-ocr page 1-
HET PAARD
BEVATTENDE VOORSCHRIFTEN
^STALLING, AFRICHTING EN TAL VAN
ÉRE NUTTIGE WENKEN
VOOR OFFICIERS EN LIEFHEBBERS VAN PAARDEN.
DOOR
WILLIAM ROPER.
NAAR HET BNGEI.SCH.
* I
I
ÜAARLEM,
J,./F. HAESEKEE & Co.
-ocr page 2-
fc
^ / ~------------—^. *.
L-                    '------------'--------—----^ö
^a^^^a___________________                   '
X^*r~{^^&-ï>~t________________________
V,
■^a^Acc> y/
Y
x?v»^ jrj/f^év* s£'?„*>^' JShSZ
-ocr page 3-
ƒ/ -
fo
<$
fé^QJ^e^&e^_____________ .
-4/Oi^i
^^^ *~4**j&cJ^>_
-------/ &Y
"3
-ocr page 4-
/&                          -------------------------/Z.S'
__________
-ocr page 5-
I
■■ /Ijc
'WjUs y/Ca^^n^'C^/'l-----------------..........- ytó^
~ y                          __&
_VJr?
^i^J^aC^^/^^i^ y......._ ____jé<p
^^^&X^^^^S^^_j........-........-..........-................... -,/^J"
2^
v//
sM&L^ct^ sftk^OÓes jÏijC/S^ 2                   xv-
-ocr page 6-
EERSTE HOOFDSTUK.
j '
ALGEMEENE KEGELEN VOOR DE BEHANDE-
LING VAN HET PAARD IN DEN STAL.
!
Het is voorzeker, wanneer men nagaat
hoeveel geschriften er dagelijks in een tijd
als deze, dat ieder zijne kennis wil ten toon
spreiden, van de pers komen, eene gewaagde
onderneming, zich met het schrijven over het
een of ander onderwerp bezig te houden, zoo
men niet door het streven om iets goeds tot
stand te brengen wordt aangespoord.
Doch aangezien de ruimte, welke er in dat
gedeelte der wetenschap, dat de behandeling
van het paard ten ontwerp heeft, nog schijnt
aangevuld te moeten worden, voel ik mij ge-
drongen de volgende opmerkingen het publiek
1
-ocr page 7-
2
aan te bieden, met den wensch over dit onder-
werp eenig licht te verspreiden, en te gelijk
enkele der menigvuldige dwaalbegrippen, welke
tot oneer der in gebruik zijnde stelsels van
behandeling zijn overgebleven uit den weg te
ruimen.
In geenen deele heb ik evenwel die taak op
mij genomen, zonder kennis te dragen van den
weerstand, die elk, welke zich op het gebied
van den paardenstoeter of stalmeester begeeft
te wachten staat; doch waar ik onkunde zoo
algemeen zie doorstralen, zal ik mij geenszins
door een streng oordeel laten afschrikken.
Was er inderdaad een zoodanig werk, dan
zoude ik het niet gewaagd hebben, met mijne
vorderingen voor het publiek op te treden;
maar daar ik bespeur dat gebrek aan inlichtin-
gen op dit punt de oorzaak van vele verkeerd-
heden is, lust het mij al wat in mijn vermogen
is te doen om er toe bij te brengen deze hin-
dernissen zooveel mogelijk uit den weg te rui-
men en ik geloof niet beter te kunnen handelen
dan mijne inzigtcn voor het algemeen uit een
te zetten.
Daar nu de zakelijkheid der te behandelen
stof meer dan het breedvoerig uit een zetten
derzelve in aanmerking moet genomen worden
en een klein boek altijd boven een groot werk
-ocr page 8-
3
te verkiezen is, zal ik trachten liet onderwerp
zoo kort mogelijk te behandelen en alle zaken
zoo beknopt mogelijk zamen te vatten zonder
evenwel aan derzelver belangrijkheid te kort te
doen.
Om terstond tot de behandeling des paards
in de streek waar het thans bloeijende is over
te gaan, zal het wel niet noodig wezen den
oorsprong, het klimaat en de landstreek te be-
schrijven, waar, zooals men meent dit dier oor-
spronkelijk geleefd heeft; maar integendeel veel
verkieselijker zijn de beste wijze aan de hand
te doen, om het zoowel voor den arbeid ge-
schikt te houden, als ten allentijde voor deszelfs
gezondheid te waken.
En daar het grootste deel der ziekten waar-
aan het paard onderhevig is hunnen oorsprong
nemen uit de wijze van stalling, zoo zullen
wij tot de eerste onzer beschouwingen ma-
ken de
BEHANDELING IN DEN STAL.
Wanneer paarden met het doel om zwaar
werk te verrigten gebruikt worden, is het
noodwendig dat ze een geschikt verblijf heb-
ben, en het is eene zaak van aanbelang deze
plaatsen zoo in te rigten als overeenkomstig
is met de wijze waarop de gezondheid in
1*
-ocr page 9-
4
het algemeen moet worden behouden. De
vraag doet zich nu natuurlijk op, hoe daar toe
te geraken. Inzonderheid moet men deze beide
zaken wel in het oog houden, namelijk: lucht-
verversching en zindelijkheid;
wat het eerste be-
treft daarmede staan de voornaamste dierlijke
verrigtingen in verband en om die rede is het
onderwerp van het uiterste belang.
LUCHTVERVERSCHING.
Door ventileren of luchtververschen verstaat
men het doorstroomen van zuivere lucht door
het verblijf, dat gemakkelijk te bewerkstelligen
is door middel van een en zoogenoemden ven-
tilator, welke gelegenheid verschaft voor het
uittijgen van bedorven lucht, zoowel afkomstig
van de uitwaseming der pis- en drekstoffen,
als van de gassen, welke het dier uitademt.
De dampkringslucht eens door de longen ge.
gaan en daar van de levenslucht beroofd, is
nutteloos, ja zelfs schadelijk voor die organen,
wanneer ze eene volgende maal wordt inge-
ademd te meer nog wanneer deze in grootere
of kleinere hoeveelheid vermengd is met ont-
bindingsproducten van dierlijke zelfstandigheden,
zooals: ammonia (geest van hertshoorn), pis-
zuur, enz., enz. Zoo ik al omslagtig in de
-ocr page 10-
5
uiteenzetting van dit punt te werk ga, is het
omdat het juist eene zaak van het grootste
belang mag gerekend worden en op niets zoo
slecht wordt acht gegeven; wat meer zij, on-
wetendheid, oude sleur en gewoonte schijnen,
volkomen in strijd met de natuur, de wet te
stellen, ja als het ware zaamgezworen te heb-
ben , om dat levensbeginsel (de lucht), welke
door eene wijze Voorzienigheid ten behoeve
zijner schepselen bestemd is, uit te sluiten;
maar die met onze onwetendheid bekend, deze
stof' met eene kracht om overal in meer of
mindere mate aanwezig te zijn heeft toegerust,
al werd ook de toetreding er van door men-
schelijke kunst bestreden. — Vele personen
toch, welke met de verzorging en het behouden
der gezondheid van enkele der edelste soorten
van het paardenras belast zijn, verstoppen zorg-
vuldig het sleutelgat van den stal tegen het in-
treden der lucht, uit vrees dat er een togtje door
zoude geraken, dat de dieren verkouden maken
zou; terwijl men nu juist hunne vatbaarheid
voor het vatten van koude vermeerdert, want
teregt zal men vragen waarom ze er nu zoo
aan onderhevig zijn.
Het zigtbaarste bewijs voor de ongezonde
inwerking van het inademen der bedorven
lucht kan gemakkelijk bij wijze van proefne-
-ocr page 11-
c
ming gegeven worden; men plaatse namelijk
eene muis onder een luchtdigt glas, korten tijd
daarna zal men waarnemen dat deze onpasselijk
wordt, naar lucht snakt en begint te hijgen,
wat meer zij, dat deze binnen weinige uren ge-
storven is.
Zoo de lucht 10 procent koolzuur bevat,
welk gas uiterst schadelijk voor het leven is en
door de longen wordt uitgescheiden, kan geen
dier daarin ademhalen zonder er de noodlottige
gevolgen van te ondervinden. In het jaar
1756, werden 146 Engelschen in de black hole
(eene gevangenis) te Calcutta opgesloten, deze
was niet meer dan 18 voet in het vierkant en
kon slecht van versche lucht voorzien worden.
Door twee kleine vensters aan een kant kon
slechts lucht toetreden, maar geene genoegzame
luchtverversching plaats hebben. Te naauwer-
nood was de deur van dit hol gesloten, of de
ellende der aanwezigen nam een aanvang,
oogenblikkelijk volgde er eene koortsachtige en
doodelijke worsteling om onder het bereik der
vensters te komen, binnen vier uren lagen de-
genen , welke het overleefd hadden, aan hersen-
beroerte te zieltogen, en na verloop van zes uren
waren
er 96 omgekomen.
Om rede mijne volgende aanmerkingen dui-
delijk mogen worden verstaan, en het nut er
-ocr page 12-
1                                                             '
van teel worde ingezien, is eene korte beschrij-
ving der lucht noodzakelijk.
De dampkringslucht is uit twee gassen za-
mengesteld, zuurstof en stikstof geheeten, in
die verhouding met elkander volkomen ver-
mengd, als het best aan de voorwaarde om te
leven beantwoordt; deze verhouding bestaat
uit 1 deel zuurstof en 4 deelen stikstof.
Beide gassen verschillen aanmerkelijk in eigen-
schap, want zuurstof onderhoudt de ademhaling,
terwijl stikstof daartoe niet in staat is; het eerste
gas is tot verbranding van eenig ligchaam nood-
zakelijk, het andere is daartoe ongeschikt. Eene
andere eigenschap dezer gassen bestaat in het
streven zich met andere te verbinden en hunne
vatbaarheid om van elkander gescheiden te wor-
den, zooals wij bij het behandelen der ademha-
ling zien zullen.
Nu wij ingelicht zijn omtrent de zamenstelling
van den dampkring en weten welk deel nood-
zakelijk is tot in standhouding des levens, kan
men gemakkelijk begrijpen dat gebrek aan
luchtverversching noodlottige gevolgen na zich
moet slepen.
De onaangename, warme, besmette stank
van een niet geventileerden stal moet wel aan
ieder, die des morgens bij het opengaan van
een zoodanigen, die den geheelen nacht gesloten
-ocr page 13-
geweest is, tegenwoordig was, bekend zijn.
Kan men dus veronderstellen , dat een paard
genoodzaakt in zulk een dampkring te ademen,
in een staat is, welke de gezondheid het meest
nabijkomt ?
In die slecht ingerigte stallen zal men het
paard, wanneer het los is, altijd met den kop
naar de deur gerigt vinden om elk togtje fris-
sche lucht, dat binnen kan komen, op te van-
gen. Het bloed van het dier, dat in zulk
een stal verkeert, kan die eigenaardige en
noodzakelijke veranderingen, welke wij bij het
beschouwen der ademhaling als onmisbaar zul-
len leeren kennen, onmogelijk ondergaan; de
spijsvertering kan niet behoorlijk volbragt wor-
den, en alle dierlijke verrigtingen worden ge-
stoord.
Eindelijk is er in die gevaarlijke fout van on-
voldoende luchtverversching voorzien, zooals ik
onlangs in de stallen van den Veearts Dockeray
te Epsom niet zonder genoegen heb waargeno-
men. Ik had namelijk een paar jaar geleden
des zomers de gelegenheid deze stallen te
bezoeken, en vond er, hetgeen vroeger voor
eene groote dwaling gehouden werd, een luchtig
en behoorlijk ingerigt toestel voor luchtverver-
sching. Hoogst over deze invoering verwonderd,
verzocht ik vergunning enkele paarden te on-
-ocr page 14-
9
derzoeken, onder dit getal bevond zich ook de
befaamde Lottery, de Steeple-Chaser, die bij
deze behandeling en onder de grootste ballast,
bereden door den jockey J. Mason, aan wien
hij wel was toevertrouwd, eiken mededinger,
die in Steeple- Chase uitmuntte, overwon; ik
betastte ze en bij het aanvoelen gaven ze blijken
van den besten staat, daar hunne spieren vast
en stevig waren, het voorkomen gezondheid,
het oog levendigheid verried, en het geheel een
trouw beeld van welstand opleverde.
Voor ik den stal van dezen grooten hervor-
mer verlaat, wil ik nog mededeelen, dat het
paard, hetwelk hij voor vele jaren voor de
Derby had aangefokt de Gorhambury was,
het eenigste paard, dat eenigans tegen den
vermaarden Cotherstone had opgewogen; ja van
zoo volmaakte gezondheidstoestand was Gor-
hambury, dat, toen men dezen na een krach-
tigen wedren naar stal bragt, men naauwlijks
iets van zijne vermoeidheid bespeuren kon en
men geloofde, dat hij nog niet genoeg afgere-
den was;
het zij zoo het wil, een dag
daarna won hij nog een loop in de gewone
handgalop.
Het toeval voerde mij naar een anderen stal,
en dat wel een van de grootste soort, waarin
omstreeks twaalf paarden aanwezig waren;
-ocr page 15-
10
het was juist een schrikkelijk heete dag, in
weerwil echter van do temperatuur, welke er
buiten heerschte, werd ik zoo spoedig mogelijk
den stal ingelaten, om toch maar gaauw genoeg
de deur te sluiten; de eerste ademhaling ver-
stikte mij om zoo te spreken letterlijk, mijne
longen herstelden zich evenwel spoedig van die
eerste aandoening; ik vond het paard, dat ik
in oogenschouw ging nemen met zoo wat bij de
vijftig pond dekkleeden belegd, met kussens op
de knieën en in een ter neer gedrukten staat,
die zeer veel van verzwakking had. Niettegen-
staande de huid er zeer wel uitzag, was deze
op het aanvoelen week en zacht; de spieren
waren niet stevig, het oog teekende geene op-
gewektheid of levendigheid , en toch beweerde
men dat het paard gezond was; bij het rond-
zien naar de oorzaak van de duisternis, die er
in den stal heerschte, merkte ik op, dat het
licht door voor de ramen geplaatste schermen
werd afgesloten. Daar stond nu die vermaarde
renner in ellende te midden van de grootste
netheid. Omdat ik met het voornemen uitge-
gaan was om hem te koopen , wilde ik natuur-
lijk het paard goed bezien, het werd mij echter,
op mijne vraag om hem buiten de deur te
brengen, niet toegestaan hem daar te bezigtigen.
Men koestert van dezen stal de beste gedach-
-ocr page 16-
11
ten, alsof deze de vurigste en best gekweekte
paarden van de wereld leverde, en toch win-
nen zij zelden, alhoewel ik voorbeelden kan
bijbrengen, dat deze juist goed geslaagd zijn;
maar dan zijn ze namelijk eenigen tijd van zulk
een stal verwijderd geweest, of hebben onder
een anderen leefregel verkeerd. Ik raad al
mijne vrienden af om uit zulk een stal een ren-
paard te koopen.
Tot verontschuldiging, dat zij niet winnen,
dient, dat de meester soms tusschen beide komt
met de woorden :
»So let it be with Caesar."
Maar om mijne stelling te staven is dit niet
niet het eenigste dat ik kan biibrengen: — een
mijner vrienden, die een groot kenner van paar-
den is en er altijd een schoonen troep jagtpaar-
den op nahoudt, was gewoonlijk zeer ongeluk-
kig, niettegenstaande bij de grootst mogelijke
oplettendheid en de beste voorzorgen in acht
nam. Hoort zijne eigene woorden: »ik schrik
des morgens vroeg den stap van mijn stalmees-
ter te hooren , want naauwelijks gaat er één dag
om of er is iets aan een mijner paarden los."
Zijn stalmeester, overigens een zeer naauwlet-
tend man, was evenwel een groot voorstander
om niet de minste versche lucht in den stal
-ocr page 17-
12
toe te laten. Daar ik de fout zeer wel inzag,
sprak ik er met mijn vriend over, die, omdat
hij een hoogst bevattelijk en verstandig man was,
het systeem van luchtverversching in den stal
dadelijk aanwendde, na den stalmeester zijn af-
scheid gegeven te hebben. Van dien tijd af aan
is hij gelukkiger geweest, daar zijne paarden
niet de minste last van inflammatie's, hoest,
verkoudheid, enz. hadden, en behalve toevallige
kneuzingen of schrammen bij het jagen beko-
men , (want mijn vriend ziet niet naauw als het
werk in vollen gang is), blijven zijne dieren ge-
heel bevrijd van ziekten.
Om van een voorbeeld tot eene aanwijzing
over te gaan: schijnt de hoedanigheid der lucht,
waarvan toch het bestaan van het dierlijk leven
afhangt, in weerwil dat deze met schadelijke
inmengselen bezwangerd is, geheel over 't hoofd
gezien te worden. De dichter armstrong was
wel bewust van derzelver schadelijke invloed als
hij zeide:
»Ye who amid this feverish world would weur
A body frec of pains, of caros the mind,
3?ly the rank city; shun the turbid air;
Breathe not the chaos of eternal smoke
And volatile corruption from the dead,
The dying, sickening, and the living world
Exhalcd, to snlly heaven's transparent dome
With dim mortality. It is not air
-ocr page 18-
13
That from a thousand langs reeks back to thinc
Sated with exhalations, rank and feil,
The spoil of dunghills, and the putrid thaw
Of nature; when from shape and texture she
Relapsed into fighting clements.
It is not air, but floats a nauseous maas
Of all obscene, corrupt, offensivc things."
In koel, eenvoudig proza is het geen lucht,
maar in waarheid:
• The spoil of dunghills, and the putrid tha\r
Of nature;"
omdat het onder die omstandigheden natuurlijk
voorbeschikt maakt tot ontstekingen, hoesten,
influenza, verkoudheid en eene reeks van ziek-
ten, waaraan een paard, aan het inademen van
zulk een dampkring blootgesteld, onderhevig
is. Met één woord het is olie up het vuur ge-
worpen.
ADEMHALING.
De hoofdoorzaak dat vele paarden spoedig
buiten staat gesteld zijn aan hun doel te beant-
woorden , is het verblijf op een slecht geventi-
leerden stal; daarbij moet nog in rekening ge-
bragt worden, dat men ze met dekkleeden over-
laadt en hun het water spaarzaam toegedeeld
wordt; ten bewijze daarvan kan ik mededeelen,
dat ik meer dan eens iu de gelegenheid geweest
-ocr page 19-
14
ben te zien, dat zieke paarden, die door eene
verkeerde behandeling in een bedroevenden staat
verkeerden, door goede dieet, matige boklee-
ding, en het vrij genot der zuivere lucht we-
der in bloeijende gezondheid hersteld werden,
nadat purgatie's, latingen en het toedienen van
zamentrekkende middelen te vergeefs waren aan-
gewend.
Maar laat ons, om mijne bewering nog vaster
te staven, het proces der ademhaling eens
naauwkeurig nagaan; en door deze beschouwing
leeren inzien, dat een onbelemmerd toetreden
van zuivere damkringslucht noodzakelijk is.
Ademhaling is eene werking der longen zoo-
wel van eene werktuigelijke als chemische ge-
aardheid. De werktuigelijke bestaat in eene
afwisselende uitzetting en zamentrekking van de
borstkast, waardoor lucht geregeld in en uit de
longen gedreven wordt; de scheikundige wer-
king heeft het uitscheiden eener vergiftige stofte
uit het bloed ten doel, en het vervangen van
dit gas door de levenslucht (zuurstof) der atmos-
pheer. Het bloed wordt door eene eigenaardige
werking van het hart door de vaten van het
geheele ligchaam gestuwd, en vangt in de lon-
gen aangekomen weder denzelfden loop aan.
De vaten, waardoor het bloed zijnen weg door
het ligchaam aflegt noemt men slagaderen, die
-ocr page 20-
15
waardoor het terugkeert, dragen den naam van
aderen. Tijdens den loop door het ligchaam,
ondergaat het bloed aanmerkelijke verandering
in zamenstelling, daar sommige deelen waaruit
het bestaat tot voeding des ligchaams worden
afgestaan, andere in de huid door onmerkbare
uitwaseming verloren gaan of door de nieren
in den vorm van pis worden uitgescheiden.
Het helder roodê bloed, dat zich in de slag-
aderen bevindt, wordt langzamerhand in dou-
kerkleurig, aderlijk bloed veranderd, en alzoo
door de aderen weder teruggevoerd, is het voor
een. tweeden omloop door het ligchaam onge-
schikt geworden, omdat het met koolstof, die
onder weg is opgenomen, verontreinigd is. De
dampkringslucht nu is, krachtens de daarin be-
vatte zuurstof, in staat deze Buivering te bewerk-
stelligen , welke op de volgende wijze in de
longen tot stand komt: het in het hart aange-
komen aderlijke bloed wordt met kracht naai-
de longen gedreven, waar het gedurende de
ademhaling met de lucht in aanraking is.
Het ontstaan der dierlijke warmte en de wer-
king der ademhaling staan met elkander in een
onmiddelijk verband en in eene naauwe betrek-
king, zoodat ook de beschouwing daarvan on-
ontbeerlijk mag gerekend worden.
-ocr page 21-
m
DIEULIJ K E W A E M T E.
Onder dierlijke warmte verstaat men die
eigenaardige warmtegraad, welke steeds bij het
leven het dierlijk ligchaam in mindere of meer-
dere mate eigen is; deze wordt door de verbin-
ding der zuurstof van den dampkring met de
koolstof van het organisme geboren; van daar
dat deze bij bewegingen des ligchaams stijgt,
omdat de longen alsdan met meer snelheid wer-
ken. De omloop van het bloed wordt terzelfder
tijde versneld, gevolgelijk wordt er eene grootere
hoeveelheid warmte ontwikkeld, die door uit-
waseming langs de huidporiën weder verlo-
ren gaat. Met deze korte beschouwing meen
ik de noodzakelijkheid der luchtverversching zoo
klaar mogelijk gemaakt, en de onderlinge af-
hankelijkheid van twee voorname dierlijke ver-
rigtingen, ademhaling en bloedsomloop aan het
licht gesteld te hebben, want als een derzelve
niet geregeld plaats heeft, lijdt de andere daar-
onder aanmerkelijk. Dat de functie der ademha-
ling ook grooten invloed heeft op eene andere
niet minder belangrijke levensverrigting, de spijs-
vertering namelijk, rest ons nu nog aan te
toonen. Natuurlijk volgt deze beschouwing uit
het onderhavige onderwerp, en ik vertrouw, dat
het groot belang hiervan , wel zal overwogen en
-ocr page 22-
17
behartigd worden. Dit tot stand gebragt te
zien, is een groot doel, waar naar ik streef
en wordt het hierin alleen bereikt, dan kan
ik mij reeds genoeg voldaan rekenen en on-
dersteund achten, wetende dat mijn arbeid niet
te vergeefs was.
REINHEID.
Zindelijkheid van bedekking schijnt een der
voornaamste voorschriften der natuur te zijn;
men ga slechts de gewoonte van die schepse-
len na, welke door de natuur min of meer
in staat gesteld zijn aan deze behoefte, het
reinigen hunner bedeksels namelijk, te vol-
doen: de vogelen in het schoonhouden van
hunnen vederdos, andere dieren in het in orde
en zindelijk houden hunner vachten en haren,
en het springt ons duidelijk in het oog welk
welbehagen zij aan den dag leggen in het vol-
doen aan dezen eigenaardigen trek. Waarom
zouden wij dan als redelijke schepselen in ge-
breke blijven een zoo nuttig werk te verrigten,
te meer daar we ons kunnen spiegelen aan het
voorbeeld ons door de kinderen der natuur
gegeven. Bij het onderwerp der luchtverver-
sching hebben wij de noodzakelijkheid om wel
degelijk op reinheid acht te slaan ingezien, daar
we geleerd hebben dat geest van hertshoorn,
-ocr page 23-
18
ontbindingsproducten van dierlijke zelfstandighe-
den als mest, pis, enz. er ontegenzeggelijk toe
bijdragen de lucht onzuiver, zelfs vergiftig te ma-
ken ; derhalve dient het stroo in een paardenstal
droog en zindelijk te wezen, de geringste on-
reinheid onmiddelijk verwijderd te worden en
niet te dulden dat een hoop mest in den stal
of in de nabijheid van dezen aanwezig is.
Men drage wel zorg voor de riolen, deze
mogen in geenen deele verstopt raken, daar
het afvoeren der pis ongestoord moet plaats
hebben. Men doe wel de opening derzelve in den
stal gedekt te houden en met een klep te sluiten
opdat geen stank of schadelijke lucht er uit oprijze.
Onze beschouwing over het nut der zindelijk-
heid behoeft slechts kort te zijn, daar het ver-
waarloozen van dezelve toch geen fout is waar-
mede alle personen, die met paarden omgaan,
behebt zijn. Ik heb wel is waar morsige stal-
len gezien; maar de personen, aan wier zorg
deze waren toevertrouwd, mogten op den naam
van stalbedienden volstrekt geene aanspraak ma-
ken, en zij waren dan ook zelf bijna zoo onrein
als de plaatsen waarover ze gesteld waren.
LICHT.
Op de behartiging van dit punt heeft men
zelden genoeg acht geslagen, en toch sleept de
-ocr page 24-
19
verwaarloozing er van vele en dat wel groote
ongemakken na zich, niet alleen wat ziekten
betreft, maar het veroorzaakt eene ondeugd,
zooals we weldra zullen gewaarworden. De
heilzame werking van het zonlicht, dat als
een prikkel op de huid inwerkt, is alweder
eene daadzaak, welke steeds wordt over 't
hoofd gezien, en toch valt de deugdelijke in-
vloed er van op mensch en dier duidelijk in
het oog. Hebben niet menschen in mijnen,
donkere holen, of kelders, in naauwe stegen
van steden, of waar ook van het licht afgesloten
wonende, eene bleeke, vuilkleurige en verslapte
huid, steekt deze niet ia het oogloopend af bij
de blozende en gezonde wangen der landlieden,
of van hen, die hoofdzakelijk in de open lucht
verkeeren? Planten worden bleek van kleur,
waterig en zwak in de duisternis; de boom,
welke in het donkere woud opschiet, is niet zoo
krachtig als een van dezelfde soort op eene
ruime plaats en onder de inwerking van licht
en zonnestralen opgegroeid; en ik twijfel geens-
zins of het hout van den eersten is niet zoo
deugdzaam en duurzaam als van den laatste.
Onthoudt men zich van de inwerking van het
licht dan kan men zich geen denkbeeld maken van
de stoornis, die er te weeg gebragt wordt, wan-
neer een fel en helder licht ons eensklaps be-
2*
-ocr page 25-
20
schijnt, en men denke dan eens aan het arme
paard, dat daar in een bijna duisteren stal op-
gesloten geweest, op eens in het volle daglicht
overgebragt wordt, van daar de oorzaak dat
het dier bang en schichtig is.
Gebrek aan het noodige licht is meermalen
de oorzaak geweest van eene slechte eigenschap ,
dat het paard namelijk ligt schrikt of schichtig
wordt; verder geeft het aanleiding tot inflama-
matie van het oog, inzonderheid bij wel door-
voedde paarden, deze oogziekte heeft dikwerf
volkomene blindheid ten gevolge. Bij het be-
strijden van een gebrek echter lette men wel
op, zich aan geene andere fout schuldig te maken.
Het blootstellen — aan te sterk licht — is ook
niet verkieselijk, want te hevige prikkel heeft
evenveel nadeel ten gevolge als gebrek aan deze,
daarom geve men de muren van den stal, wan-
neer deze te veel licht ontvangt eene zachte
kleur om de helheid er van te matigen; en aan
het teeder maaksel der oogen schijnt groen het
best te beantwoorden, daarin strekken ons de
werken van den wijzen Schepper tot een navol-
genswaardig voorbeeld, die alle kruiden en
planten met groen bekleedt; — men handelt
dus het best de dieren in een matig licht ver-
blijf te doen verkeeren.
-ocr page 26-
TWEEDE HOOFDSTUK.
ALGEMEENE KEGELEN OM EEN PAARD IN GE-
SCHIKTEN STAAT TE BEHOUDEN.
1> adat wij de vereischten tot behoud der
gezondheid in het vorige hoofdstuk hebben na-
gegaan en opgesomd, ligt het nu in ons plan,
om tot de beschouwing der beste en meest
deugdzame handelwijzen om een paard in dien
staat te bewaren, dat het voor zijne bestemming
geschikt blijve, over te gaan. Om tot dit doel
te geraken, moet men vele zaken in het oog
houden, inzonderheid
ORDE EN REGELMAAT.
De dichter zegt, —
„orde is de eerste wet des hemels,"
en in den stal moet orde als een gulden regel
gelden, zoowel om acht te slaan op het dier
zelf, als dat men zorg drage de gereedschappen,
die men van noode heeft, in behoorlijken en
-ocr page 27-
22
goeden staat te doen verkeeren. Elk ding
moet zijne plaats hebben, opdat geen tijd ver-
loren ga met het opzoeken van voorwerpen,
wanneer men deze noodig heeft. Dit in het oog
te houden draagt er aanmerkelijk toe bij om
achter het geheim eener goede stalverzorging te
Jcomen.
OEFENING.
De behandeling van dit onderwerp is een
der moeijelijkste, omdat het onmogelijk is er een
eenvoudigen en algemeenen regel voor aan de
hand te doen. Om de oefening naar behooren
te doen plaats hebben wordt er in den stalbe-
diende eene groote oplettendheid en naauwkeu-
rige waarneming vereischt, want zonder dat is
hij ongeschikt zijnen pligt naar behooren te
volbrengen. Ongetwijfeld zal hij met de lig-
chaamsgesteldheid, den ouderdom, de hoeveel-
heid en den aard van het werk, waarvoor een
paard berekend is, of het meer geschiktheid
voor den wedren, de jagt of het rijtuig blij-
ken doet, beter bekend worden, als hij oplet-
tend is.
