-ocr page 1-

mm

/J^

lt;Jmu

ADVIES

BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND,

Op 22 Maart dezes jaars werd in de quot;Vergadering van de» Bijzondoren Kerkeraad der Hervormde Gemeente te \'s Hage donr den heer W. Hoevers, predikant aldaar, voor den aanstaanden SOsten October het gebruik van de Kloosterkerk onzer gemeente aangevraagd ten behoeve van den Protestanten-bond, die alsdan hier wenscht te vergaderen.

Uit verzoek werd met groote meerderheid van stemmen afgewezen.

Ik behoorde tot de weinigen, die er vóór hebben gestemd.

Deze zaak is op zich zelve nietig. Doch haar besprekende, rrfak ik tevens vragen aan, wier behandeling thands aan de orde, dus niet van belang ontbloot is. Ik wensch daarom mijn gevoelen over dit bijzondere punt in de volgende bladzijden uitvoeriger en duidelijker toe te lichten, dan in eene zoodanige vergadering mogelijk is. Geen nieuwe gedachten breng ik aan, en wensch ook niet, met iemand in polemiek te treden. Van den kerkelijken strijd onzer dagen ben ik ten uiterste afkeerig. Ik wensch alleen, toelichting te geven

/

-ocr page 2-

ADVIES BETEEFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND. 537

aan het beginsel uit hetwelk ik handel: dit acht ik ter eigen verandwoording noodig in de toestanden, die wij doorgaan.

Het doet mij leed dat de heer Hoevers die aanvraag gedaan heeft. Niet zoo zeer omdat men niet iets vragen moet, waarvan men vooruit weet dat het zal geweigerd worden. Want er kan een beginsel, een getuigenis mede gemoeid zijn: en dan kan men zich tot zoo iets toch verplicht achten. Maar wel, omdat zulk eene Vergadering als die van den Protestanten-bond niet in de kerk behoort. Zij behoort in eene concert-zaal of in een vrijmetselaars-gebouw. De logika van haar beginsel zal haar ook meer en meer daarheen drijven \').

V Ik weet wel, dat de Protestanten-bond in zijn Statuten geene overtuiging uitsluit, ook de orthodoxe niet, maar enkel de vrije ontwikkeling van het godsdienstig leven bedoelt. Maar gelijk geen grondwet den werkelijken aard des volks kan veranderen, zoo kan deze bepaling in de Statuten van den Protestanten-bond de leden niet verhinderen vrijzinnig op de gewone wijze, d. i. onverdraagzaam voor andersdenkenden te zijn. Zij zelve als personen willen opreehtelijk, ik twijfel er niet aan, het tegendeel. Maar de logika van hun eigen beginsel drijft hen voort. Het is nimmer in de geschiedenis gezien, dat een vrijheidsliefde die niet op het geloof gegrond was, zich op den duur bandhaven kon. Dezer dagen lévert dan ook de l\'^otestan-ten-bond een voorbeeld van wat ik bedoel. Prof. Mieh. Baumgarten, een der ijverigste leden van den Bond, maakte te Heidelberg, overeenkomstig met zijn christelijke belijdenis, ernst met den eisch der vrijheid voor geestverwant en tegenstander. Hij heeft schier den ge-heelen Bond tegen zich zien opstaan. Het, is niet noodig te zeggen dat wij hier te lande onder onze modernen, ook in den Protestantenbond, de uitnemendste mannen kennen, aan wier christelijk hart het ons niet mogelijk zou zijn te twijfelen, ook al achtten wij het geoorloofd (des neen!) aan iemand, wie hij ook zij, om zijn overtuiging al-

-ocr page 3-

538 ADVIES BETRKFFENDE DEN PROTESTANTEN-BONI».

In der tijd, toen de heer Busken Huet modern waa, vergaderde hij een poos op die wijze met zijn geestverwanten te Haarlem. En toen de heer Pierson, met een in dezen ver-licht geweten, zijn leeraarsampt nederlegde, wees hij zijn geestverwanten op een dergelijke wijze van samenkomen. Hij werd daarin door den heer Reville, zijn amptgenoot met onverlicht geweten, nadruklijk bestreden.

Met „verlicht en onverlicht gewetenquot; bedoel ik het volgende.

Bij beschouwing van de „modernenquot; moet men wel onderscheiden tusschen hun overtuiging en hun kerkelijk partijstandpunt.

Vooraf zij opgemerkt, dat ik de gewone benamingen „orthodox, evangelisch, modern,quot; eenvoudig in den dagelijkschen, verkeerden, doch gangbaren zin gebruik. Verkeerd is dit gebruik, omdat het alle drie eernamen zijn, namelijk van hen, wier meening de rechte ;is, van hen, die het Evangelie ge-looveu en verkondigen, en van hen, die aan de behoeften van onzen tijd voldoen. Geen ernstig christen nu zal zich één dezer drie hoedanigheden willen laten ontzeggen. Maar

léén, hoe dwalende die ook zijn moge, het deelgenootschap aan Christus en zijn heil te ontzeggen. Maar al kan, gelukkig! een afzomier-lijk raensch bomn zijn overtuiging staan, eene samenvoeging, eene partij, doet zulks toch niet, ja staat er doorgaands zelfs beneden. Hierin bestaat het op kerkelijk gebied ongeoorloofde van partijen, die alleen in den Staat op hare plaats zijn. Wij r.open dus, als wij in het volgende spreken van het geweten der modernen, niet misverstaan1\' te zullen worden. Namelijk wij beoordeelen de partij, geenszins he inwendig leven van éénigen enkele, wie hij ook zij. Ongeveer op dezelfde wijze als waarop Renau (de Apostelen, holl vert. bladz. 38) spreekt van de kwade trouw op kerkelijk gebied bij de strijders voorkomende „zonder dat zij die zich daaraan schuldig maken, het weten „of willen.\'\'

-ocr page 4-

ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND. 539

ten ander moet het van mij kunnen zeggen, dat ik den eernaam van orthodox, evangelisch en modern verdien. Van mijzelve dit te zeggen, zou ik aanmatiging achten.

Dit in het voorbijgaan, ter wettiging van mijn spraakgebruik. Wat nu de modernen aangaat, hun overtuiging moet onderscheiden worden van hun kerkelijk partij-standpunt.

In hun overtuiging zijn gewichtige bestanddeelen van waarheid, «He de orthodoxie ten onrechte heeft verzaakt, daar ze haar oorspronklijk en wettig toebehooren. Als daar zijn : het recht der kritiek, de erkenning van \'s Heilands volkomen menschheid, de noodzaaklijkheid der harmonie tusschen geloof en wereld wetenschap. Deze overtuigingen worden nu door de Modernen op den bodem van het naturalisme, der ontkenning van het bovennatuurlijke, geplaatst, en derhalve verminkt en onwaar voorgesteld. Maar ook als zoodanig zijn ze een getuigenis tegen de orthodoxie, een onbetaalde wissel die telkens op nieuw, totdat er aan voldaan is, zal aangeboden worden. Dit geeft aan de moderne overtuiging een betreklijk recht in onze kerk.

