-ocr page 1-
I/L CJ6üt>
DE „INFLUENZA" ZIERTEN
VAN HET PAARD
DOOR
DR E. C. H. A. M. BEMELMANS
KAPITEIN'PAARDENARTS
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
UITGEGEVEN VOOR REKENING VAN DEN SCHRIJVER
Tilburg — 1914.
-ocr page 2-
DEEL I.
HET WEZEN EN DE BESTRIJDING VAN DE
„INFLUENZA CATARRHALIS"
(PFERDESTAUPE)
DEEL II.
HET WEZEN VAN DE „INFLUENZA PECTORALIS"
(BRUSTSEUCHE)
-ocr page 3-
I.
Het wezen en de bestrijding van de „Influenza Catarrhalis"
(Pferdestaupe).
Inleiding.
Het is aan den Anglo-Normandischen dekhengst Demi-Monde,
als zijnde actieve smetstofdrager, te danken, dat eene grondige
bestudeering van de Pferdestaupe of Rotlaufseuche, (fièvre ty-
phoide, — pink eye.), kon plaats vinden en gedurende geruimen
tijd kon voortgezet worden.
In het najaar van 1906 werd Demi-Monde voor rekening van de
Nederlandsche Harddraverij- en Renvereeniging bij den heer
Roy te Neuilly aangekocht. In Februari 1907 werd hij gestation-
neerd te Bemmel. In betrekkelijk korten tijd dekte Demi-Monde
63 merriën, waarvan 31 drachtig werden. Het meerendeel dezer
merriën werd enkele dagen na de dekking ziek. De symptomen
waren: koorts, lusteloosheid (depressie), verminderde eetlust,
zwelling van de oogleden en van de subcutis van de beenen; op
stal infecteerde de gedekte merrie de overige aanwezige paarden.
Op zijn station werd Demi-Monde evenals twee gedekte merriën
door eene Commissie, bestaande uit de heeren De Bruin en Wester,
leeraren aan de Rijksveeartsenijschool, onderzocht. De 2 merriën
bleken aan typische Pferdestaupe lijdende te zijn.
Teneinde meerdere zekerheid te verkrijgen, had aan de Rijks-
veeartsenijschool opneming en observatie van Demi-Monde plaats,
aan welken hengst niets abnormaals te constateeren viel. Het
rapport luidde: zeer zeker is overbrenging van Pferdestaupe door
den hengst mogelijk, ook al is hij niet ziek noch ziek geweest.
Geadviseerd werd, Demi-Monde voor het seizoen 1907 aan de
fokkerij te onttrekken.
Het gelukte echter niet een ziekmakende oorzaak bij Demi-
Monde te ontdekken. Van de Veeartsenijschool vertrok Demi-
Monde naar de boerderij van den heer Wickevoort Crommelin
te Heemstede, alwaar de verschillende hengsten 12) van de
Nederlandsche Harddraverij- en Renvereeniging, terugkomende
-ocr page 4-
— 4 —
van hunne stations, gestald worden. De boxen zijn zoodanig ge-
maakt, dat de dieren elkaar kunnen zien door ijzeren traliën;
niet uitgesloten is aanraking met lippen en tong. Gedurende den
tijd, dat Demi-Monde aldaar gestald was, werd nimmer eenig spoor
van ziekte, noch bij hem, noch bij zijn stalgenooten geconstateerd.
Op den 6den Februari 1908 liet de heer Crommelin een eigen merrie,
welke gestald was bij zijn woonhuis „de Berkenrode" op de boer-
derij dekken door Demi-Monde. Na de dekking keerde de merrie
naar haren stal terug, waarin zich nog 5 paarden bevonden. Op
den i2den Februari 1908 werd voor deze merrie bij collega Kruymel
veterinaire hulp ingeroepen; de diagnose luidde Pferdestaupe.
Een paar dagen later openbaarden zich bij vier der vijf in den-
zelfden stal aanwezige paarden dezelfde symptomen. Niettegen-
staande dit frappante geval van besmetting werd besloten, den
hengst wederom ter dekking te stationneeren. Op 28 Februari
1908 werd Demi-Monde geplaatst te Opynen. Op de keuring te
Tiel waren de fokkers in extase over de buitengewone qualiteit
en den draf van den hengst. In de eerste helft van Maart dekte
Demi-Monde 11 merriën; 7 werden ziek en vertoonden dezelfde
symptomen als de gedekte ziek geworden merriën van het vorige
jaar. Andermaal moest de hengst dus buiten dienst gesteld worden.
Het was dus niet gelukt opheldering te erlangen; dat gedekte
merriën ziek werden van een gezonden hengst, dat ging het begrip
van velen te boven. Toch is dit niet zoo vreemd als het voorgesteld
werd; de literatuur nagaande, bleek reeds meerdere malen gecon-
stateerd te zijn, dat een hengst nog wel één, ja zelfs twee jaren
na zijn herstel de Pferdestaupe kan overdragen op merriën, welke
hij dekt.
Literatuur.
James Clark: [ïransmission of Pink Eye from apparently
healthy stallions to mares (Journ. of Comp. Path. en Therap.
Bd. V. 1894)] deelt mede, dat in zijne omgeving een Clydesdale
hengst ter dekking gestationneerd werd, waarvan bekend was,
dat hij het vorige jaar Pferdestaupe had gehad. Van n—27 April
dekte deze hengst 21 merriën. 6—9 dagen na de dekking leden er
14 aan Pferdestaupe. De ziekte verliep typisch en breidde zich in
de geheele streek uit.
In de laatste 30 jaren was daar slechts éénmaal Pferdestaupe
voorgekomen en wel ongeveer 8 a 9 jaren geleden bij 2 ingevoerde
paarden, tot welke de ziekte beperkt bleef.
De eerste ziekteverschijnselen traden 6—9 dagen na de dekking
-ocr page 5-
op. Merriën, door dezen hengst gedekt, infecteerden na terugkeer
op eigen stal de verder aanwezige paarden. Een deel der gedekte
merriën werd drachtig.
Gelijktijdig berichtte Clark, dat een ander veterinair Mr.
Pottie verschillende jaren vroeger en zelfs herhaaldelijk op der-
gelijke gevallen gewezen heeft, zonder echter geloofd te worden.
De symptomen, welke genoemd worden, zijn echter zóó karakte-
ristiek voor Pferdestaupe, dat twijfel aan Clark's waarnemingen
volkomen uitgesloten is.
Na het heerschen der Pferdestaupe gedurende 1890—1893
in Denemarken, is door een 12-tal veterinairen geconstateerd,
dat hengsten, die aan Pferdestaupe geleden hadden, 1 tot 2 jaren
later nog in staat waren de ziekte bij dekking op merriën over
te dragen.
Prof. Jensen verzamelde de gegevens zijner Deensche collega's
(Deutsch Ztschr. f. Thierm. 1894), die voor een groot deel met
Clark's mededeeling overeenstemmen. De incubatietijd bedroeg
4—7 dagen.
Jensen vermoedde, dat de smetstof op het slijmvlies van de
geslachtsorganen van de hengsten vegeteerde en zich aldaar kiem-
krachtig vermocht te houden. Het hevigst trad de Pferdestaupe
op, als de dekking kort na het herstel van den hengst had plaats
gevonden, en in den regel in geringeren graad, als het reeds twee
jaren geleden was, dat de hengst aan de Pferdestaupe lijdende
was geweest. Korten tijd na het herstel van den hengst werden
na dekking zeer weinig merriën drachtig; naarmate de hengst langer
hersteld was, nam het drachtig worden der gedekte merriën ge-
leidelijk toe.
Reeks bericht in the Journ. of Comp. Path. and Therap. 1902
het volgende aangaande de overdraging van Pferdestaupe door
schijnbaar gezonde hengsten op merriën.
Reeds in 1901, nadat de hengst na herstel van de Pferdestaupe
merriën bij dekking geïnfecteerd had, maakte Reeks den eigenaar
opmerkzaam, dat dit het volgende jaar weder zou kunnen gebeuren.
Om die reden werd besloten, alvorens den hengst ter dekking te
stellen, eerst het resultaat af te wachten der dekking van de
merriën op eigen stal. Aldus handelde de eigenaar en nadat de
hengst 14 merriën op stal gedekt had en deze gezond gebleven
waren, werd de hengst in de omgeving rondgeleid. Tal van merriën
werden echter geïnfecteerd en leden na dekking aan Pferdestaupe.
Het gezond blijven der gedekte merriën op eigen stal was het
gevolg van verkregen immuniteit.
-ocr page 6-
— 6 -
Dr. Grimme (Deutsche tierartzliche Wochenschr. 1903) con-
stateerde, dat merriën, welke de Belgische hengst „Boxbart"
tusschen 3 Maart en 4 April 1902 dekte, 6—8 dagen na de dekking
aan Pferdestaupe lijdende waren. De hengst was 3 Maart door eene
aan Pferdestaupe lijdende merrie geïnfecteerd. Alleen de merrie,
die het eerst gedekt was en de ziekte verspreidde, stierf, evenals
haar veulen. In het geheel werden 48 paarden op 14 boerderijen
ziek. De ziekte was goedaardig en verliep zonder complicaties;
en na 8—14 dagen trad herstel in. Vijf weken later dekte de hengst
weder voor het eerst, na geregelde desinfectie der geslachtsdeelen.
Toch trad bij 5 van de 7 gedekte merriën 6—8 dagen na de dekking
Pferdestaupe op. In het geheel werden nu 21 paarden in 5 stallen
ziek. Slechts 10 van de 28 merriën werden drachtig. Minstens
14 weken na doorzieken bleek Boxbart nog in staat bij dekking
te infecteeren.
Collega Steenbergen constateerde in 1905 ongeveer hetzelfde
bij den hengst „Frank". Uit de beschrijving der ziekte blijkt
zonder twijfel, dat ook hier sprake was van Pferdestaupe. 25 van
de gedekte merriën werden ziek. Het hevigst trad de ziekte op
bij de veulenmerriën. Als incubatietijd werd opgegeven 2—10
dagen. De ziekte verliep goedaardig zonder sterfgevallen; ook
deze hengst werd ter behandeling naar 's Rijks veeartsenij school
opgezonden.
Op 26 en 27 November dekte „Frank" eene 9-jarige merrie,
wier gezondheidstoestand volkomen normaal was. Tot en met
2 Jan. viel niets bijzonders te constateeren. Op 3 Jan. was de tempe-
ratuur 39.8 en had de merrie geen eetlust. Overigens waren geen
afwijkingen te bespeuren, noch aan de urine noch aan het bloed,
waarvan praeparaten microscopisch onderzocht werden. Weldra
was de temperatuur en de eetlust weder normaal. Met het ure-
thrasecreet, opgevangen onmiddellijk na de dekking, werd een
muis — subcutaan — en een cavia — intraperitoneaal — geënt.
Deze laatste bleef normaal, terwijl de muis succombeerde. Geen
bacteriën werden in het bloed gevonden. Op 13 en 14 Jan. dekte
de hengst weder een merrie, welke volkomen gezond was. Behalve
eene temperatuursreactie vertoonde de merrie geen andere ziekte-
symptomen. De temperatuursreactie was als volgt:
Datum: 15 Jan. 16 17 19 19 20 21 22 23
Temp.: 38 38.8 39.2 39.2 39.3 41. 39.8 39. 37.8
Eene cavia en een konijn, intraveneus en intraperitoneaal
geënt met versch bloed, ondervonden hiervan geen nadeel.
Een langer verblijf van Frank aan de Rijksveeartsenijschool
-ocr page 7-
werd overbodig geacht. Als gevolg hiervan reisde deze, die aldaar
steeds gezond was gebleven, op 23 Jan. af. Na als dekhengst te
zijn afgekeurd, werd Frank voor rekening van het Rijk aangekocht
en kwam hij op 26 April weder aan de Veeartsenijschool. Ook
thans bleek hij volkomen normaal. Op 2 Juni dekte Frank weder
eene gezonde merrie. De temperatuursreactie was als volgt:
Datum: 3 Juni 4         56         78        9        10 11        12
Temp.: 37.6          37.8 38.1 40.3 40.5 39.5 38.9. 38.8 38.4 37.5
Alleen op den 5den Juni was de merrie lusteloos en nam hij
slechts een deel van haar gewone voedsel op. Overigens viel niets
abnormaals waar te nemen, was de merrie steeds zonder eenige
stoornis in haar gezondheidstoestand. De experimenten met Frank
liepen hiermede ten einde en verdere opheldering omtrent de
ziekmakende oorzaak bleef uit. Uit vorenstaande blijkt echter,
dat „Frank" ruim één jaar drager was van Pferdestaupevirus.
In 1908 kwamen te Ede verschillende gevallen van Pferdestaupe
voor. Ter plaatse een onderzoek instellende, vernam ik van collega
Abspoel bet volgende. De Pferdestaupe werd overgebracht door
een merrie, die bij dekking door een hengst te Barneveld was
geïnfecteerd. De ziekte verbreidde zich in den stal van den eigenaar
dezer merrie. Doordat deze met een ziek paard de markt te Ede
bezocht, openbaarde de ziekte zich spoedig in stallen, waarvan
paarden in dezelfde herbergstalling vertoefd hadden, waar de zieke
merrie uitgespannen was, Vier dezer aldus besmette paarden stier-
van aan eene secundaire pneumonie; drie daarvan deden dienst
bij voerlieden, één was landbouwpaard. Met alle vier was door-
gewerkt geworden, zoodat veterinaire hulp te laat ingeroepen werd.
Aan de berichten der Deensche veeartsen, gepubliceerd door
Prof. Jensen en aan de overige vermelde waarnemingen heeft
men echter weinig waarde gehecht.
Hutyra en Marek plaatsen in hun leerboek: Specielle Patho-
logie und Therapie 1909 achter Prof. Jensen's publicatie een?
Friedberger en Fröhner drukken zich in hun leerboek dien-
aangaande als volgt uit: Dagegen scheint es (das Kontagium)
sich in Tierkörper unter Umstanden sehr lange zu erhalten. Prof.
Dr. Szpilman zegt echter in een rapport, uitgebracht op het 9de
Intern. Veeartsenij kundig Congres te den Haag Sept. 1909, „Meiner
Ansicht nach ist die Behauptung Jensen's und anderer Autoren,
dass die von Influenza geheilten Hengste noch nach Monate,
ja sogar 1—2 Jahren diese Krankheit durch Vermittelung des
Beschalaktes auf Stuten übertragen, unhaltbar.
Auf meine Veranlassung wurden 119 Hengste, die die Seuche
-ocr page 8-
— 8 —
für 2 bezw. 4 Monaten überstanden, und sich nach wiederholtei
Untersuchung erwiesen haben zum freien Verkehr und zum Be-
legen als unbedenklich dh. ohne Gefahr derjWiederverschleppung
der Brustseuche zugelassen. Wahrend der ganze Deckperiode,
sowie auch spater (i| Jahr nachher). würde kein einziger Fall
der Ansteckung einer Stute zur Anzeige gebracht." Wat echter
voor de Brustseuche geldt, behoeft toch niet voor de Pferde-
staupe het geval te zijn, te meer daar Brustseuche en Pferdestaupe
twee zelfstandige, aetiologisch geheel verschillende en klinisch
karakteristieke ziekten zijn, die „normaal verloop end", mijns in-
ziens minder juist door wijlen den eminenten professor Diekerïtoff
gebracht zijn tot de groep „Influenza", waarop nader zal terug-
gekomen worden.
Prof. Dr. Poels, Directeur der Rijksseruminrichting te Rotter-
dam, heeft echter steeds groote waarde aan de mededeelingen
van Deensche zijde gehecht, te meer, daar hij meermalen in stallen
van de Rotterdamsche Tram Maastchappij waarnam, dat onder
de nieuwkoopen in het najaar de „Pferdestaupe" uitbrak, wanneer
zij naast paarden gestald werden, die dikwijls maanden geleden
aan de Pferdestaupe lijdende waren geweest. In verband met deze
persoonlijke ervaring kende Dr. Poels aan de publicatie van prof.
Jensen groote waarde toe, zoodat, toen Demi-Monde onder zijne
behandeling kwam, hij het oog gericht had op de Pferdestaupe,
overtuigd zijnde, dat het dier een smetstofdrager zou zijn van deze
ziekte.
Door zijn verblijf op de boerderij te Heemstede, aan 's Rijks-
veeartsenijschool, in den stal op de dekstations te Bemmel en
te Opijnen, evenals aan de Rijksseruminrichting, stond onloochen-
baar vast het feit, dat Demi-Monde onder gewone omstandig-
heden de Pferdestaupe niet op andere paarden overdroeg, zoodat
hij onder gezonde paarden kon verkeeren, zonder deze te besmetten.
Eerst als hij dekte, verspreidde zich de smetstof. Dit was eveneens
het geval met de hengsten „Frank" en „Boxbart", zoowel als
met de hengsten, waarvan sprake was bij de mededeelingen van
Clark, Reeks en Jensen. Daardoor moet men aannemen, dat
de smetstof niet afkomstig is van de nieren, maar uit het genitaal-
apparaat. Ten einde het vraagstuk zoo mogelijk tot oplossing
te brengen, kwam het Dr. Poels wenschelijk voor, het sperma
van den hengst te spuiten in de vena jugularis van gezonde paar-
den. Op grond van de pathogenese der „Pferdestaupe" moet men
aannemen, dat de smetstof zich bij deze ziekte langs de bloed-
baan in het lichaam verspreidt, omdat na een incubatie tijdperk
-ocr page 9-
- 9 —
van enkele dagen de meest verwijderde plaatsen van het lichaam
nagenoeg gelijktijdig worden aangetast, n.1. het zenuwstelsel,
het slijmvlies van de oogen, het digestiekanaal, en de subcutis van
de oogleden en de beenen. Op deze overweging was de inspuiting
van het sperma in de vena jugularis gebaseerd. Medio Mei 1908
werden deze eerste proefnemingen door Dr. Reeser verricht.
Het dier waarbij ± 5 cc. sperma, vermengd met physiologische
keukenzoutsolutie, was ingespoten, vertoonde na een incubatie-
tijdperk van 4 a 5 dagen alle verschijnselen, welke men voor de
Pferdestaupe stellen mag. Vervolgens werd de proef herhaald
met sperma, dat door een BERKENFELD-bougie gefiltreerd was
geworden en wel met hetzelfde resultaat. Met het gewone evenals
met het gefiltreerde bloed van paarden, welke na de infectie met
sperma ziek waren geworden, kon eveneens de „Pferdestaupe"
bij paarden te voorschijn worden geroepen. Daar geen voorzorgs-
maatregelen genomen waren, breidde de ziekte zich in den stal
van zelf door besmetting uit, zoodat spoedig 24 serumpaarden
aangetast waren. Om deze reden moesten voorloopig verdere
proefnemingen gestaakt worden. Op 1 Juli werd ik „ter nadere
bestudeering van besmettelijke paardenziekten" aan de Rijks-
seruminrichting gedetacheerd en werden mij deze verdere proef-
nemingen opgedragen.
Demi-Monde is in vele opzichten een goedig dier, zoowel op
stal als bij het dekken. Hij is echter uiterst lastig te beslaan, ter-
wijl het betasten van de geslachtsdeelen, het exploreeren en op-
nemen van de lichaamstemperatuur zéér gevaarlijk zijn. Het
aanbrengen van een preservatief, ten einde het sperma op te
vangen, liet hij niet toe.
Het inbrengen van een pessarium bij de merrie tot hetzelfde
doel gaf evenmin resultaat. Het sperma werd verkregen door
eene gedesinfecteerde schaal te houden onder de vulva bij het
afglijden van den hengst. Hetgeen na dekking uit den penis
druppelde, werd eveneens opgevangen. Het op deze wijze verza-
melde sperma werd verdund met eene geringe hoeveelheid ge-
steriliseerde keukenzoutoplossing en door een dun laagje watten
gefiltreerd, ten einde vaste partikeltjes (smegma) terug te houden.
Het nitraat werd voor de intraveneuse injectie bij proefdieren
gebruikt. Na de injectie werd steeds gesteriliseerde keukenzout-
solutie nagespoten, ten einde te voorkomen, dat bij terugtrekken
iets van het nitraat uit de canule onder de huid geraakte, hetgeen
abscedeering kon ten gevolge hebben. Als proefdieren werden
voornamelijk op reform gestelde troepenpaarden en jonge re-
-ocr page 10-
— 10 —
montepaarden gebruikt. Enkele troepenpaarden bleken immuni-
teit voor de Pferdestaupe te bezitten. Was dit het geval, dan kon
meestal nagegaan worden, dat in het garnizoen, waaruit 7,ij ge-
komen waren, „Pferdestaupe" had geheerscht. Na de uitbreiding
der Staupe onder de serumpaarden bij de eerste proefnemingen
door Dr. Poels werden bij de verdere proefnemingen de proef-
paarden steeds geïsoleerd. "Voor het dekken werden meestal de-
zelfde merriën gebruikt, in het geheel io. Tijdens de verspreiding
der Pferdestaupe in den stal waren deze meerendeels aangetast
geworden, zoodat zij bij verdere dekking voor de ziekte onge-
voelig bleven. Slechts twee dezer merriën werden drachtig. De
een aborteerde 2 veulentjes, terwijl de andere een normaal, doch
min veulentje baarde, dat echter, drie weken oud zijnde, overleed.
Dit normaal veulenen is des te merkwaardiger, als men weet,
dat aan bedoelde merrie, geïmmuniseerd zijnde tegen miltvuur,
minstens 2 malen per maand 6 a 7 liter bloed afgetapt was ge-
worden.
Proefnemingen, aangaande de filtreerbaarheid van het
Pferdestaupevirus.
De verdere proefnemingen ter nadere bevestiging der filtreer-
baarheid van het virus der Pferdestaupe waren als volgt:
PROEFNEMINGEN:
Proef No. I.
Demi-Monde dekte op 2 Juni 1908 serumpaard No. 59; sperma werd opgevangen
en door watten gefiltreerd. Hiervan werd direct 10 cc. intraveneus ingespoten
bij paard No. 16, dat volkomen normaal was.
Data: Juni 23         4         5         6         7         8         9 10 11 12
Temp.: 37.8 37.6 37.3 37.6 38.— 38.6 39.2 40.2 39.— 37-4 37-3
Den 8sten Juni, dus 6 dagen na de inspuiting, was paard No. 16 zeer ziek en
gedeprimeerd en vertoonde verder: geen eetlust, zwelling van de oogleden, con-
junctivitis, photophobie, zwelling van de subcutis der beide achtérbeenen. Den
uden Juni was het dier weder volkomen normaal.
Proef No. II.
Op den 3den Juni werd het paard No. 59 nogmaals gedekt. Het opgevangen
sperma werd met gesteriliseerde physiologische keukenzoutsolutie gemengd en
-ocr page 11-
— II —
onmiddellijk gefiltreerd door een BERKENFELD-bougie; 20 cc. van het heldere
Altraat werd intraveneus ingespoten bij paard No. 23.
Data: Juni 34         5         6         7         8         9        10 n 12 13
Temp.: 37.4 37.6 37.5 36.8 37.6 39.— 39.3 40.— 38.9 37.6 37.2
De verdere symptomen waren: verminderde eetlust tijdens het koortsstadium,
zwelling van het linker oog en geringe zwelling van de subcutis der achterbeenen.
De gedekte merrie No. 59 werd niet ziek.
Proef No. III.
Op 9 Juni werd paard No. 16 (proef No. I.), bij rectale temperatuur van 40.2,
ongeveer 300 cc. bloed afgetapt. Dit bloed werd gedefibrineerd en 10 cc. hiervan
intraveneus ingespoten bij paard No. 32.
Data: Juni 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
Temp.: 37.1 37.6 37.6 38.1 38.8 39.3 40.— 39.4 37.9 37.1
Proef No. IV.
De rest van het gedefibrineerde bloed werd gefiltreerd door BERKENFELD-bougie
en hiervan werd 20 cc. intraveneus ingespoten bij paard !No. 24.
Data: Juni 9        10 11 12 13 14 15 16 17 18
Temp.: 37.5 37.4 37.1 38.2 37.8 38.9 39.3 39.— 37.4 37.2
Den I4den en 15 den Juni vertoonden beide paarden Nos. 32 en 24, evenals de
paarden 16 en 23, na eene incubatie van 5 a 6 dagen, dezelfde typische verschijn-
selen, welke men voor de „Pferdestaupe" stellen mag.
Den isden Juli werden van de Rijschool te Amersfoort 2 op reform gestelde
paarden overgenomen: eene 7-jarige merrie wegens recidiveerende kreupelheid, en
eene 16-jarige dampige merrie. Beide paarden waren op 17 Juli volkomen normaal.
Proef V en VI.
Op 17 Juli dekte de hengst paard No. 68. Het opgevangen sperma werd op de
bekende wijze behandeld. Om 4 uur werden 13 cc. intraveneus bij elk paard inge-
spoten. De jonge 7-jarige merrie reageerde als volgt:
Data: Juli 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Temp.: 37.2 37.8 37.4 37.4 37.3 38.3 38.7 39.5 39.2 37.9 37.4
De verdere symptomen waren: geen eetlust van 22—24 Juli, zeer geringe zwelling
van de oogen en de subcutis der beenen.
De dampige oude merrie reageerde niet op de inspuiting.
-ocr page 12-
— 12 —
Proef VII.
Op 14 Augustus dekte de hengst weder, thans No. 67. Het opgevangen sperma,
vermengd met physiologische keukenzout-solutie werd gezogen door een Maassen-
filter. Hiervan werden 5 cc. intraveneus ingespoten bij een 5-jarig zwaar landbouw-
paard, niet in de Rijksseruminrichting gestald. Er volgde geen reactie.
Proef VIII.
»
De merrie No. 59, welke reeds enkele malen door den hengst gedekt was,werd
op 24 Augustus weder door Demi-Monde gedekt; daarna werd haar 10 cc. door
watten gefiltreerd sperma intraveneus toegediend. Hierop volgde geene reactie,
de merrie bleef volkomen gezond; 3 maanden geleden was dit paard aan de Pferde-
staupe lijdende geweest.
Proef IX.
Den 6den Sept. werd van de Koninklijke Militaire Academie te Breda een op
reform gesteld paard ontvangen. Dit paard werd denzelfden dag 20 cc. door watten
gefiltreerd sperma intraveneus ingespoten. Ook hier volgde geen reactie, hetgeen
verwacht werd, daar in het garnizoen Breda korten tijd geleden influenza onder
de troepenpaarden had geheerscht.
Proef X.
Op 8 October dekte de hengst merrie No. 5. 10 cc. van het opgevangen sperma,
gefiltreerd door BERKENFELD-bougie, werd intraveneus ingespoten bij paard No. 9,
dat op 6 October was aangekomen.
Data: Oct. 89 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Temp.: 37.6 37.2 37.9 37.5 37.1 37.6 37.8 38.— 38.8 40.1 40.3 38.9 37.6 37.1 37.2
De verdere symptomen waren: geen eetlust van 17 tot en met 19 October,
zwelling oogleden, conjunctivitis; brijachtige defaecatie, zwelling subcutis van de
voor- en achterbeenen.
Op 17 October werd } liter bloed afgetapt en na defibrineering door Berkenfeld
gefiltreerd.
Proef XI.
Van dit filtraat werden 20 cc. intraveneus ingespoten bij eene 5-jarige merrie,
welke op 15 October van het Remonte-Depot overgenomen was.
Data: Oct. 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26
Temp.: 37.3 37.2 37.7 37.1 37.8 38.— 38.3 39.7 38.1 37.4
Behalve geringen eetlust was eenige zwelling van de oogleden en van de subcutis
van de achterbeenen te constateeren.
-ocr page 13-
— 13 —
Van 2 acuut zieke rijkspaarden a en b van het garnizoen Amersfoort, alwaar
Pferdestaupe heerschte, en die een temp. van 40.3 en 40.4 hadden en verder alle
typische Pferdestaupe-symptomen vertoonden, werd op 23 Oct. bloed steriel
afgetapt en gedefibrineerd. Voorts werden verschillende soorten van voedings-
bodems direct door een canule, met bloed uit de halsader geënt, en uitstrijk-
praeparaatjes gemaakt, welke in absoluten alcohol gefixeerd werden.
Proef XII.
Op 2 November werden van paard b uit Amersfoort, dat van 24 Oct. tot 2 Nov.
bij 370 C. heeft gestaan, 20 cc. door CHAMBERLAND-bougie F gefiltreerd bloed intra-
veneus ingespoten bij paard No. 11, afkomstig van het 3de Regiment Huzaren
(den Haag).
Data: Nov. 23 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Temp.: 37.4 37.1 37.6 37.4 37.6 37.4 38.— 38.7 38.9 39.3 39.9 38.7 37.4
Verder waren typische Pferdestaupe-symptomen aanwezig.
Van dit paard werd op 12 November \ liter bloed afgetapt en gedefibrineerd.
Proef XIII.
Van het gedefibrineerde bloed van paard 11 (proef 12) gefiltreerd door Berken-
FELD-bougie, werden 10 cc. intraveneus ingespoten bij paard 12 van het 2de Regi-
ment Huzaren te Roermond overgenomen.
Data: Nov. 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Temp.: 37.5 37.2 37.7 38.2 39.8 40.1 38.2 37.7 37.4
Patiënt had gedurende het koortsstadium ge^n eetlust, was down, terwijl tevens
flinke zwelling van de mbcutis der achterbeenen te constateeren was. Op 21 Nov.
werd van dit paard -J liter bloed afgetapt en gedefibrineerd.
Proef XIV.
Op 28 November dekte de hengst merrie No. 87.
Het opgevangen sperma, vermengd met physiologische keukenzoutsolutie,
werd gefiltreerd door CHAMBERLAND-bougie. Van het filtraat werd 5 cc. intraveneus
ingespoten bij paard No. 13. Hierop volgde geene reactie.
Proef XV.
Op 9 December dekte de hengst en werd 10 cc. van het op de bekende wijze
door watten gefiltreerde sperma ingespoten bij paard No. 14, dat 3 Dec. ontvangen
was van het 4de Regiment Huzaren te Deventer. Er was echter na die injectie
niet nagespoten met steriele physiologische keukenzoutsolutie.
Bij het terugtrekken van de canule is een weinigje van het ingespoten sperma
-ocr page 14-
— 14 —
onder de huid geraakt. Na enkele dagen ontwikkelde zich een pijnlijk absces,
hetgeen met koorts gepaard ging. Na 10 dagen werd het absces geopend; de etter
bevatte hoofdzakelijk strepto- en staphylococcen. Of het dier op de intraveneuse
injectie had gereageerd, kon in verband met deze complicatie niet uitgemaakt
worden.
Proef XVI.
Om zekerheid te verkrijgen omtrent het al- of niet meer infecteerend vermogen
van het sperma van Demi-Monde stelde de Nederlandsche Harddraverij en Ren-
vereeniging eene 2-jarige (No. 16) en een 3-jarige (No. 17) merrie disponibel, waar-
van met zekerheid bekend was, dat zij niet lijdende waren geweest aan Pferde-
staupe. Op 10 Februari dekte de hengst paard No. 21.
Sperma werd opgevangen en op bekende wijze behandeld. Op 10 Februari 1909
des namiddags om 4 uur werd:
10 cc. intraveneus bij de 3-jarige (No. 17) ingespoten.
5 cc.
                       „ „ 2-jarige (No. 16)
3-jarige merrie:
Data: Febr. 10 n 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Temp: 37.6 37.8 38.— 38.— 37.9 38.1 39.2 39.4 39.9 38.4 38.2 38.1 37.8
2-jarige merrie:
Data: Febr. 10 n 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Temp.: 37.4 37.6 37.8 38.— 38.1 38.4 39.1 39.3 38.9 38.9 38.4 37.9 37.6
Behalve deze temperatuursverhooging viel slechts geringe zwelling van de achter-
beenen te constateeren.
Op 16 Februari werd van de 3-jarige merrie bij eene temperatuur van 39.2 een
liter bloed getapt en daarna gedefibrineerd.
Een gedeelte van het gedefibrineerde bloed werd door Berkenfeld- bougie ge-
filtreerd en geplaatst bij 370 C.
Proef XVII.
Op 12 Maart dekte de hengst; het opgevangen sperma werd op de bekende wijze
behandeld en intraveneus ingespoten bij eene 6-jarige merrie;
Data: Maart 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Temp.: 37.4 37.5 37.7 38.5 38.1 39.— 37.7 37.5 37.7 37-3
Op 17 Maart werd de haver slechts gedeeltelijk opgenomen en kwam als verder
symptoom alleen zwelling van de subcutis der achterbeenen voor.
-ocr page 15-
— 15 -
Proef XVIII.
De rest van het op 12 Maart opgevangen sperma werd gefiltreerd door Chamber-
land-F. Van het heldere nitraat werd intraveneus ro cc. ingespoten bij een nieuw
aangekocht paard.
Data: Maart 13 14 ±5 16 17 18 19 20 21 22 23
Temp.: 38.— 38.4 38.4 38.2 3»-9 39-6 4°-* 3»-4 38.6 38.1 37,8
Op 18 Maart had deze patiënt geringen eetlust en matig gezwollen achterbeenen;
op 20 Maart geen eetlust, gezwollen beenen en oogleden met traanafscheiding.
Proef XIX.
Op 14 Maart werd 1 o cc. van de hoeveelheid gedefibrineerd bloed, dat afkomstig
was van de 3-jarige merrie (17 Febr.), en op eene koele plaats bijna één maand
was bewaard, subcutaan ingespoten bij twee vierjarige remonte-paarden, Nos.
407 en 304.
De reactie bij No. 407 was als volgt:
Data: Maart 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26
Temp.: 37.9 37.6 37.8 38.6 40.3 39.6 39.— 37.7 37.7 37.7 37.7 37.7 37.8
De reactie bij No. 304 was:
Data: Maart 14 15 ró 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26
Temp.: 37.7 37.4 37.1 38.2 38.1 38.9 40.1 39.1 39.4 37.5 37.3 37.5 37.4
De verdere voorgekomen symptomen bij No. 407, gedurende het koortsstadiurn,
waren: verminderde eetlust en geringe zwelling van de subcutis der achterbeenen,
terwijl bij No. 304 alléén temperatuursverhooging geconstateerd werd. Op 20 Maart
werd van beide paarden 1 'liter bloed afgetapt en gedefibrineerd.
Op 17 Maart werden bij 6 vierjarige remonte-paarden, afzonderlijk geplaatst,
de volgende inspuitingen verricht:
Proef XX.
Bij No. 402 intraveneus 10 cc. gedefibrineerd bloed, afkomstig van de aan
Pferdestaupe lijdende 3-jarige merrie, op 17 Febr. getapt en bij kamertemperatuur
gestaan hebbende:
Data: Maart 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26
Temp.: 27.8 37.4 37.2 39.2 40.2 38,8 38.8 38.1 37.9 37.4
De eetlust was tijdens het koortsstadium niet gestoord, terwijl de zwelling van
de subcutis der achterbeenen zeer gering was.
Proef XXI.
Bij No. 351 subcutaan 10 cc. gedefibrineerd bloed gefiltreerd door Berkenfeld-
-ocr page 16-
— i6 —
bougie en afkomstig van aan Pferdestaupe lijdende 3-jarige merrie (17 Febr.).
Tot 15 Maart gestaan bij kamertemperatuur.
Data: Maart 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Temp.:
         37.4 37.5 37.4 37.8 38.2 39.8 39.3 38.5 37.9 37.5 37.3
Op 22 Maart bij eene temperatuur van 39.8 C. was geringe eetlust te constateeren
en zwelling van de achterbeenen. Op dien datum werd 1 L. bloed afgetapt en ge-
defibrineerd.
Proef XXII.
Bij No. 308 intraveneus 10 cc. bloed gedefibrineerd door Chamberland-F van
de aan Pferdestaupe lijdende 3-jarige merrie, op 16 Februari en tot 18 Maart ge-
staan bij kamertemperatuur.
Vóór de inspuiting:
Data: Maart 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Temp.: 37.6 37.3 37.8 37.9 38.6 39.7 39.2 38.4 37.2 37.3 37.4
Slechts verminderde eetlust tijdens verhoogde temperatuur en geringe zwelling
van de subcutis der achterbeenen, waren te constateeren.
Proef XXIII.
Bij No. 750 subcutaan 10 cc. sperma gefiltreerd door Chamberland-F.
Vóór de inspuiting:
Data: Maart 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Temp.: 37.5 37.6 37.8 38.3 38.7 38.8 39.2 39.— 38.3 37.9 37.3
Gedurende de temperatuurstijging was het dier minder opgewekt. Andere
symptomen waren niet te constateeren.
Proef XXIV.
Bij No. 388 subcutaan 10 cc. sperma met physiologische keukenzoutsolutie,
gefiltreerd door BERKENFELD-bougie.
Data: Maart 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Temp: 37.9 37-9 37-7 37-8 37-8 38.3 39-2 38.4 37-8 37-8 37-7
Behalve deze geringe temperatuursverhooging waren geen andere symptomen
waar te nemen.
-ocr page 17-
— i7 —
Proef XXV.
In Mei 1909 werden 2 jonge paarden, waarvan met zekerheid bekend was, dat
zij nimmer aan Pferdestaupe lijdende waren geweest, met 10 cc. gedefibrmeerd
bloed ingespoten, dat sedert 16 Februari bij kamertemperatuur 3 maanden
bewaard was. Bij geen van beide paarden vertoonde zich eenige reactie.
Proef XXVI.
Teneinde aangaande den duur der immuniteit eenig inzicht te verkrijgen, werden
op 26 September 1909, drie paarden, Nos. 376, 213 en 273, welke in Maart 1909,
dus 6 maanden geleden aan Pferdestaupe geleden hadden, met + 10 c.M3. virulent
bloed intraveneus ingespoten; daarop volgde geene reactie.
576
213
273
37-9
37-5
38.i-
37-3
37-i
37-3
37-7
37-6
37-5
37-6
38—
37-2
37-8
37-7
37-4
37.7
38.1
37-i
37-5
37-4
37-7
20 N01
23
24
2 5
26
Proef XXVII.
De hengst „Frank", welke in de jaren 1905 en 1906 volgens de mededeelingen
van collega Steenbergen en de proefnemingen aan 's Rijksveeartsenijschool
actieve Pferdestaupe-virus-drager was, werd aan de Rijksseruminrichting afgestaan,
nadat hij ruim 4 jaren geleden aan de Pferdestaupe geleden had. Met het sperma
van dezen hengst gelukte het niet meer, paarden te infecteeren, terwijl de intra-
veneuse inspuiting van 10 c.M3. virulent Pferdestaupe-bloed bij dezen hengst,
zonder eenige reactie verliep.
Proef XXVIII.
Op 20 November 1909 werden driejarige remonte paarden intraveneus met
10 cc. sperma in physiologische keukenzoutsolutie ingespoten. Hierop volgde
geene reactie, waaruit met zekerheid kon geconcludeerd worden, dat het sperma
van Demi-Monde zijn infecteerend vermogen verloren had.
Uit deze proefnemingen volgt, dat Pferdestaupe kon verwekt
worden:
1.     Met het sperma van Demi-Monde, zoowel als met het filtraat
van het sperma door Berkenfeld- en C.HAMBERLAND-bougie F.
2.     Met het bloed van een door sperma-injectie aan Pferde-
staupe-lijdend paard, zoowel als met het filtraat van dit bloed
door Berkenfeld en Chamberland F.
-ocr page 18-
— i8 —
3.     Met het bloed, zoowel als met het nitraat van dit bloed door
Berkenfeld en Chamberland F, afkomstig van op natuurlijke
wijze geïnfecteerd zijnde paarden (epidemie Amersfoort).
4.     Met gedefibrineerd bloed, zoowel als met het nitraat van dit
bloed door Berkenfeld en Chamberland F, dat gedurende
één maand bij kamertemperatuur was bewaard; terwijl ten opzichte
van de virulentie van het Pferdestaupe-virus en de verkregen
immuniteit bleek, dat:
a.     Met het gedefibrineerde bloed, dat 6 maanden bij kamer-
temperatuur was bewaard, afkomstig van een aan typische
Pferdestaupe lijdend paard niet meer viel te infecteeren;
b.   De inspuitingen van virulent bloed bij paarden, die vóór
6 maanden aan de Pferdestaupe leden, negatief verliepen;
c.   Geen reactie kon geconstateerd worden na de injectie van
10 cc. virulent bloed bij den hengst „Frank", die voor 4 jaren aan
de Pferdestaupe lijdende was.
5.     Op de intraveneuse injectie van sperma, afkomstig van
normale hengsten (Proef 27 en 28) volgt geen reactie.
In het Recueil de Med. Vétérinaire van 15 Sept. 1912 komt
voor een artikel: „Cause déterminante de la fièvre typhoide
(Pferdestaupe) du cheval", waarin Basset de resultaten zijner
proefnemingen mededeelt. Alhoewel deze later en op minder
uitgebreide schaal ingesteld werden, zijn zij als eene bevestiging
van vorenstaande resultaten te beschouwen.
Met gedefibrineerd bloed van een aan Pferdestaupe lijdend
paard kon Basset een gezond paard infecteeren; de incubatietijd
was daarbij 4 dagen.
Ook met gedefibrineerd bloed met 10 X het volume physiologi-
sche keukenzoutoplossing verdund en gedefibrineerd door Berken-
FELD-filter V, gelukte de infectie.
Basset beweert echter, dat het doorstaan van de ziekte geen
immuniteit geeft. Ik vermeen, dat ik het tegendeel duidelijk heb
aangetoond.
Bacteriologische onderzoekingen.
Hiertoe werden aangewend alle bekende kweekmethoden en
voedingsbodems. Daar de smetstof zich langs de bloedbaan door
het lichaam verspreidt, werden tal van voedingsbodems samen-
gesteld, met wisselende hoeveelheid paardenserum. Eveneens
werd als uitgangspunt voor de bereiding der voedingsbodems
het kalfsvleesch vervangen door paardenvleesch.
-ocr page 19-
— i9
De verschillende voedingsbodems werden geënt:
a. Met bloed van typisch zieke paarden.
Na voorafgaande grondige desinfectie van de huid werd eene
gesteriliseerde canule in de vena jugularis gebracht en het uit-
stroomende bloed direct in de voedingsbodems opgevangen.
Dit vond geregeld dagelijks plaats bij proefdieren, die met viru-
lent bloed of sperma geïnfecteerd waren van den eersten dag na
de infectie af, tot op den dag, dat volkomen herstel was ingetreden.
f'. Met het Altraat van het gedefibrineerde virulente bloed en
het sperma na passage door de verschillende bougies.
De voedingsbodems bleven evenwel alle steriel. Zelfs na dagen,
weken en maanden, zoowel bij kamertemperatuur als in broed-
stoof bij 370 C. gestaan te hebben, gelukte het nimmer, groei te
kunnen aantoonen.
Ook aan Basset gelukte het niet, door enting van het bloed
op kunstmatige voedingsbodems eene cultuur te verkrijgen.
Het bacteriologisch onderzoek van het sperma direct na opvan-
ging, gaf tot resultaat, dat dan steeds werden aangetroffen:
Staphylococcen, aureus en albus; diplo- en streptococcen, bac.
pyocyaneus, bac. coli en bac. subtilis. De verschillende entings
proeven van muizen, cavia's, duiven, konijnen met virulent bloed
en met het nitraat zoowel van dat bloed, als van virulent sperma,
vielen steeds negatief uit.
Microscopische Onderzoekingen.
Van het virulente bloed werden uitstrijkpraeparaten gemaakt,
direct na uitstrooming uit de vena jugularis van aan typische
Pferdestaupe lijdende dieren. Dit vond eveneens geregeld iederen
dag plaats, totdat herstel was ingetreden.
Voorts werden coupes gemaakt van het bloed met toepassing
van de bekende fixeer- en kleurmethoden en na op verschillende
wijzen gehard te zijn; nimmer gelukte het evenwel bacteriën,
noch protozoën (trypanosomen-spirochaeten) aan te toonen. In
de uitstrijkpraeparaten van het bloed, afkomstig van 2 paarden,
die aan typische Pferdestaupe leden (het eene na intraveneuse
injectie van sperma-physiologische zoutsolutie; het andere op
natuurlijke wijze geïnfecteerd tijdens eene Staupe-epidemie in
het garnizoen Amersfoort), werden na kleuring met Löffler's
methyleenblauw en na zeer nauwkeurig en herhaald onderzoek
met oculair 5 en 1/12 Olie-immersie enkele nauwelijks waarneembare
microdiplococcen afzonderlijk in roode bloedlichaampjes aan
getroffen. Met het virulente bloed dezer 2 paarden werden tal
-ocr page 20-
— 20 —
van voedingsbodems geënt; het gelukte echter absoluut niet
eenigén groei te constateeren. Proefpaarden intraveneus en sub-
cutaan ingespoten met serumbouillon-voedingsbodems, die geënt
waren met bloed (öse) van bedoelde 2 paarden afkomstig, en die
zoowel bij kamertemperatuur, als in broedstoof bij $J° C. meerdere
dagen gestaan hadden, konden echter niet geïnfecteerd worden.
Verdere onderzoekingen om de oorzaak van de Pferdestaupe
nader op te helderen, vonden niet plaats, daar in verband met de
hulpmiddelen een gunstig resultaat niet verwacht kon worden.
Uit deze onderzoekingen, die enkele zoo uitvoerig konden
ingesteld worden, wijl Demi-Monde actieve smetstofdrager was,
blijkt, dat het contagium der Pferdestaupe is:
Ultravisible-Ultramicroscopisch
Het is bijna overbodig hieraan toe te voegen:
dat hengsten, welke aan de Pferdestaupe leden, slechts bij
uitzondering
de eigenschap bezitten bij dekking deze ziekte op
merriën over te brengen; en ook dat deze eigenschap niet in direct
verband schijnt te staan met de hevigheid der doorgestane ziekte.
Nadat in de medische literatuur gewezen was op de groote
beteekenis, die, van eene besmettelijke ziekte oogenschijnlijk
genezen individuen z.g. chronische smetstofdragers op de ver-
spreiding van deze ziekte nog kunnen hebben, kwamen er onder-
zoekers, die dit proefondervindelijk wilden aantoonen.
Wanneer men in de literatuur de gevallen nagaat, waarin de
smetstof nog aanwezig bleek bij individuen, die reeds lang van
de ziekte hersteld waren, dan komt men tot het besluit dat de
smetstof zich op verschillende plaatsen in het organisme kan
ophouden; zoo is het o.a. van de gonococcen bekend, dat ze zich
in slijmvliesuitstulpingen en uitloozingsbuizen van klieren, zoowel
bij den man als bij de vrouw ophouden en nadat de lijders sinds
geruimen tijd van genorrhoe zoogenaamd genezen zijn, zonder
dat er van een nieuwe infectie sprake is, plotseling weder genorrhoe
bij beiden kunnen doen optreden.
Diphtheriebacillen zijn nog y\ maand, nadat patiënt hersteld
was van diphtherie, gevonden op de gezonde mucosa van het
mond- en neusslijmvlies.
Influenzabacillen zijn eveneens bij den mensch nog één jaar
nadat patiënt hersteld was, in het sputum aangetoond; 48 dagen
na herstel der ziekte werden door Kolle, cholerabacillen in de
faeces aangetoond; zelfs werden de FRANKEL'sche pneumonie-
-ocr page 21-
— 21 —
coccen nog 3 jaren na herscel der ziekte in het sputum gevonden,
(Nette), terwijl Gotschlich pestbacillen kon aantoonen in het
normaal uitziend sputum van personen, die sinds 76 dagen van
pestpneumonie hersteld waren.
Het is voorts een feit, dat in de galblaas van patiënten, die aan
typhus geleden hebben, maanden later virulente typhusbacillen
kunnen voorkomen. (Lenz, Herbert, Kutscher, Frosch en
Hübner).
Evenals dit aanwezig blijven van smetstof bij den mensch was
vastgesteld, werd het nu ook bij dierziekten bevestigd o.a. voor
vlekziekte (van der Veen).
Gedurende eene periode van ruim 30 jaren is het Poels bij ver-
schillende ziekten van dieren gebleken, dat smetstofdragers èn
uit een enzoötisch èn uit een epizoötisch oogpunt van ver strek-
kende beteekenis zijn.
In eene lezing, door Poels op 19 April 1908 te Utrecht gehouden,
werd medegedeeld, dat smetstofdragers o.a. kunnen waargenomen
worden bij de longziekte der runderen, bij de uierziekten van het
rund en van het schaap, bij abortus en vaginitis, bij mond- en
klauwzeer, bij varkenspest en bij de borstziekten der varkens.
Op de vraag, waar zich in het geval Demi-Monde de smetstof
ophoopte, en zoolang levensvatbaar kon blijven, kan het antwoord
niet luiden: het ultravisible agens bevindt zich in het bloed en
wordt zoo door de testikels uitgescheiden, daar de hengst steeds
kerngezond was. Onwaarschijnlijk was het tevens, dat na herstel
der ziekte chronische veranderingen in testikels zouden opgetreden
zijn, of dat de smetstof daarin een soort depot gevormd had,
want de testikels waren normaal; de hengst kon bevruchten.
Eveneens kan niet aangenomen worden, dat het virus in staat
was te leven en te vegeteeren op het slijmvlies der urinewegen.
Was dit wèl het geval, dan zou immers de smetstof met de urine
uitgescheiden zijn en infectie ware opgetreden. Dit bleek thans
alléén het geval te zijn tijdens het dekken, zoodat dus alleen de
zaadblaasjes en de prostata als depots voor het virus overbleven.
Voor de zaadblaasjes was dit het meest waarschijnlijk, daar deze
min of meer gering functionneerende organen zijn. Door de in-
teressante onderzoekingen van collega Gallandat Huet betref-
fende de aanwezigheid van bacteriën in de zaadblaasjes:
a.   van geslachte paarden, stieren, varkens, enz.
b.   bij caviaes en konijnen na kunstmatige infectie met ver-
schillende ziekteverwekkers,
mag met eenige zekerheid worden aangenomen, dat in het
-ocr page 22-
— 22 —
geval Demi-Monde het Pferdestaupe-virus in de zaadblaasjes
aanwezig was en aldaar levensvatbaar gebleven is.
Bijna 3 jaren bezat Demi-Monde het vermogen te infecteeren,
en bleef gedurende dien tijd aan de fokkerij onttrokken, waarvoor
hij thans weder volkomen geschikt is.
Proefnemingen betreffende actieve "ïmmunisatie tegen de
Pferdestaupe.
In het verloop der proefnemingen betreffende de filtreerbaarheid
van het Staupe-contagium bleek, dat de virulentie van het sperma
van Demi-Monde geleidelijk aan het afnemen was. Zoo bleek o.a.
bij proef N°. 16 dat de 2- en 3-jarige merrie na de directe intra-
veneuse sperma-injectie slechts in geringe mate reageerden. De
temperatuur bereikte haar hoogste punt, n.1. 39.4 en 39.9, den
7den en 8sten dag na de injectie, terwijl als verdere symptomen
slechts waargenomen konden worden: sopor, trage eetlust en
geringe zwelling van de subcutis der achterbeenen. Verondersteld
werd nu, dat het gedefibrineerde bloed dezer jonge merriën wel-
licht als entstof (vaccin) zou kunnen aangewend worden. Om
dit na te gaan, werd toestemming verzocht eene voorloopige
proef met 25 jonge paarden in het Remonte-depöt te mogen nemen.
Op 19 Februari 1909 kon na bekomen machtiging tot bedoelde
proefneming overgegaan worden.
Elk paard ontving subcutaan + 5 cc. ge'defibrineerd bloed,
afkomstig van het op 17 Febr., bij eene temperatuur van 39.4 C,
afgetapte bloed van de 3-jarige merrie. De reactie was als volgt
(zie temperatuurstaat). Alle 25 paarden reageerden op de injectie.
Bij 4 van de 25 paarden steeg de temperatuur niet tot 390 C.
Bij 2 van de 25 paarden was de hoogste temperatuur 400 C.
Bij de overige schommelde de temperatuur tusschen 390 en 400 C.
De stijging begon op den 4den, 5den of 6den dag en bereikte
den 7den, meestal den Ssten dag na de injectie haar maximum.
Op den ioden dag na de injectie waren alle weder normaal. De
verdere symptomen waren: Van den 5den tot en met den 8sten
dag na de infectie, gedurende de verhoogde temperatuur, waren
de paarden soporeus, en was weinig of geen eetlust aanwezig.
Verder kwamen voor: zwelling oogleden, ptosis en conjunctivitis,
zwelling subcutis van de voor- en achterbeenen. Pols (60—70)
en ademhaling tijdens het koortsstadium frequent. De zichtbare
mucosae eenigszins geïnjiciëerd. Bij enkele deed zich in geringe mate
-ocr page 23-
— 23 —
Nummers
|
FEBRUARI
MAART
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
1
2
3
84
37-4
37-2
37-3
37-2
33-7
37-4
38.7
39.8
38.3
37-7
36.9
37-2
37-6
107
38.1
38.2
38
1
37
7
38
3»-3
38.4
38
38.9
37 -i
37-7
37-4
37
702
37-7
37-8
37
7
37
7
38.6
37-7
38.2
38.9
39.6
37-3
37-8
37-5
37-1
838
38.2
38
38
1
38
3
37-6
37-2
40
39-5
37-4
37-5
38.6
37-3
37-6
263
37-5
37-6
37
7
37
5
37-9
38
38.7
39-2
39.3
37
38.1
37-9
37-3
853
37
37-6
37
1
37
3
38.4
37-1
38
38.6
39.3
36.9
37-8
37
37
666
37-8
37-6
37
5
36
2
37-5
37-6
39
39-2
40
39 ,
37-2
36.7
37-2
687
37-6
37-7
37
8
37
5
39.1
38.1
37-5
39.6
38.1
38
37-3
36.9
36.7
844
38
37-5
37
3
37
6
39.1
38.2
3»-5
38.9
39.4
39-3
37-7
37-5
37-6
284
37-5
37-4
37
36
8
37-4
37
37-4
38.6
38.9
37
37-5
36.6
36.5
698
37-6
37-2
37
3
37
37-4
37-5
38
38
39.1
38.9
37-6
37
36.9
287
38
37-7
37
5
37
7
38.9
38.3
38.3
38.2
39.5
38.3
37-5
37-7
37
745
38.1
38
37
S
37
7
39.1
37-9
38.1
38.2
39.1
38.7
37-3
36.9
36.9
2QO
37-7
37-4
37
6
37
9
36.6
38.2
39
38.4
38.5
38.2
37
37-5
37-2
857
37-8
37-8
37
3
37
2
38.3
37-2
37-9
38.5
38.5
38
3»-4
37-9
36.8
720
37-6
37-4
37
5
37
5
37 • 5
36-9
38
38.4
39
38-7
37-6
36.9
36.7
79
37-8
37-5
37
8
37
5
37-7
37-6
37-9
38.6
39.9
39-3
37-8
36.9
37-i
830
37-2
37-4
37
3
36
8
38.2
37-6
38.4
38.5
38
36-9
36.5
36.8
36.7
780
37-7
37-7
37
6
37
4
38.1
37-7
38.4
38
39.1
39
37-6
37-2
36.2
199
37-7
37-6
37
4
38
38-9
38.1
38.6
38.8
39.6
38-7
37-6
37
37-3
763
37-6
37-3
37
2
37
7
37-8
37-9
38.3
38.9
39.8
38-7
37-8
37-i
36.3
646
37-5
37-5
37
4
37
8
39.2
39-3
39.4
39-1
39.1
38.3
37-i
37
36.7
282
37-9
37-3
37
37
5
39
38-3
38.4
39.3
39.2
37-6
37-i
37-4
36.8
848
38.2
37-6
37
1
37
5
38-3
37-3
38.4
39.1
39.3
38.3
37-5
37-4
37-4
641
37-8
37 -6
37
6
37
5
37-7
37-5
38.8
38.6
38.6
3^-3
38
37-3
37-4
ie
2e
3e
4e
5 e
6e
7e
8e
9e
dag na injectie.
heldere vochtafscheiding druppelsgewijze uit den neus voor.
Auscultatie en percussie thorax steeds negatief. Geringe sympto-
men van darmcatarrh (brijachtige mest), mondholte heet, droog,
beslagen. Te betasten lymphklieren normaal. Bij enkele paarden
bestond polyurie. De urine reageerde zuur en was eiwithoudend.
De gemiddelde duur der ziekte bedroeg 4 10 dagen. Bij het
afnemen van de koorts verdwenen geleidelijk de verschillende
symptomen. Na de ziekte waren de dieren eenigszins verzwakt.
Deze 25 paarden stonden in stal 4 (zie plattegrond Remonte-
depöt). Stal N°. 4 behoort tot het complex van stallen 1, 2, 4 en 5,
waar een wachtmeester aan het hoofd staat. Het verdere per-
soneel bestaat uit een korporaal en 12 manschappen. Groot gevaar
was er dus, dat de paarden in deze stallen door het personeel
zouden geïnfecteerd worden. Dit bleek echter alleen het geval
te zijn met de paarden in stal 5. De oorzaak hiervan was, dat een
geïnfecteerd paard uit stal 4 op den qden dag na de injectie ter
behandeling van eene verwonding in den ziekenstal was gekomen
en aldaar in contact was geweest met een paard uit stal 5. 23 paar-
den, welke in stal 5 gestald waren, werden ziek en vertoonden
dezelfde verschijnselen. Ook hier had de Pferdestaupe hetzelfde
-ocr page 24-
/ó d Sooo.J
4
6 OJat öe/i (£>Z&i'n'\oa£vihen/.
-ocr page 25-
24 —
goedaardige verloop. Tot de stallen 4 en 5 bleef de ziekte beperkt,
niettegenstaande van 8 uur 's avonds af om de 2 uur de beide
dienstdoende korporaals bij beurten alle stallen inspecteerden
en met den dienst in deze verschillende stallen één wachtmeester
is belast, die geregeld dagelijks meermalen in deze en andere
stallen kwam, en alle manschappen der verschillende stallen
dezelfde eet- en slaapzaal hebben, m.a.w. voortdurend met el-
kander in aanraking komen.
In verband met deze waarnemingen moet geconcludeerd wor-
den, dat bij de Pferdestaupe de „infectie" dus van paard op paard
en niet door z.g. „Zwischentrager" geschiedt (als personen, hooi,
stroo, tuigdeelen, thermometer, enz.). Ter nadere bevestiging
dezer conclusie dient vermelding dat in Februari 1909 Pferde-
staupe heerschte onder de troepenpaarden der Veldartülerie te
Amersfoort. Deze paarden bevonden zich onder één dak met de
paarden van de Rijschool. Door een muur was echter onderling
contact dezer paarden uitgesloten. De epidemie bleef ■ beperkt
tot de paarden der Veldartülerie.
Daar de enting der 25 jonge remonte-paarden als volkomen ge-
slaagd kon beschouwd worden, werd machtiging verzocht, deze
eveneens bij de overige remonte-paarden toe te passen. ( + 550).