Op al deze zaken moet zonder onderscheid
wel het oog geslagen worden vóór dat men
iets met een paard wil aanvangen. Men moet
ook weten, dat een wel doorvoed paard, zoo
-ocr page 28-
23
het eenige dagen zonder werk gestaan en zich
te goed gedaan heeft, en dan her- en derwaarts
afgejaagd wordende, zeer tot ontstekingsziekten,
het zij van longen, ingewanden, hersenen of
welligt van den voet is voorbeschikt; ten dien
opzigte is eene dagelijksche oefening voor het
dier zeer noodwendig, 't Is een algemeen
verbreide en groote misslag van sommigen,
om hun paard, wanneer ze een rid doen moe-
ten , eenige dagen te laten rusten, om, zooals
ze meenen, daardoor voor het oogenblik meer
kracht op te zamelen; het is de zekerste weg
om een paard af te matten en te vermoei-
jen. Niets draagt meer tot de ontwikkeling
der spieren bij dan oefening, wanneer n.1.
deze oefening op eene geschikte wijze plaats
heeft. Het is n.1. overbekend, dat wanneer
een onzer ledematen voor een'gen tijd buiten
werking gehouden, of door een verband in-
gesloten geweest is, men bevinden zal, dat het
zoowel aan omvang als aan stevigheid verloren
heeft; zoo is het ook met de werking des lig-
chaams. Wat meer zij, oefening en beweging
dragen bij tot de afscheiding van eene olie-
achtige vloeistof, welke de geledingen glibberig
houdt; want, zoo deze eenigen tijd buiten wer-
king geweest zijn en op eens tot hevige bewe-
gingen genoodzaakt worden, zal men daar-
-ocr page 29-
24
van dikwerf verkeerde gevolgen ondervin-
den.
Zonder beweging kunnen inderdaad de adem-
haling en afscheidingen niet anel genoeg vol-
bragt worden om de opgenomene stoffen te
zuiveren, en waar geen verbruik plaats heeft
kan onmogelijk behoefte aan nieuwen voorraad
zijn, bij gevolg kan er bij een gezonden
toestand des ligchaams, geen natuurlijke eetlust
ontstaan. Daarop maken evenwel dieren, die
in den groei zijn, eene uitzondering. Daaren-
boven openbaart zich het uitwerksel van oefe-
ning door het opslorpen van vet tusschen de
spieren en derzelver bundels, waardoor deze
ook voor het gezigt beter uitkomen. Het
schijnt dat dit voortspruit uit eene drukking
door de zamengetrokkene spieren uitgeoefend
op het zachte weefsel, hetwelk deze onmiddelijk
omgeeft en, dat deze drukking van werktuigelij-
ken aard is. Eene spier wordt in omvang
grooter, neemt toe in stevigheid en veerkracht
en wint in vermeerdering van sterkte door een
herhaald en matig gebruik, en dit uitwerksel
is van organischen aard. Wat*meer zij, de
kracht wordt door middel der zenuwmidden-
punten en zenuwen in beweging gebragt, zoo-
dat de laatste in werking gebragt worden,
wanneer een zeker aantal spieren zich beweegt,
-ocr page 30-
25
waardoor het geheele systeem aan dien invloed
onderworpen is. Het uitoefenen van beweging
of oefening vordert ook aanwezigheid van slag-
aderlijk bloed, en bij het geval van spierwer-
king bevordert de omstandigheid hunner werk-
zaamheid den bloedsomloop en draagt er toe
bij dat de aanvoer van voedingsvochten ver-
meerdert. De oefening stelt op hare beurt
de deeleii, die daaraan deel hebben, instaat
om met grootere werkdadigheid en veerkracht
te handelen, deze verhoogde werkzaamheid
staat met verbruik van stof in het naauwste
verband en wijzigt de voeding, welke in de
deelen plaats heeft. Om het bloed, dat op
deze wijze van deszelfs voedende beginselen
beroofd is, weder aan te vullen en dezelfde
zamenstelling te geven, wordt eene grootere
hoeveelheid voedsel gevorderd; de trek tot het
opnemen van voedsel wordt verhoogd en meer
gebiedend, zoodat ook de kracht der spijsver-
tering in dezelfde mate toeneemt. Het opge-
nomene voedsel wordt spoediger in chijl veran-
derd , de opslorping er van aan de opper-
pervlakte der ingewanden en het overbrengen
dezer vochten in den bloedstroom sneller. De
ademhaling wordt krachtiger en dieper om het
pasgevormde bloed op eene eigenaardige en
spoedige wijze in de longen te verdierlijken,
-ocr page 31-
26
welke om die rede eene grootere hoeveelheid
lucht opnemen en het doorstroomen des
bloeds sneller doen plaats hebben dan te vo-
ren. Het bloed op deze wijze vernieuwd en
nieuwe levenskrachten ontvangen hebbende,
deelt eene vernieuwde voeding en kracht aan
alle organen des ligchaams mede, en stelt de-
zelve tot eene werkzame inspanning instaat.
De gejaagde ademhaling en versnelde beweging
des bloeds, door spierbeweging voorgebragt,
zijn inderdaad de weldadige middelen, waar-
door het dier in staat gesteld wordt arbeid en
inspanning voort te zetten. Zonder een meer
snellen bloedsomloop, die naar de bewogene dee-
len ontstaat, zou de noodzakelijke prikkel, die
aan de vezelen en zenuwen gegeven moet wor-
den , geen plaats hebben en alzoo onmogelijk
hunne werking kunnen voortduren.
Laat ons thans voor bewezen houden, dat regel-
matige ligchaamsoefening goede uitkomsten ten
gevolge heeft, en pogen we eenige algemeene
regelen aan te geven volgens welke deze op de
beste wijze kan verkregen worden. Reeds vroe-
ger heb ik gezegd, dat geen eenvoudige regel
ten grondslag voor elk onderwerp in het bij-
zonder kan gelegd worden, daar men acht
moet slaan op den ouderdom van het paard,
dat men aan het werk zetten wil, en daar
-ocr page 32-
27
jonge paarden meer oefening vereischen dan
oude, omdat ze van nature meer tot werkzaam-
heid geneigd zijn, zoo moet men toch wel in
het oog houden, dat ze onmogelijk voor harden
arbeid kunnen worden aangewend, want dat
deze oefening hun meer schade dan voordeel
zou aanbrengen. Men dient wel acht te slaan
op den aanvankelijken toestand, waarin het
dier verkeert, of het wel gevoed is dan of
het er slechts op het oog goed uitziet door
het toedienen van spoelingen. Dit is eene ver-
gissing, die dikwerf ten grondslag ligt van eene
ziekte; laat b.v. een paard uit den stal van een
handelaar gekocht zijn, dat aan den smaak van
den kooper voldoet, het is dik en vet, en
zoodoende veronderstelt men dat het tot werken
geschikt is; terstond neemt men er de proef
van, het gevolg is, dat na deze behandeling het
paard, in weerwil dat het er goed uitziet, on-
geschikt tot werken is, en te kortschiet; de
eigenaar meent zich bedrogen te zien, alhoewel
het best mogelijk is, dat hij het paard naar zijn
eigen zin en oordeel heeft uitgekozen. Nu kan
er ook geen grooter aanleiding tot zwakte be-
staan dan overvloed van vet. Het smeer of
liever het vettig weefsel, dat het meest onnuttige
bestanddeel is, dat men in de zamenstelling van
mensch of paard aantreft, veroorzaakt een na-
-ocr page 33-
28
deeligen invloed op het dierlijk ligchaam, daar
het de ingewanden aanvult en derzelver vrije
beweging belemmert, daar het de nieren en
andere levensorganen overlaadt, waaronder het
hart en de bloedvaten, zoodat het den bloeds-
omloop belemmert en de ademhaling bemoeije-
lijkt. Het geheele bekleedsel is inderdaad met
eene dikke olieachtige stof overtrokken, die
elke plaats inneemt, waardoor de snellere
bloedstroom in het vaatstelsel verhinderd wordt,
en ten gevolge daarvan ook de werking van
het zenuw- en spierstelsel. Het is algemeen
bekend wat de gevolgen zijn van het aanwezen
eener te groote hoeveelheid vet, en zonder dat
we er de oorzaak van kennen, worden we afge-
mat , wanneer er een gevecht of wedloop of eene
'andere moeijelijke inspanning van ons geëischt
wordt.
Zoo een paard vau uit de weide of den
stal, of van den stal eens paardenhandelaars
komt, zal men er wel aandoen het eene ruime
purgatie te geven en eene ligte wandeling te
laten doen, ten minste drie of vier uren daags;
zoo het vet is, dan is het ongeschikt sterke aan-
wending van geneesmiddelen te verdragen; men
wijzige vooreerst het toedienen van voedsel, en
men ga het geven van twee of drie schrale
porties koorn daags niet te boven, daarbij
-ocr page 34-
29
bekleede men het dier niet te veel en sta een
vrijen toevoer van versche lucht in den stal toe.
Nadat de purgatie volkomen is ingesteld moet
men binnen eenige dagen een pisdrijvend mid-
del aanwenden, en de oefening zwaarder ma-
ken , die echter eene gewone wandeling niet
mag te boven gaan. Nu ongeveer 20 dagen,
na de eerste purgatie is toegediend, kan men
eene tweede instellen (we zijn altijd in de
veronderstelling dat het een flink, gezond, en
goed uitgegroeid paard is van een sterk gestel)
en, nadat de uitwerkselen der purgatie opge-
houden hebben, mag de oefening nog meer ver-
zwaard worden; eene langzame, lange en ge-
stadige draf is de beste wijze; maar niet zóó
dat men hem opwinde, doch voldoende, zoo-
dat de ademhaling nog vrijelijk kan geschieden.
Na eenige dagen kan men overgaan om het
dier eenige bekleeding te geven b.v. een paar
duffelsche dekkleeden, en een stel ligte lijfklee-
den en men trekke een ander stuk onder de
hoofdkap aan, inzonderheid wanneer het paard
ruw aan den hals en kop is, men zorge nog,
dat hij met langzamen, doch geregelden draf
zoo lang vermoeid worde tot hij ligt begint te
zweeten. Oefening op een heuvel is zeer voor-
deelig. Men drage echter wel zorg de oefening
niet te hevig te maken, want zoo men het
-ocr page 35-
80
gestel eensklaps onderdrukt zal men lang moe-
ten wachten eer de spieren vast en stevig
worden. Wanneer nu het paard begint voor-
uit te gaan (als hij bestemd is voor hard
werk) kan men hem eens of tweemaal 's weeks
een handgalop laten doen, altijd afhankelijk
van deszelfs krachten, ouderdom en zijnen wel-
stand; maar men moet het geenszins te veel
afmatten, daar het beter is dat het 3 of 4
mijlen aanhoudend stapt, dan dat men het een
halve mijl afjaagt. Dit laatste is in geenen
deele aan te raden, ten zij men het voor den
wedren afrigt, in- welk geval het voordeeliger
zal zijn, inzonderheid wanneer de tijd ophanden
is, dat de ren zal plaats hebben. Aanhoudend
en hevig te galopperen is ten dien einde toch
af te keuren; men drijft het gemeenlijk te sterk
door en berooft gewoonlijk het dier van zijn
spoed. Getuigen de gevallen van den Priamus
en Plenipotentiary, beide paarden voor de ligte
kavallerie, die voor eenigen tijd de beste sche-
nen te zijn.
Het zal wel geen doorgaande regel behoeven
te zijn om een paard drie purgatiën te geven,
soms kan het gevorderd worden, maar men
vermijde het zoo men er eenigzins toe instaat
is. Vóór dien tijd moet men de portie koorn
grooter maken; maar niet te veel, ten zij men
-ocr page 36-
31
duidelijk inziet, dat het vereischt wordt, het-
geen men gemakkelijk bemerken kan als men
nagaat met welke graagte de dagelijksche por-
tie gebruikt wordt, zoo hij moei en het ge-
wone rantsoen behoorlijk verteerd is. Wij
dwalen nu af op het eigenlijk onderwerp van
dieet, laat ons derhalve terugkeeren tot het
onderwerp, dat meer onmiddelijk onder onze
beschouwing lio-t.
Men moet geene paarden tijdens ze in oefe-
ning zijn bedekken, uitgezonderd als men ze
wil doen zweeten, daar hen niets meer verslapt
en nadeeliger is voor hunne huid; de prikkel
der lucht
heeft bijna dezelfde uitwerking op
hunne huid als op de longen, en de heilzame
invloed daarvan zal wel aan ieder blijken, die
op goede uitkomsten wil acht slaan. Daarvan
hangt ook grootendeels het nut af, dat het
knippen en branden heeft, welke, in plaats
van verkoudheden te veroorzaken dezelve voor-
komen.
De verzwakte staat, waarin men een
paard houdt door warme stallen en buitengewoon
veel kleeding, kan men uit den weg nemen door
het van zijn eigen bedeksel te ontdoen en het
komt mij vreemd voor, dat deze zaak de oogen
der menschen niet geopend heeft voor de dwa-
ling. Eén argument, dat tegen dit systeem
kan aangevoerd worden is, dat het met de
-ocr page 37-
32
natuur in strijd is. Maar ik vraag op mijne
beurt, zijn paarden, die op een stal bewaard
worden in een staat, die met de natuur over-
eenstemt? Dat er sommige groote levensfunctiën
aan de huid verbonden zijn, heeft de ervaring
geleerd; want paarden wier huid ondoordring-
baar voor de lucht geworden was en waarvan
liet haar als met een vernis overdekt scheen,
zijn aan de gevolgen bezweken; ook getuigt
daarvan het gebruik van geslotene waterproof-
kleeding, welke door jagers en anderen is aan-
gewend. Ik ben volkomen overtuigd, dat mijne
leerwijze regtstreeks aandruischt tegen het alge-
meen gebruik; maar wanneer men op de grond-
slagen aankomt, het plan was beproefd en be-
vonden goed te zijn; het was inderdaad ge-
staafd , daar het er op aankwam om het ren-
paard aan te kweeken en de ondervinding ge-
leerd heeft dat het goed is. Ik geloof, dat er geen
weefsel van het dier bestaat of het heeft eene
bepaalde werking te vervullen en mijne over-
tuiging staat vast, dat de huid niet alleen de
doorwaseming toelaat; maar ook in staat is een
gezonden prikkel der lucht te ontvangen; men
moge er tegen aanvoeren wat men wil, de
stelling om een paard zonder dat het bedekt
is te oefenen is juist. Eén ding is zeker, dat
het gebruik van kleeding de vrije toelating van
-ocr page 38-
33
de onmerkbare uitwaseming in den weg staat
en verhindert. En wanneer de stoffen ter door-
waseming tot aan de oppervlakte der huid ge-
komen zijn, en daar door het verkeerde gebruik
van kleedingstukken (of door gebrek aan rein-
heid) opgehouden worden, heeft men regt te
gelooven dat de deeltjes, die overblijven, weder
worden opgenomen en als een vergift van meer-
dere of mindere sterkte op het gestel inwerken,
die geëvenredigd is aan derzelver hoeveelheid
en kracht, zoodat ze koorts, ontsteking, of
zelfs den dood kunnen veroorzaken. De erva-
ring heeft het feit gestaafd, dat sterke dierlijke
afscheidingsstoffen een hevig werkend vergift
daarstellen. En wanneer we sommige wer-
kingen van de huid nagaan, zal men de waar-
heid van hetgeen door ons beweerd wordt in-
zien. Een zeer groot gedeelte van de stoffen,
welke in de voedsels worden opgenomen, wijkt
langs de huid uit het ligchaam. Proeven heb-
ben bewezen, dat vijf van de acht ponden
opgenomene stoffen door dit orgaan uit het
ligchaam verwijderd worden, en dat er slechts
3 ponden overblijven om langs de nieren en de
darmen te worden ontlast.
De huid, nieren, ingewanden, longen en
lever staan met elkander in het naauwste ver-
band, omdat ze allen één doel hebben om n.1.
-ocr page 39-
;m
de verbruikte en ondienstige stoffen, ieder op
hunne wijze naar derzelver eigenaardige struct-
uur, te verwijderen.
Men kan daarom gereedelijk aannemen, dat,
wanneer een van deze organen in zijne werking
gestoord wordt, de zamenwerking van het geheel
er zeer onder lijdt en het behoud der gezond-
heid gevaar loopt. Behalve de genoemde wer-
kingen , die de huid te vervullen heeft, is zij
het orgaan dat de dierlijke warmte regelt, en
was dezelve niet in staat dit te doen, zoo
zouden zoowel menschen als dieren onmogelijk
in een klimaat kunnen leven, waarin zij bij toe-
val geboren zijn.
Wel is waar kan men zoo op eens een paard
van kleeden niet ontdoen, want zulk eene
beleediging der natuur is onverantwoordelijk;
alle plotselinge overgangen zijn verkeerd en,
zoo men deze niet tegengaat, slepen zij onver-
mijdelijk eene verstoring van het gestel na zich.
Wij houden ons overtuigd, dat men eene me-
nigte tegenwerpingen ten opzigte onze wijze
van behandeling zal inbrengen; maar zal men
ze naar waarde schatten, als ze gestaafd is?
Er zullen stellingen geopperd worden, welke
niet ter zake doen, en wanneer men deze wijze
opvolgt zal er ééne rede tegen zijn, dat paarden
niet vatbaar zijn om koude te vatten; hetgeen
-ocr page 40-
35
ik echter niet ontkennen wil, wanneer dit
veroorzaakt wordt door onachtzaamheid van d,e
persoon, aan wien de oefening is opgedra-
gen , door het staan in de opene lucht, inzon-
derheid wanneer de dieren door en door warm
zijn. Maar dezelfde oorzaak zal een derge-
lijk gevolg hebben, al zijn ze door kleeding-
stukken gedekt.
Wij weten door onmiddelijke
ondervinding (nu algemeen gebruik), dat het
paard, hetwelk door snijden of op eenige
andere wijze van zijne eigene bekleedsels be-
roofd is, niet alleen minder aanleg heeft tot
het vatten van koude, maar ook beter groeit
en meer werk verriglen kan, hetgeen dus de
waarheid aan het licht stelt, dat overmatige
kleeding het gestel ontzenuwt. Een paard, dat
behoorlijk wordt opgepast, loopt geen gevaar
om koude te vatten en te hoesten, of het dier
moet er zeer toe voorbeschikt zijn; maar dan
kan men het er met zekerheid voor houden,
dat het ongezond is. De hoofdoorzaken van
deze ongemakken is wel het gevolg van slechte
ventilatie, plotselinge overgangen van eene
heete in eene koude temperatuur of omge-
keerd ; dat dikwerf het geval is, wanneer een
paard des winters in de open lucht moet
staan, als het .pas een stal verlaat, waarin mis-
schien eene nog hoogere temperatuur heerscht
3*
-ocr page 41-
36
dan men doorgaans des zomers heeft, of wan-
neer het uit de koude lucht plotseling in zulk
een warmen stal gebragt wordt. Wanneer men
een paard naar de oefenplaats leiden wil, moet
men, tijdens men het optuigt en klaar maakt,
de vensters en deuren openen, het stroo opne-
men en onder de krib plaatsen, waar het blij-
ven moet tot het dier gereed is. 't Is zeer
voordeelig de oefening op een bepaald uur te
doen plaats hebben, maar nu juist geen uur
op den vroegen morgen des winters, of nadat
het paard pas gevoederd is. Vooral houde
men in het oog het paard in een goeden luim
te houden, daar schelden en slaan den aard
van het dier zeer ten nadeele is, en het meer
afkeerig dan gedwee maakt; om de oefening
niet eentoonig te maken is afwisseling aan te
bevelen, het eerste toch is een voornaam ge-
brek in het afrigten van paarden. En om aan
te toonen , dat dit niet louter een gril is, zullen
we door een voorbeeld aantoonen, dat de in-
vloed van den geest zamenwerkt met de be-
weging der spieren en deze ondersteunt. Men
sla slechts een blik op de natuur zelve, ga
derzelver gangen na, en het vrolijk huppe-
len en springen van jonge dieren zal u ter-
stond in het oog vallen, daarbij tevens aan-
toonende, dat oefening heilzaam werken moet
-ocr page 42-
37
en natuurlijk met ontspanning en levendigheid
van den geest moet gepaard gaan. Ieder toch
weet hoe vervelend en onaangenaam eene lange
wandeling is zonder dat men eenig doel voor
oogen heeft, het komt in geene vergelijking bij
dezelfde ontspanning, welke men neemt, wan-
neer deze tot eenig voorgenomen doel leidt.
Het onderscheid is eenvoudig, dat in het eene
geval de spieren genoodzaakt worden te wer-
ken, terwijl ze die krachtige zenuwopwekking
missen, welke de natuur gesteld heeft tot der-
zelver gezonde en innige werking; in het laatste
geval is dezelfde zenuwkracht in volkomene
overeenstemming met de spierbeweging. Van-
daar de noodzakelijkheid om de oefening zoo
aangenaam en afwisselend mogelijk te maken,
want zeer verkeerdelijk noemt men de stijve
parade of optogc van renpaardea eene oefening.
De natuur moet niet gedwongen worden, en
de gunstige gevolgen van eene ongedwongene
vrolijke krachtsinspanning zullen nooit bereikt
worden, wanneer de zenuwaansporing, die de
spieren bezielen moet, onderdrukt wordt. Er
moet harmonie bestaan tusschen de werking der
bewegende kracht en het in beweging gébragte
deel,
zoo men wil, dat oefening aan het doel
beantwoorden en tot nut verstrekken zal. De
wil en de spieren moeten eenparig tot hetzelfde
-ocr page 43-

38
oogmerk, en op denzelfden tijd bestuurd wor-
den , indien men verlangt dat de werking er
van volmaakt zij. Wanneer oefening dikwijls
en bij gematigde tusschenpozing hervat wordt,
de hoogte waartoe ze wordt opgevoerd wel in
het oog te houden, dan zal de verhoogde
werkzaamheid van het bloed, de spieren en de
zenuwen duurzamer worden en geen gevaarloo-
pen tot dezelfde laagte als te voren af te
dalen; de voeding/ herstelt het verlorene en
de deelen winnen dien ten gevolge in omvang,
kracht en werksaamheid.
Wanneer evenwel de
oefening te dikwerf herhaald wordt, of zóó
hoog wordt opgevoerd, dat deze de levens-
krachten der deelen verslapt en uitput, zullen
de uitkomsten van een geheel anderen aard
zijn; alsdan verhindert uitputting de voeding en
verlies van krachten en omvang treedt in met
een pijnlijk gevoel van afmatting en vermoeije-
nis. Ieder knap pikeur en stalmeester kent de
gevolgen waaraan een paard, dat te sterk is
afgereden, bloot staat. Het is om hunne eigene
uitdrukking te gebruiken, „stumped up," eri
heeft zijn loop ontijdig verloren. Alle paarden-
kenners weten, dat eene voortdurende drente-
lende oefening een paard moei en pijnlijk aan
de pooten maakt. Daaruit volgt — temeerste,
dat oefening weldadig is, voor zooverre deze
-ocr page 44-
39
tot een graad wordt opgevoerd, welke in
overeenstemming is met de krachten en het ge-
stel van het dier en dat punt niet te boven gaat,
als wanneer afmatting de plaats zou innemen
van harding. Ten tweede — dat de oefening
na eene voldoende tusschenpozing geregeld mag
worden herhaald, om zich te verzekeren van
de voordeelige werking, welke aan de levens-
krachten Van het spierstelsel gegeven wordt.
Ten laatste — dat het van het uiterste be-
lang
is om oefening met ontspanning van den
geest en opwekking der zenuwkracht te ver-
binden.
Die dieren, welke hoogstens om de 4 of 5
dagen ter oefening geleid worden, werken altijd
en gaan niets in hunnen toestand vooruit,
daar de verhoogde werking, die het gevolg
eener voorafgegane inspanning was, lang verlo-
ren gegaan is voor eene tweede oefening de-
zelve ondersteunen kan; en voor zooverre ver-
meerderde voeding, kracht en groote inspan-
ning vereischt worden, gaan zij hierin volstrekt
niet vooruit.
■WERKZAAMHEDEN VOOR DEN STALBEDIENDE.
Zoodra het paard van de oefenplaats terug-
keert, zet zich de persoon wiens taak het is,
het, te verzorgen, onmiddelijk aan het werk.
-ocr page 45-
40
Men neme het gebit af, make den buikriem
los, zonder evenwel den zadel te verwijderen,
om n.1. het verweeken der huid en het vatten
van koude te voorkomen. Vervolgens sla men
een kleed over de lendenen en wrijve het losse
vuil met een drooge stroowisch van buik en
ledematen af. Wanneer men alle onreinhe-
den verwijderd heeft, wende men het paard
met den kop van de kribbe af, om den
kop en nek schoon te maken. Zoodra dit
volbragt is kan men het weder omkeeren en
vastmaken, eenig nat hooi toedienen om het
iets te doen te geven tijdens de pooten worden
gezuiverd en afgewasschen; bij het zuiveren
der pooten drage men vooral zorg om alle
vreemde ligchamen en vuil tusschen den hoef
en het ijzer weg te nemen en de voeten goed
schoon te maken. Wanneer het paard op de
jagt gebruikt is, of een langen rid gemaakt
heeft en vermoeid is, zal men het best hande-
len de pooten in warm water te baden en
zwachtels aan te leggen ten einde hem te
verfrisschen, hetgeen hem meer goed zal doen
dan het droog afwrijven der pooten. Na het
volbrengen van deze zaken, geve men een paar
emmers frisch welwater of gruttenwater, neme
den zadel weg en wrijve de plaatsen, die het
bedekt heeft, onmiddelijk na het wegnemen,
-ocr page 46-
41
tegelijk aanvangende met die zijde, welke het
eerst ontbloot was. Nadat het ligchaam goed
gereinigd is, doe men de kleedingstukken
oogenblikkelijk aan en geve het paard wat
spoeling of water; indien het tot zweeten ge-
neigd is moet men dit zoo al, ten minste
spaarzaam toedeel en, daar dit de waarschijnlijk-
heid zal vermeerderen om weder te zweeten.
Wanneer het drinken gedaan is en de klee-
dingstukken zijn vastgemaakt, wrijve men de
ooren goed met beide handen totdat ze volko-
men warm geworden zijn; daarop make men
zijn legstroo gereed en geve het koorn met een
weinig warme spoeling er door, en neme onder
het eten, zonder het dier te storen, een voor
een de zwachtels af, terwijl men zorgdraagt,
dat de pooten daarna goed worden gewreven,
inzonderheid de hielen.
Als dit gedaan is legge men een droog ver-
band aan, dat er om moet blijven tot den
avond, daar het alsdan moet worden weggeno-
men , waarna men de pooten goed met de hand
wrijve. Wanneer het dier al te afgemat is, zij
men niet te haastig met het geven van te veel
spoeling of koud water op eens, want zoo het
te veel is afgereden en in geen goeden staat
verkeert, zal het in weerwil dat men alle zor-
gen in achtneemt, na de reiniging aan het
-ocr page 47-
42
zweeten raken. Het vereisclit veel oplettendheid
en het is over 't algemeen een slecht teeken,
inzonderheid wat de ooren en pooten aanbe-
langt, die beide koud worden, niettegenstaande
ze goed gewreven zijn. Vooral sla men acht
op eene voorname zaak, dat het namelijk door
den persoon, die het oppast, geen slechte be-
handeling wordt aangedaan, door het te schel-
den of te slaan
, daar dit een onfeilbaar middel is
om een paard onnoodig aan het zweeten te hou-
den, of zoo het niet zweet, dit te veroorzaken,
hetgeen meer kwaad na zich sleept dan men
oogenschijnlijk verwachten zou. Het is het ken-
merk van een slecht stalknecht, want, ten zij
hij een onbeschoft en lomp mensch is, zal het
paard de reiniging niet weerstaan en wanneer
de man van een kwaad humeur is, voldoet hij
geenszins aan zijne roeping en het is beter dat
hij niets in den stal te maken heeft, daar niets
den inborst van een paard meer bederft dan het
bijzijn van iemand die zich ongeduldig en lomp
gedraagt. Want onmogelijk kan een paard,
dat aan zijne zorg is toevertrouwd, goed gedres-
seerd worden, het is inderdaad zoo en ten
overvloede kon het bewijs er van geleverd wor-
den. Sommige stalbedienden, verwaande kwas-
ten, meenen, dat de omstanders hierdoor een
grooten dunk van hen opvatten en hen als
-ocr page 48-
43
voorname personages zullen aanzien; maar waar
het moge voorkomen is het een zeker bewijs
van volslagen onkunde. Ik ben ten volste
overtuigd, dat sommige paarden wier inborst
reeds bedorven is, noodzakelijk in bedwang
moeten gehouden worden; maar ik weet tevens,
dat men er met geweld niet toe geraken kan.
Zoo men het voor het dier inderdaad noodig
acht, moet men het berispen door het krachtig
aan te spreken, en zoo men bezig is het op
te tuigen, houde men even op, terwijl men
het intusschen goed in de oogen ziende aan-
spreekt, en weldra zal het uwe meening be-
grepen hebben. Zoo het overhelt ondeugend
te zijn, geve men het een klap en beknorre
het voor een oogenblik; maar eindig altijd met
vriendschappelijk te scheiden en het kan niet
anders, of het zal genegenheid jegens u opvat-
ten. Wat meer zij; het past den mensch
geenszins zich geweldig te betoonen tegenover
dieren, daar het noch door goddelijke of men-
schelijke wetten gebillijkt wordt, en mogen
deze woorden zonderling schijnen, wij zullen
niet nalaten de woorden van den beroemden
Lord Erskine aan te voeren: „Wij zijn t«
geneigd," zegt hij, „om dieren, die onder het
beheer van den mensch staan in geen anderen
zin te beschouwen dan als eigendom, alhoewel
-ocr page 49-
14
het beheer ons over het dier toegestaan, ons
niet alleen is toevertrouwd. Het is eene ge-
leende heerschappij en men moet nooit verge-
ten, dat het dier, hetgeen wij in bezit hebben
en waarop we onze magt uitoefenen, alle orga-
nen bezit, die het voor de indrukken van wel
en wee ontvankelijk maken.
Het is rijkelijk
bedeeld met de zintuigen van zien, hooren,
ruiken, en voelen. Hoe zachtaardig dient men
dus het beheer uit te oefenen, dat aan onze
zorg is toevertrouwd!"
Als we zulke gevoelens uit den mond van
een man als Lord Erskine hooren, kunnen we
dan nog wel aan derzelver waarheid twijfelen;
moeten we geen medelijden gevoelen met hem,
wiens beestachtige aard hem tot wreedheid leidt
jegens een zich in zijne magt bevindend on-
weerbaar dier? Wat kan men toch van een
persoon verwachten, die onvatbaar is voor het
zachtaardige gevoel onzer gemeenschappelijke
natuur? Hoe kan hij toch deelneming van
anderen verwachten, wanneer hij in nood ver-
keert, hoe kan hij medelijden verwachten, ter-
wijl hij hiervan zelf ontbloot is ?
Het goede borstelen met een zachten borstel
of zachte wisch opent de huidporiën, prikkelt de
huid en versterkt den omloop des bloeds, ook
vermeerdert het de gezondheid en brengt eene
-ocr page 50-
45
glanzige huid te weeg, terwijl het tevens de
zenuwkracht opwekt. Maar ik kan mij volstrekt
geen begrip vormen van het nu in gebruik
zijnde middel, ter vervanging van het wrijven,
hetwelk bestaat in het sterke en wreedaardige
slaan van de wisch tegen de zijden des paards.
