VA ' )H' ;*SBEPA* IMG
|
||||||||||
PAARD
IN OEBÏ1 |
||||||||||
VRIJ NAAR HET ■■«•.' .">'-' ,-,
|
||||||||||
y
OUDERDOMSBEPALING VAN HET PAARD
NAAR ZIJN GEBIT. |
||||||||
VRIJ NAAR HET HOOODUITSCH
DOOR
A. A. TER HAAR,
Leeraar aan de Rijkslandbouwwinterschool te Ooes
en Hoofdredacteur van »De Vei.dbode«. Bibliotheek der
(vierde duizend!»..i__ . . . rT. «
Rijksuniversiteit te Utrecnr
Afd. Dkcgeneeskuiult' UITGAVE FIRMA LEITER-NYPELS, MAASTRICHT — 1907.
|
||||||||
Met 20 afbeeld., waaronder 18 naar de natuur of naar preparaten geteekend in de
polikliniek voor grootere huisdieren van de Kon. Veeartsenij-Hoogesclfool te Berlijn. |
||||||||
Een juiste kennis van den ouderdom van een paard, vooral
wanneer men er een moet koopen, is van groote be- teekenis, omdat de waarde van ons edelste huisdier vooral ook bepaald wordt door het aantal jaren, dat het telt. Wel kan men ook aan andere uitwendige kenteekenen zien,of een paard jong, van gemiddelden leeftijd of oud is (oude paarden hebben witte haren op het voorhoofd, oude schimmels worden meer wit) en uit de huidplooien, den vorm der lip- pen, en ook uit de geheele houding van het dier kan afge- leid worden, of het jonger dan wel ouder is, maar het meest betrouwbaar is toch in de meeste gevallen de bepaling van den ouderdom naar het gebit en dan naar de snij tanden. |
||||
Bij de ouderdomsbepaling naar het gebit komen vijf
tijdperken in aanmerking: het doorbreken der melk- of veu- lenianden, de vulling der veulenianden, de tandwisseling (d. i. het krijgen der blijvende tanden of paardetanden), de vulling der paardetanden en de vormverandering van de kroonvlakte der paardetanden. Het paard bezit drie soorten van tanden; deze zijn in
hollen in de kaakbeenderen, in de zoogen. tandkassen, geplaatst. Een volwassen hengst of ruin heeft 12 snijtanden (fig. 1: 1), 4 haaktanden (fig. 1: H) en 24 kiezen, waaronder 12 valsche kiezen, wisselkiezen of praemolaren (fig. 1: P) en 12 ware kiezen of molaren (fig. 1: M). De ruimte tus- schen hoektanden en wisselkiezen heet tandelooze rand. Bij de merrie ontbreken in den regel de hoektanden. |
|||||
— 4 —
|
|||||
FlG. 1
|
Schema van het gebit.
|
||||||
El?P H. PW MJM?M3
|
|||||||
Linkerzijde van het geraamte van het hoofd van het paard.
|
|||||||
Aan een tand onderscheiden we de kroon (wat boven
het tandvleesch uitsteekt), den hals (wat door tandvleesch omgeven is) en den wortel (het deel, waarmede de tand in het kaakbeen is bevestigd). Van buiten te beginnen bestaat een tand uit cement, email of glazuur en tandbeen of ivoor. Het laatste omsluit van boven een holte, waarin een kalkachtige massa en spijsresten. In den wortel be- vindt zich de wortelholte, waarin zenuwen en bloedvaten, welke met het slijmvlies de tandkiem vormen. In den wortel bevindt zich de wortelholte (zie fig. 2: d). De twee middelste snijtanden worden binnentanden, de twee bui- tenste hoektanden en de andere twee worden midden- tanden genoemd. Van boven zijn de cement- en de glazuurlaag naar beneden
|
|||||
— 6 —
|
|||||
Snijtanden.
|
|||||||
Fio. 2.