Het kerkelijk partij-standpunt der modernen echter heeft geen recht. In de kerk, bepaaldelijk in de samenkomsten der Gemeente, wordt verkondigd, wat de Gemeente naar Gods Woord gelooft: niet mag er verhandeld of betoogd worden, wat in kwestie is, of wat het geloof der Gemeente tegenspreekt.

Dit nu doen de modernen.

Maar hun geweten is daarbij meerendeels onverlicht.

Hun overtuiging namelijk bestaat uit twee bestanddeelen, die onderling onvereenigbaar zijn: naturalisme en geloof. Deze onvereenigbaarheid kunnen zij, zoolang zij modern zijn, niet inzien, uit verdooving van het leven des geestes. Want alleen in geloofsgemeenschap met den levenden Christus ver-

-ocr page 5-

; Q

/J

Jm l \'i11J

ADVIES

BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND,

Op 22 Maart dezes jaars werd in de quot;Vergadering van den\' Bijzondfren Kerkeraad der Hervormde Gemeente te \'s Hage door den heer W. Hoevers, predikant aldaar, voor den aanstaanden 30sten October het gebruik van de Kloosterkerk onzer gemeente aangevraagd ten behoeve van den Protestanten-bond, die alsdan hier wenscht te vergaderen.

Uit verzoek werd met groote meerderheid van stemmen afgewezen.

Ik behoorde tot de weinigen, die er vóór hebben gestemd.

Deze zaak is op zich zelve nietig. Doch haar besprekende, rrfak ik tevens vragen aan, wier behandeling thands aan de orde, dus niet van belang ontbloot is. Ik wensch daarom mijn gevoelen over dit bijzondere punt in de volgende bladzijden uitvoeriger en duidelijker toe te lichten, dan in eene zoodanige vergadering mogelijk is. Geen nieuwe gedachten breng ik aan, en wensch ook niet, met iemand in polemiek te treden. Van den kerkdijken strijd onzer dagen ben ik ten uiterste afkeerig. Ik wensch alleen, toelichting te geven

S

-ocr page 6-

ADVIES BE TREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND. 537

aan het beginsel uit hetwelk ik handel: dit acht ik ter eigen verandwoording noodig in de toestanden, die wij doorgaan.

Het doet mij leed dat de beer Hoevers die aanvraag gedaan heeft. Niet zoo zeer omdat men niet iets vragen moet, waarvan men vooruit weet dat het zal geweigerd worden. Want er kan een beginsel, een getuigenis mede gemoeid zijn: en dan kan men zich tot zoo iets toch verplicht achten» Maar wel, omdat zulk eene Vergadering als die van den Protestanten-bond niet in de kerk behoort. Zij behoort in eene conoert-zaal of in een vrijmetselaars-gebouw. De logika van haar beginsel zal haar ook meer en meer daarheen drijven \').

V Ik weet wel, dat de Protestanten-bond in zijn Statuten geene overtuiging uitsluit, ook de orthodoxe niet, maar enkel de vrije ontwikkeling van het godsdienstig leven bedoelt. Maar gelijk geeft grondwet den werkelijken aard des volks kan veranderen, zoo kan deze bejialing in de Statuten van den Protestanten-bond de leden niet verhinderen vrijzinnig op de gewone wijze, d. i. onverdraagzaam voor andersdenkenden te zijn. Zij zelve als personen willen oprechtelijk, ik twijfel er niet aan, het tegendeel. Maar de logika van hun eigen beginsel drijft hen voort. Het is nimmer in de gesehieienis gezien, dat een vrijheidsliefde die niet op het geloof gegrond was, zich op den duur handhaven kon. Dezer dagen lévert dan ook de P\'otestan-ten-bond een voorbeeld van wat ik bedoel. Prof. Mich. Baumgarten, een der ijverigste leden van den Bond, maakte te Heidelberg, overeenkomstig met zijn christelijke belijdenis, ernst met den eisch der vrijheid voor geestverwant en tegenstander. Hij heeft schier den ge-heelcn Bond tegen zich zien opstaan. Het is niet noodig te zeggen dat wij hier te lande onder onze modernen, ook in den Protestantenbond, de uitnemendste mannen kennen, aan wier christelijk hart het ons niet mogelijk zou zijn te twijfelen, ook al achtten wij het geoorloofd (des neen!) aan iemand, wie hy ook zij, om zijn overtuiging al-

-ocr page 7-

538 ADVIES BETREFFENDE DEN PROTEST ANTEN-BOND.

In der tijd, toen «Ie heer Busken Huet modern was, vergaderde hij een poos op die wijze met zijn geestverwanten te Haarlem. En toen de heer Pierson, met een in dezen verlicht geweten, zijn leeraarsampt nederlegde, wees hij zijn geestverwanten op een dergelijke wijze van samenkomen. H\\j werd daarin door den heer Keville, zijn amptgenoot met onverlicht geweten, nadruklijk bestreden.

Me( „verlicht en onverlicht gewetenquot; bedoel ik het volgende.

Bij beschouwing van de „modernenquot; moet men wel onderscheiden tussohen hun overtuiging en hun kerkelijk partijstandpunt.

Vooraf zij opgemerkt, dat ik de gewone benamingen „orthodox, evangelisch, modern,quot; eenvoudig in den dagelijkschen, verkeerden, doch gangbaren zin gebruik. Verkeerd is dit gebruik, omdat, het alle drie eernamen zijn, namelijk van hen, wier meening de rechte [is, van hen, die het Evangelie ge-looveu en verkondigen, en van hen, die aan de behoeften van onzen tijd voldoen. Geen ernstig christen nu zal zich één dezer drie hoedanigheden willen laten ontzeggen. Maar

léén, hoe dwalende die ook zijn moge, het deelgenootschap aan Chris-tns en zijn heil te ontzeggen. Maar al kan, gelukkig! een afzonderlijk mensch bme.n zijn overtuiging staan, eene samenvoeging, eene partij, doet zulks toch niet, ja staat er doorgaands zelfs beneden. Hierin bestaat het op kerkelijk gebied ongeoorloofde van partijen, die alleen in den Staat op hare plaats zijn. Wii r.open dus, als wij in het volgende spreken van het geweten der modernen, niet misverstaan1quot; te zullen worden. Namelijk wij beoordeelen de partij, geenszins he inwendig leven van éénigen tinkelt, wie hij ook zij. Ongeveer op dezelfde wijze als waarop Renan (de Apostelen, holl vert. bladz. 38) spreekt van de kwade trouw op kerkelijk gebied bij de strijders voorkomende „zonder dat zij die zich daaraan schuldig maken, het weten „of willen.,\'

-ocr page 8-

ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND. 539

ten ander moet het van mij kunnen zeggen, dat ik den eernaam van orthodox, evangelisch en modern verdien. Van mijzelve dit te zeggen, zou ik aanmatiging achten.

Dit in het voorbijgaan, ter wettiging van mijn spraakgebruik. Wat nu de modernen aangaat, hun overtuiging moet onderscheiden worden van hun kerkelijk partij-standpunt.

