den uitroep: Mars, vigila! fMars, waak voor ons!) — Het oude altaar van den goi op den Campus was steeds het middelpunt bij het feest, dat ter zijner
490
491
eere in de maand October gevierd werd en van de reiniging der gansche \'burgerij, die bij ieder lustrum plaats had en steeds met een offer aan Mars besloten werd. Later werden in de nabijheid van dat altaar verschillende tempels ter eere van den god opgericht. — Een derde tempel hem gewijd lag aan de via Appia by den eersten mjjlsteen buiten de porta Capena. Hier stond zijn beeld tusschen twee wolven in. Het schijnt, dat deze tempel dadelijk na het wegtrekken der Galliërs is ingewijd. — Over de feesten in de maand Maart onder de leiding der Salii gevierd is reeds boven gesproken. Een ander groot feest werd gevierd op den 15dcn October. Eerst had er dan een wedren plaats en daarna werd een der paarden van het span, dat de overwinning had behaald, op het altaar in den tempel buiten de porta Capena geofferd. Dit geschiedde, zooals daarbij uitdrukkelijk werd vermeld, oh borium frugum eve uturn, d. i. opdat het pas uitgestrooide zaad goed zou mogen gedijen. — Tot de feesten van Mars moet ook nog gerekend worden het armilustrium, dat op 19 October gevierd werd. Onder offers en bij het geschal der trompetten werden dan de wapenen van het Romeinsche volk gereinigd en aan de goden gewijd. — Ook in den keizertijd bleef de dienst van Mars in hooge eer. Zoo rekenden de keizers het zich tot een voorrecht om onder de Salii te worden opgenomen, maar vooral Augustus heeft de vereering van den god met nieuwen luister bekleed door de instelling van den dienst van Mars Ultor. Caesar had het plan opgevat eenen tempel voor Mars te bouwen, zoo groot en schoon als er nergens een werd aangetroffen. Augustus volvoerde dit plan. maar verbond daaraan tevens de herinnering aan de wrekende straf, die de moordenaars van Caesar had getroffen. In den oorlog, dien hij tegen deze ondernam in 42 vóór Chr. beloofde hij aan Mars eenen tempel pro ultione paterna, d. i. voor de wraak genomen wegens den aan zijnen vader gepleegden moord. Vandaar dat Mars hielden bijnaam kreeg van Ultor. Eerst in het jaar 2 vóór Chr. kon die tempel worden ingewijd. — Ondertusschen werden in het jaar 20 vóór Chr. de veldteekenen, die Crassus in den krijg tegen de Parthen verloren had, naar Rome teruggebracht. Om deze te kunnen plaatsen, liet Augustus eenen kleineren tempel van Mars Ultor bouwen op het Kapitool, die reeds in 19 of 18 vóór Chr. kon worden ingewijd. De groote tempel, door Augustus gesticht, was een van de prachtigste uit de gansche stad, van binnen en van buiten versierd met eere-teekenen in den strijd behaald, met kostbare kunstwerken en roemvolle herinneringen aan Aeneas en de overige voorvaderen van het lulische geslacht, terwijl in den tempel de beelden werden aangetroffen van Venus en Mars, de beide godheden van wie dat geslacht zijnen oorsprong afleidde. Volgens verschillende bepalingen van Augustus moesten de jonge Caesaren bij
Mars.
het aannemen der toga virilis in dien tempel offeren; daar moest de senaat over oorlog en vrede en over het al of niet toestaan van eenen triumph beslissen; van daar moesten de overheden, die ter besturing van provinciën werden uitgezonden naar het oord hunner bestemming vertrekken en de veld-heeren, die eenen triumph waren waardig gekeurd, moesten in dien tempel de teekenen daarvan aan Mars Ultor schenken en wijden. — Zeer dikwijls werden vóór en onder het gevecht aan Mars geloften gedaan en tempels, altaren of beelden, of ook wel wapenen als wijgeschenken toegezegd. Menigmaal werden ook de buitgemaakte wapenen opééngehoopt en ter eere van den god aan de vlammen prijsgegeven. Werd daarentegen aan den god iets beloofd, dat men niet vervullen kon, b. v. het wijden van veroverde wapenen, die door den vijand heroverd werden, dan waren er suovetaurilia noodig, om den god wegens het niet nakomen der belofte te verzoenen. Maar de heiligste gelofte, welke hem kon gedaan worden was die van een ver sacrum (eene gewijde lente), dat wil zeggen, dat hem alles gewijd zoude worden, wat het herboren jaar in zijnen aanvang, vooral in de maanden Maart en April opleverde. Vruchten en dieren werden hem geofferd en de jongelingen, in die den god gewijde maanden geboren, trokken, als zij volwassen waren geworden, onder de leiding van Mars en de hem geheiligde dieren uit, om een nieuw vaderland te zoeken; zoo de Samniten onder aanvoering van eenen stier, de Picentes onder de leiding van eenen specht, de Hirpini ondei die van eenen wolf, tot eindelijk de Mamertini, kort vóór het begin van den eersten Punischen oorlog als de laatste der op deze wijze uitgezonden koloniën den dienst van Mars naar Sicilië overbrachten.
Bij de bespreking van Mars moet ook melding gemaakt worden van eene Sabynsche godin, Nerio, die somtijds als zijne gade wordt genoemd. Zij was eene beschermgodin van den echt; zij had zegen geschonken aan de huwelijken, die tus-schen de Romeinen en de met behulp van Mars geroofde Sabynsche maagden waren gesloten, ja haar eigen huwelijk met Mars achtte men ook door schaking tot stand gebracht. —Naast haar stond Mars als de beschermer van den echt en het echtelijk leven en zoo trad hij in nauw verband tot Juno, die zoowel de godin van het huwelijk als van de geboorte der kinderen was. luno werd zelfs als de moeder van den god beschouwd; lupiter was volgens de gewone overlevering echter niet zijn vader. luno zou hem namelijk ter wereld hebben gebracht, nadat zij eene schoone lentebloem, die wonderdadige kracht bezat, had aangeraakt. Zoowel luno als Nerio hadden deel aan het groote feest, dat ter eere van Mars op den l!lten Maart werd gevierd.
Omtrent Mars werd ook nog eene legende verhaald, die
492
Mars—Marsyas.
hem in betrekking bracht tot Anna Perenna. (Zie aldaar.), welke met hem op den 16den Maart met vroolijke en uitgelaten feesten werd vereerd. In die legende komt zij voor als een oud vrouwtje uit Bovillae, aan wie Mars de liefde, welke hij voor Nerio koesterde had medegedeeld. Zij beloofde hem hare hulp, doch toen het duister was geworden, sloop zij zelve zich in bruidsdos getooid hebbende in het vertrek van Mars, die eerst den volgenden morgen, toen het licht geworden was, de poets bemerkte, welke zij hem gespeeld had en door haar hartelijk werd uitgelachen. Anna Perenna in verband met Mars gebracht, schijnt eene voedende en bevruchtende godin te zijn naast den god van het jonge, nieuwe jaar. — Ook met Venus werd Mars in betrekking gebracht. Toen na den slag bij het Trasimeensche meer (217 vóór Chr.) voor Fenus Erycina een tempel werd opgericht, (Zie Erykïne.) werd aan den dienst dezer godin een lectisternium (Zie Lectisternia.) verbonden, waarbij Mars en Venus als bij elkander behoorende godheden werden beschouwd. — Bij de Sabijnen werden aan Quirinus ongeveer dezelfde eigenschappen toegekend, die het Eomeinsche volk aan zijnen god Mars toeschreef. (Zie Quirinus.) — Uit dit alles volgt, dat Mars eene der voornaamste godheden uit de Komeinsche godenwereld is. Met de drie Kapitolijnsche godheden, lupiter, luno en Minerva was hij de nationale god bij uitnemendheid der Romeinen en Italianen, en zijn dienst was zoowel een der oudste van gansch Italië als een dergene, die zich bij het verval van het Heidendom het langst wisten in stand te houden. — Wat de voorstellingen der beeldende kunst betreft, hierbij trad het karakter van Mars als oorlogsgod zeer op den voorgrond. Men stelde hem meestal voor ten strijde gaande, hetzij te voet, hetzij op eenen strijdwagen, omgeven van zijne gezellen Pavor en Pallor. (Zie aldaar.) — Meestal werd hij afgebeeld als een jeugdige god, met eenen helm op het hoofd, die kenbaar was aan zijnen schoonen vederbos. Soms ook zit hij op eenen wagen door een vierspan getrokken, zijne lans zwaaiende en versierd met de teekenen der door hem behaalde overwinning. Zie verder A r e s.
MARSYAS. (Grieksch), een Phrygier, de zoon van Olynipos, vond de fluit, die Athena had weggeworpen, omdat het blazen daarop haar gelaat ontsierde, en waagde het eenen wedstrijd aantegaan met Apollo, die de cither bespeelde, met de afspraak, dat de overwinnaar den overwonnene zou mogen behandelen zooals hij wilde. — Apollo behaalde de zege volgens sommige legenden, omdat hij de cither omdraaide en er toen op speelde, volgens andere, omdat hij bij zijn spel zong, volgens weêr anderen naar de uitspraak der Muzen. Marsyas werd daarop, hetzij door Apollo zeiven, hetzij op zijn bevel levend gevild. Te Kelainai, eene stad in Phrygië, vertoonde men een zak uit de huid van Marsyas gemaakt, die bij fluitspel zich
493
Marsyas—Matuta.
bewoog, maar bij citberspel rustig bleef hangen. — De mythe van Marsyas heeft zonder twijfel betrekking op den stryd, die er aanvankelijk gevoerd is tusschen den woesfcen Dionysosdienst met zijne luidruchtige muziek en de reine muziek, die het gemoed rust en kalmte schonk, welke het kenmerk was van den dienst van Apollo. (Zie Dionysos, bl.227.) Het duurde lang, eer die klein-Aziatische muziek zich het burgerrecht kon verschaffen. Later evenwel wilde men ook de fluit beschouwd hebben als eene Grieksche uitvinding en verhaalde daarom, dat Athena haar het eerst bespeeld, maar daarna verachtelijk weggeworpen had. Men verhaalde van Marsyas, dat hij met Kybele by Dionysos in Nysa gekomen was en dat hij daar zich aan den dionysischen thiaws (Zie Dionysos, bl. 225.) heeft aangesloten. — Deze mythe heeft aan de beoefenaars der beeldende kunsten de stof geleverd voor verschillende kunstwerken.
MASTÜSIOS. (Mastusius.) (Grieksch), Zie Demiphon.
MATUTA. (JKomeinsch), ook wel Mater Matuta genoemd, eene godin van den dageraad, van het morgenlicht en dus eene goede en zegen verspreidende godin, die tevens ook eene der godheden was van de geboorte en daarom voornamelijk door vrouwen werd aangeroepen. Haar feest, dat op den Ipi™ Juni gevierd werd, heette de Matrdia, d. i. »het feest der moeders.quot; Bovendien werd zij ook vereerd als eene godin der zee en der havens en zij werd later meestal geïdentificeerd met de Grieksche Ino LeulcotKea, terwijl de Eomeinsche havengod Forlunus dan identisch gedacht werd met Melikertes, den zoon van Leu-kothea. De dienst van Matuta schijnt bij de oude bevolking van Italië zeer verspreid geweest te zijn. Er wordt van verschillende tempels, die zij door het gansche land had, bij de oude schrijvers gewag gemaakt. Vooral beroemd was die, welke te Satricum in het land der Volsci stond. Toen in het jaar 377 vóór Ohr. de Latijnen dien tempel wilden verwoesten, werd er plotseling eene goddelijke stem gehoord, die hun dit verbood. Ook later werd die tempel door de Romeinen gespaard. ïe Eome werd haar het eerst een tempel gesticht door Servius Tullius. Aan haren dienst mochten geene slavinnen deelnemen behalve ééne, die dan daarop weder met slagen den tempel werd uitgedreven. Alleen eene vrouw, die in eersten echt gehuwd was, mocht het beeld van de godin bekransen. De vrouwen, die haar vereerden, baden eerst voor de kinderen barer broeders en zusters en daarna voor hare eigene. De offerkoeken haar gewijd moesten, volgens oud gebruik, gekookt en niet gebakken worden. — Om de identificeering van Matuta met Leukothea te staven verzon men de volgende legende, dat Ino, toen zij in zee was gesprongen, door de bereiden naar den mond van den Tiber was gevoerd. Daar had zij hare zuster Seniele, wedergevonden, die, toen de Bacchanalia zich in Italië hadden verspreid, in Ostia onder den naam van
49\'4
Matuta—Medeia.
Stimula werd vereerd. De door luno (Hera) opgestookte Mai-naden wilden aan Ino haar kind ontnemen. Zij vluchtte daarop naar Rome, werd hier door Hercules verdedigd en door Car-mentis gastvrij opgenomen. Deze ried haar in Rome te blijven en voor zich zelve en voor haar kind inheemsche namen aan-tenemen. — Naast Matuta stond eene mannelijke godheid van den dageraad, Pater Matutinus, welke naam soms als een bijnaam van lanus voorkomt.
MATÜTINUS. (Romeinsch), meestal Pater Matutinus geheeten. Zie Matuta.
MAVORS. (Romeinsch), een oudere naam voor Mars.
MEDEIA. (Media.) (Grieksch), de dochter van koning Aietes van Kolchis en van de Okeanide Idyia (of volgens sommigen van Helctite), de zuster van Kirke en Absyrtos, was eene der meest beruchte tooveressen van de oudheid. Haar geslacht stamde af van den zonnegod Helios, van wien zy , evenals Kirke, hare bedrevenheid in de tooverkunst ontvangen had. Zij gebruikte echter dat vermogen tot goede doeleinden, zjj verhoedde, dat de vreemdelingen, die in Kolchis kwamen, zooals het gebruik van het land was, werden geofferd; zij deed dit, totdat haar vader vreesde, dat zij achter deze handelwijze eerzuchtige bedoelingen verborg en hem naar de kroon wilde staan, en haar daarom in eene gevangenis opsloot, waaruit zij zich slechts door toovermid-delen kon bevrijden. Zy vlood naar een in de nabijheid der zee gelegen tempel van Helios. Daar was zij, toen de Argonauten in Kolchis kwamen. Hoe zij door hare kunstenarijen Ia son hielp den gouden vacht aan haren vader te ontrooven, met hem ontvluchtte, haren broeder Absyrtos op de vlucht doodde en in stukken sneed, om daardoor haren vader, die hen vervolgde , optehouden, en hoe zy vervolgens de gemalin des overwinnaars werd, zie daarover Argonauten en lason. Zij ondersteunde hierop haren gemaal bij zynen tocht tegen zijnen oom Pelias, die zich vroeger op onwettige wijze van de regeering had meester gemaakt en volgens sommige verhalen ondertus-schen de ouders van lason vermoord had, in de meening, dat de Argonauten wel nimmer zouden terugkeeren, daar zij reeds zoo lang uitgebleven waren, en het gerucht verspreid was, dat de\' helden allen in de Zwarte zee waren verdronken. Toen lason en de zynen nu de hoofdstad van het rijk van Pelias, lolkos, belegerden, besloot Medeia den koning op de eene of andere wijze omtebrengen. Toegerust met eene menigte toovermiddelen, en verkleed en vermomd als eene oude vrouw, begaf zij zich onder een gezocht voorwendsel naar de stad, wist bij den koning toegang te verkrijgen, zijn vertrouwen te winnen en hem overtehalen om zich te laten verjongen. Ten bewijze , dat zij dit kon, trad zij een oogenblik ter zyde, en verscheen weder plotseling voor den grijzen vorst in den vollen bloei der jeugd en van hare verblindende schoonheid. Daar Pelias door
495
Medeia.
496
dit schitterend bewijs geheel overtuigd werd, beval hij aan zijne dochters met zijn lichaam alles te doen, wat Medeia haar zou voorschrijven. Deze gelastte haar nu, den koning in den slaap te dooden, hem in stukken te snijden, en die stukken vervolgens te koken. Eene tweede proef barer bekwaamheid ontnam aan de dochters het wantrouwen, dat bij zulk een afschuwelijk bevel in haar hart ontwaakt was. Zij sneed namelijk eenen ouden ram in stukken, en bracht uit den ketel, waarin deze gekookt werden , met hare tooverkunst een jong lam te voorschijn. Slechts Alkestis, die haren vader te teeder beminde, om hem aan zulk eene gevaarlijke proef bloottestellen, weigerde halsstarig alle deelneming aan de afschuwelijke tooverij. De drie andere dochters, Pisid/ikl, Pelopeia en Hipjoothoê, misleid door de voor hare oogen verrichte wonderen, sloegen de hand aan het leven baars vaders; zij overvielen hem in den nacht, doodden hem, sneden hem in stukken, en toen die nu in eenen ketel op het vuur gezet waren, klom Medeia op het dak van het paleis, om, zooals zij voorgaf, ter voltooiing van het toover-werk gebeden tot de godin der maan te richten. De argelooze koningsdochters vergezelden haar op haar verlangen met brandende fakkels. Het schijnsel der vlammen van de tinne van het paleis in den donkeren nacht was ondertusschen het met de Argonauten afgesproken teeken, dat het listige voornemen der tooveres gelukt was. lason bestormde terstond de muren en drong de stad binnen. De onschuldige, zoo schandelijk bedrogen dochters van Pelias ondergingen geene andere straf; lason huwde haar kort daarop uit, doch moest, om onbekende redenen, den troon van lolkos aan Akastos, den zoon van Pelias, afstaan, en zelf met Medeia naar Korinthe vluchten. — Tien jaren lang leefde hij aldaar met haar in eenen gelukkigen echt, die met drie zonen: Thessdlos, Alkinienes en lisamlros geheeten, gezegend werd. Toen echter begonnen de bekoorlijkheden van Medeia langzamerhand te verdwijnen, en lason leende het oor aan het gemompel in de stad, dat zijne vrouw voor eene vreemde toovenares en eene gifmengster uitmaakte, die niet verdiende aan de zijde van zulk eenen schoonen en dapperen held te leven. In dienzelfden tijd ontmoette hij de jongste dochter van Kreon, den koning van Korinthe, Kreiisa of Glauke geheeten, en hij kreeg haar lief. — Vruchteloos herinnerde Medeia haren gemaal zgne heilige eeden, hunne wederzijdsche liefde en al de diensten, die zij hem bewezen had; de ondankbare verstiet haar en verkreeg van koning Kreon diens dochter ten huwelijk. De dag voor de bruiloft werd bepaald, en aan Medeia, die in hare eerste smart de hevigste verwenschingen tegen lason, zijne nieuwe gade en haar geslacht had geuit, werd bevel gegeven om Korinthe te verlaten, terwyl men haar slechts één dag toestond, om zich tot de reis gereed te maken. In dezen droevigen toestand nam Medeia, om zich ten minste te wreken, hare toevlucht tot de toovermiddelen, die
onder haar bereik waren. Zij nam den schijn aan, alsof zij in de verontschuldigingen van haren gemaal berustte, die zijn gedrag wilde rechtvaardigen, door voortewenden, dat hij zich alleen aan het koninklijke huis wilde verbinden, om des te beter zijne zonen te kunnen verzorgen. Gebruik makende van den korten tijd, dien zij nog in de stad mocht vertoeven, vervaardigde zij een kostbaar gewaad en eene gouden kroon, die zij door hare zonen als een bruidsgeschenk aan hare mededingster brengen liet. Nauwelijks had deze zich op den bruiloftsdag met de verraderlijke geschenken getooid, of zij veranderden in een onbluschbaar vuur, waardoor de bruid, Kreon en zijne familie tegelijk met het paleis verteerd werden. lason redde zich wel uit den vreeselijken brand, maar doodde zich uit wanhoop. — Volgens eene andere legende kwam hij bij het in-éénstorten der vermolmde Argo om. (Zie lason.) Zoodra Medeia zag, dat hare gruwelijke list gelukt was, voltooide zij hare wraak door hare eigene zonen wreedaardig omtebren-gen. Toen vluchtte zij op eenen draak, dien zij van Helios gekregen had, uit Korinthe. Zij begaf zich eerst naar Herakles, die haar beloofd had, haar te zullen helpen, wanneer lason ooit verraad aan haar mocht plegen. Zij vond den held echter in waanzin verzonken, en toen zij hem genezen had werd hij zóózeer door Euryxtheus tot het ondernemen zijner werken gedreven, dat hij zijne beloften niet kon nakomen. Toen trok zij naar Athene tot koning Ai geus; hier werd zij door den zoon van Kreon aangeklaagd, doch vrijgesproken. Weldra moest zij evenwel ook deze stad ontvluchten, toen men ontdekte, dat zij aan Theseus lagen legde; zij begaf zich naar Aria, waar zy eenen
machtigen koning huwde en dezen eenen zoon, Medos geheeten, baarde. Hij volgde zijnen vader in de regeering op en de bewoners van zijn land werden voortaan Meders genoemd. Volgens anderen was deze Medos een zoon, dien zij Aigeus gebaard had , en was zij met hem naar Aria vertrokken. — Eindelijk werd zij onsterfelijk, ontving goddelijke vereering, en werd in de Elyseesche velden de gemalin van Achilleus. — Euripides schildert in zijn treurspel »Medeiaquot; de ongelukkige gevolgen van de ontrouw van lason en de wraak van Medeia. —• De nevensgaande afbeelding, die Medeia voorstelt, terwijl zij het zwaard trekt om hare kinderen te dooden, is vervaardigd naar eene groep te Arles gevonden.
497
32
Medeia.
496
dit schitterend bewijs geheel overtuigd werd, beval hg aan zijne dochters met zijn lichaam alles te doen, wat Medeia haar zou voorschrijven. Deze gelastte haar nu, den koning in den slaap te dooden, hem in stukken te snijden, en die stukken vervolgens te koken. Eene tweede proef barer bekwaamheid ontnam aan de dochters het wantrouwen, dat bij zulk een afschuwelijk bevel in haar hart ontwaakt was. Zij sneed namelijk eenen ouden ram in stukken, en bracht uit den ketel, waarin deze gekookt werden , met hare tooverkunst een jong lam te voorschijn. Slechts Alkesüs, die haren vader te teeder beminde, om hem aan zulk eene gevaarlijke proef bloottestellen, weigerde halsstarig alle deelneming aan de afschuwelijke tooverij. De drie andere dochters, PisicKkë, Pelopeia en Hippothoê, misleid door de voor hare oogen verrichte wonderen, sloegen de hand aan het leven haars vaders; zij overvielen hem in den nacht, doodden hem, sneden hem in stukken, en toen die nu in eenen ketel op het vuur gezet waren, klom Medeia op het dak van het paleis, om, zooals zij voorgaf, ter voltooiing van het toover-werk gebeden tot de godin der maan te richten. De argelooze koningsdochters vergezelden haar op haar verlangen met brandende fakkels. Het schijnsel der vlammen van de tinne van het paleis in den donkeren nacht was ondertusschen het met de Argonauten afgesproken teeken, dat het listige voornemen der tooveres gelukt was. lason bestormde terstond de muren en drong de stad binnen. De onschuldige, zoo schandelijk bedrogen dochters van Pelias ondergingen geene andere straf; lason huwde haar kort daarop uit, doch moest, om onbekende redenen, den troon van lolkos aan Akastos, den zoon van Pelias, afstaan, en zelf met Medeia naar Korinthe vluchten. — Tien jaren lang leefde hij aldaar met haar in eenen gelukkigen echt, die met drie zonen: Thesstilos, Alkimenes en \'lisandros geheeten, gezegend werd. Toen echter begonnen de bekoorlijkheden van Medeia langzamerhand te verdwijnen, en lason leende het oor aan het gemompel in de stad, dat zijne vrouw voor eene vreemde toovenares en eene gifmengster uitmaakte, die niet verdiende aan de zijde van zulk eenen schoonen en dapperen held te leven. In dienzelfden tijd ontmoette hij de jongste dochter van Kr eon, den koning van Korinthe, Kreüsa of Glauke geheeten, en hij kreeg haar lief. — Vruchteloos herinnerde Medeia haren gemaal zyne heilige eeden, hunne wederzijdsche liefde en al de diensten, die zij hem bewezen had; de ondankbare verstiet haar en verkreeg van koning Kreon diens dochter ten huwelijk. De dag voor de bruiloft werd bepaald, en aan Medeia, die in hare eerste smart de hevigste verwenschingen tegen lason, zijne nieuwe gade en haar geslacht had geuit, werd bevel gegeven om Korinthe te verlaten, terwijl men haar slechts één dag toestond, om zich tot de reis gereed te maken. In dezen droevigen toestand nam Medeia, om zich ten minste te wreken, hare toevlucht tot de toovermiddelen, die
Medeia.
onder haar bereik waren. Zij nam den schijn aan, alsof zij in de verontschuldigingen van haren gemaal berustte, die zijn gedrag wilde rechtvaardigen, door voortewenden, dat hij zich alleen aan het koninklijke huis wilde verbinden, om des te beter zijne zonen te kunnen verzorgen. Gebruik makende van den korten tijd, dien zij nog in de stad mocht vertoeven, vervaardigde zij een kostbaar gewaad en eene gouden kroon, die zij door hare zonen als een bruidsgeschenk aan hare mededingster brengen liet. Nauwelijks had deze zich op den bruiloftsdag met de verraderlijke geschenken getooid, of zij veranderden in een onbluschbaar vuur, waardoor de bruid, Kreon en zijne familie tegelijk met het paleis verteerd werden. lason redde zich wel uit den vreeselijken brand, maar doodde zich uit wanhoop. — Volgens eene andere legende kwam hij bij het in-éénstorten der vermolmde Argo om. (Zie lason.) Zoodra Medeia zag, dat hare gruwelijke list gelukt was, voltooide zij hare wraak door hare eigene zonen wreedaardig omtebren-gen. Toen vluchtte zij op eenen draak, dien zij van Helios gekregen had, uit Kor in the. Zij begaf zich eerst naar Herakles, die haar beloofd had, haar te zullen helpen, wanneer lason ooit verraad aan haar mocht plegen. Zij vond den held echter in waanzin verzonken, en toen zij hem genezen had werd hij zóózeer door Jiurystheus tot het ondernemen zijner werken gedreven, dat hij zijne beloften niet kon nakomen. Toen trok zij naar Athene tot koning Ai ff e us; hier werd zij door den zoon van Kreon aangeklaagd, doch vrijgesproken. Weldra moest zij evenwel ook deze stad ontvluchten, toen men ontdekte, dat zij aan Theseus lagen legde; zij begaf zich naar Aria, waar zij eenen
machtigen koning huwde en dezen eenen zoon, Medos geheeten, baarde. Hij volgde zijnen vader in de regeering op en de bewoners van zijn land werden voortaan Meders genoemd. Volgens anderen was deze Medos een zoon, dien zij Aigeus gebaard had , en was zij met hem naar Aria vertrokken. — Eindelijk werd zij onsterfelijk, ontving goddelijke vereering, en werd in de Elyseesche velden de gemalin van Achilleas. — Euripides schildert in zijn treurspel »Medeiaquot; de ongelukkige gevolgen van de ontrouw van lason en de wraak van Medeia. —-De nevensgaande afbeelding, die Medeia voorstelt, terwijl zij het zwaard trekt om hare kinderen te dooden, is vervaardigd naar eene groep te Arles gevonden.
497
32
MR DON. (Grieksch) 1) een haltbroeder van den kleineren Aias, derhalve een zoon van O\'ileus. Hij woonde niet in zijn vaderland, maar hij had, daar hij in toorn eenen bloedverwant zijner stiefmoeder Eriöpis gedood had, moeten vluchten naar Phylake in Thessalië. Hij voerde troepen aan uit de Thessalische landstreek Phthia. 2) een heraut, die bij den terugkeer van Odysseus slechts op de dringende voorspraak van Telemtichos aan den dood ontkwam, nadat hij zich eerst, in eene versche runderhuid gewikkeld, onder den troon verborgen had. Hij en de zanger Phemios waren de eenigen, die werden gespaard.
MEDOS. (Merlm.) (Grieksch) Zie Medeia, bl. 497.
MEDflSA. (Grieksch) eene der Gorgonen, de eenige onder haar, die sterfelijk was. Zij werd door Perseus gedood. (Zie Gorgonen en Perseus.) De nevensgaande afbeelding stelt een Medusahoofd voor, zooals het op eene Eomeinsche munt wordt aangetroffen. MEGaJJA. (Grieksch), de eerste gade van Herakles. Zie Herakles, bl 847.
MECrAIRA. {Megaera.) (Grieksch), eene der Erinnyën. Zie aldaar
MKGAPENTHES. (Grieksch) 1) de zoon van Proitos, den koning van Argos, die zijn rijk met Perseus ruilde -voor de regeering over Tiryns, dat dezen behoorde. 2) een ^ zoon van Menelaos en eene zijner slavinnen. Met Nikostra tos, die öf evenals hij een stiefzoon van Helena was, öf wel haar eigen zoon , dwong hij deze na den dood van Menelaos Sparta te verlaten.
MEGARErS. (Grieksch), een koning van Megara, de vader van Euaichme. Zie Alkathöos.
MELAMl\'US. (Grieksch). de zoon van A myth aan en Eidomene. Hij woonde in den Peloponnesos nabij Pylos op het land. In eenen eik voor zijne woning was een slangennest. De oude slangen werden door zijne dienaars gedood en door Melampus verbrand, maar de jongen kweekte hij op. Toen deze groot waren geworden kropen zij eens aan beide zijden over zijn lichaam en likten hem de ooren, terwijl hy sliep, zoodat hij, toen hij ontwaakte , de stemmen der vogels kon verstaan en door hetgeen hij van hen vernam aan de menschen de toekomst kon voorspellen. Bovendien verwierf hij zich ook de gave om uit de offers waarzeggingen te doen, en ten gevolge van een gesprek, dat hy met Apollon hield aan de oevers van den Alpheios, werd hij de uitstekendste aller waarzeggers. Dit bleek duidelijk uit de volgende gebeurtenissen: Bias, de broeder van Melampus, dong naar de hand van Pero, de dochter van Neleus, maar deze verklaarde, dat hij zijne dochter slechts aan dengene zou geven, die hem de runderen van Iphiklos bracht, welke te Phylake in Thessalië streng bewaakt werden. Op het
498
Melampus.
499
dringend verzoek van Bias beloofde Melampus ze te halen, maar voorspelde, dat hij bij het plegen van den diefstal zou worden betrapt en de runderen eerst krijgen zou na een jaar in de gevangenis te hebben doorgebracht. Zoo gebeurde het. Melampus werd in een klein huis opgesloten, waar hij slechts één man en ééne vrouw tot zijne bediening had. De man behandelde hem vriendelijk, de vrouw daarentegen slecht. Nadat bijna een jaar verstreken was, hoorde hij van de houtwormen, wier stem hij verstond, dat zij de balkengeheelenalhadden doorgeknaagd. Hij wendde nu voor ziek te zijn en beval zijne dienaars hem naar buiten te dragen, zóó dat de man het hoofdeneinde de vrouw het benedeneinde van zijn bed droeg. Nauwelijks was de man met het grootste gedeelte van het bed buiten, of het huis stortte in en bedolf de vrouw onder zijne puinhoopen. Phjlakos, de koning van die streek en de vader van Iphiklos, leerde daardoor de groote gaven van Melampus kennen, en liet hem tot zich komen. Hij beloofde hem uit zijne gevangenis te zullen ontslaan en hem de verlangde kudden te zullen geven, zoo hij hem een middel aan de hand gaf, waardoor het huwelijk van Iphiklos met kinderen zou gezegend worden. Melampus slachtte nu twee runderen, sneed die in stukken en riep de vogels, die hem de toekomst konden openbaren, tot zich. Een gier gaf aan zijne oproeping gehoor en zeide hem, dat Phylakos eens, toen hij eenen rara offerde het nog bloedige mes naast Iphiklos had neêrgelegd, en deze, daarop bevreesd geworden, was gevlucht. Phylakos had toen het mes in eenen heiligen eik gestoken en daarin was het blijven zitten, zoodat de schors er nu reeds geheel overheen was gegroeid. Daarop gaf Melampus aan Phylakos den raad om dat mes te zoeken, er den roest afteschrapen en dien met water gemengd tien dagen lang door Iphiklos te laten gebruiken. Deze raad werd opgevolgd; het mes werd in den boom gevonden, zooals de gier gezegd had, de roest werd door Iphiklos gebruikt en weldra werd zijne gemalin zwanger. Melampus kreeg do kudden, die hij naar Pylos voerde, waar zijn b-oeder Bias met Pero huwde. — Gedurende eenigen tijd woonde hij daarop in Messene, doch toen de vrouwen in Argos, en in de eerste plaats de dochters van koning Proitos, door razernij werden bevangen, öf omdat zij zich verzetten tegen de invoering van den eeredienst van Dionyao*, öf omdat zij aan een beeld van Hera heiligschennis hadden gepleegd, bood Melampus aan haar te genezen, wanneer hem een derde gedeelte van het rijk gegeven werd. Proitos weigerde die voorwaarde aantenemen, doch de kwaal werd hoe langer hoe erger, zoodat de vrouwen hare eigene kinderen doodden en zich op eenzame plaatsen afzonderden. Melampus eischte nu ook voor zijnen broeder Bias een derde deel van het land en toen hem die eisch werd toegestaan, vervolgde hij onder een bakchisch rumoer de vrou-
32\'
Melampus—Melantho.
wen tot naar Sikyon. De oudste van de dochters van Proitos, Iphinoë, kwam bij die vervolging om. De beide andere Lynppe en Iphianassa genas Melampus door middel van tooverspreuken, heilzame kruiden en reinigingen. Daarna huwde hij met Iphianassa en regeerde over het deel van het land, dat Proitos hem afstond. Zijne zonen waren Mantios en Antiphates. Door hen werd hij de stamvader van een beroemd geslacht van waarzeggers. — Volgens sommige berichten zou Melampus ook den dienst van Dionysos en de daarmede verbonden luidruchtige optochten in Griekenland hebben ingevoerd. Zie Bias.
MELANIPPE. (Grieksch) 1) de dochter van den Kentaur Cheiron. Toen zij hare liefde geschonken had aan Aiolcs en zwanger was geworden, vluchtte zij uit vrees voor haren vader naar het gebergte Pelion. Daar bad zij tot Ar te nu s, dat deze haar in een paard zou veranderen. Haar gebed werd verhoord en daarna werd zij onder de sterren geplaatst; zy wordt door sommigen ook wel Euippe genoemd. 2) de moeder van Boiotos en AioLs. (Zie Aio los.) 3) eene der Amazonen, de zuster van Hippolyte, wier gordel Herakies aan de dochter van Eurystheus brengen moest. (Zie Herakles, bl. 352.) Volgens sommige legenden werd Melanippe, toen zij door den held gevangen genomen was door Hippolyte voor haren gordel vrijgekocht 4) eene der zusters van Meleagros, die zich dood weenden over zijn treurig lot. Zie Meleagros.
MELANIPPOS. {Melanippm.) (Grieksch), 1) een jongeling door Komaitho bemind. (Zie Komaitho.) 2) een der zonen van Agrios, die koning Oineus van Kalydon van de heerschappij beroofden, en hunnen vader in diens plaats daarmede bekleedden. Hij w;erd met zijne broeders door Diomedes, den kleinzoon van Oineus, verslagen. Eene tweedereden, die Diomedes had, om op Melanippos wraak te nemen, was dat deze zijnen vader Tydeus in den krijg der zeven tegen Thebe had gedood. Sommigen houden echter den zoon van Agrios en dien Melanippos, die aan de zijde der Thebanen streed, voor twee verschillende personen. 3) een zoon van Theseus en Ferigune, de dochter van den door hem gedooden Sinis.
MEIjANTHIOS. (Melanthius.) (Grieksch), de zoon van Dolios, de geitenherder van Odysseus. Gedurende de afwezigheid van zijnen heer was hij een ontrouwe dienaar geweest, en toen Odysseus als bedelaar vermomd terugkeerde, heeft hij hem smadelijk bejegend. Tot straf daarvoor werd hij op gruwelijke wüze door den held gedood.
MELANTHO. (Grieksch) 1) eene dochter van Deulalion, welke zich met Foseidon, die de gedaante van eenen dolfijn had aangenomen, verbond en by hem de moeder werd van Delphos, 2) eene der ontrouwe dienstmaagden in het huis van Odytseus, die door hem bij zijnen terugkeer met den dood werden gestraft.
600
Melanthos —Meleagrides.
Jv
il
: IS
501
MELANTHOS. (Melantkvs.) (Grieksch) 1) de zoon van Andro-ftompos, eenen afstammeling van Periklymenos, den broeder van Nestor. Hij was de vader van Kodros en regeerde in Messenië, maar vandaar trok hij naar Attika en zette zich in Eleusis neder. Voor den laatsten koning uit het geslacht van Theseus, met name Thymoites, waagde hij een tweegevecht met Xanthos, den koning der Boiotiërs, die in Attika eenen inval had gedaan. Met hulp van Bionysos overwon hij dezen en maakte zich daarop meester van de regeering over Athene. 2) een der zonen van Laokóon, die te gelijk met hem werden gedood.
MELEAGROS. {Me!eager.) (Grieksch) De voornaamste lotgevallen van dezen Griekschen heros zijn reeds vermeld bij de behandeling der Kalydomsche jacht. Omtrent zijnen dood bestaan verschillende overleveringen. De meest bekende verhaalt, dat toen hij zeven dagen oud was, de Moiren in de woning zijner ouders verschenen waren en gezegd hadden, dat Mele-agros zóólang zou leven als het blok hout, dat op den haard lag, nog niet verbrand was. Toen zijne moeder evenwel vernam, dat hij hare broeders, de zonen van Thestios, had omgebracht, wierp zij het blok hout, dat zij vroeger had weggenomen , op het vuur en maakte zoo een einde aan het leven van haren zoon. — Andere sagen vermeldden , dat hij in den oorlog tegen de Kureten door een pijlschot van Apollon werd gedood. (Omtrent zijn huwelijk met Atalante, zie aldaar, bl. 130). Gewoonlijk wordt zijne gade Kleopatra genoemd. (Zie aldaar.)
De sage meldt, dat èn zij èn de moeder van Meleagros bij het vernemen van zijnen dood door zich optehangen een einde aan haar leven hebben gemaakt. Zijne zusters werden in vogels veranderd. (Zie Meleagrides.) — Zeer dikwijls werd Meleagros door de beeldende kunstenaars voorgesteld, steeds als een slank en krachtig jongeling met breede borst en hoofdhaar, dat in rijke lokken golfde, meestal met een opperkleed, dat om zijn rechter arm geslagen is. Naast zich heeft hij een hond, zijn trouwste volgeling en zijn zegeteeken, den kop van het Kalydonische zwijn.
MELEAGRIDKS. (Grieksch), dochters van Oineus, zusters van Meleagros. Hare namen waren Gorge, Eurymede, Deianeira en Melanippe. Na den dood van haren broeder weenden zij zoo
• f ■ 5
N
• \'Pi
1 li |i| li
;
:1
Meleagrides—Melissa.
onafgebroken, dat Artemis door haar met haren staf aanteraken Eurymede en Melanippe in vogels veranderde. Hare beide zusters werden voor hetzelfde lot bewaard door de tusschen-komst van Dionysos. Zie Meleagros.
MELeTC. (Grieksch), d. i. »de overpeinzing, eene der drie Mvzen, wier dienst in Askra in Boiotië in eere was. Zie Muzen.
MELIA. (Grieksch) Zie Kaanthos.
MEL1B0IA. (Meliboea.) (Grieksch) 1) eene Okeanide, die gehuwd was met Pelasgos en hem eenen zoon, den boozen Lijkaon, baarde. (Zie Lykaon.) 2) eene der dochters van Niobe, die, toen al hare zusters door Artemis gedood werden, gespaard bleef. 3) een meisje uit Ephesos; zij beminde eenen jongeling, met name Alexis, doch hare ouders verlangden van haar, dat zij met een ander zou huwen. Uit spyt daarover verliet Alexis zijne vaderstad en Meliboia stortte zich op den dag, waarop haar huwelijk zou gesloten worden van het dak van het huis harer ouders naar beneden. Zij kreeg daardoor evenwel geen letsel, liep naar zee en sprong in een bootje. De touwen van dat bootje gingen van zelf los en zij werd door de golven gevoerd naar de plaats, waar haar minnaar vertoefde, dien zij aan den maaltijd vond. Te samen wijdden zij nu tempels aan Aphrodite Aatomalê, d. i. »die zich van zelve beweegt,quot; en aan Aphrodite Epnluitia, d. i. die bij den maaltijd aanzit.quot;
MELIKERTES. (Melicertes.) (Grieksch), de zoon van den boiotischen koning Athamas en Ino. Zijne moeder nam hem mede, toen zij om de vervolgingen van haren waanzinnigen gemaal te ontvluchten, in zee sprong. Evenals zij kreeg hij eene goddelijke natuur. Als god werd hij vereerd onder den naam van Pcilaimo7i. Hij werd door den zeegod Glaufros opgevoed. Zie Ino Leukothea en Palaimon. De Homeinen identificeerden hem met hunnen havengod Fortunus. Zie aldaar.-
MELISCHK NYMPUEN. (Grieksch), nymphen, die geacht werden ontstaan te zijn uit de bloeddroppels, welke uit het verminkte lichaam van Kroncs waren gevloeid. Zij behooren dus tot de godheden, die behagen scheppen in bloedstorting, in ruw geweld en wraak. Haar naam wordt afgeleid van een Grieksch woord, dat esscheboom beteekent, omdat het hout van dien boom gebruikt werd voor de schachten van de lansen der krijgslieden. — Andere verklaringen van haren naam doen onderstellen, dat zij beschermsters geweest zijn öf der kudden, vooral van die van schapen, öf van de vruchtboomen.
MELISSA of MELITTA. (Grieksch), 1) Zoo wordt eene ^jyw^/i genoemd (ook wordt wel in het meervoud van Melissai, dus van nymphen , gesproken), die den jongen Zevs zou hebben,opgevoed. 2) Dezen naam dragen ook priesteressen van Bemtter^ en hare dochter Eora. In verband daarmede staat waarschijnlijk de volgende legende: Eene oude vrouw op den Isthmos,, Melitta genaamd, was doorDemeter in hare mysteriën ingewijd, doch,
602
Melissa—Memnon.
toen zij de nieuwsgierigheid harer vriendinnen niet wilde bevredigen, door deze gedood. De vrouwen, die haar vermoord hadden, werden door eene pest gestraft. Uit het lijk van Melissa echter liet Demeter de bijen ontstaan, die zij naar hare trouwe dienares noemde. (Het Grieksche woord mei is sa beteekent bij.)
MKLISSKUS. (Grieksch), een koning van Kreta, de vader van Melissa (Zie Melissa.) en van Amaltheia, die Zeus zou gezoogd ^ hebben; volgens andere legenden de echtgenoot van Amaltheia en bij haar de vader van de nymphen Ida en Adrasteia, de beide opvoedsters van Zeus.
MELPOMèNe. (Grieksch), eene der Muzen. Haar naam beduidt »de zingende.quot; Zij was de personificatie der vereeniging van muziek, zang en dans. Later is zij meer bepaaldelijk de Muze geworden der tragoerlie. Zij werd gewoonlijk afgebeeld met een tragisch masker in de ééne en eene knots of een zwaard in de andere hand. Op haar hoofd draagt zij eenen krans van wijngaardranken. Zie Muzen.
MEMNON. (Grieksch), een heros, die genoemd wordt onder de deelnemers aan den Trojaanschen oorlog. Homeros spreekt slechts tweemalen van hem; eenmaal noemt hij hem als den zoon van Eos en vermeldt, dat hij Antilo-chos, den zoon van Nestor, doodde; de tweede maal vermeldt hij hem als den schoonste aller krijgers, die tegen Troje waren opgetrokken. Gewoonlijk noemde men hem den zoon van lithönos, (eenen broeder van koning Priamos) en van Eos. Zijn broeder was Emathion. Hij regeerde over Aithiopië en kwam van daar met 20,000 man de Trojanen te hulp, toen zij door de Grieken werden aangevallen. Hoezeer hij wonderen van dapperheid verrichtte, werd hij toch, nadat hij in een tweegevecht met Ains, den zoon van Teltimon, gewond was, door Achilleus gedood. — Omtrent hetgeen er met zijn lyk gebeurde, bestaan verschillende overleveringen. Volgens sommigen werd het afzonderlijk verbrand en de asch naar zijn vaderland teruggevoerd; volgens anderen deden de goden uit het bloed van Memnon, dat over de aarde stroomde, eene rivier, den Paphlagunios, ontstaan, die elk jaar op
603
den jaardag van zijnen dood bloed in plaats van water in hare
Solven deed voortstroomen. Zijn lijk brachten zijne vrienden naar e rivier den Aisepos in een bosch aan de nymphen gewijd, die hem ter eere eenen grafheuvel oprichtten. — Eos kwam uit den hemel om haren zoon te beweenen en wilde niet naar den Olympos terugkeeren, voordat Zeus door donder en eene aardbeving zijnen toorn over den dood van Memnon had doen blijken. Toen begroeven de Aithiopiërs hunnen koning onder het uiten van luide weeklachten en Eos veranderde hen in vogels, die den naam kregen vanolven deed voortstroomen. Zijn lijk brachten zijne vrienden naar e rivier den Aisepos in een bosch aan de nymphen gewijd, die hem ter eere eenen grafheuvel oprichtten. — Eos kwam uit den hemel om haren zoon te beweenen en wilde niet naar den Olympos terugkeeren, voordat Zeus door donder en eene aardbeving zijnen toorn over den dood van Memnon had doen blijken. Toen begroeven de Aithiopiërs hunnen koning onder het uiten van luide weeklachten en Eos veranderde hen in vogels, die den naam kregen van Memnonides. — Nog eene andere legende bericht, dat zijne moeder zijn lijk medenam naar Aithiopië en het daar te Susa met alle plechtigheid, die eenen gestorven koning toekwam, begroef. De verwarring tusschen Susa, de hoofdstad van Aithiopië, en Susa, eene der hoofdsteden van het Perzische rijk, is de oorsprong geweest van vele onduidelijke en onzinnige legenden. Het is eveneens eene verwarring, den Egyptischen koning Memnon met den Griekschen heros te identificeren. Zie Memnon, deel I.
MEMiNONIDES. (Grieksch), dj vogels, waarin degenen, die Memnon begeleidden, toen zij zijnen dood al te heftig betreurden , door het medelijden der goden werden veranderd. Zij kwamen jaarlijks bij zijnen grafheuvel en wondden en verscheurden dan elkander onder een klagend geschreeuw totdat eenigen op de plaats dood bleven. — Hun ontstaan wordt door den Romeinschen dichter Ovidius aldus verhaald, dat toen Eos tot Zeus bad om een eerbewijs voor haren vroeg gestorven zoon, deze uit den rook, welke van denbrandstapel, waarop het lijk verbrand werd, opsteeg, gedaanten had gevormd, die vogels werden. Deze vogels verdeelden zich in twee partijen, die met elkander vochten, tot de eene helft als een doodenofier op de asch van den held nederviel. Jaarlijks herhalen zij dien strijd.
MêN. (Grieksch), eene mannelijke personificatie van de maan. Zie Lunus.
MENELaOS. (Menelaüs.) (Grieksch), de zoon van Atreus, of volgens sommigen van Pleisthenes, (Zie Atre us.) de jongere broeder van Agamemnon en Anaxibia. Beide broeders moesten, door Thyestes verdreven, uit hunne vaderstad Mykenai vluchten en begaven zich naar Sparta, naar koning Tyndareos, die aan Agamemnon zijne dochter Ktytaimnestra ten huwelijk gaf, terwijl hare zuster Helena zich Menelaos tot gemaal verkoos, nadat Tyndareos al degenen, die naar hare hand hadden gedongen, eenen eed had afgenomen, dat zij dengene, dien zij zoude kiezen, zouden bijstaan in het afweren en wreken van elk onrecht, dat hem ten gevolge van zijn huwelijk werd aangedaan. Agamemnon heroverde zijn voorvaderlijk rijk Mykenai, Menelaos erfde van Tyndareos de regeering over Sparta. Toen Paris, met schending van het gastrecht, Helena had geschaakt, begaf zien Menelaos met Odysseus naar Troje om de teruggave
Menelaos.
505
zijner gade te eischen. Hij nam toen zijnen intrek bij Antinor. Zij bereikten het doel hunner komst evenwel niet. Zelfs gaf een der Trojanen, Antimachos, den raad hen te dooden. Naar huis teruggekeerd riep hij met zijnen broeder Agamemnon de vorsten van Griekenland op, om het hem aangedane onrecht te wreken. Zelf bracht hij, toen zy aan zijne oproeping gehoor gaven, zestig schepen naar de haven van Aulis, van waar de Grieksche vloot uitvoer. Bij het beleg van Ilion mocht hij zich verheugen in de byzondere bescherming van Athena en Hera. Zoowel in den strijd als in den raad behoorde hij tot degenen, die het meest uitmuntten. Toen Paris een der Grieken tot een tweegevecht uitdaagde, was Menelaos dadelijk bereid den strijd te ondernemen, doch Paris werd bevreesd en kon eerst door de verwijten van Hektor er toe gebracht worden, om in het strijdperk te treden, en door met Menelaos te strijden een einde te maken aan den ganschen oorlog. Aan Paris viel door het lot de eerste worp ten deel. Hij trof het schild van Menelaos, maar zijne speer drong niet door en door. De speer van Menelaos daarentegen drong door het schild en het pantser van Paris heen tot op zijne huid, doch zonder hem te wonden Ook de aanval, dien hij daarop met zijn zwaard waagde, mislukte, daar dit in splinters vloog. Toen greep Menelaos hem bij zijnen helmbos en trachtte hem naar de Grieksche legerplaats te sleuren, doch Aphrodite maakte zijnen helmband los, hulde hem in eenen nevel en voerde hem naar zijn huis. Daar het niet twijfelachtig was, of de zege was aan Menelaos verbleven, eischte deze Helena en de door haar medegenomen schatten terug. Doch terwijl hij dit deed, werd hij door Pandaros, al was het dan ook niet gevaarlijk, gewond. — Ook Menelaos was onder degenen, die zich aanboden om tegen Hektor te strijden, toen deze den dapperste der Grieken ten strijde uitdaagde. Hij verrichtte vele dappere daden voor Troje, hij was onder degenen, die het lijk van Patroklos uit de handen der Trojanen redde, hij behoorde ook tot hen, die zich in het houten paard verborgen. —- Toen Troje veroverd was, snelde hij naar het huis van Déiphohos, die na den dood van Paris met Helena gehuwd was. Hij doodde hem en wilde ook Helena dooden, doch hare schoonheid hield hem van de volvoering van dit plan terug. — Na den val van Ilion drong Menelaos er op aan om zoo spoedig mogelijk naar Griekenland terugtekeeren. \' Hij geraakte daarover zelfs met zijnen broeder Agamemnon in twist. Hij was onder de eersten, die den terugtocht ondernamen. Op Lesbos trof hij Nestor en Diomédes aan, die ook van Troje waren weggezeild. Bij het voorgebergte Maleia werd hij echter door eenen storm overvallen, die het grootste deel zijner schepen naar Kreta voerde, maar hem zeiven naar Aegypte dreef. Acht jaren lang zwierf hij toen over hem onbekende zeeën
rond, en kwam eindelijk op het eiland Pharos aan den mond van den Nijl, waar windstilte hem belette verder te varen. Eeeds begon honger hem en de zijnen te kwellen, toen Eidothea, de dochter van Proteus (Zie Eidothea.), hem den raad gat haren vader te dwingen om hem te zeggen, hoe hij naar huia zou kunnen keeren. Proteus raadde hem naar Egypte terug-tegaan, daar de goden door offers te verzoenen en zijnen broeder Agamemnon een grafteeken opterichten. Dat deed Menelaos, en daarop kwam hij spoedig en gelukkig naar buis terug, juist op den dag, waarop Orestes de lijken zijner moeder Klytaimnestra en haren minnaar Jigisihos, die door hem verslagen waren, begroef. — Na dien tijd leefde hij in zijn heerlijk paleis te Sparta, waar bij o. a. het bezoek van Telemachos ontving (Zie Helena, bl. 330.) op den dag, waarop zijne dochter Rermione, die Helena hem gebaard had, met Neopiolenm, den zoon van Jchilleus, huwde en ook zijn zoon Megapenthes, dien hij bij eene slavin verwekt had, zich in den echt begaf. Als schoonzoon van Zeus werd hem ook de onsterfelijkheid toegedeeld. Toen de tijd van zijn aardsche leven was afgeloopen werd hij verplaatst naar het Elysion (Zie aldaar.), waar hij een zalig leven sleet — In strijd met deze legende werd zijn graf getoond naast dat van Helena in Therapnai in Lakonië; daar werd hem zelfs een tempel gebouwd en spelen werden er ter zijner eere gevierd.
MKNESTHEüS. (Grieksch), de zoon van Peteos uit Athene, de aanvoerder der Atheners voor Troje. Van hem werd verhaald, dat hij Theseus met toestemming der Atheners van den troon had gestooten. Hij voerde vijftig schepen naar Troje, en muntte in den Trojaanschen oorlog vooral uit door zijne bekwaamheid om de paarden en de mannen in slagorde te stellen. Alleen Nestor overtrof hem daarin. Hij viel echter bij de belegering der stad.
MKNIPPE. (Grieksch) Zie Koronides.
MENOIKEUS. {Menoeceus.) (Grieksch) 1) de vader van lokaste en Kr eon. 2) de zoon van Kreon, dus een kleinzoon van den zoo even genoemden. Volgens het meest gewone verhaal heeft hij zich van het leven beroofd om zijne vaderstad te redden bij den aanval der zeven verbonden vorsten, die tegen Thebe waren opgetrokken. Ar es, die nog steeds vertoornd was, omdat de aan hem geheiligde draak door Kadmos was gedood, eischte, dat een dergenen, die tot de geslachten behoorden, welke juit de tanden van dien draak waren gesproten, zich voor zijne landgenooten zou opofferen. Daarom doodde zich Menoikeus, een der laatste spruiten van die geslachten, in strijd met het uitdrukkelijk verbod van zijnen vader, op de tinnen der burgt van Thebe. Zijn lijk viel in de rotskloof, waarin eens de door Kadmos gedoode draak, als bewaker van de bron , die later Lirlce genoemd werd, had gewoond.
506
Menoites —Mephitis.
MBNOITKS. (Menoetes.) de stuurman van het schip, waarover Gyas het bevel voerde, toen Aenëas op Sicilië onder andere spelen ook eenen roeiwedstrijd houden liet. Hij stuurde zijn schip ver in zee, in plaats van den korteren, doch meer gevaarlijken , weg, langs het strand te kiezen. Daarom wierp Gyas hem in zee, doch hij redde zich op eene klip.
MENOITIUS. {Menoelius.) (Grieksch), 1) een zoon van lapetos, een der Titanen, en Ada, dus de broeder van Atlas, Prometheus en Epimetheus. Hij kenmerkte zich door zijnen overmoed, maar werd door Zeus in den krijg, dien deze tegen de Titanen voerde, met den bliksem getroffen en daarna in den Tartaros opgesloten. 2) de bewaker der runderen van Hades, die toen Èerakles de runderen van Geryones wilde rooven, dezen verried. (Zie Herakles, bl. lt;$53.) Toen Herakles naar de onderwereld kwam, om Kerberox te rooven, ontmoette hij daar Menoitios en ving een strijd met hem aan. Hij wondde hem en zou hem erger hebben gedeerd, zoo niet Persephone tusschen beide was gekomen. 3) de zoon van Aktor en de vader van Patrokloi. Hij nam deel aan den tocht der Argonauten. Zijn stiefbroeder was Aiakos, met wien hij dezelfde moeder, Aigina, had. (Zie Aiakos.) Hij was een vriend van Herakles en men verhaalt, dat hij de eerste is geweest, die dezen als heros offers heeft gebracht.
MENS. (Romeinsch), eene personificatie van het verstand. Op den 8sten Juni werd jaarlijks ter harer eer op het Kapitool een feest gevierd.
MENTKS. (Grieksch), 1) de aanvoerder der Kikones. Apollo nam zijne gedaante aan, om Hektor ten strijde aantezetten. 2) de aanvoerder der Taphiërs, een gastvriend van Odysseus. De godin Athena nam zijne gedaante aan oin Telemachos gerust-testellen omtrent den terugkeer van zijnen vader.quot;
MEN THE. Zie Minthe.
MENTOR. (Grieksch), de zoon van Alkimos op Ithaka. Hij was reeds bejaard, toen Odysseus vandaar naar Troje vertrok. Daar hij op zijne trouw kon rekeneh, droeg Odysseus aan Mentor, die bij het gansche volk in hoog aanzien stond, de taak op om te waken over zijn huis. Deze spoorde dan ook het volk van Ithaka aan, om zich tegen den overmoed der vrijers te verzetten en gemeene zaak te maken met Telemïichos. — Zeer dikwijls nam de godin Athena zijne gedaante aan, b. v. om Telemachos naar Pylos te geleiden en om Odysseus in den strijd met de vrijers te beschermen en later om hem met zijn volk te verzoenen. •— Mentor is tot eene spreekwoordelijke benaming geworden voor eenen bezadigden vriend, die een onervaren jongeling den rechten levensweg leert betreden.
MEPHiTlS of MEFiTIS. (Romeinsch), eene oude Italische godheid, die vooral in midden-Italië vereerd werd. Haar dienst werd overal aangetroffen, waar vulcanische werkingen van den
507
Mephitis—Merioncs.
bodem zich openbaarden, vooral daar, waar zwaveldampen uit den grond opkwamen. De voornaamste plaatsen barer vereering waren Amsanctum in het land der Hirpini, waar giftige dampen uit de aarde opstegen en Cremona. Ook in Eome was haar een bosch (lucus) geheihgd op den Esquilijnschen heuvel, een bewijs, dat ook daar oudtijds onzuivere dampen uit den grond zijn voortgekomen. — Meestal dacht men zich Mephitis als eene godin; soms echter, zooals te Tibur en te Rome beschouwde men haar als een goddelijk wezen van het mannelijk geslacht
MERCÜRIUS. (Romeinsch), de handelsgod der Romeinen. Reeds zijn naam duidt hem als zoodanig aan. Eerst door het verkeer met de Grieken kreeg Rome behoefte aan eenen handelsgod, dien het vroeger niet bezeten had. Zijn dienst schijnt ingevoerd te zijn, toen kort na de verdrijving der koningen Rome door den handel voor hongersnood werd behoed. Zijn eerste tempel werd in het jaar 495 vóór Chr. ingewijd. Oorspronkelijk was hij alleen een god van den graanhandel Bij de inwijding van zijnen tempel werd er een collegium, een gilde van Mernurialex opgericht, wier plicht was de woekerwinsten, die de Patriciërs bij den verkoop van het koren trachtten te behalen, te keer te gaan en eene meer geregelde verbinding met de Grieksche graanmarkten tot stand te brengen. Later werd hij evenwel een god van den handel in het algemeen, niet het minst van den kleinhandel. In de verschillende straten van Rome had hij beelden en kapellen, door de kramers en kooplieden, die iedere straat bewoonden, opgericht. Z.jn oudste en voornaamste tempel lag bij den Circus Maximus. Op de Idus (den 15afn) Mei ofterden de kooplieden hem en zijne moeder Maia, aan wie de maand, waarin zijn feest gevierd werd, geheiligd was. Dan werd de zegen van den god afgesmeekt, zoowel over de handelsondernemingen, die men voor had, als over de listen, die men zou gebruiken en het bedrog, dat men van plan was te plegen. — In latere tijden bleef echter Mercurius niet alleen de god des handels; meer en meer werd hij vereenzelvigd met den Griekschen Hermes. De cadwceus, de staf, dien Mercurius droeg, is geheelenal van den Griekschen god overgenomen. — Door het handelsverkeer heeft zich de dienst van Mercurius ook over de noordelijke gewesten verspreid, waar een groot aantal kleine bronzen beelden van den god gevonden zijn. kenbaar aan zijnen met slangen omwonden staf en zijnen geldbuidel. Zie Hermes.
MEKIöNES. (Grieksch), een der Grieksche helden, die voor Trqje stieden. Hij was de vriend en dienaar van Idomeneus, den koning van Kreta. Vooral muntte hij uit in het boogschieten. Hij was in het bezit van den heloi van Amyntor, dien hij aan Odysseus leende, toen deze met Diomïdes op kondschap uitging naar het leger der Trojanen.
508
Merope—Metis.
MERöPE. (Grieksch) 1) eene der zusters van Phaëthon, die ontroostbaar waren over zijnen dood en wier tranen in barnsteen werden veranderd. (Zie Heliaden, IJ 2) de dochter van Atlas, die de gade werd van Sisyphos. Zij werd de moeder van verscheidene zonen, waaronder Glaukos, de vader van Bellerophon. Zij is eena der FLeiaden, doch die, welken minsten glans verspreidt, omdat zij zich er over schaamt met eenen sterveling gehuwd te zijn. 3) eene dochter van Oinopion, die verloofd was met Or ion. Volgens sommige legenden werd Orion , daar hij niet langer wilde wachten op den dag van zijn huwelijk, die steeds werd uitgesteld, door Oinopion van het gezicht beroofd. 4) de dochter van Kypselos en de gemalin van Jiresphontes, den koning van Messenië. Bij eene samenzwering door Polyphonies gesmeed kwamen al hare kinderen om, behalve haar jongste zoon Aipytos. Merope zelve werd gedwongen met den overweldiger te huwen. Polyphontes stelde alles in het werk om de schuilplaats, waarheen men Aipythos vervoerd had te ontdekken. Dit gelukte hem echter niet en toen de knaap volwassen was geworden, nam hij wraak over het aan hem en zijne moeder gepleegde onrecht door Polyphontes te dooden.
MÊKOPS. (Grieksch) 1) Zie Ethemeia. 2) een koning der Aethiopiërs, die gehuwd was met Klymene, welke aan Helios een zoon, Phaëthon, gebaard had. 3) een koning van Rhyndakos, geboortig uit Perköte, die de gave bezat om in de toekomst te zien en daarom aan zijne zonen niet wilde toestaan om aan den tocht tegen Troje deeltenemen, daar hij wist, dat zij daarbij zouden omkomen. Hij was ook de vader van Kleite en ArUbe. Zie Kleite en Arisbe.
MESTEA. (Grieksch), de dochter van Erysichthon. Zie Erysichthon, 2.
MBTaBUS. (Eomeinsch), een koning der Volsci, de vader van Camilla. (Zie aldaar.) Hij leefde ten tijde van Aeneas. Door zijn volk, dat in opstand gekomen was, verdreven, ontkwam hij den dood alleen door de diepe rivier Amasênus overte-zwemmen. Zijne dochter Camilla bond hij aan zijne speer, wijdde haar aan Diana en wierp haar zoo over de rivier.
METANEIRA. {Metanira.) (Grieksch), de gade van Keleos. Zie Demeter, bl. 20é en 2C5.
METAPONTOS. {Metapontus.) (Grieksch), een koning van Ikaria. Hij was de pleegvader van Boiotos en Aio los. Zie Aiolos, bl. 3^.
METIöCHE. (Grieksch) Zie Koronides.
METIS. (Grieksch), 1) eene dochter van Okeïmos en Tethys, die door hare schranderheid de broeders en zusters van Zeus op diens aandrang in het leven terugriep, daar zij aan Kronos het braakmiddel ingaf, dat hem dwong hen allen weder te voorschijn te .doen komen. Zeus huwde haar. Toen hij evenwel kennis kreeg van een orakel, hetwelk voorspelde, dat zij
509
Metis—Midas.
eerst eene dochter ter wereld zou brengen, maar daarna eenen zoon, die hem van den troon zou stooten, verslond hij haar en Athena, het kind, waarvan zij zwanger was, werd later uit het hoofd van Zeus geboren. Zij is eene personificatie van de schranderheidvan het verstand. Zie Athena, bl. 134. 2) Zie Eros, bl. 268.
MEZENTICS. CKomeinsch), een koning vanEtrurië, door zijne gruwelijke wreedheid bekend. Hij verbond zich met Turnus, toen deze tegen Aenècts oorlog voerde en werd met levensgevaar door zijnen zoon Lausm gered. Deze viel echter in den strijd. Aeneas eerde de kinderlijke liefde van den jongeling zóózeer dat hij zijn lijk, om het voor schennis te vrijwaren van het slagveld liet wegdragen. (Zie ook Latinus.) Ook Mezentius viel door de hand van Aeneas, nadat hij herhaalde malen gepoogd had dezen te treffen. Hij smeekte, toen het doodelijke zwaard hem dreigde, niet om genade, maar om eene begrafenis, opdat zijn volk, dat hem haatte, zijnen wrok niet koelen zou aan zijn lijk.
M1DAS. (Grieksch), een koning van Phrygië, de zoon van Gordios en Kybele. Toen Dionysos op zijnen tocht door de wereld ter verspreiding van den wijnstok ook in Phrygië kwam, verloor hij zijnen opvoeder en leermeester, den vroolijken Sile-nos, uit zijn joelend gevolg; de oude man was door in de tuinen des konings uit eene met wijn gemengde bron te drinken beneveld geworden en daar door de landlieden gevonden en gebonden voor Midas gebracht. Deze onthaalde evenwel den gevangene niet alleen op de vriendelijkste wijze gedurende verscheidene dagen, maar zond hem ook, zoodra hij vernomen had, wie de vreemdeling was, bereidwillig aan Dionysos terug, die zeer verblijd was den getrouwen en overal vruchteloos gezochten makker weder bij zich te hebben. De god verscheen daarop zelf aan het hof des konings en werd aldaar evenzeer met de meeste hartelijkheid onthaald. Tot belooning voor zooveel vriendschap en eerbied, gaf de jeugdige Dionysos den koning de vrijheid eene gunst voor zich te vragen, die hem terstond zou ingewilligd worden. Door hebzucht bezield verlangde Midas, dat alles, wat hij aanraakte, in goud zou veranderen. Zijn wensch werd dadelijk vervuld. Te midden van de ontzaggelijke rijkdommen evenwel, die hij zonder de minste moeite rondom zich ophoopte, liep hij nu gevaar van honger en dorst te sterven, daar ook spijs en drank oogenblikkelijk in goud veranderden, zoodra zijne lippen die bereikten. In dezen nood smeekte hij den god hem weder van de noodlottige gave te verlossen; Dionysos verhoorde hem en gebood hem zich in de rivier den Paktölos te baden. Hij gehoorzaamde, en van dien tijd af bevat de Paktolos eenen rijken overvloed van goudzand. — Kort daarop werd hij tot scheidsrechter gekozen in eenen wedstrijd, dien Apollo met
510
Midas—Minerva.
zijne lier en Pan met zijne herdersfluit met elkander aangingen. Toen nu Midas aan de ruwe en krijschende toonen van den herdersgod boven de reine toonen van den god der muziek de voorkeur gaf, en daarom den prijs aan Pan toewees, werd Apollo zóó toornig, dat hij den onbevoegden kunstrechter een paar ezelsooren schonk, opdat elk zijne schranderheid in het vervolg zou kunnen opmerken. Om deze ezelsooren te verbergen vond Midas de hooge phrygische muts uit, en het gelukte hem inderdaad zijne ooren eenen geruimen tijd aan aller oogen te onttrekken; eindelijk werden zij echter gezien •door zijnen barbier, dien hij den duursten eed liet zweren, dat hij het geheim getrouw bewaren zoude. Dit was echter voor dien man te zwaar, en daar hij het toch aan geen levend wezen mocht openbaren, ging hij naar den oever van een meer, groef aldaar eenen diepen kuil, boog zich daarin neder en fluisterde toen de woorden: «Koning Midas heeft ezelsooren!quot; waarna hij den knil zorgvuldig weder dicht maakte, in de meening, dat het geheim dan veilig bewaard zou zijn. In het volgende jaar groeide echter riet op deze plaats, waarin men, telkens wanneer het door den wind heen en weder golfde, duidelijk die woorden kon hooren fluisteren. Midas liet het riet wel afmaaien, maar het groeide telkens weder aan , en zoo werd het geheim door het geheele land bekend. — Midas behoorde tot het geslacht der Menen, die wederom zeer nauw verwant waren met de Satyrs. Hij was dus even zonderling gevormd als deze, en wellicht is de gansche legende van zijne beslissing in den wedstrijd tusschen Apollo en Pan ontstaan, om dien zonderlingen lichaamsbouw van Midas te verklaren. — Betreffende het verblijf van Silenos aan het hof des konings wordt nog verhaald, dat de koning van zijnen gast in alle wijsheid onderricht zou hebben gekregen, en dat de slotsom van dat onderricht deze zou geweest zijn, dat het voor den mensch het beste was om niet geboren te worden en het naaste daaraan om zoo spoedig mogelijk te sterven. — Midas werd beschouwd als de mythische stichter van het Phrygische rijk.
MIMALLONES. (Grieksch) Zoo werden de Main aden in Ma-kedonië en Thrakië genoemd. Hare zwerftochten over de bergen , die zij ondernamen, als ze met eene woeste razernij waren vervuld, werden spreekwoordelijk Men noemde haar ook wel Klodones. Zie over die woeste tochten, Dionysos, bl. 225.
MIJiEKVA- (Romeinsch) De naam dezer godin duidt haar aan als eene echt Italische godheid. De invloed van den godsdienst der Etruriërs heeft zich echter reeds in zeer oude tijden bij de gebruiken, welke op hare vereering betrekking hebben, krachtig doen gelden. Minerva of Menerva is eene personificatie van de goddelijke macht van het verstand, van de vindingrijkheid van den menschelijken geest. Doch daarnaast
511
Minerva.
staat hare beteekenis als de beschermster van de burgten der steden, zooals de Sabijnen haar vereerden, en de opvatting der Etruriërs, die haar zoowel beschouwden als de godin, die van de hoogten den bliksem nederslingert, als haar erkenden als de uitvindster van al wat nuttig en aangenaam is voor het menschelijk leven. Vooral de uitvinding der fluit werd haar door hen toegeschreven. — Grieksche invloed heeft zich daarenboven krachtig op de begrippen, die de Romeinen aan Minerva hechtten, doen gelden; zij is reeds vroeg vereenzelvigd met de Grieksche F all as Athena; ook zij is èn als eene krijgshaftige èn als eene vredelievende godin door de Romeinen vereerd. Deze laatste karaktertrek is evenwel langzamerhand geheelenal op den voorgrond getreden. — Minerva had in Rome verschillende tempels, die in hoog aanzien stonden. Vooreerst had zij deel aan den tempel op het Kapitool, waar haar beeld geplaatst was ter rechterzijde van dat van lupiler. (Zie Jupiter, bl. 418.) Verder waren er haar ter eere heiligdommen gesticht, zoowel op den Aventijnschen heuvel als op den mons Caelius. Haar was in de maand Maart en in de maand Juni. de 19de dag gewijd. Dan werd een feest haar ter eere gevierd, de Quinquatrus genaamd. Vooral het in Maart gevierde feest, de groote Quinquatrus, behoorde onder de feesten, die bij het Ro-meinsche volk in hoog aanzien stonden. Door eene verkeerde uitlegging van den naam van het feest, gaf men daaraan later eenen duur van vijf dagen, waarvan de eerste gewijd was aan Minerva als godin van de kunsten des vredes, terwijl men haar op de volgende dagen als godin des oorlogs vereerde. Die eerste dag, welke oorspronkelijk de eenige feestdag was, werd door de schooljeugd en hare leermeesters gevierd, maar ook door de vrouwen, die de vaardigheid in hare handwerken aan Minerva hadden dank te weten, ook door de kunstenaars, de schilders en de beeldhouwers, die hare bescherming niet konden ontberen. Alle handwerkslieden namen aan dit feest op vroolijke wijze deel, de volders, de schoenmakers, de timmerlieden en ook de artsen, die uit Griekenland naar Rome gekomen waren en daar hunne kunst en met hunne kunst den dienst van Minerva Medico, hadden ingevoerd. — De in Juni
te vier de kleine Quinquatrus werden vooral door het gilde der uitspelers gevierd, die Minerva als hunne bijzondere beschermgodin vereerden en op dien dag van staatswege werden onthaald. Toen men hun in het jaar 312 vóór Chr. het recht op dat onthaal wilde betwisten, verlieten zij de stad. doch daar er te veel omstandigheden in het leven der Romeinen voorkwamen, waarbij men hunne hulp noodig had, werden zij op listige wijze weder naar Rome gelokt en hunne aanspraak om op den 19e vier de kleine Quinquatrus werden vooral door het gilde der uitspelers gevierd, die Minerva als hunne bijzondere beschermgodin vereerden en op dien dag van staatswege werden onthaald. Toen men hun in het jaar 312 vóór Chr. het recht op dat onthaal wilde betwisten, verlieten zij de stad. doch daar er te veel omstandigheden in het leven der Romeinen voorkwamen, waarbij men hunne hulp noodig had, werden zij op listige wijze weder naar Rome gelokt en hunne aanspraak om op den 19dlt;!n Juni de godin op staatskosten te huldigen werd voortaan niet meer betwist.
Meer en meer trad evenwel het begrip, dat aan de Griek-
512
Minerva—Minos.
sche Pallas Athena gehecht was, ook in de Romeinsche mythologie op den voorgrond. Pompeius stichtte haar na zijne tochten in het Oosten eenen tempel, waarin hij eene lijst plaatste zijner overwinningen. — Toen Cicero als banneling Rome moest verlaten, wijdde hij het beeld van Minerva, dat hij in zjjne woning had, op het Kapitool als custos urbis, d. i. opdat zij stad en staat mocht behoeden. Deze godin komt dus geheel overéén met de Grieksche Athena Polias. (Zie Athena, bl. 139.) Onder de keizers waren er verscheidene, die er naar streefden van hunne vereering der godin door het stichten van tempels te doen blijken, zooals Augustus en Domitia-nus. De laatste richtte voor haar eenen nieuwen tempel op in de plaats van eenen anderen, die door brand was te gronde gegaan, en tevens eene kapel, een atrium Minervae, bij het nieuwe senaatsgebouw, waar zij als de godin van het verstand haren zetel moest opslaan. Zij werd bovenal de godin van den Senaat, zoodat zelts ook in Konstantinopel haar beeld vóór de vergaderzaal van dat lichaam geplaatst was. Langen tijd heeft het geduurd, eer de Christelijke godsdienst er in geslaagd is ook den dienst van de godin der wijsheid en van het verstand te doen ondergaan. — Het beeld van Minerva was geheel gelijk aan dat van de Grieksche Pallas. Ook te Rome beweerde men een Palladion (Zie Athena, bl. 141 en 142.) te hebben, dat evenals alle andere gold voor het Trojaansche en een onderpand heette van goddelijken zegen. Het werd bewaard in den tempel van Vesta. Omstreeks het einde van den eersten Punischen oorlog brandde die tempel af. Toen werd het gered door den pontifex maximus L. Metellus, die door den aanblik van het beeld met blindheid werd geslagen.
MINOS. (Grieksch) Hoewel waarschijnlijk oorspronkelijk onder dezen naam slechts één persoon bedoeld werd, heeft men later twee koningen onderscheiden, die den naam van Minos droegen. De eerste, een zoon van Zeus en Europa, de broeder van Rhadamantys en Sarpldon, regeerde in overouden tijd op het eiland Kreta, eerst gezamenlijk met zijne broeders, later alleen. De mythe noemt hem als den oudsten griekschen wetgever, wiens wijsheid en wetgeving zoo beroemd werden, dat het volksverhaal die alleen aan den vertrouwden omgang met den hoogsten god kon toeschrijven. Volgens dit verhaal verkeerde hij negen jaren lang met zijnen goddelijken vader, dien hij telkenmale in eene heilige grot bezocht, en van wien hij de heilzame voorschriften ontving, waardoor hij zijn volk gelukkig maakte, en die in lateren tjjd heetten als voorbeeld gediend te hebben aan Lykurgos, die de spartaansche staatsregeling tot stand bracht. Inderdaad kwam de spartaansche staatsinrichting in zeer vele opzichten met die van Kreta overeen. — Behalve dat Minos door zijne wijze wetten zijne onderdanen tot een krijgshaftig, ordelievend, mach-
513
33
Minos.
514
tig en gelukkig volk maakte, schonk hij het ook door het zeewezen goed interichten eene uitgebreide heerschappij ter zee, veroverde vele eilanden, legde volkplantingen aan en bouwde de drie hoofdsteden van Kreta: Knossos, Kydonia en Phaistos. — Minos deelde met zijnen broeder Ehadamantys den roem der wijsheid en der liefde tot de rechtvaardigheid, die zij in zulk eene hooge mate bezaten, dat beide broeders, toen zij gestorven waren, door de goden, nevens Aiakos, als rechters in de onderwereld zetelden, om over het lot der schimmen te beslissen. — De regeering over het eiland Kreta ging na Minns het eerst over op Lykastos, zijnen zoon, dien hij had bij ïtone. eene dochter van eenen inwoner van het eiland, Lyktios; uit het huwelijk van Lykastos met Ida, eene dochter van Ko-rybas, werd een zoon geboren, die even beroemd werd als zijn grootvader. — Die tweede Minos was een krijgshaftig vorst. Hij zuiverde de zee van zeeroovers strekte zijne heerschappij over de naburige eilanden en kustlanden uit, en onderwierp zelfs het landschap Attika eenen tijd lang aan zijn gebied. On-dertusschen werd de troon van Kreta aanvankelijk aan Minos betwist, en daarom bood hij het volk aan zijne rechten door een wonder te bewijzen, overtuigd, dat hij een lieveling der goden was, en zij eiken zijner wenschen zouden vervullen. Daarop bad hij Poseidon hem eenen stier te schenken, opdat tij den god door dien te slachten een waardig ofter zou bereiden ; en inderdaad liet de god eenen heerlijken stier uit de golven der zee oprijzen. De Kretensers, hierover verbaasd, schonken aan Minos de kroon. Na het verkrijgen van zijnen wensch vergat deze echter zijne belofte, en in plaats van den schoonen stier uit dankbaarheid aan Poseidon te offeren, voegde hij dien bij zijne kudde, ten einde die alzoo te veredelen. Deze ondankbaarheid had voor hem noodlottige gevolgen. Minos was gehuwd met Pasiphaë, eene dochter van Helios en Perseis, en had bij haar onderscheidene kinderen, namelijk vier zonen Androgeos, Deukalion, Katreus en Glaukos, en vier dochters, Akalle, Xenodike, Ariadne en Phaidra. Poseidon strafte nu de trouweloosheid van Minos door zijne gade met eene onnatuurlijke liefde voor den schoonen stier te vervullen. Daarbij werd hij geholpen door Aphrodite, die het geheele geslacht van Helios (waartoe Pasiphaë behoorde) eenen onverzoenlijken haat toedroeg, omdat deze eenmaal met zijn alziend oog de gunsten, die zij aan Ares bewees, gezien en aan haren gemaal He-phaistos verraden had. Door den grooten kunstenaar Baidamp;los geholpen, die naar het hof van koning Minos gevlucht was, kon Pasiphaë aan hare onnatuurlijke drift voldoen, en schonk zij naderhand het leven aan een monster, den Minotauros. Niet tevreden met zijne wraak, maakte Poseidon den stier razend, zoodat deze alles vernielende en verwoestende door het eiland holde, totdat hij eindelijk door Herakles gevangen en
Minos.
515
uit het land gevoerd werd. (Zie Herakles, bl. 351.) De door Pasiphaë ter wereld gebrachte Minotaurus was een afschuwelijk monster, een menschelijk lichaam met eenen stierenkop. Op bevel van Minos moest nu de kunstenaar Daidalos het beroemde kretische Labyrinth bouwen, een groot gebouw met tallooze kronkelpaden en gangen, waarvan niemand, die er in opgesloten was, den uitgang vinden kon; in dezen beruchten doolhof werd de Minotaurus opgesloten. Het monster voedde zich alleen door levende menschen te verslinden. Kreta zelt was eerst gedwongen die offers te leveren, totdat het door eenen gelukkig gevoerden oorlog met Attika daarvan bevrijd werd. De koning van Athene, Aigeus, had namelijk Androgeos. den oudsten zoon van koning Minos, op verraderlijke wijze laten vermoorden. (Zie Aigeus en Androgeos.) Minos viel daarop in Attika, en veroverde het met Aigeus verbondene Megara, waarby hij door de dochter van den koning dier stad, Skylla, geholpen werd, die haren vader Nisos zijn gouden haar afsneed en hem daardoor van het leven beroofde. (Zie Nisos.) Vervolgens trok Minos naar Athene zelf, en ondersteund door den hongersnood en de pest, waarmede Zeus de ongelukkige stad teisterde, nam hij haar na eene langdurige belegering in en legde den bewoners de smadelyke schatting op van zeven jongelingen en zeven jonge dochters, die zij of jaarlijks, öf volgens andere legenden, om de negen of zeven jaren, aan den overwinnaar moesten leveren, om tot spijze voor den Minotauros te strekken. Hoe eindelijk Theseus zelf, de dappere zoon van Aigeus, zich onder deze jongelingen schaarde, naar Kreta overstak, met hulp van Ariadne en haren draad den Minotauros doodde, den uitweg uit den doolhof vond en zijn vaderland alzoo van de schandelijke schatting bevrijdde, zie daarover Ariadne en Theseus. — Toen naderhand Daidalos met zijnen zoon Ikdrus uit het Labyrinth naar Sicilië gevlucht was, en bij den koning Kokdlos eene vriendelijke opname gevonden had, vervolgde Minos hem aldaar en eischte aan het hoofd eener vloot zijne uitlevering. Kokalos lokte hem echter onder den schijn van vriendschap bij zich in de stad, doch deed hem op verradelijke wijze in een al te warm gemaakt bad omkomen. (Zie Daidalos.) — Minos schijnt ééne van de vele personificatiën te zijn , die de Grieksche mythologie geschapen heeft om den zonnegod aanteduiden. De splitsing van zijn wezen in twee verschillende personen, waarvan de één als wetgever, de ander als een mythisch koning zich roem zou hebben verworven, dagteekent dan ook stellig van lateren tijd. De zonnegod werd in oostelijker gelegen landen (Phoinikië) als de hoogste god vereerd. Zijn dienst kwam over tot de zeevarende Kretensers. Kreta bracht die begrippen en verhalen, in het Oosten ontstaan, naar alle landen en plaatsen, waar zijne schepen eene havenplaats zochten. Zóó
33\'
Minos—Mneme.
heeft zich de legende van Minos in de meest verschillende vormen gekleed. Zijne gade Pasiphaë, d. i. »de alom schitterendequot;, is eene personificatie der maan. De maangodin nu werd oorspronkelijk afgebeeld onder de gedaante eener koe. Vandaar de sage van hare onnatuurlijke liefde voor den door Poseidon geschapen stier. Zie omtrent Minos ook Glaukos, 2, bl. 304.
MIN0TAUR0S, (Minotaurus.) (Grieksch). Zie het vorig artikel. Dit monster werd steeds afgebeeld onder menschelijke gedaante maar met eenen stierekop. Sommigen hebben in dit monster, dat in het Labyrinth, eene plaats met tallooze dwaalwegen , zijne woonplaats had, een beeld gezien van den sterrenhemel, wiens wegen ook moeilik zijn natespeuren. Zelfs op den eeredienst der Eomeinen heeft de sage van den Mino-tauros invloed gehad. Het beeld daarvan stond langen tijd als veldteeken aan het hoofd hunner troepenafdeelingen.
MINTHE. (Grieksch), ook wel Menthe genaamd, eene Nymph, die door Hades werd bemind, maar door zijne gade uit jaloezie in eene kruizemuntplant veranderd.
MINYADES. (Grieksch), de Minyaden, de dochters van Minyas, Leukippe, Ar sippe en Alkathoé. (Zie Alkathoë.)
M1SÏAS. (Grieksch), een koning van Orchomenos in Boïotië, een kleinzoon van Fo^eidon. Naar hem noemde zich het volk der Minyërs. In rijkdom overtrof hij alle andere menschen, en hij was ook de eerste, die zich eene schatkamer liet bouwen, waarvan men beweert nog ten huidigen dage de overblijfselen te kunnen aanwijzen. Omtrent zijne dochters, de Mini/aden, zie Alkathoë.
MINYëES. (Grieksch), een bijnaam aan de Argonauien gegeven, omdat zij meest allen tot dezen stam der Grieken behoorden en omdat van dien stam het geheele plan tot de onderneming was uitgegaan.
MISESUS. (Grieksch-Eomeinsch) 1) een der makkers van Odysseus. 2) een makker en vriend van Hektor, zeer ervaren in het blazen op de trompet, daar hij door zijn geblaas de scharen der strijders hunne juiste standplaats wist te doen innemen. Na Hektors dood sloot hij zich bij Aemas aan. Toen hij in de haven van het nabij Napels gelegen Baiae de Tritonen tot eenen wedstrijd uitdaagde, werd hij door een hunner uit ijverzucht gedood. Aeneas liet zijn lijk met de meeste plechtigheid verbranden. Naar hem draagt het voorgebergte Mise-num zijnen naam.
MISERICORDIA. (Romeinsch), eene godin van het medelijden, geheel overeenkomende met de Grieksche godheid Eleos. Men gaf haar te Rome ook wel den naam van Clemeniia, d. i. »de goedertierenheid.\'\'
MNEME. (Grieksch), eene der drie Muzen, wier dienst door de Aldiden in Boiotië werd ingevoerd. Zij was eene godin der
516
Mneme—Moiren.
herinnering en evenals hare zusters Aoide en Meletê eene doch-ter van Zeus. Zeer dikwijls werd zij geïdentificeerd met Mnemosyne.
MNEMONIDES. (Grieksch), een bijnaam der Muzen.
MNEMOSyNE. (G-rieksch), de moeder der Muzen, die zij door hare verbintenis met Zeus heeft ter wereld gebracht. Volgens sommigen is zij eene Titanide en dus eene dochter van Kronos en Rheia, volgens anderen daarentegen eene dochter van Zeus zeiven. — Bij nog ruwe natuurvolken, die met de kunst van het schrijven niet bekend zijn, speelt de herinnering eene groote rol. Vandaar, dat het oudste volksgeloof Mnemosyne onder de oudste godheden rekende en haar bestaan opvoerde tot het tijdperk, waarin Zeus de wereldheerschappij nog niet had aanvaard. Zij was de godin der herinnering en haar werd de uitvinding der taal, van het rekenen en van het uit het hoofd leeren toegeschreven. — Het eenige beeld van Mnemosyne, dat uit de oudheid is bewaard gebleven, staat op het Vatikaan. Het stelt haar voor als eene ernstige, nadenkende godin, wier gansche lichaam — zelfs ook de handen — in een dicht sluitend gewaad is gehuld. — Vereering genoot zij alleen te samen met hare dochters.
MNESTIIEUS. (Grieksch-Eomeinsch), een der makkers van Aeneas, de stamvader van het Eomeinsche geslacht der Memmii. Bij den wedstrijd, dien Aeneas op Sicilië houden liet, voerde hij het bevel over een schip, dat een walvisch (pristis) als teeken droeg
MOIRAGeTES. (Moeragetes.) (Grieksch), een bijnaam van Zeus, als den bestuurder en beschikker van het noodlot, den beheer-scher dus ook der Moiren. Zie het volgend artikel.
MOIREN. (Grieksch), de godinnen van het noodlot, door de Romeinen Parcae (Farcen) genoemd. — Waar de Moiren in het meervoud genoemd worden, daar komen zij voor in het heilige drietal. Hare namen zijn dan Klotho (de spinnende), Lachesis (die het lot uitdeelt) en Atropos (de onafwendbare). Maar zeer dikwijls is er slechts sprake van ééne Moira, eene godheid, die eigenlijk niets anders is dan eene personificatie van het levenslot van eiken mensch van zijne geboorte tot aan zijn graf. Als gemeen zelfstandig naamwoord beduidt moira niets anders dan deel of lot. Eigenlijk dacht men zich dus evenveel Moiren als er menschen waren, evenals men zich oorspronkelijk evenveel Erinnyën dacht, als er overtredingen der heilige wetten waren, die moesten worden gewroken. — De verhouding der Moira of der Moiren tot Zeus is vaag en onzeker. Nu eens schijnt het, dat de wil van Zeus en van de overige goden geheelenal ondergeschikt is aan de bepalingen van het noodlot, waarvan de Moiren de personificatie zyn, en is Zeus niets meer dan de uitvoerder van hetgeen door het noodlot is bepaald, dan weêr zijn de Moiren
517
Moiren—Molioniden.
niets anders dan eene personificatie der uiting van den wil van Zeus en der overige goden. Zooals haar wezen zich in de Grieksche mythologie ontwikkeld heeft, zijn zij vooral godinnen geworden van de geboorte en van den dood. Bij de wieg en bij het graf is hare plaats. Vandaar treden zij ook in eene nauwe betrekking tot de godinnen, die de geboorten bevorderen. Ook bruiloften pleegden zij met hare tegenwoordigheid te begunstigen en de bruid bracht aan haar evenzeer als aan Hera een offer. Maar vooral worden zij beschouwd als godinnen van den dood en daarom dikwyls in nauwe betrekking gebracht tot de Kerev. (Zie aldaar.) Als godinnen des doods zijn zij dochters van Nyx, d. i. »de nachtquot; (in het Grieksch een vrouwelijk woord). — Maar zij zijn tevens godinnen, die waken over de prde en de regelmaat in het heelal. Zij zorgen, dat de eeuwige wetten der van den beginne af vastgestelde wereldorde niet worden overtreden. Zoo staan zij in nauwe betrekking tot de Hdrm (Zie aldaar.) en heeten evenals deze dochters van Zeus en Themjs. —- De voorstelling, die de beeldende kunst gaf van de Moiren is in verschillende tijden verschillend geweest. Daartoe droeg niet weinig bij, dat men bij hare vereering niet overal dezelfde opvatting volgde. Zoo quot;kende men te Delphoi slechts twee Moiren, ééne van de geboorte en ééne van den dood. Soms worden zij voorgesteld als gezamenlijk hare taak vervullende en wordt niet aan ieder van haar een deel daarvan toegewezen. Zoo is het vooral bij de oudere beelden, die de Moiren voorstellen. Latere beelden geven aan Klotho de taak om den levensdraad des menschen te spinnen, Lachesis trekt met afgewend gelaat het lot, dat zijn levenslot zal zijn, en Atropos wijst op eene geopende rol, het boek des noodlots, waarin het goed en kwaad, dat den mensch^zal treffen op onherroepelijke wijze is vastgesteld.
MOLIoNE.JGrieksch), de gade van Aktor. Om hare schoonheid werd zij ook door Poseidon bemind en baarde dezen twee zonen, de Molioniden. (Zie het volgend artikel.) Na den dood barer zonen gaf Molione zich alle mogelijke moeite, om hunne moordenaars te ontdekken, en toen haar dat gelukt was, vorderden de Eleërs voor haar voldoening van de inwoners van Argolis, want Herakles woonde toen te Tiryns. De inwoners van Argos weigerden die voldoening te geven. Toen verlangde Molione van de Korinthiërs, dat zij hun verbieden zouden deel te nemen aan de Isthmische spelen. Ook hier ontving zij een weigerend antwoord. Daarop sprak zij eenen vloek uit over alle Eleërs, die voortaan de Isthmische spelen zouden bijwonen, en voor dien vloek had men ontzag. Tot in de laatste tijden van het bestaan dier spelen trok geen Eleër naarKorinthe op, om mede feest te vieren.
MOLIONIDEN) (Grieksch), de zonen van Aktor en Molione. Zij werden door Herakles verslagen. Zie Herakles, bl. 359.
518
Molorchos—Mopsos.
M0L0KCH0S. (Molorchm.) (Griekscli), een inwoner van Kleo-nai, die Herakles gastvrij Dij zich opnam, toen deze uittrok om den Nemeïsclien leeuw te dooden. Zie Herakles, bl. 348.
M0L0SS0S. (Molossus.) (Grieksch), een zoon van Neoptolemos of Pyrrhos en Andromache. Na den dood van Neoptolemos huwde Andromache met Helenos, den zoon van Priamos. Hoewel uit die verbintenis ook een zoon, Kestrinos genaamd, geboren werd, benoemde Helenos toch Molossos tot zijnen opvolger in de regeering, en naar dezen werd het volk, dat hij bestuurde de Molossiërs genoemd. Zie Helenos.
MOLPADIA. (Grieksch), de dochter van Staphylos en Chryso-themis, die onder den naam van Hemithea op den Chersonnesos vereerd werd. Zie Hemithëa.
MOMOS. (Momus.) (Grieksch), een zoon van Nyx (»de nachtquot;), eene personificatie van de zucht tot spotternij en tot bedillen. Zelfs op den Olympos, in de samenleving der goden, was er niets, dat zijne goedkeuring kon wegdragen. Eene legende verhaalde, dat hij gebarsten was van spijt, toen hij in de schoonheid van Aphrodite niets gevonden had, dat bij berispen kon.
MONëTA. (Eomeinsch) 1) een bijnaam van luno. (Zie luno, bl. 413.) In de nabijheid van de plaats, waar deze godin te Eome haren tempel had, werd het Romeinsche geld gemunt. Als reden daarvoor gaf men op, dat, toen de Romeinen in den oorlog tegen Pyrrhus geldgebrek hadden, zij zich tot luno hadden gewend om hulp en raad, en deze hun ten antwoord gegeven had, dat, zoo zij den strijd rechtvaardig voerden, hun het geld niet ontbreken zou. Voor luno Moneta, d. i.: »de waarschuwendequot;, werd na de vervulling dier voorspelling een tempel opgericht, terwijl het geld naar haren bijnaam werd genoemd. 2) een naam door de Romeinsche mythologen zeer dikwijls gegeven aan Mnemosyne, de moeder der Muzen, en aan Mneme.
M0N0IK0S. (Monoecu*.) (Grieksch), een bijnaam van Herakles, dien hij droeg op de kust van Ligurië en die nog in den naam der stad Monaco is bewaard gebleven. De naam beduidt »de alleen wonendequot;, en Herakles werd zoo genoemd, öf omdat hij daar woonde na alle andere goden en heroën verdreven te hebben, öf omdat in zijnen tempel geene andere godheid mocht worden vereerd.
MOPSOS. (Mopsus.) 1) de waarzegger, die de Argonauten op hunnen tocht vergezelde. Hij had ook deelgenomen aan de Kalydonische jacht. Op den terugtocht stierf hij in Libyë door de beten der slangen, die ontstaan waren uit het bloed der Gorgo Medusa. De Argonauten begroeven hem op plechtige wijze en hij werd na zijnen dood als heros vereerd. 2) de zoon van Apollo en Manto, de dochter van den waarzegger Teiresias. Yan zijne moeder erfde hij de gave der voorspelling, zoodat
519
Mopsos—Muzen.
hij zelfs den beroemden waarzegger Kalchas in eenen wedstrijd overwon. (Zie Kalchas.) Met AmphilVchos, den zoon van Am-phiaraos, stichtte hij het orakel te Mallos, eene stad in het klein-aziatische landschap Kilikië. (Zie Am p hil öchos.) Ook te Kolophon had Mopsos een orakel. Zoowel daar als te Mallos werd hij als heros vereerd.
M0KM0. (Grieksch), een spookachtig wezen, waarmede men den kinderen angst trachtte aantejagen.
MORPHEUS. (Grieksch), een god der droomen, de zoon van Hypnos, die aan de slapenden verschillende beelden voor oogen toovert. Hij verschijnt echter alleen in menschelijke gedaante. Zijne broeders Ikelos en Phobê.tor, die soms als één persoon beschouwd worden, kunnen ook dieren voorstellen, terwijl de vierde broeder Phwitasos zich onder de gedaante van hout, steen en allerlei levenlooze voorwerpen vertoonen kan. — Op bevel van Hera ging hij naar Alkyïme, om deze bekend te maken met den dood van haren gemaal Keyx. Zie Alkybne. — Aan Morpheus was de papaver geheiligd. Gewoonlijk beeldde men hem af als een bejaard en ernstig man met vleugels aan het hoofd of op den rug en eenen hoorn in de handen, waaruit hij eenen slaapverwekkenden geur verspreidt.
MORS. (Rotneinsch), eene personificatie van den dood, naderhand geheelenal geïdentificeerd met den Griekschen Thanatos. Zie aldaar.
MULC1BER. (Romeinsch), een bijnaam, dien Fulcanus droeg als de god, die door het vuur de metalen weet week te maken en te smeden.
MDSAGeTES. (Grieksch), een bijnaam van Apollo als aanvoerder en leermeester der Muzen. Zie aldaar.
MUSAIOS. [Musaeus.) (Grieksch), een mythisch dichter uit den grijzen voortijd, een bijzondere lieveling der Muzen. Hij behoort tot den sagenkring van Orpheus.
MUZEN. Moüsat. (Munae.) (Grieksch), de neyen dochters van Ze?ts en Mnemosyne, de godinnen van het gezang. Negen Muzen zijn er, omdat dit getal de tweede macht is van het heilige drietal en het — althans in lateren tijd — scheen, dat de taak, welke de Muzen te vervullen hadden zich over een te groot gebied bewoog, dan dat deze door drie godinnen zou kunnen worden vervuld Door alle dichters, die omtrent haren oorsprong berichten mededeelen, wordt verhaald, dat Zeus haar door zich met Mnemosyne te verbinden in het; leven geroepen heeft, toen na de overwinning, die hij op de Titanen behaald had, de goden hem smeekten, goddelijke wezens te scheppen, die in staat zouden zijn die zegepraal en alle groote daden der goden te bezingen. Reeds dadelijk na hare geboorte
520
Muzen.
521
wisten de Muzen te zingen van het verledene, het tegenwoordige en het toekomende. Door haar liefelijk gezang, dat Apollo met zijne cither begeleidt, wekken zij vreugde op in het hart der onsterfelijke goden, als deze in de hooge zalen van het paleis van vader Zeus vergaderd zijn. — In twee streken van Griekenland heeft de dienst der Muzen in oude tijden grooten ingang gevonden. Vooreerst in het noorden, in het landschap Piërië in den omtrek van den berg Olympos. In de stad Leibëthron, wier omgeving beroemd was door hare uitstekende wijnbergen, en waar dus ook Dionysos groote eer genoot, schijnt de dienst der Muzen het eerst wortel te hebben geschoten. Als den eersten kweekeling der Muzen, ook wel als den zoon van eene van haar noemde men daar Orpheus. De Muzen van den Olympos waren eigenlijk bronnymphen. Zij hadden de macht over bronnen, wier water geestdrift en dichterlijke opgewondenheid opwekte. Vooral was dit eene eigenschap der Pimpléische bron, naar welke zij ook den naam van P\'mpleides droegen. — De tweede streek van Griekenland, waar de dienst der Muzen, vooral in lateren tijd, in hooge eer stond, was Boiotië. Aan de helling van het gebergte Helikon lag het stadje Askra, en bij die stad was een aan de Muzen gewijd bosch, waarin de beide heilige bronnen Aganippe en Hippokrëm lagen. (Zie Aganippe en Hippokrënë.) Daar waren eene menigte haar geheiligde beelden en andere gedenkteekenen, uit vele waarvan men kon opmaken, dat haar dienst derwaarts uit het noorden, uit Pierië, was overgebracht. Daar werden ook verschillende feesten ter harer eer gevierd en daarbij wedstrijden ingesteld. Toen Askra in verval kwam, nam het in de nabijheid gelegen ïhespiai het bestuur bij die feesten over. — Er waren in Griekenland nog meer aan de Muzen geheiligde bronnen; zoo in de nabijheid van Delphoi de beide bronnen Kassotis en Kastal ia (Zie aldaar.), zoo eene bron nabij den Ilissos te Athene. Doch ook op bergen werden zij vereerd. De Olympos, de Helikon, de Parnassos waren haar geheiligd en worden nog ten huidigen dage als »zangbergenquot; genoemd. — In klein-Azië trad haar karakter als bronnymphen veel meer op den voorgrond. Daar verbond zich haar dienst ook zeer nauw met dien van Dionysos, en wellicht zijn zij de tusschen-personen geweest, die de klove, welke oorspronkelijk tusschen den Apolio-dienst en den Dionysos-dienst heeft bestaan, hebben weten te dempen. (Zie Dionysos, bl. 237.) — Oorspronkelijk zijn zij zingende godinnen geweest en eerst later heeft men aan sommige onder haar het bespelen van verschillende muziekinstrumenten toegeschreven. Hare eigenaardige taak is te zingen bij de maaltijden der goden, onder de leiding van Apollon, die haar met zijn citherspel begeleidde. En dan zingen zij van het ontstaan der wereld, van goden en men-
Muzen,
522
achen, maar in de eerste plaats van Zeus, van zijne almacht en zijne groote daden. Vooral bij feestelijke maaltijden en bij bruiloften van goden en heroën mogen zij niet ontbreken. Behalve Apollo vergezellen haar dan de Horen en de Chariten en bij den zang voegt zich de dans. Zij wonen op den Olympos, doch hare woningen liggen een weinig lager dan die der groote goden. — De alleroudste gedichten spreken slechts van ééne Muze, de godin van den zang. Toen men later negen Muzen aannam, bleef dan ook Kalliope, »de Muze met de schoone stem,quot; de meest gëeerde van alle. — Ook nog in zeer oude tijden kende men slechts drie Muzen, wier eeredienst te Askra door de Aloïden zou zijn gesticht. Hare namen waren Mneme d. i. »het geheugenquot;, Meletë d. i. »de overpeinzingquot; en Aoide, d. i. »het gezangquot;. (Zie aldaar.) Anderen spraken van zeven, weer anderen van acht Muzen, doch in den bloeitijd der Griek-sche mythologie, was algemeen een negental aangenomen. Hoewel zij doorgaans gezamenlijk en in koor optreden, was toch aan ieder van haar eene eigenaardige taak, een eigenaardig gebied toegewezen, terwijl zij ieder hare eigene attributen hadden, waaraan hare beelden — want de beeldende kunstenaars kozen haar zeer dikwijls tot het voorwerp hunner voorstellingen — gemakkelijk te herkennen zijn. Die negen Muzen zijn: Kleio of Klio, d. i. de verheerlijking door het gezang. Zij is de Muze der geschiedenis en wordt voorgesteld met eene rol in de hand. Somtijds heeft zij eene boekenkist naast zich. Melpomene, de vereeniging van gezang en dans. (Men bedenke hierbij, dat de dans bij de Grieken een geheel ander karakter had als bij ons, dikwijls een ernstig, somtijds zelfs een somber karakter.) Zij is de Muze der tragoedie en wordt gewoonlijk afgebeeld met een tragisch masker, eene knots of een zwaard en een krans van druivenbladeren. Terpsichore, de zich in den dans verheugende. Zij is dan ook de Muze van den dans. In hare hand houdt zij eene lier en een staafje, waarmede de lier getokkeld wordt (plektron). Polyhymnia of Polymnia, de aan hymnen rijke. Zij is de Muze van het ernstige, godsdienstige gezang. Zij wordt afgebeeld zonder bepaalde attributen, maar is kenbaar aan haar dicht cm het lichaam sluitend gewaad en haar ernstig, nadenkend gelaat. Thaleia of Thalia, de bloeiende feestvreugde. Zij is de Muze der komoedie. Men kent haar beeld aan een komisch masker, eenen klimopkrans, dien zij op het hoofd en e^nen krommen staf, dien zij in de handen draagt. Urania, oorspronkelijk de hemelsche, die de groote daden der goden bezingt. Zij is de Muze geworden der astronomie en houdt in de ééne hand eenen hemelbol, in de andere een staafje. Euterpe, de zich verheugende, eene personificatie van de vroolijkheid, die het gezang opwekt. Zij is de Muze der lyrische poëzie en kenbaar aan de dubbele fluit, die zij in de handen houdt. Efdto, eene
Muzen—Mygdon.
personificatie van het zoet verlangen door het gezang opgewekt. Zij is de Muze der erotische poëzie (het minnedicht), doch ook de meetkunde en de mimiek zijn haar toegedeeld. Gewoonlijk houdt zij in hare hand een groot snareninstrument. Kalliope, de Muze met de schoone stem, die onder alle de voortreffelijkste is. Zij is de Muze van de epische poëzie en van de wetenschappen in het algemeen. Hare attributen zijn eene rol of een schrijftafeltje [zakporiefeuillè) en een schrijfpen (stilus). Dikwijls is het moeilijk hare beelden van die van Kleio te onderscheiden. — Behalve den naam van Pimpleïdes droegen de Muzen nog verschillende bijnamen, waarbij zij dikwijls genoemd werden, naar verschillende plaatsen, waar zij groote vereering genoten, zooals Pierides, Helikoniades, Thes-piades, Parna.tsides, Kasta/ides. — Hoewel men zich de Muzen meestal als jonkvrouwen dacht, wisten toch sommige legenden te verhalen van personen aan wie zij hare liefde zouden hebben geschonken. Dikwijls werden beroemde dichters en zangers hare zonen genoemd en of goden öf uitstekende stervelingen aangewezen als degenen, aan wie eene der Muzen hare gunsten had geschonken. Zoo heette Kalliope de moeder van Orpheus en Linos, wier vader volgens de meeste verhalen Apollo zou zijn. Zij zou ook hare liefde geschonken hebben aan Hymenaios, en uit hare verbintenis of uit die van Melpomënë met den riviergod Jchelö\'ós zouden de Seirenen zijn gesproten. (Zie Kalliope.) — De Muzen waren naijverig op de haar door de goden verleende gave. Wie het waagde zich te beroemen, dat hij haar in de kunst kon overtreffen of met haar eenen wedstrijd durfde aangaan, leerde tot zijne schade hare grootere voortreffelijkheid en hare macht kennen. Zoo de Seirenen (Zie aldaar.), zoo de dochters van koning Pieros van Emathia, (Zie Emathides.), zoo de beroemde zanger Tha-myris, die, nadat hij door de Muzen overwonnen was, door hare macht van zijne kunst werd beroofd en met blindheid geslagen. — Door gansch Griekenland genoten zij algemeen vereering, het meest echter in streken, rijk aan bronnen. Daar wekte het melodieuse ruischen der bronnen, eene muziek der natuur, de gedachte aan godheden van den zang en van de muziek op. Het spreekt van zelf, dat dichters en zangers de personen waren, door wie de Muzen in de voornaamste plaats werden vereerd. — Zie verder op de namen der verschillende Muzen.
MUTA DEA. (Romeinsch), d. i. »de stomme godinquot;, een bijnaam van Lara, aan wie lupiter het spraakvermogen ontnam, omdat zij zijno minnary met lutuma aan luno verried. Zie Lara.
MYGDON. (Grieksch) 1) de broeder van Amy/cos, koning der Bebrykers. Hij werd door Herakles gedood, toen deze was uitgetrokken, om den gordel van Hippoljte, de koningin der Amazonen te halen. 2) een koning in Phrygië, dien Prismas in
523
Mygdon —Myskelos.
zijne jeugd in eenen oorlog tegen de Amazonen had bijgestaan.
MYRMBX. (Grieksch), een meisje uit Attika, dat door hare kuischheid en zedigheid zich de gunst van Pallas Athena had verworven. Toen Demeter nu aan de Grieken de kennis van den landbouw geschonken had, vond Athena den ploeg uit. Myrmex nam heimelijk den ploegstaart van den ploeg weg, beweerde dat zij dien zelve uitgevonden had en dat zonder hare uitvinding de gave van Pallas tot niets nut was. Tot straf voor hare verraderlijke handelwijze werd zij in eene mier veranderd.
MYRMIDONEN. (Grieksch) Zie Aiakos. Sommigen leiden den naam van dezen volksstam af van Myrmidon, hunnen stamvader, een\' zoon van Zeus en Etirymedusa, tot wie Ze us in de gedaante eener mier zou gekomen zijn. — Eene andere sage verhaalt, dat Zeus medelijden kreeg met Myrmex (Zie het vorig artikel.) en daarom haar en al de mieren uit den omtrek, te samen bracht, ze in menschen veranderde en zoo het volk der Myrmidonen in het aanzijn riep. Een groot deel hunner verliet later met Peleus het eiland Aigina en trok naar Thessalië. Vandaar ging Achilieus met de weerbare mannen onder hen ten strijde tegen Troje.
MYRKHA. (Grieksch), ook wel Smyrna genoemd, volgens sommigen de moeder van Adonis, dien zij tengevolge van eene onnatuurlijke verbintenis met haar eigen vader ter wereld bracht. Zie Adonis.
MYRTILOS. {Myrfilus.) (Grieksch), een zoon van Hermes, de wagenmenner van Oinomaos, die door Pelops omgekocht en naderhand in zee gewogen werd. (Zie Hippodameia.) Somtijds wordt hij Myrsilos genoemd. Stervende sprak hij over Pelops den vloek uit, die naderhand op diens geslacht bleef rusten. Door zijnen vader werd hij als de voerman onder de sterren geplaatst.
MYSKELOS. (Myscelus.) (Grieksch), de zoon van Alêmon uit Argos. Hij ging naar het orakel van Delphoi om raad te vragen ten einde zijne kinderloosheid te doen ophouden. Het orakel beloofde hem, dat zijne wenschen vervuld zouden worden, als hij eerst de stad Kroton had gesticht. Hij moest dit doen op eene plek, waar hij het bij eenen helderen hemel zag regenen. Toen hij nu in Italië gekomen was, begon hij reeds te wanhopen aan de mogelijkheid van de vervulling van het orakel. Zijne vrouw begon daarom te weenen. Hierin zag Myskelos de voldoening van den door den god gestelden eisch. Hij bouwde op die plek de stad Kroton en zijne wenschen werden vervuld. Later in zijn vaderland teruggekeerd werd hij voor de rechters gedaagd, omdat het aan ieder inwoner van Argos op straffe des doods verboden was, zijn land te verlaten. Hij werd echter door Herakles gered, daar deze door
524
Mysteriën.
een wonder de zwarte, veroordeelende stemboonen der rechters vóór de opening der bus in witte, vrijsprekende deed veranderen.
MTSTERIëN. In de verschillende godsdienstvormen der oude wereld kwamen geheime plechtigheden voor, die men met den naam van mysteriën bestempelde. Omtrent het wezen daarvan kan natuurlijk slechts eene zeer beperkte kennis verkregen worden, daar de oude schrijvers en dichters over dit onderwerp niet anders spreken dan in duistere, geheimzinnige, voor onzen tijd onverstaanbare woorden. Omtrent den oorsprong der mysteriën bestaan zeer verschillende meeningen. Sommigen meenden in de daar verkondigde leer eene goddelijke openbaring te zien, die in kleinen kring trouw bewaard was gebleven. Anderen hielden den eeredienst in de mysteriën voor den dienst der oude Pelasgen, die plaats had moeten maken voor de vereering eener nieuwe godenwereld en slechts nog door een betrekkelijk gering aantal ingewijden in zijnen ouden, zuiveren vorm werd gehandhaafd. Beide deze meeningen zijn echter onhoudbaar gebleken. Het valt niet te ontkennen, dat op dien geheimen eeredienst der Grieken buitenlandsche invloeden eene zeer krachtige werking hebben uitgeoefend. Doch aan den anderen kant schijnt het onmogelijk, dat die vorm van godsvereering zóó diep in het volksleven zou hebben ingegrepen en op vele plaatsen door den staat zou zijn erkend, geregeld en bevorderd, indien hij niet uit dat volksleven zelf zijnen oorsprong had genomen en in eene onloochenbare behoefte voorzien. Immers, er waren toestanden in het leven, waarin het volksgeloof geen troost en geen stenn kon aanbieden. De godsdienst der Grieken was een godsdienst voor gelukkige en vroolijke menschen, die de toekomst helder inzagen en die er op hoopten, dat de zon altijd hun levenspad zoo vriendelijk zou beschijnen, als zij dat het land deed, waarin zij leefden, maar niet voor ongelukki-gen, aan wie het op ruwe en harde wijze herinnerd werd, dat de mensch hier niet op aarde is om ongestoord geluk te smaken. De reinigingen, de gebeden, de offers, die door den openbaren godsdienst werden voorgeschreven, konden echter degenen, die dieper dachten en dieper voelden, niet ontheffen van den last der zonde, en daarenboven waren de voorstellingen van het volksgeloof omtrent het leven aan gene zijde van het graf, niet in staat, om hen, die naar zedelijke reinheid streefden, te bevredigen en rust te geven in de ure van hunnen dood. Al die leemten, al die gebreken van den openbaren godsdienst, zochten de geheime eerediensten te verhelpen, en daaruit laat zich genoegzaam verklaren, niet alleen, dat het aantal dergenen, die in de mysteriën wenschten te worden ingewijd, ten allen tijde zeer groot is geweest, maar ook, dat de mysteriën in zulk een verbazend hoog aanzien hebben gestaan en dat de edelsten en besten der oudheid niet dan met den hoogsten lof
525
Mysteriën.
en den grootsten eerbied daarover hebben gesproken. Mannen als Pindaros, Sophokles, Platen, Isokrates, Cicero en anderen prezen zich gelukkig, omdat zij tot de ingewijden behoorden. — Er was in Griekenland by na geen heiligdom, of het had zijne eigenaardige geheimzinnige gebruiken en gewoonten, en deze heilige mysteriën stonden onder de leiding van bepaalde personen, die daartoe öf door erivuis, öf door keuze waren aangewezen. Alleen degenen, die tot de familiën behoorden, welke het recht hadden tot deelneming aan de mysteriën en daarenboven zij, die door de rechthebbenden hiertoe geroepen werden, mochten aan de geheime plechtigheid deelnemen. Alle niet ingewijden, alle profanen waren uitgesloten. De voornaamste dezer mysteriën waren de Eleusinische de Samothrakixche, de Dionysische en de Ürphische.
Over de Meminische mysteriën, zie Eleusinia.
Het dichtst bij de Eleusiniën in aanzien en in heiligheid kwamen de Samothrakische mysteriën van de Kabeiren. Deze worden zóó genoemd naar het eiland Samothrake, dat op eeni-gen afstand van de kust van Thrakië in de Aigaiische zee gelegen was. Zij bepaalden zich echter geenszins tot dit eiland, maar ook op Lemnos en Imbros was de dienst der Kabeiren inheemsch. Welke godheden het waren, die daaronder dien geheimzinnigen naam werden vereerd, hierover waren de schrijvers der oudheid reeds niet met volkomen zekerheid ingelicht. (Zie Kabeiren.) Zeker is het, dat men het er voor hield, dat door de inwijding in deze mysteriën voor den mensch de vrede met zich zeiven werd verkregen, en eene kracht aan zijnen geest werd geschonken, die hem boven de nooden en ongemakken van het dagelijksch leven verhief, terwijl zeer dikwijls hiermede het bijgeloof verbonden was, dat de ingewijden tegen schipbreuk en alle gevaren der zee beveiligd waren.
In de tijdsorde van hun ontstaan volgen hierop de Dionysische, die waarschijnlijk deels van thrakischen en deels van phry-gischen oorsprong zijn. Aan de attische Dionysosfeesten was die mystische wijze van vereering van den god geheelenal vreemd. Zoowel de trieterische feesten van Dionysos, die zich uit Thrakië over Griekenland hebben verspreid (Zie Dionysos, bl. 224.), als de betrekking, waarin hij tot Rheia Kybele gebracht werd, eene leer, die uit Phrygië en Lydië naar Griekenland overkwam, (Zie Dionysos, bl. 225.) schijnen tot het ontstaan der dionysische mysteriën aanleiding te hebben gegeven. Hoewel die feesten en die eeredienst zich kenmerkten door hun luidruchtig, hun orgiastisch karakter, dat zich in allerlei dweepzieke gebruiken lucht gaf en somtijds de vereerders van den god er toe dreef om zich op de gruwelijkste wijze te verminken, ja later zelfs de bron werd van de grofste onzedelijkheid, schijnt het toch, dat het oorspronkelijk doel ook van deze mysteriën geen ander is geweest dan om de ingewijden opte-
520
Mysteriën.
wekken tot een heiliger en rechtvaardiger leven en hun eenen vrede in hun hart te schenken, dien de niet ingewijde niet hebben kon, en die hun kracht gaf om de wederwaardigheden van het aardsche leven met kalmte te dragen.