Op 20, 22, 23 en 24 Maart werd dezen paarden, na bekomen
machtiging, subcutaan ± 5 cc. gedefïbrineerd virulent bloed (ver-
mengd met steriele physiologische keukenzoutsolutie) geïnjecteerd.
Het virulente bloed was afkomstig van de aan Pferdestaupe
lijdende paarden Nos. 407 en 304 (zie proef 19), en van N°. 351
(zie proef 21).
\i
Verklaring der teekens,
behoorende bij de temperat uurslij sten van de met virulent Pferde-
staupe bloed ingespoten remonte-paarden op 20, 22, 23 en 24
Maart 1909.
Teeken                                        Verklaring.
1.             : Geringe eetlust, gestoorde voedselopneming.
2.                 Zwelling subcutis der beenen.
3.                Zwelling oogleden met traanafscheiding.
4.                Hoesten.
5.                Diarrhee.
6.             : Koliek.
7.             | Ingespoten serum tegen de pneumonie-streptococcen en serum tegen
de ovale bacillen.
Verloop der reactie bij die paarden, waarbij wegens slaan, enz.
dus wegens bepaalde gevaarlijkheid, geen bloed werd ingespoten.
x. deze verklaring is geplaatst boven het hoefnummer van het paard.
-ocr page 26-
— "■'"-■—*■-■ ■ ■ ■
to
00
10
OO
OJ
OO
00
OJ
OJ
Ov
c^
OJ
4*
to
A
OJ
OJ
ns
OJ-
hl
-tx
a
c
i
M
-^
VJ
Iv
4*
-U
00
ON
VJ
OO
ÖN
■j\
yj
M
00
to
10
4^
O vj
H\
M
0
OJ
4».
O
\Q
o
V]
4^
4^
00
OJ
0
OJ
to
VI
4*
O
OO
to
i_ti
3
a
OJ
Ui
OO
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
VJ
te
v]
oo
VJ
VI
VJ
VJ
VJ
I *•
VJ
«
VJ
VJ
VJ
lO vj
VI
en
VJ
en
VJ
vj
en
vj
Uk
VI
ca
vj
V]
OJ
OJ
U>
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
vj
vj
VJ
en
VJ
X
■vi
VJ
09
VI
-1
VJ
VJ
o;
*■
V)
60
^J
vj
3:
V]
VI
M
VI
co
VJ
VI
03
VI
M
vj
VJ
4*
OJ
<,*>
OJ
M
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
f d)
00
ea
OO
2)
00
to
vj
yj
*
OO
it»
00
«
VJ
en
VJ
00
00
00
OO
00
\o
to
00
ei
o
VI
ea
oo
to
VJ
00
Oi
OJ
OJ
OJ
1-1
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
'_^
OJ
OJ
OJ
f U
ru
OO
^o
VJ
N
VI
00
OO
VJ
VI
\o
00
VI
OO
VJ
OO
VJ
VJ
Iv
V)
CO VI
to
os
ei
(0
-
«1
*
(O
w
en
«e
w
<e
ei
«•
ON
OJ
OJ
OJ
M
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
U)
10
vj
00
00
ei
"
■V|
o*
ti
00
00
00
00
OO
'X
»o
00
QC
00
00
oc
00
00
u
to
00
0>
OJ
00
M
vj
CO
VJ
to
VJ
en
OJ
OJ
OJ
H
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
'-^
Oi
OJ
OJ
(*J
to
Oo
00
OO
V)
to
vj
o
OO
00
•o
O
CC
H
00
00
00
00
OO
to
vj
H \0
-jG
OO^^I
Ij
OH
N
w
*a
ea
m
UI
en
us
oo
en
en
OJ
X*
#■>
OJ
OJ
OJ
M
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
to
oj
t-t
OJ
■4-
OJ
(*>
OJ
OJ
w
OJ
(,w
U)
to
■o
OO
0=
to
00
OD
H
00
to
V]
63
V.
OO
Ij
te
OO
00
yj
to
00
M
o
00
00
CO
te
'O
"0-
10
OO
H co
en
00
oo
OO VJ
h- OO
to
00
w
OJ
4*
M
OJ
M
OJ
OJ
M
OJ
(0
OJ
4*
OJ
to
OJ
w
4x
OJ
OJ
OJ
4*
M
OJ
OJ
OJ
no
oj
OO
os
to
0
to
rf".
to
00
vt>
to
OJ
■v
S)
O
vO
00
fv
'<Ö
H
O
00 \0
e» »
"O
te
to
0
to
■«o
li
•-1 oo
cc
ea
OJ
M
00 i-n
NB
OJ OJ
iv
O-
4*
-----
o
OJ
t/J
OJ
OJ
to
OJ
OJ
w
OJ
OJ
OJ
H 4>-
C/J
OJ
OJ
w
OJ
OJ
yj
V0
hl
Kj
"O
to
e
to
00
to
*0
ü)
00
io
M
to
00
't.
tJ
00
«o
to
00
» 4
w
■O
•4
00
tg
00
oo
M oo vo
ea en
10
CO
00
OC
t-J
©
(0
.J>
OJ
OJ
u
M
OJ
OJ
OJ
to
OJ
OJ
M
OJ
OJ
OJ
M OJ
OJ
OJ
OJ
K
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
o
00
to
to
00
tO
VI
I-o
VJ
to
OO
OJ
VJ
Cft
10
00
>0»
i-1 OO
KI
00
K)
VJ
oo
to
00
i»4
O
VJ
co
o
to
VI
ft
vj
*
00
en
to
oo
00
tJ
00
en
to
oj
M
OJ
M
OJ
OJ
OJ
OJ
to
OJ
M
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
M
OJ
OJ
OJ
Vi>
lO
OO
tJ
vj
ts)
V)
to
VI
10
V]
tO
VI
*VÏ
VI
VJ
to
VJ
K
VJ
K
10 ^
VI
VJ
VJ
VJ
vj
vj
to
VJ
V]
vj
OD
A
M
"*
en
fl»
w
ea
w
^
itfc
»
*
te
»
0>
oj
H
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
M
OJ
OJ.
OJ
OJ
'■>->
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
00
tO
VJ
tv
VJ
10
VI
u
vj
SJ
VJ
a
V|
1-
VJ
tv
VJ
ON
tv
VI
U
VJ
ts
to vj
VI
VJ
K
VJ
V]
vj
VI
N
VJ
VI
VJ
OJ
w
m
en
*
*■
»
*•*
(0
w
Ck
u
«1
'"
ta
0>
Niet
opgenomen
Zondag
*
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
W
;/j
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
OJ
VJ
to
N
to
VJ
vi
to
V]
u
V(
VJ
O
tv
VJ
VJ
10
VJ
VJ
CNV]
VJ
VI
tg
VJ
Q\ Vj
N
VJ
VI
t\J
VI
M
n
*■.
«ft
en
tl
>■>
*
H*
ee
W (*
"*
3
4*
JU
en
B
O
-4
OJ
et ing
M
OO
n
VI
'S:
ff
poten
OJ
vi
ca
t-
■ ;
ï
X
ga
p
3
g*
O
O
13
1
Ui
O
O
Tl
-ocr page 27-
- 26
Stal N°. 2 Ingespoten 23 Maart 1909.
Hoef-
Datums
nummer
23
24
25 26
27 j 28 29
1
31
i i 2 1 3
1
4
5 1
| j
54
37
374
381
378
376 ] 37'
378
384
39
37"
372 | 37
37
!
246
374
371
381
376
37'
38»
376
37"
38
37'
385
373
395
402
38 ! 39'
40»
38'
37'
44
373
375
38"
37*
392
395
! 39* 393
392
374
382
37"
1
6
376
37"
395 37"
38
38» \ 38=
394 39'
38»
376 | 37'
375
|
[ !
4
4
4
17
371
372
38' 372 1 382
1
394 399
39"
2
403
2
39'
2
371
2
37
2
372
2
1
371
37
376 i 375
37'
38' 388 1 391
38»
382
375 ! 374
373
|
2 | 2 1 2
1.2
1.2
1.2
1.2
1.2
1.2
1.2
1.2
81
37'
376
384 38'
38
393 | 39' j 395
4"1
398
404
414
40'
40
39'
385
378
1.2
2
2
2
2
65
378
374
38' i 381
38»
7 1 388
38'
392
381
37'
388
373
84
37
372
38' ; 373
381
373 39
391
395
38
36»
37
374
180
375
375
375 ! 379
38»
38 383 1 38»
4
401
376
2
376
2
378
180
375
375
375 1 379
386
38 383 | 38»
404
40»
376
376
378 :
2
2
2
2
2
97
374
376
388 393
38"
394 i 39" j 39'
40*
38'
373
3*3
37'
2 2 | 2.4
2-4
2.4 2.4
2
2
«3
37°
37'
3g4 ! 378
2
38» 385 | 38»
394
384 i 394
379
376
1
1 1 1.4
1.4
1.24
1.24
1.24
1.24
|
86
375
371
375 376
392
391 : 391 | 4°2
405
40
398
39'
bi)
391
96
37'
374
37" 37"
38'
37 i 379 i 392
38'
375
374
376
tS
384
37°
3
38" 375
38
37' : 38' 1 379
4
38»
379
374
e
374
4
4
°4
N
64
37'
378
38« 38
38»
384
382 | 386
|
38'
1.2
373
1.2
372
1.2
373
1.2
0
6
0
37"
21
37'
379
5 | 379
398
396
39'
401
402
38'
38
379
378
1
78
3/
37e
37s 378
384
37'
381
37'
2
188
2
38
2
37*
2
376
2
ft
37$
°2
1
138
376
375
372
385
38'
383
384
392
4
401
1.4
391
1.4
36»
1.4
393
4
0
379 < Op 2 April een dood
veulen geworpen.
10
37"
376
38'
37*
39
39"
40»
4"4
40*
38»
37'
37"
s
37"
1
1.2 | 1.2
1.2
2
2
2
2
'°2
»2
2
2
3
38
39'
39 1 38'
37
37
37'
38'
T
37"
j |
375
375
1
374
37*
373
102
373
37"
3*'
38*
39'
38'
39" |
z
396
1
379
381' 36»
1
37'
1
373
99
376
372
375
37'
389
392
1
39
394 1
37'
373 i 378 !
37'
1
1
1
1
1
1 1
1
1
176
375
376
38»
37'
39
388
39'
39"
x |
398
T
392 38 | 376 !
37"
75
376
37'
39'
379
38'
398
38'
394
1
396
381 ; 37
374
375
67
374
375
37'
379
38'
3
39
39'
X
396
384
376
373
375
1
1
1.24I
1.24
1.24
2.4
°2 |
2
47
37"
37'
3 1 37'
30»
39'
39*
40M
1
40>
386
374
37
37"
26
378
373
39* 37s
39
38"
39'
401
I
39'
38'
378
371
37'
20
375
376
37* 378
384
5
38'
1.2
39
1.2
399
1.2
378
2
375
2
376
2 1
]
37'
»2
8
375
379
37' ' 3«'
398
39"
398
401
39'
38'
376
37'|
37'
248
378
374
2 l 378
38'
393
38'
393
2 1
39'
2
38'
2
37'
2
37" 1
2 1
37'
2
247
373
375
381 j 38*
39
39'
39'
39'1
2
40
2
38'
2.3 j
374
2-3
378!
2.3 !
376
109
371
37
37' 378
37*
391
388
391
39»
37'
378
37'j
37"
1
1 ! '
1
1
I
1
I
1
1 . j
1 1
1
1
27
376 1
36»
381 376
38»
37"
38"
391!
39'
3S8
376
37 i
378
48
378
9
382 36"
37
368
36'
37'
37'
373
8
36»
37'
91
376 !
37'
371 1 37'
378
37'
37'
374|
37'
376
374
37'1
37°
Inlanders 4 en 5 jaar. Aankoop 1908. Geplaatst in opstal stal (tusschen de boomen zonder
tusschenruimten.
-ocr page 28-
- 27 -
Stal N°. 8 Ingespoten 23 Maars 1909.
Datums
nummer
23
! 24
25
26
27
28
29
31
1
2
3
4
5
1
1.2
1.2
2
2
2
2
364
37"
37'
38'
38
38°
402
1
402
1
39°
1.2
39
1.2
38
2
37»
2
37'
2
37*
37'
901
372
36»
38'
37
392
38'
38
38*
37»
37°
373
37*
372
435
37'
37'
37*
37»
38'
38*
38*
38*
39*
38*
37*
37'
37'
1
1.2
1.2
1.23 2
2.3
2
4°3
37*
37*
38
38*
39*
38'
38'
39
38'
37°
37*
37°
37'
437
37'
37*
37'
39'
39*
38*
38'
38'
4°* ! 38'
37*
37*
372
2
2
2
2
454
37°
372
37*
37»
392
39
39'
38*
38*
37'
37
37'
37'
456
37'
37'
38'
38'
40
1
39*
1
39*
1
38»
1
382
1
38*
37'
37'
ojd
co
37'
896
37'
372
38'
38'
39*
38
38
38'
39'
37»
36'
36*
0
36»
2
2
2
2
2
N
874
37'
37*
38»
38*
40
40
1
38'
1
38*
1
39
37
36'
372
g
37'
897
37'
37'
38'
38'
38'
39*
39*
39'
38'
36*
36*
36»
0
36*
2
2
2
2
2
2
2
2
2
<D
914
37'
37*
382
38'
38»
38'
38*
40
39»
38'.
37'
37'
OjD
37'
761
372
37*
38*
37*
382
39
1
39'
1
392
1
39'
1.2
37»
2
37*
2
37*
2
OJ
37'
999
37'
37*
37»
38°
39*
39
38'
39°
2
39'
2
38»
2
37*
2
37*
fc
37*
313
372
37*
37»
37*
38°
38
38»
39*
38'
3
38*
3
37*
3
37*
37'
1019
37*
37*
38'
37*
38'
39
392
39*
39*
37'
37*
37*
37'
1014
37*
37'
37*
37'
38*
38'
39
39°
39*
2
38'
2
37*
2
37*
2
37a
1021
37*
37*
37»
37*
38*
39
38*
1
38°
1.2
38*
1.2
38*
1.2
37*
2
37'
2
37'
2
1020
37*
37'
38'
3
38*
39'
38»
39*
4°'
38»
37*
37'
37'
X380
38*
37»
38*
38*
39
38'
37'
37*
37'
was
nieti
ngesp
oten.
Cavalerie 4 jaar aankoop 1908. Geplaatst in remontestal (loopstal).
-ocr page 29-
— 28 -
Stal N°. 10 Ingespoten 22 Maart 1909.
Hoef-
Datums
nummer
22 1 23
1 "
24 25
26
27 28 j 29 ! 30 1 31 ! 1
2
3
h
5
I
680
37'
37°
37* 37'
38*
381
|
38» 386
1
382
1
39
39'
1
392
1
39
1
391
1 1 1
39 395
37
376
1
1
697
690
37'
37'
37'
37'
37' 37'
37* j 37'
38"
38'
38*
38»
38'
38*
38'
38'
1
391
1 382 38'
391 ' 37°
I !
372
37°
38'
37'
37°
375
714
375
37'
37' 37'
!38'
38'
39'
371 37*
I
371
371
37'
725
37'
37'
37'
37'
391
38*
38"
38°
39' ! 372
37*
37'
37"
728
37*
37*
37' 372
38*
385 39'
38'
38' i 37'
37'
372
37'
728
718
37*
375
37'
37'
38*
372
38'
37'
38'
38°
38' 38'"
379 38°
I
38'
1
39'
39'
1
405
38' j —
1 . 1
39' ' 36'
37'
37*
37
37'
37°
37'
73°
375
37'
37°
381
38'
38* 39*
39
392
391 381
37'
372
37"
733
37'
375 1 37'
37'
38»
38° 38'
|
38'
39'
39' 37'
37°
37*
37'
734
37*
37°
37'
37'
38»
37' ! 38'
395
392
39*
1
39
37'
372
37'
37"
736
37°
37'
372
37'
38'
37' 38'
38'
392
37°
37'
37
bc
•O
0
0
N
37'
738
37'
37'
37'
37'
38»
37' 37'
386
I
392
39'
37'
37'
37*
743
37'
37'
37'
37'
2
38» ; 38'
j |
38»
39*
38'
37° j 37'
37'
a
e
377
746
37'
38
37'
37'
39'
38» | 38» j 39'
38"
39'
38* | 37'
37'
O
8
bc
37'
748
818
769
37°
37s
37°
37'
375
37'
37'
37'
37'
37'
37*
39*
38'
38'
38'
*
39'
38*
1
37'
i-S
39*
38'
9
38'
38*
1
38*
1
39'
40
\
39'
1
391
38'
1
38'
38°
37' | 37*
38 j 37'
37' 37°
37*
37°
37'
Pu
0
*.
<U
'ë,
37'
37'
37'
883
37°
37'
38
38
402
38*
39"
40
39
37'
37'
37°
37*
699
37'
37'
37'
38°
2
I
39°
38*
38
38'
T
406
37* 1 37°
371
37'
821
75°
37'
37'
37*
37*
1
37' !
37'
37°
38'
38'
391
37'
39
38'
381
38'
1
38'
1
392
1
39'
37' 37'
1 ! 1
391 37'
37*
37°
37*
37°
37*
3/
817
37'
37*
37'
37"
38'
38°
38'
39
I
39'
391
37'
37°
37
37*
756
37*
37*
37"
382
39
38*
39
39'
I
39'
38'
37'
37'
375
37'
783
37'
37' |
379|
372
392
37'
38°
396
I
39°
382
I T
37'
37°
37' |
778
37'
37'
37'
37'
38»
38
39'
395
39*
1
I
39
1
40'
1
39°
39'
2
37'
37'
37°
777
37'
37*
37" !
38
392
39
39*
I 1
38'
37*
37'
37*
37
'
772
37'
37' 1
37'!
37* !
38'
38°
39'
|
39' !
38*
37°
372
37'f
37°
-ocr page 30-
29
(Vervolg) Stal N°. 10 Ingespoten 22 Maart 1909.
Hoef-
Datums
nummer
22
23
24 25
26
27
28
29
! 30
3i
1
2
3 4
5
774
789
37*
37'
375
37'
37° 38
376 37'
382
38*
37"
37»
38*
39
393
1
39
40*
1
39°
r
39°
1
391
37°
1
378
37°
373
37°
37°
1
373
37'
77i
37'
375
38 37'
37'
378
37°
382
39'
1
403
39*
37*
37*
37'
37°
811
372
37'
37' 37°
38*
381
38'
391
39°
37*
1
374
373
37°
3/
373
831
75*
373
37*
37*
374
37° 1 372
37° ! 37'
38°
379
37' I 38*
375 37°
1
392
38
38°
39l
37*
39°
38°
372
37'
373
375
376
753
375
37°
37* | 37'
38°
37' | 381
38°
39'
382 37°
37
375
375
Cavalerie 5 jaar. Aankoop 1908. Geplaatst in remontestal (loopstal).
-ocr page 31-
3o —
Stal N°. ii Ingespoten 20 Maart 1909.
Hoef-
nummer I 20 21 22
Datums
27 j 28 ! 29'
I I !
2fi
23 24 1 25
3° 3i
1
37'
37*
37*
37
1
37'
37
1
37'
37
37*
37'
2
2
37' 37'
|
37' 1 37
2 | 2
37* 1 37'
37' j 37*
37*
37*
37*
37'
3
37'
37*
37
37"
37*
37'
37'
374
37'
37
37'
37*
!
38* | 38'
1 I 1
38* I 37' I 374
37* I 37* i 37*
38'
5»2 ; 37»
39'
1
38'
37*
38*
38'
381
1
39'
37'
38'
39'
2
38'
39'
38°
38*
2
38'
38°
39*
2
39"
1
1
38*
a
1
39*
38*
38'
38'
38'
38'
1.2
39
2
40'
39*
38"
I
37* | 37*
I
37' 374
643
665
850
926
486
888
1009
103
863
3il
1010
1007
653
1006
979
256
374
37*
37'
A73
37'
37'
4
37*
37°
37'
1
381
374
37'
37*
37*
37"
37' : 37'
37' ! 37*
37' I 37*
2 i 2
37* I 37*
2 | 2
37* : 37'
374 | 374
2 , 2
37* ! 37'
3»" 37°
1 I
38' | 39'
38* I 38'
I
38* I 39*
38 I 381
I 38' ! 37*
I 391 I 38
i 39' | 38"
! 1 *
I 394 | 39*
| 1 ] 2
1 39' I 39'
37'
! 37
| 375
|374
!37'
J376
| 37*
37'
!374
37*
37'
37'
37'
| 37*
37*
I 37'
I 37*
39 ! 38*
1 j 1
39' I 37°
17*
37'
38'
37*
37*
37"
37*
37'
573
37'
1
39"
1.2
393
1.2
39
t.2
389
I
39' j 3«'
38'! 37'
I I
38' 138*
2 I 2
39" | 39
5 I
391 j 393
! 8
401 j 395
39* ! 383
37* | 37'
I
374 I 37'
I
37' i 37'
|
37* | 37*
373 37'
37° 37*
37*
37' I 37'
37' I 37*
5
37° : 37
2 ] 2
37' : 37'
37' 37*
1-2 ; 3
394 37'
37* 37'
2 j 2
37* ! 37*
37* | 371
37 37'
3gl 37«
38'
38°
38'
1.2
39
37*
1
391
4°'
I 39
I »
|39'
I
!38
139
39' ! 39* | 39'
2 | 2 |
384 391 394
! I 1
38* ! 39* | 37'
! I
39» j 402 | 399
1.2 | 1.2 I 2
Overjarige artillerie Ieren 5 jaar. Aankoop 1907 geplaatst in Remontestallen (loopstal).
1
! 37*
837'
37'
! 37*
1 37*
1
1 37'
1
37'
37'
37'
40'
40
1
39*
37* j 37'
37'
38
37'
692
758
1048
1030
859
329
i"35
847
851
1031
1026
tyfl
37*
37'
37*
37*
37*
37*
37'
37*
37*
37'
37*
37'
37"
37'
381
37'
37'
37*
37*
38'
37*
37*
38
39'
391
39*
38'
38*
38'
37*
391 | 39*
39 ! 39*
38° 38°
39°
i-5
401
1
40
39' ! 38
1 1
| 37'
37' i 37'
38
38° i 37* ! 37' ! 37'
1 ; !
37* | 38*
38' I 383
|
38* ! 38* j
37' | 37* |
38' ! 38* 39'
39' 1 39*
!
374 | 374
8
37'
1
40
39 ; 37° I 37*
37'
37*
37*
37°
37'
38
37'
37"
37°
37'
37'
37'
38'
38'
37* ! 37'
1 j
39' I 37°
37° :: 37*
38' 37*
37* ! 37°
2
39' I 37*
384
39'
39'
391
38*
1
38* 38*
37"
38*
37*
37'
373
2
39'
37'
37°
37*
39' I 39° I 38
3
i »
38 i 4° 39
39'
j T
38*
37'
2
- 37' i
37* 37*
I
37' ! 37*
38* I 39
384 I 38°
2 I 2
37"
2
39»
37* | 37° I 37° | 391 | 39 | 39* I 39' \ 39
Artillerie Ieren 5 jaar. Aankoop 1908 geplaatst in Remontestal (loopstal).
-ocr page 32-
— 3i —
i ■                                                                                                                                    ■. ■ .
Stal N°. 12 Ingespoten 14 Maart 1903.
Hoet-                                                                Datums
nummer
M
15
16
17 j 18
1
1 19
j 20
| 21
22
1 23
; 24
25
1 26
I 27
28
1
1.2
1.3
2
2
2
407
373
372
378
37» | 40
398
403
39"
39
37'
37'
37'
373
37'
378
304
37'
37*
3/
383 | 382 | 381
1 1
38»
4°' 391
1
i
39*
37"
373
386
37"
37*
N°. 407. Cavalerie 4 jaar had op 22 Maart geen eetlust, en 4 dikke beenen, is op 19
en 20 Maart bloed afgetapt. N°. 304 is artillerie 4 jaar Ier, beiden aankoop 1908.
Stal N°. 12 Ingespoten 20 Maart 1909.
Hoef-
Datums
nummer
20
21
22
23
24
2 5
26 ! 27 1 28
I
29
3° | 31
1
1 ] 2
3
334
378
375
375
371
37'
381
38'
1
38» | 39<>
| T
392
T
38*
37*
37*
376
37
188
376
378
37"
38
383
38e
391
1 L
39 39°
1
402
39
381
379
37*
375
1
3
i-3
1.23
1.2
2
227
37'
37"
37*
378
38
38*
391
398
396
391
37"
J7a
37*
376
372
992
37'
37*
2
381
588
1
389
3
405
2
393
40»
38
2-3
37"
2-3
37"
2
37'
37*
677
37*
375
38*
38
38*
38"
38'
401
39e
38'
37*
7*
37!
371
448
378
375
379
38"
39
38»
399
389 j 37'
1
39*
375
375
376
37*
373
N°. 334 Artillerie Ier overjarige 5-jarige aankoop 1907.
N°. 188 Cavalerie overjarige 5-jarige aankoop 1907.
N°. 227 Cavalerie overjarige 5-jarige aankoop 1907.
N°. 992 Artillerie Ier overjarige 5-jarige aankoop 1907.
N°. 677 Artillerie Ier overjarige 6-jarige aankoop 1906.
N°. 448 Cavalerie overjarige 6-jarige aankoop 1907.
-ocr page 33-
— 32
Stal N°. 17 Ingespoten 22 Maart 1909
Hoef-
Datums
nummer
23 1 24 1 25 ! 26 27
! f 1 \
28 J 29
1
31
1 1 2 3
1
4
5
!
i°34
37'
37
37' j 38' ! 38*
37'
)
38'
39'
1
39*
1
39'
1
39*
1
37»
1
37'
37
[
37'
970
37'
37'
37'
38'
38'
38'
38'
I
37'
37'
.37
1
37'
1
1
1
1
1
1015
37'
37'
37'
39'
39
392
39'
39'
39'
1
39*
I
38*
37
372
37'
919
37'
37'
37'
38*
37'
37'
38'
38*
J
37'
37l
37'
37
924
37
37
37'
37'
37
37'
382
39'
39
37'
37'
37
37*
93i
37'
37'
37*
37* 1 37'
37'
37'
37'
I
38'
37'
37'
37'
37°
973
371
37'
37'
38' ! 381
37»
39'
39'
38'
37'
372
37'
37*
942
37'
37*
37'
37'
37'
38'
382
38'
38»
3
37'
37'
37*
ÖC
37*
1
1
1
i-3
cfl
948
37'
37'
372! :
391
38'
39'
39°
38'
37'
37'
37'
t3
37'
1
1
1
1
1
1
1
1
N
a
959
371
37
37»
38'
3
39*
39'
1
39'
1.2
38'
1.2
37*
1
37
37
V
B
0
c
37'
934
37'
37'
37'
391
39'
38'
403
2
39'
37'
37'
37
37'
1
I
i-3
1
p<
1033
37'
372
37'
37' ! 38*
39*
39*
2
1.2
38'
i-35
176
1
37
37
0
371
1036
37'
37'
37*
382
372
58*
39
40*
1
39*
i-3
38'
372
37
£
37'
1025
37'
37'
37'
392
39'
382
39'
2
39'
3
37'
1.3
38'
38'
37'
37*
37
1046
37'
37'
37'
38'
38'
39
39'
39'
37'
37'
37'
372
960
37
38
37'
38'
38'
38
38'
37'
37'
37'
37°
37'
i
W
1
1
1
969
37'
371
37' 38'
1
38
37'
39'
40*
I
38'
37'
37'
37'
37
962
37'
37
37' 1 38'
i
38
37'
39*
40
39*
3
39*
381
38
37
37°
987
37'
37'
37' 37*
38'
37'
38'
38'
39'!
37°
371
37'
1
1-3
994
37'
371
37*
38'
37'
37'
38" 403
] 1
39'
1-3
37'
37'
37*
37*
1012
37*
37
37'
37'
38
38*
39' i
39'
37'
37'
37*
37
Deze paarden zijn den dag na de inspuiting voor het eerst opgenomen.
Cavalerie 4 jaar. Aankoop 1908. Geplaatst in remontestal (loopstal).
-ocr page 34-
— 33 —
Stal N.\ 18. Ingespoten 22 Maart 1909.
Hoef-
j . Datums.
nummer
23
1 24 | 25 1 26
1
27 [ 28
! !
[ 29 | 30 : 31 ! 1 ] 2
1
! 3 ! 4
1 1
5 i 6
i
-----
1
1
1
l
1
j
1
i-3
1
j ' .
1027
376
372
38'
38"
1
38*
I
378
1
1 38»
1 1
39'
1
4 o3
i-3
382
37°
372
1
378
909
373
38
38'
39*
1
39'
1
39"
1
40
1
402
i-3
38°
i-3
372
37'
374j
!374
1
895
378
37
392
38*
1
38»
1
38"
1
398
1
405
1.2
39
i-3
37'
378
37'
37'
I
1
656
376
375
381
39*
38»
382
391
39'
1
39°
i-3
37'
38
375
374
244
37'
374
382
3
38'
38'
39'
405
2
382
37a
! 381
37'
1
1.2
1-3
239
37'
37
378
394
38°
394
4
403
j
39
3
37'
374
37'
37'
37'
242
38*
384
38
38$
37'
37
37°
]375
379
37'
38'
389
392
392
391
38'
392
402
1.2
i-3
Droes
235
37"
378
381
392
394
38'
391
403
40
37'
379
37'
37'
243
372
38»
38
38'
388
39*
398
403
40
38'
379
37'
105
|372 371
381
I 378
38
2
393
1
398
395
1
40
38°
375
374
37'
37'
1
23
37"
374
38»
381
392
393
399
37'
372
373
374
1
1
i-3
1
1
1
1
123
37"
37'
37'
404
40"
39'
39'
1
39'
1.2
395
I
38
1
38'
l
379
37'
72
37'
1
371
1
379
1
394
1
38'
1
399
1
2
1
408
404
40
384
379
37'
234 ...
401
403
40»
40',
4o>
401
40'
1
39°
1
382
i-3
373
1
37'
37°
37'
236
381
37'
378
39°
38»
4
4<>2
298
398
382
381
378
37'
1
1
1
1
1
1
1
I
i-3
1
1
1
1
1
218
403
40
40'
408
4I«
401
2
40
395
39'
383
382
382
38
226
378
37'
38
378
392
374
393
1
39'
1
396
1
382
1
373
1
373
1
37*
'
240
381
38'
39
38°
388
374
1
402
i
403
1.2
38*
i-3
388
392
"
379
225
38*
37"
37'
378
40
403
401
40*
395
374
37'
374
37°
220
378
37*
38
38'
38
388
1
404
1
404
1.2
392
i-3
37'
1
378
37'
37'
228
398
39
39*
393
38'
392 393
402
40'
38'
378
378
37'
219
37»
372
378
376
38
1
384
1 1
38'
1
39
1
384
i-3
38
1
37'!
1
378
1
1
372
231
37'
37°
38
393
39'
39'j
40°
413
408
3
381
39°
39'
39
392
392
37'
37'
232
37'
373'
38
38'
395
406
39'
399
383
383!
378-
37'!
230
37"
38
378
38°
2
381!
383
39'
39'
38°
37'!
378
37'1
1
233
37'
378
1
384
38'
38»
38'1
3
T
39'
39*
38'
J
37'
378
37'
f|
1
224
376
378
382
38'
391
393
39°
1 |
39' j
39'
T
38
384
37"
378l
1
1
1
223
37'
37
37'
39
379
381!
38'
1 1
39 1
38
381
379
37'
i
1
221
378
38
37'
38'
384
38'
394
2 |
394
3 1
392|
37"
372
37'
1
401 I
37'
1
|
249
1
378
38
378
37°
37'1
37'
389 i
38»
391
38'
1
1
398
383
37"
1
1
250
38
38
382
39°
378 |
381
384|
378
381
378
38°
372
374
1
1
1 1
1
1
251
1
38 ! 37"
378
38 1
38 1
37'1
38M
38°
401 | 402
401
398
38'
399 1
1
j
Deze paarden zijn den dag na inspuiting voor het eerst opgenomen.
Inlanders 4 jaar aankoop 1908. Geplaatst in opstal stal (tusschenboomen) zonder tusschenruimte.
-ocr page 35-
— 34 —
Stal N \ 20. Ingespoten 23 Maart 1909.
Hoet                                                                             Datums.
nummer
23
l»4
1*5
26
27
28
1 29
3o 31
i 1
1
! 2
1
1 3
4
1
l!
r
533
374
37
372
|
38 : 38'
!
38
37'
1
1 1
39' ! 391
1 1
1
375
378
37"
1
i
1 37"
490
375
37'
375
38' 38*
2
384
1
38' [ 386
1 j 1.23
I
38
T
375
375
| 378
1
599
375
37=
381
37" ■ 395
389
39=
39' 398
381
372
37*
| 376
467
37*
37'
378
37' 37" ! 38* 37°
! |
376 \ 37'
1 1
37' i 398
37'
t
386
39
5
1
|386
1
39' 39
37*
375
459
37'
37'
378
379 l 378 i 385 j 378
372 ! 376
i 37'
1 1 1
1 : 1.23
1
1
473
37'
37"
37'
375
386 j 39
40
38= 399
1
38* j 381
38'
1
398
378 | 378
37*
499
378
37'
375
378 ' 382 i 38'
385
37' 371
378
| 1
1 i 1.23
1
|
5H
37= I 374
38
37* ; 398 | 398
398
39* 1 39'
38'
37' 37"
37"
I
i 1
1
I : 1.23
1
52
37" ] 371
378
38 3S6 ! 382
39*
396 , 392
398
38
37s
372
i
1 1 I
I ! 1.23
1
bb
524
37
37
381
37" ! 384 | 392
39*
39" ; 398 \ 386
37e
372
rt
T3
376
1 |i
1
t ' 13
1
a
53i
37'
37l
378
37' 382 | 386
1 *
38'
1
381 | 391
1 i 123
385
374
37"
0
S3
378
489
37' 372
37'
375 | 379 1 385
38'
38' ; 396
4
371
37'
5
372
'■
1
1
I i 123
1
1
0
604
37'
375
37'
37» | 38»
39
1
39"
1
398 39
1 1235
391
1
378
1
378
&
Pt
378
548
376
37'
39'
382 381
1
38'
1
3
1
38' 39
1
376
1
378
376
37'
539
372
37"
379
378 : 392
;
38'
378
38" ; 38'
1 1-3
38'
1
379
37*
s
38
t
5?2
37'
372
3
384 1 38'
391
38'
401 ! 39'
1 13
39
1
378
38'
375
553
38
37"
37'
378 39
384
38'
394 39"
38' I 37'
38
38
1 ! 13
1
574
374
37'
374
37s ! 389
1
37' i 38'
* 1 *
38' : 395
1 ! 1.3
38"
1
37'
T
375
37'
!
557
37'
375
3S1
37' , 38'
398 ! 397
2 i 4°'
38'!
37*
37*
1
38
1 1 1
1 ' 123
1
T
..
580
37
374
38M
381 : 38
38= ! 38"
39' ! 394
38* |
37'
37*
371]
i
;
1
1
1 : 123
1 !
i
577
37'
374
392
388 ! 38'
394
391
4°' ',
1 1 123
38'
1
37*
37"
37'
1
'''34
37
372
38»
376
38'
38
38'
391 39*
3
395 , 399
37"
37'
375
378
593
371
37
372
j
37'
38»
38* | 38"
38
378
37a
372
1
X536
1
:
1 ! 1
393 1 388
1 i
37'
1
37"
X528
|
1
i 1
1
1
39* ! 37'
37' !
Cavalerie 4 jaar aankoop 1908. Geplaatst in Remontestal (loopstal).
-ocr page 36-
— 35 —
Stal No. 21. Ingespoten 23 Maart 1909.
Hoef- I                                                                      Datums.
nummer
23
24
25
26
27
28
29
31
1
2
3
4
5
6
1
1
1
1
1.2
1
i
!
15
37'
37"
38'
39'
38" 39"
38»
39'
1
39'
1.2
37'
1
37*
37'
37*
210
37*
37*
38'
38'
37' ! 37*
38
38"
39'
38*
37*
37'
37'
71
38*
39
39'
39'
38' 1 382
382
38' 38'
38 37'
37*
37'
i
1
1 1
1
70
37'
37'
38'
37*
38' 38'
39
39' ; 4°
I I
39
37'
37'
37'
60
37
37'
37'
37'
38' 38
j 1
40
1
38f 39'
1 ! 1.2
37'
1
37*
1
37'
37'
173
38
38*
38
38*
38' ! 385
38'
39' ! 4°9
39*
38'
37'
37'
1.23
1
207 .
372
37*
37'
37'
38
38'
39
38'
40
39'
37*
37'
37'
"3
37'
37'
372
37'
37'
37'
37'
37'
375
37'
37'
37'
37'
30
37*
37'
37'
38'
392 38'
38»
38'
39*
37'
37'
37'
37'
122
37
37'
37*
37*
37' 37*
38*
38
38'
37'
37'
37'
37'
28
375
372
37'
38
382 j 388
39'
1
38»
1.2
38'
1
37'
1
37'
37'
37'
166
37'
37*
37'
37'
38» : 37'
39'
39'
2
39'
40*
39'
37'
37*
U>
37'
124
37'
38
38'
38*
1 38' 1 38
392
39'
38
37'
37'
ca
C
37'
198
37'
37
37*
37'
1 37'
37'
39
3
39*
38'! 37'
3/
0
NI
37'
1
1
1
123
1
Ö
S
O
134
37*
37'
37"
38
37'
39'
39*
39' 40'
39
37'
37'
37'
1
1 1
1
1
1.2 I
j
128
37'
37
391
39
39 ; 39
40'
1
397 38'
1 1 1
37'
1
37'
1
37'
ö
CU
37'
114
37'
37'
37*
37'
37' 1 38'
38*
38' ! 39'
38'
37'
37'
0
37*
in
37'
37'
37*
382
382 : 38»
38'
39
37' | 37'
I I
37'
37'
37'

■ I-I
37'
171
37'
37'
38'
37'
37' 392
38' 39'
3S2
37'
372
37'
125 | 1.5
ij
187
37'
37
38'
37'
38' 37'
38'
1
39'
1.2
39'
1
38*
1
37'
37*
37*
204
37'
37'
38'
38'
392
39'
40*
392 ! 39'
1 1
40 392
I T
37*
37'
37*
37'
25
37*
37'
38'
38
2
38'
39'
J
38'
1
37'
37*
37'
191
37'
37'
38
38
37'
39
1
38'
1
38'
1
39
1
37*
1
37'
37'
37*
1
i
209
37'
372
388
38'
393
39*
405
39'
40
2
392
37'
372
37*
!
i
35
37'
37'
38'
37'
38'
38'
39'
39*
*
39
2
$8*
37'
37*
37'
1
177
37
37
37'
38'
38l
38'
392
39'
*
39'
37*
37'
37'
37'
1
94
37'
37'
37'
39
37'
38*
39'
39'
39'
38'
37'
37*
37*
200
37'
37*
37'
37'
39'
39
38'
382
2
38'
2
382
38l
38
37'
37'
37*
74
37'
372
37*
37"
37'
39
302
38»
37*
37'
37*
37'
52
37*
37*
37'
37'
3/
38'
38»
392
2
38'
372
37'
37*
192
37*
37'
37'
37'
37'
38
38»
38"
39'
37'
37'
37'
37*
92
37'
37*
37'!
37'
37'
38'
37*
372
372
57*
37°
37*
37'|
1
1
i
-ocr page 37-
-36 -
Vervolg Stal No. 21.
Datums
Hoef-
5
6
37*
37*
K
37
37'
37*
37*
37*
37'
nummer
23
24
25
26
27
28
29
31
1
2
37*
3
104
37'
37*
37*
3/
37'
37*
37'
38*
38'
38'
37'
189
37'
37*
38*
37*
38*
38*
39
39'
39"
38
38
37*
13?
37'
37
37*
38'
38»
39*
39"
38
39'
38*
37"
37"
203
37'
37l
37'
38*
38'
1
37*
1
3«'
1
39'
1.2
38*
1
37'
37*
37'
201
37*
37'
38'
39'
39'
391
40*
1
405
1.2
39*
1
37*
1
37*
37°
127
37*
37'
37*
38*
37'
1
38*
39*
1
39'
1
40*
1
38'
37*
37°
167.
37'
38
37'
39°
3S6
38'
39*
1
38'
1
386
1
37'
1
37*
37*
89
38*
37*
38'
38'
38'
38'
4°'
39*
39
37*
37
37'
205
37'
37*
37'
39*
38'
38'
38*
38'
39*
38'
37°
37'
Inlanders 4 en 5 jaar. Aankoop 1908. Geplaatst tusschen boomen zonder tusschenruimte.
Stal No. 23 Ingespoten 22 Maart 1909.
Datums
29 ) 30 | 31
Hoef-
3 I 4 ! 5
26 j 27 j 28
22 23 | 24 25
37*
37'!
i
37*
37'
37'
1
37'!
37' \
37'i
l
37
37*|
37'
1
37'
37*
2
37'
2
37*
37'
37*
37*
39* ! 38°
i
37' 1 37'
38 I 37'
38' | 38
I
38' | 37'
38* | 38*
38' j 38*
I 1
38* ! 39'
38'
37'
37°
37'
37'
37'
37*
37'
37*
37'
37*
37'
37*
37'
37*
37*
38'
37*
38*
39*
38
37"
37*
37*
37*
38*
1
37* I
37'!
37'!
37'
37° I
37»
37*
37*
37'
37'
38*
37'
37*
38
37°
37'
37°
■, -.2
37"
37'
37*
37*
37°
37*
37*
38
38
37*
37*
37*
37*
37'
37*
37°
37°
37*
38*
37*
37'
37*
37'
39°
38*
39
38*
59°
1
39*
37'
39'
39°
1
38*
37'
38*
1
38'
39
37'
38»
37a
;io
588
595
501
406
876
9T-7
949
947
338
352
372
740
697
670
609
655
37' ! 38*
38   | 391
I
39   | 39*
38 38»
38' 38'
1 I "1
38* 39'
38»
1      i 1
39» ! 37*
2    | 2
38* ! 37'
3.<7
1.2
40*
I
38'
37*
38'
1
38»
38»
1
39*
402
4o*
I
39*
39»
2
39'
1
39*
39*
39°
1
39*
1
39"
1
406
38"
38*
;'
3
37'
38
37'
38
39
39*
39'
378
38°
376
38»
37'
37"
38
37*
37*
38'
37'
39*
39*
384
3
§ 37*
37'
37*
37*
37*
37'
37'
375
I
39!
38'
37°
37
37°
37*
c
37■'
1
38* | 37*
1
38*
38*!
38*
38*|
37'
38*
1
5 i
38 j
i
404
40'
40*;
37'
37*
37* ! 37
}
1
3«*
37*
37'
2-3
39*
38
37°
37*
2
391
37
?,7
37*
37°
2
38'
37*
39' I 38*
2-3 ! 2.3
39' ! 39'
1
39* I 39'
Artillerie Ieren 4 jaar. Aankoop 1908. Geplaatst in remontestal (loopstal).
-ocr page 38-
— 37 —
Stal No. 24. Tnges poten 23 Maart.
Hoef-                                                                                Datums.
nummer
23
24
25
26
27
28
29
3i
T
2 !
I
3
4
t
5
6 ;
- -
'
1
1 '
! 1
1
1
I
1
1
'
!
868
37'
37'
38*
37'
38'
38* i 38'
39"
39'
2
38'
22
37*
1.2
37*
2
38
2
i
196
37'
37'
38'
37'
37*
38* ! 38»
39'
39»
38'
37*
37»
37*!
| i-3
1-3
i-3
3
3
193
37'
37'
38'
39*
1
37»
1
39* ! 39'
1 ! 1
39»
39"
1
38'
371
37
37*
383
37'
37'
38
37"
38'
38' 1 38»
38*
39'
38*
37
37'
37»
360
37'
37'
38'
37"
37'
381 ! 3«3
382
39'
J
38'
37»
37»
37'
.
985
37*
37'
37'
37'
37'
38' ! 391
39'
39'
37'
T
37
37
37»
1
i
972
37
37'
37»
37'
38*
38» | 39'
39»
40
2-3
39*
1.23
37'
1.23
36'
i-3
37'
1
971
37'
37'
37*
37"
37'
38' 39'
38'
391
39*
389'
37»
37»
1
1
1.2
1.2
2
2
1
930
37
37
37'
37'
38
38°
399
405
38»
37'
37»
37*
36'
i
907
37*
37*
37»
37*
37»
37* 39'
37'
37»
37»
1
37'
37'
37
1
908
37'
37'
37'
37*
37'
38» ! 38»
6 j
37' 37"
39*
40»
38'
37»
36'
i
•3
37'
562
37'
37*
39*
38'
37*
0
N
Op 29 Maart
1
1
1
1
C
| gestorven inwendige
875
37*
37*
37' 37'
37'
381 39
38*
39*
1
40
1.2
38'
1.2
3*5«
2
s
0
36' verbloeding.
2 1 (Miltscheuring.)
572
37"
37'
37" 37*
38*
36' 1 37'
39
39'
3
39'
i-3
37»
3
37»
ÖjO
37» !
I
183
34'
37'
37' ; 37*
38*
379 ; 38»
37»
39»
38'
,-4
3/
36'
O
37*
8 58
37'
37»
37' \ 38'
38'
38* \ 39'
39»
2
39»
1.2
38'
2
37»
2
37»
2
37»
2
861
37'
37'
38' 37'
37*
.38 : 38'
39'
403
38*
36'
1
37'
36'
37*
174
37'
37»
37'
38
38
37' ! 39'
39'
39'
38'
37*
37»
2
2
2
1.2
2
2
2
168
37'
375
37' i 37'
38'
37'
38
38*
39
39*
38»
37*
37»
175
37'
37»
37' | 37'
38'
37'
38'
1
39"
1
1
403
1
39'
1
39
37*
36»
871
37'
37"
37'; 38
39
39"
405
39»
39»
38"
38»
38'
37»
169
37*
37*
37' 37'
38
3"7» I 37"
38*
39'
1.2
38" j 37»
1.2 | 2
37»
37
T72
37'
37'
38 37'
37'
38' j 39»
38»
38'
38' 1 37"
368
37»
206
37*
37
I"
238
37'
37'
38 i 37*
38
38' 38*
38'
40
1.6
39* ! 38
1 1
37'
37'
195
37
37*
39 37'
38'
38' ! 37'
38»
37'
36*
37'
1
882
37'
37*
37'
37'
37'
38 38',
38
39*
38'
37»
37»
37*
1
|
r ! 1
i
1
X 206
39'
1
39
39' 38*
1 1
37 ] 37»
38'
1
39*
Cavalerie 5 jaar overjarig aankoop 1907. Geplaatst in Etmontestal (loopstal).
-ocr page 39-
-38 -
Stal No. 25 Ingespoten 23 Maart 1909.
Hoef-
Datums
nummer
23 | 24 ! 25 | 25 . 27 | 28 | 29 , 30
1
31 ! 1 : 2 1 3 1 4 !
1 1 1 1 1
5 j 6 1
_J__I
i
__ L......
i
j
530
37'
1
37"
376 1
37' j 394
1
382j
38*
1
391
I 1
39' '
38*
373
I
373|
t
3r
597
37"
37*1
- 1
---
~~ 1
1
1
465
373
37*
378
381
38
37*
378 1
383
392
37'
376
37'
374
f
2 | 1
2
1.2
1.2
1
190
37*1
37* 1
37*
381
38!
381
384 1
375 |
392
375
175
37'
1
1
|
11
1 1
1
1
1-3
1-3
3
3
1
295
37*
379j
38
378
391
39'!
393 'j
399
398l
38'.
37
37'
37'
s
269
37 !
I 1
— !
--
__
1
442
37";
— !
i
i
1
561
445
373l
37"
_■ 1
378
37' 1
37' j
381
384
38 |
392
39°
1.2
378
374
37' 1
378
1
1
630
374
374
1
37'|
j
38
38*
37*
1
38' |
386
2
395
1.2
379
1.2
37*
2
372 1
372
1
!
1
.1
483
376
37'
38'!
374
378
38
383|
38'
39*
383
374
373 !
374
1 1
1
1.2 1 5
2
1
603
37'
37*
376 i 37'
381 j 382
I
38
383
39 i
37*
I
37*
371 1
375
i
612
371
375
378
384
379
38'
379|
392 1
398
392 ! 374
378

T3
372
1-3
1-3 1 ï-3
622
372
376!
37'
37'
383
38
38*
384
402
384 1 37* | 37
.| 1
c
0
372
538
* 379
37'
372
37*
38
373
38
384
1
391
394
39*
379 371 | 374
1 1
a
OJ
|374
1
1
1
1 i !
S
1
826
37'
381
386
384
385
393
393
39*
393
37': 381137'
0
a
37'
]
I i
~
1.
1
1
1
1
1
1
37
374
37
39*
384
383
395
37'
39»
394
1
37" ' 37*
] 1
| 37'
0
373
1
I 1 I
71.3
!375
1
37*
38l
37'
381
37*
h84
1
38=
2
40
1.2
1 389 375
1 2 2
378
2
378
!
126
j 37"
37*
38
i 379
| 1
38"
1
! 37'
1 1
i.384
| 1
38*
1
39*
1
| 389 ! 381
1 ! 1
374
! 37'1
! .
i i
336
i 37"
37*
379
l3«T
39
385
| 391
39
39'
39 | 372
374
1 374
1 1 1 «9
i i 1
35°
| 378
37"
38'
38*
383
38
I 394
39'
1
39'
375
37"
I 39'
1
1 37
|
1 !
1 i
427
37'
375 i 3«6
1
38»
384
381
38*
393
J388
374
1
j 373
1 1
J374
1 373
1 1
!
1039
! 37'
I 372 38
373
385
382
381
388 i 39'
2
373 j 378
1
37'
1
]
1
1
t
1
1 1.2
1.2
| 1
1
1
1
925
376
| 378 1 381
378
385
38'
39'
40'
1
40*
i 1
393
378 j 375
|37*
1 |
-
j
i
878
37*
371
37*
| 373
|
37'
1
379
1
384
1
391
1
39*
2
39
2
! 381 | 373
1
! |376
l
i
(
903
i 37*
372
38'
|38*
39
9
38»
391
375
37!
37' 1 368
1 1 372
i
i
t
1
1.2
2 | 2
1 2
! 2 \ ■*
j 1
446
Is»'
37'
38
1 383
j
38'
38"
406
404
I
394 ! 36'
1 1 1
i 37'
\ 373 ! 1 378
1 |
1
i
411
348
374
|374
37'
J381
J373
i 39
37s 1 385
_| _
3
l
i 40 I 38
1 I
' j 37
1
' 1 37' ! 37'
1 1 1
1 1
(loopstal).
Artillerie Ieren 5 en 6 jaar. Aankoop 1908. Geplaatst in remontestal
-ocr page 40-
- 39 -
Stal No. 26 Iigespoten 23 Maart 1909.
Hoet-                                                                             Datums
nummer
23
1 24
1 25
26
27
! 28
! 29
31
1
2
3
4
5
6
____
381
379
37'
39
382
39
392
2
T
I99
1
37'
1
37'
37'
373
368
-
405
372
37
377
T
383
1
38'
1
378
1
39
1
38"
I
384
376
373
3/
374
398
37"
39l
398
406
405
4
40"
40'
398
38'
38
374
1
1
1
1
1
1
I
1.2
1.2
1.2
2
1
|
397
37'
37'
395
2
404
401
4
399
1
40
1.2
37
3
37
3
372
375
i
!
387
37"
37'
39
391
38»
391
394
375
38»
376
375
37
378
1
347
37'
37'
383
383
384
39'
395
396
39'
37a
3/
381
378
1
i
345
37'
37'
378
37'
381
3S2
384
395
3
392
3
38'
3
371
37
3
bb
373
1
365
38
382
382
379
373
38»
38
39'
39"
378
378
374
c3
T3
O
N.
375
i
1
333
375
377
388
394
38'
378
38'
39'
382
372
37
8
376
1
1
1
1
1
a
1
332
374
37'
378
378
38
388
383
394
1
40
1
37'
373
374
a
0
374
389
37"
37'
381
381
384
38'
388
39»
1
404
1
385
1-3
381
3
378
Ö
ft
375
37i
375
376
382
37'
384
38»
403
39»
395
381
38'
O
37'
362
374
38'
379
37'
382
2
37"
2
373
2
37"
2
ë
376
935
378
38'
38»
388
383
36'
39'
39' ! 396
378
373
375
37
1013
37'
37
377
382
385
381
38»
379
37'
38
37'
374
37'
» 1
1
1
1041
37'
371
37'
372
39 | 378
383
395
1
398
39'
38 1
372
374
375
101S
373
37'
379
394
388
375
383
40
382
375
373
371 1
1
2
2
2
2
2
1
1016
375
37'
38
38=
39
394
39'
393
394
37'
373
39'
37'
!
1
1.2
1.2
2
2
2
i
712
37B
371
37'
379 : 38
408
398
394
404
381
38
373
38
1
1
463
376
371
375
371
382
378
38'
39
39'
1
372
373
37'
i
855
374.
37'
385
374
38
37'
384
392
1
38'
1
375
1
37
1
37'
372
i
1
544
37'
38
39'
382
38»
395
40'
40
396
404
382
38
37'
373
573
37'
38
38
381
381
381
384
382
394
38'
37"
375
37'
432
376
378
38
371 392
__1__
379
384
395
1
38
37'
375
37' j
Cavalerie 5 en 6 jaar. Aankoop 1908. Geplaatst in remontestal (loopstal).
-ocr page 41-
- 4o -
Stal No. 29 Ingespoten 24 Maart T909.
I
Hoef-                                                                              Datums
nummer
1
24 j
25
26 S
27
28 |
1
29 |
1
31
1
2 i
1
3
4
5 1
___1
6
1081
37*
36'
1
372
36'
38*
1
38» | 37'
38' 39'
1
37*
36»
368
37
1089
37'
1
1090
37*
37' j
36»
36*
38*
37' 1 38
] !
398 37*
I ' I
37'
36'
37"
372
1094
37"
37' i
1
39
37*
3S2
37" i 38 !
i-S 1 5
38 | 38*
39 39"
37»
37*
37
36'S
1
1076
372
37' |
373
1
37' 1
38
3S2 38*
1 ; 1
393 : 398
T
375
37"
37*
362
1059
37*
37' I
372 i
371
378
37* 1 38' |
1 1
39"
1
37'
38'
37'
1077
373
1
1
Niel
1 1
ingespoten
i
2 i 2
2
1083
37'
37"
36M
1
372
38"
37"
383
38" : 393
1
38" ! 39*
378
378
37"
37'
1108
37
373
37"
37
38"
37'
37*
38*
368
36'
37
4 4
1-4
905
37'
37*
37
37"
38'
37"
37"
38" ; 39*
37'
37'
37'
36'
1
1
1
1
1061
37'
37*
378
37*
383
38
38l
1
383
38"|
1
391
39'
38*
378
38
373
1073
37"
37" 1 38
368
39'
37"
39'
382
37*
bi>
37'
37"
1.2
1.2
1
1105
37*
37
1
38'
1
37*
1
378
1
372
1
37"
1
38"
388
38
37
372
37*
1057
36'
373
383
37'
38
37'
38"
38'
38'
37'
372
e
37*
36-
1096
378
38*
37"
378
3
1
38'
1.2
39"
1.2
39'
1-23
40'
123
38'
3
37»
s
0
ö
372
37'
1112
37'
372
378
37
1
38
1
37
382
39
1.2
39"
1.2
3«a
37
s
PM
0
+j
372 ! 372
1
1073
37'
37"
38
37"
38'
37'
37"
7
37'
1
40
39>
36'
37'
372
1068
1 373
37*
37'
1
372
1
38*
1
37
1
38
1
38"
I
39"
1
381
37"
%
373
37
1107
37'
37"
38'
383
393
38
371
36" 1 38
37'
371
37*
373
1080
37'
3O3
37"
1
1
1
1
1 I
1-3
3
1071
373
373
38
368
37'
37'
38
37'
39
378
36"
368
[ 36*
1106
1 371
!37l
37'
1 378 ! 37"
376
37'
391
39
383
378
37l
36»
1104
! 378
37"
38 I 37' 37"
I !
38'
383
1
392
1.2
38*
1.2
383
37*
37*
37"
1078
36'
i 373
37' i 372 l 38'
38'
393
39'
39
1 36*
365
i 372
368
1
ï-3
i-3
1
1
1
1
1
1088
! 37
i 373
37°
|372
|38*
38
382
1
2
39
1-5
39
1
38
393
|382
37"
1 37*
|373
1087
37'
1 37"
37*
38
37"
37"
1
39'
J
! 378
38
1 37"
1
37'
1098
\ 37*
378
376
37'
38
1 378
381
392
| 388
37"
| 36»
37*
1060
372
1 37'
37'
36'
S37'
137*
37'
36'
378
I382
37*
1 37'
36'
1074
36*
I 372
38'
r
37"
1 37"
i 37'
1
I 38*
383
1
37'
1
|372
1 1
36'
1
| 37
36'
1086
37*
1 37'
1 392
378
' 381 | 37'
1 38
398
39'
1 372
37'
37'
i 37
1085
37*
j 37"
37'
! 371
37"
1 37'
1 38'
37'
37"
|379
373
| 37*
1 36'
I
-ocr page 42-
— 4i -
(Vervolg) Stal No."29 Ingespoten 24 Maart 1909.
Hoef-
Datums
nummer
24
25
26
27
28
29
30
31
1
1
2
1 3
1 4
1
5
r
7
1.2
1.2
2
1084
372
37"
38
36'
38'
394
39'
39'
39*
1
38"
37"
37
36'
372
1082
36"
372
376
36'
38'
37'
1
376
37*
38
38'
36"
36'
37
1056
37'
37'
37"
37'
38'
38'
37'
38
379
37°
37'
36"
1
i-3
3
3
1103
37
37'
1
37"
i
36»
1
37»
1.2
37'
1.2
379
2
37"
2
39'
38'
36»
37'
37
1072
37*
37"
5/
38'
37'
38'
1
38'
38'
39'
40
39'
38
376
372
37'
1116
37
372
37a
37'
38'
38'
38'
382
37"
36"
37'
37'
1
1
1.2
1.2
2
Veulen
38
38'
37»
38'
— 38
38»
39'
38
37" | 382 | 38 | 38'
Cavalerie en Artillerie 4 en 5 jaar. Aankoop 1908 (Ieren).
Geplaatst in remontestal (loopstal).
-ocr page 43-
— 42 —
Stal No. 30. Ingespoten 22 Maart 1909.
Datums.
