-ocr page 1-

SIMON DE TOOVERNAftS,

SIMON PETRUS

EN

of de eerste tijden der Kerk geschetst in een aantal tafereelen, tintelende van vnnr en leven.

Vrij bewerkt naar het italiaansch

J. J. FRANCO.

AMSTERDAM, C. L. VAN LANGENHUYSEN, 1872.

-ocr page 2-

319 E

63

CENTRALE OUD-KATHOLIEKE BIBLIOTHEEK.

üniversiteits-bibliotheek, Utree

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

3/1 • 4 3.

SliOM PETRUS

EN

SlffilOM DE TOOVERNAAR.

of de eerste tijden der Kerk geschetst in een aantal tafereelen. tintelende van vnnr en leven.

Vrij bewerkt naar hot italiaansch

VAX

J. J. FRANCO.

AMSTERDAM. C. L. VAN LANGENHUYSEN,

1872.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

INHOUD.

Biz.

I. De Q-eloovigen te Rome....................1

II. De Heidenen te Rome...........10

III. Vroomheid der Romeinen, ten tijde van de H. Petrus

en Paulus...............22

IV. De Worsteling..............37

V. De beschuldiging voor Nero.........51

VI. Vreezen................59

Vil- De stoutmoedigen, niet door de fortuin geholpen. . 72

VIII. Het testament in de Marmentijnsche gevangenis . . 80

IX, De laatste dagen van Petrus en Paulus.....97

X. De zegepraal der Apostelen..........112

XI. Het roemrijke graf............125

Aanteekeningen......................^32

-ocr page 8-
-ocr page 9-

I.

De Gsloovigen te Rome.

Een schoone lentezon verhief zich over de heuvelen van Ti-voli, deed het leven en den glimlach in de vallei van de Anio, op de aangename hellingen van Tusculnm, terugkeeren, en dwars door al de pracht van iiome heendringende, verlichtte de oude patricische wijk aan den voet van den heuvel waarop zich thans de kerk Santa Maria Maggi ore verheft.

Daar verhieven zich eertijds de landhuizen der Eomein-eclie patriciërs van den tijd van koning Servius Tullius. Maar ten tijde van Nero ademde niet slechts de kleine patricische wijk maar ook het geheele gedeelte van Eome, het Esquilijn-sche genaamd, de grootheid, de weelde en de pracht.

Daar is het, dat zich de drukken herbergen bevonden , waar de buitenlieden vernachten, die niet uitgenoodigd waren oin inde huizen, ingerigt voor vreemdelingen, te blijven. Op de logementen volgden de paleizen; op de paleizen de tempels; op de tempels de badplaatsen; op de badplaatsen de basilieken en forums, de hallen en waterleidingen, de renperken en tuinen van Mecfenas, bloeiende op de oude graven der plebeërs.

Vervolgens waren er nog andere plaatsen van genot, toebe-hoorende aan de gunstelingen der Cesars en aan uit het niet te voorschijn gekomen vrijgemaakten.

Het was nog vroeg om bezoeken af te leggen; evenwel zag men de beschermelingen zich verzamelen en bijeen komen, om hunne opwachting te maken in de voorkamers der rijke burgers.

1

-ocr page 10-

De atriums der schoonste logementen waren als het ware versperd door deze soort van bedelaars in plechtgewaad, tusschen wier rijen hoovaardige bedienden heên en weêr liepen.

De?,e laatsten, oordeelende naar de min of meer versleten toga\'s, verdeelden de cliënten in drie klassen, dat is te zeggen , in vrienden van de eerste, van de tweede en van de derde ontvangst. Q-edurende dezen tijd bereidde men in de trieliniums de geschenken; de aanzienlijkste voor de voornaamsten en de minste voor de geringsten.

De schatrijke meester, weinig gesteld op de ontvangst der morgengroeten zijner vrienden van het atrium, ronkte en sliep den roes uit van eene nacht in slemperij doorgebragt.

Doch dit was het geval niet in het paleis van den senator Cornelius Pudens (1), hoewel zijn Atrium gevuld was met eene menigte beschermelingen. Daar was de slaaf-portier niet als het ware geketend in zijn vertrekje; hij dreigde de bezoekers niet met zijne knoestige knods, en de bulhond, de gewone gezel der deurbewaarders, hield zich niet op in zijne nabijheid. De cliënten hoewel slecht gekleed en van gering aanzien, overschreden den drempel zonder vrees en werden onthaald met eene sdele waardigheid.

De arme plebejers, in de eenvoudige werk-tunica gekleed, ontvingen de manden beter gevuld dan de wel gekleede vleiers der andere rijke meesters; dit gebeurde telken male dat twee vrome, jonge maagden, dochters van den raadsheer, afkwamen, om de dienstmaagden te helpen in het vullen der manden. Praxedis en Pudentiana, even als hun vader Pudens en hunne moeder Claudia, waren de eerste en welriekendste bloemen van, de Eomeinsche christenheid, opgevoed onder de aankweeking van Petrus.

Terwijl de raadsheer in het atrium wandelde, groeten en handdrukken uitdeelende meer met de zachte toegenegenheid eens broeders, dan met de trotsche barschheid eens romeinschen meesters, sprong een koerier van het paard vóór het portiek, waar het standbeeld van Pudens stond, en vroeg aan den portier : — Zou de meester hier zijn?

1) Voorgaanderijen met open plaats.

-ocr page 11-

3

— Ja, antwoordde de slaaf; hij is met zijne vrienden. Daar komt hij aan.

De koerier naderde den raadsheer en zich op een eerbiedigen afstand houdende, zeide hij met blijken van het meest mogelijk ontzag:

— Uitmuntende Cornelius Padens, ziehier brieven uit Azië!

Dit zeggende, reikte hij hem een verzegeld paket over. De

raadsheer beschouwde het zegel; het stelde een herder voor, een lam op zijne schouders dragende. Pudens antwoordde niet; maar den schouder van den vrijgemaakten slaaf, die hem vergezelde, met den vinger aanrakende, zeide hij tot hem met eene zachte stem:

— Hij is van de onzen, onthaal hem als vriend en roep Claudia.

Hij gaf hem het paket en toonde aan alle twee de deur van het tahliniurn !), aan het einde van het atrium. De raadsheer liet zich met lang wachten. Zoodra hij in alle haast de beleefdheden der ontvangst aan zijne vrienden bewezen had, iisp hij naar zijn studeervertrek, waar hij den koerier aan eene marmeren tafel gezeten vond, zich aan een overvloedig maal te goed doende, dat de vrijgelatene hem had doen opdienen , en met Claudia pratende die beleefdelijk naar beneden gekomen was, om hem eer aan te doen.

Het geheele huisgezin van den raadsheer was vol vreugde, omdat zij eenen broeder konden herbergen. Toen haar echtgenoot binnentrad, zeide hem de romeinsche vrouw met een blij gelaat.

— quot;Weet gij, Pudens, deze is een bode van de kerk van Seleucië; hij brengt ons gewis nieuwstijdingen van de heiligen van Azië.

De raadsheer glimlachte, zag den koerier aan, en herkende in hem een voortvluchtigen slaaf, reeds te Eome door Paulus bekeerd.

Hij heette Onesimus. Padens drukte hem teederlijk aan het hart en hem op het voorhoofd kussende zeide hij hem:

— Dat de genade en de vrede van Jesus Christus met U zij! Gij aijt de vriend van Paulus en dus ook de onze.

1) Studeer- en ontvangstvertrek in de huizen der romeinsche heeren.

-ocr page 12-

4

— Hartelijk dank! ik ben slaaf van Philemon.....

— Hier zijt gij vrij, in de vrijheid van Jesus Christus. Ik heb den brief gelezen., in welken Paulus u aan uwen meester aanbeval, hetgeen gij voor Paulus gedaan hebt maakt u dierbaar aan de kerk van Rome (2).

Zoo sprekende verbrak hij een voor «en de zegels der omslagen en liet de brieven er uit glijden.

— Deze is voor Petrus, zeide hij , deze voor Paulus — voor Lucas, voor Clemens, voor Linus; deze....

Hij beschouwde het opschrift met verwondering en hernam:

— Voor Praxedis en Pudentiana, dochters van Cornelius Pudens. O! wat kan dat zijn ? lees, Claudia :

„Aan Praxedis en Pudentiana, dochters van Cornelius Pudens.quot;

— quot;Welk feest voor deze kleine meisjes, te weten dat de heiligen van 8eleucië haar ook schrijven! doe ze onmiddelijk door eene dienstmaagd roepen en dat men haar zegge dat ik haar in het tablinium wacht.

Hij keerde zich tot den koerier en zeide:

— Terwijl ik deze brieven aan hunne adressen doe toekomen en de antwoorden ontvang, zult gij onze gast zijn. Greef mij de hand.

Zij drukten elkander de hand ten onderpand van gastvrijheid.

— Petrus en Paulus zijn niet te Rome. De bekommering van alle kerken roept hen ter hulp van de ontluikende christenheid. Maar ik zal wel inlichtingen omtrent hen weten te verkrijgen en hun deze brieven doen toekomen met die, welke ik alle dagen voor hen ontvang. Clemens is in de stad, Linus is in ons huis en gisteren nacht heeft hij in onze vergadering het brood gebroken. Let wel, vriend, gedurende de nacht, dat dit u tot regel diene, de tijden van Burrhus en Seneca zijn niet meer. Wij hebben Tigellinus voor profeet. Greve de hemel, dat ook hij met Cesar naar Achaïe 1) vertrekke, en dat de kerk een oogenblik adem hale !... Gij weet hoeveel bloed men reeds op het Vatikaan vergoten heeft, en hoeveel er eiken dag vergoten wordt sedert het vervolgings-edict uitgevaardigd is. Lang genoeg hebben wij tusschen de martelingen en den dood

1

Suetonius, Nero 22.

-ocr page 13-

1

5

geleefd, zooals onze Paulus de gewoonte heeft te zeggen 1). Ik Op dat oogenblik naderde de jonge Pudentiana met hare

ster zuster Praxedis, huppelende over het grasperk van den hin-

ier- nentuin.

— Vader, zeide zij binnenkomende, wij hebben u te lang om- , laten wachten. Maar wat zal ik u zeggen? wij waren in de

* huiskapel gebleven om onze gebeden ten einde te brengen,

oor Men zag aau hare kleederen, dat zij de waarheid sprak. De

twee zusters waren in eene eenvoudige tunica gekleed, die im: haar tot op de enkels daalde, hare schouderen waren met eenen

lius lichten mantel bedekt, in heure haren schitterden geen paarlen

of juweelen, maar zij waren in den hals te zamen gebracht en is.quot; met een smal wollen lint in een strik gebonden. Een sluier

de bedekte deze kleederen en hing op haar voorhoofd en schou-

dijk deren; zij waren gekleed juist zooals de Apostelen hunne ge-

b ik loofsonderwijzers het hun geraden hadden 2). Pudens omhelsde

zijne dochter en zeide tot de jongste:

— Grij bleeft wel wat lang uit, maar het is nog tijd. Zie jko- » hier zijn brieven aan uw adres. Ik wist niet dat gij, zoo klein reef nog, reeds eene zoo verre briefwisseling onderhieldt. Het is

aardig! Deze komt van Seleucië met berichten voor mijne eid. \' kleine, schalke Pudentiana en ik weet niet wie haar schrijft!

•ing Dit zeggende, stelde hij haar het gezegelde perkament

iris- ter hand.

i te Het verschrikte kind trok blozende de hand terug en ant-

slke woordde bevende:

inus — Ik, ik weet ook niet wie mij aan de andere zijde der

ring zee kan kennen; maak gij het zelf open, vader,

dat — Neen, neen, ik wil dat gij het open maakt, dierbare

zijn lieveling, onderbrak Claudia , het kind aan hare kniën trekkende

ca el, j en een kus op hare wangen drukkende; ziet gij niet dat uw

; de vader gekscheert? Deze brief is met anderen van de heiligen

men van Azië gekomen.

dag is.

Lood 1) 11 Cor. XI, 23.

2) I Petrus, 111, I seqq. — I Tira. 11, 9. — De H. Linus, leerling van Petrus en Paulus, beval dat niet eene vrouw in de kerk mogt komen, zonder gesluierd te zijn (Baron., an. 80, n0 4).

-ocr page 14-

6

Pudentiana haalde wederom adem en zag met verwondering om zich heen.

— Is het mogelijk? zeide zij.

Vervolgens verbrak zij het zegel en las met luide stem;

„Thecla aan de zeer dierbare zusters Praxedis en Pudentiana, heil!quot;

— Maar wie is dan deze Thecla, vroeg Pudens aan One-simus; is het de martelaresse van den Christus ?

— Zij zelve!

De jonge meisjes schenen nog méér verwonderd, en Pudentiana vervolgde ;

„Weest niet verbaasd, mijne zeer waarde zusters, dat eene uwer zusters, aan u onbekend, u schrijve. Zoo ik, in mijne afzondering te Seleucië, van de wereld vergeten ben, uwe goede faam is verspreid in alle de kerken van het Oosten. Wij loven den Heer, omdat het huis van Cornelius Pudens de schuilplaats van de Apostelen van Jesus Christus, het toevluchtsoord van onze broeders van Eome is, en dat zijne jeugdige dochters als de roem van het Evangelie beschouwd worden. Uitmuntende zusters, ik bid u mij nieuwstijdingen te geven van Paulus, die de II. Geest over mij heeft doen nederdalen. Zoo gij wist met welke zorg hij mij in den godsdienst van den Christus gevormd heeft, mij eerst de melk en vervolgens het voedsel des geestes gevende, zoudt gij mij zonder twijfel vergeven, dat ik u lastig val Ik was verdwaald in de duisternissen der dolingen, medegesleept door de hartstochten der eeuw; Paulus onderwees mij in de waarheid en ontdekte mij de vreugde van haar, die zich als zuivere maagd aan den Heer toewijdt. Ik. ben zwak en beschroomd; hij verzekerde mij dat God niet zoude toelaten, dat ik boven mijne krachten beproefd wierde, en dat de beproeving zelve eerder mijn welzijn dan mijn ongeluk voor uitkomst zoude hebben. Ik bad hem dat hij mij zoude veroorloven hem te volgen, ten einde zijne predikingen te kunnen hooren, maar hij wilde het niet. Welgelukzalig zijt gij, broeders van Home, die zijn woord kunt hooren ! Hier beminnen hem allen en allen bedroeven zich in de gedachte, dat hij zoo ver weg is. De laatste maal dat ik hem zag, te Mileten, kondigde hij ons aan, dat de H. Geest hem naar

-ocr page 15-

7

Jerusalem riep, en hem ketenen en kwellingen voorspelde; sedert dien dag hebben wij zijn aanschijn niet aanschouwd. Toen hij zijn droevig afscheid van ons nam, wierpen zich allen op de knieën; hij bad met de vergadering en daarna geleidden wij hem naar het schip; allen omhelsden hem, allen weenden, want hij had gezegd: GHj zult mij niet meer zien i).

„Gedurende de geheele reis hernieuwden hem de profeten der kerken dreigende voorspellingen, en de broeders ontrieden hem verder te gaan; maar de moedige Apostel, in plaats van zich op te houden, versnelde zijne schreden, zeggende, dat hij volgaarne zijnen hals aan de bijl en zijne handen aan de ketenen zoude overgeven, voor den naam van Jesus Christus, in de stad waar de Groddelijke Meester voor ons had geleden. (3)

„Hoeveel arbeidde hij niet te Jerusalem en overal elders zoowel ter zee als te land! De heiligen van Italië weten er iets van, zij die hem met ketenen beladen zagen aankomen en gedurende twee jaren gevangen blijven

„Eindelijk verbrijzelde de engel die Petrus verloste ook de ketenen van Paulus; de kerken van Griekenland en Azië konden hem nog eens terug zien, dat is te zeggen dat hij ons eerder vertoond dan teruggegeven werd. Ik kon mij niet voor de voeten van mijnen zoeten meester op de knieën werpen, en tot overmaat van ongeluk (zoo men den wil des Heeren een ongeluk kan noemen), heb ik in onze vergaderingen eene ontstellende tijding vernomen, welke zegt, dat de H. Geest Paulus naar Eome terugriep, waar zijne loopbaan moest eindigen met de kroon der regtvaardigen. (4)

„O! misschien is hij er reeds aangekomen! misschien ligt hij reeds in boeien! misschen reeds in den muil van den leeuw! O Pudentiana én Praxedis, mijne zusters, versterkt mijne zwakheid door eenige gelukkige tijding, droogt mijne bittere tranen; en zoo God u niet veroorlooft iets anders te doen, kust dan voor mij de ketenen van Paulus en beveelt mij in zijne gebeden; herinnert u de liefde van Jesus Christus die ons uit de duisternissen in het licht deed overgaan; weest

1) Act. XX, 17—38.

2) Act. XXVIII, 12—30,

-ocr page 16-

8

indachtig dat de Apostelen des Heeren nooit mijne smart veracht hebben, dat de Moeder van Jesus zelve haar niet verachtte en dat zij mij dikwijls te Ephesus ontving. Wilt dan niet, gij, dienaressen van G-od, de tranen eener dienstmaagd van G-od versmaden. De genade G-ods zij met u en met al de uwen! Amen.quot;

— Maar wie ben ik dan ? riep Praxedis uit, dat Thecla, de groote Thecla van Jesus Christus, zich tot mij rigt?.....

Pudentiana was op de kniën gevallen en drukte hare lippen op den brief, geheel in verwarring, haren naam gekend te zien door de beroemde martelaresse, en door deze naar nieuwstijdingen van eenen Apostel gevraagd te worden. Pudens hief haar op, gelukkig eene zoo edele ootmoedigheid in zijne dochters te bemerken, en zich tot Onesimus wendende zeide hij hem.

— Maar gij, waarom hebt gij mij niet van Thecla gesproken? Vertel ons iets van haar heilig leven.

— Wat zoude ik U kunnen vertellen dat gij niet reeds weet? Zij is het voorbeeld der christelijke maagden; eenige zeggen dat Paulus toen hij haar bekeerde, haar zijnen geest van het Apostelambt heeft medegedeeld. Zij diende de Kerk en de armen, wascht de voeten der heiligen en gaat van huis tot huis het evangelie verkondigen aan de personen barer kunne, juist zooals het hier de edele Claudia Sabinilla doet en deze jonge meisjes het met hare gelijke doen____

— Maar wij, onderbrak Pudentiana, wij hebben niet voor Jesus Christus geleden door het ijzer en het vuur, wij hebben de leeuwen van het renperk niet, zooals Thecla, getrotseerd (5).

Terwijl zij sprak, bemerkte men den bisschop Linus. Hij kwam uit de vertrekken die hij gedurende de vervolging in het huis van Pudens bewoonde, en ging langzaam naar den ingang en onder den zuilengang van het atrium. De raadsheer zond hem iemand om hem te verzoeken zich wol een oogenblik in de werkkamer te willen vertoonen, om er de brieven te ontvangen en er den brenger van te zien. De heilige trad het ta-blinium binnen en gaf den vredekus aan Onesimus; vervolgens, na den brief doorloopen te hebben, zeide hij, de wenkbrauwen fronsende:

— Bidt God, mijne broeders, dat hij medelijden hebbe met

-ocr page 17-

9

onze kwellingen. ïimotheüs, de leerling van Pauius, schrijft mij over de rampen die de leeringen van Simon den Too venaar veroorzaken; hij vraagt den raad der Apostelen. Arme bisschop van Ephesus! Hij weet niet dat Petrus en Pauius ver van Eome zijn; dat wij zeiven door den storm worden medegevoerd en dat wij niet weten of wij hen moeten smeeken ons te hulp te komen of hen van het gevaar te verwijderen en voor de \' kerk te bewaren!

Hij helderde evenwel een weinig op na den brief gelezen te hebben , door Thecla aan de dochters van den raadsheer gericht:

— Waarom beeft gij, jeugdige meisjes? vroeg hij, hare verwarring bemerkende; weet gij niet dat wij allen broeders van Jesus Christus zijn?

Is het wonder dat Thecla u schrijft en nieuwstijdingen van de Kerk van Rome vraagt? Hat de eene of de andere van u eene pen neme; antwoordt met eenvoudigheid hetgeen gij van onze zaken weet, zooals gij aan Claudia zoudt schrijven, zoo zij zich te Baiës bevond.

Zegt haar dat de Kerk van Rome eenen moeijelijken strijd heeft te onderstaan; dat het bloed der Christenen eiken dag op het Vaticaan en buiten de poorten der stad vergoten wordt; dat ook dergelijke berichten ons van alle kerken van Italië ter oore komen; dat Petrus en Pauius____

Linus hield op met spreken, wendde het aangezicht af en ging schielijk naar buiten, om de dikke tranen niet te laten zien, die hem over de wangen liepen.

Hij zeide slechts tot Pudens, die hem vergezelde:

— Petrus en Pauius kondigen in de kerk hunnen naderenden marteldood aan. Helaas! wat zal er van de Kerk van Italië worden, te midden van zoovele vervolgingen, van zoovele ergernissen , door Simon den Toovenaar en zoovele afvallen van het geloof opgewekt? Dat Jesus Christus onze bark bijsta, bewogen als zij is en de schipbreuk nabij!

En Linus begaf zich naar de wijk Transtevere, waar eenige nieuwbekeerden van zijne handen het Doopsel wachtten, om van daar naar de Tulliaansche gevangenis te gaan, waar talrijke Christenen werden opgesloten gehouden, in afwachting van de martelaarskroon.

-ocr page 18-

II.

De Heidenen te Rome.

Cornelius Pudens, diep bedroefd over de woorden van Linus, ging langzaam in de richting der Carines en daalde vandaar, gevolgd van zijnen stoet beschermelingen, naar den Heiligen weg of de Via Sacra en het Forum, waar hij genoodzaakt was den ochtend door te brengen.

Noch het geraas des volks, rondom den stoel des praetors te zamen gedrongen, noch het hevige schelden der advotaten, noch het gebabbel der goochelaars, noch de gemengde menigte, bestaande uit mannen des volks en grooten, aan de deur der wisselaars, onder den ingang der basilieken en onder de over dekte galerijen, konde uit het hart des raadsheeren den pijl rukken, die de woorden van Linus er in geschoten hadden, noch den schrik en ontsteltenis doen verdwijnen die hem de gevaren waarvan Petrus omringd was en de ongelukken waarmede de Kerk bedreigd werd, veroorzaakten. Elk uur scheen er hem tien toe, tot dat het wateruurwerk van het Capitool den middag aankondigde. Nadat hij zijne zaken had afgedaan, had hij den tijd alleen naar zijn huis te gaan om te zuchten en te bidden.

Hij was reeds in den draagstoel geklommen , zich niet dan met moeite aan zijne vrienden ontrukkende, en reeds had hij aan de dragers gezegd hem naar zijn paleis te geleiden, toen hem iets in de gedachte kwam: Petrus, zeide hij in zich zeiven , bereidt zich voor om terug te keeren en nieuwe wolken hoopen zich tegen hem op; laat ons ten minste het terrein

-ocr page 19-

11

verkennen en Jaat ons trachten de oogmerken der hovelingen te doorgronden.

Hij stak het hoofd buiten de gordijnen, en beval dat men hem naar de Octaviaansche bibliotheek zoude geleiden.

De straten van Rome waren verlaten en stil. Ieder deed zijnen middagslaap, want het zesde uur was nog niet geslagen. Maar de Octaviaansche bibliotheek was nooit ledig, dewijl de philo-sophen, die met gelijkenissen te koop liepen, de taalkundigen van slechte gehalte en de op avontuur uitgaande rethoren, geen betere schuilplaats hebbende om te slapen, haar tot vereeni-gingsplaats hadden gekozen.

Pudens hoopte er den eenen of anderen steunpilaar te vinden, van wienhij de fijne listen van het hof zoude kunnen ver-

aus, nemen. Het viel beter uit dan hij verwachtte. Naauwelijks had

iar, hij de trappen van den zuilingang beklommen, of hij bevond

gen zich tegenover Demetrius (6), cynisch wijsgeer van beroep,

was doch geen straatphilosoof, geheime vijand van Nero, voor wien hij de meest opregte verachting aan den dag legde. Deze kende

3 te den senator daar hij hem dikwijls bij den raadsheer Trasea

;en , * Petus, een anderen vijand van den Soeverein, ontmoet had; hij

gte, groette hem dan en zeide beleefdelijk:

der — Gegroet Cornelius Pudens! welke nieuwe besluiten ont-

iver werpt gij ons daar ginder, in de basilieken van het Porum? ruk- — Gij weet er zooveel van als de beste senator, antwoordde

loch Pudens.

iren — Kom, kom, Cesar is een goed vorst: hij wil n niet met

de bezigheden overladen. Wat gelukkig bestaan! Niet de schaduw

hem van eenen zweetdroppel te hebben! geen andere bezigheid dan

mid- Tigellinus Policleet, Elias, Nimphidius en al die schoone ge-

[ hij lukuitdeelers, te verlichten!

q te — Houdt u stil, was het antwoord, de verklikkers.....

— Ik ken mijn volkje, hernam Demetrius snedig. Met andere

dan zoude ik stommer dan Harpocrates zijn. Wat praat gij van

L hij voorzichtigheid!.... Ik , ik vlucht het hof meer dan de deuren

toen van den Tartarus.

zei- — Gij spreekt zoo slechts om te schertsen. Gij vischt op den

Iken bodem, van het paleis en gij, cynische wijsgeeren, zijt allen in

•rein overeenstemming met eikanderen.

I 1

-ocr page 20-

12

— Met het hart, ja, met den mond, neen; en om alles te zeggen, er zijn er die wel spreken maar die slecht nalezen.

— Wien vreest gij ? ♦

— Iedereen.

— Wie regeert tegenwoordig in het paleis ?

— Altijd Tigellinus. Onder hem regeeren nog in de tweede plaats goochelaars, handelaars in vermaken, fluitspelers, al het canaille van Bayes en elders. Ondertusschen is sedert eenige weken de scepter in de handen van eenen besnedene overgegaan.

— Wat is er dat voor een?

— Wijsgeer, redetwister, geleerde, priester van Eleusis, waarzegger, god... Onze Cesar aanbidt hem, omdat die bedrieger hem beloofd heeft allerlei betooverende dingen en toover-geheimen te openbaren, in staat om Koning Jupiter en al de goden van den Olymp gek te maken.

— En hij heet....

— De joden noemen hem Simon; maar aan het hof geeft hij zich voor Icarus uit.

— Wat! hij zou voorgeven te kunnen vliegen?

— Of hij het voorgeeft! hij heeft het beloofd aan Lucius Domifcius, Nero Claudius Augustus Grermanicus.... enzoovoorts ! hij heeft het gezworen en nog eens gezworen!

— En zoo hij niet slaagt?

— Tot morgen de ernstige zaken! Ondertusschen, blijft hij in het paleis, baard en haren verzorgende en het goud bij schepels in den zak stekende. Om Cesar door zijne wonderen te beheerschen, vertoont hij hem eiken dag een nieuw, dat nog meer de verwondering opwekt dan dat van den dag te voren. De wijsgeeren, zij ook houden hem den zak voor om de praatjes in het gat van Midas te versmoren....

— Aan welke zijde hebt gij u geschikt.

— Aan de verst verwijderde.... Zoo bij toeval, Nero zich op den eenen of anderen dag zekere aardigheden van mijn maaksel herinnerde, zoude zijne eerste liefkozing zijn, mijne huid met pek te doen bestrijken en mij op het Vaticaan te planten om als verlichting bij zijne nachtelijke togten te dienen. (7)

Pudens kon een zucht niet onderdrukken. Slechts gedreven

-ocr page 21-

13

door het verlangen om, door welk middel ook, er toe te komen de bedoelingen van Cesar te kennen, vervolgde hij op lossen toon:

— Wat gij ook zegget, zendt gij niet een weinig verliefd zijn op al dien glans? Waarom wordt gij niet de cliënt van den jood Simon, die u zoude beschermen?

— Ik zoude liever de cliënt van de drie furiën zijn! Ik zoude liever hun vriend en slaaf worden, indien zij ten mijnen

aanzien eene zekere zaak zouden willen doen..... Enfin! ik

versta mij er op, en ik weet wat mijne gebeden aan de maan beduiden!

— Ei! kleine cynische deugniet! wij zijn niet meer in de goede tijden van Diogenes en van Alexander....

— Bah! Wij beleven nog betere tijden. Het kwaad is dat gij, katoenen raadsheeren, niets anders weet te doen, dan op uwe groote ivoren zetels nedergehurkt te blijven. Ik heb het ongelukkiglijk wel gezien, na hetgeen aan dien onnoozelen Mon-tanus overkomen is. Bij Pluto! hij had den bal in de vlucht kunnen grijpen en----Grenoeg!

— Wat wilt gij zeggen?

— G-ij speelt den onwetende, hé? Grij weet dan niet, dat verledene week hier, te üome, een echtgenoot, raadsheer, Cesar gemaskerd, te midden zijner ge.vone nachtelijke ongebondenheden verraste? Gij weet niet, d t hij hem een goed pak stokslagen toedeelde en dat hij hem zoodanig kwetste, dat de vriend Kers \') langen tijd in zijne vertrekken opgesloten bleef, om de guitaar te bestuderen, zooals hij zeide. En wij, wij zeiden dat het was, om zijne wonden te verzorgen en te verbinden -). Montanus had ongelijk zich met eenige schrappen tevreden te stellen. Lompert! hij moest hem in een riool geworpen hebben, het hoofd, het haar beneden.

— En wat zouden de dagbladen er van gezegd hebben? (8)

— De dagbladen? gij wilt zeggen de geschiedenis? Welnu!

1) Deze bijimam kwam zonder twijfel van den purperen mantel, die de Keizer droeg.

2) Suetonius, Nero, 4, 26; Tac., Ann. XHI 25; Plinius, XIII, 43; spreken van de zalf, waarmede de doorluchtige boosdoener zijne kneuzingen verbond.

-ocr page 22-

14

de provinciën en de legers zouden aan Montanus de teekenen der overwinning toegestaan hebben. De Joden zelfs zouden tweemaal hunnen Sabbath in ééne week gevierd hebben?

— Grij zeidet mij daareven toch, dat de Joden in het huis van Nero regeerden.

— Grij ook, gij zijt een schrandere bol! De partij van Simon Icarus heerscht, maar het grootste gedeelte van de wijk Transtevere (9) is razend hem. in gunst te zien. De Christenen verachten hem en dreigen de bekwaamste toovenaars die zij in Judea hebben, tegen hem in te roepen.

— Bijvoorbeeld ?

— Weet ik het? Zij hebben genoeg van dat slag van gekken. Cephas, Simon Bar Jonas, Petrus, Paulus, en de rest!

— En Simon Icarus, wat zegt hij ?

— Hij belooft al de christen toovenaars voor den keizer te dagen: te overtreffen, te beschamen en vervolgens naar de plaats te zenden waar de paarden gevild worden...

— Zal hij slagen? Wat denkt gij er van?

— Ik lach met dat alles! Dat de partij van Simon of die van den Christus overwinne, de arglistigheid blijft onder de honden bestaan. Voor het overige, Tigellinus en zijne aanhang houdt het met Simon, Nero houdt het met Simon, men moest het eens worden om Simon naar beneden te werpen. Gij weet hoe Tigellinus doet om te overwinnen; hij zendt

een honderd man en vier pretorianen: eene aderlating.....

en.....goeden avond! Pudens wist nieuws genoeg. Door de

duistere en onderbrokene woorden van den heidenschen philosoof heen, die weinig op de hoogte der christelijke zaken was, zag hij duidelijk de zamenzwering door Simon de Toovenaar (10) gesmeed. Hij nam dus afscheid van den razenden Demetrius, die hem tot aan de deur van den zuilengang wilde vergezellen, en steeg weder in den draagstoel.

De jeugd en de andere lediggangers begonnen reeds de straten op nieuw te bevolken en zich op het Marsveld te verzamelen ; het negende uur was echter nog niet geslagen.

Cornelius ging eenige der voornaamste Christenen, van de edelste familiën, bezoeken. Hij zag onder anderen de doorluchtige Pomponia Grecina, door de geloovigen Lucina bijge-

-ocr page 23-

15

naamd en Plautüla, van het geslacht der i\'laviussen, geslacht, dat weinig tijds later aan Eome keizers en consuls moest geven, en dat tot nog toe aan de kerk heiligen gegeven had en weldra martelaars zoude opleveren. Pudens kende deze verborgen geheimen der Yoorzienigheid niet en de andere geloovigen waren even onwetend als hij aangaande die besluiten. In hunne gesprekken namen de tranen, de benaauwdheden en de schrik de grootste plaats in. Eenige droegen den rouw over hunne verbannen vrienden; anderen over hunne vermoorde bloedverwanten ; allen weenden over hunne christen broeders , die men in Eome en in geheel Italië om het leven bragt. En toen zij den raadsheer het verhaal van de hinderlagen , die men Petrus legde, hoorden doen, barstten allen in gesnik uit de handen ten hemel hellende en de barmhartigheid G-ods inroepende.

Pudens bragt verscheidene uren door met praten en overpeinzen. Terwijl hij door de straten ging, beleedigde de aanblik van het heidensche Eome zijnen geest.

Het volk, in zijne vermaken verdronken, dartelde aan alle kanten, niet denkende aan de bijlen van Nero, die voor het overige slechts boven de hoofden der grooten en rijken en die der vervloekte Christenen opgeheven waren. Het Marsveld, waar het gezucht der Kerk geen echo vond, bloeide als weleer. Het was opgevuld met worstelaars, ruiters, kaatsspelers en schijf-schutters; de zuilengangen, de bibliotheken, de lanen, de baden weêrgalmden van het geraas der stemmen der verhalers; boven, op de kruiswegen en in de hallen, sloegen de priesters van CVbele ue trom en verscheurden zich het vleesch met messen, om een stuiver te ontvangen; het volk luisterde naar de geleerde verhandelingen der cynische wijsgeeren; de praatzieke aanhangers van Isis en Anubis verkochten hunne geheimen en de kwakzalvers bazuinden hunne toovermiddelen tegen de slangenbeet uit. Dit zorgeloos, losbandig, wreed volk bragt aldus de dagen en jaren door, en was, door de schattingen, waarmede het zijne buitensporigheden betaalde, tot last der wereld.

— quot;Welk leven is dat der tegenwoordige Eomeinen, zuchtte Pudens, het geluid der groote metalen borden hoorende, waarop men in de badplaatsen sloeg, om het volk tot de baden te roepen.

-ocr page 24-

16

Na de onkuischheid komt het schandelijk bederf; na deze de nachtelijke slemppartij. Morgen zullen wij nog dezelfde zijn, met dit onderscheid, dat zij die heden den dag in het stof van het veld van Mars hebben doorgebragt, hem morgen te midden van de bloedplassen van het renperk zullen doorbrengen; en degenen die zich heden bij de scherpregters gebaad hebben, zullen morgen in den Tiber, tegenover het Marsveld, drijven.

Zoo was inderdaad het onteerde Eome der Cesars; en onder de laatste der Cesars was het tot het laagste peil van verachting gedaald. Ondeaquot; Nero, meer dan in elk ander tijdperk, werden de provinciën uitgeplunderd om den soeverein en het volk van Rome te verrijken, dat altijd van goud overvloedig voorzien was en altijd bedelde, altijd opgevuld was met spijs en altijd hongerde.

De vorst zond nooit eenen magistraatspersoon naar eene provincie zonder hem te zeggen;

— Herinner u dat ik geld noodig heb; neem alles!

Eiken dag, het is waar, verrezen uitermate groote gebouwen als het ware uit den grond, en gaven aan de hoofdstad van het keizerrijk een statig aanzien.

Alles was tempel, paleis, forum, badplaats, zuilen, standbeelden, markten en schouwburgen; het marmer, de metalen, de kostbare steenen werden overal verspild.

Het gouden huis van Nero, dat omstreeks dien tijd voltooid werd, besloeg alleen drie heuvelen, den Palatijn, den Celius en het Quirinaal • het bevatte meer meesterstukken dan tegenwoordig al de museums van Europa. En toch waren de bewoners van Eome het ongelukkigste volk der wereld.

Het negentiende gedeelte waren slaven, dat is te zeggen, meubels, dingen, maar geen menschen. Zij waren zonder vaderland, zonder huisgezin, zonder regt op de eer, de deugd, het leven.

De anderen waren burgers, maar onder hen bevonden zich een aantal cliënten, wier toestand niet veel beter was dan die der slaven. De rijken waren weinig in getal. Zij waren slaven van hunne slaven; slaven van de cliënten, van de vrijgemaak-ten, van den vorst; slaven ook vooral van hunne hartstogten.

-ocr page 25-

17

Deed het eeuige verwijderde dageraad van heil, eenige hoop op gezellige verbetering in de toekomst glinsteren? Neen! De bevolking hoonte niet alleen op betere tijden, maar zij kon zich die zelfs niet inbeelden; zij had ze gevreesd, zoo zij ze had kunnen droomen Zij zoude haren haat gewijd hebben aan dengene, die haar gezegd had:

Morgen zullen de slachthuizen van menschelijk vleesch gesloten zijn; volk, vergeet het renperk. Morgen zullen de deuren der schandelijke plaatsen veroordeeld worden; volk, vergeet de schouwburgen.

Inderdaad, allen die het konden doen, rigtten in hunne bijzondere woningen den schouwburg en het renperk op. Zij, die het niet konden, bepaalden zich tot het benijden van het lot dergenen, die rijker waren en wier grillen volgens hun welgevallen konden voldaan worden. De misdaden van Nero vermaakten zelfs de menigte; het volk was Nero waardig en Nero was zijn, volk waardig.

De raadsheeren mochten vrij Nero als vijand van het vaderland veroordeelen; het volk, in de meening zulke ijsselijke wanschapenheden als die van Nero niet meer te zullen zien, beweende hem langen tijd, bedekte zijn graf met bloemkransen en droeg zijne borstbeelden in zegeviering rond. Om eene zijner opvolgers te eeren vond het geen vleiender titel dan dien van nieuwen Nero. (11) Men hoorde wel hier en daar het schor geschreeuw der stoïcijnen en der cynische wijsgeeren, die de altijd vermeerderende wreedheden berispten; maar deze philosophen spraken alleenlijk om zich in den stijl te oefenen of om den tijd door te brengen gedurende de avonduren.

Het bijgeloof eindelijk maakte zijne aanhangers, door gevaarlijke of belagchelijke geheimen, dom en onverstandig, en vernietigde de laatste overblijfselen van godsvrucht en regtvaar-digheid. Kon men aan de Eomeinsche wijsbegeerte of godsdienst eene herstelling van de menschheid vragen, terwijl Nero door de straten der stad ging, de handen geverwd met het bloed van zijne moeder Agrippina? Terwijl Seneca en Burrhus, de twee regtschapenste menschen van het keizerrijk, hem geluk wenschten, dit gelukkig misdrijf te hebben durven bedrijven; terwijl volk en raadsheeren zich ruineerden om feesten te geven.

-ocr page 26-

18

om hem zegebogen op te richten, en om het zeerst juichten wanneer zij hem zagen; terwijl eindelijk in alle tempels een verachtingswaardige wierook brandde en de moedermoorder het Capitool beklom om den goden dank te brengen ua het bloed zijner moeder vergoten te hebben?

Een enkel lichtpunt glinsterde te midden van zooveel verwarring, door de menschen en de duivelen te weeg gebracht, en dat punt was het evangelisch mostaardzaadje door Petrus in de nabijheid van het Capitool gezaaid.

Dit zaad ontkiemde en bragt eene krachtige en dichte plant voort, zonder ander contrast dan dat der menschelijke ondeugden. Pudens had de apostelen een groot aantal Joden en Heidenen zien doopen; talrijke kerken had hij zien openen tegenóver de ongewijde tempels; hij had het Evangelie in het koninklijke huis van de Cesars zien binnendringen, waar de wijn van Ealerno in de drinkschaal van Nero geschonken werd door een schenker, die een leerling van Christus was,

Pudens zelf had het Christendom, in den Senaat ingevoerd.

Zeker, dit begin was schoon; het verscheen gelijk eene vriendelijke ster in eene stormachtige nacht; maar de brand van Eome kwam haar als met een sluier bedekken. Augustus wilde zijne schande in het christen-bloed verdelgen; en eindelijk om de uitroeiing van het Eoomsche geloof te volmaken, verscheen er een andere vijand even doortrapt als vreeslijk: Simon de Toovenaar.

— Wie zal Simon kunnen beletterutot vreesselijke uitersten over te gaan? vroeg Pudens zich zeiven af. Hij is de persoonlijke vijand van Petrus; hij kent al onze geheimen, en misschien heeft hij op dit uur den dood der Apostelen besloten. ISTero en Tigellinus ondersteunen hem; hij heeft goud, invloed, medeplichtigen , alles in één woord!____ Dat God de kerk van Rome redde!

De raadsheer was zoodanig door de smart ter neder gedrukt dat hij ternaauwernood eenig voedsel Icon nemen. Hij stond haastig van tafel op en zeide aan Praxedis en Pudentiana:

— Mijne kinderen het is nu tijd om te bidden! De jeugdige meisjes begrepen dat een nieuw gevaar boven de hoofden hunner broeders zweefde en gingen droevig heen om met hunne moeder te gaan bidden.

-ocr page 27-

19

Zij wisten niet dat hun vader den ganschen dag doorgebracht had met de ouderlingen te raadplegen ten einde het middel te vinden om Petrus en Paulus tegen de woede der vervolging te beveiligen.

