VOORSTEL TOT ORGANISATIE
liitiV ■quot;tt\'A\'V*-fcV|V ■.ï
SÏNODALEN GEWETENSDWANG.
—oooot
UTRECHT,
KEMINK amp; ZOON. 4879.
li
Van wien is dit voorstel?
Vergunt ons op die vraag geen antwoord te geven. Is het voorstel goed, dan vindt het in zichzelf voldoende aanbeveling. Is het niet goed of vindt het geen instemming, dan zullen namen er niet veel aan veranderen. Laat het genoeg zijn te zeggen, dat het uitgaat van meer dan éénen, die de belangen van Gods Kerke in deze landen op het harte dragen.
Van meer belang dunkt ons de vraag: van hoe-danigen geest zijn de voorstellers ?
Ons andwoord is; zij behooren tot hen die van heeler harte gelooven en belijden, wat ook onze Gereformeerde Vaderen geloofden met het hart en beleden met den mond; — gelooven en belijden dus wat ook door die vaderen als de voldragen vrucht der leiding door den\' Heiligen Geest tot op dat oogenblik, naar den regel der Heilige Schrift, is uitgesproken in de formulieren van eenigheid.
Verder kunnen wij er bijvoegen, dat enkele der meest invloedrijke leiders der kerkelijke beweging in ons vaderland, met dit voorstel in kennis gesteld, tegen de hoofdstrekking er van geen bezwaar maken.
Waarom wordt dit voorstel gedaan?
Zoo niet alles bedriegt, dan is de ontbinding van het Ned. Herv. Kerkgenootschap in vollen gang. Al-
4
thans met den dag wordt alles meer een toonbeeld van verwarring. Allen, doch meest zeker den leidslieden der gemeente, zelfs den vredelievendsten onder hen, dringt de gedachte zich op; zóó kan het niet langer; wat moeten wij doen?
Versta men onze bedoeling wél! Zoo dikwerf wordt die vraag aldus beandwoord: Gij moet het niet doen, maar de Heer! Volkomen toegestemd! Iets doen is dan ook niet bedoeld in den zin alsof door menschelijke kracht of wijsheid uit de verwarring orde zou kunnen komen. Maar in dezen zin: wat moeten we doen om in gehoorzaamheid des geloofs niet na te laten wat de Heer der Gemeente op dit oogenblik als ons werk ons oplegt?
De tegenstand, dien de verandering van Art. 88 Godsd. Ond. heeft opgewekt, is niet een toevallig of voorbijgaand verschijnsel. Werd tot dus ver, in strijd èn met Gods Woord èn met de Synodale Reglementen zeiven, ook het grofste ongeloof en de meest besliste afval feitelijk in de Kerk toegelaten, thans heeft niet alleen de Synode, door de benoeming der Kerkelijke Hoogleeraren, officieel het recht der modernen in de Kerk erkend, maar, door de wijziging van evengenoemd artikel, de Kerkeraden, Ouderlingen en Predikanten, gedwongen iederen, ook den meest beslisten ongeloovige, in de Kerk toe te laten, niet om dezen daardoor gelegenheid tot bekeering te geven, maar om hem het recht toe te kennen de Kerk naar zijne inzichten te vervormen. In liet wezen der zaak wordt daardoor iiet Ned. Herv. Kerkgenootschap aan de Zwitseische Nationale Kerk gelijk, waarvan ieder, door zijn geboorte, lid is. Zij wordt met de gewone burgerlijke maatschappij op ééne lijn gesteld. Het onderscheid tusschen Christus en de
5
wereld wordt geheel uitgewischt. Ieder ouderling wordt gedwongen persoonlijk mede te werken, ook tot datgene wat in zijn oog een gruwel is. Dien toestand te aanvaarden zou zijn; verraad te plegen aan onzen Heer Jezus Christus.
We moeten dus niet zoozeer iets doen, als wel ons ernstig verzetten tegen den gewetensdwang dien men ons thans wil opleggen. Laat ons nu, ter juister beoordeeling van den toestand, nog even kortelijk de middelen nagaan die vroeger en later zijn aangeprezen.
Het eerste, schijnbaar het eenvoudigste, is: persoonlijke uittreding uit het Ned. Herv. Kerkgenootschap en aansluiting b. v. aan het Kerkgenootschap der Christelijke Gereformeerden. Dat dit niet anders kan dan met prijsgeving van rechten en bezittingen, moge eenigszins wegen, — waar het op \'t redden aankomt van de geestelijke goederen, door God aan de Kerk toebetrouwd, mag dit allerminst terughouden van zulk een stap. Doch er waren ernstiger redenen om dusver dien stap nog niet te doen. Die redenen zijn nog aanwezig. Immers: bij uittreding laat men achter eene menichte leden, te zwak om te scheiden van \'t kerkgenootschap waartoe ze door doop en belijdenis behooren, maar toch voor zich zeiven en hun kroost gehecht aan de waarheid van ouds door de Kerk beleden. Meê door onze schuld zijn zij in die geestelijke ellende gekomen. Wij mogen hen, zoolang dit vermeden kan worden, niet aan hun lot overlaten, vooral niet nu de strijd en de arbeid tegen den leugen in de Kerk niet ongezegend is gebleven. In één woord, het moet bij ons gaan niet slechts om de eigen vrijheid, maar bovenal om de vrijmaking van de Kerk uit de banden van het kerkgenootschap.
6
Een tweede middel is kerkherstel. Onder die min-gelukkig gekozen benaming verstaan wij het streven; om voort te gaan met zich in het kader der organisatie van het kerkgenootschap te doen gelden, zachtkens aan de zetels in de verschillende besturen te bezetten, alzoo te geraken tot eene zuivering van de Synode en dan van daaruit het gansche kerkgenootschap te hervormen.