Dit kan onmogelijk even goed zijn als het wrij-
ven en is na een harden arbeid zeer nadeelig,
daar het de tusschenribbige spieren beleedigt,
die dikwijls zeer doen door de groote krachtin-
spanning waaraan ze onderworpen geweest zijn
om de ademhaling te onderhouden. Het is eene
gewoonte en wel eene zeer slechte, die tegen-
gegaan moet worden. Een zeer goede huidbor-
stel bestaat in een opgerolde mat (zooals men
voor het inpakken gebruikt), daar dit werkelijk
de stof verwijdert. Een harendek is zeer dien-
stig, ook maakt men voor dit gebruik hand-
schoenen van deze stof. Nadat men den ros-
kam en borstel gebruikt heeft, kloppe en wrijve
men ze op een behoorlijken afstand van het
paard en de kribbe schoon; opdat het vuil niet
hierin of op de huid van het paard kome. Wil
men dat het paard er goed uitzie, dan borstele
men het vroeg in den morgen, make het goed
schoon als het den arbeid verrigt heeft en bor-
stele het weder des avonds voor dat het slapen
gaat: Hoe meer men het borstelt hoe beter,
-ocr page 51-
u>
men drage echter wel zorg het dier niet te veel
in zijne rust te storen. Zoodra het paard van
zijne tuigen ontdaan is, ga de stalknecht er op
zitten voordat het koud worde, want in dit
geval zou de huid er slecht gaan uitzien, totdat
het dier weder warm geworden is. Ten einde
een onnoodig blootstellen aan de koude te voor
komen , reinige men den kop, hals en schouders
voor men de tuigen er afgenomen heeft, na
zijn ligchaam gedaan en er de dekken weder
op geplaatst te hebben, doe men zijne pooten.
Het is voorzeker eene goede en gezonde methode
om hem, alvorens men de wisch gebruikt, met de
spons af te vegen, echter moet men wel zorg-
dragen het paard niet te nat te maken. Ge-
durende den tijd dat het dier verhaart moet
men van den borstel een zeer spaarzaam ge-
bruik maken en bij schoon zomerweder is het
verkieselijk hem buiten den stal schoon te maken.
Eene bedaarde behandeling bij het paard ver-
oorzaakt altijd, waar men het ook opmerkt, be-
wondering en ik kan een menscli niets grooters
aanbevelen dan menschelijkheid, daar dit een
blijk is van een goeden inborst.
Ik hoor nooit een staljongen een paard mis-
handelen zonder walging, vooral wanneer hij
den mond opent, daar er dan telkens eene lage
uitdrukking, in overeenstemming met zijn eigen
-ocr page 52-
47
karakter, van hem gehoord wordt. Ik wenschte
vurig, dat ik in staat was, hen naar waarde af
te schilderen, zoodat ze het zelf mogten begrij-
pen en ik ben zeker dat dit er toe zou bijdra-
gen om ze te verbeteren. Een mensch, die
zoo* gemakkelijk zijne driften den boventoon over
zich vieren laat, moet zeker ook derzelver slaaf
zijn en die driften zijn in staat hem tot elke
misdaad aan te sporen, tot dronkenschap en elke
ondeugd, die het uitvloeisel onzer hartstogten
is. Ieder wel opgevoed mensch weet dit, wat
moet derhalve hun gevoelen zijn over iemand,
bij wien dit opgemerkt wordt? Sommigen doen
het uit onnadenkendheid en gewoonte; maar
iedereen is niet genoodzaakt dit in aanmerking
te nemen en hierdoor eene verschooning te
vinden.
-ocr page 53-
DERDE HOOFDSTUK.
VOEDING.
J-Je belangrijkheid van dit onderwerp is van
dien aard, dat het de naauwkeurige overweging
van ieder vordert, die er belang in stelt eenigzins
kennis te dragen van de redenen, welke hem
noodzaken te handelen en die zich niet voldaan
rekent met eene oppervlakkige kennis van de
grondregelen des levens. Er zijn er intusschen
velen, die zich nimmer inspannen om de intel-
lectuele hoedanigheden, welke zij bezitten te
oefenen en het zich alleen tot pligt rekenen om
een overgang van den mensch tot het redelooze
dier te vormen en slechts tevreden zijn om de
voetstappen hunner voorgangers te drukken en
aldus oude dwalingen ten eeuwigen dage te
doen voortduren. Zoodanige personen vindt
men onder de opvoeders van renpaarden van
den tegenwoordigen tijd; zij volgen blindelings
de grondstellingen hunner voorgangers, die
niets nieuws of aantrekkelijks bezitten om in-
-ocr page 54-
49
gang te doen vinden; maar integendeel veel te
berispen overlaten. Hunne voorouders toch
kan men teregt verontschuldigen, want op dien
tijd hadden scheikunde, natuurleer, ontleed-
noch ziektekunde de geheimenissen, welke
de verschijnselen des levens bedekken en het
schoon der waarheid omhullen, opgeklaard , of
uit den weg geruimd; doch tegenwoordig is
met behulp van deze de werking van dat
heerlijk mechanisme des dierlijken levens op-
geklaard en zijn we daardoor in staat het te
regelen en te besturen.
Het is onmogelijk de onwetenheid dergenen te
verontschuldigen, die van de wijze van opfokking
en behandeling des paards een geheim willen
maken , vooral omdat degenen, welke voorgeven
deze kunst te verstaan, onbekend zijn met de
grondregelen der opleiding, üit dien hoofde
maken zij, om hunne eigene gebrekkige behan-
deling te verbergen, de zaak voor andereu on-
begrijpelijk, dat des te meer in het oog loopt
door de daadzaak, dat ze dien aangaande van
hnn eigen ligchaam geen werk maken.
Men zou algemeen verbaasd staan zoo men
wist hoeveel veulens en jonge meriën er jaar-
lijks worden opgeleid, die echter verloren gaan
en verongelukken, zoodat er naderhand niets
meer van gehoord wordt; en toch zouden die
4
-ocr page 55-
50
doorluchtige vernielers het denkbeeld van ieder
helagchelijk vinden om zonder hunne onmidde-
lijke tusschenkomst een paard op te leiden.
Laat ons de vraag eens opperen — hoevele
veulens heeft men jaarlijks op elke paarden-
markt te Derby en hoevele worden er op den
dag zelve geschikt, op de bestemde plaats ge-
bragt? En indien men met regt omtrent
de veulens eene zoodanige vraag doet, hoe
staat het dan ten opzigte van de jonge merriën
voor de Oaks?
Gebrek aan eene behoorlijke ventilatie, ver-
eenigd met den overvloed van kleedingstukken,
waarmede men paarden die opgefokt worden
gemeenlijk overlaadt, daarbij gebrek aan kennis
van de dierlijke verrigtingen, zijn de voornaamste
oorzaken, dat er zoovele ongeschikt zijn om
gebruikt te worden en er bestaat even zooveel
kans, dat zij op den dag van den rid instaat
zullen zijn om te komen, als om een prijs van
een wedloop weg te dragen. Vandaar eene dei-
oorzaken , voor de roemrijke onzekerheid van
het opfokken van renpaarden. Daarom is het
niet te verwonderen, dat merrieveulens, onder
eene zoodanige behandeling, altijd in de lente
ongeschikt zijn, en dat de beste paarden zoo
zelden den prijs deelachtig worden. Elk, die
met het opfokken van renpaarden bekend is,
-ocr page 56-
51
weet dat dit eene daadzaak is, en zij, welke
niet met de geheimenissen daarvan bekend
zijn, kunnen zich van de waarheid, die zoo
even behandeld is, overtuigen, door hen te
verwijzen naar de weddingschappen, die er ten
opzigte van de lievelingen van dat ras worden
aangegaan, en daarna de uitkomsten te raad-
plegen. Men behoeft zijne onderzoeking niet
te beperken tot slechts een of twee jaren, maar
men strekke deze over een tijdperk van
twintig jaren uit, dan zal zonder twijfel de
waarheid dezer opmerkingen juist bevonden
worden. Het moge schijnen, dat deze opmer-
kingen hard zijn, maar ze zijn naar verdienste;
en tot dat eenig verbeteraar zich opdoet, zal er
geen verandering komen — dat is het onder-
werp , hetwelk ik ongedwongen wil behandeld
zien. (*)
Voor onze tegenwoordige beschouwing wordt
er eene kennis van de maag des paards ver-
eischt, en ik kan hier beweren, dat het naar
gelang van zijne grootte eene kleinere maag
bezit dan eenig ander dier, de darmen hebben
geen buitengewone lengte, maar de blinde en
dikke darmen bezitten een aanmerkelijken
(*) Zie eenige opmerkenswaardige papieren in de
• Sporting Review" 1842 door Chiron.
4*
-ocr page 57-
52
omvang, de blinde darm schijnt bestemd om
de plaats van eene tweede maag aan te vullen,
en heeft geheel en al dezelfde werkzaamheid.
De maag is zeer nabij de linkerzijde van het
dier gelegen, grenst aan de lever en het mid-
denrif, hetwelk eene spier is, die borst- en buik-
holte vaneen scheidt, deze spier werkt zeer
mede voor de beweging der ademhaling. In
de borstholte bevinden zich het hart en de
longen, de luchtpijp, de slokdarm, de groote
bloedvaatstammen enz. enz., en in de buikholte
is de maag en andere organen gelegen. Het
middenrif, hetgeen eene spier voor de ademhaling
is, beweegt zich, om die bewerking mede te
volbrengen, voor- en achterwaarts, en het valt
gemakkelijk te begrijpen, dat het door de
maag gedrukt wordt, wanneer deze overladen
is, zoodat er dan eene moeijelijkheid in de
ademhaling ontstaat, die gemakkelijk bespeurd
wordt, wanneer het paard een stevig maal ge-
noten heeft. Naar gelang de zwaarte der massa
in de maag moet het vermogen, dat het mid-
denrif in het terugdringen uitoefent, grooter
zijn, om n.1. de ademhaling te helpen volbren-
gen. Om dit zooveel mogelijk te voorkomen,
is er eene wijze voorzorg door de natuur daar-
gesteld, zij heeft n.1. eene vergaderplaats in
een gedeelte der ingewanden daargesteld, verre
-ocr page 58-
53
van het middenrif verwijderd, voor een groot
gedeelte van het voedsel, dat na eene snelle
verandering in de maag ondergaan te hebben,
hierin spoedig overgaat, waardoor het ontstaan
van de minste drukking ten eenenmale voorko-
men is. Hierdoor kunnen we ons zelven verkla-
ring geven» van de groote massa voedsel, die men
dikwerf een hongerig paard in korten tijd verslin-
den ziet en die het dier stoffelijk zou benadee-
len, meermalen dan werkelijk het geval is , werd
het niet door het aanwezen van dat schoon en won-
derbaar toestel voorkomen. Eene enkele waarheid
wil ik hier aangeven, tot baken waarnaar we
ons kunnen rigten. Het is namelijk geenszins
de hoeveelheid voedsel, door een dier gegeten, die
voordeel aanbrengt; maar alleen zooveel als het
ligchaam ter voeding begeert, en dat noodig is tot
onderhoud en vorming der dierlijke warmte.
De
Italianen hebben aangaande het voedsel de twee
volgende spreekwoorden:
„Mangere piu, chi mancho mangia,"
„Hij eet veel, die weinig op eens eet."
En
„Fa piu pro gnel che si lascia sul tondo, che guel, che
si mette nel ventre."
„Het vleesch, dat op het bord wordt overgelaten, brengt
meer voordeel aan dan datgene wat gegeten is."
-ocr page 59-
54
Deze spreuken hebben echter meer betrekking
op ons zelven.
Ik wil echter uit deze aanmerkingen niet het
gevolg trekken, dat hoe kleiner de hoeveelheid
van het genotene voedsel is het voordeel des te
grooter zoude zijn; want onder zekere omstan-
digheden zoude eene kleine hoeveelheid niet toe-
reikend zijn voor de behoeften des levens, en
zoo iemand soms in deze meening mogt ver-
keeren, laat mij dan eenige weinige feiten
bijbrengen om den geest van die bewering omver
te werpen. Indien toch maag en ingewanden
geen genoegzamen voorraad verkrijgen om eene
matige uitzetting hunner vezelachtige en vliezige
rokken (wanden) te onderhouden, dan zal er
geen vereischte prikkel zijn om de wormswijze
bewegingen en de afscheidingen, die er gevor-
derd worden om het voedsel te ontbinden en
te assimileren, op te wekken. "En het is waar-
schijnlijk," zegt een schrijver over het onderwerp
van dieet, "dat als er eene te kleine hoeveelheid
van voedseldeelen gebruikt werd, de zaamge-
vallene organen zouden oprollen en de kleine
openingen der chijl- en opslorpende vaten
sluiten," (of in andere woorden, de ope-
ningen , die het opgeloste voedsel moeten
opnemen)" zoowel als die der afscheidende
orgaantje^; en weinig of in het geheel geen
-ocr page 60-
55
chijl, die toch voor het levensonderhoud nood-
zakelijk is, naar de borstbuis zoude stroomen —
(de plaats waar het benoodigd is.) Over-
vulling integendeel vermoeit de spiervezelen der
maagwanden en darmrokken, drukt tevens op
en sluit de bloedvaten der ingewanden, en
laat niet toe, dat de maag hare noodzakelijke
bewegingen op het voedsel volbrengt. Het
paard zou weg kwijnen, indien het alleen met
de voedende extracten, die uit het koorn en
hooi kunnen getrokken worden, alleen gevoed
werd en indien de onverteerbare vezelachtige
en houtachtige deelen waren afgezonderd; deze
schijnen goed te zijn, daar ze de voedende
deelen van elkander houden, zoodat de maag
gereedelijker op dezelve kan inwerken.
Ook oefenen deze welligt eene mechanische
prikkeling uit op de oppervlakte der ingewan-
den, waardoor de wormswijze bewegingen be-
vorderd worden. Het instinct van het dier,
dat hem noodzaakt zich met zijn legstroo
te voeden, wanneer de hoeveelheid hooi,
die hij verkrijgt te klein is, dat instinct op
zich zelve, schijnt ons reeds aan te wijzen,
dat zoodanig eene massa volstrekt noodzake-
lijk is, en wanneer het zoowel van de noo-
dige hoeveelheid hooi als van de midde-
len om zijn stroo te verkrijgen, verstoken is
-ocr page 61-
56
merkt men duidelijk op, dat het niet toe-
neemt.
Derhalve zijn we behoed voor het vervallen
in uitersten door te bedenken wat vooraf ge-
gaan is en wat in het overblijvende deel van onze
te behandelen stoffe volgen moet, en daar het
onderwerp niet zal toelaten in bijzonderheden be-
handeld te worden, moet ik mij zelve bepalen tot
algemeene opmerkingen, die ik aanvoer, zooals
ik voorgenomen had te doen, ten einde te voor-
komen, dat mijne lezers de draaikolken der
Scylla vermijdende in die der Charybdis vervallen.
Als eene algemeene grondstelling, zal, hoe
meer oefening het dier ontvangt, vooral wan-
neer het ligchaam blootgesteld is aan den in-
vloed der lucht,
de noodzakelijkheid om voed-
sel op te nemen des te grooter zijn. Niets
brengt zoozeer toe tot de verzwakking der
eetlust als eene menigte van dekken en een
bedompte stal, waar geen luchtverversching
plaats heeft; kortom, men kan veronderstellen,
dat dekken eene plaatsvervanging is voor zoo-
veel voedsel, en tot eene zékere grens doen zij
goed
gaan ze daarboven dan doen zij kwaad,
in een oneindig grootere mate dan zij goed
doen.
Het toedienen van voedsel echter moet af-
hangen van (d.i. ondergeschikt blijven aan)
-ocr page 62-
57
de werkzaamheid der verteringsorganen, daar
er niets nadeeliger kan zijn dan eene groote
hoeveelheid voedsel, dat het dier niet bij magte
is te verteren; desniettegenstaande wordt dit
dikwijls in den stal gegeven. Het is verbazend
hoeveel sommige paarden meer kunnen verslin-
den dan het ligchaam werkelijk vereischt, een-
voudig naar ik meen, omdat hunne magen uitge-
breider zijn dan ze eigenlijk moesten wezen , ten
gevolge van het slechte voedsel in hunne jon-
gere jaren en omdat zij natuurlijk verpligt wer-
den om groote hoeveelheden ellendig voedsel
te verslinden ten einde slechts eene kleine te
gemoetkoming van voeding te erlangen. Ik heb
hier twee wonderbaarlijke bewijzen bij Iersche
paarden gezien, waarvan ik weet, dat er een tot
op zijn vijfde jaar zeer slecht voedsel gehad
heeft, toen hij voor het eerst koorn en naar ik
meen ook voor het eerst hooi proefde. Wan-
neer men eene zwakke en slechte spijsvertering
ontmoet, vooral in het voorjaar, kan niets beter
gedaan worden dan hun eene overvloedige por-
tie dandelion, of taraxicum (*) toe te dienen.
Deze algemeen bekende plant is een gezond veer-
krachtgevend voedsel, het verbetert de huid,
en ik heb nog nooit een paard gezien, dat wei-
(*) De zoogenoemde paardebloem of molsla.
-ocr page 63-
58
gerde om hetzelve te eten; het zij de spijsver-
tering zwak is of niet, ze schijnt toch altijd
den paarden voortreffelijk dienstig te zijn, en het
is daarom, dat ik het gebruik er van zeer sterk
aanbeveel, waarbij nog komt dat ze gunstig op
de lever werkt. Ten einde beter met de
grondbeginselen, waarvan de noodzakelijkheid
der dieet afhangen, bekend te worden, zal het
niet ondienstig zijn deszelfs wetten nader te ont-
wikkelen.
WETTEN VOOR DE VOEDING.
Niets is er in de natuur, dat zich niet aan-
houdend van deszelfs deelen afzondert en deze
verliest; deze daadzaak is algemeen toegestemd
en wel begrepen; we hebben daarenboven dage-
lijks de ondervinding van derzelver waarheid in
de verschillende toepassingen van het fabriek-
wezen, waar er aanhoudende pogingen worden
aangewend om het verlies, dat een onvermijde-
lijk gevolg der beweging is, te voorkomen; dit
geheel en al op te heffen gaat menschelijke
kracht te boven, ook kan niemand onzer ver-
wonderd zijn, wanneer hij weet, dat er geen
windje over de oppervlakte der aarde waaijen
kan zonder eenige verandering te weeg te bren-
gen op de ligchamen, waarmede hetzelve in aan-
raking komt, evenmin kan er een drop regen
-ocr page 64-
59
op een steen vallen zonder verlies van stof te
veroorzaken, het schoonst afgewerkte wiel kan
niet over de schitterende en gepolijste rails van
een spoorweg zweven zonder een klein gedeelte
stof te verliezen in elk van deszelfs wentelin-
gen. Immers ook in de plantenwereld wasemt
elk blad van een boom onophoudelijk een
gedeelte van zijne sappen uit en iedere bloem
vormt zijn eigen vrucht en zaad, die weldra
weder van de moederplant zal worden afge-
scheiden en voor deze verloren gaan.
Dezelfde daadzaak gaat door in het dieren-
rijk ; zoolang het leven voortduurt gaat eene
overvloedige uitwaseming uit de huid, de lon-
gen, de ingewanden, de nieren zijn gang, zon-
der een oogenblik stil te staan, en zelfs de ge-
ringste beweging kan niet volbragt worden
zonder de snelheid van den omloop der vochten
te vermeerderen en iets tot het algemeene stof-
verbruik toe te brengen. Op deze wijze worden
er door eene hevige krachtsontwikkeling soms
in weinige minuten verscheidene ponden van
het ligchaam des paards uitgestooten. Maar
dit Verlies kan hersteld worden door het voed-
sel, dit is geenszins het geval in de doode we-
reld , want aldaar is, dat wat eens versleten is,
voor eeuwig verloren; er is geene magt in den
zuiger eener stoommachine, waardoor deze des-
iv
-ocr page 65-
60
zelfs verlies van stofdeeltjes zou kunnen her-
stellen, en hierdoor wordt deze natuurlijk op den
duur onbruikbaar, ten zij dezelve door de hand
des werkmans hersteld worde. Levende ligcha-
men bezitten het eigenaardig karakter, dat ze in
staat zijn om hun eigen verlies te herstellen
door verbruik van voedsel, hiervoor zijn ze
begaafd met voedingsorganen; en daar hun de
noodzakelijkheid van eene aanhoudende verande-
ring van plaats is opgelegd, is er bij de mees-
ten eene behoefte aan eene vergaderplaats van
voedsel namelijk de maag, alwaar de grond-
stoffen tot onderhoud gedurende eenigen tijd
opeengestapeld blijven.
Dieren voeren dus voedsel met zich rond,
geëvenredigd aan hunne behoeften, en kleine
voedingskanalen slorpen het voedsel van de maag
en ingewanden op, langs welke het zijnen weg
vindt.
Aan het bestaan der maag is het gevoel van
honger verbonden, waardoor aan al de bezielde
wezens de noodzakelijkheid wordt ingegeven om
het verbruikte weder aan te vullen, want had-
den ze geen honger, zoo zouden ze in gevaar
verkeeren om van gebrek om te komen, zonder
eenigzins van dit gevaar bewust te zijn. Op
deze wijze dus hebben alle dieren eene inwen-
dige waarschuwing, die hen indachtig maakt
-ocr page 66-
61
aan de noodzakelijkheid om het verlorene aan te
vullen en die hen de onwederstaanbare begeerte
inboezemt om door voedsel het verlies te her-
stellen, dat zij, langs huid, nieren, en andere
uitscheidende organen, ondergaan hebben. —
Hoe grooter het verlies dat er plaats heeft is,
het zij door werking, oefening of op eene andere
wijze, in geëvenredigde mate zal steeds hunne
begeerte naar spijs en drank zijn. De toestan-
den des levens oefenen evenzeer een bepaald uit-
werksel op dat gevoel uit, zoo is er b. v. in de
jeugd, wanneer de ligchamelijke werkzaamheid
groot is, eene overvloedige hoeveelheid voedsel
benoodigd, zoowel om het verlies te herstellen
als om den groei bevorderlijk te zijn. De eet-
lust is in dat levenstijdperk meer opgewekt dan
in eenig ander, de spijsvertering is dan geëven-
redigd sterker en meer snelwerkend, en ont-
houding gaat alsdan met groote moeite verzeld.
Wanneer de ouderdom genaderd en de
groeikracht geëindigd is, worden de gewoonten
meer blijvend en dezelfde overvloed van spijzen
wordt niet langer vereischt, daarbij is de spijs-
vertering niet meer zoo volledig en snel, ook
kan onthouding beter verduurd worden.
Wij kunnen nu gereedelijk aannemen, dat
zekere toestanden de behoefte aan spijs en drank
wijzigen en de toediening er van moet geëven-
-ocr page 67-
62
redigd zijn aan de behoefte, dit is alleen het
geval bij gezondheid, want de gezonde werking
der maag kan door ziekte of een eigenaardigen
toestand verloren gaan, bedorven worden en
in plaats hiervoor eene ontstemde ziekelijke hon-
gerigheid intreden, die de maag door buiten-
gewone inspanning drukt, welke nadeelig voor
de levensverrigtingen inzonderheid voor die der
darmen en den bloedsomloop is, en welke als-
dan eene ligchaamszwakte veroorzaakt. Wij
moeten hier in aanmerking nemen dat eetlust
gelijk andere aandoeningen tot buitengewone af-
wijkingen kan overslaan, van de gewone maatstaf
van hoeveel- en hoedanigheid, en zóó kan ont-
aarden om n.L veel meer voedsel te begeeren,
dan de behoeften des ligchaams gewoonlijk verei-
schen; uit dit oogpunt beschouwd, moet men de
eetlust aanmerken als iets der natuur heilzaam
ingeplant tot het bepaalde doeleinde om voedsel
in verhouding te doen staan met de behoefte
van het ligchaam. En wanneer men deszelfs
eigenlijke bedoelingen nagaat, zal men hieruit
opmaken, dat men het voedsel matiglijk moet
toedeelen en op zulke tijden als de meerdere of
mindere inspanning en andere omstandigheden
noodzakelijk maken. Indien men deze regelen
veronachtzaamt en men meer eten geeft dan
de behoefte vordert, zal ongesteldheid er het
-ocr page 68-
68
zekerste gevolg van zijn; hetzij de ziekte zich
dan opdoet onder den vorm van slechte spijs-
vertering of wel onder eenigen anderen vorm,
die daarmede in verband staat. Geeft men ech-
ter te weinig, dan is zwakheid hiervan het ge-
volg , tot dat eindelijk eene geheele uitputting des
ligchaams intreedt; in gelijke mate kunnen de
opwekkingen der eetlust al meer en meer
hevig worden tot ze eindelijk overslaan in een
onbedwongen' honger, die, met voorbijzien van
al wat in den weg staat, zich zal zoeken
bot te vieren, al ware het ook ten koste
des levens. Dit zijn daadzaken, die ons de
geschiktste wijze zullen doen kennen om het
dier te voeden en die tevens kunnen dienen tot
wids voor het toedienen van voedsel aan de we-
zens, die aan onze zorg zijn toevertrouwd; ik
zal nu de grondregels aantoonen, van welke de
wijze van voeding moet uitgaan, en er kan
zooals ik te voren reeds gezegd heb en zooals
ik duidelijk zal aantoonen, hiervoor geene alge-
meene regel gegeven worden. Er zullen er zijn
die zeggen, dat er geen regel opgegeven is, van
hetgeen een paard eten moet en dit is mijns inziens
te verlangen, alhoewel het hun, die het reeds
weten al te eenvoudig toeschijnt; dat dit aldus
is, zal ik aantoonen met het vermelden van eene
raming, welke onlangs een mijner vrienden door
-ocr page 69-
64
een onpartijdig persoon opgegeven is, van de
hoeveelheid hooi, die zijn paard naar alle waar-
schijnlijkheid zou verbruiken; hij bepaalde die op
ongeveer een truss (21 Ned. pd.) per dag! Nu zul-
len de meeste paardenkenners zeggen dat een
paard dit onmogelijk kan opmaken; maar ik kan
dit feit staven, door dat ik bekend ben met een
paard, dat inderdaad die hoeveelheid verbruikte
en het zal bijna iedereen wonderbaar toeschij-
nen als ik beweer dat het een jagtpaard van
middelbare grootte
was, reeds op een gevor-
derden leeftijd verkeerde, en volstrekt geen
werk verrigtte; het is dan ook daarom dat
ik voor dit feit met eenige schroomvalligheid
uitkom, daar ik het zelf niet gelooven zou,
zoo ik er niet op goeden grond van onderrigt
was.
Een paard (om niet eens van een karrepaard
te spreken) verteert naar den regel van één
tot anderhalf truss hooi 's weeks, dat dan na-
taurlijk van omstandigheden afhangt; maar
in ieder geval kan men niet minder dan één
truss berekenen. Wat ook het gevoelen van
fokkers zij, ik durf met zekerheid beweren dat
hooi van één jaar even goed, zoo niet beter is,
dan dat wat na verloop van 2 of 3 jaren van
af den datum der opstapeling gebruikt wordt;
voor paarden, die hard werken is zwaar en grof
-ocr page 70-
65
hooi het beste, maar is een paard bestemd
voor ligt werk of om nu en dan iets te doen,
dan schijnt het fijne hooi het best te smaken.
Het grootste gebrek in het hooi is wanneer het
beschimmeld of broeijerig is, en men heeft et-
een niet gering belang bij, dat het van goed
land afkomstig is.
MMaver, die 40—44 Eng. pd. per bushei
(18—20 Ned. pd. de 36,35 Ned. kop) weegt,
moet altijd in een jagt- of fokstal gebruikt wor-
den , en hoe zwaarder men dezelve verkrijgen kan,
des te beter, de hoedanigheid is eene zaak van
groot gewigt, insgelijks de kleur en reuk, die men
moet leeren kennen door ze te onderzoeken en
met andere te vergelijken met behulp van een
koornkooper; nieuwe en versche haver is moei-
jelijk te verteren en kan ligt kolijk of buikpijn
verwekken en naar ik meen ook duizeligheid.
Een boek kan dit niet leeren; want indien ik
b. v. zeide dat haver niet bruin of te hoog van
kleur moet zijn, daar dit een teeken is, dat
dezelve op eene oven gedroogd is, zoude de
lezer, dit soms als een vasten regel nemende, in
gevaar verkeeren om haver te nemen, die men
gebleekt heeft om derzelver slechte kleur weg
te nemen, en hierdoor in grooter dwaling ver-
vallen dan te voren; want gebruikte het dier
de laatste, dan zou dit naar alle waarschijnlijk-
5
-ocr page 71-
6fi
Jieid ontsteking der oogen en huidziekten ten
gevolge hebben. Elk werkpaard heeft dagelijks
drie porties noodig, elke portie op 1,1358 Ned.
kop gerekend, dat hem op verschillende tijden
en bij even groote hoeveelheden moet worden
gegeven.
Boonen en erwten schijnen hoogst doelmatig
te zijn voor paarden, die hard werk verrigten;
de rede hiervan is, dat deze stikstoflioudend
zijn, dat het eigenlijke van het vleesch is, hier
van is in ander plantenvoedsel zeer weinig
aanwezig en dit is bijgevolg niet 700 geschikt
tot een krachtig voedsel. Boonen moeten oud,
droog en meelig zijn, zoodat ze gestooten kun-
nen worden; nooit moet men ze geheel toedie-
nen en als een paard niet veel werk verrigt,
moet men ze geheel onthouden, echter kan
het ren- en jagtpaard ze altijd gebruiken.
Paarden, "die niet bestemd zijn voor den wed-
loop of de jagt, hebben niet meer noodig dan
omstreeks een handvol in elke portie, ten zij
ze veel moeten loopen als post- en trekpaarden,
bij welke de behoefte hieraan even groot is als
bij het ren- of jagtpaard.
Ouüe gestooten erwten zijn naar mijn inzien
zelfs beter dan boonen, daar ze eene grootere
hoeveelheid voedseldeelen bevatten. Men kan ze
even als de boonen aanwenden.
..-
-ocr page 72-
67
Gerst is zeer prikkelend en moet met voor-
zigtigheid worden aangewend, men zegt zelfs,
dat deze oogontsteking veroorzaakt; maar voor
een fijn paard is gerst in eene spoeling ge-
kookt doelmatig; even als mout is ze zeer
versterkend en voedzaam.