Het was overeengekomen, dat men gedurende den nacht in het huis van Pudens raadsvergadering zoude houden, in dat gedeelte dat voor de vergaderingen der Christenen bestemd was; het was eene uitgestrekte en schoone zaal in bet eenzaamste gedeelte van het paleis gelegen. Eene geheime deur verleende er toegang; christen slaven van eene onwrikbare trouw verdedigden den drempel.

Op het aangeduide uur verschenen de gasten van Pudens, Linus , de bisschop Clemens, Lucas de evangelist, Plavius Clemens, doorluchtig, als oom en neef van den Keizer, maar nog doorluchtiger in de kerk, als broeder, echtgenoot, oom van heiligen, en martelaar van Jesus Christus !). Torpes 1), minister van het huis van Cesar en talrijke personen priesters of leeken.

De beraadslaging duurde niet lang

Elk gaf zijne meeningen te kennen en men zag duidelijk dat Simon de Toovenaar zijne hinderlagen zoowel gelegd had, dat noch Petrus noch Paulus er aan zoude kunnen ontsnappen. Sedert het bezoek dat hem de wijze van Armenië, ïhidatus, gebragt had, was Nero zoodanig ingenomen met do toover-kunst, dat hij dagen en nachten doorbragt met het ombrengen van mannen, vrouwen en kinderen; met ze in duizend stukken te scheuren met een altijd stijgende razernij , om in de geheimen der kunst door te dringen. Toen Simon aan het hof kwam, dreven zijne waarlijk uitstekende wonderwerken den Cesar tot buitensporigheid; hij sag slechts door de oogen van Simon. Tigellinus was het eens met den Toovenaar; hij was de arm van beiden. Niemand kon aan den wilden haat twijfelen die Simon den Apostel toedroeg; want te Samarië, in Pheniciö

1

De H. Torpes werd gemarteld te Pisa. Het is waarschijnlijk op hem, dat de H. Paulus zinspeelt, wanneer hij uit Eome aan de Phillip, schrijft: Salutant vos omnes sancti, maxime qui de Ca:saris (Nero) domo sunt.

-ocr page 28-

20

en in geheel Azië hadden Petrus en Simon altijd tegen elkander geworsteld. quot;W elk besluit kon men dus nemen zoo niet dat van zich door de vlucht voor\' een onvermijdelijk gevaar te behoeden.

Linus bezette na Petrus de tweede plaats in de kerk; hij besloot aldus:

Dewijl het de meening der ouderlingen is, zal ik, zoo het mogelijk is, een diaken naar Petrus en Paulus afzenden. Ik zeg, zoo het mogelijk is, want mijn hart zegt mij dat onze broeders Achaia verlaten en naar Rome stevenen. En, wat meer is, zoo de wind hun gunstig is geweest, kunnen zij op dit oogenblik reeds in Italië zijn aangekomen.

— Ik zal boden naar den kant van Brindisi zenden, zeide Pudens.

— En ik zal er langs den Appischen weg tot aan Puzzolus doen vertrekken, voegde Flavius Clemens er bij.

Torpis nam het woord.

— Zij moeten tot eiken prijs gered worden, zeide hij. Laat ons alle de kerken van Italië waarschuwen, opdat zij, zoo zij zich vertoonen, onderricht kunnen worden van den staat onzer zaken te Eome.

Zeker, de tegenwoordigheid der Apostelen zoude der kerk tot zeer groote hulp strekken, maar, geloof mij. ik bezie de zaken van dicht bij, en wij kunnen ons niet ontveinzen dat, zoo zij hier kwamen, het slechts zoude zijn om den dag na hunne aankomst onder de bijl van eenen honderdman te vallen. quot;Wij zijn dus verpligt ons meer dan ooit het woord van Christus te herinneren: Zijt voorzichtig ah de slang. In den naam onzer broeders die in het huis van Cesar dienstbaar zijn, smeek ik dus u, vaders en meesters in Jesus Christus, alles in het werk te stellen ten einde Petrus en Paulus te verwijderen, ten minste tot het tijdstip dat de invloed van Simon bij den Cesar eenige verzwakking ondergaan zal hebben.

Nauwelijks had Torpis geëindigd met spreken, toen de slaaf-portier met geweld de twee vleugels der deur openende, buiten zich zeiven van vreugde, in het midden der zaal sprong, en met eene donderende stem aankondigde;

— Petrus en Paulus!

-ocr page 29-

21

De twee Apostelen vertoonden zich inderdaad aan\'de vergadering. Zij waren omstreeks het vallen van den nacht, zonder iemand ie verwittigen in Rome aangekomen, en nu, onder begunstiging van de duisternis, kwamen zij hun gewoon toevluchtsoord in het gastvrij huis van Pudens zoeken.

-ocr page 30-

III.

Vroomheid der Romeinen, ten tijde van de H. Petrus en Panlus.

De onverwachte verschijning van Petrus en Pauhis in het midden der vergadering, in de huiskapel van Pudens vereenigd, geleek een zonnestraal, die zich te midden van het geraas des onweders aan de schittering van den bliksem paart. Allen wierpen zich in wanorde aan hunne voeten, hun de handen drukkende en aan het hart klemmende; de vreugde was met eene onverklaarbare droefheid gemengd; de vrees vereenigde zich met de hoop. De heilige reizigers omhelsden op hunne beurt elk der broeders, den kus des Heeren met dezen plechtigen groet vergezellende; Dat de vrede met u zij. (12) Het geluk van zich te midden van zulke waardige en beminnende kinderen te bevinden, deed hen terzelfder tijd zoete tranen storten.

Na deze eerste wisseling van bewijzen van teederheid, vol van christelijke liefde, gaf Linus eene korte voorstelling van den toestand der romeinsche kerk, en maakte zich de tolk van de wenschen der ouderlingen in de vergadering tegenwoordig; hij zeide dat de langgewenschte tegenwoordigheid van Petrus en Paulus, dierbaar was aan de broeders van Rome; dat het aan allen wenschelijk scheen een weinig toe te geven aan de zegevierende fortuin der vijanden van Grod; hij smeekte de apostelen zich te verwaardigen medelijden met zich zeiven en de Christenen te hebben, zich te bewaren aan de liefde voor het welzijn der algemeene kerk.

Petrus hoorde dien raad aan, daarna nam hij het woord met

-ocr page 31-

23

die zachte en kalme majesteit, die hem zoo onderscheidde:

— G-ezegend zij God, Vader van onzen Heer Jesus Christus , zeide hij, die, in Zijne groote barmhartigheid, ons in uw midden teruggevoerd heeft. Gij kent mijne broeders, den verwoeden oorlog dien Simon de ïoovenaar sedert langen tijd der kerk aandoet. Van den dag af dat ik hein te Samarië excommuniceerde !), heeft hij valsche profeten en meesters in de logen in Azië en in geheel Syrië verspreid, overal sekten van verdoemenis ingevoerd, en ongelukkiglijk een groot getal ingewijden verkregen, die zich in de wegen der onkuischheid verwikkelen en de waarheid lasteren.

Het is onmogelijk dat gij niet opmerket, dat hij hier alle dagen aanhangers tracht te vormen onder onze broeders, die nauwelijks uit het heidendom bekeerd zijn, en aan wie hij de vleiende taal der hartstogten doet hooren. Hij belooft hun de vrijheid, terwijl hij en de zijnen slaven van liet bederf zijn. Reeds meer dan een ongelukkige, van den weg waarop hij zich begeven had teruggekeerd, is teruggevallen in een toestand, erger dan de eerste, en heeft op zich het spreekwoord toegepast: De hond is in zijn slijk teruggekeerd, enz.

Nu, hoe zoude ik langer kunnen dulden, dat hij hier rusteloos verleidt en bederft? Wie zoude mij troosten zoo hij er in slaagde de Kerk van Home te bezoedelen, die tot nu toe de welbeminde van Christus is, zonder smet, zonder schaduw, en wier geloof door de geheele wereld beroemd is? Ik weet dat gij, door de genade Gods, in het geloof bekrachtigd zijt, maar ik weet ook dat de ure des gevechts genaderd is, en dat uw geloof beproefd zal worden in het vuur der vervolgingen, even als het goud in den smeltkroes. Ik weet het, moedige mannen geleiden en ondersteunen U in de gevechten des Heeren; ik ken Linus en Clemens; maar er is geschreven: Weidt mijne lam-me- en, en God heeft aan de Apostelen gezegd: TFee u, zoo gij het Evangelie niet verkondigt !

Wat mij aangaat, ik heb de zekerheid dat ik mij weldra van mijn ligchaam, waarin ik mij bevind als in eene tent,

1) Act. VIII, 29 en vervolg.

-ocr page 32-

24

zal scheiden; het is dus mijn plicht mij te haasten dien steen des aanstoots met mijn woord te treilen, ten einde hem te verbrijzelen.

Zoo het den Heer Jesus behaagt, dat ik daar dengene vinde , die mij een strik moet spannen en naar het doel drijven, waarvan mij de zwakheid des vleesches verwijdert, dat dan Zijn wil geschiede! quot;Wat U aangaat, gedraagt U als waardige zonen der gehoorzaamheid door niet toe te geven aan de begeerte van het vleesch. Onderwerpt n liever aan den bisschop en aan den herder uwer zielen. Voor het overige zal niets ons kunnen schaden zoo wij ons met kracht hechten aan hetgeen rechtvaardig en recht is: herinnert U dat de oogen van Grod zich op de regtvaardigen vestigen en dat zijne ooren altijd open zijn voor hunne gebeden, de verraders integendeel worden door de goddelijke gramschap bewaakt. Dus, weest voorzichtig, waakt in het gebed en dat de genade zij met u allen die in. Jesus Christus zijt (13).

Paulus ter zijde van hem gezeten, gaf zediglijk zijne goedkeuring te kennen door het hoofd te buigen. Toen Petrus zijne rede geëindigd had, wilde hij ook spreken en vroeg een weinig stilte.

Zijne woorden waren kort. In eenige volzinnen zeide hij dat de H. Geest hem bevolen had naar Rome terug te keeren en de kroon der regtvaardigheid te ontvangen. Hij smeekte zijne broeders hem het blijven niet te beletten, hem, slachtolfer reeds voor den dood bestemd, daar hij wenschte weldra van alle men-schelijke kwalen verlost te zijn en Jesus Christus terug te zien.

Bij deze woorden van Paulus, duidelijker dan die van Petrus, ontsnapte een klagend gezucht aan aller borst. Het was aan de vergadering der geloovigen als of een sluier zich voor hunne oogen vaneen scheurde en alsof zij door die openingen heen de marteling der welbeminde Apostelen bemerkten, marteling te smartelijker voor de Christenen, omdat zij zich niet tegen de oogmerken van Grod konden aankanten.

Er was dus niets te doen dan het hoofd te buigen en de toekomst in Gods handen te stellen.

Claudia, hare dochters Praxedis en Pudentiana als ook andere Christinnen tot het huis van Pudens behoorende, werden einde-

-ocr page 33-

lijk binnengeleid bij de Apostelen, die zij wenschten te groeten.

Deze vrouwen vol teederheid en volkomene overgeving be-

O O

gonnen te weenen en eene zoodanige droefheid te toonen dat de grijsaard zich liet overwinnen. Om de uitwerking zijner beloften een weinig te verzachten, beloofde hij zich eenigen tijd in het huis des raadheeren verborgen te houden (14).

Linus, Clemens en andere priesters kregen in last den geest der genade in de zielen der geloovigen terug te brengen, hun het vasten en het gebed aan te bevelen Paulus, Prins en meester van het woord -) bekommerde zich weinig over de lage door Simon gelegd. Hij begon met een vurigen ijver de kerken, welke hij reeds gesticht had te bezoeken, als ook die, welke Petrus opgericht had en nog anderen, die als bij too verslag in alle wijken van Eome uit den grond waren opgekomen.

Somtijds vierde hij de geheimen bij Aquila en Priscilla, nabij de fontein der boschgoden op den Aventijn. Hij vertroostte en versterkte deze heilige familie, aan welke hij het leven verschuldigd was en die op zich zeiven eene kerk vormde , welke tot voorbeeld aan alle de kerken der Christenheid konde dienen. (15)

Op andere dagen hield hij vergadering in het huis van de edelmoedige matrone Sabina in de Via lata. Daar dompelde hij, bijgestaan door Linus, de nieuwbekeerden in de wonderbare fontein, die zijne gebeden hadden doen ontspringen, toen hij daar gevangen gehouden werd. (16)

Hij bezocht dikwijls de ellendige wijk der Joden in het Transtevere en wist er de arme doch welbeminde woonplaatsen van de Christenen, zijne broeders, terug te vinden. Vandaar beklom hij den top van den Janiculus, ging de poort Aurelia uit en daalde in de valleien van het Vaticaan neder. Daar vierde hij te midden der ovenpachters, der wijngaardeniers, der steenbakkers en fabrikanten van aardewerk, de heilige geheimen in de kerk, door Petrus gegrondvest, en vernam wee-nende de verhalen der martelingen, in de omstreken ondergaan door de heiligen, begraven in de Vatikaansche begraaf-

1) Zeer oude Romeinsche overlevering hoewel eenigen er misbruik van hebben gemaakt. August. Epist. XXXVI ad Casalan.

2) Ipse (Paulus) erat dux verbi. Act. XIV 3 11.

-ocr page 34-

26

plaats en in de steengroeven, van de vrome Lueina op den Aure-liaanschen weg. (17)

liet was hem aangenaam de nacKten door te brengen met het heimelijk verzamelen der geloovigen, het bezweren der broeders, door de helsche geesten bezeten, het troosten en verzorgen der zwakken, het gieten van den balsem der aalmoezen in de talrijke wonden der vervolgden en der armen. En altijd predikte hij de boetvaardigheid, welke hij voorstelde als een zeer krachtdadig geneesmiddel tegen de smarten der Kerk.

Petrus van zijn kant verzamelde te midden der graven buiten de poort Callina, de bloem der Eomeinsche Kerk; de vroomheid der doorluchtige familiën en de onschendbaarheid der begraafplaatsen veroorloofden hem er op zijn gemak te prediken en te doopen.

Pudens stelde ook ter zijner beschikking de goederen, die hij langs den Komentaanschen weg bezat. (18) Het is waar, meestal bewoonde hij het paleis des raadsheeren, wiens groot aantal beschermelingen, aan wien ten allen tijde de toegang tot het atrium geopend was, als met een algemeenen mantel den vrijen toegang der geloovigen bedekte.

Het schouwspel dat bijna elk oogenblik het geheime bidvertrek aanbood, was waarlijk trefiend. Inderdaad, terwijl gedurende den nacht de geloovigen toevloeiden om de heilige ceremoniën bij te wonen, verdrongen zich over dag in de kapel diegenen, aan wie Petrus gehoor gaf voor de zaken die zij met hem te behandelen hadden; de dag was ook bestemd voor de ontvangst der christen vrouwen.

De eerste die zich aanbood was de eerbiedwaardige Claudia Sabinilla, hare twee jonge dochters, Praxedis en Pudentiana, welke reeds voor eeuwig den maagdelijken staat waren toegewijd, bij de hand leidende; zij werden gevolgd door vrijgemaakten en christen slaven.

Petrus ontving iedereen met hoffelijkheid en genegenheid; in elk zijner woorden hoorde men een goddelijke ingeving. Het vermoeide de uitstekende grijsaard niet zich met de jeugdige maagd Pudentiana te onderhouden welke hij oordeelde vol verdiensten, rijp voor den hemel te zijn, gereed om even als eene duif naar den Q-oddelijken bruidegom op te stijgen, hoe-

-ocr page 35-

27

wel -ij nauwelijks den ouderdom van vijftien jaren bereikt had 1).

Zij en hare zuster Praxedis brachten lieer dikwijls den dag door met het maken van copiën van liet Evangelie dat Markus voor de Romeinen geschreven had. INdoit schreven de vrome overschrijfsters de geschiedenis van Petrus\' val af, zonder zich aangedaan te gevoelen over de nederigheid van den prins der Apostelen, die het zelf voorgezegd had 2).

Als zij eene copie afgemaakt hadden bewaarden zij haar voor Petrus, die haar aan de Bisschoppen gaf wanneer hij,hen wijdde. De jonge meisjes waren ten toppunt van geluk, ziende dat de vrucht van hare vermoeienissen nuttig was niet slechts aan Rome maar aan de geheele Kerk.

De Apostel wijdde inderdaad in het huis van Pudens, Apol-linaris, Bisschop der kerk van Ravenna, Romulus voor den zetel van Fiesole, Entropus voor Yerona, Syrus voor Pavia, en een groot getal anderen, die de werken van het apostelambt moesten gaan uitoefenen in Sicilië, G-allië, Spanje, Bre-tagne en het Oosten. Op andere tijden schreven zij de Epis-telen van Paulus af en stelden exemplaren er van ter hand aan de familiën der nieuwbekeerden, die, ver van de stad wonende, moeielijk in de vergaderingen er de lezing van konden komen hooren.

Het toenemen der vervolging had, gedurende die twee laatste jaren hare vermoeienissen boven mate vermeerderd. Dikwijls , onder voorwendsel van wellevendheid\'sbezoeken af te leggen, vereenigdcn zich de oude aanzienlijke Romeinsche vrouwen in de vertrekken van Claudia Sabinilla om te beraadslagen over de werken van christelijke liefdadigheid die er te doen waren. Zij verdeelden onder elkander de zorg om de martelaren en de dooden te begraven, elk belastte zich met de begraving van degenen die men in de nabijheid harer woningen ter dood bragt 3).

1

De acten van de H. Pudentiana doen haar op zestienjarigen leeftijd sterven.

2

Oude overlevering. V. Tilmont, mém. ecclés. t. II.

3

Tot staving van deze beweringen, zien wij dat de begraafplaatsen der Apostolische tijden en die der volgende, den naam der heilige vrouw en dragen. In de Acten der Martelaren wordt dikwijls melding gemaakt van vrome vrouwen tusschen beide komende om zorg voor de gemartelden te dragen.

-ocr page 36-

28

Claudia, van haren kant, zond troepen van slaven uit, onder geleide van den moedigen vrijgemaakte Eubulus !), om de langs de Salarische en Nomentaansche wegen gelegen plaatsen te onderzoeken die aan de dagelijksche strafoefeningen gewijd waren; zij deed hem doodlakens medenemen om de heilige overblijfselen te verzamelen 1), vazen om het gestorte bloed in te doen en sponsen om er niet eene enkele druppel van verloren te doen gaan. De jonge meisjes, als Praxedis en Puden-tiana, hadden in last altijd de reukwerken, de zalven, de doeken en de vazen om de ligchamen te wasschen, gereed te houden. Dikwijls bragten zij de nachten slapeloos door, wanneer onverziens de draagbaren aankwamen, beladen met de overblijfselen der martelaren van Jesus Christus. De zoete last der maagden, van hunne moeder Claudia en hunne grootmoeder Priseilla bestond in het verzamelen van deze gewijde overblijfselen, het wasschen dier roemrijke overschotten, en het een voor een kussen der wonden, die deze nauwelijks koud geworden ligchamen bedekten. Priseilla zond ze vervolgens naar de steengroeven die haar in eigendom toebehoorden, en die van toen af den naam van begraafplaats van Priseilla ontvingen. Wanneer de ligchamen te talrijk waren, plaatsten de jonge meisjes ze onmiddelijk in de onderaardsche gewelven van het huis. De vrome Pudentiana slaagde op die wijze er in aan vele duizenden heiligen de laatste eer te bewijzen, want het aantal dergenen die den marteldood ondergingen was toen uitermate groot (19).

Door deze werken was het dat die bloemen van maagdelijke liefdadigheid zeer verre den wierook van het goede voorbeeld verspreidden. Men moet er zich dan niet over verwonderen dat de kerken der vreemde landen haar met eere noemden en dat de edele Apostola, zoo noemde men de H. Thecla, haar nieuwstijdingen van de Apostelen vroeg.

Na de onderrigtingen van Petrus en Paulus gehoord te heb-

1

Een dier doodkleederen nog met bloed bevlekt wordt nog op zekere tijden in S. Pieter tentoongesteld.

-ocr page 37-

29

ben, gevoelde Pudentiana zich verplicht aan Thecla te antwoorden , zij legde haar hart bloot in deze woorden:

„Pudentiana, dochter van Cornelius Pudens, aan Thecla, dienstmaagd van G-od, heil!

„Dat de vrede en genade van Jesus Christus altijd in uw hart moge vermeerderen, o zeer waarde zuster Thecla! Ik schrijf u uit naam mijner zuster Praxedis en mijner geheele familie, die gij u hebt gewaardigd met eenen aan onze harten zeer dierbaren brief te vereeren.

Petrus en Paulus zijn te Rome: vol vreugde in den Heer zijn zij hier gezond en wel aangekomen, maar wij hebben wel gevreesd toen wij hen zagen, uithoofde der vervolging tegen onze broeders, die eiken dag toeneemt. Maar onze broeders zullen over dit onderwerp zelf aan de kerken van Azië schrijven. Onze broeder Onesimus, die ons uwen brief bragt, moet hier blijven, totdat de Apostelen den tijd hebben de brieven, die hun uit Azië zijn toegekomen, te beantwoorden. \')

Ik haast mij u te antwoorden door den geheimschrijver mijns vaders, om u niet te lang eene gelukkige nieuwstijding te doen wachten: Paulus, onze meester in het geloof en de uwe veroorlooft u eindelijk hem te komen bezoeken, en heft het verbod op dat hij u er van gegeven had. 1)

Maar om u niet aan de gevaren der tegenwoordige vervolging bloot te stellen, beveelt hij u slechts uw vertrek tot aan de nieuwe Consuls uit te stellen. Zoo zegt hij. Mijn vader Cornelius Pudens belast mij u van af dit oogenblik de gastvrijheid in ons huis aan te bieden. Welke vreugde voor ons allen, met Thecla, de martelares van Christus, onder hetzelfde dak te wonen! Kom, zeer goede zuster, kom, opdat ik mijne lippen op uwe likteekenen moge drukken en mij in mij zelve vernederen, ik, tot nu toe onwaardig iets voor onzen Zaligmaker, onzen Grod te lijden! Gij zult hier uwe vertroosting vinden : het krachtige woord van Paulus, de gesprekken vol vuur van Petrus. Luister en verneem ons geluk.

1

De Acten van de H. Thecla maken melding van dit verbod.

-ocr page 38-

30

De welgelukzalige Apostelen kwamen in ons huis gedurende den nacht, onvoorziens; weinige uren later zaten zij voor bij de uitdeeling van liet brood des levens. Gij begrijpt onze vreugde! Gredurende de volgende dagen begon Paulus, volgens het voorrecht dat hij heeft, de kerken van dit Babylonië, zooals hij onze stad noemt, te bezoeken. ^

Petrus houdt zich in ons paleis verborgen en zorgt voor de zaken der heiligen, over de oppervlakte der geheele wereld verspreid. Maar de geloovigen van Home, meer dan alle anderen, gevoelen de nuttigheid zijner tegenwoordigheid. Zoo gij eens zaagt welk een toeloop! De mannen komen op alle uren, onder voorwendsel beschermelingen ven mijnen vader te zijn, of met hem over zijne landgoederen te onderhandelen, of koophandel met hem te drijven. De vrouwen en meisjes doen alsof zij mijne moeder of mijne grootmoeder Priseilla komen bezoeken en worden zoodoende in de binnenvertrekken geleid. Wij onthalen haar goed tot dat zij ten getalle van vijftien of twintig met hare vrouwen en volgelingen vereenigd zijn; daarna verwittigen wij onzen gelukzaligen Apostel, die zich haast in het bidvertrek te komen om haar te ontvangen en wij vergezellen er haar.

De heilige grijsaard toont zich nooit vermoeid; hij zet zich op zijnen leerstoel neder en blijft er, de oogen ten hemel geslagen; wij naderen, het hoofd gebogen, de handen onder in onze mouwen verborgen en wij kussen zijne hand, die hij gewoonlijk bedekt met den doek, waarmede hij zijne tranen afdroogt. Grij weet het, zelfs wanneer zijn gelaat glimlagchend is, vindt men er sporen van tranen op. Wanneer eene van ons hem in het geheim iets moet zeggen, plaatst zij zich aan zijne rechterzijde, terwijl wij voor onze zuster bidden totdat zij zich nederbuigt voor de oplegging der handen.

Wanneer alle geëindigd hebben, verdringen wij ons rondom onzen vader en winnen zijnen raad in. Meestal vraagt hij ons of er geene oneenigheden tusschen ons gerezen zijn, en beveelt ons de liefde aan; eindelijk zendt hij ons weg in den vrede van Jezus Christus.

1) Petri, V, 13.

-ocr page 39-

31

Ik heb den apostel Paulus hooren zeggen, dat hij nooit een zoo grooten toeloop van broeders gezien had. Eiken dag komen degenen, die zich door de kunstgrepen van Simon hadden laten misleiden, aan de apostelen hunne fouten bekend maken en zijne daden aanklagen.

Een groot getal van degenen, die in de netten van Simon deu Toovenaar verward waren en zijne boeken afgeschreven hadden, brengen ze terug en verbranden ze in de tegenwoordigheid van onze broeders. In één woord; hier hernieuwt zich alles, wat in de Kerken geschiedt, wanneer God ze door middel zijner priesters bezoekt 1).

Hetgeen Petrus in ons huis doet, Paulus, Linus , Clemens, Lucas en de andere uitdeelers van (xods geheimen doen het in de andere Kerken van Home. G-ij weet, dat wij, G-ode zij dank, er velen hebben in de wijk der Via Lata, op denAventijn, den Es-quilijn, den Celius, in Transtevere, het Vatieaan en elders nog 2).

De apostelen bevelen ons het vasten en het gebed, en wenden alles aan, om ons van de wereld los te maken. Maar helaas! ik vrees U te bedroeven, als ik U al onze groote vreugden zoude verhalen. Welnu! weet het: die rozen hebben ook hunne doornen, waarvan eenige zeer scherp zijn en ons wreedaar-diglijk doorboren. Hoewel zij ons tot het gebed vermanen, doen ons de apostelen dikwijls verstaan dat hunne loopbaan geëindigd is, en somtijds is het alsof zij ons voor den hemel vaarwel zeggen.

Daar ik U nu onze smarten heb medegedeeld, wil ik {J ook deelgenoote maken van onze vreugden, U de woorden herhalende , die ik heden in de tegenwoordigheid van Petrus uit den mond van Clemens gehoord heb.

..Mijne zusters,quot; zeide hij, „het bezit van den hemel wordt niet verkregen noch door de welsprekendheid, noch door den roem, noch door den adeldom van geslacht, noch door de

1

Act. XIX, 17 — 19. De Const. Apost., VI , 16, spreken van de too ver-boeken, door Simon samengesteld en aan zijne leerlingen gegeven. (Philo-sophumeiia, boek VI, hoofdst. I, enz. Parijs 1860.)

2

Er wordt gezinspeeld op de kerken die nu nog bestaan en die zich op hunne apostolische afkomst beroemen, zooals: Santa Maria in Via Lata, Santa Prisca, San Pietro in Vincoli, San Clemente, enz.

-ocr page 40-

32

schoonheid, noch door de kracht; men wordt het niet waardig als men het slechts hoopt, men rooft, als het ware, dat bezit, door de deugd van het geloof en door de goede werken aan het geloof gepaard. Bij gevolg, degenen, die het opperste geluk des hemels beoogen en die er eene plaats willen innemen, moeten der wereld afsterven, zich van haar verwijderd houden, om een hemelsch en goddelijk leven, gelijk de Engelen, te leiden en een zuiver en vlekkeloos geweten te hebben; zij moeten, met de genade van den H. Greest, G-od almachtig dienen, om met vertrouwen den Hemel te winnen, door de verdiensten van Jesus Christus Zoo gij dus het leven begeert en zoo gij dat doel wilt bereiken, versterft uw ligchaam, beteugelt uwe vleesche-lijke lusten en zijt met den geest Grods de verwinnaars der wereld.quot;

Hier werd de prediker door een vervaarlijk geweld onderbroken: het geschreeuw weerklonk zelfs tot in ons heiligdom; het was eene bende onzer ongelukkigen die naar het naburige

renperk van 1)..... (20) Ach ! ik durf dien helschen naam niet

uitspreken. Niettegenstaande dat gerucht verhief de vrome Clemens de stem, en vervolgde:

„Grij moet de afschuwelijke ijdelheden dezer eeuw overwinnen ; maar om den duivel, den draak, den leeuw, de oude slang te verslaan, moet gij u aan Jesus Christus hechten, uwen geest met de hemelsche leeringen voeden en uw hart met de goddelijke Eucharistie versterken. Daarna ging hij voort ons te onderrichten over de wijze, waarop wij onze ziekelijke broeders, de weezen en de arme weduwen, de bezetenen en de ongeloovigen moeten bezoeken. Eindelijk besloot hij met deze woorden: „Komt aan mijne zusters, laat ons moed houden! Handelt als goede schapen van Jesus Christus; neemt de regtvaardigheid in acht; doet de opregtheid van uw geloof door zuivere en heilige zeden blijken. Neemt tot voorbeeld diegenen wier kuischheid, zedigheid en vroomheid het schitterendste is en geeft hun de eer die hun toekomt. Vereert ook in den Heer onze medewerkers. Zoo gij aldus in Jesus Christus blijft, zoo gij, met zijne hulp, op den rechten weg en met getrouwheid voortgaat, zult gij onze vreugde, onze hoop en ons leven zijn. Amen.quot; (21)

1

Het renperk van Flora.

-ocr page 41-

33

De goede Petrus bekrachtigde deze woorden van zijnen medehelper, ze dóórgebaren goedkeurende. Ze hoorende, geloofden wij herboren te worden en te gevoelen, dat de H. G-eest de oorspronkelijke genade in ons opwekte. Het zoude mij zoet zijn, zoodanige gesprekken, aan uwe zijde gezeten, te hooren en mijne lauwheid aan uwen geloofsijver te verwarmen; maar zoo het U nog niet gegeven is naar liome te komen, blijf ik niettemin met mijne gedachten bij u.

Ik omhels u met genegenheid in Jesus Christus en ik bid u den groet en de kussen aan te nemen van mijne zuster Praxedis, van de andere zusters, tot onze kleine bizondere kerk behoo-rende en van Aurelia Petronella, de zeer beminde dochter van Petrus. (22) Dat de genade van Jesus Christus met u zij.

Pudentiana had den brief gevouwen maar alvorens hem te verzegelen ging zij met hare zuster Praxedis hem aan hare moeder voorlezen.

— Zend hem spoedig weg, mijne kinderen, zeide deze vervolgens, want ik vrees dat wij verplicnt zullen zijn er eene smartelijke tijding aan toe te voegen.

— En welke is die tijding, moeder?

— Ik zoude het niet al te wel kunnen zeggen: maar ik zie onzen Petrus meer dan ooit in diepe. en voortdurende overwegingen verzonken. Hij spreekt slechts van de groote smarten dei-kerk en van de gevaren, waarmede Paulus bedreigd wordt.

De slaaf, die bij de deur is, heeft mij gezegd, dat van daag talrijke boden, met ontsteld voorkomen bij Petrus af en aan liepen met zooveel haast, dat de een niet wachtte, dat de ander uitgegaan was.

Er moet iets nieuws gebeurd zijn, zeker voorgevoel doet het mij gelooven, te meer daar Petrus bevolen heeft, dezen avond het aantal zetels voor de vergadering bestemd te verdubbelen.

— Het is zeker, dat Paulus zich sedert eenige dagen niet meer zien laat, zeide Praxedis; misschien is hij vertrokken!

— God geve het! antwoordde Claudia.

De jonge meisjes durfden er niet meer van te vragen. Zij bleven aan de voeten hunner moeder op hunne voetbankjes gezeten, zonder een woord te uiten.

Pudentiana hield den brief in de hand. Nu eens boog zij

3

-ocr page 42-

3i

het hoofd, dan weder hief zij het op, en vestigde hare oogen op die harer moeder, even als iemand, die de oplossing van een vraagstuk vreest en tegelijkertijd wenscht.

Deze houding ziende, wilde Claudia de uitwerking harer woorden verzachten en de jonge meisjes in hünne droevige gepeinzen verstrooien.

— Komt aan! moed gehouden, zeide zij, gaat de zaal in orde brengen, zorgt dat het brood versch zij en dat er tweemaal zooveel is als gewoonlijk.

Praxedis ging het meel kneden en Pudentiana begaf zich naar het heiligdom, om toebereidselen te maken voor de zitting, die plaats moest hebben. Zij spreidde eene witte zijden stof over de houten tafel en plaatste, zonder de hulp van één enkelen slaaf, afzonderlijke banken voor de mannen en de vrouwen. In eenen hoek plaatste zij den leerstoel.

Gedurende de lange afwezigheid van Petrus, was het goud en ivoor, dat dezen zetel versierde een weinig dof geworden. Zij wilde hem daarom op het zorgvuldigst reinigen. Deze zetel was het eenigste kostbare meubel van de geheime kapel.

Van het begin af, zelfs toen hij de geheele familie nog niet gedoopt had, wilde Petrus het vermoeden niet doen ontstaan, als zoude het heiligdom tot wereldsche bijeenkomsten dienen en daarom veroorloofde hij niet, dat men het met kostbare meubelen versierde.

Hij had intusschen het geschenk dat Pudens hem deed van zijne Scd\'/a Geslatoria niet kunnen weigeren; het was noodig dat hij betamelijk gezeten was om de vergadering der geloo-vigen voor te zitten, vooral bij de wijding der Bisschoppen.

Pudentiana zich om den zetel keerende, begon met een linnen doek de stof van de achterleuning en de stangen af te nemen, de pilasters snel wrijvende die, bij de dwarshouten van den voet beginnende, om het meubelstuk heenliepen en het ondersteunden; zij polijste de drie kleine houten kolommen en de staven die het ruggestuk vormden en deed ze glanzen, zoowel als de kleine gewelven boven de kolommen geplaatst, die met de onderbalk en de ruimte tusschen het lijstwerk eene soort van geveldak met drie kleine openingen vormden en met kroonlijsten versierd waren, waarop zich, te midden van ara-

-ocr page 43-

35

besken en loofwerk, figuren van kinderen en krijgslieden vertoonden.

Vervolgens nam zij eene fijne spons en maakte liet ivoor wit met liet schuim van Marseillaansche zeep, beginnende met het ingelegde schrijnwerk, dat de diepte van den voorgevel bedekte en vervolgens langs de afgeronde armen en pooten voortliep. Dit werk vermoeide haar zeer, want de banden van het schrijnwerk waren versierd met bloemen, figuren, maskers, ingebeelde dieren en verhoogd door eenen krans van loofwerk, twee vingers breed en in relief gebeeldhouwd.

Wat haar het meeste kostte was het schoonmaken der achttien vierkante medaillons in het voorste gedeelte van den zetel ingevoegd.

Het was inderdaad noodig zorgvuldiglijk al de reliefs en al de holten in de voorstellingen, in deze medaillons gebeeldhouwd , te onderzoeken, zoowel als de vakken, waarop zij waren te zamen gevoegd en het vergulde lijstwerk, waardoor zij omringd waren. Gredwongen om gedurende al den tijd dat haar ondankbaar werk duurde, de voorstelling van een groot getal eigenzinnige fabelen der heidensche dichters, onder anderen de schandelijke geschiedenis van Hercules, het onderwerp van vele gebeeldhouwde voorstellingen, te beschouwen, verontwaardigde zich het heilige kind over de ongelukkige bijgeloovigheid der ongeloovigen, en zeide van tijd tot tijd tot zich zeiven, als om satan te beschimpen:

— Het past u juist tot zetel voor de kinderen van den Heer te dienen ! Er is geschreven, dat wij den leeuw en den draak zullen vertreden. Eindelijk maakte zij zich van den draadschuier meester, doopte hem in Samia 1) en bruinde de gouden draden in de medaillons en het beeldhouwwerk geïncrusteerd ten einde hun den eersten luister terug te geven; zij deed hetzelfde met de verzegelde ringen aan de vier hoeken der zetels, waar de staven der dragers doorgestoken werden. (23.)

ïoen dit vermoeiend werk geëindigd was, wierp zich het vrome jonge meisje, alsof zij wist, dat deze zetel eenmaal door

1

Eenc soort van tripelaarde, toen in gebruik voorliet bruinen van goud. De metaalpolijsters heetten Samiarii Plinius, XXXVI, 40.

-ocr page 44-

36

de geheele wereld zoude vereerd worden, op de knieën, vouwde de handen en bad.

— Geloofd zij G-od, onze Vader, zeide zij, omdat hij Petrus in ons huis en op dezen zetel, van waar hij ons de waarheid onderwezen heeft, heeft doen rusten.

Op dat oogenblik kwam eene dienstmaagd Pudentiana van wege Claudia roepen en zeide haar.

— Wanneer zult gij ophouden schoonmaakster te spelen, meesteresse r Uwe moeder vraagt naar u.

Claudia deed hare dochter roepen, dewijl het etensuur gekomen was.

Toen de nacht gevallen was , kwamen de broeders naar de vergadering in veel grooter getal dan naar gewoonte; zij waren vol angst en schrik; smartelijke tijdingen gingen van mond tot mond.

Petrus zette zich neder en sprak deze woorden.

— Broeders, de dagen van groote droefheid zijn gekomen. Paulus is op last van Cezar in de Mamertijnsche gevangenis geworpen.....

G-esnik, geween, gekerm, dat zich van alle kanten verhief, onderbrak hem.

— Bidt Grod, vervolgde hij, dat zijn toorn zich stille en dat Hij de ketenen van onzen broeder Paulus verbrijzele. Bidt Grod, dat hij ons de macht verleene, de ergernissen te stuiten van den vijand der kerk, die heden regeert en zegeviert.

Gaat in vrede.

Petrus kon niet voortgaan; zijn hart was met bitterheid vervuld en toch de gevangenneming van Paulus was slechts de voorbode van den storm.

-ocr page 45-

IV.

De Worsteling.

iie dag, na dat Paulus gehangen was genomen, werden geluk wenschen aan de talrijke aanhangers van Simon den Toove-naar gericht. Besnedenen en aanhangers van alle rangen verdrongen zich om zijn paleis in de wijk Transtevere en groetten hem, alsof hij een groot overwinnaar ware. Eene schaar van vrouwen, zijne leerlingen, kwamen in gala-costuum en in hunne, met schitterenden stoet omringde draagbaren gezeten, hunne groeten aan Helena, de vrouw van Simon, brengen; zij smeekten de gunst af van in het huiselijk heiligdom binnen gelaten te worden en er eenige korrels wierook te mogen branden vóór de portretten van Simon en Helena, die op een altaar geplaatst waren, in den vorm van Jupiter en Minerva (25).

De verachtelijke openbare vrouw verhoovaardigde zich dwaselijk op dat eerbetoon, en bediende er zich van, om haren echtgenoot aan te zetten voor goed met Petrus te eindigen, ten einde vervolgens ongedwongen over de menigte barer aanbidders te kunnen heerschen.

Simon bad niet noodig tegen Petrus opgehitst te worden; maar alvorens wilde hij den Apostel in een openlijken redestrijd beschamen, en aldus het gezag van Jesus Christus , dien hij predikte vernietigen.

Ondertusschen trachtte hij zich een partij te vormen. Hij oefende eene onwederstaanbare en volstrekte heerschappij over zijne leerlingen uit; twee strikken, de eene nog helscher dan de andere, hadden hem gediend om hen te vangen. Te dien

-ocr page 46-

38

einde verblindde hij hen door de goochelarijen, die hij den ganschen dag ten uitvoer bracht; vervolgens verleidde hij hen door onkuische beelden en voorstellingen, waarvan hij eene kostbare verzameling bezat, en welke hij vrijelijk in zijne geheime kabinetten debiteerde (26).

Daarentegen heerschten rouw, tranen en ontsteltenis bij de geloovigen. Zij beweenden het lot van Paulus en voorzagen, dat iets dergelijks aan Petrus beschoren was. Al de wegen van het. hof waren den toovenaar geopend. Nero\'s gunst was hem voor elke schelmerij verzekerd, en de hovelingen vleidden hem omdat hij de vertrouwde vriend van den vorst en het werktuig zijner vermaken was. Om Petrus geheel en al te verderven, was er slechts noodig dat Simon, vermoeid van den ongelijken strijd, dieu hij tegen den Apostel volhield, van zijnen invloed op Nero misbruik maakte, om hem het leven van Petrus te vragen.

— Voor het oogenblik zal hij het niet vragen, zeide de Christenen tot elkander in hunne gesprekken; maar zoo hij ontdekt dat Petrus eiken dag zijne listen en lagen vernietigt; zoo Petrus hem zijne nieuwbekeerden ontrukt, als zij ter nauwernood ingewijd zijn; zoo Petrus zijnen roem verduistert door dage-lijksche wonderen; zoo Petrus hem den oorlog aandoet tot zelfs in de schuilplaatsen van het keizerlijk paleis?

Anderen angstvalliger of blooder van hart, voegden er bij;

— O! Maar als Petrus voor eenigen tijd week! Zoo hij zich bij de geloovigen van Ferentinum, of in de eene of andere verwijderde stad van Campanie terugtrok! !)

Maar verre van ook verschrikt te worden, wilde Petrus den oorlog of liever den onderbroken strijd op nieuw openlijk beginnen en al den last van die zaak op zich nemen. Hij wist zeer goed, welke de hand was, die den slag had toegebracht, waardoor Paulus getroffen was; hij wist, hoe zijn broeder in het Apostelambt den Cesar zijne voornaamste gunstelingen had weten te ontrukken, om hen tot de deugd der christelijke

1) De Kerk van Ferentino geeft voor, volgens eene aannemelijke over-leveüng, het geloof ten tijde der Apostelen ontvangen te hebben, hoewel zij gewoonlijk niet genoemd wordt onder de talrijke kerken door den II, Petrus gesticht.