Op dit pad worden de wandelaars steeds schaarscher. Tot vóór korten tijd kon men zich nog inbeelden dat in den geest die de reglementen toepaste en niet in die reglementen zeiven het kwaad was ingeslopen. Dat wordt echter met den dag minder mogelijk. De Synode gebruikt de macht die ze nog heeft juist om het raderwerk steeds meer te ontredderen, en toestanden in \'t leven te roepen, waarvan hervorming niet meer mogelijk is. Denkt slechts aan de regeling van het hooger godgeleerd onderwijs, en aan art. 38 van het regl. op \'tgodsd. onderwijs; voorts aan het gewijzigde art. 39 en aan het regl. op de rechten der minderheden, beide in aantocht. Daardoor zijn of worden toestanden geboren, die met een nieuw reglement niet meer te verhelpen zijn.
Die overtuiging wint veld, zij \'t misschien zonder dat men zich daarvan uitdrukkelijk rekenschap geeft. De poging tot oprichting eener vrije Universiteit op gereformeerden grondslag is daarvan onweersprekelijk bewijs. Haar te wenschen, aan hare oprichting meè te werken, is in beginsel uitspreken dat van z. g. kerkherstel niets te wachten is.
Een derde weg is; verscherping van de belijdenis dooide aansluiting aan de kerk tot een daad van hooger beteekenis te maken, en toekenning van rechten alleen aan diegenen, welke zoodanige belijdenis hebben af-
7
gelegd. Aangenomen dat zulk een middel tot kerk-zuivering zou leiden, het kan slechts door de Synode zelve in praktijk worden gebracht. En nu heeft de Synode niet slechts geweigerd dat middel aan te grijpen, maar zij heeft integendeel dooi\' haar laatste wetsverandering duidelijk getoond geenerlei waarborg tegen toelating in de kerk ook van de ongeloovigste en onverschilligste lieden te begeeren.
Een vierde middel is; breken met de synudale organisatie, zonder daarom uit te treden uit de locale gemeente bij welke men behoort. Anders uitgedrukt z. g. opzeggen van de gehoorzaamheid aan de Synode. Wij laten het min of meer juiste van deze uitdrukking daar. Gelijk in den laatsten tijd herhaaldelijk en zeer juist is aangetoond, kan er van eene gehoorzaamheid aan de Synode geen sprake zijn, daar de Synode niet is eene souvereine maar eene bedienende macht. Dies blijven tegenover haai\' onverkort in hun recht de gemeenten en de personen, die in gehoorzaamheid aan Gods Woord met haar en met het stel van reglementen, door haar aan de gemeenten opgelegd breken.
Die weg gaat het van verschillende zijden op. Reeds ten vorigen jare is van wege de groote meerderheid der classicale vergadering van Alkmaar aan de Synude geschreven, dat „zeer vele predikantenquot; in die classis „met goedkeuring van hun gemeenten geheel zelfstandig bij de aanneming van lidmaten te werk gaan, en, wat ook de Synode besluite, daarmede zullen voortgaan , omdat zij anders de achting voor zichzelven en het vertrouwen hunner gemeenten zouden verliezen.quot; In dit jaar hebben zeven dienstdoende predikanten uit verschillende deelen des lands der Synode bericht gezonden dat zij zich aan haar besluiten niet storen.
8
Zoo de modernen. Op soortgelijke manier, ofschoon niet willekeurig maar in gebondenheid aan Gods Woord, ook de recht zinnigen. De kerkeraad van Leiden heeft het sein gegeven en dat voorbeeld is reeds door velen gevolgd, zelfs door classicale besturen. Misschien sluit een enkel provinciaal bestuur zich eerlang aan de beweging aan.
Dat zijn ernstige verschijnselen, indien althans vaste overtuiging pal doet staan en de daad wordt gevoegd bij het woord. Conllicten kunnen dan niet uitblijven. In dat geval is het gevaar, indien we \'t zoo eens noemen mogen, voor de modernen minder groot dan voor de orthodoxen. De eerstgenoernden ontslaan zich eenvoudig, eigener autoriteit, van alle eeden en beloften, maar zij hebben deswege niets te duchten van de Synode. Vooreerst niet, omdat de modernen, die alles, ook de grootste losbandigheid binnen het kerkgenootschap toelaten, zelden of nooit een tegenstand opwekken waarover de besturen uitspraak hebben te doen. Ten anderen niet, omdat de meerderheid in de Synode, hoewel Groningsch of z. g. Evangelisch, jaren lang getoond heeft alles liever te willen, dan te breken met de modernen. Elke moderne stoutigheid doet haar wel eens meewarig \'t hoofd schudden over dat te vér gaan, maar bij slot van rekening zint zij toch slechts op pogingen om de deur nog verder open te zetten, ten einde tegemoet te komen aan de bezwaren der modernen.
Met de rechtzinnigen staat het anders. Zij zullen in conllict komen als zij, consequent doorgaande, niet alleen aannemelingen afwijzen die niet gelooven, maar ook onderzoek doen naar de waarde der attestaties door andere kerkeraden afgegeven. Zulke conllicten moeten
9
komen, zelfs al gaf de Synode gehoor aan den wensch van het classicaal bestuur van Wijk bij Duurstede om art. 38 in te trekken. Vooreerst heeft zulk een voorstel al zeer weinig kans van aangenomen te worden, indien de leden der provinciale besturen althans niet spelen met hun stem. Doch al gebeurde het ook, dan nog zou men zich niet daarmeê kunnen tevreden stellen, zoo men zich althans niet met een lictie wil vergenoegen. Immers is het een feit, o. a. bevestigd door de straks vermelde verklaring der classicalc vergadering van Alkmaar, dat op de geloofsovertuiging der aannemelingen reeds sinds lang niet wordt gelet en dus de z. g. kerkelijke attestatie niets meer is dan een „beschreven stukje scheurpapier,quot; waarop men, in geestelijken zin, iemand niet als lid der kerk erkennen kan.