|
|||||||
Veulentand van voren en b. id. van achteren gezien ; e. Paardetand op
zijde gezien; d. Paardetand, overlangsche doorsnede en e. (1, 2, 3, 4, 5) Paardetand, dwarsdoorsnede. |
|||||||
omgeslagen, zoodat in de kroon een holte of instulping
ontstaat, die merk genoemd wordt en goed te zien is op d en e in fig. 2. De veulentanden zijn gemakkelijk van de paardetanden
te onderscheiden. De eerste zijn klein, smal, wit en beitel- vormig en hun kroon is door den hals van den wortel gescheiden. Dit laatste is bij de paardetanden niet het geval. Deze zijn, vooral aan de kroon, gebogen en lang en breed en geelachtig. De veulentanden breken meestal door kort vóór of spoedig
na de geboorte. Bij de geboorte zijn gewoonlijk de spitsen der voorste drie kiezen doorgebroken en kan men door het tandvleesch de eerste twee veulentanden voelen. Deze — de binnentanden — breken na eenige dagen door, indien |
||||
Leeftijd: 6 9 maanden.
|
|||||||
Fio. 3.
|
|||||||
De hoektanden breken door.
(De eerste blijvende kiezen komen voor den dag). |
|||||||
ze bij de geboorte al niet aanwezig waren. Na 4—6 weken
heeft het veulen 4 en na 6 a 9 maanden 6 snijtanden. De snijtanden der bovenkaak verschijnen vroeger dan
die der onderkaak. Als het veulen 1 jaar oud is, moet het dus alle snijtanden bezitten. Als het ongeveer 2 V2 jaar oud is, begint de tandwisseling. Hoe bepaalt men nu den leeftijd tol op dat tijdstip?
Uit de afslijting der veulentanden en het verschijnen der
blijvende kiezen. Het veulen heeft bij of krijgt spoedig na de geboorte in
elke kaakhelft 3 kiezen. Als het f 10 maand is, krijgt het de vierde en als het 1 V2 jaar oud is de vijfde kies. De snijtan- den verschijnen altijd het eerst met hun voorrand boven het tandvleesch. Zoodra de achterrand bloot komt, raken de |
|||||
- 10
|
|||||
Leeftijd; 1 jaar.
|
|||||||
Fig. 4.
|
|||||||
Veulentanden alle aanwezig. Merk in de binnentanden verdwenen.
Middentanden geheel en hoektanden met hun voorrand in wrijving. |
|||||||
snijtanden van de boven- en de onderkaak elkaar en beginnen
de tandranden door wrijving op elkaar af te slijten. Hoe ouder het veulen is, des te meer zijn de wrijfvlakten afgesleten en des te ondieper wordt dus de holte in de kroon. Op 1-jarigen leeftijd (fig. 4) hebben de binnentanden
breede kroonvlakten en zeer ondiepe kroonholten. Op den leeftijd van 15 maanden tot 1 1h jaar (fig. 5) is
dit ook zoo met de middentanden en als het veulen 2 jaren telt, is dit ook met de hoektanden het geval (fig. 6). Dan worden weldra de veulenbinnentanden door de paarde- tanden omhoog geduwd, zoodat de hals der eerste meer en meer zichtbaar wordt. Op ongeveer 2 '/2-jarigen leeftijd begint met het uitvallen hiervan de landivisseling. |
|||||
— 12
|
|||||
Fig. 5. Leeftijd: IV2 jaar.
|
|||||
Merk in de binnen- en middentanden verdwenen.
Hoektanden geheel in wrijving. |
|||||
De paardetanden verschijnen bij de tandwisseling in
dezelfde volgorde als te voren de veulentanden. De bin- nentanden der onderkaak wisselen op ongeveer 2'/2-jarigen leeftijd en daar de veulentanden goed van de paardetanden te onderscheiden zijn, is de ouderdomsbepaling naar de tandwisseling al zeer gemakkelijk. Als het jonge paard ongeveer 3 lh jaar telt, wisselt het
de middentanden in de onderkaak en ziet het gebit daarin er dan uit, zoo als in fig. 8 is afgebeeld. De tandwisseling in de onderkaak is op gemiddeld
4'/2-jarigen leeftijd voltooid. Alsdan vertoonen de snijtan- den in de onderkaak zich als in fig. 9 is aangegeven. Gewoonlijk worden de binnentanden in de bovenkaak vroeger door blijvende tanden vervangen dan die in de |
|||||
— 14 -
|
|||||
Leeftijd: 2 jaar.
|
||||
Merk in alle tanden verdwenen. (De vijfde kies is aanwezig).