In hun overtuiging zijn gewichtige bestanddeelen van waarheid, die de orthodoxie ten onrechte heeft verzaakt, daar ze haar oorspronklijk en wettig toebehooren. Als daar zijn : het recht der kritiek, de erkenning van \'s Heilands volkomen menschheid, de noodzaaklijkheid der harmonie tusschen geloof en wereldwetenschap. Deze overtuigingen worden nu door de Modernen op den bodem van het naturalisme, der ontkenning van het bovennatuurlijke, geplaatst, en derhalve verminkt en onwaar voorgesteld. Maar ook als zoodanig zijn ze een getuigenis tegen de orthodoxie, een onbetaalde wissel die telkens op nieuw, totdat er aan voldaan is, zal aangeboden worden. Dit geeft aan de moderne overtuiging een betreklijk recht in onze kerk.

Het kerkelijk partij-standpunt der modernen echter heeft geen recht. In de kerk, bepaaldelijk in. de samenkomsten der Gemeente, wordt verkondigd, wat de Gemeente naar Gods Woord gelooft: niet mag er verhandeld of betoogd worden, wat in kwestie is, of wat het geloof der Gemeente tegenspreekt.

Dit nu doen de modernen.

Maar hun geweten is daarbij raeerendeels onverlicht.

Hun overtuiging namelijk bestaat uit twee bestanddeelen, die onderling onvereenigbaar zijn: naturalisme en geloof. Deze onvereenigbaarheid kunnen zij, zoolang zij modern zijn, niet inzien, uit verdooving van het. leven des geestes. Want alleen in geloofsgemeenschap met den levenden Christus ver-

-ocr page 9-

540 ADVIES BETEEFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND.

krijgt het geweten (Hebr. 9 : 14), zijn vollen eiach en volle stem. De beminlijkste, kundigste mannen maken hierop geen uitzondering. Men hoort hen ter goeder trouw beweren dat zij christenen, protestanten zijn. Dat hun overtuiging, in haar geheel genomen, verder van het geloof der gemeente afstaat dan die van Israël of van den Mohamedaan, zien zij niet in. De heer Zaalberg b. v. erkende het, blijkens zijne Toespraken, één oogenblik, toen hij zijn modernisme openbaarde. Maar ook slechts een oogenblik. Zij die wettig voortgegaan zijn van het modernisme tot volle heerschappij van een der beide bestanddeelen, die in dat standpunt tot elkaar gepeist worden, dus tot materialistisch naturalisme, of tot het geloof, erkennen dan ook dat, toen zij modern waren, hun geweten onverlicht was. Maar de modernen zelve kunnen het niet inzien. Bij velen onder hen breekt zich dit inzicht wel eenigszins baan. Tot hen behooren b. v. zij, die schelden en schimpen; hetgeen wel op zich zelf treurig is, maar toch een onrust des gewetens, en in zooverre iets verblijdends openbaart. De bedenklijkst gebonden conscienliën onder hen echter zijn die van de vele waardige mannen, die zonder schimpen of beleedigen, op wetenschaplijken, ernstigen toon, in volle overtuiging, hun gevoelen bepleiten.

Ik voorzie met leedwezen dat deze beschouwing aan de bedoelde modernen, indien zij er van kennis nemen, hooghartig en aanmatigend toe zal schijnen, als verstoutte ik mij, over iemands inwendig leven te oordeelen, over zijn geweten ten gerichte te zitten.

Niets anders kan ik daarop zeggen, dan dat zulks wezenlijk het geval niet is; Ik beoordeel slechts de overtuiging op zich zelve, zooals zij als zichtbaar verschijnsel bij de moderne partij in het leven treedt en zich openbaart. Of eenig afzonderlijk persoon heneden, zijn overtuiging, of bonen haar, of

-ocr page 10-

ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND. 541

in haar staat, dat is eene vraag, voor welke ik eerbiedig terugtreed. Overigens moet men, met de waarheid die Paulus 1 Cor. 2: 14, 15 uitspreekt, ernst makende, het er voor over hebben deswege van hoogmoed, zoo het noodig is, beschuldigd te worden.

Nu is, mijns inziens, op grond van het aangevoerde de ware, de eenig goede, kerkelijke gedragslijn die, welke het er op aanlegt, zooveel mogelijk het geweten der modernen te doen ontwaken, en langs dien weg het niveau van den strijd te vcrhoogen.

Dit wordt b. v. niet bereikt door in de kwestie der belijdenisvragen hun vrijheid te beperken. Want zóó komen de modernen niet tot inzicht van hun ongelijk. Het algemeen zedelijk besef der maatschappij is gezonken genoeg om hen dan als martelaars te gaan beschouwen: en zijzelve doen dat dan mede. Zij houden zich ter goeder trouw voor vervolgd en verdrukt. Over het roepen der modernen dat de gewetensvrijheid wordt aangerand door het jongste Synodaal besluit, zal ongetwijfeld de geschiedenis, zoo zij er van kennis neemt, later een even streng gericht houden, als de wetenschap over hun beweren dat zij protestanten zijn. Maar dit neemt niet weg, dat thands het geweten der modernen niet verlicht genoeg is om dit in te zien.

Om die reden heb ik (in de Kerkelijke Courant) eenige maanden geleden als mijn bescheiden gevoelen uitgesproken \'), dat

\') De mij beschamende wijze, waarop van dat schrijven melding gemaakt wordt ia de brochure van M. Sjoers, „de Aanneming van moderne lidmaten in de Ned. Herv. Kerlcquot;, kan mij niet verhinderen, met een enkel woord hartelijke instemming met dit vertoog te betuigen, en de lezing met warmte aan te bevelen aan allen, die zich in deze zake een grondig en rechtvaardig oordeel willen vormen.

-ocr page 11-

542 ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND.

men omtrent de Belijdenisvragen een modus vivendi, eeit wijze van dragelijk samen te leven, moest bedenken, en aan de modernen, uitsluitend in hun belang, onder behoorlijk toezicht door de kerkelijke autoriteiten, volle vrijheid moest geven om hun leerlingen te bevestigen zooals zij willen. Mijn beginsel is daarbij ongeveer hetzelfde als dat, volgens hetwelk men aan kranke kinderen, die de atmosfeer der gezonden nog niet, of niet meor kunnen verdragen, een afzonderlijke, voor hen geschikte, atmosfeer binnen de ouderlijke woning inruimt, maar hen niet daar buiten zendt. Zoo toch is er mogelijkheid, dat de modernen bij onbelemmerde ontwikkeling van hun eigen standpunt tot beter inzicht door ontwaking des gewetens komen.

Evenzoo nu oordeelde ik in de vraag omtrent het afstaan van een onzer kerken aan den Protestanten-bond. Al wat, om den onverlichten toestand huns gewetens, de modernen aan gewetensdwang kan doen denken, behoort vermeden te worden zooveel het. mogelijk is.