De jongste der Griekscho mysteriën zijn de Orphische. Hoewel zij nergens in Griekenland van staatswege zijn erkend, hebben zij toch overal veel verspreiding en tal van deelnemers gevonden. Hunnen naam droegen zij naar de OvTp\\iiko\\(Orphici), een godsdienstig genootschap, dat zich zoo genoemd had naar den mythi-schen zamp;nger: Orpheus, van wien het zijne leerstellingen beweerde ontvangen te hebben. Bij de Orphici speelde de leer omtrent het leven na den dood eene hoofdrol. Zij trachtten daaromtrent reinere en meer verheven begrippen te verspreiden en de vrees voor den dood te doen verdwijnen. Daardoor wordt het niet onwaarschijnlijk, dat zij den Thrakischen zanger hierom tot hun hoofd en leermeester hebben verkoren, omdat hij volgens de mythe de eerste mensch was geweest, die alle verschrikkingen des doods zegevierend was te boven gekomen, toen hij naar de onderwereld was afgedaald, om zijne gade Eurydike van daar terugtehalen. (Zie Eurydike.) — De Orphische mysteriën waren niet zooals de Eleusinische en de Saraothra-kische aan eene bepaalde plaats gebonden, maar zij onderscheidden zich ook hierdoor van alle andere mysteriën, dat, terwijl daarbij sommige vaste gebruiken, waaronder de dramatische voorstelling der legende, die aan den mythischen eeredienst tot grondslag lag, hoofdzaak waren, (Zie Eleusinia, bl. 248.) hier eene leer geheel op den voorgrond trad, welke van geslacht tot geslacht werd overgeleverd en die tevens eenen levenswandel ver-eischte, die van eene strenge zelf beheersching getuigde, welke aan bepaalde voorschriften gebonden werd. Volgens die leer der Orphici was de mensch eenmaal rein geweest en vrij van alle zonde, maar door eigen schuld had hij die reinheid verloren, en dientengevolge was de menschelijke ziel in het lichaam opgesloten als in eene gevangenis. Van die straf kon zij door den dood alleen niet worden bevrijd. Dit kon slechts geschieden, wanneer de ziel zich door reiniging en heiliging zelve waardig gemaakt had om haren oorspronkelijken toestand te herwinnen. Tot zoo lang moest zij rondzwerven, dat wil zeggen: als haar omhulsel tot stof was wedergekeerd, moest zij weder een ander omhulsel aannemen, somtijds zelfs dat van een dier. Hieruit blijkt, dat volgens de voorstellingen der Orphici ieder mensch zelf meester is van zijn eigen lot, dat hij aan dat onzalige rondzwerven zelf een einde maken kan, daar dit einde daar is, wanneer hij zich door een rein en deugdzaam leven waardig gemaakt heeft zijnen vroegeren toestand van gelukzaligheid te herwinnen. Als voorsmaak dier zaligheid gold bij de mystische feesten der Orphici de dronk wijns, die aan de deelnemers werd toegereikt, en de verhoogde veerkracht, die daardoor werd op-
527
Mysteriën,
gewekt. De wijn had daarbij eene eigenaardige beteekenis, omdat hij ontstaan was uit het bloed van Bionysos-Zagreus. (Zie Dionysos, bl. 227 en 228.) Door het gebruiken van den wijn traden zij dus in eene onmiddelijke gemeenschap des geestes met die godheid, wier erbarming en wier hulp zij het meeste noodig hadden om uit hunnen zondigen toestand te worden gered.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de mysteriën zich steeds chthonische godheden, d. i. godheden, die op of onder de aarde werkzaam zijn, tot middelpunt hunner leer en hunner plechtigheden kozen. De aarde, die aan den eenen kant de vruchtbare moederschoot is, welke alles voortbrengt, maar aan den anderen kant het steeds geopende graf, dat alles, wat zij zelve heeft voortgebracht, weder verslindt, bracht als van zelve tot eene sentimenteele, elcstatische, mystische opvatting van alle goden, die met haar in betrekking stonden, vooral toen men in het wegsterven en wederom ontkiemen van den plantengroei het beeld meende te zien van het menschelijk leven, dat, juist als het geheel vernietigd scheen, bestemd was om tot eenen hoogeren trap van volmaking te worden gevoerd.
In den Eomeinschen keizertijd vonden te Eome vele geheime eerediensten gretig ingang. Zij werden vooral uit Phrygië en uit Egypte in Italië ingevoerd. Bovendien stond 3n ook de Taurobolia (Zie aldaar.) en de mysteriën verbonden aan den dienst van den Perziscnen zonnegod Mithras in hoog aanzien. Die Romeinsche mysteriën waren een mengsel van het ruwste bijgeloof en van verheven beginselen, die meestal in zinnebeeldige uitdrukkingen en plechtigheden werden aangeduid, en daardoor zoowel de groote menigte als meer beschaafde en ontwikkelde menschen aantrokken. Gewoonlijk werd bij de plechtigheden, die met deze geheime eerediensten in verband stonden, groote praal aan den dag gelegd, terwijl de meeste aan de ingewijden eene meer verheven en zuiverder kennis van de godheid beloofden, en tevens boetedoeningen werden voorgeschreven, die het geweten van den last der zonde moesten ontheffen. Deze mysteriën hebben er zeer veel toe bijgedragen om den dienst van verschillende goden te doen inéénsmelten, en zelfs vreemde en oud-italische goden ge-heelenal met elkander te identificeeren. — Tot de Eomeinsche mysteriën moeten ook nog gerekend worden de Bacchanalia ^ waarbij aan den dienst van den god Bacchus geheime plechtigheden werden verhonden, alleen, althans in lateren tijd, met het doel om tot dekmantel te dienen aan de grofste onzedelijkheid, zoodat de Senaat met de gestrengste straffen moest tusschenbeide komen en zelfs in het jaar 186 vóór Chr. de Bacchanalia door geheel Italië verbieden. Zie Dionysos, bl. 228 en Senatusconsultum de Bacchanalibus.
528
NAIADEN. (Grieksch) (enkelv. ook Nais.), de Nymphen der rivieren, beken en bronnen. Gewoonlijk worden zij als jonge, schoone meisjes afgebeeld, zeer dikwijls in gezelschap van andere riviergoden. Zie verder Nymphen. — Tot de Naiaden behoorden ook de Danaïden. Zie aldaar.
NAPAIEN. {Napaeén.) (Grieksch), de Nymphen der dalen en kloven, die gewoonlijk tot de Oreaden gerekend worden. Zie verder Nymphen.
NARKAIOS. (Narcaeus.) (Grieksch), een zoon van Dionysos en Physkoa, een meisje uit Elis, dat de liefde van den god had weten te winnen. Hij werd een dapper en machtig man en bouwde voor de rijkdommen, die hij zich verworven had, eenen tempel ter eere van Pallas Athena, die hij daarin onder den naam van Narkaia vereerde. Ook Dionysos werd het eerst door hem als god vereerd. Zijne moeder genoot ook verscheidene eerbewijzingen; o. a. is een aan Hera geheiligde dans, die door 16 vrouwen uitgevoerd werd, naar haren naam genoemd.
XARKISSOS. (Narcissus.) (Grieksch), een zoon van den riviergod Kephissos en de Nymph Liriope, was een jongeling van buitengewone schoonheid, maar geheel onvatbaar voor den invloed der liefde. Toen hij nog een knaap was, trachtte zijne moeder van den waarzegger Teiresias zijn toekomstig lot te vernemen en kreeg van dezen ten antwoord, dat hij eenen hoo-gen leeftijd zou bereiken, zoo hij zich zeiven niet leerde kennen. De bekoorlijkste van alle Nymphen, de schoone Echo, vatte een hevige liefde voor hem op, doch hij stiet haar met zulk eene hardvochtigheid van zich af, dat de godin Nemesis, of volgens anderen Aphrodite, besloot de gebeden, die Echo tot de goden richtte om haar te wreken, te verhoeren. Toen nu Narkissos eens zeer verhit en dorstig van de jacht huiswaarts keerde, bukte hij zich over eene bron, waarvan de heldere waterspiegel
34
Mysteriën.
en den grootsten eerbied daarover hebben gesproken. Mannen als Pindaros, Sophokles, Platon, Isokrates, Cicero en anderen prezen zich gelukkig, omdat zij tot de ingewijden behoorden. — Er was in Griekenland bijna geen heiligdom, of het haa zijne eigenaardige geheimzinnige gebruiken en gewoonten, en deze heilige mysteriën stonden\' onder de leiding van bepaalde personen, die daartoe öf door erijnis, öf door keuze waren aangewezen. Alleen degenen, die tot de familiën behoorden, welke het recht hadden tot deelneming aan de mysteriën en daarenboven zij, die door de rechthebbenden hiertoe geroepen werden, mochten aan de geheime plechtigheid deelnemen. Alle niet ingewijden, alle profanen waren uitgesloten. De voornaamste dezer mysteriën waren do Eleu.shduche de Samothrakische, de Dionysische en de (Jrphische.
Over de Eleusinische mysteriën, zie Eleusinia.
Het dichtst bij de Eleusiniën in aanzien en in heiligheid kwamen de Samothrakische mysteriën van de Kabeiren. Deze worden zóó genoemd naar het eiland Samothrake, dat op eeni-gen afstand van de kust van Thrakië in de Aigaiische zee gelegen was. Zij bepaalden zich echter geenszins tot dit eiland, maar ook op Lemnos en Imbros was de dienst der Kabeiren inheemsch. Welke godheden het waren, die daaronder dien geheimzinnigen naam werden vereerd, hierover waren de schrijvers der oudheid reeds niet met volkomen zekerheid ingelicht. (Zie Kabeiren.) Zeker is het, dat men het er voor hield, dat door de inwijding in deze mysteriën voor den mensch de vrede met zich zeiven werd verkregen, en eene kracht aan zynen geest werd geschonken, die hem boven de nooden en ongemakken van het dagelijksch leven verhief, terwijl zeer dikwijls hiermede het bijgeloof verbonden was, dat de ingewijden tegen schipbreuk en alle gevaren der zee beveiligd waren.
In de tijdsorde van hun ontstaan volgen hierop de Dionysische, die waarschijnlijk deels van thrakischen en deels van phry-gischen oorsprong zijn. Aan de attische Dionysosfeesten was die mystische wijze van vereering van den god geheelenal vreemd. Zoowel de trieterische feesten van Dionysos, die zich uit Thrakië over Griekenland hebben verspreid (Zie Dionysos, bl. 224.), als de betrekking, waarin hij tot like ia Kybele gebracht werd, eene leer, die uit Phrygië en Lydië naar Griekenland overkwam, (Zie Dionysos, bl. 225.) schijnen tot hejontstaan der dionysische mysteriën aanleiding te hebben gegeten. Hoewel die feesten en die eeredienst zich kenmerkten door hun luidruchtig, hun orgiastisch karakter, dat zich in allerlei dweepzieke gebruiken lucht gaf en somtijds de vereerders van den god er toe dreef om zich op de gruwelijkste Wyze te verminken, ja later zelfs de bron werd van de grofste onzedelijkheid, schijnt het toch, dat het oorspronkelijk doel ook van deze mysteriën geen ander is geweest dan om de ingewijden opte-
52(j
Mysteriën.
wekken tot een heiliger en rechtvaardiger leven en hun eenen vrede in hun hart te schenken, dien de niet ingewijde niet hebben kon, en die hun kracht gaf om de wederwaardigheden van het aardsche leven met kalmte te dragen.
De jongste der Grieksche mysteriën zijn de Orphische. Hoewel zy nergens in Griekenland van staatswege zijn erkend, hebben zij toch overal veel verspreiding en tal van deelnemers gevonden. Hunnen naam droegen zij naar de OrphikoifOrphici), een godsdienstig genootschap, dat zich zoo genoemd had naar den mythi-schen zanger vanwien het zijne leerstellingen beweerde
ontvangen te hebben. Bij de Orphici speelde de leer omtrent het leven na den dood eene hoofdrol. Zij trachtten daaromtrent reinere en meer verheven begrippen te verspreiden en de vrees voor den dood te doen verdwijnen. Daardoor wordt het niet onwaarschijnlijk, dat zij den Thrakischen zanger hierom tot hun hoofd en leermeester hebben verkoren, omdat hij volgens de mythe de eerste inensch was geweest, die alle verschrikkingen des doods zegevierend was te boven gekomen, toen hij naar de onderwereld was afgedaald, om zijne gade Eurydike van daar terugtehalen. (Zie Eurydike.) — De Orphische mysteriën waren niet zooals de Eleusinische en de Samothra-kische aan eene bepaalde plaats gebonden, maar zij onderscheidden zich ook hierdoor van alle andere mysteriën, dat, terwijl daarbij sommige vaste gebruiken, waaronder de dramatische voorstelling der legende, die aan den mythischen eeredienst tot grondslag lag, hoofdzaak waren, (Zie Eleusinia, bl. 248.) hier eene leer geheel op den voorgrond trad, welke van geslacht tot geslacht werd overgeleverd en die tevens eenen levenswandel ver-eischte, die van eene strenge zelf beheersching getuigde, welke aan bepaalde voorschriften gebonden werd. Volgens die leer der Orphici was de mensch eenmaal rein geweest en vrij van alle zonde, maar door eigen schuld had hij die reinheid verloren, en dientengevolge was de menschelijke ziel in het lichaam opgesloten als in eene gevangenis. Van die straf kon zij door den dood alleen niet worden bevrijd. Dit kon slechts geschieden, wanneer de ziel zich door reiniging en heiliging zelve waardig gemaakt had om haren oorspronkelijken toestand te herwinnen. Tot zoo lang moest zy rondzwerven, dat wil zeggen: als haar omhulsel tot stof was wedergekeerd, moest zij weder een ander omhulsel aannemen, somtijds zelfs dat van een dier. Hieruit blijkt, dat volgens de voorstellingen der Orphici ieder mensch zelf meester is van zijn eigen lot, dat hij aan dat onzalige rondzwerven zelf een einde maken kan, daar dit einde daar is, wanneer hij zich door een rein en deugdzaam leven waardig gemaakt heeft zijnen vroegeren toestand van gelukzaligheid te herwinnen. Als voorsmaak dier zaligheid gold bij de mystische feesten der Orphici de dronk wijns, die aan de deelnemers werd toegereikt, en de verhoogde veerkracht, die daardoor werd op-
527
Mysteriën,
gewekt. De wijn had daarbij eene eigenaardige beteekenis, omdat hy ontstaan was uit het bloed van Dionysos-Zagreus. (Zie Dionysos, bl. 227 en 228.) Door het gebruiken van den wijn traden zij dus in eene onmiddelijke gemeenschap des geestes met die godheid, wier erbarming en wier hulp zij het meeste noodig hadden om uit hunnen zondigen toestand te worden gered.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de mysteriën zich steeds chthonische godheden, d. i. godheden, die op of onder de aarde werkzaam zijn, tot middelpunt hunner leer en hunner plechtigheden kozen. De aarde, die aan den eenen kant de vruchtbare moederschoot is, welke alles voortbrengt, maar aan den anderen kant het steeds geopende graf, dat alles, wat zij zelve heeft voortgebracht, weder verslindt, bracht als van zelve tot eene sentimenteele, ekstatische, mystische opvatting van alle goden, die met haar in betrekking stonden, vooral toen men in het wegsterven en wederom ontkiemen van den plantengroei het beeld meende te zien van het menschelijk leven, dat, juist als het geheel vernietigd scheen, bestemd was om tot eenen hoogeren trap van volmaking te worden gevoerd.
In den Romeinschen keizertijd vonden te Eome vele geheime eerediensten gretig ingang. Zij werden vooral uit Phrygië en uit Egypte in Italië ingevoerd. Bovendien stonden ook de Taurobolia (Zie aldaar.) en de mysteriën verbonden aan den dienst van den Perzischen zonnegod Mithras in hoog aanzien. Die Eomeinsche mysteriën waren een mengsel van het ruwste bijgeloof en van verheven beginselen, die meestal in zinnebeeldige uitdrukkingen en plechtigheden werden aangeduid, en daardoor zoowel de groote menigte als meer beschaafde en ontwikkelde menschen aantrokken. Gewoonlijk werd bij de plechtigheden, die met deze geheime eerediensten in verband stonden, groote praal aan den dag gelegd, terwijl de meeste aan de ingewijden eene meer verheven en zuiverder kennis van de godheid beloofden, en tevens boetedoeningen werden voorgeschreven, die het geweten van den last der zonde moesten ontheffen. Deze mysteriën hebben er zeer veel toe bijgedragen om den dienst van verschillende goden te doen inéénsmelten, en zelfs vreemde en oud-italische goden ge-heelenal met elkander te identificeeren. — Tot de Eomeinsche mysteriën moeten ook nog gerekend worden de Bacchanalia, waarbij aan den dienst van den god Bacchus geheime plechtigheden werden verbonden, alleen, althans in lateren tijd, met het doel om tot dekmantel te dienen aan de grofste onzedelijkheid, zoodat de Senaat met de gestrengste straffen moest tusschenbeide komen en zelfs in het jaar 186 vóór Chr. de Bacchanalia door geheel Italië verbieden. Zie Dionysos, bl. 228 en Senatusconsultum de Bacchanalibus.
528
MIADEN. (Grieksch) (enkelv. ook Ndis.), de Nymphen der rivieren, beken en bronnen. Gewoonlijk worden zij als jonge, scboone meisjes afgebeeld, zeer dikwijls in gezelschap van andere riviergoden. Zie verder Nymphen. — Tot de Naiaden behoorden ook de Dandiden. Zie aldaar.
NAPAIEN. {Napaeen.) (Grieksch), de Nymphen der dalen en kloven, die gewoonlijk tot de Oreaden gerekend worden. Zie verder Nymphen.
NARKAIOS. (Nareaeus.) (Grieksch), een zoon van Dionysos en Physkoa, een meisje uit Elis, dat de liefde van den god had weten te winnen. Hij werd een dapper en machtig man en bouwde voor de rijkdommen, die hij zich verworven had, eenen tempel ter eere van Pallas Athena, die hij daarin onder den naam van Narkaia vereerde. Ook Dionysos werd het eerst door hem als god vereerd. Zijne moeder genoot ook verscheidene eerbewijzingen; o. a. is een aan Hem geheiligde dans, die door 16 vrouwen uitgevoerd werd, naar haren naam genoemd.
NARKISSOS. (Narcissus.) (Grieksch), een zoon van den riviergod Kephissos en de Nymph Uriope, was een jongeling van buitengewone schoonheid, maar geheel onvatbaar voor den invloed der liefde. Toen hij nog een knaap was, trachtte zijne moeder van den waarzegger Teiresias zijn toekomstig lot te vernemen en kreeg van dezen ten antwoord, dat hij eenen boegen leeftijd zou bereiken, zoo hij zich zeiven niet leerde kennen. De bekoorlijkste van alle Nymphen, de scboone Echo, vatte een hevige liefde voor hem op, doch hij stiet haar met zulk eene hardvochtigheid van zich af, dat de godin Nemesis, of volgens anderen Aphrodite, besloot de gebeden, die Echo tot de goden richtte om haar te wreken, te verhooren. Toen nu Narkissos eens zeer verhit en dorstig van de jacht huiswaarts keerde, bukte hij zich over eene bron, waarvan de heldere waterspiegel
34
hein zijne eigene bekoorlijke beeldtenis te aanschouwen In
den beginne0meende hij de gedaante van een ander persoon te aanschouwen, en zijne oogen niet van het beeld kunnende afwenden werd de jongeling hevig op zich zeiven verliefd. Te laat zag hij zijne dwaling in, toen hij ook zijne wapenen en zijne kleederen zag. Evenals Echo vroeger van smart verteerd was, zoo verteerde ook thans Narkissos van liefde en vruchteloos verlangen, totdat hij langzamerhand tot eene schim uitteerde en door de goden uit medelijden an de naar hem genoemde bloem narcis veranderd werd, die nog thans hare kroon in smachtend verlangen over den zoom van heldere beken laat hangen en zich in het water spiegelt, en het beeld is van koude, gevoellooze schoonheid. (Zie Echo.) Zoo vonden hem de Nymphen, toen zij den verlorene zochten. Andere legenden stelden in de plaats van Echo eenen schoonen jongeling, Aminias, wiens genegenheid Narkissos zoolang versmaadde, tot \'de goden hem daarvoor straften. — Latere mythen die naar eene meer geloofwaardige verklaring van het verhaal, streefden, meldden, dat Narkissos liefde had opgevat voor zijne tweelingzuster, die zóó sprekend op hem geleek dat hij, zich zeiven in het water ziende, waande haar te zien en van verdriet omkwam bij de vruchtelooze pogingen, die hij aanwendde, ombaar te bereiken. — De beeldende kunstenaars hebben Narkissos dikwijls voorgesteld als verzonken in de bewondering zijner eigene schoonheid.
NAUPLIADES. (Grieksch) Zie Palamedes.
NAUPLIOS. (Nauplius.) (Grieksch) 1) een zoon van rosetaon en van Amurnone. eene der dochters van Daridos. (Zie Amy-mone.) De Arkadische koning Jleos gaf aan dezen Nauplios zijne dochter Auge over, om haar in zee te werpen, toen hy vernomen had, dat zij eenen zoon, Telephos genaamd, had ter wereld gebracht en dien in den tempel van Athena, wier priesteres zij was, had verborgen. Nauplios bracht haar echter naar koning Teuthras van Mysië. (Zie Auge, 2) een aistam-melino1 van dezen. Zeer dikwijls wordt hij met zijnen voorva-der verward. Hy nEini deel «iciii den toclxt der Argoiuurfcen, was ook een\'bekwaam zeeman en vooral bedreven in de ster-rekunde 3) een koning van Euboia, aan wien Katreus van Kreta, de zoon en opvolger van den jongeren Minos, zijne beide dochters overgaf, onder voorwaarde dat hy naar in ver verwilderde landstreken zou verkoopen. Een orakel had namelijk dezen vorst verkondigd, dat hij door zijne kinderen zou omkomen. (Zie Althaimënes.) Over de ééne, AèrVpe, zie Aërope en Atreus De tweede, Klymene genaamd, koos hij zelt tot gemalin, en zij baarde hem, behalve verscheidene andere kinderen, Pcdamedes, een der voornaamste helden in het leger der Grieken vóór Troje. Yan verraad aangeklaagd door Odysseus, Agamemnon en Diomedes, die hem haatten, werd de jonge held
530
Nauplios—Neaira.
onder de muren dezer stad onschuldig ter dood gebracht. Vruchteloos poogde Nauplios, die zich later zelf naar het leger begaf, de vrijspraak of eene eervolle verontschuldiging voor het zijnen zoon aangedane onrecht te verwerven; daarom besloot de diep beleedigde vader op de naar huis keerende griek-sche bevelhebbers eene vreeselijke wraak te nemen. Van Troje teruggekeerd liet hij door Oiax. zijnen tweeden zoon, overal het gerucht verspreiden, dat de zóó lang afwezige veldheeren en koningen van plan waren hunne hen met angst wachtende gemalinnen te verstoeten, en zich andere vrouwen uit het Oosten medetebrengen, en verder, dat sommige hunner reeds in den strijd tegen de Trojanen gevallen waren. Dergelijke valsche berichten hadden de gevolgen, die de koning er van verwacht had. De vertoornde gemalinnen wreekten zich op hare echtgenoo-ten, die, naar zij meenden, haar ontrouw waren geworden, deels door zelve ook hare trouw te schenden, deels door hen te vermoorden, toen zij behouden in het vaderland aankwamen. Uit wanhoop verhing zich Antikleia, de moeder van Odysseus, op het hooren van het onware bericht van den dood van haren zoon, terwijl Penelope, diens getrouwe gade, zich in zee stortte, doch van den dood gered werd. De wraak van Nauplios was daarmede echter niet voldaan. Toen de vorsten na de verovering van Troje den steven huiswaarts wendden en Euboia voor by zeilden, beval hij op het voorgebergte Kaphareus, de gevaarlijkste plaats der kust, lichten aantesteken, waardoor vele schepen in onveilig water komende op die kust verbrijzeld werden. Wie in de golven niet bezweek werd door Nauplios en de zijnen, die de schipbreukelingen opwachtten, op onbarmhartige wijze gedood. Sophokles heeft in deze gebeurtenissen de stof gevonden voor enkele zijner treurspelen, die echter zijn verloren gegaan.
NAUSIKaA. (Nausictia.) (Grieksch), de dochter van Alkinöos, koning der Phaiaken, en van Arete. Zij ontving Odysseus vriendelijk en bracht hem naar haren vader. (Zie Alkinöos en Odysseus.) Volgens eene veel jongere sage zou zij later met den zoon van Odysseus, Tele machos, gehuwd zijn.
NAUSINuOS. (Nausinous.) (Grieksch), evenals Nausithoos, de zoon van Odysseus en Kalypso of volgens anderen van Odysseus en Kirke.
NADSITHüOS. {Namithous.) 1) een koning der Phaiaken, de zoon van Poseidon en Periboia, die de dochter was van Eury-medon, den koning der Giganten. Hij was de vader van Alkinöos en Rhexënor. 2) Zie Nausinöos.
NEAIEA. {Neaera.) (Grieksch), eene Nymph, die door den zonnegod werd bemind en hem twee dochters baarde, Phde-thusa en Lampetïe, die op het eiland Trinakia, de kudden weidden van haren vader. Zie Helios, bl. 334.
531
34*
Necessitas—Neleus.
NECESSITAS. (Romeinsch), eene personificatie van de noodzakelijkheid. Zij komt voor in het gevolg van Fortuna en slaat de spykers in, die het noodlot bepalen. In wezen komt zij overéén met de Grieksche Avankê. Zie Anankê in de Bijvoegselen.
NEDA. (Grieksch) Zie Hagno.
NEILOS. (Nilus.) (Grieksch), de stroomgod van de egyptische rivier den Nijl. Hij was een zoon van Okeanos en Teihys, de vader van de Nymph Memphis, die met Ep\'dphos, den koning van Egypte huwde en bij hem de moeder werd van Libya. (Zie aldaar.) Daar hij aan het land den zegen der vruchtbaarheid schonk, werd hij door de Egyptenaren gelijkgesteld met hunnen zonnegod Osiris. Op de nevensgaande afbeelding wordt hij voorgesteld, leunende tegen een rivierpaard, met eenen hoorn des overvloeds, die met veldvruchten is gevuld, in de rechter-, en eenen korenhalm in de linkerhand. Somtijds beeldde men hem af omringd door zestien geniën, die doelden op de zestien ellen, welke de rivier wassen moest, om Egypte vruchtbaar te maken
NEKTAR. {Nectar.) (Grieksch), de drank der godon. evenals Ambrosia hunne spijs is. (Zie Ambrosia.) Wat het uiterlijke betreft gelijkt hij geheelenal op wijn en heeft eene roode kleur. Ook wordt hij door de goden, evenals de wijn door de menschen, met water vermengd gedronken. Met de ambrosia vermengd, doet hij in hunne aderen het godenbloed, ichor, ontstaan, dat de oorzaak is hunner onsterfelijkheid en hunner eeuwige jeugd. Odysseus wil er niet van proeven, omdat hij een sterveling blijven wil. Doch het was noodig geregeld nektar te blijven gebruiken om de onsterfelijkheid deelachtig te worden. Achillem werd er slechts oogen-blikkelijk door gesterkt. Alleen Apollo kreeg na éénmaal nektar gedronken te hebben terstond eene goddelijke natuur. — 1 het is bewaarde het lijk van Patroklos voor bederf door het met nektar te besprenkelen. — Een bijzonder liefelijke geur werd aan den nektar toegeschreven. — Later werd de naam overdrachtelijk gebruikt voor alle bijzonder geurige en lekkere dranken.
NELEUS. (Grieksch), de tweelingbroeder van Pelias, de zoon van de schoone Tyro, eene dochter van Salmoneus, en van Poseidon , den god der zee, die tot haar gekomen was onder de gedaante van Eriipeus, eenen thessalischen riviergod. (Zie Enlpeus.) Door zijne moeder werd hij met zijnen broeder te vondeling gelegd, maar door herders gevonden en opgevoed. Eerst toen zij volwassen waren, vernamen zij, wie hunne moeder was. Daarop was hunne eerste daad de wreede
532
Neleus—Nemesis.
stiefmoeder van deze, Sidëro, die Tyro de vreeselijkste mishandelingen deed ondergaan, te dooden. Tyro Imwde later met Kretheus, den stichter van de Thessalische stad lolkos. Toen deze gestorven was, kregen de beide broeders twist over de heerschappij over lolkos; Neleus werd door zijnen broeder verdreven, en vluchtte naar Messenië, waar hij de stad Py-los bouwde of veroverde. Aldaar huwde hij met Chloris, eene dochter van Amphton, die hem twaalf zonen en ééne dochter, Pero genaamd, schonk; Bias verwierf hare hand, met behulp zijns broeders Melampus. (Zie Me lam pus.) Al deze zonen werden in éénen strijd door Herakies gedood, met uitzondering van Nestor, die toevallig van huis afwe/ig was. De oorlog was daardoor ontstaan, dat Neleus Herakles, nadat deze Iphitos vermoord had, niet door een zoenoffer reinigen wilde. Alle zonen van Neleus hadden hunnen vader tot die weigering aangezet behalve Nestor, en volgens sommigen was dit de reden, waarom de held dezen spaarde. Ook Neleus viel in den slag; volgens anderen stierf hij na eenen gelukkigen oorlog met de Epeërs gevoerd te hebben te Korinthe, waar hem door Sisyphos een grafteeken werd opgericht.
NEMEÏSCHÊ LEEUW. (Grieksch) Zie Herakles, bl. 348.
NEMeSlS. (Grieksch) By de oudste dichters is Nemesis nog niet de naam eener godheid, maar •wordt dit woord als gemeen zelfstandig naamwoord gebruikt, en beteekent het toedeelen van wat ieder toekomt en dientengevolge tegenzin in wat niet behoort. Later maakte men van dit begrip eene personificatie. Nemesis heette dan eene dochter van Nyx (de Nacht) en zij werd langzamerhand in de voorstelling der Grieken eene godin der gelijkmatigheid, die er voor waakte, dat het evenwicht in de zedelijke wereldorde niet werd verstoord, maar geluk en ongeluk aan de menschen naar behooren werden toegedeeld, en voorts eene godin, die al het kwaad, door de menschen bedreven, straft, zoodat zij in dit opzicht in betee-kenis bijna gelijk komt aan de Erinny\'én. — De plaats, waar Nemesis voornamelijk vereerd werd, was het attische vlek Ehamnus; daarom droeg zij den bijnaam van de Rhamnusische. Daar verhaalde men van haar, dat zij bij Zeus de moeder was van Helena (Zie Helena, bl. 329.), eene mythe, die er op schijnt te doelen, dat Helena een werktuig in de hand der goden is geweest, om den euvelen overmoed der Trojanen te bestraffen, maar die aan den anderen kant het ook begrijpelijk maakt, hoe het mogelijk is geweest, dat de dienst van Nemesis met dien van Aphrodite werd in verband gebracht. Het schijnt zelfs, dat zij oorspronkelijk identisch is geweest met Aphrodite Urania (Zie Aphrodite, bl. 77 en 78.), en evenals deze oorspronkelijk eene godin der natuur was, terwijl hare beteekenis later eene geheel ethische werd. Op die overeenkomst met Aphrodite doelt ook hetgeen verhaald wordt om-
533
N emesis—N eptunus.
trent het beeld van Nemesis, dat te Rhamnus stond. Dat beeld was zeer beroemd. Het was vervaardigd door Agorakritos, eenen leerling van Pheidias en men zeide, dat bet gemaakt was uit een blok marmer, dat de Perzen naar Marathon bad-den medegebracht om er een zegeteekeu van opterichten. Omtrent dat beeld nu wordt ook nog bericht, dat bet oorspronkelijk bestemd was om eene Aphrodite ürania voorte-stellen, maar dat toen de Atheners aan het beeld van Alka-menes, eenen anderen leerling van Pheidias, de voorkeur gaven boven dat van Agorakritos, deze er een beeld van Nemesis van gemaakt bad. Dit beeld was tien ellen hoog; het droeg op het hoofd eene kroon, versierd met herten en kleine atbeeldingen van Nike, de godin der overwinning; in de rechterhand hield het eenen tak van eenen appelboom, in de linker eene schaal, waarop Aithiopiërs afgebeeld waren, hetgeen men verklaarde door de afkomst van Nemesis, die volgens sommigen de dochter was van Oked-vos, aan de oevers nu van den Okeanos werden de Aithiopiërs gezegd te wonen. Op het voetstuk waren tooneelen afgebeeld uit de geschiedenis van Helena. — Het feest ter barer eere gevierd heette de Nemeseia; het was een soort van doodenfeest. Toch werd daarbij, zoowel te Athene als te Smyrna, Nemesis als eene godin der liefde vereerd, hetgeen hare verwantschap met Aphrodite des te duidelijker doet uitkomen. Te Smyrna vereerde men meer dan ééne Nemesis. Deze Nemeseis werden voorgesteld als gevleugelde godheden. — De nevensgaande afbeelding stelt de godin voor met de vleugels van Nike, de schaal en de slang van Hygieia en het rad van Tyche, om aanteduiden, dat zij hun, wie zulks toekomt, overwinning, gezondheid en rijkdom schenkt. — Zeer nauw verwant in beteekenis met Nemesis is Adrasteia. Zie aldaar.
KEOPTOLEMOS. (Neoptolemvs.) (Grieksch) Zie Pyrrhos.
NEPENTHES. (Grieksch), een vroolijk makend middel, dat, in den wijn gemengd, alle smart deed vergeten. Helena had het, toen zij met Menelïws in Aegypte vertoefde, gekregen van Polydamna. de gade van Than. Zij gaf daarvan aan hare gasten, toen Telemachos Sparta bezocht en in tranen uitbarstte, omdat hem weinig hoop gegeven werd op den terugkeer van zijnen vader Odysseus.
NEPUeLè. (Grieksch) 1) de moeder van Phrixos en Helle. Zie At ham as. 2) de moeder der Kentauren. Zie Kentauren en Ixïon.
NEPTüNDS. (Eomeinsch), oorspronkelijk een god der golven
534
Neptunus —Nereïden.
en van alle stroomend water; later meer bepaaldelijk een god der zee, zooals blijkt uit het feit dat men hem Sa-lacia, eene personificatie der zilte baren, tot gemalin gaf. Doch een echt Eomeinsche god is Neptunus nooit geworden. Alles wat zijn wezen en zijnen eeredienst betrof, is beheerscht door etruscischen en griekschen invloed. In hoeverre die etrus-cische invloed zich heelt laten gelden is evenwel moeilijk nategaan, daar Neptunus langzamerhand geheelenal geïdentificeerd is met den Griekschen Poseidon, en evenals deze niet alleen als zeegod, maar ook als de god der paarden en van alle ridderlijke oefeningen werd vereerd. Als zeegod is hij nu eens eene geweldige, barsche en trotsche godheid, dan weer degeen, die de door storm bewogen zee tot bedaren brengt. Als de bestuurder van oefeningen in het paardrijden en ridderlijke spelen werd hij vooral in den Circus Flaminius gevierd, terwijl de Circus Maximus meer uitsluitend gewijd was aan den oud-italiaanschen god Consus. die evenwel later ook wel Neptunus equester genoemd werd. Bij den Circus Flaminius bevond zich de eenige eigenlijke tempel, dien Neptunus in Eome had; daar was een beroemd beeld van den Griekschen beeldhouwer Skapas, dat Neptunus voorstelde met Thetis en Achilleus, omgeven door Nereïden en Tritonen, die allen gezeten waren op of omstuwd werden door verschillende zeemonsters. De Nep-tunalia, het feest ter eere van Neptunus werd op den 238te,:i Juli öf te Rome aan den oever van den Tiber, öf te Ostia aan het strand der zee gevierd, en wel in de open lucht, terwijl men zich door loofhutten tegen de al te groote hitte der zonnestralen trachtte te beschutten. — Maar Neptunus genoot overigens weinig vereering. Het waren veelmeer de havengod Fortunus en de Laren, onder wier hoede de schippers zich stelden en aan wie ook voor het behalen een er overwinning ter zee dank werd geweten. Slechts Sextus Pompeius eerde gedurende\' den korten tijd, dat hij ter zee meester was, Neptunus als den grootsten god van dat element en noemde zich zelfs zijn zoon. Ook Agrippa stichtte, nadat hij èn Sextus Pompeius èn Antonius en Kleopatra in zeegevechten verslagen had, een heiligdom voor den god op het veld van Mars. Aan de wanden der muren zag men daar schilderijen, wier onderwerp aan den Ar-gonautentocht was ontleend. Zie verder Poseidon.
NEREÏDEN. (Grieksch). De vijftig schoone, zwartoogige dochters van den zeegod Nereus en zijne gemalin, de Okeanide Doris. Andere overleveringen stellen haar getal op honderd. Zij zijn vriendelijke en weldoende godheden der zee. Hare woonplaats is bij haren vader op den bodem der zee. Daar leven zij een vroolijk, gezellig leven en zij houden er van om zich met allerlei sieraden optesmukken, teneinde hare schoonheid des te beter te doen uitkomen. Op die schoonheid zijn zij ijverzuchtig. Dat ondervond Kassiopeia, die zich boven
535
N ereïden— Nereus.
haar wilde stellen. (Zie Kassiopeia en Andromëda.) Ook nieuwsgierigheid is eene harer karaktertrekken. Zij komen uit zee opduiken, om de Argo te bewonderen, als deze de kust van Griekenland verlaat; zij staren naar Neoptolemos, als deze de lakonische kust voorbijvaart, om zijne bruid Hermione te gaan halen. Zij staan de schippers met hare hulp bij. De Argo voeren zij veilig voorbij de Skylla en de Charybdis, zij begeleiden de vloot der Grieken op hare vaart van Aulis naar Troje. Zij komen tot Achilleus om hem te troosten over den dood van zijnen vriend Patroklos. Dikwijls rijden zij op den wagen der Tritonen of op den rug van allerlei zeemonsters en dolfijnen. Menigmaal werden hare bevallige groepen door de beeldende kunstenaars tot het onderwerp hunner voorstellingen gekozen. Op verschillende plaatsen aan de kusten van Griekenland hadden zij tempels en altaren. Op het eiland Kerkyra (Corfu) was een oud altaar der Mereïden, volgens de overlevering gesticht door Ictson, toen hij zich, zooals sommige legenden verhaalden, daar mit Medeia in het huwelijk verbond. — De namen der Neréiclen beteekenen meest alle goede eigenschappen der zee; de meest bekende onder haar waren Galëne «de stilte der zeequot;; Glauke »de blauwe vlakte der zeequot;; Galateia )gt;de schitterende vlakte der zeequot;; Kymothoé \')de snelle golfquot;; Pherusa »de dragendequot;; Dynamerië »de machtigequot;. Twee der Nereïden zijn vooral beroemd geworden: Amphitrite, de gade van Poseidon, die liefde voor haar had opgevat, toen hij haar met hare zusters op het eiland Naxos bevallige reidansen zag uitvoeren, en Thetis, de moeder van Achilleus.. — Omtrent Galateia zie Poljphemos en Galateia. — Naar hare moeder werden zij ook somtijds Doriden genoemd. — De kunstenaars pleegden haar eene geheel menschelijke gedaante te geven en haar als liefelijke meisjes voortestellen, in de oudste tijden met een licht gewaad bedekt, later meestal geheel naakt, doorgaans in groepen bij elkander.
NEREUS. (Grieksch), de oudste zoon van Pontos en Gala. In den eeredienst bekleedde hij geene belangrijke plaats, maar in verschillende mythen laten de dichters hem eene rol spelen. Hij is de personificatie van de vriendelijke en bevallige zijde der zee. Men dacht zich hem als eenen weiwillenden en vriendelijken grijsaard, die vooral de goede daimon is der aigaiische zee, wier diepte hij met zyne vyftig liefelijke dochters, de Nereïden, (Zie het vorig artikel.) bewoont, en waarin hij zich verlustigt in hare koren en reidansen. Evenals alle zeegoden bezit hij de gave der voorspelling en hij is zelfs beroemd om zijne onbedrieglijke wijsheid en den goeden raad, dien hij geven kan. Menigen armen schipper heeft hy zijne hulp verleend. Hij is evenwel niet bereid vrijwillig aan ieder wat hij weet medetedeelen. Toen Rerakles de appels der Hesperiden ging halen, moest hij Nereus in den slaap overvallen, om te vernemen, wat hij weten moest, en zelfs toen veranderde de
536
N ereus—Nestor.
zeegod zich in allerlei gedaanten — want hij had met de zeegoden ook de gave der gedaanteverwisseling gemeen — doch te vergeefs trachtte hij zich aan de macht van Herakles te onttrekken, die hem niet met rust liet, vóórdat hij hem den weg naar de tuinen der Hesperiden had geopenbaard. (Zie Herakles, bl. 354.) Somtijds echter voorspelde hij geheel vrijwillig de toekomst. Zoo b. v. deelde hij aan Paris uit eigen beweging diens toekomstige lotgevallen mede. — Door de beeldende kunstenaars wordt Nereus nu eens afgebeeld in eene geheel men-schelijke gedaante met enkele grijze lokken, somtijds met eenen drietand in de hand als teeken zijner waardigheid, dan weder bijna geheel als visch, met dichte schubben bezet, zoodat alleen zijn hoofd en zijne armen op die van eenen mensch gelijken.
NER10 of JJERIeNE. (Romeinsch), de gade van Mars Zie Mars, bl. 492.
NESSOS. {Nessus.\') (Grieksch), een Kentaur, die door Herakles werd gedood, toen hij bij het overtrekken van de rivier den Eucnos diens gemalin Deianeira geweld wilde aandoen Zie Herakles, bl. 361.
NESTOR. (Grieksch), de zoon van Neleus en Chloris. Zijne eerste gade heette EurycKke; na haren dood huwde hij met Anaxïbia, de zuster van Agamemnon. Uit beide huwelijken had hij verscheidene kinderen. Onder zijne zonen zijn de beroemdste Antilochos, Thrasymedes en Peisisf.ratos, onder zijne dochters Pisidike en Polykaste. Hij was de eenige der zonen van Neleus, die in den strijd tegen Herakles gespaard bleef, volgens sommigen, omdat hij zich toen niet in Pylos, maar in Gerenië ophield, vanwaar hij den bijnaam kreeg van den vGerenischeriquot; Nestor. (Zie verder Neleus.) Hij werd dus door erfopvolging koning van Pylos en op dezelfde wijze verkreeg hij de heerschappij over Messenië. In zijne jeugd nam hij deel aan den strijd tusschen de Lnpithen en Kentauren, aan de Kahjdonische jacht en aan den Argonautentocht. Verder voerde hij nog voorspoedige oorlogen tegen zijne naburen , waardoor hij zijn gebied vergrootte. In den Trojaanschen oorlog werd hij betrokken, doordat zijn zoon Antiluchos een dergenen was geweest, die naar de hand van Helena hadden gedongen. Met Odysseus droeg hij er veel toe bij om te bewerken, dat Achilleus en Patroklos met het Grieksche leger medetrokken tegen Troje. Hij zelf trok op, begeleid door zijne beide zonen Antilöchos en Thrasymrdes, met 90 schepen der Pyliërs. Met raad en daad nam hij een zeer gewichtig aandeel aan den oorlog. Ofschoon hij reeds hoogbejaard was — hij had reeds twee menschengeslachten zien voorbijgaan en leefde met de derden — was hij nog dapper, onvermoeid, vol strijdlust, en een bekwaam paardenmenner. Voor de genietingen van liefde en wijn was hij nog niet ongevoelig geworden. Een gevolg van zijnen hoogen leeftijd was zijne rijpe ervaring en zijne wijsheid. Daarom was hij ook bedreven in al wat het
537
Nestor—Nike.
krijgswezen betrof. Hierbij kwam zijne groote welsprekendheid. Van zijne lippen vloeiden de woorden zoeter dan honig. Hij muntte daarom ook boven allen uit in den raad. Van den beginne af trachtte hij, hoewel te vergeefs, als bemiddelaar optetreden in den strijd tusschen Achilleus en Agamemnon; het was ook op zijnen raad, dat er een gezantschap tot Achilleus gezonden werd, om hem tot verzoening te stemmen. Verkeerde Agamemnon in verlegenheid, hij wendde zich steeds tot Nestor. — Na den val van Troje vertrok hij naar Griekenland met Diomedes en Menelaos. Over Lesbos kwam hij behouden in Pylos terug en sleet daar te midden der zijnen eenen gelukkigen ouderdom. Hij ontving op de meest gastvrije wijze den jongen Telema-chos, toen deze verschillende steden van Griekenland bezocht, om onderzoek te doen naar het lot van zijnen vader.
NIKAIA. (Nicaea.) (Grieksch), de dochter van den bithyni-schen riviergod Sangarios, eene schoone Nymph, die zich geheel aan de jacht wijdde, terwijl haar hart ongevoelig bleef voor de liefde. Zij versmaadde dan ook de liefde van den herderentoen hij haar trachtte te naderen, doodde zij hem met eenen pijl. Om haar hiervoor te straifen deed Tiros den god Dionysos van liefde voor haar ontbranden. Ook dezen wees zij af, doch de god veranderde het water der bron, waaruit zij gewoon was te drinken, in wijn, en na haar zoo dronken gemaakt te hebben, genoot hij hare liefde. Volgens sommige verhalen doodde zij zich uit schaamte over het gebeurde, terwyl letëtê, de vrucht hunner verbintenis, nog bij tijds door den god werd gered. Andere legenden meldden evenwel, dat zij later den god nog meer kinderen baarde.
NIKE. (Nice.) (Grieksch), de godin der overwinning. De oorspronkelijke beteekenis van Nike is waarschijnlijk de bliksem. Daarom is zij met Zeux onafscheidelijk verbonden. Diens beroemd standbeeld te Olympia droeg eene Nike in de rechterhand. Zij heet eene dochter van den Titan Fallus en de Styx. In den strijd tusschen Zeus en de Titanen kwam zij met hare broeders Zelos (de ijver) en Kratos (de kracht) en hare zuster Bia (het geweld) Zeus te hulp. Daarom genoot zij ook met hem de eer om op den Olympos te wonen en te zetelen naast den beheerscher des hemels. Zij komt echter ook voor in de omgeving van Pallas Athena, ja is als het ware een trek uit het wezen dier godin, die tot eene afzonderlijke persoonlijkheid verheven is. (Zie Athena, hl. 138.) — Nike is niet alleen de godin van de overwinning in den strijd,\' maar ook van elke zege in eenen wedstrijd behaald, ook van het welslagen eener onderneming met moeite en inspanning ten einde gebracht. Vandaar dat zij bij verschillende gelegenheden werd aangeroepen en haar dikwijls dankoffers werden gebracht. Afzonderlijke tempels en feesten had zij niet veel, daar zij gewoonlijk alleen voorkwam in het gevolg van andere goden. —
538
Nike—Niobe.
Gewoonlijk werd Nike afgebeeld als eene jonge, schoone vrouw met een palmtak in de handen en een lauwerkrans op het
hoofd, terwijl wapenen en zege-teekenen haar omringen. Meestal is zij gevleugeld, doch op de Akropolis te Athene stond een kleine tempel van Nike Apteros, d. i. de ongevleugelde godin der overwinning. Zij had daar, zoo zeide men, hare vleugels afgelegd, omdat zij nooit meer uit Athene wilde wijken. Die tempel bestend nog in 1676 en werd toen door de Turken voor kruidmagazijn gebruikt. In 1751 lag hij geheel in puin. Wat er in 1804 nog van over was, is door Lord El^in medegevoerd naar Engeland. — Bij de Romeinen werd als godin der overwinning Victoria vereerd. (Zie aldaar.) — Op de nevensgaande afbeelding wordt zij voorgesteld bezig zijnde aan Pallas Athena eenen stier te offeren.
NIKEPHOEOS. (Nicephorus.) (Grieksch), d. i. »die de overwinning draagt of aanbrengt,quot; een bijnaam a) van Zeus, die een beeld van Nike in de rechterhand droeg, b) van Jphro-drite. Onder dezen naam had de Danaïde Hypermnextra haar een beeld gewijd, toen zij was vrijgesproken van de aanklacht, die haar vader tegen haar had ingediend, omdat zij geweigerd had haren gemaal Lynkeus in den bruiloftsnacht op zijn bevel te vermoorden.
XlKODaMAS. (Grieksch) Een schoon jongeling, die onder de Pygmaiën woonde en gehuwd was met de schoonste hunner doch-teren, Oinoë. Deze verzuimde eens aan He ra een offer te brengen en werd tot straf daarvoor in een kraanvogel veranderd. Deze vogels leefden in voortdurenden strijd met de Pygmaiën en wanneer nu Oinoë door hare liefde voor hare kinderen tot deze gedreven werd, verjoegen de Pygmaiën haar telken male en onder hen ook haar gemaal.
NIK0STRAT0S. (Nicostratus.) (Grieksch), de zoon van Mene-laos en eene zijner slavinnen.
SIKOTIIuë. (Nicothoe.) (Grieksch) Volgens sommigen eene der Barpyim. Zie aldaar.
NILDS. Zie Neilos.
NIöBE. (Grieksch) 1) de dochter van Phoroneus, den koning van Argos, en de Nymph Laodtke. Zij was de eerste sterve-linge, met wie Zeus zich verbond en baarde hem Argos en Pelasgos. 2) de wegens haar droevig lot bekende gemalin van Amphion. Zij was de dochter van den koning Tanttilos van Phrygië en van Bione of Taygetë, eene dochter van Atlas. In den beginne was haar huwelijk hoogst gelukkig. Haar gemaal
539
Niobe.
540
had zich (Zie Amphïou.) met zijnen tweelingbroeder Zethos van de regeering over Thebe meester gemaakt, en zij zette zijnen troon luister bij, daar zij haren gemaal in haar huwelijk zeven zonen en zeven dochters schonk. Ook was Niobe de schoonste vrouw, die ooit eenen troon tot sieraad verstrekte, en niettegenstaande zij aan zoo vele kinderen het aanzijn geschonken had, behield zij nog zulke uitstekende bekoorlijkheden, dat zij, omringd door hare dochters, die haar in schoonheid evenaarden, slechts voor de oudste in die liefelijke groep kon gehouden worden. Even heerlijk groeiden hare zonen op. Te recht vervulde dan ook een gevoel van hoogmoed de borst der ouders, wanneer zij het oog op hun bloeiend kroost sloegen; de goden toch schenen hen en hunne kinderen onder hunne bijzondere bescherming genomen te hebben. Want eene mythe verhaalt, dat Aëfion, de gemalin van Zethos, uit afgunst op het talrijke kroost harer schoonzuster, het besluit nam, een der zonen van Niobe heimelijk om te brengen; zij bereikte echter haar misdadig oogmerk niet, maar doodde bij vergissing haar eigen zoon Itylos, waarop zij door de goden, deels tot straf voor hare boosaardige plannen, deels uit medelijden, in den eeuwig klagenden nachtegaal veranderd werd. (Zie Aëdon.) Zulk eene zware ramp zag Niob3 dus weliswaar gelukkig van zich afgewend, maar in de allerzwaarste ongelukken zoude zij zelve naderhand haar gsheele huis storten door den overmoed die zich van haar hart meester maakte. Zij beroemde zich namelijk tegenover Let * op het groote getal harer kinderen, en praalde er mede, dat zij meer eer verdiende dan deze godin, die slechts twee kinderen, Apollo en Arfömis, ter wereld gebracht had; zij verbood zelfs haar langer te offeren. Verbitterd over zulk eene schennis harer goddelijke hoogheid, riep Leto hare onsterfelijke kinderen op om haar te wreken. Beide waren terstond bereid om den wensch hunner beleedigde moeder te vervullen; op denzelfden dag vielen al de kinderen van Niobe door de nimmer missende pijlen van den god en de godin, terwijl Apollo de zonen en Artemis de dochters nederschoot. — Negen dagen lang lagen de lijken der ongelukkigen onbegraven in hun bloed, omdat elk, die hen aan den schoot der aarde wilde toevertrouwen, door ontzetting over die verschrikkelijke wraak werd aangegrepen en door Zeus in eenen steen veranderd. Eindelijk werden zij door de goden zeiven op den tienden dag begraven; de moeder, de rampzalige van hare kinderen beroofde Niobe, zwierf in onuitsprekelijke smart en woeste wanhoop ver van haar huis en haar land rond, totdat zij op den berg Sipylos. in klein-Azië gelegen, door de medelijdende goden in eenen steen veranderd werd, maar ook na deze herschepping gevoelt zij nog steeds dezelfde namelooze smart, terwijl overvloedige tranen langs de rots afdruppelen. Haar echtgenoot Amphion daarentegen be-
Niobe—Nisoa.
stormde, door dezelfde wanhoop aangegrepen, met zijnen broeder Zethos verbonden, bet heiligdom van Apollo te Delpboi, maar beiden kwamen aan het altaar des tempels door de pijlen van den onmeê-doogenden god om. Aldus ging het ge-heele bloeiende geslacht van Amphion, ten gevolge van Mobe\'s misdadigen overmoed onder.— Het treurig lot van Niobe is een lievelingsonderwerp geworden, zoowel voor de dichters als voor de beeldende kunstenaars. — Eene zeer beroemde reeks van beelden, die haar methare stervende dochters voorstelt, is, hoewel vrij beschadigd, tot op onzen tyd bewaard gebleven; zij bevindt zich te Florence en wordt voor eene navolging van een werk van Praxitëles of Skopas, althans van een meesterstuk van attische beeldhouwkunst, gehouden. Zij werd in 1583 bij het graven in eenen wijngaard nabij Rome gevonden. De nevensgaande afbeelding stelt een deel van het beeld der moeder voor, zooals zij in die reeks te midden barer stervende kinderen staat.
NISOS. (Nisus.) (Grieksch) 1) de zoon van Pandion, een koning, die over Athene en Megara heerschte, en aan Nisos de regeering over Megara naliet. Gedurende zijn bestuur deed koning Minos van Kreta een inval in Attika en sloeg ook het beleg voor Megara, omdat Nisos zich met zijnen broeder Aigeus, koning van Athene, tegen hem verbonden had. De overwinning hing af van eene gouden of purperen haarlok, die Nisos op zijnen schedel droeg, een geschenk der goden, dat hem onsterfelijk maakte, zoo lang het zijn hoofd zou versieren. Slechts Skylla, zijne dochter, kende dit geheim. Ongelukkig vatte zij eene hevige liefde voor den vijandelijken aanvoerder op, dien zij van de stadsmuren dikwijls in de legerplaats zag. Minos maakte van deze omstandigheid gebruik om de maagd omtekoopen; hij zond haar quot;eenen prachtigen gouden halsband en beloofde haar te zullen huwen. Sky 11a liet zich door het geschenk en de belofte verleiden, sneed, terwijl haar vader des nachts in diepen slaap gedompeld was, hem de kostbare haarlok van het hoofd en leverde haar aan Minos over. Nisos stierf oogenblikkelijk, de vijand veroverde Megara en de verraderlijke Skylla snelde den overwinnaar te gemoet. Deze stiet haar echter met de grootste minachting van zich, en in plaats van haar naar Kreta medetevoeren als zijne gade , beval hij haar aan zijn schip te binden, zoodat zij in het water meêgesleurd werd en jammerlijk moest verdrinken. Volgens anderen sprong zij in zee en zwom het schip van Minos na, toen deze haar vol af-
5él
N isos—Nyktimene.
schuw verliet. Stervende werd zij door de goden in eenen zeevogel veranderd, die tot aandenken aan de schandelijke daad, welke zij in haar leven gepleegd had, op het hoofd eenen purperrooden vederbos draagt. Eene zeegier, die dezen vogel bestendig vervolgt, is de vader van Sky 11a, dien de goden in dezen vogel veranderd hadden. Zie verder Skylla. — Omtrent eene dergelijke legende zie Komaitho en Amphitryon. 2) Zie Euryalos. 3) een aterrebeeld. Zie Engonasi.
N1XÜS. Zie Engonasi. ë
NOMIOS. (Nomius.) (Grieksch), d. i. »de beschermer der kuddenquot;, een bijnaam van dpollo, Pan, IIer mes en Aristaios.
NOMOS. {Nomus.) (Grieksch), d. i. »de wet, eene personificatie der wettelijke orde. Nomos werd de bijzitter genoemd van Zeus.
NOODLOT. Zie Moiren, Farcen en Fatum.
NOTOS. {hotus.) (Grieksch), de zuidewind, een der zonen van
Astraios en Eos, een der vier hoofdwinden, die dikwijls regen, doch tevens warmte aanbrengt. Hij werd voorgesteld als een jongeling in een licht gewaad gekleed met eene omgekeerde kruik, waaruit de regen neders^roomt, in de hand. Bij de Ro-
meinen werd de Zuidewind Auster genoemd.
NOX. Zie Nyx.
NUMBRIA. (Romeinsch), vooreerst eene godin, die tellen leerde, en onder wier hoede dus het rekenonderwijs stond; ten andere eene godin, die eene snelle en gemakkelijke geboorte bevordert. Daarom werden zy, die snel en gemakkelijk ter wereld waren gekomen, Numerii genoemd.
NYKTëïS. {Nycteis.) (Grieksch), eene dochter van Nykteus, de gemalin van koning Polydoros van Thebe, wien zij eenen zoon Labddkos baarde. Zie Labdakos.
NYKTEUS. {Nycteus.) {Grieksch), koning van Thebe. Hij was de broeder van Lykos en de vader van Antiope. Toen hij bemerkte, dat zijne dochter, die de liefde van Zeus genoten had, zwanger was, verstiet hij haar. Zij vluchtte en kwam bij koning Epopeus van Sikyon, die haar in zijn huis opnam en huwde. Nykteus werd daarover zoo vertoornd, dat hij zich doodde, doch stervende zijnen broeder opdroeg, om Antiope en Epopeus te straffen. Zie Amphion, Antiope, Epopeus en Lykos.
KÏKTIMëNE. {Nycümene.), de dochter van Epopeus, eenen koning van het eiland Lesbos. Zij vatte liefde op voor haar eigen vader en verleidde dezen om zich met haar te verbin-
542
Nyktimene—Nymphen.
den. Zij werd tot straf in eene nachtuil veranderd. — Volgens andere legenden dwong haar vader haar met geweld om aan zijne booze lusten gehoor te geven. Uit schaamte vlood zij daarop naar de bosschen en werd uit medelijden door Pallas Athena in eene nachtuil veranderd; als zoodanig schuwt zij nog steeds het licht van den dag.
NYKTïMOS. (Nyctimus.) (Grieksch), de eenige der zonen van Lykaon, den koning van Arkadië, die door Zeus werd gespaard, toen deze diens gansche huis verdelgde. Gaia was zijne voorspraak. Hij volgde zijnen vader in de regeering op en onder zijn bestuur kwam de watervloed van Deukalion over de aarde. — Volgens sommigen werd Nyktimos door zijnen vader geslacht en zijn vleesch aan Zeus als spijs voorgezet.
NYMPHEN. (Grieksch) De Nymphen behooren tot de godheden der aarde en verschijnen evenals de Satyrs, Pans, Panis-ken en andere wezens van dezelfde soort zeer dikwijls in het gevolg van Dionysos. Het zijn bevallige meisjes, die in de godsdienstige voorstellingen der Grieken eene personificatie waren van het leven en de rustelooze werkzaamheid, die er heerscht in de natuur. Haar werkkring strekt zich dan ook over de gansche natuur uit; zij openbaren zich in het ruischen dei-bronnen en beken, zoowel ais in het ontkiemende plantenleven en in het bosch en op veld en weide. Het zijn teedere, liefelijke jonkvrouwen, die, al zijn zij ook over het algemeen vriendelijk gezind jegens de menschen, toch geen behagen scheppen in de nabijheid van menschelijke woningen en van de gedruisch makende dagelijksche bezigheden der menschen, maar zich schuw terugtrekken in de eenzaamheid van het woud en van het gebergte, die tot stil gepeins en zoete droomerij uitlokt. Daar leven zij een vroolijk, gezellig leven in grotten en bergkloven, die zij bewonen. Nu eens wijden zij zich aan de ééne of andere nuttige werkzaamheid, dan weêr voeren zij hare bevallige reidansen uit en zingen hare vroolijke, Lustige liederen, of ze duiken hare teedere ledematen onder in het parelende schuim der eenzame bronnen en beken. Gaarne sluiten zij zich bij de hoogere godheden aan, vooral bij die, welke invloed hebben op het leven der natuur. Zij dienen hen dan met ijver. Daarom zien wij haar ook in de Bakchan-tische vroolijkheid deelen van het gevolg van Dionysos, die immers ook onder de liefderijke zorg der Nymphen van Nysa was opgegroeid; dan weêr begeleiden zij Aphrodite of zij trekken op de jacht met Artemis.
Van deze Nymphen in den engeren zin deswoords, die reeds door de oudste dichters dochters van Zeus genoemd worden, moet men echter sommige persoonlijkheden, zooals Kalypso, de dochter van Atlas of van Nereus, en Kirke, de dochter van Helios, en andere uitzonderen, die wel is waar ook Nymphen heeten, maar toch in de Grieksche godenwereld eene afzonderlijke plaats innemen.
543
Nymphen,
Volgens de oudere voorstelling van de Nymphen worden zij tot de onsterfelijke goden gerekend, daar zij onder anderen ook aan de vergaderingen der goden deelnemen en van de menschen goddelijke vereering genieten. Eveneens is ook de onsterfelijkheid haar deel en zij zijn in haar doen en laten even vrij, als de in rang en waardigheid boven haar staande goden. Later evenwel ontstond, voornamelijk met betrekking tot een deel der Nymphen, de Dryaden, de voorstelling, dat haar leven verbonden was aan dat van den boom, waarin zij zetelden, en dat b. v. eene gewelddadige vernieling van dien boom ook haren dood ten gevolge had.
De Nymphen worden onderscheiden naar de verschillende deelen der natuur, waarin zij leefden en werkten en wel in:
a. de Nymphen der wateren, waartoe ook de Okeaniden. en de Nerèiden (beide Nymphen der zee) gerekend worden. Maar meer in het bijzonder worden daaronder verstaan de Nymphen van die wateren, welke op de aarde worden aangetroffen, der beken en bronnen, die den algemeenen naam van Naiaden droegen. Zü zijn de weldadige voedsters der planten, aan wie zij verschaffen, wat deze noodig hebben om te leven. Door middel van de planten voeden zij wederom de kudden en zoodoende ook de menschen. Daarom genoten zij eene bijzondere vereering en men richtte haar altaren op aan ds door haar bewoonde bronnen. In verscheidene legenden wordt verhaald, dat kinderen der goden haar ter opvoeding werden toevertrouwd. Zoo Dionysos. (Zie boven.) Evenals de zeenymphen hebben zij de gave der voorspelling en evenals deze zijn zij vriendinnen van het gezang en de dichtkunst, zcoais dit in het bijzonder het geval is met de Muzen, die oorspronkelijk niets anders dan bronnymphen waren. Onder de Naiaden zijn uit eene argivische legende bijzonder bekend de Danaïden.
b. de Nymphen der bergen (OmMfe«), waartoe ook de Nymphen der dalen en kloven (Napaien)gerekend worden, een zeer verspreid geslacht van Nymphen, die ook wel naar verschillende bergstreken bijzondere namen dragen. Zij zijn voornamelijk de gezellinnen van Artemis, met wie zij reidansen opvoeren en zich in de jacht verlustigen. Onder haar is wegens haar treurig lot vooral de boiotische Nymph Echo bekend, wier liefde het onderwerp uitmaakte van talrijke dichtwerken en voorstellingen der beeldende kunst. (Zie Echo.)
c. de Dryaden of Hamadryaden, de boomnymphen. Daar deze de onsterfelijkheid niet bezitten, kunnen zij slechts in on-eigenlijken zin tot de goden gerekend worden.
De vereering der Nymphen in Griekenland was. van zeer oude dagteekening. Tempels hebben zij nooit gehad, maar men wijdde haar holen en grotten, richtte haar altaren op aan bronnen en bouwde haar in grootere steden zoogenaamde Nymphaièn, d. i. rijk versierde fonteinen met zuilengangen.
544
Nymphen—Nyx.
Aan haar geofferd werden geiten en lammeren; voor drankoffers nam men melk en olie, maar nooit wijn. — De beeldende kunst stelde de Nymphen voor als aanvallige meisjes,
zeer dikwijls in het gevolg van Dionysos. Gewoonlijk waren zij met bloemen en kransen gesierd; de Naia-den werden dikwijls voorgesteld als water scheppende of eene mosselschelp voor zich uithoudende of wel met een ander attribuut,
dat hare betrekking tot het water aanduidde. ___
Doorgaans worden zij in een licht gewaad voorgesteld; dikwijls zijn zij ook geheel naakt. De eerste der beide nevensgaande atbccldingGii stelt Gene Naiade voor, die ggiigii mGt water vulden schotel in hare handen houdt. De tweede stelt eveneens twee bronnymphen voor, die elkander de hand reiken en heeft wellicht gediend tot symbool van de bescherming\' die de Naiaden aan de badhuizen plegen te verleenen.
NTSA. (Grieksch), de plaats, waar Dionysos werd opgevoed» Zie Dionysos, bl. 219.
NTX. (JVo.tr.) (Grieksch), de godin van den nacht; de dochter van Ckaos. Zij was gehuwd met haren broeder £re6os (de duisternis). Tot hunne kinderen behoorden Thanatos, Eypnos, de Droomen, Eris, Nemesis, Jptite, Otzys (de godin van de weeklacht) en dergelijke godheden. Zij woont in de onderwereld en als Hemera haren tocht voleindigd heeft, maakt zij zich op wes? Door de latere dichters werd Nyx geschilderd als eene personificatie van de nachtelijke duisternis, nu eens op eenen wagen met twee of met vier zwarte paarden rijdende, die door den slaapgod bestuurd wordt, dan weêr zich op eigen vleugelen door de lucht voortbewegende. Zij is dan in een zwart met sterren bezaaid kleed gehuld en wordt op haren weg door de overige sterren gevolgd. — Volgens sommige voorstellingen is zij eene machtige godin, die het heelal regeert, daar zij alles tot rust brengt, alle hartstochten doet bedaren en de oorzaak is van het ontstaan aller dingen.
545
35
OBARaTOE. (Romeinsch), eene godheid der velden, die werd aangeroepen, wanneer de voren, waarin het zaad was gestrooid, door ploegen weder dicht werden gemaakt.
OBKIMOPATËe. (Grieksch), d. i. »de dochter van eenen sterken vader,quot; een bijnaam van Pallas Athena. Zie A t h e n a, bl. 134.
OCCASIO. (Romeinsch), eene personificatie van de «gunstige gelegenheid,quot; ongeveer overeenkomende met den Griekschen Kairos, behalve dat de Grieken zich dezen dachten als een mannelijk wezen, terwijl Occasio in de voorstelling der Romeinen eene godin was.
OCCaTOK. (Romeinsch), eene godheid der velden, onder wiens bescherming het eggen stond.
OCHNE. (Grieksch) Zie Eunostos.
OCNÜS. (Romeinsch), de zoon van den riviergod Tiberis en de beroemde waarzegster Manto. (Zie Manto, 2.) Hij stichtte eene stad en noemde die naar zijne moeder Mantua. Toen Aeneas in Italië kwam, trok hij, evenals vele andere kleine vorsten, met hem op. — Anderen noemen Ocnus eenen zoon of broeder van Aulëtes, den stichter van Perusia. Om niet met dezen in strijd te geraken, trok hij weg en bouwde Felsina, het latere Bononia. Aan zijne soldaten vergunde hij in den omtrek sterkten te bouwen en eene dezer sterkten kreeg den naam van Mantua.
ODÏSSEÜS. (Grieksch), door de Romeinen Ulysses of Ulixea genoemd, de welsprekende, listige en vindingrijke held, wiens lotgevallen het onderwerp uitmaken van de Odysseia van Homeros, was koning van Ithaka, een der Ionische eilanden (thans Theaki), en een zoon van Laertes en Antikleia, eene dochter van den listigen Autolykos. Deze laatste gaf zijnen kleinzoon den naam van Odysseus, d. i. ))de toornigequot;. Ook het eiland Kephallenia (het tegenwoordige Cephallonia) stond onder zijn gebied, en daarom wordt hij ook somwijlen ))de vorstquot; of «heer der Kephallenenquot; genoemd. Dit eiland had zijnen naam ontvangen van den held Kephalos, die voor den stamvader van het geslacht van Odysseus werd gehouden. Omtrent de geboorte van Odysseus verhaalt eene door Homeros
Olysseus.
547
niet vermelde mythe, dat zijne moeder Antikleia, voordat Laërtes haar als echtgenoot naar zijn huis voerde, reeds bij den koning Sisyphos van Korinthe zwanger zou geweest zijn; de spot zijner vijanden verklaarde daarom Odysseus voor eenen bastaard. Reeds in zijne jeugd legde hij grooten moed en groote wijsheid aan den dag. Op een bezoek bij zijnen grootvader kreeg hij bij gelegenheid eener jacht eene wond aan de knie, aan welker litteeken zijne voedster Eurykleia hem naderhand bij zijne tehuiskomst herkende. In Messene, werwaarts zijn vader hem gezonden had, om vergelding te eischen, daar de Messeniërs schapen van Ithaka geroofd hadden, kwam hij in aanraking met Iphïtos, die hem den beroemden boog van Eurytos schonk, dien geen der vrijers naderhand kon spannen. Hij was een der velen, die dongen naar de hand van de schoone Helena, wier vader, de koning Tyniareos van Sparta, het niet waagde over de keuze van eenen schoonzoon onder zulk eene menigte mede dingers eene beslissing te nemen. Toen gaf Odysseus hem den raad allen te laten zweren, dat zij aan zijne dochter de keuze van eenen gemaal zouden overlaten, en niets vijandigs tegen den gelukkige, op wien de keuze viel, zouden ondernemen, maar hem en zijn huis gezamenlijk in alle toekomstige gevaren beschermen. Daarop koos Helena Menelaoa, den zoon van Atrens, den broeder van Agamemnon. Odysseus had echter daarbij de voorwaarde gemaakt, dat, in geval Heienahem niet mogt kiezen, ïyndareos zijne richt Penelope, eene dochter van zijnen broeder Ikafios en de Nymph Periboia, zou overhalen om hem hare hand te schenken. Tyndareos vervulde zijne belofte en Penelope vergezelde haren gemaal Odysseus naar Ithaka, waar zij in haar huwelijk met hem een zeer gelukkig leven leidde. — Inmiddels had Laërtes de regeering nedergelegd en die aan Odysseus, zoodra deze volwassen was, overgedragen. Pas had de geboorte van eenen zoon, dien zij Telemïic.hos noemden, hun huwelijksgeluk nog verhoogd, toen de mare door Griekenland weêrklonk, dat de Trojaansche koningszoon Paris op schandelijke wijze de wetten der gastvrijheid geschonden en de bekoorlijke echtgenoot van Menelaos uit Sparta naar Troje ontvoerd had. Al degenen, die vroeger gedongen hadden naar de hand van Helena, werden nu ten spoedigste opgeroepen, om hunnen vroeger afgelegden eed gestand te doen; ook Odysseus had dien gezworen en zag zich dus genoodzaakt, om zijne jeugdige gade en zijnen teeder beminden zoon te verlaten, teneinde aan den tocht, waartoe geheel Griekenland onder de wapenen geroepen werd, met het doel om de aangedane belee-diging te wreken, deeltenemen. Hij ging daartoe echter slechts met grooten weerzin over. Vooraf beproefde hij door onderhandelingen en vriendelijke woorden de uitlevering van Helena en hare schatten te bewerken, en reisde daarom zelf naar ïroje;
35*
Odysseus.
zijne moeite was echter vruchteloos. Om zijnen tegenzin te overwinnen was Agamemnon gedwongen zelf naar Ithaka te gaan, teneinde hem door welsprekende redenen overtehalen j eene latere mythe verhaalt zelfs, dat Odysseus, om zich aan den tocht te onttrekken, zich plotseling waanzinnig hield. Hij hond namelijk eenen ezel en eenen os te zamen voor den ploeg, en strooide in plaa,ts van koren zout in de voren. Palamedes echter, een dergenen, die gekomen waren om hem tot deelneming aan den tocht te nopen, doorzag de list, nam den kleinen Telemachos en legde hem voor den ploeg, maar de vader wist op eene behendige wijze het kind te ontwijken en toonde daardoor, dat zijne waanzinnigheid slechts geveinsd was. Hij beloofde dan ook medetegaan, rustte twaalf schepen uit en scheepte zich met de Kephalleniërs naar Troje in. Reeds onderweg was hij den Grieken door zijne schranderheid nuttig, daar hij Achilleus wist optesporen aan het hof van koning Lykomldes van Skyros, waar zijne moeder hem, na hem in meisjeskleederen te hebben gehuld, onder diens dochters verborgen had. (Zie Achilleus.) — De schranderheid, slimheid, welsprekendheid en daarbij de onuitdoof bare ijver van Odysseus waren den Grieken bi) het beleg nog meer tot nut dan zijne persoonlijke dapperheid, waarvan hij echter .evenzeer vele schitterende bewijzen gaf; vooral onderscheidde hij zich als een behendig, welsprekend, listig onderhandelaar en verspieder Hij was het, die de verzoening tusschen Achilleus en Agamennon bewerkte, en hij wist zich door zijne welsprekendheid na den dood van Achilleus van diens wapenen meester te maken, waarop de grootere Aias evenzeer zijne aanspraken deed gelden. (Zie Aias.) Nadat de belegering tien jaren geduurd had, werd op zijn voorstel het groote houten
Saard gebouwd. Hij sloot zich moedig met de andere helden in en buik daarvan op; toen het des nachts geopend werd, snelde tij met Menelaos het eerst naar het huis vanaard gebouwd. Hij sloot zich moedig met de andere helden in en buik daarvan op; toen het des nachts geopend werd, snelde tij met Menelaos het eerst naar het huis van Deïphobos, en overwon aldaar na eenen hardnekkigen strijd. De godin Pcillas Alhlna was in alle gevaren zijne beschermster. Sommige dichters verhalen ook van zijnen nachtelijken inval in Troje, waarbij hij met Diomedea het Falladion roofde. Sommige vermelden ook de valsche listen waarmede hij zich op den on-schuldigen Palaniêdes, die ter kwader ure aan het licht had gebracht, dat de waanzin van Odysseus slechts voorgewend was, wreekte. (Zie Palamedes.) — De latere legenden werpen over het algemeen een veel minder gunstig licht op het karakter van Odysseus en stellen hem voor als eenen wraakzuchtigen booswicht, terwijl Homeros hem daarentegen steeds schildert als een grootmoedig en dapper held, die aan zijn groot verstand een edel hart paarde en ook groot bleef onder de zwaarste rampen en moeüijkste wederwaardigheden. De Odysseia stelt hem voor als den moedig volhardenden godddijken lijder. —
548
Odysseus.
549
Verschrikkelijke stormen joegen zijne van Troje terugkeerende schepen uitéén en deden hem tien jaren lang omzwerven, zonder dat hij zijn vaderland kon hereiken. De vaart was eerst gelukkig geweest, totdat hij het voorgebergte Malêa in Lakonië was omgevaren, en reeds was hij in het gezicht van zijn dierbaar Ithaka gekomen, toen een orkaan hem naar onbekende zeeën dreef. Eerst landde hij te Ismaros, de stad der Kikonen en verloor daar in eenen strijd twee en zeventig zijner makkers. Vervolgens landde hij in het land der Lotophagen op de libysche kust, waar de inwoners den zoeten lotosvracht aten, die de herinnering aan het vaderland en aan bloedverwanten en vrienden geheel uitwischte. Ook eenige zijner makkers proefden daarvan en Odysseus moest hen met geweld naar de schepen terugdrijven. Een nieuwe storm slingerde hem naar de westkust van het eiland Sicilië, waar de Kyklopen hun verblijf hielden; daar had hij zijne gevaarlijke ontmoeting met Polyphemos, die verscheidene zijner makkers verslond. (Zie Polyphemos.) Omdat deze geweldige reus, wiens eenig oog hij uitgebrand had en wiens lagen hij met de grootste sluwheid ontkwam, een zoon was van Poseidon, had hij zich de wraak van dien machtigen en onverzoenlyken god op den hals gehaald. Wel kwam hij kort daarna op het drijvende eiland van Aiolos, die op de aiolische (waarschynlijk de liparische) eilanden regeerde en het bestuur voerde over het waaien der winden. Deze gaf hem de winden in een lederen zak gebonden, slechts den westenwind uitgezonderd, op zijn schip mede. (Zie Aio los.), zoodat hij de vreugde smaakte van reeds in den tienden nacht de wachtvuren van Ithaka te zien; maar de dwaasheid zijner manschappen, die den zak openden, terwijl hun gebieder na negen nachten wakens van vermoeidheid in slaap was gevallen, maakte hem op nieuw tot een speelbal der woedende golven en der winden. Hij kwam daarop in het land van de menschenetende Laistrygonen, vanwaar hij slechts met één enkel schip ontkwam. Daarmede landde hij op het eiland Aiaia, waar de tooveres Kirke woonde (Zie aldaar.); hij vertoefde bij haar een geheel jaar, tot zij hem eindelijk ontsloeg en hem ried den Okeatio*, die de geheele aarde omringt, inte-zeilen, en in den Tartaros aftedalen, teneinde den ziener Teiresias om raad te vragen betreffende den tocht, dien hij verder ondernemen moest. Dit deed hij, en de wijze waarzegger gebood hem zich zorgvuldig te onthouden om, al was de nood ook nog zoo groot, van de runderen van Helios, den zonnegod, ook maar één te dooden, omdat, wanneer zijne manschappen zich daaraan vergrepen, onvermijdelijk hun dood het gevolg zou zjjn. Hij keerde hierna eerst naar Kirke terug , zeilde van daar gelukkig de plaats voorbij, waar de Seirënen hem door haar verleidelijk gezang tot zich poogden te lokken, en kwam daarop in de zeeëngte, waarin
Odysseu?.
550
de monsters Skylla en Charybdis woonden; hij zelf ontkwam wel gelukkig, maar toch zag hij zes mannen van zijn volk door de Skylla verslinden. Hierop bereikte hij het eiland Trinakia, de plaats, waar de heerlijke kudden van den zonnegod graasden. Door den nijpenden honger gedwongen, slachtten zijne manschappen, terwijl Odysseus sliep, in weêrwil van zijn streng verbod, een paar runderen, en dit haalde hem en de zijnen de grootste ongelukken op den hals. Want toen hij in den grootsten haast die noodlottige plaats verliet om verder te zeilen , werd zijn schip gedurende eenen hevigen storm door eenen bliksemstraal van Zeus verbrijzeld, en al zijne reisgenooten vonden hun graf in de golven. Geheel alleen dreef nu Odysseus op eene plank, die hij gegrepen had, totdat hij op het eiland Ogygia landde, dat door de Nymph Kalypso bewoond werdL Deze ontving hem zeer vriendelijk, hield hem acht jaren bij zich, en ontsloeg hem toen eerst op uitdrukkelijk bevel der goden uit hare toovermacht. Een vlot, dat hij zich op Ogygia bouwde, droeg den zwerver achttien dagen lang bij eenen zachten zuidwestenwind over de kalme zee; reeds hoopte hij op een eiland te landen, dat hij aan den gezichteinder zag opdoemen , toen de vertoornde Poseidon het brooze vaartuig door eenen storm verbrijzelde en hem in de golven slingerde. ïwee dagen lang zwierf Odysseus over de onstuimige ba,ren en nog verloor hij den moed niet; op den derden dag bereikte hij eindelijk het eiland, dat hij reeds lang vóór zich gezien had. Het was Scheria, de woonplaats der Phaiakiërs, wier koning Alkinoös was. Terwijl hij daar uitgeput op het strand onder bladeren verborgen lag, kwam de bekoorlijke Nuudküa, de dochter des konings, met hare speelnooten en dienstmeisjes aan het strand, om daar niet ver van de monding eener rivier kleederen te wasschen. Toen zij nu na volbrachten arbeid zich met het spelen met den bal vermaakten, viel deze bij ongeluk op den slapenden Odysseus, die daardoor ontwaakte. Vol eerbied bleef hij van verre staan en vroeg hulp, voedsel en kleederen. Nausikaa gaf den vreemdeling kleederen en nam hem met zich naar de stad, waar de koning hem vriendelijk ontving en op de meest gastvrije wijze onthaalde, hem op alle mogelijke wijztn poogde te eeren en te troosten, en hem eindelijk met rijke geschenken en kostbare kleinoo-diën beladen naar zijn vaderland terugzond. Een schip, door in de scheepvaart bedrevene jonge Phaiakiërs bestuurd, bracht hem na eene korte vaart van éénen nacht op zijn eiland terug. Daar legden de Phaiakiërs hem in zijnen slaap met al zijne schatten neder en voeren toen weg. Eerst bij zijn ontwaken her-
Odysseus.
kende hij de kusten van zijn vaderland. De herinnering aan deze lange reeks van zee avonturen bracht de Grieksche kunstenaars op het denkbeeld om Odysseus gewoonlijk als eenen zeeman voortestellen. Zoo is hij ook hiernevens afgebeeld met eene half eivormige matrozenmuts op het hoofd. Tien jaren lang had hij op zee omgezworven, en eerst na eene afwezigheid van twintig jaren betrad hij Ithaka weder.
Gedurende dien langen tijd was zoowel het rijk als het huis van Odysseus het tooneel van de schromelijkste verwarring geweest. Zijne moeder Antikleia was van droefheid gestorven, daar zij hem dood waande (Zie Nauplios.); zijn oude vader Laërtes woonde buiten de stad, verzwakt naar lichaam en geest, en zijne trouwe en kuische gemalin Penelope ging onder de diepste smart gebukt. Daar niemand meer aan den terugkeer van den afwezigen koning geloofde, hadden zich een aantal jonge vorsten uit den omtrek opgedaan, om naar de hand der schoone, deugdzame en rijke Penelope te dingen. Deze eischten, dat zij een uit hun midden tot gemaal zou verkiezen, en toen zij, nog altijd op den terugkeer van haren gemaal hopende, dit voorstel met verontwaardiging verwierp, besloten de vryers om haar te dwingen, ten haren koste in het paleis te leven en van hare goederen te brassen, totdat zy eene keuze zou gedaan hebben. De ergerlijkste tooneelen van ongebondenheid en ruwheid hadden van nu af aan in haar paleis plaats, en drie jaren lang zwelgden en brasten de onverlaten, wier aantal eindelijk tot over de honderd klom, van de bezittingen van den afwezigen Odysseus, zonder dat de verlatene en gehoonde Penelope, noch haar jeugdige en onervaren zoon Telemachos iets doen konden, om dien overmoed te stuiten. Dag en nacht zat de ongelukkige vrouw in haar vertrek bij de dienstmaagden en weende bittere tranen, gelijk door de nevensgaande afbeelding, vervaardigd naar een beeld, dat op het Vaticaan wordt bewaard, wordt voorgesteld. Maar altijd bleef de hoop in het hart der getrouwe gade leven. Om echter voor alle geweld beveiligd te blijven, maakte zij den vrijers diets, dat zij in hare kamers een groot stuk lijnwaad tot een lijkkleed voor Laërtes weelde, en beloofde, wanneer dit voltooid zou zijn, een hunner tot gemaal te zullen kiezen. De minnaars berustten in dit voorstel, maar toen dit weven hun te lang duurde, overvielen zij haar, door eene verraderlijke dienstmaagd gewaarschuwd , des nachts in haar binnenvertrek en zagen nu, dat zij des nachts weder uittrok, wat zij des daags geweven had, zoodat het weefsel nooit voltooid werd. Dit bedrog maakte
551
Odysseus.
hen des te woedender, en zij drongen des te heviger op eene beslissing aan. Toen besloot de thans volwassen Telemachos , door Pallas Athena zelve daartoe opgewekt, zonder voorkennis zijner moeder, die hij niet meer zorg wilde veroorzaken dan noodig was, eene reis te ondernemen, teneinde bij de andere reeds lang van Troje teruggekeerde helden naar zijnen vader te vernemen. Op dezen tocht bezocht de jongeling den grijzen Nestor te Pylos in Messenië en begaf zich van daar naar Sparta, waar hij bij Menelaos en Helena, evenals bij Nestor, een zeer gul onthaal genoot, maar geene berichten van zijnen vader kon inwinnen. Hij kwam bijna op hetzelfde oogenblik op Ithaka terug, waarop Odysseus in zijn vaderland wederkeerde.
Toen Odysseus op den morgen, nadat de Phaiakiërs hem aan land hadden gebracht, ontwaakte, meende hij eerst, dat men hem op eene onbekende kust, na hem van zijne goederen te hebben beroofd, had achtergelaten, totdat hem eensklaps Pallas Athena verscheen, hem geruststelde, hem verhaalde, in welken toestand zijne gemalin zich bevond, en beloofde hem in zijne rechtmatige wraak te zullen ondersteunen. Zij gaf hem de gedaante van eenen zwakken en gebrekkigen grijsaard, met lompen omhangen, zóó strompelde hij naar den getrouwen Eumaios, zijnen zwijnenhoeder, bij wien hij zijnen zoon ontmoette. Hij maakte zich aan hen beiden bekend. Des anderen daags begaven zij zich gezamenlijk naar de stad en het paleis, waar Odysseus een aandoenlijk bewijs van trouw ontving. Aan de poort lag een oude, zieke hond, door hem welven opgekweekt, maar nu geheel vergeten en verwaarloosd, die zijnen meester in weêrwil van diens vermomming en twintigjarige afwezigheid herkende, doch onmiddelijk daarop aan zijne voeten stierf. De held plaatste zich aan den ingang der eetzaal, waar hij met eigen oogen zich van de onbehoorlijke handelingen der vrijers overtuigde en vele ruwe beleedigingen te verduren had, terwijl het verlangen naar wraak meer en meer in zijne borst begon te branden. De dag der wraak brak eindelijk aan. Penelope, aan de zaak een einde willende maken, trad op zekeren dag in de zaal met den grooten boog van haren echtgenoot in de handen en verklaarde, dat zij hem tot gemaal zou nemen, die dezen boog kon spannen. Allen beproefden het, maar te vergeefs. Toen verzocht ook Odysseus zijne krachten te mogen beproeven, doch nauwelijks had hij den boog in de hand, of Pallas Athena gaf hem zijne ware gedaante terug, en nu vielen alle vrijers, tot den laatste toe, onder de onfeilbare schoten van hem, van Telemachos en van de weinige dienaars, die aan Odysseus trouw waren gebleven. Na deze rechtmatige wraak maakte hij zich aan zijne gemalin bekend en beiden verheugden zich in hun zalig wederzien. Volgens sommige legenden schonk Penelope haren gemaal na zyne terugkomst nog twee zonen Arkesilaos en Ptoliporthes. Bij Kirke
552
Odysseus— Oidipus.
had hij twee zonen verwekt Telegonos en Nausiphöos, of volgens Romeinsche mythographen Agrios en Latinos, terwijl Ka-lypso hem Nausitho\'ós en Nausinoös had gebaard. — Omtrent zijne verdere lotgevallen zijn de berichten zeer afwijkend. Tei-resias had hem eenen zachten dood en eenen hoogen ouderdom voorspeld; eenige legenden echter verhalen, dat hij zich in Italië heeft nedergezet en daar door het stichten van verschillende steden duurzame sporen van zijn verblijf heeft achtergelaten, en andere, dat hij door zijn eigen zoon TelegVnos is gedood. Zie Telegonos.
OE. Zie do woorden aanvangende met O e op O i.
OGYGrIA. (Grieksch), het eiland, waar Kalypso woonde. De plaats, waar het lag, wordt ))de navel der zeequot; genoemd. Waarschijnlijk stelde men zich voor, dat het lag in het verste westen, ver van alle bekende landen der aarde.
OGryGrOS. {Ogyr/UH.) (Grieksch), een autocMhoon, de oudste beheerscher van het Thebaansche land, de koning der Hektë-ners, de oudste bewoners van Boiotië. Soms wordt hij ook een zoon van Boioios genoemd. Eene latere chronologische berekening plaatste zijnen leeftijd omstreeks 1020 jaren vóór het begin van de jaartelling der Olympiaden (776 vóór Chr.). In zijnen tijd werd Boiotië geteisterd door eenen grooten watervloed, die de Ogygitche watervloed genoemd is Ook Attika zou daardo.or verwoest zijn. In Attika noemde men hem den vader van den attischen heros Eleusis. - Volgens andere mythen was Ogygos de stichter of de koning van het Egyptische Thebe. Deze regeerde daar omstreeks den tijd, toen Kadmos naar Griekenland trok om eene stad te bouwen. Hij bouwde die geheel naar het voorbeeld van Thebe in Egypte en noemde het naar den naam van den koning dier stad het onygische Thebe. — Sommigen noemen dezen koning Ogyges.
01A GROS. (O eager.) (Grieksch), een thrakisch koning, die volgens sommigen bij de Muze Kallïüpe de beide zangers Orpheus en Linos verwekt had.
OIAX. (Oeax.) (Grieksch) Zie Nauplios, 2.
OIBALIDES. (Oebalides.) (Grieksch), d. i. «afstammeling van Oibalos,quot; 1) een bijnaam van Hyakinthos. 2) Kastor en Poly-deukes, de kleinzonen van Oibalos worden ook dikwijls met dezen naam genoemd.
OIBaLOS. (Oehtilus.) (Grieksch), een koning van Sparta, tot wiens kinderen o. a. Tyndareos behoorde, die de pleegvader werd der Dioskuren Kastor en Potydeukes. 2j een italische heros, de koning der Teleboërs op het tegenover Neapolis gelegen eiland Capreae (thans Capri). Toen hem het rijk , dat hij van zijnen vader geërfd had. te klein werd, stichtte hij zich een nieuw rijk in Campanië en. trok van daar op tegen Aeneas.
OIDIPUS. (Oedipus.) (Grieksch), de ongelukkige zoon van koning Laios van Thebe, was een afstammeling van Kadmos. Zijn
553
554
vader Laios was gehuwd met lokaste, eene zuster van den thebaanschen vorst Kreon. Hun huwelijk bleef eenen geruimen tijd kinderloos, en daarom ging hij naar Delphoi, ten einde de godspraak van Apollo te raadplegen. Deze gaf hem ten antwoord, dat het noodlot niet wilde, dat hij kinderen krijgen zou, want dat het voor hem de verschrikkelijkste gevolgen hebben zoude, zoo hij tegen den wil der goden eenen zoon mocht verwekken; deze toch zou eenmaal zijnen vader dooden en met zyne eigene moeder in het huwelijk treden. Hoewel de koning in het eerst aan deze goddelijke vermaning gehoor gaf, vergat hij haar echter naderhand, of hij sloeg haar in den wind, en zijne gemalin lokaste schonk hem eenen zoon. Bij diens geboorte kwam echter de waarschuwende stem des orakels den ouders weder plotseling voor den geest, en teneinde alle onheil te voorkomen en hun kind voor zulke verschrikkelijke misdaden te bewaren, besloten zij het knaapje te doen sterven. Zij doorboorden zijne enkels, trokken er koorden door en gaven het kind zóó aan eenen trouwen dienaar over, die het opzicht over de koninklijke kudden had, met het bevel, om het op den berg Kithairon te brengen, opdat het daar zijnen dood zoude vinden. De herder beloofde te zullen gehoorzamen. Maar toen het op het gebergte gekomen was, kreeg hij medelijden met het zwakke en hulpelooze kind. In plaats van aan zijn wreeden last te voldoen, wendde hij zich tot een zijner makkers, die niet uit Thebe afkomstig was, maar hem reeds drie achtereenvolgende zomers op de groene weiden van dien bergrug met zijne kudden gezelschap gehouden had, en hij verzocht hem het schreiende knaapje te redden, naar zijn huis te brengen en het voor zijn eigen zoon uittegeven. De vreemdeling werd ingsgelijks door medelijden bewogen, beloofde het diepste stilzwijgen te zullen bewaren, bracht het kind naar Kor in the, en schonk het aan den koning van dat land, die Polybos heette, en met zijne gemalin Merope of Periboia in eenen kinderloozen echt leefde. Het vorstenpaar nam den kleinen vondeling met blijdschap tot zoon aan, verzorgde hem met ouderlijke liefde en noemde hem Oidipus (d. i. gezwellen voet), om de litteekenen, die de wonden aan zijne voeten achtergelaten hadden. — Ondertusschen regeerde Laios in Thebe eenen geruimen tijd ongestoord. In zijn gansche leven had hem nog geen enkel ongeluk getroffen, behalve dat hij in zijne kindsheid genoodzaakt geweest was, eenen korten tijd in ballingschap omtezwerven. Zijn vader Lahdtikos namelijk, de grootvader van Oidipus, en de kleinzoon van Kadmos, was jong gestorven ; een bloedverwant van het huis, Lykos ger aamd, werd als voogd aangesteld over den zeer jeugdigen zoon van Labda-kos, die de rechtmatige erfgenaam was van den woon. Doch Lykos werd door Amphion en Zethos van de regeering beroofd. Deze heerschten eenen tijd lang over Thebe. Nadat zy, om-
Oidipus.
555
dat hun geslacht zich tegen de goden had bezondigd, waren omgekomen, keerde Laios naar Thebe terug en nam weder bezit van zijnen vaderlijken troon. Behalve dezen geringen tegenspoed in zijne jonge jaren, had de koning geen ongeluk gekend. Zelfs nadat hij door zijne ongehoorzaamheid aan de waarschuweade stem der godspraak de goden ten zwaarste be-leedigd had, was het geluk niet van zijne zijde geweken. — De dood gewaande Oidipus was ondertusschen in het vreemde land tot een krachtig jongeling opgewassen en hield zich steeds voor den zoon van koning Polybos en diens gemalin, toen op zekeren dag zijn trots niet weinig gekrenkt werd door het verwijt van een zijner makkers, die, door den wijn verhit, hem aan tafel onvoorzichtig voor eenen vondeling, een ondergeschoven kind van den vorst, durfde uitmaken. Vruchteloos poogden zijne pleegouders hem gerusttestellen: de beschimping liet in de borst van den eergierigen jongeling eenen bitteren wrok achter, die hem geene rust liet en hem eindelijk noopte om zijne pleegouders heimelijk te verlaten en bij het delphische orakel eene oplossing van zijnen twijfel te gaan vragen. Het antwoord, dat hij kreeg, was niet geschikt, om de onzekerheid omtrent zijne afkomst wegtenemen; want de priesteres gaf den jopgeling het wreede bevel, dat hij zijn vaderland moest ontvluchten, omdat hij anders zijn eigen vader zou dooden, z^ne eigene moeder zoude huwen, en met haar een geslacht verwekken zoude, dat goden en menschen ten gruwel zou zijn. Oidipus had alle reden om Polybos en Merope, die hem tot hiertoe opgevoed hadden, voor zijne ware ouders te houden Beangstigd door de uitspraak van het orakel, besloot hij Korinthe voor altijd te ontvluchten , opdat de ontzettende voorspelling niet vervuld zou worden; hij keerde daarom niet weder huiswaarts, maar sloeg den weg naar Thebe in. Doch juist deze voorzichtigheid was het, die hem des te sneller in het verderf stortte. Onderweg, in het boschrijke landschap Phokis, kwam hij aan eenen smallen bergpas, die hem op eene plaats bracht, waar onderscheidene wegen tesamenkwamen, omdat daar de grensscheiding der landschappen Korinthië, Attika, Phokis en Boiotië was. Op dezen kruisweg ontmoette hij eenen wagen waarin een reiziger zat, vergezeld van eenen heraut en drie dienaars. Uit den weg te gaan was voor den voetganger op den smallen bergweg moeilijk, de paarden drongen hem op zijde en in zijnen toorn hierover sloeg hij met zijnen stok naar den voerman. De heer van den wagen beantwoordde dezen aanval door eenen zweepslag, waardoor Oidipus getroffen werd. Deze, hierover in woede ontstoken, viel op het reisgezelschap aan en doodde zoowel den gebieder als zijne dienaars, met uitzondering van éénen enkele. Onbekommerd zette Oidipus zijne reis naar Thebe voort. En toch was degeen, dien hij ge-
556 Oidipus.
dood had zijn eigen yader. Deze was namelijk naar Delphoi gereisd, om te vragen, welke hulpmiddelen konden worden aangewend tegen een onheil, dat Thebe getroffen had. ïoen Oidipus de hoofdstad bereikte, vond hij het land in de grootste verwarring, want het bericht van den dood des konings was reeds in de stad gekomen. Wel had Kr eon, de broeder der koningin, dadelijk de teugels der regeering in handen genomen, om de gevaren van de regeeringloosheid te voorkomen; dit was echter niet voldoende om de rampen te verzachten, waardoor stad en land werden geteisterd. De godin Hera namelijk haatte ïhebe, de geboortestad der door Zeus beminde Seniele , de moeder van Dionysos. Zij had, om de stad te plagen een vreeselijk monster naar Thebe gezonden, de Sphinx, de dochter van Typhon en Echidna, een monster, dat van boven het lichaam van een meisje met een schoon aangezicht had, maar van onderen als eene leeuwin was gevormd, en aan de schouders adelaarsvleugelen droeg. Andere beschrijvingen schilderen haar als een monster met het hoofd eener jonkvrouw, met het lichaam van een hond, leeuwenklaauwen, eenen drakenstaart en vleugels. Dit gedrocht, dat naar men zeide uit Ai-thiopië naar Thebe was gekomen, vroeg aan ieder, dien het onder zijn bereik kreeg, de oplossing van een raadsel. Wie het niet raadde, werd door het monster verslonden. Het raadsel luidde; «Welk wezen is het, dat eene stem heeft en \'s morgens op vier, \'s middags op twee en \'s avonds op drie voeten rondwandelt?quot; De Sphinx zelve moest zich van den top van den berg, waar zij haar verblijf gekozen had, in den afgrond storten, wanneer iemand den duisteren zin van haar raadsel doorgronden kon. Tallooze offers waren reeds gevallen, en vruchteloos zag het ongelukkige land naar eenen redder uit. In dezen nood liet de regent van het rijk, Kreou, aller-
wege bekend maken, dat degene, die de Sphinx zoude dooden, tegelijk met de hand der koningin lo-kaste, de heerschappij over het land zoude verwerven. Zóó stonden de zaken, toen Oidipus in Thebe verscheen en de ellende aanschouwde, die de toorn der goden had teweeggebracht. Onverwijld begaf zich de moedige jongeling naar de verblijfplaats van het monster, om de gevaarlijke poging te wagen. Nauwelijks had hij de vraag vernomen, of hij riep der Sphinx het antwoord toe: »dit wezen is de memch; in den morgen zijns levens kruipt hij op handen en voeten; wanneer hij de middaghoogte nadert,
Oidipus.
557
riclit hij zich op om op twee voeten te gaan, en in den avondstond van zijn leven moet hij zich van eenen staf als van eenen derden voet bedienen.quot; Het monster stortte zich daarop van den top der rots neder, en viel verpletterd in den afgrond. Het diepzinnige raadsel was opgelost, het land van het monster bevrijd en het juichende volk verhief zijnen redder op den troon, terwijl lokaste hem hare hand schonk. De uitspraak van het orakel werd alzoo geheelenal vervuld. — Oidipus kreeg hij zijne vrouw vier kinderen: twee zonen, Eteokles en Foh/neikes, en twee dochters, Antigone en Ismene. Gedurende eene geheele reeks van jaren leefde hij gelukkig en bloeide het land onder zijn bestuur; de Thebanen prezen hem als een wijs vorst, die door het dooden van de Sphinx zich jegens het land in de hoogste mate verdienstelijk had gemaaakt. Alles bloeide, alles genoot voorspoed en naar het scheen rustte de genade der goden op het geheele rijk. Toen nu eene pestziekte over het land uitbrak, richtten alle onderdanen het oog vol hoop op den koning; zij waanden , dat eene nieuwe gelegenheid voor hem was aangebroken om zijne wijsheid en zijne liefde voor zijn volk te toonen. Het was reeds het twintigste jaar zijner regeering en terwijl men vroeger onder zijn bestuur niets dan voorspoed en zegen had gekend, werd nu door de vreeselijke ziekte oud en jong weggemaaid. Oidipus stelde alle middelen in het werk om de kwaal te stuiten; alles was echter vruchteloos. Eindelijk zond hij op raad van den ziener Teiresias zijnen zwager Kreon naar Delphoi, om aldaar naar de oorzaak en de middelen tot stuiting der ramp onderzoek te doen. Deze bracht de tijding terug, dat de pest eene straf der goden was, door hen gezonden, omdat zij er over vertoornd waren, dat de moord van koning Laios ongewroken gebleven was. De dader moest derhalve opgespoord worden. Oidipus aarzelde niet te gehoorzamen en alles te doen, wat strekken kon om licht over die geheimzinnige misdaad te verspreiden. Nog altijd was het hem onbekend in welk eenen poel van jammeren hij zich gestort had. In den loop van het onderzoek werd de sluier van zijn leven al meer en meer opgelicht, en het was wederom de wijze Teiresias, die hier den vorst zijne hulp bood, en de beide nog levende herders opspoorde, die de ware afkomst des konings konden aan het hebt brengen. Eindelijk lag de geheele reeks van misdaden voor den ongelukkige open, en de grootste wanhoop maakte zich van hem meester. Hij werd gewaar, dat hij de moordenaar zijns vaders was en met bloedschuld bevlekt. Hij verafschuwde zich zeiven en oordeelde zich niet meer waardig om het daglicht te aanschouwen, hij rukte zich met eigen handen de oogen uit, naast het lijk zijner echtgenoot en moeder lokaste , die bij de ontdekking der afgrijselijke misdaad door ophanging een einde aan haar leven gemaakt had. Daar hij
Oidipus.
vroeger den ban over den moordenaar van Laios had uitgesproken, wie deze ook zijn mogt, eischte hij nu ook, dat deze straf aan hem zeiven zou voltrokken worden. In den beginne weigerde Kreon, die de teugels van het bewind weder in handen genomen had, zijnen zwager uit het land te verdrgven, en deze zelf verlangde, toen de eerste storm der smart bedaard was. zijn rampzalig leven in zijn vaderland te eindigen Maar middelerwijl groeiden zijne beide zonen op en begonnen zich over hunnen ongelukkigen vader te schamen; en nauwelijks had Kreon, toen zij volwassen waren, het bestuur aan hen afgestaan, opdat zij het land gemeenschappelijk zouden regeeren, of zij dwongen den blinden en grijzen Oidipus ïhebe te verlaten en in den vreemde omtezwerven. De nevensgaande afbeelding stelt voor, hoe de blinde Oidipus wordt weggedreven uit zijn voormalig gebied. Zijne beide dochters ontfermden zich echter over den hulpeloozen grijsaard. Antigone volgde en geleidde hem als zijne trouwe gezellin overal, waar hij op zijne zwerftochten door Griekenland zijne schreden richtte, terwijl Ismene de zwervelingen nu en dan opzocht om hun de hulp te brengen, die zij noodig hadden. In zijnen toom over het gedrag zijner ondankbare en onbarmhartige zonen, sprak hij bij zijn vertrek zijnen vloek over hen uit, en niet lang duurde het, of deze werd in ieder opzicht aan hen vervuld. De broeders geraakten in twist over de heerschappij; zij kwamen overeen, dat elk bij afwisseling gedurende den tijd van één jaar over het land regeeren zoude, en de oudste, Eteokles, nam het eerst het bestuur in handen, doch voordat het jaar verloopen was verdreef hij zijnen jongeren broeder Polyneikes uit Thebe. De verbannene zocht zijne toevlucht aan het hof van Adrastos, koning van Argos, huwde aldaar met Argeia, \'s konings dochter, en haalde zijnen schoonvader over, om met nog zes andere vorsten, aan het hoofd van een machtig leger, naar Thebe opterukken, teneinde hem in de plaats van zijnen broeder den troon van Oidipus te doen innemen.
Ondertusschen was de blinde Oidipus, aan de hand zijner getrouwe gezellin omzwervende, in het vlek Eolönos in de nabijheid van Athene aangekomen; eene stem in zijn binnenste zeide hem dat hij hier het einde zijner smartelijke loopbaan vinden zou. Een naburig bosch, aan de Eumeniden gewijd, dat niemand betreden mocht, werd door den vluchteling tot rustplaats uitgekozen, niet door een bloot toeval.
658
Oidipus.
559
maar op eene aanwijzing van den delphischen god, die zich over den ongelukkige erbarmd had. Koning Theseus, die te dier tijde over Attika regeerde, kreeg medelijden met Oidipus; met groote gastvrijheid nam hij hem bij zich op, en verzekerde hem tegen alle vervolging te zullen beschermen. Met vreugde verklaarde Oidipus, dat deze weldaad aan het rijk van Theseus den grootsten zegen brengen zoude; want het orakel had verklaard, dat het land, hetwelk de beenderen van den met de goden verzoenden vluchteling in zijnen schoot zou ontvaagen en die niet zou laten wegrooven, steeds in bloei en welvaart zou toenemen en onoverwinnelijk zijn. Daar nu deze godspraak ook bij de Thebanen bekend geworden was, en zij al de onheilen van den aanstaanden oorlog voorzagen en duchtten, zonden zij met den grootsten spoed Kreon af, teneinde den versmaden Oidipus terugtehalen, opdat hij in zijn eigen land zou sterven. Maar de zending van Kreon werd met geenen goeden uitslag bekroond; even vruchteloos waren de pogingen van Polyneikes, die naar zijnen vader snelde, om hem te smeeken, dat deze zijne partij zou kiezen en zich met hem tegen Eteokles zou vereenigen. Zelfs had zijn verzoek eene geheel tegengestelde uitwerking; want de over hunne heerschzucht vergramde en zoo diep gekrenkte vader herhaalde zijnen vroegeren vloek: de zonen zouden tot eeuwige vijandschap gedoemd zijn; het van hunne vaderen geërfde rijk zou wegens hunne schuld door de rampen des oorlogs verscheurd en verdeeld worden, en beiden zouden op de jammerlijkste wijze omkomen. De Erinnyén hoorden den vloek van Oidipus en namen de taak op zich om dien in vervulling te brengen. — Terwijl Oidipus, aan de zijde van Theseus, in het heilige bosch van Kolonos door een wonder van de aarde werd weggerukt en zijne jammervolle loopbaan met eenen zachten dood eindigde, na nog de bepaling gemaakt te hebben, dat alleen de vorsten van Attika met de plaats van zijn graf bekend zouden mogen zijn, terwijl zijne vrome dochter, na de getrouwe volbrenging van haren moeielijken kinderplicht, diepbedroefd naar Thebe terugkeerde, was het oorlogsplan, dat Polyneikes en de met hem verbonden vorsten hadden opgevat voor uitvoering rijp geworden. — Dat aan Polyneikes zoo spoedig hulp verleend was, had zich aldus toegedragen. Door een oud orakel was den koning Adrastos bevolen, om zijne dochters met eenen leeuw en een everzwijn te doen huwen. Toen nu de rondzwervende zoon van Oidipus, bij het vallen van den nacht, een toevluchtsoord in het paleis van dezen vorst zocht, gebeurde het bij toeval, dat tege-lijkertijd ook een ander vluchteling aldaar aankwam. Hij heette Tydem, was een zoon van koning Oineus van Kalydon en de stiefbroeder van Meleagros, den aanvoerder in de Kalydonische jacht. Hij had uit zijn land moeten vluchten, omdat de zonen van zijnen oom Melas bij gelegenheid eener jacht, arglistig
Oidipus.
door hem omgebracht waren, daar zij naar het leven van zijnen vader stonden. Beide bannelingen, die elkander voor de eerste maal ontmoetten, geraakten over hunne verblijfplaats met elkander in zulk eenen hevigen twist, dat Adrastos zelf moest toesnellen, om de twistenden te scheiden. Bij deze gelegenheid bemerkte hij, dat Tydeus, als deelnemer aan de Kalydonische jacht, op zijnen helm den kop van een everzwijn, en Polyneikes op zijn schild, ter eere van Her aides, eenen leeuwenkop als sieraad droeg; deze versierselen brachten hem de geheimzinnige godspraak te binnen, wier beteekenis hem nu plotseling duidelijk werd. Hij gaf aan de beide vreemdelingen daarom zijne dochters ten huwelijk, aan Tydeus Deïpyle, en aan Polyneikes de andere, Argeia; maar te gelijk nam hij ook het besluit, om hen beide met geweld van wapenen in hunne staten te herstellen, en wel Polyneikes het eerst, waarbij Tydeus de behulpzame hand zou bieden. Daar evenwel Thebe zeven poorten had, die bestormd moesten worden, koos men nog andere dappere helden uit de voornaamsten des lands tot aanvoerders, zooals Parlhenopaios, een zoon der jageres Aialante, en KapUneus en Hippomedon. Deze drie mannen, gevreesd wegens hunne onversaagde dapperheid, gehoorzaamden met de grootste bereidwilligheid aan de uitnoodiging; de ziener Am-phiaraos echter, had eene dubbele reden om niet aan de oproeping te voldoen. Niet alleen voorzag hij den ongeluk-kigen uitslag der geheele onderneming, maar hg wist ook, dat hij zelf daarbij het leven zou verliezen; hij verborg zich daarom voor de afgezanten, die kwamen om hem tot den tocht uittenoodigen. Amphiaraos had echter eene derde dochter des konings, genaamd, tot echtgenoot; zijn zwager Polynei
kes maakte zich de pronkzucht dezer vrouw ten nutte en kocht haar om door den gouden halsband van Harmonia, een kostbaar kleinood, dat hij bij zijne vlucht uit het ouderlijke huis had medegevoerd. Eriphyle verried hierop trouweloos de schuilplaats van haren man, en de ziener moest, om niet voor lafhartig gehouden te worden, besluiten aan den tocht deelte-nemen. De koning Adrastos zelf plaatste zich aan het hoofd van de onderneming, die onder den naam van den tocht der Zeven tegen Thebe vermaard geworden is. Het leger trok uit Argos tegen Thebe op, en daar alle pogingen om de zaak in der minne byteleggen, mislukten, bezetten de zeven legerhoofden de versperde poorten der stad, terwijl de belegerden uit hun midden insgelijks zeven opperhoofden kozen, om de stadsmuren tegen de aanvallers te verdedigen. In den beginne had het allen schijn, dat de Thebanen voor hunne vijanden zouden moeten onderdoen; op alle punten aangevallen en in de engte gedreven, vroegen zij den ziener Teiresias om raad, en deze voorspelde den ondergang der stad, zoo er niet iemand gevonden kon worden, die zijn leven vrywillig voor hare redding
560
Oidipus,
561
ting opofferde. Menoikeus, de zoon van Kreon, was edelmoedig genoeg, om zich ten dood te wijden; in weerwil van de beden en tranen van zijnen vader stortte hij zich van de stadsmuren in de diepte. Dit voorbeeld van vaderlandsliefde ontvlamde den moed der belegerden tot de hoogste geestdrift , en zij namen de krachtigste maatregelen ter verdediging. Zij plaatsten tegenover Tydeus den held Melanippos; Polyphonies verdedigde eene der poorten tegen Kapaneus, Hyperbios de zijne tegen Hippomëdon, Aktor de vierde tegen Parthenopaios, Lasthenes de vijfde tegen Amphianios, Megdreiis, een andere zoon van Kreon, de zesde tegen Adrastos zeiven, terwijl de zevende bedreigde poort door koning Eteokles in eigen persoon tegen zijnen broeder Polyneikes beschermd werd. Daar waar de beide broeders stonden, was de strijd het hardnekkigst; met de grootste woede vielen zij op elkander aan, en door den on-verzoenlijksten haat gedreven, doodden zij elkander in een tweegevecht, gelijk hun vader hun in zijnen vloek had toege-wenscht. De voornaamste aanval werd zegevierend afgeslagen, Kapaneus door eenen bliksemstraal van Zeus verpletterd, toen hij reeds langs eene stormladder juichend den muur beklommen had. Al de overige aanvoerders vielen, tegelijk met het grootste deel der troepen op hunne overhaaste vlucht, met uitzondering alleen van den koning Adrastos, die door de snelheid van zijn paard Areion (Zie aldaar.) aan de woede zijner vervolgers ontkwam. Ook Tydeus zou gelukkig door den bijstand zijner beschermster Athena ontkomen zijn, zoo deze godin hem niet aan zijn lot had overgelaten wegens de bar-baarschheid, waarmede hij eenen zijner vijanden behandeld had. Hij lag namelijk gewond op den grond, toen Ampbiaraos hem het afgehouwen hoofd van den thebaan Melanippos bracht, die hem zijne wonden had toegebracht, maar dien hij zelf met zijne reuzenvuist gedood had. Door wraakzucht aangespoord, verpletterde hij nu den schedel van den gesneuvelde, en verslond als een wild dier diens hersenen. Dit ziende wendde zich Athena vol afschuw van hem af, en ïydeus stierf aan zijne wonden, die zij had willen genezen. En juist dit, voegt de mythe er bij, was het doel van den ziener geweest; hij kende het voornemen van Athena, en bracht daarom aan den gewonde het hoofd, teneinde hem tot die afgrijselijke daad te verleiden. Hij wilde zich wreken over de tallooze lasterlijke woorden, die ïydeus gedurende den veldtocht tegen hem had uitgesproken, wanneer hij met zijnen profetischen geest de ongelukkige uitkomst der onderneming voorspelde, die de goden afkeurden. Vervolgens vluchtte Ampbiaraos op zijnen strijdwagen. Maar ook hij keerde, zooals hij voorzien had, niet levend naar Argos terug. Zijn vervolger, de Thebaan Periklynienos, bereikte den vluchteling aan den oever der rivier Ismënos, en was juist op het punt om hem
36
Oidipus.
5fi2
met zyne dooclaanbrengende werpspies te doorboren, toen Zeus , die medelijden met hem kreeg, tusschen beide kwam. Een bliksemstraal opende de aarde , de vrome ziener verdween voor de oogen van zijnen verbaasden vijand met paarden en wagen en wagenmenner in de gapende diepte, die zicli terstond wederom boven bem sloot: men zeide, dat hij naar de vreedzame eilanden der zaligen was overgebracht, en bewees hem in het vervolg goddelijke eer. Al zijne voorspellingen waren letterlijk vervuld, de veldtocht was volkomen mislukt, het geheele leger vernietigd. Vreugde en gejuich vervulde het zegepralende Thebe, waarover Kreon na den dood der beide zonen van Oidipus, als rechtmatig ertgenaam en naaste bloedverwant het bestuur in handen genomen had. — Jammerend en klagend stonden Antigone en Ismene bij de lijken harer broeders; tevergeefs hadden zij alles aangewend om zachtere gevoelens in hunne borst jegens elkander te doen ontwaken. De eenige troost, die haar thans overbleef, was, de gevallenen ten minste in één zelfde graf te vereenigen. Maar ook deze vreugde zou haar niet worden gegund, en de vloek des vaders zou ook nu nog op het hoofd der onschuldige dochters neder-komen. De nieuwe koning, Kreon, beval namelijk, dat het lijk van Pclyneikes, omdat deze het zwaard tegen zijn eigen vaderland gevoerd had, als dat van eenen gewonen vijand behandeld zou worden, en men het op straffe des doods niet zou mogen begraven. Éteokles daarentegen verkreeg de meest eervolle begrafenis, want hij was voor het vaderland in eenen eervollen strijd gevallen. Antigone echter, de vrome dochter en liefhebbende zuster, stoorde zich niet aan dit bevel; zij achtte de heilige voorschriften van den godsdienst hooger dan de bevelen des konings, al stelde zij ook daardoor haar leven in gevaar; en deze godsdienst schreef voor om de dooden te0begraven, daar de schimmen van hen, die onbegraven bleven, buiten het schimmenrijk moesten omdolen, zonder ooit tot rust te kunnen geraken. Wel poogde hare zuster Ismene haar, uit vrees voor Kreon, tot andere gedachten te brengen, wel wees zij haar op den smadelijken dood, die haar wachtte; Antigone kende geene vrees, waar het de vervulling harer plichten gold; zij snelde naar de plaats, waar het lijk baars broeders lag tot een prooi voor roofvogels en honden, bedekte het lijk van den dierbaren afgestorvene met aarde en bracht de offers, die men gewoon was aan de overledenen te brengen. Bij deze vrome daad werd zij door de wachters van Kreon betrapt, gevangen genomen en voorden koning gevoerd. Openhartig bekende zij wat zij gedaan had, wierp0 alle verwijten van schuld hooghartig van zich en verklaarde zich tot sterven bereid, ofschoon zij niets misdreven, maar slechts de wetten der goden gehoorzaamd had. Zulk eene grootheid van ziel kon zelfs het hart van den woesten en op
Oidipus.