! 31
Hoef-
mer
22 |
0
37'
6
373
5
7
379
37'
1
37'
1
5
375
37'
7
37'
3
373
4
37'
1
373
8
373
3
6
37'
37'
6
1
37'
373
00 cc
37°
375
8
373
'9
'7
375
37'
15
)8
37'
37"
2
4
!2
37
137'
37°
'3
' 378
4 ! 5
24 , 25 I 26 j 27 28 I 29
I
I
I
37
1
376
378
37'
17"
1
17:
38
38'
1
37
17'
38*
1
37'
37'
37'
37*
17"
38»
39'
1
37'
37*
37'
38°
38
38
38
37'
378
38°
37*
38
37°
37'
1
37"
378
38
38'
1
373
38*
1.2 | 1.3
402 | 395
1 ! 1.2
39* ; 38»
I I I
37' i 38*
' 38*
38' ! 39
38' i 383
1 1
38 ! 39*
378! -
1
38 ! 40'
17-'
37°
37'
37
37'
37
37'
17*
37"
37'
37'
37'
37'
37'
368
37*
17*
3/-''
38'
37"
37*
38'
38
378
38'
37'
38*
38
393
37'
37.
378
37"
38'
388
37'
39'
37a
37*
39
392
38s
39'
37'
38»
393
39*
38'
37'
38*
38'
378
37'
38
38'
39'
38»
38°
38"
39"
I
38°
I
37'
378
1
40
38'
378
1
37'
i .2
39
2
383
1
39'
I
39*
1
39'
38»
I
38
38"
38'
38°
1.2
39*
1
388
j8a
1
393
38»
1
403
3«'
39'
1
403
38'
1
38*
38»
1
39'
39'
37
17'
36'
37'
37
37*
17*
17-'
37"
37'
37'
37B
37'
37'
37*
37"
17s
37'
37*
37'
37'
37'
17r'
37'
37'
37"
37°
37' \
37' I
36
37 ! 37°
37* ! 378
39
39'
1 1
39° i 38"
38' | 39
37'
37*
37'
378
37'
37'
373
37°
17!'
36'
17"
17:'
37*
3H8
373
375
37°
38'
382
37'
37*
37'
37'
37°
375
38'
37'^
37s
37*
38'
37'
388
37'
37"
37*
37'
37'
37
37'
37*
37'
17'
17"
37*
37'
372
37
17'
17"
37'
372
38'
37'
37*
37'
37'
38'
38
378
378
375
37?
378
37'
17*
38'
1 .2
39
38'
38° j 38°
378 | 38"
38" i 37*
1
38' I 39'
37' | 37°
39 | 388
398 \ 38'
I ! I
40' j 38'
I 2 | I
38° ! 37'
38'
38°
11
38*
39'
392
395
1
398
39*
39'
1
39
39
392
39*
1
40
38
17:'
39!
38'
Cf.
-3
G
o
N
37? ! 38'
2 I 3S3
387 j 37s
37' 38f
388
38°
37*
38»
371
1
39'
378
385
383
378
379
37*
388
1
39a
38
38
37°
1
40
38
38"
38°
382
38*
38»
37
373
3/
37"
372
37'
37"
37'
373
37"
37*
17,B
37'
37'
37°
379
37"
37'
378
37°
37° i 37'
39' 378
38' 38»
37'
37"
37"
37'
37'
37'
37°
37'
378
375
37°
37*
37*|
37'
37'
37°
37°
37'
37'
38'
38*
37"
37'
38*
38
378
38'
37'
38
38
37'
38*
38
38'
38
38
37'
373
37°
36"
37°
37'
37'
376
373
37'
37'
38
37'
37
37'
37'
37"
37°
37'
37'
I
398
37°
1
39'
38
38°
1
399
1
1
.Vï'
37"
1.5
40»
38'
38'
I
39'
37* i 37°
37° 37*
37ü | 37°
375 j 37'|
1
4°' j 39*
1 ! 1
38' 39
39 ; 39*
1
39» : 38»
39' ! 38'
I 1.2
37'
378|
37°
37"
373
37*
37°
378
37'
378
37'
378
37*
372
37
378
37*
37*
1
373
37"
1
37'
37°
37*
37"
378
I
i 37'
| 38
37'
37"
I 373
I 37'
| 375
I 37*
38' | 39
37' I 39'
38' : 38'
38' 30
; 1
383 , 37'
382 : 38»
1 1
39 39'
38 : 37'
38
38'
2
39°
39
3»*
37'
39'
38*
38°
393
39
1
1
1
39'
39'
38
1
1
1
38'
40
2
Cavalerie 5 jaar (overjarige). Aankoop 1907. Geplaatst in remontestal (loopstal).
-ocr page 44-
_ 43 _
Stal No. 27. Ingespoten 23 Maart 1909.
Hoef-
Datums.
nummer
23
24
2 5
26 27
28
29
j° 1 31 ! 1
1 1 .
2
3
4
$ 1 6 I
1 I
1
1
1
1
! 1
1' 1 1
I
802
37' | 37*
38'
37'
37'
39
38'
38' ; 38'
37' i 37'
37'
37'
1
1
1
1
1
I : 1.2
2 1 1.2
2
776
37'
37*
402
37'
38»
39'
39'
39'
39'
j
37 1 37'
37*
37'!
764
37'
37'
38'
37'
1
38'
1
38'
1
39
1
38»
I
38'
1
37
37'
37'
37'
1
749
37'
37'
38
37'
38'
37'
38*
39'
39'
2
38
1.2
37'
2
38
40'
39'
384
38
376
668
37
37
37'
37'
38'
37'
39'
39'
39
37'
37'
37
37'
1
719
37'
37'
38'
37'
38'
38'
38'
39'
40'
38»
37'
37'
|
828
37'
36'
37'
37°
38'
38*
38'
38
38'
37'
37
37'
37'
|
791
37'
37'
37'
37'
37'
37*
38'
37'
39*
38' ! 37'
37
37*
i
2
2
1.2
2
]
7°9 .
37'
37'
38'
37'
38*
39*
403
39'
39*
38
»i
39'
1
39
37'
°i
37'
37'
691
37'
37'
37'
37*
38'
37'
38'
38'
38'
37'
37'
37*
636
3-7'
37'
37'
37*
37*
37'
37"
39
38*
39*
38'
37*
i-3
1.23
1.23
1.23
3
721
37'
38
37'
37'
38'
38'
39'
40'
405
2
38'
1.2
37'
1.2
37'
1.2
i Zondag.
37'
810
37*
37*
37'
37'
38'
38'
38*
38
39'
39'
37*
37'
37'
669
37'
37'
37
37'
38'
37'
38'
38*
39'
38'
37*
37'
37'
792
37'
38
37'
38
38
38*
38'
38*
39
38*
37'
37'
s
s
37'
3i
37*
37'
38*
37'
38'
37'
38'
39'
39'
2
38
2
37'
2
37'
0
a
bo
37'
293
37'
37*
38'
37' j 37'
39'
39*
39'
39'
2
37'
37'
37'
O
37*
57
37'
37'
38' j 37' 38' j 37*
39'
38'
39*
37' 1 37'
37'
-t->
5)
37'
"
280
37'
37'
38' ! 37' 38' | 37'
37'
38' i 39'
37'i 37'
37*
S5
37'
-
3°5
37*
36»
— ' — 1 —
37'
38*
39'
37' 1 37'
37
37'
186
37*
37'
38'
37' 38' 39'
39'
39* ; 39'
3
38' | 37'
1-3 | i-3
37'
3
37*
620
37'
37'
9 | 38' ! 39
39'
403
39'
40
38' 1 37'
1 1 1
37'
37'
'
,
326
36'
37*
38*
38*
T
38'
36' i 37'
T |
37'
36»
9
37'
37'
38'
37' 1 38'
39'
39'
1
40
39'
38' j 37*
37'
37*
|
2
2
2
2 1
14
37'
37'
38'
37' , 38'
38'
38'
39
1
39'
1-3
37' i 37'
i-3 1 i-3
37'
3
37'
272
37'
37'
37'! 38' 38'
39'
39'
403
405
39' | 38
37'
J
37*
' 1
1
116
37'
38
38'
37' 37'
37"
38'
38'
39'
39' j 38'
37'
T
37'
1
|
80
37'
37'
38*
37* 38'
39'
40'
39'
38'
38'! 37*
! 1
'
37'
T
37'
257
37'
37'
37*
38' ; 37'
378
38'
38*
405
39'
37'
'
37'
37'
|
X367
1
39
1
37'
1
was niet
inge-
spoten.
1
1
1.2
1.3
1.2
X749
i
40'
1.2
39'
1.2
40
1.2
40
1.2
! 39'
1
1
39*
39'
39
38'
37'
Cavalarie 6 jaar, aankoop 1908. Geplaatst in Remontestal (loopstal).
-ocr page 45-
— 44 —
Stal No. 28. Ingespoten 24 Maart 1909.
Hoef-
Datums.
nummer
24 1 25
1
1
26
27 28
29
3° ; 31
1
2
3 ; 4 1 5
• i 1
6
7
1051
37
37*
37'
37' 38'
37*
37*
38'
37*
373
]
37'
37'
37'
| |
1
1
1
1.2 1 2
1
1079
36»
376
38' ! 37* i 37'
37*
38'
1
38'
39
39*
37'
37
37*
37
1 !
1 1
1065
37'
38
1 1
39 ! 36' 38'
37'
38
38'
37'
36'
37
37'
! 1
2
2
2
1
!
1064
36'
37'
38'
37* ! 38'
37'
39
38'
39'
38'
36*
37'
37'
1
1062
37
37'
37*
39» ] 37'
36*
38'
38'
38*
38'
37'
37*
37'
I
1063
37
37'
37'
38* ! 37 !
i
]
1
1.2
1.2
2
2 i
1 i
l
mi
38
37'
37'
37' \ 38'
38'
38*
40
40*
38»
381
37'
38'1
2
2 | 1.2
2
j
1
1102
36'
37*
37'
36* 39
38'
38*
39' | 401
38'
37* '
37* | 37 |
1
IIOO
37'
37'
38*
36*
37*
37'
38*
38* 38*
37*
373|
1
37* i 37*
1109
37'
37'
38'
37'
38
37'
37*
37' 1 38'
37*
374 !
37' 1 37'
1
1115
36'
37
37*
1
1
i
j 1
1
1
1 I 1
1
|
1069
37
37'
38'
37* | 38*
38'
39*
39* 1 39*
38*
37»^
37*
37'
i
1099
37'
37'
37'
1 1
1.2
2
1
1 2
!
HOI
37*
37'
3/
37' | 39' 1 38'
38*
38'! 39
36*
37*
37*
37'
1 - 1
l i
IIIO
38
37'
37'
37* ! 38' ! 37'
37*
39'
*
38*
38'
37 bb
38'
37*
1.2
2
2.3
2-3
3
1
1 tS
i T3
310
37*
37'
38'
37« 38»
39'
1
39*
1
39".
40
38'
37»! g
37*
37'
1 i i
695
37'
37*
38'
37* 38'
38
38'
38*
37*
|36*
37' 0 i 36*
36'
; !
277
37'
37*
38'
38* 38*
39*
38*
38'
38*
37'
,7< 2
3/ g
37'
37'
1 1
1 i
292
37'
37'
38
36' , 37'
37'
37'
38'
39'
38' i 36* 1 8
37'
37
! !
1
1 1.2
212!
! 1
55
37'
37*
39'
1
37* 37* | 37*
lil
38'
39' | 39'
; 2 I 2
1 38' | 3^ : Z
| 2 | 1 .2
37*
37
1 !
286
37*
37'
39'
39' j 39' ! 39*
38*
39* i 39'
37' ! 37' ; A
373
37'
1 \
2 1 2 | 2.3
2.3
2
2
1 +
! ! '
1058
if"
37'
38*
38* 39'
393
38'
39
I
37*
37'
37'
37'
37'
1
294
37'
37'
37*
37* : 38'
38'
38'
39'
T
I
39'
| 37*
38'
36»
37'
i
i 1
22
36*
37*
37*
37 37'
37'
I x
37' 1 39'
2-3 ! 2
38'
2
! 37'
1.2
371 ;
1
36*
36'
1
s
197
37'
37'
37'
1
37' 37'
1 1
38
1
38' 40
1
39*
37'
373
37'
36*
1
093
36*
37'
38'
37* 38'
2
37'
2
38' 39'
2 ! 2
39'
i-3
37'
3
37"
37*
37'
i
!
1
222
37'
37'
38'
37' : 38 38»
39* ! 39*
39'
1
38
37*
1
38»
37'
37*
37'
i
837
37'
37'
37»
37' 37' | 37'
37* 37*
38' i
373
37*
1
i.5 1
1
1
19
37'
37'
38*"
37' i 37'
39'
39' '■ 38*
2.3
38*
2-3
38'
37';
37*
37
; !
547
36*
37
39'
38'
38'
37'
37'
36*
88
37
37*
38'
37' 37'
38
37' ; 38»
39»
1
39'
37*
37'
37'
37'
. 1
i
278
37*
37'
38'
37* '■ 38'
37'
38' ; 38'
38'
36*
37*
37'
1
1
1 ! 1
1
!
1092
37*
37'
37'
38 i 37'
37'
38'
37*
i-3
38*
3
36'
3
37'
3
37'
37'
1
i
1117
37'
37'
37'
36* 1 37'
37'
38'
39'
39'
39'
37'
373
37*
1
1
1.2
2 •
2
706
37'
38
37'
37' 37*
373
38*
39'
38'
37*
37*
37'
37'
___:
Cavalerie 5 jaar aankoop 1908. Geplaatst in Remontestal (loopstal).
-ocr page 46-
- 45 —
Stal M.\ 31. Ingespoten 22 Maart 1909.
Hoef-                                                                             Datums.
nummer
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
1
2
3
4
5
836
1
37" ! 37°
1
38
38
37°
38
38 | 39"
38'
37'
37° 37
|
37° ;
849
1
37" | 37'
38
37"
38'
37'
38'
385
39
39'
37'
37* ! 37*
378
843
376 ! 37'
37'
37"
37'
37*
39'
383
39
38
37
37 137'
37°
956
37'
37e
37"
37'
37'
38
378
385
39"
398
38
37* ! 37°
37'
866
37'
37'
37"
38
38
37'
37'
37'
39
38'
37'
37* ! 37*
37*
841
37e
37"
378
378
38'
378
1
38
1
39*
1
38'
1.2
39"
i-3
375
37" ! 37'
375
667
37'
37"
37"
378
40"
39*
386
405
40'
T O
396
T
37'
37' 37*
37'
978
37'
378
37'
37'
38
38
376
39' ! 39
I ' T
'
38"
37'
37' ! 37
37*
977'
375
378
38
38"
3
378
38'
38' i 39
38»
378
37' ' 37'
37'
976
37'
376
378
— ! —
1
1
1.2 ; 1.3
1
967
375
375
375
3
38»
398
405
405
40
38*
37*
37* ! 375
37"
877
37'
37*
37'
378
38
378
39' ! 38'
38'
38»
37'
37" j 37"
bc
37'
1 1
I
1
1
i
0
95i
37" 37'
378
379
38'
378
38' | 39*
40'
39'
38'
37' 37*
37'
1
1
i
1
N
939
378 1 37"
376
38s
38°
38*
39 1 39'
399
39'
37*
37 37
a
37*
870
375 i 375
38
37"
378
38
38* | 39
39'
39"
37*
37'
37
e
375
]
1 * «
i-5
1
0
950
378 1 376
37"
37'
379
375
38' | 39 39'
38°
37
3
368
O
bo
P<
Q
3-7'
583
376 37*
37°
38
37°
38
38' 38* : 38*
381 1 365
375
3/
37"
1
1
I 1-2 I
1
569
375 37"
374
37'
37'
38'
37» | 39 : 38'
379
37*
366 37'
37
I ! !
1
T
»
554
37'
37"
375
38'
379
378
39
39'
39'
38'
37"
36' 37*
37*
628
375
375
378
37'
378
378
38'
38'
38"
I
39'
37*
1
37
37s 373
378
607
37"
37'
37"
376
39*
38"
38*
39»
40
T-5
389
37° 375
376
781
37"
376
375
375
378
37'
38
38'
38»
38»
37
37* 37°
37'
618
37"
37'
38
37*
38'
376
38'
38"
39'
386
38'
37 375
37'
613
37e
376
376
37'
38'
37'
38' 1 388
-r
39'
39'
I
39*
378
1
37'
37' 37'
37'
564
37'
37'
37'
38'
38'
39"
395
40"
4 o5
37' i 378
37*
556
37'
37'
376
38
39
38
5
39°
39°
39*
378
372 37*
37°
610
376
378
37
38"
378
37'
37'
i
40
37. : 38b
398
37*
37* 375
37*
629
37"
376
37"
39"
38
379
39'
37»
I
398 1 38
376 37"
379
993
376
37'
37"
38'
38'
38
39' ] 39' | 39*
T T
37
1
39
37
i
38'
36» 37*
375
1049
376
38'
38'
39*
39
39'
39*
39
405
38* 37*
379
1047
37'
375
37'
37"
388
386
38'
396
398
38'
37*
37' 378
375
700
376
37
375
375
37'
3S5
38"
38
39
39'
37'
37' 37'
37*
575
37'
375
37'
37'
38"
38'
38'
39'
385
T
38'
38»
i
37 376
37'
568
37'
37"
375
37
39"
38*i
38'
4° 1 39°
1.2
379
37"!
37' 37°
37'
!
Cavalerie 5 jaar aankoop 1908. Geplaatst in Remontestal (loopstal).
-ocr page 47-
-46 -
Stal No. 32. Ingespoten 22 Maart 1909.
Datums.
Hoef
26 | 27
29 3° I 31
23
24
I
38»
1
39' !
39
39
39
39
1
1
40
40
1
38°
38'
1
1
39'
39°
1
38°
1.2
39
40"
39"
39'
1
38'
39°
40
39»
1
39'
40 |
39'
39» !
38*
39* 1
1 1
37'
Ï7"
37'
37'
37"
37'
37"
37'
37'
! 37'
37'
i 37»
37'
37'
| 37e
I 37
|37"
| 37'
I 37'
! 37»
371
37'
i 37'
| 37'
I 37'
37'
37'
; 37»
I 37
; 378
37'
: 37»
! 37'
I 37»
38*
38*
381
38'
38'
38»
36'
37'
37"
36»
1
37'
37°
37"
37'
37"
38'
37*
37'
58»
58'
3
1.2
39»
1
37'
372
1
39
1
39
^7"
38*
2
38'
J39'
39'
38'
1.2
37°
37'
37'
38
37'
381
37"
381
37"
37*
37'
38
37'
38
37*
.>,7
372
37'
37'
38
37''
38
37 1 371
37
37'
37'
373
37'
37'
17:'
37'
37"
37l
37*
37*
37'
37'
37
37
37*
37"
37"
37'
37'
37
37*
37'
! 37
37"
! 37
I
I 37*
!
j 372
i 37"
37'
37'
37'
37'
37'
37"
37
1
37'
1
36
37"
I
37'
37'
37*
1
37'
373
3*'
-37'
38"
1
37*
I
:>,7S
37'
37
37»
37
57*
37"
37
1
36"
1
37
17'1
37
I
37'
37
37'
37"
37
3„.
37*
1
7-.71
38'
38'
38'
38°
39
38'
38'
38*
38'
37*
38"
38"
39*
39*
39'
38'
38'
37' I 38'
37» j 38'
37' I 37'
* I
S7
37*
2
37"
37'
37'
38
37'
37'
37'
38
37*
37'
37'
37'
37'
3?.
378
37*
37'
37"
37"
37»
37'
17°
37*
37'
37"
37"
37'
37'"'
i76
37*
Ti
"O
e
c
N
37 : 38° i 37*
39°
12
39
39
39'
38'
39'
39'
39'
1
40'
37*
1
40
38'
39*
1
39°
1
40"
39*
1
39»
39»
1.2
39
1
38'
39"
1
40'
38'
1 I
-I
37'!
39 I
38'
39*
38»
,8*
1
3
38"
1
39"
39'
38
1 i
38'!
1 I
37 |
39 !
1 I
39'!
39*
38'
38'
38'
,38
38'
38»
39»
38*
38
39»
39'
39'
39
40
39
40
38"
39
38*
38°
s
e
u
bc
ft
o
37
38
37
37*
36»
37*
37'
37'
37'
37°
36»
37b
37"
374
38' | 38
38* | 38
38 | 37°
38» ! 372
38
38'
37*
37*
.17*
37*
37'
37"
37*
37*
39*
37'
37°
38'
37'
37*
37°
39'
37'
373
382
38
37s
38
37'
37°!
37'!
I
37'|
37* !
37' i
37' ! 37
37' 1 37'
1 1 1
38' ! 37*
38' 138°
38 ! 38' !
i'
38' | 37* i
!
38' | -
38   ] 37* i
39   I 38° |
38'! 38* 1
I |
38 | 39'!
37" 37'
37"
38
37'
37
37"
37
37'
37'
37" ! 38'
37*
37' 37"
37°
37"
37*
37'
37*
37'
37
37'
37
1 |
3<5' i 37'
37' I 37"
1 I 1
37'
40"
37' I 37'
|
37' ! 37°
37* 37'
37°
37*
37"
38"
37'
I
38»
37'
I
38'
37"-
39°
37"
1 I
'
38'
37'
38 ! 37"
38 I 3
37" 37'
37»
37"
373
37*
37'
37
37*
37'
37'
37' 37*
37' 38
37'
i7r'
37"
37'
37"
37
37'
37°
37* I 37'
I
37' I 38
38' 38 I 38»
37"
37'
37"
40
Cavalerie 5 jaar. Aankoop 1908. Geplaatst in remontestal (loopstal).
-ocr page 48-
- 47 ~
Het resultaat dezer entingen was als volgt:
Bij het meerendeel der geïnfecteerde paarden was op den 4den
of 5den dag na de injectie verhoogde temperatuur waar te nemen.
Het incubatiestadium varieerde tusschen 3 en 5 dagen. De
stijging van de temperatuur hield tot op den 6den of 7den dag
aan en bereikte op den yden of 8sten dag na de injectie het maxi-
mum, om daarna vrij plotseling te dalen, zoodat behoudens enkele
uitzonderingen de temperatuur op den ioden dag na de injectie
normaal was. Bij een 10-tal lastige paarden vond de injectie niet
plaats wegens gevaar voor operateurs en helpers. Zij werden
evenwel door de naaststaande paarden geïnfecteerd; de ziekte-
verschijnselen traden echter ongeveer 2 a 3 dagen later op.
Bij enkele paarden slechts vielen buiten de typisch verloopende
thermische reactie geen andere symptomen te constateeren.
Gedurende de temperatuur sstij ging waren alle paarden soporeus
en viel deze samen met geringen eetlust; bij slechts weinige kwam
anorexie voor. Was de eetlust gestoord, dan verteerde de opgenomen
haver slecht en was de faeces brijachtig. (proctitis). De verdere
symptomen waren catarrhale conjunctivitis, zwelling van de
subcutis der conjunctivae en van de beenen. Bij sommige dieren
traden de eerste, bij andere de tweede symptomen meer op den
voorgrond. Ook afzonderlijk kwamen deze symptomen voor.
Bij de 5-jarige Iersche paarden, welke het langst in het depot
en dus het meest op krachten waren (aankoop 1907) en die in
de meest gunstig hygiënische conditie verkeerden wat stalling
betreft, was de reactie het geringst. Terwijl deze bij de inlandsche
paarden, die slechts kort in het depot waren, aankoop 1908
(najaar) en Januari 1909, het meest typisch was. Deze paarden
waren minder op krachten en onder minder gunstige hygiënische
condities opgestald. De temperatuur bij deze inlandsche paarden
steeg minstens tot 400 C, bij twee was de maximum-temperatuur
41.3 en 41.70 C, terwijl de aandoening van den digestietractus
en van de subcutis van conjunctivae en beenen frappant was.
Bij één dezer inlandsche paarden viel absoluut geen reactie te
constateeren, hetgeen waarschijnlijk aan immuniteit moet toe-
geschreven worden. Bij slechts 12 paarden trad diarrhee op, n.1.
den 7den, 8sten of 9den dag na de enting; deze hield slechts 1
of 2 hoogstens 3 dagen aan (één geval). Bij 3 dezer paarden ging
deze diarrhee gepaard met kolieksymptomen. Een dezer paarden,
N°. 562, dat als koliekrecidivist bekend stond, en de fatale gewoonte
had zich alsdan herhaaldelijk vrij onzacht op den grond te storten,
trad de dood plotseling in, welke bij sectie het gevolg bleek te
-ocr page 49-
- 4« -
zijn geweest van „miltruptuur" (inwendige verbloeding). Een
inlandsch paard, N°. 138, aborteerde, waarvan het geen nadeel
ondervond. Bij een deel der paarden was in zeer geringe mate
heldere vocht-afscheiding uit den neus, druppelgewijs, waar te
nemen.
Bij slechts 12 paarden werd tijdens het verloop der ziekte
„hoesten" waargenomen, terwijl bij 1 paard duidelijk verschijnselen
eener lobaire pneumonie te constateeren waren. Het hoesten en
deze pneumonie werden teruggebracht tot secundaire streptococcen-
infecties, te meer, daar de longaandoening gunstig verliep na
behandeling met pneumostreptococcenserum. Bij één der in-
landsche paarden trad gelijktijdig goedaardige droes op; ook
deze aandoening nam een betrekkelijk abortief verloop (de onder-
kaaksklieren abscedeerden niet) door injecties van goedaardige-
droes serum.
In stal 6 waar 40 oude treinpaarden gestald zijn, deed zich geen
enkel geval van Pferdestaupe voor.
In verband met deze gunstige resultaten is het wenschelijk,
zoodra zich gevallen van typische Pferdestaupe hetzij in militaire
of particuliere stallen (sleepers, tram- en rijtuig maatschappijen,
enz.) voordoen, zoo spoedig mogelijk de verder aanwezige paarden
met bloed van het geïnfecteerde paard subcutaan te enten.
Op den voorgrond moet echter gesteld worden, dat men de
dieren volkomen rust geven kan. In dat geval is vrijwel alle gevaar
uitgesloten.
Worden bij het uitbreken van de Pferdestaupe alle paarden
geënt, dan zullen deze dieren op denzelfden tijd ziek worden,
doch tevens gelijktijdig weder gezond zijn. Het verloop der ziekte
wordt aldus aanzienlijk verkort; in 14 dagen is herstel ingetreden,
en kan de daaropvolgende desinfectie doeltreffend zijn.
In de garnizoenen zullen de paarden bij zoodanige entingen
niet zoo lang aan den dienst onttrokken worden, want 2 a 3 weken
na het herstel mag men reeds lichten arbeid van de dieren vragen,
en de oefeningen op kalme wijze met hen hervatten. Hiervan
kan geen sprake zijn, als men de enzoötie haar gewonen loop
laat nemen.
Noodzakelijk zijn bedoelde entingen wanneer internationale
verwikkelingen voor de deur staan.
Ook om andere redenen zijn dergelijke entingen zoowel voor
militaire als voor burgerpaarden van groot belang. Van de 600
paarden, die in het Remonte-depöt aan ent-Pferdestaupe leden,
-ocr page 50-
— 49 —
kon slechts bij een 12-tal bij zeer nauwkeurige waarneming
„hoesten" en slechts bij één paard een pneumonie waargenomen
worden.
Uit deze waarneming vermeen ik te moeten besluiten, dat aan-
doeningen van de ademhalingsorganen niet tot svmptomen der
Pferdestaupe mogen gerekend worden. Door mij werden deze
aandoeningen beschouwd als complicaties, ten gevolge van de
secundaire inwerking speciaal van streptococcen.
Wijlen de eminente prof. Dieckeriioff deelde de Pferdestaupe
en Brustseuche in, als: influenza catarrhalis en influenza pectoralis,
Met kracht moet ik hiertegen opkomen en wel:
i°. omdat aandoeningen van de ademhalingsorganen niet tot
het normale verloop van de Pferdestaupe behooren;
2°. omdat de Pferdestaupe en Brustseuche aetiologisch geheel
verschillend en klinisch karakteristieke ziekten zijn, welke zonder
complicatie verloopend, niets met elkaar gemeen hebben. Toch
treft men geregeld in de literatuur mededeelingen aan, waarin het
tegendeel beweerd wordt.
Dat de Pferdestaupe en de Brustseuche zelfstandige, karakte
ristieke ziekten zijn, blijkt uit het volgende:
vSedert de oprichting van het Remonte-depöt in October 1886
is er geen jaar voorbijgegaan of onder de jonge remonte-paarden
trad de borstziekte op.
In stal N°. 4 was gedurende de borstziekte-enzoötie 1908—'09
voordat de voorloopige proefneming, de actieve immunisatie
tegen de Pferdestaupe plaats vond, nog geen geval van Brust-
seuche voorgekomen. Op den igden Februari geschiedde de enting
met het vermelde gunstige verloop; de geënte paarden waren
op den isten Maart alle weder volkomen normaal. Een maand
later kwam het paard N°. 857 van stal 4 voor Brustseuche in
behandeling, hetwelk 14 dagen later door een 2e geval gevolgd
werd, terwijl gedurende de maand April alsnog 10 paarden aan
Brustseuche leden, in totaal dus 12 van de 25 paarden.
Behalve in stal N°. 4 waren eveneens in de stallen Nos. 8 en
17 vóór de Pferdestaupe-entingen op 22 en 23 Maart geen gevallen
van Brustseuche voorgekomen, gedurende de maanden April—
Juni trad de Brustseuche bij 7 van de 19 in stal 8 en bij 8 van de
21 paarden in stal 17 op. In de stallen Nos. 1, 2, n, 12, 23, 27 en
30 had de Brustseuche in 1908 geheerscht en waren na 1 Januari
1909 geen gevallen van Brustseuche meer waargenomen, terwijl
in de stallen Nos. 10, 21, 28, en 31 de Brustseuche uitsluitend
gedurende de maanden Januari en Februari 1909 was opgetreden.
-ocr page 51-
- 5o —
Zooals vermeld, leden al de paarden in deze stallen na de entingen
op 20—24 Maart aan typische Pferdestaupe. Daar in den aanvang
van Maart geen nieuwe gevallen van Brustseuche voorkwamen,
vermeende collega Dr. Gallandat Huet, die met den veteri-
nairen dienst in het Remonte-depöt was belast, dat de Brust-
seuche-enzoötie 1908—'09, waarschijnlijk als geëindigd kon worden
beschouwd, niettegenstaande de Brustseuche in de stallen 4—8
nog niet opgetreden was. In verband hiermede vonden de Pferde-
staupe-entingen op 20—24 Maart bij zeer gunstige weergesteld-
heid (helder vriezend weer) plaats. De Brustseuche-enzoötie
bleek niet geëindigd en zooals reeds gemeld deden zich verschillende
gevallen van Brustseuche gedurende de maanden April—Juni
in de stallen 4, 8 en 17 voor. Doch ook in de stallen 18, 20, 23, 25,
26 en 29 kwamen na de Pferdestaupe-entingen in de maanden
April—Mei en Juni alsnog verscheidene paarden voor Brustseuche
in behandeling, zooals uit de volgende opgave blijkt:
Aantal paarden, welke vóór Aantal Brustseuche-geval-
de PfeTdestaupe-entingen len na de Pferdestaupe-
aan Brustseuche leden
                       entingen.
Stal
nummers
Aantal
paarden
18
32
7
6
20
25
16
3
23
17
8
4
25
30
14
3
26
25
11
3
29
38
16
6
Hieruit blijkt dus, dat de Brustseuche en de Pferdestaupe
twee zelfstandige ziekten zijn.
Een feit is het evenwel, dat de Pferdestaupe praedisponeert
tot ziekten van de ademhalingsorganen en het is voornamelijk
hieraan, dat de herhaalde verwarring dezer beide ziekten moet
toegeschreven worden.
Als bewijs hiervoor haal ik de volgende waarnemingen aan.
In 1908 kwamen in de omgeving van Ede verschillende gevallen
van Pferdestaupe voor. Volgens mededeeling van collega Abspoel
stierven vier patiënten ten gevolge van pneumonie, wegens te
laat inroepen van veterinaire hulp. Drie dezer paarden deden
dienst bij voerlieden; één was landbouwpaard. Met deze vier paar-
den was geregeld gewerkt.
Daar toen te Ede geen veearts gevestigd was, oefende collega
-ocr page 52-
— 5i —
Abspoel er praktijk uit. Hieraan was het te danken, dat hij deze
gevallen van Pferdestaupe kon melden aan den Inspecteur van den
Geneeskundigen dienst der Landmacht, hetgeen van groot belang
moest heeten, aangezien hiermede rekening kon gehouden
worden bij de inkwartiering van troepenpaarden tijdens de aan-
staande legeroefeningen in de omgeving van Ede.
Poels deed gedurende den strengen winter 1890—'91, tijdens
het heerschen der Pferdestaupe te Rotterdam, de volgende in-
teressante waarneming. Het vervoer te water was gestremd wegens
het dichtliggen van de Maas, zoodat eene groote hoeveelheid
goederen zich ophoopte en de sleepers met werk overladen waren.
Om deze redenen was het niet mogelijk den aan Pferdestaupe-
lijdende paarden de noodzakelijke rust te geven. Niettegenstaande
ernstige waarschuwing om de zieke paarden geen dienst te doen
verrichten, kon de eigenaar, meerendeels door nood gedwongen,
dit advies niet opvolgen. Het gevolg was, dat de paarden ± 3 a 4
dagen later aan een acute pneumonie succombeerden. Hetzelfde
lot ondergingen binnen 8 dagen de nieuwkoopen, welke de ge-
storven paarden vervingen en die in denzelfden stal geplaatst
waren, ofschoon ook hiertegen gewaarschuwd was. Het aantal
paarden, dat op deze wijze gedurende deze Pferdestaupe-epidemie
verloren ging, was legio.
Kan men den Pferdestaupe-patiënt de noodzakelijke rust geven,
dan is deze ziekte beslist goedaardig. Dit blijkt duidelijk uit de
resultaten der Pferdestaupe-entingen in het Remonte-depöt en
uit de militair veterinaire statistieken der verschillende landen.
Het verliesprocent bedraagt slechts 0.5%, hetgeen voornamelijk
te danken is aan het spoedig stopzetten van den dienst en het
plaatsen in de buitenlucht (bivakkeeren).
Tot dit verliesprocent dragen in hoofdzaak bij de paarden, die
het eerst geïnfecteerd worden en wel: i°. door het niet tijdig con-
stateeren der enzoötie en 2°. door het niet tijdig uit dienst nemen
van een geïnfecteerden patiënt.
Meestal heeft plotseling succombeeren plaats, ten gevolge van
eene secundaire pneumonie. Eerst na een zoodanig sterfgeval
en het ziek worden van meer paarden, wordt de ziekte „ontdekt".
Ook hiervan zijn mij voorbeelden in garnizoenen bekend. Treedt
in het verloop der Pferdestaupe of spoedig na herstel dezer ziekte
eene secundaire longaandoening op, door het dier te spoedig in
dienst te nemen bij ongunstige weersgesteldheid, dan moet de
prognose ongunstig gesteld worden, tenzij tijdig veterinaire
hulp ingeroepen wordt en door aar wending van serum de long-
-ocr page 53-
— 52 —
aandoening kan bestreden en tot staan gebracht worden. Voor
verreweg het grootste gedeelte moeten deze secundaire longaan-
doeningen op rekening der pneumoniestreptococcen gesteld worden.
Krijgt men nu een zoodanigen patiënt in behandeling en zijn
de typische Pfeidestaupe-symptomen, als zwelling oogleden,
ptosis, conjunctivitis, zwelling van de subcutis der onderbeenen
niet meer waarneembaar, dan is klinisch een onderscheid met de
borstziekte (Brustseuche) moeilijk, vandaar dat in de practijk
secundaire Pferdestaupe-pneumonie meermalen als Brustseuche
gediagnostiseerd wordt. Vaker wordt evenwel gebruik gemaakt
van den verzamelnaam „influenza", waarmede, mits niet nader
aangeduid met de toevoeging Pferdestaupe of Brustseuche, men te
kennen geeft, dat men niet in staat is eene juiste diagnose te stellen.
Ook onze voorschriften, betreffende den Militair Veterinairen
Dienst bij het leger in tijd van vrede waarin slechts van „influenza"
sprake is, verdienen in dit opzicht dringend wijziging. De nadere
vaststelling eener juistere benaming van beide ziekten op het
aanstaand Internationaal Veeartsenij kundig Congres te Londen
lijkt mij dan ook zeer gewenscht. Experimenteel is het
mogelijk beide ziekten nader te definiëeren. Daar de Pferdestaupe
in haar wezen eene bacteriaemie is — het ultravisibele virus be-
vindt zich in de bloedbaan — en de Brustseuche eene toxicaemie
is, (het is absoluut onmogelijk met bloed afkomstig van een Brust-
seuche-patiënt deze ziekte over te brengen), kan mijns inziens
langs experimenteelen weg, door subcutane of intraveneuse enting
van enkele ccm. bloed, al dan niet gefiltreerd door een bougie
nadere uitkomst verkregen worden, mits gedurende de secundaire
longaandoening tijdens het verloop der Pferdestaupe, het circu-
leerend bloed alsnog Pferdestaupe-virus bevat.
Ten opzichte der troepenpaarden en meer speciaal voor de jonge
remonte-paarden zijn de Pferdestaupe-entingen van groot belang.
Zooals reeds door mij vermeld werd, heeft Poels meermalen in
de stallen van de Rotterdamsche Tram-Maatschappij waarge-
nomen, dat onder de nieuwkoopen de „Pferdestaupe" uitbrak,
wanneer zij naast paarden gestald werden, die maanden geleden
aan Pferdestaupe geleden hadden. Aan deze waarneming hecht ik
in verband met de Pferdestaupe-entingen bij de jonge remonte-
paarden groote waarde.
Np. nauwkeurige inlichtingen is mij met absolute zekerheid
gebleken, dat met uitzondering der Pferdestaupe-entingen in
Februari en Maart 1909 de Pferdestaupe gedurende de laatste
iz jaren niet in het Remonte-depöt geheerscht heeft.
-ocr page 54-
— 53 —
In de maanden Augustus en September worden jaarlijks ± 450
paarden aan de verschillende regimenten en depots afgeleverd.
Tal van bewijzen zijn voorhanden, dat de voor Pferdestaupe niet
immune jonge remonte-paarden enkele weken na aankomst in
de garnizoenen begonnen te lijden aan de Pferdestaupe en zoo-
doende aanleiding gaven tot het optreden van. eene epidemie
welke als het ware abortief verliep, naar gelang de oudere paarden
voor 2 a 3 jaren (en meer) aan Pferdestaupe lijdende geweest
waren. In 1907 te Bergen-op-Zoom in garnizoen zijnde, deed ik
eene zoodanige waarneming. Ongeveer 40 paarden werden direct
na aankoop bij den fokker naar Bergen-op-Zoom gedirigeerd,
voor de oprichting eener nieuwe batterij. Enkele weken na aan-
komst trad de Pferdestaupe heerschend bij deze jonge paarden op.
Onder hetzelfde dak van den stal dezer paarden, niet door muren
totaal geïsoleerd, bevonden zich de paarden eener andere batterij,
welke ongeveer voor 3 jaren te 's Hertogenbosch aan Pferdestaupe
geleden hadden. Ten gevolge van het gezamenlijk optreden van
Pferdestaupe en goedaardige-droes was het verloop der enzoötie
onder de jonge paarden vrij ernstig en succombeerden 3 dezer
paarden aan secundaire pneumonieën. Het verloop der Pferdestaupe
onder de oudere paarden van de andere batterij was zeer gunstig,
hetgeen moest toegeschreven worden aan bestaande gedeeltelijke
immuniteit. De temperatuursstijging bedroeg maximum 1.50 C.
boven de normale temperatuur, terwijl gestoorde eetlust, zwelling
van de oogen en van de subcutis der onderbeenen slechts gedurende
1 of 2 dagen in geringe mate, afzonderlijk of gezamenlijk voor-
kwamen.
Is het nu niet merkwaardig, dat juist in het najaar van 1909
en 1910, tijdens de aflevering van de jonge remonte-paarden,
die aan ent-Pferdestaupe in het Remonte-depöt geleden hadden,
in de verschillende garnizoenen geen Pferdestaupe-enzoötiën
zijn voorgekomen?
Nauwelijks zijn in 1911 in de maand Augustus aan het corps
Rijdende Artillerie te Arnhem jonge remonte-paarden afgeleverd,
of enkele weken later heerscht er onder de troepenpaarden Pferde-
staupe. Te meer opmerkelijk, daar zich onderscheidene gevallen
dezer ziekte bij burgerpaarden hebben voorgedaan. Deze gevallen
bevestigen mijns inziens de wenschelijkheid om de jonge remonte-
paarden, tijdens hun verblijf in het Remonte-depöt, met ent-
Pferdestaupe te infecteeren.
Volledigheidshalve dient nog de vraag beantwoord te worden:
welke tijd leent zich daartoe het best? Het antwoord op deze vraag
-ocr page 55-
— 54 -
moet luiden: zoo spoedig mogelijk na aankomst der paarden in
het Remonte-depöt, en wel om de volgende redenen:
i°. omdat alsdan nog minstens één geheel jaar rest om te dieren
op kracht te brengen en in gunstige conditie te kunnen afleveren.
Overbodig zal het zijn nader te zeggen, dat de Pferdestaupe
jonge, slappe individuen flinker aanpakt, zoodat men deze minstens
gedurende 8 weken na het gezamenlijk herstel der ziekte absoluut
moet sparen, en
2°. ter voorkoming van recidieve der peesscheede-ontstekingen,
welke bij bepaalde borstziekte- (Brustseuche-) patiënten optreden,
m.a.w. de Pferdestaupe moet voorafgaan aan de borstziekte,
welke in het Remonte-depöt te Milligen jaarlijks enzoötisch
heerscht. Niet alleen recidieve van peesscheede-ontstekingen,
doch ook recidieve van voorafgaande acute ontstekingen van
andere serosae, als bursitis en arthritis door kneuzingen, kwamen
na de Pferdestaupe-entingen voor. Al deze aandoeningen bleken
echter zeer goedaardig, en kwamen door rust en de applicatie
van broeiverbanden spoedig tot genezing, zonder nadeelige ge-
volgen achter te laten. Om deze redenen is het gewenscht de
Pferdestaupe-entingen aan het optreden der borstziekte (Brust-
seuche) te doen voorafgaan.
In verband met vorenstaande meen ik dergelijke Pferdestaupe-
entingen in Remonte-depöts ten zeerste te moeten aanbevelen.
Ook om dezelfde redenen blijf ik dit zeer wenschelijk achten bij
het optreden van de Pferdestaupe in sleepers-, tram-, en rijtuig-
maatschappijstallen, doch moet ik tot voorzichtigheid aanmanen
in fokcentra met het oog op het verwekken van actieve smetstof-
dragers, al is dit gevaar mogelijk ook zeer gering.
Wellicht kan de toekomst leeren, dat die vrees ongegrond is,
en dat met eene dergelijke methode, het subcutaan enten van
enkele ccm. bloed of blaarinhoud, al of niet verdund met physio-
logische keukenzoutoplossing, een positief resultaat kan verkregen
worden ter bespoediging van bet verloop eener mond- en klauw-
zeer-enzoötie. Van i Febr. tot en met Maart 1909 vonden de Pferde-
staupe-entingen bij ± 600 remonte-paarden plaats. Ongeveer 6
maanden later arriveerden 550 jonge paarden uit alle deelen des
lands en uit het buitenland (Ierland). Bij geen enkel dezer paarden
trad de Pferdestaupe op. De kans tot het verwekken van smet-
stofdragers is dus waarschijnlijk niet zoo groot, te meer, daar ook
in de literatuur ten opzichte van hengsten slechts een betrekkelijk
gering aantal waarnemingen vermeld is. Ook in verband hiermede
kan de kunstmatige infectie van remonte-paarden bij aankomst
-ocr page 56-
-- 55 —
in Remonte-depöts en bij beginnende enzoötiën onder militaire
en burgerpaarden aanbevolen worden.
Uit vorenstaande onderzoekingen is gebleken:
i°. Het virus der Influenza catarrhalis (Pferdestaupe) is
ultravisibel. Met het door bougies gefiltreerde bloed zoowel van
kunstmatig, als natuurlijk geïnfecteerde paarden kan de
Pferdestaupe overgedragen worden.
2°. Het virus der Influenza catarrhalis (Pferdestaupe) kan
gedurende langen tijd, zelfs 3 jaren lang, in de zaadblaasjes van
een in alle opzichten gezonden hengst levensvatbaar blijven, en
wel in zoodanigen vorm, dat de hengst in staat is andere paarden
(maar dan ook uitsluitend) tijdens het dekken te infecteeren.
30. De gedekte merrie infecteert na de ontwikkeling der ziekte
op gewone wijze de verdere paarden van den stal.
40. De infectie van paard op paarden geschiedt niet door z.g.
, .Zwischentrager ".
5°. Bij kunstmatige infectie bedraagt het incubatie-stadium
3—5 dagen.
6°. Het virus (virulent bloed) ,bij kamertemperatuur bewaard,
verliest zijn virulentie in ± 3 maanden.
70. Het verloop der ent-Pferdestaupe is goedaardig (uitgezonderd
bij veulens en drachtige merriën). In normale omstandigheden
treedt in 10—12 dagen herstel op.
8°. Ter bespoediging eener Pferdestaupe-enzoötie is gewenscht
zoo spoedig mogelijk alle paarden, uitgezonderd hengsten en
fokmerriën, van denzelfden stal kunstmatig te infecteeren, mits
de noodige rust kan gegeven worden.
90. Het is zeer gewenscht, remonte-paarden zoodra mogelijk
na hun aankomst in Remonte-depöts kunstmatig met virus der
Pferdestaupe te infecteeren.
io°. De Pferdestaupe moet niet worden gerekend tot de ziekten
der ademhalingsorganen; zij praedisponeert echter tot secundaire
aandoeningen daarvan.
-ocr page 57-
II.
Het wezen van de „Influenza pectoralis". (Brustseuche,
Borstziekte, Pleuropneumonia contagiosa.)
Inleiding.
Niettegenstaande de van vele zijden ingestelde bacteriologische
onderzoekingen, verkeerde men bij den aanvang der twintigste
eeuw omtrent het wezen der borstziekte volkomen in het duister.
E. Klebs schijnt in 1877, de eerste geweest te zijn,, welke in
gehepatiseerde longen van den mensch „schizomyceten" waar-
nam. In 1881 vond Eberth in een geval van pneumonie en
meningitis, kleine bijna ronde lichaampjes, terwijl één jaar later
Friedlander coccen van elipsvormige gedaante in het infil-
traat der alveoli beschreef. In 1884 na de onderzoekingen van
Fraenkel, toenmaals assistent van Prof. von Leyden, werd alge-
meen als de oorzaak van de pneumonie van den mensch aange-
nomen, een diplococcus, van ovale of lancetvormige gedaante.
Vóór Schütz, welke na zijne onderzoekingen in 1887 een diplo-
streptococcus als oorzaak van de borstziekte der paarden be-
schouwde, schijnt Friedberger in 1874, evenals Siedamgrotzki
reeds bij microscopisch onderzoek in het pleuritis exsudaat van
een paard,,coccen" te hebben aangetoond. Peterlein.Perroncito
Brazzoi.a evenals Mendelsohn vonden in gehepatiseerde
longen van paarden „diplococcen" gelijkende op die van den
mensch. Lustig meende in 1885 de verwekker van de borstziekte
gevonden te hebben; de resultaten zijner proefnemingen werden
echter nimmer bevestigd.
De onderzoekingen van Rust (1887) Hell en Foth (1888),
Chantemesse & Delamotte (1888), Cadéac (1889) Fiedler (1891),
Falke, en Silvestrini & Antonini (1899) bevestigden Schütz'
meening.
Volgens deze onderzoekingen gelukte het bij paarden eene
pneumonie te verwekken door inspuiting van diplo-streptococcen
culturen in de longen (Schütz) evenals in de trachea (Hell).
Dit gelukte Cadéac eveneens bij ezels, terwijl Fiedler volgens
-ocr page 58-
- 57 -
zijne mededeelingen met reinculturen typische pleuropneumonieën
opwekte.
Tegenover deze groep van onderzoekers staan zij, die aan de
ovale bacillen als oorzaak van de borstziekte grootere beteekenis
toekennen.
Persoonlijk deelde collega Lavalard, die reeds meer dan 40
jaren aan het hoofd der Parijsche Rijtuig-Maatschappij staat, mij
mede, dat zelfs Pasteur in 1881 zijne aandacht aan de borst-
ziekte wijdde. Pasteur entte konijnen met neussecreet. Deze
succombeerden en uit verschillende organen kweekte hij ovale
bacillen in reincultuur (bouillon), welke zeer veel overeenkomst
vertoonden met den verwekker der Vogelcholera. Nimmer heeft
Pasteur echter deze ovale bacil als de oorzaak der borstziekte
beschouwd. In 1890 verschenen de onderzoekingen van Babès,
welke hij als voortzetting van Pasteurs' onderzoek opvatte.
Babès vond in de longen van paarden, naast diplostreptococcen,
welke overeenkwamen met die door Schütz aangegeven, ovale
bacillen, die zoowel wat morphologische als pathogene eigenschap-
pen betreft, zeer veel overeenkomst vertoonden met de ovale ba-
cillen der konijnensepticaemie en der vogelcholera. Directe in-
spuitingen dezer ovale bacillen in de longen verwekten doodelijke
pneumonieën met necrotische haarden. Ook in het pleuritis exsu-
daat, het bloed en het peesscheedevocht werd de aanwezigheid
dezer ovale bacillen bacteriologisch vastgesteld.
Als voortzetting der experimenten van Babès moeten de onder-
zoekingen van Lignières (1896—1900) beschouwd worden.
Lignières stelt zich de werking der ovale bacteriën in verband
met de diplostreptococcen van Schütz als volgt voor. De ovale
bacillen overstroomen het organisme van het paard slechts in het
aanvangstadium der ziekte, waarbij zij den bodem voor inwerking
der ScHüTz'sche diplostreptococcen voorbereiden en gaan daarna
snel ten gronde.
Waar is het, dat zeker bij 90% en meer der gevallen de ovale
bacillen bacteriologisch niet aangetoond kunnen worden. Lignières
hypothese past zich ten opzichte hiervan dus aan de werkelijkheid
vrijwel aan.
Na 1900 werden voornamelijk in Duitschland nadere onder-
zoekingen aangaande het wezen der borstziekte ingesteld, o.a. door
den Oberstabs-veterinair Dr. Tröster, bacterioloog aan de Mili-
tair Veterinair Akademie en Prof. R. Ostertag, welke in het Kon.
Institut für Infektionskrankheiten te Berlijn plaats vonden.
Tröster bracht aan den Minister van Oorlog, Ostertag aan den
-ocr page 59-
-58 -
Minister van Landbouw uitvoerig verslag uit van hunne onder-
zoekingen gedurende 1900—1902.
De onderzoekingen van Tröster welke in het bijzonder inge-
steld werden ter kunstmatige verwekking van de borstziekte
vielen negatief uit. Ook Ostertag verkreeg geen resultaat. Het
slot van zijn rapport luidde:
„Die Versuche sind schliesslich abgebrochen und auf eine
gelegenere Zeit verschoben worden, da die weitere experimen-
telle Verfolgung der Frage mit den gegebenen Hilfsmittelen Aus-
sicht auf Erfolg nicht versprach".
Daar de borstziekte in het bijzonder voor de slagvaardigheid van
het leger steeds een groot gevaar oplevert, verzocht Z. M. Keizer
Wilhelm, Prof. Robert Koch naar het wezen der borstziekte
onderzoekingen in te stellen. Nu mocht men veronderstellen, dat
dienaangaande spoedig meer licht zou verspreid worden. Helaas,
bleek dit niet het geval, want de door Koch verkregen resultaten
leverden geen nieuwere inzichten in het wezen der borstziekte,
dan die welke Z. M. reeds vernomen had door de ijverige onder-
zoekingen zijner bekwame militair-veterinairen, van welke vooral
dienen genoemd te worden: wijlen General-Veterinair Hell en
de Oberstabs-Veterinair Dr. Tröster.
In het bijzonder kon Koch aan de diplostreptococcen, hoe
vaak deze ook in de luchtwegen en de zieke longen gevonden
werden, slechts beteekenis toekennen van secundaire ziektever-
wekkers, te meer, daar:
i°. met een reincultuur dezer diplo-streptococcen de borst-
ziekte niet kan verwekt worden, en
2°. in enkele, wel is waar zeer acute, gevallen van borstziekte
de aanwezigheid dezer diplo-streptococcen niet kan aangetoond
worden.
Dit bleek evenmin het geval met de overige in de aangedane
longen vaak aangetroffen bacteriën, waaronder na de diplo-
streptococcen, de ovale bacillen uit de groep der haemorrhagi-
sche septicaemieën dienen genoemd te worden.
Eveneens werd zeer nauwkeurig nagegaan, zooals men dit van
dezen eminenten onderzoeker gewend is, of eventueel andere
dieren als hospes of overdrager der smetstof in aanmerking kwa-
men, zooals vaak verondersteld werd.
Muizen en ratten, met faeces van borstziekte patiënten gevoe-
derd, werden nimmer ziek, zoomin als gezonde paarden, welke
gevoederd werden met faeces van muizen en ratten, en met
insecten, die in besmette stallen waren gevangen.
-ocr page 60-
- 59 -
Vliegen, muggen, spinnen, kevers, wandluizen, scorpioenen
e. a. insecten, welke in besmette stallen aangetroffen waren,
werden met het stof dezer stallen gebracht in onbesmette stallen
en op gezonde paarden, zonder dat het een enkele maal gelukte
eene besmetting te verwekken. Ook vielen de infectie-onderzoe-
kingen met het eenige bloedzuigende insect, de haematopinus
marcrocephalus, dat tot nog toe bij het paard aangetroffen is,
negatief uit.
Het resultaat der serodiagnostiscbe onderzoekingen was, dat
een extract van borstziekte organen gevoegd bij geïnactiveerd
serum van borstzieke-reconvalescenten niet de eigenschap bezat
complement (versch caviaserum) te binden.
Deze zeer uitvoerige onderzoekingen van Koch, welke ten
opzichte van het wezen der borstziekte absoluut negatief resultaat
opleverden, vonden ongeveer gelijktijdig plaats met die van Prof.
Tartakowsky welke op verzoek van de Russische Haupt-Militar-
Medizinal-Verwaltung ingesteld werden. Tartakowsky beves-
tigde ,,im grossen Ganzen" de conclusies van Babès en Lig-
nières, doch tevens, dat er buitendien, enzootieën en epizootieën,
evenals zelfstandige aandoeningen bij paarden voorkomen, die
eendeels met de borstziekte, anderdeels met Dieckerhoff's Scalma
overeenkomen, en die alléén door diplo-streptococcen zonder
medewerking der ovale bacillen verwekt worden; dit zouden zijn
atypische en boosaardige vormen van droes met verschillende
complicaties, zooals pharyngitis, laryngitis, pharyngo-laryngitis,
bronchopneumonieën en pleuropneumonieën.
In 1907 verschenen de onderzoekingen van Prof. Lorenz, die
gevolgd werden door de mededeelingen van Dr. Koneff uitge-
bracht in, een rapport op het 9e internationaal veeartsenij kundig
Congres te den Haag in 1909, onder den naam van „Bacillus
pleuropneumoniae contagiosae equorum". Tijdens de discussie
zeide Prof. Lorenz met verwijzing naar zijn publicatie woordelijk
het volgende:
Ich habe im Winter 1905/6 die Brustseuche deutlich in Form
einer Hautkrankheit auftreten sehen, es ist mir aber seit dem diese
Form nicht wieder zur Beobachtung gekommen und es ist daher
erklarlich, dass Andre diese Form nicht kennen.
Ich habe dreimal und zwar damals im Winter 1905/6 und spater
noch zweimal aus der Haut des Patiënten einen Coccus in Rein-
kultur zuchten können, der" sich in der Blutbahn von Kaninchen
in feine Stabchen umwandelte, deren Reinzüchtung aus dem
Blut dieser Tiere mir gelungen ist. Ich habe aber daher jedesmal
-ocr page 61-
-~ 60 -
beobachtet, dass mit dem Auftreten der Stabchen im Blut die
Coccen darin verschwunden.
Ich habe mit aller Sicherheit im Jahre 1907, die Umwandlung
der Coccen in Stabchen und umgekehrt die dieser Stabchen in
Coccen in der Kultur beobachtet. Ich habe im Jahre 1908 genau
die selben Stabchen in dem Sekret der Schleimhaute der Nase,
der Augen, und der Scheide von Brustseuchepatienten gesehen
und sie daraus in einzeln Fallen in Reinkultur erhalten, und ich
bin geneigt zu glauben, dass die von dem Referenten Herrn Koneff
aus den Blut brustseuchekranker Pferde gezüchteten Stabchen
ebenfalls dieselben sind.
Voor belangstellenden stelde Collega Koneff virulente culturen
zijner bacil disponibel. Ik had het voorrecht twee agar-agar
culturen te ontvangen. Bij het bacteriologisch verwerken van een
dezer culturen bleek mij weldra, dat mij een reincultuur van Bac.
Subtilis ter hand gesteld was. Het onderzoek van de andere cul-
tuur leverde hetzelfde resultaat op. Op het oogenblik, dat ik den
bacil in den hangenden druppel bestudeerde, bracht Koneff
een bezoek aan de Rijksseruminrichting. Ik was aldus in de
gelegenheid den ontdekker der bacil uit te noodigen mij te willen
zeggen of de bacil, in den hangenden druppel onder microscoop
aanwezig, de door hem aangegeven bacil der borstziekte ver-
tegenwoordigde. Dit werd bevestigd. Toen ik hierop mededeelde,
dat ik deze bacil voor Bac. Subtilis hield, werd toegegeven, dat
de door hem ontdekte bacil met Bac. Subtilis zeer veel overeen-
komst vertoonde, doch dat het verschil slechts te vinden was
in de spoorvorming. Volgens teekening van Dr. Koneff vormt
de spoor zich in het centrum van de Bac. Pleuropneum-cont.-
equorum loodrecht op haar lengte-as, terwijl bij de Bac. Sub-
tilis de lengte-as van de spoor zich evenwijdig aan de lengte-as
der bacil uitstrekt.
Uit het verder bacteriologisch onderzoek der aangeboden cul-
turen bleek zonder eenigen twijfel, dat de „ontdekte" bacil van
de borstziekte identisch was met de Bac. Subtilis. Volgens
Koneff is de bacil gedurende de eerste 3—4 dagen aanwezig in
het bloed van die dieren die hooge temperatuur hebben. Opmer-
kelijk is het, dat het hem niet altijd gelukte de bacil uit het bloed
te kweeken. In de Berl. Tierarztl. Woch. 1913 XXIX 33 publi-
ceerde Koneff de „gunstige" resultaten, volgens zijne methode
bij de bestrijding der borstziekte verkregen. In verband met hetgeen
ik over de z.g. KoNEFF'sche Bac. pleuropneumonia cont. equorum
mededeelde, zal het wel overbodig zijn nader op deze „methode"
-ocr page 62-
— 61 —
in te gaan. Wegerer ging bij de bestrijding van de borst-
ziekte onder de paarden van het ie Masurische Veld-Artillerie
Regiment volgens Knoff's aanwijzingen te werk. Zooals te
verwachten was werd in geen enkel opzicht eenig resultaat bereikt.
