-ocr page 1-

7

/

^ WEE y^DVIEZEN.

L ADVIES IN ZAKE AKÏ. XI ALGEMEEN REGLEMENT.\')

.... meint ihr, das heiszt die e i n e Heerde sammlen uuter den einen Hirten, wenn man sie sich zerstreuen laszt nach allen Winden, wenn man das Band desGlau-bens immer mehr lockert nnd endlich zerreiszt, und das Üeiligthum der Willkühr jedes Einzelnen preisgibt?

Hagenbach.

Wederom M. B. B! worden wij geroepen om te oor-deelen over eene nieuwe redactie van Art. XI van het Algemeen Reglement. Was vroeger voorgesteld om de daarin voorkomende woorden „handhaving der leerquot; te doen vervangen door de woorden: „zorg voor de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christusquot;, thans wordt ons eene nieuwe redactie aangeboden, die om hare zonder-linge breedsprakigheid en de onderscheidene, aan de wetgeving vreemde bestanddeelen, die zij bevat zelfs in onze Kerkelijke Rcglementuur geheel eenig mag genoemd worden. Het rapport der Commissie, die de Synode van het vorige

\') De beide hier volgende adviezen, die door mij werden uitgebracht in de jongste vergadering der Classis Utrecht, en welker conclusiën met algemeene stemmen werden aangenomen, geef ik hiermede, op verlangen dier Classis, ter plaatsing iu „de Vereenigiug Christelijke Stemmen.quot;

-ocr page 2-

2 ADVIES IN ZAKE AUT. XI ALGEMEEN REGLEMENT.

jaar had benoemd, om haar omtrent de door sommigen verlangde wijziging van Art. 11 voor to lichten, hetwelk bij u als bekend mag ondersteld worden, laat omtrent het doel, dat met deze nieuwe redactie van art. 11 wordt beoogd, in het minst geen twijfel. Doel van dit voorstel is „om elke schaduw van Kerkrechtelijke leertucht, die in onze Eegle.menten voorkomt, weg te nemen.quot; De weg die gevolgd wordt om de noodzakelijkheid van zulk eene forsche operatie te betoogeu, mag ook als bekend ondersteld worden. In het breede wordt betoogd, dat er strijd bestaat tussehen de letter van art. 11 en de bepalingen in de bijzondere Reglementen en naar den hier zeker ten onrechte toegepasteu regel //De meerdere zal den minderen dienenquot; wordt nu de gevolgtrekking gemaakt dat het eenige middel om dien strijd weg te nemen bestaat in het wegnemen - zelf van de bepaling in Art. XI, die handhaving voorschrijft der leer. Men zou meenen, dat, gesteld die strijd bestond — hetgeen wij nog niet toegeven, aangezien hetgeen in de bijzondere Reglementen voorkomt het Algemeen Reglement onderstelt en daaruit moet worden verklaard — gesteld, zeg ik, die strijd bestond, dat dan de gevolgtrekking voor de hand lag, dat de bijzondere Reglementen moeten verduidelijkt worden, ten einde met het Algemeen Reglement in overeenstemming te zijn; en reeds terstond ontvangen we den indruk, dat een zaak, die zulke verdedigingsmiddelen noodig heeft en aanvaardt, wel aan innerlijke zwakheid lijden moet.

Maar laat ons het voorstel nog even bezien, eer we er ons oordeel over opmaken.

Wat den vorm betreft van het artikel, zooals het nu wordt aangeboden met zijne verklaring omtrent de leer der Hervormde Kerk, met zijne beschouwingen omtrent het tegenwoordige, met zijne profetiën voor de toekomst en zijne onbepaalde uitdrukkingen en cautiën, mij dunkt, gij stemt het gereedelijk toe, dat hij voor het minst allerzonderlingst is, en allerminst voor een wetboek geschikt.

Maar van meer belang is het bij den inhoud met welks

-ocr page 3-

ADVIES IN ZAKE ART. XI ALGEMEEN REGLEMENT. 3

eigenaardiglieid die zonderlinge vorm nauw samenhangt stil te staan.

We kunnen beginnen met dankbaar acte te nemen van de ronde en duidelijke verklaring die hier gegeven wordt aangaande de kenbronuen en de beteekenis van de leer der Nederlandscli-Hervornide Kerk, waarvan deze aldus omschreven leer gezegd wordt de historische grondslag te zijn. De ongewone duidelijkheid der eerste alinea is eene groote, maar wellicht ook de ecuigste verdienste van dit artikel.

De tweede alinea levert eene beschouwing over den tegenwoordigen toestand der Nederlandsche Hervormde Kerk, want is de volzin ook al hypothetisch gesteld, de woorden z/in de tegenwoordige omstandighedenquot;, die in den nazin voorkomen, laten geen twijfel over, of de in dien hypo-thetischen vorm gegeven beschrijving is bestemd om den tegenwoordigen toestand te teekenen. Bij dien tegenwoordigen toestand vernemen we hier, kan van handhaving der leer in kerkrechtelijken zin — dus in geen enkelen zin, want bij het woord handhaving denken we als van zelf aan een kerkrechtelijk beginsel — geen sprake zijn. Het noodzakelijk verband van die twee zindeelen blijkt intusschen niet. Integendeel, naar den aard van onze Kerk, die eene Belijdeniskerk is, had men eerder op de mededee-ling dat de leer der Kerk niet met genoegzame eenparigheid wordt beleden als nazin mogen verwachten de slotsom, dat de tegenwoordige toestand daarheen moest geleid worden, dat handhaving der leer weder mogelijk wierd.