563
zijne macht naijverigen Kreon niet treffen. Hij veroordeelde de edele maagd ter dood, ofschoon zij zijne bloedverwante en de bruid van zijnen eenigen zoon Haimoti was. Geene beden noch bedreigingen van dezen waren in staat het wreede besluit te doen intrekken; evenmin bekommerde zich Kreon om de stem des volks. De koning beval Antigone in een onderaardsch gewelf optesluiten, dit toetemetselen, en haar alzoo aan den hongerdood prijs te geven. Onmiddellijk werd dat wreede be-bevel tenuitvoergebracht, want niemand waagde het zich tegen Kreon te verzetten. Daar verscheen plotseling Teiresias, de wijze ziener, de geliefde en hooggeachte raadsman der The-banen, voor den koning, sprak hem met krachtige woorden aan, bracht hem zijn gepleegd onrecht onder het oog, en wees hem door zijne voorspellingen op al de rampen, die door het noodlot over zijn huis beschikt waren. Door vrees en schrik aangegrepen, werd zijn verhard gemoed verzacht, en hij haastte zich om zijne dubbele dwaling goed te maken. Hij beval het lijk van Polyneikes terstond op de eervolste wijze te begraven, en Antigone te bevrijden; hij zelf plaatste zich aan het hoofd zijner dienaars om de uitvoering te bespoedigen; maar toen men bij de grot gekomen was, hoorde men luide klaagtoonen daaruit oprijzen. Haimon had in het geheim eene poging gewaagd om zijne geliefde te redden, maar hij had de ongelukkige reeds dood gevonden, want zij had zich in hare wanhoop aan haren eigen sluier opgehangen, om eenen vreese-lijken hongerdood te ontgaan. Haar voorbeeld volgende, doorstak zich ook Haimon bij de nadering zijns vaders met zijn eigen zwaard. Dat was de eerste bittere vrucht, die de wreede koning van zijne misdaad inoogstte; een tweede slag volgde weldra. Toen hij met het lijk zijns zoons naar het paleis terugkeerde, toonde men hem het lijk zijner gemalin Eurydike; ook de koningin had, op de tijding van den zelfmoord haars zoons, de handen aan zich zelve geslagen. De grijze koning zag derhalve zijn geheele geslacht in het verderf gestort en keerde, door iedereen verlaten, in zijn paleis terug. De nog op het slagveld liggende lijken van het argivische leger, die eveneens onbegraven waren blijven liggen, werden thans ter aarde besteld, zooals de legende meldt, door de bemiddelende tusschen-komst van koning Theseus van Athene. — Tien jaren later, toen de zonen der verslagen zeven aanvoerders manbaar geworden waren, trokken zij ten tweeden male tegen het ongelukkige Thebe op om hunne vaders te wreken, daartoe, volgens sommige verhalen, opgeroepen door den ouden koning Adrastos, die zich andermaal aan hun hoofd zou gesteld hebben. Deze tocht is het, dien men den tocht der Epigonen noemt. (Zie Epigonen.) De zoon van Polyneikes namelijk, Ther-sandros, die van Tydeus, Diomedes, die van Kapaneus Sthenelos, die van Parthenopaios FromUchos, de beide zonen van Amphia-
36*
Oidipus—Omeus.
raos, Alkmaion en Amphilüchos, en de zoon van Adrastos AigïCiIeus trokken tegen Thebe op. Eenige mythen spreken van nog andere aanvoerders, zoodat het getal der Epigonen dat hunner vaders zou hebben overtroffen. — Nog leefde Eriphyle, de gemalin van den ziener Amphiaraos, en daar haar zoon geen lust toonde om aan eenen krijg deeltenemen, die reeds zijnen vader het leven gekost had, beging zij eene tweede trouweloosheid. Zij liet zich wederom omkoopen, ditmaal door Thersandi-os, die haar een tweede sieraad schonk, namelijk den van zijnen vader geërfden mantel van Harmonia, waarop zij, zich niet bekommerende om de gevolgen, niet eer rustte, voordat haar zoon besloten had den tocht medetemaken. (Zie Alkmaion.) De Epigonen waren gelukkiger dan hunne vaders. Zij versloegen de hen tegemoet trekkende benden der Thebanen, veroverden de stad zonder slag of stoot, daar de inwoners uit schrik gevlucht waren, en keerden met buit beladen naar hun vaderland Argos terug. Thersandros maakte zich nu van de heerschappij over Thebe meester en verzamelde de verstrooide inwoners weder onder zijnen schepter. Later streed hij in het Grieksche leger voor Troje, maar sneuvelde in een gevecht met Telephot in Mysië, en werd door Diomëdes, zijnen ouden krijgsmakker, begraven. — Dit zijn de hoofdtrekken van de legende van Oidipus en zijn geslacht, zooals die door de Grieksche dichters uit verschillende tijden met meer of minder afwijkingen bezongen wordt. Onopgemerkt mag evenwel niet blijven, dat volgens de oudere, de epische , gedichten het huwelijk van Oidipus met zijne moeder kinderloos bleef en Eteokles, Polyneikes, Antigone en Ismene geacht werden gesproten te zijn uit eenen vroegeren echt, waarin Oidipus was verbonden geweest met Earyganeia. Eerst de tragische dichters hebben om den toestand nog meer gespannen te maken aan het kroost van Oidipus zijne onzalige afkomst toegedicht.
OïKLES. (Oïcles.) (Grieksch), de vader van Amphiaraos, uit Argos. Hij trok met Herakles op tegen Troje en viel volgens sommigen onder de handen van Laomedon, volgens anderen keerde hij behouden naar huis terug en leefde daar langen tijd, zoodat zelfs zijn kleinzoon Alkmaion tot hem vluchtte, toen hij op bevel van zijnen vader Amphiaraos na diens dood zijne moeder Eriphyle had vermoord. Zie Alkmaion.
OiI/EüS. (Grieksch), de koning der Lokriërs. In zijne jeugd nam hij deel aan den Argonautentocht. Hij was vooral beroemd als de vader van den kleineren Aias, die door zijne dapperheid en vlugheid voor Troje uitmuntte. Dien zoon had zijne gade Eriopis hem gebaard. Medon, die voor Troje de uit Phthia gezonden troepen aanvoerde, was een zoon van Oïleus en eene andere vrouw, Rlhnë. genaamd.
OINEL\'S. [Oeneus.) (Grieksch), de koning der steden Kalydon en Pleuron in Aitolië, de zoon van Portheus of Porthaon. de
564
Oineus—Oinone.
broeder van Agrios, de echtgenoot van Althaia en de vader van Tydeus en Meleagros. Van hem wordt verhaald, dat hij het eerst den wijnbouw in Griekenland zou hebben ingevoerd, terwijl hij den eersten wijnstok van Dionysos zeiven zou hebben ontvangen. (Zie Dionysos, bl. 220.) — Eens vergat Oineus een offer te brengen aan Artemis. Deze, hierover vertoornd zond een groot everzwijn naar Kalydon, dat geruimen tijd het gansche land verwoestte en slechts met groote moeite en inspanning werd gedood (Zie Kalydonische jacht en Meleagros.) Onder de kinderen van Oineus en Althaia zijn de beroemdste Meleagros en Deianeira. Sommige legenden verhalen echter, dat verschillende goden, door de schoonheid van Althaia bekoord, haar hunne liefde hadden geschonken, en dat Meleagros een zoon van Ares en Deianeira eene dochter van Dionysos zou zijn. — Als tweede gemalin van Oineus wordt Periboia, de dochter van Hipponobs genoemd, die hem Tydeus baarde. Wegens een en moord op een zijner bloedverwanten gepleegd, moest deze uit zijn vaderland vluchten en ging hij naar Argos, waar hij met de dochter van den koning Adrastos huwde. Gedurende zijne afwezigheid werd Oineus door de zonen van zijnen broeder Agrios van de regeering beroofd, ja zelfs mishandeld en gevangen gezet. Later kwam evenwel de zoon van ïydeus, Diomedes, naar Kalydon, doodde Agrios of diens zonen of allen te samen en gaf de heerschappij aan Oineus terug. Volgens sommige legenden stond deze wegens zijnen vergevorderden leeftijd de regeering aan zijnen schoonzoon Andraimon af. — Oineus ging in het laatst zjjns levens naar den Peloponnesos. Daar werd hij door de zonen van Agrios, die aan den dood ontkomen waren, uit eene hinderlaag overvallen en gedood. Diomedes begroef hem in Argos en noemde naar hem de stad Oino\'é.
0IN0. (Oei/o.) (Grieksch), eene der dochters van koning Anios van Delos, die alles, wat zij aanraakte in wijn deed veranderen.
OINoë. (Oetitié.) (Grieksch). Het schoonste meisje onder de Pygraaien, door Hera in een kraanvogel veranderd. Zie Nikodamas.
OINOMaOS. (Oenomamp;üs.) (Grieksch), koning van Pisa in Elis, de vader van Hippodameia. Zie aldaar.
OINoNE. {Oenone.) (Grieksch^, de dochter van den Trojaan-schen riviergod Kebron, eene Nymph van het Ida-gebergte, de eerste gemalin van Paris, met wie deze geruimen tijd op den Ida in ongestoord geluk leefde. Zij schonk hem eenen zoon met name Korylhos. (Zie aldaar.) Zij voorspelde hem zijn lot en waarschuwde hem voor ontrouw. — Toen Paris later door een der vergiftigde pijlen van Philoktëtes was gewond, liet hij zich tot Oinone brengen, maar deze weigerde hem te genezen. Door zijnen dood werd zij evenwel met zulk eene
565
Oinone—Okeanos.
groote smart vervuld, dat zij zich in de vlammen wierp van den brandstapel, waarop zijn lijk werd verbrand.
OINOPI^N. f Oenopion.) (Grieksch), d. i. »de wijndrinkerquot;, gesproten uit de verbintenis van Dionysos en Ariadne. (Zie Dionysos, bl. 223.) Hij woonde op Kreta, doch Rhadaman-thys, die wegens zijne groote rechtvaardigheid de beschikking had over vele eilanden uit de Aigaiïsche zee en een groot deel der kust van klein-Azië, gaf hem het bestuur over Chios. Oinopion trok met zijne zonen derwaarts en leerde aan de inwoners van Chios den wijnstok te planten en er de vruchten van te trekken. Het spreekt van zelf, dat deze legende niets anders is dan eene mythische inkleeding van het feit, dat de wijncultuur van Kreta naar Chios is overgebracht. Zie verder Orion en Me rope.
0IN0TR0PAI of 0IN0TE0P01. {Oenofropae of Oenotropi.) (Grieksch), een bijnaam van de drie dochters van koning Anios van Delos. die de namen droegen van Oino, Spernio en Eldis. Van Dionysos hadden zij de gave ontvangen, om alles wat zij aanraakten in wijn te veranderen, opdat zij daaraan nooit gebrek zouden hebben. Volgens eene andere legende had alleen Oino die gave: wat Spenno aanraakte werd koren en en Elaïs kon op deze wijze olie doen ontstaan. Haar vader kon daardoor gedurende de negen eerste jaren van den Tro-jaanschen oorlog het Grieksche leger voor Troje van het noodige voorzien. Later wilde Agamemnon haar zelve met geweld naar Troje doen voeren; toen riepen zij haren beschermer Dionysos om hulp aan en deze veranderde haar in duiven.
OINöTROS (Oendtrus.) (Grieksch) Volgens sommigen de naam van den jongsten zoon van den arkadischen koning Lykaon, den eenige, die door Zeus gespaard werd, toen deze het gan-sche koninklijk geslacht met zijnen bliksem verdelgde. Hij trok naar zuid-Italië, verwierf daar de heerschappij over een deel van het land en noemde het naar zijnen naam Oinotria.
OloNOS. (Oeonus.) (Grieksch), de zoon van Likymnios uit Midea in Argolis. Hij rukte op met een leger om zijnen oom Herakles bijtestaan in den krijg tegen Augeias, doch viel, nog jong zijnde, te Sparta onder de handen der twintig zonen van Hippokoón, wiens honden hij had gedood. Toen Herakles zijnen dood wilde wreken, werd de held gewond en moest hij terugtrekken. In Sparta werd een gedenkteeken ter nagedachtenis van Oionos opgericht. Zie Hippoköon en Herakles, bl. 360.
OKALEIA. iOkaria.) (Grieksch), de gade van Abas, den zoon van Lynkeus, wien zij tweelingen baarde Akrinos en Froitos, die reeds vóór hunne geboorte in twist met elkander geraakten.
OKEAMDM of OKEANINFX (Grieksch), de dochters van Okeünos. Zie het volgend artikel.
OKEaNOS. (Oce\'dnus.) (Grieksch), de vader der naar hem genoemde Okeaniden of Okeaninen. Hij was een zoon van
566
Okeanos—Olenos.
Vrünos en Gaia, de oudste broeder van Kroms, en derhalve ook de oudste der Titanen. Hij huwde met zijne zuster, de Titane Thetys, bij wie hy de vader werd van de drieduizend goden van alle bronnen, beken, rivieren, stroomen en meeren. Okeanos heeft in onderscheiding van den Punt os zoet water. Okeanos is de personificatie van den grooten wereldstroom, die naar de begrippen der ouden als een nauwsluitende gordel om het heelal, de aarde en de zee, heenvloeide en de platte aardschijf insloot. Uit hem, die in macht alleen voor Ze us behoeft onder-tedoen, is alles, wat bestaat, geboren, zelfs hebben de goden aan hem hunnen oorsprong te danken. Achter dezen grooten watergordel daalt van alle zijden het holle hemelgewelf bijna loodrecht neder, zoodat het wereldrond daardoor geheel afgesloten wordt; tevens heerscht daarachter eeuwige duisternis, daar de zonnegod Helios zijnen loop alleen tot de .aardschijf uitstrekt, en zijne stralen nog wel tot op zekeren afstand de golven van den stroom verlichten, maar toch niet tot aan de overzijde kunnen doordringen. In het westen, waar de stroom een aanvang neemt, heeft Okeanos zijne woning opgeslagen; hier begint de duisternis en opent de onderwereld hare donkere poorten. Daar woont hij rustig, en zelden verlaat hij zijn verblijf, zoodat hij ook aan de vergaderingen der goden geen deel neemt. Tien groote rivieren, die de aarde en zee omstroomen, nemen uit hem haren oorsprong, de Styx is daarvan de voornaamste. Behalve de gemelde drieduizend stroomen of zonen, schonk Thetys haren gemaal ook drieduizend dochters, Okeaniden genoemd; zij leven en werken in de zee. het zijn bevallige meisjes, die door hare liefde menigmaal zoowel de stervelingen, als de onsterfelyken gelukkig maken. De voornaamste onder haar zijn Eurynome^ de moeder der Chariten, Klymene, de gade van lapetos, Perseis, de gade van Helios en Stijx. Okeanos was ook de vader van Melis, de godin der wijsheid; daarom nam hij ook geen deel aan den stryd der Titanen tegen Zeus, en bleef dus ook van de straf verschoond, om met zijne broeders in den Tartciros geslingerd te worden.—Voor de beeldende kunst zijn noch de Okeaniden, noch Okeanos van eenige beteekenis geweest.
OKYPeTe. (Oejjpiü.) (Grieksch), eene der Harpyièn. (Zie aldaar.)
OIiEN. (Grieksch), een van de oudste barden der Grieken, wiens persoonlijkheid tot het gebied der mythologie behoort. Men verhaalt van hem, dat hij de eerste priester was, door wien Apollo op het eiland Delos orakels had laten verkondigen.
OLeKOS. (O knus.) (Grieksch), een bewoner van den Ida. Zyne gade heette Lethaia. Toen deze zich beroemd had, dat zij schooner was dan alle godinnen, bad hij, dat hij in hare plaats voor dien overmoed mocht gestraft worden. Beiden werden daarop in steenen veranderd.
567
Olenos—Olympos.
OLYMPIA. (G-rieksch), een bijnaam van verschillende godinnen, vooral van Hera, die zoo genoemd werd, daar zij als koningin heersclite op den Olympos. Te Athene gaf men dien naam ook aan Gaia. Zie Ga ia, bl. 296.
OLYMPIADES. (Grieksch), een bijnaam der Muzen, die aldus genoemd werden, omdat zy het liefst haar verblijf hielden op den Olympos.
ÓLYMPIOS. {Olympius.) (Grieksch), een bijnaam van Zeu*, dien hij draagt als de beheerscher van den Olympos en omdat hij bijzonder groote vereering genoot in de Peloponnesische stad Olympia.
OLYMPOS. [Olympus.) (Grieksch), een hooge berg in Thessa-lië, volgens de Grieksche mythologie de woonplaats der goden. Onder de verschillende bergen, die den naam van Olympos droegen, was deze thessalische niet slechts de meest bekende, maar ook de hoogste. De phantasie der Grieken maakte hem daarom tot het middelpunt der gansche aarde, die men zich als eene schijf voorstelde en plaatste op zijne heldere toppen, die meestal door de wolken voor het oog verborgen bleven, het verblijf der zalige goden. Zij woonden daar in prachtige paleizen, die op de verschillende toppen van den bergrug verstrooid lagen. De woning van Zeus lag op de bovenste spits, en onmiddellijk daarboven strekte zich het metalen gewelf des hemels uit, dat zich langzamerhand naar den rand der aarde, die rondom door den Okeanos bespoeld werd, nederboog en aan zijne einden op bergzuilen rustte. In zijn zenith of hoogste punt, juist boven den hoogsten top van den Olympos, had dit gewelf eene opening, waardoor de goden in de hoogere hemelstreken konden opklimmen. Toen de Alolden in hunnen overmoed den onsterfelijken den oorlog aandeden, wilden zij de bergen Pelion en Ossa boven op den Olympos stapelen, teneinde deze opening te kunnen bereiken , om in den hemel doortedringen, en de gevluchte goden tot in hunne verborgenste schuilhoeken te vervolgen. Het bleef evenwel bij eene ijdele bedreiging. Van den top van den Olympos overzag Zeus de onmetelijke vlakte der aardschijf, van daar deed hij de wolken nederdalen en slingerde hij den bliksem en den donder op de aarde neder. In zijn paleis, dat evenals die der andere goden door Hephaistos was gebouwd, hadden alle vergaderingen der hemelbewoners plaats; de zoogenaamde twaalf groote goden vormden in dezen godenstaat als het ware eenen raad der oudsten-, de overige goden werden slechts dan opgeroepen, wanneer algemeene samenkomsten noodzakelijk schenen. Hermes, Iris en Themis waren de herauten, die hun het tijdstip aankondigden, waarop zij te samen moesten komen. Zeus zelf leidde die vergaderingen en ontving de goden, die, voor zooverre zij niet op den Olympos aanwezig zjjn, door de lucht, deels te voet met ontzaglijke
568
Oly mpos—Oneiros.
schreden, deels in wagens, met de snelheid van den wind kwamen toesnellen. Gouden sandalen, eveneens door Hephaistos vervaardigd, gaven hun het vermogen, zich met de meeste snelheid te bewegen, evenals dj gouden hoeven, die hij voor de paarden der goden gemaakt had, aan deze het vermogen gaven om met verbazende vlugheid over land en zee te vliegen. De loop dezer vergaderingen, zoowel als van de daarop volgende maaltijden , wordt door de oude dichters met de levendigste kleuren geschilderd; daarbij dragen zjj de gebruiken en zeden, die in hunnen tijd heerschten, op de onsterfelijken over. Daarom ging het op den Olympos ook dikwijls even wild en onstuimig, en even dartel en vroolijk toe, als op de aarde, waar de zwakke stervelingen nu eens zwoegen en dan weêr zich vermaken. De op de toppen van den berg wonende goden verkregen van den berg zei ven den naam van Olympiërs; ook de Muzen heetten somtijds Olympiades, omdat zij deze hoogten gaarne bezochten. Behalve de opening in het hoogste punt had het metalen hemelgewelf nog twee andere poorten, en wel ééne in het oosten, en ééne in het westen. Zij waren hoofdzakelijk voor den zonnegod Helios bestemd om daarvan gebruik te maken, wanneer hij uit den Okeanos moest opstijgen, en na het afleggen van zijne baan weder daarin wilde onderduiken. Later, toen de aardrijkskundige kennis der Grieken zich uitbreidde, en de thessalische berg nauwkeuriger door hen gekend werd, plaatste men de woning der Olympische goden ver boven de aarde in de grenzenlooze luchtruimte.
OMBRIOS. (Ombrim.) (Grieksch), d. i. »de regengod.quot; Een bijnaam van Zeu*, waaronder hij op verschillende plaatsen, b. v. op den Hymettos werd vereerd.
OMPHaLE. (Grieksch), eene koningin van Lydië, bij wie Hera-klex slavendiensten moest verrichten. (Zie Herakles, bl. 357 en 358.) Tijdens hij in haren dienst was, gaf zij hem vrijheid om deeltenemen aan den tocht der Argonauten. Later won hij hare liefde. Zij baarde hem twee zonen Lamos en Age.laos.
ONEIROS. (Onirus.) (Grieksch) 1) de god van den droom, die zich in allerlei gedaanten kan veranderen om aan de menschen te verschijnen. Meestal worden er meerdere droomgoden aangenomen. Sommige zijn bedriegelijke droomen; deze komen door eene poort van ivoor; andere zijn ware dreomen, zij komen door oene poort van hoorn. Meestal worden zij kinderen genoemd van den Nacht (Nyx) en broeders van den Slaap (Hypnos) en den Dood (Thanatos). De Romeinsche dichter Ovidius stelt hun aantal op duizend en noemt hen kinderen van den Slaap, in wiens paleis, dat in het verre Westen, het land der Kimmeriërs, gelegen is, zjj wonen. De meest bekende onder hen is Morpheus. Zie aldaar. 2) volgens sommigen de naam van den zoon van Achillens en Déidameia. Zie echter D eïdameia.
569
Onkos—Ophthalmitis.
ONKOS. (Oncus.) (Grieksch), een arkadische koning, onder wiens kudden Demeter zich, na zich in een paard veranderd te hebben, verborg om aan de vervolgingen van Poseidon te ontkomen. Poseidon volgde echter haar voorbeeld, mengde zich ook onder de kudden van Onkos en verwekte by Demeter het paard Jreien, en volgens sommigen ook eene dochter, wier naam alleen aan hen werd medegedeeld, die ingewijd waren in de Eleusinische mysteriën. Onkos kreeg het paard ten geschenke. Later werd dit het eigendom van Herakles en vervolgens van Adrastos. Zie Areion.
OPALIA. (Eomeinsch), een feest gevierd ter eere der godin Ops. Zie Ops.
OPHELTES. ^Grieksch). Zie Archeinöros.
OPHïON. (Grieksch), een der oudste 1 Hanen. Hij was gehuwd met de Okeanide Eur/vome. Vóór Kroms heerschte hij over den Olympos en over cïe wereld, doch hij werd door Kronos, zij door Rheia verdrongen. Daarop stortten zij zich öf in de wateren van den OkeYinox, öf zij werden in den Tartaros geworpen.
OPHIüCHOS. (Ophiüchus.) (GriekschV d. i. ))de slangendragerquot;, de naam van een sterrebeeld aan den noordelijken sterrenhemel. Het stelt, naar men meent te zien, eenen man voer, die eene slang, welke tusschen zijne beenen ligt, bij den kop vasthoudt. Sommigen verklaren dit sterrebeeld voor Asklepios, dien Zeus met zijnen bliksem doodde (Zie Asklepios, bl. 126.) en daarop onder de sterren plaatste. — Anderen meenden daarin Karna-bon te zien, den koning der Geten, die, toen Trip Memos op zijnen door draken getrokken wagen tot hem kwam, om den landbouw in zijn rijk intevoeren, dezen vijandelijk behandelde en een der draken doodde, (Zie Demeter, bl. 206.) Tot straf daarvoor verplaatste Demeter, die Triptolemos had uitgezonden, hem onder de sterren. — Weder anderen zien in dit sterrebeeld Herakles, die aan de oevers van de rivier den Sangarios eene gevaarlijke siang doodde en daarom door Zeus aan den sterrenhemel verheerlijkt werd. Nog andere personen werden genoemd, uit wie dit sterrebeeld ontstaan zou zijn, zoo Fhorhas, een beroemde slangendooder van het eiland Èhodos, zoo Polyidos, die Glaukos, den zoon van Minos, uit den dood opwekte door een middel, hetwelk hij van eene slang had geleerd, (Zie Glaukos, 2, bl. 304.), zoo Triopas, de koning der Thessa-liërs, die, om zich een paleis te kunnen bouwen, eenen tempel van Demeter verwoestte. Tot straf daarvoor liet de godin hem door eene slang dooden en plaatste hem met die slang om zijn lichaam als een waarschuwend teeken aan den sterrenhemel. De Latijnsche namen voor dit sterrebeeld zijn: Serpentarius, Anguifer, AnguiUnens.
OPHTHALMITIS. (Grieksch), een bijnaam der godin Athena. Onder dien naam werd haar een tempel opgericht door den
570
Ophthalmitis—Orcus.
Spartaanschen wetgever Lykurgos, toen hij één zijner oogen verloren had, opdat zij hem het tweede zou behoeden en laten behouden.
OPS (Romeinsch). de gade van Saturnus. Zij werd ook wel Opis genoemd. Met haren gemaal werd zij in diens oude heiligdom aan den voet van den Kapitolijnschen heuvel vereerd. Haar feest, de Opalia, viel oudtijds geheelenal samen met de Saturnalia, doch na Caesars tijd werd het op eenen afzonderlijken dag, den 19d\'n December, gevierd. Zij is eene godin van de vruchtbaarheid der aarde. en daarom nam men , wanneer men haar aanriep, eene zittende houding aan en raakte met de hand aan de aarde. Zy is het, die den rijken zegen der vruchtbaarheid schenkt, evenals haar gemaal. Zij wordt dan ook uitdrukkelijk vereerd als eene godin der zaadvelden en van den oogst. Als zoodanig heet zij Comivia, d. i. »de plantendequot;. Onder dien naam had zij een heiligdom, dat alleen door de Pontifices (het hoogste priestercollege) en de Vestaalsche maagden mocht betreden worden. Daarin werd haar in den oogsttijd, op den 25stin Augustus, een dankoffer gebracht, dat den naam droeg van Opeconxiva. — Zij was evenwel niet alleen eene godin, die over het ontkiemende leven der veldvruchten waakte; ook het geboren worden der kinderen en hunne eerste verzorging en opvoeding stond onder hare hoede. Zij is alshetware de teedere moeder, die het pas geboren kind aan haren boezem legt, om het optekweeken en te geven wat het noodig heeft. Zij werd zeer dikwijls geïdentificeerd met andere godheden, b. v. met Bona J)ea, met Fauna, Fatua en Maia, soms ook met de Grieksche godinnen Rheia Kyhele en Demeter.
OPTIMüS MAXIMÜS. (Romeinsch), d. i. »de algoede en almachtigequot; , een bijnaam van Tup iter, onder welken hij als het ideale hoofd van den Romeinschen staat werd vereerd. Zie lupiter, bl. 417.
ORBoNA. (Romeinsch), eene godin, die öf de ziekte der blindheid verwekt, öf eene beschermster is der weezen, öf aangeroepen werd door ouders, die hunne kinderen verloren hadden en dier plaats wederom wenschten aangevuld te zien.
ORCHaMüS. (Orchïimus.) (Grieksch), de vader van Lenkothoë. Zie aldaar.
ORCINI. (Romeinsch) Zie het volgend artikel.
ORCüS. (Romeinsch), bij de Romeinen eene der godheden van den dood. Hij wordt beschouwd als een god, die de schimmen in het onderaardsche rijk opgesloten boudt, zoodat zij niet naar het licht van de bovenwereld kunnen terugkeeren. Doch ook wordt er gesproken van eene schatkamer van Orcus, waarin hij als een ijverig maaier zijne oogst bergt. Zoo wordt tij even als de godheden des doods bij de Grieken nu eens voorgesteld als een verschrikkelijke, dan weder als een zachte en vriendelijke god, nu eens als een god, die den stervenden
571
Orcus—Orestes.
de wónde toebrengt, welke hunnen dood veroorzaakt, plotseling op hen aanstormt en hunne kracht doet verlammen, dan weêr als degeen, die in stilte zijnen arbeid verricht, maar altyd tot allen komt, om hen tot rust te brengen in het rijk der zwijgenden, waartoe hij zelf behoort. ïusschen Orcus en den anderen god des doods, dien de Romeinen vereerden. Dis Pater, (Zie Plu to.) schijnt dit onderscheid bestaan te hebben, dat Orcus meer beschouwd werd als de god, die de menschen door den dood van de aarde wegrukte, en Dis Pater meer als de beheerscher van het schimmenrijk. — Ook de plaats, waar de schimmen der afgestorvenen hun verblijf hielden , werd Orcus genoemd. Daarom werden ook de Senatoren, die de triumvir Antonius koos, naar hij beweerde, volgens de bepalingen van het testament van Caesar, schertsenderwijze met den naam van Senator en Orcini, d. i. »uit de onderwereld gekozen Senatorenquot; bestempeld.
OliEAÜEN. (Grieksch), de Nymphen, welke hare woonplaats en hare werkzaamheid hadden op de bergen, de «bergnymphen.quot; Zie Nymphen.
ORESÏEIA. (Orestêa.) (Grieksch), een bijnaam van Artemis, wier beeld Orestes uit Tauris naar Attika, of volgens eene latere sage naar Latium, overbracht. Zie Artemis, bl. 121.
0EE8TES. (Grieksch), de zoon van Agamemnon en Klytaimnes-tra. Hij was de wreker van zijnen vader Agamemnon, de moordenaar zijner moeder, de bevrijder zijner zuster Iphigeneia. en met hem eindigde de vloek, die op zijn stamhuis rustte. Toen Klytaimnestra haren gemaal doodde, was zij voornemens ook haren zoon Orestes te vermoorden. Diens leven werd echter door de trouwe zorg zijner zuster Elektra en zijner voedster Arsiriöë gered, Elektra liet hem door eenen getrouwen dienaar naar Strophtos, den koning van Phokis, brengen, die eene zuster baars vaders, Anaxihia genaamd, tot gemalin had. In het huis van zijnen oom werd de knaap, voor alle verdere vervolging beveiligd, opgevoed; hij groeide aldaar met Pij lades, den eenigen zoon des konings, op, en de beide knapen koesterden weldra eene groote vriendschap voor elkander. Middelerwijl bleef Elektra in het ouderlijke huis en verdroeg met geduld haar treurig lot, zich troostende met de hoop, dat haar broeder eenmaal als de wreker zijns vaders zou terugkeeren. Klytaimnestra, die met haren medeplichtige, Aigisthos, op den troon zat, mishandelde dagelijks hare dochter, omdat deze niet ophield den dood van haren vader te beweenen. Ook de hulp, die zij bewezen had bij de ontvluchting van Orestes werd haar ten kwade geduid, zoodat zij in haar vaderlijk huis zelfs den arbeid eener dienstmaagd moest verrichten.
Op zekeren dag verscheen er een vreemdeling in Mykenai, die de tijding bracht, dat de in den vreemde opgegroeide zoon van Agamemnon door een noodlottig toeval omgekomen was;
572
Orestes.
573
hij was bij den wedren in de pythische spelen van zijnen wagen gevallen, en had aldus plotseling den dood gevonden. Klytaim-nestra, die nu van alle bekommering bevrijd meende te zijn, juichte over dit blijde bericht in haar koninklijk paleis. Elektra daarentegen, die nu het laatste anker harer hoop verloren waande, barstte in de wanhopigste jammerklachten uit. Doch weldra zou hare droefheid in blydschap verkeeren. Immers de tijding van den dood van Orestes was door hem zeiven gezonden. Met zijnen vriend Pylades kwam hij nu zelf naar Mykenai en dat wel op bevel van het Delphische orakel. Dit had hem echter aangeraden om list te gebruiken, en het doel, dat hij met het geheim houden zijner aankomst en het verspreiden van het bericht van zijnen dood beoogde, werd volkomen bereikt. Het paleis bleef onbewaakt, en terwijl Elektra de wacht aan de deur hield, drongen de beide vrienden in de kamer van Klytaimnestra. Zonder eenig mededoogen doodde Orestes haar, zijne eigene moeder, wier handen bevlekt waren met het bloed zijns vaders, en tevens den trouweloozen Aigisthos, die zonder kwaad te vermoeden van de jacht terugkwam, en verblijd over de tijding van den voorgewenden dood van Orestes, het kleed van het lijk van Klytaimnestra wegrukte, in de meening, dat dit het lijk van Orestes was. Andere verhalen stellen den gang van zaken zóó voor, dat eerst Aigisthos en daarna Klytaimnestra werd gedood. —- Nauwelijks was het verschrikkelijke werk der wraak verricht, of de Erinnyën vielen op den moe-demioorder aan, en eischten van den ongelukkige wraak voor het gestorte bloed zijner moeder. In de vreeselijkste onzekerheid of hij kwaad of goed gedaan had door aan de stem der goden te gehoorzamen, viel de broeder in onmacht aan den boezem zijner zuster, die hem vruchteloos poogde te troosten. Al lieten de Erinnyën hem ook soms voor eenen korten tijd met rust, altijd kwamen zij weder te voorschijn, hare slangenharen schuddende. En toch Orestes had weliswaar de zwaarste aller misdaden bedreven, doch hij had dit gedaan op goddelijk bevel, volgens den last van Apollo. De delphische god was het dan ook, die bereid was hem nu bijtestaan. Bekranst met olijftakken, en vergezeld door zijnen vriend Pylades, die hem nooit verliet, ging Orestes naar Delphoi, om van Apollo eene beslissing over zijn lotte vernemen. De godspraak luidde, dat
Orestes.
574
hij van den waanzin, dien de Erinnyën over hem gebracht hadden, zou genezen, op voorwaarde, dat hij »de zusterquot; uit Tauris naar Griekenland terugbracht. Dit was een duister orakel, dat door Orestes en Pylades zóó werd uitgelegd, dat Apollo het beeld zijner zuster Artemis bedoelde, hetwelk in den tempel dezer godin op het schiereiland Tauris stond. Zonder aarzelen trokken zy naar het land der Skythen. Evenals op den weg naar Delphoi teisterden de vreeselijke dochters van den Nacht den met schuld beladene, nergens werd hem eenige rust toegestaan; in zijne heldere oogenblikken zag hij het verledene met de vreeselijkste misdaad bezoedeld, het tegenwoordige zonder vreugde en rust, in de toekomst niets anders dan jammer en ellende. Van alle gastvrijheid uitgesloten, door elkeen met afschuw verjaagd, zwierven de beide vrienden onder de grootste moeilykheden her- en derwaarts, totdat het hun eindelijk gelukte een schip te vinden en op de kust van Tauris het anker te werpen.
quot;By den tempel der taurische Artemis, wier beeld uit den ■hemel heette gevallen te zijn, bestond eene wreede dienst van menschenoffers; daar heerschte de gewoonte, dat de priesteres dezer godin alle vreemdelingen offeren moest, die door storm of eenig ander toeval genoodzaakt waren, dat schiereiland te betreden. Zoodra dan ook Orestes en Pylades aan wal gestapt waren, werden zij gevangen genomen en voor den koning Thoas gevoerd, die over dit land regeerde. Deze was er op uitïom het bestaande bloedige gebruik in stand te houden,
en zond hen dus geketend naar het heiligdom, met bevel, dat men hen zonder verwijl aan de godin zou offeren. De priesteres evenwel, eene grieksche vrouw, die in de gevangenen een paar ongelukkige landgenooten zag, aarzelde om het door haar zelve verafschuwde gebruik dadelijk toetepassen; een
gesprek, dat zij uit medelijden met hen aanknoopte, maakte de belangstelling, die zij voor de vreemdelingen koesterde, nog meer gaande. Op bevel van den koning Thoas, die het lange aarzelen moede was, moest een der vreemdelingen, ter eere der godin dadelijk ter dood gebracht worden. Thans wilden de beide vrienden voor elkander sterven, en een edele wedstrijd ontstond onder hen, wie voor den ander zijn leven laten
Orestes.
575
zou. Eindelek liet zich Pylades door de overtuigende woorden van zijnen vriend overhalen, om dezen te laten sterven. Orestes werd aan den dood overgegeven, en reeds hield de priesteres het offermes opgeheven, toen hij in diepe smart uitriep : »Zoo stierf ook eens mijne zuster Iphigeneia in Aulis!quot; — Dadelijk herkende nu Iphigeneia haren broeder. (Eene andere legende verhaalde, dat broeder en zuster elkander herkenden aan den inhoud van eenen brief, dien Iphigeneia aan Pylades naar Griekenland wilde medegeven voor de haren en welks inhoud zij hem ook mondeling mededeelde.) Zij stelde onder eenig voorwendsel de offerplechtigheid uit, verborg hare vreugde over de herkenning van haren broeder, maar beraamde naderhand met hem en zijnen vriend in stilte het plan, om te ontvluchten. (Zie over de komst van Iphigeneia in Tauris Iphigeneia.) Nadat zij zich door haren onverwacht teruggevonden broeder de redenen had laten ontvouwen , die hem naar die onherbergzame kust gevoerd hadden, en zij alles vernomen had, wat met hare ouders was voorgevallen, kwam bij haar het plan geheel tot rijpheid, om het land, waar zij voortdurend eene taak te vervullen had, die haar tegen de borst stuitte, te verlaten, maar tevens om het beeld van Artemis, zoo mogelijk, medetevoeren. Om daartoe te geraken, wendde zij bij den koning Thoas voor, dat zij, vóórdat de offerande voltrokken kon worden, zoowel het beeld als de vreemdelingen door een bad in de zee reinigen moest. De koning koesterde niet den minsten argwaan en gaf de priesteres verlof om te doen, wat zy wenschte. De zee bespeelde bijna den voet des tempels. Niet ver van daar lag aan den oever het schip der Grieken verborgen, en zoo bereikten de vluchtelingen zonder veel moeite het vaartuig, dat hen redden kon. Wel wilde Thoas hen vervolgen, die in hevigen toorn ontstak, toen boden hem het gepleegde verraad meldden, doch de godin Athena daalde van den hemel neder en hield hem terug, hem verklarende, dat de goddelijke wil het gelukken van den aanslag vooraf bepaald had. Volgens eene andere mythe had het delphische orakel Orestes ronduit bevolen, om het beeld van Artemis, de zuster van Apollo, uit haren taurischen tempel naar Hellas te halen. Op de tegenwoordigheid aldaar van Iphigeneia had de god alzoo niet gezinspeeld. Ook verhaalden sommige mythen, dat Thoas door Orestes zou zijn gedood, en dat deze bij het plegen van dien moord zou zijn bijgestaan door Chryses, den zoon van Agamemnon en Chrys\'éis. (Zie Ohryses, 2.) Orestes keerde naar Griekenland terug, van zijnen waanzin genezen, hetzij omdat hij gelukkig genoeg geweest was, het beeld der godin te bemachtigen, of uit vreugde over het wedervinden zijner lang verlorene zuster. De aanval van razernij, waarmede de wraakgodinnen hem nog in den tempel der taurische godin
Orestes.
576
geteisterd hadden, was de laatste geweest. Sedert dien tijd waren zij voor altijd van zijne zijde geweken. — Zoo verhaalt de ééne mythe. Eene andere laat echter den tocht naar Tauris onvermeld en bericht, dat Orestes op de volgende wijze van vervolging der Erinnyën ontslagen werd. Toen deze hem na den moord, dien hij op zijne moeder gepleegd had, begonnen te vervolgen, begaf hij zich, zoo als gezegd is, als smeekeling naar het heiligdom te Delphoi; daar bleet hij eenen tijd lang van hare aanvallen verschoond, maar eindelijk hernieuwden zij die zelfs in het heiligdom van den god met verdubbelde woede. Apollo zelf was niet in staat hem langer tegen haar te besch.rmen; daarom ried hij Orestes om naar Athene te vluchten, den tempel van Pallas Athena optezoe-ken, het beeld dezer godin te omvatten en hare bemiddeling aftesmeeken. Als hij na langdurige omzwerving te land en ter zee, onder het geleide van Hermes in Attika aangekomen was, zou men aldaar eene rechtbank bijéénroepen, aan welke de beslissing zou worden opgedragen. De wijze, waarop dit vervuld werd, wordt door den dichter Aisctylos in zijn treurspel de »Eumenidenquot; geschilderd. Athena trok zich het lot van den zwerveling aan, en zij stichtte de rechtbank, die later beroemd is geworden onder den naam van Areiopagos op den heuvel van Ares, die zij uit een aantal eerwaardige burgers van Athene samenstelde, aan wie zij de taak opdroeg, om over Orestes vonnis te vellen. De Erinnyën t.:aden voor deze vierschaar als aanklaagsters op, Apollo daarentegen als verdediger. Bij het opmaken van het vonnis bleek het, dat er evenveel stemmen voor als tegen de vrijspraak van Orestes waren; toen voegde Athena ook hare stem bij de eersten (Zie Calculum Minervae.), en zij bevredigde bovendien door hare woorden de onvermoeide wraakgodinnen , die slechts noode van haar offer afstand deden. Vol vreugde keerde Orestes naar zijne vaderstad Argos terug. Van toen af was de vloek, die steeds op zijn geslacht gerust had en de oorzaak geweest was van zoovele gruwelen geheel weggenomen. — Volgens sommige legenden huwde Orestes nu met Hermone, de dochter van zijnen oom Menelaos. De zoon van Achil leus, Pyrrhos oi Neoptolemos, poogde hem evenwel zijne bruid te betwisten en had haar reeds heimelijk ontvoerd; maar Orestes ijlde den roover na en ontnam hem na eenen hevigen strijd, waarin Pyrrhos het leven verloor, den schoonen buit. Ook met Menelsios zou Orestes in twist geraakt zijn. Helena viel onder zijne hand en ook Hermione wilde hij dooden, toen de goden tusschen beiden kwamen, hem dit verboden en verklaarden, dat de ge-doode Helena onder de sterren was opgenomen. Zijn huwelijk was even gelukkig als zijne heerschappij, die zeventig jaren duurde; hij vereenigde de gescheiden rijken van Mykenai en Argos weder onder zijnen schepter, stichtte in Arkadië de stad
Orestes—Orion.
Oresteia en stierf aldaar op negentigjarigen ouderdom door den beet eener slang. Pylades, zijn getrouwe medgezel in zijn lijden, verkreeg tot belooning Elektra tot gade. Zij schonk hem twee zonen Medon en Strophios. De vriendschapsband tusschen Pylades en Orestes, die in nood en dood elkander ter zijde hadden gestaan, werd door alle eeuwen heen eene spreekwoordelijke uitdrukking voor onveranderlijke trouw. — Iphigeneia, door haren broeder uit Tauris teruggehaald, bracht het beeld der skythische Artemis naar Halai of Brauron in Attika, waar zij met haren broeder den dienst van de godin herstelde , en als de vrome priesteres van deze eindigde zij volgens sommige mythen hare dagen. — Bij hare aankomst in Griekenland bedreigde haar een onverwacht gevaar. Elektra had vernomen, dat haar broeder werkelijk op het taurische altaar door Iphigeneia, volgens het barbaarsche gebruik van dat land, geofferd was. Toen zij nu Iphigeneia ontmoette, die zij niet als hare zuster, maar alleen als de priesteres der Taurische Artemis kende, was zij reeds op het punt om een van den haard gegrepen offerhout naar de vreemdelinge te slingeren, toen de dood gewaande door zijne tijdige tusschenkomst het valsche gerucht wederlegde, en Elektra voor eene misdaad bewaarde. — Omtrent Orestes waren er nog verschillende andere legenden in omloop. Zoo b. v. dat hij den Tau-rischen koning Thoas zou gedood hebben en in dien moord zou zijn bijgestaan door zijnen halfbroeder Chryses, den zoon van Agamemnon en Chryseis; verder dat hij het beeld der godin niet naar Attika, maar naar Italië, over Rhegium naar Aricia zou gevoerd hebben, waar het in het heilige bosch van Diana vereerd werd. (Zie Diana.) In dat bosch rustte ook, naar men zeide, het gebeente van Orestes. — Hij werd als heros vereerd in Arkadië en later ook in Sparta.
ORION. (Grieksch), een groot en geweldig jager van eene ontzaglijke gestalte, door Homeros als de schoonste man van zijnen tijd geroemd, en een zóó groot liefhebher van de jacht, dat hij deze bezigheid ook na zijnen dood in de onderwereld voortzette. Hij was. van zulk eenen reusachtigen lichaamsbouw, dat, wanneer hij door het diepste der zee ging, zijn hoofd en zijne schouders nog boven de golven uitstaken; als hij op de aarde wandelde, reikten zij ver tot in de wolken. Zijne afstamming wordt verschillend opgegeven. Volgens één verhaal was hij de zoon van Poseidon en Euryate ; volgens een ander had hij zijne geboorte aan een zeldzaam wonder te danken. Koning Hyrieus te Tanagra in Boiotië, een zoon van Poseidon, had geene kinderen. Hij kreeg eens een bezoek van Zem, Her mes en zijnen vader, en deze gelegenheid nam hij waar, om zijne hemelsche gasten om eenen zoon te smeeken. De drie goden gaven gehoor aan zijne bede; zij deden gemeenschappelijk eenig vocht in eene koehuid, naaiden die goed
577
37
Orion.
578
dicht en bovuleii den koning dezen zak in de aarde te begraven. Toen de vorst na verloop van negen maanden dien zak weder opgroef en opende, vond hij daarin eenen schoonen knaap, dien hij den naam van Urlon gaf en als zijnen zoon opvoedde. Nadat deze nu tot een schoon en krachtig man was opgewassen, huwde hij met een zeer schoon meisje kide genaamd, die evenwel kort\' daarna door Hevu naai den Tarfai-ros verbannen werd, omdat zij zich beroemd had, schooner te zijn dan de koningin des hemels. Hierop vertrok Orion naar het eiland Chios, dat hij van wildquot;, dieren bevrijdde. Daar vatte hij liefde op voor Merope of Hairo (Airo) de dochter van den koning Oinopion, die een zoon van Dionysos _ en Ariadne was. De vader waagde het niet den reusachtigen jon-o\'elino- door een weigerend antwoord te beleedigen, maai stelde den dag van het huwelijk onder allerlei schoonschijnende voor-wendsefs uit, totdat de minnaar ongeduldig werd en besloot de maagd met geweld tot de zijne te maken. \\ erbitterd over deze beleediging en schending van het gastrecht, verborg Oinopion uit vrees zijnen toorn en gedroeg zich vriendelijk, om des te zekerder te zijn van het welgelukken zijner wraak. Hij riep zijnen vader Dionysos te hulp, en nadat hij zynen gast dronken gemaakt had, beroofde hij hem van het gezicht, en liet hem naar de kust van het eiland voeren. Oiion had het o-eluk naar Lemnos te ontkomen, omdat de zee voor hem ere en hinderpaal opleverde. Op dat eiland gaf Hephaistos hem den raad, om naar den zonnegod Helios te gaan en dezen om wenezing te vragen5 hij gaf den blinde een zijner dienaars, Kedaüon (Zie Hephaistos, bl. 339 en bl. 433, noot), mede om hem tot leidsman te verstrekken. Orion nam den knaap op zijne schouders en sloeg den weg naar het oosten in, waai hij den zonnegod in zijn morgenpaleis aantrof, en door de krachtige zonnestralen zijn gezichtsvermogen terugkreeg. Ter-stond na zijne genezing* keerde hij naar het eiland terug, om zich op zijnen verraderlijken gastheer te wreken. Maar koning Oinopion had dit voorzien, en daarom eene zeer kunstige on-deraardsche woning laten bouwen, waarin hij zich verborg, zoodra zijne verspieders hem de aankomst van Or^on meldden. Vruchteloos doorzocht nu deze alle schuilhoeken van het eiland, de koning was zoo goed verborgen, dat hij nem niet vinden kon. — De aanleiding tot den dood van Orion w ordt verschillend opgegeven. Sommigen verhalen, dat hij op zijn omzwerven op het eiland Chios door Eos gezien werd en dat deze eene hevige liefde voor den schoonen jongeling opvatte en hem naar Delos ontvoerde, waarover de goden zoo vertoornd waren, dat zij Artemis bevalen hem met hare nimmer missende pijlen te dooden. Yolgens anderen trof Artemis hem, omdat hij het gewaagd had naar de liefde van Upis, eene harei Nymphen, te staan. Eene derde legende meldt, dat Artemis zelve eene
Orion—Orpheus.
vurige liefde voor hem opvatte. Apollo, daarover vertooniu noodigdo zijne zuster uit tot eenen wedstrijd in het schieten, en beweerde, dat zij een verwijderd donker punt op zee niet zou kunnen treffen. Zij schoot, maar trof het hoofd van Orion. Weder eene andere overlevering verhaalde, dat Orion in zijnen overmoed beweerd had, dat hij al het wild van de aarde zoude uitroeien; de godin der aarde, Gaia. werd daarover zóó vertoornd, dat zij eenen ontzaglijken schorpioen op hem afzond, die hem door zijne steken doodde. Toen Asklepios hem weder in het leven wilde terugroepen, werd ook deze door eenen bliksemstraal van Zeus gedood. (Zie Askl epios.) — Na zijnen dood werd hij onder de sterren geplaatst. Daar schittert in het »sombre duister van den nachtquot; nog met «statelijke prachtquot; het sterrebeeld, waarin de levendige fantasie der Grieken het beeld van den vluggen, koenen jager Orion meende te herkennen.
ORBI THYIA. (Orithyia.) (Grieksch), de dochter van koning Ërtchtheus van Athene, die door hare verbintenis met Boreas de moedei werd van Zetes en Kalms. Zie Boreas en Kalaïs.
OKPHEüS. (Grieksch), een der beroemdste onder de oude zangers en dichters, geboortig uit Thrakië, een zoon van den koning Oiagros, of van Apollo zeiven. De Muze Kalliope was zijne moeder, en de even beroemde zanger Linos zijn broeder, of zijn leermeester. De macht, die hij door den invloed zijner betooverende stem, welke hij met zijne lier begeleidde, uitoefende, was zóó groot, dat hij niet alleen zijne nog geheel onbeschaafde tydgenooten tot zachtere zeden en gewoonten ■wist te brengen, hen aan den landbouw en het maatschappelijk leven gewende en hen daardoor tot het bouwen van steden noopte, maar ook, dat de wilde dieren uit het woud doov hem werden getemd, en zelfs de levenlooze natuur door hem bezield en in verrukking gebracht werd. Leeuwen en tijgers verlieten hunne holen en legden zich aan zijne voeten neder om naar hem te luisteren, de hoornen bogen hunne toppen en takken en bewezen den god lelijken meester hunne hulde, de bloemen keerden hare kelken om en omgaven den zanger met de liefelijkste geuren, onweders en stormen bedaarden, de steenen voegden zich op den maatslag zijner lier van zelf tot eenen muur te samen. Evenals Herakles op zijne lichaamskracht, durfde dan ook Orpheus op de wondermacht zijner lier vertrouwen en het wagen in den Tartaros aftedalen, teneinde den god der onderwereld te smeeken, hem zijne geliefde gade Eurt/dike terugtegeven, die hem door een noodlottig toeval vroegtijdig ontrukt, en met wier dood hem alle levensvreugde ontnomen was. Zie omtrent den vruchteloozen tocht van Orpheus naar de onderwereld Eurydike. Toen hij zijne gade nu voor eeuwig verloren had, zwierf hij, zijn leed aan bosschen en velden klagende, van het ééne land naar het andere; daarop verborg hij zich in de bergen van den Haimos
579
37*
Orpheus.
580
in de grootste eenzaamheid en\' schuwde de nabijheid der menschen, vooral die der vrouwen. Op zijne omzwervingen kwam hij, volgens sommige mythen, ook m Azië en Egypte, waar reeds lang een beschaafde maatschappelijke tpestand bestond. Na zijne terugkomst ontrukte hij, zóó luidt dit verhaal de woeste thrakische stammen aan den onbeschaafden staat\', waarin zij leefden, maakte hen met kunsten en wetenschappen bekend, voerde bij hen godsdienst en geregelde wetten in, en schafte de menschenoffers en de bloedwraak al. Hii werd ook de stichter van de naar hem genoemde heilige orphische mysteriën, welke omstreeks het jaar 600 vóór Chr zich in Griekenland vrij snel verbreidden. (Zie Mysteriën ) De latere Grieken prezen daarom Orpheus als een der erootste weldoeners van het menschelijk geslacht. Hoogbe-iaard vergezelde hij de Argonaut en op hunnen gevaarvollen tocht naar Kolchis, en deze hadden zoowel aan zijne wijze raadgevingen, als aan de toovermacht van zijn spel hunne reddtnc uit talrijke gevaren te danken. Daarenboven hoorden de o-oden steeds naar zijne beden, daar zij den vromen sterve-linff als hunnen vriend beschouwden. Hij keerde dan ook behouden naar Hellas terug. Daar wachtte hem echter een vreeselijk einde. Toen hij weder eens in Thrakit, door de velden van Pierië rondzwierf, werd een troep razende vrouwen dienaressen van Diom/sos, door zijn gezang naar hem toegelokt; de woeste Mainaden geraakten door de toonen van Orpheus lier in de hoogste verrukking, doch toen zij hem herkenden, den verachter der vrouwen, die na den dood der jeugdige Eurydike zich nooit eene tweede gade had willen kiezen, wierpen zij zich in razende woede op hem en scheurden hem in stukken. Het hoofd en de lier van den vermoorden dichter wierpen zij in den bruisenden Hebros; de god van dien stroom was echter een vriend van zijnen vader, den stroomgod Oiagros, en deed ze daarom afdrijven naar het strand van Lesbos, terwyl de stervende tong nog zachte, weemoedige geluiden voortbracht en de lier, door de golven aangeraakt, nog de liefelijkste toonen deed hooren. Zij werd daarop door de goaen als een sterrenbeeld aan den hemel geplaatst. — Er is een bundel orphische liederen over, die echter reeds door Anstoteles (4- 322 v. Chr.) voor onecht verklaard werden. Zij bevatten een godsdienstig leerstelsel en werden de grondslag van vele grieksche mysteriën. — Men heeft gepoogd de persoonlijkheid van Orpheus te splitsen en eenen Orpheus aantenemen, die de beroemde zanger zou zijn geweest, eenen tweede, die als een heilicr priester de Orphische mysteriën zou hebben gesticht, eenen derde, die de dichter der Orphische liederen zou geweest zijn. Maar hetgeen omtrent Orpheus verhaald wordt behoort zóó geheel bij elkander, dat al zijn ook de verschillende verhalen in verschillende tijdperken ontstaan,
Orpheus—Othryoneus.
zij toch alle zonder èenigen den minsten twijfel betrekking hebben op ééne en dezelfde persoonlijkheid. Oorspronkelijk staat hij — en dit bewijst juist de oudheid van de hem betreffende mythe — in het allernauwste verband met de natuur. Zyne gade, die door eenen slangenbeet omkwam, is het beeld van de in den winter wegstervende natuur. Het verlof, dat zij kreeg om uit de onderwereld terugtekeeren, terwijl zij halverwege gekomen weêr naar het schimmenrijk moest afdalen, wijst op de snelle vergankelijkheid van den bloeitijd der natuur, die, nauwelijks tot ontwikkeling gekomen, zich weder in den schoot der aarde terugtrekt. Ook de rampzalige dood van Orpheus is niets anders dan eene zinnebeeldige voorstelling van het wegsterven van het leven der natuur. — Wat de leer der orphische mysteriën betreft, deze schijnen voor een deel uit den vreemde, vooral uit Egypte naar Griekenland te zijn overgebracht. Strenge tucht en onthouding was er het voornaamste kenmerk van. Vooral richtten zij zich èn tegen de godenleer, die in de gedichten van Homeros werd aangetroffen, èn tegen de voorstellingen, die daarin werden gegeven omtrent het leven na den dood. Zij hebben dan ook tot de laatste bolwerken behoord, waarmede de oude godsdienst den strijd tegen het Christendom volhield.
OEPIIIKOI. (Orphici.) (Grieksch), de naam van hen, die ingewijd waren in de Orphische mysteriën en de tucht daaraan verbonden betrachtten. Zie het vorige artikel, Mysteriën en Dionysos, bl. 227.
ORTHIA. (Grieksch), een bijnaam van Artemis. Zie Artemis, bl. 120 en 121.
OKTHROS. (Orthrus.) (Grieksch), de hond van koning Geryon. Zie Geryon en Herakles, bl. 353.
ORTYGIA. (Grieksch), een bijnaam van Artemis, naar hare geboorteplaats, het eiland Delos, dat oudtijds Ortygia d. i. »het kwarteleilandquot; zou hebben geheeten. Zie Artemis, bl. 116.
OSCHOPHORIA. (Grieksch), een feest, dat volgens de overlevering was ingesteld door Theseus, toen hij behouden teruggekeerd was van zijnen tocht naar Kreta. Het werd gevierd ter eere van Athena en van de godheden, die met den wijnbouw in betrekking stonden. (Zie Athena, bl. 137.) Het bestond uit eenen wedloop van knapen, die wijngaardranken met druiven in de handen droegen. De overwinnaar kreeg tot prijs eenen beker, gevuld met een uit vijf bestanddeelen samen-gestelden drank, namelijk uit wijn, honig, kaas, meel en olie, die daarom Pentaplóa, d. i. »de vijfvoudige drankquot; heette.
OSSA. (Grieksch), eene allegorische voorstelling van het gerucht, de faam. Zie Pama en Phêmê.
OTHRYoNEUS. (Grieksch), een Thrakiër, die de Trojanen te hulp gekomen was en beloofd had de Grieken te verjagen,
581
Othryoneus—Oxynios.
zoo hem de hand der schoone Kassandm geschonken werd. Hij \' werd door Idomeneus gedood.
OTOS. (Otus.) (Grieksch), een der Alóiden of Aioaden, een broeder van Ephialies. Zie Aloe us.
OTRëRA. (Grieksch), eene koningin der Amazonen, de gade van Ares en de moeder van Penthesileia en Hippolyte. Volgens sommige legenden bouwde zij met Antiope eenen tempel voor Ares op een eenzaam eiland nabij de kust der Mossynoikoi, volgens andere den tempel van Artemis te Ephesos.
OXYLOS. (Oxt/lus.) (Grieksch) ]) een zoon van koning Hai-rnon van Aitolië, vluchtte wegens eenen moord naar het landschap Elis. Toevallig had hij eenmaal door een pijlschot een zijner oogen verloren. Toen hij na verloop van een jaar weder naar zijn land terugkeerde, ontmoette hij de Herakleiden op hunnen tocht naar den Peloponnesos. Deze zochten op bevel van het orakel eenen drieoogigen aanvoerder, en daar nu Oxy-los en zijnen muilezel tesamen drie oogen hadden, geloofden zij gevonden te hebben, wat zij zochten. Onder zijne aanvoering veroverden zij bijna den geheelen Peloponnesos en gaven hem ter belooning het landschap Elis voor zijn deel. (Zie Herakles, bl. 365.) 2) de zoon van Orios, die óoor eene verbintenis met zijne zuster Eamadryas de vader werd der Ha-madryaden. Zie Dryaden.
OXYNIOS. (Oxyniv.s.) (Grieksch), een zoon van Hektor, die met zijnen broeder Hkamandrox tijdens de belegering van Troje naar Lydië gezonden was en na het vertrek der Grieken met dezen terugkeerde om zijn vaderlijk erfgoed weder in bezit te nemen.
582
V.
PA IAN of PAION. (Paean of Paeon.) (Grieksch), cle heelende god. een bijnaam van Apollo en andere godheden, die genezing aanbrachten, zooals Asklepios. Ook Aren werd, toen hij in den ïrojaanschen krijg gewond was, door Paion genezen. In eenen ruimeren zin is hij de bevrijder van alle ongemak, en daarom wordt Paion ook gebruikt als bijnaam van \'ThavYit s (den dood), daar hij de geneesmeester is voor de ziekte van het leven. Overal verbreide lyrische gedichten, die in den oudsten tijd gezongen werden, om Apollo tot verzoening te stemmen, wanneer eene besmettelijke ziekte het land teisterde, of die men, na verlossing van de kwaal, uit dankbaarheid ter zijner eere aanhief, droegen den naam van Paianen. (Zie Apollo, bl. 89.) Naderhand werden deze Paianen ook bij den dienst van andere goden bij gewichtige gelegenheden ter hunner verheerlijking gezongen, zoodat b. v. vóór het begin van eenen veldslag, of na de overwinning, Paianen in veelstemmige koren werden aangeheven. Eindelijk werden alle liederen bij feestelijke gelegenheden, inzonderheid bij gastmalen en drinkgelagen, alsmede de liederen, die men bij eene begrafenis, of daarna, tot verzoening van Hades zong, Paianen genoemd. »lo Paian\' was bij de latere Grieken een uitroep, die zoowel de hoogste vreugde als de diepste smart uitdrukte.— Somtijds wordt deze god ook Pai eon genoemd.
PALAIMON. (Palaemon.) (Grieksch), denaam, dien Melikerles, de zoon van Athamas en Ino kreeg, toen hij, nadat zijne moeder met hem in zee was gesprongen, onder de zeegoden werd opgenomen. De Romeinen identificeerden hem met hunnen havengod Portunus. Zie Ino en Melikertes.
PALAISTES. (Palaestes.) (Grieksch), d. i. «de worstelaarquot;, een bijnaam van Zeus. Toen namelijk Herakles zich als mededinger had aangemeld in de Olympische spelen en niemand
Palaistes —Palamed es.
zich aanbood om het tegen hem optenemen, daalde Zeus van den hemel neder, streed met zijnen zoon en liet zich door hem overwinnen om den roem van Herakles te verhoogen.
PALAISTRA. (Palaestra.) (Grieksch), eene dochter van den arka-dischen koning Chorikos, wiens zonen zich door de uitvinding der kunst van het worstelen hadden beroemd gemaakt. Palaistra genoot de liefde van Hermes en deelde dezen het geheim der nieuwe kunst mede. Hermes gaf daarop de worstelkunst voor eene uitvinding van hem zeiven uit en noemde haar naar den naam van het door hem beminde meisje. De broeders van Palaistra echter besloten zich te wreken. Toen zij eens Hermes op den berg Kyllene slapende vonden, hieuwen zij hem de handen af. Zeus genas zijnen zoon en strafte de zonen van Chorikos, zoowel als dezen zeiven, omdat hij den raad tot de verminking van Hennes gegeven had.
PALAMëDES. (Grieksch). een zoon van koning Nauplios van Euboia, naar dezen Naupliades genoemd, en van Klpne.ne, eene dochter van Katreus, koning van Kreta. Hij trok, daar hij verwant was met het geslacht der Atriden, met het leger der Grieken onder bevel van Agamemnon tegen Troje op, en was daar een der dapperste en verstandigste aanvoerders. Hij verwierf zich daarenboven den roem van een zeer wijs en vindingrijk kunstenaar te zijn, en men schreef hem de uitvinding van de vuurtorens, van het dobbelspel, van maat en gewicht, en groote vaardigheid in het uit het hoofd rekenen toe: zelfs verhaalde men van hem, dat hij een goed dichter geweest was , en het door Kad-mos naar Griekenland gebrachte alphabet met vier nieuwe letters verrijkt had. In weerwil van dat alles vond hij gedurende dit beleg eenen treurigen dood, die alleen door de wraakzucht van Odysseus werd bewerkt. Palamedes had zich den haat van dien held op den hals gehaald, doordat hij het bedrog openbaarde, dat deze had uitgedacht om de Grieksche vorsten te misleiden, toen zij naar Ithaka kwamen, om hem. overeenkomstig zijne vroeger afgelegde belofte, tot deelneming aan den tocht naar Troje te bewegen. Odysseus kon toen niet langer weigeren om vrouw en kind te verlaten en den langen tocht medetemaken (Zie Odysseus.), maar hij koesterde daarom ook tegen Palamedes voortaan eenen onverzoenlijken haat. Voor Troje nam zijne verbittering nog toe. Eens keerde hij van eenen strooptocht zonder buit terug, en werd daarom door Palamedes bespot. die van denzelfden tocht met buit beladen in het leger was teruggekomen. Thans kende zijn haat geene grenzen meer en hij besloot alles in het werk te stellen om zijnen tegenstander in het verderf te storten. Om zijn doel te bereiken nam hij zijne toevlucht tot een laaghartig middel; hij begroef heimelijk in de tent van Palamedes eene aanzienlijke somgelds, en zond eenen Trojaanschen gevangene uit, die voorgeven moest, dat hij van Troje kwam en eenen brief van koning Priamos moest
584
Palamedes—Pales.
overbrengen, waaruit bleek, dat Palamedes zich door dezen bad laten omkoopen. Deze door Odysseus zeiven opgestelde brief werd natuurlijk onderschept, en nu klaagde Odysseus den onschuldigen Palamedes voor eenen krijgsraad, uit de voornaamste aanvoerders van het Grieksche leger bestaande, van verraad aan. Bij het doorzoeken der tent vond men werkelijk de
feldsom, waarvan in den brief gesproken werd, en dit stelde e schuld van den aangeklaagde buiten allen twijfel. Vruchteloos waren alle betuigingen zijner onschuld: de bewijzen van het tegendeel schenen te overtuigend, en de onschuldige werd veroordeeld om gesteenigd te worden, vooral ook daar verscheidene andere op zjjnen roem naijverige legerhoofden, zooals A-gamemnon eneldsom, waarvan in den brief gesproken werd, en dit stelde e schuld van den aangeklaagde buiten allen twijfel. Vruchteloos waren alle betuigingen zijner onschuld: de bewijzen van het tegendeel schenen te overtuigend, en de onschuldige werd veroordeeld om gesteenigd te worden, vooral ook daar verscheidene andere op zjjnen roem naijverige legerhoofden, zooals A-gamemnon en Diomedes, zijnen dood wenschten. Palamedes liet zich met de grootste standvastigheid ter strafplaats voeren, en zeide niets anders dan; «Ik beklaag u, o waarheid, want gij zijt lang vóór mij gestorven!quot; — Hoe de vader van den onschuldig vermoorden Palamedes voor diens dood op de Grieken wraak nam, zie daarover N a u p 1 i o s, 2. — Het lot van Palamedes is zeer dikwijls door de dramatische dichters der Grieken tot het onderwerp hunner treurspelen gekozen. — Voor oazp. letterkunde heeft de legende van Palamedes dit belang, dat zij Vondel de stof gaf tot zijnen Palamedes of vermoorde onnoozelheid, waarin de dichter het doodvonnis aan Joh\'tn van Oldenbarnevelt voltrokken, als een gerechtelijken moord voorstelt. — In de scholen der rhetoren werden in lateren tijd als een lievelingsonderwerp voor eene pleitrede de beschuldiging en de verdediging van Palamedes opgegeven. — Óp de klein-aziatische kust tegenover het eiland Lesbos stond het beeld van Palamedes in een hem gewijd heiligdom, waar hij als heros werd vereerd.
PALAÏINIIS. (Eomeinsch), een bijnaam van Apollo, dien hij droeg naar den tempel, welken Augustus hem na den slag bij Actium op den Palatijnschen berg had laten oprichten.
PALES. (Romeinsch), eene godheid der Romeinsche herders, die de kudden voedde, onderhield en vruchtbaar maakte. Vooral werd zij vereerd op den Palatijnschen heuvel. Het schijnt, dat zelfs de naam van dien heuvel, Pa!at in m, niets anders beduidt dan «eene nederzetting, eene kolonie van herders.quot; Van het Palatium is de oorsprong en de bloei van Eome uitgegaan. Daarom werd Pales ook in nauw verband gebracht met de stichting der stad en het feest, haar ter eere op den 218tf\'n April gevierd, de Palilia, of zooals men gewoonlijk, hoewel ten onrechte zeide, de Par Ui a, werd dan ook als het stichtingsfeest der stad beschouwd. Het ging gepaard met groot gejubel, luidruchtige vroolykheid en allerlei eigenaardige gebruiken. Zoowel de vruchtbaarheid en zegen schenkende kracht der godin, als hare macht om te reinigen lagen aan die gebruiken ten grondslag. Een sprong, dien de herders deden door het in brand gestoken stroo, een sprong,
585
Pales—Palladion.
dien zij zelfs somtijds ook lieten doen door hunne schapen, moest die reiniging symbolisch voorstellen. — Somtijds werd Pales als eene mannelijke godheid beschouwd, doch ook als een god, die de vruchtbaarheid in de natuur opwekt. Hij heeft dan veel overeenkomst met den Griekschen god der weiden en kudden, Pan.
PALlKOI. (Paltci.) (Griekschj, daimonen, die op Sicilië werden vereerd. Men noemde hen tweelingzonen van Zeus en eene siciliaansche Nymph, hetzij A it na, hetzij Thu\'eia geheeten. Toen de tijd naderde, waarop deze moeder zou worden, smeekte zij uit vrees voor Her a, dat het haar geoorloofd zou zijn zich in den diepen schoot der aarde te verbergen. Dit werd haar toegestaan, doch toen de kinderen ter wereld gekomen waren, opende zich de aarde weder en liet hun den toegang tot het licht van den dag vrij. Zij werden Falikoi, d. i. »teruggekoinenenquot; genoemd. Dicht bij de plaats, waar zij op de aarde waren verschenen, lagen twee kleine meeren, die geacht werden tot hen in betrekking te staan. In de nabijheid daarvan lag ook een hun gewijde tempel, welke een toevluchtsoord was voor slaven, die door hunne meesters te hard behandeld werden. Zij vonden daar verzorging, totdat door dengeen, wien zij toebehoorden, een eed was afgelegd, dat hij voortaan een goed meester voor hen zou zijn. Zulk een eed werd altijd trouw nagekomen, want de Palikoi waakten ook over de heiligheid van den eed. Wie daarom, wanneer hij aangeklaagd was van eene misdaad, durfde zweren, dat hij onschuldig was, werd bij de meren der Paliken gebracht. Daar werd de eed op een schrijftafeltje geschreven en in aet water, dat steeds zwaveldampen uitwasemde, geworpen. Bleef het drijven, dan achtte men de onschuld bewezen; zonk het. daarentegen, dan werd degeen, die den eed gezworen had, onmid-delijk in den zwavelpoel geworpen, of, waren er verzachtende omstandigheden aanwezig, van het gezicht beroofd. Meermalen waren deze Paliken ook het onderwerp van voorstellingen der beeldende kunst.
PAL1LIA. (Romeinsch) Zie Pales.
PALINURüS. (Grieksch-Romeinsch), de stuurman van het schip van Aeneas, toen deze naar Italië trok. Door de goden in eenen diepen slaap gedompeld, viel hij in zee, toen zij dicht bij het eiland der Seirenen waren. Aeneas trof hem naderhand weder aan in de onderwereld en beklaagde zich over de be-driegelijkheid der orakels, daar Apollo hem voorspeld had, dat Palinurus Italië zou aanschouwen. Diens schim deelde daarop mede, dat hij, drijvende op zijn roer, levend aan de kust was gekomen, maar daar door de Lucaniërs vermoord. De plaats, waar dit geschied was, kreeg naar Palinurus haren naam. Om zijne schim te verzoenen werden daar later lijk-spelen ter zijner eere gevierd.
PALLADION. (Palladium.) (Grieksch-Romeinsch). (Zie Athena,
58G
Palladion,
587
bi. 142.)! eerbiedwaardigste heiligdom der stad ïrqje, een godenbeeld, dat, volgens de overlevering uit den hemel gevallen was. Het beeld was drie ellen hoog, rechtop staande, met aanééngesloten beenen, uit hout vervaardigd, en stelde eene jonge vrouw voor, die in de rechterhand eene werpspies, en in de linker als teeken des vredes, een spinrokken, hield. Pallas Athena had dit beeld zelve gesneden. Volgens sommigen stelde het niet de godin zelve voor, maar eene barer volgelingen, die evenals zij Pallas heette en de dochter van den liby-schen zeegod Triton was. Terwijl zij zich met ijver in de schermkunst oefenden en de strijd zoo hevig werd, dat Pallas eenen hevigen uitval deed met het doel. om Athena te freffen, kwam Ze as tusschenbeide, en hield aan Pallas de vreeselijke Aigis voor, met het Medusahooïè.. Pallas werd öf door den aanblik daarvan versteend, öf wel zij werd zóó verschrikt, dat zij geene poging deed om den hefiigen aanval van Athena afte-weren, die haar trof en haar dood deed nederzinken. Terstond had Athena berouw over deze onbezonnen daad. Uit droefheid vervaardigde nu de godin het Palladion. een beeld harer gedoode vriendin , hing het de Aigis om, en plaatste het naast den troon van Zeus. Op zekeren dag gebeurde het echter, dat de door haren vader beminde P1 e i a d e Elektra op den Olympos vluchtte, en het reine standbeeld omvatte. om bescherming van de maagdelijke godin aftesmeeken, ofschoon zij zelve door de vervolgingen van Zeus haren maagdelijken staat verloren had. (Zie Elektra en Korythos.) Vertoornd over de heiligschennis aan haar beeld gepleegd, slingerde de kuische godin haar kunstwerk naar de aarde neder. Het viel neder vóór de tent van koning Hos, den stichter van Troje, die juist een gebed aan Zeus had opgezonden, teneinde hem om een gunstig teeken bij de stichting zijner nieuwe stad te sineeken. Geloo-vende, dat zijn gebed aldus wonderdadig verhoord was, nam Hos het beeld op en wees het eene blijvende plaats in eenen tempel aan, dien hij opzettelijk daarvoor deed oprichten. Men vereerde het als een onschendbaar heiligdom der stad, en verbond daarmede het geloof, dat Troje niet zou kunnen veroverd worden, zoolang dit geschenk der goden zich binnen zijne muren bevond. Bij het begin der belegering was dit den (trieken onbekend. Toen hun echter de gevangen ziener Helenas dat gewichtige geheim meedeelde, besloten Odysseus en Diomedes zich van den schat meester te maken. Door eenen onderaardschen gang drongen zij heimelijk in de burgt, daar roofden zij het Palladion; of wel zij lieten zich als gezanten naar de stad afvaardigen , en brachten, geholpen door eenige Trojaansche verraders , het beeld heimelijk buiten de stad. Na de verovering van Troje beweerden daarom onderscheidene Grieksche steden in het bezit van het Palladion gekomen te zijn, maar vooral Argos en Athene. — Eene andere mythe meldt evenwel, dat
Palladion—Pallantiden.
het latei* door Diomedes vrijwillig aan Aeneas zou teruggegeven zijn; immers verschillende legenden verhaalden, dat Aeneas, toen zijne vaderstad in rook en vlammen opging, den kostbaren schat had gered en met zich naar Italië gevoerd. Eome beroemde zich op deze wijze het overoude en echte Palladion in zijne macht te hebben gekregen. Evenals de Trojanen geloofden ook de Eomeinen, dat het behoud der stad van dit beeld afhing, en daarom bewaarden zij het in den tempel van Vesta zóó heilig, dat zelfs niet eens de opperpriester, de Pontifex Maximus, het zien of aanraken mocht. Ten tijde van den keizer Commodus moest het evenwel, bij gelegenheid, dat er brand in den tempel ontstaan was, daaruit gehaald worden; de toenmalige opperpriester Metellus echter , die, daar de Ves-taalsche maagden, wier taak was dit te doen, door ontsteltenis buiten staat waren haren plicht te vervullen, zich genoodzaakt zag zelf het beeld te halen en het dus ook te zien, om het uit het heiligdom weg te dragen, hield deze daad voor zulk eene verschrikkelijke heiligschennis, dat hij de goden smeekte de stad daarvoor niet te straffen, maar hem alleen. De goden verhoorden zijn gebed, hij werd met blindheid geslagen. Eindelijk plaatste keizer Heliogabalus het Palladion in den door hem gebouwden zonnetempel, waarheen hij alle oude heilige voorwerpen, die op den oorsprong van den Romeinschen godsdienst betrekking hadden, liet samenbrengen; na dezen keizer wordt van het Paliadion geene melding meer gemaakt. De naam is echter gebleven en wordt nog gebruikt om datgene aanteduiden, wat als de waarborg en de grondslag van het voortdurend bestaan en den bloei van eenen staat of van eene andere instelling wordt beschouwd. — De Atheners beweerden in het bezit van het echte Trojaansche Palladion gekomen te zijn, doordat Diomedes na het uit Troje te hebben geroofd, het aan den Athener Demophon ter bewaring had gegeven. Deze nam het mede naar Athene. Hier richtte men een heiligdom daarvoor op, waarin de rechters vergaderden aan wie de beslissing over beschuldigingen betreffende moord was toevertrouwd.
PALLANÏIA. (Grieksch-Romeinsch), eene dochter van Euandros (Evander), die de liefde won van Herakies (Hercules). Zjj baarde hem eenen zoon, die den Palatijnschen heuvel naar zijne moeder noemde.
PALLANTIDEN. (Grieksch), de vijftig zonen van Pallas, den broeder van koning Aigeus van Athene. Zij wisten niet dat Aigeus, uit zijn te Troizen gesloten huwelijk met A\'dhra, de dochter van koning Fitlheus, eenen zoon had, die eerst, toen hij volwassen was , naar Athene kwam. Zij beschouwden zich dus als de erfgenamen van de heerschappij over Athene, te meer daar Aigeus zich geheelenal had laten vangen in de strikken van Medeia. Toen Theseus (zoo heette de zoon van Aigeus) zijne vaderstad opzocht, bevrijdde hij zijnen vader van de voogdij,
588
Pallantiden—Pallor.
die de Pallantiden over hem uitoefenden, doodde sommigen en Terjoeg de anderen.
PALLAS. (Grieksch) 1) Zie Athena, hl. 133. 2) de dochter van Triton, die door Athena gedood werd. (Zie Palladion.) 3) de broeder van Aigeua, den koning van Athene, wiens zonen zich van de heerschappij trachtten meester te maken. (Zie Pallantiden.) 4) volgens sommigen heette aldus de vader van Athena. Hij vatte liefde voor zijne eigene dochter op en om niet voor zijn geweld te moeten bukken, doodde zij hem en trok hem daarop zijne huid af en overdekte daarmede haar schild. 5) een der Giganten, die in de GigaitJornachie werd gedood. Ook van hem wordt verhaald, dat Athena hem de huid heeft afgetrokken en dat zij zich daarmede gedurende het verdere verloop van den strijd heeft bedekt. 6) een der zonen van Lykaon, den koning van Arkadië. Hij stichtte daalde stad Pallantion. Zijn kleinzoon was Euandros, die naar Italië trok, zich nederzette nabij de plaats, waar later Rome werd gesticht en den bij die plaats gelegen heuvel naar zijnen grootvader Falafium noemde. 7) een zoon van Euandros, naar wien volgens anderen de Palatijnsche heuvel zijnen naam zou hebben gekregen. Door zijnen vader werd hij aan Aeneas tot hulp medegegeven in den krijg tegen Turnus. Door Tumus zelven-werd hij echter gedood. 8) een der goddelijke wezens uit het tijdperk, dat aan het wereldbestuur van Zeus was voorafgegaan, een der Titanen. Hij was de zoon van twee andere Titanen, Kreios en Eurybiê. Hij verbond zich met de Okea-nide Styx en verwekte by haar vier kinderen Zelos (de ijver). Kratos (de kracht), Bia (het geweld) en Nike (de overwinning),
PALLèNE (Grieksch), 1) de dochter van den Makedonischen koning Sithon. Wie naar de hand van Pallene dong moest met hem eenen worstelstrijd aangaan. Reeds hadden verscheidene jongelingen daarbij hun leven verloren, tot eindelijk nog slechts twee, Kteitos en Dryas overbleven. Pallene beminde Kleitos en kocht daarom den wagenmenner van Dryas om, dat hij in de assen van zijns meesters wagen pinnen van zwarte was zou steken, als deze met Kleitos eenen wedren zou aangaan. De wagen van Dryas stortte inéén en hij zelf werd door Kleitos gedood. Sithon vernam evenwel de wijze, waarop de zaak zich had toegedragen, en liet nu, zoowel Kleitos als zijne dochter op den brandstapel werpen, waarop het lijk van Dryas werd verbrand, doch Aphrodite kwam tusschen beiden. Zy deed eenen zwaren stortregen van den hemel nederdalen, die het vuur van den brandstapel bluschte, en voerde Pallene weg met hem, dien zij beminde. 2) eene der Alkyoniden, eene dochter van een der Giganten Alkyoneus. Naar haar was het schiereiland genoemd, waarop haar vader door Her aktes werd verslagen. Zie Alkyoneus, bl. 48.
PALLOK (Romeinsch), eene personificatie der bleek makende
589
Pdllor—Pan,
vrees. Voor Pallor werd volgons de overlevering een tempel opgericht door koning Tuil uk flos tiHm, door hem beloofd, toen zijne troepen in eeneu strijd tegen de inwoners van Fidenae begonnen te wijken. Nadat de koning zijne gelofte gedaan had , vatten /ij weer moed en behaalden de overwinning. Gewoonlijk is Pallor met Favor (de schrik) in het gevolg van den oorlogsgod Mars, evenals üe\'mos en Phohos steeds den Griekschen oorlogsgod A res vergezellen. Zie A res, hl. 98.
PAMMERuPE. (Grieksch), eene dochter van Keleos, den koning van Eleusis, die tot belooning voor de vriendelijkheid, waarmede zij Demêfer ontvangen had, toen deze over de aarde rondzwierf om hare dochter te zoeken, met hare zusters tot priesteres der godin werd aangesteld en de eerste was, die de aan den dienst van Demeter verbonden plechtigheden in Eleusis vervulde.
PAMPHaljOS. (Pamphagus.) Grieksch), d. i. «de veelvraatquot;, een bijnaam, die schertsenderwijze aan Her al: lea werd gegeven. Eens at hij bij eenen boer twee geheele stieren op.
PAMPHyLOS. (Pamphylus) (Grieksch), een zoon van den Dorischen koning Aigimios, die de trouwe vriend van lie raldes was. Hij trok met de Herakleiden op, om hen behulpzaam te zijn in het veroveren van den Peloponnesos, doch evenals zijn broeder Dyrnas bleef hij in den strijd. Twee stammen der Spartanen droegen naar hen beiden hunne namen.
PAN. (Grieksch), een arkadische herdersgod, wiens naam wde weidendequot; beduidt. Zijne afkomst wordt verschillend opgegeven. Volgens de gewone legende was hij een zoon van de Nymph Penelope, eene dochter van Dry ops en Hermes. Sommige latere schrijvers hebben deze Penelope verward met de gade van Odysseus. Uit die verwarring zijn allerlei wonderlijke verhalen ontstaan, b. v. dat hij uit de verbintenis van Penelope met alle vrijers, die tijdens de afwezigheid van Odysseus naar hare hand dongen, zou zijn gesproten. Zijne moeder nam na zijne geboorte verschrikt de vlucht, toen zij de afschuwelijke gestalte van haren zoon aanschouwde, waarmede deze bijna geheel volwassen ter wereld kwam; want hij had hoornen, eenen krommen neus, spitse ooren, een met haren begroeid lichaam, eenen geitenstaart en boks-pooten. Die eigenaardige lichaamsvorming deed hem ook den bijnaam van Aigipan verwerven. Daarenboven lachte hij voortdurend. Zijn vader echter schaamde zich niet over hein; hij wikkelde hem in het vel van eenen haas, en bracht hem naar den Olympos, waar al de goden en vooral Bionysos in een schaterend gelach uitbarstten, toen zij den monsterachtigen knaap zagen. Pan keerde echter weldra naar de aarde terug, waar hem niet alleen de zorg over de grazende kudden
590
Pan. 591
en hare vruchtbaarheid, maar ook die over de bosschen en weiden werd opg-edragen. Bovendien was hij de beschermer dei-jagers, der vischvangst en der bijenteelt. Zijne lievelingsplaatsen in Arkadië waren de gebergten Lykaion en Mainalon: hier zwierf hij jagend door de wouden en over de hoogten en toppen der bergen, en als hij vermoeid was en de middagzon hem afmatte, leerde hij zich in de schaduw van koele grotten ter ruste neder. Dan staakten de herders hun fluitspel uit vrees voor de wraak van den anders blij moedigen god. Als beschermer der kudden waren hem ook de holen geheiligd, waarin des nachts of bij dreigend ouweder het vee werd tesamengedreven. Zulke Pansholen trof men aan op de bovengenoemde gebergten Lykaion en Mainalon , verder op het arkadische gebergte Parthenion, te Athene aan den voet van den Areiopagos en op den Paruassos. Dikwijls mengde hij zich ook in de rijen der Nympheti en poogde dier gunst te winnen. De schoone Echo Avist aan zijne vervolgingen te ontsnappen: eene andere nymph Pitt/s, volgde eveneens het voorbeeld zijner moeder en ontvluchtte den leelijken god. Zij kon evenwel door de goden uit zijne handen alleen hierdoor gered worden, dat zij haar in eenen pijnboom (in het Grieksch pitys) veranderden. — Eene derde Nymph, die door Pan bemind werd, was de Naiade Syrinx-, toen hij deze vervolgde, werd zij aan den oever der rivier Ladon, waar zij van vermoeidheid niet verder kon, door hare zusters, die zij om hulp smeekte, in riet veranderd. De teleurgestelde minnaar sneed daarop tot aandenken aan Syrinx, die hij verloren had, eenige riethalmen af, bracht die aan zijne lippen om ze te kussen, blies er toevallig in en nu deden de rietjes welluidende toonen hoeren. Door dit toeval vond Pan de herdersfluit uit, waaraan hij ter gedachtenis aan de door hem beminde Nymph den naam van Syrinx gaf. Dat hij muziek en zang hartstochtelijk beminde, was bij een landelijken herdersgod, die den geheelen dag het zingen der landlieden en herders hoorde, natuurlijk: hij leerde ook op de door hem uitgevonden herdersfluit zóó meesterlijk spelen, dat\' hij zelfs Apollo durfde uitdagen om eenen wedstrijd met hem aantegaan, waarbij deze op zijne lier en hij zelf op zijne fluit zou spelen. Midas werd tot scheidsrechter in dien strijd verkozen; toen hij aan Pan den prijs der overwinning toewees, gaf Apollo hem tot straf voor zijnen slechten smaak een paar ezelsooren. — Uit zijn geboorteland Arkadië verbreidde zich de dienst van Pan langzamerhand over geheel Griekenland. Hij deed zich steeds kennen als eenen vroolijken en dartelen
Pan.
592
god, die gaarne bij landelijke feesten de reien ten dans aanvoerde, en de koren bij het gezang opleidde en bestuurde. Hij was een hartstochtelijk liefhebber van den dans en heette zelfs
»de beste danser onder de goden.quot; Het liefste danst hij op bloemrijke weiden te midden der Oreaden, buiten wier gezelschap men zich den god bijna niet denken kan. Dan vermaakt hij allen door zijne potsierlijke sprongen , en tot het gelach , dat hij onder hen verwekt, draagt zijne boksgestalte niet weinig bij. — Daarom volgde hij dan ook Dionysos op zijnen zegetocht naar Indië, en bleef steeds een van
diens trouwste medgezellen. — Pan had onderscheidene kinderen, die allen dezelfde gestalte en geaardheid hadden als hun vader; op hunne bokspooten huppelden zij lachend en vol vroolijkheid door bosch en veld. Het bleef aldus niet bij eenen enkelen Pan, maar men telde er later eene menigte, eerst zijne twaalf zonen, die naar hem Panen genoemd werden, en vervolgens weder de kinderen van deze, een groot aantal Pa nisken (kleine Panen), die met de Satyrs (Zie aldaar.) veel overeenkomst hadden en eindelijk met deze geheel inéénsmolten. De Atheners werden eerst door de overwinning bij Marathon tot de vereering van den herdersgod gebracht. Zij geloofden, dat zij door zijnen persoonlijken bijstand over hunne vijanden, de Perzen, hadden gezegepraald, en zij richtten daarom aan den voet hunner burgt een heiligdom voor hem op, waar zij jaarlijksche feesten ter zijner eere vierden. In den strijd kon hij vooral groote diensten bewezen door zijne vervaarlijke stem, waarvan de ouden wonderen verhaalden. Als boschgod joeg hij den schuldeloozen boschbewoners, houthakkers en herders door zijn vreeselijk geluid somtijds den grootsten schrik aan, zoodat zij in groote ontsteltenis her- en derwaarts vluchtten. Men noemde en noemt nog eiken plotselingen schrik eenen panischen schrik. Wellicht is die naam echter eerder hiervan afteleiden, dat Pan als een god der geheimzinnige, eenzame wouden, door zijn wezen eenigermate vrees en huivering opwekte. — Pan heeft ook eene trompet uitgevonden, die hij uit zeeschelpen vervaardigde, en door het op deze trompet voortgebrachte geraas ge-
Pan.
593
lukte het hem in den strijd der goden met de Titanen deze laatsten zóózeer te verschrikken, dat zij op de vlucht sloegen. Volkomen hetzelfde wordt omtrent den zeegod Triton verhaald in de mythe der Gigantomachie. Zoo redde hij ook eenmaal de schare, die Dionysos vergezelde, uit een groot en dreigend gevaar, door plotseling met zijne vreeselijke, door wouden en rotsen duizendvoudig teruggekaatste stem in de rijen der vijanden schrik te verspreiden. — De offers, die men aan Pan bracht, bestonden uit lammeren, bokken, kalveren, melk, honig en most. De steeneik en de pijnboom waren hem geheiligd, en hij zelf werd dikwijls met eenen krans van pijntakken afgebeeld ter herinnering aan de nymph Pitys. (Zie boven.) Gewoonlijk draagt hij eenen herdersstaf, terwijl hij tevens gemakkelijk aan zijne boksgestalte te herkennen is. — Het voornaamste heiligdom, dat aan zijnen dienst gewijd was, lag bij de stad Akakesion in Arkadië; daar had hij een orakel. Hij werd ook ais een god der droomen vereerd, omdat ^hij somtijds in droomen het verborgene of de toekomst openbaarde.\' —
Den ouden herdersgod Pan werd eene veel hoogere en gewichtigere beteekenis gegeven, toen de dienst van Dionysos mede de grondslag werd van sommige mysteriën en toen Pan ook in den kring van Rheia Kybele getrokken werd. Men zag toen in hem eene personificatie van de levenwekkende kracht der natuur; de Orphici beschouwden hem zelfs als een god van het heelal, daarbij uitgaande van de etymologische verklaring van den naam Pan, die „alles\' beteekent. Al de mythen, die op hem betrekking hadden, werden door hen volgens die opvatting verklaard. Zijn dans werd het symbool van de beweging van het heelal, zijn fluitspel beteekende de harmonie der sferen, zijne hoornen en zijn lang neerhangende baard stelden het zonnelicht voor, welks stralen zich gelijkelijk naar den hemel en naar de aarde richten, en dergelijke gekunstelde verklaringen bestonden er nog meer. — De Romeinen identificeerden Pan met Fcrnnus , Inuus en Lupercus (Zie aldaar.)
38
Pan—Panathenaiën.
Hoewel de eeredienst van Pan zich. voornamelijk tot Arkadië bepaalde, was deze toch ook over geheel Griekenland verspreid. Zyn voornaamste tempel was het reeds genoemde heiligdom te Akakesion. Daar had hij een orakel, waarin een eeuwig vuur onderhouden werd. In Athene werd hem ter eere jaarlijks een feest door eenen optocht met fakkels gevierd. De oudste beelden van den god geven hem eene geheel menschelijke gedaante. Eerst de latere kunstenaars stelden hem voor met eenen langen geitenbaard en bokspooten en kleine horens. — Hij zelf of een zijner afstammelingen werd onder de sterren geplaatst onder den naam van vden Steenbok.
Zie Capricornus. „
PANAKEIA. (Panacea.) (Gneksch), d. i. »de_ alles en allen genezendequot;, eene dochter van Asklepios. Te Orcpos in Boiotië
had zij een eigen altaar. , . , , , , „
l\'AN AT HEN AlëN (Panathenaeën.) (Gneksch), het grootste leest ter eere van Pallas Athena, _dat om de vier jaren te Athene werd gevierd. De stoet daarbij gevormd was de prachtigste onder al de optochten, die de Grieken ter eere der goden hielden. Het doel daarvan was om naar den tempel der godin een geschenk te brengen, dat de Atheners gewoon waren haar om de vier jaren te geven. Dit geschenk bestond uit een kleed door attische jonkvrouwen geweven en met de^prachtigste hor-duursels bewerkt. Dat kleed moest waarschijnlijk dienen tot versiering van liet oude houten beeld van. Athena. In plech-tigen optocht werd het naar de akropolis (burgt), gebracht. Het werd als een zeil aan den mast van een op rollen voort-bewogen schip gehecht en zoó naar den voet van den burgt gevoerd, om aan Athena als wijgeschenk aangeboden te worden. De edelste burgers zonden hunne dochters, om de manden te dragen, die alles, wat voor het offer, dat daarbij gebracht werd, dienen moest, bevatten. Haar volgden jonge meisjes, wier ouders het Atheensche burgerrecht met bezaten, die haar deze zonneschermen en stoeltjes moesten nadragen. Eerwaardige grijsaards met olijftakken in de hand maakten een deel uit van den stoet. Verder volgde de ruiterij der Atheners in hare schoonste wapenrusting en al hun overige soldaten in volle wapenpracht Dan de overwinnaars in de spelen bij de vorige Panathenaiën gevierd. Allen, die aa,n het feest wilden deelnemen, kwamen in ieestgewaad op, voorafgegaan door citherspelers en fluitspelers Vrijgelaten slaven kenbaar aan de eikentakken, die zij m de hand droegen sloten den trein. De stoet steeg de akropolis op en hield halt tusschen het Parthenon en den tempel van Athena Polias. Naar het Parthenon droeg men de wijgeschenken, die op dien dag door bijzondere personen aan de godin werden gewijd, en naar den tempel van Athena Polias den peplos. De Panathenaiën hebben eene eigenaardige beroemdheid verkregen,
594
Panathenaiën—Pandaros.
doordat de fries van het Parthenon versierd was met eene afbeelding van den optocht, bij gelegenheid van dit feest gehouden, door den grootsten aller Grieksche beeldhouwers, Pheidias, vervaardigd. Waarschijnlijk geven deze beelden eene vrij nauwkeurige voorstelling van den optocht van dien feesttrein. Ongeveer drie vijfde gedeelten van die afbeeldingen zijn door Lord Elgin, den Engelschen gezant bij de Turksche regeering, in het jaar 1801 onder hoog verlof van het Parthenon afgenomen, naar Engeland gezonden en worden als «Elgin marblesquot; in het British Museum bewaard. — Het kleed (de peplos), dat aan Pallas Athena gewijd werd, was saffraankleurig, maar muntte vooral uit door het schoone borduursel. Het geslacht der Euniden te Athene had het bestuur over het feest.
PANDA. (Eomeinsch), eene godin van den oogst, die aan den voet van het Kapitool vereerd werd. Naar haar was eene poort porta Pandana genoemd. Bij de Sabijnen en andere volken van midden-Italië was zij zelfs meer in eere dan Ceres. (Zie Ceres.) Bij de naar haar genoemde poort had zij eenen tempel, die een asyl was. Haar naam werd in verband gebracht met het Latijnsche werkwoord pan do, d. i. wik open.quot; Panda zou volgens de legende den koning Titus Tatius de inneming van het Kapitool gemakkelijk gemaakt hebben
PANDAReOS. (Pandanus.) (Grieksch), geboortig uit Milete, een zoon van Merops, de vader der ongelukkige Aedon. (Zie aldaar.) Hij was een vriend en helper van Tantalos. Aan al diens misdadige handelingen was hij medeplichtig. Voor Tan-talos stal hij den gouden hond, die den tempel van Zeus op Kreta bewaakte. Toen Zeus, niettegenstaande Tantalos zich aan meineed schuldig maakte door te zweren , dat hij geenen hond gekregen had, toch de misdaad kon bewijzen, vluchtte Pandareos eerst naar Athene en van daar naar Sicilië. Hier vond hij met zijne gade, Harmothüê, den dood. Zijne beide dochters Klytia en Kameiro hadden van de goden aile goede gaven ontvangen, doch zij werden later als ^dienaressen gegeven aan de Ërinnyhi. (Zie Klytia, 2.) — Öf deze Pandareos, öf een naamgenoot had van Demeter de gave ontvangen om te kunnen eten, zonder dat hij ooit verzadigd werd.
PANDaROS. (Panddrus.) (Grieksch-Romeinsch), 1) een zoon van Allcxinor, eenen Trojaan, die met zijnen broeder Bi lias Aenëas naar Italië volgde. Door Zeus waren beiden met buitengewone lichaamskracht begiftigd. Toen Turnus de dooide Trojanen opgerichte versterkingen met zijn leger bestormde, openden zij de poort, die aan hunne hoede was toevertrouwd, en doodden ieder, die trachtte de poort te naderen. Eindelijk evenwel vielen ook zij beiden onder de handen van Turnus. 2) de zoon van Lykaon uit Lykië. In den Trojaanschen oorlog trok hij mede op als bondgenoot van koning Pnamos. Toen er tusschen de Grieken en Trojanen een verdrag gesloten was, hetwelk bepaalde, dat de geheele stryd zou besUst worden door
595
Pandaros—Pandoros.
een tweegevecht tusschen Menelaos en Parit, spoorde Pallas Athena, die geen vrede, maar den ondergang van Troje wilde, Pandaros aan, om, nadat Paris overwonnen, maar door Aphrodite van den dood gered was, eene pijl op Menelaos afteschieten, want hij was bekend als een der beste boogschutters in het Trojaansche leger. Zóó werd het verdrag geschonden. Pandaros werd later door Diomedes gedood.
PANDEMOS. (Pandemus.) (Grieksch), een bijnaam van Aphrodite. Zie Aphrodite, bl. 77 en 78.
PANDïON. (Grieksch) 1) Zie Kleopatra, 1. — 2 en 3) de naam van twee koningen van Athene uit den mythischen voortijd. Onder de regeering van den eersten Pandion kwamen Dionysos en Derneter in Attika. Zijne gade was Zeuxippe, bij wie hij twee zonen, Erechtheus en Butes en twee dochters, Prokne en Philomela verwekte. De tweede _ huwde met de dochter van den koning van Megara, die hem vier zonen schonk. Uit Athene verdreven vluchtte hij tot zijnen schoonvader dien hij in de regeering opvolgde. Bij zijnen dood liet hij het bestuur over Megara na aan zijnen zoon Nisos, terwijl een ander zijner zonen, Aigeus, later weder meester werd van
^VaNDoRA. (Grieksch.) 1) d. i. »die door allen met geschenken begiftigd isquot;, de naam van de eerste vrouw, die, door Hephaistos gevormd uit water en aarde, door Zeus aan de stervelingen gezonden was om onheil over hen te brengen, nadat Pronütheus vuur uit den hemel gestolen had, met het doel om de menschen uit hunnen ongelukkigen toestand te verlossen. Aij was bekoorlijk schoon. Alle goden hadden haar goede gaven geschonken. Daarnaar droeg zij haren naam. Zeus gaf haar eene doos, waarin alle ongelukken waren opgesloten, zoodat deze haar, indien de doos gesloten bleef, niet treffen konden. Hü liet haar daarop door Hermes brengen tot Eptmeiheus, den dommen broeder van Prometheus, die haar niettegenstaande de waarschuwingen van zijnen broeder tot zijne vrouw nam. Toen de door Zeus geschonken doos uit nieuwsgierigheid geopend werd, kwamen daaruit allerlei rampen, ziekten en zorgen te voorschijn, die zich over de aarde verspreidden. Alleen de hoon was nog in de doos, toen Pandora haamp;r weder sloot. Vandaar dat onder de hevigste rampen, die de menschen op aarde teisteren, de hoop hun nog altijd bijblijft. Zij schonk haren gemaal verscheidene dochters, P r o p h a s i s, de godin der uitvhich-ten Metameleia, de godin van het berouw en Pyrrha, die\' later de gade werd van Deukalion. (Zie aldaar.)^ 2) een bijnaam van Gaia (de Aarde), d. i. »die alles schenkt .
PASDoROS. (Pandoras.) (Grieksch), een zoon van koning Erechtheus van Athene en van Praxithea; hij was een broeder van Kekrops. Hij stichtte eene volkplanting op Euboia en heerschte daarover.
596
Pandoteira—Paris.
PANDOTEIRA. (Pandotira.) (Griekscli), d. i. »de godin, die alles geeft,quot; een bijnaam van Demëter.
PANDRbSOS. (Pandrosus.) (Grieksch), eene dochter van Ke-krojas, de zuster van Erisychthon, tier se en Agmtdos. Zie Agrau los.
PANHELLENIOS. (Panhellenius.) d. i. »de god van alle Griekenquot;, een bijnaam van Zeus. onder welken Aitikos hem eenen tempel stichtte op het eiland Aigina. Langen tijd bleef dat eiland de eenige plaats, waar deze dienst onderhouden werd, totdat keizer Hadrianus ook te Athene eenen tempel van Zeus Panhellenios oprichtte. Daardoor kreeg de keizer zelf ook dien bijnaam.
PANKRaTIS. (Pancratts.) (Grieksch), de dochter van Alöeus en Iphimede. Zij werd met hare moeder door Tyrrheensche zeeroovers ffevanaren genomen, doch door hare broeders bevrijd. (Zie Iphimede.)
PANÖPEUS. (Grieksch), de zoon van Phokos en Asteropeia, die met KephUlos deelnam aan eenen krijgstocht, door Amphitryon (Zie aldaar.) ondernomen. Hij had gezworen zich niets van den buit te zullen toeëigenen, en daar hij zijnen eed brak, straften de goden hem door aan zijnen zoon Èpeios dapperheid te onthouden. Zie Epeios.
PAJJOPTES. (Grieksch) Zie Argos.
PAISTHOS. {Panthus.) (Grieksch), een van de oudsten der Trojanen, de vader van Euphorbos, Hyperenor en Polydamas, die in de Ilias onder de beste helden der Trojanen worden genoemd. Hij was een priester van Apollon.
PAPHIA. (Grieksch), een bijnaam van Aphrodite, dien zij droeg naar eenen tempel, dien zij had in de nabijheid der stad Paphos op het eiland Kypros. Zie Aphrodite, bl. 78 en 83.
PARCEN. (Peircae.) (Romeinsch), de naam waaronder de Moiren (Zie aldaar.) in de Romeinsche mythologie voorkomen. Oorspronkelijk waren zij oud-Italische godheden, maar reeds vroeg zijn zij geheelena.1 met de Grieksche godinnen geïdentificeerd. — Eerst godheden van de geboorte en den dood, werden zij naderhand godheden van het noodlot en droegen als zoodanig ook wel den naam Fata. Zie Fatum.
PARENTALIA. (Romeinsch), een jaarlijksch feest ter eere der gestorven bloedverwanten. De instelling daarvan werd aan koning Numa toegeschreven. Het bestond uit een offer by de graven gebracht en eenen daarmede verbonden offermaaltijd. Dit feest werd gedurende verscheidene dagen gevierd, meestal in de week vóór den 2lsten Februari. Op dien dag vierde men ten besluite de Feralia (Zie aldaar.); de voorafgaande dagen heetten dies parentales.
PAEILIA. Zie Pales.
PARIS. (Grieksch), een zoon van den Trojaanschen koning
597
Paris.
598
PriUmos en diens gemalin HeJcdbe. Hij droeg ook den naam van Alexandras (Alexander.) (Zie beneden.) Door zijne schuld gingen zijn gelieele geslacht en zijne vaderstad te gronde. Eeeds vóórdat hij geboren werd, voorspelde een voorteeken de rampen, die door hem over de stad zouden komen. Toen zijne moeder van hem zwanger was, droomde zij op zekeren nacht, dat zij eene brandende fakkel baarde, die langzamerhand zulk eene ontzaglijke vlam werd, dat de geheele stad daardoor aangetast en in de asch gelegd werd. Zij verhaalde dien droom des morgens aan Priamos, die dadelijk de waarzeggers en droomuitleggers, waaronder ook zijn zoon Aisakos (Zie aldaar.), tot zich liet komen, om de verklaring van dien droom te vernemen. Zij deden de schrikwekkende uitspraak, dat Hekabe eenen zoon zou baren, die, zoo hij in leven bleef, bestemd was om zijn vaderland in het verderf te storten. Nauwelijks was de knaap geboren, of de bezorgde vader gaf hem, evenals Laios eenmaal met Oidijms deed, aan zijne dienaren over, met last om hem omtebrengen of in het bosch te vondeling te leggen. Een der bedienden, Agelaos genaamd, bracht den jonggeborene op den boschrijken top van het naburige Idagebergte en legde hem daar neder, opdat hg door honger of door verscheurende dieren zou omkomen. Toen hij evenwel na verloop van vijf dagen wederom op de eenzame plaats kwam, vond hij het kir.d nog frisch en gezond; eene beerin had het gezoogd. Uit medelijden nam de herder het nu tot zich, bracht het naar zijne woning, gaf het den naam van Paris en voedde het als zijn eigen zoon op. De knaap groeide tot eenen schoonen jongeling op, terwijl hij steeds onder de herders leefde, die de koninklijke kudden op den berg weidden, en deze gaven hem den naam van Alexandres d. i. »die de mannen afweertquot;, omdat hij de kudden op de krachtigste wijze tegen de roovers beschermde. Terwijl hij zoo op het land leefde, gebeurde er iets, dat op zijn eigen lot, en op dat van Troje den noodlottigsten invloed zou uitoefenen. Die gebeurtenis is bekend onder den naam van het oordeel van Paris. Op den Olympos was tusschen drie godinnen een hevige twist ontstaan. Zeus had namelijk besloten Peleus met de Nereïde Thetis in het huwelijk te doen treden; alle goden en godinnen waren op het prachtige bruiloftsmaal genoodigd, dat in Thessalië gehouden werd, en elk bracht voor het bruidspaar geschenken mede. Slechts Eris, de godin der tweedracht, was, uit vrees voor stoornis van de vreugde, niet genoodigd. Om zich over deze beleediging te wreken, wierp zy plotseling op den door de gasten omringden en heerlijk versierden feestdisch eenen gouden appel, met het opschrift: ovoor de schoonste/quot; tlera, Athena en Aphrodite deden hare aanspraken op den appel gelden. Toen zij het niet eens konden worden, wendden zij zich tot Zeus met het verzoek, dat hij in dezen strijd zou beslissen. Deze had echter geen lust zich de wraak van twee
Paris.
599
der godinnen op den hals te halen. Hij ontweek daarom voorzichtig eene beslissende uitspraak, en verwees haar naar den op den berg Ida wonenden Paris. De godinnen namen hem als scheidsrechter aan, en begaven zich, onder geleide van Hermes, naar den Ida. Paris verklaarde, nadat Hermes hem de oorzaak van de komst der drie godinnen had medegedeeld, aan haar verlangen te willen voldoen. Lang stond hij besluiteloos. Alle drie schenen hem even schoon toe. Hera poogde den jongeling overtehalen om haar den prijs der schoonheid toetekennen, door hem te beloven, dat zij hem de grootste rijkdommen en de heerschappij over geheel Azië schenken zou; Athena beloofde hem grooten krijgsroem en de diepste wijsheid; Aphrodite eindelijk wendde nog krachtiger middelen aan om den scheidsrechter tot haar belang overtehalen; zij streelde zijne eigenliefde, door hem als den schoonsten jongeling van Phrygië te roemen, die ook de schoonste vrouw der aarde waardig was. Tevens beloofde zij hem, dat zij hem zou bijstaan om de liefde te verwerven van de schoonste vrouw der aarde, Helena, de gemalin van Menelaos, den koning van Sparta, wanneer hij haar den prijs der schoonheid toewees. Nu aarzelde Paris niet langer; medegesleept door de verleidelijke voorstellingen en beloften der godin Aphrodite, schonk hij haar den gouden appel. Van dien tijd af waren Hera en Athena verbitterde vijandinnen der Trojanen. — Paris was echter reeds gehuwd met de Nymph Oinone, eene dochter van den phry-gischen stroomgod Kebren; zij was op het gebergte Ida zijne gade geworden, en had hem zelfs reeds eenen zoon, Korythos genaamd, geschonken. Daar zij de gave bezat om in de toekomst te zien , had zij hem ongeluk voorspeld, wanneer hij zich ooit tot ontrouw jegens haar zou laten verleiden. Paris echter gaf zich geheel aan de hoop op de blijde toekomst over, die hem door de godin der liefde was geopend, en zonder zich om de droefheid zijner gade en hare sombere voorspellingen te bekommeren, besloot hij het gebergte te verlaten, waar hij tot nu toe, onbekend met zijne afstamming, geleefd had. Bij zijn vertrek vermaande hem de verstootene nog — zóóver ging hare trouwe liefde — om zich harer te herinneren en tot haar terug-tekeeren, indien hij ooit gewond werd, daar zij alleen in staat was, om hem te genezen. Hij richtte zijne schreden naar Troje, zooals Aphrodite hem geraden had. Juist toen hij wilde vertrekken, was koning Priamos op het denkbeeld gekomen om ter gedachtenis van zijnen dood gewaanden zoon Paris lijkspe-len te vieren, waarbij een prachtige stier, dien men uit de koninklijke weiden haalde, tot prijs des overwinnaars bestemd werd. Toevallig zocht men juist den lievelingsstier van Paris uit. Om dezen van den offerdood te redden, verhaastte hij zijnen tocht naar Troje, nam aan den wedstrijd deel, en over-
600 Paris.
won daarin al zijne tegenstanders. Over dit geluk Tertoornd en daarop ijverzuchtig, trok Déiphöhos, of Hektor, beidenzonen van Priamos, het zwaard tegen den vreemdeling; deze vluchtte voor zijnen aanvaller in den tempel \\amp;nZeus Herkeios, en zocht zijne toevlucht bij het altaar. Daar zag hem zijne zuster, de waarzegster Kassandra; zij herkende hem als haren verloren broeder, en nu weigerde Priamos niet meer hem als zijnen zoon te erkennen, omdat, volgens de vroegere uitlegging van den droom, het gevaar voorbij zou zijn, wanneer dertig jaren verloopen waren. Volgens een ander verhaal maakte Paris zich zeiven bekend, terwijl hij zijne afkomst bewees door de kleederen te toonen, waarmede men hem in het bosch gelegd had. Priamos vervulde nu den vurigen wensch van zijnen wedergevonden zoon en liet hem naar Sparta reizen, door hem als gezant derwaarts te zenden. Eeeds sedert lang had er eene spanning tusschen Troje en Sparta bestaan. De reden daarvoor wordt verschillend opgegeven. Eene der hierop betrekking hebbende legenden verhaalt, dat Pelops, de stamvader van het Spartaansche vorstengeslacht, door den grootvader van Priamos, Hos, den vorst van Troje en de stichter van Ilion of ïroje, uit Phrygië verdreven was. Door verloop van tijd was echter deze vijandelijkheid een weinig op den achtergrond geraakt, zoodat Paris met zeer groote gastvrijheid door den koning Menelaos, den gemaal der schoone HeCéna, ontvangen werd. Terwijl Paris nog aan zijn hof verblijf hield, zag de koning zich echter gedwongen eene reis naar Kreta te ondernemen, zonder in het minst de boosaardige oogmerken te vermoeden, waarmede zijn gast naar Sparta gekomen was. Van deze afwezigheid maakte Paris, onder voortdurende medewerking van Aphrodite, gebruik, om de schoone Helena te verleiden. De godin zelve kwam tot hem met hare volgelingen, Eros, den god der liefde, Hiniéros, den god van het zoet verlangen der liefde, met de Chariten, met Pathos, den god der begeerte, en Hymen, den god des huwelijks. Door Aphrodite bijgestaan haalde Paris eindelijk Helena over om met hem te vluchten; zij volgde hem met een groot deel der aan haren gemaal toebehoorende schatten, vergezeld door hare vriendin (of slavin) Aithra en eene dienares Klymene. vrijwillig op een schip, dat gereed lag om naar Troje wegtezeilen. Andere verhalen berichten, dat zij gewelddadig geroofd of buiten het paleis gelokt werd, terwijl Aphrodite de gestalte van Menelaos aangenomen had, en haar zoo op het schip bracht. — Op het eiland Kranaë vierde Paris met haar zijn huwelijk en trok over Egypte en Phoinikië met haar naar zijn vaderland terug. — Intusschen keerde Menelaos naar huis terug, en toorn maakte zich van hem meester, toen hij vernam, hoe het _ recht der gastvrijheid in zijn huis geschonden was. Dadelijk nam hij toebereidselen om Paris op geduchte wijze voor zijne schan-
Paris.
601
delijke daad te straffen. Hij riep al de vorsten van Griekenland op, om den hem aangedanen hoon op den roover te wreken en Troje te belegeren, opdat hem zijne gemalin en zijne schatten zouden worden teruggegeven. Toen het Grieksche leger voor Troje gekomen was, drongen de meer verstandige bewoners der stad, met Antmor aan het hoofd, en de onheilspellende uitspraken der waarzeggers op de uitlevering van Helena aan. Priamos en zijne zonen kozen de party van Paris, en besloten geweid met geweld te keeren. Na eenen hardnekkigen tienjarigen strijd ging de stad Troje in vlammen op. Aan de gevechten, die gedurende dien oorlog plaats hadden, nam Paris slechts weinig deel. Homerus schildert zijn karakter als verwijfd, lafhartig, het zinnelijk genot najagende en meer tot vreedzame bezigheden geneigd; somwijlen laat hij hem echter, wanneer zijne eerzucht sterk geprikkeld is, niet zonder dapperheid en geluk op het slagveld verschijnen. De mythe verhaalt verder, dat hij, inzonderheid na den val van Hektor, toen het gevaar, waarin de stad verkeerde , iederen dag toenam, zich dikwijls in den strijd mengde en zich als een bekwaam boogschutter deed kennen, zonder daardoor den wrok der inwoners, die hem als de oorzaak van den krijg beschouwden, te kunnen verminderen. Hij was het, die den held Achilleus door een pijlschot in zijnen kwetsbaren hiel van het leven beroofde, of, naar eene andere mythe, hem in eenen tempel van Apollo op verraderlijke wijze ombracht. Hem zeiven wachtte evenwel kort daarop de dood, en wel nog vóórdat de stad ingenomen werd. Phi-loktetes, die den boog en de pijlen van Herakles gëerfd had, wondde hem met zijne nimmer missende pijlen. De wonde van Paris was doodelijk, daar het gif der Hydra van Lerna, waarin Herakles deze pijlen gedoopt had, nog altijd zijne dood-aanbrengende kracht had behouden. Van net slagveld in de stad gedragen, dacht Paris thans eerst aan datgene, wat hem door zijne eerste gemalin Oinone voorspeld was, dat hij namelijk alleen door haar genezen zou kunnen worden. Hij liet zich daarom naar het gebergte Ida brengen, waar de verlaten nymph bij haren vader was blijven wonen: alles was evenwel vruchteloos. In haren wrok over de diepe beleediging, die zij van haren echtgenoot ondervonden had, weigerde Oinone hem te genezen. Paris werd daarop stervende naar Troje teruggebracht, waar hij weinige dagen daarna den geest gaf. Nauwelijks had hij evenwel de hoogten van het gebergte verlaten, of Oinone snelde hem, vol berouw over hare hardvochtigheid, na; zij kwam echter te laat, haar vroegere echtgenoot was reeds gestorven. Reeds was de brandstapel aangestoken, die zijn lijk moest vei\'branden, toen zij aankwam, en nu stortte zij zich, op het gezicht van den doode, dien zij nog steeds bleef liefhebben, zelve in de vlammen, om met hem te ster-
Paris—Patrii dii.
C02
ven. Volgens anderen wierp zy zich van eenen toren, of maakte een einde aan hare droefheid, door zich door ophanging van het leven te berooven. De door Paris bij Helena verwekte zonen kwamen, volgens sommige verhalen, om, door het instorten eener kamer, kort na huns vaders dood. — Paris wordt door de beeldende kunstenaars voorgesteld als eene jeugdige schoone gestalte, zonder baard, in phrygische kleeding, en eenen appel in de hand, dien hij aan de godin der schoonheid, Aphrodite, overreikt. Zie verder Helena en Menelaos.
PARNASSIDES. (Grieksch). een bijnaam der Muzen, die op den Parnassos woonden.
PARTHaON. (Grieksch), ook Porthaon en Portheus genaamd, een zoon van Agenor en Epikaste , regeerde als koning over Pleuron en Kalydon in Aitolië. Bij zyne gemalin TSuryte had hij onderscheidene zonen, waaronder Oineus.
PARTHEMA. (Grieksch), d. i. »de maagdelijkequot;, een bijnaam van Artemis,
PARTHENOPAIOS. (Parthenopaeus.) (Grieksch), een van de zeven vorsten, die tegen ïhebe optrokken. Ook hij sneuvelde vóór die stad. Volgens de meest gewone overlevering was hij de zoon van Meleugros en Atalante. Zie Atalante, l,bl. 130 en Oidipus, bl. 560 en 561.
FARTHER OS. (Parthenus.) (Grieksch) 1) eene der zusters van Hemithea of Molpadia. (Zie Hemithëa.) 2) de bijnaam van Palias Athena, waarnaar haar beroemdste tempel, het Parthenon op de Akropolis te Athene, zijnen naam droeg. Deze bijnaam duidde haar aan als de «maagdelijke godinquot;. Zie Athena^, bl. 136. 3) de grieksche naam van het sterrebeelc. »de Maagdquot;; Erigone, de dochter van Ikarios zou namelijk onder den vorm van dat sterrebeeld aan den hemel geplaatst zijn. Zie Dionysos, bl. 220.
PASIPHaë. (Grieksch), de dochter van Helios en Perseis, de zuster van Aietes en Kirke, de moeder van den Minotaur os. Zie Minos, bl. 514.
PASITHeA. (Grieksch) 1) eene der Chariten. Zij werd door Hera aan Hi/pnos tot gade toegezegd. 2) eene der Naiaden, de gemalin van den Atheenschen koning Erichthonios, de moeder van Pandion. 3) eene der Neréiden.
PATRII DII. (Eomeinsch). Zie Penates.
Patroklos—Pax.
