-ocr page 1-
-ocr page 2-

I. oct

2771

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

=»•

C^J. 6 0 I. i//; - ■\' \'

DE

LIBERALE PARTIJ

IN j^EDERLAND,

in

UUB mi ffl «EtIMEN, IS UAt «MC Hl Ml/^®U\'0T/ff\'cA

rr.mcAp^

als antwoord op de vraag :

MAG EEN KATHOLIEK BIJ DIE PARTIJ ZICH AANSLUITEN?

aan. den ^atholieken jcrihg te \'s |50schgt;1;

opgedragkn

A

^rf

\'s Hertogenbosch , W. VAN GULICK. 1872.

jCfl 1

-ocr page 6-
-ocr page 7-

c^jf, ^KI I, $7/^ , %

DE

LIBERALE PARTIJ

in Nederland.

in

HAAK WEZEN EI BEGINSELEN, IN HAAR STREKKING EN ÜÖEL/C^Ll0T^c

* F F. MIM. CAP.

ALS antwoord op de vraag: x^//- _v

N^5c3D,«i^

MAG EEN KATHOLIEK BIJ DIE PARTIJ ZICH AANSLUITEN?

^G\'^ccN

opgedragen jj/ v

^ F. F. ftllN.

AA)S(. DEN JlATHOLIEKEN JlRIHG TE \'S JPOSCH^

A

\'7re

^rf\'

\'s Hertogenbosch ,

1 Cf l

W. VAN GULICK.

1872.

-ocr page 8-

IMPRIMI POTEST.

Haaren, 23 Septembris 1872.

j. cüyten libr. ckns.

-ocr page 9-

VOORWOORD.

Aan „De Katholieke Kringquot; te \'s Hertogenbosch is de vereerende opdracht te beurt gevallen van het werkje, dat hier aan het publiek wordt aangeboden.

Ofschoon de bescheidenheid ons niet toelaat den naam des hooggeachten Schrijvers te noemen, hebben wij toch tot de uitgave besloten, in het vertrouwen dat de rijke en zakelijke inhoud van het boek eene voldoende aanbeveling zal wezen voor zijne ruime verspreiding.

Immers een blik in den bladwijzer zal reeds aan iedereen doen zien, dat de voornaamste vraagstukken van onzen tijd en de gewichtigste belangen der

-ocr page 10-

VOORWOORD

Katholieken, vooral van Nederland, in hun onderling verband zijn behandeld.

De hooggeacnte Schrijver heeft, in ongekunstelden en populairen stijl, boven alles getracht voor iederen belangstellenden lezer verstaanbaar en duidelijk te wezen, en wij wenschen dat zijn verdienstelijke arbeid-door vóór- en tegenstanders moge worden gewaardeerd en vele goede vruchten voortbrenge !

Het Bestuur van „DE KATHOLIEKE KRING.quot;

IV

-ocr page 11-

JlORTE J ]S[ H O U D.

INLEIDING.

Wat aanleiding gaf tot het schrijven dezer verhandeling — tot wie zij gericht wordt. Waardoor het liberalisme ten onzent ingang vond. Teleurstelling. Voorheen en thans. Het doel van deze verhandeling. Hoe gevaarlijk het liberalisme is. Vijf voorafgaande bemerkingen — beteekenis van het woord liberaal — ook brave Katholieken zijn liberaal — liberaal enkel op politiek gebied — onder de protestanten zijn zoowel de conservatieven als de liberalen den Katholieken ongenegen. Verantwoordelijkheid der liberale Katholieken. Waarom een Katholiek zich bij de liberale partij niet mag aansluiten. Verdeeling van dit werkje.| Bladz. 1—12.

HOOFDSTUK I.

Het liberalisme, zooals de hooiden der liberale partij het opnemen, staat lijnrecht tegenover het katholicisme; en is dus daarmede onvereenigbaar.

Het liberalisme in \'t algemeen een dwaling — hier ketterij en ongeloof — onvereenigbaar met \'t Katholicisme. Eedenen; Het katholicisme steunt op gezag, wat het liberalisme

-ocr page 12-

KORTE INHOUD.

verwerpt. Liberaal-katholiek eene tegenspraak. Christendom boven geloofsverdeeldheid eene ongerijmdheid. Sluwheid dar liberalen om htm stelsel ingang te doen vinden. Getuigenis, der liberalen, der Augb. Zeitung, der Capitale. Besluit. Bladz/13—26.

HOOFDSTUK II.

Het libsralicma nesmt beginselen aan, welke voor ons heilig Geloof verderfelijk en door de Kerk vorooi\'dssld zijn.

Drie veroordeelde liberale beginselen: vrijheid van godsdienst — sohaidisg van Kerk en Staat — godsdienstloos onderwijs. Vrijheid van godsdienst. De Kerk wil hare gelooMeer niet opdringen. Evenmin wil zij vrijheid van godsdienst als beginsel , wat zij veroordeelt in Syllabus enz. Dit beginsel is de verloochening van alle godsdienst. Ongerijmdheid van dit beginsel — goddeloosheid der liberalen Wat zij nog van het christelijk geloof houden. Onwetendheid der liberaalkatholieken. Bladz. 27—33.

HOOFDSTUK III.

Scheiding van Kerk en Staat

Scheiding van Kerk en Staat een gevolg van vrijheid van godsdienst en naturalisme. Eene verderfelijke dwaling. Water sommigen zoo al door te verstaan geven — welke daarentegen de zin en strekking dier dwaling is. Hoe dit beginsel hier is ingesmokkeld. In welken zin de Kiesvereeniging « Nederland» het verstaat. Weerlegging dier dwaling \') uit hare ongerijmdheid!) uit hare tegenstrijdigheid met de goddelijke openbaring — \') met de gezonde rede — *) uit hare verderfelijke gevolgen — *) veroordeeling der dwaling. — Besluit. Uitvlucht der Kiesvereeniging « Nederland. » Leer der Kerk enz. Bladz. 34—62.

VI

-ocr page 13-

KORTE INHOUD.

HOOFDSTUK IV.

Qodsdienstloos onderwijs.

Godsdienstloos onderwijs. Belang der kwestie. Algemeens ken-teekenen ook der school. Liberale taktiek om den aard en de strekking van het staatsonderwijs te verwringen. Onze openbare scholen zgn of godsdienstloos of ongodsdienstig, dus mogen katholieken zulk onderwijs niet goedkeuren — zoo min als het liberalisme, wat ons dit onderwijs opdringt. Het onderwijs moet bepaald godsdienstig zijn. Weêrlegging der meening ; de school bihoeft niet godsdienstig te zijn, genoeg zoo zij neutraal blijft op godsdienstig gebied. De school zal niet neutraal zijn maar al ware zij zulks, dan nog is zij met de katholieke beginselen in strijd. De Openbaring wil eene godsdienstige school. Welke scholen in christelijken zin niet godsdienstig zijn. Welke integendeel wel? Beginselen door Pius IX gesteld — door onze Bisschoppen. Hunne overeenstemming met Pius IX. Besluit. — Bewijzen tegen ons staatsonderwijs uit de rede. Opwerpingen der liberalen weerlegd. Getuigenissen van aanzienlijke staatsmannen en uitstekende letterkundigen. Getuigenissen onzer tegenstanders. De gevolgen der godsdienst-looze scholen, zoowel op maatschappelijk als op godsdienstig gebied. Dit onderwijs dringt ons de liberale partij op. Vermaning aan de katholieke ouders. Bladz. 63—122.

HOOFDSTUK V.

Het liberalisme werkt de katholieke belangen altijd tegen. Op twee voorname gevallen zij vooral de aandacht gevestigd: Op de houding, welke de liberale partij heeft aangenomen; 1° Tegenover het mandement der Bisschoppen, in dit; 2° Tegenover het petionnement der Katholieken, in een volgend Hoofdstak.

De weldaden der liberalen, derzelver aard en doel — afgeleid uit de houding der liberalen tegenover het Mandement der

VII

-ocr page 14-

KORTE INHOUD.

Bisschoppen van Nederland. Onze toestand vóór de verschijning van het Mandement. Inhoud. Het uitvaardigen van dit Mandement was zoowel een recht der Bisschoppen als een plicht. Hoe de liberalen het Mandement hadden moeten opnemen en hoe zij het hebben opgenomen. Besluit. Bladz. 123—d32.

HOOFDSTUK VL

De houding der liberalen tegenover het petitionnement der Katholieken in November 1871.

Het Petitionnement der Katholieken in 1871 — hun recht _

wat zij verzochten, en waarom. Hoe moesten de liberalen die katholieke daad beschouwen? en integendeel welk was des-aangaande hun houding? Hun liberaal antwoord, uit haat gegeven. Houding der liberale katholieken bij die gelegenheid. Bladz. 133—148.

HOOFDSTUK VII.

Dat de liberale partij zich met opzettelijken boozen toeleg zoo vijandig jegens de katholieke belangen aanstelt, blijkt uit het getuigenis harer voormannen.

Liberale sluwheid. De liberalen hadden altijd hetzelfde hoosaardig doel. Bewijs uit hunne woordvoerders en schrijvers. Halfelachtigheid van sommige liberale katholieken — hunne dwaasheden. Zij brengen de katholieke zaak groot nadeel toe, en zichzelven in geen minder gevaar. In welk aanzien de Kerk bij de liberalen staat blijkt uit hunne eigene woorden. Hun doel is haar te vernietigen. Bladz. 149—159.

HOOFDSTUK VIII.

De booze toeleg der Liberalen tegen de Katholieken, bewezen uit de liberale dagbladen.

Hoe een oprecht katholiek het lezen van liberale dagbladen

VIII

-ocr page 15-

KORTE INHOUD.

beschouwt. De geaardheid dier bladen — hun inhoud. Hatelijkheid der liberale dagbladen tegen het Vaticaansch Concilie. In \'t algemeen altijd even vijandig ondanks de variatie in den toon. Het gevolg. Besluit. Bladz. 160—174.

HOOFDSTUK IX.

De booze toeleg van het liberalisme tegen het katholicisme, aangetoond uit de daden der liberalen daar, waar zij in hunne handelingen vrijer zijn.

Waarom het liberalisme ten onzent zoo omzichtig was in het begin. Onze liberalen zijn niet gelijk elders. Sluwheid der liberalen om katholieken tegen de waarschuwingen van de « Tijd » te misleiden. Het liberalisme heeft overal dezelfde beginselen, is daarom overal in zijn wezen en strekking hetzelfde, maar openbaart zich naar omstandigheden. Uit hetgeen wij van het liberalisme elders zien, blijkt wat het hier voornemens is te doen. Frankrijk en Beijeren. België. Oostenrijk. Spanje. Italië. Besluit. Bladz. 175—192.

HOOFDSTUK X.

Het liberalisme heult met al de vijanden der B. K. Kerk.

De E. K. Kerk, ofschoon verdraagzaam, sympathiseert niet met de dwaling. Woorden des H. Paulus desaangaande. Zij voert strijd tegen alle dwalingen van den beginne. Het liberalisme leidt van nature tot bondgenootschap met alle dwalingén — en tot strijd tegen de katholieken. Het gematigd liberalisme steunt het protestantisme — de ma^nnerie — het «Nut.» De vijandige gezindheid van het Nut tegen het Katholicisme. Besluit. Bladz. 193—208.

IX

-ocr page 16-

KORTE INHOUD.

HOOFDSTUK XI.

De beginselen van het liberalisme, en de liberale partij ten onzent werken nadeelig op de moraliteit, de zedelijkheid van het volk.

Zonder ware geloofsleer geen ware zedenleer. Het liberalisme verwerpt de grondwaarheden der godsdienst, en dus werkt het verderfelijk op de moraliteit — inzonderheid door zijne beginselen, vrijheid van godsdienst, scheiding van Kerk en Staat, godsdienstloos onderwijs en het valsch begrip van vrijheid. Het voornaamste middel blijft echter de school. Dit verklaart nader de belangstelling der liberalen voor ons schoolwezen. Zedelijkheid der geliberaliseerde landen. Spanje. België. Gevolgen. Onze toestand. Besluit. Bladz. 209—227.

HOOFDSTUK XII.

De verhouding van Liberalisme en Katholicisme tot de Inte\'mationale.

De Internatio)iale veroOTzaakt eene algemeene vrees. Het liberalisme baant den weg tot die vereeniging — zij wordt weêr-houden door het Katholicisme. Wat is de Internationale? — Het- voorgewend en het werkelijk doel — hare beginselen — hare middelen — hare snelle uitbreiding. Ook het liberalisme is hiervan oorzaak door zijne ongodsdienstige en zedelooze beginselen — door misleiding van den werkman en eene daaropvolgende verbittering. Zulks getuigen ons de gebeurtenissen — op het geschikt oogenblik vertoont zich de Internationale. De verhouding der liberalen is dus eene voorbereiding tot de Internationale. Die van het katholicisme eene tegenwerkende. Deze leert de noodzakelijkheid van onderscheid van stand, maar regelt allo standen zoo dat de mindere stand niet de ongelukkigste is. Beginselen, van gezag en afhanke-

X

-ocr page 17-

KORTE INHOUD. XI

lijkheid — plichten van onderdanen en oversten. Plichten welke de godsdienst ons jegens de armen oplegt. Het bovennatuurlijk geloof is beginsel der christelijke liefdadigheid. Het regelt dezelve zoo, dat er eene zekere\' gelijkheid ontstaat — waardoor de Internationale onmogelijk wordt gemaakt. Bladz. 228 — 269.

HOOEDSTUK XIIL

Wat de Liberalen van de Katholieken vorderen staat met geloofsafval en poging tot vernietiging der R, K. Kerk gelijk.

De eisch der liberalen volgt duidelijk uit het voorafgaande, maar behoort toch afzonderlijk besproken te worden — om de dubbelzinnigheid en sluwheid der liberalen, en de onwilligheid van sommige katholieken. Die eisch is: geloofsver-nietiging der K. Kerk. Zulks volgt uit de godsdienstlooze school, welke de liberale katholieken moeten bevorderen en — uit den aard der dwaling. Dit doel blijkt genoegzaam uit de liberale schrijvers, en thans komen de liberalen er openlijk voor uit. De liberale katholieken werken dit doel in de hand door verkleining van het kerkelijk gezag. Welk rechtzinnig katholiek gevoelt daartoe lust. Bladz. 270—284.

HOOPDSTUK XIV.

De veroordeeling van het liberalisme, en de beteekenis van dia veroordeeling.

Veroordeeling van het liberalisme. Encykliek en Syllabus groote weldaad voor de wereld. Moed van Pius IX. Hoe laag de liberalen tegen deze Pauselijke documenten handelden. Twee valsche beweringen der liberalen weerlegd. Verschillende graden van waarheden in de katholieke geloofsleer — verplichting om ze allen aan te nemen. Veroordeeling van het liberalisme — de zin daarvan. Besluit. Bladz. 285—298.

-ocr page 18-

KORTE INHOUD.

HOOFDSTUK XV.

De goede trouw der Liberaal-Katholieken.

Goede trouw der liberalen. Katholieke beginselen betreffende de onwetendheid. Wanneer iemand onwetend is zonder schuld — wanneer met schuld - wanneer de onwetendheid geaffecteerd is; toepassing dezer beginselan op de liberale katholieken. Is de onwetendheid der liberalen vrijwillig — waarvoor uit het geziene geen geringe vrees bestaat — dan verschoont zij geenzins; is zij geaffecteerd — dan bezwaart zij bovendien de schuld. Bladz. 299 - 317.

HOOFDSTUK XVI.

Verdraagzaamheid zonder onverschilligheid of op-oöering van beginselen.

Verdraagzaamheid is eene deugd den katholiek eigen, maar eene verdraagzaamheid zonder opoffering van beginselen. Verkeerd denkbeeld der liberalen. Waaruit de beschuldiging ontstaat; de katholieken zijn onverdraagzaam. Weerlegging door uiteenzetting der ware beginselen, die de liberalen en alle dwaalleeraars met zorg vermijden, om reden de dwaling door begripsverwarring onopgemerkt blijft. Beginselloosheid heeten zij verdraagzaamheid — vasthoudendheid aan beginselen onverdraagzaamheid. Bewijs uit de woorden van liberalen. Katholieke beginselen. Dus dragen de liberalen de schuld van den onzaligen toestand der verdeeldheid. Deze beginselen heeft Christus zelf, en de Kerk na Hem in beoefening gebracht. Geene andere gedragslijn hebben de katholieken gevolgd. Zoo zullen zij blijven voortgaan. Bladz. 318 342.

XII

-ocr page 19-

KORTE INHOUD.

HOOFDSTUK XVII.

Da liberale valsche vrijheid door zucht naar onafhankelijkheid. De katholieke ware vrijheid door afhankelijkheid van het wettig gezag.

Het liberalisme xle werkelijkheid missende, wil zich met den schijn tooien. Het heet zich vrijheid, terwijl het katholicisme slavernij zou wezen, ofschoon juist het tegenovergestelde waarheid is. Het katholicisme afhankelijkheid van het wettig gezag voorstaande begunstigt de ware vrijheid, terwijl het liberalisme de onafhankelijkheid van gezag invoerende, de slavernij der hartstochten bevordert. Zulks leert ons de goddelijke openbaring. Wat de dwaling daar tegenover stelt. De gezonde rede. Leer der Kerk overeenkomstig de goddelijke openbaring en de rede. Het liberalisme, dat het burgerlijk gezag ondermijnt, beschuldigt de kathoheken daarvan. Weerlegging dier beschuldiging uit de katholieke beginselen aangaande het burgerlijk gezag. Die beginselen waarborgen zoowel het gezag der overheden als de rechten der onderdanen. Bladz. 343 - 371

HOOFDSTUK XVIII.

De verkiezingen.

De christelijke beginselen alléén kunnen de maatschappij gelukkig maken; dus moet ieder er toe bijdragen dat zij ingang vinden. Dat een kiesgeregtigde van zijn stemrecht behoort gébruik te maken blijkt uit hetgeen wij over het liberalisme hebben gezegd — tegelijk volgt daaruit dat het hem niet vrij staat te kiezen wien hij wil — een en ander volgt uit de beginselen der natuurwet en de stellige wet van God, aan-

XIII

-ocr page 20-

KORTE INHOUD.

gaande de liefde. Het volgt nog uit de katholieke zedenleer omtrent de vreemde zonden. Oordeel van Bisschoppen over de verkiezingen. Bladz. 372—384.

BESLUIT................385

BIJVOEGSEL...............395

XIV

-ocr page 21-

N L E I D I N G.

Wie met eenige oplettendheid de gebeurtenissen der laatste jaren heeft nagegaan, weet hoe verderfelijk de invloed is geweest, dien het liberalisme zoo wel op maatschappelijk als op godsdienstig gebied heeft uitgeoefend. Vreeselijk is de begripsverwarring, die het veroorzaakt, ontzettend de toestand, dien het voortgebracht heeft.

Het bevreemdt dan ook niemand, die den aard en de beginselen, de strekking en het doel der liberale partij ten onzent kent, dat helderziende katholieken, inzonderheid de katholieke schrijvers, met alle hun ten dienste staande middelen, het liberalisme onophoudelijk bestrijden. En^toch zijneer onder de overigens rechtzinnige katholieken nog velen, die de verderfelijke strekking van die partij en

-ocr page 22-

de noodlottige gevolgen harer beginselen niet schijnen in te zien.

Waaraan zulks toe te schrijven? — Neemt men degenen , — en zijn zij niet velen ? — die alleen om tijdelijk belang zich liberalen noemen, niet in aanmerking, dan is de oorzaak daarvan misschien grootendeels hierin gelegen, dat dagbladartikelen, hoe degelijk ook geschreven, bij het volk niet die waarde hebben , waarop zij te recht aanspraak kunnen maken; bovendien worden de moderne dwabngen daarin meest partiëel besproken en gelezen, en dus ook minder tot één geheel gebracht; terwijl anderen zich tot handels- en nieuwsberichten bepalende de hoofdartikelen in het geheel niet lezen of slechts vluchtig overzien.

En wat de katholieke brochures betreft, zeer zeker wordt het liberalisme daarin grondig weêrlegd; doch, geschreven voor meer geletterden, zijn die brochures, volgens mijne bescheidene meening, ook wat den vorm aangaat, voor het publiek veelal te geleerd. Zij komen ook minder in handen van het katholieke volk, dat gemeenlijk op soortgelijke periodieke werken niet geabonneerd is.

Intusschen zou reeds alleen het feit, dat er onder de overigens welmeenende katholieken nog al velen worden aangetroffen, die de verderfelijke strekking en den noodlot-tigen invloed der liberale partij ten onzent niet genoeg inzien en erkennen, voldoende zijnom mij aan te sporen de voornaamste punten betrekkelijk het liberalisme in een aan het volksbegrip geëvenredigd vlugschrift zoo veel mogelijk duidelijk en eenvoudig te behandelen. Op aanzoek van hooggeachte vrienden besloot ik daartoe des te gereeder; en ik richt nu deze verhandeling, welke ik grootendeels aan het hoogst en eerbiedwaardigst gezag onzer

-ocr page 23-

kerkelijke overheid, en verder aan onze degelijke dagbladen en tijdschriften ontleende, tot het katholieke volk, dat met ziju gezond verstand en waarheidslievend gemoed naar eene duidelijke voorstelling der waarheid tracht.

Wel niemand zal met grond in twijfel kunnen trekken, dat de geest der dwaling zich in de laatste jaren het meest van het liberalisme heeft bediend. Onder deze verleidelijke leus riep men ons sedert jaar en dag toe: sluit u bij de liberale partij aan, en vooruitgang, beschaving, verlichting, vrijheid. kortom eene tot dusverre ongekende tijdelijke welvaart zal er het gelukkig gevolg van zijn.

En inderdaad, wij lieten ons door dien sirenen-zang be-tooveren en verlokken. Maar was het zoo zeer te verwonderen, dat velen, misschien de meesten, zoo wel geestelijken als leeken zich aanvankelijk illusie\'s van het liberalisme maakten ? Sedert eeuwen toch waren wij met onze geloovige vaderen eene verdrukte minderheid ; nu zagen wij na 1830 eene ruimere maat van vrijheid aan de Kerk gegund, en de katholieken in hunne bijzondere belangen billijker bejegend. Van degelijke algemeene welvaart, van waren vooruitgang hadden wij nog wel geen voldoende bewijzen, maar natuurlijk zulk een ontzaglijke omkeer vorderde tijd. „Wacht op onze dadenquot; werd ons gezegd. En wij geloofden het; wij hebben gewacht, en wellicht veel te lang. Want helaas! de ondervinding heeft onze hoop sedert lang geheel verijdeld, en wij zien ons dag aan dag hoe langer hoe meer teleurgesteld. Thans, nu het liberalisme zich aanschouwelijker, maar ook des te schrikwekkender begint te vertoonen, kunnen wij met zoo veel meer hoop van gehoor te zullen vinden, de vraag stellen; welke zijn de gevolgen van zijne onchriste-

-ocr page 24-

lijke en daarom onmaatschappelijke stellingen geweest? Thans zien wij het: in plaats van eene werkelijke alge-meene welvaart met eene dragelijke noodzakelijke armoede, — armen toch zullen er altijd wel onder ons blijven, — hoo-pen zich de rijkdommen bij eenige weinigen op, terwijl het schrikbarend pauperisme zich hoe langer hoe meer uitbreidt. Behoeftigen die tevreden zijn met hun lot, troost zoekend in hun geloof, worden verdrongen door armen zonder godsdienst, zedelijk bedorven en verlaagd, ontevreden in hun staat, rijp voor de „Internationalequot;. De ware verlichting en beschaving, welke alléén het evangelie van Christus, die de wereld hervormd heeft, ons kan aanbrengen, wordt overschaduwd door de duisternissen van een nieuw heidendom ; een chaos van verwarring en dwaling, die men de moderne wetenschap noemt, verwart de geesten; wel verre dat wij de weldaden van ware vrijheid genieten zouden, zuchten wij onder den druk van een vermomd despotisme. De meerderheid beslist alles; macht geeft recht. Thans ja, dunkt mij, moeten onze oogen voor goed open gaan, nu wij juist het tegenovergestelde zien gebeuren van hetgeen ons was toegezegd; nu het liberalisme, ook ten onzent in zijn ware gedaante, zich in zijn geheele naaktheid, in al zijn afschuwelijkheid begint te openbaren; nu het steeds driester en onbeschaamder in zijn eischen, ons openlijk durft vragen wat gelijk staat met verzaking van beginselen, met volslagen geloofs-afval; nu het zich niet ontziet den katholieken voor te stellen, om , met de partij vereenigd , ten verderve onzer R. K, Kerk mede te werken. Dat dit werkelijk zoo gebeurt, hoop ik overtuigend te zullen aantoonen. Want, om — zonder meer — rechtstreeks tot de hoofdkwestie over te gaan, vraag ik: han een katholiek zich thans nog

-ocr page 25-

aansluiten hij de liberale partij, zoo als zij zich ten onzent in hare hoofdmannen vertoont ? Op die vraag, ga ik een met redenen omkleed ontkennend antwoord geven.

Dat ik hier geen ander doel heb dan wat de H. Paulus \') aangeeft, zal niet behoeven verzekerd te worden, namelijk: „opdat wij niet meer kinderen zijn, geslingerd eu rondgevoerd worden met iedereu wind van leering, door de boosheid der menschen, door de arglistigheid der dwaling tot verschalking, maar de waarheid houdende in liefde, allezins opwassen in Hem, die het hoofd is : Christus.quot;

Het liberalisme toch is eene dwaling, door onzen H. Vader Pius IX, plechtig veroordeeld; maar eene dwaling, welke zich hier in ketterij oplost, en wel eene verzameling van ketterijen wordt, zelfs bepaald ongeloof, onder het masker van een christendom loven geloofsverdeeldheid verheven. Die dwaling is voor ons heilig geloof veel gevaarlijker dan de ketterij der Ifi\'1\' eeuw, met al haar brutaal geweld, waartegen onze vaderen een strijd van eeuwen hebben gevoerd, aan welken moedig gestreden strijd wij nog heden ten dage ons geloof, dat kostbaar, door hen nagelaten erfdeel , te danken hebben. Dat gevaar is zoo veel te grooter, omdat het voor velen nog in het verborgen sluipt.

Alvorens echter verder te gaan, behoor ik hier eenige bemerkingen te maken, en wel:

1°. Welke beteekenis geeft men aau het woord „liberaal.quot; Kramers\' kunstwoordentolk zegt er het volgende van :

lAheraal: „van het latijnsche liberalis, liber, burgerlijk vrij, onbevooroordeeld, onbevangen, vrijzinnig, edel, van edele denk- en handelwijs; mild, mildadig, goedaardig, inge-

1

Eph, IV. 14. 15,

-ocr page 26-

— 6 —

notnen voor de volksvrijheid en een vrijen staatsvorm-quot; — „een liberaal: een vrijheidsvriend, aanhanger van vrije staatsinrichtingen; de liberalen: als politieke partij, het tegengestelde van de servielen of absolutisten.quot;

„Liberalismus: vrijheidsmin, liefde voor vrije staatsvormen, voor onbevangen denkbeelden.quot;

Bij het hooren van zoo vele fraaie beteekenissen aan het woord „liberaalquot; gegeven, bevreemdt het gewis niet meer, dat dit woord langen tijd een waar tooverwoord is geweest. Dan, t. a. p. lezen wij nog, dat „liberaliseerenquot; ook genomen wordt voor: „den vrijzinnige uithangenquot;, en deze laatste betee-kenis is de eenige, die den aard van het moderne liberalisme juist uitdrukt. Immers de ondervinding heeft geleerd, dat het liberalisme, voor zich en zijn partij alle vrijheid, d. i. teugellooze onafhankelijkheid eischt, en zijne tegenstanders, zijn deze eenmaal minderheid geworden , op eene onverdragelijke wijze, en nog wel onder het masker van vrijheidsliefde , weet te tiranniseeren. Om ons hiervan te overtuigen, behoeven wij slechts na ts gaan, wat ons naburig katholiek België van zijn liberaal bestuur heeft ondervonden. Is ook de geschiedenis van Napoleon III, een even groot dwingeland als liberaal, ergeen sprekend bewijs van ? En, wat anders dan despotisme is een voortdurend „beroep op de meerderheid,quot; ten einde billijke klachten eener minderheid onaangehoord af te wijzen ? Deze nu is de gewone taktiek der liberalen, zoo wei hier als elders; want aan de leugen, waarmede men ons vroeger misleidde : „onze liberalen zijn niet gelijk eldersquot;, gelooft thans niemand meer, tenzij hij, die ziende blind is. Ja, wat meer zij: dat onze liberalen zelfs de doctrinairen van

-ocr page 27-

— België in de schaduw stellen, heeft het November-schandaal

ije te over bewezen.

iet 2quot;. Meermalen heb ik brave, maar allereenvoudigste katholieken hooren zeggen: het liberalisme kan zoo ver-

n, derfelijk niet zijn voor godsdienst en maatschappij als men ons wel voorhoudt, want oprechte katholieken sluiten zich,

iet zonder eenig gemoedsbezwaar , bij de liberale partij aan.

lat Daarop antwoord ik: dat overigens rechtzinnige katholieken ,

n, hetzij uit onwetendheid, te goeder trouw, hetzij uit zwak-

•dt heid om tijdelijke belangen, zich handelingen veroorloven,

ee- die met de katholieke begiuseleu geenszins overeen te

ne brengen zijn, is hoegenaamd niets bijzonders; men onder-

eft vindt het schier dagelijks; doch daaruit onvoorwaardelijk

ille te besluiten: nu is het voor mij eveneens geoorloofd, is vol-

ne gens mijne meening toch wel wat al te eenvoudig ; door

n , zulk eene redeneering kan een katholiek zich bezwaarlijk

eer rechtvaardigen , vooral wanneer het hoogst kerkelijk gezag

ran in tegenovergestelden zin uitspraak heeft gedaan,

ms 3*. Anderen beweren; ik ben en blijf liberaal op poli-

:eft tiek gebied, maar vóór alles katholiek; dus katholiek —

LI, liberaal. Verstaat ge daardoor: ik wil billijk en rechtvaar-

be- dig zijn jegens een ieder; ik wil niet zoo zeer den stand,

nd de afkomst, maar de bekwaamheden der personen voor

ten ambten en bedieningen in aanmerking nemen? Goed;

i de maar is het, om billijk en rechtvaardig te zijn, wel noodig

rs; dien ijdelen, onbestemden en verdachten naam aan te nemen

le : en liberaal te heeten ? Plaatst u op een zuiver katholiek

ms standpunt, onafhankelijk van elke partij, en gij zult recht-

vat vaardig en billijk zijn jegens een ieder. Bovendien zal het

ran u wel uiterst moeielijk vallen, juist het zuiver politiek gebied van het godsdienstige te onderscheiden, en hoe

-ocr page 28-

zult gij het aanleggen als een zaak moet besproken worden, waarbij de belangen der Kerk, zoowel als die van den Staat, in aanmerking komen ? Tn alle geval gij steunt de liberale partij, die, zooals ik u toonen zal, het op den oudergang der katholieke Kerk gemunt heeft. Kunt gij zulks met uwe katholieke beginselen overeenbrengen?

4*. Velen, die zich conservatieven op politiek gebied heeten, zijn liberalen, soms ultra\'s, wat het godsdienstige betreft. Derhalve over liberalen sprekende bedoel ik wel terdege ook zulke conservatieven, die behoudend zijn op politiek gebied, maar liberaal in zaken van godsdienst; van wie dus evenmin voor ons katholieken heil te wachten is. Zelfs op godsdienstig gebied, staan wij tegenover onze protestantsche landgeuooten, hetzij orthodoxen of Groenianen, hetzij liberalen, als vijand tegen vijand. Verdraagzaam in de samenleving, kennen wij geen verdraagzaamheid , of liever er bestaat geen ware verdraagzaamheid, wanneer het beginselen geldt. ■) „Wie met mij niet is, zegt Christus, „is tegen mij.quot; \') De waarheid kan geen gemeenschap hebben met de dwaling. Daarom vermaant de H. Paulus \'): „Trekt geen juk met de ongeloovigen; wan! wat deelgenootschap heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid? Of wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis?... Of wat aandeel een geloovige met een ongeloovige?quot; Niet, alsof de katholieken overal en altijd de ware beginselen dolzinnig zouden willen doordrijven en toepassen; néén, de voorzichtigheid duldt niet zelden eene

1) Verg. hoofdst. XIII.

2) Matth. XII. 30.

3) ll Cor. VI.- 14. 15,

-ocr page 29-

dwaling, zonder haar toch te eerbiedigen, zij laat eeu minder kwaad toe om een grooter te voorkomen.

Maar, hebben wij bovendien ook geen bepaalde grieven tegen de zoogenaamde Conservatieven ? Hoe hebben zij zich ten opzichte van het onderwijs gedragen, een punt van zooveel aangelegenheid , een punt dat ons, katholieken, zoo na aan \'t harte ligt? Ter elfder ure, ja, kwamen zij met hunne halve maatregelen, waardoor zij steun bij ons,katholieken, zochten te vinden, gelijk vroeger de liberalen; doch genen zoo min als dezen hebben ons uit achting of billijkheid iets gegeven.

Dus het spreekwoord: indien gij wilt, dat God u helpt, redt u zeiven, geldt ook hier. De katholieken moeten zich onderling aansluiten, onafhankelijk van elke partij alle gelegenheden waarnemen, om te verkrijgen wat billijk en rechtvaardig is, en wat ons zoo wederrechtelijk wordt onthouden. Hadden de katholieken zulks vroeger beproefd, waartoe vooral „De Tijdquot; hen zoo dikwijls heeft aangezocht, nooit had het liberalisme dien invloed verkregen, waarover het thans willekeurig beschikt. Ik zeg het liberalisme; want tegen de liberalen hebben wij nog andere en zwaarder grieven. Immers al wagen wij ons niet op finantieel gebied, waaromtrent zij het volk letterlijk hebben bedrogen — gouden bergen belovend, voereu zij de maatschappij op den rand van een peilloozen afgrond —; op het godsdienstige zijn onze grieven groot genoeg om het liberalisme nimmer meer te vertrouwen, en des te meer te vreezen om reden het, vijand zijnde, zich als huichelend vriend voordoet; sluw en afgericht verwerpt het ongemerkt de eene geopenbaarde waarheid na de andere, ondermijnt het geloof in de harten van het volk, en ter-

-ocr page 30-

— 10 —

wijl het voorgeeft ieders opinie te eerbiedigen , eerbiedigt het niets dan zijn eigene zienswijze.

5°. Wanneer een katholiek, hetzij op godsdienstig hetzij op politiek gebied, zich bij de liberale partij aansluit, al verwerpt hij ook het liberalisme in zijn uiterste gevolgen, — vele liberalen immers zijn oneindig beter dan hun stelsel^ en door een natuurlijk gevoel van rechtschapenheid deinzen zij terug voor de doorzetting van de beginselen — wordt hij niettemin, in verhouding van den steun, dien hij aan de partij leent, voor al de gevolgen mede-aansprakelijk. Dit is een beginsel onzer katholieke zedeleer.

Na deze voorafgaande bemerkingen, zullen wij de redenen uiteenzetten, waarom een katholiek zich bij de liberale partij niet mag aansluiten. Deze redenen zijn de volgende, waarin tevens de verdeeling van dit werkje is vervat.

Hoofdst. I. Het liberalisme, zooals de hoofden der liberale partij het opnemen, is lijnrecht in strijd met het katholicisme, en dus nimmer daarmede te vereenigen.

„ II. Het liberalisme neemt beginselen aan, welke voor ons heilig geloof verderfelijk, en door de Kerk veroordeeld zija. Van die velen zullen wij er drie bespreken.

a. Vrijheid van godsdienst.

„ III. b. Scheiding van Kerk en Staat.

,, IV. c. Godsdienstloos onderwijs.

„ V. Het liberalisme werkt de belangen der katholieken tegen.

Op twee voorname gevallen vestigen wij bijzonder de aandacht, namelijk :

Op de houding der liberale partij tegenover a. Het mandement der Bisschoppen.

4

-ocr page 31-

— 11 —

Hoofdst. VI......b. Het petitionnement der katholieken en de Missie te Rome.

VIL Dat de liberale partij zich zoo vijandig jegens de katholieken aanstelt, is niet ten gevolge eener zoogenaamde politiek of om staatsbelang, maar dit geschiedt uit haat en met boozen toeleg. Zulks blijkt :

a. Uit de getuigenis der hoofdmannen.

VIII......duidelijker nog: b. uit de organen

der partij, de liberale dagbladen zonder uitzondering.

IX......het duidelijkst: c uit de houding

der liberalen daar, waar zij vrij spel hebbeu. X. Bovendien heult de liberale partij zeer ge-volgelijk met al de vijanden der R. K. Kerk. XI. Hare beginselen werken verderfelijk op de moraliteit, de zeden van het volk.

XII. De verhouding van liberalisme en katholicisme tot de Internationale.

XIII. Wat de liberale partij eischt van de katholieken, die zich bij haar aansluiten, staat gelijk met eene volslagen verloochening van onze heilige geloofsleer, en zou uitloopen op de vernietiging van de Kerk zelve.

XIV. Het valsch liberalisme is dan ook te recht ais een dwaling door het onfeilbaar gezag der Kerk veroordeeld.

XV. Kunnen de liberaal-katholieken zich beroepen op onschuldige onwetendheid of goede trouw ? XVI. Wie zijn verdraagzaam: de liberalen of de katholieken ?

V

ygt;

-ocr page 32-

Hoofdst. XVII. Bij wie is de ware vrijheid: bij de liberalen of de katholieken?

„ XVIII. Staat het een kiesgerechtigde vrij te kiezen of niet ? En kiest hij, staat het hem dan vrij te kiezen wien hij wil?

-ocr page 33-

HOOFDSTUK 1.

HET LIBERALISME, ZOOALS DE HOOFDEN DER LIBERALE PARTIJ HET OPNEMEN , STAAT LIJNRECHT TEGENOVER HET KATHOLICISME; EN IS DUS DAARMEDE ONVEREENIGBAAR.

Bemerken wij vooraf, dat, wanneer een katholiek het valsch liberalisme zooals de kerk het tot dusverre enkel als dwaling veroordeeld heeft, zou aannemen, hij daardoor alleen reeds — zijn goede trouw ter zijde gelaten — een slecht katholiek wordt, om reden hij voor waar en goed houdt wat de Kerk als valsch en kwaad veroordeeld heeft; maar nogtans dat hij daarom alleen niet ophoudt katholiek te zijn, of tot de katholieke Kerk te hehooren. Dit gebeurt dan slechts, wanneer iemand eene door de Kerk als ketterij veroordeelde dwaling hardnekkig volhoudt. quot;Welnu, hier bespreek ik het liberalisme zooals het door de leiders onzer liberale partij wordt opgenomen, verdedigd en toegepast; en dat liberalisme, hetwelk, als strijdig met de zoogenaamde vrijheid, het onfeilbaar leerend gezag der Kerk verwerpt, wat een katholiek, — wil hij katholiek blijven, — aan-

-ocr page 34-

_ 14 —

nemen moet, is niet enkel eene ketterij, maar een soort van stelsel uit meerdere ketterijen bestaande; \'t is zelfs bepaald ongeloof. Zulk een liberalisme aannemen is: ophouden katholiek te zijn.

De geleerde Pater van Gestel schrijft in zijn „schat des geloofsquot; op bl. 161. „quot;Wij zeggen niet, dat elk liberaal

stelsel kettersch is....... Er is één liberaal stelsel

van politiek dat kettersch, ja meer dan kettersch is: dat met volkomene verzaking van geloof gelijk staat; dewijl het den grondslag des geloofs, de goddelijke openbaring en het leergezag der Kerk ontkent.quot; En in zijn laatste werk, \') na vooraf den aard van het liberalisme te hebben aangeduid, vraagt hij (bl. 14): „Zal het nu geoorloofd zijn het liberalisme eene ketterij te noemen ? De uitdrukking is nog te flaauw. Het liberalisme in zijn hoofdgedachte is de meest volslagen afval van God.quot; Is dit zoo, dan zijn liberalisme en katholicisme niet te vereenigen, zij stooten elkander af, sluiten elkander uit, gelijk dwaling en waarheid, duisternis en licht. En, om ons hiervan ten volle te overtuigen, beschouwen wij vooruit denaard, het wezen zoo wel van het katholicisme als van het liberalisme, zooals het zich ook hier te lande voordoet. \')

Gij weet, dat de katholieke Kerk, de éénige ware door Christus gestichte Kerk, zich hoofdzakelijk daarin van alle andere zich noemende kerken onderscheidt, dat zij, gelijk de waarheid één is, één zijnde in hare leer, tegelijk algemeen isj dat zij, overal verspreid en door alle eeuwen heen, steeds onveranderlijk dezelfde geloofsleer houdt en

#

1) Verg. Studiën. Vierde Jaargang III.

2) Verg. Brochuren-Vereeniging 2de jaarg. No. 6. V. ^katholiek en liberaal.quot; Door den Z. E. H. Rijp, Deken en Pastoor.

-ocr page 35-

— 15 —

belijdt. Die onveranderlijke algemeene eenheid veronderstelt gezag, en wel goddelijk gezag. Gelet toch op de verscheidenheid van menschelijke meeningen, kan er in de leer nooit eenheid zijn, tenzij een onfeilbaar leerend gezag die verscheidenheid tot eenheid brengt, zoo als duidelijk blijkt uit al de secten, die zich in den loop der eeuwen van de katholieke Kerk hebben afgescheiden.

De katholieke Kerk heeft dan ook tegen alle dwalingen onwrikbaar vastgehouden zulk een onfeilbaarleerend gezag te bezitten. Gezag, en meer nog goddelijk gezag veronderstelt onderwerping, afhankelijkheid. — Katholiek zijn is zich aansluiten bij die ééne algemeene Kerk met haar goddelijk gezag, is lid zijn van die Kerk, afhankelijk worden van haar gezag, onderworpen zijn aan haar bestuur, overeenstemmen met hare leer. De katholiek derhalve gelooft, gelijk Vincentius van Lerins zegt, „wat overal, wat altijd, wat door allen geloofd is.quot; Zijne leer dus (zoo besluit genoemde brochure) is niet eene gemaakte of door menschen uitgedachte leer, maar eene medegedeelde, overgeleverde, geopenbaarde leer. Katholiek zijn is dus alles gelooven wat de katholieke Kerk leert, alles willen doen wat zij voorschrijft; zijn leven in alles willen inrichten naar hare leer en voorschriften. „Aan mij (zoo sprak Christus tot de leerende Kerk) is alle magt gegeven in den hemel en op aarde. Gaat dan en onderwijst alle volkeren.quot; — Malth. XXVIII. 18. 19. — En Matth. XVIII. 17. „luistert hij naar de Kerk niet, zoo zij hij u als de heiden en de tollenaar, (want) zeg ik u, ai wat gij gebonden zult hebben op aarde, zal ook gebonden zijn in den hemel/\' — En bij Luc. X. 16. „Die naar u hoort, hoort naar mij, en die u versmaadt, versmaadt mij.quot;

-ocr page 36-

Gij ziet derhalve: katholiek zijn onderstelt geheele afhankelijkheid, volkomene gehoorzaamheid aan de door Christus gestichte Kerk, aan het door Christus gevestigd gezag.

Dat die onderwerping en geheele af hankelijkheid redelijk is — om dit reeds hier vooraf met een enkel woord aan te stippen —, en hoegenaamd niets heeft van slavernij, (zooals de liberalen uithoofde van hun verkeerd denkbeeld over vrijheid gelieven te zeggen) maar zelfs noodzakelijk is om in den waren zin des woords vrij te kunnen zijn, is duidelijk voor hem, die zich eeu juist denkbeeld vormt vau de verhouding, welke er tusschen den Schepper en het schepsel bestaan moet. *)

Ziedaar in breede trekken den aard van het katholicisme, en wat het, in \'t algemeen, zeggen wil katholiek te zijn.

Wat is daarentegen het liberalisme zooals het door de leiders onzer liberale partij wordt opgenomen? Ik zeg: zooals het door onze liberale partij opgenomen wordt; immers over de bepaling van het liberalisme in \'t algemeen zijn het de geleerden niet eens; zij geven er verschillende bepalingen en beschrijvingen van; en geen wonder, want het liberalisme is geen afgerond systeem, en zal het wel nimmer worden. Die verschillende bepalingen en beschrijvingen kunnen wij gerustelijk achterwege laten, wijl wij het liberalisme beschouwen, zooals het hier ten onzent door de liberalen wordt opgevat. Zóó beschouwd vormt het liberalisme eene partij, welke één hoofdbeginsel heeft; namelijk het Naturalisme; alle bovennatuurlijke orde toch verwerpt het liberalisme als partij. — Niettegenstaande dit één hoofdbeginsel als punt van uitgang, loopen de

1) Verg. H. XVII.

-ocr page 37-

liberalen ten onzent ver uiteen, waar het de toepassing geldt, en de leiders onder hen weten zelfs hunne theoriën met eeue weergalooze sluwheid te wijzigen naar de omstandigheden van tijden . plaatsen en personen; d. i. naar gelang het volk door de moderne pers, de liberale dagbladen, het godsdienstloos onderwijs en eene hoog opgevoerde pleizierzucht te voren is bewerkt. Het liberalisme ten onzent echter is eene partij, die de volksvrijheid op staats-gebied zoo ver doordrijft, als deze met de maatschappelijke orde, naar de opvatting der liberalen, bestaanbaar schijnt. Gaan ze nog verder, dan worden zij roode republiekeinen , socialisten. Dat het liberale stelsel werkelijk de kiem van het socialisme — eene alle orde omverwerpende anarchie — bevat, leert ons de treurige geschiedenis van het in den laatsten tijd ongelukkige Frankrijk te over duidelijk, dan dat zulks nader zou behoeven te worden aangetoond. Het liberalisme, ook in gematigden vorm, en het socialisme raken elkander nauw, en wie het eerste aanneemt, wordt zijns ondanks tot het tweede gevoerd.

Op godsdienstig gebied gaat onze liberale partij quot;nog veel verder; zij neemt niet slechts de stellingen die door den syllabus veroordeeld zijn als beginselen aan ; maar zij is bepaald rationalistisch, ongeloovig; zij verwerpt alle gezag.... De liberale partij komt er openlijk voor uit dat zij geen Kerk die optreedt met gezag wil dulden....

In de N. Rotterd. Courant schreef, den 15 Jan. 1870 een liberaal deze voor ons merkwaardige woorden: \') „Maar wat zij (de liberalen) niet willen, dat is, dat Kerk met gezag optrede om hare meeningen op te leggen

1) Verg. Kath. Dl LVII. .bl. 339

-ocr page 38-

— 18 —

als onfeilbaar.quot; Is dat met andere woorden niet gezegd : wij willen geen katholieke Kerk ? zij toch treedt op met onfeilbaar-leerend gezag, wel niet om hare meeningen (bij de liberalen is alles opinie) maar om geloofswaarheden, uit den haar toevertrouwden geloofsschat, den katholieken voor te houden. — En hij, letten wij er wel op, die daar zoo bout spreken durft, zoo openlijk voor de verderfelijke strekking van het liberalisme uitkomt, hij schrijft in naam der liberale partij. Immers hij treedt op, om die partij tegen de grondige bestrijding van den Z. E. Deken en Pastoor Rijp te verdedigen. Hij bedient zich van een liberaal hoofdorgaan; bij spreekt in naam der partij: „^V ij liberalen willen niet, dat eenige Kerk optrede met gezag.quot; Heeft nu wel ooit eenig liberaal die bewering tegengesproken? Nog onlangs (Verg. de Tijd 10 Nov.) hield de Vereeniging tot handhaving van het liberale beginsel eene samenkomst, waarin Dr J. B. Ter Haar, van Nijmegen, onder andere zeide: ,,eene voorname grieve tegen de nieuwe richting is wel deze, dat zij met de oude overlevering breekt, in dien zin namelijk, dat zij, met voorbijzien van hetgeen door anderen is voorgeschreven, hare eigene opvatting volgt. En inderdaad geen onwaarheid ligt aan dit verwijt ten grondslag. De nieuwe leer toch schudt alle breidelen van gezag af en wil vrijheid.quot; Ziedaar de ware godsdienst van het liberalisme, eene vrijheid die alle breidelen van het gezag afschudt. Teneinde echter door deze ronde verklaring het publiek niet te hevig te schokken, maar de lichtgeloovigen te blinddoeken voor de noodlottige gevolgen van dusdanige bandeloosheid, laat de spreker er dan zoetsappig op volgen; „geen vrijheid echter, die is gelijk te stellen met bandeloosheid ; want (iet op het bewijs) in plaats van een bedrie-

-ocr page 39-

— 19 —

gelijk stelt zij een onbedriegelijk gezag; voor een menschequot; lijk een meer verheven gezag in de plaats.quot; En welk dan toch ? „Met name de tucht van het geweten, de uitspraak van de zedelijke menschelijke natuur. Zij wil geen godsdienst ..... wiens denken vervat is in een aantal van buiten

geleende leerbegrippen.....quot; Zeer naïf laat de Tijd er op

volgen dat een Proudhonnist, voor wien eigendom diefstal is, en de Communard voor wien de paleizen der grooten een duldelooze gruwel, een pijnlijke herinnering van eeuwenoude slavernij zijn, ook hun geweten hebben, en voorgeven de uitspraak van hun zedelijke menschelijke natuur te volgen. Maar in ernst gesproken, wij leeren uit de aangehaalde woorden het hoofdbegiusel der liberalen , en voorzien reeds met huivering de ge volgen, zoowel voor de maatschappij als roor de Kerk, welke dit beginsel noodzakelijk zal voortbrengen. Van hier hun dweepen met het woord „vrijheid.quot; \') Zij spreken onophoudelijk van vrijen staat, vrije wetenschap, vrije volksschool, vrij onderzoek, vrijheid van godsdienst enz. Vraag een liberaal, zegt de gel. Pater v. Gestel, s) waarom hij voorstander is van deze of gene vrijheid; immer zal hij u antwoorden, omdat ik voorstander ben van de vrijheid op elk gebied. Zoodat hun geheele systeem zich in die zoogenaamde vrijheid, d. i. onafhankelijkheid, schijnt op te lossen. En, — bemerken wij dit in het voorbijgaan — terwijl zij zich zoo vrij wanen, binden zij, de dwazen! God zeiven aan onveranderlijke natuurwetten, wijzen Hem zijne plaats in den Hemel onbewegelijk aan, ontzeggen Hem

1) Verg. Broch. Ver. t. a. p.

2) Studiën. 4de J. III bl. 14.

-ocr page 40-

— 20 —

elke bemoeiing met het ondermaansche. Dit liberalistisch wanbegrip van Gods wereldbestuur en zijne vaderlijke V oorzienigheid kan niet anders dan de vreeselijkste gevolgen veroorzaken; het deed De Rotterdammer eens schrijvem : dat bidden en vloeken een en hetzelfde is; „Abys-sus abyssum invocat,quot; \') zoo mogen wij hier met den Profeet wel uitroepen: de eene goddeloosheid brengt de andere voort.

Men bemerkt het derhalve aanstonds, de gevolgtrekking immers ligt voor de hand: het liberalisme, zooah onze liberale partij het opneemt, is, moet noodzakelijk zijn, en zal altijd blijven in lijnrechten strijd met het katholicisme. Verzoening tusschen beiden is niet mogelijk, niet eens denkbaar. Zij staan tegenover elkander als eene ontkenning en eene bevestiging, als ja en neen, als twee elkander uitsluitende, doodende, geheel vernietigende contradictorische stellingen. Het liberalisme gaat uit van vrijheid, onafhankelijkheid; het katholicisme steunt op gezag en onderwerping. Door het liberalisme en zijn valsche — om dit gevolg reeds hier met een woord aan te duiden — vrijheid wordt men de slaaf zijner hartstochten; door het katholicisme en zijn redelijk gezag wordt men vrij in den waren zin des woords. „Als vrijen, zegt de Apostel en niet als de vrijheid bezigende tot een dekkleed der boosheid, maar als dienstknechten van God.quot; 1) — En, „hij, die een slaaf zijnde, in den Heer geroepen is, is een vrijgelatene des Heeren, desgelijks, die een vrije zijnde, geroepen is, is een slaaf van Christus.quot; 2)

Een zoogenaamd liberaal christendom, (altijd sprekende

1

I Petr. I. 16.

2

I Cor. VII. 22.

-ocr page 41-

21 —

over het liberalisme gelijk het door onze liberale partij wordt opgenomen) is derhalve eene contradictie, eene bepaalde tegenspraak, minder nog eene utopie of een luchtkasteel, welke men zich ten minste in de verbeelding kan voorstellen, wat het geval met een vereenigd liberalisme en katholicisme niet is. Een liberaal katholiek heeft dan ook nooit bestaan, men kan hem niet denken; naam-katholiek kan iemand met soortgelijke beginselen blijven, maar katholiek houdt hij op te zijn. Om die gevolgtrekking nog aanschouwelijker te doen worden, stellen wij hier eens onder het opzicht van gezag, eene vergelijking tusschen het liberalisme en het protestantisme. Het protestantisme huldigde wel het vrije onderzoek, maar behield toch den Bijbel; terwijl ons liberalisme van den Bijbel als goddelijk boek hoegenaamd niets weten wil. Oneindig veel verder dus drijft het zijne onchristelijke stellingen door, dan de ketterij der 16d\'! eeuw. Ik zegde ketterij der 16de eeuw, want ons liberalisme en het moderne protestantisme gelijken op elkander als twee druppelen water.

Die goddalooze, het geheele christendom en alle maatschappelijke orde vernietigende onafhankelijkheid huldigt de liberale partij niet slechts voor zich zelve, maar zij zou haar ook aan ons katholieken willen opdringen. Hare voormannen, zooals we later zien zullen, komen er openlijk vooruit, strijd te voeren tegen het kerkelijk gezag, dat zij geestelijke overheersching gelieven te noemen. Met boos opzet trachten zij het geloof aan een onfeilbaar leer end gezag, — wat „de zuil en de grondveste der waarheid isquot; \') — in de harten der katholieken te verstik-

1) 1 Tim. 111. 15.

-ocr page 42-

— 22 —

ken, t) ons latende een zoogenaamd christendom loven geloofsverdeeldheid verheven, waaraan het modern godsdienstloos onderwijs op de openbare scholen moet dienstbaar gemaakt worden....

Hebt ge wel ooit ernstig nagedacht wat voor een christendom het is, dat zich boven geloofsverdeeldheid verheft, en waarmede de liberalen ons willen bevoorrechten ? Uit dat christendom moet elk punt, waarover de vele zich noemende christenen het onderling niet eens zijn /worden weggeschrapt. De Lutheranen, Calvinisten, zelfs moderne Protestanten heeten zich christenen Bij gevolg tot dat christendom behoort niet meer de katholieke geloofsleer van de zeven H.H. Sacramenten; — de Lutheranen immers nemen geen zeven Sacramenten aan, — evenmin de waarachtige tegenwoordigheid van Jesus Christus in de Eucharistie; — de Calvinist gelooft er niet aan , zelfs niet eens aan de godheid van Christus;—de modernen toch ontkennen dat Hij God-mensch is. — Dus een christendom zonder Sacramenten, zonder Misoffer, zonder Christus zei ven. Vaneen dusdanig gehalte is het christendom, dat de liberalen ons willen laten. En heeft men eens het onfeilbaar-leerend kerkelijk gezag weggeworpen, dan komt men van lieverlede tot zulke ongerijmdheden.

De liberalen zagen zeer goed in, dat zij ons, katholieken, zoo gehecht aan ons heilig geloof, niet spoedig tot een dusdanigen geloofsafval brengen zouden, en toch hadden zij behoefte aan onzen steun. Wat gedaan ? Men moest

1) Dat de geavanceerde liberalen hier veel juister zien dan vele zich noemende liberale katholieken, toont ons de Tijdspiegel 1871 No. 7. aDegeest van vrijheid is de hefboom, die het geheele kolossale lichaam van de katholieke Kerk in beweging brengt en met een oogenblik van krachtinspanning doet kantelen en werpen m den afgrond----quot;

-ocr page 43-

— 23 -

de katholieken bedektelijk , ongemerkt verontchristelijken, waartoe de openbare school met een christendom boven geloofsverdeeldheid vooral geschikt scheen te zijn; \'t is dan ook daarom dat de liberalen zich zoo onverzettelijk vasthouden aan het modem onderwijs. Inmiddels beproefden zij, in navolging van hunne Belgische geestverwanten, op eigen gezag, zonder kennis van onze heilige godsdienst, niet wetende wat een katholiek als dusdanig te gelooven heeft, maar heel eenvoudig weg de katholieken te verdeelen in clericalen \') of ultramontanen *,) eu in liberale of vrijzinnige katholieken. \') En die ongerijmdheid hebben wij ons laten opdringen! Na eerst door middel hunner dagbladen er ons gemeenzaam mede te hebben gemaakt, durven zij thans reeds zeggen: „niet alle katholieken zijn ultramontanen; die het niet zijn, kunnen principiëel met de liberalen zeer goed gemeene zaak maken.quot; *) Dus een bewijs uit het getuigenis der liberalen zei ven. — Wilt gij ultramontaan of clericaal, d. i. oprecht katholiek zijn, dan kunt gij u bij ons liberalen niet aansluiten.

Een ander liberaal schrijver s) drukt zich nog duidelijker uit: .,de liberale katholieken, zegt hij, zullen oprechtelijk en zonder omwegen zich aan de constitutioneele (liberale)0) partijen in den staat behooren aan te sluiten, en met hen (let wel op het doel) de voorstanders van absolutistische denkbeelden, en de beginselen van geestelijke over-

1) Kath. gehecht aan hunne geestelijken. - 2) Pausgezinden, die gelooven aan zijn onfeilbaar gezag\', dus ware katholieken. 3) Naam- schijn, katholieken, of ten minste slechte katholieken. 4) Dr Pierson.

5) Verg. Broch. Ver. 2de J. n »gt;. blad 10.

6) Ook te \'s Bosch noemen de liberalen zich sedert kort constitutioneelen om dat het woord «liberaalquot; bij het katholiek volk in zeer slechten dunk staat; doch of zij zich constitutioneel of liberaal noemen zij blijven dezelfden»

-ocr page 44-

— \'24 —

lieersching (lees ke)kelijk gezag) moeten bestrijden. Dan zal op geen godsdienstige geloofsbelijdenis meer worden gelet, en.... de kerkelijke overhcersching als een gemeenschappelijke vijand binnen enge grenzen kunnen teruggedreven worden.quot; Behoeft het nu nog duidelijker ? Katholieken sluit u slechts op staatsgebied bij de liberalen aan, en ongemerkt zal de onverschilligheid omtrent geloof en godsdienst worden bevorderd, en de Kerk tot een toestand van werkeloosheid worden gebracht. Hierbij wil ik nog voegen de getuigenis van de liberale „Aitgsè. Zeitung.quot; De oplettende lezer herinnert zich misschien, dat de katholieken van Pruissen in het jaar 1870, bij gelegenheid der verkiezingen eene schitterende overwinning behaalden; daarover sprekende zegt het liberale blad, „de katholieken hebben eene overwinning behaald, die voor het liberalisme nood-lottiger is, dan eene nederlaag van het Duitsche leger.quot; De liberalen zijn dan ook wel degelijk overtuigd dat liberalisme en katholicisme nimmer te vereenigen zijn. In landen, die reeds geliberaliseerd schijnen, komt de liberale pers er openlijk voor uit. Zoo schreef onlangs de Italiaansche ,.,Capitale„men lean niet liberaal en katholiek te gelijk zijn; die twee begrippen sluiten elkander uit en kunnen zich nimmer verzoenen.quot; Aldus bedriegt men de liberale katholieken; wil men hen tot de partij overhalen, men vleit ze, men heet ze zelfstandige, verlichte katholieken ; doch zijn zij eens voor goed aan de partij, die nu sterk genoeg is, verbonden, dan rukt men hun het masker af en zegt: wat wilt ge u nog over katholicisme bekommeren? gij hebt immers lang opgehouden katholiek te zijn. Wie oogen heeft om te zien, hij zie, wie ooren heeft om te hooren, hij hoore! alvorens het te laat is.

-ocr page 45-

— 25 —

Katholieken! ziet dan en overtuigt u van de klove die er tusschen u en de liberalen bestaat, hoe onver-eenigbaar liberalisme en katholicisme zijn, welk een onzin de vereeniging van die twee woorden , liberaal en katholiek, in zich bevat,, bf liever hoe beiden elkander geheel uitsluiten. Evenmin als een vierkante cirkel denkbaar is, kunt gij een liberaal-katholiek denken. En dien naam zoudt gij willen, dragen! Een naam, die slechts dienen kan om aan te duiden hoezeer uwe liberale handelwijs met uwe katholieke beginselen in strijd is! quot;Wat zoudt gij wel zeggen, als men u lutheraan-katholiek, calvinist-katholiek wilde noemen? En toch, tusschen lutheranisme of calvinisme en katholicisme is minder tegenspraak, dan tusschen katholicisme en liberalisme, zooals het door onze liberale partij wordt opgenomen. Zeer terecht zegt De Maasbode van katholieken, die deze volstrekte onmogelijkheid schijnen te willen beproeven: „het zijn dwaallichten , die doelloos voortsukkelen en nergens een steunpunt vinden.quot; Ik weet zeer goed, dat elk katholiek, die, om welke reden dan ook, zich liberaal noemt, met verontwaardiging zal uitroepen; „al die kettersche goddeloosheden, welke sommige drijvers als verlichting en vindingen der moderne wetenschap aanhangen, verfoei en haat ik, en nimmer is het bij mij opgekomen eenige geloofswaarheid in twijfel te trekken.quot; Ik wil uwe oprechtheid geenzins verdenken; maar veroorloof mij dan u te vragen: waarom steunt gij de liberale partij, wier leiders er openlijk voor uitkomen, het geloof uit de harten dei-katholieken te willen roeien, de Kerk zooveel in hen is te vernietigen, of ze binnen enge grenzen terug te drijven, en in de plaats der katholieke godsdienst de onver-

-ocr page 46-

— 26 —

schilligheid ten troon pogen te verheffen? Of is het geen steun geven aan eene partij, wanneer men zich bij haar aansluit, haar naam draagt, bij verkiezingen zijn stem uitbrengt op kandidaten dier partij, zij mogen in hun privaat leven dan nog zoo katholiek zijn? Zeg mij eens: waardoor anders dan door de medewerking van sommige katholieken, die zich voor liberalen uitgeven, heeft de liberale partij ten onzent eene macht gekregen, krachten» welke zij thans over ons dierbaar vaderland willekeurig beschikt? Kunt gij zoo iets voor God verantwoorden? Terwijl ik uw rechtvaardig en gezond verstand, uw geweten daarop laat antwoorden, ga ik tot het tweede bewijs over.

-ocr page 47-

— 27

HOOFDSTUK 11.

HET LIBERALISME NEEMT BEGINSELEN AAN, WELKE VOOR ONS HEILIG GELOOF VERDERFELIJK EN DOOR DE KERK VEROORDEELD ZIJN.

Is het liberalisme, wat zijn aard en wezen betreft, zoo in strijd met het katholicisme, gelijk wij in het eerste hoofdstuk hebben gezien, dan zal het gewis niemand bevreemden, dat de libenlen opzettelijk strijd voeren tegen de katholieke Kerk, door beginselen aan te nemen, te verdedigen en toe te passen, welke voor haar verderfelijk en doodend zijn, en door haar hoogst gezag veroordeeld worden.

Van die vele veroordeelde stellingen, welke het liberalisme als rechten en vrijheden van den mensch, als gevolgen onzer moderne vrije wetenschap, als waarheden van onzen tijd verkondigt en verdedigt, zullen wij er slechts drie, zoo kort mogelijk, bespreken; wij komen dan tot dezelfde gevolgtrekking: een katholiek kan zich met het liberalisme niet verstaan. \') Deze drie zijn de volgende;

1) Syll. LX XX. stel.

-ocr page 48-

1°. Vrijhetd van Godsdienst. 2°. Scheiding van Kerk en Staat. 3°. Godsdienstloos Onderwijs.

Vrij hei d van godsdienst. Beginnen wij al aanstonds met de bemerking van „de Katholiek\') „De katholieke Kerk wil niet, dat om de heerschappij van welk gezag, vrijheid van denken en vrijheid van geweten vernietigd worden. Zij wil, dat hare leer ingang vinde door de kracht der overreding; zij is ten hoogste afkeerig van overtuigingen, die zich uit dwang naar de leer voegen. Ook zij wil geen dwingelandij, noch van het staatsgezag, noch van het kerkelijke.quot;

Dat wij diensvolgens ons heilig geloof niemand opdringen, dat wij geen andersgezinden als leden in onze Kerk opnemen tenzij deze daartoe uit volle overtuiging, geheel vrij willeu overgaan, dat zij daaromtrent uitdrukkelijk worden ondervraagd en geruirren tijd beproefd, zal wel niet behoeven gezegd te worden; elk katholiek weet zulks. Maar geheel iets anders is het, om met het liberalisme,en gevolgelijk uit zijn hoofdbeginsel, te beweren: ieder gelooft wat hij wil, ieder kiest een godsdienst naar welgevallen. Of, met de N. Rott. Courant (15 Jan. 1870) 1) te verklaren: „Wij liberalen willen niet, dat eenige Kerk met gezag optrede, om hare meeningen op te leggen als onfeilbaar.quot; Of te zeggen :

„Het staat ieder mensch vrij die godsdienst te omhelzen en te belijden, welke iemand door het licht der rede geleid voor waar houdt.quot;

Deze stelling, welke het liberalisme als beginsel opneemt, is veroordeeld door het hoogste kerkelijk gezag: \')

1

Kath. t. a. p bi. 364.

-ocr page 49-

— agin zijn Apostolisch schrijven, hetwelk aanvangt met de woorden: „Quanta cura,quot; „Met hoeveel zorg,quot; zegt ouze H. Vader Pius IX: „En ingevolge dat volstrekt valsch begrip van maatschappelijk bestuur vreezen zij geenszins, die onware, voor de katholieke Kerk en het heil der zielen zoo verderfelijke meening voor te staan, door Onzen Voorganger Gregorius XVI, roemwaardiger gedachtenis, eene „waanzinnigheidquot; genoemd: \'); dat. namelijk „de vrijheid van geweten en godsvereering het eigen recht is van ieder mensch, hetwelk in elke goed lugerichte maatschappij moet uitgeroepen en verzekerd worden; en dat de burgers het door geen burgerlijk of kerkelijk gezag te beperken recht hebben tot allerlei vrijheid, om hunne begrippen van welken aard ook, hetzij bij monde of door den druk, of op andere wijze, openlijk en in \'t openbaar kenbaar te maken en te verkondigen.quot; „Terwijl zij dit lichtvaardig verzekeren, denken en bevroeden zij niet, dat zij vrijheids des verderfs prediken, \') en dat „„zoo het aan de menschelijke overtuigingen altijd vrijstaat te redetwisten, er nooit ontbreken kunnen die tegen de waarheid durven opkomen en op het raaskallen van menschelijke wijsheid vertrouwen, terwijl het geloof en de christelijke wijsheid uit de instelling zelve van onzen Heer Jesus Christus weten , hoezeer zij die allerschadelijkste ijdelheid moeten vermijdenquot;quot; s)

Deze verderfelijke meening „vrijheid van godsdienstquot;, door de liberalen als een gevolg van hun hoofdbeginsel

1) Encykliek Miruri.

2) H. Aug, Ep. 105 al. 166.

3) H. Leo. Ep. \'164, al. 433.

-ocr page 50-

— 30 —

aangenomen, veroordeelt onze H. Vader in datzelfde Ap. schrijven, uitdrukkelijk: „zoo dan,quot; zegt Hij, „krachtens ons Apostolisch gezag, verwerpen, veroordeelen en doemen Wij de slechte meeningen en leeringen, alle en ieder, in dit schrijven afzonderlijk vermeld; en Wij willen en bevelen, dat ze volstrekt door alle kinderen der katholieke Kerk voor verworpen , veroordeeld en gedoemd zullen gehouden worden.quot;

Derhalve die verderfelijke meening, met de liberalen aannemen, staat gelijk met volslagen geloofsafval; haar doordrijven en in toepassing brengen, gelijk de liberalen met alle hun ten dienste staande middelen trachten, is niets minder dan de ontkenning van alle geopenbaarde geloofswaarheid, welke ons door het onfeilbaar leerend gezag der Kerk uit de goddelijke openbaring te gelooven wordt voorgehouden; \'t is alzoo de katholieke Kerk in haar hartader doodend treffen.

Bovendien is die meening zoo ongerijmd als goddeloos. Wat zoudt gij zeggen, — om ons te bedienen van eene eenvoudige, maar duidelijke vergelijking, — wat zoudt gij zeggen, bijaldien een uwer onderdanen u op deze of soortgelijke wijze zou durven toespreken : „mijne dienstbaarheid zal ik u niet ontzeggen; maar weet toch wel, dat ik u in \'t vervolg niet meer dienen zal, gelijk ik het vroeger gewoon was, volgens uwen wil, doch zoo als ik zelf het zal goedvinden?quot; Wie uwer zou eene dusdanige , misschien nooit gehoorde onbeschaamdheid van zijne minderen verdragen ? Eu toch zulke taal voeren de liberalen als zij over godsdienst spreken; met die menschelijke willekeur zou God zich moeten tevreden stellen,\' het Opperwezen, aan wien elk schepsel volstrekt dienstbaarheid verschuldigd is 1 En nogtans ontzien de liberalen zich niet

-ocr page 51-

— 31 —

dusdanige ougerijradheden als hooge wijsheid te prediken, en deze zouden zij ons als een uitvloeisel der moderne verlichting, als een vinding der nieuwere wetenschap willen opdringen ; zelfs blijft het bij deze goddeloosheden niet, de volbloedliberalen drijven de gevolgtrekking, uit hun hoofdbeginsel „volstrekte vrijheidquot; afgeleid, veel verder. Stout weg beweren zij, dat God hoegenaamd geen aanspraak op onze dankbare eeredienst maken kan en de mensch daaraan volstrekt geen behoefte heeft. De mensch toch is door middel der moderne wetenschap, harer weldadige verlichting en beschaving zich zeiven voldoende; allen hoogeren invloed kan hij volmaakt missen. En God, aan onveranderlijke natuurwetten gebonden, is niet bij machte hem hulp te bieden of redding aan te brengen. Daarop was de bovenaangehaalde hemeltergende Godslastering van de N. E. Courant gegrond toen zij schreef: of ge vloekt of bidt,\'t is een en hetzelfde!

Ik veronderstel, waarde lezer, dat gij met alle weldenken-den deze verregaande goddeloosheden verfoeit en verafschuwt maar toch mag ik u vragen : waarom steunt gij dan de partij? waarom sluit ge u bij het liberalisme aan? waarom vermeerdert gij zijn invloed door uwe stem te geven aan hen, die met de liberalen ten onzent deze en soortgelijke godslasteringen als beginselen aannemen, verdedigen en toepassen. De begaafde schrijver der Nederl. schoolwet zegt bl. 4ü : „Wij hebben eens met opzet willen nagaan wat de moderne theologie nog van de christelijke geloofswaarheden heeft overgehouden .... Het resultaat van ons onderzoek is geweest, dat van hetgeen men gewoonlijk godsdienst noemt, onder hare slagen niets, volstrekt niets, is staande gebleven.quot;

Nemen wij het bewijs uit het April-nummer van de Gids, 1866. Op bladz. 163 staat: „De modernen, die

-ocr page 52-

God noch duivel vreezen!quot; .... Op blz. 28 zegt de heer Fruin over hel geloof aan wonderen: „Tegenover deze (de antieke) theologie staat de nieuwe leer: dat alle we-reldsche verschijnselen door andere wereldsche verschijnselen te weeg worden gebracht, volgens regelen, waarop nooit eenige uitzondering plaats heeft; dat dus nergens, noch in de natuur, noch in het raenschelijk gemoed, willekeur (handeling van vrijen wil) voorkomt; dat het weefsel van eindige oorzaken en gevolgen te dicht is, om ergens plaats te laten voor den Vinger Gods! zoo ooit deze leer de (antieke) theologie uit de harten der menschen verdringt, moeten de godsdienst en de zedeleer noodzakelijk van aard en wezen veranderen; het geloof aan de Voorzienigheid is dan één met het geloof aan den samenhang aller dingen; het gebed wordt eene godsdienstige overdenking, waarin niets gevraagd wordt, omdat verandering, in hetgeen komen zal, ondenkbaar is ; dankbaarheid jegens den Gever van alle Goed verandert ia nederige berusting; deugd en ondeugd worden zuiver mensche-lijke begrippen van betrekkelijke, niet van absolute waarde.quot;

„Tegen het einde van het opstel (zoo gaat de genoemde schrijver voort \') wordeu deze gevolgtrekkingen door een bijzonder voorbeeld in het licht gesteld. Is alles in de wereld aan vaste wetten onderworpen, zoodat God er nimmer op inwerkt, dau mogen ook niet langer de rampen des levens als eene straffe Gods worden beschouwd. Eene ziekte b. v. is niet een gevolg van de zedelijke verdorvenheid, die gestraft wordt, maar van de ongezonde levenswijs der menschen. Gelijk het geloof aan de beteekenis

1) t. a p. bl. 44.

-ocr page 53-

— 33 —

van de eklipsen en kometen bijgeloof heet, zoo ook moet het geloof aan de beteekeuis der volksrampen (als waren zij teekenen van Gods toorn) voor bijgeloof doorgaan (bi. 59.) Derhalve, daar de rampen des levens gevolgen zijn van natuurlijke oorzaken, moeten zij ook door natuurlijke middelen worden gekeerd; het is ouuoodig, ja dwaas, door gebed, berouw en bekeering de bevrijding er van af te smeeken bij God. (blz. 61).!quot;

Uit dit alles kunnen wij met recht besluiten, dat de moderne theologie (de theologie der liberalen) Gods Voorzienigheid niet aanneemt; dat zij op God niet vertrouwt; dat zij God niet vreest; dat zij tot God niet bidt!!

De heer Jonckbloet ontzag zich dan ook niet in onze Tweede Kamer uit te roepen: „Er zijn er die in de religie drie zaken zien: geloof, gehoorzaamheid en propaganda; en voor geen van die drie is in mijne politieke overtuiging plaats; ik geloof niet, ik weet!!quot; Bijblad 1871—1872 blz. 814.

Ziedaar hoe ver het bij de liberalen met de godsdienst gekomen is; geen wonder, dat volgens hen ieder in de keuze van zijne godsdienst volkomen vrij behoort te zijn; en beter nog, dat men alle godsdienst als bijgeloof beschouwt, voorstelt en met wortel en tak tracht uit te roeien.

Zou het wel ooit in \'t gemoed van een rechtzinnig katholiek zijn opgekomen zich bij de liberale partij aan te sluiten, hadde hij haar gekend gelijk zij werkelijk is ? die aansluiting toch is, ook zijns ondanks, een machtige steun der partij. Verregaande moet dan ook wel de onwetendheid van die katholieken zijn, welke zich liberalen noemen.

Uit deze dwaasheid nu „vrijheid van godsdienstquot;, waardoor het liberalisme zich opzettelijk in strijd stelt met onze heilige geloofsleer, volgt zeer natuurlijk de tweede valsche stelling: scheiding van Kerk en Slaat. 3

-ocr page 54-

34 —

HOOFDSTUK III.

SCHEIDING VAN KERK EN STAAT.

Ik heb zoo even gezegd, dat de dwaling, „scheiding van Kerk en Staatquot;, welke de liberalen als beginsel aannemen , en valsclielijk beweren neergelegd te zijn in onze Nederlandsclie staatswetten, natuurlijk voortvloeit uit de besprokene dwaasheid „Vrijheid van Godsdienst.quot; Indien het toch waar is, wat de liberalen staande houden, dat God geen aanspraak op onze eeredienst, en de mensch daaraan volstrekt geen behoefte heeft, dat deze geheel nutteloos, zelfs nadeelig is voor de maatschappij, als bevorderende het bijgeloof, waarom zou de Staat zich dan met welke godsdienst of kerk ook behooren in te laten? Volgens de moderne wetenschap \') heeft het denkbeeld van godsdienst zijn ontstaan te danken aan gebrekkige natuurkennis. Daarom ook gewis moet deze wetenschap op onze openbare scholen met zooveel zorg beoefend, zoo hoog worden opgevoerd. — De godsdienst, zoo leeren de liberalen openlijk, is de vrucht der onwetendheid, \'sMenschen voor-

1) Verg. Domp, 1869 No iü, 11. bl. 3ö5.

-ocr page 55-

— 35 —

stelling van God is afhankelijk van de mate zijner ontwikke. ling. Het denkbeeld van godsdienst is een voortbrengsel der verbeelding, gelijk aan de nevelachtige gedaante van een droom, die altijd beuzelachtig blijft, maar toch in allerlei vormen terugkeert, en zich als waarheid zoekt op te dringen. Zoo raaskallen de liberalen over de gewichtigste aangelegenheden, en het onbeschaamd uiten van zulke ongerijmde taal heet bij hen redeneeren; dat is wetenschappelijk zijn en moet bij ons, hunne tegenstanders, voor degelijke bewijzen gelden! Die dwaasheden gelaten voor hetgeen ze zijn, zal het nu wel niemand meer vre- md voorkomen, dat de Staat, de moderne verlichte Staat, aan zulke beuzelarij, gelijk volgens de liberalen de godsdienst is, zich hoegenaamd niets laat gelegen liggen!

Onze H. Vader PiusIX zegt dan ook, in zijne Encykliek „Quanta curaquot; uitdrukkelijk, dat de valsche stelling scheiding van Kerk en Staat een gevolg is van het Naturalisme, de groote dwaling van onzen tijd. „Want gij weet zeer wel. Eerwaardige Broeders, hoe er in dezen tijd niet weinigen gevonden worden, die het goddelooze en ongerijmde beginsel van het Naturalisme, gelijk zij het noemen, op de burgerlijke samenleving toepassend, dumn leeren: „„dat de beste regeling der publieke maatschappij ^n de burgerlijke vooruitgang volstrekt vorderen, dat de menschelijke maatschappij ingericht en bestuurd worde zonder eenige acht te slaan op de godsdienst, even alsof zij niet bestond, of althans zonder eenig onderscheid tusschen de ware godsdienst en valsche godsdiensten te maken/quot;\' — Dit Naturalisme, de noodlottige bron dezer valsche stelling, besprak onze H. Vader reeds in Zijne Allocutie van den 9 Juli 1862 : „Maxima quidem.quot; Die dwaling verwerpt alle boven-

-ocr page 56-

natuurlijke orde; de verlossing, de genade, de heiligmaking, de eeuwigheid van loon en straf; zij beperkt \'s menschen bestemming, zijn geheel zijn tot dit natuurlijk, aardsch, kortstondig leven. Uit dit „Naturalismequot; nu, in den Syllabus \'), door onzen H. Vader opzettelijk veroordeeld, komt van zelf de allerrampzaligste dwaling „scheiding van Kerk en Staatquot; voort, zooals wij reeds hebben aangestipt. Deze voorafgaande bemerking heb ik zooveel te meer noodig geacht, omdat, wanneer wij de onreine bron goed kennen, wij zooveel te gereeder haar verderfelijk uitwerpsel zullen mistrouwen. Verderfelijk ja, heet ik de dwaling „scheiding van Kerk en Staat,quot; diep immers grijpt zij in het wezen der godsdienst; allernoodlottigst werkt zij zoowel op den Staat als de Kerk, zij begint met de godsdienst, tot eene private liefhebberij vernederd, buiten den Staat te zetten; ten einde haar op die wijze, langzaam en ongemerkt, niet slechts uit de maatschappij maar zelfs uit het private leven te verbannen, en geheel te vernietigen.

Deze allerverderfelijkste dwaling wordt doir ieder niet zoo aanstonds goed begrepen; voor velen sluipt zij nog onder valschen schijn in het verborgen rond; \'t is dus noodig haar breedvoeriger te bespreken.

Sommige oppervlakkige katholieken hebben wij meermalen hooren zeggen: wel die kwestie is hoogst eenvoudig; ik versta daardoor, dat zoo wel de Staat als de Kerk op eigen terrein moeten blijven, en daar geheel vrij en onafhankelijk zich bewegen kunnen; beter immers kan het

1) St. II. «Alle werking van God op de menschen en de wersld moet ge-loochend worden.quot; —

St. III. »De menschelijke rede beslist alleen met al^eheele terzijdestelling van God, over waar en valsch, over goed en kwaad; zij is zich zelve tot wet en uit hare eigene natuurlijke krachten genoegzaam om voor het welzijn van menschen en volken te zorgen.quot;

-ocr page 57-

— 37 —

niet, en dat is ook noodzakelijk, vooral in een gemengd land; zulke katholieken schijnen zich te verbeelden, dat van hunne subjectieve opvatting de volledige oplossing eener kwestie afhangt welke dan ook door ieder zóó onvoorwaardelijk zal worden opgenomen.

Op die wijze misleidde de beruchte Cavour met „zijn vrije Kerk iu den vrijen Staatquot; vele onnoozelen. Wie beter op de hoogte is, weet, dat aan die valsche stelling eene geheele andere beteekenis door de liberalen gegeven wordt, en een allerverderfelijkst doel aan die opvatting ten grondslag ligt. „De Katholiekquot; \') zegt zeer terecht: men wilde „de Kerk van allen invloed op den Staat en den Staat van alle ondersteuning der Kerk berooven, en dit zou weder tot het verder liggend doel moeten voeren, om de Kerk te vernietigen en den Staat goddeloos te maken.quot; „Als een voorbereiding tot dit doel heeft men een machtspreuk rondgevent, want met machtspreuken, dewijl zij een schijn van waarheid hebben, kan men de wereld bedriegen.

Die machtspreuk was: „scheiding van Kerk en Staat.quot; „Met zulke onbestemde woorden meende men de Kerk uit het openbare leven te verdringen. Slechts weinigen zpgen in, wat men met die woorden juist bedoelde. Zij, die dachten, dat daarmede de onafhankelijkheid der Kerk, of het wezenlijke onderscheid tusschen Kerk en Staat beoogd werd, zagen zich later bitter misleid. Die er kwaad in bespeurden, begrepen meestal niet al de boosheid, welke in deze weinige woorden ligt opgesloten.quot;

„Bij den eenen beteekende deze leus, dat de Staat geen stoffelijken onderstand aan de Kerk of hare bedienaren

1) Dl. L1X. bl. 346.

-ocr page 58-

moest uitkeeren. Een ander wilde er in zien, dat alle winstgevende en regeeringsposten slechts aan leeken konden toekomen, en dat geestelijken daarbuiten moesten gesloten blijven. Dan mocht ook de Paus geen koning meer zijn. Anderen meenden, dat met zulk een beginsel de invloed der Kerk ook uit de school en het huisgezin geweerd werd. Anderen brachten deze woorden in verband met de leuze, „eene vrije Kerk in den vrijen Staat,quot; en zagen er in, dat men de Kerk vrij wilde laten, zoo als iedere andere vereeniging in den Staat, maar zóó, dat zij onderworpen zou zijn aan de uitgegeven, of nieuw te maken wetten, dus vrij in zoover de Staat haar vrij wilde laten; wat met andere woorden zekeren wil: de Kerk staat niet

DO

boven of naast den Staat, maar de Kerk is onder den Staat, is zijne nederige dienstmaagd.quot;

In ons vaderland heeft men uit datzelfde hier binnen gesmokkelde beginsel gelieven af te leiden, dat de Kerk geen verdediger harer belangen, al is deze ook een leek, op eenen ministeriëelen zetel geplaatst mag zien. Maar zij die dit beginsel tot in zijn laatste gevolgtrekkingen willen doorvoeren, leggen er zich op toe, om al wat uitwendig naar godsdienst gelijkt, uit het openbare leven te verbannen: God moet uit het maatschappelijk leven verwijderd worden. quot;Weldra zal misschien de plechtige aanroeping van Gods H. Naam, de eed, moeten ophouden; geen koning of bestuurder zal dan meer een eed behoeven af te leggen, ook voor de burgerlijke rechtbank meet de eed dan afgeschaft; of, wil men er aan vasthouden, het zal louter eene formule zijn, waardoor men alleen aan den godsdienstigen burger een band zal aanleggen.

Dat alles te zamen en nog veel meer is scheiding van

-ocr page 59-

— 39 —

Kerk en Staat. Wel zal een voorstander van dit beginsel het nooit zoo onverholen verkondigen. Waar hij soms voor een of ander der genoemde gevolgtrekkingen aanhangers vormen wil, moet het uit een wolk van schoone woorden over beschaving, verlichting en vooruitgang doorschemeren. En de wereld wordt bedrogen, als geen helderziende den moed heeft om het weefsel vau leugen en bedrog van een te rijten.quot; \')

Ook de liberale partij ten onzent is met de haar eigene sluwheid te werk gegaan , om dit valsch beginsel in Nederland ongemerkt op te dringen. Daarover schreef de „Tijdquot; den 22 Julij 1871 ongeveer het volgende: De liberalen zeiven terugdeinzende voor de natuurlijke gevolgen hunner beginselen , zien zich genoodzaakt den zin daarvan te verwringen. Zij duiden ze met opzet in eene vreemde be-teekenis aan, ten einde ze voor het volk presentabel te makeu. De commune-mannen en revolutionnairen, die dezelfde beginselen aannemen, drijven ze konsekwent door, dus daar moeten wij den waren zin er van gaan Jeeren.

Voor 25 jaren werd bij ons het beginsel „scheiding van Kerk en Staatquot; ingevoerd, in den zin van volkomene vrijheid en onafhankelijkheid der Kerk. Men wilde de Kerk, ook de Roomsche, geheel vrij. Alle inmenging van den Staat, alle vrijheid belemmerende decreten zouden opgeheven worden. Die scheiding moest alles regelen en op zijn plaats brengen; de Kerk aan den eenen, den Staat aan den anderen kant, zoodat beiden, zonder elkander te stooten, hun weg konden gaan door de wereld.

Om deze uitlegging, aan het verderfelijk beginsel gegeven,

1) Verg. Alg. Kerkv. van 18CÖ. bl. 900

-ocr page 60-

vond het algemeen bijval zelfs onder sommige katholieken, die de strekking en de gevolgen er niet van inzagen. Zij begrepen niet, dat het eigenlijk beteekent het alvermogen van den Staat, die de Kerk bebeerscht als eene private vereeniging. Zij zagen niet, dat de liberaal met dit beginsel het atheisme van den Staat huldigde; hij toch scheidt zicb van de Kerk, omdat er voor hem geen godsdienst is. Volgens hem kan God Heer blijven van den mensch iu zijn privaat leven, maar niet van den staatsman, niet van den staats-ambtenaar, en dus gevolgelijk evenmin van den staatsburger.

Dat er onder de katholieken, welke zich liberalen noemen, reeds niet weinigen worden aangetroffen, welke dit beginsel aldus verklaren en willen toegepast zien, terwijl er nog meerderen zijn, die het zonder achterdocht, onwetend , praktisch volgen, blijkt hoe langer zoo duidelijker.

In een barer Manifesten stelde de liberale Bossche kies-vereeniging Nederland het volgend zonderling dilemma: „de Kerk moet van den Staat gescheiden zijn, of de Kerk zal over den Staat heerschen.quot; Hoe kan men tot zulke dwaasheid vervallen, zoo men genoemd beginsel niet opvat in den zin der liberale partij ? d. i. God kan Heer blijven van den mensch in zijn privaat leven maar niet van den staatsman, niet van den staatsambtenaar.

Ik heet genoemd dilemma eene dwaasheid. Om dit duidelijk te zien, zal de volgende eenvoudige vergelijking voldoende zijn: wat zou een sedert jaren gelukkig echtgenoot antwoorden, wien men de dwaze vraag stelde: wat wilt gij, of van uwe echtgenoote gescheiden, of door haar overheerscht worden? wel geen van beiden, noch scheiding noch overheersching; maar vriendschappelijke vereeni-

-ocr page 61-

ging en gezamenlijke medewerking tot het ons beiden door de Openbaring en de rede aangewezen en opgelegde doel. Ongeveer hetzelfde zal een verlicht katholiek kunnen zeggen van het zoogenaamde dilemma der liberale Bossche Kiesvereeniging Nederland; zooals uit het vervolg van dit hoofdstuk nog duidelijker zal blijken.

De oplettende lezer bemerkt gewis, dat men ons met eene kunstgreep — den liberalen eigen — verschalken wil: door namelijk aan woorden eene geheel andere be-teekenis te geven, dan zij werkelijk hebben.

De liberalen verstaan hier door overheersching alles, wat met geen volslagen onafhankelijkheid gelijk staat, onderwerping zelfs aan een goddelijk gezag, aan eeuwige onveranderlijke natuurwetten noemen zij overheersching. Wanneer de Kerk , volgens de zending, haar door haren goddelij-ken stichter opgelegd , een beginsel door den modernen Staat aangenomen, b. v. „macht is recht,quot; „een voldongen feit geeft recht,quot; als dwaling veroordeelt, omdat het rechtstreeks in strijd is met de eeuwige onveranderlijke natuurwet, dan laat de Staat, de staatsambtenaar, zich daaraan niets gelegen leggen; want moest hij zich onderwerpen aan de waarheid , door een onfeilbaar leerend gezag verkondigd, en dus zijne dwaling vaarwel zeggen, dan zou het heeten, dat hij stond onder de Kerk en door haar werd over-heerscht. \')

Derhalve, uit dit valsch beginsel, zoover doorgedreven,

1) Zoo de katholieke leden der B. Kiesvereeniging »Nederlandquot; de onfeilbaarheid der Kerk en haar Opperhoofd aannemen, zullen zij ook niet betwijfelen, dat eene door dit onfeilbaar leer-gezag veroordeelde stelling een dwaling is. en bijgevolg kennen zij (door het veroordeeld beginsel scheiding van Kerk en Staat aan te nemen) den Staat het treurig voorrecht toe zijne wetgeving en staatkunde op dwalingen te vestigen. Zou dat heerlijk privilegie wel sanctie geven aan *sLands wetten, en bij de bevolking hoogachting voor dezelve opwekken? Ik geloof het niet.