Bij dergelijke geschillen waren de kerkelijke besturen steeds vol ijver om strengelijk te kastijden wie „orde en rustquot; verbrak. Dat zouden zij natuurlijk nog zijn. Getuigen de Afscheiding en de Moerdijksche geschiedenis. Formeel, d. i. met de reglementen in de hand, heeft de Synode meestal het recht aan hare zijde. Zoolang de Staat de souvereiniteit van de Synode erkent, heeft afzetting door de Synode onthouding van tractement en ontneming van al het kerkegoed ten gevolge. Op het einde van dezen weg ligt één van beiden: óf de kerk verlaten óf zich onderwerpen aan de Synode, om het even wat zij verordent. Van dat eerste spraken we reeds als niet gewenscht, omdat onze strijd bedoelt: vrijmaking der kerk. Het andere strijdt tegen den eisch der consciëntie, die zich gebonden weet aan Gods Woord.
10
Onheilspellend dus ziet het aan allen kant er uit. Doch juist in deze dagen moet, naar ons dunkt, het uitzicht worden verlevendigd op eene uitkomst, reeds lang door sommigen verlangd maar steeds nog niet verkregen. Zooveel rondom ons schijnt te profeteeren dat de dagen van de Synode en van de daarmede samenhangende organisatie geteld zijn. Dat ze geen stand kon blijven houden, was te voorzien. Het vloeit voort uit haren on wettigen, ongereformeerden oorsprong. Zij is creatuur van den Staat en dus opgelegd door eene macht, vreemd aan haar leven. Zij is gefatsoeneerd naar het model der revolutionaire eenvormigheid en centralisatie.
Dat zij hare tirannie nu reeds ruim 60 jaren heeft kunnen uitoefenen, geeft haar volstrekt geen recht om zich door de kerk erkend te achten. Het verzet was aanvankelijk gering, omdat het gereformeerde leven toen weinig kracht openbaarde. Maar het verzet dat zich èn terstond in 1816, èn later in de dagen der afscheiding geopenbaard heeft, is gewelddadig onder-drukt door eene regeering, die haai\' macht stelde ter beschikking van haar agent, de Synode, en zich zelve gerechtigd achtte een Staatskerk in ons land in te voeren en te handhaven.
De ure moest slaan waarin aan dat onhoudbare een einde komen zou. \'t Was maar de vraag, Dr. Kuyper heeft het in 1869 reeds uitgesproken, of de Kerk vrij zou worden, door dat de Staat de banden losmaakte door intrekking der K. Besluiten van 1816 en 1852, dan wel of de Kerk zelve die banden zou doen springen.
Wie durft nog hopen dat het langs dien eerstge-noemden weg zal gebeuren ? Is niet de heer van Lijnden van Sandenburg minister geweest\'? Heeft
11
niet de heer Smidt reeds geruimen tijd, althans naar Nederlandsche maat, aan het hoofd der zaken gestaan? Heeft niet de eerste getoond, is niet de ander een heel eind op weg om te toonen, dat de ministerieele zetel medebrengt te vergeten wat men als kamerlid heeft bepleit?
Zoo moet het dan komen tot dat tweede, tot het doen springen van de banden door de Kerk zelve. Doch dit kan niet anders gebeuren dan met breuke, met schok. Vandaar misschien dat velen nog terugdeinzen om de stappen te doen, die tot zulk een einde kunnen leiden. Doch laat niemand hunner vergeten: of gij die stappen meêdoet of niet, daarmee wordt dat einde niet afgewend, \'tZal komen. De vraag is dus niet: hoe zullen wij dat ontwijken? maar: hoe zullen wij dat zóó te gemoet gaan, dat die breuke \'t minst breke, dat uit dien chaos zoo spoedig mogelijk eenige orde geboren worde?
Met het oog op die ernstige toekomst en die zoo belangrijke vraag doen wij dit voorstel.
Welk voorstel dan?
Wij moeten beginnen met als onwettig te behandelen wat metterdaad onwettig is. D. w. z. voor het behoud der synodale organisatie moeten wij geen vinger meer uitsteken. Misschien verdiende nog wel eens wat nader dan ooit geschied is het voorstel overwogen te worden van onzen diep betreurden G. Doedes om zich terug te trekken uit alle synodale besturen, behalve uit de kerkeraden. Doch daarvoor breken wij nu geen lans. In ons voorstel kan dat gelieele mechanisme, doch alleen in zijn administratief karakter, nog aangehouden worden. Maar in stede van huis te zijn, moet het in onze
12
schatting niet meer zijn dan een steiger, waarachter en waar binnen het echte huis wordt opgebouwd.
Binnen den kring der synodale inrichting moet eene nieuwe organisatie worden voorbereid die te bestemder tijd de bestaande kan vervangen. Dit nieuwe moet geplaatst worden op het rechte fundament, Gods Woord. Komt de crisis, ziet, dan zijn althans de grondlijnen van het gebouw getrokken. Het andere volgt van zelf. Gemakshalve onderscheiden wij dat oude van het nieuwe door de benamingen Hervormd en Gereformeerd. Zoo moet dan in de Hervormde gemeente de Gereformeerde zich groepeeren; nevens den Hervormden kerkeraad de Gereformeerde fungeeren; enz. De nieuwe Collegies moeten, ter onderscheiding, in naam van de nu bestaande verschillen. Welken naam men kiezen wil is van minder belang.