PATROKLOS. (Patroclus.) (Grieksch), de vriend en wapenbroeder van Achilleus, de zoon van Menoitios, den koning van Opus, die tot de Argonauten behoord had, en Sthenele-, hij doodde bij ongeluk eenen knaap met wien hij zich met het dobbelspel vermaakte. Om hem aan de wraak van diens vader te onttrekken, bracht Menoitios hem bij Peleus te Phthia, waar hij vriendelijk ontvangen en met den zoon des konings, Achilleus, opgevoed werd. (Zie Klysonymos.) Later volgde hij Achilleus naar Troje, doch viel aldaar, in de wapenrusting van zijnen vertoornden vriend gedost, na door Euphorbos gewond en weêr-loos gemaakt te zijn. door de handen van Hektor. De Grieken bleven echter meester van zijn lijk, begroeven hem met veel pracht, en stelden lijkspelen ter zijner eere in. (Zie Achilles.) Gedurende den ganschen tijd, dat zijn lijk nog boven aarde stond, bewaarde Thetis, de moeder van Achilleus, het voor bederf door het met nektar en ambrosia te besproeien. Zijne asch werd later op het voorgebergte Sigeion bijgezet onder denzelfden grafheuvel, waaronder die van zijne vrienden Achilleus en Aias rustte. Zie Achilles, bl. 8.
Te München bevindt zich eene zeer beroemde beeldengroep, bekend onder den naam van de Aigineün, die den strijd voorstelt, welke om het lijk van Patroklos gevoerd wordt. Deze groep heeft men in het jaar 1811 onder de painhoopen van eenen Athena-tempel op het eiland Aigina, welks voorgevel daarmede versierd was, opgedolven.
PAUPERTAS. (Roineinsch), eene personificatie der armoede. Zie Pen ia.
PAVENTIA. (Romeinsch), eene godin, die aangeroepen werd, opdat de kinderen voor eenen plotselingen schrik zouden bewaard blijven.
PAYOR. (Eomeinsch), eene personificatie van den schrik, voor wien reeds koning Tullus Hostilius eenen tempel gebouwd had, waarin deze godheid gezamenlijk met Pallor, d. i. «de door vrees veroorzaakte bleekheidquot;, vereerd werd. Het schijnt, dat Pavor afgebeeld werd als een man, wien de schrik op het gelaat te lezen stond met te berge gerezen haren.
PAX. (Eomeinsch), eigenlijk eene personificatie van den rus-tigen en vreedzamen toestand van een land, later meer opgevat als eene tegenstelling tegen de godheden van den oorlog. Keizer Augustus richtte te Rome ter harer eer een altaar op, dat op het veld van Mars stond. Vespasianus (-{- 79) bouwde haar eenen tempel, die onder de regeering van Commodus (-]- 180) afbrandde. Zij wordt voorgesteld öf met een hoorn des over-vloeds öf met een olijftak en een herautstaf (caduceus) in de hand, terwijl zij dan meestal hetzij een krans van korenaren op het hoofd heeft, of in hare andere hand korenaren houdt, of bezig is een hoop wapenen in brand te steken. Bij de Grieken heette de godin des vredes Eirënê. Zie aldaar.
603
Pedasos—Peirene.
PEDaSOS. {Pedamp;sus.) (Grieksch). Aldus heette een der paarden van Achilleus.
PECrASIDES. (Grieksch), de door den hoefslag van het paard Pegasos (Zie het volgend artikel.) ontstane bronnen, wier wateren eene dichterlijke geestverrukking deden ontstaan. Vandaar ook een bijnaam der Muzen.
PEGaSOS. (Pegasus.) (Grieksch), het beroemde paard der Muzen, verwekt door Poseidon, den god der zee, bij Medusa, de eenige der drie Gorgonen, die sterfelijk was. Zijne geboorte geschiedde door een wonder. Want toen de held Perseus op zijnen tocht tegen de Gorgonen den kop der vreeselijke Medusa afgehouwen had, ontsproot Pegasos uit haar bloed, te gelijk met den reus Chrysaor. Ook zijne gedaante was wonderbaar; het was in zijne vormen een zeer schoon en edel paard, en aan zijne schouders van groote prachtige vleugels voorzien, waarmede het zich, snel als de wind, door de lucht bewegen kon. — Zijne betrekking tot de Muzen was voornamelijk door de schepping der bron HippoJcrëne of van eene andere bron, Aganippe, ontstaan, waaruit de Muzen en de dichters dronken met het doel om met eene bemelsche geestdrift bezield te worden. Zie haren oorsprong op het woord Hippokrëne.—De vlucht van Pegasos was eene symbolische voorstelling van de verhevene vlucht der denkbeelden, waardoor de mensch zich van al het aardsche losmaakte. Den Pegasos bestijgen zegt men spreekwoordelyk van dichters, die, al het aardsche vergetende, zich in hunne verhevene gedachten verliezen, en als het ware door eenen goddelijken geest bezield worden. — Ondertusschen stond Pegasos geenszins alleen in den dienst der Muzen; het steeg dadelijk na zijne geboorte naar den Olynipos op, om bij de onsterfelijke goden te wonen; het hield zijn verblijf in het paleis van Zeus, en droeg, aan diens goddelijken wagen gebonden, den donder en den bliksem. Later schonk Zeus het, op dier dringend verzoek, aan Eos, opdat zij daarmede des te vlugger en gemakkelijker haren dagelijkschen loop langs het firmament zou kunnen volbrengen. Eindelijk verhaalt de onder Bellerophon medegedeelde mythe, hoe Pegasos dezen held, tot gelukkige voltooiing van eenen allergevaarlijksten arbeid, voer eenigen tijd uit den hemel toegezonden werd, den stoutmoedigen ruiter de beste diensten bewees, maar hem ook eindelijk afwierp. Zeer dikwijls pleegden de beeldende kunstenaars Ballerophon met Pegasos voortestellen. Zie Bellerophon. Het paajxi werd later onder de sterren geplaatst, en prijkt aan den hemel tus-schen de sterrebeelden Andromeda en den Waterman.
PEIReNE. {Pirlne.) (Grieksch), eene zeer beroemde bron nabij Koriiithe, die ontstaan was uit eene nymph van denzelfden naam, de dochter van Oibtilos. Door Poseidon bemind, schonk zij dezen twee zonen, waarvan de een, Kenchrias geheeten)
604
Peirene—Peisandros.
door Artemis bij ongeluk werd gedood. Peirene beweende den dood van haren zoon onophoudelijk totdat de godin haar in eene bron veranderde, die haren naam kreeg. Het was bij deze bron, dat Bellerophon het paard Pegasos gevangen had, toen dit daar zynen dorst wilde lesschen. — Volgens eene van het bovenstaande geheel afwijkende legende had de bron Peirene haar ontstaan evenals de Hippokrene aan eenen hoefslag van Pegasos te danken.
PEIRITHöOS. {Pirithoiis.) (Grieksch), de zoon van Zetis en Dia, die de gemalin van Ix\'ion genoemd wordt. Hij wordt echter ook gezegd een zoon van Ixlon zeiven te zijn. Hij huwde met Hippodameia, meestal eene dochter van den Lapith Atrax genoemd, en noodigde op zijne bruiloft al de voornaamsten der Lwpithen. en der Kentauren. Een van deze laatste, Eurytion geheeten, wilde door wijn verhit en door de buitengewone schoonheid der bruid bekoord, haar schaken. Daardoor ontstond een heftige strijd tusschen de Lapithen, die tegen deze schending van het gastrecht opkwamen, en de Kentauren, die hunnen makker wilden bijstaan. (Zie Kentauren.) Die strijd duurde zóólang, dat op den dag, waarop de Kentauren voor goed de nederlaag leden, Hippodameia haren gemaal eenen zoon baarde, met name Polypoites. Deze sage schijnt van zeer oude dagteekening te zijn. — Van lateren oorsprong is de mythe omtrent de vriendschap tusschen Theseus en Peirithöos. Zij hadden elkander leeren kennen, toen Peirithöos eens eene kudde van Theseus had weggevoerd. Dientengevolge hadden zy met elkander gestreden en elkanders kracht leeren bewonderen. Zoodoende waren zij vrienden geworden, en Theseus vocht dan ook op de bruiloft van zijnen vriend in de voorste rijen. Daarentegen hielp Peirithöos bij de schaking van Helena, die door Theseus naar Attika medegevoerd werd. Als loon daarvoor beloofde Theseus hem bij het verwerven van eene even schoone vrouw tot gade te zullen behulpzaam zijn. Beiden trokken dientengevolge naar de onderwereld om daar Persephone te schaken. Toen zij onderweg vermoeid waren gaan zitten, konden zij later niet meer opstaan. De god van de onderwereld wilde hen straffen door hen voor eeuwig vastteketenen. Theseus werd echter later door Herakles bevrijd. Volgens de meeste legenden beproefde deze echter te vergeefs ook Peirithoös te verlossen. Sommige verhalen melden, dat Hades Peirithoös door den helhond Kerberos liet dooden. — Hij genoot te samen met Theseus vereering als heros te Athene.
PEISANDROS. (Pisander.) (Grieksch) L) een van de aanvoerders der Myrmidonen voor Troje. 2) een van de vrijers van Penelope, die op den dag, dat Odysseus zijne wraak nam, gedood werd. 3) een der Trojanen, die bewerkten, dat de teruggave van Helena geweigerd werd. Hij viel onder de handen van Agamemnon.
GO 5
Peisidike—Peleus.
PEISIDïKE. (Pisidtce.) (Grieksch) Behalve door andere minder bekende vrouwen werd deze naam gedragen 1) door eene der dochters van Delias, die, door de listen van Medeia verleid. haar eigen vader hielp vermoorden. 2) door de dochter van eenen koning van Methymna, die, toen Achilleus tegen hare vaderstad optrok, door zijne schoonheid zoozeer werd bekoord, dat zij hem de poorten der stad opende. Achilleus maakte van het voordeel, dat haar verraad hem schonk, gebruik, doch liet haar daarna steenigen.
PEISINoë. (Pisinue.) (Grieksch), volgens zeer vele opgaven eene der Seirenen. Zie aldaar.
PEISISTRAïOS. (Pisislraios.) (Grieksch), een zoon van den wijzen Nestor en diens gade Anaxibia, die in Pylos eene vriendelijke ontvangst bereidde aan Teleniamp;cfios, den zoon van Odi/s-seus. Hij vergezeldde Telemachos op zijne reis naar Sparta, naar het hof van koning Menelaos.
PEITHO. (Pitho.) (Grieksch), de godin der overreding, die steeds in het gevolg van Aphrodite werkzaam is. Somtijds wordt zij eene dochter dezer godin, somtijds ook eene der Cha-riten genoemd. Dikwijls stond haar beeld in de tempels van hare goddelijke meesteres. Bij de Romeinen droeg eene godin van gelijke beteekenis den naam van Suada of Suadila. Zie
clilclcliSLï\'
PELASGA of PELASGI8. (Grieksch), d. i. »de Pelasgischequot; 1) een bijnaam waaronder Her a 2) een bijnaam, waaronder Tiemeter vereerd werd.
PELASdOS. {Pelasgus.) (Grieksch), de mythische stamvader der Pelasgen. Hij was öf een autochthoon of een zoon van Zeus en Niobe, de dochter van koning Phorönem, den koning van Argos, de eerste stervelinge, met wie Zeus zich verbond. (Zie Niobe, 1.) Verschillende stammen der Grieken trachtten er zich op te beroemen eenen stamvader van dezen naam gehad te hebben en daardoor te bewijzen, dat zij tot de oorspronkelijke bewoners van het land behoorden.
PELBTHRONIOS. (Pelethronius.) (Grieksch), door sommige legenden vermeld als de uitvinder van den teugel en den zadel, in tegenstelling van de gewone mythe, die de eer daarvan aan Athena toekende.
PELEÜS. (Grieksch), de vader van Achilleus, was de zoon van den rechtvaardigen koning van Aigina Aidkos en Endëis, eene dochter van den Kentaur C heir on, en de broeder van Tetd-mon. Aiakos had bij de Ne reide Psamamp;the nog eenen anderen zoon, Pholcos genaamd. Deze werd door Peleus en Telamon verslagen, hetzij, dat zij daartoe door hunne ijverzuchtige moeder waren opgewekt, hetzij omdat hij hen in de wapenoefeningen overtrof; een hunner slingerde hem, terwijl zij te samen met den diskos speelden, de steenen werpschijf verraderlijk tegen het hoofd, zoodat hij dood nederviel. Om de wraak
606
Peleus.
607
des vaders te ontgaan, moesten nu beide broeders uit hun vaderland Aigina vluchten. Of in dezen, of in reeds vroege-ren tijd valt hunne deelneming aan den tocht der Argonauten, waardoor zij beiden eenen grooten roem verwierven. — Peleus zocht zijne toevlucht bij koning Eurytion van Phthia, die hem van zijne bloedschuld reinigde, hem zijne dochter Antigone tot gemalin gaf en hem het derde gedeelte van zijn land afstond. Hij leefde aldaar in gelukkigen echt, en kreeg bij zijne echtgenoot eene dochter, de schoone Pokjdora. Niet lang daarna echter trok hij mede op in de Kah/donische jacht en had daarbij het ongeluk, zijnen schoonvader Eurytion zonder opzet te dooden. Peleus moest daarom op nieuw vluchten; hij ging naar lolkos, waar destijds A kas tos heerschte, die hem ten tweeden male van moord reinigde en bij zich behield. Gedurende zijn verblijf aan dit hof vatte Astydameia, de gemalin des konings, eene hevige liefde voor Peleus op, die deze echter niet wilde beantwoorden. Daar zij zijne gemalin Antigone voor de oorzaak dezer gevoelloosheid hield, zond zij aan deze het onware bericht, dat Peleus voornemens was, om met Steröpe, eene dochter van Akastos, te huwen, en Antigone, door die tijding radeloos geworden, verhing zich in hare wanhoop. Ofschoon Astydameia nu hare mededingster uit den weg geruimd had, was zij hierdoor niets gevorderd, daar Peleus haar met evenveel verachting bleef bejegenen. Zij besloot daarom op hem zei ven wraak te nemen, belasterde hem bij haren gemaal en deelde dezen mede, dat Peleus haar met zyne liefde vervolgde. Akastos geloofde wat zij hem verhaalde, maar wilde zich, om het gastrecht niet te schenden, niet met eigen hand aan den ondankbare vergrijpen, doch zon op middelen om hem te doen omkomen. Zonder iets van zijnen toorn te laten bemerken, nam hij Peleus met zich op de jacht naar het gebergte Pelion. en matte hem zoozeer door het jagen door bosschen en velden af, dat hij vermoeid in eene bergkloof insliep; toen ontroofde Akastos hem heimelijk zijne wapenen en sloop daarop weg, hopende, dat de in deze streken wonende Kentauren hem zouden ontdekken en ombrengen. Zijn wensch werd evenwel niet vervuld. Wel verkeerde hij in het grootste gevaar, toen de Kentauren hem werkelijk ontdekten, maar een hunner, zijn grootvader, de wijze Cheiron, redde hem en gaf hem zijne wapenen terug. De Olympische goden vonden behagen in de deugd, waarmede hij aan de aanzoeken van Astydameia had weêrstand geboden , en wilden hem voor zijne kuischheid beloonen. De Nerëide \'Ihetis werd hem tot gade geschonken. Zeus zelf en ook zijn broeder Fosefdon hadden naar hare hand gedongen, maar de wijze Prometheus had Zeus gewaarschuwd, dat hij zich niet met haar moest verbinden; want indien zij eenen zoon kreeg, zou deze zijnen vader in macht overtreffen en
Peleus.
608
hem van de wereldheerschappij berooven, gelijk hij zelf vroeger zijnen vader Kronos had gedaan. Prometheus gaf daarom den raad om haar aan eenen sterveling uittehuwen en wel aan den dapperen Peleus; dan zou uit dit huwelijk de schoonste en voortreffelijkste held der aarde, de lieveling van goden en menschen, spruiten. Zeus beval dit huwelijk te doen plaats hebben, ofschoon Thetis geenszins genegen was, om eenen sterveling tot gemaal te nemen, terwjjl zij zelve onsterfelijk was. Zij trachtte veeleer haren verloofde te ontkomen, door allerlei gestalten aantenemen. In deze verlegenheid kwam Cheiron andermaal Peleus te hulp; hij leerde hem de kunst om elke gedaanteverwisseling der godin na te bootsen en haar op deze wijze met gelijke wapenen te bestrijden. Eindelijk, bij eene rots van den Pelion, greep de bruidegom als een visch de door het water wegvliedende Thetis, waarop de bruiloft in Phthia, waarover Peleus toen regeerde, feestelijk gevierd werd. Alle goden van den Olympos vereerden dit bruiloftsfeest met hunne tegenwoordigheid en brachten aan de jonggehuwden rijke geschenken. Alleen de godin der tweedracht, Er is, was daarbij niet genoodigd, omdat men hare kwaadaardigheid vreesde; daarom wierp zij uit wraakzucht, te midden van het feest, eenen gouden appel in de feestzaal, die het opschrift vvoor de schoonstequot; droeg er. onder de drie schoonste godinnen, Hera, Athena en Aphrodite eenen hevigen twist veroorzaakte. (Zie Paris, bl. 598.) — Na het vieren der bruiloft besloot Peleus het hem door Akastos aangedane onrecht te straffen. Verbonden met de beide Diosküren en den dapperen lason trok hij tegen de stad lolkos op, nam haar in, verjoeg den koning en beval de valsche Astydameia in stukken te houwen. — Zijn huwelijksleven, ofschoon niet geheel met bewilliging van ïhetis gesloten, was geruimen tijd gelukkig , en de edele Achilleus, de beroemdste held der oudheid, was de vrucht van dien echt. De moeder beminde haren zoon met de teederste liefde en wenschte ook hem onsterfelijk te maken; haar gemaal overviel haar echter terwijl zij hiermede bezig was. Daarom verliet zij toornig het paleis, en keerde naar hare zusters, in de diepte der blauwe zee, terug. Het was haar echter gelukt haren dierbaren zoon, wiens gevaarvolle loopbaan zij te voren geheel kon overzien, daar de toekomst voor haar openlag, met uitzondering van één zijner hielen, tegen de wapenen van stervelingen onkwetsbaar te maken. Peleus schonk aan Achilleus, toen deze naar Troje vertrok, zijne eigene werpspies, die zoo zwaar was, dat niemand dan Achilleus haar gebruiken kon, voorts de beide paarden Balios en Xanthos, die Poseidon hem bij zijn schitterend bruiloftsfeest als geschenk medegebracht had, en eindelijk eenen wijzen raadsman, den grijzen Phoinix. In weerwil van al deze teedere zorgen, kon toch het noodlot van Achilleus niet afgewend worden, en hij viel, na de dap-
Peleus—Pelias.
perste daden vemcht te hebben, door de hand van den laf harti-gen Paris. Niet minder dan Thetis betreurde zijn te Phthia achtergebleven vader den roemvollen dood van den held. Hij zelf was reeds hoogbejaard, en werd nu door zijne vroegere vijanden aangevallen en uit zijn rijk verjaagd. Later echter keerde Pyrrhos of Neoptolemos, de zoon van Achilleus, dien deze bij eene dochter van den koning Lykomëdes van Skyros verwekt had, na de verwoesting van Troje in zijn vaderland terug en herstelde zijnen verdreven grootvader op den troon. Toch zou Peleus zijne dagen niet in vrede mogen besluiten. Pyrrhos geraakte in strijd met Orestes en verloor door hem het leven; de overwinnaar veroverde daarop Phthia. Peleus eindigde zijn leven in droevige ballingschap om eindelijk, zooals door Pindaros verhaald wordt, ter belooning van zooveel heldendeugd en ter vergoeding van zooveel leed op aarde, in de onderwereld bij de eeuwig heerschende doodenrechters geplaatst te worden en gelijke eer te genieten met zijnen zoon Achilleus, met Kadmos niAiWcos.— Euripides deelt hieromtrent eene andere mythe mede. Volgens dezen dichter verzoende zich Thetis met haren grijzen, om den dood zijns kleinzoons jammerenden gemaal; zij noodigde hem tot zich in het paleis van haren vader Nereus, waar hij aan hare zijde, vrij van ouderdom, dood en aardschenjammer en onafscheidelijk met haar vereenigd, voortleefde. — Nog verdient vermeld te worden, dat Patroklos wiens vriendschap met Achilleus door Homeros is verheerlijkt, in zijne jonge jaren bij Peleus een toevluchtsoord en gastvrije opname had gevonden. Zie Patroklos.
PELIaDES. {Peliaden.) (Grieksch), de dochters van Pelias. Zie het volgend artikel.
PELIAS. (Grieksch), een zoon van Poseidon en Tyro, en de tweelingbroeder van Neleus (Zie aldaar.); hij behoorde tot den stam der Aioliden. Door zijne moeder werd hij met zijnen broeder te vondeling gelegd, doch door een herder gevonden en opgevoed. Deze noemde hem Pelias, d. i. »de zwartgemaaktequot;, omdat hij öl door eene merrie gezoogd was öf door de hoef van een paard getroffen en zijn gelaat daardoor met bloed bevlekt was, en zijnen broeder, die door eene teef gezoogd was, Neleus. Te samen doodden zij Sidëro, de stiefmoeder van Tyro, door wie deze slecht behandeld was. — Deze laatste huwde later met Kre the us, den koning van lolkos. Na diens dood maakte Pelias zich van de heerschappij meester, door zijnen broeder Neleus en zijnen stiefbroeder Aison te verjagen. Hij huwde met Anaxibia, de dochter van Bias, die hem eenen zoon, Akastos, en verscheidene dochters (Zie hare namen op Me dei a.) schonk. Pelias was bevreesd voor de pogingen, die lason, de zoon van Aison, zou aanwenden om het verloren gebied zijns vaders te herwinnen en zond hem daarom uit om het gulden vlies te halen. (Zie lason.) Later echter wist lasons gade Medeia, die hem uit
609
39
Pelias—Pelops.
Kolchis naar Griekenland gevolgd was, Aison en haren gemaal op verschrikkelijke wijze te wreken, door de dochters van Pelias, de Peliaden, overtehalen om haren vader in stukken te snijden en zijne ledematen te koken, teneinde hem eene verjongingskuur te doen ondergaan, die natuurlijk geheelenal mislukte. Akastos hield ter eere zijns vaders prachtige lijkspelen, die eene groote vermaardheid verwierven. De Peliaden vluchtten uit lolkos naar Mantinea in Arkadië, waar men nog na vele eeuwen haar graf kon aanwijzen.
PELïDES. (Griekschj, d. i. de zoon van Pekus, een naam, waarmede Ac. kille us dikwijls wordt aangeduid.
PELOPS. (Grieksch) 1) een der voornaamste leden van het door zijne gruweldaden beruchte geslacht der Tantaliden, was de zoon van koning TanMos van Lydië of Phrygië; volgens sommige verhalen heette zijne moeder Euryanassa, de dochter van den stroomgod Paktölos, volgens andere Bione, eene dochter van Atlas. Reeds in zijne vroege jeugd had hij wonderlijke lotgevallen. \'Zijn vader, een vertrouwde vriend der goden, was door geluk en eer overmoedig geworden. Daar hij dikwijls aan de tafel der goden op den Olympos mede aanzitten mocht, noodigde hij op zekeren dag ook van zijnen ke.nt de hemelbewoners tot een plechtig feestmaal in zijne woning, om hen op zijne beurt te onthalen. De goden kwamen in zijne hoofdstad Sipyios aan. Om de alwetendheid zijner hemelsche gasten op de proef te stellen, beging Tantalos eene afschuwelijke misdaad. Hij doodde zijn eigen zoon Pelops, en zette diens yleesch aan zijne gasten als spijze voor. Demeter was de eenige der goden, die in den valstrik gevangen werd. Zij at van de haar voorgezette ledematen eenen schouder op. Zeus echter ontdekte het bedrog. Terstond beval hij de reeds gebraden stukken weder in quot;den ketel te werpen, en dien op nieuw over het vuur te hangen, waarop eene der Moiren, die over leven en dood heerschen, Klotho, toetrad en den knaap frisch en ongedeerd uit den ketel deed te voorschijn komen. In plaats van den schouder door Demeter opgegeten kreeg hij eenen schouder van wit ivoor. Eene andere mythe verhaalde evenwel, dat bij het gastmaal door Tantalos aan de goden gegeven Poseidon zóózeer door Pelops was bekoord, dat hij hem had medegevoerd naar den Olympos. — De verschillende uitleggingen, die men aan deze mythe heeft trachten te geven, zyn zóó tegenstrijdig, dat hare beteekenis veilig als een nog onopgelost raadsel mag#worden beschouwd. — Op den troon zijns vaders zetelende verloor Pelops door eenen oorlog, die tusschen hem en den koning Hos van het naburige Troje uitgebroken was, zijne macht. De zegevierende wapenen der Trojanen verdreven hem uit zijn rijk; hij verliet klein-Azië en trok naar Griekenland. Daar dong hij naar de hand van Hippodameia, de dochter van den koning Oinonitios van Elis, die in Pisa regeerde, en van een
610
Pelops.
611
orakel de voorspelling gekregen had, dat hij door de handen van zijnen schoonzoon gedood zoude worden. Aan minnaars ontbrak het der bekoorlijke koningsdochter niet, doch hetzij uit vrees voor de uitspraak van het orakel, of omdat, zooals eene andere mythe vermeldt, de vader zyne lieftallige dochter zelf beminde en geenen schoonzoon wilde dulden, Oinomaos poogde alle minnaars afteschrikken, door de hoogst gevaarlijke voorwaarde te stellen, dat elk te voren met hem eenen wedren met den wagen houden moest. Zoo zijn mededinger hem overwon, zou hij Hippodameia tot gade krijgen; maar indien deze het onderspit dolf\', moest hij door \'s konings hand sterven. Zooveel te moeilijker en gevaarlijker was deze wedstrijd, daai Oinomaos hierbij zeer in het voordeel was. Hij bezat niet slechts eenen zeer bekwamen wagenmenner, Myrtilos genaamd, maar ook paarden, die Poseidon hem ten geschenke had gegeven. Zij waren uit de Harpyièn gesproten en hadden de groote snelheid van hunne ouders geërfd. Hij kon daarop zoo geheelenal vertrouwen, dat hij zijnen mededingers een geheel eind weegs vóórgaf, en wel zóóveel tijd, als hij noo-dig had, om aan Zeus eenen ram, of\' aan Poseidon eenen stier te offeren. Hij was er stellig van verzekerd, dat hij door de snelheid van zijnen wagen zijn vooruitgereden mededinger nog ter rechter tijd zou inhalen en hem, nog vóórdat hij den eindpaal van den wedloop bereikte, met zijne opgeheven lans zou kuimen doorboren. De tot dit doel ingerichte renbaan strekte zich uit van Pisa tot aan het altaar van Poseidon, dat op den Isthmos van Korinthe stond. In weerwil van deze hachelijke kans en de geringe hoop, die er in zoodanige omstandigheden op eenen gunstigen uitslag over bleef, verschenen er toch eene menigte uitstekende helden, die bereid waren om voor zulk eenen kostbaren prijs hun leven te wagen, maar zij werden ook allen, hetzij dertien of negentien in getal, door den koning achtereenvolgens overwonnen en gedood. Men richtte voor hen een gemeenschappelijk gedenk-teeken in de nabijheid der renbaan op. Reeds begon Oinomaos de hoop te koesteren, dat de nederlaag van zoovele mannen de gewenschte werking zou vsortbrengen en voortaan eiken minnaar van iedere wanhopige poging terugschrikken, toen Pelops in Griekenland aan zijn hof verscheen. Hij vatte eene vurige liefde op voor Hippodameia en vond bij haar wederliefde. Maar gewaarschuwd door het lot zijner voorgangers, die hunnen vermetelen wensch met den dood bekocht hadden, wilde hij zich niet blindelings in den gevaarlijken wedstrijd met zijnen geduchten en wreeden tegenstander wagen, en zon daarom op geschikte middelen, om de zegepraal te behalen. Daartoe bood Hippodameia zelve hem de behulpzame hand. Zij wisten den wagenmenner Myrtilos voor zich te winnen. Vooreerst beloofde zij hem, dat zij hare liefde tus-
39*
Pelops.
6Ï2
Bchen Pelops en hem zoude deelen, en bovendien voegde Pelops er de toezegging bij, dat by nem de helft van zijn koningrijk Elis zoude afstaan, wanneer het hem door zijnen bijstand gelukte den koning te overwinnen. Myrtilos, door die beloften verleid, verving heimelijk de ijzeren nagels van den wagenas door zwartgeverfde wassen pennen van dezelfde grootte en gedaante. Toen de dag van den wedren gekomen was, bracht de koning, zooals bij gewoon was, zijn offer aan de goden, en besteeg daarop zijnen gereed gemaakten wagen. Midden op den wagen staande en de opgeheven lans in de rechterhand zwaaiende , zette Oinomaos zijnen in de verte nog zichtbaren mededinger na; maar plotseling liepen de raderen van den wagen af. Deze werd geheel verbrijzeld en de koning werd dooide bollende paarden langs den grond voortgesleurd, totdat er eindelijk niets dan een misvormd lijk van hem overbleef. Pelops daarentegen bereikte gelukkig het einde der renbaan. De verrader Myrtilos eischte op den bruiloftsdag de vervulling van datgene, wat hem voor zijn verraad beloofd was, maar te vergeefs; hij zag zich op zijne beurt verraden, en toen bij op zijne aanspraken wat al te sterk aandrong, ruimde Pelops hem op eene arglistige wijze uit den weg. Terwijl zij op zekeren morgen te samen langs den oever der zee reden, slingerde Pelops hem uit den wagen in zee. Maar deze misdaad had de rampzaligste gevolgen voor zijn geslacht. Want Myrtilos was een zoon van Hermes en vond in zijnen goddelijken vader eenen wreker, die zich door geene offeranden liet verzoenen, maar de noodlottige gevolgen van den vloek nog verzwaarde, die reeds door Tantalos over liet geheele stamhuis gebracht was. Volgens andere mythen zou Oinomaos den val van zijnen wagen overleefd, maar naderhand uit wanhoop en schaamte over zijne nederlaag de handen aan zich zeiven geslagen hebben. Nog anders verhaalt Pindaros den gang der gebeurtenissen; hij schrijft de overwinning van Pelops niet aan verraad, maar aan diens kracht en moed en aan de genade van Poseidon toe. Deze, die hem eenmaal met zich ten hemel gevoerd had, wilde zijnen beschermeling redden, en had hem eenen gouden wagen en een span paarden geschonken, dat in krachtDonvermoeid, en daarenboven met onzichtbare vleugelen voorzien was. Na de zegepraal zou daarop Oinomaos, ter vervulling van het orakel, door de hand zijns schoonzoons omgebracht zijn. Voor de helden, die vroeger hunnen wedstrijd met den dood geboet hadden, stelde Pelops jaarlijksche plechtige lijkoffers in en by deed de in Olympia ingestelde wedstrijden zóózeer in luister toenemen, dat men hem dikwijls als den stichter dezer spelen heeft genoemd., Alle mythen komen daarin overeen, dat hij vooreerst in Elis roemvol regeerde en daardoor zulk eenen uitgebreiden invloed verkreeg, dat het geheele schiereiland, hetwelk tot hiertoe Apia of Pe-
Pelops
la$gia heette, naar liem Peloponnesos of eiland van Pe-lops genoemd werd. Ten tweede, dat zijn huwelijk met de schoone Hippodameia geruimen tijd tot de allergelukkigste behoorde; zijne gade schonk hem zes of meer zonen, waaronder Mreus en Thyesies, en daarenboven twee dochters, waarvan de eene, Nikippe, den koning Sthenelos van Mykünai, en de andere eenen zoon van Perseus huwde. Later echter begon de op zijn huis rustende vloek zijne gevolgen te doen gevoelen. De koning verstoorde de eendracht van zijn gezin daardoor, dat hij neiging voor eene Nymph, Axioche genaamd, opvatte, die hem eenen zoon, Chrysippos, schonk. Afgunstig op diens schoonheid en door minnenijd in woede ontstoken, hitste Hippodameia hare beide zonen Atreus en Thyestes heimelijk aan, om hunnen halfbroeder omtebrengen. Dit gebeurde, en de moordenaars wierpen het lijk van Chrysippos in eene bron. Toen hun vader de misdaad ontdekte, moesten zij uit Elis vluchten, en daar ook hunne moeder verdacht werd hen tot de misdaad aangezet te hebben, werd zij door Pelops verstooten. Zijne beide zonen begaven zich naar hunnen zwager Sthenëlos, die intusschen bij Nikippe den door zijne macht over Herakles beroemden Eurystheus verwekt had. Hunne moeder volgde hen naar Mykenai. Sthenelos wees hun de stad Mideia, in zyn rijk gelegen, tot gemeenschappelijk verblijf aan. Daar stierf Hippodameia. De mythe verhaalt, dat zij uit droefheid over het verlies van haren gemaal de handen aan haar eigen leven sloeg. Atreus en Thyestes zagen hun vaderland nooit weder; zij hadden evenwel het geluk, om na den dood van hunnen neef Eurystheus, die door de vertoornde zonen van Herakles in den strijd werd verslagen, den onbezetten troon van Mykenai te erven. Hoe nu de beide met schuld bevlekte broeders het ryk onder elkander verdeelden, den vloek van hunnen stam in hunne nieuwe woonplaats door nieuwe euveldaden nog verzwaarden, en nadat zij beiden te gronde gegaan waren, dien op hunne kinderen overplantten, is onder Atreus, Agamemnon, Klytaimnestra en Orestes verhaald. — Koning Pelops stierf te Pisa en verkreeg goddelijke eerbewy zingen; men bouwde hem, naast het groote altaar van den olympischen Zeus in het heilige bosch, de Altis , te Olympia, een P e 1 o-peion, d. i. een hem gewijden tempel met eenen heiligen omtrek, waarin men zijn aandenken door jaarlijksche lijkoffers eerde. Ook de beenderen van Hippodameia, die men naar Elis terugbracht, werden in een heiligdom bewaard. — Het grafteeken van Pelops bevond zich aan den Alpheios, in de nabijheid van den tempel van Artemis bij Pisa, waar zich jaarlijks de in hare mysteriën ingewijden ter hare eere plachten te geeselen. 2) een zoon van Agamemnon en Kassandra.
PENaTES. (Romeinsch), huisgoden, die met de Laren bij den huiselijken haard werden vereerd, en wier naam aanduidt.
613
Pelops—Penelope.
dat zij zorgden voor de dagelijksche levensbehoeften, voor het dagelijksch brood. Hun dienst was zeer nauw verbonden met dien van Vesta, die ook eene godin was van den huiselijken haard. De Penaten kregen hun deel aan de verschillende maaltijden, die door de huisgenooten gemeenschappelijk werden gehouden. Zij werden daardoor als het ware eene personificatie van het gezellig huiselijk leven. — Maar niet alleen had ieder huis zijne Penaten, iedere latijnsche, ja, waarschijnlijk iedere italiaansche stad vereerde godheden, aan wie hetzelfde karakter en dezelfde eigenschappen werden toegeschreven, omdat de inwoners achtten, dat zij behoorden tot één zelfde groot gezin. De koloniën, die gesticht werden, namen uit hare moederstad met het heilige vuur van Vesta tevens den dienst der Penaten mede. Het waren voorvaderlijke goden, patrii dii. De Penaten van den staat werden doorgaans maiores of publici genoemd in tegenoverstelling van die, welke op het huiselijk leven betrekking hadden, die den naam droegen van privati of minorcs. — Vooral beroemd waren de Penaten van Lavin:.um. Deze toch waren door Aeneas uit Troje medegebracht. Vandaar werden zij door zijnen zoon Ascanivs naar Alba longa en later na de verwoesting dier stad naar Rome overgebracht. De Penaten van den Eomeinschen staat waren dus dezelfde als die door de Trojanen waren vereerd. — Nauw verwant waren zij met de Genii en Lares. Zie aldaar.
Zij hadden te Rome eenen tempel op de Veiia, die nog bestaat, waar hunne beelden hen als twee zittende, met speren gewapende jongelingen voorstelden. De dienst in dien tempel bleef, hoezeer ook de dienst der Penaten bijna geheelenal met dien der Laren inéénsmolt, langen tijd in hooge eer.
PENEIOS. (Penëus.) (Grieksch), de god van de thessalische rivier van dien naam. Hij verbond zich met de Naiade Kreüsa, wier liefde hij op het Pindos-gebergte wist te winnen. Zij schonk hem éénen zoon Bypseus en drie dochters Slilbe, Daphne en Kyrme, welke alle drie door Apollo bemind zijn geworden.
PENELöPB. (Grieksch), de dochter van Ilcarios, de trouwe gade van Odysseus, den koning van Ithaka. Kort nadat zij hem eenen zoon, Telemachos, geschonken had, moest haar gemaal met het Grieksche leger tegen Troje optrekken. Toen deze lang uitbleef en het gerucht van zijnen dood zich verspreidde, kwamen de voornaamste jongelingen uit Ithaka en de omliggende eilanden tot haar, om naar hare hand te dingen. Op den terugkeer van Odysseus hopende, weigerde zij eene nieuwe verbintenis te sluiten, en om aan den onstuimigen aandrang der minnaars te ontkomen, beweerde zij, dat zij bezig was een lijkkleed te weven voor haren grijzen schoonvader Laertes en geene keuze kon doen, vóórdat dit voltooid was. Des nachts trok zij echter wat zij des daags had afgewerkt weder uit. Door hare dienstmaagden werd evenwel deze list aan de vrijers ver-
61é
Penelope—Periboia.
raden. Deze drongen nu nog sterker op eene beslissing aan en verteerden ondertusschen de have en het goed van haren gemaal. Toen zy op het punt was om eindelijk te zullen toegeven, keerde Odysseus plotseling terug. Na al de vrijers gedood te hebben, maakte hij zich aan zijne gade bekend en leefde weder met haar in eenen gelukkigen echt. In de oudheid was Penelope het toonbeeld van trouwe huwelijksliefde. — Latere legenden echter trachtten hare trouw in twijfel te trekken en wisten te verhalen van eenen zoon Pan, die öf door Hermen, of door al de vrijers gezamenlijk bij haar verwekt zou zijn. Men verhaalde zelfs, dat Odysseus haar na zijnen terugkeer had ver-stooten, en dat zy van Ithaka naar Sparta en vandaar naar Mantineia getrokken was , waar men haar graf kon aanwijzen. — Weder andere mythen daarentegen meldden, dat zij met Odysseus tot aan diens dood had geleefd en nadat hij gestorven was in het huwelyk was getreden met Telegonos, den zoon, dien haar eerste gemaal bij Kirke had verwekt. Sommige legenden eindelijk verplaatsten haar naar de eilanden der zaligen.
PENIA. (Grieksch), eene personificatie soms van de armoede, soms echter ook van eenen wel armen, maar krachtigen en nijveren middelstand. Zij heet nu eens eene dochter van den overdaad; dan weder wordt zij eene der Erinny\'én genoemd. Eene allegorische opvatting der mythologie deed haar op den geboortedag van Aphrodite bij Poros (Zie aldaar.) de moeder worden van Tiros. Bij de Romeinen heette de personificatie der armoede Paupertas. (Zie aldaar.)
PENTHESILBIA. (Penthesilla.) (Grieksch), eene dochter van Ares en Otrera, de koningin der Amazonen. Zij zelve kreeg naderhand de teugels van het bewind in handen en kwam koning Priamos van Troje te hulp, kort nadat zijn zoon Hektor, de krachtigste steun der Trojanen, gevallen was. Zij onderscheidde zich door hare groote dapperheid en schoonheid. Weldra echter viel zij onder de handen van Achilleus, die zelf tranen stortte bij haar lijk. Toen de ruwe Thersïtes (Zie aldaar.) haar lijk wilde honen en mishandelen, werd hij door Achilleus gedood.
PENTHEUS. (Grieksch), de zoon van Echion en Agave, die de dochter was van Kadmos. Hij volgde Kadmos op in de heerschappij over Thebe, maar daar hij zich tegen de invoering van den IHonysosdizmi in Boiotië verzette, werd hij op den Kithairon door zijne eigene moeder, die hem voor een wild dier aanzag met behulp der overige Mainaden verscheurd. Zie Dionysos, bl. 223 en 224 en Agave.
PEKDIX. (Grieksch) Zoo wordt door sommigen de neef van Daidalos genoemd, die door dezen uit jaloezie werd gedood. Gewoonlijk heet hij Talos. Zie Daidalos.
PEKIBOIA. (Periboea.) (Grieksch) 1) eene Naiade in Arkadië. Zij werd door den Arkadischen koning Lelas bemind en schonk
615
Periboia—Periphetes.
hem zulk eene vurige wederliefde, dat zij hare onsterfelijkheid voor hem prijs gaf en met hem in het huwelijk trad. 2) de dochter van Hipponoös. Daar zij zich had laten verleiden, zond haar vader haar naar Oineus, koning van Kalydon in Aitolië, opdat deze haar als slavin zou verkoopen. Oineus behield haar echter voor zich zeiven en werd hij haar de vader van Tydeus. 3) de gade van koning Folybos van Korinthe, die Oidipus aan zijn hof opnam en opvoedde. 4) eene Naiade, die gehuwd was met Ikarios en hem eene dochter Penelope, baarde, welke later de gade werd van Odysseus. 5) eene dochter van Alkatho\'ós, die met Telamon gehuwd was en bij hem de moeder werd van den grooteren Aias. Door sommigen wordt zij Eriboia genoemd.
PERIGüNE. (Griekschï, de dochter van den door Theseus ge-dooden roover Smis. Zie aldaar.
PEEIKLÏMENOS (Peridymenus.) (Grieksch) 1) een zoon van Neleus, den koning van Pylos. Hij werd na eenen moeilijken strijd door Herakles overwonnen. Zie He ra kies, bl. 860. 2) een zoon van Poseidon en Chloris, eene dochter van den Thebaanschen waarzegger Teiresias. Hij muntte onder de ïhe-banen uit door zijne dapperheid toen de stad door de zeven vorsten belegerd werd. Hij doodde één van hen, Parthenopaios.
PERIfjaOS. (Perilaüs.) (Grieksch) 1) een heros van de bewoners van het eiland Samos, dat naar zijnen broeder Samus genoemd zou zijn. Hij was een zoon van Ankaios, den koning der Leloges en Samia, de dochter van den riviergod Maiandros. 2) een zoon van Ikarios en Periboia, die volgens sommige legenden Orestes bij de rechtbank van den Areiopagos van moedermoord zou hebben aangeklaagd.
PERIMëDES. (Grieksch), een der makkers van Odysseus, dien hij op zijnen tocht naar de onderwereld vergezelde.
PERIPHAS. (Grieksch) 1) een autochthoon uit Attika, die daar nog vóór Kekrops geregeerd zou hebben. Zijn bestuur was zóó mild en goed, dat de menschen hem nog bij zijn leven als eenen god vereerden. Zem. hierover vertoornd, wilde hem met zijnen bliksem treffen, doch Apollo wist genade voor Pe-riphas te verwerven, in zooverre, dat hij in eenen adelaar veranderd werd. Zijne gemalin Phene smeekte, dat Zeus ook haar in eenen vogel mocht veranderen, die met den arend in vrede leven kon. Ook hare bede werd verhoord. 2) een der Grieken, die aan het hoofd der jongelingschap de burgt van Troje innam in den nacht, waarin de stad in vlammen opging.
PERlPHëTES. (Grieksch), een zoon van Hephaistos en Anti-kleia, kreupel evenals zijn vader, maar desniettemin een berucht roover, die zich vooral geducht maakte door eene groote ijzeren knots, waarmede hij de reizigers, die m zijne handen vielen, doodde. Naar die knots droeg hij den bünaam van Koryneten, d. i. »de knotsdrager.quot; In de nabijheid van Epi-
616
Peripljetes—Persephone.
dauros werd hij eindelijk gedood door Theseus, die zich voortaan van de knots van Periphêtes als wapen bediende.
PBRO. (Grieksch), de schoone dochter van Nelem en Chloris. Door de hulp van zijnen broeder Melampus slaagde Bias er in hare hand te verwerven. Zie Melampus.
PERSE of PERSEÏS. (Grieksch), eene dochter van Okeanos, de gade van Helios, wien zij verscheidene kinderen baarde, waarvan Aiêtes, Kirke. Perses en Pasiphal de voornaamste waren.
PERSEPHONE. (Grieksch), de koningin der onderwereld, de gade van Hades of Pluton. Zij wordt ook wel Persephassa ge-heeten. De verklaring van beide namen is zeer moeilijk. Men heeft in den naam van Persephone eene beteekenis meenen te vinden, die haar aanduidde als de godin, welke verderf en dood aanbracht, maar ook eene andere, die haar deed kennen als de godin, die alle leven in de natuur, vooral het plantenleven , doet ontkiemen. In haar wezen vereenigen zich dus twee geheelenal met elkander strijdige voorstellingen Aan den éénen kant is zij als de gade van den somberen god der onderwereld even als deze onzichtbaar. Zij heet daarom Klyvïene, d. i. »degene, van wie men slechts hoort.quot; Als zoodanig is zij eene duistere macht, die al wat leeft tot zich trekt in den diepen schoot der aarde, waaruit het ook is te voorschijn gekomen. Men noemde het graf dan ook de kamer van Persephone. Naast haren gemaal zetelt zij op den troon der onderwereld en heerscht over het rijk, waarin geene vreugde kan doordringen. Haar lot is dus een somber en treurig lot. Dit was vooral de oudere voorstelling, zooals die in de gedichten van Homeros wordt aangetroffen. — Maar aan den anderen kant is zij de liefelijke dochter van de algoede, allen voedende en alom zegen verspreidende godin der moederaarde, van Demeter. Als zoodanig heet zij — en vooral in Attika werd zij meestal zóó genoemd — Kora, d. i. »het meisje,quot; »de jonkvrouw.quot; In die opvatting wordt zij steeds in de nauwste betrekking gebracht tot hare moeder en zij is bijna onafscheidelijk met deze verbonden. Persephone is dan de personificatie van de groeikracht der aarde, die elk jaar het weelderigste plantenleven doet te voorschijn komen, om het in den herfst weder eene prooi te laten worden van vernietiging en dood. Zij is ook het symbool van den zaadkorrel, die, in de aarde begraven, een tijd lang als dood daarin blijft rusten, om eerlang tot een nieuw en schooner leven te ontwaken. Aan deze voorstelling knoopten de Grieken het denkbeeld der onsterfelijkheid, zoodat Persephone of Kora, vooral in de mysteriën , het symbool werd der onsterfelijkheid. Het was vooral de mythe, die verhaalde, hoe zij door Hades van de aarde geroofd en door hare moeder gezocht werd, hoe Zeus, haarvader, besliste, dat zij een deel van het jaar in de onderwereld bij
617
Persephone,
haren gemaal en een ander deel op de aarde bij hare moeder zou doorbrengen, waarin het ontkiemen en vergaan van het plantenleven symbolisch voorgesteld werd. (Zie Demcter, bl. 202 en vggd.) Vooral in de Eleusinische mysteriën werd zij gemeenschappelijk met hare moeder vereerd. (Zie Eleusinia.) En al moge ook niet alles wat daar werd geleerd en getoond met juistheid bekend zijn, zeker is dat het denkbeeld van de onsterfelijkheid der ziel ten grondslag lag aan de plechtigheden met die mysteriën verbonden. — In de tijden van het verval van den Griekschen godsdienst, toen allerlei Grieksche en vreemde godheden met elkander geïdentificeerd en verward werden, stelde men Persephone geheelenal gelijk met Eekamp;te en met de Egyptische his. Haar eeredienst was overal verspreid, waar die harer moeder inheemsch was. Behalve in Eleusis werd zij voornamelijk in een groot deel van den Pelo-ponnesos vereerd en op het eiland Sicilië. Daar was haar vooral de stad Agrigentum geheiligd. Men offerde haar als eene onderaardsche godheid zwarte koeien. — Door het verschillend karakter, dat men aan haar wezen toekende, werd zij met de meest verschillende godheden in een nauw verband gebracht en werden haar de meest verschillende namen en attributen toegekend. Hoewel zij de gade was van Hades en Hekate hare gezellin was in de onderwereld, werd zij toch in verband gebracht, hetzij door allerlei genealogiën, hetzij in den eeredienst, met Aphrodite, met Dionysos en ook met Arte-mis, voor zooverre ook deze eene leven en jeugdige kracht schenkende godin is. Wat de namen betreft, waarmede zij dikwijls aangeduid wordt, nu eens heet zij Bespoina, d. i. «de meesteresquot;, die naast Hades op den troon zetelt, dan heet zij de vreeselijke, dan weer de voedende, de vruchten schenkende. Zoo behoort tot hare attributen zoowel de narcis, de bloem van de goden des doods, als de papaver, het symbool der vruchtbaarheid en een bundel aren. Verder wordt zij dikwijls voorgesteld met eenen granaatappel in de hand. Toen Demeter haar uit de onderwereld terughaalde, gaf Hades haar de pit van eenen granaatappel te eten en verbond haar daardoor voor altijd aan zich. (Zie Demeter, bl. 203.) Op de mysteriën heeft de klimopkrans betrekking, dien zij draagt als de mystische bruid van Dionysos-Iahchos en eveneens de fakkel, het symbool der Eleusinische mysteriën. Als koningin der onderwereld wordt zij aangeduid door haren scepter en haar diadeem.
Voor de beeldende kunst is Persephone niet van groote be-teekenis geweest. De beelden, die bewaard zijn gebleven, of waarvan beschrijvingen tot ons zijn gekomen, laten zich splitsen in drie groepen. Zij wordt voorgesteld óf als de maagdelijke en liefelijke dochter van Demeter of als de strenge en ernstige beheerscheres van het schimmenrijk, of als de mystische bruid van lakchos, en dan meestal te samen met dezen.
618
PerBeptolis—Perseus.
PERSEPTOLIS. (Grieksch), de zoon, dien Telemachos in zijn huwelijk met Nausikaa (Zie aldaar.), de schoone dochter van Alkinóos, den koning der Phaiaken, zou verwekt hebben.
PERSES. (Grieksch) ]) een zoon van den Titan Kreios en de Titane Euryhië. Hij was de gemaal van Asteriü en verwekte bij haar Hekdle. 2) de zoon van Helios en Perse, de broeder van Aietes en Kirke quot;Volgens sommige mythen zou Hekate eene dochter van dézen Perses zijn geweest. Zij vergiftigde haren vader en huwde daarop met diens broeder Aietes. 3) een zoon van Perseus en Andromeda, de mythische stamvader der Perzen.
PERSE CS. (Grieksch), met Herakles en Theseus als een der voornaamste helden der Grieksche oudheid, die vóór den ondergang van Troje leefden, beroemd. Hij was een zoon van Zeus en Bande, eene dochter van den koning Akrisios van Argos. Danaë was door haren vader in eenen metalen toren opgesloten, omdat eene godspraak hem voorspeld had, dat hij door de hand van haren zoon sterven moest. Daarom had hij het besluit genomen elk huwelijk zijner dochter te verhinderen, en haar zóó streng te doen bewaken, dat noch een menschelijke voet, noch een zonnestraal in hare treurige gevangenis kon doordringen. Zeus evenwel, vervuld van medelijden met de opgesloten schoone maagd en door hare bekoorlijkheden in liefde ontgloeid, wist alle berekeningen van den wreeden koning teleurtestellen, door de gedaante van eenen gouden regen aantenemen, die door het dak van den toren in den schoot van Danaë nederdrup-pelde. Dientengevolge schonk zij in haren donkeren kerker het leven aan eenen zoon, Perseus genaamd. Zoodra Akrisios gewaar werd, dat Danaë eenen zoon gebaard had, bracht hij eerst de vrouw die haar bewaakt had, om het leven en sloot toen moeder en kind in eene houten kist, welke in zee geworpen werd. De bedoeling van den koning werd echter niet bereikt, want de kist, door eenen liefelijken zephyr voortgestuwd, dreef naar de kust van het eiland Serïphos, waar destijds Poly-dektes, een zoon van Mag nes heerschte. De broeder van dezen vorst, Liktys geheeten, die toevallig aan de kust vischte, zag de kist op zijn net aandrijven, ving haar op en bracht Danaë en Perseus, na hen bevrijd te hebben, naar het hof des ko-nings. Hier werden zij op de vriendelijkste wijze ontvangen en behandeld, en de godenzoon groeide aan dit hof tot eenen veel belovenden jongeling op, bij wien de dorst naar heldendaden weldra ontwaakte. Polydektes, langen tijd zijn gastheer en beschermer, begon later te vreezen, dat de zich steeds meer ontwikkelende kracht van zulk eenen huisgenoot naderhand zijnen troon in gevaar zou kunnen brengen, en wenschte
I daarom op eene geschikte wijze van hem ontslagen te raken. Het raadzaamste kwam het hem voor, zich daartoe van eene list te bedienen; hij gaf openlijk voor, dat hij voornemens was, om daarom op eene geschikte wijze van hem ontslagen te raken. Het raadzaamste kwam het hem voor, zich daartoe van eene list te bedienen; hij gaf openlijk voor, dat hij voornemens was, om
619
Perseus.
620
naar de hand van de schoone Hippodameia, de dochter van ko. ning Oinomdos van Elis,te dingen, en alzooeene onderneming te wagen, die reeds aan eene menigte minnaars het leven gekost had. (Zie Pel ops.) Dit verklaarde hij in tegenwoordigheid zijner verzamelde vrienden en verlangde van hen, opdat hij den tocht met des te beter gevolg zou kunnen ondernemen, bij wijze van bruidschat, eene gift van wapenen, paarden en strijdwagens. Polydektes zag met vreugde, dat hij zich niet misrekend had in zijn plan, om de licht ontvlambare eerzucht in de borst van den jongen Perseus te doen ontbranden. Evenals de overige hovelingen, verzekerde de dankbare jongeling, dat hij bereid was tot alles, wat den koning bij zijn voornemen van dienst kon zijn, medetewerken, en voegde er in geestdrift bij, dat hy hem zelfs wel het hoofd van de Gorgo Medusa halen wilde, wanneer hij hem daarmede een genoegen kon doen. Polydektes vatte den koenen jongeling terstond bij zijn woord, en Perseus was dus wel genoodzaakt een avontuur te ondernemen, dat door elkeen onuitvoerbaar geacht werd, en hem ook zekerlijk niet zou gelukt zijn, wanneer de goden hem niet hunnen bijzonderen bijstand waardig geacht hadden. Zelfs de weg, langs welken hij de G or/jonen zou moeten bereiken, was hem volkomen onbekend. Hij wist alleen, dat drie afschuwelijke monsters, in het verste westen, aan gene zijde van den Okeanos, aan de nachtelijke grenzen der aardschijf woonden en dat hij de afschuwelijke Gr aten, die ook wel evenals hare zusters, de Gorgonen, naar haren vader Phorkiden genoemd werden, tot wegwijzers zou moeten kiezen, daar zij alleen den weg kenden, die tot het gewenschte doel konde leiden. Het middel om deze te vinden leerden hem Athena en Hermes, die met hem eenen gemeenschappelijken vader hadden en hem zeer genegen waren: zij besloten zelfs hem te geleiden. Zij brachten hem met zijn paard gelukkig van Serïphos, en zeiden hem hoe hij handelen moest. Door hen onderricht, verraste hij de drie Graien, die buiten het bereik van den zonnegod Helios op een eiland haar eeuwig donkere woning hadden; hij wachtte het oogenblik van haren slaap af, sloop toen zacht naar haar toe, en ontroofde haar haar eenig oog en haren eenigen tand, waarvan zij zich alle drie om de beurt moesten bedienen. Om deze voor haar onschatbare liohaamsdeelen terug te erlangen, waren de Graien gedwongen alles rnedetedeelen , wat de godenzoon wenschte te weten. Zij zeiden hem, dat de Nymphen in het bezit waren van datgene wat hij noodig had om de overwinning op de Gorgonen te behalen en brachten hem in de woning dezer godinnen. Deze wisï Perseus overte-halen om hem den verderen weg te wijzen, en hem hare kostbare bezittingen voor eenen korten tijd te leenen. Dat waren; een onzichtbaar makende helm, dien zij van den onderaardschen god Pluion bekomen hadden, een paar gevleugelde zolen, van
I
Perseus.
621
u
.
Hermes afkomstig, en eene met zilver doorvlochten tasch. Hierbij voegde Athena daarenboven een helder gepolijst metalen schild, en Hermes eene geweldige diamanten sikkel, die door Hephaistos vervaardigd -was. Alzoo uitgerust bereikte Perseus met den meesten spoed het doel van zijnen tocht, het zonneboze eiland aan de -westelijke zijde van den Okea-nos, waar de Gorgonen haar leven sleten. Zij lagen juist in diepen slaap gedompeld, toen hij op haar eiland nederdaalde ; haar aantezien, durfde hij niet wagen; hij zou dan oogenblikkelijk in steen veranderd zijn. Daarom was het metalen schild hem nu van goede dienst, want de glad geslepen zijde kaatste als een spiegel de gestalten der monsters terug. Perseus liet zich door geene der verschrikkingen, die de Gorgonen opleverden, weêrhouien om Medusa, de eenige van de drie, die sterfelijk was, het hoofd aftehouwen. Behendig hield hij der Gorgo het schitterende schild voor, terwijl hij, om haar zelve niet te zien, zijnen blik afwendde en in den spiegel alles kon waarnemen. Daarop gaf hij, altijd met afgewend gelaat, den beslissenden slag, die door Athena zóó wel gericht werd, dit hij den afschuwelijken kop van het lichaam scheidde Ijlings nam Perseus hem op, en schoof hem in de over zijnen rug hangende zilveren tasch. Uit de afgehouwen romp ontsprongen een gevleugeld paard, de PegUsos, en het monster Chri/saor ; want Medusa was op dit tijdstip bij den god Poseidon van tweelingen zwanger. De beide andere
onsterfelijke slaapsters, door den slag gewekt, en hetjammer-lijke lot harer zuster ziende, vlogen terstond op, om zich op
Perseus.
den moordenaar te werpen, dien zij in de nabijheid waanden, maar al hare woede was vruchteloos, want Perseus was door zijnen onzichtbaar makenden helm volkomen voor haar beveiligd. Hij haastte zich echter om de afgrijselijke monsters te ontkomen en ijlde, snel als de wind, door de lucht het vriendelijke daglicht te gemoet, dat hem in de verte tegen-straalde. Het woedende gekrijsch der teleurgestelde vervolg-sters weergalmde achter zijnen rug, doch hij hoorde het weldra niet meer. Een paar afschuwelijke draken, voortgekomen uit de haren van den afgehouwen kop, omklemden den zak met den bloedigen buit, en uit het bloed, dat steeds op den grond druppelde, ontstonden de tallooze slangen, waarvan Afrika tot op den huidigen dag wemelt; want over dit gedeelte der aarde zweefde Perseus heen. Toen hij beneden zich de Afrikaansche kust zag, waar zij door de Middellandsche en Atlantische zee bespoeld wordt, wilde hij een weinig uitrusten, en daalde daarom naar den Titan Aüaa af. Deze, die aldaar de zuilen des hemels op zijne schouderen torschte, bezat in de nabijheid eenen zeer schoonen tuin, dien hij door zijne dochters, de ïlesperiden, en door eenen grimmigen, voor den ingang geplaatsten draak liet bewaken, uit vrees, dat hem de gouden appelen, die daarin groeiden, door eene roofzuchtige hand zouden kunnen ontnomen worden. Eene godspraak hai hem namelijk gewaarschuwd zich voor eenen zoon van Zeus te wachten, die eenmaal komen zou om hem zijnen schat te ontnemen. Toen hij daarom hoorde, dat de uit de lucht nedergedaalde vreemdeling een zoon van den koning dei-goden was, weigerde hij Perseus den verzochten toegang. Vertoornd over zulk eene schending der gastvrijheid, haalde de overwinnaar der Gorgo het bloedige hoofd van Medusa voor de eerste maal als wapen uit den zak te voorschijn. Bij dezen verschrikkelijken aanblik werd Atlas terstond versteend; zijne reusachtige lichaamsgestalte veranderde in een hemelhoog rotsgebergte, welks toppen zich in de wolken verloren. Na deze strafoefening zette Perseus zijne reis door Afrika voort, en toen hij in Aithiopië aankwam, vond hij daar gelegenheid, om wederom van zijne wonderbare wapenen gebruik te maken. De bekoorlijke Andromeda, de dochter van den aldaar heer-schenden Kepheus, werd daar door hem uit de macht van een zeemonster verlost en tot gemalin verkoren. Zie Andromeda. Niet slechts dat zeemonster overwon hij door het in steen te veranderen, maar het krachtigste van alle wapenen, dat ooit een strijder gedragen had, redde hem ook uit een vreeselijk gevecht, hetwelk kort daarna op den bruiloftsdag uitbrak. De aan het monster ontrukte bruid was namelijk vroeger aan haren oom van vaderszijde, Phineus, verloofd geworden, die zijne aanspraken thans gewapenderhand wilde doen gelden, en den bevoorrechten medeminnaar met zulk eene aanzienlijke krijgsbende over-
Perseus.
623
rompelde, dat zijn goddelijk zwaard hier niet meer toereikend was. Door de overmacht in het nauw gebracht, bleef den godenzoon niets anders overig, dan zijnen belagers het versteende hoofd van de Medusa tegentehouden, en al zyne tegenstanders werden plotseling in steen veranderd. Nu keerde hij met zijne gade, die hij in den hachelijken strijd gewonnen had, naar Seriphos terug. — Daar had ondertussehen koning Polydektes, verblijd, dat hij van den wakkeren Perseus ontslagen was, en niet meer denkende aan zyn vroeger geuit voornemen, om naar de hand van Hippodameia te dingen, de eer van Danaë, zijne beschermeling, belaagd. De hulpelooze banneling vond wel in Diktys, aan wien zij, zoowel als haar zoon, de redding uit de golven der zee te danken had, eenen verdediger; maar de schandelijke vorst sloeg zoo weinig acht op de tegenwerpingen zijns broeders, dat het eindelijk zóóver kwam, dat Diktys en Danaë te samen hunne toevlucht bij een altaar der stad moesten zoeken, om zich voor het geweld des konings te vrijwaren. Als door de goden gezonden, keerde Perseus nu uit het vreemde land terug; van het gevaar onderricht, waarin zijne moeder en haar beschermer verkeerden , trad hij voor Polydektes en voor diens rondom hem verzamelde vrienden, sprak hem toornig aan en veranderde hen door den aanblik van den hun plotseling getoonden Medusakop in steenen beelden. Dit was evenwel de laatste maal, dat de held zich van dit schrikkelijk wapen, en van de andere hem door de Nymphen geschonken wondermiddelen bediende , want zijn avontuurlijke tocht was geëindigd. Voetzolen, helm en tasch gaf hij aan Hermes terug, die deze schatten wederom aan hunne eigenaressen terugbezorgde: het hoofd van Medusa daarentegen schonk hij aan zijne beschermster Athena, die het nu eens op haar borstharnas, dan eens op haar schild bevestigd droeg. (Zie Aigis.) Daarop stelde hij Diktys tot koning over Seriphos aan, en trok zelf met Danaë en Andromeda naar zijne geboortestad Argos. Akrisios vlood voor hem, uit vrees voor het hem gegeven orakel naar de Thessalische stad Larissa. Doch ook dit mocht niet baten. Aan eene der lijkspelen door den koning vanLaiissa, Teutamias, ter eere van zijnen vader ingesteld nam ook Perseus deel en door eenen ongelukkigen worp met den discus — volgens sommigen door hem uitgevonden — doodde hij zijnen grootvader. Hij keerde niet naar Argos terug, maar begaf zich naar Tiryns, tot zijnen neef Megapenthes, een zoon van zijnen oudoom Proitos; hier ruilde hij met dezen het rijk van zijnen grootvader tegen den schepter van Tiryns, en legde gedurende zijne heerschappij den grondslag van de steden Mykenai en Mideia. Het huwelijk van Perseus met Andromeda was gelukkig en met kinderen gezegend. Behalve den eerstgeborene Perses, die reeds in Aithiopië het levenslicht aanschouwde en bij zijnen grootvader
Perseus—Phaëthon.
Kepheus achtergelaten werd, werden hem te Tiryns verscheidene kinderen geboren , tot wier nakroost een groot aantal in de Grieksche mythologie beroemde personen behoorde. Uit het geslacht van Perseus sproten o. a. Alkmëne, HeraMes en Eurys-theus. — Eene latere sage meldde ook nog, dat Perseus tijdens zijne regeering over Argos zich op vijandige wijze tegen de komst van den god Dionjjsos had verzet, maar voor diens macht had moeten bukken en zich aan hem onderworpen had, eene symbolische voorstelling van den strijd, waarmede de invoering van den Dionysosdienst in Argolis heeft te worstelen gehad. — Tusschen Argos en Mykenai had Perseus een heiligdom. Ook te Athene en op Seriphos werd hij vereerd. In Egypte werden ook de sporen der op hem betrekking hebbende mythe aangetroifen In Chemnis had hij daar een tempel, waarin zijn beeld geplaatst was en men huldigde hem daar als eenen vruchtbaarheid aanbrengenden god. — Ook plaatste men hem met Andromeda onder de sterren; hij staat met zijne gemalin midden in den melkweg als een krijgsman, in de eene hand zijn heldenzwaard zwaaiende, en in cb andere het Medusahoofd houdende. — In de beeldende kunst heeft de mythe van Perseus eene groote rol gespeeld. Onder de daarop betrekking hebbende beeldhouwwerken zijn vooral beroemd: vooreerst een relief van een tempel, welks puinhoopen bij de Siciliaansche stad Selinus zijn opgegraven, hetwelk te Palermo bewaard wordt. Het stelt de onthoofding der Medusa door Perseus voor en behoort tot de zeldzame overblijfselen der oudste Grieksche beeldhouwkunst; verder een bijzonder schoone afgehouwen Medusakop, die een der sieraden is van het museum te München. — Wat de beteekenis der mythe van Perseus betreft, zoo is de verbintenis van Zeus en Danaë stellig niets anders dan eene symbolische voorstelling der in de Grieksche mythologie zoo dikwijls terugkeerende verbintenis tusschen den hemel en de aarde. Danaë is het landschap Argolis; hare gevangenis is de sombere, met wolken bedekte lucht, die in den winter haar afsluit van het aanschijn van den helderen hemel. In het voorjaar brengt zij de vrucht ter wereld, die uit hare verbintenis met dien helderen hemel gesproten is, d. i. het warmte en levenwekkende zonnelicht, dat nu op zegevierende wijze den strijd tegen de duisternis aanbrengende machten des winters onderneemt.
PHAëNNA. (Grieksch), eene der beide ChaHten, die bij de Spartanen vereerd werden. Zie Chariten.
PHAëTHON. (Grieksch), I) een zoon van den zonnegod Helios en de Okeanide Klymine. Nog een aankomend jongeling zijnde , werd hij eens zwaar beleedigd; een der vrienden zijner jeugd, Epïiphos genaamd, de zoon van Zeus en /0, waagde het te beweren, dat Klymene alleen uit ijdelheid haren zoon had wijs gemaakt, dat hy zijn leven aan den zonnegod te danken had.
624
Phaëthon.
625
Om den twijfel aan de echtheid zijner geboorte wegtenemen snelde de gekrenkte Phaëthon naar zijne moeder en bad haar onder tranen om hem de waarheid te bekennen; Klymene zwoer, dat Helios werkelijk zijn vader was. Niet tevreden met deze verzekering begaf hij zich naar het paleis van Helios aan den oostelijken rand der door ien Oceaan omspoelde aardschijf, en wist den god door zijne klachten en vleierijen zóózeer te bewegen, dat deze eenen plechtigen eed bij de Sty.v zwoer, dat hij zijnen zoon onvoorwaardelijk alles zou toestaan. wat deze van hem zou begeeren. Tot grooten schrik zijns vaders verlangde daarop de jongeling dat hij hem voor éénen dag het bestuur over den zonnewagen zoude afstaan. In den beginne beproefde Helios, deels door spottende tegenwerpingen , deels door ernstige schilderingen van het vreeselijke waagstuk, waarbij hij zijn leven onbezonnen op het spel zoude zetten , zijnen zoon overtehalen, om van zijnen vermetelen wensch aftezien; alles was echter vruchteloos. Phaëthon, die zijne goddelijke afkomst door eene buitengewone daad aan de ge-heele wereld wilde toonen, liet zich door de schildering der gevaren, die hy zoude loopen, niet afschrikken en drong op de vervulling der bezworen belofte aan, zoodat de god eindelijk met den grootsten weerzin zijn verzoek moest inwilligen; want den heiligen eed kon hij niet verbreken, omdat de goden, wanneer zij bij de Styx zwoeren, dien eed, op verbeurte ran al hunne hemelsche rechten niet mochten schenden. Den zonnegod bleef nu niets anders overig, dan zijnen zoon goeden raad te geven; hij wees hem ten nauwkeurigste de baan aan, onder het koperen hemelgewelf gelegen, welke hij moest volgen; hij deelde hem de middelen mede, om de gevaren, die hem daar dreigden, aftewenden, en gaf hem inlichting over de wijze, waarop hij de vier vurige paarden behandelen moest. (Zie H e lios.) Daarna gaf hij sidderend en met bezorgdheid de teugels in de jeugdige handen over, en Phaëthon steeg uit de poorten van het oostelijk zonnepaleis moedig naar den aether op. Maar al te spoedig zou Helios zijne bezorgdheid bevestigd zien. Toen de plaatsvervanger van den zonnegod een eind weegs was voortgereden, maakte hem de ontzettende hoogte der baan, | die hij in eene onmetelijke diepte onder zich zag, duizelig; de vuurspuwende paarden, die spoedig gewaar werden, dat niet de krachtige vuist van hunnen heer, maar slechts de zwakke I hand van eenen knaap hen bestuurde, weken van de voorgeschreven steile hemelbaan af, en wendden zich zijwaarts in I de richting der noordelijk wonende hyperboreïsche stammen. Deze, door de ongewone, plotselinge, verschroeiende hitte gekweld, die boven hunne hoofden gloeide, doken in de koele wateren der zeeën, meren en rivieren, terwijl de bewoners van het zuiden door eene doodelijke koude verstijfden. Vervolgens dwaalden zij ter linkerzijde af, en daar zich nu bij
40
Phaëthon.
626
de duizeling van Phaëthon ook nog de schrik voor de boven zijn hoofd zwevende monsters van den dierenriem, de kreeft en den schorpioen, voegde, poogde hij de paarden dichter langs de aarde heen te sturen. Dit gelukte hem weliswaar, maar nu geraakte alles onder hem in vlammen; de bosschen van ge-heele landstreken vlogen in brand, de zeeën dampten en al de wateren droogden uit, de bronnen verdwenen, de men-schen stierven van dorst, de met rook omhulde aarde barstte van één en de zonnestralen verlichtten zelfs voor eene korte poos den anders eeuwig donkeren Tarftiros. Vruchteloos poogde de uitgeputte jongeling de paarden weder op het rechte spoor te leiden; zij gehoorzaamden niet meer aan zijne zwakke handen , en wanhopend liet hij de tot niets dienende teugels glippen. Toen verhief de godin der Aarde hare klagende stem tot den vader der goden, en nu wierp Zeus uit den hoogen hemel eenen blik op den verschrikkelijken brand, die de geheele aarde dreigde te verteren. Zoodra hij de aan zich zeiven overgelaten paarden ontwaarde, en de onbeschrijfelijke verwoesting zag, die reeds door den brand veroorzaakt was, begon hij te vreezen, dat de vlammen eindelijk ook den Olympos en de woningen der goden zouden aantasten. Daarop greep hij toornig naar den bliksem, en slingerde den vermetele uit zijnen wagen. Uit de hoogte nedergestort, viel Phaëthon in de rivier Eridanus of Padus (Po) in opper-Italis neder, en vond, reeds half verbrand, in de kokende golven zyn graf. De paarden van den zonnegod rukten zich los, en verstrooiden zich in wilde vlucht. Thans eerst lieten zich al de onheilen, dooiden roekeloozen jongeling veroorzaakt, in al hare uitgestrektheid overzien. De Aithiopiërs en Indiërs waren door de verschroeiende hitte zwart gezengd, de rijken van Lybië eene groote woestijn geworden, de rivieren de Ganges, Tanaïs (Don), Xanthos, Nijl, Tiber, de Eijn, de Ehodanus (Ehóne) en de Tagus (Taag) waren geheel van haar water beroofd en de bergen van den Kaukasos, Tauros, Tmolos, Ida, Haimos, Helikon, Athos en Aetna verspreidden door hemelhooge vlammen een schitterend licht over de aarde, en vervingen zoodoende de door Helios gestaakte verlichting der wereld. Deze toch weigerde, deels uit droefheid over het verlies van zijnen zoon, deels uit toorn, omdat het Zeus was, die hem gedood had, zijn dagelij ksch ambt weder optevatten. Slechts na langdurige smeekingen liet de ontroostbare vader zich overhalen, om zijne paarden optevangen, en hen weder voor den zonnewagen te spannen. Klymene, de ongelukkige moeder van Phaëthon, werd krankzinnig van droefheid; zijne zusters, de Phaëthon-tiaden of Heliaden geheeten (Zie Heliaden, 1.), gingen het lijk haars broeders in den Eridanus opzoeken. Nadat zij dit gevonden en begraven hadden, klaagden en weenden zij zóólang bij zijn graf, dat zij eindelijk door de goden uit me-
Pb.aëthon—Phaidra.
delijden in boomen veranderd werden, die evenwel nog bleven weenen en tranen vergoten, welke stolden en tot barnsteen werden. Een vriend van den omgekomen onge-lukkigen jongeling eindelijk, Kykms genaamd, stierf van droefheid, en werd stervend door Apollo in eenen watervogel veranderd, die naar hem de zwaan, (kyknos) heet. (Zie Kyknos, 5.) — 2) een zoon van Eos en den attischen jager Kephalos, dien Aphrodite wegens zijne schoonheid ontvoerde en tot bewaker maakte van haren tempel. (Zie Eos en Kephalos.) 3) een der paarden waarmede de wagen van Eos bespannen is. — De naam Phaëthon beduidt »de schitter0nde quot;
PH AëT H ON TI AD E N. (Grieksch). ook Heliaien geheeten, de zusters van Phaëthon. Zie Heli a den, 1 en Phaëthon.
PHAëTHüSA. (Grieksch) 1) eene der Heliaien. (Zie Heliaden, 1.) — 2) eene andere dochter van Helios, die met hare zuster Lampetil de kudden van haren vader weidde op het eiland Thrinakia. (Zie Lampet ie.) — De naam Phaëthusa is de vrouwelijke vorm van Phaëthon.
PHAIA. (Phaea.) (Grieksch), een monsterachtig groot wild zwijn, dat zich niet ver van Korinthe bij Krommi/on ophield, menschen en dieren aanviel en groote schade aanrichtte. Het werd door Theseus gedood. Zie Theseus.
PHAIAKEX. (Phaeaciërs.) (Grieksch), een mythisch volk, dat volgens de gedichten van Homeros uitmuntte door zijne uitnemende bekwaamheid in de zeevaart. Bij hen werd Odysseus door den koning Alkimos vriendelijk opgenomen. Na gastvrij onthaald te zijn, werd hij door Phaiakische mannen naar zijn vaderland teruggevoerd. Zoo voerden zij ook Rhadamantys naar Euboia, het uiteinde der bekende wereld. Eerst hadden de Phaiaken gewoond in Hjjpereia, een land in de nabijheid der Kyklopen. Door deze van daar verdreven waren zij onder aanvoering van Nausithoös, den vader van Alkinöos, naar het eiland Scheria getrokken. Daar was het, dat Odysseus tot hen kwam. Sommigen identificeeren het eiland Scheria met Kerkyra (Corcyra), het tegenwoordige Corju. Daarmede staat in verband de mythe, die als stamvader der Phaiaken Phaiax noemt, eenen zoon van Apollon en Kerkyra. — Ook Medeia zou met de Argonauten op Scheria geland en daar door tusschenkomst van Arete, de gade van Alkinöos, met lason in den echt verbonden zijn. Zie Argonauten, bl. 107.
PHAIAX. (Phaeax.) (Grieksch) Zie het vorig artikel.
PHAIÜEA. (Phaedra.) (Grieksch), de dochter van Minos, den koning van Kreta en PaspihUl, de gemalin van Theseus, den koning van Athene. Volgens sommige legenden trok zij tegelijk met hare zuster Ariadne met Theseus mede en huwde deze haar, nadat hij Ariadne verlaten had. Zij vatte naderhand eene misdadige liefde op voor haren stiefzoon Hippolytos, die zoowel
627
40\'
Phaidra—Phemonöe.
dezen als haar zelve in het verdert stortte. Zie Hippoly-tos en Theseus.
FHANES. (Grieksch), het gevleugelde wezen, dat volgens de leer der Orphici te voorschijn kwam uit het ei, dat ontsproten was uit de verbintenis van Chaos en Aither, en ook de namen droeg van Metis, Erikapaios en Eros. Zie Eros, bl. 268.
l\'HANTaSOS. (Phantamp;sus.) (Grieksch), een zoon van Hypnos, die de menschen in hunne droomen allerlei gedaanten van le-venlooze voorwerpen te aanschouwen geeft. Zie Hypnos en Morpheus.
PHAON. (Grieksch), een oude man van het eiland Lesbos, die gewoon was, de armen kosteloos naar het vaste land over-tevoeren. Ook aan de godin Aphrodite, die de gedaante eener hulpbehoevende oude vrouw aangenomen had, bewees hij dezen dienst. Om hem voor zijne hulpvaardigheid te beloonen, verjongde zy hem en schonk hem zulk eene uitstekende schoonheid, dat hij elk vrouwenhart in verrukking bracht. De mythe meldt, dat Sappho, zijne landgenoot, in liefde voor hem ontvlamde, en toen zij die onbeantwoord zag, zich uit verdriet over zijne gevoelloosheid van eene rots van het eiland Leukas in zee stortte.
PHEGEUS. (Grieksch), de zoon van Alpheios, de broeder van Phoröneus. Hij regeerde over de stad Psophis in Arkadië, welke onder zijn bestuur Phegeia geheeten werd. Hij reinigde Alkmaion van bloedschuld, maar werd later door diens zonen gedood. AZie Alkmaion.
PHÊMÊ. (Grieksch), eene personificatie van het «geruchtquot;, »de faam\'5. Zij is geheel gelijk in beteekenis met Ossa en de Romeinsche Varna. Zie Ossa en Fama.
PHEMIOS. (Phemius.) (Grieksch), de zanger, die in het huis van Odysseus gedurende de afwezigheid van dezen door de vrijers van Penelope gedwongen werd bij hunne maaltijden liederen te zingen. Hij was een zoon van Ter pias. Aan dien naam hechtten de ouden reeds de beteekenis van «degeen die verheugtquot; en brachten dus de afstamming van Phemios in verband met de liefelijkheid zijner liederen. Onder de onderwerpen, die hij bezong, wordt door Homeros de terugkeer der Grieken uit Troje vermeld. ïoen al de vrijers en hunne medeplichtigen na den terugkeer van Odysseus gedood werden, bleef Phemios door de voorspraak van Tele machos gespaard. — Van lateren oorsprong is de legende betreffende eenen zekeren Phemios, die te Smyrna aan kinderen onderwijs in de spraakkunst gaf en de moeder van Homeros, Krithéis genaamd, huwde. Hii nam Homeros zeiven als zoon aan en deze gaf later uit dankbaarheid hiervoor aan den zanger, dien hij in het huis van Odysseus liet optreden, den naam van zijnen stiefvader.
PHEMOSbë. (Grieksch), eene dochter van Apollo en diens eerste priesteres te Delphoi (Pythia.). Zij heette de uitvind-
628
Phemonoe—Philemon.
ster van den hexameter, de zesvoetige versmaat, waarin de oudste orakels van dien god gegeven werden.
PHEEëKLOS. (Phereclusj (Grieksch), een bekwaam bouwmeester, die onder de bijzondere hoede stond van Pallas Athena. Hij bouwde ook het schip, waarop Far is met Helena uit Griekenland naar Troje trok.
PHERES. (Grieksch) 1) een zoon van Kretheus en Tyro, de mythische stichter der thessalische stad Pherai. Zijne gade Periklvrdênê baarde hem verscheidene zonen, waaronder Adme-tos. Door zijne dochter Eidomenl was hij de grootvader van Bias en den grooten waarzeggor Melampus. 2) een der zonen van lason en Medeia, die door hunne moeder uit wraakzucht tegen haren gemaal werden omgebracht.
PEE RSEPH ASSA, PH EKSEPH ATTA en PHERSEPHöNE. (Grieksch) Verschillende namen, waaronder Persephone, de gemalin van Hades, wordt aangeduid. Zie Persephone.
PHERUSA. (Grieksch), d. i. «de dragendequot;, eene der Nerèiden. Zie aldaar.
PHILAMMON. (Grieksch), een zanger, van wien men verhaalde, dat hij onder de oudste bewoners van Griekenland zou geleefd hebben. Hij stelde te Lerna in den Peloponnesos mysteriën in en hielp de inwoners van Delphoi tegen de Phlegyërs, een ruw bergvolk, dat uit Thrakië hunne grenzen trachtte binnen-tedringen, doch viel in den strijd. Men noemde hem den zoon van Apollo en Chionë, welke door Artemis gedood werd, omdat zij beweerde schooner dan deze godin te zijn. Ook Phi-lammon muntte door zijne schoonheid uit, zóó zelfs dat de N y m p h s Argïüpe hem op den berg Pamassos hare liefde schonk. Öf deze, öf de M u z e FMto baarde hem den zanger Tha-niyris, waarbij sommige verhalen nog den zanger Eamolpos voegen. (Zie echter Chione.) Aan Philammon wordt ook de uitvinding toegeschreven van eenen reidans ter verheerlijking van Leto en hare kinderen, waarin voor het eerst dansen door personen van beiderlei sexe gezamenlijk werden opgevoerd.
PHILAIOS. {Philaeus.) (Grieksch), een zoon van den grooten Aias en Tekmessa. Met zijnen broeder Eurysakes stond hij de heerschappij over Salamis aan de Atheners af. Soms echter wordt hij de zoon van Eurysakes genoemd, die na den dood zijns vaders de heerschappij over het genoemde eiland neder-legde. Zie Eurysakes
PHILëMON en BAUCIS. (Grieksch), een beroemd phrygisch echtpaar, welks eenvoudige en rechtschapen wandel door de bijzondere gunst des hemels eenen spreekwoordelijken roem verworven heeft. — In den grijzen voortijd gebeurde het namelijk , dat Zeus en Hermes bij een hunner bezoeken op de aarde, dat ditmaal ten doel had, het gedrag en het karakter der menschen te leeren kennen, ook in Phrygië kwamen. De avond daalde, en in de gestalte van vermoeide reizigers zoch-
629
Philemon—Philoktetes.
ten zij een nachtverblijf; maar overal vonden zij de poorten der paleizen en de deuren der rijken gesloten Eindelijk klopten zij aan de kleine, slechts met riet en stroo bedekte hut, waarin Philemon en Baucis woonden. De brave oude lieden namen de vermoeide vreemdelingen vriendelijk op, en brachten spijs en drank, zooveel de arme woning opleverde, om hen gastvrij te onthalen, zonder te vermoeden, dat de hoogste god bij hen zijnen intrek had genomen. Toen zij evenwel gedurende den eenvoudigen maaltijd bemerkten, dat het houten mengvat zich altijd van zelf weder met wijn vulde, vermoedden zij de waarheid, vielen den hemelbewoners eerbiedig te voet, en baden om vergiffenis voor het geringe onthaal, dat zij hun slechts konden aanbieden. Terstond daarop ijlde ock de ijverige Baucis, om het beste dat zij nog bezat, hare eenige gans, te halen, en deze voor de ongewone gasten te slachten. Zij kon echter het vreesachtige dier niet machtig worden, en eindelijk vluchtte het onder de bescherming van de goddelijke vreemdelingen, die thans geene andere bewijzen van hunne welgemeende gastvrijheid meer behoevende, zich aan de beide oude lieden bekend maakten, en hen naar eenen naburigen berg voerden. Toen zij nu van den top van den berg eenen blik op het dorp sloegen, waarbij hunne hut stond, zagen zij tot hunnen grooten schrik, dat een geweldige watervloed de geheele streek overstroomd, en alle woningen met hare ongastvrije bewoners in de golven verzwolgen had; hunne hut alleen was bewaard gebleven, maar veranderde zich voor hunne verbaasde oogen in eenen prachtigen, door zuilen ge-schraagden en met goud overdekten tempel. Zeus verklaarde hun nu, dat hij alzoo de boozen gestraft, maar ook de goeden beloond had, en stond hun beiden toe hem een verzoek te doen, dat hij hun inwilligen zoude. Het vrome paar verzocht daarop alleen de gunst van dienaars in den tempel te mogen zijn, en wanneer hun tijd gekomen was, beiden tegelijk te sterven. Deze bescheiden bede werd oogenblikkelijk toegestaan. Toen nu in lateren tijd Baucis en Philemon, onder den last der jaren gebukt, eens voor de poort van hunnen tempel stonden, gevoelden zij, dat zij plotseling verstijfden. hunne voeten wortelden in den grond vast, eene bast groeide om hen heen, en Philemon werd in eenen eik en Baucis in eenen lindeboom veranderd. Eerst langzamerhand bemerkten zij wat er met hen gebeurde, en namen, zoolang zij elkander zien konden, een teeder afscheid van elkander.
PHILOKTêTES. (Fhiloctêtes.) (Grieksch), de zoon van Poias en van Demonassa, koning van Meliboia in Thessalië, een voortreffelijk boogschutter, die den boog en de pijlen van He-rakles gëerfd had. Toen deze namelijk, gefolterd door de vreese-lijkste pijnen, zich op den berg Oita had laten dragen en den door zijnen zoon Hyllos opgerichten brandstapel had bestegen,
630
Philoktetes-
631
wilde niemand dan de jeugdige zoon van Poias, die toevallig daarbij tegenwoordig was, den brand in het hout steken en voor dezen dienst kreeg hij van den stervenden halfgod zijne wapenen ten geschenke. Volgens een ander verhaal evenwel was het Poias zelf, wien dit geluk op den Oita ten deel viel; van den vader zouden later pijlkoker en boog op den zoon zijn overgegaan. Philoktetes zag zich genoodzaakt om aan den tocht tegen Troje deeltenemen; hij had tot do minnaars der schoone Helena behoord, en zich dus mede door eenen plech-tigen eed verbonden, om haren toekomstigen gemaal in zijne rechten te beschermen. Daarom moest hij zijne hulp verleenen, om de door Paris geroofde Helena gewapenderhand terugte-halen en de vloot onder den koning Agamemnon met zijne schepen versterken. Onderweg echter, toen het leger aan het kleine eiland Chryse geland was, om den goden aldaar een plechtig offer te brengen, trof hem een groot ongeluk. Alleen Philoktetes kende het beroemde altaar, waarop reeds de Ar-gonauten — tot wier aantal hij ook behoord had — zoowel als Herakles, door hunne offeranden op hunne gelukkige krijgstochten de gunst der goden voor zich gewonnen hadden, en waar men thans ook den zegen der goden wenschte af-tesmeeken. Hij ging alzoo vooruit om de plaats aantewij-zen, maar daar sprong plotseling een adder, die zich bij het altaar in het kreupelhout verscholen had en er de wacht over hield, te voorschijn, en beet hem in den voet. Volgens andere opgaven kwetste hij zich met een zijner eigene pijlen , die toevallig uit den koker viel. en hem door het gif der hydra eene ongeneeslijke wonde toebracht. Verschillende oorzaken werden opgegeven, die hem deze wonde zouden berokkend hebben. Öf hij had door met den voet op den grond te stampen de plek verraden, waar de pijlen van Herakles verborgen waren, welke voor ieder behalve voor hem een geheim moest blijven, öf Hera vervolgde hem met haren toorn wegens den dienst, dien hij aan Herakles had bewezen, öf de Nymph Chryse, aan wie het eiland behoorde, waarop hij gewond werd, had hem hare liefde aangeboden en was door hem versmaad. — Na het volbrengen van het offer zeilden de Grieken verder naar Azië, maar de wonde van Philoktetes verwekte zulk eenen ondrage-lijken stank, dat niemand het in zijne nabijheid kon uithouden ; daarenboven brak de held in zijne aanvallen van pijn nu en dan in de hevigste jammerkreten uit. Daarom besloten de Grieksche vorsten om den hinderlijken medgezel, van wien zij bovendien geen nut meer in den aanstaanden strijd te wachten hadden, aan zijn lot overtelaten. Zoodra zij het eiland Lemnos bereikt hadden, legden zij den ongelukkige, terwijl hij in eenen diepen slaap eene verpoozing van zijne smarten gevonden had, op eene woeste plaats van de kust neder, voerden zijne zeven schepen met zich en zeilden verder. Dit alles was
Phüoktetes.
632
op raad van Odysseus geschied. Verschrikkelijk was het ontwaken van Phüoktetes op deze woeste, onbewoonde kust; te vergeefs klaagde hij zijn leed aan de goden, vruchteloos braakte hiji de vreeselykste vervloekingen uit tegen zijne trouwelooze wapenmakkers, die hem zoo schandelijk verlaten hadden, te vergeefs verzocht hij de vreemde zeevaarders, die nu en dan aan deze kust landden, hem van het eiland medetenemen, of aan zijnen vader Poias tijding omtrent hem overtebrengen, opdat deze zijnen ongelukkigen zoon zou kunnen redden: hij sleepte zijn ongelukkig ziekelijk leven, op eenen staf voortstrompelende en dikwijls met den hongerdood worstelende, eene reeks van jaren in deze wildernis voort. — l)e lotgevallen van Phüoktetes zijn een lievelingsonderwerp geweest van de tragische dichters bij de Grieken. Zoowel Aischylos, Sophokles als Euripides hebben hem tot den hoofdpersoon van eene hunner tragediën gemaakt. Alleen de »Philoktetesquot; echter van Sophokles is tot op onzen tijd bewaard gebleven. — Eindelijk sloeg het uur zijner verlossing. De gevangen waarzegger ReUnos, een zoon van Pritimo.t, had aan de voor Troje strijdende Grieken voorspeld, dat de stad nooit zou kunnen genomen worden, dan alleen op drie voorwaarden; vooreerst, dat men het in Elis begraven gebeente van Pelops, ten tweede den op het eiland Skyros levenden zoon van Achillem, Neoptolemos of Pt/rrhos, en ten derde den aan zijn lot overgelaten Philoktetes met de onfeilbare pijlen van Herakles van het eiland Lemnos naar de belegerde stad overbracht. Uit deze uitspraak van den waarzegger bleek, zoo meende men, tevens de reden, waarom den zoon van Poias een dergelijk ongeluk getroffen had; er was lang te voren door het noodlot bepaald, dat het beleg van Troje tien jaren duren zoude. Zoo nu de held gelijktijdig met de overige legerhoofden voor de belegerde muren verschenen was, zou de zegepraal door diens onfeilbare schoten in veel korteren tijd beslist geworden zijn. Daarom hield hem de macht der onsterfelijken door middel van zijnen gewonden voet tot zoo lang terug, dat de genoemde tien jaren verloopen zouden zijn. Nadat men daarom de beide eerste voorwaarden van de uitspraak des zieners vervuld had, haastte men zich om ook Philoktetes terugtehalen. Odysseus en Neoptolemos (volgens anderen Diomedes), reisden op last van Agamemnon en zijnen broeder naar Lemnos, om eene verzoening met den ach-tergelatene te beproeven. Dit was eene hoogst moeielijke zaak; de verbitterde held wilde er niets van hooren, om nu nog naar Troje te trekken, en weigerde standvastig alle deelneming aan het beleg, totdat eindelijk Herakles van den
Philoktetes—Philonome.
hoogen Olympos nederdaalde, en door zijne toespraak den lust naar wraak wist te bedaren, die in de borst van Philoktetes gloeide. Zijn verheerlijkte vriend beloofde hem tegelijkertijd de genezing van zijne wonde, en vervolgens roem, zegepraal en buit. Alles geschiedde, gelijk Herakles en Helenos te voren verkondigd hadden. In het tiende jaar kwam de zoon van Poias voor de belegerde stad aan; Asklepios zelf of Machaon, een der met goddelijke wetenschap toegeruste geneesheeren van het Grieksche leger, dompelde hem in diepen slaap. sneed toen de verouderde wond uit, zonder dat hij zulks bemerkte, en verbond den voet met genezende kruiden, zoodat de lijder weldra van zijne ontzettende pijn bevrijd werd. Volkomen hersteld, schoot hij met een zijner pijlen den roover van Helena, Paris, neder, en nadat de bewerker van zooveel onheil voor zijne schandelijke daad geboet bad, bood Troje niet lang wederstand en viel voor de belegeraars. De Grieken keerden met roem gekroond huiswaarts, en onder hen ook Philoktetes. Het noodlot vergunde hem evenwel niet in zijn vaderland bij het Oita-gebergte te sterven. Hetzij hij door een oproer uit zijn vaderland verdreven werd, of dat een storm hem bij zijnen terugkeer naar Italië dreef, daar vestigde hij zich en stichtte er eenige volkplantingen. Hij bouwde Apollo eenen tempel en wijdde aan dezen god den onoverwinnelijken boog. Eindelijk viel hij in eenen oorlog, die tusschen zijne en nieuwe kolonisten was uitgebroken.
PHILOITIOS. {Fhiloetius.) (Grieksch), de herder der runderen van Odysseus. Hij stond zijnen meester trouw bij, toen deze de minnaars doodde , die gedurende zijne afwezigheid naar de hand van Penelope hadden gedongen.
PHILOMëLA. (Grieksch), de dochter van Pandlon, den koning van Athene. Zie Prokne en Te reus.
PHILOMëliOS. (Philomêius.) (Grieksch), de zoon van lasion en Demeter, de broeder van Plutos. (Zie De me ter, bl. 207.) Hij spande het eerst ossen voor den wagen en werd door zijne moeder als B\'óotes (wagenmenner) onder de sterren geplaatst.
PHILoNIS. (Grieksch), een andere naam voor Chione, de moeder van Philammon en Autolykos. Zie Chione, 2.
PHILOSÖe. (Grieksch) 1) de dochter van Tyndareos en Leda, derhalve de zuster van Klytaimnestra en Helena. Zij stond onder de bijzondere hoede van Artemis, die haar de onsterfelijkheid verleende. 2) de dochter van ïobUtes, de gade van Bellerophon.
PHILONÖMë. (Grieksch), de dochter van Nyktimos en de Ny m ph Arkadia. Zij behoorde tot de gezellinnen van Artemis. Ares schonk haar zijne liefde en won onder de gestalte van eenen jongen herder hare wederliefde. Zij bracht tweelingen ter
633
Philonome—Phineus.
wereld, die zij uit vrees voor Artemis te vondeling legde . doch een herder vond ze en voedde ze op onder de namen van Ly-kastos en Parrhasios. Zij waren de eerste beheerschers van Arkadië.
PHILYRA. (Grieksch), eene der Okeaniden, de moeder van den Kentaur Cheiron. Zij genoot de liefde van Kroms, doch deze had zich om zijne ontrouw voor Rheia te verbergen in een paard veranderd. De zoon, dien zij hem schonk, was nu wel onsterfelijk, maar had voor de helft de gedaante van een paard, voor de helft die van een mensch. Hierover was zij zoo bedroefd, dat zij Zeus smeekte haar eene andere gedaante te geven. Hij vervulde haren wensch en veranderde haar in eenen lindeboom.
PHINEÜS. (Grieksch) 1) een koning van Salmydessos in Thrakië, een zoon van Agenor, den koning van Phoinikië. Even als Kadmos en zijne andere broeders door zijnen vader uitgezonden, om zijne geschaakte zuster Europa optezoeken, zette hij zich in Thrakië neder, alwaar Kleopïitra, eene dochter van den windgod Boreas, zijne gemalin werd. Deze stierf on-dertusschen hem twee zonen nalatende, Pleadppos en Pandiou genaamd. Phineus huwde ten tweedenmale met ld aio., eene dochter van Dardïmos, den koning der Skythen. Door dit tweede huwelijk kwamen er tallooze rampen over zijn huis. Op de aanhoudende lasteringen van Idaia, die voorgaf, dat hare stiefkinderen haar geweld wilden aandoen, liet Phineus op de wreedaardigste wijze zijnen beiden zonen de oogen uitsteken ; andere verhalen voegen er bij, dat hr bovendien gebood hen ten halven lijve in de aarde te begraven, en hun het bovenlijf onophoudelijk met roeden liet geeselen. Boreas, zijn schoonvader, wreekte deze barbkarschheid daardoor, dat hij den koning insgelijks van het gezicht beroofde; de goden echter waren met deze straf niet tevreden; zij zonden aan den boosdoener de afgrijselijke Harpj/ien, die de hem voorgezette spijzen deels voor den mond wegrukten en verslonden, deels datgene, wat zij zeiven niet verteren konden, dermate bezoedelden, dat het onbruikbaar werd. Eeeds langen tijd had hij de kwellingen dezer monsters moeten verduren, toen de naar Kolchis varende Argonauten hem in dien toestand aantroffen. Phineus, die door Apollo voor het verlies van zijn gezicht met de gave der voorspelling schadeloos gesteld was, ontving hen met groote gastvrijheid en beloofde hun allerlei nuttige wenken voor hunnen verderen tocht, indien zij hem van zijne kwalen bevrijdden. Twee hunner Kalaïs en Zetes, zonen van Boreas, besloten daarop om de Harpyiën, te verdrijven, hetgeen zij doen konden, daar zij even als deze gevleugeld waren. Zij verjoegen haar niet alleen uit het huis en het rijk des konings, maar vervolgden haar ook een eind weegs over de ionische zee. Daarop gaven zij hunnen neven, des konings zonen, gezicht en
634
Phineus— Phoinix.
gezondheid weder. Idaia daarentegen werd aan haren eigen vader Dardanos uitgeleverd en door dezen gedood. Toen de Argonauten nu weder vertrokken, waarschuwde Phineus hen voor de Symplegaden, de beide onophoudelijk zich bewegende rotsen, welke als poorten den toegang der Zwarte zee afsloten, en tusschen welke de Aryo, het vaartuig der reizigers, moest doorgaan, om naar Kolchis te komen; hij ried hun aan, eene duif vooruit te laten vliegen, die hun den weg zou aanwijzen, welken het schip door deze engte nemen moest. Zie Argonauten. — Voor de blindheid van Phineus werden ook andere redenen opgegeven. Volgens sommigen zou hij reeds de gave der voorspelling bezeten hebben, voordat hij blind was, maar omdat hij daarvan een onvoorzichtig gebruik maakte met het verlies zijner oogen zijn gestraft. Volgens anderen had Helios hem op de bede van Aiëtes blind gemaakt, daar hy aan de zonen van Phrixos den weg van Kolchis naar Hellas had gewezen. 2) de zoon van den egyptischen koning Belos en Anchiiiöê, de dochter van Neilos. Zijn broeder Kepheus had beloofd hem zijne dochter Andromeda tot gade te zullen geven, doch Perseus won hare hand door haar te redden van den dood. Phineus wilde met geweld de hem ontnomen bruid terugwinnen, maar Perseus deed hem en velen der zijnen versteenen , door hun het hoofd der G o r g o Medusa te toonen. Zie Perseus.
PHLEG6TH0N. (Grieksch), d. i. «de brandendequot;, eene rivier met golven van vuur in plaats van water, die vurige rotsblokken in zijnen stroom voortwentelt. Soms wordt zij ook Pyriphlegithon genoemd.
PHLEÜYAS. (Grieksch), de zoon van Ar es en Chryse, de vader van Kor o nis, welke door Apollo bemind werd en dezen eenen zoon, Asklepios, schonk. Hierover vertoornd stak Phlegjas den tempel van den god in brand en werd tot straf daarvoor door diens pijlen gedood en in de onderwereld veroordeeld, om voortdurend onder een rotsblok te zitten, dat dreigde ieder oogenblik op hem nedertestorten,
PHOBOS. (Phobus.) (Grieksch), eene personificatie van den schrik. Hij is de zoon van Ar es en Aphrodite en wordt steeds in het gezelschap zijns vaders aangetroffen. Zie Ares, bl. 98.
PH01BE. (Phoebe.) (Grieksch) 1) een naam, waarmede Arte-mis bestempeld wordt, evenals Apollo Phoibos heet. 2) eene der Titanen, dus eene dochter van Uranos en Gala. Uit haar huwelijk met haren broeder, den Titan Kolos, werd zij de moeder van Leto (de duistere nacht) en Asterie (de door sterren verlichte nacht) 3) Zie Dioskuren, bl. 231.
PHOIBOS. (Phoebus.) (Grieksch), de gewone naam, welke bij dien van Apollo gevoegd werd. Zie Apollo, bl. 87.
PHOINIX. {Phoenix.) (Grieksch) 1) de zoon van Amyntor\'en
635
Phoinix— Phorbas.
Kleohnle. Hij nam deel aan de Kalydonische jacht. Op aansporing zijner moeder knoopte hij liefdesbetrekkingen aan met het by wijf zijns vaders, Phthia of Klytia genaamd. Hierop trof hem diens vloek, waardoor hij kinderloos moest blijven. Tevens beroofde zijn vader hem van het gezicht. Phoinix vlood tot Peleus. Deze voerde hem naar den wijzen Kentaur Cheiron. door wien hij genezen werd. Hij werd de trouwe makker en vriend van Peleus, die hem een deel van het bestuur over zijn land en de opvoeding van zijnen zoon Achil-leus toevertrouwde. Phoinix vergezelde Achilleus naar Troje. Hij overleefde zijnen leerling, doch werd ook door diens zoon Neopfolemos met grooten eerbied behandeld. 2) de zoon van Agênor, de broeder van Europa, evenals Kadmos uitgezonden om zijne door Zms geschaakte zuster te zoeken. — Meestal wordt hij echter de vader van Europa genoemd. Hij is de mythische stamvader van het phoinikische volk.
PHOINODAMAS. (Phoenodamas.) (Grieksch), een Trojaan, die ten tijde van koning Laomedon leefde. Hij had drie dochters. Eene daarvan wilde de koning offeren aan hetzeemonster, dat tijdens zijne regeering het land verwoestte;. Dit verbitterde Phoinodamas zóózeer, dat hij het volk tegen den koning opzette en deze gedwongen werd zijne eigen dochter Hesione aan het monster prijs te geven, die echter door Herakles werd gered. Laomedon liet de drie dochters van Phoinodamas wegvoeren, naar Afrika of naar Sicilië brengen en op eene eenzame plaats achterlaten. De Siciliaansche riviergod Krimessos redde haar er verwekte bij ééne van haar, Segesta genaamd, eenen zoon, Akestes, die de stichter werd eener stad, welke hij naar zijne moeder noemde.
PHOKOS. {Phocus.) (Grieksch), 1) de zoon van Aiakox en de N e r e ï d e Psaniamp;the. Hij. werd door zijne halfbroeders Peleus en Tel anion verslagen, die hierop voor den toorn huns vaders moesten vluchten. 2) Zie AntiÖpe.
PHOLOS. (Pholus.) (Grieksch), een Kentaur, een zoon van Seilenos en eene der Nymphen. Hij nam Ilerakles gastvrij op en gaf hem te drinken van den wijn, die het gemeenschappelijk eigendom der Kentauren was. Toen deze dit trachtten te beletten, werden velen van hen door Herakles gedood. Zie Herakles, bl. 350.
PHORBAS. (Grieksch), de zoon van Laplthes, trok uit Thes-salië naar Ehodos, welk eiland hij van slangen zuiverde; daarom werd hij daar als heros vereerd. Volgens anderen werd hij tot belooning voor die daad onder de sterren geplaatst. Zie Ophiüchos. Hij werd door koning Aleklnr uit Elis, die bevreesd was voor de toenemende macht van Pelops, te hulp geroepen. Diens zuster Hyrmuie werd zijne gade en de uit dit huwelijk gesproten zonen en hunne afstammelingen werden koningen van Elis.
636
Phorkyclen—Phrixos.
PHORKÏDEN of PHORKIDEN. (Phwcyden of Phorciden.) (Grieksch), d. i. «de dochters van Phorkysquot;. Onder dezen naam werden nu eens de Gorgonen, dan weder de Gr aim aangeduid.
PHORKYS (Phorcys.) (Grieksch), een zoon van Pontos en Gaia. Hij was met zijne zuster Keto. met welke hij gehuwd was, eene personificatie der zee, van hare schrikwekkende zijde beschouwd. Alle verschrikkingen en gevaren der zee gaan van hen uit. Zij zijn de ouders van de vreeselijke Gorgonen, van de Gr uien en van den draak, die de appels der Hesperiden bewaakte. — Ook de Hesperiden zelve, de Seiretien en de vreeselyke Skj/lla werden hunne kinderen genoemd, tot welke eindelijk ook de Nymph Tho\'ósa behoort, die bij Poseidon de moeder werd van den vreeselijken Kykloop Polyphemos. — Men dacht zieh Phor-kys als eenen grijzen zeegod, evenals zijn broeder Nereus. Hij voert het bestuur over alle monsters der zee.
PHORöNEÜS. (Grieksch), een zoon van den riviergod biamp;chos en de Okeanide Melia, de broeder van 7ö, ontrukte zijn rijk, den geheelen Peloponesos, aan den staat van barbaarschheid, waarin de bewoners leefden. Gedurende zijne zestigjarige regeering gaf hij wijze wetten, vereenigde de menschen, die als wilde dieren zich in holen en wouden ophielden, in vaste gemeenschappelijke woonplaatsen, leerde hun het gebruik van het vuur kennen, en voerde den eeredienst van Hera in. Men verhaalde, dat hij geleefd had in den tijd, waarin de groote Ogygische watervloed over de aarde kwam. (Zie Ogygos.) Hij was gehuwd met de Nymph Laod\'ike of Kerdo, en had bij haar twee kinderen. Apis en Niobe. Van de laatste verhaalt de mythe, dat zij de eerste stervelinge was, aan welke Ze us zijne liefde schonk; zij werd door hem moeder van de koningen Argon en Pelasgos.
PH0SPH0R0S. (Phosphorus.) (Grieksch), d. i. »de lichtbrengerquot;, ook wel Heosphoros. d. i »de aanbrenger van den dageraadquot; genoemd, eene personificatie van de morgenster. Hij behoorde tot de kinderen uit het huwelijk van Astraios met Eos gesproten. Later is hij geheelenal geïdentificeerd met Be sper os. (Zie aldaar.) De Latijnsche naam van de morgenster is Lucifer. — Phosphoros is ook een menigvuldig voorkomende bijnaam van de godheden des lichts.
PHRASIOS. (Phrasius.) (Grieksch), een waarzegger uit Ky-pros, die den egyptischen koning Busiris (Zie He rak les, bl. 355.) den raad gaf om eenen grooten koperen stier te laten maken en daarin alle vreemdelingen, die in zijn rijk kwamen te offeren, opdat hierdoor de onvruchtbaarheid, die in zijn land heerschte, zoude ophouden. Hij zelf was de eerste, die op deze wijze geofferd werd.
PHRIXOS. (Phrixus.) (Grieksch), een zoon van AthUmas, den koning van Boiotië, en Nephele, zou door toedoen zijner stief-
637
Phrixos.
638
■ I
i! I
111 11f i ; H
iii\' il lii
moeder Ino aan Zeus geofferd worden, omdat volgens een orakel slechts onder die voorwaarde de onvruchtbaarheid, welke het land teisterde, zoude ophouden. Athamas bracht hem dus, door zijne onderdanen daartoe gedwongen, naar het altaar. Doch hij werd door zijne moeder op wonderdadige wijze gered. Zij zond hem namelijk uit den hemel eenen ram toe, wiens oorsprong aldus opgegeven wordt. De Thrakiër Bi.taliën, een zoon van den zonnegod Helios en Gala, had eene dochter, IheophXirw genaamd, wier schoonheid den zeegod Poseidon voor haar in liefde deed ontvlammen. Hij voerde haar weg naar het eiland Krinissa. Hare overige minnaars volgden ondertusschen het spoor van het geroofde meisje en zochten haar op; daarom veranderde Poseidon alle bewoners van het eiland plotseling in dieren, Theophane in een schaap en zich zeiven in eenen ram. De vrucht hunner zonderlinge vereeniging was een ram, die naar den naam van zijne huid Chrysomallos, d. i. »de gouden vachtquot;, gelieeten werd. Deze ram had de eigenschap, dat hij vliegen en zwemmen kon en bezat zelfs de gave om te spreken. Om hare kinderen — want ook Helle, de zuster van Phrixos zou geofferd worden — van den dood te redden, vroeg Nephele dezen ram aan Poseidon ten geschenke. Phrixos plaatste zich met zijne zuster op den rug van het dier, en ontvluchtte daarmede, over rivieren en zeeën heen zwevende, naar zijn vaderland. Tusschen Sigeion en den Chersonnesos echter viel Helle, uit schrik voor de onstuimige golven, van den ram, en verdronk in de zeeëngte, die naar haar Hellespontos, d. i. «zee van Hellequot; geheeten is. Phrixos kwam behouden in het landschap Kolchis, aan het oosteinde dei-Zwarte zee gelegen, aan. De ram, die hem gered had, gebood daarop zelf hem als een offer aan de goden te slachten, de afgetrokken huid aan den god Ares te wijden, en die in een heilig bosch aan de kust optehangen. Phrixos gehoorzaamde en zag zich in het ver verwijderde land van alle vervolging bevrijd. De aldaar regeerende koning Aiëtes gaf hem zelfs zijne dochter Chalkiope ten huwelijk. Uit dezen echt sproten onderscheidene zonen, die naderhand allen naar Griekenland trokken, om hunne aanspraken op huns vaders rijk te doen gelden; zij leden echter onderweg schipbreuk en werden door de Argonauten op een woest eiland der Zwarte zee aangetroffen, toen deze, onder aanvoering van lason, het beroemde gulden vlies uit Kolchis gehaald hadden. Dat gulden vlies was evenwel naden dood van Phrixos, die volgens sommige verhalen hoogbejaard in Kolchis stierf, in handen van den kolchischen koning overgegaan. (Zie verder Argonauten.) — Omtrent Phrixos verhalen andere legenden, dat hij door koning Aietes op verraderlijke wijze zou zijn gedood en weder andere, dat hij, na geruimen tijd in Kolchis vertoefd te hebben, naar zijn vaderland zou zijn teruggekeerd. — Men heeft getracht de legende
i [
Phrixos—Phyllis.
van Phrixos en den gouden vacht op de volgende wijze symbolisch te verklaren. Phrixos en Helle, die waarschijnlijk per-sonificatiën zijn van den bevruchtenden regen en het koesterende zonnelicht, dat Zeus in de lente aan de aarde toezendt, zijn kinderen van Nephele, d. i. de wolk. Hunne booze stiefinoe-der — zeer dikwijls is in de grieksche mythen de stiefmoeder de personificatie van ramp en boosheid — wil hen dooden en offeren aan Zeus; wellicht is dit eene voorstelling van den winter, die alle leven dreigt te verstikken. Doch daar komt de gouden ram, d. i. de zegenaanbrengende wolk der lente; hij offert zich zelf op om hen te redden en zij ontkomen aan het gevaar. Door de menigvuldige toe-voegselen echter, welke de meeste mythen en vooral de legende van den tocht der Argonauten in den loop der tijden ondergingen, is het meestal zeer moeilijk de eenvoudige natuurbeteekenis, die tot hun ontstaan aanleiding gegeven heeft, optesporen.
PHRONTIS. (Grieksch), de zoon van Onetor, de stuurman van Menelaos, welken Apollo op den terugtocht uit Troje doodde, opdat de koning niet in zijn vaderland zou kunnen terug-keeren.
PHïHIA. (Grieksch), de geliefde van Aviynior, den koning der Dolopiërs, meestal Klytia genoemd. Zie Klytia, 1.
PHYLaKOS. (PhyVamp;cus.) (Grieksch) 1) Zie Melampus. 2) een heros der Delphiërs, die hen hielp, toen de Galliërs hunnen tempel wilden bestormen.
PUYLEUS. (Grieksch), de zoon van Augeias. Zie Herakles, bl. 351 en 359.
PHÏLIOS. (Phylivs.) (Grieksch), een jongeling, die eene vurige genegenheid had opgevat voor den ruwen maar schoonen Kyknos, doch dezen eindelijk verliet, toen hij weigerde hem een voor het volbrengen van vele moeilijke werken bedongen loon uittebetalen. Zie Kyknos, 1.
PHYLLIS. (Grieksch), de dochter van den koning Sithon van Thrakië, schonk den dapperen Demophoon, eenen zoon van Theseus, hare liefde. Zij zag den schoonen held, toen hij van de verwoesting van Troje huiswaarts trok. Demophoon liet hare liefde niet onbeantwoord, doch moest, voor hij haar kon huwen, eerst naar zijne vaderstad Athene reizen om zich van de heerschappij te verzekeren. Hij scheidde van Phyllis met de stellige verzekering, dat hij binnen eenen bepaalden tijd zou terugkeeren. Maar viermaal zooveel tijd verstreek als vastgesteld was, zonder dat hij woord hield; te vergeefs spoedde zich Phyllis, door het vurigst verlangen gedreven, dagelijks negenmaal naar de zeekust, en zag met verlangen uit naar het vaartuig, dat den beminden man tot haar zou terugvoeren. Eindelijk na lang teleurgestelde hoop, waande zij zich op trouwelooze wijze vergeten, en kwijnde weg van droefheid, of sloeg in vertwijfeling
639
Phyllis—Picas.
de handen aan haar eigen leven. De goden veranderden haar uit medelijden in eenen amandelboom, welks stam Demophöon treurig omarmde, toen hij te laat kwam, om haar te redden , maar toch gevoelde de boom nog zijne nabijheid, en onder klagende toonen ontsproten er bladeren uit de slanke
tcLkkcn
PHYSKöA. (Phjjscüa.) (Grieksch), een meisje uit Elis, die de liefde genoot van Dionysos en hem eenen zoon, Narkcdos, baarde. Zie over de eer, die haar te beurt viel Narkaios.
PHyTALOS. {PhytUlus.) (Grieksch), een heros uitEleusis, tot wien Demeier kwam, toen zij rondzwierf om hare dochter Persephone te zoeken. Hij nam haar gastvrij op en kreeg tot loon daarvoor van de godin den vijgeboom ten geschenke.
PHÏXIOS. (Phyxius.) (Grieksch), een bijnaam, dien Zeus droeg in Thessalië. Hij heet aldus als »de beschermer der vluchtelingen.quot;
PICUMNUS (Komeinsch) Zie Picus.
PICüS. (Romeinsch), eene godheid der velden en wouden en als zoodanig somtijds de gemaal van Pomona genoemd. Hij was een van de oudste landelijke italische godheden van gelijken aard als F minus en Silvanus. Zijn naam. beteekent eigenlijk specht en hij wordt dan ook geacht in nauw verband te staan met den picus Martins, den aan Mars geheiligden specht, ja zelfs daarmede identisch te zijn en eerst langzamerhand een eigen goddelijken rang te hebben verworven. De specht is dan ook zijn onafscheidelijke begeleider. — Nooit echter schijnt zijn wezen op het volksgeloof diepen indruk gemaakt te hebben; althans zijn dienst heeft zich niet zoolang als die van andere landelijke godheden kunnen staande houden. Hij wordt evenals Faunus een halfgod genoemd, die met magische kunsten en wonderbare artsenijen vertrouwd was, doch desniettemin bleef hij een daemon van wouden en bergen en vooral van bebouwde landerijen. In die eigenschap heette hij Picumnus en men schreef hem de uitvinding der bemesting toe. Zijn broeder Pilumnus had volgens de overlevering het stampen van het koren uitgevonden. Buitendien werden beiden nog aan-
feroepen als beschermers der kraamvrouwen en der kleine inderen. — In den historischen tijd van den Romeinschen godsdienst was Picus reeds eene mythologische antiquiteit geworden , en sprak men van hem, dan was het om een overoud, in zich zelf afgesloten verleden aanteduiden.eroepen als beschermers der kraamvrouwen en der kleine inderen. — In den historischen tijd van den Romeinschen godsdienst was Picus reeds eene mythologische antiquiteit geworden , en sprak men van hem, dan was het om een overoud, in zich zelf afgesloten verleden aanteduiden. Saturnus werd dan als zijn vader, Faunus als zijn zoon genoemd; hij zelf zou koning van Laurentum geweest zijn. — Verder verhaalt de sage van zijne liefde voor Canens, de schoone dochter van ïanus, die door haar gezang de wilde dieren temde, de rivieren deed stilstaan en de steenen bewoog. Eens op de jacht zag de tooveres Kirke Picus; zij verlokte hem door hem bedriegelijke schijnbeelden, die de gedaante van wilde dieren hadden, voor
640
Picus — Pithoigia.
oogen te tooveren, tot in het dichte kreupelhout en overdekte den hemel met duisternis. Daarop naderde zij den schoonen jager met vleiende, verlokkende woorden, maar Picus wees standvastig en op ruwe wijze hare liefde af; hij wilde ook niet in het minste ontrouw worden aan Canens. Toen raakte de diep beleedigde Kirkc hem driemaal met haren tooverstaf aan en veranderde hem daardoor in eenen specht. Te vergeefs wachtte Canens op den terugkeer van Picus; zij ging uit om hem te zoeken en zwierf door wouden en velden, zes dagen lang, tot zij uitgeput van leed en vermoeienis neerzonk aan den oever eener beek en verteerd door hare smart en haar geween als ijle lucht verdween. — Bij de Satijnen was een beeld van Picus, een op eene houten kolom geplaatste specht, als orakel in eere.