-ocr page 62-

leiden de liberalen, ook de zoogenaamde katholieke libe-ral en af, dat de Staat, de staatsambtenaar, op zijn gebied — natuurlijk gelijk de liberale willekeur dit gebied gelieft te omschrijven — geheel vrij, volmaakt onafhankelijk is van alle hooger gezag. Wil iemand katholiek zijn voor zich zeiven, dat staat hem vrij; maar katholiek is hij slechts als individu in zijn privaat leven, in zijne familie en tinnen de muren van zijn herlgehouw. Als staatsman, staatsambtenaar, heeft hij geen hoogere macht te ontzien, genoeg zoo hij zijn doel bereiken kan, alle middelen zijn daartoe geoorloofd , mits hij zich houdt aan de wetten van den Staat, die dan ook volgens liberale willekeur worden verklaard, en des noods gewijzigd en veranderd. Is dat nu geen zuiver Machiavellisme! De Staat zonder God, erger dan een heidendom! \'t Is wel niet zoo openlijk boos als: „la paix de 1\'ame par la negation de Dieu quot; „de rust der ziel door de ontkenning van God,quot; maar komt er toch al dicht bij. En wat een vreeslijke tegenspraak in dien liberalen staatsman, hij doet als staats-ambtenaar wat zijn geweten hem als christen verbiedt! 1) \'t Is alsof Bossuet voor onze liberalen had geschreven: een wakend oog, dat op al onze daden let, ze wikt en weegt volgens eeuwige onveranderlijke wetten, kunnen die vrijheidsmannen niet verdragen. Want, zoo redeneert men uit de aangenomene dwaling dolzinnig voort: een Minister, een lid der algemeene of provinciale Staten, een Gouverneur, Burgemeester, lid

1

Een zeer koddige anecdote lazen wij hieromtrent in de dagbladen — jammer, dat de zaak zoo ernstig is — zekere staatsman had de gewoonte onderscheid te maken betreffende de moraliteit wanneer hij handelde als staatsman en als particulier. — Deed hij iets wat onverdedigbaar was, dan antwoordde hij: ik heb gehandeld als staatsman, de politiek vorderde het. Maar, vroeg een derde: als de staatsman eens naar den duivel gezonden werd. waar zou de particulier wel blijven? Dat deze les ter harte genomen worde door hen, die denken dat er tweëerlei moraal bestaat, een voor staatsmannen en een voor paticulieren

-ocr page 63-

van den gemeenteraad of welke ambtenaar, hebben zich in hunne kwaliteit over geen godsdienst, of hoogere macht te bekommeren; zij zijn door den Staat, den Staat zonder en boven God, enkel voor tijdelijke belangen aangesteld; behartigen zij die volgens de wet, al is deze en bijgevolg al zijn hunne daden ook in strijd met de natuurwetten, zelfs bepaald nadeelig voor de godsdienst, daarover bekommeren zij zich hoegenaamd niet. Een raadslid, b. v. heeft niet te letten, of deze of gene maatregel volgens zijne geloofsleer nadeelig zal werken op de moraliteit; dit gaat hem niet aan, genoeg zoo hij de gemeente voordeel aanbrengt, en de zedelijkheid in den zin der liberale landswetten wordt onderhouden. Ieder ziet bij den eersten oogopslag, dat door die dwaling het indifferentisme — de groote kwaal van onzen tijd — stelselmatig in praktijk wordt gebracht. En wat staat de maatschappij te wachten als zulke dwaling ingang vindt bij het gerecht ? Als de rechters beginnen te gelooven geen rekenschap over hunne rechts-daden aan \'t Opperwezen verschuldigd te zijn ? En een katholiek zou zich mogen aansluiten bij eene partij, die zulke goddelooze stellingen als beginselen aanneemt!

Uit vrees, dat die dwaling thans zóó geproclameerd, eu zóó in overeenstemming met \'s menschen bedorvene natuur, u katholieken meêsleepe, zij u hier welgemeend gezegd: in welke betrekking gij u geplaatst ziet, gij zijt en blijft ook in die hoedanigheid immer katholiek , verplicht te leven en te handelen volgens uwe heilige geloofs- en zedeleer; al uwe daden, ook uwe ambtsdaden moeten daarmede altijd overeenstemmen, en zoo gij daartegen handelt ook in uwe kwaliteit, gij zondigt. Wat gij niet verhinderen kunt, dat duldt gij, maar nimmer moogt gij

-ocr page 64-

— 44 —

het begunstigen, al zou uw tijdelijk bestaan, het behoud van uw ambt er ook van afhangen; boven alles zijt gij katholiek, en hier geldt de regel door Christus gesteld : „Indien uw rechteroog u ergert, ruk het uit, en werp het van u; want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga, dan dat geheel uw lichaam in de hel geworpen worde.quot; Matth. V. 29. Bovendien leggen de onveranderlijke natuurwet en de bepaalde wet van God elk katholiek de verplichting op, om zoo veel gevoegelijk kan geschieden, ook in zijn ambtshoedanigheid het heil van den evenraensch en de zuiverheid onzer heilige geloofs-en zedeleer te bevorderen. Eenmaal zult gij, en wel inzonderheid over uwe ambtsdaden worden geoordeeld: daarom staat er geschreven: „Judicium durissimum his, qui praesunt,quot; \') „het oordeel, dat zij, die in overheid zijn gesteld geweest, zullen moeten ondergaan, zal aliergestrengst wezen.quot;

Omtrent deze gewichtige waarheid lezen wij in de „Kath. geloofs- en zedeleer door B. Dankelman overgezet, D. III. van bi. 245. „Hoort nu hovingen (Wijsh. VI. 2. 4.) en bej rijpt het; leert rechters op het wijde wereldrond. Van den Heer is n de heerschappij qegeven, en de macht van den Allerhoogste, die uwe iverlcen onderzoehen en uwe raadgevingen namrschen zal enz. God, de onzichtbare Heer van het heelal, heeft tevens den vorsten en overheden, als zijne plaats-bekleeders, de macht toevertrouwd, de hun onderworpene volken te regeeren, d. i. hen tot een waar zedelijk geluk te brengen, en het bezit van dit geluk te beschermen. Derhalve leert ook de H. Paulus: ,.De overheid is dienares van God, u ten dienste Rom. XIII. 4. De vorsten (het-

[

1) Wijsh. vi, e.

■4»

-ocr page 65-

— 45 —

■a

zelfde geldt van alle mindere beambten) moeten dus bij de waarneming hunner plichten niet hun persoonlijk voordeel op het oog hebben, maar voor het algemeen welzijn zorgen, en al hunnen tijd aan bet geluk hunner onderdanen wijden. (H. Chrys. Hom. 23 over Eom.) Zelfs de heidenen erkenden deze waarheid door het licht van het gezond verstand, ofschoon zij er niet aan dachten, om de laatste oorzaak daarvan in de goddelijke Voorzienigheid te zoeken. „Het volk is niet om den bestuurder, maar de bestuurder is daar ten wille van het volk, zegt Plato; en Aristoteles (Eth. B. VIII Hoofdst. 13) vindt in het streven om het algemeen welzijn te bevorderen, het onderscheid tusschen het koningschap en de dwingelandij : De dwingeland ziet slechts naar zijn voordeel, de koning naar het welzijn zijner onderdanen. De betrekking tusschen vader en kinderen, ziedaar het beeld der koninklijke regeering. Henen vader gaat vooral het welzijn zijner kinderen ter harte, zoo is het ook der koninklijke waardigheid eiqen, eene vaderlijke macht over de onderdanen, als over kinderen te zijn.quot; Waarlijk vorderen ook wij christenen en wel met meer recht en beter inzicht van iederen koning of vorst, dat hij een ware vader voor het land zij. Eu wat van de vorsten en koningen geldt, dit geldt naar evenredigheid van iedere overheid, ja van iederen overheidspersoon. — Volgens het gezegde is het dus der wereldlijke macht geoorloofd, leven, kwetsing der ledematen, eer en eigendom, en in \'t algemeen ieder goed recht der onderdanen, tegen onrechtvaardige aanvallen en inbreuken vau anderen, door de haar ten dienste staande wettige middelen, óf in persoon, óf door hare ambtenaren te beschermen; en de openbare rust en orde in den Staat.... te handhaven. Het komt

-ocr page 66-

den vorsten ook toe hunne onderdanen nuttige en billijke wetten te geven, over hen met onomkoopbare onpartijdigheid uitspraak te doen, en dergelijke meer. — Bij dit alles moeten de overheden gedenken, dat zij eens voor Gods rechterstoel strenge rekenschap zullen afleggen. In het 2dc B. der Kron. XIX 6. 7. lezen wij: „Josaphat gebood den rechter en zeide: ziet toe wat gij doet, want qij oefent het recht uit niet van eenen mensch, maar van den Heer; en alles waarover gij oordeelt, zal op u terug komen. Bij den Heer is geen onrecht, of aanzien van persoon, noch verlangen naar geschenken. De wereldlijke regeering mag zich echter geenzins vleieu, haren plicht jegens het volk, hetwelk zij bestuurt, te vervullen wanneer zij alleen voor zijne stoffelijke belangen zorg draagt. Er zijn nog andere goederen, welke tot een waar geluk van een volk, onvergelijkelijk meer bijdragen dan rijkdom en welvaart, namelijk de godsdienst en de openbare zedelijkheid. Van de regeering, als bewaarster der openbare zeden , lezen wij bij Paulus, dat zij eene wreekster is, ter bestraffing voor hem, die kwaad doet! Eom. XIII. 4. Maar al het waken en straffen zal weinig baten, als uiet het leven der bewindvoerders zeiven van dien aard is, dat het allen onderdanen tot voorbeeld kan strekken; weinige straffen integendeel zullen daar noodig zijn , waar van den troon het licht van \'t goede voorbeeld, van rechtvaardigheid en zuiverheid van zeden gegeven wordt. Eeeds bij de heidenen goldt het spreekwoord: naar het voorbeeld van den koning richt zich de geheele wereld. — Het hoogste goed der onderdanen is de ware godsdienst. De bescherming van dit goed is dus de heiligste plicht van iederen christelijkeu bestuurder. Hij voldoet hieraan, als hij aan de Kerk,

-ocr page 67-

— 47 —

welke volgens goddelijke instelling de hoogere belangen, het eeuwig welzijn der volken beoogt, krachtig eu bereidwillig de hand biedt, hare rechten, haren eigendom, hare bedienaren en bestuurders beschermt, de zegenrijkste werkzaamheid dezer moeder en opvoedster der volken niet alleen niet tegengaat, maar de hinderpalen, welke haar, door wien ook, worden in den weg gelegd, verwijdert; als hij allen kinderen der ware Kerk volle vrijheid schenkt, om naar haren geest en voorschrifteu te leven enz. Gelukkig de vorst, die er eene hoofdzaak van maakt op die wijze het hooge welzijn zijner onderdanen, eu de eer van den Allerhoogste te bevorderen. De moederlijke zegen der Kerk zal zijnen troon bevestigen, de arm des Almachtigen hem beschermen en verheffen. Daarom zegt God (Wijsh. VI. 22): Gij koningen der volken, wanneer qij lust hebt in troonen en schepters, lemint clan de wijsheid, opdat gij iw eemcij-Iteicl moogt heerschen.

Dat dit werkelijk zoo is, zuivere waarheid, blijkt bovendien ontegensprekelijk uit de valschheid der stelling „scheiding van Kerk en Staatquot; welke niet slechts tot ongerijmde gevolgtrekkingen leidt maar ook rechtstreeks met onze heilige geloofsleer in botsing komt.

Men behoeft waarlijk geen Godgeleerde te zijn, om in te zien dat die stelling in lijnrechten strijd is met de goddelijke openbaring. Welken liberalen zin (want dat er heel iets anders door beteekend wordt dan vrijheid der Kerk, zal wel niet bewezen behoeven te worden) men aan die machtspreuk ook geve, zij is altijd bepaald onchristelijk.

Men kan de Kerk van Christus niet als in of tot den Staat beperkt beschouwen; maar integendeel behoort men veeleer te zeggen, dat de Staat is in de Kerk. Het is toch

-ocr page 68-

— 48 —

zeker, dat het algemeene het bijzondere bevat, eu niet omgekeerd. Nu, de Kerk bevat volgens goddelijk recht de staten: immers toen Christus zijne leerende Kerk zond, beriep hij zich op zijne geheeie onaf hankelijke oppermacht: „Aan mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde! Gaat dan (tengevolge van mijne oppermacht, krachtens welke ik u zend) en onderwijst alle volkeren; (mij onderworpen) hun leerende onderhouden alles wat ik u geboden héb.quot; !) Die woorden zijn duidelijk, volstrekt algemeen, zij sluiten geen personen, geen maatschappij, geen staat, hoegenaamd niets uit. Immers zij houden een. goddelijk stellig bevel in, dat allen, zonder uitzondering, omvat en verbindt. Al is dus een staat ook niet christelijk, en behoort hij dus feitelijk niet tot de KeA, rechtens is hij er aan onderworpen, want Christus heeft, gelijk uit de aangehaalde woorden blijkt, de leerende Kerk met zijn geestelijk Oppergezag bekleed.

Dat volstrekt algemeen rechtsgebied der Kerk duiden reeds de Godsspraken des Ouden Verbonds aangaande den Messias ontegenzeggelijk aan. „De natiën zal ik u ten erfenis geven, en uw grondgebied zal zich uitstrekken tot aan de grenspalen der aarde.quot; 1) Dus koningen beseft het wel, en gij die regeert erkent dien Heer boven u, dient Hem met vreeze en verblijdt u in Hem met ontzag.

In gelijken zin zegt de II. Paulus: 2) „God heeft hem (Christus volgens de menschelijke natuur) verheven, en hem een naam geschonken, die boven allen naam is; opdat voor den naam van Jesus alle knie zich buige van die in

1

Psalm II. v. 8. 10. 11. C1X. 1. Dan. VII. 13-14.

2

8) Philip. II. 9. 10. Verg. Eph. 1. 20- 22.

-ocr page 69-

— 49 —

den hemel, die op de aarde, en die onder de aarde zijn.quot; Eu de H. Petrus \') noemt Hem aller Heer, door God aangesteld tot rechter van levenden en dooden. Krijg zal men tegen Hem voeren, voorspelt de H, Joannes 1) j maar allen zal Hij overwinnen; „want Hij is de Heer der heeren en de Koning der koningen!quot; Allen dus, de regeerders zoo wel als het volk , de. geheele maatschappij, ook de staat zijn rechtens aan de Kerk onderworpen; zij zijn volgens goddelijk recht verplicht de waarheid, welke de Kerk, de opperste leermeesteresse, onderwijst, te erkennen en aan te nemen; want door Christus gezonden leert de Kerk in zijn naam en op zijn gezag. Hij verzekeit haar niet slechts van zijnen voortdureuden bijstand: „Zie, ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.quot; Matth. XXVII. 20. — maar belooft den Apostelen ook uitdrukkelijk, dat de H. Geest hen en hunne opvolgers (want hij zegt: in eeuwigheid) altijd zal blijven voorlichten en alle waarheid leeren — «Hij, de Vader — zal u een anderen Helper geven om in eeuwigheid bij u te blijven, den Geest der waarheid, dien de wereld niet kan ontvangen, omdat zij Hem niet ziet en ook niet kentquot; Jois XIV, 17. „Wanneer die Geest der waarheid gekomen is, zal Hij u de gan-sche waarheid leerenquot; Jois XVI. 13. Daarom verklanrt Hij uitdrukkelijk „die naar u hoort, hoort naar mij.quot; De Staat moet derhalve zijne wetgeving en staatkunde regelen overeenkomstig de leer der Kerk, d. i. de leer van Christus. Weigert de Staat die gehoorzame onder-

4

1

Openb. XVII. 24.

-ocr page 70-

— 50 —

werping, hij is iu opstand tegen God, en de weg tot het ondragelijkst despotisme ligt voor hem open.

Maar ook dan , wanneer wij de goddelijke openbaring niet in aanmerking nemen, is de natuurlijke rede, mits men het bestaan van God niet verwerpe, voldoende om de valschheid van het liberaal beginsel te doen uitkomen.

Bestaat er een persoonlijke God, die alles heeft geschapen, dan is Hij ook zeer zeker Schepper van den mensch en bijgevolg de mensch Gods eigendom, onderworpen aan, afhankelijk van Hem. Maar, wat is de maatschappij anders dan eene vereeniging van menschen, allen afhankelijk van God ? Hoe kan het nu in een redelijk wezen opkomen, dat de mensch, een schepsel Gods en dus noodzakelijk afhankelijk van God, met meerdere menschen, allen gelijkelijk afhankelijk, vereenigd, ophouden zou onderworpen te zijn aan God; wat gelijk staat met op te houden schepsel, mensch te zijn. Zeer schoon zegt hier ons \'t Provinciaal Concilie bl. 192 : Hij, die den mensch godsdienstig schiep, wilde reeds daardoor dat de maatschappij godsdienstig zou zijn.... Maar de Staat, die de maatschappij regeert, zegt de liberaal, is zelf in gezag gesteld, en dus onafhankelijk in zijn bestuur.\') Ook deze liberale redeneering is even ongegrond. Daargelaten dat er geen gezag denkbaar is dan hetgeen van God uitgaat; s) is de Staat wel iets anders dan eene menschelijke regeering? Is ook hij niet samengesteld uit menschen, die God geschapen heeft zoo wel als degenen, welke zij bestieren; dus samengesteld uit menschen afhankelijk van God, onder-

1) Syl. st. LIV.

2) Rom. XIII. 1. »Er is geen macht dan van God.,;

-ocr page 71-

— 51 —

worpen aan zijn Opperbestier? Hoe kan nu\'een gezond verstand een Staat, bestaande uit afhankelijke meuschen, onafhankelijk denken ? Maar is de Staat ouderworpen aan — afhaukelijk van God, dan is hij eveneens onderworpen aan degenen welke God met zijn algemeen gezag bekleedt, namelijk op dat gebied, waarop\'dit\'medegedeeld gezag werken moet. Derhalve op het gebied der waarheid en zedelijkheid is de Staat onderworpen aan de Kerk, welke Christus met zijn goddelijk gezag heeft bekleed, gezonden om de waarheid , als^van Hem zelf komende, te leeren, en ongeschonden te bewaren. Voor hem, die zien wil, moet deze in \'t oog vallende waarheid duidelijk zijn.

De Eerw. Pater van Gestel !) zegt hieromtrent: „Maar ook toegegeven, dat het liberalisme zijn beginsel van vrijheid in alles en over allen in onmiddelijken zin verstaat tegenover het burgerlijk gezag; ook dan nog zal het waar blijven, dat de volstrekte Godverzaking aan hetzelve ten grondslag ligt. Veronderstel dat er een God bestaat. Heer van hemel en van aarde, die alles heeft geschapen, die alles heeft geordend, alles leidt en bestuurt in zijne oneindige wijsheid, zal zijne leiding zich niet uitstrekken tot den staat en de burgerlijke maatschappij ? Eu zal de maatschappij en de staat, niet even als de enkele meusch, verplicht zijn zich te onderwerpen aan de leiding en de verordening van God ? Met andere woorden, indien God de Heer en Bestierder van alles is, is Hij ook de Heer van den staat en van de maatschappij, en in dit geval moeten maatschappij en staat God dieuen. Indien zij

lgt; Studiën 4de J. III. bl. 16.

-ocr page 72-

— 52 —

God moeten dienen, hoe kuunen zij zeggen : als staatsman hnldig ik ten opzichte van God het beginsel van vrijheid voor allen en in alles? Hoe kunnen zij in het bestuur der samenleving de publieke opinie der menschen doen gelden als hoogsten regel?

Neen! Neen! indien er een God bestaat, is Hij ook Heer der menschen, in zoo verre de mensch een maatschappelijk wezen is; en is Hij Heer der maatschappij, dan ook is de maatschappij aan Hem gebonden, heeft zij verplichting jegens Hem, en is het beginsel van vrijheid voor allen en in alles, zelfs in staatkundigen zin opgevat, eene Godverzaking!! „Daarom zegt de H. Augustinus *) een koning is gehouden God te dienen als mensch en als koning: als mensch dient hij Hem door het getrouw nakomen zijner geboden: maar als koning moet hij bovendien wetten bekrachtigen die het recht gebieden ea het onrecht verbieden. Eu onze H. Vader in Zijne Encykliek „quanta curaquot; leert uitdrukkelijk : de katholieke Kerk moet, krachtens de instelling en het bevel van haren goddelijken stichter, hare heilrijke macht tot aan de voleinding der eeuw en vrijelijk uitoefenen zoowel jegens ieder mensch in het bijzonder, als jegens de natiën, de volken en hunne vorsten.

Het beginsel der liberalen: „scheiding van Kerk en Staatquot; is derhalve bepaald onchristelijk, goddeloos; maar hoe verderfelijk is het tevens in zijn gevolgen voor de maatschappij zelve! Heeft een staatsman in zijne hoedanigheid niet te letten op de geloofs- en zedeleer zijner kerk; waarom kan een koopman, een winkelier, elke ambachtsman gevolglijk uit dat valsch beginsel niet eveneens, en met het volste

1) Ep. 185, No. 19.

-ocr page 73-

— 53 —

recht diezelfde zoogenaamde vrijheid zich aanmatigen en in praktijk brengen? Waarom zou hij niet eveneens kunnen zeggen: katholiek ben ik in mijn privaat leven en in mijne kerk; maar in den handel, in mijn bedrijf komt geen godsdienst in aanmerking. Is dat niet de volstrekte ontkenning van alle beginselen , van recht en eigendom, de omverwerping van alle maatschappelijke orde ? En toch door genoemd beginsel consequent doorgedreven, komt men tot soortgelijke ongerijmdheden, tot beginselen als deze: „Macht is rechtquot; — „Het recht bestaat in het stoffelijk feitquot; — „Het gezag is de slotsom van het getal.quot; \') Men is een machiavellist, men handelt volgens het liberale utiliteits- of nuts-beginsel. En hoe onbeschaamd heeft onze liberale partij zich van die ongerijmdheden bediend ! : wij hebben de meerderheid ; de laatste keuze heeft het pleit beslist, dus minderheid zwijg; uwe grieven komen niet in aanmerking; zoo spreekt en handelt het liberalisme volgens dit valsch beginsel. Is er ondragelijker tyrannic denkbaar ?

Ongelukkig volk! mogen wij hier wel uitroepen, dat geregeerd wordt door mannen, die het beginsel — „scheiding van Kerk en Staatquot; — zijn toegedaan; die beweren van hunne regeeringsdaden geen rekenschap aan een hooger Wezen verschuldigd te zijn. Welken waarborg hebt gij, dat uwe wetteu rechtvaardig zullen zijn en rechtvaardig worden toegepast; dat men in het opleggen van lasten en het toekennen van gunsten onpartijdig zal te werk gaan? Ziet gij niet, dat gij geheel afhangt van liberalen willekeur, en dat macht recht wordt ? Waar men, zegt onze H. Vader,

1) Verg syl. st. LtX. LX. LSI—LXIV.

-ocr page 74-

— 54 —

Pius IX \') de godsdienst uit de burgerlijke maatschappij verwijdert, waar men de leer en het gezag der goddelijke openbaring verwerpt, daar moet ook het ware begrip van rechtvaardigheid en menschelijk recht verduisterd worden en verloren gaan, daar treedt stoffelijke kracht in de plaats van de ware rechtvaardigheid en het wettige recht, en volgt men in zijn handelingen geen andere wet dan de teugel-looze begeerlijkheid van eigen lusten en belangen. . . En verder, dit beginsel leidt tot vervolging van de kloosterorden, 1) ofschoon zij zich jegens den staat en de letteren, zoowel als jegens de godsdienst hoogst verdienstelijk hebben gemaakt. De Staat geen godsdienst erkennende kan hun, als godsdienstige corporatiën, geen bestaan toekennen. Dit beginsel schaft de zondagswet af; deze heeft voor den ongodsdienstigen Staat geen zin; het sluit de godsdienst buiten de school en gevolgelijk buiten het gezin en leidt alzoo ongemerkt tot socialisme en communisme. De ongodsdienstige Staat met zijn ongodsdienstige school kweekt zijne jeugdige burgers tot leden der „Internationalequot;, en bewerkt aldus zijn eigen ondergang. — De Staat dus, die van de Kerk gescheiden wil ziju, is de Staat zonder God, boven God; en het beginsel zelf is Godverzaking „apostasiequot; in den hoogsten graad.

Zeer kernachlig en klaar heldert dit de Eerw.. P. v. Gestel op,quot; waar hij zegt 2): „Welke dwaasheid is het... den staat en de maatschappij aan God en godsdienst te willen onttrekken!

Het heil van staat en maatschappij hangt van God af;

1

t. a. p.

2

Studiën 4de J. III. bl 48.

-ocr page 75-

— 55 —

en de staat en de maatschappij zullen van God niet willen afhangen? De scheiding van staat en godsdienst, de godsdienstloosheid van den staat, is meer dan eene goddeloosheid; zij is een vergrijp tegen de wetten eener wijze staatkunde. Welk oordeel zou men vellen over eene zwakke mogendheid, wier heil geheel afhangt van de bescherming vau een machtig naburig rijk, indien zij zich koud en onverschillig jegens dien nabuur gedragen zoude, en voor beginsel aannemen, om geen vriendschapsbetrekkingen met den machtigen nabuur te onderhouden; zoo de zwakke mogendheid, in naam der vrijheid, aan haar onderdanen volkomen verlof toestond om den machtigen nabuur te honen en te kwetsen en diegenen onder hen kwalijk bejegende die liefde en eerbied voor hem tooneu? Voorzeker zou zulke politiek dier kleine mogendheid het toppunt der dwaasheid bereiken , en op zich het vermoeden ladeu dat zij besloten is het land ten gronde te brengen.

Welnu, het liberalisme neemt tegenover den Almachtige geene andere houding aan. Het hoort ongaarne den koning den naam van God uitsprekeu in de troonrede; het ergert zich wanneer bij het woeden der cholera de regeering openbare gebeden vraagt aan de Kerkvoogden; het dweept met het godsdienstloos ouderwijs; het verbreekt alle banden met de Kerk; het liefkoost en begunstigt de mannen van onkerkelijke richting, die zich befaamd maken door hunne vrijdenkerij. Blindheid! dwaasheid! daarom des te meer te betreuren omdat zij een geheel land werpt in een zee van jammeren, waarin wij, ten gevolge der politiek, de eerste natie van Europa hebben zien zieltogen.quot;

Na dit alles zal het dan ook niemand meer bevreemden, dat de E. K. Kerk, door Christus als bewaarster

-ocr page 76-

— 56 —

der geopenbaarde waarheid aangesteld, dit valsch beginsel plechtig heeft veroordeeld. Gregorius XVI verwierp het reeds ten jare 1832 15 Aug. *) Pius IX brandmerkte het als bepaald ia strijd met de onhervormbare leer der Kerk 1) eu verklaarde het op nieuw eene dwaling, in den Syllabus ^). Zelfs, wanneer iemand zou durven beweren, „dat de beste regeling der publieke maatschappij en de burgerlijke vooruitgang volstrekt vorderen, dat de meuschelijke maatschappij ingericht eu bestuurd worde zonder eenige acht te slaan op de godsdienst, even alsof zij niet bestond, of althans zonder eenig onderscheid tusschen de ware godsdienst en valsche godsdiensten te maken,quot; dan zou de veroordeeling van onzen H. Vader op bl. 29 en 30 aangehaald, in hare geheele kracht, daarop neervallen. De Katholiek derhalve, dit zal wel voor ieder duidelijk zijn, mag deze stelling niet aannemen. De onverklaarbare uitvlucht, door de Bossche liberale Kiesvereeniging „Nederlandquot; gezocht: „scheiding gelijk die in onze wetgeving is opgenomen,quot; is op de eerste plaats eene bepaalde onwaarheid; immers, zooals onze Katholieke dagbladen meermalen ten duidelijkste hebben aangetoond, 2) is die scheiding iu onze Nederlaudsche Wetgeving niet te vinden; integendeel zij heeft uitdrukkelijk wederkeerige gemeenschappelijkheid ten grondslag. Maar ook aangenomen, niet toegegeven, dat onze, of welke Grondwet dit beginsel huldigde, het is en blijft altijd valsch, eene door het onfeilbaar-leerend gezag der Kerk veroordeelde dwaling,

1

Alloc. »Acerbissimumquot; 27 Sept. 1852.

2

Vergl. Noordbr. 22 Mei 1871 en 22 Aug. 1871.

-ocr page 77-

— 57 —

die een Katholiek gehouden is te verwerpen; dulden kan hij de dwaling uit noodzakelijkheid, maar als beginsel aannemeu nimmer. Welk Katholiek toch zal durven beweren , dat eene dwaling ophoudt dwaling te zijn, wanneer eene burgerlijke wetgeving die dwaling als beginsel aanneemt; of dat het ooit geoorloofd kan zijn, zijn handelingen volgens een beginsel, dat de Kerk als dwaliug veroordeelt, te regelen? Ons Burgerlijk Wetboek stelt als beginsel, dat het huwelijk ook nog anders dan door den dood kan ontbonden worden : mag daarom een Katholiek de echtscheiding, het divortium aannemen ? Hieruit volgt nog, dat een Katholiek zich evenmin bij de Bossche liberale Kiesvereeniging „Nederlandquot; \') als bij het liberalisme aansluiten mag; beiden immers nemen de genoemde dwaling als hoofdbeginsel op. De liberale katholiek moge al zeggen: ik veroordeel wat de Kerk veroordeelt; zoo hij zich met eene partij verstaat, huldigt en bevordert hij zijdelings door die aansluitingsdaad hare valsche beginselen.

Doch, vragen de liberalen : wat willén de katholieken dan ? Moet hunne Kerk over den Staat heerschen ? Geenzins; de Kerk wil evenmin heerschen over den Staat, als zij door den Staat wil overheerscht worden. Wilt gij dan vermenging van Kerk en Staat, ineensmelting van die twee machten, waaruit noodzakelijk een ordelooze verwarring van geestelijk en tijdelijk moet ontstaan ? Evenmin. De katholieken zijn overtuigd, dat Kerk en Staat van elkander moeten onderscheiden blijven, dat terwijl de Staat hoofdzakelijk en rechtstreeks aan het tijdelijk geluk

1) Hetzelfde geldt van de liberale »kiesvereenigingquot; te Tilburg of waar ook. opgericht.

-ocr page 78-

— 58 —

der burgers werkt, de Kerk het geestelijk en eeuwig geluk des geloovigen volks betracht; dat zij als twee machten, beiden van God, elkander tot heil harer onderhoorigen weder-zijdsche hulp behooren te bieden; zoo als Horatius zegt: alterim sic altera poscit opent res, et conjurat amice (de art. poët. 4J0), en dus wel onderscheiden moeten blijven, maar nooit gescheiden mogen worden. „Beider oorsprong,quot; zegt Kardinaal Antonelli aan Graaf Daru, \') „komt van God, beiden hebben dus gemeenschappelijke belangen, en mocht de boosheid der tijden ze van elkander scheiden, en beiden in een moeielijken en pijnlijken toestand plaatsen tot groot nadeel voor de menschelijke maatschappij, dan zullen nauwer betrekkingen beiden met een onverbreekbaren band vereenigen tot verdediging der groote godsdienstige en maatschappelijke belangen, en aan deze den weg bereiden tot een blij der en voorspoediger toekomst.quot; Daarom veroordeelt onze H. Vader 1) de strekking dergenen, die de wederkeerige gemeenschappelijkheid en overeenstemming van beraadslagingen tusschen de Priesterschap en het Rijksbewind willen opheffen, welke zoowel voor de godsdienst als den Staat altijd zoo gelukkig en heilrijk is geweest.

In overeenstemming met die leer zegt ons Provinciaal Concilie: \') „tusschen het doel van die beide Maatschappijen (Kerk en Staat) is geen tegenstelling aanwezig, maar gemeenschappelijkheid, overeenstemming en coördinatie: (d. i. onderlinge medewerking, elk op zijn gebied en met inachtneming der bijzonder in dit punt aan de

1

Enoyk. quanta cura.

-ocr page 79-

— 59 —

Kerk hehoorende leiding tot één doel: het heil des volks.) weshalve kan het uiet geloochend worden, dat die gemeenschappelijkheid, overeenstemming en coördinatie ook tusschen de gezagvoerders van diezelfde Maatschappijen moet aanwezig zijn. Dusdanige vriendschappelijke samenwerking wenscht de Kerk dan ook ten zeerste, en groo-telijks is zij afkeerig van dergenen meeningen, welke strekken,quot; „„om die heilrijke macht te belemmeren en weg te nemen, welke de katholieke Kerk, krachtens de instelling en het bevel van haren goddelijken Stichter, vrijelijk tot aan de voleinding der eeuwen, zoo wel jegens ieder meusch in \'t bijzonder als jegens de natiën, volken en hunne vorsten moet uitoefenen.quot;quot; !) „Wij weten wel, dat, wat de praktijk betreft, er veel afhangt van den toestand en de omstandigheden, waarin eene natie zich geplaatst vindt; maar daarom mag men toch niet volstrekt en algemeen beweren:quot; „„dat de beste regeling der publieke maatschappij en de burgelijke vooruitgang volstrekt vorderen, dat de menschelijke maatschappij ingericht en bestuurd worde, zonder eenig acht te slaan op de godsdienst, even alsof zij niet bestond,quot;quot;

Overigens, zegt kardinaal Antonelli in zijne genoemde dépêche 1): „heeft de Kerk nooit, vroeger zoo min als thans, bedoeld eenige rechtstreeksche of volstrekte macht te oefenen over de burgerlijke Staatsrechten. Zij heeft van God de verhevene zending ontvangen de menschen, de individuen zoowel als de maatschappij, tot een bovennatuurlijk einde te geleiden; eu daarmede van zelf het gezag

1

AJg. Kerkv. bl. 1778,

-ocr page 80-

en den plicht om te oordeelen over de zedelijkheid en rechtvaardigheid van alle handelingen, hetzij inwendige hetzij uitwendige, in betrekking tot hare overeenkomst met de natuurlijke en goddelijke wetten. En dewijl geen enkele handeling, hetzij zij uitgaat van eene in overheid gestelde macht, hetzij zij in vrijheid door een individu gesteld wordt, dit kenmerk van zedelijkheid en rechtvaardigheid missen mag, zoo gebeurt het dat het oordeel der Kerk, hoewel rechtstreeks beperkt tot de zedelijkheid der handelingen, zich zijdelings uitstrekt tot alle dingen, welke met deze in verband staau. Maar dit staat niet gelijk met rechtstreeksche inmenging in Staatszaken die , èn volgens de door God gestelde orde, èn volgens het onderwijs zelf der Kerk , aan de tijdelijke macht behooren zonder eenige afhankelijkheid van een ander gezag.

De onderhoorigheid van de burgerlijke aan de kerkelijke macht bestaat in den zin van de verhevenheid der priesterschap boven het rijksgebied, dewijl het einde van de eerste verhevener is dan van het laatste : diensvolgens is het gezag van het rijksgebied van dat der priesterschap afhankelijk, even als de menschelijke zaken van de goddelijke, de tijdelijke van de geestelijke. En dewijl het tijdelijk geluk, dat het einde is van de burgerlijke macht, ondergeschikt is aan het eeuwig geluk, dat het geestelijk einde is der priesterschap, volgt hier uit dat, tot bereiking van het doel waarheen God ze leiden wil, de eene macht ondeigeschikt is aan de andere; immers de vermogens zijn onder elkander zoo ondergeschikt gelijk de einden het zijn, waarnaar zij zich richten.quot;

„Uit deze beginselen volgt, dat indien de Kerk door haren goddelijken Stichter werd ingesteld als eene ware

-ocr page 81-

en volkomene maatschappij, onderscheiden van de burgerlijke macht, en van deze onafhankelijk, met volkomen gezag in de drievoudige orde, de wetgevende, de rechterlijke eu dwangrechterlijke, geene verwarring daaruit ontstaan kan in den gang der menschelijke maatschappij en de uitoefening der rechten dezer beide machten.

Beider bevoegdheid is duidelijk onderscheiden en bepaald, volgens het einde waarnaar beiden streven; alzoo oefent de Kerk krachtens haar gezag geen rechtstreeksche volstrekte inmenging in de regeeringsbeginselen der gouvernementen , aangaande den vorm van het burgerlijk bestuur, de staatsrechten der burgers, de plichten van den Staat en andere punten . . . Dewijl er echter geen enkele burgerlijke maatschappij bestaan kan zonder een hooger beginsel, dat de zedelijkheid harer handelingen en wetten regelt, heeft de Kerk van God juist die verheven zending ontvangen, welke tot heil der volken strekt, zonder in het vervullen van deze hare bediening, de vrije eu eigenmachtige handelingen der gouvernementen ook maar in het minst te belemmeren. Inderdaad zij handhaaft het beginsel van aan God te geven wat Godes en aan den keizer wat des keizers is, en legt terzelfder tijd haren kinderen de verplichting op, om uit overtuiging van geweten aan het gezag der vorsten te gehoorzamen. Dezen nu moeten ook erkennen, dat ingeval eene wet werd uitgevaardigd, in strijd met de beginselen der eeuwige rechtvaardigheid . het gehoorzamen daaraan niet zijn zoude: „den Keizer geven wat des keizers isquot;, maar „ontnemen aan God wat Godes is.quot;

Ziedaar de leer der Kerk, de waarheid tegenover de dwaling; ziedaar de verhouding tusschen Kerk en Staat

-ocr page 82-

duidelijk omschreven. In de tijdelijke orde erkent de Kerk de macht der Staten. Zij erkent de wetten die van hen uitgaan, zij onderhoudt en handhaaft die, voor zoover zij niet strijden met de door God geopenbaarde waarheden, welke men gelooven, en de gerechtigheid waaraan men volgens de eeuwige wetten der natuur zich overal en altijd houden moet. Die leer , welke ieder katholiek verplicht is onvoorwaardelijk aan te nemen, is blijkbaar in lijnrechten strijd met de dwaling der liberalen: „scheiding van Kerk en Staat,quot; en dus volgt ook hieruit, dat een katholiek zich met het liberalisme niet mag verstaan, zich bij de liberale partij niet kan aansluiten.

Zeer goed weten wij, dat de katholieken hier te laude hunne zuivere beginselen door den Staat nimmer zullen zien aangenomen; wij weten eveneens, dat niemand tot het onmogelijke gehouden is; maar in welk gezond verstand kan de dwaasheid opkomen : \'t is geoorloofd een valsch beginsel aan te nemen , voor te staan en toe te passen om reden dat de tegenpartij van een waar beginsel niet belieft gediend te zijn?

Onder de verderfelijke gevolgen , welke natuurlijk uit dit valsch beginsel voortkomen , noemt onze H. Vader Pius IX., gelijk wij reeds boven bemerkten , ook het godsdienstloos onderwijs, de derde valsche stelling waardoor het liberalisme zich met de leer der R. K. Kerk in strijd stelt; daarover gaan we nu handelen.

-ocr page 83-

— 63 —

HOOFDSTUK IV.

GODSDIENSTLOOS ONDERWIJS.

Onderwijs! De groote vraag van den dag, van welker oplossing ons katholiek zijn, of ophouden katholiek te zijn grootendeels afhangt. Wie immers het onderwijs in zijne macht heeft, beschikt over de toekomst; dat zeggen wij, dat zeggen de loge-mannen, dat zeggen allen met ons. En als wij met nadruk wijzen op den grooten invloed van het onderwijs dan hebben wij niet enkel het lager onderwijs op het oog; maar wel inzonderheid het middelbare, onze Hoogere Burgerscholen. Daar toch moet onze toekomstige burgerij, de kern der maatschappij worden gevormd, ik wil zeggen de kiezers, de raadsleden, leden der Staten enz.

Onderwijs! Misschien in geen enkel punt is de zienswijze van katholieken en liberalen zóó met elkander in strijd als wel omtrent het onderwijs. Die strijd is hevig, \'t is een strijd op leven en dood, verzoening of slechts toenadering is niet denkbaar. Daarom getroosten zich de katholieken zulke enorme kosten om een voor hen schadelijk Staats-onderwijs zoo veel mogelijk te kunnen vermijden.

-ocr page 84-

— 64 —

Ik zeg enorme kosten voor eigen scholen, terwijl men hen bovendien verplicht de staatsscholen ten dieuste der liberalen mede op te richten , te onderhouden en ruim eu overtollig van alles te voorzien.

quot;Wellicht heeft iemand, wien dit boek in handen komt, dikwijls gedacht waarom toch eeuwig en altijd over het onderwijs ? Mijns inziens kan er nimmer te veel over gesproken, te veel tegen en voor geijverd worden; Van het onderwijs immers hangt de katholiciteit van Nederland af. Nergens dan ook is het liberalisme zoo sluw, intrigant, zoo onbeschaamd en der godsdienst zoo vijandig, als waar het de scholen geldt. Hier inzonderheid staan wij tegen over de liberalen als twee verwoede legers tegenover elkander. Zegeviert de partij, \'t is met het katholicisme in Nederland gedaan. Zegevieren wij, het geloof onzer Vaderen blijft voor ons nage slacht ongeschonden bewaard. Daarom wordt den katholieken over dit allergewichtigst punt zoo dikwijls gesproken; niet altijd bewijzend, maar vermanend en waarschuwend; want onderhoudt men een katholiek over zijn geloofsleer, dan geldt voor hem het onfeilbaar gezag zijner Kerk als afdoend bewijs, en is elke verdere staving in strikten «in overbodig. Ik maak hier opzettelijk deze bemerking om dat sommige liberale-katholieken den priester onophoudelijk naar bewijzen vragen; en nog wel naar bewijzen uit feiten, alsof men het ware en valsche der beginselen enkel uit feiten moest afleiden. Wat meer is, een zoogenaamd katholiek, die voorgeeft niet te gelooven dan na eerst persoonlijk overtuigd te zijn omtrent elk punt zijner geloofsleer, is geen katholiek en gelooft niet, hij verwerpt met de daad het onfeilbaar\'gezag der Kerk, en weet geen onderscheid te maken tusschen geloof en wetenschap.

-ocr page 85-

— fiö —

Maar bewijzen de katholieken hunne geloofsleer dan niet? ïer dege; doch bewijzen uit de rede genomen, zooals de liberale katholiek zulks wil, ziju niet noodig om redelijk te gelooveu, want ons geloof steunt op de goddelijke opeubaring; en, bijgevolg: ia een katholiek door het onfeilbaar gezag zijner Kerk overtuigd, dat God, eeuwig waarachtig, deze of gene waarheid geopenbaard heeft, dan behoeft hij geen verder bewijs om te gelooven; hij gelooft op Gods waarachtig woord, zij geloof is redelijk; — verdere bewijzen dienen slechts om de redelijkheid van zijn geloof helderder te doen uitkomen, hem nog meer te overtuigen en de tegenovergestelde dwaling van andersgezinden klaarder aan deu dag te brengen. Dit in het voorbijgaan.

Alvorens echter tot ons eigenlijk betoog over te gaan, wil ik vooraf een zeker kriterium, een stellig kenteeken aangeven, waaruit een ieder, de eenvoudigste zelfs, bij den eersten oogopslag, met geruststellende zekerheid kan afleiden van wat gehalte ons modern staats-onderwijs is.

Soort zoekt soort, is een oud spreekwoordelijk gezegde.

Welnu, wie zijn de Voor-, wie de Tegenstanders van ons modern onderwijs?

Als voorstanders treden op : 1quot;. De Loge-mannen, de magonnene. Een genootschap, gij weet het, dat, om zijn belachelijk ceremoniëel slechts bespotting verdient; maar dat om zijn doel, en de middelen, welke het ter bereiking van dit doel aanwendt, goddeloos en vree? el ijk is. Een genootschap, hetwelk niets anders beoogt, dan de katholieke godsdienst met wortel en tak uit te roeien, en het ongeloof in hare plaats te stellen. Een genootschap , hetwelk de Kerk onder straffe van excommunicatie

veroordeeld heeft. Dit genootschap nu streeft sedert jareu

5

-ocr page 86-

— 66 —

rusteloos naar ons modern onderwijs; aan de macouuerie hebben wij het grootendeels te danken. — Verg. Alg. Kerkv. bl. 1345. Het anti-concilie van Napels.

2°. Op de tweede plaats zijn voorstanders van dit onderwijs de revolutie, de commune, de internationale. Nauwelijks — de gebeurtenissen der laatste jaren getuigen het ons — hebben zij de macht in handen, of een hunner eerste daden is, het opheffen der katholieke scholen, die onmiddelijk door godsdienstlooze of ongodsdienstige worden vervangen. Zij toch hebben behoefte aanbeen ongodsdienstig volk, ten einde dat verontchristelijkt volk ter volvoering hunner plannen te kunnen gebruiken. Wie gelooft, is wars van eiken opstand.

3°. Be geheele joodsche pers. Hoe deze dag aan dag het modern onderwijs in bescherming neemt, verdedigt, aanprijst, begunstigt en tracht uit te breiden, is te overbekend, dan dat wij er langer bij zouden stilstaan.

4°. De Maatschappij tot Nut van \'t algemeen — eene Vereeniging, welke men niet ten onrechte de dochter of misschien nog beter de zuster der Loge noemt. Nog niet lang geleden verklaarde zij in een harer vergaderingen, dat het modern onderwijs haar werk was; doch daarop komen wij later terug.

5°. Alle zoogenaamde liberalen, die Nederland onder eeneu ondragelijken schuldenlast liever zagen ten gronde gaan, dan het godsdienstloos onderwijs op te geven, waardoor zij hunne liberale beginselen in de harten der toe komstige burgers diep trachten in te scherpen. Ziedaar de voorstanders. Boezemen zij u vertrouwen in? Maken zij onze school aanbevelenswaardig ? Ik geloof het niet, en gij evenmin.

-ocr page 87-

— 67 —

Wie daarentegen bestrijden dit onderwijs?

Juist degenen, welke bij deu katholiek gezag hebben, en zijn vertrouwen allezins waardig zijn.

Vooraan staat de onfeilbaar leerende Kerk van Christus op aarde, de hoogste Leermeesteresse der waarheid — de Kerk, die onze Moeder is, aan wier uitspraak wij als getrouwe kinderen onvoorwaardelijk gelooven, en geheele gehoorzaamheid en onderwerping verschuldigd zijn. Die Kerk, door haar zichtbaar Opperhoofd Pms IX, heeft in de 48sle stelling van den Syllabus als dwaling, en in het Apostolisch schrijven, van 14 Julij 1864, aan den Aartsbisschop van Freiburg als allerverderfelijkst (perniciosissima) verklaard: dat katholieken die wijze van opleiding der jeugd kunnen goedkeuren, welke afgescheiden is van het katholiek geloof en de macht der Kerk, en op de kennis van natuurlijke wetenschappen, en op de doeleinden van een aardsch maatschappelijk leven alleenül hoofdzakelijk ha trekking heeft. Dat nu deze, door den Paus aldus gebrandmerkte wijze van opleiding, juist op onze godsdienst-looze scholen is aangenomen, weet een ieder. Bij den Paus sluiten zich alle Bisschoppen der katholieke wereld aan; eenparig ijveren zij voor de godsdienstige, en strijden zij tegen de godsdienstlooze scholen. Dat het Episkopaat van Nederland ook onder dit opzicht inzonderheid melding verdient, zegt ons het waardig Mandement van Neêrlands Bisschoppen gezamenlijk uitgegaan. Aan hunne zijde scharen zich al de geestelijken, die de beginselen in het genoemd bisschoppelijk schrijven neergelegd, onophoudelijk den ge-loovigen in herinnering brengen. Met hen vereenigen zich alle katholieken van naam, de orthodoxe protestanten, de aanzienlijkste staatsmannen en de uitstekendste geleerden.

-ocr page 88-

— 68 —

Dit gezag gewis legt geen klein gewicht in de schaal, en bezwaarlijk zal men den katholiek kunnen qualificeeren, die des ondanks als voorstander van het openbaar godsdienstloos onderwijs durft optreden — wat helaas! sommigen onder ons blijven doen, doch wij willen hopen uit onwetendheid.

De liberalen begrepen dan ook zeer goed en ondervonden het al aanstonds, dat noch de katholieken, noch de orthodoxe-protestanten iets van zulk een verderfelijk onderwijs wilden weten. Er moest dus gezorgd worden, dat er ten minste een glimp van godsdienstigheid aan het modern Staats-onderwijs gegeven werd, ten einde het lichtgeloovig publiek en eenige arglooze katholieken te verschalken. Dat viel den liberaal niet moeielijk, spoedig was het middel gevonden. ^ Ongodsdienstig, d. i., der godsdienst bepaald vijandig, kon de openbare school — zoo beweerden de liberalen — nimmer worden; want de wet verbiedt er iets te doen of te leeren wat strijdig is met de godsdienstige begrippen van andersdenkenden.

Godsdienstloos, d. i., onverschillig op het punt van godsdienst of zonder godsdienst, was de school evenmin, want zij moest dienstbaar zijn ter opleiding tot christelijke en maatschappelijke deugden. Zelfs beweerde het eminente hoofd der liberale partij, Mr Thorbecke, dat, ware de school godsdienstloos, hij de eerste zijn zou om eene schoolwetsherziening te•beproeven.

Inzonderheid, na de verschijning van het belangrijk Mandement der Bisschoppen van Nederland over het onderwijs, is men woedend geworden over het woord „godsdienst-

1) Verg. de ned. schoolwet, door A. v. Gestel. S. J. bli. 44.

-ocr page 89-

— 69 —

loos.quot; 1) „Wee hemquot; — riep het Handelsblad uit — „die voor het eerst den naam van godsdienstloos heeft uitgedacht.quot; — „Het doet pijn — zegt de ÏV. R. Courant — 2)quot; te hooren insinueereu, dat op onze openbare volksschool het onderwijs godsdienstloos is. Dit woord is te kwader ure ten behoeve der schoolwet-agitatie uitgedacht, ten einde aan eene valsche voorstelling een glimp van waarheid te geven. Dit trouweloos partijwoord — iets anders is het niet — heeft de treurige eigenschap van meer te doen gelooven dan het uitdrukt. En, zoo waar als God leeft! 3) het onderwijs op de volksschool, naar de wet van 1857 ingericht, is niet godsdienstloos, en nog veel minder ongodsdienstig of goddeloos. Integendeel het onderwijs daar is christelijk godsdienstig.quot; Gewis een sterk bewijs tegen de godsdienstlooze school van de zijde der liberalen zeiven. Natuurlijk zou men nu moeten denken, dat de liberalen, die hier door middel van een hunner voornaamste organen de godsdienstlooze scholen zoo uitdrukkelijk hooren veroordeelen, zich zouden laten vinden om eene school-wets-herziening te beproeven, zoo de katholieken hen bewezen, dat de openbare school volgens de wet van, 1857 of wel godsdienstloos, of bepaald ongodsdienstig zijn moet; doch neen, men bedriegt zich, bijaldien men, zelfs door de degelijkste bewijzen, iets op de liberale partij denkt te vermogen. Naauwelijks zult gij haar ontegensprekelijk van de valschheid harer beweering ten volle hebben overtuigd,

1

Verg. stud. 1ste J. III. Handelsblad en Mand. der Bissch. blz. 14.

2

T. a. p. blz 21.

3

üe Rot. Courant vreest te recht, dat men baar op haar woord niet gelooven zal. Doch waartoe die eed ? Denkt zij er niet aan, dat volgens hare beginselen de formeelste eed voor haar louter eene onbeduidende formule is. En toch hebben sommige arglooze katholieken zich laten verschalken; en zelfs katholieke Kamer-leden de treurige vermaardheid verworven op dit punt hunner geloofs- en zedeleer geheel onkundig te zijn.

-ocr page 90-

— 70 —

of hare voormannen zullen even onbeschaamd juist het tegenovergestelde van hetgeen de N. li. Courant zoo even onder eede verklaarde, staande houden. Overtuigt gij hen, dat onze opeobare school niet godsdionstig is, niet godsdienstig zijn kan; zij zullen zonder blozen er openlijk voor durven uitkomen, dat op de openbare school volstrekt geen godsdienst moet geleerd worden. Wat wilt ge toch, zeggen zij ons, met uwe godsdienstige scholen? Het kind behoort zijn godsdienst in de Kerk door middel van het catechetisch onderwijs aan te leeren; terwijl de school uitsluitend moet bestemd blijven voor overige kundigheden en maatschappelijke vorming. Ziedaar een staaltje van liberale taktiek.

Wij hebben dus hier tegen de liberalen te bewijzen vooreerst; dat onze openbare school volgens de wet van 57 óf godsdienstloos óf bepaald ongodsdienstig is. Ten tweede, dat volgens de leer der R. K. Kerk en de gezonde rede de school noodzakelijk godsdienstig zijn moet Hieruit volgt dan /dat een katholiek ook om deze reden zich hij de liberale partij niet mag aansluiten ; zij toch is vooral in het allergewichtigst punt van het onderwijs met onze leer in strijd; en bovendien volgt er nog uit, dat de katholieke ouders voor hunne kinderen geen onvoorwaar-deljk gebruik van onze openbare scholen mogen maken. Gaan we nu, na deze voorafgaande bemerkingen, welke noodig waren om tot het eigenlijk punt in kwestie te komen, tot ons betoog over. Onze openbare school zou dan volgens het beweeren der liberalen niet godsdienstloos zijn, om reden het schoolonderwijs dienstbaar worden moet aan de opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke deugden; zoodat de school nu niet enkel eene inrichting van onder-

-ocr page 91-

— 71 —

wijs, maar ook de geschikte plaats is om het opkomend geslacht tot christenen te vormen. Wat men bij het hooren vaa eene dusdanige liberale retleneering gevoelt, valt moeielijk te zeggen. Stofvergoding, waaraan onze eeuw zich op eene verregaande en hoogstzondige wijze schuldig maakt, is de groote oorzaak van onverschilligheid en schandelijke onwetendheid op godsdienstig en zedelijk gebied. Neemt men den regel, door Christus gesteld : \') „Zoekt eerst het rijk Gods en Zijne gerechtigheidquot; — d. i. de gerechtigheid, welke God van den mensch vordert — niet meer tot beginsel, men wordt ongevoelig aardsgezind; en „de aardsgezinde mensch verstaat niet wat van den Geest Gods is; het is hem dwaasheid en hij kan het niet begrijpen, omdat het geestelijk beoordeeld wordt.quot; 1)

Deze woorden des H. Paulus verklaren ons het geheim van boosheid en schaamteloosheid. Er ligt den liberalen hoegenaamd niets aan christelijke deugden gelegen; in tegen deel zij bezigen die woorden als een bedriegelijke leus, om zoo veel te beter in de verontchristelijkiug der jeugd te slagen. Zij zetten hun eer op het spel, ontzien zich niet, ten aanschouwe van een ieder, het duidelijkst bewijs te geven, dat ze hoegenaamd geen denkbeeld van christelijke deugden hebben; genoeg zoo zij hun doel bereiken. Maar daarom wordt het des te onuitstaanbaarder, dat juist dezulken — getuigen onze liberale sprekers en schrijvers — de godsdienstige quaesties met een stoutheid behandelen, alsof zij de eerste Theologen onzer katholieke Universiteiten waren. Een van die vele paradoxen, waar-

1

1. Cor. 11. 14.

-ocr page 92-

— 72 —

door de liberalen doen zien tot wat een laag peil hun kennis van- en hun achting voor godsdienst zijn gedaald, is dan ook deze stelling : onze openbare scholen zijn niet godsdienstloos, want zij Iweeken christelijke deugden aan.

Duidelijk en eenigzins breedvoerig behooren -wij hier juist het tegenovergestelde aan te toonen, dan toch ontvalt den liberalen hun eenigst argument, en klaarblijkelijk zal de waarheid uitkomen: onze openbare scholen kunnen geen christelijke deugden aankweeken, en bijgevolg zijn zij ongodsdienstig of godsdienstloos. Dit betoog komt ons des te noodzakelijker voor, om het misbruik, dat van deze valsche bewering wordt gemaakt, en de verregaande onwetendheid, waarin vele katholieken omtrent dit gewichtig punt schijnen te verkeeren.

Dat het onderwijs op onze openbare scholen volgens de wet van 57 geen christelijke deugden kan aankweeken, zelfs, dat dit onderwijs, zoo men daardoor het onmogelijke tracht te beproeven, de christelijke deugden, welke in het kind reeds aauwen\'g waren, noodzakelijk moet verstikken , zal duidelijk worden, wanneer wij het onderwijs volgens die wet aan de katholieke beginselen omtrent de deugden toetsen.

Wat is deugd in \'t algemeen? „Deugdquot;, gij weet het, „is eene genegenheid der ziel, door welke de menschwel doet.quot; i)

De deugd stemt den mensch tot goed, en geeft hem tevens eene zekere gemakkelijkheid om het goede, waartoe hij zich genegen gevoelt, ten uitvoer te brengen. Is die genegenheid enkel een natuurlijke aandrang van \'smen-

1) Cat. 42ste Les. I. V.

-ocr page 93-

schen verstand en wil, en heeft hij geen hooger doel op het oog, de deugd en hare werking kunnen niet anders dan bloot natuurlijk zijn. Maar komt die neiging uit een hooger beginsel, — de genade — voort, en heeft zij in hare werking iets hoogers dan deze stoffelijke wereld — iets bovennatuurlijks — ten doel, ook zij — de deugd —en hare werken zijn eveneens bovennatuurlijk of christelijk. Bijvoorbeeld, iemand weet door zijn natuurlijk verstand, dat de onthouding van zekere spijzen voor zijne gezondheid noodzakelijk is; door natuurlijke wilskracht, ondanks de neiging welke hij voor die spijzen gevoelt, gebruikt hij ze niet terwiile van zijne gezondheid; die mensch beoefent de natuurlijke deugd van matigheid. Maar, diezelfde mensch weet, door zijn geloof voorgelicht, dat hij door die redelijke onthouding het beleedigd Opperwezen kan bevredigen en de schulden, welke hij door zijne zwakheden bij een rechtvaardigen God heeft gemaakt, kan voldoen. Zijn natuurlijke wil, door de bovennatuurlijke genade gesteund, heeft kracht om zich die versterving te getroosten, ten einde dat hooger bovennatuurlijk doel te bereiken; deze mensch beoefent de bovennatuurlijke deugd van matigheid. — In het eerst geval is alles natuurlijk, beginsel, beweegreden en dus ook de uitwerking; op die deugd moeten wij Christus woorden toepassen :!) „Voorwaar zeg ik u, zij hebben hun loon al ontvangenzij vergezelt den mensch niet tot aan gene zijde van het graf, In het tweede geval in tegendeel, is alles bovennatuurlijk, beginsel, beweegreden en derhalve ook de vrucht, zij vergezelt hem

1) Matth. vi. ia

-ocr page 94-

— 74 —

tot in het ander, het eeuwig leven; „want zie, uw loon is groot in den hemel.quot; 1)

Tusschen deze tweevoudige orde, om dit iu \'t voorbijgaan aan te stippen, is hoegenaamd geen tegenstrijdigheid, in tegendeel er bestaat de schoonste harmonie 2). De natuurlijke en bovennatuurlijke orde zijn wel onderscheiden maar niet gescheiden, zij vereenigen zich iu denzelfden mensch; het geloof helpt de rede en wordt er wederkeerig door geholpen, de genade ondersteunt den wil en de wil werkt met de genade mede. Beiden zijn van God, tegenspraak is dus onmogelijk, evenmin als zij tusschen den

welbegrepen Staat en de Kerk mogelijk is.....

Na de vooropstelling dezer beginselen zal het pleit spoedig zijn beslist, zal het duidelijk, aanschouwelijk worden, dat er op onze openbare scholen van christelijke of bovennatuurlijke deugden geen spraak kan zijn. Immers gij weet, dat de openbare school wat positieve godsdienst- of geloofsleer betreft streng neutraal, onzijdig blijven moet, d. i. daarover mag geen woord worden gerept, ten einde uiemands godsdienstige gevoelens te krenken.

„De onderwijzer, zegt de wet, moet zich onthouden van iels te leeren, te doen, of toe te laten wat strijdig is met den eerbied verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden.quot; De katholieke geloofsleer mag er derhalve niet geleerd worden, van bovennatuurlijke beginselen , beweegredenen en voordeden of vruchten kan er geen spraak zijn. Maar, hoe wilt ge nu een bovennatuurlijke of christelijke deugd denken, zonder bovennatuur-

1

Luc. VI. 23.

2

Verg. ons Prov. Concilie bladz. 8. h. III.

-ocr page 95-

— 75 —

lijk of christelijk geloof, dewijl het geloof in de christelijke of bovennatuurlijke orde de eerste, de hoofd- of gronddeugd van alle deugden is, zonder welke er geen andere bestaan of gedacht kan worden? „De rechtvaardigequot;, zegt de H. Geest, „leeft uit het geloofquot;1), — „zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagenquot;2); van dit beginsel ging de groote Kerkleeraar Augustinus uit, om de vrijgeesten van zijn tijd te bestrijden, en kwam daaruit voortredenerende tot de onomstootelijke gevolgtrekking, dat eene deugd, die niet in het geloof wortelt, noch door het geloof werkt, het welbehagen van God onwaardig is, geene christelijke deugd zijn kan. 3)

Of, is ons de onfeilbare leerstellige uitspraak van Trente niet bekend ? 4) „Het geloof is het begin van \'s menschen heil, de grondzuil en de wortel aller rechtvaardigmaking/\' Het geloof is derhalve in de bovennatuurlijke orde de eerste deugd; wat de wortel is voor den boom, de grondslag voor het gebouw, dat is het geloof voor al de overige christelijke deugden. Kunt gij nu een boom zonder wortel, een huis zonder grondslag deuken ? Evenmin een christelijke deugd zonder geloof. Daarom zeggen Neêrlands Bisschoppen 5): „christelijke deugd, niet zoo als sommigeu dat woord misbruiken, maar echt christelijke deugd gegrond op het geloof, — aangewakkerd door de beweegredenen van schuldige gehoorzaamheid, van liefde, dankbaarheid , hoop en vrees, welke het geloof aangeeft, —

1

Heb. X. 38.

2

Heb. XI. 6.

3

J. de Harbe III. bi. 553.

4

Bde Zit. Hoofd. VIII.

5

Mandement over het Onderwijs, bl. 12. 13.

-ocr page 96-

gesteund door de hulpmiddelen die het geloof als noodzakelijk en nuttig leert erkennen en gebruiken.quot;

Eene zoogenaamde christelijke deugd, waarmede de liberalen dweepen om lichtgeloovige oppervlakkige katholieken zand in de oogen te strooien , is niets anders dan een van den stam afgesneden tak, die bij gemis van leven-onderhoudende sappen, noodzakelijk verdorren moet, hij is nog groen en schijnt te leven, maar de kiem des doods heeft hij in zich; bemerkt gij niet, dat hij van den stam is afgesneden? vruchteloos zult gij, door schijn bedrogen, een tijd op bloem en vrucht wachten, tot dat zijne verdorring voor ieder aanschouwelijk wordt. Dit is het beeld der christelijke deugden onzer openbare school, \'t is be-driegelijke schijn, niets anders.

Hebt gij deze redeneering gemoedelijk gevolgd, dan zoudt gij toch wel stekeblind moeten zijn, liet gij u nog door de sluwheid der liberalen misleiden, die een zoogenaamd christendom boven geloofsverdeeldheid verheven 1) in de plaats van onze heilige geloofsleer willen stellen. Neen, alles wat onze openbare scholen leeren kunnen is zuiver „naturalismequot;, 2) de kiem des doods van geloof en christendom. Christelijke deugden kunnen de openbare scholen dus onze jeugd niet inprenten, en zij zijn dientengevolge godsdienstlooze scho len ...

Doch wij gaan nog verder en zullen uaantoonen, dat, bijaldien de leeraren op onze openbare scholen beproeven willen christelijke deugden aan te kweeken in de harten hunner leerlingen, wat wij bewezen hebben onmogelijk te zijn, zij daardoor de christelijke deugden, welke een jon-

1

Waarover we hoofdst. I. bl. 13. 14. gesproken hebben.

2

?) § 2. Hoofdst. II. bl. 23.

-ocr page 97-

— 77 —

geliug in het ouderlijk huis, het catechetisch onderricht, of in een vroeger bezochte bijzondere school heeft opgedaan, noodzakelijk moeten verstikken en met wortel en al uitroeien; zoodat de godsdieustlooze school nu eene bepaalde ongodsdienstige school wordt. Daarom zeggen de Neêrl. Bisschoppen in hun voortreffelijk Mandement:1) het ware verkieslijker dat op de openbare scholen, noch godsdienst noch zedeleer plaats vond dan slechts eene zekere natuurlijke zedeleer. Het bewijs ligt voor de hand.

Dewijl op de Staatsschool van geen positieve geloofsleer, zeker niet van de katholieke mag gesproken worden, omdat dit hinderlijk zijn zou voor andersgezinden, mag er nimmer door den onderwijzer worden gerept van bovennatuurlijke, christelijke of katholieke beweegredenen, zonder welke elke deugd ophoudt bovennatuurlijk of christelijk te zijn, en zij noodzakelijk in eene bloot natuurlijke ontaardt. Een voorbeeld zal het nog duidelijker maken: Uw kind heeft leeren gehoorzamen om beweegredenen genomen uit het geloof: omdat het aan God behaagde, den hemel verdiende, Christus voorbeeld volgde; dit kind beoefende de bovennatuurlijke of christelijke deugd van gehoorzaamheid. Nu zendt gij dat kind naar eene openbare school; de onderwijzer wil het tot zijne zoogenaamde deugd van gehoorzaamheid opleiden, gewis door het beweegredenen voor te houden. En welke beweegredenen mag de man door de wet gebonden aanhalen? Van bovennatuurlijke geen woord, maar hij mag wijzen op fatsoenlijkheid, hij kan het eergevoel van het kind prikkelen, het voorspiegelen

1

bl. -14.

-ocr page 98-

— 78 —

dat het een nuttig lid der maatschappij worden zal enz. Beantwoordt nu dat kind aan die opleiding, gehoorzaamt het voortaan om die beweegredenen, het houdt op een christelijk gehoorzaam kind te zijn, \'t is een naturalist, de opleiding in de school ontvangen, heeft zijn vroeger christelijke deugd door eeue natuurlijke verdrongen, en dus die school is voor het kind eene ongodsdienstige school, zij heeft het christelijk handelen van dit kind in zijn bronader aangetast. „Wij stellenquot;, zoo spreekt ons eerbiedwaardig Episcopaat, 1) „allen kwaden toeleg des onder\' wijzers ter zijde. Wij vragen niet eens, of niet wellicht, zonder boos opzet, bij eene poging om een zoogezegd kleurloos onderwijs tot zedelijke vorming dienstbaar te maken, er beginselen en leerstellingen tusschen vloeien, die min of meer schadelijk, gevaarlijk, of zelfs geheel valsch zijn. Wij zeggen niet, welken indruk het kind ontvangt van een ouderwijzer, die, door zijne betrekking verplicht zich buiten of liever boven alle godsdienst te houden, in het oog zijner kweekelingen al zijne godsdienst , — zoo zij weten, dat hij er eene heeft, — tot eenige uiterlijke plichten bepaalt, en overigens handelt alsof hij zich om geene godsdienst bekommerde.quot; — Daargelaten nog het gevaar, dat er voor katholieke kinderen in gelegen is, vrijelijk, vriendschappelijk als schoolmakkers met andersgezinden om te gaan; ï) wat is die zoogenaamde schoolgodsdienst anders dan eene algemeene zede-leer, die bij gemis van het christelijk dogma als grondslag, onder eenen christelijken schijn zich wil voordoen.

1

Biss. Man. bl. 14.

-ocr page 99-

— 79 —

Eene zedeleer, die toch ergens steun zoeken moet, enten laatste een onbestemd gevoel van het hart, een conventioneel fatsoen, eenige machtspreuken van beschaving en verlichting, de wiegelende zee van menschelijke meeningen , tot haar beginsel en steunpunt moet uitkiezen. Dat kunt ge een fatsoenlijk heidendom noemen, maar christelijke, godsdienstige deugd is het niet. Daarom dan ook zeggen onze Bisschoppen 1): „Katholieken mogen zulk onderwijs niet goedkeuren; hoeveel minder het aanprijzen, het ten nadeele van het katholiek onderwijs bevorderen/\'

En, nu vraag ik u; of gij zulks niet doet, wanneer gij uwe kinderen onvoorwaardelijk naar zulke scholen zendt? Of gij aan hetgeen onze Bisschoppen voor ongeoorloofd houden niet schuldig zijt, wanneer gij u bij de liberale partij aansluit, die zulk onderwijs het hare noemt, het begunstigt, en tegen de katholieke beginselen ons uit al hare macht zoekt op te dringen ? Want, dat het onderwijs volgens onze heilige geloofsleer bepaald godsdienstig zijn moet , kan geen katholiek betwijfelen, wij gaan dit nu bewijzen met hetzelfde tweevoudig doel, namelijk om elk katholiek af te schrikken van het liberalisme en de katholieke ouders te waarschuwen tegen de openbare scholen.

Doch eerst behooren wij de weergalooze sluwheden der liberalen, inzonderheid aangaande het godsdienstige van het onderwijs op nieuw in \'t geheugen te roepen, en na der te ontmaskeren; wat natuurlijk tot eene meer zuivere voorstelling der waarheid leiden zal.

Eene ander middel, waardoor de liberalen oppervlak\' kige katholieken trachten te misleiden, is het valsch

1

Mand. bi. 15.

-ocr page 100-

— 80 —

beginsel: de godsdienst heett met de Staatsschool niets te maken, — een gevolg der scheiding van Kerk en Staat — de school dient enkel tot maatschappelijke opleiding, genoeg bijaldien er geen kwaad wordt geleerd, de jeugd er niets hoort wat voor haar godsdienstig gevoel aanstootelijk is. — Al zeer vreemd denkt ge wellicht; vroeger toch wilden de liberalen de school in het algemeen, en onze staatsschool in \'t bijzonder godsdienstig; eu nu zonden diezelfde liberalen een heel tegenovergesteld beginsel aannemen? En toch gelijk wij beven reeds aanstipten — is het zoo werkelijk. Er ligt den liberalen niets aan gelegen hoe zij tot huu doel komen, mits zij het bereiken. Van daag zullen zij dit, morgen een ander beginsel aannemen, wat met het eerste in lijnrechten strijd is. Aanvankelijk heette zij onze staatsschool godsdienstig, om reden het volk haar godsdienstig wilde, om het even of zij het werkelijk ware of niet. Toonden de katholieken het tegenovergestelde, zoodat nu het oud leugenmiddel niet meer dienen kon; een ander moest er worden gezocht. Dat nieuwe zou nu zijn: de school heeft met de godsdienst niets te maken. Het is dan ook uiterst moeielijk, zoo niet onmogelijk, om, tegen liberalen re-deeuerende, buiten alle verwarring of onduidelijkheid te blijven, en niet dikwijls op hetzelfde te moeten neerkomen Ook tegen dit valsch beginsel verzetten wij ons met kracht; te meer omdat deze dwaling niet weinige katholieken tot in zekere mate verblindt. Is de leeraar, zoo hebben wij katholieke ouders hooren spreken, een protestant, een liberaal katholiek, of een modern ongeloovige, wij zouden onze kinderen op zulke school niet vertrouwen; maar is de leeraar eener openbare school oprecht katholiek,

-ocr page 101-

— 81 —

dan zien wij niet in, waarom het ons niet geoorloofd zou zijn, onze kinderen van zulke school gebruik te laten maken. Die redeneering gaat dus uit van het valsch liberaal be-giusel: de school behoeft niet godsdienstig te zijn ; genoeg zoo ze op godsdienstig gebied neutraal blijft. Dit beginsel bestrijden wij hier. Eu hebben wij daarvan de valsch-heid aangetoond, dan ontvalt den liberalen hun laatste uitvlucht: „de openbare school is van algemeen belangquot; — eene machtspreuk, waarvan ze zich bedienen tegen de katholieken, wanneer deze hen wijzen op de onrechtvaardigheid, die\'er in gelegen is, de katholieken te dwingen hunne liberale scholen mede te onderhouden; dan toch wordt het duidelijk, dat de openbare school volgens de wet van 57, niet van algemeen belang is, maar tegen de dierbaarste belangen van meer dan de helft des Neder-landschen volks, zelfs van geheel het land, de liberalen niet uitgezonderd, is gericht. Wij bestrijden dus hier eene neutrale of godsdienstlooze school, eene school, waar op godsdienstig gebied noch qoed noch kwaad geleerd wordt. Ook van zulke school — al stond daar een rechtzinnig katholiek leeraar aan het hoofd — mogen katholieke ou ders, zonder noodzakelijkheid, geen gebruik maken.

Wij gaan derhalve van de onderstelling uit, dat die scholen geheel godsdienstloos, zuiver neutraal blijven , dat daar hoegenaamd geene godsdienstige kwesties worden besproken, ten einde het godsdienstig gevoel der leerlingen niet te hinderen. Echter zijn wij de stellige meening toegedaan , dat dusdanige scholen met een volledig onderwijs volstrekt onmogelijk zijn; zoodat onze schoolwet eene utopie, in de praktijk onuitvoerbaar is. Slechts een enkel in \'t oog vallend bewijs zij hier even aangestipt.

6

-ocr page 102-

— 82 —

Tot een volledig onderwijs behoort ongetwijfeld de geschiedenis. De grootste Persoonlijkheid der wereldgeschiedenis is zeer zeker de wereld-hervormer Christus. Van zulk een de gelieèle Christen wereld beheerschend persoon is natuurlijk de eerste vraag, welke de leeraar te beantwoorden heeft: Wie is die Christus? Nu daag ik elk leeraar uit, op de gestelde vraag in een gemengde school een historisch antwoord te geven, zonder tegen de wet, of zijn katholiek geweten te handelen. Ik zeg op eene gemengde school, waar men kinderen van Israëlieten, moderne en orthodoxe protestanten en ook van katholieken aantreft; — het Israë-lieteukiud immers houdt Christus voor een bedrieger, het kind van den modernen protestant voor een wijsgeer, dat van den orthodoxen-protestant en van den katholiek voor den waarachtigen Zoon G ods. Gij ziet: \'t is letterlijk onmogelijk. Hetzelfde geldt de zoogenaamde llefomatie der 16de eeuw: ook daarover kan geen voldoende verhandeling gegeven worden zonder bf de katholieken, of de protestanten in hunne godsdienstige gevoelens te hinderen. Het onderwijs derhalve zal er altijd, inzonderheid op historisch gebied, zeer gebrekkig zijn. 1)

Maar onderstel eens: de leeraar is een modern ongeloo-vige, of welk andersgezinde ook; zal hij, ten minste be-dektelijk, zijne opinie niet laten doorstralen ? Zullen weetgierige kinderen er niet naar vorschen ? Eu welke waarborg blijft u voor de veiligheid des geloofs van uw kind ? Zelfs het enkel doodzwijgen van zulke gewichtige waarheden zal op de kinderen een verderfelijken indruk moeten maken; de leeraar toch staat bij hen hoog aangeschreven.

1

Verg. de Kath. Dl. LVI. van bl. 162.

-ocr page 103-

— 83 —

Een oprecht katholiek leeraar op eene godsdienst!ooze school is dus voor katholieke ouders 3 die zich in de treurige noodzakelijkheid bevinden van zulke school gebruik te moeien maken, een groote weldaad; want is die leeraar verdacht op het punt van godsdienst, dan begrijp ik niet, hoe zij de rechtmatige vrees voor het gevaar, waaraan het geloof hunner kinderen is blootgesteld, onderdrukken kunnen ; en nog veel minder kan ik mij verklaren, hoe katholieken , die invloed op de benoemingen uitoefenen, zonder eenig gewetensbezwaar hier roekeloos en willekeurig durven te werk gaan. Ik zeg: \'t is eene weldaad voor katholieke ouders, een oprecht katholiek als leeraar op de openbare school te hebben; maar toch kan men die weldaad van een minder gunstige zijde beschouwen. Immers die leeraren zijn er slechts tijdelijk. Intusschen gaat de bezorgde vrees der ouders voor zulke school ongemerkt voorbij, zij komt in goeden dunk te staan , velen maken er gebruik van en missen de onschatbare weldaad eener godsdienstige opleiding; anderen volgen het voorbeeld der eersten en beroepen zich op hen; en later zal die school, misschien bepaald gevaarlijk geworden, moeielijk te keeren zijn. Eeeds nu, zijn er hoogere burgerscholen, waar aanvankelijk oprechte katholieken tot leeraren waren aangesteld, welke beurtelings door mannen van eene zeer moderne richting worden vervangen. Deze bemerkingen heb ik noodig geacht , om de aandacht van sommige ouders op hunne oppervlakkigheid en onvoorzichtigheid te vestigen. Gaan wij nu tot het betoog onzer stelling over: /iet onderwijs moet volgens de katholieke beginselen bepaald godsdienstig zijn. De openbaring en de rede beiden geven ons de door-slaandste bewijzen. Beginnen wij met de openbaring.

-ocr page 104-

Zedelijke opvoeding of vorming van geest en hart kan van onderwijs niet gescheiden worden, het maakt daarvan een essentiëel deel uit. De hoedanigheden derhalve, welke de opvoeding hebben moet, behooren insgelijks ia het onderwijs aanwezig te zijn; moet de opvoeding godsdienstig zijn , desgelijks het onderwijs. Nu, als de H. Geest over opvoeding spreekt, dan gaat Hij er vanuit, dat zij godsdienstig is, en wel zóó, dat van het tegendeel hoegenaamd geen spraak kan zijn. Hoofdzakelijk wijst Hij daarom op de beweegredenen, ten einde het groot aanbelang der godsdienstige opvoeding, en dus ook van het godsdienstig onderwijs, diep in de harten der ouders ingang vinde. Zóó, zegt de H, Geest, \') zal uw zoon ook later blijven gelijk gij hem hebt opgebracht, onderwezen of laten ouderwijzen. Bijgevolg, zijn zijne opvoeding en onderwijs godsdienstig geweest, ook later zal uw zoon godsdienstig blijven; maar integendeel, was de opleiding godsdienstloos, ook dusdanig zal de jongeling in den regel zijn. En verder, 1) een godsdienstig opgebrachte jongeling heeft voor de ouders meer waarde dan duizend ongodsdienstige; beter ware het zelfs kinderloos te sterven dan ongodsdienstige kinderen na te laten. Toont de H. Geest ons modellen van opvoeders en dus ook van leeraars , wijst Hij op de voordeelen van eene goede opvoeding of van een degelijk onderwijs, dan geeft Hij enkel als afdoende redenen daarvan aan: „van kindschheid af leerde men den jongeling God vreezen en zich van zonden onthoudenquot; 2).

■ Doch, valt er voor de ouders niets anders te doen dan voor

1

Eccl. XVII.

2

Tob. I.

-ocr page 105-

— 85 —

■n eene godsdienstige opleiding te zorgen ? Zeer zeker, maar

■n het godsdienstig onderwijs moet immer en overal op den voor-

Ie grond worden gehouden, \'t is het eerste, het\'voornaamste,

r- het noodzakelijkste , zonder welk al het overige niets, hoe-

, genaamd niets beduidt: „Des Heeren vreeze is der wijsheid

)- beginquot; 1) — „God vreezen en Zijn geboden onderhouden is

i- mensch zijn in den vollen zin des woordsquot; — /toe est omnis

d homo 2). Daarom schrijft de H. Paulus 3); „en gij vaders

p voedt uwe kinderen op in de tucht des Heerenquot;, d. i.

i- laat u geleiden door den geest des Christendoms.

quot;Welke is nu die geest, of wat leert ons de Kerkaan-, gaande het onderwijs, wanneer is het onderwijs op eene

c school volgens de katholieke beginselen godsdienstig?

Om mij bij het volstrekt noodzakelijkste te bepalen, stap \' ik over achttien voorbijgegane eeuwen heen, over eeuwen

r met hare traditiën, leeraren, kerkvergaderingen en gebrui

ken; — eeuwen, traditiën, kerkvaders die eenparig getuigen en luide getuigen, dat het onderwijs godsdienstig moet zijn. Ik bepaal mij bij latere uitspraken der Kerk tegen de moderne dwalingen aangaande het onderwijs. Want de dwaling heeft door Gods leiding ook dit goede, dat om haar, de waarheid duidelijker door de Kerk wordt omschreven en bepaald, en zij voor ons klaarder en vruchtbaarder wordt. Nogtans alles aanhalen wat ook in latere tijden van de kerkelijke Overheid betreffende het onderwijs is uitgegaan , zou eveneens ondoenbaar zijn; wij zullen ons zooveel mogelijk beperken bij het volstrekt noodzakelijke.

1

Eccli. I. 16,

2

Eccle. XII. 13.

3

Eph. VI. 4.

-ocr page 106-

— 86 —

Vooraf echter, en wel om de weergalooze sluwheid der tegenpartij en de lichtgeloovigheid van sommige oppervlakkige katholieke ouders, moeten we tot eenige bijzonderheden afdalen , om te zien op welke scholen het onderwijs volgens de katholieke beginselen niet godsdienstig is. Die scholen kunnen wij brengen tot de vijf volgende:

1°. Het onderwijs op een school is niet godsdienstig, wanneer daar de godsdienst onaangeroerd blijft, wat de liberalen dan heeten : de godsdienst , wij integen

deel : de godsdienst doodzwijgen.

2°. Het onderwijs is niet godsdienstig, al zou aan zulke school ook een oprecht geloovig katholiek als leeraar zijn aangesteld •,

3°. Evenmin, al zou die leeraar zich ook de moeite getroosten om buiten schooltijd gedurende de vrije uren aan zijn leerlingen godsdienstig onderwijs te geven.

4°, Maar onderstel eens: op zulke openbare school zouden de katholieke geestelijkheid der parochie buiten schooltijd volledig godsdienstig onderwijs komen geven. Dan nog is en blijft het onderwijs op die school godsdienstloos.

5°. Nog meer : Een katholiek richt eene bijzondere school op ; voor- en na school wordt er in katholieken zin gebeden; tijdens de schooluren wordt er wel over geen godsdienst gesproken, omdat er andersgezinde kinderen onder de leerlingen worden aangetroffen, doch op de vrije uren vergoedt men dit gebrek door een afzonderlijk catechetisch onderwijs. En toch het onderwijs op die school is niet godsdienstig. Misschien omdat er kinderen van andersdenkenden aanwezig zijn? Neen; maar omdat het schoolonderwijs ten gelieve dier kinderen neutraal of godsdienstloos is.

-ocr page 107-

— 87 —

Maar, wat vordert de Kerk dan toch om in katholieken zin het onderwijs godsdienstig te kunnen noemen?

Hooren we eerst Pius IX.— In den Syllabus, gevoegd bij de Encycliek — „quanta curaquot; — van den 8 December 1864, heeft de Paus als dwalingen deze volgende stellingen veroordeeld; 1) „Het geheele bestuur der openbare scholen, waar de jeugd van eenigen christen staat onderwijs ontvangt, kan en moet, enkel de bisschoppelijke Seminarien onder eenig opzicht -uitgenomen, aan het burgerlijk gezag toegekend worden, en wel in die mate, dat men aan geen ander gezag hoegenaamd, eenig recht toekent, om zich in de schooltucht, in het bestuur der studiën, in het verleenen van graden, in de keuze of goedkeuring der leeraars te mengen.quot; — i) „De beste regeling der burgerlijke maatschappij vordert, dat men de volksscholen voor alle kinderen uit elke volksklasse, en in \'t algemeen alle openbare instellingen voor de letteren, de hoogere wetenschappen en de opvoeding der jeugd bestemd, aan alle leiding, macht en inmenging der Kerk onttrekke, en geheel aan het goeddunken van het burgerlijk en politiek gezag onderwerpe, naar het welbehagen der bewindvoerders en de richting van de algemeene meeningen des tijds,quot; 2) „Katholieken kunnen hun goedkeuring hechten aan zulk een opleiding der jeugd, welke van het katholiek geloof en de macht der Kerk gescheiden is , en alleen op de wetenschappen van het natuurlijke let en zich enkel, of althans hoofdzakelijk, bij het aardsche maatschappelijke leven bepaalt.quot; Het is duidelijk, dat onze openbare scho-

1

Syl. st. XLV.

2

Syl. St. XLVIII.

-ocr page 108-

_ 88 —

len volgens de wet van 57, d. i. het onderwijs daar gegeven, vallen ónder deze door den Paus veroordeelde stellingen. ^ Weinige maanden ie voren schreef de Paus aan den Aartsbisschop van Freiburg: „In de openbare scholen is het noodzakelijk, dat de kinderen uit alle klassen des volks van hun teederen leeftijd af vlijtig in de geheimen en voorschriften van onze H. Godsdienst onderwezen, en met alle zorgvuldigheid tot vroomheid en zedelijkheid voor het godsdienstig en burgerlijk leven gevormd worden. In deze volksscholen moet het godsdienstig onderwijs de eente plaats bij de opvoeding en het onderricht innemen, en alles beheerschen, zóó zelfs, dat de overige kundigheden, waarin de jeugd wordt onderricht, als eene hijzaak optreden.quot; Uit deze door het opperhoofd der Kerk gestelde beginselen besluiten onze Doorl. Kerkvoogden zoowel in hunne afzonderlijke circulairen als in hun gezamenlijk Mandement; „1°. In de school, wil zij in Katholieken zin zijn ingericht, moet, onder toezicht van het kerkelijk gezag, het maatschappelijk onderricht hand aan hand gaan met het godsdienstige , en als het ware het godsdienstig onderricht met het maatschappelijke in elkander geweven zijn, en de boeken en de schrijfvoorbeelden eene godsdienstige strekking hebben, opdat met het maatschappelijk tevens het godsdienstig onderricht in de harten der kinderen worde geprent, en het onderwijs voor godsdienst en maatschappij vruchten drage. 2°. Geen katholiek mag eene school die niet zóó is ingericht, of waaruit het godsdienstig element is verbannen en waarin slechts zuiver maatschappe-

1) Het ware te wenschen, dat sommige katholieke leden van gemeentebesturen, deze veroordeelde stellingen ter harte namen, dan gewis zouden zij zich ontzien, om met veel driestheid te beweren, dat de toekomst der jeugd aan een gemeentebestuur is toevertrouwd.

-ocr page 109-

— 89 —

lijk onderwijs gegeven wordt, goedkeuren, veel minder ze verdedigen. 3°. Daar waar men geen school in den zin der Kerk kan hebben, en de school alleen ten doel heeft het maatschappelijk onderricht, en geen gevaar oplevert voor geloof of zeden, kan men zulke school dulden, vu Az kinderen daar heen laten gaan. Doch 4°. waar de mogelijkheid bestaat voor katholieke ouders, om de kinderen naar eene volgens onze H. Godsdienst ingerichte school te kunnen zenden, zijn zij krachtens den plicht, welke voor de opvoeding hunner kinderen op hen rust, gehouden, om hunne kinderen in zoodanige school onderwijs te doen genieten. Ieder katholiek behoort, voor zoover in zijn macht is, tot de oprichting van Katholieke scholen mede te werken, en de beletselen uit den weg te ruimen, welke daaraan in den weg staan.quot;

„Elkeen dus, — zoo spreken de Bisschoppen in hun Mandement, — die er prijs op stelt echt katholiek te wezen, katholiek in den zin der katholieke Kerk, heeft zich aan deze beginselen te houden, en overeenkomstig deze beginselen te gedragen.quot; En daarom mag een oprecht katholiek niet zeggen of schrijven: het onderwijs, de opleiding en de toekomst der jeugd is uitsluitend toevertrouwd aan den staat of een gemeentebestuur, veel minder mag hij volgens zulke dwaasheden handelen. Want denkt niet, dat het hierboven aangehaalde enkel raadgevingen of waarschuwingen bevat, maatregelen van voorzichtigheid, die elk naar goedvinden kan volgen. Neen, volstrekt neen , daar heeft de Overheid der Kerk de katholieke beginselen neêrgelegd, die ieder als katholiek aannemen moet; zij verplichten u in geweten, volgens die beginselen zijt gij gehouden te schrijven en te handelen. „Is het wel te ver-

-ocr page 110-

— 90 ~

wonderen, — vragen onze Doorluchtige Kerkvoogden — 1), dat de Kerk het noodig acht, de godsdienst vooral niet te laten ontbreken in de school, waar zij zoo zegenrijk kan werken? Is het wonder, dat zij den jeugdigen christen de godsdienst, zoo mogelijk, overal wil doen ontmoeten, overal op hem doen werken, daar toch de godsdienst eenmaal, of liever reeds van nu af, de ziel van geheel zijn leven moet zijn.quot; En 2) „wat ons betreft. Wij nemen niet op Ons, iemand hieromtrent lichtelijk gerust te stellen.quot;

Treffend zijn de woorden, waarmede de Aartsbisschop-Bisschop van \'s Bosch 3) de katholieke ouders op deze allergewichtigste aangelegenheden opmerkzaam maakt. „Zoo er eene waarheid is, waarvan wij allen als christenen diep doordrongen\' moeten zijn, dan is het deze, dat wij uitsluitend voor God en zijne H. dienst zijn geschapen; dat onze bestemming, ons hoogste doel op aarde is, ons door de kennis en liefde Gods.,., het eeuwig geluk des hemels waardig te maken.

„Den mensch nu, van zijne eerste jaren af, voor te bereiden en geschikt te maken, om dit verhevene doel, die edele bestemming te bereiken, dit is de taak der opvoeding, in den zin des geloofs opgevat........ Onvoldoende alzoo en katholieke ouders onwaardig is het, hunne kinderen, met voorbijgaan van godsdienstig onderricht eu vorming, alléén te laten onderwijzen in de menschelijke wetenschappen en kundigheden, welke, zoo niet uitsluitend dau toch hoofdzakelijk, niets beoogen dan dekennis

1

Mand. bi. 13.

2

t. a. p. bl. 16.

3

Vastebrief van het jaar 1866.

-ocr page 111-

der natuurlijke zaken en de oogmerken van het aardsche maatschappelijke leven.

„De wetenschap is voor het kind en den jongeling nutteloos , dikwijls zelfs gevaarlijk, als zij niet tot de deugd geleidt; onvoldoend en katholieke ouders onwaardig is het, hunne kindaren te laten opvoeden volgens het stelsel eener bloot menschelijke zedeleer, welke zich niet op de bovennatuurlijke openbaring grondt, en de behoefte aan de hulp der genade buitensluit; die de deugd alleen uit natuurlijke beweegredenen aangrijpt en door natuurlijke krachten wil doen beoefenen. De godsdienst dus — Wij herhalen het, — de godsdienst moet de grondslag der opvoeding zijn.... zij moet daarop een aanhoudenden invloed uitoefenen. Wat de zon is in de natuur, dat is de godsdienst in de opvoeding; zij verlicht, verwarmt, verlevendigt en bezielt alles; door haar wordt alles bewaard, versterkt en opgeluisterd; zonder haar zal alles verduisteren, ontaarden en te niet gaan.quot;

Bij dit duidelijk betoog der noodzakelijkheid van eene christelijke opvoeding en een christelijk onderwijs, kunnen wij de krachtige woorden van den Bisschop van Eoermond voegen. \')

„Wat moet, wat kan aan het kind den weg, dien het in latere dagen te bewandelen heeft, aanwijzen, dan wel de opvoeding en het ouderwijs? Daarvan hangt alles af. Waarom wordt zoo veel geld besteed tot oprichting van onverschillige, van ongodsdienstige scholen? Waarom die heimelijke en zelfs openbare pogingen, om de nog bestaande gestichten, waar de godsdienstige opvoeding met het on-

1) Herd, brief van den 28 Juli 1865.

-ocr page 112-

- 92 —

derwijs gepaard gaat, te ondermijnen, te fnuiken en de christelijke school als onmogelijk te maken? Waarom dat alles, dan wel omdat de christelijke school den grootsten hinderpaal daarstelt aan de uitvoering der plannen van de vrijgeesten of revolutie-mannen, welke plannen geene andere zijn dan de vernietiging van geloof en de geheele omverwerping der op de godsdienst gevestigde maatschappelijke orde. De gemengde of onchristelijke school moet het volk, namelijk de katholieken daartoe brengen, dat zij geen onderscheid van godsdienst meer maken, maar, even als de staat, zonder godsdienst leven.quot;

Daarom zegt ook Mgr Manning, in een zijner laatste Mandementen, zeer terecht: „geen grooter ongeluk kan den kindereu overkomen, dan naar eene godsdienstlooze school gezonden te worden.quot; — Eu hoe volmaakt de aangehaalde woorden der Katholieke Bisschoppen met die van Pius IX overeenstemmeu, blijkt onder andere uit zijn brief aan den Aartsbisschop van Freiburg: „daarom is de jeugd aan de grootste gevaren blootgesteld , wanneer in genoemde scholen het gezamenlijk onderwijs niet door een innigen baud met het godsdienstig onderricht vereenigd wordt.quot;

In gelijken zin en op gelijke wijze ijveren alle Bisschoppen der wereld vóór het godsdienstig, en tégen het godsdienstloos onderwijs....