Deze geheele organisatie moet wortelen in de gemeente. In geen enkel ander punt biedt de tegenwoordige toestand van het kerkgenootschap gelegenheid tot aanhechting voor de nieuwe. Gereformeerde organisatie aan. Zelfs de werking van art. 23 heeft daarin geen verandering gebracht. Niet alle kerkeraden zijn dooide keuze der gemeente gevormd. In vele kerkeraden zitten , nevens rechtzinnige leden door de gemeente gekozen, predikanten die nog krachtens de oude regeling daar gekomen zijn. De overige besturen zijn ingericht naar de synodale reglementen, die in geheel clericalen geest zijn opgesteld. Wij moeten dus terug tot de gemeente zelve. Boven die gemeente mag van het bestaande niet liet minste zoo maar voetstoots worden erkend. Om tot een zuiverder toestand te komen, mag niemand zich zaakgelastigde der gemeente rekenen, zonder dat zijn mandaat hem op nieuw van harentwege zij verstrekt.
13
Zelfs mag de Hervormde gemeente niet. zoo maar zonder nader voorbehoud als grondslag worden genomen. Allereerst moet overal de gemeente worden gekeurd. Wij bedoelen dit niet in labadistischen zin: de gemeente der wedergeborenen. Maar in den zin van het Gereformeerde kerkrecht: allen, die de belijdenis der waarheid zijn toegedaan. Wat de tweede clausule aangaat, dat deze belijdenis niet mag weersproken worden door den wandel, daarop kan eerst naar recht worden gelet, als, naar dit voorstel, vertegenwoordigende lichamen zullen zijn gevormd, bekwaam en gerechtigd om in dezen te handelen. Aanvankelijk moet het aan ieders consciëntie worden overgelaten om uit te maken of hij al dan niet zich scharen kan onder hen, die de belijdenis der waarheid toegedaan zijn.
Om tot dit doel te geraken dunkt het ons voldoende, indien instemming met den Heidelhergschen Catechismus en het Kort Begrip der Christelijke Religie wordt geeischt van hen, die tot de Gereformeerde gemeente willen worden gerekend. Immers onderteekening van alle formvilioren van eenigheid werd nooit van alle leden der Kerk gevergd. De Catechismus en het Kort Begrip zijn als leerboeken eigenaardig aangewezen tot toetsing van hun verhouding tot de Gereformeerde kerk.
Do noodige stappen tot zulk een openhaar worden van de Gereformeerde gemeente kunnen worden gedaan door predikanten of ouderlingen, of, zoo onder deze niemand der Gereformeerde belijdenis is toegedaan, door een of meer leden der gemeente. Zij roepen eenvoudig op allen die instemmen met Catechismus en Kort Begrip, om met hen te handelen naar dit voorstel. Langs dien weg wordt, eene basis verkregen, waarop kan worden voortgebouwd. Zoo wordt
44
eenigermate eene gemeente gevormd die dien naam mag dragen. Zoo wordt een standpunt gekozen, niet in een van die vele reglementen, die alleen kracht ontleenen aan die onwettige synodale organisatie, welke juist behoort te verdwijnen. Zoo staat men op den bodem van Gods Woord, waarin genoemde belijdenisschriften gegrond zijn. Tevens vat men de lijn der historische ontwikkeling weêr op.
Uit dien grond nu kan groeien de nieuwe „Gereformeerde organisatiequot;, zooals wij haar op blz. 12 noemden, in onderscheiding van de nu bestaande, „Hervormde.quot; Door de Gereformeerde gemeente worde benoemd een Gereformeerde kerkeraad, die nevens den Hervormden sta, maar daarvan onafhankelijk blijve.
In die kerkeraden moet, naar eisch van het Gereformeerde beginsel, bet zwaartepunt worden gezocht. De zelfstandigheid van elke gemeente als openbaring van het lichaam van den Christus moet worden erkend. Maar tevens zullen de meesten zeker ook gevoelen liet gewicht van het aanhouden der betrekking tusschen de verschillende gemeenten. Op allerlei manier komen de gemeenten met elkander in aanraking. De eenvoudigste wijze om dat alles te regelen, bestaat in het aanhouden van de banden van Classis en Synode provinciaal. Dat was trouwens vroeger ook zoo. Ter vermijding van allerlei omslachtigheid ware het allicht \'t best, zoo dan ook door de Gereformeerde kerken in ons land uit de Hervormde organisatie werd overgenomen eene Synode-nationaal. Misschien zou in dat geval de Synode-provinciaal kunnen wegvallen. Doch dit zijn eigenlijk zaken, die het best kunnen worden geregeld bij het bespreken van de kerkorde, die uit deze nieuwe toestanden zal ontstaan. Met het beginsel zelf
15
hebben al deze détails niet te maken. Hoofdzaak is vooreerst maar, dat zulk eene Gereformeerde organisatie tot stand kome.
Bij deze lichamen, langs dien weg te vormen, moet de geestelijke grondslag gezocht worden in de formulieren van eenigheid, zooals deze \'t laatst op de Synode van Dordrecht in 1618 en \'19 zijn gearresteerd. Bij een terugblik op de lijn der historie is dat het eerste vaste punt dat ons oog ontmoet. Dat zijn bezielde en bezielende stukken. Daaruit ademt ons tegen de geest des geloofs. Geen ander symbool kan of mag als ver-eenigingsleuze worden gekozen.
