-ocr page 1-

■nbsp;yrj

.mm-

■tr

ï:R8

-ocr page 2-

■ ).-■
■ ■■rv

a

.y- ■ 1. •

■Wï

.ff-

i

■gt;1

Y-i

• •• -k\'^\'- t

■ -t-

\'.»Vj - . ■ .

-ocr page 3-

«

•■a

.tequot;;

.\'S

-ocr page 4-

/.«asssî •• -r. I

■■vUw,

... -iy-i ^■-■VT;

S-V .

-ocr page 5-

■ L \'f- ■

■ •fj,

i\';

f

m

- , O

\' . V ■

■ ■ .-rj:, ■

• V\'A \'

■ \'

■y . - . i i-c

m

-ocr page 6-

■ vs.-

a;.\'-\'nbsp;•

; -t - -

■iifr

IS-\'
j\'\'. ,

.J

ƒ ■■Vi\'.-^

■gt;t

quot;n

\'iCH

-ocr page 7-

lord HALDANE\'S zending naar BERLIJN

IN 1912

-ocr page 8-

• • • ? ; U

-ocr page 9-

LORD HALDANE\'S ZENDING
- NAAR BERLIJN IN 1912 -

DE DUITSCH-ENGELSGHE ONDERHANDELINGEN
OVER DE VLOOTQUAESTIE, 1905—1912.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Jhr. Dr. B. C. DE SAVORNIN LOHMAN
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTS-
GELEERDHEID VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BE-
DENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTE-
REN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP
VRIJDAG 15 MEI 1931 DES NAMIDDAGS 4 UUR

DOOR

BERNHARD DANIËL ERNST KRAFT

GEBOREN TE ARNHEM.

KEMINK EN ZOON N.V. - OVER DEN DOM - UTRECHT

3IBLI0THEEK DER
RUKGUNIVE^^ITEIT
U T R E « H T.

-ocr page 10-

• -\'

Si.

■ l»,

i-

•• ■nbsp;V gt;- :-■■-?

-■■■ ■ ......_ .-.

\' V ■ - -
■ ■ ■■ i ■■ . • \' ■■\'}!•: .;\'..

-ocr page 11-

AAN MIJN MOEDER EN AAN MIJN VROUW.

-ocr page 12-

m

rJ

u3l

■M

■\'■\'\'.\'.-j\'iäk -

■t^j;

-.-.in.-

si..-quot;-quot;\'

\'m

-ocr page 13-

Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij een aangename gelegen-
heid, U, Hoogleeraren aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, van wie ik
onderricht en leiding heb mogen ontvangen, hiervoor mijn oprechten en
welgemeenden dank te betuigen.

Wel zeer in het bijzonder ben ik U, Hooggeleerden Kernkamp,
Hooggeachten Promotor, erkentelijk voor de buitengewone welwillend-
heid en steun, waarmede Gij als geleerde, doch ook als mensch, mij bij
het voltooien van dit proefschrift terzijde hebt willen staan. Uw groote
kennis en scherp-critische geest zijn voor mij van onmisbare en niet te
onderschatten waarde geweest. Gij kunt er van overtuigd zijn, dat naast
Uw raadgevingen, ook Uw onvermoeide werkkracht een diepen en
blijvenden indruk op mij gemaakt heeft; aanvaard dan ook mijn harte-
lijksten dank voor hetgeen Gij in den achter mij liggenden tijd voor mij
geweest zijt.

Hooggeleerde Van V u u r e n, ik ben er diep van doordrongen,
dat ik ook U zeer veel dank verschuldigd ben, niet alleen voor Uw
interessante colleges, doch tevens voor de groote belangstelling die Gij
steeds voor mijn werk en mijn persoon hebt getoond.

Het past mij zeker woorden van erkentelijkheid te richten tot U, Hoog-
geleerde Kohlbrugg e, Oestreich en Verryn Stuart,
voor hetgeen Gij tot mijn wetenschappelijke vorming hebt bijgedragen.

Zeergeleerde M a n g e r, het is mij een aangename taak U mijn harte-
lijken dank te betuigen voor de raadgevingen, die ik bij de studie voor dit
proefschrift van U heb mogen ontvangen. Met genoegen memoreer ik
ook Uw medewerking door het mij verstrekken van de belangrijke ge-
gevens, die de Kapitein-luitenant ter Zee H e 1 f r i c h zoo welwillend
was U te verschaffen.

Gaarne wil ik ook de heeren ambtenaren der bibliotheken ten zeerste
danken voor hun buitengewone hulpvaardigheid; met name geldt dit U,
Zeergeleerden Van Lummel.

Rest mij ten slotte allen hartelijk dank te zeggen, die er het hunne toe
hebben bijgedragen, om mijn studentenjaren onuitwischbaar in mijn ge-
heugen te griffen. Zeer in het bijzonder denk ik hierbij aan het aloude en
roemrijke Utrechtsch Studenten Corps, dat mede, dank zij zijn ouden en
goeden tradities en niet het minst dank zij het zoo belangrijke Corps-
gezelschap, het Utrechtsch Studenten Tooneel, mijn studententijd tot een
onvergetelijke periode in mijn leven heeft gemaakt.

-ocr page 14-

. -^ \'fc-\'quot; r-

■ •■ ■ -m

. Mr--

.. ; I ». .

lu^:-\'---

■ -,

■ J a

-ocr page 15-

„Der Streit der Meinungen über die deutsche
Flottenpolitik vor dem Kriege wird, als ein Teil des
Ringens um die Wahrheit über die Ursachen des
Krieges, [ortgehen, solange man nach dieser Wahr-
heit sucht. In diesem Streit kann keine reservatio
mentalis mehr gelten und keine Rücksicht in der
Sache selbst geübt werden; dafür ist sein Gegen-
stand zu gross und die Lehre seines Ergebnisses zu
wichtig für die Zukunft,quot;

A. MENDELSSOHN BARTHOLDY

-ocr page 16-

e:

• J* Wv •■}

- -v.-V-\'-i,^

»«•V rnbsp;- •

f A.

jf.\'\'\'\' lt;.

A \\ ■

-ocr page 17-

VOORBERICHT.

De tegenstelling, die er tusschen Duitschland en Engeland vóór 1914
heeft bestaan, is van een dusdanig belang voor de studie van de oor-
zaken van den wereldoorlog, dat reeds zeer velen zich met dit onderwerp
hebben bezig gehouden. Ook in Nederland heeft dit groote probleem de
aandacht getrokken, hoewel tot dusverre nog geen boekwerk, waarin
deze quaestie in haar geheel bestudeerd werd, in ons land verscheen.

Het vraagstuk is echter zoo veel omvattend, dat het als onderwerp voor
een dissertatie te groot zou zijn. Om deze reden zullen dan ook in dit
proefschrift niet alle factoren, die bij het Britsch-Duitsche antagonisme
een rol speelden, behandeld worden. Wel zullen de verschillende zijden
van het vraagstuk even belicht worden, doch slechts één der factoren,
de wedijver in vlootbouw, zal het eigenlijke onderwerp van deze studie
vormen.

Het is de enorme groei der Duitsche oorlogsmarine, die vooral na
1904/1905 de Britsche gemoederen in beroering heeft gebracht. Hij deed
de tegenstelling, die reeds vóór dien aanwezig was, steeds scherper vor-
men aannemen. Men zou na 1904 van een activeering van het antago-
nisme kunnen spreken.

In dit proefschrift zal getracht worden, een overzicht te geven van de
motieven, die zich bij den groei der Duitsche zeemacht hebben doen gel-
den en van den invloed, dien hij in Engeland heeft uitgeoefend, niet alleen
op de openbare meening, doch ook op den vlootbouw en de buitenland-
sche politiek van het Britsche rijk.

Het heeft vóór den wereldoorlog in Londen en Berlijn niet aan pogin-
gen ontbroken om tot overeenstemming te geraken en een einde te maken
aan den wedstrijd in de bewapening ter zee. Vooral van 1908 tot en met
het voorjaar van 1912 hadden een reeks besprekingen plaats, die ten doel
hadden de beide mogendheden nader tot elkander te brengen, o.a. door
een wederzijdsche beperking van den vlootbouw.

