-ocr page 1-

IET8 OVER CA88I0D0BUS.

quot;I !

I

-ocr page 2-

gt;1 . ; t \' •

.........

mm-}

m

-.-• y.

M

-ocr page 3-

IETS OVER

Mffl. AE. CmiODORÏS »TOR

ZIJNE EEUW,

P. ï. M. ALBERDIBGK XHUM.

phil. theor. mas. et litt. hum. doct.

Tweede vermeerderde oplage.

w

. AMSTERDAM,
C. L VAW LAWGETïHTJYSEN.

1858.

-ocr page 4-

¥ V

s gt;.

■\'-Ti

m
p\'

-ocr page 5-

ZIJNEN aELIEEDEN

OUDEREN

WIJDT DEZE BLADZIJDEN

BEN DANKBARE ZOON.

-ocr page 6-

\' lt; J. • . Jlnbsp;i. ,nbsp;^nbsp;-nbsp;~

\' A

-ocr page 7-

Mijnen geëeeden Docenten, en allen die medewerkten

tot mijne akademische voeming , heil!

Toen ik er over nadacht, op welke wijze ik de rezultatea van eenige
Jaren studie in de Grieksche en Latijnsche letteren, en een mijner lie-
^elingsbezigheden daarvan — de beoefening der geschiedenis — zon
dienstbaar maken tot het leveren eener akademische proeve, waardoor
ik onder de
litterarum doctores zou kunnen worden opgenomen —
heb ik naar een onderwerp gezocht, dat, van den eenen kant, niet
door mogelijke diepzinnigheid, eenen door meerdere tientallen van jaren
gerijpten geest, noch, door den omvang, op nieuw te langdurige oefe-
ning zou vorderen — maar dat ook, van den anderen kant, niet al te
voel behandeld, ja schier afgehandHd was. Ik wendde mij daarom tot die
schrijvers, welke tot het tijdperk van het ondergaande Westersch-ro-
laeinsche rijk behooren, niet twijfelende of ik zou daarin nog een of
ander punt van quffistie op te lossen, of duisterheden aan quot;t licht te
l^rengen vinden, en daardoor tegelijk aan de verdere gestelde eischen
kunnen voldoen- En toen ik eenigen tijd rondgezien en vriendschap-
Pelijken raad ingewonnen had
van mijne hooggeschatte docenten,
Scheen het mij toe dat «Cassiodorusquot; en zijne werken mijn verlan-
gen zou kunnen bevredigen.

-ocr page 8-

Ik nam hem ter handj de volgende bladzijden mogen \'t uitmaken,
oft raet goeden uitslag geschied is, of niet.

Zeker, hier was mij een terrein aangeboden, dat niet veel meer dan
de eerste pogingen tot ontginning ondergaan hebbende, nog moeye-
lijkheden van allerlei aard opleverde. Maar ik heb mij die
getroost,
want ik leerde \'t van Cassiodorus-zelven: quot;Solet facile labi, quod sine
difficultate potest inveniri.quot; 1)

Wanneer wij Cassiodorus noemen, halen sommigen, wellicht glii»\'
lachend de schouders op, en de zoodanigen der geletterden zelfs»
die gewoon zich slechts te bewegen onder de mannen des gulden tijd-
perks van \'t Latijn, schoon daarbij ook eenigen eerbied hebbende
voor het tegenwoordig idoom van Italië, nimmer zich moeite gave»
om de schakel in \'t licht te stellen, waardoor het zoogenaamde in-
fime Latijn, de
Latinitatis decrepïta Senectus, met het tegenwoordig®
Italiaansch verbonden is.

Anderen zullen, zoo al niet bij den titel, toch misschien niet lang
daarna, een gevoel van deernis hebben, wanneer zij in mijn
opstel
een vernieuwd navorschen opmerken, van den juisten naam, geboor-
teplaats, e. z. v., des genoemden slechts half-bekenden mans.

Hun verklaar ik gaarne, zelf bijzonder weinig medegevoel te heb-
ben voor allerlei woordenwisselingen over min gewichtige zaken, en-
kel en alleen omdat ze in zekere mate het onderwerp betreffen dat
men behandelt. Doch ik heb mij dergelijke uitweidingen
veroorloofd,
wanneer ik begreep, dat oen of ander ondergeschikt punt met we-
zenlijk belangrijke bijzonderheden der historie samenhing, en daarop
invloed had.

Maar wee mij, als mea, na het mogelijk geheel doorlezen dezer ver-

1) Wat gemakkelijk tot stand komt, zinkt spoedig weer weg. CASSlOBOsrs, /\'rt»\'\'®\'
rum, Lib. II. Ep, ü.

-ocr page 9-

handeling, niets dan eenen minachtenden I)lik er voor heeft, en ik

niet zooveel zal hebben kunnen uitwerken, van eenige belangstelling

voor het onderwerp te hebben opgewekt, bij de zoovelen., die er a

priori niet dan onverschillig voor kmmen wezen — en niet eenige

lgt;ewondering voor den held en vele rondom hem heen geschaarde

cliarakters; of zoo ik ten minste niet eenige vermindering van klein-

aclitiiio- zal hebben kunnen te weeg brengen, voor het tijdperk van
Ö

Cassiodorus, waarin zooveel groots en schoons heeft plaats gehad —
al blinkt dat ook als de metaalerts door mwe aard omgeven. Cassi-
odorus, die noodzakelijk in de geringschatting moest deelen, waar-
toe nu eenmaal de zoogenaamde tijd der «barbarenquot; was veroor-
deeld, en die door zijne edele moraal en rechtschapen sententiën ~
^vaarin hij bij voorbeeld met eenen La Roehefoucault op eene lijn
liaa geplaatst worden — door hot naauwkeiirige begrip van zijn tijd,
en de juiste schatting der individuus waarmede hij moest verkeeren,
die, zeg ik, door dat alles — even min zijnen hier en daar wat
overladen stijl, als zijn onciceroniaansch latijn tot heden genoeg heeft
krinnen doen vergeten.

Doch beandwoord mijn onderzoek eenigzins, aan hetgeen ik er
^•aa wensch — dan vrees ik natuurlijk niet, dat, al is de stof niet
lit den bloeitijd van den Griekschen of Komeinschen staat of het gul-
\'^^en tijdperk hnnner letterkunde genomen, dat ik daarom van hen,
op wier oordeel ik prijs stel, eeii minachtend oog heb te wachten,
\'fc Is immers niet voor niets, dat vele voorname geleerden en kun-
stenaars, sedert een dertigtal jaren, hunne beste krachten wijden aan
lang miskende, ja vaak gevloekte middeleeuwen; die door Schröckh
■^\'eeds eenigzins in haar recht werden gesteld, waar hij, over Cassiodo-
rus sprekende, aan zijne mede-protestanten de veronachtzaming diens
S^\'Oüten mans ^-erwijt ? 1)

j. M. SCHKÓCKH, Kirchengeschkhh\', T. XVI. — Verf,\', bl. 4 in de riodi.

-ocr page 10-

De blik der historici onzer dagen wordt meer en meer verruimd, e»
\'t zijn de Grieken en Romeinen voor Chr. Geboorte, en het tijdperk
vau
1500 tot 1800 daarna, niet alleen meer, die hunne geesten
boeyen.

En, met dat meer universeele, vereenigt zich het meer eenvoudige
der voordracht bij velen; hunne werken , tot heden over eng be-
grensde tijdvakken voor beperkten kring van lezers bestemd, breiden
zich nit in dubbele beteekenis — en de geschiedenis wordt populair-

Ik heb, schoon met geringe krachten, naar dat voorbeeld trachten
te werken. Ik heb een enkelen steen willen toebrengen, aan het op-
rijzende gebouw der middeleeuwsche geschiedenis, wier
toekomstig
Charakter toch reeds voor Karei den Groote zichtbaar wordt.

En, hoe^vel anders in ons land bij vele geleerden het Latijn nog
wordt vastgehouden, zoo heb ik evenwel, 1quot;. omdat ik toch pas deu
eersten stap onder de geleerden
doe, en 2°. omdat ik mijn werk toe-
gankelijk heb willen maken voor den historieminnaar, die
ongaarne
latijn zou: lezen, evenzeer als voor den taalgeleerde —- aan den
wensch gehoor gegeven van personen, die mij zelfs de lektuur vaquot;
mijn werk, iets dat een eigenlijk
specimen inaugurale 1) bezwaarlijk
ten deel valt, hadden toegezegd, en op wier kritiek ik hoogen pi\'ij®
stel.

En heb ik hierin niet de opinie van sommige veel begaafde e»
uitstekende mannen gevolgd ^—-hoe wezenlijk leed mij dit ook doe
ik moest hier kiezen; en mij weder om troostgrond tot
Cassiodorus
wendende zeide ik zijn grooten meester , den H. Augustinus 2), B®-

1)nbsp;Hoe dit liollandsch opstel (th/ands, om aan het verlangen van bevoegde
oordeelaars te voldoen, afzonderlijk herdrukt) tot eigenlijke dissertatie had r»quot;^\'
ten strekken: kan men b. v. zien in de
theses, die nü aan \'t latijnsche Speci\'quot;^\'quot;
van den 22sten Dec. 11. zijn toegevoegd.

2)nbsp;Verg. de Prasfatie der Expositio in rsalmos.

-ocr page 11-

quot;Het is soms beter door de taalkundigen te worden be-
rispt, dan door de menigte niet te worden verstaan.quot; i)
Ik koos dan \'t Hollandsch om er mijne akademie-proeve in te leve-
ren, gesteund, naar ik meende, door de vergunning der wet, en de
autoriteit van bevoegde personen 2) — want ik had dan eer de kans
voor meerderen te hebben geschreven, en de zekerheid van beter be-
grepen te zullen worden.

quot;Te superesse velim 1 —Mocht gij blijven leven!quot; riep ik uit, toen ik
den beminnelijken grijzaart had leeren kennen. Maar uw quot;jeugdquot; is \'t
niet, die u het leven zoo waardig maakt! Neen, \'t zijn juist uwe
hooge jaren, uw oud-heid, uw ondervinding, uw moed en nw geloof,
die \'t mij ingeven: quot;tua vita dignior atas.quot;

Ik heb, zooveel ik kon, mijn verlangen daarin gehoor gevende,
dien voortreifelijken «Christen staatsman,quot; in al zijn leven en streven
nagegaan. Ik heb met ernst en ijver gepoogd tot iets goeds te ko-
nien. «Tentanda via (erat) qua me possim tollere huino.quot; \'k Heb ge-
streefd, om quot;mijnen held als een overwinnaar in zijne eeuw te
doen roemen door allen mond.quot; 3)

Daartoe heb ik al mijne krachten aangewend!... Maar wat is nu de
uitslag? — Zal men mij troosten met het laatste vaers van Tollens, op
den
mislukten zeetocht?—-Neen, dat zij zoo niet! Moge het woord van
Plato niet op nieuw door mij waar gemaakt worden-.
Eial vaqd-i)-
totpógot (isv Ttollol, ßtt)t%ol dè jcavQOv.
Maar mijne hooggeschatte docenten mogen toch toegevend zijn voor

1)nbsp;Melius est ut nos reprehendant grammatici, quam ut noa Intelligant populi,
»on diserti in nostra disertitudine. S. Aug. Enarralio in Ps. 188.

2)nbsp;Verg. de opdracht aan mijne ouders, vöor het genoemde Specimen geplaatst.

3)nbsp;^a. IX. ai2. Georg. III. 9.

i)nbsp;69. C. \'t Beteekent, met eene wat trivialer spreekwijze ongeveer: «\'t

^Üa allen geen koks die lange messen dragenquot;.

T

-ocr page 12-

de vele onvolkomenheden in mijn werk, daar ik gevoel: quot;argumen-
tum elegisse ejusmodi profecto, quod nonum prerrieretur in annum. —•
Atqui cum disputatione Academica prseclare solet agi, si licuit ipsam
in non um premere mensem. Quare in summa et brevitate temporis
et facultatis tenuitate, nilquaso expectetisame scriptum esse,
...... vestra sive doctrina recondita et exquisita, sive incredibili dili-
gentia, sive singulari elegantia dignum.quot; i)

Doch ik hoor Cassiodorus alweer! Hij roept mij toe: quot;\'t Is genoeg,
vriend, niet te veel verontschuldigingen! — Eemoveamur ab excusatio-
nis voto, ne magis offendat nimis aiïectata defensio.quot; 3)

Maar wel nog een woord van openlijke hulde en dank, aan allen
die mijnen zin voor de twee groote uitingen der heidensche bescha-
ving — de Grieksche en Eomeinsche letterkunde —■ wisten op te wek-
ken en aan te wakkeren tot wezenlijken gloed. Die mij leidden door
hunnen helderen blik, sprekend in vernuftige opmerkingen, of schran-
deren raad; en aan hen in \'t algemeen, die mij door alle bewijzen van
welwillendheid en deelneming, de baan vergemakkelijkten, dieikvoor-
loopig had af te wandelen, en aan welker einde ik thands ben gekomen.

Aangenaam, ja eene innige voldoening zal het mij zijn, in dagen
van meerdere rijpheid, die God mij geve, bij deze eerste studiën der
oude waereld, de namen terug te vinden, en daar op te kunnen wij-
zen, van hen, die, door mij den weg te toonen welken zij zelve betraden,
en de schoone uitkomsten waar toe zij kwamen, geene eenvoudige ge-
tuigen alleen bleven, van mijne eerste schreden in den verheven kring
der quot;klassiekenquot;, maar mij met raad en daad behulpzaam wai\'en, bij het
voorttreden op den ingeslagen weg.

Inbsp;1) ü. GllOElf V. p.

||nbsp;2} Varianim, Libri X. prlt;éf.

-ocr page 13-

Men wensche echter niet van mij dat daar, waar louter het hart
spreekt, een vriendenhart van den dankbaren discipel den meester be-
groet en dank zegt —dat het zich daar verplaatse in eene taal, die tot
heden toe, door de meesten eene
doode taal wordt geheeten. Waar de
Hollandsche jongeling van de negentiende eeuw, bij den aanvang van
zijne loopbaan, den Hollandschen meester met geestdiift de hand drukt,
daar vooral wachte men van hem geene andere woorden, dan in de taal
van het land.zijner geboorte gesproken; de taal waaain hij opgroeide,
waarvan hij vervuld, waardoor hij omgeven is, en daar zij hij tenminste
vrij, om aan de opwelling zijns gemoeds in den krachtigsten vorm
lucht te geven, en de taal die hij lief heeft boven alle talen van
oude en nieuwe waereld te bezigen, om uit te drukken, hoe de ge-
voelens van dankbaarheid en gehechtheid, hem de liefste aandoenin-
gen zijn.

Neen, mijn hooggeschatte, met eerbied en dank door mij niet te
volprijzen landgenooten, de koude gewoonte moge \'t anders voor-
schrijven, doch een hollandsche jongeling kan u, waai-dige di*agers
van den naam van Hollander, krachtige vertegenwoordigers van het
geleerde Holland, neen, mijn hart kan u met geen gesmede vol-
zinnen, anders dan er dadelijk opruischen uit het hart, zijn plech-
tige hulde en dank komen brengen, voor alles wat ik aan u verschul-
digd ben.

Hier, waar een vol gemoed met geestdrift zich tracht uit te storten,
hier, waar de blik in een toekomst .schouwt, waarvan het geluk eu
de goede uitslag grootendeels van ü zal hebben afgehangen, hier wei-
gert de mond eene andere taal dan zijne moedertaal te spreken, hier
weigert de hand, andere woorden dan Hollandsche woorden op het

papier te brengen.

Gegroet, gegroet, driewerf gegroet en gedankt, gij allen die mede-
werktet tot mijne litteraire ontwikkeling, die mijne kennis hielpt ver-

-ocr page 14-

meerderen, mijn gemoed ontvankelijker maaktet, mijnen smaak hielpt
bevorderen. Ik zal dat immer blijven gedenken, maar het zal in de
taal der Bataven, in de taal van den grooten Floris, in de taal van
de Ruyter, van (\'t zij met zedigheid gezegd), van Tollens en van
der Palm zijn.

Zoo breng ik dan mijnen hartelijksten dank aan u vooreerst, veel-
zijdige prof.
Bosscha, die door uwen sesthetischen geest, door de
levendigheid uwer schets, door de kleur uwer voordracht, mij zoo-
veel nuttige wenken gaaft, om mij,
na de eerste voorloopige taalstu-
die, bij mijnen hooggeschatten vriend, den Heer Dquot;quot;. D. Buegee Jr-,
de krachtigste en liefelijkste auteurs te genieten te geven, en mijne
zwakke historiekennis te sterken en te verrijken.

Ook u, geachte proff. H. Beijerman, C. J. Matthes, en Veth, die
almede mijne eerste studiejaren leiddet, en schraagdet, en mij
ook
in volgende jaren zoo vriendschappelijk verplichttet, zij mijn oprechte
dank hier gebracht.

Maar wel bijzonder aan u, veelbegaafde prof. Boot, ben ik er-
kentelijkheid verschuldigd. Was het niet de meeste naauwgezetheid,
de zorgelijkste naauwkeurigheid, die uwe kollegiediktaten
kenmerk-
ten? Was het niet de grootste zekerheid en de helderste blik,
waarvan altoos uwe uitspraken getuigden? — En boezemde dat
odS,
uwe leerlingen, geen vertrouwen in, waardoor wij ons op u, als
onzen zekeren leidsman, immer zonder eenige weifeling verlieten;
wanneer onze krachten te kort schoten, en onze mindere
kennis ons
soms aan \'t wankelen bracht? — Ja, wij zijn u veel verplicht! Ëquot;
ik in \'t bijzonder, wien gij nog buitendien zoo vele van uwe kostbare
uren hebt gewijd, tot interpretatie der moeyelijker auteiirs, en ter
inwijding in de geheimen der hoogere latiniteit.

Ik dank u daarvoor, meer kan ik, tot mijn leedwezen niet doen;
maar ik zal altoos blijven gedenken, hoe, tot den dag van heden,

\\f

-ocr page 15-

mij immer uwe beste krachten, uw tijd, iw welwillende raad, al-
toos gereede toelichting en rijke boekverzameling ten dienste hebben
gestaan.

En innig erkentelijk ben ik ook U, mijn geëerbiedigde promotor,
prof S.
Karstes, die niet alleen in den laatsten tijd, maar van mijn
eerste litterair examen af, mij altoos met de meeste welwillendheid
en de edelmoedigste opoffering van de oogenblikken uwer veelvul-
dige bezigheden, met de meest onbekrompen gulhartigheid, als ware
ik een leerling uwer Akademie, bij u ontvingt, en mij zoo herhaal-
delijk,, met goeden raad en inlichting, te wille waart. Hartelijk dank
ook voor uwe goede diensten, die mij niet licht uit het geheugen
zullen gaan.

En na ook den Proff. Bibliothekarissen der Doopsgezinde en Re-
monstrantsche boekerijen alhier verzocht te hebben mijne dankzegging
bij dezen te aanvaarden, blijft mij nog over u te gedenken, voor-
treffelijke prof.
M. des Amoeib van dee Hokten, die minder door
dadelijken invloed op mijne grieksch-romeinsche studiën, dan wel door
wwe specialiteit van sssthetische filosofie, als ik \'t zoo noemen mag,
zoo zeer de zucht naar kennis in mij aanwakkerdet; mij meer en
meer deed verlangen naar de hoogste uitdi-ukking der menschelijke
rede — mij zoo vele metafyzische waarheden deed lief krijgen. Ik
ben u veel verschuldigd.

Nog andere personen zou ik naast u willen gedachtig zijn, welke
de bescheidenheid mij echter niet vergunt in \'t openbaar te noemen,
en voor wie toch mijn hart levendiger klopt bij de gedachte wat ik
hun al niet op mijne litteraire baan te danken heb.......

Doch al wordt met mijne promotie ook het eerste deel mijner studiën
besloten, ik neem echter geen afscheid van u allen, want nn ik on-
der u zal moeten optreden, veel begaafde mannen, wil ik des te

-ocr page 16-

meer uw geestesga^\'en eu uwe welwillende vriendschap leeren op prijs
stellen, indien ze mij blijft gegund als vroeger.

Mogen dan uwe namen tot liefelijk aandenken hier voor mij opge-
teekend, of van heden af mij des te levendiger voor den geest blijTen
staan! ~ Daarneven die van mijne studiemakkers aan het Atheneum
te Amsterdam, en hieronder vooral de voorname getuige mijner Uo^\'
brationes, mijn goede vriend B. Heye, wiens bijzijn mij zoo menig
studieuur veraangenaamde, en vaak vele moeyelijkheden
opgeruimd
deed te boven komen.

God zegene u allen!

F. P. M. A. Th.

Sept. en Novemb. 1857.

-ocr page 17-

INHOUD.

i.

HISTORIESCH OVERZICHT.
..........................

11.
12.
17.

19.

1.nbsp;Eomeiken

2.nbsp;Gothen .

3.nbsp;Hükken .

4.nbsp;Wandalen

5. Odoacer ....................

II.

DE GOTHEN EN HUNNE VORSTEN.

1.nbsp;De oorsprong der Gothen..............Bl. 24.

2.nbsp;De oostgothkn in \'t bijzonder.............

3.nbsp;De oostgothen onder Theodekik {vóór Odoacer) . .nbsp;» 33.

4.nbsp;Theoderik, Overwinnaar van Odoacee......«36.

5.nbsp;De Christenen van Theodeeiks eeuw......»43.

iii.

CASSIODORUS.

^e Qusestie der vier Kassiodoeen. . ........Bl. 50.

-ocr page 18-

iv.

CASSIODOEUS SENATOE.

1. Zijn Cognomen of Persoonsnaam........El.

а.nbsp;Senator onder de Vorsten van Italië......«

3.nbsp;Theodeeiks bestuur..............

4.nbsp;Theodeeiks einde.............. s2

5.nbsp;Amalasuntha.................quot;

б.nbsp;Senator, praefectus onder Theodat......»

7.nbsp;Theodats einde................

8.nbsp;WiTiGES korte regering............. I03

9.nbsp;Senators klooster.............106

10.nbsp;Senator als Grijzaart............. 113

11.nbsp;Na zijn dood......•........^ lU

12.nbsp;Senators werken..............

v.

HET BOEK quot;DE OETHOGEAPHIA.quot;

Inleiding.................Bl.nbsp;127-

1.nbsp;L. Annaeus Corntttüs........... «nbsp;128*

2.nbsp;VELIUS LONGUS.............. /\'nbsp;130\'

3.nbsp;ClIRTIüS VaLERIANüS.............131\'

4.nbsp;Papirianus............... quot;nbsp;132\'

5.nbsp;AdAMAKTIUS Maktyrius ..........//nbsp;133-

6.nbsp;Etjtyches.................,/nbsp;134.

7.nbsp;caesetlius Orthographus. Caecilids Vindex ...quot;nbsp;135\'
. P
riscianüs...................136\'

-ocr page 19-

- XIS —

VI.

BIBLIOGKAI\'ÏE.

QezatmntUjke werken..............Bl. 138.

Weeken , ook afzonderlijk nitgegeven, e. z. v.

1.nbsp;Exposixio rtï Psalterium.......... quot;142.

2.nbsp;Kleinere werken.

a.nbsp;Historische............... quot; 142.

b.nbsp;Theologische, grammatische,, e. z. v....... quot; 146.

Aanteekeningen...............BL 150.

-ocr page 20-

Palchi-uni imprimis videtm- non pati occidere, quibus jEternitas
debeatur.

Plin. Epist. 8, Lib. I.

\'t Is quot;vooral schoon hén te gedenken, die de Onsterfelijkheid
hebben verdiend.

-ocr page 21-

INLEIDING.

Het doel dezer verhandeling is tweeledig. Ten eerste,
met Cassiodorus 1) in de hand, het charakterizeerenvan
de eeuw, waarin hij leefde, en de personen die erzieh
in deden kennen. Ten tweede, met Cassiodorus in den
geest, zijne werken te overzien, te bespreken en te he-
oordeelen.

Het tijdperk toch waarin onze Senator cancellarius
(als ik hem zoo noemen mag) werkte, steekt al te gun-
stig af, bij de dagen der ellendige romeinsche Keizers,
die er aan
voorafgingen, omquot; niet met meer nadruk
te worden besproken, dan tot heden
toe, in \'t alge-
meen, werd gedaan. Wel heeft men den voornaamsten
persoon dier tijden den schoonen naam van «den
Grootequot; gegeven, maar toch is hij niet in verhouding
van dien veel omvattenden titel door de auteurs, noch
Van vroeger, noch van later tijd, herdacht geworden,
dan alleen
in een voor een tiental jaren verschenen
gt;verk van den markies
du Roure , benevens in eenige
kortere of langere geschiedenissen van het Oostgothi-

1)nbsp;Over de mindere juistheid van dezen naam spreken wij later.

2)nbsp;Histoire de TModoric Ie Grand, Roi cTItalie, etc. (Paris 1846.)

1

-ocr page 22-

sche rijk, waaronder die van J. C. F. Manso de voor-
naamste plaats bekleed, en daarom dan ook wel had ver-
diend door du Roure gekend te zijn geweest. De aller-
eerste oorzaak dat Theodorik de Groote niet algemeen
met genoeg onderscheiding werd behandeld, ligt veel
aan zijne grieksche tijdgenooten, die, voorzeker bevreesd
voor de Keizers van Oostersche rijk, niet met veel
ophef durfden gewagen van hunnen onderdaan en me\'
dedinger, den zooveel machtiger en edeler en zoo veel
meer geliefden vorst van Italië; welke bovendien zelfs
niet als troonsoverweldiger, of onrechtmatige bezitter
van dat land door de Keizers kon worden gevloekt of
bestreden, om op die wijze hunner afgunst bot te
vieren; maar die slechts door hen kon worden benijd^
om zijnen grooteren invloed, krachtiger regering, en
hem oprechter toegekend ontzag.

Van Procopius van Caesarea (c». 570), den tochtge\'
noot van Belisarius, tot Zonaras (c\'. 1H8) of
nog later,
de geheele byzantijnsche school, waaruit Zonaras dan
ook veel geput heeft (voor zoover hij den tijd
waarovef
hij schrijft niet zelf beleefde), wordt Theodorik in ^
licht
gesteld door schrijvers, die, als deel uitmakende
van de omgeving der grieksche Keizers, in eene na\'
tuurlijke vijandige verhouding stonden tot den
vazal?
die hunnen meester over het hoofd was gegroeid, ^^
zij vermeden het dus ook wel van zijne
kracht en
zachtmoedigheid op te halen, en aan zijn rijk die

1) GescUcfite des OstgotkiscJien Reiches in Italien. Breslau 1824.-^
en
G. Sartokius, Versuch über die Regierung der Ostgothen e. Z-
Hamburg, 1811. In \'t fransch eenigszins verkort bekroond door
Institut des belles lettres etc.

-ocr page 23-

eenheid toe te schrijven, en die goede harmonie
Van de meest uit-een-Ioopende elementen, welke het
Wezenlijk kenmerkte. Terwijl het grieksche hof niets
Van dat al kon aanwijzen, en slechts de aandacht
der minachting trok, door zijn wankelend en doelloos
handelen, zijn trouw beloven en trouw breken, zijn
afwisselende orthodoxie en ketterij; zoo als dit, voor
Zoo ver het onderwerp toelaat, ook uit onze verhande-
ling zal blijken.

Jemandes en Paulus Diaconus behandelen evenzoo
Theoderiks regering maar zeer in \'t kort, zoo dat er
Van de anderen, ïsidorus van Sevilla en Gregorius van
Tours niet uitgezonderd, maar zeer weinig bestaat om
de regering der Gothen in Italië, en Cassiodorns invloed
op deze, uit te leeren kennen. En wanneer we nog
daarbij bedenken, hoe weinig er, gedurende de mid-
deleeuwen 2) en later, over dien vorst werd geschreven,
Wnen wij hem gerust noemen; »ün homme étrange-

1)nbsp;Vergelijk verder ten bewijze hiervau, de regering van eenen
■^\'ocas, de reeks keizers na Heraklius, Constans II, en IV, Justitia-
^\'^s II en zijne ganstelingen Absiinar\' Tiberius, Bardanas etc. bij
Gibbon,
Decline and fall of the Roman Empire. Deel IX, pag 1—110,

vele anderen, die met liem uit authentieke bronnen hebben geput.

2)nbsp;Cancellarius van den laatsten Longobardischen koning, es van
^lens overwinnaar Karei den Groote. Vergelijk hiermede het gedra,:?

sommige edele hovelingen onder Odoacer en zijnen vijand Thco-
later te vermelden.

3)nbsp;Men zie de middeleeuwsche Annalisten, en de zestiende-eeuwers,
ik niet
cdlcn zelf heb kunnen raadplegen: eenen Sigonius, Baro-

Blondus, Pomponius Latus, Sabellicus, Otho de Fries en zelfs
^^ochlffins^ bij du Roui-e.b.
V. als onvoldoende opgegeven; en de nieu-
ere werken van Sartorius, Naudet en Wolfe-Tone, die naar den
ys dongen door het fransche
Institut uitgeschreven, over Theode-
(beoordeeld in de
Gelehrte Anzeige. Göttingen, 1811.—) Hurter
Schlosser.

-ocr page 24-

ment delaissé par la posteritéquot;, waarvan het leven,
een der schoonste domeinen van de historie is.

Zoo zijn het dan de brieven door Cassiodorus ge-
schreven, aanteekeningen welke, zonder dadelijk doel
tot schrijven van geschiedenis, samengebracht en ge-
lukkig tot heden bewaard gebleven zijn, die de
voor-
naamste bron van dezen weinig gekenden tijd uitma-
ken. En hij, wien wij hier willen gaan bespreken, dient
ons alzoo in de eerste plaats om zijnen eigenen tijd
te leeren kennen, hoewel hij de gedachte niet had een
geschiedschrijver te zullen zijn -).

Cassiodorus heeft daarenboven in die brieven, waarin
zoo veel eigenaardigs van zijne eeuw vermeld staat, ook
uit zijn eigen gemoed, naar zijne eigen regtschapen be-
grippen en godsdienst]gen zin, zooveel nedergeschreven,
dat wij er hem als in eenen spiegel in zien weêrkaatst,
en daarom te meer niet geaarzeld hebben zijn naam
aao
\'t hoofd dezer verhandeling te plaatsen. En dat hij, zoo
als wij zeiden, door vele geleerden, om redenen van
godsdienst, staatkunde, of taal®), ter zijde was gelegd.

1)nbsp;Dü Hotjee. t. a. p.

2)nbsp;En deze onvolledigheid der bronnen voor de bewerking va»
Theoderiks geschiedenis nagaande, zal men vooral hier de waarheilt;l
erkennen van het gezegde des Kardinaals Maury (des beroemden,
doch al te napoleontischen, kanselredenaars (1746—1817), waarmed®
du Roure zijn werk begint: -/Pour e\'crire Fhistoire il faut la deviner\'-

3)nbsp;Schröckh, dien wij reeds vroeger aanhaalden, zegt in zijne
chengescMchte, D. XVI, bl. 49, a-propos van Cassiodorus: quot;Ma»
musz gestehen dasz nicht wenig protestantischen Schriftsteller,
abge-
neigt sich mit dem Mittelaltee kaher bekannt zu machenj de»
verächtliehen Begriff, welchen der Zustand der Wissenschaften
demselben überhaupt verdient, zu weit ausgedehnt und daher so ma»\'
chen Geist von höhern Eigenschaften, so manchen edeln Samen, dei
in jenem Zeitalter ausgestreut____ übersehen haben.quot;

-ocr page 25-

^^as ons op zich-zelf alreeds eén prikkel om hem aan
te vatten en tot onzen held te verklaren; daar het
geen gering voordeel is een nog lang niet uitgeput on-
derwerp te behandelen.

Hoe sprekend is het reeds, en hoezeer pleit het niet
^oor den adeldom van onzen held en zijne denkbeelden ,
•iat wij, in denzelfden tijd dier hevige ketterij van Arius—
^00 zvs^aar eene beproeving als de Christelijke Kerk er
^oit een had door te staan — in dien zelfden tijd, een
Katholiek Romein, den drager en vertolker der meest
Omvattende en belangrijkste geheimen, van eenen ari-
^ansch-gothischen veroveraar zien, en dezen elkander
^ederkeerig met de meest rechtschapen rondborstigheid
hooren prijzen en verheffen, waar de gelegenheid zich
\'daartoe aanbiedt

Daarbij zien wij dan. na den dood des grooten
\'ïheoderiks, Cassiodorus, zonder eerzucht, zonder nijd,
^ie zelfde gehechtheid aan diens dochter betoonen,
\'^elke voor haren zoon het regentschap aanvaardde;

met den eerbied van den onderdaan en die liefde,
^elke slechts voortsproot uit den onmiddelijken omgang
\'\'ttet zijn edelen vorst, zien wij hem de voortreffelijke
dochter prijzen, die in hare schoone eigenschappen
waardigen vader afspiegelde
Hoort hoe hij haar schildert, de dochter van eenen
volgends sommigen, zonder andere beschaving

De eereposten, waartoe Cassiodorus verheven werd, de lof van zijn
geslacht zie men b. v. in Lib. I.
Variariim Eji. 3 en 4. En onder den
^\'^\'^genden Koning: Lib. IX. Ep. 24, 25. Vervolgens zijn eigen
prac-
etc. Dan, tot lof van Theoderiks rechtvaai-digheid, b. v. I. 19,
26, Zijn goedheid en medelijden I. 8, 11. 9, 22, 34; e.
a. v.
-) Cassiod. Var. Lib. XI. Ep. l.

-ocr page 26-

dan de kunde van den veldheer alleen; omdat Theo-
derik waarschijnlijk niet schrijven kon

«Haar vereeren alle vorsten als de waardigste. AH^
mond looft haar als de geleerdste. Zij is van eepe
groote ervarenheid in het grieksch, zij blinkt met de
pracht der Romeinsche welsprekendheid en schittert
den rijkdom harer moedertaal. Welk een voorrecht voof
de vreemde natiën die met haar te spreken hebben-
Met talent en gemak ook ontwikkelt zij de moeyelijks^®
twisten!quot;\'

»Wat is er in de oudheid waardig met haar vergelekeii
te worden! Quid tale Antiquitas honora promeruit-
En zoo voorts.

Ja, al kenden wij deze figuur uit de schoone historié
van het gothische rijk in Itahë door deze beschrijving\'
alléén, dan zouden wij reeds verlangend zijn te weten

1)nbsp;Deze bewering berust hierop, dat er, naar men verhaalt, eengo^\'
den plaatjen is gevonden, waarin de vier eerste letters van Theoderi\'\'®
naam waren uitgeslagen, zoodat de Koning de lijnen daarvan slecb*^®
met een stift langs te gaan had, om zijne handteekening te schrijveïjquot;
Maar Theoderik ontving, aan \'t grieksche hof, zoowel wetenschappehJ
onderricht van Zenoos geheimschrijver Artemidorus, als dat hij er to
den krijg werd opgeleid. Verg. b. v.
Theophakes Isacids, een monn^
uit de 7de eeuw, die de uittreksels van
Geoegius Stkcellüs vervolgde-

Dat men overigens zonder ordelijke schrijfhand een groot man k^O
zijn, zie men aan Karei den Groote, waarvan
Einhaet of EginHAbT^\'
zijn\'
levensbeschrijver, verhaalt: «Tentabat (et) scribere, tabul^®\'
que et codicillos ad hoe in lectulo sub cervicalibus circumferre
solebat\'
nt cum vacuum tempus esset, manum effingendis literis assuefacere •
Sed parum prospere successit labor prajposterus ac sero incho»\'
tus.quot; Vita Caroli Magni, c. XXV. Dit was echter bij Theoderit
niet het geval.

Vergelijk hierover ook de Dietsche Warande. Tijdschrift voor
derlandsche Oudheden e. z. v., bestuurd door J. A. Alberdingk Thijiquot;\'
1857. 2de aflev. bl. 193.

2)nbsp;Cassiodorus, Variarum, Lib. XI. Ep. 2.

-ocr page 27-

en na te sporen, wie de ouders waren, die zulk een
edel kind groot brachten; hoe veel meer nog, wan-
neer wij zullen gezien hebben, wat gedurende haar
Aveduwschap bet gevolg is geweest van haren vromen
zin en hare nederigheid bij zoo veel kennis.

Helaas, zij mocht er voor zich zelve de vrucht in
de waereld niet van plukken, want haar zoon Atba-
larik, zoo als wij later zien zullen, wreedaardig van
haar weggerukt, werd de prooi van de verleiding,
waaraan hij was blootgesteld, en zij zelve bet slacht-
offer der edelmoedigheid, waarmede zij zich toever-
trouwde aan eenen verraderlijken bloedverwant.

En aan \'t bof van een wellustig kind, dat zicb zelf
niet regeren kon, was Cassiodorus nog altoos dezelfde
nederige, en edelmoedige raadsman en steun. Men
ziet het uit zijne geschriften dier dagen, boe toen ook
weder, als overal, zijne persoonlijkheid op den ach-
tergrond trad.

Maar al verbergt hij zich in zijne brieven, men
voelt er hem in leven en handelen; zijn geest spreekt
er u overal uit toe.