|
||||
onderkaak, maar met de middentanden is, volgens Schwarz-
NECKER, juist het omgekeerde 't geval. In 't algemeen kan gezegd worden, dat op 5-jarigen
leeftijd de geheele tandwisseling is afgeloopen. |
||||||
De afslijting der paardetanden begint, zoodra die der
onderkaak en de overkomstige der bovenkaak in wrijving komen. Regel is, dat de voorrand van den paardetand V2 jaar na het doorbreken en de achterrand nog >/a jaar later in wrijving komt. Door de wrijving wordt de oorspronkelijk van boven
- 16 -
|
||||||
Fio. 7.
|
2r2 jaar.
|
||||||
Binnenlanden gewisseld. In de zeer kleine midden- en hoektanden
is het merk bijna niet meer te zien. |
|||||||
beitelvormige kroon plat, want zij slijt door de wrijving
af. De kroonholte zal dus ondieper zijn, naarmate het paard ouder is. De kroonholten in de snijtanden der onderkaak zijn ongeveer 6 millimeter, die in de snijtanden der bovenkaak 12 millimeter diep. Nu slijt een snijtand per jaar gemiddeld 2 millimeter af, waaruit volgt, dat de kroonholte in de onderkaakssnijtanden 3 en die in de boven- kaakssnijtanden 6 jaar, nadat ze in wrijving zijn gekomen, verdwenen zal zijn. In het achtereenvolgens verdwijnen van de kroonholten
heeft men dus een middel ter bepaling van den ouderdom, totdat het paard 8 jaar (aftands), soms, totdat het 11 jaar oud is. Het laatste is dus alleen het geval, als de kroon- holten in de snijtanden der bovenkaak juist 12 millimeter - 18 -
|
||||
Fio. 8.
|
||||||
3 Va jaar.
|
||||||
Middeiitanden gewisseld, bimieiitaiideii niet hun voorland in wrijving.
|
||||||
diep zijn en als de afslijting regelmatig plaats heeft. Dit is
echter lang niet altijd het geval. Daar de paardetanden ongeveer lk jaar na hun verschijnen
met den voorrand in wrijving komen, zal dit met de hoek- tanden op 5-jarigen leeftijd het geval zijn. Na het vijfde levensjaar dan let men bij de ouderdoms-
bepaling op het verdwijnen der kroonholten. We weten reeds, dat die holten in de tanden der onderkaak 6 milli- meter diep zijn en dat zij elk jaar 2 milimeter afslijten. Op 6-jarigen leeftijd moet dus de holte in de binnentan- den verdwenen zijn (fig. 11). Dit zal met de midden- en de hoektanden telkens één
|
|||||
- 20 —
|
|||||
Fio. 0.
|
4'/2 jaar.
|
||||||
Alle veulentanden gewisseld. Binnen- en niiddentanden In wrijving.
(De zesde kies is aanwezig). |
|||||||
jaar later, dus op 7- en 8-jarigen leeftijd het geval zijn,
omdat zij één en twee jaren later in wrijving komen. Op 8-jarigen leeftijd ziet men dus op de wrijfvlakte den
bodem der kroonholte; deze is ovaal. Daar 'de tand naar onderen steeds dunner wordt, komt deze bodem steeds meer naar de achterzijde van den tand te liggen en pas op 15-jarigen leeftijd is hij ook bij de laatste snijtanden in de onderkaak (de hoektanden) verdwenen. De snijtanden der onderkaak zijn minder gebogen dan
die der bovenkaak en alle snijtanden zijn verder van de oorspronkelijke wrijfvlakte minder gebogen dan onmiddellijk hierbij. Door het siijten-van de tanden komt langzamerhand het minder gebogen gedeelte in wrijving. Weldra sluiten mi de snijtanden der onderkaak niet overal meer juist tegen de |
|||||
- 22 -
|
|||||
5 jaar.
|
|||||||
Fio. 10.
|
|||||||
'//• '
|
|||||||
Tandwisseling geëindigd. Alle paardetanden in wrijving
|
|||||||
die der bovenkaak; al spoedig draagt het achterste deel
van den bovenhoektand niet meer op dat van den bene- denhoektand. Hier heeft dus geen afslijüng plaats en blijft een haakvormig uitsteeksel zitten (fig. 14). Dit uit- steeksel, de zoogenaamde haak, is het grootst, als het paard 9 jaar is. Doordat nu het minder kromme deel van de bovensnijtanden weldra in wrijving komt, gaan de tanden geleidelijk weer beter »op elkaar passen« en slijt de haak af. Zooals gezegd, na het 8sle jaar ziet men naar de vorm- verandering, de afneming in grootte, de verplaatsing en de verdwijning van den bodem der kroonholte of wel naar de vormverandering, die de wrijfvlakten der snijtanden nu ondergaan. Tot op 12-jarigen leeftijd gaat men ook wel af op het verdwijnen der kroonholte in de tanden der |
|||||
- 24 -
|
|||||
6 jaar.