Daar wordt, dit is zoo, op het onderteekenen der formulieren gesmaald, alsof daarin een onderwerping aan menscbelijk gezag, naar Boomschen trant, lage opgesloten. Doch wij trekken ons die smaadredenen niet aan. Wij verlangen veeleer, in deze tijden van ongeloof en afval, krachtig en openlijk uit te spreken dat wij nog altijd diezelfde waarheden belijden, waarvoor onze vaderen hun bloed veil hebben geliad; waarheden welke die vaderen niet hebben uitgedacht, maar die zij, geleid door den Heiligen Geest, aan de Heilige Schrift hebben ontleend; en die ook wij, door dienzelfden Geest geleid, in de Heilige Schrift hebben teruggevonden.
Het is hier de plaats niet om het. goed recht van een geschreven Belijdenis ook in een Protestantsche kerk aan te toonen. Toch mogen wij een enkele opmerking niet achterwege laten. Indien men een Synode als eene Overheid beschouwt, gelijk dit bij de thans heerschende wanbegrippen het geval is, dan staat het vaststellen van een geloofsbelijdenis gelijk met het opleggen van een regel, dien, om zich van eigen onder-
16
zoek te ontslaan, elk lid der kerk blindelings aanneemt. In dien toestand is besnoeiing, ja geheele verwerping-der belijdenisschriften wenschelijk, en de tegenwoordige Synode voldoet aan een onbewust instinct, wanneer zij, die zicb zelve overheid en de gemeenteleden van het kerkgenootschap haar onderdanen waant, zich meer en meer aan het handhaven der belijdenis onttrekt. Maar geheel anders is het, wanneer de belijdenisschriften eenvoudig de uiting zijn van een aantal zelfstandige kerken, die zich één gevoelen in den ge-loove, en daarom tot samenwerking vrijwillig zich verbinden. Die schriften zijn dan geen wet, maar een herkenningsteeken.
Het is waar dat, wie die belijdenisschriften verwerpt, niet in de Kerk kan blijven. Maar als de gansche gemeente dit doet, en zich dan aan het Synodaal verband onttrekt, schaadt dit niemand. Doet de gemeente het niet, is het dan niet billijk dat haar gelegenheid gegeven worde ontrouwe leden, vooral ontrouwe leeraars, te verwijderen? Slechts dan kan een Synode een onzedelijken dwang uitoefenen, wanneer de Staat, gelijk voorheen en thans nog, of aan het lidmaatschap der kerk staatkundige voorrechten verbindt, of, met behulp van de schatkist, de eene kerk boven de andere bevoorrecht. Doch eene Gereformeerde Synode, gelijk die in dit voorstel beoogd wordt, heeft met den Staat niets te maken. Zij zal haar historische rechten verdedigen, maar behoeft den bijstand van den Staatsarm niet. Dit middeneeuwsch voorrecht wordt alleen door de hedendaagsche, clericaalgezinde Hervormde Synode verdedigd.
Ons dunkt dat ieder, die zegt „te steunen op Gods Woord en in overeenstemming te zijn met de belijde-
17
nisschriften der Kerk,quot; geen bezwaar tegen ondertee-kening van die formulieren kan maken, vermits in die onderteekening geenszins instemming met elk woord en elke bewijsvoering ligt opgesloten, maar alleen een medebelijden van de stukken der leer, waarin de volle raad Gods door de opstellers dezer formulieren ontvouwd is, zoodat, even als bij onze vaderen, de leermethode, de uitdrukkingswijze en de punten van kerkregeering in het midden zouden worden gelaten. Te minder bezwaar kan daartegen bestaan, wanneer die onderteekening gepaard gaat met, ja geschiedt ter verkrijging van eene zoodanige organisatie van de Kerk, dat er wederom gelegenheid ontsla om bezwaren, die deze of gene geloovige legen de formulieren mocht ivillen inbrengen, langs den in het Gereformeerd Kerkrecht omschreven weg, aan de Heilige Schrift te toetsen.
Eisch der gereformeerde beginselen is het zonder twijfel dat „beschreven en beleden belijdenis elkander dekken;quot; „dat men, wat men allengs beter inzag, ook beter te omschrijven heeftquot;; „dat men, na elke nieuw opgekomen ketterij, waartegenover de Kerk zich van haar belijdenis weer scherper en beter is bewust geworden, die geestelijke winst in zijn confessie overboekequot;; „dat tegen elke nieuw opkomende dwaling de oude onveranderlijke waarheid met altijd nieuwe wapenen verdedigd worde, en dat de Kerk daartoe aan haar leeraren en leeken een leiddraad in handen geve.quot; Nadere omschrijving der waarheid in de formulieren kan met handhaving van al datgene „wat afdoet ter zaligheidquot; uitnemend gepaard gaan. Want „wet des geloofs en devS levens is alleen Gods Woord.quot; Doch van wie kan zulke wijziging der formulieren uitgaan? Immers uitsluitend van hen, die op het stand-
2
18
punt der formulieren staan en, door ze te onderteekenen, zich in geestelijken zin als kinderen der Kerk legitimeren. Zij alleen zijn bevoegd te constatee-ren, dat tusschen de oude en de nieuwe formulering in liet wezen der zaak geen verschil bestaat. Buiten hen om eene nieuwe belijdenis voor- en vast te stellen, is slechts mogelijk voor diegenen, die zich van de Kerk afscheiden, tenzij de geheele gemeente, zonder uitzondering en vrijwillig, zich met het nieuw door hen aangeboden formulier vereenigde.