Klaver, met hooi tot haksel gesneden, is
goed voor die paarden, die haksel kunnen ge-
bruiken, maar ze wordt in stallen voor ren-
en jagtpaarden niet vereischt. In elke andere
omstandigheid is het gebruik van hetzelve aan
te bevelen.
Zemelen, nat gemaakt en in de spoeling
vermengd, is een nuttig voedsel op sommige
tijden, daar dit het dier voor hardlijvigheid be-
hoedt. Derzelver ruwe schors en deeltjes werken
werktuigelijk op de ingewanden in, en prikkelen
dezelve tot werkzaamheid aan. Het gepast ge-
bruik van eene zemelspoeling voorkomt dikwerf
de noodzakelijkheid van een purgeermiddel, in-
zonderheid wanneer er een weinig zout in ge-
daan wordt.
Mdijmsatttl, gekookt en met zemelspoeling
vermengd, kan meermalen de gesteldheid van
een dier verbeteren als andere middelen te kort
schieten, en door deszelfs gebruik worden paar-
den spoediger vet dan door iets anders.
Wortelen zijn te onschatbaar voor de voeding,
5*
-ocr page 73-
68
dan dat wij deze met stilzwijgen zouden voorbij-
gaan , en kunnen, wanneer ze met omzigtigheid
toegediend worden, het ren- of jagtpaard niet
schaden; zoo men ze verkrijgen kan, zijn zij
een uitmuntend voedingsmiddel en kunnen die-
nen tot afwisseling, daar ik aangetoond heb, dat
deze nu en dan volstrekt noodzakelijk is.
Ieder, die paarden bezit, kan ik aanraden zich
een werktuig aan te schaffen om graan fijn te
stooten en ik zou er geen beter kunnen aan-
bevelen dan dat, hetwelk voor een paar jaren
het octrooi verworven heeft van de Agncultural
Society, daar dit gemakkelijk haver, boonen,
erwten, enz. fijn maakt.
Het houden van dieet is van groot belang
en het is te betreuren, dat het niet meer be-
kend is en op prijs gesteld wordt.
-ocr page 74-
VIEKDE HOOFDSTUK.
HET DRINKEN.
Xteeds op andere plaatsen van dit werkje heb
ik aangetoond hoe noodzakelijk en onontbeerlijk
het drinken is; maar daar dit op zich zelve
eene belangrijke beschouwing vereischt, zoo
kunnen wij niet nalaten hieromtrent in naauw-
keuriger onderzoek te treden.
Wanneer wij de overvloedige afscheidingen
nagaan, die inwendig uit zoovele Miertjes en
slymvliezen plaats grijpen en het groote verlies,
dat er plaats heeft door de onmerkbare en
overvloedige uitwaseming, waaraan inzonderheid
een dier dat gewoon is te werken blootge-
steld is, zal de dringende noodzakelijkheid, om
eene behoorlijke hoeveelheid vloeistof aan te
wenden, blijken, daar door al de bovenge-
noemde oorzaken het bloed van de benoodigde
vloeistoffen beroofd is.
-ocr page 75-
70
Alhoewel het reeds gezegd is — dat indien
wij zullen opletten, het genoeg in het oog
springt dat drinken noodzakelijk is, is er echter
toch menigeen, die niet eens die moeite neemt,
en hoe weinig moeten de kansen zijn, om op
te merken, wat nu betoogd is?
Zoo zijn dan arme dieren dikwijls door laak-
bare nalatigheid genoodzaakt om de onverdra-
gelijkste aller kwalen n.1. dorst te lijden; en een
nog grooter aantal door de onkunde van die
beunhazen in het paardenfokken, welke meenen,
dat het gestel van een paard zal bedorven wor-
den door het eene voldoende hoeveelheid water
te geven. Wat eene wreede en ellendige dom-
heid!! En echter is zoo het gevoelen en de
methode van deze eigendunkelijke paardenfok-
kers en wij zullen zoo aanstonds zien tot hoe
groote kwalen deze handelwijze aanleiding geeft.
De ondervinding heeft bewezen, dat water in
staat is de levenskrachten te ondersteunen en
deze voor een tijd te verlengen, zoo een dier
van al het andere beroofd is; en de ervaring
heeft aangetoond, dat het het beste verterings-
middel is en de beste geleider van het voeder.
Zoo zij, die de moeite niet willen nemen om
na te denken, maar slechts eigenwijs handelen,
de natuur alleen wilden gadeslaan dan zouden
ze de les leeren, die ik bereid ben te geven.
-ocr page 76-
71
Dieren, die gevoed worden met vast en goed
droog voedsel, hebben eene grootere hoeveelheid
drank noodig dan zij, die niet dan gras en
wortelen verkrijgen. Als het weder warm en
droog is, besteden de herkaauwende dieren
den meesten tijd aan het herkaauwen van hun
voedsel, alleen omdat het droog is en geweekt
moet worden tot een pap vóór het verteren
kan;
terwijl zij integendeel bij natte, bedompte
dagen, daauwrijke morgenstonden en in eene
koele vochtige weide bijna zonder tusschenpo-
zen grazen, omdat bij die omstandigheden ge-
noeg vocht met het gras wordt opgenomen.
"Wanneer het plantaardige voedsel, week en bij-
zonder saprijk is, hebben zij weinig behoefte
aan drinken; maar is het vast, hard en bij uit-
stek voedzaam (zooals altijd het geval is, wan-
neer een paard op stal verkeert, om op zijn
verhaal te komen) dan moet het dikwijls met
water aan gelengd worden en des te meer bij
warm weder, of als het dier veel uitwasemt.
Wordt er integendeel te veel drinken gegeven
gedurende den gang der spijsvertering, dan
zullen de oplossende vochten, die voor de spijs-
vertering dienen, te veel verslapt en verdund
worden, zoodat deze de volledige werking op
het te verteren voedsel niet uitoefenen. Maar
evenals het voedsel, kan het drinken geregeld
-ocr page 77-
72
en gewijzigd worden, ten einde zelfs het toedie-
nen der geneesmiddelen te vervangen en een
middel worden om de gezondheid te bewaren;
het is daarom dat er vastgestelde tijden bestaan
moeten om drinken te geven en deze moeten
plaats hebben voor den tijd van elk maal. Keeds
boven heb ik aangemerkt, dat water de spijs-
vertering bevordert, en zie hier een direct be-
wijs, behalve de indirecte, welke er bestaan.
Alhoewel verteerbaarheid van oplosbaarheid ver-
schilt is echter de volkomene oplossing het
bewijs dat het voedsel in een toestand ge-
bragt is, welke geschikt is voor de voeding,
van daar komt het dat plantaardige ligcha-
men, naarmate ze in hunne zamenstelling meer
water bezitten gemakkelijker veranderen en ont-
bonden worden bij het spijsverteringsproces,
hiervoor is in heete klimaten en jaargetijden
door eene weldadige Voorzienigheid goed voor het
dier gezorgd ter bevordering der gezondheid.
Vele der kwalen, waarvan ik nog melding ma-
ken zal, worden door het weinige water, dat
het paard wordt toegediend, veroorzaakt, waarbij
nog komt, dat dit ook plaatsheeft, al wordt het
dier met droog hooi, boonen, erwten van de
hardste en droogste soort gevoed. Tot deze
kwalen behooren, blindheid, woestheid, duize-
ligheid, enz., enz.
-ocr page 78-
73
Ofschoon men zegt dat drinken niet goed is
voor het arme dier, dat veel werkt en veel
zweet, weet toch ieder stalbediende, staljongen,
enz. hoe noodzakelijk het voor hen zelve is,
dikwijls te drinken, wanneer ze hard werken,
of met zulke bezigheid aan den gang zijn, dat-
ze dorstig werk noemen. Onder menschen van
zeker berpep is de hoeveelheid, die ze drinken
wonderbaar en wanneer de drank zuiver water
is (dat zelden plaats heeft) dan is het behalve
voor hen, die hun werk maken van het smeden,
noodzakelijk en onontbeerlijk. Niemand, die deze
regelen leest, kan dunkt mij nog betwijfelen
dat het voor het paard, voornamelijk wanneer
het op den stal staat, noodzakelijk is om van
veel water voorzien te worden, vooral wanneer
het met droog voedsel gevoed wordt.
Ik heb nu aangetoond, dat het water nood-
zakelijk is voor de spijsvertering om het bloed
in een goed vloeibaren staat te houden, en
tevens heb ik aangetoond, dat het het doelma-
tigst is vóór den tijd van elk maal water toe
te dienen. Het is van groot belang of de
hoedanigheid van het water zoo is, dat het
meer of minder brak of zoet is, en wanneer
men geen zoet water verkrijgen kan, beware
men het altijd in een vergaderbak aan de lucht
blootgesteld, en werpe er een weinig klei en
-ocr page 79-
74
kalk bij. Nooit, vooral niet in zomerweder
moet men water geven, dat zoo pas uit een
pomp of wel genomen is, daar een overvloedige
dronk er van hevige aanval van kolyk kan
ten gevolge hebben. Het is zeer doelmatig om
water dat 's ochtends benoodigd is den vorigen
avond op den stal in een emmer te plaatsen.
"Wanneer het voeder droog en hard is, dan is
de daarop volgende verhoogde begeerte naar
water klaarblijkelijk eene aanwijzing, dat de
overmatige prikkel verzacht en verminderd moet
worden, om daardoor het nadeel te voorkomen,
dat er anders het gevolg van wezen zou. Aan-
houdende dorst is, zooals algemeen bekend is,
veel ondragelijker dan voortdurende honger.
De massa rondloopende vloeistof in het ligchaam
is zeer groot en daar de verschillende uitschei-
dingen voornamelijk bestaan uit vloeistoffen, is
hiervan het natuurlijk gevolg, dat wanneer deze
gedurende langen tijd uitgeput zijn, zonder dat
er eenig water in het ligchaam is opgeno-
men , het aanwezen van vaste stoffen in het
ligchaam de overhand heeft. Het bloed wordt
dien ten gevolge dikker en verandert van ge-
aardheid, wordt prikkelbaarder dan het in des-
zelfs natuurlijken toestand was, en komt derhalve
in een staat, die zeer ligt kwalen kan ten ge-
volge hebben; ik moet hier noodzakelijk aan-
-ocr page 80-
75
stippen, dat de vloeistoffen in de maag opgeno-
men, niet onderworpen zijn aan het langzame
proces der spijsvertering; maar bijna in eens in
den bloedstroom worden opgeslorpt, zoodat wan-
neer er een weinig drank gebruikt is, hetzelve
bijna onmiddelijk geheel wordt ingezogen. Daar de
dorst even als eetlust door de natuur aangeduid
wordt, worden we als 't ware van zelve over-
tuigd va» de noodzakelijkheid om te drinken;
des niet te min worden er waanwijzen gevonden,
die dit punt nog betwisten. Het paard, dat
dikwijls van water voorzien wordt, zal nooit meer
drinken dan noodzakelijk en goed voor de ge-
zondheid is en minder dan dat paard, wat men
slechts eens of tweemaal per dag van water
voorziet; maar wanneer het paard dorst lijdt
en door deze verteerd wordt, kunnen we
ligt begrijpen dat het arme dier onwillig is den
kop uit den emmer te halen, zoolang er nog
een droppel in dezen aanwezig is.
---------HHH-
-ocr page 81-
VIJFDE HOOFDSTUK.
ZIEKTEN.
Jtlet is geenszins ons plan om in een naauw-
keurig onderzoek der ziekten te treden, daar
wij ons alleen ten doel stellen de kenteekenen
van elk dezer aan te toonen, opdat men ze
kenne, wanneer er zich bij het paard voordoen,
zoodat men de beste wijze van behandeling
kan aanwenden tot dat men in de gelegenheid
zal zijn den raad van een kundig veearts in
te roepen. Wanneer er iets plaats heeft, dat
een alledaags geval te boven gaat, is het
noodzakelijk de hulp van een deskundigen te
baat te nemen, dat ook altijd mijne gewoonte
is, ofschoon eene even groote mate van vee-
artsenijkundige kennis bezittende als het meeren-
deel van die menschen, die niet bepaald voor
het vak zijn opgeleid. En daarover 't algemeen
hunne eischen zeer matig zijn, spaart men op
deze wijze nog meer uit, dan door het raadple-
gen van een kwakzalver, daar de eerste het
-ocr page 82-
77
paard op wetenschappelijke gronden behandelt
en het dier spoediger genezen zal; maar men
moet toch van de geschikte geneesmiddelen
kennis dragen, vooral in minder ernstige gevallen,
daar we niet altijd bijtijds onze toevlugt tot een
veearts nemen kunnen, tenminste op het land,
én wij zien toch ook niet gaarne onze paarden
smart lijden zonder te trachten ze te verligten; het
zou daarenboven ook belagchelijk zijn om telkens
de hulp van vreemden in te roepen, wanneer
ons paard een weinig af was of een kleine kwet-
suur of schram ontvangen had; ten einde dit te
voorkomen, zoowel als eene betere methode van
behandeling aan te wijzen dan gewoonlijk in
een stal plaats grijpt, laat ik hier deze korte
bemerkingen volgen.
TOELICHTINGEN VOOE HET TOEDIENEN VAN
PÜRGEERMIDDELEN.
VEESTOPTHEID OF HARDLIJVIGHEID.
Dit kan aan het ligchaam eigen zijn, of
door toevallige oorzaken verwekt worden , het
laatste is meestentijds het geval. Men verstaat
er door het inhouden der uitwerpselen, verge-
zeld met moeite dezelve te verwijderen daar
de droogheid er van het loozen in den weg
-ocr page 83-
78
staat. Het doel der purgeermiddelen is niet
alleen om hardlijvigheid tegen te gaan, maar
het kwam mij voor dat het hier wel de geschikste
plaats was deze te behandelen. Het dikwerf en
herhaaldelijk toepassen van purgeermiddelen is
uiterst nadeelig en kan niet met het behoud der
gezondheid bestaanbaar zijn; echter kan bij de
omstandigheden, waaronder paarden gehouden
worden, misschien hunne gedurige herhaling er
misschien toe bijdragen om veel grooter kwalen
af te wenden , dan die het gedurig toedienen
dezer middelen kan ten gevolge hebben. Onder
zulke omstandigheden alleen, kan hunne toedie-
ning worden geregtvaardigd; in alle gevallen
waarin een paard goed behandeld wordt, moet
men nooit purgeermiddelen aanwenden zonder
noodzakelijke reden, noch moet een gril of laat-
dunkenheid derzelver gebruik voorschrijven. Wan-
neer de noodzakelijkheid het vordert om een
paard een purgeermiddel te geven, is het ook
noodzakelijk, dat het daartoe eerst moet worden
voorbereid en het is daarom, dat het daags te
voren zemelspoelingen moeten worden voorgezet
in plaats van koorn, met welke het zeer doel-
matig zijn zal een lepel zout te mengen en eene
gelijke hoeveelheid in de spoeling, die hem den
volgenden dag des morgens gegeven wordt.
Na verloop van een paar uren na de voedering
-ocr page 84-
79
b. v. acht uren 's morgens, moet hem de pur-
gatie worden toegediend; bij deze eenvoudige
behandeling wordt er eene groote behendigheid,
vaardigheid en behoedzaamheid vereischt om het
dier niet bang te maken of te doen walgen, daar
het dan moeijelijk zou zijn, om een volgende
keer met hem te slagen. Om dit snel ten uit-
voer te brengen, moet men het dier een halster
aan den kop doen, die, daar deze over den bek
los moet zijn, hem vrijelijk het openen van den bek
zal toelaten; vervolgens keere men hem van de
krib af, een helper opene den bek, dat aldus
verrigt dient te worden: hij stelle zich n.1. ter
regter zijde van den kop en terwijl hij de eene
hand in den bek steekt boven de tanden moet
hij de onderkaak met de andere hand vasthou-
den , zoodat de bek aldus wordt opengehouden;
de persoon, die hem de pil zal geven en aan
de linkerzijde geplaatst is, moet hem zachtkens
bij de tong vatten, opdat hij dio voorzigtig ver-
wijderen kan, vervolgens neme hij de pil uit
zijn vestzak, waar hij tot het gebruik gereed is,
(doch hij zorge dit op eene bedaarde en omzig-
tige manier te doen) tusschen duim en vinger
brenge deze spoedig naar achteren over de
tong en in het midden van de mondholte; na
dit gedaan te hebben trekke hij eensklaps zijne
hand terug en laat de tong en den bek los; op
-ocr page 85-
80
dit oogenblik zal het paard zeer veel neiging
gevoelen om te hoesten, om dit te voorkomen
make men spoedig eene beweging met de hand
om het te beletten, want daar hij dan zal den-
ken , dat men hem slaan zal, slikt hij op hetzelfde
ooo-enblik de pil door. Doet hij dit niet dan
houde men den kop overeind en streel hem,
heeft hij dan nog de pil niet ingeslikt dan steke
men de vingers in den bek, opdat hij genood-
zaakt worde de tong te bewegen, of klop hem
zachtkens op de keel; wanneer men echter de
pil er eens goed heeft ingestoken, zal hij deze
spoedig inslikken, zoo niet, dan breekt hij deze
weldra tusschen de tanden en werpt ze uit.
In allen gevalle moet men zich overtuigen, dat
het dier het geneesmiddel genoten heeft, door
er namelijk zoo lang bij te blijven tot het is
doorgeslikt. Wanneer de pil wel doorgeslikt is,
draaije men het paard weder om en ontdoe het
van den halster, terwijl men hem zachtkens aan
de ooren krabt en liefkoost, ten einde het niet
bevreesd zij, dat men naderhand zijn kop zal
onder handen nemen; de persoon wiens zaak
het is naar het paard om te zien, moet nu zorg
dragen, dat het dier genoeg water krijgt tot
de purgatie hare werking gedaan heeft, dat het
niet koud wordt en een warme spoeling ont-
vangt in plaats van koorn. Na verloop van
-ocr page 86-
81
eenigen tijd na het toedienen van de pil, geve
men het paard zemelspoeling op dat uur als
het naar gewoonte voeder ontvangen zou. Is
het schoon weder, dan kan men het paard een
uur of langer goed bedekt laten wandelen,
op het midden van den dag of vóór den avond-
stond.
Brengt men hem weder op stal dan make
men hem niet verder nat dan dat men alleen
de pooten wascht, drage zorg, dat hij dien
nacht spoedig rust geniet en als het geneesmid-
del geen werking gedaan heeft, dient men hem
den volgenden dag (als het weder het gedoogt)
omstreeks 9 uur de dekken op te leggen en
een bedaarde wandeling te laten doen tot de wer-
king begint; vervolgens brenge men hem naai-
den stal en sla flanellen zwachtels om de pooten ,
bereide eene gemakkelijke legplaats en laat hem
rust genieten, behalve dat men zorg draagt,
dat hij eten op zijn tijd ontvangt; een em-
mer water, niet te koel, moet bestendig on-
der zijn bereik staan. Als het geneesmiddel
gedurende den dag sterk gewerkt heeft, is het
doelmatig des avonds de pooten en ooren goed
met de hand te wrijven en de zwachtels weder
aan te leggen, ook geve men het dien nacht
eene goede legplaats, en een weinig koorn door
de spoeling; den volgenden' morgen vermeerdere
6
-ocr page 87-
82
men de hoeveelheid koorn en vermindere allengs
de zemelen. Als het geneesmiddel sterk gewerkt
heeft, drage men zorg, dat het zich dien dag
rustig houdt, zoo niet, dan Iaat men hem op het
midden van den dag even als de beide vorige
malen een uur bedaard wandelen met de dek-
ken aan, (behalve in den zomer als de hitte
der zon te sterk zijn zou); des avonds geve
men het weder droog koorn, en men kan het
weder langzamerhand aan zijn gewonen arbeid
en voeder gewennen; men houde echter wel in
het oog, dat een paard hetwelk eene purgatie
gebruikt heeft, altijd kouder van nature is dan
gewoonlijk, daar het bloed alsdan van de opper-
vlakte des ligchaams naar de ingewanden getogen
is, die te dier tijde het middelpunt der afscheiding
geworden zijn; daarom heb ik zwachtels aan de
pooten, goede legplaats enz. aangegeven, opdat
het in warmer omstandigheden verkeeren zou;
wanneer paarden teder zijn , beveel ik dikwijls
een extra deken op te leggen, als het geneesmid-
del begint te werken, die er op moet blijven
totdat het bijna heeft uitgewerkt en er afgeno-
men moet worden als de wandeling gedaan is.
Dit is dan ook de reden waarom ik opzettelijk
geen gewag maakte om het paard, op den dag
waarop het geneesmiddel werkt, schoon te ma-
ken en te poetsen, daar het ontblooten hem
-ocr page 88-
83
meer kwaad zou berokkenen, dan het schoon-
maken van zijn ligchaam hem zou bevoordeelen ;
men kan evenwel zijne pooten niet te veel met
de hand wrijven.
De purgatiepil, die ik altijd aanwend en in-
zonderheid kan aanbevelen, als men er mede
te werk gaat, zoo als ik pas heb aangetoond,
bestaat uit het volgende: — neem
Lever-aloë.......2 drachm.
wrijf deze goed fijn in een mortier; voeg er bij
Kro-ton-olie.....12—14 droppels
wrijf de olie goed door de Aloë, daar deze niet
fijn genoeg verdeeld kan worden zonder de olie;
dit verrigt hebbende, neme men:
Poeder van Gemberwortel . . 3 drachm.
Bloem van Magnesia . . . 2 of 3 drachm.
wrijf dit alles goed zamen; voeg er vervolgens
Tinctuur van Kardamomzaad, Anijszaad, of
Corianderzaad bij . . . 30 tot 40 dropp.
waarvan men, met toevoeging van een weinig
reuzel een pil vormt. Wikkel deze in zoo weinig
zuigpapier als noodig is; dan kan men het op
eene geschikte wijze toedienen, Pillen zijn altijd
het best en meest verkieselijk als ze verschzijn.
Dit is dfene zoo sterke dosis, als men immer kan
aanwenden,
altijd in de veronderstelling, dat de
zamenstellende middelen deugdsaam zijn en het
paard er toe voorbereid is, in die gevallen, waarin
6*
-ocr page 89-
8-1
alleen een gewoon purgatief vereischt wordt.
De qualiteiten van de paardengeneesmiddelen
verschillen zoo hemelsbreed, dat het onmogelijk
is om het te beschrijven; want somtijds bestaat
het verschil tusschen een ons en een drachma
alleen in de massa, dit moet men vooral in het
oog houden, wanneer men voorschriften in han-
den krijgt, die gereed gemaakt moeten worden.
ZACHTE PURGATIEPIL.
Neem:
Lever-aloë......l'/2 drachm.
Kroton-olie.....10 of 12 dropp.
Gember........2 drachm.
Magnesia....... . 2 drachm.
Tinctuur van Cardamom-, Anijs- of Corian-
derzaden......20 tot 30 dropp.
Men voege zooveel reuzel bij, als vereischt wordt
om de pil zekere binding en vastheid te geven.
Dezelfde aanwijzingen, die ik aangegeven heb
om ze zamen te mengen, moeten ook hier in
acht genomen worden. Ik heb dit recept niet
aanbevolen, dan na dikwijls deszelfs goede uit-
werkselen gadegeslagen te hebben, die Inij dan
ook het volle regt geven dit te doen; en dit
zijn mijne redenen n.1. dat ik nooit bemerkt
heb, dat deze geneeswijze eenige krampachtige
-ocr page 90-
85
pijnen, of de gewone walging en misselijkheid
veroorzaakte, dat andere recepten 'ligt ten ge-
volge hebben. Men zal mijns inziens ondervinden,
dat het aan al de doeleinden van de gewone
purgeermiddelen voldoet, ook is er volstrekt
geen gevaar aan verbonden. — Inzonderheid is
het noodig in jagtstallen, daar het zeer gunstig
werkt op de pooten der paarden, als deze spons-
achtig, zeer of opgezet zijn.
ONTSTEKING.
Het onderzoek naar ontsteking is van het
uiterste belang, daar het min of meer met elke
andere soort van ongesteldheid in verband staat,
en wanneer het niet met eene zekere vaardigheid
wordt tegengaan, spoedig zijn alles vernielenden
gang gaat. Er is voorzeker geen aandoening
waaraan het paard meer is onderworpen, waarom
het noodzakelijk is, dat wij ons een weinig na-
der met deszelfs aard en kenteekenen bekend
maken: de oorzaken tot ontsteking zijn zeer
uiteenloopend; maar men kan deze gevoegelijk
verdeelen in die, welke voor het leven noodza-
kelijk zijn en die door werktuigelijke of schei-
kundige prikkels worden voortgebragt. De ver-
schijnselen zijn: eene verhoogde temperatuur,
roodheid, zwelling en pijnlijkheid; en hetzij ons
-ocr page 91-
8G
genoegzaam te weten, dat deze de kenteekenen
zijn, zonder de wijze waarop dezelve ontstaan,
nader te beschouwen. De ontsteking komt
onder twee verschillende vormen voor, zij is of
plaatselijk of over 't geheele ligchaam verbreid.
I'laatselijle
is zij als ze zich tot één
orgaan bepaalt of tot een gedeelte er van.
Verspreid noemt men deze, als zij meer dan
één ligchaamdeel heeft aangetast of over het
geheele ligchaam wordt waargenomen, b.v. wan-
neer men er koorts onder verstaat. De voor-
naamste gevolgen waartoe ontsteking leiden kan,
zijn: aaneengroeijen der deelen, verettering,
versterving, en waterzucht. Voor derzelver be-
handeling is, om in het algemeen te spre-
ken , plaatselijke bloedontlasting, pijnstillende
of verzachtende omslagen of pleisters, rust,
opmerkzame zorg voor de ingewanden, klein
rantsoen, al wat er vereischt wordt: wan-
neer een doorn of eenig ander vreemd lig-
chaam er de oorzaak van is, kan verwijdering
er van reeds veel bijdragen om den voortgang
te onderdrukken. Bij de behandeling van alge-
meene ontsteking moet men de toevlugt nemen tot
algemeene en plaatselijke bloedontlastingen, sterke
purgatiën (met eenige uitzonderingen), ook in-
spuitingen , spiesglanshoudende middelen, schrale
voeding, rust, tegenwerkende prikkels enz.,
-ocr page 92-
87
enz. al na gelang de hevigheid en de verschijn-
selen der kwaal.
Bij de behandeling der plaatselijke ontsteking
verschil ik van het meerendeel dergenen, die
over dit onderwerp geschreven hebben, daar ik
sommige der verschijnselen aan andere oorzaken
dan zij dit doen, toeschrijf; b.v. ik veronder-
stel dat het opzwellen en de pijn, veroorzaakt
wordt door de drukking van het bloed op de
zenuwen en door een verlies van veerkracht
en spanning der vaten in het ontstokene deel,
vergezeld van eene zamentrekking der zoo
even genoemde vaten onder dat gedeelte in
hetwelk de onsteking bestaat, die het vrije
doorstroomen van het bloed in den weg staat.
Daarom beveel ik warmte en vochtigheid aan
gedurende 12 of 24 uren, indien de ontste-
king hevig is, men zoeke weder veerkracht aan
de aangedane deelen te geven, nadat men den
bloedsomloop hersteld heeft. Ik zal in een
volgend gedeelte van dit werk ten volle de
wijze van behandeling aangeven in zaken, die
overleg vereischen.
GEWONE OP GOEDAARDIGE DKOES.
Dit is een gebrek, waaraan alle jonge paar-
den in den natuurstaat onderhevig zijn, en het
eenige, hetwelk men zeggen kan, dat de na-
-ocr page 93-
88
tuur medebrengt, en waaraan ze onderworpen
zijn. Even als alle levende dieren kunnen
ze aan andere ziekten lijden; maar deze zijn
de gevolgen van bijkomende omstandigheden.
Hoe geheel verschillend is de regeling, welke
men maken moet, wanneer men hunnen toestand
overziet onder de heerschappij van den mensch
en wat is de reeks van ziekten vreeselijk om
aan te hooren, wanneer ze onder zijne zorg en
wijze van behandeling verkeeren. Dit feit alleen
moest ons uit den aard der zaak, waar de
bewijzen van ooggetuigen ontbreken, er toe
leiden om op te merken, dat onze tegenwoor-
dige wijze van behandeling indruischt tegen
de wetten der natuur en tegen die, welke het
leven aan den gang houden en besturen, zij
moesten ons brengen tot eene eigenlijke be-
schouwing van de kwalen, die uit zulk een
toestand voortvloeijen. Het is waar er zijn
kwalen, die voortkomen uit derzelver gebruik;
maar veel grooter is de lijst van ziekten, die
uit het misbruik van deze behandelingswijze ont-
spruiten. Deze aanmerkingen komen als 't ware
van zelve in mijne gedachten op, in verband
met het onderzoek van dit onderwerp, dat ik
meer van nabij beschouwen zal, en de waar-
heid er van kan naar mijn inzien naauwelijks
in twijfel getrokken worden; zoo ik ze echter
-ocr page 94-
89
onopgemerkt liet, zou het heeten geen gebruik
te maken, van dat schoone regt, dat ik bezit
om namelijk de algemeene opmerkzaamheid in
te roepen, omtrent waarheden, die ik hier aan
het licht tracht te brengen; en ook zou ik
die sluimerende sympathie niet doen ontwaken,
die ik begeer gaande te maken.
De eenigste vrees, die ik koester is, dat deze
aanmerkingen misschien een weinig misplaatst
schijnen, maar mijne lezers zullen het hoop ik
mij niet euvel duiden, als ik zeg, dat ze met
een goed doel zijn aangevoerd.
Bijna elk jong paard heeft hinder van den
droes, welke kwaal gewoonlijk in het voorjaar
plaats grijpt; deszelfs aannadering openbaart
zich gewoonlijk door een kuch en eene over-
vloedige ontlasting van eene geel gekleurde
vloeistof uit de neusgaten , vergezeld van een
speekselvloed uit den bek, die taai en dra-
derig is, kenteekenen van pijn in de keel,
die dan ook zeer gezwollen is. Wanneer de
zwelling verergert, is het dier onwillig voed-
sel of water tot zich te nemen, en krijgt
eene min of meer hevige koorts, die zich
door dorst openbaart, het is niet in staat
om te drinken, daar de poging hiertoe aange-
wend een krampachtigen hoest te weeg brengt,
die het onmogelijk maakt te slikken.
-ocr page 95-
90
De oorzaken van droes zijn moeijelijk na te
gaan; maar paarden, die gedurende den winter
slecht voeder hebben gehad, en veel aan koude
blootgesteld geweest zijn, lijden vreeselijker dan
hunne beter verzorgde confraters.