-ocr page 47-

39

kuischheid te voeren; dat Simon dit voorwendsel had aangegrepen, om hem bij den vorst te beschuldigen; eindelijk, hij wist, dat geheel het hof van Nero tegen hem verbitterd was, maar, verre van te wijken, trachtte hij veld te winnen en vermenigvuldigde hij zijne overwinningen

Met dat al verhoovaardigde zich Simon op den goeden uitslag zijner pogingen. De echo van Paulus\' stem niet meer hoerende, ondervond hij eene helsche vreugde, vleide hij zich met het denkbeeld zich een groot voetstuk opgerigt te hebben en zijn goddelijk fortuin eindelijk op hechte grondslagen te kunnen bouwen. Hij had met scherpzinnigheid de leerstellingen van Christus bestudeerd; hij wilde pogen het zoo gelukkige werk van Jesus van Nazareth op nieuw aan te vangen, de pro-fetiën op zijn eigen persoon over te brengen, de daden en wonderen van Jesus Christus na te doen en zich Diens leerstellingen toe te eigenen (27). Ondertusschen, loos als hij was, maakte hij alle wegen voor zijne aanhangers eften, liefkoosde hunne gevoelens en vleide hunne hartstogten; alle zijne woorden waren voorkomend en minzaam, welke ook de persoon was aan wien zij gericht werden.

Door zich met het masker der vroomheid te bedekken, en veel eerbied voor hun streng en matig leven te toonen, drong hij zich in bij diegenen, welke eerst onlangs door de Apostelen bekeerd waren, en zeide hun in schoone taal: dat G-od medelijden met de wereld had gehad en haar verscheidene malen door zijn bezoek gezegend had; dat Hij telkens, wanneer Hij op aarde was gekomen, de hand wijder geopend en de wegen meer en meer efien gemaakt had, aldus aan de menschelijke zwakheid toegevende. Hij zeide ook nog, dat de persoon van den Hemelschen Vader aan de Samaritanen verschenen zou zijn, wier wet sterk en scherp was, maar dat de wet der Christenen, den Joden aangebracht door den Zoon, mensch geworden om hen te redden, zachter scheen; dat ten laatste de goddelijke Trooster van den hemel nedergedaald was ter vertroosting der wereld.

Hij voegde er bij, dat hij voor zich geen andere eer vroeg

1) Oude en gegronde overleveringen. Ch. Baron. an. 68, n. 25.

-ocr page 48-

40

zoo het niet de eere Grods was. Men zoude hem, onverschillig welken naam geven, maar allen zouden weten, dat van alle menschwordingen der G-oddeiijke Personen, hij was. Degene die is , de groote kracht Grods, aan de wereld on der verschillende gedaanten verschenen: in één woord, het Wezen zonder begin noch einde. \')

Zijne wet was zoet; zij zouden God beminnen en zich in den Geest met het opperste Wezen vereenigen; al de andere voorschriften zouden ten gunste der ware geloovigen van den H. Geest afgeschaft kunnen worden, zooals de mosaïsche voorschriften afgeschaft waren geworden ten gunste der leerlingen van den Zoon. Evenwel moesten zij in Jesus Christus gelooven als in een heilig man en een profeet, maar zij moesten niet minder in hem gelooven, die de beloofde Geest, de brenger van eene algeheele openbaring 1) was.

— En daarvoor, aldus eindigde Simon, heb ik mijne Apostelen gezonden, ook zich niet bepalende tot het gekrompen getal van twaalf, mamp;ar een schoon dertig tal, ten teeken van grootere barmhartigheid. De stervelingen zullen weten dat de tijd der gestrenge wet voorbij is, dat de ziel niets te vreezen zal hebben van het laatste oordeel; en dat het, wanneer het geloof gered is, toegestaan is eenigzins aan de natuurlijke driften toe te geven. Geen vasten meer! Geene ongegronde vrees noch hatelijke onthoudingen meer, maar zuivere liefde en vrijheid der kinderen Gods! De afgoderij zelfs, die ons dikwijls kastijdingen berokkent, is niet verboden aan den-gene, die het geloof in het hart bewaart. Gaat tot mijne Helena, opperste Apostel, hemelscb wezen, dochter Gods, gezonden voor de zuivering der wereld, en gij zult ouder hare leiding het waarachtig licht herkennen. Ik heb haar aan de oneer onttrokken , en haar door mijne hand geheiligd, dewijl ik hare goddelijke oorsprong ontdekt heb, vereert haar; welgelukzalig hij die in haar gelooft!

En Simon onderzocht behendigiijk of zij bij geval eenige der papieren hadden welke Marcus onder de romeinsche edelen

1

Const. Apost, VI, 10.

-ocr page 49-

41

verspreid had, (hij wilde zeggen het Evangelie van den H. Marcus). En nog behendiger wist hij ze zich te doen overhandigen en gaf in ruil aan de bekeerden een kostbaar boekdeel, zeide hij, dat de kern der goddelijke Schrifturen bevatte en elke andere wet afschafte.

— Leest de groote Uitlegging: Ziehier het nieuwe Evangelie, ziehier de Openbaring, ziehier het Woord Grods i).

Aldus sprak de toovenaar tot de ingewijden in het christelijk geloof; maar bij de Joden schikte hij zich met nog meer behendigheid naar hunne overleveringen. Als het Samaritanen waren, verhief hij de aanbidding op den berg G-arizim, en herinnerde hen de wonderen, die hij te Samarië verricht had, het ongeloofelijke aantal leerlingen, dat hij er achtergelaten had, de tempels en altaren zijn naam toegewijd1). En om aan hunnen geest de ongelukkige herinnering te ontnemen van de nederlagen, die de Apostelen hem hadden doen ondergaan, voegde hij er bij, dat hij Petrus slechts genadig was om zijne tooverij niet te vernietigen of zijne arglistigheid te beschamen.

Zoo hij met een of ander goed Israëliet, zonder list of geveinsdheid, redetwistte, begon hij in het oneindige uit te weiden. over de oude Rachel, van wie hij zeide door eene goddelijke geboorte voortgesproten te zijn, daarop trad hij in zekere bizonderheden van zijne kindsheid, onder de tenten van Jacob doorgebracht, en verhaalde van wonderwerken, die hij in de oude dagen bij zijne vroegere jeugd verricht had: allen buitengewone zaken en boven elk mensehelijk begrip verheven. Hij bevestigde elke zaak door aanhalingen uit de ïïéilige Schrift, die hij altijd bij de hand had, alsof hij ze allen volgens de letter van het begin tot het einde kende.

Hoewel Simon zijne voornaamste zorgen aan zijne landge-nooten verspilde, vergat hij evenwel de Heidenen niet; met deze handelde hij geheel anders. Hij vertoonde zich, gehuld in

1

«Bijna alle Samaritanen belijden Simon voor htm oppersten god en aanbidden hem.\'quot; (Justin. Apost. Christ., nquot; 21. Zie in de werken gezegd van den H. Clemens: 1 P. P., Homel., II, 21.)

-ocr page 50-

42

een mantel van een sombere en strenge kleur, op de wijze der wijsgeer en, en nam de attisehe wijze van spreken en de manier van omgang der Platoniörs of volgelingen van Plato aan (28). Hij vestigde zijne school onder de stille schaduwen van eene of andere villa op den heuvel van Cinna, of langs den nomen-taanschen weg. Daar, uitgestrekt onder een palmboom i), naar de wijze van den goddelijken Plato, omwikkelde hij gemeene beuzelingen met voortreffelijke theoriën, en verhief zich in de sfeeren van het Onbegrijpelijke Wezen.

En wanneer hij eenigen tijd in deze onbereikbare nevelen gedwaald had, van zich zelveu sprekende, bekennende dat hij van den hemel nedergedaald was, om het licht aan den verblinden menschelijken geest mede te deelen, zeide hij de wijsheid tot zijne hulp geroepen te hebben: Helena! Helena was de verborgen wijsheid; zij was reeds aangebeden geworden onder den naam van Minerva, en verscheidene malen was zij op de wereld verschenen, altijd miskend door de ongelukkige stervelingen.

— Zij verscheen eertijds, in de oude tijden, zeide hij. Die Helena, die de Achajers en Trojanen verbrandde, was zij. De stervelingen herkenden onder hare schoonheid den goddelijken straal niet. Zij was moeder van eene menigte verstandige geesten, die haar hadden moeten volgen als eene koningin, en die haar integendeel als eene stiefmoeder behandeld hebben. Het is gelukkig voor Helena, dat mijne oogen haar in haren val hebben kunnen ontdekken. Ik hief haar, eene zoo zuivere parel, uit het slijk op, en ik deed haar weder plaats nemen op het altaar, dat zij waardig is, door haar mijne hand te geven. Aan haar dan de wierook, dien zij verdient; ik ontvang dien al, want Syrië. Palestina en Jonie hebben reeds aan Simon geofferd.

Het is onmogelijk te zeggen, hoezeer deze theoriën lieden overreedden, die de ware wetenschap niet kenden, en tot hun-ongeluk , gewend waren aan de monsterachtige godgeleerdheid van Homerus en Hesiodus, en ten laatste gevoed met de nóg ongerijmder fabelen van den grooten gunsteling van Octavianus Augustus, Caius Julius Hyginus.

1) quot;Te Eomc... gezeten onder een palmboom onderwees hij..Philoso-phumena... Boek VI,. hoofdst. I, n0 20.

-ocr page 51-

43

Gelukkig dat men, zoodra Simon de Toovenaar yertrokken was, bijna altijd Simon Petrus zag verschijnen.

Het scheen een toeval te zijn, het was de Voorzienigheid. Petrus wist gelijkerlijk met geleerden en onwetenden te spreken ; hij ook nam eene ernstige houding aan, maar hij had niets van een Orakel of eene Sihylle. Hij vroeg een weinig aandacht en door levendige redeneringen van bovennatuurlijke wijsbegeerte bewees hij de valsehheid der door den Toovenaar verspreidde leugens en maakte hunne ongeloofelijke ongerijmdheid tastbaar, i)

Vervolgens ongevoeligiijk de redekundige woordentwist in een evangeliesche predikatie veranderende , predikte hij Jesus Christus gekruist, en deed de waarheid van het vreesselijk oordeel, dat God als overgang tusschen den tijd en de eeuwigheid geplaatst had, luide weerklinken; een oordeel, dat de teugel der kortstondige wanorde, en liet begin en de samenstelling der oneindige orde is.

De toehoorders gevoelden zich in eene diepe bewondering weggesleept. Zij vergeleken de woorden zonder zin der wijsgee-ren, die schoon over de deugd spraken, met die des Christenen wijsgeers. Zij zagen eikanderen aan en zeiden, volgens den geest die hen bezielde;

— Deze cynische wijsgeer weet er veel van!

Diegenen, wier hoofd licht was, schreeuwden:

— G-eef acht! gij zoudt ons allen hondsch willen maken zooals gij !

— Neen, het is geen hond van een wijsgeer, het is eender gunstelingen van den Christus, die aan de galg ontsnapt is.

— Bij Herculus! gij hebt\' de tong wel geplaatst, maar uwe wetenschap heeft u den geest verward.

— Leugens en beuzelarijen van een besnedene. Laten wij ons verwijderen, uit vreeze dat hij ons met zijne vuiligheden bedekke.

•— Oh ! zeg eens, schoone redenaar, riep een jonge zot met

1) De veronderstelling, dat Simon zijne dwalingen veranderde volgens de tijden en de personen, schijnt ons de eenige die overeen te brengen is met de verschillende wijzen van spreken, die hem de oude schrijvers over de ketterijen toeschrijven. Hij zou zeker niet tegen de Joden over de HeleDa van Homerus gesproken hebben.

-ocr page 52-

44.

een schetterende stem, waarom hebben de mieren zes pooten en vier vleugels, terwijl de elephant slechts vier pooten heeft ?

En allen beginnen te spotten en uit te barsten van lachen.

Petrus verloor noch zijne waardigheid, noch zijne tegenwoordigheid van geest; hij vervolgde zijne redevoering en trok zich terug; maar slechts zelden ging hij heen zonder een nienwen leerling gevonden te hebben, die in bet harte geraakt, hem in het geheim kwam opzoeken en zeide:

— Wijsgeer, wat moet ik doen? (29)

Zoo de apostel, bij toeval, vernam dat Simon in de synagogen gegaan was, zooals dat dikwijls gebeurde, verzuimde hij niet er een weinig later ook te verschijnen. Hij nam het wetboek ter hand en opende het op de plaats, die hij zoo wel kende: in eene korte maar verpletterende redevoering, vernietigde hij al de ketterijen van den Toovenaar en bewees in het breede, dat deze laatste de beloofde Christus niet zijn kon; hij toonde aan, dat Simon slechts een afgedwaalde deugniet was , een verachtelijke afgezant van Satan, die hem de magt der toovenaars gegeven had 1). Van daar op den waren Christus terugkomende, schetste hij in eenige trekken de beloften der patriarchen en profeten, bewees in woorden van vuur, dat zij volkomen in Jezus Christus vervuld waren geworden, en besloot aldus:

— Zonen der profeten, erfgenamen van het Testament, komaan. Doet boetvaardigheid, ontvangt het doopsel van Jezus Christus; er is geen andere naam, in den hemel, noch op de aarde, aan wien gij uwe zaligheid kunt vragen2).

Somtijds, als door een voorzeggenden geest bezield, riep hij met luider stemmen en op dreigenden toon:

— Broeders hebt geene hoop in den Tempel. Nog slechts weinig tijds zal er verloopen voordat hij gelijk met den grond zal zijn. Ik zie het reeds, een machtige keert tegen Sion\'s muren zijne wrekende banieren, honger , slavernij , verdelging, verschrikking vergezellen hem! Jeruzalem, gij zult evenveel

1

De 11. Petras spreekt aldus in de boeken gezegd van den H. Clemens, passim.

2

De predikaties van den H. Petrus, den H. Paulus en den H. Steplia-nus steunen voor het grootste gedeelte op die bewijsreden. Cf. Act. 11, III, IV, V, VII, VIIl, etc.

-ocr page 53-

45

weenen, als gij u verheugd hebt op het gezigt der smarten, ondergaan door den Zoon van Grod 1).

Bij deze verschrikkelijke woorden verhief zich de vergadering onstuimig; de vaders en moeders van de synagoge 2) wierpen zich met woede op hem en zouden hem een kwaden streek gespeeld hebben, zoo de vrees der nog versch in het geheugen liggende gestrengheden van Claudius Cesar hen niet had terug gehouden.

Maar het geweld was nog veel heviger als de Toovenaar in de synagoge den mededinger zag verschijnen, dien hij vreesde. Alsdan beefde de trouwelooze, woedend en ontsteld, aan al zijne leden, het schuim op de mond, overlaadde hij hem met scheldwoorden waarin zijne razernij in al hare woede uitbarstte, hij trachtte hem in de strikken zijner venijnige redeneerkunde te vangen. Petrus liet hem praten, zich wringen en zijn venijn uitspuwen; daarop, met eenige woorden en zonder moeite, de bedriegelijke gezegden van zijnen tegenstander een voor een nemende, wederlegde hij ze zegepralend door middel zijner rede.

De verachtelijke Simon gevoelde de woorden op zijne lippen besterven, en als eene onder den voet getreden slang, verslond hij zijn eigen venijn, bevende, stilzwijgend en wanhopend. De persoon des Apostels ademde eene zoodanige majesteit, eene zoo groote goddelijke macht was op zijne gelaatstrekken uitgedrukt, dat Simon, wanneer hij de twist hervatte, geen enkel woord wist te vinden, en eindigde met het smadelijke over te slaan, en Petrus uit te dagen om wonderen te doen. Meestal vluchtte hij en brulde met sombere stem:

— Oude bedelaar! bij de eerste gelegenheid zal een slaven-kruis u niet ontbreken (30).

En toch, hoewel hij zoo dikwijls door Petrus overwonnen was, bleef Simon steeds in groot aanzien bij zijne, door zijne begoochelingen aan hem geketende, partijgangers. Nero zelf hing aan zijne lippen. Zijne bewondering voor Simon was zoodanig aangegroeid, dat hij zich niet schaamde hem een standbeeld op te richten (31) , met dit opschrift:

1

Deze profetie wordt verhaald door Lactantius (Biv. Jus IV, 21).

2

Vader en moeder van de Synagoge waren ecretitels, gegeven aan de verdienstelijkste leden van de Judaïsche Gemeente.

-ocr page 54-

46

Aan Simon, den Heiligen Grod.

Hij was er niet ver af hem een tempel te stichten en offeranden te brengen, zooals men reeds in andere plaatsen gedaan had.

De toovenaar bediende zich voor zijne bezweringen van het afbeeldsel van een kind, dat hij verzekerde geschapen te hebben, niet van aarde, maar van het fijnste bestanddeel der lucht; vervolgens, na het gedood te hebben, door het recht zijner volle en goddelijke magt had hij er het afbeeldsel van bewaard om tot zijne eigene roem te strekken. De waarheid is dat hij, met behulp van dit schilderij, dat hij alsdan in de hand hield, geesten deed verschijnen, die hij bezweerde in de duistere ver-eenigingen zijner geheimste vertrouwelingen, en vooral in tegenwoordigheid van Nero (32).

Op andere tijden, wanneer hij aan de rechterzijde van Cezar liep, of hem met zijne vrienden door de Atriums van den Pa-latijn of de eindelooze gallerijen van het Gulden Huis volgde, bleef hij eensklaps staan, en deed, door duivelsche middelen, de omringende standbeelden bewegen, die, op hun voetstuk wiegelende, zich voor den meester schenen te buigen; en dit tot zeer groote verbaasdheid van Nero.

Wanneer hij plaats nam aan de keizerlijke tafel, verwekte hij, op het oogenblik dat men er het minst aan dacht, windvlagen die alles in wanorde brachten en de keizerlijke zijtafel deed weergalmen van het gerucht, tot dat deze menigte vazen van goud, van kristallen, van edelgesteenten, en die, met spijzen gevulde schotels, zich van zelven , zonder eenige hulp, ophieven en zich aan de gasten kwamen aanbieden. Daarop opende eene geslotene deur met groot geweld eensklaps hare vleugels, en men zag een aantal bevallige gedaanten binnentreden, die het tafelgoed kwamen wegnemen en op de zijtafel weder nederzetten ; waarna zij, op een teeken van den Toovenaar, verbleekten, als lucht zoo licht werden en verdwenen.

Op het gezicht van dergelijke wonderwerken stelde Nero geen perk meer aan zijne vereering van den Q-od, gezeten in hetzelfde triclinium als hij. Hij vleidde hem, en vernederde zich zelfs om hem te smeeken van hem, Cezar, de tot de too-verkunst betrekkelijke wijsbegeerte te onderwijzen.

-ocr page 55-

47

— Zeg mij wat gij begeert, goddelijkt Priester, zeide hij. Ik ben bereid op een teeken van U te gehoorzamen. Wilt gij goud? Mijne schatten zijn U geopend. Wilt gij menschelijke slachtoffers? Zuivere maagden? Kinderen, nog aan de borst? Zij zijn gereed voor het mes. Dat ik slechts de geheimen mijner vijanden doordringe, de toekomst voorzie, de goden bevele: ziedaar al mijne eerzucht 1).

De wijze antwoordde glimlachend;

— Dat alles en nog veie andere zaken zal ik u onderwijzen, goddelijke Cezar, wanneer gij de mindere graden der wetenschap zult doorloopen hebben. Maar alvorens moet ik u de macht mijns arms doen zien.

En te midden der eetzaal springende, geheel omringd door eene helsche zwaveldamp, die zich van zijn persoon uitwasemde, strekte hij de hand uit en sprak de volgende woorden:

— Ik kan, ja, ik kan naar welbehagen mij onzichtbaar maken voor degeen aan wie ik mij wil verbergen; zoo het mij behaagt te vluchten, zullen de bergen zich openen om mij door te laten; zoo ik mij van eenige hoogte wierp, zouden de he-melsche geesten mij tot op de aarde dragen en ik zoude gezond en behouden beneden komen; het vuur kan mij niet bereiken , als ik te midden der vlammen ga; op een teeken van mij schieten nieuwe wouden uit den grond op, de natuur versiert het pad dat ik bewandel met nieuwe bloemen en planten; ik kan de gedaante aannemen in welke ik mij wil veranderen ; ik ken den weg des hemels zoowel als die der aarde. Die mij aanbidt doet wel; die mij standbeelden opricht doet nog beter!

Te midden dier gunsten van de fortuin, gevoelde de helsche toovenaar eene scherpe punt in zijn hart doordringen, een venijnig insect hem met zijnen angel doorboren, wiens steek hij te vergeefs trachtte te ontwijken. Die scherpe punt, die beet, het was de herinnering der zegepralen van de Apostelen van den waren Christus.

1

De bezweringen van Nero, zijne genegenheid voor de tooverkunst, de menigte menschelijke offers, zijne betrekkingen met de toovenaars, zijn historische feiten. Zie Suetonius en Plinius.

-ocr page 56-

48

quot;Wel is waar, zijne razernij was een weinig bedaard, toen hij aan Paulus dacht, die gerangen en der bijl toegewijd was; maar hij kon zich niet troosten, wanneer hij dacht aan Petrus, dien hij Paulus in de hevige openbare redetwisten zag oprolgen; hij zag hem zich verhonderdvoudigen, overal verschijnen, overal strijden, overal overwinnen, zonder dat het, op eene of andere manier, mogelijk was de geheime schuilplaats te ontdekken, die hem tot verblijf strekte.

Zijne vrienden berichtten hem, in hunne geheime kettersche bijeenkomsten, dat zij Petrus verrast hadden, dwalende in de nabijheid der Septa Julia op den Latijnschen weg 1).

Anderen zeiden, hem op de hoogte van den Aventijnschen heuvel, die den circus Maximus beheerscht, ontmoet te hebben.

— Het is maar al te wel mogelijk! riep de toovenaar uit. Er bevindt zich daar een waar nest van vijanden en afvallige joden.

Hij wilde spreken van het huis van Aquila en Priscilla.

— Ik heb hem opgemerkt, antwoordde iemand, dat hij den Tiber overstak omtrent de plaats waar de barken aanleggen, in de nabijheid van het mausoleum of de graftombe van Augustus. Hij heeft zich in zekere paden op den grond van Cincin-natus begeven 2).

Wat mij betreft, riep een nieuw spreker uit, ik heb hem op een onbehoorlijk uur omzwervende gevonden als een verdrietige schaduw, achter de insluitingsmuur van het renperk van Nero. Ik trachtte hem, mij zooveel ik kon verbergende, stap voor stap te volgen. Hij richtte zich naar de brug van Cestius; van daar trok hij door de voorsteden van het ïranstevere en verdween uit mijne oogen.

Eindelijk zeide eene der meest toegewijde joodsche vrouwen, die voor moeder der synagoge doorging, van droefheid bijna weenende:

— Zoo de onzen op die wijze handelen, zullen onze syna-

1

Tegenwoordig bij het paleis Doria. De Septa Julia bevonden zich daar, waar nu de kerk Santa Maria in via Lata is.

2

Tegenwoordig de haven van Eipetta, omtrent den grond van het kasteel, op de plaats zelve waar, zich de vermaarde kleine goederen van Quin-tins Cincinnatus uitstrekten.

-ocr page 57-

-49

gogen weldra gesloten zijn. Die van den Esquilyn wordt reeds bijna niet meer bezocht. die van de poort Capena is ledig, en.....

— En waarom ? en hoe ?

— Cephas weet wel waarom.

Bij de/e woorden weerhield Simon zijnen toorn niet laager. Hij keerde zich tot zijne vrienden en riep met eene stem vol bitterheid uit:

— Schelmen! schelmen al degenen, die hem in de synagogen ontvangen. Goddeloozen en dwazen diegenen, die naar hem hooren. Men zou hem moeten ketenen en hem mij brengen , dood of levend..... Maar neen!. . Ik wil van te voren

hem voor goed beschamen, van leugen overtuigen, met oneer bedekken! Wat u aangaat, het is genoeg, dat gij uwe ooren voor zijne betooveringen sluit.

— En het te kunnen! riep eene joodsche vrouw uit. Hij be-toovert door zijn blik, door zijne gebaren; zijn oog is vuur, zijne stem gelijkt den donder; men wederstaat hem niet! Heb ik hem niet dikwijls door onze straten zien gaan onder den Janiculus? Allen kenden hem, niemand had hem durven aanraken.

— Lafhartigheid!

— Erger nog, een groot aantal noodigen hem uit in hunne huizen te komen en ontvangen hem gaarne bij het bed der zieken. De moeders brengen hem hare kreupele kinderen om te betooveren.

— En hij ?

— Hij! hij treedt met stoutmoedigheid binnen; maakt over elk zijne tooverteekenen, en verlaat hen na ze genezen te hebben. Arm geslacht van Jacob, zoo de kracht Gods niet ter uwer hulpe komt!.....

De kracht Gods was Simon.

— O! ik zal ter zijner hulpe komen, antwoordde de Wijze, ik zal het helpen en zóó wel dat ik de Christelijke partij zal verniel en.

Wat hoopt Petrus dan in dit Eome, dat het mijne is ? Hier heb ik standbeelden mij ter eere opgericht; Cezar gehoorzaamt mij; nog een weinig tijds en ik zal tempels en altaren hebben.

-ocr page 58-

50

Dan zal ik met blijdschap mijne sterfelijke loopbaan voleindigen. Maar alvorens heb ik besloten, dien haveloozen Gralileër, die mij op alle plaatsen der wereld den wierook die mij toekomt, ontneemt, te verpletteren en der verachting toe te wijden: In Eome zelf zal ik hem vernielen. Ik begrijp niet, waarom men hem niet uit alle huizen verjaagt, even als een dollen hond! Wat kan hij den Romeinen beloven, hij? Hij heeft den rijken gezegd: Word! arm! Aan de armen: Kust uwe lompen! Aan de verdrukten: Gehoorzaamt! Aan de slaven ; Klinkt uwe ketenen vast! Aan de vrouwen: Werpt moe kleinoodiën we;/, leeft in de armoede! Aan allen: Vast, waakt, sterft de vermaken der wereld af!..... Grek !..... En daarmede denkt hij aan

den Trooster, brenger van vreugde en vrijheid , te kunnen wederstaal!! Ik zal hem aan het hol, waarin hij zich verbergt, ontrukken , al ware hij in de ingewanden der aarde. Ik weet reeds dat hij de paleizen der grooten verlaten heeft om zijne toevlucht tot de bedelaars van het Vaticaan te nemen; maar de duisternissen zijn voor mijne oogen gelijk aan den schoonsten dag, en zoo-als ik Paulus gevonden heb, zal ik ook Cephas vinden.

Weinig is mij aan hun bloed gelegen! Neen, ik wil eerst hunne schande genieten, hunne nederlaag smaken, mijne wraak zal ik met lange teugen drinken: Vervolgens, de hemel wacht mij, ik zal er terug keeren!

De toehoorders stonden op, aanbaden den Wijze en begonnen te schreeuwen:

— Dood aan Cephas! — Naar de Gemoniën! — Cephas aan het Kruis !

-ocr page 59-

Y.

De beschuldiging voor Nero.

Op eenen morgen ging de keizer het gulden huis uit, waar hij eenen nacht van slemperij onder een regen van bloemen had doorgebracht, geheel in een wolk van aangename geuren.

Begeerig zijne vermaken af te wisselen, richtte hij zich naar zijn paleis op het Vaticaan, om er eenige oogenblikken rustte nemen en zijn dag vervolgens in het renperk te eindigen.

Op het oogenblik, dat de stoet langs den II. Weg op het Forum uitkwam, een weinig beneden den kleinen tempel van Janus, zag Nero een onmetelijke schare hem te gemoet komen, waarvan de Joden de meerderheid uitmaakten.

Te midden van hen bevond zich Simon, die zich voor hem plaatste en uitriep:

— Zeer machtige Cesar, ik vraag u rechtvaardigheid vaor eene voorname daad.

De tijd was niet meer dat Nero, in navolging zijner voorgangers, lange uren in de open lucht, bij den boog van Fabius doorbracht, op den rechterstoel zittende, en recht doende, en de rijpheid zijner oordeelen doende bewonderen.

Evenwel, toegevende aan de aanzoeken van Tigellinus. Elias en de bende der andere vrijgelatenen — Simon onder hen begrepen — liet hij zich overwinnen door het denkbeeld den ge-rechtszeiel te beklimmen, en besloot den vriend te hooren, die met zooveel plechtigheid een beroep deed op de keizerlijke rechtvaardigheid.

Hij klom dus uit zijnen draagstoel, beklom de trappen van

-ocr page 60-

52

liet Comitium bij den Euminaalsehen vijgenboom \'), ging langzaam en met majesteit den zijdelingschen zuilengang van de Ju-liaansehe basiliek tot aan de bocht door, en vertoonde zich aan de groote poort recht over den tempel van Opsomde de Capitol inus -).

Het is niet noodig te zeggen dat de menigte, met drift den stoet van Augustus volgde !

Het was het onstuimigste uur der zaken van het .Forum.

Alles bewoog zich op het Forum: burgerlijke rechtsprekingen, processen, verdragen, huwelijksvoorwaarden, geschillen, rekeningen.

Inde zuilengangen der bazilieken, de bureaux der romeinsche vrijstad, de agentschappen der bankiers, was het een gedurig en zwijmelend gaan en komen, nog vermeerderd door de ontelbare menigte rijke lediggangers, die de gewoonte hadden, hunnen morgenstond op het voorplein van het Forum door te brengen.

Dit is de reden, waarom de schare zich, zoodra de keizer de voeten op den grond gezet had, zoodanig om hem heen drong, dat de pretorianen met groote moeite hem eenen doortocht konden banen.

De getuigen verlieten rechters en pleiters; de nieuwsgierigen, die de Ada dinrna lazen, stap voor stap langzaam den heuvel van het Capitool beklimmende, rolden het perkament op en keerden naar beneden terug; de liefhebbers van nieuwstijdingen, die de koelte namen onder den Boog van Tiberius, de schrijvers der school van Xanthe, de kosters der tempels en der honderd gebouwen van den omtrek kwamen onstuimig toegeloopen.

In den vicus jugarim maakten de kooplieden hunne toog aan hunne bruine tunica vast en haastten zich naar de baziliek. De

1) De vermaarde vijgenboom onder welke, volgens de fabel, Romulus en Remus speelden, bestond ten tijde van Nero.—Tacitus Ann. XIII. 58 De plaats, waar hij gelegen was, zoude zijn tegenover de kerk van den HH. Cosmas en Daminnus op het Campo quot;Vaecino

2) De p\'aats, vaar deze tempel gelegen was, welke op het oude Comitium opgericht was doch waarvan hij de trappen zoowel als andere overblijfselen bewaarde, zoude overeenkomen met de kerk van de II. Maria de Bevrijdster. De colonnade die er van de zijde van het Forum langs liep zoude tegenwoordig tegenover St. Lorenzo in Miranda zijn.

-ocr page 61-

53

landloopers on gauwdieven, die rondom de Rostra speelden verzamelden haastig de bikkelsteenen en, op de vloersteenen springende, verdrongen zij elkander om binnen te treden; de vrouwen eindelijk, die water schepten aan de fontein Servilia lieten hunne aarden potten ter bewaking over aan de Hydra, door Agrippa gebeeldhouwd, maakten de randen hunner vastgespelde tunica\'s los, bonden heure haren op en wierpen zich onder de schare.

Voor dat de menigte het tribunaal binnendrong, hadden de wachten zich onderling verstaan en weerstonden krachtig de pogingen, die men deed om in de baziliek door te dringen.

De griffiers haastten zich om het hek van het pretorium te openen; de soldaten der wacht hieven de draperiën op, die de tribune omgaven, legden tapijten op de trapsgewijs verhoogde banken van het tribunaal, plaatsten er den rechterstoel, schikten de inktkokers en schrijf bordjes; anderen namen in der haast de stof van de zetels af en gingen het secretarium in orde brengen.

Gedurende dien tijd trad de keizerlijke wacht met groote schreden de zaal binnen, bezette het middenschip en omringde het pretorium met eene lijn van pieken, wier purperen vaantjes boven het hek zweefden. Nero, gevolgd door zijnen stoet, overschreed den drempel, trad tusschen twee rijen pretoriaansche wachten vooruit, en, met pleclitigen tred de afsluiting doorgaande , beklom hij de trappen van het tribunaal en zette zich neder. Zijne vrienden en schildknapen namen hier en daar op de zijden van den hal ven cirkel plaats; Tigellinus en Elias hielden zich aan de zijden van den meester.

ïoen liet men de schare binnengaan; in een oogwenk was het schip als het ware overweldigd, de trappen konden de groote menigte niet bevatten, die de bovenste gaanderijen beklom. Mannen, vrouwen en kinderen verdrongen zich en verstikten elkander.

Het plebejisch krijgsgewaad bevond zich tusschen de laticlave der raadsheeren en de tunica der ridders. De gewaden met lange mouwen der edele romeinsche vrouwen vermengden zich met de kleine toga\'s der vrouwen uit het geringe volk; de sluiers werden verkreukeld, gehavend, in pluisjes uitgerafeld,

-ocr page 62-

54

zoo hevig was de ijver, dien men aan den dag legde om de balkons te beklimmen, ten einde het schouwspel van liet schip te genieten. En altijd haastten zich van buiten nieuwe aanko-melingen, van alle zijden opdagende, die niet alleen de binnenste ruimten, maar ook het chalcidium !) en de atriums opvulden, zoodat zij van nieuwsgierigen overvloeiden.

Onder de menigte en dicht bij het pretorium onderscheidde men een man in een griekschen mantel gehuld, door een schaar lieden omgeven; die man en zijne lieden hadden den keizerlijken stoet gevolgd, maar hadden bij; den ingang van het pre-torium stil gehouden. Men verwachtte zich op eene door hen veroorzaakte vertooning, want men wist dat de bloedige oor-deelen, bij welke Nero voorzat, in herhaling gebracht werden met gesloten deuren in de zalen van het paleis. Men zeide dan tot eikanderen:

— Het is de vriend van Cezar!

— De joodsehe toovenaar?

— Simon! Simon!

— Icarus! Icarus!

De heraut deed tweemaal de trompetten schallen, om een einde aan dat gemompel te maken, en riep Icarus om zijne redenen bloot te leggen.

De deuren openden zich.

Simon, gevolgd van zijne lieden en getuigen, trad in groote praal te midden van het pretorium vooruit. Cesar en de vergadering groetende, bereidde hij zich voor om zijne redevoering te beginnen. Cesar, die in het geheel geen zin had de zitting bovenmate te verlengen, deed hem door een deurwaarder aan het oor zeggen zich te haasten.

Dat woord was niet aan een doove gezegd.

Simon trok in dezen zin zijne beschuldiging tegen Petrus en de Christenen samen.

— Het is voor mij, joodsehe wijsgeer, een gelukkig voorteeken , zeide hij, mijne zaak bloot te kunnen leggen in tegenwoordigheid van een zeer uitmuntend vorst, die, ten allen tijde, de joodsehe zaak begunstigu en hare onschuld beschermd

I) Zuilengang.

-ocr page 63-

55

heeft ■ tegen de partij van den. Christus, eeuwige verstoorster van de openbare rust.

Hierin heeft Nero Augustus zich zijne goddelijke voorgangers waardig getoond, den goddelijken Julius, den goddelijken Oc-tavianus, den goddelijken Flavidius, zeer goedertierene beschermers van dat volk. De joden gaan voort hunne bijzondere geheimen te beoefenen, zonder de Goden en het groote Eome te honen; zij voeren geen nieuwen godsdienst in, door de keizerlijke edikten verboden en volgen de voorschriften der wet.

Het is niet aldus met de Christenen; zij zaaien de ergernis en zijn onverbeterlijk. Zij hadden de verontwaardiging van den goddelijken Tiberius getart, zijn onder den goddelijken Claudius opgestaan, en eindelijk hebben zij de afschuwelijkste van alle broedermoorden beraamd door de algemeene hoofdstad der wereld in brand te steken. De opeengestapelde puin-hoopen van bloeiende wijken, die, zonder de milddadigheid en de vroomheid van den goddelijken Nero nog in de asch zouden liggen, roepen altijd wraak voor dien heiligschennenden aanslag.

Om hunne stoutmoedigheid te beteugelen zijn de wettige lijfstraffen niet genoeg. Paulus, romeinsch burger, stookte de wederspannigheid aan in de synagogen der joden van Rome, voorgevende dat een man door Pontius, gouverneur van Judea, gerecht, van den dood was opgestaan, en zich daarom de goddelijke eer aan den grooten Juniter en alle de andere godheden alleen verschuldigd, had aangematigd. Reeds eenmaal is Paulus in de boeien naar Some gezonden geworden. De goedertierenheid van Augustus heeft hem genade geschonken, en hij beloont heden die weldaad met den Romeinen overal te ontraden aan de goddelijke Poppée eeredienst te bewijzen.

De gevangenis is dus eene geringe zaak voor een man als Paulus. Men moet met meer ernst een man straffen, wiens heiligschennis de .Tuiiaansche wetten tot de voornaamste straf veroordeelen. Cephas, havelooze bedelaar uit Gralilea, onder den naam van Petrus vermomd, verre van door de kastijding-van Paulus afgeschrikt te zijn, doet niets dan de twisten, door dezen laatste verwekt, te vergiftigen en de geesten tegen elke goddelijke of menscheHjke zaak op te hitsen. Hij veracht ten

-ocr page 64-

56

hoogste de goddelijke Ops, tusschen Juno en Minerva gezeten. Hij beschimpt de goden en geeft hun voor mededinger een boosdoener, dien de romeinsche wetten gekastijd hebben. Zoo het slechts van hem afhing, zoude Jupiter Capitolinus van zijn voetstuk afgeworpen zijn.

Aan zijne tooverijen paart Petrus de vreeselijkste wetenschappen ; in zijne handen zijn liet vergif, die betooveringen. Misschien bereidt hij in de diepte zijner geheimzinnige holen nieuwe toortsen voor eene tweede brandstichting.

Hoewel hij afwezig zij, beschuldigt zijne eigene bekentenis hem. In plaats van zich bij het licht, in de stad, als een eerlijk burger, te vertoonen, verbergt hij zich in de dusternissen, leidt het zwervende leven der herten en reebokken , en heeft noch dak noch bepaald ambt. Hij verschijnt onverwacht, als een vervloekte geest, in het midden der heilige vergaderingen der Joden, werpt er vuur en vlammen en verdwijnt.

Om deze redenen eisch ik de hulp der heilige wetten en de regtvaardigheid van den zeer goedertieren Augustus.

— Ik heb gezegd.

Isero schudde het hoofd, nam eene ernstige houding aan en zeide tot degenen, die bij hem zaten:

— Hier is niets te doen. Paulus is in de gevangenis, niet waar, Tigellinus ?

Tjgellinus maakt een bevestigend teeken.

— Petrus is een veldvogel. Gaat hem dan zoeken!

— In alle geval, merkte Tigellinus aan, kan men de namen der schuldigen opschrijven en de aanhouding van Cephas bevelen. Het zal mijne zaak zijn hem te vangen en dan zal men hem op een vastgestelden dag dagvaarden.

De raad behaagde aan Augustus, die door een heraut deed zeggen, dat de akte werd geteekend. Simon had haar reeds op de schrijfbordjes gereed gemaakt. Deze akte was aldus vervat;

„Ik, Simon Icarus, ik zeg, dat Paulus, romeinsch burger, afkomstig uit Tharses, en Cephas , bijgenaamd Petrus, galileër, hebben gesproken en gehandeld tegen de goden, tegen de god-neid van de goddelijke Ops, tegen de majesteit van Cezar, tegen de veiligheid en het leven der burgers; dat zij nieuwe

-ocr page 65-

57

en verbodene bijgeloovigheden gepredikt hebben; bijgevolg vorder ik tegen Paulus en tegjn Simon de gestrengdheid der wetten.quot;

Deze bèschuidiging werd onderteekend door 8imon, door de subscriptores, een zekere Menandus, van Samarië, en zijn landgenoot Annubius, de philosoof, de fanatieke Cleobus, en vele anderen \'). Het schrijf bordje werd vervolgens aan een overhandigd. Toen liet Augustus de gordijnen vallen en schreef eenige regels, die hij aan den openbaren uitroeper gaf.

Toen de gordijnen weder in de hoogte gingen heerschte er eene groote stilte in de baziliek en de heraut las met luider stem:

— „Het behaagt aan Cezar, Tigellinus, prefect van het pretorium , te belasten de schuldigen te onderrichten, te dagvaarden, de zaak te onderzoeken en volgens het recht te handelen. Gaat.quot;

Het eerste gedeelte van het geding was begonnen en de menigte begon te praten.

Er ontbraken geen spotters.

— Greef acht! de smaak om de rechter te spelen is bij hem terug gekomen!

— Schoone zaak! verklaren dat men een afwezige kan vervolgen op het woord van een griekschen toovenaar!

— Het zij zoo voor een Jood! maar die andere, die romeinsch burger is, waarom hem niet doen verschijnen, dewijl hij in de gevangenis is?

Een hevig gemompel verhief zich in de basiliek. Het grootste gedeelte, zich even weinig om de beschuldigden als om de beschuldigers bekommerende, trachtte plaats te nemen op de doorgang van den vorst. Nero strekte onaciitzaam zijne zwakke beenen uit, klom de trappen van het tribunaal af, naderde Simon en ging met hem, hem zeggende:

— Ik heb gehandeld volgens uwe begeerte, niet waar?