|
|||||||
FlG. 11.
|
|||||||
Kioonliolten in de^blijvende binnentaiiden verdwenen,
in de iniddentaiiden klein. Wrijfvlakte dwars-ovaal. |
|||||||
bovenkaak, maar, zooals we gezegd hebben, is die han-
delwijze niet altijd betrouwbaar, omdat de kroonholten niet altijd juist 12 niM. diep zijn en omdat de boventanden niet altijd regelmatig afslijten. Wortel en kroonholte liggen niet in eikaars verlengde.
De wortelholte reikt iets hooger dan de bodem der kroon- holte. Als de tand dus zoover is afgesleten, dat men den bodem der kroonfiolte kan zien, dan moet men daarvóór de wortelholte bemerken. Deze ziet men dan ook in den vorm van een donker streepje, dat men tandsierretje noemt. Naarmate de tand nu meer afslijt, wordt het tand- sterretje kleiner en ten slotte vertoont het zich slechts als een punt. De bodem der kroonholte vormt door zijn meer- dere hardheid een verhevenheid op de wrijfvlakte, maar |
|||||
— 26 -
|
|||||
7 .jaar.
|
||||||
Fio. 12.
|
||||||
Kroonliolten in de middentanden verdwenen.
|
||||||
het tandsterretje nooit, tengevolge waarvan deze twee ge-
makkelijk van elkaar te onderscheiden zijn. In verband met de richting van de wortelholte in en den vorm van den tand, ziet men het tandsterretje zich meer naar den achter- rand der tanden verplaatsen. Na den achtjarigen leeftijd heeft men nog een gewichtig
kenmerk in de vormverandering, die de wrijfvlakte onder- gaat. Deze verandering staat in verband met de gedaante van den tand, die van boven naar onderen geleidelijk verandert. De wrijfvlakte is niets anders dan de dwarsdoorsnede van den tand op een bepaalde hoogte en de vorm daarvan zal dus veranderen met het afslijten van den tand. Van boven is de tand, van links naar rechts gemeten, breeder dan van voren naar achter gemeten en van onder is 't juist |
|||||
- 2S -
|
|||||
8 jaar.
|
|||||||
Fig. 13.
|
|||||||
\\w
|
|||||||
Krooiiliolten in de hoektanden verdwenen.
|
|||||||
omgekeerd. Met het afslijten van den tand (2 m.M. per jaar)
moet dus de vorm der wrijfvlakte veranderen. Men mag aannemen, dat een vormverandering duidelijk aan den dag treedt, als de tand 6 m.M. is afgesleten. Bij iederen tand verandert na het 8ste jaar de vorm der wrijfvlakte, derhalve om de 6 jaar. De wrijfvlakte der binnentanden, die tot het 8ste jaar ovaal
is, wordt rond met het 9'Ie jaar. Dit is met die der midden- en hoektanden het geval op 10- en 11-jarigen leeftijd. Als het paard 14—15 jaar oud is wordt de wrijfvlakte
der binnentanden driehoekig (fig. 17). Dit geschiedt met die der midden- en hoektanden natuurlijk 1 en 2 jaren later, zoodat de wrijfvlakten van alle snijtanden op ongeveer 20 jarigen leeftijd driehoekig zijn (fig. 18). 30
|
||||
Fiq. 14. 9 jaar.
|
|||||
Volledige haak aaiv de bovenlioektanden.