De brieven door Athalaricus bij den aanvang zijner
regering aan Cassiodorus geschreven, die alléén zou-
den reeds genoeg zijn, om ons met de meeste achting
voor dien edelen staatsman te vervullen. Want die
toch lofprijzen ai wat Cassiodorus onder Athalariks
voorganger en grootvader heeft gedaan, en verheffen
hem op nieuw tot de schoonste eerambten, onder al-
gemeene toejuiching van het volk, dat, zoo als de
koning-schrijft, in gespannen verwachting toezag, of
Cassiodorus de zelfde waardigheid zal blijven beklee-

-ocr page 28-

den, den zelfden invloed uitoefenen, die hena onder de
regering des vorigen vorsten, zoo aanzienlijk maakten.

Ook de brieven van gezantschap, bij het aanvaarden
der regering door Athalaricus aan keizer Justinianus
geschreven, zijn almede de charakteristiekste en olH\'
cieele monumenten, tot schildering van dat
belangrijk
tijdperk der gothische monarchie.

Laat ons nu nog een paar stappen te-rug-gaan,
en met een enkel woord eene soort van syntheti-
sche opklimming maken, om aan \'t einde daarvan,
weder met meer zekerheid, met meer
waarschijnlijk-
heid van goed begrepen te worden, langs meer analy-
tischen weg weder te keeren, bij de nadere beschou-
wing van Cassiodorus, Theoderik, en de geheele go-
thische natie.

Athalariks grootmoeder, Amalasunthaas moeder, de
gemalin van Theoderik, was Audofleda (Oldelileda), de
zuster van Klovis (Chlodwig, Clodovffius, Clodius,

1)nbsp;Variarum. Lib. IX. Bp. 24.

2)nbsp;JoKNAKDBS (ck liebus Gcticis c. 58), op wiens bijzonderheden
men zich niet altoos verlaten kan,\' evenmin als op
Gkegoeius van
Tours, zegt ook hier dat Oldelfleda de
dochter is van Lodoin; maar
hij dwaalt. Vooreerst\' pleiten tegen hem de getuigenissen
van andere
schrijvers uit dat tijdperk; maar men kan zijn fout ook bewijzen
uit het geciteerde
caput, waar Theoderik zich den naam van vader
geeft: quot;Jure patris interminorquot;. Doch door zijne meerdere jaren (13 j.
was hij ouder) en de meerdere uitgestrektheid vau zijn gebied, matigde
hij zich dien titel aan, even als in
Epistola 41, van het tweede boek
der F\'ance, waar hij tot Lodoin (Klovis) zegt: quot;Accipe frequenter expertuin
(me).quot; Indien hij toch de schoonzoon van Klovis werd, zop hij zich
zeiven niet een
vader, die hem raad geeft uit ondervinding, noemen.
De
kardinaal Baronius (Annales sfi. 493. D. VI, bl. 476), maar ook
nieuwe Italiaansche geschiedsclu-ijvers hebben zich hierin vergist; b. v.
Botta (de Spanjaard?) eu zijn italiaansche traddutore in 1826. Storia
dei popoli Italiani,
Parte prima, cap. XII. Doch Ranibei niet meer:
Deila storia d\'Italia, dal quinto ad nono secoio. Libro primo, p. 107.

-ocr page 29-

Clodio, Luduinus, Ludovicus, Hludovicus, op munten
b. Y., Lodoin, Chlodovech *)) I van Frankrijk,

Weder een nieuwe reeks van heerlijke tafreelen, van
ruwe dapperheid, maar ook van zachtmoedigheid, van
vromen zin — van heiligheid! \'

Audofleda ed Amalasuntha, edele tegenhangers van
Clothilde en Radegonde, schoon haar zoo veel genade
niet toegezegd was, en er niet even veel waarheid in
hare levensbeschrijvingen is, al telt ook die van eenen
Gregorius van Tours daaronder, en zij niet even veèl
roem in de H. Kerk verwierven.

Na de welbekende overwinning op Syagrius, den laat-
sten Romeinschen veldheer in Gallië, in 486, had zich
het gebied der salische Franken, al meer en meer naar
het zuid-westen uitgebreid, en eindelijk was de zetel
hunner koningen tot aan de Sequana (Seine) gekomen.

Nu zouden de nog zuidelijker wonende Westgothen
weldra worden bedreigd, die altoos nog met Theode-
riks volk, in Italië, éene natie uitmaakten.

Daardoor kon aan Theoderik licht het gebied der
Franken te machtig worden, en zoo vermeende hij
zeker door een innig verbond met Klovis, eene verdere
uitbreiding van zijne bezittingen te voorkomen, en de
Westgothen van diens aanvallen te vrijwaren.

Drrtien jaren lang, van 495 tot S08, ondervonden de
Westgothen werkelijk\' den goeden invloed dezer ver-

1)nbsp;Volgends de onlangs verschenen verhandeling van Dn W. Jung-
hans:
Dk Geschichte der fränkischen Könige Childerich und Chlodo-
vech, kritisch untersucht.
Göttingen, 1857.

2)nbsp;Hierover nader.

-ocr page 30-

bindtenis, doch na dien tijd dacht het Klovis niet meer
dienstig, de Westgothen, die daarenboven de Katho-
lieken verdrukten, langer te sparen. En
Theoderik,
die de noodzakelijke gevolgen dezer nieuvs\'e vijande-
lijkheden voorzag, schreef door Cassiodorus aan alle de
vorsten, welke daarin konden betrokken worden, be»
tot den vrede aanmanende. — Vooreerst aan Alarik Ih
den koning der Westgothen, zijnen schoonzoon; t®^
ten tweede aan Gondebald, den koning der Burgoo\'
diërs, die zich met Klovis verbonden had; een
derde»
brief aan den koning der Herulen, der Warniërs, ^^
Thüringers, en den vierden brief aan Klovis-zelven

ïn deze briven, waar Cassiodorus het woord zijD^\'\'
prmfatio in waar maakt: »necesse nobis fuit stiluro n^n
unum sumere, qui personas varias suscepimes adiwquot;
nerequot; (wij moeten aan verschillende personen, in
scbillenden stijl schrijven), toont hij zijne
menscbeïi-
kennis, en vaardige staatkunde, welke in hem da»
ook door eene reeks van koningen erkend werd. Waaroögt;
hij door de Sainte Marthe, aan \'t eind zijner
levens-
beschrijving, met recht »Ie politique chrétienquot; wordt
genoemd^), want Cassiodorus was als beide
uitmun-
tend, als christen en als staatsman.nbsp;^
En met wien is nu die reeks van koningen
begonnen •

1)nbsp;Cass. Variarum Lib. m. Ep. 1. 2. 3. 4.nbsp;_

2)nbsp;F. D. db Saihte Maethe, M. B. La vie de Cassiodore,
Paris. 1694.

-ocr page 31-

L

HISTORIESCH OVERZICHT.
l.

se: xlomexnunt.

Het ontzachelijke romeinsche rijk was in 393, door
Theodosius, voor goed verdeeld tusschen zijne beide
zonen, Arcadius en Honorius.

Dit was reeds een droevig voorteeken van hetgeen
er verder zou gebeuren, met het volk, dat bestemd
scheen geweest Europa door een onovertroffen rechts-
en krijgskunde te onderwerpen en als te vernietigen,
en met voorbijgang der natie, waaruit de Verlosser
Was geboren, in een verdorven heidensche (maar niet
met eigen mond vervloekte) maatschappij, de eerste
zaden van het Christendom in zich op te nemen j zij
hier dan ook

Het lieilig bloed der martelaren,
Het vruchtbaar zaad der Kerk geweest i).

Reeds vroeger (in 284) toen Diocletianus, na een
tal verdorven jkeizers geen macht genoeg bezat om
zijn uitgestrekt rijk op alle punten te verdedigen en
alleen te besturen, had hij de regering gedeeld met
Älaximianus, terwijl hij zelf te Nicomedië, in Klein-

0 J. J. L. ten Kate, Legenden en M.

-ocr page 32-

Azië, zijn hof hield, en Maximiauus te Milaan (van nu
af nimmer meer te Rome) den rijkszetel vestigde. Zij
namen elk nog eenen onderkeizer (Caesar) en dit legde
den grondslag tot de latere geheele verdeeling door
den Spanjaard Theodosius, maar tevens van nog vele
bloedige toeneelen, die er aan voorafgingen.

Keizer Konstantijn verplaatste, na de met veel strij-
dens behaalde overwinning op alle zijne mededingers
(506-324), zijn hof naar Byzantium, op de grenzen
der twee
Avaerelddeelen. — Eindelijk (in 398) werd het
rijk door Theodosius voor goed in twee helften ver-
deeld, waarvan de illyrische stad Scodra o. a., de
grens was, om
elk afzonderlijk al meer en meer in
roem verminderend, met een verschil van een negental
eeuwen, haren ondergang te gemoet te gaan, en in
hare pracht weg te sterven.

2.

BE GOTHEN.

Reeds lang vóór den tijd van Theodosius den Groote,
hadden de Gothen zich in Europa befaamd gemaakt,
door dien zij den Romeinen zulk een krachtigen we-
derstand boden, waarvan ten tijde van genoemden kei-
zer, ondanks den bekwamen Gratianus, den veldheer

1) GotH ad praebendum Cneo Pompejo aiixilium in Thessalia adver-
sus Caesarem pugnaturi venemnt. Aethiopes, Indi, Persae, Medi, Graeci,
Scytbae, ac reliquae Orientis gentes rocatae, adversus illum dinaicas-
sent, isti prae ceteris ei fortius restiterunt, quoriun CaesM- copi^etvir-
tute turbatus, fertur fugam meditasse nisi nox praelio finein dedisset.
ISIDOEDS. Ed. Labbaei. Nov. Bibl. Tom. I.

-ocr page 33-

der troepen van \'t Oosten, het einde was dat, ondei*
voor de Romeinen vrij nadeelige voorwaarden, vrede
met hen werd gesloten, en aan hunne verschillende
stammen, landstreken ter bewoning werden aangewe-
zen. En die onoverwinnelijkheid is dan ook de reden,
waarom de grootste veldheeren der oudheid de Gothen
steeds met schrik hebben aanschouwd; »van wie
Alexander zeide , dat men ze moest mijden, voor welke
Pyrrhus bevreesd was, en waarvan Caesar een afschrik
had.quot; 1)

Maar toch lieten de Gothen van dien tijd nog niet
blijken, wat naderhand, vooral de onderdanen van
Theoderik, de Oostgothen, eenmaal in Italië zouden zijn.
Hun aart echter was ook nu rechtschapen en oprecht;
hunne zeden matig en kuisch^), schoon hunne verdere
beschaving, ook zelfs in later tijd, nog niet veel te be-
duiden had, vooral niet in vergelijking van het prachtige.
Weelderige byzantijnsche hof. — En toen dan ook éen
hunner opperhoofden , Athanarik, aan het hof van
Theodosius te Konstantinopcl verscheen, om eenen ge-
maakten vrede te bevestigen, en hij daar de pracht
ontdekte van die waereld-handel-stad, riep hij uit:

»De Keizer is zeker een God, en wie de hand tegen

ik

1)nbsp;Getae illi, qui et nunc Gotlii, quos Alexander evitandos pronun-
^iavit, Pyrrhus exhorruit, Caesar etiam declinavit.
Oeosius. Lib. I.
cap. 16.

Isti sunt quos Alexander evitandos pronuntiavit, Pyrrhus pertimuit,
Caesar exhorruit.
Isidoeus Hisp. Dc Origine Gothorum et gestis, Ed.
Labbasi. Isidorus heeft dus vrij wel Orosius gelezen.

2)nbsp;Zie lager.

3)nbsp;Een hunner Primates of Duces, qui loco Regum eis praeerant. Joe-
gt;ïandes^ de Rebus Geticis, cap. 26.

-ocr page 34-

hem opheft, zal schuldig zijn aan zijn eigen bloedquot;—
geeft zich zeiven den dood

Deze Goth werd van zijnen kant zeer door Theodosius
geëerd, en ook toen hij kort daarna stierf (381), schonk
Theodosius hem eene waardige begrafenis, en ging zelf
den lijkbaar vooraf naar de rustplaats

De Gothen stelden zich daarna geheel afhankelijk
van de Romeinen, en kregen de rechten en titel van
foederati. Maar door Arcadius werden de voorwaarden
van het bondgenootschap niet vervuld, en de Gothen
stonden weder op, en wel voornamelijk die stam, welke
naderhand onder den naam van Westro- of Westgo-
then (door de Romeinen verkeerdelijk Visigothen ge-
noemd) is bekend geworden.

Bij afwisseling waren de Scythische stammen, waar-
toe ook de Gothen behoorden (zoo als wij nader zul-
len aantoonen) onder éen of meerdere hoofden ver-
eenigd. Het waren ondertusschen dezelfde Westgothen,
welke vroeger hunne woonplaats in Dacia hebbende ,
door Trajanus in \'lOo overwonnen, daaruit zijn ver-
jaagd, toen Dacia eene romeirsche provincie werd.

Ten tijde van keizer Philippus, in 239, waren het
de Gothen uit Moravië in Boheme, die zich
onder

1)nbsp;quot;Deus sine dubio terrenns est imperator, et quisquis adversus euin
manum moverit, ipse sui sanguinis reus extiterit.quot;
Joenasdes, de Meb-
Get.
c. 28.

2)nbsp;Joenanbes, t. a. p.—■ En vergelijk over dit gebruik, zegt Garet,
Ammianus Mareellinus p. 440. Ed Juret. — Valesius teekent aan: («i\'\'
gave van Gronovius L. XXVII. c. 5.) //Ejus
rei meminit S. Ambi\'°\'
sins in prooemio librorum de Spiritu sancto, ad Gratianum Aug. Hosteß^
ipsum (Athanaricum cum suis) quem Regnum (i e. imperium Koma-
num in Oiiente) semper timere consueverat, deditum vidit, suppüceö*
recepit,
morientem obruit, sepultum possidet.

-ocr page 35-

hunnen koning Ostrogotha, een der beroemde voorva-
ders van Theoderik, uit het geslacht van Amaal (vi\'aar-
over later), Thracië en Moesië kwamen verontrusten.

Ook de overige Gothen stonden weder op. Gallus,
Valerianus en GaOiënus (2S!—68), bestreden hen te
vergeefs, in Thracië en rondom den Hellespont, tot
dat zij eindelijk onder Claudius II, Aurelianus, Tacitus,
en Probus (282), tot eenige rust werden gebracht.
Eindelijk, meer dan honderd jaar later, na den dood
van Theodosius den Groote (393), te Milaan, stonden
de Westgotben in grooten getale weder op, en onder
hunnen aanvoerder Alarik, uit het geslacht der Bal ten
(eng. bold, manhaftig), vielen zij in Pannonië, in noor-
delijk Italië, en vervolgends in Griekenland. Toen
stortten de Jupiter van Fidias, en de tempel te Eleusis
in éen; Athene en Korinthe verloren hunnen laatsten
glans.

Alariks roem en macht werd hierdoor in alle opzich-
ten verhoogd; want bij werd niet alleen bij zijne troe-
pen geëerd, maar ook door den keizer met het goe-
vernement van oostelijk Illyrië begiftigd, terwijl bij
steeds naar een grooter grondbezit, en wel op Italië,
bleef uitzien.

In 408 verscheen bij dan daar, machtiger dan te
voren. Honorius hield zich schuil iu Ravenna. Rome
Werd ingenomen en geplunderd, maar Alarik zelf stierf
kort daarna in Kalabrië, en zijne opvolgers bleven met
bun volk tusschen den Atax (Aude), en den Iberus wo-

1)nbsp;Dü Rouee Eist. de Theod. l. Gr. t. I. bl. 32.

2)nbsp;Zie verder hieronder.

3)nbsp;SïNESIlTS.

k.

-ocr page 36-

nen; eene landstreek hun door den keizer afgestaan,
waarin ïolosa (Toulouse) en Barcino (Barcelona) hunne
voornaamste zetelplaatsen werden.

Onder de vorsten welke vervolgens over de Westgo-
then regeerden, vinden wij, \'t zij hier in\'t voorbijgaan
gezegd, echte voorbeelden van \'t ware charakter dier
edele natie.

Alariks opvolger Ataulephus (Adolf) werd weldra uit
persoonlijke wraak vermoord; en Singerik (Sigerik; bij
Jemandes—Regericus genaamd) regeerde slechts zeven
dagen, doch de wijze Wallia vervulde
al zijne plichten
tegenover den romeinschen keizer, en steunde diens rijk.
En onder den opvolger van dezen, Theoderik I, den
oudste der Balten, verkreeg Tolosa het prachtige aanzien
van een wezenlijk vorstelijke rezidentie. «Edelmoedig,
rechtvaardig, kuisch, en gematigd van aard, leefde hij
slechts voor
zijn volk, en toen hij in den strijd tegen de
Hunnen sneuvelde in de Katalaunische vlakte (Chalons),
in
451, nam hij den roem mede, éen der overwinnaars
van Attila te zijn geweest! En wat Theoderik II be-

1) Men zie zijn charakter e. z. v. beschreven bij Appollinaris Siquot;
donius
(sic!), Lib. I. Ep. 2, welke omtrekken ondertusschen dooi\'
velen, b. v. door Botta in zijne
Storia dei Popoli Italiani, Parte
Prima, capitolo XII, en ook reeds door Baronins in zijne AnnaleU;
en bij Garet in de ed. Cassiod.; in navolging van dezen, (Libr.
Ep. I), aan Theoderik den Amaal, koning der Oostgothen, worden
toegekend. Maar de blijkbare vergissing zie men o. a. in de
Apoll. Sidon. van Sirmond, waar liij bij deze beschrijving
aante®\'
kent, (Opera Varia, Tom. l.p. 466) in het begin van Ep. 2: (TheO\'
derici) «Jnnioris. Dno enim hnjus nominis Vesegothornm in Gal-
lia reges fuerant. Prior Valliae successor, qui in pugna
Catalaunica
occubuit, alter ejus Alius, post Thorismondi fratris caedem, anno »
pugna tertio regnum adeptus. Hujus ergo adhuc superstitis formam;
mores, actiones omnes, graphice describit.quot; — Er is geen sprake van
den Oostgoth.

-ocr page 37-

treft, deze kwam al mede zijnen voorganger in schoone
deugden nabij, en Euriks roem werd ook algemeen, i)

3.

BS

De verschijning der Hunnen in Europa, in Italië,
die wij
zoo\' even aanstipten, was een veel ontzettender
nog, dan die der Gothen of andere »barbarenquot;, zoo
als men ze noemt.

Maar toch ook zelfs de koning der Hunnen was zoo
geheel barbaarsch niet, als hij wel soms wordt voor-
gesteld; schoon zijn uiterlijk vreeslijk moet geweest
zijn. Hij was klein en in één gedrongen van gestalte,
met een zeer beweeglijk en vurig doch misvormd ge-
laat — en was hij in de eerste plaats ook een krijgs-
man — de slimheid der staatkunde lag er op te lezen.
Hij was niet wreed maar krachtig van raad en oordeel,
goedertieren voor wie hem smeekend naderde, en trouw
voor wie eenmaal zijn vriend was.

En daar hij meende het zwaard van Mars te be-

1)nbsp;du Eoüee, t. a. p. — Verg. ook J. Moellbr, Alg. Geschiede\'
nis,
4cle Deel, eerste stuk, 2de Hoofdst., en de aldaar opgegevene
auteurs.

2)nbsp;jobnakdes: de Eeb. Get. c. 35. Erat superbus incessu, liue at-
que illuc circumferens oculos, et elati potentia ipso quoque motu cor-
poris appareret. Belloruin. quidem amator, sed ipse manu temperans,
Consilio validissimus, supplicantibus exorabilis, propitius in fide semel
receptis. Forma brevis, lato pectore, capite grandiori, minutis ocuHs,
»■arus barba; canis aspersus, simo naso, tater colore, originis suae
®igna restituens.

k.

-ocr page 38-

zitten (zie bl. 39), dacht hij ook zich met zijn 500,000
soldaten meester van de geheele aarde te moeten maken.
De oorzaak dat hij zich naar westelijk Europa wend-
de, ligt daarin, zegt men, dat hij aan een verzoek van
Honoria tot het verkrijgen van haar huwelijks-goed
uit de handen haars broeders, Valentinianus Hl, en aan
eene bede van Klovis en van den wandaalschen Gize-
rich of Genserik, tegen de Westgothen , had te vol-
doen.

Toen is dien ten gevolge de groote slag in de Ka-
talaunische velden geleverd —
bellum atrox, inmane,
multiplex, pertinax, cui simile milla usquam narrat
antiquitas,
zoo geweldig als er ooit de oudheid een
wist aan te toonen.

Daarna zou Attila in Italië vallen, en tot Rome voort-
rukken; maar terwijl Valentinianus zich rustig schuil
houdt in Ravenna, trekt Paus Leo de Groote tot aan
de boorden van den Mincius 2) (bij Governolo) hem met
rijke geschenken te gemoet, vergezeld van zijne kon-
suis, Aviënus en Trigesius, van den tribuun Cassiodo-
rus, den grootvader van onzen lateren Magnus Aurelius
Senator, en van Carpilio s), den oudsten zoon van Aëtius,

lome bleef behouden. Attila vertrekt — hij verdwijnt
weldra uit de geschiedenis, en met hem zijn volk:
»Fiunt ex uno corpore memhra diversaquot;.

1)nbsp;JOENANDES t. a. p. e. 42.

2)nbsp;In Acvoventu Mamboleio. ,

3)nbsp;Cassiodores, Variarum Lib. I. eij. 4.

4)nbsp;Jornakdes t. a. p. c. .59.

-ocr page 39-

DE WAS9BÄIquot;EW,

Na Attila waren het de Wandalen, die, hunnen
zetel
in Afrika gevestigd hebbende, Rome kwamen ver-
ontrusten. Zij veroverden het, en plunderden en roof-
den daar waar de Westgothen van vroeger nog iets te
rooven hadden gelaten, en alleen de burgers werden
gespaard, op nieuwe voorspraak van Paus Leo.

Na de wreede en onzedelijke Valentinianus III na-
melijk, kwam in 485 Maximus op den troon, wiens
gade door hem verleid was geworden, en die hem
daarom had gedood voor \'toog van zijn lijfwacht. Ma-
ximus huwde nu met de
weduwe van Valentinianus -
Eudoxia. Maar deze den dood haars gemaals willende
wreken, spoorde de Wandalen in Afrika aan, haar
daarin te komen helpen. — Genserik kwam met zijne
benden, plunderde Rome van hare tot zelfs uit Jeru-
lem geroofde kostbaarheden, en voerde de Keizerin
en hare beide dochters gevangen mede (433; vier jaren
na den slag van Chèlons). Maximus werd door Avitus
opgevolgd; maar deze, door het duitsche opperhopfd
der huurtroepen Ricimer aangesteld, deed uit eigen be-
weging weêr afstand van den troon, en na hem werd
Majorianus te Ravenna tot Keizer gekroond (436—461).
Maar ook deze werd vermoord door toedoen van den
genoemden hoveling, welke Severus in zijne plaats bet
kroonen, die echter almede in 468 door Ricimer ver-

1) \'t Was Cassiodorus overgrootvader die hen in Sicilië bestreed.
Zie hieronder.

-ocr page 40-

gifligd werd. — Anlhemius volgde nu, die ook oi®^
onwaarschijnlijk door Ricimer uit de voeten
werd g®\'
maakt (472). — Hierop besteeg Olybrius den troon;
Ricimir stierf, en nu deed de burgondische konio^
Gondebald Glycerus te Ravenna tot keizer uitgeroepen-
Deze werd door Julius Nepos, omstreeks 474, verval\'
gen. En eindelijk verdrong Orestes dezen Nepos (473),
om zijn eigen lojarig zoontjen, Romulus, als
laatsten
Keizer, op den troon te kunnen plaatsen; die den naaquot;^
kreeg van »Augustulus.quot;

En de Keizersnaam (Augustus) tot heden, bijna vijf
eeuwen lang, éen van^ beteekenis met wat edel., veiquot;
heven., goddelijk heet — is nu tot naam van bespot-
ting geworden, onder de bittere minachting van h^*
verkleinwoord.

quot;t Wordt tijd dat het nieuwe element verschijnt!
Maar nog was de beproevingstijd niet voorbij. I^\'ög
moesten er eenige jaren verioopen, vóór eene ger®\'
gelde organizatie, en dan, helaas, nog maar van 200
korten duur, onder Theoderik in het leven trad.
Theoderik en Cassiodorus, de ariaansche doch edele
Gothen koning, en de vrome katholieke Romeinsche
on-
derdaan
van dezen, de schoonste uitdrukking van den
godsdienstigen leek, in en buiten de algemeene waß\'
reld, — die twee groote mannen zouden zelfs nog p^®
den
toekomsligm bloei van Christendom en staat, den
door en door verdorven Italianen mogen aankondigen;
nog kon na hen de orde en tucht geen stand houden,
onder een reeks van koningen, minder ijverzuchtig
dan de laatste zwakke Romeinsche vorsten, maar toch
met minder energie dan hunnen grooten voorganger?

-ocr page 41-

omgeven van vermetele hovelingen en nog altoos zede-
looze onderdanen.

S.

oboageh,.

Odoacer, almede een duitsch veldoverste, aan wiens
troepen, Orestes geweigerd had, op bevel van denoos-
terschen Keizer eenige landerijen tot loon hunner dien-
sten af te staan, wordt door zijn volk — Herulen, Skir -
ren, Gothen, Alanen, Rugiërs — tot hunnen Koning
uitgeroepen, valt in Italië, verjaagt de laatste romein-
sche vorsten (Orestes wordt gedood, Augustus afgezet),
wordt in het belangrijke jaar 476, op zijn schild ge-
heven, tot Koning van Italië uitgeroepen, effent de
baan, voor den in naam des oosterschen keizers wet-
tig optredenden Theoderik, en vormt de overgang tot
stichting van een ordelijker rijk op de verwoeste grond-
slagen.

Het overige gedeelte van het westersche rijk, was
zoo als men weet, door verschillende oorlogszuchtige
volken bewoond. De Franken en Burgondiërs in Gallië,
behalven
het zuidelijk gedeelte, dat met het noorden
van Spanje door de Westgothen bezet was, nadat de
Westgothische Theoderik er de Sueven uit
had verjaagd.
De Pikten en Saxers bewoonden Groot-Brittannië, de
Wandalen hadden zich in Afrika gevestigd, waar de ge-
loovigen veel van hen te lijden hadden.

Voor zoo verre deze volken geene Heidenen meer

-ocr page 42-

waren, beleden zij het Arianisme, en het was voor-
nameUjk het genie van Paus Leo den groote,
dat den
glans der Kerk in die moeyelijke dagen
beschermde.

Onder Odoacer komt het eerst de naam van onzen
jongen Cassiodorus voor, die met zijnen vader in den
strijd bij Verona (later te melden) tegenwoordig was,
doch met dezen zich tijdelijk weder in het oord zijner
geboorte Scylacium (Squillacce), afzonderde.
Spoedig
echter zien wij hem als begaafd jongeling weder op-
treden in de politieke en militaire waereld. Hij ver-
toont zich — en onmidelijk worden wij door een
gevoel van wezenlijken eerbied aangegrepen.

Men ziet het aan de kalme doordringendbeid van
zijnen bhk, dat hij reeds een voorgevoel heeft van het
geen er met Italië honderd jaar later op nieuw zou
geschieden. En de warmte waarmede bij te werk
gaat, en toch de ingetogen gematigdheid zijner
hande-
lingen en uitspraken, en het vernuftig overleg waar-
mede hij zich onder een reeks van uit een loopende
vorsten wist te gedragen en hun raad en steun te ver-
schaffen, doen ons hem liefhebben; want die
hoeda-
nigheden schitteren in hem als een voorbeeld van chris-
telijke volmaking, en geven tevens aan zijne
persoon-
lijkheid, zoo als wij hem thands op een afstand aan-
schouwen kunnen, iets monumentaals; iets dat ons
zegt: dat hij
als \'t ware een grooten kring van gebeur-
tenissen in zich sluit, die verder reiken dan een men-
schelijk leven, dat hij uit het verleden putte om op zijn
eigen tijd invloed te kunnen uitoefenen, cn steeds voor

-ocr page 43-

de toekomst werkte tot in zijnen hoogsten ouderdom.

Zeker was van de Gothische koningen, het hof van
Theoderik en diens naaste opvolgers, dat waaraan hij
het meest schitterde ; en de jeugdige regering in Italië,
maakte dan ook toen, in vele opzichten meer dan la-
ter, zijnen onmiddelijken invloed noodzakelijk.

En vraagt men nu of Theoderik de groote, werke-
lijk verdiende, door zulk een vooi\'treffelijk mensch en
christen te worden voorgelicht en gesteund — dan
aarzelen wij geen oogenblik hierop een volmondig
»jaquot; te andwoorden. Maar om dit te bewijzen, zullen
wij ons niet slechts bepalen met na te schrijven, wat
door vele geschiedkundigen tot heden werd gezegd —
dat Theoderik en de Oost-Gothen werkelijk niet zoo
barbaarsch
schijnen.^ als men wel vroeger \'t meende
maar wij zullen, behalven dat wij door de beschou-
wing van Theoderik—-Cassiodorus nader zullen leeren
kennen, van den anderen kant, (en men zal er ons
hoop ik dank voor weten) door Cassiodorus—Theode-
riks voortreffelijkheden leeren bewonderen, gelijk
we in Sully — Hendrik IV waardeeren.

1)nbsp;Zie hier eene aanteekening van Procopins Caes., de tijdgenoot
van Justinianus en Belisaiius;
\'Hv xs d Qsvöéqv^og Xóyio/isv xv-
qavvog, ê\'çyco ds ßaatlsvg dXt^amp;rjg, xâiv sv xavxxjj xfj xi/^fj

sv5oxi,(irjxóxmv ovöevog r/daov, ègcag xs avxov ev xs
ï\'óxd-oog xal Ixalodixai-g Tiolvg rjxfiaas- xal xavxa xal
aito xov avd-qcoTteiov xQÓnov. De bello Goth.
Libr. I. cap. 1.

2)nbsp;Les Îiîmières divines, en elles invisibles, se font voir aux mor-
tels par les astres au ciel, et par les Roys en terre.
Maximes Royales
d\'Estât; Memoires de Henry le Grand,
par Maximilian de Bethuke
duc do Sully. Tome H.

r

-ocr page 44-

1.

QE OORSPRONG BER GOTHEfiT.

Toen Darius Hystaspes zijn tocht tegen de Scythen
ondernam, naar het land »waar noch een bebouwd
veld, noch eene bewoonde stad te vinden zou zijn, en
waar hij niet voor den strijd met den vijand,
maar
voor de onbewoonbaarheid van de streek te vreezen
had,quot; 1) ontmoette hij, nog voor dat hij den Ister
bereikte »de forsche, slanke, de onsterfelijke Geten.quot;
En deze waren weldra door hem overwonnen.

Het waren de Getae (door de Romeinen ook Daci
genoemd) en de Seyt hae, die volgends Henricus
Glareanus b, v., in een kommentaar op Eutropius
onder de regering van Galliënus, Griekenland (Attika,
Peloponnesus, Achaja), Macedonië, Pontus, e. z. v.
verwoestten; en deze worden door Eutropius — Gothi
genoemd.

1)nbsp;Ov dvvd[iev\'oi aq}eas bvqsïv, Ttdamp;wiiév xi a-^u)fievoi,. Herod.
L. lY c. 97.

2)nbsp;En tot de Scythen behoorden weer de Sarmaten, Seren, e. z. v.
Euteop. ed. Verheyk L. VIL c. X.

3)nbsp;Eüteop. t. a. p. L. IX. c. VIII.

-ocr page 45-

Die Scythen welke een deel van Europa bewoon-
den, worden door sommigen, naar Herodotus, ook
wel Getae of Sarmatae geheeten, en de Scythae in
\'t algemeen voor \'t oudste bekende volk gehouden,
nog meer dan de Aegyptenaren; behalven dat de
ouden de meeste noordelijke halfbekende landen Scythia
noemden.

Strabo, Plinius en Ptolemaeus erkennen nu ook,
dat de Geten tot den zelfden stam behooren als de
Scythen, welke door Eusebius voor dadelijk afstam-
melingen van Sem worden verklaard. Pomponius
Mela plaatst de Geten aan den oostelijken oever van
den Ister, terwijl de meeste historici hen aan den
westelijken (ten noorden) doen wonen. Jemandes,
zelf een Goth, houdt almede met vele zijner voorgan-
gers , de Geten en de Gothen (Gothi, Gothones, Go-
tones, Guttones, rvamp;wvsg) voor het zelfde volk.

1)nbsp;Het Europisclie Scythia waar Darius een veldtocht in deed,
werd bepaald door den Tanaïs en Borysthenes; en het Aziatische
Waar Cyrns zich deed gelden tegen de Massageten, was tweeërlei:
1°. bepaald door den Tanaïs, het Imaus gebergte, door de Sacae en
Sogdiana; en het andei\'e deel was begrensd door Sorita, en een deel
van Indië »intra Gangem.quot; Ten noorden van beide was onbekend
land. Zie
Justintjs Hist. Philipp. Libr. II. c. I. ed. Gi-aevii. in annot.

2)nbsp;Verg. DU Eouee t. a. p. D. I. bl. 15.

3)nbsp;Verg. JüSTiNUS II. c. 2, waar men van de ruwheid hunner le-
venswijze, maar ook lezen kan waarom zij dcxwoTaTot genoemd
werden.

4)nbsp;Gothorum antiquisshnam esse gentem, ceutum est. Isidoeüs
JVova bibl. Labbaei, Tom. I.)

5)nbsp;POMPONIÜS Meea; Ed. Gronov. Lib. II. cap. 2.

6)nbsp;B. v. apoltokasis SiDONius, Esnodius , Peocopitjs.

7)nbsp;Gothen (Gutten, Guten, Goten) beteekent zoo veel als goeden,
omdat de Gothen den naam hadden van zeer gastvrij te zijn, in, te-
genstelling met de
Quaden. (Hug. de Groot.)

Zoo zou men den gothischen bouwstijl — de architektuur der goeden,

-ocr page 46-

Deze opmerkingen nu mogen genoeg zijn, om de
Gothen de zekere afstammelingen der Scythen te noe-
men; en hen niet met Jemandes 3660 jaar vóór
Christus uit het eiland Scanzia, tegen over den mond
van den Weichsel (Scandinavië of liever Scandinovië )
te laten komen , om zich later bij de Scythen te
vestigen. Dat eiland zou dan ook in Jemandes tijd
daardoor nog Gotho-Scanzia hebben geheeten, maar
hij zet er een »ut ferturquot; (»naar men zegtquot;) bij, dat
zijne vorige bewering twijfelachtig maakt. En zoo
mogen we dan veeleer het land der Scythen-zelf i»
Europa, in plaats van het eiland Scanzia, zoo als
Jemandes wil, de
officina of vagina gentium (berg-
plaats, winkel, van natiën) noemen. Er zijn uit ge-
tuigenissen van klassieke schrijvers, uit
over-een-komst
van zeden, en van taal, nog meerdere bewijzen te
putten, om de genoemde afkomst te staven.
Doch het
zou ons te ver heen voeren, indien wij deze beschou-
wing nog uitbreidden. Laat ons dan nu alleen nog^
met enkele trekken hunne geschiedenis nagaan.

Toen de Scythen reeds meermalen bij benden Azie
hadden verlaten, om zich in sommige gedeelten vao

oîàa goede architektuur bij uitnemcncTlieid kunnen noemen; te. meer
omdat den
Gothen deze stijl toch volstrekt niet aangaat. Verg. onder
anderen
A. G. B. Schates, Histoire de Varchitecture en Belgique,^
D. I. bl. 214; en de Catimont Cours d\'antiquités monumentales; 4quot;
partie bl. 10, aldaar geciteerd.

1)nbsp;Dit is bij Pomponius Mela ook een eiland.

2)nbsp;Jornandes , de Heb. Get., cap. 3.

3)nbsp;Grotius leidt ook uit »GotMand-\', een woord van de 13do cem^
(zie
dc Roïbe t. a. p. I. bl. 8), den oorsprong der Gothen af.

-ocr page 47-

Europa onder verschillende namen, 1000 jaar vóór
Christus, te vestigen en de eerste bekende bewoners
onder andere aan Griekenland en Italië te geven,
zag men ze allengskens, voor hunnen weligen azia-
tischen grond, de beste doch minder vruchtbare stre-
ken van Europa vermeesteren. Maar zij onderzochten
die altoos naauwkeurig, want al waren zij ruw en
dapper, ze trotseerden evenwel niet honger en dorst,
noch koude of groote hitte. Van den Kaukazus trok-
ken zij naar den Bosporus, Thracië door, naar Grie-
kenland en Itahë, of zich over de Bastarnische Alpen
verspreidende, trokken zij door Pannonië naar west-
en noord-Europa, om alzoo de
officina van Jemandes
als laatste punt te bereiken (500 j. v. Chr.) i)

Zij die de oostelijke streken bewoonden bleven lan-
gen tijd Nomaden, rondom de kaspische en zwarte
zee. Hunne bepahngen van orde en zedelijkheid wa-
ren niet door geschreven wetten geregeld, en de op-éen-
volging hunner vorsten berustte in de aanzienlijkste
familiën, doch zonder ordelijken voortgang. Evenwel
ontstond de geregelde opvolging der Aldringen bij de
Wandalen, der Balten bij de West- en der Amalen bij
de Oostgothen.