De daarop volgende zinsnede bevat eene profetie, waarvan echter zoowel de vervulling als de ernst moet betwijfeld worden. Schijnt het niet, dat dit voorstel als ideaal najaagt, dat de belijdenis der Kerk eenmaal weder eenparig worde en dat liet een weg wil aanwijzen om weder tot een Belijdeniskerk te komen, en is te gelijkertijd het geheele rapport der commissie niet daar om te bewijzen, dat men de Belijdeniskerk juist om haar eigenaardig wezen niet wil? Waarlijk, hier schijnt gebrek aan ernst te zijn! En is de weg, dien men inslaat om de gemeente tot die een-

-ocr page 4-

4 ADVIES IN ZAKU AKT. XI ALGEMEEN UEGLEMENÏ.

parige belijdenis van haar geloof te doen komen, wel de gewenschte? Om te komen tot genoegzaam eenparige belijdenis der Kerk, heft men alle handhaving der belij-nis op, hetgeen zeker niet minder zonderling klinkt dan wanneer men de iVansche Republiek hoorde verzekeren dat liet haar welbewust doel is om het Koningschap voor te bereiden! Men onderstelt, dat de Gemeente zal voortbouwen op de beginselen der Kerk, zooals die in haar oorsprong en ontwikkeling blijkbaar zijn, maar juist de laatste dam l egen de wettige verspreiding van beginselen, die met hare beginselen in strijd zijn en hare verbastering in plaats van hare ontwikkeling vertegenwoordigen, wil men wegnemen, en wat waarborgt ons dan dat de Gemeente geloof, laat staan dan een Christelijk geloof, dat zij het hare zou mogen noemen, zal overhouden? Inderdaad, met het voorspiegelen van het vooruitzicht, dat men ons voorhoudt kan het nauwelijks ernstig gemeend zijn, en in elk geval moet de weg, dien men ons wil doen inslaan om tot de verwerkelijking van dat vooruitzicht te komen, de ave-rechtsche worden genoemd.

Wij komen tot de laatste alinea. Hoe lang zij ook is, hier worden — en daarin bestaat volgens de Synode hare verdienste — de woorden ,/handhaving harer leerquot; gemist. Die woorden zijn blijkbaar het Carthago delenda. Maallaat ons zien of hetgeen men er voor in de plaats geeft uitvoerbaar is. De aankweeking van den Christelijken godsdienst en zedelijkheid enz. wordt als hoofddoel voorgeschreven aan allen, die met eenig Kerkelijk Bestuur belast zijn. De vraag rijst hier, wat onder Christelijken godsdienst en zedelijkheid moet verstaan worden. Maar deze vraag is niet voor beantwoording vatbaar, wanneer aan de Kerk de uitdrukking van haar geloof, als kerkrechtelijke norma wordt ontnomen. Alles wordt hier in het onbestemde en zwevende overgebracht, alles aan de willekeur van ieders individueele opvatting overgelaten. Maar hier schijnt ons het voorstel zelf terecht te wijzen. Neen, zegt het voorstel, niet aan de willekeur maar aan

-ocr page 5-

ADVIES IN ZAKE ART. XI ALGEMEEN REGLEMENT. 5

liet geweten. En het rapport licht deze terechtwijzing nader toe. ,/Een schuldige aan werkelijk evidenten strijd met den geest en de beginselen van de leer der Hervormde Kerk, bij voorbeeld een die het bestaan van God in zijne prediking ontkende, zou reeds vrijwillig zijn ambt hebben nedergelegd, voordat de Kerkelijke procedure begonnen wp.s.quot; Mijne Heeren! het is alsof deze optimistische woorden, maar die in elk geval toch een rest van leerbepaling als noodig onderstellen, door eeue fatale macht moesten gelogenstraft worden, voordat het mede daarop gebouwde voorstel in de Classikale Vergadering van dat jaar ter toetse kwam. Bekend toch is het, dat men kort geleden in het kamp der dusgenoemde modernen voor een zeker zedelijk idealisme, dat men ook wel godsdienstig atheïsme zou kunnen noemen, eeue plaats heeft geëischt In onze Kerk! Een verschijnsel, een feit dat veel stof tot nadenken geeft, en ons leert op welken prijs wij de daarop volgende woorden van het rapport te schatten hebben: ,/Door het feit uit onzen leeftijd, zoo gaat het optimistisch rapport voort, dat ouder de leeraren die hun ambt vrijwillig neerlegden, meer dan één was, die zich bezwaard gevoelde in onze Kerk godsdienst en zedelijkheid te blijven aanbevelen is de onweerstaanbare macht, die het geweten heeft in een menschelijk ziel eleven, al weer in het helderst licht gekomen.

Deze expectoratie maakt het weerhouden van een glimlach moeilijk. Zij doet ons onwillekeurig denken aan de vraag van Diagoras van Melos, die, toen een praatvaêr het bestaan der goden wilde bewijzen uit de in den tempel opgehangene wij-geschenken der geredde schipbreukelingen, vroeg waar de geschenken waren der verongelukten. — Inderdaad uit het feit, dat velen der met de uittredenden gelijk denkenden aan b 1 ij v e n de voorkeur gaven, zou men met evenveel recht kunnen afleiden hoezeer in veler ziele-leven het geweten door andere machten verlamd wordt, en

1) Rapport bi. 17.

