-ocr page 1-
y HET BEPALEN VAN DEN
LEEFTIJD BIJ 'T PAARD
DOOR
Dr. B. VRIJBURG
Bibliotheek der
Rijksuniversiteit te Utrecht
Afd. Diergeneeskunde
<". /ƒƒ<?
UITGEGEVEN DOOR
DE NED.-INDISCHE VEREENIGING TOT
~ BESCHERMING VAN DIEREN. -
-ocr page 2-
......~....................                         i
■                                                                                                                                                                               ■'■■"""' »„ '                                 '(
Verkrijgbaar
i                                           .                                                 .
BIJ DEN SECRETARIS VAN DE
-
Nederl.-Indische Vereeniging tot
Bescherming van Dieren,
MR. CORNELIS, - MATRAMANWEG 179.
(!
2
-ocr page 3-
HET BEPALEN VAN DEN LEEFTIJD
BIJ 'T PAAED.
door Dr. B. VRIJBURG.
Men heeft bij' het paard verschillende kenmerken,
die ons doen zien, of het dier j'ong dan wel oud is.
Het veulenachtige uit zich in een meer wigvormig
hoofd, met sterk ontwikkelde schedelbeenderen,
weinig schoft, 't hoog op de been zijn, 't gekroesde
van manen- en staartharen, terwijl de ouderdom zich
verraadt door grijze haren, vooral op voorhoofd en
slapen, den minder levendigen oogopslag, 't ietwat
hangen van de achterlip en dergelijke meer. Deze
kenteekenen geven ons den indruk, dat 't dier jong
is of oud; voGr de meer juiste bepaling van den leef-
tijd zijn ze echter onvoldoende en moet men daarvoor
zijn toevlucht nemen tot de tanden.
Alhoewel de kiezen ook aan slijting en wisseling
onderhevig zijn, gebruiken we deze niet als kenmerk
van den leeftijd, maar uitsluitend de tanden en wel
de snijtanden van de benedenkaak, ook bij 't paard
wel achterkaak genoemd.
Eerst iets over de tanden in 't algemeen.
3
-ocr page 4-
Melk- of veulensnijtand.
De tand is in den mond slechts voor een gedeelte
zichtbaar, n.1. voor dat gedeelte, dat buiten het
tandvleesch uitsteekt en de kroon wordt genoemd.
Het grootste gedeelte van den tand zit in 't been en
Wissel- of paardetand.
-ocr page 5-
wordt deels daardoor, deels door tandvleesch omslo-
ten en heet de wortel. De overgang tusschen beide
wordt de hals genoemd. Bij veulentanden is deze hals
zeer duidelijk.
Zoowel de wortel als de kroon zyn niet massief en
bezitten een holte, die bij de eerste de wortelholte, bij
de laatste de kroonholte heet. De twee holten staan
niet met elkaar in verbinding. In de wortelholte vindt
men zenuwen en bloedvaten, gelegen in de z.g. tand-
pulpe, een zachte stof, waardoor de voeding en de
groei van de tanden wordt bewerkstelligd.
Het weefsel, waaruit de tanden zijn opgebouwd,
is van drieërlei soort. Het ivoor vormt het hoofdbe-
standdeel. Om het ivoor bevindt zich 't harde email
of glazuur, dat van binnen ook de kroonholte om-
geeft. Rondom 't glazuur is nog 't zachtere cement,
dat op de kroon spoedig afslijt en verdwijnt.
In de benedenkaak heeft het paard 6 snijtanden,
die in een boog naast elkaar staan.
De 2 meest naar 't midden heeten de binnenste,
de 2 links en rechts van deze de middel-, de 2 buiten-
ste de hoektanden.
Waar we in den vervolge van tanden en tandwis-
seling spreken hebben we steeds op 't oog de snij-
tanden van de benedenkaak.
5
-ocr page 6-
MELKGEBIT
Veulen van 6 weken
Het jonge dier komt met een bepaald aantal tan-
den ter wereld en krijgt spoedig daarna de nog ont-
brekende. Deze eerste tanden heeten melktanden, bij
't paard ook veulentanden. Ze zijn niet blijvend, val-
6 a 9' maanden
6
-ocr page 7-
len op zekeren leeftijd uit, om dan plaats te maken
voor de blijvende tanden, bij 't paard paardetanden
genoemd.
De vorm van veulen- en paardetanden is verschil-
lend. De eerste zijn kleiner, meer wit gekleurd en
voorzien van een duidelijke hals, die bij de paarde-
tanden ontbreekt.