Bij deze duidelijke en overtuigende bewijzen uit de goddelijke openbaring, de onfeilbare leer der Kerk , behoeven wij geene meerdere te voegen. Elk katholiek, is hij niet onwillig, ziet dat het onderwijs, hetwelk de liberale partij voorstaat en begunstigt, in lijnrechten strijd is met het onderwijs volgens ons heilig geloof ingericht; en dus, dat een katholiek zich noch met dat onderwijs, noch met de liberale

-ocr page 113-

— 93 —

partij vereenigen, lean.... En, gelijk gezegd is, stemmen geloof en rede overal, ook hier, volmaakt overeen. Wat wij door middel onzer geloofsleer hebben bewezen, zullen we bevestigen door bewijzen, genomen uit de rede.

De Logika wil, dat men, om grondig te redeneeren, eerst vaste aangenomene beginselen stelt, waaruit men zijne gevolgtrekkingen maakt; zonder premissen of voorop gezette stellingen komt men tot geen sluitrede. Nu, de beginselen of stellingen, welke wij hier, om tot een wettige gevolgtrekking te komen, als premissen behoeven , zijn de twee volgende.

De zedelijke opvoeding of vorming van geest en hart, waarvan het onderwijs een wezenlijk deel uitmaakt, moet strekken ter bereiking van het doel, waartoe het wezen — hier het kind — is bestemd. Beantwoordt het onderwijs, — de opvoeding — aan die bestemming niet, nimmer kan het de goedkeuring van een redelijk mensch wegdragen ; dit onderwijs kan de rede niet goedkeuren, maar moet zij bepaald verwerpen, en wel d( s te meer naar mate dat onderwijs van de bereiking dier bestemming afwijkt. Eerste hoofdbeginsel. — Het tweede ligt natuurlijk opgesloten in het antwoord op de vraag : waartoe is het kind, hetwelk naar geest en hart door het onderwijs moet gevormd worden, bestemd? welk is Tiet doel van zijn iestaan?

Die bestemming is Kerk en Maatschappij, eeuwigheid en tijd, hemel en aarde. Zoo beantwoordt de rede de gestelde vraag; en tevens leert zij, dat het eerste doel het laatste zoover overtreft als de hemel staat boven de aarde, de eeuwigheid boven den tijd, de ziel boven het lichaam. Dus, zoo besluit de rede al aanstonds, moet het kind op de school, welke het bezoekt, door middel van het onderwijs,

-ocr page 114-

— 94 —

wel maatschappelijke kennis opdoen, maar boven alles toch, moet het daar de bovennatuurlijke wetenschap, de wetenschap der Heiligen leeren. Het moet op de school leereu lezen, schrijven, rekenen, aardrijkskunde, geschiedenis, taalkennis enz. kortom datgene, wat het in de betrekking, waarin het vermoedelijk komen zal, behoeft. Maar veel meer nog moet het op de school leeren de kennis van God, hoe het zijn Schepper behoort te dienen, ten einde het niet enkel in den tijd, maar inzonderheid in de eeuwigheid gelukkig zij. Deze stellingen eu de daaruit afgeleide gevolgtrekkingen zijn zoo overduidelijk, dat men ze moet rangschikken onder de „primo veraquot;, d. i. waarheden zóó aanschouwelijk voor een ieder, dat men bij den eersten oogopslag er volkomen zeker van is; waarheden, welke men niet bewijst omdat zij geen bewijs behoeven.

Nu echter komen wij eerst aan de groote vraag: beantwoordt onze godsdienstlooze openbare school aan deze door ieder aangenomen beginselen, dan ten minste, wanneer op die school niets tegen de godsdienst wordt geleerd, en de onderwijzer een oprecht gemoedelijk katholiek is? üp die vraag geeft het natuurlijk gezond verstand zonder eenigzins te aarzelen een volstrekt ontkennend antwoord; want op die school mag van geen godsdienst gesproken worden, de behandeling van elke positieve godsdienstleer is op de gemengde school door de wet verboden; alles moet zich daar bij het zuiver maatschappelijke, het bloot natuurlijke bepalen. Dus wordt de orde, welke de rede zeer wijsselijk stelt, daar geheel omver geworpen : de bijzaak komt er op den voorgrond, de tijd boven de eeuwigheid, het stof boven den geest, het lichaam boven de ziel; dat is, zegt de rede, wanordelijk en onredelijk. En, nu laat

-ocr page 115-

ik den slechteu indruk nog daar, dien het doodzwijgen der godsdienst op het hart des kinds natuurlijk maken zal. Elk onbevooroordeeld, verstandig mensch. zal zeer zeker moeten toegeven, dat tegen deze redeneering niets te zeggen valt. Nogtans de liberaal, die, wanneer het de bestrijding zijner gelief koosde opinieën geldt, voor geen overtuiging vatbaar schijnt, laat zich niet zoo spoedig uit het veld slaan, hij komt u met zijn opwerpingen te gemoet. En welke zijn die liberale opwerpingen, want ook deze behooren wij te wederleggen?- 1°. Het godsdienstig ouderwijs geeft men te huis; of 2J. in de Kerk; of 3quot;. na schooltijd; 4°. een auder godsdienstig onderwijs is in een gemengd land niet uitvoerbaar; 5°. hoe was het vroeger gesteld; 6°. deze en gene hebben godsdienstige scholen bezocht, en toch laat hun godsdienstig en zedelijk leven niet weinig te wenschen over. Dus, zoo besluit de liberaal zegevierend, zonder verder op de aangehaalde bewijzen meer acht te slaan, is het godsdienstloos onderwijs het eenige wat ons past. Eu bovendien heeft de godsdienstlooze school nog dit voorrecht, dat zij verdraagzaamheid tus-schen de toekomstige burgers aankweekt. Een ontzaglijke, eene verpletterende macht van bewijzen!

Wat het laatste betreft, de verdraagzaamheid, of beter de onverschilligheid, welke de godsdienstlooze school, volgens het getuigenis der liberalen ten gevolge hebben moet, zij hier aangemerkt, dat geloof en rede juist daarom die schooi verwerpen, wel verre van haar aan te bevelen; doch daarover later opzettelijk

Beginnen wij met de twee eerste opwerpingen tegelijk:

1) Verg. hoofdst XVI.

-ocr page 116-

— 90 —

uitsluitend godsdienstig huis- en kerkonderwijs. Dat zulk onderwijs geenzins strookt, maar bepaald iu strijd is met de leer der R. K. Kerk blijkt duidelijk uit hetgeen wij hierboven hebben aangehaald; doch hier bespreken wij de gewichtige kwestie van het onderwijs uitsluitend volgens de rede.

Dat de geestelijken, ten gevolge eener gedurende vele jaren opgedane ondervinding in hunne geestelijke bediening , nog al met grond over uitsluitend huisselijk en kerkelijk godsdienstig onderwijs kunnen oordeelen, zal wel niemand betwijfelen. Wat leert hun nu die ondervinding? Dat van huisselijk godsdienstig onderricht in den regel weinig, en veeltijds hoegenaamd niets komt; dat ver weg de meeste ouders bf wel geen lust gevoelen, bf wel geen bekwaamheid bezitten, óf wel geen tijd hebben, om hunnen kinderen een voldoend godsdienstig onderricht te geven ; hoogst te vreden moet men zijn, als ze zorgen, dat de kinderen hun cathechismus-les te huis van buiten leeren, wat toch wel niemand hooger zal waardeeren, dan als eene noodzakelijke voorwaarde om het godsdienstig onderricht mefc vrucht te kunnen bijwonen. Die ondervinding leert verder, dat kinderen, wier godsdienstige opleiding op de school is verwaarloosd, of ze daar geheel hebben gemist, in den regel het catechetisch-onderwijs met zeer weinig voordeel aanhooren. De weinige uren, welke zij ter catechismus komen, kunnen hun slechts eene zeer oppervlakkige kennis der katholieke, zoo veel omvattende, geloofs-en zede-leer geven; eene kennis die in weinige jaren om hare oppervlakkigheid schier geheel verloren gaat. Die kinderen zijn dan ook niet bestand tegen de vele gevaren, waaraan geloof en zeden, vooral in onzen tijd, zijn blootgesteld, en

-ocr page 117-

ten laatste moet eene verregaande onverschilligheid op godsdienstig eu zedelijk gebied het noodlottig gevolg er van worden. Met deze oplossing zullen, ik ben er zeker van, alle geestelijken, die, vooral in steden en fabriek-plaatsen, door de ondervinding hebben geleerd, volmaakt instemmen; en in ieder geval, niemand minder dan een liberaal, wiens kennis op ervaring steunt, mag dit iu gemoede gegeven antwoord betwijfelen. Maar zeggen som-, mige ouders, om hun geweten gerust te stellen, — derde opwerping — onze kinderen ontvangen na de schooluren door de goedheid van den katholieken onderwijzer, of de vrome onderwijzeresse afzonderlijk godsdienstig onderricht; anderen: wij zenden ze zelfs naar religieuse catechismus-scholen.

Gewis verdient die ijver der onderwijzers eu onderwijzeressen, die bezorgdheid der ouders grooten lof, welken wij dan ook hun niet ontzeggen zullen; maar wij betwisten zeer, dat katholieke ouders zich aldus van onvoorzichtigheid en plichtverzuim kunneu vrijspreken, wanneer zij zondernood-zakelijkheid hunne kinderen naar godsdienstlooze scholen zenden. Immers de school blijft, ondanks dien maatregel van voorzorg, in den vollen zin des woords godsdienstloos, daarom zeggen onze Bisschoppen ^, dat de ouders alleen dan hunne kindereu maar zulke scholen zenden mogen , wanneer zij zich in eene droevige noodzakelijkheid bevindenquot;, na eerst goed te hebben toegezien, „wie en hoe men daar onderwijs geeft, en wat waarborg er is, dat de jeugd daar niet gevaar loopt van in geloof of zeden schipbreuk te lijden.quot; Terwijl onze doorluchtige Kerkvoogden, degenen.

1) Mandem. bl. 10, IJ, 15 en 16.

-ocr page 118-

— 98 —

welke in zulke noodzakelijkheid zich bevinden, vermanen3 om zooveel doenlijk door meerderen ijver en grootere zorgvuldigheid in hetgeen aan de opvoeding ontbreekt te voorzien.

Dit geldt echter niet voor ouders, welke door eigen schuld de gelegenheid zouden verzuimen om hunne kinderen op eene school, volgens onze H. godsdienst ingericht, te doen onderwijzen.

Met huisselijk en kerkelijk godsdienst-onderwijs zonder godsdienstig schoolonderwijs, buiten het geval van noodzakelijkheid, te willen volstaan, is dus van uitzondering regel, van eene droevige onvermijdelijkheid een normalen toestand maken; wat zeer zeker tegen de rede strijdt. Terwijl al het gevaar voor de treurige gevolgen, waaraan de godsdienstlooze school bloot stelt, in zijn volle kracht blijft voortduren, en het godsdienstig onderwijs, dat immer en overal de eerste plaats innemen moet, als bijzaak achteraan komt Vijf, zes uren worden aan uitsluitend maatschappelijk onderwijs, en slechts een of een half uur aan godsdienst—onderwijs besteed, en dan nog veeltijds, als het kind , na uren in schooi doorgebracht te hebben, minder geschikt is geworden voor verder onderricht.

Katholieke ouders, oordeelt zeiven, wat een ontzettend verschil het vooral in zijne gevolgen zal opleveren; óf uwe kinderen van hun derde tot hun twaalfde, misschien veertiende jaar, op eene godsdienstige school geplaatst, daar eiken dag gedurende vier, zes uren niets hooren en zien dan hetgeen op godsdienst betrekking heeft, hun godsdienstig begrip kan ontwikkelen, hun godsdienstig gevoel opwekken, hun eerbied voor godsdienst en zedelijkheid verhoogen, kortom zich-als in eenen godsdiensti-

-ocr page 119-

gen dampkring bewegen en^dien gestadig inademen; óf wel, dat zij ongelukkig, gedurende al dien tijd, van gods-dienst hoegenaamd niets hooren , en de godsdienst, als ware zij de aandacht en belangstelling der kinderen onwaardig, voor hen dood gezwegen worde.

De vierde opwerping—eene andere schoolregeling, dan hier bij de wet is ingevoerd , is in een land, waar verschillende gezindheden met gelijke burgerlijke rechten bestaan, onmogelijk —wordt in allen deele wederlegd door den begaafden reeds herhaaldelijk aangehaalden schrijver-van Gestel, naar wiens uitgewerkte verhandeling r) wij kortheidshalve moeten verwijzen. Overtuigend blijkt daar, dat die beweerde onmogelijkheid niets is dan een verdichtsel van den onwil dor liberalen en hunne vijandige gezindheid jegens de katholieken, met name op het stuk van onderwijs. 1)

Maar, — vijfde opwerpiug — weten de katholieken dan niet, zeggen soms de liberalen, hoe het vroeger was gesteld? Zijn zij vergeten, dat ze, weleer gebukt onder calvinistische overheersching, genoodzaakt waren hunne kinderen te zenden naar protestantsche secte-scholen ? Geenzins, die dwingelandij vergeten wij nimmer, maar evenmin de nog veel ondragelijker tyrannic der liberalen; want wij zijn de stellige meening toegedaan, dat de vroegere protestansche school-dwingelandij voor onze katholieke jeugd minder gevaarlijk was, dan de tegenwoordige liberale godsdienstlooze scholen zijn. Daar ja, gebruikte men

1

Geen wonder, dat de liberalen deze meesterlijk geschrevene brochure met opzet hebben doodgezwegen. Zouden onze katholieke Kamer-leden daarvan geen gebrnik kunnen maken ?

-ocr page 120-

— 100 —

Stateii-bijbel en Heidelbergsche catechismus, daar moesten katholieke kinderen van deze en soortgelijke protestantsche liefelijkheden hoeren : Zooals van paapsch bijgeloof, paap-sche mispriesters enz.; echter kon dat dolzinnig schelden onze kinderen wel verbitteren , doch in hun geloof niet doen wankelen; terwijl thans eene naturalistische richting, hun op de school gegeven, het katholiek geloof verstikt, endoor liberale sluwheid en geheimen toeleg het moderu ongeloof ongemerkt in hunne jeugdige harten wordt ingestort. Op dit gevaar wijzen ook onze Bisschoppen, als zij zeggen ^: het valt niet te ontkennen, dat het niet-katholiek onderwijs met den dag voor de katholieke jeugd meer en meer onbruikbaar, uiterst gevaarlijk dreigt te worden; waarover nog later.

Eindelijk — zesde opwerping — komen de liberalen met hun doorslaand bewijs voor den dag, een bewijs, dat zij aan feiten ontleenen. Met veel omhaal van woorden wijzen zij op dezen of genen jongeling, die aan de verwachting, welke men van hem, ten gevolge zijner godsdienstige opleiding, koesteren mogt, niet beantwoordt; en besluiten daaruit vóór hunne godsdienstlooze en tégen de noodzakelijkheid onzer godsdienstige scholen. Hadden wij de liberalen niet dikwijls aldus hooren redeneeren, wie zou van een verstandig mensch iets dergelijks hebben kunnen verwachten? Men behoeft toch waarlijk geen wijsgeer te zijn, om te weten dat de feiten geen vaste beginselen kunnen omverwerpen. Wij ineenen, dat eene of andere uitzondering den regel niet omstoot, maar veeleer bevestigt. En inderdaad juist het tegendeel van hetgeen de liberalen beweeren volgt uit deze armzalige opwerping.

J) Mand. bl. 2.

-ocr page 121-

— 101 —

Indien de hartstochten soms zoo hevig zijn in het jeugdig hart, de gelegenheden van verleiding zoo veelvuldig, de deugd der jongelingen zoo zwak, dat zij, ondanks de beste opleiding genoten te hebben, later nog afwijken van het hun, met zoo veel zorg en beleid aangewezen deugdenpad, wat zou er van die jongelingen geworden zijn, zoo zij van eene godsdienstige opleiding waren verstoken geweest? Terwijl er nu nog gegronde hoop bestaat, dat later, als de hevigheid der hartstochten is bedaard, de goede in hunne harten neergelegde beginselen zullen ontkiemen, en op verderen leeftijd heilzame vruchten dragen. Van al de liberale opwerpingen tegen de noodzakelijkheid der godsdienstige school blijft er dus — zoo besluiten wij — niets, hoegenaamd niets over. Wij kunnen dan ook tot andere bewijzen overgaan.

Katholieke ouders zoudt gij, door het geloof voorgelicht, minder helder zien, dan mannen, die, zonder voor-oordeelen en eigen belang, hoofdzakelijk door de rede geleid, de noodwendigheid van een godsdienstig onderwijs hebben erkend en luide beleden? Zoudt gij u door hen in de schaduw laten stellen ? Zou zulks geen vernedering zijn voor u? Hoort dan hunne onverdachte getuigenissen. !)

Een der grootste staatsmannen van onzen tijd aarzelde niet te zeggen: „een volksschool kan nooit godsdienstloos zijn of zij verdiende gesloten te worden.\'quot; Het eminente hoofd onzer liberale partij Mr Thorbecke zeide in onze Kamers ongeveer het volgende: ware de openbare school godsdienstloos, ik zou de eerste zijn om eene schoolwetherziening te beproeven. „Elk ouderwijs — woorden van Lord

1) Verg. de Maasbode 30 April 1871.

-ocr page 122-

— 102 —

Derby — zonder godsdienst, is veroordeelenswaardig.quot; Guizot noemt de godsdienstlooze school eeu gevaar voor de maatschappij. Cousin beweert, dat het de plicht der geestelijken en familiëu is, het godsdienstloos onderwijs te bestrijden. Genoemde Lord Derby heet zulk onderwijs „de verwezenlijking van een dwaas en gevaarlijk denkbeeld,quot; en Gladstone schetst het als een verderfelijk systeem. Sir Eobert Peel verklaart, dat de openbare godsdienstlooze school „eenc verkrachting is van de rechten der gewetens.quot; En Lord Northcote ontzag zich niet in het Engelsch Parlement uit te roepen: „ik zou liever sterven dan mijne kinderen over te leveren aan de grillen van godsdienstlooze onderwijzers.quot; — Het zijn dus niet alleen de katholieke Bisschoppen en hunne onderhoorige Geestelijken, die de openbare godsdienstlooze school bestrijden; aan hunne zijde ziet gij uitstekende staatsmannen en letterkundigen. Het is zoo gemakkelijk gezegd : de geestelijken dweepen met het godsdienstig onderwijs, om door middel der scholen hun invloed op het volk te verhoogen; doch zal men het ook wagen hen van dweeperij te beschuldigen, wier gevoelen wij zoo even hebben aangehaald, wier gezag toch voorzeker door geen liberaal kan worden betwist! Ik geloof het niet.

Doch, wij hebben nog\'sterkere bewijzen, tégen de godsdienstlooze- en vóór de godsdienstige school; onze tegenpartij zelve geeft ze ons aan de hand. Beginnen we met het Handelsblad. 1)

In het Handelsblad van den 16 November 1864 vinden wij in een overzicht van den toestand van het onderwijs

1-) Verg. de Kalh. D. XL,VI: bl. 188.

-ocr page 123-

— 103 —

het volgende: „de gemengde school is ons dierbaar, omdat zij in het gemoed ouzer jeugdige burgers de zaden van verdraagzaamheid zal strooien. — De gemengde school moet in dat opzicht (in het verschil van godsdienst) veel goeds doen. Door haar zullen de scherpe lijnen, die het verschil in godsdienstige richting nog maar al te zeer te voorschijn roept, langzamerhand verdwijnen, door haar zal het wellicht met der tijd mogelijk worden het volk op de hoogte te brengen van onze staatswetten, die geen onderscheid van godsdienst kennen, en het is voornamelijk daarom dat wij een voortdurend overwicht toewenschen aan de openbare school hoven de bijzondere school, die zeker het best geschikt is om de scherpe lijnen steeds scherper en scherper te maken: „Ziedaarquot; — zoo gaat de Katholiek voort — „het doel, waartoe de gemengde school misbruikt wordt; het volk (dus ook het katholieke volk) op de hoogte te brengen van onze staatswetten, die geen onderscheid van godsdienst kennen. De gemengde school moet dus dienen om de onverschilligheid omtrent de godsdienst te bevorderen: een verfoeielijh systeem, vooral in strijd met het natuurlijk licht der rede, gelijk onze H. Vader zegt in Zijne Encykliek van 9 November 1846. — Wij smeeken alle katholieke ouders, om met alle kracht tegen dat groote gevaar, waaraan de gemengde school hunne kinderen blootstelt, te strijden; dat zij waken, om het katholieke geloof levendig te houden in de harten hunner kinderen, en ze wel doordringen van de waarheid: dat er maar eene waarheid, „één waar geloof ter zaligheid zijn kan.quot;

Een woordvoerder in Burgerplicht kent hetzelfde doel — bevordering van onverschilligheid — aan onze ge-

-ocr page 124-

— 104 —

meugde school toe. Het openbaar ouderwijs moet worden aangewend, om laugzaam de scherpe afscheiding tusschen verschillende godsdienstige gezindheden uit te wisscheu. Dr Pierson noemt de openbare scholen „moderne secte-scholen.quot; De heer Opzoomer erkent ze „voor kweekscholen van het vrije onderzoekquot; een hoofdbeginsel van het protestantisme. Professor van Vloten voorziet, dat uit die scholen een nieuwe godsdienst zal voortkomen, die de \' oude zal verdrijven. Een duitsch materialist Paurr komt er voor uit, dat de openbare school bestemd is „om de jeugd tegen den invloed der Kerk te beveiligen.quot;

De, om zijn apen-theorie, bekende Vogt wil elk opvoedingsysteem afschaffen, dat den mensch geloofsstellingen inprent. En Diesterweg, wiens werken — zegt de Maasbode — helaas door vele aankomende onderwijzers in ons land worden geraadpleegd, ontziet zich niet te beweren, „dat alle pogingen der menschheid strekken moeten, om de slavernij van het geopenbaarde dogma af te schudden, dat de school het heiligdom en de onderwijzer de apostel dier vrijmaking wezen moetquot;. Zoo zijn de ongeloovigen d. i. de moderne liberalen overal eenstemmig wat het doel der godsdienstlooze school betreft. Deze aanhalingen toch behoeven geen nadere toelichting. De godsdienstlooze school is eene liberalistische propaganda, bestemd om het modern ongeloof ongemerkt in de harten der jeugd ingang te doen vindeu; en dus de katholieke godsdienst door middel der school met wortel en tak uit te roeien. Dit vreeselijk doel ligt aanschouwelijk voor ieder in de zoo even aangehaalde woorden van liberale en ongeloovige woordvoerders en schrijvers. Wie vraagt nu nog naar bewijzen , om van het gevaar der godsdienstlooze school over-

-ocr page 125-

— 105 —

tuigd te worden, nah et getuigenis der liberalen zeiven te hebben gehoord ? Gewis niemand, — habemus confi-tentem reum — de aangeklaagde staat schuldbekennend voor ons. !) — En toch willen wij nog één doorslaand bewijs aanhalen , een bewijs uit de gevolgen ; want nimmer kunnen wij te zeer tegen de godsdienstlooze scholen ingenomen zijn. Die schrikwekkende gevolgen van dat onderwijs, zoowel op maatschappelijk als op godsdienstig gebied, liggen voor de hand, en doen elk weldenkend man met huivering de toekomst te gemoet zien. Om dit eenigzins nader toe te lichten, wil ik enkel de getuigenissen aanhalen van personen, welke bij niemand, zelfs bij geen liberaal verdacht kunnen zijn.

De geavanceerd liberale Dr Pierson spreekt hier eene scherpe veroordeeling tegen godsdienstlooze scholen uit. „Men laat op die scholen een zeker christendom, een christendom boven geloofsverdeeldheid, mededeelen; — dus zijn onze zoogenaamde godsdienstlooze scholen moderne secte-scholen. — Wat vloeit hieruit voort? Zijn die scholen goed, dau oefenen zij een invloed uit, die door niets kan worden opgewogen, allerminst door drie kwartier catechesatie in de week. Dus zal uit de nederlandscle jeugd, in zooverre zij de openbare scholen bezocht heeft, een geslacht opgroeien, doortrokken van den geest van het ondogmatische christendom, zij zullen dag aan dag.

1) Waartoe de staatsschool al niet dienen moet, daarvan gaf deze dagen de b Weser-Zeitungquot; het volgend bewijs. »Men kan het euvel — de Jesuïten — niet in het hart treffen, dan wanheer men de domheid treft, op wier lichtgeloovig\' heid de Jesuïeten-orde het trotsche gebouw barer heerschappij gevestigd heeft. Alleen wanneer men de mate der verstandelijke ontwikkeling van de leeken-bevolking, en wel niet alleen van de mannelijke, maar vooral van de vrouwe-» liike, zoover verhoogt, dat vatbaarheid voor priester-bedrog vermindert — dan alleen kan men den vijand overwinnen. De School is het ware wapen van den staat, waarmede de koppen der Hydra in werkelijkheid worden afgehouwen. Ook naar den kleinen burger — en boeren stand moet de aanval gericht worden.

-ocr page 126-

— 106 —

vijf, tien jaren lang, een invloed op de openbare scholen ondergaan, tengevolge waarvan, gij sprekende over geloof, voor hen zijn zult als een die vreemde talen spreekt. Over dertig jaren ziju zij mannen en vrouwen, die met een christendom boven geloofsverdeeldheid dweepen, en wandelend langs uwe graven, zullen zij hunne hoofden schudden over uwe geloovige bekrompenheid.

Dat heet men ieders godsdienstige begrippen eerbiedigen, ze doodzwijgen.quot;

Aldus spreekt een modern protestant over de gevolgen der godsdienstlooze school, en sommige katholieke ouders zouden er geen gevaar in willen zien. Hij voorziet enkel door de rede, wat zij door geloof en rede geleid, niet zien willen , dat namelijk het natuurlijk gevolg van de godsdienstlooze scholen geen ander zijn zal, dan ongeloof. En des niettegenstaande zou een katholiek zich mogen aansluiten bij eene partij, wier streven is, door middel der school, alle godsdienstige beginselen in vergetelheid te brengen, en eene liberale onverschilligheid, door liberale willekeur opgevolgd daar voor in de plaats te stellen.

Juliaan de apostaat kende reeds dit alle christendom doodend middel; ook hij verdrong de katholieke scholen, om het christendom afbreuk te doen. Desgelijks handelen alle vereenigingen, die der Kerk vijandig zijn; de Loge, het Nut, de Commune, de Internationale. En heeft de onverschilligheid, door middel der neutrale school, zich eenmaal van de harten der jeugd meester gemaakt, beschouwt zij de godsdienst, gelijk de school, waar zij hare opleiding ontving, zulks doet, nl. als eene onbeduidende bijzaak, ook dan zijn de rampen, welke de burgerlijke maatschappij bedreigen, niette overzien. Ieder schrikt er voor,

-ocr page 127-

— 107 —

uitgenomen de liberale Staat. Het is alsof deze het vree-selijk vonnis van een lieidenscli dichter met zich omdroeg: quos per dere vult Jupiter prim dementat d, i. wil het opperwezen verdelgen, eerst wordt de verblindheid als voorafgaande straf toegelaten.

Dat bemoedigt, maar doet te gelijk schrikken. Bemoedigend ja, is de gedachte : het liberalisme, verblind als het is, zal zijn eigen ondergang bespoedigen; maar zorg-barend is de vraag: zal het de maatschappij iu die verblindheid en een daarop volgenden ondergang niet meeslepen ?

De Parijsche Commune en de ongehoorde verwoestingen door haar veroorzaakt, —de schrikbarende, overal zich verspreidende Internationale, — de afgrond op wiens rand Italië staat, — de 55,825 moordaanslagen, daarvan 1869—1870 gepleegd, zijn bewijzen die ieders oogen openen moeten, en tevens doen vreezen en sidderen voor de toekomst.

Het verdienstelijk weekblad „ Ons Rechtquot; haalt het volgend artikel aan, wat onze vrees niet weinig gegrond doet voorkomen.

„Een artikel van voor dertig jaar.

„Het protestantsche dagblad de Times schreef in 1841, bij gelegenheid van den aanslag te Parijs op Lodewijk Philips, de volgende veroordeeling van liet onderwijs in Frankrijk.■quot;

„Het valt niet te ontkennen, dat de geest des volks in Parijs en Frankrijk ziek is, de boom der wetenschap zonder godsdienst groeit en bloeit in het land van Volney en Voltaire. Het verband tusschen de godsdienstlooze wetenschap en school, en de feiten, waarvan wij getuigen geweest zijn , is voldoende in het licht gesteld in Bulwer\'s

-ocr page 128-

— 108 —

■werk over Frankrijk, waaruit deze, terwijl hij naar de beste bronnen verwijst, doet opmerken, dat juist in die fransche departementen , waarin het godsdienstloos onderwijs op den hoogsten trap staat, ook de meeste misdaden gepleegd worden. Hoe is het mogelijk, dat eene bevolking zoodanig opgevoed , niet zedelijk bedorven zijn z ou ? En moet zulk eene bevolking niet voortdurend eene onrust zijn voor de regeering ?quot;

Lodewijk Filips bevindt zich in een toestand geplaatst, dien hij niet eens beproeven kan te verlaten, zonder niet alleen zijn eigene veiligheid, maar ook de veiligheid van alles, -wat hem omringt en van alle nuttige instellingen in gevaar te brengen. Maar wat is het middel om zich uit zulken rampzaligen toestand te redden ? Het onderwijs, dat men nuttig noemt, maar inderdaad godsdienstloos is, heeft het volk in dien gevaarlijken en diep ongelukkigen toestand gebracht, waarin het zich thans bevindt. Het onderwijs te willen verbannen zou eene ongerijmdheid zijn; maar het land zal nooit in rust kunnen komen, zoolang dit onderwijs niet bezield en bestuurd zal worden door den godsdienst.quot;

Wat antwoorden de voorstanders van onze godsdienstlooze scholen op deze beschuldigingen van de Times door feiten gestaafd ?

Nog een enkel citaat, en wij sluiten deze reeks van bewijzen.

De Fransche kolonel baron Stoffel, een man door toeleg en ondervinding geheel op de hoogte, schrijft den ondergang van zijn land grootendeels toe aan eene godsdienstlooze opleiding der jeugd. In geen leger zegt hij, kan tucht bestaan, tenzij de soldaat in zijn jeugd opvoeding en onderwijs genoten hebbe, waardoor hij eerbied voor

-ocr page 129-

— 109 —

gezag, geloof aan God, gevoel van plicht en gehoorzaamheid heeft geleerd. Het gevolg van het godsdienstloos onderwijs is geweest, dat er jaarlijks een aantal jonge lieden naar het leger werden gezonden, zonder begrip van godsdienst of gezonde zedeleer; van hun jeugd af aan gewoon niemand te gehoorzamen, over alles een woordje meê te spreken en niets te eerbiedigen. En op Frankrijks diepen val neerziende roept hij uit: een geheele omkeer is noodig ! Van opvoeding en onderwijs hangt alles af! Ziedaar dan de noodlottige gevolgen, welke ook onze godsdienstlooze school, door verloop van tijd, ongetwijfeld zal te weeg brengen: den ondergang van godsdienst en maatschappij beide. En zulk onderwijs durft men dan nog noemen eene zaak van algemeen belang! Het is onbeschaamd , het is tergend. En die school, dat onderwijs, zoo verderfelijk in de gevolgen, wordt ons katholieken door de liberale partij opgedrongen, zij dwingt ons zulk onderwijs mede te helpen oprichten, te onderhouden, zelfs uit te breiden. En een katholiek zou zulke partij mogen steunen, bij haar zich mogen aansluiten! ^

Ik begrijp niet waarom een of ander katholiek, in navolging van den verdienstelijken Maasbode, zich niet de moeite getroost om met cijfers na te gaan, wat het katholiek \'s Bosch reeds heeft moeten opbrengen voor zijne godsdienstlooze scholen, de leeraars en leerlingen van die scholen; dat zou de oogen van velen openen. \')

De Schrijver der studiën 3JC Jaarg. v. bl. 45 schrijft daarover het volgende:

„Welke zijn de privilegiën van staatswege aan de godsdienstlooze school (even gevaarlijk en verderfelijk voor de

1) Intuaschen hes ft de N-Br. daartoe eene bijdrage geleverd.

-ocr page 130-

— 110 —

maatschappij zelve als voor de godsdienst) boven de godsdienstige verzekerd ? Hare onderwijzers worden door den staat aangesteld met ruime bezoldiging en recbt op pensioen. ^ Aanzienlijke fondsen worden afgestaan of verschaft om haar prachtige schoolgebouwen te bezorgen. En dat alles moet mede betaald worden, door hen die er geen gebruik van willen of mogen maken, terwijl de ouders, wier kinderen ze bezoeken, daarentegen eene niet onaardige tegemoetkoming in de kosten van het onderwijs genieten. Geprivilegieerd is alzoo het godsdienstloos onderwijs, want het heeft geprivilegiëerde lokalen, geprivilegiëerde onderwijzers , geprivilegiëerde kinderen; en daar nu het onderwijs niet meer veronderstelt dan drie dingen; lokalen mai wat er toe behoort, onderwijzers die het onderricht geven, en kinderen die het genieten, en deze alle drie geprivilegiëerd zijn bij het godsdienstloos staatsonderwijs: alzoo blijkt het, dat bedoeld onderwijs door en door geprivilegiëerd is.quot;

„De beschermende hand, die zich zoo mild zegenend uitstrekt over het godsdienstloos onderwijs, dat het door die bescherming eeniger mate een monopolie wordt, drukt met verpletterend gewicht op de geloovige, de godsdienstige school. Zij doodt deze, voor zoo verre van haar afhangt!quot;

„Immers alvorens onze kinderen godsdienstig onderwijs kunnen genieten, moeten eerst door hunne ouders de staatsscholen worden bekostigd en ruim van het noodige en onnoodige met verkwistende willekeur voorzien; daarna kunnen wij eigene scholen bouwen, onze onderwijzers onderhouden en fondsen samenbrengen om hen in ziekte of

1) Aan de R. H. B. school te \'sBosch zijn 13 leeraars, welke een gezamelijk inkomen hebben van ƒ 21,100. Ons Recht. 2de jaarg. No. 2. Vergelijk: de Noord-brabanter 13 en 15 Juni 1172.

-ocr page 131-

— Ill —

ouderdom te ondersteunen. En dan? Dan zal men wellicht nog vragen, of onze kinderen de staatsschool of de godsdienstige school hebben bezocht, als er posten of postjes worden uitgedeeld; en zij zullen voortaan niet slechts, gelijk vroeger, worden ten achter gesteld bij protestanten en op protestantsche scholen onderwezenen, maar bovendien nog nieuwe mededingers ontmoeten in de kweekelingen der staatsschool. Voeg bij dit alles een volkomen gemis van de noodige waarborgen, die verhoeden kunnen, dat onze toekomstige onderwijzers aan allerlei willekeur bloot staan bij hunne examens.quot;

Zulk onderwijs nu, dringt ons de liberale partij op, aan haar ja, hebben wij het grootendeels te danken. De liberale ÏVte-mannen 1), in eene vergadering, gehouden in \'t jaar 1869, onder voorzitterschap van den Inspecteur Bosscha, verklaren openlijk: de tegenwoordige regeling van het onderwijs is ons werk, daaraan hebben wij jaren lang alle krachten besteed 2)

Het onderwijs is nu in onzen geest, overeenkomstig ons doel, dus wij zullen ons beijveren het te bevestigen en uit te breiden. Met andere woorden: wij liberalen zullen ons beijveren u katholieken.een onderwijs op te dringen, dat u moet grieven, pijnigen en ongevoelig den dood toebrengen.

Komen de katholieken, èn door middel hunner dagbladen , èu door hunne afgevaardigden, met billijke klachten , met rechtmatige grieven over het ondragelijke der

1

Verg. Domp. t. a. p. bl. 1.

2

Daarom dan ook was de Maatschappij tot Nut van het algemeen reeds jaren lang eene verfoeielijke, der katholieke godsdienst vijandiggezinde ver-eeniging.

-ocr page 132-

— 1 ] 2 —

schoolwet voor den dag; hoe wordeu zij door de liberale partij verhoord? Gij weet het, \'t is van algemeene bekendheid , met een tergend : niets, hoegenaamd niets zal aan de schoolregeling veranderd worden, wijst men hen af. Eu op wat grond? „Wij hebben de meerderheid, de laatste verkiezing heeft het pleit beslist.quot; Maar, beeft de minderheid dan ook geen rechten ? „Wij erkennen ze niet.quot; In \'s hemels naam gewaardigt u toch onze grieven aan te hooren. „Zulks ware nutteloos; want waar geen rechten zijn, daar ziju evenmin gegronde grieven.quot; Hebt gij liberalen dan alle gevoel van billijkheid en rechtvaardigheid afgelegd? 1) Ziet gij niet, dat ge ons dwingt uwe scholen te helpen onderhouden, ofschoon wij daarvan in geweten geen gebruik mogen maken ? verleent ons dan toch eenige subsidie tot instandhouding onzer bijzondere scholen. De bijzondere scholen „antwoorden zijquot; hebben geen behoefte aan ondersteuning, zij bloeien toch; de katholieken bouwen kerken, kloosters, hebben fabelachtige sommen voor hun Paus over, waartoe ondersteuning ?

Dit is de zakelijke inhoud niet slechts van hetgeen de liberale dagbladen dag aan dag den katholieken in deze gewichtige aangelegenheid voorwerpen, maar ook van de Kamer-debatten over het onderwijs tijdens het Ministerie Eock c. s. Zóó ja! behandelt de liberale partij meer dan de helft der Nederlandsche bevolking. Is er wel hatelijker tyrannic denkbaar ? Is dat niet hetzelfde, als macht is recht. Is dat geen bittere ironie, geene bespotting ? En een katholiek zou die partij nog mogen steunen!!!

1

V. Ons Recht. No, 3H.

-ocr page 133-

Dusdanige liberale dwingelandij is gewis onverdragelijk, en toch blijft zij niet bij hetgeen er reeds van gezegd is.

Door alle haar ten dienste staande middelen tracht zij dit voor ons katholieken hatelijk en gevaarlijk ouderwijs steeds hatelijker en gevaarlijker te doen worden. De liberalen verijdelen, zoo veel mogelijk, zelfs de waarborgen, welke de wet van 57 ons verleent. Op deze liberale sluwheden wijzen reeds onze Bisschoppen !), als zij zeggen: „Van dien onberekenbaren invloed van het onderwijs schijnen zich de voorstanders van den ongodsdien-stigen geest dezer eeuw beter bewust, dan sommige nalatige katholieken .... Hun toeleg en hunne verwachtingen zijn geen geheim: beiden kan men, ook in ons vaderland, bij monde en in geschriften openlijk hooren verkondigen. Dan eens komen personen, wier betrekking aan hun schrijven invloed bijzet, 1) den onderwijzer den weg wijzen, hoe hij, zonder vrees voor klachten en onaangenaamheden, mei veel takt en beleid, bedektelijk de moderne beginselen op de school kan voortplanten. Zelfs al komen die ook in strijd met zekere godsdienstige begrippen, 6. v. het geloof aan wonderen. Dan weder hoopt men z), dat zeker soort van onderwijs behendig zal worden aangewend om langzaam de scherpe afscheiding tusschen verschillende godsdienstige gezindheden uit te wisschen; natuurlijk door uitwissching van de godsdienstige overtuiging zelve. Dan eindelijk zegt men zonder omwegen 2), dat het onderwijs den laaiden stoot moet geven aan alle soort van godsdien-

8

1

De H. Joncbloet: School-agit. bl. 286—288,

2

Prof. van Vloten. Redev. 14 Febr. 1867.

-ocr page 134-

— 114 —

süge vooroordeelen, eu eene gezondere beschouwing van wereldorde en menschheid in de plaats stellen : als middel om door de school \'s volks lang vertraagde godsdienstige ontwikkeling te bevorderen, geeft men op een volslagen ongeloof, dat zich boven eiken vorm van kerkelijk geloof verheft. Die taal wordt gevoerd door mannen van naam, en om strijd geven vele anderen, in tijdschriften, dagbladen en elders, hunne instemming met die beginselen te kennen.quot;

Zelfs zijn er niet weinigen, die beweren, dat het den onderwijzer vrijstaat op wetenschappelijke gronden b. v. het bestaan des duivels te verdedigen of te bestrijden; das eveneens des menschen zondeval, de verlossing, kortom het geheele Christendom. Wie van deze liberale manoeuvres meer wenscht te weten, leze de Katholiek, Dl LVI. van bl. 68 enz., — Studiën, lsle j. III bl. 35 enz., bl. 42 enz.

Hierbij moeten wij nog uitdrukkelijk opmerken, dat er ook ten onzent van liberale zijde een opzettelijke toeleg bestaat om jeugdige onderwijzers stelselmatig te bederven, èn door middel van werken over opvoeding, onderwijs, natuurkennis en geschiedenis, èn door het oprichten van bibliotheken, èn door het uitgeven van tijdschriften en weekbladen; 1) ook speelt de Maatschappij tot Nut van \'t algemeen hier een groote rol. — Gewis eene ernstige waarschuwing voor hen, die zich op het onderwijs toeleggen, bevat dit boosaardig streven der liberale partij. Wij ontkennen niet, dat vele onderwijzers aan de openbare scholen oneindig beter zijn dan het liberaal onderwijs-systeem, zelfs onder hen treft men uitstekende katholieken aan; maar juist des te meer drukken wij op deze waarschuwing: „Wie denkt te staan,

1

Verg. sOns Recht \' No. 13—15, 47, 38 en h. X van dit werkje.

-ocr page 135-

zie toe niet te vallen.quot; Meerdere voorbeelden toch van weleer godsdienstige onderwijzers, die thans reeds, door hun eigen onderwijs, in het geloof schipbreuk hebben geleden , zijn bekend.

Maar ook wat een luidklinkenJe waarschuwing, zeggen onze Bisschoppen \'), voor katholieke ouders, om nimmer hunne kinderen zonder noodzakelijkheid naar zoogenaamde godsdienstlooze scholen te zenden; en ook dan, wanneer die noodzakelijkheid werkelijk bestaat, nog toe te zieu, wie en hoe men daar onderwijs geeft. Ja katholieke ouders, gij moet toezien, welke boeken men er gebruikt, van welke richting de leeraar is, hoe hij zich omtrent de godsdienst aanstelt, hoe hij zich gedraagt in de kerk tijdens de godsdienstoefeningen, welke dagbladen hij leest, hoe hij spreekt over Kerk en Paus, de geestelijken, het onderwijs zelf enz. Want, katholieke ouders, wat waarborg is er toch voor u, dat uwe kinderen daar niet zullen bedorven worden, wanneer — gelet op de aangehaalde liberale listen, om de voorzorg door de wet genomen te ontduiken — de leeraar zelf een liberaal katholiek, een modern ongeloovige, of welk andersgezinde zijn zou? En, dit geldt wel inzonderheid onze hoogere hurgerscholen.

„De Tijdquot; van 23 November 11. haalt verschillende feiten aan, waaruit blijkt, hoe het op sommige dier scholen toegaat; feiten welke ons doen zien, hoe jeugdige harten binnen kort op die scholen door een schrikwekkend ongeloof kunnen bedorven worden.

„De Katholiekquot; 1) zegt ons daaromtrent: „meu wil

1

Dl LVI v. bl. 14.

-ocr page 136-

— 116 —

(vooral door middel der hoogere burgerscholen) den burger scheiden van den christen; maar nog meer, men wil den vader scheiden van zijne kinderen, hem beletten zijne kinderen op te voeden en te vormen, zooals hij voor God en zijn geweten verplicht is. Men voert een staatsonderwijs in, dat zonder eenigen invloed van de Kerk, geheel wordt doordrongen en bewogen door den valschen tijdgeest, aan wiens slavernij men ons wil onderwerpen. Men richt, voor zoo verre men kan, alles zóó in, dat de ouders verplicht zijn hunne kinderen aan het staatsonderwijs toe te vertrouwen. In die scholen kan en mag men alles leeren, ook zelfs wat het kind zedelijkerwijze bederft; ééne zaak moet uitgesloten blijven, de godsdienst; dien eersten van alle plichten , God te dienen, mag het kind in de school noch leeren, noch beoefenen. Wat anders kan uit zulke scholen en zulk onderwijs, voortgezet tot het zeventiende en achttiende jaar, voortkomen dan een volk zonder God en godsdienst? Mag een christelijke vader en moeder zoo iets dulden?quot;

En hoe is het gesteld met het hooger onderwijs op onze universiteiten? Voor katholieken is er zeer zeker niets gevaarlijkers uit te denken. De strekking is geene andere, dan om alle geloof uit de harten onzer jongelingen te verwrikken. • Eene scheve, valsche voorstelling der geschiedenis, inzonderheid wat het katholicisme, en bijna al de Pausen betreft, de liberaalste politieke stellingen, met de natuur zelfs in strijd, worden daar geleeraard. Gelukkig de jongeling — schreef onlangs „de Tijdquot;, — die er in slagen mag den vernielenden stroom van zedeloosheid en ongeloof te ontkomen. Maar hoevelen keeren als rechtsgeleerden en geneeskundigen huiswaarts, doch niet minder

-ocr page 137-

als ongeloovigen, en wat de zeden betreft, bedorven! wat een bezorgdheid en vrees moeten katholieke ouders niet gevoelen, wanneer zij er aan denken hunne zonen naar onze universiteiten te zenden, en gedurende al den tijd, dat zij daar hunne studiën voortzetten? Wanneer zal men den katholieken toch eens geven wat hun toekomt, eene katholieke universiteit, waar zij, zonder gevaar voor geloof en zeden, zich op de hoogere wetenschappen zullen kunnen toeleggen? Wanneer zullen de katholieken zeiven de handen ineen slaan, en met aandrang vorderen wat men hun onrechtvaardig onthoudt? Ik zeg vorderen, en onophoudelijk vorderen, want dit recht zal ons door geene staatspartij zonder de algemeene samenwerking der katholieken gegeven worden. Vooral de liberale partij beroept zich met zooveel ingenomenheid op (\'e onkunde der katholieken , onder welke zij zoo weinig bekwame mannen ziet. Niets is haar liever dan eene universiteit, waarvan de katholieken vreezen gebruik te maken, of waar zij gevaar loopen hunne katholiciteit te verliezen. *)

Wat een bittere ironie te zeggen: gij hebt geen geschikte , bruikbare mannen, na de katholieken eerst buiten de mogelijkheid te hebben gesteld zich te bekwamen! Ach! of die katholieke ouders, welke het wagen hunne zonen naar onze universiteiten te zenden, er middelerwijl op bedacht waren, ze vooraf door eene degelijke katholieke wijsbegeerte op een of ander collegie der Jesuïeten, endoor

1) Den 20 Maart 1872 sprak de minister Gladstone in het volle huis der gemeenten de volgende merkwaardige woorden; »wij hielden en wij houden vast aan de meening, — ja wij zijn gebonden aan die meening, dat het gemis van eene Universiteit in Ierland, waaraan de graden kunnen verkregen worden, een zeer zware verdrulcking is voor dat gedeelte der lersche bevolking, hetwelk geen opvoeding wil buiten de godsdienst: en wij houden vol, dat dit gemis, noemt net zoo als ge wilt, en bewimpelt het zooals \'t u behaagt, de toepassing is van burgerlijke straffen wegens godsdienstige meeningen.

-ocr page 138-

— 118 —

andere maatregelen van voorzorg te nemen, zoo veel mogelijk tegen het gevaar te versterken en te waarborgen.

quot;Ware het noodig, wat een menigte van treffende voorbeelden zou ik hier nog kunnen aanhalen, om de bezorgdheid en de vrees der katholieke ouders voor het zoogenaamde godsdienstloos onderwijs in \'t algemeen op te wekken. Ik zou kunnen wijzen op zestig katholieke lersche huisgezinnen, die liever verkozen alles te verliezen dan hunne kinderen naar eene gevaarlijke school te zenden; — op de katholieken van Lyon, welke onmiddelijk na het sluiten der bijzondere godsdienstscholen, niet zonder zich groote opofferingen te getroosten, 18000 kinderen elders hunne opleiding deden genieten; — op die van Toulon, welke door een algemeen petitionnement zich verzett\'en tegen een besluit van den gemeenteraad, om gemengde scholen op te richten; — op de katholieke ouders van Berlijn, dieeven-eens tegen een gemeentebesluit, ten gunste der gemengde scholen, met kn cht opkwamen, uitdrukkelijk verklarende, dat zij nooit of nimmer hunne kinderen n»ar eene andere school, dan eene katholieke zouden zenden; desgelijks verklaarden de katholieken van Ermeland: „wij verkiezen niet onze kinderen overgeleverd te zien aan leeraren, die geen katholieken meer zijn, en wier onderwijs derhalve voor katholieke kinderen gevaarlijk en verderfelijk is.quot; En wat een beweging ontstaat er thans in geheel Frankrijk, wat een eenparig verzet, op het voorbeeld der Bisschoppen, tegen de ontworpene onderwijs-wet van Jules Simon. Doch wij achten zulks onnoodig voor katholieke ouders van Nederland, welke ook onder dit opzicht, aan anderen ten voorbeeld strekken kunnen. Groot toch zijn de opofferingen, welke zij zich getroosten, om hunne kinderen gods.

-ocr page 139-

— 119 —

dienstig onderwijs te bezorgen, en voor het gevaar van ons staatsonderwijs te behoeden.

Dit alleen wil ik hier nog bijvoegen. Katholieke ouders, wat een onschatbare weldaad zijt gij aan onzen Doorluch-tigen Kerkvoogd. Mgr Zwijsen, Aartsb.-Bisschop van \'s Bosch niet verschuldigd; hoe moet gij de Voorzienigheid niet danken, dat Zij het Z. D. H. ingaf, twee Congregatiën op te richten, wier leden, bekwaam en bereid als zij zijn, uwen kinderen op allezins voldoende, zelfs op voortreffelijke wijze, een onderwijs bezorgen, dat volgens de katholieke beginselen is ingericht. Zij, ja, de Eerwaarde Broeders en Zusters wijden zich met onverdroten ijver aan het onderwijs toe. Wij bidden, dat God ons goede Priesters geve; bidden wij eveneens, dat hij de Congregatiën voor onderwijs bestemd doe bloeien, ten einde onze kinderen van godsdienstig onderwijs nimmer verstoken worden.

Dankbaar ook gewis gedenken de katholieken van Noordbrabant en elders den verdienstelijken Pastoor Heeren Z. G., die tot datzelfde doel een Congregatie oprichtte, waarvoor de Eerwaardige man zijne aanzienlijke nalatenschap bestemde, na een groot deel zijns levens daarvoor werkzaam te zijn geweest. Zoo was de Voorzienigheid voor Neêrlands katholieken reeds bezorgd, alvorens het gevaar bestond.

Zooals de lezer weet, hebben wij het verderfelijke van het onderwijs onzer openbare scholen enkel op godsdienstig gebied beschouwd. Ook, wat het wetenschappelijke betreft, is - het oordeel van allezias bevoegde en onpartijdige mannen over dat onderwijs vrij ongunstig.

In de „Wachterquot; April 1872 bespreekt „des Amorie van der Hoevenquot;, in een allerbelangrijkst artikel, welke

-ocr page 140-

— 120 —

resultaten onze Eijks hoogere burgerscholen op wetenschappelijk gebied zullen opleveren. — BI, 201 lezen wij: „wat gij in uw cursus vaa vijf jaren aan de jonge lieden leeren zult, is een verwarde massa van feiten, namen, cijfers en woorden; zij zullen van alles wat in het hoofd hebben, met onkundigen over alles meepraten, vreemde talen radbraken, Goethe en Shakespeare ten onpas citeeren, woeste hypothesen over het ontstaan der wereld verkondigen, en, onder voorwendsel van scheikundige proefnemingen, bewonderende omstanders aan groote gevaren kunnen blootstellen; zij zullen, in tegenoverstelling van Socrates, alles weten behalve dat zij niets weten — en toch zal dit laatste de waarheid zijn, want geen weten zonder denken, en het spreekt van zelf, dat Gij bij het onvermoeid ingeven uwer „algemeene kennisquot;, hun daartoe den tijd niet gelaten hebt...... Het zal u blijken

als Gij den gelukkigen verkrijger van een diploma een jaar later nog eens, bij verrassing, hetzelfde examen afnemen wilt. Zie dan wat er van uwe „algemeene kennisquot; overgebleven zal zijn — en wrijf of wring u de handen, naarmate het lachen of het weenen u nader staat. Of een andere proef: onderwerp eens de leeraren uwer hoogere burgerscholen, of de leden zelve der commissie met het afnemen van \'t examen belast, aan datzelfde examen in al de kundigheden.... en zie wat er van te recht komen zal.quot;

Wat toch moet in vijf jaren al niet worden aangeleerd? „De Wetgever wil — bl. 198 — van eiken beschaafden Nederlander maken een man ervaren in vier levende talen en in hare letterkunde; de staatshuishoudkunde en de statistiek; de kennis der staatsinrichting van Neder-

-ocr page 141-

— 121 —

land; de natuur- en scheikunde; de delfstof, aard-, planten dierkunde; de wisclikunde; de mechanica; de kennis van werktuigen en de technologie; de kosmographie; de handelswetenschappen, waaronder het handelsrecht, de warenkennis en het boekhouden; het hand- en rechtlijnig teekenen; eindelijk het schoonschrijven en de gymnastiek. Want in al die vakken wordt aan de hoogere burgerschool met vijfjarige cursus onderwijs gegeven, en het afleggen van een voldoend eind-examen in al die vakken — het schoonschrijven en de gymnastiek alleen uitgezonderd — is een vereischte om zich den toegang tot velerlei gewichtige betrekkingen geopend te zien.quot;

Van onze lagere burgerscholen was het Handelsblad — verg. Noordbrabanter 15 Juni — genoodzaakt te bekennen: zijn te véle bewijzen van onvruchtbaarheid dan dat het niet plicht zou zijn de aandacht bij herhaling er op te vestigen en den wensch te uiten, dat het gemeentebestuur toezie, dat het half millioen , waarvan een groot gedeelte voor onvermogenden wordt uitgegeven, meer dan tot dusverre rendeere.quot;

„Het zegt weinig tonnen gouds voor het onderwijs uit te geven, indien dat onderwijs zelf zoo groote gebreken heeft, dat het bijna geen invloed heeft op het algemeen peil van beschaving.\')

1) Van 1860-1869 ïijn in Arasterdam besteed voor openbaar Lager Onder-wijs 12 tonnen gouds.

Voor 13000 kinderen in Amsterdam, die van het openbaar Lager Onderwijs gebruik maken, koste dat onderwijs in 1871 alleen een half millioen of ongeveer ƒ 40 per hoofd.

Het middelbaar onderwijs te Amsterdam koste gemiddeld over de laatste zeven jaren genomen ƒ 80000 per jaar voor 350 leerlingen dus ruim ƒ 220 per hoofd.

Te \'s Hertogenbosch kostte het Lager Ond\'erwijs in 1871 voor 650 kinderen bijna ƒ 32000 netto dus ƒ 52 per hoofd

In Amsterdam bezoeken 13000 kinderen de openbare en 16Ü00 de bijzondere scholen,

In \'s Herto^enbosch waren in 1871 op de openbare school 650 kinderen en 1700 op de bijzondere.

fïoordbrabanter 15 Juni.

-ocr page 142-

— 122 —

Is het nu niet wraakroepend den burgers — inzonderheid , die zulk onderwijs verfoeien moeten — er zoo veel geld voor af te persen.

Hiermede besluiten wij dit Hoofdstuk aldus : \'t is ontegenzeggelijk zeker, dat een katholiek zich met de gods-dienstlooze school niet vereenigen kan, en nog veel minder met eene partij, zooals de liberale, die ons zulk onderwijs opdringt5 onze grieven, wel verre van ze te gemoet te komen, niet eens gelieft aan te hooren, dan soms om ze met bittere ironie te beantwoorden. Bovendien werkt die partij de katholieke belangen opzettelijk tegen, zooals wij in twee volgende hoofdstukken zullen aantoonen.

-ocr page 143-

• _ ] 23 —

HOOFDSTUK V.

HET LIBERALISME WERKT DE KATHOLIEKE BELANGEN ALTIJD TEGEN. OP TWEE VOORNAME GEVALLEN VESTIG IK VOORAL DE AANDACHT: OP DE HOUDING , WELKE DE LIBERALE PARTIJ HEEFT AANGENOMEN: 1°. TEGENOVER HET MANDEMENT DER BISSCHOPPEN, IN DIT J 2°. TEGEN OVER HET P E-TIONNEMENT DER KATHOLIEKEN, IN EEN VOLGEND HOOFDSTUK.

Voor het publiek spreken feiten gemeenlijk luider en duidelijker dan beginselen; bewijzen uit feiten zijn dan ook veelal voor het volk krachtiger en overtuigender. Daarom zullen wij het liberalisme , na het aan beginselen te hebben getoetst, uit feiten leeren kennen. Die feiten zullen ieder ten volle overtuigen, dat de liberale partij ten onzent de belangen der katholieken bepaald tegenwerkt; waaruit wij dan tot dezelfde gevolgtrekking komen: een katholiek kan zich met die partij niet verstaan; daardoor toch zou hij de dierbaarste belangen, de gewichtigste aangelegenheden der katholieken belemmeren en deze met de liberalen tegenwerken. Alvorens wij echter daartoe overgaan, behooren wij eeue opmerking te maken. Eeeds in de inleiding van dit boekje gewaagde ik van ontvangene weldaden; uitdrukkelijk heb ik opgemerkt, dat sedert ] 830

I

-ocr page 144-

der Roomsche Kerk ruimere vrijheid werd gegund, en de katholieken billijker werden bejegend. Alle katholieken erkennen dankbaar, dat de liberalen eenige wetten of verordeningen hebben opgeheven, welke hunne vrijheid belemmerden. Nu weten wij zeer goed, dat het eigenlijk geen gunsten waren, want wij hadden er het volste recht, de onbetwistbaarste aanspraak op; langere onthauding ware langduriger onrechtvaardige verdrukking geweest, zoodat de ophef, welken de liberalen daarvan maken, als zij met de JV. R. Courant ons zeggen: — „moeten wij op nieuw herinneren al wat de katholieke Kerk aan de liberalen te danken heeftquot;, veel te groot is. Bovendien zijn er onder die hoog opgehevene weldaden, welke wij wel tijdens een liberaal bestuur ontvangen, maarniet zoo zeer aan de gunst der liberalen te danken hebben, ïe goed, b. v. weten wij, hoe het met de herstelling onzer langgewenschte „Hierarchicquot; is toegegaan, dan dat wij die als eene weldaad, van liberale zijde ons geworden, zouden kunnen erkennen. — Maar ook dit alles toegegeven, de liberale zegeningen zoo breed mogelijk uitgemeten, ons zoo dankbaar mogelijk aangesteld, dan blijft er op de liberalen, wanneer wij hunne vroegere houding met de tegenwoordige vergelijken, eene zware, zeer gegronde verdenking rusten. Zou dan het vermoeden wel zoo vermetel zijn, dat de gunsten, welke de liberalen den katholieken aanvankelijk bewezen, ietwat geleken op Sirenenzang, het liefelijk fluitje van den vogelaar. God weet, gelijk stonden met de broederlijke uitnoodiging van Caïn aan Abel? Maar laten wij ook dit vermoeden als een verzoeking beschouwen en verwerpen.

Is het geoorloofd, vraag ik, iemand, wien men voor-

-ocr page 145-

— 125 —

geeft welgedaan te hebben, later des te onmeêdoogender te kwellen? Mag men iemand wurgen, wiens leven men voorgeeft te hebben gered ? En, dat de liberalen zulks doen, zullen wij aantocnen; waarna wij gerechtigd zijn tot eiken zoogenaaraden liberalen katholiek te zeggen: zoo min als het u geoorloofd is een dief, van wien gij gunsten genoten hebt, in zijn stelen te helpen, zoo min staat het u vrij, al ware het ook uit dankbaarheid voor een ambt of eene winstgevende betrekking, de liberale partij door uwe aansluiting te steunen. Die partij toch — de feiten spreken luide — dwarsboomt de katholieken voortdurend, werkt ze altijd tegen in hunne gewichtigste aangelegenheden, behandelt ze uittartend als of het geen Nederlanders waren, en zij geen recht vau bestaan hadden. Die feiten, waarvan zelfs in elk hoofdstuk van dit boekje iets moet doorstralen, zijn te veelvuldig om ze allen aan te halen, bij twee voorname bepalen wij ons. Twee, die ons altijd levendig bullen bijblijven en steeds onder andere vormen terugkomen; twee feiten, die alles zeggen, ons onophoudelijk zullen blijven toeroepen: katholieken, weest op uwe hoede, vertrouwt de liberalen niet. Die twee feiten zijn: 1°. de houding der liberalen tegenover het Mandement der Bisschoppen; 2°. tegen over het Petitionnement der katholieken.

HOÜDlNG DÉR LIBERALEN TEGENOVER HET MANDEMENT DER BISSCHOPPEN.

In het jaar 1868 richtten onze Doorluchtige Kerkvoogden, de Bisschoppen van Nederland, een gezamenlijk

-ocr page 146-

— 126 —

herderlijk schrijven tot hunne onderhoorige geloofsge-nooten.

Dit mandement is toen aan alle katholieken van den kansel voorgelezen, en hun voorts op veelvuldige wijzen medegedeeld.

Wellicht nooit kwam den waren katholiek een herderlijk schrijven zoo welkom als dit mandement over het onderwijs. Het was waarlijk een licht te midden van duisternissen, een veilige gids, dien men gerustelijk op een moeielijken en gevaarlijken weg volgen kon. Wij toch bevonden ons onder den druk van een onderwijs in strijd met onze heilige geloofsleer, onder den druk van een onderwijs, waarmede wij ons niet vereenigen konden of mochten. Door een steeds toenemend ongeloof onder allerlei vormen, de vrucht der moderne wetenschap, werd dit onderwijs hoe langer zoo bedenkelijker. Wij hadden het hoogst leerend onfeilbaar gezag der Kerk zulk een onderwijs, als afkeurenswaardig hooren veroor-deelen. \') De Breve van Pius IX aan den Aartsbisschop van Freiburg, Z. G. was tot ons gekomen. Daarin lazen wij onder andere: „Voorzeker in alle oorden en landen, wéar men het allerverderfelijkst plan zou opvatten of verwezenlijken om het gezag der Kerk uit de scholen te weeren, en de jeugd ongelukkig aan geloofsgevaar zou blootstaan, dadr zou de Kerk niet slechts met alle inspanning en zorg moeten beproeven, om aan de jeugd de vereischte christelijke onderrichting en opvoeding te doen geven; maar zij zou ook gedwongen worden, alle geloovigen te waarschuwen en hun te verklaren, dat zulke

1) Sylb. stel. XLV. XLVII. XLVIII.

-ocr page 147-

— 127 —

jegens de katholieke Kerk vijandige scholen niet in geweten kunnen bezocht worden.quot;

„Met blijdschap vervult het echter Ons, — voegde Z. H. er ten slotte bij — dat de U onderhoorige geloo-vigen, in hunne uitmuntende gezindheid ten opzichte van de katholieke opvoeding hunner kinderen, niets zoo zeer ter harte nemen, als dat dezen hunne vorming erlangen in die scholen, welke door de katholieke Kerk bestuurd worden.quot; \')

Geen wonder dus, dat onze herders, katholieke dagbladen en tijdschriften ons waarschuwden tegen een godsdienstloos onderwijs, vooral met het oog op onze tijdsomstandigheden. Dientengevolge waren de gemoederen, en niet het minst, de katholieke ouders ontsteld en geschokt. Men wist niet wat te doen, waaraan zich in zulke gewichtige aangelegenheid te houden? Niemand, zelfs geen katholiek priester kon , met volkomen geruststelling de katholieke beginselen over het onderwijs op den toestand, waarin wij ons bevinden, volledig toepassen. In dusdanige omstandigheden bevonden wij ons , toen de Bisschoppen hun mandement over het onderwijs tot ons richtten.

In dit voortreffelijk herderlijk schrijven zetten zij de katholieke beginselen over opvoeding en onderwijs beknopt en duidelijk uiteen; zij constateeren, dat ons schoolwezen met de katholieke geloofs- en zedeleer niet overeenstemt; zij wijzen de ouders met nadruk op de gevaren voor de jeugd, aan dit onderwijs verbonden, en bepalen, hoe een

1) Dat diezelfde lof aan de rechtzinnige katholieken van Nederland te recht toekomt, toonen zij door hunne daden, en wel vooral door hunne edelmoedige offervaardigheid voor het godsdienstig bijzonder school-onderwijs.

-ocr page 148-

— 128 —

school in katholieken zin behoort ingericht te zijn; eindelijk geven zij een gedragslijn aan de ouders, welke, zich in de onmogelijkheid bevinden, om hunne kinderen naar eene katholieke school te zenden.

Dat onze Hoogwaardige Bisschoppen hier volmaakt in hun recht waren en slechts een duren plicht vervulden, zal wel door geen oprecht katholiek betwijfeld worden, üe H. Geest toch zegt hun uitdrukkelijk: \') „geeft acht op de gansche kudde, onder welke u de H. Geest tot Bisschoppen gesteld heeft om de Kerk Gods te besturen, welke Hij zich verworven heeft door zijn eigen bloed. Ik weet; dat er grijpende wolven onder u zullen komen, die de kudde niet sparen. Ja, uit uw midden zelf ziet men mannen opstaan, die verkeerde dingen leeren om de leerlingen tot hun volgelingen te maken, daarom waakt!quot; De Bisschoppen hebben derhalve een goddelijke zending om, onder de aan hunne zorgen toevertrouwde ge-loovigen de zuiverheid onzer heilige geloofs- en zedeleer te behouden, en allen tegen afwijking en dwaling te waarschuwen , vooral wanneer het een zoo diep ingrijpend vraagstuk, als het onderwijs geldt. Uit die goddelijke zending volgt onmiddelijk een goddelijk recht, een recht, dat hun geene tijdelijke macht ontnemen kan. Uit dit recht volgt van zelf de verplichting, waarvan zij in het begin van hun Mandement gewagen; „Het is daarom, B. G., dat Wij, door God belast met de zorg uwer zielen, u thans de katholieke beginselen over een zoo gewichtig onderwerp willen voorhouden; en hetgeen W ij u daarover gaan zeggen, ia, na \'shemels verlichting afgesmeekt te

1) Hand. XX 28-30.

-ocr page 149-

— 129 —

hebben, de vrucht van rijpe beraadslagingen in eeue daartoe opzettelijk belegde Vergadering.quot; Dus niet, zooals de Rotterdamsche Courant geliefde te zeggen, „te kwader urequot;, of „in een onbewaakt oogenblik.quot;

Het mandement was dus een Bisschoppelijke onderrichting voor het katholieke volk, een vaderlijke waarschuwing tot gehoorzame kinderen gericht.

Het mandement was bovendien zeer gematigd en bezadigd; wat den vorm betrof viel er dan ook hoegenaamd niets op te zeggen , integendeel onze tegenstanders, de liberalen zeiven konden zich niet onthouden het te prijzen, wat gewis niet weinig zegt. !)

Hoe hadden nu de liberalen, die voorgeven de vrijheid te willen van allen, inzonderheid op het punt van Godsdienst , die voorgeven de opinie van anderen te eerbiedigen, zelfs de belangen der katholieken te bevorderen, dit waardig stuk van ons eerbiedwaardig Episcopaat, betreffende onze dierbaarste belangen, behooren op te nemen ? Wij vergden niet, dat zij, eveneens als oprechte katholieken, het met een leerzaam hart, een geloovig gemoed aannamen; wij dulden zelfs eeue andere opvatting; wij ontzegden hun niet eigene zienswijze daar tegenover te stellen. Maar, in elk geval hadden zij het recht der Bisschoppen moeten erkennen, eerbied behooren te hebben voor de geloofsleer van twee vijfde der nederlandsche bevolking , en hare gemoedsbezwaren — door dergelijke bewijzen in eene zoo gewichtige aangelegenheid gestaafd — in aanmerking behooren te nemen en op middelen bedacht moeten zijn om daaraan te gemoet te komen. Dat

1) Verg. Stud. 1ste j. III — Broch. Verg. 3de j. n. bl. 1Ü.

9

-ocr page 150-

— 130 —

vorderden de beginselen, welke zij voorstaan , de rechten welke zij zeggen ons toe te kennen, de rust en vrede in een land van verschillende gezindheden. En welke is daarentegen de houding der liberalen tegenover het mandement der Bisschoppen geweest? Gij herinnert u zeer zeker nog die treurige, maar voor ons zoo leerzame geschiedenis.

De eerste dagen na de afkondiging van het mandement hoorde men er hoegenaamd niets van. De liberale dagbladen bewaarden een diep stilzwijgen; het scheen, dat zij dit belangrijk stuk wilden ignoreeren, of dat het hen als een niet verwachte slag getroffen had. Doch neen, wij vergistten ons, men wilde niet ongewapend te velde trekken, eerst moest alles, wat dienen kon, uit het leugen-arsenaal worden opgedolven, en toen 1) vielen de liberalen op het mandement met eene hevigheid, eene vinnigheid, eene driestheid, welke ons de April-beweging levendig in het geheugen terug riep. Zij, hoe onkundig ook op het punt der katholieke geloofsleer, zij wierpen zich op als rechters, meenden zelfs de bedoelingen der Bisschoppen te kunnen onderscheppen, ontzagen zich niet er hun toe te dichten, welke hunne hooge bisschoppelijke bediening geheel onwaardig waren en nimmer in hun edel gemoed opkomen konden. Zonder acht te geven op de bewijzen in het mandement aangehaald, met Voorbijzien der beweegredenen, waarom de Bisschoppen in gemoede verklaren uit gewetensplicht gehouden te zijn zóó te handelen; hebben de liberalen Hen, met blinden hartstogt beantwoord, getracht te beschuldigen, het mandement zelf bij het publiek verdacht en hatelijk te maken, kortom

1

Verg Broch. Verg. 2de j. n. 5. bl. 26.

-ocr page 151-

zij hebbeu zich niet ontzien het op alle mogelijke wijzen te verguizen. Nu was het eene klerikale aanmatiging, dan heette het een afschuwelijk bondgenootschap tusschen Groenianen en Ultramontanen met het doel om den modernen staat omver te werpen. Overdrijving — (een gemakkelijk en geliefkoosd argument ook der liberale katholieken) — overdrijving en vervalsching speelden er volgens hen dè hoofdrol, \'t was enkel verguizing der open-bare school enz. — En hoe liberale katholieken in onwaardige en ruwe bespreking van het Bisschoppelijk mandement voor de hoofden der partij uiet behoefden onder te doen, getuigen ons nog de ingezonden stukken van zich noemende katholieken aan Handelsblad en Rotterdammer. \') In genoemde ingezonden stukken durven deze zich noemende liberale katholieken beweren, dat de Bisschoppen geen ander doel konden hebben, dan om de vijandschap tusschen verschillende gezindheden gaande te houden, in welke vijandschap de bedienaren der eerediensten hun kracht en de voorwaarde van hun bestaan vinden. Kan het nog onbeschaamder? En nu spreken wij niet eens van de liberale redevoeringen, zooals van een Jonckbloet, door een onzer katholieke afgevaardigden zoo waardig te recht gewezen, noch van de gehoudene professorale toespraken, noch van hetgeen er is omgegaan in, en op touw gezet dóór de Yereenigingen van het zoogenaamd „Nutquot;, het Nederlandsch Onderwijzers-genootschap , enz. enz. Wij gaan voorbij zoo vele hatelijke insinuatiën, leugen en laster tegen het mandement, ten einde het ééne gedeelte der natie tegen het andere op te ruien.

1) Studiën 1ste j. III. bl. IC.

-ocr page 152-

— 132 —

en zoo op het volk te werken eu door het volk op de verkiezingen. Wie er meer van verlangt te weten, leze de aangehaalde brochuren. \')

Genoeg voor ons om elk gemoedelijk katholiek te vragen: is het geoorloofd zich bij het liberalisme aan te sluiten en aldus eene partij te steunen, eene partij, welke zich zoo onwelvoeglijk over het Nederlandsch Episcopaat heeft uitgelaten; — eene partij, welke zich zoo onbeschaamd en vijandig gezind jegens de katholieken aanstelt, wanneer er sprake is van belangen hun zóó dierbaar als het onderwijs ? Hoe denkt gij daar over ? Kunt ge u daaromtrent rechtvaardigen? En, wanneer eigenbelang, het vooruitzicht op een ambt, op deze of gene winstgevende betrekking u zóó verblinden kan, dat gij meent daarvoor uwe beginselen en de algemeene belangen der katholieken te mogen opofferen; zijt gij dan wel de man, aan wien de katholieken hunne belangen vertrouwen kunnen ? Hebt gij dan wel reden om ontevreden te zijn, wanneer de katholieken u hunne stem onttrekken? Want zegt niet, het was enkel een opgewonden, \\oorbijgaand oogenblik. Neen, die handelwijs was een gevolg der liberale beginselen , of beter: zóó toonde de partij haren aard en haar wezen — zóó was zij toen, zóó bleef zij later, zóó is zij nog en zal ze altijd blijven; met dit eenig onderscheid, dat die partij hoe meer ze veld wint en willekeuriger over de minderheid beschikken kan, hoe langer zoo onbeschaamder te voorschijn treedt: getuigen het liberaal despotisme ten overstaan van het Petitionnement der katholieken en het liberaal November-schandaal......

1) Stud. Iste j. III. Broch. Verg. 3de j. n. 3.

-ocr page 153-

— 133 -

HOOITOTUK VL

DE HOUDING DER LIBERALEN TEGENOVER HET PETITIONNEMENT DER KATHOLIEKEN IN NOVEMBRR 1871.

Dat de katholieken der geheele wereld, derhalve ook de katholieken van Nederland, door de overweldiging der Kerkelijke Staten, in hun eigendom zijn aangerand; dat zij recht hebben op, en behoefte aan een vrij en onafhankelijk Opperhoofd hunner Kerkj dat de Paus, zoo hij niet is souvereine vorst van een onafhankelijken staat, de Kerk niet vrijelijk bestieren kan, zal ik wel niet behoeven aan te toonen; — die waarheid toch, door de degelijkste bewijzen gestaafd, is ons sedert jaar en dag voorgehouden eu geleerd, en Pius IX zelf verzekert het ons ten stelligste.

Dat de katholieken van Nederland recht hadden, en het, in navolging van alle katholieke landen, hun plicht was, om op alle mogelijke wijzen en door wettige middelen die wederrechtelijke overweldiging tegen te gaan; dat zij dientengevolge, steunend op hun goed recht, een eerbiedig adres, van vijfmaal honderdduizend handteeke-ningen voorzien, tot den Koning richtten, ten einde Z.M. te verzoeken ddar, waar het Z. M. oirbaar zal vinden, de rechten Zijner katholieke onderdanen te behartigen, is

-ocr page 154-

— 134 —

nog kort geleden door zoo vele bekwame pennen bewezen, dat elk verder onderzoek geheel overbodig is.

Hier echter geldt bet de vraag: hoe hadden de liberalen deze rechtmatige handeling hunner katholieke landgenooten behooren aan te zien en op te nemen, en hoe hebben ze in tegendeel zich daaromtrent gedragen?

Hadden de liberalen iets voor hunne katholieke medeburgers over, was het hun ernst met de eerbiediging hunner rechten, dan ten minste hadden zij de katholieken vrijelijk moeten laten begaan; het adres was niet aan hen, maar aan den Koning gericht. Zelfs, wanneer zij de belangen van ons klein Nederland en deszelfs vorstelijk Huis eenigzins behartigden, hadden zij de katholieken behooren te prijzen, aan te moedigen en te begunstigen. Immers deze toonden door hun adres niet slechts gehecht te zijn aan hunne Kerk en hun Paus, maar eveneens, wat zoo dikwijls ten onrechte wordt betwijfeld, aan een onafhankelijk Nederlandsch volksbestaan en aan het thans regeerend stamhuis; zij toonden door hun adres dat zij elke overweldiging, de macht van den sterkste als rechtsbeginsel veroordeelden; zij bewezen door die rechtmatige daad, dat zij boven alles Nederlanders, onafhankelijke Nederlanders blijven, en zich niet onderwerpen wilden aan een overweldiger, wien ook. Dit antwoord zal elk onpartijdig gemoedelijk mensch op de gestelde vraag geven.

En, hoe heeft het liberalisme de katholieken in deze gewichtige aangelegenheid, welke hun zoo na aan het harte lag, bejegend?

Nauwelijks was het gerucht verspreid, dat de katholieken voornemens waren van hun recht gebruik te maken, en zich van een heiligen plicht gingen kwijten, of de

-ocr page 155-

— 135 —

liberale partij wapende zich als één man tegen ons en onze rechtmatige handeling. Zij begon met ons recht te betwisten, dit recht ons zonder bewijs — bewijzen natuurlijk waren er niet, want tegen een algemeen aangenomen recht bestaan geen bewijzen — te ontzeggen; zelfs bedreigden zij zwakke katholieken, en schrikte dezen af van de deelneming aan het petitionnement; vandaar de verlegenheid , waarin sommigen te \'s-Bosch en elders zich bevonden. De ongelooflijkste pogingen werden aangewend, men ontzag zich niet, zelfs door middel der kinderachtigste redeneeringen, het adres der katholieken bespottelijk te maken, genoeg zoo het gelukken mocht, door welke middelen dan ook, er alle effect aan te ontnemen. En toen de liberal en dachten hun doel te hebben bereikt, hoorde men hen, spottend met de mislukte poging der katholieken, juichen als over eene behaalde zegepraal.

„Zij zagen — zegt een katholiek schrijver \') — de harten van een millioen Nederlanders bloeden, wegens het onrecht, dat zij door den roof van Rome leden, zij zagen, dat de verontwaardiging der katholieken steeg, naarmate de ongerechtigheid tegen den pauselijken Stoel voortduurde en toenam, en zij juichten, als ware het een zegen voor Nederland, dat meer dan een derde zijner inwoners gebukt ging onder slagen, die hen dieper woudden, omdat zij hen in hun godsdienstig gevoel troffen. Die blinden! Zij juichten, omdat meer dan een derde der natie, onophoudelijk in zijn teederste belangen gekwetst, aan het onrecht der aunexatiën bijna genoeg gewoon raakte, om zich later over niets meer te verwonderen en bij alle

1) Kathol. Dl LIX. bl. HB.

-ocr page 156-

_ 13(5 —

ongerechtigheid, die het geweld uog tegen de zwakkeren zou plegen, het hoofd te buigen en te zuchten : Heer, gij zijt rechtvaardig en uwe oordeelen gerecht \\quot;

„De liberalen hebben zich zelfs niet ontzien, ir.et zeker welgevallen op de zwakheid van Nederland te wijzen. quot;Wat wilt gij, zoo antwoordde men op onze adressen, wilt gij dan, dat het kleine Nederland den oorlog verklare aan Italië: of verwacht gij, dat Italië acht zal geven op de vertogen van het kleine Nederland ? Zoo heeft men geschreven en gesproken ten aanhooren van Europa! welk eene laaghartige kleiamoedigheid.quot;

Zijn wij, ten gevolge van onze moderne begrippen, reeds zoo diep in eigen oogen gezonken, dat eene liberale re^eering hare machteloosheid om de rechten der Nederlanders te beschermen, openlijk moet erkennen?!!

Zóó ja! stond men verlegen over zich zei ven; na eerst alle recht en gerechtigheid in \'t aangezicht te hebben geslagen, was men beschaamd over de schandelijke daad, waartoe men zich door partijzucht en haat had laten vervoeren; men was verplicht zich klein en onmachtig voor te doen.

Dat alles echter is voor de katholieken geene reden om zich te ontmoedigen; neen, zij denken niet, dat hun gezamenlijk protest, hunne bewonderenswaardige eensgezindheid geen invloed uitgeoefend zou hebben, zoo wel op onze liberalen als op de Italiaansche overweldigers. Daaromtrent schreef een katholiek dagblad het volgende: *) „Terwijl de liberale pers den schijn aanneemt, de veelvuldige betuigingen van gehechtheid der katholieken aan den Paus te minachten, erkennen daarentegen de revolutionnaire

1) Maasb. 2 Febr. VI.

-ocr page 157-

— 137 —

organen van Italië volmondig de kracht en de grootheid van die beweging, om een voorbeeld daarvan te geven, nemen wij hier een pasage over uit een artikel van de ,Gazeta d\'Italia;quot; „„Wij betwisten geenzins, zoo zegt de Gazeta, de moreele waarde van de groote manifestatiën van het katholiek Europa. Geen der dagbladen heeft ze, zooal wij, van stap tot stap gevolgd. Wij hielden het voor onzen plicht geen enkel oogeublik het oog te sluiten voor het werk der talrijke vijanden, die Italië zich sedert 20 September gemaakt heeft. Dit is altijd onze meening geweest, dat het kinderachtig zou zijn, het voorbeeld van die dagbladen te volgen, welke er steeds op uitzijn, om de katholieke beweging belachelijk te maken, daar Italië in zekere omstandigheden daardoor in de grootste moeie-lijkheden kan gebracht worden.quot;quot; „Deze bekentenissen — zoo gaat de Maasbode voort — zijn van groote waarde, ten eerste omdat zij ons aantoonen, dat de minachting der liberale pers ten opzichte der katholieke beweging niet gemeend en niet oprecht is; ten andere omdat zij den katholieken eene aansporing moeten zijn, om hunne pogingen te verdubbelen en voort te gaan de zaak van den Paus te steunen.quot;

En, wij voegen hier nog bij: deze houding der liberalen moet ons niet bedroeven, wij hebben hen daardoor wel niet leeren kennen, wij kenden ze reeds te voren; maar die houding moet toch elk katholiek, hoe kortzichtig ook, doen inzien, wat wij van de liberale partij te wachten hebben. Hoe! van die partij zouden de katholieken heil te verhopen hebben! Ja, dit beweerden een tijd lang eenige katholieke voorstanders van het liberalisme, om hunne aansluiting bij de liberale partij eenigzins te kunnen

-ocr page 158-

— 138 -

verontschuldigen; want die aansluiting gaf allezins grond tot de veronderstelling dat men zijn eigen belang boven het algemeen stelde, zoo niet eene destijds bij sommigen bestaande ijdelheid, om den naam van liberaal te voeren, hen daartoe aandreef, óf laffe menschenvrees hen terug hield met eene partij te breken, waarbij zij zich vroeger onbedachtzaam aangesloten hadden. Thans echter begint men zich hoe langer zoo meer over dien naam, welke bij alle verlichte katholieken in slechten geur staat, te schamen, en heeten zich de liberalen constitutioneelen. „Tk heb — zoo zegt boven aangehaalde schrijver \') — de opmerking hooren maken, dat de houding der liberale partij tegen over de adressen der katholieken meer in hun voor- dan nadeel was. Wij katholieken, zoo zeide men, hebben te veel grieven tegen de liberale partij, het is niet wenschelijk, dat zij ons in deze zaak recht laat wedervaren ; zij zouden met eenigen schijn van billijkheid op onze dankbaarheid aanspraak maken en verlangen, dat wij ten opzichte van andere gewichtige bezwaren toegevend werden. Hebben niet vele katholieken zich laten blinddoeken door de schijnbare gematigdheid, waardoor de liberalen eertijds optraden en door kleine diensten, die zij beweerden den katholieken bewezen te hebben ? Hunne schandelijke houding in de Romeinsche kwestie doet ons weer de blinde en dweepzieke partijdigheid zien van hen, die door eene voorgewende gematigdheid menigen katholiek op het dwaalspoor brachten.quot;

„üe juistheid dezer beweringen moet ik erkennen, doch

1) Kath. Dl L. bl. 117.

-ocr page 159-

— 139 —

zij ontzenuwen de bewering niet, dat de liberale partij onrechtvaardig en onstaatkundig gehandeld heeftquot; . ,.

Daargelaten het onstaatkundige, waarvan de aangehaalde schrijver spreekt, de houding der liberalen tegenover de katholieken, het % gedeelte der natie, was zoo blijkbaar hatelijk en onbillijk, dat zij de algemeene verontwaardiging, zelfs van gemoedelijke protestanten, gaande maakte en duidelijker dan ooit te voorzien gaf, wat allen te wachten staat, die zich vermeten der liberale heerschzucht in den weg te treden.

Hoe goed men tot nu de geaardheid der liberale partij ook meende te kennen, toch zou men niet hebben durven vermoeden, dat zij in staat ware eene daad te verrichten, die zelfs de doctrinairen van België heeft doen verbaasd staan, die een von Bismarck nog niet voor zijne rekening heeft durven nemen en voor welke een Prère-Orban, een Bara wellicht zouden zijn teruggedeinsd ! Tot zulke daad, tot dat roekeloos en schreeuwend onrecht, waren alleen onze liberalen in staat, die boven den blinden haat tegen het katholicisme, welken zij met hunne geestverwanten elders gemeen hebben, in waanwijsheid op staatkundig gebied evenwel allen schijnen te overtreffen. Wat toch is er gebeurd? Het feit met zijne geheele toedragt is overbekend. Het gold de vraag: of ook Nederland, in navolging van alle andere Mogendheden, zijn zaakgelastigde zou behouden bij den Paus, wiens souvereiniteit, niet alleen rechtens maar ook feitelijk, zelfs door Italië wordt erkend?

En negen en dertig liberale afgevaardigden, geen conservatieven, geen protestanten, geen Groeneanen, maar 39 liberalen hebben deze op elk gebied diep ingrijpende, en den katholieken zoo na aan het harte liggende vraag

-ocr page 160-

— 140 —

met een ongemotiveerd, „wij willen nietquot; beantwoord. Zij hebben zich niet ontzien op die wijze anderhalf millioen Nederlanders in hunne dierbaarste belangen, in de eer van hunnen innig geliefden tachtigjarigen algemeenen Vader te kwetsen, zonder noodzakelijkheid, zonder voordeel, zonder eenig ander doel dan om aan hunnen hartstochtelijken afkeer van de kathotieke Kerk lucht te geven. Zóó was de overwinning, welke de liberalen behaalden, met voorbijzien van een koninklijk praerogatief\'), van waar staatsbelang *), miskenning van s/j der Nederlandsche bevolking, van verdeeldheid binnen- en bespotting buiten het land ), van alle recht en gerechtigheid, zelfs van eene gegronde vrees voor eene door deze liberale wederrechtelijke handeling schijnbaar gewettigde wedervergelding. \')

Immers is recht overal geen recht? keurt men goed dat een machtiger staat den kerkdijken overweldigt, hoe zal men dan aan onzen nabuur, die het kleine Nederland zou willen annexeeren, daartoe het recht betwisten?

Doch zal de door de liberalen behaalde overwinning hun voordeel aanbrengen ? Dat moge de toekomst leeren, maar voor ons ten minste heeft zij ook eenig nut. Het liberalismus hier te lande heeft zich nu voor gced ontmaskerd, deszelfs verderfelijke strekking, zoowel ten nadeele van \'sland belangen als van onze heilige Godsdienst, is nu klaar gebleken. Het heeft ten aanschouwe der ge-heele wereld getoond wat het is, welke zijne beginselen zijn, waarheen het zijne volgelingen voert en waartoe het

j) Ook volgens uitstekende liberale rechtsgeleerden Verg. Noordbr. 23 Dec. 71 en de Tijd- redev. van den H. Saaijmans Vader.

2) Maasb. Nov.-art.

3) t. a. p.

4) t. a. p.

-ocr page 161-

— 141 —

als partij in staat is. Neen, nog nooit had de liberale partij zich in hare afzichtelijke naaktheid voor de oogen van honderdduizenden weidenkenden vertoond als tijdens de November-debatten tegen de Missie van Rome, debatten beneden alle kritiek en eene Kamer van volksvertegenwoordigers onwaardig.

Doch gelukkig niet op Nederland, welks onafhankelijk zelfbestaan zij op het spel zetten, ofschoon zij altijd dweepen met een vrij Nederland, maar op de liberalen zeiven valt geheel de verantwoordelijkheid hunner partijdige daad, en de afkeuring van gansch Europa neer. Zij verbeelden zich ^Nederland te ziju, omdat zij door allerlei middelen op de volks-hartstochten werkende, eene geringe meerderheid hebben weten te verkrijgen, doch zij bedriegen zich ; zij zijn Nederland niet, maar eene Nederlands welvaart vijandige partij, die om persoonlijke belangen en, om aan een ingekankerden haat tegen de katholieken voldoening te geven, alles durft te trotseeren. Zóó handelt de liberale partij, wanneer het de rechten en gewichtige belangen der katholieken geldt. Hooren wij hare woordvoerders zeiven:

„quot;Wij moeten — zoo sprak de heer Gratama reeds vroeger \') — voor goed breken..... met de vrees voor het

clericalisme. Het past ons als vertegenwoordigers het clericalisme, die kwaal onzer dagen, dien kanker tegen de vrije ontwikkeling der maatschappij, moedig onder de oogen te zien, en waar wij kunnen te bestrijden. In den Rijksdag van den Noord-Duitschen Bond heeft de heer Miquel dit op eene navolgenswaardige wijze gedaan. Ook ik waarschuw daartegen in deze vergadering, daar het clericalisme

1) Maasb. 28 Nov. 1871.

-ocr page 162-

— 142 —

elders verdreven of bemoeielijkt, Nederland heeft gekozeu als de geliefde plek voor zijne aankweeking. Nederland, waar eene brochure is geschreven en verspreid door eenen Scherpenzeel, die tooneelen openbaar maakte als te Schinveld, in Limburg, hebben plaats gehad, zij op zijne hoede tegen het clericalisme.quot; (Wat eene beruchtheid verdient de man niet, zoo wel op historisch als letterkundig gebied, en wat een fijnheid van voorgevoel der toekomst bewondert men in deze profetische ontboezeming 1) — „En wij, — zoo gaat hij voort, wij mogen nooit te beleefd, nooit belemmerd, nooit bevreesd zijn dit openlijk te verklaren en tegen te gaan waar wij kunnen. Laat ons dus,

door dat gezantschap af te stemmen, 1,0071671, dat Wij, Waar

het pas geeft, tesen het clericalisme willen ijveren.quot; Ziedaar wat de liberale partij bewoog om het gezantschap te Rome af te stemmen, verfoeielijke haat tegen de katholieke Kerk of gelijk Gratama zegt, zij gaf het bewijs hoe ze tegen het clericalisme, d. i. tegen de katholieken ijvert.