-ocr page 6-

6 ADVIES IN ZAKE ART. XI ALGEMEEN EEGLEMENÏ.

ik voor mij, indien ik tot de geestverwanten van die uit-getredenen behoorde, ik zou door die tirade van het rapport, hoe gemoedelijk ook, alles behalve gesticht zijn. Maallaat ons ernstig blijven, hoezeer ook zulke beweringen den geesel der ironie verdienen! Genoeg om te doen zien, dat wij in eene Kerk niet met de heerschappij van de indivi-dueele gewetens gediend kunnen zijn, maar eenen vasten objectieven maatstaf behoeven, dien de Kerk in hare belijdenis bezit.

Mannen Broeders! het schijnt mij toe, dat het voorstel zooals het daar ligt met zijn ongewonen vorm, met zijne zonderlinge toelichting, met zijne onbepaalde phraseologie eene dringende aanbeveling moet hebben, die zoovele mannen van ontwikkeling er toe gebracht moet hebben om het niettegenstaande zijne in ieders oog springende gebreken aan te nemen. Wij behoeven daar niet lang om te zoeken. De verdienste van dit voorstel is gelegen in zijne strekking om het karakter onzer Kerk als Belijdeniskerk te vernietigen, om de wederrechtelijk hier en daar bestaande leerwillekeur te rechtvaardigen en meer bepaald om aan de beginselen en vertegenwoordigers der dusgenaamde moderne theologie rechtens hunne positie in den boezem onzer Kerk te verzekeren.

Is dit het volstrekt niet verholen doel van dit voorstel, dan dunkt mij kan het ook niet moeijelijk zijn voor onze Vergadering om daarop hare consideratiën te geven. Mij dunkt, wij moeten beginnen met als ons gevoelen uit te spreken, dat de Synode, gelet op haren oorsprong niet minder dan elk lager Bestuur gebonden is aan den plicht dien Art. XI voorschrijft tot handhaving van de leer der Kerk, en dus een voorstel als het tegenwoordige niet voor-loopig had mogen aannemen. Onbevoegd moet zij geacht en verklaard worden om eene bepaling weg te nemen, die niet tot de gr ondr egeling des Bestuurs behoort, maar de onaantastbare grondslag uitmaakt der Kerk, die zij geroepen wordt te besturen. Het moet door ons worden uitgesproken, dat de Synode haar mandaat overschrijdt door

-ocr page 7-

ADVIES IN ZAKE ART. XI ALGEMEEN REGLEMENT. 7

op deze wijze de basis en liet kenmerkend karakter van onze Kerk te willen prijsgeven en tot eene geheel andere corporatie, dan die zij geroepen werd te besturen, om te vormen ; een ernstig protest moet van onze Vergadering uitgaan tegen deze vernieuwde poging om te wettigen wat in onze Kerk niet mag gewettigd worden en waarvan slechts eene verhaaste crisis onzer onophoudelijk door haar verontruste Kerk het gevolg kan zijn, terwijl ten laatste onze Vergadering met nadruk verklaren moet, dat zij de Synode aansprakelijk stelt voor alle gevolgen, die uit eene over-hoopte uitvaardiging van het gewijzigde, maar allezins verwerpelijke Art. XI zouden moeten voortvloeien.

Ik neem de vrijheid. Mijne Heeren! om deze gedachten, indien zij Uwe instemming mochten hebben, in de navolgende verklaring neer te leggen :

z/De Classikale Vergadering van Utrecht is van oordeel, dat de Synode, gelet op haren oorsprong en hare verplichting om zelve allereerst den grondslag der Nederlandsch Hervormde Kerk in Art. XI neergelegd, te eerbiedigen, haar mandaat overschrijdt door Art. XI op de voorloopig vastgestelde wijze te veranderen; spreekt als haar gevoelen uit, dat uit Art. XI Algemeen Reglement de woorden //handhaving harer leer\'\' niet mogen verw ij derd worden, tenzij dan dat de daarin neerge legde gedachte op adaequate wijze worde weergegeven; ontraadt met grooten nadruk de vaststelling en uitvaardiging van Art. XI zooals het thans gewijzigd is; protesteert tegen elke poging om het karakter onzer Kerk als Belijdenis-kerk op te heffen, en stelt de Synode, in geval zij onverhoopt het verwerpelijke Art. XI mocht vaststellen eu uitvaardigen, bij voorbaat verantwoordelijk voor alle zoodanige gevolgen als uit deze hare. daad zouden moeten voortvloeien.

-ocr page 8-

[I. ADVIES IN ZAKE i)E REGELING VAN HET BEHEER DOOR DE SYNODE.

Wanneer ik M. B. B.! gehoor gevende aan »ene tot mij mij gerichte uitnoodiging, trachten zal de vergadering in zake het ter consideratie aangeboden Reglement op het beheer der kerkelijke goederen enfondsenvande Hervormde Gemeenten en het toezicht daarop een bepaald voorstel aan te bieden, dan begin ik met den considerans, waarbij ons dat Reglement ter overweging wordt aangeboden, aan eene gezette ontleding te onderwerpen. Zie ik wel, dan berust hij op eene dwaling, gaat hij uit van eene illusie, en wekt hij op tot eene onrechtmatige handeling.