Ook zij derhalve die, ofschoon zich bewust op den bodem der formulieren te staan, tegen de ondertee-kening ervan bezwaar maken, zelfs dan wanneer deze tot het bijeenroepen van eene ware Synode kan leiden, — ook zij kunnen, althans zijdelings, dit voorstel ondersteunen. Wel kunnen zij zich nog niet aan de beweging aansluiten. Doch wat nood? Ons voorstel beoogt, voorloopig althans, enkel eene uitwerking van zed cl ij kon aard. Formeel wordt niemand buiten het nu bestaande kerkgenootschap gesloten. Zij nu die nog niet toetreden, doch, met de H. Schrift in de hand, de gegrondheid hunner bezwaren wenschen aan te toonen, kunnen, door dien weg te volgen, zoodanige wijziging der formulieren provoceren, dat ook hunne toetreding mogelijk worde. Mocht een onchristelijk conservatisme zulk eene wijziging, ofschoon gerechtvaardigd, van de hand wijzen, dan zou dit de meeste schade toebrengen aan de vrijwillige vereeniging van gelijkgezinden, welke door dit voorstel beoogd wordt, daar haar beste en ernstigste leden aan die Gereformeerde, doch zich niet telkens Reformerende kerkeraden zouden onttrekken.
Slaat men derhalve den thans voorgestelden weg in,
19
dan zal zich van lieverlede de vereeniging vormen van allen die waarachtig op den bodem der belijdenisschriften staan.
Laat ons thans nog eenigszins nauwkeuriger nagaan, hoe die „Gereformeerdequot; kerkelijke organisatie er ongeveer zal uitzien, indien dit voorstel in beginsel wordt aangenomen.
In elke gemeente zou een Gereformeerde kerkeraad moeten worden gevormd. Dat spreekt van zelf, in plaatsen waar de Hervormde kerkeraad óf geheel óf gedeeltelijk vijandig is. Maar hij moet ook zijn daar, waar de Hervormde kerkeraad, zelfs geheel, in goeden geest is. Al zou die nieuwe kerkeraad bestaan uit precies dezelfde personen als de Hervormde, toch mag die Gereformeerde dubbelganger niet achterwege blijven.
In \'t voorbijgaan merken wij op, dat het bezwaar van tijdverlies, \'t welk men tegen zulk een dubbeltal van raden Inbrengen kan, niet zwaar behoeft te wegen. Men kan veel vereenvoudigen. B. v. Eerst wordt eene vergadering gehouden van den Hervormden kerkeraad. Men bepaalt zich daarin tot de strikt noodige administratieve zaken. Snel kan dat atloopen. Onmiddellijk na sluiting dezer eerste vergadering wordt eene tweede geopend, een van den Gereformeerden kerkeraad, waarin dan alle zaken worden behandeld, die de belangen der gemeente raken.
De noodzakelijkheid van het aanhouden van twee lichamen, althans bij de kerkeraden, springt bij eenig nadenken in het oog. De kerkeraad eener gemeente moet vrij zijn om te handelen naar den eisch van Gods Woord en naar den drang van het Gereformeerde leven. Dat is de Hervormde kerkeraad niet, daar hij nog
20
altijd zit in het synodale gareel met zijn ontzielend regle-mentarisme. Daarom moet de Gereformeerde kerkeraad er zijn, die zich in niets door die reglementen gebonden behoeft te rekenen. Doch wij mogen daarom den Hervormden kerkeraad, voorloopig althans nog niet, overlaten aan de Synodalen. Onzen invloed in dat lichaam moeten wij behouden of verwerven. Die Hervormde kerkeraad moet dienst doen als \'t ware als bliksemafleider. Door zijn bestaan en zijn zij \'t dan ook zeer stroeve werking, moet verhinderd worden dat eenig hooger synodaal bestuur rechtstreeks zou gaan inwerken in de gemeente. En de zijdelingsche werking moet zooveel mogelijk worden verlamd. Dat moet die Hervormde kerkeraad doen, doch ook niets meer. Alle kracht moet worden geconcentreerd in de Gereformeerde kerkeraden en daaruit geboren Classen en Synoden.
Deze gedachte is niet geheel nieuw. Een dergelijk beginsel is reeds gedeeltelijk toegepast op het Vrij Beheer der kerkelijke goederen. Ook daar dreigde het gevaar, dat de Synode een aanval zou doen door de poort van het reglement voor kerkelijk opzicht en tucht. Personen toch, die als kerkvoogden Vrij Beheer hadden verdedigd, had een classicaal of ander bestuur kunnen censureeren en alzoo hun herkiezing onmogelijk maken. Daartegen hebben vele gemeenten maatregelen genomen, en bij voorbaat die werking der censuur verijdeld door een afwerend artikel toe te voegen aan hun reglement. Welnu: hier is ook het doel geen ander dan dit: verijdeling van alle aanvallen van het Synodaal bestuur, waardoor de vrijmaking der Kerk uit de banden van dit kerkgenootschap zou kunnen worden opgehouden of verhinderd.
21
Die Gereformeerde kerkeraden moeten zooveel mogelijk alles aan zich zien te trekken, en aan de Hervormden zoo weinig mogelijk overlaten. De praktijk zal spoedig leeren hoever men daarin kan en moet gaan. Doet men dat, dan zal dat geheele synodale mechanisme nog duidelijker dan thans in al zijn zielloosheid openbaar worden en ten slotte wegzinken in zijn eigen ellende. Reeds zijn de jaarlijks minderende collecten voor allerlei synodale fondsen daarvan een bewijs. Die vermindering kan nog toenemen. B. v.: in een Herv. kerkeraad komt eene circulaire van de Herv. Synode over eenige te houden collecte. Die kerkeraad besluit zulk eene collecte te houden. Doch de Gereformeerde kerkeraad late tevens bekend maken, dat hij van zijnentwege eene collecte zal houden voor eenig dergelijk doel en vraagt dat men zijn gave hem geve. In den regel zal voor de Hervormde Synode dan weinig meer overschieten. Moet deze toch haar fondsen in stand houden door hetgeen haar geestverwanten haar bezorgen, dan zal ook in de synodale schatkist al spoedig de bodem zichtbaar worden. Men zou dan tevens, om te toonen dat men de personen die uit de synodale kas trekken niet wil benadeelen, dezen rechtstreeks eenige ondersteuning kunnen schenken.