PIERIDES. (Grieksch) 1) de dochters van koning Fier on, die met de Muzen eenen wedstrijd durfden aangaan. Zij worden ook Emathides genoemd. (Zie aldaar.) 2) een bijnaam der Muzen. Zie Emathides.
PleROS. {Piérus.) (Grieksch), koning van Emathia, die zijne dochters de namen der Muzen gaf en haar tot eenen wedstrijd met deze aanzette. Zie Emathides.
PIëTAS. (Romeinsch), eene personificatie van de liefde tot de menschen en den eerbied voor de goden. Eerst had zij te Rome slechts een klein heiligdom, maar in het jaar 151 v. Chr. werd haar op het forum olitorium een tempel opgericht, toen eene dochter haren tot den hongerdood veroordeelden vader gered en de waakzaamheid der wachters bedrogen had door hem met de melk van haar eigen borsten te voeden. — Pietas werd voorgesteld als staande vóór een altaar, met den linkerarm in de hoogte geheven, terwijl zij in de rechterhand eene offerschaal houdt, of wel zij strekt met een omsluierd achterhoofd hare beide handen uit, alsof zij tot de goden bidt. Om hare betrekking tot de vrome liefde van kinderen voor hunne ouders aanteduiden staat eene ibis of een ooievaar aan hare voeten.
P1LUMNUS. (Romeinsch), de broeder van Picus. (Zie aldaar.) Zie verder over zijne betrekking tot de kraamvrouwen en de pasgeboren kinderen ook D ever ra.
PIMPLEÏDBS. (Grieksch), een bijnaam der Muzen, dien zij droegen naar eene haar geheiligde stad Pimpleia. in de make-donische landstreek Piërie gelegen.
PIRENE. Zie Peirene.
PIRITHOiiS. Zie Peirithoös.
PISANDER. Zie P eisandros.
PISIDICE. Zie Peisidike.
PISINOë. Zie Peisinoë.
PISISTRATTJS. Zie Peisistratos.
PITHOIGIA. {Vithoegia.) (Grieksch), de eerste dag der ter eere
641
41
Pithoigia—Pleiades.
van Dionysos gevierde Anthesteriën. Op dien dag werden de vaten met den nieuwen wijn geopend en die wijn het eerst gedronken. De slaven waren dan vrij en gelijk aan hunne meesters. Zie Dionysos, bl. 221.
PITTDEUS. (Grieksch), een koning van Troizen, de vader van Aithra, die door hare verbintenis met Aigeus de moeder werd van Theseus. Deze werd door zynen grootvader opgevoed. Zie Theseus.
PITYOKAMPTES. (Grieksch), d. i. »de pijnboombnigerquot;, een bijnaam van den roover Sinis, die door Theseus werd gedood. Zie Theseus.
PITYS. (Grieksch), eene door Pa» beminde Nymph. Zie Pan.
PLANKTAI. (Ptanctae.) (Grieksch) Zie Kyaneïsche rotsen.
PLEIADES. (Grieksch), de zeven aan den hemel geplaatste dochters van den Titan Atlas en de Okeanide Ple\'i\'óne. Zij heetten: Elektra, Kelaino, Taygete, Halkyone, Maia, Merope en Steröpe, en naar haren vader gezamenlijk ook Atlanti-des. Behalve Merope, die de gemalin van den sterveling Sisyphos werd, genoten alle het voorrecht door goden bemind te worden. Elektra, Maia en Taygete door Zeus, Kelaino en Halkyone door Poseidon, en Sterope door Ares. Zij wekten echter ook de liefde op van den schoonen Orion \\ de reus vervolgde haar zeven jaren lang met groote onstuimigheid, waarop zich Zeus harer erbarmde en haar eersr, in duiven veranderde en daarna aan den hemel plaatste, om haar voor den lastigen minnaar te beveiligen. Sedert dien tijd vormen de zeven zusters het sterrebeeld boven den rug van den stier in den dierenriem, hetwelk het zevengesternte genoemd wordt. Bij de Romeinen droeg het den naam van Lentegesternte (Vergiliae). Dikwijls wordt bij de oude schrijvers van dit gesternte gewag gemaakt, omdat de scheepvaart in de eerste helft van Mei begon, wanneer het zevengesternte aanving zich weder aan den hemel te vertoonen en eindigde in het begin van November, wanneer het onderging. Eene dei-sterren, die slechts voor zeer sterke oogen bij zeer heldere lucht zichtbaar is, werd voor Merope gehouden, die zich aan de blikken van goden en menschen zoekt te onttrekken, dewijl zij zich schaamt de eenige onder de zusters geweest te zijn , die eenen sterveling tot minnaar gehad heeft. Pleïone schonk haren gemaal nog een aantal andere dochters, de Uyades, die als regensterren insgelijks aan den hemel schitteren. Zie Hyades.) — Eene andere legende verhaalde, dat de Pleia-den zich uit smart öf over den dood harer zusters, de Hyaden, öf over het lot van haren vader Atlas van het leven hadden beroofd en daarop aan den sterrenhemel waren geplaatst.
642
Pleïone —Pluto.
PLEïöNE. (Grieksch), de dochter van Okeanos en Tethys, de gade van Atlas en de moeder der Heiaden. Zie het vorig artikel.
PLEISTHENES. (Plisthenes.) (Grieksch) 1) de zoon van Atreus, de gemaal van Aërüpe bij wie hij volgens sommigen Agamemnon, Menelaos en Anaxibia verwekte. (Zie Atreus.) 2) een der zonen van Atreus. wier vleesch hem door zijnen broeder Thyestes als spijze werd voorgezet.
PLEXIPPOS. (Plexippus.) (Grieksch) l) een der zonen van den arkadischen koning Chorikos, die de worstelkunst uitvonden. (Zie Palaistra.) 2) een der zonen van \'1 hestios, die aan de jageres Atalante de zegeteekenen, die haar wegens het treffen van het Kalydonische everzwijn toegekend waren, w;lde ont-rooven. (Zie Kalydonische jacht.) 3) sen der zonen van Phineus en Kleopatra. Zie Phineus.
PLUTO. (Grieksch) 1) de god der onderwereld, die over alle machten van zijn somber rijk heerscht, evenals Zeus over de machten des hemels. En gelijk deze zijne heerschappij deelt met zijne gade 11 er a, zoo is ook Pêrsephone, de gade van Pluto, met hem de beheerscheres van het schimmenrijk en zetelt naast hem op zijnen troon.
Het wezen zijner heerschappij is duister; daarom is zijne woning in de diepte onder de aarde en heet hij zelf Hades of Aiddneus, d. i. »de onzichtbarequot;. Alles, wat hem betreft is geheimzinnig evenals de ondoorgrondelijke diepte der aarde, waaruit alles komt en naar welke alles terugkeert. Een symbool daarvan is de onzichtbaar makende helm, die ook wel eens door andere goden, zooals door Athena en Hermes, ja zelfs door Perseus gebruikt wordt, maar toch het bijzonder eigendom is van Hades, die hem na de overwinning op de Titanen behaald van de Kyklopen had gekregen. — Zeer verschillende voorstellingen hebben zich aan het wezen van dezen god gehecht. Bij de oudere dichters is hij de onverzoenlijke vijand van alle leven, aan wien men niet zonder schrik en vrees denken kan, een echte god des doods, die van geen zoenoffer, geen genade hooren wil, en dan ook slechts bij uitzondering door de menschen vereerd werd. Maar ia het volksgeloof vormde zich omtrent hem, evenals dit omtrent Persephone geschied was , spoedig eene zachtere voorstelling, daar met de toenemende ontwikkeling van het verstand de bange schrik, die de dood den ruwen, geheel onontwikkelden mensch pleegt inteboe-zemen, langzamerhand verdween, en nu trad de andere zijde van den god op den voorgrond, volgens welke hij al het plantenleven der aarde uit de diepte laat te voorschijn komen en den mensch ook uit de onderaardsche mijnen en schachten de edele metalen toezendt. In dien zin noemde men hem ook Ptuton, somtijds Pluteus, d. i. «de rijkmakende godquot;. — Ook in de mysteriën speelde Hades of Pluto eene groote rol. De geheimzinnige aard van zijn wezen en de groote tegenstellingen, die daarin wer-
643
41\'
Pluto.
den aangetroffen, gaven hiertoe als van zelf aanleiding. Men trachtte die tegenstellingen optelossen door vergelijkingen mot het leven der natuur. In zulk eene oplossing zocht men troost hij het naderen van den dood. Daardoor veranderde het wezen van den god geheelenal, en in allerlei mystische genealogiën, deels duister, deels slechts onvoldoende bekend, trachtte men die verandering door eenen bepaalden vorm uittedrukken.
Als beheerscher der onderwereld behoort Hades tot de oudste der grieksche goden. De hem betreffende mythe noemt hem als een der zonen van Kroms, die met goed gevolg den strijd tegen de Titanen ondernamen. Bij de verdeeling der wereld, toen Zeus den hemel en. Poseidon de zee voor zijn aandeel kreeg , viel hem de aarde en wat onder de aarde is ten deel. Dit behoort hem toe als zyn uitsluitend rijk, waarvan hij de poorten steeds gesloten houdt, opdat niemand tegen zijnen wil zal terugkeeren naar het licht der bovenwereld. Daar hg alle menschen zonder onderscheid, wier levenstijd verstreken is, naar beneden haalt, naar zijn duister rijk, zoo wordt hij ook wel Polydegmon of Poh/dektes genoemd, d. i. «dogeen , die velen opneemtquot;. Over de wijze, waarop Hades zijne macht over de stervelingen uitoefent, had men in den oudsten tijd voorstellingen, die volkomen overeenkwamen met het duistere wezen van den god. Men dacht zich Hades namelijk als eenen geweldigen, sterken en verschrikkelijken roover, zooals hij ook voorkomt in den mythus betreffende Persephone, die hij met zijne snelle paarden als eenen kostbaren buit ontvoert. (Zie De meter, bl. 202.) Donkerzwart waren de paarden, waarmede hij plotseling uit den grond opsteeg, evenals alles wat tot het rijk der onderwereld behoort eene donkere kleur heeft. »De door zijne paarden beroemdequot;, »de god met de gouden tengelsquot; waren bijnamen die op deze voorstelling van den snellen roover Hades betrekking hadden. — Later kwam men ook hieromtrent tot eene zachtere voorstelling; men droeg het ambt om de zielen naar de onderwereld te geleiden op aan Hermes Psychopompos, die zoodoende een dienaar wordt van den onder-aardschen Zeus — zooals Pluto zeer dikwi Is genoemd wordt, — evenals hij dit op den Olympos is van den homelschen Zeus. — Ofschoon zich nu ook de oorspronkelijke, sombere voorstelling omtrent den onverbiddelijken god des doods in den loop der tijden zóózeer gewijzigd heeft, dat men Haaes zelfs »den herder der volkenquot; noemde, »die met zijnen herderstaf de gestorvenen naar den hollen weg des doods geleidtquot;, toch behield hij voor de Grieken altijd iets afstootends, zoodat er behalve de mythe van den roof van Persephone bijna geeno andere omtrent hem bestaan. (Zie echter Min the.) Ook in den eeredienst nam hy ter nauwernood eene plaats in. Als men de vereering uitzondert, die Hades bij de meer ruwe Thesprotiërs in Epeiros genoot, kan men in gansch Griekenland geenen
644
Pluto— Podaleirios.
anderen tempel van den god aanwijzen dan dien in Elis. Deze werd slechts éénmaal in het jaar geopend, namelijk op den dag van het feest van den god, en slechts ingewijden hadden toegang — Een altaar van Hades vond men ook te Olympia. Daar vooral was het, dat men hem den naam gaf van den chlhonischen (onderaardschen) Zeus en zijn beeld stond te Ko-lönos nabij Athene met de beelden van Hermes en Gaia. — Daarentegen maakte zijne vereering een belangrijk deel uit van den eeredienst in de Grieksche mysteriën, al stond hij hierbij ook niet in een zoo hoog aanzien als Demeter en Persephone. Zijn geheime naam in de mysteriën was Axiokerses. Toen men in den lateren tijd egyptische en grieksche mythologie geheel door elkander warde , en toen Persephone met de Egyptische hi* werd gelijkgesteld, werd Pluto in Serapis hervormd. Het spreekt van zelf, dat een god, wiens naam men zelfs huiverachtig was te noemen, door de beeldende kunstenaars niet dikwerf tot het voorwerp hunner voorstellingen werd gekozen. Er bestaan slechts zeer weinige beelden van Hades en deze zijn dan nog meest alle uit den tijd, toen hij reeds met Serapis was geïdentificeerd. — Bij de Eomeinen werd de beheerscher der onderwereld Dis of Dis pater genoemd. Langzamerhand werd hij evenwel geheelenal met den griek-schen koning der schimmen geïdentificeerd en nam zelfs diens naam over. — Zie ook F e b r u u s. — 2) eene der Okeaniden, die met Persephone speelden, toen deze door Hades werd geroofd.
PLTjTOS. (P!utus.) (Grieksch), de god van den rijkdom, een zoon van Demëter en lasion. Hij was eene blinde godheid, die men meestal als eenen knaap met den hoorn des overvloeds voorstelde. Somtijds maakt men hem tot geleider der kunstvaardige godin Jthena. De mythe meldt, dat hij oorspronkelijk ziende geboren was; Zeus had hem echter met blindheid geslagen, omdat hij zich voorgenomen had slechts de goede en edele menschen gelukkig te maken, die verdienden rijk te zijn. In zijn blijspel vPlutosquot; schildert Aristophanes de willekeur, waarmede de god zijne gaven uitdeelt. Lucianus omringt hem met eene schare van medgezellen: de dwaasheid, het bedrog en de trotsch-heid, alsmede de weekelijkheid, de ziekelijkheid en de schande.
PLÜVIÜS. (Romeinsch), een bijnaam van lupiter, dien hij droeg als de god, die den regen uit den hemel op de aarde nederzendt. Zie lupiter, bl. 415.
PLTNTERIA. (Grieksch), een voornaam feest ter eere van Pallas Athena te Athene gevierd. Op dat feest werd het oude houten beeld van Athena Polias (Zie Athena, bl. 136 en 189.), dat in het Erechtheion stond, onder geheimzinnige plechtigheden gewasschen en gereinigd.
PODALEIRIOS. (Podalirius.) (Grieksch), de zoon van Asklepios, de broeder van Machaon. Evenals zijn broeder was hij beroemd door zijne kennis der heelkunde en bewees hij groote
645
Podaleirios—Polites.
diensten in het leger voor Troje. Ook aan hem, evenzeer als aan Machaon, wordt de genezing van Pkiloktetes toegeschreven. Op zijnen terugkeer van Troje werd zip schip naar Karië gedreven. Daar zette hij zich neder. Zie verder Syrna.
PODARKES. (Podarces.) (Grieksch), de eerste naam van koning Priamos van Troje. Zie Priamos.
PODARGE. (Grieksch), eene der Harpyien (Zie aldaar.), bij wie hetzij Boreas, hetzij Zephyrok de snelvoetige paarden van Achilleus, die Xanfhos en Balios genoemd werden, verwekte.
POBAS. Zie Poias.
POIAS. (Poeas.) (Grieksch), de vader van Philoktetes. die volgens sommigen den brandstapel van Herakles zou hebben aangestoken en daarvoor tot loon diens pijlen ontvangen. Zie Philoktetes en Herakles, bl. 363.
P01NE. {Poene.) (Grieksch), een monster, dat in Argos de kinderen doodde, omdat daar een zoon van Apollo en Ps/mMhe door honden was verscheurd. Het werd later evenwel door Koroibos gedood. (Zie Koroibos.) — Somtijds werd Poine opgevat als eene personificatie der straf, die de zonde volgens eene onverbiddelijke wet der zedelijke wereldorde volgen moet. Dan is zij nauw verwant met de Erinnyën en wordt genoemd in de omgeving van Dike.
P0L1AS. (Grieksch), d. i. »de stedenbeschermsterquot;, een bijnaam van Pallas Athena, onder welken zij op vele plaatsen, maar vooral te Athene vereerd werd. Het beeld van Athena Polias stond daar in het Erechtheion. Zie Athena, bl. 136 en 139.
POlïTES. (Grieksch) 1) de zoon van Priamos en Uelcamp;he, die door de Trojanen dikwijls werd uitgezonden om te verspieden. Hij was bekend door de snelheid zijner voeten. Iris nam zijne gedaante aan, om Priamos aantesporen zijne troepen tegen de Grieken in het veld te voeren- Bij de verovering der stad werd hij gewond en vluchtte tot zijnen grijzen vader, aan wiens voeten hij door Pyrrhos, den zoon van Achilleus , werd gedood. 2) een der makkers van Odysseus, die tot degenen behoorden, welke Kirke in zwijnen veranderde. Volgens eene latere sage kwam hij op zijne zwerftochten op de zuidkust van Italië, te TemSsa, en onteerde daar in dronkenschap een meisje, waarop de inwoners hem steenigden. Zijn geest waarde daarop als een booze daimon door de streek rond en kwelde de inwoners zóó lang, totdat ze hem eenen tempel bouwden, waarin hem jaarlijks eene maagd moest geofferd worden. Eu-thymos bevrijdde hen eindelijk van dat offer door den daimon in een tweegevecht te overwinnen. (Zie Euthymos.) Somtijds evenwel werd deze spokende Polites vcor den in dit artikel onder 1 genoemden zoon van Priamos gehouden. Hij kon verschillende gedaanten aannemen en deed dit met het doel om de bewoners dier streek te sarren. Men had dien plaaggeest den naam gegegeven van Lyhas. Zie aldaar.
646
Poliuchos—Polyhymnia.
POLIUCHOS. (Poliuchus.) (Grieksch), d. i. »de stedenbescherm-sterquot;, een bijnaam van Pallas Athena.
POLLUX. (Romeinsch), de naam door de Romeinen gegeven aan Polydeukes. Zie Dioskuren.
POLyBOS. {Polyhus.) (\'Grrieksch), de koning van Korinthe, door wiens herders Oidipus gevonden werd, en die den vondeling als zijnen zoon opvoedde. Zie Oidipus.
POLTDAMNA. (Grieksch), de gemalin van den egyptischen koning Thon, die aan Helena, toen zij met Memlaos o^humien terugkeer uit Troje naar Egypte afgedreven was, een middel gaf, dat alle zorg en allen kommer verdrijft. Zie Nepenthes.
POLYÜEKTES. (Polydedes.) (Grieksch; 1) een bijnaam van Hades. Zie Pluto. 2) Zie Perseus.
POLYDOROS. {Polydorus.) (Grieksch) 1) een koning van ïhebe, de zoon van Kadmns en Harmonra, de vader van Labdakos en zoodoende de stamvader van het geslacht der Labdakiden, waartoe Oidipus behoorde. 2) de jongste zoon van Priamos en Hekdhe, de lieveling zijns vaders. Volgens de oudere verhalen werd hij nog een knaap zijnde door Achïlleus gedood. De latere sage evenwel meldde , dat hij, toen Troje zijnen ondergang nabij was, tegelijk met groote schatten aan den thraki-schen koning Polymestor werd toevertrouwd. Deze doodde hem na den val der stad en wierp zijn lijk in zee. Het spoelde aan voor de voeten zijner moeder, die als gevangene door de Grieken werd medegevoerd. Zij nam op den koning eene verschrikkelijke wraak door hem met hare handen de oogen uit het hoofd te scheuren. (Zie Hekabe.) — Nog eene derde overlevering verhaalt, dat Polydoros aan zijne zuster Hiona, de gade van Polymestor, was toevertrouwd en dat deze, daar zij haren broeder innig liefhad, hem met haar eigen zoon, die van gelijken leeftijd was, had verwisseld, zonder dat dit zelfs aan haren gemaal bekend was. De Grieken, die het geslacht van Priamos wilden uitroeien, beloofden aan Polymestor hem de dochter van Agamemuon, Elektra, tot gade te zullen geven, indien hij Polydoros doodde. Hij liet zich overhalen en doodde in zijne onwetendheid zijnen eigen zoon. Toen de werkelijke Polydoros dit later vernam, gaf hij aan Hiona den raad haren gemaal te dooden. Zij gaf aan dien raad gehoor en zoo viel Polymestor door de hand van zijn eigen gade.
POLYEIDOS. (Folyidus.) (Grieksch), gesproten uit het geslacht van Melampus, een beroemd ziener en waarzegger te Korinthe. Hij gaf aan Bellerophon goeden raad, hoe hij den Pega.ws moest berijden en jegens Minos maakte hij zich verdienstelijk door Glaukos in het leven terugteroepen. Zie Glaukos, 2.
POLYHYMNIA of POLYMNIA. (Grieksch), eene der negen Muzen. Zij is de Muze van het ernstige, godsdienstige gezang. Zij wordt afgebeeld zonder bepaalde attributen, maar is kenbaar aan haar dicht om het lichaam sluitend
647
Polyhymnia—Polypi lemos.
gewaad en haar ernstig, nadenkend gelaat. Haar naam betee-kent «de aan hymnen rijkequot;. Volgens sommige mythen had zij hare liefde geschonken aan den thra-kischen koning Oiagros en was zij bij hem de moeder geworden van den zanger Orpheus. Andere mythen evenwel noemden de Muze Kalliope als diens moeder. P01YKASTB.(Po/ycflwfe.)(Grieksch) de dochter van Metwlaos, die volgens sommigen de gade zou geweest zijn van Telemachos en hem eenen zoon, Perse/tolis, zou gebaard hebben. Volgens anderen was jSaunik\'fia. de dochter van Jlkitio\'ós, den koning der Phaia-ken, diens moeder.
POLYMESTOK of POLVMMESTOE. Zie Polydoros, 2.
P0LÏNÉ1KKS. {Folymces.) (Grieksch), een der beide zonen van Oidipm er, fn kaste. Zie O i-dipus, lil. 557 en vgdd.
POLYPeMON. (Grieksch), de eigenlijke naam van Prokrunfe-i. Zie aldaar.
POLYPHEMOS. {Polyphemus.) (Grieksch) 1) de zoon van Poseidon an de Nymph Thoósa, een vreeselijke Kykloop met slechts één oog. Op zijne zwerftochten kwam Odysseus met twaalf zijner makkers in het hol van Polyphemos , dat door den Kykloop met een groot rotsblok gesloten werd, zoodat de vreemdelingen niet konden ontsnappen. Des avonds verslond Polyphemos twee van hen. Odysseus, de anderen van een dergelijk lot willende redden, gaf hem om hem zachter te stemmen zoeten wijn te drinken, die den Kykloop zóózeer smaakte, dat hij Odysseus beloofde hem als bewijs van dankbaarheid het laatst te zullen verslinden. Toen reeds zes zijner makkers gedood waren, slaagde de Grieksche held er in den geweldigen reus dronken te maken, en terwijl hij sliep, boorde Odysseus hem, door zijne makkers geholpen, een gloeiend gemaakten puntigen paal in zijn eenig oog. Woedend van pijn riep Polyphemos de overige Kyklopen te hulp, doch daar Odysseus sluw genoeg geweest was, om optegeven, dat hij DNiemnndquot; heette, riep de Kykloop ten antwoord op de vraag, wat hem scheelde: ygt;Niemand doodt mij. Niemand martelt mij.quot; De overigen, dit hoorende , meenden, dat hij waanzinnig geworden was, en gingen weder heen. Des morgens, toen Polyphemos het rotsblok van de opening van het hol
648
Polyphemos—Polyxena.
afwentelde, om de kudden naar buiten te laten, die hij des nachts daarin opgesloten hield, slaagde Odysseus er in zijne makkers te redden, door hen vasttebinden aan het middenste van drie aan elkander gebonden schapen, zoodat de reus, die de dieren betastte, hen niet bemerken kon. Zelf ontsnapte hij het laatst zich vastklemmende aan eenen grooten ram, die de lieveling was van den Kykloop. Toen deze bemerkte, dat zijne prooi hem ontsnapt was, trachtte hij hen nog wel te schaden, door hun rotsblokken achterna te werpen, doch te vergeefs. Odysseus moest echter wegens het blind maken van den Kykloop jaren lang de hevigste vervolgingen ondervinden van diens vader Poseidon. — Polyphemos had, vóórdat Odysseus hem van het gezicht beroofde, eene vurige liefde opgevat voor de Nereïde Galateiu, die echter den schoonen Acis beminde. Acis werd hierom door Polyphemos met een rotsblok verpletterd. Zie Acis en Galateia. 2) een der Argonanten, een vriend van üerakles. Toen Hylas. de lieveling van Herakles, in Mysië aan land gegaan was om water te putten en door de Nymjihen was geroofd, was Polyphemos zijnen vriend behulpzaam in het zoeken naar den verlorene, doch toen zij eindelijk moedeloos hunne pogingen om hem wedertevinden opgaven, was de Argo vertrokken, Polyphemos bleef in Mysië wonen en stichtte daar de stad Kios.
POLTPHONTE. (Grieksch), eene der gezellinnen van Artemis. Daar Aphrodite door haar werd versmaad, boezemde deze haar eene vurige liefde in voor eenen beer. Uit die onnatuurlijke verbintenis sproten twee zonen Agrios en Oreios. De vertoornde Artemis hitste de wilde dieren tegen moeder en kinderen op, doch Polyphonte zocht en vond een toevluchtsoord in het huis van haren vader Hippomös. Daar echter hare zonen eenen boozen aard hadden en zich bezondigden tegen goden en men-schen, zond Zeus zijnen bode Hermex af\' om hen te tuchtigen, doch op voorspraak van Ares werden zij met hunne moeder in vogels veranderd.
POLYTECHNOS. {Pulytechnus.) Zie Aëdon.
POLYXeNA. (Grieksch), de jongste dochter van Priamos en Hekabe. Wegens hare schoonheid had Achilleus liefde voor haar opgevat. Zijne schim verscheen in Thrakië aan deterug-keerende Grieken en vorderde Polyxena als zijn aandeel in den buit. Daarom offerden zij haar ter zijner eere. — Volgens sommigen had Achilleus Polyxena lief gekregen, toen hij haar eens gezien had. terwijl hij voor Troje streed, volgens anderen toen hij haar had leeren kennen bij de uitlevering van het lijk van Hektor. De Trojanen beloofden hem, dat hij haar tot gade zou verwerven, zoo hij den vrede wist te bewerken, maar toen Achilleus kwam om over den vrede te onderhanclelen, doodde Paris hem op verraderlyke wijze. Stervend verlangde nu Achilleus, dat men na de inname der stad Polyxena op
C49
Polyxena—Poseidon.
zijn graf zoude offeren, hetgeen zijn zoon Neoptolemos ook deed. — Eindelijk wordt nog verhaald dat Polyxena na de verwoesting van Troje aan de Grieken ontsnapt was, en zich toen op het graf van Achilleus, dien zij vurig beminde, van het leven had beroofd. — Zeer dikwijls zijn de lotgevallen van Polyxena door de grieksche treurspeldichters tot de stof hunner tragediën gekozen. Geen enkel treurspel echter, dat dit onderwerp behandelt, is tot op onzen tijd bewaard gebleven.
POMöNA. (Eomeinsch), de godin der boomvruchten en der tuinen. De Satyrs, de Faunen, Silvanus, Priapus en Virtumnus dongen allen naar hare liefde. Zij weigerde echter naar hen te luisteren, totdat Vertumnus eindelijk door list hare wederliefde wist te verwerven. (Zie Vertumnus.) De legenden, die de oudste Romeinsche geschiedenis met de mythologie trachten te verbinden, verhaalden, dat zij in Latium geleefd had ten tijde van de regeering van koning Procas.
PONTIA. (Grieksch), een bijnaam van Aphrodite, die hare betrekking tot de zee aanduidt. Zie Aphrodite, bl. 79.
PONTOS. (Pontics.) (Grieksch), de zoon van Aither en Gaia. Bij zijne moeder verwekte hij wederom een talrijk kroost van goden als Nereus, Thaumas, Phorkys, Keto en Eurybia. Oorspronkelijk was hij niets anders dan eene personificatie der zilte zee en eene eigenlijke werkzaamheid en persoonlijke daden zijn hem nooit toegekend.
PORPHYlilüN. (Grieksch), een der Giganten. (Zie aldaar.) Hij werd in de Girjantomachie door Herakles gedood.
PORRIMA. Zie C a rm e n t a.
PORTHaON en PORTHEUS. Zie Parthaon.
PORTÜMNUS of PORTIN US. (Eomeinsch), een Romeinsche havengod, die eenen gelukkigen terugkeer van de zeevaart verleende. Bij de haven van den Tiber had hij eenen tempel, in en bij welken jaarlijks op den 17dt\'n Augustus de Portumnalia gevierd werden. Hij werd voorgesteld met eenen sleutel in de hand en schijnt dan ook in den ouderen tijd zoowel een god der poorten als der havens geweest te zyn. Later werd hij ge-heelenal geïdentificeerd met den Griekschen MeHkertes. Zie Matuta en Melikertës.
POROS. (Porus.) (Grieksch), de god van den overvloed. Toen hi) eens op den Olympos bij het vieren van het geboortefeest van Aphrodite zich aan nektar had te goed gedaan en in de bosschen van den Olympos rondliep, vond hij daar de schoone, maar verlatene Penia, d. i. »de armoede.quot; Hij verbond zich met haar en de vrucht hunner verbintenis was Eros.
POSEIDON. (Grieksch) Evenals Zeus heerscht over den hemel, zijne goden en de verschijnselen, die hij te aanschouwen geeft, zoo is Poseidon de beheerscher der zee en der wateren en hunner goden. Zijne woning ligt dan ook niet op den Olympos, waar hij wel toegang heeft, maar met zijne gade Amphi-
650
Poseidon.
651
trite en de uit dit huwelijk gesproten kinderen, Triton, Rhode en Benthesikyme, houdt hij zijn verblijf in zijn gouden paleis te Aigai, dat in de diepte der zee gelegen is. — Volgens de legende, die verhaalde, dat na de overwinning op de Titanen behaald en de vestiging der heerschappij van Zeus bij de verdeeling der wereld aan Poseidon de zee door het lot was toegedeeld, zou hij op eene toevallige wijze met dat element in verbinding zijn gekomen. Doch zoo is het in werkelijkheid niet. Zoowel de naam als hei wezen van Poseidon beteekenen oorspronkelijk iedere vochtigheid in het algemeen, dus niet alleen en uitsluitend de zee, maar ook alle wateren der aarde, ja zelfs de vochtigheid, die in het binnenste der aarde en in de lucht voorhanden is. — Ook de namen der plaatsen, waar hij reeds in overoude tijden het meest vereerd werd, sluiten zich geheel aan deze beteekenis aan. — De vereering van den god in Griekenland was zeer algemeen. Nagenoeg alle Griek-sche stammen en alle Grieksche landschappen stelden zich op verschillende wijze tot hem in eene nauwe betrekking. Vooreerst Thessalië, dat zijn bestaan en zijne vorming alshet-ware aan groote overstroomingen en stormachtige aardbevingen te danken had, waar de god zelf door de bergen van één te scheuren aan het overtollige water eenen doortocht had verschaft naar zee, dan Boiotië, dat zoo rijkelijk van water voorzien was en gedeeltelijk in zijne groote waterkommen, zooals b. v. het meer Kopaïs, den invloed van den god in hooge mate ondervonden had. Beide landen waren bewoond door den stam der Minyèrs, bekend wegens zijnen ridderlijken aard en zjjnen lust naar avontuurlijke zeetochten. Verder in den Peloponnesos, waar op den Isthmós, alshetware voor den zeehandel geschapen , met zijne groote handelsstad Korinthe, natuurlijk de vereering van den god, die alle goede gaven kon schenken, maar ook de grootste rampen kon berokkenen , eene voorname plaats in het godsdienstig leven bekleedde. De smalle kuststrook aan het noorden van den Peloponnesos gelegen was bijna geheel het eigendom van den god. De twee steden Aigai en Helike, de oudste plaatsen, waar Poseidon vereerd was geworden, waren daar het middelpunt van zijnen dienst. Maar ook in het binnenland van den Peloponnesos, in Arkadië, waar de rivieren nu eens onder den grond verdwenen, dan plotseling weêr te voorschijn kwamen, waar in diepe holen onderaardsche waterbekkens werden aangetroffen, genoot Poseidon groote vereering. — Om het bezit van Athene had hij met de godin Pal-las Athena gestreden, en al was hij ook door deze overwonnen, toch had hij de sporen van zijn verblijf achtergelaten. Nog wordt de plaats aan den voet van de akropolis gewezen, waar hij met zijnen drietand op de aarde heeft geslagen. Doch in den eeredienst komt hij voor als geheel verzoend met Athena, en het was bijna alleen het heerlijke beeldhouwwerk op
Poseidon.
het gevelvlak van het Parthenon, dat eene herinnering aan dien strijd bewaarde. Te Athene werd dan ook een schitterend feest ter zijner eere, de Posidea, gevierd. — Evenzeer was de dienst van den god verspreid in de Grieksche koloniën. Zoowel in de ionische, die de Panioniën, hem ter eere op het voorgebergte Mykale in klein-Azië gevierd, als hun grootste godsdienstig feest beschouwden, als in de dorische, waar evenwel inmenging van en verwarring met oostersche eerediensten niet te miskennen valt.
Het spreekt van zelf, dat aan een god, die op zoovele plaatsen vereerd werd, zeer verschillende eigenschappen en werkzaamheden werden toegeschreven en dat niet overal dezelfde trekken van zijn wezen evenzeer op den voorgrond traden. — In de eerste plaats dient hierop gewezen te worden dat, Poseidon tot die goden behoort, die het vroegst hunne beteeke-nis van natuurgod hebben verloren. (Zie Goden, bl. 306.) Reeds bij de oudste dichters komt hij voor als de beheerscher der zee, nergens als eene personificatie der zee zelve. Zijne macht is echter beperkt. Volgens Homeros is hij de jongere broeder van Zeus, zoodat zijne ondergeschiktheid aan dezen overeenkomt met de beginselen van het aartsvaderlijk recht. Daarentegen is bij Hesiodos Zeus de jongste der zonen van Kro-nos en Rheia, doch verstandiger en sterker dan de overigen. Poseidon mist de verhevene en indrukwekkende kalmte en bezadigdheid van den beheerscher des hemels. — Wel is hij machtig en sterk, doch daarbij onstuimig als het element, waarover hij heerscht. Als hij met zijnen drietand, dien hij altijd als teeken zijner waardigheid in de hand draagt, in de zee stoot, dan verheffen zich de golven op onstuimige wijze, verpletteren de schepen en overstroomen wijd en zijd het land. Met dien zelfden drietand kan hij rotsen splijten, aardbevingen verwekken en eilanden uit de zee doen opkomen Daarentegen is ook één woord, ja één blik van hem voldoende om den hevigsten storm te doen bedaren. Als hij op zijnen gouden wagen, met sterke, van koperen hoeven voorziene paarden met de snelheid van den wind voortvliegt over de vlakte der zee, dan banen zich ook de hoogste golven voor hem als een gladde weg en de monsterachtige gedrochten der diepte duiken op en dansen spelende om zijnen wagen. Tot dezen trek van zijn wezen behoort ook de strijd, dien hij met andere godheden over het bezit van landstreken of steden voerde, zoo met Pal-las Athena over Athene (Zie Athena, bl. 139.) en Troizen, met Helios over Korinthe, met Hera over Argos. Een bewijs zijner macht zijn ook de zeemonsters, die hij kan verwekken en die slechts door bloedige offers kunnen bevredigd worden (Zie Hesione en Andromeda.), de wilde stieren, die op zijn bevel uit zee komen om de velden te verwoesten en de men-schen te dooden, zooals de kretemische en de maralhonische stier
G52
Poseidon.
of zooals de stier, die den dood van Hippolytos (Zie aldaar.) veroorzaakte. Ook de zonen van den machtigen en onstuimi-gen god zijn krachtige en woeste wezens, zoo de Kykloop Po-lyphemos, zoo de geweldige Kyknos, die door Achilleus verslagen werd, zoo Amykos, die door de vuist van Polydeuken viel, zoo Korynetes, Prokrustes, Kerkyon en Skiron. — De maand December, waarin de zee zich in hare meest onstuimige kracht openbaart, heette naar hem Poseideon. Daartegenover staat, dat hij door zijne macht ook de beschermheer is van alle schippers en visschers. Deze bidden tot hem om eene gelukkige vaart en eene rijke vischvangst en zij verzuimen niet hem bij het welslagen hunner pogingen offers te brengen. Ook de zeeoorlog stond onder zijn bestuur. Hij gaf de overwinning in den zeeslag. Daarom pleegden alle zeehelden zich als zijne gunstelingen te beschouwen, somtijds zelfs als zijne zonen.
Een tweede trek in het wezen van Poseidon is, dat hij de aarde schokt maar daarentegen haar ook met zijne krachtige armen vasthoudt en haar draagt. Toen de goden aan den strijd voor ïroje deelnamen, wierp Zeus zijne bliksems van den hemel, maar Poseidon deed de aarde beven, zoodat zij op hare grondvesten daverde en Aidoneus, de vorst der schimmen, bevreesd werd, dat de zeegod het bedeksel van zijn duister rijk zou afscheuren en liet openstellen voor de blikken van goden en menschen. Alle aardbevingen werden dus aan hem toegeschreven en waar groote scheuren of spleten in de rotsen werden aangetroffen, waar steile klippen zich eensklaps in zee verhieven, daar meende men de sporen van den drietand van Poseidon te herkennen. Vooral was dit het geval met het eiland Msyros, hetwelk, naar men beweerde, in de Giganto-machie door Poseidon van het eiland Kos was afgescheurd en naar het hoofd van een der Giganten geslingerd. En Athene was niet de eenige plaats: waar de drietand van den god drie groote openingen in de aarde ten teeken van zijne aanwezigheid had achtergelaten. — Maar ook dikwijls deed hij eilanden uit zee oprijzen, zooals Rhodos, Anaphe, Delos en als een kundig bouwmeester deed hij ze rusten op vaste fondamenten, die gegrondvest waren in de zee. Zoo bouwde hij ook de koperen poorten, die den Tartaros sloten, waarin Zeus de Titanen en de Hekatoncheiren geworpen had. Zoo was hij ook koning La omedon van Troje behulpzaam in het bouwen der muren zijner stad, en strafte hem zwaar, toen hij het loon voor den arbeid bedongen niet wilde uitbetalen. Door die trouweloosheid des konings werd Poseidon voor altijd de vijand der Trojanen.
Maar Poseidon is ook de god, die vruchtbaarheid schenkt aan het land, die door de bronnen en rivieren, welke hij doet ontstaan, zegen verspreidt, ja soms bronnen schenkt, wier water den zieken genezing kan aanbrengen. Vooral in streken,
653
Poseidon.
die doorgaans arm waren aan water, trad deze trek van zijn wezen op den voorgrond; zoo in Arkadië en Argolis. Dit laatste landschap miste de gunst van den god, zoo heette het in de sage, omdat Inachos het aan Hera en niet aan Poseidon had toegewezen, doch op ééne plek borrelt nog het heldere water eener bron uit den bodem; het is daar, waar Poseidon de liefde genoot van Amymone de dochter van Danaos. Zie (Am y-mone.) — Wellicht moet men ook uit deze eigenschap het groote aantal kinderen verklaren, dat hem werd toegeschreven. Op geene plaats toch genoot Poseidon vereering, of men wist te verhalen van vrouwen, hetzij dan van goddelijke of menschelijke afkomst, die hem daar hare liefde hadden bewezen en hem kinderen hadden geschonken. Evenwel moet daarvan de reden gedeeltelijk gezocht worden in de zucht om aan den heros, dien men als den stamvader van een geslacht of den stichter eener stad beschouwde, goddelijke afkomst toeteschrijven. Zoo wordt Poseidon genoemd als de vader van Felaagos, Hellen, Achaios, Minyas, B oio tos, Doros, Taras, Kalaurios.
In nauwe betrekking werd de god ook gebracht tot de dierenwereld. Die dieren waren hem vooral geheiligd, in wier bewegingen men eenige gelijkenis meende optemerken met de bewegingen van de golven der zee. Zoo vergeleek men de golven, die tegen de steile rotsklippen opspatten met geiten, die stoute sprongen waagden om van de ééne rotspunt op de andere te komen, en de overige golven met kromgehoornde stieren. Zelfs droegen verscheidene steden, die den god geheiligd waren, daarnaar hare namen, zoo Aigai naar het Grieksche woord aix, dat geit beteekent, en He like naar helix, d. i. kromgehoornd — Op andere plaatsen weder traden hiervoor stootende bokken en weidende lammeren in de plaats. De liefde van Poseidon voor Arne, d. i. »het lamquot;, welke hem Boiötos baarde, en de mythe, die verhaalde, dat de god zich in eenen ram veranderde om zich met \'lheophdne, aan wie hij de gedaante van een schaap gegeven had, te verbinden en bij haar den ram met de gouden vacht te verwekken (Zie Phrixos.), zijn voorbeelden van de nauwe betrekking, waarin de god tot deze dieren gedacht werd.
Maar het lievelingsdier van Poseidon is het paard, hetzy omdat het evenals de golven der zee huppelt, en tevens evenals deze draagt, of wel omdat het. evenals de god zelf, behagen schept in de vochtige weiden. De schepping van het paard wordt hem toegeschreven, de paardenteelt, liet paardrijden en alle daarmede verbonden ridderlijke oefeningen stonden onder zijne bescherming. Toen Poseidon liefde had opgevat voor Tyro, de schoone dochter van Stl-möneus, die zelve den riviergod Enlpews beminde, en de god zich onder diens gedaante met haar verbonden had, baarde zij
654
Poseidon.
hem tweelingen Pelias en Neleus, die zij te midden eener kudde weidende paarden te vondeling legde. De eerste werd door eene merrie gezoogd, maar beiden werden onder de paarden opgevoed en werden, sterke helden, die in alle ridderlijke oefeningen behagen schepten, met den dienst van Poseidon de teelt van zijn lievelingsdier verspreidden , Pelias in ïhessalië, Neleus in Pylos, en beiden door hunnen vader in hooge mate werden gezegend. Zoo werd ook Hippokoón, de zoon, die Alüpe, de dochter van Kerkyori, aan Poseidon baarde door haar te vondeling gelegd en door eene merrie gezoogd. — Vooral de weidende paarden, de paarden kudden stonden onder de hoede van den god, ja dit breidde zich zelfs tot alle kudden in het algemeen uit. Hierop doelt eenigermate de sage van Melanippe, die de tweelingen, welke zij den god schonk in eenen runderstal te vondeling legde, waar zij door eene koe gezoogd en door eenen stier bewaakt werden. De lotgevallen van Melanippe en hare zonen waren een lievelingsonderwerp der tragische dichters. (Zie Aio los.)
Er bestaan verschillende legenden omtrent den oorsprong van het paard. Nu eens lezen we, dat Poseidon het heeft doen te voorschijn komen door met zijnen drietand tegen een rotsblok te slaan, dan weder wordt het voortgebracht door de door hem bevruchte aarde. Het eerste paard, dat alzoo ontstaan is, heette Areion, waaraan andere legenden evenwel wederom eene andere afkomst toeschrijven. (Zie Areion.) Dit behoorde eerst aan Herakles, daarna aan Adraston. — In eene in Korinthe inheemsche legende is Poseidon de vader van het gevleugelde paard Pegasos, dat hij bij de Gorgo Medusa had verwekt. (Zie Perseus.) Toen dat paard naderhand aan Bellerophon ten gebruike werd gegeven, leerde Poseidon hem, hoe het te temmen en te besturen. Over het algemeen achtte men aan hem het temmen van het paard verschuldigd te zijn; hij had geleerd het te besturen en het voor den wagen te spannen. Doch hij moest deze eer deelen met andere godheden, vooral met Athena, die ook geacht werd de uitvindster van den teugel te zijn, eene omstandigheid te meer, die aanleiding gaf tot eene gemeenschappelijke vereering der beide godheden, die men zich vroeger als vijandig tegenover elkander dacht. Doch Poseidon mocht toch in de eerste plaats aanspraak maken op den naam van Hippios, d. i. »de paardengodquot; en aan zijne lievelingen gaf hij schoone paarden ten geschenke. Zoo de paarden waarmede Idas er in slaagde om Marpessa aan de vervolgingen van Apollo te onttrekken , zoo volgens sommigen de paarden, waarmede Pelops de overwinning behaalde op OinomUos, terwijl andere legenden daarentegen juist de paarden van Oinomaos een geschenk van Poseidon noemen, zoo vooral Balios en Xanthoa, de beide paarden van Achilleus. Deze paarden, die uit Poseidon gesproten
655
Poseidon.
waren, of door hem aan zijne vrienden geschonken, waren niet alleen gevleugeld, maar zij bezaten ook het spraakvermogen.
Het spreekt van zelf, dat de god, die in zulk eene nauwe betrekking stond tot het paard, ook de god was van alle wedrennen, hetzij met paarden, hetzij met wagens. Daarin uittemun-ten, schoone paarden te hebben, ze op prachtige wijze uitte-rusten voor de optochten, die bij sommige godsdienstige feesten gehouden werden, of op doelmatige wijze voor den strijd, was een punt van eerzucht bij de aanzienlijke en rijke Grieken, vooral bij de Atheners. Alles wat daarmede verbonden was stond onder de hoede van Poseidon en het schijnt, dat op alle plaatsen, waar de god vereerd werd, op gezette tijden wedrennen ter zijner eere werden gehouden. Later zijn twee van die wedstrijden zóózeer in aanzien toegenomen, dat zij al de overige verre achter zich lieten, vooreerst die te Onchestos. in Boiotië aan het meer Kopaïs gelegen, een stadje, dat ge-heelenal aan den dienst van Poseidon gewijd was. Daar was een heilig bosch, waarin al de wagenmenners hunne paarden pleegden uittespannen, en zelfs het vurigste en wildste paard werd rustig, wanneer het dat bosch betrad. Maar nog luisterrijker dan deze wedrennen waren de isthmische spelen, die een van de vier nationale feesten der Grieken geworden zijn. Met Poseidon werd daarbij Melikertes vereerd en diens vereering mengde op eigenaardige wijze sommige vreemde, uitheemsche gebruiken onder den griekschen Poseidondienst. De isthmische spelen mochten op eene hooge oudheid bogen. Ze heetten ingesteld te zijn door koning Sisyphos van Korinthe. De Korin-thiërs hadden er het bestuur over. De krans, die aan de overwinnaars gegeven werd, was oudtijds van klimop, later van dennetakken, beide met de bedoeling om te wijzen op den treurigen dood van Melikertes. — In den tempel van Poseidon op den isthmos was ook het eerste schip te zien, dat ooit gebouwd was, de Ar go; daar wijdden de Grieken hem na hunne roemrijke overwinningen op de Perzen, die den grond legden tot hunne zeemacht een kolossaal koperen beeld.
Onder de dieren was hem verder de dolphijn geheiligd, zijn trouwe makker op zee, onder de boomen de den, wier takken tot prijs dienden in den hem ter eere gevierden wedstrijd en wier hout het timmerhout is voor de schepen. Als offers werden bij zijnen dienst gewoonlijk zwarte stieren geslacht, ook paarden, rammen en everzwijnen.
Wat nu de voorstelling van Poseidon door de beeldende kunst betreft, zoo komt deze vrij nauwkeurig overeen met de beschrijvingen der dichters. Zijne beelden hebben veel gelijkenis op die van Zeus. Eene breede borst, lang afhangende lokken en schitterende oogen zijn zoowel het kenmerk van den koning des hemels als van den beheerscher der zee. Maar de kunstenaars gaven aan Poseidon hoekiger gelaatstrekken dan
656
Poseidon—Praxidike.
bij Zeus werden aangetroffen en eenigzins verward hoofdhaar.
De oudere kunst stelde hem gekleed voor ; in lateren tijd werd het ook hij Poseidon meer en meer gewoonte hem naakt afbebeelden. Gewoonlijk heeft hij zijnen drietand in handen en is hij vergezeld van eenen dolfijn. Hij houdt dien of met zijne hand vast, öf zet er zijnen voet op. Dikwijls wordt hij ook afgebeeld, rijdende op eenen stier, op een paard of in eenen wagen, dikwijls ook door allerlei zeedieren omgeven. Nu eens zit hij op eenen troon, dun weder wordt hij — en dit is vooral het geval bij de kolossale beelden van dezen god, die menigmaal bij havens en op voorgebergten werden aangetroffen, — staande voorgesteld. Ook deze kolossale beelden kunnen in twee soorten gesplitst worden: vooreerst die, welke hem voorstelden met opgeheven drietand en aanduidden als den god van de stormachtige zee en de aardbevingen en ten andere die beelden, waarbij hij, zijn ééne been steunende op eene rots, op den voorsteyen van een schip of op eenen dolfijn in de verte staart, en den indruk maakt van den god, die mét zelfbewuste macht de zee beheerscht, het schip bestuurt en het in eene veilige haven leidt.
Over vrouwen door Poseidon bemind en de kinderen, die zij hem geschonken hebben, wier namen in dit artikel niet genoemd zijn, zie men o. a. Libya, AgTnor, Belos, Iphi-medeia, Aloeus en Molione.
De Romeinen noemden hunnen zeegod Neptums. Zie aldaar
POSTVEKTA of POSTVOKTA. (Romeinsch) Zie Carmenta.
POTAMIDES. (Grieksch), een algemeene naam van N/jmphen, die rivieren en stroomen bewonen.
POTNIAI. (Potniae.) (Grieksch), d. i. »de eerbiedwaardige godinnen,quot; een bjjnaam van Demeter en Persephone, maar vooral ook van de Erinnyèn.
PRAXIDïKE. (Praxiilce.) (Grieksch), «de godin, die volbrengt, wat de gerechtigheid eischtquot;: öf een afzonderlijk wezen, öf slechts een bijnaam van Pallas Athena. Haar beeld werd door Menelaos opgericht na zijnen terugkeer uit Troje nabij de plaats, waar Paris een heiligdom voor Aphrodite had gesticht, toen hij met de geroofde HePe.na Griekenland verliet. — Bij Ha-liartos in Boiotië hadden godinnen, die den naam van Praxi-dikai droegen, een heiligdom, en men was daar gewoon bij haar te zweren. Zij werden dochters genoemd van Ogygos. Zij wer-
657
42
Praxidike—Priamos.
den door de beeldende kunstenaars alleen als Hermen (Zie Hermen, bl. 376.) voorgesteld, en men offerde haar ook alleen de koppen van dieren.
PKIaMOS. (Priamus.) (Grieksch) 1) de laatste koning van Troje en de ongelukkige echtgenoot van Hekiïhe, was de zoon van LaomMon en van Strymo, eene dochter van den riviergod Skamandros. Onder de regeering zijns vaders werd Troje door Heraklex veroverd; daarbij werd Laomedon met al zijne kinderen gedood, met uitzondering van Priamos en de schoone Hesióne. die in gevangenschap geraakten. De zuster, die aan den held Telamp;mon door Herakles tot gemalin werd gegeven, kreeg verlof, om voor haren sluier iets uit den in de stad behaalden buit uittekiezen. Zij koos haren broeder en vandaar werd hij voortaan Priamos, d. i. ))de losgekochtequot; genoemd, want zijn vroegere naam was Podarkes. d. i. »de snelvoetigequot;. Nadat de overwinnaars afgetrokken waren, besteeg hij den troon, en trok met de Phrygiërs tegen de Amazonen op. Zijne eerste gemalin . Ar is be, eene dochter van Merops, baarde hem eenen zoon Aistikos; de tweede, HekYJje, schonk hem een groot aantal zonen en dochters. De bekendsten onder de zonen waren: Hektor, Hetenos, Deïphübos, Paris, Hipponoós, Tróilos en Polyiöros; de dochters heetten: Kassandra, Krëusa, Laodïke en \' Polfxe.na. Daarenboven had hij nog verscheidene kinderen bij andere vrouwen; de gewone mythe schrijft hem ten minste vijftig zonen toe, waaronder verscheidenen zich door hunne dapperheid eenen beroemden naam verworven hebben en een gelijk aantal dochters. Deze talrijke nakomelingschap, met al zijne schoonzonen, schoondochters en kleinkinderen verloor hij door eene reeks van de ontzettendste ongelukken in den oorlog, die in zijnen ouderdom door de Grieken tegen hem en zijn quot;ijk wegens de schaking van Helena gevoerd werd. (Zie Paris, Hekabe en Hektor.) Daar de koning, in weerwil van alle kwade voorspellingen, er niet toe wilde besluiten, om de onrechtvaardige zaak van zijnen zoon Paris te verloochenen , kon het dreigende noodlot ook niet van Troje afgewend worden. Een leger van honderdduizend man met Agamemnon aan het hoofd, waarbij zich alle voorname grieksche vorsten bevonden. Menelaos, Odysseus, Achilleus, Biomedes, Nestor en vele anderen, stak uit Griekenland naar Azië over om den geleden hoon te wreken; de Trojanen hadden, ofschoon door verscheidene naburige volken en zelfs door de koningin der Amazonen geholpen, niet meer dan vijftigduizend man tegen deze aanzienlijke legermacht overtestellen. Evenwel was dit betrekkelijk klein getal strijders, onder aanvoering van den dapperen en edelen Hektor, zóó geducht, dat het de vyandon tien jaren lang voor de muren ophield, en de stad zonder verraad niet zou gewonnen zijn. Al de pogingen echter der dappere zonen van Priamos, en van Memnon, een bloedverwant van den grjjzen
658
kon kwi zon ver! den had strr den plas mei kon
W0( tijd hen bou om bui en
wil
de\' den bes gie Gri nei hei dai pa; wa
OV€
sch gel lan bin we koi gel vei vei mi af, polt; dei dei die va
Priamos.
659
(i
lil \'É
f.l
koning, die uit Aithiopië met eene aanzienlijke schaar te hulp kwam, ook de zelfopoffering van de koningin der Amazonen, Penthesileia, die by de verdediging der stad haar leven verloor, waren niet in staat om de ongelukkige stad te redden. Het uur van haren val, door het noodlot besloten, had eindelijk geslagen, toen van beide zijden de dapperste strijders bij den aanval of de verdediging den dood gevonden hadden. De zoon van Achilleus, Neoptolemos, trad in de plaats van zijnen beroemden vader, en Philoktêtes verscheen met de pijlen van Herakles, zonder welke Troje niet genomen kon worden, voor de stad. De krijg had reeds tien jaren gewoed. Wat echter de volharding der belegeraars in al dien tijd niet had kannen uitwerken, werd eindelijk door eene behendige list volbracht. Epeios, een afstammeling van Aidkos, bouwde een reusachtig groot houten paard van zulk eenen omvang, dat eene menigte dappere Grieken in zijnen hollen buik konden verborgen worden. Athlna, nog altijd op Paris en zijne landgenooten vertoornd, ondersteunde den kunstenaar bij zijn werk. Het grieksche leger verliet de vlakte voor Troje onder den schijn van het beleg moede te zijn en naar huis te willen keeren, en werkelijk scheepten de Grieken zich in. En toen de Trojanen zich van het vreeselijk beleg ontheven zagen, stroomden zij juichend naar buiten in de vijandelijke legerplaats en beschouwden het achtergelaten paard met blijdschap en nieuwsgierigheid, maar ook met wantrouwen. Een achtergebleven Griek evenwel, Sinon genaamd, liet zich door hen gevangen nemen, en ondervraagd zijnde verhaalde hij hun, dat hij uit het weggetrokken grieksche leger gevlucht was. Hij verklaarde, dat volgens een orakel het behoud der stad van dit houten paard afhing. Hij ried hun het in de stad te brengen; het was aan Athena gewijd, en de Grieken hadden het bij hunne overhaaste vlucht niet kunnen medevoeren. Vruchteloos waarschuwden verstandige mannen en zieners de Trojanen voor het geheimzinnige gevaarte; zelfs slingerde de priester Laokoün zijne lans tegen het lichaam van het paard, zóó hevig, dat het van binnen als wapengekletter weergalmde, maar terstond daarop werd hij met zijne beide zonen door plotseling uit zee opgekomen slangen op jammerlijke wijze gedood, en de menigte geloofde, dat zijn dood eene straf der goden was voor zijne vermetele poging. Door zulk een voorval dubbel in hunnen waan versterkt, sleepten de Trojanen het houten paard binnen de muren hunner stad; zij braken zelfs een gedeelte van den muur af, om het paard naar binnen te kunnen trekken, daar de poorten te klein waren, om het doortelaten. Zoo brachten zij den kostbaren buit naar de burgt. Geheel Troje weêrgalmde den volgenden nacht van vreugdegejuich. Eindelijk was alles in diepen slaap verzonken, toen eene geheime deur in den buik van het paard door Sinon geopend werd, en de verborgene
42*
I
Priamos—Priapos.
grieksche helden er uit kropen en de wachten aan de poorten overrompelden. Te gelijkertijd rukten de Grieken, die met hunne vloot niet weggezcild waren, maar zich slechts achter het naburig eiland Tenedos teruggetrokken hadden en in den nacht wedergekeerd waren, door de in den muur gemaakte bres en de opene poorten de stad binnen. Zonder mededoo-gen werd zy aan het vuur en het zwaard der overwinnaars ten prooi gegeven; de grijze Priamos, die zich tot hiertoe om zijne hooge jaren van den strijd onthouden had, wilde zelf aanvankelijk zich aan het hoofd stellen der troepen, die de aanstormende vijandelijke benden weerstand boden, en zóó den heldendood zoeken, maar op het dringend smeeken van Hekabe was hij uit den moord en het strijdgewoel naar het altaar van Zeus gevlucht. Daar zag hij, hoe Neoptolemos een züner zonen, Polites, nederstiet; daardoor in woede ontvlamd, wierp hij zijne lans op den onmededoogenden vijand af: de worp miste, en nu rende Neoptolemos op den koning zeiven toe, rukte hem by zijne grijze haren ter aarde, en doodde hem met zijn zwaard. Het lijk werd daarop met afgehouwen hoofd in het open veld geworpen, waar het door de honden verslonden werd. — Volgens andere legenden evenwel bracht Neoptolemos op het graf zijns vaders een lijkoffer aan de schim van Priamos. 2) de zoon van Potites, dus de kleinzoon van koning Priamos, een der makkers van Auieias.
PEIaPOS. (Priapus.) (Grieksch), een zoon van Dionysos en Aphrodite. Toen Dionysos naar Indië trok, werd Aphrodite hem ontrouw en verbond zich met Adonis. Bij den terugkeer van den god ging zij hem weliswaar te gemoet en vlocht hem eenen krans, maar ze waagde het niet hem te volgen en trok zich terug naar Lampsakos aan den Hellespont, om daar het kind, waarvan zij zwanger was, ter wereld te brengen. Hera echter, over hare ontrouw vertoornd, bewerkte door haar aanteraken, dat zij een wanstaltig schepsel baarde. Aphrodite noemde haren aldus geboren zoon Priapos, doch verstiet hem dadelijk. In Lampsakos nam men hem echter op, en daar werd hem goddelijke eer bewezen. — Bij de oudere grieksche dichters wordt Priapos in het geheel niet genoemd en het schijnt, dat zijn eeredienst lang een locale eere-dienst is geweest van Lampsakos en andere aan den Hellespont gelegen steden, en eerst later zich van daar verspreid heeft naar streken, «waar weiden van geiten er. schapen en bijenkorven zijn.quot; Hij was eene godheid van de vruchtbaarheid der natuur en als zoodanig in wezen één met zijnen vader Dionysos. Men schreef hem eenen grooten invloed toe op de vruchtbaarheid der kudden van geiten en schapen; ook de bijenteelt en de vischvangst stonden onder zijne bescherming. By uitnemendheid echter werd hij beschouwd als de bewaker der wijnbergen en tuinen. Men offerde hem de eerstelin-
660
Priapos- -Proitos.
gen der vruchten, verder melk, honig, koeken, bokken en ook ezels, omdat een ezel door zijn geschreeuw den god verraden had, toen hij op het punt was de Nymph Lotis te overvallen. — Men schreef hem eene zeer zinnelijke natuur toe en trachtte dit ook in de beelden , die hem voorstelden uittedrukken. Vandaar dan ook, dat hij later in zede-looze en verdorven tijden de god geworden is van alle onkuische uitspattingen. Overigens wordt hij afgebeeld met een hoorn des overvloeds of met een schoot vol vruchten, meestal met eene zeis in de hand. Zeer dikwijls zijn zijne beelden slechts Hermen (Zie Her mes, bl. 376.), die evenwel een grooter deel van het lichaam voorstellen dan de gewone Hermen. — Naar Italië is zijn dienst gekomen tegelijk met den Venusdizwai. (Zie Venus) De italiaansche Priaposhermen werden meest met roode menie bestreken, zoodat ze in de tuinen tevens tot vogelverschrikkers konden dienen. Onder het italiaansche landvolk heeft zijn dienst grooten opgang gemaakt, doch ook daar heeft zijne vereering dikwijls aanleiding gegeven tot grove onzedelijkheid.
PRIMIGENIA. (Komeinsch) Zie Fort una.
PR0BT1DES. Zie Proitides.
PR0ETTI8. Zie Proitos.
PROITIDES. {Proeüdes.) (Grieksch), de dochters van Proitos. Zie aldaar.
PROITOS. {Proetm.) (Grieksch), de gemaal van Sthenehoia, die de dochter was van koning lobtiles van Lykië. Hij werd door zijnen tweelingbroeder Akrisios, met wien hij twist had over de heerschappy over Argos, verdreven, doch\'door de hulp van zijnen schoonvader kreeg hij een deel daarvan, namelijk Tiryns, terug. De Kyklopen omgaven de stad voor hem met muren. Zijne gemalin werd hem ontrouw; zij vatte liefde op voor Bellerophon, en toen deze niet naar hare misdadige aanbiedingen wilde luisteren, beschuldigde zij hem bij haren gemaal, dat hij haar had willen verleiden. (Zie Bellerophon.) — De dochters van Proitos, de Proitiden, met name Iphianassa, Iphinóë, en Lysippe, werden door Hera, omdat zij zich voor schooner hielden dan deze, of door Dionysos, omdat zij weigerden aan zijnen eeredienst deeltenemen, met waanzin gestraft. Zij hielden zich zelve voor koeien, zwierven in de bosschen rond en bootsten door hare gebaarden en haar gebrul het rundvee na. De beroemde waarzegger Melamptis genas haar.
661
Proitos—Prol? ris.
Hij volgde haar met eene schare krachtige jongelingen en won eerst haar vertrouwen door te doen evenals zij. Toen ving hij haar en reinigde haar. Iphianassa werd zijne gade en Proitos stond hem het derde gedeelte van zijn rijk af. Zie Melampus.
PROKLEIA. (Proclëa.) (Grieksch), eene dochter van den Tro-jaanschen koning Laomedo7i. Toen Herakles Troje innam, was zij reeds gehuwd met Kt/knos (Zie Kyknos, 4.), bij wien zij de moeder werd van Tennes en HemitMa. De eerstgenoemde, door zijnen vader verdreven, stichtte eene kolonie op het eiland Tenedos.
PROKLES. (Prodes.) (Grieksch), een der beide zonen van Aristodemos, die, nadat hun vader te Naupaktos was gedood, gezamenlijk de heerschappij kregen over Sparta. Zie Herakles, bl. 366.
PROKNB. (Procne.) (Grieksch), eene dochter van den atti-schen koning Pandion, de zuster van Philomela. Zij werd ten huwelijk gegeven aan Terevs, den koning der naar Daulis in Phokis overgekomen Thrakiërs, tot belooning daarvoor, dat hij haren vader in eenen oorlog ondersteund had, dien hij met den koning Lahdiikos van Thebe had te voeren gehad. Zij schonk haren gemaal eenen zoon, Itys genaamd. Later ging Tereus van Daulis naar Athene om zijnen schoonvader te bezoeken; Prokne verzocht hem bij zijne terugkomst hare zuster Philomela van daar medetebrengen. Dit geschiedde, maar onderweg onteerde hij zijne schoonzuster en sneed haar de tong uit, opdat zij zijne misdaad niet zou kunnen verraden. De ongelukkige vond evenwel gelegenheid, door middel van een kunstrük weefsel, waarop zij haar droevig lot door teekenen had afgebeeld, Prokne van het voorgevallene bericht te geven. Beide zusters spraken met elkander af eene gruwelijke wraak te nemen; zij doodden te samen den kleinen Itys en zetten hem gebraden aan zijnen vader als spijze voor. Toen deze aan de overblijfselen van het maal bemerkte, wat hij gegeten had, greep hij eene bijl, om zijne gade en hare zuster in stukken te houwen, en zij konden slechts door eene snelle vlucht aan zijne wraak ontkomen. Reeds was hij op het punt haar intehalen; toen smeekten de zusters de goden om erbarming, en alle drie werden in vogels veranderd. Prokne werd een nachtegaal, die bestendig weeklachten om haren vermoorden zoon slaakt, en ))Ttys, Itys!quot; roept; Philomela veranderde in eene zwaluw. Tereus werd eene hoppe en Itys een fazant. — Prokne en Philomela worden in de gansche mythe zeer dikwijls met elkander verwisseld. De tragische dichters hebben de lotgevallen der beide zusters dikwijls behandeld. — Over eene bijna geheel gelijke mythe zie Aëdon en Chelidonis.
PROKRIS. {Pr oer is.) (Grieksch), de dochter van den Atheen-schen koning Erechthem, de gade van KephUlos. Zie Ke-phalos en Canis maior.
662
Prokrustes—Prometheus.
PROKRUSTES. (Grieksch), de bünaam van eenen roover in den omtrek van Eleusis, die door sommigen Polt/pëmon, maar meestal Damasten genoemd wordt. Hij had twee bedden, één zeer kort en één zeer lang. Was nu een vreemdeling, die tot hem kwam, klein, dan bracht hij hem bij het ter ruste gaan naar het lange bed en rekte zijne ledematen, onder voorwendsel van hem lang genoeg voor het bed te maken, zóólang uit, tot hij den geest gal. Was de gast lang, dan bracht hij hem naar het korte bed en sneed zóóveel van hem af, dat hij in het bed paste. Theseus doodde hem aan de oevers van den Kephissos of deed hem het lot ondergaan, dat hy zoo menigen vreemdeling had bereid. De naam Prokrustes beduidt »uit-rekker.quot;
PROMaCHOS. {Promüchus.) (Grieksch) 1) een bijnaam, waaronder Pallus Athena als de beschermgodin van steden, vooral van de stad Athene vereerd werd. (Zie Athena, hl. 135.) 2) een zoon van Herakles en de siciliaansche N y m p h Psophis, met wie de held zich verbond, toen hy met de runderen van Geryon door Sicilië trok. Hij had eenen broeder Echephron. Zij gingen met hunne moeder naar den Peloponnesos en bouwden daar eene stad, die haren naam kreeg. De beide broeders hadden hier een heiligdom.
PROMCTHBUS (Grieksch), een zoon van den Titan lapetos en de Okeanide Klymenê, vol van wijsheid, kunsten kracht, een vriend en makker der goden, bij wie hij zich bemind maakte door de groote gaven van zijnen geest, doch die hem later haatten , vooral Ze us, omdat hij getwijfeld had aan diens alwetendheid, en met den koning der goden in schanderheid wilde wedijveren. Toen er namelijk een ofter aan Zeus zou gebracht worden, slachtte hij eenen stier en borg in de huid daarvan het stuk gesneden vleesch en de ingewanden, en legde er een slecht stuk, de maag, boven op. Op eenen anderen hoop legde hij de beenderen, maar bedekte die met vet. Zeus maakte hem de opmerking, dat hij niet eerlijk gedeeld had, doch Prometheus verlangde van den god, dat hij zou kiezen. Hoewel Zeus het sluwe plan doorzag, koos hij de beenderen en het vet, doch met het plan om later wraak te nemen voor het gepleegde bedrog. Sinds dien tijd offerden de menschen aan de goden steeds beenderen met vet omwikkeld. In zijnen toorn onthield Zeus echter aan de menschen het vuur, maar Prometheus stal dit in eenen hollen staf en bracht het aan de menschen. Daarop liet Zeus, om de menschen voor het bezit van het vuur te straffen door Hep ft ais tos een meisje van verleidelijke schoonheid vormen; hij zelf schonk haar het leven en op zijn voorbeeld overlaadden haar alle goden met geschenken. Hierom werd zij Pandora, d. i. »de door allen begiftigdequot; genoemd. Niettegenstaande zijn broeder Prometheus hem gewaarschuwd had, nam de domme Epimê-
663
Prometheus.
664
them haar op in zijn huis en huwde haar. Toen zij door nieuwsgierigheid gedreven eene doos opende, welke Zeus haar had medegegeven, kwamen alle rampen en kwalen daaruit te voorschijn en verspreidden zich over de menschen. (Zie Pandora.) Prometheus zelf werd door Zeus in boeien geslagen en aan eene zuil vastgeklonken. Daarop zond de god eenen arend, om hem hij dag de lever (den zetel der hartstochten) afteknagen, terwijl deze des nachts weder aangroeide, doch Herakles doodde dien arend en bevrijdde Prometheus met toestemming van Zeus, die zijnen zoon door deze daad nog hoogeren roem wilde verschaffen. — Zoo luidde de mythe, zooals die wat de hoofdzaken betreft, voorkomt bij den dichter Hesiodos. — Later is zy anders bewerkt door den treurspeldichter Aischylos. Deze heeft in eene trilogie (d i. een samenstel van drie tragediën, die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben) de mythe van Prometheus behandeld. Alleen de middelste dezer drie, die hem voorstelt als aan de rots vastgeketend, is tot op onzen tijd bewaard gebleven. Zij is echter voldo ende om te doen zien, hoe de dichter het wezen van Prometheus opvat. Hij is volgens Aischylos een onsterfelijke god, die tevens de vriend der menschen wil zijn, ook daar, waar hij hierdoor in leed en ellende wordt gestort. Hij wil voor de menschen lijden, lijden ten einde toe. Hij wil erkennen, dat hij voor de macht van Zeus moet onderdoen; maar zich voor hem buigen. dat wil hij niet. Hoewel zelf tot het geslacht der Titanen behoorende, heeft hij Zeus toch met zijnen verstandigen raad tegen de overige Titanen bijgestaan. Hij opent ook het hoofd van den god by de geboorte van Pallas Athena. Maar toen Zeus, de heerschappij bemachtigd hebbende, het geslacht der menschen, hetwelk toen leefde, wilde verdelgen, om een nieuw te kunnen scheppen, wist hij het te redden van den ondergang en hun de kennis der toekomst, die hun slechts zorg en verdriet aanbracht, ontnemende, gaf hij hun de hoop en het vuur. Voor hen vond hij de bouwkunst, de sterrekunde, het schrift, de getallen, het wennen der huisdieren, de scheepvaart uit en schonk hun de kennis van genezende kruiden. Hij leerde hun droomen uitleggen, voorspellingen doen uit voorteekenen, uit de vlucht der vogels en uit de ingewanden der offerdieren. Hij wees hun, hoe de metalen moesten bearbeid worden en maakte hen bekend met alle kunsten, die het leven der menschen veraangenamen. Zoodoende treedt hij in nauwe betrekking tot Diom/xos en tot Athena. Maar juist wegens die weldaden aan de menschen bewezen werd hij op bevel van Zeus en in het bijzyn van diens dienaars Kratos (d. i. »de Krachtquot;) en Bia (d. i. «het Geweldquot;) door Hephaistos, hoezeer deze het ook met weêrzin verrichtte, aan eene rots in Skythië vastgesmeed. Daar werd hy bezocht door de Okeaniden , die hem trachtten te troosten in zijn treurig lot; daar kwam ló tot hem, die, door de ijverzucht van Hera
Prometheus.
665
waanzinnig gemaakt, rondzwierf over de aarde. (Zie lö.) Prometheus voorspelt haar de zwerftochten, die zij nog zal moeten maken, eer haar lijden zijn einde zal hebben bereikt. In die voorspelling maakt hij eene tegenstelling tusschen haar en zich zeiven. Hare rampen zullen eindigen, de zijne niet, eer de troon van Zeus is inééngestort, en hoe en wanneer dat gebeuren zal, is alleen aan Prometheus bekend. Zeus vernam, wat de lijdende ïitan tot lö gesproken had en zond daarom zijnen bode Hermes tot hem, om te vernemen, wat hij bedoeld had, toen hij haar gezegd had, dat Zeus eens eene verbintenis zou sluiten, waaruit een zoon geboren zou worden, machtiger dan zijn vader, en die hem van den troon zou stoeten. Prometheus weigerde hardnekkig elke verdere mededeeling. Zeus trof hem daarop met zijnen bliksem en deed hem met de rots, waaraan hij geketend was, in den Tartaros verzinken. Eerst na langen tijd kwam hij weer op de bovenwereld en werd aan den Kaukasos vastge-smeed. Toen was het volgens Aischylos, dat een arend hem de steeds weder aangroeiende lever afknaagde, en die pijniging zou niet eerder ophouden, — zoo was het de wil van Zeus — voordat een der onsterfelijken in zijne plaats wilde sterven. Eindelijk werd deze gevonden. De Kentaur Cheiroh, die door eene der pijlen van Herakles gewond was — en zulk eene wonde was ongeneeslijk — wilde in de plaats van Prometheus naar den Hades gaan. Toen bevrijdde Herakles den Titan, nadat hij dertig jaren lang geleden had. Op weg om de appels der Hesperiden te halen, kwam hij voorbij den Kaukasos, doodde den arend, die Prometheus martelde (Zie Herakles, bl. 355.), en maakte de boeien, die hem vastketenden, los. Tot aandenken aan zijne straf moest Prometheus echter steeds eenen krans dragen van wilgentakken. — Volgens een andere mythe, werd hij door Zeus zei ven bevrijd, nadat hij dezen voorspeld had, dat het de Nereïde Thetis was, die zoo hij met haar huwde, hem eenen zoon zou baren, die hem van den troon zou stooten. Volgens diezelfde mythe moest Prometheus ter herinnering
gekluisterd was geweest, eenen ijze-
Nog wordt omtrent Prometheus verhaald, dat hij, de groote kunstenaar , menschen uit water en aarde heeft gevormd, hetzij reeds dadelijk bij het ontstaan aller dingen, hetzij na den watervloed van Deukalion. (Zie aldaar.) Van de eigenschappen van alle dieren kreeg de mensch daarbij zijn deel. Men kon in latere tijden zelfs de aarde aanwijzen, waaruit die eerste mensch was gevormd geworden. Met uit den hemel gestolen vuur wist hij
Prometheus—Prorsa.
den vorm, dien zijne kunstvaardige hand in het aanzijn geroepen had, leven intestorten, of wel Athena schonk leven aan het doode lichaam. Op de hierbijgevoegde afbeelding wordt de godin voorgesteld, terwijl zij boven het hoofd van den door Prometheus gevormden mensch eene vlinder houdt, het zinnebeeld der ziel, en achter haar kronkelt eene slang, het symbool harer wijsheid. — Als zoon van Prometheus wordt Deukalion genoemd. Deze zou gesproten zijn uit het huwelijk van den Titan met de Okeanide Hexioné, of Asia. ïoen de watervloed, die de gansche aarde overstroomde, nabij was, waarschuwde Prometheus zijnen zoon en beval hem een schip te bouwen, waarin hij zich redden kon en dit van de noodige levensmiddelen te voorzien. Zoo waren Deukalion en zijne gade Pyrrha de eenigen, die, toen de watervloed kwam, door het verwoestende element werden gespaard. — Omtrent de reden, die de oorzaak was geweest van het lijden van Prometheus waren ook nog andere mythen in omloop. Sommigen verhaalden, dat hij de kuischheid van Athena had willen belagen, anderen, dat hij, begeerig den menschen het vuur te schenken, met hulp van Athena naar den hemel was opgestegen en daar heimelijk eene fakkel had aangestoken aan het vuur van de raderen van den zonnewagen. — De mythe va,n Prometheus heeft eenen diepen zin. Hij schijnt de personificatie te zijn van den menscheiijken geest, die naar onmetelijke en onbeperkte kennis streeft, die eiken slagboom, welke zich tusschen hem en de godheid voordoet, tracht te verbreken, maar eindelijk voor zijne vermetelheid moet boeten. Zooals hij daar aan zijne rots geketend is, wordt hij dus het symbool der menschheid, die lijden moet voor haren overmoed, en verzoening is slechts mogelijk, als een der onsterfelijken vrijwillig voor haar den dood wil ondergaan. — De menschen hielden hunnen weldoener in dankbare herinnering, vooral de Atheners. Zij vierden ter zijner eere jaarlijks een groot feest, de Prometheia, waarvan een wedloop met fakkels hetvoornaamste deel uitmaakte.
PRONüBA. (Romeinsch), een bijnaam van luno als beschermster van den echt. Zie luno, bl. 413.
PROPHaSIS. (Grieksch), d. i. »het Voorwendselquot;, »de Uitvluchtquot;, eene personificatie , die evenals hare zuster Metameleia, d. i. ))het Berouwquot;, de dochter genoemd werd van Epinietheus, die traag was van begrip.
PROPOITIDES. {Propoetides.) (Grieksch), meisjes uit Amathus op Kypros, die loochenden, dat Aphrodite eene godin was. Tot straf hiervoor werden zij de eersten, die met zulk eene behoefte naar zinnelijke liefde behebt waren, dat zij tot den diepsten trap van vernedering zonken. Daarna werden zij door de godin uit medelyden in steenen veranderd.
PRORSA. (Romeinsch), eene godheid, gelijk in beteekenisjnet Porrima en Anteveria. Zie aldaar.
666
Proselenoi—Proteus.
PROSELcNOI. (Proselëm.) (Grieksch) Zoo noemden zich de Arkadiërs, om aanteduiden, dat zij de oudste van alle Griek-sche stammen waren. Zij beweerden namelijk, zooals uit de beteekenis van het woord blijkt, dat hunne voorouders reeds bestaan hadden, vóórdat de maan geschapen was.
PROSERPINA, de Latynsche naam voor Persephone. Zie aldaar.
PROTESILaöS. (Protesilaós.) (Grieksch), de zoon van Iphiklos en Aslyoche. Nauwelijks was hij gehuwd met Laodameia, de dochter van Akastos, of hij moest naar Troje optrekken, om de troepen der Thessalische stad Phylake in den oorlog aante-voeren. Hij was de eerste Griek, die aan land sprong, maar ook de eerste, die onder de handen van Hektor viel. Toen Laodameia den dood van haren gemaal vernam, smeekte zij de goden om nog gedurende drie uren met hem te mogen samenzijn. Haar gebed werd verhoord. Hermes voerde Prote-silaös naar het rijk der levenden terug, en toen hij naar de onderwereld moest terugkeeren stierf zijne gade met hem.
PROTBÜS. (Grieksch), een grijze zeegod, die de gave dei-voorspelling bezat en de geheele diepte der zee kon doorzien. Zijne taak is het de zeerobben te weiden en hij is aan Poseidon onderworpen en moet dezen, waar hij beveelt, van dienst zijn. Zijne verblijfplaats is het eiland Pharos, dat voor de kust van Egypte gelegen is. Daar stijgt hij des middags uit de zee en legt zich in de schaduw der rotsen ter ruste, terwijl de robben om hem heen slapen. Om zijne voorspellingen te vernemen, moet men hem vangen en vasthouden, ook als hij allerlei verschillende gedaanten aanneemt. Dat ondervond Menelans. Op zijnen terugtocht van ïroje door de winden naar Egypte afgedreven en in grooten nood verkeerende, trof hij Eidothea (volgens sommigen Theonoe), de dochter van Proteus, aan, die hem mededeelde, dat haar vader hem de toekomst kon openbaren en hem zeggen, wat hij doen moest, om naar Griekenland terugtekeeren. Zij wees hem tevens de middelen aan, waardoor hij haren vader vangen en hem dwingen kon, alles, wat hij wenschte, te openbaren. (Zie Eidothea.) Me-nelaos volgde haren raad en overviel den god, die in eene grot op het eiland Pharos sliep, en nadat deze zich eerst in eenen leeuw, toen in eenen draak. vervolgens in eenen panther daarna in een wild zwijn. in stroomend water en eindelijk in eenen boom veranderd had, dwong hij hem op onbedriegelijke wijze inlichtingen omtrent de toekomst te geven. — Nadat hij zijne voorspellingen gegeven heeft, duikt hij weder onder in zee. Proteus is dus in de sage van Menelaos, wat Nerem is in de sage van Herakles (Zie Herakles, bl. 354.), en Glaukos in die der Argonauten (Zie Glaukos, 1.). — Volgens eene andere mythe was Hetena, nadat zij door Paris geschaakt was, tot hem gebracht door Hermes, of wel hij zelf had haar aan Paris ont-
667
Proteus—Psyche.
nomen en haar bewaard, om haar na den val van Troje aan Menelaos terugtegeven. Paris werd slechts door een schijnbeeld, waaraan Zeus en Hera de gedaante van Helena hadden gegeven, naar Troje vergezeld. — Omtrent de afkomst van Proteus vermeldt Homeros niets en de dichter Hesiodos noemt zelfs zijnen naam niet. Daardoor ligt het vermoeden voor de hand, dat deze god slechts eene geheel locale vereering heeft genoten. Zijn naam duidt hem aan als dengene, die van het begin aller dingen af heeft bestaan, daar, volgens eene bekende voorstelling der Grieken, die ook in de wijsbegeerte van Thales wordt aangetroffen, het water de grond aller dingen is. — Ook wordt nog in sommige mythen verhaald, dat hij een Egyptenaar was, maar zijn vaderland verliet, en naar ïhrakië ging en daar huwde met Tor one. Daar de zonen, die hij bij haar verwekte, Tmolos en Telegonos geweld pleegden tegen vreemdelingen, smeekte Proteus, dat Poseidon hem weer naar Egypte zou verplaatsen. Deze opende nu op de landtong Pallëne eene aardkloof en voerde hem daardoor naar Egypte terug. — Gewoonlijk wordt echter de Nereïde Psamamp;ihe als zijne gade genoemd, die hem behalve de reeds vermelde dochter Eidothea drie zonen schonk: Theoklyminos, Polygonos en Telegonos, die echter allen door Herakles werclen gedood, toen zij hem tot eenen wedstrijd in het worstelen hadden uitgedaagd. Verder werd hem nog eene dochter Kaheira toegeschreven, bij wie Hephaistos de Kabeiren zou verwekt hebben. — De kunst heeft hem voorgesteld op dezelfde wijze als Nereus, met een onderlijf, dat in eene vischstaart uitloopt. Een kromme staf, dien hij in de hand houdt, duidt aan, dat hij de herder der zee is.
PKOTOGENEIA. {Protvgenla.) (Grieksch), d. i. «de eerstgeborenequot; 1) de eerste dochter, die na den grooten watervloed aan Leukallon en Pyrrha geboren werd. Zeus verbond zich met haar op het gebergte Mainalos in Arkadië, nadat hij haar aan haren gemaal Lokros. bij wien zij kinderloos gebleven was, ontroofd had. Zij schonk hem eenen zoon, met name Opus. 2) eene dochter van Kalydon en Aiolia. A res beminde haar en verwekte bij haar Oxylos, die de gids werd der Herakleiden naar den Peloponnesos. Zie Herakles, bl. 365.
PSAMaTHE (Grieksch) 1) wne Nere\'ide, die aan Aiakoa eenen zoon baarde, Phokos genaamd, die door zijne broeders Peleus en Telamon werd vermoord. Aiakos joeg hen beide uit het land, doch Psamathe zond desniettemin eenen wolf, die Aigina verwoestte , om wraak te nemen voor den op Phokos gepleegden moord. 2) eene dochter van Krotöpos, den koning van Argos. Zij werd door Apollo bemind en schonk hem eenen zoon, Linos. Zie Krotopos. 6) de gade van Proteus. Zie aldaar.
PSOPHIS. Zie Promachos.
PSYCHE. (Grieksch), d. i. ))de bezielende ademquot; de «ziel*»
668
Psyche.
669
zelve, maar ook de wvlinderquot;. Aan deze dubbele beteekenis heeft het allegorisch verhaal harer lotgevallen zijn aanzijn te danken. Zooals het daar ligt is het eerst in de tweede eeuw van onze jaartelling ontstaan, doch de kern er van is hoogstwaarschijnlijk op de overleveringen van grieksche dichters en wijsgeeren gegrond. Apuleius, een wijsgeer, die onder de regeering van keizer Hadrianus (117—138 na Chr.) leefde, verhaalt als volgt: In oude tijden leefde op aarde een koning (volgens sommigen was het de zonnegod Helios), die drie zeer schoone dochters had. De beide eersten vonden spoedig echtgenooten, maar de jongste, de bekoorlijke Psyche, bezat zulk eene volmaakte schoonheid, dat geen minnaar haar durfde naderen, maar allen haar als een goddelijk wezen vereerden. Ledig stonden de tempels van Aphrodite, want aan Psyche betuigde men zijne hulde , als de in het vleesch verschenen godin der liefde, wie men offers wijdde en om hare gunst smeekte. Deze roem wekte den nijd en den toorn van Aphrodite in zulk eene hooge mate op, dat zij besloot het lieftallige meisje in het verderf te storten. Maar ook de koning zag deze hooge vereering zijner dochter met diepe droefheid, want hij vreesde te recht, dat zij daardoor veroordeeld zou zijn om ongehuwd te blijven, terwijl zijne beide andere veel minder schoone dochters hem goede schoonzonen gegeven hadden. In zijne bezorgdheid zond hij boden naar het orakel van Delphoi, om daar te vragen , hoe hy zich eenen geschikten schoonzoon voor zijne dochter verschaffen kon; maar als eenig antwoord beval het orakel hem zijne dochter naar den top van eenen berg te brengen, en haar daar in de woestenij aan haar lot overtelaten, daar het noodlot haar bestemd had, om niet de bruid van eenen sterveling, maar van eenen gevleugelden draak te worden. Hoewel met diepe smart vervuld, meenden hare ouders te moeten gehoorzamen en, in rouwkleederen gehuld, en door het jammerende volk vergezeld, werd Psyche op den woesten, onbewoonden bergtop gebracht en daar aan baallot overgelaten. Dit was nog slechts het begin der wraak van de afgunstige Aphrodite. Zij beval nu ook haren zoon Eros eene zijner scherpste gouden pijlen te nemen, het hart van Psyche te doorboren, en daardoor in hare borst eene ongeneeslijke liefde voor den gemeenste en geringste aller menschen , die op de aarde woonden, optewekken. Met vreugde maakte zich de god, die in het leed der menschen behagen schept, tot de vervulling van dien last gereed; maar op het oogenblik, dat hij wilde schieten, kwetste hij zich zeiven met de punt van eene zijner pijlen; het wapen viel uit zijne hand en de gewonde Eros ontbrandde nu in de hevigste liefde voor het schoone meisje, zoodat hij haar in plaats van namelooze smart hemelsche zaligheid bereiden wilde. Nauwelijks zag zich dus de schuchtere Psyche op den eenzamen bergtop van ieder-
Psyche.
(570
een verlaten, toen plotseling een zacnte Zepnyi- naar omsuisde, haar op bevel van Eros ophief en naar den eeuwig bloeienden tuin, die zijn paleis omringde, heenvoerde, terwijl zij in eenen diepen slaap gedompeld was. Toen zij eindelijk hare oogen opsloeg, zag zij zich in eenen hetooverenden lusthof bij een schitterend paleis, waar stemmen van onzichtbare wezens haar liederen van troost toezongen, onzichtbare handen haar bedienden, en geesten der liefde haar omzweefden. Onuitsprekelijk gelukkig, legde zij zich des avonds op hare legerstede, en sluimerde in op hare zachte kussens. Maar eiken nacht, als de zon onder de kim gedoken was en duisternis de aarde overdekte, bezocht haar haar jeugdige minnaar, ongezien en ongekend, en maakte haar onuitsprekelijk zalig door zijne liefkozingen, ofschoon hij haar ten strengste verbood om ooit naar zijnen naam te vragen, of te trachten hem te zien. Psyche beloofde hare nieuwsgierigheid te zullen bedwingen, doch toen de eenzaamheid der dagen, daar de god haar telkens vóór het aanbreken van den dageraad weder verliet, zich al meer en meer begon te doen gevoelen, en de verveling haar teisterde, smeekte zij haren minnaar haar te vergunnen, dat hare beide gehuwde zusters eenigen tijd bij haar, die zij gestorven waanden, zouden mogen doorbrengen, en Eros stond dit toe, hoewel met weêrzin, daar hij hiervan niets goeds verwachtte. Al te spoedig werd zijne vrees bevestigd. Nadat Psyche hare zusters juichend ontvangen had, schilderde zij haar het geheimzinnig geluk, dat zij genoot, met de levendigste verwen, en dit maakte de hevigste jaloerschheid bij hart zusters gaande. Door dien hartstocht gedreven wisten zij op listige wijze twijfel in het hart der gelukkige Psyche te doen ontwaken, haar te doen gelooven, dat de geheimzinnige nachtelijke bezoeker misschien een schrikwekkend, walgelijk, monster was, hetwelk het daglicht schuwde, zoodat zij zich eindelijk liet overhalen om zich zekerheid te verschaffen, en, zoo hare vermoedens bewaarheid werden, het ondier aan hare wraak opteofferen. De nacht kwam, en met hemde onzichtbare, niets kwaads vermoedende minnaar. Nauwelijks was deze echter in eenen diepen slaap gedompeld, of Psyche stond zachtkens van hare legerstede op, stak eene lamp, die zij gereed gehouden had, aan, wapende zich met eenen dolk, en keerde in de diepste stilte naar den slapende terug. Hoe groot was echter hare blijde verrassing, hare zalige verrukking, toen zy, in plaats van eenen afschuwelijken draak, den schoonen, goddelijken jongeling ontwaarde, met boog en pijlkoker aan zijne voeten, terwyl hij in zoete droomen zacht glimlachende en met blozende wangen daar lag te sluimeren. Zij kon zich aan den aanblik van haren geliefde niet verzadigen, en in de overmaat der verrukking, waarmede zij zich over hem heen boog, om bij het schynsel barer lamp zijn aangezicht van na-
Psyche.
671
derbij te aanschouwen, ontbrak haar de noodige behoedzaamheid , zoodat een droppel heete olie op den ontblooten schouder van den slapende viel, hem door de pijn wekte en plotseling deed opspringen. Vóór hem stond de van liefde en schrik sidderende Psyche, en Eros bevroedde terstond de oorzaak van alles; hij begreep, dat Psyche hem minder geloofd had, dan hare zusters. In den grootsten toorn deed hij haar de bitterste verwijten over haar wantrouwen, verklaarde. dat zij voor altijd zijne liefde verbeurd had, en toen hij nu wegvloog, verdween met hem het heerlijke paleis en alle pracht, terwijl de wanhopige Psyche eenzaam op den top van eenen naakten heuvel achterbleef. Vrachteloos hoopte zij in de volgende nachten op zijne terugkomst, en lange dagen dwaalde zij jammerend en klagend rond om hem te zoeken. Zij snelde van den éénen tempel naar den anderen, overal naar hem vragende, en toen zij nergens eenig spoor van hem ontdekte, stortte zij zich, waanzinnig van smart, in eenen stroom, dien zij op haren weg ontmoette; maar de medelijdende golven droegen haar behouden naar de overzijde. Op haren tocht, kwam zij ook in de steden, waar hare zusters heerschten. Aan beide verhaalde zij, dat Eros haar verstoeten had, omdat hij met haar wilde huwen. Beide geloofden het en stortten zich van de rots, waar Psyche vroeger was achtergelaten, denkende door eenen Zephyr te zullen worden gedragen, doch zij vielen in den daaronder gelegen afgrond te pletter. Eindelijk, toen geen der goden het gewaagd had, uit vrees voor de nog altijd niet verzoende Aphrodite, om zich harer te erbarmen, ging Psyche zelf vrijwillig tot de vertoornde godin, wierp zich aan hare voeten, smeekte haar om vergiffenis en verklaarde haar als slavin te willen dienen. De godin liet zich verbidden, doch legde haar eene reeks van zware beproevingen op; eerst dan, wanneer zij die alle gelukkig had volbracht, zou zij volkomen vergiffenis erlangen. — Vooreerst gaf Aphrodite haar nu eene menigte van de meest verschillende, door elkander gemengde zaden, en bedreigde haar met de vreeselykste martelingen , zoo het haar niet gelukken mocht, om al deze zaadkorrels naar hare soorten te scheiden. Bijna gaf Psyche zich reeds aan de wanhoop over, toen eene menigte medelijdende mieren kwam aanloopen, en al de korrels zorgvuldig afzonderde en rangschikte. Na het gelukken dezer eerste proef zond Aphrodite haar naar een steil, ontoegankelijk gebergte, aan welks loodrechte rotswanden heilige, goudwollige schapen weidden, wier beet doodelijk was; van deze schapen moest Psyche eene wolvlok halen. Reeds geloofde zij zich reddeloos verloren, en wilde door van de rots in de daaronder stroo-mende rivier te springen een einde aan haar leven maken, toen het riet uit die rivier haar fluisterend toeriep, dat zij die dieren voorzichtig sluipend in het middaguur moest naderen,
Psyche.
672
omdat zij dan, vluchtende door de verterende hitte, in een schaduwrijk, koel dal sluimerden, en [zij zelve derhalve dan niets van hen te vreezen had. Zij volgde dezen raad en bracht de vlok aan de verwonderde godin. Als derde proef werd baar opgelegd om met eene urn naar de Slyx affceda-len, en die, met het water der rivier gevuld, terugtebrengen. Radeloos ging Psyche op weg, toen een adelaar op haar toevloog, de urn in zijne klauwen nam, en haar spoedig met het donkere water gevuld wederbracht. — Thans volgde de vierde en laatste, maar ook de zwaarste proef, die daarin bestond, dat Psyche uit de onderwereld bij Persephone een deel van de schoonheid van deze moest halen, daar Aphrodite haar eigen schoonheid had verloren bij het verplegen van haren zoon, die nog steeds door de wonde, welke Psyche hem onwillens had toegebracht, ziek ternederlag. Psyche daalde af in de onderwereld, ontving daar in eene doos wat zij verlangde, en had reeds een gedeelte van den vreeselijken weg met blijdschap afgelegd om terugtekeeren. Maar toen zij bedacht, dat ook hare schoonheid zeer geleden had en door haren diepen kommer verwelkt was, kon zij de verzoeking niet weder-staan, om ook die door de schoonheid der onderaardsche godin te herstellen. Nauwelijks weder in het daglicht gekomen opende zij de doos, maar hieruit steeg plotseling een donkere, doodelijke damp op, die zich om haar hoofd sa-menrolde, zoodat zij bleek en bewusteloos ter aarde zonk. Nu zou het met haar gedaan geweest zijn, doch Eros waakte nog steeds over haar. Hij had zijne innige liefde niet kunnen vergeten, en hij was het ook geweest, die reeds vroeger haar in stilte door alle nooden geholpen had. Hij snelde naar haar toe, raakte haar met eene zijner pijlen aan, nam haar in zijne armen, en wekte haar door zoet gekoos uit hare sluimering, die eerst een doodslaap scheen, op. Toen droeg hij haar in zijne armen naar den Olympos en smeekte Zeus om de verlossing der geliefde ; de godenkoning verhoorde zijne bede; hij wist Aphrodite te verzoenen en schonk Psyche de onsterfelijkheid. Zij werd daarop met haren bruidegom onafscheidelijk verbonden. Al de goden verheugden zich in hun beider geluk en vierden met hen hun bruiloftsfeest. Na zijn huwelijk trok Eros zich geheel in den helderen hemel terug, en hield zich voortaan alleen bezig met te zorgen voor het geluk zijner gemalin; slechts een meer zinnelijke broeder, Pot hos, de god der begeerte, was op de duistere aarde achtergebleven en voert nog de heerschappij over de menschen. Uit het huwelijk van Eros en Psyche werd, toen de tijd daar was, eene dochter geboren, die den naam droeg van »de gelukzaligheidquot;. — De zin dezer mythe is, dat de menschelijke ziel door te streven naar het goede en schoone de gelukzaligheid deelachtig kan worden. Immers Eros is de personificatie van het schoone en goede ,
Psyche—Pterelaoe.
Psyche van het streven daarnaar. Volgens de platonische wijsbegeerte, waaraan de behandeling van deze mythe door Apu-leius zich aansluit, heeft de ziel een voorbestaan gehad, waar-zij onbewust met het goede en schoone verbonden was. voorbestaan is in de mythe uitgedrukt door het zalige leven, dat Psyche in het paleis van Eros leidde. Hare zusters, dat wil zeggen: de lagere menschelijke begeerten en hartstochten, halen haar over tot strafbare nieuwsgierigheid. Daarop verlaat Eros haar, en zij zelve valt op de aarde. In dat aardsche leven behoudt zij echter de herinnering aan het goede en schoone, waarmede zij vroeger verbonden was, en onder de moeite en het lijden van het aardsche leven blijft zij naar eene hereeniging streven. Hare zusters, de booze hartstochten, worden vernietigd ; Psyche reinigt zich door zwa-ren arbeid; het rijk des doods overweldigt haar door zijne macht, maar juist daarna gaat zij naar den hemel, om eeuwig met Eros, d, i. met het goede en schoone vereenigd te zijn. Uit die verbintenis spruit de gelukzaligheid. — Gewoonlijk wordt Psyche afgebeeld met vleugels als die van eenen vlinder of wel eenen vlinder, baar zinnebeeld, in de geopende hand [houdende.
PTERElaOS. (Pterelaiis.) (Grieksch), de zoon van Taphios, ko-ng der Teleboiërs. Hij was een kleinzoon van Poseidon, droeg een hem door dezen god geschonken gouden of purperen laar op den schedel, dat hem onsterfelijk en onoverwinnelijk ■maakte. Hij had zes zonen, die in het land vielen van den ïoning Elektryon van Mykenai, ofschoon deze hun bloedverwant was, diens kudden wegvoerden en zijne negen zonen versloegen. Hieruit ontstond een oorlog, daar de aangevallene in fijnen neef Amphitryon eenen wreker vond, die aan het hoofd van een geducht leger de kudden terugeischte. (Zie Amphitryon.) Pterelaos bezat echter eene dochter, Komaitho genaamd, die voor den jeugdigen en schoonen vijandelijken |ianvoerder liefde opvatte en, door haren hartstocht gedreven, pp verraderlijke wijze haren vader het gouden haar afsneed. Pterelaos stierf onmiddelijk, zijne zonen verloren op één na, iie afwezig was, bij de verovering der stad het leven, en Amphitryon behaalde eene volledige zegepraal. Hij dreef de kud-ien terug, maar beval om Komaitho tot straf voor den moord Uan haren vader gepleegd, ter dood te brengen. Het geheele I verhaal is een tegenhanger van de geschiedenis van Nisos en |sijne dochter Skylla. (Zie aldaar.)
673
43
Ptoliporthes—Pyanepsia.
PTOLIPORTHES. (Grieksch), een zoon van Odysseus en Pene-tape , die geboren was na de terugkomst van Odysseus uit Troje.
PT0L1P0RTH0S. (Ptoliporihus.) (Grieksch) d. i. »de steden-verwoesterquot;, een bijnaam van Ar es, Achilleus en Odysseus. 2) een zoon van Telemachos, dien hij bij Nausikad verwekte. Deze werd ook wel Perseptolis genoemd. Zie aldaar.
PÜDICITIA. (Eomeinsch), eene personificatie der kuisehheid. Zij had te Rome twee tempels, een op het forum hoar\'mm (de rundermarkt). Daar werd zij door de kuische vrouwen vereerd, en wanneer eene vrouw, op wier levensgedrag iets te zeggen viel, het heiligdom durfde naderen, werd zij met gestrengheid afgewezen. Toen echter Virginia, de eerste Patricische vrouw, die eenen Plebejer, namelijk den consul L. Volumnius (296 vóór Chr.), huwde, door de overige Patricische vrouwen uit den tempel geweerd werd, en men op de rechtmatigheid van haren eisch om te worden toegelaten geen acht wilde slaan, richtte zij in hare eigen woning op den vieux longus een nieuw heiligdom op voor de Pudieiiia Pleheia en noodigde de Plebejische vrouwen uit aan den door haar gestichten dienst deeltenemen. De op het forum boarium vereerde godin kreeg nu den naam van Pudicitia Patricia. De dienst van beide godinnen geraakte in verval, toen het toenemend zedebederf bij verreweg de meeste romeinsche vrouwen en meisjes elke gedachte aan kuisehheid en eerbaarheid deed verdwijnen. Als den tijd, waarop dat verval zich het eerst zou geopenbaard hebben, noemde men het jaar 154 vóór Chr., toen boven het hoofd van het beeld van Tupiter Capitolinus eerst een palmtak gegroeid was, die de overwinning, welke de Romeinen op Perseus zouden behalen, had aangekondigd, maar spoedig daarop een wilde vijgeboom, het zinnebeeld der onkuischheid, op dezelfde plek wortel had geschoten. — In den keizertijd richtte men altaren op voor de Pudicitia der keizerin, als ten minste haar levensgedrag zulk een eerbewijs mogelijk maakte. Het eerst geschiedde dit met Livia, de gade van Augustus. — Pudicitia werd afgebeeld als eene waardige matrone, die zich op zedige wijze in haar kleed hult en hare rechterhand daarin verbergt, of als eene vrouw, die op het punt is om haar gelaat met eenen sluier te bedekken.
PTANEPSIA. (Grieksch), een feest vooral te Athene gevierd ter eere van Apollo en Artemis, waarnaar de maand Pyanep-sion (Oct.—Nov.) haren naam droeg. Het heette zoo naar een gerecht van boonen en andere peulvruchten, dat dan gekookt en gegeten werd. Het was een oogstfeest, waarop een met wol omwonden olijftak of krans van olijftakken met allerlei voortbrengselen van den herfst behangen onder het zingen van toepasselijke liederen door knapen werd rondgedragen en zoowel aan de tempels der godheden , ter wier eere het feest gevierd
674
Py anopsia—Pygmalion.
werd, als voor de huizen opgehangen. Èn de olijftak zelf èn het daarby gezongen lied heetten eiresionë. Daar degenen, die het zongen, tevens om eene milde gave vroegen, kreeg die naam ook de beteekenis van »bedelaarslied.quot;
PYGrMAIOI. (Pygmaei.) (Grieksch), d. i. «wezens zoo groot als eene vuist,quot; een volk van dwergen, die volgens de mythe in plaats van in huizen in eierschalen woonden, iederen korenhalm, dien zij wilden plukken, met bijlen moesten omhouwen , en zóó wanstaltig waren, dat hun hoofd het derde gedeelte van hun geheele lichaam bedroeg. Tot vaderland gaf men hun de landstreek, die in den omtrek de -bronnen van den Nijl lag, of wel een ver verwijderd rijk in Afrika, dat aan den Okeanos, die de aardschijf omstroomde, grensde. De kraanvogels, bijna grooter dan zij, waren hunnj ergste vijanden. Deze leefden met hen in eeuwigen oorlog; in elke lente trokken de kraanvogels onder groot geschreeuw en gejoel, en dood en verderf dreigende naar het land der Pyginaiën, en vielen met troepen op hunne kleine tegenstanders aan met het doel om hunne koornvelden te plunderen. Daarom was de wraak, die Hera eens aan eene vrouw van dit volkje nam, buitengewoon wreed. Oinoë, het schoonste meisje van haren stam, gehuwd met eenen even schoonen jongeling, Nikodiimas genaamd, verzuimde toevallig aan de godin te offeren, en daarvoor werd zij door de beleedigde Hera in eenen kraanvogel veranderd. Zoo dikwijls de ongelukkige nu, door verlangen naar de haren gedreven, uit de lucht naar hare vroegere woning vloog om hare geliefde kinderen te bezoeken, werd zij door hare verschrikte stamgenooten, ook door haar eigen gemaal, met geweld teruggedreven. Van Herakles verhaalt de mythe, dat hij eens een geheel leger van Pygmaiön optilde, dat hem overviel, toen hij zich ergens in Afrika te slapen had gelegd. Ééne bende trok aan de linkerzijde, twee anderen aan de rechterzijde van den held tegen hem op om zijne handen te bestrijden; de voeten werden door de boogschutters en slingeraars bestormd, en de kern des legers, door den koning der Pygmaiën zeiven aangevoerd, zette stormladders tegen zijn hoofd. Bij zijn ontwaken wikkelde Herakles echter lachend zjjne groote leeuwenhuid om zijne kleine vijanden, en bracht het geheele gezelschap naar Eurystheiis. Zie Herakles, bl. 355.
PYGMALION. (Grieksch) 1) een koning van Kypros, zeer ervaren in de kunst óm beelden uit ivoor te snijden. Hij vervaardigde een vrouwenbeeld van wit ivoor van eene zoo wonderbare schoonheid, dat hij in hevige liefde voor zijn eigen werk ontbrandde. Dagelijks op nieuw verrukt door het bekoorlijke beeld, omarmde hij de levenlooze schoone, kuste hare koude lippen en verwarmde haar aan zijne borst, alsof hij hoopte haar door zyne liefde te bezielen. Op zekeren
675
43*
Pygmalion—PyramuB.
dag nu werden de stijve ivoren ledematen van het beeld plotseling zacht en buigzaam, de lippen werden rood onder zijne kussen, het schoone beeld was een schoon meisje geworden. De godin Aphrodite had medelijdend het gebed van Pygmalion verhoord en het werk zijner handen met leven bezield. Hierop huwde hij met de aldus geschapen vrouw, en een zoon, Paphos genaamd, was de vrucht van dit huwelijk. lt;.) een koning van Tyros, de broeder van Dido, de koningin van Karthago en van Anna. Hij doodde in Tyros den gemaal van Dido (Zie aldaar.) en wilde zich ook van haar zelve en van hare schatten meester maken, doch zü vluchtte naar ^Afrika. Daar legde zij den grond tot een bloeiend rijk en leefde er gelukkig, totdat Aenlas derwaarts kwam en haar eerst zijne liefde schonk, maar haar later trouweloos verliet. Dido doodde zich zelve en Anna moest vluchten. Zij zocht en vond eene schuilplaats op Me-lite (Malta) bij koning Battos. Doch Pygmalion liet haar daar niet met rust. Nog steeds vertoornd over het mislukken van zijn plan om zich de schatten van Dido toe te eigenen, dreigde hij Battos met oorlog, zoo deze Anna bij zich hield. Zij moest op nieuw vluchten en trok naar Italië, waar zij den dood vond.
PTLaDES. (Grieksch), de zoon van koning Strophios, die in Phokis regeerde en van Anaxtbia, eene zuster van Agamemnon. Tot Strophios werd de jonge Orestes gebracht, toen Kly-taimnestra haren gemaal vermoord had. Orestes en Pylades werden tesamen opgevoed, en zóó ontstond tusschen hen hunne spreekwoordelijk geworden vriendschap. Toen Orestes terugkeerde naar Mykenai om de moordenaars van zijnen vader te straffen, hielp Pylades hem bij de zware taak en hij week niet van zijne zijde, toen Orestes, door de Erinnyën vervolgd, troosteloos rondzwierf. Hij begeleidde hem zelfs naar Tauris op het gevaar af van evenals alle andere vreemdelingen door koning Thoas geofferd te worden. Hij bracht met Orestes Iphigeneia en het beeld der taurische Artemis naar Griekenland en kreeg tot loon voor zijne trouw de hand van Elektra, eene andere zuster van Orestes. Zijne zonen heetten Medon en Strophios.
PÏRaMUS en THISBE. (Grieksch), twee jongelieden uit Babyion, bekend door hunne trouwe liefde en door hun treurig einde. De schoone Thisbe beminde den jongen Pyramus, wiens huis naast het hare gelegen was, maar de ouders van het paar, die met elkander in vijandschap leefden, wilden hunne vereeniging niet toestaan. Daarom konden de minnenden elkander slechts in het geheim zien, en wel door eene spleet in den gemeenschappelijken muur van hun beider huizen. Eindelijk spraken zij eene geheime samenkomst af bij het graf van Ni-nos, buiten de muren van Babyion. De avond was gevallen
C76
Py ramus—Pyrrh oa.
en Thisbe kwam het eerst op de afgesproken plaats. Eene leeuwin echter, wier schuimende muil nog bevlekt was met het bloed van pas verscheurde runderen, kwam daar om te drinken uit eene in de nabijheid gelegen bron en joeg het schuchtere meisje zulk eenen schrik aan, dat zij ijlings op de vlucht ging, en in den haast haren sluier van het hoofd verloor. De leeuwin vond dien, toen zij wegging, en scheurde hem met zijnen bloedigen muil in stukken. Kort daarna verscheen Pyramus, en nauwelijks ontdekte hij bij het graftee-ken in plaats van zijne beminde den bloedigen sluier, of hij trok zijn zwaard en doorstak zich, in de meening, dat Thisbe aldaar door het wilde dier, waarvan hij de sporen in het diepe zand ontwaarde, verscheurd was. Te laat keerde deze met schroomvallige schreden terug, en toen zij haren minnaar in zijn bloed badende vond, doodde ook zij zich in hare wanhoop met het aan zijne zijde liggend zwaard. Een hooge moerbeiboom, die door hun beider bloed besproeid werd, bewaarde het aandenken aan hun beider treurig lot. Zijne vruchten, die vroeger wit waren, hadden voortaan eene zwarte kleur.
PYRIPHLEGÖTHON. (Grieksch), een stroom der onderwereld, meestal Phlegélhon genaamd. Zie aldaar.
PTllöIS (Grieksch), een van de paarden, waarmede de zonnewagen bespannen was.
PYRRHA. (Grieksch) 1) de dochter van hpimMheus en Pandora, de gade van JJeitkaiion. (Zie aldaar.) 2) de meisjesnaam, dien Achilkus droeg aan het hof van koning Lykomëdes van Skyros.
PYliRHOS. {Pi/rrhm.) (Grieksch), een zoon van Achilleus en de schoone Déidameia, eene dochter van den koning Lykomëdes, die over het eiland Skyros regeerde. Hij werd op Skyros geboren en opgevoed; zijn vader was als aankomend jongeling door Thetis derwaarts gebragt, in vrouwenkleederen gehuld en onder de dochters van den vorst verscholen, opdat hij den vroegtijdigen dood zou ontgaan, die hem in den strijd voor Troje wachtte. Achilleus droeg als meisje den naam van Pyrrha. en daarom heette men zynen zoon aanvankelijk Pyrrhos, totdat hij later insgelijks naar Troje gehaald en Neoptolömos d. i. »de nieuwe oorlogquot; genoemd werd, omdat bij zijne komst de krijg alshetware op nieuw ontbrandde. Hij was naar Troje ontboden, omdat Hetenos, de zoon van Priamos, die de gave bezat om in de toekomst te zien, aan de Grieken, die hem hadden gevangen genomen, had medegedeeld, dat Troje niet zou vallen, eer Philoktëtes en Pyrrhos in het leger waren gekomen. Bij zijne aankomst, gaf Odysseus hem dadelijk de wapenen van zynen vader Achilleus. Daarmede toog hij ten strijde. Hij muntte evenzeer uit in den oorlog als in de raadsvergadering. Na Memnon was hij
677
Pyrrhos.
de schoonste held, die in de beide legers gevonden werd. In welsprekendheid behoefde hij alleen ondertedoen voor Nestor en Odysseus. Onder zijne handen viel een groot aantal vijan den, o. a. de dappere Eurypylos, de zoon van Telephos. In zijne vreugde over deze overwinning vond hij eenen nieuwen krijgsdans uit, naar hem de pyrrhiche genaamd. Met Odysseus werd hij uitgezonden om Philoktetes van Lemnos te ha len. Zijne dapperheid toonde hij ook. toen hij zich mede in het houten paard verborg. Terwijl de overigen sidderden en weenden, bleef zijn moed ongeschokt. Na de verovering der stad kreeg hij zijn aandeel in den buit. Zonder ook slechts ééne enkele maal gewond te zijn, besteeg hij zijn schip en bij zijne terugkomst in Griekenland huwde hij met Hermiöne, de dochter van Menelaos, die hem reeds voor Troje door haren vader was toegezegd. — Zóó luidt de oudste mythe omtrent Pyrrhos, Latere dichters wisten nog veel meer omtrent hem te verhalen. Vooral werd hem een wreed gedrag toegeschreven bij de inneming van Troje. Poliies, den zoon van Priamos, zou hij voor de voeten zijns vaders gedood, en , toen de grijsaard zijnen zoon trachtte te wreken, ook hem met zijne lans doorboord hebben. Hij wierp Aatifdvax, den zoon van Hektor en An-dromticfie van eenen toren. Volgens den wensch van zijnen ster- -venden vader offerde hij Polyxena, de dochter van Priamos, op Pe^ diens graf. — Bij de verdeeling der gevangenen viel hem Andromache ten deel. Hij verwekte bij haar vier zonen Molonsos, Soc Pie.lcs, Pergtimos en Amph\'Mos. — Omtrent zijnen terugkeer lui- 2) den de berichten zeer verschillend. Volgens het verhaal van tus Homeros kwam hij met zijne Myrmidonen gelukkig terug en zond Menelaos hem HermiÖne naar Phthia. Volgens anderen J keerde hij niet naar Phthia terug, maar naar Skyros en trok ^ïl van daar naar Sparta om Hermione te halen, toen hij vernam . dat zij inmiddels verloofd was met Orestes. den zoon van Agamemnon. — Weder andere legenden melden, dat het rijk zijns vaders gedurende den oorlog door anderen in bezit was genomen, en dat hij zich daarom meester maakte van Epeiros,
welks bewoners naar hem Pyrrhiden genoemd werden. — Toen hij daar in den tempel van Zeus te Dodona kwam, om aan het orakel raad te vragen, roofde hij er de kleindochter van Herakles, met name Lanassa en verwekte bij haar acht kinderen. Sommige zijner dochters gaf hij aan naburige koningen ten huwelijk. Het bestuur over de C\'-iaones schonk hij aan Helenos, die hem uit Troje gevolgd was, en, toen hij met Hermione huwde, stond hij dezen ook Andromache af. — Nog andere verhalen melden, dat hij uit Troje terugkomende op raad van Thetis zijnen grootvader Peleu;-, die door Akastos van de regeering beroofd was, zijne heerschappij teruggaf. Ook wordt nog gemeld, dat hij eerst van Troje naar Thessalië gevaren was, daar op raad van Thetis zijne schepen had verbrand en
678
zich
vond
hum
Hij i nos neêr: welt dig van wild won zijnt Apo daa Par dez( hij wra Zeu ven de plu
hel
Pyrrhos—Python.
In zich toen in Epeiros had nedergezet, omdat hij daar menschen Nestor vond, die hunne spiesen in den grond hadden gestoken en hunne kleederen als bedekking daarover hadden uitgespannen. Hij meende hierin de vervulling eener vooorspelling van Hele-nos te zien, die hem gezegd had, dat hij zich daar moest neêrzetten, waar hij een huis aantrof, welks bodem van ijzer, e ha- welks wanden van hout, en welks dak van wol was. — Spoe-n hetl dig na zijn huwelijk met Hermione werd hij door of op last ■veenJ van Orestes gedood, die de hem toegezegde gade tot de zijne wilde maken. Dit geschiedde öf te Phthia, öf, zooals de gewone sage luidde, te Delphoi. Hy was namelijk dadelijk na zijne terugkomst uit Troje derwaarts getrokken, om van Apollo rekenschap te vorderen voor den dood zijns vaders, daar deze god de pijl bestuurd had, waarmede Achilleus door Paris was getroffen. Ten tweeden male trok hij er heen om deze vermetelheid door offers weêr goed te maken. ïoen werd hij aan het altaar van den god gedood, en men zag hierin eene wraak des hemels, daar hij zelf Priamos voor het altaar van Zeus had gedood. — Pyrrhos werd in of bij den tempel begraven en men eerde zijne nagedachtenis jaarlijks met otters. Toen de Galliërs onder Brennus den tempel wilden bestormen en plunderen, was zijne schim ook onder degenen, die den tempel beschenuden en hen deden vluchten.
PYTHIA. (Grieksch) 1) de priesteres, welke te Delphoi de godspraken van Apollo verkondigde. (Zie Apollo, bl. 90.) 2) de groote spelen, die ter eere van Apollo op de vlakte tusschen Kirrha en Krissa bezuiden Delphoi om de vier jaren gevierd werden.
PÏTIIIOS. (Pythius.) (Grieksch), een bijnaam van Apollo, dien hij kreeg, nadat hij den draak Python gedood had. Zie het volgend artikel en Apollo, bl. 88.