Kort nadat Augustus den Rijn en den Donau tot
grenzen van zijn rijk had bepaald, bewoonden de
Gothen (later Westgothen geheeten) Dacië, waar zij
naderhand door Trajanus overwonnen zijn geworden.

Ten tijde van keizer PhiUppus (244) vereenigden zich

1) De Edda, en de ijslandsclie sagen verhalen, dat Odin zijn volk
uit Seyihië, langs do boorden van den Danaster (Dniester) naar Scan-
dinavië
voerde. Du Robbe 1. 1. bl. 9.

-ocr page 48-

die Gothen met de Markomannen en Wandalen, onder
hunnen koning Ostrogotha, éen der heroemste voor-
vaders van Theoderik, uit het geslacht der Amalen,
trokken den Donau over, verwoestten Thracië en Ne-
dermoesië, en overwonnen den veldheer Decius , die,
als keizer, later door Kniva, den Westgoth , nogmaals
werd overwonnen. Zij deden ook onophoudelijk inval-
len op onderscheidene andere punten van \'t romein-
sche rijk, en na eenen inval in Klein-Azië, zegt men
dat hun het eerst het Christendom werd gepredikt door
gevangen slaven, die hun door de Romeinen terug ge-
zonden waren, tot dat zij eindelijk bondgenooten wer-
den, en in de romeinsche legers dienden met den ti-
tel van
foederati capitulis. i)

De Oostgothen, onder hunne Amalen, bevonden zich
toen in een noordelijker deel van Europa, en de Wan-
dalen, nadat zij eerst van de Romeinen Noord-Pan-
nonië, tot woonplaats hadden gekregen, zwierven wes-
telijk heen, Averden door Stilicho van Italië afgehou-
den, vielen in Spanje, en stichtten, zoo als men weet,
daarna een rijk aan de noordkusten van Afrika.

In dien tijd, omstreeks 3S0, streed Hermanrik, de
Alexander der Germanen, aan \'t hoofd van \'t grootste
gedeelte van Europa\'-), en had eindelijk met Hono-
rius een verdrag gesloten, toen de Hunnen uit Azië
kwamen opdagen.

Dit was een volk — kort van gestalte, en bewegelijk

1)nbsp;Verg. verder hierboven bl. 14, en volgg.

2)nbsp;JoBNAKDES, de Reb. Get., e. 23.

-ocr page 49-

van leden, met bruin gelaat, breede schouders, een
soort van platgedrukten bal tot hoofd, met twee kleine
holle oogen, met een bewegelijk licht, schitterende
van trotschheid en woestheid. Daarbij een bekerfd ge-
laat, met ordelooze vlokken baard; met een akeligen
keelklank tot taal; op buigzame paarden gezeten, ge-
wapend met pijl en boog; zoo deed het verhaal hen
uit de vereeniging van onderaardsche monsters met
verloren waereldsche vrouwen ontstaan.

Weldra kwam Hermanrik op om vermoord te wor-
den, door de wraakzuchtige hand van een zijner on-
derdanen (37§), en de Hunnen kregen daardoor eene
betere gelegenheid om hunnen verwoestingstocht door
Europa te volvoeren.

Hierop sloten de Westgothen een naauwer verbond
met Valens, den keizer van \'t westersche rijk, en
mochten zich in Mcesië vestigen, op de belofte van
het Christendom te zullen aannemen, van hunnen
ariaanschen bisschop Ulfilas (Wnlfdas; d. Wolfel). Va-
lens kwam echter om, na een hernieuwden strijd met
de Westgothen (578), die quot;later toch weder onder den
edelen veldheer Theodosius, den aanstaanden Keizer,
dienden.

Doch met den dood van keizer Theodosius I (59S)
Veranderde weêr veel van gedaante; zoodat onder zijnen
Zoon Arcadius en diens gunstelingen, Rutinus en Eu-
tropius, de verwoestingstochten van Alarik begonnen,
die eerst zijne krachten op Italië vruchteloos ging
beproeven, doch, na den val van Athene en Korinthe
(zie bl. 41), weder in Itahë verscheen, toen er geen
Stilicho meer was om het te verdedigen. Tweemaal

-ocr page 50-

drong hij overwinnend tot de poorten van Rome door,
terwijl Honorius slechts aan zijn eunuken en zijn hen
dacht. 1)

In 410, den Augustus, moest Rome bukken,
doch Alarik overleefde \'t niet lang.

Athaulefus, zijn broeder en opvolger, verkreeg eene
streek lands, op voorwaarde van nimmer Italië meer
te zullen beoorlogen, ja, integendeel, in de romein-
sche legers te dienen.

Het Westgothische volk, aldus eenen vasten zetel
verkregen hebbende, nam in rijkdom en kracht aan-
zienlijk toe, onder de regering der voortrelfelijke vor-
sten Theoderik I en II.

BZ: OOSTGOTHEN IN \'T BXJZONQEB..

De tweede opvolger van Hermanrik werd door de
Oostgothen tot hunnen »Koningquot; uitgeroepen. Het was
Hunnemond, Hermanriks zoon. Eenigen tijd later ging
het koningschap (om \'t zoo te noemen) onder de Oost-
gothen op drie edele broeders over, uit een anderen
tak, van Hermanriks geslacht gesproten. Het waren

1) Gibbon {Decline and fall of the Roman Empire-, V. 174) zegt,
dat hij niet gelooft aan de bekende anekdote; bij Proeopius
nde hello
Gothico
I. c. 2quot;; en zeker ook niet aan I. c. 2 de hello Vasdalico,
waar zij eigenlijk staat. quot;Eyooye, lt;a éiatgs, Püiiijv fioi- «jioAmAs-
vat- r^v ogviv M\'^ê-rp\'.
(Hij dacht dat zijn kip - wEomequot; genaamd -
dood was.)

-ocr page 51-

Theodemir (Thiodimir), de vader van Theoderik den
groote, Walamir^), en Widimir.

Attila sloot vrede met het romeinsche rijk in \'t
Oosten; nadat hij de kracht zijner wapenen had ge-
toond; waarbij hij in \'t bezit kwam van alle Donau-
provinciën, tot aan Thracië. -) Het gezantschap van
Leo den Groote, bij die gelegenheid, heeft ons de
omgeving en het uiterlijk van dien barbaar leeren
kennen, uit wiens houten als een stad zoo groot pa-
leis (vicus ad instar civitatis amplissimse) dat zich
toen niet ver van Weenen bevond, voor 200,000 krij-
gers van alle rassen zijne bevelen uitgingen, En aan
welker hoofd hij streed, gewapend met het zwaard
van Mars dat vroeger voor de Scythische koningen
als heilig werd vereerd, en na vele eeuwen lang ver-
borgen te zijn geweest, toen ter tijd door hem was
ontdekt. Maar anders op geenerlei wijze dan in krijgs-
haftigheid van zijne woeste benden zich onderschei-

1)nbsp;Misschien kunnen wij met het vermelden van dezen naam een
oogenblik van hoop schenken aan Mr. J. van Lennep, die in zijne
uitgave van Vondels
MaegJiden (Derde deel, bl. 560) tot wanhopig
Wördens toe dien daar genoemden Walamh- heeft trachten na te spo-
ren. Doch de vernuftige
Naoorscher heeft zeker met den sneltrein ge-
spoord,
en is het goede station voorbijgcredon. De drie genoemde
broeders zijn door Attila overwonnen, en streden aldus eenigen tijd
onder zijn bevel. Zie hieronder.

2)nbsp;Zie du Eoure, L bl. 57.

3)nbsp;JoENANDES de Reb. Get. c. 24. 34. 35.

4)nbsp;(elfij\'e)..... ëasaamp;ai, de ovu sig pLungèv t^g ■jta.qovarjs

avtiä dvva^émg av^rjavv avfißaivstv, xai xovro tÖi* ©eof (waar-
schijnlijk
Tov 0ËOv) to rov quot;AQBog dya(prjvai\'Tog ^i(pog. Priscus
Excerpta de Legationibiis (in LabBjEI De byz. hist. Script. UqOTgsTt-
rixov.
p. 65.)

5)nbsp;Peiscds,

-ocr page 52-

dende, kleedde hij zich slechts met een wapenrok,
die in witheid bij de andere afstak, en dronk en at
met zijne gasten, uit een houten nap, terwijl er ove-
rigens in gouden eu zilveren bekers werd i\'ondge-
schonken.

Attila trok overwinnend geheel Duitsehland door,
tot over den Rijn; versloeg Goditarius, koning van
Burgondië, en reisde voort tot aan de Matrona (Marne).

Ondertusschen was het geheele Westen in beweging
gekomen. Aëtius, de groote veldheer van Keizer Valen-
tianus III, had zijn leger tusschen de Sequana en de
Ligeris (Seine en Loire) geschaard. De koning der
Westgothen, Theoderik I, aan Valentiniaans verzoek
gehoor gevende, voegde zich in de vlakte van Cbani-,
pagne bij den Romein, terwijl de Oostgothen
(nader-
hand en ook vroeger hunne vrienden en bondgenooten)
met Theodemir, Walamir, en Widimir, als vasalleo
van Atilla, tegenover hunne stamgenooten in \'t veld
zouden staan.

\'t Was in \'t voorjaar van 431 dat de groote slag
bij Chèlons
(bl. 18) plaats had, die over x4ttilaas heer-
schappij in Westelijk Europa besliste; »waarin de beek
welke langs deze velden vloeide, door de
stroonicn
bloeds tot eene rivier is aangewassen.quot; Theoderik
de Westgoth kw^am, zoo als wij weten, er bij om.

Attila trok op Rome los, maar het werd met Gods
hulp gespaard. — Nu behaalde Attila weldra zijn®
laatste overwinning en stierf van overdaad (455), op

1) Peiscus. bl. 67.

3) JoENAHDES, damp; Rehas Getids, c. 40.

-ocr page 53-

de hruilolt met zijne misschien wel honderdste ge-
malin. *)

O.

BE OOSTGOTHEM ©ÊÏÏSEm THEOBEB.3K,.

VOOR OöOACElï.

De Oostgothen, zich rui verheffende als de mede-
overwinnaars onder Attilaas bevel, vroegen den Keizer
om eene jaarlijksche toelage en een vast grondgebied.

Zij verkregen hunnen wensch. De Keizer schonk hun
Noord- en Zuid-Pannonië, aan de beide oevers van den
Donau, met Moesië ten Oosten, Norika, Karinthië en
Styrië ten Westen, Dalmatië-en Illyrië ten Zuiden en
de Sneven (Zwabcn), de Rugiers en Hernien ten
Noorden. Zoo verdeeld: dat Walamir langs den lin-
ker, Theodemir langs den rechter oever van den
Donau woonde, en Widimir langs de grenzen van
Norika en Rhetia zijn verblijf hield.

Rondom hen heen woonden nog Sarmatische stam-
men, Gothi minores, Telrarxiles; cn aan den Haemus
(Balkan) Scyrrische Gothen, die naderhand hulptroe-
pen in het leger van \'t Oosten werden.

En toen de Hunnen ®) vernietigd waren, werd bij

1)nbsp;id. ib. c. 49.—du Eouee. t. a. p. bl. 70.

2)nbsp;Verg. Du Bu at, Histoire des anciens peuples de V Europe,

3)nbsp;«Heunenquot;, in het Amelungen Lied.

-ocr page 54-

Weenen Theoderik (l)iederik) de aanstaande Koning
van Italië uit de katlioheke Ereliëva i) (Ehrenlieb), en
den ariaan Theodemir (Dietmar) geboren.

Wat Jornandes, tot dit tijdstip toe de voornaamste
bron voor de geschiedenis der Gothen (Amelungen 2)),
over het leven van Theoderik schrijft, is maar van
zeer weinig belang, en kwamen ons, behalven Cassio-
dorus, ook Proeopius, Ennodius met zijnen
pmiegyri-
cus.,
en de Anonymus van du Valois niet te hulp,
dan zouden wij er, zoo als wij reeds vroeger bemerk-
ten, al zeer weinig van kunnen mededeelen.

Ondertusschen zullen wij voor ons doel, ter verdui-
delijking yan Cassiodorus handel en wandel, genoeg
hebben aan de mededeeling van de voornaamste merk-
waardigheden.

Theoderik werd dan uit het edel en machtig ge-
slacht der Amalen geboren.

Hij was van Jongs af aan reeds een zeer behagelijk

1)nbsp;Volgens Paulds Diacoktis (de gestis Romanorum Lib. XVI.) --
Arilena. En pater Pagi noemt baar Ereliva, in zijn kritiek op de
Annales yan den kard. Baronins. A®. 493 n«. III.

2)nbsp;Zie onder anderen bij Manso t. a. p. bl. 172, dat het //Amelun.
gen Lied\'- waarschijnlijk op de Gothen (de onderdanen der Amalen
en Theoderik, die daar «Diederichvon Bernquot;genoemd wordt, betrek
king heeft; en hoe, even als in de sage over Herkules, overAlexan
der den Groote, Karei den Groote, e. z. v., ook aan
Tlieodorik al
lerlei heldendaden worden toegedicht, waaraan hij geheel
vreemd is
Zoo als het in den aard ligt van , een dankbaar volk dat zijn helden
en zijn verleden in zangen vereeuwigen wil.

3)nbsp;Ziehier wat Manso aanteekent, op bl. 11 van zijne GescMchte
des OstgotJiischen R.
«Nach der Bedeutung die das Wort Amala in
Sanscrit haben soll (Zie A. W. SchlegePs Indische Bibliothek B. T.
s. 2. 5. §
1.) soviel als: «aus dem Geschlechte, der Unbefleckten

-ocr page 55-

rquot;

kind , toen hij, niet zonder aandringen van zijns va-
ders broeder Walanür, in zijn 8ste jaar door zijnen
vader als onderpand en bevestiging van vrede en vriend-
schap, nu nog sterker dan vroeger gesloten, aan het
grieksche hof werd gezonden, en door keizer Leo I
met onderscheiding werd behandeld.

Daar leerde hij ai wat tot de opvoeding eens krijgs-
mans behoort; en schoon ons weinig bijzonderheden
van zijn verblijf bij Leo bekend zijn , kunnen wij
toch besluiten uit hetgeen hij naderhand is geworden,
dat hij er ook eenige wetenschappelijke leiding kreeg,
daar de keizer bijzonder met hem ingenomen was, en
hij, behalven zijne moedertaal, ook nog grieksch en la-
tijn leerde spreken.

Ook werd hij door den keizer tot wapenzoon-) aan-
genomen, Hetzij dit nog door Leo, dan wel naderhand
onder Zeno eerst geschiedde.

aus dem Geschleclite ohne Maal oder Mackel.quot; Wen seltsame
Ableitungen, und noch seltsamer Auslegnngen vergnügen, finden sie
in
Peringskiöld\'s Adnott. ad Cochlœi Vita Theodorici p. 251 u. f.quot;

1)nbsp;lt;/Puer elegans eratquot; c. 52. Jor:n.

2)nbsp;pithoei Adversaria, Lib. VIII. Filius peraema, pbe capillos,
pek sacp.as peecbs.
Ut Romani per popuhnn et praetorem adoptabant,
ita ceterem
fere bellicosae gentes per arma filios sibi adsciscebant. id
est armorum traditione ; cujus adoptionis formula extat apud Cassiodo-
rum Lib. III.
Variarum, qua Thcodoricus Herulorum Regem,
filium sibi procréât. —• Sic Justinianus Athalarici patrem adoptavit.

Zoo had ook Tliôodemir, na een korten krijg met dc Sneven, hun-
nen p-evangen koning tot wapenzoon aangenomen, en hem aldus met
de zijnen naar Suevië te rug gezonden (dum esset amator miseri-
cordise.)

//Per arma fieri posse filium, grande inter gentes constat esse
praiconium,quot; etc.
Cassiod. Var. Lib IV. c. 2.

Men zie ook Tacitus dc Moribus Germ. cap. 13 en 20.

É.

-ocr page 56-

jornandcs zegt bepaald ~ Zeno, doch in dat caput,
stapelt hij de gebeurtenissen met Theoderik aan \'tby-
zantijnsche hof, zoodanig op elkaar — met een enkel
«post aliquod tempusquot; (kort daarna) van elkaèr ge-
scheiden — dat wij hem ook hier weder niet onvoor-
waardelijk kunnen gelooven. \'tis onwaarschijnlijk toch
dat l.eo , dien Theoderik zoo zeer ter harte ging, hem
geenerlei bijzondere en blijvende onderscheiding zou
hebben bewezen; terwijl het van den anderen kant
onnatuurlijk zou zijn dat Theoderik, indien hij eerst
door Zeno, en dat nog wel nadat hij reeds tot patriciër
door hem was verheven,
tol wapenzoon zou zijn aan-
genomen — dat hij dan toch, ondanks dat verbond, dat
vredeteeken, Zeno op eenigerlei wijze vijandig zou heb-
l.en bejegend, zoo als hij hel werkelijk heeft gedaan.

4.

ÏHKOBEKÏK. OVEB.\'WïEïSSrB.Aa VAK OBOAGER.

Leo I heeft dan, voor dat Theoderik op zijn 18de
jaar , tot zijnen vader terug keerde, zoo als \'t waar-
schijnlijkst is, hein tot wapenzoon verheven, om al-
dus , den vrede met de machtig wordende Gothen te
bevestigen. Manso had deze bijzonderheid, welke de
grieksche keizers van de «barbarenquot; (!) hadden over-
genomen , wel mogen vermelden.
Wij voor ons zien daar
reeds het begin van \'t ridderschap der middeleeuwen
in, op den knielend uitgesproken eed, en den slag met
het zwaard, na. Want toch het ridderschap
is niet plot-

-ocr page 57-

O 7

seliug uit den grond gerezen, al is het eerste begin
moeyelijk aan te wijzen.

Zoo zegt J. F. Jules Pautet (Paris 4813) in zijn
Manuel du Blason i): »Cette grande institution, (la
chevalerie chrétienne) n\'est pas née
ex abntpto , n\'est
pas sortie toute armée du cerveau d\'un de nos rois!....
(et) assigner une époque fixe, une date,
à la créa-
tion de cette milice à la quelle la société d\'alors dût
beaucoup, c\'est sans doute s\'égarer.

»La chevalerie est née de la combinaison des moeurs
germaines, et des relations féodales. Les vassaux en-
voyaient leurs fds chez leurs suzerains, pour y être
élevés dans les principes dc la vie du guerrier
et du châtelain.quot;

Theoderik nu , van Leoos hof naar zijnen vader te-
rug gezonden, gaf reeds op zijn achtiende jaar, blijken
van uitstekende dapperheid, daar hij b. v. zonder mede-
weten zijns vaders, met een in haast geworven leger,
den Donau overtrok, en Babai, den koning der Sar-
maten , versloeg.

Walamir was reeds vroeger door vijandelijke handen
gedood, bij een val van zijn paard; Theodemir, The-
oderiks vader, kwam ook spoedig aan zijn einde, na-
dat Widimir almede gestorven was, en diens zoon door
een verbond zich bij de Westgothen aansloot.

Aldus kwam Theoderik, door het volk gekozen, op
zijn schild geheven, aan het hoofd der Oostgothen,

1) Een dergelijk gezichtspunt ontbreekt geheel en al in dc Traite
de ia noblesse
van G. A. db la Roqüb. 1678. en in Astiiokius Mat-
tiiaetjs,
de Nohililate 1586. Hoo veel naam deze werken ook hebben.
Maar ook de tijd! Nog niet
1700.

-ocr page 58-

nadat hij door zijnen vader op \'t sterfbed, in tegen-
viTOordigheid van zijne onderdanen, daartoe was aan-
gewezen. Toen hij aldus Koning was geworden, ble-
ven ook de eerbewijzen van het grieksche hof niet uit.
Hij werd al spoedig tot veldheer (Magister railitiae),
aangesteld (volgends Ennodius in 483), tot praefekt over
Thracië en naderhand, hoe veel tijd later is onzeker,
tot patricius en tot konsul, het hoogste eerambt i), be-
noemd. Maar wanneer juist hem het metalen ruiter-
standbeeld is opgericht, dat is nog onzeker, dewijl hij
tot nu toe geene daden ten voordeele van den keizer
verricht had, die ook maar van verre, zulk eene be-
looning zouden hebben kunnen uitlokken.

Maar nu zou toch de vrede en vriendschap tusschen
Zeno en de Gothen^oor goed gesloten zijn. De zucht
tot het maken van veroveringen kon zich echter niet
verloochenen in de rust, en Theoderik, welke den
aart zijns volks daarin begreep, was gedurende
zijn verblijf aan \'t hof, ondanks zijn vriendschappelij-
ken omgang met Artemidorus, den geleerden Griek,
en Sekretaris van den keizer, en den gemeenzamen
voet waarop hij met dezen stond, zelf toch dra alweêr
verlangend tot zijn volk terug te keeren.

Zij hadden op nieuw behoeften aan woelige tochten,
en Theoderik stelde daarop aan den keizer vóór, om
Italië van Odoacers overheersching te gaan bevrijden,
hem zeggende: »Indien ik, met Gods hulp, overwin,
kan het slechts uwen roem vermeerderen, want voor

1) »Quod summum boiium, primumque in mundo decus edicitur.\'
JoiiNAivD.
1. 1. c. 57. Cassicd. Var. VI. Form. I.

-ocr page 59-

u zal ik slechts strijden, word ik echter overwonnen,
dan verliest gij nog niets van uwe grootheid, ja gij
zult zelfs kosten hebben gespaardquot;.

Om hem niet te bedroeven (nolens — contristare),
Iaat de keizer hem vertrekken, na hem plechtig daar-
toe te hebben aangesteld , schoon het onbekend is, of
de keizer hem een grens van macht voorschreef (488).

Doch het was niet een tocht van roofzieke zwer-
vers, of van woedende verdelgers, als de Hunnen, het
was de verhuizing van een geheel volk, om in een
nieuw land een koningrijk te gaan vestigen, onder
de bescherming van eene nieuwe en betere wet.
Ja, waar treffen wij in de geschiedenis eenen te-
genhanger aan van dezen tocht? Men zou daartoe
tot de Israëlieten moeten opklimmen. »Mais Moïse mar-
chait par l\'ordre divin, avec la promesse divine si-
gnalée par des merveilles; les flots se partageaient
d\'eux-mêmes pour lui livrer passage; des feux célestes
l\'éclairaient dans les ténèbres; les nuées s\'ouvraient
pour laisser pleuvoir la subsistance des siens ; enfin le
but était assigné d\'en haut et la fin certaine, tandis
que Théodoric n\'avait pour lui qu\'une stérile investi-

1) Zeno deliberato consilio, reipublicEe ntilitati prospiciens, Theodo-
rici petionibus annnit, Italiamqne ei per pragmaticam tribuens, sacri
etiam velaminis dono confirmavit, et senatnm illi populnmque roma-
nmn commendans, abire permisit.
Paulus Diacokus , in de Histor.
Miscell.
L. XV.

Procopius zegt nog sterker: „Zfjvcov.....Qevdsgi^M ITAPHiWEI

èg \'IxaXiav TtoQSÏeaamp;\'ai,. ufievvov yag oi sivac. alkag ts nal
ETt a^iwfia ^ovXijg ijtcovri,
(Senatori), Tvqawov ^i^aaafiévM Poi-
fiaÏMV xe xal \'IxaXiMxai\' ct^/s«\' «TfaPTWV , »/ j^afft-AeV Si^afice-
XOjuéfM èg xóaov xovSvvav Isvav.quot;

-ocr page 60-

iure, son génie, son courage indomptable, et Taniour
que les Goths lui portaientquot;.

En op weg vermeerderden nog de ongemakken. Eene
hevige koude met hongersnood en pest greep hen aan.
Zoo trokken zij naar Sirmium, volgden het dal van
den Savus en kwamen in Februari 489 aan de
boorden
van den UI ka, die zich in den Savus uitstort, in het
land der Gepiden, Daar had Theoderik al dadelijk een
hardnekkigen kamp testrijden. Evenwel, deze vijanden
weken half overwonnen, even als kort daarna de
Sarmaten,

Zoo kwamen zij eindelijk in hel dal van den Sontius.

Odoacer die niet spoedig genoeg de aannadering der
Gothen had bemerkt, trok hun te gemoet, toen The-
oderik reeds geheel gereed was tot den strijd.
Daarom was deze nu den Sontius overgetrokken, en
week Odoacer op dat gezicht naar Verona terug, waar
Theodorik hem weldra kwam vinden.

De Herulen deden den aanval, maar de Gothen
sloegen ze stoutmoedig terug, en Theoderiks tegen-
woordigheid alleen deed een tal van vijanden vallen
(populus occisorum); een ander deel verdronk in den
Athesis. Odoacer vluchtte naar Rome; maar de poor-
ten werden hem reeds nu gesloten. Daarop verborg
hij zich achter de muren van Ravenna.

Verona, Milaan, Ticinum (Pavia), gaven zich aan
Theoderik over, en Tufa, Odoacers eerste veldheer,
werd van zijne partij. Doch toen Theoderik dezen

1)nbsp;Dr RorEE. t. a. ]i.

2)nbsp;Cassiob. Var. 1. ,18, 111, 48.

-ocr page 61-

reeds aan \'t hoofd van een aantal troepen had geplaatst,
verliet hij de Gothen weder, en leverde de hem onder-
geschikte aanvoerders in Odoacers handen.

Ook had Theoderik nog den afval van Frederik, éen
zijner veldheeren, te betreuren; hetgeen hem alles
zeer verzwakte. Hierdoor werd Theoderik genoodzaakt
zich voorloopig naar Ticinum terug te trekken, waar
de kleine plaats het groote leger niet kon bevatten.
Daar had hij nog van de plunderende en verwoestende
Burgondiërs te lijden. Doch toen verscheen hij weder
in het veld; en er viel een hevige strijd voor aan de
Addua 1); en Theoderik drong Odoacer tot binnen de
muren van Ravenna terug.

De Gothen evenwel in de belegeringskunst onerva-
ren, trachtten slechts door uithongering tot hun doel
te komen, dat nog bemoeylijkt werd door de verbin-
ding der stad met de zee. Eerst nadat Theoderik zich
meester van Ariminum (Rimini) had gemaakt, en zich
de noodige schepen had verschaft, werd in het derde
jaar der belegering, de stad, doch niet dan na ver-
nieuwden strijd 2), hem overgeleverd (27 Februari 495).

Er werd een vrede gesloten, waarbij bepaald werd
dat de beide koningen over Ravenna en Italië zouden
heerschen, doch waarvan de artikels anders voor ons
verborgen zijn.

Dit duurde evenwel niet lang; Odoacer werd weldra

1)nbsp;Fatisto Cos. ad Ducam (Adduam) fluvium Odoacrem D. N. Theo-
dericTis rex tertio certamamine (de ontmoeting aan den Sontius mede-
gerekend) superavit, qni, Ravennam fugiens, obsidetur inclnsus.
Cas-
siod.
Glu\'on.

2)nbsp;Olybrio consnle, Odoacer...... a. d. nostro rege Theodcrico memo-

rabili certamine snpcratnr, ib.

-ocr page 62-

daarna door Theoderik van verraad verdacht, en door
dezen op een gastmaal met eenige der zijnen gedood.
Doch Theoderik, die in denzelfden toorn allen aanhan-
gers van Odoacer de burgerlijke r-echten ontzeide, liet
zich door den bisschop van Milaan tot een meer ge-
matigd besluit bewegen, en als voelde hij reeds het
onregt dat hij had gepleegd, al was het ook ten op-
zichte eens verraders, deed hij nu toch, na een aan-
doenlijk woord daarover met den bisschop gewisseld,
eene algemeene amnestie afkondigen, en stelde de akte
daarvan den bisschop ter hand.

En nu toonde hij al spoedig, door de keuze der be-
kwaamsten tot overheden, door het aanhouden van alle
ambten, zoo als zij onder de Romeinen bestonden, door
het wisselen van zijne gothische kleeding voor de Romein,
sehe tuniek — waarin zijne voornaamste gezagvoerders
hem onmiddelijk volgden - door deze en andere han-
delingen van overleg en goede orde, wat men in \'t ver-
volg ten dien gt;zigte van hem had te verwachten.

Spoedig daarna sloot hij zelf, zoo als wij boven zei-
den, een huwelijk met Audofleda, de zuster van den
frankischen koning Lodoin (zoo als Klovis bij Cassiodo-
rus en anderen steeds wordt genoemd), en deed zijne
twee dochters, uit eene vroegere verbindtenis in Pan-
nonië met voorname vorsten huwen. — Theodicodo
(Theudigotha) met Alarik II, koning der Westgothen,
en Ostrogotha met Sigismund, den zoon van Gon-

1)nbsp;D. N. rex Theodericus Eavemiam ingi-essus, Odoacrein molien-
tem sxbi insidias interemit.
Cassiod. Chron.

Dit geschiedde eerst onder den kousul Albiuus.

2)nbsp;Paul. Diac. schrijft Theodioecodo, Ostrogotho. Akox. —
Thiudigotho.

-ocr page 63-

debald, koning der Burgondiërs. Hij geeft zijne zus-
ter Amalafreda, de moeder van Theodat (Theoderiks
tweeden opvolger) aan eenen Wandaalschen Koning
Trasamund in Afrika, en hare dochter Amalaherga,
uit een vorig huwelijk, aan Hermenfried, koning der
Thüringers, terwijl hij zijne eigene dochter uit Audo-
fleda, aan Eutharik, den zoon van Widerik, eenen af-
stammeling der Amalen, ten huwelijk gaf.

r

En hierdoor, en door eenige overwinningen op noor-
delijker volken, was er voor Theoderik in het Westen,
zoo lang als hij leefde, geen volk dat hem niet uit
vriendschap bijstond of aan hem onderworpen was.

DE CHKISTEHEK VAEï THEOaEaSKS EEUW.

Nadat wij nu reeds eenigen tijd bij algemeene his-
torische belangrijkheden hebben stil gestaan — doch
daardoor ook het oogenblik beter hebben leeren be-
vatten , waarin Cassiodorus optrad kunnen wij, met
meer hoop van goeden uitslag, ons in de beschouwing
der bijzonderheden begeven.

Aan eenen roemrijken stam ontsproten, was het niet
te verwonderen dat de jonge Cassiodorus, op zijne

1) JoKJSiANDES; da Reb. Get. c. 58. Nec ftüt in parte occid.ua gens,
quce Theodorico, dnm viveret, aut amicicitia aut subjectione non de-
serviret.

-ocr page 64-

beurt, zich met alle goede hoedanigheden boven zijne
tijdgenooten onderscheidde. Maar verdient hij
daardoor
reeds onzen oprechten lof, dan moeten wij hem nog
meer bewonderen, wanneer wij zien
zullen, onder
welke uit-een loopende omstandigheden hij zijn eer en
aanzien, en de achting en liefde wist te
bewaren der
zoo verschillende vorsten, wier vertrouweling hij was.
En dat
hij dit deed zonder de vleitaal des hovelings te
bezigen, zonder ooit zijne overtuiging te
verzaken.
Kalm
en met gematigdheid leefde en sprak hij, en
zonder eigenlijk fdozoof te zijn, bezat hij een
schat
van praktische wijsheid. — Daarvan kunnen al zijne
schriften, zoowel de historische of liever
politiesch-
administrative, de theologische als de grammatische
getuigen.

Zijn dagelijksche omgang was dan ook voorbeel-
deloos aangenaam voor eik-een. En schoon men hem,
door dat hij met Theoderik in de beste
verstand-
houding was, en toch ook onder Witiges zoowel als
aan Theodats hof zijn aanzien wist te bcAvaren , van
flaauwheid of geveinsdheid heeft willen
beschuldig-
en, bewijzen \'t zijn geschriften genoegzaam, dat het
alleen de gepaste wijze was, waarop hij met
eik-een
wist om te gaan, in allerlei omstandigheden den bes-
ten raad te geven,
of er bet best partij van trekken,
dat
hem van zooveel invloed deed zijn, en hem zoo
geliefd maakte, i)

1) Zie onder andere, de boven reeds aangestipte plaats, \'\'^\'aar hij
van
zich zeiven spreekt; Prcefatio Libr. I. Varmrum. »Fecesse nobis
fuit, stilum non unum sumere, qui personas varias
suscepimus admo-

quot;örc ..... niodo loqui videamur humillimis; quibus aiia contingit suh

festinatione profundere, alia vero licuit cogitata proferre etc.

-ocr page 65-

Ja, hij bezat in hooge mate hetgeen Cicero in zijn
boekjen over de plichten
inodBstia noemt, en wat
de Franschen
tact heeten; en dit deed hem met goe-
den uitslag handelen en schrijven voor zoo uit-een-
ioopende personen. Hetgeen later nog duidelijker zal
blijken.

Ook dan steekt hij al zeer gunstig af, wanneer wij
zijne schoone deugden, zijne ingetogen vroomheid bij
den aart zijner Christel ij ken landgenooten, de Romei-
nen, vergelijken. Neen waarlijk, de Gothen kwa-
men niet in Italië als barbaren in eene be-
schaafde maatschappij, wanneer men alle de hoe-
danigheden van beide volken, tegen elkander in de
schaal legt.

Doch, \'t is waar, dat in onze dagen ook al meer
en meer het denkbeeld
verdwijnt als of alle de over
Europa zich bewegende volken, van de 4de en 5de
eemv, woestaarts waren, die eene schoone kunstwae-
reld kwamen vernietigen. De Hunnen, ja, waren eene
ontzettende verwoestende menigte; maar de Gothen,
vooral de Oostgothen (en zelfs de Wandalen), waren
ze ook gesteld op tochten en avonturen , en waren ze
ook van de sekte der Arianen, zij kenden deugd en
godsdienst, zedelijke tucht, en orde, zoo zeer — dat
de Romeinen daarin nog veilig bij hun ter schole kon-
den gaan. Hierin stemmen dan ook trouwens de wei-
nige schrijvers over dit volk samen. Alleen hebben
sommige nieuwere dit niet willen erkennen, of slecht
onderzocht.

1) Cic. ch Off. L. 1. c. 40. § 142. Modestia — scientia opportivnita-nbsp;|j\'|

niatis idoneornm ad agendnm temporiim.nbsp;i ; ■

-ocr page 66-

De woorden welke dienaangaande door Salvianus )
den Jeremias der 3tle eeaw, zijn gebezigd, komen ons
belangrijk genoeg voor om hier voor een gedeelte eene
plaats
te vinden.

»Gij plichtvergeten, onreine Christenen, roept hij
uit, de flaauwheid van uw geloof zonder de
werken
beschuldigt u. De waardigheden en ambten zijn bij ^
veil; en gij koopt ze voor \'t geld der armen. D^t ge
tuige het verwoeste Gallië; Spanje dat nog slechts i ^
naam bestaat; Afrika waarvan alle luister is verdwe-
nen! Deugd is bij u eene schande geworden... De Go-
then en Wandalen zijn minder barbaarsch dan gij- ^^
allen beminnen elkander onderling; alle
Romeinen ver
volgen elkaar... Ja bij ons verscheuren de
grooteren
de kleineren.

»En zouden wij ons dan verwonderen dat de Go-
then niet door de onzen overwonnen worden, daar
onze Romeinen liever tot hen overloopen dan bij
troepen blijven! (Lib. V) Overal zien wij pracht
naast
ellende! De grootste weldaden der Voorzienigheid War-
den door ons miskend. Wat waren Aquitanië en No-
vempopulana niet gezegend, die heerlijke
oorden,
een aardsch paradijs gelijk!

»En ter vergelding van dien zegen hebben zich de

1) Priester te Marseille, nabij Triër, waarschijnlijk uit heidensche
ouders, geboren (390—490). Beroemd om zijne ingetogenheid en
zijne nederigheid. Om zijne wijze onderrichtingen werd hij
de. Mees er
der itssc/wppen
bijgenaamd, en om zijne klachten over de ondeug
der Christenen ■—
\'de Ja-emias der 5de eeuw. Zijn werk: d)e guberna.
tione Dei, et de justo dei praesamp;ntique judicio; libri octo-
—^of: De ver o
judicio et providentia Dei
(Aldus. 1564), gebruiken wij hier. (Liber
en VII.)

-ocr page 67-

inwoners aan allerlei buitensporigheid overgegeven;
hunne streken hebben zij voor bordeelen gebezigd....
Bij de Gothen en Wandalen is de onkuischheid eene
misdaad; bij ons is zij eene eer! De barbaren voelen
zich gehoond door onze onreinheden; want onder hen
wordt geen hoereerder geduld (L. VII). Terwijl bij
hen de lichtekooien tot een huwelijk worden gedwon-
gen, blazen wij den geest er van in het faniilic leven
aan.... Wij vlieden de reinheid, zij beminnen die.
Maar de Heer is rechtvaardig, en recht is zijn oor-
deel (Ps. 118). Zij zeggen het zelf, dat zij niet viit
eigen beweging tot ons komen, maar aangeblazen door
een goddelijk bevel (Lib. VII).