Doch die Gereformeerde kerkeraden zullen verder moeten gaan. Zij zullen geestelijk toezicht moeten houden over hen, die zich aan de Gereformeerde gemeente hebben aangesloten. Alzoo zal de vervulling mogelijk worden van de 2e clausule, vermeld op bladz. 14; het toezien dat de wandel de belijdenis niet weer-spreke. Zooveel mogelijk zullen zij te zorgen hebben voor voorziening in de geestelijke behoeften in iedere plaatselijke gemeente, door prediking en catechisatie.
22
voor zoover daaraan niet op de rechte manier in het synodale lichaam wordt voldaan.
Op die wijze zou een goed deel van den evange-lisatie-arbeid, die nu door vereenigingen en particu-lieren wordt gedreven, geleid kunnen worden in het kerkelijk spoor. Wat kracht daarin schuilt, bewijst ons de arbeid der Christelijke Gereformeerde Kerk in verschillende gedeelten van ons land. De Gereformeerde classis zoude ook het patronaat kunnen aanvaarden over tal van inrichtingen, die nu nog geheel op eigen wieken drijven, en deze alzoo een krachtigen steun daardoor ontvangen.
Voor die classis zouden ook aanklachten kunnen worden ingebracht tegen predikanten en ouderlingen. Al zijn deze heeren niet toegetreden tot die Gereformeerde organisatie, dat deert niet. De Gereformeerde classis strekt hare jurisdictie eenvoudig even ver uit als de grenzen reiken van de Hervormde gemeente. Zij onderzoekt zulk eene aanklacht en daagt de aangeklaagden voor haar forum opdat zij zich verantwoorden kunnen. Of zij verschijnen of niet, toch wordt uitspraak gedaan, zoo ten minste voldoende gegevens aanwezig zijn. Dat oordeel wordt dan bekend gemaakt. Kracht om dat vonnis uit te voeren, door zulk een predikant of ouderling te schorsen of af te zetten, heeft zulk een lichaam natuurlijk niet. Maar het doel waarom het voornamelijk te doen is, wordt dan toch bereikt. Een zedelijke invloed wordt in de gemeente uitgeoefend en niet meer de persoonlijke opinie van dezen of genen, maar de meening van eene bevoegde vergadering zal tot voorlichting kunnen dienen.
Nog een practisch resultaat ligt dadelijk voor de hand. De eisch tot intrekking der besluiten van 181G en
23
1852 is reeds meermalen gedaan. Zoo is ook reeds gevraagd eene organieke wet op art. 168 van de grondwet, \'t Waren dusver echter slechts private personen die dat vroegen. Daarom durft de regeering zich nog steeds daaraan onttrekken, ja soms zelfs dien eisch als volkomen onnoodig en dwaas voorstellen. Is eenmaal echter een lichaam gevormd dat de Gereformeerden vertegenwoordigt, dan kan met kracht en klem ook dat belang worden bepleit. Dan kan de laatste band worden afgesneden, waardoor de regeering nu nog altijd eene groote kracht blijft uitoefenen in het kerkgenootschap, al ware quot;took alleen maar hierdoor, dat uit vrees voor verlies van fondsen velen zich aan de Hervormde synode blijven onderwerpen.
Eindelijk opent zich, gelijk wij reeds opmerkten, uitzicht op de vervulling van eene behoefte, waarvan het bestaan dagelijks meer openbaar wordt: de revisie nml. der belijdenisschriften, ten verzoeke van hen, die op grond van de H. Schrift bezwaren tegen haar hebben in te brengen.
Immers is langs den door dit voorstel aangewezen weg de Kerk vrij geworden, dan kan de ure weêr slaan, dat zij weêr vrijmoedig tot de zusterkerken de noodiging doe uitgaan: laat ons samen in eene generale Synode de betwiste punten hooren, de bezwaren overwegen en toetsen aan Gods Heilig Woord en dan uitspraak doen bij bet licht door den Heiligen Geest ons geschonken. Over dit punt kan, na hetgeen wij boven in een ander verband daaromtrent schreven, verdere uitweiding achterwege blijven.
Ziedaar dan ons voorstel! Veel vragen blijven nog te doen. „Hoe zou dit geschieden?quot; „Hoe zouden wij
24
daarmede moeten handelen?quot; Opzettelijk hebben wij slechts enkele trekken gegeven, vooreerst omdat zich in het studeervertrek de gang des levens niet vooruit haarlijn laat berekenen, anderzijds opdat niet onder eene critiek van de détails de hoofdgedachte bedolven moge worden, als dit voorstel ter sprake komt;
Evenzoo kan men ook tal van bezwaren te berde brengen. Over de meest voor de hand liggende een paar woorden.
Vooreerst: zal de Synode er zich niet tegen verzetten ? Wij antwoorden: van haar hebben we in deze niets te vreezen. Geestelijke kracht bezit zij niet, evenmin als geestelijke wapenen. Feitelijk heeft zij dit jaren achtereen erkend. Alleen met behulp van den sterken arm heeft zij eenmaal, in vroeger jaren, ook geestelijk gezag trachten uit te oefenen.