De voorvlakte van den veulentand is glad of heeft
hier en daar kleine onregelmatige indeukingen, ter-
wijl die van den paardetand overlangs één of twee
duidelijke groeven heeft.
De tanden slijten aan de kroon geregeld af, zoodat
langzamerhand de kroonholte kleiner wordt en ten
slotte verdwijnt. Men noemt dit het vullen van den
tand. Is de kroonholte geheel verdwenen dan heet de
tand gevuld.
Daar de tand van uit de kas wordt uitgeduwd en
van boven afslijt, komt steeds een ander gedeelte van
den tand in slijting en daar de doorsnede van den tand
boven anders is dan meer naar beneden, verandert
de wrijfvlakte van vorm en wordt van ovaal lang-
zamerhand meer rond en later omgekeerd ovaal.
We hebben dus aan de wrijfvlakte op te merken
■— eerst het verdwijnen van de kroonholte, dan de
vormverandering èn ten slotte bij den paardetand
7
-ocr page 8-
het optreden van het z.g. tandsterretje, dat is een
donkergekleurd vlekje of streepje, dat tusschen den
bodem van de kroonholte en de voorrand van den tand
ontstaat. Het is 't uiteinde van de wortelholte, dat
zichtbaar wordt. De bodem van de kroonholte, die,
zooals we weten van email is voorzien, steekt altijd
iets boven" de wrijfvlakte uit en is daardoor te onder-
scheiden van 't tandsterretje dat op gelijk niveau
ligt met de wrijfvlakte.
Nog iets valt op te merken bij de slijting der
tanden. Er komt een oogenblik dat de tanden van
boven- en onderkaak niet meer volkomen op elkaar
sluiten en daardoor een deel van een der tanden, en
wel de achterrand van den boven hoektand, niet
voldoende afslijt en als een uitsteeksel, de z.g. haak
zichtbaar is. Dit heeft plaats op den leeftijd van 9
jaar en wordt later als specifiek kenmerk van dien
leeftijd aangegeven.
Tenslotte dient nog vermelding het feit, dat bij het
mannelijke dier tusschen de hoektanden en de voor-
ste kiezen een tand komt, die als blijvende tand op
bepaalden leeftijd doorbreekt, het is de z.g. haaktand.
,Bij 't vrouwelijke dier ontbreekt deze als regel.
Als kenmerken dus van den leeftijd hebben we:
8
-ocr page 9-
a.     hét doorbreken van de tanden,
b.     het wisselen,
c.     de afslijting,
d.     speciale kenmerken als haak, haaktand e.d.
We zullen nu nagaan op welken leeftijd een en
ander plaats vindt.
MELKGEBIT
1 jaar
Het veulen komt ter wereld met als regel 2 smj-
tandjes (we spreken alleen over de benedenkaak).
De andere snijtandjes komen door, de middeltandjes
na 3 a 6 weken, de hoektandjes na 5 a 9 maanden.
9
-ocr page 10-
MELKGEBIT
10
-ocr page 11-
Bij een veulenmond van 1 jaar zien we dus van de
6 snijtanden, de binnentanden, die reeds 1 jaar in
slijting zijn, gevuld, de middeltanden zoo goed als
gevuld, terwijl bij de hoektandjes de kroonholte nog
zichtbaar is. Bij een mond van 2 jaar zijn ook de
laatsten, de hoektandjes gevuld.
Nu begint spoedig de wisseling der tanden in de-
zelfde volgorde als 't uitkomen, dus eerst de binnen-,
dan de middel-, dan de hoektanden.
Op 2%-jarigen leeftijd beginnen de binnentanden
te wisselen, ze zijn op den leeftijd van 3 jaar op 't
niveau van de overige tanden.
2'/2 jaar
11
-ocr page 12-
TANDWISSELING
3 jaar
Op 3%-jarigen leeftijd wisselen de middeltanden,
deze komen op 4-jarigen leeftijd op 't niveau der an-
dere tanden, komen dan in slijting. .lij.
12
-ocr page 13-
I
TAND WISSELING
3'/2 )aar
Op 4%-jarigen leeftijd is 't zelfde het geval met
de hoektanden.
Tegelijk met 't wisselen der hoektanden komen bij
't mannelijke dier de haken door.
Hiermee zijn de perioden — uitkomen en wisselen
— afgeloopen en hebben we verder- te letten op de
afslijting en de vulling der tanden.
13
-ocr page 14-
TANDWISSELING
4 jaar
4V2 jaar
14
-ocr page 15-
Op 5-jarigen leeftijd zijn de binnentanden in slij-
ting en wel zoo, dat de kroonholten bijna gevuld zijn,
terwijl ook de middeltanden reeds in slijting zijn.