(Het merk in de binneiitanden der bovenkaak verdwijnt: zie fier. 15)- |
|||||
Met het 20ste—23ste jaar worden de wrijfvlakten der binnen-,
midden- en hoektanden in de onderkaak langzamerhand omgekeerd-ovaal. De as van het ovaal loopt dan niet van links naar rechts, doch van voren naar achteren. Eindelijk dient nog vermeld, dat bij een paard van meer dan
20 jaar de tanden van onder- en bovenkaak daar, waar ze op elkaar komen, een zeer scherpen hoek vormen, (fig. IQ), ter- wijl ze bij jonge paarden ongeveer in eikaars verlengde liggen. Tot op 10- a 12-jarigen leeftijd groeien de paardetanden
ongeveer evenveel aan als zij afslijten, doch daarna schijnt de tand langer te worden, niettegenstaande hij wel afslijt, maar niet aangroeit. Dit komt, doordat het tandvleesch krimpt en de randen van de tandkas (de opening in het |
|||||
- 32 -
|
|||||
9 10 jaar.
|
|||||||
Fig. 15.
|
|||||||
Bovenkaak.
Kroonliolten in de binnen- en de niiddentanden verdwenen. |
|||||||
kaakbeen, waarin de tand bevestigd is) kleiner worden. De
tand steekt er verder uit en lijkt langer dan te voren. Niet steeds verloopt alles zoo regelmatig, als boven be-
schreven is. Somtijds zijn bij jongere paarden de tanden te lang of te kort. De oorzaak van een onregelmatige afslijting ligt in het ras (volbloed), in te groote hard- of te groote zachtheid van den tand, in het meer of minder kauwen dan onder normale omstandigheden, in te schuinen of te steilen stand van de tanden der onder- en der boven- kaak ten opzichte van elkaar. Zijn de tanden te lang, dan schat men een paard naar den vorm der wrijfvlakten van zijn tanden te jong. Men telt dan om den juisten leeftijd te |
|||||
34
|
|||||
Fig. 16.
|
|||||||
11-12 jaar.
|
|||||||
Bovenkaak.
Kroonholten in alle tanden verdwenen. |
|||||||
krijgen zooveel jaren bij, als de helft van het aantal m.M.
bedraagt, dat de kroon te lang is. Onregelmatigheden in het gebit zijn dikwijls het gevolg
van bedrog. Dat het onregelmatigheden zijn, weet alleen hij, die 't bedrog pleegde, tenminste: dat hoopt hij. Natuurlijke onregelmatigheden komen ook voor. Soms
komen de paardetanden naast de veulentanden; de laatste worden in dit geval later dan gewoonlijk uitgestooten. Soms komen de tanden der bovenkaak niet op, maar over die der onderkaak, en somtijds ook blijven zij er achter. Bij paarden, die met de tanden der bovenkaak langs den kribrand, den latierboom of iets anders schuren, ontstaat op de voorvlakte der tanden een groef. Bij zoogenaamde kribbebijters (fig. 20) slijten vooral de
|
|||||
— 36 -
|
|||||
Fio. 17. 14-15 jaar.
|
|||||
Wrijfvlakte der biniientanden bijna rond.
Vóór den bodem der kroonliolte is het tandsterretje zichtbaar
de wrijfvlakten zijn nog rond.
|
|||||
tanden der bovenkaak op abnormale wijze af. Ze zijn dan,
het meest aan de voorzijde, sterk afgesleten en niet zelden vindt men in één of meer tanden een gedeeltelijke uitholling. Jonge paarden wil men wel ouder doen schijnen door
hun ontijdig de veulentanden uit te trekken, waardoor zij vroeger dan anders de paardetanden krijgen. Door dit met de hoektanden te doen, wil men een vier- voor een vijf- jarig paard doen doorgaan. Op meergevorderden leeftijd doet men wel het omge-
keerde, d.w.z men wil het paard jonger doen lijken dan het is, bijv. door den haak der hoektanden met een vijl weg te nemen of door de lang schijnende tanden in te korten en het komt zelfs voor, dat men de verdwenen kroonholten door nagemaakte vervangt. |
|||||
- 38 -
|
|||||
Fig. 18.
|
19 jaar.
|
||||||
Wrijfvlakten der binnentanden driehoekig.