»ia God straft ons rechtvaardig! Tot onze schande
en om ons te verdelgen zijn zij afgezonden, die ver-
worpen volken! Om onze ongerechtigheden zijn wij
overwonnen geworden, en bet is eene godslastering te
roepen, zoo als wij doen: »God heeft ons aan de
barbaren overgeleverd.quot;quot;

Ja, het zijn de barbaren waaraan de Romei-
nen zich zelve hebben overgegeven, zij hebben
ze als \'t ware in \'t land geroepen.

Neen, zij kwamen de romeinsche beschaving niet
vernietigen! De Hunnen mogen tijdelijk gesloopt en
vernield hebben, de Gothen — de Oostgothen waren
veeleer het geneesmiddel der ziekte van gebrek aan
orde, politie, wetten, goede zeden; de ziekte der
schraapzucht, der ontoombare baatzucht; de zinne-

1) Gotliorum gens perfxda sed piidica est. Alanornm impiidica, sed
minus perflda. Eranci mendaees at liospitales. Saxones crudelitate ef-
feri, sed
castitate venercmdi (L. VII. Aid. f. 71).

-ocr page 68-

lijke drift tot allerlei schouwspelen en wedloopen te
midden der verwaarloozing van den landbouw, en de
overdreven weelde der grondbezitters. Ja men kan
zeggen dat de romeinsche maatschappij zich
ontbond,
en dat wat er nog edels van overbleef, door de »Bar-
baren (!)van vuil gereinigd, in hunnen nieuwen
staat werd opgenomen.

En zie, in zulk eene maatschappij was Cassiodorus
opgegroeid, niet buiten aanraking met de men-
schen — neen, zijnen vader volgende aan het hof van
Odoacer, in den strijd bij Verona, en getuige van al
de woelingen der troonverwisseling. En hoe
heerlijk
liep zijn leven ten einde! Nadat zijn verstand,
met prof. Opzoomer te spreken, geoefend was, in ^^
de beslommeringen van het dagelijksch leven, trok

hij zich terug tot een kleineren maar verdienstelijken
kring, en legde met krachtige hand eenen grond tot
mede-instandhouding van vele vakken van meii sehe-
lijke kennis — als godgeleerdheid, spraakkunst, ma-
thesis , natuurkunde, werktuigkunde, de
klassieke
schrijvers, [en wat niet al — in stille dagen van
beidzame godsvrucht, in het liefelijk gelegen kloostei
van Viviers (monasterium Vivariense, zoo als hij het
noemt®)), niet ver van zijne geboorteplaats af.
beschouwe men dan zijn leven aan het hof, met al
den natuurlijken afkeer dien hij moet gehad hebben
van zoo veel woeling en wrijving, als een tijd van

1)nbsp;Zie du Eouee, t. a. p. Tome I, bl. 75.

2)nbsp;Kaar de menigte viscli die men er vond; vioarümi = Tiscb\'
vijver etc.

-ocr page 69-

beproeving en oefening en voorbereiding — tot het le-
ven dat hij steeds voor oogen heeft gehad, gedurende
zijn geheele politieke loopbaan: de afzondering in zijn
klooster.

■i\'

L-

-ocr page 70-

CASSIODORUS.

BEnbsp;BER VIEB. KASSXOBOREN.

De schrijver der Variarum Libri XII, van een
Chroniconvan eene historie der Gothen, van de kom-
mentaren op de psalmen, en verscheidene andere, ß\'
lozofische, didaktische (ascetische en grammatische)
werken — Magnus Aurelius Cassiodorus Senator

Wij schrijven met Garet //Magmisquot; en niet -/Mai-cusquot;. Garet ze^
het, en het is ook nit anderen gebleken, dat alle bekende
handschrif-
ten Magnus hebben, schoon hij door Gesner en eenige niemveren,
b. V. du
Buat, Marcus wordt genoemd, zeker doordat zij ergends
een enkelen M. hebben gelezen, \'t Is waarschijnlijk een toevoegsel
van
latere overschrijvers, want men vindt ook enkel Aurelius Cassio-
dorus,
in eenige parijsche handschriften.

2) Tr. Scip. Maffei (t 1755), meest bekend onder den naam van
Sc. Maffei (en na hem sommige anderen, b. v. Mai), die eene nieuwe
uitgave van het werkjen
Compkxiones e. z. v. bezorgde, sclmjft:
//Cassiodoriusquot;, op grond dat sommige codices \'t aldus
hebben en aan
dezen naam — geslachtsnaam geworden zijnde, de uitgang «
ms zeer
geëigend is. Hij zegt namelijk: -Gentilia nomina apud Romanos ut
plurimum in
itis desinere pervulgatum est.

//Ex Aurelia gente Cassiodorii familia prima fiuxit, qua demde in
varias stirpes iterum distracta,
Cassiodorms gentilitii nominis rationem
obtinuit, in plures familias difPusi, etiamsi xar\' è^ox^v ab illa prae-
ferretur, quae auctorem nostrum ediderat.quot;

Evenwel heeft dit ons nog niet tot den ius kunnen doen besluiten.

-ocr page 71-

was uit een voornaam, een deugdzaam en rijk ge-
slacht, en omtrent 469 te Scylacium (een bekoorlijk
gelegen stad en een heuvelachtige streek i) bij Rhe-
gium), op een heerlijk landgoed aan eene bocht van
de Ionische zee, geboren.

Zijn overgrootvader, grootvader en vader, hadden
zich reeds onder Valentianus 111, en later onder Odoa-
cer, in de raadzaal, of op het slagveld, beroemd ge-
maakt, en zoo zette het leven en handelen van den
jongen Senator, dien wij hier bespreken, eene schoone
kroon op de levens eener volgreeks van eerbiedAvaar-
dige mannen.

In welk jaar de jonge Cassiodorus voor \'t éérst aan
\'t hof is verschenen, kan niet met zekerheid gezegd
worden, doch waarschijnlijk is het dat hij op zijn
éen- of twee-en-twintigste jaar reeds tot Quaestor door
Theoderik was benoemd, want de volgende Koning,
Athalaricus, meldt ons dat hij zijne quaestuur zeer

Want al wierd deze naam ook reeds voor onzen Cassiodorus als ge-
slachtsnaam gebezigd, dan is dit in de 5de en 6de eeuw nog geen
grond genoeg, om niet de meerderheid der codices te volgen, \'tis toch
bekend dat men na de derde eeuw den regel des uitgangs
tus, voor de
geslachtsnamen, niet meer altoos toegepast vindt, en dat men reeds voor
dien tijd gesl.namen op
anus, cmts, imis, acus, avus aantreft, behalven
nog die, welke niet van eeht romeinschen oorsprong zijn, op
erna,
enna,
e. z. v. Vergelijk: quot;Quaestionesonomatologicaelatinae,quot;van Aem.
Hübner. Bonnae. Car. Georg. 1854. Onze schrijver noemde zich zei-
ven nimmer
Cassiodorius, noch ook Cassiodorus.—.Zie lager.

1) Zie de liefelijke beschrijving in den 15den brief van boek XII.
En nog een bewijs voor Cassiodorus geboorte aldaar in Ep. 3. Libri
I, waar Lukanië en Bruttië, tegenover Sicilië, dat eene
vreemde pro-
vincie heet, zijn //geboortegrondquot;
{genitale solum) genoemd wordt. En
nog een bewijs — in Ep. 39, van \'t elfde boek. En nog éen —hier-
onder bl. 66.

-ocr page 72-

jong, en dat wel met veel rijpheid van oordeel en
rechtskennis begonnen is, om ver volgends de hoog-
ste waardigheden te bereiken.

Maar wij moeten beginnen met hier op te merken,
dat er door gebrek aan meerdere bronnen, eene
groote verwarring bestaat, wélke posten aan den jon-
geren Cassiodorus, en wélke aan zijnen vader, groot-
vader e. z.
v., zijn opgedragen geweest.

De nieuwere schrijvers zelfs over Cassiodorus zijn
ten dien opzichte in dwalingen vervallen, die wij hier
zullen trachten te recht te brengen.

In het begin der 12 boeken, met brieven over al-
lerlei onderwerpen, welke bepaald door onzen Magnus
Aurelius gedikteerd
of geschreven zijn, zoo als hij
trouwens zelf, in zijne eerste praefatie, duidelijk genoeg
erkent —■ vindt men eenen brief, met het opschrift-
»aan Cassiodorusquot;;
Cassiodoro, viro illustri atque PO\'\'
tricio Theodericus Rex,
waarin hij tot de waardigheid
van Patricius verheven wordt, dat, na het konsul\'
schap, de hoogste eeretitel was, meest voor bejaarde
ambtenaren, omdat er geene werkzaamheden aan wa-
ren verbonden, maar zoo edel, dat zich zelfs Klovis
en Karei de Groote dien titel niet schaamden.

1)nbsp;(Te) quem j^rimaevwn recipiens (Theodericus) ad Quaistoris of-
ficium, mox reperit conscientia praeditum, et legum eruditione matu-
rum. G
ass. Var. Lib. IX. Ep. 24.

2)nbsp;Ondertusschen heb ik het jongste opstel over Cassiodorus on-
danks dc meest onvermoeide nasporingen, niet in handen kunnen
krijgen. Evenwel kan \'t niet uitgebi\'eid zijn, want het is slechts een
thèse présentée a la faculté des belles lettres; gedrukt bij Domdey-Du-
prez,
Paris. 1841. De titel is: Cassiodoke, conservateur des livres de
.l\'antiquité latinej
van Alex Ollebis.

-ocr page 73-

Dom Denys de Sainte Marlhe, die het leven van
Cassiodorus beschreef, Garet in zijne
FïÏö, yóor de
uitgave van Cassiodorus geplaatst, en na hen verschei-
dene anderen, zoo als bij voorbeeld Manso, in de ge-
schiedenis der Oostgothen, Bahr in zijne
Literatnrge-
schichte
e. z. v., meenen dat deze brief, door Theo-
derik aan den
jongen Cassiodorus-zelven gericht is, en
door dezen als »ab epistolisquot; (sekretaris) geschreven
zou zijn. — Hierdoor nu, dat brengt de inbond er
van mede, vi^ordt eene reeks van betrekkingen en da-
den op rekening van den jongen Cassiodorus gescho-
ven ; die werkelijk aan zijnen vader moeten worden
toegeschreven, aan welken, zooals wij zullen trachten
aan te toonen, deze brief is gericht.

Vooreerst moet de eerste brief van het eerste boek
des
Variae (Variae Epistolae) volgends Baronins ge-
bracht worden tot het jaar 495; schoon dit moeyelijk
geheel te bewijzen is, daar de inhoud geen punt van
vergelijking aanbiedt met andere auteurs, maar de
plaats, aan \'t begin der reeks, en voor den brief over
\'t purper, hetwelk Theoderik reeds dadelijk behoefde,
om de romeinsche kleeding aan te nemen, het jaar
493 waarschijnlijk maakt; en dit was nog het zelfde
jaar waarin Theoderik zijn intrede te Ravenna deed,
na de geheele overwinning van Odoacer.

Is de chronologische orde van de brieven der vijf
eerste boeken in de
Variae ook niet naauwkeurig aan

1) Annales Eccles.^ Tom. VI. bJ. 476. Ed. Antverp., die in dezeiv
meer geloof verdient dan de oudere Fornier ■— 1579.

-ocr page 74-

te wijzen, en is het volgends Manso «vergebliche
Mühe die Zeitfolge der amtlichen Schreiben für die
ersten zehn Bücher, ausmitteln zu wollenquot; — men
kan toch duidelijk nagaan, dat het tweede boek b.
later dan het eerste geschreven is e. z. v. \'t Is
waar dat de eerste brieven uit het derde boek den
schijn hebben van eenen vroegeren datum, dan de
eerste brieven uit het tweede boek, maar die
verwar-
ring kan onder andere zeer goed daaruit voortgeko-
men zijn, dat de XII boeken niet altoos te zamen zijn
overgeschreven geworden, en er vaak verschillende
werden afgelaten, of naderhand van verloren zijn ge-
raakt, zoo als blijkt uit de codices S. Audoëni, en
S. Remigii Remensis, die door Garet zijn
gebezigd.
En daardoor is de datum van vele brieven, waarvan
men dacht die gevonden te hebben, nog twijfelachtig
gebleven; zoo als die van Klovis overwinning op de
Alemannen
(Lib, II. Ep. 41), die waarschijnlijk van
807—S08, maar misschien ook van vroeger is.

Doch, om nu op ons punt van uitgang terug te
komen: indien de brieven nquot;. 3 en 4, uit het eerste
boek, die wij nog dikwijls genoeg zullen aanhalen,
en er daarom nu niet lang bij stilstaan — indien die
niet aan den vader van Cassiodorus waren gericht, en
daar niet chronologiesch thuis behoorden (\'tgeen er
een dadelijk gevolg van zou zijn), dan zou zeker
Cassiodorus bekende en zoo hoog geroemde beschei-
denheid ze niet aan \'t hoofd zijner verzameling heb-
ben geplaatst.

En wanneer wij nu aannemen dat de eerste brief
van \'t jaar 493 is, waartoe geen reden van twijfel

-ocr page 75-

bestaat, dan is het tevens duidelijk, dat de tweede
brief daar onmiddelijk op moet volgen, dewijl daarin,
zoo als we zeiden, de aanvrage om purper geschied,
wat Theoderik noodig had, om, gelijk bekend is, al
dadelijk een bewijs van populairen zin te geven, door
zijnen gothischen krijgsrok voor de romeinsche
tunica
te verwisselen.

Hierop volgen dan nu onmiddellijk de brieven waarin
Cassiodorus totnbsp;wordt benoemd; hetgeen eene

waardigheid voor zijn geheele leven was. i) Is het
nu waarschijnlijk dat er tusschen deze benoeming,
en de volgende, namelijk tot den hoogsten eewpost —
het konsulaat, op zijn minst een twintigtal jaren zou-
den verloopen zijn, van 494 omstreeks, tot S14? ter-
wijl Cassiodorus tusschen zijn 20ste en 30ste jaar,
toen hij zooveel minder verdienste had, alle andere
ambten zou hebben doorloopen, alle andere eeretitels
zou hebben ontvangen?

]Veen! — En toch moet dit zoo wezen, wanneer
wij in den hier genoemden Cassiodorus — den jongen
Senator zeiven willen zien, want deze is op zijn vroegst
konsul geworden in 814, en op zijn vroegst in 468,
maar waarschijnlijker in 469, geboren. Terwijl wij
ons daarbij dan nog wel een anderen
schrijver dier
brieven mogen denken, dan den daarin zoo hoog ge-
prezene-zelven.

Ten andere blijkt het nergends uit de brieven, ex
ore regio.,
onder Theoderik, geschreven, dat onze Cas-

1) Cingulum fidele, quod nescit ante desserere, quam de mundo ho-
mines contingat exire.
Variarum, Lib. VI. form. II.

-ocr page 76-

siodorus Senator, onder diens regering praefectus prae-
torio
is geweest, hetgeen de hier (Ep. 3 en 4.) benoemde
patricius reeds was. En uit de brieyen, na Theoderiks
dood geschreven, blijkt dit ook nergends, terwijl Cas-
siodorus andere, vroegere, betrekkingen daar worden
herdacht, en van de twee laatste boeken, welke hij
als
praefectus schreef, volgends Manso-zelven (bl. 340
en 41), zich de tijd zeer goed laat bepalen.

Onder de regering toch van Athalarik of Amala-
suntha noemt Cassiodorus zich zeiven
praefectus prae-
torio,
en schrijft brieven geheel uit zijn eigennaam.
Ook noemt hij zich daar nimmer »Cassiodorusquot; —
maar altoos »Senatorquot;, een naam die dikwijls pas
bij de
praefectura werd gegeven, en die dan
niet een ambt, zoo als ten tijde der republiek, maar
geheel en al een naam of een titel was. Ook daar-

i) Zoo als Theoderik zelf, aan \'t grieksche hof, den titel van Se-
nator
kreeg. Verg. bl. 39; in de noot.

Dat Senator van onzen Cassiodorus niet een bloote titel, maar wel
zijn eigenlijke naam was—wordt hieronder bewezen, op bl. 73.

Daar wordt onder anderen, uit den Apollinaris Sidonius van pater
Sirmond, de noot bij eene plaats van Ennodius uit Ep. 1- Eib. III.
{Opera Varia. T. I. bl. 841) geciteerd, waar Sirmond, beweerd heb-
bende dat
Senator te vergelijken is met Aviënus, wiens vader Fausius
heette, en hij ■—• Fausius Aviënus, e. z. v., e. z. v.—aldus vervolgt:
quot;In quo rursus refellendi sunt qui Cassiodorum cui Patriciatus post
Praefecturam a Theodorico rege defertur (et de quo, ejusque avo et
patre multa Libro I. Ep. III. et IV.
Variarum) ipsum auctorem Va-
riarum
esse credunt, cum de ipsius patre accipi omnia debeant, ad
quem scripta est, epist. XXVIII. Libri III. Senatori siquidem filio
Prtefecturam ac deinde Patriciatum (?),-defulit, non Theodericus, sed
Athalaricus, ejus nepos, Libro IX., Ep. 24 et 25, in quibus recto
nomine
Senator nuncupatur. quot;Cumulavimus, inquit, P. C., beneficiis
nostris, copiosum virtutibus, divitem moribus, plenum magnis hono-
ribus
Senatorem.\'\'\'\'

Ook Pagi zegt in de aanteek. op Baronins (Aimales IX, a°. 514):

-ocr page 77-

van vindt men onder Theoderik geen spoor; de prae-
fectus
en patricius Cassiodorus, heet daar tont bonne-
ment
»Cassiodorusquot;, anders niet; terwijl de praefectus
onder Athalarik (dat bepaald de jongere C. is) niet
eens Cassiodorus, maar alleen kortaf »Senatorquot; ge-
noemd wordt, met welken naam hij ook in sommige
Fasti staat aangeteekend. i)

Waar Manso, t. a. p. (bl. 334), tegen du Buat^),
beweert dat de jaren van Cassiodorus geen bepaald
beletsel vs^aren, om hem tot die eereposten te doen
benoemen, al ware hij ook slechts 20 jaar geweest:
daar heeft hij gelijk; maar hij heeft ongelijk in zijne
beoordeeling van Athalariks brief ®) Hij zegt: Athalarik

quot;Senator absque collega (Cons.). In omnibus (?) Fastis et in Epistola-
rnm snbscriptionibus vocetnr tantum
Senator, eo cognomine uti proprio
appellatnm fuisse, et ita in fastis citandis appellandum, intelligimus.quot;

Dat de naam (of titel) »Senatorquot; soms bij het aanvaarden der prae-
lectura praetorio
gegeven werd—• hierover zie men b. v. Annotationes
I.ampridii in
Hist. Aug. Scriptt. T. I. (Adrianus Caesar, Aelii Spar-
tiani) § 8 noot nquot;. 3. van
Casaubonus (Ed. Lugd. B. 1671.)

1)nbsp;Zie onder anderen: Cliütok: Fasti Bomani II. «Cassiodorus
Senatob Soixs (n». 1267). Eiber pontiticalis apud acta concil. tom. 5.
p. 557.quot;

Fkeb. Stlbdegids. Eist. Roman. Saipjtor. minor. Tom. III. «aquot;.
514.: M. Aurelius Cassiodorus Senator nquot;. 1270 (cons.).quot;

PetavitjS: Rationarium tempor. T. II. a». 514. Cons. Kom. n Senator
solus: hic est M. Aurel. Cassiodorus Senator.quot;

Zie ook Cassiodorus Senators Chronicon. a». 514.

2)nbsp;Louis Gabriel, graaf du Buat-Kancay, een Normandiër; 1732—
1787. Beroemd door zijne
Histoire ancienne des peuples de ïquot;Europe
12 vol. 1772 in 8». Doch over de Kassiodoren spreekt hij in de
\'/Abhandlungen der Churf. Baierischen Akademie der Wissenschaf-
ten.quot; Band, I. bl. 81 en volgg.

3)nbsp;Bij het bespreken dezer quaestie ter onderscheiding van de beide
Kassiodoren (of, wil men, van de 4) is juist een leelijke drukfout bij
Manso ingeslopen. Er staat op bl. 85 reg. 14: quot;Vaterquot;, dit moet,
volgends Mansoos bedoeling, quot;Groszvaterquot; zijn. Zou dit ook

-ocr page 78-

benoemde Cassiodorus op nieuw tot de praefectura.
En in den brief dier benoeming (534), prijst Athala-
rik bijzonder de Avijze waarop vorige ambten door
Cassiodorus onder Theoderik bekleed zijn geworden!
Dat hij echter daarin van het bekleede konsulschap en
patriciaat niet spreekt, zegt Manso, zit hier in, dat
die eereposten geene bijzondere werkzaamheden ver-
eischten, en daarom ook zoo\'n groote verdienste niet
te kennen gaven. Goed. — Maar hoe is \'t dan met de
praefectural Daarvan zegt Athalarik óok geen woord,
en quot;t was toch de praefekt Cassiodorus welke in Ep. 3
van \'t eerste boek door Theoderik tot patricius werd
benoemd. En de praefektuur was toch in elk geval
een veel omvattende werkkring.

een bewijs wezen, dat Manso bij de korrelctie, indien hij die zelf
deed, de geheele qnaestie nog niet helder
genoeg voor den geest
stond?.... 1).

En zie eens bij dn Eoure (t. a. p. T. I.) — een dergelijk geval!
Op bl. 69 leest men: «Cassiodore, tribun,
pèrb du ministrequot; (den
onze), vergezelt Paus Leo naar Attila; en op bl. 269 lezen wij het
zelfde van «Cassiodore tribun, aïeulquot; van den
mmistre. — Hoe is \'t
mogelijk!—Du Koure heeft, op bl. 69, ook
aïeul gemeend.

1) Zie hierover vooral Deakeneokgh : Dissertatio de praefecto
praetorio. Traj. a. Eh. 1704. 4°. Zio daar dan ook zijne militaire
betrekking: quot;jSTullus miles, nisi officialis magistri miütum prEefecto
pr. praescribebat.quot; Verg.
Cassiod. Var. L. VI. F. IU. En verder;
L. I. 10. V. 5. VIII. 20. IV. 47.

Dan, onder meerderen — Casadbonüs : Annot. Fl. Vopisci (Histor.
xVug. scr. —Carinus Imperator. Tom. II.) waar Eunapius geciteerd
wordt, die de
praefectura praetorio §aat,lBiav aTtOQ(fvqov noemt.
Later meer hierover.

1) Aldus schreef ik in de eerste oplage dezer verhandeling, Thands is mij een
ander exemplaar van Mansoos werk, in handen gekomen; doch van
dezelfde uit-
gave, van 1824 in Breslau; evenwel lees ik daar met niet geringe verwondering
-/Groszvater.quot; Zoodat .de fout onder
\'t afdrukken door den schrijver moet opgemerkt
2ijn, want onder da errata wordt die niet opgegeven.

-ocr page 79-

Ja, dat niet alleen — maar Athalarik ziel zóo weinig
een gewézen praefekt in dezen nieuw benoemden prae-
fekt , dat hij hem tot goede vervulling van de plichten
der praefektuur, op het voorbeeld zijns vaders wijst
(paternam praefecturam praedicatam), hetgeen natuur-
lijk eene beleediging zou zijn geweest, indien hij zelf
dat ambt reeds had vervuld, en hetgeen, naast al de
vleitaal die hem wordt toegevoegd, onmogelijk in Atha-
lariks bedoeling kan hebben gelegen, i)

Ook, en dit is almede door Manso niet opgemerkt
geworden, voegt Athalarik Cassiodorus in\'\'t vervolg
van den
brief, deze woorden toe: r, Onderzoek alles
wat tot het gebied van den
praefechis praetorio be-
hoort, al wat door de begeerlijkheid van uwe voor-
gangers is weggecijferd.quot;

En verder: »Stel ook een bepaalden regel in voor
deze waardigheid, gij die door vroeger vervulde eere-
posten (al weêr niet de
praefectura) het voorbeeld van
eene bewonderenswaardige ingetogenheid hebt gegeven. 2)
Welk voorschrift met den lof over vroeger bekleede
posten al weêr niet zou over-een-stemmen, in dien
Cassiodorus ook reeds
praefectus praetorio was ge-
weest.

ik

1)nbsp;Variarum Lib. IX. Ep. 24.

2)nbsp;»Perquire omnia ad titulos praefectm-ae praetorianae pertiiieiitia,
quae aliornm visa est fraudare cupiditas. Constitue et huic regulam
dignitati, qui ante actis fascibus mirabilis continentiae exemplum prae-

buisti. Cassiod. ïb.

3)nbsp;BâHE in zijne Römische LiUeratur-gescMcIite heeft slechts Manso
gevolgd, en is daarom niet op de hand van du Buat.

De schrijver van \'t artikel »Gassiodorequot; in de BiograqUe tmiverselle,
noemt Cassiodorus ook eerst onder Amalasuntha (of Athalarik) prae-
fectus praetorio,
doch maakt hem, tegen du Bxiamp;t, comesprivatarum en

-ocr page 80-

En nu kunnen wij hier nog bijvoegen, dat Cassio-
dorus zelf, waar de gelegenheid zich ongezocht voor-
doet, toch niet over eene praefektuur onder
Theoderik
spreekt. — Onder andere, in de voorreden van het
elfde boek, zegt hij, in twee boeken de brieven te
hebben verzameld, die hij als
praefectus praetorio
schreef; en die brieven zijn alle na Theoderik.

Daar de praefectura nu in waardigheid zóo zeer
den Koning nabij kwam, dat er slechts het pur-
per aan ontbrak {ßaailsia ndiq^pvQos) i), en de
praefekt
als hoogste rechter, ook bevelen in zijnen eigen naam
mocht uitvaardigen, verscheidene ambten begeven, en
zoo voorts — zou het al zeer vreemd zijn, dat Cassi-
odorus , indien hij reeds prsefekt onder Theoderik ware
geweest, nimmer van die rechten zou hebben gebruik
gemaakt, en ons tevens daarvan niet eenig gedenkteeken,
eenige herinnering had achtergelaten. Dan heeft hij
b. v. nog een brief aan Faustus (I. 26.) den nieuwen
praefectus praetorio te schrijven gehad (of moeten wij
alweêr aan een andereu sekretaris denken ?) waarin hij

sacrarum largitionum (bestuurder der koninklijke inkomsten en uito-a-
ven), onder Odoacer; op welken grond —weet ik niet.
Scheöckh
laat er zich in zijne KirchengescMchte te weinig over nit. Hij zegt
alleen:
Endlich stieg er, e. z. v. — zeer onbepaald.

Het Vita van Garet is \'t waai\'tegen wij hier voornamelijk te velde
trekken.

1) Verg. ook Casauboküs, Hist. Aug. Scriptt. Ed. Lugd. 1671; in
Antonius Diadumenus van Aelius Lampridius § 7. ann. 1., bij de
woorden: »qui esset secundus imperiiquot;; waar weder Eunapius (390),
Zosimus (450), en Euagrius (600), dit gevoelen komen staven.

Ten andere zie men vooral: Var. Lib. VI. formula III: Potestate
nulla dignitas est êequalis..,.. Sacra purpura et imperatioriae infulaequot;,
ontbreken slechts. Zelfs stond de koning voor den
Praefectus prae-
torio,
van zijnen zetel op. Variar. IIL 20, .cui a nobis assurgitur.quot;

-ocr page 81-

zich zeiven een zeer misplaatsten lof zou toegezwaaid
hebben, die onder geen voorwendsel kan gerechtvaar-
digd worden, omdat die zeer weinig met zijne gewone
nederigheid over-een-stemt, wanneer hij hier niet zijnen
vader had bedoeld. Hij zegt namelijk, dat Faustus
zich gedragen moet naar hetgeen er door Cassi-
odorus den patriciër, zijnen voorganger, in de
praefectura is gedaan — die bekend stond voor
zijne onbevlekte trouw en deugd (pura fide et
integritate).

Nadat wij dan voorloopig hebben bevonden, hoe de
onderzoekingen van den vernuftigen en geleerden duit-
scher, toch nog aan groote onjuistheid en onvolle-
digheid lijden, laat ons dan nu verder nagaan, wat
den Markies du Roure er al meer toe gebracht kan
hebben, om van eene andere, schoon, met meerdere
beweringen van den begaafden franschman, ongerecht-
vaardigd gebleven meening te wezen, dan zijn, hem
helaas onbekende, duitsche kollega, en de meeste
zijner geleerde voorgangers en schrijvers over het
zelfde onderwerp.

In den brief van Theoderik, dien wij aan \'t be-
gin van dit polemiesch gedeelte noemden, name-
lijk in den derden brief van het eerste boek der
Variae. zegt de Koning het volgende: »Reeds in \'t

1) Histoire de Théodoric Ie Grand, Rol d?Italie; Paris 1846. T. I
bl. 269.

-ocr page 82-

begin van onze regering toen, bij den wankelenden
toestand van \'t rijk, de gemoederen in de provinciën
nog lieen en weder werden geslingerd, en de nieuwe
orde van zaken voor den ongewonen beer nog geenen
eerbied badden ingeboezemd, hebt gij
de kwaad ver-
moedende Sicilianen, van hunnen hardnekkigen
moed-
wil te-mg-gebrachthen daardoor van alle schuld vry,
en voor mij de bestraffing noodeloos gemaakt.

Volgends Jornandes en het Chronicon van Cassiodo-
rus, werd Theoderik in 491 meester van geheel Italië?
en Sicilië, \'t Is daarom niet waarschijnlijk dat
dezelfde
Cassiodorus tóen in staat was de Siciliaansche zaken te
regelen, en in 1S14 eerst tot konsul zou zijn
benoemd,
zoo als méde uit het Chronicon blijkt. Zijne jar^^
zijn echter daartoe voor een jongeling van
zooveel
energie en overleg geen beletsel geweest, zoo als du
Buat wil beweren , schoon hij eerst circa 25 quot;vvas.
Doch hij zou dan tusschen 488 (het jaar dat
Theoderik
in Italië verscheen) en 495, zoo als wij dat vroeger
aantoonden, eene op-een-stapeling van ambten en titels
hebben ontvangen, en van 495 tot SI4, daar in het
geheel niet in zijn opgeklommen. Dit is van de groot-
ste onwaarschijnlijkheid.

De bemiddelaar in Sicilië echter, en de Cassiodorus
die door Theoderik tot patricius werd benoemd, is
dezelfde persoon.

1)nbsp;In ipso imperii nostri exordio, cum adliuc, fluctuantibiis lebus,
provinciarum corda vagarentur et negligi rudem Dominnm no\\ita^
ipsa pateretur, Siculorum suspicantium mentes ab
obstinatione praeci-
piti deviasti, culpam removens illis,
nobis necessitatem subtrahens
ultionis.
Conf. Var. L. I. Ep. 3.

2)nbsp;Ahhandlungen etc. t. a. p.

-ocr page 83-

In den brief nu, welken Theoderik aan den romein-
schen Senaat schrijft (n° 4), over de benoeming van
eenen Cassiodorus tot
patricius., zegt de koning dat
Cassiodorus, ook reeds een zeer bekwaam
Comes pri-
vatanmi
(opzichter over de partikuiiere inkomsten en
domeinen des konings), en
conies sacrarum largitio-
mm, (opzichter over het muntwezen, en \'s Konings
uitgaven en toelagen) i) is geweest, nadat hij reeds
onder den vorigen Koning voor deze ambten
geoefend was, en hij alzoo met veel roem aan zijn
hof
kwam. 2) Dus reeds voor 491, onder Odoacer,
was deze Cassiodorus met aanzienlijke posten bekleed.

Wanneer wij nu hier bij nog de oude meeningen
van Augustinus Florentinus en R. P. Angelus, door
Garet aangehaald, nevens vele anderen, zouden in aan-
merking nemen — dat onze Cassiodorus Senator eerst
in 480 geboren zou zijn; dan is de onmogelijkheid der
zaak nu al dadelijk aangetoond. Maar wij willen hierin
nog het jaar 469 vasthouden, dat ons door Garet wordt
aangegeven, schoon zijne argumenten voor dit tijdstip
door onze gegevene aanduidingen grootendeels zijn komen
te vervallen.

In dien zelfden brief (n° 4) meldt ons Theoderik
(of zijn sekretaris — Cassiodorus Senator) wie de vader
en grootvader waren van den Cassiodorus, die dan
onder Odoacer reeds een man van naam was. »Zijn

1)nbsp;Comes, comie, graaf. Comifate beteekent eigenlijk het hof (Tacit.)
De fransche staatsraad heet nog
comte. Zie de Sainte Makthe, Fïb
de Cassiodore; Paris 1694. bl. 33.

2)nbsp;Sub pracedenti rege •—■ exercitatus, emeritis laiidibus ad palatia
nostra pervenit. Lib. I. Ep. 4.

-ocr page 84-

vaderzegt hij, (de vader van hem wien ik hier
het patriciaat ga aanbieden) »was onder
Valentinianus
III (425—455), Tribunus en Notarius i) en bevriend
(magna charitate sociatns) met den
patricius Aëtius,
met wiens zoon Karpilio, en de twee konsuls, hij
Paus Leo,
in gezantschap naar Attila vergezelde.

Er zijn grootvader heeft Sicilië en de Bruttiërs van
de Wandalen bevrijd, zoodat deze het primaat over
die provinciën verkreeg.

Daar wij \'t er nu voor houden (zooals wij reeds
genoegzaam hebben aangetoond), dat Ep. 3 en 4 van
\'t eerste boek aan den vader van den schrijver (van
Senator, van ónzen Cassiodorus) gericht zijn, en dat
deze ook
comes was onder Odoacer — zoo is dan de
Cassiodorus die in \'t gezantschap deelde naar Attila,
ten tijde van Valentinianus
III — de tribumis en no-
tarius
— de gróotvader van onzen Cassiodorus Sena-
tor ; en hij alzoo, die Sicilië van de Wandalen bevrijdde,
is de overgrootvader.

En nu hebben wij ten minste eenige reden gevon-
den, waarom Senator zegt dat zijn »Abaviquot; en »Ataviquot;
(eig. zijn over-grootvaders en over-oud-grootvaders; bij
Scheller alleen — overoudgrootvaders — of wil men
liever: zijne
vooroüdeks in \'t algemeen) aan Bruttië en

1) Hebc officia duo sœpe conjungi solent in constitutionibus Imperato-
rum ut videre est in L. 4. codices de advoc. divers, jud. in L. 1. Dig®®*!®-
de mand. princip. I. neque 61. Codice de decnrion. inL. 1. Cod. Tbeod.
qui a praeb. apud Sidonium Apollinarem libro 5. epistoL 9- Amm.
Marcell. libro 26. laudat Procopium quendam Tribunum acNotarium.
In quadam Novella Imper. Valentiniani, de testamentis, Caesarius no-
minatus vir spectabilis Tribunus ac Notarius.
Bkoss^üs bij Garet.
(Ep 4) geciteerd.

-ocr page 85-

Lukanië (zijn geboorte-grond) zoo voordeelig zijn ge-
weest.

Ja, hij spreekt als Praefectus fraetorio tot eenen
Vitalianus (clarissimo viro, Caneellario Lucaniae et
Brutiorum, in den 29sten brief van het elfde boek).
Hij beveelt hem de belasting van zijne provincie te in-
nen , opdat die lieden onder zijne
praefectura niet na-
latig mogen schijnen, die aan vroegere overheden
zoo gewillig gehoorzaamden, terwijl hij bovendien die
inwoners, welke hij vroeger, toen hij slechts privaat
persoon was, »door zijne vooroudersquot; begunstigde,
thands in zijne waardigheid nog meer voordeelig wil
zijn. 1) Hoe staven deze woorden niet geheel ons be-
weren! En hoe heeft Garet en, op zijn spoor, Manso,
dit alles over \'t hoofd kunnen zien! Manso heeft al
te veel of te weinig het
Yita Cassiodori van Garet
»zugezogenquot; zoo zelfs dat bij , den brief nquot;. 28, L. III
(dien wij nog niet genoemd hebben), voor den vader-
Cassiodorus bestemmende, daar niet in heeft opge-
merkt , dat deze bedankt wordt voor zijne bemoeyingen
van aan de volken eenen duurzamen vrede gegeven le
hebben (dedisti populis altam quietem). Daar dit ner-
gends anders op ziet dan op de administratie van
Sicilië e. z. v., werpt dit Mansoos beweren omver,
terwijl het ook bovendien onmogelijk is, dat Cassio-
dorus Senator dezen brief zou geschreven bebben om

1)nbsp;Ne meis temporibiis négligentes esse videantur, qui alienis digni-
tatibus laudabili integritate paruerunt. — Quibus privatus abavis (of
vs^elliclit
ab avis; met Accursius, Garet etc.) atavisque profui vivacius
nisus sum meis fascibus adjuvare. Ed. Garet. bl. 186.

2)nbsp;Geschichte d. Ostg. R. bl. 332.