Deze onverlichtheid toch brengt mede dat zij zelve mee-nen, godsdienst en protestantisme te handhaven. Ware dit het geval niet, waren zij reeds verder gekomen, zagen zij in, dat zij die belangen tegenstaan, gelijk zij het in zullen zien als de logika van hun beginsel hen buiten de kerk gedreven of tot het geloof gebracht zal hebben, — dan ware het noodig, hun b. v. het gebruik eener kerk bepaaldelijk te weigeren. Doch dan zouden zij de aanvraag zeker zelve niet meer doen. Zoolang zij dit nu niet inzien, oordeel ik dat hun de kerk, met duidelijke uitdrukking van het beginsel der gedragslijn, moet worden toegestaan. Want de gemeente, hun het gebruik van het gebouw onder de genoemde voorwaarden vergunnende, verklaart uitdrukkelijk, niet de minste gemeenschap met hen tt hebben, en de in den grond ongepaste aanvraag

-ocr page 12-

ADVIES BETKEFFENDE DEN PROTESTANT EN-BOND. 543

enkel uit het genoemd beginsel, d. i. opdat het niveau van den kerkelijken strijd niet door het misverstand, dat den modernen nog noodzakelijk is, verlaagd worde, toe te staan.

Dat niveau toch wordt verlaagd, zoodra de modernen met iets anders dan met de kracht der waarheid, ook door de onbelemmerde uitoefening van hetgeen zij godsdienst achten, zich openbarende, worden bestreden. Want eerst door openbaring van de geestelijke kracht der waarheid aan onze zijde, en alleen daardoor, kunnen de modernen tot verlichting huns gewetens komen. Laat ons billijk zijn en erkennen, dat wij tot de schuldige verwarring, waar deze onze broeders in verkeeren, veel hebben bijgedragen en voortgaan zulks te doen. De geheele menschheid rondom hen ziet in, klaar als bij zonlicht, dat hun overtuigingen niet christelijk zijn. Vraag een beschaafd Brahmien, of iemand die in Jezus niet den Christus, den Zoon Gods erkent in den zin des Bijbels, een christen is? hij zal andwoorden: natuurlijk niet. Vraag een positivistisch geschiedschrijver, die met allen godsdienst gebroken heeft, of menschen die de grondgedachte der hervorming, de rechtvaardiging uit het geloof in den evengenoemden Heiland, tot subjectieve oprechtheid onverschillig bij welke overtuiging herleiden, — of die menschen protestanten zijn ? hij zal andwoorden: natuurlijk niet. Ja, ondervraag de modernen zelve omtrent toestanden, die hen niet persoonlijk raken; vraag b. v. een zoo achtbaar en ernstig geleerde als prof. Kuenen, of een ritualist in de Engelsche Kerk zijn plechtigheden mag uitvoeren ? hij zal andwoorden: natuurlijk niet. Alleen, enkel en alléén de modernen zelve zijn zoo onverlicht van geweten, dat zij voor zichzelven dergelijke vragen ter goeder trouw bevestigend beandwoordcn. De radikalen, d. i. zij, die modern geweest zijn, maar consequent voortgingen tot wegwerpen van allen godsdienst, overladen daarom

-ocr page 13-

/ c\'

\' y

544 ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND.

■de modernen met den bittersten hoon als achterblijvers en bedriegers, gelijk wij alle dagen kunnen lezen. Doch zeelten onrechte. Met dezen hoon zouden wij, ook al verbood tie liefde hem niet, volstrekt geen gemeenschap mogen hebben. Want de schier ongelooflijke onverlichtheid v tn het geweten der modernen zou, bij den nauwen band tusschen het verstandelijk en het zedelijk leven, in mannen van hun weten-schaplijke vorming niet te verklaren zijn indien niet ook wij, die den Christus naar de Schriften belijden, daaraan schuld hadden. Wetenschaplijke kritiek, kloeke ernst in bestrijding van maatschaplijke misbruiken, alzijdige opneming van de resultaten van den voortgang onzer dagen op elk gebied, opheffing van het godsdienstig leven tot de hoogte der tegenwoordige wereldontwikkeling, ja, zóó zuivere opvatting van dat leven, dat het blijke met die wereldontwikkeling niet slechts mede te gaan, maar ze vrijmakend te beheerschen — al deze hooge, noodzaaklijke, heerlijke dingen zouden de modernen niet ter goeder trouw kunnen\' meenen voor ie staan, indien zij ze hij ons gevestigd hadden gezien, en zagen, op den éénigen grondslag op welken ze waarlijk bestaan kunnen, dien van het geloof in Jezus als den Christus naar de Schriften. Hun illusie, waardoor zij de ijdelheid van hun streven niet inzien, is mede voor een goed deel (na de diepere oorzaak, Joh. S: 19, 20 aangeduid) onze schuld.

In dezen toestand zijn wij verplicht hen tot beter inzicht, tot verlichting van hun geweten te helpen langs den éénigen weg die nog overblijft, namelijk door hun de gevolgen hunner eigen beginselen te doen aanschouwen uit de daad. Keeds geschiedt dit tot zekere hoogte. De gemeente verlaat hen overal. Hun eigen leerlingen gaan verder dan zij, en keeren hun den rug toe. De sociale ontwikkeling bereidt, door wettigen voortgang naar het radicalisme, den liberalen op

-ocr page 14-

ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND. 545

elk gebied een lot, hard genoeg om velen de oogen te openen. Maar toch is het niet voldoende. In de kerk althands is de heerschappij der overlevering, ten goede en ten kwade, in verband met al wat wij verder noemden, nog machtig genoeg om dien wettigen voortgang te belemmeren. Zeer vele modernen blijven nog altijd, ten gevolge van die omstandigheden, ter [goeder trouw gelooven, dat zij den vooruitgang, de wetenschap, het zuivere geloofsleven vertegenwoordigen. Hiertegen is naar mijn overtuiging niets beters te doen, en ook niets dat ons, die in Christus van de waarheid zeker zijn, waardiger is, dan hun vrijheid te geven om tot hun laatste gevolgtrekking, tot het ijdele Niets, voort te gaan. Wie het dan wel meent met de modernen, met de vele edele levensbestand-deelen, die wij met diepen weemoed in zulk een treurig verband bekneld zien; wie waarlijk begeert dat zij inzien zullen, dat hun werk niet uit God is, moet hun tot dat werk, binnen de noodige perken ten waarborg van de scheiding tusschen hen en de belijdende gemeente, alle mogelijke vrijheid geven.