— Jupiter zoude niet beter geoordeeld hebben, antwoordde Simon. Er blijft niets meer te begeeren over, dan de goden

1) Hunne namen zijn aangeteekend in den H. \'reneus en in dc boeken, aan den H. Clemens, toegeschreven.

-ocr page 66-

68

zich te zien wapenen met den bliksem, waarmede zij de godde-loozen treffen.

— Yidca\'nus smeedt haar reeds. Denkt gij aan den adelaar van J upiter, die mij ontbreekt. Herinnert gij u uwe beloften ?

— Of ik ze mij herinner! Ik beloof en ik wacht.

— Wanneer?

— De eerste dag der Neronische spelen.

— Goed! zeide Tigellinus, van af nu tot aan de Neronische spelen is er nog tijd. Grij weet dat in afwachting daarvan Augustus naar Achaja vertrekt....

— Neen, neen, neen, onderbrak Nero, er is zooveel tijd niet! Ik wil ze geven alvorens Rome te verlaten. Houdt u rustig en bereid u vóór voor den eersten dag der Neronische spelen.

Aldus pratende waren zij aan het chalcidium aangekomen en de keizerlijke stoet maakte zich gereed langs de zijde van het Forum af te dalen, bijna onder de Rostra. Simon hield zich op de lioogste trede staande, en, de stem verheffende opdat het volk hem hoorde, sprak hij deze woorden:

— Bewonder. Augustus, het gekroonde hoofd van Jupiter Capitolinus; ziedaar den G-od, die naar ons luistert en ons hoort. Daar, aan zijne voeten, zal ik den eersten dag der Neronische spelen een stier offeren op het derde uur. Ik zal met mijne Minerva raadplegen en den weg des hemels nemen. Ik zal dwars door de winden gaan boven dit romeinsch Forum, dat gij ziet en mij op de bazilieken oprichtende, zal ik uw reuzenbeeld groeten, dat daar in de diepte schittert, waardige tegenhanger van den Jupiter van het Capitool. Ik zal vaarwel zeggen aan de huisgoden van uw Gulden Huis, en van nevel tot nevel opklimmende, zal ik mijnen rust in den hemel gaan zoeken.

-ocr page 67-

Vreezen

De Apostel der volken, het hoofd der prediking, de groote Paulus, was in de boeien en men hoorde niet meer in de vergaderingen der nieuwbekeerden, in de synagogen der Joden, in de huizen, op de pleinen, die machtige stem , die de scharen sloeg en eiken dag in den schoot van den Christus nieuwe geloovigen terugbracht.

Maar Petrus, hoewel gescheiden van zijnen welgelukzaligen broeder, volbracht niet minder het goddelijk werk.

Van de eerste dagen af, na de gramschap Gods door gebeden en vasten gestild te hebben, had hij besloten zijne rustige woonplaats \\ an den Veminale te verlaten, vanwaar hij vertrok om zich in de verschillende kerken te begeven, en het besluit genomen zijn hoofdkwartier naar het middenpunt van het oorlogsveld over te brengen.

Ondertusschen zeide Simon de Toovenaar maar al te juist, tegenover Cezar verzekerende dat Petrus geen vaste verblijfplaats had om zijnen mededinger eene plaats van stille rust te laten.

Petrus leefde dus nu op het Vaticaan, dan in het Trans-tevere of elders; hij was overal, waar zich eene vereeniging van Christenen bevond; hij verscheen heden op den vollen dag, morgen te midden der duisternissen van den nacht. Men zag hem zoowel in de bijzondere huizen als in de bazilieken van den heiligen weg en het Forum, in de meest volkrijke wijken zoowel als in de meest verlatene, in het koninklijk huis van

-ocr page 68-

60

Cezar zelf, en niemand tonde zeggen waar Petrus de gastvrijheid ontving.

Zijn afscheid was boven alle uitdrukking zielroerend, toen hij de gastvrije woning van Pudens verliet. Op zekeren avond, bij het ondergaan der zon, terwijl de Apostel in verrukking weggevoerd, bad, kwam Claudia ISabinella aan zijne deur kloppen en hem waarschuwen dat het uur der maaltijd geslagen had. Claudia kwam altijd in persoon, om geene enkele gelegenheid te verliezen eerbied aan haren welgelukzaligen gast te bewijzen; meestal vergezelden haar de christinnen van het huisgezin , of andere broeders, die om die gunst verzochten\'

Dien avond was zij alleen met hare dochters. Zij droeg een witten tafeldoek vol met kleine brooden van bruine kleur; Praxedis had een flakon vol water in een koelvat en eenen zilveren kop; Pudentiana hield eenen schotel gevuld met zoete vijgeboonen

Zoodanig was het gewone gastmaal van den Apostel. Zich voor eene zoo welsmakende spijze aan tafel ziende zitten, glimlachte de heilige boeteling en zeide tot het jonge meisje:

— Dat Jezus u aegene, mijn kind, en u ook, mijne zusters !

De vrouwen bogen zich om de gewijde hand van den heilige

te kussen, en Claudia voegde er bij:

— Het is voor mij een groot ongenoegen u elke andere spijs te zien weigeren, en toch.....

— O, mijne zuster! bedroef u er niet over. Andere spijzen zouden mij niet passen. Wij zijn in een tijd van droefheid en tranen, en de tijd van het bloed zal niet toeven onverwachts te komen. Met dit gaat men vlugger ten strijd!

De vrouwen begonnen te weenen en Pudentiana bedekte haar aangezicht met hare handen.

Petrus zeide haar:

— Waarom bedroeft gij u? Dat is eene belofte van onzen Zaligmaker. Het zal zijn voor mijn geluk en dat der Kerk. Zoudt gij willen dat ik diegenen niet te gemoet ging, die mij moeten bindenr Ik heb den vijand genoeg gevlucht, nu is het noodig, dat ik den goddeiijken Meester navolge.

I) Het is Lupinus Albus van Linneus

-ocr page 69-

01

— Ja! antwoordde de jonge maagd bevende. Maar de goddelijke Meester heeft den dag niet bepaald, en gij verbaast dien.

— Niet ik ben bet, die bem verhaast, maar de Heer. Hij heeft toegelaten dat de pilaar der Kerk, onze Paulus, gebroken werd.....

Eene dikke traan rolde over den wang van Petrus.

— Ik kan mij niet meer verbergen, vervolgde hij; ik moet deze schuilplaats verlaten om Israël in ondergang ter hulp te snellen!

— Maar doet gij het niet alle dagen? riep Claudia uit. Gaat gij niet alle dagen uit om te prediken. Zoo onze gastvrijheid u in eenig opzicht lastig is, beveel en gij zult gehoorzaamd worden. Gr ij weet, o mijn Vader, dat gij bier de eenige meester des huizes zijt. Pudens zoude ontroostbaar zijn, zoo gij ons verliet om elders eene schuilplaats te zoeken.

— Neen, zeide Petrus, neen, ik scheid mij niet van uw huisgezin Ik draag het in mijn hart; van tijd tot tijd zal ik in deze cel terugkomen. Maar voortaan moet geheel Eome mijne woonplaats zijn.

Pudens was gedurende dien tijd onverwachts binnengekomen , maar hij kon de onderwerping van den Apostel niet doen wankelen. Daar hij hem vertelde, dat dien dag zelf Demetrius hem nieuwe berichten gegeven ha J aangaande de lagen door Simon den Toovenaar gelegd en bijzonderlijk over de beschuldiging, die hij plan had tegen Petrus voor Nero te brengen , antwoordde deze laatste:

— Reden te meer voor mij om van hier te gaan. Ik zoude niet bij u gevat willen worden. G-ij weet hoezeer Cesar tegen de senatoren verbitterd is?

— Ik geloof het; hij bestemt ze den een na den anderen ter dood 1). Ik weet het. Maar zoo gij om deze reden de schuilplaats verliet, die ik u aangeboden heb, zoudt gij uwen zoon te veel smart aandoen.....

En hij legde de hand op zijn hart, op den Apostel een smeekenden oogslag werpende.

— Gij weet dat ik mijn leven niet veel acht.

li Suetonius, Nero, 37, 39.

-ocr page 70-

62

— Gij zijt niet alleen, antwoordde Petrus.

Hij wilde het gevaar doen opmerken, dat de geheele famiiie liep. Claudia en de jonge meisjes antwoordden allen te gelijk, zich aan de voeten van den heilige op de knieën werpende.

Claudia zeide :

— Ach, heilige vader! dat het gevaar, waarmede wij bedreigd worden, zoo er gevaar is, het niet zij, dat Grij u uit ons huis verwijdert, (lave God, dat ik aldus waardig wierde, om, zooals onze broeders, voor Jezus Christus te lijden.

Praxedis herhaalde dezelfde woorden.

Pudentiana, ter oorzake harer jeugd, zich met in dit gesprek durvende mengen, bleef geknield , de handen uitgestrekt, den zaehten Petrus aanschouwende. De tranen, die zij vergoot, spraken voor haar.

— Komaan, zeide Petrus, geene overtollige klachten! Ik weet wel, dat gij gelukkig zoudet zijn door voor Onzen Heer te lijden, maar ik moet elke nuttelooze gelegenheid van mijne zonen verwijderen. Zoo ik op eene openbare plaats of in het huis van arme lieden gevat wordt, zal niemand in gevaar zijn; maar zoo ik hier gevat werd, zoude het welzijn der romein-sche Kerk op het spel staan. Laat ons dan voorzichtig zijn als de slang. Vervolgens, gij weet het, dat is niet de eenige reden van mijn vertrek. In alle geval, weest getroost. Ik zal dikwijls terugkomen om u te bezoeken, vooral wanneer uwe Kerk zal vergaderd zijn.

Op die belofte schepten zij een weinig adem.

— Ondertusschen, vervolgde de Apostel, laat ik u de zorg over Paulus te waken en hem in zijne boeien te vertroosten.

— O, vader! riep Pudentiana, die zich niet langer konde inhouden, uit, wij hebben zoo gebeden! Zoovele personen gezonden! Wij hebben beproefd al wat beproefd kon worden, en die gevangenis kan niet geopend worden!

— Het is sléchts al te waar, voegde Claudia er bij. quot;Wij hebben honderd middelen beproefd, om hem eenige hulp te doen toekomen. Maar de wachten wederstaan onverbiddelijk. Tigellinus heeft hem in gerechtelijke bewaring gegeven aan een honderdman, als schuldig aan de misdaad van gekwetste majesteit. O, als de arme Thecla het wist!

-ocr page 71-

63

— Eecht zoo, schrijf het haar, zeide Petrus met kalmte, schrijf haar uit mijnen naam en zeg haar dat zij naar Rome konie, wanneer zij er de tijd toe zal hebben; zij zal niet zonder vertroosting zijn.

De jonge meisjes werden een weinig vertroost door die straal van hoop. Petrus maakte het teeken des kruizes over de tafel en begon te eten, al voortgaande met zijnen gastheer te praten.

Het was voor de laatste maal.

Toen de nacht zwart geworden was, eindigde Petrus zijne gebeden, vereenigde rondom zich de beminnende familie des raadsheers, en, te midden der tranen, die uit aller oogen vloeiden, gaf hij hun eenen bij zonderen zegen; waarna hij den weg der valleien van het Vatieaan nam.

— Waar is Petrus ? vroegen de geloovigen de volgende dagen,

— Men weet het niet, antwoordde iemand.

— Men weet slechts, hernam een ander, dat hij verleden nacht in de kerk van den Aventijn den dienst gedaan heeft,

— Den anderen dag hield hij Vergadering en doopte hij op het kerkhof Ostrianus.

— Hij is gezien geworden in de strijdperken van Lucina op den Aurcliaanschen weg, de nieuwbekeerden onderwijzende. Men zeide, dat hij den dag op den Veminale, in het paleis van Pudens, zoude doorbrengen.

— En ondertusschen, neen. Heden ochtend, bij het krieken van den dag, ging hij door de straten van het Vatieaan, in de stegen der fornuisstokers.

— En ik heb hem, op het zesde uur, vrijelijk zien wandelen op de wegen van het Transtevere.

— En niemand randde hem aan?

— Bah! hij gaat overal binnen, geen enkele deur is voor hem gesloten. Men heeft mij gezegd dat de Joden zeiven hem omringen. Zij brengen hem de zieken, de blinden, de dooven, de lammen; hij zegent ieder en het is een regen van genezingen. Diegenen welke niet tot hem kunnen doordringen, zoeken ten minste een slip van zijn mantel aan te raken, en van deze aanraking worden wonderen geboren. Wanneer hij voorbijgaat geneest zijne schaduw de zwakken, die er door bedekt worden.

-ocr page 72-

64

— Nog meer dan de zwakken! Eenige tijd geleden heeft zij een doode opgewekt.

— En wat zegt Simon de Toovenaar er van ?

— Hij knarst op de tanden en sterft van nijd. Te meer daar de doode een klein jong mensch was, wiens familienaam mij op het oogenblik ontsnapt, maar zekerlijk een verwijderde bloedverwant van Cesar.

— In een woord , Eome is vol van de wonderen van Petrus (40). Men spreekt er overal van. Het is we) iets anders als Simon Icarus.

— Vele lieden zijn dan ook i-azend!

— Ja, de Keizer en de duivel en de hunnen! Wat mij aan-gaat, ik roep: Leve Petrus ! Dat van verontwaardiging of gramschap beve wie wil, leve de overwinningen van Jesus Christus!

He geloovigen waren vol van hoop en vreugde, ter oorzake van den roem des Apostels. Majir toen het gerucht van de hoofdbeschuldiging door Simon den Toovenaar, in de Juliaansche ba-ziliek, tegen hem ingebracht, zich begon te verspreiden; toen men begon te spreken van den last aan Tigeliinus gegeven, van de hand op den heilige te leggen, begon de kinderlijke genegenheid der nieuw bekeerden voor hun dierbaren vader , hunne denkwijze te venmderen.

Petrus kon zich aan geene enkele familie meer vertoomen of de kerken bezoeken, zonder bestormd te worden door honderd vriendelijke smeekingen. Men smeekte hem zich van het gevaar dat hem bedreigde, af te keeren.

Paulus was reeds in den kerker ; wat zoude er van de kudde worden, zoo zijn voornaamste Herder gevangen werd. Waarom zich blootstellen aan onvermijdelijke gevaren, met wreede. trouwelooze, woeste vijanden?

Men raadde Petrus aan, zich gedurende eenige maanden terug te trekken. Gedurende dien tijd zoude Simon de Toovenaar van zelve in ongenade vallen. Cesar, woelig als hij was, zoude misschien van geest en voornemen veranderen, te midden der tooneelen en hitte van G-riekenland, waar hij zich gereed voor maakte, om heen te gaan. Alsdan zoude Petrus in het vrije veld der prediking kunnen terug komen.

De heilige Apostel ontving de gevoelens van vrees van zijne

-ocr page 73-

f35

kinderen met een vaderlijk gelaat vol goedheid. Hij andwoordde bijna door een glimlach die wilde zeggen:

— De tijd is niet meer, dat Petrus beefde voor de vijanden Jezus Christus.

Ondertusschen was het gunstige jaargetijde voor de reis naar Achaja gekomen; en Nero had tot een bepaalden dag de Nero-nische spelen uitgesteld en met hen, de vermaarde belofte die Simon Icarus hem gedaan had van ten hemel te klimmen. Iedereen begreep zeer wel dat Simon onbepaalde volmacht zoude hebben voor alle soort van losbandigheid, en dat niets Petrus aan de gierenklauwen van den toovenaar zoude kunnen ontrukken, zoodra als deze laatste Nero dit zoo begeerde uitstekende wonderwerk zoude hebben kunnen doen bewonderen. De Joden, zijne partijgangers, voor het oogenblik vernederd dooide beroemdheid van Petrus, zouden zich haasten weder hoogmoedig te worden, en geenszins vreezen hem dood of levend aan den toovenaar over te leveren.

De onverzoenbare en venijnige toovenares, Elena, hield reeds honderd speurhonden in hare macht, gereed om zich op den vijand van haren waardigen echtgenoot te werpen. Dus de Christenen werden verschrikt.

Men verdubbelde dan, in de romeinsche Kerk, vurige gebeden, en hartelijke pogingen werden aanhoudend bij Petrus aangewend , opdat hij trachten zou zich te bewaren voor de woede van een onvermijdelijken storm. Maar Petrus kon niet besluiten een duim gronds af te staan in het gevecht dat hij in den naam en voor den roem van Jezus Christus volhield. Hij wederhield zich dus, nam geen enkel verzoek meer aan en vormde zijne ziel tot de standvastigheid. De straalkrans van den marteldood, die hem beloofd was, schitterde voor zijne oogen.

Gedurende de dagen die de neronische spelen voorafgingen, was Eome in een zonderlingen staat van afwachting en beroering.

In de schouwburgen weêrklonken de repetities der koren en der guitaarspelen; men bracht de instrumenten voor de toonee-len met elkander in overeenstemming; de zangers maakten hunne stemmen buigzaam door trillingen, fugaas en vocalisseu. Men bedekte de karren met twee wielen, bestemd voor de wed-

-ocr page 74-

strijden met sieraden; men dresseerde de paarden voor de schouwspelen bestemd; in de scholen en gymnaziën hoorde men het hevige geraas der lichaamsoefeningen en het gefluit van de spitsroede der Eumolpes.

Boven, in de bibliotheken, zweetten de redénaars en dichters water en bloed, om vervelende lofredenen op Augustus te maken. En ieder burger wachtte ernstig de komst der dage-lijksche en nachtelijke slemppartijen van de neroiiische spelen af.

Van den anderen kant sneed men naar de grieksche wijze de mantels, kroonen en muilen; want de kleeding moest in overeenkomst zijn met de grieksche losbandigheid, gedurende die dagen naar Eome overgebracht i).

Het volk kwam met stroomen de wonderbare gebouwen bezoeken die in de schouwburgen waren opgerigt. Maar het gebabbel en de drift des volks ontstak vooral wanneer het de opstijging van den nieuwen Icarus betrof, opstijging wier aankondiging alle geesten verstomd had.

Pudens, zijne raadsheerlijke waardigheid ter zijde latende, — het was alstoen goede staatkunde — hoorde alle deze volksgeruchten , hetzij ongemerkt in de groepen der geringe lieden binnendringende, die op de openbare plaatsen discuteerden, hetzij ze vernemende van de heidensciie of christenen spionnen die hij uitzond om de ronde in de baden en winkels te doen.

De cynische wijsgeer Demetrius was zijn voornaamste werktuig, en kwam hem dikwijls overbrengen hetgeen hij gehoord had; want hij wist plaats te vinden aan de raadsheerlijke tafel, eene zaak, die niet te verachten was, zelfs voor een deugd-spreker van fijne kleur.

— Welnu, zeide Pudens tot hem, hem in het atrium van zijn paleis ziende omzwerven, wat nieuws is er op het plein?

— Belachelijke daden en wijvenpraat.

— Maar nieuwe wijvenpraat?

— Niets, alles oud, ouder dan de baard van den god Tiber.

1) Suetonius, Xcr., 12; Domit., 4. Tacitus, Ann., XIV, 20, 21. loen schaamden zich ook de rechtschapen heidenen voor de buitensporigheden der vijfjarige neronische spelen: «riuribus ipsa llcentia piacehat ac tarnen honesta nomina praetendebant.quot;

-ocr page 75-

67

— Inderdaad! gij zult den mond niet openen, zoo uw keel niet vooraf bevochtigd is.

Hij keerde zich naar een tricliniarius !), die uit eene nabijgelegen eetzaal kwam en zeide hem:

— Eraag zorg, dat een zetel tegenover mij geplaatst wordt voor onzen Diogenes.

Hij wendde zich weder naar Demetrius en vervolgde, hem bij het oor trekkende:

— Laat zien! van waar komt gij!

— Van zes honderd uren ver: van het Mars veld, van den zuilengang van Octavius, van den schouwburg van Pompejus, van de baden van Agrippa, van het circus Maximus, van het Forum, van de kruiswegen van het Transtevere, van de Septa Julia----

— Genoeg! genoeg! genoeg! Hoe komt het dat gij ook niet komt van Armenië en van Indie in eenen trek ? Laat ons zien! vertel mij uwe geurige nieuwstijdingen!

— Het is van u, dat ik het zachte en geurige verwacht; is het niet het uur van den maaltijd?

— Maar geen maaltijd zonder zijn gelaggeld te betalen. Hier heeft men voor den maaltijd geen brood noch mes, zoo men er niet het nieuws van den dag bij verhaalt.

— Goed! maar ziet gij niet met uwe eigene oogen de toebereidselen voor de vijfjarige feesten ? Hoort gij niet het geloei der ossen in de Septa Julia? Hoort gij niet de Pindarussen en Homerussen, die alle pogingen aanwenden om aan Jupiter de riolen te konfijten?

Verdooft u dat getier van mannen, vrouwen, beesten en halve goden niet? Gij, heeren van het laticlaaf, wel op uw gemak in uwe draagzetels, gij raakt de aarde niet aan, gij weet niet wat geringe stervelingen hier beneden eten ; maar ik weet het, ik, die mij het scheenbeen gekwetst heb tegen de banken van het Forum, dat Jupiter dengene beschame, die ze er geplaatst heeft.

— Poei! foei! opgeblazene! eene schoone zaak ! eene kneuzing aan het scheenbeen! Dat heeft u niet belet het prachtige gezicht van het Gulden Huis te genieten......

1) Slaaf, die aan tafel diende.

-ocr page 76-

68

— Dat het in een afgrond verzinke!

„Eome wordt een huis van Cezar, declameerde de wijsgeer, dus maakt uwe pakken, gaat naar Veji; maar neen, want Veji is in dat huis begrepen. (41)

— Boerterijen van de openbare plaats. Gij zoudt beter gedaan hebben met na te vorschen, omtrent den voyd van morgen. Wat zegt men van den Toovenaar, in het paleis?

— Ik weet niets, zoo niet dat hij morgen vliegen of zich den hals breken zal. Allen zeggen het.

— En gij gelooft het, gij ? Zoudt gij ook een nieuwen nieuws-kramer zijn ?

— Ik neem er de goden tot getuigen voor, antwoordde Demetrius, de lippen vooruitstekende en sterk adem halende. Ik geloof er in en ik ben overtuigd! Gaven de goden dat Simon Icarus zijnen patroon achter zich mede voerde!

— En waar naar toe?

— Naar den hemel! Naar het hoogste van den Olymp, in het rijk van Jupiter? Als zij maar, om er heen te gaan den weg van de Tarpeische Eots of der Gemoniën nemen , de arme, dierbare, kleine ellendigen !

— Er is geen gevaar! zeide Pudens. Niemand zal zich het been breken, zelfs geen kieken. Morgen ochtend zal men Simon zoeken; hij zal er niet zijn. Waar is hij heen gegaan ? Zal men zich vragen. Men weet het niet? Langs welke zijde heeft hij de vlucht genomen ? Hum! En gij allen, gij zult op het Forum wachtten met den neus in den wind. Een openbare uitroeper zal u deze woorden doen hooren: Quiriten, gaat heen! De vogel heeft deze nacht de vleugels uitgeslagen: groote domooren, gij hebt het geloofd!quot;

— Oh! wat dat aangaat.... neen! Zekerlijk neen ! Of ten hemel, of in de hel nederdalen; of de kar van Phaëton, of de bark van Caron. Gij weet hoe onze Heer geschapen is. Wanneer hij gezegd heeft: „neem de maan met de tandenquot; men moet het uitvoeren. Geene verschooningen in te brengen!

— Verschooningen of niet, wat maakt dat? Zoo de vogel deze nacht met klein gerucht zijn vlucht neemt? Zoo hij zich weg maakt? Zult gij hem morgen zout op den staart leggen?

— Alles is mogelijk, uitgezonderd dat. Denk, dat van af

-ocr page 77-

00

dat learus, daar op het Forum den zwetser uitgehangen en gezworen heeft ten hemel te vliegen, Nero het zich voor gezegd heeft gehouden. Thans moet men den wiin drinken, dewijl hij getapt is of uit het venster springen,

— Wat! houdt hij hem aan de keten?

— Oh! oh! hij houdt hem als een god, op een altaar; maar, met gesloten deuren. In het kort, met zijne vleierijen, bewaakt hij zijne kip in zijne kooi, in eene kooi met gouden traliën, zoo gij wilt, met een bak van goud, eene krib van goud, alles goud, van goud, van goud-; maar pas op als de vogel den schijn aanneemt het teenen twijgje te zoeken dat de vogelkooi sluit! Hij draait hem den hals om en geeft hem aan de leeuwen van het renperk (42).

— En Simon, hoe vindt hij deze manier van hem te behandelen ?

Bah! hij spreekt er van met bevalligheid, maar met de bevalligheid van een hoveling, dat verstaat zich. Hij verzacht de riemen die hem binden, zoekt te behagen, schertst, slaat met de vleugels en dankt -zijne Grodheid, veinzende er den wierook van aan te nemen. Den geheelen dag, is hij met zijn door-luchtigen vriend opgesloten en onderwijst hem.

— Wat onderwijst hij hem!

— Alles. Hij maakt zich sterk taalkundige, redenaar, meetkundige, schilder te zijn, hij heeft kennis van de haarzalven en weet de kansen te werpen; hij spoelt den koorddanser, den geneesheer, den toovenaar, en den geheelen dag zweert en zweert hij onophoudelijk , dat hij zal vliegen (43).

G-oed! wij zullen zien wat er van zal komen, zeide Pudeus.

En hij vertrok om liet, gewoonlijk aan den maaltijd voorafgaande , bad te némen.

De geloovigen, die zoo meuigmalen de duivelsche betoove-ringen van Simon hadden zien slagen, waren niet zonder eenige bekommering; zoo de proef gelukte, zoude het tot groot nadeel van het geloof zijn. Hunne onbsteltenis verdubbelde toen zij, op de vergaderingen van den Vrijdag, hoorden bevelen dat men de vasten en gebeden zoude verdubbelen

Petrus verscheen in de kerk van Pudens op het oogenblik dat men er het minst aan dacht, en beval met eigen mond

-ocr page 78-

70

dat meu boetvaardigheid zoude doen, bijzonderlijk gedurende den Zaturdag, die de opening der spelen voorafging. !)

Zoozeer hij tevreden was over de gehoorzaamheid zijner kinderen, toen hij hen deze uitnoodiging deed, evenzeer vond hij hen niet onderworpen op een ander punt. Toen hij de gewijde plechtigheden geëindigd had, deed hij Pudens weten dat hij bij hem wensehte te blijven tot na de vijfjarige feesten.

Dadelijk omringden hem de voornaamste Christenen van Rome en wierpen zich aan zijne knieën om hem te smeeken zL-h uit de stad te verwijderen. De zusters inzonderheid smolten in tranen weg, en hunne smart zoude een marmeren beeld verteederd hebben.

De priesters, zoowel als de eenvoudige geloovigen, verdrongen zich om den Apostel, zooveel bittere smart latende blijken,

dat Petrus gevoelde , dat hij overwonnen ging worden.

— Wat wilt gij dan van mij, o mijne kinderen? zeide hij.

Dat ik voor den dood vluchte ? Hoe zal ik tegen kunnen spreken wat ik u zoo dikwerf herhaald heb, dat is te zeggen dat het

zoet is \\ oor Jezus Christus te lijden. Hetgeen meer waard is t

dan de dood, is de verrijzenis! Kan ik weigeren te lijden na zoo dikwerf door mijne vermaningen zoovele broeders-martelaars te hebben versterkt. Waartoe zou het dienen te vluchten, dewijl de goddelijke Meester mij een lijden beloofd heeft, gelijkvormig aan het zijne?

Maar die bedroefde zielen, vol bekommering voor hunnen dierbaren vader, namen deze redenen niet aan. Bij gebrek aan bewijsredenen bevochten zij ze door hunne tranen. In de ge-heele vergadering hoorde men slechts gesnik, geween van on-troostbare droefheid. Van tijd tot tijd verhief zich uit het midden dier tranen en snikken eene stem, die uitriep:

— Aldus, o vader, om ons niet gedurende eenige dagen r van uwe tegenwoordigheid te berooven, zult gij ons voor altijd verlaten? Wie zal ons verdedigen, te midden van zoovele hinderlagen, zoo gij ons ontnomen zijt. Vader, heb medelijden

met ons, zoo gij u niet over u-zelven bekommert!

Een lang uur ging in eene ware droefheid voorbij.

-ocr page 79-

71

üe volgenden dag was een tweede dag van bestormingen; eindelijk de laatste dag, die de Neromsche spelen voorafging , gevoelde Petrus zich verwonnen, verwonnen niet door de woorden, maar door de tranen.

Hij begaf zich naar de nachtelijke bijeenkomst, en maakte bekend, dat hij toegaf aan de algemeene wenschen der priesters en des volks. Zijne woorden verwekten eene onstuimige vreugde.

Dankzeggingen werden den Heer met blijdschap gebracht. Het scheen dat elk zijnen vader gered had door zijne eigene gebeden, en er de verdienste voor verkregen had bij Grod en bij de Kerk De Apostel maakte een einde aan de vreugdebewijzen door de heilige plechtigheden te beginnen. Toen hij heb brood der Engelen uitgedeeld had, bad hij een oogenblik, hief zich op en zeide:

— Broeders, ik vertrek. Dat Jesus Christus, onzen Heer u in zijne genade beware en dat de Heilige G-eest met u zij.

— En met uwen geest! andwoordden zij allen te zamen.

— Vader, ik vergezel u, riepen eenige stemmen.

— Neen, mijne broeders, ik moet alleen vertrekken en niemand moet mijne schuilplaats kennen. G-ij, volhardt in het gebed, opdat G-od de vermetelheid zijner vijanden beschame.

En hij ging de kerk uit.

Aan de deur vond hij Pudens en de vrouwen van zijn huisgezin nedergeknield. Pudentiana was den apostolischen staf gaan halen, dien zij hem aanbood. De Apostel gaf aan de geheele gastvrije familie des raadsheers eenen hartelijken zegen en verdween met lichten tred, zich op zijnen staf steunende. (44)

-ocr page 80-

Vil.

De stoutmoedigen, niet door de fortuin geholpen.

De dageraad van den zoo gewenschten dag der Neronisehe spelen verscheen; het roiueinsche plebs en zijn meester herinnerden zich de belofte van Simon Icarus. B oewei de vermaarde opklimming slechts tegen den middag was aangekondigd, begon het Forum van af het derde uur door eene veel aanzienlijker menigte overdekt te worden dan naar gewoonte.

Cezar had reeds zijn veeren bed verlaten. Hij wandelde onder de gewelven van het koninklijke Palatijnsehe huis, zonder gordel en zonder schoeisel, eenvoudig gekleed in een onderkleed met een stuk doek achteloos om den hals geknoopt 1).

Hij onderhield zich gemeenzaam met Simon, en toen hij recht over de zuilengangen gekomen was die het uitzicht hadden op den Heiligen weg en het Forum, beschouwde hij den altijd wassenden vloed der menigte. Hij bleef van tijd tot tijd een oogenblik staan om met den vinger zijnen vriend het Ca-pitool te wijzen.

— Greef acht! zeide hij hem alsdan, het is eerder hoog dan laag....

En Simon antwoordde:

— Ik heb het gemeten; ik zal hooger opklimmen. Zie, Cezar, die wolk, daar boven uw reuzenbeeld; hij wacht mij. Maar gij, herinner u, hier beneden aan onze lasteraars recht te doen.

1

Adeo pudendus, ut____plerumque synthesinam indutus, ligato circa

rollurn sudario, prodivit in plublicum. sine cinchu et discalceatns (Sueto-nius, Ner. 51).

-ocr page 81-

73

Voor het overige, wij zullen elkander wederzien , wanneer gij mij het minst verwacht. De aarde en de hemel zijn mijne woonplaats.

Aldus sprak de wijze, op wiens gelaat valschelijk eene onwankelbare gerustheid schitterde, terwijl zijn hart met razernij klopte, daar hij het weinig verborgen wantrouwen van Augustus zag. Zijn hoovaardige geest werd niet minder gepijnigd bij de gedachte aan de meer en meer toenemende vermaardheid, waarin hij Petrus liet.

Honderd malen vroeg hij zich af of hij niet diens leven van Nero zou eischen alvorens naar het Capitool op te klimmen; honderd malen was hij besloten het te doen en honderd malen bestierf hem het noodlottig woord op de lippen. Het kostte hem veel, de vrees niet te doen zien, die hem dien man uit het gemeene volk J) inboezemde.

— Daarenboven, zeide hij in zich zeiven. Petrus is verborgen; misschien is hij ver van Rome. Laat ons vertrekken met de eer der onderneming van heden; dien man te verpletteren zal later een spel zijn.

Het werd laat. Het Porum werd een oceaan van hoofden en elk oogenblik groeide de schare aan. Behalve de Heilige Weg die een stroom van lieden aanvoerde, was er in de straat Nora, de kleinere straten Turaria, Jugaria, ïusea en Mamertina, in een woord, in alle straten die op het Forum uitkwamen overvloed van menscheu. De zuilengangen der bazilieken, de terrassen der tempels van het Capitool, de belvedères en daken, in hunne geheele uitgestrektheid tot voorbij de forums van Cezar en Augustus waren met toeschouwers beladen, die met groot geschreeuw Simon Icarus begeerden.

Simon, vergezeld van Cezar, begaf zich dan naar de galerij die den Paiatijn aan het Capitool verbond, langs eene der zijden van de Juliaansche baziliek gaande. Daar hield hij van de hoogte eene redevoering tot de onmetelijke schaar en nam met treffelijke gebaren afscheid .om naar den hemel te gaan.

Zijne leerlingen en meest toegewijde medgezellen wachtten hem aan den voet van den trap en ontvingen hem met een

1) ïorqnetatur magnus Apostoli Gloria. (Excid. Hieros II, 2).

-ocr page 82-

74

salvo van toejuichingen welke door de menigte gemeen volk van het Forum herhaald werden. Om zijne verwaandheid een weinig te verkoelen zag hij recht over zich de Tarpeische Rots zich verheffen, maar hij verjoeg de huivering die hem schokte en gaf zich aan den duivel over, de verdragen der duisternis bezwerende.

Toen begon hij langzaam de hellingen van het Capitool en van den H. Weg te beklimmen (45). Hij was gekleed met een grooten wijsgeer en-mantel zoo wit als sneeuw; hij was met laurier gekroond en omringd door een talrijke stoet leerlingen en offerpriesters.

Hij klom op, hoogmoedig, van tijd tot tijd stil staande om zich te vertoonen aan het op zijn doortocht zaamgepakte volk. Hij hief het hoofd op en zijn voorhoofd schitterde van eene duistere majesteit; zoo hij in het gedrang eenige geloovige joden opmerkte, wendde hij zich tot hen en zeide:

— Ik verhef mij tot den Vader; bewaart mijn geloof en ik zal u een zetel bereiden aan den voet mijns troons. Van daar zal ik op mijne uitverkorenen, in den hemel en op de aarde, den regen mijner goddelijke rijkdommen doen nederdalen.

Andere malen vo\'egde hij er met eene dreigende stem bij:

— Wee! Wee den onbeschaamden Grallileërs. Ik laat hen mijne vervloeking.

In tegenwoordigheid der meest dweepzieken drukte hij zich in deze bewoordingen uit:

— In waarheid, ik zeg het u: die in mij gelooft zal den ouderdom niet zien en den dood niet smaken. In mij is de fontein van het eeuwige leven.

Aan allen herhaalde hij met hoogvaardigheid :

— Herinnert u dat gij het woord Grods ziet, — en hij legde zich de hand op de borst. — Ik ben de Waarschijnlijkheid, ik ben de Trooster, ik ben de Almachtige, het Grroote Brood, het Al van G-od.

En de schare, altijd verblind, wierp zich aan zijne voeten en kuste de slippen van zijnen mantel. (46)

En de vervloekte klom op, zijnen Schepper en zijnen Zaligmaker lasterende, joden- en heidendom verloochenende, afvallige en aartsketter, mededinger van Lucifer. Hij trad het Ca-

-ocr page 83-

75

pitool binnen door de poort Saturnia, ging door den boog van Scipio en door die van Xero en verscheen op den walgang van den trap van Jupiter Capitolinus. Daar, te midden van de godsdienstige stilte van het volk dat hem bewonderde, offerde hij eenen witten stier aan Jupiter.

Daarna zondt hij zijne medgezellen weg, slechts de géheim-houdendste en meest onderwezenen in de duivelsche toover-kunst bij zich houdende, en, zich in het bosch van Asyeum terugtrekkende, begon hij zijne afschuwelijke betooveringen.

Dc zon schitterde helder aan den hemel; hij was op de helft van zijnen loopbaan gekomen. Maar een zwartachtige wolk, als met franjes van rook omzet, begon zich op den top des heuvels te vormen; de bliksems doorkliefden haar met een rampspoedig licht. Dwars door deze kunstmatige wolk zag men tot aan den zoom van de Tarpeische rots een vierspannigen wagen vooruitkomen, door gevleugelde paarden getrokken.

Simon ging voorwaarts, klom zegepralend, het voorhoofd met een schitterenden straalkrans omringd, op de kar, waarop hij zich recht hield, de teugels in zijne linkerhand houdende, terwijl hij den rechter naar den hemel verhief.

Onder zijne schouders verschenen twee vleugels, schitterende van duizend kostbare gesteenten eu duizend kleuren, en op wier veêren al de schakeringen van den regenboog speelden.

Op het Forum sloot een heilige schrik alle lippen. Naauwe-lijks durfde men den vinger opheffen om elkander het wonderbare personaadje aan te wijzen. ïfero zelf, van af het meest vooruitstekende balkon van de Palatijnsche loge, vestigde zijnen blik op den god, de hand geopend op de hoogte van het ooglid om zich voor de zon te beveiligen; zijn ooglid bewoog zich zelfs niet.

Simon naderde den uitstekendsten kant der rots, een wolk bedekte hem en uit die wolk zag men den vlammenden vierspannigen wagen vooruitschieten en de ruimte doorloopen.

De paarden schenen in hunne reusachtige sprongen den uit lucht gevormden horizon te vertreden en in hun eigen element te drijven.

-ocr page 84-

76

Toen verhief zich een onmetelijk geschreeuw ; het volk, dronken op het gezicht van dit uitstekend wonder klapte als dol in de handen; doordringende uitroepen verhieven zich tot aan

den hemel.....Vele lieden wierpen zich ter aarde, als om eer

te bewijzen aan de tegenwoordig zijnde godheid, en, toen zij zich weder ophieven, brachten zij de toppen hunner vingeas aan hunnen mond, kussen in de lucht zendende als hulde hunner bewondering.

De moeders hieven hunne kinderen in hunne armen op, om hem de laatste uitwasemingen die van den vluchtenden G-od voortkwamen, op te doen vangen.... De leerlingen van den toovenaar vermengden hunne levendige vreugde met die welke van alle zijden overvloeide.

ïe midden van zoovele aandoeningen, geschreeuw, gebaren, verleende niemand aandacht aan een grijsaard met witte haren, streng uiterlijk, en vreeselijken blik.

Die man lag geknield op een grooten steenklomp tegenover het portaal van het koninklijke palatijnsche huis.

Zijne te zamen gevouwen handen rusten op een pelgrimstaf; hij scheen onbewegelijk, hij verhief slechts van tijd tot tijd de oogen ten hemel en fluisterde een woord. Simon bereikte de hoogten van het luchtruim en slingerde heen en weder bijna boven het hoofd van Nero.

De grijsaard — het was Petrus — verhief zich en strekte biddende de handen uit.

Op dat gebaar veranderde het schouwspel in een oogwenk.

De vlam, die de geheimzinnige kar omringde verdween.....

Men hoorde eene ontploffing gelijk aan eenen donderslag.....

Alle oogen oj) den hemel gevestigd zagen paarden en kar als damp optrekken, degene die in de lucht zweefde viel in het luchtruim draaiende neder, stiet zich tegen den hoek van het balkon waar Gesar zich bevond, rolde op de steenen en bleef, uitgestrekt, half naakt en in eene zee van bloed, aan de voeten des grijsaards liggen.....

— Hij is doodi

— Jseen, hij beweegt zich nog.

— ITij leeft\'

-ocr page 85-

77

— Hij is dood!

Zoodanig waren de uitroepingen die de aanschouwers deden laooren, en deze woorden gingen van mond tot mond, maar met zeer verschillende uitdrukking. Eenigen beklaagde hem, anderen verheugden zich of bespotteden hem. De verachting was het sterkste, de fabel van Icarus en die van Apses gingen van mond tot mond. (47.)

Nero, zonder zich de moeite te geven wijdloopiger te onderzoeken, zonder zich te gewaardigen een blik op den ontpluimden god te werpen, keerde hem den rug en vroeg andere kleederen ; zijn tabbaard was inderdaad besmeurd met het bloed van Simon, dat er op gespat was, toen de ellendige op de straatsteenen verbrijzeld werd.

Alle nieuwsgierigen vertrokken, beschaamd en verlegen. In de straten waarin zich de menigte wierp hoorde men een dof en diep gemor; allen schaamden zich over hunne lichtgeloo-vigheid.

Het treurspel was ondertusschen nog niet geëindigd.

Diegenen die den grijsaard opgemerkt hadden, eerst biddende, daarna zich eensklaps opheftende en Simon Icarus aan zijne voeten nedervallen, begonnen weldra , toen het eerste oogen-blik van verstomming voorbij was, tot elkander te zeggen.

— Oh! wat deed dan die zoo aandachtige grijsaard daar ?

— Hebt gij opgemerkt, dat hij zich eensklaps als een rood wild oprichtte?