Eenige malen heeft men ook gepoogd de andere moeilijkheden, als
daar waren: de Bagdad-quaestie en de koloniale vraagstukken, uit den
quot;Weg te ruimen. De gedachtenwisselingen, die over deze problemen hebben
plaats gehad, zullen in de volgende hoofdstukken, om de reeds genoemde
reden, slechts kort worden aangeroerd. Zij vormen ook niet het hoofd-
motief in de Engelsch-Duitsche disharmonie, maar waren begeleidende

-ocr page 18-

factoren van de vlootquaestie en hebben de tegenstelhng alleen nog wat
verscherpt.

De economische opbloei van het door B i s m a r c k geschapen Duit-
sche keizerrijk, die vooral na 1880 merkbaar werd, heeft den grondslag
gelegd voor de verwijdering tusschen Engeland en Duitschland.. Eerst
toen een ontzaggelijke Duitsche marine, die in 1900 reeds op papier
bestond, werkelijkheid begon te worden, deed zich echter in Engeland,
naast den handelsnijd, ook nog een groot wantrouwen ten opzichte van
de politieke bedoelingen van het Duitsche rijk gevoelen.

Dit laatste kwam vooral na 1904/1905 op en daar velen in Berlijn
ten opzichte van de Britsche politiek al evenmin veel vertrouwen koester-
den, kan men gerust zeggen dat deze wederzijdsche ernstige verden-
king de voornaamste oorzaak is geweest, waarom tot het uitbreken van
den oorlog alle pogingen om tot overeenstemming te geraken, mislukten.
In de neven-quaesties, die de levensbelangen der beide mogendheden
minder raakten, zooals de vraagstukken, die op Mesopotamië en Afrika
betrekking hebben, is men tenslotte wel tot een vergelijk gekomen, doch
het probleem der tegenstelling werd er niet door opgelost en kon er ook
niet door opgelost worden. Het waren niet meer dan lapmiddeltjes, die
den ongezonden toestand zeer zeker verbeterd hebben, doch de ziekte
geenszins uitroeiden.

In dit proefschrift zal worden nagegaan, of men het antagonisme uit
den weg had kunnen ruimen en welke de voornaamste middelen waren,
die men daartoe heeft aangewend.

Een inleidend hoofdstuk geeft, ter oriënteering van den lezer, een kort
overzicht van de Duitsch-Engelsche betrekkingen tusschen 1890 en 1905.
De eerste drie hoofdstukken behandelen de pogingen, die van 1905 tot
1911 zijn gedaan om toenadering te zoeken en die in het laatstgenoemde
jaar tijdelijk werden afgebroken door de Agadir-crisis. Het vierde hoofd-
stuk is gewijd aan de voorbereiding eener nieuwe toenadering en aan de
zending van Lord Haldane naar Berlijn in Februari 1912; de be-
sprekingen, die deze Britsche minister met de hoogste autoriteiten van
het Duitsche rijk heeft, gehouden, raken de kern van het vraagstuk, dat
ons bezig houdt; zij geven het verkleinde beeld van alle voorgaande ge-
dachtenwisselingen over de maritieme en politieke quaesties; daarom is
vooral deze episode uitvoerig behandeld. In het vijfde hoofdstuk wordt
het naspel van H a 1 d a n e\'s zending vertoond en de definitieve mis-
lukking beschreven van de poging om tot een politieke overeenkomst te
geraken. Daarmede is de eindpa\'al, dien wij ons gesteld hadden, bereikt;
de na 1912 gevoerde onderhandelingen over den Bagdad-spoorweg en
de koloniën in Afrika liggen buiten ons onderwerp.

-ocr page 19-

De voornaamste bronnen en litteratuur, die voor dit proefschrift wer-
den geraadpleegd, zijn de officieele publicatiën, welke op gezag van de
Duitsche en Engelsche regeeringen na den oorlog uitgegeven werden.
Het zijn ,,Die Grosse Politik der Europäischen Kabinette 1871^—1914,
Sammlung der diplomatischen Akten.des Auswärtigen Amtesquot;, uitge-
geven door Dr. Johannes Lepsius (f), Dr. A 1 b r e c h t
M endelssohn Bartholdy en Dr. Friedrich Thim-
m e, alsmede de „British Documents on the Origins of the War 1898—\'
1914\' uitgegeven door G. P. G o o c h, D. Litt, en Harold
Temperle y. Litt. D. De Duitsche documenten bestrijken het geheele
tijdvak van dit proefschrift; met de Engelsche documenten is dat even-
eens het geval; op het tijdstip van de afsluiting van ons onderzoek
(Februari 1931) was nog niet verschenen het zevende deel, dat uitslui-
tend documenten over de Agadir-crisis zal bevatten; voor ons onder-
werp is dat gemis echter niet van groot belang, daar de crisis van 1911
in de Europeesche politiek buiten ons eigenlijk bestek valt. Voorts konden
V/ij gebruik maken van de „Documents diplomatiques français (1871 —
1914)quot;, op gezag van het Fransche ministerie van Buitenlandsche Zaken
gepubliceerd door een commissie onder voorzitterschap van den Parijschen
hoogleeraar C h a r 1 é t y. Van de tot dusverre verschenen deelen dezer
„Documentsquot; was voor ons doel alleen het eerste deel van de derde serie
belangrijk, dat over de periode van 4 November 1911 tot 7 Februari 1912
loopt; het tweede deel dezer serie is tot dusverre (Februari 1931 ) nog niet
verschenen.^) Ook zijn de „Politische Dokumente, 1. Teil, Der Aufbau
der deutschen Weltmachtquot; van Alfred von Tirpitz en „Graf
Benckendorffs diplomatischer Schriftwechselquot;, uitgave van B. von
S i e b e r t, bij deze studie gebezigd.

Behalve deze officieele bescheiden raadpleegden wij de mémoires van
Lord Grey, Lord Haldane, Churchill, Asquith,
Keizer Wilhelm II, Von Tirpitz, Von Bethmann
Hollweg, Von Bülow, Poincaré en vele anderen.

Een volledig overzicht van de geraadpleegde werken vindt men achter
in dit boek. Tevens zal men daar, onder het hoofd „Bijlagenquot;, de sedert
Mei 1908 in Duitschland en Engeland ontworpen concepten voor een
eventueel Britsch-Duitsch politiek verdrag, in chronologische volgorde
gerangschikt, kunnen aantreffen. Hoewel zij reeds elders het licht hebben
gezien, zijn zij hier, ten gemakke van den lezer, opnieuw afgedrukt.

1) Het verscheen in April 193L tijdens den druk van dit werk, zoodat het daarvoor
niet meer geraadpleegd kon worden.

-ocr page 20-

INLEIDING.

In de laatste tien jaren van de vorige eeuw ziet men een reeds vóór
dien tijd ingeleide, buitengewone ontwikkeling van Duitschland\'s handel
en industrie, waarmede gepaard ging een drang naar koloniale gebieden,
dien men trouwens ook bij de overige groote Europeesche mogendheden
kon waarnemen. Had voor Duitschland eerst in de jaren tusschen 1880
en 1890 Dr. Peters den eersten stoot tot kolonisatie gegeven, weldra
had het zich in de overzeesche gebieden vaster genesteld. Was dit op
zich zelf reeds Engeland een doorn in het oog, niet minder hinder
ondervond het Britsche rijk van de enorme ontplooiing van Duitschland
op industriëel en commerciëel gebied. De productie van ijzer en staal nam
in Duitschland een dusdanigen omvang aan, dat het Engeland hierin
weldra overvleugelde. De export van Duitschland steeg van 1888 tot
1912 met 165 %, terwijl Engeland zijn uitvoer slechts met 85 % zag
toenemen.^) In de chemische industrie werd aan Engeland door de
Duitschers de leiding ontnomen, terwijl zelfs de markt in Engeland en
zijn koloniën voor artikelen op electrotechnisch gebied door Duitschland
en de Vereenigde Staten geheel was ingepalmd. Met moeite konden de
Britten hun leidende positie in de textielnijverheid en in den scheeps-
bouw handhaven.

De export van het Duitsche rijk naar de Britsche bezittingen steeg die
van het moederland zelfs hier en daar boven het hoofd en berokkende
den leiders van het Britsche imperium veel zorgen. Bijna alle artikelen
konden in Duitschland gefabriceerd worden en het „made in Germanyquot;
maakte een zegetocht door de geheele wereld. De Duitsche handelsvloot
nam zeer groote afmetingen aan en Engeland begon zich ongerust te
maken. De Britsche minister Rosebery waarschuwde zijn landgenoo-
ten en trachtte hen tot een zelfde ontwikkeling van arbeidskracht aan te
zetten, doch de Engelschen, gewend aan een economische beheersching
der wereld zonder belangrijke concurrentie en daardoor aan een gemak-
kelijker leven gewoon geraakt, konden zich niet eensklaps op een feilen
concurrentiestrijd instellen.