Het slot van Wegerer's mededeeling (Jierarztl. Rundschau
April 1914) luidde:
„Da besondere Umstande, auf die das Fehlergebnis der Impfung
zurückgeführt werden könnte, nicht vorhanden waren, so erscheint
es, dass der Konewschen Schutzimpung der angegebene Wert
nicht unter allen Umstanden beizumessen ist.
De veronderstelling van Lorenz was dus wel een weinig
voorbarig.
In het Zeitschr. f. Infektionskrankheiten Bd. 8 Hft. 2/3 1910,
verschenen de onderzoekingen van Pfeiler. Aanleiding tot deze
onderzoekingen was n.1., dat bij eene intraveneuse inspuiting
van 120 cc. eener diplostreptococcenbouillon-cultuur bij een
proefpaard van het Hygiënisch Institut symptomen optraden,
die aan „borstziekte" deden denken.
In hetzelfde tijdschrift Bd 6 Hft. 1 1909 zijn door Pfeiler
met medewerking van Hempel mededeelingen gedaan over
„Komplementbindungsversuche mit dem Diplococcus-pleuro-
pneumoniae Schütz".
Prof. Dr. Gaffky, directeur van het Institut für Infektions-
krankheiten te Berlijn, werd na den dood van Koch aangewezen
diens onderzoekingen voort te zetten. Deze onderzoeker heeft
nu, met medewerking van officieren van gezondheid en militaire
paardenartsen, nogmaals miscroscopische onderzoekingen inge-
steld en wel in den ruimsten zin en met gebruikmaking der
nieuwste methodes.
Hij heeft 523 deelen van organen en over de 4000 dekglas-
praeparaten onderzocht met verschillende hardings- en kleurings-
methodes en geen bacteriën of protozoën gevonden.
Ook de op groote schaal aangelegde culturen op voedingsmedia
van verschillende samenstelling gaven een negatief resultaat. De
gekweekte lagere organismen verschilden niet van die bij gezonde
paarden gevonden en waren niet in staat de ziekte te verwekken.
De groote moeilijkheid bij de onderzoekingen was over jonge
paarden te kunnen beschikken, waarvan men met zekerheid
wist, dat deze niet aan de ziekte geleden hadden. Van de jonge
remontepaarden kon men dit niet altijd met zekerheid te weten
komen, wel van de zes maanden oude veulens door de land-
bouwkamer van Brandenburg verstrekt.
-ocr page 63-
— 62 -
Proeven werden genomen om na te gaan in welke organen het
eerste ziekteproces optrad en tevens getracht het incubatietijd-
perk te bepalen. In twee gevallen moet een incubatietijdperk van
+ 30 dagen worden aangenomen. Koch had ook reeds gevonden
dat de ziekte eerst na 19—32 dagen uitbrak bij paarden in be-
smette stallen geplaatst.
Evenals Koch kwam ook Gaffky tot de ervaring dat het niet
mogelijk was konijnen, caviae evenals veulens ziek te
maken door toediening van afscheidingsproducten of organen
van een aan borstziekte lijdend veulen; ook niet door muizen en
ratten als tusschendragers te gebuiken. Uitvoerige proeven met
allerlei insecten en parasieten, in de stallen voorkomende, gaven
eveneens een negatief resultaat.
Den ien Juli 1908 werd ik door den Inspecteur van den genees-
kundigen -Dienst der Landmacht na overleg van den Minister
van Oorlog met den Minister van Landbouw, bij de Rijksserum-
inrichting gedetacheerd, ten einde besmettelijke paardenziekten
nader te bestudeeren.
Volgens de resultaten verkregen bij de officiëele onderzoekingen
door Ostertag, Tartakowsky en Koch, waarbij zelfs laatst-
genoemde het wezen der borstziekte der paarden volkomen open
verklaarde, was de hoop eenig resultaat bij de bestudeering dezer
ziekte te verkrijgen zeer gering.
De bestudeering der borstziekte strekte zich uit tot:
1.     Bacteriologisch onderzoek van longaandoeningen van ver-
schillenden aard, welke geconstateerd werden bij de wekelijks aan-
gevoerde engelsche slachtpaarden, welke aan het abattoir te
Rotterdam geslacht werden.
2.     Bacteriologisch onderzoek van bloed, secreta, exsudata
en van verschillende organen, afkomstig van aan borstziekte
lijdende of gestorven dieren.
3.     Dierexperimenten, de overdraging der borstziekte betref-
fende.
4.     Bereiding van polyvalente sera, ter bestrijding van de di-
plostreptococcen en van de ovale bacillen, bacteriën, waaraan
door tal van onderzoekers verschillende beteekenis in verband
met de aetiologie der borstziekte, is toegekend.
5.     Agglutinatie en Serodiagnostische onderzoekingen.
6.     Klinische waarnemingen.
7.     Prophylactische en curatieve Sera-inspuitingen.
8.     Intraveneuse inspuitingen van „Salvarsan."
-ocr page 64-
-63 -
I.     Bacteriologisch onderzoek van Longaandoeningen van ver-
schillenden aard.
Het resultaat dezer onderzoekingen, die steeds met de noodige
voorzichtigheid met het oog op Malleus, werden ingesteld, was,
dat de bacteriën, die bij de verschillende longaandoeningen (zooals
chronische lobaire pneumonie; broncho-pneumonia catarrhalis
acuta en subacuta; interstitieele pneumonie; purulente broncho-
pneumonie; chronische pneumonie; broncho-pneumonie met
etterhaardjes), afzonderlijk en gezamenlijk aangetroffen werden,
meerendeels waren:
Coccen, n.1. staphylococcus albus, aureus en citreus; diplo-
coccen; strepto-coccen; sarcina; bipolaire bacillen; staafvormige bac-
teriën van verschillende vorm en grootte (meestal bac. subtilis en
bac. pyocyaneus) en voorts coli-bacillen.
II.     Bacteriologisch onderzoek van Bloed, Secreta, Exsudata, enz.
De verkregen resultaten kunnen als volgt samengevat worden.
a.     Bloed.
Bij de talrijke onderzoekingen van het bloed uit de vena
jugularis, van aan normaal verloopende borstziekte lijdende en
herstellende paarden konden noch microscopisch noch bacterio-
logisch bacteriën aangetoond worden.
b.     Sputum.
Het roestkleurig sputum, dat slechts in zeer geringe mate uit
de neusopeningen bij borstzieke patiënten, met duidelijk waar-
neembare pneumonie symptomen te voorschijn kwam, bleek in
den regel te bevatten:
Diplostreptococcen; staphylococcen albus en aureus; subtilis
en colibacteriën; sarcina en bac. pyocyaneus. Zeer sporadisch
bleek het voorkomen van ovale bacillen.
c.     Pleur itis-exsuda at:
Negatief was het bacteriologisch onderzoek van het pleuritis-
exsudaat uit de borstholte van paarden, waarbij volkomen her-
stel in korten tijd intrad. De kleur van dit pleuritis exsudaat was
als die van bloedserum. Tijdens de borstziekte enzoötieën igio-'n
en 1911—'12 in het remonte-depöt werd het onderzoek zoowel
van het bloed als van het pleuritis-exsudaat, welke beide vochten
terstond verwerkt konden worden, tal van malen herhaald, steeds
echter met negatief resultaat; noch bacteriën nóch protozoën
konden aangetoond worden. De voedingsbodems, waarin de enting
-ocr page 65-
-64 -
geschiedde, bestonden uit: bouillon, serum-bouillon; agar-agar;
serum-agar-agar, en gestold bloedserum.
Daarentegen werden zoowel in het bloed der longen als in het
pleuritis-exsudaat van aan borstziekte- (pleuro-pneumonie) ge-
storven paarden, zoowel vóór als na den dood, diplostreptococcen
aangetoond.
Dit was o.a. het geval bij de paarden Nos. 19, 651 en 917 welke
tijdens de enzoötieën 1910—'12 aan pleuro-pneumonie succom-
beerden. In deze gevallen was de kleur van het pleuritis-exsudaat
steeds vuilrood. Muizen subcutaan met dit pleuritis-exsudaat geënt,
stierven binnen de 36 uren. In het pleuritis-exsudaat was het
voorkomen der diplostreptococcen meer dat van streptococcen.
(korte ketenen van 4—6 coccen)
d. Peesscheedevocht:
Het bacteriologisch onderzoek van het vocht eener peesscheede-
ontsteking (groote sesamscheede), welke bij een der reconvalescenten
was opgetreden 14 dagen na zijn herstel van borstziekte, viel be-
treffende de aanwezigheid van diplostreptococcen positief uit.
Behalve streptococcen waren eveneens staphylococcen aan-
wezig. Alhoewel dit vocht onder aseptische cautelen was opge-
vangen, kon mogelijke verontreiniging hebben plaats gevonden,
want door de verzending per post kon het verwerken eerst 2 dagen
na het verzamelen geschieden. Stabveterinair Aulich deelde
in het Ztschr. f. Veterinairkunde 1908 Heft 1 mede, diplostrep-
tococcen te hebben aangetoond in het vocht eener peesscheede-
ontsteking, welke na borstziekte was opgetreden. Tijdens de
borstziekte enzoötieën 1910—'11 en 1911—'12 in het remonte-
depöt was ik in de gelegenheid herhaalde malen terstond bij het op-
treden dezer secundaire peesscheede-ontstekingen dit vocht
bacteriologisch te verwerken, thans gelukte het mij nimmer bac-
teriën daarin aan te toonen. Meer dankbaar was het onderzoek der
uit verschillende streken van ons land toegezonden longen van
paarden, die tijdens het verloop van „Influenza," zooals de
diagnose meestal zonder nadere aanduiding luidde, gesuccombeerd
waren. Zeer waarschijnlijk zullen onder deze longaandoeningen
pneumonieën zijn voorgekomen, welke tijdens het verloop van
Pferdestaupe optraden. De bacteriën, welke na volledig bacterio-
logisch verwerken werden aangetroffen, waren:
Diplostreptococcen, (in vloeibare media tot kleine streptococcen
uitgroeiend); staphylococcen (albus, aureus, en citreus); ovale
bacillen; sarcina; subtilis; pyocyaneus en coli-bacillen. Over-
wegend was steeds de aanwezigheid der diplostreptococcen.
-ocr page 66-
-65 -
Door het uitstrijken op agar-agarvoedingsbodems zoowel als
door enting van muizen en cavia's werden deze verschillende bac-
teriën in reinkultuur verkregen. Slechts in een naar verhouding
klein aantal gevallen konden ovale bacillen uit het bloed van
caviae in reincultuur gekweekt worden.
Bij twee acute lobaire pneumoniën, welke te Rotterdam
direct bacteriologisch verwerkt konden worden, bleken strepto-
coccen in bijna reine cultuur aanwezig te zijn. Immers de tweede
uitstrijk bleek bij nauwkeurig onderzoek reeds alleen diplo-strepto-
coccen coloniën te bevatten, die zeer virulent bleken te zijn (na
subcutane enting van muizen trad de dood binnen 24 uur in).
Slechts in deze 2 gevallen kon van eene „specifieke" infectie
(van eene streptocococcen-pneumonie) sprake zijn, terwijl in de
overige gevallen mijns inziens van „gemengde" infectie moest
gesproken worden.
Ook in het neusslijm van gezonde paarden, kon herhaalde malen
de aanwezigheid der genoemde bacteriën aangetoond worden. Het
microscopisch onderzoek van verschillende organen, als lymph-
klieren, hart, lever, milt, nieren, door uitstrijkpraeparaten, hebben
niet tot bijzondere uitkomsten geleid. Evenmin gelukte het in uit-
strijkpraeparaten van bloed en andere lichaamsvochten met toe-
passing van de verschillende kleurmethoden protozoën (trypano-
somen en spirochaeten) aan te toonen.
III. Dierexperimenten:
1.     Muizen subcutaan met roestkleurig sputum geënt stierven
in den regel binnen 2 of 3 X 24 uur. Uit het hart werden vaak
staphylococcen gekweekt. In verschillende gevallen bleek de muis
tengevolge eener diplo-streptococcen-septicaemie, slechts spora-
disch tengevolge eener ovale bacillen-septicaemie te zijn gesuc-
combeerd.
2.     Muizen subcutaan geënt met secreet uit de bovenste lucht-
wegen van aan borstziekte gestorven paarden stierven in den regel
binnen de 24 uur tengevolge eener diplostreptoccen septicaemie.
3.     Met bloed op verschillende dagen genomen van typisch
lijdende paarden in normaal verloopende ziektegevallen werden
geënt:
a.     muizen subcutaan
b.     caviae subcutaan
c.     konijnen subcutaan en intraveneus
-ocr page 67-
_ 66 —
d. paarden, subcutaan, intraveneus, intratracheaal en intra-
pulmonair.
steeds echter met negatief resultaat.
4.     Evenmin gelukte het bij deze proefdieren met het helder ge-
kleurde pleuritis-exsudaat eenige reactie te voorschijn te roepen.
Na paarden subcutaan ingespoten te hebben met peesscheede-
vocht
van peesscheedenontstekingen, die tijdens of in het reconvale-
scent stadium optraden, kon bij deze dieren na 24 uur ter plaatse,
slechts resorptie geconstateerd worden.
Uit deze onderzoekingen bleek dus, dat de borstziekte in
haar wezen niet is eene bacteriaemie.
5.     Het vuilrood, haemorrhagisch pleuritis-exsudaat, her-
haalde malen ingespoten zoowel intraveneus als intratracheaal,
kon paarden niet infecteeren. Dit pleuritis-exsudaat, was afkomstig
van paarden lijdende aan pleuropneumonie, en zoowel vóór als
na den dood dezer paarden steriel afgetapt. Bacteriologisch kon-
den in dit exsudaat steeds diplo-streptococcen aangetoond worden.
Een veulen, waarvan met zekerheid bekend was, dat het nim-
mer aan de borstziekte geleden had, werd:
1.     intratracheaal ingespoten met 10 cc. eener longmassa, welke
als volgt verkregen was. Een croupeus longstukje, van een aan
pleuro-pneumonie gestorven borstziektepatiënt, werd op steriele
wijze fijngesneden en in steriel mortier met gesteriliseerde keu-
kenzoutsolutie gemassereerd. Ter verwijdering van vaste partikeltjes
werd deze massa door een dun laagje watten gefiltreerd.
Alvorens ingespoten te worden, werd daaruit geënt. De intratra-
cheale reactie verliep zonder eenige reactie.
2.     Veertien dagen later werd bij hetzelfde veulen 10 cc. eener
dergelijke massa intrapulmonaal ingespoten, deze massa bevatte,
evenals de voor de intractracheale injectie gebruikte vloeistof in
hoofdzaak; diplo-streptococcen; staphylococcen; ovale en subtilis
bacillen. Hierop volgde slechts eene geringe thermische reactie
van i,2°C, welke nauwelijks 24 uur aanhield.
Hetzelfde experiment geschiedde bij een 4-jarig paard. Hier-
bij werd 10 cc. eener als boven gepraepareerde en door watten
gefiltreerde longmassa intraveneus ingespoten. Ook thans was het
resultaat negatief. Meerdere malen werd dit experiment bij andere
paarden herhaald, doch steeds zonder resultaat. Het gelukte dus
niet paarden, die onder dezelfde omstandigheden en in denzelfden
stal verkeerden, waarin reeds meerdere gevallen van borstziekte
opgetreden waren, met bloed met pleuritis-exsudaat of met pees-
scheedevocht
afkomstig van paarden, die aan borstziekte lijdende
-ocr page 68-
- 67 -
waren en hiervan herstelden re infecteeren, niettegenstaande ver-
schillende maanden later geconstateerd werd, dat de paarden,
waarbij deze verschillende vochten ingespoten waren, tijdens de
proefneming niet immun voor de borstziekte waren. Evenmin ge-
lukte het paarden de borstziekte te bezorgen met fileuritis-exsu-
daat
en met longmassa's van gestorven paarden, waarin zoowel
diplo-streptococcen als ovale bacillen aanwezig waren!
Het bleek dus absoluut onmogelijk op kunstmatige wijze
gezonde niet immune paarden te infecteeren.
Onderzoekingen met het door bougies gefiltreerde bloed, zoo-
als deze door Pfeiler ingesteld waren, hadden dus ook geen
zin.
Daar het noch aan Ostertag, noch aan Koch gelukt was met
reinculturen zoomin door ScHÜTz'sche diplo-streptecoccen als door
LiGNiÈREs'sche ovale bacillen de borstziekte bij gezonde paarden
te doen optreden, was het overbodig deze nauwkeurige experi-
menten, die met het oog op de proefdieren tevens zeer kost-
baar zijn, te herhalen.
Pfeiler ging alsnog daartoe over (Ztschr. f. Infektionskrankh.
2.3. Heft 1910). Zoowel reincultuur van diplo-streptococcen als
van ovale bacillen werden afzonderlijk of gezamenlijk op verschil-
lende wijze bij een 24-tal proefpaarden ingespoten. Pfeiler meent
uit deze experimenten te moeten concludeeren, dat het gelukt is,
met intraveneuse inspuitingen van ScHÜTz'sche diplo-streptococ-
cen bij paarden pleuropneumonie verwekt te hebben. Mijns inziens
zijn deze onderzoekingen meer als een bijdrage te beschouwen tot
de vraag: ,,In hoeveel tijd en met welke hoeveelheden van virulente
diplo-streptococcen en ovale bacillen, afzonderlijk of na elkan-
der intraveneus ingespoten, zijn paarden te dooden?
Zij, die zich bezighouden met de bereiding van sera tegen de
pneumonie-streptococcen en tegen de ovale bacillen, weten hoe
nauwkeurig rekening moet gehouden worden met de hoeveelheid
van de, vooral in den aanvang der immunisatie en ook later, in te
spuiten virulente culturen, ter voorkoming van ernstige verliezen
van serumpaarden tengevloge van septicaemieën en van compli-
caties, die tot afmaking leiden. Een intraveneuse inspuiting door
Pfeiler van 150 cc. eener ovale bacillen-cultuur bij een paard,
had binnen de 24 uur den dood ten gevolge (septicaemie), terwijl
eene intraveneuse injectie van 500 cc. diplo-streptococcenbouillon-
cultuur bij een paard door Prof. Ostertag, reeds na 3 dagen aan-
leiding gaf tot afmaking van dit paard.
De verkregen resultaten van enkele dezer proefnemingen zijn
-ocr page 69-
— 68 -
echter in zooverre interessant dat complicaties als peesscheeden-
en oogontstekingen evenals hoefbevangenheid konden verwekt
worden, waarop nader zal worden teruggekomen.
IV. Bereiding van Sera tegen de pneumonie-streptococcen en
tegen de ovale bacillen.
Daar de onderzoekingen van Ostertag, Tartakowsky en
Koch, tot geen resultaat hadden geleid, lag het voor de hand, dat
eensluidende bacteriologische onderzoekingen, het volgen van
denzelfden weg dezer eminente bacteriologen, stellig geen andere
uitkomst zou verkregen worden. De mogelijkheid was echter niet
uitgesloten, dat door het zich begeven op een zijweg iets kon bereikt
worden, hetgeen aanleiding kon geven, dat de sluier, die de aetio-
logie der borstziekte bedekt, zou worden weggenomen.
Deze zijweg was gedeeltelijk betreden door Ostertag, doch
is door hem verlaten geworden. Met het betreden van dezen
zijweg wordt bedoeld: de bereiding van sera ter afwering van
diplo-streptococcen als van ovale bacillen infecties.
Ostertag begon zijne experimenten in Juli 1900 bij 3 paarden,
één ezel, 2 schapen en 2 geiten. Beide laatstgenoemde dieren suc-
combeerden aan gewrichtsontstekingen, tengevolge van de in-
spuitingen met streptococcen. Een van de drie paarden stierf
reeds in September aan purulente peesscheede-ontstekingen, ter-
wijl het tweede paard in Maart 1901, 2 uur na de laatste cultuur-
injectie sneuvelde. Wat er geworden is van het derde paard en den
ezel, die ten slotte een serum leverden, dat bij eene inspuiting van
0.2. cm. muizen tegen eene doodelijke streptococcen dosis beschut-
te, heeft Ostertag niet nader meegedeeld.
Het gelukte mij, met voorkoming van complicaties, die tot
afmaking der serumpaarden moesten leiden, binnen 8 maanden
polyvalente sera te verkrijgen. Daar het optreden van complica-
ties niet uitgesloten was, bleek het gewenscht alsnog met de im-
munisatie van twee paarden te beginnen, Medio 1910 had ik
totaal 6 paarden te mijner beschikking, waarvan 3 paarden voor
de bereiding van serum tegen de pneumonie-streptococcen en de
andere 3, voor de bereiding van serum tegen de ovale bacillen, in
behandeling waren. Van Juli 1908 tot Juli 1910 moesten 2 paar-
den die met pneumonie-streptococcen geïmmuniseerd werden we-
gens purulente gewrichtsontsteking, door verbloeding gedood wor-
den. De verschillende pneumonie-streptococcen en ovale bacillen,
welke bij het bacteriologisch verwerken der onder 1 en 2 genoemde
onderzoekingen in reincultuur verkregen waren, werden ter in-
traveneuse inspuiting bij de serumpaarden aangewend.
-ocr page 70-
-69 -
V. Serodiagnostische Ondei zoekingen:
i. Complementbinding.
Deze onderzoekingen werden met medewerking van Dr. H. E
Reeser, bacterioloog bij de Rijksseruminrichting verricht en
werden ingesteld om na te gaan of in geïnactiveerd serum tegen de
diplo-streptococcen en tegen de ovale bacillen, bloed en pleuritis-
exsudaat van aan typische borstziekte lijdende paarden comple-
mentbindende stoffen aanwezig waren ten opzichte van diplo-
streptococcen en ovale bacillenextracten.
De te onderzoeken vochten (bloed, bloedserum en pleuritis exsu-
daat) werden ter inactiveering gedurende \ uur verhit op 560 C.
Het complement bestond uit versch cavia serum, dat als volgt
verkregen werd. Na desinfectie van den hals werd het bloed na
eene halssnede in eene PETRi'sche schaal opgevangen. Door
schuinplaatsing na stolling van den bloedkoek werd het serum ver-
zameld. Was dit roodgekleurd, dan werd het vóór het gebruik ge-
centrifugeerd.
Voor elke nieuwe proef werd eene andere cavia opgeofferd,
daar het complement zijne werkzaamheid spoedig verliest.
5 % oplossingen van gewasschen roode schapenbloedichaampjes
werd als volgt verkregen. Een schaap werd -j- 50 cc. bloed afge-
tapt. Dit werd ±- 15 min. gedefibrineerd en in steriele buisjes ^ 10
minuten gecentrifugeerd (4000 omwentelingen per minuut).
Vervolgens werd het serum afgeheveld, vervangen door physio-
logische keukenzoutsolutie. (0.8%) geschud en nogmaals gecen-
trifugeerd. Dit werd alsnog 2 malen herhaald. Aldus verkrijgt men
schapenbloedlichaampjes, waarin het serum door physiologische
keukenzout-solutie vervangen is. Een 5 % emulsie wordt hier-
van gebruikt.
Het haemolytisch serum voor schapenbloed, werd verkregen door
een konijn intraveneus 40 cc. gewasschen schapenbloedcellen
in te spuiten. Na 14 dagen wordt onder aseptische cautelen het
bloed van het konijn verzameld (maximum -j- 80 cm3), en na 24 uur
gestaan te hebben wordt het serum op steriele wijze afgezogen.
Is het niet steriel of niet helder dan werd het door Maassen bougie
gefiltreerd. Door gedurende \ uur te verhitten op 560 C. wordt dit
haemolytisch serum van zijn complement beroofd.
Ter bereiding van het ovale bacillen extract werd uitgeggaan van
9 verschillende ovale bacillen stammen, terwijl voor de bereiding
van het diplo-streptococcen-extract ruim 20 verschillende stammen
dienden. De ovale bacillen, zoowel als de diplo-streptococcen
agar-agar-culturen waren 3 X 24 uur bij 370 C. gecultiveerd.
-ocr page 71-
- 70 -
De cultuur van deze buizen werd met behulp van een plati-
nanaald na vooraf op iedere cultuur ± 5 cc. steriele physiologische
keukenzout-solutie gedaan te hebben in een steriel fleschje ge-
bracht. Dit werd geplaatst één uur bij 6o°C. in waterbad en vervol-
gens 5 dagen bij 370 C, waarin het steeds zoo veel mogelijk ge-
schud werd. Daarna werd het gecentrifugeerd. De op den bodem
der centrifuge buis neergeslagen ovale bacteriën resp. diplo-strep-
tococcen, werden in steriele mortier gebracht en met de heldere
vloeistof uit de centrifugebuizen onder toevoeging van kwarts-
zand gedurende één uur flink gewreven. Na centrifugeeren verkreeg
men het heldere extract.
Bij iedere proef ging vooraf de bepaling van de hoeveelheid
haemolytisch serum noodig om 1 cc. eener 5 % emulsie van schapen-
bloedcellen met behulp van complement op te lossen (de waarde-
bepaling van den heamolytischen amboceptor).
De titreering van het haemolytische serum geschiedde als volgt:
N°.
Complement.
5% schapen-
bloedlich.
Inactief hae-
mol. serum.
ster. phys.
keukenz. sol.
Resultaat.
1
0.2 cc
1 cc
0.T CC
haemolyse.
2
)j
0.05
i)
3
4
5
6
0.03
0.01 ,,
0.005 »
0-003 ,,
Bijvullen
tot gelijke
volumina.
7
8
9
ij
0.001 „
0.0005 »
0.0003 ,)
: i
>>
haemolyse
gedeeltelijke
remming.
10
>>
)>
0.0001 ,,
remming.
Aangezien 0.0005 cc- de kleinste dosis haemolytisch serum was,
welke met een overmaat van complement volkomen haemolyse
van 1 cc. eener 5 % oplossing van fgewasschen schapenbloed-
lichaampjes gaf, werd, bij het controleeren van het serum tegen de
ovale bacillen, gebruik gemaakt van 0.001 cc. Ter beantwoording
van de vraag: met welke dosis complement moet de proef verricht
worden; werd als volgt te werk gegaan;
-ocr page 72-
- 71 -
Titreering van het complement.
N°.
Complement.
5 % schapen-
bloedlich.
Inact. hae-
mol. serum.
Ster. phys.
keukenzout-
solutie.
Resultaat.
1
0.1 cc
1 cc
0.001 cc
haemolyse
2
o-°5 „
>>
>>
idem.
3
0.04 „
j)
st
Bijvullen tot
gelijke
gedeeltelijke
haemolyse.
4
°-°3 „
y>
)>
volumina.
gedeeltelijke
haemolyse.
5
0.02 „
it
i)
remming.
6
O.OI „
y>
>>
j>
7
0.005 „
>j
»)
j>
Als complementdosis werd gebruikt 0.05 cc. dat is de kleinste
dosis waarbij nog juist volkomen haemolyse intrad.
Het verloop van de eigenlijke proef volgt hieronder.
Proef A.
Ovale bacillen extract. Immun serum tegen de ovale Bacillen.
ovale bacillen
, Steriele phys.
Inactief ovale
Inactief
5% oplossing
N°.
Complement.
extract.
1 keukenzout-
bacillenserum ,
\ solutie.
haemolytisch
van schapen-
Resultaat.
serum.
bloedlich.
i
0.05 1 cc 0.5
0.001
1 cc
remming.
2
°-5
0.2
id.
3
o-3
0.1
id.
4
0.2
id.
5
0.2
0.1
id.
6
0.2
0.05
id.
7
0.1
0.2
rf
id.
8
0.1
0.1
n -
a
9
id.
9
0.1
0.05
id.
io
0.05 „
0.2
gedeeltelijke
n
0-03 ,,
0.1
gedeeltelijke
12
O.OI „
0.1
r*4
bijna volkomen
13
0.005 „
0.1
id.
14
0.2
bo
id.
15
0.05
O.I
0
0.001
1 cc
haemolyse
16
0.O5
g
id.
17
---
0
id.
18
I
---
1
id.
19
0.2
---.
id.
20
0.1
---
Bj
<
id.
21
0-03 „
---
id.
22
O.OI „
---
id.
23
remming
24
I
---
id.
25
— 0.2 „
---
id.
26
— 003 „
---
id.
27
0.2
id.
28
— —
O.I
id.
29
i
0.2
>> >>
id.
30
— 0.2 . „
O.I
„ „
id.
31
°-°3 »
O.I
,,
id.
-ocr page 73-
- 72 -
Uit vorenstaande volgt:
a.     Het serum tegen de ovale bacillen bevat complement-
bindende stoffen.
b.     De onderste grens, waarbij het extract nog voldoende werk-
zaam is, ligt bij o.i cc.
Thans werd nagegaan A. of pleuritis exsudaat en B. of bloed-
serum afkomstig van een borstziekte patiënt, ten opzichte van een
extract van ovale bacillen complementbindende stoffen bevat.
Patiënt had typische borstziekte, het pleuritis exsudaat was op
steriele wijze afgetrapt. Alvorens tot de proef over te gaan werd
van het pleuritis exsudaat op agar en gelatine geënt. Voorts werd
een muis subcutaan en een cavia intraperitoniaal geënt, terwijl
een stukje stolsel onder de huid van een konijn werd gebracht. Geen
dezer proefdieren succombeerde. Om volkomen helder pleuritis-
exsudaat te verkrijgen, werd dit door een Maasskn filter gefiltreerd.
De bereiding van het extract geschiedde op dezelfde wijze; de
5% gewasschen roode schapenbloedlichaampjes werden echter
vooraf gesensibiliseerd.
Ter verkrijging van gesensibiliseerde roode bloedlichaampjes
werd als volgt te werk gegeaan.
Bij 50 cc. gewasschen schapenbloedcellen wordt een overmaat
van inactief haemolytisch serum toegevoegd; na schudden laat
men ze \ uur bij 370 C. staan, waarbij de bloedcellen zich met
den haemolytischen amboceptor laden. Vervolgens wordt gecentri-
fugeerd en de bovenstaande vloeistof afgeheveld en vervangen
door physiologische keukenzout-oplossing.
(De afgehevelde vloeistof wordt bewaard voor de amboceptor-
contröle proef). Schut opnieuw en centrifugeer nog 2 malen. De
aldus verkregen roode bloedlichaampjes zijn voldoende met
haemolytischen amboceptor geladen om na toevoeging van com-
plement, haemolyse, te doen ontstaan.
De amboceptor controle-proef dient verder om uit te maken of
voldoende haemolytischen amboceptor aan de roode bloedlichaam-
pjes is toegevoegd. Is nu overmaat toegevoegd, dan is in de af-
gehevelde massa vrije haemolytische amboceptoren aanwezig
en moet bij deze vloeistof, roode bloedcellen en complement ge-
voegd, haemolyse optreden.
Bij de volgende proef gaven het titreeren van het complement
en de amboceptor-contröleproef het volgende resultaat.
-ocr page 74-
— 73
Gesensibiliseerde
Ster. physiol.
N°.
Complement.
schapenbloedlichaampjes.
NaCl-solutie.
Resultaat.
i
O.I
I.CC
aanvullen tot
haemolyse
2
0.05
gel. volumen
ij
3
0.03
>>
4
0.02
»
5
0.015
>>
6
O.OI
7
0.005
gedeeltelijke
Remming
8
O.I
i.cc gewassch. bldlich.
Remming
9
O.I
i-cc
I.CC
amboceptor
controle
haemolyse
De grensdosis waarbij nog juist haemolyse intrad was 0.01;
bij de proef werd daarom gewerkt met 0.015. Controle N°. 8 geeft
aan, dat de dosis komplement (o.icc.) toegevoegd aan icc. ge-
wasschen roode bldl., die dus niet geladen waren met haemolyt.
amboceptoren, uit zich zelf geen ha.emolyse verwekt, terwijl N°. 9
aangeeft, dat in icc. van de heldere vloeistof, na de eerste maal
centrifugeeren van bloedlichaampjes en haemolytisch serum ver-
kregen en aangegeven onder den naam „amboceptorcontröle"
voldoende haemolytische amboceptoren aanwezig waren om na toe-
voeging van o.icc. complement en 1 cc. gewasschen roode bldlich.
haemolyse te doen ontstaan, waaruit volgt dat de gesensibili-
seerde roode bldlichaampjes volkomen met haemolytische am-
boceptoren geladen waren.
De eigenlijke proef geschiedde als volgt:
Proef B. Ovale bacillen extract, ten opzichte van het pleuritis-
exsudaat van borstziekte-patiënt N°.
874.
N°.
Complement.
Ovale bac.
extract.
Inact. pleur,
exsudaat.
Ster. physiol.
NaCl-solutie.
5% gesens.
schap, bldlich.
Resultaat.
1
0.015 cc
0.3 cc
0.5 cc
I.CC
remming
2
j>
0.2 „
0.2 „
>j
3
>>
0.2 „
0.1 „
4
jj
0.2 „
0-05 „
»>
5
ij
O.OI „
0.2 „
)j
6
}>
O.I „
0.1 „
ged. remming
7
y>
O.I „
0.05 „
bijvullen tot
„ haemolyse
8
jj
0.2 „
gel. volumina
j>
9
O.I „
)j >>
10
0.2 „
>) »
11
!>
0.05 „
>} jj
12
}>
O.I „
>) >>
13
1}
ii )>
u
J)
remming
15
---
0.2 „
jj j»
16
---
O.I „
>> M
17
4
0.2 „
!> ))
18
O.I „
J' »)
-ocr page 75-
- 74 -
Proef C. Ovale bacillenextract ten opzichte van bloedserum borst-
ziekte patiënt N°.
364.
N°.
Complement
Ovale bac.
extract
Inact. bloed
serum.
Ster. physiol.
NaCl oploss.
5% gesens.
bloedlich.
Resultaat.
1
0.015
0.2
0.2
1 cc
haemolyes
2
jj
0.2
O.I
jj
3
>>
0.2
0.05
jj
4
>i
O.I
0.2
jj
5
6
O.I
O.I
O.I
0.05
aanvullen tot
jj
jj
7
8
>>
0.2
O.I
gel. volumina
jj
jj
9
>j
0.2
jj
10
jj
O.OI
JJ
11
jj
0.05
JJ
12
jj
JJ
13
remming
14
0.2
jj
15
O.I
,,
16
0.2
jj
17
O.I
18
0.05
jj
Uit vorenstaande proeven B. en C. blijkt:
Het pleuritis-exsudaat afkomstig van paard N°. 874 dat aan
borstziekte (pleuropneumonie) lijdende was, bevatte complement-
bindende stoffen, daar het met een ovale bacillen extract ver-
mocht remming der haemolyse te veroorzaken.
Volgens proef C. bleek dit niet het geval te zijn voor het bloed-
serum afkomstig van paard N°. 364. Bij dit paard was tijdens de
borstziekte in geringe mate eene longcongestie aanwezig.
A. Proef met diplo-streptococcenextract en pleuritis-exsudaat
Borstziekte patiënt N°. 254.
De complementcontröleproef had uitgewezen, dat als comple-
mentdosis 0.05 cc. moest genomen worden.
ie. De eigenlijke proef geschiedde als volgt:
Extract
Pleuritis
Steriele phys.
NaCl-solutie
5% gesensib.
N°.
Complement.
diplo-
exsudaat.
schapen-
Resultaat.
streptococcen
bloedlich.
1
0 05
03
0.5
1 cc
remming
2
jj
0.2
0.2
jj
3
j j
0.2
O.I
aanvullen tot
jj
4
5
jj
0.2
O.T
0.05
0 2
gel. volumina
jj
jj
6
«j
OI
0.1
7
jj
O.I
0.05
gedeeltelijke
remming
-ocr page 76-
~ 75 —
N°.
Complement
Extract
diplo-
streptococcen
Pleuritis
exsudaat
Steriele phys.
NaCl.-solutie
5% gesensib.
schapen-
bloedlich.
Kesultaat,
8
0.05
0.2
__
1 cc
haemolyse
9
jj
O.I
i>
IO
»>
0.2
jt
II
>>
0.1
aanvullen tot
t>
12
13
>>
__
0.05
gel. volumina
>>
H
remming
iS
0.2
16
0.1
!>
17
0.2
)>
18
O.I
>)
19
0.05
)t
B. Proef. Diplo-streptococcen-extract met bloedserum borstziekte-
patiënt
n°. 417.
streptococcen
extract.
Inactief serum
Steriele phys.
NaCl-solutie
5% gesensib.
Complement.
patiënt n° 41
roode schapen
bloedlich.
Resultaat.
1
0.05 cc
0.2 cc
0.2 cc
remming
2
>>
>>
0.1 „
,'j
3
1
>)
o.oS „
j_-
4
)
0.01 „
>}
5
t
O.I CC
0.2 „
>;
6
t
J)
0.1 „
u
7
>)
0.05 „
j)
8
}t
)}
0.01 „
>y
9
IJ
0.2 cc
haemolyse
10
1)
O.I CC
jj
11
0.2 cc
}>
12
)
O.I
M
13
1
o-oS „
4
)}
14
,
0.01 „
3
1
3
JJ
15
0.2 „
>)
16
"o
M
17
>
remming
18
O.I CC
CD
M
.
>y
!9
0.2 cc
0.2 cc
■■_<•
1
»t
20
O.I CC
0.2 „
M
O
j>
21
0.2 „ <
en tot
M
Inact.norm.
Inactief nor-
maal paarden
ijvull
0.05 cc
0.2 cc
serum.
rt
22
0.2 cc
haemolyse
23
>)
0.1
jj
24
)>
o-os „
25
))
0.01 „
)>
26
O.I CC
0.2 „
i> #
27
))
0.1 „
»)
28
>>
0.05 „
))
29
)>
0.01 „
>>
0.2 „
>>
3i
0.1 „
>y
32
0.05 „
}>
33
0.01 „
•)
34
0.2 „
remming
35
0.2 cc
0.2 „
>>
36
O.I „
0.2 „
>•
-ocr page 77-
C. Proef, diplo-streptococcen extract immun Serum tegen de
diplo-streptoccoccen.
N°.
Complement.
Diplo-strep-
tococ.-extract
Inact. immun
serum.
Steriele phys.
NaCl-solutie.
5 % gesensib.
schapen-
bloedlich.
Resultaat.
i
0.05
0.2
0.2
1 cc
remming
2
3
>>
0.2
0.2
O.I
0.05
aanvullen
j>
4
5
O.I
O.I
0.2
O.I
tot gelijke
volumina
6
>>
O.I
0.05
j)
7
jt
0.05
0.2
3)
8
>y
0.03
O.I
J)
9
>>
O.OI
O.I
»>
Uit deze drie proefnemenigen kan dus geconcludeerd worden,
dat het serum tegen diplo-streptococcen, zoowel als het bloed-
serum en het pleuritis-exsudaat van verschillende aan borstziekte
lijdende paarden complement-bindende stoffen bevatten, daar zij
met diplo-streptococcen-extract remming der haemolyse vermogen
te veroorzaken.
De proef werd herhaald voor het paard N°. 806 dat aan normaal
verloopende borstziekte lijdende was. Het bloed was op den der-
den dag bij eene lichaamstemperatuur van 40.3C. genomen. Klinisch
kon met zekerheid geen aandoening der longen gediagnostiseerd
worden. Vooraf was bepaald, dat als complement-dosis 0.075 cc.
moest genomen worden.
N°.
Complement.
Diplo-strep-
tococ.extract.
Inactief se-
rum patiënt
N°. 806.
Steriele phys.
NaCl-solutie.
5% gesensib. 1
schapen- j Resultaat,
bloedlich.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
0.075
>j
)>
>>
tj
jj
>y
>>
O.I
O.I
O.I
0.05
0.05
0.05
O.I
0.05
O.I
0.05
O.OI
O.I
0.05
O.OI
0.005
0.005
O.I
O.OI
aanvullen
tot gelijke
volumina.
1 cml.
;', "
>>
jj
>>
ty

1)
remming
>)
jj

>>
ged. „
„ haemol.
i>
>>
Met ovale bacillen extract viel de reactie negatief uit, zoodat het
bloed van den patiënt in dit geval geen complementbindende stof-
fen bevatte. Remming der haemolyse werd dus alleen met diplo-
streptococcen en niet met een ovale bacillen extract verkregen.
-ocr page 78-
- 77 -
Pfeiler & Hempel waren bij soortgelijke onderzoekingen tot de
volgende resultaten gekomen:
„ps ist nicht gelungen, mit Hilfe der Komplementbindings-
methode zu ermittelen, ob der ScHÜTZ'sche Brustseuche-strepto-
coccus oder die Pasteurella equina (ovale bacillen) Beziehungen zur
Brustseuche der Pferde haben."
Ten opzichte van de ovale bacillen kwam het verkregen resultaat
met het onze overeen; niet echter met dat der diplo-streptococcen,
daar wij dienaangaande steeds positieve uitkomsten bij onze on-
derzoekingen verkregen.
2. Agglutinatie-onder zoekingen.
Deze onderzoekingen werden ingesteld om de betrekking na te
gaan van de pneumonie (diplo) streptococcen en van de ovale
bacillen, tot de borstziekte.
Ten opzichte van deze bacteriën werd het agglutine gehalte
bepaald van serum.
a.     afkomstig van borstzieke paarden, op verschillende dagen na
het optreden der ziekte;
b.     afkomstig van paarden, die gedurende hun verblijf in het
remontedepöt voor de borstziekte onvatbaarheid getoond had-
den;
c.     afkomstig van oude treinpaarden ( -j- 15 j.) en
d.     afkomstig van een veulen, waarvan met zekerheid bekend
was, dat het steeds gezond was geweest.
De agglutinatie is het eerst door Gruber-Durham e.a. be-
schreven. Zij merkten op, dat het serum van menschen, die aan
Cholera of Typhus leden of wel in het reconvalescentstadium ver-
keerden, in staat was, cholera-resp. thyphusbacteriën, welke eerst
homogeen in de cultuur verdeeld en beweeglijk waren tot vlokken
te doen samenballen. Microscopisch zag men, dat de beweeglijk-
heid verloren was, de bacteriën lagen op hoopjes. Het scheen als-
of de bacteriën aan elkaar kleefden, vandaar den naam agglutinatie.
Daar ook normaal serum deze eigenschap bezit moet men eene grens
trekken; men houdt de reactie voor positief indien in sterke ver-
dunning van serum met de cultuur de agglutinatie nog plaats vindt.
Normaal serum geeft vaak nog agglutinatie bij 1:50 terwijl het
serum van typhuslijders in veel sterkere verdunning soms zelfs
1:5000, nog een fraaie agglutinatie geeft. De bacteriën worden hier-
bij niet gedood, ze kunnen zich nog vermenigvuldigen en zijn ook
nog virulent.
Bij de beschreven bacteriologische onderzoekingen en bij de
-ocr page 79-
-78 -
bereiding van sera tegen de pneumonie-streptococcen had ik
geconstateerd, dat deze pneumonie-streptococcen in verband met
hun groei in bouillon in twee groepen kunnen verdeeld worden. Tot
de eene groep behooren zij, die in bouillon kleinere of grootere
vlokken vormen, die op den bodem bezinken of die gesuspen-
deerd blijven; tot de andere, de kleinste groep behooren de diffuus
groeiende pneumonie- streptoccocen.
Het waren de culturen der streptococcen dezer laatste groep,
18 a 24 uur bij 370 C. gecultiveerd, welke zich uitsluitend voor
het onderzoek der verschillende bloedsera leenden.
Ten einde miswijzingen met homogene pneumonie-streptococ-
cen-bouillonculturen te voorkomen, werden eveneens controle-
proeven ingesteld, die als volgt plaats vinden:
Van eene 24 uur oude pneumonie-streptococcen-serumbouillon
cultuur werd de serumbouillon na centrifugeeren door steriele
physiologische keukenzoutsolutie vervangen. Laatstgenoemd werd
weder door afhevelen en door filtreerpapier van het bezinksel
verwijderd.
Aan den vloeistof rand van elk reageerbuisje gevuld met het te
onderzoeken serum in verschillende verdunningen werd nu eene
2 m.gr. öse pneumonie-streptococcen-bezinksel zorgvuldig af-
gestreken. Deze reageerbuisjes werden van een wattenprop voor-
zien en minstens zes uur in een broedstoof geplaatst.
Het resultaat dezer onderzoekingen was:
ie. De minste verdunning van het serum, waarbij agglutinatie
alsnog optrad was 1:10000. Dit gold o.a. voor sera afkomstig
van borstzieke patiënten op den 3den en 4den dag na de infectie.
2e. De verkregen agglutinatie-waarden bij paarden, die ge-
durende hun verblijf in het remontedepót niet aan de borstziekte
geleden hadden, ging het getal 2000 niet te boven.
3e. Met het serum van oude treinpaarden kon bij eene verdun-
ning van 1:500 en zelfs van 1:1000 positief resultaat verkregen
worden.
4e. Ten opzichte van het serum van een veulen, waarvan met
zekerheid bekend was, dat het steeds gezond was geweest viel de
reactie bij eene verdunning van 1:100 positief uit.
Waarschijnlijk bevatte het serum dus normaal agglutinine voor
de ScHüTz'sche pneumonie streptococcen, evenals dit voor het
normaal serum van den mensch voor Typhus het geval is.
-ocr page 80-
— 79 —
5e. Voor ovale bacillen vielen de agglutinatie-onderzoekingen
negatief uit; met uitzondering van het serum van paard N°. 874
Hiermede kon bij eene verdunning van 1:500 positief resultaat
verkregen worden. (Het pleuritis exsudaat van dezen patiënt be-
vatte eveneens complementbindende stoffen ten opzichte van een
ovale bacillen extract).
VI. Klinische W aamemingen.
Alvorens tot de vermelding van klinische waarneming en de be-
strijding der borstziekte enzoötiën van 1910—'11 en 1911—'12
over te gaan, lijkt het mij gewenscht het een en ander aangaande
onze remontepaarden te doen voorafgaan.
Regel is, dat alle paarden, welke ten behoeve van het leger
worden aangekocht, eerst in het remontedepöt komen.
Verreweg het grootste contingent leveren de jaarlijks in Ierland
aangekochte jonge paarden.
In 1910 bedroeg dit aantal 447; in 1911:403. De aankoop heeft
om bepaalde redenen steeds plaats einde April of begin Mei.
Alvorens de voor de commissie geschikt lijkende paarden uit
alle deelen van Ierland, afkomstig uit stallen van fokkers, van
particulieren, gekocht op markten, onbeslagen heen en weer ge-
zonden en vervoerd per spoorwagen en per boot, op stal van den
handelaar zijn gekomen, hebben deze dieren reeds heel wat achter
den rug, en mocht dit nog niet het geval zijn, dan draagt het
hernieuwde contact met paarden uit andere streken op den voor-
loopigen eindstal, stellig het zijne bij, dat weder een deel der paar-
den aan verschillende min of meer ernstige aandoeningen van den
luchtweg gaan lijden. Met eenige zekerheid kan gezegd worden, dat
verschillende dezer jonge paarden op het oogenblik, dat zij als
remontepaard aangekocht worden, zich bevinden in het incubatie
stadium van ziekten speciaal van die der ademhalingswegen. Als
men nu denkt, dat „het leed" na aankoop geleden is, dan heeft men
het mis. Alvorens deze dieren in onze weiden aankomen, valt er
nog zeer veel voor, hetgeen uit het volgende blijkt:
Bekend is het, dat verschillende dezer jonge paarden tijdens
het transport naar Nederland noch drinken noch eten willen.
Het vijf malen in en uitladen zoowel van spoor als schip, alvorens
in de weide te zijn aangekomen; de langdurige reis na voorafgaande
vermoeienissen; de overgang van het meer gelijkmatige klimaat
van Ierland naar ons klimaat met de in de maand Mei dikwijls
groote tempera tuursverschillen; de veeal vochtige ligplaats in de
weide; de verandering van water en voedsel van vaak niet vol-
-ocr page 81-
— 80 —
doende samenstelling; het niet voortdurend deskundig toezicht,
dat in verafgelegen weiden niet mogelijk kan zijn, ziedaar zoovele
oorzaken dat deze jonge paarden er spoedig slecht uitzien en ont-
zettend slap worden en dat zij minder weerstand kunnen bieden
aan de inwerking van bacteriën op de luchtwegen, waarvoor jonge
paarden in het algemeen eene praedispositie bezitten. Nadeelige
gevolgen blijven dan ook nimmer uit en jaarlijks worden verliezen
geleden, welke vooral het gevolg zijn van ernstige ontstekingen der
diepere luchtwegen. Het zenden van de Iersche remontepaarden
naar de weiden is noodzakelijk, aangezien in het remontedepöt
bij hun aankomst nog geen ruimte beschikbaar is. De hier aan-
wezige paarden van den vorigen aankoop zijn dan nog niet naar de
corpsen vertrokken. De weiden bevinden zich in de nabijheid van
Leiden, Utrecht, Apeldoorn en Deventer, waar particulieren bij
contract de zorg voor het weiden op zich hebben genomen.
Met de behandeling van en het toezicht op de weidepaarden zijn
belast de militaire paardenartsen der nabijgelegen garnizoenen.
Waar paarden gewreid worden is een militaire wachter, die onder
meer er op heeft te letten of een paard hoest, of het wel graast en
de overige paarden wel volgt. Hij moet een ziek paard kunnen be-
merken en zorgdragen, dat een dergelijk wellicht aan borstziekte
of goedaardigen droes lijdend paard wordt opgestald.
Dat dit toezicht als voldoende kan beschouwd worden, zoo-
dat een ziek, koortsig paard tijdig opgemerkt wordt en zoodoende
voorkomen wordt, dat het gedurende een kouden nacht of in aan-
houdende regen in de weide blijft, kan volgens mij niet beweerd
worden.
Meestal blijven deze paarden tot de eerste dagen van September
in de weide. Mijns inziens is dit veel te lang. Voedzaam gras is
de laatste maanden gewoonlijk niet aanwezig. Van de enorme
vliegenplaag in de maand Augustus hebben de dieren zeer veel te
lijden. Beschutting tegen de brandende zon (als boomen of een
open stal) is in de meeste weiden niet aanwezig. Is laatstgenoemde
er wèl, dan komen de dieren alleen bij avond en 's nachts naar
buiten om te grazen. Vaak zijn de nachten reeds koud of valt er
aanhoudend regen en vinden de dieren geen droge ligplaats. Het
verblijf in de weide in het najaar is niet alleen oorzaak, dat zij
sterk in voedingstoestand teruggaan, maar zij komen dan tevens
in het slechtste jaargetijde in het remontedepöt. Zij zijn door
en door slap, terwijl dikwijls maanden verloopen voor zij een
weinig op kracht komen. Het sterk achteruitgaan in voedings-
toestand op het einde van den weidegang moet eveneens oprek ening
-ocr page 82-
— 8i —
gesteld worden van het gelijktijdig optreden van parasieten als:
strongylus, gastrophilus, pediculae en herpes, die het hunne
bijdragen tot vermindering van het weerstandsvermogen. Met het
achteruitgaan in voedingstoestand en het optreden dezer para-
sieten gaat dan als het ware gepaard het optreden van aandoeningen
van de voorste en diepere luchtwegen zooals neuskeelcatarrh en
bronchiaalcatarrh.
Hiermede staat het tijdstip van het optreden der borstziekte
in het remontedepöt in verband, hetgeen ten opzichte van de
aetiologie dezer ziekte mijns inziens van belang is.
In afl. 12 van het „Tijdschrift voor Veeartsenijkunde 1912"
beschrijft Van Zijverden de contagieuse pleuro-pneumonie onder
de remontepaarden.
Behalve eene beschrijving van de verschijnselen, waaronder
de ziekte optreedt en hoe deze moeten worden behandeld, worden
middelen aangegeven om de ziekte zooveel mogelijk te voorkomen
en om het verliescijfer er van zoo laag mogelijk te maken.
Van Zijverden zegt nu aangaande het tijdstip van optreden
der borstziekte in het remontedepöt:
„Het is de vraag of deze aandoeningen waarmede de jonge paar-
den uit de weide in het remontedepöt aankomen, de borstziekte
niet inleiden, in elk geval hebben ze een grooten invloed op het
verloop er van."
Behalve Iersche komen ook inlandsche paarden in het Remon-
tedepöt. In 1910 ten getale van 136, in 1911 ten getale van 120.
Deze worden bij gedeelten door de inlandsche remontecommissie,
gedurende het geheele jaar (met uitzondering van de maanden Mei
en Juni) meestal direct van de fokkers gekocht. Deze inlandsche
paarden zijn 3 tot 5 jaren oud en uitsluitend bestemd voor de
Veld-Artillerie. Zij komen rechtstreeks naar het remontedepöt.
Maar voor ze daar aankomen is er, hoewel in mindere mate dan
met de Iersche remontpaarden, heel wat mee gebeurd. Wanneer
eene infectie-ziekte onder de paarden van een fokker uitbreekt
kan meestal als aanleidende oorzaak opgespoord worden: „con-
tact met vreemde paarden." Meerendeels zijn deze inlandsche
paarden dan ook niet aan goedaardige droes en andere infecti-
euse aandoeningen der luchtwegen lijdende geweest, niettegen-
staande met eenige zekerheid gezegd kan worden, dat in het al-
gemeen wat inrichtingen der stallen en verpleging der paarden
betreft bij de fokkers, aan geringere hygiënische eischen voldaan
wordt, dan in het remontedepöt.
De reis; het herhaald in- en uitladen; de veranderde omstandig-
-ocr page 83-
— 82 —
heden, het voorafgaand veel van het dier vergend onderzoek op
cornage in een jaargetijde waarin ongunstige weersgesteldheid regel
is, zijn oorzaak, dat deze inlandsche remontepaarden ziek met neus-
catarrh, hoestende of met verhoogde temperatuur in het depot
aankomen. Weldra blijken zij ook aan goedaardigen droes te lijden.
Zij zijn nu eene nieuwe bron van infectie en maken dat op deze wijze
de goedaardige droes in het remontedpöt voortdurend in mindere
of meerdere mate blijft heerschen. Zij leveren niet alleen eene nieuwe
bron van infectie op voor de aanwezige paarden, maar zij zijn zelf
ook veel vatbaarder voor de in het remontedepöt jaarlijks op-
tredende borstziekte.
Vaak traden dan ook bij deze nieuwe aankomende paarden z.g.
menginfecties (Mischinfektionen) op, welke veel kwaadaardiger
zijn en ongunstiger verloopen dan dit anders het geval is.
Dank zij de preventieve aanwending van het droesserum trad
hierin, hetgeen nader blij ken zal eene groote verandering ten goede op.
Bijzonderheden en waarnemingen betreffende de borstziekte vanaf
de oprichting van het remontedepöt.
Daar in 1908 de woning, het archief, door het afbranden van het
herstellingsoord is vernield, ben ik aan de mededeelingen van
Generaal Knel oud-Directeur van het remonte-depöt en aan die
van collega Knipscheer veel verschuldigd, te meer, daar zij mij
verschillende gegevens verschaften, die ik vermeen als bewijzen te
kunnen te berde brengen tot het verklaren van het wezen der borst-
ziekte. Sedert de oprichting van het remontedepöt in October 1886 is
er bijna geen jaar voorbijgegaan of onder de aangekochte paarden
trad borstziekte op.
De wijze van optreden was volgens Knipscheer (Tijdschr. v.
Veeartsenijkunde 1908) meestal dezelfde. Slechts aangaande het
tijdstip van de optreding der eerste ziektegevallen, was verschil
waar te nemen. Zoo deden zich in het najaar van 1907 reeds bin-
nen één week na aankomst uit de weiden eenige gevallen voor, zoo-
als Knipscheer zich uitdrukt: „met een volledig ziektebeeld, on-
der meer met uitgebreide pneumonie." Vaak verloopen weken, dat
geen enkel verdacht verschijnsel kan worden waargenomen, alle
paarden goed eten en niet hoesten. Meestal kort na elkander laten
dan in verschillende stallen plotseling enkele paarden hun haver
geheel of gedeeltelijk onaangeroerd, hoesten een weinig en hebben
verhoogde lichaamstemperatuur. Dikwijls heeft herstel in 24
uur plaats. Eenige dagen later laten weder enkele paarden hun
haver liggen. Dit herhaalt zich, in de eerst aangetaste stallen
-ocr page 84-
-83 -
komen wederom gevallen voor, de symptomen vermeerderen zich en
worden ernstiger.en duidelijke gevallen van aandoening der borst-
organen zijn dan waar te nemen."
Dit kan ik onderschrijven voor de enzoötiën 1910—'n en 1911—
'12; -_t 4 weken na aankomst der weidepaarden in het depot werd
de borstziekte volgens de voorschriften als ,,heerschend" gemeld.
Ik deel Knipscheer's meening, dat de oogenschijnlijk gezonde
weidepaarden de smetstof medebrengen. Dat de bron van be-
smetting in het depot zelf zou gelegen zijn, wat buitenstaanders
wel eens beweren is ook daarom niet aannemelijk, omdat jaar-
lijks vóór de komst der nieuwe paarden alle stallen terdege wor-
den schoongemaakt en ontsmet.
Dit geschiedt aldus:
De bodem der stallen, welke uit vastgeloopen aarde en zand be-
staat, wordt afgegraven; de voerbakken worden buiten den stal
gebracht en gereinigd; zolders, ramen, deuren en muren afgestoft,
afgeschrobd en met behulp van een handbrandspuit met creoline-
oplossing bespoten; de muren worden gewit en de bodem met
nieuwe aarde aangevuld. Persoonlijk heb ik kunnen waarnemen,
dat eene dergelijke reiniging voldoende is,
In Februari en Maart bezorgde ik kunstmatig, door subcutane
inspuiting van enkele c.M3. virulent bloed, aan ruim 600 jonge
remontepaarden de „Pferdestaupe,"
Uit mijn studie over deze ziekte, aan welker besmettelijkheid
niet te twijfelen valt, is gebleken, dat na de genoemde reiniging der
stallen bij geen enkel der in September nieuw aangekomen paar-
den deze ziekte optrad.
Ik vermeen aan de volgende waarnemingen eene bijzondere
beteekenis te moeten toekennen.
ie. In de naaste omgeving van het remontedepöt kwamen
nimmer gevallen van borstziekte heerschend voor;
2e. Het roggestroo (1200.000 K.G. per jaar) wordt geregeld ge-
durende het voorkomen der borstziekte door -j^ 250 boeren ge-
leverd en per wagen bespannen met één of twee paarden aange-
voerd, zelfs van plaatsen 25 K.M. van het remontedepöt verwijderd.
3e. De mest der paarden van het remontedepöt wordt per
spoor naar tal van ver afgelegen plaatsen vervoerd, zelfs naar
het buitenland. Nimmer heeft dit tot het heerschend optreden van
de borstziekte aanleiding gegeven.