PÏTHON. (Grieksch), ook Delphi,ne genaamd , een vreeselijke draak, die na den watervloed van Deukaiion uit het achtergebleven slijk geboren werd, en dus een zoon was van Gaia (de Aarde); hij bewaakte de godspraak zijner moeder aan de Kastalische bron bij Delphoi. Door de ijverzuchtige Hera aangehitst en wetende, da,t hy door een kind van Leio zijnen dood zou vinden, vervolgde hij deze op de hardnekkigste wijze. Doch slechts weinige dagen, nadat Apollo op Delos geboren was. nam hij wraak voor zijne moeder, doorschoot het monster met zijne nimmer missende pijlen en maakte zich van het orakel meester. Naar deze overwinning kreeg de god den naam van Pythias of den pythischen Apollo, Delphoi den naam van Pytho, en de op den drievoet gezeten priesteres dien van Pylhia. Tot aandenken aan de door hem behaalde overwinning stelde de god de pythische spelen in, die ter eere van hem zeiven, van zyne zuster Artemis en zijne moeder Leto om de vier jaren te Delphoi werden gevierd.
679
QÜIES. (Romeinsch), eene godin, die op verschillende plaatsen buiten de stad Rome vereerd werd. Onder hare hoede stond het uitrusten op den weg en haar riep men aan, vóórdat men zich mengde in het drukke, woelige leven der stad, dat voor de meesten met harden en moeilijken arbeid gepaard ging. Zij was nauw verwant met Fessonia, eene beschermgodin der vermoeiden. Ook bracht men haar in betrekking tot de onderwereld, omdat ook de rust des doods van haar uitging. De Orcus (de Romeinsche benaming van de onderwereld) droeg dan ook den bijnaam van Quietalis.
QÜINQUATRÜS. (Romeinsch), een feest te Rome ter eere van Minerva gevierd. Zie Minerva, bl. 512.
QUIKINUS. (Romeinsch), oorspronkelijk een Sabijnsche god. Wat Mars was voor de Romeinen, was Quirinus voor de Sa-bijnen, een god zoowel van de lente en de vruchtbaarheid van den akker als van den oorlog. Evenwel is hij reeds zeer vroeg opgenomen in den kring der goden, die door de beide vereenigde volken gemeenschappelijk werden vereerd. Reeds koning Numa wordt gezegd voor zijnen dienst eenen afzonderlijken offerpriester (Jlameti) te hebben ingesteld, en koning Tullus Hostilius vormde ter zijner eere een tweede collegium van Salii, die in even hoog aanzien stonden als de Salii, die priesters waren van Mars. Ter onderscheiding werden zij Salii Quirinales, Collini of Agonales genoemd. (Zie Mars, bl. 488.) In oude eedsformulieren wordt de naam Quirinus steeds naast dien der voornaamste goden van den Romeinschen staat vermeld. — Van dien beogen rang is hij echter later afgedaald. Toen het bewustzijn bij de Romeinen niet meer levendig was, dat zij oorspronkelijk niet één volk waren, maar uit twee verschillende samengesmolten, is Quirinus geheelenal geïdentificeerd met den god geworden Romulus en daardoor alshet-
Quirinus
681
ware in een halfgod hervormd. Evenveel als de sabijnsche Quirinus daardoor in aanzien verloor, evenveel werd de ro-meinsche Eomulus daardoor verhoogd. — Ook de gade van Eomulus, HersUia, werd tot den god in betrekking gebracht. Toen zij, nadat haar gemaal van de aarde weggenomen was, hem toch wenschte terugtezien, beval luno haar medetegaan naar het bosch, dat aan Quirinus op zijn eigen heuvel was gewijd. Toen zij daar gekomen waren, daalde er een ster van den hemel op haar hoofd neder, waarop zij verdween en door Eomulus onder de naam van Hora Quirini in zijnen tempel werd opgenomen. Zij deelde het krijgshaftige in de natuur van haren gemaal, doch gold tevens voor eene beschermgodin van den echt. — Langzamerhand trad de beteekenis van Quirinus als god der natuur, als den bewerker van de vruchtbaarheid der akkers, zeer op den achtergrond. Zijn naam duidt dit zelfs reeds aan. Qui-ris toch is een sabijnsch woord, dat /am beteekent. Eene lans is ook dikwijls het beeld geweest, waaronder de god in de oudste tijden werd voorgesteld. Er bestonden evenwel, in latere tijden althans, ook heelden van den god; door deze werd hij voorgesteld in eene zittende houding, als een gebaard man, half als krijgsman en half in priesterlijk gewaad gekleed. — Het jaarlijksche feest van Quirinus, de Quinnalia, viel in op den l?11™ Februari, derhalve tegen het naderen van de lente. De oude tempel van den god lag op de helling van den collis Quirinalis. Hij werd in het jaar 293 vóór Chr. door L. Papirius Cursor vernieuwd ter vervulling eener gelofte, door diens vader afgelegd, en toen tevens versierd met den buit der Samnieten en niet den eersten zonnewijzer in Eome. In dezen tempel werd in eenen tijd, toen Quirinus in het volksgeloof reeds geheelenal geïdentificeerd was met Romulus, voor Caesar^ als zijnen afstammeling, een beeld opgericht met het opschrift: »deu onoverwinnelijken god.quot; Keizer Augustus , die zich ook onder de afstammelingen van Romulus rekende en zich gaarne »den tweeden Romulusquot;\' hoorde noemen, vernieuwde nogmaals den tempel, die door den tijd en door brand veel geleden had, en sinds dien tijd (15 vóór Chr.) was de woning van den god een prachtig gebouw door eene dubbele zuilenrij omgeven. — Over Quirinus als bijnaam van lanus, zie lanus, bl. 397.
REDICüHIS DEUS. (Eomeinsch), ook wel Tutanus genoemd, eene godheid, wier tempel op den Appisehen weg vóór de porta Capena stond op de plaats, waar Hannibal, naar men zeide , daartoe door wonderbare visioenen bewogen, omgekeerd was, toen hij op Rome losrukte. De naam moet dus verklaard worden als «de god, die door den terugkeer beschermt.quot; Deze god is een treffend voorbeeld van de gewoonte der Romeinen om bij eene buitengewone gebeurtenis een afzonderlijk, maar niet nader bepaald goddelijk wezen als den bewerker daarvan aantenemen, en den naam voor de nieuwe godheid uit de gebeurtenis zelve te putten.
REDUX. (Eomeinsch), een bijnaam van Fortuna, welke haar vooral gegeven werd door veldheeren en keizers, die als overwinnaars uit den krijg terugkeerden en haar dan tempels en altaren bouwden. Zie Fortuna, bl. 293.
REGINA. (Romeinsch). een bijnaam van hm. (Zie luno, bl, 411.) Camillus bouwde haar op den Aventijnschen heuvel eenen tempel en plaatste daarin het beeld der godin. dat hy uit de burgt der veroverde stad Veii had medegenomen.
KEMüLTJS. (Romeinsch), ook Numamis genoemd. Hij was een der grootste helden van de Rutuliërs en zeer bevriend met hunnen koning Turnus, wiens jongere zuster hij gehuwd had, kort vóórdat Aentax en de overige Trojanen in Italië waren gekomen. Trotsch op zijne nauwe betrekking tot het koninklijk huis, snoefde hij geweldig tegen de Trojanen en beweerde, dat zy als verwijfd en zwak verre moesten achterstaan bij de Rutuliërs, die gehard werden bijna van het uur hunner geboorte af aan. Hij noemde hen vrouwen en raadde hun aan de wapenen nederteleggen en den strijd overtelaten aan de mannen. Dat kon Ascaniua niet verdragen; hij bad tot lupiter om hulp, en de god verhoorde zijn gebed. De door hem afgeschoten pijl doorboorde de beide slapen van Remulus.
REMlJlS. (Romeinsch), de broeder van Romulus en door dezen gedood. (Zie Romulus.) Zijn geest verscheen aan zijne pleegouders en verlangde, dat er een feest zou worden ingesteld om
hem te verzoenen. Dientengevolge werd ter zijner eere liet feest der Remuria gevierd, dat later den naam kreeg van Lemuria. Zie echter Lemur es.
RHAÜAMANTHOS. (Rhadamanthus.) of MADiMANTHTS.
(Griekscli),een zoon van Zeus en Europa, de broeder van Sar-pëdon en Minos. Alle drie woonden op Kreta; doch Sarpedon en Rhadamanthys moesten vluchten, toen Minos zich van do heerschappij over het gansche eiland meester maakte. Rhadamanthys ging naar Okaleia in Boiotië en huwde daar na den dood van Amphitryon met Alkmene. Na zijnen dood werd hij wegens zijne rechtvaardigheid een van de rechters in de onderwereld en leefde in de Eh/sische velden. Zie Elysion.
RHAKIOS. (Rhacius.) (Grieksch), een Kretenser, die uit Kreta eene kolonie naar klein-Azië voerde en daar huwde met Manto, de dochter van den waarzegger Teiresias, welke door hare verbintenis met Apdllo de moeder was van den waarzegger Mopsos. Zie Manto en Klarios.
KHAMNÜS1A. (Grieksch), een bijnaam van Nemesis, dien zij droeg naar het attische vlek Rhamnus, de voornaamste plaats van hare vereering. Zie Nemesis.
RHEA SILVIA. (Romeinsch), de moeder van Romulus en Remus. In de oudste legenden heet zij eene dochter van Aeneas. Dit kwam echter niet uit met de chronologie, die later omtrent dc stichting van Rome aangenomen werd, zoodat men eene gansche reeks van Albaansche koningen tusschen Aeneas en Rhea Silvia inlaschte. Zóódoende kwamen sommigen er toe om twee personen aantenemen, die den naam van Rhea Silvia hadden gedragen, ééne oudere, de dochter van Aeneas, en ééne jongere, de moeder van Romulus en Remus. De oudere wordt dikwijls met den naam van llia bestempeld, de jongere is in de Romeinsche legende beroemd geworden. Zij was de dochter van den albaanschen koning Num.iter. Deze werd echter door zijnen broeder Amulius van den troon gestooten en Rhea Silvia daarop gedwongen Vestaalsche maagd te worden, quot;oodat zij de gelofte moest afleggen van ongehuwd te zullen blijven. De god Mars verraste haar evenwel in den slaap en zij werd zwanger van tweelingen. Toen Amulius bemerkte, dat zij moeder zou worden, sloot hij haar in eene gevangenis op. Nadat zij hare kinderen ter wereld had gebracht, werd zij öf gedood, öf volgens eene andere legende gevangen gehouden, totdat zij later door hare zonen werd bevrijd. Nog andere legenden verhaalden, dat zij tot straf voor het schenden harer gelofte in den Tiber geworpen werd, of wel dat zij zich zelve uit wanhoop daarin stortte, doch dat de god dier rivier haar in zijne armen opving en haar tot zijne gemalin maakte.
RHEIA. (Rhea.) (Grieksch), de dochter van Uranos en Gaia, de gemalin van Kroms, dien zij Poseidon, Hades, Hera, Deme-ter, Hestia en Zeus baarde. Al deze kinderen echter werden door hunnen vader verslonden, behalve Zeus. (Zie aldaar.) Deze
683
Rheia.
werd door zijne moeder heimelijk op Kreta ter wereld gebracht. Vandaar dan ook, dat haar dienst op Kreta in zeer nauw verband stond met dien van Zeus, die daar op eigenaardige wijze vereerd werd. De Kureten, die gedruisch makende wa-pendansen moesten uitvoeren, opdat Kronos het geschreeuw van den pasgeboren knaap niet zou hooren, waren priesters van Rheia. Op Kreta werd Rheia vereerd als de »bergmoederquot;, als de heerscheres in de bosschen en wouden. In dienzelfden zin werd haar wezen reeds vroeg opgevat in het bergachtige Arkadië, waar men ook van de geboorte van Zeus en het ontstaan der eerste menschen wist te verhalen. Maar vooral in klein-Azië was haar dienst inheemsch; vooreerst in den omtrek van het trojaansche Ida-gebergte, waar men haar vereerde als de godin, die den god des hemels en de eerste menschen en alle dieren en schepselen heeft doen geboren worden, maar ze alle weder moet afstaan en daarom niet ophoudt te klagen. En meer oostelijk in Phrygië, Bithynië en Galatië treedt de dienst van Rheia geheelenal op den voorgrond, daar vervult hij bijna het gansche godsdienstig leven. — Als «bergmoederquot; wordt zij natuurlijk vooral op de toppen der bergen vereerd. Naar sommige bergen droeg zij verschillende namen als Dindy-mëne, Berekynthia e. a., maar vooral de naam Kyhele of Ki/hêhe, welk woord in de phrygische en lydische taal haar aanduidde als de vruchtbare godin der bergen en bosschen, en haar dus geheel gelijkstelde met de op Kreta vereerde godin. Haar dienst is wild en toch tevens grootsch en indrukwekkend, zooals men dat bij een bergvolk verwachten kan. In de rotskloven en in de duistere holen van het gebergte is de godin te huis. Haar is evenals aan Zeus de hooge eik geheiligd, maar nog meer de sombere den, die in dichte bosschen de bergen van klein-Azië bedekte. De wilde dieren van het woud, panthers en leeuwen, de laatste vooral, waren hare bestendige medgezellen. Tot haren dienst behoort verder eene gansche schare van priesters, de Kureten en de Korybanien, die steeds wapendansen uitvoeren en daarbij door het tegen elkander slaan banner schilden en zwaarden een dof geluid doen hooren. Zij zijn waarschijnlijk eene personificatie van den in het gebergte rollenden donder. Verder de Daktylen, die op het Ida-gebergte, en de Kabeiren, die op de eilanden Lemnos en Samothrake te huis behooren, daimonen, bedreven in de kunst om in metaal te arbeiden, waarschijnlijk personificatiën van de vulcanische krachten en hare uitwerkselen, waarvan op die eilanden sporen in overvloed te vinden waren. Die Kureten en Korybanten en de hun verwante wezens dacht men zich als de eerste schepselen en tevens als de eerste priesters der godin.
Verder is Rheia de godin van de vruchtbaarheid^ van de voortbrengingskracht der bergen in vrouwelijken zin genomen. Zij ontvangt in zich de kiemen der planten en der wijnstokken
684
Rheia.
685
en schenkt daarvoor rijke vruchten. Zóódoende wordt zij eene godin van de wijncultuur en van den akkerbouw en treedt daardoor in zeer nauwe betrekking tot Dionysos, wiens opvoedster zij somtijds genoemd wordt, en niet minder tot Demeter, met wie zij somtijds geheelenal wordt geïdentificeerd. Daar zij nataur-lijk ook de godin is van de beschaving, welke de wijncultuur en de akkerbouw met zich brengen, is zij de stichtster en beschermster der steden, wier muren zij als eene kroon op het hoofd draagt. — Maar zoowel in de mythe als in den eeredienst kenmerkt zij zich door hare voorliefde voor woeste, opgewonden en uitgelaten gebruiken. Steeds is zij omgeven door priesters en vereerders, die onder wild geschreeuw, met luidruchtige muziek en \' met brandende fakkels rondzwierven over bergen en en door wouden, en in hunne orgiastische opgewondenheid zich zeiven verminkten of elkander wondden. Zulke opgewonden priesters droegen den naam van Metragyrten en Kyblben en zij trokken als profeten van de groote bergmoeder van plaats tot plaats om haren dienst te verspreiden. — Deze opgewonden godsdienst behoorde eigenlijk te huis in den omtrek van Pes-sinus in Phrygië aan de oevers van de rivier den Sangarios. Daar was het gebergte Dindymon, waarnaar zij den bijnaam van Dindymëne droeg, en een van de toppen daarvan heette Agdos, waarnaar zij den bijnaam kreeg van Agdistis. Daar had zij een heiligdom in eene haar gewijde grot, en daar was ook haar oudste beeld, dat later naar Rome kwam (Zie beneden.) en waarschijnlijk niets anders was dan een meteoorsteen; daar was ook het graf van Attis, dien zjj had liefgehad. Tot in latere tijden, toen de bloeitijd van Phrygië reeds lang voorbij was, bleef in Pessinus en in den omtrek dier stad haar dienst in hooge eer. Haar eerste tempel aldaar was gebouwd door den mythischen koning Midas. Naderhand zorgden de koningen van Pergamos en nog later de Romeinen voor de instandhouding en versiering van dat heiligdom. — In vroegere tyden hadden de priesters der godin het bestuur over de gansche streek en genoten zóóvele inkomsten, dat de tempel der godin op ontzaglijke rijkdommen bogen kon. — Twee koningen uit den mythischen voortijd van Phrygië worden met Kybele — of, zooals zij meestal door bijéénvoeging van twee barer namen genoemd wordt, met Rheia Kybele — in nauw verband gebracht, namelijk Gordias en Midas. Gordias zou de eerste koning van Phrygië geweest zijn en de eerste, die daar het land bebouwd had en Midas zijn zoon, dien hij bij de bergmoeder verwekt had en die de stichter van den eeredienst in Pessinus geworden was. Beiden waren lievelingen der groote godin en werden door haar met rijkdommen overladen. Verschillende mythen op hen betrekking hebbende verhalen van eenen grooten watervloed, van het uitvinden van de wijncultuur en den landbouw, van de heiligheid waarin de ploegstier gehouden werd,
Eheia,
686
van de eerste beginselen van alle beschaving en van eene geregelde heerschappij. Midas, die in zoo nauw verband staat tot de mythen, welke betrekking hebben op Dionysos, is alshetware een tusschenpersoon die dezen god met Eheia vereenigt. Zoo komen ook Seilenos, de profeet, en Marnyas, de zanger in de omgeving van de groote godin voor, want in de op haar betrekking hebbende mythen is het de beslissing in eenen wedstrijd tusschen Marsyas en Apollo, waaraan Midas zijne ezelsooren te danken heeft. (Zie Marsyas en Midas.) —In den omtrek van Pessinus waren ook inheemsch de sagen van Agdistis en Ai fis, die evenals de mythe van Adonis in den Aphrodite^\\lt;im,t de scherpe tegenstelling tusschen de schoonheid der natuur in haren vollen bloeitijd en haar verwelken en wegsterven symbolisch voorstelden. Het wezen van Agdistis is zeer moeilijk te verklaren. Nu eens wordt zij geheel met de godin gelijkgesteld, dan wéér is zij ontstaan uit Zeus en de groote bergmoeder, die hij, terwijl zij op den berg Agdos lag te rusten, overvallen heeft, dan weder heeft Zeus alleen haar voortgebracht. Zoo is zij nu eens de moeder van Attis, dan weder degene, die hem hartstochtelijk bemint en hem niet gunnen wil aan eene sterfelijke vrouw, de dochter van den koning van Pessinus. (Zie Agdistis en Attis.) Doch hierop komen al die legenden neder, dat Attis in waanzin zich zeiven verminkt en sterft, liggende onder eenen pijnboom, die zijnen geest in zich opneemt, terwijl uit zijn bloed viooltjes ontspruiten, die den ganschen boom omringen. Zij, die hem heeft liefgehad, — men moge haar Agdistis noemen of niet, in den eeredienst werd stellig daarmede niemand anders dan Eheia Kybele bedoeld — smeekt tot Zeus, dat hij haar haren geliefde zal wedergeven, doch deze kan haar slechts toestaan, dat zijn lijk niet zal vergaan, en dat zijne haren altijd zullen groeien, eene symbolische aanwijzing van den den-neboom, die in dezen dienst den winter en de treurigheid om het sterven van Attis beteekenen moest, terwijl de viooltjes wezen op zijn herleven in de lente. — Uit Phrygië verspreidde zich de dienst der godin naar Lydië. Daar had zij eenen grooten tempel te Sardes, die bij den opstand der klein-Aziatische Grieken tegen de Perzen door eerstgenoeniden in brand gestoken werd. Daar werd zij vereerd als de moeder van Zeus en de opvoedster van Dionysos, vooral op het nabij Sardes gelegen gebergte Tmolos en in de vlakte van den Paktölos. Ook daar was de mythe v£,n Attis inheemsch, maar deze komt meer voor als de bode der godin, die bij de verspreiding van den dienst der godin zijn leven laat. De Lydiërs noemden hem daarom Koryhas en beschouwden hem als den eerste der Korybanten. (Zie Eorybantes.) Ook Marsyas komt in dezen dienst voor als haar trouwste vriend en dienaar, welke de muziek, die bij hare vereering behoort, verbetert en volmaakt en met haar klagend om den dood van
Eheia.
Attis rondzwerft over bergen en door wouden. — Attis is ook hier het symbool der natuur. Zyne verminking, die hij zich zeiven toebrengt, wijst er op, hoe ook de natuur in hare jeugd, in haren schoonsten bloeitijd zich zelve schijnt te vernietigen, zich alle groeikracht ontneemt. Maar in het betere jaargetijde keert Attis terug, hij wordt dan weêr levend, tot god verheven en onder den naam van Papas, d. i. »heer en vaderquot; vereerd.
Zóó vierde men in de lente zijn feest. Eerst werd in het bosch een denneboom omgehouwen, met viooltjes bekranst en dan naar den tempel der groote godin gedragen, als een symbool van den gestorven Attis. Vervolgens werd hij onder wilde razernij en luidruchtige muziek op de bergen gezocht en beklaagd en daarop volgde na die dagen van jammer en vertwijfeling eene even uitgelaten vreugde. Attis was wedergevonden, de lente had hem teruggebracht. Eindelijk trachtte men het heftig bewogen gemoed weder tot kalmte te brengen en het beeld der godin werd in een bad gereinigd, omdat het den dooden Attis had aangeraakt.
Keeds vroeg is de dienst van deze Eheia Kybele ook bij de Grieken doorgedrongen en dat wel door hunne klein-aziatische koloniën. Het eerst schijnt zij in Athene grooten opgang gemaakt te hebben, waar men haar een eigen tempel bouwde, het Mëtrooion, d. i. »de tempel der moederquot; genaamd. Voordien tempel vervaardigde öf Pheidias zelf, öf zijn leerling Agorakritos een beeld der groote godin , dat tot de meesterstukken der grieksche beeldhouwkunst behooide. Ook in Thebe werd zy vereerd. Daar had de dichter Pindaros vóór zyn huis een heiligdom ter barer eere opgericht, dat slechts éénmaal in het jaar geopend werd. En over het algemeen was haar dienst door geheel Griekenland, vooral in den Peloponnesos, verspreid, het meest in streken, waar tevens legenden bestonden omtrent de geboorte van Zeus of oude steenen bewaard werden, die, naar men beweerde, door Kronos waren uitgebraakt. — Doch deze oudere, goed geregelde Rheiadienst moet wel onderscheiden worden van eenen mystischen vorm van eeredienst, waaraan een bont mengelmoes van mythen en leerstellingen, uit allerlei verschillende godsdiensten genomen, ten grondslag lag. Dergelijke mysteriën hadden zich vooral in Athene genesteld tijdens den pelopon-nesischen oorlog, maar bij de besten en wyssten der natie werden zij met spot en minachting bejegend. — Tot den dienst van Eheia Kybele behoort het tympanon, de tamboerijn, waarvan hare vereerders zich bij hare luidruchtige feesten pleegden te bedienen. Steeds vindt men verder in hare omgeving leeuwen. Nu eens
687
Rheia.
staan zij naast de godin, die in eene zittende houding wordt afgebeeld, dan weder rijdt zij op eenen leeuw of wel leeuwen trekken haren wagen, eene symbolische voorstelling van hare macht over wat wild is en ontembaar schijnt, voornamelijk over de vernielende wateren, waarvan men in klein-Azië veel wist te verhalen. Immers de stier is het symbool dier watervloeden en de dichters noemen haar de beheerscheres der »stierendoodende leeuwen.quot; Een kenteeken der godin is eindelijk de muurkroon, die zij draagt en die haar aanduidt als de beschermster der steden en burgten. Gewoonlijk werd zij afgebeeld als gezeten tusschen twee leeuwen, met een tympa-non in de hand en de muurkroon op het hoofd. Zóó was ook haar beeld te Athene.
Ook bij de Eomeinen heeft de dienst van Rheia Kybele ingang gevonden. Daar kreeg zij den naam van Magna mater Idaea. In den tweeden punischen oorlog, toen voor Rome de nood op het hoogst gestegen was, raadpleegde men de Sibyl-lijnsche boeken en daarin vond men den raad om den dienst van Rheia Kybele, ja niet alleen haren dienst, maar ook haar zelve naar Rome overtebrengen. De Romeinen wendden zich tot hunnen bondgenoot, koning Attalos van Pergamos, die het in verval geraakte heiligdom der bergmoe Jer te Pessinus op eene der godin waardige wijze hersteld had, om door zijne hulp te kunnen doen wat hun door de Sibyllynsche boeken was voorgeschreven. Een plechtig gezantschap werd afgezonden , dat onderweg het Delphische orakel raadpleegde, en daar den raad ontving om te zorgen, dat als de godin in Rome kwam, »de beste manquot; in de stad haar ontvangen en opnemen zou. De gezanten werden in Pergamos door koning Attalos met groote vriendelijkheid begroet, hun verzoek werd toegestaan en zij vertrokken met den steen, die in den tempel te Pessinus voor de groote moeder der goden gold, — waarschijnlijk een meteoorsteen — naar Rome. Vooraf zonden zij bericht, dat zij weldra zouden aankomen, de godin medebrengende, en dat, zooals het orakel bevolen had, de »beste manquot; in Rome haar moest ontvangen. Dien meenden de Romeinen te vinden in P. Scipio Nasica, een zoon van Cn. Scipio, die in Spanje gevallen was, en een neef van den beroemden P. Scipio, die weldra met een leger naar Afrika zou vertrekken. In 204 vóór Chr. kwam de steen te Rome aan. Een statige stoet van matronen ging de godin te gemoet tot Ostia, omdat het schip, dat haar medevoerde, niet tot Rome toe den Tiber kon opvaren. De gansche bevolking vergezelde haar, terwijl overal vreugdevuren en wierookoffers hunnen damp en hunne geuren verspreidden. Het scheen alsof de godin de eerbewijzingen haar geschonken wilde rechtvaardigen. In 203 moest Hannibal Italië verlaten, en in 202 werd hij bij Zama verslagen; kort daarna moest Phi-lippos van Makedonië voor de Romeinsche wapenen bukken.
688
Eheia.
689
Van de invoering van den dienst der «groote moeder van den Idaquot;, zooals men haar voortaan noemde, dagteekent een nieuw tijdperk voor den romeinschen godsdienst. De italische tradi-tiën moesten wijken voor het Oosten, met name voor de griek-sche godheden, zooals ze zich in de koloniën van klein-Azië door den oosterschen invloed hadden gewijzigd en hervormd. Vooral bij de Patriciërs en bij den adel te Rome vond de dienst der nieuwe godheid grooten ingang. De dag, waarop de steen, die haar vertegenwoordigde, op het Palatium was aangekomen, werd geheiligd, en weldra verbond zich met dien dag een der grootste godsdienstige feesten van de Romeinen, de Megalesia, die vooral in aanzien toenamen, toen de tempel van Rheia Kybele, dien men reeds dadelijk in 204 begon te bouwen, voltooid en in 191 vóór Chr. was ingewijd. Op die feesten werden ook tooneelstukken opgevoerd. Verschillende der komediën van Plautus en Terentius, die tot op onzen tijd zijn bewaard gebleven, zijn voor de Megalesia geschreven. — De tempel der godin is herhaaldelijk vernieuwd en hersteld, o. a. door Augustus. — Ook van het historische feit der invoering van den dienst der Magna Mater in Rome heeft zich de mythe meester gemaakt. Deze verhaalt aldus: Zij was eene godin, nauw verbonden met Aeneas en daardoor met den gan-schen Romeinschen adel. Bijna was zij reeds tegelijk met Aeneas naar Rome gekomen, maar toen was het de tijd nog niet. Zij stond hem echter toe om van de haar gewijde denneboomen zijn schip te bouwen, dat hem in eene veilige haven voeren zou. Later kwamen de Romeinen vragen om haar beeld, opdat zij gered zouden worden uit den grooten nood, waarin zij verkeerden. Koning Attalos weigerde, maar de aarde begon te beven en uit den tempel klonk eene stem, dat de godin zelve he»t zóó beschikt had, daar Rome waardig was alle goden binnen zijne muren optenemen. Wederom werd nu uit het hout der heilige dennen een schip getimmerd; dit bracht de godin naar Rome. Het gansche volk, de ridders, de Senaat trokken het tegemoet, ook de vrouwen en jonkvrouwen en daaronder de Vestaalsche maagden. Men wilde het schip den Tiber op naar de stad slepen, doch het bleef in de monding steken, en geene kracht was voldoende om het van zijne plaats te brengen. Toen trad Claudia Quinta op het schip toe. Zij was schoon, zij was van hooge geboorte, maar aan hare kuischheid werd getwijfeld. Zij bad tot de godin, dat deze haar mocht volgen, zoo waarlijk als zij hare kuischheid rein had bewaard, en onmiddelijk volgde het schip haar, zonder inspanning van haren kant. — Den rolgenden dag baadde men het symbool der godin in het riviertje de Almo onder de schelle toonen der phrygische fluit en het gegil der priesters, die uit Phry-gië waren medegekomen en zich gedurende de plechtigheid ten bloede toe geeselden. Door de porta Capena trok de stoet
44
verder de stad Dinnen, Claudia Quinta voorop, en achter haar de godin op eenen versierden wage#i., totdat men den steen in handen stelde van Scipio Nasica, zooals het orakel van Delphoi bevolen had.
De eeredienst van Rheia Kybele te Rome behield steeds een aziatisch karakter, doch wist zich binnen zekere perken te houden, die de oostersche uitgelatenheid niet kende. Een priester en eene priesteres voorzagen in den dienst van haren tempel. Hun varen gesneden dienaars toegevoegd, de Galli, die onder aanvoering van eenen Archigallus jaarlijks eenen optocht door de stad hielden, waarbij zij dan tevens giften voor »de groote moederquot; inzamelden onder het zingen van liederen ter eere der godin en het geraas van hunne tamboerijnen. Aan romeinsche burgers was het verboden aan zulke optochten deel-tenemen, en men was dan ook te Rome gewoon op de Galli met minachting neêrtezien, doch onder de geringere klassen hadden zij met hunne toovermiddelen en wonderbare genezingen eenen betrekkelijk groeten invloed. — Voor de aanzienlijke Romeinen bestond het voornaamste deel van den eeredienst der Magna Mater Idaea in de mutitationes en in de Me-galensische spelen. De mutitationes waren gastmalen, die de Patriciërs elkander gaven tot aandenken aan de komst der godin in Rome. Van den beginne af aan hadden zij zich daartoe in bepaalde groepen, bepaalde clubs, verdeeld. Eerst waren die maaltijden eenvoudig, later zoo weelderig, dat in het jaar 161 vóór Chr. de voornaamsten van den staat zich moesten verplichten daarbij eene zekere maat niet te overschrijden. De spelen waren deels wedstrijden op het tooneel, deels in de renbaan. Zij stonden onder toezicht van den praetor. Het feest duurde van 7—10 April.
Later, doch, naar het schijnt eerst in den keizertijd, en wel onder keizer Claudius (41—54 na Chr.), voegde zich bij de Megalensia een tweede feest ter eere van Rheia Kybele, dat nog meer het echt-aziatische karakter droeg, en de gematigdheid miste, waardoor het romeinsche volkskarakter elke uitspatting bij den dienst der godin had weten te voorkomen. Dit feest werd by het begin der lente van 22—27 Maart gevierd, onder bijna waanzinnige vertooning van smart en even uitgelaten vreugde. De eerste dag heette intrat arbor. Dan werd onder luide weeklachten een denneboom naar het heiligdom der godin gevoerd, met viooltjes bekranst, evenals zulks eens geschied was met dien denneboom, waaronder Attis zijn leven had gelaten. Vervolgens begon er een tijd van rouw en vasten, die zijn hoogste toppunt bereikte op den 24aten Maart, den dies sanguinis, waarop de vereerders der godin met hare priesters, de Galli, aan het hoofd, zich verminkten, soms op zulk eene wijze, dat zij het met den dood bekochten. Op dien dag volgde een dag van uitgelaten vreugde, waarop de op-
690
Eheia—Ehodope.
standing van Attis gevierd werd, de Hilaria. Dat was de 25»te Maart, de dag, waarop voor het eerst de dag weêr de zege behaalt over den nacht. Daarop volgde een dag van rusten, requietio, en eindelijk een groote optocht, die gepaard ging met een had in de Almo. Dan was het feest in Rome, allerlei grappen waren geoorloofd, alle standen namen daaraan deel, de Patriciërs niet het minst, die van deze gelegenheid gebruik maakten om van hunne oude voorliefde voor den dienst der groote moeder te doen blijken. Ook het beeld der godin werd op dien dag in de Almo gewasschen, zoowel met het doel om haar bij het herleven van Attis te reinigen, als om de herinnering aan den dag van hare komst te Rome te bewa-\\an reil) ^oen Zy 00k in het water derzelfde rivier was gebaad. — Bel1quot;\'. De dienst van Rheia Kybele ontaardde later geheelenal in de alil ;; Taurobolia en Kriobolia. Zie Taurobolia.
isenRHëNê. (Grieksch) 1) eene Nj/mph, die aan O\'ilem eenen !inquot; : zoon baarde, Medon gebeeten. (Zie Oïleus en Medon.) 2) en- rJ de moeder van Saön, die een beheerscher en wetgever was ■ van het eiland Srimothrake. De vader van Saön was Hermes.
De naam Ehene duidt haar aan als de godin der schaapskud-i: den, waarvan Hermes de trouwe verzorger en bewaker was. o0~ R1IES0S. {Rhesus.) (Grieksch), eene mythische persoonlijkheid, iarquot; | die oorspronkelijk in Thrakië te huis behoort. Vooreerst is hij Ya7 de personificatie van eene rivier of van meerdere rivieren, die iet zijnen naam droegen. In Bithynië o. a. werd zulk eene rivier oe.?quot; ■ gevonden. Als zoodanig heet hij de zoon van O teams en Te-, thys, maar meestal wordt hij de zoon genoemd van den rivier-cels g0(j Strymon (volgens Homeros evenwel van Eioneus) en eene \'tor. I der Muzen Terpsichore,, KalUopê of Euterpe. Hij komt in de - Ilias voor als een thrakisch koning en bezit beroemde paar-®n; den, die in de macht der Grieken zijn moeten, eer Troje kan rit I va^.en- ^aar reeds dadelijk in den eersten nacht, nadat hij de Trojanen te hulp was gekomen, werd hij door Biomedes en Odysseus, die waren uitgegaan om te verspieden, en van den Trojaanschen spion Dolon de komst van Ehesos hadden verno-| men, met twaalf zijner makkers gedood. Zijne paarden werden als een schoone buit medegevoerd naar de Grieksche leger-
i^en plaats. Zijne gemalin heette Arganthönë. (Zie aldaar.) :T.an RHEXëNOR. (Grieksch), de zoon van Nausitho\'ós. Zijn 1 msr-i Alkiriö\'ós, de koning der Phaiaken, huwde na zijnen dood met
RHEXeNOR. (Grieksch), de zoon van Nausitho\'ós. Zijn broeder . —IkM\'ós, de koning der F\' \' \'
ulksl zyne eeilige dochter Arltl.
zlJn RHODE. Zie Rhodos.
J e,n j RHODÖPE. (Grieksch), eene thrakische bronnymph, die be--art,! hoord had tot de gezellinnen van Persephone, toen deze door ri- Hades geschaakt werd. Zij werd later de gemalin van den zulK: thrakischen koning Haimos en de moeder van Hebros (de per-11 sonificatie eener thrakische rivier). Haar huwelijk was zóó 0Pquot; j gelukkig, dat zij haren gemaal Zeus en deze haar He ra noem-
091
aar i in ihoi
een te Les-; indie cht »de ter
44\'
Ehodope—Kobigo.
de. Dit wekte den toorn der goden op en deze veranderden hen daarom in bergen, die hunnen naam bleven dragen.
RHODöPIS. (Grieksch—egyptisch), eene van de egyptische pyramiden, kleiner als de beide grootste, maar veel kostbaarder om de harde steensoort, waarvan zij gebouwd is, die uit verafgelegen bergen van Aithiopië gehaald moest worden. Haar ontstaan dankt zij volgens de legende aan het volgende voorval: Een zeer schoon meisje baadde eens met hare slavin in den Nijl, toen een adelaar op hare kleederen nederdaalde en eene van hare sandalen roofde. Hij vloog daarmede weg en Het haar nedervallen in den schoot van Mykerinos, den toen-maligen beheerscher van Egypte, die juist bezig was onder den blooten hemel recht te spreken. Het wonderbaarlijke van dit voorval en daarbij de kleinheid en de nette vorm van de sandaal brachten den koning er toe om door het gansche land onderzoek te laten doen, wie toch wel de eigenares mocht zijn, en toen men haar eindelijk in de stad Nankratis gevonden en naar Memphis gebracht had, werd hij door hare schoonheid zóó bekoord, dat hij haar tot zijne gemalin nam. Toen zij, na een lang en gelukkig huwelijksleven stierf, richtte de koning tot hare nagedachtenis de kostbare naar haar genoemde pyramide op.
EHODOS. (Ithodus.) (Grieksch), ook wel Rhode geheeten. Zij werd door den zonnegod Helios bemind en baarde hem de Heliaden. (Zie Heliaden, 2.) Zij was eene dochter van Poseidon en Halia of volgens sommigen van Amp hi tri te. De zonnegod wees haar en hare nakomelingen een eiland tot woonplaats aan, dat hij uit zee deed verrijzen, voor hen droog maakte en den naam van Ehodos gaf.
EHOIO. {Rhoeo.) (Grieksch), de dochter van Siwphylos en Chrysothemis, de zuster van Molpadia of Hemithea. (Zie Hemi-the a.) Zy werd door Apollo bemind. Toen haar vader bemerkte , dat zij zwanger was, werd zij in eene kist in zee geworpen. Apollo liet de kist naar Delos drijven. Nadat zij eenen zoon ter wereld had gebracht, dien zij Anios noemde, plaatste zij dien bij het altaar van Apollo en smeekte den god haar kind optevoeden, zoo het waarlijk zijn zoon was. Hij verhoorde haar gebed.
RIPHEUS. (Grieksch), de grootste der Kentauren, wiens hoofd ver boven de toppen der hoogste boomen uitstak. Hij viel op de bruiloft van Peiritho\'ós door de hand van Theseus.
ROBlUO of KOBlfiUS. (Romeinsch), eene godheid, die een heilig bosch had in de nabijheid van Rome. Men riep hem of haar aan tot afwering van den brand in het koren, doch beschouwde hem tevens als de oorzaak van dat kwaad. Op den 25sten April vierde men de Robigalia, een feest, waarop men bescherming tegen het kwaad, dat begon te dreigen, afsmeekte.
692
fiobigo—Romulus.
Immers dat was de tijd, waarop de hondsster opging, die deze ramp medebracht. Men bracht daarom op dien dag een zoenoffer van jonge honden van eene roode kleur. Ook spelen waren met dit feest verbonden.
ROMA. (Romeinsch), eene personificatie der stad Rome als beheerscheres der wereld. Haar beeld stond op het hoogste punt der stad, op den muur vanServiusTullius. De gans, die het kapitool redde, is haar geheiligd. Keizer Hadrianus bouwde eenen dubbelen tempel aan haar en aan Venus gewijd. Daarin stonden de kolossale beelden der beide godinnen en een altaar, waarbij degenen offerden, die op het punt waren om in het huwelijk te treden. Niet zelden komt zij ook voor,
verbonden met Victoria. Zij wordt gewoonlijk afgebeeld geheelenal gelijk aan Minerva: somtijds zit zij op een hoop buit gemaakte wapenen, somtjjds met eene slang, die zich vóór haar in de hoogte heft en haar eenen lauwerkrans in den schoot legt. Op de nevensgaande afbeelding zit zij, met de linkerhand steunende op haar
_ zwaard, op hare zeven heuvelen;
naast haar zit de wolvin, die Romulus en Remits zoogt, vóór haar de riviergod Tiberis, die op zijne wateren leunt en in de rechterhand eenen tak houdt.
ROMilLÜS en ItEMüS (Romeinsch). de beide stichters der stad Rome, waren tweelingen en zonen van den god Mars. Hunne moeder, Rhea Silvia, ook Ilia geheeten, was de eenige dochter van Numitor, den koning van Alba. Deze stamde af van den uit ïroje g^vluchten Aenêas, en van diens zoon As-canius, den stichter der genoemde stad. Met zijnen broeder Amulius had Numitor de vaderlijke nalatenschap zoodanig gedeeld , dat de eerste de schatten, en de laatste de regeering bekomen zoude. Het duurde echter niet lang, of Amulius stiet zijnen broeder van den troon, en dwong diens dochter, om tegen haren wil Vestaalsche maagd te worden, opdat zij ongehuwd zou blijven en zonder nakomelingschap sterven. Deze maatregel bereikte echter zijn doel niet. Mars wist toegang tot de in den tempel opgesloten maagd te verkrügen, die bij hem de moeder van twee zonen werd. Toen Amulius deze tijding vernam, beval hij de zuigelingen in eene mand te leggen, en die in den Tiber te plaatsen om hen te doen verdrinken. Toevallig was echter de rivier buiten hare oevers getreden, zoodat de mand bij het afloopen van het water op het drooge onder eenen vijgeboom staan bleef. Eene van hare jongen beroofde wolvin zoogde de kleinen, en een
693
Eomulus—Rumina.
specht bracht in zijnen snavel voedsel voor hen aan. Zoo vond hen eindelijk een der koninklijke herders, Faus-Palus genaamd, die, over hetgeen hij zag verbaasd, de •wolvin verjoeg, de knapen mede naar huis nam en hen met zijne vrouw Ac.ca Larentia als zijne eigene kinderen opvoedde. Tot dappere jongelingen opgewassen, beschermden zij de kudden van hunnen pleegvader tegen roovers en hielden zich met de jacht bezig. Toen Faustulus hen naderhand het geheim hunner geboorte mededeelde, onttroonden zij hunnen oudoom. versloegen hem en plaatsten hunnen grootvader op den troon. Vervolgens besloten de beide broeders, op de plaats, waar zij gevonden waren, eene stad te bouwen; daarbij geraakten zij echter met elkander in twist; zij vatten de wapenen op en Remus werd door Romulus gedood. Daarna heerschte Romulus alleen over de stad, die op den palatijnschen heuvel lagen welke hij naar zijnen naam Rome genoemd had. Door verschillende middelen bevorderde hij den bloei zijner nieuwe stad en hij vergrootte haar grondgebied door vele gelukkige oorlogen met de om wonende vplken. Toen na eene veertigjarige regeering zijn roem het hoogste toppunt bereikt, maar hij door zijne willekeurige heerschappij ook vele vijanden in den Senaat gekregen had, werd hij bij eene wapenschouwing buiten de stad, terwijl er een verschrikkelijk onweder woedde, dooi de Senatoren vermoord en zijn lijk in stukken gesneden, zoorlat hij bij het opkla ren der duisternis spoorloos verdwenen was, daar de Senatoren elk een stuk van zijn lichaam onder hunnen mantel hadden verborgen. Het volk, dat de waarheid vermoedde, riep onstuimig om zijnen koning en dreigde op de Patriciërs wraak te zullen nemen; maar toen verscheen de schim van Romulus, als een jongeling van verblindend schoone gestalte en van bovenmenschelijke grootte, aan den Senator lulius Proculus op den weg van Alba Longa naar Rome, en gelastte hem het volk aantekondigen, dat hij gedurende het onweder levend tot de zalige goden was opgenomen, en dat hem in het vervolg onder den naam van Qidrrms goddelijke eer moest bewezen worden, want dat hij onder dien naam over den bloei en de welvaart van zijn volk zou blijven waken. Het volk geloofde den Senator en stelde feestelijke spelen ter eere van zijnen verheerlijkten koning in.
KÜMINA en RUMINUS. (Romeinsch), een paar herdersgoden T welke in de nabijheid van de plek, waar Rotnulm en Remus onder den vijgeboom (die ficus Rumina lis genoemd werd) door de wolvin gezoogd waren, werden vereerd. Hunne volle namen
694
Rumina.
695
zijn lupiter Ruminus en Diva Rumina. Hun naam werd afgeleid van ruma, een woord bij de herders en het landvolk in gebruik, dat »de zoogende borstquot; beteekent. Men offerde hun melk, om bescherming aftesmeeken voor het jonge, nog zuigende vee. Natuurlijk, dat zij ook in betrekking stonden tot de tweelingen in de nabijheid van de plaats hunner vereering eens door de wolvin gezoogd.
SABAZIOS. (Sabazius.) (Griekscli), een wezen uit den klein-aziatischen of uit den thrakischen eeredienst door de Grieken overgenomen, doch steeds door hen als eene vreemde, van buitenaf ingevoerde godheid beschouwd. Later smolt zijn dienst samen met dien van Dionysos, zooals deze door de Or-phici werd vereerd (Zie Dionysos, bl. 227.), doch had tevens het woeste, orgiastische karakter van de thrakische wijze van vereering van dezen god. (Zie Dionysos, bl. 225.) Zijn wezen valt dus samen met dat van Zagreus. Hij heet een zoon van Zeus en Persephone, zijne opvoedster heet Nysm of Nysa, de Titanen scheuren hem in zeven stukken, maar zijn hart wordt door Zeus aan Athena gebracht. — Zijne feesten werden onder nachtelijke wasschingen en reinigingen, die dikwijls, vooral later, tot grove uitspattingen aanleiding gaven, gevierd. — In al hetgeen omtrent Sabazios vermeld wordt is iets duisters en verwards. Soms is zijn naam ook een bijnaam van Zeus, die dan bepaaldelijk voorgesteld wordt als de vader van Dionysos en den naam dadelijk bij diens geboorte aan dezen overdraagt.
SABUS. (Romeinsch), een zoon van Sancus, de nationale god der Sabijnen en tevens hun oudste koning. Men schreef hem ook toe, dat hij het eerst den wijnstok had geplant en daardoor den grond gelegd had tot de beschaving van zijn volk.
SAGAEïTIS. (Grieksch), eene der Dryaden, die Attis verleidde om de trouw, welke hij aan Rheia Kybele beloofd had, te breken. Zij werd daarvoor met den dood gestraft, daar Rheia den boom omhieuw, waarin zij leefde. (Zie Dryaden.) Andere mythen noemen haar eene Nymph van de Phrygische rivier Sagïiris of Sangarios, terwijl in sommige legenden Nana als degene genoemd wordt, die Attis tot ontrouw durfde verleiden.
Saïtis—Salus.
SAÏTIS. (Grieksch), een bijnaam van Pallas Athena, onder welken men haar vereerde op den berg Pontïnos bij Lerna in Argolis. Hoogstwaarschijnlijk was deze dienst naar Griekenland overgebracht uit Saïs in Egypte, waar men de godin Neith vereerde, die door de Grieken van lateren tijd met hunne Pallas Athena werd gelijkgesteld. Zie Athena, ol. 141.
SALACIA. (Eomeinsch), eene personificatie der zilte golven, die men aan Neptunus tot gemalin gaf. Volgens sommigen was zij bij hem de moeder van Triton. (Zie Neptunus.) — Daar men meende, dat het gebruik van zout de kuischheid in gevaar kon brengen, werd zij ook door vrouwen van een lichtvaardig levensgedrag als hare beschermster aangeroepen. — Soms is deze naam niets meer dan een bijnaam van Venus. Zie aldaar.
SALII. (Eomeinsch), twee priestercolleges te Eome, ingesteld ter eere van Mars en van Quinnus. Zie Mars, bl. 488 en Quirinus.
SALMAKIS. (Salmacis.), de Nymph eener bron van denzelfden naam in Karië. Zij vatte eene hevige liefde op voor den schoonen Hermaphroditos, doch deze sloeg geen acht op haar smeeken. Toen hij zich nu eens in het water van hare bron baadde, omvatte zij hem en smeekte de goden, om, zoo hare liefde niet beantwoord konde worden, haar lichaam met dat van dengene, dien zij beminde, tot één lichaam te vereenigen. Haar smeeken werd verhoord en Hermaphroditos, vroeger een man, werd nu een tweeslachtig wezen. Zie Hermaphroditos.
SALMoNEüS. (Grieksch), de zoon van Aïólos en EnarUe,, de broeder van Sisyphos, eerst gehuwd met Alkidike, die hem eene dochter, Tyro, baarde, en later met Sidëro Hij was koning over Elis en bouwde daar de stad Salmone. Hij was zoo hoogmoedig, dat hij voor Zeus wilde gehouden worden en vereerd evenals deze. Om het volk in den waan te brengen, dat hij werkelijk een god was, beproefde hij de bliksems van Zeus nate-bootsen. Hij liet brandende fakkels om zich heen van eene hoogte naar beneden werpen en trachtte een geluid voortte-brengen als dat van het geratel van den donder, door met zijnen zwaren strijdwagen over koperen bruggen te rijden of met lucht gevulde zakken, achter zynen wagen gebonden, mede-tesleepen. Zelfs liet hij menschen vermoorden, om te kunnen voorwenden, dat hij ze met zijnen bliksem verpletterd had. Eindelijk trof Zeus, deze trotschheid moede, hem met zijnen bliksem en verwoestte de gansche stad Salmone.
SALUS. (Eomeinsch), volgens de oud-romeinsche opvatting eene personificatie van de welvaart van den staat en in lateren tijd van die van den keizer. {Salus publica populi Romani, Salus Augusta.) Zij werd voornamelijk aangeroepen by het begin van het jaar, op verjaardagen en bij andere dergelijke herinnerings-
697
Salus—Saotes,
feesten. Doch vooraf moest door de uugures uitgemaakt worden, of zulk een gebed der godin aangenaam zou zijn. Dit noemde men augurium Salutis. Daar hiermede echter zeer vele moeilijk te vervullen plechtigheden verbonden waren, werd het dikwijls verzuimd, tot keizer Augustus (30 vóór Chr. tot 14 na Chr.) en na hem Claudius (41—54) dit gebruik weder in het leven riepen. Van staatswege werd tot Salus alleen gebeden voor het welzijn van den staat, behoudens enkele uitzonderingen, zooals, toen Pompejus in 49 vóór Chr. gedurende zijnen oorlog met Caesar te Napels zwaar ziek werd, en er door gansch Italië gebeden tot Salus werden uitgeschreven voor zijn behoud. — Voor de keizers tot Salus te bidden was plicht. Nero (54—68) stelde zelfs spelen in, die om de 4jaren gevierd werden, de Neronia, en dienen moesten om Salus gunstig te stemmen voor zijn welzijn en den duur zijner regeering. Men pleegde zelfs te zweren per Salutem Caesaris, bij de Salus van den keizer. Ook de Christenen achtten dien eed geoorloofd en vermeden daardoor te zweren bij den Genius of de Vortuna van den keizer. Salus had eenen ouden tempel in Eome, die in 302 vóór Chr. tijdens de Samnitische oorlogen werd hersteld. Die tempel was daarom merkwaardig, omdat hij beschilderd was door den ook als geschiedschrij ver bekenden Q. Fabius Victor. Het feest der godin werd op den stichtingsdag van dien tempel, den 5dei1 Augustus, gevierd. Verkeerde de staat in nood, dan vierde men nieuwe feesten ter harer eere of in haren tempel wijdde men geschenken, b. v. een gouden beeld. — Afbeeldingen (op munten), die haar voorstellen, gelijken op die van Fortuna. Ook zij houdt een roer vast en ook aan hare voeten ligt een bol. Meermalen wordt zij ook zittende afgebeeld en houdt dan eene schaal in de rechterhand, waaruit zij een plengoffer giet op een altaar, waarom zich een draak naar boven slingert. — Langzamerhand werd Salus ook eene godin van het lichamelijke welzijn; dan heeft haar beeld veel gelijkenis op Hygieia (Zie aldaar.) en stelt een jong meisje voor, dat uit eene schaal, die zij in de hand houdt, aan eene slang te drinken geeft.
SANCTIS. Zie Semo Sancus.
SANOARIOS. {Sangarius.) (Grieksch), een zoon van Okeanos en Tethys, de god van de klein-aziatische rivier van dien naam. Hij was gehuwd met Metope. Volgens sommigen was het zijne dochter Nana, volgens anderen Sangarïüs, eene Nymph, die in zijne wateren woonde, welke Attis tot ontrouw aan Rheia Kybtle had verleid.
SAÖN. (Grieksch), de zoon van Hermes en Rhene. Hij verzamelde de inwoners van Samolhrake in dorpen en steden, verdeelde hen in vijf stammen, die hij naar zijne zonen noemde en gaf hun wetten.
SAoTES. (Grieksch), d. i. »de redderquot;, een bijnaam van Zeus
698
Saotes—Sarpedon.
in Thespiai in Boiotië. Daar verwoestte een monsterachtig groote draak het land en een orakel beval aan het ondier jaarlijks eenen knaap te offeren. Toen nu door het lot een knaap, Kle-ostratos genaamd, werd aangewezen, om den draak te worden toegeworpen, liet zijn vriend Menestratos hem een pantser maken met weêrhaken en scherpe pinnen voorzien. Weliswaar verslond de draak den knaap en doodde hem aldus, doch het monster zelf stierf ook aan de wonden hem door het pantser toegebracht. Men meende deze redding aan Zeus verschuldigd te zijn en richtte hem daarom een beeld op onder den naam van Saotes.
SAKDOS. (Sardus.) (Grieksch), een zoon van Makeris, die ééne zelfde persoon schijnt te zijn met Herakles. Hij voerde uit Lybië, waar hij te huis behoorde, éene kolonie naar het eiland Ichnüsa, dat hij bevolkte, zonder daarom de oorspronkelijke bewoners te verdrijven. De Lyblërs zonden later een koperen beeld van Sardos als wijgeschenk naar den tempel van Delphoi en het eiland werd naar hem Sar do (thans Sardinië) genoemd.
SAKON. (Grieksch), een koning van Troizen. Hij was een groot liefhebber van de jacht en bouwde eenen tempel voor Artemis, Bij het vervolgen van een hert viel hij in de golf, die naar hem de saronische genoemd werd. Men begroef hem in het heilige bosch van Artemis.
SARPëDON. (Grieksch) 1) de zoon van Zeus en Europa. Nadat zijn broeder Minos zich van de alleenheerschappij over Kreta had meester gemaakt, geraakte hij met dezen in twist over eenen schoonen knaap, tengevolge waarvan hij Kreta moest verlaten. Hij begaf zich naar den klein-aziatischen koning Kihx, dien hij tegen de Lykiërs bijstond. Zelf werd hij koning over Lydië en Zeus stond hem de gunst toe om drie menschenleeftijden te doorleven. 2) de zoon van Zeus en Lao-da me ia, de dochter van Bellerophon. De zonen van Bellerophon betwistten elkander het bezit van de regeering overLykië. Na langen strijd werd bepaald, dat wie eenen ring van de borst van een kind zou wegschieten, zonder het te wonden, koning zou zpn. Laodameia wilde haren zoon Sarpedon voor die proef beschikbaar stellen. Uit eerbied voor deze grootmoedigheid werd nu de regeering aan Sarpedon opgedragen. — Bij het begin van den trojaanamp;chen oorlog vroegen zoowel de Grieken als de Trojanen om zijne hulp. Hij besloot zijnen bijstand te verleenen aan koning Prïamp;mos en bracht de Grieken bij hunne landing groot nadeel toe. Hij doodde Tlepotémos, doch werd daarbij zelf zwaar gewond. Toen de Trojanen de legerplaats der Grieken bestormden, voerde hij een deel van het leger aan, besteeg de muren, en baande den Trojanen eenen weg naar binnen. Toen Hektor in den strijd met Aias terneêrgeworpen was, bedekte hij hem met zijn schild, maar eindelijk viel hy
699
Sarpedon — Saturuus.
onder de handen van Patroklos. Zijne makkers trachten zijn lyk te behouden. Apollo stond hun bij en redde het. De god reinigde het op bevel van Zeus en zalfde het met ambrosia en hulde het in een ambrosisch kleed. De wapenen echter van Sarpedon vielen in de handen der vijanden. Apollo gaf daarop het lijk aan Eypnos (de Slaap) en Thanatos (de Dood) en deze brachten het naar Lykië, opdat het daar eervol zou begraven worden. Sarpedon werd in de lykische stad Xanthos als heros vereerd. Somtijds wordt hij met zijnen onder 1 vernielden naamgenoot verward.
SATUENIA. (Romeinsch), een bijnaam van luno, dien zij draagt als de dochter van Salurnus.
SATUENIUS. (Eomeinsch), een bijnaam van lupiter, dien hij draagt als de zoon van Salurnus.
SATURNUS. (Romeinsch), een der oudste italische godheden, wiens dienst in de vroegste tijden over het gansche schiereiland schijnt verspreid geweest te zijn. Zelfs een groot deel van Italië heeft, naar de oude legenden verhalen, oudtijds Saturnia geheeten. Saturnus is — ook zijn naam duidt dit aan — in de allereerste plaats een god der zaadvelden en uit die betee-kenis heeft zich eene andere ontwikkeld, volgens welke hij een god is van den landbouw in den ruimsten zin van het woord. De sikkel, die hij gewoonlijk draagt. duidt hem aan als den gol van den oogst, maar ook als den god van den wijnbouw en de boomteelt. Ja, men schreef hem of zijnen zoon Picus (Ficumnus) ook de uitvinding der bemesting toe (Zie Pi\'cus.) en gaf hem daarom den bijnaam van Sterculm of Sterculus. Maar hij is ook de oudste koning van het land, en toen nu de Romeinen in nauwere betrekking tot de Grieken traden en leerden inzien, dat de grieksche beschaving de hunne in ouderdom verre overtrof, toen zij in de grieksche mythologie in Kroms eenen god leerden kennen, in wiens wezen sommige trekken voorkwamen, die ook tot het wezen van hunnen Saturnus behoorden, identificeerden zij deze beide goden en verhaalden, dat Saturnus uit Griekenland naar Italië was overgekomen. Hij was door zijnen zoon lupiler, zoo luidde de legende, van den troon ge-stooten en na lange omzwervingen op zee in Latium gekomen ; hij had zich daar verborgen, waarnaar het land zijnen naam gekregen had. {Latium van latere, d. i. «verborgen zijnquot;.) Zijn schip was tot aan het laniculum gevaren; daar was hij door lanm vriendelijk opgenomen. Vervolgens had hij zich aan de overzijde nedergezet op den heuvel, die later het Kapitool droeg en naar hem Saturnius werd genoemd. Aan den voet van dien heuvel lag zijn oudste heiligdom, dat of door lanus of door Her mies gesticht zou zijn. Ja, men meende in lateren tijd op die plek nog sporen te vinden van eene kolonie , die daar door Saturnus gesticht zou zijn. Zóó vast was de overtuiging geworteld, dat Saturnus, even goed als lanus,
700
Saturnus.
701
Picus en tannus, in den grijzen voortijd daar als koning had geheerscht. Men beweerde, dat er later nog afstammelingen over waren van het geslacht, dat onder zijne regeering had geleefd. Het waren degenen, die de oude eenvoudige zeden trouw bewaarden en door den landbouw hun levensonderhoud verdienden. Zoo heette ook de oude, kunstelooze versmaat, die in Italië inheemsch was, en waarin o. a. de orakels van Faunus werden gegeven, het Faunische of Saturniseke vers. — Waar hy kwam, bracht Saturnus de zegeningen van den landbouw met zich. Met die voorstelling verbond zich langzamerhand het beeld van eenen zaligen voortijd, van eene ff ouden eemo, waarin overvloed was aan alles, eeuwige vrede heerschte, geen bezit of eigendom de goederen des éénen van die des anderen scheidde, en slavernij en dienstbaarheid ten éénenmale onbekend waren. — Saturnus verdween van de aarde. lanus, die van hem de beginselen der beschaving en de scheepvaart en het gebruiken van gemunt geld had geleerd, plaatste ter herinnering aan die weldaden en tevens om de innige vereeniging uittedrukken, waarin zij te samen hadden geleefd, op de munten, die hij slaan liet, aan de ééne zijde zijne eigen beeltenis en op de andere het afbeeldsel van het schip, dat Saturnus naar Italië had gevoerd. — De stichting van den dienst van den god werd door andere legenden aan koning Tullus Hosti-lius toegeschreven. Hij zou het feest der Saturnalia hebben ingesteld. Een eigenlijke tempel werd er voor Saturnus eerst gebouwd door Eome\'s laatsten koning, Tarquinius Superbus; de inwijding had evenwel eerst plaats na de verdrijving der koningen. Herhaaldelijk werd die tempel verbouwd en vernieuwd, zoodat de acht zuilen, die er nu nog van over zijn, dagteekenen uit den keizertijd. Terwijl de tempel zelf gemeenschappelijk voor Saturnus en zijne gemalin Ops (Zie aldaar.) bestemd was, stond er ook nog een altaar in voor Dis Pater, den god der onderwereld. Onder den tempel bevond zich een gewelf, dat tot schatkamer diende aan den romeinschen staat {aerarium Sa-turni). De schatten van den staat werden onder de hoede gesteld van den god, die in de gouden eeuw de oorzaak en de beschermer geweest was der algemeene welvaart. Ook koop en verkoop behoorden tot den kring, waarover hij zijne werkzaamheid uitstrekte en de marktdagen waren hem geheiligd. — Omtrent den eeredienst van den god valt nog optemerken, dat zijn beeld, met uitzondering van de dagen van zijn feest in December, aan de voeten met wollen banden omwikkeld en als het ware geboeid was, omdat men meende zich daardoor van zijne zegenrijke tegenwoordigheid voortdurend te kunnen verzekeren. Men bad tot Saturnus niet met een omhuld, maar met een ontbloot hoofd, een bewijs, dat grieksche invloed bij dezen dienst werkzaam is geweest, wellicht die der Sibyl-lijnsche boeken. Men verhaalde verder, dat Hercules, toen
Saturnus.
hij in Kome was geweest, de menschenoffers, die bij den dienst van Saturnus in zwang waren, had afgeschaft. Hieraan knoopte zich de mythe vast, die van de Saturnii, d. i. degenen, die onder het bestuur van den god op den Saturnischen heuvel hadden geleefd, makkers maakte van Hercules, die, toen de held verder trok, te Eome zouden zijn achtergebleven.
De Saturnalia werden den ] 7d\'rl December en de zes volgende dagen gevierd. Het was een van de meest geliefkoosde feesten van de Romeinen, waarbij Saturnus vereerd werd als de verborgene god, die uit de diepte het zaad doet ontkiemen. En in het winterj aargetij de is hij immers ook in den schoot der aarde verborgen. Vandaar, dat met zijnen dienst zich die van Dia Pater, den god der onderwereld, nauw vereenigde en ook deze op de Saturnalia vereerd werd. Vooral echter herdacht, men Saturnus en üps op hun feest als goden, die rijken zegen en overvloed schenken, die weliswaar op het oogenblik verborgen zijn, maar weldra zullen terugkeeren en alle goede gaven met zich zullen brengen, evenals in de gouden eeuw. Het was dus een vroolijk feest, een feest van vreugde en vrijheid, men jubelde, men hield maaltijden, men gaf elkander geschenken. Vooral de slaven hadden het goed. Zij werden gedurende de feestdagen door hunne meesters als huns gelijken behandeld, zaten met hen aan den maaltijd aan, ja, werden somtijds zelfs door hen bediend. Alle ongelijkheid der standen, alle vijandschap, alle straf hield op. In December namen de rechtbanken geen kennis van gepleegde misdaden of vergrijpen. Slag te leveren gedurende de Saturnalia gold voor hoogst gevaarlijk. Men gaf elkander allerlei kleine geschenken, meestal bestaande uit waskaarsen (cereï) en uit kleine poppen van aardewerk (oscilla of sigillaria). Wellicht waren deze laatste eene herinnering aan de vroeger in dezen dienst gebruikelijke menschenofFers. De waskaarsen werden vooral door armere cliënten aan hunne patronen gegeven en dienden waarschijnlijk om de vreugde aanteduiden over den terugkeer van het licht, daar immers met de Saturnalia de sombere kortste dag voorbijging. Die vreugde werd ook getoond in de vele maaltijden en in het spel, waaraan men zich in die dagen overgaf Men dobbelde om noten, de symbolen der vruchtbaarheid, soms ook om geld, hetgeen op andere tijden verboden was. De jongeren pleegden hieraan het gebruik te verbinden, dat wie den besten worp deed, koning aan tafel was en voor allerlei gezellige spelen te zorgen had. — Nadat bij het begin van het feest een lectisternium (Zie Lectisternia) gehouden was, weergalmde de kreet lo Saturnalia! door de gan-sche stad en daarmede was de tijd var. vreugde en vrijheid aangebroken. De van staatswege gevierde plechtigheden breidden zich hoe langer hoe meer uit, zoodat zij, terwijl zij eerst tot éénen dag beperkt waren geweest, later vijf dagen inna-
702
Saturnus—Satyrs.
men. Het volk heeft echter steeds zijne zeven volle dagen vastgehouden.
Er was in die dagen eene afzonderlijke markt voor de kleine geschenken, die men elkander gaf, vooreerst voor die figuurtjes van aardewerk, die in lateren tijd voornamelijk aan kinderen gegeven werden. De volwassenen gaven elkander doeken, lepels, tandenstokers, bekers, enz. Ook de waskaarsen geraakten niet in onbruik. Meestal deed men zulk een geschenk vergezeld gaan van verzen, soms van vrij scherpen inhoud. — Ook de keizers pleegden aan de feestvreugde der Saturnalia deeltenemen. Zij ontvingen en gaven geschenken, soms van geringe waarde, soms echter zeer kostbaar. Ook zij beproefden dan hunne bedrevenheid in het maken van toepasselijke verzen. Keizer Domitianus liet eens op de Saturnalia aan de gansche schare, die in het Coliseum bijeen was om de daar gehouden spelen bijtewonen, lekkernijen uitreiken. Zie verder Kronos.
SATYRS. (Grieksch), daimonen, die tot de omgeving van Bionysos behooren, verwant met de Pans en de Seilenen. (Zie Pan en Seilenos.) Noch in de mythologie zelve, noch in de beeldende kunst wordt tusschen deze drie soorten van wezens eene scherpe grenslijn getrokken. Zij staan tegenover de Nym-phen, en zijn evenals deze eene personificatie van het weelderige leven der natuur. Gewoonlijk verstaat men onder Satyrs de geesten, die de bergen en de wouden bewonen, en steeds komen zij voor in gezelschap van Dionysos, wiens dienaars zy zyn. Hunne afkomst wordt zeer verschillend opgegeven. Nu eens heeten zij van hetzelfde geslacht als de Nymphen en de Kureten, dan weer heeten zij zonen van Seilenos of van Hermes. Zij worden beschreven als een lichtvaardig en weinig goeds verrichtend volkje. Kuwe zinnelijkheid en moedwillige schalkschheid zijn de grondtrekken van hun wezen. In hunne half dierlijke zinnelijkheid schijnen zij alshetware de carica-tuur van den god, in wiens omgeving zij gewoonlijk optreden. Ook dacht men zich hunne gestalte als half dierlijk; men gaf hun aangezichten met stompe neuzen, borstelig haar, ooren als die van geiten en een geitenstaartje op den rug, terwijl hunne ledematen overigens krachtig ontwikkeld waren. Evenals hunne zusters, de Nymphen, houden zij veel van muziek en dans. Hunne muziekinstrumenten zijn de syrinx (herdersfluit), de fluit, cymbalen en castagnetten. Hun dans had een landelijk karakter; hunne ruwe natuur openbaarde zich daarbij door hunne bokkesprongen. Evenals hun heer en meester zijn zij hartstochtelijk aan het genot van den wijn verslaafd. Maar terwijl bij dezen de dronkenschap eene dweepende verrukking en eene plechtige, ernstig-zwaarmoedige stemming te weeg brengt, werkt zij bij hen, die van veel minder edele natuur zijn, alleen op hunne zinnelijkheid en drijft hen aan tot aller-
703
Satyrs—Securitas.
lei wilde en dolle streken. Op woeste wijze pleegden zij in dien toestand de Nymphen te overvallen, en te vervolgen, en de menschen met angst en vrees te vervullen. — Bij de Dio-nysosfeesten speelde het masker van Satyr eene groote rol, omdat men daaronder aan de uitgelatenste vroolijkheid en spotzucht bijna geheelenal den vrijen teug«l kon vieren. In het Satyr drama, dat zich op die feesten aan de ernstige tragediën aansloot , vormden de Satyrs steeds het koor en gaven dan door hunne plagerijën en door hunne dartele scherts aan de feestgenooten de vroolijke stemming terug, die door den plechtigen ernst der tragedie tot op zekere hoogte verdreven was. — Ook de beeldende kunst heeft hen dikwijls tot het onderwerp van hare voorstellingen gekozen. De oudere kunstenaars beeldden hen meestal af als oude, gebaarde wezens van een leelijk uiterlijk, als een soort van schrikwekkende bosch-duivels. De jongere attische school van beeldhouwers (waartoe Skopaa en Praxiteles behoorden) stelden hen jonger voor en in eene omgeving, die niet bestemd was om angst of vrees optewekken. Nu eens spelen deze jongere Satyrs op de fluit, dan schenken zij hunnen meester den wijn in, of wel zij zijn met den wijnoogst bezig, of zij hebben zich ter ruste gevleid om hunnen roes uitteslapen. Ook komen zij voor in het gezelschap van Bakchanten en Hermaphroditen, die zij trachten de kleederen van het lijf te rukken. — Soms komen er ook vrouwelijke Satyne voor, meestal door een stoet van kinderen omgeven. Meestal schijnen zij voor hare eehtgenooten in het drinken niet te willen onderdoen. — Sommigen maakten déze onderscheiding tusschen de oudere en de jongere Satyrs, dat zij aan de eerstgenoemden bjj uitsluiting den naam toekenden van Seilenen. — Ook bij de Romeinen worden de Satyrs nu en dan genoemd. Zij zijn in hunne mythologie van denzelfden stam en dezelfde beteekenis als de Faunen en Silvanen.
SCHERIA. Het mythische eiland door cle Phaïaken bewoond, waar Odysseus gastvrij door koning Alkinoös werd ontvangen. Zie Phaiaken. De oude geographen hielden het voor iden-tisch met Kerkyra (Corcyra), tegenw. Corfu.
SC. Zie de woorden hiermede aanvangende op Sk.
SCAMANDER. Zie Skamandros.
SCHIKGODINNEN. Zie Moirén.
SCHOINEüS. (Schoeneus.) (Grieksch), de zoon van Athamas en Themisio, een koning in Boiotië, de vader van Atalante. Zie Atalante, 2.
SECURITAS. (Eomeinsch;, eene personificatie van de veiligheid en rust in het leven van de bijzondere personen, in den staat, in het leven van den keizer. {Secnritots jorivata, publica, Augusta.) Zij werd vooral vereerd, nadat keizer Augustus aan den romeinschen staat rust en vrede had teruggegeven. Meestal wordt zij afgebeeld als eene deftige matrone, gezeten of tegen
704
Securitas—Seilenos. 705
eene zuil geleund, rustig voor zich uit ziende, soms met de armen over het hoofd, om hare rust en het bewustzijn harer veiligheid aanteduiden. Hare attributen zijn een lauriertak, een olijftak, een hoorn des overvloeds en een scepter. Soms ook is hare linkerhand met eene lans gewapend, terwijl zij haar hoofd op de rechterhand laat rusten.
SEILëNOS. {Silemis.) (Grieksch), de trouwe medgezel en de leermeester van Dionysos. Hij wordt meestal de oudste der Satyrs genoemd, en alle oudere Satyrs dragen ook den naam van Seihnen. Toch is er nog een ander verschil tusschen deze twee soorten van wezens. De Seilenen zijn namelijk in de grieksche mythologie overgenomen uit den lydischen en phry-gischen Dionysosdienst. Terwijl de grieksche Seilenos een koddige en wulpsche figuur is, heeft in den klein-aziatischen eere-dienst oorspronkelijk eene diepere beteekenis aan zijn wezen ten grondslag gelegen. Naast zijne lagere natuur was er tevens iets verhevens, iets prophetisch in hem, dat de oorzaak was van den eerbied, waarmede hij dikwijls genoemd werd en van de bewondering, waarmede de besten der Grieken somtijds wisten te spreken van de groote gaven, die de Seilenen bezaten. — Doch die meer ernstige zijde van het wezen van Seilenos trad in het volksgeloof gehe\'elenal op den achtergrond. Dit stelde hem steeds voor als een man, die reeds begint oud te worden, met eenen stompen neus en eenen kalen kop, en bovendien met eenen zoo dikken buik, dat alleen
daarom reeds het gaan hem moeilijk valt. Kr is echter meer dan eene reden, waarom hij steeds steun noodig heeft en altijd op eenen ezel rijdt. Immers hij heeft eenen on-matigen hartstocht voor den wijn en is daardoor steeds in eenen halfdronken toestand. Maar behalve van den wijn houdt hij ook veel van de muziek evenals de Satyr*. Marsyas, die zoo al niet voor den uitvinder, dan toch voor den verspreider van het fluitspel werd gehouden, wordt uitdrukkelijk een der Seilenen genoemd. Ook gaat hij gaarne om met de Naiaden, en dikwijls is er sprake van de minnarijen, die ook de Seilenen met de Nymphen plachten aante-knoopen. In den tocht, dien Dio-nysos door de wereld onderneemt, mocht in zijnen stoet, inden tkiasos, (Zie Dionysos, bl. 225.) de op zijnen ezel gezeten Seilenos nooit ont-
45
Seilenos—Seirenes.
breken. Toen echter Dionysos de stichter der mysteriën geworden was, trad ook in Griekenland zijne meer ernstige be-teekenis weder meer op den voorgrond. Aan den eenen kant begon men toen in hem te zien eenen daimon der vruchtbaarheid, die zorg droeg voor het groeien en rijpen der vruchten, gelijk hij den jeugdigen Dionysos had verzorgd en opgekweekt. Maar ten andere kreeg hij ook nog eene hoogere beteekenis; men zag in hem, den leermeester van Dionysos, de bron van alle wijsheid, die in de mysteriën geleerd werd, eenen wijze in den waren zin des woords, die het ijdele en dwaze streven, waarmede de meeste menschen hun leven doorbrengen met spot en minachting bejegent. Bij de grieksche wijsgeeren stond hij daarom in hoog aanzien. — Onder de mythen, die op hem betrekking hebben komt ook deze voor, dat hij zou deelgenomen hebben aan de Gigantonachie, en dat het gebalk van zijnen ezel veel zou hebben bijgedragen om de Giganten te verschrikken en op de vlucht te jagen. In nauw verband brengt de mythe hem ook tot koning Mid as, die zelf dikwijls onder de Seilenen genoemd wordt. Seilenos werd door diens dienaars gevangen, toen hij te veel gedronken had uit eene bron, wier water in wijn was veranderd. Tot den koning gebracht, werd hij door dezen op de meest gastvrije wijze onthaald. (Zie Mi das.) — Eigenlijke godsdienstige vereering schijnt Seilenos in Griekenland weinig te hebben genoten. In Elis had hij op de markt eenen eigen tempel waarin zijn beeld stond, aan hetwelk Mêtha (eene personificatie der dronkenschap) eenen beker met wjjn toereikte. Zijne attributen zijn een lederen zak, waarinhij wijn kon mede voeren, en waarvan bij nooit scheidde, verder een thyrsosstaf, een krans van klimop! en een kantharos (wijnbeker). — Tusschen de Seilenen, wezens van dezelfde soort als Seilenos, die hunnen ouderen makker omgaven en hem alshetware als hun hoofd erkenden, en de Satyrs schijnt ook nog dit onderscheid bestaan te hebben, dat de Satyrs meer daimonen waren van de bergen en bosschen, terwijl de Seilenen meer in betrekking stonden tot alle stroo-mend en uit de aarde opborrelend water.
SElRëNKS. (Sirenes.) (Grieksch), de Muzen, der zee, even ver-leidelijk als gevaarlijk, een beeld van de spiegelgladde oppervlakte der zee. waaronder zich klippen en zandbanken, dus schipbreuk en dood verbergen. Het meest bekend zijn zij uit de Odysseia van Homeros. Odysseus toch, wetende, dat haai gezang betooverend schoon was, maar dat hem, die er naar luisterde en zich verleiden liet, een wisse dood wachtte , stopte, toen hij met zijn schip de Seirenen naderde, zijnen makkers de ooren dicht met was en liet zich zeiven aan den mast vastbinden, zoodat zijn schip ongedeerd haar voorbijvoer, terwijl hij haar gezang hoorde. Ook de Argonauten kwamen gelukkig langs haar eiland, daar Orpheus hun een lied voorzong, dat het gezang der Seirenen in liefelijkheid overtrof. —
706
Seirenes—Seirios.
Omtrent haar wezen wordt het volgende bericht: als godheden der zee zijn zij alwetend, en haar gezang is zoo schoon en be-tooverend, dat de schippers hun vaderland en vrouw en kinderen vergeten. Zóó lokken zij hen op haar eiland, waar zij op grazige weiden liefelijke liederen zingen, maar vóór hen is het gansche strand vol beenderen van hare slachtoffers. — Homeros kent twee Seirenen, maar noemt haar niet. Later gaf men als hare naaien op Jgla\'óphëniê, d. i. »de Seirene met de schitterende stemquot; en Thelxiëpeia, d. i. «de door het gezang betooverendequot;. Later voegde men er nog eene derde, Peisinoë, bij. Andere mythen noemen haar Pa-rthenope, Liyeia en Leukosia. Hare woonplaats dacht men zich gewoonlijk niet ver van de kust van Italië of Sicilië, in den omtrek van Napels, of in dien van Paestum, of ook wel bij kaap Pe-lorum in de zeeëngte, die Sicilië en Italië scheidt. Maar ook op de kust van Kreta wist men te verhalen van de Seirenen. Daar was de mythe inheemsch van eenen wedstrijd, dien zij gehouden hadden met de Muzen. ïoen deze de overwinning behaald hadden, beroofden zij de Seirenen van hare vederen. — Ook tot de legende van den roof van Persephone werden zij in betrekking gebracht. Zij waren de speelnooten geweest van deze godin, en. nadat zij geroofd was, hadden zij haar over de gansche aarde gezocht, totdat zij eindelijk, moedeloos geworden door afmatting en verdriet, op de kust van Sicilië en Italië waren gebleven en daar hare liederen zongen. — Nu eens worden zij dochters genoemd van den riviergod Ac.heloös, dan weder van den zeegod Phork/a. — Somtijds komen zij ook voor als daimonen des doods; dan is haar gezang een graflied. Dikwijls dienden daarom hare beelden tot versiering van graven. — Ook wordt haar naam dikwijls overdrachtelijk gebruikt, om de gevaren aanteduiden, die de liefde veroorzaakt, zoowel voor mannen als voor vrouwen. Somtijds worden zij het zinnebeeld van het ongeoorloofd genot der liefde. Gewoonlijk worden zij afgebeeld als vogels met vrouwenhoofden. Langzamerhand trad echter het menschelijke in haren lichaamsbouw meer en meer op den voorgrond. — Die gedaante zouden zij gekregen hebben, omdat zij hare speelnoot Persephone niet te hulp waren gekomen, toen Hades haarme-denam naar zijn duister rijk.
SEIRIOS. (Sinus.) (Grieksch), de hond, het sterrebeeld, dat aan den hemel dicht bij het sterrebeeld Or\'ion staat. Het was of de hond van dezen geweldigen jager, of die van Kephalos öf die van Erigone (Zie Dionysos, bl. 220.), welke door de
707
45*
Seirios—Selene.
goden onder de sterren geplaatst was. Als de hondsster m de morgenschemering aan den hemel staat, dan is de tijd der brandende hitte aangebroken, die plant en vee en mensch verschroeit en doet wegkwijnen. Daarom leerde Anstaios de zoon van AvoUo, den Grieken de middelen om de schadelijke gevolgen dier hitte afteweren en stichtte hij eene eeredienst voor Seirios die vooral op het eiland Keos in hoog aanzien stond. (Zie A rist ai os.) Verschillende mythen, zooals die van Akiaion en Linos die door honden werden verscheurd, doelen op de vernielende kracht der hitte van de hondsdagen welke men door allerlei godsdienstige gebruiken en plechtigheden trachtte
onschadelijk te maken. i j ■ » u • Tq»
SELKMNOS. (Selemnm.), een jonge herder m Achaia. iei-wiil hii eens bij zijne kudden sliep vond hem de Nymph Araïtra. en zijne jeugd .en schoonheid bewogen haar hem hare liefde te schenken. Maar zijne bekoorlijkheid was met altijddurend zooals de hare, en hij bleef niet eeuwig jong evenals zij. Daarom verliet zij hem, toen hij oud werd. Aphrodite zelve trachtte haar hiervan aftehouden, doch te vergeefs. Selemnos verteerde van minnesmart, totdat de godin, met zooveel leed begaan hem in eene rivier veranderde, waaraan zij de eigenschap eraf, dat allen, die eene ongelukkige liefde koesterden, zoo zif zich daarin baadden, hunne smart vergaten.
S EL ONE (Gricksch), ook somtijds Mem genoemd, eene personificatie der maan. De dichters prijzen haar als het stralende oog der nacht, en hare schoone gestalte, haar schitterende o-lans, hare onophoudelijke zwerftochten aan den hemel werden0 dikwijls door hen bezongen. Zij was de dochter der Titanen Hyperion en Iheia en derhalve de zuster van Helios Men stelde zich haar voor met eenen stralenkrans om het hootd, waaruit zij haar zacht licht uitstortte over hemel en aarde. Vooral schittert zij, als zij na het einde van haren zwerftocht, d. i. bij het begin der lente, zich gebaad heelt in de wateren van den Okeunos en dan met hare schitterende paarden als volle maan des avonds aan den hemel opstijgt. Zóó won zij de liefde van Zeus, dien zij Pandïa baarde, welke men te \\thene bij het begin der lente met feesten eerde. Soms denkt men zich haar als eene snelle jageres, of als eene schoone vrouw te paard gezeten. Pheidias had o. a. twee beelden gemaakt waarvan het ééne Helios (den zonnegod) voorstelde, die zijn paard besteeg, en het andere Selene die bezig was
aftestiio-en _ Daar zij evenwel het heldere licht van den dag
schuwt zoo wordt haar als karaktertrek schuchterheid toegeschreven. Vandaar ook hare geheime liefde voor Erdymion. De legende die hierop betrekking heeft, welke vooral in Elis en in0 Karië verspreid was, maakt dezen tot eenen schoonen koningszoon uit het eerstgenoemde landschap. Zeus had hem eeuwige jeu^d geschonken, maar hem tevens in eenen eeuwigen
708
Selene—Semo Sancus.
slaap gedompeld, of wel Selene zelve had hem die eeuwige rust verleend, om hem ongemerkt te kunnen kussen. De schoone slaper rust in eene spelonk van het gebergte Latmos in Karië, waar Selene hem iederen nacht bezoekt, om zich in zijne schoonheid te verlustigen. — Sommige legenden evenwel wisten van een groot aantal kinderen te gewagen, dat Endymion bij Selene zou verwekt hebben. Zij is vooral in lateren tijd zeer dikwijls verward met Artemis, Hekate en Persephone. De beeldende kunst pleegde haar voortestellen op paarden of op koeien rijdende, of ook wel op een wagen gezeten met eene fakkel in de hand en op het hoofd eene halve maan, of minder dikwijls hoornen. Van Artemis onderscheidt zij zich , doordat haar lichaam meer door hare kleeding bedekt is, en door eenen boogvormigen sluier boven haar hoofd. — De Romeinen noemden de godin der maan Luna.
SEMeLê. (Grieksch), de dochter van Kadmos, den koning van Thebe, en Harmoniu, en das de zuster van Tno, Agaue en Auton\'oê en van Poli/dor os. Zij werd door Zeits bemind en deze verwekte bij haar Dioni/sos. Yverzucht bewoog lie ra, om tot Semele te gaan onder de gedaante van hare voedster Be roe. en haar overtehalen om van Zeus te vragen , dat hij haar zou bezoeken in dezelfde gedaante, waarin hij gewoon wastotHera te komen. Toen Zeus plechtig beloofd had, dat hji het verzoek , dat Semele hem doen zou, niet zou afslaan, kwam hij in volle majesteit op zijnen wagen onder bliksem en donder, en Semele werd door zijnen gloed gedood. Het kind, dat zij eerlang ter wereld zou brengen, werd echter door Zeus gered, die het in zijne heup opnam en daar bewaarde, totdat de tijd zijner geboorte zou gekomen zijn. (Zie Dionysos, bl. 219.) — Eene andere mythe verhaalt, dat zij ook Aktaion (Zie aldaar.) bemind heeft, en dat Artemis dezen door zijne eigene honden had laten verscheuren, opdat Semele niet met hem zou huwen. — ïe Brasiai in het landschap Lakonië verhaalde men , dat Kadmos haar, nadat zij Dionysos had ter wereld gebracht, tot straf met haar kind in eene kist gesloten en deze in zee geworpen had. De kist was in Brasiai komen aandrijven. Semele was reeds gestorven en zij werd door de inwoners begraven. Dionysos echter leefde nog en werd bij hen opgenomen en opgevoed. — Na haren dood werd zij door haren zoon uit de onderwereld naar den Olympos gevoerd onder den naam van Thi/one. (Zie Dionysos, bl. 226.) Te Thebe stond haar beeld en meende men haar graf te kunnen aanwijzen.
SEMO SANOCS. (Eomeinsch, een goddelijk wezen, dat in rang gelijk stond met de Genii, in beteekenis geheelenal overkomende met Blus Fidius. (Zie aldaar.) Oorspronkelijk was hij de beschermende en voortbrengende Genius van de velden, die tot Rome behoorden. In zijnen naam ligt die beteekenis opgesloten. Hij werd ook beschouwd als een god, die waakte
70Ö
Semo Sancus—Sergestus.
over den echt. In zijnen oudsten tempel werd het spinrokken
van lanaquil. de gade van Tarquinius Priscus, bewaard en ook verscheidene staatsoorkonden, b. v. een verdrag, dat Servius Tullivs met de Latijnen bad gesloten. In lateren tijd had hij eenen tempel op het eiland in Rome in den Tiber gelegen en ook een heiligdom op den collis Quirinalis. — In het volksgeloof was of werd hij geheel identisch met Hercules. (Zie Herakles, bl. 370.) Merkwaardig is de vergissing, die de Christelijke kerkvaders omtrent Semo Sancus begaan hebben. Door het niet begrijpen van sommige opschriften y.ijner beelden hebben zij ter goeder trouw gemeend, dat te Eome goddelijke eer bewezen werd aan Simon, den toocenaar. — Ook wordt er melding gemaakt van meerdere Semo nes. Deze zijn wezens gelijk in beteekenis aan de Lares. derhalve goden, dioineene vrij\' nauwe betrekking staan tot de menschen en alshetware eene brug slaan over de kloof, die er tusschen de onsterfelijke goden en de sterfelijke menschen bestaat. Zoowel zij als Semo Sancus waren geheel van sabijnschen oorsprong en hebben in den romeinschen eeredienst eene plaats gekregen, toen de Romeinen en de Sabijnen zich tot één volk vereenigden.
SEN ATUSCON SULTDM DE BACCHANALIBUS. (Romeinsch) De feesten, die ter eere van Dionysos of Bakcho.s onder woest rumoeren groote opgewondenheid gevierd werden (Zie Dionysos, bl. 228.) vonden door de grieksche koloniën ook ingang in Italië en verspreidden zich vandaar naar Rome. In de nabijheid van Rome\'s havenstad Ostia werd in een bosch, gewijd aan Slimula, die identisch was met Semite, de moeder van Dionysos, een feest gevierd, eerst plechtig en waardig van karakter, later met eenen geheimen eeredienst verbonden, die de dekmantel werd voor zoo groote uitspattingen en zóó verregaande onzedelijkheid, dat daardoor zelfs het bestaan van den romeinschen staat in gevaar werd gebracht. De Senaat kwam dan ook tusschen beide en besloot deze Bacchanalia, die over geheel Italië vertakkingen hadden. uitteroeien. Niet minder dan 7000 personen hadden zich wegens hunne deelneming aan die feesten voor de rechters te verantwoorden. Een groot aantal daarvan werd ter dood gebracht, en in 1 S\'i vóór Chr. nam de Senaat een besluit, waarbij alle feester, ter eere van Bacchus door geheel Italië ten strengste verboden werden. Uitgezonderd werden alleen plaatsen, waar de dienst van den god reeds van zeer oude tijden inheemsch was geweest, of waar zeer sterke gemoedsbezwaren de opheffing van dien dienst te moeilik maakten. Ook daar werden echter zeer beperkende bepalingen in het leven geroepen.
SKKGESTUS. (Romeinsch), een der makkers van Aeneas, die deelnam aan den wedstrijd in het roeien door dezen ingesteld. Zijn schip bleef op eene klip zitten. Toch eerde Aeneas hem door hem eene slavin tot prijs te geven.
710
711
SIBYLLEN- (Grieksch en Komeinsch) Waarzeggende vrouwen, die in de meeste godsdiensten der oude wereld worden aangetroffen. Uit klein-Azië zijn zij in de Grieksche mythologie overgenomen en in nauw verband getreden tot den eeredienst van Apollo. Op Samos, op Delos en in Delphoi wist men te verhalen van eene Sibylle met name Herophlle, eene priesteres van Apollo Sminfheus, die zeer oude hymnen ter eere van den god vervaardigd had en zich eene Nymph van den Ida noemde. Door de Grieken is het geloof aan de voorspellende macht der Sibyllen overgebracht naar Italië. Op den loop der gebeurtenissen in den romeinschen staat heeft het geloof aan de Sibyllen grooten invloed uitgeoefend. Reeds bij de Grieken waren verzamelingen in omloop van de uitspraken der eerste Grieksche Sibylle, in versmaat opgesteld, want deze was door de Muzen zelve opgevoed. Dergelijke verzamelingen werden afgeschreven, en zoo werd er eene door koning Tarquinius F fiscus geboekt of ten behoeve van den Romeinschen staat aangekocht. Zij is bekend onder den naam van de Sibyllijnsche boeken. Eene Sibylle uit het campanische Cumae kwam tot den koning en bood hem negen boeken aan, welke voorspellingen bevatten, die het heil van den romeinschen staat betroffen. De koning weigerde ze te koopen wegens den hoogen prijs, die hem gevraagd werd. De Sibylle wierp drie boeken in het vuur en vroeg daarop denzelfden prijs voor de zes overgebleven boeken. Wederom weigerde de koning, wederom wierp de Sibylle drie boeken in het vuur en vroeg nogmaals denzelfden prijs voor dr drie boeken, die nu nog over waren Eindelijk gaf de koning toe en kocht ze. Hij stelde een priestercollege in, dat voor deze heilige boeken zorg dragen moest en ze raadpleegde, wanneer het belang van den staat dit eischte. Bij buitengewone rampen en bij voorvallen, die men als onheilspellende teekenen, van den hemel gezonden, beschouwde , zocht men in die boeken, naar middelen tot verzoening der vertoornde goden. Die middelen bestonden gewoonlijk in het stichten van eenen nieuwen eeredienst of het invoeren van nieuwe gebruiken, eenen reeds bestaanden eeredienst betreffende. Bijna altijd stonden die verzoeningsmiddelen in verband tot de vereering van Apollo. Tot de verspreiding van den dienst van dien god door geheel Italië hebben de Sibyllijnsche boeken veel bijgedragen. — Die Sibylle van Cumae, van welke deze boeken afkomstig waren was een zeer geheimzinnig wezen. Zij was verwant met de grieksche Sibyllen; ja, zij werd zelfs voor identisch gehouden met die, welke in Erythrai in klein-Azie gewoond had. — Aan deze waarzegsters werd \'steeds de eisch gesteld, dat zij in eenen maagdelijken staat moesten blijven. Zij woonden in eenzame holen en grotten, werden door den geest van Apollo in woeste geestverrukking gebracht en gaven dan hare voorspellingen, die de
713
oorzaak waren, dat zij bij het volk in een zeer hoog aanzien stonden. De mythe noemt haar dan ook meestal als de zusters of dochters van den god, of als vrouwen, die zijne liefde hebben genoten. Zoo noemde men soms als de Sibylle van Cumae üéiphobe. Haar had de god voor de liefde hem bewezen zóóveel levensdagen beloofd als het strand bij hare vaderstad Erythrai zandkorrels telde, onder voorwaarde, dat zij haar vaderland verlaten zou om nimmer terugtekeeren. Ze was daarop naar Cumae gegaan en had, omdat haar bij dat lange leven niet eene voortdurende jeugd beschoren was, zóólang geleefd, dat ze naar den dood verlangde, dien ze eindelijk vond door eenen brief, haar uit medelijden door de inwoners barer vaderstad toegezonden. Of wel zij leefde alleen nog voort als eene stem, die fluisterend door de onderaardsche gangen ruischte, welke zich onder den tempel van Apollo te Cumae bevonden en zich, naar men zeide , tot aan het meer Avernus uitstrekten — In dien tempel zat zij, en ze schreef de verschijningen. die de goden haar toezonden, in teekenen en namen op palmbladeren neder. Ze verborg die in haar hol, totdat de wind ze verstrooide en onder de menschen bracht. Of wel, hare voorspellingen werden haar uit de diepte onder de aarde toegezonden, waarmede zij in nauwe betrekking stond en waar zij de gids was van Aeneas, toen hij naar de onderwereld moest afdalen. Deze Sibylle droeg ook den naam van de Kimmerische Sibylle, omdat, naar men verhaalde, het mythische volk der Kimmeriërs in oude tijden in de holen en gangen onder den Apollotempel te. Cumae had gewoond. — Onder het bestuur van Sul la, die het aantal der priesters aan wie de bewaring en het raadplegen der heilige boeken was toevertrouwd, tot vijftien vermeerderde, verbrandde de Kapitolr.nsche tempel en bij dien brand gingen ook de Sibyllijnsche boeken verloren (83 v. Chr.) Naar verschillende streken, maar vooral naar Erythrai in klein-Azië, werden boden gezonden om nieuwe voorspellingen bijééntezoeken, en zoo werd eene nieuwe verzameling tot stand gebracht, waarin vooral de erythraiïsche orakelspreuken een sterk gekleurd oostersch karakter droegen. Keizer Augustus hield eene schifting onder de op deze wijze verzamelde voorschriften en voorspellingen en liet de heilige boeken uit den Kapitolijnschen tempel naar den tempel, dien hij ter eere van Apollo op den Palatijnschen heuvel had laten bouwen, overbrengen. (12 v. Chr.) Zeer lang bleven de voorzeggingen der Sibyllen in eere. Ten tijde van keizer Aurelianus (27U—275 n. Chr.) werden zij nog algemeen geraadpleegd. Onder keizer lulianus (361—363 n. Chr.) werden zij met groote moeite gered, en eerst toen zij in den tijd, waarin de Gothen en andere bar-baarsche stammen Rome op den rand van den ondergang brachten, eene bron werden van bijgeloof en opgewondenheid, gevaarlijk voor den staat, werden zij op last van StiUcho, den
voogd der zonen van Theodosius den Groote, verbrand. (Omstreeks 400 n. Chr.) — Onder de plechtigheden door de Sibyl-lijnsche boeken in den romeinschen eeredienst ingevoerd, bekleeden de Ludi seculares, de eeuwfeesten, eene voorname plaats. — Over het geheel hebben de uitspraken dier boeken gestrekt om den oud-italiaanschen eeredienst eerst met grieksche, later met oostersche elementen te vermengen.
SICI1AEÜS. (Eomeinsch), de echtgenoot van Di\'lo. De broeder van deze, Pygmalion, doodde hem, om zich van zijne schatten te kunnen moester maken, doch deze werden op eene verborgen plaats bewaard,. welke de schim van Sichaeus aan Dido bekend maakte, er tevens het bevel by voegende, dat zij haar vaderland ontvluchten moest. Dido trok, aan dit bevel gehoorzaam, naar Afrika en stichtte daar Karthago.
SIDèRO. (Grieksch). de tweede gade van Salmoneus, die voor diens dochter Tyro eene wreede stiefmoeder was en door de zonen van deze, Neleus en Pell us, werd gedood.
SILVANUS (Eomeinsch). Reeds zijn naam duidt dezen god aan als een god der bosschen. Aan den éénen kant is hij evenals Faunus een goede god, maar soms ook eene spokende daemon, die uit het woud zijn schrikwekkend geschreeuw doet hooren en vooral voor de kraamvrouwen te vreezen is. (Zie De ver ra.) Maar tot de bosschen bepaalt zich zijne werkzaamheid niet. Ook de velden en het vee staan onder zijne bescherming en hij weert de wolven af. Maar niet alleen de kudden staan onder zijne hoede; ook hare herders, die hem vereeren. Die vereering van Silvanus berustte op eene soort van gemeenzame betrekking, die er geacht werd tusschen hem en het landvolk, de herders en de jagers, te bestaan. Dat de god der bosschen een god der kudden werd, is natuurlijk , daar de kudden meestal in de bosschen geweid werden. Maar de beteekenis van Silvanus heeft zich over nog wijderen kring uitgebreid. Hij is geworden de god der grenzen en de grenspalen tusschen de verschillende bosschen en akkers stonden onder zijne bewaking. De Romeinsche landmeters (agrimensores) schreven in de regelen voor het landmeten, die zij opgesteld hebben, de vereering van Silvanus voor uit een driedubbel oogpunt: 1) als do mestic us, den bewaker van huis en hof; 2) als agrestis, aan wiens hoede herders en kudden zijn toevertrouwd; 3) als orientalis, d. i. als grensgod in den engeren zin van het woord, wien men op de plaats, die de scheiding tusschen verschillende eigendommen uitmaakte, een eigen bosch wijdde. Toen de Romeinen na eenen slag met de Etruriërs, die getracht hadden koning Tarquinius op den troon te herstellen, er over twistten, wie de overwinning behaald had, liet Silvanus, als grensgod, zijne stem door het woud weérklinkeh en schreef de overwinnincr aan de Romeinen toe. — Doch de bosschen bleven
713
Silvanus— Sisyphoi
steeds het eigenlijke terrein, waarop hij te huis behoorde. Vandaar dat men hem dikwijls met Fan verwisselde en hem evenals dezen met gelijksoortige wezens, Silvancn genoemd, omgaf. Ook in Rome zelf word hij als boschgod vereerd Daar waren hem vooral de parken en tuinen der keizers en der rijke Romeinen geheiligd. — Bij het landvolk genoot hij algemeene ver-eering, en men bracht hem zeer dikwijls offers, vooral om het gedijen der kudden te bevorderen. Ook slachtte men ter zijner eere zwynen, de vernielers van de veldvruchten. Hij werd meestal afgebeeld als een bejaard man met een ruw en boersch uiterlijk. In zijne hand draagt hij als knods eenen pijnboom, dien hij met wortel en al uit den grond heeft gerukt. Soms evenwel wordt hij voorgesteld als een tuinman, ijverig bezig met planten, of zijne zorg bestedende aan het onder zijne bijzondere hoede staande, jonge plantsoen.
SIMS. (Grieksch), een beruchte roover op den isthmos van Korinthe. Hij had eten bijnaam van pityokamptes, d. i. »de pijn-boombuigerquot;, omdat hij degenen, die hij beroofd had , aan twee naar elkander toe gebogen pijnboomen bond en deze vervolgens hunnen oorspronkelijken stand deed hernemen, waardoor het lichaam zijner slachtoffers uit elkander gescheurd werd. Thesem overwon hem en deed hem hetzelf de lot ondergaan, dat hij velen had bereid.
SINON. (Grieksch), een jonge Griek, die zich, nadat het gansche grieksche leger schijnbaar van Trqje was weggetrokken , liet gevangen nemen en de Trojanen overhaalde om het groote houten paard in de stad te trekken, voorgevende, dat daaraan het behoud der stad verbonden was. Hij was het volgens vele verhalen ook, die in de stilte van den nacht het luik, dat zich daarin bevond, opende en aan de in den buik van het paard verborgen Grieken de gelegenheid verschafte om de niets kwaads vermoedende Trojanen te overvallen.
SIPEOITES. (Siproetes.) (Grieksch), een jongeling uit Kreta, die op de jacht Artemis aanschouwde , terwijl zij zich door een bad verkwikte. Hij werd ten gevolge daarvan door de godin in een meisje veranderd.
SIRENEN. Zie Seirenen.
SIKIÜS. ZieSeirios.
MSYPHOS. (Sisyphm.) (Grieksch), een zoon van Aiolos en Enaretë. Hij bouwde de stad Ephyra, die later Korinthe genoemd werd, en huwde met Meröpe., eene der zeven dochters van Atlas. Als zijn zoon wordt Glaukos genoemd, die in de meeste legenden de vader heet van Bellerophon. Ook worden als zijne zonen genoemd de sluwe Sinon en de listige Odt/sseus. Omtrent den laatste verhaalde de mythe het volgende: Auto-lykos, een roover op den Parnassos, had vee van Sisyphos gestolen. Deze had echter aan de hoeven zijner runderen een teeken gemaakt en ontdekte zoo, waar zij waren. Om zich te
714
Sisyphop.
715
wreken had hij AnükleAa, de dochter van Autolykos, verleid, zoodat deze zwanger was van Odysseus, toen zij kort daarna met Laèrtes huwde. — Als koning van Korinthe stichtte hij de isthmische spelen. Hij verwierf zich grooten roem door zijno schranderheid en sluwheid en was alshetware de vertegenwoordiger van de listige, geslepene korinthische kooplieden. Vooral was hij op winst uit, daarbij alleen het doel vooroogen houdende en niet lettende op de middelen, al waren die ook in strijd met den eerbied aan de goden verschuldigd. Het meest is hij in de mythe beroemd geworden door de straf, die hem in de onderwereld was opgelegd. Daar moest hij een rotsblok naar den top van eenen berg rollen. Had hij zijne taak bijna vervuld, dan stortte het plotseling naar beneden en hij moest zijnen arbeid van voren af aan beginnen. De oorzaak, waarom hij die straf moest ondergaan, wordt zeer verschillend opgegeven. Sommige legenden verhaalden, dat hij de geheimen der goden had verraden, andere, dat hij herhaaldelijk eenen inval in Attika had gedaan om er te rooven en te plunderen. Wie hij daar aantrof, doodde hij door eenen geweldig grooten steen op hen te werpen, of wel hij dwong hen op eene in zee vooruitstekende rots hem de voeten te wasschen en schopte hen dan in zee: hierom zou hij door Theseus gedood zijn. Nog andere legenden schreven zijne straf toe aan de wreede wijze, waarop hij Tyro behandeld had. Hij leefde namelijk in onmin met zijnen broeder Salmoneus en vroeg aan Ajollo, hoe hij dezen zou kunnen dooden. De god antwoordde hem, dat zoo hij zich met de dochter van zijnen broeder, Tyro, verbond, en zij hem zonen baarde, deze hem zouden wreken. Hij pleegde daarop geweld aan Tyro , en zij bracht twee zonen ter wereld, doch doodde ze terstond na hunne geboorte. Eindelijk wordt nog verhaald, dat de riviergod Asopos tot hem kwam en de hulp zijner schranderheid inriep, om uittevorschen, wie zijne dochter Aigina geroofd had. Sisyphos wees Zeus als den schaker van het meisje aan, en deze, hierover vertoornd, legde hem zijne zware straf in de onderwereld op. — NVg eene andere legende verhaalde omtrent Sisyphos, dat Zeus in zijnen toorn Thanatos (de Dood) tot hem zond, doch dat de sluwe koning dezen met sterke banden wist te boeien, zoodat er niemand meer sterven kon. Eindelijk echter kwam Hades zelf, bevrijdde Thanatos en gaf Sisyphos aan dezen over. Vóórdat de koning stierf, beval hij echter aan zijne vrouw hem onbegraven te laten en hem geene doodenoffers te brengen. Na eenigen tijd beklaagde hij zich nu bij Hades over het gebrek aan eerbied, waarmede zijne vrouw zijn lijk behandelde en verzocht naar het licht te mogen terugkeeren om haar te straffen. Dit werd hem toegestaan. Toen hij evenwel op de aarde was, wilde hij niet naar de onderwereld terugkeeren, tot Hermes kwam en hem met geweld terugvoerde. Zijn graf was op den isthmos, doch
Sisyphos—Skiapodus.
de plaats daarvan was slechts aan zeer weinigen bekend. Te Korinthe werd hij als heros vereerd. — Het karakter en de straf van Sisyphos zijn eene symbolische voorstelling van de ijdelheid en de vergeefsche inspanning, waarmede de mensch, te veel steunende op zijne schranderheid, streeft naar wat buiten zijn bereik ligt. Door eene hoogere macht wordt hij overwonnen en onderdrukt, en zijne straf is de onvoldaanheid van den menschelijken geest, die, wanende het hoogste punt van kennis bereikt te hebben, plotseling terugstort in de diepte van aardsche zwakheid en onwetendheid.
SITHON, (Grieksch), een koning van Makedonië, de vader van Fallene. Zie Pali ene, 1.
SKAMANDUOS. (Scamander.) (Grieksch) 1) de god van de rivier van dien naam, welke in de nabijheid van Troje stroomde, een zoon van Okeanos en Tethys. Zijn oudere naam was Xcmthos. Hij huwde met de Nymph Irlaia, die hem eenen zoon Teukrox en eene dochter Idaia schonk. — Door Achilleus bespot, ging hij met dezen eenen strijd aan, brulde daarbij als een stier, deed zijne golven al hooger en hooger rijzen en dreef Achilleus schuim, bloed en lijken te gemoet. Toen werd Hephaistos door He ra gezonden om den griekschen held bijtestaan, en deze dreef met zijne vlammen den stroom terug en joeg hem zooveel angst aan, dat Hera eindelijk gebood hem verder te verschoonen. 2) een kleinzoon van den vorigen. Deïmacfos namelijk, de zoon van Elton, uit Boiotië had Heraklets vergezeld, toen deze optrok tegen Troje. Hij won daar de liefde van Glaukiu, de dochter van Skamandros. By de bestorming van den muur echter sneuvelde hij. Glaukia vertrouwde zich nu aan de bescherming van Herakles toe, en liet zich naar den vader van haren minnaar brengen. Daar baarde zij eenen zoon, dien zij den naam gaf van Skamandros. 8) Skamandros of Skamnndrios heet ook de zoon van Hektor en Androniamp;che, die gewoonlijk Astyanax wordt genoemd. Zie Astyanax en Oxynios.
SKEPHEOS. (Scephrus.) (Grieksch), een zoon van \'legeates, den koning van Tegea. Hij had een onderhoud met Jpollo in diens tempel te Tegea. Zijn broeder Leimon meende, dat Ske-phros hem bij den god beschuldigd had en doodde hem daarom. Tot straf hiervoor trof Artemis Leimon met hare pijicn, doch er kwam tevens door haar toedoen eene groote onvruchtbaarheid over het land. Het orakel beval als middel om de godin te verzoenen een treurfeest intestellen ter eere van Skephros. Een deel van een feest van Apollo en Artemis was hem dan ook voortaan gewijd, en daarbij werd iemand door de priesteres van Artemis, die met pijl. en boog gewapend was, vervolgd als herinnering aan de wijze, waarop de godin Leimon vervolgd had.
SKIAPODES. (Skiapodes.) (Grieksch), d. i. «schaduwvoetersquot;.
716
Skiapodes—Skylla.
een volk, dat, naar men zeide, in Indie woonde en zulke groote voeten had, dat zij die als zonneschermen gebruikten. Als zij namelijk gingen zitten, strekten zij één hunner voeten uit in de richting, van waar de zonnestralen kwamen.
SKIRAS. (Grieksch), een bijnaam van Athena, onder welken zij te Phalèron, de havenstad van Athene, en op Salamis tempels had. Haar ter eere werden de Slcirophoriën gevierd. Zie Athona, bl. 137.
SKIRON. (Grieksch) 1) een berucht roever, die op de naar hem genoemde Skironische rots tusschen Megara en Athene roofde, zich door de voorbijgangers op de rots de voeten liet wasschen en hen daarna in zee schopte , waar hunne lijken door eene schildpad werden verslonden. Theseus deed hem op dezelfde wijze omkomen, waarop hij velen had gedood. 2) de zoon van Pytas. Hij was gehuwd met eene dochter van Pandïon, den koning van Athene, en betwistte aan diens zoon Nisos de heerschappij over Megara. Zij riepen Aüikos als scheidsrechter in en deze wees aan Nisos de regeering en aan Skiron het bevel over het leger toe.
SEIKOPHORIëN. (Scirophoriën.) Zie Athena, bl. 137.
SKYLLA. (Srylla.) (Grieksch) 1) eene dochter van Typhon va. Echidna, of volgens anderen van Poseidon en de Nymph Kra-taïis, een vreeselijk huilend monster met twaalf wanstaltige voeten en zes halzen van eene ongeloofelijke lengte. Op lederen hals had zij eenen afgrijselijken kop met drie rijen puntige tanden. Hare voeten waren vastgeklemd aan de rots, waarop zij woonde, maar met hare halzen strekte zij hare hongerige muilen steeds uit naar buit en ving dolfijnen en zeehonden. Kwam een schip in hare nabijheid, dan moest dit een deel der opvarenden als buit aan Skylla afstaan. Odysseus voer haar voorbij, ten strijde toegerust en bereid om met zijne wapenen den aanval van het monster afteweren. Toch moest hij zijne ver-motclheid met den dood van zes zijner makkers bekoopen. Vclgens latere sagen was Skylla oorspronkelijk een schoon meisje geweest, of eene der Neniden, öf eene speelnoot van deze. De zeegod Glaukos was in liefde voor haar ontbrand (Zie Glau-kos, 1.), doch dit was de oorzaak van haar ongeluk; want de tooveres Kirke, die zelf ook liefde voor Glaukos had opgevat, mengde in het water, waarin zij zich baadde, tooverkruiden, die ten gevolge hadden, dat haar bovenlijf de gedaante van een meisje bleef behouden, maar het overige gedeelte van haar lichaam in een visch veranderd werd, terwijl haar buik omgord werd met vreeselijke hondenkoppen. Zelfs toen bleef zij nog zóó schoon, dat Poseidon liefde voor haar opvatte. Diens gemalin echter, Amph\'drite, veranderde haar uit ijverzucht ge-heelenal in een afschuwelijk monster, dat door de latere dichters steeds meer en meer schrikwekkend voorgesteld werd, zoodat men ook haren staart in verschillende staarten splitste en aan het uiteinde van ieder daarvan honden- of drakenkoppen
717
Skylla—Smintheus.
plaatste. Hare woonplaats had zij in de zeeengte tusschen Sicilië en Italië. Herakles doodde haar, omdat zij eenige der runderen van Geryon, die de held medevoerde, (Zie Herakles, hl 353.) geroofd had, doch Fhor/ci/.s maakte haar weder levend. Somtijds nam men het bestaan van meer dan ééne Skylla aan, die dan geacht werden in de onderwereld te wonen.
Nabij Skj\'lla woonde een tweede monster, met name Charijh-dis. Deze heette eene dochter van Poseidon en Gaia. Zij was een roofzuchtig wezen en ontstal aan Herakles eenige zijner runderen. Daarom werd zij door Zeus met zijnen bliksem in zee geslingerd. Ook toen nog behield zij hare roofzuchtige natuur. Zij woonde in het hol eener rots. waarop een vijgeboom stond. Om haren onverzadelijken honger te stillen, verslond zij gansche schepen met alles wat daarop was. Driemaal daags slurpte zij het zeewater in en driemaal daags spuwde zij het weder uit onder een brullend geraas en dreef dan alles, wat zij niet voor zich zelve behield, naar Skylla toe. Odysseus beproefde, toen hij door de zeeëngte voer, de gevaarlijke nabijheid der Charybdis te vermijden, doch hierdoor kwam hij te dicht bij de Skylla, die zes zijner makkers roofde. Vandaar ontstond de spreekwoordelijke uitdrukking: «de Charybdis vermijden om door de Skylla gegrepen te wordenquot;, welke gebezigd wordt omtrent degenen, die om een gevaar te vermijden zich aan een ander, misschien nog grooter, wagen. — Hoogstwaarschijnlijk zijn deze monsters mythische voorstellingen van den draaikolk, door de stioomingen van het water in die zeeëngte veroorzaakt, welke de doorvarenden niet konden vermijden zonder te dicht bij de rotsen te komen.
2) de dochter van Nisos. den koning van Megara, die, toen koning Minos van Kreta met een leger kwam om haren vader te beoorlogen, voor den vreemdeling liefde opvatte en haren vader verried of doodde, door hem het purperen haar uitte-trekken, waarvan het behoud van zijn leven afhing. (Zie Nisos.) Meermalen werd zij met hare onder 1 genoemde naamgenoot verward.
SLAAP. Zie Morpheus en Hypnos.
SMILAX. (Grieksch), een jong meisje, dat eene vurige liefde had opgevat voor eenen jongeling, Krokos genaamd, die haar weder beminde. Toen zij toch niet doo:: den echt vereenigd konden worden, en hunne liefde hopeloos was, veranderden de goden hen uit medelijden in bloemen, hem in eenen crocus, haar in oenen convolvulus.
SMINTIIEÜS. (Grieksch), een bijnaam van Apollo, dien hij droeg of naar de stad Sminthe in het trojaansche land, öf om hem aanteduiden als »den muizendooderquot;. Hij zou namelijk eens een zijner priesters, die door muizen geplaagd werd, daarvan hebben bevrijd. Eene andere legende verhaalde, dat hij de Trojanen, die onder Skamandros na de verwoesting van
718
Smintheus— Sosipolis.
Troje eene nieuwe woonplaats zochten, bevolen had, zich daar nedertezetten, waar uit de aarde geborenen hen zouden verontrusten. Toen zij nu aan den Hellespont aan land gestapt waren, vonden zij des morgens hunne schilden en de pezen hunner bogen afgeknaagd door muizen. Zij meenden hierin de aanwijzing van den god te erkennen, bleven daar wonen en noemden Apollo Smintheus., naar het woord sminthos, dat muis beteekent.
SOL. (Eomeinsch), eene benaming door de Romeinen dikwijls aan den zonnegod gegeven. Zie Apollo en Helios.
SOMNÜS. (Romeinsch), eene personificatie van den slaap. Zijn beeld stond dikwiils in de tempels van Aesculapius, omdat de slaap in diens tempel dikwijls leidde tot genezing. Vooral werd dus in hem de god vereerd, die door zijnen invloed bij ziekten heilzaam werkt of genezing aanbrengt. Zeer dikwijls werd hij geïdentificeerd met de grieksche goden Eypnos en Morpheus. Zie aldaar.
SüRANÜS. (Romeinsch), een bijnaam van Apollo, onder welken hij op den berg Soracte, nabij Falerii, vereerd werd. Omtrent den eeredienst, daar gevierd, bestond de volgende legende: De herders dier streek brachten op den Soracte eens een offer aan Dis Pater en aan de dooden, aan wie de berg gewijd was. Toen kwamen er plotseling wolven, die de stukken offervleesch van het brandende altaar roofden. De herders vervolgden hen, doch kwamen weldra bij een hol, waaruit zulke schadelijke dampen opstegen, dat zij dood ne-dervielen. Ja, eene pest verspreidde zich over het gansche land, die, volgens een orakel, alleen zoude ophouden, wanneer de bewoners dier streek, evenals de wolven van roof leefden. Van die herders beweerde het geslacht der Hirpi Sorani, waarvan tot in den keizertijd wordt gewag gemaakt, aftestammen. De leden van dat geslacht werden van den krijgsdienst en van andere verplichtingen tegenover den staat vrijgesteld. Zij vernamen den wil der goden uit de vlucht en het geschreeuw der vogels, maar vooral beroemd waren de kunsten, die zij bij het jaarlijksclie feest, dat de godin Feronia met Apollo Soranus gemeen had, vertoonden. Dan sprongen zij door brandende hoopen hout, zonder zich te bezeeren. Waarschijnlijk hebben we hier te denken aan een zoenoffer, dat op symbolische wijze gebracht werd. In plaats van het menschenoffer, vroeger vereischt, was later een sprong door het vuur voldoende. (Zie Pales.) — Wellicht zijn de wolven en de pestziekte, die als hun wreker hen beveiligt, zinnebeeldige voorstellingen van den guren winter, die den bergtop onbe-.voonbaar maakt.
SOSIPOLIS. (Grieksch), een goede, beschermende geest van den staat, die vooral door de inwoners van Elis vereerd werd. (Zie Agathodaitnon.) Toen namelijk de Elêërs in oorlog waren met de Arkadiërs, kwam eene vrouw met eenen zuige 5
719
Sosipolis—Spes.
ling tot den aanvoerder van het leger en verklaarde, dat de goden haar in eenen droom geopenbaard hadden, dat dit kind hun redder zou wezen. De Eleërs namen het kind mede en droegen het voor hun leger uit, en toen een slag zou geleverd worden, veranderde het zich in eene slang, die de Arkadiërs zulk eenen schrik aanjoeg, dat zij op de vlucht gingen. Toen de Eleërs de overwinning hehaald hadden, verborg de slang zich in den grond. Op do plek,- waar zij verdwenen was,
stichtte men eenen tempel ter eere van het kind, dat den staat gered had en dat men Sosipolis noemde. Eene priesteres van gevorderden leeftijd voorzag daar in den dienst. Buiten haar mocht niemand het binnenste van den tempel betreden,
en zelfs zij niet anders dan met een omsluierd gelaat.