En nog bevatte deze openlijke, de liberalen zoo schandvlekkende confessie des heeren Gratama de volledige interpretatie van het liberaal programma niet. De verdraagzame heer Jonckbloet zou nog duidelijker openbaren wat er in het gemoed der liberalen omging, wat hen voortstuwde tot deze onstaatkundige en onbillijke krenking derkatho-liekeu. Men moest door de afstemming van het gezantschap nu het antwoord geven, waarmede de verdraagzame man reeds den 15 Mei had bedreigd: het was tijd te antwoorden „op den heftigen toon door de clericale bladen

vooral in den laatsten tijd aangeslagen.....ten einde

aan eene bevriende Mogendheid — het gouvernement van Victor-Emmanuel — het bewijs te geven, dat de Neder-

-ocr page 163-

— 143 —

landsche regeering en vertegenwoordiging, gesteund door de overgroote meerderheid der natie, niet instemmen met die hevige taal.quot; Het was dus eeue bestraffing, men wilde zich wreken op de katholieken, en tevens een bewijs geven, hoe men ingenomen was met den Italiaanschen roof der Kerkelijke Staten ... En wat hadden de katholieken dan misdaan? Zij hadden eene wederrechtelijke overweldiging van Jiom.e, een roof van kerkelijk goed, waarop alle katholieken aanspraak en recht bezitten, de vernietiging der vrijheid van hun kerkelijk Opperhoofd, zonder welke de Kerk niet naar behooren kan geregeerd worden, het gevangen nemen van den Paus, waarover geheel de wereld van verontwaardiging trilde, door middel der vrije pers gebrandmerkt, zooals dusdanige openbare Kerkroof en vrij-heidsaanranding verdient. Zietdaar katholieken uwe misdaad in het oog der liberalen!

Ik zeg in het oog der liberalen, want zij alleen dragen de geheele verantwoordelijkheid der onstaatkundige en onrechtvaardige daad van den 17 November. Niet slechts de katholieken, maar ook de protestanten, — alle weidenkenden in de Kamer — hadden het mogelijke gedaan om het onrecht te verhoeden. Protesten baatten evenmin als de verzoenende betoogen, waarvan men zich ten minste eene betere uitwerking had beloofd. De heer Hafmans smeekte: „bespaart ons dat harteleed. Dat zou ons diep grieven; dat zou ook alle schijn hebben, alsof men het met opzet deed om de katholieke landgenooten te kwetsen. at zou men in het buitenland zeggen? Wij voor ons zullen er dankbaar voor zijn, indien de Kamer slechts niet wil dat Nederland de eerste Staat zij — en dat is al wat wij verlangen — die den gezant van Rome terug roept. Ik zeg, wij zullen daar-

-ocr page 164-

— 144 —

voor dankbaar zijn, en de katholieken zullen zich wederom kuunen verheugen.quot; Zoo en op nog gevoeliger wijze bad de katholieke afgevaardigde.... En de Minister van Buitenlaudsche Zaken, hij betreurde meer dan ooit, geen grootere welsprekendheid te bezitten; mocht hij de Kamer geen raad geven, eene bede worde hem veroorloofd! Ln wat gebeurde na dit alles? Ue 39 liberalen bleven wat ze waren — wij mogeu alles op het spel zetten, wij willen niet anders, wij zullen de katholieken kwetsen en grieven; ziedaar de ware beteekenis der liberale afstemming.

De toestand waarin toen de katholieken waren gebracht en hunne billijke verontwaardiging, die zich in alle organen der katholieke pers lucht gaf, werden vrij wel weer gegeven in een aan de ingezonden stuk\'): „Ge

slagen ! toch gewroken!quot; waarvan de aanhaling hier niet misplaatst zal zijn: montagne peut m ecraser , mais

je suis encore supérieur a, la montagne, parcequc je sais qu\'elle m\'écrase.quot;quot; „Dit woord van Pascal trilt thans op de lippen van ieder katholiek Nederlander.quot;

„Want verpletterd. Ja! dat zijn wij onder den slag, ons door de liberale stemmen-meerderheid der Tweede Kamer toegebracht; verpletterd onder den smaad , onzen H. Vader Pius IX in het aangezicht geslagen; verpletterd onder de schande, ons dierbaar Nederland bij het hoongelach en handgeklap der cosmopolitische revolutie aangedaan.quot;

„Niet de uitspraak der rede, niet het gevoel van recht, niet het besef van het belang des Vaderlands (men herleze de debatten) slechts de domme kracht eener meerderheid

\\) Maasbode 28 Nov. 71.

-ocr page 165-

— 1.45 —

van zes liberale stemmen, was de berg, die ons verpletterde. Maar, God lof! Neêrlands katholieken weten en gevoelen hoe en door wie zij geslagen zijn. In dit gevoel ligt hun kracht, in die kracht hunne hoop.quot;

„„Tu m\'écrasesquot;, schreef eens Louis Veuillot, „mais c\'est avec tes pieds, avec tes mugissements, avec ta masse immonde, et nou avec ton esprit, non avec ton droit: tu m\'écrases comme le boeuf en futeur écrase parfois le patre qu\'il rencontre seul et désarmé.

„„Triomphe et sois vaiuqueur, o boeuf! Tu pèses un millier, et tuportes au front deux cornes: c\'est trois coutre une fronde. Seulement écoute ceci: Tu m\'écraseras, mais je suis un homme, et j\'aurai dit quelques paroles que tes beuglements n\'empêcheront pas d\'arriver a Torcille de ceux qui sont hommes comme moi.

„„Ces paroles leur apprendront è, te ramener a 1\'étable et au labour.quot; Zoo ook zal eeus onze zaak, de zaak van recht en eer, gewroken worden.

„Hetzij, wanneer (hetgeen God geve!) in Nederland wederom mannen zullen opstaan, die, partijbelang en godsdiensthaat verfoeiend, een einde zullen maken aan het liberale despotisme, welks bekende regeeringstniddelen zijn: stemmachines ia de Kamers en steenensmijters op de straten;.... en die daarvoor ecne eerlijke toepassing onzer eerlijke Grondwet in de plaats zullen stellen.

„Hetzij wanneer (hetgeen God verhoede!) het liberalisme ook in Nederland door zijn eigen kinderen, de Internationale en de Commune, zal verslonden worden. Wij zijn niet zonder vrees, dat het langs den laatsten weg geschiede. Reeds heeft de revolutie Europa ondermijnd en de vertakkingen harer helsche machine ook in onzen

10

-ocr page 166-

— 146 —

vaderlaudscheu bodem neergelegd; reeds heeft het Socialisme alom een verbond gesloten met het pauperisme, en ziet men het getal zijner eedgenooten dagelijks met duizenden en duizenden aangroeien; reeds hoort men steeds luider en luider de eischen stellen eener meer billijke verdeeling van kapitaal en arbeid ; reeds zijn die eischen niet meer te bevredigen door eenige afgeperste beloften en uit vrees toegeworpen millioenen; maar de sociale haat bereikt zijn paroxysme en doet uit de bas-fonds der maatschappij reeds den satanischen kreet opstijgen : ce que je veux de toi, c\'est le sang de tes veines!

„En in zoo\'n tijdgewricht, — terwijl dat alles dreigt, helaas! ook in ons Nederland, — schijnt de liberale partij niets anders te beoogen dan aau den socialen haat nog godsdiensthaat te paren, dan door haar woord- en penvoerders eene schromelijke verdeeldheid te zaaien onder de zonen van het ééne Vaderland; durft haar actieve meerderheid in de Tweede Kamer \'/, van Ncêrlands bevolking schaamteloos in het aangezicht slaan. Zoo hoog gaat de staatsmans-wijsheid onzer liberale bewindvoerders.......quot;

Wat zeggen zij daarop, de liberale katholieken? Zullen zij nog na 17 November 1871, of gelijk de NoorMrabanler te recht zegt, na het November-schandaal door de liberale partij aan Nederland en de geheele wereld gegeven, tegen ieders overtuiging in, blijven voortgaan te beweren, dat voor de katholieken, of voor wie ook, heil van de liberale partij te wachten is ? Sommigen ja, die den moed hebben, een beganen misslag te bekennen, verklaren openlijk misleid te zijn, en hebben voor goed met de partij gebroken; wij mogen hen daarmede geluk wen-schen. Anderen helaas! staan wel verslagen en keuren

-ocr page 167-

— 147 —

het liberale drijven af, maar zij laten persoonlijk- eu familiebelang den dóórslag geven aan de schaal, waarmee zij de gewichtigste aangelegenheden wegen.

Zeer zeker, niemand kan men het ten kwade duiden, dat hij voor zich en de zijnen, ook wat het tijdelijke aangaat, bezorgd ia; maar een ieder moet degenen groo-telijks laken, die tegen alle beginselen in, eigen-belang stellen boven de belangen der Godsdienst en van den Staat j kan het daarna bevreemden, dat in zulke mannen de katholieken nu hoegenaamd geen vertrouwen meer stellen ? Nog anderen worden er onder de zoogenaamde liberale katholieken aangetroffen, die even blind schijnen te blijven, als zij vóór November waren; als verpand aan de partij, zien zij niet, kunnen niet zien, willen niet zien. Om de schandvlek, op hen en de partij gevallen, uit te wisschen, en eene daad, die niet te rechtvaardigen is, nog te vergoelijken, ontzien zij zich niet, de schuld daarvan op hunne rechtzinnige katholieke geloofsgenooten te werpen. En waarom? omdat deze krachtiger dan ooit waren opgetreden, omdat zij van hunne grondwettige rechten hadden gebruik gemaakt en niet verkozen het veld der verkiezingen langer voor de liberale jagers vrij te laten! \'t Is onbeschaamd, \'tis niet om te verdragen! Wij ontzien ons dan ook niet hun te zeggen, dat, ook volgens de H. Schrift,\') het hoogste teeken van onbeschaamdheid daarin is gelegen, dat men geene schaamte meer gevoelt. Neen, niet de oprechte katholieken, die zich toen enkel van een duren plicht gekweten hebben s), maar gij zijt de medeplichtigen, gij hebt door uwe aansluiting

Is XL vin. 4 Jerem. III. 3. 2) Verg. b. hoofdst.

-ocr page 168-

— 148 —

het liberalisme in de hoogte getild, medegewerkt om het eene zekere meerderheid te bezorgen, waarvan het thans zulk vreeselijk misbruik maakt. Overigens willen wij wel gelooven dat door de reoht- en plichtmatige handeling der rechtzinnige katholieken, de kwaadwilligheid der liberalen zich aangeprikkeld en voortgestuwd heeft gevoeld, om nu reeds te beproeven, wat ze later met beleid en overleg en dus met grooter succes toch zouden ondernomen hebben. Het behoeft den katholieken, om dezen boozen toeleg der partij, dan ook niet te berouwen, dat zij zich zoo eensgezind aan hunue kiezersvereeniging „Noordbrabantquot;, — welke zich over zulke heerlijke resultaten mag ver heugen, — hebben aangesloten.

Want wat de liberalen thans openlijk en ten aanschouwe der geheele wereld beproeven — het katholicisme ten gronde te werken — dat hebben zij altijd in het geheim zich ten doel gesteld. Immers, dat de liberale partij zich vijandig jegens de belangen der katholieken meb loozen toeleg aanstelt, blijkt vooreerst uit, het getuigenis har er Voormannen; zoo als wij in het volgend hoofdstuk zullen zien.

-ocr page 169-

— 149 —

HOOFDSTUK VIL

DAT DE LIBERALE PARTIJ ZICH MET OPZETTELIJKEN BOOZEN TOELEG ZOO VIJANDIG JEGENS DE KATHOLIEKE BELANGEN AANSTELT, BLIJKT UIT HET GETUIGENIS HARER VOORMANNENquot;.

De liberalen hebben zich langeu tijd meesterlijk weten te bedienen van eenige groote woorden, waarachter zij zich met zorg verscholen hielden, waardoor ze het publiek met veel sluwheid wisten te misleiden. Nu eens was het staatsbelang, dan een algemeen nut, wat hen zoo deed handelen; bijzondere toestanden van een uit verschillende gezindheden bestaand land vorderden groote omzichtigheid. Vooral blijft men schermen met eene, tengevolge der uit-eenloopende meeningen, gezochte onmogelijkheid om aan tweeërlei richting gelijkelijk te voldoen, waardoor men dan tot een zeer zonderlinge liberaal logische, praktische gevolgtrekking komt: daar wij èn liberalen èn katholieken niet te gelijk bevredigen kunnen, kunnen wij evenmin verandering brengen in den thans bestaanden toestand; — d. i. met andere woorden gezegd: wij zullen de belangen der laatsten geheel aan de eischen der eersten opofferen. Aldus Mr Thorbecke, in zijn antwoord op de klachten tegen het onderwijs in de zitting van 1 December. Thans

-ocr page 170-

— lóf) —

echter is voor goed het masker afgeworpen , het doel gekend ; en dat zulks niet is toe te schrijven aan een voorbijgaand onbewaakt oogenblik, aan opgewondenheid door het zoogenaamd drijven der katholieken veroorzaakt; maar, dat de partij altijd dezelfde geaardheid en hetzelfde boosaardig doel heeft gehad, gaan wij nu bewijzen, eu wel vooreerst uit de eigene woorden van liberale sprekers en schrijvers.

Kort kunnen wij hier zijn, veel immers van hetgeen tot dit bewijs behoort moet noodzakelijk ook bij andere argumenten worden aangehaald, zooals reeds uit het voorgaande blijkt, waarom wij dan ook niet vermijden kunnen in eenige herhalingen te vervallen.

Inzonderheid dient in \'t oog gehouden te worden, dat er onder de liberalen verschillende soorten te onderscheiden zijn. Er zijn liberalen, welke zich katholieken heeten, oischoon ze zich vijandig jegens de katholieke godsdienst aanstellen. Men kan van hen wel niet zeggen, dat zij opzettelijk met boozen toeleg de E. K. Kerk van den aardbodem willen verbannen, maar zij wenschenhaar toch binnen zeer enge grenzen terug te drijven; vooral zouden zij verlangen, dat het kerkelijk gezag en de priesters zich weinig inlieten met de moderne aangenomene gebruiken; in alle geval behoorden dezen hunne beginselen te plooien naar den tijdgeest. Zij willen dus wel een zoogenaamd christendom, zelfs een soort van katholieke godsdienst, doch in den geest der negentiende eeuw. Dat een dusdanige eigendunkelijke verminking, het invoeren van zulke halfslachtigheid gelijk staat met een langzaam vernietigen van onze heilige geloofs- en zedeleer is reeds vroeger (hoofdstuk I) aangetoond, en zal dus wel niet

-ocr page 171-

— 151 —

herhaald behoeven te worden. Derhalve zonder er openlijk voor te willen uitkomen, misschien — wat wij van velen willen veronderstellen — zonder het zelf goed in te zien, werken zij niettemin met de daad aan den ondergang der R. K. godsdienst mede. En, ofschoon ze zulks onverzettelijk loochenen, kunnen zij zich moeielijk van kwaden toeleg vrijspreken; gewaarschuwd toch en opmerkzaam gemaakt op hunne anti-christelijke handelwijs, gaan ze met hunne liberale onzinnigheden steeds voort, gedreven door hunne gekrenkte eigenliefde, opgewekte hartstochten en wel het meest door de hoofden der partij, bij welke zij zich onvoorzichtig hebben aangesloten. In hoeverre men dezulken door goede trouw verschooneu kan, zullen wij later zien.

Onder deze zoogenaamde katholieken treft men eenige zeer zonderlinge mannen aan, mannen, welke zich verbeelden de wetenschap in pacht te bezitten, mannen die holle phrasen voor redeneering aanzien en wat bombast of woordenpraal met degelijke bewijzen verwarren. Zij durven over alles spreken en zelfs schrijven; zoo wel over hetgeen ze niet weten, slechts denken te weten, als over het weinige wat onder hun bereik valt. In hunne, ijdel-heid denken zij de moeielijkste theologische kwesties te kunnen doorgronden , en wat nog het meest bevreemdt, zonder theologische studie er wetenschappelijk over te schrijven. Zij wagen zich aan eene verhandeling over de reli-gieuse orden, dezer verhouding tot de wereldsche geestelijkheid en den Staat, de verhouding van Kerk en Staat onderling, het onderwijs en in hoever de Staat en de Kerk daarover te beschikken hebben; wat tot het zuiver politiek — wat tot het kerkelijk gebied behoort, waar-

I

I

-ocr page 172-

— 152 —

over de geestelijken mogen spreken — en waarover zij behoorden te zwijgen; noch de Encykliek Quanta cura, noch de Syllabus, noch de Paus, als onbekend met de toestanden van Nederland, hoegenaamd niemand of niets wordt ontzien. Deze en meer andere teedere kwesties maken niet slechts het onderwerp hunner gesprekken uit, zoowel in vriendschappelijke kringen, als in de societeiten, maar zelfs waagt men het zijne onkunde door de pers openlijk bekend te maken.

Dat de behandeling van soortgelijke teedere onderwerpen in zulke onbekwame handen allererbarmelijkst is, begrijpt een ieder gereedelijk. Het lijdt dan ook geen twijfel, of deze roekelooze vermetelheid maakt hen aller-bespottelijkst; maar, wat erger is, zij brengen daardoor aan de katholieke belangen groot nadeel toe. Immers, het kan niet anders of deze onderwerpen door zulke onhandigen misvormd, behouden niets meer van katholieke geloofswaarheden. Dat de liberale partij daardoor veel wordt gebaat zal wel niet behoeven gezegd te worden. Gretig toch nemen de liberalen al dien onzin op, maken er behendig gebruik van en zeggen dan: ziet zoo denken en schrijven er de katholieken zei ven over, en nog wel de verlichte, zelfstandige katholieken, terwijl al de overigen voor dompers en drijvers, voor slaafsche ultramontanen doorgaan.

Neg in de Kamerzitting van 1 December 71 bezigde de heer Van Voorthuizen dit argument, en van zijn standpunt kunnen wij het hem niet euvel afnemen, „zelfsquot; — aldus de heer Voorthuizen — „hebben, twee ja ar geleden, hooggeplaatste katholieke sprekers verzekerd , dat zij overtuigd waren, dat het openbaar onderwijs, uit een stof-

-ocr page 173-

— 153 —

felijk oogpunt, weldadig op hen gewerkt had. Welnu! dan is dit een reden om voor de schoolwet te blijven strijden, voor welke in 57 de helft der katholieke leden in de tweede, en al de katholieke leden in de eerste Kamer hebben gestemd.quot;

ledereen weet, dat soortgelijke manoeuvres, zooals wij hierboven bespraken, ook nu en dan te \'s Bosch worden beproefd; de onhandigheid van hen, die ze ondernemen, doen ze wel mislakken, maar niettemin toonen de liberale katholieken daardoor, hoe vijandig zij jegens de Kerk zijn gezind.

Men herinnert zich nog een vroeger te \'sBosch uitgegeven liberaal-katholiek dagblad met al zijn onzin; ook de brieven van een Multapatior, de stukken aan Handelsblad en Hotter dammer door zich noemende liberale-katholieken ingezonden, de geschriftje^ over kloosters, staatsbeleid, volksvermaken en wat al niet meer. Ahlus wordt door zulke waanwijzen de Kerk meL hare heilige geloofs- en weldadige zedeleer onteerd, en bij hare vijanden in een bespottelijk daglicht gesteld; menig onderwerp, haar uitsluitend of grootendeels behoorend, aan haar onttrokken en op het staatsgebied overgebracht.

Zoover komt men van lieverlede als men zich bij de liberale partij onvoorzichtig aansluit, en zich waagt op een gevaarlijk terrein, waar men zich niet te huis gevoelt; even als Pilatus wordt men door de onverbiddelijke logica der feiteft van het een tot het ander gedreven, tot dat men ten laatste ophoudt katholiek te zijn. Welk een waarschuwing voor ous allen! onwillekeurig denkt men hier aan het treurig voorbeeld van Döllinger, en zoo vele anderen.

-ocr page 174-

— 154 —

Zien wij nu verder hoe de Kerk bij de geavanceerde liberalen staat aangeschreven, hoe dezen jegens haar zijn gezind; en uit hunne eigene woorden zal duidelijk blijken, dat zij haren volslagen ondergang beoogen.

Den 25 Januari 1870 \') schreef een zich niet noemend liberaal, wiens woorden we reeds gedeeltelijk hebben aangehaald, het volgende ia de JV. li. Courant•. „Wij hebben willen aantoonen wat de ultramontaansche partij \') van onze katholieke ) landgenooten verlangt, hoe die partij eischt, dat de katholieken in hun staatsburgerlijk.... leven alleen Encykliek en Syllabus tot richtsnoer zullen nemen, geen staatkundige overtuiging zullen volgen dan die met de inzichten der Kerk strookt, zullen ophouden als zelfstandige \') redelijke wezens te denken en te handelen, om blindelings zich over te geven aan de leiding der geestelijkheid. — De liberalen willen niet, dat eenige Kerk optrede met gezag, om hare meeningen op te leggen als onfeilbaar. Zij willen, dat de Kerk hare leer ingang doe vinden door de kracht der overreding. De liberalen willen geen dwingelandij.quot;

Gewis kan men geene valschere en sluwere voorstelling van onze E. K. Kerk geven, dan hier de liberaal in de iV. R. Courant. Haar wordt daar toegedicht wat nooit bij eenig katholiek is opgekomen; en wat met het wezen van het katholicisme geheel overeenstemt, wordt daar gesteld alsof het een redelijk mensch onwaardig ware. Een oppervlakkige lezer moet noodwendig een afkeer jegens de

1) Verg Kath Dl LVII. bl. 364 enz.

2) d. i. de oprechte en verlichte katholieken.

3) Van de zoogenaamde liberalen of naamkatholieken.

4) d. i. aan eigen zienswijze halstarrig vasthouden zelfs tegen het gezag van God en de Kerk, wat rechtstreeks leidt tot kettersche hardnekkigheid.

-ocr page 175-

— 155 —

katholieken opvatten, en als hij de sluw berekende valsch-heid er niet van inziet, er door misleid worden.

Wien, vraag ik, is het ooit in de gedachte opgekomen, dat de katholieken in hun burgerlijk leven hlïndelings aan de leiband hunner geestelijken moeten hopen? En welk rechtzinnig en verlicht katholiek heeft er ooit aan getwijfeld of hij zijne handelingen, in welke omstandigheden ook, verplicht is te regelen volgens de onfeilbare leer zijner Kerk. En welk katholiek handelt het redelijkst, die de goddelijke openbaring, hem door de leer zijner Kerk voorgehouden, als leiddraad volgt, of die zich laat voorlichten door de moderne dwaasheden van het liberalisme? Dwalingen kan een katholiek wel dulden, maar nimmer als regel volgen. L)e onderwerping aan het kerkelijke gezag dat heet de liberale schrijver slavernij; maar ik vraag hem, ook van zijn standpunt gezien: is er minstens niet evenveel slavernij in gelegen, aan den leiband der liberale partij te loopen — waartoe zij hare volgelingen, op straf van den eerenaam van liberaal te verbeuren, verplicht — als hij er slavernij voor den katholiek in meent te zien, de leer zijner Kerk te volgen? Wij katholieken dragen zoo gaarne de davernij der waarheid, en laten even gaarne de teugellooze losbandigheid des geestes — waarmede de slavernij der hartstogten vergezeld gaat — aan onze liberalen over. Overigens toont de liberale schrijver, dat hij hoegenaamd geen denkbeeld heeft van goddelijk geloof, noch van het wezen der R. K. Kerk, wier ondergang hij zich met zijne partij ten doel stelt; want der katholieke Kerk haar gezag ontnemen, staat gelijk met haar te vernietigen.

Andere liberale woordvoerders en schrijvers komen meer openlijk, zonder veel woordenomhaal, waaronder

-ocr page 176-

— 156 —

soms het boosaardige met zorg verborgen wordt, voor hun doel nit.

De lezer herinnert zich nog het reeds vroeger aangehaalde gezegde van den liberalen Dr Pierson : „niet alle katholieken zijn uitramontanen j die het niet zijn kunnen met de liberale partij principiëel zeer wel gemeene zaak maken.quot; Is dat met andere woorden niet gezegd: Katholieken wilt gij met ons liberalen meegaan, weet dan wel, dat zulks enkel geschieden kan op voorwaarde, dat ge ophoudt uitramontanen te zijn, d. i. dat ge afstand doet van uw katholiek geloof.

Professor Opzoomer, \') sprekende over de Encykliek „Quanta curaquot; en den Syllabus, onthoudt zich niet te zeggen: „nog ruitelijkar, nog stoutmoediger is de oorlog verklaard aan de moderne wetenschap en aan de moderne maatschappij in den Opperherderlijken brief en in de tafel der voornaamste dwalingen van onzen tijd, die op het einde van 1866 van Pius IX zijn uitgegaan.quot;

„Eerlijk en ruiterlijk verklaart het (vonnis) den onver-zoenlijksten oorlog aan den vooruitgang, aan de beschaving onzer eeuw. Aan eene verzoening, zelfs aan vergelijk valt niet te deuken. Het moet een strijd zijn op leven en dood.quot;

Het is dus duidelijk, zoo besluiten wij met den Z. E. Deken en Pastoor Rijp, uit wiens brochure*) wij deze citaten gencmen hebben; de liberalen willen opzettelijk de vernietiging der R. K. Kerk. Dan alleen zullen zij ons een schijnbaar levensvoortbestaan gunnen, wanneer wij ben

1) Vrije Volksschool bl. 29 Verg Broch Ver. 2de j. No. 6

2) Broch. Ver. 2de j. No, 6.

-ocr page 177-

— 157 —

heerschappij laten voeren in den staat, de wetenschap, de school, de wetgeving, zelfs in de Kerk, eene heerschappij, welke voor ons katholiek leven niet anders dan doodend zijn kan.

Ten einde deze afschuwelijke strekking van het liberalisme uit het getuigenis van diens leiders zooveel te duidelijker te doen uitkomen, schrijven wij noch het volgende af uit eene brochure, in 1868 door een liberaal uitgegeven: „Van dezen (de clericalen of ultramontanen) is voor het staatsleven in eenen vrijen constitutioneelen staat eigenlijk niets te wachten. In beginsel meer aan de Kerk dan aan het ^ aderland gehecht, en de suprematie der Kerk boven alle constitu-tioneele vrijheden stellende, gebruikt de ultramontaan deze laatste alleen als een middel om de eerste te bevorderen, en is deze eens gevestigd, dan staat hij gereed diezelfde vrijheden met alle hevigheid te bestrijden. De Encykliek en de Syllabus zijn de bewijzen, indien deze nog noodig waren. Maar de liberale katholieken die van kerkelijke overheersching afkeerig, de constitutioneele beginselen oprecht zijn toegedaan, behoorden in te zien, dat zij ten slotte, door louter materieele belangen gedreven, die kerkelijke overheersching in de hand werken. Daarom zullen de llberale-kailioliehen oprechtelijk en zonder omwegen zich aan de constitutioneele partijen in den staat behooren aan te sluiten, en met hen de voordanders van alsolutisiische denkbeelden (lees kerkelijk gezag) moeien hedrïjden. — Hoe langer zoo onbeschaamder: niet alleen zullen de liberalen ons geloof en onze Kerk bestrijden, maar zij eischen zelfs, dat ook de liberale-katholieken dien strijd met hen zullen voortzetten. En welke zal dan het resultaat van dien strijd zijn ?

-ocr page 178-

— 158 —

Onze liberaal antwoordt daarop: „dan zal, overeenkomstig de beginselen onzer vrijheidslievende constitutie, in waarheid op geen godsdienstige geloofsbelijdenis meer worden gelet, en hierdoor... de kerkelijke overlieerschinrj (liet kerkelijk gezag) als een gemeenschappelijke vijand binnen enge grenzen kunnen teruggedreven worden\'\' Dat is met andere woorden: dan zal de overschilligheid zich voor goed van het godsdienstige Nederland meester maken, de liberale katholieken zullen met de partij het kerkelijk gezag als een gemeenschappelijken vijand aanzien, en daar niemand hoegenaamd iets meer aan dat gezag zal hechten, eenige ultramontanen uitgezonderd, zal het tot een staat van werkeloosheid worden gedoemd.

Ziedaar wat de liberale partij volgens het getuigenis harer hoofdmannen zich ten doel gesteld heeft, de vernietiging der E. K. Kerk; en thans is men reeds zoo ver gekomen, dat men dit afschuwelijk doel openlijk in de Tweede Kamer \') als een noodzakelijk middel voor het behoud der maatschappij durft aanbevelen. Zeker is het eene weldaad voor ons, dat zij zoo ridderlijk voor hun doel uitkomen; hadden vele misleide katholieken die strekking reeds vroeger gekend, nooit zouden zij zich bij de liberalen aangesloten hebben. Immers, die getuigenissen bevatten voor alle katholieken de nadrukkelijke waarschuwing: Vertrouwt de liberalen nimmer, zelfs dan niet, wanneer zij u gunsten aanbieden; wacht u teel tot die partij over te gaan; en mocht gij u vroeger bij haar aangesloten hebben, dan vordert uwe katholiciteit dringend , dat gij u zoo spoedig mogelijk daaraan onttrekt;

1) Verg. bl. Vgt;3 woorden des Heeren Gratamsi

-ocr page 179-

— 159 —

zoo niet, gij zult vau lieverlede hoe langer zoo meer met de liberale partij aan den ondergang der katholieke Kerk, en de uitroeiing van het katholiek geloof mede werken.

Ten einde u daarvan nog meer te overtuigen, zullen wij de organen der partij, de liLerale dagbladen in een volgend hoofdstuk nagaan j deze toch stellen ons dien afschuwelijken boozen toeleg nog aanschouwelijker voor.

-ocr page 180-

— 160 —

HOOFDSTUK VIII.

DE BOOZE TOELEG DEE LIBEllALEN TEGEX DE KATHOLIEKEN, BEWEZEN UIT DE L1BEUALE DAGBLADEN.

Ieder zal gereerlelijk aannemen dat de organen, de dagbladen eener partij, ons haren aard en hare strekking nog duidelijker leeren kennen dan deze of gene brochure, eene of andere redevoering barer hoofdmannen. Deze laatsten toch zijn in den regel — en \'t dient zoo in \'t belang hunner partij — behoedzamer, voorzichtiger. Een vluchtige blik dan ook op de liberale pers geworpen is voldoende, om in te zien, dat er nooit eene kettersche secte is geweest, welke vijandiger jegens de katholieken was gezind, en meer opzettelijk alle haar ten dienste staande middelen heeft aangewend, om den gewaanden ondergang der R. K. Kerk te bespoedigen, dan de liberale partij, in den beginne bedektelijk, sedert lang reeds openlijk.

Vooraf bemerken wij, dat oprechte katholieken zulke dagbladen niet lezen, tenzij in een of ander exceptioneel geval, deze of gene voorbijgaande noodzakelijkheid; dat zij dezelve niet lezen willen, om ook in de verste verte niet eens den schijn te hebben die bladen te steunen; dat zij dezelve, ofschoon hun ook de faculteit om slechte boeken te lezen is toegestaan, zonder noodzakelijkheid niet

-ocr page 181-

— 161 —

lezen durven. Dat die vrees gegrond en zeer voorzichtig is, leeren ons zoo wel de waarschuwingen van gezaghebbende mannen als de treurige voorbeelden van vroeger uitstekende katholieken. De lezing dier dagbladen is ook volstrekt niet noodig om er den geest en de strekking van te kennen, immers meer dan een katholiek tijdschrift heeft in het helderst daglicht gesteld, dat de moderne pers en wel vooral de dagbladpers een ware modderpoel is, een vergaderbak van alle onreinheden, van leugen en laster, schimp en spot, van verguizing der waarheid en zedelijkheid. Dag aan dag noodzaken zij de katholieke dagbladen ons te wijzen op lage insinuatiën, bittere satiren en bijtende sarcasmen, waarvan hunne hoofdartikelen en nieuwsberichten overvloeien, die opzettelijk worden geschreven of aangehaald om de Kerk, haar eerbiedwaardig Opperhoofd, het Episcopaat, de geestelijkheid, onze heilige geloofs- en zedeleer aan de bespotting van het modern ongeloof prijs te geven.

De Noordhralanter van 24 November jl. zegt te renht: „de lakkei en de Kerkbode, onzaliger gedachtenis, hebben nooit zoo deloyaal en schandelijk de Nederland, sche katholieken in hunne dierbaarste belangen gegriefd en gesard als de liberale dagbladen gedurende de laatste jaren. Van daar de rechtmatige verontwaardiging van alle ware katholieken tegen de liberale pers, welke hen dag aan dag beliegt en belastert; en dan durft de heer Jonckbloet in de Kamer nog klagen over de heftigheid der clericale bladen!quot;

Ik zou mij hier kunnen beroepen op de ondervinding van al degenen, welke zich de gevaarlijke en ongeoorloofde vrijheid veroorloven, om een buitenlandsch liberaal

dagblad, b. v. een Belgische Indépendance of Précnrseur,

li

-ocr page 182-

— 16\'2 —

of ten onzent een Rotterdammer, een Handelsblad, een Arnhemmer, een Taderland te lezen. Gaat er wel een dag voorbij zonder dat het een of ander liberaal blad deze of gene den katholieken hatelijke nieuwstijding verzint, of overneemt en zijnen lezers opdischt? Vuige laster, gemeene schimp, lage spotternij zijn niet zelden scheering en inslag, wanneer zij over de katholieke geloofs-en zedeleer schrijven; of iets bespreken wat onze heilige godsdienst betreft. Het Handelsblad ontzag zich niet, eens te schrijven: „in de katholieke Kerk worden aflaten verleend aan zieke koeien;quot; en de Arnhemmer: „de ezel, waarop Christus heeft gereden, wordt in de katholieke Kerk aanbeden, en uit de voordeelen, welke die aangebeden ezel oplevert, worden tien priesters onderhouden.quot; — Wat de Rotterdammer en geestverwanten hebben geschreven en gelogen over eene Krakausche non ligt nog versch in \'t geheugen. De kleinere blaadjes behoeven zelfs voor de hoofdorganen in dit soort van liefelijkheid en. beschaving niet onder te doen; zie hier een staaltje hoe het „ VolJcs-bladquot; over de katholieke geloofsleer spreekt: „De mirakelen zijn aan het kwijnen, zelfs St Antonius kan niet meer mirakelen. Er is namelijk in een St Antonius-Kerk een diefstal gepleegd en nu kan St Antonius niet eens zijn eigen dief aanwijzen; hij , de groote terugvinder van gestolen goed, (wat is de Bosch-Kemper op de hoogte!) weet niet meer waar hij zijn eigen hemd (hoe straatachtig) moet gaan zoeken.quot; Aldus het Volksblad. — t Is wel waar, soortgelijke vuilaardigheden schaden ons weinig, maar zij leeren ons den geest, waarmede de liberale dagbladen zijn bezield, vrij wel kennen; zij bewijzen veel en juist, wat wij te bewijzen hadden, dat een katholiek

-ocr page 183-

zich bij eeue partij niet mag aausluiteu, wier organeu zóó vijandig jegens de E. K. Kerk zijn gezind, haar onophoudelijk belasteren en door het slijk hunner liberale verachting heensleuren, zich uitdrukkingen veroorloven zóó gemeen en kroegachtig als de aangehaalde.

De Maasbode van 20 Augustus 1871, na een reeks van grieven tegen de liberale dagbladpers te hebben aangehaald , laat er op volgen: „later begon het (zeker liberaal blaadje) met verdubbelde woede onzen godsdienst in alle opzichten te bespotten en door het slijk te sleuren, onze priesters, de jesuïeten vooral, van alles, ook van moord te beschuldigen. Zelfs het heiligste werd niet gespaard! over de H. H. Sacramenten der katholieke Kerk, ja , over het heiligste, wat de katholieken kennen en dat zij met hun laatsten druppel bloeds des noods zouden verdedigen, werden woorden geschreven — tot voor weinige dagen nog — die, hadden wij ze gebezigd ten aanzien van joodsche plechtigheden, de hoogste verontwaardiging der Israelieten rechtmatig zouden hebben opgewekt.quot;

Nooit echter te voren heeft het liberalisme door middel zijner dagbladen zijn doodelijken haat tegen de Kerk, zóó duidelijk aan den dag gelegd, als bij gelegenheid van het Vaticaansch Concilie.

Dit algemeen Concilie, gelijk elk ander, is eene vergadering, de eerbiedwaardigste, welke een katholiek denken kan. Daar vereenigden zich de Bisschoppen der katholieke Kerk uit alle oorden der wereld; zij kwamen te zamen om over de gewichtigste aangelegenheden te beraadslagen; sommigen hunner hadden den ouderdom van zeventig, anderen van tachtig, en zelfs van negentig jaren bereikt; zij hadden zich de moeielijkheden, aan eene lange

-ocr page 184-

en gevaarvolle reis verbondeu, getroost, eenigen werden het slachtoffer van hunnen ijver. Deze Vergadering boezemde dan ook aau andersgezinden eerbied in en ontzag. De liberale partij integendeel, met eenige fanatieke ketters en scheurmakers, maakte ook hier eene treurige uitzondering. Men herinnert zich nog, hoe onze katholieke dagbladen zich in de treurige noodzakelijkheid bevonden om dagen, maanden achtereenvolgens, den vuigen laster der liberale pers op het eerbiedwaardig Concilie geworpen, als ware bet een verachtelijk klub van het laagste uitschot geweest, te weerleggen. En wat hier zeer te stade komt, de zoogenaamde liberale katholieken speelden hier eene treurige rol. Wie is in staat al de intrigues op te sommen, welke zij hebben aangewend om de dogma-verklaring der onfeilbaarheid van het Opperhoofd der Kerk te voorkomen ?

De Civilta Cattolica \') heeft zich de moeite getroost om een twaalftal klaagliederen, bij wijze van opwerpingen, door de liberale katholieken in lange artikelen uiteengezet, aan te halen, en zóó te weêrleggen, dat zij door de kracht der redeneering van het katholiek tijdschrift als sueeuw voor de zon wegsmelten, enkel slijk achterlatende dat de aanklagers alléén bemorst.

Na die wederlegging laat er de Civilta opvolgen; „De hier bijeengebrachte onbeschaamdheden en grove dwalingen toonen genoegzaam den geest van het liberale katholicisme. Gave God, dat de liberale katholieken niet nog zwaardere klachten lieten hooren. Maar in hunne vlugschriften en dagbladen uiten zij er nog van veel slechter

1) Verg. Alg. Kerkv. van bi, 1410.

-ocr page 185-

— 165 —

gehalte. Wij moeten de geloovigen meer dan ooit waarschuwen tegen hetgeen de Zaligmaker genoemd heeft den zuurdesem der phariamp;eën, wijl deze verspreid wordt onder katholieke vormen en schijn van heilzamen raad.

Wij zijn er ver af alle liberalen, welke wij bestrijden phariseën te noemen. Neen, daar zijn onder hen deugdzame godvruchtige menschen met edele bedoelingen. Maar wat doet dit, wanneer het stelsel, dat zij te goeder trouw voorstaan, in wezen volkomen overeenstemt met dat der vrijmetselarij. De kracht welke zij aan hunne politieke godsdienstige beginselen toekennen is verschillend, en toch zijn deze laatste dezelfde als die der vrijmetselarij. De vorm der bestrijding van het gezag is niet bij allen dezelfde, maar het gevolg komt overeen: verkleining van het gezag. Niet overal op dezelfde wijze wordt de individuëele rede tegenover de rede Gods gesteld, maar de practische uitkomsten zijn dezelfde. Langs verschillende wegen gaat men tot de scheiding van Kerk en Staat, maar het eindoel dier scheiding, namelijk de „Secularisatiequot; der maatschappij, met een woord de afval des volks van den goddelijken Verlosser is één en hetzelfde. Zij willen logische premissen, niet alle gevolgen. Ziedaar waarom wij blijven beweren, dat het zoogenaamd liberaal katholicisme meer doortrokken is van den zuurdezem der phariseën dan men op den eersten oogslag zou zeggen.quot; Aldus de Civilta Cattolica.

Natuurlijk onze liberale pers nam niet zoo hooge vlucht, maar was des te onwelvoeglijker. Eenige afgeschrevene artikelen daargelaten, bestond hare geheele kracht in schelden, lasteren, verdacht en bespottelijk maken. Nu eens had men het tegen de intrigues der Romeinsche curie,

-ocr page 186-

— 166 —

dan begaf zich de Kerk op een gebied, wat het hare niet was, zij liet zich in met politiek, hare aanmatigingen werden gevaarlijk voor den staat; Pius IX zelf legde het masker zijner zachtmoedigheid af, hij toonde dezelfde despoot te zijn als zijne voorgangers waren. Wilt ge enkele staaltjes van die fraaiigheden hooren? De Arnhemsche Courant schreef destijds: de Oostersche Bisschoppen zijn zeer ontevreden over den Paus; hij verbiedt hun herbergen (waarom niet kroegen?) van den derden rang. Die Bisschoppen dingen af op een kop koffie. En in \'t algemeen zijn de Bisschoppen op het Concilie zeer gedrukt om reden zij hunne zelfstandigheid verliezen , zelfs niet eens hunne opinie mogen zeggen. Kan het schooner? En toch de iV. E. Courant overtrof nog ver hare Arnhemsche Zuster; zij zag Pius IX op het Vaticaan in toorn, in woede ontstoken, zijne pen verbrijzelen; zij hoorde hem stampvoeten, met vuisten op de tafel slaan omdat een Oostersch Bisschop zijn naam niet wilde teek enen. Om u \' een bewijs te geven, dat dit zoo werkelijk gebeurde, dat wij hoegenaamd niet overdrijven, zullen wij door eenige citaten uit de iV. R. Courant onze bewering staven\'): „De Paus heette een oude sukkel of een grijze despoot, en de Jesuiten werden gezegd hem te vergoddelijken. De Paus had Mgr Valerga, den Patriarch van Jerusalem met slagen gedreigd, en men had in de St Pieterskerk duiven laten vliegen, opdat men zoude vertellen, dat de II. Geest op den Paus was neergedaald toen hij de onfeilbaarheid bekrachtigde. Ja, men had zelfs een raampje gemaakt inden muur achter den troon des Pausen, opdat het zonnelicht, daar door-

1) Vergelijk de Maasbode. 20 Augustus 1871.

-ocr page 187-

— 167 —

dringende, een aureool van heiligheid om het hoofd van Z. H. vormen zou.quot;

Wat dunkt u, lezer, van zulke taal, verkondigd door een hoofdorgaan der liberale partij, dier partij, welke zich de beschaafde, de verlichte, de vrijzinnige noemt? Zijt gij naijverig op zulke beschaving en verlichting? En dan durft eeu Jonckbloet nog klagen over de heftigheid der elericale dagbladen. Is het na zulke laagheden, door liberale schrijvers uitgekraamd, nog te verwonderen, dat de katholieken soms hevig zijn, en aan hunne rech-matige verontwaardiging lucht geven? Zijn zij niet veeleer daartoe volkomen gerechtigd? Lezen wij van Christus zeiven niet \'): „Hij zag hen (de Phariseën) in het rond met toorn aan, tevens zich bedroevende over de verblindheid van hun hartquot;? En welke uitdrukkingen Hij zich tegen de Phariseën veroorloofde, zullen wij later zien.....

Maar genoeg hiervan, wij stellen in \'t algemeen de vraag: \') „Wie kent één nummer der iV. R. Courant, waarin niet óf de katholieke leer, óf de katholieke hiërarchie , óf de katholieke cultus enz. enz. werd miskend en mishandeld, niet het minst siuts den tijd, dat ook de moderne theologie haar troon in het bureau van dat blad heeft opgeslagen?quot;

Nu weteu de liberale dagbladschrijvers zeer goed, dat de katholieken hunne hatelijke en onbeschaamde leugen-en lastertaal op eene gevoelige wijze aan den dag brengen; doch de haat, waarmede zij jegens de katholieke godsdienst zijn bezield, verblindt hen dermate, dat zij hun eigene

1) Marc. III. o.

2) Maasb. t. a. p.

-ocr page 188-

— 168 —

schande niet meer inzien, en hun stalen voorhoofd geen bloozen meer kent. Voltaire deed het zoo eveneens en hij bevondt er zich goed bij: „Gij moet liegen, liegen als een duivel, niet vreesachtig en slechts voor een tijd, maar onverschrokken en voortdurend,quot; was Voltaire\'s leus en raadgeving. quot;Waarlijk wij moeten het bekennen: onze liberale schrijvers nemen die les van hun grootmeester zeer wel ter harte en maken er meesterlijk gebruik van. Zóó toch kunnen zij de katholieken grieven, sarren, verbitteren en verguizen, de haat immers moet zich openbaren, lucht geven en verkoelen. Vraagt gij hun: maar wie geeft toch aan een Handelsblad, Rotterd., Vaderland en consorten, die eeuwig schrijven over vrijheid en verdraagzaamheid, het recht om de katholieken, welke Vt der bevolking uitmaken , onophoudelijk in hunne heiligste belangen, — hun Kerk en derzelver Opperhoofd, het Episcopaat, de geestelijkheid, hunne geloofs- en zedeleer — op zulke onbeschaamde wijze te belasteren en te grieven ? Nauwelijks zullen zij zich gewaardigen u een antwoord te geven; een ultramontaan, een clericaal schijnt in het oog der liberalen geen staatsburger te zijn; genoeg zoo de vrijzinnige en verlichte katholieken, d. i. de naamkatholieken zich niet ontevreden toonen.

Worden hunne nieuwsberichten als loutere verzinsels op de ontegensprekelijkste wijze aan de kaak gesteld, morgen hebben zij weer andere, en liegen steeds met nieuwen moed, immer onbeschaamder voort.

Wat de iV. U. Courant nog onlangs schreef over de geschiedenis der Pausen gaat alle grenzen van welvoeglijkheid en waarheidsliefde zoover te buiten, dat een fatsoenlijk mensch er zich niet meê inlaten kan.

-ocr page 189-

— 169 —

„Wij stellen nog de vraag: *) wanneer heeft de iV. R. Courant ooit een door haar verspreide leugen, waardoor zij de katholieken had gehoond, herraepen ? Zij duldde opzettelijk geen herstel in haar kolommen, zelfs niet in den vorm eener betaalde advertentie!quot; — Soortgelijke schrijvers telt ook \'sBosch, onder zijne liberale katholieken.

Soms, doch maar zeer zelden, hult de wolf zich in een schapenvacht; — varietas delectat — een of ander liberaal schrijft op zachten toon, liefelijk zelfs klagend; of redeneert op zijne wijze in artikelen ellen lang, om de katholieken te verschalken, en hun ongemerkt de liberale beginselen in presentabelen vorm op te dringen. 1) Wilt ge reeds hier een proefje van liberale zoetsappigheid?

„Het katholiek liberalisme s) leeft in Noordbrabant voort, en wij zijne vrienden moeten naar niets zoo zeer streven, dan naar de verhevenste eigenschap, welke zijn karakter kenmerkte; \') namelijk eerlijkheid. Het katholiek liberalisme zij en blijve eerlijk in de handhaving van zijn godsdienstige — eerlijk in de handhaving van zijne staatkundige beginselen. 2) Eerlijkheid alleen boezemt zelfvertrouwen, moed en zelfopoffering in. 6) En wie ons Noordbrabantsche katholieke liberalen, op onzen politieken weg vol doornen, op onzen kruisweg volgen wil, beproeve zich eerst.... om als eerlijk man te strijden, en te sterven.quot; Aldus Multapatior.

1

Verg. hoofdst. XII.

2

De liberale Wekker was vol van eerlijkheid, en daarom gewis ook van zelfvertrouwen.

-ocr page 190-

— 170 —

Men weet waarlijk niet door welk gevoel men wordt aangegrepen als men den liberalen onzin, van den zich noemenden liberalen katholiek leest.

Wie benieuwd mogt zijn, hoe er soms verwarring, tegenspraak in \'t liberaal kamp tusschen de voorvechters zelveu ontstaat, hij leze de nummers der Maasbode, tijdens het H. Concilie en na deszelfs schorsing. Daar kan men nog al tamelijk curiëuse staaltjes aantreffen, curiëus niet zoo zeer om de tegenspraak zelve — huichelen en liegen toch is zelden logiesch — maar om den ingckankerdeu haat der liberale dagbladen tegen de katholieken nog meer te leeren kennen; een nijdige haat, die men soms een tijd verkroppen moet, en zoo veel mogelijk tracht verborgen te houden onder het masker eener weergalooze huichelarij. Vroeger hebben de liberale bladen honderdmalen beweerd, dat de Pauselijke onfeilbaarheid — en dus ook het Concilie waarin die onfeilbaarheid zou gedefinieerd worden — den ondergang der katholieke Kérk zou bespoedigen ; daarom waren zij zoo goed de katholieken er tegen te waarschuwen; toen deze eehter, de liberalen uitgenomen, voor die liefdelijke waarschuwingen doof bleven, begonnen zij spottend te zeggen: welnu dan, willen de katholieken aan onze raadgevingen geen gehoor leenen, dat zij dan hun eigen oudergang bewerken. Doch nauwelijks bemerkten de liberalen den heilzamen invloed van het pas begonnen Vaticaansch Concilie, of de aap kwam uit de mouw: noodkreten werden aangeheven over de toenemende krachtsontwikkeling der ultra-montanen. Een van die vele noodkreten haalt de Maas-lode in haar nummer van 7 Maart 1871 aan, doch te laug om het hier in te lasschen.

-ocr page 191-

— 171 —

Gewoonlijk echter, wanneer de liberale dagbladen hun spijt over mislukte pogingen, tegen de katholieken op touw gezet, niet meer verkroppen kunnen, zijn hunne uitvallen hevig, bitter, scherp, vol van lage insinuatiën tegen de geestelijkheid. Daarvan gaf de Rotter dammer een tijd geleden weder een treffend bewijs. Terneergeslagen over de tegenwerking, welke de middelbare meisjesscholen ondergaan, verontwaardigd over de steeds toenemende stoutheid der ultramontanen en dat nieuw opgewekt leven, waartoe het Vaticaansch Concilie niet weinig heeft bijgedragen, neemt hij het volgende van een liberaal geestverwant op; „De vrouw moest en moet onderworpen blijven, om den geestelijke, den katholieken geestelijke de taak gemakkelijk te maken in het familieleven door te dringen; de vrouw moest en moet onderworpen blijven, omdat hare kwade eigenschappen, of liever de zwakheden harer natuur worden dienstbaar gemaakt aan de verrijking en de uitbreiding eener vrijheid onderdrukkende Kerk.quot;

Gewis geen klein bewijs (stippen wij dit in \'t voorbijgaan aan) voor hetgeen wij u reeds meermalen hebben gezegd, dat de moderne school moet dienstbaar worden om het geloof in de harten der katholieken te verstikken; daartoe zijn de jongensscholen nog niet voldoende; aan katholieke meisjes, die later huismoeders zullen zijn, moest het modem ongeloof ook medegedeeld worden, en wel door middel der school. Overeenkomstig dit doel beweerde een lid in den gemeenteraad van Amsterdam: „het gemeenschappelijk bezoek der openbare scholen door kinderen van verschillende gezindheid zal zonder uitwerking blijven, zoolang de huiselijke opvoeding door de indrukken, die het

-ocr page 192-

— 172 —

kind van de moeder ontvangt, niet medewerkt tot uitroeiing der maatschappelijke vooroordeelen.quot;

Dat gaat nu zoo (om weer tot ons punt terug te keeren) dag aan dag voort, altijd met denzelfden euvelmoed, denzelfden haat tegen de katholieken, met de ijdele hoop, om op de puinhoopen van het christendom, wat zij zich verbeelden te zullen omverwerpen, het modern ongeloof te stichten....

Laat het een of ander liberaal dagblad, in navolging van den Satan, de katholieken een tijd lang met rust; \'t is om zijn haat nieuw voedsel te geven, zijn giftige pen te scherpen en later zoo veel te feller er op aan te vallen.

Maar genoeg om ieder ten volle te overtuigen, die nog voor overtuiging vatbaar is, dat de liberale partij het opzettelijk met boozen toeleg op den ondergang der katholieke Kerk gemunt heeft.

Dat dit boosaardig plan der liberale partij door hare organen op die wijze ontmaskerd wordt, heeft ongetwijfeld zijn goede zijde. Ontmaskerd toch, kan het liberalisme zich niet meer voordoen als een huichelende vriend, geen katholiek meer verschalken tenzij degenen, die opzettelijk bedrogen willen zijn; veler oogen gaan dan ook dagelijks meer en meer open, en onttrekken zich aan de liberale partij. Het zal dan verder ook wel niet behoeven gezegd te worden van wat gehalte een katholiek toont te zijn, die zich bij eene partij aansluit, wier organen zoo vijandig gezind zijn jegens alles wat den katholiek dierbaar en heilig is....

Doch — wat wel in het oog dient gehouden te worden — hét kan noch ontkend, noch genoegzaam worden betreurd, dat door de onvoorzichtigheid der katholieken zeiven zulke dagbladen zoo veel kwaad veroorzaken.

-ocr page 193-

— 173 —

Is de omgaug eu het spreken, zegt onze Doorl. Kerkvoogd \'), met bedorvene menschen reeds zoo gevaarlijk, hoeveel gevaarlijker moet dan de omgang niet zijn met een slechten schrijver in de werken, die hij ter lezing aanbiedt ? Is dit waar van elke slechte lectuur, hoeveel meer nog van de lezing van een dagblad; met dieus schrijver toch verkeert men dag aan dag op gemeenschappelijke wijze, en neemt men, gelijk zoovele treurige voDr-beelden ons leeren, ongemerkt deszelfs zienswijze en denkbeelden over. Velen ja, worden door de scheve voorstelling en valsche redeneeriugen dier dagbladen misleid, zij vreezen zich oprecht katholiek te toonen om de bedreigingen, den hoon en spot, waaraan zij hunne rechtzinnige katholieke ge-loofsgenooten in zulke organen zien blootgesteld; zij beginnen zich langzaam zelfs over hun geloof en hunne Kerk te schamen, welke de liberale pers verachtelijk en bespottelijk weet voor te stellen.

Ten volle ben ik overtuigd, dat niet slechts katholieken, welke dien naam verdienen, maar elk rechtschapen man zulke laagheden, als wij uit de liberale dagblad-pers hebben aangehaald, grootelijks afkeuren; maar waarom komt men er dan niet ridderlijk voor uit en toont men zijne afkeuring niet door daden? Waarom lezen de katholieken zulke dagbladen? Waarom geven zij hun toegang op hunne societeiten en in hunne huizen? Wie ziet niet in, dat men aldus niet enkel door zijn abonnement het dagblad medehelpt instandhouden, maar ook zijn zedelijken steun aan deszelfs overmoed leent? Hoe kunt gij dusdanige vrijheid met uw geweten overeen-

1) Vastenbrief 1867.

-ocr page 194-

— 17 J —

brengeu en voor God verantwoorden? Wie niet met mij is, zegt Christus, is tegen mij, en door uw abonnement blijft gij niet eens neutraal; maar sluit u meer of min bij Christus verklaarde vijanden aan.\') Men zegt wel, ik heb die bladen noodig, kan ze onmogelijk missen. Die onmogelijkheid, waarop niet weinig valt af te dingen, gelaten voor hetgeen zij is , vraag ik u; hebt gij dan voor uw geloof en godsdienst géén offer veil? rekent gij zoo weinig op den zegen van boven ? of stelt gij uwe tijdelijke belangen, misschien uwe politieke nieuwsgierigheid boven de Kerk, die uwe moeder is? Zou een gelieele onttrekking der katholieken den overmoed en de onbeschaamdheid van den Rotter dammer en het Handelsblad niet matigen? Zou eene algemeene katholieke aaneensluiting geen Katholiek Handelsblad kunnen tot stand brengen? wat hier van zij, zeker zal elk- katholiek moeten aannemen, dat het hem niet vrij staat zich bij eene partij aan te sluiten, wier booze toeleg tegen de katholieke belangen zoo ontegensprekelijk

blijkt uit hare organen..... Die boosaardige toeleg van

het liberalisme tegen de R. K. Kerk wordt nog duidelijker , wanneer wij nagaan wat het tegen de Kerk onderneemt daar, waar het vrij spel heeft.....

1) De ontevredenheid der rechtzinnige katholieken ook over de Provinciale Noordbrab. en \'s Hertog. Courant wordt hoe langer zoo algemeener; en wi) kunnen niet ontkennen, dat dit blad, sedert een tijd, daartoe gegronde, redenen heeft gegeven.

-ocr page 195-

— 175 —

HOOFDSTUK IX.

DE BOOZE TOELEG VAN HET LIBERALISME TEGEN HET KATHOLICISME, AANGETOOND UIT DE DADEN DER.

LIBERALEN DAAR., WAAR ZIJ IN HUNNE HANDELINGEN VRIJER ZIJN

Het wordt langzaam hoe langer zoo meer duidelijk wat het liberalisme ook ten onzent in zijn schild voert.

Wat de beginselen betreft, behoefde onze liberale partij voor geue andere onder te doen, de beginselen van het liberalisme zijn overal dezelfde.

Het aanzienlijkste deel echter der Nederlandsche bevolking met zijn gezond verstand, godsdienstig en vreedzaam van aard gaf te duidelijke bewijzen, hoe het afkeerig was van het dolzinnig drijven en het woest geweld der liberalen in andere landen, dan dat het liberalisme in Nederland niet omzichtiger moest te werk gaan, en zijn doel en streven verborgen houden ...

Langen tijd heeft men dan ook de katholieken diets gemaakt, dat onze liberalen niet gelijk gesteld moesten worden met de liberalen van andere landen. Uit bedrog was noodzakelijk. Immers welke katholiek zou zich bij de liberalen hebben aangesloten, had hij ze gekend gelijk zij werkelijk waren, en zich elders toonden te zijn ?

En toch is die zoogenaamde goede trouw niet geheel

-ocr page 196-

— 176 —

onschuldig geweest. Onder de katholieken, welke zich liberalen noemden, wareu er niet weinigen, die niet zien wilden, alle inlichting en waarschuwing halstarrig verwierpen, het licht, dat van tijd tot tijd voor hen opging, uitdoofden, en met hun geweten transigeerden, omdat zij van de liberale partij voor zich en de hunnen eenig tijdelijk voordeel verwachtten.

Dank en veel dank zijn de katholieken van Nederland verschuldigd aan het uitmuntend dagblad „de Tijdquot; \'), jaren achtereenvolgens heeft het den strijd tegen de liberale dagbladen met eer en bewonderenswaardigen moed volgehouden, de belangen der katholieken verdedigd, de lage insinnatiën en de valsche beschuldiging der liberale partij tegen onze heilige godsdienst ontmaskerd en ten aanschonwe van geheel Nederland op eene edele wijze in het heldere daglicht gesteld. Bovendien heeft „de Tijdquot; honderde malen op de aanschouwelijkste wijze aangetoond, dat gelijke beginselen gelijke gevolgen hebben moesten, en dus, dat het liberalisme hier langzaam worden zou wat het elders reeds was. Doch vele katholieken geloofden het niet, sommigen zelfs wilden niet eens overtuigd zijn.

De Tijd, zoo raaskalde men reeds toen, was een cleri-caal blad,- een Pastoors Courant. Velen wilden dit blad, hoe degelijk ook geschreven, niet eens meer lezen, maar namen een abonnement op een blad van liberale richting, en hebben alzoo niet weinig steun aan de liberale partij gegeven, den overmoed harer organen gesterkt en aan de goede zaak , de zaak der katholieken geen gering nadeel toegebracht.

1) Dat de «Maasbodequot; en andere katholieke dagbladen de ))Tijd\'? trouw ter zijde staan, is van algemeene bekendheid.

-ocr page 197-

Om aanhang te vinden, het lichtgeloovig publiek zand in de oogen te strooien, kwam het oud leugenmiddel te pas. Het was volstrekt niet zoo, gelijk zwartgallige drijvers beweerden, het kon zoo niet zijn. De liberalen beoogden niets anders dan beschaving, vooruitgang, vrijheid volgens de eisehen des tijds en der moderne verlichte wetenschap; boven alles verlangden zij verbroedering door een neutraal onderwijs, een onderwijs wat ieders godsdienstige begrippen zou eerbiedigen. Dat onderwijs moest zoo christelijk mogelijk worden ingericht, zelfs dienstbaar zijn aan de opleiding tot christelijke deugden; boven geloofsverdeeldheid behoorde het echter in een gemengd land verheven te blijven; kortom zij hadden slechts een nieuw politiek leven volgens den geest van de vrijheidlievende Nederlandsche Staatswetten op het oog. üp godsdienstig gebied bleef elk volkomen vrij, daarom wilden zij geen staatsdwang, maar den Staat van de Kerk gescheiden. Dus, zoo was hunne gevoltrekking: wees toch niet zoo onnoozel, niet zoo onbillijk en onrechtvaardig te gelooven of te zeggen, dat de liberalen van Nederland gelijk zijn aan die van België en andere landen: dit te beweren , voorgeven anderen in dien zin te willen waarschuwen is zich schuldig maken aan laster, \'t is een ultramontaansche leugen!

Dit deuntje is ons sedert jaar en dag voorgeneuried;

zij die goed zagen hebben er zich nooit door laten

verleiden, en gelukkig thans luistert er niemand meer

naar, tenzij degenen, die om tijdelijke belangen, of uit

ijdelheid en menschenvrees de oogen opzettelijk sluiten.

Want inderdaad het is een teeken van een groot hart

en een edelen geest, wanneer men met een zeer geacht

katholiek afgevaardigde openlijk durft zeggen: ik heb mij

12

-ocr page 198-

— 178 —

zeiven bedrogen. Dusdanige edele karakters treft men maar zelden aan.

Het liberalisme, geen gezond hoofd twijfelt er aan, dat overal dezelfde beginselen heeft, is in wezen ook overal hetzelfde; en altijd worden er onder de leiders der liberale partij aangetroffen, die de anti-christelijke en onmaatschappelijke onafhankelijkheid, welke de liberalen vrijheid gelieven te noemen, tot hare uiterste consequentiën trachten door te drijven. Wel is waar, het liberalisme openbaart zich niet overal op gelijke wijze, doch zulks hangt niet af van de partij, maar enkel van de tijdsomstandigheden en de plaatselijke toestanden. Niet overal vindt zij haren werkkring even voorbereid en zich zelve in haar streven even onbelemmerd. Daarin ligt de ware en éénige oorzaak van het onderscheid, niet wat het wezen en het doel, maar de werking der liberale partij betreft. Alvorens moet het volk worden bewerkt door de liberale dagbladpers, door eene overprikkelde pleizierzucht — de liberalen voeren de volksvermaken zoo hoog mogelijk op — en inzonderheid door middel van het zoogenaamd godsdienstloos onderwijs. Is het volk op die wijze voorbereid, heeft het zijn geloof door onverschilligheid grootendeels verloren, dan openbaart zich het liberalisme in zijn ware gedaante; het vertoont zich gelijk het werkelijk is, onmaatschappelijk, anti-christelijk, verwoestend en vernietigend.

Wij zullen dan ook nergens beter te weten komen wat onze liberale partij in haar schild voert, hoe vijandig zij jegens de katholieken is gezind, dan daar, waar zij een tijd lang vrij en onverholen hare verwoestende werking tegen de godsdienst en alle maatschappelijke orde heeft kunnen botvieren. De houding, welke zij daar aanneemt is

-ocr page 199-

— 179 —

dezelfde, welke zij later hier aannemen zal. Haar despotisme onder de ironische leus van vrijheid, hare ondragelijke tirannie, welke onze geloofsgenooteu elders knelt, zal ook eenmaal, laten wij haar den baas spelen, ons katholieken van Nederland op eene onuitstaanbare wijze kwellen en verdrukken. Is de snelle vooruitgang der liberalen ten onzent daarvan geen sprekend bewijs?

Daar het echter feiten geldt, publieke feiten, feiten van onzen tijd, zal het noodig maar ook voldoende zijn, op eenige geliberaliseerde landen even het oog te vestigen . . .

Ieder weet dat de zoogenaamde liberale katholieke gouvernementen van Frankrijk en Beijeren jaren achtereenvolgens hunne katholieke onderdanen in eene onchristelijke richting hebben voortgestuwd; dat zij, wat van het Opperhoofd der Kerk en het Episcopaat uitging op alle mogelijke wijzen hebben bemoeielijkt. Bekend is de houding, welke hunne beide zoogenaamde katholieke ministers. Dam en van Hohenlohe, tegen het Vaticaausch Concilie aannamen; hoe zij deszelfs vrije werking trachtten te belemmeren, de dogma-verklaring der onfeilbaarheid poogden te voorkomen; niets hebben zij onaangewend gelaten, noch intrigues, noch opgewekte schandalen, noch hun invloed op zwakke en verdachte hoftheologen, noch bedreigingen van allerlei aard.

Van zeer nabij hebben wij met veel deelneming en innig leedgevoel gezien, hoe ons naburig katholiek België onder het liberale Ministerie Frèro-Orban en den dolzinnigen Bara jaren achtereen in zijn katholiek leven is getiranniseerd, gefolterd en gemarteld geworden; hoe hoe het als verlamd, gekluisterd neerlag aan de voeten van uitspattende liberale despoten; hoe het zuchtte onder

-ocr page 200-

— 180 —

eene liberale vervolging, zooveel te ondragelijker, om reden dit sclireeuwend onrecht werd gepleegd onder de leus eener liberalistische vrijheid. Daar heeft het liberalisme getoond wat het werkelijk is, en wat het in zijn schild voert. Vrijheid van geweten beteekende onderdrukking van het katholiek geloof; vrijheid der Kerk wilde zeggen ontheiliging der kerkhoven, roof der kerkelijke goederen, opheffing der kloosters, annexatie der studiebeurzen; de persvrijheid bestond voor joden, vrijdenkers en solidairen, niet voor de katholieke Priesters en hunne Bisschoppen; vrijheid van onderwijs heette de verdrukking der katholieke scholen en de overheersching van godsdienstlooze staats-scholen. Ziedaar wat het liberalisme is, wat de liberale partij beoogt...

De houding, welke het liberaal-Oostenrijksch Gouvernement, onder den Eijks kanselier von Beust tegenover den Paus, omtrent het Concordaat tusschen Z. M. den Keizer en Z. H. Pius IX gesloten, aannam, is zeer moeie-lijk te qualificeeren. In dit Concordaat, een vormelijk verdrag, eene weêrzijds-bindende overeenkomst, werden verschillende kerkelijke aangelegenheden geregeld, rechten en onderlinge verplichtingen van Kerk en Staat omschreven en bepaald. \') Dit Concordaat werd na een lang en ernstig beraad gesloten, en op de volgende wijze plechtig bekrachtigd. „Wij keuren het goed en wettigen en nemen het aan, wij bekrachtigen hetquot;, waren de woorden van onzen H. Vader. „Wij betuigen (zoo sprak de Keizer) dat wij al de artikelen dezer overeenkomst gezien en overwogen hebbende, allen en ieder in het bijzonder wettigen en bevestigen op ons Keizerlijk en Koninklijk woord,

1) Verg. de Kath. Dl. LV.

-ocr page 201-

— 181 —

voor ons en onze opvolgers, belovende, dat wij alles, wat in dezelve vervat is, getrouw ten uitvoer loggen, en op geene wijze zullen toelaten, dat daartegen gehandeld wordt.quot;

Zoo dan werd de vrede tusschen de Kerk en den Oosten-rijkschen staat hersteld. Dit Concordaat gaf aan de Kerk wel niet alles, wat haar toekwam, maar Zij, die altijd vrede zoekt, zoo het geen beginselen geldt, stond den Keizer buitengewone voorrechten toe, om daardoor de goede verstandhouding te bevorderen. En toch beviel dat Concordaat den liberalen niet. Na het zelve door middel hunner leugenpers langen tijd te hebben voorgesteld als een miskenning der rechten van de kroon en vau het volk, eene overlevering der Protestanten aan Koomschen willekeur , kortom eene vernedering voor Oostenrijk; gingen zij er eindelijk toe over, het eigendunkelijk zonder toestemming van den H. Stoel op te heffen en te vernietigen.

Is nu, vragen wij, een dusdanig ongehoord liberalistisch bedrijf geene bepaalde verloochening van de natuurwetten, is dat geen verkrachting van alle recht, waaruit niets anders dan maatschappelijke wanorde volgen moet? Mag toch de liberale staat zoo wederrechtelijk handelen? op wat grond ontzegt hij aan bijzondere personen het recht om, in navolging van den staat, hetzelfde te doen ? En desniettegenstaande hebben onze liberale dagbladen dit schreeuwend onrecht verdedigd, goedgekeurd en toegejuicht; met de Oostenrijksche jodenpers hebben zij getracht een schijn van recht aan hun onrechtvaardige geestverwanten toe te kennen.

Als wij nu onze oogen afwenden van het, door een liberalistisch drijven, ongelukkig geworden Oostenrijk, en

-ocr page 202-

— 18-2 —

ze vestigen op het geliberaliseerde Spanje, dan gewis wordt het liberalisme hoe langer zoo vreeslijker.

Hoe treurig en zorgwekkend is de toestand van dit beklagenswaardig land, dat zich langzaam, onder de regeering van Isabella, uit zijn vernedering begon op te richten, door het despotisch beheer van een liberalen Prim c. s. geworden. Hier zien wij historiesch bevestigd, wat logiesch algemeen wordt aangenomen; het liberalisme, uit de revolutie geboren, brengt de revolutie voort. Een schoon woord schreef de Katholiek \'), een tijd geleden, over het ongelukkig Spanje onder dit opzicht; iets nemen wij daaruit over.

„Spoedig hebben Prim en consorten zich op de hoogte geplaatst van hunne broeders in andere landen. Zij verbannen zonder vorm van proces; zij verklaren wettig ver-kregene goederen van individuën of vereenigingen verbeurd, zonder eenige misdaad of éénig misdrijf als reden van hun vonnis te kunnen aangeven. En wat zelfs bij hen, die hunne gevoelens deelen, verontwaardiging moet opwekken: dat onrecht, dat geweld wordt gepleegd in naam der vrijheid, waarvoor zij zeggen alles veil te hebben, en aan welker voordeden zij allen willen deelachtig maken.

„Zij verkondigen vrijheid van eeredienst! En de Jesuïeten worden als bandieten binnen drie dagen over de grenzen gezet, en andere klooster-geestelijken uit hun klooster verjaagd. Sommige kloosters worden verwoest, andere in brand gestoken of in kazernen veranderd of in magazijnen herschapen.

„Zij verkondigen vrijheid van vereeniqing! En de Con-

1) Dl. LV. v. bl. 103.

-ocr page 203-

— ] 83 —

ferentie van den H. Vinceutius rl Paulo wordt ontbonden , alle andere geestelijke vereenigingen worden verboden en de stichtingen van weldadigheid opgeheven.

„Zij verkondigen vrijheid van personen ! En vele geestelijken worden verjaagd, redden door de vlucht met moeite hun leven; anderen worden vermoord, of in de gevangenis geworpen.

„Zij verkondigen vrijheid van onderwijs ! En de semina-riën worden gesloten; de verschillende schoolraden ontbonden en alle collegiën en scholen, waarin de Jesuïeten onderwijs geven, moeten ledig staan.

„Zij verkondigen vrijheid van eigendom! En al de bezittingen der Jesuïeten worden verbeurd verklaard ten voor-deele van den staat, de goederen van de geestelijke orden worden in bezit genomen en verkocht; de schatten der kerken worden gemeente-goederen; gebouwen en andere onroerende goederen, renten en inkomsten van kloosters en gestichten worden aan de schatkist toegewezen.quot;

Ziedaar de liberale vrijheden, welke door de liberale pers worden toegejuicht. Dat men eene enkele onrechtvaardige daad tegen het Spaansch Gouvernement aanhale, durfde de „Opinion Nationalequot; nog schrijven. Het recht om de goederen der geestelijken zich toe te eigenen is een sociaal recht, waarvan nooit eenig gouvernement afstand gedaan heeft. De orden der Jesuïeten en de Vin-centius-vereenigingen hebben geen ander doel dan om de vrijheid te vernietigen. Derhalve mogen wij aan soortgelijken geen vrijheid laten, dat zou gelijk staan met een zelfmoord.

Eidderlijke bevestiging van hetgeen wij meermalen zeiden; vrijheid, teugellooze vrijheid, volslagene onaf hank e-

-ocr page 204-

— 184 —

lijkheid voor ons liberalen; maar onderdrukking voor allen, die met ons niet sympathiseeren,

„Waarlijk, zoo besluit de Katholiek, Garibaldi kende de revolutionairen van Spanje, en wist dat hij niet te veel vau hunnen moed eischte, toen hij aan zijnen waarden Bazili schreef: „„Vrijheid van godsdienst en vrijheid voor allen, dat zijn phrasen, die overal verkondigd worden, zelfs door onze geloofsgenooten; ik zou niet willen, dat men in den omvang dier vrijheden, ook de vrijheid besloot der muizen, der adders, die erger zijn, dan anderen. Wij moeten ons verheugen, dat het republikeinsch idee door de voornaamste organen verkondigd wordt; een idee, die, zooals ik hoop Spanje van het vuil der priesters zal wasschen,quot;quot;

Daar ziet ge nu het liberalisme in zijn hoogste vlucht! Italië alléén is nog rijker in liberale vrijheid. „De vrije Kerk in den vrijen Staat,quot; door den liberalen Cavonr op touw gezet, heeft thans reeds door zijne waardige opvolgers het hoogst ideaal van vrijheid bereikt. Om ons een denkbeeld te vormen, hoe gelukkig de Italianen door deze toegezegde vrijheid in hun land van belofte geworden zijn, hebben wij slechts de verdrevene of gekerkerde Bisschoppen, de uit hun kloosters verjaagde religieusen, de bedreigde en vervolgde priesters, de mishandeldegetrouw-geblevene pauselijke ambtenaren te ondervragen. Of leert die vrijheid kennen uit een of ander Italiaansch liberaal dagblad b. v. „La Capitalequot; dat op de vraag, hoe men kloosters, voor ieder, de Paus uitgenomen, ontoegankelijk gesteld, zou openen en plunderen, het volgend antwoord gaf: „een onwrikbare wil, een krachtdadig handelen, een gespierde smid, met een zwaren voorhamer zal het pleit

-ocr page 205-

— 185 —

wel beslissen.quot; Of vraagt het aan den edelen Pius, den grijzen martelaar, den Paus-Koning, den gevangene op het Yaticaan; ook onze moedige Pauselijke Zouaven kunnen hier spreken, zij waren ooggetuigen van de wederrechtelijke overweldiging der eeuwige stad door het vrije Italië: en wel niet het minst de Eomeinen zelve, die vroeger zoo gelukkig, en onder het Vaderlijk bestuur van hun Paus-Koning Pius IX, in den waren zin des woords, vrij, thans zuchten onder den ijzeren schepter van het liberale Piemont, zijn liberale wetgeving en liberale belastingen.

De geheele geschiedenis van dit klassieke land der vrijheid sedert 1859 lost zich op, in wreedaardige onderdrukking, gezochte vervolging, in roof, plundering, moord en eene voortdurende tirannie.

Ziedaar de volle werkelijkheid vau de leus des liberalen Cavours: „de vrije Kerk in den vrijen Staat.quot; Met andere woorden; wij zullen u, katholieken, vrij laten, d. i. met onverschilligheid behandelen, mits gij geen enkel woord uit, géén stap verzet tegen onze handelingen, óf zoo lang wij géén behoefte gevoelen aan uwe bezittingen, maar dan wee! wij kennen geen macht boven den staat.

Doch hoe verdedigt de liberale pers zulk schreeuwend onrecht? Gewaardigt zij zich op die vraag een ander antwoord te geven dan wij boven uit „de Opinion Nationalequot; hebben aangehaald, het zal — zegt een Fransch prelaat —• dood eenvoudig zijn: ,/t is mogelijk, dat gij hebt geleden, maar ook gij zoudt u willen wreken, en ons in de toekomst verdrukken;quot; terwijl, onze liberalen zich noch veel gemakkelijker van soortgelijke lastige vragen afmaken; met een enkel: „wij hebben de meerderheid,quot;

-ocr page 206-

— 186 —

Hierbij nog een citaat over het liberale Italië, en wij eindigen dit negende bewijs om ieder te overtuigen, dat een katholiek zich bij de liberale partij niet mag aansluiten. Een citaat, dat hoegenaamd geen toelichting behoeft en boven alle verdenking zeker is; dewijl het ontleend is aan personen, die niet tot ons behooren. Het werd ons medegedeeld door de katholieke dagbladen in de maand Februari 1871. ,)

„Aan een der meest verspreide bladen van New-York ont-leenen wij de volgende Correspondentie des heeren Thompson Cooper. De redactie van het Amerikaansch blad heeft opzettelijk dien heer naar Europa gezonden om zich volkomen op de hoogte te stellen der romeinsche kwestie.

„In het begin koesterde ik (zoo zegt de heer Thompson) eenig wantrouwen tegen de fractie der ultramontanen, en. ik kon maar in het geheel niet gelooven , dat de beweringen, welke zoo vierkant door de partij der clericalen werden uitgesproken, op waarheid steunden. Evenwel besloot ik niet af te gaan op losse geruchten, maar mij alleen te vertrouwen op mijne ooren, op mijne oogen en mijn gezond verstand om de waarheid uit te vorschen.

„Aanstonds had ik het geluk, ten gevolge van omstandigheden , die ik niet aan het publiek kan mededeelen , in keunis te komen met een man, die een officiëelen post lekleedt aan het Italiaansche gezantschap bij het hof van St James. Hij sprak tegen mij met eene openhartigheid, die hij zeker wel zou geminderd hebben, zoo hij had geweten dat hij sprak tegen iemand, die tot de gevreesde klasse der dagblad-correspondenten behoort. Die heer dan

i) Verg. Maasb. 16 Febr.

-ocr page 207-

— 187 —

zeide mij, dat Italië de Kerkelijke Staten had bezet om gevolg te geven aan den nationalen wenscli. Eome was volstrekt onmisbaar voor de voltooiing van de Italiaansche eenheid, want Eome was de natuurlijke hoofdstad van Italië. Ik maakte de tegenwerping, dat, gelijk men zegt, Rome niet aan Italië behoort, maar aan de geheele katholieke wereld. — Dat is zich buiten de kwestie plaatsen, zeide hij, Italië bekommert zich in het minst niet over de katholieke wereld. Italië had behoefte aan Rome; het heeft Rome genomen, en het is niet voornemens het weder af te geven. quot;Wat datgene betreft, hetwelk gij de katholieke wereld noemt, het mist alle kracht. Frankrijk is verslagen en niet in staat, zelfs al wilde het zulks, om iets voor den Paus te doen, Pruisen zal ongetwijfeld geen viuger bewegen om de tijdelijke macht van den Paus te herstellen. Oostenrijk heeft genoeg in zijn eigen land te doen zonder dat het de kampioen voor den H. Stoel behoeft te worden en de „geloovigenquot; in België, Holland, Engeland en Ierland kunnen aan hunnen toorn slechts in ijdele protestatiën lucht geven. Het is mogelijk dat er, gelijk gij zegt, vele Katholieken in de Vereenigde Staten zijn, maar de ver-eenigde Staten mengen zich niet in de politieke geschillen van Europa.

„Ik vroeg, of het Italiaansche gouvernement van plan was om het eigendom van de engelsche, schotsche, iersche en amerikaansche collegiën te Rome verbeurd te verklaren. Ik voegde er bij, dat het engelsche gouvernemeut daaromtrent een diplomatieke nota had opgezonden aan het kabinet van Morence.

„„Zoo die collegiën waarvan gij spreektquot;, zoo antwoordde mij de Italiaansche diplomaat, „godsdienstige corporatiën

-ocr page 208-

— 188 —

zijn, zullen zij zeker door het gouvernement verbeurd worden verklaard; want volgens de wet van het rijk, een wet, die niet geschonden kan worden, zelfs niet om aan de Mogendheden te behagen, is het eigendom van alle godsdienstige corporatiën in Italië aan den staat overgegaan. Zoo echter die collegiën in den eigelijkeu zin van het woord geen godsdienstige collegiën zijn, zal men er zich niet mede bemoeien.quot;

„Ik waagde vervolgens te vragen, hoe het mogelijk zou zijn, om een modus vivencli tusschen den Paus en den koning vast te stellen. Op deze vraag antwoordde de Italiaansche diplomaat met eene openhartigheid, die, ik beken het gaarne, zoowel mij als een anglicaansch geestelijke, die aan ons gesprek deelnam, ten hoogste schokte.

„„De Pausquot;, zeide hij, „is zoo vrij als hij het ooit geweest is, voor zoover het zijne geestelijke bedieningen betreft. Wij zijn geenszins voornemens aan zijne geestelijke onafhankelijkheid afbreuk te doen.

„„Voor het oogenblik pruilt hij en blijft hij zich opgesloten houden in het Vaticaan; maar wij wenschen vurig dat hij uit zal gaan en als naar gewoonte aan de groote kerkelijke plechtigheden deel zal nemen. Onze troepen hebben bevel gekregen hem al de eer te bewijzen, die aan een souverein gebracht kan worden. Maar — en dit werd met de grootste koelbloedigheid gezegd — dat alles zal slechts geschieden om de katholieke landen van Europa tot bedaren te brengen: ons voornemen is bij slot van rekening, alle vrijheid aan den Paus te ontnemen en den invloed van de katholieke Kerk te verlammen, die geheel in strijd is met de eischen van de tegenwoordige bescha-

-ocr page 209-

— 189 —

ving. Be Kerk zal of wel toegeven aan de eischeu van den modernen vooruitgang bf zij zal ten ondergaan.quot;

„Wat verstaat gij door modernen vooruitgang ? vroeg ik heel onnoozel.

„„Om u slechts, een voorbeeld aan te halen, het is voor ieder mensch klaarblijkelijk dat de prostitutie noodzakelijk is voor het welzijn van elke beschaatde maatschappij. De Kerk weigert echter, met een misdadige hardnekkigheid, de prostitutie als een maatschappelijke instelling te erkennen. Bijgevolg moet de Kerk van de aarde weggevaagd of gedwongen worden zich te vereenigen met het streven van den tegenwoordigen tijd. Ieder mensch heeft recht om alle genietingen te smaken, die hij zich in deze wereld kan verschaffen, en noch de Paus, noch een bisschop, noch een priester hebben de macht om zijne genoegens te vergallen of te verbieden.

„„Vóór de bezetting van Rome door de italiaansche troepen in Sept. jl. was in Rome onder dat opzicht niet de minste vrijheid, maar thans handelt ieder naar believen. Zoo iemand rechtschapen en eerlijk is gedurende den tijd dat hij met zijne zaken of werkzaamheden bezig is, dan heeft geen macht op aarde het recht om hem te gispen over hetgeen hij. daarna wil doen.quot;

„Hij ging op dien toon voort en deed vele bekentenissen die ik hier niet kan wedergeven; daarna zeide hij;

„„Ik ben even goed katholiek als de Paus, en wellicht ben ik het beter dan hij, maar ik eisch de vrijheid om te doen wat mij belieft. Ik wil niet onder toezicht staan. Ik ben een katholiek van de school van den geleerden professor Bollinger van Munchen en van den beroemden lord Acton, die beiden met zooveel ijver het goddeloos

-ocr page 210-

— 190 —

dogma der pauselijke onfeilbaarheid hebben bestreden.quot;quot; Eike toelichting — zoo als wij boven zeiden — is hier overbodig.

Het zal gewis onnoodig zijn hier nog verder te wijzen op den listigen en boosaardigeu toeleg der liberale partij tegen het christendom, bijaldien haar geene beletselen in den weg staan. Is het niet gelijk Edgar Quinet zich eens ontvallen liet: „De katholieke Kerk moet bezwijken; \'t is niet slechts te doen om het Pausdom te weerleggen, maar om het uit te roeien, maar om het te onteeren, niet slechts om het te onteeren, maar om het te smoren in het slijk, \'t Is in onze raadsvergadering besloten: wij willen geen christenen meer.quot; Of, gelijk het Napelsch anti-Concilie, waarmede eenige onzer liberale heethoofden wonderwel sympathiseeren, den 17 December 1869 vaststelde en bepaalde: „De ondergeteekenden, afgevaardigden uit verschillende natiën der beschaafde wereld, geven bij deze eene verklaring hunner beginselen. \')

„Zij huldigen de vrije rede tegen het godsdienstig gezag; de vrijheid van den mensch tegen het despotisme van de Kerk en den Staat; de solidariteit der volken tegen het verbond van vorsten en priesters; de vrije school tegen het onderwijs der geestelijkheid, het recht tegen het voorrecht. Geen anderen grondslag erkennende dan de wetenschap, verklaren zij den mensch vrij, en de afschaffing van elke offi-ciëele Kerk noodzakelijk. De vrouw moet worden vrij gemaakt van de banden, waardoor Kerk en Wetgeving hare vrije werking heiemmeren. Zij verklaren de noodzakelijkheid van onderwijs buiten allen godsdienstigen invloed, dewijl

1) Alg. Kerkv. bl.

-ocr page 211-

— 191 —

de zedeleer geheel onafhankelijk: van dergelijken invloed behoort te blijven.quot;

Daarbij voegden de Parijsche vrijdenkers nog het hunne volgeuderwijze: \') „Zij erkennen, dat de maatschappelijke vrijheid en gelijkheid alleen dan bestaan kunnen, wanneer het individu onderwezen is. Dieusvolgens eischen zij een algemeen, kosteloos, verplichtend, door leeken gegeven en materialistisch onderwijs.

„Wat de philosophische en godsdienstige quaestie betreft: Overwegende, dat het denkbeeld van God de bron en het steunpunt is van alle despotisme en alle ongerechtigheid; overwegende, dat de katholieke godsdienst de volkomenste en verschrikkelijkste verpersoonlijking is van dit denkbeeld, nemen de parijsche vrijdenkers de taak op zich, om het katholicisme spoedig met wortel en al uit te roeien en aan zijne vernietiging te arbeiden, met alle middelen, die volgens rechtvaardigheid kunnen aangewend worden, waartoe zij ook rekenen de krachten der revolutie, welke niets anders is dan het recht van wettige verdediging toegepast op de maatschappijquot;

Wat een akelige samenvoeging van ijselijke godslasteringen in die weinige woorden! Maar ook wat een vreesdij ke overeenstemming van beginselen met die van het liberalisme inzonderheid omtrent het onderwijs!

Ziet daar dan, katholieken van Nederland! wat gij hebt te vreezen, zoo ge het liberalisme ten onzent vrijelijk laat voortwoekeren, hoe het langzaam uw katholiek leven meer en meer ondermijnen zal, om het ten laatste te kunnen dooden, met wortel en al uit te roeien. Ook in die lan-

•1) t. a. p. bl. 1345.

-ocr page 212-

— 192 —

den y waarover wij gesproken hebben ging het aanvankelijk even huichelend, leugenachtig en bediiegelijk te werk, gelijk het hier langen tijd gedaan heeft; het beloofde vrijheid , en organiseerde inmiddels heimelijk zijn despotisme, en toen het eenmaal de handen vrij had, vertoonde het zich gelijk het werkelijk is.

Ook hier zijn diezelfde beginselen aangenomen, 1) en altijd vindt men er onder de leiders der partij die in navolging van Mr van Houten die beginselen tot hunne uiterste consequentie^ trachten door te drijven.

Nog eens, katholieken van Nederland weest toch op uwe hoede tegen het liberalisme, in \'shemels naam laat u door geene liberale beloften misleiden. IN een, ik vraag u thans niet, of een katholiek zich bij zulke partij welke zoo opzettelijk boos den ondergang der R. K. Kerk zich ten doel gesteld heeft mag aansluiten; maar veeleer: is het voor ieder waar katholiek geen dure plicht, om door alle hem ten dienste staande wettige middelen het liberalisme onophoudelijk te bestrijden, ten einde het in zijn woeste vaart tot staan te brengen? Blijft het, in zijn snellen voortgang ongestoord, en wat erger is, door katholieken gesteund, dolzinnig voortrennen, dan zullen wij al zeer spoedig de liberale vrijheid genieten, waaronder de geliberaliseerde volken, over welke wij gesproken hebben, thans zuchten; want nauw is het aangesloten mei alle vijanden der li. K. Kerk eu der bestaande maatschap-pelijke orde. Daarover in een volgend hoofdstuk....

1

Verg. hoofdst. I—IV.

-ocr page 213-

— 193 —

HOOFDSTUK X.

HET LIBERALISME HEULT MET AL DB VIJANDEN DER R. K. KERK.

De H. Paulas, de geloovigen van Corinthe vermanende, om alle nauwe verbintenis met de afgodische heidenen te vermijden, om reden zoodanige verbintenissen onnatuurlijk en, zedelijker wijze gesproken, volstrekt onbestaanbaar zijn, spreekt hen aldus toe: \') „Trekt geen juk met de ongeloovigen, want wat deelgenootschap heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid ? of wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? wat samenstemming heeft Christus met Belial? of wat aandeel een geloovige met een ongeloovige? en wat overeenkomst heeft Gods tempel met de afgoden?quot;

Waarheid en dwaling kunnen nimmer te zamen gaan, zij stooten elkander af, sluiten elkander uit, gelijk licht en duisternis; waar het licht verschijnt, verdwijnt de duisternis noodzakelijk.

De R. K. Kerk, de eenige ware, door Christus gestichte Kerk, beoefent de verdraagzaamheid in hooge mate, maar sympathiseert nimmer met de dwaling; zij bemint

1) II Cor. VI. V. 14-IS.

18

-ocr page 214-

— 194 —

de dwalenden maar haat de dwaling, gelijk zij den zondaar bemint, maar de zonde haat. Diensvolgens heeft zij strijd te voeren tegen alle dwalingen, en staat zij in dien strijd alleen, en staan alle dwalingen vereenigd tegen haar.

De dwaling openbaart zich wel in vele met elkander strijdige vormen, want één is zij niet, de waarheid heeft slechts dit praerogatief; nogtans blijft die groote verscheidenheid van met elkander strijdige vormen, altijd dwaling , en heeft zij tegen de waarheid strijd te voeren — wat zij van natuur doen moet — dan is zij onderling één.

Die strijd begon met Caïn en Abel, of beter, met den gevallen engel en den nog onschuldigen mensch, en zal eerst een einde genomen hebben, als de wereld heeft opgehouden te bestaan. Meer dan achttien eeuwen getuigen ons dan ook, dat de dwaling, ofschoon in hare verschillende vormen, onderling verdeeld blijvend, gezamenlijk opstaat om Christus Kerk, die zij gelijkelijk haat, te bestrijden. De Phariseën en Herodianen waren vijanden, maar toen het hunnen gemeenschappelijken vijand, Christus gold, waren zij het volmaakt eens. \') Hetzelfde zien wij nog heden gebeuren, en wel inzonderheid met het liberalisme. In zijn wezen met het Katholicisme in strijd 1), openbaart het zijne vijandige gezindheid én in beginselen, welke het opneemt 2) én in daden, welke het zich tegen de Kerk veroorlooft *). Door die vijandige gezindheid gedreven heult het zeer natuurlijk met al de vijanden der Kerk; zelfs\' met diegenen, welke in beginsel met het libera-

1

Matth. XXII. Marc. XII. Luc. XX.

2

» 1I-IV.

-ocr page 215-

— 195 —

lisme in strijd zijn. Dien vijanden bewijst het onberekenbare diensten , en door hen wordt het wederkeerig in bescherming genomen en gesteund in zijn boozen toeleg tegen de Kerk. Tot zulk een bondgenootschap is het liberalisme bijzonder geschikt. Even als de ma^onnerie heeft het noch geloofs- noch zedeleer, of wilt gij er een aan toekennen, zij is zoo rekbaar mogelijk. Om logeman te worden, behoeft men aan niets, zelfs niet eens aan het bestaan van God, te gelooven; evenmin om liberaal te heeten. Zelfs hoe minder gij hecht aan geloof en godsdienst, des te voortreffelijker liberaal zult gij wezen. De geheele liberalistische moraliteit komt neer op „een honnête homme, fatsoenlijk manquot; te zijn. En hoe de liberalen dit „eerlijk man zijnquot; verstaan, blijkt ten overvloede uit hetgeen wij reeds van de liberalen, zoowel hier als elders, hebben aangehaald. Één vereischte is slechts noodig, om in het liberale kamp opgenomen, en door de liberalen als een verlicht en zelfstandig katholiek hemelhoog te worden verheven, namelijk, dat gij u onverzoenlijk , halstarrig verzet tegen de aanmatigingen der ultramontanen of cle-rikalen, tegen het onfeilbaar leerend gezag der Kerk, wat onverdragelijk is voor de zoogenaamde vrijheid der liberalen. Durft gij dit bestaan, wees er zeker van, het liberale koor rangschikt u niet meer onder de achterlijken, de dompers en dweepers, gij zijt liberaal, en dus de geschikte man voor staats ambten, zelfs voor de aanzienlijkste betrekkingen.