Ondanks dezen wedijver op economisch gebied kwamen in het laatste
decennium der 19de eeuw toch een reeks van overeenkomsten betref-
fende koloniale vraagstukken tot stand, welke intusschen niet tenge-

1)nbsp;Obst: „England, Europa und die Weltquot;, pag. 90.

2)nbsp;Obst, pag. 90.

-ocr page 21-

volge hadden, dat de beide groote mogendheden in politiek opzicht veel
nader tot elkander kwamen.

Het eerste was het zoogenaamde Helgoland-Zanzibar verdrag van
1890, waarbij o.a. Helgoland aan Duitschland kwam, terwijl Engeland
eenige landstreken aan Afrika\'s Oostkust kreeg.

De tweede Engelsch-Duitsche overeenkomst kwam, dank zij de zeer
groote Fransch-Engelsche wrijving van die jaren, in November 1893
tot stand. Hierdoor werden eveneens weer eenige Afrikaansche quaesties
tot oplossing gebracht. In Duitschland had men evenwel het gevoel, dat
de Britten de Duitsche expansie nog steeds met scheele oogen aankeken
en haar de meest mogelijke moeilijkheden in den weg zouden blijven
leggen. Inderdaad bleek dit gevoel niet onjuist te zijn geweest. Het ver-
drag dat Engeland in Mei 1894 met den Congostaat sloot, hield niet de
minste rekening met de Duitsche belangen in Afrika, hetgeen overigens
zeer begrijpelijk was, doch voor Duitschland niets aan de onaangenaam-
heid er van afdeed. Daar ook Frankrijk\'s belangen er door bedreigd
werden en Parijs evenals Berlijn al haar best deed om deze overeenkomst,
te wijzigen, moest de Britsche regeering tenslotte wel toegeven. Dat dit
in Engeland kwaad bloed zette, spreekt van zelf. De Britten hadden
evenwel niet anders kunnen doen, daar zij bij geen der Europeesche
mogendheden dien steun vonden, welken zij tien jaar later door de
entente met Frankrijk zouden verkrijgen.

De Engelsch-Duitsche tegenstelling kwam nog meer aan het licht door
het ,,Kruger-telegramquot;. Dit scherpe gelukstelegram, dat naar aanleiding
van de mislukking van den Jameson-raid door den Keizer en zijn mede-
regeerders aan K r u g e r verzonden was, hebben de Britten buiten-
gewoon kwalijk genomen. Nog jaren na dien beroemden 3den Januari
1896 werd den Duitschers dit telegram nagehouden,

In het zelfde jaar dat bovengenoemde gelukwensch naar Pretoria werd
verzonden, zette Duitschland zich in Oost-Azië vast. Het ingrijpen der
Westersche mogendheden naar aanleiding van den, huns inziens voor
Japan te voordeeligen vrede, die in 1895 een einde aan den Chineesch-
Japanschen oorlog had gemaakt, bood den Duitschers een mooie kans
om in Kiautschau vasten voet te krijgen. Op aanraden van Von
T i r p i t z, den lateren minister van Marine, werd aldaar een kolen-
station voor de Duitsche vloot ingericht. De vestiging in dit deel van het
Chineesche rijk veroorzaakte moeilijkheden met Rusland, daar dit Rijk
bereids een concessie van de Chineesche regeering bezat om zijn vloot
gedurende den winter aldaar voor anker te leggen. Deze wrijving tus-
schen St. Petersburg en Berlijn deed Duitschland eenige toenadering tot
Groot-Brittannië zoeken. Veel animo kon de Duitsche ambassadeur. Von
Hatzfeld t, echter daarvoor niet opwekken. Toen evenwel Petersburg

-ocr page 22-

en Berlijn inzake de genoemde quaestie tot overeenstemming waren
geraakt, kwam de Britsche minister van Koloniën, Chamberlain,
met een voorstel voor den dag, waaruit duidelijk bleek, dat sommige
leden van het ministerie toch niet zoo afwijzend tegenover betere betrek-
kingen met het Duitsche keizerrijk stonden. In Maart 1898 opperde
Chamberlain het voorstel, dat Engeland Duitschland zou bijstaan
ingeval dit aangevallen zou worden, waartegenover Duitschland dan
gelijke verplichting op zich zou nemen ten opzichte van Engeland.^)

Nog voordat hieromtrent een besluit gevallen was, had de Duitsche
Rijksdag intusschen een zeer belangrijk plan aangaande den bouw
eener groote vloot aangenomen. De boven besproken moeilijkheden had-
den in Duitschland n.1. meer en meer de gedachte doen post vatten, dat
de overzeesche handel en de toenemende koloniale bezittingen door een
sterke zeemacht beschermd moesten worden. De vrije-hands-politiek die
Duitschland tegenover Engeland zoowel als tegenover Rusland wilde
blijven voeren, kon het best door een krachtige marine verzekerd wor-
den. De nadruk zou bij de vorming van een sterke zeemacht op de slag-
vloot gelegd moeten worden. Een slagvloot moest geschapen worden,
die iederen overzeeschen aanval op het Duitsche rijk tot een risico zou
maken, zoodat een zeemogendheid, die aggressieve plannen zou koeste-
ren, zich nog wel eens zou bedenken voor zij tot een aanval op Duitsch-
land over zou gaan. „Ein Staat, der See-, oder was hierfür gleichbedeu-
tend ist, Weltinteressen hat, muss sie vertreten und seine Macht über
seine Territorialgewässer hinaus fühlbar machen können. Nationaler
Welthandel, Weltindustrie, bis zum gewissem Grade auch Hochsee-
fischerei, Weltverkehr und Kolonien sind unmöglich ohne eine der Offen-
sive fähige Flottequot;, meende Von Tirpitz.quot;) Zoo werd door hem
„die Flotte in den wirtschaftlichen Prozess und die wirtschaftliche Expan-
sion des Reiches eingegliedert.quot;^)

Degene die in Duitschland den stoot tot den bouw eener slagvloot heeft
gegeven, is Alfred von Tirpitz, die op 15 Juni 1897, als schout
bij nacht, minister van het in 1891 ingestelde ministerie van Marine was
geworden. Tirpitz was een hard en stoer werker, een geweldig or-
ganisator, tevens een onverzettelijke figuur, die ongetwijfeld dictator-
eigenschappen bezat en zich vooral in de laatste jaren vóór den oorlog
zeer wel van zijn onmisbaarheid bewust was.

Toen Tirpitz in 1897 aan het hoofd van het ministerie van Marine

1)nbsp;Meinecke: „Geschichte des deutsch-englischen Bündnisproblems 1890—1901quot;,
pag. 90/91.

2)nbsp;Aangehaald bij E. Kehr: „Die deutsche Flotte in den neunziger Jahren und
der politisch-militärische Dualismus des Kaiserreichsquot;, artikel in „Archiv für Politik und
Geschichtequot;, Jahrg. 1927, pag. 187—202.

3)nbsp;E. Kehr, t.a.p.

-ocr page 23-

kwam te staan, zag hij zich een mooie kans geboden, voor het Duitsche
rijk diè vloot te bouwen, die hij voor het voeren van een wereldpolitiek
en het bezitten van koloniën, zoowel als voor Duitschland\'s overzeeschen
handel onmisbaar achtte.

Daartoe werkte hij een grootsch plan uit en schiep de eerste Duitsche
vlootwet, welke in het voorjaar van 1898 door den Rijksdag aangenomen
werd. Tirpitz kwam met een vloottyè^ voor den dag, opdat de volks-
vertegenwoordiging zich dan niet elk jaar opnieuw in technische quaesties
20U gaan verdiepen, waar zij geen verstand van had, doch vooral om de
vloot tegen jaarlijksche aanvallen in den Rijksdag te beschermen. Hij kon
nu een programma opstellen, waaraan niet meer getornd zou kunnen wor-
den, tenzij dan door een nieuwe wet. Op deze wijze kreeg hij tevens een
ruggesteun tegen den Keizer, die door zijn groot enthousiasme voor de
vloot, dikwijls met zijn wenschen te ver ging. Door de wet bond T i r-
p i t z dus den Rijksdag zoowel als den Keizer en kon hij zelf ongestoord
zijn levenswerk volbrengen: een vloot te scheppen, die het voor Engeland
een risico zou maken, het Duitsche rijk aan te vallen als de economische
concurrentie het te zwaar zou vallen. Tirpitz heeft er zich wel reken-
schap van gegeven, dat Engeland de Duitsche vloot maar niet onge-
hinderd zou laten groeien en dat het zelf zijn marine eveneens aanmer-
kelijk zou gaan versterken, doch dit risico heeft hij op zich willen nemen.