Deze gedragslijn heeft het voordeel dat de modernen zelve haar moeten beamen. Hun eigen standpunt voor het ware houdende, achten zij natuurlijk door volkomen onbelemmerde werking van hun beginselen den triomf der waarheid en den bloei der kerk verzekerd, en kunnen dus niet anders dan in onze wenschen, om geheel andere reden, instemmen. Wij weten wel, dat deze weg vol gevaren is. Van de waarheid hebben wij de idealistische voorstelling niet, dat zij in deze zondige wereld zich slechts heeft te vertoonen om gehuldigd te worden. Veeleer mag dit gunstig onthaal aan de leugen worden beloofd. „Zij zullen in meerdere goddeloosheid toenemen, en hun woord zal voorteten gelijk de kankerquot; — met deze waarschuwing werd Timotheüs vermaand, om „zich

36

-ocr page 15-

f O ü\'

546 ADVIES BKTREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND.

te stellen tegen het ongoddelijk ijdelspreken.quot; Ook wij willen ons daar tegen stellen, doch langs den weg die voor onze toestanden, in onze historische omgeving, de meest aannemelijke is, omdat hij een krachtig getuigenis tegenover een niet te verachten vijand noodzaak lijk maakt. Want de geest der waarheid openbaart zich in krachtig getuigenis des woords en der daad, in belijden, getuigen, dat Jezus is de Christus in het vleesch gekomen, d. i. in de erkenning dat hier, in ons zwak en verleidbaar vleesch, de bestemming des menschen bereikt werd, en dus voorts bereikt worden moet. Met dit getuigenis hebben wij te staan tegenover den geest die niet belijdt dat Jezus is de Christus, in het vleesch gekomen, welke is niet uit God, maar de geest van den Anti-Christus, van welken wij gehoord hebben en ook nu hooren, dat hij is in de wereld en ook in onze kerk. Onze gedragslijn is dus geen zoetvoerige en gemakkelijke verdraagzaamheid. Integendeel, zij stelt zich ten allerbepaaldste tegen den moderne. Zij tast niet zijn positie aan, welke, zoolang zijn geweten onverlicht blijft, in onze toestanden toch onaantastbaar is. Maar zij tast den grond zijner positie, namelijk zijn geweten aan: wordt dit eindelijk wakker, dan valt zijn positie van zelve. Wie deze gedragslijn niet volgt, ik zeg niet, dat hij onverdraagzaam is. Ik wensch uitdruklijk de waardige mannen, die b. v. in onzen Kerkeraad tegen de aanvraag van den heer Hoevers gesproken en gestemd hebben, van dien blaam te vrijwaren. Maar ik zeg dat zoo iemand, vooreerst, inconsequent is. Want schoon de vrome conservatieven persoonlijk boven hun overtuiging, hun standpunt, en geenszins met de modernen gelijk te stellen zijn, meen ik toch, dat op het standpunt van hen, die zeggen: „Wie het ware Evangelie verwerpt, hem behoort het gebruik onzer kerken ontzegd te wordenquot; — de conservatieven op dezelfde wijs als

-ocr page 16-

ADVIES BETEEFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND. 547

de modernen moeten worden behandeld. Wie de eeuwige Godheid des Zoons in haar centrale beteekenis voor het geestelijk leven erkent, en dus het Evangelie der waarachtige wedergeboorte als het éénige huldigt, weet dat de conservatief, naar de consequentie zijner overtuiging, dat Evangelie verwerpt zonder zich er van bewust te zijn, even als de moderne doet. Indien hij dan, terecht, den conservatief het gebruik dier kerken niet ontzegt, trekt hij toch willekeurig en inconsequent een grenslijn tusschen hem en den moderne, en handelt daarmede tegen zijn eigen beginsel. Doch ten andere beweer ik, dat hij een vruchteloos werk doet. Ik ben ten diepste overtuigd dat op de gedragslijn, die in deze richting is, op de begeerte om, hoe dan ook, op den loop der dingen in te grijpen, geen zegen rust. Wat wij maken is onvruchtbaar: alleen wat groeit, wat God doet, heeft een belofte van vrucht. Het kwaad dient gekeerd langs denzelfden weg, waarop het ontstaan is. De zonden der orthodoxie in leer en leven hebben, voor een groot deel, het modernisme in het leven geroepen. Deze twee hebben, in miskenning van den levenden Heer, als ééniglijk de Waarheid-zelf, de grootste overeenkomst met elkaar. Pressie, uitsluiting jegens den tegenstander te oefenen, is naar de noodzaaklijkheid harer levensbeweging, aan de humanistische vrijzinnigheid eigen. Maar indien het geloof zich ook maar éénigszins op dien weg begeeft, en dus naar een wereldsch wapen grijpt, geeft het dei-wereld een schijn, ja, meer dan een schijn van recht om hetzelfde te doen, en dan is het geloof daartegen altijd de zwakste partij. Werd dat ingezien, veel kwaad in kerk en maatschappij kon men voorkomen of heelen. Om slechts één voorbeeld te noemen, de dwang, door moderne overmacht op schoolgebied tegen hen geoefend, die christelijk onderwijs be-geeren, en die in de oogen van het nageslacht onze dagen

-ocr page 17-

j ^

548 ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND.

evenzeer zal schandvlekken, als thands reeds de vervolging der Afgescheidenen den tijd van koning Willem I; die dwang is voor een groot deel de schuld der orthodoxie zelve. Zij bidt — en terecht — daartegen tot. God. Maar zoolang dat gebed zijn ernst niet bewijst door schuldbelijdenis, die haar waarachtigheid niet in vrome woorden, maar in werkelijke verhooging van het niveau des geestelijken levens, in krachtige verbetering en offervaardigheid openbaart, kan dat gebed geen verhooring vinden. En zoo ook op kerkelijk gebied. Er is onder ons een begeerte naar kerkzuivering, welke ik van heeler harte toejuich. Want wie, dien de eer des Heeren en het heil der zielen ter harte gaat, zal niet weenen over de ontzettende ellende, door ongeloof en wereldzin over ons gebracht? Maar het materialisme, dat allerwege heerscht, openbaart zich vooral ook in miskenning van de waarheid, dat dit ongeloof en die wereldzin zoowel een orthodoxen als een modernen vorm heeft, en dat daarom de orthodoxie zich niet als „het geloof\' tegenover de modernen als „de ongeloovi-genquot; mag stellen. Bannen en uitsluiten, och dat wij er sterk genoeg toe waren! Gansche reien van orthodoxen en modernen zouden dan ophouden, de kerk tot een hol van ongerechtigheid te maken. Maar wie dit ernstig, d. i. langs den weg des geestes, beproeft, zal bij alle waardeering van het vele goede dat, Gode zij lof, onder ons is, toch moeten erkennen dat de kerk, als één geheel genomen, zelfs tot wegblazen van het schuim nog te zwakken adem heeft.

Nietig is de aanleiding die mij de pen deed opvatten, doch het kan in onze dagen zijn nut hebben, naar zulk een kleine aanleiding groote beginselen ter sprake te brengen. Ik doe het niet om strijd uit te lokken, nog minder om op mijn tegenstemmers, die gewis niet uit bekrompenheid, maar uit

-ocr page 18-

advies beteeffende den protestanten-bond. 549

een ernstig beginsel handelen, een blaam te werpen. Maar om eenvoudig in den allerwege bestaanden strijd ook mijn stem bescheidenlijk te doen hooren, en hen die begeeren mochten het te weten, te doen zien wat zij willen, wier overtuiging ik deel. Ook wij willen tucht, zuivering der kerk, krachtvolle ban over de tallooze ergernissen die Gods toorn over ons brengen; een toorn, die zeker weldra ir. den donder der groote wereldgebeurtenissen, ach! ik vreeze voor een goed deel onverstaan, zich openbaren zal. Maar die tucht moet, om waarlijk krachtig te zijn, tot grondslag hebben dat het geloof, hetwelk wij belijden, geheel en al zedelijk leven zij. Gods Woord eischt dat wij, tegenover de lalïe leugen der „richtingenquot; en „partijenquot;, die „elkander respecteerenquot;, en, God betere het! bevoegdheid tot geheel of gedeeltelijk leeraars-werk of aandeel aan kerkelijke goederen tegenover elkaar afbakenen willen, het niveau van „geloofquot; en „zedelijkheidquot; zoo verhoogen, dat wij bevoegdheid en moed hebben om te prediken: „Wie niet in Christus gelooft, is een slecht mensch; ongeloof is onzedelijkheid.quot; Dat wij met een man Gods, door velen in zijn vaderland voor modern gehoude , en die (hierin dwalende) een krachtige steun voor den Protestanten-bond in Duitschland is geweest \'), kunnen zeggen: »Een Christus te dienen, die minder is dan de eeuwig levende Zoon Gods, die niet nog immer in de Zijnen wonen en leven kan, dit acht geen edel gemoed zijner waard.quot;

J. H. Gdnnino Jr.

\') Richard Rothe, zie pag. 109 van het tweede deel zijner door prof. Nippold uitgegeven Brieven.