VULLING VAN DE KROONHOLTE
Op 6-jarigen leeftijd zijn de binnentanden gevuld,
de middeltanden en ook de hoektanden in slijting.
15
-ocr page 16-
VULLING VAN DE KROONHOLTE
jaar
Op 7-jarigen leeftijd zijn de binnen- en ook de mid-
deltanden gevuld, terwijl de hoektanden in slijting
zijn en daar dus de kroonholte nog zichtbaar is.
16
-ocr page 17-
VULLING VAN DE KROONHOLTE
7 jaar
Op 8-jarigen leeftijd zijn alle snijtanden gevuld; ze
hebben echter nog den ovalen vorm.
17
-ocr page 18-
8 jaar
Op 9-jarigen leeftijd treedt het kenmerk naar
yoren, genoemd op pag. 8 en is de haak, de
echancrure, zichtbaar van den boven hoektand.
18
-ocr page 19-
9 jaar.
Strekking benedenkaak.
Vorming van de haak aan de
hoektand van de bovenkaak.
9 jaar.
19
-ocr page 20-
Na 9 j'aar wordt de bepaling van den leeftijd moei-
lijker. Het zijn dan het verdwijnen van den bodem
van de kroonholte, het optreden van 't tandsterretje
en de vormverandering van de wrijfvlakte, die ons
eenige zekerheid geven. Tot op een leeftijd van 13
jaar is de kroonholte in de binnentanden zichtbaar,
daarna niet meer. Een jaar later verdwijnt deze uit
de middel-, nog een jaar later uit de hoektanden.
11 jaar.
20
-ocr page 21-
Het tandsterretje, waarover reeds gesproken werd,
wordt zichtbaar nog voordat de bodem van de
kroonholte verdwenen is. De wrijfvlakte verliest na
het 9de jaar haar ovalen vorm, wordt meer rond,
daarna 3-hoekig en ten slotte omgekeerd ovaal. Tus-
schen het 10de en 14de jaar ongeveer doet de wrijf-
vlakte zich meer rond voor, wordt in de volgende
jaren meer driehoekig om op ouderen leeftijd, na
't 18de jaar b.v. meer omgekeerd ovaal te zijn.
14 jaar.
21
-ocr page 22-
Men zegt wel dat op ouden leeftijd de tanden
langer worden. Dit is werkelijk juist. Op ouderen
leeftijd trekt het tandvleesch zich wat terug, zoodat
een grooter gedeelte van den tand zichtbaar wordt —
en ook de afslijting is minder. De tand wordt dus
langer, d.w.z. een grooter gedeelte steekt buiten de
tandkas uit — en de stand is van ter zijde gezien
meer horizontaal inplaats van opgericht, omdat het
bovengedeelte, dat in de jaren tusschen 3 en 10 om-
hoog gericht was, is afgesleten en 't meer horizon-
taal geplaatste gedeelte van den tand nu in slijting is.
i'                              ■ ." ■
}
!
l
i
| ,
ii ■'
il
16 jaar.
22
J
-ocr page 23-
Ten overvloede zij nog opgemerkt, dat, als de mond
van ter zijde gezien wordt, op de zijvlakte van' den
bovenhoektand een gleuf zichtbaar is, die op 10-
jarigen leeftijd uit het tandvleesch te voorschijn
komt en op 20-jarigen leeftijd tot aan de kroon
zichtbaar is. Is deze gleuf tot halverwege de tand,
dan is 't paard ± 15 jaar. Aan dit kenteeken is,
evenals aan de anderen op gevorderden leeftijd, niet
al te veel waarde te hechten.
Het aangegevene heeft betrekking op paarden met
normale gebitten. Afwijkingen komen voor, zoowel
23
-ocr page 24-
22 jaar.
aangeboren als door slechte gewoonten, met name
kribbebijten. Ook de aard van het voedsel heeft in-
vloed op 't slijtingsproces der tanden. We houden ons
echter aan den regel en zullen op enkele afwijkingen
niet ingaan.
Aan deze leeftijdsbepaling. zij toegevoegd, dat
Staatsblad 1897 No. 87 (art. 541 W. v. S.) strafbaar
stelt: „hij, die voor het dragen van lasten paarden
gebruikt of doet gebruiken, welke in den onderkaak
meer dan 2 melktanden niet gewisseld hebben, zoo-
mede die voor rij- of trekpaard gebruikt of doet ge-
bruiken paarden, welke in den onderkaak meer dan
4 melktanden niet gewisseld hebben".
24