De vlootwet, die T i r p i t z in November 1897 aan den Rijksdag voor-
legde, hield in: twee eskaders van acht linieschepen, plus één vlaggeschip,
twee reserve-linieschepen benevens acht kustpantserschepen, zes groote
kruisers en zestien kleine kruisers.^) Hiervan bestonden reeds, of waren
in aanbouw, twaalf linieschepen; slechts zeven linieschepen moesten nog
gebouwd worden. -) Deze zouden in zes jaar tijd afgeleverd moeten wor-
den, terwijl de levensduur voor de linieschepen en pantserschepen op 25
jaar werd vastgesteld. Tirpitz verzekerde den Rijksdag, dat deze vloot
de zee zou weten open te houden en een blokkade zou kunnen verhinderen.
Inderdaad zou zij een effectieve blokkade verhinderd hebben; tegen een
blokkade op verren afstand, zooals Engeland deze tijdens den wereld-
oorlog toepaste, zou echter ook een veel grootere vloot weinig hebben
kunnen uitrichten. Ook een nevenstaand doel heeft hij slechts zeer ten
deele weten te bereiken. ,,In der neuen grossen nationalen Aufgabe und
dem damit verbundenen Wirtschaftsgewinn liegt ein starkes Palliativ
gegen gebildete und ungebildete Sozialdemokratenquot;,®) meende Tirpitz.
Hoewel de Duitsche industrieën schatten aan de vloot verdiend hebben en
de pan-Germanen en hunne geestverwanten steeds grooter enthousiasme

1)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. -161.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 461.

3)nbsp;E. Kehr, t.a.p.

-ocr page 24-

voor de groeiende marine aan den dag legden, heeft deze de versterking
der sociaal-democratische gelederen toch niet kunnen belemmeren.

De Rijksdag was niet onwillig en aanvaardde de vlootwet met 212
tegen 139 stemmen op 28 Maart 1898.^) De minister van Financiën
Von Thielmann had daar het zijne toe bijgedragen. Hij verklaarde
n.l. dat er voor deze vlootwet geen nieuwe belastingen noodig zouden
zijn, daar dank zij de toenemende welvaart, het Rijk in staat was de
uitgaven voor de vloot te bekostigen, zonder hiervoor nieuwe bronnen
aan te boren. Het Centrum eischte voor alle zekerheid, dat geen nieuwe
indirecte belastingen geheven, noch de bestaande verhoogd zouden wor-
den, als de marine meer noodig zou blijken te hebben. -)

Intusschen waren de besprekingen tusschen Londen en Berlijn betref-
fende het voorstel van Chamberlain voortgezet. Het was den
laatsten er voornamelijk om te doen, Engeland uit zijn isolement te
bevrijden en tevens om door middel van een bondgenootschap met
Duitschland aan de verdere expansie van het Russische rijk in Azië
paal en perk te stellen.^) De Duitsche staatslieden vreesden evenwel,
dat men van Engelsche zijde een conflict tusschen Duitschland en Rus-
land wilde uitlokken en daarbij zelf op den achtergrond zou blijven.quot;)
Ook vreesde men in Berlijn, dat het Britsche parlement zijn goedkeuring
aan een Engelsch-Duitsch verdrag niet zou willen hechten, zoodat dit
dan geen bindende kracht zou bezitten. Door de besprekingen in het
Lagerhuis zou Rusland dan evenwel op de hoogte van de Engelsch-
Duitsche plannen zijn gekomen, hetgeen niet bevorderlijk was voor een
goede Duitsch-Russische verstandhouding. Chamberlain poogde
de Duitsche bezwaren te weerleggen en zeide, om Duitschland tot het
„jaquot;-woord te bewegen, dat het Vereenigd Koninkrijk zich wel eens met
Frankrijk en Rusland zou kunnen verstaan, indien het niet tot een En-
gelsch-Duitsch accoord mocht komen,quot;) Ondanks Chamberlain\'s
woorden bleef Von Bülow, die in 1897 minister van Buitenlandsche
Zaken was geworden, vrees koesteren, dat het Britsche Parlement de
voorgestelde plannen, die Chamberlain, doch
niet de geheele Re-
geering zoo gaarne verwezenlijkt zag, niet zou willen aannemen, waar-
door dus „Deutschland Russland gegenüber unheilbar kompromittiertquot;
zou worden. Hij was bang dat Frankrijk en Rusland „ohne Zögernquot;
tegen Duitschland zouden oprukken,quot;) waarbij Engeland, zoo veronder-

1)nbsp;Tegen stemden de sociaal-democraten, de vrijzinnige Volkspartij, de Weifen, de
Polen en de Elsass-Lotharingers, benevens 20 Zuid-Duitsche leden van het Centrum.
(Ziekursch: „Das Zeitalter Wilhelms IIquot;, pag. 116).

2)nbsp;Ziekursch, pag. 115/116,

3)nbsp;M e i n e c k e, pag. 89 e.v.

4)nbsp;M e i n e c k e, pag. 92.

5)nbsp;M e i n e c k e, pag. 96.

6)nbsp;M e i n e c k e, pag. 92.

-ocr page 25-

stelde hij, slechts zou toezien en bemiddelen. Zijns inziens was de stem-
ming in Duitschland ook te anti-Engelsch om de Britsche voorstellen te
aanvaarden.

Chamberlain wilde van zijn kant ook niet op de Duitsche plan-
nen ingaan, die hierop neerkwamen, dat het door Engeland voorgestelde
tweevoudig verbond tusschen Duitschland en Groot-Brittannië uitgebreid
zou worden tot een Quadruple Alliantie, m.a.w. dat ook Italië en Oosten-
rijk in het bondgenootschap opgenomen zouden worden. Zoo mislukten
deze eerste pogingen om tot een defensief verbond te geraken.^) Ook
de Britsche minister van Buitenlandsche Zaken, en tevens Premier,
Salisbury, had hier eenige schuld aan, daar hij openlijk bekende
weinig voor een verdrag te gevoelen. Hij vond de „splendid isolationquot; nog
lang zoo kwaad niet en was bovendien van oordeel, dat men in Duitsch-
land te veel voorwaarden aan een samengaan met Engeland stelde.^)
Men kan dan ook gerust zeggen, dat dit eerste Britsche aanbod meer
een voorstel van den minister van Koloniën dan van het geheele Engel-
sche kabinet was.

Men brak de besprekingen niet af, doch zette ze op een ander gebied
voort. Terwijl men Engeland aan het lijntje hield en de Keizer onderwijl
aan den Czaar allerlei onvoorzichtige confidenties over de Britsche plan-
nen deed,®) wist Hatzfeldt het met de Engelsche regeering eens
te worden over een belangrijke koloniale quaestie. De Duitsche en Engel-
sche regeeringen verdeelden bij voorbaat de Afrikaansche bezittingen
Van Portugal voor het geval dat dit land, door geldnood gedreven, om een
leening bij hen zou aankloppen. Op 30 Augustus 1898 \') werden in een
desbetreffend verdrag de Portugeesche koloniale bezittingen in Afrika
in Duitsche en Engelsche invloedssferen verdeeld. Voor het geval dat de
Portugeezen definitief van hun koloniën afstand zouden willen doen,
zouden Engeland en Duitschland die landstreken in bezit krijgen.
Een jaar later werd evenwel door het verdrag van Windsor een geheime
overeenkomst tusschen Portugal en Engeland gesloten, waardoor de
Werkelijke waarde aan dit Engelsch-Duitsche verdrag werd ontnomen.quot;)

Ondanks de pogingen tot toenadering betreffende de Portugeesche
gebieden, werden de betrekkingen tusschen Engeland en Duitschland er
niet beter op. Ernstige geschillen aangaande andere overzeesche gebie-
den rezen tusschen de beide groote mogendheden. Speciaal bij de Samoa-

1)nbsp;Meinecke, pag. 96.

2)nbsp;Meinecke, pag. 98.