SOSPITA- (Eomeinsch), een bijnaam van lutio, waaronder zij voornamelijk te Lanuvium vereerd werd. (Zie luno, bl. 412.)
SOm;. (Grieksch), d. i. «de redderquot;, een bijnaam, aan verschillende goden gegeven, maar waaronder vooral Zeus werd aangeroepen. Zie Zeus.
SPARTA of Si\'ARTE. Zie Lakedaimon.
SPARTOI. (Sparti.) (Grieksch), d. i. «de gezaaide mannenquot;. Zóó heette het vijftal, dat overbleef van de gewapende mannen, die te voorschijn kwamen uit de aarde, toen Kadmos de tanden van den door hem gedooden draak op raad van Pallas \\ Athena gezaaid had. Al de overigen vielen in eenen strijd, die onmiddelijk na hunne geboorte tusschen hen ontstond. De vijf Sparten, wier leven werd gespaard, werden de stamvaders van de voornaamste geslachten van Thebe.
SPEKMO. (Grieksch), eene der drie dochters van Anion, die van Diovysos de gave had ontvangen, om alles wat zij aanraakte in koren te veranderen. Zie Anios.
SPES. (Eomeinsch), d. i de godin der hooi), vooreerst der ;
hoop van den landbouwer en den tuinman, vervolgens van de gezegende verwachting der zwangere vrouwen, en eindelijk van i de hoop op eene gelukkige toekomst in het algemeen. Haren eersten tempel te ftome kreeg zij tijdens den eersten Punischen oorlog (268—241 v. Chr.) op het forum, olitorium, d. i. de groentemarkt, waarschijnlijk omdat daar de tuiniers en land- : lieden hunne groenten te koop boden. Bovendien was er een : tempel van Spes veins, waarschijnlijk eene van oudsher door | de Komeinen vereerde godin; althans de gansche voorstad buiten de porta Esquilina, waar die tempel gelegen was, werd :
720
naar haar genoemd. Keizer Elagabalus (218—222 na dir.), bra die eenen eigenaardigen godsdienst in Eome invoerde door den — deus Sol Maguhïiius als den hoogsten aller goden te erkennen, en zoodoende alshetware voor zich zeiven goddelijke eer te eischen, eerde den tempel van Spes vetus door éénmaal in het jaar het beeld van zijnen god in plechtstatigen optocht op eenen wagen derwaarts te voeren. — Voor de godin, die op het forum olitorium vereerd werd was de lilte Augustus als feest-
Spes—Stator,
dag vastgesteld. Dat was de verjaardag van keizer Claudius, die haar daarom buitengewone eer bewees en haar beeld liet plaatsen op sommige der onder zijn bestuur geslagen munten. Onder den keizertijd was evenwel de beteekenis van Spes eene geheel andere geworden. Zij werd eene godin van het geluk en van elke onbestemde verwachting, zoodat zij dikwijls in de nauwste betrekking trad tot Fortuna en Taventus. — Meestal wordt zij voorgesteld als een jong meisje, dat met de linkerhand haar gewaad op bevallige wijze in de hoogte heft en in de rechter eene ontluikende bloem draagt. Het anker, dat bij moderne voorstellingen haar gewoon symbool is, wordt bij antieke beelden niet aangetroffen.
SPHINX. (Grieksch), een monster in de grieksche mythologie uit Egypte of uit het Oosten overgenomen, dat het gezicht en de borst had eener vrouw en verder de gedaante van eenen leeuw. Zij werd eene dochter genoemd öf van Typhon en \'Echidna öf van Echidna en den zoon van deze, den hond Orthros. Hera zond haar naar Thebe, omdat zij die stad haatte, dewijl Semeli, die de liefde van Zeus genoten had, daar geboren was, of omdat zij de Thebanen wilde straffen, daar zij den moord, aan hunnen koning Laio.s gepleegd, ongewroken lieten. (Zie Oidipus, bl. 556.) — Dat dergelijke monsters in de verbeelding der oude volken eene groote rol speelden bewijst o. a. de Sphinx nabij Memphis, waarvan alleen het hoofd en de borst van het daarom opgestoven zand zijn bevrijd; doch deze toonen, dat men hier met een van de kolossaalste overblijfselen der egyptische bouwkunst te maken heeft.
STAPUYLOS. (Stajjhylus.) (Grieksch) i) de zoon van Dionysos en Ariadr.e. (Zie Dionysos, bl. 223.) Hij nam deel aan den tocht der Argonaulen en was de vader van Hemithea. (Zie aldaar.) Zijn naam beteekent «de wijnstok.quot; 2) een zoon van Dionysos en Erigone. De god was tot haar gekomen in de gedaante eener druif. Toen Erigone die gegeten had, bemerkte zij weldra, dat zij moeder zou worden. Den knaap, dien zij baarde, noemde zij daarom Staphylos. Kort hierop doodde zij zich uit verdriet over den moord aan haren vader, Ikarios of IkUros geheeten, gepleegd. Zie Dionysos, bl. 220.
8TATA MATER. (Eomeinsch), eene godin, die in nauwe betrekking stond tot Vulcanus, den god van het vuur. Ook was zij in beteekenis verwant met Veda. Haar beeld stond op het forum, en ter barer eere werd daar iederen nacht een vuur gebrand. Haar dienst was echter door de gansche stad verspreid on ook buiten de stad werden haar heiligdommen opgericht, hetgeen zeer natuurlijk was, daar men haar aanriep tot afwering van de te Rome zeer dikwijls voorkomende branden.
STATOR. (Eomeinsch), een bijnaam, dien lupiler droeg als de god, die de vluchtende^troepen tot staan brengt. Zie lupiter, bl. 416.
721
46
Stentor—Steiren.
STENTOR. (Grieksch), een der Grieken in het leger voor Troje , die beroemd was om zijne sterke stem, wier kracht tot op onzen tijd spreekwoordelijk gebleven is. Hij kon zoo luid roepen als vijftig andere mannen te samen. Hera nam zijne gedaante aan om den Grieken moed intespreken.
STERCüLIUS, STEBCCTÜS of STEEQUILINÜS. (Romeiosch), d. i. »de god der bemesting. Hij werd öf de vader genoemd van Picus, öf als geheel identisch met dezen gedacht. Zie Picus.
STERoPë. (Grieksch) 1) eene dochter van Kepheus, den koning van Tegëa, Herakles drong er bij hem op aan, dat hij met zijne twintig zonen zou medetrekken in den tocht, dien de held tegen de Hippoko\'óntiden (Zie aldaar.) ondernam. Hij weigerde echter, en daarop gaf Herakles aan zijne dochter Sterope eene urn, welke eene haarlok bevatte van de Gorgo Medusa (Zie Gorgonen.), die hij zelf van Pallas Athena gekregen had. Hield zij deze lok bij de nadering van vijanden driemaal buiten de muren der stad, dan zouden deze verstee-nen. Op aandrang van Sterope trokken nu Kepheus en zijne zonen met Herakles mede, doch zij kwamen allen in den strijd om. 2) Zie Peleus, bl. 607.
STERÖPES. (Grieksch), een der drie Kyklopen, die voor Zem den donder en den bliksem in gereedheid brengen. Zie Kyklopen.
STERREN. (Grieksch) Onder de sterren zijn er eenige, die voor de grieksche mythologie, van belang zijn. n In de eerste plaats behooren daartoe de morgen- en (Woester. Öf deze beide, öf alle sterren in het algemeen worden zonen genoemd van den Titan Astraios en Eos. — Oorspronkelijk beschouwde men de morgen- en avondster als verschillende wezens en noemde den eerste Heosphoros of Phosphoros, den laatste Hesperos. Beiden werden door de kunstenaars afgebeeld als schoone jongelingen met fakkels in de handen. — Onder de overige sterren moet vermeld worden Orion. Dit gesternte deed zich aan de oogen van het aan fantasie zoo rijke grieksche volk voor als een koene, reusachtige jager. Als zijn hond kennen de Homerische gedichten reeds Seirios, de hondsster. Omdat het opkomen van dit sterrebeeld het heetste jaargetijde met zich brengt, waren in verschillende streken van Griekenland verschillende gebruiken in zwang, waardoor men trachtte de verderfelijke werking der hondsdagen afteweren. Ook omtrent andere gasternten. zooals de Pleiads n, de Hij aden en den Beer waren allerlei mythen in omloop, meestal echter eerst in lateren tijd ontstaan. Van den Beer of, zooals de Grieken zeiden, vai de Beer in verhaalde men, dat zij de arkadische Nymph Kallisto was (Zie Ka l-listo.), die door Ze us onder de sterren was opgenomen, nadat zij hem eenen zoon, Arkas, had gebaard, niettegenstaande
722
Sterren—Stymphalia.
zij aan Artemis eene gelofte had gedaan van eeuwige kuisch-heid. Zeus plaatste haar onder de sterren, om haar aan de vervolgingen, öf van Artemis, of van Hera te onttrekken. Zie evenwel Artemis, bl. 120.
STHEIXO. (Stheno.) (Grieksch), eene der Gorganen. Zie aldaar.
STHENEBOIA. (Sthsnehoea.) (Grieksch) Zoo heette volgens sommigen de gemalin van den lykischen koning lohUtes, welke, toen Beller opkon aan hun hof verscheen, hein tot on-kuischheid trachtte te verleiden. Gewoonlijk wordt zij Anteia genoemd. Zie Anteia.
STHBNBLOS. (Sthenelm.) (Grieksch) 1) de zoon van Kaptitieus en Euadne, een der Epiyonen (Zie aldaar.), die ook deelnam aan den trojaanschen oorlog en daarin nieuwen roem behaalde. 2) de zoon van Perseus en Andromeda, en de vader van Eurystheus, wien de macht gegeven was om Her aides te gelasten zijne zware werken te volbrengen. Zie Herakles, bl. 345.
STILBE. (Grieksch), eene der dochters van den riviergod Penei,ox, die alle drie door Apollo bemind werden. Zjj schonk den god twee zonen Lapithes en Kentaur os.
STIMuLA. (Komeinsch), eene godin gelijk in beteekenis aan de grieksche Semék, de moeder van Dionysos. Zij werd vooral in een haar geheiligd bosch nabij Ostia vereerd. (Zie Senatus-consultum de Bacchanalibus.) — Oorspronkelijk waa Stimula eene Italische godin van een heftig en meêslepend karakter, wier werking zich b. v. in het opwekken van liefde of van eerzucht openbaarde.
STK0PHI0S. {Strophius.) (Grieksch), de koning van Phokis, die gehuwd was met Anaxibia, de zuster van Ar/amemnon. Hij was de vader van Pylades, en aan zijn hof werd Orestes opgevoed, toen deze als kind uit Mykenai had moeten verwijderd worden, om de lagen zijner eigen moeder Klytaimnestra te ontgaan. 2) een kleinzoon van den vorigen, een zoon van Pylades en Elektra. Zie Orestes, bl. 577.
STRYMON. (Grieksch), een zoon van Okeanos en Tethys, de god van de rivier van dien naam. Vroeger was de Strymon bevaarbaar, maar Herakles had door de kudden van Geryon er doorheen te voeren (Zie Herakles, bl. 353.) voor het vervolg dien weg voor schepen ontoegankelijk gemaakt.
iSTYGlOS. (Stygius.) (Grieksch), een bijnaam van Hades, dien hij droeg naar de in de onderwereld stroomende rivier de Styx.
STYMPHALIA. (Grieksch), een bijnaam van Artemis, dien zij droeg naar de stad Stymphalos in Arkadië, waar zij eenen tempel had. Daar stond een houten beeld der godin, dat zeer zwaar verguld was. Ook werden in dien ternjDel de beelden der Stymphaliden (Zie het volgend artikel.) aangetroften.
723
46*
Stymphalides—Suada.
STÏMPHALIDES. (Grieksch), volgens sommige legenden dochters van Stymphdlos, den stamheros der stad van dien naam, en Ornis, d. i. »de vogei.quot; Zij weigerden Herakles gastvrij op-tenemen en werden daarom door hem gedood. — Doch volgens de gewone sago waren het geweldige roofvogels, die zelfs het leven der menschen belaagden. Zij hadden ijzeren of koperen vleuo-els met vederen, die zoo scherp en puntig waren als pijlen en dïe zij ook als pijlen konden afschieten. Zij heetten dochters der Nymph Stympkale. Haar aantal was zóó groot, dat zij het land verwoestten door de zaadvelden met hare vleugels en hare uitwerpselen te bedekken, totdat de inwoners haar op raad van Fhineu.s door een groot gedruisch te maken, verdreven. Meestal wordt het verdrijven der Stymphahsche vogels echter toegeschreven aan Herakles, die ze deels doodde, deels verjoeg. fZie Herakles, bl. 350.) De Argonauten troffen haar later aan op het mythische eiland Aretias en konden zich slechts met moeite van haar bevrijden. (Zie Argonauten, bl. 106.) Een hunner, Oïleus, werd door hare puntige vederen gewond — In den tempel van Artemis Stymphalia waren zij atgebeeld als vocrels, maar achter den tempel stonden marmeren beelden van jonkvrouwen met vogelpooten, zoodat beide sagen
naast elkander schijnen in omloop geweest te zijn.
SïYX (Grieksch), eene personificatie van een der sombere stroomen der onderwereld. Zij was de dochter van Okeanos en Te thus en gehuwd met den Titan Pallas, den zoon van Kreios, wien zij Zelos (de Yver), Nike (de Ovt rwinmng), Ara-tos (de Kracht) en Bin (het Gewold) baarde, loen de Manen trachtten Zeus weder van den troon te stooten , was zy de eerste die verklaarde hem trouw te willen bli]ven en hem met hare kinderen te hulp kwam. Daarom liet Zeus hare kinderen altijd bij zich wonen, en de moeder eerde hij door den eed, bij haar gezworen, tot den heiligsten aller eeden te maken. Zij woonde aan den ingang van den Tartarcs. — Als rivier is zij de tiende arm van den Okeanos, die onder de aarde stroomt en daar negenmaal rondom het rijk van f^des loopt — Als een van de goden bij haar zweren zal, dan haalt Iris de snelle bodin der goden, water uit de Styx in eene gouden schaal. Giet hij dan de schaal ledig onder het zweren van eenen valschen eed, dan moet hij een jaar lang bewusteloos nederliggen zonder spijs of drank en blijft een groot iaar (acht jaren) uitgesloten van den omgang der goden -De Styx heette ook eene rivier in het noorden van Arkadie. Men o-eloofde, dat het water daarvan doodelijk was voor menschen0 en dieren, dat voorwerpen uit glas en krystal vervaardigd er door uitéensprongen, en hoorn, been, metaal en barnsteen er in vernield werden, en dat het alleen bewaard kon worden in vaten uit paarden- of ezelshoeven vervaardigd.
SUADA of STJADëLA. (Romeinsch), de godin der overreding.
724
Suada—Syrinx.
volkomen overeenkomende met de grieksche Peitko. (Zie aldaar.)
SÜBïGTfS. (Romeinsch), de god, die door den jonggehuwden man aangeroepen werd, als hij na de bruiloft zijne gade in de echtelijke woning had gevoerd.
SUMMaNüS. (Eomeinsch), een bijnaam van lupiter, die hem aanduidde als den god van de verschijningen des hemels gedurende den nacht. Hij werd als zoodanig vereerd in den Ka-pitolijnschen tempel, maar ook door een beeld, dat op den geveltop van dien tempel stond. Dat beeld werd door den bliksem getroffen en de kop er van afgeslagen, dien men in den Tiber terugvond. Dit gebeurde ongeveer in den tijd, waarin Pyrrhos de Romeinen beoorloogde. (\'278 v. Chr.) Dientengevolge werd voor Summanus een eigen tempel opgericht in den Circus Maximu-t, waar men hem jaarlijks op den 308tl\'n Juni een offer bracht. Eigenaardige offerkoeken werden hem dan gewijd. Zij hadden den vorm van een rad, dat waarschijnlijk betrekking had op den wagen, waarmede de god des hemels door het luchtruim rijdt. Vooral bij onweders, die in den nar.ht opkwamen, pleegde men zijne hulp interoepen — Daar hij dus een god van den nacht was, noemde men hem somtijds een god der dieven, en zelfs werd schertsenderwijze van zijnen naam een werkwoord »summanarequot; gemaakt, dat «stelenquot; moest beduiden. — In lateren tijd heeft men hem door een misverstand met Piis Pater ot Plato, den god der onderwereld geïdentificeerd.
SïBaRIS. (Grieksch), een monster, dat in een hol nabij den Parnassos woonde, en het gansche land in den omtrek verwoestte. Op bevel van het orakel moest een knaap geofferd worden, om het monster te doen verdwijnen. Het lot wees daartoe Alkijoneus aan. Met eenen krans op het hoofd werd hij naar het hol, waarin het ondier huisde, gevoerd, maar, door de schoonheid van Sybaris getroffen, nam EurylMes den onheilvollen krans van zijn hoofd, zette dien zelf op, ging in het hol, bestreed het monster en wierp het van de rots in de diepte te pletter. Op de plek, waar het neerviel, ontsproot eene bron, die !Sybar\'s werd genoemd.
SYLECS. (Grieksch), een koning in Aulis, die alle vreemdelingen, welke in zijn rijk kwamen, dwong in zijne wijngaarden te arbeiden. Her aides doodde hem en zijne dochter Xenodike. (Zie He rak les, bl. 857.) — Eene andere dochter van Syleus vatte liefde voor Herakles op, en stierf van smart, omdat zij niet zijne gade konde worden. De held had wederliefde voor haar opgevat, en toen hare uitvaart werd gevierd, kon men hem met moeite weerhouden om zich op haren brandstapel te storten.
SYMPLEGrADEN. (Grieksch) Zie Kyanëische rotsen.
SYRINX. (Grieksch), de dochter van den riviergod Lad on.
725
Syrinx—Syma.
die om hare schoonheid door Pan werd vervolgd. Zij smeekte haren vader om redding en werd door hem en hare zusters in riet veranderd. Uit dat riet sneed Pan zich eene herdersfluit, die hij tot aandenken aan haar, die hij bemind had, de syrinx noemde. Zie Pan, bl. 591.
SYRNA. (Grieksch), eene koningsdochter uit Karië. Zij viel eens van het dak, doch werd door de kunst van Podaleirios (Zie aldaar.) in het leven behouden. Uit dankbaarheid schonk zij hem hare hand, en hij bouwde eene stad, die hij naar haren naam noemde.
726
TACITA. (Komeinsch), [cl. i. «de zwijgendequot;, een der namen, waarmede de moeder der Laren genoemd werd. Zie Lares.
TAGES. (Eomeinsch) Toen een landman nabij de etrurische stad ïarquinii eens den bodem wat dieper omgroef dan gewoonlijk, kwam er een schoone knaap uit den grond te voor-schijn, die alras bleek de wijsheid van eenen grijsaard te bezitten. De landman vluchtte, doch op zijn geroep kwamen spoedig eene menigte menschen toeloopen. aan wie Tages zijne wijsheid mededeelde en de kunst, later door de haruspices, (d. i. waarzeggers uit de ingewanden der offerdieren) uitgeoefend, leerde. De zetel van deze kunst bleef altijd Etrurië en vele jonge Romeinen trokken derwaarts om in de geheimen daarvan te worden ingewijd.
TALASSIO of TALASS1US. (Eomeinsch), een vriend van iüo-niuhs, die bij den sabijnschen maagdenroof eene groote rol had gespeeld. — Volgens anderen een .jong Romein, die door een gelukkig toeval de echtgenoot werd van de schoonste onder de geroofde sabijnsche meisjes. Deze was door een van de armere burgers geroofd, die trachtte zijnen buit voor zich te behouden door voortewenden, dat hij haar naar den algemeen beminden ïalassius bracht. Doch het gansche volk keurde dit goed en hielp hem onder luid geroep haar naar Talassius voeren. Naar aanleiding dier gebeurtenis werd de naam Talassius een zeer gewone uitroep bij bruiloftsfeesten. — Sommige houden dien naam echter voor eenen bijnaam van Romulus-Quirinus.
TALOS. (Talm.) (Grieksch), een koperen man, dien llephaislos aan Minos , den koning van Kreta, ten geschenke had gegeven, om, als hij afwezig was het eiland te bewaken. Driemaal liep hij dagelijks het eiland om en verhinderde de landing van vreemdelingen. Zoodra nij iemand naderen zag, dien hij niet wilde toe-
Talos—Tantalos.
laten, sprong hij in een groot vuur, maakte zich gloeiend en drukte dan de aanlandenden in zijne armen, tot zij dood waren. Ook de Argonaut en zou dit lot getroffen hebben, maar de list van Medeia redde hen. Deze wist namelijk, dat Talos slechts ééne ader had, die van het hoofd tot de voeten liep, en daar met eenen spijker gesloten was. Dien spijker trok zij uit zijne hiel, zoodat hij doodbloedde. — Volgens anderen viel hij door de pijlen van Foias. 2) de neef van Daidalos, dien deze uit afgunst op verraderlijke wijze van de akropolis te Athene wierp. (Zie Daidalos, bl. 169.)
TALÏHYB10S. (Talthybius.) (Grieksch), de heraut van Agamemnon , voor wien te Argos en te Sparta gedenkteekenen waren opgericht, bij welke men hem jaarlijks lijkoffers bracht. Toen de gezanten van den perzischen koning Dar ei os in Sparta waren vermoord, ontbrandde, zoo meende men, Talthybios in toorn over deze schending van het heilige recht der gezanten en onthield zijnen zegenenden invloed aan den staat, totdat twee Spartanen zich vrijwillig als zoenoffers aan Dareios overleverden.
TANTaLOS. (TantHlus.) (Grieksch) 1) een zeer rijk koning van Lydië of van Phrygië, een gunsteling der goden. Meestal wordt hem ook goddelijke afkomst toegeschreven. Zijn vader was öf Zeus, öf de lydische berggod Tmolos. Als zijne moeder wordt meestal l\'luto. eene personificatie van den rijkdom, genoemd. Hij was een lieveling van Zeus en werd toegelaten tot de maaltijden en raadsvergaderingen der goden, maar hij kon zijn geluk niet verdragen: daarom verloor hij de gunst der goden en werd door hen zwaar gestraft. Omtrent zijne schuld en zijne straf bestaan er verschillende legenden. Hij had de geheime besluiten van Zeus verraden, of hij had van den disch der goden nektar en ambrosia gestolen en die rondgedeeld onder zijne vrienden, of — en dit was het verhaal, dat het meeste geloof vond — de goden ten maaltijd genoodigd, en, om hunne alwetendheid op de proef te stellen, zijnen zoon Pelopft gedood, en diens in stukken gehouwen lijk hun als spijze voorgezet. Nog eene andere mythe verhaalde. dat hij eenen gouden hond, dien Pandareos (Zie aldaar.) voor hem uit den tempel van Zeus op Kreta gestolen had, niet had willen teruggeven en zelfs gezworen had, dat die hond niet in zijn bezit was. Tot straf daarvoor zou Zeus hem van het gebergte Sipylos gestort hebben en dien berg zóó bo^en zijn hoofd hebben doen zweven, dat hij ieder oogenb\'.ik dreigde op hem nedertestorten. Soms wordt aan Tantalos zelfs de rol van Atlas toegekend en volgens sommige mythen moet hij dus het gewicht van den hemel op zijne schouders torschen. Maar meestal wordt verhaald, dat hij in den Tartarot in een water staan moest, dat tot aan zijne lippen reikte, terwijl boomtakken met geurige vruchten over zijn hoofd heenhingen. Als hij, door eeuwige quot;honger Jen dorst gekweld, trachtte het water of de
728
Tantaloe—Tarpeius.
vruchten te bereiken, werden deze onmiddelijk ver van hem verwijderd. — Zijne misdaden werden aan zyne afstammelingen, de Tantal id en, zwaar bezocht. Zijne zonen Atreus en Ihyestes vervolgden elkander met eene reeks van zware gruweldaden. Zijne dochter Niohe laadde door haren overmoed den toorn der goden op zich. Tot in het derde en vierde geslacht bleef de vloek van Tantalos rusten op zijn huis. (Zie Agamemnon en Orestes.) 2) een der zonen vanwier lichaam door Atreus aan hunnen vader tot spijze werd voorgezet, derhalve een kleinzoon van den onder 1 genoemden Tantalos.
TAP1II0S. (Taphuis.) (Grieksch). een zoon van Poseidon en Hippothoï, eene kleindochter van Felops. Poseidon schaakte haar en bracht haar uit klein-Azië naar eene der Echinaden, de kleine eilanden, die voor de kust van klein-Azië gelegen zijn. Daar bracht zij eenen zoon, Taphios, ter wereld, die de stad Taphos stichtte, en de daar wonende menschen met den naam van Tele beiers, d. i. »de vèr roependenquot;, bestempelde omdat zijne moeder uit een verafgelegen land gekomen was. Taphios had eenen zoon, Fteretaos, die van zijnen grootvader Poseidon een gouden haar kreeg, dat hem onsterfelijk maakte. Zie Pterelaos.
TARAS. (Grieksch), de zoon van Poseidon en eene Nymph. Hij kwam op eenen dolfijn van het voorgebergte Tainaron (een der zuidelijkste punten van Griekenland) naar zuid-Italië en stichtte daar de stad Tarentuin, die door de Grieken Taras genoemd werd.
TARAXIPPOS. (Taraxippus.) (Grieksch), d i. «dij de paarden schuw maaktquot;. Zoo heette een rond altaar in de renbaan te Elis op de plaats, waar de paarden dikwijls schuw werden. Dat altaar was bestemd voor de offers, die daar aan een boozen geest, welke die schuwheid veroorzaakte, gebracht werden. Men hield het er voor, dat dit öf de geest van Myrtiios was, die zoo dikwijls zijnen wagen door die renbaan had gestuurd , öf van Oinomaos, die daar begraven was. — Ook op den isth-mos was zulk een Taraxippos, dien men voor den geest van Glaukos, den zoon van Sisypho.s hield. (Zie Glaukos, 8.) — Te Olympia wist men te verhalen van zekeren Iseliinos, die, om Griekenland van eene pestziekte te verlossen, zich vrijwillig had opgeofferd. Na zijnen dood viel hem de eer te beurt naast de renbaan, waarin de olympische spelen gehouden werden, begraven te worden. Daar waarde hij later bij de wedrennen ook als Taraxippos rond.
TAKCHON. (Romeinsch), de zoon van Tetephos, den zoon van Herakles. die met zijnen broeder Tyrrhenos uit Griekenland naar Etrurië trok. Daar stichtten zy te samen twaalf steden, en eéne daarvan werd naar Tarchon Tarchonion. later Tarquinii, genoemd. Hij kwam met eene schare Etruriërs Aeneas te hulp in diens strijd tegen Turnus en de Rutuliërs.
TARPEIUS. (Romeinsch), een bijnaam van lupUer Kapitolinus,
729
ïarpeius—Taurobolia.
dien hij droeg, omdat de Tarpeïsche rots nabij zijnen tempel gelegen was.
TARQUïTUS (Eomeinsch), een zoon van den god Faunas en de Nymph Drt/ope. Hij was een aanvoerder in het leger van Tuinus en werd door Aeneas gedood.
TARTAROS. {Tartarus.) (Grieksch), eene personificatie van den oorspronkelijk ledigen, duisteren afgrond onder de aarde. Hij is öf een zoon van Aither en Gaia, of heet uit den Chaos ontstaan te zijn. Hij verbond zich met Gaia en deze baarde hem Tijphöeus en Echidna en volgens sommige verhalen ook de Giganten. In den Tartaros zijn de woningen van den Slaap, van de Droomen, van den Nacht, en ook van de Gorgonen en de Erinnyèn. Eene koperen muur was er om heen gebouwd en met koperen poorten, die door de vreeselijkste monsters bewaakt werden, was hij gesloten. Door Kronos werden de Kyle lopen en de Hekatonchelren, door Zeus de \'Titanen in den Tartaros geworpen, waaruit het hun onmogelijk was zich door eigen kracht te bevrijden, üe Stj/x, de Acheron en de Kokj/tos stroomden door den Tartaros heen. Hij was zoover onder de aarde als de hemel boven de aarde is, d. i. zoover als een ijzeren aambeeld in tien dagen vallen kan. Men heeft berekend, dat dit een afstand wezen zou van 27 millioen mijlen, doch de ouden hebben zich stellig den Tartaros naderbij gedacht, daar b. v. Thexeus. Orpheus, Zfera/tfe? derwaarts afdaalden en weder naar de aarde terugkeerden. Daar was ook het oord, waar de gestorvenen boetten voor hetgeen zij bij hun leven hadden misdreven; de Danaïden schepten daar zonder ophouden water in haar vat zonder bodem, daar werden Theseux en Pei-rithoös aan eene rots vastgeklonken, omdat zij Persephone hadden willen rooven, daar ondergingen Sisyphos, laon en Tantalos de straffen, die de goden over hen beschoren hadden Andere schimmen werden door de Erinnyën met slangen gegeeseld Eene eeuwige duisternis heerschte er, want driedubbele nacht bedekte den Tartaros, zoodat er geen zonnestraal kon doordringen. — Niet ver van daar lag het Ely.non, dat weliswaar volgens deze voorstelling ook onder de aarde gelegen is, maar eene eigen zon heeft, die er eeuwig licht verspreidt. Zie verder Elys ion.
TAÜRIKA. {Taurica:) (Grieksch), een bijnaam van Artemis, dien zij droeg naar den bloedigen eeredienst, waarmede men haar in haren tempel in Tauris (de Krim) huldigde. Derwaarts ontvoerde zij Iphigeveia. Zie Artemis, bl. 120.)
TAUROBOLIA. (Grieksch en Eomeinsch). Oorspronkelijk een stierenoffer, soms aan Athena, meermalen aan Artemis, gebracht. Bij den dienst van deze laatste schijnt het in de plaats der men-schenotïers getreden te zijn. — Een daarvan geheel verschillend offer waren de Taurobolia, die in den tijd van het verval van den romeinschen godsdienst, meestal met Kriobolia (offers van
730
Taurobolia—-Teiresias.
rammen) verbonden, in Italië gebracht werden. Zij stonden in verband met den dienst van Rheia Kybele en Attis. Eheia was in de verwarde en onzuivere godsdienstige voorstellingen van dien tijd geworden de moeder van alle dingen en alle goden, en toch tevens eene maagd, die zelve geene moeder heeft gehad en naast Zeus op zijnen troon zetelt. Attis is haar lieveling ; een tijd lang wordt hij haar ontrouw, doch daarna keert hij tot haar terug, vsrminkt zich ter harer eere en is als een verheerlijkte halfgod voor eeuwig met haar verbonden. Men liet zich in de geheimenissen van den dienst dezer godin inwijden om van de besmettingen van het leven gereinigd te worden, door een zoenoffer, dat als plaatsvervanger het bedreven kwaad op zich nam en door zijn bloed de schuld uit-wischte. Wie de plechtigheid der inwijding onderging, moest in eene kuil gaan staan, welke met doorboorde planken bedekt was. Op die planken werd de offerstier gebracht, en daar werd hem het mes in de keel gestooten, zoodat het warme bloed nederkwam op dengene , die in den kuil stond. Meestal werd het met den mond opgevangen. Door dien doop met bloed werd men eene wedergeboorte deelachtig. Men kon de wijding der Taurobolia ondergaan voor zijn eigen heil, maar ook voor het welzijn van eene stad of van eenen ganschen staat. In den keizertijd was het gewoonte voor het heil des keizers zich aldus met bloed te laten doopen. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze zonderlinge en walgelijke plechtigheden uit het Oosten naar Eome en naar Italië overgekomen. Te Rome bracht men die offers op den Vaticaanschen berg, juist op de plek, waar nu de kerk van St. Pieter staat. Zeer langen tijd heeft hun aanzien voortgeduurd. De bewijzen zijn gevonden, dat er nog in het jaar 390 onzer jaartelling Taurobolia zijn gebracht.
TAUEOPHÖNOS. (Taurophoinis.) (Grieksch), een bijnaam van Herakles Deze sloeg eens den stier dood van eenen boer, die geweigerd had zijnen zoon Hj/llos te eten te geven. De boer schold den held uit, en na dien tijd bleef het bij de inwoners der op het eiland Rhodos gelegen stad Lindos. in wier nabijheid het feit had plaats gegrepen, gewoonte op Herakles te schelden, als zij hem offers brachten.
ÏAYGeTë. (Grieksch), de dochter van Atla* en Pléione, eene der Fleiaden. Zij was de bestendige gezellin van Artemis. Zeus vatte liefde voor haar op, doch om haar aan zijne vervolgingen te onttrekken, veranderde hare goddelijke meesteres haar in eene hinde. — Eene andere legende evenwel verhaalde , dat zij Zeus wederliefde bewees, en hem twee zonen schonk, Lakeduimon en Eurotas.
TEIRëfSlAS. (Tires las.) (Grieksch), een beroemd waarzegger uit Thebe, de zoon van Eueres en Chariklo, uit het geslacht der Spurten. (Zie Spar ten.) Hij bereikte eenen hoogen ouderdom, maar was reeds blind van zijn zevende jaar af aan. Die blindheid was
731
Teiresias— Tekmossa.
veroorzaakt, doordat hij de geheimen der goden aan de men-schen verraden had, of wel Athena had hem blind gemaakt, omdat hij haar gezien had, toen zij met zijne moeder zich baadde. De godin sprenkelde hem water in de oogen, en dit ontnam hem dadelijk het gezichtsvermogen. Chariklo bad echter Athena, dat zij haren zoon weder ziende zou maken. Dit vermocht de godin niet, maar zij versterkte zijn gehoor, zoodat hij de spraak der vogels kon verstaan en zij gaf hem eenen staf, waarmede hij gaan kon evenals de zienden. — Eene andere legende verhaalt, dat hij eens op dan berg Kyllüne twee slangen gezien had, die zich om elkander kronkelden en met zijnen stok daarnaar slaande, hierop plotseling in eene vrouw was veranderd. Toen hij na zeven jaren die slangen wederzag en er weder naar sloeg, veranderde hij ook weder in eenen man. Nu gebeurde het eens, dat Zeus met Hera twist kreeg over eene vraag, die Teiresias alleen in staat was te beslissen, omdat hij een tijd lang man, en een tijd lang vrouw geweest was. Hij werd als scheidsrechter ingeroepen en stelde Zeus volkomen in het gelijk. De godin, hierover vertoornd, strafte hem voor zijn antwoord met blindheid, doch Zeus gaf hem een leven zeven- of negenmaal zoolang als dat van andere menschen en de gave der voorspelling. — Teiresias was de-geen, die de euveldaden van Oidipus aan het licht bracht. Toen de zeven vorsten voor Thebe gelegerd waren, gaf hij aan de Thebanen den raad om zich dapper te verdedigen en beloofde hun de overwinning, zoo een van de afstammelingen der Sparten zijn leven vrijwillig wilde opofferen. Dit deed Me-noikeust, de zoon van Kr eon. Toen later de Epigonen de stad belegerden, was Teiresias ookdegeen, die den raad gaf om vredesonderhandelingen aanteknoopen en ondertusschen de stad te verlaten. Zijne dochter Manto viel in handen der overwinnaars en werd aan AUcmawn als diens aandeel in den buit toegewezen. Zij baarde hem twee kinderen en werd vervolgens naar Delphoi tot y!polio gezonden, die haar ook zijne liefde schonk. (Zie Man to.) Toen de Thebanen uit Thebe vluchtten, stierf Teiresias, terwijl hij uit de bron Tilphusa dronk. En daar èn te Thebe beweerde men zijn graf te kunnen aanwijzen. Persephone was, zoo verhaalde men, hem zóó genegen, dat hij de eenige was onder de schimmen, die zijn verstand had behouden. Daarom zond Kirke, toen Odysseus haar verliet, dezen naar de onderwereld, opdat hij daar van Teiresias inl\'.chtingen omtrent zijne verdere zwerftochten zou bekomen. Te Orchomenos in Boiotië had hij een beroemd orakel.
TEKMRSSA. {Tecmesxa.) (Grieksch), de dochter van Teu-thras, den koning van Phrygië. Door Aias, den zoon van TelUmon, op een van diens strooptochten geroofd, werd zij zijne geliefde slavin. Zij baarde hem eenen zoon, met name Eu-rysükes.
7S2
Telamon—Telchinen.
TELAMON. (Grieksch), de zoon van Aiakos, den koning van Aigina, en Endëis, de dochter van den Kentaur Cheiron. Door zyne moeder aangezet, doodde hij met zijnen broeder Fe leus hunnen stiefbroeder Phokos. Toen hij hierop moest vluchten, kwam hij bij Kychreus, die op het eiland Salamis regeerde. Deze reinigde hem van de bloedschuld, die hij op zich geladen had, gaf hem zijne dochter Glauke ten huwelijk en liet hem bij zijnen dood het bestuur over Salamis na. Hij nam deel aan de Kalydonischc jacht, aan den tocht der Argonauten en vergezelde Her aide* op zijnen tocht tegen Troje en tegen de Amazonen. Met Herakles was hij zeer bevriend. Toen deze kort voordat zij te samen uittrokken, bij hem zijnen intrek genomen had, bad de held tot zijnen vader Ze us, dat deze aan Telamon, die nog steeds kinderloos was, eenen zoon mocht schenken. Spoedig daarop werd Glauke zwanger en baarde eenen zoon, dien zij Ai as noemde. Herakles wikkelde het jonge kind in zijne leeuwenhuid en smeekte de goden, dat zij het kind zóó onwondbaar mochten maken als die huid ondoordringbaar was. En de goden verhoorden zijn gebed. — Volgens eene andere overlevering was Aias evenwel de zoon eener tweede gade van Telamon, Fenboia of Eriboiu geheeten. — Bjj de inneming van Troje wist Telamon de ijverzucht, die Herakles tegen hem opvatte, toen hij er in slaagde om vóór dezen de muren der stad te beklimmen, te doen bedaren , door hem het eerst te offeren als Kallinikos. (Zie K all i nik os.) Bij de verdeeling van den buit werd aan Telamon de schoone Hesione, de dochter van den koning Laomidon , toegewezen. Zij trok met hem mede en baarde hem twee zonen, Teukros en \'Irambélos. — Toen zijn oudere zoon Aias zich voor Troje van het leven had beroofd, en Teukros het bericht daarvan naar Salamis overbracht, werd deze door Telamon verstooten, omdat hij niet beter voor zijns broeders leven had gewaakt. — De etrurische stad Telamon was, zoo beweerde men, naar hem genoemd, omdat hij daar op den Argonautentocht was aangeland.
TELCHIX. (Grieksch), de zoon van Apis, eenen koning van Sikyon. Hij wordt gezegd met zijnen broeder Ihelxion Apis verhinderd te hebben om zich meester te maken van den Pe-loponnesos. Volgens sommige legenden zouden zij zelfs hunnen vader gedood hebben. — De berichten omtrent deze gebeurtenis zijn zeer verward. Soms toch wordt Apis de zoon van Telchin genoemd. Het schijnt, dat de gansche legende van de plannen, die Apis tegen den Peloponnesos zou hebben opgevat en van de samenzwering door Telchin en Thelxion tegen hem gesmeed, betrekking heeft op den strijd, die er gevoerd is tusschen hen, die dieren als de symbolen der goden wilden vereeren en hen, die godenbeelden wilden invoeren.
TELCHINHN., de oudste bewoners van het eiland Rhodos. Zij worden zonen genoemd van Thalassa (de Zee). Zij hebben met
733
ïelchinen—Telemachos.
Kaphei.ra, de dochter van Okeanoa, Poseidon, den god der zee , opgevoed, die hun door zijne moeder Rheia ter opvoeding was toevertrouwd. Zij waren de uitvinders van de meeste handwerken en de eerste vervaardigers van metalen beelden. Hunne zuster Hal ia was de eerste, die de liefde van Poseidon genoot. (Zie Hal ia.) Daarom stonden ook hare broeders onder zijne bijzondere bescherming. Doch ook tot den dienst van Bephaistos schijnen zij in betrekking gestaan te hebben. Het waren eene soort van daimo-nen van denzelfden aard als de Korybanten en de Kurëten. Men schreef hun de macht toe om onweders te doen ontstaan en te doen bedaren, en ook om allerlei gedaanten aantenemen. Zelfs hadden zij den naam van booze toovenaars Daarom haatten en vervolgden de goden hen Apullo verscheurde hen, na zich in eenen wolf veranderd te hebben, of doodde hen met zijne pijlen. Of wel Zeus liet sommigen van hen door eene overstrooming omkomen. — Andere berichten daarentegen lieten hen het eiland Ehodos verlaten, juist omdat zij eene overstrooming voorzagen. Zij zouden zich deels in Sikyon, deels in Teumessos in Boiotië hebben nedergezet — Het schijnt, dat de Telchinen eene mythische voorstelling zijn van de allereerste beginselen van scheepvaart en scheepsbouw en van de handwerken. daardoor noodwendig in het leven geroepen. — Zie verder Lykos, 4.
TELCHINIA of ÏELCHINIOS. {Telchinius.) (Grieksch), een bijnaam van Hera en Athena en een bijnaam van Apollo, die zij droegen naar oude beelden, waarvan men beweerde, dat zij door de Telchinen waren vervaardigd. Zie het vorig artikel.
TELEGöNOS. {ïelegonus.) (Grieksch) 1) een zoon van Proteus en Psanuithe, die door Berdkle* in eenen worstelstrijd gedood werd, of een zoon van Proteus en Torüne, die met zijnen broeder Tmolos aanleiding gaf, dat hun vader Thrakië, waar hij zich had nedergezet, weder verliet. (Zie Proteus) 2) een zoon van Odysseus en Kirke. (Zie Odysseus, bl. 54\'.) en 55o.) Door zijne moeder uitgezonden om zijnen vader optezoeken, werd hij door storm naar Ithaka gedreven. Daar leefde hij, door den honger gedwongen, van roof. Odysseus, bijgestaan door Telemachos, den zoon, dien hij bij zijne wettige gade, Penelope, had, trachtte hem te verjagen, doch werd door Tele-gonos gedood. Daarop bracht deze het lijk naar Aiaia tot Kirke, begroef het daar en huwde vervolgens met Fenelope, bij wie hij eenen zoon verwekte, lidlos geheeten. Met dezen trok hij naar Italië en stichtte daar de steden Tusculum en Praeneste.
TELEMSCHOS. {Telenidchus.) (Grieksch), de zoon van Odysseus en Penelope. Uit liefde voor zijnen nog zeer jeugdigen zoon trachtte Odysseus te vergeefs zich te onttrekken aan de deelneming aan den tocht tegen Troje. Telemachos werd dus geheel onder de leiding zijner moeder opgevoed. Toen in den
734
Telemaclios—Telephos.
raad der goden besloten was, dat Odysseus naar zijn vaderland zou terugkeeren, bezocht de godin Athena Telemachos, de gedaante van Meutes, eenen gastvriend zijns vaders aangenomen bebbende, en spoorde hem aan om de vrijers, die naar de hand zijner moeder dongen, uit de ouderlijke woning te verjagen en dan zelf op reis te gaan, om naricht intewinnen betreffende zijnen vader. De vrijers stoorden zich echter niet aan het bevel, dat Telemachos hun dientengevolge gat. Toch ging Telemachos op reis, door Athena vergezeld, die nu de gedaante had aangenomen van Mentor, een bejaard inwoner van Ithaka, wien Odysseus bij zijn vertrek had aanbevolen te waken over zijn huis. Eerst ging hij naar Pylos tot Nestor en daarop naar Sparta tot Menelao*. Bij zijne tehuiskomst ontkwam hij gelukkig aan eene hinderlaag, die de vrijers hem gelegd hadden. Hij vond daarop zijnen vader weder in de woning van den zwijnenherder Eumaios en hielp hem bij het dooden der vrijers. — Latere mythen berichtten, dat hij na den dood zijns vaders met zijnen stiefbroeder \'lelegon.o* was medegetrokken naar het eiland van Kirke (Zie Telegonos.) en daar met de dochter van deze , Kassiphüne, was gehuwd. Toen Telemachos later zijne schoonmoeder Kirke vermoord had, werd hij zelf door zijne gemalin omgebracht. — Of wel hij zou getrouwd zijn met Nausikad, de schoone dochter van Al-kino\'os, den koning der Phaiaken, of volgens anderen met Fo-lykaste, de dochter van Menelaos, en uit een dezer beide verbintenissen zou een zoon, Perseptolis, gesproten zijn. — Nog eene andere legende verhaalt , dat hij naar Italië zou getrokken zijn en dat hem daar eene dochter zou geboren zijn, Roma genaamd. Hij stichtte er de stad Clusium. — Eindelijk meldt nog eene mythe, dat Odysseus hem tengevolge van een verkeerd uitgelegd orakel, hetwelk hem voorspeld had, dat zijn leven gevaar zou loopen door zijnen zoon (Zie Telegonos.), Telemachos reeds geruimen tijd vóór zijnen dood uit zijne omgeving had verwijderd.
TELEPHASSA. (Grieksch), d. i. ))de vèr schitterendequot;, de gemalin van Age nor, de moeder van Europa, Kadmos, Phoinix en Kilix. Zij trok met hare zonen uit om hare door Zeus geschaakte dochter te zoeken, en zette zich met Kadmos in Thrakiö neder, waar zij stierf. — Soms heet zij echter de gade van Phoinix. Zie aldaar.
TELEPHOS. (Telephus.) (Grieksch), de zoon van Herakles en Auge. Kort na zijne geboorte werd hij te vondeling gelegd, doch door herders gevonden en opgevoed. Toen hij volwassen was geworden, deed hij bij het delphische orakel onderzoek naar zijne afkomst en kreeg bevel om naar Mysië tot koning Teuthras te reizen. Daar vond hij zijne moeder weder, en volgde later Teuthras in de regeering op. (Zie Auge.) Toen de Grieken op hunnen tocht naar Troje bij vergissing in Mysië landden, dreef hij hen terug, doch werd zelf door AchilLeus
735
Telephos—Telesphoros.
gewond, daar Dionysos hem over eenen wijnstok struikelen deed. Deze verwonding had ten gevolge, dat de Grieken vernamen wie hij was , en wegens zijne grieksche afkomst hem uitnoodig-den mede tegen Troje optetrekken. Hij weigerde aan dit verzoek te voldoen, daar hij gehuwd was met eene dochter van koning Priamos, met name Astyoche, volgens sommigen echter LaoiUce geheeten. (Zie echter L aodike.) — Zijne wonde wilde niet genezen, en daarom raadpleegde Telephos op nieuw het orakel, hetwelk hem antwoordde, dat alleen degeen, die de wond geslagen had, haar ook weder kon heelen. Hij ging daarop tot Agamemnon, die intusschen na den mislukten inval in Mysiö naar Griekenland was teruggekeerd, en ging op raad van diens gade Klytaimneutra met haren kiemen zoon Orestes in de armen bij den haard als smeekeling zitten. Agamemnon herkende in hem, hoewel hij als bedelaar verkleed was, den overwinnaar der Grieken. Daar hij zelf intusschen een orakel gekregen had, dat de Grieken zonder de hulp van Telephos niet naar Troje zouden kunnen komen, beloofde hij hem zijne hulp, en door toedoen van Agamemnon stemde Achil-leus er in toe Telephos te genezen. Hij schraapte roest van zijne lans in de wonde en deze genas terstond. Uit dankbaarheid hiervoor wees nu Telephos aan de Grieken den weg naar Troje. — Hij werd te Pergamon en ook in hot bosch op het Parthenion-gebergte in Arkadië, waar hij te vondeling gelegd was, als heros vereerd. .
TELESILLA. (Grieksch), eene half mythische, half historische persoonlijkheid. Hare vaderstad Argos was eens beroofd van mannen, die haar in tijd van nood tegen de vijanden konden verdedigen, want bijna allen waren gevallen in eenen slag tegen de Lakedaimoniërs. Deze besloten daarom (510 v. Chr.) eenen aanval op Argos te ondernemen. Toen riep Telesilla, eene schoone, krachtige vrouw, die als eene begaafde dichteres onder hare medeburgers groote eer genoot, alle grijsaards en knapen bijéén, nam ook de krachtigste vrouwen in het aldus gevormde leger op, haalde wapenen uit de tempels en gymnasiën (scholen voor lichaamsoefeningen) en verdedigde op deze wijze de muren der stad. De Lakedaimoniërs werden geheelenal teruggeslagen en trokken weg zonder eenen tweeden aanval te wagen. In de nabijheid van den tempel van Aphrodite werd nu door het dankbare volk een heiligdom ter eere van Telesilla opgericht, waarin haar beeld stond meteen helm in de hand, dien zij zich gereed maakt optezetten. Aan hare voeten lagen boekrollen, die hare gedichten bevatten,
TKLESPHOKOS. (Te!esphor us.) (Grieksch), een genezing aanbrengende daimon, een zoon van Askleplos. Zijn naam duidt hem aan als den god, die het einde der ziekte aanbrengt. — Soms is de naam Telesphoros alleen een bijnaam van Asklepios, Telespho-ros zelf had evenwel weder eenen bijnaam, Euamerion. Eigen tem-
736
Telesphoros—Tenes. 737
pels had hij te Pergamon en te Smyrna. Hij wordt afgebeeld als een knaap met eenen langen mantel en eene phrygische muts op het hoofd, meestal te samen met zijnen vader en zijne zuster Hygieia. Zie Hygieia.
TELeTë. (Grieksch), de dochter van Diom/sos en Nikaia. Toen hare moeder zich gedood had, nadat zij haar ter wereld had gebracht (Zie Nikaia.), werd zij door haren vader opgevoed en bleef diens bestendige gezellin en dienares. Zij is de personificatie der geheimzinnige inwijding, die de mystische dienst van den god vorderde. Haar naam beteekent dan ook mn-wijding.quot;
TELETHÜSA. Zie lp his.
TELEÜTAS. (Grieksch), een andere naam voor Teufhras, den koning van Mysië, bij wien Auge eene gastvrije opname vond. Zie Auge.
ÏELLÜS. (Romeinsch), de godin der Aarde, nauw verwant met Ceres en meestal gezamenlijk met deze aangeroepen. Zij is zoowel de vruchtbare schoot, die alles voortbrengt (Tellus Mater), als het graf, dat alles in zich opneemt, wat zijnen tijd heeft gehad. — In eedformulieren wordt zij naast lupiter aangeroepen, om zoo door samenvoeging van hemel en aarde het heelal tot getuige te nemen van den eed. Zij is ook de vaste grondslag, waarop alle orde in de natuur rust. Daarom riep men haar aan bij aardbevingen. Het beeld van Tellus stabilita werd met de symbolen van den akkerbouw op munten gestempeld door keizers, die de orde en de veiligheid in den staat hadden hersteld. Eindelijk is zij ook eene godin van den echt. Haar eerste tempel te Rome werd gebouwd kort na het jaar 268 v. dir., toen er eene aardbeving gevoeld werd gedurende een gevecht door de Romeinen tegen de Picenters geleverd. (Zie verder Ceres.) — Haar wezen was ongeveer geheel gelijk aan dat van de grieksche godin der Aarde, Gaia. Zie aldaar.
TEMeNOS. (Tememcs.) (Grieksch) 1) een der Herakleiden. (Zie Herakles, bl. 365.) 2) een zoon van Pelasgos. Hij had Hera in hare kindsheid opgevoed en wijdde haar drie tempels: als maagd, als gade en als moeder.
TEMPESÏAS. (Romeinsch), eene godheid, waaraan L. Corne-lius Scipio eenen tempel wijdde, nadat hij in het jaar 259 v. Chr. met moeite nabij het eiland Korsika aan eenen zwaren storm was ontkomen. Die tempel stond aan den Appischen weg buiten de porta Capena. Aan Tempestas werden zwarte lammeren geofferd. — Er is ook somtijds sprake van meerdere Tempestates. Deze stonden onder het bestuur van lupiter.
TENES of TENNES. (Grieksch), een zoon van Kyknos en Prokleia, eene dochter van koning Laomedon van Troje. Later huwde Kyknos met Philonome, die liefde opvatte voor haren stiefzoon, welke echter door Tennes niet beantwoord werd.
47
ï enes—Terminus.
PhilonÖme beschuldigde hem daarop bij zijnen vader, dat hij gC haar tot ontrouw had willen verleiden, en Kyknos, die aan 0i hare beweringen geloof sloeg, wierp Tennes en zijne zuster le Hemithea, welke hij van medeplichtigheid aan het gebeurde osi verdacht, in eene kist in zee, die beiden echter behouden naar w, het eiland Leukophrys bracht, waar Tennes eene kolonie stichtte, en na dat hij naar zijnen naam noemde. Later vernam Kyknos Ki
het bedrog tegen hem gepleegd. Hij doodde daarop Philo- ell nöme en trok zijnen zoon achterna. Toen de Grieken naar (J0 Troje trokken, verzetten zich vader en zoon tegen hunne lan- Oo ding, doch werden beide door AchilleiiH gedood. — Tennes werd fer als heros op Tenedos vereerd. De naam van Achilleus mocht eei in zijnen tempel niet worden uitgesproken, en geen fluitspeler 0f mocht dat heiligdom betreden, omdat een fluitspeler, Molpos ha; genaamd, valsch getuigenis tegen hem bij zijnen vader had afgelegd. — Een zeer schoon marmeren beeld van Tennes werd door den Romeinschen propraetor Verres geroofd en naar Eome gebracht.
TBEAMBOS. (Teramhus.), een zoon van Emeiros, een klem-zoon van Poseidon en Eidothea, eene Nymph van den Othrt/s.
Op dat gebergte bleef Terambos wonen. Hij weidde daar zijne kudden en beoefende er de muziek. Doch hij bejegende steeds de Nymphen met smaad. Daarom werden zijne kudden door de koude gedood en hij zelf in eenen kever (vliegend hert,
lucanus cervm) veranderd, welks hoornen de gedaante hebben eener lier.
TEREÜS. Zie Prokne.
TERMëliöS. {Termerus.) (Grieksch), een roover m Thessalië,
die de gewoonte had om als een bok te stooten en ieder,
dien hij ontmoette, zóólang met zijn sterk voorhoofd aante-vallen, dat de hersenpan in stuk sprong. Herakles echter had eenen nog harderen schedel en stootte daarmede Termeros dood.
TERMINUS. (Romeinsch), de god der grenzen, wien reeds door den Sabijuschen koning ïitus Tatius op het latere Kapi-tool een tempel gesticht werd. Numa Pompilius stelde ter zijner eere een feest in, de Terminalia, dat op den 258tin Februari (oudtijds den laatsten dag, de grens van het jaar) gevierd werd. Toen door Tarquinius Priscus het plan werd opgevat voor Jupiter eenen prachtigen tempel op het Kapitool te bouwen, en de wegruiming van verschillende heiligdommen noodig was, weigerden de goden hunne toestemming tot de verplaatsing van het beeld van Terminus te geven en bevalen sprot in den nieuwen tempel eene opening in het dak te maken, beset omdat de god steeds onder den vrjjen hemel moest staan. De moed oudste beelden, van den god, schijnen niets anders geweest tighe te zijn dan vierkante steenen, zooals men die voor grensstee- ^E nen gebruikte. Later hadden de beelden van Terminus den en I vorm van Hermen. (Zie Her mes, bl. 376.) Onder zijne be- Teukt
738
Terminus—Teukros.
) scherming stonden de grenssteenen, wier heiligheid in de
i oudste tijden bij de Romeinen in zeer hoog aanzien stond,
iquot; Ieder, die eenen grenssteen omverploegde, was met zijn juk
i ossen vervloekt en mocht vrij gedood worden. Eerst later
r werd tegen dit vergrijp eene geldboete bedreigd. De Termi-
n nalia werden gevierd door een offer van staatswege op het
s Kapitool, maar ook door verschillende offers, die de buren met elkander brachten en met een gezellig huiselijk feest, dat in
r de nabijheid van den grenssteen gehouden werd, verbonden.
Ook de plaatsing van eenen nieuwen grenssteen ging met of-
d fers ter eere van Terminus gepaard. — Later werd Terminus
it een bijnaam van den koning des hemels, en lupiter Terminus ir of Terminalis werd dan afgebeeld als een man met dik hoofd-
TEliPSlCHÖIlE ((ineksch), eene der negen Muzen. Haar naam beduidt »de zich in den dans verheugende.quot; Zij is de Muze der dam\'-cumt en wordt gewoonlijk voorgesteld in eene dansende houding. In de ééne hand houdt zy eene lier, in de andere een plektron, d. i. een staafje om de lier te tokkelen. Somtijds heet zij de gezellin van Dionysos, vooral waar er sprake is van diens nachtelijke, opgewonden feesten.
ÏEBRA. (Eomeinsch), een minder gewone naam om de Aarde als eene personificatie aanteduiden. Meestal werd zij Tellus genoemd. Zie
cl 1. cl clcL IT
TETHYS. (Grieksch), de dochter van Vranos en Gala, dus behoorende tot het geslacht der Titanen. Zij was gehuwd met haren broeder Okeanos. Uit dit huwelijk ilen sproten al de rivieren der aarde en de 8000 Okeaniden. Zij werd ;en, beschouwd als de verhevenste godin der zee en als de stam-De moeder aller goden, omdat zij eene personificatie is der voch-eest tigheid, die alles voedt.
tee- TEDKROS. {Teacer.) (Grieksch) 1) de zoon van Skamandros den en Tdaia, de oudste koning in Troas, naar wien de Trojanen be- Teukriërs genoemd werden. Zijne dochter Bateia huwde met
739
47*
Teukros—Thaleia.
DarcMnos. (Zie aldaar.) 2) de zoon van Telamon en Hesione. Hij trok met zijnen halfbroeder Ai as tegen Troje op en onderscheidde zich daar vooral als een voortreffelijk boogschutter. Dertig Trqjaansche helden vielen door zijne pijlen. Toen Aias zich uit ergernis over de geringschatting, waarmede hij door Odysseus, Agamemnon en Menelaos behandeld werd, van het leven had beroofd, keerde Teukros naar Salamis tot zijnen vader terug, doch deze wilde hem niet opnemen, daar hij zijnen broeder niet gewroken had. Teukros trok toen naar het eiland Kypros, en stichtte daar eene stad, die hij ter herinnering aan zijn geboorteland Salamis noemde.
TEÜTAMIAS of TEUTAMïDAS. (Grieksch), de koning van Larissa, tot wien Akrisios vluchtte uit vrees voor het orakel, hetwelk hem voorspeld had, dat hij door zijnen kleinzoon zou gedood worden. Maar aan de lijkspelen, die Teutamias ter eere van zijnen vader gaf, nam ook Perseus, de kleinzoon van Akrisios, deel en doodde daarbij zijnen grootvader zonder het te willen.
TEDTAMOS. {Teutamus.) (Grieksch), een koning van Assyrië, de twintigste na Ninyas, den zoon van Semiramis. Tijdens zijne regeering brak de trojaansche oorlog uit, en hij zond aan koning Priamos als hulptroepen 10000 Aithiopiërs, 10000 Susianers en 200 strijdwagens, onder het opperbevel van Memnon.
TEUTERAS. (Grieksch), 1) een koning van Mysië, naar wien dat land Tevthranié genoemd werd. Bij hem vond Ange eene gastvrije ontvangst. Zie Auge en Teleutas. 2) een der makkers van Aeneas in den oorlog tegen de Rutuliérs.
THALASSA. (Grieksch), eene personificatie der zee, vooral der middellandsche zee. Zij heette de dochter van Aiiher en Hêmera.
THALEIA. (Tharia.) (Grieksch) 1) eene der negen Muzen. Haar naam beduidt »de bloeiende feestvreugde.quot; Zij is de Muze van de komedie en is kenbaar aan een komisch masker; èn als dienares, èn als volgelinge van Dionysos draagt zij doorgaans eenen klimopkrans op het hoofd en eenen krommen thyrsosstaf, of ook wel een
740
Thaleia—T hargeliën.
tamboerijn in de hand. Meermalen wordt zij de moeder genoemd der luidruchtige Korybanten (Zie aldaar.), die Apollo bij haar zoude verwekt hebben. 2) eene der Chariten (Zie aldaar.^, eene personificatie van het bloeiende geluk, aan welke dikwijls bij feestmalen de eerste beker werd gewijd. 3) eene Nymph, die in de nabijheid van den Aetna woonde en bij Zeus de moeder werd der Paliken. Zie Palïkoi.
THA1L0. (Grieksch), eene der beide Horen, die door de Athe-ners vereerd werden. Haar naam beduidt »de bloeiendequot;, en zij werd dan ook gehuldigd als de Hore van den bloei. (Zie Horen, bl. 390.) De jongelingen riepen haar aan, wanneer zij hunnen eed van trouw aan den staat aflegden, om zegen voor hun verder leven aftesmeeken.
THAMyRlS. (Grieksch), een zoon van Philammon en de Nymph Argiope of de Muze Ertito. (Zie Philammon.) Hy muntte uit door zijne schoonheid en door zijne bedrevenheid in het zingen, doch toen hij bij de Pythische spelen verscheidene malen de overwinning behaald had, werd hij zoo trotsch, dat tij eenen wedstrijd met de Muzen durfde aangaan. Als voorwaarde stelde hij, dat, zoo hij overwinnaar bleef, hij hare hoogste gunst zou genieten; werd hij daarentegen overwonnen, dan was hij aan hare willekeur overgeleverd. Te Dorion in Messenië kon men de plaats wyzen, waar de wedstrijd gehouden werd. Thamyris moest voor de Muzen onderdoen, en deze beroofden hem van het gezicht en van de gave van het gezang. —- De beeldende kunst stelde hem soms voor met eene gebroken lier, of als smeekeling zijne handen tot de Muzen opheffende.
TUANaTOS. (ThanÜtus.) (Grieksch), eene personificatie van den Dood, de eenige god, die alles haat, zelfs de goden, en ook de eenige god, die geene geschenken aanneemt en geen altaar heeft. Als priester der onderwereld komt hij tot de stervenden en snijdt hun eene haarlok af. Hij heeft zwarte vleugels en een zwart gewaad. Herakles worstelde met hem om Al-kestis, de gade van Admetos, uit zijne handen te bevrijden en overwon hem. (Zie Admetos.) Thanatos is eigenlijk een deel van het wezen van Hades, waaraan men eerst later eene afzonderlijke persoonlijkheid heeft toegekend. — Later werd hij de tweelingbroeder van Hypnos (de Slaap) genoemd, en vatte laar men (]us Zyn Wezen veel zachter op. Beiden worden dan voor-ende gesteld als krachtige jongelingen. Thanatos houdt meestal in iuze zjjne hand eene fakkel, die hij uitbluscht; soms is hij ook een baar ]£m(j) dat vleugels draagt als die eener kapel, welke doelen op de onsterfelykheid van de ziel.
Til ARGELIëN. (Grieksch), het voornaamste feest door de Athe-ners ter eere van Apollo gevierd. Het had in den beginne voornamelijk betrekking op het rijpen der veldvruchten, maar later werd het meer een verzoenings- en reinigingsfeest. Een
741
Thargeliën—Theagenes.
der dagen gedurende welke het gevierd werd, was bepaaldelijk voor de reiniging der stad bestemd. Men meende, dat op dien dag Apollo zou geboren zijn. Als zoenoffer werden hem dan — althans in oudere tijden — twee ter dood veroordeelde misdadigers geofferd, die, met vijgen omhangen, onder het spelen der fluiten de stad werden uitgevoerd en dan werden verbrand of van eene rots gestort. Toch schijnt het feest geen somber karakter gehad te hebben, maar integendeel trad de feestvreugde zeer op den voorgrond. Want het werd in betrekking gebracht tot de heuglijke gebeurtenis, waardoor Athene bevrijd werd van de schandelijke schatting, die het had moeten opbrengen aan koning Minos van Kreta; daarom werd ook Ihesevs, die aan die schatting een einde gemaakt had, bij dit feest herdacht. Evenals zijn schip eenmaal weggevaren was naar Kreta, en van daar verlossing had medegebracht, voerde nog ieder jaar een schip der Atheners tijdens de Thargeliën het heilige gezantschap naar Delos, om den god daar het zoenoffer te brengen, dat zij hem schuldig waren.—Naar dit feest werd de Atheensche maand Thargilion (Mei—Juni) genoemd. Behalve te Athene werd het ook in de ionische koloniën, die met medewerking van de Atheners gesticht waren, gevierd.
THAÜMAS. (Grieksch), de zoon van Pontos en Gaia. Hij was getrouwd met de Okeanide Elektra en verwekte bij haar Iris, de snelle bodin der goden, en de Ilarpyïén, die eene personificatie zijn der stormwinden. Thaumas stelde de zee voor als eene wereld van de rijkste en heerlijkste wonderbaarlijke verschijningen. Evenals zijn vader Portos is hij echter een begrip gebleven, dat in de voorstelling der Grieken nooit vleesch en bloed heeft aangenomen- — Zijne dochter Iris wordt dikwijls naar haren vader Thaumantias genoemd
THEAGëNES. (Grieksch), een zoon van Herakles. De held had namelyk liefde opgevat voor de gade van Timosthenes, zijnen priester op het eiland Thasos. Hij nam diens gedaante aan en verwekte by zijne vrouw eenen zoon, die zulk eene verbazende kracht bezat, dat hij reeds als knaap van negen jaren uit de school komende een bronzen godenbeeld, dat op de markt stond op zijnen schouder mede naar huis droeg. Later was hij telkens overwinnaar in al de nationale spelen. Men verhaalt zelfs, dat hij 1400 kransen won. Zyn roem werd zóó groot, dat men hem op vele plaatsen standbeelden oprichtte. Na zijnen dood geeselde een zijner vijanden iederen nacht het standbeeld, dat men hem op Thasos had opgericht, totdat dit eindelijk van zijn voetstuk viel en dengene, die zijne schennende hand er tegen uitstrekte, doodde. Daarop wierpen de Thasiers het beeld in zee. Toen werd echter het land door onvruchtbaarheid geteisterd, die niet eerder ophield, vóórdat aan de uitspraak van het orakel te Delphoi
742
Theagenes—Themis.
Yoldaan was, hetwelk gelast had het door visschers uit zee opgehaalde beeld op zijne oude plaats te herstellen en aan Theagenes goddelijke eer te bewijzen. Ook buiten Thasos en zelfs bij niet-Grieken werd hij als een genezende daimon vereerd.
■THEaNO. (Grieksch) l) de gade van Metaponlos, den koning van Ikarië. (Zie Aio los, bl. 33.) 2) de dochter van Kis se us, de zuster van He/cUhe en de gade van Amykos of van Antinor, eene priesteres van Pallas Athena te Troje. Haar gemaal ontnam haar het Palladion en bracht daardoor Troje ten val. Op denzelfden dag, waarop Hekabe Paris ter wereld bracht, baarde zij eenen zoon, Mimas genaamd, die later met Aeneas naar Italië trok.
THEBE. (Grieksch), eene dochter van Zeus en de boiotische Nymph lodame. Zij was gehuwd met Ogygos, den oudsten koning van Boiotie, en schonk hem eene dochter, met name Au-lis. Deze behoorde tot de Praxidikai, bij wie de Boiotiërs gewoon waren te zweren. Zie Ogygos en Praxidikai.
THEIA. {Tfiêa.) (Grieksch), eene dochter van Uranos en Guia-, derhalve eene der Titanen. Zij huwde met haren broeder Hyperion en uit deze verbintenis sproten de godheden des lichts; Helios, de personificatie der zon, Seléne die van de maan en Eos die van den dageraad.
TH EL XI EP ETA. (Thelxiepla.) (Griekschquot;), eene der Seirenen. Zie aldaar.
TI1ELX10N. ^Grieksch), een zoon van koning A pis van Si-kyon, die met zijnen broeder Telchin zijnen vader tegenwerkte of doodde, toen deze zich van de heerschappij over den gan-schen Peloponnesos wilde meester maken. Zie Apis en Telchin.
THEMIS. (Grieksch), eene dochter van Uranos en Gat a, derhalve eene der Titanen. Zij was de eerste gemalin van Zeus en baarde hem de Horen en de Muiren. Zij is eene personificatie der eeuwige wereldorde en der gerechtigheid. Steeds eenswillend met Zeus, trachtte zij den strijd, die er tusschen dezen en Hera dikwijls ontstond, te beslechten, door Hera te vermanen om zich naar den wil van haren gemaal te voegen. Zij riep de vergaderingen der goden op den Olympos bijéén, en de volksvergaderingen, die bijeenkomen om de wetten te maken, welke de orde in den staat moeten handhaven, werden door haar belegd. En daar ook de orakels de eeuwige gerechtigheid, die de wil is van Zeus, verkondigden, zoo was zij ook eene voorspellende godin. Het delphische orakel behoorde eerst aan Gaia ; vervolgens ging het over op Themis, totdat deze het afstond aan Apollo. (Zie Delphoi, bl. 200.) De dienst van Themis was over geheel Griekenland verspreid, en hoe hoog haar aanzien was, blijkt daaruit, dat men hare gewone verblijfplaats stelde in de onmiddelijke nabijheid van Zeus. —
743
Themis —Theseus.
Zij werd gewoonlijk afgebeeld als eene schoone, jeugdige, krachtige godin, die zeer veel geleek op Fallas Athena. Hare beelden droegen helm en schild, eene weegschaal en eenen hoorn des overvloeds.
THEMISTO. (Grieksch), de dochter van Hypseus, met wie Atkamaa huwde, nadat hij Ino verstooten had. (Zie Atha-mas, bl. 132.) Zij baarde hem vier zonen. Toen zij uit yver-zucht een der kinderen van Ino wilde dooden, bracht zij bij vergissing een harer eigen kinderen om het leven en doodde daarop zich zelve.
THEOKLYMëNOS. (Theoclyniéms.) (Grieksch), een waarzegger uit Hyperesia in Argolis, een zoon van Polypheides. Wegens eenen moord, dien hij begaan had, moest hij uit zijn vaderland vluchten. Hij kwam tot Telemachos, toen deze Sparta bezocht, en werd door hem naar Ithaka medegenomen. Hy verkondigde aan Penelope, dat haar gemaal Odysseus op Ithaka was teruggekeerd, en aan de in diens huis brassende vrijers, dat het uur van hunnen ondergang nabij was, doch werd door deze bespot.
THEONÖê. (Grieksch) 1) eene der dochters van Thestor. (Zie aldaar.) 2) een andere naam voor Eidothea, de dochter van Proteus. Zie Proteus, bl. 6-7.
THEOPHaNE. (Grieksch), de dochter van Bisaltes. Zij werd door Poseidon bemind en om haar aan de nasporingen van hare overige minnaars te onttrekken, veranderde hij haar in een schaap. Zelf de gedaante van eenen ram aangenomen hebbende, verwekte hij bij haar den Chrysomallos. den ram met de gouden vacht. Zie Phrixos.
TBEKSANDUOS. (Thersander.) (Grieksch), een der Epigonen, de zoon van Polyneikes en Ar ge ia. Hij kreeg de heerschappij over Thebe. Later nam hij deel aan den tocht tegen Troje, doch hij werd door Telephos in Mysië gedood. Diomedes droeg zijn lijk uit het slaggewoel en begroef het op eervolle wyze. — Volgens andere legenden evenwel behoorde hij tot degenen, die bij het einde der belegering* van Troje zich in het hoiiten paard verborgen. Hij werd als heros vereerd.
THERSïTES. (Grieksch), de leelykste en boosaardigste van alle Grieken, die voor Troje gelegerd waren. Hij overlaadde, waar hij kon, de aanvoerders der volken met smaadwoorden. Door Odysseus werd hij eens op behoorlijke wijze ten aanschouwe van het verzamelde leger getuchtigd, omdat hij Agamemnon lasterde. Later werd hij door Achilleus gedood, toen hjj aan het lyk van Penthesüeia, de koningin der Amazonen, welke als bondgenoot van koning Priamos tegen de Grieken had gestreden en door de hand van Achilleus was gevallen, de oogen wilde uitsteken.
THESEUS. (Grieksch), met Per sews en Herakles onder de grootste helden van de Grieken, die vóór den Trojaanschen
744
Theseus.
745
oorlog hadden geleefd, gerekend, was een zoon van koning Aigem, den koning van Athene, een achterkleinzoon van Erech-theus, en stamde van moederszijde uit het geslacht van Pelops af. Over zijne geboorte en jongelingsjaren verhaalt de mythe het volgende Aigeus was gehuwd met Meta. eene dochter van Hoples, en hoopte vruchteloos op kinderen. Zijne tweede vrouw, Chalkiope, bleef evenzeer kinderloos. Eene zeer duistere uitspraak van het door hem geraadpleegde delphische orakel deed hem besluiten, om zich van Delphoi naar den koning Pitthem van Troizen te begeven, die een zoon van Pelops was, en door zijne wijsheid eenen grooten naam verworven had. Deze beloofde hem hulp. Hij gaf hem zijne dochter, Aithra ten huwelijk, en zij werd weldra zwanger. Toen Aigeus zich gereed maakte om huiswaarts te keeren. bra,cht hij zijne echtgenoot naar het strand, legde aldaar zijn zwaard en zijne voetzolen onder eenen ontzaglijken steen, en zeide haar, dat, wanneer zij eenen zoon kreeg, en deze groot en sterk genoeg zou geworden zijn, om het rotsblok optelichten en het daaronder verborgene wegtenemen, zij hem met deze voorwerpen naar Athene zenden moest; daaraan zon hij dan zijnen zoon herkennen. Na deze afspraak keerde Aigeus uit Troizen naar zijn rijk terug. Aithra baarde eenen zoon, dien /.ij Theseus noemde, en die spoedig tot eenen jongeling van eenen sterken ligchaamsbouw, met onversaagden moed en een scherpzinnig oordeel opgroeide. Toen hij zestien jaar oud was geworden, voerde zijne moeder hem daarom naar den steen, en gebood hem dien optelichten, hetwelk hij met geringe moeite deed, waarop hij het zwaard en de voetzolen wegnam, en terstond besloot om zijnen vader optezoeken. Om naar Athene te komen stonden hem twee wegen open: de één te water, de andere te land; men ried hem den eersten inteslaan, omdat hij daarop veel minder ge-
Theseus.
746
varen te duchten had; maar deze gevaren waren het juist, die den held deden besluiten de reis over land te doen, welke door eene menigte roevers en monsters zeer onveilig gemaakt werd. Hij wilde trachten den roem van zijnen tijdgenoot He-rakles, die in die dagen de wereld van afschuwelijke monsters zuiverde, te evenaren. Reeds op den eersten dag zijner reis ontmoette hij eenen roover, die zich in de omstreken van Epidauros ophield en Periphetes heette; deze was een zoon van Hephaistos en Antikleia. ging mank even als zijn vader, maar was toch sterk genoeg, om met eene ontzaglijke ijzeren knots, die hem den bijnaam van Kon/nëtes d. i. »knodszwaaierquot; deed verwerven, alom schrik te verspreiden. ïheseus sloeg hem ter neder en bediende zich voortaan van de veroverde knots als wapen. Op den volgenden dag had hij reeds gelegenheid zich daarvan te bedienen. Aan den ingang der landengte van Korinthe (den isthmos) woonde een roover, die Sini.i heette en de menschen niet alleen uitplunderde, maar ook op de wreedaardigste wijze ombracht. Hij plaatste zich midden op den weg en dwong de voorbijreizenden hunne krachten met hem te meten; hij boog de toppen der pjjn-boomen, waarmede de rotswegen dier landstreek bewassen waren, tot elkander, en zoo de overwonnenen hem dit niet konden nadoen, bond hij hen met de voeten aan twee boomtoppen vast, liet daarop de boomen plotseling los, en de ongelukkigen werden aldus in stukken gescheurd. Naar deze wreede handelwijze had de roover den bijnaam van Pitj/okamp-tes, d. i. »de pijnboombuigerquot;, gekregen. Nog was het niemand gelukt aan de lagen van Sinis te ontkomen; maar toen Theseus verscheen, werd hij door dezen overmeesterd en onderging hetzelfde lot, dat hij zoo menigen ongelukkige had doen ondervinden. Bij de dochter van Sinis, Perigmie, verwekte de held eenen zoon, die den naam droeg van Melanippos. — Toen Theseus nu verder reisde, ontmoette hij het zwijn Phaia, dat men naar het vlek Krommyon bij Korinthe het krommyonische zwijn noemde; het was een vreeselijk wild dier, dat zoowel menschen als dieren verslond. Nadat hij het monster gedood had, trok hij voort op het enge rotspad, dat van Korinthe naar Megara, leidde. Op dezen smallen weg langs de kust woonde wederom een geduchte roover, Skiron genaamd, die de reizigers, welke in zijne handen vielen en hem niet wederstaan konden, dwong, om hem aan den zeekant de voeten te wasschen, en wanneer zij daarmede bezig waren, stiet hij hen met zijnen voet ruggelings van den steilen kant in zee. Door het geraas, dat zij, in het water vallende, veroorzaakten, werd eene reusachtige schildpad gewekt, die zich in eene grot der rots ophield, dadelijk op den drenkeling toeschoot en hem verslond. Theseus deed den ellendigen moordenaar op dezelfde wijze omkomen, en zette nu zijne reis voort langs Eleusis. Daar hield zich de af-
Theseus.
747
schuwelijke Kerkt/on op, een zoon van Hephaistos of Poseidon, afkomstig uit Arkadië, die als een groot worstelaar bekend was, alle voorbijreizenden dwong om met hem te worstelen, en hen met zijne vuisten doodsloeg; maar ook hij was niet opgewassen tegen de geduchte kracht van Theseus, die hem doodde. Eindelyk ontmoette de held den laatsten roover, namelijk Damas-tes of Polyplmon, eenen zoon van Poseidon, die den bijnaam droeg van Prokrusten, d. i. »de uit-rekkerquot;. Deze bezat twee ijzeren bedden, een kort en een lang, waarop hij de reizigers, die in zijne handen vielen of bij hem een onderkomen zochten, te slapen legde. Was de gevangene klein, dan legde hij hem op het lange bed, bond hem zware blokken ijzer aan de voeten, en rekte hem zoo lang uit, totdat hij er onder bezweek. Was hij daarentegen lang, dan legde hij hem op het korte bed, en hieuw hem zooveel van de beenen en het lichaam af, dat hij er juist in paste. Theseus maakte zich van den moordenaar meester en betaalde hem met gelijke munt. Eindelijk bereikte nu de jeugdige overwinnaar, na al deze gevaren doorgestaan te hebben, Athene. Daar had de oude Aigeus eene verbintenis gesloten met de uit Korinthe gevluchte tooveres Medeia, de vroegere gemalin van lason, die den grijzen vorst had weten diets te maken, dat zij hem door hare tooverkunsten kinderen kon verschaffen. Daar de booze vrouw den invloed van Theseus duchtte, maakte zij den koning bevreesd voor hem en haalde hem over, om den vreemdeling aan tafel te noodigen en hem dan te vergiftigen. De vader herkende nog tijdig genoeg zijnen bij Aithra verwekten zoon aan het zwaard, dat deze droeg, en rukte hem den noodlottigen beker van de lippen. Onder algemeen gejuich werd daarop Theseus als de zoon en de rechtmatige erfgenaam van Aigeus erkend ; slechts de Pallantiden, de zonen van zijnen oom Pallas, stonden tegen hem en tegen zijnen vader op, om hunne aanspraken op de troonsopvolging te handhaven. Maar de heldhaftige jongeling behaalde de overwinning op zijne hem vijandelijke bloedverwanten, en wist zich steeds meer en meer door zijne heldendaden de gunst des volks te winnen. Onder anderen maakte hij jacht op den kretensischen stier, dien Herakles op last van Eurystheus levend naar Mykenai gesleept, maar aldaar weder vrijgelaten had, en die thans de velden van Marathon verwoestte waarom men hem den mara-thonischen stier noemde. Theseus ving het gevaarlijke dier, voerde het met sterke touwen gebonden door de straten van Athene en offerde het aan den delphischen Apollo, of aan Athlna, de beschermgodin der stad. — Voorts verloste hij zijne vaderstad van de afschuwelijke schatting, die de koning Minos van Kreta haar had opgelegd. (Zie hierover Aigeus, Ariadne en Minos.) Toen Theseus gered van Kreta terugkwam had hij in zijne vreugde en zorgeloosheid vergeten,
Theseus.
748
om, zooals de afspraak was, witte zeilen in plaats van zwarte aan zijn schip te hangen, waaraan men reeds van verre zou kunnen zien, dat de tocht gelukt was. Aigeus, die in bange verwachting aan het strand stond en de zwarte zeilen aan den gezichteinder gewaar werd, geloofde daarom, dat zijn eenige zoon een buit van den Minotauros geworden was, en stortte zich in dien waan uit wanhoop in zee. De jonge Theseus besteeg daarna als zijn erfgenaam den troon en gaf aan zijne vaderstad vele nuttige instellingen; hij vereenigde de tot hiertoe gescheiden stammen, die in afzonderlijke vlekken woonden, tot ééne enkele vaste maatschappij in ééne stad, Athene, en stichtte ter herinnering aan deze gewichtige gebeurtenis het feest der Panathenaiën en volgens sommigen de isthmische spelen. Nadat hy alzoo voor het heil van zijn volk wijze maatregelen genomen had, legde hij de regeering voor eenen tijd weder neder, om zijne neiging tot het verrichten van nieuwe heldendaden te kunnen volgen. Eerst vergezelde hij Herakles, toen deze den gouden gordel van de koningin der Amazonen halen moest; hij maakte zich op dezen tocht meester van de schoone Hippolyie oï Antiope, die hem later eenen zoon, den ongelukkigen Hippolyfos, schonk. Vervolgens nam hij deel aan den strijd tusschen de Lapithen en Kentauren. Zijn vriend Pei-rithoös namelijk, de koning der Lapithen in Thessalië. een zoon van Zeus of van Lclon, noodigde hem op zijne bruiloft met Hippodameia. Ook de naburige Kentauren waren genoodigd; een hunner echter, Eurytion genaamd, wilde, door den wijn bedwelmd, de schoone bruid schaken, en verwekte daardoor onder de gasten eenen bioedigen strijd. De dapperheid, waarmede Theseus zijnen vriend in dat gevecht bijstond, was voor een groot deel de oorzaak, dat de strijd voor de Kentauren zóó slecht afliep, dat zij deels verslagen, deels van de gebergten Ossa en Pelion, waar zij woonden, naar den meer westelijk gelegen Pindos verdreven werden. Ondertusschen was Hippo-lyte, de gade van Theseus, gestorven en hij huwde daarop met Phaidra, eene jongere dochter van koning Minos van Kreta, die hem, volgens sommige legenden, reeds gevolgd was, toen hij Ariadne van Kreta met zich voerde en met hem naar Athene was gegaan, toon hy hare zuster trouweloos op het eiland Naxos achterliet. Zij schonk hem twee zonen AkUmas en De-mop hoon. Het huwelijk der beide vrienden verhinderde hen evenwel niet om nieuwe avonturen optezceken. Zij reisden te samen naar Sparta, en zagen toevallig in den tempel van Artemis de nog zeer jeugdige Helena, die by een feestelijk offer danste, maar, hoe jong ook, reeds uitmuntte door hare onvergelijkelijke schoonheid. Zóózeer bewonderden zij deze, dat zij besloten haar te schaken. Dit gelukte, zij geraakten met hunnen buit gelukkig buiten Sparta en wierpen het lot over het bezit van het geroofde meisje. Dit besliste ten voordeele van
Theseus.
Theseus en hij bracht haar heimelijk naar Aphidnai in Attika, terwijl hij haar aan de hoede zijner moeder Aithra, die hij reeds vroeger naar Athene had doen komen, toevertrouwde. Toen de beide vrienden over het bezit van Helena het lot wierpen, hadden zij tot voorwaarde gemaakt, dat de winner alles zou in het werk stellen, om den verliezer te helpen in het opsporen van eene even schoone vrouw, waardoor hij voor zijn verlies kon schadeloos gesteld worden. Weldra werd dan ook Theseus door zijnen vriend opgeroepen om zijne belofte gestand te doen, en ditmaal gold het een ongehoord waagstuk. De keuze van Peirithoös was namelijk gevallen op Persephone,, de gemalin van Pluton, den koning van het schimmenrijk; om zich van haar meester te maken moest Theseus derhalve hem vergezellen naar de onderwereld, en beiden daalden nabij het attische vlek Kolonos naar het schimmenrijk af. Hunne vermetele onderneming werd echter niet met eenen gunstigen uitslag bekroond. Reeds hadden de helden de poorten van het schimmenrijk achter zich, toen zij zich, vermoeid van den langen tocht, op eene rots dicht bij den ingang nederzetten. Toen bewerkte Pluto, die hun voornemen kende en over hunne vermetelheid ten hoogste vertoornd was, dat zij aan de rots bleven vastzitten. In dien toestand bleven zij, totdat Herakles de onderwereld bezocht, om op bevel van Eurystheus den Kerbe-ros naar de aarde te brengen. Nauwelijks had de held de beide vrienden in dien toestand gezien, of hy rukte zijnen vroegeren strijdmakker Theseus van de rots los; maar toen hij zulks ook met Peirithoös beproefde, begon de aarde plotseling zóó hevig te beven, dat hij van zijn voornemen moest afzien. — Volgens een ander verhaal evenwel gelukte het hem de beide vrienden losterukken, waarop zij gelukkig, hoewel zonder hun doel bereikt te hebben, naar cle bovenwereld terugkeerden. Eene derde overlevering laat eerst na deze redding het huwelijk van Peirithoös plaats hebben, waarbij de strijd tusschen de Lapithen en de Kentauren geleverd werd. — Gedurende hunne onderaardsche gevangenschap, die verscheidene jaren geduurd had, was het verblijf der geroofde Helena door eenen atheen-schen burger, Akademos genaamd, verraden. Hare beide broeders, de Dioskuren Kastor en Polydeukes, hadden daarop aan Athene den oorlog aangedaan, de burgt der stad veroverd en
feslecht, en hunne zuster met de moeder van Theseus naar parta gevoerd. Aithra bleef van dien tijd af de bestendige gezellin van Helena, en deelde in al hare lotgevallen. (Zie Aithra.) Volgens sommige legenden zou uit de verbintenis van Theseus en Helena eene dochter gesproten zijn, eslecht, en hunne zuster met de moeder van Theseus naar parta gevoerd. Aithra bleef van dien tijd af de bestendige gezellin van Helena, en deelde in al hare lotgevallen. (Zie Aithra.) Volgens sommige legenden zou uit de verbintenis van Theseus en Helena eene dochter gesproten zijn, Iphigeneia, die echter door hare zuster Klytaivmestra, de gade van Agamemnon, als haar eigen kind werd opgevoed, opdat de schande van Helena verborgen zoude blijven. — loen Theseus weder te huis gekomen was, trof hem door toedoen van zijne gemalin
749
f I
I
Theseus—ïhesmophoria.
Phaidra eene vreeselijke ramp. Zij had namelijk eene misdadige liefde opgevat voor haren stiefzoon, Hippolytos, die tot een schoon jongeling was opgewassen, welke deze weigerde te beantwoorden. (Zie over de wijze, waarop Phaidra zich daarover wreekte, Hippolytos.) Eene hierop betrekking hebbende mythe maakt Theseus tot eenen zoon van Poseidon. Deze zou zijnen zoon de vervulling van drie wenschen beloofd hebben. Twee dezer waren reeds vervuld; hij had hem namelijk om eene gelukkige terugkomst uit den doolhof van Kreta en om de verlossing mt het schimmenrijk gebeden; zijn derde wensch werd nu op eene allervreeselijkste wijze verhoord. In den hevigsten toorn ontvlamd, toen hij de lastertaal van Phaidra geloofde, riep hij den god der zee aan, opdat deze Hippolytos zou straffen, en de ongelukkige jongeling vond ook weldra door een zeemonster eenen verschrikkelijken dood. Te laat had zijn vader berouw over zijne overijling, toen hem de onschuld van zijnen zoon door Athena zelve geopenbaard werd. Deze reeks van rampen en zijne langdurige afwezigheid uit zijn rijk hadden middelerwijl het land in verwarring gebracht en hem de gunst des volks doen verliezen Zijne vroegere diensten en wijze regeering vergetende, stond het ondankbare volk onder aanvoering van Menestkeus tegen hem op ; om zijne hem nog overgebleven zonen voor de volkswoede te redden borg hij hjn op het eiland Euboia, en hij zelf was genoodzaakt naar het eiland Skyros te vluchten, waar Li/kimiedes (Zie aldaar.) regeerde, Deze vorst, zegt men, zou den grijzen Theseus, öf uit vrees voor zijnen beroemden gast, of om de gunst van den nieuwen beheerscher van Attika te winnen, op eene arglistige wijze van eene rots in zee gestort hebben, waardoor de held zijnen dood vond. Daarin komen ten minste alle mythen overéén, dat hij op dat eiland gestorven is. — Eerst lang na zijnen dood herinnerden zich de Atheners hunnen weldoener en grootsten held: op bevel van het orakel haalde men men zijn gebeente van Skyros terug, wijdde hem een graf-teeken, offers en feestelijke spelen en richtte men hem eenen prachtigen tempel op, die tot op den huidigen dag nog bijna in zijn geheel, is overgebleven. Er werd een feest ter zijnereere ingesteld, de ïheseia, dat, naar het schijnt, maandelijks gevierd werd. — De dichters noemden de Atheners somtijds The-siden, d. i. het volk van Theseus.
ÏHESMOPÏÏOKOS. (Thesmophorus.) (Grieksch), d. i. »de wetgeefsterquot;, een bijnaam, dien Demeter droeg, daar zij door het invoeren van den akkerbouw de menschen er toe gebracht had om onder vaste wetten samenteleven. Ook hare dochter Persephone, droeg denzelfden naam. Zij werden met elkander vereerd op het feest der Thesmophoria. Zie aldaar.
THESMOPHORIA. (Grieksch), een feest, jaarlijks ter eere van Demeter Thesmophoros en hare dochter Persephone gevierd. In
75U
Thesmoplioria—ï h estios.
den Peloponnesos bestond het reeds in de oudste tijden. Het ■was derwaarts, zoo luidde de mythe, overgebracht uit Egypte door de dochters van ])andos. Het schijnt evenwel van echt griekschen of liever pelasgischen oorsprong geweest te zijn. Bij de dorische volksverhuizing trad het in die landschappen, ■welke door de Doriërs bezet werden, op den achtergrond, maar destemeer stond het overal in eere, waar de invloed van Athene zich liet gelden; ook in Arkadië, in Argolis en op Sicilië werden de Thesmophoria gevierd. ïe Athene duurde het 5 dagen van den 9dl\'n tot en met den 13dcn Pyanepsion (Oct.—Nov.), en slechts gehuwde vrouwen mochten er aan deelnemen. De twee eerste dagen werden in Halimos op het voorgebergte Kolias, werwaarts de vrouwen in eene gemeenschappelijke processie optrokken, met oöers en reinigingen (een bad in zee) gevierd. Dit geschiedde op den 9dcn en 10dquot;n dag der maand. Op den ] lden volgde de terugkeer naar de stad en de optocht naar den tempel der godin (ihesmophorion), aan wie dan een plechtig ofl\'er werd gebracht. Den 12dL,n brachten de vrouwen treurende en vastende door, om daardoor de bittere droefheid van De-meter over het verlies barer dochter te verheerlijken. Op den 13den besloot een gemeenschappelijke maaltijd der vrouwen liet feest.
THESPIADEN. (Grieksch) 1) een bijnaam der Muzen, die aldus genoemd werden naar de vereering, haar in de boio-tische stad Thespiai bewezen. 2) de 50 dochters van Thespios, den koning van Thespiai, die alle de liefde van Herakles genoten. Zie Thespios.
THESPIOS- (Thespius.) (Grieksch). Toen He rak les, nadat hij zijnen leermeester Linos gedood had, op den Kithairon de kudden vau zijnen pleegvader Amphitryon weidde, doodde hij eenen leeuw, die het gebied van Thespios, den koning van Thespiai, onveilig maakte. (Zie He raki es, bl. 346.) Deze, den moed en de kracht van den jongen held bewonderende, nam hem op en hield hem twee maanden bij zich. Gedurende dien tijd won Herakles de liefde van al de vijftig dochters des ko-nings. Zij baarden hem ieder eenen zoon; volgens sommige mythen sproten uit deze verbintenissen van den held zelfs twee en vijftig zonen. Veertig daarvan werden later naar Sardo (Sardinië) gezonden, om er eene kolonie te stichten. — Soms wordt de hier bedoelde koning van Thespiai Thestios genoemd,
THESPRöTOS. {Thesprotus.) (Grieksch), een koning in Epeiros, bij wien Atreus de dochter van zijnen broeder Thyestes, Pelopia geheeten, ontmoette, en haar zonder haar te herkennen, huwde. (Zie Atreus.)
THESTIOS. {ïhestius.) (Grieksch), 1) een zoon van Ares, of van Agënor, een koning in Aitolië, wiens zonen door Meleagros werden gedood, toen zij den kop en de huid van het kalydo-
751
752 Thestios—Thetis.
nische everzwijn aan Atalante wilden ontnemen. (Zie Kalydo-nis che jacht, bl. 428.) 2) Zie Thespios.
THE8T0R. (Grieksch) 1) de zoon van Enops, een Trojaan, die, toen Patroklos in de wapenrusting van Achilleus in de grieksche gelederen verscheen, zóó verbijsterd werd van schrik, dat hij zich, zonder wederstand te bieden, dooden liet. 2) de zoon van Idmon en Laothoê, de vader van Kalchas, leukippe en Theonoe. Deze laatste muntte uit door hare schoonheid en werd daarom, toen zij nog zeer jong was geroofd en verkocht,
maar niemand wist, waar zij gebleven was. Thestor ging haar zoeken, maar nadat hij lang rondgezworven had, werd hij door zeeroovers gevangen genomen, en aan zekeren l/cUros, een koning in Karië verkocht, bij wien ook Theonoë als slavin diende. Hij herkende haar echter niet. Theonoë had intusschen de liefde van haren meester gewonnen en leefde in geluk en heerlijkheid, toen ook Leukippe derwaarts kwam in het gewaad van eenen priester. Zij had dien langen weg afgelegd en dat gewaad aangenomen op bevel van het orakel. Ook zij werd niet herkend en herkende hare bloedverwanten niet. Theonoë, meenende in haar eenen schoonen jongeling te zien, vatte liefde voor den gewaanden priester op. Toen zij echter geene wederliefde kon verwerven en zelfs op den \'hevigsten tegenstand stuitte, besloot zij zich te wreken en beval Thestor den priester te dooden. Deze riep de goden aan, die hem zoo zwaar bezocht hadden door hem tot slaaf te maksn, hem zijne kinderen te ontnemen en hem nu ook nog met bloedschuld wilden bezwaren. Juist hierdoor werd hij door zijne kinderen herkend en de koning, door hun leed en hunr e vreugde getroffen,
liet hen met elkander terugkeeren naar hun land.
THESTORIDES. (Grieksch), d. i. »de zoon van Thestor. Met dezen naam wordt Kalchas, de waarzegger der Grieken in den trojaanschen oorlog, dikwijls aangeduid. Zie Thestor, 2.
THETIS. (Grieksch), de dochter van Nereus en Doris, derhalve eene der Neréiden. Met hare zusters woonde zij in de diepten der zee, waar zij o. a. Dionysos opnam en beveiligde,
toen hij door den thrakischen koning Lykurgos vervolgd werd. (Zie Dionysos, bl. 223.) Daarvoor kreeg zij van den god eene gouden urn ten geschenke, waarin zij later de asch van haren zoon Achilleus bewaarde. Door Hera opgevoed, ontwikkelde zij weldra zóóvele bekoorlijkheden, dat Zeus en f And* Poseidon beiden naar hare liefde dongen. Toen evenwel de Titan Prometheus voorspeld had, dat ::ij eenen zoon zou ter wereld brengen sterker dan zijn vader, huwelijkte Zeus haar tegen haren wil uit aan den sterveling Peleus, wien zij den grootsten held der Grieken in den trojaanschen oorlog, Achilleus, baarde. (Zie Peleus en Achilleus.) Latere sagen verhaalden, dat zij met de overige Nereïden de Argonaulen had geholpen in den moeilijken doortocht tusschen de Skylla en
Thetis—Thrasymedes.
de Charybdis. — Haren zoon beminde zij met de teederste liefde. Bij zijn leven vervulde zij al zijne wenschen en wist zelfs bij Zeus te bewerken, dat, toen Agamemnon in het hart van Achilleus eenen diepen wrok had opgewekt, de Grieken verslagen werden, totdat aan haren zoon de schitterendste voldoening was gegeven. Na zijnen dood ontrukte zij zijn lijk aan de vlammen van den brandstapel en voerde hem naar het eiland Leuke, opdat hij daar een zalig leven zou leiden. — De nevensgaande afbeelding stelt haar voor, terwijl zij uit zee oprijst om aan Achilleus een schild te brengen, voor hem door
Hephaistos vervaardigd. Vereering genoot Thetis voornamelijk in Thessalië. Tusschen oud- en nieuw-Pharsalos had zij eenen tempel, het The lidion, waarin zij. naar men zeide, eens genezen was van eene wond, die Hephaistos haar had toegebracht door naar haar zijnen hamer te werpen, toen zij de al te heftige betuigingen zijner liefde afwees. Ook in Sparta had zij eenen eigen tempel.
TH1A. Zie Theia.
THIASOS. (Thia.su.s.) (Grieksch), de stoet, die Dionysos vergezelde op den tocht, dien hij ondernam om den wijnbouw over de aarde te verspreiden. Zie Dionysos, bl. ^25.
THISBE. Zie Pyramos.
TIIOAS. (Grieksch) 1) een koning in Tauris. tot wien Jphi-geneia door Artemis gevoerd werd, toen zij haar wegnam van het altaar te Aulis, waar haar vader haar wilde offeren. (Zie Iphigeneia.) Volgens sommige legenden werd hij, nadat Iphigeneia met het beeld der godin uit zijn land gevlucht was, door Orestes en Chryses (Zie Chryses, 2.) gedood, toen hij poogde haar natezetten. 2) een koning van het eiland Lemnos, dat hij van Rhadamanthys ten geschenke ontvangen had. Zijne dochter was Hypsipyle. Toen de Lemnische vrouwen alle mannen van het eiland wegens hunne ontrouw doodden, werd Thoas door zijne dochter verborgen en zoodoende gespaard. (Zie Hypsipyle.) Later ontkwam hij in eene kist naar Tauris, (De legenden, die dit vermeldden, identificeerden hem met den in dit artikel onder 1 genoemden Thoas.) of naar Oinbë. Andere verhalen evenwel berichtten , dat hij door de Lemnische vrouwen gevonden en gedood werd.
THON. (Grieksch.) Zie Polydamna.
THOöN. (Grieksch), een der Giganten, die inde Gigantomachie door de Moiren werd verslagen.
TIIOoSA. (Grieksch), eene dochter van Phorh/js en Keto, die bij Poseidon de moeder werd van den geweldigen Kykloop Faiyphemos.
THRASTMëDES. (Grieksch), een zoon van Nestor en Anaxi-
753
ier-l de rde, erd. god van ont-
en f 1 de . ter
48
Thrasymedcs—Tiberinus.
bia. Hij trok met 15 schepen uit Pylos naarTroje, bleef daar gedurende den ganschen oorlog en keerde behouden in zijn vaderland terug, waar men in latere tijden zijn graf kon aanwijzen.
THRIAMBOS. (Thriambm.) (Grieksch), een bijnaam van Dio-nysos, die hem aanduidde als den god met vijgebladeren bekranst: verder de naam van een lied bij eenen optocht, ter zijner eere gehouden, gezongen, en eindelijk die optocht zelf. Men leidt doorgaans van dit woord het latijnsche woord triumphus. d. i. «zegevierende intocht\' af.
THYESïES. (Grieksch), de broeder van Atreus. Zie aldaar.
THYIA. (Grieksch). eene dochter van Kastalios, die het ambt van priesteres van Dionysos bekleedde. Zij was de eerste, die de opgewonden feesten ter eere van den god invoerde , welke later \'orgiën werden genoemd. Naar haar heetten de vrouwen, die in woeste uitgelatenheid ter eere van Dionysos feestvierden somtijds Thjiaden.
THY1ADEN. (Grieksch) Zie het vorig artikel en Delphoi,
THYMBKAIÖS. {Thymbraeus.) (Grieksch) 1) een bijnaam van Aj)oU(j, dien hij droeg naar de stad ïhymbra in ïroas, waar hü eenen beroemden tempel had. 2) een der zonen van Laokoon, die tegelijk met zijnen vader door de van Tenedos gekomen slangen werd gedood. Zie Laokoön.
THY5I01TES. (Thymoetes.) (Grieksch). een broeder van konin^ Priamos. Zijne gade Kylla baarde hem eenen zoon Munippos op denzelfden dagquot;, waarop Paris geboren werd. Priamos liet zoowel Munippos als zijne moeder dooden , omdat een waarzegger voorspeld had, dat op dien dag een knaap zou geboren worden, die zijne vaderstad ten verderve zou strekken. Thymoites \'wreekte zich hierover later door te bewerken, dat het houten paard binnen de muren van Troje getrokken werd.
THYöNE. (Grieksch), de naam van Seniele, de moeder van Dionysos, dien zij op den Olympos droeg, nadat zij door toedoen\' van haren zoon onder de onsterfelijken was opgenomen. Zie Dionysos, bl. 226.
THYoNEUS. (Grieksch), een bijnaam van Dionysos, dien hg droeg naar den naam, welke aan zijne moeder gegeven was, toen zij onder de goden werd opgenomen. Zie Dionysos, bl. 226 en het vorig artikel.
TIBEKINIDES. (Eomeinsch), de Nymphen van de rivier den
Tiber. • • .
TIBERINUS. (Romeinsch), eene personificatie van de rivier den Tiber, die evenwel ook opgevat werd als koning van Alba en tot het mythische voorgeslacht behoorde, waaruit jSowm/ms zou gesproten zijn. Die koning zou namelijk in den Tiber verdwenen zijn en met die rivier één zijn geworden. Hierbij kwam nog de sage, dat Rhae Silvia, toen zij hare tweelingen Romulus en
754
Tiberinus—Tiryns.
Remus ter wereld had gebracht op last van haren oom in den Tiber geworpen, maar door Tiberinus met open armen opgevangen en tot zijne gemalin verkoren werd. De vereering van den god bekleedde in Eome bi} de godsdienstige plechtigheden eene voorname plaats, omdat de rivier door haren hoogeren of lageren stand in de verschillende levensomstandigheden der Romeinen zeer sterk ingreep. Dikwijls toch was het lagere gedeelte der stad geheelenal door het water van den Tiber overstroomd. Er waren eene menigte gebruiken en plechtigheden , waardoor men zijnen toorn trachtte te bedaren of zijnen zegen aftesmeeken. Meestal stonden deze onder het bestuur der pontifices, die ook te waken hadden over den pons Subiicius, welke oudtijds de eenige brug was, die over den Tiber mocht liggen, en geheel uit hout bestond. Menigvuldig waren ook de bijnamen, die Tiberinus had, zooals Coluber, d. i. »de slangquot;, dien hij droeg wegens de menigvuldige kronkelingen der rivier, en Serru, d. i. «de zaagquot;\', waardoor op het afspoelen der oevers door het rivierwater gezinspeeld werd. Op den 7dcn Juli vierden de visschers ter zijner eere aan de overzijde der stad een feest, terwijl op .dea S8t™ Dec. op het eiland, dat voor Rome in de rivier ligt, hem een offer gebracht werd. Of op dat eiland, öf bi] eene bocht, die de rivier in de stad maakte, had de god zijne woning. Gewoonlijk werd hij voorgesteld als een grijsaard, die in de ééne hand een roer en in de andere een hoorn des ovcrvloeds houdt. Meestal ligt naast liem de wolvin, die Romulus en Remus zoogt.
TIBÜRTÜS. (Romeinsch), de stroomgod van de rivier de Anio, aan wien de latere romeinsche sage eene grieksche afkomst toeschreef. Hij heette een zoon van Amphiaraos en zou op bevel van zijnen grootvader Oïklcs naar Italië getrokken zijn en daar de stad Tibur hebben gesticht.
TILPIIÜSA. (Grieksch), eene heilige bron in Boiotië, aan Apollo gewijd. Zij lag niet ver van de stad Haliartos. Bij die bron stierf de waarzegger Tciresiax, en men kon daar zijn graf aanwijzen.
TIMANDKA. (Grieksch) 1) eene dochter van Tyndareos, die de Herakleiden uit den Peloponnesos verdreef en Hyllos, den zoon van UerakleH, doodde. Zij schonk hare liefde aan Phi/leu*, den zoon van Augeias. en baarde hem eenen zoon Euandros (Evander); volgens sommigen was deze dezelfde als de koning, die in den grijzen voortijd in Italië had geheerscht. (Zie Euandros, 1.) 2) Zie Aigypios.
ÏIPHYS. (Grieksch). de stuurman der Argo. Toeh de Argo-nauten bij het land der Mariandynoi kwamen, werd hij door eene ziekte ten grave gesleept.
TIRBSIAS. Zie Teiresias.
ÏIIÏYNS. (Grieksch), een zoon van Argon, een kleinzoon van Zeus, de stichter der naar hem genoemde stad, wier uit reuses*
755
Tiryns—Titan es.
achtig gi-oote steenblokken bestaande muren door de Kyklopen waren gebouwd.
TIUYNTHIOS. {Tirynthius.) (Grieksch), een bijnaam van Hera-Ides, dien hij droeg naar zijne geboorteplaats Tiryns.
TISAMëNOS. {Tisamenm.) (Grieksch) 1) een zoon van Oredes en HermiVne, die in den strijd tegen de Herakleiden de nederlaag leed en sneuvelde, terwijl zijn rijk in hunne handen overging. 2) een zoon van Thersandros en Demonassa. Hij werd koning van Thebe en was de eenige onder de atstammelingen van Foli/neikes, wieu de vloek van Oidipus niet trof. 3) een waarzegger uit Elis, uit het geslacht der landden, üe Pythia had hem voorspeld, dat hy vijl malen overwinnaar zou zijn. Hij beproefde daarom zijn geluk in de verschillende kampspelen, doch werd telkens verslagen. De Spartanen, meenende, dat hier andere overwinningen werden bedoeld, gaven hem en zijnen broeder het burgerrecht, en in hunne gelederen was hij ouder de overwinnaars a. bij Plataiai in den strijd tegen de Perzen; b. bij Tegea in den strijd tegen de inwoners van Tegea en Argos; c. bij Dipaia tegen de Arkadiërs; d. bij Ithome tegen de Messeniërs en e. bij Tanagra tegen de inwoners van Athene en Argos.
TISlPlIöNE. (Grieksch) 1) eeue der Erinnyen. (Zie aldaar.) 2) eene dochter van Manio, dien zij aan Alkmaion gebaard had. (Zie Teiresias.) Zij werd met haren broeder Amphüochos opgevoed bij koning Kreon in Korinthe, doch door hare schoonheid wekte zij de ijverzucht van diens gemalin op. Dientengevolge liet de koning haar als slavin verkoopen, maar toevalligerwijze werd zij de slavin van haar eigen vader.
TITAN. (Grieksch) 1) een bijnaam van den zonnegod Helios , die hem dikwijls door latere, vooral door romeinsche dichters gegeven wordt. Volgens sommige verhalen zou hij de eenige onder de Titanen (Zie het volgend artikel.) geweest zijn, die zich niet tegen de were 1 dh e e rschapp ij van Zeus had verzet.
TlTaNES. (Grieksch), de kinderen van Uranos en Gaia, twaalf in getal, zes mannelijke en zes vrouwelijke: Okeauos, Koios, Kreios, Hyperion, lapetos, Kroms en T/ieicc, Rheia, Themis, Mnemosyne, Phoibe, Tethys. De naam van Titanen werd evenwel, vooral in lateren tijd, ook aan andere godheden gegeven, soms omdat zij van de eigenlijke Titanen afstamden, soms om de geweldige kracht aauteduiden, waardoor zij met de Titanen konden worden gelijkgesteld. Zoo vooreerst aan Helios en Selene, die de kinderen waren van Hyperion en Theia, verder aan Arlemis. Hek ate, Leto, Asteria en Fyrrha, de gade van Deukalion, en aan Prometheus en Atlas. Zelfs aan Herakles en aan Kirke. de dochter van Helios, wordt deze naam toegekend.-De mythe verhaalt omtrent hen het volgende: uit de verbintenis van Uranos en Gaia sproten eerst de Titanen, toen de Kyklopen en de Hekatoncheiren. Zij werden echter alle, zoodra
756
Titanes.
757
■ s?
zij geboren waren, door hunnen vader in den Tartaroa, de duistere diepte onder de aarde , gestort, uit vrees voor hunne geweldige kracht. Gaia, over deze behandeling, haren kinderen aangedaan, vertoornd, zette hare oudste zonen, de Titanen, tot opstand tegen hunnen vader aan, doch geen van hen was bereid iets gewelddadigs tegen TJranos te ondernemen, behalve Kronos, de jongste en sluwste onder ben. Deze wachtte op eene plaats, hem door Gaia aangewezen, zijnen vader op, verminkte hem op vreeselijke wijze en beroofde hem van de heerschappij. De overige Titanen en de door hem uit den ïarta-ros bevrijde Kyklopen en Hekatoncheiren erkenden zijn oppergezag. Doch zijn bestuur zou niet lang duren. Toen hij zijnen vader üranos verminkte, had deze hem vervloekt en hem toe-gewenscht, dat zijne zonen aan hem eenmaal mochten doen, wat hij nu aan zijnen vader deed. Die vloek zou ras in vervulling komen, hoe listig hij ook te werk mocht gaan, om zich voor dat verschrikkelijk lot te vrijwaren. Om namelijk elke mogelijkheid te voorkomen, dat hij door zijne kinderen van den troon zou worden gestooten, verslond hij ze dadelijk na hunne geboorte. Ook de Kyklopen en de Hekatoncheiren boeide hij weder uit vrees voor hunne kracht. Doch het hart van Rheia, de moeder van de kinderen, die aldus op jammerlijke wijze omkwamen, was diep bekommerd over hun treurig lot. Vijf kinderen had zij reeds door hunnen wreeden vader zien verslinden; Hestia, Demeter, F Ie ra, Hades en Poseidon , en toen, hoe de troostelooze moeder ook smeekte en bad, zijn hard gemoed was nog niet te vermurwen. Maar nu bracht Eheia haren derden zoon, Zeus, ter wereld en dadelijk bij zijne geboorte verborg zij hem zorgvuldig. Toen Kronos den jonggeborene wenschte te zien, orverhandigde zij hem in de plaats van den knaap eenen steen, in dichte windselen gebuid, en Kronos, meenende, dat het zijn zoon was, verslond den steen. — Zeus groeide intusschen in het verborgen op, maar zoodra hij volwassen was, rekende hij het zijnen eersten plicht, om Kronos rekenschap te vragen van zijne gruwelijke daden en zijne heerschzucht te beteugelen. Door een middel, dat hij hem op raad van Gaia ingaf , dwong hij hem de vroeger verslonden kinderen weder uittebraken. Toen begon hij met hulp zijner aldus herboren broeders en van de door hem bevrijde Kyklopen, die voor hem den bliksem en den donder in gereedheid brachten, den strijd tegen de overige Titanen. Doch eenige van dezen, zooals Okeanos en diens dochter Sh/x met hare kinderen, en Themis, Mnemosyne en Hyperion kozen partij voor Zeus. De strijd duurde tien jaren, en eerst nadat Zeus de vreeselijke Hekatoncheiren uit den Tartaros gehaald had, gelukte het hem, om de Titanen te overwinnen, die nu door hem in die duistere diepte werden geworpen. — Men stelde zich voor, dat deze geweldige strijd der goden had plaats
Titanes—ïlepolemos.
gegrepen in dat deel van Griekenland, hetwelk de meeste sporen draagt van geweldige omwentelingen in de natuur, in Thessalië. Zeus en de zijnen streden volgens het oude volksgeloof der Grieken van den top van den Olympos, de Titanen van den daartegenover gelegen berg Othrys. — De betee-kenis der Titanen schijnt eene dubbele te zijn. Vooreerst met betrekking tot het leven der natuur, schijnt men zich hen gedacht te hebben als eene personificatie van de ruwe krachten der natuur, die nog niet door het kloeke verstand en de vaardige hand des menschen gebreideld en tot nuttige doeleinden dienstbaar gemaakt waren. Ten andere, in hunne ethische beteekenis stellen zij een tijdperk voor, waarin op aarde en in den hemel willekeur heerschte boven wet. Kronos heerschte over goden en menschen naar luim en gril, Zeus daarentegen, was de personificatie en de handhaver van de eeuwige wetten der natuur en van de zedelijke wereldorde. — Be vrouwelijke Titanen worden somtijds Tilaniden genoemd.
T1TANIDEN. Zie het vorig artikel.
TITHONIA. Zie het volgend artikel, 1.
TITHoNOS. (Tithonua.) (Grieksch), 1) een zoon van Laomé-don, den koning van Trqje en dus een broeder van Friamos. Door zijne schoonheid won hij de liefde van Eos. üit hunne verbintenis sproten twee zonen, Memnon en Emathion. Eos had hem zóó lief, dat zij van Zeus voor hem de onsterfelijkheid verzocht en verwierf. Doch zij had vergeten tevens te vragen om eene eeuwige jeugd. Toen hij van ouderdom inéénkromp kreeg Eos een afkeer van hem en bad wederom tot Zeus, opdat deze hem zijne onsterfelijkheid zou ontnemen. Zeus kon dit niet doen, doch veranderde hem uit medelijden in eenen krekel. Als de gade van Tithonos werd Eos dikwijls Tithonia genoemd. 2) een zoon van Eos en Kephalos, die door zijne moeder aldus genoemd werd ter herinnering aan haren vroegeren gemaal.
TITyOS. (Tilyus.) (Grieksch), een zoon van G-aia, een geweldige reus, die op het eiland Euboia woonde. Toen Leto door de in Phokis gelegen stad PanÖpeus naar Delphoi wilde gaan, trachtte hij haar geweld aantedoen. Zeus, dit ziende, trof hem met zijnen bliksem en wierp hem in den Tartaros, of wel Apollo en Artemis doodden hem met hunne pijlen. In de onderwereld werd hij voor zijne euveldaad zwaar gestraft. Daar lag hij op den grond uitgestrekt over eone oppervlakte van negen morgen lands. Twee gieren knaagdën voortdurend aan zijne lever. Zóó werd hij gezien door Odysseus.
TLEPOLeMOS. (Tlepolemus.) (Grieksch), een zoon van Hera-kles en Astyoche, in lichaamskracht bijna gelijk aan zijnen vader. In Argos sloeg hij met eenen stok naar een zijner dienaars, doch trof bij ongeluk zijnen oom Likymnios zóó hard, dat deze dood nederviel. Hij vluchtte naar Rhodos en stichtte
768
Tlepolemos—Triptolemos.
daar eene kolonie. Later behoorde hij onder de vrijers der schoone Helena en trok dientengevolge met negen schepen mede naar Troje op en mnntte gedurende het beleg uit door zijne vaardigheid in het lanswerpen. Hij werd echter door Sarpedon gedood.
ÏMOLOS. (Tmoluft.) (Grieksch), de god van den lydischen berg van dien naam, de gemaal van IHuto (Zie Pluto, 2.) en de vader van Tantalos, of volgens anderen de gemaal van Om-phtile. Hij zou volgens sommigen scheidsrechter geweest zijn in den musischen wedstrijd tusschen Apollo en Pan.
TOXEÜS. (Grieksch) 1) een zoon van Oineus en Allhaia. Hij werd door zijnen vader in drift gedood, omdat hij over eene sloot sprong, die deze had laten graven ter beveiliging van de eerste wijnstokken, die hij van Bionyso* ten geschenke had gekregen. 2) een van de zonen van Thestios, die door Melea-gros werd gedood, toen hij met zijnen broeder beproefde aan Atalante den buit te ontnemen, door haar in de Kalydonische jacht behaald.
TKAMB^LOS. (Vrambzlm.) (Grieksch), een zoon van Tclamon en Hesïüne. Hij woonde op Lesbos en veroorzaakte den dood der schoone ApriYite, die of zich zelve in zee stortte, om aan zijne vervolgingen te ontkomen, öf door henj van eene rots geworpen werd, omdat zij hem geene wederliefde wilde bewijzen. Toen AchiUeus op Lesbos landde, stond hij de inwoners tegen dezen bij, doch viel door de hand van den griek-schen held. die hem evenwel eene eervolle begrafenis gaf
TRINAKKU ofTHRIMKIA. (Grieksch), een eiland door Homeros vermeld, waarin men het tegenwoordige Sicilië meent te herkennen, vooral omdat die naam het als een driehoekig eiland aanduidt. Het was gewijd aan Helios en daar weidden de kudden van den zonnegod, 350 runderen en 350 schapen (die waarschijnlijk de 350 dagen en nachten, waarin het jaar oudtijds verdeeld werd, beteekenen) onder de hoede van zijne dochters Lamps (tl en Phaëthusa. (Zie Helios, bl. 334.)