I. Hij berust op eene dwaling.

He Algemeene Synode spreekt hier als haar gevoelen uit, dat haar bij Art. 65 van het Algemeen Reglement de verplichting is opgelegd, om algemeene bepalingen omtrent het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde Gemeente vast te stellen. Dit gevoelen nu, waarmede zich de Synode natuurlijk tot het vaststellen dier bepalingen gerechtigd en bevoegd acht, schijnt ons reeds terstond eene dwaling. Reeds de letter zelfvan Art. 65 is daar om dit in het licht te stellen. Wel spreekt de op onze zaak betrekking hebbende alinea van nadere bepalingen, die omtrent de administratie der bijzondere kerk-, pastorij-, custorij- en andere gemeentefondsen en de betrekking tusschen derzelver bestuurders en beheerders en de kerkeraden zullen ontworpen worden, maar door wie zal ontworpen worden Iaat het in het midden en langs welken weg die bepalingen zullen worden vastgesteld en uitgevaardigd blijft eveneens eene later te beant-

-ocr page 9-

ADVIES IN ZAKE DE REGELING VAN HET BEHEER ENZ. 9

woorden vraag. Thans zegt de Synode dat Art. 65 haar verplicht bepalingen vast te stellen. Men doet dus den sprong van ontwerpen tot vaststellen, tot vaststellen in den zin van uitvaardigen en opleggen aan de Gemeente, en nu schijnt het ons toe, dat deze sprong, waarbij twee geheel verschillende begrippen worden vereenzelvigd, veel heeft vau een salto mortale. Te meer blijkt het, dat de Synode omtrent hare bevoegdheid in eene dwaling verkeert, wanneer wij letten op de geschiedenis van het thans op den voorgrond gestelde Art. 65. Het is bekend, dat de Synode van 1849 en vlg. beproefd heeft een Reglement waarin zoowel Bestuur als Beheer geregeld waren ingang te doen vinden. Maar bekend is het ook, dat zij daarbij op den verklaarden weerstand der betrokkene belanghebbenden gestuit is, al trad zij toen ook in zake van het beheer veel bescheidener op dan nu, daar zij uitging van de gedachte door hare commissie geopperd en door haar zonder tegenspraak overgenomen: //Eenvoudig vast te stellen vermag de Synode in deze niet; ontwerpen mag zij; de initiatieven nemen; voorts provisioneel arresteeren, daarna wijzigen naar de gemaakte bedenkingen; eindelijk ook finaal arresteeren en aan de goedkeuring des Konings onderwerpenquot; .... maar wat boven- en buitendien wordt vereischt om het werk der Synode te voltooien en een Re-.glementvoor het Beheer der Kerkelijke goederen in werking te brengen, dat is: de vrije toetreding der Gemeenten. (1850 Hand. 413/14) Niettegenstaande de Synode haar mandaat in dien beperkten zin opvatte, leed hare poging een beslist echec; — alle bepalingen omtrent het Beheer werden uit het lleglement verwijderd, — de eenvoudige vrucht der jarenlange campagne werd neergelegd in alinea 2 Art. 65; inderdaad, wanneer wij de geschiedenis kennen, die aan de wording dezer alinea voorafgaat, dan wordt het ons duidelijk waarom zij in zulke schuchtere, schier niets zeggende woorden is gesteld\'), maar tegelijk

\') Vau groote beteekenis is het, dat op voorstel van den Hoogleeeraar Scholten, de oorspronkelijk in deze alinea voorkomende woorden, quot;zullen

-ocr page 10-

ADVIES IN ZAKE DE REGELING

10

dat het niet geoorloofd is nu te beweren, dat de Gemeente destijds de Synode tot het Eeglementeeren van het Beheer heeft gemachtigd, aangezien zij pas vooraf met nadruk de Synode haar //Handen thuisquot; hadden toegeroepen en immers het Beheer door eene andere macht, de Provinciale, bij Koninklijke besluiten besluiten vastgestelde Reglementen was geregeld. Wel is waar, is de 2ie der Reserves, waaronder het Reglement van 1852 de Koninklijke sanctie bekwam, //dat bij name het vaststellen van bepalingen omtrent de administratie der bijzondere Kerk-, pastorij-, kosterij- en andere Gemeentefondsen en goederen niet kan geacht worden daardoor als eene bevoegdheid der Synode te zijn erkendquot; met de andere reserves ingetrokken, en heeft men beweerd, dat daardoor de Synode is vrijgelaten om het Beheer tequot; reglementeeren, doch dit is te veel bewezen. De regeering heeft, zooals bekend, in 1866 haxe bemoeiingen in zake van beheer opgegeven, en is daardoor de macht van beheer overgebracht, waar zij uit den aard der zaak behoorde, bij de Gemeenten. En heeft door de intrekking van die 2ae reserve de Regeering aan de Synode vrije hand gelaten, om van artikel 65, alinea 2 te maken wat er van te maken was, dat de Synode in dat artikel geacht moet worden eene bron van recht tot reglementeeren van het beheer te bezitten, moet zoo sterk mogelijk worden ontkend. En dit toch, niets minder beweert de Synode. Zij gedraagt zich als had zij in zake van het beheer geen mindere wetgevende macht dan in zaken van bestuur. Want niets minder dan hier als wetgeefster op te treden, bedoelt zij. Wel is waar vinden we in de handelingen der Synoden gedurig verzekerd, dat het Beheer der enkele Gemeenten geheel wordt vrijgelaten, en dat zij alleen regelen wil het toezicht op het beheer, maar deze onderscheiding valt grootendeels weg in de praktijk, en verhinderde niet, dat wij in het aangeboden reglement

worden gemaaktquot; vervangen werden door de veel zwakkere: „zullen worden ontworpen.quot; (Zie Hand. d. Syn. 1851, 474/75).