4e. Meer dan eens is door paardenartsen ernstig getracht door
onmiddellijke verwijdering en afzondering reeds bij het allereerste
-ocr page 85-
-84-
verdachte ziektegeval en van de daarna komende zieken de uit-
breiding tegen te gaan, doch steeds zonder resultaat.
Als bewijs hiervoor haalt Knipscheer aan: Bij de enzoötie van
1905—'06 waren de paarden uit de weiden te Beekbergen, waar
borstziekte tot kort voor hun vertrek naar het remontedepöt
was voorgekomen, opgestald in de verwijderd liggende zoogenaam-
de quarantaine stallen N°. 28 en 29 (■£ 10 minuten gaans van de
groote groep van stallen gelegen).
Doch onder deze paarden trad de ziekte vooreerst niet meer
op. Dit geschiedde eerst geruimen tijd later, nadat de borst-
ziekte reeds langen tijd had geheerscht in de groote groep van stal-
len waar paarden gestald waren uit weiden, gelegen in geheel andere
streken.
5e. Het is voorgekomen, dat de borstziekte niet binnendrong
in twee stallen, ofschoon ze tusschen de andere lagen, waarin de
ziekte gedurende lange maanden uitgebreid heerschte. Zelfs
opzettelijk ingebrachte zieken (waarvan er één ter plaatse stierf)
vermochten geen besmetting te brengen. En hoogst merkwaardig
juist op den dag, voor het vertrek dezer schijnbaar onvatbare
paarden en toen in het depot geen enkel geval meer voorkwam,
trad onder hen het eerste geval van borstziekte op. Daarna hebben
zich onder deze paarden nog 25 gevallen voorgedaan, waarvan
twee met doodelijken afloop.
6e. De andere -j- 40 oudere werkpaarden, z.g. treinpaarden,
worden niet door de borstziekte aangetast, ofschoon hun stal
waarin zij zijn ondergebracht (No. 6) te midden der andere ligt.
Het is maar eenmaal voorgekomen en wel gedurende de enzoötie
1905—1906 toen 2 dezer paarden en een offkierspaard duidelijk
aan borstziekte leden met lichte pneumonie, doch zonder pleuritis.
Deze 40 paarden zijn in 15 jaren ongeveer 4 maal verwisseld,
zoodat zij als + 150 paarden mogen worden aangemerkt.
ye. Meestal blijven 100 a 200 van de op 3-jarige leeftijd aan-
gekochte remontepaarden gewoonlijk nog in het tweede jaar in
het depot. Hebben deze het jaar te voren eene borstziekte-enzoötie
medegemaakt, dan is het eene groote zeldzaamheid als 1 of 2 van
dit aantal het volgend jaar opnieuw wordt geïnfecteerd, meestal
geen. Tijdens de enzoötie van 1910—'11 constateerde ik een zeer
slepend verloop der ziekte in stal 25, met zeer onregelmatige
tusschentijden. Er verliepen zelfs 3 maanden alvorens zich weder
een nieuw geval voordeed.
-ocr page 86-
-85 -
Op deze wijze werden 2 paarden ziek, die reeds langer dan een
jaar in dezen zelfden stal waren.
8e. Stal No. 26 ligt tusschen No. 25 en 27 en was van 1907—
1908 bezet met 5-jarige paarden; de drie stallen behooren tot een-
zelfde blok en hebben dus hetzelfde personeel. In September brak
de borstziekte uit, weldra in 25 en later in 27, maar in Februari
was 26 nog de eenige der 30 stallen, waarin zich geen geval had
voorgedaan. Ten slotte' trad ook in dezen stal de borstziekte op,
zeer slepend en het aantal patiënten was gering.
9e. De verspreiding der ziekte in eenzelfden stal is vaak zeer
merkwaardig.
De eerste patiënt wordt meestal vlug door meerdere gevolgd;
na één of twee weken wordt het melden van zieken minder, na
maanden sporadisch.
10e. Gedurende de verschillende enzoötiën evenals voor die van
1910—'11 en 1911—'12 is in het remontedepöt geconstateerd, dat
meestal een der hoekpaarden van den stal het eerst aan borstziekte
leed.
11e. In die stallen, welke het laatst gebouwd zijn en die wat in-
richting, ruimte en luchtverversching betreft aan billijke hygiensche
eischen voldoen, is het verloop der borstziekte langzamer en blijft
deze ziekte maanden lang heerschen.
12e. In eenzelfde enzoötie gebeurt het enkele malen, dat een
paard, nadat het geheel hersteld was, voor de tweede maal aan de
ziekte ging lijden, na een min of meer groot tijdsverloop.
13e. Uit meteorologische gegevens valt moeilijk af te leiden hoe-
veel invloed de weersgesteldheid op het ontstaan der ziekte oefent.
De meeste ziektegevallen worden tegelijk gemeld bij vochtig-,
guur-, winderig- of mistig weer, in het bijzonder bij N.W. wind.
Helder, zonnig, droog weer zonder scherpen wind, heeft een merk-
baar gunstigen invloed op het verloop der ziekte. Hierbij dient
echter te worden opgemerkt, dat bij ongunstige weersgesteldheid
de paarden meer in de stallen verblijven. Zij krijgen alsdan be-
weging in den stal. Door het losloopen, stoeien etc. wordt veel stof
veroorzaak, zoodat de gelegenheid tot besmetting aldaar veel grooter
is dan in de loopplaatsenen in de weide, alwaar tevens de verschil-
lende lagere organismen, die met de geëxpectoreerde en andere
recreta uitgescheiden door de inwerking van de zon, het licht en
andere invloeden eerder vernietigd worden. Op zon- en feestdagen
-ocr page 87-
— 86 —
blijven de paarden binnen. Rioleering is in de stallen niet aanwezig,
urine en mest, hoewel deze laatste zooveel mogelijk verwijderd
wordt, verspreiden schadelijke gassen. De temperatuur en de at-
mospheer laten dan ook bij ongunstig weder of na en op zon- en
feestdagen te wenschen over. In direct verband staat hiermede het
aantal nieuwe borstziekte gevallen. Hoe vaker en hoe langer te
stallen geventileerd en de paarden in de drijf- en loopplaatsen ge-
lucht kunnen worden, des te geringer is het aantal paarden, dat
voor borstziekte in behandeling komt.
De verschijnselen, waargenomen bij de borstziekte in het Remonfe-depót.
De borstziekte enzoötie 1910—1911 werd, zooals gezegd is,
ingeleid door aandoeningen van de bovenste luchtwegen. Nadat
in de eerste helft van October verschillende paarden voor neus-
keelcatarrh, gepaard met hooge koorts in behandeling kwamen,
werd op 22 October de borstziekte als heerschend gemeld.
Onderstaande opgave geeft het aantal patiënten aan, dat in
de verschillende maanden in behandeling kwam.
1910—'11
1911—'12
October
19
0
November
24
44
December
16
63
Januari
16
21
Februari
17
15
Maart
30
14
April
44
13
Mei
14
0
Juni
4
0
Juli
2
0
De verdere waarnemingen in het verloop dezer enzootiën, waaraan
eene zekere belangrijkheid niet zal kunnen ontzegd worden, waren
de volgende:
Knipscheer zegt: „Meestal treedt in het Remontedepöt een
geval van contagieuse pleuro-pneumonie plotseling op. Het te
voren volkomen gezond schijnende paard laat de haver geheel of
ten deele onaangeroerd en de nu opgenomen .lichaamstemperatuur
blijkt tot 40 a 410 C. te zijn gestegen." Geheel juist is dit echter
niet. Het verlies van paard N°. 709 tijdens de epizoötie 1910—'n
moest vermoedelijk worden toegeschreven aan het optreden eener
complicatie, vermits dit paard door bleef eten en naar het uiterlijk
niet ziek was, zoodat het ziek zijnde nog eenige dagen door
-ocr page 88-
-87-
is gedreven (verplichte beweging in de drijfbaan). .Ten einde de
ziekte bij de verschillende paarden van den stal tijdig te kunnen
vaststellen en aldus het zieke dier dadelijk aan zijn werk te kunnen
onttrekken, werd het bij den aanvang der enzoötie van 1911—'12
door mij noodzakelijk geacht, dagelijks bij al de paarden van den
stal, waarin de ziekte haar intrede had gedaan, zoowel des morgens
voor het naar buiten gaan, als des namiddags, de lichaamstempe-
ratuur op te nemen. Dat dit absoluut noodzakelijk is, bleek uit de
op die wijze gedane waarnemingen. Ik moet echter volstaan met
het geven van enkele voorbeelden.
Den 3en Februari 1912, alzoo ruim 4 maanden nadat de enzoötie
in het Remontedepot heerschende was, deed zich in stal 10 het
eerste geval van borstziekte voor.
Daar N°. 307 zijn haver geweigerd had, werd de temperatuur
opgenomen die 400 C. bleek te zijn. Onmiddellijk werd geadviseerd
dagelijksche opname van de lichaamstemperatuur, met het volgende
resultaat bij de 36 paarden in dezen stal.
4 Febr.                5 Febr.                6 Febr.
N°. 36                   38.4                     39                       40.5
N°. 258                   37.7                     38.8                     40.2
N°.3o9                   38.7                      38.8                      40.2
Zelfs het nauwlettend toezicht, waardoor de minste afwijking
in het gedrag van het paard wordt opgemerkt, kan in deze onvol-
doende geacht worden, daar meerdere malen bij deze geregelde tem-
peratuursopname bleek, dat een paard bij lichaamstemperatuur
van ^ 400 C. bleef door eten en noch van mindere opgewektheid,
noch van trageren eetlust of van hoesten sprake was. Hierbij dient
echter ook vermeld te worden, dat zich gevallen voordeden, waarbij
binnen de 8 uur, nadat des morgens de lichaamstemperatuur
normaal bevonden was, deze tot 400 en meer gestegen bleek.
Regel is, dat de lichaamstemperatuur van een ziek wordend paard
eerst na 1 of 2 dagen boven de 400 C. stijgt. Het tijdig ontdekken
dezer ziekwordende paarden is voor het verloop der borstziekte
van het grootste belang, hetgeen nader blijken zal. Door deze
geregelde temperatuursopname bleek enkele malen, dat bij het-
zelfde paard plotselinge stijgingen (met kleinere en grootere tusschen-
ruimten) van de lichaamstemperatuur zelfs tot. 40.50 C. twee en
meerdere malen voorkwamen, die meestal slechts één dag
aanhielden, zonder gepaard te gaan met andere ziekte symptomen.
Deze paarden gingen echter na eenigen tijd aan de borstziekte
lijden. Ook deze waarneming is mijns inziens voor het verklaren
van het wezen der borstziekte van belang.
-ocr page 89-
- 88 -
Voorts werd het noodzakelijk geacht, deze ziek wordende paarden
zoo spoedig mogelijk te isoleeren. De geregelde opnamen van de
lichaamstemperaturen stellen ons in staat tijdig, zonder dat hier-
aan groot gevaar verbonden is, tot het verplaatsen van het ziek
wordend paard over te gaan. De opname in een stal, waarin zij
onder voortdurend deskundige controle staan en in de beste hygië-
nische condities te brengen zijn, is voor de bestrijding dezer ziekte
van het grootste belang.
Door de geregelde temperatuursopname werden de zieken terstond
ontdekt en konden zij voorzien van dekens alsnog zonder te veel
inspanning van hun krachten naar den ziekenstal gebracht worden.
(De aanwezigheid van een transportwagen voor dit doel, zou geen
overbodige luxe zijn).
Voor mijn komst in het Remontedepöt, was het gebruikelijk, dat
de eerste borstzieke patiënten in de boxen van den stal geïsoleerd
werden. Dit is zeer pernicieus, daar in boxen evenals in de hoek-
plaatsen en standen met tusschenschotten van de noodige lucht-
verversching geen sprake is. Deskundigen met luxe paardenpraktij-
ken zullen zeker kunnen bevestigen, dat de verliezen van in boxen
behandelde patiënten voor ontstekingen der diepere luchtwegen,
hoog zijn. Voor dergelijke zieken zijn boxen, doodskisten.
Gebruikelijk was het eveneens, dat zoodra meerdere paarden
in een stal voor borstziekte in behandeling kwamen, zij
bijeen geplaatst werden. Gingen de overige gezonde paarden van
den stal naar buiten, dan moesten zij met behulp van lange stokken,
door een wachter, tegen den overlast van deze paarden beschermd
worden. Men moet het waargenomen hebben, om zich een denkbeeld
te kunnen vormen van de slechte condities, waarin deze vaak zeer
ernstig lijdende paarden verkeerden na i, 2 of meer dagen, waarop
aan de gezonde paarden van den stal wegens abnormale weers-
gesteldheid niet buiten, doch los in den stal beweging gegeven was.
Men zou mij terecht van oncollegialiteit kunnen beschuldigen,
wanneer ik in verband met vorenstaande vergat te vermelden, dat
de bedoeling van het niet isoleeren der patiënten was, het door-
zieken te bevorderen. Men redeneerde aldus: Het doorzieken heeft
ten gevolge,
i°. dat alle paarden van den stal, welke vatbaar zijn, ziek
zullen worden en er zoo geen kans meer bestaat, dat zij de besmet-
ting overbrengen bij hun komst bij de corpsen en depots,
2°. door het sneller „doorzieken" op één stal, zijn de paarden
daarvan in staat om spoedig bij goed weer in den koppel gedreven
te worden, zoodat niet in het voorjaar in alle stallen tal van slappe,
-ocr page 90-
-89
achterlijke paarden zijn, die ook de oefening der gezonde tegen-
houden. Nader zal evenwel blijken, dat niet uitsluitend het
verblijf der geïnfecteerde paarden het doorzieken van de overige
paarden bevordert, doch dat andere voorbeschikkende momenten,
hierop van grooten invloed zijn.
Is het onder normale omstandigheden al zeer moeilijk bij een
paard zuivere waarnemingen aan de borstorganen te doen, in nog
grooter mate is dit het geval bij de jonge remonte-paarden, omdat
ze ongedresseerd en ongepoetst zijn, en dik in hun winterhaar zitten.
Verblijven de borstzieke patiënten nu met de gezonde paarden
in den zelfden remontestal, dan ontbreekt, behalve de zoo ge-
wenschte frissche, stofvrije lucht, steeds de noodige stilte. Ook om
deze reden werd de isoleering en de opname der patiënten in
een afzonderlijken ziekenstal door mij noodzakelijk geacht.
De verschijnselen, waaronder de borstziekte tijdens de enzoötie
i9io/'n en I9ii/'i2 optrad, waren de volgende:
Het optreden de verschillende symptomen is vrij plotseling,
vaak zonder voorafgaan van prodomie; zoowel sterke als zwakke
paarden worden aangetast, deze laatste echter meestal het eerst.
Gestoorde eetlust; het paard laat de haver geheel of ten deele
onaangeroerd. Sommige paarden blijven geregeld eten, andere ne-
men hun ration haver geheel op, doch traag. In den regel wordt
de haver het eerst geweigerd, meestal op den 3en of 4en dag.
Geplette haver en zemelen willen zij in den beginne nog wel; ook
als hiernaar niet meer omgezien wordt, dan nemen zij het langst
en met graagte de toppen van het roggestroo nog op; ook het hooi
weigeren zij niet gauw. Groen voer eten ze het liefst, doch is helaas
niet altijd te verkrijgen. Even zelden als een paard met borstziekte
alles blijft dooreten, even zelden komt het voor, dat het in het geheel
niets eet. Het drinken geschiedt meestal met graagte.
Koorts: Deze treedt in den regel vrij plotseling op. Des morgens
kan de lichaamstemperatuur normaal zijn om enkele uren later
tot 40° C. en meer te zijn gestegen. Deze hooge temperatuur is
in ieder geval binnen 2 dagen te constateeren. Het incubatiestadium
bij de borstziekte is dus zeer kort. De ochtend-temperatuur is in
den regel enkele o.i° C. lager dan de avondtemperatuur. Veelal gaat
de koorts gepaard met lichte bewegingen van bil en dijspieren, den
indruk gevende alsof het dier door een koude rilling overvallen wordt.
In den regel komt de hoogste temperatuur soms tot 42.5 °C,
op den 3en dag voor, blijft dan 1 a 3 dagen constant, daarna treden
gelijkmatige dalingen in de lichaamstemperatuur op om na 3 a 4
dagen weer geheel normaal te zijn. Verloopt de aandoening zonder
-ocr page 91-
— go -
complicaties, dan duurt het verloop ongeveer 10 dagen. Worden
echter in de stijgingsperiode belangrijke dalingen waargenomen,
dan kan men er vrij zeker van zijn, dat dit aan eene verlamming
van den anus, dus door open anus of aan faecesophooping in het
rectum is toe te schrijven. Omgekeerd kan met zekerheid aange-
nomen worden, dat als de daling van de lichaamstemperatuur
niet normaal verloopt, wanneer bijv. eene stijging der temperatuur
geconstateerd wordt er met het paard iets gebeurd of eene compli-
catie opgetreden is. De koorts bij de borstziekten heeft beslist
prognotische waarde. Zeer hooge temperaturen in den aanvang
der ziekte behoeven niet verontrustend te zijn.
De ademhaling is reeds in den aanvang der ziekte oppervlakkig
en frequent. De frequentie is wisselend, meestal 20—40, doch kan
wel tot 50 stijgen. De ademhaling geschiedt met wijd geopende
neusgaten; opvallend is o.a. de vermeerderde frequentie der adem-
haling bij paarden tijdens het inbrengen van de canule eener
injectiespuit onder de huid. De geringe pijn veroorzaakt ver-
snelde bloedcirculatie en dit heeft de frequentie der ademhaling ten
gevolge. De geringste excitatie, zelfs verplaatsingen van een paar
meter, heeft tot gevolg, frequentie der ademhaling. Dit laatste
valt zelfs nog waar te nemen in het reconvalescent stadium, na-
dat de temperatuur reeds normaal is.
Hoesten komt steeds voor. De hoest is kort, oppervlakkig, mat,
droog en pijnlijk en wordt slechts nu en dan gehoord. Bij het
meerendeel der hoestende paarden waarbij de ziekte spoedig ont-
dekt wordt, zijn bij onderzoek de longen normaal. In andere ge-
vallen kan bij percussie en auscultatie, een tympanitischen toon
en een versterkt vesiculair-ademen waargenomen worden. Treedt
in het verloop long-congestie op of volgt secundaire longontsteking
of exsudatieve pleuritis dan is het natuurlijk heel anders en onder-
gaat de ademhaling eveneens belangrijke wijziging. Uit de neus-
openingen komt in den regel, doch steeds zeer weinig (enkele druppels)
geel tot bruinrood vocht te voorschijn, hetwelk later tot korstjes
opdroogt. Meestal kan hyperaesthesie van de pleura en het strot-
* tenhoofd geconstateerd worden.
De Pols is in den aanvang der ziekte klein, en bedraagt 50—70
slagen in de minuut.
De Conjuncüvae zijn in de meeste gevallen weinig ver-
anderd. Is dit wel het geval, dan zijn ze evenals het neusslijmvlies
hooger rood gekleurd.
Polyurie wordt bij verschillende patiënten waargenomen, de
urine bevat geen suiker en geen eiwit, doch uraten.
-ocr page 92-
9i —
Naast hooge koorts, welke in den regel vrij plotseling optreedt,
kleinen versnelden pols en onregelmatige, snelle oppervlakkige
ademhaling, is het voorkomen, de groote mate van sopor en de
stand kenmerkend. Het deelnemen van de hersenschors komt
symptomatologisch tot uiting door stoornissendermotorischecentra.
Van de meeste borstzieke paarden is de stand als het ware onzeker
(cerebellaire ataxie). Zij durven blijkbaar niet van plaats te ver-
anderen, staan onbeweeglijk en gaan meestal niet liggen. Zij zoeken
overal steun, waar die slechts te vinden is; tegen den muur, voer-
bak, krib, palen, latierboom enz. Vinden zij dien steun niet, dan
nemen zij zeer eigenaardige houdingen aan; de ellebogen stijf onder
het lichaam gedrukt, de achterhand zoover mogelijk ondergebracht.
Het hoofd hangt omlaag; het lijkt, alsof het te zwaar is, om opgetild
te worden; de zenuwen, welke de nekspieren verzorgen, zijn dus
eveneens in het proces betrokken. De oogleden zijn geheel of ge-
deeltelijk gesloten. In het algemeen gaan de zieke paarden niet lig-
gen. Dit betreft vooral de Iersche paarden met hun gevoeliger
zenuwstelsel. Doen zij dit tenslotte toch, dan komen zij onzacht op
den bodem neer en in den regel staan zij weer spoedig op. Men krijgt
den indruk, alsof zij bang zijn, niet meer te kunnen opstaan. De co-
mateuse toestand is niet zoo diep, als men op het eerste gezicht zou
denken. Nadert men zulk een paard of moet het voor een serumin-
spuiting een pasje op zijde gedrukt worden, dan verandert onmiddel-
lijk het voorkomen; het coma verdwijnt en wordt door een prikke-
lingstoestand vervangen; het dier staat met groote heldere schitte-
rende oogen te kijken, zeer aandachtig voor de omgeving. Het openen
van een deur of raam, het komen van een hond in den stal kan zelfs
tot de opwinding aanleiding geven. In dit tijdperk nam ik enkele
malen ongelijke pupilwijdte waar evenals hyperhidrosis. Bij een
paard, dat in het aanvangstijdperk stierf, was ik in de gelegenheid
heftige verschijnselen eener ernstige acute meningitis vast te stellen.
Het dier verkeerde in een toestand van delirium, het was niet te be-
dwingen, rukte zich los van den halster en bewoog zich, liggende op
de voorknieën, door den stal voort. Pijn uitte zich door knarsen op
de tanden. In meer of minder mate is bij de meeste paarden overge-
voeligheid van het slijmvlies van de keel en van de pleura waar te
nemen. De aandoening der motorische centra komt tot uiting in de
zgn. spierzwakte, welke als een pathognomonisch verschijnsel kan
beschouwd worden. De benaming van „spierzwakte" is niet juist,
er is nl. geen sprake van motorische zwakte, maar van incoördinatie.
Door de onvolkomen innervatie is de harmonische samenwerking
tusschen de verschillende spiergroepen gestoord, waardoor de be-
-ocr page 93-
92 —
wegingen ondoelmatig en onzeker zijn. Het paard loopt, alsof het
dronken is: het valt om zoo te spreken, over zijn eigen beenen;
blinddoekt men het, dan treden de stoornissen in de coördinatie
duidelijker op. Naast de motorische stoornissen werden vasomoto-
rische en tropische waargenomen. De onderste ledematen, de beenen,
zijn koud. Door dierproeven is aangetoond (Eulenburg, Landois)
dat prikkeling van het vasomotorische centrum, hetwelk in de
nabijheid der motorische centra gelegen is, dit verschijnsel doet ont-
staan; vasomotorische centra bevinden zich eveneens in het ver-
lengde merg en in het ruggemerg; het hoofdcentrum is in het rugge-
merg gelegen. Zooals bekend is, bestaan er vasoconstrictoren en
vasodilatatoren. Tal van aanwijzingen zijn voorhanden, dat er een
prikkeling dezer laatste plaats vindt. Hierdoor treedt verwijding
van kleine slagaderen op, hetgeen vermeerderden bloedstoevoer
en tenslotte na aanhoudende prikkeling, bloedsuittreding tenge-
volge heeft. Hierop wijzen de puntvormige bloedingen in den darm
in het slijmvlies van de luchtwegen, in de weivliezen van de nieren,
welke na den dood waargenomen worden. Aldus meen ik, de in het
beloop der borstziekte optredende, meestal slechts enkele dagen aan-
houdende „longcongestie" te moeten verklaren, evenals de op-
tredende complicaties als „petechiaaltyphus" (morbus maculosus),
iritis en hoefbevangenheid. Eveneens zijn complicaties van den kant
der nieren, gevallen van haematurie, evenals huidwaterzucht met
toenemende anaemie bij de sectie waargenomen.
Tot trophische stoornissen reken ik de voorgekomen uitslagen
van het hoofd en de ledematen, welke door mij bij twee borstzieke
paarden waargenomen werden. Ook doen zich eveneens aan-
doeningen van periphere zenuwen voor, zooals geheele of gedeelte-
lijke verlamming van den plexus lumbalis s. sacralis, zich uitende in
de zgn. kruiszwakte. Meermalen werd habitueele knieschijfont-
wrichting (één- en beiderzijds) waargenomen, evenals verlamming
van den penis. De gedeeltelijke verlamming van den plexus brachialis
gaf slechts éénmaal aanleiding tot duidelijke atrophie van de kam-
spieren (mm. supra- et infraspinatus). In den regel echter was de
verlamming der periphere zenuwen gering, zoodat atrophie uit-
bleef. Behalve deze verschijnselen dient verder nog vermeld, dat het
optreden van een catarrh der dikke darmen bij de borstzieke paar-
den niet tot de zeldzaamheden behoort; geringe koliekverschijnselen
met kleine harde slijmerige mestballen worden daarbij waarge-
nomen; het optreden van diarrhee deed zich slechts sporadisch voor;
verlamming van den sphincter ani kon bij zeer vele paarden waar-
genomen worden. Gevoelsstoornissen behooren niet tot het ziekte-
-ocr page 94-
— 93 —
beeld: het gevoel blijft volkomen onaangetast; op naaldeprikken in
de huid wordt normaal gereageerd. Gelet op het optreden van
hemiplegia laryngis als gevolg van de borstziekte verdienen de
zenuwverschijnselen, wijzende op een aandoening van de centra in
het distale gedeelte van het verlengde merg, zooals de nucleus hy-
poglossi, nn. ambiguus, dorsalis, glossopharyngeus, vagus et acces-
sorius, bijzondere aandacht. Hoogst merkwaardig is het een paard
te zien, dat, naar men zou zeggen, kalm hooi staat te eten; van
doorslikken is echter geen sprake. Het ten deele gekauwde voedsel
glijdt, vermengd met speeksel, uit den mond. Bij het eten van
groen voer ziet men regurgiteeren langs den neus. De lippen zijn
slapper dan normaal, de onderlip hangt er geheel slap bij, vaak naar
één kant getrokken, vandaar dat ook het opnemen van voedsel be-
moeilijkt is. De stoornissen in de opneming van voedsel, het kauwen
en het slikken zijn het gevolg van verlamming der spieren, geïnner-
veerd door de nn. hypoglossus, glossopharyngeus, facialis en de por-
tio minor n. trigemini, wiens kern dorsaalwaarts van de facialis-
kern gelegen is en waarvan zij als een voortzetting beschouwd wordt.
Afwijkingen in de beweging van de oogen en de ooren werden door
mij nimmer waargenomen. Ook de n. vagus is in het proces betrok-
ken. De opvallende stoornissen in de ademhaling, die steeds den in-
druk vestigden, alsof het dier aan een hoogst ernstige pneumonie
leed, moesten door het negatief uitvallen van het klinisch onderzoek
der borstorganen aan gestoorde innervatie toegeschreven worden.
Zooals ik reeds vermeeldde, is de pols klein en frequent. Bij het
hinniken der paarden kan steeds phonatiestoornis vastgesteld wor-
den; het abnormale geluid, dat alsdan voortgebracht wordt, is
hoogst eigenaardig. Behalve hersen verschijnselen kunnen echter
eveneens in het aan va ngs tijdperk aandoeningen van het hart op
den voorgrond treden, zooals harthypertrophie, gepaard gaande
met parenchymateuse ontsteking van het myocardium.
Zoowel bij de enzoötie igio/n als bij die van 1911/12 ver-
dwenen de verschillende zenuwverschijnselen volkomen, met uit-
zondering van 8 van de vermelde gevallen van chronische hemiplegia
laryngis (cornage). Het paard n°. 40 uit stal 30 was na herstel van
de borstziekte eveneens lijdende aan dit euvel; ongeveer een maand
was het inspiratorisch cornagegeluid duidelijk waarneembaar; later
bleek de adem evenwel volkomen normaal te zijn. Zoowel de stoor-
nissen, welke het gevolg zijn van de aandoening der verschillende
centra in het verlengde merg, als de overige zenuwverschijnselen,
beperken zich hoofdzakelijk tot het motorische stelsel. Wanneer
ik de waargenomen verschijnselen, welke bij de verschillende borst-
-ocr page 95-
— 94 -
ziekte patiënten optraden nader betracht, dan vermeen ik, dat eene
groote overeenkomst met de Landrij'sche paralyse van denmensch
niet te ontkennen is. In hoofdzaak zijn de beschreven zenuwsymp-
tomen als het ware tot drie vormen terug te brengen, n.1. tot een
bulbairen, spinalen en peripheren vorm.
Ik vermeen aan de klinische waarneming van Prof. Lorenz wat
betreft het optreden van huidaandoening in het verloop der borst-
ziekte, meerdere beteekenis is te moeten toekennen, dan deze tot
nog toe ondervinden mocht.
Zooals ik reeds aanhaalde zeide Lorenz tijdens de discussie op
het Internat. Veeartsenij kundig Congres te den Haag 1909, met
verwijzing naar zijne publicatiën over de pleuro-pneumonie conta-
giosa in 1906/07 het volgende:
,,Ich habe im Winter 1905/06 die Brustseuche deutlich in Form
einer Hautkrankheit auftreten sehen, es ist mir aber seitdem diese
Form nicht wieder zur beobachtung gekommen und es ist daher er-
klarlich dass andre diese Form nicht kennen."
Bij het paard n° 646 kwam in het verloop der borstziekte aan-
doening tijdens de enzoötie 1911/12 duidelijk huiduitslag hoofdzake-
lijk aan hoofd en beenen voor. Het was begonnen aandenkroon-
rand van alle vier hoeven. Nadat het dier geschoren was bleek, dat
de huid-ziekte zich niet tot die deelen beperkte. Later traden
korstjes op, verwijdering van deze gaf tot bloeding aanleiding.
Het microscopisch en bacteriologisch onderzoek viel echter steeds
negatief uit.
Er bestond bij dezen patiënt een soort haemorrhagische diatese;
zoo was o.a. het na-bloeden bij verwijdering der canule na subcutane
seruminjectie opvallend.
Dergelijke patiënten deden zich in het verdere verloop der borst-
ziekte-enzoötie niet meer voor. Wel kon bij meerdere doch ook uit-
sluitend bij Iersche remonte paarden ±14 dagen na herstel op ver-
schillende plaatsen der huid haaruitval en desquamatie worden
waargenomen. Exanthem moet mijns inziens hieraan voorafgegaan
zijn, evenals dit bij roodvonk en mazelen, het geval is. De dichte
en dikke winterbeharing en de pigmentatie van de huid der
paarden verhinderen nadere waarnemingen.
Door het negatief uitvallen van het klinisch onderzoek der borst-
organen „moesten" de opvallende stoornissen in de ademhaling,
die den indruk vestigden alsof patiënt aan een hoogst ernstige pneu-
monie leed, aan gestoorde innervatie toegeschreven worden. Was
dit wellicht aan de remmende werking van toxinen op den vagus toe
te schrijven? Ik vermeen hier te moeten herinneren aan het feit, dat
-ocr page 96-
— 95 -
door verlamming van het vasomotorische centrum collaps optreedt
en aan het soms plotseling verdwijnen der ernstige ademhalings-
stoornissen na de crisis bij eene pneumonie, voordat van een wijzi-
ging der anatomische veranderingen sprake is. Eene aanwijzing dat
men bij de borstziekte in het bijzonder met toxinen te doen heeft,
kan afgeleid worden uit de polgyrie en de deiaecatie. Van de bestaande
polyurie en het vermeerderd dorstgevoel is reeds melding gemaakt.
In de eerste dagen van de borstziekte worden er harde mestballen
ontlast dikwijls van slijmerig omhulsel voorzien. Is deze mest, die
zich waarschijnlijk reeds voor het ziek worden in de dikke darmen
bevond, ontlast, dan is de defaecatie van dien aard, zooals men deze
slechts bij eene ziekte gepaard met hooge koorts wenschen kan. Is
de uitscheiding van toxinen langs het darmkanaal grooter, dan treedt
diarrhee op zelfs met koliekverschijnselen.
Onder de serologen is het een bekend feit, wanneer na eene hevige
reactie op een virulente cultuurinjectie defaecatie intreedt, het se-
rumpaard voorloopig niet sucombeeren zal.
Toen ik bij een mijner proefpaarden eene zeer virulente diplo-
streptococcen cultuur, die gedurende 4 x 24 uren bij 370 C. ge-
groeid en daarna gedurende 5 uur bij 500 C. gedood was intrave-
neus inspoot, trad na enkele minuten een dergelijke defaecatie op,
welke ik, wat het aantal malen en de hoeveelheid betreft, nog nim-
mer bij een paard waarnam. De reactie was hevig en het was aan
deze darmreactie, waardoor uitscheiding der overtollige toxinen
plaats vond, dat ik het behoud van het dier moest toeschrijven.
Wat hier kunstmatig plaats vond, geschiedt bij het normale ver-
loop der borstziekte op natuurlijke wijze. Vandaar dat het toe-
dienen van clysmata of rectale glycerine-injectie overbodig is, als
onderdeel van de therapie.
Deze darmverschijnselen kunnen in het beginstadium op den
voorgrond treden. Zij zijn echter secundair. Door Rips is kort ge-
leden, op den darm als porte d'entrée van het borstziekte-virus ge-
wezen. Volgens vorenstaande kan ik deze meening geenszins deelen.
Zoowel bij de enzoötie van 1910/11 als bij die van 1911/12 ver-
dwenen de geconstateerde zenuwaandoeningen volkomen. Hierop
maakten slechts 8 remontepaarden eene uitzondering, welke
bij de aflevering cornard bleken te zijn. Bij enkele patiënten,
gelukkig is dit aantal gering, resten na herstel van de borstziekte
algemeene voedingsstoornissen, die ook mijns inziens tot gestoorde
zenuwfunctiën (n. vagus) moeten teruggebracht worden. Het zijn
vooral die paarden, welke reeds in de weide in zeer slechten voe-
dingstoestand verkeerden en veel huidparasieten herbergden,
-ocr page 97-
-96-
Met melk en eieren is het leven eenigen tijd te verlengen. Heeft
men geen groen voedsel voorhanden, dan is alle moeite te vergeefs.
Blijft de dood uit, dan is hun lijden van dien aard, dat uit humani-
teits oogpunt tot afmaking overgegaan wordt. Het zijn deze patiën-
ten, die jaarlijks het verliescijfer gemiddeld met twee vermeerderen.
Bij de sectie konden behalve een sterk anaemische toestand,
pathologische veranderingen noch in de longen noch in andere
organen geconstateerd worden. Dat men bij de borstziekte niet te
doen heeft met een z.g. langzaam intredende groote algemeene
spierzwakte., blijkt ook daaruit, dat vele paarden enkele weken na
het herstel in hun stal terug zijnde aan uiterlijk voorkomen (voe-
dingstoestand) van de overige paarden niet te onderkennen zijn,
en voorts, dat eveneens aan vele paarden + 14 dagen na herstel
beweging aan de hand moet gegeven worden, ten einde hunne meer
dan normale opgewektheid eenigszins tot bedaren te brengen.
Moet dit tijdstip in verband worden gebracht met dat, waarbij
verondersteld mag worden, dat de toxinen uit het lichaam uitge-
scheiden zijn? Zooals uit onderzoekingen gebleken is, moet aange-
nomen worden, dat een serum bij een mensch of dier ingespoten,
hoogstens 14 dagen in het lichaam verblijft. Ik dien hier tevens
te vermelden dat het eveneens voorkomt, dat reconvalescenten,
ook na verloop dezer 14 dagen bij voortdurend normaal blijvende
lichaamstemperatuur en in alle opzichten volkomen gezond, met
frequente oppervlakkige ademhaling en wijd openstaande neus-
gaten kunnen worden aangetroffen. Kan het alsdan mogelijk zijn
dat bij deze paarden de productie of circulatie van toxinen nog niet
tot stilstand gekomen is en de vorming van antitoxinen in vol-
doende hoeveelheid nog niet heeft plaats gehad?
Bij den aanvang der enzoötie 1911/12 kon een remonte-stal ter
beschikking worden gesteld, welke als hulpziekenstal ter opname
der borstziektepatiënten werd ingericht. Bleek de temperatuur
van een nieuw gemelden patiënt zeer hoog te zijn en was de weers-
gesteldheid slecht, wegens guurheid en sterken wind, dan werd van
het vervoer van den patiënt naar dezen stal afgezien en werden de
noodige maatregelen getroffen voor de voorloopige behandeling
op stal.
Voor de op verren afstand gelegen stallen n°. 28 en 29 deed
stal 15 als hulp ziekenstal dienst.
Het groote belang, dat gehecht moet worden aan isoleeren, met
betere verzorging en geregeld controle der patiënten, behoeft zeker
geen andere vermelding.
Evenals dit bij den aanvang der enzoötie 1910/11 het geval was,
-ocr page 98-
97 -
werden ook thans het eerst en het meest ziek, die paarden, welke
uit de minst gunstig bekend staande weiden gekomen waren. Dit
is begrijpelijk als men weet, dat de in Rotterdam wegens ziekte
achtergebleven paarden naar deze weiden worden gestuurd. Be-
doelde paarden hebben dus niet alleen het nadeel van de mindere
kwaliteit van het gras, maar ook van de grootere kans op besmet-
ting. De borstziektepatiënten kwamen met uitzondering van stal
18 in alle stallen voor, maar het meest in die stallen, waarin be-
doelde paarden gestald waren, terwijl in die stallen, waarin zich
de paarden bevonden, welke uit de weiden te Voorschoten ge-
komen waren, alwaar zich gevallen van pneumonie voorgedaan
hadden, de ziekte slecht sporadisch optrad.
Uit de opgave van het aantal patiënten, dat sedert den aan-
vang der entzoötie, I Nov. 1914, 'iedere maand in behandeling
kwam, blijkt, dat de enzoötie i9ii/i2verschilde van die van
1910/11. Nam laatstgenoemde een slepend verloop, waardoor zich
eerst in de 5e en 6e maand het grootste aantal patiënten voordeed, de
enzoötie 1911/12 daarentegen leverde reeds den 2en en 3en maand de
meeste patiënten op. Ik vermeen dit daaraan te moeten toeschrijven
dat de j aarlij ksche aflevering der paarden aan de corpsen eerst
geruimen tijd later kon geschieden, waardoor te veel paarden in
daartoe niet berekende ruimten moesten ondergebracht worden,
en de desinfectie der stallen, bestemd tot opname der weide paar-
den niet op de gewone afdoende wijze kon geschieden.
Tengevolge dezer overbevolking moest op de verschillende stal-
len na de overhaaste desinfectie onmiddellijk beslag gelegd worden.
Nadat de oudere paarden afgeleverd waren kwam ruimte beschik-
baar, zoodat de stallen n° 14 en 18 na grondige desinfectie tot
berging van hooi en stroo dienst konden doen. Twee maanden later
werden 25 inlandsche paarden in stal 4 geplaatst. Na de gebruike-
lijke serum inspuiting trad slechts bij één dezer paarden onder
zeer geringe symptomen goedaardigen droes op, terwijl 2 paarden
voor neuskeelcatarrh in behandeling kwamen. Deze dieren werden
gesïoleerd. Eerst begin Maart deed zich in stal 4 het eerste borst-
ziekte geval voor. Door dagelijksche temperatuur-opname werden
drie dagen later 2 nieuwe borstziekte gevallen ontdekt. Tot deze
3 paarden, welke onmiddellijk uit den stal verwijderd werden, bleef
de ziekte beperkt. In stal 18, welke eveneens ruim 8 maanden als
reserve fourage-magazijn gefungeerd had en waarin 20 inlandsche
paarden gestald werden trad de borstziekte niet op. Ook in dezen
stal waren de paarden, welke slechts in gering mate verschijnselen
van neuscatarrh vertoonden terstond geïsoleerd, terwijl in ruime
-ocr page 99-
-98 -
mate herhaalde reiniging der uitwendige neusopening door middel
eener spons gedrenkt met eene creoline-oplossing geschiedde.
Verdere waarnemingen betreffende het verloop der borstziekte bij
verschillende patiënten gedurende de enzoötiënvan
1910/11 en 1911/12.
De verschillende borstziekte patiënten konden in vier groepen
verdeeld worden n.1.
I. Patiënten waarbij na nauwkeurig onderzoek noch symp-
tomen van ontsteking der longen noch symptomen van
ontsteking der pleura konden geconstateerd worden.
II. Patiënten waarbij klinisch symptomen van longcongestie
waarneembaar waren.
III.     Patiënten met klinisch duidelijk waarneembare symptomen
van longontsteking (croupeuse pneumonie).
IV.     Patiënten met klinisch duidelijk waarneembare sympto-
men van longborstvliesontsteking (pleuro-pneumonie).
Door punctie (thoracocenthesis) werd de aanwezigheid
van vocht in de borstkas bevestigd.
Temperatuurstaat behoorende tot de onder I genoemde borst-
ziekte patiënten.
Hoef
Stal
Dag na de infectie
nummer
N°.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
II
12
Verder
normaal.
796
31
381
394
39"
403
398
6
382
376
38»
374
372
37*
44
18
37"
388
39°
39
38»
376
38
372
376
375
376
37'
5
25
38*
396
40*
398
39
38"
385
38°
37e
376
373
37
1088
26
38'
396
409
405
395
382
378
37°
37l
371
371
37
528
25
384
398
404
396
38l
38»
37'
376
375
374
379
37
758
24
382
391
396
39*
382
38'
371
37
372
371
372
371
257
29
37*
38'
398
391
38'
382
373
373
374
374
376
373
160
15
394
40*
41
39
38'
38'
3
378
37'
376
375
374
4i3
10
38»
39'
402
396
39
386
38
37"
375
374
374
374
320
5
37'
386
391
38'
392
38"
394
383
37"
37'
376
375
345
23
385
40
40'
39"
396
39'
38'
37'
374
376
372
373
888
23
381
39"
40'
39*
382
388
382
37'
374
374
375
374
1016
15
38»
398
406
39'
398
379
376
37"
374
375
374
372
521
10
39
4
40'
39*
39
381
382
38'
378
374
372
373
. 33
2
379
39
408
393
38»
38
38*
381
373
371
372
372
Do hooge koorts ging steeds in minder of meerdere mate ge-
paard met de reeds beschreven verdere symptomen, zoodat twijfel
of men niet met de z.g. borstziekte te doen had, totaal uitgesloten
was. Bij N°. 528 trad zelfs als naziekte ontsteking der sesam-
scheeden op.
-ocr page 100-
— 99 —
Deze patiënten vormen een groep, die bij vorige enzoötiën in
Remontedepöt evenals in de weiden niet immer als gevallen van
borstziekte zijn aangemerkt geworden. Het inboeken dezer patiën-
ten geschiedde vaak onder het slechts geobserveerde symptoom van
„Catarrhale koorts."
Temperatuurstaat behoorende tot de onder II genoemde borst-
ziekte patiënten, waarbij waarneembare symptomen van con-
gestie optraden.
Hoef
Stal
Dag na de infectie
nummer
N°.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
606
5
39
39°
4°*
40'
402
39'
391
38*
37'
379
37'
373
37'
37
507
8
381
40
4°'
39*
38»
39'
39'
37v
37"
37
37°
371
37'
37'
778
8
37'
38»
39"
40
39'
39"
38"
37
37*
37ö
37
373
373
37'
660
3i
4
4o>
409
403
38»
39
39
38
38'
37'
38"
37°
37
37'
1026
28
38'
39'
40
398
39°
38°
38»
378
37"
37°
37'
375
37*
37*
1078
28
38*
39*
40
393
393
38*
38"
37"
37*
37'
37'
37'
371
37*
938
29
40
406
4i'
4o>
402
39'
38»
a
37'
37"
37v
37b
37°
373
1112
28
391
4o>
409
40
39'
39*
39'
38»
38
37"
37'
37*
37"
37'
942
40
38*
39'
40'
39°
39"
39'
38*
37'
37°
37*
371
37
373
37*
Na herhaald onderzoek der borstkas door percussie en auscul-
tatie moest bij deze patiënten in verband met den tympanitischen
toon, het vesiculair ademen en zeer frequente en oppervlakkige
ademhaling, tot longcongestie geconcludeerd worden. Deze conges-
tie ve toestand hield slechts één of twee dagen aan.
Temperatuurstaat behoorende tot de onder III genoemde
borstziekte patiënten, waarbij waarneembare symptomen van
longontsteking (croupeuse pneumonie) waargenomen werden.
Hoef0
Stal
Dag na de infectie
nummere
N°.
1
2
3 4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
407
8
38'
40*
406
41
4°*
40*
39'
38°
375
37*
37*
37°
37°
376
37*
710
8
38'
403
402
39"
40
39°
38"
381
383
37'
37*
371
37°
375
^
536
26
40»
41
40*
40*
40'
39'
393
39a
393
383
38*
37*
37*
37
37*
402
31
39l
401
40'
40
408
40
402
39"
38'
37'
371
38°
37
36»
36B
732
8
38"
406
41
40'
406
406
40'
39'
39°
38
37*
37°
37'
37"
37*
439
17
37»
40'
405
40
408
39*
39°
39*
381
37*
37'
37
37°
37°
37'
4i7
25
38*
403
41
40*
40
405
39°
39
39°
38'
38
37"
37°
366
37'
681
15
38»
408
408
39'
40
39*
38»
386
37»
37*
37*
375
37'
373
37*
.910
23
37»
403
39*
40
406
39°
39°
393
38*
37°
37
37
37'
37°
37'
io73
32
38
38"
39
39°
39°
39*
39"
40
39°
38'
38°
38°
37»
37
37°
959
28
39'
405
403
401
403
393
39'
383
38'
38'
38
37°
37°
37°
37°
386
15
38»
4°*
401
406
406
403
«O1
39°
39°
38°
37*
37'
373
373
373
896
25
37'
39°
396
4o'
40
40
40
39'
39°
39l
38'
38
37*
37*
37'
26
29
38'
38°
39°
403
41
40'
408
408
40*
40
39'
38»
38»
38°
373
-ocr page 101-
— 100 —
Het verloop der longontsteking bij deze patiënten was typisch.
Bij N°. 26 heeft groote vrees bestaan voor collaps. Bij verschillende
dezer paarden had therapeutisch ingrijpen plaats, wat het onder-
steunen der hartsfunctie betreft. Bij geen enkel dezer paarden kon,
na het stadium van hepatisatie, expectoratie worden waarge-
nomen. Frappant is bij deze ziektegevallen de plotselinge daling
van de lichaamstemperatuur na de crisis.
Bij N°. 26 trad tijdens de ziekte ontsteking van de groote se-
samscheede der beide voorbeenen op.
Temperatuurstaat behoorende tot de onder IV genoemde borst-
ziekte patiënten met klinische duidelijk waarneembare symptomen
van pleuro-pneumonie (na functie der borstholte geconstateerd).
Hoef
Stal
Datums
nummer
N°.
1
2
3
4
5
6
7 | 8
9
0 j 11
12
1027
17
40
408
405
40'
39"
39*
39'
38'
385
38 37'
38*
178
24
39'
39'
38'
38'
39'
39'
39"
39
38»
39'
39'
38"
484
8
38"
39*
4°"
40'
403
40
403
392
38'
38*
38*
38*
403
28
40*
406
40"
40'
39
39'
38'
37
36'
36
38
38*
998
23
41'
403
39»
39'
40'
39
39"
39
38'
38"
38'
38»
519
25
4°'
402
403
40' 404
39
38
38'
38'
38'
38'
38'
708
31
39b
40
40»
405 1 405
40
39"
39*
39'
40
38' j 38'
390
31
396
39"
39'
404 408
402
403
395
38'
38a
38* 1 37'
333
5
41'
406
41»
398
40*
40'
39'
39'
38»
38'
38' 1 37"
296
5
39'
39"
406
403
40'
408
41
40'
o.a.
o.a.j o.a. j 38'
Hoef
Stal
Datums
nummer
N°.
13
14
15 16 j 17
18 i 19
20
21 j 22
23 24
25
1027
17
38'
38»
38*
38'
38'
38'
38"
38'
38' 38'
38*
38'
37»
178
24
38*
39'
37'
38'
38'
38"
38'
38'
37" 37"
37*
37a
484
8
38'
37»
37»
37"
37
37'
37*
37*
37'
37"
4°3
28
38'
38'
37'
37"
37*
37'
37"
37'
37'
37'
998
23
37"
38'
38'
37*
37'
375
37'
37*
37"
37*
519
25
37*
382
37»
37"
38
37*
37*
37*
37'
37"
37"
37'
708
31
38
38'
38'
38'
38
37*
38
37"
37"
37*
37*
37*
39°
3i
37*
375
37'
38'
38*
38'
38»
38'
38*
38*
37"
37*
37'
333
5
37"
38'
38'
37'
385
38*
39'
39'
38'
37*
37"
37'
37'
296
5
0. a.
38»
38"
39'
39
38»
38 37'
37"
37"
37'
37*
37*
Bij de paarden Nos. 333, 708 en 296 trad tijdens de ziekte
peesscheedeontsteking op.
Terwijl bij de patiënten 1027, 708* 333, 998 gedurende enkele
dagen ernstig gevaar voor letalen uitgang bestond (het aftappen
van eene ruime hoeveelheid pleuritis exsudaat, in verband met den
-ocr page 102-
~ 101 —
toestand van het hart, was noodzakelijk), bleek zulks voor de overige
patiënten absoluut niet gewenscht.
Hoogst interessant was het verloop der borstziekte bij N°. 390.
Nadat de pneumonie symptomen geheel geweken waren en de
lichaamstemperatuur reeds gedurende 4 dagen normaal was, trad
pleuritisop, hetgeen de verhoogde lichaamstemperatuur, de onbe-
weeglijke stand, de frequente oppervlakkige buikademing en de
schitterende oogen deden vermoeden. Door punctie werd dit
bevestigd.
Zooals reeds vermeld had voor mijn komst in het Remonte-
depöt geen isolatie der patiënten plaats met het doel het door-
zieken der paarden te bevorderen. Door het isoleeren is echter
bij de enzoötiën 1910/12 gebleken, dat het verwijderen der zieken
geen invloed uitoefent op het bespoedigen van het optreden der
borstziekte bij de paarden van den zelfden stal. Of het zieke dier
al of niet in zijn stal blijft, de voor de ziekte vatbare paarden
worden in ieder geval geinfecteerd.
Dat het personeel van geen invloed is, kan uit het volgende
afgeleid worden.
De verschillende stallen van het Remontedepöt zijn in 5 blokken
verdeeld; ieder blok bestaat uit 3 a 4 stallen. Het personeel van
ieder blok n.1. een wachtmeester, een korporaal en 15 a 20 man-
schappen komt dagelijks geregeld meerdere malen in de stallen van
hetzelfde blok en van de andere blokken.
Alle manschappen hebben voorts dezelfde eet- en slaapkamer
en zijn dus voortdurend met elkander in aanraking. De directeur,
de paardenartsen en het verdere personeel van den ziekenstal ko-
men voortdurend in de verschillende stallen. Des avonds na 8 uur
inspecteeren de beide dienstdoende korporaals om de 2 uur alle
stallen; niettegenstaande dit alles wisselen de data, waarop de
eerste gevallen in de verschillende stallen optreden zeer zooals uit
volgende opgave blijkt:
Blok 1. bestaande uit de stallen Nos. 10—11—12—23.
In stal 23 trad op 2 Nov. 1911 het Ie. ziektegeval cp.
12 ,, „ 29 „ ,,
                       idem
10   ,, ,, 7 Jan. 1912                  idem
11   ,, 14 Februari ,,                      idem
Blok 2. bestaande uit de stallen Nos. 1. 4. en 5
In stal 5 trad op 8 Nov. 1911 het Ie. ziektegeval op
1 ,, ,, 18 Dec. 1.911               idem
4 ,, ,, 6 Maart 1912              idem
-ocr page 103-
— 102 —
Blok 3. bestaande uit de stallen Nos. 17, 20, en 21.
In stal 17 trad op 17 Nov. 1911 het Ie. Ziektegeval op
20   ,, ,, 27 Dec. 1911             idem
21   ,, „ 28 Febr. 1912              idem
Seruminsf•uitingen. Op mijn initiatief werd den Heer Generaal-
Majoor, Inspecteur van de Cavalerie, tot wiens ambtgebied het
Remontedepöt en de remonteering der Iersche paarden behoort,
in overweging gegeven de jonge paarden bij aankoop in Ierland
terstond te doen inspuiten met serum tegen den goedaardigen
droes. Met verwijzing naar hetgeen ik van den aankoop en de reis
dezer jonge remonten vermeld heb, is het begrijpelijk, dat vele
dezer dieren, lijdende aan goedaardigen droes te Rotterdam aan-
kwamen.
Het aantal abscessen der onderkaaksklieren, dat aldaar in den
regel geopend moest worden, was legio, teiwijl zoowel te Rotter-
dam als in de weiden jaarlijks meerdere paarden ten gevolge dezer
ziekte of van hare complicaties, zooals pneumonie en petechical-
typhus, sneuvelden. Eerst bij de remonteering in 1910 kwam hier-
in verandering ten goede. Niet alleen in Ierland, doch ook bij aan-
komst te Rotterdam werd den jongen paarden 30 cc. serum tegen
den goedaardigen droes subcutaan ingespoten. Opvallend was de
betere conditie, waarin de paarden toen aldaar aankwamen. Wel
bleken alsnog verschillende paarden aan neuskeelcatarrh te lijden,
doch de expectoratie was geheel anders, terwijl abscessen slechts
sporadisch door mij waargenomen werden. Door persoonlijke me-
dedeeling, evenals door de bestudeering der weiderapporten, werd
mij bevestigd, dat de goedaardige-droesaandoeningen in de weide
gunstiger verliepen. Van de 447 paarden werden 64 als lijdende aan
goedaardigen droes gemeld. Eene gunstige preventieve werking kon
dus aan het goedaardige droes serum niet ontzegd worden. Ook de
toestand, waarin de paarden uit de weiden kwamen, kon vrij
gunstig heeten. De desinfectie der stallen had op de gewone wijze
plaats kunnen hebben, zoodat mijns inziens ook in verband met de
voor dit jaargetijde heerschende gunstige weersgesteldheid, hier-
aan moest toegeschreven worden, dat de enzoötie van 1910/11
een slepend verloop nam.
Het zal overbodig zijn te zeggen, met welk genoegen ik ver-
schillende maanden zag verloopen, zonder dat één enkele borst-
ziekte patiënt succombeerde, hetgeen ik vermeende te moeten toe-
schrijven aan de aanwending door de Rijksseruminrichting beschik-
baar gestelde sera, welke door mij aldaar oorspronkelijk geheel
-ocr page 104-
— 103 —
zelfstandig zijn bereid. Deze gunstige toestand bleef tot den ien
April 1911 voortduren. Van 22 October, den aanvang der enzoötie
af waren in het geheel reeds 107 paarden voor borstziekte in be-
handeling geweest.
Einde Maart en vooral in het begin van April was de weersge-
steldheid zeer slecht. In stal 2 werden 3 en meer paarden te gelijk
ziek gemeld, waardoor als het ware het verloop der borstziekte in
dezen stal typisch „infectieus" was. In dezen stal die uit een hygië-
nisch oogpunt tot de minst goede gerekend wordt, werden in-
landsche paarden bij aankomst in het depot opgestald. Tot en met
half April kwamen deze paarden bij groepen van drie en meer aan
tot een totaal van 40. Door de ongunstige weersgesteldheid ver-
keerden deze inlanders met de nieuw aangekomenen meerdere da-
gen in dezelfde ruimte, die niet alleen te beperkt was, doch tevens
geen gelegenheid bood tot isoleering der nieuwelingen. Op 1 Maart
deed zich het eerste borstziektegeval in stal 2 voor; twee maanden
later waren alle aanwezige paarden voor borstziekte in behandeling
geweest. De gekoesterde hoop, met behulp der sera eene borst-
ziekte-enzoötie te helpen bestrijden zonder verliezen te lijden, ging
op 2 April verloren, den dag waarop N°. 53 sneuvelde, zij het ook
ten gevolge van abnormalen toestand van het hart. In dezelfde
maand moest in denzelfden stal het verlies van twee andere borst-
ziekte patiënten geboekt worden.
Evenals de Iersche remontepaarden werden de inlandsche direct
bij aankoop met 30 cc. serum tegen den goedaardigen droes sub-
cutaan ingeënt. Sedert het nemen van dezen maatregel komt deze
ziekte onder de gewone verschijnselen bij de paarden in het Re-
montedepöt niet meer voor. In 1910/11 arriveerden totaal 136 in-
landers. Slechts bij drie van deze paarden werd in geringe mate
abscedeering der lymphklieren van de onderkaak waargenomen.
In 1911/12 kwamen totaal 119 inlandsche paarden in het Re-
mcntedepöt aan; thans werd slechts één van deze paarden N° 85
van stal 4 ter behandeling aangeboden voor een absces der onder-
kaakslymphklieren, ter grootte van eert noot.
Zooals reeds bij de Ieren vermeld is, voorkomt het serum niet
het optreden van neus- of neuskeelcatarrh, maar in den regel wel
hooge koorts, stijve halzen, zwelling en abscedeering van keelgangs-
en parotisklieren, en expectoratie van droesetter.
Aan de inspuiting van dit serum moet voor de remonte-
paarden groote waarde toegekend worden, 't Is toch bekend,
dat eene goedaardige droesinfectie veel van de krachten van een
jong individu vergt en na herstel een geruimen tijd verloopt,
-ocr page 105-
— io4 ~
alvorens het weder op krachten is gekomen. Juist in deze periode
evenals tijdens de goedaardige droesaandoening is de gelegenheid
gunstig voor het optreden van andere lagere organismen, en wel
speciaal van strepto coccen, welke aanleiding geven tot complicaties
als pneumoniën en petechiaaltyphus.
Ook in het Engelsche leger heeft men betreffende de preventieve
aanwending van het serum tegen den goedaardigen droes dezelfde
ondervindingen opgedaan.
Dat de activiteit van het goedaardige droesserum op de te ver-
krijgen resultaten van grooten invloed is, behoeft niet nader ge-
zegd te worden.
Is een paard geinfecteerd of verkeert het in het incubatie sta-
dium, dan gelukt het niet, door eene serum injectie de aandoening
te coupeeren. Daar echter de inlandsche remontepaarden direct
naar het remontedepot gezonden worden, is het mogelijk, zoodra
zich bij hen eene neus- of neuskeelcatarrh openbaart, maatregelen
te nemen dat het lijden tot deze aandoeningen beperkt blijft, en
dit gelijkt door eene curatieve seruminspuiting. Door isoleering
en desinfectie kan voorts, en dit is van zeer groot gewicht, het ver-
spreiden van smetstof tegengegaan worden. Hiervan kan bij de
weidepaarden geen sprake zijn. Opvallend is dan ook het verschil
in het verloop en het optreden van de borstziekte bij de Iersche en
de inlandsche paarden in het Remontedepot.