Bij de behandeling er van moet men aan
twee aanwijzingen voldoen:
1° Het rijpen van de opzwelling; en
2° De matiging van de ontsteking.
Om het eerste te verkrijgen zou ik aan-
raden, dat men over bet gezwel een pleister
legge, te zamengesteld uit:
Bourgondische pik . 1
Bijen was . . . . > van elk 2[/2 drachm.
Reuzel.....]
Poeder van spaansche vliegen . . 1 drachm.
die men er een paar dagen moet oplaten. Na
verloop van dien tijd neme men deze er af, ten
einde het gezwel te onderzoeken, dat, indien
het niet hard meer, doch week op het aanvoe-
len geworden is, maar in eens moet geopend
worden, omdat het een teeken is , dat het etter
bevat, die wanneer men het van zelf liet open-
gaan eene vuile en ruwe wond achterlaten
zou, in welker genezing men ligt bezwaar kon
vinden; is er echter geen teeken, dat er etter in
bevat is, legge men ander maal een pleister op.
Nadat men het gezwel geopend heeft, pappe
-ocr page 96-
91
men dat gedeelte wel en bezige een trekpleis-
ter om de afscheiding van de etter te bevorde-
ren , men kan deze echter den volgenden dag
weder verwijderen, en na de wond wel gepapt
te hebben, gebruike men een weinig tinctuur
van Arnica, ofMyrrhe, of Friarsbalsem, terwijl
men het pappen en het aanwenden der tinctuur
2 of 3 malen daag's herhale. Sommigen ver-
kiezen de volgende wijze van behandeling boven
de pleister, terwijl ze het aangedane deel dage-
lijks wrijven met een smeersel, zamengesteld uit:
Ammonia liquida.......'/, ons
Olijf-olie..........1 ons
Terpentijn-olie........'/2 ons.
goed ondereen gemengd.
De eerste wijze schijnt mij toe verkieselijker
te zijn, daar de pleister niet alleen alle goede
eigenschappen van het smeersel in zich bevat,
maar te gelijk warmte aanbrengt, en het deel
van den invloed der koude lucht vrijwaart.
Het opvolgen van de eene aanwijzing moet ons
niet brengen tot de verwaarloozing van de andere
of tot het over het hoofd zien van de algemeene
verschijnselen.
Zoo het paard welgevoed is geweest voor
het ongeval zich opdeed, en de ontstekingsver-
schijnselen hoog loopen, zoodat de longen zou-
den aangedaan worden, zal het noodzakelijk
-ocr page 97-
92
zijn om bloed af te tappen, doch meu ga
hierin omzigtig te werk en geve tweemaal daags
een pil, zamengesteld uit:
Kampher (opgelost in een weinig wijn-
geest) ..........'f2 drachm.
Tartarus emeticus......1 scrupel
Salpeter.........l'/2 drachm.
Zwavel.........2 drachm.
tot een pil gemaakt met teer," siroop of eenig
ander voermiddel. Dit herhale men den vol-
genden morgen en geef tegen den avond daar-
voor in de plaats.
Pruisisch-zuur (*) ..... '/« drachm.
Kampher (opgelost als boven vermeld) 1 scrupel.
Tinctuur der bladeren van Lobelia inflata '/2 ons,
gemengd in den vorm van een drank met bij-
voeging van een weinig fijne grutten. Geef
hem op den morgen van den derden dag een
pil zamengesteld uit:
Extract van Belladonna . . . l/t drachm.
Tartarus emeticus.....l'/2 scrupel
Zwavel-bloemen......3 drachm.
Salpeter........1 drachm.
vermeng dit met teer, of zoo als boven is
aangegeven. Teer is het beste voer- en bind-
(*) De sterkte er van wijzige men naar de opgave van
de Pharmacopoea.
-ocr page 98-
93
middel om al deze pillen in een goeden vorm
toe te dienen, indien het n.1. niet in strijd is
met andere dingen.
Men stelt groot vertrouwen in den drank
hierboven aangeraden, daarenboven wordt het
ei
emakklijker toegediend dan een pil, zou het
den persoon, die het wil gebruiken, voor-
komen even veel goed te doen, als hij ver-
wachtte, dan diene hij ook deze eens per dag
de laatst voorgeschreven pil toe, het zij des
avonds of des morgens na het ingeven van
den drank, zoodat het dier tweemaal daags
medicijn krijgt, zoolang men nog vermoedt, dat
er nog eenige ontstekinsverschijnselen aanwezig
zijn.
Het voedsel van het dier moet bestaan in
zemelspoelingen, en zoo het hardlijvig is, dan
menge men er eene weinig gekookt lijnzaad
bij, ook is een handvol zout altijd doelma-
tig. Wanneer het dier aan de betere hand,
en nog zeer zwak, doch weinig eetlust heeft,
geef dan:
Poeder van Gentiaanwortel i Yan elk 3 drachm.
» » Kamillebloemen \
Gember.........l'/j drachm.
tot een pil gemaakt met stroop of honig; die
men dagelijks toediene. Zoo het dier een wei-
nig zout door de spoeling ontvangt, worden
-ocr page 99-
er geen medicijnen vereischt; en men wachte
zich inzonderheid voor eene groote algemeene
dwaling, die daarin bestaat, dat men te vlug
is in het toedienen van voedsel, daar men
zich verbeeldt, dat hoe meer het dier eet,
het daarom des te beter is, juist het tegen-
overgestelde is waar; men zorge daar voor, de
maag niet te spoedig met voedsel te overladen.
Men geve het paard genoeg versche lucht en
een weinig groen voeder; wortelen zijn daar-
voor zeer aan te prijzen.
-ocr page 100-
ZESDE HOOFDSTUK.
i
KWALEN , DIE UIT DE HEESENEN VOORTKOMEN,
OP DEZE EN DE ONMIDDELIJK AANGREN-
ZENDE DEELEN AANDOEN.
H O O F D I* IJ N E N.
eze ontstaan door de drukking van het bloed
op de hersenen, daarin zijn oorzaak vindende, dat
het dier te vet en te plomp is , of in eene vertra-
ging in den bloedsomloop, of in eenetenaauwe
lialsriem, als het dier opgetuigd is, of een
te naauwe leireep. Deze ongesteldheid begint
met duizeligheid en men zal dikwijls zien, dat
het paard den kop heen en weer schudt, log en
druilig schijnt te zijn; soms zal hij zich b. v.
ééns of tweemaal omdraaijen en eensklaps ver-
schrikt schijnen, hard wegloopen, terwijl hij den
geheelen tijd naar eene zijde overhelt, tot dat
hij neêrtuimelt, na verloop van eenige minuten
zal hij gewoonlijk herstellen, maar altijd onder-
worpen zijn aan herhaling van dit ongeval, bij
-ocr page 101-
96
dergelijke aanvallen moet men het paard laten;
maar niet te sterk, ook is het goed den om-
loop van het bloed te matigen door het te stree-
len. Is hij weder op stal gekomen, dan moet
men hem een dosis purgeermiddelen ingeven en
herhaalde malen spoelingen met zout toedienen;
maar men wachte zich hij dergelijke onge-
vallen altijd voor prikkelend voedsel, steeds
houde men den buik open, ook moet men hem
veel zachte uitspanning geven, alsmede niet veel
voedsel te gelijk. Groen voeder en pisafclrij-
vende middelen zijn in sommige gevallen zeer
doelmatig.
Poeder van hars.....3 drachm.
Salpeter........3 drachm.
Harde Zeep.......2 drachm.
Gewone terpentijn.....25 droppels.
vermeng dit, en maak daarvan een pil.
BEROERTE.
Deze ongesteldheid is van denzelfden aard als
hoofdpijn, maar in veel heviger graad, en gaat
van veel grooter gevaar vergezeld; de ken-
teekenen van den aanval der ziekte zijn, het
nederhangen van den kop, het dier strui-
kelt , wanneer het zich beweegt, het hooren
en zien is gestoord en de wilskracht vermin-
derd. Wanneer de aanval heviger wordt, valt
-ocr page 102-
m
het dier neder en knarst op de tanden, de oogen
zijn geopend maar staan strak, terwijl de oog-
appels zamengetrokken zijn, de spierkramp doet
dikwijls de eene zijde meer dan de andere aan.
De aderen van den kop en hals zijn met bloed
overvuld, en de magt om te slikken ontbreekt,
waarbij nog-de ademhaling bemoeijelijkt wordt.
Het doet gewoonlijk oude en weldoorvoede
paarden, die een onwerkzaam leven leiden,
aan en wordt door drukking van het bloed op
de hersenen, — uitstorting van bloed uit de
hersenslagaderen op derzelver zachte zelfstan-
digheid, — of het uitzweeten van weiaardig
vocht uit de vaten veroorzaakt. Het kan ook
voorkomen zonder bloedsophooping, uitstorting
of uitzweting van bloed en zulke aanvallen
verdwijnen zonder eenige verlammende aan-
doeningen
achter te laten. In zulke gevallen
is het waarschijnlijk een uitvloeisel van een
bedorven maag of prikkel van eenige andere
oorzaak.
Zoodra men met de verschijnselen bekend is,
moet men het dier eene sterke aderlating doen
ondergaan, den rug roskammen en lavementen
van warm zeepwater bewerkstelligen, waarin een
ons terpentijn gemengd is, en warm water op de
borst gieten; men ontlaste bloed uit de ader, die
aan de tegenovergestelde zijde gelegen is van dat
7
-ocr page 103-
98
deel, hetwelk het meest door de zenuwaandoe-
ningen aangedaan wordt. Men bedekke het
ligchaam met warme dekens, legge zwachtels
aan de pooten en verkoele den kop.
Wanneer het dier den aanval overleeft, geve
men het zoo spoedig mogelijk
Kroton-olie.......30 droppels
Terpentijn.......'/2 drachm.
met eene warme vloeistof vermengd. Zoo de
voorsclirevene middelen niet onmiddelijk bij de
hand zijn, dan is een gewone pil met eenig
prikkelend middel en eene warme spoeling vol-
doende. De zeepwater inspuitingen moeten
zoolang worden voortgezet tot de ingewanden
beginnen te werken.
Ten einde eene genezing
te bewerkstelligen, is het noodzakelijk de oor-
zaak te kennen, deze te verwijderen en het dier
moet een geruimen tijd daarna goed verzorgd
worden. Het voedsel vereischt de naauwste re-
geling en men drage wel zorg voor oppassing
van het dier in hei algemeen. Het is onmo-
gelijk in een zoo kort bestek als dit in al de
oorzaken, verschijnselen en behandeling van
eene kwaal als beroerte te treden; te meer
daar het bekend is, dat deze uit zoo vele ver-
schillende bronnen voortspruit en dien ten ge-
volge gewijzigde vormen van behandeling vor-
dert ; ik heb echter de aanwijzing van behaude-
-ocr page 104-
99
ling van één aanval aangegeven en de ver-
schijnselen , die elk geval kenmerken vereischen
derzelver eigenaardige behandeling.
DUIZELIGHEID UIT DE MAAG VOORTKOMENDE.
In een stal, waar deze zich opdoet, heerscht
zeker groote onwetendheid, daar de ongesteld-
heid , zooals de naam aanduidt, uit een slech-
ten voedingsregel voortspruit, daar de maag
zoo is uitgerekt, dat derzelver vezelen hunne
zamentrekkende kracht verloren hebben. Mij
is nog nimmer zulk een geval voorgekomen en
ik zou niet voorzigtig handelen , indien ik ten
dezen opzigte inlichtingen gaf aan personen , die
zoo zorgeloos en onwetend zijn als zij, bij wier
paarden zich zulk eene vreeselijke ziekte opdoet,
De eenige raad, dien ik derhalve hierin geven
kan is, om zoo spoedig mogelijk de hulp in te
roepen van iemand, die datgene, wat door la-
kensvvaardige zorgeloosheid, zoo niet onwetend-
heid, veroorzaakt is, kan herstellen.
k o L d k e.
Deze ziekte doet zich voor, of uit zich zelf
ontstaande (idiopathisch), of (symptomatisch),
als liet uit bestaande kwalen zijn oorsprong
7*
-ocr page 105-
300
neemt. Zoo het dier hierdoor wordt aangetast
is het zoo woest en zijn de verschijnselen van
zoo hevigen aard, dat men ze onmogelijk ver-
warren kan met eenige andere ontsteking of on-
gesteldheid. Deszelfs gevolgen zijn even beslissend
als de kenteekenen er van. De ziekte vereischt
de meest vaardige en doeltreffende behandeling,
die daarin moet bestaan, dat men dezelfde
volge, die ik onder beroerte heb aangegeven;
men dient zorg te dragen, dat het dier zich zelf
geen letsel doet; maar welke behandeling men
ook aanwende, de dood is gewoonlijk het gevolg
van deze gevaarlijke ziekte.
OVERVALLEN OF VALLENDE ZIEKTE.
Deze ziekte kan van tweederlei aard zijn, het
zij deze voortkomt uit aandoening van andere
organen, b. v. ongesteldheid der maag, wor-
men, enz. het zij deze als eene oorspronkelijke
kwaal optreedt. Bij de behandeling der paar-
den, die aan deze ziekte onderhevig zijn, drage
men zoo veel mogelijk zorg de oorzaken op te
sporen en te verwijderen, en alzoo naar de
oorzaak de geneeswijze in te rigten.
-ocr page 106-
101
DOLLEHONDSBEET.
De ziekte, die uit den beet van een of ander
woest dier ontstaan is, en zich door het orga-
nisme verbreid heeft, kan onmogelijk genezen
worden. Wordt echter een paard door een
dollen hond of door een ander dier, dat men
van deze ziekte verdacht houdt, gebeten, moet
men er oogenblikkelijk toe overgaan de wond
uit te snijden,
goed te reinigen en door bran-
ding,
hetzij met een gloeijend ijzer of eenig bij-
tend middel
de smetstof te vernietigen; men
geve het dier daarop een zacht purgeermiddel,
voede het met koele spijzen en drage vooral
zorg, dat het met rust worde gelaten.
OOGZIEKTEN.
Oogontsteking door inwendige oorzaken. Wan-
neer het dier door oogontsteking is aangedaan
en het ligchaam vet en grof is, kan eene ader-
lating zeer doelmatig, zelfs noodzakelijk geacht
worden, het is ook niet ondienstig het paard
een purgeermiddel toe te dienen en het oog
moet met broodpap of een uit lijnmeel belegd
worden, welke doortrokken en verzadigd is met
Goulardwater, of:
Poeder van aluin.....1 drachin.
-ocr page 107-
102
Rozenwater of enkel water ... 1 pint
dooreen gemengd, of:
Poeder van Sulphas Zinci . . l'/2 drachm.
Azijnzuur lood......2 drachm.
Tinctuur van opium......l'/2 ons
Bronwater.........1 pint
dooreen gemengd. Ook kan men eene goede
wassching zamenstellen, uit
Water van Goulard . . . . . 3 drachm.
Wijngeest, of wijnazijn (van het eerste 1
drachme van het laatste 1 ons,)
met een 1,1358 Ned. kan koud water. Zoo
de ontsteking hevig is kan men er 1 ons tinc-
tuur van opium bijvoegen, en de hoeveelheid
wijngeest of wijnazijn op de helft brengen.
Een pisdrijvend middel en een lage dieet zal
alsdan noodzakelijk zijn; tevens beschutte men
het oog voor den te hevigen prikkel van licht.
Eenvoudige oogontsteking gaat gewoonlijk
vergezeld met verkoudheid en kan plotseling
ontstaan; het kan ook voortkomen uit den prik-
kel van een vreemd ligchaam in het oog, of een
slag en daarom wordt er voor het deel een
naauwkeurig onderzoek gevorderd. Het genees-
middel is hetzelfde als wat ik hier boven heb
aangegeven, en bij deze behandeling verdwijnt de
ontsteking gewoonlijk binnen eenige dagen. Zoo
niet, dan zij men verdacht öp Maanblindheid,
-ocr page 108-
103
en men neme de toevlugt tot middelen, welke
buikvolbloedigheid tegen gaan, zoowel bloedont-
lasting als eene sobere voeding. Men drage ech-
ter wel zorg om nooit poeders in het oog te
blazen, op welken grond men dit ook moge aan-
bevelen.
M O N D Z I E K T E N.
ZWELLING VAN
HET TANDVLEESCH.
Dit is waarschijnlijk de eenigste mondziekte ,
welke somtijds voorkomt en eenige verklaring
vereischt, deze bestaat uit eene ontstekingach-
tige aanzwelling van het tandvleesch, zoodat
hetzelve over de vrije oppervlakte der tanden
heenschuift en pijn veroorzaakt als het dier be-
proeft te eten, derhalve zal het zijn koorn wei-
geren eveneens het hooi.
Wanneer deze zwelling een aanvang neemt
dient men eenige insnijdingen te maken om on-
middelijke verligting aan te brengen, daar het
weinige bloed, dat ontlast wordt eene goede
uitwerking heeft. Voorts geve men het dier
wat zemelspoelingen en als men het geen pis-
drijvende middelen toe wil dienen, drage men
zorg voor eene goede ontlasting.
1
-ocr page 109-
/
104
ZIEKTEN VAN DE KEEL.
De eenigste onder de ziekten van de keel,
welke eene naauwe beschouwing vereischt, is het
zoogenaamde brullen (roaring), dat bij het adem-
halen van het dier plaats heeft, wanneer het in
drukke bezigheid is. Is het dier in staande
houding, dan kan men de aanwezigheid van dit
gebrek ontdekken, als men eene plotselinge be-
weging
naar eene der zijden maakt als om te
slaan, wanneer het ter voorkoming daarva"n
zich eensklaps wendt, ook kan men dit eigen-
aardig geluid ontdekken door het moeijelijke
uitademen. Doorgaans is het afkomstig uit de
ontsteking, die ontstaat door het naauw toehalen
van den keelriem, het uitwerksel van den droes
of uit de gewoonte om het dier in den strot te
knijpen ten einde het te doen kugchen; maar
gewoonlijk komt eene erfelijke voorbeschiktheid
in het spel en is ongeneeslijk.
i
!
-ocr page 110-
ZEVENDE HOOFDSTUK.
ZIEKTEN VAN HET LIGCHAAM.
CATARKH OE EENVOUDIGE VERKOUDHEID.
an de veelvuldige soort van verkoudhe-
den zijn de verschijnselen bekend aan elk,
die paarden houdt. De verkoudheid wordt ge-
woonlijk aangeduid door een kuch, eene strakke
huid (in het laatste tijdperk, ook door het
vloeijen van vocht uit den neus) en gaat ook
vergezeld van verlies van eetlust, en domme-
ligheid.
Wanneer de hoest aanmerkelijk toeneemt, kan
men er ook toe overgaan het dier te laten,
maar over 't algemeen zullen eenige warme
spoelingen en een paar hoestpillen alles teregt
brengen, een goede pil voor dat doel moet
aldus worden zamengesteld
Ammoniak-gom . . ....... . 2 drachm.
Poeder van Zee ajuin .... 1 drachm.
-ocr page 111-
106
Kampher........1 drachm.
Terpentijn........25 druppels
Anijs-olie........10 druppels
vermengd, en met teer, honig of stroop tot
een pil gevormd. Deze pil zal niet verhinderen,
dat het paard zijn werk verrigt.
Nog een ander voorschift:
Salpeter.........2 drachm.
Poeder van vingerkruid                 . '/2 drachm.
Kampher........1 drachm.
ïartarus emeticus.....V2 drachm.
vermengd, en met zoethoutpoeder, honig,
stroop of een weinig lijnmeel tot een pil ge-
vormd.
Of wanneer men geen pil moet toedienen,
Acidum prussicum (de sterkte er van regele
men naar de pharmacopaea) . . l/2 drachm.
in een weinig water, waarin het zeer doelmatig
is wat honig op te lossen.
Ik kan niet nalaten hier melding te maken
van pillen ter verkoop aangeboden door den Heer
Mattan, Livery Stables, Brick-Street, JPic-
cadilly,
daar ik deze dikwijls gebruikt en er
mij altijd wel bij bevonden heb. Ik ben in
zoo verre met derzelver zamenstelling bekend,
dat ik ze lest durf aanbevelen, daar ze ten
eenenmale onschadelijk zijn en het dier niet
beletten zijn werk te verrigten. In alle ge-
-ocr page 112-
107
vallen, waar de ademhalingswerktuigen zijn aan-
gedaan, vooral bij tijdelijke verkoudheden, kan
deze pil met voordeel worden aangewend.
SLEPENDE VERKOUDHEID.
Deze is gewoonlijk het gevolg van ontsteking.
Ingewandsongesteldheden, vooral die van de
maag kunnen er de oorzaak van zijn, en het
beste geneesmiddel, inzonderheid voor zulke
gevallen is eene geregelde en behoorlijke voe-
dingswijze, veel uitspanning in de ópen lucht,
en het openhouden van het ligchaam met een
pil zamengesteld uit:
Ammoniak-gom......2 drachm.
Duivelsdrek of Myrrhe . . . . l'/2 drachm.
Poeder van Zee-ajuin .... 1 drachm.
Van peterolie, meel van lijnzaad, of teer eene
voldoende hoeveelheid om een pil te maken;
of,
Ammoniak-gom......2 drachm.
poeder van Zee-ajuin . /           „ „ , .
-r, .. .£.. -o . A van elk 1 drachm.
Jtsenzoegom (btyrax cenzoin))
Van peterolie eene voldoende hoeveelheid om
een pil zamen te stellen;
of,
Poeder van Aloë......2 drachm.
Vingerkruid.......1 drachm.
-ocr page 113-
108
Lijnzaadmeel.......4 drachm.
Palmolie........20 druppels
Teer in voldoende hoeveelheid om een pil
zamen te stellen;
of,
Het eerste recept onder het opschrift van
eenvoudige verkoudheid.
Lijnzaadspoelingen zullen dienstig bevonden
worden om het dier te worden toegediend en
eigenlijk moet het altijd een weinig zout onder
zijn voedsel ontvangen, men drage zorg het dik-
werf
water te geven en wel bij kleine hoeveel-
heden; op dezelfde wijze handele men met het
voedsel, daar men zooveel mogelijk groote hoe-
veelheden op eens, vermijden moet; wortelen
zijn altijd heilzaam. Een goeden drank kan men
aldus zamenstellen:
Ammoniak-gom......3 drachm.
opgelost in 1,2 Ned. kan kokend water, en wan-
neer het genoegzaam verkoeld is, voege men er
'/, drachme kreosoot bij, dien men in sommige
gevallen moet aanwenden. Ik geef deze aan-
wijzingen niet op, met het denkbeeld, dat ze
genezing kunnen te weeg brengen; maar alleen
als verzachtende middelen en ten einde de
lastige verschijnselen bij het werk te voor-
komen.
-ocr page 114-
109
KORTADEMIGHEID.
Deze is insgelijks het gevolg van ontsteking.
Deze gestoorde ademhaling komt voort uit eene
barsting der longcellen en vereischt als 't ware
eene dubbele poging tot het volbrengen der adem-
haling. Dit kan men bemerken, wanneer men de
bewegingen der zijden van het dier gadeslaat. Er
bestaat volstrekt geene wijze, waarop men de
vernietigde longcellen zou kunnen heelen; daarom
kan er alleen beterschap verkregen worden door
die geneesmiddelen en aanwijzingen op te vol-
gen , welke ik onder het opschrift van slepende
verkoudheid opgegeven heb.
Er zijn andere verscheidenheden van zieke
longen, of van de wegen, die er heenvoeren,
b.v. verdikking of vernietiging van sommige
longpijptakjes die het snuiven (Wheezing), zoo
genoemd naar het geluid dan voortgebragt, ten
gevolge hebben; het piepen (Piping), of piepers
(Pipers), zoogenoemd naar de toonen, die zij te
weeg brengen, wanneer de ademhaling versneld
wordt; fluiting of fluiters (Whistling or Whist-
Iers), naar dit tijdverdrijf, dat zij bij de hand
hebben en dat echter niet van den onschuldig-
sten aard is, dat evenwel met het voortbrengen
van geen dezer toonen het geval is. Hardblazers
(High-blowers) sluiten de reeks. De woorden
-ocr page 115-
110
hebben alleen betrekking op het geluid, dat er
voortgebragt wordt; maar ze zijn in de daad
alle, zooals ik boven vermeldde verscheidenheden
van een ziekelijken toestand der ademhalings-
werktuigen en beletten derhalve de volledige
volvoering dezer functie.
KEELONTSTEKING.
Deze ongesteldheid schijnt een epidemisch
karakter te bezitten, ontstaat gewoonlijk in
het voorjaar, ze wordt voorafgegaan door
huivering en is gekenmerkt door ontlasting
van vocht uit de neusgaten, gedurig hoes-
ten en opzwelling der klieren van den strot,
de daaruit ontstaande ruwheid in den mond en
keel noodzaken het dier het voeder weder uit
te werpen; belemmering in het drinken is nog
een kenmerk. Het doet zich onder verschillende
vormen
voor, zoodat men geen bepaalde regels
voor derzelver behandeling kan aangeven. Het
zal evenwel zeer dienstig zijn het paard een
neuszak aan te hangen, waarin zich zaagsel, in
kokend water nat gemaakt, bevindt, hetgeen
dienen moet om den waterdamp te doen oprijzen.
Men moet het dier versche lucht en koel voed-
sel doen genieten, ook de poten dikwijls met
de handen wrijven en met zwachtels omgeven.
-ocr page 116-
111
Het nut van het aanwenden van een sterk
purgeermiddel of van bloedontlastingen is twij-
felachtig; maar.men trekke blaren op de keel,
en de ontstekingwerende behandeling; moet
worden voortgezet, ofschoon ze niet moet over-
dreven worden. De verschijnselen moeten gade
geslagen wofden naar gelang, om de behan-
deling in te stellen.
ONTSTEKING DEB LONGEN.
Deze aandoening is van een zeer gevaarlijken
aard en kan door koude veroorzaakt worden,
waarbij nog het nadeelige gevolg eener slechte
ventilatie komt. De aanvang er van kan men
bemerken, wanneer de huid van het dier
strak begint te worden en het zijn voeder laat
staan, daarbij zijn de ooren en pooten koud
op het aanvoelen, en de ademhaling is versneld.
Weinig lust om zich neder te leggen, be-
vreesdheid in het voorkomen, gepaard met rood-
heid der neusgaten zijn gevaarlijker verschijn-
selen ; wanneer deze zich voordoen, dient men
eene ruime aderlating met eene groote wond
aan te wenden, ten einde een bepaald uitwerk-
sel te weeg te brengen; de hoeveelheid afge-
tapt bloed is dikwijls te groot, wanneer dit
voor een tweede of zelfs voor een derde maal
-ocr page 117-
112
wordt aangewend. Men is gewoonlijk van ge-
dachte , dat de pols, die dan versneld is, de nood-
zakelijkheid aanwijst om het dier meer bloed af
te nemen; maar het is dikwijls het teeken van
zwakte, want de slagader wijkt gemakkelijk,
wanneer deze wordt gedrukt, terwijl dit in een
tegenover gesteld geval geen plaats grijpt, de
snelheid is afhankelijk van de prikkelbaar-
heid.
Ik maak deze gevolgtrekkingen, omdat ik
dikwijls waterachtige uitstortingen heb zien
volgen op een aanval van longontsteking en
omdat er dikwijls eene groote zwakte ontstaat
gedurende een geruim tijdsverloop na het ver-
dwijnen van den aanval. Mèn moet in zulke
gevallen een paard warm bekleeden, al de poo-
ten met de handen goed warm wrijven en doen
zweten door flanellen zwachtels; ook moet men
der lucht een ruimen toegang verleenen tot het
vertrek; men geve het bij voorkeur, boven
eenige andere spijs, koude spoelingen; maar in
zoodanige gevallen proeven ze zelden eenig
voedsel gedurende de hevigheid van den aanval,
de behandeling van koorts zal ook in dit geval
van toepassing kunnen zijn en het heilzame
van het gebruik van pruisisch zuur is zeer
groot.
-ocr page 118-
113
ONTSTEKING VAN HET BOKSTVLIES.
Deze ziekte heeft veel overeenkomst met long-
ontsteking en is alleen daarin er van onder-
scheiden , dat de pols niet zoo onderdrukt, maar
hard en vol is. Er openbaart zich dan ook ge-
woonlijk pijn bij het drukken op de zijden.
Men wende dezelfde behandeling aan, als wij
zoo even vermeld hebben.
BRONCHITIS OP ONTSTEKING DER LUCHTWEGEN.
Deze ongesteldheid kenmerkt zich door eene
snelle en tevens moeijelijke ademhaling en hij-
gen ; deze drie aandoeningen zijn, wat den aard
betreft, eender; doch het verschil bestaat alleen
daarin, dat de zitplaats der kwaal eene andere
is; de behandeling moet derhalve in vele opzig-
ten gelijk zijn aan die der longontsteking.
ONGESTELDHEDEN DER INGEWANDEN, ENZ.
KOLIJK.
Verschillend van darmontsteking is de ko-
lijk snel in haren aanval en kan gewoon-
lijk tot een eigenaardigen oorsprong terugge-
bragt worden b.v. het toedienen van te veel
8
-ocr page 119-
114
wikken of groen voeder, eene te overvloe-
dige dronk koud water, als het dier verhit
is, of het blootstellen aan koude, na hevige
inspanning. Een paard hierdoor eensklaps aan-
getast, ziet telkens met angst naar de zijden,
slaat met de pooten op den grond en naar den
buik, gaat op den grond liggen en rolt zich,
de zijden zijn daarbij sterk in beweging, en
het zweet dikwijls overvloedig. De aanval ver-
dwijnt soms, doch gewoonlijk niet, dan om met
meer hevigheid terug te keeren. De pooten en
ooren zijn niet doodelijk koud, zoo als dit het
geval is bij darmontsteking, en ze zijn niet zoo
hevig aangedaan; en het sterkst sprekende ver-
schijnsel is het weldadige, dat er uit stevige
wrijving over de ingewanden en drukking op
dezelve voortspruit. Ten einde de kramp te
stillen of te verminderen, geve men:
Terpentijn........2 oneen
Tinctuur van opium .... 6 drachm.
Geest van salpeterzure aether . . 1 once
in 1,1358 Ned. kan ale of gortwater.