-ocr page 11-

VAN HET BEHEER DOOR DE SYNODE.

11

cene ibrmeele regeling voor ons hebben van liet //be-heerquot; niet minder dan van //het toezicht daaropquot;. En hoe ernstig de Synode het in dezen met hare onderstelde wetgevende macht opneemt, blijkt uit art. 43, de slotbepaling van het Concept-Reglement. Volgens deze zullen voor te maken veranderingen, wel het Algemeen Collegie, de Provinciale Collegiën en door dezen de Kerkvoogden en Notabelen gehoord worden, maar veranderingen in dit Reglement zullen toch niet dan door de Synode-ze 1 ve worden gemaakt. Hierop met nadruk te wijzen kan zijn nut hebben tegenover sommige welmeenenden, die gewezen hebben op het tamelijk onschuldig karakter der bepalingen van dit reglement, want al waren de andere bepalingen, hetgeen wij echter niet aannemen, ook nog zoo onschuldig, enkel deze slotbepaling moest ous van optimisme genezen, en doet ons zien, dat de Synode voortaan buiten de Gemeenten om, het beheer zal reglementeeren naar goedvinden, terwijl niets dezeu waarborgt, dat niet, om mij van de terminologie van den heer Steenberg, den eigenlijken motor dezer beweging, te bedienen, de band die dit reglement slingeren zal om alle gemeenten, eens als een knellende boei zal worden gevoeld. IS\'een, in vollen nadruk beschouwt de Synode zich in deze materie als de eenigste wetgeefster. En dat doet zij, niettegenstaande het haar niet aan nadrukkelijke waarschuwingen, uitgaande van de overtuiging omtrent hare onbevoegdheid, ontbroken heeft. In 1871 spraken twee leden der Commissie, die de Synode toen over deze kwestie voorlichten zou, de overtuiging uit, dat de Synode //geen recht had, om het beheer te regelenquot;; het waren de heeren Muurling en Krabbe, terwijl alleen de heer Steenberg in eene afzonderlijke nota beweerde, dat art. 55 1) en art. 65, 2, de Synode het recht gaf, om een band te slingeren om alle

1

De bewijskracht, eerst aan art. 55 A. R. toegeschreven, heeft men later geheel opgegeven, naar het schijnt. Te recht.

-ocr page 12-

ADVIES IN Z.VKE DE REGELING

12

gemeeaten door het beheer te regiernenteereu. De meerderheid der Synode liet zich verleiden, om zich zelve het brevet van bevoegdheid uit te reiken, en toen de Synodale Commissie van 1871/72, overeenkomstig den ontvangen last, een concept-reglement indiende, verklaarde deze de prealabele kwestie der bevoegdheid niet gesteld te hebben, omdat de Synode de kwestie der bevoegdheid reeds had uitgemaakt. Maar deze kon toch niet verhinderen, dat de kwestie der bevoegdheid telkens weer kwam spoken, hoe gaarne men haar ook naar een terra incognita verwezen had. Spoedig bleek het, dat het Algemeen Collegie, waarmede de Synode in overleg wilde treden, de bevoegdheid der Synode op ernstige gronden betwistte. Toen kort daarop eeue Commissie uit de Synodale Commissie en het Algemeen Collegie tot gemeenschappelijk overleg te Utrecht samenkwam, bleek het dat niemand, dan de rapporteur dier commissie, de heer Steenberg, van oordeel was, dat de Synode bevoegd was het beheer te reglementeeren. Vooral is hier belangrijk eene afzonderlijke nota van den heer van der Laan, naar het verslag in de Handelingen voorkomende, hoofdzakelijk behelzende, met verwijzing naar de vergeefsche pogingen, vroeger door de Synode gedaan, om de regeling van het beheer ter hand te nemen, „dat de ,/intrekking der tweede reserve, niets anders geweest is „dan eene eenzelvige handeling der Regeering, welke geen ,/fons juris voor de Synode schiep; dat ze, vóór de in-,/trekking de bevoegdheid niet bezittende, deze door de „intrekking niet kon verkrijgen; dat in jure en factis „vaststaat, dat bestuur en beheer van en zelfs vóór „de Hervorming, altijd zijn gescheiden geweest; in factis, „blijkens de geheele geschiedenis van het Kerkelijk we-„zen; — in jure, omdat de verordeningen ter zake de „verordeningen omtrent het beheer, vroeger steeds door „het politiek gezag zijn uitgegaan of niet anders dan met „zijne medewerking tot stand kwamen; dat steunde de „kerkelijke organisatie van 1816 op hare aanneming door

-ocr page 13-

VAN HET BEHEER DOOE DE SYNODE.