De „Gereformeerde Kerkquot;, in den boezem van het kerkgenootschap gevormd, heeft niets van haar te duchten, omdat zij niets met haar heeft uit te staan, en geen Synode eenige vrije vereeniging binnen hare muren met geweld kan te keer gaan. Wil de Synode desnoods Joden en Heidenen opnemen onder de leden van het Kerkgenootschap, de „Gereformeerdequot; Kerk stoort zich daaraan niet, maar heeft, wat niemand haar beletten kan, haar eigen lidmatenboeken, doopboeken, enz. Eindelijk zinkt liet oude synodale kerkgenootschap in zijn eigen krachteloosheid weg. Het Rotterdamsche Zendelinggenootschap, dat na het uittreden der rechtzinnigen jaarlijks achteruitgaat, is daarvan proeve en symbool.
Een ander bezwaar is: zullen allen, zullen velen willen meedoen ? Ons antwoord is dit: alles worde geboren uit den drang des levens en uit elks per-
25
soonlijke overtuiging. Want een ieder blijft vrij om zich weer terug te trekken uit dien kring, indien hij bemerkt dat hij zich heeft vergist door toe te treden. Daardoor zal op den duur het samenblijven van wat niet samen behoort in al zijn onhoudbaarheid openbaar worden.
Niet allen zullen mêedoen, dat weten wij ook wel. Doch wat doet het er toe? Laten slechts enkelen beginnen; de tijd zal het zijne doen. Al vast kan een kader gevormd worden. Ook bij het tot stand komen der Unie, evenmin als bij het oprichten der Vrije Universiteit, is gevraagd hoevelen zich wel zouden aansluiten. De Heer der Kerk heeft wel meer juist de kleine beginselen willen gebruiken om groote dingen te bewerken.
Wat de uitvoerbaarheid aangaat, zie dat is een vraag die eerst door de ervaring kan worden beantwoord. Zeker zal het wel eenige moeite en drukte in hebben, eer de zaak tot stand is gebracht. Is dat echter eenmaal geschied, dan regelt zich alles verder als van zelf. Één dei- laatste nummers van De Heraut bracht ons een bericht, dat ons nog meer aanspoorde om dit voorstel te doen. Hebben wij het althans goed begrepen, dan hebben eenige Gereformeerde kerke-raden in het Zuiden van Frankrijk een dergelijken maatregel genomen en buiten de officiële vormen om, op eigen gelegenheid een Synode bijeengeroepen.
Wat wij dan wenschen voor het oogenblik\'?
Dat dit voorstel ernstig worde overwogen en besproken ... besproken ook in eene vergadering tot dit doel belegd.
De behoefte aan eene delibereerende samenkomst wordt reeds nu allerwegen gevoeld.
26
Alleen; laat ons den rechten weg inslaan.
Te Bolsward deed men dat o. i. niet.
Wij moeten eens voor goed breken met alle cleri-calisme. Zich tot de predikanten-vergadering te wenden, gaat niet. De niet-predikanten zijn daar volstrekt niet vertegenwoordigd.
Evenmin kunnen de Confessionele Vereeniging of de Vereeniging van de Vrienden der Waarheid hier handelend optreden. Alleen leden dier Vereenigingen hebben daar toegang.
\'tWare o. i. het beste, zoo een vergadering werd bijeengeroepen door eenige leden der gemeente die, instemmende met het hoofdbeginsel van dit voorstel, zich de moeite wilden geven om, b. v. te Utrecht, samen te komen, ter nadere bespreking van een plan van organisatie. Dit zou op de eenvoudigste wijze kunnen geschieden, wanneer óf particulieren, óf kerkeraden, (die natuurlijk in dezen niet als zoodanig zouden handelen, of afgevaardigden afzenden) bij instemming met dit voorstel, zoo spoedig mogelijk daarvan kennis gaven aan de uitgevers van dit geschrift. Hoe eer zulks geschiedt hoe beter, opdat nog in Mei eene vergadering kunne worden belegd, voor de bijeenroeping waarvan, zoodra van genoegzame instemming blijkt, door eenige belangstellenden zal worden gezorgd.
De vergadering zou dan moeten uitgaan van dit hoofdbeginsel; feitelijke onwetliy verklaring der rjeheele Synodale organisatie van 1816 en inrichting binnen de grenzen van \'iHerv. Kerkgenoutschap, altham voorloopig, van eene Gereformeerde Kerk, nevens hel laten voortbestaan van de tegenwoordige Synodale organisatie, als administratief lichaam.
Is men het over dat beginsel eens, dan worde eene
27
commissie benoemd die voor de uitvoering middelen herame en een schema ontwerpe, waarnaar men zou kunnen handelen. Zijn eenmaal de eerste schreden gedaan, dan vervalt natuurlijk die commissie en de nieuwe kerkelijke lichamen treden zelve handelend op.
Ziet daar wat wij wenschen.
Bij het schrijven dreef ons alleen liefde tot de kerk en het volk van ons vaderland.
Lang genoeg reeds hebben wij gezucht onder de diepe ellende.
Wij meenen niet dat wij onfeilbaar zouden zijn en dus het eenig geneesmiddel zouden hebben gevonden.
Wij zien echter voorloopig geen heil op eenigen anderen weg.
Ook daarom schreven wij, opdat, wanneer eindelijk eene zoo van verschillende zijden begeerde samenkomst plaats grijpt, er eens iets ter tafel zou zijn, dat als proeve van antwoord zou kunnen dienen op de vraag: wat moeten wij doen?
Overigens geven wij ook deze poging om klaarheid en waarheid te brengen in onze kerkelijke toestanden in de hand onzes Gods.
Hij doe met ons en onzen arbeid naar Zijn welbehagen !