Een diep gezonken Hyacinth, een door hoogmoed verblinde Döllinger, om van onze zoogenaamde zelfstandige katholieken niet te spreken, zijn door de liberale dagbladen als mannen, op de hoogte van hun tijd hoog verheven. Hoe Bisschop-schuw overigens ook, konden zij

-ocr page 216-

— 196 —

zich toch niet onthouden die Prelaten in bescherming te nemen, welke zij wisten minder genegen voor de dogmaverklaring der Pauselijke onfeilbaarheid te zijn; hunne zelfstandigheid verdiende grooten lof. De liberale dagbladen hoopten, dat langs dien weg, zoo er al geen scheuring in de R. K. Kerk veroorzaakt, dan toch het vreeselijk onheil — de dogma-verklaring — zou worden afgeweerd.

Ten einde meer duidelijk te doen uitkomen, hoe wel verdiend de beschuldiging is, welke wij het liberalisme hier ten laste leggen, gaan we nu meer in\'t bijzonder tot eenige der Kerk uiterst vijandige gezindheden of vereeni-gingen over. In dit hoofdstuk zullen wij ons bepalen bij het Protestantisme, de Loge en de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Uit het volgend hoofdstuk, waarin wij zullen toonen, hoe verderfelijk het liberalisme op de moraliteit werkt, zal blijken, dat de liberale beginselen natuurlijk tot de Commune en de Internationale leiden , wat we later nog opzettelijk zullen bespreken.

Dat ons modem protestantisme met het thans heerschend liberalisme als vereenzelvigd is, — wat wij reeds van den beginne bemerkten — weet een ieder. Maar, dat het liberalisme , en wel het gematigd, het zoogenaamd liberaal-katholicisme steun geeft aan het oud-orthodoxe protestantisme , wordt misschien minder opgemerkt, en toch is het volkomen waar. Om mij van onnoodige redeneeringen uit liberale beginselen zoo veel mogelijk te onthouden, beroep ik mij hier op het getuigenis van een protestantaeh godgeleerde.

Een zwabisch protestant schreef tijdens het Concilie een werkje getiteld: „Concilie en Jesuïeten.quot; Dit werkje

-ocr page 217-

— 197 —

bespreekt de Cimlta Cattólica \'), en deelt er ons, onder andere, het volgende van mede: „De protestantsche godgeleerde verwacht een groot voordeel voor het protestantisme, doch niet van de protestanten, noch van hunne broeders de schismatieken, maar, wie zou het gelooven? van de katholieken; van de bloem der katholieken, wel te verstaan de meer verlichte en beschaafde, die verstand en beleid genoeg bezitten om weerstand te bieden aan den samengevloeiden stroom van het J esuïetisch nltramontanismej die treuren over den Syllabus en den blinden krijg, welken Eome voert tegen de vrijheid en de eischen der heden-daagsche wereld : Van die edelmoedige katholieken, welke met de Evangelischen in goede vriendschap weten te leven, en dezen gelijkheid in rechten toekennen als medeleden van het groote huisgezin van Christus: Van die katholieken eindelijk, welke roem dragen op den naam van liberale katholieken. Het is ongelooflijk, hoe veel liefde en teederheid onze zwabische theologant koestert voor deze katholieken. Reeds op de eerste bladzijde begroet hij hen als de dapperste hulptroepen in den oorlog van het protestantisme tegen het hedendaagsche pausdom, en in geheel den loop van het werk spreekt hij van hen nooit, tenzij met den meesten lof voor hun persoon en hunne leer. Het programma van hervorming, welke de liberale katholieken van het Concilie verlangen, ten einde de Kerk te moderniseereu, zet hij breedvoerig uiteen; en er is geen eind aan zijne lofspraken over de bewonderenswaardige wijsheid, die er in doorstraalt. Ja, hij voelt zich bij deze gelegenheid gedwongen een hartelijken handdruk te geven

1) Verg. Alg. Kerkv. van bl. 1791.

-ocr page 218-

— 198 —

aan die edele uitmuntende mannen, welke den zedelijken moed hebben zich aan te kanten tegen den dreigenden stroom. Bij ee\'ne beschouwing der in oppositie tegen het Concilie geschaarde krachten noemt hij op de eerste plaats de aanvoerders en beruchtste kampioenen van de liberaal-katholieke keurbende, aan wier hoofd hij plaatst: Eicciardi en Garibaldi, na deze volgen Janus, Hyacinth en andere van hunne soort. Eindelijk, hoe wel hij zich niet vleit met de dwaze hoop, dat in de Kerkvergadering de liberaal-katholieke oppositie over het Jesuiëtisme zal zegevieren, ftort deze oppositie hem niet te min het troostrijk vertrouwen in, dat het Concilie weinig of niets degelijks voortbrengen, dat de arbeid onvruchtbaar en ijdel blijven, of liever verderfelijk werken en onder de katholieken zelve niéuwe scheuringen en afval veroorzaken zal.quot;

Ziedaar uit het getuigenis van een Protestant, en wel van een godgeleerd protestant, wat een steun het liberalisme, ook het gematigd liberalisme, de liberaal-katholieken aan het protestantisme tegen de R. K. Kerk geven. Men zegt wel, en niet ten onrechte, het protestantisme is stervend, het kan de katholieken weinig nadeel veroorzaken ; maar de maconnerie leeft nog, en houdt niet op de Kerk te bestoken en haar venijn tegen de Kerk uit te werpen. Ook deze, der Kerk zoo vijandige, en door haar zoo plechtig veroordeelde Vereeniging vindt geen geringe steun in het liberalisme.

Niet lang geleden gaf een hoog geplaatst vrijmetselaar het volgend veel beteekenend getuigenis: „Onze machtigste steun ïijn de liberale katholieken; zij staan tusschen de Kerk en de Loge, en bewijzen ons onberekenbare diensten.quot; De geleerde Professor Labis heeft onlangs een werk ge-

-ocr page 219-

— 199 —

schreven over het liberalisme en de magonnerie, in het eerste gedeelte toont hij door onomstootelijke bewijzen zonneklaar, dat het liberalisme aan de vrijmetselarij gehoorzaamt, en deze zich wederkeerig aan het liberalisme dienstbaar maakt. Het verschil tnsschen het liberalisme en de Loge ligt niet zoo zeer in de beginselen, noch in het eindgevolg, maar vooral in de onmiddelijke gevolgtrekking; want, ofschoon langs verschillende wegen, voeren beiden tot scheiding van Kerk en Staat, en ten laatste tot afval van Christus; \') het liberalisme meer geleidelijk en ongemerkt, de magonnerie onmiddelijk en op eene meer handtastelijke wijze.

De dankbaarheid zelve vordert van het liberalisme, dat het zijne beste krachten ten dienste der Loge beschikbaar stelt. Zonder haar toch had het nooit dien invloed verkregen, waarvan het thans zulk een ongehoord misbruik maakt ten nadeele der katholieken. De Belgische Grootmeester Verhaegen, onzaliger gedachtenis, durfde dan ook ten aanhoore der geheele wereld verklaren: „aan de Loge heeft het liberalisme zijn overwinning te danken.quot; — Welke heerlijke uitkomsten men van de onderlinge samenwerking der liberalen en vrijmetselaars verwacht, zegt ons de beruchte Garibaldi in zijn antwoord aan den vrijmetselaars-Paus Eicciardi. „Alle liberalen in een kamp samen te brengen, en later alle vrijdenkers der geheele wereld te vergaderen, is waarlijk een grootsch denkbeeld, waarvan ik u de gelukkige verwezenlijking toewensch. Door de uitvoering van uw eerste plan zult gij de maatschappelijke wonden heelen, die ons vaderland pijnigen, en door het

1) Verg. hoofdst. VIII bl. 112.

-ocr page 220-

— 200 —

tweede zult gij den priester-kanker uitsnijden, waardoor Italië verpest wordt.quot; \'t Is wel zottemansklap, maar het bewijst toch niet weinig, hoe liberalisme en ir.aQonnerie het onderling eens zijn, tot een en hetzelfde doel samenwerken en beiden elkander steunen ....

Dat eindelijk ook onze liberale partij met de Maatschappij tot nut van het algemeen heult, haar in bescherming neemt, en zoo veel mogelijk tracht uit te breiden, zal wel geen bewijs behoeven; \'t is van algemeene bekendheid. Die maatschappij bestaat grootendeels, zoo niet uitsluitend uit liberalen; zijn ze allen niet liberaal op politiek gebied, zeer zeker wat het godsdienstige betreft.

Veel noodzakelijker is het aan te toonen, dat die maatschappij , waarin sommige katholieken geen kwaad schijnen te zien, voor ons eene verderfelijke vereeniging is; waaruit dan van zelf volgt, dat een katholiek geen lid van die maatschappij mag worden noch blijven, en tevens, dat hij ook uit dien hoofde geen steun mag leenen aan de liberale partij, welke het „Nutquot; in bescherming neemt.

Ik meen met recht te kunnen beweren, dat de Maatschappij „het Nutquot;, eene dochter der Loge, onder menig opzicht veel gevaarlijker is, en nadeeliger voor de godsdienst werkt dan hare moeder de ma^onnerie. Beider doel en strekking zijn, onder dit opzicht, volmaakt hetzelfde; zij moeten noodzakelijk alle bovennatuurlijk geloof, de christelijke godsdienst ondermijnen, want beider grondslag is naturalisme. Doch het Nut heeft dit op de magonnerie voor, dat het minder gekend, en dus minder gevreesd, er meerderen misleidt, en ongemerkt de godsdienst in haar hartader treft.

Die Maatschappij kwam al zeer spoedig by helder ziende

-ocr page 221-

- 201 —

katholieken in zeer slechten dunk te staan, en dankbaar gedenken wij nog de namen dergenen welke zich tegen die vereeniging spoedig na hare opkomst, met de daad hebben verzet.

Weldra kenteekende zich de geheele werkkring dier Maatschappij door onverschilligheid in hooge mate op godsdienstig gebied, welke onverschilligheid de groote kwaal is van onzen tijd. Het kon dan ook niet anders: die vereeniging moest langzaam, zelfs tegen wil en dank van sommigen harer leden, welke misleid, de rampzalige gevolgen niet inzagen, in een soort van natuurlijke godsdienst , eene vrijgeesterij, onder den schijn van christendom, ontaarden.

In den laatsten tijd echter heeft die noodlottige Maatschappij — en wij zijn er haar dankbaar voor — zich openlijk zoo vijandig tegen de katholieke Kerk aangesteld, dat geen enkel katholiek, zelfs de kortzichtigste niet, zich op goede trouw beroepen kan.

Aan haar, de Maatschappij van het Nut, hebben wij grootendeels al de grieven tegen het onderwijs te danken, waarover wij in vorige hoofdstukken gesproken hebben. Zij, de Maatschappij, heeft zich tegen het Mandement van onze Kerkvoogden hartstochtelijk verzet, alles aangewend wat mogelijk was, om dit waardig en belangrijk stuk te ontzenuwen, krachteloos en zelfs bij katholieken verdacht te maken.

Van baar ging een Contra-mandement uit, zij deed een beroep op hare leden en allen jegens de katholieken vijandig gezinden, om samen te spannen, de handen ineen te slaan; ten einde de waarschuwingen der Bisschoppen tegen ons staats-onderwijs bij de katholieken, tot wie ze

y

-ocr page 222-

— 202 —

alleen gericht waren, haar doel te doen missen. • Met dit inzicht heeft zij nieuwe leden aangeworven, en ongelukkiglijk lieten eenige liberale katholieken, ook te zich vinden.

Al hadden wij geen andere grieven tegen die Maatschappij dan de onderwijs-grieven, welke wij aan haar wijten moeten, zij waren meer dan voldoende om het „Nutquot; onder de keurbende, en wel aan de spits der keurbende van het ons vijandig gezinde leger te plaatsen.

Het modern-onderwijs, godsdienstloos of ongodsdienstig gelijk gij het noemen wilt, \'veel gevaarlijker dan het vroeger was, toen Bijbel en Heidelbergsche catechismus op de scholen moesten gebruikt worden, danken wij aan die Maatschappij. — Dit modern onderwijs, wat geen ander doel heeft, dan om het geloof in de harten onzer opkomende jeugd ongevoelig te verstikken, ons heilig geloof met wortel en al uit te roeien, de katholieke godsdienst van den Nederlaudachen bodem te verdrijven en aldus een onverschillig geslacht, der Maatschappij gelijk, voort te brengen; — dat onderwijs, wij herhalen het, heeft de Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen ons katholieken opgedrongen.

Openlijk komt zij er vooruit, wij gevoelen behoefte het hier nog eens aan te stippen, dat de tegenwoordige regeling van het onderwijs haar werk is, dat zij daaraan jaren lang al hare krachten heeft besteed, dat het onderwijs in haren geest en overeenkomstig haar doel is ingericht, zij moet en zal zich dus beijveren het te bevestigen en uit te breiden. \')

1) Verg. H. IV,

-ocr page 223-

— 203 —

„Wij willen daarmede niet beweren, (zoo zeggen wij met een kath. Tijdschrift\') dat alle leden dier maatschappij zich van dit doel bewust zijn. Het gaat hier gelijk in alle dergelijke vereenigingen, zooals in de vrijmetselarij, waarvan die maatschappij een uitvloeisel is. De groote menigte is een speelbal van eenige hoofden; zij wordt gelokt door een schijnbaar goed, een in schijn nuttig doel; maar niettemin werkt zij baars ondanks en zonder het te weten, mede tot hel. groote doel der hoofden en der Ver-eeniging: de vernietiging van allen godsdienst. „Dat dit werkelijk het doel is , waarnaar men streeft en waarom men met zooveel toewijding de staats-school verdedigt, kan niet beter worden aangetoond dan door na te gaan welke leerstelsels de schoolboeken bevatten, door die maatschappij in het licht gegeven. Het toeval gaf ons eene dier schoolboeken in handen, en met ontzetting zagen wij, dat niet alleen de leerstellige waarheden van het Christendom, maar ook de grondwaarheden der natuurlijke rede, zelfs het bestaan van God, daarin worden aangerand. Het bedoelde werk is een zeker handboek der aardrijkskunde, door die maatschappij voor eenige jaren in het licht gegeven, met een voorbericht, geschreven op last der maatschappij door haren algemeenen secretaris, waarin wij met het doel van het werk bekend gemaakt worden. Wij lezen namelijk:

„„De Maatschappij, die het tegenwoordig handboek der aardrijkskunde, met het oog op de lehoefte van het onderwijs, en om hare leden degelijke lectuur te verschaffen, in het licht zendt, is dezen arbeid verschuldigd aandeeveu-

1) Domp. I860. No 10. 11. v. bl. 332.

-ocr page 224-

— 204 —

welwillende als bekwame hand van den Heer Winkler Prins, predikant te Veendam!quot;quot;

Dat in dit boek door de maatschappij hoog geprezen, door haar bestemd voor de opleiding der jeugd op de openbare scholen en tot degelijke lectuur voor de leden der maatschappij, werkelijk stellingen aangetroffen worden, die geen andere strekking hebben kunnen, dan volslagen ongeloof, — geloof en godsdienstzin zijn enkel het gevolg van onkunde —, daarvan kan ieder zich vergewissen, die de aangehaalde aflevering van genoemd tijdschrift in haar geheel wil lezen.

Ook de Studiën 1) maken ons opmerkzaam, dat het ongeloof zich bij voorkeur van het Nut bedient, om zijn doodend gift, zijn verderfelijk naturalisme, zijn afval van Christus ongemerkt onder het volk te verspreiden.

„Zijti wij niet op onze hoede, — zoo lezen wij daar — de ongeloovige richting zal door middel van haar geliefkoosd instrument, het Nut, nu eens met listigen toeleg uit eigen middelen scholen oprichtend voor jongens en meisjes, dan eens langs sluwe wegen burgerlijke besturen tot oprichting uitlokkend, om grootendeels met de bestrijding der kosten de katholieken te belasten, — het vergif des ongeloofs in de teedere gemoederen der jeugd van beiderlei kunne steeds overvloediger uitstorten; en wij zullen weldra, indien de geloovige elementen niet krachtiger zich verheffen, leven in eene maatschappij, waaruit allengs christendom en godsdienst, zedelijkheid en geweten zullen geweken zijn.

„Wat hebben wij katholieken, afgezien van de anders-

1

3de j. No. V. v. bi- 53,

-ocr page 225-

— 205 —

denkende geloovigen, te vreezen van het Nut? Zoo werpt men wellicht tegen; want onze kinderen zullen die scholen niet bezoeken! Het is zoo; wij vertrouwen het, ofschoon er immer zijn zullen, die willens of onwillens zich laten verschalken.

Doch bovendien, zoo gaat men voort, is het Nut niet vrij te handelen, gelijk het goedvindt, waar het scholen daarstelt op eigen kosten? — Hetzij zoo; indien het zich daarbij bepaalt; doch het doelt verder. Maar ook dan nog, mogen wij onverschillig toezien bij het onheil, dat anderen bedreigt en treffen zal, die onze geloofsgenooten niet zijn ? Hoe velen toch worden er onder dezen nog gevonden die prijs stellen op christendom en godsdienst. De liefde gebiedt ons, dat wij de plannen ontmaskeren, die in het geheim gesmeed worden, opdat zij in staat worden gesteld om zich en de hunnen tegen schade te bewaren; en dezelfde liefde verplicht ons om met hen mede te werken tot verijdeling dier plannen. Daarom dan ook, meenen wij, niet dringend genoeg, zoo wel de ge-loovige protestanten als de katholieken, dewijl hier beider dierbaarste belangen op het spel staan, te kunnen verzoeken, dat zij nogmaals hunne aandacht vestigen op het merkwaai dig en niet toevallig verschijnsel, boven reeds door ons aangestipt; hoe namelijk,... de vrijdenkers, als hoofdmiddelen tot verspreiding van ongeloof met bijzonderen nadruk in hunne goddelooze akteu aanprezen: het gods-dienstloon onderwijs, vooral het godsdienstloos lager onderwijs, het godsdienstloos onderwijs der meisjes, en bovendien de schoolplichtigheid om de besmetting des te algemeener te doen zijn.

„Opvallend is het, dat juist voor diezelfde middelen zoo

-ocr page 226-

— 206 —

krachtig geijverd wordt door éene machtige partij in ons land, en dat daarbij het Nut zich op den voorgrond stelt; terwijl het, wat daarvan reeds ouder ons bestaat, aan zijne bemoeiingen toeschrijft, wat er nog niet is, ons met zijn invloed tracht op te dringen of zachtkens onder ons in te leiden.quot;

Het is dus reeds verre gekomen. Het wordt meer dan tijd, dat de oogen voor goed open gaan, en dat al degenen , die het goed meenen met geloof en godsdienst, den verderfelijken geest, dien het Nut én de Zoye én het Liberalisme onder ons verspreiden, door alle hun ten dienste staande middelen trachten tegen te werken.

Waarheen zij ons voeren willen \') zegt ons een der voornaamste liberale woordvoerders Limburg Brouwer:

„Thans zijn er nog maar weinigen in Holland, die zoo ver gaan van niet te gelooven aan een persoonlijken God en de onsterfelijkheid der ziel, maar vroeg of laat zullen deze denkbeelden geduld worden door de meerderheid der beschaafde wereld.quot;

Daarbij voegt het Huisgezin te recht: „Atheïsme, ziedaar het ideaal der moderne beschaving! voor velen met mij, die zich de moeite hebben getroost het liberalisme na te gaan in zijne sluiphoeken, is er niets nieuws in de bekentenis van Limburg Brouwer. Maar er waren nog velen, zeer velen, die twijfelden, of het liberalisme wel zoo ver ging, misleid als ze waren door de huichel-praat van dezen of genen Lamping, die soms betuigden veel eerbied, veel achting te hebben voor de godsdienst. \')

1) Velen zullen zich nog herinneren, dat ook de Kiesvereeniging siNederlandquot; met dien huichelachtigen eerbied voor de godsdienst de katholieken van \'s Bosch trachtte te verschalken.

-ocr page 227-

— 207 —

En hoe diep dat vreeselijk ongeloof reeds op Neder-landschen bodem heeft wortel geschoten, zich door het liberalisme en het hut tracht voort te planten, wordt helaas door de meeste katholieken niet gezien, zelfs niet geloofd. De aangehaalde studiën bl. 42 hangen er een schrikwekkend tafereel van op. „Wij Nederlanders, helaas! zijn verder gekomen dan men waant.quot;

„Is de belijdenis van Jesus\' Godheid nog ineere? Hoe velen leeren haar niet meer? Vraag het onze Hooge scholen, of zij waarde hechten aan dat grond-dogma des christen-doms ! Vrasg het de meest gelezen tijdschriften voor wetenschappelijk of ruimer publiek bestemd! Eenige Utrecht-sche professoren achten Renan zelfs te angstvallig en te aarzelend; Leiden\'s orgaan, het Theologisch Tijdschrift, loochent eveneens, en Groningen heeft de noodlottige eer den Christus het eerst in zijn godheid bestreden te hebben. En in deze richting worden zij ijverig bijgestaan door De Gids en tal van andere tijdschriften en een legio van week- en dagbladen.quot; \')

„Bepaalt zich de strijd, die gestreden wordt, bij Christus alleen? Niemand, die de beweging in ons Vaderland met eenige oplettendheid gadeslaat, zal het beweren. Neen! men doelt verder dan op Christus en christendom alleen, men scherpt en richt zijne wapenen tegen God en godsdienst.quot;

Zie, hoe ver het reeds met Nederland, het weleer zoo godsdienstige Nederland gekomen is, en aan wie wij dien schrikwekkenden vooruitgang te danken hebben! Zal ik

1) Daarbij kunnen we nog voegen de voorlezers en sprekers, die nu en dan als apostelen des ongeloofs door de leiders der partij worden uitgezonden, om

Slaatsen, die men op het punt van beschaving: en verlichting nog achterlijk enkt, met de weldaad van den modernen vooruitgang te begunstigen.laatsen, die men op het punt van beschaving: en verlichting nog achterlijk enkt, met de weldaad van den modernen vooruitgang te begunstigen.

-ocr page 228-

— 208 —

hier nog moeten vragen, of het een katholiek vrijstaat zich bij de liberale partij aan te sluiten, wier beginselen en einddoel zoo volmaakt met die der loge overeenstemmen? Zal ik u behoeven te zeggen, dat geen katholiek, welke dien naam verdient, lid der maatschappij tot nut van \'t algemeen zijn mag? Ik geloof het niet. \')

Vreeselijk, dunkt mij, moet de gedachte een katholiek, die nog geweten heeft, pijnigen, als hem het verwijt voor den geest komt: ook ik, om een tijdelijk belang, of een ijdelen naam te dragen, in aanzien te komen bij de zoogenaamde verlichten, heb mijn steun geleend, mijn stem gegeven aan eene machtige partij, die het op de uitroeiing van het christendom heeft gezet. Wie kan er de gevolgen van voorzien ? Wanneer zal mijn steun ophouden invloed uit te oefenen ? Een invloed ook allernoodlottigst werkende op de moraliteit.. .

1) Is het niet grootelijks te betreuren, dat eene vereeniging zoo als het Nni, hier ter stede (\'sBosch) de spaarbank in handen heeft, waar zoo menig godsdienstig werkman en brave dienstbode hunne zuur verdiende penningen komen deponeeren? Het is bekend dat zonder het lidmaatschap van het Nvt niemand bestuurder der spaarbank kan zijn. Doch men mag vragen: tot welk einde verstrekt de overwinst, met name die der Bossche Bank, welke, blijkens hare verslagen niet onaanzienlijk is? Zouden ook soms uit dat fonds de premien voortspruiten, onlangs den werkenden stand alhier aangeboden, om door dat lokaas de kinderen van de bijzondere naar de openbare school te trekken? Mocht dit zoo wezen dan wordt het hoog tijd dat eene soortgelijke inrichting, vreemd aan het Hut en daarvan onafhankelijk, dien toeleg kome verijdelen, evenals elke aanwending van het overschietende fonds tot liberale doeleinden. Eene nauwe aaneensluiting en samenwerking van aanzienlijke katholieken zou in deze aangelegenheid veel vermogen.

-ocr page 229-

HOOFDSTUK XL

DE BEGINSELEN VAN HET LIBERALISME, EN DE LIBERALE PARTIJ TEN ONZENT WERKEN NADEELIG OP DE MORALITEIT, DE ZEDELIJKHEID VAN HET VOLK.

Zonder geloofsleer is er geene ware zedeleer denkbaar; want de geloofsleer legt den grondslag der zedeleer. Uit dit, bij den eersten oogopslag, voor ieder duidelijk beginsel, hebben wij een krachtig bewijs genomen om aan te toonen, hoe onwaar de bewering is, dat onze openbare scholen, waarop geen geloofsleer mag behandeld worden, zouden kunnen dienen om de jeugd tot de beoefening van christelijke deugden aan te sporen . . ,

Nogtans is niet elke geloofsleer voldoende om den mensch zedelijk te verbeteren. Het protestantisme had zijn zoogenaamde geloofsleer; maar ongelukkig, om aanhang te vinden moest het zijne leer in overeenstemming brengen met de ongeregelde hartstochten van den gevallen mensch, even als andere dwaalleeraars vóór Luther en Calvijn gedaan hadden.

Diensvolgens, en overeenkomstig zijn alle vrijheid doo-dend stelsel van \'s menschen geheele bedorvenheid, schrapte het protestantisme uit de katholieke geloofsleer „de noodzakelijkheid der goedeerken,quot; De Hervormers gevoelden

-ocr page 230-

— 210 —

zelve al aanstonds, hoe noodlottig dit stelsel voor de zedelijkheid dreigde te worden. Hun onbeduidend antwoord, blijkbaar gegeven om die natuurlijke consequentie zoo veel mogelijk, ten minste in schijn, te kunnen loochenen, is er het duidelijk bewijs van, —

In hun catechismus \') beantwoorden zij de vraag : „Maar maakt deze leer !) niet zorgelooze en goddelooze menschen?quot; volgender wijze: „Neen zij, want het is onmogelijk, dat, zoo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zoude voortbrengen vruchten der dankbaarheid/\' Voorzichtiger, geloof ik, ware het geweest, die vraag, waarmede zij blijkbaar in verlegenheid geraakten, niet te stellen, dan ze op zulke wijze te beantwoorden. En inderdaad, wat er van die onmogelijkheid werkelijk bestond , leerde de ondervinding al zeer spoedig.

De geleerde Soto verhaalt ons, dat, tijdens zijn verblijf in Duitschland, de protestanten der stad Neurenberg een gezantschap tot deu Keizer zouden, met verzoek, de oude katholieke instellingen op nieuw in te voeren, want, zoo motiveerden zij hun verzoek: sedert deze zijn afgeschaft, wordt het land met allerlei soort van vroeger nooit gehoorde misdaden als overstroomd.

Niet lang na de invoering der reformatie was het gezegde: „wij hebben van daag echt lutersch geleefdquot; een spreekwoord geworden, waardoor men een losbandigen dag aanduidde. Neen! nimmer zal de mensch, van natuur tot het kwaad geneigd, in en uitwendig zedig leven; — zoowel zijne gedachten, begeerten en neigingen, als zijne

1) Vr. 64.

2) De leer welke inhoudt, dat de goede werken ter zaligheid niet noodzakelijk zijn.

-ocr page 231-

— 211 —

uiterlijke daden, door het oog van anderen waargenomen, volgens strenge zedewetten beteugelen en regelen; — nimmer zal hij, de ondervinding bevestigt zulks, in zware verzoekingen, door niemand gadegeslagen, buiten het bereik der politie gesteld, tegen zijn eigen belang onderhouden wat de maatschappelijke orde hem oplegt: bijaldien hij de geloofsleer van. den Wereld-hervormer Christus geheel of gedeeltelijk verwerpt. Neen! om altijd, in elke omstandigheid en overal moreel te zijn , streng zedig te blijven, is noodig, dat men gelooft aan een ander leven, een leven van eeuwige straf en eeuwige vergelding; dat men gelooft aau een alziend oog, wat al onze daden, zoowel in- als uitwendige, gadeslaat; dat men gelooft aan een alwetend en rechtvaardig Rechter, die het goed be-loonen, het kwaad bestraffen zal.

Zeer goed weten wij, dat het liberalistisch-ongeloof het belijden van deze hoofdwaarheden der katholieke godsdienst, ons zoowel door de natuurlijke rede, als de goddelijke openbaring kenbaar gemaakt; waarheden, zonder welke er op den duur geen maatschappelijke orde bestaanbaar is, aanziet voor gewetensdwang, priesterheerschappij, of kerkelijke overheersching. Zulke theoriën zijn voor onze moderne verlichten slechts middeneeuwsche onbruikbare oudheden, waaraan een wetenschappelijk mensch zich weinig laat gelegen liggen, welke hij met een verachtend stilzwijgen onopgemerkt voorbijgaat. Neemt men er soms nog eenige notitie van, \'t is spottend, ten einde op die wijze zijn ongeloof meer uit te breiden. Maar juist daarom zeggen wij op onze beurt, dat een ongeloovig liberalisme, gelijk het zich ten onzent voordoet, allerverderfeiijkst op de zedelijkheid werkt . ..

*

i

-ocr page 232-

— 212 —

Doch om het belangrijke van het onderwerp, dat wij thans bespreken, behooren wij ten minsten een oogen-blik, de liberale beginselen na te gaan.

In het eerste hoofdstuk van dit boekje hebben wij gezien, dat de liberalen van een tot onderwerping verplichtend Kerkelijk gezag, van een onfeilbaar leerende Kerk hoegenaamd niets willen weten.

Verwerpt men dit gezag, dan ontzegt men aan het geloof alle zekerheid, het wordt enkel een menschelijk goeddunken, of zooals de liberalen gelieven te zeggen, eene opinie; zoodat ieder gelooft wat hij gelooven wil. Dewijl nu de mensch, als redelijk wezen, handelt volgens hij denkt, zoo volgt daaruit natuurlijk, dat hij doet wat hij verkiest te doen. Uitwendig fatsoen toch, wat de on-gerelde hartstochten nog eenigzins beteugelen kan, bezit in de moderne wereld weinig meer vastheid dan de veranderlijke mode; de liberale vrijheid verstaat de kunst zeer wel om eene van oudsbestaande fatsoenlijkheid volgens haar welgevallen te regelen en te wijzigen. Er blijft derhalve tot behoud der openbare zedelijkheid niets over dan politie-maatregelen. Doch ook deze weet de liberaal zeer goed te verijdelen; immers hij drijft de volksvrijheid, of beter de onafhankelijkheid zoo ver door, als deze in zijne verwarde denkbeelden nog vereenigbaar schijnt met de maatschappelijke orde. Of, gelijk de bekende Oosten-rijksche graaf Thun, nog onlangs in eene katholieke Ver-eeniging zeer juist bemerkte: „de liberalen verstaan onder vrijheid de toepassing van zekere stelsels, zonder te vragen, of de vrijheid en zelfstandigheid van het rijk daarmede bestaanbaar zijn.quot;

Hier vinden wij dan ook de reden, waarom de liberalen

-ocr page 233-

— 21.3 —

zoo aandrongen op eene geheele pers-vrijheid, de afschaffing van het zegel, de afschaffing der doodstraf, en waarom de zondagswet hun thans nog een doom in de oogen is.

Hoe gemakkelijk deze liberale stelsels door eenige heethoofden tot socialistische en roode republiekeinsche beginselen worden doorgedreven, of hoe het liberalisme langzaam voor de Commune en Internationale moet plaats maken, leert ons de ondervinding der laatste tijden; in ons Vaderland, zelfs in onze Tweede Kamer heeft de Commune reeds verdedigers gevonden. Zijn nu de liberale beginselen eenmaal tot die uiterste consequentie doorgedreven dan gaan ongeloof en anarchie hand aan hand en leiden zij de maatschappij tot een toestand van al-geheele immoraliteit in de algemeenste beteekenis van dit woord, zooveel afschuwelijker als de maatschappij sedert het heidendom in beschaving en verlichting is vooruitgegaan. Zou het heidendsch Eome, zou Babyion, zou Sodoma zelf wel ooit gelijk hebben gestaan met het Parijs der Commune? Men mag het betwijfelen.

Uit ons tweede hoofdstuk kunnen wij met grond afleiden, dat het liberalisme niet slechts uit zijn aard, ten gevolge van een zijner hoofdbeginsels, „de liberalistische vrijheid,quot; natuurlijk tot onzedelijkheid moet leiden; maar bovendien, dat het, door de stelsels, welke het aanneemt, verdedigt en toepast, der immoraliteit zooveel mogelijk een schijn van wettigheid en recht toekent.....

Zouden wij hier niet eene der vele redenen hebben, waarom Pius IX tot een deputatie uit Frankrijk zeide: mijne kinderen, de oorzaak van het kwaad ligt in de vermenging der beginselen. Met zoo zeer de mannen der Commune , — ware duivelen — maar het katholiek liberalisme is

-ocr page 234-

— 214 —

de ware plaag, waardoor de godsdienst zal vernietigd worden.

Wij hebben reeds gezegd, wat onmiddelijk ook volgt uit het stelsel: „vrijheid van godsdienstquot;, dat den mensch het recht toekent te gelooven, en dus ook te doen, of te laten wat hem belieft. Is dit wel iets anders, gelet op onze ongeregelde hartstochten, den aandrang onzer bedor-vene natuur, dan tot zedeloosheid aansporen en der-zelver wettigheid prediken?

Maar inzonderheid door „scheiding van Kerk en Staatquot; tot beginsel aan te nemen, stelt men den Staat zonder God aan het individu ten voorbeeld.

Door dit beginsel wordt de godsdienst, en bij gevolg de zedelijkheid uit den staat, het volksleven, de zeden en gebruiken, en dus uit het gezin verbannen. Men zegt wel ieder in zijn godsdienstig gevoel volkomen vrij te laten; maar juist daardoor stelt men het christendom , tot de onbeduidendheid eener private liefhebberij verlaagd, buiten beoefening. Immers het volk, hetwelk men vooraf met zijn volkomene vrijheid heeft bekend gemaakt, ziet den staat — degenen, welke het regeren — handelen zonder acht te slaan op de godsdienst, op hare geloofs- en zede-leer; verdragen sluiten, wetten uitschrijven zonder de natuurlijke en goddelijke wetten in aanmerking te nemen, enkel op eigen belang bedacht; zal het volk dan nog lust gevoelen voor eene liefhebberij, die, zooals de christelijke zedeleer, vele en zware verplichtingen, met onze natuurlijke neigingen in strijd, voorschijft en oplegt? Ik vrees het zeer, en gij eveneens.

Hoever dit beginsel, scheiding van Kerk en Staat hier reeds ingang gevonden heeft, blijkt uit de laatste Kamerzitting. (Nov. 71.) Een uitstekend katholiek afgevaardigde

-ocr page 235-

— 215 —

meende de voorzichtigheid zoo ver in acht te moeten nemeu, dat hij, om de liberalen van eene daad terug te houden, waarover wij ie hoofdst. VI. gesproken hebben, hun de verzekering gaf: uwe niet afstemming zal het liberaal beginsel in geenen deele praejudiciëeren.

Wat moet er van de- moraliteit onzer wetten toch geworden? Men slaat, ten gevolge van dit beginsel, geen acht meer op de eeuwige onveranderlijke natuurwet, de wijsheid Gods, den mensch medegedeeld, zelfs loochent men haar, of ten minste verklaart men er zich onafhankelijk van. Zoo is het gereedelijk te begrijpen, dat men wetten maakt ten believe der partij, maar niet ten alge-meenen nutte ....

Ziedaar de heerlijke zedeleer der vrijheid, welke uit de liberale beginselen gevolgelijk moet voortvloeien. Deel deze voortreffelijke zeden-theoriën eens mede aan uwen behoeftigen arbeider of dienstbode, en vertrouw hun dan uwe zaken nog. Voltaire zelfs was voor zulke gevaarlijke proeve nog niet liberaal genoeg; hij duldde niet eens dat men in de tegenwoordigheid zijner bedienden ooit sprak over de beginselen der vrijheid. En onzen verlichten vrijheidsmannen is het zelfs niet voldoende , dat de staat het voorbeeld van zulke verregaande zedeloosheid geve , de school moet ook daartoe dienstbaar worden. De feuilleton^ en advertentiën in de liberale dagbladen opgenomen; de romans en tooneelstnkken, waarin Venus de hoofdrol speelt, door de liberale dagbladpers aanbevolen; de pleizierzucht van het volk door de liberalen overprikkeld, werken nog niet krachtig genoeg om de van oudsbestaande eenvoudige volksgebruiken en christelijke zeden te verbasteren ...

-ocr page 236-

— 216 —

Wellicht denkt hier iemand: maar wat hebben de liberalen daarmede toch voor ? Is er hun iets aan gelegen, dat het volk en inzonderheid de jeugd bedorven worde? quot;Wel zeer zeker: het liberalisme heeft de les van grootmoeder de Loge niet vergeten: maakt bedorven harten en gij zult qeen christenen meer hebhen. ..

Inderdaad, wij moeten het bekennen, doeltreffender middel dan het onderwijs, is niet denkbaar; vooral wanneer het geheel: de leervakken, — natuurlijke historie, aardrijkskunde en geschiedenis — de leer- en leesboeken, de bibliotheken, en onderwijzers enz., daartoe met zoo veel zorg en beleid georganiseerd is. De liberalen, en wij zijn er hun grootelijks dankbaar voor, beginnen er openlijk voor uit te komen, dat men door middel der normaalscholen op de toekomstige onderwijzers goed behoort te werken, ten einde hun vrijzinnige, d.. i. ongodsdienstige denkbeelden in te scherpen; zij toch zullen het toekomstig geslacht mede helpen vormen, en zijn dus bekwaam het zaad des ongeloofs, wat voor het onnadenkend publiek moderne beschaving en wetenschap heeten moet, in de jeugdige harten neer te leggen, nevens welk het onkruid der zedeloosheid weelderig tieren zal.

Ook de hoogere burgerscholen, en deze wel hoofdzakelijk, worden ter bevordering van dit onedel doel zeer geschikt geacht, quot;Waarlijk men gruwt er van, wanneer men hooren moet: George Sand op de hoogere iurr/er scholen !

De Katholiek \') schrijft daarover het volgende: „Wij zouden ons schamen, als wij al de Romans van George Sand hadden gelezen. Zij is ons echter niet onbekend.

1) Dl LU. V. bl. 615.

-ocr page 237-

— 217 —

en wij aarzelen geen oogenblik, in onze verklaring, gesteund door de meest bevoegde rechters, de werken van die vreeselijke vrouw afschuwelijk te noemen. Al de kracht van haar genie — le genie du mal —, al de hartstochten der slechte vrouw heeft zij gebruikt, om in hare boeken te strijden tegen de beginselen van het christendom en tegen al de fundamenten der societeit. Zij heeft alles bestreden, en bij de buitensporigste beweeglijkheid eener zieke verbeelding, die haar van Deisme tot Atheisme, van Stoicisme tot Socialisme met zekere gemakkelijkheid doet overgaan, behoudt zij overal eene gemoedsstemming: den haat, den haat eener vrouw tegen geheel de christelijke maatschappij. Vooral bestrijdt zij het huwelijk d. w. z. godsdienst, familie, eigendom, met een woord, alles. In niet minder dan drie barer Romans wordt onverholen strijd gevoerd tegen „cette odieuse invention des hommesquot;, in twee andere verheerlijkt zij „le concubinagequot;, in een ander „la femme libre,quot; enz.

„Voegen wij hier nog bij, dat George Sand hare beginselen in haar leven feitelijk heeft doorgedrongen, en wij hebben genoeg gezegd tot ons doel.quot;

„Wij lazen onlangs in het Weehhlad voor het lager, middelbaar en gymnasiaal onderwijs, dat bij de schriftelijke werkzaamheden bij het eindexamen der hoogere burgerscholen in Gelderland in het jaar 1866 ook behoorde „une composition francjaise sur une question littéraire,quot; en onder verschillende stoffen werd daartoe aangewezen sub N0. 6. — Wie? — George Sand „ou tel autre des célébrités con-temporainesquot;. Wat volgt daaruit voor leeraren en leerlingen dier school? Dat begrijpt een ieder, \'t Is schande!quot;

Het is schande! Ja, dat zij nog zoo. Maar wat moet er geworden van de zedelijkheid onzer jeugd? Eeeds in

-ocr page 238-

1866 waren de leeraren der hoogere burgerscholen zoover in de beschaving, de moderne verlichting en den vooruitgang gevorderd, dat zij niet slechts tot eigen vorming werken lazen, als van een George Sand, maar\'deze ook aan onze jongelingen ter lezing voorstelden als groote specialiteiten; zelfs daaruit voor hen examens opmaakten-En dan vertrouwt uwe zonen nog op de hoogere burgerscholen !

Uit hetgeen wij gezegd hebben, kunnen wij met genoeg-zame zekerheid afleiden, dat, zegeviert de liberale partij met haar zoogenaamd godsdienstloos onderwijs, het met de zedelijkheid der Nederlandsche jeugd spoedig zal gedaan zijn.

Een tijd lang geleden drukte een liberaal volgenderwijze zijne blijde verwachting uit: „Ik verwacht van onze burgerschool \'s volks lang vertraagde godsdienstige ontwikkeling.quot; Bovendien wenschte hij in gemoede, dat de gissing, als zou de mensch van een aap afstammen, hoe langer zoo meer bewaarheid worde.

De „Tijdquot; *) zegt te weten, dat er hoogere burgerscholen in ons land zijn, waar aan jongelingen van veertien, vijftien jaren de apen-theorie wordt voorgehouden: de mensch zou aanvankelijk een aap zijn geweest; de apen zullen nog eens menschen worden, maar dan zal eerst de tegenwoordige mensch tot een hoogere spheer verheven moeten zijn.

Is het nu niet zeer natuurlijk, dat jongelingen aldus in de apen-theorie opgeleid, later niet als redelijke wezens, veel minder als christenen, maar als apen leven zullen? Mij dunkt ja, zeer natuurlijk. En even gevolgelijk is het, dat men er op gesteld is de meisjes in ditzelfde voorrecht te doen deelen;

1) Hoofdart. 9 Aug. 1868.

-ocr page 239-

— 219 —

want \'t is eeu spreekwoordelijk gezegde: soort zoekt soort.

quot;Wij willen gereedelijk aannemen, wij gaan er zelfs van uit, dat het op alle hoogere burgerscholen zoo niet is gesteld; maar niettemin houden wij staande, dat, zooals wij bewezen hebben \'), geen enkele openbare school volgens de wet van 1857 de beoefening der christelijke deugden of de moraliteit bevorderen kau; welk gemis van christelijke opleiding voor een jongeling van dien leeftijd noodwendig demoralisatie ten gevolge hebben moet...

Zelfs beweer ik, dat aangenomen de liberale beginselen, een leeraar op eene openbare school, een onwilligen jongeling geen zedelijke levensplichten voorhouden kan. Onderstel eens die liberaal ontwikkelde jongeling zou zijn leeraar, welke hem de christelijke zedeleer voorhoudt, aldus toespreken: op wat grond matigt gij u het recht aan ons onophoudelijk met die strenge, der vrijheid strijdige zedenwetten lastig te vallen? Zijn wij hier niet op eene vrije staatsschool? Zijt gij geen ambtenaar van een staat, die zich van de Kerk scheidt, en zelf niet staan wil onder dat strenge zedenjuk? Waarom wilt gij het ons dan opdringen? Wat kan de leeraar daarop antwoorden?

Men verhaalt het volgende: Zeker ultra liberaal vader had een reeds vroegtijdig zeer ontwikkeld liberaal zoon; dank aan \'s vaders voorbeeld, de openbare school en de liberale pers. Die ontwikkelde jongeling \'redeneerde op zekeren dag in zijns vaders bijzijn over de vrijzinnige beginselen, en kwam eindelijk zoo ver dat hij zeer consequent de gevolgtrekking maakte : is de staat aan de godsdienst niet onderworpen, dan dunkt mij, zijn ook zijne

l i 1

I

I

1) Hoofdst. IV.

-ocr page 240-

— 220 —

leden daaraan niet gehouden. De verblinde — maar over de progressen van zijn zoon thans zeer verblijde — vader antwoordde hem: Frans, die redeneering is zeer juist, het doet mij genoegen u zelf die gevolgtrekking te hooren maken... Maar, zoo ging Frans voort: bestaat er geen verplichtende godsdienst, is er dan wel een verplichtend gezag ? Ik zie alle wezens van hunne ouderen slechts afhangen, zoolang zij de hulp der ouderen behoeven; waarom is zulks ook het geval niet met den mensch ? waarom niet eveneens met mij? — Toen eerst zag de verlichte vader de gevolgen der liberale beginselen iu.

Wat er van dit verhaal ook zij, de gevolgtrekking, hier gemaakt, is in elk geval geheel en al streng logiesch, volle en zuivere waarheid!

Groote God! waar moet het met de zedelijkheid van ons volk heen, is het eenmaal door middel der pers, van het onderwijs, en de overtollige en al te vrije vermaken voor goed van de vrijzinnige beginselen doortrokken ? De geliberaliseerde landen, waarover wij vroeger (Hoofdst. IX) spraken, doen ons reeds nu in het verschiet met huivering aan dien vreesclijken toestand denken.

Wij behoeven ons hier niet in het geheugen te roepen de liederlijkheden van het liberale Italiaansche canaille tijdens het karnaval van 1871 te Rome, noch wat de Commune ons daaromtrent, tijdens haar bestuur te Parijs, heeft doen zien. Bepalen wij ons bij Spanje en België. Tot wat een laag peil de moraliteit van het geliberaliseerd Spanje is gedaald, toont ons het volgend schrijven uit Madrid van den 28 Febr. 1871.

„Luiheid, spel, dronkenschap, ontucht en goddeloosheid maken hier ontzettende vorderingen. Ongestraft be-

-ocr page 241-

— 221 —

gaat men den vermetelsten diefstal en vermoordt de lieden bij dag. Madrid, waar men zoo vele kerken, zoo vele aan het gebed gewijde huizen heeft verwoest, en waar bijna 100,000 wezens als beesten leven, datzelfde Madrid bezit speel- en moordholen, gemeene kroegen en Cafés Chantants bij honderden. Waar zulk een pest den schepter zwaait, wordt natuurlijk het familieleven verdrongen.

„De godsdienst is niet meer geëerbiedigd , en de oude zeden blijven nog slechts een onwelkome herinnering. De rijken geven iu luiheid en schaamteloosheid het voorbeeld; in vele der aanzienlijkste huizen vindt men eene ongemanierdheid en losheid van zeden, die aan de gemeenste holen in de achterbuurten doet denken. Men staat \'smiddags op, maakt vervolgens toilet voor de wandeling, en brengt den avond en den nacht verder door in schouwburgen en op bals.

„Tijdens het karnaval zag men de ontuchtigste en goddeloosste karikaturen. Op Asch-woensdag wist een hoop gepeupel niets beter te doen, dan zich in het gewaad van priesters te steken en met de kerkceremoniën den spot te drijven. Eene processie der goede week is te Vinaroz op de schandelijkste wijze voorgesteld. De figuranten waren als bisschoppen, priesters of boetelingen gekleed, en gilden in koor eenige litaniën. De ellendeling, die het kruis droeg, zat op een ezel, wien men met wijn gevulde bokkenvellen toereikte, welke de rondte maakten en waarvan ieder op zijn beurt een teug nam. — Dat in zulk een toestand van zaken, zegt de schrijver, moord en doodslag dagelijksch werk worden, wien zal het verwonderen ?quot;

Ziedaar een treffend beeld van orde en zedelijkheid

-ocr page 242-

— 222 —

waarmede het liberalisme door zijne vrijzinnige beginselen zijne volgelingen begunstigt....

België is gewis zoo ver niet gekomen, maar heeft toch onder zijn dertienjarig liberaal bestuur een heel eind wegs op de baan der liberale zedelijkheid afgelegd. \') „De Belgen voedden zich tot verzadiging toe jaren lang mat de producten (eener) dezer goddelooze pers en letterkunde, en lieten met eene onbegrijpelijke lichtzinnigheid de grondtrekken van hun karakter, de noodzakelijke voorwaarde van hun bestaan, uitwisschen en vernietigen.....

„De slechte bladen hebben medewerkers gevonden, wier schaamtelooze pen van schandalen leeft en niets wat heilig is eerbiedigt.quot;

„Het tooneel heeft zonder aarzelen de parijsche erfenis aanvaard en voert de schandelijkste stukken van het Palais Royal, van den Ambigu en van de Porte St. Martin dagelijks op. ...

„De voorvaderlijke zeden, de eerbied voor het gezag, de godsdienst, alle bolwerken onzer zelfstandigheid, verliezen aan kracht en sterkte.quot;

„Het is daarom een dure plicht voor de burgers.... de romans, de feuilletons en slechte bladen uit de huizen te weren, het bezoek van het tooneel aan kinderen en onderhoorigen te verbieden.quot;

„Ook de regeering, begrijpt zij hare roeping, moet de behulpzame hand bieden en goed maken wat de liberalen gedurende 13 jaren bedorven hebben.

„Zij heeft wel is waar, dank aan de gevierde vrijheid der pers, de handen om zoo te zeggen gebonden, maar

1) Verg. Maasb. 26 Febr. Brieven uit België XXXIII.

-ocr page 243-

— 2-25 —

een krachtig middel blijft haar ten dienste: de verspreiding van degelijk en christelijk onderwijsquot;....

Zoo weet het liberalisme overal zijn verderfelijk gift te verspreiden en het volk te demoraliseeren. De onzinnige theoriëu over staathuishoudkunde, \') zooals wij reeds boven aanstipten, geven ons in plaats der dragelijke en overal noodzakelijk bestaande armoede, het schrikbarend pauperisme ; — voor godsdienstige en daarom met hun lot te vreden armen, zullen wij bevoorrecht worden met ellendigen zonder geloof, zonder godsdienst, zedelijk bedorven en verlaagd. Men heeft hun het bekoorlijke van zingenot en weelde voorgespiegeld, hun wonderen van geluk toegezegd, waardoor hunne hartstochten zijn opgewekt, hun hebzucht is overprikkeld en toestanden zijn ontstaan, zeer gevaarlijk voor de maatschappelijke orde. Getuigen ons dat niet de vereenigingen van arbeidslieden en de vreeselijke duivelen-taal, de uittartendste bedreigingen tegen de gegoeden, welke men daar hoort ? En de goddelooze communistische stellingen, welke men er predikt, waardoor recht, eigendom en orde uit de maatschappij worden verbannen? En de revolutiën, thans zoo algemeen, waarvoor onze tijd bewerkt, voorbereid, rijp schijnt te zijn ? Eenmaal, maar helaas! te laat, zal men inzien, dat men, door de liberale partij te steunen, hare beginselen op te nemen en toe te passen, aan een losbandig volk-een vernielend wapen tegen zich zelven heeft in de hand gegeven. Ach of wij niet reeds een eind ver op dien heil-loozen weg waren gevorderd! W ij lazen daaromtrent in de Tijd !): „De volbloed revolutionaire vereeniging van arbeids-

1) Verg. Kath. Ned. Br. Ver. n. 9. Kerk en Volkswelvaart. Mr v. d Biezen.

2) 11 Maart 1871.

-ocr page 244-

— 224 —

lieden, de Internationale genaamd, is in Nederland ingeplant en bezit reeds verschillende vertakkingen. Nu zijn er radikalen in ons land, die, overtuigd dat ons volk daarvoor nog niet rijp is, eene nieuwe vereeniging willen oprichten \'), om ons volk daarvoor rijp te maken. En een der liefhebbers vau de „Internationalequot; geeft daaraan zijn volkomen goedkeuring en voegt er den raad bij, dat men daarvoor zal kunnen gebruiken, als bekwame werktuigen — let wel op — de onderwijzers, vooral die der lagere school. Wij vinden dien wenk uitgesproken in de „Toekomstquot; van den 18 Febr. 11. Wij laten daarom het onderstaande daaruit hier volgen:quot;

„Yereenigingen, goed geleid, hebben ontegenzeggelijk veel goeds : niettemin is het werken van enkelen, vooral daar, waar geen afdeeling der vereeniging bestaat, niet over het hoofd te zien, en als zoodanig moet naar mijn inzien, het oog geslagen worden op de onderwijzers, wier zienswijze met die der vereeniging strookt, en voDral op die der lagere scholen. Daar toch wordt de grond gelegd voor wat in het leven noodig is, maar ook tot denkbeelden, die moeielijk vergaan; terwijl op de middelbare scholen, wier onderwijzers, althans verreweg de meesten, recht vrijzinnige begrippen zijn toegedaan, die denkbeelden meer tot rijpheid komen. Eu is eenmaal de kiem goed gelegd, dan voorzeker zal de vrijheidsplant welig tieren.quot;

„Daarom onderwijzers, die belang stelt in een gang van zaken, die meer en meer nadert, met kracht aan het werk! Het opkomend en volgend geslacht wacht van u veel!quot;

i) Wie denkt hier niet aan den werkhond te Tilburg?

-ocr page 245-

— 225 —

Is er nu duidelijker bewijs uoodig, om overtuigd te worden, dat het modern onderwijs in het oog der liberale hoofden het krachtigst werktuig zijn moet, om een on-christelijken en immoreelen geest aan de opkomende jeugd mede te deelen? —. De schrijver gaat met steeds toenemende kracht en goddeloosheid aldus voort;

„„Mijns inziens was het ook niet overbodig dat ons „wiens Neerlandsch bloedquot; plaats ruimde voor een degelijk volkslied. Het is toch een kinderachtigheid, om bij zoo menige gelegenheid, de godheid, aan wie buitendien toch zoo menigeen twijfelt, aan te roepen om hem, te beschermen, hem te behouden, die niets meer dan het vijfde wiel aan den wagen is, en die niets doet dan de zuur verdiende penningen des volks verkwisten.quot;quot;

Daarop laat de „Tijdquot; volgen : „Ziedaar wat men ons voorbereidt van de lagere school te maken. Men zegge ons niet dat dit het streven is van een dwaas. Metterdaad dwaas is de man, die dit voorstelt, want hij bereidt ons de geheele omverwerping onzer maatschappij voor. Maar de dwaas heeft in den tegenwoordigen toestand alle kans om zijn dwaasheid ten uitvoer te brengen. Daartoe leidt ons als van zelve de inrichting van schier alle normaalscholen , die ook alle godsdienstloos zijn, en bij gevolg moeten leiden tot de vorming van goddelooze schoolmeesters. Men hernieuwt op dit oogenblik in Nederland de proef van 1832—1848 in ïrankrijk genomen. Daar had men ook godsdienstlooze normaalscholen opgericht, en welk resultaat het gegeven heeft, is gebleken in het jaar 1848. Toen stonden bijna overal op de dorpen en op de fabrieksplaatsen de schoolmeesters aan het hoofd der socialistische

partij. Die les is voor Nederland verloren gegaan. Des-

is

-ocr page 246-

— 22fi —

uiettegeiistaaude wijzen wij daarop met alle kracht, die in ons is, eiken staatsman toeroepende: let op de anarchie, die in Frankrijk uit het godsdienstlooze onderwijs is voortgebracht, en zie hoe men thans openlijk in Nederland poogt, het godsdienstloos onderwijs te doen strekken, als een werktuig van goddeloosheid en omverwerping van de

maatschappij.quot;

Veel hebben wij hier niet meer bij te voegen, maar onwillekeurig denken wij aan de volgende woorden des H. Paulus \'): „Geopenbaard wordt Gods toorn van den hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van die menschen, die de waarheid Gods door ongerechtigheid tegenhouden. Want hetgeen bekend is van God, is in hen openbaar. Want het onzichtbare van hem wordt van de schepping der wereld af uit de werken met het verstand gezien;..... zoodat zij onverschoonbaar zijn.....

zij zijn ijdel geworden in hunne gedachten en verduisterd werd hun onverstandig hart; voor wijzen zich uitgevende

zijn zij dwazen geworden.....Daarom gaf God hun over

aan de lusten huns harten, die de waarheid... verwisselden met de leugen____ Daarom gaf God hen over aan

onteerende hartstochten----de gepaste vergelding hunner

afdwaling aan zich zeiven ontvangende. En gelijk zij versmaad hebben God in erkentenis te houden, zoo heeft God hen overgegeven aan een verworpen zin, zoodat zij dingen doen, die niet betamen, vol zijnde van allerlei ongerechtigheid, van boosheid,... hebzucht,... nijd,... twist,... bedrog euz., hoovaardigen,.,. onbezonnenen,... ongeregelden,. .. dezulken, die niet verstonden, dat de-

1) Rom. I. van V. 18\'

-ocr page 247-

— 227 —

genen, die zulke dingen doen den dood waardig zijn; en niet alleen zij, die ze doen, maar ook zij, die hun welbehagen hebben in die ze doen.quot;

Zoodat een katholiek, welke zich bij eene partij aansluit, medeplichtig wordt aan hetgeen zij voortbrengt. Die gevolgen, wij hebben het gezien, zijn schrikbarend. Ongodsdienstig, anti-christelijk als het liberalisme in zijn aard en beginselen is, leidt het tot zedeloosheid; door beiden tot omverwerping de bestaande maatschappelijke orde, tot anarchie — de Internationale. —

-ocr page 248-

HOOFDSTUK XII.

DE VERHOUDING VAN LIBERALISME EN KATHOLICISME TOT DE INTERNATIONALE.

De groote oorzaak, der gegronde vrees, welke thans allen bevangt, die met geen onvergeeflijke lielitzinnigheid

elk gevaar durven trotseeren, en den peilloozen afgrond, op wiens rand zij zich roekeloos hebben geplaatst, niet zonder achterdocht kunnen bezien, is ongetwijfeld de „Internationale.quot; Deze vereeniging doet alle weldenken-den de toekomst met huivering te gemoet zien.

Aanvankelijk lag dit hoofdstuk niet in mijn plan, waarom ik nu en dan er op gewezen heb hoe de liberale beginselen, consequent doorgedreven, de maatschappelijke orde omverwerpen en tot de „Internationale van lieverlede zullen leiden, en hoe de liberale partij den werkman voorbereidt, om als een geschikt lid bij die vereeniging opgenomen te worden. Dewijl echter in t verband

tusschen het liberalisme en de Internationale, welke laatste

door het katholicisme allée\'n kan afgeweerd worden, een doorslaand overtuigend bewijs van het verderfelijke der liberale beginselen is vervat, ben ik tot het schrijven van dit hoofdstuk overgegaan.

De Internationale, gelijk men voorgeeft, is een hond, eene

-ocr page 249-

— 229 —

vereeniging tusschen de werklieden van alle natiën, \'J met het doel, om den toestand van den werkman te verheteren.

Bit voorgewend doel, Bchijnt zeer onschuldig, zelfs prijzenswaardig en wenschelijk; men beweert toch enkel het lot van den arbeider te willen verbeteren, en wel zóó, dat hij met den rijke op gelijken voet zal komen, en is dit doel eenmaal bereikt, dan zal er geen armoede meer zijn, de behoefte zal tot de ongekende dingen be-hooren !). Ik zeg het voorgewend doel; want het wezenlijke is geen ander, dan den werkman onder deze be-driegelijke leus — verbetering van zijn stand — te vormen tot een blind werktuig der Commune, d. 1. in hem opwekken een onverzoenlijken haat tegen God en godsdienst, tegen de maatschappij en de bestaande maatschappelijke orde, hem bezielen met een onweerstaanbare zucht om te verwoesten en te vernielen, In dien geest schreef de Internationale van Londen , ontniddelijk na den brand van Parijs, het volgende: „wij behooren alle krachten in te spannen om aan den thans bestaanden maatschappelijken toestand een einde te maken, en door brand en hamerslag alles omver te halen wat nog in de burgerlijke en godsdienstige orde overeind staat.quot; En schijnt het niet, dat God, wiens vaderlijk wereldbestuur men voorgeeft volmaakt te kunnen missen, wien men in den hemel buiten de wereld sluiten wil, door dien onuitstaanbaren hoogmoed getergd, aan de internationale in het petroleum, een

1) Van hier hare benaming de Internationale, dat is, wat tusschen natiën of volken bestaat.

2) Ook de vrijgeesten der vorige eeuw spoorden , door dit heerlijk vooruitzicht en onder den specieusen titel van sociaal recht, de gouvernementen aan. om zich van de kerkelijke goederen meester te maken. De ondervinding echter heeft ons geleerd, wat er van die schoone toekomst geworden is. Gestolen goed brengt geen zegen aan, dus geen gelukkig antecedent.

-ocr page 250-

— 230 —

tot dusver ongekend vernielingsmiddel heeft ter hand gesteld ?

De beginselen der Internationale zijn , volgen h^re eigene verklaring, zoowel op maatschappelijk als godsdienstig gebied, geene anderen, dan wij hier laten volgen; \')

„De grond en alles wat hij draagt is een geschenk der natuur, en dientengevolge het gemeenschappelijk eigendom der geheele menschheid. Slechts door geweld zijn de sterksten weleer bezitters geworden van de aarde en den grond. Zij hadden niet het minste recht op het gestolen goed, waarvan geen enkele verjaring het bezit kan wettigen.quot;

„Zij, die hun terrein gekocht hebben, zijn bedrogen in den koopprijs door dieven vau den grond. De grond kan noch verkocht, noch verdeeld, maar alleen in leen afgestaan worden aan landbouwers-vereenigicgen voor het welzijn der gemeente.quot;

„De Maatschappij is alleen het groote genie, zij is de meesteresse der aarde, alwetend, overal tegenwoordig en onfeilbaar rechtvaardig. De radikale hervorming der maatschappij, hetgeen het werk is der geschiedenis, moet in het tegenwoordig geslacht worden voorafgegaan, door eene radikale en inwendige verandering van alle begrippen van zedenleer en recht.quot;

„Zij, die niets bezitten, en bij groote grondbezitters werkzaam zijn, moeten zich nauw aaneen gesloten houden. Zij moeten behalve hun dagloon, een passend aandeel vragen in de jaarlijksche zuivere opbrengst van den grond.

1) De Tijd 20 Jan. 1871.

-ocr page 251-

— 231 —

„Door middel hiervan moeten zij zich vertrouwd maken met den gang der zaken, opdat zij, bij het uitbreken der algemeene revolutie, wanneer de autokratische macht der grondbezitters zal gefnuikt wezen, te beter in staat zijn de nieuwe huishoudkunde, volgens de democratische en sociale \') beginselen in beoefening te brengen!quot;

Beginselen op godsdienstig gebied.

„De godsdienst is niets anders dan omzichtig behandelde tyrannie, welke in den naam van God wordt begunstigd. Daar elke overheersching eener klasse in zich zelve onrechtvaardig is, is elk middel te zijner vrijmaking billijk en eervol. Al wie de algemeene woiide der geestelijke hiërarchie wil heelen, moet God ter zijde stellen. Hij die den algemeenen geesel der juridische hiërarchie wil bezweren, moet den eigendom vernietigen. De laatste priester en de laatste advokaat moeten met den laatsten prins en den laatsten burger begraven worden.quot;

Beginselen gewis, die God lasteren en den hemel tergen, en in toepassing gebracht, alles omverwerpen en vernielen zullen, wat op maatschappelijk en godsdienstig gebied nog bestaat.

De middelen, waardoor de vereeniging hare beginselen in toepassing brengt, en haar doel tracht te bereiken, zijn veelvuldig en even schrikwekkend.

Zij zelve, de Internationale, beschikt over eene ontzaggelijke macht. Van Londen uit loopeu de fijn gesponnen draden, tot één web, de geheele wereld omvattend, samengevoegd. Elke afdeeling ontvangt van daar hare

1) De Internationale is het Socialisme door den werkman zei ven in praktijk gebracht. Socialisme toch is een stelsel, dat de maatschappij hervormen wii op den dubbelen grondslag van de gemeenschap des arbeids en de geëvenredigde verdeeling der opbrengst.

-ocr page 252-

— 232 —

voorschriften, het haar bijzonder aangewezen doel, de wijze hoe, en de tijd wanneer het moet worden bereikt; terwijl de hoofdvereeniging door de afdeelingen met den plaatselijken toestand, den gang der zaken volledig bekend gemaakt, en van alles op de hoogte wordt gehouden. Aldus georganiseerd, is zij in staat op één oogenblik het sein te geven tot dezen of genen, of wel tot eenen al-gemeenen opstand. Wat? zoo de Internationale, gelijk de magonnerie, zich weet in te dringen bij het leger, hetwelk toch grootendeels uit den werkenden stand bestaat.

Voorts zijn het congressen der werklieden, waar de heftigste zoogenaamde redevoeringen tot de leden gehouden worden; waarin men uitvaart over de ongelijkheid der standen, de onrechtvaardigheid der Patroons, hun heersch-zucht en dwingelandij, de verdrukking en mishandeling, waaraan de werkman is bloot gesteld enz.quot; Bovendien heeft de Internationale hare dagbladen en tijdschriften voor den werkman. Daarin wordt alles, waar en valsch, door elkander vermeugdj dag aan dag wijst men het volk, altijd exagereerend, op de misbruiken bij de rijken bestaande, op hun weelde en verkwisting; waar tegenover men de behoefte, de ontberingen, den nood van den werkman met levendige trekken afmaalt. Zoudt gij — zoo vraagt men den werkman — door uw arbeid en zweet uwe verkwistende patroons tot al die overtolligheden in slaat stellen?

Aldus bevordert men de ontevredenheid van den werkman , ruit men het volk op, verwekt men verbittering en strijd tusschen de arbeiders en hunne patroons; waarom de eersten dan ook zeer gemakkelijk tot werkstaking zijn

-ocr page 253-

— 233 —

over te halen; te meer daar inmiddels het bestuur der Internationale de niets verdienenden genoegzaam ondersteunt. Zoo gaat men onvermoeid op zijn doel af, tot dat intussehen het geschikte oogenblik voor een algemee-nen opstand zal gekomen zijn.

Wat een verstandhouding en samenwerking er bestaat tusschen de afdeelingen der Internationale, over verschillende landen verspreid, daarvan gaf „de Tijdquot; in de boven aangehaalde proclamatie een bewijs. In dat schrijven lazen wij nog: „ten gevolge van den ongelukkigen opstand van Lyon en Marseille enz. zijn honderden onzer vrienden naar hier gevlucht. Sommigen met vrouw en kinderen; wij zijn verplicht hen te plaatsen en te onderhouden, hetgeen oorzaak is, dat wij eenigen tijd niets zullen kunnen doen voor de verschillende werkstakingen.quot;

Deze huiveringwekkende vereeniging der Internationale, met genoemde beginselen, het aangewezen doel, de zoo even gezegde middelen, heeft reeds nu een verbazende uitgebreidheid, en wel met eene buitengewone snelheid verkregen. Van beiden gaf ons de Maasbode van 9 Mei 1871 de volgende beschrijving.

I)e Internationale. „Hij, die eenigermate bekend is met het uitgestrekte veld, dat door de Internationale Arbeiders vereeniging wordt bewerkt, staal verbaasd over de buitengewone snelheid, waarmede deze zich heeft ontwikkeld. Den 28 September 1864 op eene meeting te Londen gesticht,, bestaat zij slechts ruim 6 jaren, en door geheel Europa, ja zelfs in Amerika is zij gevestigd en dagelijks stelt zij de grenzen van haar gebied verder.

„Nauwelijks was tot de stichting van de Internationale besloten, of een provisioneel comité werd benoemd om

-ocr page 254-

— 234 —

de slatuteu der vereeniging vast te stellen. Er werd bepaald dat jaarlijks een congres zou gehouden worden, waaraan afgevaardigden der vereenigingen uit de verschillende landen, waar de Internationale zich vestigen zou, deelnemen zouden. Het provisioneel comité werd vervolgens door een bestuur vervangen, dat van uit Londen de geheele onderneming leidde.quot;

Ziedaar dus het punt van uitgang. Zien wij thans tot hoever die beruchte vereeniging zich heeft uitgebreid.

„Er bestaan thans secties van de Internationale of ar-beidersvereenigingen, geaffiliëerd aan het hoofdbestuur te Londen, in Frankrijk, Zwitserland, België, Spanje, Italië, Engeland, Duitschland, Nederland en de Vereenigde Staten van N. Amerika. In ons land heeft de Interna-onale zich eerst sedert kort te Utrecht geconstituëerd; lang te voren echter waren verschillende personen alhier in verbintenis met het Londensche bestuur en schenen zij slechts op eene gelegenheid te wachten om hier openlijk op te treden. De parijsche gebeurtenissen hebben haar, naar men vermoeden kan, die gelegenheid aan de hand gedaan; veel succes heeft zij echter te Utrecht niet behaald, maar intusschen bestaat zij, en hare handlangers zullen niet nalaten hare plannen onder onzen arbeidenden stand, zooveel zij kunnen, te bevorderen.

„In Erankrijk daarentegen heeft de Internationale reusachtige vorderingen gemaakt; trouwens zij vond daar het terrein vooral in de steden geheel bereid. Te Parijs alleen vormen de secties der Internationale drie federatieve groepen, namelijk de federatieve hamer der arbeidersgenootschappen , die 40 vereenigingen bevat; de federatieve kas der vijf centimes, die er 20 telt, en is parijsche federatie,

-ocr page 255-

— 235 —

welke uit 25 vereenigiiigen bestaat. De meeste arbeiders vereenigingen te Parijs zijn aan de Internationale en bepaaldelijk aan die drie groepen verbonden; zij nemen arbeiders op, die betzelfde ambacht beoefenen of die tot verschillende ambachten behooren.

„Te Lyon bestaat slechts ééne federatie, maar deze omvatte, op het eind van 1870, 30 arbeidersvereenigingen, zoodat een zeer groot gedeelte van de arbeiders te Lyon tot de Internationale behooren. Daarenboven behooren tot de Lyonsche federatie verschillende vereenigingen uit naburige steden en dorpen.

„Marseille heeft eveneens slechts ééne federatie , en deze bestaat uit 27 arbeidersvereenigingen. Zoo vindt men de Internationale meer of minder sterk vertegenwoordigd in bijna alle steden van frankrijk.

„Niet minder sterk naar verhouding is de Internationale in België. Hier telt zij honderd duizenden leden, wier vereenigingspunten vooral in de fabriek- en mijndistricten gevonden worden. De vereeniging bestaat uit zes secties, die te Brussel, Antwerpen, Brugge, Gend, Namen en , Charleroi gevestigd zijn.

„In Duitschland traden in 1868 op het congres te Nu-renberg meer dan 200 arbeidersvereenigingen tot de Internationale toe, welke ongeveer 50000 leden telden; thans zijn reeds de meeste vereenigingen in verbinding met het Londensche hoofdbestuur gekomen.

„Spanje telt niet minder dan 185 secties, te zamen ver-eenigd tot den Sjoaanschen Bond, welke vier besturen heeft, allen ondergeschikt aan het hoofdbestuur te Londen. Die besturen zijn gevestigd te Madrid, Barcelona, Cadix en op een der Balearische Eilanden.quot;

-ocr page 256-

— 236 —

Wat mag, vraagt hier gewis menige lezer, de oorzaak toch wel zijn, dat eene zoo afschuwelijke vereeniging, als de Internationale is, zich dermate kon uitbreiden, en dit wel binnen zoo korten tijd?

Wij antwoorden daarop zonder aarzelen: daarvan draagt het liberalisme in \'t algemeen, en ook de liberale partij ten onzent grootendeels de schuld en de verantwoording.

Voor hem, die zich de moeite heeft getroost de liberale beginselen, omtrent geloof, godsdienst. Kerk en opvoeding, welke wij van hoofdstuk I—IV hebben uiteengezet, na te gaan; mitsgaders de minachting waarmede onze liberale partij het christendom — de katholieke godsdienst — bejegent, welke wij in hoofdstuk V amp; VI besproken hebben, is de gegrondheid dezer beschuldiging zonneklaar, zij behoeft geen verder betoog, enkel misschien eene korte aanwijzing.

Immers op bl. 16 en volg. hebben wij gezien, dat de liberalen op godsdienstig gebied alle gezag verwerpen. „De nieuwe leer, zoo spreken hunne woordvoerders, schudt alle breidelen van gezag af, en wil vrijheid. Zij dulden niet, dat eenige Kerk optrede met gezag. Dat is met andere woorden: de katholieke Kerk moet van den aardbodem verbannen en de katholieke godsdienst afgeschaft worden. Om hun beginsel, „Vrijheid van godsdienstquot;, tengevolge waarvan ieder — wil men voor zich een godsdienst hebben — er eene kiest volgens goeddunken, ingang te doen vinden, leeren de liberalen (bl. 22 en volg.) dat God — zoo er nog een God bestaat — geen aanspraak op onze eeredienst kan maken, en de mensch daaraan hoegenaamd geen behoefte heeft; de godsdienst toch is nutteloos, zelfs schadelijk, als bevorderende het bijgeloof.

-ocr page 257-

— 287 —

Bestaat er een God, (bl. 21) hij laat zich met het onder-maansche niet in, de Voorzienigheid is een herseuschitn; de levensrampen zijn gevolgen van onvermijdelijke natuurlijke oorzaken; bidden is dus geheel nutteloos; wonderen zijn onmogelijk.

Derhalve de liberale beginselen verstikken alle geloof in het hart van den werkman, zij roeien de godsdienst uit met wortel en tak.

Door het beginsel „scheiding van Kerk en Staatquot; (hoofdst. III) moet de liberale staat aan het volk het voorbeeld van ongeloof en ongodsdienstigheid geven; terwijl deze zelfde onverschilligheid door middel van het godsdienstloos onderwijs (hoofdst. IV) diep in de harten van het opkomend geslacht moet ingescherpt worden. — Dus de liberale beginselen maken ons werkvolk ongodsdienstig, ongeloovig.

Ook brengt daartoe de gewone handelwijs der liberalen niet weinig bij, eene handelwijs welke van dien aard is, dat zij de godsdienst bij het volk discrediteert. Zulks blijkt niet enkel uit het aangehaalde in hoofdst. V; maar uit elk liberaal kamer-debat, waarin de godsdienst wordt gemengd; en wel inzonderheid bij het verdeelen van posten en ambten, vooral gedurende den laatsten tijd.

Zeker hooggeplaatst katholiek maakte eens aan zeker Minister de volgende opmerking: dat de katholieken bij de verdeeling van ambten op eene in \'t oog vallende wijze worden achtergesteld, kan niet geloochend worden, en — zoo men het oog op een katholiek laat vallen — is het gemeenlijk een van die soort, wiens katholiciteit zich grootendeels bij den naam van katholiek bepaalt.

Daarop antwoordde de Minister, maar kunt gij dan van

-ocr page 258-

— -238 —

ons vorderen, dat wij over de orthodoxie uwer geloofsge-nooten oordeelen? «Tuist daarover hernam de katholiek, is onze groote klacht; gij neemt de orthodoxie als maatstaf aan. Hoe toch zou het anders mogelijk zijn, dat in den regel halfslachtige katholieken alleen in aanmerking komen ? Dat deze anti-godsdienstige handelwijs van ons liberaal gouvernement, vooral gedurende den laatsten tijd, zeer in \'t oogvallend is, bewijzen de benoemingen, en de ontevredeuheid der rechtzinnige katholieken, welke daarin eece bestraffing hunner orthodoxie met grond meenen te zien ...

Geen wonder dus, dat een liberaal werkman, op het voorbeeld van de liberale leiders, de godsdienst niet slechts klein acht, maar met God en godsdienst, met alle bovennatuurlijk geloof den spot begint te drijven. Is een volk nu eenmaal door genoemde liberale beginselen tot ongeloof vervallen, wie twijfelt er aan, of dat volk ook zedeloos zijn zal?

In ons elfde hoofdstuk, vooral van bl. 212 enz. hebben wij opzettelijk aangetoond, dat diezelfde liberale beginselen , gelet op \'s menschen bedorvene natuurlijke neigingen, gelet op de moeite , welke het kost zedelijk te leven, noodwendig tot alle zedeloosheid leiden moeten. Het zal wel niet noodig zijn dit betoog hier, ook maar kort, te herhalen; te meer, omdat het tafereel der moraliteit van de daar genoemde liberale lauden nog levendig voor den geest staat. Derhalve zullen de liberale beginselen op den werkenden stand toegepast, ons werkvolk in christelijken zin niet slechts ongeloovig, maar eveneens zedeloos doen worden.

Voor de christelijke geloofs- en zedenleer, waarin de

-ocr page 259-

- - 239 —

werkman tot dusverre zijn steun en troost gevonden had, nam het liberalisme de 58,le, door den Syllabus, veroordeelde stelling als beginsel op:

„Er zijn geen andere krachten te erkennen dan die in het stof zetelen, en alle zedelijkheid en eerzaamheid is te stellen in het opeenhoopen en vermeerderen van rijkdommen , hoe dan ook, en in het verzadigen zijner lusteu.quot;

Middelerwijl men het volk, den werkman, op de zoo even aangeduide wijze door woord en daad, door beginselen en derzelver toepassing stelselmatig trachtte te bederven, hem geloof en zedelijkheid ontnam, legde de liberale partij er zich op toe, den werkman tegelijkertijd door illusie\'s te misleiden. Zij wist de teederste snaar aan te roeren; zij stelde hem een ongekende toekomst van welvaart en daaropvolgend zingenot voor den geest. Om ISlederland in een land van belofte te doen veranderen, overvloeiende van al hetgeen een ongeloovige geest en een bedorven hart kan verlangen, was slechts noodig geleerd te zijn.

Het onderwijs moest bijgevolg (natuurlijk zonder godsdienst) zoo hoog mogelijk opgevoerd, het werkvolk zoo goedkoop mogelijk lectuur bezorgd worden; het had recht op zijn dag- en weekbladen, op zijn tijdschriften; dus de zegelwet afgeschaft. (1)

„Terwijl men de gulden eeuw reeds in \'t verschiet begroette, moest men den werkman ook zijne vermaken bezorgen, ook hij moest zijn bal, zijn comédie, zijn pleizier-treineu, zijn romans, kortom alles hebben wat de gegoede stand zoo ruimschoots genieten kan; voorts onderscheid van standen, ook door verschil van kleediog aangeduid.

1) Dat de afschaffing der zegelwet en doodstraf aan de Internationale zeer te stade komt, begrijpt een ieder.

-ocr page 260-

— 240 —

was een onrecht, een deel der meuschheid aangedaan. Alzoo leerde men hem verteringen maken boven zijn inkomsten ...

En toen men het werkvolk aldus, door bedrog en misleiding, ongeloovig had gemaakt en gedemoraliseerd, de eene behoefte na de andere had opgewekt, liet men het aan zijn lot over; want het liberalisme kan wel afbreken; — zijn geaardheid is verwoestend — maar niet opbouwen.

De werkman begon al zeer spoedig die misleiding in te zien; van vooruitgang en welvaart immers kwam voor hem hoegenaamd niets , integendeel hij werd hoe langer zoo be-hoeftiger. En inderdaad, als meu eenige weinigen niet in aanmerking neemt, komt de vooruitgang onzer liberale eeuw, ook op stoffelijk gebied, wel ingezien, voor het publiek hierop neer; vooruitgang bestaat in duurte der levensmiddelen, vooruitgang in de kunst om te bedriegen en te vervalschen alles wat men zich aanschaft, vooruitgang iu het getal van armen, —jaarlijks neemt het schrikwekkend toe — vooruitgang iu den toestand der armoede, welke telkens verergert, en steeds ondragelijker wordt, doordien de hoop welke men koesterde, dat de armoede tot de ongekende dingen behooren moest, reeds lang verijdeld is.

Wie bij deze beschouwing niet zonneklaar ziet, dat het liberalisme den weg voor de Internationale heeft effen gemaakt, den werkman daartoe heeft voorbereid, moet wel stekeblind zijn, en voor geen overtuiging vatbaar gehouden worden. Nog kort geleden hoorde men de doertinairen van Belgie — en van hun standpunt met grond — aldus redeneeren: de liberalen zoo min als de conservatieven hebben ons iets gegeven; wij zeiven zullen ons dus recht weten te verschaffen.

-ocr page 261-

— 241 —

De Maasbode t. a. p. schrijft daarover aldus;

„Een ernstig onderzoek leert den onbevooroordeelde dat deze vreeselijk snelle ontwikkeling der Internationale quot;al weder te danken ia aan de vestiging en verspreiding van het liberalisme. Het liberalisme, dat in 1789 eene gelijkstelling van alle standen beoogde, heeft ook hier wederom kunnen afbreken, niet opbouwen; het heeft namelijk de twee hoogere standen verlaagd, eu de beide lagere niet verheven; het nam zelfs geen notitie van den vierden stand, welke alleen geschikt scheen om dienst te doen bij oproer en revolutie. Zijn stelsel van scheiding van Kerk en Staat in praktijk brengende, bande het God uit den Staat, de maatschappij, het huisgezin; zeide den godsdienst aan de Kerk te willen overlaten, maar overspande de geesten zoozeer met de dingen dezer wereld, dat voor hen lust noch tijd overbleef om zich met hoogere denkbeelden onledig te houden. De verontchristelijking van den Staat begon onder de leus: scheiding van Kerk en Staat; de godsdienst, waar hij zich ook vertoonde, hetzij aan de wieg of aan het graf, hetzij in het huisgezin of in de school, ja zelfs binnen de gewijde muren der kerk, werd bestreden en zijne beoefening overbodig verklaard of belachelijk gemaakt. Tijd is geld! riep het liberalisme, en geld alleen kan den mensch gelukkig maken. Daarom met den tijd gewoekerd, dag en nacht gearbeid, op Zon- en werkdagen! Onverbiddelijk werd de arbeider voortgedreven als het raderwerk eener -machine; hij mocht zich den tijd niet gunnen het zweet van het gelaat te droogen, noch minder om eenige oogenblikken aan zijne ziel te wijden, en hij werd allengs geheel vervreemd van

zijne hoogere belangen, en kende God nog slechts bij name.

16

-ocr page 262-

— 242 —

„^V ij bedoelden hier niet alleen den eigenlijk gezegden arbeider, dien uit de lagere klassen, maar ieder, die zich mei lichamelijken of geestelijken arbeid bezig houdt. Ieder arbeider, hij mocht geplaatst zijn in de laagste of hoogste kringen, leerde het bezit van geld als het hoogste ideaal beschouwen en de voldoening zijner zinnen als het schoonste goed op aarde,

„De weelde in haren modernen vorm was geschapen. Het liberalisme leerde de volken smachten naar weelde en dreef hen aan tot rusteloozen arbeid om zich weelde te verschaffen. Maar alleen de drie hoogste standen konden tot weelde komen; de vierde stand zag spoedig het machte-looze van iedere poging daartoe in. Nu zeide het liberalisme dat ieder zich tot hoogeren rang kou verheffen, mits hij goed onderwezen ware, en het onderwijs werd geproclameerd als een middel om in de wereld vooruit te komen, juister gezegd om zich weelde te verschaffen. Eene koortsige rilling liep door de volken. Kon men zich door onderwijs naar boven werken, dan vooruit! dan leve het onderwijs! dan geen opofferingen gespaard om het onderwijs tot den hoogsten bloei te brengen; dan in den geest der kinderen zooveel wetenschap mogelijk ingepompt!

„Maar helaas ! het bleek welhaast dat men het onderwijs een vermogen had toegekend, dat het niet bezat. Een-zijdig gegeven, leverde hetgeen harmonische ontwikkeling; niet alle geesten konden zich verheffen tot daar, waar de onderwijzer hen hebben wilde, en de goed onderwezene kwam uiet altijd tot den zoo zeer begeerden welstand.

„Wat moest dan het lot zijn van de talloozen, die het niet verder hadden kunnen brengen dan tot de meest alle-daagsche kennissen?

-ocr page 263-

— 243 —

„De arbeider, — nu spreken we van dien uit de lagere standen — werd wanhopig. Kon het anders? Al zijne illusiën waren verdwenen. De opdrijving der weelde, gevoegd bij de tallooze uitvindingen, had vele maatschappelijke toestanden uiteengerukt, en de arbeider was er het slachtoffer van geworden. De verhooging der arbeiders-loonen hield geen gelijken tred met de stijging der levensmiddelen ; het onderwijs wist den arbeider niet tot hoogeren stand te brengen; hij verviel in moedeloosheid, die bij algeheele afwezigheid van den godsdienst tot wanhoop overging. Toen greep haat, bittere haat tegen de hoogere standen het hart van den arbeider aan, en de gedachte kwam bij hem op dat het lot, hetwelk hem in zulken lagen stand had geplaatst, bitter onrechtvaardig was geweest, en hij op de goederen dezer wereld hetzelfde recht had als de rijke. Hij vergat dat de arbeid een plicht is en begon dien als een last te beschouwen, van welken zich te ontheffen het doel van zijn streven werd.quot;

Dat dit werkelijk zoo is, blijkt uit de aanschouwelijke resultaten, welke de liberale wijsheid ons heeft opgeleverd. Die resultaten zijn geene anderen, dan dat wij nu, in plaats der dragelijke en noodzakelijke armoede , een schrikbarend pauperisme hebben verkregen; — voor godsdienstige be^ hoeftigen, tevreden met hun lot, armen zonder geloof, zonder godsdienst, zedelijk bedorven en verlaagd. Door hun hartstochten op te wekken, hun heb-en pleizierzucht te overprikkelen, hun het bekoorlijke van weelde en zingenot voor te houden, hun wonderen van geluk te beloven , heeft men maatschappelijke toestanden voortgebracht, die schrikwekkend worden, en als onmiddelijk de Internationale voorafgaande moeten beschouwd worden.

-ocr page 264-

Getuigen ons dit niet de congressen der werklieden en de redevoeringen, welke men daar houdt; de uittartende bedreigingen tegen de patroons en de rijken in \'t algemeen ; de communistische stellingen van den werkman, die recht en eigendom omverwerpen; de revolutiën, waarvoor onze eeuw voorbereid en rijp geworden is? Ziedaar het gevolg van het liberalisme. Het heeft den arme, den werkman niet gekend, niet bemind, met gewaardeerd, maar bedrogen, ten einde hem, door valsche beloften misleid, tot een blind werktuig ter volvoering der liberale plannen te vormen. Alzoo heeft men den arbeider, wien men geloof en zeden eerst ontnam, te leur gesteld en verbitterd , welke verbittering hij niet zelden in kroegen door middel van sterke dranken verkroppen gaat.

Vreeselijk ja is de toestand der maatschappij daardoor geworden, zij is geschokt, zij waggelt tot op hare hecht-ste grondzuilen; al de krachten die hare deelen vereenigen rijn ontzenuwd en verlamd; er heerscht een begripsverwarring grooter dan wellicht ooit te voren; de beginselen van eigendom en recht zijn reeds nu — dank der liberale annexatie-politiek — als midden-eeuwsche onzin verworpen; gezag en afhankelijkheid dank der liberale vrijheids-theoriëu — zijn louter dwaasheden. Een onbeschrijflijke weerzin bestaat er dan ook bij menigen werkman, om van ziju meester afhankelijk te zijn. Zij beiden zijn veelal door eene overprikkelde begeerlijkheid om te bezitten en te genieten beheerscht; terwijl vele patroons zoowel als hun werklieden, sedert lang de godsdienst, of wel ter zijde, of, ten minste op den achtergrond geschoven hebben...

Nu komt de Internationale juist op het oogenblik, dat

-ocr page 265-

de toestand der maatschappij en wel inzonderheid van den werkman van dien aard geworden is, en spreekt hem bij monde en geschrifte op deze of soortgelijke wijze toe: Ziedaar uw liberalisme, wat is er van al zijn beloften verwezenlijkt? Onophoudelijk had men den mond vol van gelijkheid van stand; verbetering van uw lot was zijn doel eu streven, en waar is een zweem van die toegezegde verbetering op te merken? Ziet gij niet in, dat gij de speelbal van leugen en bedrog zijt geworden, dat men u alleen heeft gebruikt om eigen baatzucht te bevorderen, en, na door uwe medewerking zijn doel te hebben bereikt, heeft men u, met beloften en schijn gepaaid, gelaten wat gij altijd waart; uw toestand is zelfs nog verergerd. quot;Wij intusschen, werklieden zooals gij, wij nemen onze eigene taak op, en zullen uwen en onzen toestand verbeteren; verwezenlijken wat men ons leugenachtig beloofde, en wederrechtelijk onthield. Sluit u aan bij ons, wij laten geen middelen onbeproefd, om het voorgestelde doel te bereiken, wat hebt ge te verliezen met ons? Wat hebt ge te wachten zonder ons? De tijden toch, dat men u met de hoop op een ander en beter leven, zooals men kinderen pleegt te |doen, tevreden stelde, zijn immers sedert lang voorbij. Is het voor ons niet beter, dat al wat overeind staat wordt omvergeworpen, de maatschappij en wij met haar vernietigd, dan dat wij nog langer verdragen als een uitschot beschouwd en behandeld te worden?

En inderdaad wie twijfelt er aan, of een ongeloovig, zedeloos en verbitterd volk zal zich door de Internationale laten overhalen ter verwezenlijking van haar doel. En wie zal een dusdanig, door het liberalisme verout-

-ocr page 266-

— 246 —

christelijkl eu bedrogen volk, van zijn standpunt beschouwd , in \'t ongelijk stellen ? Zeker niemand minder kan het met grond veroordeelen dan een liberaal.

„In dien toestand (waarvan wij boven spraken _ een

toestand van ongeloof, zedeloosheid en verbittering — zegt de Maasb. t. a. p.) vond de Internationale duizenden arbeiders. Is het wonder dat deze het middel der Ver-eeniging aangrepen om te verkrijgen wat enkelen niet vermochten? Zij vereenigen zich dus; eenige eer- of heb-zuchtigen plaatsen zich aan hun hoofd, en de zoo gevreesde Internationale Arbeidersbond kwam tot stand. Daar de toestanden in schier geheel Europa onder de arbeiders dezelfde waren, vond het zaad overal eene wel. bereide aarde, en in weinig tijds werd de kiem een hooge boom.

„Nu begonnen de liberalen, die wat te verliezen hadden, moord en brand te roepen, maar daar lette de Internationale weinig op, integendeel zette zii te ijveriger haren arbeid voort. In hunnen angst poogden de liberalen eene vreedzame oplossiug te vinden van wat men de sociale quaestie begon te noemen ■, zij schreven artikelen in de bladen, vormden vereenigingen ten voordeele van den arbeidersstand, schroefden het onderwijs nog een weinig aan, maar vergaten dat zij door al die middelen olie in het vuur wierpen , en het kwaad door hen niet meer te keeren was.quot;

De liberalen ja, die wat te verliezen hadden — eenige weinigen, zooals Mr van Houten en soortgelijken, wier

liberalisme aan waanzinnigheid grenst uitgenomen _,

anderen integendeel gaan voort met het werkvolk tot de Internationale voort te stuwen.

Een liberaal schrijver in de liberale „Tijdspiegel van

-ocr page 267-

- 247 —

December 1871 zegt op bl. 471 \') „„Ik zoo goed als Mjquot; is de algemeen verbreide opvatting. Maar als de gelijkheid door de rede en de wet wordt aangenomen — hoe openbaart zij zich in de praktijk, op maatschappelijk gebied ? In de scheefste vormen van materieële en inoreele ongelijkheid — luidt het antwoordt van den werkman.