Wanneer men na verloop van '/» uur geene
verzachting bespeurt, dan is eene aderlating
noodzakelijk; ook moet men het dier rondleiden
of op een zachten draf laten gaan, en kroton-
olie 30—40 droppels, vermengd met '/2 drachme
terpentijn-olie in 2,2716 Ned. kan warm gortwa-
-ocr page 120-
115
ter toedienen. Men voege het geneesmiddel
bij de helft van het gortwater en nadat hij het
gebruikt heeft, kan men het overschot gebrui-
ken om het geneesmiddel door te drijven. Men
spuite lavementen van warm water, met een
weinig zout, voorzigtig en bij groote hoeveel-
heden in. Tolgt er in zulke gevallen binnen
een half uur geen e verzachting, dan moet men
altijd de hulp van een deskundige inroepen;
houdt echter de aanval op, dan ontdoe men
het dier van deszelfs dekken en laat een paar
man hem goed opwrijven, aan eiken kant een;
men drage echter wel zorg het dier aan geen
kouden wind bloot te stellen; na het dier vlij-
tig gewreven te hebben, bekleede men het weder
met de dekken, bezorge hem eene goede lig-
plaats en legge de flanellen zwachtels aan.
De oorzaak van den aanval moet voorko-
men worden, en daar het dier nu een pur-
gatie zal moeten gebruiken, verrnijde men het
gebruik van koud water, en geve in plaats van
koorn eene warme zemelspoeling.
DARM ONTSTEKING.
Ontstaat gewoonlijk doordien men de pooten
of het geheele ligchaam van het paard, terstond
na het einde van den arbeid, wascht, teneinde
8*
-ocr page 121-
11(5
zich de moeite te besparen, om het vuil af te
wrijven. Gewoonlijk heeft dit plaats in Live-
reistallen
en bij luije, onwetende stalbedienden;
het gevaar, dat hiermede vergezeld gaat, is zeer
groot en gewoonlijk heeft het nadeelige gevol-
gen. Zij kan echter ook veroorzaakt worden
door plotselingen overgang van hitte in koude
of omgekeerd, ook het gevolg zijn van kolijk,
of prikkeling der eerste wegen. Zij wordt door
huiveringen, opgevolgd door koorts, vooraf-
gegaan, terwijl de ooren en pooten koud zijn,
en de pols hevig, snel en kort is, met ver-
meerdering van pijn, bij drukking, die in
plaats van heviger te worden, onbestendig
voortgaat, met eene snel toenemende en ge-
vaarlijke verzwakking. De overige verschijn-
selen zijn zoo als bij kolijk, bestaande in on-
rustig stampen, kijken jiaar de zijden en in
het rollen over den grond. Derzelver behande-
ling moet beslissend zijn, men moet het paard
laten, totdat de pols zwakker en voller wordt;
ook doe men wel een trekpleister op den
buik te leggen, zamengesteld uit spaansche vlie-
gen en terpentijn-olie en men geve het daarbij
20 druppels kroton-olie in ruim een halve Ned.
kan lijn-olie. Men wende clijsteren van warm
zeepwater, ongeveer 0,23 Ned. pond, opgelost
in 4,5435 Ned. kan water, bij groote hoeveel-
-ocr page 122-
117
heden en herhaaldelijk aan, men wrijve de poo-
ten en ooren met de handen, legge warme zwach-
tels aan de eerste, en dekke het ligchaam wel
toe; daarbij dient men zoo spoedig mogelijk de
hulp van een bekwamen veearts in te roepen.
Darmontsteking kan ook uit eene geheel an-
dere oorzaak voortkomen, b.v. het overmatig
toedienen van purgeermiddelen > alsdan
verschilt de behandeling geheel van de boven
aangegevene, in zulk een geval geve men eene
spoeling, gemaakt van arrow-root of stijfsel, en
is dit onvoldoende, dan diene men
Tinctuur van opium.....1 once
toe, of
Kalk.........1 once
Tinctuur van kina, of catechu . 1 once
Kaneelpoeder......2 drachm.
vermeng dit; ook kan men het in dezelfde
spoeling toedienen, die ik hier boven aangege-
ven heb.
Mogt het soms gebeuren, dat de ontste-
king veld won, dan kan eene aderlating
noodzakelijk worden (maar naar ik meen zel-
den). Men dekke het paard warm en ver-
warme de ledematen. Als de hevigheid der ver-
schijnselen geweken is, dan geve men het paard,
Pruissisch zuur (sterkte opgegeven in de
Pharmacopoea) ,.«.,«'/» drachm,
-ocr page 123-
118
in 1,1358 Ned. kan gewoon warm gortwater,
en men herhale dit twee maal in de 24 uren.
ZIEKTEN DER NIEREN.
NEPHRITIS OP ONTSTEKING DEK NIEREN.
Nierontsteking ontstaat veelal uit een vreemden
prikkel op dit orgaan , het zij door het misbruik
maken
van pisdrijvende middelen, waarvan de
stalbedienden, in weerwil, dat ze met derzelver
kracht onbekend zijn, zich groote liefhebbers be-
toonen , of door het gebruik van in den oven ge-
droogde erwten of muf hooi, of uit de inwerking
van koude en natheid op de nieren, of be-
leedigingen van dezen of genen aard, die
ontstaan door het laden van een te grooten
last op den rug van het dier, of iets anders.
De kenteekenen bestaan in koorts, het dier
ziet naar de zijden, de achterpooten staan
ver uit elkander, herhaalde bewegingen van
den staart, pijn bij het omkeeren en bij
drukking, vergezeld van het aanwezen eener
verhoogde temperatuur. De pis wordt bij kleine
hoeveelheden geloosd, is van eene donkere
kleur, en dikwerf met bloed vermengd, de
pogingen tot lozing gaan van pijn vergezeld, de
pols is kort en afgebroken. Bij de behandeling
-ocr page 124-
119
is sterke bloedontlasting noodzalijk, eveneens
sterke purgeermiddelen, vergezeld van prikke-
ling der nierstreek, hetzij door heete flanellen lap-
pen of mosterdpappen. Men bedekke het paard
warm, zwachtele de pooten en geve het veel
drinken, waarbij afkooksel van lijnzaad, tegelijk
met de spoelingen. Men drage wel zorg de
prikkelende oorzaak te verwijderen.
PISVLOED OF LAÜTEESTAL.
Dit ongemak wordt gewoonlijk veroorzaakt
door overvloed van pisdrijvende middelen en
volgt meestal op nierontsteking. De verschijn-
selen zijn duidelijk te erkennen aan de groote
hoeveelheid pis, die er wordt afgescheiden;
en het geneesmiddel bestaat in het toedienen
van een purgeermiddel en zamentrekkende mid-
delen met verdoovende verbonden. Wortelen
zijn een nuttig en gepast voedingsmiddel.
ONTSTEKING DER PISBLAAS.
De oorzaak van dit verschijnsel is gewoonlijk
het aanwezen van steenen of eenig andere
prikkel; de behandeling komt overeen met
die der nierontsteking, met toevoeging ech-
ter van het drinken van lijnzaad-afkooksel.
-ocr page 125-
120
I
Zoo de hals van de blaas aangedaan is, zal de
hoeveelheid pis klein zijn en bij herhaling ge-
loosd worden. Sterke aderlatingen worden als-
dan vereischt, en men geve een pil zamenge-
steld uit:
Calomel........1 drachm.
Poeder van opium.....l'/2 drachm.
Lijnzaadmeel.......5 drachm.
Men voege er genoeg salep bij om het eene
matige gebondenheid te geven.
Ik heb deze verschijnselen waargenomen
bij een paard dat uitgediend had; zij werden
weggenomen door het gebruik van het navol-
gende, dat toegediend werd in den vorm van
poeder, tusschen de zemelspoelingen.
Poeder van gentiaan .... 4 drachm.
»         » kamille.....3 drachm.
»         » opium.....'/, drachm.
Zoodra de toestand van het dier verbeterde,
hielden al deze verschijnselen op.
-ocr page 126-
ACHTSTE HOOFDSTUK.
ZIEKTEN VAN HET WATEEVAATSTELSEL.
DE W O E M.
De worm is eene ziekte der watervaten
of die buizen, welke de tot voeding gediend
hebbende vloeistoffen opnemen en weder in
het bloed voeren. Deze ziekte verschijnt ge-
woonlijk aan den voorarm, volgt altijd den
loop van eene ader; soms ook aan den schou-
der , de achterpooten of het geheele ligchaam.
De kenteekenen van de wormziekte zijn een
aantal puisten of knobbels in de lengte-
rigting van het ligchaamsdeel; deze puisten
of knobbels zijn ontstokene watervaatsklieren-.
Deze ziekte doet zich ook wel voor onder
het eensklaps opzwellen van een achterpoot,
vergezeld van eene aanmerkelijke temperatuurs-
-ocr page 127-
122
verhooging van het deel en moeijelijkheid om
hetzelve te bewegen; alhoewel deze ziekte
niet ongeneeselijk is, gaat ze toch dikwerf
over in
DEN KWADEN DROES.
Deze herkent men aan eene ontlasting van
stof uit een der neusgaten, of ook wel uit
beide te gelijk, van eene lichte kleur en meer
doorschijnend dan de stof, die bij eene gewone
verkoudheid voor den dag komt. Deze stof is
ook taaijer en kleveriger en loopt aanhoudend uit
de neusgaten, de kwade droes komt overeen met
kropzeerigheid (scrofula) bij den mensch. "Wanneer
de ziekte verder voortgegaan is, wordt deze stof
dikker, er is geen hoest bij, terwijl de onder-
kaaksklieren beginnen op te zwellen. Gewoonlijk
kan men alsdan etterende plaatsen in de neus-
gaten ontdekken, en de vliezen, die deze deelen
overdekken , bezitten alsdan eene donker purper-
roode kleur of eene loodkleur, die verre van de
gewone roode kleur van een gezond neusgat
afwijkt. Zoodra men het aanwezen van een
dezer verschrikkelijke ziekten veronderstelt, zon-
dere men het aangestoken paard af, en stelle
het onder de behandeling van een bekwaam
veearts; doch dikwijls is het de vraag, of het
.____T._.
-ocr page 128-
123
dier de kosten der genezing waard is. Even-
wel ik geloof, dat beide gevallen te genezen zijn,
daar ik er sommige onder de behandeling van
Prof. Spoonee op de koninklijke veeartsenij-
school waargenomen heb.
■»«---------------------------
-       -^---------------:---------------___.---------„.,,---------i.^..„.,-..,.J^_......■, ,-■■......-.^^dM^,-,,-,^.,^
-ocr page 129-
NEGENDE HOOFDSTUK.
GEBREKEN EN ONGEMAKKEN, DIE DE VOORSTE
LEDEMATEN AANDOEN.
Xk heb eene noodzakelijke beschrijving der ziek-
ten, die de voornaamste levenswerktuigen aan-
doen , opgegeven, welke ik hoop , dat, zoodra
deze voorkomen, men dezelve zal kunnen te regt
brengen, en tevens de aanwijzingen aan de
hand gedaan, die voldoende zijn om het lijden
van het dier te verligten, tot dat men genees-
kundige hulp verkrijgen kan; daarom ga ik
nu over tot de beschouwing dier kwalen en
ongevallen, welke de ledematen aandoen, die
én door de groote voorbeschiktheid om door
uitwendige oorzaken beleedigd te worden, én
door de drukking, die ze doorstaan, gewoonlijk
aan letselen onderworpen zijn.
-ocr page 130-
125
DE SCHOUDER.
Kreupelheid in dit deel ontstaat naar mijne
meening alleen door eene onmiddelijke beleedi-
ging b. v. een slag, val of iets dergelijks; men
kan zich hiervan het best overtuigen door de spie-
ren van den schouder in beweging te brengen,
dat men bewerkstelligen kan door den voet op
te ligten en dezen naar voren te brengen, welke
beweging het dier van pijn zal doen ineenkrim-
pen , als dit deel aangedaan is; zoo ten minste het
dier loopt, sleept het de toon steeds langs den
grond, en heeft de kreupelheid al eenigen tijd be-
staan , dan zal de hoef aan dien kant aan het
toongedeelte meer zijn afgesleten dan de hoef
van den anderen kant. Wanneer het dier op stal
met den poot op den grond staat, /al de toon al-
leen op den vloer rusten , in plaats van de geheele
vlakte van den voet, zoo als dit gewoonlijk plaats
heeft. De genezing kan verkregen worden door
rust, verkoelend voedsel, oplettendheid op de
spijsverteringsorganen, enz. enz.
KREUI'ELHEID IN DEN POOT
is dikwijls het gevolg van verschillende oorza-
ken, onder anderen vorming van been, hetgeen
veroorzaakt, dat er een zoogenoemd
-ocr page 131-
126
SCHEVELBEEN
ontstaat; b. v. aan den buitenkant door een
slag of eene uitwendige beleediging; aan den
binnenkant door het schoppen van den poot
zelf van het dier, of gelijk dikwerf het geval is,
door drukking. Het aanwezen van eene belee-
diging aan den binnenkant verklaart zich door
dat liet meer bepaald onder het zwaartepunt
gelegen is, en daar het een grooter gewigt te
verduren heeft, dan het in staat is te dragen,
scheidt de natuur eene grootere hoeveelheid
beenstofaf, om dat gedeelte te versterken, welke
prikkelt en pijn veroorzaakt, daar deze als een
vreemd ligchaam werkt en het paard, gedurende
het tijdsverloop van derzelver wording belem-
mert. Mijne eigene waarneming brengt mij op het
denkbeeld, dat door het slaan van het dier tegen
dat gedeelte, de ongesteldheid het meest veroor-
zaakt wordt. Maar dit is echter eene zaak van
weinig belang. Zoo echter de verbeening maar
niet voortgaat, noch de beweeglijkheid van een
band of pees belemmert, veroorzaakt dit onge-
mak zelden kreupelheid en is deszelfs aanwezen
van weinig belang; maar daar deze toch dik-
wijls kreupelheid verooraakt is de genezing er van
toch noodzakelijk, welke op de volgende wijze kan
plaats hebben: men legge er, na eerst het haar
-ocr page 132-
127
weggeknipt te hebben, eene verzadigde oplossing
van in warm water opgelost zout op, die men
er met een compres gedurende 2 a 3 dagen
moet ophouden, terwijl men zorg draagt om
alles zoo warm mogelijk te houden, hierna pappe
men dit gedeelte, en legge er een trekpleister
op, na eerst de aangrenzende deelen met vet be-
smeerd te hebben,
ten einde te voorkomen , dat
de pleister eenig ander deel aandoe, dan dat,
waar de beenvorming plaats heeft. Eene goede
pleister hiervoor kan zamengesteld worden uit:
Sterke kwikzalf.......3 oneen
Poeder van spaansche vliegen ... 1 once
Olijfolie ........ 1 drachme
Kampher........5 drachmen
goed dooreen gemengd. Nadat de uitwerkselen
van de trekpleister verdwenen zijn, wende men,
bij aldien het beenuitwas aanwezig bleef, eene
zalf aan , toebereid uit:
Sterke kwikzalf ....... 1 once
Kamfer........2 drachmen
Jodium.........1 drachme
Braakwijnsteen......'/2 drachme
dooreen gemengd; waarmede men de plaats
goed inwrijve.
-ocr page 133-
128
VLOT GALLEN
Worden het best genezen door rust, trek-
pleisters en ook door branden;
maar aangezien
deze middelen nog al sterk zijn en ten minste
het dier voor eenigen tijd het werken beletten,
behoeft er niets anders gedaan te worden dan
het volgende te gebruiken, te weten:
Zalf van zeep .«......1'/, once
Geest van terpentijn .... 6 drachmen
Ammonia liquida.....6 drachmen
goed dooreen gemengd. Of men houde er een
zwachtel om, die aanhoudend met het volgende
nat gemaakt wordt.
Salmiak.........1 once
Gekamferde wijngeest.....3 oneen
Water......1,1358 Ned. kan
Eerst wanneer deze middelen niet helpen, ga
men, zoo het noodzakelijk is, over tot het
branden of aanwenden van den trekpleister.
SCHEUREN OF BARSTEN.
Wanneer een paard scheuren of barsten in
de huid der kniebuiging krijgt, moet men da-
delijk deze deelen baden met warm water, ten
einde alle onreinheid te verwijderen. Wanneer
het niet tot het gewricht is doorgedrongen,
-ocr page 134-
129
wende men eene pap aan, zamengesteld uit
lijnmeel en water, waarbij men na dezelve tot
een dik deeg gemaakt te hebben, wat olie of
ongezouten reuzel voege, om dezelve verzachtend
te maken. Ten einde dit doelmatig te verrigten,
trekke men het bovenste gedeelte van eene kous
over het deel aan, en na dezelve beneden de knie
vast gemaakt te hebben, doe men deze, nadat
de pap er in gedaan is, van boven eveneens
digt. Dit zal de ontsteking voorkomen en de pap
moet er gedurende 24 uren op blijven, na het
wegnemen van deze, wassche men het deel goed
en ontdoe hetzelve van het vet der vorige pap, ver-
volgens legge men er zemelenpap op, die be-
vochtigd is met Goulard's extract, of
Goulardwater.......2 oneen
Wijngeest........2 oneen
Gedisteleerd water . 1,1358 ^ed. kan
Men bevochtige de pap daarmede tot alle
verhitting en opzwelling geweken is, en daarna
wende men een prikkelend middel aan, om den
haargroei te bevorderen, b. v.
Hars..........4 oneen
Was..........Va Pon(1
Gewone terpentijn......6 oneen
Men smette dit boven een zacht vuur, daarbij
zorg dragende, dat de terpentijn niet ontvlamme,
vervolgeus voege men er 2 oneen fijn gepoederd
9
-ocr page 135-
130
spaansch groen bij, die men er goed onder-
mengen moet, en ten einde het tot het gebruik
geschikt worde, moet men het door een wollen
doek gieten. Dit is eene goede zalf voor scheu-
ren of barsten in de huid der knie. Men kan
ook nemen:
Helsche steen......15 greinen
Gedisteleerd water .... 1 ons
Na het opgelost te hebben, wende men dit da-
gelijks aan; door deszelfs zwarte kleur zal het
teeken der kale plekken minder zigtbaar worden,
en het middel tevens den haargroei bevorderen.
Is evenwel de wond tot het gewricht doorge-
drongen en vloeit er eene olieachtige vloeistof
uit, nadat de wond schoongemaakt is, dan ge-
bruike men eene pap van lijnmeel, zooals boven
vermeld is, gedurende 12 uren, waarna men de
wond moet trachten te sluiten door het aan-
wenden van een heet ijzer en daarop de pap
vernieuwen. Is dit echter niet voldoende, dan
doe men het uitloopen van het vocht door druk-
king ophouden,
of door nog eens het ijzer aan
te wenden; na dit gedaan te hebben en wan-
neer de verhitting en ontsteking geweken zijn,
behandele men de knieën, zooals ik boven heb
aangegeven; of met:
1 deel terpentijnolie en
3 deelen olijf- of palmolie.
-ocr page 136-
131
Door het wrijven met de hand of het bor-
stelen , zal de haargroei op de knieën bevorderd
worden.
VERREK KINGEN.
Onder de menigvuldige ongevallen, waaraan db
paarden onderworpen zijn, zijn er geene meer
algemeen en nadeeliger in gevolgen dan ver-
rekkingen, noch die meer in jagt- of renstallen
voorkomen, en zelden op een wetenschappelij-
ken grond behandeld worden, als door den vee-
arts. De gewone behandeling bestaat in onmid-
delijke aanwending van sterk prikkelende mid-
delen. Paarden verrekken zich maar al te
vaak door de laakbare hevigheid, waarmede ze
worden aangedreven, door ze ten toppunt van
snelheid eenigen tijd te doen galopperen, en dit
is zelden, ja bijna nimmer noodzakelijk, zelfs
niet bij het afrigten van een renpaard, ten zij
voor een proefrid.
De verschijnselen zijn duidelijk genoeg, zoodat
het overbodig is er eene verklaring van te geven ;
het eerste wat men doen moet is, dat men het
paard rustig laat. Is de beleediging van ernsti-
gen aard, dan bewerkstellige men eene bloedont-
lasting uit de hals- of voetader, daarop gebruike
men eene pap, zooals boven vermeld is bij de
beleediging der knieën, en laat deze er gedu-
9*
-ocr page 137-
132
rende den tijd van 24 uren op, daarover legge
men groote koolbladeren heen, en bedekke het
geheel met zwachtels. Indien net beschadigde
deel niet te pijnlijk is, kan men geen beter middel
aanwenden, dan de koolbladeren alleen, meteen
warmen zwachtel, die nat gemaakt is voor het
aanleggen derzelve. Na het wegnemen van de
pap, wassche en zuivere men de deelen voor-
zigtig en men wende verkoelende en uitwasemende
oplossingen aan, deze zijn zoo talrijk en alle zoo
gelijksoortig en goed in uitwerkselen, dat de
keus niet beperkt is, welke men nemen zal.
Neem                                             of
Acetas zin ei 1 deel
Water . . 5 »
Sneeuw . j van elk
o
e
"Wijngeest j lijke deelen.
goed dooreen gemengd.    Dit is zeer verkoe-
lend en kan des winters
  gemakkelijk gebezigd
worden.
of                                      of
Sneeuw . . i van ieder ge
Keukenzout j lijke deelen .
Aluin . . 1 deel
Water 16 deelen
goed dooreen gemengd.
of                                 of
Goulardswater) van elk 4
Wijngeest . . idrachm.
keukenzout j1 handvol.
Water . . 14,5 N. kan.
Water.....1,1358 Ned. kan
goed dooreen gemengd.
-ocr page 138-
133
Men gebruike de eene of de andere van de
aangegevene middelen, naar gelang hunne gemak-
kelijke verkrijgbaarheid of het verkiezen van den
persoon, die het wil aanwenden; maar het zoude
zeer ondoelmatig zijn verkoelende mengsels te
gebruiken, en daarbij een warme zwachtel
aan te wenden, die zoo naauw aansloot, dat
ze pijn veroorzaakte en bijgevolg een heviger
graad van ontsteking, dan reeds aanwezig was,
en welke door de oplossingen kan weggenomen
worden, te weeg bragt. Ten dien einde moet
men een zwachtel van gemsenieder aanwenden,
van oud linnen of calicot, welke men los moet
aandoen, en voortdurend nat houden; het is
beter, dat men dezelve geheel vericijdere, dan
ze droog en hard te laten worden;
het is ook
verkieselijker dezelve tegen den avond weg te
nemen. Na de oplossing (een uit de boven
gegevene lijst) eenigen tijd gebruikt te hebben,
en de temperatuursverhooging, de weekheid,
en de zeerheid der beleedigde plaats geweken
is, is het aan te raden, wanneer de beleedi-
ging van ernstigen aard geweest is , dat gedeelte
van een pleister te voorzien; overigens late
men de rust de genezing voltooijen.
Is de beleediging van geen ernstigen aard,
dan gebruike men een tamelijk gelijkmatig
sluitende zwachtel, die drukking veroorzaakt boven
-ocr page 139-
134
de vetlok, waarvan geene winding naauwer zijn
moet dan de overige, daar het dan ontwijfelbaar
opzwelling ten gevolge moet hebben en schadelijk
wordt.
Het is doelmatig met de hand te wrij-
ven , terwijl men mede een prikkelend middel
aar. .S'endt, zooals het volgende:
Salmiak..........1 once
Salpeter..........1 once
Water......0,5679 Ned. kan
Men late het eenigen tijd staan, nadat het be-
reid is, en dan legge men het door middel
van een goed sluitenden en behoorlijk vastge-
maakten zwachtel er op, die nat gemaakt is,
zooals boven aangegeven is, of men neme:
Salmiak.........1 once
Azijn..........8 oneen
Kampher Spiritus......l'/2 once
Dit kan men voorzigtig inwrijven en daarna
met een zwachtel aanwenden. Of men neme:
Eene oplossing van Acetas ammoniae (Spiritus
Mindereri).........4 oneen
Wijngeest.........5 oneen
Water.......0,5679 Ned. kan
Dit gebruike men evenals het voorgaande, na-
dat men hiermede is voortgegaan, op de wijze
hierboven aangegeven, kan men den zwachtel af-
laten en het beschadigde deel inwrijven met eene
zalf zamengesteld uit:
-ocr page 140-
135
Zeep.........1 once
Tinctuur van spaansche vliegen . 1 drachme
dooreengemengd tot een smeersel. Of
17.
Zeep
once
Terpentijn ....... 6 drachmen
Ammonia liquida.....6 drachmen
dooreengemengd tot een smeersel. Of
Kamfer........8 drachm.
Tinctuur van spaansche vliegen . 2 drachm.
dooreeno-emengd tot een smeersel. Of
Geest van ammonia .... 3 oneen
Kampher........'/a once
Wijngeest
Witte zeep .
Rozemarijnolie .
dooreengemengd tot een smeersel.
Poeder van spaansche vliegen
Terpentijnolie.....
8 once
'/2 once
3 drachmen
Of
1 once
1 drachme
Olijfolie........10 oneen.
Of
Jodium........1 once
Zeep.........6 oneen
Ammonia........1 drachme
Blijft er nog eenige verdikking aanwezig, dan
wrijve men in met:
Joduretum potassii .... 1 once
Jodium........3 drachmen
Reuzel of olijfolie.....8 oneen
-ocr page 141-
136
Of
Terpentijnolie......2 oneen
Kamfer........1 once
Overgehaalde wijngeest . 1,1358 Ned. kan
Ammonia liquida . . . 0,2839 Ned. kan
Dit is de oude opodeldoc.
Of
Terpentijnolie.......2 oneen
Olijfolie........8 oneen
Of
Jodium.........1 drachme
Zachte kwikzalf......1 once
Kamfer........2 drachmen
Braakwijnsteen......'/» drachme
dooreen gemengd.
Indien de huid, door het gebruik van een der
hier bovenstaande middelen, werd aangedaan,
stake men het gebruik derzelve voor eenigen
tijd, na verloop van dezen moet men de behan-
deling weder opvatten 3n er mede voortgaan
tot de genezing voltooid is. Bij het gebruik
van deze middelen, voege men dat van kools-
bladeren des nachts, behalve wanneer de huid
aangedaan is,
een dosis of twee purgeermid-
delen zullen het paard koel houden en de aan-
groeijing van te veel vet voorkomen.
Breuken van het ligamentum suspensorium
-ocr page 142-
137
enz. enz. vereischen van het begin af aan de
hulp van een bekwamen veearts, het minste
verzuim of tijdverlies, met het inwinnen van
raad, zal alleen de zaak verergeren; is er ech-
ter geen veearts bij de hand, dan neme men
de toevlugt tot algerneene regelen.
EOISTEAAL.
Dit ongemak is het gevolg van verwaarloosde
stalreiniging en neemt meestal zijn oorsprong
uit onreinheid; wordt de ziekte erger of begint
deze zich te verheffen, dan gebruike men eene
zalf van:
Teer..........1 once
Terpentijnolie.......20 druppels
Reuzel..........1 once
meng dit goed dooreen. Men besmere een
stuk werk met deze zalf en drukke het met
een mes of eenig ander instrument goed tus-
schen de openstaande plaatsen van de straal.
Een zeer geschikt middel bestaat in het uitstor-
ten van een weinig creosoot op die plaats, ver-
volgens legge men er teer en werk op, op de-
zelfde wijze als boven vermeld is. Ook kan
men eene zeer goede zalf zamenstellen uit:
Teer............'b pond
Palmolie..........V* dito
-ocr page 143-
138
welke men over een zacht vuur smelte en er
dan voorzigtig bijvoege:
Zwavelzuur.........'A once
vermeng het, en giet er omzigtig
Terpentijnolie........'h once
bij, wanneer alles wel verkoeld is, kan men het
ten gebruike aanwenden.
BEDEKKING DER ZOOL.
Na de gewone wijze van bedekking met koemest,
zoo niet boven dezelve, verkieze men die met nat
werk, in genoegzame hoeveelheid om de geheele
zool te bedekken, en daar vastgemaakt door middel
van twee houten spalkjes, die aan beide kanten on-
der het ijzer bevestigd worden. Het nadeel dat
men van vilten zolen heeft, is, dat deze gedurig
uitwijken en niet genoeg sluiten, behalve, dat
ze oneindig veel kostbaarder zijn dan werk, en
de last om ze voor den voet van elk paard van
pas te moeten maken. Men kan verkoelende mid-
delen op de zool aar wenden door middel van werk.
Het met den poot naar den grond wijzen in
den stal is altijd een teeken, dat er bij het
paard eenig ongemak schuilt en het zich niet op
zijn gemak bevindt. Men neme dan het ijzer
weg, doe onderzoek naar steengallen, en zijn
deze niet aanwezig, maar is de voet heet en
droog, dan legge men een pap aan van:
-ocr page 144-
139
Lijnmeel.........,/a pond
Zemelen..........1 pond
Reuzel.........../2 pond
en genoeg kokend water om er eene zekere
gebondenheid aan te geven. Na de aanwen-
ding, bevochtige men het, en laat het er een
geheelen nacht opleggen. Men drage voor zulk
een paard bijzonder zorg, door de pooten el-
ken nacht met werk te voorzien en des daags
natte omslagen over de kroon te leggen, daarbij
zorg dragende de ijzers op zijn tijd te doen
veranderen.
KNEUZING VAN DEN VOET.
Hiertoe wende men de vorige pap aan met
bijvoeging van teer of azijn.
HET STRIJKEN OF AANSLAAN.
Niettegenstaande het naauwkeurigste maaksel
van het schoeisel voor jagtpaarden, zal het dier
echter tusschen beide op zijn voorhiel trappen,
bij het springen of bij het jagen; en zoo dit
plaats heeft, dan snijde men, nadat het paard te
huis gekomen is en na den voet goed schoon-
gemaakt te hebben, de losse kanten af en be-
zige tinctuur van arniea zoolang men nood-
-ocr page 145-
140
zakelijk acht, daarbij zorg dragende, dat er
geen vuil aankomt, als het paard uitgaat, door
middel van een lap met teer of wat beter is,
met hoef zalf besmeerd.
Deze zalf wordt zamengesteld uit:
Bourgondische pik . 1
Gele was......j van ieder gelijke deelen
Reuzel.......'
zamen gesmolten op een zacht vuur.
Men gebruike dit voor de voeten, als het dier uit-
gaat en is veel meer te verkiezen dan de gewone
smeer of olie van welke soort ook. Wanneer ech-
ter de wond slecht staat en het weder ongunstig
is, zal de boven genoemde tinctuur spoediger
genezing bewerkstelligen dan eenig ander mid-
del. Kan men deze niet verkrijgen, dan gebruike
men een weinig Friar's balsem, of eene tinc-
tuur zamengesteld uit:
Grof gepoederde kaapsche aloë . 2 oneen
»
            »          myrrhe ... 1 once
Spiritus......1,1358 Ned. kan
Water......0,5679 Ned. kan
men menge dit te zamen en laat het 14 of 15
dagen staan, daarbij zorg dragende het dikwerf
te schudden, waarna men de vloeistof filtereere
en voor het gebruik beware.