13

z/de Kerk, het ook volkomen waar is, dat die aanneming //niet mag gesplitst worden, maar zij moet worden opge-//Vat, zooals ze was en is, te weten met de bij haar bekkende onderscheiding tusschen beheer en bestuur; //dat de opvatting van art. 55 van het Algemeen Regle-z/ment eigendunkelijk is, in strijd met den geheelen his-//torischen loop van de zaak der kerkelijke goederen, en //de toepassing van art. 55 op deze wijze ook niets be-//teekent, daar zij inderdaad is het eenzijdig scheppen van z/een titel van gezag over de gemeenten uit kracht eener //bepaling, waartegen indertijd tal van gemeenten zijn //opgekomen; dat ook het beginsel, waarvan bij de beslui-z/ten dezer Synode wordt uitgegaan dat de gemeenten //slechts in dien zin, dat zij integreerende gedeelten zijn //van de geheele kerk als een universum, en ook niet //anders autonomie bezitten, daar zij steeds onderwor-/zpen zijn aan de algemeene voorschriften der Kerk, in //casu niet opgaat, vooreerst omdat de //Kerkquot; niet syno-//niem is met //de Synodequot; en voor de Synode slechts vgeldt, tantum permissum quantum commissum; haar //commissum is slechts geestelijk besturen met al //wat daartoe onmiddellijk behoort, en zij de macht van //stoffelijk beheer die zij nooit gehad heeft zich zonder //medewerking der gemeenten niet kan verschaffen, of //als zij zich die aanmatigt, ten eenenmale het democra-,/tisch beginsel miskent, waarop de regeling van het //beheer steunt: de vrije verkiezing van de stemgerech-//tigden der gemeenten; dat verder de reden, welke de //Synode aanvoert voor haar handelend optreden, dat het //Algemeen Collegie de gemeenten met vrij beheer niet on-//der toezicht kan brengeu, niet aannemelijk is, omdat zij //voor die gemeenten evenmin hare regeling opeenvcrbin-//denden rechtsgrond kan bouwen en daaraan verbindende //uitvoering geven; dat het gewenschte verbond van bestuur //en beheer wellicht verkregen had kunnen worden, mits //met vrije medewerking van de stemgerechtigden der ge-,/meenten als de Synode zich na het Koninklijk Besluit van

-ocr page 14-

ADVIES IN ZAKE DE 11EGEUNG

,/9 Februari 1866 in gelieel democratisch-vrijzinnigen geest vhad gereconstrueerd door noodige versterking vanhetlee-//kenelement, maar dat, nu dit niet geschied is, en ze inte-z/gendeel zelf krachtig heeft medegewerkt tot een afzonder-;/lijk Algemeen collegie van toezicht, ze een bedenkelijken z/en gevaarlijken weg bewandelt met te trachten weder af „te breken wat ze zelf opbouwde en geene rekening te (/houden met den te voorzienen tegenstand, die ook voor ,/hare bestuurs-quotisatie noodlottige gevolgen naar zich zou //kunnen slepen; dat ook nu nog het eenige middel om tot //eene algemeen geldende regeling te geraken zou zijn, zulke //verandering in de samenstelling der Synode in het leren ,/te roepen als hiervoren is aangeduid, die bij de gemeenten -/vertrouwen kan wekken en hope kan geven voor hare „vrije medewerking, den eenigen rechtsgrond voor eene al-,/gemeen verbindende regeling.(Hand. 1872 Bijl. 13. 183/4.) quot;Wij konden ons het genoegen niet ontzeggen u deze merkwaardige bladzijde mede te deelen, omdat wij in de nota van den man, die onlangs aan zijnen gewichtigen werkkring ontvallen is, in compacten vorm al de bezwaren tegen de bevoegdheid der Synode bijeen vinden. — Het verwondert ons niet, dat, schoon ook de Hoogl. Hofstede de Groot eene zekere bevoegdheid voor de Synode trachtte te redden in dien zin dat zij niet het beheer der kerkelijke goederen aan zich trekken kon, maar wel eene alge-meene regeling daarvan en een behoorlijk toezicht daarop in het leven kon roepen, anderen uit die commissie toch van meening waren dat „wilde men een algemeen toezicht in het leven roepen, zulks niet geschieden kon zonder eerbiediging van de autonomie der gemeenten, zulks niet dan met hare vrije toestemming plaats vinden kon.\'\'

Waarschuwingen kwamen ook van elders, o. a. van den kerkeraad en de classis van Amsterdam; nadrukkelijk werd door den eerste gewezen op het onderscheid van ontwerpen en vaststellen; de Classis van Amsterdam verklaarde te moeten protesteeren tegen elke poging van synodale zijde om aan art. 65 AR. het recht der Synode

14

-ocr page 15-

VAN HET BEHEEK DOOR DE SYHODE.