-ocr page 86-

zich-zelven uit Sicilië te rug te roepen, zoo
als uit Garets redeneering volgen moet. Nu
beweert
du
Buat dat het ook de vader van Magnus Aurelius
was, die in de fasti capitolini als konsul in 514 staat
opgeschreven, schoon
in het chronicon Paschale (ol*
Alexandrinum) alleen »Senatorquot;^) staat.

Maar deze meening kunnen wij volstrekt niet bij-
stemmen, dewijl Cassiodorus (Magnus Aurelius Sena-
tor, de jongere) zelf in \'t chronicon opteekent: «Sl\'^-
Me Consulequot; (toen ik konsul was). En zoo beweer ik
dan dat onze Cassiodorus konsul is geweest vóór dat hij
praefectus was; omdat Theoderik hem, dien hij hoog-
achtte en die nog steeds aanzienlijke en
moeyelijke
betrekkingen aan zijn hof bekleedde, niet tot het zwaar-
wichtige ambt van praefecfus praetorio., maar wel tot
den hoogsten eerepost van
Consul en misschien ook tot
patricius (doch hiervan is niet het minste bewijs) wilde
verheffen.

De brief van zijne aanstelling tot het konsulaat, heeft
Cassiodorus Senator, indien die bestaan heeft, uit ne-
derigheid weggelaten, met alle andere brieven waarin
hij tot eenige waardigheid wordt benoemd (want III,
98.
gaat toch den vader aan). Die brieven deden, dacht
hij,
tot de kennis van \'t hof weinig af, en alleen heeft
hij de benoeming tot
praefectus praetorio bewaard,

1) Vergelijk hier boven pag. 57, hoe Sirmoncl ook opmerkt, dat
door dien naam »Senatorquot; almede de verwarring der Kassiodoren
wordt opgehelderd.

En zie over die quaestie ook nog Tieaboschi, Stória della lettera-
tura Italiana.
Tom. I. bl. 7 en volg., welke de gegronde redeneering\'
tian du Buat, niet eens in zijn geheel heeft gekend.

-ocr page 87-

omdat hij dien titel zelf naderhand dikwijls in zijne
eigene brieven moest gebruiken, en dit alzoo daartoe
eene historische aanwijzing was. Wel bevatten die brie-
ven met die aanstelling overdreven loftuitingen, doch ze
zijn dan ook zeker door
hem-selven niet geschreven.

Laat ons dan nu nog eens kortelijk de ambten van
den jongeren Cassiodorus, nagaan.
Praefectus praetorio
is bij in elk geval geweest. Hij zegt het duidelijk al
reeds in de voorreden der
Yariae hoe hij, hetgeen hij
gedurende zijn ambt van
quaestor (opzichter der finan-
ciën enz.),
magister officiorum (kamerheer), en praefectus.,
geschreven (of gedikteerd) had (dictatum i)), in twaalf
boeken op aanzoek zijner vrienden, voor zoo ver hij
\'t vinden kon, verzamelde. — Hij is dan door Atha-
larik tot
praefectus benoemd zoo als iedere schrij-
ver toegeeft. Maar, wij herhalen het, \'t is niet ge-
zegd dat Cassiodorus door Theoderik ook tot
patricius
benoemd is geweest, al was hij in SI4 konsul. De
ambten en eereposten werden niet achter-eenvolgend
in geregelde orde doorloopen, en dikwijls ging ook
Cassiodorus van een hoogeren rang op een minderen
over (als een minister die weêr eenvoudig lid van
de Kamer wordt). ®) Even zoo als het
Magisteria
officiorum
door Cassiodorus, in de Formulae lager
dan de
Quaestura gesteld, echter door hem zeiven.

1)nbsp;Du Caïtge , Glossarium: dictare = scribere; epistolam componere
Dictator = scriptor.

2)nbsp;Lib. IX. 24. 25.

3)nbsp;Verg. Manso, t. a. p. bl. 835, bijlage n«. 7.

-ocr page 88-

door Eugenes (I. n°. 12) e. z. v., na de Quuestura
Averd bekleed i), zoo wordt aan den vader van Cas-
siodorus, die zich op zijn landgoed uit de hoogste
eereposten terug getrokken had, ook het coi7iitatii^
principis aangeboden®), om hem weder aan \'t hof
te roepen. 2) — Athalarik spreekt (1. a. p.) over de
eer die aan Cassiodorus reeds onder zijnen grootva-
der Theoderik, waarvan hij de opvolger is, ten deel
viel; maar, zoo als wij boven aanstipten, wordt
noch
eene vorige praefectura., noch het patriciaat, noch ook
het konsulschap vermeld en de koning zegt alleen:
»Uit u kunnen wij de schoone staatsinrichting van dieo
vorst (Theoderik) bewijzen, welke u, als jongeling (pri-
maevum), tot den rang van
quaestor benoemende, u
weldra uitstekend van charakter, en rijp in de kennis
der wetten bevond.\' Nadat de koning over zijne (juaesquot;
tuur heeft uitgeweid, zegt hij: »Laat ons nu tot het
magrw^erm overgaan.quot; Hier wordt hem weder lof over
toegezwaaid, en eindelijk besluit de brief (n°. 24) met
hem als
praefectus ée vrije hand te laten; terwijl het
bovendien uit den volgenden brief, aan den
Senaat,

1)nbsp;Variarrum Lib. V. form. 5 en 6.

2)nbsp;III. 28. — Verg. Masso,, t. a. p. bijlage n°. 8, § 46, en het
aldaar aangehaalde.

3)nbsp;Verg. ook hier boven bi. 66. Zie Cassiod. Var. VII. 35.
IIL 22. V. 28.

4)nbsp;Uit de woorden op het einde van Ep. 24 Lib. IX: quot;Qui ante
actis fascibus mirabilis continentiae exempla praebnisti,quot; zouden wij
niet tot het konsulschap kunnen besluiten, indien wij daarvoor geene
andere bewijzen hadden, want
fasces beteekende toen, evenzeer als
vroeger en meermalen, zekere
hortor es, eereposten; zoo als ook blijkt
uit Ep. 12 van \'t eerste boek waar: quot;ISTati sunt fasces ex fascibusquot;,
slaat op den overgang van
Quaestor tot Magister officiorum.

-ocr page 89-

blijkt dat Cassiodorus ^enaXov magister officiorum was,
bij Athalariks komst aan de regering; uit de woor-
den : «Wij vonden hem als
Magister, maar hij heeft
ons (daarenboven) den dienst van eenen
Quaestor be-
^vezen; en hij stond ons bij in het begin onzer rege-
ling met zwaard, schrijfstift en geld.quot;

De andere Cassiodorus daarentegen, wij stemmen
hier du Buat t. a. p. in bij, bekleedde, zoo als wij
gezien bebben, geheel andere posten ; en daar de onze
als
quaestor pas nog zeer jong van jaren (primaevus)
was, ten tijde van Theoderik, kan hij moeyelijk onder
Odoacer,
comes privatarum en comes sacrarum largitio-
num
geweest zijn, en stedehouder in Sicihë, toen
Theoderik Italië veroverde. Terwijl uit de reeds aange-
haalde woorden, waar Cassioderus op de praefektuur
zijns vaders wordt gewezen, en hem te gelijk gezegd
werdt: «handel naar hetgeen u eigenaardig is, en gij
zult
aller wensch vervullen (utere (liever dan vetera)
moribus tuis et omnium vota complesti)quot; duidelijk
blijkt, dat de derde en vierde brief van het eerste
boek op zijnen vader betrekking hebben; en dat deze
onder Theoderik tot praefekt is gemaakt; dat zijn
grootvader
Notarius en Tribunus onder keizer Valen-
tinianus was, en zijn overgrootvader (Abavus, Atavus)
Sicihë en Bruttië tegen de Wandalen beschermd heeft.
Hetgeen met de schoon gants onbewezen bewering van
du Roure (t. a. p.) geheel overeenstemt, als hij zegt:
»Son bisaïeul, qualifié d\'illustre, avait gouverné dig-
nement la Sicile, après l\'avoir aifranchie des Vandales
au temps de Genseiic, etc. Son aïeul tribun- puis
notaire, c\'est-à-dire chancelier sous Valenlinien Ul,

-ocr page 90-

ami et compagnon d\'Aétiiis, avait fait partie de la
mémorable ambassade de Saint Léon près d\'Attda. »11
»avait vu sans effroi ce terrible visage, qui faisait
»trembler l\'empire, avait soutenu froidement ses me-
» naces, répondu à ses prétentions avec l\'autorité d\'une
»âme forte, laissé calme ce roi superbe qu\'il avait
»trouvé furieux, et remporté une paix inespérée pour
»aller jouir ensuite dans ses foyers du repos rendu à
»sa patrie.quot; Ainsi parle Théodoric.

»Le propre père de notre Cassiodore d\'abord comte
des affaires privées., puis comte des sacrées largesses
d\'Odoacre., —
se trouvait avec son fds à la bataille
de Vérone.quot;

Een gantsch geslacht van vrome helden, van ver-
nuftige staatslieden — trouwe onderdanen! Want ook
de zoon, »formé sur ces rares modèles\', annonça tout
d\'abord devoir les effacerquot;, etc. etc. etc.

Wij hebben dan de jongste opinie over Cassiodorus
Senators leven aldus waar gemaakt, en we hopen nu
maar dat AL Olleris, geciteerd op bl. 55, en sints
Februari 1857 te vergeefs door ons gezocht aan du
Roure hierin den weg zal gewezen hebben.

Er is 8 jaar verschil tusschen hunne schriften, wij ver-
trouwen dus, dat du Roure, schoon hij hem niet noemt,
zijnen laatsten voorganger zal geraadpleegd hebben.

Garets levensgeschiedenis van Cassiodorus, en Man-
soos
aantcekeningen, zijn dus wederlegd, en blijken
niet genoegzaam doordacht geschreven te zijn, al zijn
ze
ook uit de werken van Cassiodorus S. zeiven geput.

1) Histoire, de Théodoric, T. I. 4, bl. 270.

-ocr page 91-

Garet nu, die onzen Senator toeschrijft, hetgeen
diens vader aangaat, aan den vader wat den groot-
vader betreft, en den grootvader, wat op rekening
van den overgrootvader moet worden gesteld — heeft
zich oorspronkelijk daardoor vergist, dat hij den brief
nquot;. 3 van \'t eerste boek voor den zoon in plaats van
voor den vader heeft bestemd.

Doch, al was het waar, dat Cassiodorus jeugdige
jaren, geen beletsel zouden geweest zijn om hem tot
patricms., dat beteekent le gelijk oudste van den
Senaat 1), te benoemen, zoo blijkt het toch van alle
opgegeven gronden wel het meest daaruit, dat Cassio-
dorus S. onder Theoderik geen
praefectus praetorio is
geweest, dat Athalarik, in n°. M van \'t 9de boek, hem
om zijne bekleedde waardigheden aanprijzende, niet
alleen van \'l
patriciaat geen melding maakt, maar
zelfs de moeyelijkste betrekking van alle die Cassio-
dorus S. bekleed zou hebben, het koningschap op \'t
purper na — de
praefectura — onbesproken laat.

1) Zie de Saïkte Makthe, Vie de Cassiodore, bl. 101.

-ocr page 92-

CASSIODORUS SENATOR.

i.

21JBÏ COGSrOMESr 0P;3PERS001srS3»AAl«=

Magnus Aurelius Cassiodorus Senator, ^vas dan m

469 in het bekoorlijke Scylacium (Squillacce)\'). \'

hoofdstad van Bruttië (Abruzze) geboren, dat

hem even schoon als de gelukkige eilanden weid ge

acht. Wat zijn naam betreft — zéker is het dat zyquot;

vader Cassiodorus heette, en dat hij zich-zelven

toos Senator noemde.

Volgends Sirmond zou de naam Senator de eigen

lijkenaam van den jongen Cassiodorus zijn®)-» quot; ^^

het gebruik van den tijd, den persoonsnaam achter

andere namen te plaatsen, maar dan moet

Aurelius volgen, en zou de naam Cassiodorus

1 nt dan ook

maar per abuis gegeven zijn. Hij teeKentnbsp;^^

verder bij eenen brief van Ennodius (Libr. Hl. ep- \'
aan een zekeren bisschop
Senator

aenaamd geschreven,

1« hier ook

het volgende aan, ten bewijze dat even ais

1)nbsp;Zie Variarum Lib. XII. Ep. 15.

2)nbsp;Zie op bl. 51 de noot.nbsp;SidokicS\'

3)nbsp;Zie de prsfifatie van de aanmerkingen op Apollinabis k ^^
in de
Varia van Jac. Sirmond. Tom. I. — Verg. hierboven •

-ocr page 93-

elders Senator als eigennaam wordt gebezigd: »Sena-
toris sane nomen illo saecule gessere complures. Inter
quos notissimus, et seriptis honoribusque clarissimus,
Variarum auctor, quem »Cassiodorumquot; inclito si di-
cere licet,
errore appellamus. Audiendi quippe non
sunt, qui
Senatorem xav\' è^oxnv dictum putant; quasi
proprium ejus nomen fuit
Senator; quod ipse suis no-
minibus epistolis praefixit, Libr. XI en XII
Variarum,
et unum suis ipse Fastis indidit a° 312 (?), cum de suo
ageret consulatu. Tam igitur boe ei verum nomen fuit,
quam verum fuerat alteri »Senatoriquot;, qui anno 456
consul fuit cum Fl. Anthemio Isidoro, (die bij Cassio-
dorus in \'t »cbi\'oniconquot;, of b. v. in Petavii Rationarium
temporumquot;, te vinden zijn, in \'t jaar 456). Sed inva-
luit error ex ea quam dixi opinione natus, quasi
Sena-
tor
epitbetum esset, non nomen, ut Cassiodorus tam-
quam
proprio nomine vocitetur, cum id cognomen (bij
ons —
bijnaam, en in het tegenwoordig italiaansch
familienaam beteekenende) revera fuerit a patris no-
mine ductum. Patri enim Senatoris nomen fuit »Cas-
siodorusquot;,
a quo fdius »Cassiodorus Senatorquot; et
omnibus nominibus, »Magnus Aurehus Cassiodorus
Senatorquot; dictus est. — Sicut a
Fausto patre »Faustus
AviëNüs.quot; quot;

Hoe uit deze naamsverwarring ook de verwarring
der verschillende Cassiodorussen is ontstaan, verhaalt
Sirmond hier boven bl. 87, en vergelijk daarbij de noot
uit Manso, welke de hier geuite meening bevestigt.

L

1) Kelakd, bij Maiiso aangehaald {Gesch. des Ostg. E. U. 85):
«Senator
erat nomen proprium Cassiodori. Yulgo dicitur quot;Cassiodo-
rusquot;, sed debet dici ..Senator,quot; etc. Ita ipse se nominat et ita

-ocr page 94-

li het eeoe

Doch dit is ook in \'t algemeen waar, aainbsp;^^

eer was van eene senatoriale familie te zijn,
jongere Aurehus, want wij durven hem nu
haast g^^^
»Cassiodorusquot; (inclito errore) meer noemen, ^^^^
dien naam heeft onderscheiden van zijne
voorva
want die waren wézenlijke Senatoren. Zijn
er een der schoonste lichten van, en zy^^®
voorvaders waren beroemd in
de twee waerelden
que orbe).

nnk klinke)

Wat Senator (hoe vreemd deze naamnbsp;^^

zelf, behalven zijn invloed op de gothische
verder uitrichtte in zijn veeljarig leven — dadelijk
door een enkelen blik op zijne werken,

blijken.nbsp;. ^veten-

Wij hebben reeds gesproken van de velerlei ^^^^^^

schappen, welke hij beoefende: Grammatica, /

j , iuni\'

turn »solebant loqni.quot; Ook Ducakge schiijft in zijn Snbsp;^^ ^^^

Hatorquot;, voor Casamp;iodoriig:. Zie b. v. liet artikel /-Comi i»
Jornandes, in de Praef. van
da reb. Get. quot;Senator.quot; ^nbsp;^^jge

Vergelijk ook de bijlage n». 7 § 44, van Manso,
werk.nbsp;,nbsp;jyd^ zie men

En over de toevoeging der namen in dezen a
SiKMOND, Opera Varia, Tom. I. praef. annotat.nbsp;^^^ g^^^ ^je

En dan du Buat (Abhandlungen der B. ^^ ^nbsp;Se-

Paulns Diaconus, Ferrerius, en Moller te rechtnbsp;jj^el ge-

nator niet eer voor een toegevoegden kAAM, »
houden hebben.
nbsp;sub prwc-

Zie ook bij Casnegietee: De rmtata ^om. noi^^ ^^^ ^^
ratione, hoe vooral onder de Keizers donbsp;gekregen

wisseld werden, en de toegevoegde nam^ lt;-
(bi. 273); en soms tot elf opgestapeld wenlen (bl.
1)
Variarum L. I. Ep. 4.

-ocr page 95-

rica, Dialectica, Musica, Arithmetica, Geomeiria, As-
tronomia;
de landbouwkunde, waarvan hij al mede in
zijne werken blijken geeft; verder de
proza-schrijvers
en poëeten; hij beoefende ook de
mechanica met zoo
veel goeden uitslag, dat hij zelfs, in zijn klooster,
eeuwig-brandende lampen, die zich zelve onderhiel-
den, en allerlei soort van horologiën vervaardigde.

In één woord: hij hield zich bezig met al de zeven
vrije kunsten der middeleeuwen, en de Theologie aan
het hoofd.

SE3SATOE. OHBEB. »E VORSTEST VAÏÏÏ ÏTALIE,

Wij lezen al dadelijk in \'t eerste boek der Yariae, in
den 4den brief, dat de overgrootvader van Senator,
zich reeds beroemd maakte onder Valentinianus III
(425—488), die waarlijk zulk eenen minister niet ver-
diende.

Wij zagen welke eereposten zijn grootvader bekleed-
de, en hoe zijn vader, gedurende Odoacers regering.
Comes privatarum werd, en den titel van illustris ont-
ving. Tot dit ambt behoorde het bestuur van de bij-
zondere zaken des konings, benevens het waken tegen
overspel en schending van graven (castitas viventium
et securitas mortuorum).

Daarna werd deze Cassiodorus comes sacrarum lar-
gitionum,
welke waardigheid nu, even als de vorige,
zoo als gezegd is, ten onrechte aan den jongen Senator

-ocr page 96-

wordt toegeschreven. — Deze betrekking duidde den
uitdeeler van verschillende ambten en
eereposten aan,

f\\P

die tegelijk het opzicht had over de munten, over ^
marine, den handel, en vooral den verkoop van
zout, hetgeen omtrent dien tijd
waarschijnlijk
belast was.

Toen evenwel Odoacer bij Verona door Theo
was overwonnen, keerde Cassiodorus, met zijnen
naar zijn landgoed in Bruttië terug. Maar hoewel J
daar voor zich-zelven de rust zocht, was hij evcnv
bereid zijn vaderland te verdedigen, waar de onistao
digheden dat vorderden.

In Suevië ontstond een opstand ten gevolge ^^^^
herhaalde regeringsveranderingen van Italië,

voorbeeld werd door de Bruttiërs eevolgd. En wat z

flaü een

zulk eene woeling anders na zich slepen, quot; ^^

verbond der opstandelingen met een of ander vija

lijk volk? Daarom gebruikte Cassiodorus al zijnen ^^

vloed om de ontevredenen tot rust te brengen

het gelukte hem 2); waarna hij door Theoderik vve^^^

aan zijn hof geroepen werd, om op nieuw een

beeld van deugd en trouw te zijn.

Meerdere ambtenaren van Odoacer werden ^^

Theodei\'ik tot hooge plaatsen beroepen, ^^^^j^^g

voortreffelijke Liberius b. v. behoorde, welke zoo

doch nu

hij kon van Odoacers partij was geweest, quot; ^^^^
door Theoderik, getrouw aan zijne afgekondigd®^ ^^
nestie, niet alleen in \'f land gelaten, maar

1)nbsp;De Sainte Maethe, Vie de Cassiodore. bl. 34. ^ ^^^ obstiiia-

2)nbsp;Cassiod. Variar. Lib. L Ep. 4. Siculoniin men e»
tione deviasti. Want ook in Sicilië was men opgestaan.

-ocr page 97-

voorname betrekking van praefectus praetorio benoemd
werd.

Welke verplichtingen die post met zich bracht, heb-
ben wij eensdeels vroeger reeds gezien, andersdeels
komen wij er later op terug, naar de omschrijving
die Cassiodorus Senator er van geeft.

Na Liberius bekleedde Cassiodorus (altoos de vader)
het genoemde ambt; hij werd vervolgends
patricius,
en zoo zeer door Theoderik gehoogacht, dat deze
zeide zich zei ven telkens onder nieuwe verpUchtin-
gen te leggen, zoo dikwijls hij hém tot eene hoogere
waardigheid
verhiefdoor dat de getrouwe vervul-
ling zijner plichten, hem tot steun en hulp was in

zijne moeyelijke regering.

En zijn zoon had een gemoed zulk eenen edelen
vader waardig. - Zoo als wij zeiden - kalm maar
godsdienstig, was hij daarbij van een sterk gestel en
een ijverigen geest. Bekwaam in vele takken van men-
schelijke
kennis, uitstekend beschaafd in zijnen om-
gang, zoo als zijne edele afkomst het meébracht: her-
innert hij ons volkomen de Attische kolonie, waaruit

hij was geboren.

Op zijn 9Sste jaar omstreeks werd hij Quaestor,
toen Eugenes dit ambt verwisselde voor \'t Magisteria
officiorum.
Eugenes werd hierin door Boëthius op-
gevolgd en na Boëthius werd Cassiodorus Senator
ma-

1) Lib II. Ep\' ^^ libentei- daremus premium, quia nos-
trum fideliter adjuvit inimicum.

Lib. VI. Form. HI. Var.nbsp;_nbsp;_

3)nbsp;Cum haec pro remuneratione tribuimus, ad meliora mtenm tms
meritis exigamur.
Cass. ar. Lib. 1. Ep. 3.

4)nbsp;Var. Lib. I. Bp. 12.

d,

-ocr page 98-

• hetgeen

gister, toen Eugenes praefectus urln w»®?
omstreeks 499 geschiedde.

Van dit oogenbhk af aan verhet Senator het ^ ^
meer, gedurende vier, of wil men, ^^^„J.
dan alleen in zijn konsulschap (514),nbsp;gn

bruik maakte, om zijne brieven bij-een te za

vrienden, j

uit te geven, op dringend aanzoek zijner

theoberiks BESTÏÏUB..

. • . rverg bl. 40)
Keizer Zeno, met wiens goedvinden r j^^^m te

Theoderik tegen Odoacer was opgetrokken ^^^^^

sterven, genoegzaam op hetzelfde oogenblik ^

derik zich van Italië meester maakte.nbsp;Anastasius,

Het was nu alles behalven zeker, dat

\'t dezciquot; sti ^
zijn opvolger, de Gothen in \'t rustig bezi

ken zou laten. Daaraan moeten wij zeker voor ^^^^^^

den vleyenden en nederigen brief toeschrijven, ^^^^^

Theoderik aan den Keizer deed richtennbsp;g^hrij-

tor, welke sedert dien tijd altoos de plaats ^^^

ver [ab epistolis ®)) van den vorst bleefnbsp;jn

Deze brief (de eerste der verzameling

. 522 2ijne zonen

1)nbsp;In 510 werd Boëthins konsnl (solus), ennbsp;„ok al weêr
Boethius en Symmachus. Ofsolioon over deze jaai

strijd is ontstaan.

2)nbsp;Var. praef.nbsp;,nbsp;d Uti. ged. de

3)nbsp;Ook Magister scriniorum. Heekes, ^«sc/i.
7niddd eemae}i.\'j). I. Vert. van Lagemans , W. - •

-ocr page 99-

boeken verdeeld) is er op ingericht dat Theoderik
zich daarin geheel
afhankelijk van den Keizer zou
verklaren, die «de beschermer der waereld is, en van
alle vorsten de edelste heerschappij bekleed (regnorum
omnium pulcherrimum decus, totius orbis salutare
priesidium), om zoo doende in het bezit van Italië
te kunnen blijven, en op die wijze \'s keizers gunst
te ontvangen (mansuetudinis gloriosissimam charita-
tem). 1)

Zeker is Cassiodorus S. op deze politieke daad niet
zonder invloed geweest, zoo als wij zijn persoonlijk-
heid overal zien doorschemeren, waar vrede en rust
bevorderd moeten worden. Wij zien dan ook de andere
vorsten van het W^esten en keizer Anastasius er bij,
hevige vervolgers der
orthodox-katholieken; zoo als
den Wandaalschen koning Thrasamund (Trasmundus),
Alarik 11, in Gallië, e. z. v.; terwijl Theoderik, zelf
Ariaan, welke sekte anders juist de katholieken het
sterkst vervolgde, hen met onderscheiding behandelde.

Zoo ook ging Theoderik met het meeste beleid, en
de grootste welwillendheid te werk, toen Laurentius,
die door den keizer begunstigd werd, als tegen-paus
van Symmachus was benoemd, schoon hij het recht
had zijne stem in de keuze van eenen Paus te doen
gelden. — Hij verdedigde den rechtmatig benoemden
Symmachus, doch wilde dien niet met alle geweld
handhaven, dewijl hem, zeide hij, die zaak eigenlijk
niet aanging.

Toen echter dc omstandigheden \'t eischten, trok

1) Baronins stelt dezen brief in zijne Armaks onder liet jaartal 493.

l

-ocr page 100-

^omnederen tot

hij naar Rome, om er de onrustige genw ^^^^^^ ^^
kahnte te brengen, doch deed kort daarop ev^^ ^^
stand van zijn recht eene stem te hebben i
noeming der kerkhoofden.nbsp;Xheo-

De brieven van Cassiodorus Senator,nbsp;^e-

deriks plechtigen intogt te Rome, soudennbsp;^^^

trekking hebben, vindt men in hetnbsp;^ ^^^ ze

Variarum, nquot;. 48 en 19. Doch waarom zou e
zonder grond daarop willen toepassen ?

Ze slaan op de reis die Witiges in \'tnbsp;ggd

regering naar Rome gemaakt heeft, om er ^^^ ^^^
van
\'t leger en van den Senaat te ontvangen,
staan ze hier op hunne plaats, en behoeven ^^
het eerste boek hier naar \'t 19de verzeild te^
raakt, zoo als sommigen willen. Denbsp;^^^^ zijn

zoo ordeloos niet door éen. Alleen voor leg ^^^
zij zoo in de war, welke Senator onder
fraefectus praetorio willen maken, want lO^ gggchre-
teit worden deze brieven dan ook doornbsp;^^^at.

ven, zoo als in \'t opschrift er vannbsp;j^a-

Waarom wil men de zaken nog onverk aa
ken, dan ze \'t zijn!nbsp;_ ^^^^^ van

N. B.l De brieven van Athalariknbsp;^an

boek elf; en die van zijnen grootvader
\'t einde van \'t twaalfde!

Theoderik een

Van den tijd des vredes, maaktenbsp;^^^

krachtig gebruik tot verbetering van t es ^^^^^ ^^^
staat, ter handhaving van
recht en
bevordering van schoone kunsten en mjv

-ocr page 101-

Men vergelijke slechts weder de verzameling Yaria-
rum, hoe Theoderik zijne bevelen uitvaardigt, ter re-
geling van honderden zaken.

B. v. tot het beletten van tweegevechten i); tegen
de toovenaars ; tegen de verdrukkers der armen
over uitdeeelingen in de provinciën, die veel door de
oorlog geleden hadden^); opheffing van belasting,
voor hen die door den Vesuvius schade hadden gele-
den s); zorg voor de pupillen«); voorden handel,
voor de
zedelijkheid der theaters e. z. v. En dan
zijne liefde voor de orde en de regtschapenheid der
personen in zijnen dienst. «) De wijze waarop
hij de
schoone kunsten beschouwde! — Boëthius, b. v., de
beroemde dichter en geleerde, werd door hem tot
konsul verheven, en met den grootsten lof overladen,
wegens zijne talrijke litteraire werken.

De gebouwen werden onder zijne regering hersteld
en versierd, en nieuwe door zijn toedoen tot stand
gebracht. ®) De beste werklieden moesten daartoe naar
Ravenna komen, ^o)

2) »

IV.

3) quot;

II.

4) .

II.

5) quot;

IV.

6) »

I.

7)nbsp;.

8)nbsp;.

, II.

, III.

9) ,

, II.

10) ^

I.

1) Lib. III. Ep. 24.

22.

24. 25.

ii

43.
7. 8.

26. Lib. I. Ep. 30. 31.
28. « IV. quot; 28.
35.

6. verg. Lib. II. Ep. 7. Lib. 111. Ep. 13.

6

-ocr page 102-

THEODEB-SEtS EÏKBE.

Reeds spoedig dan, na Theoderiks intrede m zyquot;®

residentie, werd Cassiodorus Senator tot quaestor ^

gesteld, waaraan het oppertoezicht over de finantiën

en het rechterschap in verscheidene belangrijke si.a

aangelegenheden verbonden was.

Hen die hiertoe werden verheven, hield

geleerden en het ambt voor eene waardig e^^j

welke alleen door wetenschap en verstand kon ^ ^^^^

verkregen. — Maar hij die er mede bekleed was, ^^^^^

door Theoderik geacht eer een weldaad aan

te doen, dan er eene te ontvangen. — Ook

• on

rik getuigt er van dat het de quaestor is, r ^^^^
de vorst zich in de meeste moeyelijke
zaken ve ^^^^
dat hij als de stem van den vorst is — overal ^^^^^^^
tot spreken; zelf zedelijk, de verbeteraar der ze
van anderen; en zoo voorts,nbsp;.

Daarna werd Cassiodorus nog onder Theo

dehandhaviun

het magisteria verheven; een ambt, aai u
der goede orde in \'t paleis des konings m

X r, der senateurs,

Dan — het voorstellen der afgezanten, . , . „„

1 Tlfi,irbu het op
die den Koning werden toegezonden, i\'adi

pertoezigt over de posterij, en de pubhe e^

gen. Deze betrekking kreeg den titel v

1)nbsp;Zie Lib. VL Form. 5, en Lib. VïTl- l^P-

2)nbsp;V quot; V. Ep. 4.
» » ib. ih.

-ocr page 103-

tm , beteekenende dat de magister door alle militaire
rangen heen gegaan was. — De aanvoerders van de
praetoriaansche lijfwacht, en de soldaten van den prae-
fekt der stad, waren hem gehoorzaamheid verschuldigd.

Wij lezen niet welke betrekkingen Cassiodorus Se-
nator
onder Theoderik nog meer vervuld hebbe; maar
in den brief van Athalarik, bij zijne verheffing tot
prae-
fectus praetorio.,
zien wij op welke lofwaardige wijze
hij zich onder Theoderik van de hem opgedragen pos-
ten heeft gekweten.

Cassiodorus Senator is evenwel ten laatste onder
Theoderik met het konsulaat bekleed geworden, om
eenige rust te kunnen nemen van zijn veelvuldigen
arbeid. De benoeming daartoe, is echter, evenmin als
tot de gefingeerde
praefectura en patriciatus, in de
Variae te vinden; doch in \'t Chronicon meldt Cassio-
dorus S. zelf wat er gedurende zijn konsulaat gebeurde
(me Consule), en dat was \'tjaar 514, toen »door de
onderhnge verzoening van de geestelijken of van \'tvolk,
de gewenschte rust weder in de kerk kwamquot;.

Hij bezigde nu den tijd van zijn konsulaat om

]) Officium vero ejus tanta genii prerogativa decoratur, ut militias
perfunctus muneribus, ornetur nomine principatus. Lib. VI. Form. VL

Magna inter coHegas suos prerogativa decoratur qnisquis gerit mi-
litiam°nomine principatus; cognoscitur enim agere locum primarium.
Lib. VII. Form. 24.

2)nbsp;Var. Lib. IX. 24. 25.

3)nbsp;Waarschijnlijk na den dood van Paus Symmachus, om wien
altoos nog veete was blijven bestaan. (Me Cos. in vestrornm laude
temporum adunato clero vel populo Romano Ecclesiae rediit optata
concordia,)

L

-ocr page 104-

zijne brieven in orde te brengen, ler uitgave er van,
schoon die orde al eene vrij groote wanorde is, wan^
neer wij
de dwalingen in de schikking van Garet,
Sainte Marthe, Manso etc., aannemen.

Reeds vroeger had Cassiodorus S. eene geschiedenis
der Gothen geschreven, in XII boeken,
Jornandes, ook wel Jordanus (Jordanes)
geheeten,
schop van Ravenna, een uittreksel heeft gemaakt,
eenige bijvoegsels van hem zeiven.nbsp;^

Wat de historiae ecclesiasticae tripartitae be \'
naar Sozomenus, Socrates, en Theodoretus bewe
deze vervaardigde hij later in \'t klooster, z^o ^^^^
zich aan \'t einde der voorreden hiervan, dan ^ ^^
mrsus noemt, met den gewonen naam der monniken

Theoderik,

Het overige gedeelte der regering van ^^^^ ^^^^
verdient opmerking, door den vrede
welken hiJ v ^^^
durend raet zijne naburen wist te
bewaren,
met
de katholieken, den Paus, en de geheele gees^_^
lijkheid, als met zijne eigenenbsp;join,

hierover in de eerste plaats de brieven aan ^^ ^^^
den frank, zijnen schoodbroeder, aan Alarik ^^^
westgothischen koning,
zijn schoonzoonnbsp;]jken;

aan te raden toch niet tegen elkander op te ^^^
en daarbij een schrijven aan
Gondebald van quot; ^^
die, aan den koning der Herulen, der Warmers

en

--- tatis eduxit.

1)nbsp;Var. Lib. IX. 25. Eeges Gothorum.... latibulo ve®®®^^^ plaatsen.
Originem Gotliicam bistoriam fecit esse
Eomanam. En an

2)nbsp;JoENAKDES, de. Reb. Get. In de praefatie.
S) Zie DU C.Agt;-GE, Glossarhm, op dit woord.

-ocr page 105-

der Thüringers, om den genoemden strijd zoo veel
mogelijk te\' voorkomen. — Die strijd had echter
plaats, zoo als wij weten. Alarik werd totaal versla-
gen, en Bordeaux en Toulouse door Klovis ingeno-
men. Zoo zelfs dat, toen keizer Justinus, juist van
tegenovergestelde meening als zijn voorganger Anasta-
sius, die dc katholieken vervolgde — hen allen te-rug
riep, die het land hadden verlaten, en de ketterijen
met kracht ging bevechten, en in die mate dat ook
de ariaansche Gothen met zijnen vloek bedreigd wer-
den, — toen, zeg ik, betoonde Theoderik zich zoo
zeer een voorstander van den vrede, dat hij paus Jo-
annes uitnoodigde aan \'t hof van Konstantinopel de
bemiddelaar te willen worden, tot herstelling der
rust, en het doen ophouden der vervolging.

Evenwel — dit gezantschap liep niet naar den zin
van Theoderik af. De Paus, door welke oorzaak is
twijfelachtig, had van den
Keizer niets verkregen. The-
oderik, hem nu verdenkende ^n de partij des griek-
schen hofs te hebben omhelsd, liet hem in de gevan-
genis van Ravenna werpen, waar hij stierf. Boëthius
en Symmachus, die den Paus, wel niet hadden ver-
gezeld, maar beide van verraad beschuldigd werden,
als hadden zij in naam van den Senaat onderhande-
lingen met het grieksche hof aangeknoopt, om de Go-
then uit Italië te verjagen — ondergingen beide de
doodstraf. Boëthius werd onthoofd, nadat men hem
onder de vreeslijkste folteringen 2), de bekentenis eener

1)nbsp;Deze brieven vol politieke scbranderheid, vindt men in de Va-
riae, L.
III. nquot;. 1. 2. 3. 4.

2)nbsp;Accepta cborda in fronte, dintissime tortus, ita nt ociili ejns ere-

-ocr page 106-

schuld had willen afpersen, die hij niet had; en Synv
machus werd
kort daarna ter dood gebragt zonder
den minsten vorm van proces.

Maar deze handelingen van plotselinge woede,
een soort van dweeperij volbragt, berouwden ^^^^^
den regtschapen vorst zoozeer, dat eindelijk de g®
dachte aan de onthoofden hem in \'t geheel niet mee
verliet, en hij vaak meende Symmachus
hoofd,
men verhaalt, voor zich op tafel te zien.

ri ii^

ondermijnde zijne gezondheid, en hij stierf reeds
\'t volgende jaar (326), na eene regering van o5

0.

A3MAÏ.ASU3IITHA.

Het was nu ook een edel tweetal, dat in
plaats aan het hoofd van
Italië kwam: Amalasun
Theoderiks waardige dochter, die, als voogdesse^ ^^
haar minderjarig zoontjen Athalarik, zounbsp;^

naast haar, om haar te beschutten en wor

Po f schoone op

haar minister Cassiodorus Senator. ^nbsp;ont-

voeding zou Athalarik zeker onder hunne

~nbsp;fiiste occiclitm-.

parent, sic sub torinenta ad nltimum cum

LESIUS.nbsp;wraalczucht op de

1) Maar hunne dood was niet het gevolgnbsp;cattülici siccoine

Katholielien: »Theodorico continuo a proteggere
per lo innanzi aveva fatto.nbsp;pntrata P®quot;^ nulla lO

..... egli è certo, la religione non_nbsp;^^^ ^oTiA, Vol. I-

questo negozio.quot; Storia dei popoU Itahani.
bl. 121.