-ocr page 146-
141
BROOSHEID DER HOEVEN.
Zoo men deze aantreft, heeft men eene groote
ongesteldheid te vreezen en men dient er de
grootste zorg en oplettendheid aan te wijden;
inzonderheid besmere men ze dagelijks met de
opgegevene hoefzalf. Van zulke voeten moet
men 's nachts de zolen bedekken en over dag
met omslagen beleggen, en in weerwil van al
onze zorg, bij de behandeling van dit gebrek,
kan eene enkele overspanning of een verkeerde
stap
aanleiding geven dat er een
KWARTIERVOET
ontstaat. Is de barst of scheuring van den hoef'
zeer oppervlakkig en niet door de hoomzelfstan-
digheid des hoe/s doorgedrongen
, dan moet men
dezelve tot den bodem toe uitsnijden en het
uitgeholde gedeelte met hoefzalf opvullen, waar-
over men een naauwsluitenden breeden band ter
ondersteuning moet aanleggen, die te voren met
pik besmeerd
is, terwijl men eene dwarsche
groeve of insnijding met een heet ijzer boven
en beneden de scheur make, ten einde deszelfs
voortgang te stuiten. Is de beleediging erger,
dan kan dezelve alleen door een deskundige
geschikt behandeld worden.
r
-ocr page 147-
142
STEENGALLEN.
Steengallen ontstaan gewoonlijk door drukking
van het ijzer
op den hoef en daar deze er de
oorzaak van is, moet men dezelve verwijderen
om de genezing te bewerkstelligen; het beste is
de plaats der steengallen tot het leven toe uit
te snijden. Voor eene plaatselijke aanwending
neme men werk in sterk azijnzuur gedoopt, ver-
volgens oversmeerd met pik of teer ten einde het
eenigzins blijve vastkleven; de steengallen zijn,
zoo als gewoonlijk het geval is, de schuld van
den smid.
DE STEEK.
Wanneer een paard in het leven van den voet
gewond is, dan make men na den doorn of na-
gel , die in de poot is, er uitgehaald te hebben,
het geheel voorzigtig open met een mes of penne-
ines en giete op de wond eenige druppels creosoot
of Friar's balsem, of de hierboven aangegevene
aloëtinctuur, vervolgens bedekke men het met
een wiek werk in dezelfde zelfstandigheid ge-
doopt , smere er een weinig teer op, waarover men
eenige spaantjes hout aanbrenge, die aan weers-
kanten onder het ijzer moeten vastgemaakt worden.
Na dit verrigt te hebben, wikkele men den geheelen
-ocr page 148-
143
voet in een pap, die boven de kroon wordt
vastgemaakt, dat men met elke soort van voet-
pap doen moet. Men onderzoeke altijd naauw-
keurig, of er ook steengruis of vuil in de wond
geraakt is, want was dit aanwezig en sloot de
wond zich daarop, dan zoude het er van boven
aan de kroon uitzweren en alsdan zoude er ten
minste 6 maanden benoodigd zijn om eene ge-
nezing; te bewerkstelligen.
HET HOEFBESLAG.
De verrigtingen van den voet zijn van zoo-
veel gewigt, dat zij bijna de oplettendheid van
ieder paardenkenner vereischen, en eigenlijk op
zich zelf reeds een onderwerp van studie uit-
maken moesten. Verscheidene mijner lezers
echter zijn misschien niet in de gelegenheid
aulks te doen, en daar de kennis, welke zij veelal
vereischt, bestaat in de ervaring, die zich eiken
dag voordoet, z al ik trachten eenige weinige
wenken aan te geven, die ik hoop, dat nuttig
zullen zyn. De ijzers van een paard moeten ge-
woonlijk elke drio weken verwijderd en ver-
nieuwd worden, daar in deze tijdsruimte de
hoef zoo gegroeid is, dat deze het schoeisel
bijna geheel bedekt en dit in de hoornachtige
zelfstandigheid van den hoef indringt, zoodat,
-ocr page 149-
144
wanneer dit niet werd voorkomen, het paard
zeer veel kans had om kreupel te worden. Bij
het beslaan van een paard dient men den hoef-
smid (als die ten minste zoo onwetend is, dat
men hem inlichtingen geven moet) te bevelen,
dat hij den kling van eiken nagel afzonderlijk
afneme en ze een voor een uit te trekken,
en
niet met hunne gewone ruwheid het ijzer af te
rukken, even als of zij vergaten, dat zij een
levend schepsel onder handen hadden. Na het
ijzer afgenomen te hebben, doe men de zool
netjes besnijden, zoodat deze in dien staat het
best voor de beweging geschikt is, behalve in
die gevallen, waarin de hoef week en zwak is,
daar men dan beter doe dezelve ongeschonden
te laten. Na de randen goed rond en gelijk
gemaakt te hebben, doe men de steunsels een
weinig lager maken dan de randen, om de
drukking van het ijzer te voorkomen, maar laat
dezelve niet tot de hielen worden afgesneden.
In de straal moet men niet snijden als alleen
om de doode losse kanten weg te nemen. Men
gedooge ook vooral niet om de hielen te kwet-
sen , echter zorge men dat deze ook niet te lang
neêrgroeijen. Men lette wel op de tusschenruimte
tusschen de steunsels en den wand uit te snij-
den, ten einde de drukking van het ijzer te
voorkomen, waaruit steengallen ontspruiten, en
-ocr page 150-
145
deze voorzorgen moeten vooral naauwlettend in
acht genomen worden waar reeds steengallen aan-
wezig zijn. Wanneer de voet tot het beslaan is
voorbereid, zorge men dat het ijzer gemaakt worde
om aan den hoef te passen, en geenszins de hoef
naar het ijzer gedwongen worde,
zoo als maar
al te dikwerf het geval is. Ook moet het ijzer
niet te zwaar zijn en hoe kleiner de spijkers,
waarmede het ijzer toch stevig bevestigd kan
worden, hoe beter. Zeven nagels zijn ge-
woonlijk voldoende en daar de binnenkant
van den voet het meeste gewigt te dragen
heeft, en de uitzetting daar het grootste is,
moet men geen spijker aan den binnenkant
te digt bij de verzenen slaan, want hoe vrijer
hoe beter. Ik verbeeld mij, dat hoefsmeden
over 't algemeen eene groote fout begaan met
het slaan op den spijker als deze er reeds goed
in is, want door dit te doen, maken zij deze
losser en behalve dat beleedigen zij door die her-
haalde hamerslagen den voet, welke grap geheel
en al kon voorkomen worden, indien de koppen
der nagels geschikt waren voor de groeve, waarin
deze passen moeten.
Het ware ook beter als de
klingen der nagels sterk gemaakt werden en
zoo, dat ze goed hielden, beter dan dat men ze
goed doe vasthouden door den voet te naauw
in een te dringen. De rasp mag niet hooger
10
.
-ocr page 151-
146
op gebruikt worden dan de klingen, daar dit
de hoornachtige zelfstandigheid, die naar beneden
groeit, te veel verzwakt.
Sommige werklieden
maken van dit middel gebruik om hunnen slech-
ten arbeid te verbergen,
door den voet een goed
aanzien te geven voor een ongeoefend oog. Men
moet het ijzer volmaakt glad en sluitend maken,
vooral daar, waar het in aanraking met den hoefis.
De gewone vorm van een hoefijzer is zoo
goed als wenschelijk is. Ik heb te voren
reeds ter loops over het belang van dit ondert-
werp gesproken en ik moet het hier bij laten,
daar het onmogelijk zou zijn in eene verhande-
ling als deze, in eene zoo volledige beschouwing
te treden, als het gewigt der zaak vereischt. Zoo
men derhalve eenig narigt verlangen mogt, dan
zoeke men die in de veelvuldige wetenschappe-
lijke en volledige anatomische geschriften van
de leden der veeartsenijkundige faculteit. Ik
wil echter nog eene aanmerking maken, die
betrekking tot de achterijzers van een jagtpaard
heeft. Deze make men niet zoo groot dat ze tot
aan de toon reiken, maar een halve Eng. duim
korter en afgerond ter voorkoming van het aan-
slaan tegen den voorpoot, dat somtijds, vooral
bij het springen, plaats heeft. Aan ieder ach-
terijzer make men een kalkoen aan den buiten-
kant, ten einde het dier bij het springen meer
-ocr page 152-
147
steun op den bodem hebbe. En, opdat hierdoor
de tred van den voet niet ongelijk worde, geve
men een veerkrachtigen rand aan den binnen-
kant, die in hoogte met de kalkoen overeenkomt.
Het gevaar van snijden wordt door dit laatste
grootendeels voorkomen.
Mijne oplettendheid is na het schrijven van het
voorgaande door een mijner vrienden gerigt op een
bewonderenswaardig schoeisel uitgevonden door
den Hr. Home, Veearts bij de koninklijke lijf-
wacht, ter voorkoming van het slepen op een hou-
ten vloer. Ik was zoozeer door de schoonheid en
eenvoud van dit schoeisel getroffen, dat ik ver-
zocht om met den uitvinder kennis te maken,
ten einde zijne toestemming te vragen om zijne
uitvinding te vermelden en na te gaan of dit
schoeisel goed voldoen zoude, daar dit de eenige
waarschijnlijke tegenwerping zoude zijn, die er
tegen ingebragt kon worden. Ik zag in de
smidse van de kazernen een groot aantal oude
hoefijzers, die van tijd tot tijd waren afgenomen;
maar kon er geen aantreffen, die de steunkracht
verloren hadden, alhoewel ze door zware paar-
den van het regiment der lijfwacht gebruikt
waren, voor welke men ze sedert eenigen tijd
heeft aangeschaft.
Het grondbeginsel van den Hr. Home , volgens
hetwelk onder zijn toezigt alle schoeisels ver-
10"
-ocr page 153-
148
vaardigd worden, is mijns inziens, niet alleen het
meest naauwkeurige, maar ook het meest sier-
lijke en het ijzer is voor ren- en jagtpaarden beter
geschikt dan het ouderwetsch model. Het model
waarvan ik nu spreek en de wijze waarop het
wordt aangehecht, komt meer met mijne te vo-
ren uitgedrukte meening overeen dan dat, het-
welk door sommigen aangewend wordt, en het was
dan ook dit, dat bij het eerste gezigt mijne
aandacht zoo sterk tot zich trok. Ik geloof dat
het schoeisel, uitgevonden om het slepen op een
houten plaveisel, te voorkomen, volmaakt aan het
oogmerk beantwoordt, en deze meening is gegrond,
zoowel op hetgeen ik bij ondervinding gezien heb,
als op de getuigenis van den Hr. Home, die
mijns inziens wijselijk het octrooi voor zich zelf
behouden heeft, het heet de «Life Guard Ano-
listhetic Shoe,"
eerstens, tot eer van zijn regi-
ment, en ten tweede om deszelfs eigenaardige
eigenschappen. Ik kan deze beschouwing niet
eindigen zonder den Hr. Home mijnen dank be-
tuigd te hebben voor de moeite en beleefdheid,
die hij aan den dag gelegd heeft, door mij alle
mogelijke onderrigt ten dezen opzigte te geven, en
voor de gunst mij verleend, om betrekkelijk het
schoeisel iets te zeggen, daar hij zelf van plan is
er eene verhandeling over in het licht te geven.
-ocr page 154-
TIENDE HOOFDSTUK.
ONGESTELDHEDEN EN GEBKEKEN DER ACH-
TEESTE LEDEMATEN.
De achterste ledematen des paards zijn even-
zeer aan beleedigingen onderhevig als de voorste,
en verrekkingen enz. enz. moeten op dezelfde
wijze behandeld worden als die, welke in het
vorige hoofdstuk besproken zijn, behalve wan-
neer er eene eigenaardige kwetsuur plaats
grijpt.
Het spronggewricht of de wade is inzonder-
heid veel onderhevig aan beleedigingen of on-
gemakken; onder deze telt men:
DE HAZENHAK.
Deze ontstaat uit eene beschadiging veroor-
zaakt aan den band, die het gewricht van achte-
ren verbindt en wordt gekenteekend door eene
-ocr page 155-
150
opzwelling van die plaats. Een paard kan vol-
maakt gezond zijn en eensklaps na eene hevige
beweging kan er soms zulk eene verrekking
ontstaan. Gebeurt dit, dan plaatse men een
ijzer met hooge hielen aan den voet van den
poot, waar het ongemak aanwezig is, opdat
de hiel goed opgeligt en daardoor het deel bui-
ten beweging gebragt worde.
Na dit verrigt te
hebben, gebruike men verkoelende mengsels en
als de hitte een weinig verdreven is, verwij-
dere men het haar, opdat de trekpleister, die
men moet aanwenden, ongehinderd werken kan.
Wanneer dit gedeelte door de werking van den
trekpleister bijna hersteld is, dan gebruike men
aanhoudend het laatste recept, opgegeven on-
der het opschrift »verrekkingen" in het vorige
hoofdstuk, welke middelen de genezing zullen
voltooijen. Men drage ook zorg de hiel, welke
opgeligt is niet te spoedig te verlagen, noch
werk van het dier te eischen, voor er een ge-
ruimen tijd verstreken is. Wanneer het paard
weder in staat is zijn werk te doen, zou ik
aanraden de hiel van den anderen poot op eene
gelijke hoogte met die van den beschadigde te
brengen, en het dier dan allengs de hielen la-
ten afslijten, opdat deze aldus langzaam tot eene
geschikte hoogte komen.
-ocr page 156-
151
\
DE DIKKE HAK OF SCHIJTHAK.
\ ■
Deze komt gewoonlijk voort uit onmiddelijk
aaagebragt geweld, hetzij door de punt van
den hak met schoppen of slaan te beleedigen;
is dit het geval, dan behandele men deze met
verkoelende mengsels en wrijve ze telkens met
de handen, waarbij men prikkelende middelen
aanwende; treffen echter deze middelen geen
doel, dan moet men trekpleisters aanwenden.
WAAIGALLEN.
Ontstaan door harden arbeid, zijn overeen-
komstig met vlotgallen en voreischen dezelfde
behandeling.
VEEEEKKINGEN.
Moeten even als die der voorpooten behan-
deld worden.
BLOED- OF ADEESPAT.
Do naam bloedspat of aderspat is ten onregte
voor deze kwaal in gebruik, omdat men zich
verbeeldde, dat het eene zieke ader was, uit
is echter geenszins het geval, daar het eene
eenvoudige ontsteking der slijmbeurzen is, gelijk-
-ocr page 157-
152
soortig met die, welke zich bij gallen voordoet,
Door drukking verhinderen zij den bloedsomloop,
hetgeen aan de ader het voorkomen geeft als of
deze de zetel van het ongemak ware. Een paard,
dat met spatten is aangehaald, wordt gewoonlijk
kreupel en vereischt branding en rust om daar-
van genezen te worden.
BEENSPATTEN.
De beenspat is eene uitgroeijing van been of
exostosis, welke vergeleken kan worden met het
schevelbeen, en even als dit veroorzaakt is
door eene onnatuurlijke drukking. Bij deszelfs
eerste vorming zal er verhooging van tempera-
tuur en kreupelheid aan dat deel ontstaan, en
men moet het paard het werk laten staken,
eene purgatie geven en spoeling tot voedsel;
men legge verkoelende mengsels, door middel
van een zemelenpap, die in het been van eene
kous geplaatst is en boven en onder het ge-
wricht is vast gemaakt, onophoudelijk aan; zoo-
dra de hitte eenigzins geweken is, gebruike
men een sterk trekkende pleister, zamengesteld
uit het navolgende:
Sterke kwikzalf ..'..... 3 oneen
Poeder van spaansche vliegen . . 1 once
Kamfer (in eenige droppels wijngeest op-
-ocr page 158-
153
gelost).........5 drachmen
Olijfdie........Va once
dit goed dooreengemengd. Men smere het deel
er goed mede in en hernieuwe het na den tijd
van drie weken of eene maand. Nadat het met
de pleister op een goede hoogte gekomen is,
kan het noodzakelijk zijn een heet ijzer aan te
wenden om de genezing te voltooijen.
GEBARSTEN HIELEN.
Dit ongemak ontstaat doorgaans uit natheid
en koude en is tot schande voor iederen stalbe-
diende in wiens stal het voorkomt. Een koude
togt, die van onder de deur tegen de hielen aan-
waait, kan dit ongeval veroorzaken, kortom het
ontstaat altijd uit eene slechte stalverzorging, en
wordt het ongemak verwaarloosd, dan kan het
ontaarden in vet. Zijn de hielen zeer en slecht,
dan wende men een wortel- of lijnzaadpap aan,
of een pap van houtskolen, en verdwijnt de
ontsteking en zeerheid een weinig, dan wrijve
men ze dagelijks met eene zalf zamengesteld uit:
Loodwit ........1 once
Eeuzel.........2 oneen
Olijfolie.........V2 drachm.
goed dooreengemengd; of
Fijn gepoederde aluin .... 2 drachmen
-ocr page 159-
154
Terpentijn . . ...... .1 drachme
Reuzel........3 drachmen
Wel dooreengemengd. Ik heb nog nooit een
geval gezien, dat niet door het gebruik van het
een of ander, dat boven vermeld is, verbeterde ;
blijft er eene kleine kloof over, die voor eenigen
tijd hinderlijk is, dan bette men deze een weinig
met eene oplossing van een bijtmiddel zamen-
gesteld uit;
Nitras argenti......10 greinen
Water . «.......72 once
de aanwending hiervan, zal het in 1 of 2 dagen
droog maken, en dan ga men voort met de zalf,
zorg dragende om de hielen goed schoon te
hcjuden en ze vlijtig met de handen te wrijven.
OEDEMA CBüRUM OF GEZWOLLEN BEENEN.
Het zwellen der pooten wordt veroorzaakt door
eene ziekelijke ophooping van eene wei- of water-
achtige vloeistof in het cel weefsel, die de levens -
verrigtingen belemmert. Het ontstaat uit twee te-
gengestelde oorzaken,
plethoraof volbloedigheid, of
algemeene zwakte. De verwijderde oorzaken zijn
menigvuldig en de uitwerkselen worden het meest
waargenomen bij slecht gevoede paarden; onder
de oorzaken, die het meest voor de hand liggen,
zijn overmatige uitputtingen, hetzij door het mis-
-ocr page 160-
155
bruiken van purgeer- of pisdrijvende middelen,
voorafgegane ziekte, verstoring van de werking
der opslorpende vaten, algemeene of plaatselijke
zwakte, 'en wat ook het ligchaam tot den staat
van verslapping brengt b.v. gebrek aan lucht-
verversching, te veel dekken en overmatige
warmte. De oorzaken, die de ziekte bij volbloedig-
heid veroorzaken zijn voornamelijk slechte spijsver-
tering, darmverstoppingen en algemeene bloeds-
aandrang
of overlading van het geheele dierlijke
organisme. Daar ik volgens de grondregels in dit
werkje opgegeven te werk ga, was deszelfs aanwe-
zigheid in mijnen stal eene zeldzaamheid, en ik kan
mij geen geval sedert de laatste 4 of 5 jaren her-
inneren; behalve toen ik een dier had staan in
een liverystal, waarvan ik gemakkelijk de oor-
zaak kon nagaan, alhoewel ik altijd eene groote
moeite ontmoet heb in het verwijderen dezer
ziekte, dewijl ik óf met veroordeel óf onwe-
tenheid te strijden had. Wanneer of waar het
het ook ontstaan moge, het is altijd een bewijs,
dat er iets verkeerd gaat, en wij moeten eige-
lijk nooit voldaan zijn, vóór dat wij met de
reden er van bekend zijn en middelen ge-
bruiken om het uit den weg te ruimen. Om
dit tot stand te brengen, moéten er drie zak3n
wel in het oog gehouden worden; vooreerst, om
de oorzaken der kwaal weg te nemen; ten
-ocr page 161-
156
tweede, moet men de vloeistof, die reeds opge-
hoopt is, ontlasten, en ten derde: de veerkracht
der deelen of van het geheele ligchaam herstel-
len , dat hier van noodzakelijk belang is.
Ten einde de oorzaak weg te nemen, dient
men deze eerst te kennen, en als waarne-
ming
ons niet tot deze brengt, winne men den
raad van een kundig geneesheer in, desniette-
min zullen wij eenige weinige wenken aangeven,
die ons dikwijls instaat zullen stellen achter de
waarheid te komen. Het algemeen voorkomen
van het dier en deszelfs vroegere levenswijze
zal ons regt geven te bepalen of het uit eene
verzwakking, of eene tegenovergestelde oorzaak
voortkomt, hetgeen ons tot gids verstrekken zal
voor de eigenaardige behandeling, die wij in
acht nemen moeten; maar zeer dikwijls moet de
oorzaak gezocht worden in gebrek aan Jucht-
verversching en zindelijkheid, vergezeld van ge-
brek aan geregelde ligchaamsoefening; somtijds
heb ik bespeurd, dat dezelve plaats greep in weer-
wil, dat de stalbehandeling niets te wenschen
overliet, en het paard niet anders kon dan snel
groeijen.
"Wij moeten ook bepalen of de opzwel-
ling oorspronkelijk is, dan wel het gevolg van
vroegere ongemakken; zijn wij eens achter de
waarheid gekomen, dan moet onze oplettendheid
op de afwending er van gerigt worden. Is het
-ocr page 162-
157
dier vet en heeft het sterken eetlust, dan moet
men het eene purgatie ingeven, zooals voorge-
schreven is onder hardlijvigheid en het toedienen
van voedsel matigen, of zijne inspanning ver-
meerderen f men geve het tot voorbereiding vóór
het toedienen van het purgeermiddel, des avonds
door de spoeling:
Zwavel.........3 oneen
Salpeter in water opgelost . . 3 drachmen
Gepoederde sulphuretum anti-
monii..........2 drachmen
Zoo dit goed onder de spoeling gemengd is,
zal het paard het geenszins weigeren om te
eten, en het zal dikwerf uit zich zelve eene
genezing ten gevolge hebben, ondersteund
door het wrijven der pooten met de hand.
Daar het dikwerf het gevolg van volbloe-
digheid is, doe men wel om het dier minder
volbloedig te maken, en inspanning is de beste
wijze om dit te doen, daar herhaalde toediening
van pisdrijvende middelen nadeelig is. Men
kan de geneigdheid, die tot het zwellen der
beenen bestaat, verdooven, door het dier tus-
schenbeide eene spoeling met de hier bovenge-
melde poeder er door te geven, alleenlijk ver-
wissele men den salpeter met een paar lepels
zout, genoegzaam om de spoeling een weinig
zout
te maken. Men legge geene zwachtels
-ocr page 163-
158
aan voor dat de scherpe ontsteking en zwelling
opgehouden is, daar deze dan meer kwaad dan
goed doen en de pooten opgevuld worden, vooral
wanneer ze niet behoorlijk worden aangelegd.
Het wrijven met de hand is altijd dienstig, als-
mede het baden der pooten in warm water,
waarin men zooveel zout gedaan heeft, dat er een
brakke smaak aan is (ongeveer een half Ned. pond
op een emmervol), of in dezelfde verhouding
gewoon Epsomzout (Sulphas Magnesiae). Na
de pooten wel gebaad te hebben, wrijve men
ze droog met een borstel en daarna met de
handen. Wanneer het paard niet kan gemist
worden, (doch men moet nooit zoo handelen
met een paard, dat steeds tot het werk gebruikt
wordt), geve men het een pil samengesteld uit
de volgende bestanddeelen:
Ammoniakgom . . ,. . .2 drachmen
Poeder van zeeajuin .... 1 drachme
Terpentijn.......3 drachmen
Gember........'/, drachme
Genoeg lijnmeel of meelbloem om het boven-
staande tot een pil te maken; of:
Harstpoeder.......2 drachmen
Poeder van zeeajuin . ,; . .2 drachmen
Ammoniakgom......2 drachmen
Duivelsdrek.......1 drachme
Jeiieverbessen-olie . . , . . 25 droppels
-ocr page 164-
159
Teer genoeg om een pil te maken; of:
Harstpoeder.......2 drachmen
Braakwijnsteen......l'/2 scrupel
Kamfer^........1 drachme
Terpentijn.......20 droppels
Jeneverbessen-olie.....20 droppels
Eene voldoende hoeveelheid lijnmeel om een pil
te maken;
of,
Poeder van leveraloë .... 2 drachmen
» » van vingerkruid ... 1 scrupel
Castile zeep.......2 drachmen
Jeneverbessen-olie.....25 droppels
gemengd om een pil van te maken.
Na aldus deze drie aanwijzingen beschouwd
en hierop de behandeling gegrond te hebben,
wanneer n.1. gezwollen beenen uit volbloedig-
heid voortspruiten, blijft ons nog over het onder
werp te beschouwen, als het uit eene onmiddelijk
tegenovergestelde oorzaak voortkomt. Gebrek aan
levenswerkdadigheid in het ligchaam is n.1. de
oorzaak en de reden, dat het zwellen der pooten
uit zwakte voortspruit en daar de pooten afhanke-
lijk en het verste afgelegen zijn van het middel-
punt van den bloedsomloop, zijn zij de eerste,
die de uitwerkselen aantoonen.
De aanwijzing ter genezing is in dat geval
tegenovergesteld van die, welke wij voorschreven
-ocr page 165-
160
bij het behandelen derzelve, als ze uit volbloe»
digheid voortsproot. Ons streven moet dan ge-
rigt zijn om den staat van het dier te verbete-
ren, en eene tamelijke beweging in de frissche
lucht doet zeer veel goed, de spijzen moeten
ligt verteerbaar en goed zijn en men moet wrij-
ving en zwachtels aanwenden, ten einde den
deelen de noodige veerkracht te verschaffen en
de opslorping op te wekken. De spijsvertering
moet versterkt worden en ten dien einde geve
men het dier dagelijks een pil zamengesteld uit:
Joduretum potassii.....10 greinen
Poeder van kamillebloemen . . 3 drachmen
Poeder van gentiaanwortel . . 2 drachmen
Gember........7* drachme
Eene voldoende hoeveelheid teer of lijnmeel om
een pil zamen te stellen.
Men zal gewoonlijk bevinden, dat eene moutspoe-
ling niet ondienstig is; ook geve men het dier zout
door zijn voedsel, en worden de ingewanden tot
hardlijvigheid geneigd, dan geve men eene spoe-
ling met zout er door heen en 2 oneen zwavel; wan-
neer eene spoeling de hardlijvigheid niet doet op-
houden, geve men eene andere; maar eene spoe-
ling eens per week met een half pond gekookt lijn-
zaad er doorheengemengd, zal altijd verkieselijk
zijn; gekookte gerst is ook een goed voedigsmid-
del, men drage echter zorg, dat deze goed
-ocr page 166-
161
gaar zij. De pooten wrijve-men altijd 's mor-
gens en 's avonds met de handen en legge
matigsluiténde zwachtels aan," zorg dragende
om de vetlok opwaarts te drukken en de druk-
king over de geheele uitgebreidheid gelijkmatig
te doen plaats hebben.
Mogt het dier den mor-
gen , waarop men bespeurt, dat de pooten dik
zijn, beginnen te hoesten, dan geve men het
een hoestpil, die voorgeschreven is onder het
opschrift van »Slepende verkoudheid."
11
-ocr page 167-
ELFDE HOOFDSTUK.
HUIDZIEKTEN.
VEBMAGERING OE VEEBRANDING.
xxlhoewel dit gewoonlijk als eene op zich
zelf staande ziekte beschouwd wordt, geloof ik
echter, dat het alleen een kenteeken is, dat
eene of andere verrigting in hare werkdadigheid
gestoord is, inzonderheid die der spijsvertering
en in de eerste plaats moet men, wanneer het
voorkomt, tot de aanleidende oorzaak zijne op-
merkzaamheid rigten. Het komt veelvuldig in
den stal der renpaarden voor, minder bij an-
dere paarden en meestal beschouwt men het als
een gewoon teeken van de geaardheid des paards;
zoo het evenwel een zekeren graad overschrijdt,
dan kan men het niet meer aldus beschouwen
en kundige stalmeesters beginnen te spreken
-ocr page 168-
163
van opdroogen (dried up) of verschroeijen
(parched up) van het dier. Hiervan heb ik
dikwerf gevallen bij renpaarden gezien; maar
wanneer het paard overgebragt was in eene be-
tere lucht, het dier eene voldoende hoeveelheid
vloeistof ontvangen had, hetzij dit bestond in
water, wortels of groenvoeder en een ligt en ver-
koelend purgeermiddel was toegediend, herstelde
het altijd. Het voorkomen dezer ziekte wordt ook
dikwerf veroorzaakt door het aanwezig zijn van
wormen in de ingewanden en als men dan eene
genezing bewerkstelligen wil, dient men deze
onschadelijk te maken, alzoo moet men in ieder
geval de oorzaak wegnemen.
SLECHTE SPIJSVERTERING.
Dit ongemak openbaart zich in eene blaasvor-
mige opzwelling der huid, bij paarden onstaande,
die overvloedig vet zijn en waarbij de uitwaseming
plotseling onderdrukt is. Deze kleine blaasvor-
mige opzwellingen veroorzaken eene groote prik-
keling, zooals trouwens uit de onrust van het
dier blijkt, het toont grooten trek om zich tegen
elk voorwerp, dat in de nabijheid is, aan te
wrijven, waarmede het soms voortgaat tot dat
het dier al het haar van die plaatsen afgewreven
en zelfs de huid beschadigd heeft. Met ver-
11*
-ocr page 169-
164
koelende purgeermiddelen moet men dezelve
tegengaan of geneesmiddelen, die gunstig op de
huid werken, verkoeling en gewijzigde dieet en
goede oplettenheid dat het paard steeds rein
blijve. Daarom is het aan te raden het dier
met zachte zeep en water goed te wasschen,
droog af te wrijven en zoo men dit kan toedie-
nen, een dampbad, waarmede zwavel vermengd
is. Door verwaarloozing kan de kwaal ontaar-
den in schurft en het is verkieselijker en ge-
makkelijker dit te voorkomen, dan te genezen.
ZADELDKUKKING.
Dikwerf ontstaan door den druk van den
zadel kleine opzwellingen en indien men de
ettering niet voorkomt, kunnen deze zeer lastig
worden en zijn dan onder den naam van etter-
gezivellen
bekend.