TKloPAS. (Grieksch), een koning in Thessalië, die een heilig bosch van Demiter liet omhakken, om zich op de plaats, waar het gestaan had, een paleis te bouwen. De godin strafte hem daarvoor met eenen onverzadelyken honger, of wel zij liet hem door eene slang dooden en plaatste hem als afschrikwekkend voorbeeld met eene slang om zijn lichaam onder de sterren. (Zie Ophiuchos.) — De meeste legenden echter schrijven de tegen Demeter gepleegde misdaad niet aan Triopas zeiven, maar aan zijnen zoon Erysichthon toe. (Zie Demeter, bl. 206.)
TRIPTOLèMOS. (Trij totëmus.) (Grieksch), de zoon van Keleos, den koning van Eleusis, en Metaneira, de lieveling van Demeter en de stichter der Eleusinische mysteriën. Hem wordt de uitvinding van den ploeg en de verspreiding van den akkerbouw en der zich daaraan vastknoopende beschaving toege-
759
Triptolemos—Tritogeneia.
schreven. — Toen Demeter op haren zwerftocht over de aarde (Zie Demeter, bl. 204.) in het huis van Keleos gastvrij was opgenomen, wilde zij diens jongsten zoon Demophon onsterfelijk maken door hem, na hem met ambrosia te hebben gezalfd, in den gloed van het haardvuur te houden. Bij dat werk werd zij echter gestoord door de moeder van het kind, die hare pogingen deed mislukken en volgens sommigen zelfs oorzaak werd, dat Demophon in de vlammen viel en daardoor werd verteerd. Tot vergoeding hiervoor kreeg nu Triptolemos van de godin eenen met draken bespannen wagen en graankorrels, opdat hij de weldaad van Demeter overal zou versjDreiden. — In sommige mythen evenwel wordt Triptolemos voor geheel identisch met Demophon gehouden, in andere heet hij niet een zoon van Keleos maar een van de voornaamste burgers van het eleusinische land. terwijl zijn vader den naam van Eleusis zou gedragen hebben. — Op den tocht, dien hij ondernam om den akkerbouw en den dienst der godin te verspreiden, had hij met veel tegenwerking te kampen. Lt/n-/cox, de koning der Skythen, wilde hem dooden, doch werd tot straf daarvoor door Demeter in eenen losch veranderd. Ook Karnabon, de koning der Geten wilde zijn leven belagen en doodde zelfs een zijner draken, maar Demeter plaatste hem met dien draak onder de sterren. (Zie 0 phi ach os.) Ook Arka.s ontving van hem de gave der godin en werd daardoor in staat gesteld zijne onderdanen te leeren het koren te verbouwen. Toen Triptolemos in Eleusis terugkeerde wilde Keleos hem dooden, maar ook hier kwam de godin tussche beide. Zij dwong Keleos om de regeering aan Triptolemos aftestaan. Deze noemde het land Eleusis naar zijnen vader en stelde ter eere van de godin de Thesmophorim in. — Somtijds wordt Triptolemos met Aiakon, Minos en Rhailamanthys genoemd als rechter in de onderwereld. Op verscheidene plaatsen had hij altaren, te Eleusis zelf eenen tempel. Meestal wordt hij voorgesteld als een jeugdige heros staande op zijnen met draken bespannen wagen, soms met eenen reishoed [pettisos) op zijn hoofd en met eenen scepter en aren in de hand. — Bij de Romeinen is uit dezen Triptolemosdienst de dienst ontstaan van ttouas EventuH. Waarschijnlijk zijn de hem betreffende mythen inet den dienst van Dionysos en Demeter door de in benedon-Italië wonende Grieken naar Rome overgebracht. Ook Bonus Even-tus wordt voorgesteld als een jeugdige horos op eenen wagen met gevleugelde draken. In de rechteihand houdt hij eene offerschaal, in de linker papavers en aren. Soms leunt hij tegen een altaar inet eenen hoorn des overvloeds in de hand. (Zie Bonus Eventus.)
TRITOGrENEIA. (Tritogeriia.) (Grieksch), een bijnaam van Pallas Athena, dien zij droeg, omdat zij volgens sommige legenden nabij het meer Triton geboren was. Zie Athena, bl. 133.
760
TRITON. (Grieksch), de zoon van Poseidon en Amphitrite, die met hen hun schitterend paleis te Aigai bewoont. Zoo althans verhalen de oudere dichters. Latere legenden laten hem de kust van Libyë bewonen. Men dacht zich zijne gestalte met een menschelijk bovenlijf, terwijl van onderen, van den buik af, zijn lichaam in eene in tweeën gespleten visch-staart uitliep. Langzamerhand ontstond het geloof aan een geheel geslacht van dergelijke Tritonen, plaagzieke, overmoedige bewoners der zee, evenals de Satyrs, de Paniaken en de Kentauren op het vaste land waren. — Het meest gewone attribuut van Triton en van alle Tritonen is eene gedraaide trompet, uit schelpen vervaardigd, met welke zij allerlei too-nen kunnen voortbrengen. Zoo bewees Triton goede diensten aan zjjnen vader in de Gigantoviachie, daar hij den Giganten door de geweldige toonen zijner trompet schrik en vrees aanjoeg. Op andere oogenblikken echter wist hij aan zijn instrument zóó liefelijke toonen te ontlokken, dat de onstuimige zee er door tot bedaren gebracht werd. — Ook dacht men zich de Tritonen dikwijls als daimonen, die meer bepaaldelijk in betrekking stonden tot de raiddellandsche zee. Dan werden zij echter als wezens van minderen rang beschouwd en ook hunne gedaante werd als geheel monsterachtig beschreven; men gaf hun dan groen hoofdhaar, den neus van eenen mensch, blauwe oogen, eenen breeden mond met tanden als van een groot dier, klauwen in de plaats van nagels, fijne, harde schubben over het geheele lichaam, kieuwen onder de ooren en eene staart als die van eenen dolphijn. Dikwijls gebruikten de Neréiden hen als paarden, soms om haren wagen te trekken, soms om op hen te rijden. De Tritonen bevonden zich steeds in den stoet, die het gevolg van Poseidon uitmaakte. De nevensgaande afbeelding stelt eenen Triton voor met gade en kinderen.
TEITOPAÏöRES. (Grieksch), zeer oude godheden, die te Athene vereerd werden. Zij waren godheden der winden, maar tevens levenwekkende en bezielende godheden, die den echt bevorderen en den kinderzegen schenken. Hunne namen worden zeer verschillend opgegeven.
TRIVIA. (Romeinsch), een bijnaam van Diana, vooral wanneer zij geheel geïdentificeerd werd met de grieksche Artemis, of gelijkgesteld en verward werd met Ilel-dte. De naam duidt haar aan als eene godin, die op driesprongen hare tempels en altaren had. Eene andere verklaring evenwel meent, dat die
761
T i ivia—Turniis.
naam doelt op hare driedubbele natuur als godin des hemels der aarde en der onderwereld. Zie Hekate, bl. 326.
TEOïLOS. (Trmlus.) (Grieksch), een zoon van Priamos en He-kabe, of wel uit eene vroegere verbintenis van Apollo met He-kabe gesproten. Hij mijntte uit door zijne dapperheid en waagde het, niettegenstaand zijne jeugd, met Achilleus te strijden. Volgens sommige legenden slaagde hij er zelfs in den griekschen held te wonden, doch eindelijk moest hij voor diens overmacht bezwijken. — De inhoud van Shakspear\'s Troïlm and Cressida berust op een verhaal van lateren oorsprong.
TR0PH0NI0S. (Trophonius.) (Grieksch), een zoon van Er ginos, den koning der Minyërs. Met zijnen broeder Agamëdes bouwde hij eene schatkamer voor den boiotischen koning Byrieus oi voor Augeias, den koning van Elis. Zij bouwden die echter zóó, dat zij door éénen steen wegtenemen daarin konden binnendringen zonder de deuren te openen. Spoedig werden zij evenwel betrapt, en Agamëdes verloor daarbij zijn leven. (Zie Agamëdes.) Zijn broeder ontsnapte en kreeg later nabij de plaats, waar hij gestorven was, een beroemd orakel. Om dit te ondervragen moest men in een hol afdalen, na zich vooraf door vasten, baden, zalven en verschillende geheimzinnige plechtigheden te hebben voorbereid. Dit orakel lag in de nabijheid der boiotischc stad Lebadëa. Het schijnt in verband gestaan te hebben met den dienst van Demeter, hoewel eene andere opvatting beweert, dat Trophonios geheel dezelfde is als de onderaardsche Zeua en eerst in den lateren tijd van het godsdienstig leven der Grieken tot den rang van heros is afgedaald. Vooral zieken kwamen dit orakel raadplegen. Des nachts werden zij in het hol nedergelaten met een honigkoek in de handen; daar hadden zij dan allerlei verschrikkingen te verduren. De hierdoor ontstane angst, ver-eenigd met het voorafgegane vasten en baden, bracht hen in eenen toestand tusschen slapen en waken, waarin zij allerlei openbaringen meenden te vernemen. Onder het volk ging het gerucht, dat wie eenmaal in het hol van Trophonios was neêrgedaald voor zijn gansche leven het lachen had verleerd. Vooral in lateren tijd heeft dit orakel in Griekenland een hoog aanzien genoten.
TROS. (Grieksch), de zoon van Erichthonios en Aslyoche, de dochter van den riviergod Simöeis. Hij was de kleinzoon van Dardanos, een koning van Phrygië. Naar hem kreeg het trojaan-sche land zijnen naam. Uit zijn huwelijk met Kallirrhoë, de dochter van den riviergod Skcmandros, sproten drie zonen Ilos, Assarakos en G any meden.
TKOIZEN. (Troezen.) (Grieksch), de behecrscher der naar hem genoemde stad, de vader van Euopis. Zie aldaar.
TURN US. (Romeinsch), een koning der Rutuliërs, de zoon van Buunus en Fenilia. Hij was verwant met Amata, de gade van
762
Turnus—Tydeus.
koning Latmus, en dientengevolge was hem diens dochter La-vinia ten huwelijk toegezegd. Door het noodlot, geopenbaard door het orakel van faunm, was zij evenwel aan eenen vreemdeling beloofd, en daarom schonk haar vader hare hand aan den Trojaan Aenêas. toen deze haar ten huwelijk vroeg. Turnus , hierover vertoornd, poogde in gemeenschap met Mezentius, den koning van Etrurië, zijne rechten met de wapenen te handhaven, doch hoewel de Latijnen en Aeneas eerst verslagen werden, viel Turnus naderhand in een tweegevecht door de hand van den Trojaanschen vorst.
TUllllIGëRA of TCRRïTA. (Romeinach), eeu bijnaam, diende Romeinen aan Rhein Kyhele gaven en die haar aanduidt als de godin, die eene muurkroon draagt.
TYCHE. (Grieksch), de godin van het goed geluk, — niet van het toeval. Hare vereering behoort waarschijnlijk eerst tot den lateren tijd van den griekschen godsdienst, want de oudste dichters noemen haren naam niet. Nu eens heet zij de dochter van Prometheia, d. i. »de goidelijke voorzienigheid,quot; dan weêr wordt Zeu.s haar vader genoemd. Men vereerde haar als de godin, die het geluk schonk, maar vooral als de beschermster der steden. In Smyrna had zij eenen tempel, waarin haar beeld stond met fu/o*. het zinnebeeld van het hemelgewelf, op het hoofd en eenen hoorn des overvloeds in de hand. Ook in Athene en in het op den isthmos gelegen Megara had zij eenen tempel. Voor dezen laatste had de beroemde beeldhouwer Praxiteles het beeld der godin vervaardigd. Zeer dikwijls werd zij voorgesteld met eene muurkroon op het hoofd en aren in de hand. Dit laatste doelde op de gewenschte vruchtbaarheid der streek, voor welke hare bescherming werd ingeroepen. Een ander attribuut van Tyche is een roer, waarmede aangeduid wordt, dat zij het schip des levens bestuurt. In latere tijden, toen zij van beteekenis veranderde , en meer eene personificatie werd van de wisselvalligheid der fortuin, stelde men haar voor als met de teenen op eenen kogel staande. — Daar Tyche de beschermgodin was van verschillende steden, kwam men er als van zelf toe, om langzamerhand meerdere Tyche\'s aantenemen, die ieder voor hare eigene stad waakten. — Door de Romeinen werd zij geïdentificeerd met hunne godin Fortuna. Zie aldaar.
TYDEUS. (Grieksch), de zoon van Oinem, den koning van Kalydon in Aitolië en Perihoia, de gemaal van JJeïpIjle, de vader van DiomëJes, een van de zeue/t vorsten, die cegen Thebe optrokken om PolmeHes op den troon te plaatsen. Hij had eens op de jacht bij ongeluk een zijner bloedverwanten gedood en moest daarom uit zijn vaderland vluchten. In Argos werd tij door den koning Adrastos gastvry opgenomen. Deze reinigde hem van den moord en gaf hem zijne dochter Deïpyle tot gemalin. Met Adrastos trok hij tegen Thebe op, en werd
763
Tydeus—Tyndaris.
daar door Melanippos zwaar gewond. Volgens sommige legenden moest deze dit met den dood bekoopen, daar Tydeus, terwijl hij viel, ook hem deed sneuvelen. Andere mythen evenwel melden, dat Melanippos door den zoon van Tydeus, Diomedes, werd gedood. — Toen Tydeus nu gewond ter neder lag, kwam de godin Athena tot hem en wilde hem door een middel, dat zij van Zem gekregen had, onsterfelijk maken, doch Ariphra-raos had den pas gedooden Melanippos het hoofd afgesneden en bracht dit aan Tydeus. die het kloofde en de hersenen opat. Hierover verstoord onthield Athena hem het geneesmiddel, dat zij hem had willen geven. Tydeus stierf daarop en Maion begroef zijn lijk. Zie Maion.
TYDEIDES. (Tychdes.) (Grieksch), d. i. »de zoon van Tt/deu*, een naam, die zeer dikwijls gebruikt wordt om Diome.de* aan-teduiden.
TYNDAEëOS. (Tyndareu*.) (Grieksch), een zoon van OibUlo.t en de N y m p h Bateia. Door zijnen broeder Hippo koon en diens zonen nit Sparta, waarover hij koning was, verdreven, nam hij zijne toevlucht tot Theslios, eenen koning in Aitolië, wien hij in verschillende oorlogen tegen zijne naburen bijstond; daarvoor kreeg hij diens dochter Led a ten huwelijk. Door Heratdes herwon hij zijne heerschappij over Sparta. Als kinderen, die hij bij Leda verwekte, worden genoemd Timand ra. Kiytahnnest.ra en Fhilonóë. Leda genoot evenwel ook de liefde van Zevn en sommige mythen verhaalden, dat zij vier kinderen tegelijk ter wereld bracht, waarvan twee, Poli/denkes en Helena uit Zeus gesproten waren, terwijl Tyndareos de vader was van Kastor en Klytainnestra. — Toen later Helena door ecne groote schare van minnaars werd omringd, werd Tyndareos bezorgd, dat hij door zijne dochter in moeilijkheden zou geraken. Op raad van Odysseus liet hij daarom allen, die naar hare hand dongen, zweren, dat zij dengene, dien zij tot gemaal kiezen zou, bijstaan zouden, zoo hij om harentwil strijd moest voeren. Uit dankbaarheid voor dien raad bewerkte Tyndareos bij zijnen broeder Tkarios, dat deze aan Odysseus zijne dochter Penelope ten huwelijk gaf. — De beide dochters van Tyndareos waren ontrouw in haar huwelijksleven. Helena verliet haren gemaal, Klytaimnestra doodde den haren. De reden daarvan was, dat Tyndareos eens, toen hij een oft\'er bracht aan alle goden, Aphrodite had vergeten. — Toen Kastor en Polydeukes (de Uioskuren) onder de onsterfelijken waren opgenomen stond Tyndareos de heerschappij over Sparta aan zijnen schoonzoon Meneluos af. — Hij wordt ook genoemd onder degenen, die door Askle pias uit de dooden in het leven zijn teruggeroepen.
TYNDAKIDES. (Grieksch), d. i. ))de zoon van Tyndareosquot; een zeer gewone bijnaam der beide Dios kuren Kastor en Polydeukes.
TYNDARIS. (Grieksch), d. i. de dochter van Tyndareos, een zeer gewone bijnaam van Helena.
764
ïyphon —ïyrrhenos.
TYPHON of TYPHöEüS. (Grieksch), een geweldige reus, die in Kilikië, in het land der Ariraoi, bedolven lag onder den grond, dien Ze us op hem had geworpen. Hij was de jongste zoon van Gaia, door Tartaros bij haar verwekt, nadat de Titanen door Zeus waren ten onder gebracht. , Hij heeft, honderd vuurspuwende drakenkoppen, met fonkelende oogen en schrikwekkende stemmen. Hij is verbazend groot, zoodat hij met zijn hoofd tot in de sterren en met zijne uitgestrekte handen van het oosten naar het westen reikt. Zijn streven is om de heerschappij te verwerven over goden en menschen, maar Zeus overwint hem na eenen vreeselijken strijd. — Bij Echidna, zoo verhaalde de mythe verder, was hij de vader van vele afgrijselijke monsters, zooals van de Chimnira, van den hond Orthros, der draken, die de appels der Hesperiilen en de gouden vacht in Koluhis bewaakten, van de Sphinx, van Kerheros, van de Gergonen, van Sh/lla, de slang van Lerna, den Nemeischen leeuw en den adelaar, die de lever van Prometheus afknaagde. Ook alle verderfelijke stormwinden heetten uit hem gesproten te zijn. Zijne woonplaats werd gesteld in verschillende streken, die door haren vulkanischen aard uitmuntten. — Volgens latere sagen konden de goden zijnen aanval niet doorstaan. Zy vluchtten naar Egypte en deels verborgen zij zich daar, deels veranderden zij zich in dieren. Slechts Zeus waagde het met Typhoeus een tweegevecht aantegaan en beproefde hem te bestrijden met zijnen bliksem en met eenen harpoen, maar ook Zeus werd overwonnen. Typhon ontrukte hem den harpoen, sneed hem de pezen aan handen en voeten uit en droeg hem naar Eilikië. Daar legde hij den god in een hol neder en plaatste den draak h/lhon als wachter bij hem en legde de pezen op eene afzonderlijke plaats, ze in een beerenvel gewikkeld hebbende. Maar Hermes en Pan of Aigipan roofden die pezen en brachten ze weder op hunne plaats in het lichaam van Zeus. Deze richtte zich toen weder op, daalde op eenen wagen met gevleugelde paarden van den hemel neder en zette op nieuw Typhon met zijne bliksems na. Hy vervolgde hem door Thrakië heen naar Sicilië, waar hij eindelijk den Aetna op hem wierp, in de diepe kloven van den berg hoort men hem nog steeds steunen en klagen en van tijd tot tyd braakt hij ook nu nog in zijne machtelooze woede vuur en vlammen uit.
TYliO. (Grieksch), de dochter van Sulmoneus en Alkidxke. Zij werd de gemalin van Kretheus en baarde dezen drie zonen Ais on, Pheres en Amythaon. Vroeger had zij den god Poseidon reeds twee zonen geschonken, Pelias en Neleus.
TYERHENOS. {Ti/rrhenus.) (Grieksch), een zoon van den ly-dischen koning Atys, die door hongersnood gedreven met eene pelasgische kolonie uit Lydië naar Italië trok en daar het land bevolkte, dat voortaan zijnen naam droeg. Hij gebruikte het eerst de schel eener groote zeeslak als trompet.
765
Tyrrheus.
766
TYKEHEUS of TÏERHUS. (Romeinsch), een herder van koning Latinus. In zyne hut baarde Lavinia haren zoon Sylvius, den stamvader van het koningshuis van Alba. Tyrrhus bezat een zeer schoon, tam hert, dat door Alekto, eene der turién (Erin-n y ë n) opgejaagd werd, zóó dat het juist onder het bereik kwam van de lans van Ascanius, den zoon van Aeneas. Zwaar gewond vluchtte het dier naar zijnen meester en deze liep met zijne bewoners van die streek te samen om wraak te nemen voor het gepleegde onrecht. Dit was volgens sommige legenden de oorzaak van den oorlog, dien Aeneas met de Latijnen te voeren had.
UBERTAS. (Romeinsch), eene personificatie van de vruchtbaarheid der aarde. Men stelde haar voor als eene schoone vrouw, die eenen hoorn des overvloeds uitstortte. Dikwijle werd zij zoo afgebeeld op munten van keizers, die de stad Rome verblijd hadden met eenen ruimen toevoer van levensmiddelen.
UKALEftON. {(Jcalegon.) (Griekschj, een der oudste en aanzienlijkste Trojanen. Hij werd geëerd om zijne wijsheid in den raad. Zijn huis stond naast dat van Deïphobos en brandde bij de verwoesting van Troje tegelijk daarmede ge-heelenal af.
ÜLTOR. (Romeinsch) 1) d. i. «de wrekerquot;, eon bijnaam van Man, onder welken hij eenen prachtigen tempel had te Rome, hem door Octavianus in 42 v. Chr. by het verslaan der moordenaars van Caesar beloofd. Eerst in het jaar 2 v. Chr. kon die tempel ingewijd worden. (Zie Mars, hl. 491.) Op de trappen stond beneden het beeld van Augustus. hooger op die van Mars en Ferms en terzijde daarvan die van Aerilas en Romulus. 2) een bijnaam van lupiter, dien hij droeg als de god, die alle misdaden straft. Als zoodanig geno.ot hij afzonderlijke vereering in het aan alle goden gewijde Pantheum.
ÜLIXES of ULYSSES. Zie Odysseus.
ÜNXIA. (Romeinsch), oen bijnaam van luno als godin van den echt. Zij zelve, zoo heette het, zalfde de deurposten van de woning, in welke de jonggehuwde vrouw zou binnentreden, tot een voorteeken van toekomstig geluk. (Zie luno, 1)1.413.) Hare vereering had betrekking op de gewoonte der Romeinen om bij de bruiloft de deurpost van de woning, waarin het jonge paar zou binnentrekken, te zalven.
ÜPIS. (Grieksch), een bijnaam van Artemis. Zij werd vooral zoo genoemd als do godin, die de barende vrouwen bijstond.
Urania—Uranos.
768
URANIA. (Grieksch) 1) eene der negen Muzen. Haar naam
duidt haar aan als »de hemelsche.quot; Hare taak is de groote daden der goden te bezingen. Zij is de Muze geworden der astronomie en wordt meestal voorgesteld met eenen hemelbol in de ééne en een staafje in de andere hand. 2) een bijnaam van Aphrodite. Zie Aphrodite, bl. 77.
URANOS. (Uranus.) (Grieksch). In den beginne bestond alleen de Chaos, eene onmetelijke, duistere en ledige ruimte. Uit den schoot van den Chaos kwam het eerst Gaia (de Aarde) te voorschijn met hare breede borsten. Deze bracht Uranos (den Hemel) voort. Met hem verbond zij zich en uit hunne verbintenis sproot eene gansche reeks van goddelijke wezens, de Titanen, die het eerste godengeslacht uitmaakten, en behalve deze de drie Kyklopen Brontes, Steropes en Ar ges en de drie Hekato?icheiren. Zoowel de Kyklopen als de Hekatoncheiren werden echter door Uranos in den Tartaros geworpen, daarbij vreesde, dat zij hem zijne heerschappij over ie wereld zouden ontrukken. Gaia, hierover vertoornd, stookte hare oudere zonen, de Titanen, op tegen hunnen vader. Memand hunner was bereid iets geweldadigs tegen hem te ondernemen behalve de jongste en listigste onder hen. Kroms. Deze wachtte, in eene hinderlaag verscholen zijnen vader op. Met eenen sikkel gewapend, overviel hij Uranos, toen deze niets kwaads vermoedde, verminkte hem op eene gruwelijke wijze en beroofde hem van de heerschappij. Uranos sprak zijnen vloek tegen
üranos.
769
zijnen misdadigen zoon uit, en die vloek kwam weldra in vervulling. (Zie Kronos en Titanen.) De lichaamsdeelen, waarvan Kronos met zijne sikkel zijnen vader beroofde, vielen in zee en verwekten daar het schuim, waaruit later Aphrodite ontstond. Uit de bloeddroppels, welke uit zijn lichaam op de aarde vielen, ontstonden de Ennny\'en, de Giganten en de melische Nymphen.
49
VACuNA. (Romeinsch), eene bij de Sabijnen vereerde godin der aarde. De landlieden offerden haar, als zij bij het begin Van den winter van den veldarbeid of uit den oorlog naar hunne haardsteden en Penaten terugkeerden en volgens oud gebruik op lange banken om den haard gingen zitten. Zij kreeo- hierdoor de beteekenis van eene godin der verpoozing van den arbeid, die door den levensvoorraad, welken zij schenkt, rust verschaft, en wordt daarom met Ceres gelijkgesteld. Ook wordt zii geïdentificeerd met Minerva, de godin van de vreedzame werkzaamheid, die ook na volbrachten arbeid den geest tijd geeft om tot zich zeiven intekeeren, en soms met Bellona, die^oor oorlog en overwinning tot rust voert, of met Venus en Diana. In Rome zelf schijnt zij geene vereering te
hebben genoten. „ ., , , ,
VAGITANÜS. (Romeinsch), eene godheid, die den mond der pas geboren kinderen tot schreeuwen opende. Somtyds wordt hn verward met Vaticanus. Zie het volgend artikel.
VATICANÜS. (Romeinsch), eene godheid, naar wien de mons Faticanus genoemd is. Waarschijnlijk is zijn naam afgeleid van de voorspellingen door hem in oude tijden aldaar gegeven. Hij schijnt ongeveer identisch geweest te zijn met F annus. Soms werd hij verward met Vagrtanus. Zie aldaar.
VEIOVIS of DIIOVIS. (Romeinsch), eene godheid, die tot de oudste latijnsche godheden behoort en in wezen zeer nauw verwant is met lupiter. Een derde naam, waarmede hij somtijds werd aangeduid was Vedïus. Uit Alba Longa kwam zijn dienst naar Rome, en het was vooral het geslacht der lulii, dat dien dienst schijnt bevorderd te hebben. Hij had te Rome eenen beroemden tempel tusschen de beide toppen van den Kapitolijn-schen heuvel. Later lag die tempel tusschen twee bosschen {inter
Veiovis—Venus.
duos lucos). Daar was de plaats van het asyl, waarheen Romulus de vreemdelingen, die uit hun vaderland voortvluchtig waren , zou gelokt hebben, toen hij zijne nieuwe stad wilde stichten. In dien tempel stond een beeld van den god met eenen pijl-bundel in de hand. Dit attribuut was oorzaak, dat men hem in verband bracht met den griekschen Apollo, met wien hij, althans in uiterlijk meer en meer gelijkenis kreeg. Hierbij kwam, dat als offer aan Veiovis steeds eene geit werd gebracht, die als zoemftax diende, ter vervanging van een verschuldigd men-achenoffer. Na het brengen van dat offer was de schuldige gereinigd en kon hij zich in de habijheid van het asyl, dat de god hem aanbood, eene nieuwe woning stichten en een nieuw leven beginnen. (Zie Apollo, bl. 89.) — Behalve dezen dienst »inter duos lucosquot; bestond er te Rome nog een tweede dienst van den god, in sommige punten van geheel anderen aard, waarmede hij in een heiligdom op het ïibereiland gehuldigd werd. — Hem werd op den eersten Januari geofferd en tegelijk met hem aan den ge-nezenden god Aesculapius, hetgeen op zijne heelende, verzoenende kracht wijst. — Eene verkeerde opvatting van zijnen naam heeft veroorzaakt, dat hij soms als identisch beschouwd is met Dis Pater, den god van den dood en de onderwereld. Eene andere aanleiding daartoe lag hierin, dat men hem, toen de juiste begrippen van het oude volksgeloof verdwenen waren, verklaarde als eene personificatie van de sombere, schrikwekkende zijde van het wezen van lupiter. Zijne eigenlijke be-teekenis schijnt dan ook die van eenen jeugdigen lupiter geweest te zijn, die tevens als zonnegod opgevat werd, en daarom vooral in de lente, wanneer de wederkeerende zonnehitte dikwijls epidemiën verwekt, met vrees en angst werd vereerd. In lateren tijd, vooral na den tweeden Pu-nischen oorlog werd zyn dienst meer en meer door dien van Apollo verdrongen.
YENILIA. (Romeinsch), naar het schijnt eene bronnymph, verwant met de godin der liefde, Vernis. Nu eens wordt zij de gade van Neptunus genoemd, dan weder die van lams, wien zij eene dochter Canens zou gebaard hebben, dan weder eene zuster van Amata, de gade van koning Latinus, of ook wel de moeder van Turnus, den koning der Rutuliërs. — Soms werd zij geheelenal als eene personificatie opgevat en heette dan de godin van de stellige hoop en het onbepaald vertrouwen op datgene, wat komen zal.
VENUS. (Romeinsch), oorspronkelijk niet eene romeinsche, maar eene italiaansche godin. Het schijnt, dat godinnen van denzelfden aard, die onder verschillende benamingen in verschillende deelen van Italië werden vereerd, langzamerhand zijn samengesmolten in één wezen, en dat verschillende eerediensten zich alle in den dienst van Venus hebben opgelost. Oorspronkelijk is zij, ook volgens de beteekenis van haren naam
4-9*
771
Venus.
772
niets anders dan de liefelijke godin, d. i. de godin der lente. Al de bijnamen, die zij oorspronkelijk droeg, hebben op dezen, trek in haar wezen betrekking. En wat men later daaraan toevoegde kan niet anders dan uit die grondbeteekenis verklaard worden. — Er zijn twee hoofdredenen geweest, die het wezen der godin geheel gewijzigd hebben, vooreerst de griek-sche invloed, ten andere het daarmede in nauw verband staande feit, dat zij geworden is eene godin van het geslacht der lulii. Van Sicilië op welks noordwestpunt de berg Eryx eene hoofdplaats was van de vereering der grieksche Aphrodite, verspreidde zich de dienst dier godin over Italië; hij vond ingang in Latium en knoopte zich daar vast aan de oude volkstradi-tiën. Jen eau, die den grond gelegd had tot de grootheid van Latium, was immers de zoon van eene grieksche godin, wier eigenschappen geheelenal met die van de inheemsche Venus overéénkwamen. Gretig werden de legenden, die de vereerders van Aphrodite Erikyne (Kems Ericyna) van Sicilië medebrachten, opgenomen, en met den dienst en met het volksgeloof, zooals die tot nog toe bestonden, in verband gebracht. Later leidde het geslacht der lulii, dat door de twee groote mannen, die het heeft voortgebracht C. luliug Caesar en keizer Augustus zulk eenen overwegenden invloed op den gang der wereldgeschiedenis heeft uitgeoefend, zijnen oorsprong van deze godin af. Geen wonder dus, dat zij van belangrijken invloed is geweest op het leven der Romeinen, en dat haar wezen van zeer verschillende zijden is opgevat. — De oude latijnsche Venus had te Rome drie heiligdommen, één aan de helling van den Aventijnschen heuvel, gewijd aan Fenus Murcia. Zóó hoog stond haar dienst in dat deel der stad, dat zij aan de gansche wijk haren naam gaf. Daar werden de voornaamste lentefeesten en ook de feesten, die ter harer eere bij den wijnoogst plaats hadden, gevierd. Venus Cloaclna of Clua-cina was de tweede naam, waaronder zij oudtijds in Rome vereerd werd. In haren tempel zouden reeds Romulus en T. ïatius het verbond gesloten hebben, waardoor de Romeinen en Sabijnen tot één volk vereenigd werden. In haren tempel reinigden zij zich van den bloedigen strijd tusschen de beide volken gevoerd, met de aan haar gewijde myrtetakken. (Zie Cloaclna.) Ten derde Venus Libilina, de godin der wijngaarden en van alles, wat de laatste eer betreft, die men aan de gestorvenen pleegt te bewijzen, later ook van alle zinnelijke genietingen. (Zie Libitïna.) Deze oudere, echt italiaansche Venus is geheelenal gelijktestellen met Aphrodite Pandemos, althans wat een deel van het wezen dezer laatste betreft. Ook zij is de godin der tuinen en bloemen (Zie Aphrodite, bl. 78.) der groenten, wijngaarden, en zoowel op het feest, dat men den ]9d\'n Augustus bij den wijnoogst vierde, als op dat, waarop men zich den 23sten April bij het eerste proeven van
Venus.
den jongen wijn vroolijk maakte, werd evenzeer ter eere van Venus als van Jupiter, die als god van den wijn en den wijnoogst lupiter Liber heette, (Zie lupiter, bl. 415.) gevierd. — Onder de oudste eerediensten, die van Aphrodite op Venus overgingen, kan men rekenen hare vereering als Venus Victrix en Vernis Genitrix. Zij komen beide overéén met de grieksche Aphrodite Urania (Zie Aphrodite, bl. 77.) en smolten naderhand geheel inéén, vooral toen Caesar den Venus-dienst te Eome onder zijne bijzondere bescherming nam. Deze Venus Genitrix, die als Victrix de Romeinen steeds ter overwinning leidde, was reeds van oudsher, althans van het einde van den eersten Punischen oorlog af, toen de Eomeinen meester geworden waren van de op Sicilië gelegen grieksche steden, als de stammoeder van hun volk vereerd. Later richtte Caesar haar ter eere eenen tempel op, dien hij in den slag bij Phar-salos (48 v. Ch.) had beloofd en in 46 v. Chr. zelf heeft ingewijd. Augustus zette de traditiën van zijnen aangenomen vader voort, en ook de latere keizers volgden hun voorbeeld, zelfs diegene, welke niet tot het lulische geslacht behoorden. Zoo richtte keizer Hadrianus (117—13S) eenen dubbelen tempel op, die zoowel aan Venus als aan lioma was gewijd. (Zie Roma.)
Zooals gezegd is heeft echter bepaaldelijk de dienst van Aphrodite Erykine eenen overwegenden invloed op den romein-schen Venusdienst uitgeoefend. In het jaar, nadat het ro-meinsche leger bij het Thrasimeensche meer in de pan was gehakt (217 v. Chr.), werd haar een tempel en een ledisternium (Zie Lectisternia.) toegezegd. Daarbij lagen de beelden van Mars en Venus te samen aan, zoodat de invloed der grieksche legenden, die wisten te verhalen van de liefde van Ares en Aphrodite hier onmiskenbaar is Twee tempels werden weldra voor deze Venus Ericyna opgericht , één op het Kapitool en één voor de Porta Collina. (Zie Erikyne.)—Later voegden zich hierbij verschillende andere vormen van den eere-dienst der godin. Zoo werd in het jaar 295 vóór Chr. een tempel gesticht ter eere van Venus Obsequens, waarvan de kosten betaald werden uit de boeten, waartoe overspelige vrouwen waren veroordeeld. Verder werd in 114 vóór Chr. een tempel gesticht voor Venus Verticordia. die met de grieksche Aphrodite Apostrophia overeenkomt. De aanleiding tot het stichten van dezen dienst was het toenemend verval van de zedelijkheid onder de vrouwen en meisjes der hoogere standen. (Zie Aphrodite, bl. 77 en Verticordia) De dienst eener Venus Calva d. i ))de kalequot; berustte op legenden, in verschillende steden inheemsch, die van belegeringen verhaalden, waarbij de vrouwen haar hoofdhaar zouden afgesneden hebben , om dit bij het vervaardigen van belegeringswerktuigen te laten gebruiken. Eene Venus Equestris zou reeds door Aeneas vereerd zijn. Haar beeld stelde haar voor als te paard geze-
773
Venus—V erticordia.
ten. Vermoedelijk is dit dezelfde godin, die vooral in haven- i steden als Venus Marina en Limnesia werd aangeroepen, wier
dienst later zelfs den dienst van de eigenlijke havengodin, Ma- (
ter Matufa, (Zie aldaar. ) verdrong. Wellicht was deze het lt;
ook, die Venus Sa/acia genoemd werd en oorspronkelijk tot de i
zee in betrekking schijnt gestaan te hebben, maar later vooral lt;
de godin werd der onkuische vrouwen.—Venus Felix was eene ]
godin der vrouwelijke vruchtbaarheid. Zij werd voorgesteld :
als eene gelukkige moeder met haar kind op den arm. — 1
Vooral was de dienst van Venus in eere in den omtrek der 1
golf van Napels, waar jaarlijks eene groote menigte uit geheel Italië te samen stroomde om zich in een weelderig leven te verlustigen en zich in allerlei genietingen te baden. De in Pompeji gevonden inscriptiën en muurschilderingen toonen, (
hoe menigvuldig daar de vereerders waren van Venus, die als Pompei at/a de beschermgodin was der stad. Men omgaf haar (
daar meer en meer met dezelfde wezens, die de grieksche Aphrodite omringden. Eros noemde men Cupido en Peitho werd door de Romeinen Suada geheeten. — Geheelenal werd dus de godin der vruchtbaarheid en der lente door de godin der vrouwelijke schoonheid op den achtergrond gedrongen. Vooral de j l8te April was haar in die laatste beteekenis geheiligd. Dan i baden de vrouwen tot de F or tun a Virilis, d. i. eene godin,
die haar gelukkig slagen deed in hare pogingen om de liefde der mannen te verwerven. Een beeld van Venns werd dan door een bad gereinigd en daarna met allerlei sieraden en frissche bloemen versierd, terwijl de vrouwen zich ook zelve na een bad met myrten tooiden. Het waren vooral de kuische vrouwen, welke op dezen dag feestvierden, die tevens aan Venus i
Genitrix als de stammoeder van het romeinsche volk geheiligd was. Op den 238t(\'n April gold haar feest meer de godin der j
zinnelijke, onkuische liefde. Zij werd dan onder den naam van Volgivaga aangeroepen, een naam die overeenkomt met dien van Aphrodite Pandemos. Dat was de godin, die van den Eryx naar Rome was overgebracht en die voor de porta Col- i
lina haren tempel had, waarin op dit feest de vrouwen, die gewoon waren hare bekoorlijkheden veil te bieden, met rozen i
en myrten bekranst, de godin aanriepen. In den keizertijd ,
was er zelfs een dag, waarop knapen die hun lichaam aan ontucht overgaven, eenen optocht ter eere der godin .hielden. — Dat evenwel Venus niet altijd de godin der onkuische liefde was, blijkt ook nog uit het feit, dat meisjes, die hadden opgehouden kinderen te zijn, zoowel aan Venus als aan j Diana hare poppen wijdden.
VERITAS. (Romeinsch), eene personificatie der waarheid, die ■
in een wit gewaad, zonder eenige versierselen en vooral met zeer eenvoudigen haartooi werd voorgesteld. i
VERTICORDIA. (Romeinsch), een bijnaam van Venus, die be-
774
V erticordia—V ertumnus.
teekent: »de godin, welke de harten bestuurt.quot; Haar werd in 114 vóór Chr. een tempel gewijd, toen drie Veataalsche maagden tegelijk van onkuischheid werden beschuldigd, opdat zij de gemoederen der vrouwen van de onkuischheid zou afwenden. Om dezen tempel te wijden en het beeld der godin daarin te plaatsen, werden uit honderd vrouwen, die om hare kuischheid bijzonder gëeerd werden, door het lot tien aangewezen, die uit haar midden ééne kozen, aan welke die eervolle taak zou worden opgedragen. Zij kozen Sulpicia, de vrouw van Q. Fulvius Fluccus.
VERTUMNUS. (Romeinsch), een god van den herfst, die vooral de boomgaarden bewaakte en eenen rijken overvloed van vruchten schonk. Hoewel zijn naam hem aanduidt als eenen echt latijnschen god, verhaalde de sage toch, dat hij uit Etrurië naar Eome was overgekomen en zich daar op een der drukste gedeelten van de stad eene woonplaats had uitgekozen. Hij werd meestal voorgesteld als een krachtig man met eenen krans van dennetakken op het hoofd. In zijne rechterhand houdt hij een krom tuinmes, in de linker eenen herdersstaf, terwijl hij in een dieren vel, dat om zijne schouders hangt, alle goede gaven, die hij uitdeelt, met zich draagt. Ook bezat hij de gave om de meest verschillende gedaanten aantenemen, en wist een meisje of een knaap, een krijgsman of een jager, een visscher of een herder, een dienaar van Bacchus of een door Apollo met geestdrift bezielden zanger op de meest natuurlijke wijze voortestellen. Men beweerde zelfs, dat hij naar die gave zijnen naam droeg en legde dien dan uit als »de veranderlijkequot;, maar waarschijnlijker is het, dat die naam hem aanduidt als den god van »het veranderende, het keerende jaar.quot; Men wist te verhalen van zijne liefde voor Pomona , die ook eene godin was der tuinen en altijd bezig was met enten, snoeien en gieten, kortom met alles, wat het verzorgen der tuinen betreft. Zij was met zooveel ijver daarvoor bezield, dat zij niets wilde weten van de liefde, waarmede de Faunen en Satyrs en ook Siïoanus haar vervolgden, zij verborg zich voor hen in haren goedgesloten tuin. Ook Vertummus kwam en dong naar de hand van Pomona; te vergeefs. Steeds nam hij nieuwe gestalten aan, om haar toch te kunnen zien en zoo mogelijk hare liefde te winnen, maar zijne pogingen bleven ijttel. Eindelijk nam hij de gedaante aan van eene hoogbejaarde oude vrouw, en leunende op een stokje strompelde hij den tuin binnen, bezag daar alles, bewonderde veel en kuste de godin. Daar stond nu een olmboom, waarom wijnranken vol heerlijke druiventrossen zich slingerden. Het oudje wees op dien boom als op het zinnebeeld van den echt, wanneer man en vrouw elkander wederkeerig steunen en helpen. Zij sprak daarop veel van de eerlijke, trouwe liefde van Ver-tumnus en ried Pomona diens aanzoek niet afteslaan. Zij
775
V ertumnus—V esta.
verhaalde daarbij van eene Nymph, die door Venus wegens hare hardvochtigheid en preutschheid in eenen steen was veranderd en drong er nogmaals ten sterkste op aan, dat de godin eindelijk de wenschen en gebeden van Vertumnus verhoo-ren zou. Dit gezegd hebbende ontdeed de god zich plotseling van zijne aangenomen gedaante, liet al wat er ouds en vrouwelijks aan hem was varen en vertoonde zich in zijne jeugdige kracht en schoonheid. Zoo Pomona hem nu geen gehoor gaf, had hij besloten geweld te gebruiken, maar geweld was niet meer noodig. Ook de godin gevoelde de zoete smart der liefde en staarde met verrukking op de schoone gestalte van den god. Voortaan waren Vertumnus en Pomona, ook in den eeredienst, onafscheidelijk verbonden.—Behalve het heiligdom, dat de god zich in een der drukste gedeelten van de stad, den views Tuscus, gekozen had, stond een tweede aan den voet van den Aventijnschen berg, waar hem op den 13dtn Augustus, om het begin van den oogsttijd te vieren, een offer gebracht werd.
VERVACTOR. (Romeinsch), (ten god der akkers, die door ze omtespitten en eenen tijd lang braak te laten liggen, hun de vruchtbaarheid wedergeeft.
VESTA. (Romeinsch) Het gevoel van vromen eerbied voor den huiselijken haard was ook bij de verschillende stammen, die Italië bewoonden, diep geworteld. Evenzeer als de griek-sche Hestia was de romeinsche Vesta de godin van het huiselijk leven en van het daarop gegronde bestaan van de stad en den staat. Evenals aan Hestia was haar het vuur van den huiselijken haard geheiligd, en daarom stond zij in zeer nauwe betrekking tot de Laren en Penaten. Het atrium, dat gedeelte van het huis, hetwelk voor allen bestemd was, de voorhof van eene romeinsche woning, was in de eerste plaats aan Vesta gewijd. Daar voerde over dag de huisvrouw het bestuur over alle huiselijke aangelegenheden, daar werden de gastmalen gehouden, daar was het huwelijksbed, dat den man en de vrouw aan elkander verbond, (lectus genialis), daar verzamelden zich alle huisgenooten, zoodra een offer gebracht werd, dat de belangen van allen betrof. Vesta was dus de godin, die den band der huisgenooten onder elkander versterkte en samenhield, in de allereerste plaats den band tus-schen man en vrouw. Van dat haar geheiligde atrium ging dan ook alle genoegen uit, dat het huiselijk leven schenken kon, en voor dat genoegen .meende men dank te moeten weten aan Vesta, die hare personificatie voud in de vlam van den huiselijken haard. — De oudere mythologie wist te verhalen van eene oudere Vesta, de moeder van Saturnus, en van eene jongere, die zijne dochter zou geweest zijn. De eerste werd gelijkgesteld met Tellus, aan wie door de Romeinen dezelfde eigenschappen werden toegekend als aan de grieksche Gaia,
776
Vesta.
en die derhalve werkzaam was als eene godin, welke met moederlijke zorg het uit haar geboren menschdom beschermde. De tweede werd eene godin van het vuur genoemd, van het reine vuur, dat in den aether (de bovenlucht) wordt aangetroffen, en ook zij zelve was een maagdelijk wezen. Eeeds in zeer vroegen tijd echter zijn die beide voorstellingen in het volksgeloof samengesmolten, want in den romeinschen eeredienst is slechts ééne Vesta bekend, de maagdelijke godin van het vuur, vooral van het vuur, dat brandt op den huiselijken haard. Maar evenmin als hare maagdelijkheid haar belet de zegenende godin te zijn, die de jonge vrouw welkom heet, als zij met haren man de echtelijke woning betreedt, acht zij het in strijd met hare waardigheid te zorgen voor alles, wat tot het huisgezin behoort. Daarom is het niet te verwonderen, dat Vesta dikwijls )■gt;moeder Vestaquot; (Veda maler) genoemd wordt en het ideaal is eener goede huisvrouw. Wegens de hooge oudheid, die men aan baren dienst toeschreef, werd zij de «overoudequot; (prisca) genoemd. Omdat het vuur, dat haar geheiligd was, het bestaan der stad waarborgde, heette zij de «eeuwige.quot; Onder hare hoede stond ook al datgene, wat met het behoud en het bestaan der stad in nauwe betrekking stond. — Door sommigen werd beweerd, dat reeds Romulus den eeredienst van Vesta zou hebben ingevoerd. De latere mythologische schrijvers kenden evenwel die invoering aan Numa toe. Van hem werd verhaald, dat hij eenen ronden tempel voor de godin had gebouwd. Die tempel lag in de nabijheid der regia, de woning, waar vroeger de koningen, later de rex sacrorum, de priester, die hen in hunne godsdienstige function verving, zijn verblijf hield. Op het altaar in dien tempel brandde het heilige vuur, dat dag en nacht onderhouden moest worden, en dat alshet-ware de huiselijke haard was van de stad Rome. Nooit mocht dit vuur uitgaan, en geschiedde het eene enkele maal, zooals in den Mithridatischen oorlog en in den burgeroorlog, dan werd dit voor een teeken van naderend ongeluk gehouden De vernieuwing daarvan mocht dan niet door middel van aardsch vuur geschieden, de vlam van den heiligen haard mocht slechts door het reine en onbevlekte vuur van de zon weêr worden ontstoken. Of wel, men kreeg vuur door een stuk hout van eenen vruchtdragenden boom zóólang door boren te Verhitten, totdat er eene vlam ontstond, die zoo snel mogelijk naar het altaar van Vesta werd gedragen Zulke gebruiken gaven als van zelve aanleiding tot de voorstelling, dat het vuur van Vesta niet het aardsche vuur was, dat door allerlei gebruik en misbruik was ontheiligd, maar het reine hemelsche vuur.
Op den eersten dag van het jaar, dus oudtijds op den 1316,1 Maart, werd jaarlijks het vuur in den Vestatempel vernieuwd, omdat het noodig was de vlam, die door veel vul-
777
Vesta.
dig gebruik bijna aan het aardscbe vuur gelijk was geworden, door eene nieuwe, nog niet ontwijde te vervangen. Bij die vernieuwing van het offervuur moet men weêr denken aan de zich verjongende natuur, aan de weder toenemende kracht der zon, dus aan het begin der lente, dat voor alles, wat bestaat, de aanvang van een nieuw leven is, en dit dus ook moest zijn voor het vuur, dat brandde op den gemeenschappeiijken haard der gansche stad. In den tempel van Vesta werd echter niet alleen het heilige vuur bewaakt, maar daar werden ook de heilige voorwerpen bewaa rd, waaraan men eene bijzondere waarde toekende, hetzij wegens hunnen ouderdom, hetzij omdat zij volgens het volksgeloof in nauw verband stonden met het heil, ja met het bestaan der stad. Het voornaamste dier heiligdommen was het trojaansche Palladion (Zie Palladion.), dat in de binnenste ruimten van den tempel verborgen gehouden werd, en daarnevens nog andere oude godenbeelden, de zoogenaamde trojaansche Penaten (Zie Penaten.) en vele overblijfselen uit den grijzen voortijd, terwijl ook de zinnebeelden van de voortbrengingskracht der natuur daar werden aangetroffen. Die heilige voorwerpen bleven voor allen onzichtbaar, behalve voor de Vestaalsche maagden en hunne verborgenheid was zóó heilig, dat volgens de sage de Pontifex Maximus (hoogste opperpriester) Me tellus, toen hij bij eenen brand het Palladion redde en dus zien moest, daardoor blind werd. Bij den inval der Galliërs begroeven de Vestaalsche maagden een deel van die heilige voorwerpen in de aarde onder den tempel van Qurrmus, maar met het vuur van Vesta en met de heilige zaken , die het meest in aanzien waren, en bij wier behoud Eome het meeste belang had, vluchtten zij langs den Tiber. Toen ontmoetten zij eenen man uit den Plebejischen stand, die vrouw en kinderen en wat hij nog van zijn goed had kunnen redden op eenen wagen wegbracht. Zoodra deze man zag, hoe de Vestaalsche maagden met haren kostbaren schat in de armen met moeite en zonder eenigen bijstand verder trokken , liet hij snel zijne vrouw en zijne kinderen van den wagen afklimmen, wierp zijn goed op den grond en noodigde de jonkvrouwen uit met de aan Vesta gewyde voorwerpen op zijnen wagen plaats te nemen, opdat zij naar eene der grieksche steden van zuid-Italië zouden kunnen vluchten. Die hulde, in den uitersten nood aan de Vestaalsche maagden bewezen, toont, hoe krachtig de eerbied voor de godin en hare priesteressen bij het volk leefde.
Voor den dienst van Vesta stelde koning Numa maagdelijke priesteressen in; eerst waren er twee, toen vier, totdat in de laatste tijden van het koningschap haar aantal tot zes vermeerderd werd. waarop het ook later is gebleven. De Vestaalsche maagden werden gekozen uit de aanzienlijkste familiën. Haar vader en haar moeder moesten beiden nog in leven zijn. Tusschen haar zesde en haar tiende jaar werden zij onder de dienaressen
Vesta.
Tan Vesta opgenomen, terwijl zij gedurende dertig jaren zich aan den dienst der godin moesten blijven wijden. Gedurende de eerste tien jaren leerden zij dan, wat zij noodig hadden te weten om den dienst te kunnen verrichten. In de volgende tien jaren oefenden zij het ambt uit van priesteres en in de laatste tien jaren onderwezen zij de jongeren. Het toezicht over die heilige maagden berustte bij den Pontifex Maxi-mus, en dat toezicht was zóó streng, dat hij haar met slagen straffen mocht. Hare verplichting was om altijd in de nabijheid van den tempel te blijven en het eeuwige vuur dag en nacht te bewaken en te onderhouden; ook moesten zij den tempel dagelijks reinigen en met water besproeien. Eene harer drukste bezigheden was daarom het scheppen en aandragen van water. Zij haalden het uit de aan Vesta gewijde bron van Egeria. — Evenals de tempel, zoo moest ook het uiterlijk voorkomen der priesteressen van Vesta helder en rein wezen, maar tevens eenvoudig. Hare kleeding was wit; om het voorhoofd droegen zij eenen witten band, en by gelegenheid van een offer of bij andere plechtigheden droegen zij eenen witten sluier. — Als zij met het vervullen dier strenge plichten en in die stille afzondering dertig jaren hadden doorgebracht, dan was het aan de Vestaalsche maagden geoorloofd den dienst der godin te verlaten, en zij mochten, van hare priesterlijke verplichtingen ontslagen, een huwelijk sluiten. Slechts weinige hebben dit gedaan, en, naar men algemeen geloofde, niet tot haar geluk. Zij vervielen gewoonlijk in eene angstige zwaarmoedigheid , die haar nooit meer rust liet. De meeste der «zwijgende jonkvrouwenquot; behielden tot in het graf haren maagdelijken staat. — Tegenover al hetgeen de Vestaalsche maagden moesten missen en tegenover eenen zoo heiligen dienst stond de hooge waardigheid, waartoe zij door haar ambt werden verheven. Al hare aangelegenheden mochten zij regelen zonder, zooals andere vrouwen, den bijstand en de tussehenkomst van eenen man te behoeven. Op straat ging een lictor (gerechtsdienaar) voor haar uit, en ieder, die haar ontmoette, zelfs een consul, trad eerbiedig voor haar ter zijde. Bij alle openbare feesten werd voor haar eene eereplaats ingeruimd. Wat meer dan al het andere de heiligheid van hare personen aanduidde, was de genade, die zij met zich brachten. Wanneer namelijk een ten dood veroordeelde misdadiger op zijnen weg naar de strafplaats eene Vestaalsche maagd ontmoette, en deze plechtig verzekerde, dat dit toevallig en zonder voorbedachten rade geschiedde, ontkwam hij aan zijne straf.
Vreeselijk was de straf, die eene Vestaalsche maagd trof, wanneer zij hare belofte van kuischheid had geschonden. Zij werd levend begraven. Vóór de porta Collina lag een heuvel, die zich ver in de lengte uitstrekte. Daarin was eene enge kamer gebouwd. In die kamer stond eene met kussens voor-
779
V esta—Victoria.
ziene legerstede, een brandend licht en eene kleine hoeveelheid van de noodzakelijkste voedingsmiddelen: brood, water, melk en olie. De veroordeelde werd in eene gesloten draagkoets naar die onzalige plek gedragen. Diepe stilte en rouw lagen op zulk eenen vreeselijken dag over de gansche stad verspreid. Als de treurige optocht op de bepaalde plek was aangekomen, hief de pontifex maximus (de opperpriester) zijne handen ten hemel en sprak stille gebeden uit; hij voerde vervolgens de veroordeelde naar de ladder, die in het onderaardsche vertrek leidde, en de ongelukkige vrouw moest in do diepte afdalen. Dan trok men de ladder weg en wierp over het graf zooveel aarde, dat de plek weder even hoog werd als het overige gedeelte van den heuvel. Ook den verleider eener Vestaalsche maagd trof eene zware straf. Hij werd op de markt in het openbaar doodgegeeseld. — Van Tarquinius af, onder wiens regeering het eerst eene dergelijk straf zou voltrokken zijn, tot op keizer Domitianus (81—96 na Chr.) worden er tioaalf zulke strafoefeningen vermeld. Genoemde keizer zag zich verplicht zijne proefneming om de straf te verzachten optegeven en moest tot de oude strengheid terugkeeren.
De eeredienst van Vesta, die diep ingeworteld was in het oude volksgeloof, is tot in de laatste dagen, waarin de oude romeinsche godsdienst bestaan bleef, in eere gehouden, en toen eindelijk ten tijde van Stilicho, den voogd van keizer Honorius (395 na Chr.), de heilige vlam op den haard van Vesta werd uitgedoofd, toen was ook de laatste ure voor den godsdienst van het oude Kome gekomen. De voorrechten, die de Vestaalsche maagden vroeger gehad hadden, waren haar reeds door den keizer Gratianus (375—384 na Chr.) ontnomen.
VESTAALSCHE MAAGDEN. Zie het vorig artikel.
VICTOR. (Romcinsch), een bijnaam van lupïter. (Zie lupi-ter, bl. 416.)
VICTORIA. (Romeinsch), de godin der overwinning, als van zelf verbonden met den aan Mam gewijden eeredienst, kreeg in Rome, waar zij reeds van de oudste tijden af aan was vereerd, meer en meer eene grootere beteekenis, naar mate het romeinsche volk zyn gebied verder uitstrekte. Onder zeer verschillende gedaanten werd zij voorgesteld. De meest bekende is die van het beeld, dat keizer Augustus haar wijdde : eene jeugdige, schoone, gevleugelde jonkvrouw, op eenen bol staande en eenen krans van palmbladeren in de handen dragende. Dat beeld stond in het gebouw, waar de Senaat vergaderde, tot aan den tijd, waarin de romeinsche godsdienst voor het Christendom
fdaats moest maken. Keizer Valentinianus II (--|- 392 na Chr.) iet het altaar en het beeld van Victoria opruimen. Te vergeefs smeekten de oudsten der Senatoren, om toch het beeld in eere te houden, dat hun reeds als knapen dierbaar was geweest en bij de onzekerheid, die omtrent den godsdienst^daats moest maken. Keizer Valentinianus II (--|- 392 na Chr.) iet het altaar en het beeld van Victoria opruimen. Te vergeefs smeekten de oudsten der Senatoren, om toch het beeld in eere te houden, dat hun reeds als knapen dierbaar was geweest en bij de onzekerheid, die omtrent den godsdienst^
780
Victoria—Virtus.
heerschte, de instellingen der vaderen, waardoor Rome de wereld veroverd had, niet te laten vervallen. De keizer volhardde bij zijn besluit. — Hare vereering schijnt ten allen tijde in Italië algemeen te zijn geweest. Bij de Sabijnsche stad Cutiliae lag een meertje, welks water genezende kracht had. Het daarin gelegen eiland was aan Victoria gewijd. — Verschillende veldheeren stichtten ter harer eere naar aanleiding van door hen behaalde overwinningen afzonderlijke spelen. Op tal van munten, die tot op onzen tijd bewaard zijn gebleven, staat haar beeld, dat de Eomeinen daarop gestempeld hebben in den waan, dat hun voor eeuwig de overwinning zou beschoren zijn.
VICTRIX. (Komeinsch), een bijnaam van Fenus. (Zie Venus, bl. 773.)
VIDUUS. (Romeinsch), een god, die bij den dood de ziel van het lichaam scheidde. In Rome vereerde men hem niet, maar wel vóór de poorten der stad.
VIRBIUS. (Romeinsch), een wezen, zeer nauw verbonden met den dienst van Diana, zooals die in de nabijheid van Ari-cia met verschillende plechtigheden werd gevierd. Men identificeerde hem later met Hippolytos, den zoon van 1 heseus, die door toedoen van Poseidon op jammerlijke wijze omkwam. Hij zou dan, hetzy door Aesculapius (A s k 1 e p i o s), hetzij door Diana zelve (Artemis) uit de dooden zijn opgewekt. Diana huwelijkte hem uit aan de Nymph Eg er ia, bij wie hij eenen zoon verwekte, die evenals hij den naam van Pirbius droeg. Deze streed in het leger van Turnus tegen Aeneas. — Daar Virbius (Hippolytos) eens door paarden verscheurd was, mocht geen paard het aan hem en aan Diana gewijde bosch bij Aricia betreden. Zie verder Diana, bl. 213 en Hippolytos.
VIRIPLaCA. (Romeinsch), eene godin, die op den Palatijn-schen berg een heiligdom had, en wier taak het was man en vrouw, wanneer zij twist hadden, met elkander te verzoenen. Was er twist tusschen echtgenooten ontstaan, dan zeiden zij elkander in dat heiligdom open en rond de waarheid en keerden gewoonlijk verzoend huiswaarts.
VIRTUS. (Romeinsch), eene personificatie der dapperheid. Gewoonlijk werd zij in het nauwste verband gebracht met Hon os of Honor, de personificatie der eer. (Zie Hon os.) Het beeld van Virtus, dat in den tempel stond, welke door Marcellua ter eere van de beide godheden gezamenlijk was opgericht, droeg eene lans en een zwaard, en zette den voet op eenen hoop wapenen van overwonnen vijanden. — Een gouden beeld van Virtus moest gesmolten worden om het goud bij elkander te krijgen, waarmede de Romeinen den aftocht van Alarik, den koning der Gothen (4- 410 na Chr.), koopen moesten. — Door keizer Augustus werd de 29ste dag der naar hem genoemde maand als een gemeenschappelijke feestdag voor Honos en Virtus aangewezen.
781
Vis—Vulcanus.
VIS. (Romeinsch), eene personificatie der kracht, volkomen identiscli met de Grieksche JHa. (Zie aldaar.)
VOLGIVaGA. Zie Vnlgivaga.
VOLKANUS. Zie Vulcanus.
VOLSCENS. (Romeinsch), een der voornaamste aanvoerders in het leger van Tumus, die moedig tegen de troepen van Aeneas streed, maar door Nisus werd gedood.
YOLUPIA. (Romeinsch), eene godin of van den wellust, öf van een aangenaam, gezellig leven. In die laatsté beteekenis treedt zij in nauwe betrekking tot Anger ma, wier beeld op haar altaar stond. Zie Angerona.
VULCANUS. (Romeinsch), dikwijls ook Kolkanus genoemd. Een zeer gewone bijnaam, dien hij dro.\'g, was Mulciber, d. i. de god, die de metalen weet week te maken en te smeden. Oorspronkelijk beteekent hij het vuur, zoowel in zijne levenwekkende en vormende , als in zijne vernielende kracht. Zijn dienst was nauw verwant met dien van Vesta, en evenals deze komt hij voor als eene godheid van den huiselijken haard, en daardoor van het familieleven en van den staat. Caecuius, de stichter der stad Praeneste, en Servius Tullius, de hervormer van het romeinsche staatwezen, werden zijne zonen genoemd. Bovendien werd Vulcanus ook beschouwd als een god, die vruchtbaarheid aanbracht. Als zoodanig heette hij de echtgenoot van Maia, en was zijn dienst nauw verbonden met den dienst dezer godin. (Zie Maia, 2.) Doer die eigenschap kwam hij ook in zeer nauwe betrekking tot Venus, evenals de grieksche mythologie Aphrodite en Hepiaisfos met elkander verhond. — De voornaamste plek, die in Rome aan den eere-dienst van dezen god gewijd was, was het Volcanal op het Comitium (de plaats, waar de romeinsche volksvergaderingen werden gehouden). Dat was geen tempel, maar eene verhevenheid boven het comitium, waarop, naar men zeide, eens Romulus en Titus Tatius het verdrag hadden gesloten, dat de Romeinen en de Sabijnen tot één volk verbond. J uist daarom werden ook de volksvergaderingen der Romeinen in de nabijheid van dat Volcanal gehouden. Het was het symbool der eendracht, en het was dus niet meer dan natuurlijk, dat ook in de nabijheid van die plek een heiligdom voor Concordia, de godin der eendracht, werd opgericht, toen de langdurige strijd der Plebejers en Patriciërs een einde had genomen. — Dat Vulcanus echter ook daamp;r als een god van het vuur beschouwd werd, blijkt uit het feit, dat men in de nabijheid van het Volcanal beelden pleegde opterichten van personen, die door den bliksem waren getroffen. — Het voornaamste feest van Vulcanus werd gevierd in de heetste maand van het jaar, in Augustus. Op den 23sten dier maand werden ter zijner eere spelen gehouden in den Circus, en bovendien werd hem op dien dag eer bewezen door het zeer eigenaardige
782
V ulcanus—V ulgivaga.
gebruik, dat ieder huisvader eenige kleine visschen van eene bepaalde soort (waarschijnlijk de visch door de Romeinen maeMa genoemd) in het vuur wierp. De visschers, die op den Tiber hunnen buit plachten te vangen, trachtten in die dagen vooral dergelijke visschen machtig te worden en verkochten die op eene afzonderlijke markt, die ook naar Vulcanus haren naam droeg. Tot loon voor hunne moeite, hieraan besteed, hadden zij éénmaal in het jaar eigen spelen (ludi piscatorii). — Ook de 238tP Mei was aan Vulcanus gewijd. Dan werden de trompetten en andere uit metaal vervaardigde muziekinstrumenten, die bij godsdienstige plechtigheden gebruikt werden, opgepoetst, en daarbij aan Vulcanus een offer gebracht. — Maar meestal trad toch zijne be-teekenis als de verterende god van het vuur op den voorgrond. Hij is het, die de branden doet ontstaan, en door brand werd Rome met zijne nauwe straten en zijne hooge huizen zeer dikwijls geteisterd. Men bad dus tot Vulcanus om afwering van die ramp en schreef zelfs allerlei formules, waarschijnlijk uit Etrurië overgenomen, op de muren der huizen, om zich voor den verfelijken invloed van den god te behoeden. Hiermede staat ook in verband, dat de Romeinen gewoon waren na eenen slag, waarin de overwinning was behaald, een deel van den buit op het slagveld te verbranden en aan Vulcanus te offeren. Naast en met hem werd eene godin vereerd, die den naam droeg van Stata Mater. (Zie aldaar.) — In lateren tijd kwam men er zelfs toe om den god, die brand kon doen ontstaan, uit de stad te bannen. Althans zijn eenige tempel, waarvan wij met zekerheid de plaats weten, lag op den campus Martins, dus buiten de stad. — Toen de grieksche mythologie haren invloed op de romeinsche gelden deed, werd Vulcanus ge-heelenal geïdentificeerd met Hephaistos. Zie aldaar.
VULGIVaGA. (Romeinsch), een bijnaam van Melius, die haar kenmerkt als de godin van het zinnelijk genot der liefde. Zij komt overéén met de grieksche Aphrodite Fandêmos. Vrouwen, die hare bekoorlijkheden veil boden, waren natuurlijk degenen, die haar het meest vereerden. Zie verder Venus, bl. 774.
783
WINDEN. (Grieksch en Romeinsck) Volgens de opvatting der Grieken was Zeus de heerscher over al hetgeen er in het luchtruim voorviel, dus ook over de winden. Naar zijn goedvinden zond hij ze uit over land en over zee. Ook Hera deelde in die heerschappij. Ja zelfs andere goden, zooals Poseidon, Pallas Athena en Apollo konden aan hunne beschermelingen eenen gunstigen wind medegeven, of hen door tegenwind in het verderf storten. Ook van de Nym ph Kalypso wordt verhaald , dat zij aan Odysseus eenen gunstigen wind medegeeft. Toch kende de grieksche mythologie ook goden, wier uitsluitende taak het was, om over de winden te heerschen. Gewoonlijk stelde men zich deze windgoden voor als geweldige wezens, uit het geslacht der goden gesproten, onstuimig van aard en toegerust met groote kracht. Evenwel werden zij ook als zegenaanbrengende godheden beschouwd, omdat men gevoelde, dat zij in het leven der natuur niet konden gemist worden. De Grieken onderscheidden daarom de winden van de stormen, die, naar men meende, door Typ hou (Zie aldaar.) werden verwekt. De stormwind, die van dezen uitgaat, brengt altijd verwoesting aan, hetzij hij den oogst verwoest, of de zee tot verderf der schippers onstuimig maakt. — De goden der verschillende winden dragen de namen van Boreas, No tos, Uur os en Zephyros (de Noorde-, Zuide-, Ooste- of Zuid-Ooste- en Westewind). Zij zijn zonen van Astraios en Eos. Andere namen van winden, die ook somtijds bij de Grieken als personen beschouwd werden, waren Apeliotes (Oostewind), Libs (Zuidwestewind), Skirou (Noordwestewind) en Kaikias (Noordoostewind). (Zie nadere bijzonderheden omtrent hen op hunne verschillende namen.) Die
yerschillende persoonlijkheden zijn afgebeeld op den zooge-naamden toren der winden, welke te Athene nog bestaat, en die vroeger een wateruurwerk bevatte, terwijl op zijnen top eene windvaan geplaatst was. — Er was bij de Grieken evenwel ook nog eene andere opvatting omtrent het bestaan der winden. Sommige dichters verhalen, dat zij wonen in het ripaiïsche of hyperboreïsche gebergte, dat men zich in het hooge noorden gelegen dacht, of in het ruwe, stormachtige Thrakië, waar b. v. Iris een bezoek bracht aan Zephyros, toen Achillem dezen noodig had om den brandstapel van\' Patroklos in vlam te zetten. Anderen daarentegen spreken van een mythisch eiland Aiolia, in het verre westen gelegen, waarover kiolos, de zoon van Hippotus, heerschte, dien Zeus tot bestuurder der winden had aangesteld, en wien hij de macht gegeven had oin eiken wind te laten waaien of te doen bedaren. Op dat eiland kwam ook de groote zwerver Odysseu?. Hoe deze eerst zijne gunst verwierf en later door hem ver-stooten werd, is verhaald onder Aio los, bl. 83 en Odysseus, bl. 549. — De namen, door de Romeinen aan de grieksche personificatiën der winden gegeven, zijn de volgende Boreas, Ausier (Notos), Favonius (Zephyros), Aquilo (Kaikias), Subsolams (Euros), Vultumus (Euros), A/ricus (Libs), Corus (Skiroa.)
Uit die romeinsche namen blijkt reeds, dat ook deEomei-nen de winden als wezens van goddelijke natuur hebben vereerd. Ook zij beschouwden hen als daemonen, die of ten zegen konden zyn, öf onheil konden aanbrengen. Onder de weldoende winden bekleedde de eerste plaats Favonius, wiens naam (in verband staande met faveo, d. i. »ik begunstigquot;) reeds zijne goede gezindheid aanduidt. Vooral de noordewinden Boreas, Aquilo en Septentrio stonden als kwaaddoende godheden bij de Romeinen en in gansch Italië bekend. — Ook de zuidewinden evenwel, de Auster en de Africns konden dikwijls gevaar aanbrengen door de stormen, die zij medevoerden, en werden daarom gevreesd. Op verscheidene plaatsen van Italië, vooral op rotspunten, die in zee vooruitspringen, stonden kleine heiligdommen aan de godheden der winden gewijd. Men meende hen door tooverformulieren te kunnen bezweren, en het was een zeer gewoon gebruik om ter afwering van de schade, die zij zouden kunnen aanbrengen eene geschilderde druif in de wijngaarden te plaatsen. Keizer Augustus wijdde op de zuidkust van Gallië eenen tempel aan Circius (den N- n. w. wind), omdat deze met zooveel geweld naar Ostia pleegde te waaien, dat somtijds de huizen van hunne daken werden beroofd, en toch aan den anderen kant frissche lucht en daarmede ezondheid aanbracht. — lupiter werd als de heer en meester er winden beschouwd. Hem zijn zij onderdanigheid verschuldigd. Maar ook Neptunus, de god der zee, stond tot
7S5
50
.Winden.
786
hen in eene nauwe betrekking. De aanvoerders van romeinsche vloten offerden evenzeer aan de winden als aan den god der zee, soms door geslachte offerdieren in zee te werpen. De stormwinden, die de zee onveilig maakten, hadden in Rome een eigen heiligdom, hun gesticht door L. Cornelius Scipio, die in het jaar 259 vóór Chr. op eenen krijgstocht tegen de bewoners van Corsica en Sardinië ter nauwernood aan het geweld van den storm was ontsnapt.
X.
XANTFIE. (Grieksch), d. i. »de blondequot;, een bijnaam, die door de grieksche dichters aan verschillende godinnen gegeven wordt, maar vooral aan Bern eter.
XANTHOS. (Xanthm.) (Grieksch) 1) de riviergod van de evenzoo geheeten rivier, die in het trojaansche gebied gelegen was. Hij werd ook wel Skamandros genoemd. (Zie Ska mand ros, 1.) 2) een jong man uit Samos, die de liefde won van Alkinoê, de gade van Ampfnlochos. Zij was uit Korinthe geboortig en de dochter van Po\'/jbos. De godin Pallas Athena boezemde haar zulk eene hevige liefde voor Xanthos in, dat zij zich door dezen tot ontrouw jegens haren gemaal liet verleiden en met hem vluchtte. Weldra kreeg zij evenwel zooveel berouw over haar misdrijf, dat zij zich van het leven beroofde. 3) de naam van verscheidene beroemde paarden uit de oudheid. Zoo bezaten o. a. Hektor en Achiileus beide een paard, dat dezen naam droeg.
XENH. (Grieksch) Onder dien naam had, zoo beweerde men, Menelaos eenen tempel voor Aphrodite opgericht in Egypte. Toen namelijk Paris, na Helena geschaakt te hebben, naar Troje trok, kwam hij ook in Egypte, doch de koning van dat land, Proteus, daagde hem voor zich en joeg Paris uit het land öf alleen, öf hem een schijnbeeld, dat de gedaante van Helena had, medegevende. Haar zelve hield hij bij zich, en hij gaf haar later met de door Paris geroofde schatten aan Menelaos terug, die uit dankbaarheid eenen tempel oprichtte voor Aphrodite Xene, d. i. »de vreemde Aphroditequot;. De Romeinen noemden deze godin Venus Hospita.
XENIOS. (Xenius.) (Grieksch), een bijnaam van Zeus , dien hij droeg als de beschermer van alle vreemdelingen en als de handhaver van het heilige recht der gastvrijheid. Wie dat recht schond, werd door zijne hand zwaar gestraft. — De Romeinen kenden aan hunnen lupiter dezelfde eigenschappen toe en noemden hem daarom Hospitalis. Zie lupiter, bl. 417.
50*
Xenios—Xuthos.
XBNODIKB. {Xenodice.) (Grieksch) Zie Syleus.
XENOKLEIA. (Xenoklëa.) (Grieksch), eene priesteres van Apollo te Delphoi, die weigerde aan Herakles het orakel te geven, dat hij van haar verlangde, omdat hij niet gereinigd was van den moord op Tphitos, den zoon van Eurytos, gepleegd. (Zie Herakles, hl. 357.) Herakles roofde echter daarop den heiligen drievoet uit den tempel en wilde een eigen orakel stichten. Daardoor dwong hij de priesteres om de verlangde godspraak te geven.
XÜTHOS. (Xuthus.J (Grieksch), een zoon van Hellen en de Nymph Orsêis\', de broeder van Doros en Aiolos. Na den dood van Hellen werd hy door zijne broeders uit Thessalië verdreven en vluchtte naar Attika, waar hij met Krema, de dochter van koning Er echt heus van Athene huwde. Later werd hij door diens zonen ook uit Attika verjaagd, ging naar den Pelopon-, nesos en werd daar koning. Zijne gade schonk hem twee zonen. Ion en Achaios, door wie hij de stamvader werd van twee der groote afdeelingen van het grieksche volk. Ion werd echter dikwijls de zoon genoemd van Apolio, die Kreüsa vóór haar huwelijk met Xuthos zou hebben bemind. Zie Ion.
788
X.
ZAOREütf. (Grieksch), de naam, dien Dionysos in de orphixche myatenén droeg. Zie Dionysos, bl. 227.
ZAREX. (Grieksch), een der oudste mythische zangers en rhapsoden, die zijne kunst van Apollo zeiven geleerd had. Pausanias (S151\' eeuw na Chr.) zag nog zijn graf in Attika.
ZELOS. (Grieksch), een zoon van den Titan Pallas eh de Styx, dus een broeder van Bia, Kraton en Nike. Hij was eene personificatie van den Dyver.quot;
ZEPHYROS. (Zephyrusj (Grieksch), de zoon van Aslraios en Üo.v, de god van den zuidwcstewind, die bij de Grieken de zachtste en aangenaamste wind was. Hij schaakte de schoone Chloris (Zie aldaar.) en gaf haar de heerschappij over het rijk der bloemen. Zij baarde hem eenen zoon Karpós, wien Zeus het bestuur gaf over alle vruchten, daar zijn vader het gedijen daarvan bevorderde. Bij eene der Harpyiën, Podarge, verwekte hij de snelle paarden van Ac hi Heus: Xanihos en B alias. Soms ook wordt hem eene der Horen tot gemalin gegeven. Wegens zijne snelheid is hij dikwijls de bode der goden, — Hij beminde ook den schoonen Hyakinthos, doch deze gaf aan Apollo de voorkeur. Uit yverzucht dreef nu Ze-
phyros, toen Apollo en Hyakinthos zich met het werpen met den discus (werpschijf) vermaakten, de door den god geworpen schijf in eene verkeerde richting, zoodat zij den schoonen knaap trof en hem doodde. (Zie Hyakinthos, bl. 391.)
De beeldende kunst stelde Zephyros bijna geheel naakt voor. Alleen droeg hij een los om zijn lichaam geslagen mantel, waarin hij eene menigte bloemen medevoerde. — De Romeinen noemden den zuidwestewind Favonius.
Zetes—Zeus.
ZETES. (Grieksch), een der beide zonen van Boreas en de door hem geschaakte atheensche koningsdochter Oreithyia. Met zijnen broeder Kalais nam hij deel aan den tocht der Argonau-Un, en bevrijdde hij Fhineus van de kwellingen, welke hem door de Harpyïén werden aangedaan. Zie Boreas, Kalaïs en Phineus.
ZETHOS. (Zethus.) (Grieksch), een der beide tweelingzonen van Zeus en Antiope. Hy was ruw van aard en verschilde dus in karakter geheelenal van zijnen broeder Amphlon. (Zie Am-phïon, hl. 59.) Zijn lot was niet gelukkiger dan dat van zijnen broeder, die op éénen dag al zijne kinderen sterven zag. (Zie Niöbö.) Hij huwde met Aedon, (d. i. »de nachtegaalquot;), eene dochter van Pandareos, een vriend en makker van Tantalos, die voor dezen eenen koperen, doch levenden, hond uit den tempel van Zeus op Kreta gestolen had en daarom in steen was veranderd. Zie omtrent het treurig lot, dat Zethos door de yverzucht zijner vrouw trof, Ac don, bl. 13.
ZEUS. (Grieksch), de zoon van Kronos en Rheia. de koning van hemel en aarde, de heerscher in het godenrijk, dat naar het. volksgeloof\' der Grieken op den met nevelen omgeven top van den Olympos, een berg in Thessalië, gevestigd was. Toen hij de heerschappij van zijnen vader Kronos had omvergeworpen, de Titanen en Giganten overwonnen en zich zeiven meester gemaakt had van het heelal, deelde hij zijn gebied met zijne broeders Hades en Poseidon. (Zie E\'.ronos, bl. 452.) Voor zich zeiven behield hij het rijk des hemels en der zuivere, lichte bovenlucht. Hij is zoowel de koning des hemels als de god van alle luchtverschijnselen. Vandaar dat hij in de eerste en voornaamste plaats vereerd werd op de toppen der bergen. Want de oudste voorstelling uer Grieken dacht zich hem zetelende op zijnen troon in den A it her, waar hij de wolken verzamelt en van waar hij de bliksems uitzendt; immers hij is een god, die zoowel zegen als verderf verspreidt. Eene latere voorstelling wees den steeds in nevelen ge hulden top van den in noord-Griekenland gelegen Olympos aan als de plaats, waar hij zijne woning had opgeslagen. Rondom dien top lagen de woningen der overige goden, die alle aan het gebied van Zeus waren onderworpen. Van zijne verheven woonplaats af veroorzaakte hij alle verschijnselen des hemels, donder en bliksem, storm, sneeuw en hagel, maar vandaar zond hij ook den zach-ten, bevruchtenden regen op de aarde, die den menschen heil en voorspoed aanbrengt, en ook de dauw, de zachte warmte der lente, de helderheid der lucht waren zijne gaven. Daar hanteerde hij ook de Aigis (eigenlijk »het geitenvelquot;), zijn geweldig schild, dat niets anders schijnt te zr.n dan een symbool van de met bliksem beladen wolken. Soms dacht men zich die Aigis als een pantser. (Zie Aigis.) Volgens sommige legenden was het vervaardigd uit de vacht van de geit Amal-
790
Zeus.
theia, die hem, toen hij een kind was, gezoogd had. In den strijd tegen de Titanen en tegen de Giganten had het hem voortreffelijke diensten bewezen. Als hij die Aigis schudt, dan ontstaan er stormen en onweders, dan verzamelen zich zware, donkere wolken , en de aarde davert bij het ratelen van den donder. De bliksems, die hij dan werpt, door de Kyldopen voor hem vervaardigd, zijn zijne vreeselijkste wapenen. Eene menigte bijnamen hebben de dichters hem naar deze eigenschappen gegeven. Hij heet de «donderaarquot;, de »luid-donderendequot;, de «bliksemslingeraarquot;, de »Aigisdragerquot;, de «wolkenverzamelaarquot;, de «god in zwarte wolken gehuldquot;. Ten gevolge van zijne macht over alle verschijnselen des hemels is hij ook de god over alle andere verschijnselen in de natuur. Van hem gaat de gansche orde in de natuur uit. Hij stelt alle eeuwige wetten der natuur in. Hij bestuurt den geregel-den gang der jaargetijden.
Een onvermijdelijk, gevolg van deze opvatting van zijn wezen is, dat niemand, noch der goden, noch der menschen, zich met hem gelijk kan stellen. Op twee verschillende wyzen trachtte de grieksche mythologie dit aanteduiden, door hem öf den oudsten, öf den jongsten zoon van Kronos te noemen. Als oudste zoon had by , volgens het voorvaderlijke recht, macht en gezag over de jongere kinderen zijns vaders. Doch meer algemeen was de opvatting, die, door hem voor den jongsten zoon van Kronos te verklaren, symbolisch trachtte uittedrukken, dat steeds het meer volkomone zich uit het minder volkomene ontwikkelt, en Zeus dus als de jongste ook de verhevenste en machtigste was van degenen, die uit Kronos waren gesproten. Zijn wil en zijne wetten gelden in hemel, op aarde en onder de aarde en duren eeuwig. Homeros laat hem zelf de grootheid zijner macht beschrijven. Als Zeus aan de goden en godinnen verbiedt aan den strijd tusschen de Grieken en Trojanen deel-tenemen, en deze zich aan dat verbod niet willen onderwerpen, tart hij hen om zijne macht te beproeven, een gouden kabel uit den hemel nêertelaten en alle te samen te trachten hem naar beneden te rukken, het zou hun niet gelukken; maar indien hij zelf hen naar boven wilde halen, hij zou hen allen optrekken met de aarde en de zee , en het touw vastbinden om den top van den Olympos, zoodat de wereld zwevend in het luchtruim hing. De goden eeren hem dan ook als hunnen koning en als den beheerscher van de onsterfelijken en de stervelingen. Zij noemen hem den «vader van goden en menschen.quot; Als hij hunne vergaderingen op den Olympos binnentreedt, dan staan zij allen van hunne zitplaatsen op en treden hem eerbiedig te gemoet. Wanneer hij zich op zijnen troon nederzet of aan een der goden eene gunstige beschikking toeknikt op diens verzoek, dan davert de geheele Olympos. Zijn verstand evenaart zijne macht. Voor hem ia
791
Zeus.
niets verborgen. Het verledene, het tegenwoordige, de toekomst liggen voor hem open. Zijnen wil openbaart hij aan de stervelingen door teekenen van allerlei aard, door den bliksem, door de vlucht en de stem der vogels, door drooraen, door orakels. Hij geeft zijne orakels öf zelf, öf hij laat ze verkondigen door de stem van zijnen lievelingszoon Apollo.
Groot is de invloed, dien hij in de zedelijke wereld en op het leven der menschen uitoefent. Evenals hij zelf de orde in den staat der goden handhaaft, zoo is ook het staatsleven, waartoe de menschen zich in eene geordende maatschappij veree-nigd hebben, eene instelling van Zeus. Hij is de personificatie der zedelijke wereldorde, die op onveranderlijke wetten berust, wier handhaving hem zeiven in de eerste plaats ter harte gaat. Evenals hij dus volgens wetten, orde en regelmaat en niet, zooals zijn vader Kronos, volgens willekeur en den luim van het oogenblik, den godenstaat bestuurt, zoo is hij ook voor de menschen de waarborg en de bewaker van de orde in den staat. Van hem hebben de koningen der aarde hunne heerschappij en hun recht om te heerschen ontvangen, aan hem zijn zij verantwoording schuldig voor de trouwe uitoefening van hun ambt. Want zwaar straft hij degenen onder hen, die misdadig hunne macht misbruiken en het wagen lecht en wet te schenden. De legende doult oo deze rechteaardigheid van Zeus, als zij Themis, Dike en Nemesis, de godinnen der gerechtigheid, üi de onmiddelijke nabijheid van zijnen troon plaatst en Zeus voorstelt, als voortdurend haren raad inwinnende. — Daarom is hij ook de bijzondere beschermer der raads- en volksvergaderingen. Hij zorgt, dat daar orde en regelmaat heerschen, by het bun, wijze besluiten te nemen. En omdat de eed een der gewichtigste steunpilaren van de orde in den staat is, waakt hij als Zeus Horkios ook daarover en straft den meineed. Vooral waakt hij over den eed, door rechters gezworen, en zij, die door hunne rechtspraak beroemd waren geworden, heetten zijne zonen, zooals Minos en Aiakos.
Evenals elke maatschappij, die zich tot eenen staat veree-nigt, zich verheugen mag in zijne bijzondere bescherming, zoo waakt hij ook over die vereeniging, welke de kern en de grondslag is van den staat: het huisgezin. Ieder huisvader was dus in zekeren zin een priester va.i Zeus en bracht hem als Z us Herkeio* (d. i. »de beschermer van het huisgezinquot;) offers op het altaar, dat op het midden van den hof van ieder huis werd aangetroffen. Als Zeus Xenios beschermt hij allen, die rondzwerven, die hulpeloos zijn, en alle bedelaars en straft hen, die den vreemdeling meêdoogenloos van hunnen drempel verjagen en het oude, eerwaardige recht der gastvrijheid niet eeren. — Wie deugdzaam leeft en zich binnen de grenzen houdt, welke den mensch gesteld zijn, dien
792
Zeus.
heeft hij lief, beschermt en zegent hij. Maar wie in overmoed die grenzen overschrijdt, wordt door hem gestraft, meestal plotseling, wanneer hij waant het toppunt van voorspoed en gelukte hebben bereikt, en Zeus bezoekt ook de misdaad der vaderen aan hunne kinderen tot in het derde en vierde geslacht. Een treffend voorbeeld daarvan is de reeks van ongelukken, waardoor het geslacht van Alreus werd bezocht. — Maar evenzeer als hij den schuldige straft, heeft hij medelijden met dengene, die zijne schuld belijdt en berouw heeft. Zeus is niet alleen een straffende, maar ook een verzoenende god.
De beschikking over het geheele lot des menschen berust in de , hand van Zeus. Voor den drempel zijner woning staan twee vaten, het ééne met goede, het andere met slechte gaven gevuld, en hij deelt daarvan toe aan ieder naar hij wil. Wien hy uit beide vaten toedeelt, dien valt een leven te beurt, waarin voorspoed en rampen elkander afwisselen. Ook over het lot der volken wordt door hem beschikt. Toen voor Troje de strijd lang onbeslist bleef, en noch Grieken, noch Trojanen de zege konden behalen, nam Zeus, op den berg Ida gezeten, eene gouden weegschaal, en aan de ééne zijde legde hij het lot, dat den Grieken verderf aanbracht, aan de andere een gelijk lot der Trojanen. Het lot der Grieken zonk en hunne nederlaag in den slag, die geleverd zou worden, was daardoor besloten. Uit ditzelfde beginsel is het te verklaren, dat hij ook in den oorlog wordt aangeroepen als een god, die de overwinning schenkt, die de vijanden tot staan brengt, die het aan zijne vereerders gunt na eene behaalde overwinning een zegeteeken hem ter eere opterichten , zooals geschiedde na den slag bij Plataiai (479 v. Chr.). Hij is niet alleen de redder uit de gevaren van den oorlog, maar de redder uit elk gevaar. Daarom heet hij ook »de redderquot; (Zeus Soter.) — Doch zijn bestuur over het gansche levenslot der menschen kenmerkte zich vooral door zijne zorg voor het edelste en beste wat zij tot stand brachten. Hij gaf door zijne verbintenis met Mnemosyne het aanzijn aan de Muzen, wier taak het was al wat goed en schoon is te bevorderen, door zijne verbintenis met Eurynome aan de Horen en Chariten; de eerste ordenen den regelmatigen loop der jaargetijden, de Chariten geven aan elk menschelijk werk de bevalligheid, die het oog en het hart aantrekt. — Maar daarenboven was hij ook, evenals zijne wettige gade Hera, een beschermer van den echt. (Zeus Gamelios.) De liefde vond in hem eenen beschermer, en niet alleen de liefde , ook de vriendschap. Waar vrienden een verbond voor het leven slóten, daar heiligden zij dat verbond door Zeus als bewaker daarvan aanteroepen.
Hoe groot de macht van Zeus ook was, hij was toch niet almachtig. Hij was evenals andere goden en de stervelin-
793
Zeus.
gen onderworpen aan het noodlot. Welke evenwel de betrekking was tot dat noodlot, hetwelk door de grieksche mythologie in ééne godin, Moira, of in drie godinnen, de Moiren, gepersonificeerd werd, is niet volkomen duidelijk. Nu eens beslist Zeus oppermachtig over het lot der menschen, dan weder speurt hij alleen hare besluiten na en volvoert die; nu eens werken zij te samen, dan weder is het Moira alleen, die beslist en beschikt, en zelfs Zeus moet zich aan haven wil onderwerpen. — Waarschijnlijk is deze voorstelling ontstaan, toen in den griekschen godsdienst het anthropomorphismus doordrong (Zie Goden, bl. 307.), toen men zich Zeus begon voortestel-len als een wezen van gelijke bewegingen als de stervelingen, die de aarde bewoonden, en het godsdienstig gevoel toch behoefte bleef gevoelen aan eene duistere, geheimzinnige macht, die het lot van het gansche heelal bestuurde. De begrippen van den ouderen tijd, die aan Zeus zulk eene oppermacht toekenden, hebben \'zich toen met die nieuwere voorstellingen tot een onduidelijk geheel verward.
De groote macht en het groote verstand, die de Grieken aan Zeus toekenden, beletten hen niet in hunne legenden te gewagen van moeilijkheden, waarmede hij te kampen had, somtijds zelfs van zwakheden, die het mogelijk maakten hem te misleiden en gebeurtenissen tegen zijnen wil te doen plaats grijpen. Hiertoe behoort in de eerste plaats de samenzwering tegen hem gesmeed door llera, Poseidon en Athena. Deze drie godheden waren na Zeus de machtigste en wilden zich soms eene macht aanmatigen, gelijk aan de zijne. Zeus weigerde echter hunne aanspraken te erkennen, en toen besloten zij hem ten val te brengen en door list en geweld te boeien. Maar de Nereïde Thelix haalde snel uit de zee den honderdarmigen Briareoi—Ai-gaion, die zich in het volle gevoel zijner onmetelijke kracht naast Zeus plaatste en den goden zulk eenen schrik aanjoeg, dat zij het niet waagden Zeus te boeien. Ook later durfden zij Zeus nitt weder met geweld aanvallen, doch herhaaldelijk wisten zij hem door bedrog te misleiden. Bij de geboorte van Hera-kles wist Hera dezen de macht en heerschappij te ontnemen, die Zeus hem had toegedacht. (Zie Herakles, bl. 345.) Ook riep zij soms de hulp van den slaapgod Hypnos in, om door diens toedoen haren gemaal van zijn bewustzijn te berooven en dan alles te verrichten wat zij wilde. (Zie Hypnos.) Somtijds moest zelfs Ate, de godin der verblinding, haar in hare plannen ter zijde staan, door den blik van Zeus voor de waarheid gesloten te houden. (Zie Ate.) Almachtig en alwetend was dus ook zelfs Zeus niet. (Zie Goden, bl. 308.)
Geen andere god is zoo vroeg de algemaene, nationale god van het grieksche volk geweest a,ls Zeus. Zijn eeredienst was overal verbreid, hoewel sommige plaatsen zijner vereering eenen hoogeren rang innamen dan andere. De alleroudste lo-
794
Zeus.
795
cale eeredienst, die eenen geregelden vorm aannam, schijnt zich gevestigd te hebben in den omtrek van den bovengenoem-den berg ülympos. Het aandenken aan dien eeredienst is bewaard gebleven in het volksgeloof, dat op den top van dien berg de gansche godenwereld zich tot eene geordende maat-schappy vereenig,-d had. Van niet veel lateren oorsprong is de vereering van Zeus te Dodöna, eene oude stad van het tot noord-Griekenland behoorende landschap Epeiros. Vooral zijne beteekenis als god der natuur trad daar op den voorgrond, en dat zijne vereering aldaar van hoogen ouderdom dagteekende, blijkt uit het feit, dat de Dodonaiische Zl-us, naar de oudste bewoners van Griekenland de Pelasgen, ook de Felasgische genoemd werd. Daar verkondigde Zeus zelf de toekomst en openbaarde hij het verborgene. Volgens eene latere legende zouden uit Egypte gekomen priesteressen hem daar zijn orakel hebben gesticht. (Zie Dodo na, bl. 235.) Maar in werkelijkheid was Zeus ook hier een echt grieksche god, die in den hoogen, reinen aither leeft en vandaar zijnen zegen op de aarde doet nederdalen, waardoor hij haar voedt en bevrucht. Hij openbaart zich in het ruischen van de bladeren der boomen, vooral van den hem geheiligden eik. Zijne priesters waren de Sellen. Zij moesten op den grond slapen en mochten nooit hunne voeten was-schen. Ook dc bron. die onder den eik uit den grond opborrelde , verkondigde zijnen wil. Zijne gemalin heette hier Dione. Evenals hij een god was der vochtigheid, die den regen van den hemel doet nederdalen en vruchtbaarheid schenkt aan het land, zoo vertegenwoordigde ook zij deze natuurkracht. (Zie Dione.) Men identificeerde haar bijna geheel met Gaia, de vruchtbare moederaarde, zooals blijkt uit den ouden lofzang, dien de priesters te Dodona ter eere van Zeus aanhieven; xZeus was, Zeus is, Zeus zal zijn, o Zeus, grootste der »goden! Vruchten geeft ons Gê; noemt daarom Gaia moeder!quot; — In den omtrek van Dodona wist men ook te verhalen van zijne jeugd en zijne opvoeding. ■ De Hjjaden, de Nymphen van den regen en van de vochtigheid, zouden zich met de zorg daarvoor hebben belast. — Maar in lateren tijd gold het eiland Kreta in het volksgeloof algemeen voor dc plaats, waar Zeus zou geboren zijn. In eene grot van den berg Dikte zag hij het levenslicht en daar werd hij, nadat zijn vader Kronos, mee-nende hem te verslinden, eenen steen had opgeslokt, opgevoed door de Nymphen Adrasteia en Ida. Eene geit, Amaltheia , voedde hem met hare melk, en bijen brachten van zelve hem honing aan. Opdat echter het geschreeuw van het kind geen argwaan zou opwekken bij den vader, moesten de Kweten, priesters en dienaars van de moeder van Zeus, Rheia, met lans en schild gewapend, onder het uitvoeren hunner krijgsdansen, door het gekletter hunner wapenen de stem van het kind onhoorbaar maken. Zoo speelde het eiland Kreta eene belang-
Zeus.
rijke rol in de levensgeschiedenis van den god, maar in zijnen eeredienst bekleedde het eene niet minder belangrijke plaats. Hier had namelijk die eeredienst geheelenal betrekking op den god der natuur. Hij droeg een eigenaardig karakter, dat overeenkomst had met de opgewonden, orgiastische, klein-aziati-sche eerediensten. Zeus ging hier geheel op in het leven der natuur. In de lente vierde men zijn geboortefeest, als de natuur tot een nieuw leven ontwaakte; bij het naderen van den winter betreurde men zijnen dood. Het eerste feest werd gevierd met uitgelaten vroolijkheid onder wapen lansen en luidruchtige muziek, het laatste onder een buitensporige vertooning van droefenis en smart. Uit deze feesten en deze opvatting van den god als de personificatie van het leven der natuur laat zich ook verklaren, dat men op Kreta het graf van Zeus wist aantewijzen. Op Kreta heette zijne gade Europa, de dochter van koning Fhoinix, die hij geschaakt en over zee derwaarts gevoerd had. (Zie Europa.) — Zooals reeds boven gezegd is werd Zeus vooral vereerd op de toppen der bergen, zooals op den met sneeuw bedekten Kyllene in noord-Arkadië, in lihome in Messenië, op den Taygètos in Lakonië, maar vooral op den Lylcaion., op de grenzen van Arkadië en Messenië gelegen. Naar dien berg droeg hij zelfs den bijnaam van Zeus Li/kaios. Hij werd daar vereerd als de heerscher, die in de hoogte zetelt. Een eenvoudig altaar met twee adelaars, ieder op den top eener zuil geplaatst, maakten daar het heiligdom uit, hem gewijd. ïallooze legenden omtrent de geboorte van Zeus zeiven, van de stamvaders van omliggende steden en staten, zelfs van Pelangos, den stamvader van het gansche grieksche volk, knoopten zich aan dezen dienst vast. Vooral in het heete jaargetijde werd hij aangeroepen, als de wolkenverzamelaar, die den verkwikkenden regen op de smachtende aarde doet nederdalen. Aan de vereering van Zeus Ly-kaios sluit zich ook de legende van Tykaon aan, die de overlevering schijnt bewaard te hebben van de menschenoffers, waarmede Zeus vroeger in dit landschap werd vereerd. (Zie Lykaon.) De straf, waardoor de koning der goden Lykaon en zijn huis verdelgde, doelt op den afschuw, waarmede naar het volksgeloof, zoodra dit op zachtere, meer beschaafde, begrippen steunde , de goden zeiven de menschenoffers beschouwden. — Evenzeer als in Arkadië schijnt Zeus ook in Boiotië en Thessalië in de alleroudste tijden onder den naam van Zeus Laphystios met menschenoffers gëeerd te zijn. Deze Zeus Laphystios was dan de god van den somberen winter, de toornige Zeus, die alleen door bloed verzoend kon worden. Ook aan deze voorstelling lag dus de dienst van Zeus als natuurgod ten grondslag. (Zie Athamas, hl. 132 en Phrixos, bl. 639.)
Bij deze verschillende eerediensten sluit zich de dienst aan van Zeus Amnion of Hammon. wiens orakel ( Aninionion) ten wes-
796
Zeus.
ten van Egypte in de woestijn van Sahara op de plaats van de tegenwoordige Oase Siwah lag. Waarschijnlijk was dit orakel van egyptischen oorsprong, maar het stond reeds in zeer vroege tijclerj in nauwe betrekking tot Griekenland. Zeer dikwijls werd het door Grieken geraadpleegd, en grieksche staten zonden er meermalen gezantschappen en geschenken heen. Zonder twijfel heeft het ook eenen grooten invloed op het orakel van Dodona uitgeoefend, en wederkeerig zóózeer den invloed van den griekschen eeredienst ondervonden, dat men het veilig onder de heiligdommen van den griekschen Zeus kan rangschikken.
Als de nationale god der Grieken in zijne ethische hoedanigheden , in zijne betrekking tot het leven en het lot der men-schen, genoot Zeus de meeste vereering te O/i/mpia, eene stad in het peloponnesische landschap Elis, aan den noordelijken oever van den Alpheios gelegen. Daar werden om de 4 jaren de beroemde spelen gevierd, welke naar die plaats hunnen naam droegen. De tempel van den god lag in een bosch, de Altis genaamd, en rondom dien tempel verrees langzamerhand eene groote menigte andere heiligdommen. Binnen die gewijde ruimte stond ook de heilige olijfboom, eens door Herakles, toen hij die spelen stichtte, (Zie Herakles, bl. 3G0.) geplant. Een tak van dien boom tot een krans gevlochten was het loon der overwinnaars in de spelen en tevens de hoogste onderscheiding, die een Griek kon deelachtig worden. Niets heeft zóó grooten invloed uitgeoefend op het bewaren der eigenaardigheid van het grieksche volkskarakter als het veelvuldig samenkomen van tallooze Grieken uit alle oorden der wereld op diezelfde plaats, en als de gemeenschappelijke eeredienst door allen te samen aan Zeus, den grootsten hunner goden , bewezen. Geen Griek, wien zijne omstandigheden dit maar eenigszins veroorloofden, zou verzuimen ten minste éémaal in zijn leven optetrekken naar Olympia, daar tot Zeus te bidden en — in lateren tijd — het schoonste beeld te bewonderen, dat ooit van den grooten god vervaardigd werd, het werk van den atheenschen beeldhouwer Pheidias.
Zeer talrijk was het kroost van Zeus, dat hij deels bij sterfelijke vrouwen, deels bij onsterfelijke godinnen had verwekt. Dat Zeus de vader was van zoovele kinderen, en dat zoovele vrouwen zich in zijne liefde mochten verheugen, bewijst volstrekt niet, dat de Grieken zich hunnen grootsten god voorstelden als verzonken in de liefde en jagende naar zinnelijke genietingen. Maar vooreerst wist iedere stam, ieder volk, de bewoners van iedere eenigszins afgelegen landstreek te verhalen van de groote daden van eenen held, die in hun midden had geleefd en gewerkt en die ei zich op beroemen mocht den grooten Zeus zijnen vader te heeten. En ten andere was het niet meer dan natuurlijk, dat de levendige verbeeldingskracht
797
Zeus.
der Grieken aan Zeus, die de vader was va,n alle leven in de natuur, een groot aantal kinderen toeschreef. — Hierbij kwam eene derde reden. Aan verschillende verbintenissen, die volgens de mythologie der Grieken door Zeus werden gesloten, lag eene zinnebeeldige voorstelling tot grondslag. Dat hij de voortbrenger is van al wat in het plantenrijk ontstaat en groeit, drukte de mythe zóó uit, dat hij zich verbond met Demeier, de godin van den landbouw, eene personificatie der aarde zelve, en dat uit die verbintenis Persephone^ de personificatie van den plantengroei, was gesproten. Bij Xe/o, eene der vrouwelijke Titanen, die eene personificatie was der duisternis , werd hij de vader van Apollo en Artemis, de godheden des lichts. Volgens het arkadische volksgeloof baarde Maia, eene der regen aanbrengende Pléinden, hem den regengod Her-mes. — Meestal werd als zijne eerste gemalin Metis (d. i. »de schranderheidquot;) genoemd. Hij verslond haar, omdat hem voorspeld was, dat zij hem eenen zoon zoude baren, die hem de wereldheerschappij, welke hij zich met zooveel moeite verworven had, wêer zou ontrukken. Ten gevolge van deze daad nu bracht hij uit zijn hoofd Pallas Athena voort, die met opgeheven lans en schild daaruit te voorschijn trad. Zijne tweede goddelijke gemalin was Themis, bij wie hij de Moiren en de Horen verwekte. In Dodona noemde men als zijne gade Lïöne, welke bij hem de moeder werd van Aphrodite en volgens sommigen ook van Dionysos, die evenwei door de meeste legenden echter een zoon genoemd werd van Zeus en de the-baansche koningsdochter Semelï. Andere goddelijke gemalinnen van Zeus zijn nog Jïurpiüme, de moeder der Chnriten, en Mnemosyne, de moeder der Muzen. — Zijne jongste gemalin echter, Her a, deelde mot hem zijne macht en zijne eer. Zij zetelde naast hem als de koningin des hemels, en als zijne eenige wettige gade was zij ook de godin, die de heilige instelling van den wettigen echt onder hare hoede nam. (Zie boven, bl. 793 en He ra, bi. 342.) Onder de sterfelijke vrouwen, die door Zeus bemind werden, waren, behalve Semele, de voornaamste: Ia, Led a, Danaê.. Alk mem en Europa.
Onder de dieren waren hem vooral geheiligd de adelaar, die zich fier in de hoogte verheft en durft doordringen tot de plaats, waar Zeus zijnen troon heeft opgeslagen, maar ook met de snelheid van den bliksem, het vreeselijkst wapen van den god, uit de wolken naar de aarde nederschiet, en ten andere de ram, het offerdier, dat steeds bij zoenoffers ter eere van Zeus werd geslacht.
Het spreekt van zelf, dat de beeldende kunstenaars tallooze malen den koning der goden in hunne werken hebben voorgesteld , en dat bij de groote verspreiding van zijnen eeredienst en het groot aantal der tempels, die hij in Griekenland had, eene menigte beelden van den god werden aangetroffen. Alle werden echter in schoonheid overtroffen door dat, hetwelk in
798
Zeus.
799
den tempel te Olympia stond Het was door den Atheenschen beeldhouwer Pheidias (geb. omsteeks 500 v. Chr.) vervaardigd. De god was afgebeeld, zittende op eenen troon ter hoogte van 12 voet. Het gansche beeld, 40 voethoog, was uit goud en ivoor vervaardigd. In zijne rechterhand hield hij een beeld van Pike, de godin der overwinning, dat ook van goud en ivoor was gemaakt, in zijne linkerhand zijnen koninklijken scepter. Op de punt daarvan zweefde een adelaar. Zijn mantel, die tot op de heupen was afgegleden, was van goud, met ingelegde bloemen versierd. Van goud waren ook zijne sandalen en de lokken van zijn dicht hoofdhaar, waardoor een olijfkrans van groenen steen liep. Kracht, verhevenheid, verstand en daarbij goedheid en genade waren de karaktertrekken, die de beeldhouwer in zijn werk had willen uitdrukken. Het stelde den god voor op het oogen-blik, waarop hij ïhetis, die hem verzocht den smaad, haren zoon AchUleus door den aanvoerder der Grieken voor Troje, Agamemnon, aangedaan, te wreken, toeknikte, ten te eken, dat haar gebed was verhoord. Zijne haren golfden langs zijn onsterfelijk hoofd en de gansche Olympos daverde. — Hoogstwaarschijnlijk heeft dit beeld, de trots van gansch Griekenland, gedurende bijna acht eeuwen bestaan en is het eerst vernield, toen keizer Theodosius 11 (408—450 na Chr.) den ganschen tempel te Olympia verwoestte. — Naar dat beeld van Pheidias
werden bijna alle latere beelden gevormd; althans in alle beelden werden sommige trekken daarvan overgenomen. Doch ook de vroegere beelden hadden meestal dezelfde of gelijksoortige attributen: den bliksem, den adelaar, den scepter, de Aigis, soms een krans van eikenloof. — De voorstellingen, die de beeldende kunstenaars van den god gegeven hebben, laten zich in drie groote groepen onderscheiden: die, welke hem afbeelden bij zijne geboorte en in den tijd vóór den strijd tegen de Titanen en Giganten; ten tweede die uit den tijd van den strijd zelf; ten derde die, welke hem aanduiden als den god, die zich de
Zeus—Zugia.
wereldheerschappij verworven heeft. De meeste beelden van Zeus, die tot op onzen tijd zijn bewaard gebleven, be-hooren tot het laatste tijdperk. — De nevensgaande afbeelding stelt een beeld van den god voor, hetwelk in het Vaticaan-sche Museum bewaard wordt en bekend is onder den naam van lupiter Veroapi. In zijne rechterhand houdt de god den bliksem , in zijne linkerhand zijnen scepter, waarop waarschijnlijk oorspronkelijk een adelaar rustte. Zijn trouwe medgezel, de adelaar, ziet half nieuwsgierig, half dienstvaardig, onder den troon gezeten, naar de oogen van zijnen meester. Het beeld ia geen werk van den eersten rang; toch meent men er eene zwakke navolging van het beeld van Pheidias in te herkennen.
Bij de Romeinen heette de hoogste god Jupiter. Zij identificeerden dien in lateren tijd met den griekschen Zeus. Zie lupiter
ZEUXIPPë. (Grieksch), de gemalin van den attischen koning Pannion en derhalve de moeder van Erechtheus, Butes, Philoniëla en Prokne.
ZBVEN TEGEN THEBE. (Grieksch) Zie Oidipus, bl. 560.
ZüGrlA. (Grieksch), een bijnaam Her a, die haar aanduidt als de godin van den echt. Zij komt overéén met de romeinsche Ivno luga. Zie I uno, bl. 413.
800
BIJVOEGSELEN EN VERBETERINGEN.
AGRAULOS. Lees in dit artikel op bl. 22 in plaats van Erysiclithon: Erichthonios en op bl. 23 Pandrosos in plaats van Pandrosos, (bl. 22).
AIPyTOS. (Aepytus.) (Grieksch), de jongste zoon van een der He-rakleiden, Kresphonles. (Zie Herakles, bl.365.) Zijn vader werd in eenen opstand vermoord met al zijne zonen, behalve Aipy-tos, die aan zijnen grootvader ter opvoeding was toevertrouwd en in Aitolië verblijf hield. Toen hij volwassen was, keerde hij naar Argos terug, doodde met zijne bloedverwanten de moordenaars van zijnen vader, en daaronder ook Polyphontes, die zijne moeder Merope gedwongen had hem te huwen. Hij werd, als de opvolger van zijnen vader, koning van Messenië en zijne regeering kenmerkte zich zóózeer door kracht en rechtvaardigheid , dat na zijnen dood zijne opvolgers Aipytiaden in plaats van Berakleiden werden genoemd. Zie Merope.
ALKTNoë. (Alcinoê) Zie Xanthos, 2.
AMPHIKTvON. Dit artikel is geplaatst vóór Amphidamas. Het moet onmiddelijk daarop volgen.
AMMON. Zie Zeus, bl. 796.
AMPHILÖCHOS. (Grieksch) Zie Oidipus, bl. 564 en Xanthos, bl. 787.
ANAGOGIA. (Grieksch). Zie Erikyne en Katagogia.
ANANKê., eene personificatie van het noodlot, dat noodwendig vervuld moet worden. Toen zij nog de gansche wereld be-heerschte, was het de tijd, waarin de goden tegen de Titanen en de Giganten moesten strijden. Zij had eene zóó groote macht, dat zelfs de goden, volgens een grieksch spreekwoord, den strijd tegen haar niet konden volhouden. Op den burgt van
Anankê —Eurymedon.
Korinthe had zij een heiligdom, dat niemand mocht binnentreden. — Om den draaistok van haar spinnewiel , waarin acht andere zijn ingesloten, draait de wereld. (Zie verder
Necessitas )
ANDRAIMON. (Andraemon.) fGrieksch), de echtgenoot van Gorge, de dochter van den aitolischen koning Oineus, die hem eenen zoon baarde, Thoas genaamd, welke later de Aitoliërs tegen Troje aanvoerde. Toen Oineus, na eerst van de regeering beroofd te zijn, door toedoen van zijnen kleinzoon Biome-des weder op den troon werd geplaatst, stond hij zijne waardigheid vrijwillig aan Andraimon af. Zie Oineus.
ANTICrONE. In dit artikel staat op het midden van bl. 71 Eurydikce, lees Eurydike.
APOLLO. In het artikel Apollo staat bl. 93 en vggd. herhaaldelijk H yperbo r aiërs, lees Hyperb orëërs.
AREITHööS. (Arithoüs.) (Grieksch), een koning van Arne in Boiotië, die den bijnaam droeg van knodszwaaier, omdat hij gewoon was noch met pijl en boog, noch met de lans, maar alleen mot eene knots te strijden. Hij viel door de hand van den Arkadiër Lykurgos, die hem op eenen engen weg opwachtte, waar hij van zijn wapen geen gebruik kon maken. (Zie Lykurgos, 2.) De koperen knots, die hij van den god Ar es ten geschenke gekregen had, werd later liet eigendom van Ereuthalion (Zie aldaar.), eenen man toegerust met groote kracht, die door Nestor verslagen werd.
AR(tES. (Grieksch), een zoon van XJranos en Gaia, een der Kjklopen. die voor Zeus den donder en der bliksem gereed maken. (Zie Steropes en Brontes.)
ATRYTöNB. (Grieksch), een bijnaam der godin Pallas Athena, die, naar de gewone verklaring, haar aanduidt als de onbedwingbare, nimmer moede godin.
BELLER0FH0X. In dit artikel staat op bl. 154 als diens moeder opgegeven Eurymede. Lees Eurymede.
CAN ENS. (Eomeinsch) Zie Ficus en Ven ilia.
CAÏACIOGtIA. Zie Katagogia.
DAMASTES. Zie Prokrustes.
DEA MUTA. (Eomeinsch), identisch met Lara en Tacita. (Zie aldaar.)
DESMONTES. (Grieksch), de vader van Alelanippe. die aan den goh Poseidon, die haar beminde, twee zonen schonk, Aiolos en Boiötos. (Zie Aiolos, bl. 33.)
DIKTYNNA en DIKTYS. (bl. 214) moeten geplaatst worden na Pike (bl. 215).
EPIGONEN. In dit artikel (bl. 259) staat Kapaneus, lees Kapaneus.
EUAMERION. (Grieksch) Zie ïelesphoros, bl. 736.
ECRYMcüON. (Grieksch), een koning der Giganten. Zie N ausithöos.
802
Giganten—N ike.
GIGANTEN. (Grieksch) Onder de namen der Giganten, die opgenoemd zijn op bl. 300, is die van Eurymédon vergeten. Zie het voorgaande artikel.
GLAUKE. (Grieksch) Voeg hierbij; 3) de dochter van Ky-chreus. die de gade werd van lelamon. (Zie ï el am on en Kychreus.)
HEEAKLBS. In dit artikel staat op bl. 365 Rhadaman-tys, lees Rhadamanthys.
ICHOR. (Grieksch), het bloed der goden, dat van geheel anderen aard was als het bloed der memchen, omdat zij gevoed waren met nektar en ambrosia.
ITALUS. In dit artikel wordt (bl. 411) Te leg onus verkeerdelijk de zoon van Odysseus en Kalypso genoemd. Volgens de legende was zijne moeder Kir fee.
KALaïS. In dit artikel staat Zet hes; lees Zet es (bl. 425),
KAPHEIEA. Zie Telchinen, bl. 734.
KEPIIKUS. (Grieksch) Voeg bij het onder dit artikel gezegde het volgende; 2) een zoon van Aleos, den koning van Tegea. Hij nam deel aan den tocht der Argonauten. Zijnen vader volgde hij in de regeering op en hij bouwde eenen tempel ter eere van de godin Pallas Athena, aan wie hij het haar der Gorgo Medusa wijdde.
KLBIÏOS. (Grieksch) Zie Fall ene, bl. 589.
KORiTNêTES. (Grieksch) Zie in de Bijvoegselen Areithbos.
KKI0E0L1A. (Éomeinsch) Zie Taurobolia, bl. 730.
KR0K0S. (Crocus.) (Grieksch) Zie Smilax.
LAPIIUSTIOS. (Laphystius.) Zie Zeus, bl. 796.
MBLISCI1E NYMP1IEN. (Grieksch), weldoende of onheil aanbrengende godheden. Zij waren tegelijk met de Erinnyën en de Giganten ontstaan uit de bloeddroppels, die uit het lichaam van Uranos vielen, toen Kronos zijnen vader verminkte. Als kwade godheden zijn zij godinnen van de wraak en den vloek, als weldoende godheden waken zij over de kudden en de boomvruchten.
NIKE. Minder juist is op bl. 539 gezegd, dat Lord Elgin al hetgeen er van den tempel van Nike Apteros te Athene over was met zich zou hebben gevoerd naar Engeland. Integendeel is in het jaar 1835 onder het toezicht van Prof. Eoss uit de overgebleven puin hoepen de gansche tempel weder in zijnen oorspronkelijken vorm opgebouwd. De beeldhouwwerken, die vroeger aan de noord- en westzijde waren aangebracht, zijn door Lord Elgin naar Londen medegenomen en thans door afdrukken in terra cotta vervangen. De meeste van die beeldhouwwerken hebben betrekking op den oorlog, dien de Grieken hebben moeten voeren tegen de Perzen. Men verhaalt, dat die tempel gesticht is door Kimon, den zoon van Miltiades, na de overwinning, die hij in 469 v. Chr. bij de rivier de Eurymédon op het leger en de vloot der Perzen had behaald.
803
Numanus—Phobetor,
NUMaNÜS. (Romeinsch) Zie Eemülus.
ODYSSEUS. Onder dit artikel is geen gewag gemaakt van den strijd, dien de terugkeerende held op aandrang der vrijers voeren moest tegen den bedelaar Ir os. Zie daarover Ir os.
OïLEÜS. In dit artikel staat Rehne, verkeerd gespeld voor Rhêne (bl. 564).
0PHIUCH0S. In dit artikel (bl. 570) staat Polyidos; lees Poly eid os.
PEEIBOIA. Voeg bij n0. 2 van dit artikel het volgende : De-geen, die Periboia verleid had, toen haar vader Hipponoos, haar naar Oineus zond, droeg den naam van Hipp os tratos.
PERSEPTOLIS. Volgens sommigen was deze een zoon van Telemachos en Polykaste, eene dochter van Menelaos. Zie Te-lemachos en Polykaste.
PHOBëTOR. (Grieksch), een zoon van den slaapgod Hypnos, een broeder van Morpheus, een god, die in den droom aan de menschen allerlei schrikbeelden voortooverde. Door de menschen werd hij Phobetor genoemd, maar de goden noemden hem Ikelos. Zie Hypnos.
804