15

te ontleenen om langs den gewonen kerkelijken weg een toezicht op het beheer der kerkelijke goederen vast te stellen. De Commissie die de Synode van 1872 voorlichten moest zag zich genoodzaakt de kwestie der bevoegdheid, hoewel die reeds in 1871 was uitgemaakt, opnieuw te onderzoeken. Hare meerderheid, bestaande uit de Heeren Diest Lorgion en Koch, trachtte wel de geduchte argumenten tegen de bevoegdheid ingebracht te ontzenuwen, maar slaagde er zelfs niet in om hare minderheid, den Heer C. E. van Koetsveld te overtuigen, die in eene afzonderlijke nota als zijne meening uitsprak, //dat de Synode het recht niet bezat om regelen te stellen, waaraan zich het beheer zou moeten onderwerpen zonder daarin stem gehad te hebben.quot; — En is het waar, dat de meerderheid der Synode zich met de meerderheid der Commissie ver-eenigde, niet weinige en niet onbeteekenende stemmen lieten zich tegen de bevoegdheid der Synode hooren. Aan de Synodale commissie werd in last gegeven om met het Algemeen Collegie in overleg te treden en dien overeenkomstig een gewijzigd Concept-Keglement in 1873 bij de Synode ter tafel te brengen, maar de Synodale commissie van 1873 kon haar mandaat slechts ten deele volvoeren, aangezien het Algemeen Collegie weigerde met de Synodale commissie tot de gevraagde regeling mede te werken, op grond der overtuiging, dat zulke regeling als de Sy^ node beoogde buit en de bevoegdheid der Synode lag. Intusschen werd zooals bekend, de commissie van Negen benoemd. Besloten werd de behandeling der beheerskwestie uit te stellen tot na het reces der Synode. En in de buitengewone vergadering der Synode in \'t voorjaar van 1874 werd wederom besloten om haar naar de volgende gewone vergadering te verzenden. De Synode van quot;74 nam diensvolgens in hare gewone vergadering de beheer-kwestie weder ter hand. Onder de stukken, die de Commissie in dezen benoemd vond, behoorde het verslag van de Synodale Commissie, waarin door sommigen de bezwaren tegen de bevoegdheid waren volgehouden. Men zou nu verwachten.

-ocr page 16-

ADVIES IN ZAKE DE REGELING

dat in het rapport of in de daarover gehouden discussiën afdoende argumenten tegen de bewering der onbevoegdheid van de Synode waren ingebracht, maar wij vinden ons in die verwachting teleurgesteld. De Commissie wil de Synode niet op nieuw over de bevoegdheid der Synode tot de regeling van het beheer onderhouden. Zij stelt voor //het recht en dus ook de bevoegdheid der Synode tot regeling van het beheer der kerkelijke goederen als op voldoende wijze gestaafd te beschouwenquot;. Zeder een afdoend voorstel, indien meten door de aanneming der bevoegdheidstheorie de bevoegdheid-zelve ware bewezen geweest, maar dat dit niet het geval is toonden sommige Leden der Synode zeer goed te beseffen, als zij er hunne verwondering over te kennen gaven //dat in het rapport geene enkele poging was gedaan om de bezwaren tegen de bevoegdheid geopperd op te lossen/\' en ook in de discussiën werden door sommige leden die bezwaren gehandhaafd. Gemakkelijk was het voor de meerderheid der leden om zich toen over die bezwaren heen te zetten, maar minder gemakkelijk zal het blijken te zijn die bezwaren, wanneer zij als maatregelen van weerstand in het leven treden, en de Synode hare plannen bij den rechter zal moeten handhaven, uit den weg te ruimen.

Blijkt uit het korte overzicht der geschiedenis, die aan het tegenwoordig Eeglement voorafgaat, dat de Synode ernstig en herhaaldelijk gewaarschuwd is tegen het zetten van haren voet op een terrein, dat geacht wordt het hare niet te ziju, wij meenen ons aan de ontwikkelde bezwaren te moeten aansluiten, en te moeten beginnen met als ons gevoelen te constateeren dat de Synode, waar zij meent dat Art. 65 haar verplicht op het gebied van het beheer als wetgeefster te moeten optreden, in eene schromelijke dwaling verkeert, daar het beheer geacht moet worden eene materie te zijn geheel alieen aan het gebied, waarop aan de Synode de wetgevende macht is toegekend, en in dezen niets kan geschieden, dat voor de belanghebbenden verbindende kracht heeft dan wat ondubbelzinnig huldigt het beginsel van de vrije toestemming en toetre-

16

-ocr page 17-

VAN HET BEHEEK DOOK ÜE SYNODE. 17

ding der gemeenten, behoorlijk als zedelijke lichamen geraadpleegd.