\'s IJage, 23 Maart 1877.

-ocr page 19-

JTL

550 ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND.

NASCHRIFT.

Onder het afdrukken dezes lees ik drie opstellen van mijn hooggeschatten vriend Prof. Eauwenhoff over „de kerkelijke crisis.quot; Kordaatheid, kalmte, waardigheid kenmerken altoos, en ook nu, wat hij schrijft, en maken het ter beandwoording geschikt. Hü bevestigt geheel wat ik hier boven schreef omtrent de noodzakelijkheid om onze pogingen bovenal te richten op het doen ontwaken van het geweten der moderne partij. Niets zal tegen (d. i. voor) deze partij kunnen geschieden zoolang dit ontbreekt. Prof. K. acht „het zedelijk recht, waarop de modernen zich beroepen, gegrond in het protestantsche beginsel door hen vertegenwoordigd, en in de geheele latere ontwikkeling van onze kerk.quot; Merk in deze woorden den nooddwang op, die den modernen is opgelegd, om alle ontwikkeling der kerk op den grondslag harer belijdenis te ontkennen, opdat alzoo het kostelijk voorrecht van de geheele ontwikkeling den modernen, en hun alléén, toegekend blijve. Ik leg hier geen onbillijk gewicht op een toevallige zinsnee des hoogleeraars. Wij weten toch hoe dezelfde beschouwing zijn geestverwanten altijd eigen en noodig is. Honderdmaal ondervinden wij het hoe de modernen behoefte hebben, ons het strakste inspiratie-begrip, het meest kritiekloos dogmatisme, volstrekte slavernij onder de overlevering der 17de (niet der 16de) eeuw toe te schuiven. (Ik ondervond het b. v. van wege Dr. Berlage in het Theol. Tijdschrift eenigen tijd geleden, vroeger van Prof. Oort, en voorts gedurig). Prof. R. maakt in zijn 2Je Art. één oogenblik onderscheid tusschen orthodoxie en confessionalisme, maar slechts om terstond te zeggen: hierin stemmen zij overeen, dat zij een belijdende kerk willen.quot; Hij erkent dus niet, dat de orthodoxen geen belijdende kerk willen, maar inziende, dat de Heer bezig is

-ocr page 20-

} quot;l

ADVIES BETREFFENDE DEtf PROTESTAXTEN-BOIfD. 551

... .

de belijdenis-kerk te ontbinden om er de belijdende Gemeente

voor in plaats te doen komen, het belijdend karakter der

kerk zoolang zij bestaat en in overeenstemming met de behoeften

! onzer dagen onzer dagen willen handhaven; en dat zij hierin juist zich van hun confessioneele broeders onderscheiden. In hetzelfde 2lt;Je Art. ziet hij, als band die ons als leden derzelfde kerk samenhoudt, niets dan bf „gelijken godsdienstigen zin,quot; öf „gelijke leer-

1 stellige overtuiging.quot; Hij ontkent dus dat er een derde zou zijn boven het dilemma: stellige overtuiging.quot; Hij ontkent dus dat er een derde zou zijn boven het dilemma: het onbepaalbare (want „godsdienstige zinquot; is, als een gevoel des harten, wel te bespeuren maar niet te constateeren) en het kerkelijk bepaalde, — namelijk ontwikkeling, voortbouwing op den gelegden grondslag der protestantsohe kerk, gelijk wij „orthodoxenquot; zulks beweren te doen. Van waar dit? Uit minachting of onkunde omtrent ons streven? Zeker, vele modernen laten de ouderwetsche traditie van kennis te nemen van hetgeen hun tegenstanders zeggen en doen, aan de „orthodoxenquot; over. Maar niet een man als Prof. K. Neen, bedoelde misvatting der „modernenquot; is in samenhang met hun overtuiging dat zij, de modernen, de eigenlijke christenen, de eigenlijke protestanten zijn. Het protestantsch beginsel, aldus verklaart uitdruklijk Prof. K. is „door hen, modernen, vertegenwoordigd.quot; Natuurlijk dan niet door ons, „orthodoxen,quot; wier beginsel immers lijnrecht tegen het hunne overstaat. Het christendom nu is, naar luid der historie, een historisch verschijnsel, gegrond op de overtuiging dat Jezus is de Christus, d. i. dat deze historische persoon en het religieus ideaal onafscheidbaar, d. i. niet slechts historisch maar wezenlijk, verbonden zijn. En het protestantisme is, naar luid dierzelfde historie, de handhaving dier aloude belijdenis dat Jezus is de Christus, tegenover de belemmeringen met welke de kerk, in den loop der eeuwen, die belijdenis verontreinigd had. Ziehier echter de moderne overtuiging die

d

1

-ocr page 21-

553 ADVIES BETREFFENDE DEN PKOTESTANTEN-BOND.

beweert, de wettige, de eenig wettige, ontwikkeling van het protestantisme te zijn. Zij stelt wel een historische verbinding tusschen den persoon van Jezus en het religieus ideaal, in zooverre als Jezus, schoon niet zondeloos, dat ideaal zoo zuiver als hem mogelijk was, heeft uitgesproken. Maar de wezenlijke verbinding tusschen dien persoon en het ideaal wordt natuurlijk reeds door zijn niet-zondeloos-zijn uitgesloten, en voorts dan ook door de modernen duidelijk ontkend, daar volgens hen het wezen van het protestantisme en van het christendom bestaat in zedelijk-religieus streven, niet alleen zonder bepaling van éénige religieuze overtuiging, maar zelfs op zulke grondslagen die deze religieus-zedelijke overtuigingen in de lucht doen zweven, gelijk b. v. zeer terecht de heer Krijthe, verklaard atheist, door den Protestanten-bond niet uitgesloten is geworden. Nu is het naar de wetten der algemeen-men-schelijke wetenschap ongeoorloofd, den naam van ontwikkeling te geven aan den term die datgene tegenspreekt wat het wezen van den eersten term der reeks uitmaakte. Bij voorbeeld, eene vijg zal nooit als vrucht, als normaal ontwikkelingsproduct, van eene distel kunnen gelden. Of, hoewel het verband tusschen Mohammed en zijn stichting veel losser is dan dat tusschen Jezus en de zijne, zal toch nooit eene overtuiging, die het profetisch-normatief karakter van Mohammed voor overschillig verklaart, zich wetenschaplijk als normale ontwikkeling van het Mohammedanisme kunnen doen gelden. Is nu deze algemeen-wetenschaplijke wet omtrent het vereischte van elke ware ontwikkeling aan de kundige modernen onbekend? Geenszins, zij zullen haar overal elders dan voor hun eigen geval volkomen erkennen. Ongeveer gelijk de orthodoxen, naar de onjuiste meening der modernen, overal de wet der natuurlijke, orde, des noodzaaklijken samenhangs aller dingen erkennen, maar alleen voor het gebied der bijbelsche historie