„Ginds gemakkelijke bezigheid, die hare eigene ruime belooning met zich brengt — hier afmattende arbeid, die niet eens toelaat zich behoorlijk te voeden, te kleeden, te huisvesten. Ginds overvloed, hier gebrek. Daar aanzien en achting — hier onderdrukking en minachting. Aan gene zijde een leven vol afwisseling en genot des geestes — aan deze zijde een leven steeds gebonden aan de werktuigen van den kapitalist.quot;

„Dit mag, dit kan zoo niet blijven, roept de deukende (?) werkman uit. Voorheen mogen wij ons hebben getroost met het geloof, dat het leven in het ondermaansche in een tranendal wordt doorgebracht — en dat wij hiernamaals gelukkig zijn tot aan het einde der eeuwen. Er is een tijd geweest, waarin wij, aan kinderen gelijk, ons daarmede hebben tevreden laten stellen, bij het vermoeiende onzer dagtaak eu de schraalheid barer belooning. Die tijden zijn echter voorbij. Thans weten wij beter.quot;

Ziedaar den werkelijken toestand met levendige trekken voorgesteld, een toestand zooals het liberalisme, volgens het getuigenis van liberalen zeiven, door vernietiging van geloof, dien heeft voortgebracht. En men twijfele nog, of de liberale partij het werkvolk tot de Internationale heeft voorbereid! — Het geloof bespottend. God uit de

1) De Tijd 21 Jan. 1872.

-ocr page 268-

— 248 —

maatschappij verbannend, heeft men den werkman zijn eenigst steun- en rustpunt ontnomen, hem tot vertwijfeling en wanhoop vervoerd. De liberale maatschappij heeft zich derhalve door den werkman aan God en Zijne heilige wetten vergrepen.

Nu, het al wijs en rechtvaardig Opperwezen heeft in Zijne algemeene vergeldingswet — krachtens welke ieder in \'t bijzonder, ook de geheele maatschappij, loon naar werken hebben zal — bepaald, dat wie afwijkt van wet en recht, in die afwijking zelve zijn straf vinden zal: „waarin iemand zondigt, daarin wordt hij gestraft.quot; \')

En daar de maatschappij als zoodanig niet in de eeuwigheid zal voortbestaan, moet zij hier op aarde door den werkman, ten gevolge eener goddelijke regeling, worden gekastijd. Die straf zal zijn, gelijk de Comraune was voor Parijs, de Internationale — eene vereeniging vreese-lijk als een leger van helsche geesten door Lucifer aangevoerd: zoo namelijk de maatschappij niet bij tijds, d. i, spoedig tot God geloovig en boetend terug keert.

Langs liberalen weg dan, wij hebben het duidelijk aangetoond , is de Internationale tot ons gekomen, de ver houding van het liberalisme tot die vereeniging is eene voorbereidende; en derhalve is dit liberalisme, daarom wel niet het minst, afschuwelijk en verfoeielijk, en kan het door elk katholiek niet anders dan worden veroordeeld. Zelfs begrijpt men gereedelijk, waarom de liberalen zich thans constitutioneelen beginnen te heeten, zij blozen soms voor hun eigen naam. Nogtans of gij een vos renard of vos heet; hij is en blijft altijd dezelfde vos. ..

1) Wijsh. XI. 17.

-ocr page 269-

— 249 —

Nu gaan wij de verhouding van het katholicisme tot \'liezelfde Internationale beschouwen en aantoonen, dal de katholieke godsdienst alleen, wordt zij in hare vrije werking door het liberalisme niet belemmerd, de vereeni-ging in haar woeste vaart kan tegenhouden, dat alleen de katholieke Kerk kan herstellen, wat haar vijand — het liberalisme — heeft bedorven. \')

De katholieke godsdienst paait den werkman met geen bedriegelijke illusie\'s, zij stelt hem geen ijdele droombeelden van eene nooit tot stand te brengen gelijkheid voor. Integendeel zij zegt hem nadrukkelijk, dat eene ongelijke verdeeling der aardsche goederen wel eene droevige, maar toch onvermijdelijke noodzakelijkheid is, dat er altijd een werkende en afhankelijke stand zal blijven. Maar tegelijk herstelt zij, door hare heilige geloofs- en zedenleer, die ongelijkheid zoo veel mogelijk. Zij regelt de beide standen dermate, dat de werkman, volgens die geloofs- en zedenleer levende, naar deze voorschriften geacht en behandeld, het grooter geluk — wat veelal meer een schijngeluk is — van den hoogeren stand volstrekt niet benijdt, zelfs veeleer aan zijne positie den voorkeur geeft. Zien wij in het kort op welke wijze.

Vooraf bemerken wij, — wat we later handelende over

1) Ik zeg, dat de katholieke godsdienst zulks vermag, wordt zij dooreen verblind liberalisme, in hare edele poging niet tegengewerkt. Immers nog deze dagen gat een liberaal hoofd-orgaan — de N. R. Courant een blijk én van zijn verregaande onwetendheid, én van zijn hatelijke gezindheid tegen de katholieke godsdienst, ook onder dit opzicht. Zoo laaghartig is de partij, [dat zij, hare eigene onmacht ziende, om het kwaad, wat ze heeft veroorzaakt, in zijn verderen loop te stuiten, niet verdragen kan, dat zulks door de Kerk m hare plaats geschiede. Dit onedel en hatelijk liberaal blad, den spot drijvend met „de Tijdquot; gaf bovendien een duidelijk bewijs van hetgeen we hier bespreken en boven besproken hebben, dat namelijk het liberalisme de Internationale heeft voortgebracht door ongeloof en zedeloosheid te bevorderen, en dat de Kerk door geloof en zedelijkheid aan het werkvolk terug te geven de Internationale kan \'quot;quot;^en wij in den spfx J- - n quot; quot; ■ \' •

e verachtelijk, m Verg. nBe Tijdquot; \\

-ocr page 270-

gezag en vrijheid nog nader zullen toelichten — dat de katholieke leer den grondslag van afhankelijkheid en gezag zoo hecht en tevens zoo verheven in de overtuiging en de gewetens neêrlegt, dat de werkman, wel verre van in zijne afhankelijkheid een vernedering te zien, zich bewust is, dat hij alleen aan zijn Schepper, het Opperwezen, wiens plaats zijn meester tijdelijk bekleedt, gehoorzaamt. Dientengevolge is hij wars van ontevredenheid en opstand, en verafschuwt hij de Internationale. Ook de gezaghebbende , door zijn geloof voorgelicht neemt zijn betrekkelijke plichten zoo ernstig op, — diegenen toch welke in overheid zijn gesteld zullen het strengst geoordeeld, en schuldig bevonden, gestraft worden — dat hij, wel verre van zich iets po zijn gezag te laten voorstaan of geneigd te zijn tot hoogmoed en herschzucht, veeleer vreest, en zijn gezag en hooger standpunt als een grooten last en zware verantwoordelijkheid beschouwt. Immers tot de eersten richt de katholieke godsdienst de woorden des H. Geestes 1) „gehoorzaamt den lichamelijken heeren met vreeze in eenvoudigheid des harten, als aan Christus, niet voor het oog dienende als menschen behagers, maar als dienstknechten van Christus den wil Gods van harte doende, dienende met welwillendheid , als den Heer (dienende) en niet menschen, daar gij weet, dat welk goed een iegenlijk zal gedaan hebben, hij dit van den Heer zal terugontvangen, hetzij dienstknecht, hetzij vrije.quot; Volgens die leer beschouwt de werkman zijn meester als bekleedende de plaats van God, daar deze door de Voorzienigheid als hoofd en bestuurder is aangesteld. Maar onmiddelijk daarop laat de

1

Eph. VI. van V. 5.

-ocr page 271-

— 251 —

H. Geest volgen \'): „En gij heeren doet hetzelfde jegens hen — geeft wat recht en billijk is — daar gij weet dat gij eenen Heer — uw en hun Heer — in den hemel hebt — en dat er bij hem geen aanneming van personen is; laat (dus) het dreigen naquot;, weest hun geen harde lief-delooze meesters.

Na deze verhevene waarheden den werkenden en hoogeren stand, als beginselen van afhankelijkheid en gezag, te hebben voorgehouden, omschrijft de godsdienst beider plichten en rechten.

De plichten van den werkman brengt onze heilige katholieke zedenleer hoofdzakelijk tot deze drie volgende. — Zij legt hem op den plicht des arbeids ten voordeele van zijn meester, den plicht van gehoorzaamheid aan zijne wet-tige en rechtvaardige bevelen, den plicht van getrouwheid in het behartigen van datgene, wat aan de zorgen van den arbeider wordt toevertrouwd; eu wijst hem tegelijk op het verheven voorbeeld van Christus. Verbeeld u niet zegt de godsdienst, dat uw staat, het volbrengen der genoemde plichten u gering maakt of vernedert; integendeel , de menschgeworden Zoon Gods heeft uwen stand, als den besten, den verhevensten gekozen en daarin willen leven. — Ook Hij, volmaakt aan u gelijk, — heeft gearbeid in St Josefs werkwinkel, ook Hij was gehoorzaam en onderdanig, ook Hij behartigde de zaken van het huisgezin met oplettende zorg. Weest gij dan ook werklieden, op zijn verheven voorbeeld lettend 1), met voedsel en kleediug volgens uw staat tevreden. „Want die rijk wil-

1

X Tim. VI. Van v. 8.

-ocr page 272-

— 252 —

len worden vallen in bekoring en in een strik des duivels, en in vele onnutte en schadelijke begeerlijkheden, die de menschen in ondergang en verderf dompelen. Want een wortel van alle kwaad is de geldzucht, waarop sommigen belust zijnde, van het geloof zijn afgedwaald, eu zich in vele smarten gewikkeld hebbenquot; \').

Metterdaad, die werkman, zoo gevoed met de heilige geloofs- en zedeleer, de levenslasten torschend, bemoedigd door de blijde hoop op eeu betere toekomst, is tevreden en gelukkig. Keert hij soms vermoeid van zijn arbeid, \'s middags of \'s avonds huiswaarts, hij vindt eene even godsdienstige echtgenoote en brave kinderen; nevens haar en in hun midden gebruikt hij met zoo veel smaak zijn niet overtollig maal, als de rijke zijn kostbare spijzen, na eerst dat schoone gebed te hebben gebeden; „Onze Vader, die in de hemelen zijt, geheiligd zij uw naam, ons toe-kome uw rijk.quot;

Neen! zulk een arbeider benijdt het geluk der grooten niet, hij is tot geen deelnemen aan de Internationale te bewegen. Hij bemint zijn meester, door wien hij eveneens bemind en geacht wordt; want diezelfde godsdienst legt den meester ook zijne plichten jegens den werkman op.

Die plichten bepalen zich niet enkel bij den plicht van rechtvaardigheid , krachtens welke de heer gehouden is een rechtvaardige overeenkomst nauwgezet ten uitvoer te bren-, gen; volgens onze heilige godsdienst moet hij in zijn onderdaan zijn broeder in Christus beschouwen. Als zoodaing rekent deze terecht op eene allesins liefdevolle behandeling

n \'t Is alsof de H. Paulus hier de Internationale, hare oorzaak en gevolgen beschreef. — Vergelijk ook Vincentius-AImanak 1872 van bi. 119. «Gesprek over de Internationale en de Commune.quot;

-ocr page 273-

— 253 —

Reeds in de oude wet was den joden gezegd; \') „Hebt gij een trouwen knecht, hij zij u zoo dierbaar als gij u zeiven zijt. Houdt hem voor uwen broeder.quot; Hoe veel meer geldt dit in het Nieuw Verbond, wiens Stichter deze broederschap zoo veel voortreffelijker heeft doen uitkomen. De liefderijke behandeling, welke een onderdaan bij zijn heer geniet, is volgens den H. Augustinus het eigenlijk keuteeken van een echt christelijken heer.

De slaaf Onésimus was Philemon, zijn heer, ontvlucht: dien Onésimus bekeerde Paulus tot het christen geloof, en zou hem volgaarne bij zich gehouden hebben, doch wilde zulks niet zonder goedvinden van Philemon, die eveneens door Paulus tot de kennis des geloofs was gekomen. Paulus zond dan den bekeerden slaaf tot zijn heer terug, en gaf hem een brief mede om hem met zijn meester te verzoenen; in dien brief vermaant de Apostel Philemon, zijn ontvluchten slaaf weer op te nemen, nu echter niet meer als slaaf, maar als zijn broeder in Christus... Uit dat schrijven van den H. Paulus, waarin de christelijke beginselen omtrent de liefde, zoo schoon zijn uitgedrukt, deelen wij het volgende mede : „Hoewel ikquot; zoo schrijft de Apostel, „in Christus groote vrijmoedigheid heb om u te bevelen wat betamelijk is; om wille der liefde bid ik liever, daar gij zoodanig een zijt als Paulus, een oud man en nu ook een gevangene van Jesus Christus, Ik bid u voor mijnen zoon, dien ik in mijne banden verwekt heb, voor Onésimus, die eertijds

u onnut was, maar thans en u en mij van nut is.....

„Gij nu, ontvang hem als mijn hart...... Want wellicht

1) Eccl. XXXIK. 31.

-ocr page 274-

is hij daarom voor een korten tijd van u gescheiden, opdat gij hem voor eeuwig zoudl weder hebben, niet meer als slaaf maar in plaats van slaaf, als geliefden broeder, vooral voor mij, en hoeveel te meer voor u, en in het vlessch, en in den Heer.

„Indien gij dan mij houdt voor een deelgenoot, zoo neem hem op, alsof ik het was. En zoo hij u in iets benadeeld heeft, of u iets sehuldig is, stel dat op mijne rekening. Ik Panlus schreef het eigenhandig: ik zal het betalen, om niet te zeggen, dat gij ook u zeiven aan mij schuldig zijt. Ja, broeder, laat ik u genieten in den Heer! Verkwik mijn hart in den Heer! In vertrouwen op uwe gehoorzaamheid schreef ik u, wetende, dat gij zelfs nog meer doen zult, dan ik. zeg.quot;

Het zal wel onnoodig zijn hierbij te voegen, dat, waren alle heeren met deze gevoelens van liefde jegens hun werkvolk en hunne onderdanen bezield, er zelden of nooit ontevredenheid in hen zou opkomen. Duidelijk zal het dan voor een ieder ook wel zijn, welk een waarborg wij in de katholieke godsdienst tegen de Internationale bezitten. Te meer omdat die liefde zich niet enkel bepaalt bij den tijd , dat deze of gene werkman in uw dienst verblijft, maar voortduurt, en zelfs nog werk-dadiger behoort te worden, wanneer ouderdom of ziekte hem onbekwaam maakt om in zijn eigen onderhoud en dat der zijnen te voorzien; kortom wanneer hij tot armoede vervallen, of in behoefte verkeeren zou; dan ja, trekt zich de christelijke liefde het lot van dien, naar de wereld ongelukkig geworden arme ten zeerste aan.

Ten einde ieder te overtuigen, dat de katholieke godsdienst, en deze alleen —niet het liberalisme—ware liefde

-ocr page 275-

— 255 —

/

tot den naaste, en wel bijzonder tot den arme leert, diens nood te gemoet komt; en hem dus tegen de verleiding der Internationale behoedt; wil ik een uittreksel nemen uit eene toespraak, in 1869 tot de leden der Vincentius-Vereeniging te \'s Bosch gehouden \').

Breedvoerig wordt daar aangetoond, — wat wij eveneens gedaan hebben in Hoofdst. IV over de christelijke deugden op onze openbare scholen sprekende — dat namelijk zonder christelijk geloof geen enkele bovennatuurlijke deugd mogelijk is. Is dit het geval met elke deugd, veel meer, ten minste aanschouwelijk, geldt dat beginsel wanneer er sprake is van ware liefdadigheid jegens de armen.

Immers onze broederliefde, om geen ijdel gevoel te blijven, behoort zich door daden te openbaren; waar onze liefde daad wordt, daar wordt zij volle werkelijkheid. „Laat ons niet liefhebbenquot;, 1) zoo vermaant de leerling, die het best over de liefde spreken kon, „met woord of tong, maar met de daad en waarheid.quot; Nu zal het toch wel duidelijk zijn, dat het niet mogelijk is, den arme daadwerkelijk te beminnen, — wat voortdurende en niet zelden zeer moeielijke offers eischt, — tenzij men den arme kenne; wat ik niet ken, bemin ik niet, kan ik zelfs niet beminnen; immers dé liefde zetelt in den wil, en de wil is eene blinde faculteit, welke zich door het verstand laat leiden. Wij waardeeren uiterlijke voorwerpen naarmate ons lichamelijk oog deze aan onzen geest voorstelt. Met ons bloot natuurlijk verstand schatten wij den mensch

1

I Jois III. 18.

-ocr page 276-

— £56 —

vol ge us zijne uiterlijke vormen, zijn vernuft, zijne oe-kwaamheid; kortom in die mate als hij ons ontwikkeld, beschaafd mensch voorkomt. Beschouwt gij nu den arme met het lichamelijk oog, dan ziet gij veeltijds al de gebreken der menschheid , als afzichtelijke gestalten in hare geheele naaktheid voor u. Gij ziet hem veelal zonder vormen, soms ruw, haveloos en morsig. Zult gij zoo den arme beminnen? Integendeel, hoe dik wijier gij hem ziet, hoe meer hij u terug stoot. En wat waarde de rede, zonder het geloof, in den arme ontdekt, leert ons eene treurige geschiedenis van vele eeuwen. Schrikwekkend doet zij ons zien, hoe ver de mensch, zonder de veilige geloofs-gids van de waarheid afwijken kan. Men gruwt als men mannen, zooals een Plato, Socrates, Aristoteles en meer anderen, de beroemdsten ouder de ouden, ziet optreden, om de wraakroependste schanddaden tegen de natuur zelve, kindermoord niet uitgezonderd , ter wering der armoede, te rechlvaardigen, zelfs aan te prijzen \').

De slaven waren soms in de beschaafdste steden des heidendoms zoo talrijk, dat men ze niet eens durfde tellen, en die ontzaglijke massa van ongelukkige wezens stond onder een maatschappelijk opzicht schier met beesten gelijk; hun toestand was ellendiger dan die onzer huis- of lastdieren ; verhevener bestemming schenen zij niet te hebben, dan om in de Amphitheaters aan een vadsig, brooddronken, weelderig en wreed volk een vermakelijk schouwspel te verschaften. Aldus lostte de verlichte rede zonder geloof het gewichtig vraagstuk der armoede op, in ondragelijke lirannie en vernederende slavernij.

1) Verg. Kath. Ned. Broch. Ver. n. 9. Kerk en volkswelvaart. Mr v, d. Biesen-

-ocr page 277-

— 257 —

Dat latere zoogenaamde wijsgeeren, dat onze liberale verlichten met al hun staathuishoudkunde, met huune verleidelijke doch onpraktische theoriën over gelijkheid en broederschap, vruchteloos naar een middel hebben gezocht, om het lot der armen te verbeteren, is te goed bekend, dan dat wij er langer bij zouden stilstaan. Het eind-resultaat toch van al die onchristelijke stellingen is geen ander, dan de Internationale geweest.

Neen! neen! noch rede, noch wetenschap — en wel het minst het liberalisme —, doch het geloof alleen leert ons den arme kennen gelijk hij in het oog van God, en dus werkelijk is; beminnen, zooals hij verdient, daadwerkelijk bemind te worden.

Het ware katholieke geloof alleen verheft ons ver boven deze stoffelijke aarde, licht onze zwakke rede voor, behoedt haar tegen dwaling, beoordeelt niet naar den schijn, maar alles volgens werkelijkheid, en ontdekt nog achter deze zichtbare wereld, werelden van wonderen. Dit geloof toont ons de waarde, welke onder een niet aanzienlijk, haveloos uiterlijk verborgen ligt; het leert ons den arme beschouwen in Christus.

Dit nu is het juiste standpunt, waarop wij ons be-hooreu te plaatsen, van waar wij den arme moeten bezien, om hem te kennen en te beminnen — eene ware liefdadigheid in ons jegens hem op te wekken.

Christus ja, de menschgeworden Zoon Gods , de wereldverlosser en hervormer, de eeuwige wijsheid, die niets waarderen kan wat geen waarde heeft, niets beminnen wat geen liefde verdient, heeft de armoede en de armen uit hun diep verval, waartoe het heidendom hen had

vernederd, opgetild, hoog verheven, geadeld in zijn eigen

17

-ocr page 278-

- 258 —

persoon. Wel verre van zich over de armoede eu de armen te schamen, hen om hun armoede ongelukkig te heeten — zoo als de moderne verlichting doet — verkiest Hij zelf den staat der armen, terwijl de armoede Hem als gezellin van Bethlehem tot Calvarië bijblijft. De herders met de vorsten van Arabië zien Hem arm ge boren, het jodendom arm leven, joden en heidenen arm sterven. Den behoeftigen werkman openbaart Hij zich het eerst; deze wordt het eerst geroepen, komt het eerst, gelooft het eerst, aanbidt en offert het eerst. De verlichte wereld stond verbaasd, zij ontstelde zich; die leer was haar onaannemelijk, dit voorbeeld ondragelijk, zij kon, zij wilde het niet gelooven. De jood was er door geërgerd, en de heiden beschouwde het als een dwaasheid. En toch die leer bevatte zuivere waarheid, volle werkelijkheid; dat voorbeeld was verheven, was groot, ik wil zeggen de leer van Christus over armoede en armen; het voorbeeld dat Christus ons gaf, toen Hij, die in de hemelen aan zijns Vaders zijde in volle glorie troont, zich diep vernederde, arm werd, om ons rijk te maken. Echter, ofschoon dit goddelijk voorbeeld bekwaam is zulken ontzaglijken invloed op ons te maken, zijn wij nog niet aan het einde der grootsche onderneming, welke Christus begon, om den toestand van den werkman te verbeteren, den vernederden staat der armen te verheffen. Wij zijn nog slechts aan het voorspel, de inleiding. Een inleiding ja, maar eene inleiding van een meer dan dertigjarige praktijk, van een meer dan driejarig onafgebroken onderricht, wilde Christus laten voorafgaan, alvorens hij in zijn hoogc wijsheid den tijd geschikt oordeelde, om den diepen en hechten grondslag

-ocr page 279-

— 259 —

der christelijke liefdadigheid te leggen. Eu inderdaad de waarheid, welke hij als beginsel der armen-liefde stelde, was zóó ongehoord, dat niemand haar zou hebben aangenomen, was zij niet de uitspraak van een Godmensch. En toch zou die waarheid het beginsel worden, waarop onze liefdadigheid, en wel bijzonder onze broederliefde jegens de armen, moest gevestigd zijn; een beginsel volgens welk zij voortaan door christenen beoefend behoorde te worden; terwijl onze eeuwigheid van de christelijke liefdadigheid, volgens dat beginsel geregeld, zou afhangen.

Die waarheid leert ons Christus bij Matth. XXV. v. 40. „ VIoorwaar zeg ik u: voor zooveel gij dit aan één van deze mijne geringste broeders gedaan hebt, deedt gij het aan mij.quot; Zoodat, volgens den letterlijken zin dezer woorden, de armen Christus zeiven vertegenwoordigen. Neen, het was hem ter verheffing der armen niet voldoende hun staat aau te nemen, zich met hen tijdens zijn aardsche omwandeling als te vereenzelvigen, zij, de armen. moesten hem tot aau het einde der eeuwen vertegenwoordigen. Voortdurend, is Hij bij ons, wij zien Hem door het geloof op onze altaren; aanschouwelijk vooral in onzen tijd, vertoont hij zijn goddelijke almacht en wijsheid in zijn strijdende Kerk en haar zichtbaar Opperhoofd; wij erkenneu Hem in het kerkelijk en burgerlijk gezag; maar niet minder in den persoon der armen. Zij toch, volgens Christus1 eigene woorden, vertegenwoordigen Hem, in hen heeft Hij behoefte aan spijs, aan kleeding en huisvesting. Ziedaar het hoofdbeginsel der christelijke liefladigheid jegens de armen, door Christus zeiven, den hoogsten leermeester ons gegeven. Eenmaal zal Hij als

-ocr page 280-

— 260 —

wereldrechter optreden, en volgens dit beginsel een vonnis uitspreken, waarvan ons eeuwig geluk of ongeluk zal afhangen. Zalig ja, de bannhartigen jegens de armen, maar ook zij alleen; want liet oordeel over degenen, die den arme niet hebben gekend, gewaardeerd, bemind en ondersteund, zal zijn „sine misericordiaquot; ombarmhartig\'): .,Het oordeel is onbarmhartig voor hem, die geen barmhartigheid heeft gedaan, maar barmhartigheid roemt tegen het oordeelquot;, d. i. ontwapent de gestrengheid van Gods oordeel.

Volgens dit verheven beginsel, hetwelk den diepsteu grond der christelijke liefdadigheid bevat, heeft de Kerk van Christus — de Katholieke —, door Christus geest geleid en bezield, de zorg voor den arme steeds opgevat; daarom heeft zij altijd zoo veel eerbied en liefde voor de armen aan den dag gelegd, onafgebroken met dezelfde ijverige en moederlijke belangstelling zich het lot der armen aangetrokken 2). Wij zien dan ook, dat in gelijke mate, als het geloof verflauwt en in zijn zuiverheid afneemt, de liefdadigheid jegens de armen verkoelt. Dat is een historiesch feit, hetwelk, van de vroegste tijden af, de geschiedenis doorloopt,

i)e Aartsvaderen, inzonderheid Abraham, waren meer vaders dan meesters hunner onderhoorigen; dezer toestand was eer eene huiselijke en broederlijke samenleving, dan een staat van dienstbaarheid en ondergeschiktheid aan heerschappij. Zij echter, die de wet van God in hare geheele zuiverheid niet behielden, weken ook van deze

Jacob. 11. 13.

2\'gt; Verg.- ons Prov. en Dioces. Concilie bl. 93 en 263-281 de Kath. Dl XLV. V. bi. 93 en Dl LU. v. bl. 510.

-ocr page 281-

— 261 —

edele eu liefderijke gevoelens in gelijke mate af, zooals men uit de dienstbaarheid van Jacob bij Laban duidelijk kan opmaken. Bovendien hebben de secten, welke, sedert het begin des Christendoms, van de Kerk zijn afgevallen, alles wat zij onder dit opzicht nog bezitten, aan de grijze moederkerk te danken.

En inderdaad, wie zal, deze beginselen aannemende, den arme kennende — als Christus vertegenwoordigend — hem niet beminnen, en hem beminnende in werkelijkheid, niet ruim van het noodige voorzien ? Zou bij algemeene toepassing hiervan de Internationale niet onmogelijk worden ? Wie toch kan van een christelijken arme, zoo liefderijk bejegend, een vijandigen opstand tegen zijne weldoeners verwachten? Dus moet ieder aannemen, dat de katholieke godsdienst, maar zij ook alleen, ons voor de Internationale behoedt; te meer, om reden zij niet slechts het werkdadig beginsel der liefdadigheid, zoo hecht en tevens zoo verheven in Christus zeiven legt, maar de liefdadigheid ook zóó regelt, dat er eene gelijkheid ontstaat, voor zooveel deze mogelijk is.

Den regel, volgens welken wij de liefdadigheid beoefenen moeten; vinden wij in den brief van den H. Paulus \'); „ Uio overvloed vuile in den tegenwoordiqen tijd hunne behoefte aan, opdat er gelijkheid worde, zooals er geschreven staat: die veel verzamelde, had geen overvloed, en die weinig, had geen te kort.quot; Dien regel heeft Paulus, op ingeving des H. Geestes, gesteld, hij is dus de ware regel onzer liefdadigheid. En terecht, wij allen, armen zoowel als rijken, zijn kinderen van één Vader, die geen onrechtmatig onderscheid tnsschen zijn kinderen erkent. Daaruit besluit

1) II Cor. VII r. 14. 15.

-ocr page 282-

— 262 —

de groote Kerkleeraar Ambrosius, dat er, volgens de eerste natuurwet, eene gelijke verdeeling der aardsche goederen behoorde plaats te hebben; „opdat er gelijkheid wordequot;. Doch de erfzonde met hare noodlottige gevolgen ondersteld J) — d. 1. in eeue maatschappij van eenigen omvang, wier leden met verschillende menschelijke zwakheden zijn behebt, is die gelijke verdeeling eene volstrekte onmogelijkheid; en dus het communisme een hersenschim, en-hij, die soortgelijke dwaze stellingen aanneemt, een utopist Al zou de Internationale in haar overmoed op eene gewei-dadige wijze haar doel willen beproeven, het eind-resultaat zal gpen ander zijn, dan dat der Parijsche Commune en van elke revolutie. Immers de Voorzienigheid kan die voortdurende wanorde niet dulden, heeft Zij de schuldige maatschappij getuchtigd. Zij ontneemt haar werktuig zijn wapen. De vredelievende volken spannen te samen, onderdrukken den opstand, en de werkman, na zichzelven en duizenden met zich voor tijd en eeuwigheid ongelukkig te hebben gemaakt, keert tot zijn vroegeren toestand, welke de Voorzienigheid met wijsheid heeft gesteld, terug, en ziet helaas! te laat, dat hij bedrogen is: dan komt de godsdienst en regelt weder alles volgens hare goddelijke beginselen.

Wij lezen wel in de handelingen der Apostelen s); toen, om de eensgezindheid, welke er heerschtte tusschen de geloovigen, die Christus leer en voorbeeld in volmaaktheid opvolgden, de eerste natuurregeling het best uitvoerbaar scheen: — niemand onder hen noemde iets zijn eigen-

1) De Kath. Dl LXV. v. bl. 106.

2) II 44. IV, 32 - 35.

-ocr page 283-

— 263 —

dom, maar zij bezaten alles gemeenschappelijk, haven en goederen verkochten zij, en verdeelden de opbrengst onder allen, voor zooveel ieder noodig had. Nogtans wordt daar geene volledige en wettelijk voorgeschrevene wegschenking bedoeld, maar enkel de geest der broederliefde zonder zelfzucht aangeduid, eu was de Apostolische gemeenschap slechts een voorbijgaande vorm der christelijke liefdadigheid , zonder dat toch ooit met dien voorbijgaanden vorm — de gemeenschap — - de christelijke begin seien konden opgeheven worden.

Ongelijke verdeeling der aardsche goederen is derhalve eene droevige noodzakelijkheid, en armen zullen er wel altijd blijven onder ons. Uit die ongelijkheid volgt, dat wij te veel, de armen te weinig bezitten. Uit dit minder dan noodig is ontstaan voor den arme vele behoeften, ontberingen, soms gemis van het volstrekt noodzakelijke. Deze gevolgen brengen natuurlijk een toestand van vernederende afhankelijkheid voort, waardoor de samenleving voor den arme, kwam de godsdienst niet voor hem op, soms ondragelijk worden zou. Dit na bedoelde Paulus, • als hij tot regel stelde: „Uw overvloed vuile hunne behoefte aan, opdat er gelijkheid home, de Voorzienigheid gerechtvaardigd worde, en het duidelijk blijke, dat wij allen kinderen zijn van één Vader.

\'t Is derhalve volgens dezen regel niet voldoende den arme een aalmoes te laten toereiken, om dan zoo spoedig mogelijk van hem ontslagen te zijn. l\\Teen, zoo handelt men met broeders niet, en veel minder met Christus, wiens plaats de arme inneemt. Neen, de liefdadigheid vordert nog meer, omdat de armen nog andere behoeften gevoelen. Het ontbreekt hun veeltijds

-ocr page 284-

— 264 —

niet slechts aan voeding, kleeding en huisvesting; maar ook zij hebben behoefte en soms groote behoefte aan vriendschap, een vriendschappelijk bezoek, aan eau woord van troost, raad, bemoediging en opbeuring.

De armen zeer zeker, zij hebben hunne gebreken, hunne ondankbaarheden, hunne onredelijke eischen en vooral hunne jalousie; maar ook wij, we hebben dezelfde en misschien grootere gebreken dan zij, al weten we deze onder betere vormen verborgen te houden. Waren die gebreken eene reden voor ons, om ons van zorg en liefde jegens de armen ontheven te denken; wie zou nog bovennatuurlijke hulp van hierboven, waaraau we zulke behoefte hebben, durven verwachten ? Wij moeten, volgens het katholiek beginsel, niet cp den persoon of zijne hoedanigheden, maar op God, die dit beginsel heeft gesteld, acht geven, en volgens hetzelve onze liefdadigheid beoefenen. Christus toch sprak in \'t algemeen en zeide niet; wat ge aan de minsten mijner braven zult hebben gedaan, is aan mij gedaan.

Gelukkige armen, die volgens dit katholiek beginsel worden behandeld! maar eveneens gelukkige rijken, die volgens dit beginsel de armen werkdadig beminnen; immers Paulus voegt er bij: „opdat ook hun (der armen) overvloed uwe behoefte aanvulle.quot;

Is de toestand der armen om de onmisbaarheid van aardsche goederen ongunstig, veel ongunstiger is hij, wij kunnen het niet ontkennen, voor ons, die meer dan anderen, met aardsche goederen zijn bedeeld. Immers, zooals de de H. Ghrysostomus zeer juist bemerkt, en de welsprekende Bourdaloue \') wijdloopig uiteenzet, brengt de

1) Guillon D. XX. Bourd. zondagspr. 8ste . .

-ocr page 285-

— 265 —

overvloed van aardsche goederen toestanden voort, welke ons in lijnrechte tegenstelling brengen kunnen met den staat, dien Christus als den volmaaktsten heeft aangenomen en beleefd. De rijkdom leidt den raensch bovendien tot vele verkeerdheden en wetsovertredingen, zoodat onze toekomst daardoor niet weinig bedenkelijk wordl. De gevaren der rijkdommen schildert ons de H. Schrift in levendige kleuren; hare bedreigingen tegen de rijken, —het „weequot; des Evangelies — zijn schrikwekkend en zeer bepaald; zij dulden geen tegenspraak. Tegen die gevaren bestaat er voor ons, volgens onze H, godsdienst, geen ander redmiddel dan de liefdadigheid jegens de armen. Wij weten het, \'t is bij God onveranderlijk vastgesteld, dat niemand zalig wordt, tenzij hij gelijkvormig is aan Christus. „Die Hij vooruit gekend heeft, die heeft Hij ook vooruit bestemd, om gelijkvormig te worden aan het beeld Zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeboren zij onder vele broedersquot; \'). Maar, hoe zullen wij, met aardsche goederen bedeeld , tusschen den arm geworden Christus en ons eene gelijkvormigheid kunnen daarstellen? De liefdadigheid alleen kan, met hare geheimzinnige kracht, de gelijkvormigheid tusschen Christus en ons, door den overvloed der aardsche goederen verbroken, wonderschoon herstellen. In het Evangelie toch geeft Hij ons de stellige verzekering, dat alles, wat wij den armen gegeven hebben, als aan Hem zei ven gegeven, zal beschouwd worden. Christus dus wordt, ten gevolge dier bepaling, door de liefdadigheid aan onze aardsche goederen deelachtig; zij outlast ons van een noo-deloozen overvloed, en voorziet tevens in de behoefte der

1) Rom. VIII. 29.

-ocr page 286-

— 266 —

armen, d. i. in Christus\' behoefte: „opdat er zoo gelijkheid komequot; — Christus derhalve is nu in den persoon der armen, niet arm, niet behoeftig meer — hij eet van onze tafel — kleedt zich met onze kleedereu, en bewoont onze huizen; —onze overvloed heeft iu zijne behoefte voorzien, en aldus wordt Christus, zoo veel noodig, volmaakt aan ons gelijk. Hoe! vraagt genoemde Chrysostomus, zou Christus den rijke om zijn rijkdommen verwerpen kunnen, nu Hij zelf door die rijkdommen in den persoon der armen is ondersteund, gevoed, gekleed, gehuisvest, getroost en bemoedigd? Evenmin als Hij de rijke vorsten van Arabië van zich afstiet, toen deze hem in zijn veestal hun goed ten offer brachten. Chrysostomus aarzelt zelfs niet te zeggen, dat door onze liefdadigheid Christus onze schuldenaar wordt, en werkelijk jegens ons verplichtingen heeft

Zeer zeker de rijkdommen, ofschoon in zich onverschillig, leiden toch gereedelijk tot zonden, maar door de liefdadigheid worden zij een tegenmiddel der zonden; zij herstellen het verledene, behoeden voor de toekomst; en dus wel verre van ons eeuwig heil te bemoeielijken, worden zij het groote hulpmiddel ter bereiking onzer gelukzaligheid, onze voornaamste hoop, de reden van een geruststellend betrouwen. Wij hebbeu hier de verzekering van God zeiven. Onder die vele bewijzen, welke wij uit de H. Schrift zoudeu kunnen aanhalen, wil ik mij bij één enkel bepalen \'): „leg uwe aalmoes in den schoot van den arme neer, en zij (de aalmoes) zal voor u bidden (en biddend

1) Hom. 36. ad pop.

2) Eccl. XXIX. 15.

-ocr page 287-

— 267 —

verkrijgen) (exorabit) de bevrijding van alle kwaadquot; (ab omni malo) — zijdelings van het kwaad der zonde, rechtstreeks van het kwaad der straf. De armen mogen ons vergeten, de aalmoes — als aan het offer gelijk — bidt altijd. Dit deed den H. Hieronymus schrijven (ad Nepotianum): ik heb nooit gehoord, dat iemand, die gaarne liefdewerken verricht, een slechten dood gestorven is; bij God heeft hij veie voorsprekers, en onmogelijk is het, dat veler gebeden niet verhoord worden.

Ziedaar de christelijke begirselen aangaande de liefdadigheid. Wat is het te betreuren, dat zij niet overal, en bij allen ingang vinden. Zou er dan wel eene Internationale mogelijk zijn? Wat een ongeluk voor de maatschappij, dat zij wijken moeten voor onchristelijke stellingen, de uto-piën der socialisten. Wat een onheil voor Kerk en Staat, dat het liberalisme en het dolzinnig drijven der liberalen deze aan een verontchristelijkt volk heeft medegedeeld.

Nog onlangs schreef de fransche Generaal Chatelinean: „De revolutiën hebben een pijnlijke verzwakking van het zedelijk gevoel te weeg gebracht. Wanordelijkheden alleen kunnen oogen en ooren openen aan hen, die niet zien noch hooren willen.

„De Internationale werkt aan den ondergang van ons land. Deze duivelsche vereeniging zal ons meer kwaad

berokkenen , dan de vreemdeling.....; daarom roep ik

den mannen van orde toe, organiseert u, werkt onophoudelijk aan de verlichting van de bevolking, welke men misleidt; doet gij het niet, dan zullen wij weldra noch familie, noch vaderland meer hebben.quot;

Maar hoe kan een ieder het zijne aan deze verlichting iu christelijken zin toebrengen? Door het verspreiden der

-ocr page 288-

— 268 —

goede beginselen, bijzonder onder den werkenden stand en de armen; door katholieke scholen, bibliotheken, dagbladen en tijdschriften te bevorderen, vooral in zooverre de schadelijke lectuur moet geweerd worden; door katholieke vereeuigingen op te richten en te begunstigen — en zeer zeker is de Aartsbroederschap der H. Familie tot dat einde buitengewoon geschikt. Dat de patroons bijzondere zorg dragen voor hunne fabrieken en werkwinkels, die anders soms scholen van ongeloof en broeinesten van zedeloosheid kunnen worden, vooral wanneer men er werklieden aantreft, die een tijd in den vreemde hebben doorgebracht. Maar boven alles, wel verre van cenig heil van de liberale partij te verwachten, en haar daarom te steunen, bestrijden wij ze uit alle onze kracht, want aan haar hebben wij onzen dreigenden toestand grooten-deels te danken.

Aldus mogen wij vertrouwen, dat wij, door de slechte beginselen van het liberalisme, zoo veel in ons is, te bestrijden, en de beginselen van onze 11. godsdienst te bevorderen, den verwoestenden stroom nog zullen, kunnen stuiten, ten minste een sterken dam tegen zijne vernielende kracht opwerpen. Mag dit echter niet gelukken, dan weten wij toch wie ons de onheilen, wie over de maatschappij zullen neerkomen, berokkend heeft, en wie onder de katholieken daarvan mede de schuld dragen. Want wat wij hier nog opmerken, om geleidelijk tot ons volgend hoofdstuk over te gaan, de liberale partij bevordert niet slechts ongeloof en zedeloosheid, de oorzaken der Internationale; maar zij wil ook de liberale katholieken overhalen, om met haar aap dit verderfelijk doel mede te werken. Dewijl zij

-ocr page 289-

— 269 —

echter weet, dat geen katholiek daartoe ooit besluiten zal, zoo lang hij , het geloof zuiver behoudeud, gehecht blijft aan zijne Kerk, ontziet de partij zich niet van de liberale katholieken gebiedend te eischen, wat met geloofs-verloochening en afval van de Katholieke Kerk gelijk staat.

-ocr page 290-

— 270 —

H00ED8TUK XIIL

wat de liberalen van de katholieken vorderen staat met geloofsafval en poging tot vernietiging der r. k. kerk gelijk.

Wat wij thans voornemens zijn te betoogen volgt zoo ■ duidelijk uit hetgeen wij in vorige hoofdstukken hebben aangetoond, dat het geheel overbodig zijn 2;ju daarop met nadruk te wijzeu, wisten wij niet, hoe de liberale partij er op uit is oppervlakkige katholiekeu door eenige machtspreuken te misleiden, eti hoe liberale katholieken onwillig zijn om gevolgtrekkingen te maken, waardoor hunne liberalistische aansluiting gecompromitteerd wordt.

\'t Is het liberalisme eigen, schreef eens de Maasbode, \'t is zijn historie een of auder nieuw modewoord in \'t midden te brengen en ongemerkt over zijue ware betee-kenis heen te springen, wel overtuigd, dat zijn volgelingen zeei vlug ziju in uitspraak te doen, en naar het gegeven orde-woord te handelen, maar uiters; traag van begrip en juist oordeel.

En inderdaad het liberalisme, ombestemd als het is in zijn wezen, afgericht om kortzichtige en onnadenkende katholieken te verschalken, moet natuurlijk dubbelzinnig en duister zijn, wauneer het zijn strekking en

-ocr page 291-

doel aangeeft. Dan spreken de liberalen van toenadering^, verbroedering, vrijheid, van moderne beschaving en vooruitgang, soms van een nieuw op te wekken staatsleven volgens den geest van Neerlands vrijzinnige wetgeving enz., — woorden die alles en niets beteekenen. Want van wat soort van verbroedering, vrijheid enz. hier sprake is, wat men door dat nieuw staalsleven te verstaan heeft, hoe al dat schoone tot stand zal komen, daarover geen woord. Integendeel hunne holle phrasen over bevorderen van ontwikkeling der zelfstandige krachten, over het scheppen van algemeene voorwaarden, waardoor die ontwikkeling mogelijk wordt enz., doen niet ten onrechte vermoeden, dat zij zich zeiven d\'kwijls niet begrijpen, noch altijd weten wat ze willen; zonder vaste beginselen toch leven zij bij den dag en hangen geheel van de omstandigheden af; en niet zelden blijkt het zonneklaar, dat hun geheele omhaal van groote woorden en hunne geheimzinnigheid enkel ten doel hebben om zich uit eene verlegenheid, waarin zij door de tegenpartij gebracht waren, te redden.

Drongen de katholieken op meerdere duidelijkheid aan; vroegen zij naar den zin en de beteekenis en wel inzonderheid of al dat schoone en nieuwe, zoo als sommigen vreesden, niet zou uitloopen op modern ongeloof, en zij dus ongemerkt in anti-christelijke richting zouden meegevoerd worden; dan toonden de liberalen zich verontwaardigd; zulk onedel doel kon men met geen grond van hen veronderstellen; zoo iets was ook volstrekt onmogelijk. Nederland toch was christelijk, christelijk in zijn wetten, in zijn leven, in ziju gebruiken; hoe kon een wijs staatsman denken b. v. aan eene onchris-

-ocr page 292-

— 272 —

telijke school in een land zóó doortrokken van den geest des Christendoms als Nederland. Met soortgelijke liberale verklaringen wist het eminente hoofd der partij Mr Thorbecke de katholieken neêr te zetten. Waren sommigen, — en wie denkt hier niet aan een Van Nispen tot Sevenaar en andere warme voorstanders der katholieke belangen in onze Kamer — waren deze helderziende mannen met zulk een luchtig woordenspel niet tevreden, vorderden zij nadere verklaring; hoe b. v. eene openbare school, voor ieder toegankelijk, christelijk zijn kon, gelet op de groote verscheidenheid van godsdienstige begrippen ia ons land, dan was aanvankelijk de geldende machtspreuk: christendom boven geloofsverdeeldheid verheven. En helaas! wij moeten het tot onze eigene vernedering bekennen, niet weinigen onder de katholieken legden er zich bij neêr, zonder ooit te hebben nagedacht (ondervragen toch past een verlicht liberaal niet) wat voor een christendom het wel zijn zou, dat zich zoo hoog verheffen moest, en staan zou boven geloofsverdeeldheid .. . Ik zeg sommigen, maar niet allen legden zich bij dien onzin neêr; integendeel helderziende katholieken toonden zonneklaar, dat een dusdanig christendom minder was dan Lutheranisme of Calvinisme, een christendom waar- , mede een Israëliet zich zeer goed vereenigen kon, een christendom volmaakt gelijk aan modern ongeloof onder de bedriegelijke leus van christendom, kortom hoegenaamd niets. \')

Die machtspreuk kon dan ook niet meer dienen, zij hield op gangbare munt te zijn, men hoort er in de kamers

4) Verg. hoofdst. I.

-ocr page 293-

— 273 —

niet meer van gewagen. Maar, hoe zou men zich nu uit de verlegenheid redden? Voor Mr Fock was dit heel gemakkelijk: wij hebben de meerderheid, en dus zal er niets aan, de wet veranderd worden, was de korte inhoud van ziju hoog antwoord op de klachten der warme katholieken. Thorbecke echter, een staatsman en wel een afgericht staatsman, kou zich zoo onstaatkundig en onwelvoegelijk tevens niet uitlaten: zijn.antwoord, ofschoon in den grond hetzelfde, want een auder is niet te vinden, moest meer diplomatisch zijn.

Gij, zoo sprak de premier, gij zijt niet te vreden met christelijke scholen, gij wilt confessioneele scholen hebben, en hoe ziju deze in een gemeugd land bestaanbaar? Nu eerst — in \'t nauw gebracht — kwam hij er ridderlijk vooruit, dat eene openbare gemengde school, iu den waren zin des woords, niet christelijk zijn kan. En toch had men zulks altijd volgehouden, om oppervlakkige katholieken tevreden te stellen. Wat nu gedaan? Ieder is nog verontwaardigd over de redeneering van Mr Thorbecke in de Kamerzitting van December 1871. Zij kwam hoofdzakelijk hierop neer: daar aan tweeerlei richting niet tegelijk bevrediging kon gegeven worden, zou men de onchristelijke school ter voldoening der liberalen laten gelijk zij was; en bijgevolg moesten de katholieke belangen worden opgeofferd aan de partij — de school zou dienstbaar blijven om het geloof ia de harten der katholieke jeugd te verstikken, en aldus zou de katholieke Kerk langzaam op den Noder-landschen bodem ophouden te bestaan.

Doch de liberalen zijn allen geen afgerichte Thorbecke\'s; de meesten gelijken meer op Mr l\'ock dan wel op den

premier, velen hebben het geheim al te vroeg verraden;

18

-ocr page 294-

— 274 —

ware het ontmaskerd doel aan het volk kenbaar gemaakt, niet zoo velen zouden zich hebben laten misleiden, of liever, had men gehoor gegeven aan de Kerk en hare leeraars, niet zoo velen zouden zich thans bedrogen zien.

Immers er komen niet zelden onvoorziene, onbewaakte oogenblikken; niet allen, zelfs onder de leiders der partij, bezitten genoegzame voorzichtigheid; of er doen zich omstandigheden op, zelfs voor Mr Thorbecke, waarin huichelen onmogelijk wordt. Eu, zooals Lacordaire terecht bemerkt: „de dwaling is vervolgziek , onverzettelijk, wild, en dit is zij altijd, wanneer zij het kan. Ue strijd tusschen de dwaling en de waarheid is altijd die tusschen Caïn en Abel Caïn houdt niet op tot ziju broeder te zeggen: „kom gaan wij te zamen wandelen op het veld der vrijheid.quot; Maar het is om er hem verraderlijk te vermoorden.

Ziedaar met juiste woorden weergegeven , hoe onze liberale partij met de katholieken gehandeld heeft, en wat zij van den beginne beoogde; een verraderlijken moord. Wel niet onvoorwaardelijk, neen, zij laat u de keuze tusschen uw katholiek- en uw staatsleven. Wilt gijultra-montaan zijn, d. i. oprecht katholiek, dan stoot de partij u af, zij erkent u niet als staatsburger, zij zal u belasteren en verguizen, want ultramontanen zijn in haar oog paria\'s; zij moet den ultramontaan vervolgen ten einde toe, want hij is haar vijand. \') Integendeel wilt gij ophouden oprecht katholiek te zijn; naam- schijnfcatholiek, of ten miuste een slecht, liberaal- katholiek worden, u bij de partij aansluiten en in vereeniging met haar het katholicisme als een gemeenschappelijken vijand onderdrukken.

I) Vers. H. 1.

-ocr page 295-

— 275 —

dan ja, laat zij u het staatsleven, zij zal u zelfs begunstigen , gij zijt de geschiktste voor posten en staatsambten ; want gij zijt de hare. \')

Dat deze bewering, ofschoon zij de liberalen en inzonderheid de liberaal-katholieken niet weinig verbittert, geen gissing, veel minder overdrijving, maar zuivere volle waarheid is, blijkt te over uit hetgeen wij in vorige hoofdstukken hebben gezegd; eeue kleine aanduidii\'.g en gevolgtrekking daaruit is dan ook voldoende.

De vroeger aangehaalde gezegden van twee liberale woordvoerders, Dr. Pierson en Prof. Opzoomer, geven deze liberale strekking vrij duidelijk aan: „niet alle katholieken, zegt de eerste, zijn ultramontanen; die het niet zijn kumien principiëel met de liberale partij zeer goed gemeene zaak makenquot;, terwijl de tweede nog ronder voor het doel uitkomt: „het moet een strijd zijn op leven en dood.quot; Derhalve willen zij de verbroedering op voorwaarde, dat de katholieken zullen ophouden rechtzinnige katholieken te zijn ; want de katholieke Kerk, het ultramoutaoisme moet vernietigd worden, \'t is strijd op leven eu dood; zij zei ven zien het zeer goed in: zegeviert de partij, \'t is met het ultramontanisme gedaan: zegeviert het ultramontanisme, de liberale partij is ontzenuwd en verlamd.

Ongetwijfeld stelden de liberalen aanvankelijk er veel belang in de katholieken op hunne hand te hebben, niet om de katholieken zelveu, aan wie hun bitter weinig gelegen is, mits zij eene onbeduidende minderheid blijven;

1) Blijkt zulks niet daghelder uit de in \'t oogloopende benoemingen der liberaal-katholieken. En zou daarin niet de sleutel van het anders onverklaarbaar geheim gelegen zijn, dat sommige katholieken nog dweepen met het liberalisme ?

-ocr page 296-

— 276 —

zij namen den schijn wel aan heu hoog te achten en hunue belangen geuegen te zijn, doch de eigenlijke reden lag hierin, dat zij hun steun tegen de conservatieven behoefden, en inderdaad zonder de medewerking der katholieken zouden zij nooit tot hunne despotische alleen-heersching gekomen zijn; waarom het dan ook des te onvergeeflijker is, dat eenige [katholieken uit eigenbelang bij die partij bleven aangesloten.

Thans echter, deels omdat men haar het bedriegelijk mom heeft afgerukt en zij zich ontmaskerd ziet, deels omdat de partijmannen, tengevolge der behaalde overwinning, door overmoed gedreven niet zoo omzichtig meer behoefden te zijn, komt men hoe langer zoo meer, zelfs in de Tweede Kamer ten aanhoore van het geheele land, voor het verderfelijk doel uit.

De heer Jonckbloet \'), verklaarde in de Tweede Kamer niet alleen, dat hij zelf niet geloofde, maar dat in zijne politieke overtuiging geloof geen plaats vond; dus is hij het bovennatuurlijk geloof ook als staatsman, als volks vertegenwoordiger vijandig gezind; dien haat tegen de katholieken legt hij nooit af, ook dan niet wanneer hij als lid der staten de belangen der katholieken behandelen moet, en de liberale katholieken tot zijne staatkundige zienswijze zoekt over te halen... De toekoEist, zoo sprak eens dezelfde liberale woordvoerder, is aan ons. quot;Wij mogen de vrucht van den strijd van eeuwen niet prijs geven. Dus, willen de katholieken met ons die vrijheidsvruclit genieten, dat zij dan met ons meegaan. En waarheen zal de liberale voorganger hen leiden? Wel ten strijde;

1) Bijbl. -1871-IS7\'2.

-ocr page 297-

- 277 —

de strijd immers duurt nog altijd voort; zij weten zeer goed, dat de overwonnen vijand niet rust, veel minder zich moedeloos en gedwee aan de voeten van den liberalen overwinnaar neerlegt. Derhalve moeten de liberale katholieken zich met de partij tegen „de kerkelijke overheer-schingquot; verzetten, en aan de vernietiging harer heerschappij medewerken, dat is met andere woorden gezegd: de liberale katholieken moeten zelf aan het kerkelijk gezag niets meer hechten, en het bovendien met alle kracht bestrijden en trachten te vernietigen. Immers diezelfde Jonckbloet verweet zijne tegenpartij: „men wil eerst de school, dan den staat brengen onder de heerschappij der Kerkquot;. Dus wanneer de Kerk, wat haar recht en plicht is, vordert, dat aan de katholieke jeugd een godsdienstig ouderwijs onder haar toezicht gegeven worde; wanneer zij wil, dat de staat in zijn wetgeving en bestuur zal acht geven op de beginselen, welke voortvloeien uit de onveranderlijke natuurwet en de stellige wetten van God, zonder welke er op den duur geen maatschappelijke orde bestaanbaar is, en de volken geen zekere waarborg hebben tegen willekeurige staatsalmacht; dan heet zulks bij de liberale partij heerschappij der kerk, kerkelijke overJieerschhig, waartegen de liberale katholieken met de partij moeten opkomen, en dus aan den ondergang der Kerk medewerken. Wat toch is een Kerk zonder gezag, of wier gezag en gebied door de willekeur der liberalen kan omschreven en beperkt worden? Hooren wij immers niet dag aan dag, en soms van katholieken, dat de Kerk zich met geen politiek moest inlaten, terwijl men alles tot het politiek gebied verwijst, waarover de liberalen oppermachtig willen heerschen: zoo heeft men gehandeld met het ouderwijs;

-ocr page 298-

— 278 —

ten einde het onder de willekeur eener liberale regeering te brengen en den invloed der Kerk te fnuiken. Want ofschoon wij de rechten van den staat op dit punt niet loochenen, is het toch daghelder, dat de Kerk plichten en rechten heeft omtrent het onderwijs der jeugd, zoowel als zij zorg dragen moet voor de opvoeding, waarvan het onderwijs een voornaam deel uitmaakt \'). En toch blijven de liberale katholieken ten gevolge hunner aansluiting bij de partij beweren, dat het onderwijs aan den staat behoort. Zóó nu het liberaal beginsel — de Kerk heeft met de politiek niets te maken — consequent doordrijvend, gaat men ongelukkig van het eene punt tot het andere over. Een allertreurigst bewijs hiervan hebben wij in de Bossche Kiesvereeniging „Nederland,quot; waarin tevens eene ernstige waarschuwing ligt voor alle katholieken, om zich bijtijds aan de liberale partij te onttrekken.

Bij gelegenheid der verkiezingen in 1871 gaf zij een zoogenaamd Manifest uit 5), waarin zij bij wijze van een dilemma haar beginsel neerlegde: „de Kerk moet van den staat gescheiden zijn, of zij zal over den staat heerschen.quot; Wij moeten van de katholieke leden dier kiesvereeniging veronderstellen, dat zij noch den zin, noch de strekking van dat ongelukkig dilemma hebben gevat. Immers wat ligt daaraan ten grondslag? Volmaakt het doel der modernen, wat geen ander is, dan om de Kerk hoe langer zoo meer tot voblagene werkeloosheid te brengen, en aldus haren ondergang te bespoedigen. Immers neemt men dit dilemma aan, dan komt

1) Verg. hoofdst. IV.

2) Verg. hoofdst. III.

-ocr page 299-

men van zelfs tot de gevolgtrekking, de Kerk moet zich laten welgevallen, dat de liberale staat haar aanwijze hoe ver haar gebied zich uitstrekt. Zou de Kerk als nederige dienaresse zich die wederrechtelijke aanmatiging niet laten welgevallen, zou zij b. v. als dwaling durven veroordeelen , wat de staat als beginsel aanneemt, dan heerschtzij, volgens genoemd dilemma, over den staat; want het is te dwaas, om hier volgens het valsch beginsel, scheiding van Kerk en Staat, te willen beweren, dat hetgeen voor de individu\'s dwaling is, geen dwaling zou zijn voor den Staat. Dus moet de Kerk, wil zij niet heerschzuchtig zijn, zich eenvoudig onthouden eene dwaling te veroor-deelen, wanneer de liberale Staat deze in hare wetgeving gelieft op te nemen. Waar blijft dan de zuiverheid der leer van Christus, waarmede Hij Zijne Kerk heeft belast? De uitvlucht der bossche kiesvereeniging „Nederlandquot;, inconsequent en anti-Nedeiiandsch, baat ons weinig: zij zou de Kerk misschien nog veroorloven die dwaling binnen de muren van het kerkgebouw te bestrijden; — welke bestrijding ten aanhoore van het katholieke volk noch eervol, noch gunstig zijn kan voor den Staat, en zeer zeker de achting voor den liberalen Staat niet zal verhoogen — maar de leden dier Kiesvereeniging zullen toch wel niet zoo onnoozel zijn te beweren, dat alle liberalen bij hunne opvatting zich zullen neerleggen, of berusten bij den grens, welken „Nederlandquot; aan het opgenomen beginsel gelieft te stellen. Voor wieu, mits hij eeuigzins op de hoogte is van hetgeen ten onzent en elders dagelijks voorvalt, kan het nog een geheim zijn, dat de liberale partij, ten gevolge van scheiding van Kerk en Staat, het gebied der Kerk onophoudelijk beperkt, en het eerlang

-ocr page 300-

— 280 —

niet binnen de muren van het Kerkgebouw dulden, maar buiten de wereld plaatsen zal; terwijl zij reeds lang Gods gebied van den aardbodem beeft verbannen, eu Hem alleen in den hemel heerschen laat.

Was het niet ten gevolge van dit beginsel, dat het iVansch gouvernement de afkondiging van den Syllabus aan de Bisschoppen verbood ? „Uw Hoogwaardigheid, schreef de minister van Justitie aan de Bisschoppen, zal begrijpen, dat er geen machtiging lean verleend worden tot het ontvangen en afkondigen van deze akten, welke stellingen bevatten in strijd met de beginselen, waarop de constitutie van het keizerrijk rust.quot; Kennen de katholieke leden van „Nederlandquot; de strafwet niet, welke Duitschland heeft uitgedacht, om ook binnen de muren van een gebouw het gezag der Kerk aan banden te leggen? Weten zij niet, dat zelfs katholieke gouvernementen zich niet ontzien hebben, om door middel van het Placet de afkondiging van gedefinieerde geloofspunten te verhinderen? Zoo werken de katholieken, wetend of onwetend, door de liberale beginselen aan te nemen, met de partij aan den oudergang der Kerk mede. En dan zou men nog durven beweren, dat de katholieken agitatie en beroering verwekken, wanneer zij het zich ten plicht achten de kiesvereeniging „Nederlandquot; met kracht te bestrijden; eene kiesvereeniging, die geen onduidelijke bewijzen geeft, dat zij, onder de bedriegelijke leus van de rechten van den staat en de grondslagen, waarop ons volksbestaan rust, te handhaven, haar eigen belang ten koste der belangen van de godsdienst op het oog heeft. — De liberale katholieken van \'s Bosch hebben tijdens de Juli-verkiezing in 1871 ook blijken gegeven, dat zij zich niet ontzagen de verkleining en verkrachting

-ocr page 301-

— 281 —

van het geestelijk gezag, hoe gevaarlijk en onedel ook, als middel te gebruiken om hun doel — de over-hecrsching — te bereiken. Proeven, altijd wel en minia-ture, maar toch van allerlei soort, zijn daarvoor genomen, welke destijds door de „Noordbrabanterquot; aan het publiek ter beoordeeling zijn medegedeeld. En het rechtzinnig katholiek \'s Bosch heeft niet onduidelijk te kennen gegeven, hoe afkeerig het was van zulke lage insinuatiën en onedele middelen, hoe het zich bewust was van het gevaar voor zijn geloof en godsdienst, wanneer men het kerkelijk en geestelijk gezag aanrandt. De overtuiging immers was algemeen, dat van het oogen-blik af, waarop de liberalen dit laag en gevaarlijk spel waagden, de kiesvereeniging „Nederlandquot;, ondanks hare ontzaggelijke krachtsontwiMeling verloren was; algemeen ja, was het gevoelen, dat de schitterende zegepraal, welke de katholieken toen behaalden, grootendeels aan deze liberale manoeuvre te danken was; immers nu voor goed zagen alle katholieken, welke dien naam verdienen, de verderfelijke strekking van het liberalisme. Dat toch alle katholieken, die het met godsdienst en Kerk wel meeuen, de nuttige lessen, welke het Protestantisme onder dit opzicht ons geeft, niet uit het oog verliezen! Deszelfs treurige geschiedenis leert ons, hoe gevaarlijk het is, het kerkelijk gezag tegen te werken. Het protestantisme hield er nog een soort van gezag op na, het had bovendien den steun der tijdelijke macht, en thans reeds is het, bij gebrek aan een genoegzaam gezaghebbend bestuur, reeds zoo ver in het modern ongeloof verzeild, dat, eenige orthodoxen uitgenomen , protestant en ongeloovig zinverwante woorden zijn.

-ocr page 302-

— 280 —

niet binnen de muren van het Kerkgebouw dulden, maar buiten de wereld plaatsen zal; terwijl zij reeds lang Gods gebied van den aardbodem heeft verbannen, en Hem alleen in den hemel heerschen laat.

Was het niet ten gevolge van dit beginsel, dat het Pransch gouvernement de afkondiging van den Syllabus aan de Bisschoppen verbood? „Uw Hoogwaardigheid, schreef de minister van Justitie aan de Bisschoppen, zal begrijpen, dat er geen machtiging han verleend worden tot het ontvangen en afkondigen van deze akten, welke stellingen levatten in strijd met de beginselen, waarop de constitutie van het keizerrijk rust.quot; Kennen de katholieke leden van „Nederlandquot; de strafwet niet, welke üuitschland heeft uitgedacht, om ook binnen de, muren van een gebouw het gezag der Kerk aan banden te leggen? Weten zij niet, dat zelfs katholieke gouvernementen zich niet ontzien hebben, om door middel van het Placet de afkondiging van gedefiniëerde geloofspunten te verhinderen ? Zoo werken de katholieken, wetend of onwetend, door de liberale beginselen aan te nemen, met de partij aan den ondergang der Kerk mede. En dan zou men nog durven beweren, dat de katholieken agitatie en leroering verwekken, wanneer zij het zich ten plicht achten de kiesvereeniging „Nederlandquot; met kracht te bestrijden; eene kiesvereeniging, die geen onduidelijke bewijzen geeft, dat zij, onder de bedriegelijke leus van de rechten van den staat en de grondslagen, waarop ons volksbestaan rust, te handhaven, haar eigen belang ten koste der belangen van de godsdienst op het oog heeft. — De liberale katholieken van \'s Bosch hebben tijdens de Juli-verkiezing in 1871 ook blijken gegeven, dat zij zich niet ontzagen de verkleining en verkrachting

-ocr page 303-

— 281 —

van het geestelijk gezag, hoe gevaarlijk en onedel ook, als middel te gebruiken om hun doel — de over-heersching — te bereiken. Proeven, altijd wel en miniature, maar toch van allerlei soort, zijn daarvoor genomen, welke destijds door de „Noordbrabanterquot; aan het publiek ter beoordeeling zijn medegedeeld. En het rechtziunig katholiek \'s Bosch heeft niet onduidelijk te kennen gegeven, hoe afkeerig het was van zulke lage insinuatiën en onedele middelen, hoe het zich bewust was van het gevaar voor zijn geloof en godsdienst, wanneer men het kerkelijk en geestelijk gezag aanrandt. Be overtuiging immers was algemeen, dat van het oogen-blik af, waarop de liberalen dit laag en gevaarlijk spel waagden, de kiesvereenigitig „Nederlandquot;, ondanks hare ontzaggelijke krachisonüoikJcelinj verloren was; algemeen ja, was het gevoelen, dat de scliitterencle zegepraal, welke de katholieken toen behaalden, grootendeels aan deze liberale manoeuvre te danken was; immers nu voor goed zagen alle katholieken, welke dien naam verdienen, de verderfelijke strekking van het liberalisme. Bat toch alle katholieken, die het met godsdienst en Kerk wel meenen, de nuttige lessen, welke het Protestantisme onder dit opzicht ons geeft, niet uit het oog verliezen! Beszelfs treurige geschiedenis leert ons, hoe gevaarlijk het is, het kerkelijk gezag tegen te werken. Het protestantisme hield er nog een soort van gezag op na, het had bovendien den steun der tijdelijke macht, en thans reeds is het, bij gebrek aan een genoegzaam gezaghebbend bestuur, reeds zoo ver in het modern ongeloof verzeild, dat, eenige orthodoxen uitgenomen, protestant en ougeloovig zinverwante woorden zijn.

-ocr page 304-

~ 282 —

De liberale eisch blijkt nog duidelijker uit de reeds aangehaalde woorden van den liberalen schrijver iu de N. R. Courant \'): „wij willen niet, dat eenige Kerk optrede met gezag om hare leer als onfeilbaar op te leggen,quot; wat volmaakt hetzelfde is, als: wij willen geen Kerk. Dat ook de liberale katholieken met de partij opzettelijk moeten samen gaan, om aan deu ondergang der Kerk mede te werken, zegt een ander, ook daar aangehaald, liberaal schrijver, vrij duidelijk. Immers volgens hem, behooren de katholieken in te zien, dat zij, wanneer ze ter halverwege blijven staan, de kerkelijke over-heersehing in de hand werken; derhalve moeten zij zich bij de liberale partij nog nauwer aansluiten, en met haar de voorstanders en begunstigers der geestelijke over-heersching bestrijden. Wat heerlijk resultaat deze samen-gevoerde strijd dan opleveren zal, wordt niet onduidelijk te kennen gegeven; het zal zijn de volledige zegepraal der partij, welke volgens onzen liberalen schrijver bestaat, aanvankelijk in onverschilligheid, en eindelijk in volslagen ongeloof, waardoor de Kerk van zelf tot onmacht zal gedoemd zijn. „Dan zal in waarheid op geen godsdienstige belijdenis meer worden gelet, en de kerkelijke overheersching, als een gemeenschappelijke vijand binnen enge grenzen terug gedreven wordend. i. de Kerk zal buiten de wereld gezet zijn.

Nog eens vestigen wij er de aandacht op, hoe ver de zucht der liberalen gaat, om het kerkelijk gebied onophoudelijk meer te beperken, en als tot niets te brengen. Niet slechts het onderwijs, maar ook het huwelijk, de

1) Hoofdst 1.

-ocr page 305-

— 283 —

bsgrafenis, de katholieke stichtingen zonden volgens de liberalen tot het gebied van den staat behooren; zelfs — zoo als wij reeds hebben aangestipt — zou de afkondiging van een dogma van liberale staats-willekeur afhankelijk zijn. Katholieken, daarin ligt voor u eene ernstige waarschuwing, om toch nimmer de hand te leenen tot deze wederrechtelijke liberale aanmatiging.

Duidelijkheidshalve kunnen wij volgenderwijze te zamen vatten, wat wij in dit hoofdstuk hebben gezegd. De partij vordert van de liberale katholieken begunstiging van het godsdienstloos onderwijs, wat, zoo als wij hebben aangetoond, het geloof in de harten van het opkomend geslacht door onverschilligheid verdringen moet. \') Door scheiding van Kerk en Staat, aanvankelijk voorgesteld ouder de bedriegelijke leus: „zoo als deze in de grondwet is neergelegdquot; maar later en reeds spoedig genomen in volstrekten zin — moet men de Kerk binnen de enge muren van het kerkgebouw terug driugen, en, zoo als wij boven aantoonden, langzaam buiten de maatschappij en het gezin, zelfs hare volle werking op het individu

1) Het bevreemdt ons dikwijls te hooren hoe de liberale partij den moed heeft zich verontwaardigd te toonen, wanneer wij katholieken, haar ten laste leggen, dat zij door haar godsdienstloos onderwijs de uitroeiing van alle positieve godsdienst op het oog heeft; daar toch de liberalen zeiven openlijk voor dit doel uitkomen. Het volgende, door de Maasbode medegedeeld, zij hiervan ten bewijze:

»De Wekker, het Had der openbare onderwijzers, neemt uit de Friesche Cl., het orgaan van Broeder Houvast, de volgende dwaasbeden over, die evenwel de aandacht verdienen, omdat zij uit de Loge komen.quot;

»»Door een getrouw schoolbezoek zal een ontwikkeld geslacht verrijzen, beter in staat om zijne lichamelijke en verstandelijke vermogens te benuttigen, — de werkkracht van het volk wordt in massa veredeld, de nationale rijkdom vergroot. Bovendien de vooruitgang, de beschaving, de verlichting zullen toenemen. - de vrienden van domperij en achteruitgang zullen niet zoo gemakkelijk meer hcerschen over de massa, en hel denken zal weder, even als voorheen, overal geoorloofd zijn.quot;quot;

»»Vooral bij een volk als het onze, eenmaal aan de spits staande der zelfstandig denkende natiën, - thans aan alle zijden bedreigd door Jesuieterij en domperfgeest. zou eene algemeene verplichting bij de wet, om de kinderen te doen leeren. geheel overeenstemmen met zijn wezenlijk belang.quot;quot;

-ocr page 306-

— 284 —

onmogelijk maken. Eindelijk noodigt meu de liberale katholieken uit, om in verstandhouding met de partij, de Kerk. welke zich deze wederrechtelijke overheersching niet laat welgevallen, onophoudelijk biuneu engere grenzen terug te drijven, en met de partij tegen haar een strijd voort te zetten op leven en dood, wat dan ook, gelet op beider tegenstrijdige beginselen, noodzakelijk is. Komt dit nu niet volmaakt neer op een eisch, die met geloofsverzaking, en eene ofschoon nuttelooze poging om de Kerk te vernietigen, gelijk staat?

In dien zin riep een tijd geleden een liberaal woordvoerder zijnen katholieken landgenooten toe: „laat Syllabus en Eneykliek toch los, let niet op het Bisschoppelijke mandement. Maar sluit u aan bij ons liberalen, die u van het ondragelijk juk uwer kerkelijke geloofs- en zedenleer ontlasten zullen, u doen verademen in die frissche vrijheids-lucht, waarin wij ons reeds lang verlustigen. Vergeet het niet, wij liberalen hebben u de vrijheids baan, verwerping van \'t gezag, aangewezen.quot;

Welk katholiek gevoelt deu lust in zich opkomen gehoor te geven aan dat slangeu-gesis, aan de stem der verleiding, welke hem bedriegelijk toefluistert! Hebben wij onze stamouders niet ten voorbeeld! ook zij zouden vrij zijn, Gode gelijk; en helaas! de onteerendste slavernij, de slavernij van het kwaad, en deszelfs straf, de dood waren er de gevolgen van.\') Is het nu wel vreemd, dat

1) Het [liberalisme — zegt »de Maasbodequot; 23 Julij — heeft het altaar gehoond door zijn godslasterlijk beginsel van scheiding van Kerk en Staat; net huisgezin, door de overweldiging der wezenlijkste rechten der ouders en door den huisvader een officiëel en heidensch vaderschap op te dringen; de graven, door in den doode slechts het overblijfsel te zien van een wezen , dat met den tijd» heeft opgehouden te bestaan, en nu hoont het de vrijheid, het edelste goed, dat den mensch door God geschonken is, en maakt van den vrijen man een lijfeigene.

-ocr page 307-

— 285 —

de Kerk, welke vau haren goddelijken Stichter den last ontvangen heeft zich tot aan de uiterste grenzen der aarde uit te breiden, en tevens den plicht om hare schapen en lammeren met zorg van alle vergiftige weiden te weren, het liberalisme, wat haren ondergang en dien harer kinderen gezworen heeft, plechtig veroordeelde? Ja de doodstraf is ook door God op deze verboden vrucht het liberalisme — gesteld, het eten toch daarvan is weigeren te gehoorzamen aan God, die ons door zijne Kerk geleidt. De veroordeeling van het liberalisme bespreken wij in een volgend hoofdstuk.

))A1 die zedelijke en stoffelijke verwoestingen, die algemeene ellende, waarvan wij getuigen zijn, komenquot; zooals de Maistre zeer juist aanmerkt, «uit eene en dezelfde oorzaak voort. Heeft men wel veel begrip noodig om te begrijpen dat de nacht, die stikdonkere nacht, waarin wij leven, voortkomt uit de verdwijning van de bron van alle licht en waarheid? God is de zon der maatschappijen; tusschen Hem en ons hebben wij den berg van het wettig atheïsme opgeworpen, en achter die enorme hoogte verbergen wij ons, alsof wij vreesden Hem te zien. God heeft ons laten begaan, de wijzen aan hunne wijsheid, de bekwamen aan hunne bekwaamheid, de revolutionnairen aan hun geest van opstand overlatende. Deze vrijheid zelve is ons tot straf geworden. Daar wij zonder Hem, die de Meester van alles is, wilden regee-ren, hebben de Staten de regeerkunst vergeten en de macht gegrondvest op het recht om de macht omver te werpen. Zij hebben de anarchie tot regel gemaakt.quot;

-ocr page 308-

— 286 —

HOOFDSTUK XIV.

IJK VEROORDEELING VAN HET VALSCH LIBRUALISME, EN DE BETEEKEN IS VAN DIE VEROORDEELING.

Wij kunneu ons niet onthouden dit hoofdstuk te beginnen met een artikel van De Katholiekquot; \'), waarin „dit voortreffelijk tijdschrift de groote weldaad doet uitkomen , welke Pius IX door de Encykliek van 8 December 1864 en den Syllabus aan de wereld betoond heeft. „Reeds in den aanhef van de Encykliek, zoo lezen we t. a. p., gewaagt Zijne Heiligheid, van „„de groote zorg en herderlijke werkzaamheid der Roomsche Opperpriesters, waarmede zij zich altijd beijverd hebben, om de gansche kudde des Heeren met de woorden des geloofs te voeden, van de heilzame leer te doordringen en van de giftige weiden te weren.quot;quot; En inderdaad hunne eerste zors is: het onderpand des geloofs ongeschonden te bewaren. De Paus.... is gesteld oir Zijne broeders te bevestigen; ... van zijnen hoogen troon veroordeelt hij voortdurend alle dwalingen. Wat zoude er van de zoo fel bestreden Kerk geworden zonder dat eene onwrikbare middenpunt? Wie zoude in den onmetelijken doolhof, waarin de wereld door

1) Dl XLV1I1 van bl. 7D .. ..

-ocr page 309-

— 287 —

de dwaling herschapen is, zonder leiding van die onfeilbare uitspraak nog den waren weg kunnen vinden? Wie nog hei licht kunnen onderscheiden van de duisternis, waarin men ons tracht te wikkelen, terwijl men de duisternis voor licht, de dwaling voor waarheid, den weg des verderfs voor den weg des heils uitgeeft? Ja, wie zou ronder de onfeilbare leiding en beslissing van den Paus en de Kerk zijne eigene feilbare rede niet gaan wantrouwen, wanneer men zoo vele uitstekende en geleerde geesten, wien toch ook het bezit der waarheid ter harte moet gaan, voor de macht der dwaling ziet bukken en hen als waarheid hoort verkondigen wat toch door onzen H. quot;Vader als dwaling bevattende wordt veroordeeld ?

„Groot alzoo is de weldaad, door Paus Pius aan ons en allen betoond met de jongste veroordeeling en korte opgave der voornaamste dwalingen van onzen tijd. Met volkomene gerustheid kunnen wij ons daaraan houden, gansch zeker als wij zijn, dat wij, door hem te volgen, ons op den veiligen weg bevinden, en van het pad des heils niet zullen afwijken.quot;

Vervolgens wijst de „Katholiekquot; op den grooten moed van Pius IX, die, ondanks dat hij voorzag wat lijden hem, en welke vervolging der Kerk daardoor zou overkomen, uit liefde voor waarheid en recht, tot heil van Kerk en Staat de dwaling ontmaskerde en de waarheid in het helderste daglicht stelde . . .

„Tedere bladzijde in de annalen der volken en natiënquot;, schrijft Prof. C. Schrader •), „leert ons, met welke liefde en waardigheid, met welke vrijheid en kracht, met welke

i) t. a p.

-ocr page 310-

standvastigheid en volharding de Pausen hun opperst herdersambt ouder voortdureiiden en meest afwisselenden strijd tegen het rijk van de vijanden Gods en der meuschen uitgeoefend hebben.

„Maar nimmer nog was het zichtbaarder, dat de Room-sche Bisschopsstoel de zetel van deu Hotsman is, op wien de christenheid, ja de menschheid staan moet, om niet in den afgrond van de tijdelijke barbaarschheid en het eeuwige verderf neer te zinken, dan juist in den tegen-woordigen tijd. Wel nimmer nog openbaarde zich zoo duidelijk en bepaald de sleutel-macht des Pausen, het gezag van Zijn hoogste rechtspraak . .. . , Zijne macht om de leeringen, grondstellingen, beginselen der duisternis en des verderfs van die des lichts en die des heils voor de menschen t,e scheiden en te verwijderen, als in onze dagen. Wel nimmer trad de Opperherder te Rome in zoo benauwde eu gevaarvolle omstandigheden zoo ernstig en krachtig op , om in het aauschiju van hemel en aarde de aan hem toevertrouwde kudde van het bederf en het gift der weide, waarop de bestrijder van God en Zijne kinderen ze wil lokken en drijven, af te houden en te weren, als wel nu door de eeuwige gedenkwaardige akte van den negenden Pius, van den 8 December 1864.quot;

„Wel nimmer schitterde zoo helder de kracht en de beteekenis van \'s Heer en woord aan Petrus, die in den Eoom-schen Bisschop leeft: Simon, Simon ! zie de Satan heeft ulieden zeer legeerd, om ulieden te ziften ah de tarwe; maar ik heb voor U gebeden, opdat Uw geloof niet bezwijhe. En Gij, eens u bekeerd hebbende, versterk uwe broederen. \')

1) Luc. XXU. 31-32.

-ocr page 311-

— 289 —

„De zifting, welke de Satan met Gods toelating in alle rangen en standen der menschheid houdt, is vreeselijk. Doch tegenover hem staat onder de bescherming der Onbevlekte Maagd, die verschrikkelijk is als een in slagorde geschaard leger, bekleed met den rotsaard van den H, Petrus, vast en onverschrokken de grijze bisschop van Rome; en door Christus gesterkt, komt hij de leeraars en herders der volken met Zijn licht en Zijne macht te hulp, opdat aau allen, die naar waarheid verlangen, bij de heerschende duisternis de paden des doods ontdekt en de weg des levens getoond, en hun bij de heerschende zwakheid moed en kracht ingestord worden.quot;

Zoo sprqjcen de onbevooroordeelde mannen der geleerde wereld over Encykliek en Syllabus, waartegen onze liberale dwaalleeraars, als tegen twee verklaarde vijanden van verlichting, vooruitgang en beschaving, met al de kracht van huu talent zijn te velde getrokken; waarbij sommige katholieken helaas! doch wij hopen zonder te weten wat zij deden, zich jammerlijk hebben aangesloten.

Immers groot, nooit of nimmer genoeg te waarderen is de weldaad, welke Pius IX aau de Kerk en de maatschappij bewees, toen hij het valsch liberalisme, welks verwoesting op godsdienstig en maatschappelijk gebied wij hebben nagegaan, als een dwaling brandmerkte ...

Alvorens wij echter, bij het helder licht van die twee alle moderne duisternis verdrijvende geloofs-fakkels , het valsch liberalisme van nabij gaan bezien, behooren wij nog eenige voorafgaande bemerkingen te maken.

Alle meuschelijke daden, uit haren aard onvolmaakt, zijn aan de groote wet der menschheid, de wet der ontwikkeling, verbetering en volmaking ouderworpen.

19

-ocr page 312-

Gods werk integendeel, door den Almachtige en Alwijze afgewerkt en volmaakt, draagt het karakter der onveranderlijke bestendigheid. \')

De liberalen zijn voor deze zoo duidelijke waarheid even blind als voor elke andere, welke hunne dwaasheden veroordeelt , en hunne hooge beschaving, verlichting en vooruitgang met heidensche barbaarschheid en duisternis gelijkstelt. Wanneer de Kerk geen dwaze vindingen der moderne wetenschap, met hare onveranderlijke eeuwige geloofswaarheden in strijd, wil aannemen, dan heet dat bij de liberalen: de Kerk is wars van allen voortuitgang. Wanneer de Kerk integendeel eene nieuwe dogmatische verklaring geeft, d. i. aan de wereld haar onfeilbaar oordeel over waarheid en dwaling kenbaar maakt, dan ontdekt de verziende liberaal eene tegenspraak en mist de Kerk het karakter van éénheid en onveranderlijkheid in hare geloofsleer. Beide beweringen zijn even valsch. Immers zoo als Mgr Dechamps zeer juist zegt \'): De bepaling van een geloofspunt is niets anders dan eene leerstellige uitspraak, dat de schat der goddelijke openbaring ook deze waarheid bevat, welke altijd een deel van het geloof der Kerk heeft uitgemaakt; terwijl het eerst nu den H. Geest, die de Kerk bestiert, heeft goed gedacht, den geloovigen daarvan de hoogste zekerheid te geven. De Kerk toch vindt geen nieuwe geloofswaarheden uit, die dwaasheid laat zij aan de moderne wetenschap; zij bewaart slechts den schat der waarheden, en onderscheidt de dwaling van de waarheid. Of gelijk reeds Vincentius van Lerins dit verklaarde; \'tis geen wijziging maar ontwikkeling der leer, geen toevoeging

1) Verg. Murè D II blz 596.

2) L\'inf. et ie Conc. gen. bl. 4ü. 41.

-ocr page 313-

— 291 —

maar opheldering, geen veraudering maar vooraitgaug in begrippen.

„Eene nieuwe openbaring !) kan er na Christus niet meer geschieden; .... maar de ontwikkeling der door Hem geopenbaarde waarheid naar de toenemende vatbaarheid der menschen , hare nadere en scherpere bepaling, vooral tegenover de vervalschingeu en inmengselen der dwaling... blijft aan de werkzaamheid der Kerk in vereeniging met den haar geschonken H Geest voorbehouden. Derhalve moet de vormelijke afkondiging van geloofswaarheden, welke door de Kerkvergaderingen of door het zichtbaar Opperhoofd der Kerk geschiedt, niet opgevat worden als de openbaring van nieuwe waarheden, maar de duidelijk omschreven en volkomen bepaalde aanwijzing van hetgeen door Christus geopenbaard en van den beginne af tot den schat desgeloofs, die aan de Kerk toevertrouwd is, behoord heeft.quot; — Die ontwikkeling en opheldering der leer door duidelijke omschrijving en bepaalde aanwijzing gaat dan ook geleidelijk voort.

De Katholiek 2) deelt ons omtrent die langzame ontwikkeling eene schoone beschouwing van Dr Anton Wes-termaijer mede. Na vooropgesteld te hebben de vergelijking van een tuinman, die, wanneer hij heden zaad in den grond legt, er morgen geen volmaakten boom wil zien staan; overtuigd als hij is dat, terwijl alle wortels onder den grond slechts weinig aan de oppervlakte zichtbaar zijn, de boom nogtans langzamerhand groeit; gaat hij aldus voort. „Zoo groeit de Kerk, zoo de kerkelijke leer. Zij bestaat in het leven, in gewoonte en praktijk-, men leeft volgens

1) Muré. t. a. p. bl. 458. 2; Dl LVIl. v. bl. 106.

-ocr page 314-

— 292 —

de leer van Christus, maar men schrijft er niet over; eindelijk schrijft men, maar langzamerhand, de een over dit, een ander over een ander punt. Alles bestaat reeds lang rechtens en is dogma, maar het is nog geen verklaard, geen geformuleerd, geen door plechtig besluit vastgesteld dogma, geen geschreven recht, dit wordt de leer en het recht eerst langzamerhand.

„Men kan van de geloofswaarheden zeggen, wat Cicero van de rede zegt: „„Zij begint niet eerst dan wet te zijn, als zij opgeschreven is, maar zoodra zij ontstaan is; nu zij is ontstaan tegelijk met Gods Geest!quot;quot;

„l)e geloofswaarheden worden dus voor hare dogmatische verklaring geloofd. De leer van Christus vormt aanstonds een voltooid geheel, welks deelen onderling door eenen innigen band verbonden zijn, en aan der. H. Geest is het voorbehouden, om aan de wereld in den loop der tijden door middel van de Kerk, het begrip der afzonderlijke deelen te geven. De Kerk, door dezen Geest bezield, vervult deze groote zending door een tweevouwdig ambt, welks beide kanten men niet zorgvuldig genoeg kan onderscheiden: zij is eene bewaarster en eene uitdeelster.quot;

„Als lewaarster mag zij aan den toevertrouwden schat niets veranderen, er niets afdoen, er niets bijdoen.quot;

„Als uitdeelster, moet zij bezorgd zijn, de waarheden, zoo als die er in vervat zijn, te voorschijn ïe brengen, uit te geven, vast te stellen, en in geformuleerd dogma te veranderen, geheel zooals de tijd het vordert. Ook de beoordeeling van het laatste behoort blijkbaar tot hetzelfde ambt. De Kerk is geen onbeweeglijke en doode instelling, ook leidt zij geen beperkt en machteloos leven.

-ocr page 315-

— 293 —

even als die slaven, welke bij de Oostersche Koningen tot wachters hunner schatten gesteld zijn. Zij is eene voogdes, eene huismoeder, belast om het vermogen des goddelijken bruidegoms aan hare kinderen uit te deelen; echter niet op eens, maar naar mate het den kinderen volgens omstandigheid en tijd het voordeeligst is.quot;

Zoo was \'s Pausen onfeilbaarheid immer eene geopenbaarde waarheid, door Christus aan Zijne Kerk medegedeeld, en werd zij als dusdanig door de rechtzinnige katholieken geloofd; doch eerst in 1870 heeft de Kerk, door den H. Geest voorgelicht, het noodig geoordeeld, de pauselijke onfeilbaarheid als gedefinieerd leerstuk uit hare schatkamer te voorschijn te brengen, en dien schat den geloovigen ten gebruike te geven. De Paus is derhalve toen niet onfeilbaar geworden, hij was het altijd, maar van toen af is het den geloovigen, door eene on feilbare uitspraak der Kerk met de hoogst mogelijke zekerheid bekend gemaakt, en als geloofspunt aan te nemen opgelegd. \')

Derhalve ofschoon de waarheid eeuwig of overanderlijk is, en quot;elke waarheid waarheid, en elke dwaling dwaling is; bestaan er toch in de katholieke Kerk graden, waardoor men de waarheden, en eveneens de dwalingen van elkander onderscheidt. Die graden hangen af van de wijze, waarop de Kerk eene waarheid vaststelt (definieert) of eene dwaling veroordeelt; en zij, de waarheid, inniger verbonden is met den geopenbaarden geloofschat, of de dwaling dieper ingrijpt in de kerkelijke geloofsleer. Zoo onderscheiden de godgeleerden 1° geloofspunten, wier openba-

1) Wie eene schoone verklaring van het onfeilbaar leeraarsambt des Pausen verlang te lezen, hij zie De Katholiek, aflevering Nov. 1871.

-ocr page 316-

— 294 —

ring zeker is door eene leerstellige uitspraak der Kerk ;

geloofswaarheden wier formeele openbaring wel bekend is, maar waarover de Kerk nog geene bepaalde uitspraak gedaan heeft; dus voor 1870 was \'s Pausen onfeilbaarheid eene geloofswaarheid, thans bovendien een geloofspunt; 3° waarheden in de godgeleerdheid zeker, omdat zij b. v. duidelijk volgen uit eene of andere geloofswaarheid. Desgelijks onderscheiden zij de dwaling: 1° in kettersche dicalingen, die rechtstreeks tegenover een geloofspunt staan; 2° in geloofsdwalingen, die eene geopenbaarde waarheid loochenen; eindelijk- 3° in dwalingen, welke de Kerk veroordeelt niet onder de qualificatie van ketterij, maar als met ketterij verwant, als vermetel, goddeloos, valsch enz.

Nu, het is een geloofspunt, dat de Kerk (hetzelfde geldt van den Paus sprekende ex cathedra) onfeilbaar is in het ver-oordeelen van kettersche dwalingen, die rechtstreeks in strijd zijn met de geloofsleer, — het is een geloofspunt, dat zij (ook de Paus) onfeilbaar is in de bepaling van hetgeen, streng genomen tot de geloofs- en zedenleer, welke God ons geopenbaard heeft, behoort. Bovendien is het theologiesch zeker, het staat vast, \'t is boven allen twijfel verheven, dat de Kerk en de Paus onfeibaar zijn, wanneer zij dwalingen ver-oordeelen onder de benaming van mindere censuren dan van ketterij; daarom heeft de Kerk ook altijd de geloovigen verplicht, zich aan dergelijke uitspraken gehoorzaam en oprecht en niet slechts uitwendig, maar ook inwendig, met den geest te onderwerpen. \')

\'t Is niet voldoende, zegt Pius IX in een Apostoliesch schrijven !), enkel de geloofspunten aan te nemen, maar

1) Verg. Kath. Dl LX. bl. 270.

2) Aan den Aartsb. van Munchen den 21 Dec. 1863.

-ocr page 317-

— 295 —

men is ook gehouden zich te onderwerpen aan de leerstellige uitspraken der Pauselijke Congregatiën, en die punten der leer aan te nemen, welke algemeen als zeker gehouden worden enz. Dien plicht drukken ook de Vaders van het H. Vaticaansch concilie in de 3d0 solemnele zitting allen geloovigen op het hart, als zij op het einde der Canons laten volgen: „Dewijl het evenwel niet voldoende is de kettersche boosheid te vermijden, tenzij ook de dwalingen met naarstigheid ontvlucht worden, welke er meer of min toe naderen; herinneren wij allen hun plicht, om ook de Constitutiën en de decreten te onderhouden, waarin dergelijke , hier niet uitdrukkelijk opgenoemde, verkeerde meeningen, door den -H. Stoel veroordeeld en verboden zijn.quot; \')

Was het gezag 1) tot het gebied der geloofspunten en het veroordeelen van ketterij in den strengen zin beperkt, dan zou het doel, waarvoor Christus een leerend gezag in Zijne Kerk heeft ingesteld, niet bereikt worden; zij zou slechts den schiju van gezag hebben.