De genezing der zadeldrukkingen bestaat in
liet verwijderen en voorkomen der drukking en
iti het gedurig baden van die deelen met eene
sterke oplossing van zout in water, of met een
ander Verkoelend mengsel, zamengesteld uit:
Goulardsextraet......1 once
Azijnzuur.........1 once
Water..........4 oneen.
Gebeurt het soms, dat de kwaal voor deze be-
-ocr page 170-
165
handeling niet week, dan gebruike men een
pleister en prikkelende middelen ten einde de
vorming van etter te bevorderen, welke, wanneer
die gevormd is, door eene insnijding moet ontlast
worden, terwijl men tevens zorg drage de wond
niet te spoedig te doen sluiten, daar deze dan
tot den vorigen staat vervallen kon.
ETTERGEZWELLEN.
Zijn die gezwellen, welke door verwaarloosde
zadeldrukkingen ontstaan of uitschavingen, die
geen werkzame ontstekende' toestand voort-
brengen. Zij moeten geprikkeld worden en
mislukt dit, dan dient men deze met een trek-
pleister te behandelen en in te smeeren met
eene sterke kwikzalf.
-»**»%«**---
-ocr page 171-
TWAALFDE HOOFDSTUK.
OPMERKINGEN AANGAANDE JAGTPAABDEN.
M eer dan eenige andere deelen lijden de
pooten van het jagtpaard en deze vereischen altijd
eene grootere naauwkeurigheid dan eenig ander
gedeelte.
Heï onophoudelijk aanwenden van zwachtels
schijnt
dit uit te werken, dat de pooten verslapt
en meer vatbaar voor verrekkingen gemaakt wor-
den;
daarentegen wekt handwrijving de opslor-
pende vaten tot verhoogde werkzaamheid op,
vermeerdert den omloop in de bloedvaten en wekt
de zenuwkracht op, terwijl het de huid veer-
kracht schenkt. Koude begietingen van zout
en water
zijn zeer dienstig, vooral wanneer de
pooten daarna goed gewreven worden, deze
begietingen moeten echter nimmer plaats heb-
ben als het dier nog door het werk verhit is.
-ocr page 172-
167
Wanneer de gewrichten gewerkt hebben, doen
warme hoolbladen onder de zwachtels des nachts
aangelegd, veel goed; maar op den morgen na
derzelver verwijdering en na de oefening, moet
men de pooten in zout en water baden en
daarna goed met de hand wrijven. Alleen wan-
neer het paard zeer door de jagt is uitgeput,
moet men des avonds na de te huiskomst geen
zwachtels aanwenden; daar, bijaldien er eenige
doornen in de pooten mogten zijn, de drukking
van de zwachtels de pijn verhoogen en de
zwelling der poot zou ten gevolge hebben. Na
de pooten van het dier wel met warm water
afgewasschen te hebben, stelle men een onder-
zoek in, of er ook doornen aanwezig zijn, dan
kan men de zwachtels omdoen, doch niet te stijf,
om deze, als ze droog geworden zijn, weder af te
nemen, en de pooten goed met de hand te wrij-
ven. Zoo er doornen aanwezig zijn, dan neme men
deze zoo 't mogelijk is weg; maar is dit niet te
doen, dan make men boven dezelve eene kleine
insnijding en gebruike een pap van lijnzaad of
zemelen met een weinig reuzel of vet er door.
In geval van stooten of schaven, gebruika men
dezelfde pap en deze blijve er den geheelen
nacht op; des morgens gebruike men verkoe-
lende
mengsels, zooals ik heb voorgeschreven
bij de behandeling van verrekkingen. Bij al-
-ocr page 173-
168
dien er eenige verdikking van het stooten gedu-
rende de jagt is overgebleven
, dan wrijve men
deze ter dege in met een zalf van
Jodine.........1 once
Zachte kwikzalf......8 oneen
Tartarus emeticus . . . . . '/, drachme
dat, bij aanhoudend gebruik, het euvel wel zal
te regt brengen.
UITPUTTINGEN DOOR DE JAGT.
Wanneer men in het heetste der jagt, als
het wild in het gezigt is, en ieder oogenblik
zeker, schijnt om het te vangen, er toe ver-
lokt wordt onze vermoeide paarden aan te
zetten, zal het hieruit voortspruitend gevaar
zeer groot zijn; men kan dit bespeuren in het
op- en nedergaan der flanken van het dier,
het wijd uitzetten der neusgaten en het onrustig
heen- en wedergaan van den staart. Bij zulk
een geval moet men vooreerst zorgen, den
buikriem losser te maken, ten einde de adem-
haling niet te belemmeren, en den kop des diers
naar den wind te plaatsen. Is de uitputting
bijzonder groot, dan is het bepaald noodzakelijk
3,5 of 4,5 Ned. kan bloed uit de halsader te ont-
lasten en, zoodra men in eene herberg komt, het
1,5 Ned. kan oude Ale te geven, waarin men
-ocr page 174-
169
een glas jenever of brandewijn gegoten heeft,
waarbij men een lepel gember of notenmus-
kaat voege; overigens leide men het dier zacht
naar huis, zette hem in een niet te kouden of
te warmen stal, hetgeen alleen het gevaar dat
men wenscht te voorkomen, verergeren zou.
Zoodra men te huis is, geve men het dier, als
het geheel of bijna verkoeld is, een weinig warme
spoeling en na het gewreven te hebben, bademen
de pooten in warm water en wrijve deze droog met
de handen, waarna men los de flanellen zwach-
tels aanlegge. Nadat de bloedsomloop zich weder
in het evenwigt gesteld heeft en het paard we-
der op zijn dreef is, dan geve men hem, in plaats
van koom, eene warme spoeling met een weinig
koorn er door heen, om hem te bewegen het te
eten, en laat hem geen droog koorn eten vóór
den anderen morgen. Voor dat men het dier
alleen laat, om te rusten, onderzoeke men de
ooren, zijn deze koud, dan wrijve men ze warm,
ingelijks de spronggewrichten en men moet wel
zorg dragen ontsteking te voorkomen. Den
volgenden morgen brenge men het dier niet
buiten vóór omstreeks 10 of 11 uren en wel
met de dekken op, om hem een uur zacht
te laten wandelen; ziet het paard er dan wel
uit, dan is alle gevaar geweken en men geve
hem weder zijn gewone voedsel, terwijl men
-ocr page 175-
170
echter zorg drage, dat hij des avonds eene
spoeling krijgt, waarin ongeveer 4 drachmen
salpeter zijn opgelost Wanneer men bloed ont-
last uit den hals van een paard met een lancet,
(van welk instrument men immer gebruik moet
maken) dan plaatse men, na de ader gevonden
te hebben, er een of twee vingers op, ten einde
te voorkomen, dat dezelve wegschuift of beweegt,
en omstreeks een of twee duimen van de plaats,
waarop men de vingers gezet heeft, steke men
het lancet in, niet door het er maar regt in te
steken,
maar men doe eene insnijding in eene
schuine rigting opwaarts, terwijl men met de
punt naar buiten snijde, daar men op deze
wijze geen gevaar loopt om de ader af te snij-
den , dat zeer ligt gebeuren kan, als men er in
steekt. Na eene genoegzame hoeveelheid bloed
ontlast te hebben, hale men zachtjes de wond-
randen naar buiten en men steke er eene naald
door, ten einde ze te zamen te houden, voorts
binde men om de naald een stukje koord, heeft
men dit niet bij de hand, dan een stukje draad,
gedeeltelijk uitgerafeld, om de scherpte er van
weg te nemen. Het punt, waar men de insnij-
ding doet, moet hooger n.1. nader bij den kop
dan bij de borst zijn.
-ocr page 176-
171
HET VEELIEZEN VAN EEN IJZER.
Verliest een paard zijn ijzer onder het jagen,
dan doe men losjes een ander aan, waarmede
het zoo spoedig mogelijk naar huis kan komen
zonder dat men den hoef verder moet laten
wegsnijden dan genoegzaam is om, zoo er eenig
steengruis in mogt gekomen zijn, dit te bemer-
ken. Zoodra men dit bewerkstelligd heeft,
plaatse men den voet, na de zool eerst met
teer besmeerd te hebben, in eene lijnzaadpap , zoo
als hier boven is aangeraden; des morgens kan
men deze verwijderen om eene wandeling te-
maken, waarvoor men eene mulle plaats moet
uitkiezen; is er soms eenig letsel aanwezig,
dan plaatse men er de pap weder op en laat
deze er den geheelen dag tot den volgenden
morgen opblijven, wanneer men een geschikt
ijzer dient aan te leggen.
Na de oefening late men den voet geenszins
met koud water wasschen; maar Iaat deze goed
weeken in warm water, ook zie men 2 of 3
dagen naauwlettend toe, ten einde ontsteking te
voorkomen; dat men het best verkrijgt door n.1.
den voet te stoppen en natte zwachtels rond
om de kroon te leggen. Is het weder warm,
geef het dan een purgeer- of een pisdrijvend
middel, en in dat geval doe men het oude
-ocr page 177-
172
ijzer niet te spoedig weg, of men sla in het
nieuwe ijzer niet al de nagels als gewoonlijk,
vóór dat er eenige dagen verstreken zijn.
BEHANDELING VAN HET JAGTPAARD OP
HET EINDE VAN DEN JAGTTIJD.
Zoodra hetjagtsaisoen verstreken is, geve men
het paard dagelijks overvloedig wortels, groen
voeder en gras. Door hem eerst eenige uren
daags door eene lommerrijke weide te laten wan-
delen, zal men hem bekoelen en het jeugdige gras
zal het dier tot afwisseling goed doen; als het
weder warmer wordt en het dier gewend is aan
de buitenlucht, late men het des morgens en in
den koelen avondstond een paar uren draven, dat
meer goed zal doen, dan hem den geheelen dag
buiten te laten loopen. Door deze behandeling
heeft hij genoeg beweging, 's avonds en 's mor-
gens en als hij graast, en door hem gedurende de
hitte des daags, als hij toch niet graast, op stal
te laten staan, voorkomt men het plagen dei-
vliegen en dat hij door geraas verschrikt wordt,
aan het galoperen raakt en zijne pooten kwetst.
Bestaat er geene gelegenheid om hem aldus
te laten uitloopen, dan geve men hem eene
ruif met groen voeder in den stal. Hetzij
hij buiten loopt of niet, men moet hem toch
-ocr page 178-
173
dagelijks twee porties koorn toedienen, waar-
door men hem in een vrij goeden staat zal
houden. Men drage buitengewone zorg voor
zijne pooten, te dien einde geve men hem ligte
hoef ijzers, aan den binnenkant met zoo weinig
mogelijk nagels vastgemaakt; vooral moeten
de nagels zoo kort mogelijk zijn;
de ijzers
moeten alle drie weken veranderd worden en
is het paard met steengallen aangehaald, dan
is dit de tijd om ze te laten genezen; men
snijde de steengallen telkens, wanneer er nieuwe
ijzers worden aangelegd, goed uit; maar men
drage wel zorg den wand en de steunsels niet met
het mes te kwetsen, waarmede men kon gevaar
loopen, ook make men de hielen van het ijzer
wijd, en sla geene nagels bij Je plaatsen, waar
de steengallen aanwezig zijn. Vijf nagels zijn
voldoende om een ijzer te bevestigen en, zooals
ik vroeger aanmerkte, moeten deze kort zijn;
de zitplaats der steengallen bevochtige men met
sterk azijnzuur en teer en hars, door middel
van touwpluksel; volharding in het aanwenden
der geneesmiddelen zal de genezing doen vol-
gen. Tot op het naderen van het jagtsaisoen
moet men het dier overvloed van groen voeder
geven, vooral wortelen, indien men deze kan
krijgen, en eens in de week eene spoeling.
Sommige deskundigen laten het paard 's nachts
-ocr page 179-
174
buiten en plaatsen het overdag op stal; maar
ik kan mij met dat plan niet vereenigen, daar
de nachtlucht op de gesteldheid van het paard
een schadelijken invloed moet uitoefenen. Daar-
enboven kunnen, alhoewel de dag vrij warm
is, de nachten zeer koud zijn; zooals dit me-
nigmaal het geval is, en het dier loopt dan veel
gevaar om te gaan hoesten en koude te vatten,
waardoor de grondslag tot longkwalen gelegd
wordt, en indien er eenige voorbeschiktheid
bestaat voor de worm of den kwaden droes, het-
zij deze erfelijk is of niet, deze zal er des te
meer door bevorderd worden, wanneer men deze
handelwijze volgt. Het is eene natuurkundige
waarheid, dat een dier, wanneer het met één
soort van voedsel gevoederd wordt, niet lang
leven kan, en daar de keus gedurende den tijd
waarop het dier werkt niet groot is, wordt het
zeer noodzakelijk, dat men het verandere, wan-
neer men er toe in staat gesteld wordt, en
hiertoe kan geen geschikter tijd bestaan dan
wanneer het dier buiten werk is, daarom moet
men het zijn droog voeder ontnemen en groen
voeder, wortels, enz. gedurende den zomer in
de plaats stellen, wanneer het evenwel zeer nood-
zakelijk is.
Dit zijn de wijze voorzorgen, welke
de natuur voor hare schepselen bestemd heeft;
ook nu wordt eene overvloedige hoeveelheid
-ocr page 180-
175
water eveneens vereischt, als toen het dier
met droog en hard plantenvoeder gespijsd werd.
Indien de waterrijke bewerktuiging der planten
gedurende de zomermaanden dezelve gemakke-
lijker te ontbinden en ligter voor de spijsverte-
ring maakt, moeten wij eveneens voor het ver-
meerderd gebruik van vloeistoffen gedurende
dit jaargetijde zorgen, welk gebruik door het
verlies der onmerkbare uitwaseming vergroot
wordt, daar het Moed op deze wijze beroofd is
van een behoorlijk gehalte aan waterachtige be-
stan ddeelen. Hieruit ontstaat dan, ook zelfs bij
ons, gedurende dit warm jaargetijde de sterke
begeerte naar verkoelende dranken en vruchten,
dat ook plaats heeft, wanneer wij aan koorts
lijden. Het zoude overbodig zijn langer te
spreken over de behoefte aan groen voeder ge-
durende dezen tijd, hetzij derhalve voldoende
aan te merken, dat gedurende dit jaargetijde de"*"
ademhaling minder is dan in den winter, en dat
derhalve de opgeslorpte zuurstof uit den damp-
kring minder is; weshalve de noodzakelijkheid
voor voedsel, dat overvloediger stikstof bevat,
naar verhouding niet vereischt zal worden.
De spijsverteringsorganen zullen door deze
wijze van behandeling versterkt worden, dat
ook een belangrijk voordeel is, hetwelk hierdoor
verkregen wordt.
-ocr page 181-
176
Het eenigste, dat nog noodzakelijk te vermel-
den is, bestaat in: dat men de pooten dage-
lijks goed wasschen , alle vuiligheid en vreemde
ligchamen van de hoeven verwijderen moet; dit
is, behalve het uitkammen van manen en
staart, het eenigste wat noodig is vermeld te
worden.
Mogt er geene gelegenheid bestaan, zooals veel
malen het geval is, om des morgens en des
avonds het dier te laten uitloopen, dan zorge men,
dat de stal groot en luchtig genoeg zij en late
hem ongedekt. Men bestrooije den vloer van den
stal met zaagmeel, dat men nat moet houden,
ten einde het dier de pooten niet beschadige en
deze niet te heet en te droog worden; des nachts
kan men dit tegen den wand aanvegen en er
legstroo voor in de plaats stellen; kan men
geen zaagmeel verkrijgen, dan geve men zand
qf iets anders in de plaats, hetgeen even als
het zaagsel niet alleen goed voor de pooten is,
maar ook eene gemakkelijke wijze aan de hand
doet, om het vertrek schoon en koel te houden.
Heeft het dier slechte pooten en hoeven, dan
zorge men dat het niet te vet worde, vooral bij
de aannadering van den jagttijd. Zoo zijne ge-
steldheid niet te grof is , geve men in plaats van
purgeermiddelen 1 of 2 malen 's weeks spoe-
lingen en werpe in sommige dezer, zoo dit
-ocr page 182-
177
noodzakelijk is een handvol bloem van zwavel,
alsmede een handvol zout en omstreeks ééns in
de veertien dagen (maar ook niet meer) 3 of 4
drachmen salpeter.
TBEKPLB-ISTERS.
Wat er ook door sommigen gezegd zij over
de slechte uitwerkselen van trekpleisters op de
pooten van een paard, dat gedurende het jagt-
saisoen gewond of geschaafd was, en waardoor
harde verdikkingen achter gelaten zijn, houd ik
het er echter voor, dat een trekpleister goede
diensten verrigt, daar deze de opslorpende va-
ten opwekt om het weiaardig vocht, dat niet
mag uitgestort worden, op te nemen, want wan-
neer dit als een vreemd ligchaam aanwezig is,
benadeelt het de werking van den poot. Het
aanwenden van pleisters geeft ook soms veer-
kracht aan de deelen en de pijnlijke uitwerkse-
len , die er door de aanwending dezer pleisters
ontstaan, gaan spoedig weg, terwijl zij eene
heilzame werking achterlaten, die tegen eene
kleine hindernis, welke zij eerst na zich sleep-
ten, ruimschoots opweegt; vooral wanneer het
dier eene behoorlijke rust heeft, vóór het weder
genoodzaakt wordt mede te werken. — Met
deze denkwijze derhalve, die door de ervaring
12
-ocr page 183-
178
gestaafd is, beveel ik de trekpleisters aan,
wanneer de pooten van een dier gebruikt en
eenige harde verdikkingen overgebleven zijn;
maar men zij voorzigtig in de keuze van trek-
pleisters , daar vele zoogenaamde trekpleisters
niets dan bijtende middelen zijn, die zeer nadee-
lig werken, behalve het groote gevaar dat er
bestaat, van eenige kwade gevolgen na zich te
zullen slepen. Daarom zal ik eene welbekende
trekpleister van James opgeven, die zeer goed
is, benevens eene van mijne eigene zamenstel-
ling, wier goede eigenschappen, al moet ik het
zelf bekennen, voor geene behoeft onder te
doen ; derzelver bestanddeelen zijn :
Sterke kwikzalf.......1 once
Poeder van spaansche vliegen . 3 drachmen
Kamfer, opgelost in eenige droppels wijn-
geest.........l'/2 drachme.
goed dooreengemengd. Wordt er echter eene
zachtwerkende vereischt, dan gebruike men de
zachte kwikzalf in stede van de* sterke; men
zal ondervinden, dat deze eene goede pleister
is, ook heeft een langdurig en veelvuldig ge-
bruik mij derzelver goede eigenschappen be-
wezen.
Ik voeg hierbij eenige uitstekende recepten, die
aangeraden zijn door het «Veterinary College,"
welker sterkere werking grooter is naarmate ze
-ocr page 184-
179
verder in de reeks staan, waarin ze hier ge-
steld zijn.
SPAANSCHE VLIEGEN-AZIJN.
Poeder van spaansche vliegen . . 1 once
Verdund azijnzuur......8 oneen
laat dit gedurende veertien dagen trekken en
zijg het vervolgens door om te gebruiken.
SPAANSCHE VLIEGEN-OLIE.
Poeder van spaansche vliegen ... 1 once
Olijfolie..........8 oneen
laat dit boven een waterbad gedurende 2 uren
verwarmd worden, waarna men het ten gebruike
doorzijge.
SPAANSCHE VLIEGEN-ZA£F.
Poeder van spaansche vliegen (zeer
fljn)............ 1 once
Gewone Terpentijn . . ....... .1 once
Varkensvet........4 oneen
Men smelte het varkensvet en den terpentijn
te zamen boven een waterbad, voege er ver-
volgens het spaansche vliegenpoeder bij, en roer
het steeds om, totdat het koud is.
12*
-ocr page 185-
180
Bij het gebruiken der pleister, hnippe men
het haar af
van de plaats waar deze gelegd
moet worden, vervolgens make men den vetlok
goed vet, zoo men wil, dat deze niet beschadigd
worde, benevens de kniebuiging, wanneer men
de pleister hoog wil plaatsen. Men moet de
pooten goed baden en afwasschen, vervolgens
«aauwkeurig droog wrijven met de hand en
onmiddelijk daarop de pleister goed inwrijven.
Na verloop van 24 uren doe men er een om-
slag om, met eene zalf van:
Spermaceti.......4 drachmen
Olijf-olie........'/'s once
Loodwit........2 drachmen
goed ondereengemengd, en er opgesmeerd door
middel van een veder, of nog beter met een
zachten borstel; of
Kalkwater.........3 oneen
Olijf-olie........••-'«■,'/• once
goed dooreengeschud en als het vorige recept
aan te wenden; of
Kreosoot . . . . '/» drachme (vloeibaar)
Olijf-olie........1 drachme
goed ondereengemengd, en als het vorige te
gebruiken; de deelen moeten met één van deze
middelen goed bevochtigd worden, totdat de
huid goed week is, tenzij men eene nieuwe be-
handeling wenscht aan te wenden, als wanneer
-ocr page 186-
181
men een der prikkelende afkooksels onder ver-
rekkingen
aangegeven, gebruiken moet.
EINDAANMEUKINGEN.
In de voorgaande hoofdstukken hebben wij
elk onderwerp, dat met de stalbehandeling
in verband stond, voorgedragen op gronden,
die met de wetten van het dierlijk leven over-
eenstemden; naarmate ze van grooter belang
waren, hebben wij deze uitvoeriger behandeld,
terwijl de minder belangrijke punten slechts ter
loops aangestipt werden, zooveel als slechts
voldoende was om verstaan te worden. Nu
zijn wij in de gelegenheid duidelijk in te zien,
hoe verschillende werkingen met elkanders hulp
worden volbragt, oefening, ademhaling en spijs-
vertering, terwijl wij hebben aangetoond, hoe
noodzakelijk het voor de gezondheid is, deze
met elkander in verband te beschouwen; wij
hebben ook gezien, dat behoorlijke ventilatie,
belangrijke uitwerkselen te weeg brengt en dat
bijgevolg de verwaarloozing van één onderwerp
de goede behandeling van de anderen buiten
sluit. Wij hebben op deze wijze de maat van
oefening aangetoond, ook dat dekken de noodza-
kelijkheid van voedsel verminderen en alzoo daar-
voor gedeeltelijk in de plaats komen; eene andere
-ocr page 187-
182
daadzaak is mijns inziens duidelijk bewezen, dat
voor het dier de prikkel der lucht op de huid
van groot gewigt is; en zoo heb ik aangetoond,
dat al de argumenten met elkander overeen-
stemmen en zamenwerken. Dit is het geval in
de dierlijke bewerktuiging en de goede be-
handeling van één enkel vereischte zal niets
baten, wanneer de anderen verwaarloosd wor-
den.
Mijne argumenten zijn ook gegrond op er-
varing en ondervinding, en de rede schijnt
derzelver waarheid buiten twijfel te stellen.
Niettegenstaande dit ben ik bereid bedenkin-
gen omtrent dit punt aan te hooren, want ik
herinner mij nog zeer goed, dat men eenige
jaren geleden, toen ik als verdediger eener
goede luchtverversching optrad, men met mijne
opmerkingen den spot dreef en er over sprak,
als waren het de uitvloeiselen eener hersenschim-
mige verbeeldingskracht. Dagelijks wordt der-
zelver waarheid, alhoewel trapsgewijze, erkend.
Op dezelfde wijze zie ik den dag te gemoet,
wanneer de hier aangegevene grondregelen meer
en meer in zwang zullen komen, terwijl zij
blijken gesteund te zijn op redelijke gronden,
en waarop hunne invoering de ziekten in de
stallen meer zeldzaam zal maken, en op deze
wijze toebrengen tot de welvaart van het dier,
-ocr page 188-
183
aan welks welzijn ik mij heb laten gelegen leggen.
In de behandeling van ziekten of onge-
steldheden ben ik niet breedvoerig getreden ,
daar het mijn doel niet was den V.eearts uit te
handen; maar alleen eenige voorschriften tot
dagelijks gebruik aan de hand te doen, ter
vervanging van die barbaarsche geneesmid-
delen, wier bestaan helaas bekend is. Met
een weinig oplettendheid bij het behandel-
de, kan iedereen de aannadering eener ziekte
bij het paard voorzien. en ik heb hem de
kennis aan de hand gedaan, waardoor hij
deze afwenden, of op eenige wijze de hevigheid
er van matigen kan. In geval men niet on-
middelijk een bekwamen veearts bekomen kan,
heeft de lezer hier middelen, waarop hij zich
veiliger verlaten kan, dan op de kwakzalverijen
van een plattelands-hoefsmid. En is de onge-
steldheid bekend, dan zal men gewoonlijk be-
vinden , dat ze van dienst zijn en ze zullen geen
beletselen zijn, die de geneesheer naderhand
behoeft te boven te komen, zooals zulks het ge-
val is bij de aanwending van ongeschikte mid-
delen. Dit is dan ook eene omstandigheid, die
het voordeel aantoont, dat een wetenschappelijk
man boven den kwakzalver bezit. De eerste
heeft regels volgens welke hij met veiligheid en
zekerheid werken kan, terwijl de laatste slechts
-ocr page 189-
184
middelen aan de hand heeft, met welker uitwer-
king hij ten eenemale onbekend is. Derhalve
wordt zijne bekwaamheid afhankelijk van om-
standigheden.
Hoe uitgebreider kennis iemand bezit des te
grooter zal hem het gevaar van dergelijke mid-
delen voorkomen; en dat deze niet menigvuldi-
ger het leven verwoesten, verwondert mij ten
hoogste. Wanneer wij derhalve een paard heb-
ben , dat ziek is, en men niet onmiddelijk
hulp bekomen kan, hebben wij, indien wij de
ziekte goed onderscheiden , voldoende middelen,
totdat er geschikte raad kan ingewonnen wor-
den, want bestaat er eenige twijfel, dan zal,
indien de middelen inderdaad van waarde zijn,
hun gebruik gevaarlijk worden.
In dit werkje heb ik geneesmiddelen opgege-
ven, die bij gepast gebruik, van zeer veel
waarde zijn; bij misbruik daarentegen zeer veel
kwaad kunnen berokkenen. Geen paardenarts,
die eene verlichte denkwijze bezit, zal het tegen-
staan, dat men geneesmiddelen aanwendt, zoo
dezelve met oordeel gebruikt worden, want een
verstandig man wil niet, dat geleerdheid een
geheim is, hetgeen bij weinigen bestaat, maar
is van gedachte, dat de bezitter van dezelve in
staat is er zijne cliënten mede te bevoordeelen.
De wensclr om zaken onverstaanbaar te maken
-ocr page 190-
185
en te verbergen, verraadt altijd onkunde, daar
het een bewijs is van een bekrompen verstand,
dat niet in staat is het voordeel zijner mede-
mensclfen te beoogen; maar zich schijnt te
verheugen in het bewustzijn, een middel tegen
het kwaad te bezitten, hetwelk hij niet wiltoe-
staan dat bekend wordt, uit vreeze het een middel
worden mogt om het kwaad te kunnen af keeren.
Dit is het gevoelen van sommige fokkers,
hetwelk vele der aanmerkingen heeft doen ont-
staan , en dat men als stootend en onmenschelijk
kan beschouwen, doch zoolang zij deze gevoelens
behouden, zoolang zullen zij gebrandmerkt wor-
den met den stempel der domheid. Ik hoop
echter, dat het vooroordeel den mensch niet
zoo zeer zal verbinden, dat het hem leiden zal
om de grondregels, die ik aanbeveel, zon-
der eene proef te nemen, te veroordeelen; en
dat het hem niet zal wegsiepen met de ge-
dachte, dat zijne oude wijze van behandeling
alléén goed is. Kunnen menschen, die dieren
van waarde onder hunne hoede hebben, en die
iets aangaande hunne natuur behooren te we-
ten, zich niet voorstellen, dat een paard met
zijne dekken op, vreeselijk zwetende en daarop
koude, natte zwachtels aan de pooten krij-
gende, het grootste gevaar loopt om ziek te
worden? — Indien hunne domheid zoo groot
-ocr page 191-
186
is, dat deze tot zulk een dwaalbegrip leidt,
dan kan ik weinig goeds van hen hopen, en
alleen de dieren, die aan hunne zorg zijn toe-
vertrouwd, en de dwaasheid hunner meesters
beklagen. Hoe toch! omdat zulk eene wijze
van behandeling zoolang in de mode geweest
is, wordt dit eene rede, dat dezelve noodzakelijk
goed moet zijn; is de wereld nu even onwetend
als in de dagen, toen men las over het aan-
wenden van rookende darmen van een jongen
hond in plaats van eene pap;
of toen wij la-
zen over pis, die gewoonlijk werd toegediend,
als bevorderlijk voor den gezondheidstoestand;
of het vernietigen van een gedeelte der oogen
van een dier,
ter voorkoming van eene kwaal,
zooals dat genoemd werd, het uitsnijden van
de staar? Heeft de veeartsenijkunde dan niets
gedaan om deze bespottelijke en barbaarsche
dwaalbegrippen te vernietigen, of heeft soms
het nadenken en de waarneming een halve eeuw
gesluimerd? Met trotsheid antwoorden wijneen/
Maar met smart moeten wij er bijvoegen, dat
er nog onwetendheid wordt aangetroffen, vooral
onder de cognoscenti van den paardenstal, en
dat vooroordeel en oude sleur daar tegen rode
en waarheid aandruischen!! Het zou overbodig
zijn hier nog andere barbaarsheden, die zelfs
ten huidigen dage worden aangewend, op te
-ocr page 192-
187
halen; b.v. het instrooijen van bijtende zelfstan^
digheden in de gevoeligste en hoogst bewerk-
tuigde deelen,
wanneer die aan eenig ongeval
zijn blootgesteld geweest of geleden hebben;
maar ik zal het bij één voorbeeld laten, dat een
staaltje van al het andere kan geven, hier-
door het menschelijk gevoel sparen, en den
dekmantel over de onwetenheid werpen. Ik wil
de menschelijke natuur niet beleedigen door
andere grieven op te halen; maar hoop tevens,
dat ik door dit niet te doen de dwalingen van
sommigen onzer medemenschen niet aanmoedige;
ik zal nu van mijn onderwerp afstappen, in de
hoop, dat ik alles wat duister was heb opgehel-
derd, en dat de scherpe uitdrukkingen, die ik
genoodzaakt ben geweest te gebruiken, hen, te-
gen wien ik ze gerigt heb, meer vatbaar mogen
maken voor overtuiging en dat deze hen mogen
aansporen hunne verouderde en in hunne oogen
gezegende wijze van behandeling te verwisselen
met de verlichte methoden der nieuwere weten-
schap.
EINDE.