-ocr page 22-

ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN BOND. 553

yjjquot;

aan de uitzondering van het Wonder willekeurig vasthouden. Dat nu de bewering: „modernisme is protestantismequot; ongerijmd is, erkennen de orthodoxen, de niet-eigenlijk-moderne conservatieven, de radikalen, de onzijdige historiekenners van elke afkomst, b. v. Israëlieten of Bouddhisten (Schopenhaueristen) die van deze vraag kennis nemen, kortom de geheele beschaafde menschheid uitgezonderd alléén de modernen zelve. En niet het minst ook de moderne theologen zelve zoodra zij consequent *)

\') Consequent. Een mortem vriend dien ik dankbaar hoogschat, berispt mij omdat ik in mijn geschrift Spinoza en de idee der persoonlijkheidquot; bladz. 221 gezegd heb dat «de ernstigste denkers onder de //modernen van lieverlede tot een consequent, met het christelijke ge-//heel brekend, natnralisme over gaan quot; Neen, werpt hij mij tegen, zulk een consequentie door dik en dun heen, onbekommerd of men ook de heiligste eischen des gemoeds kwetst, is niet ernstig, maar harteloos! Daar het zeer onzeker is of mijn boekjen wel een tweeden druk zal beleven, neem ik gaarne hier dat woord //ernstigquot; terug, en stel er //scherpquot; of «consequentquot; voor in de plaats. Inderdaad, de logische consequentie is het hoogste niet. Met recht vergelijkt DaniSl Deronda, in een gesprek met zijn schoonvader Sir Hugo, zulk een abstract-logisch redeneeren bij het wentelen van een braadspit dat, ééns opgewonden, nu van zelf doordraaien moet totdat het is afge-loopen. It is not the logic of human action, but of a roasting-jack, that must go on to the last turn when it has been once wound np. Wanneer men in zijn redeneering tegen heilige realiteiten des zedelijk-religieuzen levens komt botsen, is het eerbiedwaardig en edel als men dan, liever dan dtie heiligdommen omver te stooten, zich de inconsequentie van een willekeurig halt-maken, tegen de logika in, getroost. Mits onder ééne voorwaarde. Namelijk dat men dan nu, van het onschendbaar punt af waar men is aangekomen, rugwaarts al de redeneeringen door welke men tot dat punt gekomen is, herzie, en zoo zijn uitgangspunt of zijn gang wijzige. Weinigen evenaren in ons land Prof. Rauwenhoff en mijn ongenoemden vriend in de warmte waarmee zij gedurig klagen over het gebrek aan idealiteit bij onze jongelingschap, over den materialistischen geest die steeds veld wint. Maar

-ocr page 23-

________________UM Hm quot;ggggggB—g^^M—

W/rt

554 ADVIES BETREKKENDE DEN PROTESTANTEN-BOND.

door de phase van het modernisme heen tot die van den onafhanklijken stand der publicistische litteraten of van de hoogere Burgerschool zijn gekomen, b. v. Prof. Pierson, of de heer Busken Huet. Zie omtrent de hoogleeraren Kuenen en Rauwenhoff het nog niet vergeten „Ongevraagd adviesquot; van den laatstgenoemde, bladz. 48 — 5 5. Ik haal dit laatste geschrift hier aan omdat de heer Busken Huet terecht buitensluit de onwaardige, ook door vele orthodoxen nog steeds herhaalde, beschuldiging alsof het den modernen om uitwendig voordeel of levensonderhoud te doen ware. Welk is dan het motief der modernen? Hoe blijft het hun mogelijk om, in tegenspraak met de gansche menschheid rondom hen, zich ter goeder trouw en volkomen oprecht voor christenen en protestanten te verklaren? Niet uit onkunde, niet uit lage baat-

hun klagen is dat van de huisvogel in zekere fabel, te weinig geëleveerd om haar duidelijk te noemen. Wanneer men eerst in de wetenschap aan het absolute, dat is aan het ideale, elke stembevoegdheid ontnomen heeft, en alleen het betreklijke kenbaar heeft genoemd, mag men er daarna niet tegen hebben wanneer de leerlingen het absolute, dal is het ideale, in het geheel niet meer laten gelden. De wetenschap toch is eene majesteit van wier heerschappij geen terrein des levens mag uitgesloten worden. Zij is de verklaring, en dus de hoogste uitdrukking, van het bestaande. Bestaat voor u het absolute inderdaad, dan moogt gij het niet buiten de wetenschap sluiten. Dan moet gij er mede rekenen in de wetenschap op de éénige wijze waarop men in de wetenschap met het absolute rekenen kan, namelijk door het ten grondslag te leggen, door er van uit te gaan. Met andere woorden door te erkennen dat ./de dingen die men ziet, geworden zijn nit (m. a. w. te verklaren zgn uit en door) de dingen die niet gezien worden, dat het geloof de grond der wetenschap is; dat de dogmatische bevangenheid voor het Eeuwige den moed behoort te hebben om, te midden van het luid geschater van wat in onze dagen meest den toon aangeeft, zich de éénige waarlijk-objectieve, waarlijk-kritische wetenschap te noemen — en zich kalm op de toekomst te beroepen!

(i

il

-ocr page 24-

ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND. 555

zucht, maar omdat in dezen hun geweten slaapt. Daarom is hun bewering van de echte protestanten, de ware voorstanders der ontwikkeling te zijn, niet een ueetenschaplijhe uitspraak, (want dan zouden zij onkundiger moeten zijn dan de geheele denkende menschheid rondom hen, hetgeen ongerijmd is) maar het is een zedelijke uitspraak, namelijk de onbewuste zelfbehouds-maatregel van een onrustig-slapend geweten. En van daar dan nu ook hun behoefte op welke ik boven wees. De behoefte namelijk om waar zij de orthodoxen bespreken, hen altijd in den ruwsten, onkundigsten, steilsteu vorm zich te denken. Dit geschiedt, ik herhaal het, niet uit onkunde ot minachting, maar zij moeten het doen. Erkenden zij namelijk dat ook wij orthodoxen, ontwikkeling van het protestantisme, kritiek, wetenschap, harmonie met den voortgang der maatschappij tot een organische wereldbeschouwing hebben, dan zou tusschen hen en ons de vraag naar de psychologische wetten van de wetenschaplijke kennis, van de kritiek, van de ontwikkeling op ééns gelegden historischen grondslag, moeten ontstaan. Maar dan zouden de modernen ook moeten breken met hun geheel verleden, waarin immers al deze schoone titels, (kritisch, wetenschaplijk, progressief, humaan in den hoogsten zin, en dergelijke) op welke wij „orthodoxenquot; steeds den hoogsten prijs gesteld hebben, eenvoudig zonder discussie door hen aan ons ontzegd en voor hen zelve in beslag genomen zijn. Dan zouden zij het als eene open vraag moeten stellen, wie van ons beide op den heerlijken eertitel modernquot; de meeste aanspraak heeft, en dus hun geheele verleden moeten veroordeelen waarin die titel naievelijk door hen voor zich geëigend is. Dan ware ook hun geheele tegenwoordige kerkelijke houding, die toch steunt op hun beweren dat zij, zij alleen, het echte protestantisme vertegenwoordigen, onmogelijk.