Daarom zegt Pius IX s): „ ook kunnen wij niet stilzwijgend den euvelmoed van hen voorbijgaan, die de gezonde leer niet verdragend, bevestigen: dat men aan de oordeelen en decreten des Apostolischen Stoels, waarvan het onderwerp tot het algemeen welzijn der Kerk, hare rechten en tucht verklaard wordt te behooren, zoo het slechts geen leerstukken van geloof of zeden raakt, zonder zonden en buiten eenige iuboeting der katholieke belijdenis, zijne instemming en gehoorzaamheid kan weigeren. Hoe zeer

1

Kath. t. a. p. bi. 269.

-ocr page 318-

— 296 —

dit met het katholiek leerstuk der door Christus den Heer zalven op goddelijke wijze aaa den Roomschen Opperpriester verleende volmacht: van de gansche Kerk te weiden, te regeeren en te bestieren in strijd is, zal wel ieder klaar en duidelijk inzien en begrijpen.quot;

Nu weet elk Katholiek, dat Pius IX, na reeds ineen geheim consistorie van den 8 Maart 1861 de redenen te hebben uiteengezet, waarom hij als Opperpriester der Kerk zich met het liberalisme niet verzoenen en verstaan kon, plechtig de valsche stellingen, welke het liberalisme aanneemt, voorstaat en toepast, afzonderlijk in de Encykliek „Quanta curaquot; en den Syllabus omschreven, en ten slotte het valsch liberalisme in zijn geheelen omvang heeft veroordeeld, door deze 80squot; stelling als een dwaling te brandmerken: „de Roomsche Opperpriester kan en moet zich met den vooruitgang, het Lileralisme en de nieuwere beschaving verzoenen.quot;

Bovendien is het bekend, dat de geheele leerende Kerk, het katholiek Episkopaat, die Pauselijke veroordeelingen heeft aangenomen.

Alzoo kan de Paus — hetzelfde geldt van elk katholiek — zich met den vooruitgang, het liberalisme en de uieuwere beschaving niet verzoenen, dan moet het liberalisme enz. noodzakelijk valsch en slecht, een dwaling zijn; en wordt bij gevolg een katholiek, die het aanneemt, verdedigt en toepast, zijn goede trouw ter zijde gelaten, daardoor alleen reeds een slecht katholiek. Of gelijk Mgr. de Bisschop van Breda \') zegt: men kan met het heden-daagsch liberalisme , door de Kerk zoo plechtig veroordeeld, niet medegaan, en toch waar katholiek blijven.

1) V. brief 1871,

-ocr page 319-

— 297 —

Op de vraag hoe groot de zonde is, welke iemand bedrijft, die stellingen verdedigt, welke hier bedoeld worden? antwoordt de geleerde Perrone \') het volgende: „Zij, die stellingen verdedigen, welke zulke veroordeelingen verdienen, zijn van schuld niet vrij te pleiten, en zij maken zich aan eene zware zonde schuldig, wanneer zij het met kennis en genoegzaam overleg doen. Want meestal komen zulke beweringen uit eene zekere vermetelheid voort, uit eene neiging naar nieuwigheden, en inmiddels stellen zij, die ze verdedigen, zich in een groot gevaar om te dwalen, een gevaar, waaraan zij zich ter nauwernood of in \'t geheel niet kunnen onttrekken, en bovendien geven zij aan anderen ergeruis.quot; En bemerken wij wel Perrone spreekt nog slechts van stellingen, die wel verdienen veroordeeld te worden, maar voor alsnog niet veroordeeld zijn. Wat degenen betreft, die ze verdedigen na de uitspraak der Kerk, zegt hij verder: „zij zijn nog schuldiger, wanneer er spraak is van stellingen, die reeds door de Kerk of door de Roomsche Pausen veroordeeld zijn.quot;

Wij vragen in allen ernst, wat moet een voorstander van het godsdienstloos onderwijs !), van scheiding van Kerk en Staats), van het liberalisme in \'t algemeen *), hieruit besluiten?

Een liberaal katholiek derhalve, die zich verstaat met het door de Kerk veroordeeld liberalisme is altijd een slecht katholiek, hij houdt voor waar en goed, wat de

1) Praelect. Theol. de virt. fidei enz. bl. 189.

2) Syl. SI. 48.

3) Syl. St. 55.

4) Syl. St. 80.

-ocr page 320-

— 298 —

Kerk als valsch en slecht veroordeelt. Zou hij des ondanks halstarrig tegen de onfeilbare leer der Kerk blijven volhouden als waar en goed te verdedigen, wat zij als valsch en kwaad verwerpt; of, om zich te rechtvaardigen, het liberalisme tegen de kerkelijke uitspraak in bescherming nemen, als ware de Paus met Neêrlands toestanden niet bekend, zooals sommige katholieken ooit hebben beweerd, — de Paus heeft het liberalisme in \'t algemeen veroordeeld — dan moet men gevolgelijk voortgaande, tot de conclusie komen: de Paus en de Kerk zijn niet onfeilbaar. En deze stelling in hare algemeenheid aangenomen, ook voor zoo ver zij slaat op geloofspunten, is eene bepaalde ketterij.

Ik zeg: de Paus heeft het liberalisme in \'t algemeen en gelijk het zich toen voordeed als dwaling veroordeeld, dus niet de liberale partij in Nederland, zoo als zij zich thans voordoet, in \'t bijzonder. Immers het liberalisme opgevat, zoo als het zich ten onzent voordoet, verdient nog strengere veroordeeling, ja als kettersch te worden gequalificeerd. Daarom hebben wij van den beginne de opmerking gemaakt, dat we het liberalisme of de liberale partij ten onzent bespraken, — eene partij die kettersche stellingen als hoofdbeginselen aanneemt, en de kerkelijke oufeilbaarheid in \'t algemeen verwerpt, dus ook in datgene wat hare geloofsleer in engeren zin opgenomen, betreft; kortom de Kerk zelve als eene goddelijke instelling loochent, en haar daarom onophoudelijk bestrijdt.

Het zal dan wel niet noodig zijn hier de vraag te stellen , veel minder te beantwoorden: kan een waar katholiek zich met het liberalisme verstaan? kan een katholiek, zonder op te houden katholiek te zijn, het liberalisme.

-ocr page 321-

— 299 —

zoo als het de hoofdleiders onzer liberale partij verstaan, aannemen? Het antwoord op die vragen ligt voor de hand, ieder ziet en begrijpt zulks klaar en duidelijk. Het eenige wat hem dus overblijft is de goede trouw of eene onschuldige onwetendheid, waarover in het \'volgend Hoofdstuk.

-ocr page 322-

HOOFDSTUK XV.

DE GOEDE TROUW DER LIBERAAI.-KATHOUEKEN.

Het is veelal moeijelijk, en daarom niet zelden vermetel, met zekerheid over het schuldplichtige eener gestelde of verzuimde daad uitspraak te doen; want, ook bet zondige der daad als werkelijk in strijd met Gods wet ondersteld, kan men niet altijd de inwendige gesteltenis desgenen, die misdaan heeft, met juistheid peilen; misschien was hij zich van het zondige, dat in zijn doen of laten gelegen is, niet bewust; zoo dat onschuldige onwetendheid of goede trouw hem voor God verschoont.

Al zijt gij dus met den grooten godgeleerde Perrone \') overtuigd, dat het een zeer groot misdrijf is stellingen , welke de Kerk heeft veroordeeld, — zoo als het valsch liberalisme — aan te nemen en te verdedigen, dan kunt ge nog, zonder vermetelheid, niet alle liberaal-katholieken op eene lijn stellen, en van eene zware zonde beschuldigen. Ieder, die ondervinding heeft, weet hoe bekrompen in hun geestvermogens, hoe kortzichtig en onwetend sommige katholieken zijn. Bovendien is de liefde

-l) Verg. bl. 296,

-ocr page 323-

— 301 —

genegen ieder zoo veel mogelijk te verontschuldigen; nog-tans, gelijk wij in een volgend hoofdstuk zullen uiteen zetten, mag die liefde nimmer zoo ver gaan, dat zij met de waarheid en het algemeen belang in strijd komt.

Wij zullen ons dan bepalen bij de verklaring der al-gemeene beginselen onzer heilige zedenleer omtrent dit gewichtig punt, dezelve toepassen op de liberale katholieken, en dan aan hen zeiven het oordeel over laten.

Onwetend wordt iemand genoemd, die niet weet, wat hij behoort te weten. Is men buiten zijn schuld in onwetendheid , dan wordt zij onvrijwillige onwetendheid genoemd , en wat men ten gevolge van die onwetendheid doet, of nalaat te doen, zal niet tot zonde worden toegerekend : „nou tibi deputatur ad culpam, quod invitus ignorasquot; \') en Christus zegt uitdrukkelijk1): „indien ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij zouden geen zonde hebben.\'quot; Maar integendeel is men door eigene schuld onwetend, heeft men de middelen, om tot de kennis der waarheid te komen, verwaarloosd, dan wordt de onwetendheid vrijwillig, en zij verschoont niet van zonde; daarom voegt Augustinus bij de aangehaalde woorden: „maar wat gij verzuimt hebt te weten wordt u toegerekend— en onze goddelijke Verlosser t. a. p. „maar nu hebben zij geen verschooning voor hunne zonden.quot; — Nog vrijwilliger en schuldiger wordt de onwetendheid, wanneer men de waarheid , welke men vreest te kennen, niet kennen wil, en daarom de middelen om tot die kennis te komen opzettelijk vermijdt, dan heet die onwetendheid eene gezochte,

1

Joïs. XV. 22.

-ocr page 324-

— 302 —

geaffecteerde onwetendheid. Deze laatste soort bedoelt de H. Geest, als Hij in naam der goddeloozen zegt \'): „ga heen van ons, wij willen de wetenschap uwer wegen niet,quot; en elders 1): „om niet gehouden te zijn goed te doen wilde hij niet onderricht zijn.quot;

Dat de gezochte onwetendheid, wel verre van ons te verschoonen, wanneer wij ten gevolge van haar iets doen wat wij niet doen mochten, of verzuimen te doen waartoe wij gehouden waren, ons nog schuldiger maakt dan wanneer wij met kennis en overleg gehandeld hadden, is het gevoelen van alle godgeleerden, en voor een ieder duidelijk. Om nog een vollediger denkbeeld aangaande dit gewichtig puut onzer zedenleer te hebben, behooreu wij nu na te gaan welke middelen God den mensch gegeven heeft om tot de kenuis der waarheid te geraken, en welk gebruik de liberale katholieken gewoon zijn daarvan te maken? Die middelen zijn deze vier: 1quot; eigen gemoedelijk onderzoek;

, 2° nederig en vertrouwelijk gebed; 3° leerzaam raadvragen aan hen, die bekwaam zijn ons in te lichten; 4°. met zorg vermijden wat de kennis der waarheid in den weg staat • .t

Heelt iemand naar mate van het belangrijke der zaak, en volgens de omstandigheden, waarin hij zich bevond, deze middelen, of zoo vele er noodig waren, aangewend, dan kan hij zich volmaakt gerust stellen; zelfs, wanneer hij dwalen zou, zal hij ter goedertrouw in dwaling zijn, onschuldig voor God. In tegendeel verwaarloost hij vrijwillig die middelen te gebruiken, zijne, onwetendheid is

1

Psal. XXXV. 4.

-ocr page 325-

— 303 —

eveneens vrijwillig, en heeft hij uit vrees voor de waarheid die middelen opzettelijk ontvlucht, zijne onwetendheid is gezocht, en onwetend zondigend zal hij in beide gevallen plichtig zijn voor God.

Hoe gaat nu de liberaal katholiek hier veelal te werk ? wat leert ons daaromtrent de ondervinding?...

Wel verre van een gemoedelijk onderzoek in te stellen om tot de kenins der waarheid te komen, bereid om haar in oprechtheid aan te nemen en op te volgen, ook dan wanneer zij ons lastig valt, b. v. al zou zij ons overtuigen, dat het liberalisme een valsch stelsel, en de liberale partij verderfelijk is zoo wel voor de godsdienst als de maatschappij, begint men, als vooraf besloten bij zijne zienswijze te blijven, te redeneeren tegen de waarheid, welke zich opdringt; te redeneeren tegen zijne gemoedelijke overtuiging, de stem van zijn geweten. \') Nu eens gaat men met veel scherpzinnigheid en sluwheid te werk; door subtiliteiten, haarkloverij en spitsvindigheden tracht men eene voor ieder onbevooroordeelde duidelijke waarheid te verdonkeren, of men zoekt door middel van welluidende woorden, onbestemde uitdrukkingen en schoone vormen, kortom door holle phrasen een glimp van waarheid aan eene, zelfs door de Kerk veroordeelde dwaling te geven. De Hott. en het Handelsblad, de manifesten van Kiesvereenigingen enz. zijn ons hier ten bewijze. s) Soms, vooral wanneer de rechtzinnige katholieken die liberale manoeuvre\'s ontmaskeren, de valschheid en dwaling van haren tooi ontdoen, en in hare afschuwelijke naaktheid neerzetten, waardoor men

1) Wie de afgerichte sluwheid tot in kleine bijzonderheden verlangt te kennen, waardoor men zich soms van het lastig beheer des gewetens ontdoen wil, hij leze: Aug. Nicolas, Études Phil, sur le Ghristianisme D. 111. bl. 458. 2; En gewis niet het minst het orgaan der liberale partij te \'s Bosch »Nederland.quot;

-ocr page 326-

— 304 —

zich dan in het nauw gebracht ziet, wordtde beschaafdste en verlichtste liberaal wel eens zeer onbeduidend, plat, ruw, zelfs plomp en onfatsoenlijk; hij bedient zich van onzinnige machtspreuken, spot en laster, van lage insinuatiën tegen de kerkelijke instellingen, de geestelijken en sommige zeer aanzienlijke leeken. Zulks zagen we gebeuren te \'s Bosch tijdens de Juli-Verkiezing van 1871; waarvan de specieuse documenten door eene kleine brochure aan de vergetelheid zijn onttrokken; \') welke nu bij volgende gelegenheden dienen kunnen om het volk in te lichten.

Dat wij in deze liberale taktiek juist het tegenovergestelde van gemoedelijk onderzoek naar de waarheid aantreffen , zal wel niet behoeven gezegd te worden.

\'t Is met velen thans nog zoo, gelijk Augustinus het reeds in zijn tijd ondervond:quot; quod placet bonum ... verum est,quot; wat bevalt en voordeelig is, moet waar en goed zijn. Wat het tweede aangegeven middel betreft, namelijk een nederig en vertrouwelijk gebed: wel weten wij, dat het krachtig werkt; want de H. Geest getuigt ons 1): „Heeft iemand uwer behoefte aan wijsheid, hij vrage haar aan God, die aan allen mildelijk geeftquot;, doch wij weten niet in hoe ver de liberale katholiek daarvan gebruikt maakt, en gaan het dus zonder nadere bespreking voorbij; — terwijl wij ons langer bij het derde en vierde behooren op te houden....

Dat het hoogst voorzichtig is in zaken van aanbelang, vooral zoo zij nog al eenigzins ingewikkeld zijn, raad en inlichting van wijzeren in te winnen, betwijfelt geen ver-

1

Jacob. 1. 5.

-ocr page 327-

— 305 —

standig mensch. De H. Geest vermaant ons dan ook uitdrukkelijk zulks niet te verwaarloozen.\') Ouderneem niets zonder raad te hebben ingewonnen, en gij zult u nimmer het verwijt behoeven te doen onvoorzichtig te hebben gehandeld, \'t Is er dan ook ver af dat men daardoor het vertrouwen bij anderen zou verliezen, als ware men ongeschikt voor zijne betrekking, daar juist door die voorzichtigheid het vertrouwen toeneemt; terwijl degene, die nooit twijfelt of moeielijkheden ziet, alles op den eersten oogslag beslissen durft, niemauds vertrouwen verdient en daardoor reeds toont een onvoorzichtig, en voor aanzienlijke betrekkingen ongeschikt persoon te zijn.

Wie den Heer vreezen, zegt de Ecclesiasticus s), zoeken naar de gerechtig\'ieid, en deze wordt voor hen een licht; maar de dwaas wil niet onderricht zijn, hij zoekt wets-duidingen, die met zijne neigingen overeenstemmen. De voorzichtige laat geen gelegenheid om ingelicht te worden voorbijgaan, maar de hoogmoedige vreest nooit zich te zullen bedriegen; zelfs niet eens dan wanneer er gegronde twijfelingen in hem opkomen; daarom zullen zijne eigene daden zijne dwaasheid aan den dag brengen.

Neen, het gaat niet door, te zeggen: deze is mijne opvatting, dat b. v. de jeugd, hare toekomst, hare opleiding geheel of grootendeels aan den staat, en door den staat aan een gemeentebestuur zou toebehooren; zulke nonsens, gelijk men soms hier en elders hooren moet, is dwaasheid van de eerste soort.... Wat doet het toch ter zake: hoe de heer A. of B. dit punt opvat, het geldt

1) Eccl. XXXII. 24. Verg. Tob. IV 9

2) t. a. p. van V. 20.

20

-ocr page 328-

— 306 —

enkel de vraag: hoe oordeelt de Kerk daarover? Immers\' wij bezitten op het gebied van waarheid en zedelijkheid, — in hetgeen de waarheid, de beginselen betreft, in geloof en zedenpunten — niet alleen een wijs en voorzichtig man, allezins bekwaam om ons in te lichten, maar eene onfeilbare leermeesteresse, de Kerk.

Christus immers verzekerde ons ten stelligste, dat de H. Geest aan de Kerk alle waarheid leeren zou \'), want Hij zond haar in de wereld met goddelijk gezag gelijk Hij zelf door zijn Vader gezonden was, om alle volken te leeren 1); zoodat de wereld haar (de Kerk) als hem zeiven aanhooren moet 2). — Gezag is-dan ook onmisbaar; de openbaring toch is een feit, eene gebeurtenis, en wel eene bovennatuurlijkfi gebeurtenis, zoodat de rede hier onvoldoende moet geacht worden; gezag en wel een goddelijk gezag is noodig.

Het is dan ook echt rationalistisch in geloofs en zeden-questiën, met voorbijzien van het kerkelijk gezag, op eigene persoonlijke opvatting te wijzen, en deze als voldoenden regel te volgen. Ten dienste van zulke rationalistische katholieken — wij hopen echter van hen, dat zij niet weten, wat zij zeggen, en bijgevolg, evenmin wat zij doen — zij hier aangestipt:

1. De openbaring is een feit — eene gebeurtenis, afhangende van Gods vrijen wil, weshalve moet zij — de openbaring — niet bewezen worden door argumenten, uit het feit zelf, maar van elders genomen, d. 1. door het gezag en niet door de rede.

1

Jois XVII. 18. - Matth. XXVIII. 19.

2

Luc. XV. 16.

-ocr page 329-

— 307 —

2. De openbaring is een bovennatuurlijk feit, wat ons met de hoogere verhouding tusschen God en den mensch bekend maakt; derhalve kunnen wij met den H. Zeno zeggen: „het staat in zekeren zin met eene Godloochening gelijk. Hem (en zijn vrije daden) volgens menschelijk meeningen (rationibus humanis) — door middel der rede alleen — te willen beoordeelen en afmeten.quot; ..

3. De openbaring is een bovennatuurlijk feit, hetwelk door ons met goddelijk geloof moet aangenomen worden, d. i. steunend op Gods gezag — en wel zoo vastelijk geloofd, dat men bereid is eerder te sterven, dan van dit geloof afvallig te worden; gevolgelijk is het noodig, dat hun, aan wie de openbaring niet onmiddelijk is beteekend, én de openbaring zelve, én elk te gelooven punt, met zekerheid wordt bekend gemaakt. Welnu, een dusdanig voor allen geschikt middel is er niet buiten het onfeilbaar gezag, waarmede Christus Zijne Kerk heeft bekleed. Dus moeten de bewijzen, waardoor elk geopenbaard punt — als dusdanig — wordt bevestigd, steunen op dit goddelijk gezag der Kerk. In dien zin zegt Augustinus: ik zou aan het Evangelie niet gelooven, tenzij het gezag der katholieke Kerk mij daartoe bewoog.

Zulks moge voor de hoovaardige rede vernederend zijn, \'t is eene noodzakelijkheid en tevens eene heilzame bestraffing onzer .afwijkingen, waartegen wij door het onfeilbaar gezag der Kerk worden behoed; \') omdat de wereld met al hare wijsheid, zegt de H. faulus, niet gekomen is tot de Zaligmakende kennisse Gods, zoo heeft het God behaagd door het leeraarsambt der Kerk, wat den waan-

1) I Cor. 1, 21.

-ocr page 330-

— 308 —

wijzen eene dwaasheid schijnt, zalig te maken die gelooven. Met wat een zorg de Kerk gedurende al de eeuwen des Christendoms, en wel inzonderheid tijdens de negentiende eeuw,— welke men veeleer de eeuw van dwaling dan van verlichting diende te noemen, — zich van die taak gekweten heeft, leert ons de geschiedenis; en wij zeiven zijn ei oog- en oorgetuigen van.... Pius IX beroept zich daarop in zijne beroemde Encykliek, „Quanta curaquot;, en begint er dit Apostolisch schrijven mede, als hij zegt: „Met hoe veel zorg en herderlijke waakzaamheid de Eoomsche Opperpriesters onze voorgangers zich in het volbrengen van den plicht en het ambt om de lammeren en de schapen te weiden, hun in den persoon van den gelukzaligen Petrus, den vorst der Apostelen, door Christus zelven den Heer opgedragen, altijd beijverd hebben, om de gansche kudde des Heeren met de woorden des Geloofs te voeden, van de heilreike leer te doordringen en van de giftige weiden te weren, is aan allen.... welbekend en gebleken. En voorzeker ging dien voorgangers, verdedigers en handhavers der verhevene katholieke godsdienst, der waarheid en rechtvaardigheid in hunne hooge bezorgdheid voor het heil der zielen, nooit iets meer ter harte, dan met hunne wijze brieven en constitutiën alle ketterijen en dwalingen bloot te leggen en te veroordeelen, die, met ons heilig geloof en ... de goede zeden en het eejiwig geluk der menschen in strijd, menigmaal zware stormen veroorzaakt, en de christelijke en de burgerlijke maatschappij op betreurenswaardige wijze bezoedeld hebben.Voorts wijst Pius IX op Zijne eigene bezorgdheid en werkzaamheid, om van het begin Zijner Apostolische Verheffing de dwaling te ontmaskeren en te veroordeelen, zoo wel door

-ocr page 331-

— 309 —

versdieidene openbaar gemaakte Encyklieken, als door iu consistorie gehouden Allocutiën en andere Apostolische brieveu. Inzonderheid noemt Hij Zijne eerste Ency-kliek van 9 November 1846, en twee Allocutiën van 9 December 1854, en 9 Juni 1862, waarin hij de gedrochtelijke monstermeeningen veroordeeld heeft, welke vooral in dezen tijd, tot groote schade voor de zielen en tot nadeel voor de burgerlijke maatschappij zelve heerschen. Onder al deze documenten munt zeker de Encykliek „Quanta curaquot;, en de daarbij gevoegde Syllabus het meeste uit.—

De bezorgdheid der Bisschoppen, om deze Pauselijke documenten ter kennis der geloovigen te brengen, roemt onze H. Vader zelf, terwijl de katholieken van den ijver hunner onmiddelijke herders zeiven ten volle overtuigd zijn. Bovendien komen de Bisschoppen, in hunne circulaires tot de geloovigen gericht, aanhoudend op de latere uitspraken van onzen H. Vader omtrent de moderne dwalingen en wel bijzonder op den Syllabus terug. Nog onlangs (Vastebr. 1872) schreef onze Doorl. Kerkvoogd onder andere: „houdt ten eenemale voor afgekeurd, verboden en veroordeeld de valsche meeningen en leeringen, stuk voor stuk vermeld in den beroemden Syllabus.quot;

Hoe hebben nu de liberale katholieken dit onfeilbaar zeker en volstrekt noodzakelijk middel, om niet in dwaling te vervallen, opgenomen en aangewend? De waarheid dwingt ons tot een voor hen noch vleiend, noch gunstig antwoord.

Dat de liberale katholieke gouvernementen zich zelfs niet ontzagen de Bisschoppen te beletten deze pause-lijke akten aan het geloovig volk kenbaar te maken, wreet een ieder. „Uwe Hoogwaardigheid,quot; zoo schreef de

-ocr page 332-

— 310 —

minister van justitie en eerediensten aan de Fransche Bisschoppen, „zal begrijpen, dat er geen machtiging kan verleend worden tot het ontvangen ea afkondigen van deze akten, welke stellingen bevatten m strijd met de beginselen, waarop de constitutie van het keizerrijk rust.quot;

Maar ook ten onzent hebben niet weinige liberaal-katholieken hoegenaamd geen acht geslagen op de Pauselijke terechtwijzing, en de veroordeeling der voornaamste dwalingen van het liberalisme. Sommigen zelfs, na eerst door liberale dagbladen \'); — de N. Roti., het Handelsblad en geestverwanten, die volgens oude en nieuwe gewoonte dit merkwaardig Pauselijk stuk hebben bespot en verguisd — te zijn ingelicht (misleid), veroorloofden zich eene kritiek zoo ongepast, dat men iets dergelijks van iemand, die katholiek wil zijn, niet zou hebben kunnen verwachten....

Wie heeft nu den moed zulke katholieken te verontschuldigen, wanneer ze later met hunne politieke beginselen voor den dag kwamen, die lijnrecht in strijd waren met de leer der Kerk, in genoemde Pauselijke documenten verval ? Gaat het wel op te zeggen: ik ken geen Syllabus? Wat antwoordt daarop een wijs man? Is uw geheugen zoo kort, zijt ge zoo slecht op de hoogte der politielc-religieuse kwestiën ? Wat waagt gij u dan zonder leidsman op een, u zoo vreemd, terrein? Die verwaande hoogmoed leidt u niet slechts tot schipbreuk in \'t geloof, maar brengt ook uwe onkunde en verregaande dwaasheden aan den dag; zoodat gemeenlijk het tegendeel van wat

1) Elk herinnert zich nog de onwelvoegelijke beoordeeling welke zich de liberale N. Noordbrabander, uit het Journal des Débats overgenomen, destijds veroorloofde ..

-ocr page 333-

gij beoogdet, zal gebeuren. Immers wel verre van u als een politiek man te beschouwen, zal men u veeleer houden voor een hoovaardigen dwaas.

Wat toch wekt de rechtmatige verontwaardiging meer op, dan te moeten hooren hoe sommigen zich op hoogen en meesterlijken toon uitlaten over de gewichtigste katholieke waarheden en hoogste aangelegenheden, waarvan zij hoegenaamd geen kennis hebben? Dat heet de H. Paulus in zijn brief aan de Eomeinen, zich voor een wijze uitgeven, terwijl men zich als een dwaze aanstelt \').. .

Ongelukkig komt hier gemeenlijk nog bij, dat juist dezulken, welke ■frij op het oog hebben, wel verre van de beletselen, die de kennis der waarheid in den weg staan, met zorg te vermijden; deze veelal opzoeken, ten einde een zekeren grond, hoe los ook, voor hunne dwaalbegrippen te vinden .... Die beletselen zijn te veelvuldig om ze allen te bespreken, \'t Is ook ieder genoeg bekend, dat ongeregelde hartstochten , vooroordeelen, eigenbelaug en wel inzonderheid de zoogenaamde wereld-sche wijsheid,— welke de H. Geest met dwaasheid gelijk stelt, *) \'smenschen geest verduisteren en zijn hart bederven; zoodat de waarheid daar geen, of slechts zeer moeielijk toegang vinden kan . .. Bijzonder vestigen we de aandacht op de conversatie met personen, die der Kerk, haar eerbiedwaardig Opperhoofd, het Episcopaat en der geestelijkheid vijandig zijn gezind, die begippen, en eene zienswijze zijn toegedaan, welke met die der Kerk in strijd zijn...

De omgang met dezulken wordt des te gevaarlijker, een zooveel grooter beletsel voor de kennis der waarheid,

1) Rom. I. 22.

2) 1 Cor. III. 19.

-ocr page 334-

hoe meer die personen in aanzien staan en uitmunten door talent van spreken, wat men gemeei lijk ten onrechte met geleerdheid verwart — elk prater toch is nog geen geleerde.

Hooger nog stijgt het gevaar en worden geest en hart nog minder ontvankelijk voor terechtwijzing en waarheid, wanneer men zich het recht aanmatigt, de vrijheid veroorlooft, om tijdschriften en dagbladen te lezen, die sluw en afgericht, onder schoone vormen de dwaling weten te verbergen , onder den schijn van waarheid voor te stellen en heimelijk hart en geest te doen binnendringen. Wat de rede reeds vooraf ziet, bevestigt eene allertreurigste ondervinding, dat de moderne ongeloovige tijdschriften, zooals een Revue des deux mondes, een Gids enz. enz... de liberale dagbladen zonder uitzondering, het meest er toe hebben bijgedragen, dat begripsverwarring en valsche denkbeelden, geheel en al met de leer der Kerk in strijd, bij een soort van katholieken zoo algemeen zijn geworden. Wij weten en gevoelen het allen, \'t is een droevig overblijfsel der erfzonde, dat \'smenschen bedorvene natuur veelal, meer tot de dwaling dan tot de waarheid overhelt. Leest men nu voortdurend tijdschriften en dagbladen , die, men kan het niet ontkennen, soms met talent geschreven worden, afgericht om op het publiek effect te maken, dagbladen waarin de waarheid als een dwaling, de dwaling als eene waarheid voorgesteld, deze bespot, gene verheven wordt j waarin personen naar gelang hunner verhouding tot de partij, geprezen of gelasterd worden; kan het dan wel anders, of men moet langzaam in dwaling vervallen?

Helaas! wat is het te betreuren, dat bij sommige katho-

-ocr page 335-

— 313 —

lieke familiën nooit een katholiek tijdschrift of dagblad ingang vindt, terwijl wij er zoo velen bezitten, die degelijk geschreven worden \'). Wat is het te betreuren, dat zoo vele katholieken én op hunne societeiten, én in hunne huizen niets anders lezen dan wat met eenen vijandigen geest tegen de Kerk en de godsdienst geschreven is. Het kan wel niet anders, of men moet zich daardoor veel onheil berokkenen, het kwaad steunen en begunstigen.

Wie denkt hier niet aan Christus\' woorden 1): „de lamp van uw lichaam is uw oog, indien uw oog zuiver is, dan zal geheel uw lichaam verlicht zijn, maar indien uw oog kwaad is, dan zal geheel uw lichaam duister wezen. Indien dan het licht, dat in u is, (uw verstand en hart, die u moeten voorlichten, want deze zijn voor de ziel wat het oog is voor het lichaam) duisternis is, hoe groot zal de duisternis zelve wezen?quot; —

Neen, het lijdt geen twijfel, dezulken, zij mogen dan nog kamp;tholieken heeten, bevinden zich in eene schromelijke onwetendheid en dwaling omtrent de voornaamste katholieke waarheden. Zij hebben hoegenaamd geen denkbeeld van kerkelijk en staatsgebied, van wat tot het eene , wat tot het andere behoort, veel minder nog van die teedere kwes-tiën, waarin beider belang begrepen zijn; kwestiën, welke men daarom gemengde noemt... Van zulke katholieken hoort men: de Kerk heeft met politiek niets te maken; terwijl men dan nog eigendunkelijk alles tot de politiek brengt, wat men er gaarne toe gebracht ziet, zelfs het onderwijs der jeugd niet uitgesloten.

1

Matth. VI. 22 23. quot;

-ocr page 336-

— 314 —

Of die onwetendheid nu onschuldig voor God zijn kan ? Of ze integendeel grootelijksch schuldig is? laat ik aan ieders oordeel over.

Enkel wil ik hier nog met eenige bewijzen staven, wat wij reeds van den beginne hebben aangestipt, dat eene vrijwillige, en veel minder nog eene gezochte onwetendheid bij God niet verschoonbaar is; rede en openbaring leeren het ons beidtn.

De gezonde rede leert, dat, wanneer iemand vrijwillig eene oorzaak stelt, of eene vrijwillig gestelde oorzaak niet wegneemt, hij aansprakelijk wordt voor de gevolgen, die daaruit kunnen en moeten voorzien worden; want ofschoon hij beweert, die gevolgen rechtstreeks niet te willen, wil hij ze toch in hunne oorzaak, die hij vrijwillig stelt, en dus wil hij ook dezer, gevolgen ten minste indirect of zijdelings. B. V. iemand weet, dat zekere spijzen voor zijne gezondheid nadeelig zijn; wie zal hem gelooven, wanneer hij voorgeeft de gezondheid te willen, zoo hij zich van de als nadeelig gekende spijzen niet onthoudt ? Hetzelfde geldt hier: de onwetendheid is oorzaak van dwaling, de dwaling leidt er toe, dat men spreekt en handelt tegen de waarheid en zijn plichten als Christen. Wie derhalve zich in vrijwillige onwetendheid bevindt, stelt de vrijwillige oorzaak zijner dwaling ea verkeerdheden, die hem bijgevolg als vrijwillig in hare oorzaak zullen toegerekend worden; dat is daghelder....

„Eene onwetendheid, zegt de H. Bernardus, die uit traagheid, zorgeloosheid of menschelijk opzicht ontstaat, verschoont u niet.quot; — „Er is een groot verschilquot;, bemerkt de H. Augustinus, „tusschen niet weten en niet willen weten; hij alleen kan zich op onwetendheid beroepen.

-ocr page 337-

— 315 —

die de waarheid zoekt, maar niet achterhalen kan; hij echter, die, om de waarheid niet te kennen, het oor voor haar sluit, moet veeleer gezegd worden de waarheid te verachten. Nu, de groote oorzaak der verkeerdheden, welke men onder de christenen aantreft, ligt daarin, dat men zich met elke onwetendheid meent te kunnen rechtvaardigen.quot;

Het is zelfs een geloofspunt tegen de dwaalleeraars Pe-lagius, Celestius en Abaïrlandus, dat er zonden van onwetendheid bestaan. Eeeds in de oude wet was den joden deze waarheid bepaaldelijk bekend gemaakt; daar lezen wij, dat God tot Mozes sprak \'): „zeg aan Israëls kinderen, dat hij wie gezondigd mocht hebben uit onwetendheid1, een offer zal opdragen.quot; Die waarheid deed een heilig koning gestadig bidden s): „gedenk mijne onwetendheid niet.quot;

Wij kennen de joden schuldig aan een ijsselijken Gods-moord, waarom hunne geheele natie met volslagen ondergang is gestraft, en toch getuigde Christus zelf, dat zij die misdaad uit onwetendheid hadden gepleegd, „zij weten niet wat zij doenquot; •); in gelijken zin zegt de H. Petrus *): „ik weet, dat gij het uit onwetendheid gedaan hebt, gelijk ook uwe oversten.quot; — Desgelijks getuigt de nederige Paulus van zich 2): Ik meende veel vijandelijks te moeten doen tegen den naam van Jesus den Nazarener. Dat deed ik dan ook te Jerusalem; en velen van de heiligen sloot ik in de gevangenis, de macht ontvangen

1

Lev. IV. 2.

2

Hand- XXVI. van v. 9.

-ocr page 338-

— 316 —

hebbende van de Opperpriesters; en als zij ter dood gebracht werden, stemde ik het toe. En in al de Synagogen strafte ik hen dikwijls, en dwong hen te lasteren; en nog meer tegen hen door woede gedreven, vervolgde ik hen zelfs tot in de buitenlandsche steden.quot; „Maar\'\', voegt hij er bij in zijn brief aan Timotheüs \'), „ik verkreeg Gods barmhartigheid, omdat ik het onwetend deed, in ongeloof;quot; hij kent zich dus schuldig, anderzins behoefde hij geene barmhartigheid en vergeving; en toch verzekert hij uit onwetendheid gehandeld te hebben ...

Aan soortgelijke schuldige onwetendheid schrijft dezelfde H. Paulus Gods schrikwekkende gerechtigheid tegen de heidenen toe 1): Gods toorn van den hemel is over hen gekomen, omdat zij de waarheid Gods door ongerechtigheid tegenhielden. Onverschoonbaar zijnde, want al kenden zij, of moesten zij God kennen, hebben zij hem toch als God niet verheerlijkt; daarom zijn zij ijdel geworden in hunne gedachten, en werd hun onverstandig hart verduisterd ; voor wijzen zich uitgevend zijn zij dwazen geworden. God gaf ze over aan onteerende lusten en hartstochten, aan een verworpen zin; zoodat zij dingen doen, die niet betamen; en ofschoon zij niet verstonden, dat zij daarom des doods schuldig waren, zijn zij niettemin onverschoonbaar. —

Een liberaal katholiek derhalve heeft zich nog niet gerechtvaardigd, al zegt hij ook in waarheid; ik ken geen Encykliek, geen Syllabus enz., — ik wist niet, dat deze beginselen door de Kerk zijn veroordeeld, of

1

Rom. I.

-ocr page 339-

— 317 —

dat zij zóó moesten opgenomen worden; de toepassing immers is hier in dien zin onmogelijk, enz.

Wij herhalen daarom, dat, ofschoon de Kerk noch onvoorzichtigheid , noch en veel minder, onmogelijkheid vordert : bijv. met zonder beleid en zonder vrucht te willen doorzetten en toepassen wat wij in de gegeven omstandig heden niet vermogen, zij echter altijd uitdrukkelijk verbiedt valsche beginselen, ook in schijnbare noodzakelijkheid te huldigen en toe te passen.

Hierbij bepalen wij ons, na nog deze opmerking te hebben gemaakt, waardoor wij geleidelijk tot ons volgend Hoofdstuk kunnen overgaan.

Zien de liberalen dat eene duidelijke uiteenzetting der beginselen de handelwijs der rechtzinnige katholieken rechtvaardigt , terwijl zij zeiven er door in het ongelijk worden gesteld ; dan bedienen ze zich van twee groote liberale woorden: Verdraagzaamheid en Vrijheid. De ultramon-tanen, zoo beweren zij, zijn onverdraagzaam en missen , aan den leiband hunner geestelijken , de noodige vrijheid .. Ook deze beschuldigingen hebben geen anderen grondslag dan verregaande onwetendheid en begripsverwarring. De liberalen weten geen onderscheid te maken noch tus-schen verdraagzaamheid en lafhartige onverschilligheid, noch tusschen vrijheid en onafhankelijkheid . . Daarover in twee volgende hoofdstukken.

-ocr page 340-

— 318 —

HOOFDSTUK XVL

VERDRAAGZAAMHEID ZONDER ONVERSCHILLIGHEID OF OPOFFERING VAN BEGINSELEN.

De ware christelijke verdraagzaamheid, of de christelijke naastenliefde is, volgens Christus eigene woordeD \'): „hieraan zullen allen erkennen, dat gij mijne leerlingen zijt, zoo gij liefde hebt tot elkander;quot; de deugd, waarop een waar katholiek zich inzonderheid moet toeleggen, dè deugd die bij gestadig behoort te beoefenen . .. Schoon zijn de opwekkende woorden, welke de H, Paulus daaromtrent tot de geloovigen van Ephese uit zijne gevangenis schreef s): „ik smeek u, ik, de gevangene in den Heer, dat gij wandelt uwer roeping waardig;......elkander in liefde verdragende, u beijverende om de eenheid des geestes te bewaren in den band des vredes.quot; En onder de misdrijven, welke volgens de uitdrukkelijke verklaring der H. Schrift (Tbr. VI) de Heer verfoeit en haat, komt wel degelijk het stichten van tweedracht, het veroorzaken van verdeeldheid

Doch wel verre, dat men ter wille der verdraagzaamheid zijne beginselen zou behooren te verzaken, ■neemt de H.

1) Jois XIII. 35.

2) Epb. IV. van v. I.

-ocr page 341-

— 319 —

Paulus zelfs uit de eenheid des geloofs \') eene beweegreden om de naastenliefde aan te prijzen; Jiij dacht dus heel anders over verdraagzaamheid dan b. v. de Heer Jonckbloet, zooals blijkt uit de laatste Kamerzitting en wij straks zullen zien.

Verregaande onkunde en begripsverwarring zijn de eenige oorzaak, waarom men den katholieken zware, hun onwaardige en geheel valsche beschuldigingen heeft ten laste gelegd.

Sedert jaar en dag, zooals wij reeds gezegd hebben, heeft het liberalisme de katholieken door beloften en eenige gunsten misleid. Hoe men zich, vooral te \'s Bosch tijdens de laatste verkiezing, nog van die huichelachtige taktiek meende te kunnen bedienen, is van algemeene bekendheid. Toen echter meer verlichte katholieken de verderfelijke strekking van het liberalisme voor goed hadden ingezien, en bemerkten, dat een langer instemmen, een meegaan met die partij, of enkel een langer dulden van het liberalistisch drijven uitliep op verzaking van katholieke beginselen, op een langzamen ondergang en geheele vernietiging van onze heilige geloofs- en zedenleer, hebben zij zich krachtig aaneengesloten, en waardig,, zelfs met opoffering van tijdelijke belangen, de katholieke beginselen gehandhaafd en het liberalisme met wettige middelen bestreden. Daaruit ontstond natuurlijk een hevige strijd; de katholieken stonden onwankelbaar vast, en de liberalen wilden hunne verkregene heerschappij behouden, en wel op eene wijze en door middelen , hen zoo compromitteerende, dat wij er liefst niet

1) t. a. p. v. 5. ü.

-ocr page 342-

over spreken. Eene valsche beschuldiging nogtans mogen wij niet onwedetlegd laten, om reden zij beginselen geldt, gericht is tegen onze geloofs- en zedenleer, en sommige minder verlichte katholieken in eene verkeerde stemming brengt.

Toen de liberale partij zich tegen hare verwachting overwonnen zag, begon zij te spreken over onzalige toestanden zoo wel voor de Kerk als den Staat, over verbittering, verdeeldheid en rustverstoring in den lande, waarvan de katholieken, en wel inzonderheid het katholiek \'s Bosch. de oorzaak moesten zijn, terwijl de nadeelige gevolgen daarvan niet zouden uitblijven.

Deze waren niet enkel tafel- en societeitsgesprekken, men las die beschuldigingen in alle liberale dagbladen, en zij werden daar in lange artikelen, en ingezonden stukken breed uitgemeten; dus, deze toch is de gewone conclusie: \'t is werkelijk zoo, de katholieken zijn onverdraagzaam geweest en hebben daardoor alles bedorven. Die valsche beschuldiging moeten wij hier niet enkel wederleggen, maar zóó weerleggen, dat zij op de liberalen zeiven terugvalt. Eene duidelijke uiteenzetting der katholieke beginselen omtrent de verdraagzaamheid is daartoe voldoende.

De ondervinding leert, en \'t licht in den aard der zaak, dat, wie de waarheid bemint en gemoedelijk zoekt, eene heldere, duidelijke voorstelling van beginselen wenscht; terwijl zij, die de waarheid schromen, de duidelijkheid schuwen.

„Dit nu is het oordeel,quot; dit is het wat de menschen in het verderf stort, — zeide Christus tot Nicodemus \'),

1) Jois Ilf. 19—21.

-ocr page 343-

dat het licht iu de wereld is gekomen, en de menschen de duisternissen meer hebben lief gehad dan het licht; want hunne werken waren boos. Immers al wie kwaad doet haat het licht, en komt niet tot het licht, opdat zijne werken niet berispt worden; maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijne werken openbaar worden, dewijl zij in God gedaan zijn.quot;

Men ziet dan ook altijd, dat de katholieken hunne beginselen juist omschreven duidelijk uiteenzetten, terwijl begripsverwarring door valsche voorstelling immer het wapen der dwaalleeraars blijft. De aanhangers van het liberalisme inzonderheid hebben het in die kunst al zeer ver gebracht. Van het tooverwoord liberaal niet alleen, maar ook nog van eenige andere woorden, zooals verdraagzaamheid, vrijheid enz. hebben zij een meesterlijk gebruik, en een onvergeeflijk misbruik gemaakt. Zij geven aan termen of woorden eene geheel andere beteekeuis, dan zij ooit te voren hadden en wettiglijk hebben kunnen. Eene losse opinie heeft praktisch bij hen dezelfde rechten als eene bewezene en zekere waarheid, want iedere opinie, al is zij nog zoo ongegrond, zelfs eene bepaalde dwaling, moet geëerbiedigd worden. Vrijheid verwarren zij met onafhankelijkheid, rechtmatige onderwerping aan een wettig gezag is voor hen eene vrijheiddoodende slaafschheid, van daar het beginsel: de macht berust bij het volk, dat haar slechts afstaat aan eenige weinigen, en haar weer op zich neemt door omverwerping der gestelde orde, door revolutie; daarom is de republiekeinsche regeerings-vorm ook boven het constitutioneel koningschap te pree-fereeren; doch daarover in\'t volgende Hoofdstuk. Bewaarheid voorstaan, zich krachtig vasthouden aan zekere best

-ocr page 344-

— 822 —

ginselen heet onverdraagzaamheid; lafhartige opoffering van beginselen of onverschilligheid wordt door hen met den naam van verdraagzaamheid vereerd. Dat dit zoo werkelijk gebeurt, blijkt telkecs wanneer men liberale woordvoerders, of schrijvers over verdraagzaamheid hoort of leest. Nemen wij ten bewijze den heer Jouckbloet en Dr Pierson, twee liberale sprekers en schrijvers.

Met niet weinig hooghartigheid sprak Jonckbloet eens in de Tweede Kamer; „Er zijn er, die in de religie drie zaken zien: geloof, gehoorzaamheid en propaganda, en voor geen van die drie is in mijne politieke overtuiging plaats: ik geloof niet, „ik weet,quot; — wij weten dus, dat de liberale hoofdman Jonckbloet niet gelooft, maar wel dat hij „weet;quot; want hij verklaart het zelf, en wij gelooven hem op zijn woord. Natuurlijk kunnen wij de diepte van \'s mans kennis niet peilen , doch dat de heer Jonckbloet van verdraagzaamheid nieti, weet, er hoegenaamd geen denkbeeld van heeft, en evenmin verdraagzaam is, weten wij uit zijne woorden en daden. Zegt hij dan zelf, dat hij niet verdraagzaam is ? Juist het tegendeel, maar hij toont het door zijne daden, bijzonderlijk in zake het onderwijs. Bekent hij nederig geen juist idee van verdraagzaamheid te hebben? Wel verre! hij immers zegt te weten j maar het volgt daghelder uit de tegenspraak welke in zijn zeggen ligt. In het verslag der zitting van Donderdag 16 November jl. \') lezen wij: „De heer Jonckbloet meent recht te hebben te zeggen, dat hij verdraagzaam is. Hij kan dat zeggen, omdat voor hem, geen voorschrift lestaat, dat verdraagzaamheid is een

1) Bijvoegsel van de Tijd 20 November 1871.

-ocr page 345-

— 323 —

monsterachtig iets, eene waanzinnigheid. Spreker meent getooud te hebben in het publieke en partikuliere leven verdraagzaam te zijn.quot; In die woorden, of beter in de contradictie, welke zij bevatten, licht het duidelijk bewijs. De zin toch van die woorden zal wel overeenkomen met hetgeen Dr Pierson over verdraagzaamheid sprekende heeft gezegd: De wortel der onverdraagzaamheid of der orthodoxie is het dogmatisme, de richting, waarbij men niet volgt de natuurlijke en zuiver menschelijke ingeving van het gemoed, de stem van het welgezinde hart, maar waarbij men handelt en spreekt in naam van een afgetrokken theologisch beginsel, met verkrachting van hetgeen buiten het kerkelijk gebied de menschelijke natuur aan ieder pleegt voor te schrijven.quot;

Uit den zin van Jonckbloet\'s gezegde, „ik ben verdraagzaam omdat voor mij geen voorschrift bestaatquot; enz., toegelicht door de woorden van Dr. Pierson, volgt derhalve, dat men volgens hem ongeloovig, of onverschillig, beginseloos op het punt van godsdienst zijn moet, om verdraagzaam te kunnen wezen. Ons integendeel is altijd geleerd, dat iemand, die, zelfs op het gezag van God, geen vaste begiuselen aannemen wil, of voor wien geen voorschrift bestaat, om te gelooven en te doen wat God openbaart en gebiedt, zich lichtvaardig door blinden hartstocht laat geleiden, wat dan toch wel met onverdraagzaamheid gelijk staat; en waarlijk de handelwijs van den heer Jonckbloet is niet van dien aard, dat zij ons tot andere gevoelens brengen kan; want in bijna elke omstandigheid, en vooral wat het

1) Kath. Dl. XLVI. bl. 164.

-ocr page 346-

— 324 -

onderwijs betreft, is dit kamerlid al zeer onverdraagzaam jegens zijne katholieke landgenooten.

De liberalen weten deze walgelijke verdraagzaamheid, welke volgens het Handelsblad op de godsdienstlooze school den toekomstigen burgers moet ingescherpt worden, den oppervlakkigen lezer beeldig schoon voor te stellen; doch ontdoet een helderziend Katholiek die scheve voorstelling van haren uitwendigen tooi — van schoonlui-dende, maar niets bewijzende woorden — dan komt die schijnbaar schoone verdraagzaamheid in hare naaktheid verfoeielijk voor u staan. Laten we dan de Katholieke beginselen aangaande de verdraagzaamheid uiteenzetten, toetsen wij die aan Christus voorbeeld en aan de gedragslijn , welke de Kerk altijd gevolgd heeft; en duidelijk zal het blijken, dat niet de katholieken, maar de liberalen onverdraagzaam zijn geweest. Verliezen wij niet uit het oog, dat hier enkel voor katholieken geschreven wordt...

De godgeleerden onderscheiden eene crievoudige verdraagzaamheid: 1°. de christelijJce verdraagzaamheid of naastenliefde, welke eens anders lasten, gebreken en verkeerdheden verdraagt zonder daarom den vrede te storen \'). Deze naastenliefde is volstrekt algemeen, zij omvat allen zonder aanzien van personen, van stand, godsdienst of hoedanigheden; geen vijanden, zelfs geen vervolgers der Kerk worden door haar uitgesloten. 2quot;. De lurgerlijhe verdraagzaamheid, welke gelegen is in het toelaten of dulden vau verschillende godsdiensten door den staat; deze derhalve behoort niet tot onze verhandeling.

3°. Be religieuse tolerantie of godsdienstige verdraagzaam-

1) Gal. VI. 2.

-ocr page 347-

held. Eene verdraagzaamheid, welke men beter onverschilligheid zou noemen; zij toch gaat van het valsch denkbeeld uit, dat alle godsdiensten even goed zijn en het ieder vrij staat een godsdienst volgens eigen goeddunken te kiezen. Deze dwaling ligt ten grondslag aan het verderfelijk streven, om de waarheid met eene opinie gelijk te stellen; zoodat beiden gelijke rechten hebben, en deze zoowel als gene moet geëerbiedigd worden. Deze verdraagzaamheid, het blijkt bij den eersten oogopslag, is eene valsche verdraagzaamheid, zij verdient dien naam niet te dragen, zij is onverschilligheid \').

Wat de eerstgenoemde of de ware verdraagzaamheid betreft, deze wordt nergens meer gepredikt, en dieper ingescherpt dan in de E. K. Kerk, door geene andersge-zinden zoo beoefend als door de oprechte katholieken !).

Ieder katholiek weet, dat de christelijke naastenliefde, of ware verdraagzaamheid de geest des Christendoms uitmaakt, dat zij door Christus op een gansch bijzondere wijze zijnen volgelingen aangeprezen en streng bevolen is: wel verre van onze vijanden te mogen haten, zijn wij in geweten gehouden hen als ons zeiven te beminnen; die allen omvattende liefde stelde Christus als ken-teeken zijner leerlingen. De katholieken stellen dan ook bijzonder prijs op deze deugd, welke hun eigen zijn moet; zij achten zich verplicht, grove willekeur, achteruitstelling en verdrukking niet slechts te verdragen, maar te vergeven; en wat een misbruik het liberalisme daarvan maakt, ondervinden wij dagelijks. Gaat er wel

1) Verg Alm. voor N. Kath. door Alberd. Thijm 1864 bl. 210. Getuigenis van Bilderdijk.

2) Verg. Kath. Dl. XL1I. van bi. 275.

-ocr page 348-

— 326 —

een dag voorbij zonder dat de liberalen dezen of genen va laster tegen de katholieken verzinnen of opnemen, en „r door hunne dagbladen aan het publiek opdisschen? De ve katholieken verdedigen zich , zeer zeker, doch wel verre dat de liefde zulks verbieden zou, legt zij die verdediging la veeltijds gebiedend op; doch nimmer zal een oprecht ra katholiek onwettige middelen bezigen of zich onrechtvaar- be dig wreken, zulks ware handelen tegen zijne beginselen. vr Daarom dan ook zullen de katholieken, zich met wettige aa middelen tegen laster verdedigende, hunne lasteraars be- or minnen, en voor hen blijven bidden. dj Deze ware, ons streng opgelegde en zwaar verplich- w tende verdraagzaamheid vordert van ons katholieken hi in geenen deele eene religieuse tolerantie of opoffering tc van beginselen; zij legt ons niet op met deu persoon 01 ook zijne opinie, zijne dwaling te eerbiedigen, veel minder aan te nemen. Integendeel zij eischt gebiedend, dj dat, terwijl wij christelijk verdraagzaam moeten blijven, w wij tegelijk godsdienstig onverdraagzaam zijn, d. i. wij moe- U; ten de personen, de liberalen beminnen, doch hunne dwa- K ling, hun liberalisme haten, gelijk wij den zondaar liefheb-. n; ben, ofschoon wij zijne zonde verafschuwen. Even als het tc licht zich met geen duisternis verecnigen kan, de waar- Zj heid met de dwaling niet te zamen gaat; zoo kan de n ware godsdienst onmogelijk valsche secten, het liberalisme li eerbiedigen, zij moet deze uit haren aard bestrijden. Wie le derhalve de verdraagzaamheid zoo ver zou willen toepassen, vi dat daaruit verzaking van beginselen zou volgen, houdt d op rechtzinnig katholiek te zijn. Dit beginsel ligt ten grondslag aan het gezegde van onzen H. Vader tot eene

der vele deputatiën welke hem in den laatsten tijd bewijzen

V

-ocr page 349-

van de gehechtheid der katholieken kwamen brengen: „de waarheid is één en onverdeelbaar, zij sluit geen verdrag met de dwaling.quot;

Onderstel eens, dat eene zedige jonge dochter door een laag verleider op het punt van eerbaarheid wordt aangerand , — moet zij, mag zij, om met dien verleider vrede te behouden hare deugd prijs geven? Eene christelijke huisvrouw wordt door haren echtgenoot tot onrechtvaardigheid aangespoord, zal zij, om huistwist te vermijden, haren onrechtvaardigen echtgenoot moeten inwilligen; zullen wij dan de verdraagzaamheid zoo ver moeten doordrijven, dat wij, om met de liberalen in schijnbaren vrede te leven, hunne beginselen aannemen, beginselen die ons langzaam tot de Commune en Internationale zullen voeren? De ongerijmdheid is voor het gezond verstand duidelijk.

Maar wat leert ons de goddelijke openbaring omtrent dit gewichtig punt? Dezelfde H. Geest, welke ons de ware verdraagzaamheid, de christelijke naastenliefde zoo uitdrukkelijk heeft opgelegd, zegt ons \'); „wie naar de Kerk niet luistert, hij zij u als de heiden en de tollenaar;quot; d. i. houdt met hem geen gemeenschap. De joden toch gingen met heidenen en tollenaars niet gemeenzaam om. En op eene andere plaats 1): „wie niet met mij is, is tegen mij;quot; onzijdigheid is bijgevolg onmogelijk. \'t Is bovendien niet voldoende inwendig Christus\' leer geheel aan te hangen, men is ook gehouden er openlijk voor uit te komen 2): „wie zich over mij en mijne woorden zal geschaamd hebben, over dien zal de Zoon des men-

1

•2) Matth. XII. 30.

2

Luc. XX. 24.

-ocr page 350-

— 328 —

schen zich schamen, wanneer hij komen zal in zijn heer- lee

. lijkheid.quot; Derhalve moeten de geloofsbeginselen in- en ma

uitwendig onwrikbaar worden vastgehouden, daarvan mag ve]

een Katholiek nimmer afwijken. vo

In dienzelfden geest onderrichtte Christus zijne leerlingen l); «Wie u niet ontvangen, en niet gehoord hebbe de naar uwe woorden, gaat dat huis of die stad uit, en ve schudt het stof van uwe voeten afquot; (om te beteekenen , oc dat gij met zulke menschen niets te doen wilt hebben.) sti En wat zou daarvan het gevolg zijn? Christus voorzegt gr het hun uitdrukkelijk !): „Gij zult gehaat wezen bij allen be om mijnen naam; doch vreest hen niet die u het lichaam aa maar niet de ziel kunnen dooden. Meent niet, dat ik hi gekomen ben om vrede te brengen op aarde; ik ben niet kl gekomen om vrede, maar om het zwaard te brengen \'). la Want ik ben gekomen om twist en tweedracht te ver- vi wekken tusschen een mensch en zijn vader.... Wie zijn K vader.... meer bemint dan mij...., en wie (zijn) zoon h bemint boven mij, is mijner niet waardig.quot; Derhalve, 01 de godsdienstige onverdraagzaamheid is u opgelegd, al zou h er ook verdeeldheid komen tusschen u en uwe naaste m bloedverwanten; gij moet geen haar breed van de begin- zi selen afwijken. Het is u dus ongeoorloofd om personen te ii bevoordeelen, of uit achting voor wie dan ook, het libe- d ralisme, door de Kerk veroordeeld , te steunen; de ver- o deeldheid, welke uit uwe onwrikbare gehechtheid aan de t( ____z

1) Matth. X. 14. ^

2) .. . V. 22. 28. 34 - 38. Sl

3) Wat, ter oorzake van het ongeloof en de boosheid der menschen, het treurig gevolg zijner komst en van de prediking zijner leer zou wezen, wordt bij wijze van het doel opgegeven. Beelen. - Christus kon zulk doel niet hebben ,

maar het zou volgen uit zijne prediking, gelet op de standvastigheid der ge-loovigen en de boosheid der ongeloovigen.

-ocr page 351-

I

— 329 —

f- leer tusscheu wie ook mocht ontstaau, komt niet op u,

;n maar op hen, welke hunne valsche beginselen niet willen

lg verlaten; gij blijft altijd verplicht de ware te behouden en voor te staan.

Waarlijk eene geheel andere verdraagzaamheid dan die

Je der Heeren Pierson, Jonckbloet en geestverwanten. Eene

in verdraagzaamheid waarmede het gedrag der Katholieken,

i j ook tijdens de laatste verkiezingen, volmaakt overeen-

•) stemt. Zij toch namen de zuivere katholieke beginselen tot

;t grondslag van hun handelen, zij maakten dezelve aan allen

n bekend, noodigden de liberale Katholieken uit ook deze

11 aan te nemen, en gaven hun flus gelegenheid zich in

k hunne vroegere positie staande te houden, ronduit ver-

it klarende, dat zij bij weigering verplicht waren hen los te

)• laten, en dus niet meer in aanmerking te nemen *) Derhal-

r- ve hadden de liberale Katholieken hun val niet aan hunne

n Katholieke geloofsgenooten, maar aan zich zei ven, aan

n hunne beginselloosheid te danken. Hun later gedrag is

, ook geenzins van dien aard geweest, dat de Katholieken

u hun gemis, op welk gebied ook, betreuren zullen. Im-

e mers de gansche to\'edracht van hetgeen wij sedert hebben

- zien gebeuren, geeft niet onduidelijk te kennen, dat zij e in hunne anti-Katholieke richting volharden, om van een

- der godsdienst vijandig gezind gouvernement, met deze

of gene aanzienlijke en winstgevende betrekking beloond 3 te worden. Bovendien heeft hunne verbittering, welke

zij moeielijk kunnen onderdrukken, hen dermate onverdraagzaam doen worden, dat zij zelfs niet eens de voor-

schriften der welvoegelijkheid kunnen inachtnemen. j _

;

1) K. Kiesv. Noordbr. eu Nederl. bl. 7 enz.

-ocr page 352-

— 330 — \'

Wie denkt hier niet aan zekere genoeg bekende societeitj wier meerderheid een Katholiek deballoteerde, van wien zij de verklaring aflegde, dat hij een rechtschapen en deftig man •was, maar van eene anti-liberale richting. Wij begrijpen niet, hoe een oprecht en onafhankelijk Katholiek lid van zulk een gezelschap blijven wil. Nogtans is het in den regel eene weldaad voor Katholieken, het slachtoffer van liberale onverdraagzaamheid te worden. Dit in \'t voorbijgaan.

Dat Christus\' volgelingen door Hem zoo voorgelicht geene andere verdraagzaamheid geleeraard hebben, zal wel niemand bevreemden. Wat de H. Paulus desaangaande den geloovigen van Corinthe voorhield, hebben wij reeds in ons X Hoofdstuk aangehaald \'). Aan den Bisschop Titus schreef hij !): „Vermijd een ketterschen mensch na eene eerste en tweede vermaning, wetende, dat zoodanig een mensch bedorven is en zondigt.quot; Eu de bij uitnemendheid verdraagzame Joannes aarzelde niet te leeren \'): Al wie afwijkt en niet blijft in de leer van Christus heeft geen gemeenschap met God, gij dus eveneens houdt geen gemeenschap met hem, \') al ware — zöo als Paulus aanduidt — zijne afwijking slechts in een enkel punt 1).

Derhalve wanneer de H. Geest ons zoo menigmalen opwekt o), om naar vrede te trachten, vrede te behouden met alle menschen, zelfs met onze ongeloovige medeburgers, dan gaat Hij er van uit, dat om dien vrede nimmer

1

II. Tim. 11. 18.

-ocr page 353-

- 331 —

beginselen, al ware het slechts een enkel, mogen opgeofferd worden. Daarom vermaant de H. Geest \'): bemint waarheid en vrede te gelijk, maar de waarheid op de eerste plaats; dus onderstelt de goddelijke openbaring religieuse intolerantie of onwrikbare vasthoudendheid aan de waarheid niet in strijd met den vrede of de christelijke verdraagzaamheid; integendeel de openbaring moet die vasthoudendheid aan de beginselen gebiedend eischen; want zonder haar is vrede onbestaanbaar, hij zal slechts een schijnvrede zijn. Immers volgens de H. Schrift \'): gaan vrede en gerechtigheid hand aan hand te zamen. Op deze woorden bemerkt de H. Augustinus\'): wie den vrede bemint, moet ook hare zuster, de gerechtigheid, liefhebben. Vraagt men, wien dan ook: wilt gij vrede ? En allen antwoorden u als uit een mond: ik wil, verlang niets meer dan vrede. Welnu dan, bemint eerst de gerechtigheid; want vredelievendheid en gerechtigheid zijn twee vriendinnen. Bemint gij des vredes vriendinne niet, de vrede zal u niet beminnen, noch komen tot u.

Derhalve, de zoogenaamde vrede , of de liberale verdraagzaamheid ten koste van waarheid en gerechtigheid door opoffering van beginselen, is geen ware vrede of verdraagzaamheid; deze toch onderstelt zelfopoffering, terwijl gene een utiliteitsbeginsel ten grondslag heeft; zij is louter eigenbelang en huichelarij. Verzaking van beginselen is niets anders dan plichtverzaking, ontrouw. De ondervinding leert dan ook, dat juist dezulken, die hun

1) Zach. VIll. 9.

2) Psal. L XXXIV. v. 11. a) In Psal. LXXXIV.

-ocr page 354-

— 332 —

eigen belang op den voorgrond stellen, bereid om altijd te transigeren, ieders opinie te eerbiedigen en met wie ook in zoogenaamden vrede te leven, de ontrouwste staatsdienaren zijn, het eerst tot revolutie overhellen, of een nieuwen staatsvorm aanhangen. Niet ten onrechte vergelijkt men hen bij een weerhaan, die zich altijd keert naar die zijde van waar de wind komt. Beginselloosheid toch leidt tot alles, want zij draagt de kiem van alle kwaad in zich, de trouweloosheid. Weshalve, wanneer door de kwaadwilligheid van sommigen, vrede en waarheid, d. i. verdraagzaamheid en gehechtheid aan beginselen niet te zamen kunnen vereenigd blijven, een of ander moet opgeofferd worden, dan behooren wij volgens de rede en en het geloof de waarheid, de beginselen te behouden en een schijnbaren vrede prijs te geven.

Dus, zoo besluit ik te recht uit dit eerst argument; de katholieken, die vrede willen met een ieder, zelfs om des vredes wille verdragen, tolereren wat zij afkeuren moeten, maar nooit ten nadeele der beginselen: de katholieken vaststaande in de waarheid en \'t geloof, door alle wettige middelen hunne beginselen handhavend, en liever den schijnbaren vrede willende missen, dan als geloofsafvalligen te transigeren, zijn niet orfverdraagzaam geweest, maar religieus intolerant, gelijk waarheid en recht intolerant zijn voor dwaling en onrecht; ze zijn christelijk verdraagzaam gebleven; geen enkele daad van liefdeloosheid kan hun ten laste gelegd worden.

Integendeel hunne tegenstanders, de liberalen, ook de liberale katholieken, welke ons dit recht wilden ontzeggen, ons van \'t vervullen van dien gewetensplicht trachtten te weerhouden, en eerst door beloften, daarna

-ocr page 355-

— 333 —

door bedreigingen tot transactie poogden over te halen, hebben zich onverdraagzaam aangesteld, en dragen bijgevolg de schuld van al hetgeen zij den katholieken hebben ten laste gelegd; de beschuldiging tegen deze uitgebracht valt op hen zeiven neer. Zij, de liberalen, staan daar voor ons tweemaal gebrandmerkt; eerst als onverdraagzame!! en daarua als onrechtvaardig de katholieken betichtende van een misdrijf, waaraan zij zeiven schuldig zijn. Desniettegenstaande blijven de katholieken — een doorslaand bewijs hunner verdraagzaamheid — hen beminnen, voor hen biddende, dat toch eens de waarheid tot hun hart en geest toegang vinden moge... •

De onzalige toestanden, aldus besluit ik nog, waarvan de liberalen zoo veel ophef hebben gemaakt, de verbittering bij gelegenheid der verkiezingen tusschen familien en vroegere vrienden ontstaan, het kwaad daardoor veroorzaakt, hebben zij zich te wijten, die er de schuld van dragen; ten opzichte der katholieken is het gelijk wij aanstonds zien zullen, een phariseesche ergernis.

Deze dan was de leer, welke Christus en in persoon èn door zijne Apostelen ons aangaande de verdraagzaamheid heeft voorgehouden; eene andere heeft Hij zelf nooit beoefend. Wij weten, dat Christus openbaar leven, zijne Evangelie-prediking grootendeels een onafgebroken strijd is geweest tegen de phariseën, een strijd op leven en dood. Die phariseën waren uiterlijk zedige, fatsoenlijke, deftige, godsdienstige menschen, meestal uit den voornamen stand. Zij stónden dan ook bij het volk in hoog aanzien, weshalve hun invloed op het publiek des te verderfelijker werkte. Zij gaven eene valsche uitlegging

-ocr page 356-

— 334 —

aan de wet, verklaarden haar niet volgens het gezag maar geheel eigendunkelijk, stelden zelfs hunne ingevoerde gebruiken boven \'s Heeren gebod. Eindelijk waren zij onverbeterlijk, voor geen overtuiging vatbaar, want zij wilden de waarheid niet erkennen.

Dat ons liberalisme met het phariseïsme veel overeenkomst heeft, ziet ieder bij den eersten oogopslag, en volgt uit de voorgaande hoofdstukken te duidelijk, om daarop nader terug te komen....

Hoe stelde Christus, wiens leer liefde was, wiens leven en daden van de kribbe tot aan het kruis éene onafge-brokene liefdeoefening is geweest, zich jegens de phariseën aan? vreesde Hij hen? ontzag Hij hen ? liet Hij ze begaan? schrikte Hij terug voor de gevolgen van een hevigen strijd? wij behoeven slechts een vluchtigen blik in ons heilig Evangelie, om van het tegendeel overtuigd te zijn. Enkele bijzonderheden stippen wij daaruit aan. Christus, die, zoo als gij weet altijd zacht en minzaam was, zelfs jegens de grootste zondaren, was juist het tegenovergestelde wanneer het de phariseën gold, dan toonde Hij zich streng, onverbiddelijk; uitzijn woorden en daden blijkt ten duidelijkste, dat hij hun hoegenaamd geen achting toedroeg. Zoo lezen wij bij Mattbeüs XV, dat Christus tot de Phariseën sprekende, zich niet ontzag te zeggen: „Verijdeld hebt gij het gebod van God om uwe overlevering. Gij huichelaars, treffend heeft Isaïas van u geprofeteerd, zeggende: dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is verre van mij.quot;

„Doch te vergeefs eer en zij mij, daar zij leeringen en geboden van menschen leeren.quot; Onmiddelijk daarop ontbood hij het volk, en weerlegde de valsche stellingen der pha-

-ocr page 357-

— 335 —

riseën. Bij Lucas \') waarschuwt hij het volk en zijn leerlingen tegen de huichelarij der phariseën, en noemt deze een zuurdeeg, omdat zij zeiven en al hun daden daarvan doortrokken en er door verzuurd waren j zij moesten dus op hunne hoede ziju, en zich door die geveinsden niet laten verleiden. Hij doet het dwaze van die schijnheiligheid uitkomen 1); bezorgd als ze waren voor uiterlijke reinheid, verwaarloosden zij de innerlijke, d. i. de reinheid der ziel. Hij heet ze dan ook dwazen, blinden, hoovaardigen, bedreigt ze met zijn vreeselijk „weequot; \') Hij vergelijkt ze bij gepleisterde grafsteden, die van buiten schoon schijnen aan de menschen, maar van binnen vol zijn van allerlei onreinheid. Die vrijmoedigheid van Christus, welke op eene dusdanig gevoelige wijze de verkeerdheden der phariseën ten aanhoore van het volk besprak en bestrafte, verbitterde hen niet weinig, zelfs de wetgeleerden toonden zich verontwaardigd. „Meester,quot; zoo sprak een wetgeleerde Christus toe 2): „met dit te zeggen, doet gij ook ons smaad aan.quot; Verontschuldigde zich Christus toen? in tegendeel, hij herhaalde zijn „weequot;, en bedreigde, zoowel de wetgeleerden als de Phariseën, hunne leerlingen. Daarop, zoo gaat de Evangelist voort, beginnen zij Christus hevig aan te vallen, hem belagende en zoekende naar iets, om hem te kunnen beschuldigen.

Zij trachtten Hem bij het volk hatelijk te maken, zij beriepen zich op Moses, de wet en de profeten; zij heeten Hem een drijver, een verleider, een opruier; er

1

Luc. XI.

2

Luc. XI. 46.

-ocr page 358-

— 336 —

ontstaat verbittering, verdeeldheid zelfs in de Synagoog, eene opschudding in het land; eindelijk, een onverzoen-lijke haat, een godsmoord , de ondergang der natie is er het gevolg van. Dit alles voorziet Christus, Hij is er geheel van bewust, en voorziet bovendien geen vrucht bij de phariseën. Matigde Hij zich nu? transigeerde Hij? offerde Hij de beginselen op? was Hij religieus tolerant? eerbiedigde Hij de opiniën? staakte Hij ten minste den strijd ? In tegendeel, Hij ging voort, predikte de geheele waarheid, ontmaskerde der phariseën huichelarij, bleef het volk waarschuwen en onderrichten, leefde en stierf voor de waarheid. — Zelfs toen Zijne leerlingen Hem kwamen waarschuwen, dat de phariseën over Zijne uitdrukkingen buitengemeen verbitterd waren *) gaf Hij hun geen ander antwoord, dan: dat zij zoo, laat ze begaan, \'z zijn blinden en leidslieden der blinden , \'t is mijne taak eene valsche leer te bestrijden en uit te roeien; zij zeiven bedorven als ze zijn, verleiden het volk, willen de waarheid niet kennen, en trachten bovendien het volk van de kennis der waarheid verwijderd te houden quot;).

Aldus heeft Christus zelf de verdraagzaamheid opgevat, en ons ten voorbeeld in oefening gebracht. Wie de katholieken in den tegenwoordig hevigen strijd tegen het liberalisme beschuldigen wil, hij beschuldige hen: verdediging behoeven ze niet, zij hebben Christus voorbeeld voor zich; terwijl de liberalen die het volk verleiden, valsche beginselen aannemen, voorstaan, hardnekkig vast houden tegen de leer der Kerk in, huune voorgangers

1) Math. XV. 21.

2) Luc. xr.

-ocr page 359-

_ 337 —

vinden in de Pharizeën. Zij, de liberalen, staan dus tegen ons, gelijk de Phariseën stonden tegen Christus; wij zullen dan ook voortgaan genen te bestrijden, gelijk Christus dezen ten einde toe bestreden heeft, de uitkomst geruste-lijk aan de Voorzienigheid overlatende ...

In geen anderen zin heeft de Kerk Christus voorbeeld opgevat. Zoo heeft zij van den beginne af gestreden, nu tegen deze dan tegen gene ketterij, zoo strijdt zij altijd voort tegen de dwaling, zoo zullen wij blijven strijden met haar.

Nog een vluchtige blik op dien strijd, en wij eindigen dit hoofdstuk . .

Dat de Kerk met Christus\' Geest bezield, in alles door den Geest der waarheid geleid, nooit eene andere gedragslijn gevolgd heeft, dan haar goddelijke Stichter door Zijn voorbeeld heeft afgebakend, zal wel niemand bevreemden. Met de goedheid eener vredelievende moeder heeft zij altijd de onverbiddelijke gestrengheid eener onfeilbare leermeeste-resse vereenigd. De Apostelen wekten de geloovigen gestadig op tot liefde en vrede , ook met ongeloovigen ; maar even onvermoeid waren zij, om tijdig en ontijdig het ongeloof en de dwaling te bestrijden. Terwijl zij den berouwhebben-den met veel goedheid vergeving schonken en in de gemeenschap opnamen, waren zij onverbiddelijk jegens de halstarrigen, deze gaven zij aan den satan over, excommuniceerden hen, hielden met dezulken hoegenaamd geen gemeenschap \'), en waarschuwden de geloovigen tegen hunne sluwe arglistigheid. De gevolgen daarvan waren hun niet onbekend; zij, door Christus ingelicht, voorzagen

1) 1 Tim. I. 10. II Tim. xt. 18.

22

-ocr page 360-

— 338 —

de hevigste vervolging, zij ondergingen de wreedaardigste mishandelingen, wekten de geloovigen tot geduld en lijdzaamheid op, maar tevens tot standvastigheid in het geloof en waarschuwden hen voor gemeenschappelijken omgang met de dwalenden ; zij stierven , hun goddelijken Meester gelijk, voor de waarheid, maar transigeerden nooit. — Zóó ging de Kerk altijd voort, langmoedig, geduldig, vredelievend, veel verdragend en vergevend gezind; maar gold het beginselen , zij stond onwrikbaar pal, gaf niets, hoegenaamd niets toe; zij wilde den haar vertrouwden geloofsschat geheel en ongeschonden bewaren. Liever zag zij natiën, geheele landen afvallig worden dan verdraagzaam te zijn op het punt van beginselen; zulks getuigen ons het grieksche schisma, het weleer uitsluitend katholieke Eugeland, terecht het land der Heiligen genoemd, enz.

Hoe aanschouwelijk staan deze eigenschappen der Kerk: moederlijke goedheid eu gestrenge gerechtigheid vóór ons in het leven van Pius IX! Hij, die om zijne hem eigene buitengemeene goedaardigheid bemind, geëerd en geacht is door vriend en vijand; Hij, die wanneer het persoonlijke beleedigingen betreft, eene onverbreekbare wet heeft van zich zelfs niet eens door wettige middelen te verdedigen; Hij is, wanneer het beginselen geldt, dezelfde Pius niet meer. Dan vertoont hij zich in den vollen glans zijner Pauselijke waardigheid, met de heldere, alle dwaling uitdoovende geloofsfakkel in de eene, met het zwaard des rechters in de andere hand; als wachter staat hij op Sion\'s tinne, de geheele wereld overziende, alles beoordeelende en met de onfeilbaarheid zijner uitspraak waarheid en dwaling onderscheidende.

De machtigen dezer aarde, die over ontelbare krijgers,

-ocr page 361-

— 339 —

en onoverzienlijke legers beschikten, zij hebben allen hun invloed op den goedaardigen Pius aangewend, hem gebeden, gevleid, met beloften en bedreigingen zoeken over te halen, om toch toe te geven, te transigeren. zich met het liberalisme te verstaan; — en wat is gebeurd ? Hij heeft niet opgehouden het valsch liberalisme te ver-oordeelen, het tot in zijn laatste schuilhoeken te achtervolgen.

Onvermoeid heeft hij zijne tijdelijke macht verdedigd, elk voorstel, elk aanbod van de hand gewezen, alles getrotseerd, niet slechts , omdat hij haar voor het vrij bestuur der Kerk noodig achtte, maar tevens omdat het een beginsel van recht en eigendom gold, zonder welke de maatschappij niet kan bestaan. Op eene enkele bijzonderheid wil ik de aandacht vestigen.

Ieder herinnert zich nog de Mortara-geschiedenis. Een Israëlitisch kind werd toevallig gedoopt; het behoorde dus aan Christus, aan de Kerk, den Paus. Niettemin eischt men het kind op. En wie? de geheele diplomatie trekt zich de zaak aan en eischt gebiedend de teruggave van het kind; doch Pius weigert. Al de gezanten der mogendheden protesteeren, zij verschijnen niet meer op het Vatikaan om aldus aan hun gezamelijk protest meer kracht bij te zetten; Pius echter staat vast, geeft niet toe. Wijze mannen met de beste bedoelingen maken den Paus op de niet te voorziene gevolgen opmerkzaam , — en zij zagen goed — want van dien tijd dagteekenen de grootste tnoeielijkheden, waarin de Paus sedert is gewikkeld geweest. En welk antwoord gaf de edelmoedige maar onverschrokken Pius? Hoort, zoo sprak hij tot zijn raadgevers; ik zal altijd toegevend, vredelievend en vergevend

-ocr page 362-

— 340 —

gezind blijven; maar hier geldt liet een beginsel, een recht van Christus, het heil eener ziel; en weet, dat ik voor beginselen nooit wijk, nooit, nooit toegeven zal, al kostte het ook mijn kroon en leven!

Niet anders hebben de katholieken gehandeld \') valsch derhalve is de aantijging der liberalen, de vuige laster valt op hen zeiven terug; en gerechtvaardigd is het katholiek \'sBosch, gerechtvaardigd zijn de katholieken in \'t algemeen. De liberalen mogen bedreigen, achteruit-stellen, verdrukken, wij vreezen ze niet, — steunend op waarheid en recht; — overtuigd een duren plicht te hebben vervuld; — bereid voor waarheid en geloof te leven en te sterven; — wars van alle en elke transactie, waar het beginselen geldt, gaan wij de toekomst gerustelijk te gemoet, haar over latende aan Hem, die alles wijsselijk regelt en bestiert, aan Hem, die ons gezegd heeft: uw geloof is uwe overwinning !).

Wij laten den liberalen hunne liefhebberij, om deze en soortgelijke liefelijkheden, den katholieken toe te werpen: „de ultramontanen misbruiken alle hun ten dienste staande middelen : kansel, biechtstoel, drukpers, kortom alles, om onwaarheid te verbreiden, hartstochten aan te blazen, burgers van den staat tegen elkander in t et harnas te jagen, tweedracht en onverdraagzaamheid aan te kweeken.quot; — Wij laten den liberaal-katholieken hun geteem, wanneer zij, door eene voorgewende belangstelling voor de goede zaak, zich zoo angstig toonen over eene toenemende verbittering bij aanzienlijke katholieken-, zoo jammeren over

1) Dat de Kiezersvereenigmg •aNoordbrabanV\' geene andere gedragslijn beeft gevolgd, is te overbekend , dan dat zulks nader behoeft gezegd te worden.

2) 1. Jois. V. 4,

-ocr page 363-

— 341 —

het verlies van eene vroeger bestaan hebbende goede verstandhouding, over gevaar van afval enz. — Wij zullen er geen ander antwoord opgeven, dan wat Christus zijnen leerlingen gaf: „laat ze begaan, het zijn blinden.quot; Niettemin zullen wij hen blijven beminnen, maar nimmer, om hun privaatbelang te bevorderen, onze beginselen opofferen. \'t Is onze plicht openlijk voor Christus en ons geloof uit te komen; te toonen overal en altijd, dat wij katholieken zijn, katholiek boven alles, oprecht katholiek, en juist daarom ware Nederlanders; de godsdienst toch legt ons Vaderlandsliefde gebiedend op, leert ons den Koning eeren en het Vaderland dienen. Maar hij, die toegeeft en transigeert op het punt van godsdienst, ontrouw wordt aan God, hoe zal hij Vorst en Vaderland getrouw blijven? En wel verre dat eene al te groote inschikkelijkheid ons katholieken heil zou aanbrengen, zou zij integendeel ons alle veerkracht ontnemen , onze zelfstandigheid ontzenuwen en verzwakken; want, zooals wij reeds hebben aangetoond, het liberalisme stelt voortdurend zijne eischen hooger en hooger, en vordert van ons, dat wij met de partij zouden meegaan om aan eigen vernietiging de hand te leenen, mee te werken tot uitroeiing van ons heilig geloof en den ondergang onzer Kerk. Neen, zoo eindigen wij met De Katholiek, wij kennen geen ander leermeester in de verdraagzaamheid, dan Hem, die gezegd heeft; „bemint uw vijanden, doet wel aan degenen, die u haten, en bidt voor die u lasteren en vervolgen; maar die ook verzekerd heeft: „die niet met mij is, is tegen mijquot; — wie de Kerk niet hoort, hij zij u als een heiden en tollenaar.quot; — Wij kennen geen ander voorbeeld van verdraagzaamheid dan Hem, die het phariseisme dag

-ocr page 364-

— 342 -

aan dag bestreed, zonder aanzien van personen, onbevreesd voor bedreigingen, deszelfs huichelarij ontmaskerde, deszelfs dwaling veroordeelde; — maar die ook de vriend der zondaren was, voor het heil der zielen leefde en stierf. Groot derhalve, wij zijn er nu van overtuigd, is de begripsverwarring der liberalen omtrent ware verdraagzaamheid; niet minder verward zijn hunne denkbeelden over gezag en vrijheid, onafhankelyheid en onderwerping zoo als wij in het volgend hoofdstuk zullen aantoonen.

-ocr page 365-

— 43 —

HOOFDSTUK XVII.

DE LIBERALE VALSCHE VRIJHEID DOOR ZUCHT NAAR ONAFHANKELIJKHEID. DE KATHOLIEKE WARE VRIJHEID DOOR AFHANKELIJKHEID VAX HET WETTIG GEZAG.

Het is elke dwaling, en wel bijzonder het liberalisme eigen, de houding van den koopman, wiens finaucieele toestand in verwarring geraakt, zoo veel mogelijk na te bootsen. Hoe meer hij achteruitgaat, des te meer is hij bezorgd om het aanzien van een welvarend man te hebben , ten einde aldus zijn crediet staande te houden, d. i. ou-nadenkenden te bedriegen.

Het liberalisme, zooals elke andere dwaling, mist noodzakelijk de voortreffelijke eigenschappen der waarheid, waarop ieder te recht grooten prijs stelt. Verdraagzaamheid — wij toonden het in ons voorgaand hoofdstuk — kent, bezit het liberalisme niet; en daar het toch verdraagzaam heeten wilde, moest beginsellooze onverschilligheid verdraagzaamheid worden, en zou voortaan onwankelbare trouw aan waarheid en vaste beginselen, — welke altijd vergezeld gaat van liefde en medelijden met eens anders gebreken — onverdraagzaamheid moeten zijn; zoodat nu de onverdraagzame liberaal voor een verdraagzame, en de verdraagzame ullramontaan voor een onverdraagzame

-ocr page 366-

— 344 —

zou doorgaan. Desgelijks, en nog veel meer, moest ge-gebeuren met vrijheid.

Dat het liberalisme vrijheid met onafhankelijkheid verwart, en onmogelijk vrijheid geven kan, omdat het alle bovennatuurlijk gezag verwerpt, en door zijn valsche stellingen !) het burgerlijk gezag ondermijnt, bespraken wij reeds in ons eerste Hoofdstuk, daarop behooren wij hier nader terug te komen.

Thans vooral moeten de zuivere beginselen, betreffende vrijheid en onafhankelijkheid van een wettig gezag duidelijk voorgesteld en diep ingescherpt worden; want wij beleven een tijd van verzet tegen alle gezag, een revolu tionaire geest bezielt de volken tot hun eigen verderf: in opstand toch en revolutie kan voor het volk nimmer heil gelegen zijn. Die geest van verzet is een natuurlijk gevolg vau het valsch liberalisme, wat door zijn beginselen aangaande vrijheid noodzakelijk leiden moet tot revolutie en socialisme, d. i. tot de Internationale, (Hoofdst. XII.) Bovendien is het liberalisme hier inzonderheid sluw, afgericht, verward, bijna niet te achterhalen, om reden, zooals Mgr von Kettler zegt, in het woord „vrijheidquot; eene wonderbare tooverkracht gelegen is, eene kracht, die altijd bekwaam is het menschelijk hart gevoelig aan te doen. Er wordt dan ook door da liberalen geen woord méér gebruikt, en méér misbruikt dan dit tooverwoord „vrijheid/\' Daarom heeft de secte van \'t modern ongeloof zich den naam „liberaalquot; aangematigd , zich liberalisme genoemd.

De liberale partij, terwijl zij de slavernij in hooge mate

1) Verg. Syl. st. LVI-LX1V. enz.

-ocr page 367-

— 345 —

begunstigt en voorstaat, en zij allen, die aan haren liberalen leiband niet als slaven verkiezen te loopen, onder een liberalen vrijheids-knoet wil gekromd zien, moest desniettegenstaande als eene. vrijheidslievende kunnen doorgaan en, teneinde het zoo ongeloofelijk ver te kunnen brengen, ontzag zij geen moeielijkheden. Zij deinsde niet terug voor het vreeselijk wee eens rechtvaardigen Gods: „Wee u, die het kwaad goed en het goed kwaad noemt, van duisternis licht en van licht duister maakt.quot;1) Want inderdaad, bet is verbazend hoe het liberalisme hier nog meer dan elders allerzonderlingst in zijn redeneeringis, en zulke kronkelige boschpaden en sluipwegen inslaat, dat men het schier zonder gevaar van zelf te verdoolen daarop niet kan volgen, en toch moeten wij zijn contradictoriscbe stellingen zoo veel mogelijk ontwarren.

De liberalen zijn bovendien hier vooral uiterst brutaal, \'tls voor ons duidelijk, dat zij door hun stellingen alle gezag ondermijnen, en toch ontzien zij zich niet dien blaam lasterlijk op de Katholieken te werpen. Een ul-tramontaan, zoo beweren zij zonder van schaamte te blozen — een echt liberaal toch kent geen eerbare schaamte — bezit geen vaderlandsliefde, hij heeft noch eerbied, noch ontzag voor burgerlijke wetten, want hij is aan Paus en Kerk onderworpen en stelt het geestelijk gezag boven het tijdelijk. 2)

Het is dan ook geen gemakkelijke taak de valsche stellingen der liberalen betreffende, de vrijheid door eene duidelijke uiteenzetting der ware beginselen van het

1

Isa. V. 20.

2

Is het misschien daarom dat men thans voor goed de ultramontanen met den liberalen knoet wil gaan regeeren ?

-ocr page 368-

katholicisme, te weerleggen, en tegelijk duidelijk te blij ven. En toch moeten wij doen uitkomen, dat een oprecht katholiek juist daarom de vrijheid voorstaat en begunstigt, omdat hij, volgens zijne leer, aan een wettig gezag onderworpen wil zijn; terwijl een liberaal, omdat hij van gezag afkeerig is, de ware vrijheid tegenwerkt, en de slavernij der harstochten begunstigt, of, wat hetzelfde is: zonder afhankelijkheid van het wettig gezag is de ware vrijheid niet bestaanbaar. Geloof en rede zullen ons hier ten dienste zijn, zij beiden geven ons de overtuigendste bewijzen voor die waarheid.... Beginnen wij met de goddelijke openbaring; wat leert zij ons omtrent dit punt? En wat stelt de dwaling daar tegen over?

De goddelijke openbaring zegt ons uitdrukkelijk: God is \'s menschen Schepper, Hij schiep hem naar zijn eigen beeld, vrij, zoo als Gods kinderen vrij behooren te zijn\'), regelmatig, wel geordend *): d. i, zijn verstand was onderworpen aan God, zijn ligchaam aan de ziel, de begeerlijkheid aan de rede — en dus het geheele schepsel aan den Schepper. De mensch was dan koning, hij be-heerschte zich zeiven, maar een afhankelijke koning, want hij bleef altijd schepsel. Ten einde hij van die noodzakelijke afhankelijkheid immer het overtuigendst bewijs met zich zou omdragen, schiep God hem zoodanig, dat hij altijd in Hem — zijn eerst begin — zou leven, zich bewegen en zijn 1). De mensch was derhalve, ten

1

S) Hand. VU. 28.

-ocr page 369-

— 347 —

gevolge zijner schepping en instandhouding een afhankelijk maar toch vrij wezen.

Deze van God afhankelijke maar vrije mensch liet zich door den geest der leugentaal verleiden \'), met zijn vrijheid, welke hij als Gods kind bezat, uiet te vreden , wilde hij — wat volstrekt onmogelijk is en met zijn wezen in strijd — van God onafhankelijk worden, aan God gelijk. Als goden zult gij zijn, had hem do satan ingefluisterd. Hij schudde dan het zoete juk des Heeren, het juk der kinderen Gods af, en verzette zich tegen Hem en zijn rechtvaardig gebod. En welk nu was het gevolg dezer zeer dwaze en hoogst schuldige daad van verzet? Wel verre van te bereiken wat hij beoogde, de onafhankelijkheid, verloor hij de vrijheid van kinderen Gods; hij behield wel de vrije zelfbepaling tot goed en kwaad , de zedelijke vrijheid s), maar ook deze werd gekrenkt en verzwakt, en geheel en al hield hij op te zijn een vrij kind van God, hij werd een slaaf van de begeerlijkheid, de zonde en den Satan. „Wie de zonde doet, zegt Christus, is een dienstknecht der zondequot; •), „en door wien iemand overwonnen is, diens slaaf is hij gewordenquot; *). Of, „weet gij nietvraagt de H. Paulus, „aan wien gij u tot dienstknechten overgeeft om hem te gehoorzamen, gij dienstknechten zijt desgenen, wien gij gehoorzaamt, of van de zonde ter dood, of van de gehoorzaamheid ter gerechtigheidquot; 6) ? Deze den mensch zoo diep vernederende slavernij, het gevolg van zijn eerste

1) Gen. III.

2) Gen. IV. 7.

3) Joës. VIII. 34.

4) II. Pet. 11. 19.

5) Rom. VI. 1(3.

-ocr page 370-

— 348 —

verzet tegen God uit zucht naar onafhankelijkheid, was overeenkomstig de wijze bepaling van het opperwezen „waarin de mensch zondigt, daarin wordt hij gestraft.quot; \') Hij zondigde door ongeregelden drift naar ongeoorloofde vrijheid, in zijn vrijheid moest hij gestraft worden. Het is er dus zoo ver af, daf ware vrijheid met afhankelijkheid in strijd zou zijn, dat de mensch door eene dwaze poging naar onafhankelijkheid de vrijheid verloor, en zich tot eene lage slavernij vernederd zag, de slavernij der hartstochten.