II. Ten tweeden moeteu wij wijzen op eene illusie, waarin blijkens de tweede zinsnede van den considerans, de Synode bevangen is. Zij deelt ons mede de vaststelling van algemeeue bepalingen omtrent het beheer enz. door haar geboden te achten door den onzekeren eu onhoudba-ren toestand van het beheer, als gevolg van het Koninklijk besluit van 10 Februari 1866. Wij treden niet in eene beoordeeling van de teekening, die de Synode geeft van den bestaandeu toestand; wij onderzoeken ook niet in hoever in het afgetrokken eene innige verhouding tus-schen beheer en bestuur wenschelijk is, of ook het sameu-loopen der beide draden ter laatster instantie in één en dezelfde hand; — wij willen alleen wijzen op het feit, dat de Synode zich voorspiegelt dat zoodra haar Reglement kracht van wet heeft bekomen de gemeenten zich daaraan goedschiks zullen onderwerpen, of bij verzet de Synode bij den burgerlijken rechter erkenning harer dus in het leven geroepen bepalingen zal vinden. — Deze verwachting nu noemen wij eene illusie. Eene illusie, waarvan het onbegrijpelijk is hoe zij die ten opzichte van de rechtskwestie na de gevallen uitspraken, waarbij de afzonderlijke gemeente als universitas, als zedelijk lichaam erkend en als eigenares der plaatselijke goederen gehandhaafd is, heeft kunnen koesteren; — eene illusie voorts, ter opzichte der gezindheid van de Gemeenten, waarvan, naar wij vertrouwen, de adviezen die naar den Haag op weg zijn haar wel zullen genezen. Het Algemeene Collegie heeft, naar wij vernemen vast besloten hare rechten tot het uiterste te verdedigen, en is sterk door de vrije toestemming der gemeenten. De zoogenaamde vrij—beheerde gemeenten zullen het Synodaal Reglement beschouwen als non-avenu. In plaats van eene enkele categorie van gemeenten te krijgen n. 1. van dezulken die zich allen onderwerpen aan de Synode, zal op zijn best van den Synodalen maatregel het gevolg zijn, dat naast de beide be-

-ocr page 18-

ADVIES IN ZAKE DE REGELING

staauden eene derde verrijst, en dat de Synode ook eene collegie van beheer wordt, maar dan zeker au petit pied en hoogstwaarschijnlijk met het kleinste territoir.

Inderdaad het schijnt ons toe, dat de Synode met haren coup de main, met haren greep naar het beheer een gevaarlijk spel speelt, dat zij zich, misschien met goede bedoelingen, aan eene jammerlijke illusie heeft overgegeven, eu dat die leden niet te sterk gesproken hebben, die reeds in 1871 de Synode hebben gewaarschuwd, //dat men jammerlijk bedrogen zou uitkomen; slechts meerdere onrust, verdeeldheid, beroering en verwarring te weeg brengen, verzet en scheuring in de hand werken, de Kerk (lees de Synode) in hare machteloosheid tentoonstellen, onberekenbare schade doen lijden in hare hoogere belangen, zonder voor de materieele gewonnen te hebben, en de Synode voor goed be-rooven van het aanzien en den invloed, die haar nog zijn gebleven en die zij niet missen kan.quot; (Hnd. 1871 332.)

III. Het komt ons eindelijk voor, na al het aangevoerde, dat de considerans ons voeren wil tot eene onrechtmatige handeling. De Synode vraagt van ons, dat wij over dat Eeglement onze consideratiëu willen geven. Zij doet dus alsof zij tot beheer in geene andere verhouding stond als bij voorbeeld tot het prediken van Candidaten in de Godgeleerdheid. Zij behandelt het beheer als eene materie die onder hare wetgevende macht valt, en wil dat wij door consideratiëu te geven op dat Reglement hare gedragslijn zullen goedkeuren en haar op dien weg zullen volgen. Mogen wij dat doen ? Neen, wanneer wij overtuigd zijn dat de Synode onbevoegd is om het beheer te reglementeeren; neen, wanneer wij aannemen, dat de Synode in dezen tot niets verbindends in staat is, dat niet gebouwd is op het beginsel van de vrije toetreding der gemeenten. Het is dan ook daarom, dat wij ons van eene beschouwing van het Reglement zelf opzettelijk te onthouden hebben. Niets dan de considerans, die de voorloopige vaststelling van het Eeglement en de aanbieding daarvan aan onze consideratiëu rechtvaardigen moet, valt onder het bereik onzer beoordeeling. Van eene

18

-ocr page 19-

van het beheell door ue synode.

beoordeeliug van het Reglement zelf onthouden we ons, en door ons daarvan te onthouden protesteeren wij tegen de gedragslijn der Synode, waarbij zij de zaak van het beheer behandelt als een onderwerp, dat gelijk de zaken van het bestuur, valt onder hare wetgevende macht. Staat deze beschouwing bij ons vast, dan is dunkt mij onze taak gemakkelijk. Dan hebben wij niets anders te doen, dan de navolgende verklaring af te leggen, die ik de eer heb u voor te stellen :

De Classikale Vergadering van Utrecht, van oordeel zijnde, dat de Synode niet bevoegd is om langs den weg waar langs bepalingen omtrent het bestuur tot stand komen de zaak van het b e h e e r d e r k e r k e 1 ij k e g o e d e r e n v a n d e a f z o n -derlijke gemeenten en het toezicht daarop te reglementeeren, maakt bezwaar om over het aangeboden reglement hare consideratiën te geven, omdat zij zich op hare beurt onbevoegd rekent om hare consideratiën uit te brengen over een onderwerp, dat niet tot onze Kerke-lijke Wetgeving behoort; zij voegt hierbij de nadrukkelijke verklaring, dat naar hare overtuiging de toestand, dien de Synode langs den thans ingeslagen weg tracht in het leven te roepen, niet zal worden bereikt, maar de bestaande toestand slechts zal worden verergerd, en raadt haar aan in het belang van de rust der Kerk en haar eigen prestige om zich zorgvuldig te onthouden van elke poging om eene regeling van het beheer in het leven te roejjen, die niet ten volle huldigt het beginsel

van de noodzakelijkheid van de vrije toetreding der gemeenten.

19

-ocr page 20-