— Zou het niet een vijand van Icarus zijn, een toovenaarr

— Hij had een vreeselijk uitzicht dat het zoude kunnen doen gelooven.

— Laat ons terugkeeren, laat ons hem zoeken.

^ Zij keerden terug, zochten, üoorsnutlelden het Po rum. De grijsaard was in de menigte verloren.

— Ah! ziehier den steen waarop hij geknield heeft gelegen, riep een Plebejer; ik was aan zijne zijde. Ziehier het bloed van Icarus!

•— Oh! beschouw deze holten; het merk der knieën is op den steen afgedrukt.

— Welk een wonder! de twee knieën zijn in het graniet ingedrukt. Bij Hercules! dit blok is toch gelijk aan alle

-ocr page 86-

78

audereu van den weg? Allen zijn gepolijst en glad, uitgenomen dit.

— Het is een tooveuaar!

Petrus was reeds ver weg. Hij was nog voor den dageraad uit het huis van Pudens vertrokken, had zich met goeden stap naar den brug Capena gericht, en langs den Appischen weg de Alm ore bereikt toen de dageraad verscheen. Hij ging vooruit zonder acht te slaan op hetgene hem omringde ; zoodanig was hij verslonden in gepeinzen! Al zijne gedachten waren te ja-men getrokken op de keus, die hij doen moest omtrent de plaats zijner terugtrekking. Nu eens was hij besloten voor het land der Hemichen, dan weder verklaarde hij zich ten gunste van Latium, dan weder trok hem eene onverwinnelijke neiging naar de bevolkingen van Campanie, waar het christendom bloeiende was, dan weder eindelijk rustte zijn hart te midden zijner zonen van Napels en Pozzuoli.

Op een gegeven oogenblik gevoelde hij zich getroffen alsof hij zich in tegenwoordigheid van G-od bevond: hij hief de oogen op en zag op den weg den goddelijken Zaligmaker hem te ge-moet komen, als een gehaaste reiziger voortgaande, en opzijn aangezicht die beminnelijke uitdrukking dragende, die Hij had wanneer Hij gedurende zijne sterfelijke loopbaan met de zijnen sprak.

— O Heer! riep Petrus, door dit gezicht vertroost, uit, waar gaat gij heen?

En deze woorden uitsprekende viel hij aan de voeten van den Meester die antwoordde:

— Ik ga naar Rome om op nieuw gekruizigd te worden!

En hij verdween

Een bovennatuurlijk licht verlichtte Petrus\' geest. Hij begreep dat zijne toegevendheid om zich naar de wenschen zijner vrienden te schikken om zich uit Rome te verwijderen, den hemel niet behaagde. Hij weende en bad langen tijd op den weg, waarin de voetstappen van den goddelijken Meester nog gedrukt waren; daarna keerde hii terug, ging de stad weder binnen, begeeriger dan ooit naar het martelaarschap.

Hij ging naar den dood, maar hij liep met lichten en onverschrokken stap en bleef niet staan, dan toen hij zich te midden

-ocr page 87-

79

van het Forum bevond. Daar, vol vertrouwen in het woord des Meesters, wachtte hij den vijand, die hij zoo dikwijls overwonnen had, af, en behaalde op hem eene laatste overwinning.

Den avond van dien dag liepen verschillende geruchten in de kerken van Eome over het lotgeval van dien dag De doo-delijke val werd door alle christenen toegeschreven aan de gebeden van Petrus en Paulus; maar hoe de verschillende tijdingen over een te brengen door eenige personen gegeven? Eeni-gen verzekerden den Apostel op den Appischen weg naar Napels te hebben gezien. Anderen hadden hem gezien op denzelfden weg, zich naar Rome richtende.

Onder de Joden ging de tijding rond en van mond tot mond, dat Petrus zich op den H. Weg tegenover Cezar bevonden had; de leerlingen van Simon verzekerden hem gezien te heb ben zich onder de menigte vermengen op het oogenbük dat zij de overblijfselen van hunnen meester verzamelden.

Eindelijk zeide men dat Petrus op bevel van Nero in hechtenis genomen en met Paulus in de holen van de Mamertijn-sche gevangenis geworpen was. Niemand wist iets zekers.

Petrus verscheen niet en gaf geene tijdingen van zich. Nero had Simon reeds vergeten en bereidde zijn vertrek naar Achaja voor

-ocr page 88-

VJIi.

Het testament in de Mamertijnsche gevangenis.

Een gebouw zonder bevalligheid en zonder schoonheid, van vierkante steenen gebouwd, verhief zich aan den voet van het Capitool, op de plaats waar het Forum zich op den Mamer-tijnschen weg opende. Op het geveldak van dit gebouw liep een opschrift, in deze woorden vervat;

C. Vibius. C. F. EtiFmcs. M. Gocobiüs. Neeta. (Jos. Ex. Sc.

ledereen voegde er het lezende bij :

IIeesteldes dit gebouw.

Green enkel venster vervrolijkte dezen grooten gladden muur, die de wenkbrauw scheen te fronsen tegen de boosdoeners, en door zijne tegenwoordigheid het Forum en het Cornice in ontzach te houden. Bene enkele deur, smal, van boven beslagen, verlichtte den slottoren, achter dezen ruwen voorgevel geplaatst. De linkerzijde steunde op den trap der Q-emoniën. De muren en daken waren gevormd uit tetertino en peperino. In de straatsteenen opende zich een luchtgat, waardoor men de Robur, of zoo men wil de ïulliaansche gevangenis zag. De gevangenis was een diep keldertje in de ingewanden der aarde uitgegraven, zonder andere opening dan het luchtgat dat het gewelf doorboorde.

In de Tulliaansche gevangenis kwamen om: Jugurtha, de medepligtigen van Catilina, en in de laatste plaats, onder Tiberius, Sejanus en andere schuldigen. Onder Nero ondergingen

-ocr page 89-

81

er de ouschuldigen en de heiligen van Jezus Christus eene lange en harde gevangenschap.

Degene, die met; een flambouw in deze geheime, diepe gevangenis had doorgedrongen, had er twee eerwaardige grijsaards, kunnen zien, op stroozakken gezeten, tegen een afgebroken stuk kolom leunend, vanwaar hunne ketenen afhingen. Zij onderhielden elkander met gerustheid over hun aanstaande marteling en verhieven den roem van den goddelijken Zaligmaker.

Alle twee waren mager en droegen witte haren. De eene was van eene tamelijk hooge gestalte, zijn aangezicht was been-derig en vierkant, zijne trekken waren hard en zijn baard kort en gekruld, zijn uiterlijk was statig en streng.

De andere was van eene gestalte beneden het middelmatiee, een weinig gekromd; zijn ovaal gelaat was zacht, zijn neus als die van een arend en uitstekend, zijn baard zeer lang en gekruld; zijn groot en kaal voorhoofd zonder rimpels, en ouder zijne dichte wenkbrauwen schitterden twee oogen, glinsterende van zachtheid en goedheid: deze was Paulus, gene Petrus (48).

De eerste was sedert bijna een jaar gevangene, de tweede had de negende maand zijner gevangenschap bereikt; sedert dien tijd hadden zij dit bedorven hol in eenen schitterenden tempel herschapen, vol van de wonderen Gods.

Eene handvol soldaten, dat is te zeggen Processus, Martinianus en hunne gezellen, waren getuigen van de goddelijke macht, met de Apostelen in het hol nedergedaald.

Zij hadden Simon Petrus geketend denzelfden dag van den dood van Simon den ïoovenaar; want Nero, vernemende dat hij werkelijk de oorzaak van dien dood was, had bevolen hem te vatten (49). Zij hadden niet veel moeite,om hem weder te vinden; wonderbaarlijk onderricht dat\'het kruis van Grod hem bereid was, ging de Apostel, verre van zijne tegenwoordigheid aan de geloovigen te verbergen, zijne vervolgers te gemoet.

Deze wachtten niet lang zich zeiven geketend te vinden door hunnen gevangene. Zij begonnen met hem te bewonderen, daarna werden zij zijne leerlingen en zijne vertrouwelingen.

Eindelijk, door de genade overwonnen, vielen zij aan zijue voeten en smeekten hem hun liet hemelsch doopsel toe te staan. Petrus bewilligde er in.

6

-ocr page 90-

82

— quot;Welnu, zeiden de nieuwbekeerden. waarom uitstellen? Wij zullen water gaan halen.

— Het is onnoodig, antwoordde de apostel, zoo God u zijn doopsel waardig aclit, zal Hij in liet Sacrament voorzien.

Onmiddelijk week de steen onder den vinger van den wonderdoener en holde zich uit in den vorm van een wijden en diepen kelk: men zag onder de rots een straal levend en helder water ontspringen, die al opspringende opklom en tot aan den rand de kom kwam vullen, welke rondom haar uitgehold was (50).

Op het gezicht van dit wonder begonnen de geheel verbaasde soldaten te schreeuwen, hunne wapenmakkers schoten toe...

Het water ontsprong aan de aarde en de genade daalde van den hemel neder. Het Tulliaansche hol werd eene kerk van Eome, gevestigd in de ingewanden van het Kapitool, als om den duivel, die men op den top van dezen heuvel aanbad, te bedreigen. Petrus en Paulus waren de priesters en predikers van den verborgen tempel en de soldaten waren er de geloovigen van.

Aldus werden de geheimen der goddelijke barmhartigheid volbracht in dit hol, eertijds een schuilplaats van de wanhoop en van de misdaden der menschen.

Van den dag af, dat Petrus omringd werd door een zoo schoone groep vrienden van Grod, hield de eenzaamheid der apostelen op; alle twee konden zich door de nieuwbekeerden doen hooren, welke begeerig waren naar het heilig woord en hunne voortreffelijke raadgevingen. Zeer dikwijls werden Linus, in wien men den toekomstigen Stedehouder van Christus aanwees, en Lucas, Clemens, Cornelius Pudens, en andere heiligen van het christelijk Eome, aan de voeten van Petrus en Paulus geleid; zij kwamen zich versterken en hunne twijfelingen verlichten door het verborgen, maar niet uitgedoofde apostolische licht.

Te midden van den nacht werden zij binnengeleid door de wachters, die getrouw waren aan de voorschriften van God, eerder dan aan de dwinglandij van Cezar. Zij daalden op den bodem van het hol neder, langs een ladder die hun de cipiers verschaften en deze laatsten volgden hen in stilte, ten einde ook deel te hebben aan de heilige plechtigheden.

-ocr page 91-

83

Het was ongetwijfeld een aan dén bemel zeer aangenaam schouwspel, tien broeders, somtijds een nog grooter getal, zich te zien schikken langs de zwarte en sombere muren van het gevangenhok bij het treurig licht van eene hangende lamp; Petrus en Pau lus zich van hunnen haveloozen zetel, aan den voet van den kolom, te zien opheffen, over de nieuwe geloovigen hunne geketende handen uitstrekken, van den troon der Doorluchtige Drievuldigheid de levende vlam des H. G-eestes afroepen, en dikwijls de heilige geheimen vieren op een houten schraag, door de edele soldaten opgericht, en onder de vergadering het Groddelijk Brood verdeelen. !)

Dikwijls, te midden van de stilte, die in Rome heerschte gedurende de oogenblikken van het middagslaapje, kwam eene of andere vrome romeinsche dame, als dienstmaagd verkleed, op den uitersten rand van het luchtg; t nederknielen en bracht den Apostelen eenige welsmakende spijzen om de hardheid van hunne gevangenschap te verzachten; in ruil ontving zij een vaderlijken raad of eenige verlichting voor de zieken en den apostolischen zegen.

O eerbiedwaardige Claudia! o edelmoedige Lucina! o Pris-cilla zoo vroom jegens de dooden! o Petronella, o Praxedis, o Pudentiaca, lieftallige duiven van Jezus Christus! o gij alle vroegere zusters der romeinsche christenheid! met welke zoete verlangens hebt gij deze zoo begeerde gevangenis gewijd! Met hoevele tranen hebt gij de steenen van dit wreede graf overstroomd, dat uwe evangelisten en vaders levend besloten hield. Hoevele malen, bij dit wreede luchtgat nedergeknield, hebt gij getracht de schaduw van Petrus en Paulus terug te zien, die u, zooveel het hunne ketenen veroorloofden, naderden en u door hemelsche woorden vertroostten.

En dan de bedoelde wachters, zij ook, zonen van Petrus, weenden met de heilige vrouwen; zij wierpen zich in het hol, kustten de wonden der Apostelen in naam der bezoeksters en brachten haar in de hoogte, een schaal van het wonderbare water a).

1) Acta S. S. Processi ct Martiniani (den 2 Juli.

2) Cf. Aeten der IIH. Proces, en Martin.

-ocr page 92-

84

Hoe menig malen zeiden deze teedere zonen tot Petrus en Paulns.

— Vaders, bewillig er in, dat wij uwe ketenen verbreken!

— Neen, antwoordden de heiligen, neen, het is met G-ods wil!

Uit deze geheime kervergadering van de Mamertynsche gevangenis kwamen de apostolische uitspraken te voorschijn, waar de soldaten van Cezar de boden van waren geworden.

Van daar handhaafde Paulus in hunne deugd slachtoffers, aan de brutale ontucht van Nero ontrukt 1). Van daar zegende Petrus op het oogenblik der marteling talrijke menigten uieuw-bekeerden en versterkte eindelijk in het laatste gerecht hen, die niet meer zijne cipiers, maar zijne medgezellen in de gevangenis en zijne broeders in het martelaarschap waren.

In afwachting dat de zaken tot dit uiterste gedreven waren, hadden de geruchten van het onheilig Eome geen weerklank in de gevangenis; men ontving er geene nieuwstijdingen, dan wanneer het betrof raadgevingen aan de Kerk te geven.

De zomer begon; Nero liep de oefenplaatsen van Griekenland af, altijd overwinnaar, altijd toegejuicht, altijd zegevierend.

Gredurende dien tijd werden er te Kome geheime en uitgebreide zamenzweringen gesmeed, die zich heimelijk vormden. Om de waarheid te zeggen, had het te liome gehatene keizerlijk goevernement er met milde hand de zaden van uitgestrooid.

Helius en Polycletus, die in naam van Nero bevel voerden, vermenigvuldigden, een weinig door schuldige bekwaamheid, een weinig om de uitgaven van hunnen meester te hulp te komen, de lijfstraffen en verbeurdverklaringen, en begingen alle soorten van on ver dragelijke geweldenarijen.

Gevoelende dat hunne macht eiken dag verminderde, en dat de teugels van het bewind hunne handen ontsnapten, haastten zij zich Augustus te doen zeggen, dat hij zoo spoedig mogelijk moest terugkomen, om juist te zien, op welk punt de zaken des keizerrijks stonden.

1

Ibidem.

-ocr page 93-

85

Augustus gevoelde zich eindelijk keizer. Hij onttrok zich aan de kroonen der heileensche spelen, om niet de kroon van het romeinsche keizerrijk te verliezen, en beval dat de honderd galleien, die hen naar de geliefde kusten van Italië moesten terugvoeren, in staat werden gebracht om hem te ontvangen.

Een kreet van ontsteltenis werd door geheel Eome geslaakt bij de aankondiging van deze terugkomst.

Te midden dezer schokken begaf zich de cynische wijsgeer Demetrius bijna eiken dag naar het huis van Cornelius Pudens.

Deze, zijne wreede angsten verbergende, deed hem duizend liefkozingen, want hij beseerde de te Eome in omloop zijnde geruchten te kennen en de gevangene Apostelen op de hoogte van deze geruchten te houden.

— Ik wachtte u met ongeduld, zeide op zekeren dag Pudens tot den wijsgeer. Wanneer gij niet met mij dineert, schijnt mij het triclinium verlaten; niets schijnt mij goed toe, niets is mij aangenaam.

— Te veel eer voor mijn cynisch en bedelzak ! maar heden verdien ik nog meer.

— Is er iets nieuws?

Demetrius fronste de wenkbrauwen, en deed zijne vingers als castagnetten klapperen:

— Er is iets, zeide hij. Houdt voor mij open tafel tot aan de nieuwe Consuls, en het drinkgeld zal nog niet op de hoogte zijn van hetgeen ik verdien !...

— Kom aan dan ? Wat is er dat zoo nieuw is ?

— Cezar, zeide Demetrius, elke lettergreep afmetende, Cezar is misschien op het oogenblik, dat wij spreken de prooi der vis-schen!....

— Zegt gij waar, potsenmaker?

— Men zegt; dat het waar is; in elk geval is het zeker, dat bet waarschijnlijk is.

— Van wnaf weet gij het?

— Van alle zijden der binnenzee komen berichten aan, die zeggen, dat men nooit afgrijselijker storm gezien heeft. De kust is bedekt met wier, planken, gebroken boomen, gebroken roeren, touwwerk en keukengereedschappen. Zoo vriend Cezar het

-ocr page 94-

S6

anker gelicht had, vaarwel! goeden avond! Op dit uur moet hij Lij Septimus aangeland zijn.

— Maar Helius en Polycletus, hebben zij geene nieuwstijdingen?

— O! zeker; zij moeten er hebben, maar zij veinzen niets te weten.

— Luister, zeide Prudens. Het is niet twijfelachtig, dat hij vertrokken zij, wij hebben het in de Acta diuma gezien.

— Het voornaamste is, dat hij het ruime sop gekozen hebbe, tijdig genoeg om den storm te ontvangen. Ik zie , dat heden in Achaja onze doorluchtige meesters zich de kinnebak uit eikander trekken om een herdersdicht te zingen; dat de zee kalm als olie was; dat de goden den voorsteven en de Tritons den achtersteven bestuurden; dat de zeenimfen langs de zijden dartelden, tusschen de banken der roeiers kwamen spelen en met moeite de gefronste wenkbrauwen aanschouwen van den goddelijken Augustus. Dat alles doet mij zeer lachen, omdat ik de gewoonte heb juist het tegendeel te gelooven van hetgeen ue nieuwstijdingen zeggen, welke door onze heeren gegeven worden.

— Dus, volgens u is hij goed en wel verloren F

— Men kan het nog niet te veel gelooven, volgens die kleine vertooning van den Senaat.

— Van welke vertooning spreekt gij ?

— Gij, raadsheer, gij vraagt het mij? Het is dus noodig dat ik deze nieuwstijding uit mijn bedelzak hale om ze in uw laticlave te werpen.

— Wat wilt ge? ik ga weinig naar den Senaat. Ik blijf hier tusschen mijn bed en mijne divans.

— In elk geval moet gij weten, dat men een woord gezegd heeft van het gevaar, dat het hoofd van den God-zeevaarder zoude kunnen bedreigen?

— Dat heb ik gehoord.

— Dan hebt gij moeten hooren, dat bij dit woord de raads-heeren van hunne rechtszetels opsprongen, op alle toonen der wanhoop schreeuwende — Mijn bloed wordt verbitterd wanneer ik er aan denk! — ,.Ik wil Cesar niet overleven! — Ik ben verloren. ik ben dood, ik ben vernietigd als deze zaak waar

-ocr page 95-

87

is! Wee der republiek zoo Cezar het lot der mensclien ondergaat!:! In het kort, zij verzaakten de wereld om strijd en wilden zich aan de honden geven. Het is daarom, dat ik zeg, dat zij deze nieuwstijding als valsch achtten en geenszins aan het gevaar geloof sloegen.

— Ondeugende cynische wijsgeer!

— Wat dan! Ach! miju schoone onnoozelen, zoo zij geloofd hadden aan de waarheid der nieuwstijding, deden zij onmid-delijk Helius, Polycletus en al de anderen, wier voeten zij lekken, aan den paal rijgen, of liever zij verscheurden ze levend in de baziliek. Ik vrees, dat onze man reeds geland is, alleen om dit woord van mogelijke schipbreuk gehoord te hebben. En niemand zal het mij uit den geest brengen dat deze geschiedenis niet eene der listen van Cezar is, gebezigd om, hetzij de onverschilligen, hetzij de tegenstanders van den vorst te kennen. (52)

.— Waarom vraagt gij mij dan een geschenk?

— Hoe! de enkele hoop, dat deze daar binnen korten tijd tot het getal der Goden zal behooren is reeds niet zoo verachtelijk ! Er is, zoo gij wilt en ik geef het u toe, vóór en tegen, maar het is altijd een troost voor mijne vroomheid!

Op eenen anderen dag kwam de cynische wijsgeer in liet atrium des raadsheers, met opgeblazen aangezicht, ra-zend voorkomen en blazende als een os.

— Vervloekt zijn de goden en godinnen van de zee! riep hij uit! Weet gij wat er gebeurt? De schipbreuk in kwestie is een leugen; hij is te Brindes geland en men zegt, dat hij zich naar Napels richt. Men ziet, dat de visschen-honden zeiven er niet van gewild hebben.

— Zachter!

— Ja, ja, dat de helsche goden de visschen-honden !) halen. Zij hadden het stuk in den bek en zij hebben het uitgespuwd; dat Proteus ze doe braden!

— Kom tot badaren, mijn Cerberus. De beste partij zoude zijn hem te gemoet te gaan, gij ook, en met schoone diepe buigingen en lieve, kleine liefkozingen....

1) De visschen-honden zijn eenvoudig de haaijen.

-ocr page 96-

88

Demetrus stiet een gebrul uit.

Ik weet, huilde hij, welke lieve kleine liefkozingen ik hem

/.oude doen!---- Vervolgens, het is niet aan mij hem te gaap

terugvinden, hij is het die mij te gemoet komt. Te Albano, overal, bereidt men hem goddelijke eerbewijzingen, zegebogen, altaren hier en daar op den weg opgericht, slachtoffers, kroo-nen van bloemen, muziek, wierook. Hier spreekt meu slechts van offers, gebeden, spelen die men zal vieren om de goden te danken. De saffraanwinkels zijn geplunderd geworden; men wil zijnen weg vergulJen L).

— Vindt gij dat het veel is ?

— Ik, zeker neen! Ik zoude zijnen weg met goudpoeder vergulden, zoo deze zich onder zijne voeten koude openen.

— Ho! Ho! Welke razernij om hem te zien sterven? Zonde er geen slechtere kunnen komen ?

— Ik geloof het niet.

— Ondertusschen leeft gij hier van al de aardigheden, die gij op zijne kosten zegt. Wie rukt u een haar uit het hoofd?

— Ik, ik zing slechts in den modder even als de kikvorschen en hij hoort mij niet. Als ik somtijds een weinig hard schreeuw, weet ik, wie mij hoort.

— üp alle manieren hebt gij ongelijk. Zoo gij met zooveel gerucht zijnen dood afroept, wat blijft er dan over te doen voor degenen, die in de gevangenis zijn en boven wier hoofd de bijl is opgeheven?

— Gedurende deze dagen kunnen zij op hun gemak adem halen. l)e bijl gaat niet in de omstreken van de Mamertijn-sche gevangenis, zijt er wel zeker van. Hij zal geen tijd hebben om er aan te denken. Zijn geest wordt bezig gehouden met het geraas dat hij in Griekenland gemaakt heeft. Hoogstens zal men eenige paren vette kalkoenen den hals omdraaien om het feest te vieren

— Wilt gij van de raadsheeren spreken?

— Wie weet. Helius beschouwt niet de vederen, maar hetgeen zij bedekken. Hij zal zich tot de Consuls richten die

I) Sueton. Nero, 25.

21 Dion. Cass. Kom. Gcsch. !. XIII, 18.

-ocr page 97-

89

zich vet gemest hebben, terwijl zij de provinciën bestuurden.

— Laat ons van vrolijker zaken spreken, zeide Pudens, dit gesprek onderbrekende.

Pudens koos om met Petrus en Paul us te spreken, het uur zelf, dat Jsero gekozen had oni zijn zegenpralenden intocht te doen. Het was moeielijk een gelegener en minder tot verdenking aanleiding gevende tijd te vinden. Geheel Some liep uit om den welbeminden Augustus den welkomstgroet te geven, en men hield zich weinig op dat oogenblik bezig met de gevangenissen en hetgeen er in kon gebeuren.

De onmetelijke stoet maakte, na de Almona voorbij te zijn gegaan, halt om zich in orde te stellen. De schansgravers, die vooruit gegaan waren, slechtten de poort Capena en maakten eene bres in een gewelf van het circus Maximus, om Cezar, viermaal in de gevechten der athleten overwinnaar, te doen binnengaan, zooals men eertijds de helden van Hellas deed binnentreden.

Nero had inderdaad den prijs in de olympische, pythische, istmische en nemeische spelen behaald enhonderde andereprijzen van minderen rang. (53).

Duizende Aiujiislianen, jonge hoogmoedige deugnieten, door Nero aangeworven om hem overal te volgen en toe te juichen, gingen vooruit. Zij toonden op gouden schalen bijna achttien honderd kroonen, gewonnen door Augustus, zeide men, in de gevechten van geheei Hellenië. Bij elke kroon wees een vaantje, aan een piek bevestigd, de soort van overwinning aan.

Nero, de eerste der Eomeinen, overwinnaar in het springen, in het werpen met de werpspies, in het vuistgevecht, in de worsteling, in het schijfschieten, in het rijden met den vier-spannigen wagen, in den wedloop, in het hekeldicht, in het treurspel, in de welsprekendheid, in den zang , op de guitaar, in den dans.

In het kort, er was geen hellenische kroon die hij niet gewonnen had; hij was zelfs van zijne kar gevallen in het volle olympische strijdperk en in het stof gerold. Dit belette evenwel niet, dat hij de kroon van Onvergelijkelijken Olympiër ontving.

Nero had die kroon op het hoofd; zij was van wilde olijftakken ; in de hand hield hij den pythischen lauriertak. In een

-ocr page 98-

90

mantel van goudlaken gehuld, waarboven hij een met sterren bezaaiden mantel droeg, nam hij een trotsche houding aan. De wagen, welken hij beklommen had, was dezelfde, die bij de triomftochten van Octavianus Augustus diende.

Langs den weg waren zegebogen opgericht, versierd met hoogdravende, winderige opschriften; op zekere plaatsen bevonden zich altaren van groene zoden, waarop de ingewanden rookten der slachtolfers, aan zijne godheid geofferd. !)

Het was geenszins genoeg den weg, welke een Grod doorliep, met groene bladeren te bezaaien of\' met bloemen te bedekken. Jongelingen en jonge meisjes, tot de doorluchtigste familiën behoorende, wierpen dan ook met volle handen kostbaar saffraanpoeder op den weg, zoodanig dat het terrein er geheel door bedekt was.

De huizen, van de poort Capena af tot aan het Velabrum en het Forum, waren versierd met festoenen, behangsels en bloemkransen. Op de kroonlijsten brandden reukwerken; van de balkons regende op de soldaten der overwinning — aldus noemde J^ero de Aügustianen — een ware zondvloed van suikergoed en bloemen, waaronder men honderden kleine vogels zag heen en weder vliegen, wier pooten met purperen linten omwonden waren. 1)

De aanschouwers verdrongen zich, vormden een vaste massa. De romeinsche ridders en de raadsheeren, meer nog dan het geringe volk, schreeuwden met volle stem:

— Leve Nero de Olympiër!

— Leve de Nemejer!

— Leve Nero de Pythiër!

— Eer aan den Istmiër!

— Gegroet Nero, nieuwe Hercules!

— Aan Nero Apollo!

— Augustus! Augustus!

— Goddelijke stem!

— quot;Wel gelukzalig, die u kaa hoeren!

En dat razend geschreeuw werd met nog meer kracht her»

1

Luctonius. Dion. Cassius.

-ocr page 99-

01

haald door de Augustianen, die den stoet voorafgingen en volgden.

Een grieksche guitaarzanger was aan de zijden van den overwinnaar en maakte zieli gereed zijnen lof te zingen; hij liad zich op de knieën geworpen en aanschouwde hem met eerbied ah omringd door de stralen van deze godheid 1).

Aldus klom Nero naar Jupiter Capitolinus op, den gewijden heuvel beklimmende, onder de Neronisehe boog doorgaande en langs de hellingen van het Asylum afdalende om alvorens het Forum binnen te treden, langs den muur van den Mamer-tijn te gaan, ten einde zich\' aldaar naar den Apollo van het paleis te richten.

Op het gezicht van dezen somberen voorgevel, nauwelijks met eenige bloemkransen versierd, te midden der toejuichingen, die van het dak der gevangenissen uitgingen, herinnerde hij zich, dat de overwinnaars de gewoonte hadden daar de opperhoofden der overwonnen vijanden te doen sterven.

Hij keerde zich naar Tigellinus en zeide hem:

— Heden heb ik geene vijanden; maak dat wij morgen vinden, hetgeen noodig is.

Hij herinnerde zich niet, dat, terwijl hij op de zegekar reed, de voortreft\'elijke Apostelen Petrus en Paulus dicht bij hem en op zijn bevel in het diepste eener gevangenis zuchtten.

Een leemen lamp, opgehangen aan een koord rondom een steen gewonden, die op den kant der traliën van het luchtgat steunde, verspreidde een dwalmend licht in het Tulliaansche hol. Dit Hebt was voldoende voor Pudens, die, gezeten aan eene zeer kleine tafel, tegenover de Apostelen, onder dictee den laatsten brief van Petrus aan de opkomende Christenheid schreef. (54.)

Verzekerd, dat te midden van de algemeene opschudding waarin zich het Forum en het Capitool bewoog, niets hem zou komen storen, keerde Petrus zijnen geest naar de algemeene Kerk en liet haar een laatst vaarwel, een duurzaam testament, een onwederlegbare profetie na.

1

Dion. Cass. S. c. Verdiende een zoodanig volk niet een zoodanigen Koning?

-ocr page 100-

92

Hij stond recht, aan den voet van den kolom, enPaulus hield zich aan zijne zijde. Hij dicteerde:

„Simon Petrus, dienaar en Apostel van Jezus Christus, aan hen die met ons hetzelfde geloof in de rechtvaardigheid Gods en van onzen Zaligmaker Jezus Christus onderhouden.quot;

Hij hield op, kruiste de handen over zijne borst, en het hoofd hoog, het voorhoofd schitterend, alsof hij in de geheimen der hemelen gelezen had, herhaalde hij in het kort de verschillende punten van de evangelische vret- Hij deed herinneren dat, zoo de mensch elk van die punten in acht neemt, hij in de genade volhardt en zich verheft tot op de hoogte der goddelijke natuur ; dat men niet zijne eenige hoop moest stellen in een werkeloos geloof, maar dat men zijn geluk moest verzekeren door goede werken.

— O vader, onderbrak hier nederig de goede, nieuwbekeerde Pudens, ik heb dikwijls eenige onzer broeders, wier hart beefde ter oorzake van hunne eeuwigheid deze moeielijkheid hooren opwerpen: En zoo wij niet voor den hemel bestemd zijn! Zoo wij eens, even als Simon de Toovenaar. moesten vallen naliet doopsel? Waartoe dient het ons tot de genade des geloofs geroepen te zijn ?

Petras glimlachte zachtjes.

— Ter uwer vertroosting, zeide hij, en om deze ongegronde angsten te verdrijven, voeg ik er dit bij; „Broeders! handel altijd op de wijze om uwe roeping en verkiezing door goede werken te verzekeren. Aldus handelende, zult gij nooit zondigen. En zoo gij doet, zooals ik u zeg, zal het eeuwig koningrijk van Jezus Christus altijd voor u open zijn.quot; Zijt gij nu voldaan, mijn zoon ?

Pudens antwoordde.

— Ik dank u, mijn vader. Dit enkele woord van uwe lippen gevallen, doet mij het uur zegenen, waarop ik in deze gevangenis ben nedergedaald. Ik zal dit woord aan allen herhalen, aan allen. Als ik dit treurige dilemma zal hooren: „Zoo God vooruit ziet, dat ik zalig worden zal, op welke wijze ik dan ook handele, zal ik zalig worden; zoo God vooruit ziet dat ik zal verloren gaan, welk leven ik dan ook leide, zal ik verloren gaan; het is onnoodig zich te bevlijtigen het goed

-ocr page 101-

93

of het kwaad te doenquot;, -—- zal ik antwoorden aan bem, die deze gesprekken voert, dwaas, gij maakt door uwe woorden val-sche gevolgtrekkingen. Aan u is het opgelegd om, van de genade gebruik of misbruik makende, goede werken doende of slechte bedrijvende , te beslissen, wat G-od moet vooruitzien. Tracht dan door goede werken uwe roeping en verkiesing te verzekeren.

Petrus vervolgde.

Hij zeide, dat zijn dood naderde, en dat hij bijgevolg tot aan de laatste zucht de herinnering der waarheden moest terue-

O

roepen, die hij uit den mond van den Christus vernomen had, toen hij hem, met zijne eigene oogen, op den top van den Thabor in zijnen luister aanschouwde. Hij voegde er bij, dat hij, Petrus, uit de hoogte des hemels zoude waken, en die waarheden nog in het geheugen der geloovigen zouden terugroepen.

Hij gaf vervolgens getuigenis van de heilige schrifturen door den H. G-eest ingegeven en aan de Kerk gegeven als een licht, ontstoken door het eeuwige Licht te midden der duisternissen van de wereld. Maar het is noodzakelijk, wel te begrijpen dat de uitlegging der schrifturen niet moet overgelaten worden aan de verklaringen der individuen.

Ka aldus de goddelijke openbaring geëindigd en er den dubbelen bodem, de overlevering en de schriftuur, van te hebben aangewezen, begon hij den laatsten slag te slaan tegen de ketters, besmetters van het zuiver toevertrouwde goed des geloofs.

Nooit werden vreeselijker bliksems, nooit werden meer nadrukkelijke banvonnissen tegen de opstandelingen tegen het woord G-ods geslingerd, dan die, in het korte testament van Petrus vervat. Hij schreef ze met vurige letters; hij brandmerkte hun schandelijken oorsprong, kwaadaardig karakter, hunne vérfoeielijke zeden, en voorzegde hun zekeren ondergang, de dreigende veroordeeling, de kastijding zonder genade. De pen beefde tusschen de vingers van Pudens, Paulus wachtte het einde, iiet voorhoofd in zijne handen verborgen.

Men hoorde het gedruisch der nadering van den zegevierenden Nero, die van het Capitool nederdaalde____ Het verward

-ocr page 102-

94

en razend gehuil der menigte steeg tot aan de sterren; het rollen der wagens kwam tot onder de gewelven van het Ma-mertijnsche hol weerklinken......

Pudens voleindigde toen deze woorden:

„De hemelen en de aarde, geplaatst in de schatten van hetzelfde quot;Woord, zijn bestemd voor het vuur der goddeloozen.quot;

Hij liet zijne pen vallen en aanzag Petrus met een uitdruk-drukking van verwondering, welke scheen te zsggen.

— Ja, maar ondertusschen zegevieren diezelfde goddeloozen, wij zijn ten prooi aan de kwellingen en Grod verleent geen enkele hulp aan zijne zaak.

Petrus zeide hem;

— Waarover verwondert gij u? Ergert u de fortuin van één dag van een goddelooze? Schrijf:

„Ik wil niet, o mijn zeer geliefde broeders, dat gij niet we-tet, dat één dag en duizend jaren in Gods oogen denzelfden duur hebben eri dat Hij geen verschil maakt tusschen deze twee tijdruimten. De P.eèr stelt zijne belofte niet uit, zooals sommigen denken. Hij gebruikt geduld ten uwen aanzien, want hij wil, dat niemand verloren ga, maar dat allen tot verbetering komen. De dag des Heeren zal komen als een dief, in die dagen zullen de hemelen in puin vallen, de elementen zullen opgelost en de aarde en hare werken verslonden worden.

„Dus, dewijl al deze dingen moeten verdelgd worden, is het noodig , dat gij vroom en heilig zijt, dat gij wachttet; en de gelukkige komst van den dag des Heeren wenschet; dag, in dewelke hemelen en elementen de prooi der vlammen zullen zijn en vernietigd zullen worden. Nieuwe hemelen en eene nieuwe aarde wachten ons volgens de belofte, en de rechtvaar-diffheid zal er in wonen.quot;

O

— Vader, zeide Pudens, uwe woorden hebben mij een doorn uit het hart gerukt, die er wreedaardiglijk in doorgedrongen was, en dezen doorn zal ik velen anderen harten ontrukken. Ik begrijp, dat eene onvermijdelijke en eeuwige kastijding zich niet lang kan laten wachten.

— Had onze Paulus het niet reeds, en zoo dikwerf, in zoo vele brieven geschreven, en zelfs in eenen brief aan de B.O-meinen gericht?

-ocr page 103-

95

— Ik herinner het mij, zeide Pu.dens, maar repetiiia jurant, en ik begrijp het heden beter.

Paulus zeide toen glimlachende:

— G-ij weet wel, Petrus, dat allen niet mijne brieven begrijpen bij eene eerste lezing. Men moet zich dan niet verwonderen, dat onze Pudens niet alles begrepen heeft. Helaas!

er is wel erger----Er zijn er, die den zin dier brieven verdraaien

en hare natuur veranderen op eene wijze, om juist het tegenoverstelde te doen begrijpen van hetgeen wij onderwijzen.

— Ja, antwoordde Petrus, ik weet, wie dat zijn. Maar onze Pudens zal de oogenzalf op hunne oogen leggen.

En hij vervolgde met dicteren:

„Het is daarom, zeer waarde vrienden, noodig, dat, deze dingen afwachtende, deze gebeurtenissen u onbevlekt, zuiver en gerust vinden. Doet de langmoedigheid van den Heer tot uw heil dienen. Onze welbeminde broeder Pauius schrijft u in denzelfden zin, met die bijzondere wijsheid, waarmede hij begaafd is, en die zich zoowel in dezen brief als in al de anderen terugvindt. In deze brieven zult gij moeijelijk te begrijpen plaatsen vinden, welke de onkundige en de lichtzinnige menschen vervormen, zooals zij de schrifturen vervormen, en dit, tot hunne eigene verdoemenis.

„Gij zijt dan verwittigd, o broeders! Zijt op uwe hoede, dwaal niet in de paden der onkunde en laat uwe standvastigheid niet verminderen! Neemt liever toe in de genade en in de kennis van onzen Zaligmaker, onzen Heer Jezus Christus. Eere zij Hem nu en in eeuwigheid!quot;

— Geloofd zij God, riep Paulus uit, die u ingeeft de ge-loovigen op hunne hoede te doen zijn tegen de verminkers van het Heilig Woord: dat ons van den H. Greest komt! Grij kunt niet gelooven, hoezeer ik vreesde deze nieuwe leeraars met de H. Boeken in de hand, steenen des aanstoots te zien worden.

— De onzinnigen! zeide Pudens

En ziet de brieven van Paulus, die hij bijna van buiten kende, te binnen brengende . voegde hij er bij:

— Gij hebt daarover geschreven, toen gij gezegd hebt: Zii zijn van den weg afgeweken en in een onvruchtbaar gebabbel vervallen, daar zij de leeraars der wet wilden zijn, uitleggen

-ocr page 104-

9G

wat zij niet begrepen en voor z\'sker verklaarden, dingen die zij niet kenden. De wet is goe\'1 maar Toor hen die er een aroed gebruik van maken.

— Herinner u, zeide Petrus tot Pudens, herinner u, dat verklaringen over de Schrifturen te doen niet de daad is van de persoonlijke oordeelen. De Schrifturen zijn een tweesnijdend zwaard dat men geene lieden zonder ondervinding in de handen moet geven. Het brood en de wijn zijn uitmuntende zaken, maar het is de moeder, die het aan de kinderen moet geven.

— O Vader, ik :zal het zoo spoedig niet vergeten. Ik ben nog verschrikt over de godslasteringen, bevattende uitleggingen van Simon den Toovenaar.

— Het is wel, zeide de Apostel. Breng dit papier aan mijne broeders, aan Linus, aan Cletus, aan Clemens. Als uwe twee vroome dochters de copiën er van willen vermenigvuldigen, zal Grod er haar voor beloonen, en de Kerk zal er haar voor verplicht zijn.

— En Paulus, en gij zelf zult haar er voor beloonen, riep Pudens uit.

Hij wierp zich aan hunne voeten, kuste de ketenen der twee Apostelen, en dezen, hem uit de volheid des harten omhelzende, gaven hem hunnen zegen voor geheel zijn heilige familie.

De christen raadsheer ging de Mamertijnsche gevangenis uit en mengde zich onder de menigte, die op datzelfde oogenblik het Forum begon te verlaten. Nero werd naar het paleis van den Palatijn terug geleid, en begon aan de vervolgingen en gevangenemingen te denken, die hem onontbeerlijk waren, om zijne verkwistingen te betalen.

-ocr page 105-

IX

De laatste dagen van Petrus en Paulus.

In geheei liome, zoowel in de vereenigingen des volks als in de patricische kringen, sprak men slechts van de luisterrijke zegepraal van Augustus. De groepen van Augustianen, de keizerlijke potsenmakers en de rest der knechts versterkten de loo-pende berichten, door de heldendaden fce verhalen, welke door Cezar in Griekenland verricht waren. Hercules met zijne twaalf werken kwam zelfs niet aan den enkel van Xero. Het verwonderlijkste en buitengewoonste was, dat de moedige Cezar zulk een menigte wonderwerken in weinige maanden tot een goed einde gebracht had. In het vervolg was Xero buiten de men-schelijke natuur, hijwasGrod, zoowel en zelfs Op beteren titel als Jupiter-Optimus-Masimus. De Olympus had hem erkend en Eome zoude liet hem, zoo het noodig was, in het geheugen brengen.