3)nbsp;Meinecke, pag. 100.

4)nbsp;Meinecke, pag. 112.

5)nbsp;Go och: „History of Modern Europe 1878—1919quot;, pag. 302/303. De quintes-
sens i^n dit verdrag werd eerst veel later in Duitschland bekend.

O) Gooch. pag. 303.

-ocr page 26-

quaestie stonden beide Rijken scherp tegenover elkaar.^) Hierin hield
Duitschland krachtig voet bij stuk. Salisbury gevoelde dan ook meer
voor de voortzetting van het Britsche isolement, te meer daar ook de be-
trekkingen met Frankrijk, dank zij het bekende Fashoda-incident in
September 1898, ten zeerste gespannen waren en ook de Engelsch-Rus-
sische tegenstelling in Azië nog steeds dezelfde scherpe kanten vertoon-
de. Om althans tegen Rusland eenigen steun in Oost-Azië te krijgen,
sloot Engeland op 16 October 1900 met Duitschland het z.g.n Jangtse-
verdrag, dat de bedoeling had, aan den Russischen drang naar het
Zuiden paal en perk te stellen. Duitschland was bereid geweest deze
overeenkomst te teekenen, om zoodoende Engeland en Rusland te be-
letten eventueel samen uit China te halen wat er uit te halen viel, voordat
het daar zelf althans in gekend zou worden. Toen het echter bij de
uitvoering der overeenkomst op de letter van het verdrag aankwam, legde
de Wilhelmstrasse dit anders uit dan de Britsche regeering, hetgeen tot
nieuwe moeilijkheden aanleiding gaf.

In Duitschland waren inmiddels belangrijke dingen gebeurd. Nauwe-
lijks was de eerste vlootwet geboren,-of de baker voor de tweede had zich
aangediend. In April 1898 werd n.1. de Duitsche „Flottenvereinquot; gesticht.
Het doel dezer vereeniging was de vloot bij het Duitsche volk populair te
maken en den blik van de Duitschers, die voor het meerendeel nog mid-
den-Europeesch georiënteerd waren, een wijderen horizont te geven. Met
behulp van professoren, auteurs en redenaars, van statistieken en goed-
koope spoorgelegenheden naar de Oost- en Noordzeekusten, kortom door
een uitgebreide en voorbeeldig georganiseerde propaganda, trachtte zij
dit doel te bereiken.

Engeland nam aan de eerste\'vlootwet geen aanstoot, ten eerste omdat
het programma nog slechts op papier stond en de Britsche vloot dus
voorloopig nog een groot overwicht over de Duitsche marine zou hebben,
en ten tweede omdat de bovengenoemde politieke moeilijkheden met bijna
alle groote mogendheden van de wereld zijn aandacht ten volle in beslag
namen. Wat de vloot betrof, richtte het Vereenigd Koninkrijk zijn blik
nog alleen naar Frankrijk en Rusland. In 1889 was door het Britsche
Parlement de z.g.n. „Naval Defence Actquot; aangenomen, waaraan het
principe van den „Two-Power-Standardquot; ten grondslag lag. •quot;\') Dit be-
teekende, dat de Engelsche vloot minstens zoo sterk moest zijn als de
twee haar in sterkte opvolgende vloten tezamen. Deze twee vloten waren
eerst de Fransche en de Italiaansche en na 1893 (verdrag tusschen Rus-

1)nbsp;Brandenburg: „Von Bismarck zum Weltkriegequot;, pag. III e.v.

2)nbsp;Mein ecke, pag. 163 —177.

3)nbsp;Uplegger: „Die englische Flottenpolitik vor dem Weltkriegquot;, pag. 4.

-ocr page 27-

land en Frankrijk) de Russische en de Fransche. Juist om tegen Frank-
rijk en Rusland, waarmede Engeland immers in de laatste jaren van de
negentiende eeuw op gespannen voet stond, opgewassen te zijn, kregen
de Britsche werven geweldige opdrachten voor den bouw van oorlogs-
bodems. Er kwam zelfs zooveel werk aan den winkel, dat de scheeps-
bouwindustrieën in gebreke bleven en de bestelde zeekasteelen niet op
tijd afleverden.

Intusschen hadden Tirpitz en de Vlootvereeniging ook niet stil
gezeten. De minister wilde vóór alles voorkomen, dat Engeland het Duit-
sche rijk aan handen en voeten zou kunnen binden. In Groot-Brittannië
zag hij niet ten onrechte de mogendheid die aan Duitschland\'s wereld-
politiek en aan de Duitsche expansie de grootste moeilijkheden in den
weg zou kunnen leggen. Door de vlootwet van 1900 wilde hij dus vooral
volkomen onafhankelijkheid tegenover Engeland verwerven, doch tevens
hoopte hij met de groote vloot — zij zou in plaats van de vijfde of zesde,
de tweede vloot der wereld moeten zijn — bondgenooten te lokken. Als
bondgenoot kwam, ondanks de Fransch-Russische alliantie, volgens den
Keizer en de leidende Duitsche staatslieden, nog steeds het Czarenrijk in
aanmerking. Heilig overtuigd als men in Berlijn was van een eeuwig-
durende Engelsch-Russische tegenstelling, hoopte men met de Duitsche
vloot Rusland en daardoor ook zelfs Frankrijk tot het Drievoudig Ver-
bond over te halen, om zoodoende een continentalen bond tegen Enge-
land te stichten, wat een hartewensch van den Keizer, doch tevens een
utopie was. Aan het Duitsche volk werd de „Risikogedankequot; als het ware
niet den paplepel ingegoten, terwijl het ook telkens weer op het Engelsche
verzet tegen koloniale uitbreiding van andere mogendheden, vooral van
het Duitsche rijk werd gewezen.

Duidelijk kwamen Tirpitz\' bedoelingen bij de indiening der tweede
vlootwet tot uiting. ,,Um unter den bestehenden Verhältnissen Deutsch-
lands Seehandel und Kolonien zu schützen, gibt es nur ein Mittel:
Deutschland muss eine so grosse Schlachtflotte besitzen, dass ein Krieg
auch für den seemächtigsten Gegner mit derartigen Gefahren verbunden
ist, dass seine eigene Machtstellung in Frage gestellt wird.quot;^)

Niet alleen wilde Tirpitz een sterke vloot, doch hij moest deze
tevens rustig kunnen vergrooten en ingeval van nood snel kunnen mobi-
liseeren. Met gloed wist hij zijn plannen voor den Rijksdag te verdedigen.
Hierbij kon hij zeer tot zijn genoegen wijzen op het voor Duitschland
onaangename feit, dat Engeland in Januari 1900 tijdens den Boeren-
oorlog op eenige Duitsche postschepen, onder verdenking van contra-

1)nbsp;U p 1 e g g e r, pag. 4.

2)nbsp;U p 1 e g g c r, pag. 8.

3)nbsp;Aangehaald bij Helfferich: „Die Vorgeschichte des Weltkriegesquot;, pag. 51.

-ocr page 28-

bande te vervoeren, beslag had gelegd. Ook het feit, dat Duitschland bij
de oplossing van de Samoa-quaestie niet geheel bevredigd was, werd aan
het gemis van een sterke vloot geweten.

Het programma voor den vlootbouw werd nu tot 1917 vastgesteld. De
slagvloot zou uit vier eskaders van ieder acht linieschepen bestaan, bene-
vens uit twee vlaggeschepen. Voorts zouden er vier reserve-linieschepen
aanwezig moeten zijn, waardoor het aantal dier scheepstypen op 38 zou
komen. Daarenboven zouden er acht groote en vier en twintig kleine krui-
sers op stapel gezet worden, terwijl de vloot voor de overzeesche gebieden
drie groote en tien kleine kruisers zou bevatten. Het reserve-materiaal
zou, voor zoover de kruisers betrof, uit drie groote en vier kleine vaartui-
gen dezer scheepsklasse bestaan. Ook het aantal torpedobooten zou aan-
zienlijk uitgebreid worden.

Had Tirpitz in 1898 nog de kosten voor de verschillende scheeps-
typen in de wet vastgelegd, in 1900 was hij slimmer en werd de geld-
grens afgeschaft,-) terwijl de typen der schepen ook aan de leiders der
marine werden overgelaten. Dit laatste is hem zeer ten stade gekomen,
toen in 1905 in Engeland de eerste dreadnought gebouwd werd. Dit voor-
beeld kon Duitschland toen spoedig navolgen, daar de Rijksdag, door de
wet gebonden, het geld voor de schepen, die nu eenmaal tot 1917 op
stapel zouden worden gezet, niet meer weigeren kon, al waren de prijzen
ook aanmerkelijk gestegen.