Bodem der kroonlioite verdwenen, tandsterretje nog aanwezig;
wnjfvlakte der binnen- en middenfanden driehoekig.
|
|||||||
^
|
||||||
H.H. Paardenhouders!
|
||||||
Verzekert Uwe paarden bij
» Groningen, Algemeene Onderlinge
Maatschappij tot verzekering van paarden v. hooge waarde, gevestigd te Groningen. Hare verzekeringsvoorwaarden zijn in alle
opzichten zéér voordeelig. De premie was
steeds beduidend lager dan die van eenig
andere groote Maatschappij. =
De gemiddelde premie bedroeg per jaar:
Afd. I: 2.02V2 procent - Afd. II: 315 procent. Afd. Ia: 2 procent. Zie voor nadere inlichtingen vooral ook pag. 42.
|
||||||
Fio. 19. Over den 20-jarigen leeftijd.
|
||||||
. '■ "■•:•■ :
|
||||||
Aan de bovenhoektanden ziet men somtijds voor de derde maal een haak.
De tanden vormen een kleinen hoek met elkaar
(De wriifvlakten der tanden in de bovenkaak zijn alle driehoekig ;
op 22-jarigen leeftijd zijn de wrijfvlakten van alle tanden der onderkaak
omgekeerd-ovaal; zie bladz. 32).
|
||||||
„GRONINGEN",
ALQEMEENE ONDERL MAATSCHAPPIJ TOT
VERZEKERING VAN PAARDEN VAN HOOGE WAARDE, GEVESTIGD TE GRONINGEN.------- Verzekert: y\f j ]
Paarden van f 400 tot f 3000 en dekhengsten tot f 5000.
Afd. Ia
Goedgekeurde dekhengsten tegen afkeuring wegens eornage. Afd. II.
Paarden van f 150 (porties vanaf f 100) tot f 390. Deze drie rubrieken dragen elk hare eigen verliezen en
worden afzonderlijk beheerd. - Heft zeer lage premiën. Uitkeering voor paarden beneden 10 jaar 80 pot., voor
oudere paarden 70 pet. - - Directe uitbetaling bij verliezen. Veeartseuijkmidig Adviseur: Inspecteur:
A. W Heidema, Jhr. G. dejonge v Zwijnsbergen,
Groningen. Vreeburg 39, Utrecht.
Directeur: F. F. Leopold, Groningen. Kantoor: Emmasingei23.
Inlichtingen bij de directie en bij de agenten. Vraagt prospectus
-__ ... — Zie voor premiën pag. 40. -----
|
||||
FiG. 20.
|
||||||||||
\
|
||||||||||
■" i
|
||||||||||
Bovenkaak van een kribbebijter.
|
||||||||||
Onmisbaar is het Melasse-Paardenvoer
van de firma Iman J. van der Have te Rotterdam,
zoo men de voortdurende gezondheid zijner dieren op
prijs stelt. Het is niet duurder dan haver, het voorkomt koliek, het werkt gunstig op de verkoudheid, het wekt den eetlust op en maakt het eten smakelijker. |
||||
<3? «3? Goedkoope Geïllustreerde Land- en
Tuinbouwbibliotheek van De Veldbode«. |
||||||||||||||||||
Vraag bij de firma Leiter-Nypels te Maastricht:
23. Stalinrichting. -• y <u «sra^-io
24. Warmbloedfokkerij. \ jf« 1 * § | °1
25. Koudbloedfokkerij. fjgs!^J-«£<
26. Hoefbeslag. S-gS^SïüjHd
27. Rundveefokkerij. sL^ks"^ ,
|
||||||||||||||||||
e
|
||||||||||||||||||
28. Schapenfokkerij. -SlfeVf^
|
||||||||||||||||||
t/l
|
||||||||||||||||||
«3
|
||||||||||||||||||
« c ^
|
||||||||||||||||||
29. Stierhouderijen en fokvereenigingen. ^-_§ § £ Jj^-'l
30. Controlevereenigingen. 1J ^ s c °1 £
31. Koopvernietigende gebreken. ^3^^'^ . $
32. Tuberculose. ^ ■§ t <=la*" -**
33. Miltvuur. |J , - |^-|f
34. Boutvuur en mond- en klauwzeer. ^-d . -g "ë ^~ p
35. Stalziekten. dz* gl^t
36. Weideziekten. S* « ö 5 « * S
Prijs per deeltje f 0.15, 10 deeltjes f 1.25, 25 deeltjes f 2.75, 50 deeltjes
f 5.—, 100 deeltjes f9.-, 5C0 deeltjes f 40.- (gesorteerd). |
||||||||||||||||||
'N3[)N1N3>T33J.NVV
|
|||
AANTEEKENINGEN.
|
||||
r
|
||||
AANTEEKENINGEN.
|
||||
■
|
||||