De enkele rechtschapen lieden, die den naam van Romein nog eerbiedigden, konden niet zonder bloozen deze ongerijmde pocherij hooren

De rijken maakten de balans der openbare schatkamer, welke ledig gemaakt was, op, zoomede de inventaris hunner eigene beurzen, welke zouden dienen om haar op nieuw te vullen. De doorluchtigste burgers vreesden voortdurend, den drager te zien verschijnen van een keizerlijk bevel tot inhechtenisneming of ter doodbrenging. Dit bevel was dikwijls begeleid door de genees-heeren van ÜSTero, belast om vaardiglijk de zieken van kant te helpen. (55.)

De Christenen, zij ook, waren verschrikt en stelden zich in

-ocr page 106-

98

staat zich te wapenen tegen de gevaren, die zij gingen loopen. Zij vormden een nieuw volk, eene keurbende, een heinelsche falanks. aangroeiende te midden van een gemeen, modderig volk, zij zweefden boven hem, zuiver te midden van het algemeen bederf en gevoelden, bij gevolg, noch de schandelijke genoegens, noch de noodelooze smarten, die dit plebs overstelpten.

Het liomeinsch Keizerrijk zoude nog bestaan, zoo het afgeleefde volk van Quirinus veroorloofd had, dat zijn bedorven bloed hernieuwd en verjongd werd; zoo het zijne bestemming vereenigd had, met het maagdelijk volk, dat tusschen de muren van Eome begon te bloeien. Voor de Christenen was de zegetocht van Nero even alsof hij niet had plaats gehad, weinigen onder hen hadden hem gezien. Zij verdroegen den Keizer, zooals men de pest verdraagt, van de Voorzienigheid betere tijden hopende. Niemand dacht aan hem, dan alleen om zijn juk te ondergaan. In een woord, de Christenen waren getrouw aan hun aardsch vaderland, maar zij leefden buiten hare schande, even als pelgrims zich naar een schooner vaderland begevende.

Hunne gesprekken in hunne bijzondere woningen hadden slechts den roem en de smarten van hunne beminde gevangene Apostelen tot onderwerp. Zij waren gelukkig den goeden uitslag te vertellen, door hunne predikingen in de gevangenis verkregen, en te herzeggen, hetgeen zij door toeval vernomen hadden. Zoo een geloovige in de Tulliaansche gevangenis had kunnen komen, haastten zich de broeders en zusters te vragen, wat elk der apostelen hem gezegd had en zij ontvingen zorgvul-diglijk hunne woorden, zoodat het apostolische woord nog weerklonk te midden der huisgezinnen der nieuwbekeerden en in de vergaderingen der romeinsche Kerk, hoewel men het geheel verstikt geloofde.

Aldus kwamen de christenen de omstandigste bijzonderheden van den val van Simon den Toovenaar te weten;

Paulus had zijne gebeden met die van Petrus vereenigd, door ze dezelfde meening te geven.

Aldus in den geest vereenigd, hadden zij aan G-od de vernedering van den goddelooze gevraagd, de eene op den H. Weg en de andere in de diepte der Tulliaansche gevangenis (56).

-ocr page 107-

99

— O! wat zoude ik gelukkig zijn het gebed te kennen, dat Petrus deed! riep Pudentiana uit, toen zij dit verhaal hoorde uit den mond van haren vader Pudens.

— Niets gemakkelijker! Ik heb het van Petrus zeiven; dit gebed is, zooals gij zeiven het zoudt gedaan hebben, zoo gij den toovenaar zieli in de lucht had zien verheffen. Petrus drukte zich aldus uit:

„O Heer Jezus, toon aan dezen man de ijdelheid van zijne kunst, opdat het volk, reeds bereid om te gelooven, niet door zijne tooverijen geërgerd zij. Geef, o Heer, dat hij nederge-stort worde, maar dat hij blijve leven en zijn onmacht moge erkennenquot; (57).

— En door een zoo kort gebed, riep Pudentiana geheel verbaasd uit, heeft Petrus hem doen vallen!

— W at! zeide Praxedis, schijnt u dat kort toe? Was de naam van Jezus niet voldoende, vooral wanneer Petrus hem uitsprak ? Ik ben zelfs verwonderd, dat hij hem veroorloofd heeft zijne vlucht te nemen.

Pudens hernam:

Dit is integendeel het schoonste van de zaak. Zijn vijand, of, om beter te zeggen, de vijand van God, zich tot eene

onmetelijke hoogte in de lucht te laten verheffen.....daarna, met

éen woord, hem te noodzaken, vlugger neder te dalen dan hij opgeklommen was!

— Nog meer, merkte Claudia aan, Simon moet zich aan Petrus verplicht achten, die hem het leven gered heeft, want, van eene zoo aanzienlijke hoogte vallende, moest hij zich eer twee- dan eenmaal den hals breken en zich op de steenen verpletteren als eene pad.

— Hoe, zeide Pudentiana, leeft hij nog ?

— Neen, antwoordde Pudens, maar hij heeft nog eenige dagen geleefd. Zijne leerlingen hieven hem op en voerden hem naar Aricia om zijne gebroken armen en beenen en verstuikte dij te verzorgen.

— Hij heeft zeker zijne fouten erkend na eene zoodanige les ?

— Zijne fouten erkennen? Hij heeft in zulk eene mate berouw gevoeld, dat hij de hoovaatdigheid had, eene tweede opstijging te beproeven. Hij wierp zich van een zuilengang zijner

-ocr page 108-

100

kleine villa, Brunda gelieeten, en bezeerde zich nog erger dan. de eerste maal.

— En Hij stierf nog niet?

— O, voor dit keer, stierf hij; het was slechts niet oogen-blikkelijk en zijn dood werd niet door zijnen val veroorzaakt.

— Ziet dan! welke hardnekkigheid! Hoe goed was G-od niet, met hem den tijd te geven, boetvaardigheid te doen!

— Hij maakte zich die echter niet ten nutte. Toen hij zich zoo mishandeld en zoo leelijk zag, het leven hatend en wanhopend van ooit weder beroemd te worden, i\'iep hij zijne leerlingen bij zich en zeide hun: Merkt wel op, dat, zoo ik mijn lichaam in den staat gebracht heb, waarin gij het ziet, het is om TJ in mijne leer te bevestigen. Zooals gij mij ziet, zal ik binnen kort sterven, maar ik zal den derden dag verrijzen.

— En zij geloofden het? vroegen de jonge meisjes alle te zamen.

— Of zij het geloofden? zij maakten een graf en begroeven hem levend!....

— Is het mogelijk? de wreedaards!

— quot;Wel! dewijl hij het wilde en beveelde.

— Hoe God de trotschaards verblindt! Diegene, welke voorgaf naar den hemel te kunnen vliegen, doet zich weinig tijds daarna schandelijk onder de aarde verbergen! Kastijdingen van God. (58)

Zoo waren de gesprekken der Christenen, zoolang nog eene enkele straal van hoop voor de bevrijding der Apostelen schitterde. Zij waren gelukkig, wanneer zij onder elkander de nieuwe veroveringen verhaalden, die Petrus en Paulus maakten, door eiken dag nieuwe broeders voor de ware godsdienst te winnen.

De grootste vreugde, die zij ondervonden, was de bekeering der soldaten, aangesteld tot bewaking der gevangenis.

Behalve het welzijn hunner ziel, zagen zij in deze bekeerde soldaten veilige boden om met de gevangenen gemeenschap te hebben. Maar, helaas! na de vreugde gehad te hebben hen te verliezen. Men ontdekte, dat deze soldaten in het nieuwe bijgeloof (aldus noemden de edelen het Christendom) waren ingewijd. Zij verruilden dus hunne zoo harde taak van gevangenbewaarders der Apostelen tegen de eer hunne medgezellen

-ocr page 109-

in de ketenen en hunne broeders in het martelaarschap te worden l).

Van toen af was elke betrekking met de Apostelen bijna onmogelijk, vooral toen Nero in zijn paleis teruggekomen was, den geest verontrust, verward door eenen blinden schrik en door een dwaze vrees voor de zamenaweringen.

Men vreesde, dat het gerucht van de bekeering der wachters dit bloeddorstig monster zoude verbitteren en hem aanzetten om het doodvonnis over al de gevangenen uit te spreken.

Van eenen anderen kant scheen elke straal van hoop gereed zich uit te dooven. Jezus Christus had aan Petrus een geweldigen dood voorzegd. Het laatste epistel van Petrus, uit zijne gevangenis gedagteekend, geleek aan een testament, of om beter te zeggen, men las er, met opene woorden, de nabijzijnde aankondiging van zijnen dood in.

Het is onmogelijk te zeggen, hoe vele tranen in de vergaderingen van Rome gestort werden, en met welke klagingen deze nieuwstijding ontvangen werd, toen men er de lezing van dezen brief deed. De geloovigen beefden elk oogenblik.

Hoe zoude Nero zich Petrus en Paulus niet herinneren, na zelf, in het openbaar, de beschuldiging gehoord te hebben tegen hen geslingerdr Zoo hij hen bij toeval had vergeten, zouden de talrijke bekeeringen door de Apostelen gedurende zijn verblijf in Griekenland bewerkt, hem niet aan hen doen herinneren? Het gerucht der wonderen, waarvan geheel Rome weerklonk, zoude hem dat niet ter oore komenP Zouden de Joden zich de gelegenheid niet ten nutte maken, zij, wier woede tegen de afvalligen van de Synagoge geene grenzen kenden? En de volgelingen van Simon, talrijk, razend in één woord, zouden zij het oogenblik niet gelegen achten om zich te wreken (59) ?

Behalve de droefheden, die zij met alle Christenen deelden, ondervonden Praxedis en Pudentiana eene levendige kwelling, wanneer zij aan hunne beminde zuster Thecladachten, die zij, in naam van Petrus, uitgenoodigd hadden naar Rome te komen- Zij vreesden haar te zien aankomen, óf zóó laat, dat zij

1) Acten van den HH. Processus en Martinianus, vermeld door Surirts, 2 Juli. In Baronins, jaar 68, n. 25.

-ocr page 110-

102

haren waarden meester Paulus niet meer levend terug konde zien, of vroeg genoeg om hem met hare eigene oogen op het schavot te zien sterven.

De drie Bisschoppen, Linus, Cletus en Clemens, stedehouders van Petrus te Home (60) en bewaarders der geheimste apostolische geheimen, spraken slechts over het middel om de zegepraal van hunne welgelukzalige vaders plechtig te vieren.

Zij openden niettemin het oor voor alle berichten, om niet op het onverwachts getroöen te worden, en het Christen volk op de hoogte te kunnen houden van alle tijdingen van de Apostelen, op zoodanige manier, dat het, zoo noodig, hun laatste uur met zijne gebeden zoude kunnen vergezellen.

De Bisschoppen hielden over dit onderwerp dikwijls raad met den Evangelist Lucas en met Titus en Timotheus, ijverige leerlingen van Paulus, die hunne bisschoppelijke zetels van Candia en Ephesus verlaten hadden, om op bet eerste bericht dat zij ontvingen van den uitersten nood, waarin zich het Christendom bevond. naar Eome te snellen (61).

Eindelijk loopt het gerucht, dat Cezar bevolen zoude hebben de capitolijnsche gevangenissen te ontlasten, en men wist te goed welk middel men in een dergelijk geval gebruikte. Pu-dens, deze zaak ter harte genomen hebbende, draaide zich zoo lang en zoo wel, dat hij, zijne fortuin en zijnen invloed in het werk stellende, er toe kwam, uit zekere bron te vernemen, dat Nero de doodstraf tegen Petrus en Paulus uitgesproken had. Hij wist welke de juiste dag en de plaats der terechtstelling zoude zijn.

De nieuwstijding verspreidde zich als de bliksem in alle de kerken van Eome (62). Het was den vierden dag voor den eersten der maand Juli.

In het paleis des raadsheers verzamelde zich eene menigte der voornaamste Christenen, overstelpt van droefheid. Behalve de priesters was een groot aantal doorluchtige burgers toegesneld, onder anderen Acilius Grlabtion, Flavins Clemens, die daarna consuls werden en den vrijgemaakten Eubulus. Er bevond zich de bloem der zusters; bij voorbeeld, die welke het erkende recht hadden de eereplaats te eischen onder de Christinnen, die zich aan de verzorging der martelaren toewijdden.

-ocr page 111-

103

De vergadering was meer dan ooit in droefheid gedompeld en scheen met stomheid geslagen te zijn. Nauwelijks durfden de Christenen elkander aanschouwen en, smartelijke zuchten slakende, elkander met zachte stem raadplegen.

Linus deed hen verstaan, dat men aan de matronen, zoo als het de gewoonte was, de zorg moest laten de Apostelen te volgen en te dienen. Zij hadden minder te vreezen dan de anderen.

De andere geloovigen moesten zooveel mogelijk trachten zich onder de menigte te vermengen, ten einde zich niet bloot te stellen om gevangen genomen te worden.

Eenige priesters slechts zouden het christen volk vergezellen, met den last alle beschikkingen te nemen door de omstandigheden als -gepast voorkomende.

De woorden van Linus, die iedereen wist dat door Petrus als zijn opvolger op den Apostolischen Stoel aangewezen was, behaagden aan de vergadering. Er bleef nog slechts over de dienstmaagden der martelaren te kiezen. Alle oogen waren gekeerd naar Plautilla, eerbiedwaardige matrone van het huis van Flavius, (63) en naar Pomponia Grecina, welke allen met dit voorrecht schenen te willen vereeren.

De keuze viel inderdaad op haar; zij verdienden haar waarlijk, want zij hadden een eindelooos getal martelaren begraven. Twee andere edele vrouwen, Anastatia en Basilissa, werden haar als helpster toegevoegd, even als Claudia Sabinilla, die, behalve hare bijzondere verdiensten, als gastvrouw der Apostelen recht op deze eer had.

De vrome vrouwen, in de uitstorting hunner dankbaarheid en hunner smart overvloedige tranen stortende, bedankten, meer door teekens dan op eenige andere wijze, Linus en hare broeders voor den zoo vurig gewenschten last, dien men haar toevertrouwde.

Niemand verwachtte er zich op, eene nieuwe dienstmaagd der martelaren, van zeer verre komende, op het onverwachts te zien verschijnen.

Terwijl zij, van wie wij zoo even spraken, onder elkander het werk verdeelden en zich eik een bijzondere taak toeeigende, kwam de jonge Pudentiana, met vlammend gelaat

-ocr page 112-

104

de zaal binnen, en ging, zonder om zich heen te zien, recht naar hare moeder en zeide haar aan het oor:

— Thecla is aangekomen!

— Waar is zij ?

— In het tablinuni van het atrium. Zij heeft naar u gevraagd.

Claudia kon hare ontroering niet weerhouden en riep met

luider stem uit:

— Thecla van Iconium is in ons huis aangekomen!

Linus, die haar goed kende, — wie k3nde Thecla niet in de kerk van G-od ? — voepde er bij:

— Leid haar binnen; en gij, Pudentiana, vergezel haar met uwe zuster Praxedis.

Pudens en Claudia gingen haar te gemoet. Weinige oogen-blikken later hief de kleine hand van Pudentiana de gordijn op, en Claudia kwam weder binnen, bij de hand eene oude vrouw houdende, met edele gelaatstrekken, maar klein, mager, gerimpeld. Zij was gekleed in een slepend kleed van bruine kleur en de maagdelijke sluier was op heur haren geplaatst 1).

Pudens en de jonge Praxedis volgde haar. De vergadering verhief zich eerbiediglijk.

Thecla hief zich nederig op en zeide.

— Dat de vrede met u zij!

— En met uwen geest antwoordden de broeders.

Thecla durfde niet het eerste spreken en de andere nog minder dan zij. Niemand wist wal te zeggen, deze beroemde maagd om zoo te zeggen als eene verschijning ziende aankomen, omringd door een straalkrans zoo schitterende van heiligheid, van wonderwerken.

Men wist, dat zij de zee overgegaan was, in de zoete hoop, de ketenen van Petras en haren zoeten meester Paulus te kussen.

Hoe dan te doen om haar, bij wijze van welkomstgroet, van eerste groet, ten teeken van hoftelijkheid, te doen weten, dat de twee Apostelen, zoo men aldus kan spreken, het hoofd reeds op het hakbord geplaatst hadden?

IJ quot;Nu de gelukzalige woorden (van Paulus over de weldaden der maagdelijkheid), verloor Thecla alle jeugd, allen schijn van schoonheid.II. Greg, van Naz. Evang. leerr. over lofzang XIV, uitg. Mignot, deel 1, pag. 1068.

-ocr page 113-

105

Alle aangezichten hadden eene uitdrukking van droefheid, alle oogen waren in trauen gebaad en het gesnik werd met moeite onderdrukt.

In één woord men zoude gezegd hebben, dat de vergadering bijeengeroepen was om eene begrafenis bij te wonen.

ïhecla merkte het op.

— Mijne meesters en mijne broeders in Jezus Christus, zeide zij, ik zie wel dat ik als een lastig mensch te midden uwer kwellingen aankom.... In alle geval ontvangt de groeten onzer broeders van Seleiicië; ik kom van die stad. (64)

— Jezus Christus zegene en geve krachten aan onze broeders van Seleueië! antwoordde Linus. Gij, o dienstmaagd van Grod, zijt zeksr, dat gij niet lastig, maar altijd dierbaar zijt aan de broeders van Rome, die u zegenen!

Nauwelijks had hij geëindigd of Theela riep uit:

— Ik dank u voor zooveel liefde! Allen zijn bekommerd wegens Petrus en Paulus....

Op het hooren van deze namen vloeiden de tranen van alle kanten zonder omzichtigheid, en Theela begreep, dat Petrus en Paulus het onderwerp van de algemeene droefheid uitmaakten.

Aangegrepen door eene ontsteltenis, die zij niet kon meester worden, riep zij uit:

— O Vader, ik bezweer het u, verberg mij niets. Wat is er met onze Apostelen gebeurd! Leven zij ?

— Zij zullen op de aarde leven tot morgen en vervolgens zullen zij in den hemel leven , antwoordde Linus.

Theela liet haar hoofd op hare borst vallen, alsof een dolk haar in het hart getroffen had; maar het was eene zwakheid van een oogenblik. Zij hief het weder op, hief de oogen ten hemel, vouwde de handen, zonder dat een enkele traan tus-schen hare oogleden ontsnapte. Zij bleef een oogenblik aldus , stom en versteend; vervolgens zeide zij:

— Dat de wil G-ods geschiede! ik zal met mijne oogen den dood van mijn goeden vader zien!.,..

— Maar, vervolgde zij, zoude ik heden de Apostelen niet kunnen zien?

— Mijne zuster, eertijds hebt gij, uwe kleinoodiën gevende,

-ocr page 114-

106

het verlof kunnen verkrijgen om Paulus te bezoeken; zijne tegenwoordige cipiers zijn onverbiddelijk. Gij zult zijn roemrijk lichaam zien, zoo Grod ons waardig maakt het terug te koopen.

— O Vader, riep Thecla de handen kruisgewijze uitgestrekt nederknielende uit, o Vader 1 ik zal hem dan niet kunnen zien, dan wanneer hij dood zal zijn! Verwijder dezen kelk van mij!....

Deze woorden werden met een uitdrukking van zoo bittere smart uitgesproken, dat men in haren mond de woorden van den Zaligmaker begreep, op het oogenblik van zijnen doodstrijd.

Linus, diep ontroerd, antwoordde:

Dienstmaagd van God, ik zal geene nieuwe kwellingen voegen bij die, welke gij reeds ondergaat. De jonge meisjes zullen de martelaren niet vergezellen; maar ik veroorloof u, om uwen gevorderden leeftijd, onze Apostelen gedurende hun lijden te volgen, zooals God het u ingeeft. Gij zult hunne overwinning kunnen zien en eene laatste maal hunnen zegen ontvangen.

Op deze woorden verhief zich Thecla, haar aangezicht helderde weder op, zooveel het te midden van zoovele smarten mogelijk was.

Zij vervolgde toen, onderzoek te doen naar de zaken der ro-meinsche kerk, gaf verslag van de broeders van Azië, en sprak een weinig van haar zeiven. Zij wilde een omstandig verhaal hebben van het lijden der apostelen, van hunne veroordeeling; zij begeerde de plaats der marteling te kennen, in één woord al wat betrekking kon hebben op de treurige gebeurtenissen van deze droevige, laatste dagen.

De kwellingen van alle Christenen waren zoodanig, dat de nabijzijnde dood van Petrus en Paulus het eenige onderwerp van alle gesprekken was.

Thecla verstond zich met de vrouwen, welke toegelaten waren, ter bijwoning van de treurige plechtigheid.

Eindelijk scheidde de vergadering, te midden van het gesnik en men bracht den volgenden nacht in al de kerken van Eome door met waken, met bidden, met weenen.

Tsero wist niets van de gebeden, welke het christelijk Rome ten hemel opzond, en van de tranen, die het stortte. Hij bereidde zich, met zijne gewone dwaasheid voor, om door plech-

-ocr page 115-

107

tige feesten de overwinningen te vieren, die hij in Grieken land behaald had.

De kroonen, die hij verkregen had, zond hij weg om op de obelisk van het Circus Maximus en op den obelisk van het Ke-ronische Circus op het Vaticaan, voor de oogen des volks ten toon gesteld te worden; daarna liet bij ze wegnemen en zond ze, hetzij naar de atriums van zijn paleis op twee passen van daar, hetzij in het paleis van den Palatijn. hetzij in het Gulden Huis. (G5)

De stad stalde overal de neronische kroonen, waarmede zij opgevuld was, uit. De Keizer bemerkte niet, de onzinnige, dat al de kroonen der aarde aan zijne handen ontsnapte, dat de keizerlijke diadeem zeiven op zijn hoofd waggelde en zich gereed maakte, zich op het hoofd te plaatsen van een verachten vreemdeling, die hij, jNTero, inde gevangenis van den Ma-mertijn opgesloten hield.

De dageraad van den 29quot; Juni verhief zich. Die dag, door de gebeden der apostelen verhaast, vol rouw voor de Christelijke Kerk, voorbode van roem voor de welgelukzalige belijders, onverschillig voor Nero, voorbeschikt door den Vader, denZoon en den Heiligen Geest om het verledene van het heidensche Home te sluiten en de toekomst van het Christelijk Rome te beginnen, die dag, zeggen wij, begon.

Van af de eerste verschijnsels van den dageraad cirkuleer-den de geloovigen stil en treurig rondom de gevangenis van Petrus en Paulus. Eenige beklommen stap voor stap de helling van het Asylum; anderen praatten in de mamertijnsche straat of vereenigden zich in groepen op het Forum; anderen eindelijk hadden den weg van het Velabrum tot aan de poort Trigemina genomen.

De raadsheer Pudens had hun heimelijk bericht, dat de twee gevangenen moesten gedood worden op de gewone plaats der strafuitvoeringen, dat is te zeggen bij de Salviaansche Wateren op den weg van Ostia.

De Joden waren het talrijkst, eenige heidenen mengden zich

onder hen____nieuwsgierig om de veroordeelden te zien , trillende

van eene wreede blijdschap, reeds hunne wraak smakende, wachtten zij.

-ocr page 116-

108

Hun gelaat weerkaatste al de gevoelens van hun hart, toen zij bij helderen dag de ketenen hoorden rammelen, de beulsknechten zich zagen verzamelen en de gevangenen verschijnen.

De welgelukzalige Apostelen zagen het daglicht weder, na lange dagen in de duisternissen te hebben doorgebracht; hun eerste blik was voor den hemel, die zich reeds boven hunne hooiden opende. Vervolgens, na een snellen oogslag re hebben geworpen op de menigte, onder welken zij de leerlingen, die zich alien naar hunne zijden bogen, wisten te herkennen, groetten zij hen. Maar de beulen gaven hun den tijd niet, elkander wederkeerig door blikken van genegenheid aan te moedigen , zoo snel trok de treurige stoet over het l\'oruin, door de straat Tuscus en de doorgangen van het Velabrum naar de brug Emilius (öö).

Het gerucht van de marteling der twee hoofden der Christenen had zich reeds in de geheele wijk van het Transtevere verspreid. Het Israëlitische volk, dat daar in groot getal woonde, stroomde door alle stegen en blinde straten, en richtte zich naar de groote straat die van de brug Emilius naar de Jani-culus en de poort Aurelia leidde. Het veronderstelde, dat Petrus ten minste, als hun landgenoot, langs dezen weg naar de marteling moest geleid worden. Het grootste aantal, om nog zekerder te zijn het schouwspel bij te wonen, haastte zich de brug over te gaan en naar het Eorum Eoarium af te dalen, teneinde zich bij den tempel der Mannelijke Eortain zamen te pakken, of zich op de trapsgewijs verhoogde banken van den tempel van Vesta te plaatsen.

VV elke was hunne verontwaardiging, toen zij hunne verwachting zagen te leur gesteld. I)e honderdman van het geleide, op het punt om de brug Emilius over te gaan, vervolgde zijnen weg links langs de ïiber, ging over het Eorum Boarium en richtte zich naar de poort ïrigemina. Het volk, brullende als een wild beest, wien men zijnen prooi ontneemt, schoot huilende achter den honderdman vooruit, om hem terug te houden. De mayidri vicorum beslisten de rechten hunner onderhoorigen te doen in acht nemen, en hun het zoo begeerde schouwspel te betalen door redeneringen of geld.

Terwijl men met onmatige drift op de brug Emilius beraad-

-ocr page 117-

109

slaagde, waren de apostelen, altijd door het gem eene krijgsvolk voortgestooten, de poort Trigemiua en de landingsplaats der schepen reeds voorbijgegaan.

Langs de helling van den Aventijnschen henvel, hadden zii een groot getal christene vrouwen en meisjes ontmoet, die bij kleine groepen de villa\'s verlieten, op de glooiing van den heuvel gelegen, en die aan Petrus en Paulus hunnen laatsten zegen vroegen.

De ontmoeting der Apostelen met Plautella was voi teeder-heid. Vertrouwende op het ontzag, aan den hoogen rang, dien zij bekleedde, verschuldigd, vreesde zij niet, stoutmoediglijkde Apostelen te gemoet te gaan en bood hun weenende hare diensten aan.

Paulus wilde haar genoegen doen en zeide haar;

— Mijne zuster, in onze landen bindt men zich een doek voor de oogen; wanneer men gaat sterven: Zoudt gij geen sluier hebben?

De heilige vrouwe zag rondom zich en zocht aan hare zijde: maar waar een sluier te vinden ?

Paulus vervolgde:

— Geef mij den uwe, ik zal hem u weldra teruggeven.

De gerechtsdienaars begonnen te lachen, toen zij deze belofte hoorden, gedaan door een ter dood veroordeelde.

Plautella maakte haren sluier van het hoofd los en paf hem

O

aan Paulus, terwijl zij de ketenen kuste, die zijne handen bonden. Daarna trok zij zich terug en begon hem van verre te volgen.

De stoet was sedert een oogenblik de graf-pyramide van Cajus Lestius voorbijgegaan, toen de aanzienlijken van het Israëlitische Transtevere aankwamen, welke, bestoven en hijgend, den honderdman omringden en begonnen te onderhandelen.

— Van de twee misdadigers, die men ter marteling leidt is een van ons volk. Cezar heeft hem juist veroordeeld, omdat hij, van ons volk zijnde, de instellingen van zijn vaderland verzaakt, de heiligheid der romeinsche godsdienst geschonden en de majesteit van Augustus bespot heeft. Het is dus volkomen redelijk, aan het volk van het Transtevere het heilzame voor-

-ocr page 118-

110

beeld van zijne marteling niet te ontnemen, te meer daar het volk verontwaardigd is en hem wacht.

De honderdman bood wederstand, zeggende dat het vonnis de plaats der uitvoering niet bepaalde.

Hij geloofde zich niet verplicht terug te keeren, om in de stralen eener brandende zon te wandelen. Dat zij , zoo zij be-geerig naar het schouwspel waren, hem slechts naar de Sal-viaansche quot;Wateren te vergezellen hadden, waar zij het genoegen zouden hebben zich op hun gemak voldoening te verschaffen.

Deze armzalige wederstand had de macht niet de schare te bewegen. Hoe meer zij in getal aangroeide, hoe meer bare snoeverij vermeerderde.

De stemmen verhieven zich aan alle kanten om te schreeuwen.

— Doe hem naar het Transtevere terugkeeren.

— Cezar heeft hem ons gegeven.

— Wij willen hem aan het kruis zien.

Eenige soldaten naderden den officier en fluisterden hem zacht in:

— Stel hen tevreden. Geef hen dengene, die gekruist moet worden. Wat kan u dat maken ? Zij zullen uwe dienst betalen!

De honderdman antwoordde:

— Gij zijt mij borgen, dat niets zal geschieden tegenstrijdig aan de wet? Neemt hem en kruist hem waar het dezen behagen zal,

Paulus hoorde deze woorden. Hij keerde zich naar Petrus, wierp hem zijne, met ketenen beladen, armen om den hals en zeide hem, de laatste broederkus op het voorhoofd drukkende:

— De vrede zij met u, o steen der kerk, herder der schaapstal van Jezus Christus!

— Ga in vrede, antwoordde Petrus, prediker der goeden, gids der rechtvaardigen (67)!

Zij zeiden elkander niets anders, maar hunne oogen en hun

hart spraken..... Paulus vervolgde zijnen weg en Petrus keerde

naar Eome terug, zich weder als een zacht lam tusschen de handen zijner beulen stellende.

Een stortvloed van gehuil ontving hem,. De joden, de simo-nianen, de ongeloovigen van alle soorten, riepen hem honderd scheldwoorden toe, en, hem met den vinger den top van den

-ocr page 119-

Janicuius aanwijzende, wierpen zij hem deze woorden in het aangezicht:

— Het kruis is reeds geplant.

— Wij hebben het zelden gereed gemaakt.

— De galg wacht uwen roem.

— Vooruit, oude toovenaar!

— Helpers, ontbindt de bundels en neemt de roeden.

Petrus zweeg.

Zeer diep in God verslonden, dacht hij aan deze woorden van den goddelijken Meester:

„Voorwaar, voorwaar, ik zeg het n: toen gij jong waart, omgordet „gij U en gij gingt op uwe manier. Wanneer gij oud zult zijn , zuil „gij uwe twee handen uiütrelclcen en ven ander zal U hinden en geleiden, waar gij niet zult willen gaan.quot;

En bij deze zoete belofte lachte hij den Heer toe, die hem uit den hemel toelachte, en hij groette het kruis op den berg •Taniculus.

-ocr page 120-

Be Zegepraal der Apostelen.

Petrus, altijd verdiept in de vreugde die hij gevoelde over zijne nabijzijude offerande, was reeds weder de poort Trigemina binnen gekomen, toen een groot gerucht, waaronder zich het geschreeuw der narren en Augustianen en het gekletter der wapenen vermengden, hem aan zijne beschouwingen ontrukte.

Het was Augustus, die aan het Arsenaal afstapte, om tus-schen een ballet en eene slempartij zijne gewone wandeling op den stroom te doen, ten einde een weinig de verstikkende hitte te bestrijden, die in Rome heerschte \').

Hij stak het hoofd door de gordijnen van zijnen draagstoel, zag de brug door eene onmetelijke schare versperd en vroeg den reden van deze verzameling.

Men antwoordde hem, dat het volk een Jood van het Trans-tevere naar de galg leidde.

— quot;Wie is die Jood? vroeg hij.

— Een zekere Simon.... gij weet, Cezar, die grijsaard, die in voortdurenden twist was met Simon Icarus.....

— Ha! gij wilt zeggen Simon Petrus! ik herinner het mij

nu; degene, die vrouwen leerde de oproermaakster te spelen----

die dolle aanhanger van zijnen Christus..... Ja, ja, dat hij

voor Cerberus ga preken. Ik heb hem laatst veroordeeld, ik herinner het mij.

Deze woorden gesproken hebbende, viel hij in zijne kussens terug.

1) Sact. Nero, 27,

-ocr page 121-

113

Petrus had zich nauwelijks gewaardigd, een blik op den keizer te werpen. Hij schikte zich een weinig met zijn geleide, om hem te laten voorbijgaan, en gedurende dien tijd bad hij innerlijk voor zijne geliefde kudde.

— Heer, zeidehij, red uw volk van de Cezars, zijne vijanden !

Eene inwendige stem antwoordde hem:

— Grij zijt verhoord! Grod heeft mij gelast, het vlammende zwaard uit de scheede te trekken, waarmede ik de oproerige geesten uit den hemel verdreef. Het is geschreven, dat Nero het jaar niet zal doorbrengen; en degenen, die zijn voorbeeld volgen en even strafbaar als hij zullen zijn, zullen even als hij gekastijd worden.

De Stedehouder van Jezus Christus bedankte de Voorzienigheid voor zijne inzichten over de toekomst der Kerk en ging met blijdschap de brug over.

Het was een bewonderenswaardig schouwspel, de verandering te zien, welke langzaam aan in de gevoelens en de houding der menigte uitgewerkt werd. De Simonianen alleen volhardden in hunne woede. Joden of heidenen, den grijsaard de plaats der marteling ziende naderen, het gelaat zoo kalm, de bewegingen zoo zacht, het uitzicht zoo eerbiedwaardig, konden zich niet onthouden, hem te bewonderen en schenen, door eene verborgen macht gedwongen, zich te verzachten en medelijden met zijn lot te hebben.

De bewoners van het Transtevere herinnerden zich de nog kortelings door Petras in deze wijk uitgevoerde wonderwerken; zij herinnerden zich zijne minnelijke gesprekken en zijnen ijver om de zwakken ter hulp te komen en te verlichten.

Velen onder hen zeiden:

— Arme grijsaard! quot;Welk kwaad heeft hij gedaan? Helaas, in welken tijd leven wij!

De soldaten zeiven schenen minder onverschillig en hunne wreedheid veranderde in medelijden.

Maar de Apostel dacht aan niets dergelijks; hij hield zich geheel bezig met de geloovigen, die hij onder de menigte bemerkte, met liefde te groeten en hun zijnen zegen te geven door de oogen ±en hemel te heffen en vervolgens het hoofd te buigen. Hij had aldus den apostolischen zegen gegeven aan de

8

-ocr page 122-

114

geloovigen, die, hij aan de kerk bij de fontein der olie (68) ontmoet had, en begon de glooiing der straat van den .Tanicu-lus te beklimmen.

De vijanden van Petrus hadden het noodlottige werktuig op eene steilte der rots geplant, en de beulen, door geld dienstvaardig gemaakt, stieten den heilige naar die zijde. Petrus zag het kruis en groette het diep. Hij keerde zich vervolgens naar de geloovigen, die, tegen de volkswoede aangemoedigd, hem naderden, en zeide hun;

— Broeders, zegent met mij de oogmerken van Grod! Dit — hij aanschouwde het kruis — is mij geopenbaard en beloofd geworden door Onzen Heer, reeds langen tijd geleden. De leerling heeft geen grooter verdienste dan de meester en de slaaf dan de patroon. Beklaagt mij dus niet, dat ik beroofd word van dit vleesch, dat mij van den Heer scheidt. Het is het uur der offerande. Vaarwel! Herinner u hetgeen ik u gezegd heb. Ik verlaat u, u aan Onzen Heer .Jezus Christus aanbevelende 1).

Aldus sprak Petrus; hij verhaastte vervolgens den stap en richtte zich naar het schavot. Daarna de armen uitstrekkende, alsof hij de omhelzingen van het kruis begeerd had, riep hij uit:

— O Kruis! o Kruis, vol van een verborgen geheim! Grij brengt den mensch naar God terug, door hem uit de dienstbaarheid te verlossen: onuitputtelijke bron van vrede tussch^n de hemelsche geesten en de menschen, uitdeelster van vergiffenis, ik verlang naar U.... voor u brand ik en verteer ik----

Hij had zijn gebed nog niet geëindigd, toen de beulen zich op hem wierpen. Zij ontrukten hem zijn ellendige tunica, bonden

hem aan een in den grond geplanten kolom____ In een oogenblik

was zijn lichaam aan flarden gescheurd en het bloed ontsprong aan alle zijne ledematen....

De Apostel-Martelaar herinnerde zich zijnen goddelijken Meester en gaf geen enkel teeken van smart, alsof zijne ziel, geheel van de aarde losgemaakt en alleenlijk met God bezig, aan zijn lichaam de pijnen had doen vergeten, die hetzelve waren opgelegd.

1

Lijden van den H. Petrus, hooger aangehaald.

-ocr page 123-

115

Slechts toen de beul hem de «rmen had gebonuen, om hem op het kruis te sleepen, opende Petrus de lippen, om met een smeekenden glimlach te zeggen;

— Zoude het u hetzelfde zijn, mij met het hoofd naar beneden te kruisigen?

— Zoo als gij wilt, antwoordde do beul, een beweging van medelijden verbergende, waaraan hij niet wederstaan kon. Zoo gij gelooft, door dit middel uwe marteling minder smartelijk te maken, dat het gedaan worde, zoo als gij het begeert.

Hij gaf een teeken aan jijne helpers, het werktuig omver te halen en den top er van in het gat te planten, waar eerst de voet in was bevestigd. Vervolgens het koord over den top van het kruis werpende, hing hij den heilige er op, bevestigde het lichaam door het op de heupen door twee omdraaiingen van het koord vast te binden, spijkerde in haast de handen op de dwarshouten, wierp eenen slaiif de ijzers toe, en vluchtte ijlings weg, den gemartelde aan de bewaking der soldaten overlatende. Nederdalende zeide hij tot zich zeiven:

— Bij Jupiter! het is jammer! Deze heeft het voorkomen niet van een boosdoener. Dat hij ten minste niet lang lij de!

De geloovigen, die op den top van den noodlottigen heuvel gebleven waren, hadden in hun hart al de pijnen ondervonden, achtereenvolgens aan hun welbeminden Vader opgelegd. Zij hadden gevoeld de slagen der dunne, met knoopen voorziene, lederen riemen, die hem verscheurden, de zamendrukking der koorden , de scheuren der nagels....

Zij zieltoogden met dezen zieltogende.

Zij, maar niet de ongeloovigen, begrepen het geheim van deze laatste gunst der menschen door Petrus gevraagd, namelijk hem het hoofd naar beneden te hangen

Eenige schreven het toe aan eene diepe nederigheid: Petrus niet hebbende willen ondergaan dezelfde wijze van sterven van zijn goddelijken Meester. Anderen zagen er de onverzadelijke begeerte in van te lijden. Anderen nog vereenigden deze twee redenen.

Terwijl de geloovigen onuitsprekelijke benauwdheden leden, baden en weenden, deed zich Petrus\' stem op nieuw hoeren, duidelijk en welluidend:

-ocr page 124-

116

— Heer Jezus Christus, zeide hij, ontfermt u over mijne kinderen en toont de rreugden, die ik gevoel aan uwe dienaars, die voor mij lijden!

Alle oogen vestigden zich op Petrus, aandachtiger dan ooit.

De geloovigen zagen eene falanks van hemelsche geesten met het uiterlijk van menschen bekleed, die, boven den stervenden Apostel in de lucht zwevende, kroonen van glorie en kransen van in het Paradijs geplukte bloemen droegen. Eene zoodanige helderheid omringde dit hemelsche koor, dat de men-schelijke oogen den luister er van niet konden verdragen.

Terwijl allen dit prachtige visioen bewonderden en zich vertroostten met hetgeen de troost van hun Vader uitmaakte, nam hunne verstomming nog toe: te midden van deze zegepraal zagen zij den persoon van Petrus zelven verschijnen, glinsterende van eenen heerlijken straalkrans, en aan de zijde van Petrus de goddelijken Meester zelven met den Apostel sprekende, en hem woorden schijnende te dicteeren.....

Op hetzelfde oogenblik weerklonk de stem van den stervende.....

Hij uitte deze woorden:

— Eeuwige Herder, ware Zoon van G-od, ik stel weder in Uwe handen de schapen, die Gij mij hebt toevertrouwd. Yerza-melt hen en bewaart hen. Gij die de deur en de schaapskooi, de wachter en het voeder zijt, in den tijd en in de eeuwigheid! Glorie aan TJ, aan den Vader en aan den H. Geest nu en in alle eeuwen der eeuwen!. ...,

Buiten zich zelven, riep het volk uit:

— Amen!

Petrus had den geest gegeven.

De zon ging onder; de soldaten trokken terug en de onge-loovigen waren met verstomming geslagen.

De Christenen, aangemoedigd en vertrouwend, schoten op het kruis toe. God verheerlijkende. De heilige vrouwen, Anastasia en Basilissa, spreidden aan den voet van het werktuig der martelingen eene kostbare stoffe uit. Marcellus en de andere priesters begonnen het lichaam met teekenen van den grootsten eerbied los te maken. Claudia Sabinilla verzamelde met de

-ocr page 125-

117

sponsen het op den grond gestorte bloed en Bare vrome medegezellinnen wischten elk spoor er van op liet hout van het kruis en op de aarde uit. Na de heilige overblijfselen op een draagbaar, welke in een naburig huis gereed gehouden was, nedergelegd te hebben — deze vooruitziende dienstmaagden der martelaren hadden aan alles gedacht — kusten de Christenen vromelijk het lijk van Petrus en vertrokken. Op een tee-ken van Linus, verspreidden zij zich: de heidenen hadden reeds sinds geruimen tijd de plaats verlaten.