In de stallen der Iersche paarden, welke op driejarigen leeftijd
aangekocht zijn en die dus op i Januari daaropvolgend als vier-
jarigen beschouwd worden, komen de meeste borstziekte patiënten
voor, ruim 40 %. Onder de paarden, die op vierjarigen leeftijd aan-
gekocht zijn, welke op 1 Januari daaraanvolgende de groep der vijf-
jarigen vormen, worden ongeveer 20 a 25 % aangetast.
Met eenige zekerheid mag aangenomen worden, dat meerdere
paarden van deze laatste categorie bij aankoop op vierjarigen
leeftijd ziekten van de ademhalingsorganen doorstaan hebben, dan
dit met driejarigen het geval is. Van een veterinair standpunt zou
het in verband met vorenstaande wenschelijker zijn meer vier- dan
driejarige paarden in Ierland aan te-koopen. Generaal Knel zegt
echter dienaangaande het volgende:
,,de handelaars willen een driejarig paard tegen den remonte-
prijs verkoopen, waarvoor zij op vier- of vijfjarigen leeftijd een veel.
hoogere som zouden eischen, zoodat zulk een dier dan niet in de
termen van aankoop voor de remonte zou vallen. Men kan dus van
driejarige paarden eischen, dat zij tot een goede klasse behooren
en boven het middelmatige zijn, waardoor een deel der troepen-
-ocr page 106-
— IQ5 ~
paarden zeer goed kan wezen, iets dat onmogelijk ware zoo men uit-
sluitend vierjarigen kocht en nog veel minder het geval zou zijn
bij den aankoop van vijfjarigen. Aankoop van een aantal vol-
jarige, op kracht zijnde paarden is een in alle landen erkende on-
mogelijkheid, waarom dan ook de noodzakelijkheid is gebleken van
remontedepóts, waar goede, jongere paarden op oordeelkundige
wijze worden op kracht gebracht.
De fokkers verkoopen hunne paarden zoo jong mogelijk en vier-
jarigen worden door het uitbreken der tanden, als vijfjarigen ver-
kocht; maar bovendien worden paarden, welke zij door bijzondere
omstandigheden langer moesten houden en die dus pas op vijf-
jarigen leeftijd worden verkocht nimmer gefokt met het doel ze op
kracht te brengen. Dit toch kost geld en den handelaar betaalt
meer den schijn, dan de werkelijkheid. Een enkel paard dat reeds
dienst deed als gebruikspaard, maakt hierop eene uitzondering,
maar het feit dat het voor remonteprijs verkocht wordt is meestal
geen aanbeveling voor een vijfjarig krachtig dier. Om dus een werke-
lijk goede remonte te hebben besluit Generaal Knel, moeten drie-
jarige paarden worden aangekocht en vier-jarigen en slechts bij
uitzondering enkele vijfjarigen, welke b.v. door droes, of andere
ziekten zijn overgebleven.
Ik kan aan deze meening, die ik volkomen deel, toevoegen, dat in
het algemeen de op vijfjarigen leeftijd aangekochte Iersche remonte
paarden vaak tegenvallen. Velen blijven dikwijls maanden in be-
handeling voor recidiveerende kreupelheden.
Het genoemde percentage der borstziekte gevallen bij de drie- en
vierjarige paarden is echter zeer wisselend. Het staat in direct
verband met de ziekten der ademhalingsorganen, waaraan de
Iersche paarden in de weiden geleden hebben. Gaat men nu de
ziekenrapporten der weidepaarden na, dan ziet men, dat in de ver-
schillende weiden paarden in behandeling zijn geweest voor: ca-
tarrhale koorts, neuskeelontsteking, laryngitis, pharyngitis,
bronchitis, pneumonie, pleuropneumonie, peesscheedeontstekingen;
andere zijn genoteerd alle lijdende aan influenza of aan borstziekte.
Mijn standpunt in deze is, dat de borstziekte het resultaat van
den strijd van bepaalde lagere organismen tegen de ademhalings-
organen der jonge paarden reeds bij verzending uit Ierland en in de
weide een aanvang neemt.
Het hangt nu van dezen strijd en het aantal paarden, dat er
aan deelneemt, af, of er een kleiner dan wel grooter getal aan de
borstziekte in het Remontedepöt zal gaan lijden.
Aan het z.g. „sprongsgewijze" optreden van de ziekte in de stal-
-ocr page 107-
— io6 —
len wordt door mij niet de minste waarde gehecht. Dit staat n.1.
in verband met de toevallige plaatsing der paarden, die aan den
bedoelden strijd nog geen deel genomen hebben. Geheel anders
is het verloop der borstziekte bij de inlandsche paarden, die niet
naar de weiden maar terstond naar het remontedepöt gezonden
worden. Gedurende de enzoötie van 1910/11 is dit reeds in het
kort vermeld voor stal 2, terwijl als voorbeeld voor de enzoötie
van 1911/12 het verloop der ziekte in stal 29 zeer interessant is,
hetgeen blijkt uit den volgenden staat, waarop volledigheidshalve
tevens de verdere bijzonderheden zijn vermeld. In stal 29 (linker af-
deeling) stonden totaal 20 inlandsche paarden; deze waren respec-
tievelijk op 18, 23 en 28 Augustus in het remontedepöt aangekomen.
Van deze paarden leden 17 aan de borstziekte. De 3 overigen bleken
immun te zijn; 2 dezer paarden waren te Groningen gekocht bij een
handelaar, in wiens stallen de borstziekte geregeld voorkomt.
In de rechterafdeeling van den zelfden stal bevonden zich 19
vijfjarige Ieren, waarvan er slechts 6 voor borstziekte in behande-
ling kwamen. Deze vijfjarige evenals de verdere vijfjarige remonte-
paarden zijn in de maand Mei op vierjarigen leeftijd in Ierland
aangekocht.
Uit deze staat blijkt tevens dat op 1 Nov. het eerste geval van
borstziekte optrad en eerst een maand later in dezelfde en in de
andere afdeeling meerdere paarden in behandeling kwamen,
Aan duidelijkheid laat deze waarneming, die door meerdere zou
kunnen bevestigd worden, niets te wenschen over. De Iersche vijf-
jarige paarden van de rechterafdeeling van stal 29 zijn evenals
de vijfjarige paarden van stal 10 en die van stal 17 uit de
weide in de omgeving van Leiden gekomen. Daar gedurende
de weidegang dezer paarden verschillende gevallen van pneumonie
zijn voorgegekomen met twee sterfgevallen, is dit voor mij een
bewijs, dat aldaar reeds borstziekte geheerscht heeft.
Van de 19 vijfjarige Iersche paarden in stal 29 werden 6 ziek
,, >, 3^ "                      "                    tt             " ',                  v              y >>
In 1908 bleek in verband met de oprichting van een nieuw re-
giment alsnog de aankoop van 60 paarden noodzakelijk. Te dien
einde begaf zich de remonte commissie in Augustus ten tweedemale
naar Ierland. Deze paarden werden na aankomst te Rotterdam di-
rect naar het Remontedpöt gedirigeerd. Het verloop der borstziekte
bij deze Iersche paarden was thans zooals dit geregeld bij de In-
landers het geval is.
Bijna allen werden successievelijk ziek terwijl geen enkel sterfge-
-ocr page 108-
Ontste
de R. V.
sesamscheede
samschee
idem R.V.
idem L.V.
dem L. en
a
D
co
i—i
0)
f, i i i
N
s
.Tl
O
bn
g5 - -> 4,
•rt On "">
. M
e
'M
5S
•i <* H *
O 0
C/1
Cfi
§ S '1 |
gest
stek
11
4J
c
O
o
H
bc
te
O
. • lo In 'm
(3 *
■S •*■ a ï ö
o a
I-I
o o
0 3
cu h*
M2#
£ ai 1 | |i>'
i
o o .ü
tJ hJ ■*
"> S 9 9 9 ~i
lo
Si %
lo
rt
<0 «
tv.
tx OO
IX tx
rO
CO co
CO co
M
tv. tv.
tx IX tx lx tx tx
tx tx tx
ro ro
CO CO co CO co co
CO co co
n
H
ist- r-wrj. «Miffl
of « eo »
^ ,r^
tv.
IX. tx tx tx lx tx IX.00
lx tx tx tx
ïo^
ro
co co cococo cococo
ro ro ro ro
•e 'o «s «
w tv.
tv.
M\KKKK tx IxCO
tv. tv. t^, tv.
rO
ro
COCOCOCOcoco COCOCO
ro ro ro ro
»
w
B n B H O « I-M»
•VW rt . «
^ ^
tv.
NKKCO KK lx K«9
tv. tv, tv, tv.
«N ro
ro
cocococococo cococo
ro rO ro ro
M
tv. CO
tv.
KKNtO txoo tx tx IX. ON
00 tv. tv. tv.
ro ro
ro
cocococococococococo
ro ro ro ro
00 <M
•#
Nte^lWKS U5USM
•WW»»
N0O
tv.
1X00 1X00 tx.00 1X00 00 O
00 00 tv. tv.
ro ro
ro
COCOCOcocococOCOCO^"
ro ro ro ro
e* es
M
M h i- os r- os <o cl os *
OO tv.
tv.
tx Q\ txoo 0O co txoo lx O
00 OO GO 00
rO ro
ro
cococococococococOTt-
co co co co
lO
M
ON ON
00
•o aoio o\co ixoo o\ o
ON O OO 00
ro ro
ro
cococOTt-cococoroco^-
co * co co
oo eö<««*«»
se -s- oo o
ON On
ON
00 ON On o ft «9 SOOiO
On O oo 00
ro ro
rO
cococo^-cococococo^
CO -f co co
w oo eo t-
0 0
ON
On On OlO On On ixoo Oj O
O O On On
^- T)-
ro
COCOco^cococOCOCOTh
■3" *st- co co
N %.*■ ^
O On
ON
OOnOnOOOcoOnOh
M O ON 0
■*f- CO
ro
Tt-coco-J-Tt-Tt-cocol-Tt-
■*■ ■*■ CO ■*•
CO OS
00
ON ON
0
OOOOOOOOOO
O O On On
ro ro
As-
f* *'T ■♦■♦♦'*."» *
* * co co
■« CO
e's
i- oo eo
O O
O
OOOOOOCnOnOOn
On 0 On H
•*• ■*•
-x"
Tt-^-Tt-^-xt-n-cocoThco
Stnt
-* *)
00
•I t OS
O M
o
WOOOOnOOOnONOn
On On-On m
^f Tl-
*
Tf-^TT-^CO^Tl-cOCOCO
co co co *
M 00
te
c- « th »
O, O
ON
O On ON 0 00 O\O\00 On 00
00 00 00 O
ro Tf
(O
-J-COCOTt-COCOcOCOCOCO
rococo*
00 O
On
00 00 00 00 tX On 00 1X00 tx
CO tx tx On
ro **•
ro
COCOCOCOCOCOCOCOCOCO
co co co co
i s
.
i t'9 i ! !'t8 t')
s.s. a s
p
M M
NO
txtxw m co * * tx tx On
« N « CC]
bh
\
B -
<,
oo ro
GO
00 CO CO00 00 00 co 00 00 00
cooo oo oo
iN W
N
INtNNNNCNNNHN
N N « N
00 ro
0
"-.O H OlwtUNNC
N •*• tx H
M P*
CO
CONCiStMNtNCOCOMN
fl COS CO
00
B
OJ
ü
4-»
ste
0)
Se
+j
a
c
o
o -
u
V" CU
bn
0
9 -S
o
t-)S
J
«1
tv,
rO
Tv.
PO
M
tv,
PO
M
tv.
tv,
ro
e*
tv.
PO
3>
tN.
1*)
tv.
ro
tv,
PO
PO
0>
fO
el
tv,
ff]
tv.
PO
es
PO
09
!v
PO
tv.
ro
tv. 00
ro ro
tv.
ro
tv»
PO
PO
03 in
tv. GO
rO ro
K
PO
tv,
PO
tv.^O
PO ro
sa
00
m
ao
PO
tv,
PO
is
ro
rO
tv.
<-o
oo
OO
ro
"o
-t-
tv,
PO
tv»
PO
tv»
ro
ON
rn
0^
ro
O
1-
<e e:
tv.OO
ro ro
0*
tv.
PO
O
0
00
00
PO
%%
(■
PO
ro
oa
CC
\
CC
ro
09
ON
PO
00
O
o
■o
l
o.
00
ON
w
"o
oo
C
-1-
%
00
PO
0
■<*■
ro
PO
V%
»
ro
OO
co
C^ 00
rO PO
%
en n
tv. 00
PO PO
- =1
S
1
«
g
S
M
C
bc
i
EO          XTjJ
"
>
O
O
9
0 ¥
iz;0
*
ard
&
IN
■^
U"\>
H
rt
u-
ro
CM 5
rO PO ro ro PO PO OJ
m M m h m (H >
,___________________■-. O
W "O 00 M tv. 00
00 00 00 W *i"> O
VO PO PO PO -N Pft
-ocr page 109-
— io8 —
val voorkwam. Tevens dien ik te vermelden dat de weersgesteld-
heid in Augustus meestal gunstig is. Ziekten van de ademhalings-
organen komen alsdan naar verhouding weinig voor. De paarden
verkeeren in beteren voedingstoestand, daar zij van het prima
Iersche gras hebben kunnen profiteeren en zijn aldus beter bestand
tegen de vermoeienissen van de reis.
Het vorenstaande heb ik eenigszins uitvoerig vermeld; i°. omdat
mijns inziens deze gegevens van belang zijn voor de verklaring van
het wezen der borstziekte en 2°. om als bewijs te dienen, dat het
mijns inziens wenschelijk is de Iersche remontepaarden na aan-
komst te Rotterdam direct naar het Remontedepöt te zenden.
Dit is echter onmogelijk, daar in het depot te Milligen geen vol-
doende ruimte is om de nieuw aangekochte paarden te stallen en er
geen gelegenheid bestaat deze voldoende afgezonderd te houdenvan
de paarden, die eenige maanden later naar de regimenten vertrekken.
Bekend is het, dat elk jaar het aantal mededingers tot het koopen
van remontepaarden in Ierland grooter wordt, zoodat voor de re-
monteofficieren, welke komen, nadat andere landen daarmede reeds
bezig of gereed zijn, de aankoop van goede remonten steeds be-
zwarender wordt.
Ten einde de concurrentie bij den aankoop van Iersche remon-
ten te ontgaan, zou het dus gewenscht zijn, dezen aankoop vóór
Mei te doen geschieden. Daar de nieuw aangekochte paarden bij
aankomst in Nederland naar de weiden gezonden worden, is hetvrij-
wel uitgesloten, dat de Nederlandsche remontecommissie met haren
aankoop in Ierland vóór Mei kan beginnen. In een gunstig voor-
jaar zou het zenden dezer jonge paarden naar de weiden, met even-
tueele bij voedering van hooi en voortdurend deskundig toezicht al-
daar, reeds in April kunnen plaats hebben. In den regel echter ver-
schilt alsdan ons klimaat met dat van Ierland te veel, dan dat zulks
zonder nadeel kan geschieden.
Toch zou het van groot belang zijn, indien de commissie vrij was
in de keuze van het tijdstip der reis naar Ierland.Daartoe is het nood-
zakelijk, dat het remontedepöt wordt uitgebreid en zoodanig in-
gericht, dat nieuwe paarden en paarden van den vorigen aankoop
afzonderlijk kunnen gehouden worden. Dan zou tevens kunnen
gebroken worden met het verkeerde stelsel: het weiden der paarden
gedurende ± 5 maanden, tengevolge waarvan zij lang achterlijk
blijven.
Voor onze remonteering is het bouwen van eenige nieuwe stallen
van eenvoudige constructie van groot belang. De rente van het hier-
voor benoodigd kapitaal kan zeer waarschijnlijk voor een groot deel
-ocr page 110-
— io9 —
worden gedekt door het mogelijke behoud der waardevolle remonte-
paarden, die nu jaarlijks in de weiden sterven.
Naast het bouwen van eenige nieuwe stallen is het omzetten
in grasland van een gedeelte der ruim ioo hectaren heide, waarover
het Remontedepöt beschikt, noodzakelijk. Ook dit is, daar mest in
groote hoeveelheid voorhanden is, wellicht met medewerking van
de Nederlandsche Heide Maatschappij met geringe uitgaven, te
verkrijgen. Volgens deskundigen leent de heide zich daartoe uit-
stekend, terwijl de waarde van het depot er natuurlijk door zou
stijgen.
Zijn de nieuwe stallen en de weiden voorhanden, dan vermeen ik,
dat het zeer gewenscht zou zijn, het Remontedepöt in twee af-
deelingen te splitsen. In de eene afdeeling, aan wier hoof d een paar-
denarts staat, worden de nieuw aangekomen remontepaardenge-
plaatst. Zij staan aldaar onder de uitsluitende controle van den
paardenarts. Bekendis het toch, dat deze jonge paarden in het al-
gemeen verschillende maanden, sommigen zelfs ± één jaar noodig
hebben om te acclimatiseeren. Collega Van Zijverden zegt dien-
aangaande zeer terecht:
„De paarden welke, hetzij uit de weiden, hetzij direct na aan-
komst te Rotterdam in het Remontedepöt aankomen, hebben de
acclimatisatie periode niet achter den rug. Zij lijden onder het
kies- en tandwisselen, het verharen, de verandering van voedsel
en drinkwater, en mogen dus niet als gezonde dieren,geschikt voor
training, maar veeleer als zieken en reconvalescenten worden be-
schouwd. De zieksten dienen daaronder den voorrang te hebben
en niet, zooals nu in een van de slechtste, maar in een van de
beste remontestallen te verblijven."
Ik deel voorts zijne meening, dat het ration stroo dat het Rijk
aan een remontepaard in het algemeen verstrekt veel te klein is,
maar in het bijzonder is dit het geval gedurende de eerste 6 maanden
(winter) als de paarden pas in het Remontedepöt gekomen zijn. Ze
behoeven dan warme ligging en buikvulsel.
Zoolang zieken en reconvalescenten tusschen of naast gezonden
staan, moet den geheelen stal, waarin zieken voorkomen, als een
ziekenstal en de dieren er in als zieke of daarvan verdachte be-
schouwd worden.
De verzorging en de beweging der paarden in een woord den ge-
heelen gang van zaken in zulk een stal moet zich dan naar de
zieken en niet omgekeerd moeten regelen.
Zoodra de jonge paarden aan de borstziekte geleden hebben en
voldoende op krachten zijn gekomen, verhuizen zij naar de andere
-ocr page 111-
— 110 —
afdeeling, aan wier hoofd een troepenofficier staat voor de verdere
training.
Het aanvangen der training, het drijven enz. voordat de borst-
ziekte onder de jonge paarden geweken is, beschouw ik als „uit den
booze",
Ik mag hier niet onvermeld laten, dat hoewel met zekerheid kan
gezegd worden dat geregeld onder de Iersche paarden in de weiden
verschillende gevallen van borstziekte optreden mij nimmer te oore
kwam, dat deze ziekte in de omgeving heerschend optrad.
In verband met de verkregen gunstige resultaten met de preven-
tieve insputingen van goedaardige droesserum in 1910 werd het in
1911 wenschelijk geacht de inspuiting 14 dagen na aankomst in de
weide ten derde male te herhalen.
Door mij werd echter in verband met de verkregen resultaten bij
de bestrijding der enzoötie 1910/11 geregeld gelijktijdig met goed-
aardig droesserum, serum tegen de pneumonie streptococcen in gelijke
deelen tot eene hoeveelheid van 50 cc. intraveneus ingespoten.Het
resultaat hiermede verkregen bij de weidepaarden in de omgeving
van Apeldoorn was zeer gunstig. Naast enkele gevallen van goed-
aardigen droes, waarbij wel zwelling, doch geen doorbraak der
onderkaakslymphklieren optrad, beperkte zich de verdere aan-
doeningen der ademhalingsorganen tot de voorste luchtwegen, in
hoofdzaak tot een neuskeelcatarrh. Ik vermeldde reeds dat het van
't groote belang is deze zieke dieren zoo spoedig mogelijk van de
gezonde te isoleeren.
Wel is het opvangen van gezonde weidepaarden met beperkte
hulp niet zoo gemakkelijk, doch in verband met het hierboven
vermelde resultaat, vermeen ik de insputing bij de jonge remonte-
paarden van serum tegen de streptococcen gelijktijdig met het
goedaardig droesserum zoowel bij aankoop in Ierland als bij aan-
komst in de weiden of in het remontedepöt ten zeerste te moeten aan-
bevelen.
Den 22sten Augustus kwam het eerste transport weidepaarden in
het depot aan, het laatste op 23 September; totaal 403
paarden.
Deze werden evenals de Inlandsche remontepaarden daags na hun
aankomst in het depot prophylactisch met 50 cc. serum bestaande uit
gelijke deelen serum tegen de pneumomestreptococcen en serum
tegen de ovale bacillen intraveneus ingespoten; ruim vijf weken na
aankomst van het laatste transport uit de weiden, den isten Novem-
ber werd de borstziekte in het Remontedepöt heerschend
verklaard.
-ocr page 112-
— III —
Het verloop der enzoötie 1911/12 verschilde van die van 1910/11
in zooverre, dat reeds in de ie en 2e maand na het optreden van
het eerste ziektegeval het grootste aantal patiënten in behandeling
kwam n.1. 44 en 63. De redenen, waaraan ik dit snellere verloop ver-
meende te moeten toeschrijven heb ik vermeld. Op 21 April 1912
deed zich het laatste geval van borstziekte voor.
Gedurende de enzoötie 1910/11 kwamen 240 paarden voor
borstziekte in behandeling, voor de enzoötie 1911/12 was dit aan-
tal 170 terwijl het aantal sterfgevallen voor beide enzoötiën 5 be-
droeg. Voor naziekten behoefde echter na het beëindigen der en-
zoötie 1911/12 geen enkel paard van den aankoop Mei 1911 op reform
gesteld te worden.
Volledigheidshalve laat ik hier enkele bijzonderheden volgen,
betreffende die patiënten, waarbij het verloop der borstziekte tij-
dens de enzoötiën 1910/12 letaal was. Daar in het Remontedepöt
geen sectielokaal voorhanden is vonden de sectiën midden op
de heide plaats; nu eens bij vinnige koude dan weer bij guur
stormachtig weder. Om deze reden kon van het verrichten van eene
nauwkeurige sectie geen sprake zijn.
Enzoötie 1910/11                            Enzoötie 191(712.
N°. 53 Hartshypertrophie-          N°. 608 Longcongestie-Koliek
myocarditis
,, 19 Longborstvliesont-
           ,, 651 Longborst vliesont-
steking (purulente)
                     steking. (purulente)
,, 15 acute lobaire pneu-
         ,, 797 Croupeusepneumonie-
monie met sereuse
                 meningitis,
pericarditis
,, 166 Longcongestie
              ,, 44 Longcongestie-Ruptuur
Vena mesenterica sup.
,, 709 Croupeuse pneu-           ,, 917 Borstvliesontsteking
monie (Koliek)                                    (purulente)
N°. 53 kwam op 1 April in behandeling.
12345
397           41            40*           406           4033
Op den 6en April was de ademhaling oppervlakkig en frequent,
terwijl de pols klein en moeilijk waarneembaar was. Aan de longen
konden geen afwijkingen geconstateerd worden.
Op den isten en den 4den April werden intraveneus 50 gr. serum
tegen de pneumonie-streptococcen en tegen de ovale bacillen inge-
spoten.
-ocr page 113-
— 112 —
Den 5den April was de toestand niet gewijzigd en besloot ik in
verband met de zeer kleine en weeke pols, daar digalin niet voor-
handen was, per os 5 gr. pulvis foleor. digitalis toe te dienen (des
morgens 10 uur) Des n.m. 3 uur nam het dier met graagte brood
tot zich, om 4 uur werd het gedrenkt en nauwelijks één half uur
uur later werd het dood aangetroffen. Bij de sectie bleek het hart
enorm vergroot en de hartspier zeer dun. Na nauwkeurig onder-
zoek kon niets abnormaals aan de longen geconstateerd worden.
Het slijmvlies der bovenste luchtwegen was ontstoken. Deze sectie
bevestigde dus de waarneming van Prof. R. Koch. Door Koen
is n.1. medegedeeld, dat bij enkele paarden, welke, in het aan-
vangstadium der borstziekte afgemaakt waren geen afwijkingen
aan de longen aanwezig bleken te zijn.
Ook patiënt N°. 15 succombeerde onverwachts. Bij de sectie
bleek behalve vettige degeneratie van alle organen, een hevige
sereuse pericarditis de hoeveelheid vocht bedroeg ^ 3. Tijdens het-
leven was deze pericarditis door collega Van Zij verden gecon-
stateerd en werd eene proef punctie gedaan, doch vermoedelijk is
niet ver genoeg door gestoten om vocht te verkrijgen. Behalve
puntvormige bloedingen in het slijmvlies der luchtwegen en de
serosae, bleek eene geringe acute lobaire pneumonie rechts aan-
wezig. Het bacteriologisch onderzoek van dezen longhaard na en-
ting op verschillende voedingsbodems viel negatief uit. Patiënt
was meerdere malen met serum tegen de pneumonie streptococcen
behandeld.
N°. 44 kwam op den 6den Jan. 1911 in behandeling. Tempera-
tuur 396, des avonds 40° en succombeerde 4 dagen later plotseling
zonder voorafgaande ernstige symptomen vertoond te hebben.
Bij de sectie viel onmiddellijk de bleeke kleur der spieren en
verdere organen op; de buikholte was met een aanzienlijke hoeveel-
heid bloederig vocht gevuld. Door ruptuur van de Vena mesenterica
superior was inwendige verbloeding ontstaan. Ter plaatse der rup-
tuur bleek een aneurisma aanwezig. Het slijmvlies der luchtwegen
was ontstoken en in de longen werd centraal een congestieve
toestand geconstateerd. Het bacteriologisch onderzoek der longen
viel negatief uit.
Ook het succombeeren van N°. 797 moet toegeschreven worden
aan abnormalen toestand van het hart. Patiënt kwam op 17 Nov.
in behandeling.
17 18 19 20 21 22 23           24           25 26
382 396 412 408 396 405 370. a. 373 o.a. 404 414
Op 17 en 22 Nov. ontving patiënt intraveneus de gebruikelijke
-ocr page 114-
- H3 —
seruminspuitingen. Op 25 Nov. waren duidelijke verschijnselen
eener uitgebreide congestieve toestand der longen waarneembaar.
Op 25 Nov. omstreeks 11 uur n.m. traden zeer ernstige hersenver-
schijnselen op. Patiënt had zich losgerukt en bewoog zich liggende
op de voorkniëen door den stal. Met niet geringe moeite kon de
patiënt enkele liters bloed afgetapt worden, en de borstwanden
met 3% solutio spiritus sinapis gebet worden. Bij de sectie bleek,
behalve ontsteking van het slijmvlies der luchtwegen vettige dege-
neratie van alle organen en puntvormige bloedingen in de serosae;
het hart enorm gehypertropheerd, terwijl eene beiderzijdsche
croupeuse ontsteking der longen geconstateerd werd. Het bacteriolo-
gisch onderzoek der longen gaf tot resultaat, dat naast diplo-
streptococcen, staphylococcen ovale- en coli-bacillen aanwezigbleken
te zijn.
De paarden nos. 19 en 651 succombeerden aan pleuropneumonie.
De kleur van het pleuritis-exsudaat was vuilrood. De hoeveel-
heid wisselde van 8 tot 10 liter. Zwelling en puntvormige
bloedingen in het slijmvleis der luchtwegen waren gering. Alle
organen waren vettig gedegenereerd, doch de bleeke kleur van het
hart dezer patiënten was opvallend. Tijdens de ziekte was meerdere
malen door borstpunctie + 5 liter vocht afgetapt en muizen met
dit vocht subcutaan geënt. Zooals reeds vermeld stierven deze
binnen de 36 uren aan eene diplo-streptococcen septicaemie, ten
gevolge waarvan de prognose ongunstig gesteld werd. Ook na
bacteriologisch onderzoek der croupeus ontstoken longgedeelten
werden diplo-streptococcen in reincultuur verkregen. Patiënt n°.
917 stierf eveneens aan de gevolgen van eene purulente pleuritis.
In de rechter long konden slechts resten van een congestieve toe-
stand van beperkte uitbreiding waargenomen worden. N°. 166 stierf
op den 2den Pinksterdag aan eene uitgebreide longcongestie. Had
patiënt naar behooren kunnen behandeld en in eene koele frissche
omgeving kunnen getransporteerd worden, dan zou patiënt wel-
licht hebben kunnen gered worden. De hitte was op dien datum
haast ondraaglijk. Van ventilatie was door windstilte geen sprake.
Waterleiding was in den stal niet aanwezig. Na eene aderlating van
± 4L volgde niet de gewenschte reactie.
N°. 709 kwam op den i7den April met eene temperatuur van
402 C. in behandeling. Na de gebruikelijke seruminjectie was de
temperatuur 18 April 39' C. Na dezen datum kon tot den dood
van patiënt op 27 April de temperatuur door open anus niet meer
opgenomen worden.
Op 21 April werd eene beiderzijdsche croupeuse longaandoening
-ocr page 115-
— H4 —
geconstateerd, terwijl op 24 April in vrij ernstige mate koliek-
symptomen optraden. Bij de sectie werd naast ontsteking van het
slijmvlies der luchtwegen en de zeer uitgebreide croupeuse longont-
steking, behalve een zeer sterke degeneratie van alle organen, eene
haemorrhagische ontsteking der dunne darmen geconstateerd.
Het darmkanaal, alsmede de maag waren buitenmatig gevuld met
barnsteen geel vocht nagenoeg geen vaste stoffen waren aanwezig.
De sectie gaf den indruk van een zeer lang ziektebeeld. Wat niet
onmogelijk is, daar in het begin het ziek zijn vermoedelijk aan den
waarnemer is ontsnapt omdat de ziekte in dien stal nog niet heer-
schte en het een opgewekt sterk paard was.
Het resultaat verkregen bij het bacteriologisch onderzoek der
longen was verrassend. Diplo-streptococcen bleken in den croupeu-
sen long haard slechts in gering aantal aanwezig, terwijl de aan-
wezigheid van colibacillen, overwegend was, zoodat als het ware van
eene coli-pneumonie kon gesproken worden. Deze bacteriologische
diagnose werd bevestigd door de Rijksserurninrichting.
N°. 608 kwam op 14 Nov. 1911 met eene lichaamstemperatuur
van 402 C. in behandeling en stierf reeds binnen 4 dagen onder
ernstige excitatie en koliek-verschijnselen. Den i7en November
werd links demping geconstateerd. Ademhaling en pols zijn zeer
frequent. De pols is bijna niet te voelen; de neusgaten wijd open.
Het dier heeft het benauwd, heeft pijn, knarst op de tanden, en
zweet en dampt ieer. Uit de neus vloeit een weinig bruin schuim.
Behalve eene geringe demping links valt niets aan de borstorganen
te constateeren. Het onderzoek is door de excitatie en het snuiven
zeer moeilijk. Er wordt eene proefpunctie gedaan, resultaat nega-
tief. Patiënt krijgt het voortdurend benauwder en gedraagt zich
als een koliekpatiënt. Het paard heeft de laatste dagen niets ge-
geten en is niet in het minst opgezet. Welke complicatie hier is op-
getreden blijft voorloopig een raadsel. Alle verschijnselen van eene
longcongestie zijn daar en ingrijpen is dringend noodzakelijk. Er
wordt ± 5 L. bloed afgetapt en de borstwand gebet met 3 % mosterd
spiritus. Een uur later wordt 15 cc. digalen solutie subcutaan in-
gespoten. Het paard wordt rustiger terwijl de pols veel verbeterde.
De nacht is kalm verloopen, doch op 18 Nov. omstreeks 8 uur v.m.
treden de koliek verschijnselen heftiger op. Per rectum wordt gly-
cerine en subcutaan 0.3 morphine aangewend. Nauwelijks een uur
later viel het plotseling dood. Bij de sectie waren de buikorganen
uitwendig geheel normaal. De maag en de dunne darmen met barn-
steen gekleurd vocht gevuld. Maag vol gastrophilus. Het coecum
bevatte eene breiachtige voedselmassa gemengd met zand. Het
-ocr page 116-
— ii5 —
slijmvlies was chronisch ontstoken en voorzien van speldeknop
roode puntjes; vol sclerestomum met het hoofd in het slijmvlies
vastzittend. Het lumen van den darm was vernauwd. Het slijm-
vlies der luchtwegen was ontstoken en van puntvormige bloedingen
voorzien. De longen verkeerden in een congestieve toestand. Het
bacteriologisch onderzoek was negatief.
Vermindert men het aantal sterfgevallen, tijdens de enzoötiën
1910/12 met die patiënten waarbij de borstziekte een letaal ver-
loop nam door abnormalen toestand van het hart en van het vaat-
stelsel, (deze dieren zouden zeer waarschijnlijk als troepenpaard
minderwaardig gebleken zijn), dan moet het verkregen resultaat,
als gunstig aangemerkt worden.
Therapie: De behandeling der borstziekte patiënten is hoofd-
zakelijk eene diaetetische. Daarvoor is noodzakelijk: een rustige,
ruime, frissche, stofvrije stal met goede ventilatie: zooveel moge-
lijk moet steeds versche lucht kunnen binnentreden, zonder
echter tocht te veroorzaken. Een dik bed van kortgesneden stroo
of versch turfstrooisel en van voldoende ruimte, zoodat van
naaststaande patiënten geen last kan ondervonden worden, is
eene vereischte. Zooveel mogelijk dus: absolute rust.
Een of twee dekens worden opgelegd: ook op dit dekken wordt
voortdurend controle geoefend. Heeft de patiënt het benauwd, dan
wordt één deken verwijderd. De huidfunctie mag door de dekens
in geen geval belemmerd worden.
Daar de onderbeenen der patiënten koud aanvoelden, werden
ze gezwachteld. Eenmaal daags werden deze zwachtels verlegd.
Zonder den patiënt te hinderen moet de mest geregeld ver-
wijderd worden, zonder stof te veroorzaken. Eenige malen daags
moeten de kribben gereinigd worden en is het besprenkelen van
den stal met creoline gewenscht.
Van groot belang is het voedsel en de toediening er van. Het
moet goed verteerbaar zijn en bestaan uit gewone of geplette haver,
slobbering, wortelen, brood (afzonderlijk of gemengd) kortom uit
alles wat de patiënt gaarne belieft. Ook is gewenscht goed hooi,
afgewisseld door de toppen van goed roggestroo, hetgeen eenige
afleiding verschaft. Groen voeder is natuurlijk het beste. Het
voedsel moet geregeld herhaalde malen daags doch steeds in kleine
hoeveelheden worden toegediend.
In verband met de hooge lichaamstemperatuur, de vaak aan-
wezigzijnde polyurie, moet de patiënt steeds een emmer, met niet
te koud water gevuld, tot zijne beschikking hebben. Aan het drink-
-ocr page 117-
n6 -
water werd toegevoegd acidum hydrochloricum of alcohol, dat
van ouds bekend het weerstandsvermogen vergroot.
Nadat nu steeds en zoo mogelijk spoedig ^ 50 cc. serum intrave-
neus was ingespoten, bestaande uit gelijke hoeveelheden serum
tegen de pneumonie streptococcen en serum tegen de ovale bacillen,
werd bij geregelde controle van den pols eene afwachtende houding
aangenomen.
De waarde der aanwending dezer sera bij borstziekte patiënten
is van deskundige zijde betwijfeld. Ik erken, dat de inspuiting bij
sommige patiënten achterwege kan blijven nl. bij krachtige goed
gevoede dieren, waarbij het optreden der borstziekte direct gecont
stateerd is, zoodat men hen zoo spoedig mogelijk onder de mees-
gunstige hygiënische conditiën kan brengen en verplegen. Kan
hieraan niet voldaan worden en werden geen sera ingespoten dan
bleek het ook hier, dat het verloop der borstziekte vaak een ernstig
karakter neemt en dat pleura-pneumoniën kunnen optreden, die
het leven van patiënt bedreigen.
Uit de verschillende bijgevoegde temperatuurstaatjes blijkt,
dat over het algemeen in het aanvangsstadium geen daling van de
lichaamstemperatuur door deze seruminspuiting plaats vond. Van
eene zichtbare directe werking kan dan ook geen sprake zijn. Wel
echter moet uit het gunstig verloop der ziekte bij de meeste patiën-
ten geconcludeerd worden, dat door deze sera een gunstiger ver-
loop verkregen en secundaire infecties en verdere complicaties
voorkomen worden.
Zooals reeds vermeld is, trad bij die paarden, waarbij met zeker-
heid eene croupeuse pneumonie geconstateerd werd, na de crisis
plotselinge daling van de temperatuur in en kwam nimmer expec-
toratie voor. In dit opzicht vertoont het verloop der borstziekte-
pneumonie zeer veel overeenkomst met de croupeuse pneumonie
bij den mensch.
Septicaemie; petechiaalt3'phus, hoef bevangenheid, gewrichtsont-
stekingen, oogontstekingen (Iritis exsudativa & haemorrhagica),
door verschillende clinici als complicaties tijdens enzoötiën en ook
bij vorige enzoötiën in het Remontedepöt waargenomen, bleven
na aanwending der sera gedurende de enzoötie ig.io/n en
1911/12 uit.
Bleef de lichaamstemperatuur bij een patiënt gedurende vier da-
gen constant hoog, dan werd steeds eene tweede seruminspuiting
van dezelfde dosis toegepast. In dit geval werd wel eens eene daling
van i° C. geconstateerd, vooral wanneer de hoeveelheid serum tot
100 en meer cc. werd opgevoerd. Of dit echter een gevolg was van
-ocr page 118-
— ii7 —
de seruminspuiting zelve dan wel van het normaal Verloop der
ziekte, kon niet met zekerheid gezegd worden.
Nadat ik van deskundige zijde vernomen had, dat gebleken was,
dat bij den mensch na inspuiting van normaal serum, daling van
lichaamstemperatuur kon verkregen worden, spoot ik bij het paard
N°. 982 met een zeer pijnlijke ontsteking ter hoogte van het linker-
dijbeen, met absolute weigering van voedsel gepaarde gaande, bij
eene lichaamstemperatuur van 39.6° C. 500 cc. serum tegen de
streptococcen intraveneus in.
De temperatuur was op 22 Jan. vóór de injectie 39.6 C
enkele minuten na de injectie
                                       39.8 ,,
1   uur                    ,, ,, „                                           39.8 ,,
2  uur                    „ ,, „ '                                        40 ,,
den volgenden dag
                                                          39.2 ,,
twee dagen later 39.— ,,
Zonder dat eene uitwendige beleediging der huid waar te nemen
was, ontwikkelde zich ter hoogte van het kniegewricht aan het lin-
ker achterbeen een absces, waaruit na incisie zich een groote
hoeveelheid etter ontlastte. Uit den etter werd eene reincultuur
van staphylococcus aureus gekweekt.
Bij een borstziekte patiënt N°. 933 injicieerde ik intraveneus
500 cc. normaal paar denserum in het beginstadium der ziekte,
zonder dat hierop eenige reactie volgde. Hierop maakt het serum
tegen den goedaardigen droes beslist eene uitzondering. Als cura-
tieve dosis 100 gr. in den aanvangsstadium van droes, hetzij sub-
cutaan of intraveneus aangewend, kunnen meestal enkele uren
na de injectie temperatuursdalingen van i° C. en meer geconsta-
teerd worden.
Zooals re'eds is gezegd, is geregelde controle van den pols nood-
zakelijk. Liet de hartswerking te wenschen over, dan werd intra-
veneus 15 c,c. digalin aangewend. (1 cc. — 0.15 Fol. digitalis).
In hare circulaire over „digalin" zegt de firma F. Hoffman
La Roche en Co: „die intravenöse Injektion erweist sich durch
den blitzartigen Effekt oft lebensrettend." Door persoonlijke waar-
neming bij één patiënt kan ik dit volkomen bevestigen. Het dier
verkeerde in het stadium van agonie. De pols was niet meer waar-
neembaar. Patiënt zou stellig binnen enkele minuten gesuccom-
eerd zijn, zoo de intraveneuse digalin-injectie niet was geschied.
Nimmer werd door mij eene zoodanige frappant plotseling reactie
na de toediening van een chemisch middel geconstateerd.
Bevindt de zieke zich in de beschreven gunstige hygiënische
omstandigheden, dan behoeft men zich de eerste vier dagen, als
-ocr page 119-
- u8 -
de lichaamstemperatuur boven de 400 C. blijft niet ongerust te
maken. De vijfde dag is als het ware een critieke dag en kan, na
een voor den patiënt rustig voorloopend onderzoek, ingrijpen
noodzakelijk zijn. Dit ingrijpen beperkt zich, zooals reeds vermeld
is, tot eene tweede intraveneuse seruminjectie, naar gelang van de
hartsfunctie al of niet gepaard gaande met eene intraveneuse digalin
injectie, alsmede tot het betten der borstkas met eene 3 % oplossing
van ol. sinapis in alcohol dilutus. Aan de werking hiervan, mits
goed toegepast, moet een beslist gunstige invloed worden toegekend.
Het betten geschiedde door middel van een sponsje aan weers-
zijden van de borstkas op ± 10 plaatsen
Het moet zoodanig geschieden, dat de patiënt daardoor zoo min
mogelijk geëxciteerd wordt. Vooral bij de Ieren met hun zeer ge-
voelig zenuwstelsel is voorzichtigheid geboden. Tijdens het betten
wordt de deken tijdelijk afgenomen. Enkele minuten na het betten
kan de gunstige uitwerking waargenomen worden, zich openbaren-
de in proesten, mestontlasting, geringe daling van de lichaams-
temperatuur, betere huidfunctie en krachtiger pols. Tegen eene
sterkere concentratie en andere applicatie dezer mosterdspiritus
(inwrijven met eene 10% oplossing en nawrijven met stroowisch)
moet ik ernstig waarschuwen als zijnde wreedaardig en hoogst
nadeelig voor den patiënt. Bij zwaardere paarden met dikkere
beharing en spierlaag, zal men eene sterkere oplossing of
een canthareden-liniment moeten aanwenden, ter verkrijging van
het zelfde resultaat. Moet het gunstige resultaat van dit
betten beschouwd worden als een gewolg van den ol. sinapis op de
vasomotorische centra?
Bij het optreden eener borstvliesontsteking (pleuritis) werd
het volgende standpunt ingenomen. Met den temperatuur staat
(waarop ochtend- en avondtemperatuur voorkomt) voor oogen,
kan reeds zonder voorafgaand onderzoek der borstkas op eenigen
afstand van den patiënt de diagnose borstvliesontsteking gesteld
worden. Eene nadere vergelijking van de tempei atuurstaten
der verschillende categorieën van borstziekte patiënten zal dit be-
vestigen.
Behalve het verloop der temperatuur zijn bij deze patiënten frap-
pant:
a.   de onbeweeglijke stand: de patiënt gaat persé niet liggen;
b.   de frequente oppervlakkige buikademing bij wijde neusgaten;
c.   de schitterde oogen.
Het dier tracht aan de borstkas absolute rust te geven. Wordt
slechts zeer zacht met één vinger tusschen twee ribben gewreven,
-ocr page 120-
— lig —
dan volgt hierop eene flinke reactie, die zich uit in gevoelig zijn.
Omtrent den aard en de hoeveelheid van het vocht behoort men
een inzicht te erlangen. Dit geschiedt door punctie en percussie.
Is de kleur van het vocht die van normaal bloedserum en is de
hoeveelheid niet van dien aard, dat long- en hartsfunctie van de op-
hooping een nadeeligen invloed ondervinden, dan is ingrijpen, door
aftapping van het vocht, niet gewenscht, daar de resorptie steeds
vanzelf geschiedt. Is de kleur normaal, doch de hoeveelheid van het
vocht te groot, dan geeft de aftappmg van ± 5 L. den patiënt eene
belangiijke verlichting. Enkele malen was de hoeveelheid Van het
vocht dat afgetapt werd, grooter, zelfs veel grooter; dat dit de uit-
komst gunstiger beïnvloedde, kan niet toegegeven worden.
Meerdere malen bleek ril. door percussie dat bij het aftappen van
^ 5 liter heidei gekleurd pleuritis-transudaat binnen 24 uur
dezelfde hoeveelheid vocht zich in de borstholte had opgehoopt.
Daar in de Revue générale de médecine vétérinaire de Toulouse
enkele malen gunstige resultaten van z.g. autoserotherapie waren
medegedeeld, werd door mij verschillende malen dit heldere borsthol-
tevocht zoowel subcutaan als intraveneus ingespoten bij betzelfde
dier, waarvan het was afgetapt. Bij paard N°. 390 (zie staat)bracht
ik o.a. onder aseptische cautele eene breede canule eener record-
spuit van 100 Gr. zoowel in de borstholte als in de vena jugularis.
De opening dezer canulen werden door helpers door middel van
steriele watjes afgesloten. Door de eene canule werd het vocht 30
malen in de spuit opgezogen, om daarna terstond intraveneus weer
ingespoten te worden. Totaal werd aldus 3 liter van het heldere
borstholte vocht intraveneus toegediend. De lichaamstemperatuur
van patiënt was vóór de inspuiting 38.i° C. en den volgenden dag
(18 uren later) 38.40 C.
Ik geloof niet, dat deze z.g. autoserotherapie van invloed is op
de spoediger resorptie van het vocht. Meerdere beteekenis echter
hecht ik wanneer geen specifieke sera voorhanden zijn aan de in-
spuiting, van dit normaal gekleurde steriele vocht bij andere pa-
tiënten in het aanvangstadium der borstziekte in verband met de
complementbindende stoffen, die daarin door mij zijn aangetoond.
Beter resultaat vermeen ik verkregen te hebben, door toe-
passing van de eveneens van fransche zijde aangegeven methode
,,le lavement du Sang." Deze methode beoogt het neutraliseeren
van de in het bloed circuleerende toxinen. Na eene flinke
aderlating, wordt het afgetapte bloed, dat bij voorhanden long-
congestie zeer donker gekleurd is, vervangen door eene iatrave-
neuse infectie van minstens de zelfde hoeveelheid steriele physio-
-ocr page 121-
— 120 —
logische keukenzoutsolutie. Deze zoutoplossing kan eveneens
rectaal worden aangewend, hetgeen in de praktijk minder om-
slachtig is.
Thans rest mij nog de peesscheedeontstekingen te behandelen,
die niettegenstaande de seraïnspuitingen, evenals de gevallen van
cornage, als uitsluitende complicatie bij de borstziektepa tien ten
tijdens de enzoötiën 1910/11 en 1911/12 zijn opgetreden. Zij beper-
ken zich hoofdzakelijk tot de groote sesamscheeden. In den regel
wordt één der beide voorbeenea het eerst aangedaan, soms ook wel
beide ^oorbeenen te gelijk. Niet steeds bepaalt de ontsteking zich
tot de voorste ledematen, soms breidt ze zich tot de achterste uit,
zoodat een enkele maal de vier scheeden te gelijk zijn aangedaan.
Deze peesscheeden-ontstekingen verdienen bijzondere aandacht,
omdat zij vooral bij ondoelmatige verpleging van den patiënt wel
eens bekrompen beweging bij het paard achterlaten, waardoor het
als troepenpaard minder waarde bezit.
Op bijgaanden staat (zie pag. 122 en 123) zijn de paarden
vermeld, waarbij deze ontstekingen tijdens de enzoötie 1911/12 voor-
kwamen. Daarop is tevens vermeld de duur der behandeling van de
paaiden wegens borstziekte met opgave van het verloop de r ziekte
alsmede van den datum, waarop de ontsteking der sesamscheeden
optrad.
Uit deze opgave blijkt, dat deze peesscheedeontstekingen zich
voordoen:
i. tijdens de borstziekte.
2.  tijdens het reconvalescent stadium.
3.  geruimen tijd na volkomen herstel.
Tijdens de ziekte treden zij slechts zelden op en was dit enkel
het geval bij de paarden N°s. 26 en 708. Het verloop der borstziekte
bij deze paarden was hoogst ernstig, zelfs zóó dan niet verwacht was,
dat deze paarden zouden behouden blijven. Van gaan liggen ge-
durende de ziekte was bij deze patiënten absoluut geen sprake.
Het meerendeel der peesscheede-ontstekingen kwam 2—4 weken
na herstel voor, terwijl bij de derde categorie het tijdstip van het
eerste optreden was i|-—3! maand na herstel.
Twee patiënten nos. 18 en 147 bleven ruim één jaar voor pees-
scheedeontstekingen in behandeling. Nauwelijks was herstel aan een
der beenen ingetreden, of ontsteking der sesamscheede van een ander
been werd geconstateerd. Zelfs één jaar na herstel van borstziekte
werd nadat achtereenvolgens ontstekingen der sesamscheeden op-
getreden waren ontsteking der carpaalscheede geconstateerd. Ook
gevallen van recidieve kwamen voor.
                                      . -
-ocr page 122-
— 121 —
Onder „herstel" van borstziekte wordt verstaan de datum van
afschrijving in het ziekenregister, nadat de lichaamstemperatuur
gedurende vijf dagen normaal was geweest. Als regel was aange-
nomen, dat de paarden na dien datum gedurende 2 a 3 weken, als
reconvalescent beschouwd werden. Na verloop van deze drie weken
krijgen zij, alvorens in den koppel terug te keeren, eerst beweging
aan de hand (ongeveer \ uur) daarna afzonderlijk (omstreeks 1 uur)
los in den stal.
Deze peesscheedeontstekingen komen zoowel bij de Ieren als bij
de Inlanders voor; bij de eerste echter het meest. Dit schrijf ik toe
aan hun gevoeliger zenuwstelsel en 2e aan het minder gaan liggen,
tijdens de ziekte. Gaan de Ieren ook al eens liggen, dan kan men
waarnemen dat dit maar voor een oogenblikje is, want het ge-
ringste voorval doet ze weer opstaan. Van groot belang is het den
reconvalescent een flink rustbed te geven. Het optreden der pees-
scheedeontsteking gaat met veel pijn gepaard. Is nu een flink ruim
rustbed voorhanden, dan is het een genot te zien hoe zij hiervan ge-
bruik maken. Uren achter elkaar blijven zij liggen, het voedsel wordt
zelfs liggende opgenomen.
Men ziet deze peesscheedeonstekingen evenals recidieve vooral
optreden bij armoedige paarden. Zelfs al was het verloop der borst-
ziekte z.g. abortief, dan nog kunnen zij zich voordoen, zooals uit
het staatje blijkt.
Moet de oorzaak gezocht worden in een meerdere permiabiliteit
van den vaatwand door gestoorde inervatie? Onmogelijk is dit niet.
Doch waaraan moet de gestoorde innervatie dan toegeschreven
worden ? Aan het plotseling geraken van toxinen in de circulatie ?
Het vocht zelve dat zich als het ware plotseling in de scheede
uitstort is steriel. Verhooging van de lichaamstemperatuur der
paarden was direct voor het optreden niet geconstateerd kunnen
worden. In verband hiermede liet ik van paarden, die er min of meer
armoedig uitzagen en bij wie de borstziekte vrij ernstig verliep, na
herstel, dagelijks de lichaamstemperatuur opnemen. Dit leidde even-
wel niet tot bijzondere uitkomsten.
Ook zal omtrent het optreden dezer peesscheede ontstekingen
eerst dan een vaster meening gevormd worden, wanneer nader zal
zijn uitgemaakt of dit peesscheedevocht evenals het steriele helder
groengeel gekleurde borstholtevocht meer als een transsudaat dan
als een exsudaat moet beschouwd worden.
Mijns inziens is het toch moeilijk aan te nemen, dat de hoeveel-
heid vocht, welke men bij een patiënt met borstziekte met pleuro-
pneumonisch verloop bij eene lichaamstemperatuur van 38.30 C.
-ocr page 123-
— 122 —
Aanduiding aantal dagen en temperatuursverloop
2 ! 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 j 10 | n | 12 j 13 j 14I
Datum van
Aan
borstziekte
optreden der
Ras.
Verloop
16
17
18
Peesscheede ont-
steking.
geleden.
borstziekte.
37'
37'
37'
27 December R. V.
Ier
24 Oct.°i2 Nov.
Longontsteking.
21 Decemberrondom
j>
21 Sept.°3 Oct.
Normaal.
37'
37'
37'
21 Dec. R. en 1. v.
>>
29 Nov. 16 Dec.
Longontsteking.
37'
1
5 Dec. R. en 1. v.
)j
2°i5 Nov.
Normaal.
30  Dec. 1. en R. v.
31   Dec. L. V.
30 Nov.°io Dec.
4 16 Dec.
>>
381 j 37' i 37*
8 Jan. R. V.
>>
28 Nov.°i2 Dec.
Longontsteking.
1
j 1
10 Jan. R. V.
>>
I2°26 Dec.
Normaal.
37' i 37' 1 37'
8 Jan. R. V.
>)
4°2o Dec.
Longontsteking.
37' 1 37*
19 Jan. L. V.
>>
20 Nov.°io Dec.
Normaal.
!
6 Febr. —. V.
Inlander
6°i6 Dec.
37'
30 Jan. R. V.
>>
7°20 Dec.
37'! 37'
18 Jan. R. en L .V.
>>
4°i8 Dec.
Longontsteknig.
' 1
18 Jan. L. en R. V.
,,
2°i5 Dec.
37'! 38' 37*
9 Jan. L. en R. V.
>i
19 dec.°i2 Jan.
Longontsteking.
37* 137'!
28 Jan. R. V.
31 Dec.°i2 Jan.
Normaal.
37'
371
37
20 Jan. L. en R. V.
Ier
22 Dec.°9 Jan-
Longontsteking.
Stal|
N°.
Hoef
nummer.
In beha-
deling ge-
komen.
38*
37
7
37»
37*
37"
38*
38
37'
37'
37'
38»
5 8'
38*
39'
37'
39
Oct.
Sept.
Nov.
Nov.
Nov.
Dec.
Nov.
Dec.
Dec.
Nov.
Dec.
Dec.
Dec.
Dec.
Dec.
Dec.
Dec.
37'
38'
38'
38
38'
39i
401
39'
37'
39%
38'
38'
38*
39
379
39'
4
38'
39»
39
39'
38
401
38'
40
38'1
39*
39'
397
40
40*
40'
39
39'
406
39'
41

401
484
528
896
1123
775
914
998
901
1092
557
20
29
23
26
3i
395
:58'
40*
39'
39'
408
403
if
38'
38
391
40'
38
40l
406
39'
39"
403
40
406
397
401
37"
37!'
38
37'
37"
376
38'
37"
37"
37'
37:'
l
37'
38"
37*
38'
4<>4
38*
40'
39*
391
4o>
39'
41
40
403
408
40*
406
39'
403
39'
4o'
40°
37'
39'
376
37"
39
39"
38'
39'-
37
ï<s2
39'
a
39»
40"
38»
39"
40
37:'
37'
381
38»
39
38*
39«
j8s
yr
39
41 >«
39'
4°*
38'
39'
32
31
25
26
23
23
23
23
27
27
29
29
29
29
29
29
32
39
30
39
40
4o:
40
4<>:
41'
38'
!
403 |
406 |
r
;
39
4>
39
39"
37*
39"
37'
37*
37*
39
38'
39*
38
376
391
38»
37'
,„•
38
40*
37'
391
37'
37*
37'
38"
38
38
37'
37'
38'
38»
38'
37*
4"
39° I 41
408 ! 41 *
401 408
379 37*
4°' ! 4°'
39* 4°8
39' 4°'
40 | 402
39' 40*
381 38'
4°' i 41
39' i 39'
aftapt en reeds binnen 24 uren in de borstholte door percussie weder
kan aantoonen, alsontstekingsvocht(exsudaat) wordt aangemerkt.
Uit vorenstaande is reeds gebleken, dat ook andere peesscheeden
in het proces betrokken kunnen worden en dienen het eerst de car-
paalscheeden genoemd te worden. Deze ontstekingen komen echter
evenals die van gewrichten en pezen weinig voor.
De therapie der peesscheede ontsteking is altijd eene dankbare.
Een goed stroobed en rust is een eerste vereischte. Aftappen van
vocht is minder gunstig gebleken. Het aantal middelen, waarmede
uitstekend resultaat verkregen wordt, is legio. Of men er veel moeite
aan besteedt, zooals dit het geval is bij dagelijksche behandeling
door Priessnitz-verbanden al of niet na voorafgaande inwrijving met
solutio spiritus camphora met tinct. jodii, met ungt. c. jodii, dan
wel weinig moeite door eenmaal inwrijven gedurende 5 a. 10 minuten
met dubbel joodkwik-josorptol (1:8), waaraan door ons den laat-
sten tijd de voorkeur gegeven werd, het resultaat is ten slotte altijd:
herstel.
Nalatigheid in de zorg voor eene goede zachte ligplaats, wel-
ke dringend noodzakelijk is wijl deze paarden zooals gezegd zeer
veel liggen om reden dat de vochtophooging in de peesscheede hun
veel pijn veroorzaakt, wreekt zich voornamelijk door het optreden
van recidive, rheumatische spieraandoeningen en verkorting der
buigpezen.
Tevens dien ik te vermelden, dat bij deze patiënten het instel-
len van eene zorgvuldige hoefverpleging gebiedend is, ter voor-
koming van chronische klemhoeven waartoe, ten gevolge van het
vele liggen, eene praedispositie bestaat.
Volledigheidshalve dien ik de in te stellen therapie der puru-
lent haemorrhagische pleuritiden bij de patiënten Nos. 19, 651 en
917 gedurende de enzoötiën 1910/12 alsnog nader te bespreken. Zoo-
als reeds vermeld was het verloop bij deze patiënten letaal. Om tijdig
te kunnen ingrijpen komt het mij noodzakelijk voor bij iederen
borstzieke patiënt met pleuritis tot eene proefpunctie over te gaan,
ten einde over de geaardheid van het opgehoopte vocht een in-
zicht te verkrijgen. Deze proefpunctie moet echter beslist met zoo
weinig mogelijke excitatie van den patiënt geschieden.
Blijkt nu, dat dit borstholte vocht vuilroodbruin (chocolade-
achtig) gekleurd is, (alsdan konden erin steeds bacteriën aange-
toond worden), dan vermeen ik in verband met de opgedane er-
varing tot onmiddellijk ingrijpen, tot draineering der borstholte met
behulp eener steriele 1 % solutie van acid. boricum ten zeerste te
moeten aandringen, daar mijns inziens slechts uitsluitend van eene
dergelijke medico-chirurgische therapie gunstig resultaat te ver-
wachten is.
1'rophylactische scra-insfniiiingen.
Ten einde na te gaan of aan de sera ter bestrijding der borst-
ziekte prophylactische waarde kan worden toegekend, werd door mij
op den 22 Nov. 1909 in stal 32, waarin reeds 3 borstziekte-gevallen
waren voorgekomen, bij 19 paarden subcutaan 50 cc. serum, zijn-
-ocr page 124-
— 122 —
Aanduiding aantal dagen en temperatuursverloop
2 ! 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 j 10 | n | 12 j 13 j 14I
Datum van
Aan
borstziekte
optreden der
Ras.