Hoe onteerend die slavernij voor den mensch is, duidt de H. Schrift aan, als zij hem onder die slavernij zuchtend voorstelt onder het beeld van een gevangene *); en de H. Paulus 1) hem een dierlijk mensch noemt, ongeschikt voor hetgeen des geestes is. Maar zal de mensch door dien eersten opstand tegen God, zoo diep vernederd en verlaagd, van een vrij kind Gods een slaaf der begeerlijkheid en der zonden geworden, tot dien staat van slavernij gedoemd blijven? Neen, antwoordt daarop de H. Paulus ♦): „wij zijn geen kinderen der slavin, maar der vrije, met die vrijheid, waarmede Christus ons heeft vrij gemaakt.quot; En zijn wij door Christus, Gods zoon, vrijgemaakt, dan zijn wij waarlijk vrij 6). Nogtans wel verre, dat deze door Christus herstelde en ware vrijheid, onafhankelijkheid zou insluiten, begon Christus het verlossingswerk , de overbrenging van den mensch uit de slavernij der hartstochten tot de vrijheid van het kind-

1

I Cor. II. 14.

-ocr page 371-

— 349 —

schap Gods, met zelf afhankelijk en onderworpen te worden. „Toen de volheid des tijds gekomen was, zegt de H. Paulus \'), zond God zijn zoon,.... geworden onder de wet; — d. i. aan de onderhouding der Mosaïsche wet zich onderwerpende — opdat Hij hen die onder de wet waren — de wet der slavernij — zou vrijkoopen, opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. Derhalve is het niet meer slaaf zijn, maar (vrije) zoon.quot; En toen Hij het verlossingswerk voltrekken ging, vertoonde Hij zich onder het beeld van een tot slavernij gedoemden mensch; gewillig nam Hij ketenen, boeien en kluisters op, werd een gevangene. Hij stelde zich, zegt de H. Cyprianus, in de macht zijner vijanden, om ons de verlorene vrijheid weer te geven; daarom was het door goddelijke beschikking, dat de soldaten den God der vrijheid met de ketenen eens gevangene belaadden, nauw insloten en als een onmachtige voortsleurden, ten einde Hij ons van de ketenen der zonden en de slavernij des satans zou bevrijden.

Het is dan ook zeer eigenaardig, en niet zonder opzettelijk inzicht, dat Christus, in eene met deze waarheid overeenstemmende beeldspraak, zijner Kerk de macht toezegde, om hen, die even als hun stamouders door eene boosaardige en dwaze poging naar onafhankelijkheid onder de slavernij der hartstochten waren terug gekeerd, op nieuw de vrijheid van het kindschap Gods weer te geven: „Voorwaar zeg ik u , al wat gij ontbonden zult hebben op aarde, zal ook ontbonden zijn in den hemelquot; s).

1) Gal IV. 4. 5.

2) Matth. XVI. 18.

-ocr page 372-

— 350 —

Derhalve de Kerk, die het wettig gezag, ook het burgerlijke, voorstaat, verdedigt eu handhaaft, de onderwerping aan dat gezag gebiedend eischt, ontneemt den mensch zijn ware vrijheid niet; maar integendeel zij houdt die vrijheid juist daardoor in stand, en bevordert haar ten zeerste. Immers, zooals nu blijkt, is, volgens goddelijke openbaring, ware vrijheid zonder onderwerping aan het wettig gezag, d. i. zonder afhankelijkheid niet bestaanbaar.

Gij begrijpt dan ook gereedelijk, wij herhalen het nog eens, voor welke moeielijkheid de dwaling hier stond. Zij, geloof en rede leeren het ons beiden, oorzaak der meest vernederende slavernij, wil de moeder der vrijheid worden. Geen wonder, dat zij op middelen was bedacht, om ten minste met een schijn van recht zich vrijheid te kunnen noemen. Eu die middelen, hoe onteerend ook voor haar, zij vond ze. Moest zij zich ook al veel tegenspraak laten welgevallen, zijwegen en kronkelpaden inslaan, waarop men haar zonder gevaar van verwarring bijna niet volgen kan, schier alles — denkbeelden en termen door elkander haspelen; — al die bezwaren waren der dwaling, die elk middel, dat tot haar doel leidt, geldig en goed keurt, als niets beduidend. Doodeenvoudig zou zij voortaan dwaling waarheid, waarheid dwaling heeten, — teu-gellooze losbandigheid, afwerping van alle gezag, wat gelijk staat met slavernij der hartstochten, zou nu vrijheid worden; terwijl afhankelijkheid van wettig gezag voor slavernij moest doorgaan. Gelukte deze liberale kunstgreep, dan kwam men gevolgelijk tot de kolossale dwaasheid : wij, die alle gezag verwerpen, zijn de mannen der vrijheid, liberalen! De ultramontanen zijn tot de slavernij

-ocr page 373-

— 351 —

des geesten gedoemd, omdat zij onderworpen zijn aan het gezaq. Ziedaar eene liberale taktiek. Nogtans heeft het liberalisme deze niet uitgedacht; zij is reeds oud. Lucifer in den hemel oudernam het eerst dit dwaas streven naar gewaande vrijheid door opstand tegen het gezag, hij bracht het over op aarde in \'t paradijs, en het werd door al zijn volgelingen gedurende de eeuwen voortgezet; tot dat de zoogenaamde hervorming der 16\'lc eeuw het tot beginsel-verhief.

Luther immers stelde tot hoofdbeginsel zijner belijdenis tegen de leer der Kerk, dat de menschelijke natuur in al hare hoogere vermogens door de erfzonde geheel en al bedorven is. Bedorven is zijn verstand, bedorven zijn wil, zijn zedelijke vrijheid heeft hij verloren, eene van buiten komende kracht drijft hem — hij is eene machine. De vrijheid om met de genade mede te werken ontbreekt hem zelfs, de genade drijft en noodzaakt hem; van eigenlijke verdiensten of schuldplichtigheid kan derhalve geen spraak zijn. Het geloof alleen rechtvaardigt hem uiterlijk, welke rechtvaardiging hij door geen zonde, waartoe hij genoodzaakt wordt, verliezen kan, zoo lang het geloof hem bijblijft. Dit geloof hangt van zijn subjectieve opvatting af, hij zoekt het eigendunkelijk in zijn Bijbel.

Wie ziet niet in, dat dit hoofdbeginsel van het protestantisme , alle gezag verwerpend, den menschelijken „ikquot; tot God verheffend, elke vrijheid niet slechts doodt, maar zelfs geheel onmogelijk maakt, en a priori uitsluit, terwijl het den mensch van natuur tot kwaad genegen, teugelloos losbandig en alzoo een slaaf zijner hartstochten doet worden, gelijk wij in ons XI» Hoofdstuk hebben aangetoond.

Dit beginsel, dat oppervlakkig een vrijheids-beginsel

-ocr page 374-

— 352 —

schijnt te zijn, maar iu werkelijkheid alle vrijheid onmogelijk maakt, is nog — en thans veel verder doorgedreven — het beginsel van \'t moderne protestantisme.

„Het christendomquot; zoo leerde hier ter stede eens een modern predikant \'), „is de godsdienst der vrijheid, want waar het is\', is meu vrij van gezag. Christus de vrije kwam juist, om de wereld van het drukkend juk des gezags te verlossenquot; !). Dit even verderfelijk als uitzinnig beginsel „vrij van alle hooger gezagquot; is door de mapon-nerie en wel inzonderheid door het liberalisme overgenomen, en op Kerk en Staat toegepast.

Na vooraf het ultramontanisme aan het lichtgeloovig publiek als heerschzuchtig te hebben voorgesteld, omdat het onderwerping aan wettig gezag oplegt en afhankelijkheid predikt ; na veel bluf te hebben geslagen met priesterdwang , roomsche tirannie en kerkelijke overheersching, tracht men de beginselen der geloofs- en zedenleer — de twee grondzuilen der maatschappij — onbruikbaar te maken, om dan een soort van godsdienst te stichten, die begint met het bestaan van den eenen waren God te loochenen, en den mensch in deszelfs plaats tot God te verheffen; een godsdienst, wier eenige zedenleer is: er bestaat geen zedenwet boven menschelijke willèkeur.

Vreeselijk stelsel! het schokt en brengt de gansche maatschappij in verwarring; het heft de verplichtingen op van volk jegens vorst, van kinderen jegens ouders, van

1) Dns. Mosselman. Pred. bl. 6. 8

2) Hoe is het toch mogelijk geweest de onbeschaamdheid zoo ver te drijven, dat men iets dergelijks durft beweren in eenexvergadering, waar de hoorders met den Bijbel in de hand gezeten zijn, en dus in staat om schier op elke bladzijde van het Evangelie den spreker van grove dwaling te overtuigen? Ik heet het misbruik maken van de lichtffeloovigheid der gemeente. En men ontziet zich niet zulke preêken nog in druk uit te geven.

-ocr page 375-

— 353 —

onderdanen jegens oversten. De zedelijke plichten der menschheid zijn niets anders dan ijdele klanken, het gezag is de slotsom van het getal \'); willekeurig misbruik van een sluw verkregeue meerderheid neemt de plaats in van gezag en onderdrukt de vrijheid der minderheid; volstrekte vrijheid, d. i. teugellooze losbandigheid eischt men voor zich en de partij, tot slaafsche onderwerping doemt men zijn tegenstanders. Wie deze natuurlijke gevolgen van het zoogenaamd vrijheids-stelsel der liberalen in hunne feitelijke werkelijkheid wil zien, leze bij ons VIde Hoofdstuk de September-conventie door Mgr Dupan-loup van bl. 21 , of hij werpe een blik op Italië, sedert het met de liberale vrijheid is begiftigd. Dan ja, zullen de akeligste vrijheids-gestalten voor uw geest zweven. Gij zult ze zien de gebannen prelaten, de uitgedreven reli-gieusen, de niet gespaarde weerlooze maagden, de geker-kerden zonder vonnis of beschuldiging, de verbrande dorpen en de gemartelde volken; gij zult een vrijheid handelend zien optreden, welke het eigendom van kerken en kloosters rooft, den Paus-Koning gevangen houdt in zijn eigen paleis. En dit alles, de Parijsche Commune en de Internationale zeggen het ons, is nog slechts een voorspel van de jammerkreten, welke de liberale vrijheid de volken eens zal doen aanheffen. Deze vrijheid toch, consequent doorgedreven, maakt de godsdienst , alle geloofs- en zedenleer onmogelijk , maar werpt tevens alle maatschappelijke orde omver. Die vrijheid proclameren is zelfs de menschheid vernietigen; schepsel zijn en tegelijk onafhankelijk is tegenspraak; het pantheïsme ligt aan deze dwaling ten grondslag.

4) Syl. SI. XL.

23

-ocr page 376-

— 354 —

„Geen eindige natuurquot;, zoo zeggen wij met de Katholiek \'), „of zij viudt hare vernietiging, wanneer zij de volstrekte onafhankelijkheid nastreeft. — De volkomene onafhankelijkheid der rede uitroepen, is hare vernietiging proclameeren. De onafhankelijkheid der stoffelijke natuur is de ontkenning van die orde, is wanorde. De onafhankelijkheid ia de godsdienst is de ontkenning der religie, het rijk der ongodsdiensterij. De onafhankelijkheid in de kunst is de ontkenning der kunst, de loochening van haar ideaal, het rijk van hetgeen leelijk is. De onafhankelijkheid in de zedelijke orde is de ontkenning der deugd, het rijk der misdaad. De onafhankelijkheid in de sociale orde; is de loochening der Societeit, het rijk der anarchie, het rijk van socialisme en communisme. Maar ook de absolute onafhankelijkheid der rede, is de ontkenning der rede, het rijk van het absurde, van de dwaasheidquot;; (die volstrekte vrijheid of onafhankelijkheid goed begrepen) „is een zelfmoord van den intellectuëelen mensch.quot; Telkens komt gewis den lezer de gedachte voor den geest terug: maar hoe is het toch mogelijk geweest, zoo veel dwaasheden tegen de eerste beginselen der gezonde rede aan het publiek presentabel te maken , deze zelfs als moderne wijsheid, vindingen eener nieuwere wetenschap ingang te doen vinden? Hoe is het mogelijk geweest, dat het liberalisme, wat genoemde dwaasheden als beginsel opnam, ooit dien invloed verkreeg, waarvan het thans een zoo willekeurig misbruik maakt? Eeeds meermalen hebben wij het aangestipt, en kunnen het niet te dikwijls en te luide herhalen, \'t is altijd een en hetzelfde goochelspel.

1) Dl. XLV. bi. 345

-ocr page 377-

— 355 —

waarvan zich de liberale pers bij voortduring bedient; waardoor zij menig oppervlakkig lezer misleidt. Die begripsverwarring door liberale spraakverwarring veroorzaakt is zooveel te grooter doordien de liberalen de woorden nu eens in hunne oude^ dan weer in hunne nieuwe be-teekenis nemen, naarmate het met hun liberaal belang.het best overeenkomt. Een enkel voorbeeld uit de velen zij hier slechts aangehaald.

Steelt een liberaal gouvernement, dan heet het geen stelen, \'t is annexeeren. Matigt zich een tegenstander diezelfde liberale vrijheid aan, dan is het, zoo als het immer was, diefstal en roof; zijn de katholieken verontwaardigd over liberale willekeur, geven zij in warme bewoordingen lucht aanhunne rechtmatige ver ontwaardiging, het heet ultramontaansche «heftigheid, drijven en agitatie veroorzaken ; maar zij, de liberalen, die het onrecht plegen , maken enkel gebruik van hun recht als meerderheid. Zoo doet het liberalisme altijd, zoo heeft het ook hier gedaan. Het is dus noodig aan de woorden hunne eigene en ware beteekenis te hergevn, en zoo komen wij geleidelijk tot de bewijzen uit de rede, welke ons zoo wel als het geloof leert, dat de ware vrijheid. wel verre van onafhankelijk-held te vorderen, de afhankelijkheid onderstelt.

Wat is dan vrijheid in \'t algemeen? wat is slavernij? wat is afhankelijkheid, wat onafhankelijkheid ?

Vrijheid in \'t algemeen genomen is: de onbelemmerde ontwikkeling van een toezen in zijn eigene richting of naar zijn eigen doel. Slavernij daarentegen : de onrechtvaardige belemmering van die vrije ontwikkeling, of dat vrij streven; — Onafhankelijkheid is: liet niet behoeven van eens anders hulp of medewerking in die vrije ontwikkeling of dat vrij

-ocr page 378-

streven naar zijn doel; — afhankelijkheid echter is: ie-hoefte hebben aan hulp en medewerking van een ander ter bereiking van zijn doel.

Het blijkt reeds uit deze enkele beschrijving, dat vrijheid geen onafhankelijkheid onderstelt; want een wezen, al wordt het in zijn streven door een ander geholpen, wordt daarom nog niet op een onrechtvaardige wijze belemmerd, integendeel die medewerking bevordert veeleer de vrije ontwikkeling. Even duidelijk is het, dat een beperkt wezen, zooals de mensch is, in zijn streven wel vrij, maar nimmer onafhankelijk kan zijn. Zijne beperkte natuur zal altijd hulp en medewerking van anderen behoeven. \'sMenschen doel, zijn richting, en dus zijn streven moet zijn; zijn Schepper kennen en dienen, en daardoor zijn werkelijk geluk betrachten. Wordt de mensch in het betrachten van dit doel noch in- noch uitwendig op eene onrechtvaardige wijze verhinderd, dan is hij vrij. Belemmert hem in dit streven een ander wezen onrechtmatig, dan mist hij de vrijheid, of de ongehinderde uitoefening zijner vrijheid; hij is de slaaf van dat wezen , wat willekeurig over hem beschikt. Dit moge nu zijn de staat, een heerschzuchtige partij, de ongeregelde hartstocht, het doet er niet toe, hij is altijd slaaf.

Het liberalisme derhalve, dat dit vrij streven der katholieken belemmert door ons beginselen op te dringen welke met onze richting in strijd zijn; of door wetten te handhaven en verder dan noodig is door te drijven, \\erder dan de zin en de geest der wet vorderen, zooals het b. v. met de schoolwet omspringt; dit, op vrijheid zoo groot-gaande liberalisme, is voor onze vrijheid een doodend clement; weshalve wij het gestadig moeten bestrijden.

-ocr page 379-

Zijne volgelingen zelfs, die het zooveel mogelijk aan liet wettig gezag onttrekt, wien het onder de leus van vrijheid teugellooze losbandigheid voorspiegelt, doemt het tot de slavernij der hartstochten.

Behoefde de meusch in zijn vrij streven naar het hem voorgesteld einddoel geen hulp, geen honger wezen, dan alleen zou hij onafhankelijk zijn. Dat dit het geval niet is, en nooit zijn kan, zal ieder bij den eersten oogopslag wel duidelijk wezen. Immers wie weet niet, dat de mensch in al zijne lichaams-organen en zielsvermogens een zeer beperkt wezen, in al zijn handelingen de leiding en den invloed van eene hoogere macht noodzakelijk behoeft; zulks te willen ontkennen, zou, zooals wij boven zeiden, gelijk staan met de dwaze onderneming, om den mensch tot God, het schepsel tot Schepper, het eindige tot het Oneindige te verheffen. Deze ongerijmdheid, waarheen de liberalen hunne uitzinnige theoriën richten, blijkt aanschouwelijk op physiek gebied\'

■quot;s Menschen geboorte, zegt Mgr von Ketteler, zijn groei, zijn voornaamste levensverhoudingen en zijn uiteinde blijven geheel afhankelijk van een hooger beginsel, hij beschikt er niet willekeurig over. Veel meer nog, ofschoon minder aanschouwelijk, is hij afhankelijk op het gebied des geestes. Het hoofddoel van zijn wezen hangt niet af van zijn keuze, het is hem door een hooger gezag opgelegd; zijne rede schrijft hem zekere en onveranderlijke wetten voor; hij is noch kan zijn eigen meester zijn. Noodzakelijk is en blijft hij van zijn Maker afhankelijk; en toch is hij vrij, vrij, te weten in den waren zin des woords. Vrij, zooveel een schepsel vrij kan zijn.

„De mensch alleenquot;, zegt Mgr von Ketteler, „ kan op vrijheid roemen, de overige natuur mist die onschatbare

-ocr page 380-

— 358 —

gave. Het Christendom, wiens leer met de goddelijke openbaring en de gezonde rede volmaakt overeenstemt, maakt ons dit verschijnsel duidelijk. l)e vrijheid van den mensch is een uitvloeisel van zijne gelijkenis met God, eene afstraling van het goddelijk wezen in \'\'smenschen ziel. Daaruit volgt, dat de vrijheid van den mensch gelijkenis heeft met de goddelijke vrijheid; maar ook van haar wezenlijk moet onderscheiden zijn.quot;

„De vrijheid van God is, gelijk zijn wezen, onafhankelijk , en Hij alleen bezit de hoogste en ware Souverei-niteit; Zijn leven. Zijn willen. Zijn werken is bloot door Hem zelv\' bepaald; Zijne vrijheid naar buiten is eene oneindige vrijheid in de keuze van al wat Hem behaagt. Aan deze vrijheid nu wordt den mensch in eene zekere mate deel gegeven, doch slechts in zoo verre de geschapene natuur dit gedoogt. De vrijheid van den mensch kan gevolgelijk nimmer onbegrensd zijn; zij is integendeel noodzakelijk verbonden met den plicht, zich vrij aan den goddelijken wil te onderwerpen. God wijst haar zekere grenzen aan, welke zij niet mag overschrijden ; opdat Gods heilige planueu niet door den oproerigen mensch verijdeld worden.quot;

Op dit begrip van vrijheid heeft de katholieke Kerk haar geheel stelsel des christelijk en levens gebouwd. Altijd is deze leer de hare geweest. Zij heeft haar voorgestaan , met kracht verdedigd, en al wat daarmede in strijd was als dwaling veroordeeld. Tegelijk heeft zij het wettig gezag, zooals wij aanstonds zien. zullen, en de rechtmatige afhankelijkheid daarvan als recht en plicht geleeraard, ais noodzakelijk voor de instandhouding der maatschappelijke orde beleden, en haren kinderen gebie-

-ocr page 381-

— 359 —

dend opgelegd, en daardoor de ware vrijheid in besclier-ming geuomen.

Niemand meer dan ik, zoo sprak eens PiusIX, bemint de ware vrijheid, wat ik veroordeelde is niets anders dan de tyrannie der hartstochten, de willekeur van den sterkste.

Diezelfde afhankelijke vrijheid neemt de Kerk op het gebied der wetenschap in bescherming. Zij is bezorgd, dat deze het haar aangewezene terrein niet overschrijde, want, de ondervinding leert het dagelijks, dan is zij aan allerlei dwaling blootgesteld. En als de Kerk zoo handelt, optreedt als onfeilbare leermeesteresse. der waarheid, is zij volmaakt in overeenstemming met hare goddelijke zending, zij vervult enkel den plicht, haar door haren god delijken Stichte opgelegd: gaat en leert alle volken, ik zal met u ziji, en de Geest der waarheid zal u alle waarheid leeren. Wel verre dus, dat dc Kerk — zooals de liberalen lasterlijk beweren — de vrije ontwikkeling der wetenschap zou belemmeren, neemt zij die in bescherming en behoedt daardoor de wetenschap voor dwaling. Slechts eene enkele vrijheid, maar eene zeer treurige vrijheid, zegt Augustinus, ontneemt de Kerk aan hare kinderen gt; namelijk de vrijheid van te kunnen dwalen; cn deze treurige vrijheid, welke wij beter eene zwakheid of onvolmaaktheid heeten, is een noodwendig gevolg van \'smenschen beperkte natuur, waarom hij dan ook gestadig een veilige gids tegen de dwaling behoeft. Deze treurige vrijheid alleen ontnam ons Pius IX door Zijne beroemde Encykliek en daarbij gevoegden Syllabus, en wel juist op een tijdstip, dat de begripsverwarring omtrent alle beginselen, op elk gebied, aan heidensche duisternis begon gelijk te worden;

-ocr page 382-

— 360 —

zoodat deze twee Pauselijke stukken de IQquot;16 eeuw voor een peilloozen afgrond van dwaling, op wier rand zij zich reeds geplaatst vond, heeft behoed.

Een protestantsch dagblad, de Berliner Revue, heeft den moed gehad openlijk te erkennen, dat Pius IX door Encykliek en Syllabus de waarheid in bescherming genomen, de maatschappij voor de almacht van den Staat, de slavernij des geestes en de regeeringloosheid heeft behoed.

Wat is het dan toch verachtelijk en laag, door leugen en laster het volk op te ruien tegen het kerkelijk Opperhoofd der katholieken, en de leer welke de Paus, ter verdediging van waarheid, recht en vrijheid der wereld bekend maakt, zoo schaamteloos door het slijk te halen. Hoe verfoeielijk is de taktiek der liberalen, wanneer zij zich niet ontzien door sprookjes, zooals: priesterdwang, roomsche tyrannic, paapsche slavernij, kerkelijke over-heersching en soortgelijken, misbruik te maken van de onwetendheid, de vooroordeelen en de hartstochten van een lichtgeloovig publiek! Wij benijden die liberale liefhebberij in geenen deele, enkel betreuren wij het, dat zoo vele oppervlakkigen zich laten misleiden en tot de dwaling overhalen.

Inmiddels gaat de Kerk voort, de ware leer der vrijheid te prediken en te verdedigen, en volgt haar ten aanschouwe der geheele wereld; waarom de liberale katholieken hunne afdwaling aan zichzelven te wijten hebben en moeielijk verschooning kunnen vinden.

Ik zeg de Kerk, maar zij ook alléén; wie anders toch dan Pius IX verdedigt thans de beginselen van recht en eigendom, de vrijheden en rechten der onderdanen tegen de Staatsalmacht? Wie heeft zich het moedigst verzet

-ocr page 383-

— 361 —

tegen de revolutie en elke wanordelijkheid? Het nageslacht zal er den moedigen onverschrokken kampvechter dankbaar voor zijn.

Nu immers, vertrouw ik , zal het ieder, die de waarheid gemoedelijk zoekt, wel duidelijk wezen, dat de R. K. Kerk, door \'s menschen afhankelijkheid van het Opperwezen en alle wettig gezag, als verplichtend te verdedigen, de ware vrijheid voorstaat, in bescherming neemt en behoudt, en dus, dat een rechtzinnig Katholiek vrij is, in zoo verre een beperkt wezen vrij zijn kan; terwijl het liberalisme, dat den mensch onder de leus van vrijheid, door verzet tegen het wettig gezag onafhankelijk wil doen worden, hem juist daardoor tot de onteerende slavernij der ongeregelde hartstochten verlaagt.

Doch, wat een ieder het meest bevreemden moet, is : dat ditzelfde liberalisme, \'t welk alle geestelijk gezag ontkent, en door zijn valsche stellingen het burgerlijke ondermijnt, zich niet onthoudt het katholicisme te beschuldigen, dat dit zijn volgelingen van het burgerlijk gezag afkeerig maakt. Een ultramontaan, zoo durft men lasteren, gehecht aan zijn Kerk, onderworpen aan zijn Paus, gevoelt geen vaderlandsliefde; hij heeft noch eerbied, noch ontzag voor de burgerlijke wetten.

Wij bekennen, dat de liberalen onverbiddelijke handhavers zijn van die wetten, welke hen begunstigen, en die geschikt worden geacht, om, na ze in liberalen zin te hebben verdraaid, de vrijheid der Katholieken te belemmeren, en hunne godsdienstige ontwikkeling te onderdrukken ; maar wij houden tevens staande, dat zij èn door hunne beginselen, en door hunne wederrechtelijke handelingen het bestaande burgerlijk gezag ondermijnen. Die

-ocr page 384-

— 362 —

beginselen hebben wij uiteengezet. Zij ontnemen aan het burgerlijk gezag zijn goddelijken oorsprong, want het koningschap bij de gratie Gods hindert de liberalen, die alle macht aan het volk ontleenen; bovendien leiden die beginselen tot het Communisme en de Internationale. Maar, ook hun willekeur tegenover de Katholieken leidt daartoe. Immers, wat den liberalen met betrekking tot hun plannen of de toepassing hunner beginselen in den weg staat, heeft voor hen hoegenaamd geen waarde; in zoodanig geval dan ontzien zij zich zelfs niet de grondwet te verkrachten, de rechten der kroon aan te randen. Zulks doen zij om hun beginsel, scheiding van Kerk en Staat, om aan de schoolwet van 57 , waartegen de helderziende Katholieken reeds van den beginne menige grief aanhaalden , steeds eene partijdiger en ondragelijker uitlegging te geven; daarheen leidt hun liberale willekeur, hun despotisme, waarvan zij een overtuigend bewijs, door de opheffing der Missie te Rome, hebben geleverd. De liberalen , even als von Bismarck, stellen zich aan, alsof zij en hunne opvatting, wet, gezag en vaderland waren; en matigen zich dan het recht aan, om tegen de grondwet in — welke de rechten onzer H. godsdienst waarborgt — de Kathclieken stelselmatig te verdrukken, en in hun godsdienstig leven te belemmeren; vooral thans, nu dezen niet meer verkiezen nog langer aan den liberalen leiband te loopen. \'t Is daarom ook des te onverdragelijker door de liberalen beschuldigd te worden, dat wij Katholieken het burgerlijk gezag miskennen.

Die beschuldiging gaan wij in \'t kort weerleggen , te meer om de Katholieken tegen eenen algemeen heerschen-den revolutionairen geest te waarschuwen, en hun de

-ocr page 385-

— 363 —

ware beginselen betreffende het burgerlijk gezag diep in te scherpen. Die beginselen kunnen wij tot deze twee brengen.

De Kerk vordert van ons, dat wij eerbied voor de waardigheid onzer burgerlijke overheid zullen hebben, en ons aan haar wettig gezag zullen onderwerpen. Eu als de Kerk deze leer predikt, en haren kinderen gebiedend voorschrijft, dan legt zij tevens den diepen grondslag der burgerlijke macht zoo hecht, dan toont zij ons het eerste beginsel van dit gezag zoo verheven sn goddelijk , dat zij èn het gezag tegen de revolutie, èn de onderdanen tegen eene willekeurige staatsalmacht, d. i. tegen eene onrechtmatige overheersching waarborgt. Dan wijst de Kerk haren onderdanen op de woorden van God zeiven \'): „Door Mij regeeren de Koningen, en bevelen de wetgevers wat reel it is: door Mij gebieden de prinsen en beslissen de gezagvoer, ders volgens gerechtigheid.quot; De tijdelijke macht zoo leert de H. Paulus quot;), is Gods dienaresse, zij ontleent hare waardigheid niet alleen hare waardigheid aan God , maar zelfs de keuze der personen, welke met die waardigheid worden bekleed, is het werk der goddelijke Voorzienigheid. Hetzij de overheden tot die waardigheid komen door benoeming, hetzij door volkskeuze, hetzij door wettige opvolging, \'tis altijd God, welke hen tot die waardigheid verheft, en hun een straaltje zijner eindelooze Majesteit mededeelt. Dit duidt de H. Petrus aan 1), als hij , na de geloovigen te hebben vermaand God te vreezen, er onmiddelijk op volgen laat: „eert den Koning,quot; en tot de mindere rangen afdalend , ook de dienstboden ge-

1

I. Pet. II. V. 17 enz.

-ocr page 386-

— 364 —

lijke plichten oplegt. Eu bemerken wij wel, dat de tijdelijke overheden, van wie de Apostelen spreken, heidenen waren, en desniettemin gelastten zij de geloovigen hen te eerbiedigen; omdat zij dezen eerend, eer gaven aan God. Desgelijks schreef de H. Paulus \'): geeft uwer tijdelijke overheid wat haar toekomt, niet enkel schatting en tol, maar bewijst haar ook eerbied, omdat haar eerbied toekomt. Wij, Katholieken letten derhalve niet zoo zeer op persoonlijke hoedanigheid noch op bekwaamheid, noch op godsdienst en deugd; maar veel eer op Hem, wien zij vertegenwoordigen, den Opperheer des heelals. Geen eigenbelang, veel minder lage vleierij der grooten bezielt den Katholiek, maar hij bewijst zijuer burgerlijke overheid eerbied overeenkomstig de begiu-selen van zijn geloof, om wille des gewetens. 1)

Met dien eerbied aan de burgerlijke overheid verschuldigd, gebiedt de Kerk, volgens de goddelijke openbaring, nog onderwerping. Ook dezen plicht drukken de Apostelen diep in de harten der geloovigen; ofschoon zij van de burgerlijke macht niets anders dan vervolging en den dood om hun geloof te verwachten hadden. „Weest dan onderdanig, zegt de H. Petrus \'), om God; hetzij aan den koning, als aan den opperste; hetzij aan de landvoogden, als door hem gezonden; — want zoo is de wil van God, dat gij door het goed te doen aan de onweteudheid van dwaze menschen den mond stopt; — als vrijen en niet als de vrijheid be zigende tot een dekkleed der boosheid; maar als diens-

1

t. a. p. V. 6.

-ocr page 387-

— 365 —

tknechten van God.quot; — Ieder zij, aldus leerde Pau-lus \'), aan hoogere machten onderdanig, want er is geen macht dan van God.quot; Wie derhalve beweert 5), dat de wereldlijke macht haar oorsprong ontleent, aan een maatschappelijk verdrag in den zin van Eousseau en zijne geestverwanten, diens leer is met de leer van het christendom in strijd. Elk vorst is vorst niet door genade van het volk, maar door de genade Gods, ook dan wanneer hij, door het volk gekozen, den troon beklimt. Omdat dus de wereldlijke macht niet van menschelij-ken, maar van goddelijken oorsprong is, moeten allen aan haar onderdanig zijn. Want ook de bestaande machten , zoo gaat Paulus voort, zijn van God geordend, de burgerlijke macht in \'t algemeen is niet slechts van goddelijken oorsprong, maar ook de thans bestaande gezagvoerders zijn door God in hun ambt gesteld, niet onmiddelijk, maar door middel der maatschappij, aan wje God de keuze der verschillende regeringsvormen in het burgerlijke heeft overgelaten. Daarom, zoo besluit de H. Paulus, omdat alle macht van God en de bestaande door God geordend is, daarom is het, dat al wie zich verzet tegen de tijdelijke macht, zich tegen Gods verordening verzet. En zij, die zich tegen God verzetten, brengen een strafoordeel over zich zeiven. Vergeten wij het nimmer : de maatschappij als maatschappij beschouwd, heeft geen eeuwigheid; zondigt zij, dan wordt zij reeds in deze wereld door God gestraft. De tuchtroede, waarmede God een volk kastijdt, dat zich door opstand tegen

1) Rom. XIII.

2) Boelen t. a. p.

-ocr page 388-

— 366 —

Gods verordening verzet, is de revolutie en hare geheele nasleep.

Zoo hoog, zoo veilig plaatst het christendom den troon, het burgerlijk gezag; het legt den diepen grondslag in de overtuiging, de gewetens der onderdanen; daar waar God zelf zijn troon heeft opgeslagen; daar, waar Hij zetelten regeert. Het zal hier dan ook niet verder behoeven gezegd te worden, \'t blijkt immers duidelijk genoeg, wat de tijdelijke macht aan de godsdienst, het christendom verschuldigd is. Wat een dwaze staatkunde is dan toch de liberale, welke de godsdienst tegenwerkt en onderdrukt, terwijl deze hare waardigheid geëerbiedigd en haar gezag wil gehandhaafd hebben. De geschiedenis bevestigt dat de grootste vijanden der Kerk de grootste vijanden zijn der burgerlijke macht.

Ach of alle staatsmannen den heilzamen invloed der katholieke beginselen op de geheele maatschappij en den staat in \'t bijzonder wilden erkennen! Ach of zij zonder vooroordeelen de geschiedenis Wilden raadplegen, zij zouden tot de overtuiging komen, dat de katholieke godsdienst, en dus de rechtzinnige katholieken de hechtste steun zijn van de burgerlijke maatschappij en den staat.

„Had men, zegt De Katholiek \'), een greintje rechtschapen gevoel, men zou den man — Pius IX — moeten bewonderen, die in zijne omstandigheden moed heeft, om aldus (in Encykliek en Syllabus, waarin die zuivere beginselen zijdelings worden neergelegd) voor zijn overtuiging uit te komen, zonder eenige vrees, zonder eenig

1) Deel XLVI. V. bl. 30b.

-ocr page 389-

menschelijk opzicht of aanzien van personen. Nu bewijst hun onredelijke spot evenzeer de geheimzinnige macht van het gesprokene, door hen gevreesde woord, als hun onvermogen daartegen, en komt hunne gemeenheid van houding en taal slechts te verachtelijker uit tegenover de meer dan meuschelijke majesteit van zulk een persoon en zulk een getuigenis. Bij zeldzame uitzondering heeft zich, behalve een meer geloovig blad, ock een sociale demo-kraat opgedaan, die bij al zij n haat tegen Kome nog verstand en rechtschapenheid genoeg bezat, om het grootsche in de daad van Pius IX niet voorbij te zien, en zijne bespotters te bestraffen. Het eerst bedoelde blad, de pruissische Kreuz-Zeïtung geeft een zeer verstandig woord te lezen. Het beschouwt den Paus als den hoogsten vertegenwoordiger van het gezagsbeginsel, en noemt zijne Encykliek met allen lof, een „moedig protest tegen den anti-christelijken vooruitgang/\' Die anti-christelijke vooruitgang is der protestantsche Kreuz-Zeitung geen overwinning of zegepraal op de waarheid zelve, maar veeleer de nederlaag van de autoriteiten, aan wie het was toever-trouwd de waarheid te verdedigen, maar die uit zwakheid of ongenoegzaamheid aan hunne zending niet hebben beantwoord.

„Het andere, een ultra-revolutionair blad, de Sociale DemoJcraat van Berlijn; laakt het in de zoogenaamde liberale bladen, dat zij den spot drijven met de pauselijke Encykliek, en bewijst, dat „des Pausen onverschrokkenheid tegenover de geheele moderne maatschappij verwondering verdient in plaats van hoon en smaad.quot; Het Pausdom is hem het toppunt en het ideaal niet alleen van het kerkelijk leven, maar van het autoriteits-geloof,

-ocr page 390-

— 368 —

van het gezag zelf in geheel Europa. Tegenover het pausdom met zijne diep aangelegde grondslagen en zijne onverbiddelijke gevolgelijkheid, zijn protestantsche orthodoxie , koningschap en behoudstelsel van allerlei aard niet meer dan verbleekte kopijen en niets beteekenende naa-perijen. Het pausdom, en het pausdom alleen, kan ten volle de taal van het gezag voeren , en dat is eervol niet berispelijk, wanneer het daartoe den moed heeft. Zonder stoffelijke macht staat daar het pausdom te midden van vijandige elementen, de gevaren, die het omringen, trot-seerend. Zóó heeft het, zonder aanzien van personen, eener vijandige wereld het anathema naar het hoofd geslingerd. Waar vonden de zwakke midden-partijen den moed, en de inwendige kracht om zich te midden van dreigende gevaren tot zulk een taal te verheffen? Zóó veel is, volgens een den Paus vijandig gezind blad, de maatschappij, en inzonderheid de burgerlijke macht aan het pausdom verschuldigd.

„Maar eveneens waarborgt de katholieke godsdienst de vrijheden en rechten des volks. Zou de tijdelijke macht van haar gezag misbruik maken, — ten gevolge van het verderfelijk beginsel, scheiding van Kerken Staat, geen acht slaan op de natuurlijke en goddelijke wetten — willekeurig regeeren, niet ten voor- maar ten nadeele des volks; dan komen godsdienst en Kerk als beschermsters van het verdrukte volk op, onverschrokken brengen zij den gezagvoerders hun plichten voor oogen, en wijzen hun op de ontzettende verantwoording, die zij eenmaal aan een hooger Heer zullen af te leggen hebben. Dan ja, schroomt de Kerk niet, den grooten en aanzienlijken, zelfs den gekroonden hoofden de woorden des H. Paulus

-ocr page 391-

— 369 —

te doen hooren „En gij, heeren, behandelt uwe onderdanen met welwillendheid; weest hun geen harde, geen liefdelooze meesters, daar gij wel weet, dat én uw, én hun Heer in den hemel is: dat beiden, de overheden zoowel als de onderdanen een opperheer en toekomstig rechter hierboven hebben, bij wien geen onderscheid van personen is; die als onpartijdig rechter elkeen, om het even of hij in overheid, of in ondergeschiktheid gesteld zij, zal oordeelen naar zijn werken.quot;

Vinden vermaningen en waarschuwingen, welke de Kerk, als onfeilbare leermeesteresse, en moeder tevens, ernstig en minzaam geeft, geen ingang bij de regeerders, welke hunne macht misbruiken, dan is zij niet beducht ook hun de bedreigingen der H. Schrift vrijmoedig onder het oog te brengen s).

,/s Heeren komst /\' zoo spreekt zij ook de vorsten toe, „zal niet uitblijven, en zij, ze zal vreesselijk zijn; want allergestrengst zal Hij de overheden oordeelen. Met den minderen gevoelt men medelijden, maar de grooten en machtigen zullen fel gestraft worden. Bij God is geen onderscheid van personen; hij ontziet geen grootheid van wien ook; Hij is de Schepper zoowel der aanzienlijke als der geringen, de machtigsten bedreigt Hij zelfs het vreeselijkst. Tot u koningen zijn deze bedreigingen gericht, wordt dus wijs en handelt volgens die wijsheid.quot;

Met zulke vrijmoedigheid heeft de Kerk altijd ieders plichten, om het even of het gebieders of onderdanen waren, voorgehouden; nooit hebbèn de Pausen de gekroonde hoofden ontzien.

1) Eph IV. 9. B.

2) Wijst. IV.

24

-ocr page 392-

- 370 —

Twee grijsaards, zegt ChataubnandPius VI en VII worstelden om de vrijheid tegen eene macht, die de wereld verplette. Een priester, 71 jaren oud, hield zonder de hulp van een enkel soldaat het gansche keizerrijk in bedwang. Gregorius XVI deed den keizer van Rusland beven, en hoe lang stond Napoleon III met zijn onverbiddelijke logica der feiten niet stil voor den zwakken Pius IX? Worden ook deze bedreigingen door vorsten, gouvernementen en volken, wie de hoogmoed verblindt, en de oogenblikkelijke voorspoed als waanzinnig maakt, veracht en bespot; dan wekt de Kerk hare kinderen op om te verdragen, te lijden, te vergeven, te sterven; en de rechtzinnige katholieken, het oog gevestigd hebbende „op den stichter en voltooier huns geloofs, die om de vreugde hem voorgesteld, de schande verachtend, het kruis heeft gedragen, en (thans) ter rechterhand van Gods troon gezeten isquot; \'), hebben moed en kracht om liever te lijden en te sterven dan door revolutie te overwinnen. Dan alleen wanneer $le tijdelijke macht haar gebied zou overschrijden, vermetel genoeg zou zijn zich wederrechtelijk gezag op geestelijk gebied aan te matigen — zooals het liberalisme doet — dan ja, verzet zich de Kerk; zij wijkt niet, zij verdraagt niet, zij duldt zelfs niet eens zulk onrecht; zij veroordeelt en slingert haar banvloek over wien ook, en plaatst zich in het volle bewustzijn harer goddelijke kracht, onoverwinnelijk op de onvergankelijke rots, met dit eenig wapen, „non possumusquot; — wij kunnen, wij mogen niet. Van dit „non possumusquot; schreef onlangs een katholiek dagblad het

1) Hebr. XII. 2

-ocr page 393-

volgende \'): „Geen nood! de ondervinding der eeuwen leert ons wat er ten slotte gewordt van al die trouwe-loozen, wier gedrag ten koste van waarheid en recht bepaald wordt door allerlei ellendige kansrekeningen, en welke de uitslag is van eiken strijd, door het machtigste geweld gewend tegen Christus en zijn Gezalfde. „De Kerk heeft in een oud boek/\' zeide eens graaf de Mon-talembert, „genaamd de Handelingen der Apostelen, een ouden text non posmmus, die afkomstig is van een ouden Paus, genaamd de H. Petrus. En met dat woord, ik zweer het u, zal zij u tot het einde der eeuwen brengen.quot;

„Ziedaar waarvan geheel de katholieke wereld zeker is. Aow possumus antwoordt de katholieke Kerk, en wij met haar, op het dwangbevel van dat satans kind, de haar nu in deze dan weer in eene andere gedaante bestrijdende revolutie. En op dat non possumus slaat deze zich het hoofd te pletter met den door alle eeuwen hernieuwden kreet op de stervende lippen: wie is sterk tegen God ?quot;

Ziedaar de beginselen der Kerk betreffende vrijheid en onafhankelijkheid, gezag en onderwerping, ook aan de burgerlijke macht. quot;Wie dezelve met de liberalen bespotten en belasteren wil, hij doe het; wij voor ons houden daaraan onverzettelijk vast. Terwijl we het liberalisme — wat zich overal even afzichtelijk vertoont, zoo men het zijn bedrieglijk masker afrukt, ten einde toe met alle wettige middelen zullen bestrijden, en wel inzonderheid door de Verkiezingen.

Daarover nog een woord in ons laatste Hoofdstuk.

1) Maasb. 29 December 1871.

-ocr page 394-

— 372 —

HOOFDSTUK XVIIL

DE VERKIEZINGEN.

„Als christenen, zegt de Katholiek \'), zijn wij overtuigd, dat slechts de christelijke beginselen het Vaderland gelukkig kunnen maken , en de staat zijn ideaal slechts in zoo ver nadert als hij christelijk is. Als burgers dus zijn wij verplicht de christelijke beginselen naar vermogen in den staat te doen zegevieren.quot; Het meest afdoend eu het eenigst rechtstreeksch middel daartoe is het kiesrecht. Wij behooren derhalve hier iets over de verkiezingen in het midden te brengen. Echter zullen wij ons bepalen bij het antwoord op deze twee vragen:

Is een kiesgerechtigde, in \'t algemeen gesproken, verplicht ter stembus te gaan en te kiezen? 2) En, staat het hem vrij zijn stem uit te brengen op wien hij wil?

Wanneer men zich den aard, de beginselen, de strekking en het doel der liberale partij ten onzant in het geheugen roept; wanneer men nagaat, wat wij in vorige hoofdstukken hebben uiteengezet, dan begrijpen wij niet

1) Deel LVI. bl. 19.

2) Ik zeg in \'t algemeen; want dat soms geestelijken in bijzondere omstandigheden verkeeren kunnen, waarin zij om hoogere belangen zich van de stemming onthouden, is genoegzaam bekend.

-ocr page 395-

— 373 —

oj) wat grond een katholiek omtrent waarheden, die zoo duidelijk zijn, in twijfel zou kunnen verkeeren.

Immers het liberalisme, zooals de hoofdmannen onzer liberale partij het opnemen, is lijnrecht in strijd met het katholicisme (H. I). Het neemt beginselen op, welke voor ons heilig geloof verdeifelijk zijn, en die de Kerk als dwalingen heeft veroordeeld (H. II—IV). Het werkt de katholieke belangen zooveel mogelijk altijd tegen (H. IV—VI). De hoofdmannen en de organen der liberale partij komen er openlijk vooruit, dat zij in het katholicisme hun grootsten vijand erkennen, dien zij opzettelijk en met toeleg bestrijden (H. quot;Vil—VIII). Hoever die vijandige gezindheid gaat, toonen ons hunne geestverwanten elders (H. IX). De hoofdmannen der partij heulen dan ook met al de vijanden der katholieken; zij begunstigen het Protestantisme, steunen de Maponnerie en vereenzelvigen zich met de Maatschappij tot nut van \'t algemeen (H. X.) De beginselen der liberale partij, in toepassing gebracht, demoraliseeren het volk, zij leiden tot wanorde en onzedelijkheid ; en bereiden aldus den weg tot de Internationale en de Commune. (H. XI—XH). Het liberalisme stelt zijn eischen zoo hoog, dat het van de katholieken, welke er zich mede vereenigen willen, vordert wat met geloofsafval gelijk staat, en dat zij zelfs met de partij aan den ondergang der Kerk zullen medewerken (H. XIII). Daarom dan ook heeft de Kerk het valsch liberalisme terecht veroordeeld ; zoodat een katholiek, welke er zich bij aansluit, moeielijk zijn goede trouw bewijzen kan. (H. XIII—XIV). In plaats van verdraagzaam te zijn en ons vrijheid aan te brengen, is het liberalisme tyranniek en brengt het ons van een staat der vrijheid van kinderen Gods tot de vernede-

-ocr page 396-

— 374 —

rende slavernij der hartstochten (H. XV. XVI.) Beschouwt men aldus het liberalisme onpartijdig, met kalmte ea zonder vooroordeelen, als valsch en boos in zich en zijn beginselen, verderfelijk in zijn strekking; boosaardig in zijn doel; sluw, afgericht, misleidend in zijn middelen; geeft men acht op de vreeselijke verwoesting, welke het reeds hier en elders, zoowel op maatschappelijk als godsdienstig gebied, heeft aangericht, en waarmede het steeds dreigen blijft; let men voorts op de vereenigingen, waartoe het liberalisme den weg baant; geeft men acht, dat onder de leiders der liberale partij ten onzent mannen worden aangetroffen, die, zelfs in onze Kamers, de Commune in bescherming nemen, wetten willen afgeschaft, welke de thans zoo ontevreden werkende klas in bedwang kunnen houden en de Internationale beteugelen; neemt men dit alles te zameu en overweegt men het rijpelijk; bedenkt men daarbij dat de verkiezing schier het eenigst middel is om de liberale partij in haar woeste vaart tegen te houden; neen, dan aarzel ik niet de eerste vraag bevestigend , de tweede ontkennend te beantwoorden.

Ja, een katholiek heeft in de omstandigheden, waarin wij ons thans bevinden, ongetwijfeld de zedelijke verplichting om van zijn kiesrecht gebruik te maken; en hij is volstrekt niet vrij om te kiezen wien hij wil.

Immers welk katholiek kent niet de eerste beginselen der natuurwet: hemm een ander gelijk u zeiven? Heeft nu beminnen in den waren zin des woords de beteekeuis, dat men uit hartelijke toegenegenheid den persoon, dien men lief heeft, goed willen en gunstig genegen zijn moet, wat nog nader wordt aangeduid en dieper ingescherpt door de woorden „gelijk u zeivenquot;, welke wel niet de maat.

-ocr page 397-

— 375 —

maar toch den aard en de wijze der liefde aangeven; zal het dan iemand vrijstaan onverschillig te blijven, wanneer het niet enkel geldt een groot tijdelijk en geestelijk belang van deze of gene, maar een zoo gewichtig algemeen belang als het besproken, een belang, waarvan het heil van den Staat, de orde en welvaart der maatschappij, de bloei der Kerk en godsdienst afhangen, waarmede het tijdelijk en eeuwig geluk van duizenden is gemoeid?

Welk katholiek weetniet, dat God ditnatuurbeginsel, door \'smenschen afwijking verduisterd, op nieuw door eene bepaalde wet juister heeft omschreven en nog dieper in \'t hart gedrnkt ? Dat hij in de Schrift\') uitdrukkelijk gebiedt: „Een ieder is met de zorg voor zijn naaste belastquot; ? Zou een katholiek niet moeten weten, dat het gebod der naastenliefde het gebod eens christens is, dat dit gebod door den Stichter der christelijke maatschappij tot zijn hoogste volmaaktheid is opgevoerd, en dat het ken-teeken der liefde de werken zijn?

quot;quot; Zou een katholiek ontwetendheid kunnen voorgeven aangaande de katholieke zedenleer ook omtrent dit punt, hetwelk zeer zeker tot de dagelijksche praktijk behoort ? Die zedenleer zegt hem, dat hij de liefde kwetst, wanneer hij verwaarloost het kwaad te beletten en het goed te bevorderen, waartoe hij gevoegelijk in staat is, al zou hij er ook ambtshalve niet toe gehouden zijn, mits er een werkelijk belang van onzen naaste in betrokken zij. quot;Welnu, wat een kwaad veroorzaakt, wat een goed belet het liberalisme niet? En is een kiesgerechtigde niet in staat door middel der verkiezingen, op eene hem

1) EccU. XVII. 12.

-ocr page 398-

— 376 —

hoogst gemakkelijke wijze, het kwaad door het liberalisme veroorzaakt te beletten, en het goed wat de liberale partij tegenhoudt te bevorderen ? Wie zal dan den katholiek — wiens eerste plicht, zegt Mgr von Ketteler, is, overal en altijd te toonen christen te zijn, de belangen van Christus en Zijne Kerk voor te staan en op den voorgrond te stellen, zijn naaste als zichzelven te beminnen — verschoonen , wanneer hij volgens zijn vermogen daartoe niet medewerkt? Zou zulk een ondankbaar plichtverzuim de Voorzienigheid, welke hem in zooverre zegende, dat hij als kiesgerechtigde kan optreden, wel stemmen tot blijvenden zegen?

Uit dit weinige, dunkt mij, kan een ieder gemakkelijk besluiten, dat een katholiek, welke dien naam verdient, in den tegenwoordig hevigen strijd tegen het liberalisme, niet onzijdig, d. i. onverschillig blijven mag; immers onze hoogste en heiligste persoonlijke belangen, mitsdien de algemeene belangen van duizenden en duizenden, van Kerk en Staat, zijn bij dien strijd betrokken. Zeer zeker dus geldt hier het woord van Christus; „wie niet met mij is, is tegen mij.quot; Vergeten wij het nimmer, het liberalisme wil ons eerst scheiden van de Kerk, daarna van Christus en eindelijk van God.

Maai indien dus een katholiek in de gegeven omstandigheden zich van de stemming niet kan onthouden, wil hij het verderfelijk liberalisme geen vrij spel laten; zal het dan ieder niet duidelijk zijn, dat het hem volstrekt niet vrij staat te kiezen wien hij wil ? Immers stemt hij voor een liberaal, wordt door zijne medewerking een liberaal gekozen — deze moge in zijn privaat leven nog zoo katholiek schijnen — hij steunt de liberale partij, en wordt in verhouding van zijn invloed, medeplichtig aan al het kwaad., wat die partij

-ocr page 399-

— 377 —

op maatschappelijk en godsdienstig gebied veroorzaakt, hij verijdelt met haar al het goed, wat zij tegenhoudt. Uit is een onraiddelijk gevolg der katholieke zedenleer aangaande de vreemde zonden.

Vreemde zonden, elk katholiek weet het, heet men die zonden, welke anderen wel bedrijven, maar die ons toch als medeplichtigen worden aangerekend. Zij zijn ons „vreemdquot; in zoover een ander ze bedrijft, zij zijn ons echter niet vreemd, in zoo ver wij op deze of gene wijze er in medegewerkt of deel genomen hebben; zij worden ons aangerekend omdat wij er de oorzaak van zijn, eu dus de schuld dragen, dat anderen ze bedrijven.

De liberaal dien gij kiest, zal de partij steunen; hij zal ook zijns ondanks het kwaad, wat het liberalisme veroorzaakt bevorderen, het goed wat het liberalisme*belet, door zijne stem helpen tegenwerken; hij zal de partij staande houden , zoo dat zij hare willekeurige en wederrechtelijke heerschappij, ten nadeele van Kerk en godsdienst, van maatschappijen staat zal kunnen blijven uitoefenen. Doch gij, die hem gekozeu hebt, zult er mede de schuld van dragen, om dat gij door uwe keuze daarin geholpen hebt. Die medeplichtigheid duurt altijd voort, al zou uwe keuze u ook innerlijk berouwen, zoo lang gij door geoorloofde middelen, welke u ten dienste staan, dien invloed niet wegneemt. Vreeselijke gedachte! Wie berekent mijn invloed! Soms hangt de beslissing eener gewichtige aangelegenheid van eene enkele stem af. Nog hooger natuurlijk klimt uwe medeplichtigheid, wanneer gij anderen, al is het ook maar door uw voorbeeld, tot gelijke stemming overhaalt, of, wat u nog veel schuldiger maakt, wanneer gij u als handlanger, als lid enz. bij eene liberale kies-

-ocr page 400-

— 378 —

vereeniging aansluit. Wie zal uw invloed met juistheid bepalen, berekenen kunnen hoever uwe medeplichtigheid zich uitstrekt? Wie telt de ongelukkigen, die weleer rechtzinnige, later liberale katholieken geworden zijn?

Hij alleen, de Alwetende, die u ook daarover eens oordeelen zal.

„Hoe kunt gij gelooven, vraagt de H. Chrysostomus, zonder schuld te zijn, daar gij toch de oorzaak der misdaad zijt? Het werk van den dader is uw werk. Gij hebt het zwaard gescherpt, gij de hand gewapend, en met de gewapende hand de ongelukkige ziel gedood; hoe kunt gij de straf, waarmede God den moordenaar bedreigt, ontvluchten? Zeg mij eens, wien haten, wien verfoeien wij? wien bestraffen de wetgevers en rechters? Zijn het degenen, die den giftbeker drinken, of zij, die het vergift er in gedaan hebben om anderen te dooJen? Betreuren wij niet degenen die vergiftigd worden als ongelukkigen, en veroordeelen wij niet de gifmengers op alle mogelijke wijze ? ....

„Gij, rampzalige, hebt den kelk gemengd, dien uw medebroeder aangeboden, hem den doodelijken drank toegereikt; en nadat hij dien gedronken heeft en den dood gestorven is, waant gij u daarmede rein te kunnen was-schen dat gij zelf niet gedronken, maar alleen den gifbeker aangeboden hebtquot; . ..

Gij zegt wel te veroordeelen wat de Kerk veroordeelt, een afschuw te hebben van het dolzinnig drijven der liberale partij ten onzent, hare valsche beginselen te verfoeien; gij beweert een voorstander te zijn van het godsdienstig onderwijs, beroept u misschien op uwe kinderen, die godsdienstige scholen frequenteeren, op uwe bijdrage voor de

-ocr page 401-

— 379 —

bijzondere scholen enz.; maar welk een tegenspraak! terwijl gij zoo spreekt en voorgeeft te handeleu, kiest gij een liberaal, die de partij steunen zal, waardoor bevorderd wordt wat gij zegt te veroordeelen en te betreuren, waardoor belet zal worden wat gij zegt tot stand te willen brengen. Ziet gij niet, dat gij aldus u zeiven veroordeelt ? dat gij volgens uwe katholieke beginselen uwe eigene daad in zake de verkiezing als eene verkeerde daad brandmerken moet?

Maar — zoo rechtvaardigen zich sommigen — het gold de keuze van mijn vader, mijn zoon; van den persoon, die gekozen moest worden, ben ik afhankelijk; ik heb zelf kinderen ; sluit men zich bij de liberalen niet aan, alle posten en ambten worden voor u afgesloten enz... Om duidelijk te doen uitkomen van wal gehalte die opwerpingen zijn, wat waarde die rechtvaardiging heeft, zal het voldoende wezen hier de woorden van Christus zelveu te herhalen •): „Wie (zijn) vader meer bemint dan mij..., en wie (zijn) zoon bemint boven mij, is mijner niet waardig.quot; Wij wenschten van u te weten op wat grond men zijn eigen privaatbelangen, inzonderheid wanneer het middel onchristelijk is zooals hier, bevorderen mag, ten koste van het algemeen welzijn, zoowel op godsdienstig als maatschappelijk gebied ?

Anderen hebben wij soms hoeren zeggen : \'t is waar, de kandidaat, op wien ik mijne stem heb uitgebracht en die gekozen is, is wel liberaal, maar enkel op politiek gebied, overigens is hij oprecht katholiek, hij is in zijne gemeente een voorstander der goede zaak, een weldoener van alle godsdienstige en liefdadige instellingen ; ik zie dus

1) Matth. x.

-ocr page 402-

— 380 —

niet wat tegen zijne verkiezing kan worden aangehaald?

Ik zou hier kunnen volstaan met u te verwijzen naar de 3» voorafgaande bemerking in onze inleiding op bi. 5; doch ik beweer verder, dat zulke katholieke liberalen in zekeren zin veel gevaarlijker zijn dan wel anderen, wier uiterlijke katholiciteit niet zoo wordt opgemerkt, dat zij juist mannen zijn, die de liberale partij een uitwendig aanzien geren, geschikt om oppervlakkigen te misleiden. Wat hebben wij, wat heeft de goede zaak, het algemeen belang aan hunne persoonlijke vroomheid ? Was een Koorders, is een van Reenen — om ons bij dezen te bepalen — den katholieken belangen niet billijker gezind, dan menig katholiek afgevaardigde ?

Eindelijk, zoo zeggen nog wel de besten: \'t is toch hard zulk aanzienlijk katholiek uit een door hem langen tijd bekleede waardigheid te verdringen. Maar ei lieven! aan wie anders dan aan zich zeiven hebben zij zulks te danken? Waarom zich in die verkeerde richting begeven? Waarom hunne liberale valsche beginselen niet verzaakt, toen hun daartoe de gelegenheid werd aangeboden ? Waarom zich zoo in de partij verwikkeld, waarom zich zoo aangesteld, dat men bij de katholieken alle vertrouwen verliest? Of zou het ons katholieken geoorloofd zijn om persoonlijke toegenegenheid het algemeen belang prijs te geven? Noch gij, noch wij, niemand gelooft zulks.....

Hooren wij nu nog het oordeel van Mgr vou Ketteler, Bisschop van Mainz, over de verkiezingen. Die geleerde Bisschop sprak in eene feestrede tot het katholieke volk het volgende \'):

)) Kath. D. LVI. v. bl. 12.

-ocr page 403-

— 381 —

„Uwen algemeenen burgerplicht moet gij vóór alles beoefenen bij de verkiezingen. Te kiezen voor den gemeenteraad, voor de schoolcommissie, voor de Kamer van Vertegenwoordiging enz. euz. is niet alleen een recht, maar veel meer een. plicht. Die daardoor , dat hij met zijne schuld bf aan de verkiezing geen deel neemt of een slechte keuze doet, aanleiding geeft, dat in gemeente of slaat een gekozene slechten invloed uitoefent, is wegens alle schade, welke uit dezen invloed voortvloeit, schuldig voor God.quot;

„Die een mes toevertrouwt aan een mensch, van wien hij weet, dat hij het mes zal misbruiken, om een ander mensch te vermoorden, hij is zelf een moordeuaar; die aan eenen dief den sleutel geeft, terwijl hij weet of weten moest, dat deze den sleutel tot diefstal zal gebruiken, is zelf een dief. Datzelfde nu geldt van de verkiezingen. Indien gij uit lafheid of traagheid niet kiest, of indien gij een slechte keuze doet, dan zijt gij voor God verantwoordelijk wegens al het kwaad, dat daaruit ontstaat. Als christen en burger zijt gij verplicht bij eene keuze voor den gemeenteraad alleen dengene te kiezen, van wien gij als verstandig mensch de overtuiging kunt hebben (of omdat gij zelf hem genoeg kent, of omdat hij u is aanbevolen door lieden, op wier oordeel gij genoeg staat kunt maken \'), dat hij zijn ambt tot het ware heil der gemeente zal bekleeden, namelijk ter verletering der zedelijkheid en tot voortgang der godsdienst. 1)

1

Volgens Mgr. von Ketteler heeft de gemeenteraad dus nog iets anders te behartigen dan bv. het verfraaien der stad, het verbeteren van haren fman-tieëlen toestand, of in \'t algemeen haar tijdelijk belang...

-ocr page 404-

— 382 —

„Zoekt gij met uwe keuze andere belangen te bevorderen : de gunst van een invloedrijk man, uw eigen voordeel en niet dat der gemeente, ja, stelt gij uw stoffelijk belang boven het zedelijk belang der gemeente, kiest gij, omdat gij eenig voordeel voor u zeiven verwacht, wellicht eenen man, van wien te vreezen is, dat hij uwe godsdienst benadeele, dat hij zucht tot genot, zedeloosheid in de gemeente bevordere, zal hij wellicht als lid van het schooltoezicht medewerken, om arme kinderzielen te bederven, dan handelt gij evenzeer onchristelijk als onzedelijk.quot; •)

„Hetzelfde geldt van andere verkiezingen, b. v. voor de Kamers der Volksvertegenwoordiging. Hoe vele Katho lieken hebben hierin tot nu toe hunne grootste en heiligste plichten verwaarloosd, door of niet of slecht te kiezen ? Zoo kon het geschieden, dat dikwijls de grootste vijanden der godsdienst in de vertegenwoordiging kwamen; dat eene partij den schijn, kon hebben, alsof zij alleen het algemeen belang vertegenwoordigde, terwijl zij daarmede niets gemeens had, ja, dat zij de verderfelijkste wetten wist door te drijven.quot;

„Aan de verkiezingen ziet men op bijzondere wijze, hoe alle voorgewende vrijheid zonder godsdienst leugen is. Alleen een godsdienstig volk zal gelijk het behoort, volgens zedelijke grondregels, kiezen. Dat is duidelijk.quot;

„Maar wat, zoo vraagt de Katholiek, indien men niet uit zedelijke, uit godsdienstige beweegreden kiest, indien de kiezers niet volgens innige overtuiging kiezen?quot;

„Dan,quot; zoo verzekert Mgr von Ketteler verder, „wordt het geheele staatswezen, voor zoo verre het eene vrije

1) Volgens Mgr von Ketteler is dus de godsdienst wel degelijk betrokken in de keuze der leden van den gemeenteraad.

-ocr page 405-

— 383 —

volksontwikkeliug moet voorstellen, niets dan leugen; de voorgestelde volksvertegenwoordiging wordt partijvertegenwoordiging en al te dikwijls vertegenwoordiging der gemeenste en schandelijkste hartstochten.quot;

„Alleen het christendom kan ons een zedelijk en met vrijheid kiezend volk geven. Waar het niet werkzaam is, wordt de keuze een leugen, de volksvertegenwoordi ging een leugen; dan zal nu eens de regeering, dan weder een volksbeweger dezen ledigen vorm gebruiken, niet om het zedelijke leven des volks, maar om de eigene en persoonlijke belangen tot vertegenwoordiging te brengen.quot;

„Vervuil dus in dezen grooten strijd uwe plichten als christelijke burgers, kiest volgens geweten en duldt niet, dat men u van eenigen kant zoo diep vernedere, om u voor de bedoelingen eener partij te gebruiken.quot; Yerg. D L. bl. 247.

Wij vestigen ook de aandacht op de Eesolutiën der Aartsbisschoppen en Bisschoppen van Ierland, vergaderd in October 1871, onder voorzitterschap van den Kardinaal-Aartsbisschop Gullen, waarbij is vastgesteld onder u°. 8: „alle kandidaten bestrijden, welke de godsdiemtlooze school voorstaan en voor de godsdienstige niet ijverenquot;

Ten slotte voegen we hierbij het gevoelen van den Aartsbisschop van Napels, Kardinaal Sixto Siario sïorza. Z. Hoogw. richtte den 25 Juni 1872, tot de Geestelijkheid, een herdelijk schrijven over de verkiezingen voor de gemeenteraden, waarin vooral twee punten, door ons besproken, voorkomen, namelijk: de verantwoordelijkheid der leden voor hunne handelingen in den gemeenteraad en de verplichting welke op de katholieken rust om goede leden te kiezen, aangaande deze beide punten zegt de

-ocr page 406-

— 384 —

Aartsbisschop het volgende: „Wij begrijpen de ernslige ongerustheid der goedgezinden, overtuigd even als wij dat men in deze betrekking van raadslidquot; (hetzelfde geldt voor elke andere betrekking) „somtijds aan het gevaar blootgesteld staat, van te moeten medewerken tot h.et onwettig gebruik, dat men maakt van zoo vele goederen, die gewelddadig aan de Kerk ontnomen zijn, en in de gelegenheid van ie moeten uitvoeren en goedkeuren, hetgeen niet overeenkomstig de zedekunde en de katholieke leer is. Maar dewijl deze moeijelijkheden die wijsselijk door hen, welke met goede voornemens bezield zijn, kunnen vermeden

worden, aanmerkelijk zonde toenemen____ zoo men de meest

verklaarde vijanden der godsdienst de zege zou doen behalen, zal dit altijd een strenge plicht zijn voor de katholieken, zelfs in den tegenwoordigen stand van zaken, om langs wettigen weg de verkiezing van mannen, die in staat zijn het goede tot stand te brengen, op de hest mogelijke wijze te verzekeren.quot;

De Aartsbisschop gaat er dus ook van uit , dat de godsdienst wel degelijk met het gemeentebestuur le maken heeft. Zelfs beweert Z.Hw. dat uit den gemeenteraad een stortvloed stroomt, die de, gezinnen en de godsdienst der vaderen verwoest, en waartegen men door de verkiezing een dam moet opwerpen.

Hoe onze H. Vader Pius IX over deze verplichting denkt, gaf Hij, bij gelegenheid der verkiezing voor den gemeenteraad te Eome in 1872, genoegzaam te kennen, volgens een schrijven van Mgr. Nardi aan den Univers. Pius IX had toen gezegd: „regelt u geheel en al naar de raadgevingen van voorzichtige en eerlijke mannen, doe wat u mogelijk zal zijn in de treurige omstandigheden, waarin wij ons bevinden.quot;

-ocr page 407-

— 685 —

Wel verre dus, dat een katholiek het liberalisme zou raogea steunen of zich bij de liberale partij onder welke voorwendsels ook, zou mogen aansluiten, is hij volgens de katholieke beginselen gehouden het met alle hem ten dienste staande wettige middelen, vooral door de verkiezingen te bestrijden \').

UJffiSLTTIT.

Zoo dan zijn wij aan het einde van ons boekje gekomen, wat veel uitgebreider geworden is dan wij aanvankelijk ons voorgesteld hadden. Van het ongenoegzame van dit werkje zijn wij ten volle overtuigd, ouze eenige voldoening is, dat wij het op aanraden van hoog geachte vrienden ondernomen hebben, en wel met geen ander doel dan om rechtzinnige katholieken, katholieken van goeden wille, met het wezen, de beginselen, de strekking en het doel van het liberalisme in \'t algemeen, en van de liberale partij ten onzent in \'t bijzonder bekend te maken. Wij hebben hoofdzakelijk naar duidelijkheid getracht, ofschoon wij erkennen moeten niet altijd naar wensch daarin te zijn geslaagd. Nog tans vertrouwen wij in zooverre het doel te hebben bereikt, dat wie de waarheid gemoedelijk zoekt en overtuigd wil zijn, zien zal dat een katholiek met het verderfelijk en door de Kerk veroordeeld liberalisme zich

1) Kan. met het oog op ons betoog dat de Kerk geen grooter en gevaarlijker vijand kent dan het liberalisme, de aan katholieken gerichte uitnoodiging om voor de oprichting van een standbeeld Thorbecke mede te werken, anders dan als eene bespotting aangemerkt worden: bekend als het is, dat die staatsman, zoo al niet de invoerder, dan toch de onvermoeide voorstander en bevorderaar dier onzalige leer, hier te lande was?

-25

-ocr page 408-

— 386 —

niet mag verstaan, veel minder zich bij de liberale partij ten onzent mag aansluiten, maar wel degelijk gehouden is het zooveel mogelijk te bestrijden. Immers als staande lijnrecht tegenover het katholicisme, is het daarmede niet te vereenigen. De beginselen, welke ook onze liberale partij aanneemt en tot de uiterste consequentiën begint door te drijven, zijn van dien aard, dat ze noodzakelijk den ondergang onzer heilige godsdienst ten doel hebben. Loor vrijheid van godsdienst randt men Gods opperheerschappij aan, en wil men den mensch het recht toekennen te ge-looven en bijgevolg ook te doen wat hem luat. Boor scheiding van Kerk en Staat stelt men den Staat boven de Kerk, zelfs boven God; men voert den Staat zonder God en dus de Staats-almacht in; een staat, die op geen rechten en hoogere wetten heeft acht te slaan, en zeer gevolgelijk willekeurig beschikt over wie zijn slaaf niet verkiest te zijn. Ten einde deze en meerdere valsche beginselen aan \'t opkomend geslacht stelselmatig en ongevoelig mede te deelen, beschikt de partij willekeurig over hel onderwijs der jeugd. Van hatelijke willekeur gaf ons de partij reeds menig bewijs op groote schaal, vooral bij gelegenheid van het Bisschoppelijk Mandement tegen het godsdienstloos onderwijs; toen de katholieken zich met eerbiedige lede tot Z. M. den Koning wendden ten einde de wederrechtelijke overweldiging van Rome niet zou worden erkend, en nog onlangs, bij gelegenheid der opheffing van de Missie te Rome. En wel verre dat de partij die hatelijke willekeur tegen de katholieken ten minste schijnbaar, door op een of ander zoogenaamd staatsbelang te wijzen , zou rechtvaardigen, komen er de hoofdleiders openlijk voor uit, met hoos-aardigen toeleg, uit wraakzucht tegen de katholieken te

-ocr page 409-

— 387 —

werk te gaan; terwijl hare organen, de liberale pers, dag aan dag den katholieken op de grievendste wijze hunne onmacht en minderheid doen gevoelen, spotten met hunne dierbaarste belangen, ten einde ons zoo voor te bereiden en vooraf te gewennen aan eene verdrukking, welke onze geloofsgenooten in andere landen reeds nu ondergaan. Daarom heult zij openlijk met al de vijanden de katholieke Kerk, en oefent zij met alle kracht haren verderfelijken invloed op de zedelijkheid uit, overtuigd als zij is, dat niets zoo veel tegen het katholicisme vermag als de immoraliteit; want zij kent de spreuk der loge: maakt bedorven harten en gij zult u gemakkelijk van de katholieken ontdoen; een bedorven hart, neen, kan niet katholiek zijn.

Aldus voert de partij een strijd tegen ons op leven en dood; aau verzoening valt niet te denken; zij laat ons geen andere keuze dan te sterven of te overwinnen. En, wie zou het gelooven ? dat heet nu verdraagzaamheid en vrijheid!

Neen, neen, ontveinzen wij ons het gevaar niet.

Zien wij van den eenen kant de boosaardigheid der liberale partij, haar strekking en doel, en van den anderen kant de macht waarover zij beschikt: de meerderheid, de pers, het onderwijs en de menscheüjke hartstochten; dan ja, wij bekennen het, is voor ons de toekomst vreeselijk, zoowel op maatschappelijk als op godsdienstig gebied. Immers ook ons dierbaar Vaderland, de Nederlandsche bodem, wordt geschokt tot op zijn hechtste grondslagen, al de krachten, welke ons vereenigden , zijn ontzenuwd; er heerscht een begripsverwarring grooter dan wellicht ooit; het oogverblindend licht der moderne wetenschap maakt geest en hart voor waarheid en overtuiging onbekwaam;

-ocr page 410-

men heeft alle hartstochten opgewekt om verdeeldheid te weeg te brengen , die verzwakking tegen den naderenden vijand tot onmiddelijk gevolg moet hebben. Geloof en godsdienst bespottend en deze uit de maatschappij verbannend , heeft men Nederland ook voorbereid tot al die verschrikkelijkheden, welke men niet dan met huivering in de nieuwsberichten, van elders leest, „tot atheïsme en anarchie/\'

„Het liberalismequot;, zegt de Maasbode, „nadert met rassche schreden zijne vreeselijke ontknooping. Van jaar tot jaar , ja van dag tot dag doen zich al duidelijker feiten voor , ten bewijze dat dit monsterachtig stelsel tot in de laatste consequentie wordt doorgezet; en huiveriEgwekkend is de laatste periode van dit ontwikkelings-proces. Wat is het laatste woord, waarin het liberalisme steeds duidelijker zijne natuur uitspreekt? Hoe luidt dat woord? Recht voor den sterkste — recht voor den overweldiger om kleine staten te annexeeren, en den geroofden buit in vrede en eere (?) te genieten — recht voor het volk om zijn wettige vorsten te verjagen — recht voor het samenscholend gepeupel om steden in brand te steken, om de mannen van orde te vermoorden, — recht voor de Internationale ar-beidersvereenigingen om eene socialistische wereldrepubliek te beramen, of beter om geheel de wereld in eenen onme-telijken dierentuin te veranderen.quot;

Nogtans, katholieken, geen moed verloren, de slagen waarmede men ons treft beuken ons niet neer; van geen katholiek hoore men ooit: het helpt ons toch niet — een woord, waarbij men zich moedeloos en werkeloos neerlegt. Neen, wij hebben God den Almachtige met ons; wilt gij dat God u redde, helpt u zei ven. De Voorzienig-

-ocr page 411-

— 389 —

heid wil, dat wij alle ons ten dienste staande wettige middelen gebruiken , en ons dan gemstelijk aan hare leiding overlaten, aan wie tijd en uur, voor de verlossing geschikt, alleen bekend is _. en tegen wie geen macht is opgewassen.

Een machtig wapen is der partij ontvallen, namelijk de huichelarij. De vijand staat thans ontmaskerd voor ons in zijne geheele wanstaltigheid. Wij kennen hem en zijn boozen toeleg. Het bedriegelijk vrijheidsmom is hem afgerukt; hij zelf heeft zich aan ons vertoond gelijk hij werkelijk is, — daar staat hij voor u in zijn gansche afschuwelijkheid , in zijn ware gedaante, een wreed tyran gelijk. En wij, wij zijn er zeker van, dat vele katholieken, die tot dusverre bedrogen en misleid, den vijand en het gevaar niet kenden en dientengevolge nog stonden in de rijen der liberalen, hem thans voor goed verlaten hebben.

Katholieken, wij steunen op ons goed recht, wij willen niets dan wat billijk is en rechtvaardig. Dit recht laten wij ons niet lafhartig ontnemen, wij zullen het handhaven en verdedigen, wel niet door geweld ot onwettige middelen , wars als wij zijn van alle revolutie, maar door middelen welke met onze overtuiging en ons\' katholiek geweten overeenstemmen, en dezen, zij zijn velen.

Wij hebben mannen, die ons geheel vertrouwen verdienen; mannen, die ons voorgaan, die ons leiden en verdedigen; sluiten wij ons als één man bij hen aan. Wij hebben onze katholieke dagbladen en tijdschriften, bevorderen wij die zoo veel mogelijk, uit onze huizen en sociëteiten elk liberaal dagblad, elk ongeloovig tijdschrift verbannend; lezen we geen andere Couranten dan katholieke, Richten wij bibliotheeken op, waarin degelijke, onschadelijke en nuttige lectuur gevonden wordt. Wij

-ocr page 412-

— 390 -

hebben onze Vereenigingen; bevorderen wij ook deze, ten einde de ware christelijke beginselen ook onder het volk te verspreiden; waarschuwen wij den werkman tegen de Internationale en de Commune, en inzonderheid tegen de liberale machtspreuken, welke hem misleiden en tot die goddelooze vereenigingen voorbereiden. Wij hebben onze katholieke scholen en recht op vrijheid van onderwijs, vorderen wij dit recht, verzetten wij ons tegen den on-rechtvaardigen dwang, stellen wij al degenen welke zich met de godsdienstige scholen belasten in staat, dezelve op te richten, in stand te houden en uit te breiden; wat wij daarvoor afzonderen is zeer zeker eene allerver-dienstelijke liefdegift. En gij katholieke ouders, vertrouwt uw kinderen niet aan de openbare scholen, maakt uitsluitend van het katholiek onderwijs gebruik, om de uwen tegen gevaar te behoeden, en de openbare godsdienstlooze scholen op die wijze tegen te werken; enkel en alleen in volstrekte noodzakelijkheid zult gij van de openbare school gebruik maken, na u eerst te hebben vergewist, dat er noch wat het onderwijs betreft, noch van den kant der leeraren, noch van wege de leerlingen eenig gevaar voor de uwen bestaat.

„Vervult uw plichten, zoo vermaant u Mgr von Ketteler \'), gij christelijke vaders en gij christelijke moeders! strijdt voor uwe rechten op uwe kinderen, strijdt voor het geloof en zielenheil uwer kinderen! waakt over de scholen , die uwe kinderen moeten bezoeken! Gij moet alles opofferen en alles dulden, om uwe kinderen niet door het bezoeken van zulke scholen aan het verderf der ziel bloot te stellen.quot;

1) Kath. D. LVI. bl. 15.

-ocr page 413-

— 391 —

Wij hebben ons kiesrecht, wat niemand ons ontnemen kan; maken wij daarvan een goed gebruik, onwetendheid kan niet meer gelden; de Kiezersvereeniging „Noordbra-iantquot;, volgens de katholieke beginselen iDgericht, wijstu de geschiktste personen in de gegevene omstandigheden aan. \') „Maar bovenal moeten wij allen getrouw onzen plicht als christen vervullen en trachten goede en volmaakte christenen te zijn. Men wil ons scheiden van Christus; daar tegenover moeten wij ons juist zoo innig, zoo volkomen mogelijk met Christus vereenigen; maar de stiptste vervulling van al onze christelijke verplichtingen is hiertoe eene noodzakelijke voorwaarde; slechts door de liefde ver-eenigt men zich met Christus, en alleen hij bemint Hem , die Zijne geboden onderhoudt. quot;Wij moeten den strijd voeren, maar ons ontbreekt alle hoogere kracht, wanneer wij niet met Christus vereenigd zijn; en naarmate Hij in ons deugdzamere en volmaaktere christenen vindt, zal Hij meer in ons en voor ons strijden. En al zouden wij over onze tegenstanders zegepralen, wat baat ons de zegepraal, zoo wij al hare vruchten voor ons laten verloren gaan?quot;

Bewaren wij dus bovenal ons geloof, het geloof onzer Vaderen; want !) de overwinnende kracht, de kracht, welke de wereld overwint, is ons geloof.

Ook gij katholieken, die nog altijd bij de liberale partij, en wij onderstellen ter goeder trouw, bleeft aangesloten; die aldus de partij steundet, en wij gelooven u op uw woord, met de beste bedoelingen, als of van haar voor ons heil te wachten ware, uwe hoop moet thans gewis

1) Kath. t. a. p. bl. 11.

2) Jois v. 4.

-ocr page 414-

— 392 —

verijdeld zijn; gij ziet en weet hoe verderfelijk ook ten onzeut het liberalisme voor Kerk en maatschappij geworden is. Wij smeekeu u: onttrekt u nog bij tijds aan die partij, laat ze geheel los, en doet het oprecht en openlijk, gij kunt het nog doen met eere; eenmaal toch, wilt gij katholiek leven en sterven, zult gij er toe moeten overgaan. Ja, onttrekken wij ons katholieken aan alle partijen, welke ook, plaatsen wij ons op een zuiver katholiek standpunt, houden wij ons vast aan de ware christelijke beginselen, daardoor alleen kunnen wij het doel van Kerk en Staat bereiken.

De oorzaak \'), welke de maatschappij langzaam dieper en dieper in \'t onheil stort, ligt hierin, dat het ware licht, (v. 18) de eenig geboren Zoon Gods in de wereld gekomen is door Zijn menschwording, verlichtende den mensch door Zijne leer met het licht der waarheid , en de menschen in plaats van dit licht, die leer aan te nemen, liever in de duisternis der dwaling verbleven, uit vrees dat hunne booze werken, overeenkomstig hunne dwalingen, (v.\' 20) door dit licht, Christus leer, zouden veroordeeld worden. Zulks verzekert ons het Evangelie en bevestigt de geschiedenis. En niet eerder zal er waar heil voor de Maatschappij opdagen, dan nadat zij Christus en Zijne leer zal hebben opgenomen, d. i. de Kerk als hoogste leermeesteresse der waarheid erktnt. Hij toch, Christus, en Zijne Kerk door Hem , zijn : weg, waarheid en leven. Gaan wij dien weg in, nemen wij die waarheid aan, en wij zullen gelukkig leven hier en nog oneindig gelukkiger hierna.

III. Boelen.

-ocr page 415-

— 39S —

Omgorden wij ons dan met de wapenrusting Gods; staan wij pal en onwankelbaar in ons geloof, voorziclitig en gematigd zeker, maar niet zwak. Met dit wapen, ons geloof, onoverwinnelijk als het is, ten strijde, waartoe men ons op leven en dood heeft uitgedaagd! Moed, moed ja is noodig; met moed derhalve den reeds zoo gelukkig begonnen strijd tegen het liberalisme volgehouden; het oog gevestigd op den edelen en moedigen Pius, Christus\' plaats-bekleeder, die als wachter op Sions tinne, het gevaar van dien vreeselijken vijand , — het liberalisme, — ziende, hem den eersten doodelijken slag — de veroordeeling — heeft toegebracht. Op het voorbeeld van Pius, den moedige kampvechter, den spot verachtend, het gevaar trotseerend, alle transactie verwerpend, door geene zoogenaamde politieke voorzichtigheid weerhouden; den strijd ten einde toe voortgezet. Ten strijde! ten strijde! hevig zal hij zijn, maar de overwinning is aan ons. gt;)

De belofte van Hem, die de wereld overwon : „Ik zal met u zijn, de macht der hel overweldigt de Kerk nietquot;, hebben wij voor ons. Den vijand dus moedig onder het oog gezien; daar staat hij voor ous met zijn huichelachtig „dit alles zal ik u geven, indien gij nedervalt en mij aanbidt.quot; Wij kennen hem, en dus gelooven wij hem niet, vreezen wij hem niet: reeds van nu af klinke uit aller mond: „ga heen satan, want er staat geschreven: den Heer, uwen God , zult gij aanbidden , en Hem alleen dienen.quot; (Matth. II, 11.)

1) »De toestand onzer Kerk is reeds moeielijk, en wij zien nieuwe aanvallen to cremoet; maar wij, katholieken, bereiden ons zeiven grooter vernederingen, indien wij niet uit onze onverschilligheid opstaan. Sluiten wij ons dicht aaneen en staan wij op met het onwrikbaar besluit van onze rechten en onze eer te zullen verdedigen.quot; Met deze woorden eindigt Graaf George Appionij eene oproeping der Oostenrijksche katholieken.

-ocr page 416-

Moge dit werkje, onder Gods zegen, de bescherming der Onbevlekte Moeder-maagd en de voorbidding onzer HH. Martelaren, inzonderheid van onzen heiligen stadgenoot, den H. Leonardos van Vechel, tot dat doel iets bijdragen! Deze is onze eenige wensch!

E T N D E.

-ocr page 417-

- 395 —

BIJVOEGSEL.

KERK EN STAAT.

TWEE SCHEMATA OF ONTWERPEN VAN HET VAT1CAANSCH CONCILIE. \')

Op het Vaticaansch Concilie (gelijk in De Katholiek, dl LVII, wlz. 130, onder den titel van Orde van het Algemeen Concilie is meegedeeld) werden aan de vergaderde Vaders schemata of ontwerpen uitgereikt, die eerst naauwkeurig gelezen, beoordeeld, besproken en, zoo noodig; verbeterd werden, en dan als besluiten of canons van het Concilie werden vastgesteld.

De schemata nu over de betrekking tusschen Kerk en Staat zijn, waarschijnlijk als proefdruk, ontvreemd geworden en, met vele fouten en vervalschingen, in Duitsch-land uitgegeven.

Om den laster te beschamen, heeft Professor Scheeben , in zijne Periodische Blatter 1), twee echte schemata en eenige c a n o n e s gepubliceerd, die we uit

1

Zur wissenschaftlichen Besprechung der grossen religiösen Fragen der Gegenwart. 1ste Heft, 1872.

-ocr page 418-

Moge dit werkje, onder Gods zegen, de bescherming der Onbevlekte Moeder-maagd en de voorbidding onzer HH. Martelaren, inzonderheid van onzen heiligen stadgenoot, den H. Leonardus van Vechel, tot dat doel iets bijdragen! Deze is onze eenige wensch!

EINDE.

-ocr page 419-

- 395 —

BIJVOEGSEL.

KERK EN STAAT.

rWEE SCHEMATA OF ONTWERPEN VAN HET VAT1CAANSCH CONCILIE. •)

Op het Vaticaansch Concilie (gelijk in De Katholiek, dl LVIIj wlz. 130, onder den titel van Orde van het Algemeen Concilie is meegedeeld) werden aan de vergaderde Vaders schemata of ontwerpen uitgereikt, die eerst naauwkeurig gelezen, beoordeeld, besproken en, zoo noodig; verbeterd werden, en dan als besluiten of canons van het Concilie werden vastgesteld.

De schemata nü over de betrekking tnsschen Kerk en Staat zijn, waarschijnlijk als proefdruk, ontvreemd geworden en, met vele fouten en vervalschingen, in Duitsch-land uitgegeven.

Om den laster te beschamen, heeft Professor Scheeben , in zijne Periodische Blatter 1), twee echte schemata en eenige canon es gepubliceerd, die we uit

1

Zur wissenschaftlichen Besprechung der grossen religiösen Fragen der Gegenwart. 1ste Heft, 1872.

-ocr page 420-

genoemd tijdschrift overuemeu en in hollandsche vertaling laten volgen.

Men houde in het oog, dat deze schemata en canon es op geenerlei wijze, noch door den Paus noch door het Vaticaansch Coucilie, zijn goedgekeurd, maar dat ze toch, als opgesteld door ervaren theologen uit verschillende landen der katholieke wereld, een zeer groot gezag hebben.

HOOFDSTUK XIII.

Over de eendragt tusschen de Kerk en de burgerlijke maatschappij.

Wijl derhalve God, ofschoon op verschillende wijze naar het verschil van beider orde en doel, de stichter is van beide maatschappijen , zoo volgt het waarlijk uit den innigen aard der dingen niet, dat tusschen de Kerk en de burgerlijke maatschappij of tusschen de magten, waardoor beiden geregeerd worden, strijd of tweespalt is.

Wat meer is, de Kerk bevestigt en beschermt den Staat met een magtig bolwerk en zorgt voor zijne zekerheid. Zij immers, die ingesteld is tot heiliging der men-schen, vormt hen door de christelijke deugd en godsvrucht tevens tot goede burgers; en als dezen zóó zijn, als de katholieke leer het hun voorschrijft, dan zal het heil van den Staat ongetwijfeld groot wezen.

Daar bovendien de aardsche magt het opvolgen harer wetten slechts door tijdelijk voordeel en vrees voor straf-

-ocr page 421-

— 397 —

fen kan aandringen, bevestigt de ware godsdienst, wier bewaarster en leermeesteres de katholieke Kerk is, het gezag der magtvoerders door de meer vermogende kracht harer goddelijke leer en wetten. Want de katholieke godsdienst schrijft op goddelijk gezag voor, dat de men-schen aan de wettige magt moeten onderdanig zijn, niet alleen om wille der straf, maar ook om wille des gewetens.

En als de Kerk de onderdanen vermaant en beveelt om, volgens het van God ontvangen gebod, aan de koningen te gehoorzamen, niet minder leert zij ook de koningen voor hunne volken te zorgen, opdat zij, die de aarde oordeelen, mogen inzien en leeren begrijpen, dat niet ter voldoening aan hunne heerschzucht, maar ter verzorging van hunne onderdanen hnn de magt gegeven is door den Heer en de kracht door den Allerhoogste , opdat zij, als dienaren van zijn rijk, regt oordeelen en de wet der geregtigheid bewaren, „omdat Hij den kleine en den groote gemaakt heeft, en Hij gelijkelijk voor allen bezorgd is.quot;

Daar nu de Katholieke Kerk, door hare van God geopenbaarde godsdienst, niet alleen de regten der koningen en der volken en der afzonderlijke personen van ie-deren stand beschermt, maar hen ook hunne pligten leert en voorschrijft, geeft zij op deze wijze een heiliger grondslag aan de wetten, en verzekert zij daaraan eene meer trouwe gehoorzaamheid.

Als derhalve dit rijk Gods zooveel bijdraagt tot de veiligheid en het geluk van het aardsche rijk, dan zullen allen wel uit dit ééne begrijpen, met hoeveel wijsheid en goedheid God, de oorsprong van natuur en genade en

-ocr page 422-

de wetgever van beide rijken, het zóó geregeld heeft, dat de priesterlijke en de vorstelijke magt niet vijandig tegenover elkander moeten staan, maar met deu band des vredes vereenigd zijn.

Deze verbinding nu van beide rijken, waaruit zooveel góeds voor de burgerlijke maatschappij voortvloeit, is niet aan de vrije keus der menschen overgelaten, maar door de wet Gods voorgeschreven. Daar toch de menschen niet slechts ieder voor zich afzonderlijk, maar ook allen gezamelijk in het openbare leven, en de maatschappij zelve, tot de ware dienst van God gehouden en door de wetten der godsdienst gebonden zijn, daarom is de openbare maatschappij zelve, als hare burgers tegelijk geloo-vigen zijn, door groote en noodzakelijke pligten gebonden jegens Gods Kerk, welke de leer, de wetten en de regten der ware godsdienst volgens goddelijke lastgeving bewaart en beschermt.

Hierom vermete zich niemand te zeggen, dat het gezag en de regten der Kerk met de regten en het gezag der wereldlijke macht niet kunnen zamengaan, en dat het derhalve, tot de beste regeling van de openbare maatschappij, noodzakelijk is de burgerlijke maatschappij af te scheiden van de Kerk, zoodat aan de wereldlijke magt het regt en de verpligting moet ontzegd worden om de schenders der katholieke godsdienst door vastgestelde straffen verder te beteugelen, dan de openbare rust het vordert, of dat de menschelijke maatschappij in\'t geheel moet ingerigt en bestuurd worden zonder eer.ig omzien naar de godsdienst, als of deze niet bestond, of althans zonder eenig verschil te maken tusschen de ware godsdienst en de valsche godsdiensten.

-ocr page 423-
-ocr page 424-
-ocr page 425-
-ocr page 426-