Het was laat. Op dit stille uur bedwelmde zich het heiden-sche Eome te midden der wanordelijkheden zijner kleine avondmaaltijden. De zeer getrouwe leerlingen van Petrus, buigende onder hun dierbaren last, gingen de poort van den Janiculus uit i). Van daar, door de dwarswegen in de valleien overgaande, vervoerden zij het, zooals men een lijk uit het ge-meene volk vervoert, naar hunne gewone schuilplaats van het Vaticaan. Het donkere toevluchtsoord, door den eersten plaats-bekleeder van Jezus Christus geheiligd, verborg zich op de westelijke helling van een hoogte, de Gronden Berg genaamd, aan den voet van den Vaticaanschen heuvel gelegen, die het, een ellips vormende , bijna geheel omringde. Dit heuveltje, sedert geslecht en \'elfen gemaakt, is de plaats waar zich het onmete-lijkste gedenkteeken verheft, dat de christelijke hand ooit heeft gebouwd. Onder Nero droeg het op zijn top eenen tempel, aan Apollo toegewijd. Aan de noordzijde bevond zich een lusthuis, aan Nero behoorende en in den omtrek bouwde men een strijdperk voor zeegevechten. Aan den voet van den heuvel naar de oostzijde was het beruchte renperk van Nero, bijna geheel in de vallei ingesloten, uitgezonderd wanneer het zijne hoofdpoort opende, welke op de goederen van Agrippina uitkwam, die op dat tijdstip aan Nero behoorden. Deze bezittingen, bezaaid met weiden, paden, tuinen en bosschaadjes, strekten zich tot aan de oevers van den Tiber uit, op de plaats waar de brug van Caligula over den stroom lag.

De Homeinen, die veel de wandelingen en het circus van

1) Dc poort van den Janiculus kwam, zooals wij reeds gezegd hebben, overeen met de tegenwoordige poort S. quot;quot;Pancratio.

-ocr page 126-

lis

Augustus bezochten, vermoedden niet dat de vreedzame schuilplaats der verfoeide Christenen, achter de neronische pracht verborgen, eens de woning van Augustus en de lieriuneringen van Eomulus op den Palatijn en het Gapitool moest verduisteren. Zij kenden haar zelfs niet. Bij den eersten aanblik was het voor de oningewijden slechts een leelijk huis, verloren te midden van eenige dergelijken, met een stuk grond, voor bij-bijzondere graven bestemd, hetwelk zich op den heuvel uitstrekte tot aan den voet der muren van den tempel van Apollo.

De onderaardsche begraafplaatsen in de ingewanden uitge-hoold en bestemd om de martelaren en dooden te begraven, konden om sterker rede, niet door de ongeloovigen verdacht worden. Zoodanig was de oorspronkelijke kerk van het Vaticaan, ï waar Petrus de bekeerden onderwees, de nieuwbekeerden doopte, de leerlingen bevestigde en de Bisschoppen wijdde voor de steden waar kortelings het Evangelie gepredikt was geworden.

ïïet is moeielijk, heden een denkbeeld te geven van de juiste plaats, waar de Christenen zich vereenigden; want het uitermate groote aantal bazilieken, die er elkander opvolgden, heeft de gesteldheid van het terrein veranderd. Volgens alle waarschijnlijkheid moest deze schuilplaats gelegen zijn omtrent de plaats, waar zich heden het gewelf van de St. Petrus-baziliek bevindt, en de geschiedkundige oorkonden komen onze meening verklaren en steunen. Het graf van den H. Petrus werd nooit van plaats veranderd, of zoo het verwijderd werd was het zeer weinig.

De tempel van Apollo kon dan niet elders zijn dan op de plaats, waar zich tegenwoordig de confessie van den H. Petrus bevindt en wij weten, dat de prins der Apostelen dicht bij den tempel van Apollo begraven werd. De begraafplaats van het Vaticaan, waar zich het graf bevond, moest er aangrenzend zijn, zoowel als het huis der christelijke vereeningen. Er valt op te merken, dat onder Kero, de grond, grenzend aan een gedenk-teeken van trouw, als onschendbaar werd beschouwd. Hij kon zeer goed tot de begraafplaats dienen, en eene kerk en doopplaats worden, — de begraafplaatsen nbi Teirus baptisabat — door er een huis te bouwen, dat, volgens het toen van kracht zijnde gebruik, als het huis _ van den wachter zouden geacht worden. In de jaren die onmiddelijk de regeringen van Nero

-ocr page 127-

119

yolgen, zien wij de Christenen zich in de kerk van het Yaticaan vereenigen en er Pausen begraven. Men kon geene beslotene plaats kiezen, noch op de oostelijke helling, waar zich de keizerlijke tuinen bevonden, noch in het zuiden, waar het circus was gelegen, noch in het noorden, door het Palatkm Neronis ingenomen. De uitwendige beslotene plaats van de begraafplaats eu het gebouw, waar de vergaderingen der Christenen werden gehouden, moesten dus in het westen gelegen zijn, dat is te zeggen, omtrent het gewelf van de baziliek, boven de Grotte Vaticane van heden.

Onze plaatsbeschrijving maakt volkomen waar de bewering van Prudentius: Tumtilum sub rnonte Vaticano, en stemt overeen met den bibliothecaris Anastasius, die herhaaldelijk zegt, dat Petrus begraven werd in monte Aiirea. Iedereen weet, dat op de plaats waar zich tegenwoordig de baziliek bevindt, zich eertijds een tamelijk hooge heuvel bevond. De nog bestaande trappen voor de 8* Pieterskerk kunnen er getuigenis van geven. Onze beweringen zijn terzelfder tijde in overeenstemming met die van Anastasius, die zegt, dat Petrus begraven werd juxta Palatium neronianum in Valicano, of in Vaticano palatio Nero-nio; want dit paleis was gelegen op de plaats waar zich de westelijke vleugel van de baziliek bevindt, alwaar ook Canina, volgens oude oorkonden, het plaatst.

Altijd volgens deze plaatsbeschrijving, rechtvaardigt zich de meening, dat de H. Petrus kwam ad locum qui appellatur Naii-machia, juxta oheliscum Neronis in monte, zoo als in zijn Lijden gezegd wordt, want het strijdperk voor zeegevechten of de Naumachie was nabij het paleis van Isero: Cancellieri bewijst het in het breede \'). Deze Isaumachie gaf zijn naam aan het westelijk gedeelte van het Vaticaan tot de tegenwoordige kerk van S4 Pellegrim, bij de poort Angelica, welke nog in de mid-den-eeuwen S\' Pelgrino in Isaumachie heette. De meening van Anastasius : sepultus est via Aurelia, is ook gerechtvaardigd. Deze weg, of hij bestond of niet ten tijde van Nero, liep, toen hij aangelegd was, langs een Neronischen circus, aan den voet van den Gouden Berg, niet ver van de tegenwoordige sacristy van

l; De secretar. basil, vat. p. 933, 951.

-ocr page 128-

120

S4 Pieter. Nog stemt met ons overeen de juxta mam Triumphal hm van den H. Hieronymus. Volgens ons, inderdaad, liet de viam Triumphalum dwars over het S4 Pietersplein. Eindelijk wordt liet sepultus est in templo Appolinm verstaanbaar en ziehier waarom: de tuinen van Nero zich, zooals de geleerden toestemmen, over het plein van S\' Pieter, Borgo Nuovo en Borgo Yecchio uitstrekkende, konden zeer wel tot westelijke grenspaal 1) het Circus, den G-ouden Berg en de andere gebouwen, het paleis en de Naumachie, hebben. Aan den anderen kant van den Grouden Berg konden zich bijzondere woningen bevinden, waarvan de eene eene besloten plaats konde hebben, die zich tot aan den tempel van Apollo uitstrekte; deze beslotene plaats .konde de vatikaansche begraafplaats vormen en het lichaam van den H. Petrus is begraven kunnen worden in eene onder-aardsche begraafplaats zonder daarom in de tuinen van Oezar geplaatst te zijn.

Deze eenigzins lange afwijking geëindigd, laat ons tot het huis van het Vaticaan terugkeeren, waar men het lichaam van den Apostel-Martelaar heenvoerde.

De vrouwen, belast met het bewijzen van de laatste eer aan de overblijfselen van Petrus waren er reeds verzameld. Zij hadden met zich medegebracht de reukwerken, zalven en mixturen, welke noodig waren.

De priester Marcellus, een ijverig en werkdadig man, wilde zich met de hulp van Anastasius en Basilissa, met dit werk belasten. Hij waschte eens het heilig lijk met melk en wijn en zalfde het vervolgens met kostbare balsems en uitgezochte reukwerken. Men had een nieuwe steenen lijkkist gereed gemaakt, volgens het gebruik der oostersche koningen, tot den rand met Atti-schen honig gevuld. (70)

De leerlingen konden zich niet gewennen aan het denkbeeld, zich van deze eerbiedwaardige overblijfselen te scheiden, vóór dat de andere broeders dezelve nog eene laatste maal hadden kunnen zien, vooral diegenen, welke Paulus vergezeld hadden, om hem eenen gelijken dienst te bewijzen.

1

Clausum valk Vaticana spalium, zooals Let Tacitus, an. XIV, 14, beschrijft, dat is te zeggen, tusschen het Vaticaan en den Gouden Berg ingesloten.

-ocr page 129-

121

Daarenboven was de bisschop Linus nog niet aangekomen. Nauwelijks had hij de laatste eer aan zijnen meester bewezen, of hij had zich gehaast naar de plaats der marteling van den Apostel Paulus te snellen.

Ondertussehen vereenigden zich de Christenen onder begunstiging van den nacht op het oogenblik, dat de hemel zich met sterren begon te bezaaien, om op het Vaticaan te komen wee-nen, op het lijk van hunnen gestorven Yader.

Onder het getal dezer Christenen bevonden zich ook Praxe-dis en Pudentiana, door hunne vrome moeder bij dit doodbed geroepen.

Deze gezeten, gene staande, een derde aan het hoofdeneinde van-het bed nedergeknield, baden zij Grod en wachtten den nacht af, gedurende welken de gewijde begrafenis moest plaats hebben.

Plautilla trad binnen; Thecla vergezelde haar. De vergade-

O O

ring stond op, en allen omringden de beminde dienstmaagden van Paulus en vroegen haar de omstandigheden van de marteling van hun welbeminden meester.

Plautilla, vermoeid, \'treurig, door smart overstelpt, kon slechts deze woorden antwoorden.

— Ik zoude te veel te zeggen hebben... . Ziehier de welbeminde dochter van Paulus, vervolgde zij, Thecla met een tee-ken aanwijzende.... Dat zij sproke.

Maar Thecla was reeds uit de menigte vertrokken. Bij den katafalk nedergeknield, had zij haren sluier nedergelaten en bad, weinig bekommerd schijnende om te spreken. Niemand durfde haar aan haar gebed ontrukken; de vereering van alle christenen omringde haar met een waren straalkrans.

Volgens den raad van hare moeder, deed Pudentiana eene poging op zich zelve, knielde naast Thecla neder, en een punt van haren sluiei: oplichtende, zeide zij haar heel zacht aan het oor:

— Dienstmaagd van Grod, vergeef mij: onze broeders zijn ongeduldig, de laatste woorden te hooren herhalen, die onze Paulus in het laatste uur sprak.

Bij den naam van haren zoo beminden meester, scheen de maagd te ontwaken, alsof een vonk haar in gloed had gezet.

-ocr page 130-

122

Zij richtte zich op, en zich naar hare broeders keereude, riep zij uit:

— Paulus! Paulus! hebt gij hem niet gezien? Ik zie hem

noir..... Hij gaat te midden zijner beulen op den weg van

Ostia..... Ik zie hem en ik vlieg hem te gemoet. Lucina —

dit was de christen naam van Pomponia Grecina — Lucina is

met mij en geeft mij de hand. Paulus blikt mij aan..... O

die aanblik! Hoevele geheimen openbaarden zij mij, die blik

van onzen grooten Paulus! Maar reeds is die blik afgewend.....

Hij is onder de roeden.____ Zijn lichaam is slechts éene wond.

Hij staat recht, keert zich naar het oosten, strekt de handen

uit!____Hoort gij zijn gebed niet, dat hij in de hebreeuwsche

geboortetaal doet ? Voelt gij in uw hart niet het laatste vaarwel weerklinken, dat hij aan zijne broeders richtte?.... Hij bedekt zich het gelaat met den witten sluier van onze zuster en strekt

de hals naar de bijl uit____er komt melk en bloed viit.....

Het geheiligde hoofd is, Jezus aanroepende, reeds driemaal op de ondankbare aarde gesprongen.... en drie fonteinen zijn ontsprongen op de plaatsen, waar dit hoofd geraakt heeft.....De

soldaten belijden Jezus Christus____morgen zullen zij het doopsel aan deze fonteinen vragen...., Welke pracht! de hemel is geopend, de geest van Paulus is reeds ver van de aarde, hij doortrekt reeds de onmetelijke ruimten, de afgronden van het licht. Wie kan al deze heerlijkheden bepalen? De engelen des

Heeren omringen en de Christus kroont hem..... O Paulus,

roep nu uwe gebannen dienstmaagd tot u terug.... Grij hebt mij het geloof en de maagdelijkheid van Jezus Christus onderwezen, .i.. Ik ben uwe dochter.....Paulus, mijn zoete vader,

hoor mij,.... luister naai- mij, Paulus !... -

.Nauwelijks had zij deze woorden geëindigd of zij barstte in snikken uit, smolt in tranen weg, en haren sluier naar beneden latende, viel zij aan den voet van de draagbaar neder.

Niemand durfde haar meer bizonderheden vragen.

Plautilla verhaalde toen eenige omstandigheden der marteling en staafde de woorden van Thecla.

Pomponia Grecina, Thecla en andere christinnen hadden de Apostelen aan het huis van Pomponia gewacht, dat zich juist

-ocr page 131-

123

op den. weg van Ostia bevond, op de plaats genaamd de Sal-■viaansche Wateren. Zij veronderstelden, dat zij alle twee op deze plaats de marteling moesten ondergaan. Maar God had haar slechts veroorloofd, de dood van Paulus bij te wonen, zooals Thecla liet zoo even gezegd had. Eindelijk hadden Lucas, Titns en Timothens het heilige lijk naar het huis van Pomponia gevoerd, en daar hadden zij de begraafplaats gereed gemaakt. (71)

— Maar, zeide een der broeders, wie heeft u gezegd, dat wij de Vaticaansche begraafplaats gekozen hadden om Petrus te begraven?

— Wij hebben het verondersteld, antwoordde Plautilla. Vervolgens, Thecla zeide in den geest vooruit. Zij zag hen te za-men de poort Trigemina uitgaan en zich in twee groepen ver-deelen. In één woord, zij zag alles. Zoolang de marteling van Paulus duurde stortte zij geen enkelen traan: zij zag hem stijf, met bewondering, als in vervoering aan; in stilte zuchtte zij en wrong zich van smart. Op het oogenblik, dat men de stee-nen doodkist sloot, die het lichaam van den martelaar bevatte, nam zij eene zijner éhanaen en legde deze op haar eigen hoofd, zeggende:

— Deze hand heeft mij gedoopt, heeft mij den weg van den maagdelijken staat, van het martelaarschap en des hemels gewezen!

Zij kustte dezelve en begon slechts toen te weenen. Ka eene lange stilte zeide zij ons eensklaps:

— Petrus klimt op dit oogenblik ten hemel. Paulus gaat hem te gemoet

Na een oogenblik voegde zij er bij ;

— De broeders brengen hem naar het Vaticaan. Wij brachten het graf in orde en zie ons nu hier.

Maar, ik bid u, zeide met kinderlijke ongeveinsdheid de goede Pudentiana, brengt gij ons geen enkel aandenken van hem ?

Plautilla antwoordde haar:

— Sn wat konden wij verzamelen ? Pomponia Grecina heeft alle voorwerpen van den martelaar in de doodkist doen sluiten-Zij heeft beloofd, ook de kolom te koopen, waaraan hij gebonden werd.

— En de sluier, dien gij hem gegeven hebt?

-ocr page 132-

124,

— Hoe weet gij dat? vroeg de heilige vrouwe verwonderd.

— De broeders hebben bet mij gezegd: die, welke met Petrus terug kwamen, toen de Apostelen daar scheidden op den Ostiaanschen weg.

De goede Plautilla zich ontdekt ziende, bekende niet zonder nederig blozen, dat zij hem volgens de belofte van Paulus, terug ontvangen had.

Bij deze bekentenis werden de aanzoeken zóó talrijk, dat zij met vele bizonderheden moest verhalen, hoe de beulen te vergeefs den sluier op het hoofd van den Apostel gezocht badden; hij was uit hunne oogen verdwenen. Naar de stad terugkomende, op de plaats zelve, waar zij er zich van ontdaan had om hem aan Paulus te geven, had zij den gelukzaligen Apostel gezien, die haar, schitterende van luister, verschenen was en naar haren sluier, geheel doorweekt van versch gestort bloed, teruggegeven had.

— Zeg mij, mijne zuster, vroeg Pudentiana, zoude het u behagen hem ons te laten zien? Greef ons het eerbiedwaardige bloed van Paulus te kussen!

— Ja, het zien en aan G-od opdragen, het bloed van Paulus, riep Thecla uit, tot haar zelve komende.

Plautilla haastte zich aan zulke vrome wenschen te voldoen, Eenige broeders het verlangen hoorende uitdrukken, het gezicht van zoo kostbare schat te genieten, zeide zij:

— Mijne broeders, Paulus heeft hem aan de onwaardigste zijner dienstmaagden gegeven: van af heden geef ik hem dei-Kerk ten geschenke. Morgen zal ik hem aan onae zuster Lu-cina (72) overhandigen.

-ocr page 133-

XL

Het roemrijke graf.

De heiligen van Eome, vergaderd om de zegepralende begrafenis van den Apostel Petrus bij te wonen, troostten zich aldus. De vergadering was talrijk geworden en vulde de enge kerk van het Vaticaan.

Om plaats te maken hadden zich de broeders in de onder-aardsche gewelven der graven teruggetrokken. Zij hadden het kostbare pand naar de laatste cel gevoerd, welke bijna onder de groudslagen van den neronischen tempel van Apollo was gelegen, en brachten den nacht door met waken.

De ouderlingen, de Bisschoppen Cletus en Clemens, depriesters, wachtten Linus in de zaal der heilige vergaderingen. Linus was bij Pomponia Grecina gebleven, om alle zorgen te wijden aan de eerbiedwaardige overblijfselen van Paulus. ïoen hij alles op orde gesteld had, liet hij de bewaking van het huis aan deze vrome vrouw over en vertrok naar het Vaticaan, vergezeld van den Evangelist Lucas en de Bisschoppen ïitus en Timotlieus. Het was meer dan middernacht, toen hij er aankwam.

De geestelijkheid ontving hem met de grootste teekenen van eerbied. De ouderlingen en priesters waren de eersten om zich aan zijne voeten te werpen en hem met toejuichingen, allen te zamen, hunnen Herder en Vader te noemen. Clemens en Cletus, reeds stedehouders van Petrus voor de stad Eome, betuigden, dat zij niet zouden dulden, dat de wensch van den gelukzaligen Apostel Petrus, die Linus als zijn opvolger aanduidde, eenig onderzoek onderging. De zaak was openbaar, de kerken

-ocr page 134-

126

van Rome hadden hem met vreugde ontvangen: dus moest hij zich voortaan beschouwen als den Opvolger van Petrus in de waardigheid van Stedehouder van Jezus Christus,

— En het lichaam van den gelukzaligen Petrus? vroeg Linus, wiens hart en gedachte de treurige omstandigheden van dezen dag niet konden vergeten.

_ Het is gereed: de broeders zijn reeds voor de begrafenis

verzameld in de onderaardsche begraafplaats, maar gij moet de vergadering voorzitten.

Linus durfde niet ongehoorzaam zijn aan den Heiligen G-eest.

Hij slaakte een doffe zucht.

— Petrus, riep hij uit, ó mijn gelukzalige broeder, gij voegt een zeer zwaren last bij die mijner smart! Help mij, geleid mij, verlicht mij.

Deze woorden uitsprekende, liet hij zich op een zetel neder-vallen, alsof het gewicht van de vreeselijke taak, die hij aanvaardde, hem nederdrukte. Cletus en Clemens schoten op hem toe en deden hem eenige woorden van troost hooren. Zij leidden hem vervolgens in de galerijen der graven binnen en geleidden hem naar het graf, waarin het geheiligde lichaam besloten was. De broeders omringden den nieuwen Herder en bogen zicli diep voor hem: Linus knielde voor de doodkist neder en bad langen tijd; daarna zich opgeheven hebbende, zette hij zich dicht er bij neder op een kleinen zetel, hief de hand op en zegende het vergaderde volk. (73)

Het late en stille uur, de, in de ingewanden der aarde, voor de talrijke vereeniging der heiligen gekozen plaats, die gebeurtenissen, welke den vorigen dag geschied waren, het doffe gemompel van dc vervolgirg, welke begon te ontwaken, het vereerde lijk van den eersten Stedehouder van Jezus Christus, voor alle blikken ten toongesteld, verlicht door dien straalkrans, welken de Zaligmaker hem beloofd had: alles droeg bij om deze hoogste plechtigheid zooveel te verhevener te maken, als zij geheimer was.

De broeders, de vrouwen, de maagden, gerangschikt langs de vochtige muren van het onderaardsche gewelf, wachtten angstig het eerste woord van den nieuwen Stedehouder van Jezus Christus.

Linus bleef stilzwijgend; zijn zwijgen duurde langen tijd.

-ocr page 135-

127

Eindelijk liep een zacht gemurmel van verwondering onder de toehoorders: Clemens; aan de zijde van Linus geplaatst, deed hem verstaan, dat de vergadering uit zijnen mond een woord van troost hoopte te vernemen.

De opvolger van Petrus deed de beweging van iemand, die met schrik wakker wordt. Hij richtte zich op, hief de hand op en opende de bezielde lippen.

— Wie dan gelijkt aan Petrus? quot;Waarom, o Apostel van Jezus Christus, waarom openbaart gij uwen roem aan den laatste uwer broeders? Waarom benauwt gij mij, visioen bij visioen, wonder bij wonder, geheim bij geheim voegende? Waarom legt gij aan mijne machtelooze lippen de taak op, datgene te open-buren wat de menschelijke geest niet kan bevatten?....

„Broeders, ik sidder en ik ben verwonderd. Heden, toen onze Vader aan het kruis hing, zag ik de schaduw van dan berg op de stad , aan zijne voeten uitgestrekt, nederdalen, en, naar mate de schaduw zich uitstrekte, schreef een cherubijn op den boord, waarmede zij omzoomd was, deze woorden: Tot hier toe het koningrijk van Petrus. Aldus ging hij over het Capitool en over den.Palatijn tot aan het uiterste Oosten.... Op het oogen-blik, dat Petrus den laatsten snik gaf, scheen het mij toe, dat de schaduw van het koningrijk langs het westen van het Ya-ticaan terugkeerde. De geheele aarde is hem iu erfdeel gegeven .... Zijn koningrijk zal de jaren tellen door de provinciën aan het keizerrijk toegevoegd, en, zoo eene nieuwe aarde uit den boezem van den westelijken Oceaan oprijst, zal het de aarde van Petrus zijn! Koningrijk naar het model van het koningrijk Gods, zal het slechts twee grenzen hebben: de wereld en de eeuwigheid. Nog zal het ze kunnen overschrijden: het koningrijk van Petrus verbindt zich innerlijk met de eeuwigheid.

„De enge graftombe van Petrus zal meer dan koninklijk, zal de troon van zijn onsterfelijken geest zijn. Ik heb hem zich op de voeten zien oprichten en om zich heen blikken met een dreigende fronsing der wenkbrauwen, en bij zijn blik heb ik den tempel van Apollo, het Paleis en het Circus zien vallen. Hij strekte de hand uit, zoodanig, dat hij het hoofd van Cezar raakte, ontrukte er den diadeem aan, wierp dien in het slijk. Andere Cezars raapten dezen diadeem op en kroonden hun voor-

-ocr page 136-

128

hoofd er mede, tot dat Petrus, hunne handen met bloed bevlekt ziende, hen met een bliksemslag ti-of. Eindelijk verrees een beter geraden Cezar, welke, voor het graf van Petrus nedergeknield, rondom deze tombe het plan van een christelijken tempel ontwierp.

Deze tempel kwam uit de aarde op, bleef duizend jaren staan en scheen eng, en de volken der aarde herbouwden hem veel ruimer. Nooit verlichtte de zon, in haren loop door de ruimten, een voortreffelijker werk. O graf van Petrus, uwe schaduw zal groot zijn als de schaduw van een berg, in de tijden dat de verbazende menigte Cezars met hunne schaduw zelfs geen kleine bloem zullen kunnen bedekken!----

„En ik zag, rondom het graf van Petrus, steen voor steen het Eome van Eomulus, van Augustus en van Nero vallen en van deze gevallen steenen een nieuw Eome zich weder opbouwen. De renperken, de schouwplaatsen, de ongewijde tempels, liggen in het stof. De romeinsche kolommen ondersteunen de christelijke tempels. Het Capitool zelf zal zijne over-speligen Jupiter op zijn voetstuk zien ineen storten en op zijne zegeteekens zal zich een verhevener zegeteeken verheffen: Eet Kruis I......

In de tuinen van Agrippina en Poppea zullen duiven, voor den Christus kirrende, hun nest maken. En wanneer het ijzer in het vuur de aan den Heer wederspannige stad van al dat schuim aal gezuiverd hebben, zal de stad van Petrus alleen overblijven en men zal er, met den stool van den priester, het purper van den soeverein zien uitgespreid.

„Eome van Petrus! O hoofdstad der geloovige steden! de pelgrim, die in uwen boezem zal doordringen, zal niet meer hoo-ren de zedelooze muziek der badplaatsen, noch de trotsche bewegingen der Augustussen. Hij zal het gerucht hoorenvanhet gewijde metaal, tot het gebed roepende, en het psalmgezang binnen de gewijde afsluitingen, en het gezang der maagden, gewijd om de lofzangen van den Heer te zingen. Van alle kanten, waar hij zijn blik zal richten, zal hij zien óf het altaar des Heeren, óf het graf, waar de beenderen der heiligen rusten, óf de kweekschool der deugd, óf het heiligdom der ware wijsheid, óf het huis der weezen, óf de schuilplaats der maagden, óf het toevluchtsoord van den arme en zwakke.....

-ocr page 137-

129

En de pelgrim, de geloofsbelijdenis zeggende, zal op zijn gelaat een zacliten wind voelen, die hem zal zeggen: G-ij zijt in uw vaderland. Hij zal de voetstappen van Petrus zoeken, en zal weten, dat er geen enkel dezer voetsporen is, dat niet bloeit door een gekroond gedenkteeken, bedekt met goud en kostbare gesteenten, vereerd door de eeuwen.

„G-eheel Rome zal één tempel van Petrus zijn.

„IVfciar hier, op dezen berg, op deze tombe zal zijne sterkte zijn.

L „Bij deze tombe zal do kolom der waarheid, de vuurbaak

3 van licht, het orakel der wereld, de zetel van het onbegrensde

rijk verblijven! Hier, waar de tuinen van Cezar hoovaardiglijk

I bloeien, door ons eigen bloed bespi\'oeid; hier zal, in de dagen

II der barmhartigheid Gods, het volk, van de vier hoofdstreken ■- toegesneld om den zegen van den opvolger van Petrus af te L- smeeken, het voorhoofd in het stof buigen en de koningen L- zullen zich met het volk vernederen.

r- „De stem van Petrus, levende in den mond zijner Erfgena-

e men, zal tot in de laatsten der door de zon verwarmde stre-

7.i ken weerklinken zonder door de bergen of de zeeën weerhouden

te worden. Degene, welken de Erfgenaam van Petrus zegent, zal )r gezegend zijn, maar degene, die zijnen zegen niet zal ontvangen,

5r zal geen enkelen andere kunnen ontvangen.... Het volk door

it hem in ongenade gebracht zal in den geest dood zijn, en do

m vorst van dat volk zal de kroon op zijn hoofd voelen waggelen,

r, den scepter zich in zijne handen zien veranderen in riet, en

den troon schudden als een in de draaikolken van den storm ie weggevoerd schip....

io- „Na eenige eeuwen zal een tijd komen, in welken op dezen

ie- zetel een Opperpriester troonen zal, die den naam zal hebben

et van de Vroomheid, Naar hem zullen zich alle blikken en de

ig vurige liefde der rechtvaardigen wenden, en echter zal hij de

■n, boozen den rijken mantel van Petrus, in zijn bijzijn, zien be-

,.n- smetten, en de machtigen, verraders van hunnen vader, er de

.es stukken van verscheuren en verkoopen. Schande der gedoopten

n, natiën! Deze Yrome heft de oogen ten hemel en roept nieuwe

js- Heiligen ter hulp van de christenheid in gevaar, hij, die reeds

jn, op het hoofd van de Moeder Gods den oppersten diadeem ge

plaatst had.

9

-ocr page 138-

130

,;Hij herinnert aan de vorsten de goddelijke plaag, brengt de van den weg afgedwaalden op het pad /Ier rechtvaardigheid terug, en treft de dwaling door de kracht van het woord van Petrus!

„Wat zie ik? Hier, op de plaats, van waar ik tot u spreek en vanwaar gij mij hoort, hier verheft zich de troon van dien

Vrome____ en op dezen dag zelf, teruggekomen na achttien

eeuwen!____Achttien eeuwen, over dit graf heengegaan, hebben

den roem er van verjeügdigd. Wij besproeien het met onze tranen, zij omringen het met blijdschap---- Honderd raadsheer en,

in purper gekleed, omgeven het, honderd en honderd Engelen der Kerken van het Oosten en van het Westen, van het Zuiden en van het Noorden, bewegen zich zingende om de overblijfselen van Petrus, en deze Vrome zegt:

— Gelooft met mij!

— En zij antwoorden: Amen!

— Hoopt met mij!

— En zij antwoorden Amen!

— Bemint met mij!

— En zij antwoorden: Amen!

— O vreugdevolle, schitterende, luisterrijke dag, dat ik hen zal zien vereenigd om dit graf, eene algemeene samenwerking van de onderwijzende Kerk uitmakende! Duizende levieten zingen in koor, volken en volken, honderde talen sprekende en een enkel hart hebbende, vergezellen hen----Zij zijn

gekomen, zij zijn toegesneld, de beminde zonen van Petrus\' groot en oneindig volk.

De rijken brengen aan het graf hunne schatting van goud; de armen offeren de helft van hun brood. De vrouw hangt er haren trouwring en de maagd haar halssnoer aan.... En gij, o moedige helden van Eome en Italië, en gij, o helden van Grallië, België, Batavië en Iberia, welke hulde brengt gij aan het graf van Petrus? Oh! ik zie het, gij gordt het zwaard aan voor Petrus, en voor hem ontsteekt gij de bliksems van den oorlog. De weduwe zendt haren eenigen zoon, en de jeugdige echtgenoote haren jeugdigen echtgenoot!

„Welke gedachte vereenigt ur Het c/eloof en de liefde. Wat hoopt gij ? Te sterven voor Petrus....

-ocr page 139-

131

„Dat men niet weene over de sterke mannen, die sterven op den berg van Petrus: zij zijn de martelaren van het christelijke vaderland.... Petrus opent lum het schitterende pad der hemelsche glorie; zij zullen met den Christus heerschen.

„O Petrus, machtig op de aarde en in den hemel! Jezus Christus heeft u omringd met een weerschijn van zijn priesterschap en zijn koningrijk.... Grij leeft en regeert in den persoon van uwe opvolgers____tusschen het leven der stervelingen

en den luister der heiligen....quot;

Na deze woorden geëindigd te hebben, zweeg Linus en hield de oogen ten hemel geslagen.

De vergadering gaf eere aan den Heer en aan den Apostel, eerste Stedehouder van Jezus Christus: het Heilig Misoffer werd daarop opgedragen.

Toen de dag aanbrak, gingen de broeders de kleine kerk van het Vaticaanuit en omhelsden elkander vol onmetelijke vreugde.

Thecla drukte de jonge Pudentiana aan haar hart en zeide haar:

— Ik dank u, van mij juist in tijds te hebben geroepen om bij deze wonderen van den Heer tegenwoordig te zijn.

Pudentiana antwoordde:

— Ik ben het niet, mijne zuster, die u geroepen heb, het is Petrus en Paulus. Dat zij eeuwig geprezen zijn\'

De geloovigen zeiden tot elkander.

— Dat is eene groote voorzegging!

— Wie zoude het hebben kunnen denken?

— Gelukzalig degenen, die haar vervuld zullen zien.

-ocr page 140-

AAN TBEKEN INGBN.

(1.) «Salutans te Eubulus, et Pudens. etLiuus, el Claudiaquot; li inu., IV, 2B Over dezen Pudens, zie hetgeen de U. Paulus van uil Rome schreef, weinig lijds voor zijne marteling. Wij nemen de oude overlevering volgens Baronius, an. 44. n0 GI; an. 57, n0 101; an. 59. nquot; 18. De hcdendaagsche geleerden hebben deze overlevering aangenomen. Zie Reumont, Die Geschichte der Stadt Rom., pag. 3G0.

(2.) De H. Paulus aan Philemon schrijvende, noemt Onesimus zijn zoon^ zijn hart; hij smeekt zijnen vriend teederlijk den voortvluchtigen slaaf te ontvangen, niet meer als slaal maar als broeder, zooals hij hem, Paulus, zovide ontvangen. En dat, omdat Onesimus het doopsel had ontvangen en hem groote diensten had bewezen, toen hij in

boeien was. .

(3.) Act.. XXI, 13. Dikwijls in de eerste vergaderingen verhellen zich eenige broeders om te voorzeggen, dat wil zeggen, om den zin van de 11. Schriftuur en de door oen H. Geest gezonden goddelijke kennis te verklaren of wel om nuttige zaken te openbaren voor het algemeen goed voorbeeld. Zie hooidst. XIV van den eersten brief aan de Corinthiërs. .

(4.) Verschillende Vaders geven getuigenis van deze openbaring, welke de H. Paulus had en openhaar maakte, onder anderen de 11. Augustinus en de li. Athanasius. Zij kan zekerlijk gesteund zijn door den brief, door den H. Paulus geschreven, eenigen tijd voor zijne marteling, dat is te zeggen. II Tim.. IV, G—8. , , , •

(5.) Geen enkele vrouw in de Apostolische lijden was doorluchtiger dan de li. Thecla: geene enkele is meer geprezen door de griek-sche en latijnsche Vaders. De 11. Gregorius van ISazian/e deed behalve de Apostelen ook aan haar berinneren als eene getuigenis van het geloof, hetwelk den eerbied van Juliaan den Apostaat had moeten afdwingen. (Zie Baronius an. 47 nquot; 1 en volgende. De Bollandisten 23 Sept.) Zij was beroemd door hare standvastigheid in de martelingen, die zij onderging om hare maagdelijkheid te bew aren, door nare wonderen en hare toewijding aan den 11. Paulus, die haar te Iconium bekeerde, toen hij daar preekte in het jaar 47 van .1. C. B 5. Act. XIV, 1—6. Het behaagt ons met den naam van Claudia dien van Sa-binilia te vereenigen, want liet is mcgelijk, dat zij deze twee namen droeg. De overlevering zegt. dat de Claudia door den H. Paulus vermeld (11 Tim., IV, 21) de vrouw van Pudens was; van eenen anderen

-ocr page 141-

133

kant wordt, in de acten van de H. ï\'udentiana, de vrouw van Pudens Savanilla genoemd.

(6) Seneca, Epictetus en 1\'iiilostratus spreken van Demetrius en van zijn vrij spreken betreffende Nero. Tacitus doet hein de laatste oogenbiikken Vi\'n ïhraseas Pajtus, Ann., XVI, 35, bijwonen. Sedert gebannen, kwam hij terug, ik weet niet wanneer, maar hij bevond zich te Home onder Domitiaan (Tac., Hist., IV, 40.) Wij doen hem spreken volgens zijn historisch karakter.

(7.) Iedereen weet, dat het Circus eu de tuin van Nero bestonden, waar nu S. Pieter, het plein en de straten Borgo Nuovo en Borgo Vecchio zich bevinden. Daar is het, dat de eerste vervolging tegen de Christenen werd uitgeoefend. Eenigen werden door de wilde dieren verscheurd; anderen werden met pek bestreken en verbrand. Behalve Tacitus, Suetonius, Seneca, Martialis en Juvenalis verhalen vele kerkelijke schrijvers deze vervolging.

(8.) Dat is te zeggen de Acta Diurna, ware officiëele courant, die uit Home werd verzonden en gelezen w erd ■ per provincias, per exer-citusquot;. (Tacitus Ann. XVI, 22. Voorliet overige onderscheidt Tacitus elders (Ann. Xll1, 32) de gebeurtenissen door Annalis, en de nieuwstijdingen door Quotidiennes.

(9 ) Sedert Caligula en gedurende verscheidene eeuwen bewoonden de Joden vooral liet Transtevere (05 Baron an. 69, n0 9). De II. Petrus woonde eerst in hun midden. Dat belet niet. dat hij later de gast werd van Pudens, aan den voet van den Esquilijn en den Viminaal.

(10.) De heidenen verwarden dikwijls het Christendom en het Jodendom, zooals het ons de dikwijls aangehaalde teksten van Tacitus en Suetonius zeer duidelijk bewijzen. De werken, gezegd van den H. Clemens, Paus, bewijzen ons ouk, dat Petrus bij de Joden voor een toovenaar doorging.

(11.) Suetonius, Nero. 57: Creditus esl(Ol.ho) etlam ec celebranda Neronis memoria agitavisse, spe vulgus alli ciendi; et fuere, qui imagines Neronis proponerent. Atque etlam Üthoni quibus dam diehus populus et miles, tanquam nobilitatem et de Cus astruerent, tSeroni Othone ad clamavit. Zie Tacitus, Hist. 1, 78.

(12.) De heilige kus was eene gewoonte, welke een godsdienstig 3n een geheimzinnig karakter had. lüj werd door de mannen aan de mannen en door de vrouwen aan de vrouwen gegeven. Eene plechtige gewoonte in de gewijde kerkgebruiken, werd zij ook buiten de kerk beoefend. Ingesteld, om zoo te zeggen, door hel voorbeeld van Jezus Christus, en door de Apostelen aanbevolen, (1 Petri, V, 14, Rom. XVI, 10 en elders), is de vredeskus lot op onze dagen bewaard in de ceremoniën van de mis. Zie Baronius, ann. i5 , n° 23 en volgende. Wij hebben eenige broederschappen deze prijzenswaardige gewoonte zien vernieuwen en elkander den kus — zinnebeeld des vredes en teeken van onveranderlijke liefde — geven, op het oogenblik, dat elk der broeders de vergaderplaats binnenkomt. Het is om redenen van dezelfde soort, dat het Pax vohis en het Pax teami de begroetingsformulen der eerste geloovigen werden. Deze woorden hebben dikwijls tot dood-opschriften op hunne graven gediend.

(13.) C. der Epistelen. De woorden, die wij in zijnen mond leggen

-ocr page 142-

134

zijn uittrekselen zijner zendbrieven. Wij hebben er nu eens de woorden, dan weder eenvoudig den zin van gegeven. Men kan met zekerheid bevestigen, dat Petrus naar Koine terug kwam, om Simon den Toovenaar te bevechten, ter oorzake der zeer groote nadeelen, welke zijne ketterijen aan de geheele Rerk in liet algemeen en aan die van Rome in het bijzonder berokkenden. In zijn tweeden zendbrief, juist op dat tijdstip van uit Rome en waarschijnlijk in het huis van Pudens geschreven, doet de U. Apostel bijna niet dan liet simo-nisme bestrijden. Men bemerkt dezelfde strekking in de min ol meer gelijktijdige brieven van den 11. Paulus, den H. Joannes, den 11. Jacobus en den 11. Judas. Reeds de eerste reis van Petrus naar Rome, onder Claudius, werd niet hetzelfde doel ondernomen,— «Petrus.... Secundo Claudii imperatoris anno ad expugnandum Simonern Magnum pergitquot; de II. Mieronymus, de vir., ill. cap. 1. constit. apos. V, 7; Reconnaissances et Homelies de saint Clément.

(14.) Van de vrome toegevendheid van Petrws voor de geloovigen van Rome wordt getuigenis gegeven door den II. Ambrosius, Serm. cont. Aux., t. Ill, pag. 1010: Christiana; anima; deprecate sunt, ut paulisper cederet. Et quamvis esset cupidu.9 passionis, tamen con-tempiatione populi precantis inflexus est.

(15.) 1 Cor. XVI, 19. Rom., XVI, 3—5. Hunne woonplaats bevond zich, volgens de romeinsche overlevering, daar waar tegenwoordig Santa Prisca is. De Priscilla van den Aventijn moet niet verward worden mat eene andere Priscilla, tijdgenoote. moeder van Pudens, van wie gesproken wordt in de Acten van de 11. Pudentiana, en die haren naam gaf\' aan eene begraafplaats op den Nomentaanschen weg.

(16.) Daar waar zich heden Santa Maria in via Lata bevindt. Men zegt, dat de II. Paulus het huis van Sabina bewoonde, toen liij, in eene reis naar Rome, twee jaren gevangenisstraf onderging. (Act. XXVlll, 1G—81). Men vermeldt ook, dat de 11. Petrus er zich ophield, en dat hij van daar Martialis naar (iallië deed vertrekken. — Zie de Diet, van Moroni.

(17) Wij gelooven, dat zich op het Vaticaan een ^root aantal christen huizen bevonden en eene woning voor den 11. Petrus, met eene kerk, dat is te zeggen: eene zaal voor de christelijke vergaderingen bestemd. Dit is eene oude overlevering, waarvan Boze melding maakt, Roma sotteranea, 11 , 2. In alle tijden, in onze dagen nog, was er een groot aantal steenovens. Ammienus Marcellinus plaatst er vele arme lieden. XXVlll, 3; Juvenalis plaatst er vele pottebakkerijen. Satire IV, v. 344 ; volgens Martialis, I Epigr., 11. ^aren er wijngaardeniers: deze twee laatste schrijvers leefden ten tijde van den 11. Petrus, liet is waarschijnlijk, dat het zaad des gelools bij deze arme lieden ontkiemde, want bij het circus van Nero bevindt zich daar de beroemde Vati-caansche begraafplaats van af de apostolische tijden, even als voor de Christenen van het Transtevere, op hetzelfde tijdstip , buiten de poort van den Janiculus of Aurelia, de begraafplaats van Lucma (misschien de Pomponia Gnccina, van Tacitus) uitgegraven werd. Sedertdien tijd nam de begraafplaats achtereenvolgens verschillende namen aan. De HM. Processus en Martinianus werden er begraven, zoowel als andere, eerste leerlingen van den H. Apostel Petrus.