Verloop
16
17
18
Peesscheede ont-
steking.
geleden.
borstziekte.
37'
37'
37'
27 December R. V.
Ier
24 Oct.°i2 Nov.
Longontsteking.
21 Decemberrondom
j>
21 Sept.°3 Oct.
Normaal.
37'
37'
37'
21 Dec. R. en 1. v.
>>
29 Nov. 16 Dec.
Longontsteking.
37'
1
5 Dec. R. en 1. v.
)j
2°i5 Nov.
Normaal.
30  Dec. 1. en R. v.
31   Dec. L. V.
30 Nov.°io Dec.
4 16 Dec.
>>
381 j 37' i 37*
8 Jan. R. V.
>>
28 Nov.°i2 Dec.
Longontsteking.
1
j 1
10 Jan. R. V.
>>
I2°26 Dec.
Normaal.
37' i 37' 1 37'
8 Jan. R. V.
>)
4°2o Dec.
Longontsteking.
37' 1 37*
19 Jan. L. V.
>>
20 Nov.°io Dec.
Normaal.
!
6 Febr. —. V.
Inlander
6°i6 Dec.
37'
30 Jan. R. V.
>>
7°20 Dec.
37'! 37'
18 Jan. R. en L .V.
>>
4°i8 Dec.
Longontsteknig.
' 1
18 Jan. L. en R. V.
,,
2°i5 Dec.
37'! 38' 37*
9 Jan. L. en R. V.
>i
19 dec.°i2 Jan.
Longontsteking.
37* 137'!
28 Jan. R. V.
31 Dec.°i2 Jan.
Normaal.
37'
371
37
20 Jan. L. en R. V.
Ier
22 Dec.°9 Jan-
Longontsteking.
Stal|
N°.
Hoef
nummer.
In beha-
deling ge-
komen.
38*
37
7
37»
37*
37"
38*
38
37'
37'
37'
38»
5 8'
38*
39'
37'
39
Oct.
Sept.
Nov.
Nov.
Nov.
Dec.
Nov.
Dec.
Dec.
Nov.
Dec.
Dec.
Dec.
Dec.
Dec.
Dec.
Dec.
37'
38'
38'
38
38'
39i
401
39'
37'
39%
38'
38'
38*
39
379
39'
4
38'
39»
39
39'
38
401
38'
40
38'1
39*
39'
397
40
40*
40'
39
39'
406
39'
41

401
484
528
896
1123
775
914
998
901
1092
557
20
29
23
26
3i
395
:58'
40*
39'
39'
408
403
if
38'
38
391
40'
38
40l
406
39'
39"
403
40
406
397
401
37"
37!'
38
37'
37"
376
38'
37"
37"
37'
37:'
l
37'
38"
37*
38'
4<>4
38*
40'
39*
391
4o>
39'
41
40
403
408
40*
406
39'
403
39'
4o'
40°
37'
39'
376
37"
39
39"
38'
39'-
37
ï<s2
39'
a
39»
40"
38»
39"
40
37:'
37'
381
38»
39
38*
39«
j8s
yr
39
41 >«
39'
4°*
38'
39'
32
31
25
26
23
23
23
23
27
27
29
29
29
29
29
29
32
39
30
39
40
4o:
40
4<>:
41'
38'
!
403 |
406 |
r
;
39
4>
39
39"
37*
39"
37'
37*
37*
39
38'
39*
38
376
391
38»
37'
,„•
38
40*
37'
391
37'
37*
37'
38"
38
38
37'
37'
38'
38»
38'
37*
4"
39° I 41
408 ! 41 *
401 408
379 37*
4°' ! 4°'
39* 4°8
39' 4°'
40 | 402
39' 40*
381 38'
4°' i 41
39' i 39'
aftapt en reeds binnen 24 uren in de borstholte door percussie weder
kan aantoonen, alsontstekingsvocht(exsudaat) wordt aangemerkt.
Uit vorenstaande is reeds gebleken, dat ook andere peesscheeden
in het proces betrokken kunnen worden en dienen het eerst de car-
paalscheeden genoemd te worden. Deze ontstekingen komen echter
evenals die van gewrichten en pezen weinig voor.
De therapie der peesscheede ontsteking is altijd eene dankbare.
Een goed stroobed en rust is een eerste vereischte. Aftappen van
vocht is minder gunstig gebleken. Het aantal middelen, waarmede
uitstekend resultaat verkregen wordt, is legio. Of men er veel moeite
aan besteedt, zooals dit het geval is bij dagelijksche behandeling
door Priessnitz-verbanden al of niet na voorafgaande inwrijving met
solutio spiritus camphora met tinct. jodii, met ungt. c. jodii, dan
wel weinig moeite door eenmaal inwrijven gedurende 5 a. 10 minuten
met dubbel joodkwik-josorptol (1:8), waaraan door ons den laat-
sten tijd de voorkeur gegeven werd, het resultaat is ten slotte altijd:
herstel.
Nalatigheid in de zorg voor eene goede zachte ligplaats, wel-
ke dringend noodzakelijk is wijl deze paarden zooals gezegd zeer
veel liggen om reden dat de vochtophooging in de peesscheede hun
veel pijn veroorzaakt, wreekt zich voornamelijk door het optreden
van recidive, rheumatische spieraandoeningen en verkorting der
buigpezen.
Tevens dien ik te vermelden, dat bij deze patiënten het instel-
len van eene zorgvuldige hoefverpleging gebiedend is, ter voor-
koming van chronische klemhoeven waartoe, ten gevolge van het
vele liggen, eene praedispositie bestaat.
Volledigheidshalve dien ik de in te stellen therapie der puru-
lent haemorrhagische pleuritiden bij de patiënten Nos. 19, 651 en
917 gedurende de enzoötiën 1910/12 alsnog nader te bespreken. Zoo-
als reeds vermeld was het verloop bij deze patiënten letaal. Om tijdig
te kunnen ingrijpen komt het mij noodzakelijk voor bij iederen
borstzieke patiënt met pleuritis tot eene proefpunctie over te gaan,
ten einde over de geaardheid van het opgehoopte vocht een in-
zicht te verkrijgen. Deze proefpunctie moet echter beslist met zoo
weinig mogelijke excitatie van den patiënt geschieden.
Blijkt nu, dat dit borstholte vocht vuilroodbruin (chocolade-
achtig) gekleurd is, (alsdan konden erin steeds bacteriën aange-
toond worden), dan vermeen ik in verband met de opgedane er-
varing tot onmiddellijk ingrijpen, tot draineering der borstholte met
behulp eener steriele 1 % solutie van acid. boricum ten zeerste te
moeten aandringen, daar mijns inziens slechts uitsluitend van eene
dergelijke medico-chirurgische therapie gunstig resultaat te ver-
wachten is.
1'rophylactische scra-insfniiiingen.
Ten einde na te gaan of aan de sera ter bestrijding der borst-
ziekte prophylactische waarde kan worden toegekend, werd door mij
op den 22 Nov. 1909 in stal 32, waarin reeds 3 borstziekte-gevallen
waren voorgekomen, bij 19 paarden subcutaan 50 cc. serum, zijn-
-ocr page 125-
— 124 —
de 25 cc. serum tegen de pneumonie-streptococcen, en 25 gr. serum
tegen de ovale bacillen ingespoten. De overige 17 paarden van den
stal dienden voor de controle.
De 3 bedoelde borstzieke paarden verbleven in den stal en waren
in behandeling geweest:
N°. 1164 van 15 October tot 25 October 1909.
,, 983 ,, 6 November ,, 18 November 1909.
,, 964 ,, 5 November ,, 18 November 1909.
Na het beëindigen van de borstziekte-enzoötie 1909/10 deelde
collega Gallandat Huet, die gedurende deze enzoötie met den
veterinairen dienst in het Remonte-depöt was belast, mij mede,dat
slechts één van de 19 paarden dat prophylactisch met genoemde
sera ingespoten was, en wel N°. 984 van 5 —13 Januari 1910 aan
borstziekte geleden had, terwijl van de 17 controle paarden, 7 voor
borstziekte in behandeling waren geweest.
in 1911 werd deze proefneming in stal 32 (40 paarden) herhaald.
Den ioen April, nadat de paarden van den linker afdeeling N°. 791
van 18 Maart tot 5 April aan borstziekte geleden hadden, en N°.
709 op den i7en April voor borstziekte in behandeling was gekomen,
injiciëerde ik 9 paarden van den linker kant van de linker afdeeling
van den stal intraveneus 50 gram serum, n.1. 3 deelen anti-strepto-
coccenserum tegen 1 deel goedaardige-droes serum. Bij de
paarden 705 en 717 trad de borstziekte op. In de rechterafdeeling
waarin reeds 3 gevallen van borstziekte voorgekomen waren, en op
20 April zich een nieuw geval voordeed, n.1. bij paard N°. 601 spoot
ik 7 paarden van den linkerkant dezer afdeeling, dezelfde hoeveel-
heid serum intraveneus in.
Tot het vellen van een juist oordeel aangaande de prophylacti-
sche waarde der sera meen ik echter niet gerechtigd te zijn, daar
zeer waarschijnlijk onder de contiole-dieren paarden waren, welke
reeds aan borstziekte in de weiden of reeds vroeger geleden had-
den. Wel bleek, dat het verloop der borstziekte bij die paarden,
welke prophylactisch met genoemde sera behandeld waren, als
zeer gunstig kon aangemerkt worden, daar bij hen van het optreden
van secundaire pneumonieën, enz. geen sprake was.
Prof. Hess te Bern, die de sera op zijne aanvrage ter beproe-
ving ontving, gaf als volgt zijn oordeel te kennen:
„Die meinerseits mit dem Brustseuche-serum erzielten Erfolge
waren sehr gute. Wenn die zukünftigen Erfahrungen bei uns ebenso
gunstig ausfallen, so werden dadurch unsern Pferdebesitzern sehr
grosse Summen erspait bleiben und den Tierarzten wird ihr Beruf
ein sehr dankbarer werden."
-ocr page 126-
— i25
Dr.MiNDNER deelde zijne bevinding betreffende de werking der sera
als volgt mede: (Schweizer Archif für Tierheilkunde 52 Bd. 5 Heft.)
„Die Wirkung der Sera besteht in allgemeiner Abschwachung der
Brustseucheinfektion, Abnahme des Fiebers, Hebung des Appetits,
Abkiirzung des Reconvalescentdauer.
Capt. Jolyse die door tusschenkomst van Capt. Todd. de sera ter
beproeving ontving verkreeg eveneens gunstige resultaten (zie the
Vet. Journal 1911 The Serum treatment of Pulmonary Affections in
Horses).
Ook gedurende eene borstziekte-enzoötie onder de landbouw-
paarden van Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden te Dobbin
werden na prophylactische en curatieve aanwending met de door
mij oorspronkelijk aan de Rijksseruminrichting zelfstandig bereide
sera gunstige resultaten verkregen.
Persoonlijk het voorrecht hebbende over dit onderwerp met Z.K.
Hoogheid te spreken, gaf Z. K. Hoogheid mij in overweging, ten
einde het juiste resultaat te vernemen, mij te wenden tot den heer
von Bulow Stolle, Hausmarshall. Dienaangaande vernam ik het
volgende:
,,Nachdem im November 1910 2 Pierde im KutschstalanderSeuche
erkrankt waren und durch arztliche Behandlung — Einreibung mit
scharfen Mitteln. und nassen Umschlagen — wiederhergestellt
wurden, trat Ende Dezember die Krankheit unter den Acker-
pferden ganz ausserordenthch schlimm auf. Mehrere derselben
waren bereits am 2tem Tage nach Feststellung der Krankheit kaum
mehr bewegungsfarig und da alsbald in demselben Stalle, in welchem
sich 36 Pferde befanden, ca 14 Tiere erkrankten, so musste man von
einer Isolirung derselben; welche bei den ersten Erkrankungen vor-
genommen war, Abstand nehmen. In kurzer Zeit krepierten 2
dieser Pferde; 4 weitere Tiere waren gleicbfalls so schwer krank,
dass man art ihrem Aufkommen zweifeln musste. In diesem kritische
Moment traten Ihre Sera ein und wurden sofort sammtliche Pferde
im Ackerstall und die vorhandenen Füllen, ca 40, geimpft. Eins
der Ackerpferde starb noch an dem Tage der Impfung, doch weiss
ich nicht mehr genau, ob dasselbe überhaupt noch geimpft werden
konnte; wenn dies der Fall war, so lag es bei der Impfung jeden-
falls schon in den letzten Zeugen.
Bei den anderen Patiënten, unter denen, wie Anfange erwahnt,
sehr schwere Erkrankungen vorlagen, besserte sich der Zustand
sichtlich, sodassniclitnur keme Todesfalle mehr vorkamen, sondern
die Krankheit auch überwunden wurde ohne bleibende Schiidi-
gungen der Gesundheit zu hinterlassen.
-ocr page 127-
— 126 —
Von den bis zur Impfung gesunden Tieren, wurde kein einziges
von der Seuche befallen, was derartig auffallend ist, dass ich sol-
ches lediglich der günstigen Wirkung der Sera zuschreiben muss".
Dat meerdere gunstige resultaten verkregen werden door de
preventieve en curatieve serumbehandeling, blijkt uit de volgende
verklaringen van de heeren Bolt en Koning, groothandelaren in
paarden te Groningen. De heer D. Bolt deelde mij mede: „zoo-
lang droes en borstziekte-serum aangewend worden hebben wij
goede resultaten; zeer weinig zieke paarden (enkel een weinig
droezig) en geen dooden, welke wij voor de seruminspuitingen van
van 5—10 stuks jaarlijks hadden. Bij den heer Koning zijn
eveneens goede resultaten verkregen, daar er bijna geen paard
meer aan deze gevreesde ziekte verloren gaat.
In verband met vorenstaande is het bij mijn vaste overtuiging,
dat zoodra de borstziektesera in bereiding en samenstelling, die
wijzigingen zullen ondergaan, zooals nader door mij zal aange-
geven worden, en zij, in bactericied en antitoxisch opzicht, den
toets der kritiek kunnen doorstaan, wij in staat zullen zijn door ver-
sterking der bijzondere verweermiddel der zieken met meerder
succes tegen de borstziekte te ageeren.
Salvarsan-inspuitingen.
In dit Tijdschrift (15 Aug. 1912) deelde ik uitvoerig de resul-
taten mede, welke door mij met salvarsan bij borstziekte
patiënten verkregen zijn. Bekend is het, dat Rips het eerst op
het denkbeeld kwam salvarsan aan te wenden bij de borstziekte.
Zijn gunstige resultaten werden nader gecontroleerd en zijn door
tal van mededeelingen bevestigd. Algemeen staat de gunstige
werking op pols, lichaamstemperatuur en ademhaling vast.
Door de salvarsan inspuiting wordt echter aanvankelijk de harts-
werking versneld doch krachtiger en neemt eveneens de ademhaling
evenals de lichaamstemperatuur toe. Deze veranderingen in tem-
peratuur, pols en ademhaling vermeende ik te moeten toeschrijven
aan de min of meerdere excitatie van den patiënt in verband met
de inspuiting (praam en het inbrengen van de canule in de vena jugu-
laris) te meer daar na de geringe stijging in temperatuur geleide-
lijk daling intreedt en ademhalingen pols gunstig beinvloed wor-
den. Het succes is het grootst, bij inspuiting op een der eerste dagen,
waarop de besmetting is geschied. De gunstige wending in het
ziekte verloop is reeds 24 uur na de injectie duidelijk waarneembaar
en zet zich op den 2en dag voort; na 3 X 24 uur is de lichaams-
temperatuur normaal. Het verloop der ziekte wordt dus merkbaar
-ocr page 128-
— 127 ~
verkort. Deze snellere genezing is eveneens waarneembaar, als de
inspuiting eerst plaats vindt bij reeds voorhandene long-congestie
en longontsteking. Voorts kon bij de verschillende patiënten ge-
constateerd worden, dat bij afname van de lichaamstemperatuur,
de eetlust spoedig terugkeert. Dit voorkomt achteruitgang in voe-
dingstoestand, hetgeen tot spoediger in dienststelling van den
patiënt aanleiding geeft. Het schijnt, dat salvarsan eveneens het
optreden van de gevreesde naziekten als cornage, peesscheedeont-
stekingen, hoefbevangenheid en inwendige oogontsteking vermag
te voorkomen, mits de aanwending vroegtijdig geschiedt. In deze
schijnt Ehrlich's therapeutisch axioma „trapper fort et trapper
vite" van toepassing te zijn.
Of evenwel van eene blijvende immuniteit, na een salvarsan be-
handeling in het aanvangstadium, voor de borstziekte sprake is,
dient nader afgewacht te worden. De productie van antilichamen
begint bereids in een zeer vroeg stadium der ziekte, terwijl boven-
dien de door de salvarsan behandeling gedoode organismen, en hun
endotoxinen eveneens antilichamen vormen. Zij dienen echter in
voldoend aantal voorhanden te zijn om het lichaam een voort-
durende immuniteit te verzekeren. Hoe later na de infectie tot de
salvarsan inspuiting besloten wordt, des te grooter is de vrees, dat
zich naziekten kunnen voordoen. Enkele gevallen van naziekten,
niettegenstaande de salvarsanbehandeling, hebben dit bevestigd.
Bekend is het, dat salvarsan niet uitsluitend werkzaam is tegen
pathogene protozoen, doch ook tegen bacterieele infecties. Dit is
o.a. vastgesteld voor miltvuur door Becker,Biesbaum, Korschun
en Isaboliusky. voor vlekziekte door Bierbaum; voor kwade droes
door Blagodeïelen Neschkow en Gorjaeff en voor de septische
pleuropneumonie der kalveren door Steinhausz. Ook tegen
pneumococcen infecties leverde de salvarsanbehandeling gunstig
resultaat op (Neufeld enENGERER, Boeiiercke). In zes gevallen
van goedaardigen droes had Rips succes met neosalvarsan. Volgens
Neufeld's onderzoekingen kan van een direkte inwerking van het
salvarsan op streptococcen geen sprake zijn. Rips neemt echter aan,
dat de werking van het neosalvarsan op de droesstreptococcen
een indirekte is, tengevolge eener vermeerdering der bacteriotrope
immunilichamen van het bloed. Een dergelijke invloed van het sal-
varsan op het bacteriotropinen of wel op de opsoninen van het bloed
is, door Strubell evenals door Boencke experimenteel aange-
toond. Voor roodvonk waarbij streptococcen een zeer belangrijke rol
spelen, kon door Klemperer-Woita en Lenzmann de groote waarde
van salvarsan als inwendig desinfectie middel bevestigd worden.
-ocr page 129-
— 128 —
De beteekenis der streptococcen bij verschillende ziekten in het algemeen.
Bekend is het, dat de streptococcen onder de bacteriën, welke
in de natuur zeer verspreid voorkomen, eene eerste plaats in-
nemen in het bijzonder wegens de verscheidenheid en de menig-
vuldigheid hunner uitwerking. Men vindt ze bij gezonde menschen
en dieren zoowel op de huid als op plaatsen, welke met de buiten-
lucht in verbinding staan. Vooral in de bovenste luchtwegen, in
het oor, in descheede, worden de streptococcen steeds aangetroffen.
Zij leiden aldaar een saprophytisch bestaan, meestal in gezelschap
van andere mikroörganismen, en wachten er een gunstige ge-
legenheid af, om in het lichaam binnen te dringen en alsdan de
verwekkers te worden van de meest verschillende aandoeningen.
Volgens onderzoekingen van Winter, Baum, Zangenmeister,
Fromme, Veit, e.a. kon de aanwezigheid van streptococcen in de
scheede als volgt vastgesteld worden: Bij zwangere vrouwen 32
pCt., bij barende 23 pCt. en op den 4den dag van het kraambed
zelfs in 67 pCt. in de lochiën In 86 pCt. wordt het optreden van
kraamvrouwkoorts aan streptococcen toegeschreven; de overige ge-
vallen komen voor rekening van staphylococcen, colibacillen, gono-
coccen en nog enkele andere. De streptococcen kunnen niet alleen
geregeld in de neusholte, het strottenhoofd en de luchtpijp, doch ook
in de diepere luchtwegen aangetoond worden. Volgens onderzoe-
kingen is zelfs gebleken, dat de normale longen niet steriel zijn. Zoo
kon Kalbe (Münch. med. Wcch. 1899) in 15 van 20 gevallen strepto-
coccen, staphylococcen, colibacillen, pneumoniediplococcen aan-
toonen in de bronchiale lymphklieren van dieren. Deze bacteriën
bleken in verschillende gevallen virulent te zijn. Quensel vond
bij zijn onderzoekingen over het voorkomen van bacteriën in de
diepe luchtwegen bij gezonde dieren in 7 van de 12 onderzochte
bronchiaallympklieren van het paard streptococcen, staphylo-
coccen en subtilisbacillen, terwijl in 19 van de 36 onderzochte normale
longen streptococcen konden worden aangetoond. Eggink vond
bij bacteriologisch onderzoek van 6 normale paardelongen in drie
gevallen streptococcen; een muis, onder de huid met deze strepto-
coccen geënt, stierf binnen drie dagen tengevolge eener strepto-
coccen-septicaemie. Ook Paul kwam bij zijn onderzoekingen tot de
slotsom, dat een deel der in de lucht zwevende bacteriën bij de
ademhaling tot in de alveolen en fijnste luchtpijptakken door-
dringen. Het meerendeel der ingeademde bacteriën wordt in den neus
vastgehouden en gedood. Een gering gedeelte kan echter in de
luchtpijp en in de longen geraken. Op de hoeveelheid der aldaar ge-
-ocr page 130-
— 129 —
rakende ingeademde bacteriën zijn van invloed de bouw van den
neus en van de keelholte, de aard van het slijmvlies, het aantal
bacteriën, dat zich in de lucht bevindt, en, zooalsMENNiNGER aan-
getoond heeft, de toestand der in de lucht voorhanden 'bacteriën,
n.1. of zij aan druppeltjes of stofdeeltjes voorkomen.
De mensch verkeert door zijn houding en zijn vrije beweging
onder veel gunstiger voorwaarden dan de meeste dieren, welke door
hun verblijf in stallen, het opnemen van voedsel van den grond,
enz. meer in de gelegenheid zijn, een veel grooter aantal bacteriën in
te ademen. Verkeert de mensch evenals het dier in euphorie, be-
schikt het organisme over zijn gewoon weerstandsvermogen, zoo-
dat de verdedingsmiddelen normaal werken, dan zijn de luchtwegen
te beschouwen als een verdelgingsoord van tal van microörganismen.
Degene, welke er zich ophoopen en aldaar in z.g. latent microbis-
mus verkeeren, zullen zich waarschijnlijk kunnen vermeerderen en
ook toxinen kunnen vormen. Deze bezitten echter geringe activi-
teit, want zij worden voortdurend gehinderd door de verdedigings-
middelen van het normale organisme. De levensuitingen dezer
saprophytische bacteriën zijn vertraagd en hun voortbestaan is
zelfs zeer onzeker. Zoodra zich echter een gunstige gelegenheid
voordoet (voorbeschikkend moment), welke een vermindering der
organische reacties ten gevolge heeft, dan worden de bacteriën
actief, zij vermeerderen zich snel, terwijl de vorming van toxinen
toeneemt, zoodat de saprophytische bacteriën plotseling pathogeen
geworden zijn. Tot de bacteriën, welke als commensalen van het
organisme meestal in de bovenste luchtwegen naast streptococcen
worden aangetroffen, moeten zoowel bij mensch als dier staphylo-
coccen genoemd worden.
Aangaande de oorzakelijke beteekenis. welke aan de strepto-
coccen ten opzichte van catarrhen der luchtwegen moet toegekend
worden, zijn verschillende onderzoekingen ingesteld. Claisse
(Semaine mêdicale 1893) heeft door zijn onderzoekingen over de
oorzaak van de bronchitis bij den mensch kunnen vaststellen, dat
de streptococcus pyogenes onder de bacteriën, welke in het bron-
chiaalsecreet vooi komen, een gewichtige rol speelt, zoowel zelf-
standig als in samenwerking met staphylococcen en pneumococcen.
In zeer enkele gevallen konden streptococcen uit het bloed gekweekt
worden. Voor het optreden van streptococcen is volgens Claisse
noodig een letsel van het slijmvlies, een vermindering van het nor-
maal weerstandsvermogen. Het gelukte dezen onderzoeker door
proefnemingen dit voorbeschikkend moment bij konijnen vast te
stellen; gezonde konijnen reageerden niet op inspuiting in de lucht-
-ocr page 131-
— 130 —
pijp van enkele druppels streptococcencultuur; daarentegen kon
een ernstige bronchitis, verwekt worden, zoodra het slijmvlies aan
de werking van verdund zwavelzuur en ammoniak was blootge-
steld. Queijrat onderzocht in hetzelfde jaar het sputum in elf
gevallen van tracheobronchitis; zoowel bij microscopisch als bac-
teriologisch onderzoek kon hij steeds streptococcen aantoonen. Deze
kwamen in den aanvang van den catarrh veelvuldig voor, terwijl zij
in de laatste dagen geheel verdwenen. Queijrat meent aan de
streptococcen een oorzakelijke beteekenis bij de tracheobronchitis
te moeten toekennen. Denys en van de Velde isoleerden uit het
sputum van menschen, die aan chronische bronchitis en pneumonie
leden, verschillende soorten van streptococcen, terwijl von
Lingelsheim (Kolle und Wassermann, Bd. III, 1893) aan de
streptococcen als verwekkers van ontstekingen der luchtwegen bij
den mensch oorzakelijke beteekenis toekende. Volgens de stati-
stiek van Netter komen bij het kind 32 pCt. der gevallen van
monomicrobieele bronchopneumonie voor rekening van strepto-
coccen, terwijl bij gemengde besmetting, welke aan de grootste
helft der gevallen van bronchopneumonie bij het kind ten
grondslag ligt, de verhouding voor de streptococcen is 54.56 pCt.
Ook op veeartsenijkundiig gebied is door tal van onderzoekers
getracht het bewijs te leveren, dat aan de streptococcen oorzake-
lijke beteekenis voor het ontstaan van ontstekingen van de lucht-
wegen toekomt. Eggink {Inaugural Dissertatioil, Bern 1912.) kwam
bij zijn onderzoekingen over de beteekenis der streptococcen voor
ontstekingen der diepere luchtwegen bij het paard tot de slotsom,
dat hierbij de streptococcen een groote rol spelen.
Bij verschillende ziekten, zoowel van mensch als dier, zien wij de
microörganismen, en in het bijzonder de streptococcen, hun sapro-
phytisch bestaan vaarwel zeggen, waaruit dus volgt, dat voor het
virulent worden dezer bacteriën een aanleidende oorzaak noodig is.
In de verschillende studieboeken over bijzondere therapie vinden
wij bij de oorzaken van de ontstekingen der diepere luchtwegen tal
van algemeene en bijzondere oorzaken vermeld. De algemeene oor-
zaken verhoogen tijdelijk de virulentie der bacteriën, welke ver-
hooging terzelfder tijd gepaard gaat met een vermindering van het
weerstandsvermogen van het slijmvlies. Bekend is het, dat deze
oorzaken van verschillenden aardzijn. Preadisponeerend zijn: Zwakke
constitutie; slechte voedingstoestand; verweeking, gewend zijn aan te
warme stallen; ophooping in te beperkte ruimten (bij handelaren) en
verplaatsing naar stallen, welke zondigen tegen lichttoetreding, ven-
tilatie en rioleering; voorts tandwisseling; huid- en darmparasieten.
-ocr page 132-
— W
Mensch en paard kunnen beter tegen verandering van weer
naarmate zij meer gehard en in goeden voedingstoestand zijn. De
meeste paarden kunnen slecht tegen verandering van klimaat;
dit blijkt het meeste bij jonge paarden, die nog geen of weinig ar-
beid hebben gedaan; vooral valt dit op bij de jonge Iersche re-
monte paarden. Bij renpaarden van 3- of 4-jarigen leeftijd komen bij
overgang naar een ander land minder ziekten voor dan bij andere
paarden van den zelfden leeftijd, die nog geen of bijna geen werk
hebben gedaan, doch ook de volbloeds toonen in het algemeen pas
maanden later hun besten vorm. Zij zijn echter meestal meer aan
reizen gewoon dan de remonte paarden. In het voor- en najaar
komen vooral catarrhen der luchtwegen voor door kou te vatten
o.a. bij plotselinge weersveranderingen, vochtig weer, zuid-westen
wind. Marek stelt zich alsdan de werking op het slijmvlies der
luchtwegen aldus voor: Langs reflectorischen weg ontstaat hy-
peraemie en vermeerderde afscheiding, verminderde trilhaarbe-
weging, waardoor ophooping, vermeerdering en virulent worden der
microörganismen, welke in de luchtwegen steeds aanwezig zijn.
Door de proeven van Claisse is bewezen, dat scheikundige wer-
king het slijmvlies der luchtwegen voorbeschikt tot ontsteking;
mechanische prikkeling door stof-zand eveneens. Valsalva heeft
voorts door zijn proeven aangetoond, dat een ontsteking van den
bronchiaalboom kan ontstaan o.a. bij slikstoornissen, bij verlam-
ming van de stembanden, bij verlamming der bewegingen van den
slokdarm, bij stoornissen in den bloedsomloop tengevolge van
krachteloosheid en van decubitus. Wij weten, dat bij letsel van de
long het gevaar voor pneumonie groot is.
Niet uitsluitend door inademing ontstaan ontstekingen van de
luchtwegen, waarvan hoofdzakelijk streptococcen ten grondslag
liggen. Volgens de intestinale theorie van Calmette kan bij gastro-
enteritis een pneumonie optreden. Dagelijks komen jonge kinderen
met dergelijke aandoeningen in behandeling. Ook op veeartsenij-
kundig gebied zijn aanwijzingen voorhanden, dat deze theorie niet
uit de lucht gegrepen is.
Zoo zijn o.a. ook gevallen van coli-bacillose bij het kalf bekend,
waarbij het doodelijke verloop, niettegenstaande de behandeling
met polyvalent coli- en paracoli-serum, moest toegeschreven wor-
den aan een pneumonie, waarin streptococcen werden aangetoond
(Jensen). Proeven van de Kast en Uffenheimer bewezen, dat
bacteriën van den darm uit, door de maag en den slokdarm, in
den pharynx en van hier door inademing in de luchtwegen kunnen
geraken, terwijl het van tuberkelbacillen bekend is, dat zij van den
-ocr page 133-
— 132 —
darm uit langs de lymphbanen in de bronchiaalklieren kunnen ko-
men en van hier in de longen. Dat de besmetting der luchtwegen
spoedig tot stand komen kan, is door Netter medegedeeld, welke
3 uur na koude vatten — langs reflectorischen weg — het bestaan
van een pneumonie vaststelde. Hierbij sluiten zich die gevallen
van borstziekte in het remontdepöt aan, bij welke de catarrh
binnen 6 uur optrad.
De gevallen van primaire specifieke streptococcenbesmettingen
zijn echter zoowel bij mensch als dier gering in verhouding tot die
gevallen, waarbij het ernstig verloop aan het secundair optreden van
streptococcen moet toegeschreven worden. Tot eerstgenoemde
besmettingen rekent men bij het dier o. a. de streptococcen-mastitis,
de arthritis puerperalis, de streptococcen-angina en de verschillende
onstekingen van weivliezen, alspleuritis, pericarditis, peritonitis (na
castratie). Bij verschillende besmettelijke ziekten van den mensch,
waaraan een specifieke verwekker ten grondslag ligt, zooals o.a. bij
diphtherie, bubonenpest, malaria, febris recurrens, e. a., kunnen
secundair pneumonieën optreden, waarvoor in zeer vele gevallen
streptococcen afzonderlijk of in samenwerking met andere micro-
organismen hoofdzakelijk moeten aansprakelijk gesteld worden. Dit
geldt eveneens voor het paard hetgeen door mij o.a. bij de Influenza
catarrhalis (Pierdest3.wpe)(Centralbl. Bakt.f.Band 70, 1913, Heft3-4)
en in gecompliceerde gevallen van goedaardigen droes is medege-
deeld. Doch ook in het verloop van andere ziekten bij den mensch,
zooals mazelen, roodvonk, erysipelas, griep, kinkhoest, gewrichts-
rheumatisme, welke met een aandoening van de bovenste luchtwegen
gepaard gaan, treden niet zelden secundaire streptococcen-pneu-
monieën op, waaraan in den regel het doodelijk verloop moet toe-
geschreven worden.
Zoowel bij mensch als dier kan bij een primairen catarrh van de
bovenste luchtwegen secundair een ontsteking der diepere lucht-
wegen volgen, door niet specifieke, pathogeen of door omstandig-
heden pathogeen geworden bacteriën. Bij laryngitis en tracheitis
kan zich secundair een bronchopneumonie aansluiten. Dit zien wij
eveneens bij het zgn. „endemisch hoesten" bij het paard ook hier
treedt niet zelden een secundaire longontsteking op, het gevolg
eener streptococcen-besmetting, zooals dit o.a. bacteriologisch bij
de afgemaakte en gestorven troepenpaarden van de Koninklijke
Militaire Akademie te Breda tijdens het heerschen dezer aandoening
in 1907—1908 is vastgesteld.
In het algemeen kan door toevoeging van bloedserum aan de
culturen de virulentie der streptococcen vermeerderd worden, ter-
-ocr page 134-
— ï33 —
wijl door dierpassage avirulente streptococcen in virulente kunnen
worden omgezet. Aldus gelukt het aan deze bacteriën zelfs een
buitengewone virulentie te bezorgen. Marmorek, Rüppel en
Aronson konden door dierpassage dergelijke virulente strepto-
coccenkulturen verkrijgen, waarvan slechts o.ooo.oooi c.M3. na
onderhuidsche inspuiting binnen 24 uur een muis dooden kon. Bij
een dergelijke virulentie is het niet onmogelijk, dat streptococcen
in staat zijn buiten medewerking van aanleidende oorzaken een
ontsteking der luchtwegen te verwekken. Soortgelijke waar-
nemingen, welke genoemde onderzoekers in het laboratorium deden,
kunnen wij eveneens opmerken bij besmettelijke aandoeningen
zoowel bij mensch als dier, waarbij de streptococcen een voorname
rol spelen, o.a. tijdens het optreden van pneumonieën in hospitalen
en gevangenissen, waaraan in den regel een gemengde streptococ-
cen-besmetting ten grondslag ligt. Onlangs trof mij zeer het ver-
loop van mazelen bij drie kinderen van hetzelfde huisgezin. Deze
ziekte trad het eerst op bij een zesjarigen zwakken jongen, die op
school was besmet, alwaar reeds enkele gevallen van mazelen onder
de kinderen waren voorgekomen. De tijd, aan het uitbreektijdperk
voorafgaande, duurde verscheidene dagen, terwijl het verdere ver-
loop der aandoening als niet ernstig moest worden aangemerkt.
Enkele dagen later trad de ziekte op bij een gezonden tweejarigen
jongen, die zooveel mogelijk van zijn ouder broertje was afgezonderd.
Het incubatietijdperk was thans veel korter en de aandoening zelve
ernstiger. Bij het derde kind, een flink vierjarig meisje, dat tijdens
de ongesteldheid der broertjes buitenshuis had vertoefd, doch
enkele dagen, nadat de laatste lijder normale temperatuur had ge-
kregen, naar huis was teruggekeerd, deed zich eveneens de ziekte
spoedig voor en was het verloop beslist het meest ernstig. Voor de
borstziekte der paarden kon ik gedurende de borstziekte-enzootieën
in het Remontedepot te Milligen overeenkomstige waarnemingen
doen. Ook aan de samenwerking van streptococcen bij specifieke
besmetting moet in vele gevallen stellig het ernstige verloop en de
hardnekkige weerstand bij de bestrijding worden toegeschreven.
Zoo vermeen ik, dat aan de vaak voorkomende samenwerking van
den streptococcus met den tuberkelbacil bij longtuberculose van den
mensch te weinig aandacht wordt geschonken. Tijdens mijn deta-
cheering bij de Rijksseruminrichting ter nadere bestudeering van
besmettelijke paardenziekten, was ik tal van malen in de gelegen-
heid mij persoonlijk te overtuigen van de aanwezigheid van strep-
tococcen, als het ware in reincultuur naast de tuberkelbacillen in
het sputum van tuberculoselijders, wat aldaar geregeld voor een
-ocr page 135-
~ 134 —
der plaatselijke vereenigingen ter bestrijding van de tuberculose
onderzocht werd. Niet zelden komt een dergelijke samenwerking
van streptococcen met den bac. suisepticus bij de borstziekte der
varkens voor. Aan de aanwezigheid dezer streptococcen in de aan-
gedane longen, moet alsdan de minder gunstige werking van het
serum tegen de borstziekte bij de varkens worden toegeschreven.
De praktijk heeft uitgewezen, dat de aanwending van antistrepto-
coccenserum naast borstziekteserum in besmette koppels, waarin
niettegenstaande de aanwending van laastgenoemd serum in den
aanvang der ziekte toch sterfgevallen voorkwamen en bacterio-
logisch streptococcen naast borstziektebacillen in de longen vast-
gesteld waren, zeer gunstige uitkomsten verkregen werden. Ook de
minder gunstige uitwerking van het anti-diphtherieserum, niet-
tegenstaande tijdige preventieve aanwending, komt niet zelden voor
rekening van gemengde besmetting met streptococcen.
De Micro-organismen, waarmede de streptococcen in sym-
biose VOORKOMEN.
Tot de bacteriën welke als commensalen van het organisme
naast de streptococcen meestal in de luchtwegen bij het paard wor-
den aangetroffen, moeten verschillende staphylococcen n.1. sta-
phylococcus albus, aureus en citreus, colibacteriën en ovale bacillen
genoemd worden.
Deze vier soorten van bacteriën spelen, ook volgens de resul-
taten mijner bacteriologische onderzoekingen, eene belangrijke rol,
bij het verwekken van aandoeningen der luchtwegen. Zooals ik
reeds vermeldde, vermeende ik slechts in twee gevallen van borst-
ziekte van streptococcen-pneumonie en in een geval van coli-
pneumonie te mogen spreken, door de bevinding als het ware in
reincultuur van resp. streptococcen en colibacteriën.
Volgens mededeelingen van Lignières (i8o.6),Tabusso (1908) en
Monfallet (1910) zijn uit de longen van paarden welke tijdens zeer
boosaardige borstziekte-enzootiën succombeerden, onmiddellijk
ovale bacillen in reincultuur gekweekt. Zonder twijfel kunnen de
ovale bacillen (Pasteurella equi) in sommige gevallen eene pneumo-
nie verwekken. Constant is het voorkomen dezer lagere organismen
bij de borstziekte niet. Het gelukte mij slechts enkele malen ovale
bacillen intra vitam bij borstziekte patiënten aan te toonen, ter-
wijl ik hun aanwezighied slechts éénmaal in de longen constateerde.
Sven Wall gelukte dit in één van de 29 gevallen van borstziekte.
Ostertag nam hun aanwezigheid intra vitam bij elf borstziekte
patiënten waar.
-ocr page 136-
— 135 —
Hutyra en Marek kennen dan ook in de laatste uitgave van
hun leerboek aan deze bacteriën geen oorzakelijke beteekenis voor
de borstziekte meer toe. Gevallen van zelfstandige staphylococcen-
pneumonie bij het paard vond ik nimmer vermeld. Geheel uitge-
sloten is hun voorkomen niet, te meer, daar volgens de statistiek
van Netter 20 % der gevallen van bronchopneumonie van het kind
voor rekening van staphylococcen komen, genoemde statistiek is
als volgt:
A.   Gevallen van bronchopneumonie, waarin van „specifieke"
infectie sprake is (monomicrobieele):
Pneumococcen         40
Stretpococcen          32
Staphylococcen 20
Pneumobacillen
         8
B.   Gevallen van bronchopneumonie, waarin van „gemengde"
(associatie) infectie sprake is:
Stretpococcen          54-76
Pneumococcen 45-23
Staphylococcen 30.9
Pneumobacillen 14.2
Aan de grootste helft der gevallen van bronchopneumonie bij
het kind ligt eene gemengde infectie ten grondslag.
Van belang lijkt mij de mededeeling, dat in hospitalen en gevan-
genissen, de gevallen van pneumonie hoofdzakelijk veroorzaakt
worden door gemengde streptococcen-infectie.
Volgens Marmore k staan de streptococcen onder invloed van de
stofwisselingsproducten der bacteriën, waarmee zij in symbiose
voorkomen. Hieraan sluiten zich mijn persoonlijke waarnemingen
aan. Herhaal elijk is mij si. gebleken, dat streptococcenbouilloncul-
turen zeer weelderig groeiden in tegenwoordigheid van staphylo-
coccen. Overeenkomstig met deze symbiose, kon ik in den regel bij
het bacteriologisch onderzoek van longen, afkomstig van paarden,
waarbij tijdens het ernstig verloop van goedaardigen droes, ,.Pferde-
staupe" en borstziekte secundaire pneu'moniën optraden, streptococ-
cen en staphylococcen aantoonen. Het aandeel dat aan de mede-
werkende bacteriën tothet verwekken van streptococcenbesmettin-
gen in het algemeen en tot het verwekken van de borstziekte der
paarden in het bijzonder toekomt, is echter niet bekend, doch is
mijns inziens belangrijk. Nader dienaangaande in te stellen uit-
voerige onderzoekingen lijken mij zoowel voor den mensch als het
dier zeer gewenscht ten einde met meer succes tegen deze associatie
-ocr page 137-
— 136 —
infecties te ageeren. Wellicht zullen complementbindings-onder-
zoekingen in deze licht kunnen verspreiden.
De stofwisselings-producten van de strepto- en de
staphylococcen.
Van de meeste bacteriën is het bekend, dat zij toxinen vormen,
wanneer zij zich in het gevoelige organisme ontwikkelen. In
dit opzicht gedragen zij zich echter verschillend. Sommige, zooals de
miltvuurbacillen, scheiden slechts weinig toxinen af, zij veroor-
zaken den dood door hun aantal, eerst nadat zij in het bloed en in tal
van organen geraakt zijn. Andere, zooals de diphtherie- en tetanus-
bacillen, zijn gevaarlijk door hun gevormde toxinen, welke na in
den bloedsomloop opgenomen of langs de zwenuwen opgestegen te
zijn, ernstige letsels in verschillende organen veroorzaken. Behalve
deze bacteriën zijn ons lagere organismen bekend, welke eerst door
tusschenkomst hunner gering verspreidbare toxinen werken. Dit
zijn de z.g. endotoxinen, welke eerst tot werking komen, nadat de
bacteriën uit elkaar gevallen zijn. Tot deze groep van bacteriën be-
hoort o.a. de verwekker van de dysenterie, daar men proefonder-
vindelijk met de endotoxinen letsels heeft kunnen verwekken, welke
als kenmerkend voor dysenterie werden aangemerkt.
De werking der streptococcen is tweeledig, n.1. lokaal en algemeen;
lokaal ontsteking verwekkend, daarnaast bij zeer virulente stam-
men toxische werking.
Inderdaad gelukt het in vele streptococcen culturen giftige stoffen
aan te toonen, vooral in serumbouillonculturen. Aldus zijn zeer
giftige cultuurfiltraten verkregen, waarmede o.a. Marmier x) door
eene inspuiting van slechts o.oi gr. een konijn doodde.
Proeven dienaangaande ingesteld bij paarden heb ik moeten
staken, nadat twee mijner proefdieren gestorven waren. Een intra-
veneuse inspuiting van 10 cM3 van een filtraat eener zeer virulente
streptococcenserumbouilloncultuur, welke zeven maal 24 uur bij
lichaamstemperatuur gekweekt was, had het plotseling afsterven
van het paard ten gevolge. Ik meende het intreden van dezen
collapstoestand te moeten toeschrijven aan verlamming van het
vasomotorische centrum. Een ander maal nam ik het volgende
waar. Toen ik bij een mijner proefpaarden 5 cM3 eener zeer virulente
diplostreptococcenserumbouilloncultuur, die gedurende viermaal
24 uur bij 370 C. gegroeid en daarna gedurende 5 uur bij 500 C. ge-
dood was, intraveneus inspoot, trad na enkele minuten zulk een
!) Annales de Pasteur 1895 pag. 532.
-ocr page 138-
— 137 —
ontlasting op, als door mij, wat het aantal malen en de hoeveelheid
betreft, nog nimmer bij een p'iard is waargenomen. De reactie was
hevig en nadat de vrees, dat het dier zou sterven, geweken was, werd
ik door mijn helper gedwongen, deze ontlasting, waaraan geen einde
scheen te komen, van den komischen kant te beschouwen. Zijn op-
merking „wat zou een dergelijk middel voor een boer groote waarde
hebben" was typisch. Aan de reactie van het darmkanaal, waardoor
uitscheiding der overtollige streptococcentoxinen plaats vond,
meende ik het behoud van het dier te moeten toeschrijven.
Bij verdere proefnemingen bij muizen bleek mij, dat de hevigste
streptococcen vergiften niet altijd van bijzonder virulente stam-
men verkregen werden.
Hoogst eigenaardig dus, dat tusschen toxinvorming en virulentie
geen regelmatige verhoudingen schijnen te bestaan.
Volgens Simon1) bevatten de streptococcen, behalve het aange-
toonde vergift in het filtraat der culturen, eveneens een endo-
toxin, dat echter minder giftig is. Beide werken ze hevig in op de
roode bloedlichaampjes. Het meerendeel der pyogen. streptococ-
cen vormen op bloedagar een haemolytischen hof. Het aantoonen
van deze haemolytische werking is, te meer na de onderzoekingen
van Scholtmüller, Thalmann e.a. van beteekenis, daar de
meeste „saprophytische" streptococcen geen haemolytische wer-
king bezitten.
Besredka en Landsteiner toonden deze haemolytische stof,
lysin, in cultuurfiltraten aan, terwijl zoowel Braun als Mac Leoi>
het voorkomen van lysin, gescheiden van de streptococcen konden
vaststellen.
Zoowel het toxin, als het haemolysin der streptococcen zijn ge-
voelig voor hooge temperaturen; het laatste wordt bij verwarming
°P 55° C. onwerkzaam.
Voor normale sera afkomstig van konijnen, caviae, paarden en
menschen is aangetoond, dat deze, antilysin, bevatten.
Ook de staphylococcen vormen zoowel in culturen als in het
lichaam van mensch en dier, toxische stoffen, welke voor bloed-
lichaampjes giftig zijn. Zij zijn het eerst door van de Velde als
leucozidin beschreven. Volgens Neisser en Wechsberg zijn deze
toxinen van alle voor den mensch pathogene staphylococcen het-
zelfde en niet te onderscheiden. Volgens R. Kraus en Ludwig2) en
Guyot3) bezit het staphylococcen toxin naast eene oplossende
J) Centr. f. Bakt. 1904" Orig. 35 Abt. I.
2)  Wiener Klin. Woch. 1902 n°. 5.
3)  Centr. f. Bakt. Orig: 1908 Bd: 48: .
-ocr page 139-
- 138-
werking op de bloedlichaampjes, tevens de eigenschap deze te doen
samen ballen.
Ten einde in de werking der streptococcentoxinen een nader
inzicht omtrent hunne klinische uitwerking te erlangen, ging ik in
de nieuwste werken over kinderziekten de verschijnselen na, welke
o.a. voorkomen bij mazelen, roodvonk, griep, kinkhoest, ziekten,
waarbij de streptococcen, een alhoewel niet algemeen erkend oor-
zakelijke, dan toch zonder twijfel zeer belangrijke rol vervullen.
De verschijnselen, bij genoemde ziekten, wijzen er zonder twijfel op,
dat een specifiek ziekteverwekkende oorzaak voor deze verschijn-
selen en de optredende complicaties moet worden aansprakelijk
daar de gevormde toxinen een specifieke uitwerking hebben. Wat
de mazelen betreft, is nimmer het rechtstreeksche bewijs kunnen ge-
leverd worden, dat als oorzaak streptococcen moeten worden aange-
merkt. Tot voor korten tijd waren dieren niet te besmetten, ter-
wijl door de besmetting met sputum in den regel geen volledig
ziektebeeld kan verkregen worden. Steeds ontbreekt dan de catarrh
der bovenste luchtwegen. Deze catarrh behoort tot het eigen-
lijke ziektebeeld der mazelen; er bestaat n.1. steeds een zekere graad
van laryngitis. Het schijnt Anderson en Goldberger (Referaat
in Nederl. Tijdschr. v. Geneesk.
1913. Tweede Heflt, n°. 3) gelukt te
zijn, het ziektebeeld mazelen proefondervindelijk bij apen (Rhesus-
exemplaren) teweeg te brengen door inenten met bloed van mazelen-
patiënten 24 tot 42 uren, nadat bij dezen de uitslag was verschenen,
zoowel als met de afscheidingsproducten uit mond en neus na het
verschijnen der eruptie na inbrenging in den mond en pharynx. Vol-
gens genoemde onderzoekers „schijnt" het virus tot de ultra-
microscopische groep te behooren. Bij mazelen zien wij, naast hooge
koorts, anorexie, vaak zenuwverschijnselen optreden, zooals
krampen, delirium, terwijl reeds in het begintijdperk der ziekte
sterfgevallen voorkomen, ofschoon zooals bij de sectie blijkt, van
longcomplicaties volstrekt geen sprake is („catarrh suffocant").
De voorbeschiktheid voor aandoeningen van de diepere luchtwegen
is groot; secundaire bronchopneumonieën treden meermalen op.
Doen zich alsdan gelijktijdig erythemen voor, dan worden algemeen
streptococcen als de oorzaak van de bronchopneumonieën aange-
merkt. Meestal echter worden naast streptococcen, staphylococcen,
pneumococcen en coli-bacteriën bacteriologisch aangetoond. Een
catarrh der luchtwegen is steeds aanwezig. Hutinel zegt dienaan-
gaande in „Les maladies des enfants," „C'est la que penètrent dans
la circulation les poisons microbiens dont 1'action joue un rol
predominant dans les manifestations symptomatiques. Les enfants
-ocr page 140-
— 139 —
ne succombent pas a une asphyxie pure et simple; les lésions
bronchopulmonaires réleveés par les autopsies seraient tout a fait
insuffisantes pour expliquer 1'asphyxie mécanique que 1'on a
presque toujours regardée comme la cause de la mort, ils sont em-
poisonnés par lestoxinen microbiennes, et les altérations du sang, du
foie, et des reins; aussi bien que 1'analyse des symptomes ne laisse
aucun doute sur Ie röle de ces poisons."
In de ziekenhuisgevallen is de meest gewone verwekker daarvan
de streptococcus, die een buitengewone virulentie schijnt verkregen
te hebben. Een volgens mij opvallende overeenkomst van voren-
staande met de verschijnselen, welke waargenomen worden, bij
de borstziekte der paarden zal niet kunnen worden ontkend.
Ook voor roodvonk is nimmer het rechtstreeksche bewijs geleverd,
dat streptococcen als de oorzaak moeten worden beschouwd; proef-
ondervindelijk gelukt het niet, de ziekte door streptococcen te ver-
wekken; de eruptie is gering. In het „Handbuch der Hygiëne"
1913 Bd. III afd. 2 vond ik in het hoofdstuk „Infektionskrankheiten
zweifelhafter Aetiologie van C. Fraenken und Gotschlich vermeld:
In nahezu allen Fallen von Scharlachfieber, die einige wenige Tage
nach dem auftreten der ersten Krankheitserscheinungen einer bak-
teriologischen Prüfung unterzogen werden, ein Mikroorganismus
in mehr oder weniger reichlichen Mengen aufzutreten pflegt: der
Streptococcus pycgenes.
Dit heeft o.a. aanleiding 'gegeven, dat vele geleerden- Z3oals
Bagynskie te Berlijn genoemde streptococcus als den verwekker
van roodvonk beschouwde.
Merkwaardig is, dat ook bij roodvonk een angina voorkomt
Berge beschouwt alsnog roodvonk als een plaatselijke ziekte n.1.
een streptococcen-amygdalitis en noemt als oorzaak van den uitslag,
de streptococcen-toxinen. Ook bij roodvonk kunnen zenuwver-
schijnselen op den voorgrond treden; meestal treedt hooge koorts
plotseling op (ongeveer 40^° C), gepaard met rillingen en roodheid
van gelaat en oogen; terwijl in ernstige gevallen de zieke overlijdt
aan een vergiftiging (uitslag der lijkopening negatief). De toxinen
hebben een groote voorliefde voor de weivliezen, synoviae en de
nieren; zelfs kan bij een zeer geringe aandoening anasarca vastge-
steld worden. Secundair kunnen bronchopneumonieën voorkomen;
zelden worden streptococcen in het bloed aangetroffen, wel echter
enkele uren voor den dood.
Algemeen worden streptococcen als oorzaak van erysipelas be-
schouwd; zwakke, armoedige kinderen blijken vooral gevoelig te
zijn. Ook bij erysipelas komt steeds rhinitis voor. De verschijnselen
-ocr page 141-
140 —
zijn kenmerkend n.1. hooge koorts 400—410 C, kleine, snelle, on-
regelmatige pols, anorexie, evenals zenuwverschijnselen, onrust af-
gewisseld door coma ook delirium, doch zelden krampen. In het ver-
loop van erysipelas kunnen zich eveneens long- en niercomplicaties
voordoen, evenals endocarditis. Recidief kan optreden bij meisjes op
13—15 jarigen leeftijd tijdens de eerste menstruatie-verschijnselen
(voorbeschikkend moment).
Ook bij den vlektyphus schijnen de streptococcen een niet onbe-
langrijke rol te spelen. Fürth (Zeitschr. f. Hygiëne undlnfektions-
krankheiten
1912), schrijft, dat hij tijdens een typhusepidemie in het
voorjaar van 1911 in Tsingiau door kleuring en door cultuurproeven
vastgesteld heeft, dat in 38 pCt. van de gevallen in het bloed en in
de organen van de zieken een micro-organisme aangetroffen werd,
waarvan het mogelijk was zuivere culturen te maken. Afgaande op
den uiterlijken vorm rangschikt hij dit micro-organisme onder de
diploccccenbacillen, maar de vorm verandert naar gelang van de
samenstelling der voedingsbodems. De koloniën op gelatine en de
biologische eigenschappen in verschillende voedingsbodems doen
denken aan den streptococcus pyogenes. Bij een voortgezette
kweeking in kunstmatige voedingsbodems verliest het micro-orga-
nisme zijn ziekmakende eigenschappen. In verband met de verkregen
uitkomsten bij dierproeven (apen) staat het evenwel nog te bezien,
of het afgezonderde micro-organisme de oorzaak is van de ziekte, of
dat hier alleen een secundaire besmetting is vastgesteld. Van kink-
hoest
zegt Hutinel in zijn bovengenoemd werk, dat het nog steeds
niet gelukt is, ondanks talrijke onderzoekingen met zekerheid den
verwekker dier ziekte vast te stellen. Wel hebben die onderzoekingen
ons leeren kennen de verschillende bacteriën, die in het opgehoeste
slijm voorkomen. Daaronder is de streptococcus de meest gewone.
Onder de in het ziekenhuis vooral waargenomen complicaties van
kinkhoest staat de lobulaire broncho-pneumonie bovenaaji en is
vooral die door den streptococcus veroorzaakt de ernstigste. Aan
deze ziekte sterven de jonge kinderen (onder het tweede jaar) bijna
altijd en vaak zeer snel in vier of vijf dagen onder het optreden van
stuipen. Dat deze stuipen voornamelijk op rekening van de ge-
vormde streptococcen-toxinen moeten gesteld worden, wordt niet
betwijfeld.
Bij de influenza, de griep, van den mensch bestaat er eveneens
een merkwaardige overeenkomst met de borstziekte der paarden;
Ook hier spelen streptococcen en staphylococcen eene zeer belang-
rijke rol. De verschijnselen, optredende bij kraamvrouwenkoorts,
in gewrichlsrheumatistne verdienen eveneens onze bijzondere aan-
-ocr page 142-
— i4i —
dacht in verband met de groote rol, welke de streptococcen en hun
stof wisselingsproducten bij deze ziekten vervullen.
De beteekenis der streptococcen bij de borstziekte in
het bijzonder.
Ik schrijf het aan vorenstaande vergelijkende studiën toe, dat ik
vermeen een inzicht in het wezen der borstziekte bij de paarden
verkregen te hebben. Nadat ik mij gedurende ruim twee jaren in het
laboratorium met de bestudeering dezer ziekte had beziggehouden,
werd ik, door mijn detacheering bij het Remontedepöt, in de gelegen-
heid gesteld deze hoogst belangwekkende ziekte nader klinisch te
bestudeeren. Hadden clinici tevens specialisten op bacteriologisch
gebied aldaar de borstziekte kunnen bestudeeren, alwaar zij zich door
haar optreden en verloop onder de jonge remontepaarden zoo bij
uitstek daartoe leent, de oorzaak dezer ziekte zou stellig reeds opge-
helderd zijn, evenals de jarenlange onvruchtbaar gebleven syphilido-
logische studiën eerst met goed gevolg werden bekroond, toen
zoölogie en klinische dermatologie gezamenlijk onderzoekingen naar
de oorzaak van syphilis instelden. Dat de borstziekte niet kan be-
schouwd worden als een bacteriaemie, is gebleken uit de reeds
vermelde geringe uitkomsten, verkregen door Ostertag en
Troester te Berlijn, bij de bestudeering dezer ziekte, welke hun
vanwege de departementen van Landbouw en van Oorlog was opge-
dragen. Ook de uitvoerige onderzoekingen van Prof. Robert
Koch, leverden geen uitslag op. Evenmin gelukte het Gaffky,
directeur van het instituut „Robert Koch", die na Koch's is dood
werd aangezocht diens onderzoekingen voort te zetten, de oorzaak
der borstziekte op te helderen.
Ook bij mijn onderzoekingen bleek het volstrekt onmogelijk, op
kunstmatige wijze aan gezonde, onvatbare paarden de borstziekte
te bezorgen. Het gelukte nl. niet door inspuitingen onder de huid,
in de aderen, in de luchtpijp of in de longen, van bloed, pleuritis-
exsudaat, peesscheedevocht en longmassa's van aan borstziekte
lijdende en gestorven dieren paarden te besmetten, zoodat naar mijn
meening kon worden besloten, dat de borstziekte der paarden niet is
een bacteriaemie. Evenmin gelukte het in uitstrijkpraeparaten van
bloed en andere lichaamsvochten met toepassing van de verschillen-
de kleurmethoden protozoën (trypanosomen en spirochaeten) aan te
toonen. Door de klinische bestudeering bij ongeveer 450 paarden
gedurende de enzootie 1910—'11 en 1911—'12 in het Remontede-
pöt te Milligen bleek mij, dat dit liiden bij uitstek van neuropa-
thischen aard is.