-ocr page 25-

5B6 ADVIES BETREFFENDE DEN PROTEST ANTEN-BOND.

Het is tot dit inzicht dat ik de Modernen, door een behoorlijk van het belijdend leven der gemeente afgescheiden, maar op eigen terrein volkomen onbeperkt gebruik van hunne vrijheid, wensch te doen komen. In nadere bijzonderheden te treden omtrent de wijze van dat toezicht, of liever van die demarcatie-lijn te trekken, (want meer dan dat bedoel ik niet) zou van later zorg zijn. De motieven die mij leiden, zijn eenvoudig deze:

Erkenning van een kostbaar bestanddeel van religieuze en zedelijke waarheid bij de moderne broeders; (zoo noem ik hen uit volle overtuiging, als met ons kinderen, kranke kinderen, van hetzelfde huis) welk bestanddeel alleen door vrije ontwikkeling van dit geheele standpunt uit de doodelijke omarming van het naturalisme, waaronder het lijdt, kan worden losgemaakt.

Erkenning van de schuld van ons, tegenstanders der Modernen, bepaaldelijk van ons die Jezus als den Christus naar de heilige schriften mogen belijden: eene erkenning die ons noopt, den modernen vrijheid te gunnen tot een heiligen wedstrijd met ons, niet om kerkelijken voorrang, maar in werken des geloofs, der liefde en der wetenschap.

Diep besef van onze behoefte aan verhooging, veredeling van den strijd. Eindelijk, de innige overtuiging dat ontzaglijke omkeeringen in maatschappij en kerk aanstaande zijn; in vooruitzicht waarvan wij wèl zullen doen met zoo weinig mogelijk op de toestanden in te grijpen, en liever ons in stillen ernst te bereiden om \'s Heeren stem te verstaan en haar op te volgen.

Ik eindig met te verwijzen op hetgeen in het Wageningsch Weekblad van 20 April door den Kedacteur en door mij geschreven is betreffende de samenkomst, 13 April te Utrecht

-ocr page 26-

ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN—BOND, 557

gehouden. Daar werd o. a. de wenschelijkheid uitgesproken dat zij die begeeren dat aan de Modernen vrijheid van beweging in de kerk, onder behoorlijk toezicht van de kerkelijke autoriteiten gegeven worde, zich met een daartoe strekkend verzoek tot de Synode mochten wenden. Ik stond op die samenkomst, gelijk ik in genoemd artikel mededeel, met dien wensch alléén. Zulks betreurende, blijf ik echter overtuigd 1°. dat deze weg in den thands bestaanden toestand de éénige is langs welken zonder opoffering van beginselen de verschillende geesten die in onze kerkgemeenschap werken, tot volle openbaring van hun wezen en alzoo tot het oordeel dat zij verdienen, kunnen komen: 2°. dat er in den lande toch nog zullen zijn die, zonder wellicht in allen deele met mijne motiveering in te stemmen, evenwel de gelijke zaak met mij begeeren. Mochten er zulken zijn, dan verzoek ik hen vriendelijk, zich door briefwisseling met mij in betrekking te willen stellen opdat wij tot het bedoeld verzoek aan de Synode kunnen komen.

J. H. G.

-ocr page 27-

5 56 ADVIES BETREFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND.

Het is tot dit inzicht dat ik de Modernen, door een behoorlijk van het belijdend leven der gemeente afgescheiden, maar op eigen terrein volkomen onbeperkt gebruik van hunne vrijheid, wensch te doen komen. In nadere bijzonderheden te treden omtrent de wijze van dat toezicht, of liever van die demarcatie-lijn te trekken, (want meer dan dat bedoel ik niet) zou van later zorg zijn. De motieven die mij leiden, zijn eenvoudig deze:

Erkenning van een kostbaar bestanddeel van religieuze en zedelijke waarheid bij de moderne broeders: (zoo noem ik hen uit volle overtuiging, als met ons kinderen, kranke kinderen, van hetzelfde huis) welk bestanddeel alleen door vrije ontwikkeling van dit geheele standpunt uit de doodelijke omarming van het naturalisme, waaronder het lijdt, kan worden losgemaakt.

Erkenning van de schuld van ons, tegenstanders der Modernen, bepaaldelijk van ons die Jezus als den Christus naar de heilige schriften mogen belijden: eene erkenning die ons noopt, den modernen vrijheid te gunnen tot een heiligen wedstrijd met ons, niet om kerkdijken voorrang, maar in werken des geloofs, der liefde en der wetenschap.

Diep besef van onze behoefte aan verhooging, veredeling van den strijd. Eindelijk, de innige overtuiging dat ontzaglijke omkeeringen in maatschappij en kerk aanstaande zijn; in vooruitzicht waarvan wij wel zullen doen met zoo weinig mogelijk op de toestanden in te grijpen, en liever ons in stillen ernst te bereiden om \'amp; Heeren stem te verstaan en haar op te volgen.

Ik eindig met te verwijzen op hetgeen in het Wageningsch Weekblad van 20 April door den Redacteur en door mij geschreven is betreffende de samenkomst, 13 April te Utrecht

-ocr page 28-

ADVIES BETEEFFENDE DEN PROTESTANTEN-BOND. 557

gehouden. Daar werd o. a. de wenschelijkheid uitgesproken dat zij die begeeren dat aan de Modernen vrijheid van beweging in de kerk, onder behoorlijk toezicht van de kerkelijke autoriteiten gegeven worde, zich met een daartoe strekkend verzoek tot de Synode mochten wenden Ik stond op die samenkomst, gelijk ik in genoemd artikel mededeel, met dien wenseh alléén. Zulks betreurende, blijf ik echter overtuigd 1°. dat deze weg in den thands bestaanden toestand de éénige is langs welken zonder opoffering van beginselen de verschillende geesten die in onze kerkgemeenschap werken, tot volle openbaring van hun wezen en alzoo tot het oordeel dat zij verdienen, kunnen komen: 2°. dat er in den lande toch nog zullen zijn die, zonder wellicht in allen deele met mijne motiveering in te stemmen, evenwel de gelijke zaak met mij begeeren. Mochten er zulken zijn, dan verzoek ik hen vriendelijk, zich door briefwisseling met mij in betrekking te willen stellen opdat wij tot het bedoeld verzoek aan de Synode kunnen komen.

J. H. G.

-ocr page 29-