Opnieuw werd de Rijksdag voor de nieuwe wet gewonnen met de
belofte, dat de kosten niet door nieuwe belastingen, noch door een te
sluiten leening zouden worden bestreden, terwijl Von Bülow, die
inmiddels rijkskanselier was geworden, nogmaals den nadruk legde op
de inbeslagneming van de postschepen zoowel als op de Samoa-quaestie.

Op 14 Juni 1900 werd de vlootwet met 201 tegen 103 stemmen aan-
genomen, nadat het Centrum er voor gezorgd had, dat de eerst in 1906
te bouwen kruisers voor den reservedienst benevens de drie groote reserve-
kruisers geschrapt werden. Hierdoor werd dus zeer tot genoegen van
Von Tirpitz de grootste aandacht aan de slagvloot besteed. Alleen
door een slagvloot zou Engeland z.i. het noodige ontzag voor de Duitsche
macht krijgen en door de slagvloot, meende hij, zou het Duitsche rijk
voortaan beter zijn wil kunnen doorzetten.

Het tot stand komen van de tweede Duitsche vlootwet, die, zooals ge-
zegd is, o.a. de Duitsche arbeiders ,,mit neuer Freude am Staate erfül-
lenquot; moest, had vooreerst nog geen merkbaren invloed op de Engelsch-
Duitsche betrekkingen. De vloot bestond nog alleen maar op papier, en

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 461.

2)nbsp;Tirpitz: „Erinnerungenquot;, pag. 108.

3)nbsp;Ziekursch, pag. 174.

-ocr page 29-

de Britten waren nog lang niet overtuigd, dat het geheele programma
tot in de kleinste details ten uitvoer zou worden gebracht. De groote
concurrentiestrijd op economisch gebied baarde Engeland in de eerste
jaren na 1900 meer zorgen dan de Duitsche vloot. Het behoeft dus niet
te bevreemden, dat het plan van een Engelsch-Duitsch verbond opnieuw
opgevat werd. De Samoa-quaestie, de vestiging van Duitschland in Oost-
Azië, de handelsnaijver, de vlootwetten en de Duitsche plannen voor den
bouw van den Bagdadspoorweg ^) bleken voor Engeland nog niet dié
beteekenis te hebben, als de Fransch-Engelsche wrijving over Fashoda en
Egypte en de Russisch-Britsche tegenstelling in Azië en aan den Bospo-
rus. Bovendien had de Duitsche diplomatie tegenover het Vereenigd
Koninkrijk tijdens den Zuid-Afrikaanschen oorlog een welwillende neu-
traliteit aangenomen, ondanks de Russische pogingen om tezamen met
Frankrijk en Duitschland in dezen strijd te intervenieeren.

Toen nu opnieuw over een voorstel tot een Engelsch-Duitsch politiek
verbond van gedachten werd gewisseld, kon men duidelijk zien, dat de
\'.splendid isolationquot; een groot deel van haar charme voor Engeland had
ingeboet. „Wie im modernen Wirtschaftsleben die ungeregelte Konkur-
renz zur Bildung von Konzernen und Trusten führte, so fasste auch
Chamberlain die Bildung eines grossen weltpolitischen Konzerns
ins Auge, der das Risiko der eigenen Machtpolitik verteilen und ver-
ringeren solltequot;, schrijft Mei necke.-) Om echter een mede-vennoot
te vinden, waren offers noodig en hierop speculeerde nu vooral de Wil-
helmstrasse. Het leek den Berlijnschen staatslieden gewenscht, om tegen-
over het Britsche rijk niet al te tegemoetkomend te zijn, opdat het dan
tot steeds grootere offers bereid zou zijn. B ü 1 o w besloot daarom,
..weder die Engländer zu entmutigen, noch sich vorzeitig von ihnen fest-
legen zu lassen.quot; Hij vergat daarbij dat Engeland ondanks alles een
verbond met Duitschland niet zoo noodig had als omgekeerd het geval
^as. ■\') „Weltpolitik die über die Sicherung des vorhandenen Kolonial-
besitzes hinausstrebte und ein grösseres Kolonialreich schaffen wollte,
War in die Zukunft nur entweder mit oder gegen England zu treiben
möglich,quot; zegt Meinecke in zijn boek.quot;) Desalniettemin bleef men
m de Wilhelmstrasse aan de politiek van de vrije hand de voorkeur
geven. Noch aan Engeland, noch aan Rusland wilde men zich bin-
den. Men hield daarom in Duitschland aan de eischen van 1898
vast. In Londen wilde men evenwel ook niet verder over de brug komen.

1)nbsp;Zie voor den bouw van den Bagdad-spoorweg en de quaestics die daarmede
samenhangen: Helfferich, pag. 120—138.

2)nbsp;M e i n c c k e, pag. 178.

3nbsp;Meinecke. pag. 188.

4nbsp;Meinecke in Hist. Zeitschrift, Bnd. HO, Heft 2, pag. 404 e.v.
5) Meinecke. pag. 255.

-ocr page 30-

De geneigdheid tot onderhandelen was daar in den laatsten tijd ook
eenigszins bekoeld en zelfs het initiatief om weder tot een hervatting der
besprekingen over een verbond te komen, wilde men aan weerszijden liefst
aan de andere partij overlaten.^) Toen men echter eenmaal in het voor-
jaar van 1901 weer op de quaestie was teruggekomen, bleek dat Cham-
berlain en eenige geestverwanten gaarne, hoewel tegen den zin van
Salisbury c.s., eerst nog een overeenkomst met Duitschland aan-
gaande Marokko wilden sluiten,^) vóórdat er een eventueel verbond tot
stand zou zijn gekomen. In Berlijn voelde men hier echter weinig voor, uit
vrees door een dergelijke overeenkomst met Frankrijk in moeilijkheden te
geraken. ®) Zoo kwam dit accoord niet tot stand. Ook met de besprekingen
over een defensief-verbond wilde het niet vlotten. In Duitschland was men
zeer bang zijn vingers te branden, welke kans inderdaad vrij groot zou
zijn, wanneer het — hetgeen echter niet het geval was — er Engeland
slechts om te doen was geweest, de Duitschers de kastanjes uit het vuur te
laten halen. B ü 1 o w, doch vooral de invloedrijke referendaris Von
Holstein waren aanhangers dezer „Kastanientheoriequot;. Huns inziens
was het Chamberlain c.s. er slechts om te doen, om, na het bekend
worden der Duitsch-Engelsche pourparlers, „einen Kontinentalkrieg zu
entzünden, dem es (Engeland) selbst fernbleiben könnte.quot;quot;*) Vooral
de „graue Eminenzquot;, Holstein, vertrouwde niemand zoo weinig als
de Britsche staatslieden. Het in 1901 van Britsche zijde herhaalde argu-
ment, dat Engeland op een keerpunt stond en dat het, wanneer Duitsch-
land een verbond van de hand wees, wel eens met Frankrijk, ja zelfs
met Rusland zou kunnen samengaan, was volgens de Wilhelmstrasse een
„Einschüchterungsversuchquot;, dat van iederen werkelijken grond ontbloot
was. De Franschen zouden Fashoda niet kunnen vergeten en de Rus-
sisch-Britsche veete was van eeuwigdurenden aard, meende Holstein.
Het bleek echter spoedig, dat de Franschen zich meer van Sedan dan
van Fashoda herinnerden, gelijk na eenige jaren zou blijken, dat de
Russische beer de verleiding van den Britschen honig niet kon weerstaan.

Daar men in Duitschland dacht, dat men nog allen tijd had om tus-
schen Engeland en het Czarenrijk een keuze te doen en daar de Britsche
regeering, die in zich zelve reeds verdeeld was over de al of niet wen-
schelijkheid van een Engelsch-Duitsch verbond, zooals reeds gezegd is,
in geen geval tot de voorgeslagen Quadruple Alliantie wilde toetreden,
omdat zij de Engelsche belangen niet aan die van het wankele Oostenrijk

1)nbsp;Meinecke in „Am Webstuhl der Zeitquot;. Zie aldaar het artikel van Meinecke,
getiteld „Zur Geschichte der deutsch-englischen Bündnisverhandlung von 1901quot;.