-ocr page 107-

vangen; »want zoodanig is de geest dier moeder,quot;
roept Senator uit, »dat zelfs een vreemde vorst haar
zou moeten onderdanig zijn. Haar toch
eeren met recht
alle koningen, wier blik-alleen on.s reeds eerbied in-
boezemt; wier stem ons doet verstommen. Want in
welke taal toch weet zij niet te spreken!.... Grieksch
spreekt zij met groote levendigheid; latijn met kracht
en schittering; hare moedertaal, met eenen prachtigen
rijkdom
van\'woorden. Van daar dat groote voorrecht
van alle vreemde natiën, dat zij bij haar geen tolk be-
hoeven; want geen gezant is er die haar andwoord, of
hare beslissing langen tijd
behoeft af te wachten, welke
zij dadelijk in de eigene taal weet te geven.

»En hieraan voegt zich, als eene uitstekende kroon,
de onwaardeerbare kennis der letteren, met welke zij
in den geest der ouden weet door te dringen, en waar-
door hare waardigheid als vorstin slechts vermeerderd

wordt.

»En toch, schoon zij tot zulk eene ervarenheid in
de talen is gekomen, weet zij in zaken van algemeen
belang zoo het stilzwijgen te houden, dat men haar niet
de minste studie zou toeschrijven. Met weinige woor-
den ontknoopt en ontwikkelt zij de moeyel.jksle pro-
cessen; met kalmte beschikt zij de hevigste oorlogen,
en rustig werkt zij tot het algemeene best. En wat in
\'t openbaar moet worden verricht, wordt zonder voor-
afspraak bewerkstelligd, en met eene verwonderlijke
stilzwijgendheid brengt zij de zaken, die den meesten
spoed vereischen len einde.

»Wien kan de Oudheid aanwijzen van gelijke ver-
dienste?—

i

L

-ocr page 108-

I . wier voorva-
»\'tïs onder de heerschappij van Jiaai,nbsp;^^^

deren alle koningen waren, dat onze legers, ^^

voorzichtige besluiten worden geslierd, de sc ri

der naburen , dewijl zij niet door a^nhoudenden^s^^.^

uitgeput, noch door te langen vrede verweekt wo^^ ^^

»In het begin zelfs van hare regering, ^^ ^^^^^

nieuwe toestand van zaken haar aan vele ^^^\'^\'\'^^j^^j^ers,

stelde, heeft zij tegen den wil des oosterschen

den Donau aan Italië onderworpen. Denbsp;\'^^gj..

zich zoo overmoedig beroemden op hunne anbsp;^^^^

winniijgen der barbaren, zijn door haar m ^j^ardoor

zachelijken tocht verstrooid. En zij hebben, ^ ^^ ^^^^^

vernederd, gevreesd met ons een gevecht aanbsp;^^^

/Ipil VOAK^

Zij die altoos met haastige sprongen u«quot;

oorlog aandeden..........Romeinen! -

»Verheugt u gelijkelijk, Gothen en i^onnbsp;^^

Het is een wonder, waardig door elk toegej ^^^^^^
worden! — Zie, met Gods hulp, denbsp;j^e-

in zich vereenigen, wat de beide sesen
zitten! Want zij heeft ons eenen konmg g ^^^^^
en in de kracht van haren geest, een m ge

gegeven....nbsp;bespre-

quot; Wilden wij de innigheid harer vroom ^nbsp;^^^^^^
ken ~ honderd tongen,
honderd

niet genoegzaam zijn! Zij, bij wie ^nbsp;„jacht

de eenige wil is, en wier goedheid ^nbsp;ver-
te boven streeft. Laat daar de Senaat en i

heffing van getuigen!.........._,j„i,eid harer

»En wat zal ik zeggen van de «tandvasü^

ziel, waarin zii de meeste beroemde wijsgeerenbsp;^^

„Uil haren mond komt een weldoende ledei ,

-ocr page 109-

eene belofte welker vervulling niet uit uitblijft! En wij
ondervonden het, Senatoren, hetgeen wij beweren;
en is het geen waarachtige lof, die op ondervinding
berust ?.....

»Ja, indien de reeks van hare koninklijke voorvaders
baar kon aanschouwen, zouden zij zich als in eenen
reinen spiegel weergeven zien, doch bekennen door
hun beeld overtroffen te zijn.quot;.....

Zoo onderwierpen zicb de Gothen en de Romeinen
dan ook met liefde aan hare heerschappij, als voog-
desse van Athalarik, wiens edelmoedige, rechtschapen
en dappere vader Eutharik zeker ook nog allen voor

den geest stond.

Nu volgde weldra een vrede met den fränkischen
vorst, die \'t nog immer euvel duidde dat Theoderik
en Eutharik hera hadden belet, zicb van
Provence
meester te maken, dat hem, naar zijn beweren, recht-
matig toekwam. Daarom schreef Cassiodorus Senator,
in Athalariks naam, aan den Keizer, hem om zijne be-
scherming verzoekende voor den jeugdigen vorst, met
eene bede, om niet meer te gedenken, wat er vroeger
tegen hem mocht zijn misdreven; maar Athalarik tot
zijn wapenzoon aan te nemen (even als leo Theoderik
aannam), -volgends de gewone gebruiken, i)

Het was vooral gedurende de regering van dezen
jeugdigen vorst, dat bet hof en de bevelen des ko-
nings, van den geest des veelomvattenden ministers
doordrongen waren. Hij verleende zicb tot alles wat
maar heilzaam voor de heerschappij des konings, en

1) Var. Lib. VIII. Ep. 1. 9. Lib. IV. Ep. 2.

-ocr page 110-

in \'t belang van het land kon wezen; hetzij ^ot ^

bevorderen van den eerbied voor hooggeplaatste a» ^^^

naars, bij het volk en bij den senaat, of van

ontzag voor den Paus en de katholieke

waar Athalarik van harte meê instemde, of we

, nf zelfs het
het beschermen van den onderlinge vrede, ^ ^^^^ ^^

verdedigen des lands tegen vijandelijke aan

met legers op eigen kosten onderhouden. ^ jj^iven

En zoo vinden wij dan ook in de Variae, \' ^^^^^

het aantal brieven, waarin over de genoemde oo^^^

werpen wordt gehandeldin den

teerden 25sten brief van het negende boek,

heden, welke Cassiodorus Senator, tot zoo uitste

lof verstrekken, en met zoo veel warmtenbsp;j^^jd

gedeeld, dat wij, naar Senators doorgaande

te oordeelen, moeten besluiten datnbsp;^^i^j^iarik

zeiven, of door een der mede-^cr^\'^fl^?,nbsp;^^^

gedikteerd, moeten zijn opgeteekend.^) ^^J ^^

dan ook b. V. bij Metellus en Cato

nog meer door hunne kennis, dan door hun

berschap roemwaardig zijn.quot;nbsp;uvillend en

Cassiodorus S. was daarbij v^or allen we ^ ^ ^^ ^^^

verplichtend; zeer gematigd in dennbsp;j^^^^.gen ge-

alleen toornig, vs^anneer hij langen tijd ac)

Ipsins latore actum

T) Litteris et armis jnvit regni primoraia...... -

est, ne laboraret imperium. Lib. IX. Ep. 23. ^nbsp;..........

2)nbsp;A litteranim penetralibus..... ejectus..... ducatu

propriis expensis, etc. ib.

3)nbsp;Lib. vm. 15. ib. 4. 5. 6. 7. ib. 9. 10-nbsp;ggnator dezen

4)nbsp;Wij bebben vroeger reeds opgegeven ^vaa ^nbsp;^^
vleijenden brief, schoon niet van zijne hand zy - .
zameling heeft opgenomen.

-ocr page 111-

tergd was geworden. Een milde uitdeeler van al wat
hij bezat; langzaam in \'t verzoeken om de gunsten van
anderen.

»En alle deze goede hoedanigheden,quot; zegt Athalarik,
»werden gesterkt door het lezen der H. Schrift, daar
men altoos goed slaagt, wanneer de vreeze des Heeren
aan de aardsche woelingen wordt overgesteld.quot; Het was
daaruit dat hij de klare kennis van al het goede wist
te putten; van daar dat zijne wijsheid altoos »met de
geurige waarheid gekruid werd.quot;

Zoo werd hij, »nederig in alle zaken, gevoed door
de hemelsche leer.quot;

En deze woorden besluit Athalarik met een gebed
om zegen over zijne nieuwe beschikkingen (de be-
noeming van Senator tot de hooge waardigheid van
praefectus praetorio\\ en den wensch dat deze aan zijne
nakomelingen een herinnering achterlate, die door vele
eeuwen heen zijn geslacht tot glorie zij.

Thands ware het een schoone zaak, nog eenige blad-
zijden lang stil te staan bij de persoonlijkheid van
Amalasuntha, Athalariks voortreffelijke moeder, zoo
miskend door den H. Gregorius van Tours (die haar
van moedermoord en andere misdaden beschuldigt)
en met alle de kleuren die haar rampzalig leven ons
aanbiedt, de lotgevallen te schetsen , van deze tragische
figuur uit de geschiedenis dier dagen, wier algemeen
charakter wij reeds uit den brief van Senator gedeel-
telijk hebben leeren kennen.

Doch wij zullen ons, omdat het ons te ver van ons
eigenlijk onderwerp zou verwijderen, slechts te vreden

IL

-ocr page 112-

stellen, met eene korte sehets harer lotgevallen, ge-
evenredigd aan de omstandigheden, die wij nog van
onzen hoofdpersoon hebben te vermelden.

Amalasuntha, zoo als wij zeiden, bezield met de
liefde tot de schoone letteren, en daarin door Cassio-
dorus Senator gesterkt, liet niet na, haren eenigen
zoon, al van jongs af, eene zelfde leiding te doen
geven als haar was te beurt gevallen, hem opvoe-
dende in alle schoone vakken van kennis.

Vele grooten aan haar hof echter, die den oor-
spronkelijken krijgsmansaart
hunner vaderen nog oiet
konden vergeten, wangunstig over
de ontwikkeling die
de jonge knaap te gemoet ging, en bevreesd dat hij
meer geschiktheid tot beredeneerde pohtiek dan tot
alle oorlogskundigheden en het voeren des
zwaards
zou verkrijgen ~ drongen Amalasuntha al spoedig de
grijze leermeesters, die den jongen knaap
onderricht-
ten, van hem weg te zenden, en hem personen ter
zijde te geven, die meer in den gothischen krijgers-

geest vielen, en meer met hem over-een-kwamen m

jaren. Daarby vreesden zij dat de moederlijke kastij-
dingen ,
die Athalarik onderging, zijn wil en hart week
en onderworpen, en ongeschikt tot
het koningschap

over Gothen zouden maken. Zoodat, toen Amalasuntha

haar zoontjen eens (om eene onzedelijke handeling)
een slag had toegebracht, zij den drang dier grooten
niet langer kon Aveêrstaan.

Zij moest toegeven, doch Athalarik was verloren.
De hoofden van Amalasunthaas tegenpartij werden
wel van \'t hof verwijderd, en later, om hun voort-
durend kwaad .stoken, zelfs in afgelegen oorden ter

-ocr page 113-

dood gebragt; doch dit kon het reeds gewortelde
euvel niet sluiten.

Athalarik gaf zich, reeds in zijne vroegste Jeugd,
aan de buitensporigste zedeloosheid over, die hem
spoedig ten grave sleepte, schoon niet zonder den
naam achter te laten van meer zwak dan slecht van
Charakter te zijn geweest; vele neigingen ten goede
te hebben gehad; meerdere bevelen tot betere regeling
zijns rijks, tot verzorging der armen, tot rechtvaar-
diging der verdrukten, tot regeling van den handel
(en van de kerkmissen!)\', en tot eerbiediging van den
Paus zelfs, te hebben uitgevaardigd, »van wien hij;quot;
volgends zijn eigen woorden, »meer dan eenige ster-
veling groote gunsten had ontvangen.quot;

6.

SSWATOB., PB.B.ESquot;SCTKJS OMBÜR, THISOBAT.

De twee laatste boeken dernbsp;bevatten in ge-

regelde orde de brieven welke Senator uit zijn eigen-
naam , als
praefectus praetorio (dus ook niet voor
Athalarik), aan verschillende personen heeft geschre-
ven. 2)

Dit ambt toch, van welks waarde wij reeds met
een enkel woord gewag maakten, gaf vooreerst het
recht om over sommige posten te beschikken. Het

L

1)nbsp;Lib. Vin. Ep. 24; verv. 21. 26. 28. 23. Lib. IX. Ep. 2. 5. 10.
11. 12. 14.

2)nbsp;Lib. VI. form. 3.

-ocr page 114-

. „ gn gaf

was daarbij eene hooge rechterlijke bediening, ^^
in \'t algemeen vele yrijheden en
voordeelen, ^^^^^
keizer alleen bezat. De praefectusnbsp;de

boeten opleggen; hij had een zekernbsp;jg^;

schatkist; hij bestrafte de rechters m de p ^^^^^^^^
hij-alleen mocht, als de koning, met
enke ^^^^
(zonder geschrift) een vonnis uitspreken; hiJ ^ ^^^^
de granen en andere levensmiddelen
gesteld,
op een wagen, even als de vorst — m een^^^ ^^^
hem ontbraken slechts, zoo als wij zeiden,nbsp;^^

per en de hoofdbanden om het aanzien van een

ning te hebben.nbsp;Athala-

Zeker, de heerschappij van dennbsp;znlk

rik werd niet weinig versterkt door hetnbsp;cn

eenen tweeden Koning, die alles met godsvru^ ^^^^
liefde, en nederigheid voor hem beschikte, c ^^ ^^^^
door dan ook onder zijne regering, die ^^^^^^^ gg.
over het volk is verspreid, welken we zoo s r
noemd hebben.nbsp;^^^^^ge-

En Senator, in plaats van doornbsp;er-

sleept te worden, in die uitgelezennbsp;^^\'^ijn,

kende nog altoos een hulpeloos dienaar o ^

boek elf

P V die in

1) Accarsius (Ed. van 1533) beeft de lettersnbsp;^^erklaard door

en twaalf in den codex achter Senato,- stonden, ^^^^^^ ^^^^^^ ^^or
populo en zoo achter den naam van Faastus m ^^^^^ praetorio- 2oo
die zelfde P. P.
praepositus in plaats van i raej ■ ^

noemt hij ook Abnndantins, en Albiënus ovei ^^ 4.^24.27.

Zie: Boek I passim. V. 16. 17. 23. 34. ^lii-nbsp;van ktmnen

28. en zoo voorts. Accm-sins had er ook quot;i^erp ^^^^nbsp;^^^g j-e-

maken, zoo als op de munten b. v., vaak acnnbsp;Pi^deb n-

gerenden keizers P. P. wordt gezet. Zie onder

Fkibdlündek, die Münzen Justinians.nbsp;geïnterpreteerd-

Eornier heeft in L. XI en XVI. alleennbsp;f»quot;« -

-ocr page 115-

en bad met kracht den H. Vader om zijne voorspraak,
zijne gebeden en bescherming, en de verschillende
bisschoppen des rijks om eene krachtige medewerking
ter handhaving van godsdienst en goede orde in het
rijk. Het zijn de brieven n» 2 en 3 uit het elfde boek
der
Variae, welke hier over handelen, en aan de

geestelijke overheden gericht zijn.

En de brief, die onmiddelijk hieraan voorafgaat,
dient om den jongen Athalarik en zijne moeder ook
bij den Senaat aan te bevelen, en is waarschijnlijk
de eerste, welke Senator als
praefectus praetorio ge-
schreven heeft.

En toen Athalarik gestorven was, en Amalasuntha,
die reeds van verdriet Itahë in stilte had wille ver-
laten, nu plotseling weder aan de regering kwam,
behoefde zij nog meer Senators raad en bijstand.
Evenwel kwam zij tot een besluit, dat als \'t ware de

wanhoop haar ingaf.

Nog altijd bezield met liefde en eerbied voor de
krachtige monarchie haars vaders, wilde zij dit doen
voortduren in zijn geslacht, doch zij gevoelde dat
haar-zelve de krachten ontbraken, om weêrstand te
bieden aan hare afgunstige vijanden.^ - Wat deed zij
toen, om het rijk niet aan den Keizer te doen te
rug \'komen? - Zij zocht bij haren neef Theodat -
den zoon van Thrasamund, Koning der Wandalen,
en Amalafreda, Theoderiks zuster — den eenigen na
geblevene uit het geslacht der Amalen.

Maar Theodat was altoos om zijne ondeugden —
zijne schraapzucht, zijne slecht toegepaste wijsbe-

l

-ocr page 116-

geerte — hare tegenpartij geweest, voornaineUjk dooi
dat zij hem met vrijmoedigheid zijne
verkeerdheden
onder \'t oog had gebracht, in navolging van ba^®^
vader Theoderik, die aan Theodat
daarover dikwtj s
de hardste verwijtingen deed.

Toch besloot zij, om den wille van het rijk, i
stap te doen, Avelke natuurlijk eene groote overwi
ning op haar zelve moest zijn, en
Theodat te
bij mogelijk overlijden van haren dagelijks
meer wegstervenden zoon, met baar het rijk te
vaarden. Nog eenmaal voegt zij hier bij, boe ^^^^
aan hem gerichte vermaningen altoos een e ^^^
hebben gehad,... maar toen hij tot haar kwam,
ving zij hem met streelende zachtheid.

Theodat verbond zich met alle eeden tot e g

1 schooUquot;

zij van hem verlangde, en schijnbaar met u
ste bedoelingen, werd de regering
dadelijk door ^^^
aanvaard, en door beide daarvan berigt gezo ^^^ ^^
keizer Justinianus, dien men natuurlijk nog
ontzien.

1)nbsp;Var. L. VIII. 3. II. 5. IV. 39. V. 12.nbsp;voprt-

2)nbsp;Var. L. X. Ep. 1. 2. — Een bewijs hoe denbsp;|,eschoWveu,
durend als de onderdanen van den Keizer zijn bnbsp;jnstinianus
ligt ook hierin, dat b. v. gedurende den oorlog,nbsp;altoos niet de
aangedaan, er in Italië munten werdennbsp;het rijk.
beeldtenis en den naam des Keizers er op, ^ ®nbsp;^^ ^^

Zie Fikdee u. feiedlasdee, die 3Iümen -^quot;^^quot;quot;quot;quot;^\'j.^^j^^tenis kennis

De brief waarin Amalasuntha van hai-e nieuwenbsp;(Cassiodorus

geeft aan den Senaat (X. Ep. 3), getuigtnbsp;jg yj edel van

menschenkennis, zoo niet van zijn fijn gevoel. _nbsp;jjahnen toon,

stijl — en zonder koud tc zijn, spreekt hy^ innbsp;^^^^ ^^^ treffend

zonder moralizatie, of andere uitweidingen, die mnbsp;z

oogenblik niet passen.

-ocr page 117-

üoch slechts korten tijd duurde het gezamentlijk
regeren. Theodat, nog altoos vol van wraakzucht over
die vroegere verwijten, wist weldra de koningin te
verstoeten, op aanzetten van zijne gemalin Gudelina,
die van j,aioezij op Amalasunthaas troon vervuld, ha-
ren val bewerkte. Amalasuntha werd döor Theodat
verbannen, naar een klein eilandtjen Bisentina of Mar-
tana in het meer Bolsena in Toskane, en deze schreef
bovendien nog allerlei leugenachtige brieven aan den
keizer, waarin hij het deed voorkomen, alsof Amala-
suntha met haren eigenen wil zich daar heen had te-
rug getrokken. Hij lasterde daarenboven de ongeluk-
kige vrouw op allerlei wijzen bij den keizer en zijne
onderdanen, en deed haar eindelijk in hare balling-
schap ter dood brengen.

Van deze briefwisseling met den keizer, zijn ons
door Senator geene overblijfselen achter gelaten: na-
tuurlijk heeft hij zelf tot zulke valschheden de hand
niet willen leenen,

\'^^ËenT^rouw, zegt du Roure, .qui avait en elle de quoi égaler
les plus grands hommes de sa race..... et que nous ne saurions m as-
sez plaindre, ni assez admirer.quot; Edeler zeker dan onze veel bedis-
kuteerde Jakoba van
Beyeren, al zoeken vele dichters haar, als eene
schilderachtige figuur in de historie, ook vrij te spreken en te redden.

t^alerleggen hier St. Mare niet die (volgends Tiraboschi) in
zün
Ahréqé chronologique de VMstoire de l Italie aldus spreekt: .La
morte di questa infelice Reina sparge una cotai nuvola sulla vita di
Casdodoro! che mi fa pena. - Ochl hij is wel medelijdend! - Cas-
tro riterossi a far penitenza, - K! B.!-quando Justmiano
trnvadib per suo interesse a vendicar la morte d\'Amalasunta.
Tirab.
in zite Sona della lett. It. (IIL b. 19), andwoordt hierop dat dit
Uniin is uit een kwaad-zoekend hart. - Geen enkele grond bestaat
voor dit vermoeden. Geen enkel antecedent geeft er aanleidmg toe.-
En het gerecht kon Cassiod. Senator toch wel naar Kalabne volgen.

2) Zie de Sainte Marthe; Vie de Cassiodore. bl. 179. Wij gaan

-ocr page 118-

Maar de keizer bereidde zicb ondertusschen ^ooi
Amalasunthaas dood op eene geweldige wijze te
ken — een oorlog die den val van hel gothische
na zich slepen zou.

7.

THEODATS EISrZlE.

Ondertusschen terwijl Senator zich iJ^^rig
staatszaken bemoeide, was hij niet minder bezig, ^^^
in kerkelijke zaken, orde en rust te handhaven-
koncilie van Chalcedonie in 451, dat
voorname ^^
tegen de ketterij der Eutychianen gericht was,
slechts éene natuur in Christus erkenden, bad ö
steeds vele tegenstanders, en veroorzaakte nog altoquot;\'®
nieuwe twisten; zoo dat onze Senator, en tien
name leden van den senaat een brief aan den Pa*^®
richtten, met verzoek zich nogmaals omstandig ovei
dat koncilie en het daarin behandelde te
verklaren-
Waarop deze, met veel welwillendheid, en eene o
spraak voor den ijver van Cassiodorus Senator, \'
ofschoon van veel belezenheid, hier tevens
op nien^^
een blijk van zedigheid had gegeven, allezins voldoen
andwoordde.nbsp;, ,

Het was ook omtrent dezen tijd vooral, dat hij zi®

de beschuldiging van Amalasuntha door Gregorius van Tours »
stilzwijgen voorbij; dewijl ze te zeer van bewijzen ontbloot is.
Baronius beweren, als zouden Ep. 3. 4. van Lib. X. op deze omsta
digheid slaan — is van allen grond ontbloot.

-ocr page 119-

veel aan \'t onderwijs liet gelegen liggen, door te trach-
ten, met goedkeuring van den Paus, te Rome pu-
blieke scholen te stichten, «dewijl hij alom zoo veel
vlijt tot de beoefening der ongewijde schrijvers be-
speurde, en er volstrekt geen onderricht in de kennis
der H. Schrift werd gegeven. Hij wilde daarom, op
zijne eigene kosten, geleerde onderwijzers aansteUen,
om het welzijn der zielen te bevorderen en de taal
der geloovigen te beschaven i), zoo als er elders, b. v.
te Alexandrië, inrichtingen voor bestonden.quot;

Wat Cassiodorus Senator al verder voor het tijdelijk
welzijn der Italianen deed — hoe hij in tijden van
hongersnood alle ambtenaren ter hulp en medewerking
aanspoorde, en zelfs zich opofferde voor het doel dat
hij wilde bereiken: het welzijn des volks — blijkt ons
alwéér uit verschiHende zijner brieven, b. v. n°. S en
n°. 2 van \'t elfde boek, waarin hij tevens de geheele
verdienste van zijn werk aan den Paus toeschrijft, en
aan de goede werken der geestelijkheid.

Ook zouden wij nog kunnen wijzen op zijne regt-
schapenheid bij het invorderen der belastingen, en
welke maatregelen van billijkheid hij met zijn soherp
oordeel, ook te dien opzichte wist te nemen, en te
zorgen dat niet de laagste klasse te zeer wierd ge-
drukt en daarbij dan toch de klachten der andere
burgers werden voorgekomen of verijdeld.

1)nbsp;Cassiodoe. de Jnstitutione. divinarim litterarum. In de praefat.

2)nbsp;Var. Ub. 11. Ep. 2. 5.

3)nbsp;Men zie over dit alles: Lib. X. 26. Lib. XL 5. 6. IL 12. Lib.
XIL 26. e.
z. V.

l

-ocr page 120-

En dan, hoe hij als praefekt met verstand en over^
leg in \'t uitdeelen van posten te werk ging ^
de bekwaamste personen wist uit te kiezen,
ze op minzaraen toon hunnen plicht wist te
of ze gemoedelijk hun verzuim onder \'t oog
gen, of tot ijver aan te sporen, i)nbsp;_

En ondanks alle deze zorgen voor godsdienst, ^^^^
dadigheid en recht, werden ook de oorlogszaken ^
door hem verzuimd. Hij liet de vestingen vers
die gedurende den vredestijd waren
verzwakt, n
zijnen van koren aanleggen, e. z. v., e. z. v. )

Maar toch kon die zorg voor het leger den

V over Amala-
niet afschrikken om de verdiende wraaK

sunthaas dood te komen nemen.nbsp;din^

Die straf bleef niet lang uit, en was de ^^^^^
van een hevigen, bloedigen oorlog. Theodat zo^
op alle wijzen te voorkomen. — ^ijne
hna zocht \'s keizers dochter Theodora door ve ^^^
vleyerijen aan, om voorspraak bij haren va ^^^^^
zen. — En Theodat zelf zond afgezant op^ a
om den keizer van zijn opgevat plan — aanval
herovering van Italië — te-rug te
brengen. ^^ ^^^^^^
op Illyrië, ouder den veldheer bondon, was
vijandelijke beweging, welke te
gelijker tijnbsp;^^

in Sicilië viel, om dat eiland voor zijnen

herwinnen.nbsp;aan

Ook de romeinsehe Senaat moest eenm ^^ ^^^
Justinianus schrijven, met
herhaald smee en

1)nbsp;Verg. Lib. X. 6. 9. Lib XL 4. 6. 8. Lib. XII- 6-

2)nbsp;Men zie: Lib. XIL 10. 17. 22. 25.

-ocr page 121-

del), nadat Theodat roeds stuksgewijs zijn rijk den
Keizer had aangeboden, als hij den oorlog maar ont-
komen kon.

Op Theodats aandringen, begaf zich zelfs paus Aga-
petus op reis naar Konstantinopel, om van den keizer
den vrede af te smeeken, en bij moest zelfs, om dien
grooten tocht te kunnen bekostigen, heilige zaken in
pand geven. Een wonderlijke houding, die dan ook
door Senator gansch niet werd goedgekeurd, blijkens
eenen brieft), waarin hij orde geeft aan den konink-
lijken schatbewaarder (arcarius), met welken de Paus
onderhandeld had, de heilige vaten te-rug te brengen
naar de S\' Pieter, waar zij aan toe-behoorden. — Ue
Paus stierf ondertusschen op dat gezantschap, en toen
des Keizers troepen al verder in Italië doordrongen,
en Napels zelfs was ingenomen, meende Theodat dat
het met het rijk gedaan was. Hij zocht een verbond
met Belisarius te sluiten, maar deed daarbij voorstel-
len die zoo zeer van laagheid en lafheid getuigden
(waarbij hem zeiven ter naauwer nood een kleine plek
gronds overbleef), dat het volk, meenende aan den
keizer overgeleverd te worden, hem van den troon
joeg, en nadat zij Witiges in zijne plaats badden ge-
kozen , hem Aveldra vermoordde.

1)nbsp;Var. Lib. XIL Ep. 13.

2)nbsp;Var. Lib. XII. Ep. 20.

IL.

-ocr page 122-

8.

WXTXG££ KORTE HEGERXNG\'

De regering van Theodats opvolger, die zijquot; ^^^
pendrager geweest was, en thands tusschen
ren der soldaten op een schild geheven, tot ^^^^^
was uitgeroepen — werd voor Senator,
die door
tiges als
praefectus praetorio (nu voor de 4de maal daar
toe benoemd) werd behouden op nieuw een tijd va
woeling en werkzaamheid, waarin hij voor
\'t laatst zijnen
vluggen geest in het snel en op hetzelfde
oogen i
verordenen en volvoeren van velerlei zaken, en zijn
trouw aan de godsdienst, den koning, en zijn
vadei
land, bewees.

God
Italië,

Hij bleef altoos in de bestaande macht, de van
gestelde
macht erkennen, en heette de vorst van
Valentianus of Odoacer, Theoderik, Witiges of Justnquot;\'^\'
nus, hij bleef hem getrouw tot dat een ander hem ver
ving — en waren zij laf en laag, of energiek en god®
dienstig — het autoriteits-BEGiNSEL, gold bij hem m®®\'\'
dan de toevallige individu die het voorstelde.

Witiges zag den ondergang van Italië nabij, indien
de keizerlijke troepen op dezelfde wijze
voortgingen niet
veroveringen te maken. Hij zocht dan
nogmaals den
Keizer tot den vrede te bewegen; huwde
Matasuntha,
de dochter der vermoorde koningin, over wie de oor
log was ontstaan, zoo dat de keizer ook daarin eene
daad van goedwilligheid, en onderwerping ten zijne»

-ocr page 123-

opzichte kon zien; en hij deed den bisschoppen vei-
zoeken, hunne beden aan de zijne te sluiten.

Cassiodorus Senator was nu omringd van allerlei
arbeid. Er moesten troepen geworven, die moesten
geoefend en gewapend worden; er moest geld zijn om
ze te onderhouden, hetgeen alles op den
praefectus

praetorio drukte.

En ondanks die velerlei bemoeyingen, schreef hij
toch, gedurende dien tijd, zijne verhandeling over de
ziel, welke voor een der beste werken, van dien tijd
over zulk onderwerp mag gehouden worden.

En schoon er met de Franken, waarmede de
Gothen al sedert lang weèr in twist lagen, door Wi
tiges ook vrede was gesloten, namen toch de woe-
lingen in Italië niet af

Bruttië en Lukanië waren den Koning afgevallen,
en hadden de keizerlijke troepen gewillig toegelaten,
terwijl er nu geen Cassiodorus Senator meer was om
dit tijdig genoeg te voorkomen; zoo dat Belisarius
weldra voor de poorten van Rome stond.

Zij openden zich voor hem; het gothiesch-romeinsche
garnizoen verliet cle stad, en na 60 jaar onder vreemde
koningen te hebben gestaan, was de hoofdstad weder
in des Keizers handen, op den 9den December 836.

Dat alles had Witiges verrast, vóór dat hij een groot
en
ordelijk leger op de been had kunnen brengen. Hij
werd wanhoopig. - Toch ging hij BeUsarius in Rome
belegeren, maar met zeer slecht gevolg. Een groot

quot;oLiïT^P- 31-35.nbsp;^

2) Zie de Saistk Makthb, t, a. p. Liv. li- 5.

1

-ocr page 124-

gevecht had er plaats buiten de stad, nadat de Tibei

met weinig moeite was overgetrokken. Vele marmeren

standbeelden en andere monumenten, werden

Belisarius verbroken, om er zich mede te ver e ë

en en achter te verschansen, terwijl de

(de Gothen) zulk een eerbied voor de H. Petrus ^^^^

hadden, dat zij aan die zijde (waar de stad nog ^^

het zwakste was) en de muur voor een gedeelte op

. , TT paulus-
lag, Rome niet aantastten, en evenmm de

kerk buiten de stad verstoorden, zoodat de

sehe geestelijken daar rustig den dienst

A V Belisarius

blijven doen, terwijl paus Silverius door jj ^^^
naar Griekenland werd gebannen,
omdat hij aan ^^^^
zekeren onzedelijken Anthimus de H.
Sakramenten ^^^
geweigerd. — Zoo was de godsdienstige eeri-ue ^^^
den hooggeroemden beschaafden veldheer; en zoo
van de «barbaarschequot; Gothen. i)nbsp;^^

Witiges trok eindelijk van Rome te-rug, en gmg
Milanezen bestralFen, die verdacht werden met ejs^

rius onderhandeld te hebben. Drie-maal-honderd-^m^

zend menschen kwamen om bij die tuchtigmg?
wijl de stad geplunderd werd.nbsp;^^^

Een nieuwe ramp kwam nog bij dit alles. Een
gersnood en pest, die vooral in Ligurië woedde, wa
van Gregorius van Tours schrijft, dat de mensc en
elkander op sommige plaatsen verslonden.

En nu! De laatste poging van Witiges om, door op-
stookerij der Perzen tegen Justinianus, te trachten e

1) Men ziet, \'t is niet zonder beteelienis dat de hedige bescheini
ster der bouwkunst S. Barbai\'a heet.
8) P
bocop., d bell. Goth. L. II. c. 21.

-ocr page 125-

keizerlijke troepen uit Italië te verwijderen, had nog
geen gevolg gehad, toen de koning in Ravenna zich
aan Behsarius moest overgeven. Hij werd naar Justi-
iiianus gezonden, en eindigde, na twee jaar, steeds met
onderscheiding behandeld, te Konstantinopel, zijn leven.

Zijn opvolger Ildibad (of Ildebald, door sommigen
Theobald genoemd) werd, kort na zijn uitroepen tot
koning, door sluipmoord gedood, ondanks dat hij reeds
bewijzen van dapperheid en verstand had gegeven.

Op hem volgde Erarik, een Rugiër, die spoedig,
van verraad beschuldigd, ter dood werd gebracht.

Baduila of Totilas, de neef van Hdibad, nu tot ko-
ning uitgeroepen, was volgends du Roure, »Ie seul
des Goths, que la nature eût formé, ou du moins que
la fortune eût présenté pour remplacer réellement
Théodoric.quot; De laatste roem der gothische koningen!
Hij behaalde nog vele overwinningen op de keizerlij-
ken, en behandelde hen daarenboven met gematigd-
heid en ontferming!

Hij maakte zich op nieuw van Sicihë, Sardinië en
Korsika meester, en verontruste zelfs Konstantinopel.

Maar toen Teias hem opvolgde , nadat hij eindelijk
was overwonnen en gedood, ging Italië, hoewel ook
deze vorst, onder anderen in Campania bewijzen van
de grootste dapperheid had gegeven, voor goed op
den Keizer te-rug, schoon diens veldheer Narses, de
Lombarden in Itahë had geroepen, i)

O Paul Diac. Hist. Longob.

-ocr page 126-

106
9.

SENATORS KLOOSTER.

Reeds bij de overgave van Ravenna en de
neming van koning Witiges (§40), had Senator ^^^
\'t hof verwijderd, om, in de meerdere afzon e^^^^
\'t kloosterleven, de rust te gaan zoeken, waarn^
reeds zoo vele jaren had verlangd. Het was
baar eer de overtuiging van aan de hoven
loopende vorsten door zijne voorlichting en mv o^^ ^^^
te kunnen stichten voor zijne landgenooten, ^^^^
wezenlijke lust, die hem daar zoo velenbsp;\' j^rif.

verkeeren, en zoo vindt men dan ook in zijne^J
ten op de plaatsen waar hij \'t konnbsp;Ook

zucht naar een vreedzamer leven wel uitge^ ^^ ^^^^
wees hij verscheidene eereposten van de han ,
niet in meer bekommernissen te begeven, j ^ ^^^^^
Zoodra Senator zich terug hadnbsp;van

het rijk der Gothen ten ondergang. De opvo ^
Witiges, hoewel gedeeltelijk niet zonder sc ^^^^ ^^^^^^
den, waren, ondanks hunne
dapperheid,
tegen de keizerlijke troepen opgewassen.
Senator was de spil en het leven der got i ^ ^^
gen geweest, nu zou hij het
voorbeeld van
de onderwijzer der kloosterlingen worden.

\'t Is ons nu duidelijk uit zijnenbsp;,vas

schrijving der streek die hij geeft, wélk he
alwaar hij zijn klooster stichtte.

______-nbsp;. . gollifitMiquot;^\'^quot;\'^

1) Praef. Psalt. Repulsis aliquaudo iu Kavennati m
dignitatum.....

de be*

-ocr page 127-

Als men het boek der Institutiones (cap. 99) ver-
gelijkt bij Ep. IS van \'t twaalfde boek der
Variae,
dan zal men daar eene over-een-komst van beschrijvingnbsp;j j

in vinden, die alleen reeds genoeg is om te bewijzennbsp;\'H

dat het, zooals wij vroeger vermeldden, bij Scylacium,
in Kalabrië, de plek zijner geboorte, deels boven , deels
beneden aan den berg lag, waar van het eerste ge-
deelte voor de Heremiten, het laatste voor de Coeno-
biten bestemd was. Reeds lang te voren had Senator
hier aan laten bouwen, en er een oord van liefelijk
natuurgenot, evenzeer als van meditatieve afzondering
van gemaakt.