-ocr page 143-

135

(18.) Daar was de begraafplaats vaa Priscilla, de moeder van Pudens, en dicht daarbij de begraafplaats van Os trianus, waar de overlevering voorgeeft, dat de II. Petrus doopte. Zie de Rossi. Piuma Sotter. Deel [, pag. 184, en de Acten van de H. Prudentia in de Bollandisten.

(19.) In het onderaardsche geweli van Priscilla, of in dat van Pudens, wijl hij de zoon van Priscilla was, werd deze heilige vrouw, benevens Pudens, en eenigen tijd later Pudentiana begraven. Wat het groote getal christenen aangaat, ouder Nero vermoord, Tacitus, Ann. XV, 44, maakt er melding van, zich bedienende van de uitdrukking ■ multitudo ingensquot;. Er is dus niets overdreven in het cijfer van drie duizend, dat de overlevering aanwijst voor het aantal heiligen , door Pudentiana begraven. Dit getal kan gevormd wezen door die, welke zij zeiven begroef en die, welke begraven werden ten tijde der ver-Tolging van üomitianus.

(20.) liet circus van Flora bevond zich zeer nabij de patricische wijk en het huis van Pudens; eenigen plaatsen het in die wijk zél-ven en noemen het schouwplaats in plaats van circus, zie Nardini, Roma antica. liet is bekend, dat deze verfoeielijke spelen van Flora juist invielen in het seizoen, waarin ons verhaal voorvalt. Tegenwoordig wijdt Home de minste der bloemen aan de Maagd Maria toe.

(21.) De rede van Clemens is getrokken uit de leerredenen ofbrie-ven aan de maagden, die hij in denzelfden tijd schreef, waarin ons verhaal gebeurt. Onnoodig te zeggen , dat wij aan de echtheid dier brieven gelooven. De protestant Wotsten, evenzeer geleerd en kenner der oostersche talen als hevige vijand der roomsche Kerk, erkent ze voor echt. Hij maakte ze het eerst openbaar in 1751 in de syrische taal. Een groot aantal katholieke geleerden, en, onder onze tijdgenooten, Möhler, Pater Zingerle, de kardinaal de Villecourt, deelen onze meening. De ridder Dueler, eindelijk, in de voorafgaande inleiding van zijne letterlijke vertaling en van zijne heerlijke syrisch-latijnsche uitgave, deelt ze als echt mede, en steunt ze door talrijke en gewichtige bewijsredenen.

(22.) De 11. Petronella of Aurelia Petrouella, aan w ie een altaar in de baziliek van den II. Petrus toegewijd is, was gelijk men weet, eene dochter van den apostel, niet volgens het vleesch, maar volgens den Geest. De oudheidkenner De llossi maakt haar romeinsche burgeres, eu zegt, dat zij misschien van het huis der Flaviussen was.

(23.) De tafel waarop, volgens de overlevering, de tl. Petrus de mis deed in het huis van Pudens. wordt gedeeltelijk in de kerk van dc heilige Praxedis, gedeeltelijk in de baziliek van Lateranen bewaard. De zetel, waarvan hier gesproken wordt, is dezelfde, dien men in den St. Pieter vereert. De beschrijving, die wij er van geven is overeenkomstig haar karakter, dat waarlijk dat van het tijdstip is, zooals het de kardinaal Wiseman zeer wel zegt.

(24.) liet is zeker, dat Simon zich het recht aanmatigde van zich de goddelijke eerbewijzingen te doen geven, en dat hij op verschillende wijzen de aanbidding der Joden en Heidenen verwierf. Behalve, dat dit feit zijn grondslag heeft in de Acten der Apostelen, komen ook tal van vaders en oude schrijvers, zooals de H, Justinianus Mar-

-ocr page 144-

136

leiaar, de 11. Eplphauus, de II. Ireneus, Eusebius, enz. op dit puilt overeen. Eusebius (Hist, eccl., 11, 13) bevestigt de aanbidding van de aau ontucht overgegevene Eléna, zooals bet de 11. Ireneus reedsbeves-tigd bad. (Tegen de ketterijen. !, 23).

(25.) Dit komt in zijne leer en in de daden, die bem toegeschreven worden, uit, en vooral in de getuigenissen der boeken, gezegd van den H. Clemens.

(26.) Cl\'. Acten. Vlll, 10- 11; Irenius, Tegen de ketterijen 1, 23, en duidelijker Euseb. liist. Eccles., II, 13. Het is altijd aldus geweest en bet zal altijd zoo zijn, beginnende met den eersten aartsketter Simon en Arius, Luther en Hendrik Vlll tooi bijgaande tot de hedendaagscbe heilige \'Simonianen en die, welke naderhand zullen komen toe.

(27.) Het was de goddelooze eerzucht van vele lieden , zich voor den Messias ol\' voor de menschwording van eeuig goddelijken persoon uit te geven , en Jezus Christus na te doen. Zie Orlg., Verhandeling XXVll over Matth., en Cont. Cels., VI. 11, VU. 9. Deze laatste zegt nauwkeurig van Simon: Hij hoopte zoo hij werken koude doen gelijk aan die van Jezus, van de menschen evenveel te verkrijgen als Jezus er van bad verkregen. (Cont. Cels., V, G2.)

(28.) Wij gelooven , dat hij zich te Rome voor Griek uitgaf; eenlgen beschouwden hem als zoodanig. Wij steunen deze vermoedens op Juve-nabs\' Satires, lil. 80.

Ad summam, non Maurus erat, neque Sarmata uec Thrax

Qui sumpsit pennas, mediis sed natus Athenis.

Deze plaats moet, gelooven wij, betrekking hebben op onzen Simon den ïoovenaar; maar wij zullen later op dit punt terug komen.

(29.) Het is goed op te merken dat bet in de romeinsche zeden \\vas, dat de wijsgeeren zich in het openbaar vertoonden, in de bibliotheken en, zoo noodig, zelis in de buizen, om zedelessen te geven. Augustus hoorde gaarne de dengdsprekers, zelfs drinkende. Suet., i. De Acten der Apostelen doen ons vernemen , dat dezen van de gewoonten hunner eeuw gebruik maakten om Jezus Christus aan te kondigen, en dllvAvijls om over bet algemeene oordeel te spreken. Op dit feit hebben de volgende teksten betrekking: His auditls, compuncti sunt corde, et dixerunt ad Petram: (Juld laciemus? Stupebant autem omnes: Allii autem irridentis, dicebant, quia musto pleni sunt isti. In medico suades me christianum lieri; multae te Httera; ad insamam convertunt.

De vraag van de mieren en den olifant, werd inderdaad door een onnoozele aan den 11. Barnabas, apostel, gesteld, terwijl hij, te Rome even als een deugdspreker tot liet volk eene redevoering hield. De 11. Clemens 1\' Paus, dien wij in dit verbaal invoeren, werd bekeerd ten tijde van deze predikatie.

(30.) De werken aan den II. Clemens toegeschreven, in allen geval zeer oud, zijn vol van het verhaal van deze worstelingen, man tegen man, tusschen den Heiligen Petrus en Simon den Toovenaar. Jlen vindt er ook eenlge woorden over in de Vadeis. Zie Euseb., Hist. Eccles., 11, 14.

(31.) Het bestaan van dit standbeeld te Rome, tusschen twee brug-

-ocr page 145-

137

gen, dat is te \'/.eggen, op een eiland in den Tiber, wordt getuigd door den H. Justinianus. 1, Apol. n0 2G, en nahem, volgens andere oude schrijvers, door Eusebius. den ii. Augustinus, enz. Het is waar, dal men onder Gregorius Xlli een voetstuk vond met dit opschrift; Simoni Deo Fidio Sancto Sacrum.

(32.) ilit is de eigenlijk gezegde zwarte kunst. Zij wordt aan Simon toegeschreven, uiets slechts door de ülementijnsche boeken (1. c.) maar ook nog door Tertullianus, de Anima, hoofdstuk 57, waarin men zooals het schijnt, alle de vertooningen van het spirltisiniis beschrijft.

(33) De vicus Jugarius kwam overeen met de tegenwoordige straat della consolazione. Naar het Forum gaande, vond men links de fontein Servilia, den tempel van Ops; en legeno\\er dezen, rechts, het voorhof van den voornaamsten ingang van de Juliaansche baziliek voorjjij te zijn gegaan, kwam men door de zegeboog van Tiberius op het Forum en men bevond zich op geringen afstand van de Rostra aan den voet van het Kapitool geplaatst. De opgang, rechts van den-gene, die den Rostra van af het Forum ziet, heette capitolijnschen opgang, hem beklimmende vond men rechts het bureau der schrijvers, de school van Xanthe geheeten, op de plaats zelve waar men tegenwoordig de Portico deali dei consenti ziet, een werk dat van na de neronische tijden dagteekent.

(34.) De gerechtszetel was hooger dan de banken van den halven cirkel, wier heide kanten men hoornen noemde. Deze was de gewone bouworde in het gewelf van de baziliek. Achter deze hoornen bevonden zich de cellen, waarin zich de rechters terug trokken om in het geheim te beraadslagen: vandaar de naam van secretarii. Somtijds verhief zich rondom den zetel van den magistraat eene soort van kleinen tempel, door draperiën gesloten , en alsdan beraadslaagde men na dezen gesloten te hebben; daarom noemt Vetruvius hem /fles. Ziehier de tekst, die wij geven om de grootheid van een victorium aan te duiden: Tribunae quod est in ea a;de hemicycli schematio minorus cu r va tunc pedum quindeclm. (De architect. V, cap. 1, n0. 14.)

(35.) Behalve de vervolging onder voorwendsel van den brand van Rome, voerde Nero wetten tegen de Christenen in, zooals Sulpicius Severus bevestigt (Hist. Sacr.). II, 41.

[3ö.) Na zijne vrouw Poppea door schoppen gedood te hebben, wilde Nero haar vergoden. Onder de misdaden waarvan Thraseas Paetus beschuldigd werd, vond men ook deze: Pappeam dlvam non credere. Tac. ann.

(37) De schrijver van de Mort des pcr.i., meldt dat Petrus en Pau-lus ter dood veroordeeld werden voor de misdaad, een nieuwen godsdienst gesticht te hebben. Ziehier, welke in liet algemeen de beschuldiging tegen de Christenen was: Genus hominnm superstitionis novae et maleficoe. Zie Suetonius, Ner. en Tacitus.

(38.) De neronische spelen, door Nero ingesteld, werden wezentlijk vervroegd en hadden plaats voor het vertrek naar Achaja, dat wij omtrent October van het jaar GG der christelijke tijdrekening stellen.

(39.) Het groote standbeeld van Jupiter was naar het Forum gekeerd, uit wiens diepte de colossus van Nero van achter vele pa-

-ocr page 146-

138

leizen en bazilieken oprees. Wij zien nog liet voetstuk er van dicht hij het Colyseum.

De hizondere godsvrucht, die Simon voor de huisgoden had. is door Ireneus aaugeteekend.

(40.) De Acten der Apostelen (II, 43; III, 7; V, li—15) maken gewag van de wonderen van den fi. Petrus. Wat aangaat, die welke in Rome plaats hadden, treft men er, behalve hetgeen de Acten er van zeggen, verschillende sporen van aan in Lactantius (de Mort. percec); in het De Exid. ilieros. 112; in de werken van den 11. Am-brosius en in de boeken aan den 11. Clemens toegeschreven. Orosius

(Histor., VII, 6) zegt uitdrukkelijk: Petrus..... Romara renit et salu-

tarem eunclis credentibus fideiu fideli verbo docuil , potentissimisque virtutibus approbavit,

(41.) Paskwil van dien tijd Dit zinspeelt op de overmatige grootheid van het Domus Aurea, dat nog niet voltooid was en een gedeelte der bergen Palatijn , Celius en Esquilijn , zoowel als de valleien die dezelven scheidden, besloeg.

Roma domus liet; Veios migrate, Quirites;

Si non Veios occupat ista domus.

(42.) Dion Chrysostomus. schrijver van dien tijd, zegt met juiste ■woorden (Orat. XXI): quot;Niemand inogt Nero tegenspreken in wat het ook vgt;as, noch antwoorden, dat hetgeen hij beval, onmogelijk was; zoodanig dat, wanneer hij iemand beval te vliegen, hij gehoorzaamd moest worden. En die iemand was langen tijd bij hem gevoed, alsof hij vervolgens het bevel van te vliegen moest uitvoeren, dat hij ontvangen had.quot; Dit schijnt ons te zinspelen op de daden van Simon den Toovenaar, die men tot op den dag der onderneming in het oog hield.

(43.) Grammaticus, rhetor, geometres, pictor, aliptes,

Augur, schcenotates, medicus, magus: omnia no vit,

Groeculus esuriens in coelum, jusseris, ibit.

Ad summam non Maurus erat, neque Sarmata, nee ïhrax, Qui sumpsit pennas, mediis sed natus Athenis.

Het is aldus dat Juvenalis (Sat. 111. v. H.—90) de rol van Simon aan het hof van Nero schijnt te beschrijven, den naam van zijn vaderland veranderende en den zijne verzwijgende. Wij zijn te meer geneigd het te gelooven, omdat hij, in de volgende verzen, nieuwe zinspelingen op de neronische schandelijkheden maakt. Van de andere zijde is deze dichterlijke zedebeschrijving van Simon volmaakt in overeenstemming met de geschiedenis.

(44.) Wij trekken de woorden van Petrus en die der geloovigen, hij die gelegenheid uitgesproken, uit den 11. Ambrosius en uit den schrijver van de Excid. Jezus, (II. 2.) welke aldus besluit; Victus fletibus Petrus, cessit: promessit se urbe egressurum. Proxima nocte salutatis fratribus et celebrata oratione proiicisci solus coepit.

(45.) Conscendit staluto die montem capitolinum. (Escid. Hieros, I, c.) Suetonius, (Calig., 22) spreekt van de loge of gaanderij, die het paleis van Gezar met het. Capitool vereenigde. Het schijnt, dat zij over het zijschip der Juliaansche baziiiek ging en dat Caligula van daar muntstukken onder het volk wierp. Om de overtoclit te volbren-

-ocr page 147-

139

gen maakte men een brug, die weinig tijds later geslecht werd, en onder Nero moest men noodzakelijk de binnentrappen van de baziliek afdalen, liet Forum binnengaan en vervolgens den gewonen opgang nemen.

l)e Const. Apost. VI, 9: Hist. Excid. llieros. 1, c, de II. Jus-tinianus, Apol.. Christ., 2G; de U. Hieronyraus spreken van de beloften , bedreigingen en godslasteringen van Simon den ïoovenaar, en maken gewag van de laurierkroon en van de volkstoejuichingen.

(47.) Het is onnoodig op de opstijging, door Simon den Toovenaar uitgevoerd, aan te houden, want talrijke schrijvers getuigen iiet en verhalen het meer of minder uitvoerig, liet is opmerkelijk, dat vele heidensche schrijvers van dien tijd er op zinspelen, onder anderen Suetonius, Juvenalis, Dion Chrysostomus, Lucianus en Arnobius; de 11. Cyrillus, Sulpicius Severus. de 11. Epiphanus. Theodoretus en Dra-con/.i us spreken er ook van.

(48) Volgens de gedenk teek enen, de geschriften en de overeenstemming, waarin zij zich bevinden, was het portret der Apostelen inderdaad aldus. Er bestaat, zooals iedereen weet, de indruk van een menschelijk aangezicht in den muur van de Mamertijnsche gevangenis, op de plaats, waar men tegenwoordig nel Tulliano nederdaalt. De overlevering zegt, dat deze indruk die van het halve gelaat van den 11. Petrus is, wonderbaarlijk in dezen muur ingedrukt, toen hij eens door een cipier er tegen geworpen werd. Dit indruksel stemt zeer wel overeen niet andere gedenkteeken, die den II. Petrus voorstellen.

(49.) Het is bijna onmogelijk, de juiste tijdrekening te maken van de laatste daden van den H. Petrus. De acten der H. 11. Proces, en Martian, verhalen, dat de vlucht van Petrus door deze soldaten begunstigd werd, toen zij hem onder hunne bewaking hadden. De schrijver van Uist. Excid. Hieros. II, 2, zegt integendeel, dat de Heilige Home na den val van den toovenaar verliet, en de H. Ambrosius, Serm. contr. Auxence, 13, bevestigt het feit, dat waar kan zijn. Deze schrijvers zeggen evenwel, even als vele anderen, dat Petrus in de gevangenis werd geworpen dadelijk na den dood van Simon. Wij hebben ons tevreden gesteld met eene nabijkomende tijdrekening, geen zekere kunnende samenstellen. Wat de kennis aangaat, w elke Nero had van de oorzaak van den dood van zijn waarden toovenaar, deze kennis is waarschijnlijk, in aanmerking genomen den roem van Petrus en het gerucht zijner geschillen met Simon. Behalve de hierboven aangehaalde schrijvers bevestigen het Arnobius en de 11. Maximus. De eerste voegt ei\' bij. dat het feit openbaar en gekend was, zelfs van de heidenen: Viderant enim currum Simonis, et quadrigas igneas Petri ore dilHatas; et nomina to Christo eranuisse. Arnobius trekt daar een bewijsreden uit. om aan te duiden de onverschoonlijke blindheid der heidenen.

(50.) De fontein loopt weldra sedert negentien eeuwen, en hoewel men er duizende bekers uit schept - wat alle jaren met de feesten van den HH. Petrus en Paulus het geval is — vermindert zij nooit en loopt nooit over, ook wanneer men er niet aanraakt.

(51.) Men moet opmerken dal het uur van het middagslaapje (Ora

-ocr page 148-

140

sexta der Latijnen) nog van kracht te Rome, te Napels en in het algemeen in de warme landen, in de oude tijden een geheiligd uur was, zooals het uit de klassieke schrijvers blijkt. Het geleek aan een uur van den nacht, want alle zaken waren uitgesteld en alle straten waren ledig,

(52.) \'Men hoopte dat Nero in den stroom zoude kunnen sterven. Deze hoop was ijdel; hij ontsnapte aan het gevaar, en het was de ondergang van een groot aantal personen den dood van Nero gehoopt en gewenscht te hebben.quot; Dion Cassius. His. rom., XL111, 19. Eenige schrijven besluiten uit deze woorden, dat Nero naar Italië stevende in het winter seizoen, maar dit is van grond ontbloot, liet woord Iveimónos waarvan Dion zich bedient komt overeen met het latijnsche woord hiems. dat terzellder tijd winter en storm wil zeggen.

(53.) Suet. 1. G. Dion, 20. Men noemde spelen iselastici, de spelen die wij -de grootequot; noemen. De overwinnaars kwamen hun vaderland binnen, door eene in den muur gemaakte opening, op eenen zegen-wagen gezeten, het hoofd gekroond en een palmtak in de hand. Zij hadden het altijddurende recht, op kosten van de openbare schatkist te leven.

(54.) De schrijver van de Argnm, zegt juist van den brief van den H. 1 \'etrus: Liquet scriptam esse Romse, ut videtur, mamertino. Men weet met, wie er de copieerder van is, zoo er een copieerder was. Men mag dus veronderstellen, dat het de II. l\'udens was. De 11. Clemens van Alexandrië stelt zich er niet tegen en maakt gewag van een Glaucns, tolk van den 11. Petrus.

(55.) Mori jussis nou amplius quam horarum spatium dabat (Nero). Ac ne quid more interveniret, medicos admovebat, qui cunctantes continuo curarent; ita eniin vocabat venas mortis gratia incidere. Suetonius. Nero, 37.

(5G.) Wij zijn gelukkig, nog deze overlevering op te nemen. Een groot aantal Vaders hebben de meening voorgestaan, dat Petrus en Paulus te zamen baden. Men kan raadplegen onder anderen: Sulpi-cius Severus, Hist. sacr., II, 28; de H. Cyrillis van Jeruzalem, Catech., VI, 15. Ue 11. Maximus van Turijn, Hom. LXX11, uitg. Mignot. Nog uitdrukkelijker, de H. Isidorus van Spanje zegt in zijne Chronica: Adjurante eos (deomones) Petro per Deum, Paulo vero orante, (Simon) dimissus crepuit. Wij gelooyen de verschillende overleveringen vereenigd té hebben.

(57.) De schrijver van Exid. Hieros II, 2, vermeldt deze aanroeping. Er is eene breedvoerigere in de Const. Apost. VI, q, maar men merkt er de hand van den vertaler in.

(58.) De schrijver van Exid. Hieros.; c. I, zegt: Tacito debili-tatoque cru re Aritiam concesset. Arnobius, Adv. Gent 11. 12, voegt er bij: Perlatum Brundam cruciatibus el pudoro defessum ex ex altissimi cuhninis se rursum pra:cipltasse festiquo. De schrijver van de Philosophumena, VI. 1, 20, besluit dat-voortaannabij het oogen-blik zijnde van ontmaskerd te worden, omdat bij te veel aanhield (ol omdat hij te oud werd) hij zelde, dal, zoo hij levend begraven weid, iuj den derden dag zoude verrijzen. Zijne leerlingen bevolen hebbende een grafie graven, wilde hij er in begraven worden. Zijne

-ocr page 149-

141

leerlingen gehoorzaamden en Simon bleel er !ot heden toe in; waaruit men zag, dat hij de Christus niet was.quot; Wij hebben de verschil-leude overleveringen vereenigd. zooals het voor een legende past. Men -weet niet juist wat Ürunda was, noch waar het zich bevond.

M. Fabriani beproefde laatstelijk het uit te leggen door Brontium, eene soort van werktuig om in den schouwburg het geraas van den donder na te maken. Wij kunnen deze overzetting niet aannemen, dewijl Simon zich van Brunda wierp, cx fastinio altissimi culminis: maar het Brontium werd geheel tegen den grond geplaatst en onder de tooneèlsieraden; het schijnt ons inoeielijk, dat een man zich zoo dadelijk, de armen cn beenen gebroken, op het hoogste punt der werktuigen van de schouwburgplaats deed dragen, om zijn vlucht te hernemen. Wat de woning van Simon te Aricium aangaat (Arlccia), Lucidi in zijne Mem. !lor. de l\'Aric., 1!. 1 p. 317. spreekt geleerd over eene kerk in deze stad, toegewijd aan den H. Petrus, ter herinnering van den zegen op Simon den Toovenaar behaald, \'lij spreekt ook vaneen steenen graf, dat volgens de plaatselijke overlevering de asch van Simon zoude bevat hebben, maar hij geloolt . dat het gesnedene beeldwerk van dit graf niet van den tijd van Nero is.

(59.) Wij nemen gaarne alle overleveringen aan. welke door geen enkel historisch document gelogenstraft worden. Wij kunnen bij gevolg niet besluiten de meening aan te nemen , welke voorgeeft, dat de marteling van den il. Petrus en den 11. Paulus plaats had voor de terugkeer van Nero uit Achaja. Deze meening is tot hiertoe door geen enkel beslissend bewijs gesteund. Ons dus naar de algemeene gevoelens schikkende, plaatsen wij den dood van Petrus en van Paulus onder Nero, en terwijl Nero te Rome was, zoo niet zelfs tegenwoordig bij de marteling, zoo als eenigen bevestigen.

(GO.) Cf. Biauchini, Ciacconio, 1\'agi, enz. in de aanteekeningen op Anas. Ilibl. Vitte Rom. Pont., deel 1. pag 1034—1114.

(61.) De II. Titus zoude belast zijn geweest met het bestuur der Kerk van Creta: Titus. 1, 5; en was weinig tijds later gezonden om de Kerken van Dalmatië te bevestigen. 11. Tiraoth.. IV, 10. Het is waarschijnlijk dat hij, het gevaar vernomen hebbende, dat de Apostelen liepen, naar Rome vertrok, zooals bet Lijden van den 11. Paulus (Bibliothèque des saints Pères. van La Bigne. deel I), aan den H. Linus toegeschreven, het bevestigt. Dit Lijden, men weet het. is twijfelachtig, maar het is niet van alle historische waarde ontbloot. Wat den 11. ïlmotheus aangaat, zijne reis naar Rome is zooveel te waarschijnlijker, omdat Paulus hem ultgenoodigd had om te komen, hem zeggende: Festina ante hieaien venire, 11. Tim. IV. 21. Timo-theus was een vriend van het huisgezin van 1\'udens; Salutant te Eubu-lus et Piulens et Claudia, liallox. Vie de Saint-Denis l\'Aréop. neemt de tegenwoordigheid der twee Heiligen aan.

(G2.) Het is eene, door verschillende plaatsen der Acten van den 11. Petras en den H. Paulus gesteunde oude overlevering, gt;dal de doodstraf door Nero in persoon werd uitgesprokenquot;. Vele Vaders en kerkelijke schrijvers schijnen het opentlijk te zeggen.

(63.) Men maakt gewag van Plautilla in het lijden van den II. Paulus, hier boven aangehaald. Het schijnt ook dat er kwestie is van

-ocr page 150-

142

t\'oraponla Groecina, lioewei wij veronderstellen, dat zij dezelfde is als de 11. Lucina, van wie in hetzelfde boek gesproken wordt, en in de oude martelaarsboeken (30 .lunij) beroemd als leerlinge der Apostelen. Wat de HH. Anastasia en Basilissa aangaat, zie Baron., in de aanteekeningen van liet Martgrol. rom., 15 April, waar gezegd wordt dat zij te zamen de marteling ondergingen, omdat zij zorg gedragen hadden voor de lichamen van den H. Petrus en den 11. Paulus.

(64.) De Acten van de 11. Thecla, in het martelaarsboek van den 11. Adon, 23 Sept., zeggen dat de heilige, na groote wonderen uitgewerkt te hebben, weder in vrijheid gesteld werd door den proconsul . die haar veroordeeld had , om aan ^ beesten overgeleverd te worden (dat overeenkomstig is met het karakter van dien tijd . de vervolgingswetten nog niet vastgesteld zijnde). Zij bracht het overige van haar leven te Seleucië door. De Acten van Paulus en Thecla (in de Biblioth. Vet. Patr. van Galland, deel l.p. 1G7, uitg. van Venetië 1765) zeiden er evenveel van. en hoewel zij het vertrouwen verloren hebben, daar meer vrome dan wel beradene handen er fabelen in gebracht hebben, komen zij in alle hooldpunten overeen met het martelaarsboek van den H. Adon en de tallooze getuigenissen der Vaders. Eenigc kleine overleveringen doen de H. Thecla naar Rome komen (Bolland. 23 Sept., p. 555), maar zonder ons te dien opzichte te verklaren, gronden wij ons op de eenvoudige waarschijnlijkheid, waartegen zich geen enkel oud document verheft.

(65.) Snet.. Nero, 25. Dion Cassius, Hist. Hom., boek XIII, 21. De obelisk van het circus Maximus bevindt zich tegenwoordig op de piazza del Populo: die van het circus van Nero is op het S. Pietersplein. op korten afstand van de plaats, waar hij zich vroeger bevond.

(66.) Üe voorstad ïuscum. waar de Apostelen door moesten gaan. begon aan de Mamertijnscbe gevangenis, liep voort omstreeks de plaats waar zich tegenwoordig de straat della Consolatione bevindt. draaide om i etVelabrum, waar tegenwoordig S. Ceorgio in Velabrum is, en kwam uit op de brug Emilius. Deze brug was ook genaamd Lapidus, Lapideus, Palatijn, Senatorius, vervolgens brug Santa Maxima en in onze dagen Ponte Rotto. ledereen weet. dat men de Ponte llotto overgaande van den kant van het Velabrum. in het Transtevere komt. waar men. de Lungaretta volgende, S. Ghrysogonus en S. Maria in Transtevere ontmoet. Recht over zich vindt men den Janiculus, zijdelings S. Pietro in Monsono en men komt eindelijk aan de poort Pau-crazio. de oude poort Aurelia, liet Forum Boarium was aan deze zijde der brug. tegenover het Transtevere; het strekte zich uit langs de boorden van den stroom tusschen de Ponte Rotto en Santa Maria In Cosmedin; daar raakte het aan de kleine tempels van de mannelijke Fortuin — tegenwoordig S. Maria Egyptiana en van Vesta — tegenwoordig S. Maria del Sole. Tusschen deze twee tempels liep klaarblijkelijk de groote weg van Ostia, die. na S. Maria in Gosmedin voorbij te zijn gegaan, uitging door de poort Trigemlna, welke tegenwoordig geslecht is.

(67.) Oude overlevering, in herinnering gebracht door een bidkapel en een steen, waarop men het wederzijds vaarwel der Apostelen geschreven heeft. Deze overlevering ontmoet geene enkele stellige tegen-

-ocr page 151-

1 !3

spraak bij de geschiedschrijvers. Volgens alle waarschijnlijkheden en de vermoedens van liaronius. An. G9 n0. 9, hebben wij verondersteld, dat zij te zamen moesten gaan tot aan de brug Emilius, waar zij scheidden.

W ij plaatsen de marteling van den H. Petrus op den Montorio en niet op het Vaticaan. Wij gaan zeggen waarom, opdat men op ons den steen niet weipe. De Montorio heelt voor zich de volksmeening van vier ot vijf honderd jaren, eene meening die niet van alle waarschijnlijkheid ontbloot is; dewijl zij beschermd is kunnen worden door ernstige mannen, waaronder de kardinaal Baronius (an. 69, nquot; 12 en volgende); Torrigio (Grotte Vatic., 2I! uitg. H. 39. p. 194), die haar verdedigen: Üenedictus XIV, die haar begunstigt en vele anderen, die haar verdedigen of zonder discussie aannemen. Wij bekennen gaarne dat de overlevering, bazis dezer meening, te meer in rook verdwijnt, naarmate men er den oorsprong van navorscht; wij bekennen, dat de oude monumenten en die der middeneeuwen (wij hebben dezelve grondig onderzocht) het Vaticaan aanwijzen.

Wij bekennen, dat sedert twee honderd vijftig jaar bijna alle oudheidkenners de kruisiging op het Vaticaan plaatsen. Wij zeggen bijna alle, omdat er zeldzame uitzonderingen zijn. De eene dezer uitzonderingen is de pater Giovanni di Capistrano, wiens werk wij niet hebben kunnen vinden; de andere is Mgr. Parifici (Hissert. sul matirio di S. Pietro nel üianicolo. et sulla venuta e morte nello steoso monte di iNoè. Rome 1814. Twee deelen in 1 volume in 12°.) Er zijn eenlge andeien niet minder vermaarde. Maffeo Veggio zelf (de Rebus antiq. mirabil. S. Petri, geheel opgenomen in de Bollandisten. 29 Juni. deel 111), gestorven in 1457, en die doorgaat voor de vader te zijn van de meening betrekkelijk den Montorio, heeft ons twijfelachtig in zijne uitdrukkingen toegeschenen, nadat wij hem zorgvuidiglijk bestudeerd hadden.

En ondertusschen, Bianchini schrijft ten zijnen opzichte (in de Note da Anast. Bibiiot., uitg. Mignol. deel I. p. 1033: Nemo ex antiquis dubitavlt, quod sciam, de loca martyrii B. Petri. Consensus omnium

statuin docet. in circo Vaticano eum cruciaffixuin____ Primus omniuin

est, arbitror. Maphoeus Veggius arbitratus est. Bianchini was kanunnik van de 11. Maria de Meerdere omtrent het midden der achttiende eeuw. Twee mannen voor hem; lioze (Roma sotteranea, Rome 1632. 11 3) en Toggini (De Romano divi Petri itinere enz. ad Bened. XIV. Florence 1751, p. 398) zijn van zijne meening zoowel als Mgr. Borgia (Vaticano conlessio, enz. Rome 1776 pag. 81); Cuccagni (Vita dl S. Pietro, enz. dedic. a Pio. VI; Rome 1777. deel 111. pag. 214). De geleerde kanunnik Canciellieri (de secretar. Basil, vatic. Rome 1786 . 4. 4\' p. 944) en om een schrijver van onzen tijd aan te halen Zanelli (Roma e S. Pietro 1867. p. 30).

Men kan er nog bijvoegen Bottari. Mamacbie en eene menigte anderen , die wij den tijd niet hebben te raadplegen, maar van wie wij aanhalingen hebben. Nu, tegenover zulk een berg van aanhalingen, documenten en redenen hebhen wij slechts de meening hier boven uitgedrukt ten onzen gunste; wij hebben evenwel deze voor onze legende gekozen; dewijl de oudheidskenners er nog niet toe gekomen

-ocr page 152-

144

waren op eene stellige wijze de plaats der marteling op het Vaticaan te stellen, hebben wij geineend geen groote misdaad te begaan, door de plaats der kruisiging van den 11. Petrus naar een kilometer van daar over te brengen, len gunste eener meening die niet verachtelijk is.

(GS.) Tegenwoordig Santa Maria en Transtevere. Daar bevond zich klaarblijkelijk, sedert de eerste tijden, een toevluchtsoord der Christenen, die er zich in bizondere huizen vereenigden, huizen, wier bezit hun 50 jaren later betwist werd, maar die bun werden teruggegeven door den Keizer Alexander Severus, volgens hetgeen Lam-pno zegt, in Severus. Niet ver van het Fluens Olei moest zich de straat üiavicolosa bevinden\', in de oude plaatsbeschrijvingen van Piome vermeld.

(6!).) Wij hebben geen enkel oud document, betrekking hebbende op de geeseliug van den H. Petrus, waarover zelfs niet gesproken wordt m zijn Lijden. Maar wij weten zekerlijk, dat de ouden aldus met de ter dood veroordeelden handelden. Behalve dat de overlevering dit i\'eit meldt, vereert men te florae, in de kerk Santa Maria in l\'ranspontina, vromelijk de kolom, waaraan de heilige, zooals men zegt, gebonden werd. liet was ook niet vreemd te kruisigen met bet hoofd naar beneden. Het Lijden, dat het verhaalt, is dus zeer geloofbaar op dit punt. He HU. Vaders bevestigen bet en voegen erbij, dat de 11. Petrus aldus gekruist werd op zijn verzoek. Men weet niet juist, ol hij aan het kruis bevestigd werd met nagels of met koorden; de nagelen waren het meest in gebruik. Wij hebben afs waarschijnlijker aangenomen de meening, dat hij met nagelen gekruisigd werd, ons vooral steunende op den H. Joannes Chrysostomus en de oude Acten van deu ii. Petrus, door Curius vermeld. Wat de bijzondere omstandigheden van de kruisiging aangaat, kan men zien Lipsius. de \'.ruce, die ze tot in het geringste in drie boeken beschrijft.

(70 ) liet is niet twijfelachtig. dat het lichaam van den 11. Petrus ongeschonden bewaard bleef. Aal het middel aangaat, gebezigd om

het te bewaren, vuj kunnen gelooven dat Marcellus____ lavit illut

(corpus) lacto et vino optimo..., melle attico novum replevit sarco-phagum et in eo corpus aromatibus perlitum collocavit. Dat is hetgeen liet oude Lijden zegt. Deze feiten schijnen niet onwaarschijnlijk; want het was de gewoonte der Oosterlingen de lijken der grooten te bewaren door ze in gom, was of dergefijke stoffen te leggen. Dit gebruik bestond ook iiij de Hebreeuwen, volgens het Oude en het Nieuwe Testament, De oude Vaders, Tertullianus in het bijzonder, doen ons welen , dal het ook een gebruik der Christenen van de eerste Iverk was; nog meer, ten tijde van den H. Petrus waren deze gebruiken bij de beidensche Romeinen overgegaan. Tot staving van deze bewering, ziehier hetgeen Tacitus zegt (Ann., XVi, 16) met betrekking tot Poppta, de vrouw van Nero: Corpus non igni abolitium, ut ronia-nus mos, sed regum externorum consultadine, differtnm odoribus conditur.

(Tl.) In dit eigendom van Lucina, of Poniponia Graecina rust nog heden het lichaam van den H. Paulus, begraven onder de beroemde bazihek, die zijn naam draagt. Wij ontleenen aan de oude Vaders en

-ocr page 153-

145

aan het Lijden van den U. Paulus het verhaal der wonderen van de melk en van de drie fonteinen; wij hebben daarenboven, als gezag, de zeer oude romeinsche overleveringen en als herinneringsmonument de oude kerk der drie fonteinen, op de plaats der marteling zelve gesticht, welke kerk nog de drie levende fonteinen bevat. Men bewaart er nog eene kleine kolom, die men gelooft bij de onthoofding gediend te hebben. In alle geval was zij met bloed bedekt. Men bewaart in S. Maria in Transpontina eene andere kolom. aan welke, volgens de overlevering, de H. Paulus gebonden werd, om gegeeseld te worden. De romeinsche wet maakt de christelijke overlevering niet onwaarschijnlijk; de geeseling konde zeer wel toegepast worden, wanneer het de schending der godsdienst gold, zonder zelfs te spreken over de onwettige wreedheden van Nero. Men kan over dit onderwerp raadplegen Baron An. G9. n0 8 en Lipsius, de Cruce. 1, 13.

(72.) Ten tijde van den H. Gregorius den Grooten. bewaarde men in de tombe van den II. Paulus een zweetdoek, welken Baronius achtte de sluier van de 11. Plautilla te zijn, vermeld inliet Lijden van Paulus met de bizonderheden , die wij verhalen. Men kan gelooven , dat zij er nog is, want men weet niet, of zij er van daan genomen is. De Keizerin had inderdaad deze relikwie aan den grooten Paus gevraagd voer eene Baziliek van Cons tan tinopel, maar de Opperpriester antwoordde haar, dat hij deze niet kon geven, want zij was in bet graf gesloten. Nu, niemand was stout genoeg de hand aan het graf te leggen. want openbare kastijdingen hadden hen gestraft, die het beproefd hadden. Zie deze geschiedenis in den 11. Greg, den Groote. Epist. lib. lil. Ep. 33. Uitg. Mignot. deel lil, pag. 700.

(73.) Linus post martyrium beati Petri eligitur successor die pro-xima, 30 Junii. Zoodanig is de meening, door de geleerde Bianchini aangenomen in de inleiding aan Anast. Bibl., uitg. Mignot, deel I. pag. 472.

-ocr page 154-
-ocr page 155-
-ocr page 156-
-ocr page 157-
-ocr page 158-
-ocr page 159-
-ocr page 160-

xfV ■j \' K.....-r -y ■ J \\ / »

r\\ , t, Sr - -

I ^ lt;\' r -w ^ ■ v\'- y K ^ l J \'**•lt;. -/ * y / ^

gt;1 ƒ 7 N ^ .\' ■...■ r-\' quot;\' V r-.V^ gt;S

f V\' x - Vlt; ■ Jx -V.

r .^r - 4 - ,. T gt;* w- r ■

\' lt;vlt;fv \\r

kVv 1 quot; 4 • - U ■ gt;: V /

\'T^f^ \'* gt;

i # \' v- quot;\\ -f \' { , ,V J \'quot; ****quot;* v- aT\' \'

1 ( i.-f*,11* ifi»-, I, % * gt;• it A »•

1quot;^lt; I\' \'-\'l -Ss /V ■ V ?•quot; t .\' ■ ■ ,4f\\ Ik.// ,■•■ y S ^ ^

It.\' J V v a-., - ~ \' ^L . •■ ^

m:^:.v?t7^i : v\' .• ^ - quot;K % -

f , V / .r v .sv ^ *lt;

.ft ^ » -\' f iv../ ^ \'quot;*quot; \'si, / --.v^ , v quot;C.

■ i gt;v ^ ^ . V \' v jquot; V f-

■\' -./ gt;• ^ . ,■ gt;-0 •*, v

Iquot; ■. \' \'\\r,i Xl ^\'Y\'f\' L \'■quot; \'

»/ v -p ^rSgt; ?\'■■. \'a ^ \'

Ü r-- f- 1 \' W*quot; gt; V \' S ^ ■ r ^ \'

Iv..,. V\'- / •***••»\'lt; lt;•, J-JsX -y* L.*

..w-v \' ./r

,-ilt; •gt;.. .v

■^r y r ^ v ^ v ^

! » V ^ ^ ^ . K-* * lt;. *( ^

vXT M ^ ifr,/ .-- 1, .

u 13amp; ;5 ^ ^ ai ■ a -.v\'

- 7 ✓ . /■ r

vgt;- y , ^ f

k7- gt;V^X\'

v lt; / \\ rj,- n / ... -t

fr f\'amp; J y%-Sgt; quot;vv\' Agt;\'gt;\'

K ,lt; y Vquot; ■:. ^ Vr11 gt;»

he -W w-^ w

(■•v. ^ \'quot; -*quot;*\'- ■ — v\'

-X\'V^C-.X-wVV^ h\'-!uc

■ ■gt; K ?lt;■gt;„ . s\'-\'.v^; -i .

r (.: •, , t .- \'V*v-i: gt;r iu , ..-;

Y\'^^ \'quot; ^quot;rj ^ \'je quot;^v

\' ^, j5- v ^ ^ . r w

? Ó-V ^ / ■• , . - -

K -lt;\'^ V ^ r--\'\' *.-\'\'1 \' \',/V y, -5 ,_quot;gt;• lT^ Z \' b