-ocr page 143-
— 142 —
Ongeveer 70 jaren geleden werd de borstziekte door Günther
genoemd: „epizootische nervöse Entzündingsfieber des Pferdes,"
in verband met de zenuw verlammingen, waartoe bij deze ziekte
een zekere praedispositie bestaat. Sedert dien zijn in de talrijke
mededeelingen en beschrijvingen over de borstziekte de zenuw-
symptomen zelden op den voorgrond geplaatst. Wel werd door
enkele schrijvers melding gemaakt van de groote affiniteit tot het
centrale zenuwstelsel, welke in den aanvang der ziekte kan waar-
genomen worden. Slechts een enkele maal vond ik in de literatuur
vermeld, dat het ernstige karakter eener borstziekte enzootie
werd toegeschreven aan de geaardheid van de toxinen, welke in het
zieke organisme worden geproduceerd. Het was daaraan, dat Prof.
Szpilman het ernstige verloop der borstziekte enzootie te Lemberg
toeschreef. De verschijnselen, welke bij de borstziekte optreden zijn
het gevolg van de opname van toxinen in de bloedbaan De toxinen-
secretie staat in direct verband met de virulentie der bacteriën,
welke ze produceeren. Hoe meer het terrein gepraepareerd en het
organisme verzwakt is, des te heveiger zullen de klinische symp-
tomen zijn, daar deze een beeld geven, voortgebracht door de
wisselwerking van de virulentie van de toxinen eenerzijds en van de
verweerkracht van het lichaam anderzijds. Hieraan moet volgens
mij toegeschreven worden, dat de klinische verschijnselen bij de
verschillende borstziekten patiënten slechts zelden volledig waar-
genomen worden. Mijns inziens bewijst het klinisch geheel van
verschijnselen bij de borstziekte zonder twijfel, dat „toxinen,"
in de circulatie opgenomen, oorzaak zijn van het ontstaan der ver-
schillende zenuwverschijnselen. Wij hebben gezien, dat door de
geringste oorzaak, het openen van een deur of raam, het komen van
een hond in den stal, het inbrengen van eene canule voor eene in-
jectie, het coma verdwijnt en door een prikkelingstoestand ver-
vangen wordt. Door de snellere hartswerking en de bloedcirculatie
stijgt alsdan de opname der toxinen, hetgeen tot meerdere irritatie
der verschillende centra aanleiding geeft. De toxinen, welke
tijdens de borstziekte worden geproduceerd, blijken vasodilata-
torische eigenschappen te bezitten. Onder invloed dezer toxinen
treden circulatiestoornissen op, welke zich uiten door petechiën
en haemorrhagiën in de slijmvliezen van de luchtwegen, zoowel
als in het paremchym der longen. Voorts door bloedingen in de
serosae, in de peesscheeden, in de nieren, terwijl ook aan de toxinen
de parenchymateuse en vettige degeneratiën moeten worden
toegeschreven, welke in het hart, de lever en de nieren bij de sectie
waargenomen worden. Blijft de productie der toxinen de overhand
-ocr page 144-
— 143 -
behouden, dan moeten de verschillende complicaties, als meningitis,
nephritis, abortus, maagdarmeatarrh (profuse diarrhee, koliek)
hoef bevangenheid, iritis, petechiaaltyphus, welke zich tijdens de
borstziekte kunnen voordoen op rekening dezer toxinen worden
gesteld. Bestaan er nu voor het optreden van de borstziekte patho-
logische afwijkingen van het hart of het vaatstelsel, waardoor
slechts in onvoldoende mate op de toxinenirritatie kan gereageerd
worden, dan is de mogelijkhied groot, dat patiënt succombeert,
zonder dat er bij de sectie van belangrijke laesies sprake is. Zijn ook
dergelijke organische afwijkingen niet voorhanden en is de productie
der toxinen zeer groot, dan kan het voorkomen, dat patiënten
sterven door eene „vergiftiging met toxinen," die het bloed, de
lever en de uieren aantasten, zonder dat de longen zijn aangedaan;
terwijl in andere gevallen de bij de lijkschouwing gevonden letsels
in de longen en luchtpijptakken volstrekt onvoldoende zijn om
den dood te verklaren.
Zooals ik reeds vermeldde, meende ik, aan de toxinen welke
tijdens de borstziekte afgescheiden worden, vasodilatatorische
werking te moeten toeschrijven. Volgens de nieuwere opvattingen
gaat men van de veronderstelling uit, dat tijdens het acute tijdperk
van acute infectieziekten, door eene toxische insufficiëntie der bij-
nieren een tekort aan adrenaline in de bloedsomloop ontstaat en
dit de voornaamste oorzaak is van het optreden der circulatie-
stoornissen. In verband hiermede beval Meyer (Berl. Klin. Woch.
1910 II n° 26) adrenaline-inspuitingen bij roodvonk aan, en roemde
Prof. Dr. Schlampp (Münch. med. Woch. 1911 n° 15) het gunstige
resultaat van het vaat vernauwen de adrenaline bij petechiaal-
typhus. Waren mij deze bevindingen eerder bekend geweest, zeer
zeker zou ik adrenaline bij de borstziekte hebben aangewend, te
meer, daar hiermede eveneens bij peritonitis bij den mensch
gunstige resultaten verkregen zijn.
Thans dient de vraag behandeld te worden: „welke lagere or-
ganismen produceeren bij de borstziekte de toxinen? De symptomen
dezer ziekte wijzen erop, dat een zeker „Virus", hetzij zelfstandig of
in samenwerking met andere, hiervoor aansprakelijk moet worden
gesteld, daar de geproduceerde toxinen eene specifieke uitwerking
hebben.
Zooals reeds vermeld werd, ziet men geregeld als complicaties,
bij borstziekte-enzootiën onder de paarden optreden, petechiaal-
typhus (morbus maculosis), hoefbevangenheid, gewrichts- en oog-
ontstekingen.
In gevallen van petechiaaltyphus nu zonderden Delamotte,
-ocr page 145-
— 144 —
Clark evenals Lignières denstreptococcuspyogenes af. Genoemde
complicaties bij de borstziekte meen ik dan ook zonder eenigen
twijfel op rekening te moeten stellen van streptococcen-toxinen,
te meer daar Pfeiler door eene intraveneuse streptococcen-cultuur-
inspuiting bij een zijner proef paarden, gewrichtsontsteking en
hoefbevangenheid kon verwekken, terwijl Ostertag na een intra-
veneuse streptococcen inspuiting bij een paard een inwendige oog-
ontsteking (iritis) en hoefbevangenheid zag optreden. Dat aan de
pyogene streptococcen voor het ontstaan van petechiaaltyphus
oorzakelijke beteekenis moet worden toegekend, bewijst eene waar-
neming van Frase y, die door intraveneuse inspuiting van virulente
streptococcen bij twee paarden karakteristieke petechiaaltyphus
kon verwekken. Ik heb dan ook de vaste overtuiging, dat het op-
treden van petechiaaltyphus in gevallen van droes, laryngitis,
borstziekte, Pferdestaupe, suppuratieve processen en bij wonden,
voornamelijk moet toegeschreven worden aan de afgescheiden
toxinen van aanwezige pyogene streptococcen, van bijzondere
virulentie. Opmerkelijk in deze is stellig het feit dat ik noch
petechiaaltyphus noch hoefbevangenheid, gewrichts- of oogontstekin-
gen als complicaties zag optreden tijdens de borstziekte-enzootiën
1910/n en 1911/12 (450 patiënten). Dit meende ik te moeten toeschrij-
ven aan de geregelde toepassing van het serum tegen de pneumonie-
streptococcen. Bij de bereiding van dit serum is mij herhaaldelijk
de groote affiniteit dezer streptococcen voor serosae gebleken.
Menig serumpaard, dat voor de bereiding van anti-streptococcen-
serum diende, is dan ook wegens purulente arthritis of tendova-
ginitis moeten worden gedood.
Bekend is, dat cornage na de borstziekte kan overblijven. Is
het nu niet hoogst opmerkelijk, dat ik in Oppenheim's Lehrbuch
der Nervenkrankheiten bij de volgende besmettelijke ziekten van
den mensch, waarbij de streptococcen, een alhoewel niet algemeen
erkend oorzakelijke, dan toch zonder twijfel zeer belangrijke rol
spelen, vermeld vond: „Zeichen der Vagus resp. Recurrenslamung
sind ferner bei Pneumonie (Schroetter, Botkin), Scharlach
(Gottstein), Influenza (Schmidt, Krackauer, Retli, Löhr) be-
obachtet." Eveneens opmerkelijk is het dat bij roodvonk en influ-
enza (griep) in ongeveer 5 pCt. van de gevallen appendiciüs op-
treedt. Zeer waarschijnlijk moeten deze complicaties op rekening
van streptococcen gesteld worden. In dit opzicht frappeerde mij de
mededeeling van Schwerin (Deut. med. Woch. 1906 n° 46) welke
vijf gevallen van appendicitis met gunstig gevolg bestreed door
subcutane inspuitingen van anti-streptococcenserum. Collega
-ocr page 146-
— 145 —
Stuven deelde mij persoonlijk mede, tijdens een enzoötie te
Amsterdam een borstziekte patiënt verloren te hebben aan eene
secundaire blindedarmontsteking, welke bij de sectie aan het
abattoir werd geconstateerd.
Het optreden van petechiën, erythemen en exanthemen bij de ge-
noemde kinderziekten, zoowel als bij de borstziekte moet eveneens
aan geproduceerde stof wissel ingsprocduten worden toegeschreven.
In het midden latende of deze circulatiestoornissen ont-
staan door prikkeling van de vasodilatatoren (remming der
vasoconstrictoren) of door een toxische insufficiëntie der bij-
nieren, zien wij kleine slagaderen zich verwijderen waardoor ver-
meerderde bloedtoevoer en ten slotte bloed- of lymphe-uittreding
plaats vindt. Aldus meen ik te moeten verklaren de longcongestie,
petechiaaltyphus, iritis, hoefbevangenheid en complicaties van
den kant der nieren, welke ziekten zich bij het paard vertoonen
in het verloop der borstziekte.
De groote verwantschap der toxinen tot de serosae en de syno-
viae kan vooral bij roodvonk en gewrichtsrheumatisme geregeld
waargenomen worden en bleek mij eveneens bij de borstziekte. Het
vocht nu, dat zich in de borstholte en de peesscheeden ophoopt,
wordt steeds als sereus exsudaat beschouwt. Door bepaling van
de hoeveelheid residu bij drooging (bij ongeveer 1050 C) bleek mij
voor de borstziekte, dat bedoeld vocht transsudaat is, daar het
slechts ongeveer 4 pCt. vaste bestanddeelen bevatte. Hieruit kan
geconcludeerd worden, dat de ophooping aan arterieele hyperaemie
moet worden toegeschreven, waarbij een vermeerderde doorgang
van lymphe in de capellaria plaats vindt. In den aanvang mijner
klinische bestudeering van de z.g. borstziekte der paarden be-
vreemdde mij o.a. zeer, het als het ware plotseling optreden van
pleuritis (aseptische) bij een lichaamstemperatuur van ongeveer
38.20 C, nadat ernstige ontstekingsverschijnselen geheel geweken
waren. Na thoracocenthesis en aftapping van ongeveer 5 L. vocht
bleek, dat zich in den regel binnen 24 uren een zelfde hoeveelheid
vocht weder in de borstholte had opgehoopt. Zooals ik reeds ver-
meldde, worden de streptococcen algemeen als oorzaak van ery-
sipelas bij den mensch beschouwd. Vooral zwakke armoedige kinde-
ren blijken ervoor zeer gevoelig te zijn. Van beteekenis acht ik het'
dat bij dit lijden steeds „rhinitis" voorkomt. De verschijnselen zijn
karakteristiek, zooals hooge koorts 405—410 C, kleine snelle on-
regelmatige pols, voorts anorexie evenals zenuwsymptomen. On-
rust wordt afgewisseld door coma, uok kan delirium optreden,
zelden echter convulsies. In het verloop van erysipelas doen zich
-ocr page 147-
— Ï4Ó —
eveneens long- en nier-complicaties voor evenals endocarditis en
meningitis. Ook hier dienen de verschijnselen op rekening van de
streptococcentoxinen gesteld te worden.
Een zekere verwantschap met de symptomen en de optredende
complicaties bij de borstziekte kan niet worden ontkend.
Bekend is het, dat de aanwezigheid van streptococcen in den
regel bij paarden, gestorven aan borstziekte, bacteriologisch kon
worden vastgesteld. Zoo gelukte het o.a. aan Schütz diplo (pneumo)
coccen bij ruim ioo paarden, welke aan longontsteking overleden
waren aan te toonen.
Het directe bewijs echter dat aan de streptococcen, hetzij
zelfstandig, hetzij in samenwerking met de genoemde symbiotische
bacteriën, aetiologische beteekenis voor de borstziekte toekomt,
zal mijns inziens moeilijk zijn te leveren.
Ik vermeed, dat de klinische verschijnselen bij de borstziekte
evenals bij de verschillende andere ziekte, waarbij meestal strepto-
coccen worden aangetroffen, in hoofdzaak doch niet uitsluitend op
rekening van de streptococcentoxinen moeten gesteld wórden,
maar dat zij in den regel de som zijn van effecten van de gezamen-
lijke uitwerking van de verschillende toxinen afkomstig zoowel van
de streptoccccen als van de bacteriën, waarmede deze geregeld in
associatie voorkomen.
Bekend is het, dat Schütz de eerste was, die den diplostreptocco-
cus (diplococcus pneumoniae) als de oorzaak van de borstziekte
der paarden beschouwde. De specificiteit van deze bacterie werd
door Foth betwist. Hij houdt den ScHÜTZ'schen diplococcus
identisch met den streptococcus pyogenes. Hell kweekte uit de
longen, zoowel als uit phlegmonen en abscessen, streptococcen,
welker eigenschappen groote overeenkomst vertoonden met den
streptococcus pyogenes van den mensch. Kitt twijfelt aan de
specificiteit van den ScHÜTZ'schen diplococcus pneumoniae,
terwijl Bongert zich voor de identiteit der pyogene streptococcen
met de borstziekte diplccoccen verklaart. Bij mijne bacteriologische
onderzoekingen bleek mij eveneens, dat cultureel de overeenkomst
van beide zeer groot is. De borstziekte-streptococcen danken hun
naam aan het feit, dat zij zich in den regel als diplococcen voordoen
in het dierlijk lichaam en in agar-agar koloniën; in exsudaat of in
condensvocht groeien zij uit tot korte ketenen van 4—6 coccen.
Afkomstig uit het sputum, het secreet der bovenste luchtwegen,
alsmede uit de longen van borstziekte-patiënten, blijken zij zeer
virulent te zijn en veroorzaken zij na subcutane injectie van o.01
cm. den dood eener muis binnen 24 uur. Het gelukte mij pyogene
-ocr page 148-
- i47 —
streptococcen van verschillende herkomst, welke zich na kweeking
in reinkultuur als lange ketenen voordeden en welke slechts over
geringe virulentie beschikken, door meermalige passage door
muizen en kweeking op agar-agar, waarbij bloedserum gevoegd was,
zoodanige virulentie te bezorgen, dat zij ten slotte als diplococcen
te cultiveeren waren uit het hart eenei muis die ongeveer 18 uur na
de enting gestorven was. Hieruit volgt dus, dat de diplo- (pneumo-)
streptococcus identiek zijn met den streptococcus pyogenes,
Koch kende evenwel aan de streptococcen geen oorzakelijke be-
teekenis voor de borstziekte toe,
i°. omdat met reinculturen geen pneumonie kon verwekt
worden, en
2°. zij in zeer acuut verloopende gevallen niet in de longen
konden worden aangetroffen.
Toegegeven moet worden, dat de cultuurinjecties meestal nega-
tief waren. Aan Schütz, Hell, Cadéac, Fiedler, Ostertag en
Pfeiler gelukte het echter wel degelijk met inspuitingen van
streptococcen, eene pneumonie te verwekken. Noch dit resultaat,
noch het niet voorhanden zijn van streptococcen in den longhaard
in zeer acuut verloopende gevallen mogen aangemerkt worden als
argumenten vóór of tegen de oorzakelijke beteekenis der strepto-
coccen voor de borstziekte, hetgeen uit het onderstaande volgt.
Dat de longen niet aangedaan behoeven te zijn, heeft Koch aange-
toond bij de sectie van paarden, die in het aanvangsstadium der
borstziekte waren afgemaakt. Dit werd door mij bevestigd, daar de
longen van het paard, n° 53 dat in het aanvangsstadium, onder de
verschijnselen, welke men op rekening van de borstziekte stellen
kan, tengevolge eener hart complicatie overleed, volkomen normaal
bleken te zijn. Zooals ik reeds vermeldde moesten gedurende de
borstzdekten-enzoötien 1910/11 en 1911/12 de meeste zieken gebracht
worden tot die groep van patiënten, waarbij na nauwkeurig onder-
zoek geen afwijkingen der longen kon geconstateerd worden. Een
nadere bevestiging dezer waarnemingen vond ik in het verslag der
militair veterinair akademie te Berlijn hetwelk het resultaat bevat
der salvarsaninspuitingen bij borstziekte patiënten in verschillende
garnizoenen. Alvorens tot de behandeling met salvarsan overge-
gaan werd, vond, door eene deskundige commissie, een zeer nauw-
keurig onderzoek van den patiënt plaats. Het bleek nu, dat zelfs
verschillende dagen na het optreden der borstziekte van het con-
stateeren eener longontsteking geenszins sprake kan zijn.
Tijdens mijn verblijf aan de Rijksstruminrichting, werden mij de
longen van verschillende paarden toegezonden, welke aan ver-
-ocr page 149-
— 148 —
stoppingskoliek gestorven of voor fracturen waren afgemaakt.
De toezending dezer longen geschiedde omdat deze paarden aan
typische borstziekte lijdende waren geweest. Noch in deze, noch
in de longen van twee paarden, die aan totale uitputting, tenge-
volge van chronische digestie-stoornissen na de borstziekte, ge-
storven waren, gelukte het pathologische veranderingen te consta-
teeren, welke tot resten van voorafgegane longontstekingen konden
worden teruggebracht. In verband hiermede meen ik met zeker-
heid te mogen concludeeren, dat longaandoeningen beslist niet
tot het eigenlijke ziektebeeld van de borstziekte behooren.
Worden de longen in het proces betrokken, dan beperkt zich
deze aandoening tot een overvulling met bloed (longcongestie),
welke het gevolg is van de inwerking op de bloedvaten door de
geproduceerde, in de circulatie geraakte toxinen. Gedraagt zich het
organisme tegen deze toxinen zoodanig, dat het neutraliseeren ervan
plaats vindt, dan houdt de congestieve toestand van de longen
slechts enkele dagen aan. Verkrijgen zij daarentegen de overhand
dan kan de congestie zich over de beide longhelften uitbreiden en
aanleiding geven tot stikken van den patiënt. Het bloed is alsdan
ingedikt en donker roodzwart van kleur. Is in het beginstadium der
ziekte de productie der toxinen zeer groot, dan kan evenals dit bij
mazelen het geval is, het overlijden een gevolg zijn van een ver-
giftiging met toxinen waarbij:
i°. niet de geringste pathologische veranderingen in de longen
voorhanden, en deze dus volkomen normaal zijn,
2°. iich in de longen wèl een congestieve haard bevindt van
beperkte afmetingen, die steriel is. Treedt een congestieve haard
in de longen op, dan is het gevaar groot dat hierin, als zijnde een
locus minoris resistentiae, bacteriën van uit de bovenste luchtwe-
gen geraken, en deze zich hierin zullen vermeerderen, zoodra zij
hiertoe den tijd hebben en door antilichamen niet gehinderd worden.
Bij het meerendeel der borstziektepatiënten in het Remonte-
depot, waarbij klinisch longcongestie geconstateerd werd, volgde
geen secundaire infectie. Dit moet waarschijnlijk toegeschreven wor-
den aan de behandeling met serum en aan de hygiënische maatrege-
len. Voorts heeft mij bij deze longcongesties steeds zeer gefrappeerd
de snelle intreding van de kritische lisis, welke ik aan de vorming
van antilichamen in voldoende hoeveelheid toeschreef. Opmerkelijk
was eveneens, dat bij klinisch gediagnostiseerde pneumonie nimmer
expectoratie waargenomen werd.
Mijns inziens is echter nimmer voldoende aandacht aan de
primaire catarrh der bovenste luchtwegen geschonken; steeds
-ocr page 150-
— ï4§
staarde men zich blind op de long- en longborstvliesontstekingen,
die slechts complicaties zijn.
De opzet der vele onderzoekers n.1. het trachten met streptococcen
eene pneumonie te verwekken en dit als bewijs aan te halen voor de
oorzakelijke beteekenis dezer lagere organismen voor de borst-
ziekte is foutief. Wellicht zal eenmaal het directe bewijs als zoo-
danig voor de streptococcen kunnen geleverd worden, als soortge-
lijke experimenten ingesteld worden, zooals door Claisse bij
konijnen verricht werden, waarmede hij gelijktijdig de beteekenis
van het praedisponeerend moment aantoonde. Door Troester werd
getracht paarden, door intraveneuse inspuitingen van virulente
streptococcenculturen, eene ontsteking der luchtwegen te bezorgen
nadat men deze paarden door langdurige galopoefeningen zeer
vermoeid had. Dit gelukte echter niet. Ook de natuurlijke infectie
kan eerst onder bijzondere omstandigheden tot stand komen. Geeft
men b.v. een aantal gezonde paarden de zelfde inspannende be-
weging en stelt men deze dieren alsdan bij zeer ongunstige weers-
gesteldheid aan tocht bloot, dan ziet men soms bij een dezer paarden
een ontsteking der luchtwegen optreden. Op de vraag, waarom
juist dit eene paard ziek werd, kan slechts geantwoord worden
dat er bij dit dier eene zekere vatbaarheid voorhanden was. Vat-
baarheid moet aanwezig zijn, voordat de streptococcen hunne be-
langrijke rol kunnen gaan vervullen. Deze vatbaarheid staat
in direct verband met de vermindering van de weerstandsmidde-
len van het organisme. Van belang zou het zijn te weten welke de
weerstandsmiddelen zijn. Alle pogingen echter in deze richting
gedaan hebben nog geen positieve uitkomsten opgeleverd noch
het bepalen der leucocytenformule, noch dat van den opsonischen
index, evenmin het nagaan der alimentaire glycosurie zijn gebleken
methoden te zijn, die een nader inzicht kunnen geven in de natuur-
lijke verweermiddelen.
Konden wij met de virulente streptococcencultuur, hetzij rein,
hetzij in samenwerking met de bacteriën, waarmede zij steeds
worden aangetroffen, tevens „vatbaarheid" inspuiten, het bewijs
zou volgens mij stellig gemakkelijker zijn te leveren. Eerst nadat
ons de voorwaarden bekend zijn en wij een nader inzicht verkregen
hebben in de veranderingen, welke in het organisme plaats grijpen,
alvorens van een vatbaar zijn voor streptococcen sprake is, zullen
wij mogelijk in staat zijn experimenteel de aetiologische beteekenis
der streptococcen voor de borstziekte der paarden, vast te stellen.
Meden ten dage twijfelt zeker niemand meer aan de oorzakelijke
beteekenis van de diplococcen van Fraenkel voor de croupeuse
-ocr page 151-
— 150 —
pneumonie van den mensch. Het „bewijs", dat zij de werkelijke
oorzaak zijn, moet evenwel nog steeds geleverd worden. Om de
volgende redenen, meen ik, aan de streptococcen en hun stof-
wisselingsproducten een groote oorzakelijke beteekenis ten opzichte
van de borstziekte der paarden te moeten toekennen.
i°. Het geregeld voorkomen der streptococcen in zeer virulenten
toestand, in het screet der bovenste luchtwegen.
2°. De aanwezigheid van complementbindende stoffen, ten
opzichte van een streptococcenextract, in het bloed van patiënten
waarbij de borstziekte, zoowel normaal als met complicatie ver-
liep. De aanwezigheid van specifieke anti-lichamen werd eveneens
door agglutinatie onderzoekingen bevestigd.
3°. Het feit, dat in gevallen van borstziekte waarbij van een
aandoening der longen geen sprake is, zich de zelfde karakte-
ristieke algemeene verschijnselen voordoen, als plotseling optreden
van hooge koorts, kritische lisis, verschijnselen, een groote overeen-
komst vertoonende met die welke eveneens bij pneumonie voor-
komen, waaraan streptococcen ten grondslag liggen.
4°. De verkregen resultaten ten opzichte van het voorkomen
der bekende complicaties, als hoefbevangenheid, iritis, petechiaal-
typhus e.a. welke ik toeschrijf aan de geregelde behandeling der
patiënten met pneumoniestreptococcenserum.
Beschouwen wij de longontsteking, welke in het verloop der
borstziekte kan optreden, als van secundairen aard, dan meen ik,
hoe paradoxaal dit in verband met de geringe symptomen ook lijkt,
de borstziekte van het paard te moeten beschouwen, als een pri-
maire catarrh der bovenste luchtwegen. Mijns inziens is echter
nimmer voldoende aandacht aan deze symptomen geschonken.
Tot deze symptomen moeten gerekend worden: vermeerderde
gevoeligheid van strottenhoofd en luchtpijp, hoesten, secretie,
gepaard gaande met koorts en verminderde eetlust; terwijl bij de
sectie blijkt, ontsteking van het slijmvlies ter plaatse met punt-
vormige bloedingen.
Deze primaire catarrh der bovenste luchtwegen beschouw ik als
voorbeschikkend moment, omdat hiermede in direct verband staat
eene vermindering van het normaal weerstandsvermogen en het
pathogeen worden van de aanwezige saprophytische microörga-
nismen.
De eerste gevallen van borstziekte doen zich in het Remonte-
depöt steeds voor bij de meest armoedige paarden. Eerst na eenigen
tijd, nadat dus aangenomen mag worden, dat er van vermeerderde
virülentie der lagere organismen tengevolge van passage bij ver-
-ocr page 152-
— r5i —
schillende zieken sprake is, zien wij de borstziekte eveneens bij
meer krachtige paarden optreden. Als praedisponeerende oorzaken
komen in het Remontedepöt in aanmerking; koude vatten,
inwerking van gassen, stof en zand. Zooals ik reeds vermeldde,
bestaat de bodem der stallen uit los zand en ontbreekt
rioleering.
Het zijn deze oorzaken, welke tot prikkeling van het slijmvlies
der bovenste luchtwegen aanleiding geven. Indirect verband hier-
mede staat eene vermindering van het normaal weerstandsvermogen
van het lichaam en het pathogeen worden van de streptococcen
met de overige bacteriën, waarmede zij aldaar in latent microbisme
voorkomen. Ten opzichte van het wezen der borstziekte, meen
ik, naar aanleiding van vorenstaande, te kunnen concludeeren:
i°. dat de z.g. borstziekte der paarden, een catarrh van de
bovenste luchtwegen is;
2°. dat de pneumo- en pleuropneumonieën, welke in het ver-
loop der borstziekte optreden, moeten beschouwd worden als
complicaties, tengevolge eener secundaire infectie der longen, door
de in de bovenste luchtwegen voorkomende diplo-streptococcen,
welke meestal in associatie met staphylococcen, doch ook met ovale
bacillen en coli-bacteriën, de voornaamste plaats innemen onder de
micro-organismen, die bij deze primaire catarrh een groote aetio-
logische rol spelen, en
3°. dat het optreden van naziekten, als cornage, hoefbevangen-
heid, petechiaaltyphus, gewrichts-, peesscheede- en oogontste-
kingen, het gevolg zijn van de inwerking van toxinen, welke
in hoofdzaak door genoemde diplo-streptococcen geproduceerd
worden.
De invloed van de borstziekte op het ontstaan van cornage.
Zooals reeds gezegd, is de invloed van de borstziekte op het
ontstaan van cornage reeds lang vermeld. Jaarlijksche waarne-
mingen in het Remontedepöt bevestigden dit.
Zoowel de Iersche als de inlandsche remontepaarden worden voor
den aankkoop ter dege op cornage onderzocht en komen niet
lijdende aan dit euvel in de weiden en in het Remontedepöt aan.
Toch trekken in den regel ieder jaar enkele paarden als cornard
naar de corpsen. Het onderzoek na het beëindigen der borstziekte-
enzootiën 1910/11 en 1911/12 gaf tot resultaat, dat resp. 3 en 5 paar-
den aan cornage lijdende waren. Zes dezer paarden waren in het Re-
monte-depöt voor borstziekte in behandeling geweest, met de
twee overigen moet dit stellig in de weiden het geval zijn geweest.
-ocr page 153-
152 -
De thermische reactie bij deze zes paarden tijdens de borstziekte-
aandoening was:
Hoef No.
6
"3
ie
2e
3e
4e
5e
6e
7e
8e
ge
10e
11e
12e
na de
infectie.
618
27
406
404
406
40
398
386
385
376
374
372
372
373
767
25
40I
40'
405
40*
309
397
3
386
381
38
379
374
1030
18
402
402
392
39
39'
391
382
377
375
374
374
372
8
5
40»
403
395
308
38»
376
374
374
378
376
372
371
218
10
40*
40
2
40
394
38»
382
373
37
37B
371
371
258
10
395
404
406
404
402
406
403
391
374
374
374
38
Slechts bij één dezer patiënten n.1. bij n°. 258 kon tijdens het
verloop der borstziekte ,,longcongestie" geconstateerd worden;
bij de overigen verliep de ziekte normaal.
Zooals ik reeds vermeldde, kon bij het hinneken der borstziekte
patiënten steeds phonatie-stoornissen gehoord worden. Het abnor-
male geluid, dat alsdan voortgebracht werd, was hoogst eigenaardig.
Zoowel bij de enzoötie 1910/11 als bij die van 1911/12 verdwenen
de verschillende zenuwsymptomen bij alle borstziekte patiënten
volkomen, met uitzondering der acht gevallen van chronische cor-
nage. Het paard n°. 40 uit stal 30 was na herstel van de borstziekte-
aandoening eveneens als lijdende aan dit euvel genoteerd. Onge-
veer één maand was het inspiratorisch cornagegeluid duidelijk
waarneembaar. Enkele maanden later bleek echter, dat de adem
weer volkomen normaal was. Het optreden van cornage bij voor-
noemde acht borstziektepatiënten was plotseling Generaal Knel,
welke gedurende 12 jaren aan het hoofd van het Remontedepöt
stond, kan deze waarneming door meerdere bevestigen. De alge-
meene veronderstelling, dat het recurrensverlammingsproces
vier weken duurt (waarborgtijd) moet dus als onjuist worden be-
tracht.
Het onderzoek, dat bij een der voornoemde acht paarden
(n° 417) ingesteld werd, ten einde na te gaan of in het bloedserum
complementbindende stoffen aanwezig waren, ten opzichte van een
streptococcen extract viel positief uit. Met een ovale bacillen ex-
tract werd geen remming der haemolyse verkregen. Naar aanlei-
ding van deze resultaten werd geconcludeerd, dat het aan typische
-ocr page 154-
— 153 —
borstziekte lijdende remontepaard n° 417, waarbij chronische
cornage restte, tijdens de borr.tziekte-aandoening door streptococ-
cen was geïnfecteerd. Eenzijdige recurrens-verlamming met hemi-
plegia laryngis worden bij den mensch, behalve bij abnormalen
druk op de N. recurrens (aneurisma aorta, oesophaguscarcinoom,
bronchiaalklier-, schildklier- en mediastinaal-tumoren) eveneens
waargenomen in het verloop van acute infectie ziekten (pneumonie,
roodvonk, influenza) waarbij de streptococcen eene belangrijke
rol spelen. In verband met vorenstaande, meen ik dan ook aan de
streptococcentoxinen een voorname beteekenis te moeten toeken-
nen voor het optreden van chronische cornage bij die borstziekte
patiënten, welke ten opzichte van dit euvel erfelijk belast zijn. Voor
de aetiologie van cornage komt mij de persoonlijke mededeeling van
den majoor paardenarts e. r. van het Oost Indische Leger L. J.
Hoogkamer van beteekenis voor. Gedurende den tijd, dat bij dit
leger uitsluitend het inlandsche paard in gebruik was kon hij in
zijn dertig jarigen diensttijd noch borstziekte noch cornage con-
stateeren. Toen evenwel in 1906 een groot deel der benoodigde re-
monten voor het eerst in Australië aangekocht werden, werd laatst
genoemd lijden daarentegen wel in het leger waargenomen.
Bij den aankoop in Australië was hem van het voorkomen
van borstziekte aldaar niets bekend. Gedurende de overtocht van
Brisbane naar Java via Torrestreet, waarmede ^ 22 dagen ver-
loopen, traden steeds vele gevallen van heftige pleuropneumoniën
op. In zijn rapport „Ueberseeischer Transport von Haustieren"
uitgebracht op het 9e Int. Veterinair Congres te den Haag 1909,
zegt majoor Hoogkamer:
„Alle Sachverstandigen sind darüber einig, dass der Mangel an
frischer Luft die Hauptursache der Lungenbrustfellentzündung ist.
Diejenigen, welche ich persönlich wahrgenommen habe, kenn-
zeichneten sich durch einen perakuten Verlauf und schon im
Anfangsstadium konnte das Bild einer schweren allgemeinen
Infektion mit pragnanten Symptomen der Septicaemie (Schüttel-
frost, hohes Fieber, sehr frequenter, kleiner, fast unfühlbarer
Puls, grosse Herzschwache, Mattigkeit und Eingenommenheit des
Sensoriums, braungelbe Konjunctivae in welcher hie und da
Ekchymosen, blaurote Nasenmucosa, Koliksymptome, Durchfalle,
blaugefarbte Rectalmucosa, übelriechender Nasenausfluss, sehr
frequente pumpende Respiration, kaum hörbare Hertztöne, —■
spezielll der zweite — u. s. w.) konstatiert werden.
Op eene andere plaats in dit rapport vond ik vermeld;
,, Denjenigen, welche wegen Mangel an Luftzutritt krank werden
-ocr page 155-
— 154 —
raume man einen der Stfinde auf den Deck ein oft genügt dieses
allein."
Blijkens de verslagen van den militair veterinairen dienst in het
Indische leger kwamen borstziektenenzoötiën nimmer voor; ook
niet na den invoer van Australië. Toch vertoonen de symptomen
aan boord groote overeenkomst met die der borstziekte. De
Australische paarden, lijdende aan cornage, hebben dit euvel dus
zeer waarschijnlijk te danken aan de aandoening der luchtwegen,
tijdens het transport. De reden, waaraan majoor Hoogkamer ver-
meent te moeten toeschrijven, dat deze ademhalingsziekte der
Australische Remonten na hun komst in Indië, aldaar geen vasten
voet krijgt, moet gezocht worden in het verblijf dezer dieren in de
open lucht. In verband hiermede breng ik mijn waarneeming in het
Remonte-depöt te Milligen in herinnering: Hoe gunstiger het weer
is en hoe meer de paarden gelucht worden en buiten vertoeven, hoe
minder gevallen van borstziekte zich voordoen. Onder zoodanige
omstandigheden kunnen zelfs weken verloopen zonder dat een
nieuw geval waargenomen wordt.
De bereiding van het serum tegen de streptococcen.
Een werking van de toxinen op het vaatendotheel en op, de
cellen van het nier-parenchym kan bij de verschillende ziekten,
waarbij streptococcen een voorname rol spelen, niet ontkend wor-
den. Hierop wijst n.1. het voorkomen van haematurie en van nephri-
tis, welke eveneens bij roodvonk, •griep en erysipelas vermeld zijn.
Dat men bij de genoemde ziekten van mensch en dier met toxinen
te doen heeft, bevestigen tevens de bacteriologische waarnemingen.
Zelden toch gelukt het tijdens de ziekte streptococcen uit het bloed
te kweeken en kunnen zij hierin in den regel eerst enkele uren vóór
den dood worden aangetoond. Niettegenstaande dus de verschijnse-
len wel degelijk er op wijzen, dat een voortdurende vorming en in
circulatie geraken van toxinen bij genoemde ziekten, waarbij
streptococcen een groote rol spelen, plaats heeft, gelukte het mij
niet te ontdekken, dat hiermede bij de bereiding van antistreptococ-
censera rekening is gehouden. Het is dan ook hoofdzakelijk daar-
aan, dat de antistreptococcensera, die in den handel worden gebracht
den toets der kritiek, veelal niet hebben kunnen doorstaan.
Marmorek was de eerste, die tot de bereiding van een anti-
streptococcenserum overging. Voor de immunisatie zijner paar-
den gebruikte hij slechts één streptococcenstam, afkomstig van
een lijder aan roodvonk. Deze stam was door dierpassage (konijn)
virulent gemaakt. Dit monovalentserum werd door Marmorek voor
-ocr page 156-
— i55 —
alle streptococcen-aandoeningen aanbevolen. Resultaat bleef he-
laas uit.
Denys en van de Velde gingen bij de bereiding uit van ver-
schillende voor den mensch virulente streptococcenstammen, welke
niet door dieren gepasseerd waren. Doch ook dit serum leverde geen
practische uitkomsten op. Aronson gebruikte aanvankelijk voor
de intraveneuse inspuiting zijner serumpaarden uitsluitend strepto-
coccenstammen, welker virulentie door meermalen muizenpassage
was verhoogd. Nadat ook voor dit serum de onwerkzaamheid werd
bewezen (Baginsky), gaat hij thans uit van streptococcenstammen,
welker virulentie door dierpassage is verhoogd en die gelijktijdig
pathogeen voor den mensch zijn. Roux en Tavel wenden zooveel
mogelijk streptococcenstammen van verschillenden oorsprong aan,
zonder deze vooraf door muizen te laten passeeren; zulks naar aan-
leiding van de mededeelingen van Koch, Pctruschky e.a., dat
streptococcen door dierpassage zelfs bij rechtstreeksche inspuiting
bij den mensch onschadelijk zijn. Van verschillende zijden is nader
beweerd, dat streptococcen van verschillende herkomst hun eigen-
schappen na dierpassage (muizen) verliezen en alle gelijk worden.
Evenals Roux en Tavel gingen Menzer, Moser en Paltauf bij de
bereiding hunner sera van dezelfde gedachte uit. Menzer gebruikt
o.a. anginastreptococcen van acuut gewrichtsrheumatisme. Het
Höchsterserum van Meyer en Ruppel, in den beginne evenals dat
van Aronson door inspuitingen van culturen verkregen na dier-
passage van voor den mensch pathogene streptococcenstammen,
wordt thans bereid door inspuiting van streptococcen van den
mensch, welke voor dieren pathogeen zijn (o.i c.M3 eener bouillon-
cultuur, welke 24 uur bij 3J0 C gekweekt is, moet een muis in 24—48
dooden). Het gelukte nl. in een zeer groot aantal ziekten o.a. in ge-
vallen van erysipelas, phlegmonen, kraamvrouwkoorts, gewrichts-
rheumatisme, peritonitis, roodvonk e.a., virulente streptococcenstam-
men te verkrijgen, welke pathogeen waren voor muizen, deze dooden
onder verschijnselen van septicaemie, en uit het hart in reincultuur
te kweeken waren. Marxer (Berl. Min. Woch. 1910, 34) kwam bij
zijn onderzoekingen tot den uitslag, dat een door een passagestam
verkregen serum minstens evengoed beschermt tegen recht-
streeks van den mensch gekweekte virulente streptococcenstam-
men als een serum, dat volgens de methode van Meyer en Ruppel
met behulp van deze stammen zelf verkregen is, waaruit bij besluit,
dat het uitsluitend gebruik van laatstbedoelde stammen geen ver-
betering van het antistreptococcenserum beteekent. Heimann
(Zeitschr. f. Geburtshilfe und Gynaekologie, Bd. LXXI) daarentegen
-ocr page 157-
— 156 —
kwam bij zijn onderzoekingen, bij ongeveer 300 muizen ingesteld,
tot de gevolgtrekking, dat het volstrekt niet onverschillig is van
welke soort de streptococcen zijn, die voor de besmetting der dieren
gebruikt werden. Hij kon o.a. de buitengewoon gunstige werking
van het serum van Aronson vaststellen ten opzichte van strepto-
coccen, welke voor de immunisatie der paarden gebruikt en door
dierpassage virulent gemaakt waren, terwijl hij een volkomen
negatieven uitslag verkreeg voor genoemd serum ten opzichte van
voor den mensch pathogene streptococcen, die nimmer een dier
gepasseerd hadden. Wij zien dus, dat de strijd bij de bereiding der
verschillende antistreptococcensera hoofdzakelijk liep over de
vraag, of voor de immunisatie der paarden moeten gebruikt worden
passagestammen, nl. streptococcen van den mensch, welke vooraf
door dieren gepasseerd zijn, of zgn. voor den mensch virulente
stammen, die zonder dierpassage op voedingsbodems verder ge-
kweekt zijn. Zeer zeker is het voor de werking van een antistrepto-
coccenserum van beteekenis, of bij de bereiding gebruik gemaakt is
van stammen, welke al of niet door dieren gepasseerd zijn. De sera,
welke men op deze wijze verkrijgt, zijn zgn. bactericide sera, daar
voor de inspuiting steeds ongeveer 24 uur oude culturen gebezigd
werden. Dergelijke culturen bevatten zoo goed als geen toxinen,
hetgeen afgeleid kan worden uit de hoeveelheid der cultuur, 100
cc. en meer, welke na eenigen tijd van voorbehandeling zonder na-
deel bij het serumpaard intraveneus kan ingespoten worden. Wil
men evenwel van een zekere werking van het antistreptococcen-
serum verzekerd zijn, dat moet het mijns inziens eveneens anti-
toxisch zijn. Dit is te verkrijgen door de te immuniseeren paarden
afwisselend te behandelen, intraveneus met virulente 24 uur oude
streptococcenculturen en onderhuids met serumboullon-strepto-
ccccenculturen (toxinen), welke verscheidene dagen bij 370 C.
gekweekt en door plaatsing gedurende één uur bij 52°C. gedood zijn.
Voor de intraveneuse inspuitingen moeten echter niet uitsluitend
virulente menschen-streptococcenstammen aangewend worden,
doch eveneens zoodanige, welke afgezonderd zijn uit organen van
verschillende dieren, welke aan een primaire of secundaire strepto-
coccenbesmetting overleden. Naast rechtstreeksche inspuiting
dezer voor mensch en dier pathogene stammen, komt het mij zeer
gewenscht voor de serumpaarden eveneens met zgn. passagestam-
men te behandelen, ten einde de polyvalentie van het serum op te
voeren. In verband met de verkregen uitkomsten bij mijn onder-
zoekingen ten opzichte van verschil in virulentie van streptococ-
cen afkomstig, zoowel van den mensch als van dieren, bleek mij,
-ocr page 158-
— 157 ~
dat aan de zgn. diplostreptococcen, welke na enting in serumbouil-
lon en plaatsing bij 370 C. tot streptococcen uitgroeien, gekweekt
uit de longen van paarden, gestorven aan een secundaire pneumonie
in het beloop van goedaardigen droes, borstziekte en Pferdestaupe,"
de grootste virulentie moet worden toegekend.
Dat streptococcen toxinen zeer zeker aanwezig zijn in serum-
bouillonculturen, welke verscheidene dagen bij lichaamstempera-
tuur gestaan hebben, kon afgeleid worden uit de vermelde hevige
reactie, welke door mij na intraveneuse inspuiting van 10 en 5 c.M3
eener dergelijke gedoode cultuur waargenomen is. Menzer, Meyer
en A. Wolff nemen aan, dat de immuunlichamen van het anti-
streptococcenserum met de streptococcen verbindingen aangaan
en deze door vermoedelijke beleediging dwingen toxinen af te
geven. De toxinen worden dan door de antitoxinen van het serum
geneutraliseerd. De gedoode bacteriën worden dan door de leuko-
cyten opgenomen en verder verwerkt. Is deze endotoxinetheorie,
welke, zooals bekend is, Pfeiffer voor cholera- en typhusbacillen
opstelde, juist, dan moet van een antistreptococcenserum, volgens
de door mij aangegeven wijze, per se beter gevolg verwacht worden.
Volgens Denys en Leclef, Bordet, Neufeld en Rimpau,
Meyer en Michaelis e.a. is aangetoond, dat de phagocyten een
gewichtige rol spelen. Door geen enkelen onderzoeker is echter noch
in reageerbuis noch in het lichaam van het dier het uit elkaar vallen
der coccen door het serum waargenomen.
Uit het bovenstaande blijkt, dat wat de bereiding van het
antistreptoccccenserum betreft, dit moet zijn:
Antitoxisch, en bactericied. Waarop de werking echter berust
is niet bekend; deze schijnt noch antitoxisch noch bactericied, doch
bacteriotroop te zijn, zooals Neufeld en Rumpau (Ztschr. f. Hyg.
1915. 51) aangetoond hebben. Nieuwere experimenteele onder-
zoekingen van Bail en Kleinhaus (Ztschr. f. Immunitdtsforsch.
1912—3) hebben ten opzichte van het ARONSON'sche serum uitge-
wezen, dat dit een bijzonderen bacteriotropen invloed uitoefent
op de leucocyten.
Het serum tegen de borstziekte in het bijzonder.
Zooals reeds vermeld, staan volgens Marmorek de streptococcen
onder invloed van de stofwisselingsproducten der bacteriën, waar-
mede zij in symbiose voorkomen. Onder deze laatsten meen ik,
volgens persoonlijke waarnemingen, ten opzichte van de borst-
ziekte, aan de staphylococcen de voornaamste beteekenis te moeten
toekennen. Dit geldt eveneens voor de verschillende streptococcen-
-ocr page 159-
- i58 -
infecties bij den mensch. Zeer terecht wordt mijns inziens dan ook
hier te lande bij de bestrijding dezer aandoeningen bij den mensch
niet uitsluitend gebruik gemaakt van een antistreptococcenserum,
doch van een antistaphylo-antistreptococcenserum, hetwelk door
Prof. Spronck te Utrecht bereid wordt. Van een soortgelijk serum
hetwelk in bactericied en antitoxisch opzicht aan hooge eischen
beantwoordt, verwacht ik voor de borstziekte, zoowel preventief
als curatief aangewend, zeer gunstige resultaten. Zooals ge-
bleken is kunnen eveneens ovale en coli-bacillen de oorzaak zijn
van ernstige secundaire infecties bij de borstziekte. Voor laatstge-
noemde bacteriën verwijs ik naar het bacteriologisch onderzoek
der longen van n° 709, waarbij uit de longen als het ware in
reincultuur coli-bacillen gekweekt werden.
Wanneer een patiënt tijdens eene enzoötie overlijdt, tengevolge
van eene secundaire pneumonie, dan is het instellen van een
bacteriologisch onderzoek zeer gewenscht. Blijkt alsdan, dat ovale
of coli-bacillen overwegend voorhanden zijn, dan is het aangewezen
bij de verdere serotherapie hiermede rekening te houden.
Met zekerheid mogen wij aannemen, dat gedurende de eerste
jeugd een zekere graad van natuurlijke immuniteit voor verschil-
lende lagere organismen ook bij dieren voorhanden is. Zoowel bij
den mensch als bij het dier komt het herhaaldelijk voor, dat gedu-
rende de voeding met moedermelk infectieziekten slechts spora-
disch optreden. Volgens Flesch schijnt deze immuniteit geheel te
ontbreken bij zuigelingen welke kunstmatig zijn gevoed. In ieder
geval is het een feit, dat infecties in het algemeen veel frequenter
en veel ernstiger zijn bij laatstgenoemde dan bij borstkinderen.
Zooals ik reeds aangaf bepaalde ik voor pneumonie streptococ-
cen het agglutine-gehalte van het serum van een veulen, waarvan
met zekerheid bekend was, dat het steeds gezond was geweest. De
reactie was positief. Het serum bevatte dus normaal agglutinine
voor pneumoniestreptococcen, evenals dit voor normaal serum
van den mensch voor typhus het geval is. Ten opzichte van de
varkenspest constateerde Reynolds bij pasgeboren biggen van
immune moedervarkens een hooge mate van immuniteit tegen deze
ziekte. Eerst na 12—14 weken was deze immuniteit grootendeels
verdwenen. Zonder twijfel bezit het organisme van mensch en dier
in de jeugd resitentie tegen infecties van bacteriën, welke o.a. in de
voorste luchtwegen in z.g. latent microbismus verkeeren. Infec-
ties dezer bacteriën geschieden eerst na het optreden van een voor-
beschikkend moment ten gevolge waarvan eene vermindering der
organische reacties ontstaat.
-ocr page 160-
- i59 -
Alsdan worden de saprophytische bacteriën actief, zij vermeerde-
ren zich snel, vormen toxinen en zijn plotseling pathogeen geworden.
Het hangt nu van de aangeboren immuniteit, welke op de een of
andere manier vermindert of verdwenen kan zijn, af hoe het ver-
loop zal zijn.
Zoowel mensch als dier moeten aan dezen strijd deelnemen.
Ageeren nu de verschillende bacteriën gezamenlijk na het op-
treden van het praedisponeerend moment, of zijn het wellicht eerst
de staphylococcen afzonderlijk of in associatie met ovale en coli-
bacillen, welke actief worden, toxinen produceeren, onder wier
invloed de streptococcen virulent worden? Ik vermoed, dat dit
bij de eerste gevallen eener borstziekte enzoötie plaats heeft. Na
passage bij meerdere patiënten, acht ik de streptococcen instaat
onmiddellijk primair op te treden, te geraken tot eene sterke
toxinenproductie, welke onder invloed der symbiotische bacteriën
bevorderd wordt.
In verband met vorenstaande ontken ik, dat de z.g. borstziekte
bij het paard eene „specifieke" infectieziekte is. De verschillende
onderzoekingen hebben bewezen, dat men niet met eene eigenlijke
algemeene infectie te doen heeft, doch met een plaatselijk blijvende,
die een sterke toxicaemie veroorzaakt.
Ik beschouw dit lijden dan ook als een „infectieus complex", ver-
oorzaakt door het plotseling virulent worden van de saprophy-
tische bacteriën, welke als commensalen van het organisme in de
bovenste luchtwegen voorkomen. Ten gevolge van de verkregen
virulentie zijn deze bacteriën infectieus en contagieus geworden.
Ik schrijf het heerschend karakter der borstziekte toe, aan
de toename in virulentie dezer bacteriën, en het klinisch specifiek
voorkomen aan de neiging, welke deze bacteriën hebben onder zekere
voorwaarden een juist omschreven pathogene eigenschap te ver-
krijgen en deze te behouden bij passage van het eene op het andere
paard.
Na herstel van de borstziekte rest voor gëruimen tijd actieve im-
muniteit; deze is echter niet blijvend. Hetzelfde geldt eveneens
voor streptococcen-ziekten van den mensch. Dit beweren duidelijk
Koch en Petruschky, welke in korte tusschenpozen bij den zelfden
patiënt erysipelas opwekken. Ook longontstekingen kunnen zich
bij den zelfden persoon meerdere malen voordoen.
Het Zeitschr. für Veterinairkünde Heft, 1913 bevat de laatste
rapporten over de verdere borstziekte-onderzoekingen van Prof.
Gaffky en Lührs. De laatste conclusie van hun rapport, uitge-
bracht den gen Sept. 1912 luidde: Die in dem bacterinfreien, in-
-ocr page 161-
— lóo —
fektionsfahigen Bronchiaalinhalt reichlich vorhandenen Flimmef-
epithelzellen zeigen oft eigenartige Einschlüsse, die aber als Para-
siten nicht anzusprechen sind, vielmehr der Ausdruck degenerativer
Vorgange in den Zeilen sind. Ruim drie maanden later werd dien-
aangaande in hun laatste rapport van den i5enDec.i9i2 het volgende
medegedeeld:
Von besonderer Bedeutung erschienen uns dagegen Befunde,
welche nicht die Flimmerepithelzellen, sondern einkernige, mehr
oder weniger rundliche Zeilen in der infektionsfahigen Absonde-
rung der Luftwege betreffen, Zeilen die, wir als aus den Lungen-
blaschen oder den feinen Luftröhrenasten stammende Epithel-
zellen ansehen. Schon seit Jahren ist uns aufgefallen, dass diese
Zeilen vielfach eigentümliche, der künstlichen Farbung nicht zu-
gangliche scharf abgesetzte Hohlraume enthalten, in denen mehr
oder weniger stark farbbare, meist rundliche, bisweilen auch mehr
stabförmige Körperchen liegen. Was uns immer besonders auf-
fallig erschien, war, dass die Zahl der in solchen Vakuolen einge-
schlossenen Körnchen überwiegend 6 betrug. Alle Versuche, in
diesen Einschlusskörperchen eine deutliche Struktur zur Anschau-
ung zu bringen, hatten zunachst unbefriedigende Ergebnisse ge-
liefert. Erst neuerdings ist es Lührs gelungen (und zwar zu-
nachst bei einem am 4. Krankheitstage getöteten Fohlen) feinere
Einzelheiten an jenen Einschlusskörperchen darzustellen. Es
zeigte sich namlich, dasz die in der Vakuole liegenden Gebilde bei
der Farbung nach Giemsa in ihrer Grundsubstanz nicht selten
einen auffallenden hellblauen Farbenton annahmen und in sich
eingeschlossen deutlich rot gefarbte Partikel enthielten.
Dass wir es hier mit Parasiten zu tun haben, halten wir für
warhscheinlich. Die Gebilde finden sich, soweit wir es zur Zeit be-
urteilen können, regelmassig bei der Brustseuche, sie sind uns
aber bisher bei zahlreichen Kontrolluntersuchungen weder bei ge-
sunden Pferden, noch bei Druse, noch bei einem rotlaufkranken
oder bei septicaemisch erkrankten Pferden begegnet.
Ist die Annahme, dass es sich um Parasiten handelt, richtig,
so muss es gelingen, auch andere Entwicklungsstadien von ihnen
zu finden. Einen Anhaltspunkt haben wir in dieser Beziehung be-
reits insofern, als der zoologische Assistent des Instituts Dr. Jol-
los, der neuerdings zu den mikroskopischen Untersuchungen
zugezogen ist, in Uebereinstimmung mit früher schon van uns
gesehenen Gebilden, in einzelnen einkernigen Zeilen, in einer
Vakuole eingeschlossen, je ein isoliertes mit einem Kernkörper-
chen (?) versehenes Gebilde gefunden hat, das er nach seinem
-ocr page 162-
— i6i —
farberischen Verhalten ebenfalls für ein parasitares zu halten ge-
neigt ist. Auch Professor Hartmann, der Vorstand des Protozoen-
Laboratoriums, neigt sich dieser Ansicht zu.
Ruim \\ jaar wachten wij te vergeefs op nadere bevestiging.
Ik betwijfel zeer of de onderzoekingen, welke in deze richting in-
gesteld worden ooit eenig resultaat zullen opleveren.
Ik meen aangetoond te hebben, dat de z.g. borstziekteiseenzeer
acuut lijden. Van de mij bekende protozoen aandoeningen van het
paard daarentegen ken ik er geen enkele, waarbij het verloop zoo
acuut is, integendeel zij zijn allen vrij chronisch.
Uit de resultaten mijner studie, blijkt tevens:
i°. dat de naam van borstziekte (Brustseuche, pleuropneu-
monia contagiosa), deze catarrh der bovenste luchtwegen niet toe-
komt. Te blijven spreken van „Influenza" lijkt mij zeer verkeerd.
Het meest gewenscht komt mij voor de benaming van „griep".
2°. dat het geenszins noodzakelijk is deze ziekte in de wet op te
nemen in de rij der besmettelijke veeziekten.
Zeer zeker is het eene besmettelijke ziekte, daar er evenals b.v.
bij de croupeuse pneumonie van den mensch microörganismen aan
ten grondslag liggen.
Wij hebben echter gezien, dat het zoo goed als onmogelijk is de
ziekte kunstmatig te verwekken, terwijl uit de gedane
waarnemingen gebleken is, dat de besmettelijkheid gering
is, zoowel voor paarden in de omgeving der weiden, als in
de omgeving van het depot. In Duitschland is verplichte aangifte
van gevallen van borstziekte bij paarden wettelijk voorgeschreven.
Dientengevolge is ieder paardenhouder of diens vertegenwoordi-
ger verplicht bij het waarnemen dezer ziekte bij een zijner paarden
daarvan binnen een etmaal aangifte te doen bij den burgemeester
dier gemeente waar het paard zich bevindt. Ik acht dit in ver-
band met vorenstaande overbodig, te meer daar handel en verkeer
hierdoor slechts schade lijden.
Voor legerpaarden is het gewenscht maatregelen te nemen en wel
voornamelijk in die landen, welke geen remontedepöt bezitten. Tot
de oprichting dezer depots moet ik krachtig aandringen. Voor ons
land is zeer zeker het groote voordeel van het remontedepöt ge-
bleken.
Borstziekte-enzoötiën komen als het ware in onze garnizoenen niet
voor. De gevallen beperken zich in den regel i°. tot officiers-
paarden, welke op vreemde stallen aangekocht en dus niet in het
-ocr page 163-
— ÏÖ2 —*
remontedepöts vertoefd hebben en 20. tot de depots der regimenten,
waarheen jonge remontepaarden gedirigeerd zijn, die te Milligén
niet aan de borstziekte lijdende waren. Dit is o.a. thans te Haarlem
het geval. Zooals ik in mijne studie over de aetiologie en de
therapie der Influenza catarrhalis (fiëvre typhoide Pferdestaupe)
vermeldde, moeten de z.g. influenza enzootiën onder onze garni-
zoenspaarden in hoofdzaak op rekening van deze aandoening ge-
steld werden.
Wij hebben verder gezien:
i°. dat ook in het remontedepöt te Milligén de borstziekte zich
het eerst vertoonde bij die paarden, welke in de hoeken geplaatst
waren;
2°. dat hoe beter de stallen werden gedesinfecteerd, gedurende
langeren tijd geventileerd en buiten gebruik gesteld, de borstziekte
des te later optreedt, en voorts.
3°. dat, naarmate de paarden langer in de loopplaatsen ver-
blijven en hun in de drijfbanen beweging wordt gegeven, het aantal
ziektegevallen des te kleiner is.
In den regel zien wij de borstziekte het hevigst optreden bij die
paarden, welke in de minst gunstige hygiënische omstandigheden
verkeeren, o.a. is dit vooral het geval bij jonge, „vetgemeste"
paarden op handelsstallen. Steeds kon in het remontedepöt te
Milligén, een gunstiger verloop der borstziekte waargenomen
worden bij die paarden, welke in stallen geplaatst waren, welke
in hygiënisch opzicht tot de beste behoorden.
Zoolang en in het bijzonder de groothandelaren in paarden,
directeuren van rijtuigmaatschappijen en expeditie-ondernemingen
niet te overtuigen zijn van de hooge noodzakelijkheid ingrijpende
hygiënische maatregelen te nemen, wat o.a. bouw, inrichting der
stallen, afzondering, desinfectie en verpleging der paarden betreft,
maatregelen waardoor in het algemeen het weerstandsvermogen
dezer dieren wordt verhoogd, zullen belangrijke finantiëele verliezen
geleden worden, welke niet steeds zijn te voorkomen door prophy-
lactische en curatieve aanwending van specifieke sera, welke zeer
zeker de bijzondere verweermiddelen versterken, waarover de
paarden reeds in zekere mate beschikken.
Ll#]