Het was omgeven met bekoorlijk aangelegde tuinen,
vijvers met allerlei visch i), en daarbij op een heerlijk
gedeelte, aan den zeekant gelegen.

De tuinen waren doorsneden met kanalen om ze te
besproeyen; voorzien van badplaatsen voor de gebrek,
kelijken. Hij vervaardigde er Avateruurwerken, zonne-
wijzers, eeuwigbrandende lampen, alles ten dienste
van hen die in eenzame oefening hun leven van de
groote maatschappij hadden afgekeerd. Deze vonden
dan verpoozing en verslrooying van soms al te lang
voortgezette studie, of konden zich in andere oogen-
blikken bezig houden met de naar vorm en inhoud
uitstekende bibliotheek, die hij gedurende zijn poli-
tieke loopbaan verzamelde, derwaarts overbracht, en

verder kompleteerde.

Het was eene wijze van leven, welke zeer over-een-
stemde met de regelen van den H. Benedictus, en
daarom is dan ook, niet zonder grond, door velen be-

]) Proef. Institutionum, en eap. 29. ib.

-ocr page 128-

zijn klooster geheel

weerd, dat Senator die orde in
al zou hebben ingevoerd, i)

Onder anderen 1°. omdat hij zich ^^onversits no^^^
en zijn staat —
conversio, zoo als het ook by

dictus w^as.nbsp;oeno-

2°. vindt men de verdeeling der monniken m

biten en heremiten, in twee aan-een-grenzende

ters, even zoo bij de Benediktijnen.nbsp;^^^

3°. richtten zich de gebeden en de verdeehng

den dag ook naar die orde.nbsp;^aar-

4°. vindt men de klokken ook bij hem als waa

schuwing der monniken aangewend.nbsp;^^^

5°. volgde men de zelfde wijze in de beoefenmg
H. Schrift, e. z. v., e. z. v.

Het voornaamste zijner werken, of althans ne
gebreidste, vervaardigde hij,
in zijn klooster. ^^
de kommentariën op de psalmen. Hierop
behalven eenige kleinere, zijne
verhandehng de i
graphia — en dit is zijn laatste bekende werk. j ^^

In zijn geschrift dc Institutione divimrmi
beveelt Senator zijnen monniken aan, na de
sten en andere godsdienst-plichten, zich met de ezj^j
der H. Schrift bezig te houden, maar hij pnjst
tevens dat men de ongewijde auteurs leze.nbsp;^^^

En zij die hier ongeschikt voor zijn, mogen hgci

1)nbsp;Garet betoogt dit breedvoerig in eene afzonderlijk _ ^^^^^
tegen Baronius gericht. De Sainte Marthe, een^nbsp;j^gt korte
als Garet, volgt hierin diens oordeel:
schoon hij er zic
woorden afinaakt.

2)nbsp;Zie De Saisie Maethe, t. a. p. Liv. III. §• ^^^^ ^^

3)nbsp;Zie den katalogus zijner werken, in dat zelfde o
graphia door hem opgegeven.

en

-ocr page 129-

oefeningen doen. Zij, die anderen niet in geestelijke
zaken kunnen onderrichten, mogen hen stichten door
\'t Yoorheeld.

Hij, die geen geleerde kan worden, moet maar, na
het verkrijgen van eene middelmatige kennis, behagen
scheppen in de velden, en de beken die de vlakten
besproeyen, zegt hij Virgilius na.

Bovenal schatte hij het overschrijven van boeken
zeer
hoog 2), waarom hij ook almede te recht door
A. Olleris, vroeger door ons vermeld (bl. 63),
conser-
vateur des livres de l\'antiquitd latine,
is genoemd, s)

«Bij eiken trek der pen,quot; zegt hij, «wordt den Satan
eene wonde toegebracht, daar zij dient om zoovele
volken te onderwijzen en te veriichtenquot;.

En hij geeft middelen aan de band, om dat werk
gemakkelijker te maken; onder anderen geeft hij him
de regelen der spelkunst en beginselen van spraak-
kunst, in eenige uittreksels uit thands voor een deel
niet juist gekende grammatici (waarop wij later terug
komen), en dan in het opstel
de Orthographia, van
hem zei ven.

Ook het boekbinden beval bij hun aan s), en vervaar-
digde zelf teekeningen tot dat einde, «opdat het uiter-

IL

1)nbsp;Em-a, et rigui placeant in vallibus amnes. Georg.

2)nbsp;De Institutione divinarum Elerartm. c. 8. 15. 30.

3)nbsp;On croit qn\'il est le premier qui ait fait de ce genre de travail
nne occupation réglée des moines, et il n\'est pas douteux qu\'on lui
doive la conservation d\'une foule de monuments précieux, qui auraient
péri dans le désordre des guerres, qui désolaient l\'Italie.
Biographie
Univ.
Art. Cassiodore.

SCHROCKH: KirchengescMchte T. XVII. fol. 57. Ed. 1835.

4)nbsp;Men ziet dat onze monnik alles belialven een domper was.

5)nbsp;de Inst. div. Liti. c. 30.

-ocr page 130-

lijk der\' werken zooveel mogelijk aan het mnerhjk
mocht beandwoorden.quot;

Hij prees ook raet niet minder warmte de wer
van barmhartigheid aan,
en beval vooral
verzorging der in \'t klooster geherbergde vnen en

gehrekkigen.nbsp;anders

Senator (schoon zijn naam in \'t klooster we

zal geweest zijn) voorzag in alles wat maar ne

1-1VOvi\'

had tot de opvoeding van den geest, wy e ^^
schriften en regelen
niet alleen ter beoefenmg
H.
Schrift, maar ook voor een aantal kunsten^ e^n ^^
tenschappen, en daaronder in de eerste plaats
noemde zeven vrije kunsten:
de GrammaMa, ^^ ^^
rica , Dialectica , Arithmetica , Musica ,
Astronomia.

Hij verklaart acbter-een-volgend, schoon
diepzinnig, want een eigenlijk filosozoof was
dan
in ziine moraal en menschenkennis

en hoe ze neoe-
door die kunsten te verstaan heelt, ennbsp;^^^^^^

fend moeten worden, of wat er toenbsp;^^^^^^s,

om ze machtig te zijn. Hij noemt eenige oude

die er over gehandeld hebben, waar en hoe^ze ^^^^^^

oorsprong genomen hebben, e. z. v.,

ons minder bekende namen voorkomen. ^ g^hrift

Daarna zegt hij, hoe men de

met de psalmen moet beginnen; naae^c,

H Schrift raadplegen, ter

tatoren en uitleggers der H. »cnm«\'
wijl men er verder \'t lezen van
voortzet. ^^ ^^^^^^
Senator voegt hier verscheidenenbsp;„og

uitingen van godsvrucht aan toe, en a ^^^^^ ^^^
eenigen tijd over het lezen der acht eers

-ocr page 131-

iil

het Oude Testament: de vijf van Mozes, t boek Jo-
zua, de Rechters, en het boek Ruth. — Hij spreekt
over elk in \'t bijzonder, geeft de gevoelens der kerk-
vaders, e. z.
V., hierbij op, en toont eindelijk aan tot
welke schoone deugden ons dergelijke lektuur al niet

kan opvoeren.

Op dezelfde wijze wordt ook het Nieuwe Testament
behandeld, en ook daarvan aangewezen, welke de
schrijvers zijn, die zich met de verschillende gedeel-
ten er van bezig hielden, en dus wien men ter op-
heldering daarbij heeft na te slaan, of ter inleiding

vooraf te lezen.

Zoo heeft hij dan de schrijvers over de H. Schrift
in éene verzameling gebracht, die hij de
Inleiders
(introductores) tot de H. Schrift noemt i), omdat ze
ons in de geheimen als binnenleiden, en dat zij ons
de verschillende beteekenis van woorden en zaken
doen kennen.

Nadat hij over de beoefening der H. Schrift-zelve
heeft afgehandeld, en over de verschillende wijzen van
die te leeren verstaan, spreekt hij over de konciliën,
die hij, in belangrijkheid, onmiddelijk daarneven
plaatst. —- Vier oekonomische waren ten zijnen tijde
gehouden geworden; het vijfde had eerst plaats in
5S5; het vijftiende jaar omstreeks van Senators kloos-
terleven.

Vervolgends (in hoofdstuk 12, 15, en 14) spreekt
hij van de verschillende wijzen waarop de H. Schrift
is verdeeld geworden, e. z. v.

1) Zie de Instit. div. litt. e. 10, e. z. v.

-ocr page 132-

Daarop geeft hij nog eenige voorschriften
korrektorenj, dat ze den test toch niet door on^^^^
tendheid, of verwaandheid, bederven, de
sche idiotismen eerbiedigen, en zelfs uitdruk mg j
die schijnbaar met de spraakkunst strijden, ^^^^^^^
anderen. Waarop hij nog eenige grammatische^
en aanmerkingen van kritiek laat volgen (e-nbsp;^^^^

wijst hij nogmaals op het voordeel van de ezi s ^^^
H. Schrift, en op verschillende H. Vaders ter

,nbsp;tot de beoefening

Eindelijk spoort hij nogmaals aan toinbsp;^^ ^^

der profane schrijvers, en zoekt zijne monm ^^^^^ ^^

wekken tot vertalen, tot het makennbsp;j^^^ig-

opstellen, om aldus zijne boekerij volledig, ^^^ ^^^^

heid der monniken zeer aan-een-geschake

en
te ma-

door hen geschrevene, zoo algemeennbsp;\'^^^^^alige

ken. Daartoe gaven de boeken, uit ^^^ ^^

bibliotheek te Rome, en waarschijnlijk ooi

venna, aanleiding genoeg.nbsp;^^ yer-

De aardrijkskunde en kosmografie, waren
tegenwoordigd, zij bevatte ook werken over ^^^ ^^^^^
kunde, botanie, geneeskunst, e. z. v., - ^^^^
neiging en verlangen te kunnen voldoen (c^^- ^^^^^^^
Hij zelf gaf onderricht, bijgestaan door^^ ^^y^jg^hen
Dionysius 1), de kleine bijgenaamd,nbsp;^n dien

monnik, die naderhand bisschop is gnbsp;.^,roombeid

Senator hoog achtte, en lief had, om zijne

als dikwijls de eenvoudigste

1.1^-

1) Hij heette ook Abhas (vader), even

monniken dier dagen.nbsp;Arrhimandriten {[iwh»

De namen voor de Oppersten waren ƒnbsp;ft. a. p

klooster), Hegumenen,nbsp;e. .. v. Verg. Sax.™ Makth
m. ch. 5.

-ocr page 133-

en uitgebreide kennis, en bij wien bij zich niet ver-
geleek, dan om zijne minderheid te belijden.

Dat bij zijne monniken lot het gebed aanspoorde,
om de verlichting van den hemelschen Meester in te
roepen, behoeft wel niet gezegd worden Aan het einde
onzer verhandeling vindt men eenige regelen, die daar
een zeker bewijs van zijn.

En wie zal nu, na dit alles, schoon maar met korte
woorden vermeld, aan onzen Senator den lof weige-
ren, hem reeds aan \'t begin van ons opstel toege-
kend, wie zal ons daar uilgesproken oordeel, niet
volkomen gerechtvaardigd vinden, en wie zal niet
gaarne de Sainte Marthe nazeggen: «On doit regarder
Cassiodore comme le reslaurateur des sciences dans le
sixième siècle et comme le grand héros des bibliothè-
quesquot;.

10.

SEMATOB. AX.S GRIJZAAB.T.

Zeker is het, dat Cassiodorus Senator langer dan
93 jaar heeft geleefd, zoo als zijne eigene woorden in
de praefatie van het boek over de orthografie, aan-
duiden; daar hij toen reeds zijn 93ste had bereikt, s)
Na dat jaar zou hij, volgends Baronius, zijn Com-
putus Paschalis vervaardigd hebben.

1)nbsp;t. a. p. L. III. ch. 5.

2)nbsp;Ad amantissimos Orthographes discutiendos anno aetatis meae
nonagesimo tertio Deo juvante perveni.nbsp;^

-ocr page 134-

Zeker is het echter, dat hij, na de afwci^ig van

het boek over de orthografie, nog de hand hee^ b^^^

had aan de Institutiones, dewijl hij daarni over

inhoud van genoemd werk spreekt.nbsp;^^^^^

Zoo is hij wellicht niet minder dan lOO

worden, hetgeen men óok uit het slot van z ^^^

kommenlaar op de 100ste psalm zou

ken, waar hij zegt, zich te schamen het te e^^^ ^^^^

dat hii, een zondig mensch, zoo onwaardig o^

1 hts aan quot;t

nummer van honderd is gekomen i), dat slee ^^^^^^
verdienste der Heiligen past. De Saintenbsp;.

dit te doen slaan op eene gelijkenis uit den wij ^^^^^^
Manso vindt dit ver gezocht. Wij voor ons ge
dat men er in elk gev»al
den hoogen
heeft te verstaan, al heeft Senator het getal lO» -
juist niet zoo letterlijk bedoeld.

11.

EïA aiJïf aOOB.

Het heeft dezen waardigen man niet aan ^^^^^^
naars ontbroken; ten minste alle die hemnbsp;^^^^^

oudere of jongere schrijvers, betuigen alloos

..nbsp;ei-i feciindifate

1) Pudet dicere, pcccatis obiioxinm, ceiiteiiai-u num indign®
provectum, et, quod Sanctoram diximus meritis
applicatum,

milii fnisse collatuni.

2)nbsp;t. a. p. Liv. III. dl. G.

3)nbsp;Gesch. d. ostg. Ii. 7te Beilage.

-ocr page 135-

grootsten eerbied voor hem^), zoowel om zijne poli-
tieke schranderheid, als om dc menschenkennis en
het beleid, waarmede hij zoo tallooze zaken wist te
bestieren, ea hebben uit eenen mond, zijne wezen-
lijk verhevene deugden, zijn ootmoed en kuischheid,
zijn oprechte godsvrucht en geloof geprezen.

Zelfs het eenige wat hem nog als vlek op zijn Cha-
rakter zou kunnen aangewezen worden, is door onze
onderzoekingen over zijn leven grootendeels uitge-
wischt.

»Höchst auffallend,quot; zegt Manso namelijk, in de
aanteekeningen van meergenoemd werk, »hochstauf-
fallend ist es,quot; zegt hij voorzichtig en gematigd,
»dasz Cassiodor, wenn er in eignen Person von sich
spricht, immer die Sprache der Bescheidenheid, oft
(man vergl. X!. 2. 3.) die der Demuth redet, dage-
gen so oft er die Feder in Nahmen seiner Könige
führt, sich selbst mit dem ungemessensten Lobe über-
häuft. Lag diesz in dem ausdrücklichen Auftrage sei-
ner Gebieter? Gehörte es mit zu dem Canzleystyl je-
ner Tage? Oder wie und waran, soll man die Huldi
gungen^ die er sich selbst bringt, erklären?quot;

Het verwondert mij zeer dat een geleerde als Manso
aldus spreken kan. En hoe is \'t mogelijk dal deze

n Beda in de 7de, Paul. Diaconus in de 8ste eeuw, Alcmnus
Plincmav aartsbisschop van Remis (t 883), Sigebert, een monnüc
varOemblours in de Ilde, Kobert, abt van Mont-Saint-Michel m
Normandie (t 1186); Joannes Coehlaeus, Baronius in de 16de lieuw,
e.
z. V., die hem allen gedenken.

2) Aan de Saint Marc, {Abrégé chronologique de VMstoire iVItalie,
Tom.
i.) willen wij niet eens meer denken.

-ocr page 136-

schijnbare tegenstrijdigheid hem niet reeds
denkbeeld van den anderen Cassiodorus, den va(
heeft gebracht.nbsp;^

De brieven vol lofspraak van Tbeoderik
siodorusquot;, doelen, zoo als wij aantoonden
anders dan op den vader (Lib. l. Ep-
hebben bier dus niets meer bij te voegen;
dit a^ ^^^^^
vroeger bewezen; die quaestie is uitgemaakt, ^^
wordt de jonge Cassiodorus Senatornbsp;^oe-

heeft hij ook die brieven over zijnen vader ze

ten schrijven.nbsp;^^^^ Atha-

\'t Is waar nu blijven ons nog de brieven va ^^

larik (Lib. IX. 24, 23.), die wel ^engäd^ nen
nator betreffen. Maar zou men \'t m gemoea ^^^^^ ^^
gelooven, dat, wat de
Canzleystyl ooknbsp;J

de koning ook beval; iemant zulk een\'
als: »voortreffelijk van geweten (conscientia pra

hoogste roem der eeuw (summanbsp;welven

stekend gemoed (eximius animus), aan z

kan geven, vooral hier, waar die immers oy

i.? -- En nog zijn dit maar kleine staaltjen

nquot;. 24.nbsp;, (Jen

De genoemde brieven zijn dus door
anderen
Senkt of door Athalarik zeit, ^^^ ^^ ^^^
dat kan niet anders zijn, cn om de
gegevene redenen door Senator in zijne ve ^ ^^^^
opgenomen.
Nu zullen we er maar met oP ^^^^^^
dat, in den stijl van deze brieven, ^^^^
scheid met de overige sebijnt te wezen, ^^ ^^^^ ^^
der met wijsgeerige sententies zijn doormen«
meeste andere van Cassiodorus Senator.

-ocr page 137-

Zoo blijft de ootmoed van onzen held dan onbe-
vlekt in zijn geheel, en zien wij weêr met voldoening
op de edele uitdrukkingen daarvan, overal in zijne
werken verspreid. »Verlos mij van mij zeiven,quot; roept
hij uit 1), »bevrijd mij, en bewaar mij slechts in U.
Bestrijd en vernietig al wat ik heb uitgericht, en be-
houd slechts in mij wat Uw werk is, o God!quot;^)

SENATOKS WERKEKT.

En nu wij den persoon in den breede hebben be-
sproken, wat valt er nu nog verder van zijne werken
in \'t algemeen te zeggen?

Laat ons, met enkele opmerkingen, zijn geheelen

lifterairen arbeid nog eens doorloopen.

Zeker, het werk waarmede Senator voor ons het
meest aln eene bestaande behoefte voldoet, is zijne:
Variae, die wij genoegzaam hebben bezien. En de ar-
beid, die op theologiesch terrein het meeste nut heeft
gesticht, is zijne
Ewpositio Psalterii, voor hen die
niet in de
gelegenheid waren den uitvoerigcn arbeid
van den H. Augustinus te bezigen.

Zijne verhandeling over de ziel, heeft zeker veel

1)nbsp;Psalm 103. v. 17.

2)nbsp;De anima, aan \'t einde.

-ocr page 138-

verdienste, vooral in die dagen van weinig
en kalm nadenkende stemming, en zal zeker in t
ter, zoo wel als naderhand, voor den rustig pemzen
den leek, veel bekoorlijks hebben gehad. Maar ve^^
geleken met al wat er sedert over dat
onderweip
geschreven, zijn Senators opmerkingen, hoe rec gt; quot;
pen en godsdienstig ook, niet van de
meeste
nigheid, schoon in hare gemoedelijkheid vele m ^^^
kingen van troost en opbeuring bevattende, die ^^^
gemoedelijken Christen meer zullen baten, dan
sombren rationalist.nbsp;,

Zijne regelen tot eene ordelijke studie der gewij^^
schriften, bevatten, zoo als wij gezien hebben, ^^^
behartiging-waardigs voor hen, aan wien ze geii
zijn^), doch wat door latere didaktieken is gedaan,
kan,
als van meer algemeene strekking, ook bij m®®\'\'
deren navolging vinden, ofschoon voor de historie
Senator-zelven dit werk thans voor allen veel waa
heeft, daar het de
Variae, op eene schoone wijze
aanvult. -)

Ook de Eccpositio Psalterii bevat veel stichteiy
en zalvends voor de godvruchtige zielen. Het is gr*\'®
tendeels een uittreksel van den H.
Augustinus,
in sommige opzigten voortrelFelijker, dewijl C. S. er
een beteren grondtest voor bezigde, veel er
bijvoegde
wat
andere beroemde kerkleeraars over de psalmen
hebben gezegd, en hij zich het hebreeuwsch door

1) Sie hat einen dauernden Einflusz das ganze Mittelalter hirdui
ausgeübt. BäHE, Gesch. der Röm. lit. Supplcm. II. bl. 421.nbsp;^^^

2} Het is in \'t fransch vertaald door Amaury Bouchard, /ic
Biographie universelle, art. Cassiodoee.

-ocr page 139-

kenners liet verklaren en de vaerzen in de beste volg-
orde brengen. In \'t algemeen vindt men er ook vele
belangrijke aanmerkingen bij. Over de beteekenis van
profetie, b. v., over de welsprekendheid der H. Schrift
(c. 15), over de genade, de zedelijke vrijheid, de
voorbeschikking e. z. v., terwijl het geheel besluit met
een gebed vol ootmoed en zalving.

En daarom voegt Schröckh i) er bij: »Erinnert man
sich dasz es ein Staatsman (en geen theoloog) von
mehr als siebzig Jahren war, der alles dieses so müh-
sam zusammen trug, damit seine Mönche mit der
heiligen Schrift vertraut werden möchten: so ehrt
und liebt man den Mann, ohne sich so gar viel
um sein Buch zu bekümmern.quot;

ƒ

De lUstoriae Ecclesiasticae Tripartitae, zijn eene
vertaling van Sozomenus, Socrates en ïheodoretus
door Epifanes, waarvan Cassiodorus uittreksels maak-
te, die hij tot een ordelijk geheel samenvoegde. Voor
de fouten die er in zijn, tegen geschiedenis of anti-
quiteit, kunnen wij oiTzen epitomator niet wel verand-
woordelijk stellen,

liet Chronicon, van het begin der waereld af, op
Theoderiks bevel geschreven, en ook aan hem opge-
dragen, bevat voornamelijk ceu lijst van dc romein-
sche vorsten en konsuls, met enkele historische aan-
teekeningcn. Het is vrij volledig maar met enkele fou
ten , evenwel voor sommige gebeurtenissen onze voor-
name bron.

Kirehenqeschichifi, Tom. XVII-

-ocr page 140-

Zijne grammatische excerpten hebben eenige belang-
rijkheid vooral dewijl ze uit schrijvers genomen zijn,
die voor ons bijna geheel zijn verloren, en deze
uit
treksels hadden, met het opstel de Orthographia, bo-
ven al voor het doel waartoe ze
gebruikt moesten
worden, hun eigenaardig nut.

De verhandeling De artibus ac discipUnis Uberalum
artium
is almede een populair handboekjen, ter ^^
leiding 5 een vroeger veel gelezen uittreksel van g
bronnen. Ten derde hebben wij nog
Be arte gram
matica ad Donati mentem
waarvan slechts een ftas
ment overig
is, dat bij het voorgaande werk past,
doch waarvan wij het ontbrekende echter kunnen
gevuld rekenen, door het
Cornmentarkm de
et de octo partibus ejus.,
niet zonder grond bij
siodorus S. werken opgegeven.

Achter de Expositio in Psalmos, zou men
positio in Cantica Cauticorum kunnen noemen,
de bewijzen voor de echtheid hiervan zijn met vo
handen; de stijl toch is eenigzins verschillend vau
dien van Senator, en tevens wordt er
Gregorms v
Tours in aangehaald, die eerst in

____________ ________ ______ Si4 werd geboren.

quot;.....,nbsp;-T ,1791 door

Verder (naar men tot heden meende, mnbsp;5 ^^^

den kardinaal Maffei ontdekt -)) de door J^eiiator-^^\'^^

ven aangehaalde Complexiones in Epistolas et ac.

Apostolormn et Apocalypsin. Dan vinden wij nog aa^

hem toegeschreven: Paphnutii Spiridionis, aliorumfu^

Samtorum Vitae welke men vindt bij Aloysms \'po

manus vol. ï, en die in de Historiae tripartitae vooi-

1)nbsp;Zic hoofclst. quot;Squot;, hier achter.

2)nbsp;T. z. p.

-ocr page 141-

komen; maar de stellige bewijzen dat zij van G. S.
zijn, ontbreken. Een onbeduidend
Computus Pascha-
lis sive de Indictionibus, Cyclis solis el lunae, etc.,
waarin een lijst zijner werken voorkomt, bezitten wij
almede nog.

Maar tot de verlorene geschriften behoort vooreerst
zijn
Res gestae Gothoriim, waaruit Jemandes een uit-
treksel maakte, met eenige toevoegsels van hem zei-
ven, hetwelk gemeenlijk bij de werken van Cassiodo-
rus Senator wordt gevoegd.

En eindelijk De titulis, sive Memoriale sacrarum
scripturarum -)
dat tegen de Pelagianen gericht was ,
doch dat ons verder onbekend is gebleven. Evenzeer
als het werkjen
De 98 schematibus et tropis, waar-
voor Garet, ter vergoeding, een 120 uit den kommen-
taar op de psalmen geputte tropen in de plaats heeft
gesteld.

De stijl waarin alle deze werken geschreven zijn, is
natuurlijk verre van de energieke eenvoudigheid van
Cicero, of de meer in-eengedrongen veêrkracht van
Tacitus. De poëtische« wendingen zijn dikwerf te veel
ijdele deklamatie om een dichterlijk gemoed te kun-
nen behagen, en blijkbaar geschreven, onder den in-
vloed eener soort van manier, eene aangenomen ge-
woonte van den tijd, eer dan uit warme geestdrift
voor een belangrijk onderwerp. Het uitvoerigste werk

1)nbsp;Zie Vossius, Op. omn. Tom. I. de hist. lat. lib. II. c. 19.

2)nbsp;Zie dc praefatie van De orthographia.

3)nbsp;Peter van Blois (Blesensis) schreef, onder Cassiodorus jaaani ge-
drukt:
De cmidiia chrisdana. Rostock 1667. 8quot;. Maar quot;t is ouder Pe-
ters schriften te vinden.

-ocr page 142-

echter, de Expositio in Psalmos, munt, ni
heid van gedachten, en helderheid van
voorsten

hoven de andere werken uit.nbsp;^^^^^^

Doch wanneer wij elders weder uitdrukkingen
als deze, over het afschrijven van hoeken: ^^^^^^ ^^
»Hoe schoon is het, dc menschen door te ^^^^^
leen reeds te onderwijzen! Hun
stilzwijgen^ ^^
heid aan te kondigen! Satan den oorlog aan ^^ ^^^
met de pen!.... die evenveel monden ontvang
een kopiist woorden van den Heer
schrijft.-•■ ^
dezen voor zijnen arbeid niet genoeg
Men schrijft met rieten om dat Jezusnbsp;^yue

gepijnigd..... Ja men volgt God na, \'\' _ ^

wetten schreef V\' — ziet dan moeten we o^^^^^^
drongen hebben van den geest dernbsp;en

vers van vroeger en later tijd, om die
uitdrukkingen, in koele stemming gelezen, ni

dreven te achten.nbsp;oogenblikken

Maar toch behoudt hij dikwijls ook m ^

j- Inbsp;pene bCKUuiiij

van meer rationeele eenvoudigheid,

bloemrijkheid en elegantie.nbsp;eeuwen der

Evenwel leze men de schrijvers van i c e ^^^ ^^ ^^^

volksverhuizing niet om er een deftignbsp;^yd

ren, maar beschouwe ze, met een oog 1

1nbsp;„1 mpn vmÜCu , quot;quot; 1

waarin zij leefden, en dan zal me. ^^^^^ ^^^ ^^^
is de vorm ons ook soms mishagtuj^v, ^^^
overstrooming
der Hunnen, ^e plun^®quot;quot;^\'®\' . pj^
gothen, de verwoestingen der Vandalen m-sh .

____. ^ ^^ xt Tom. I) ^Üquot;

1) Daarom charakterizeert Tirabaschinbsp;. -nbsp;„,its ^vU

stijl Biet onaardig met denbsp;^^nbsp;.even-

barhara een weinig rnimer beteekenis dan

-ocr page 143-

2ijn — er achter dat onaangenaam voorkomen eene
geheel nieuwe waereld zich verbergt, en den onder^
gang der oude voorspelt - de vernietiging der hei-
densche beschaving, de inenting van den germaan-
schen stek op den romeinschen stam.

Die stam moest eerst afgekapt worden, en zoo laag
dat haast alleen de wortels er van bleven staan.

En toen de germaansche loot er op was geplaatst,
legde de
vóór-christelijke beschaving in Europa, even
als de ingeente boom zijn aard verliest, óok haar
Charakter af, en groeide alleen voort in den germaan-
schen twijg, behalven dat sommige kweekers eenige
takjens, die nog onder aan den voet van den ouden

boom waren overgebleven , moederlijk hebben verzorgd,

zoo dat ze nadeel begonnen te doen, aan den reeds
krachtig wordenden hooofdstam. Die kweekers zijn de
overdreven beschermers der
renaissance, die in onze

dagen haar einde na-bij is.

Men verwachte echter niet, dat dc nieuwe groei
reeds tóen dadelijk krachtig loover zou geven; maar
weldra zouden nieuwe taaltakken uitbotten, en geurige
bloemen en bladen ontspruiten, gesterkt door den
ouden wortel — opgegroeid uit liet latijn.

En, om nu ten laatste nog eens op de Variae te-
rug te komen, waaraan wij in de vorige bladzijden
,00 veel badden te danken - ze zijn, behalven voor
de eigenlijke geschiedenis der dagen waarin ze geschre-
ven
werden, ook voor vele punten van ardueologie
en fdozofie van veel belang; schoon men de bijzon-
derheden dikwijls zoeken moet in uitweidingen, die

-ocr page 144-

ä propos van geheel andere onderwerpen worden ge-
daan.

Zoo als, bij voorbeeld, al dadelijk, in den tweeden
brief van het eerste boek, over de ontdekkuig van
het purper gesproken wordt, en over de wijze waarop
dat moet gebruikt en bewerkt worden, terwijl le ^e^
alleen op aan kwam, aan een zekeren Tbeoniu», ^^^
stof te bestellen, die noodig was tot de
klcederen
Mngs.

Dan, bij voorbeeld, in het derde boek, cle

brief, waar Senator aan Faustus, lt;len praefectus prae^

torio moet melden, dat een zekere Jovinus, om ^

moord verbannen wordt naar de vulkaansche (ip ^^

sehe) eilanden — neemt hij deze

baat, om over den aart dier eilanden uit tenbsp;\'

»1 zgS\'

en zoo al pralende over den salamander iets
gen, hoe fijn en klein dier het is, met
schitteren
aardwormtjens omgeven, en van eene geele kleur. ^^^

Hij weidt uit over de theaters en circus, ^^^^^^
genheid, dat er aan een wagenmenner eene enbsp;s

moet worden uitgereikt {IH. 51).

den vuurspuwen-

Wij krijgen eene beschrijving vannbsp;^^^^^

den Vesuvius, bij gelegenheid dat er in Napej ^^^

opheffing van belasting zal toegestaan wor en, ^^^^
schadevergoeding na eene vernielende uitbarsting

den vulkaan.nbsp;rieven

Verder heeft men den inhoud dier kostbare ^^
zeker al overzien, door
de herhaalde citaten ei
door ons gedaan. Hel aantal opmerkingen o ^^
adeldom en de roeping van een koning; hoe n ^ ^^^
onderdanen moet voorlichten: de
waardigheid v

-ocr page 145-

schillende andere betrekkingen; de schoonheid yan
vele deugden; de rechtvaardigheid der straf; velerlei
vakken van nijverheid die besproken worden, e. z. v.,
e. z. V.

Het zesde en zevende boek bevat een reeks formu-
len, voor de meeste posten in \'t rijk, van den hoog-
sten tot den laagsten. En toch heeft die laagste nog
iets edels. — Zij worden er in omschreven, en de
vereischten er toe aangeduid.

De konsul staat daar boven aan, daarna de patri-
cius,
dan de praefectus praetorio, waarvan wij zoo
dikwijls gewaagden, en eindelijk de
praefectus over
ßome (urbi). De
quaestor, de magister offtciorum (ook
reeds besproken) de beide
comités, wel bekend, e. z. v.
Vervolgends, dc opzichters over alle mogelijke an-
dere zaken, als van levens- en geneesmiddelen,
e. z.
V.; bestuurders der provincie (Suevië, Gallië,
Thessalonika), formules voor allerlei verbindtenissen
e. z.
V., e. z. V.

É

En daarmede rekenen wij de taak die wij ons op-
legden, zoo ver onze vermogens dit toelieten, in de
hoofdzaak, voor volbracht.

Wij hebben niet zonder genoegen gewerkt, want het
was een schoon onderwerp, dat wij te behandelen
hadden; wij genoten er bij, toen zich het tafereel des
miskenden tijdperks al meer en meer ontrolde voor
onzen geest, en wij doordrongen in het beminnelijke
charakter van onzen christen staatkundige. Daarom ook
vereenigen wij ons hier nogmaals in gedachte met

-ocr page 146-

hem, en eindigen ons opstel met de woorden, waar hy
zijne regelen voor de studie der gewijde
schrijvers

mede besluit:nbsp;i tr

»Heer, geef hun, die zich op de wetenschap loeier

gen, de genade der ontwikkehng en vordering; en^J^

uwe wet zoeken na te komen — de vergilfenis u

ner zonden! Opdat, als wij, met een hevig verlangen,

1nbsp;dringen,

tot het licht uwer schriften zoeken door it ^

wij niet worden verduisterd door het aantal onzer

den. Trek ons tot U, door de kracht uwer

laat ons niet rondwaren volgends onzen wil, na ^ ^^^

ons met uw kostbaar bloed herkocht hebt! ^^^^^^^

beeld in ons niet verduisterd worde, hetwelk a o

ry, het in uwe

zoo uitstekend schoon is, wanneer wjnbsp;^^^

hoede neemt. Laat de duivel, of wij zelve niej^
gaven verwoesten! Hoor ons, o heilige Koning, e ^^^
ons tegen onze zonden; en
verwijder ze ver van i
vóór dat uwe Rechtvaardigheid ons verdoeme.

»Red uw Werk van hem die het verwoesten^wij
dat de Vijand niet oorzaak zij dat anderen zic ^^
val brengen; hij, die zich zeiven heeft
doch laat hém veeleer ondergaan, die alles wi
nietigen.quot;

SPECTATORES , BENE VAI.ETE.

11 Sept. 1857.

-ocr page 147-

HET BOEK „DE ORTOGRAPHIA.\'

Inleiding.

Het was op aanzoek der monniken in het nieuw ge-
stichte Vivarenser klooster, die naar eene handleiding
verlangden, om met de gewenschte naauwkeurigheid
hunne afschriften van allerlei auteurs te kunnen ma-
ken, waartoe zij door Senator werden aangezet —
dat deze een
Compendium verzamelde van excerpten
uit de onderstaande negen grammatici; waarover wij,
voor zoo ver er weinig van bekend is, enkele mede-
deelingen zullen doen.

Het is in deze orde dat zij bij Cassiodorus Senator
worden opgegeven.

Gnaeüs coiinotüs, de Enuntiatione, vel de Ortho-
graphia.

Veliüs Longüs.

CüRTiüS Valeuianus.

Papuuanüs.

Adamantuis Martyrius

Eütyches, de Aspiralione.

-ocr page 148-

Cäecellius , Ortho(jraphm.
Lucios Caeciliüs Vindex.
Priscianüs.

I.

Wij vangen dan aan met

X.UCIUS ÄNKAEUS CORNÜT®®

(want aldus moet zijn naam geschreven
door G. Senator het eerste geplaatst, en
ste is der negen.nbsp;^^^^

Senator noemt hem Gnaeus, zoo als men

/ ■ ■ Qrawtnaiici\'

Cnejiis genoemd vindt, en in Putscimnbsp;jj^

Veteres—Agnaem. Dit is de overgang op A-nduem

zoo is het dan ook de naam van den zelfden pers

ofschoon er meerdere Cornuti hebben bestaan.

En of Cornutus de stoicijn, en Cornutus

matims éen en dezelfde persoon is geweest, oo ^^^

aan is geen twijfel. Wanneer we zien wat ^^elhquot;-^^

hem zegt, en daarnaast de plaats die

nator, als den oudsten der door hem gebezig s

1 fi enken dat er ge-
matici, wordt aangewezen - en oci^ ^^^^ ^^^^^^^^

volgelijk een grieksch stoicijn

1, op den zelfden tijd, te Bome zou anbsp;b

naam.

Ti.T, licm kivamen) van

1)nbsp;liegen! schoon C. S. .elf (en ^elea die ^^^^^^^^ ^

12 spreekt in cle «Condr.sioquot;; of men moei -

Ubris, m plaats van: duocledam ortl.W^\'^\'^nbsp;^^^^

2)nbsp;Zie G. J. de Maetki, Disp. htt. de.

3)nbsp;N. A. II. 6. IX. 10. .0.

worden), die
ook de oudquot;

-ocr page 149-

leefd hebben, dan bestaat er weinig grond om hier
aan twee personen te denken, te minder daar het
werk dat men aan eenen Cornutus
stoicus zou toe-
schrijven, zonder eenige bedenking aan den
grammaticus
wordt toegekend, en het grieksch schrijven tc Rome,
omtrent Neroos tijd, al meer en meer iets zeer ge-
woons werd.