2)nbsp;Meinecke, pag. 186 e.v.

3)nbsp;Meinecke. pag. 223/224.

4)nbsp;Meinecke, pag. 92.

-ocr page 31-

en van Italië wilde binden, werden de besprekingen in 1901 definitief
gestaakt.

De Duitsche vloot zou nu de taak te vervullen hebben, die anders een
Britsch-Duitsch verbond had kunnen volbrengen. De nieuwe marine zou
wel is waar een „Gefahrenzonequot; moeten doormaken, doch deze zou door
een zoo snel mogelijken bouw zooveel mogelijk bekort worden. Hiermede
was men op de Duitsche werven dan ook reeds dadelijk begonnen. In
Engeland wekte dit evenwel nog geen groote ongerustheid. Men hield
er met Tirpitz\' schepping nog weinig of geen rekening.^) De toe-
stand van de Britsche Middellandsche Zee-vloot baarde in Engeland, met
het oog op Frankrijk\'s positie aldaar, voorloopig nog de meeste zorgen.
Toen ook deze zorgen gingen verdwijnen, trokken de debatten over de
marine-begrooting nog slechts de aandacht van zeer weinig Britsche
Parlementsleden.-) Wel werden in de jaren 1900 tot 1904 de uitgaven
voor de Britsche vloot steeds grooter, doch dit geschiedde niet in de eerste
plaats wegens den groei der Duitsche marine. De Middellandsche Zee-
vloot was b.v. in 1903 nog sterker dan de zoogenaamde Britsche „Home-
Fleetquot;. 3) Eerst in 1904 nam de Admirahteit een besluit, dat de sterkte-
verhouding der verschillende vloten, die Engeland in dienst hield, eenigs-
2ins gewijzigd zou worden, waarbij de Kanaal-vloot versterkt, de dis-
locatie der andere vloten gewijzigd en een „Atlantische vlootquot; geschapen
werd. Voorts werd de gevechts-gereedheid verhoogd en de torpedoboot-
vloot grondig gereorganiseerd.Behalve deze maatregelen, die door
den Russisch-Japanschen oorlog vermoedelijk verhaast werden, was reeds
in Juli 1903 besloten, dat een behoorlijke vlootbasis in de Noordzee ge-
sticht zou worden. Een groot vlootstation zou bij Rosyth in de Firth
of Förth gebouwd worden. Dit is feitelijk de eerste maatregel, dien
Engeland tegenover de Duitsche vloot neemt. Het zou echter niet de
laatste zijn. Het „Cawdor-programmaquot;, waartoe in het zelfde jaar werd
besloten, zorgde er voor, dat voortaan jaarlijks vier schepen op stapel
zouden worden gezet. Dat deze maatregel echter tegen Duitschland ge-
nomen werd. mag men niet zeggen. De Britsche vloot scheen n.1. in dezen
tijd den ,,Three-Power-Standardquot; bereikt te hebben.

Ondanks dit maritieme overwicht bleef men het in Engeland toch raad-
zaam achten, om de periode van isolement te beëindigen. De door
Chamberlain c.s. voorspelde koersverandering, — voor Duitschland
een koersdaling —, werd weldra zichtbaar. Op 30 Januari 1902 sloot de

1) U p 1 e g g e r, pag. 9.
i\\ ^Pleg ger, pag. 10.
3) Gegevens van den heer Helfrich.
Gegevens van den heer Helfrich.

-ocr page 32-

Britsche regeering een verbond met Japan, nadat het niet gelukt was
een verdrag tusschen Engeland, Duitschland en Japan tot stand te bren-
gen, hetgeen men eveneens in 1901 nog had gepoogd. Hiermede maakte
het Britsche kabinet een einde aan de eens
zoo ., „splendidquot; quot; isolationquot;
van het Vereenigd Koninkrijk. Reeds in dezelfde maand werden de on-
derhandelingen met Frankrijk over Marokko geopend, welke pourparlers
door de Duitsche regeering vroeger versmaad waren. -) De besprekingen
tusschen Engeland en Frankrijk over Marokko, waaraan Salisbury
in tegenstelling met Chamberlain reeds in 1900 boven onderhan-
delingen met Duitschland den voorkeur had gegeven,^) vlotten beter.
Fashoda werd dra vergeten en vergeven en in November was het ontwerp
voor het verdrag kant en klaar. Tot een onderteekening kon het evenwel
nog niet komen, wegens eenige moeilijkheden tusschen Engeland en
Spanje, welk land eveneens bij de onderhandelingen betrokken was. Men
gfing echter ijverig voort met het nauwer aanknoopen der banden tusschen
Londen en Parijs, waarbij Edward VII zich als een zeer groot voor-
stander van een hartelijke Britsch-Fransche verstandhouding ontpopte.

Tenslotte werd den 8sten April 1904, vooral ook door toedoen van den
Franschen minister van Buitenlandsche Zaken, D e 1 c a s s é, de zoo-
genaamde Engelsch-Fransche entente gesloten. De quaesties betreffende
Marokko en Egypte werden hierdoor geregeld. Ook met Spanje kwam
Frankrijk tot een accoord in zake Marokko (7 October 1904). Wat dit
laatste land betrof, werd in beide conventies over de Duitsche belangen
als het ware heen geloopen en ook werd Duitschland, hoewel het hier
volgens het verdrag van 1880 recht op had, niet van de besprekingen
op de hoogte gebracht. Engeland verplichtte zich bij de overeenkomst
van den 8sten April tot diplomatieken steun aan Frankrijk ingeval dit
land over Marokko in moeilijkheden zou geraken. De Republiek liet
hiertegenover aan Engeland de vrije hand in Egypte. Zoo was dan in
1904 de entente tusschen Engeland en Frankrijk tot stand gekomen, die
op de gebeurtenissen van de volgende jaren zoo\'n grooten invloed zou
uitoefenen.

1)nbsp;G O O c h, pag. 331.

2)nbsp;M e i n e c k e, pag. 223.

3)nbsp;Meinecke, pag. 186.

-ocr page 33-

HOOFDSTUK I.

DE EERSTE BRITSCHE POGINGEN TOT BEPERKING VAN

DEN VLOOTBOUW.

De entente, welke in 1904 tusschen de Fransche republiek en Enge-
land gesloten was. had een einde gemaakt aan het Europeesche isolement
van het Britsche rijk. Al verklaarde Von Bülow ook openlijk, dat
Duitschland zich over de Engelsch-Fransche vriendschap niet ongerust
maakte, ja zelfs hoopte, dat deze entente een goede verstandhouding
tusschen Londen en Berlijn zou bevorderen, aangenamer werd de stem-
ming tusschen Engeland en Duitschland er niet door. Met leede oogen
zag men in Engeland den gestadigen groei van de Duitsche vloot. Men
vertrouwde het Rijk niet, dat het noodig achtte een vloot te bouwen,
welke een dusdanigen omvang zou moeten krijgen, dat de grootste vloot
der wereld, dus de Britsche, zich nog wel eens zou bedenken alvorens zij
de Duitsche marine zou aantasten.

In de eerste jaren had men, zooals bleek, in Engeland de Duitsche
plannen met het noodige voorbehoud aangehoord. De Fransch-Engélsche
entente was tot stand gekomen
niet als gevolg van de Duitsche vloot-
plannen, doch uit dezelfde overwegingen, die bij de onderhandelingen
over een bondgenootschap met Duitschland hadden gegolden. Het wan-
trouwen echter, waarmede men in Engeland den groei der Duitsche
Weermacht begon gade te slaan, werd geenszins door de vriendschap met
Frankrijk verminderd. Het „unvorsichtige(s) Prahlen Kaiser Wilhelms
mit den deutschen Neubautenquot; tijdens de Kieler Woche in 1904, geheel
tegen den zin van Von Bülow en Von Tirpitz,^) waarmede
indruk op den Engeischen Koning en zijn admiraals had willen maken,
had een buitengewoon succes! Weldra weerklonken in Engeland hevige
alarmkreten over de Duitsche vloot. In een „rhetorisch überspannte
Aeusserung von Hochmut und Kraftstolzquot;,-) drong Sir A r t h u r L e e.
de Civil Lord of the Admiralty, aan op krachtige maatregelen in Enge-
land en adviseerde hij, de Duitsche marine te vernietigen, voordat men
in Duitschland tijd zou hebben gehad de oorlogsverklaring uit de cou-

1) Bülow: „Denkwürdigkeitenquot;, Dl. II. pag. 23; Uplegger. pag. 14.