De van hem bekende werken zijn deze:
ns(A Tf^g TÖiv Qaüip 0vaamg\', het eenige wat in zijn
geheel tot ons gekomen is.

\'Pjjxoqmal Ts/yai, slechts Uit aanhalingen bekend.
Jlqóg \\4.d-i^vó8b)qov, even zoo, alleen door Porphyrius
en Simplicius genoemd,
Do figuris Sentontiarum. -)

Commentarius in Yirgilium, welke door Sen ius op
verscheidene plaatsen in zijnen kommentaar wordt ge-
citeerd ; b.
V. Georg, I. v, 277, Aen, I. v. 49, 1S5,
492, IX.
V. S48. 673, Zoo als wij hem ook te-rug
vinden bij Fl. Sos. Charisius, in zijne
Institulioncs
grammaticae.

Commentarius in. Persimn, vroeger niet algemeen
aan Cornutus toegeschreven, maar thands meer zeker
diens werk.

De Enuntiattone, vel de Orthographia, door Cass.
Senator tot zijn compendium gebezigd. —

Van hetgeen hem zou kunnen toegeschreven worden
heeft de meeste zekerheid:

1)nbsp;Zie de Maktini, 1. 1.

2)nbsp;Gellius ÏX. 10.

3)nbsp;Verg. Eabbicius, Bihl. lat. IL bl. 265 (Ecl. 1721).

4)nbsp;PoTSCH, Gr. Vet. bl. 100. 102.

-ocr page 150-

Be Kommentariën bij Terentius. .. Terentius illustra-

tus est ab Helenio Acrone, Adesione, Espro,
Cornuto.Edd. Terent. Anlv. 1553, 1558, 1S46,
eonf.quot;

VBMUS ïaOWGWS-

die meer

In het uittreksel van dezen grmnmatictis
bekend is dan de voorgaande, blijkt ons weder Cas-
siodorus Senators afzijn van aanmatiging.

Het hoofdstukjen, hetwelk hij deßorata uit
noemden auteur betitelt, is genoegzaam
hem zeiven geschreven; hetgeen ons al
spoedig \'
wanneer wij Senators fragment bij de Ort ij ^^
van Velius Longus, zoo als dit voorkomt on er^^^

Grammatici veteres van Putsch, vergelijken. ^^

1 • rt ripr zmnen,
wij, dat de voorbeelden, de opeenvoJgms

en de stijl, veeleer Senators dan Velius werk

dat Senator zeker in \'t algemeen maar de namen i

grammatici aan zijne uittreksels heeft

dat ze voor zijne monniken meerder geza,^ m

hebben, dan eene spraakkunst, dadehik uit eigen brem

geput, bij hen zou verkrijgen.

Van dezen Velius Longus is ons anders niet an
dit werkjen
de Orthographia behouden gebleven.

1)nbsp;Fabk. 1. 1. I. bl. 31. 35.

2)nbsp;Zie beneden, op Priscianus.

-ocr page 151-

Hij heeft nog aanteekeningen op Lucretius geschre-
ven, waarvan hij de eenige oude
Commentator is;
maar wij bezitten die niet meer.

Ook schreef hij nog: Be usu antiquae lectionis,
dat wij missen.

Verder vinden wij hem bij Charisius {histif. gramm.)
genoemd, als een schrijver over derivationes en defi-
cientia
, als ook van aanteekeningen op \'t Qde boek van
Aeneis; en bij Papirianus, in het uittreksel van dezen,
bij Cass. Senator.

Er bestaat nog, op de bibliotheek der akademie te
Leiden, een handschriftjen van Semler, met aanteeke-
ningen o. a. uit Vellus Longus, overgenomen uit de
»editio Santandreana, 1S79,quot; aan Bondam gezonden,
die \'t voornemen had, de Grammatici van Putsch op
nieuw uit te geven.

5.

C0B.TIUS VAIiERXA^US.

Ik heb niets naders over dezen grammaticus ge-
vonden, dan hetgeen er bij Cass. Senator als uit-
treksel (»ex Curtio\'Valeriauo ista collecta suntquot;), van
staat opgeteekend, terwijl hij in diens werken nog
genoemd wordt, onder de
Orthographi antiqui, die
den monniken ter lezing worden aanbevolen, in ca-

1)nbsp;Gell. N. A. XVIII. c. IX. § 4.

2)nbsp;Zie verder Fabricius Bibl. 1. T. I. bl. 792. III. bl. 748.

3)nbsp;Bij Putsch 1. 1. overgenomen.

-ocr page 152-

put 30, der histit. div. litt. — Osann zegt, dat
het dezelfde persoon wel kan zijn, aan wien
Symma-
chus schrijft Ep. 69, L. VIII, doch dat gevoelen deel
ik niet, daar Valerianus in Senators tijd reeds
»an-
tiquusquot;, en Symmachus in 410 eerst gestorven was,
terwijl Priscianus, die ook nog tot de
eerste he t
der vijfde eeuw behoorde®), tegenover de
excerpeerde grammatici,
modermis genoemd wor ^
De tegenstelling zou te sterk zijn, indien hun lee-
tijd niet ten minste een honderd jaar, uit
-een-hep,
meer daar Curtius Val. hier bovendien naast andere
grammatici wordt genoemd, die bepaald van
oi
datum zijn.

PAPmXANUS.

Van dezen is ons alleen iets door Osann bekend
geworden.

Fabricius , noemt hem ook bij vergissing Papi-
rianus praetectatus.

Gellius 5) denkt er niet aan die twee namen aan
den zelfden persoon te geven. Bij Priscianus wordt

1)nbsp;Beiträge zur. gr. u. Röm. litt. gesch. 1839.

2)nbsp;Zie dit bewezen bij Osank, Beiträge, bl. 159.;
onder — Priscianus.

3)nbsp;Verg. zijn Appul. XVI, 30.

4)nbsp;BiU. Lat. D. I. bl. 794.

5)nbsp;Lib. I. e. 23.

-ocr page 153-

hij op verschillende plaatsen als autoriteit voor deze
of gene spelling aangehaald.

Verder is er niets van hem bekend, behalven het
fragment bij G. Senator, en zijne vermelding onder
de
antiqui, in de Institut, div. Utt.

ABAMAKTTIUS MAKT^ÄTOS.

Van dezen weten wij iets meer dan van de beide

laatste grammatici.

Tegen de verwarring, die er al meer en meer in
de taal ontstond, in de 4de en 5de eenw, schreef
Martyrius een afzonderlijk werkjen, over het gebruik
van B en V, dat hij in twee deelen splitste: »de no-
minequot; en de »verboquot;. — Deze hoofddoelen weder elk
in drieën: over de eerste, middelste en laatste syllabe.

Want in Gass. Senator is blijkbaar een fout in de
titels der hoofdstukken, vooral in dien van het laatste
gedeelte, waar klaarblijkelijk (zoo als Osann te recht
bemerkt, t. a. p.) »de b littera in
verboquot;, en niet
»in nominequot;, moet gelezen worden, dewijl het
nomen
met de drie eerste onderdeden is afgehandeld, en nu
het tweede hoofdstuk moet volgen. Doeh dit caput
vangt aldus aan: »De b littera trifariam in no-
mine posita, quantum possibilitatis fuerit, suffi-
cienter (ut puto) tractavimus (namelijk in het caput
dat daaraan voorafgaat)quot;. Uit de aanvangs-woorden is
bepaald de fout ontstaan.

-ocr page 154-

Van Adam. Mart. leeftijd is tot heden niets met
naauwkeurigheid op te geven, schoon er door Osann,
eenige sporen van gevonden zijn. \')

6.

SUTVGHES.

Deze is niet onmogelijk dezelfde grammaticus, welke
in twee boeken:
De discernendis coujugationibus ge-
schreven heeft, die wij nog bezitten. En dewijl hij
zich daarin, onder den naam van
Eutychius (d. i- al
leen de bovengestelde naam gelatinizeerd), een
leerlmg
en tijdgenoot van Priscianüs uoemt, zou ons zijn
tijd duidelijk worden.

Doch volgends een ander handschrift heet hij ook
Eutycius, en onder dezen naam staat hij nevens Ser-
vius, Priscianüs, Pompejus, en anderen, in het ge-
dicht van Alcuinus »de Episcopis
Eboracencibus.quot;^)

Men vindt in de handschriften Eutychius, Euticius,^
Eutus, Eutices,
door elkander; en zijn arbeid heet:
Ars de Verbo (Ars, zoo als men weet, = wetenschap
der spraakkunst s), terwijl de titel
de discernendis con-
jugationibus
slechts uit de voorreden outleend is. Daar
echter 1». het fragment dat Cass. Senator opgeeft met

1)nbsp;Zie de Beiträge, bl. 293.

2)nbsp;Zie Osann; t. a. p.nbsp;,, ßrthoiira-

3)nbsp;Cass. Seil.: »J« tracfat de partium declinatioiie.

phia; Oonclusio.

-ocr page 155-

in de 6 bestaande codices te vinden isnbsp;Gass.

Senator Eutyches in de instit. div. litt. c. 30, onder de
antiqui aanbeveelt, 3quot;. na Eutyches in het boek de Or-
thographia
nog twee andere grammatici, die vóór keizer
Hadrianus leefden, en eindelijk eersfPriscianus genoemd,
wordt, die alléén
modernus heet, »qui nostro tempore
Constantinopoli doctor fuit,quot; — zoo
houd ik bet er
voor, dat het dezelfde Eutychins niet is, die zich een
leerling van Priscianus noemt.

7.

CAEËBI.S.IÜS ®a,THOGaa»H1ïS. —CAECÏÏ.IÏÏS VIMBÏ5X.

Gellius 8) schrijft — CaeselUus Yindex % en haalt al-
zoo deze twee namen door-een. Hij noemt hem als
auteur van
Commentarii lectionum antiquariim doch
spreekt ook van geen ander werk dezes schrijvers. Hij
stelt zijn leeftijd vóór Hadrianus, dewijl Scaurus, de
tijdgenoot van dezen keizer, op Gaesellius aanmer-
kingen maakt.

Er is echter geen middel te vinden om den Gaesel-
lius en den Caecilius Vindex van Cass. Senator voor
den zelfden persoon te houden, daar bij uit beide af-

11 Zie OSASÏT; 1. 1.nbsp;. T 1,1 IE,

9 Vera-elijk lüevbijnbsp;Corpusnbsp;I, b . 151.

3) 111.^6, 11, XVIII. 11. 1, e. z. v. quot;Idenme fuerit certo dici

nequit, sed fuisse credibile est.quot;nbsp;_ _nbsp;v -

41 l\'^BK Bibl. L. I. f». 794., schrijft bijnbsp;vergissing «Caelius.

5)nbsp;N. A. II. 16. 6. III. 16. 11. VIL, 2. 1. XL 15. 2,.

6)nbsp;Ib, XI. 15. 3.

-ocr page 156-

zonderlijke fragmenten opgeeft, en bij den een, opzet-
telijk «Orthographusquot; schrijft. Maar wél is de auteur
van het excerpt: »ExLucio Caecdio Vindicequot;, getiteld,
dezelfde die
bij Gellius Caesellius wordt genoemd, en
die de schrijver is van het werk, dat
waarschijnlijk tot
titel had: »Stromateus sive lectionum antiquarum com-
mentariiquot;, waarvan, volgends Osann, door Senator het
cap. XI. bl. S517 tot fragment is gekozen.^)

PHZSCXAif\'O\'S.

De laatste der door Gass. Senator genoemde gram-
matici is Priscianus; »modernus, nostri temporis
auctorquot;, van wiens leeftijd ons door de jongste onder-
zoekingen iets meer bekend is geworden, dan van de
hier boven behandelde grammatici.

Het staat vast dat zijn leeftijd in dien van Senator
valt, en dat hij nä Papirianus geleefd heeft, daar
deze op verschillende plaatsen door hem wordt aan-
gehaald.

Het is door den meergenoemden Osann zoo goed
als tot zekerheid gebracht, dat hij
zeker niet na 537
gestorven, en bepaald reeds in 450, toen keizer
Theodosius de jongere onder zijne afschrijvers be-
hoorde, geboren was, hetgeen met de getuigenis van

Beiträge, bi. 330.
2) t. a. p. bl. 147.

-ocr page 157-

Senator, dat hij ook in diens tijd nog leefde, maakt,
dat we hem in het midden der vijfde eeuw moeten
stellen.

Evenwel rijst er nog een vraag bij ons op, het
fragment van Senator beschouwende.

Uit welk werk is dit genomen?

Uit zijn groote Comnieiitarms, tn XVIII boeken?.
Neen! daar is het fragment niet in te-rug te vinden.
Uit een zijner kleinere grammatische werken dan?
Dat is zeer onwaarschijnlijk, omdat het bepaald over
de spelling handelt, en die wordt in geen van die
allen besproken. Het moet dan uit een verloren werk
zijn; want van zijn naamgenoot, den filosoof Priscia-
nus, kan het bij geen mogelijkheid wezen! Of wij
moeten besluiten dat Cassiodorus Senator in den geest
van Priscianus, zoo als boven met Velius Longus
eenigzins \'t geval was, iets van zijn eigen hand heeft
gegeven; het geen ook door de over een-komst der
voorbeelden (tot toepassing der regelen) niet onwaar-
schijnlijk is.

Garet teekent bij Priscianus aan: »Fortasse iste est
cujus etiam menimit Dungalus in lib. contra Claudium
Taurincnsem Episcopum.quot;

1) Cassicd, Op. omnia. Ed. Eotom. bl. 618. b.

-ocr page 158-

VL

BIBLIOGRAFIE.^)

De oudste druk, met jaartal, is van 4491; doch
wij vangen aan met de gezamentlijke werken, of a
thands niet met de uitgaven van afzonderlijke stukken.

1S54. Magni Aürelii Cassiodori Variarum Libn Vi-
item de Anima Liber unus, Recens inventi (m
Spanje) et in Lucem dati a
Makiangelo Accübsio.

Aan den voet van de opdracht: » Augustse Vni-
delic. (Augsburg) Cal. Maii MDXXXIH.quot; Fol. (A)
1§79. M.
Aür. Cassiodori. Variarum lib. XII; prae-
ter minora opuscula. Jordani de origine acti-
busque Getarum liber, Apollinaris Sidonii de
Theoderico (Visigothorum) rege epistola, et le-

1) A. duidt aan: Amsterd. Stads bibliotheek.

B. quot; quot; Bahr, Röm. litt, gesch.

F » quot; Fabricius, Bibliotheca latina.

F. M. « quot; boekh. van Fred. Muller te Amsterdam.

L. » quot; Leidsche Ak. bibliotheek. „nbsp;Italien,

M.nbsp;»nbsp;.nbsp;Manso; Geschichte des Ostgoth. Reiches inx

R.

bl. 487.nbsp;, T,,,;,!\'!!

du Roure, Histoire de Théodoric le Gr. Roidlï.

t. L bl. 268.
Utrechtsche Ak. bibliotheek.

-ocr page 159-

gurn Visigothorum libr. X!I. Edictum Theode-
rici, regis Italiae, et Ennodii Panegyricus. Pa-
risiis ap. Sebast. Nivellium. Fol.

Variae, cura Gulielmi Fornerii; de overige
werken gedeeltelijk door Petrus Pithoeus be-
zorgd. (M)

1583. Tweede parijsche uitgave, bij Nivelle (cur. Gul.
Forn.), niet zoo volledig als die van
1579;
evenwel met Jornandes, \'t chronicon en En-
nodii Panegyricus er bij. in De voorrede is
van
1578 i) (M)

1588.nbsp;Derde uitgave van Nivelle. fquot;. Met Ennodii Pa-
negyricus etc. (M)

Van \'t zelfde jaartal:

Ed. c. n. G. Fornerii. {mQl de Amicitia, ex ms.
Jac. Corbinelli) Par. ap. Orry. Hoog Theod.
edict. Ennodii Panegyricus, Jornandes de or.
Get.) (L)

Deze uitgave wordt bij Fabricius (B. L. IlL c.
16 als fol. opgegeven. En bij Bahr ^R. litt. g.
bl. 603) 4°. »Paris 1584quot; gesteld. \'^)

1589.nbsp;Variarum Libri, eet. G. Fornerii not. Parisiis.
a Seb. Nivellium. 1589. f. (L)

(in eodem volumine Isidorus Hispalensis.)
1595.
Var. Epist. lib. XII et Chron. Jord. de or. Get.
Ennodii Paneg. — Fornerii notae. — Acc. not.

1)nbsp;Onder anderen aanwezig in de bibliotli. van Prof. Boot.

2)nbsp;R geeft op: quot;Edition de Pitliou. Par. 1588. 4°. Indien cr dus
geene verwarring bestaat, zijn er
mikstbïjs drie uitgaven van 1588,
en éen van 1589.

-ocr page 160-

Modii, P. Bross®! etc. Lugd. a. Jac. Chouet. (Ü)

1599.nbsp;Lihri Epistolaruni, alia. cur. Forner. Paris, iquot;-

(F)

1600.nbsp;Parisina quarta, vulgata per Orry. 8°. Tom. H-

(M)

1609. Ed. Petri et Jacobi Chouet. AureUa? Allobro-
guiïi. met Eunodii Pauegyr. 8quot;. (M)

Fabricius teekent aan (B. L. III. c. 16): -cum
notis Brosssei. Genev. A. 1609. quartoquot;. O
1622. Eene uitgave te Geneve in 8° , opgegeven door

Hamberger. — -)
1657. M. A. Cassiodori, Opera omnia. Ed. P. Bros-

saius, Genev. 1657. (F 31)
1650. Even als die van 1609 bij Fabricius (B L. etc.):
quot;cwm
notis Brossaei. Genev. 4°. editio paruni
emendata, nonante Zinzerlingio.quot; (F)
(1655.)
F. M. teekent aan, onder de opgave der editie
van 1657: »ld.
Genev. 1650, vel 1655.

En M merkt aan dat sommige exemplaren
der uitgave van 1650 »Sumfibtis Samijelis Choüet
1650quot; geteekend zijn, andere: »SumtiJjics Jo-
amis be Tocrnes 1650quot;; doch dat het volkomen
dezelfde editie is.
1656. Deze komt geheel over-een met die van 1650. —
Coloni® Allohrogum (Genev,), Sumtihus
Phi-
lippi
Gamonet. (M)
1679.
Opera omnia in duos Tomos distributa ad fid.
Mss. Codd. emend, et auct., not. et obs. illustr,

1)nbsp;Wij hopen dat de verwarring niet nóg grooter wordt.

2)nbsp;Directorium historie, modii (Bvi. Gött. 1772. 4®.

-ocr page 161-

cum indicib. locuplet., quibus prsemittitur il-
lius vita, cum Dissertatione de ejus Moiia-
chatui). Op. et stud. J.
Garetii. Mon. Ord.
S. Benedicti e congr.
S. Mauri. Rotomagi, Im-
pensis Ludovici Billaine, bibliopolse Parisiensis.
fgt;. (L B en A)
Tot heden was in geen dezer uitgaven opgenomen,
Complecoiones in Epistolas ét acta Apostolorum et Apo-
calypsin,
die nog verscholen lagen, en zoo diep zelfs
dat de geleerde Maffei meende, in
1721 er de eerste
uitgave van te leveren, naar door hem ontdekte codi-
ces (zie lager). Doch toen ze op nieuw, tot driemaal
toe, waren gedrukt, zijn ze nog door A. Groppo in
1729, over \'t hoofd gezien, die te Venetië eene goed-
koopere uitgave naar Garet bezorgde, als boekver-
koopers spekulatie, geheel met den zelfden titel
(pri-
mum in lucem prodit).

1729, Opera omnia in duob. t. distr. etc. primum in
lucem prod. etc. Venet.
Ant. Giioppbs. II. vol.
(U. en F. M.)

1) Voorzeker tot heden do beste editie; maar toch! quot;Quamqnam
o!quot; ... Bij gelegenheid der lange verhandeling: quot;de ejus Monachatuquot;\'
(nam. of Senator ooit wezenlijk van de orde der Benediktijnen was,
■of niet), merkt Eicir.
Simon {Crit. de Dupin 1730, vol. ], bl. 211) ,
het volgende aan : «11 aurait mieux fait de s\'appliquer à donner une
bonne édition des Oeuvres de Cassiodore, qu\'a traiter des choses inu-
tiles.quot; Doch dat gaat niet even gemakkelijk! Had Maffei
daar maar
ioe mogen komen, zoo als hij het voornemen er toe had!

-ocr page 162-

WERKEN, OOR AFZONDERLIJK UITGEGEVEN, E. Z. V.
Expositio in Psalterium.

Garet spreekt in zijne Praefatie slechts van twee
vroegere uitgaven, en ik geloof niet geheel met recht.
1491.
In Psalterium Expositio c. praef. Joann. de
Lapide (Jean de la Pierre (Heynlin?)) Basil.
Joh. Amerhach, litt. goth. f^
(L en F M)
1S19. PsaUerii David. Expos. Par. Andk- Boucard.
f. (L)

1§29. Cassiodorus in Psalmos emendatius editus Pans.
1S29. fol. Vide Colomesii Opera pag- 441 edi-
tionis a me curatœ (F). Waarsch. een 2 voor
een 1 (1319).

1879. PsaUerii Davidici Expositio. Par. Joan. Parvos
(le Petit). (ü)

KLEINERE WERKEN.

a.

Historische.

1quot;. Zonder jaartal, eene uitgave der historiae tri-
partitae,
Golon. Ulr. Zell. f». goth. lett. 163 bl. met
38 regels; in 2 kol.

-ocr page 163-

Nog 5 andere edities door Hain (volgends Bru-
nei ) opgegeven, zonder datum noch waarde (zie
hieronder).

Onder de inkunabulen te \'s Gravenhage, vinden wij :
«M. A. Cassiodori,
Be regimine ecclesiae primitivae
historia tripartita
(ex S. S. et Thcoderico) (§ i. t.
n. e. a.
(Parisiis G. Wolff, c. 1489) 108 Ml. char. goth.
S coll. 84 linn. c. s. s. c. et pp. nn. c. insign. ty-
pogr. in 4quot;.quot;

«Defensorium fidei contra Judaeos, hereticos et sar-
racenos. (acc. alius Tractatus de eadem materia sump-
tus ex
hist. trip. Cassiodori § I. t. n. et a.) (Ultra-
jecti. Nie. Ketelaer et Gev. de Leempt c. 1473) 80 Ml.
char. goth. 31 linn. in f°.quot;

1472. Tripartitae hist. libri XII; per Johannem Schdss-
ler
; regie urbis Augustensis civem, in M. goth.
193 bl. met 53 regels.

1825.nbsp;lUstoriae tripartitae ex tribus Gr. scriptt., So-
zomeno, Socrate et Theodoreto ab Epiphanie
Scholastico versis, per Cass. Sénat, in Epit. re-
dactœ. Libr. Xîl.
Beatus Riienanus (f 1847)
Basil. (B)

1826.nbsp;Historia tripartita; de regimine ecclesiae pri-
mitivae litt. goth. 4°. (L)

JDe regimine ecclesiae primitivae historia tri-
partita.
Zonder aanwijzing van plaats, jaartal,
e. z.
v. goth. lett. (U)

Zonder jaartal. Libr. XII. h. trip. Parisiis in

1) Manuel du Libraire:

-ocr page 164-

8quot;. apud Fiunciscüa! Regnaült, ad calcem Hist.
eccl. van Eusebius door Ruffinus vertaald. (F) i)

1S29. Chronicon. Sicard. (J. Sicrard jur. c. f 15S2)
Basil. (B)

1SS2. CüSPiNiANi cd. cum comm. — Basil, ap. Nic.
Gerbelius fol. (B L en U)

(Garet bezigde nog Onuphrius Panvini (van
Verona, een Augustijner monnik van de 16de
eeuw), die onder anderen:
Chronicon ecclesias-
ticmn
schreef).
1S88. Frid. Sylburgius. /iw^.
Rom. Scriptt. 1. minores.

Francof. Tom. I. bl. S91. Chronicon Cassiodori.
1590. id. id. Tom. 1. bi. 602 (L)
1S93. Uitgave van Lyon (verg. R. Simon, crit. de Dupin,
Tom. I. bl.
214). Notes de Foürnier et BiiossÉ.
1622. ibidem.

1648. Hist. Rom. Epit. ex museo Nic. Blancardi. Lugd.

Bat: 12». bl. 599.
1679. Verder in de Opsra omnia, van Garet, etc.

1787. Roncalli. Vetusta latinor. Scriptt. Chronica, ad
Mss. codd. emendata. Patav. 4°. P. H. bl. 161
en volg.

1)nbsp;Een mijner goede vrienden, de tegenwoordige bewerker van eene
verhandeling over de
GeseUedenis der Predihing in Nederland, maakte
de opmerking dat er een aantal holl. vertalingen der
Historiae tripar-
titae
bestaan.

2)nbsp;Verg. PTamberger. Director, hist. m. aev.

-ocr page 165-

1798. Cu. Fii. Rössler. Chronica medii eevi, etc. Tü
bingen. Tom. I. 8°.

Computus Paschalis. in de oude edd. Paris, en Genev.
Vervolgends bij Garet etc. bl. 396.

Libri XO. do rebus geslis Gothormn. Uittreksel van
Jornandes, een Goth, en naderhand Benediktijner mon
nik. 5S§.
De Gefarum sive Gothormn origine et rebus
gestis.

Iü88. gt;\' » FoRNEKil.
1679. » » Garüth.

Dan gedrukt met Paul Warnefrid (Diaconus): De Gest.
Longob.
Aug. Vindel. 4 513. fol. Ex recogu. Bonavent.
Vulcanii. Lugd. Bat. 1618 (Garet, praef. bl. V.); (hier-
uit in de Groots
Hist. Goth. Vand. etc. Amst. 16S8).

Jan. Grüter. Hist. Aug. Scriptt. lat. min. Ilannov.
18H. f. (Zoo ook Sylburg. Francof. 1S88. fol.)
Corpus Hist. Roni. Scriptt. Lat. (Genev, 1609. fquot;. —
deel.

Beatus Rhenanus» Basil. 1831. fol. (met de regnor.
succ.)

Fr. Lindenbrog. Hamburg 1611. 4quot;. id.
Bibl. Patr. Max. Lugdun. T. XL p. 1052. id.
Müratori. Scriptt. Rerum. Ital. — Medici 17S3. T. 1.
S. Pebïz, Mommenta Germaniae historiae (B).
Onder de inkunabuien te \'s Gravenhage vindt nen nog:

10

-ocr page 166-

» Cassiodori Senatoris Romani Libro V. capitule XVH
Constantii imperatori et liberii pape pro defensioè atha-
nasij alexandrie episcopi, Dijalogus e greco in latinum
per Cassiodorum Senatorem romanum translatus.quot;

C. Ch. Carus Gretschel, Ad Edictmn Athalarici re-
gis
Ostrogothorum, Lipsiae 1820, 4quot;.

J. C. F. Manso, Duo Athalarici Edicta, c. adnott.
Vratislaviae, 1824. 8quot;.

b.

Theologie; Taalkunde, etc. etc.

Dc orde van Garet volgende, moeten wij nu (Tom.
II) de
Expositio in Cantica Canticoriim bespreken, daar
wij
Expositio in Psalterium, als uitgebreider werk,
reeds behandelden. Over de echtheid zie men Garets
praef. bl. VIL en \'t Monitum bl. 503.)
1558.
Comment. in cantica canticorum. Friburgi. fquot;.

(L en F) (U. in voc. Aponio)
1679. bij
Garet etc.

1S66. de Institutione divinarum litterarum. — Lib. I.
J. PameliüsI), Antv. C. Plantin. 1S66. 8°. (L)

1) Deze Pampelius (Jacq. de Paiuelenj, .Aartsbisschop vaii Squot;
Omaars, f 1587, is ook idtgever van een werltjen: »
Cassiodoei, de
divinis nominibus.\'quot;\'

-ocr page 167-

1679. Garet, etc. Zie ook Schlosser, Univers. bist. III.
4. hl. 190 seq. (B)

1398. De septem discipUnis. Basil. 4°. (conf. Petr.

Blaesensis Epistola 101). (F)
1350.
De quator math. discipUn. Paris. Vascosanus.

(Michel de Vascosan) 4°, (L)
1580.
De septem disciplinis. Paris. 1580. 8°. (F)
1679.
Garet. etc. De artibus ac disciplinis liberalium
artium.

1831. Clausula inedita operis de artibus et discipUnis
liberalium Uterarum.
Aug. Mai. class, vet. e
Codd. Vatican, ed. Tom. III. Ftomae.

id. Commentarium de Oratione et de octo partibus
orationis,
bij Garet, verg. praef. bl. IX.

1579. Be Orthographia libellus, Plantan. typ. 8°.
Lu». Carrio cum epitome orthogr. Aldi Pu
Madütii. (F)

1589. id. cum Velio Longo et aliis quibusdam, ex
officina San Andreana.
8°. (Halle). (F)

(L) In kollektie; bij A. Manatius. ead. ed.
En verder in andere verzamelingen : Fulgentius,
Putsch, Ben. Casp. Haurisius, cet.

(Verg. hierbij het boven aangehaalde hand-

r

-ocr page 168-

schr. van Semier. Adversaria ms. ad Velium
Longum et Cassiodorum, etc. ex ed. Sanlan-
dreana.
(L. Mss. n°. 895).
1679. Garet. Ed. op. omn.

1835. de Anima. conf. Accdrsius.

En verder bij Garet etc.

1668. Formnla comitis Archiatrorum, J. H. Meibomuïs
(senior?). Helmst. H. Muller 1668. 4°. (L)

1800. Complexiones in Apocalypsin. Basil, 8°. (conf.
Georgiüs Mollerüs, dissert. de Cassiodoro. Alt-
dorf. 4686. p\'^ 20,)
(F)
1721. Complexiones in Epist. et Acta apost., et Apo-
cal.,
e vetustis, membr, (zoo als het heet; zie
bl, 141 en 120) nunc.pr, erutae a Scirio Maffei.
Florent. Manui. 4721, 8\'. (L)
Ook in
Fr. Sc. Maffei, Istoria teologica. Trento.

1742, t.

Ook in de BibUoth. Italique (Tom. IV. bl. 294.):
Complexiones sive Explicationes hreves in Epist. Apost.,
in Acta, et Apocalypsin-,
ex Ms. canonicorum Vero-
nensium
primdm in lucem datae Florent, 4721, etc.
Maffei heeft de uitgave van 4800 niet gekend, doch

-ocr page 169-

sedert dat Fabricius die deed opmerken (Bibl. 1. t. III.

c. XVI) had de geleerde waereld niet tot heden toe

Maffei voor den eersten ontdekker moeten houden.

Verg. alle werken waar de »Complexionesquot; in ge-
noemd worden, na 1791.

1721.nbsp;Eadem ed. acc. S. Maffei Ep. de nova Cass.
editione adornanda. (L)

1722.nbsp;Hetzelfde werk, cur. Sam. Chandleko, Episc.
add. praefat. Londini. 8°. (F. Inf. L.)

1725. Complexiones etc. e. vetustt. membranis. Ed.
altera (tweede dwaling) ad florent. expressa.
op. et cur.
Sm. Chardleri. Roterod. J. D. Be-
man 1725. (U)

1723.nbsp;dquot;. dquot;. Rouon. 1735, volgends Brunet, Manuel
du Lihraire.

(Ook vond ik »Rott. 1758.quot; op eene plaats.)

Zie nu nog op de leidsche bibliotheek het
ms. 896 (quaedam).

Verder de verzameling: »Patrologiae Cursus
completus, de P.
Migne.quot; »OEuvres completes
de Cassiodore.quot;
— E. z. v.

1) Moge dit voorbeeld van eenen grooten geleerde, en meer nog,
van zoo velen die na hem kwamen, ons ter verontschuldiging dienen,
zoo wij soms eene opmerkelijke uitgave onopgegeven hebben gelaten.

-ocr page 170-

AANTEEKENINGEN.

Bl. 33. De woorden van Priscus, die welligt eene emendatie be-
hoeven om recht duidelijk te zijn, worden door Pii..
Labbe, kort
weg, aldus vertaald: «Neque vero illi parva potentiœ aecessio conti-
gerat ex eo, quod Martis ensis erat detectus. Hic tamquam
sacer, et Deo bellorum praesidi dedicatus, a Scytharum Rcgibus olim
colebatur, et multis ante saeculis non visus, bovis ministerio fuerat
tune temporis erutus.quot;

De hyz. hist. Scriptt. Excerpta de Legationibus, bl. 65.

I

Bl. 92 en 99. Gregorius van Tours, na de plotselinge dood van
Amalasnnthaas moeder vermeld te hebben, zegt, zinspelende op de
dochter: «Non dubium est, tale maleficum esse de parte diaboli.\'
En eenige oogenblikken later: «Indignantes ergo Itali contra hanc
mulierem, Theodadum Regem Tusciae, invitantes super se Kegem
statuunt.quot; Het geen niet zeer over-een-stemt met de brieven dienaan-
gaande, uit Cass. Senators verzameling door ons
aangehaald.

-ocr page 171-

quot;Hic vero, cum didicisset qnae meretrix (welk eene opgewonden-
heid!) ista commiserat, qualiter propter servum (Traqnilaneni; waar-
van hij reeds melding maakte) quem acceperat, in matrem extiterat
parricida, su^ccenso vehementer balneo, eam in eodem cum unapuella
includi praecepit.quot;
nbsp;Hist, Franc. L. III. c. 31.

r

En dit alles wordt verhaald met eene minachting die haar niet an-
ders noemt, dan: quot;filia Theoderici.quot;

Het monogi-am vdor op het omslag en-\'t titelblad, is gevolgd naar
de opgave van Pinder en FriedEnder in hun boekjen: «die Münzen
Justiniansquot;, waar zij mededeelen dat dit de zekere monogram van
Theoderik (namelijk: «Theodericusquot;) is, waarvan men echter nog an-
dere, schoon minder authentieke opgaven vindt, in welke de T dui-
delijker uitkomt. Ook de voorstelling op de achterzijde van den om-
slag en op het achterschutblad, is aan \'tzelfde werkjen ontleend. Zij
verbeeldt Justinianus als Overwinnaar, met rijk versierden helm, en
nimbus, als zinnebeeld van de Kracht, op een met pajrelsnoeren be-
hangen paard. Eene gevleugelde
Victoria, met eene trofee ^in de
hand, treedt voor hera uit.

Het randschrift- quot;Salus et Gloria Eomanorum,quot; vat alzoo iedereen,
schoon het woord CO NOB wat minder duidelijk is. 33e waarschijn-
lijkste beteekenis daarvan is deze, dat CON eene verkorting is van
quot;Constantinopolisquot;, de plaats waar de munt geslagen werd; en O B;
in \'t grieksch het getal 72 aanduidende, de gehalte uitdi-ukt van 72
solidi-munten, welke het pond goud (waarvan deze miint geslagen
werd) moest opleveren, i)

1) Het gevoelen van Dr. Hermakhs is evenwel dat O B beteekenen zou Obsig-
naiiim;
hetgeen niet waBrscliijulijk is, devTïjl deze O B dan ook op zilver-en koper-
mniiten wel voor zou komen; hetgeen niet het geval is.

-ocr page 172-

mmm

1S2

Deze twee afbeeldingen kwamen ons geschikt voor om het tijdperk
van Cass. Senator te bepalen. Het Monogram toch is dat des stichters
van het rijk waarin onze staatsman zijnen grootsten roem verwierf,
en de afbeelding des overwinnenden Keizers toont den ondergang
aan van dat rijk, en sluit alzoo Cass. Senators leven af.

-ocr page 173-

EEK ATA,

De schrijver maakt verontschuhiigingeii voor eenige fouten:

Vooreerst denke men op bl. 8, in de noot uit Caki.0 Botta, niet
aan eenen Spanjaard, doch aan een Italiaan, welke de genoemde
Storia in \'t fransch heeft geschreven.

Op blz. 20 leze men in plaats van ^uitgeroepenquot; ■— «uitroepen\'quot;.

En op blz. 95: zij zocht hulp.

Verder is \'t duidelijk dat, op bl. 58, het alleronderste nootjen behoort
bij de noot die op blz. 57 reeds begint.

Eindelijk zal elke goedwillige wel verbeteren de v/oorden: heleefde,
hiervan, Theoderik, ed en er, in plaats van en, javzTi], en
apevvov, certamamine, amicicitia, e. z. v. e. z.v.; gelijk ook
eenige verzuimde cn overbodige lees- en toonteekens, op blz. 62
het nummer 1514, dat natuurlijk 514 wezen moet, op blz. 144,
,1. SicHard, en op 149 Chasdleri.

-ocr page 174-

iV-

s..

Fï-\' •■fetv-j-r;?^ / •■■■ j^v \'V^..

-ocr page 175-
-ocr page 176-

a mnbsp;*nbsp;« . .î-

1 - ■

-ocr page 177-

mm

■O?» -^lAfiP!^.

-ocr page 178-

\' .A

.\'VS*

rW

p*-

Tquot;

i

-ocr page 179- -ocr page 180-

â