Uplegger, pag. 27.

-ocr page 34-

ranten te vernemen. De door de Admiraliteit geïnspireerde „Army and
Navy Gazettequot; had zelfs reeds voorgesteld den bouw van de Duitsche
vloot te verbieden.^) Ook Sir John Fisher, die van 1904 tot 1910
First Sea Lord was, zoowel als zijn spreektrompet Lord E s h e r, ^)
lieten waarschuwende geluiden hooren. F i s h e r stond met den Ko-
ning in nauwe relatie, waardoor zijn persoonlijke invloed op den gang
van zaken bij de Britsche marine zeer groot was.„Buitenlandsche
Zakenquot; was evenwel zoo wijs zijn raadgevingen niet op te volgen. De
vrees voor de Duitsche vloot was op zich zelf volkomen overbodig, daar
het aantal Engelsche slagschepen in 1905 meer dan tweemaal zoo groot
was, als dat der Duitschers.®) De gedachte echter, dat Duitschland\'s
marine voor Engeland wel eens gevaarlijk
zou kunnen worden, was het
vooral die de Britten verontrustte.

De concentratie van de Britsche vloot, waarmee men al vóór April 1904
eenigszins was begonnen, werd voornamelijk in 1905 en \'06 in een ge-
wijzigden vorm voorgezet. Een behoorlijk vlootstation werd, zooals ge-
zegd is, in Rosyth gebouwd en na den vrede van Portsmouth, die een
einde maakte aan den Russisch-Japanschen oorlog, werd het voornaamste
deel der Oost-Aziatische vloot naar Europeesche wateren gecomman-
deerd. Door de verlenging van het Engelsch-Japansch verdrag op 12 Aug.
1905 kon Engeland de verdediging van zijn Oost-Aziatische belangen
vrij gerust aan Japan overlaten, daar de Russische vloot toch in Oost-
Azië voorloopig uitgeschakeld was.

Al werd in marinekringen op een preventieven oorlog aangedrongen,
het Engelsche volk in zijn geheel voelde, evenmin als de Regeering, wei-
nig voor dergelijke plannen. Duitschland was een te voordeelige afnemer
van de Engelsche goederen.quot;) De handelsnaijver bestond zeer zeker,
doch een oorlog voeren uit concurrentie, daarvoor voelde men zeer weinig.
Men wist welke groote offers, ook aan economische goederen, een mo-
derne oorlog zou eischen.Zouden Engeland\'s vitale belangen op het
spel staan, dan zou het volk wel degelijk een oorlog goedkeuren, doch
deze belangen werden nog niet wezenlijk bedreigd, al was het Duitsche
rijk op velerlei gebied een onaangename mededinger voor het Britsche
imperium.

Een doeltreffend middel om Duitschland de baas te blijven, meende
Fis her gevonden te hebben in de dreadnoughts. Deze zwaar bewa-

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 14/15; Gooch, pag. 428.

2)nbsp;Gooch, pag. 428.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 60, noot 2.

4)nbsp;Uplegger, pag. 19.

5)nbsp;Gegevens van den heer Helfrich.

6)nbsp;Gr. Pol. 28, pag. 152, noot.

7)nbsp;H e 1 f f e r i c h, pag. 50^55.

-ocr page 35-

pende zeekasteelen zouden de zee makkelijk beheerschen en geen zee-
mogendheid zou over de financieele en technische middelen beschikken,
om deze oorlogsbodems spoedig, en in een voldoend aantal na te bouwen.
Dit bleek evenwel een foutieve veronderstelling te zijn geweest. De
constructie van de eerste dreadnought in 1905, waardoor sommige
scheepstypen min of meer waardeloos werden, was het sein tot den
bouw van deze zoogenaamde drijvende forten op de werven van bijna
alle zeemogendheden. Duitschland volgde weldra Engeland\'s voorbeeld en
het duurde niet lang, of de wedstrijd in de bewapening ter zee was in
vollen gang.

Waren dus de betrekkingen tusschen Engeland en Duitschland niet
bijzonder rooskleurig, de relaties tusschen Parijs en Berlijn lieten ook te
Wenschen over. Bij de conventie van 1904 had Engeland den Franschen
de vrije hand in Marokko gelaten, waarvan deze laatsten een dankbaar
gebruik maakten. Duitschland, bevreesd dat zijn belangen in Afrika door
Frankrijk\'s optreden geschaad zouden worden, was niet van zins zonder
een woord van protest de Franschen hun gang te laten gaan. Felle artike-
len waren er in de Duitsche pers verschenen naar aanleiding van het
feit, dat er besprekingen over Marokko tusschen Engeland, Frankrijk
en Spanje hadden plaats gehad, zonder dat Duitschland, hoewel mede-
onderteekenaar van de conventie van Madrid van 1880, zijn stem had
niogen laten hooren. Op 31 Maart 1905 landde de Keizer te Tanger en
liet duidelijk blijken, dat de Marokkaansche regeering op Duitschland\'s
steun tot het behoud van haar onafhankelijkheid zou kunnen rekenen.
De wrijving tusschen Parijs en Berlijn werd ten slotte zoo groot, dat men
een oorlog tusschen beide Rijken vreesde. Engeland, dat door artikel IX
van de conventie van 1904 verplicht was zijn volledigen diplomatieken
steun aan de Regeering te Parijs te geven om de overeenkomst betref-
fende Marokko en Egypte ten uitvoer te brengen,^) voelde in Duitsch-
land\'s optreden niet zoozeer het streven om zijn handelsbelangen te
beschermen, als wel een aanslag op de Fransch-Engelsche entente. Toen
aan Engeland ter oore kwam, dat het niet onmogelijk was, dat Duitsch-
land, als compensatie voor de aan Frankrijk toegestane voordeelen in
Marokko, een haven aan de Moorsche kust zou vragen, liet het
terstond weten: ,,we should be prepared to join French Government
in offering strong opposition to such a proposal.quot;-) Een vestiging
van Duitschland, met zijn toch al voor Engeland zoo gevaarlijk wordende
zeemacht, in de buurt van Gibraltar zou voor Engeland onduldbaar zijn.
Om op alle mogelijkheden voorbereid te zijn, legde Lansdown e, de

1)nbsp;Br. Doe. II, Appendix, pag. 402 e.v.

2)nbsp;Br. Doe. III, no. 90.

-ocr page 36-

Engelsche minister van Buitenlandsche Zaken, in een bericht aan den
ambassadeur te Parijs, Sir Francis Bertie, er nogmaals den na-
druk op, dat „our two Governments should continue to treat one another
with the most absolute confidence, should keep one another fully informed
of everything which came to their knowledge, and should, so far as
possible, discuss in advance any contingencies by which they might in
the course of events find themselves confronted.quot; Van militairen steun
in geval van een gewapend Fransch-Duitsch conflict is hierin geen
sprake, doch men mag er geenszins de gevolgtrekking uit maken,
dat Engeland in geval van oorlog slechts een welwillende neutraliteit in
acht zou nemen.

De wrijving duurde voort en leidde zelfs tot den ,val van den Franschen
minister van Buitenlandsche Zaken Théophile Delcassé (6 Juli
1905). Toen in December ,1905 het conservatieve kabinet in Engeland
moest plaats maken voor een liberale Regeering, poogde Paul C a m-
b
O n, Frankrijk\'s ambassadeur te Londen, terstond meer zekerheid om-
trent de houding van Engeland te krijgen. In Januari 1906, het zekere
voor het onzekere nemend, stemden de nieuwe Premier Campbell-
B a n n e r m a n, en de nieuwe leider van het Foreign Office, Sir
Edward Grey, met Cambon\'s inzicht overeen, dat het ,,advisablequot;
was, „that unofficial communications between our Admiralty and War
Office and the French Naval and Military Attachés should take place
as to what action might advantageously be taken in case the two coun-
tries found themselves in alliance in such a war.quot;-) In het einde van
1905 had al eenige gedachtenwisseling plaats gehad tusschen den Fran-
schen militairen attaché en den militairen medewerker van de „Timesquot;,
zoowel als tusschen den eersten en den chef van den Engelschen gene-
ralen staf, G r i e r s o n, doch de officieele besprekingen zouden eerst
in 1906 beginnen.^)

Al had de Engelsche Premier in deze, van nu af steeds voortgezette
besprekingen, toegestemd, geheel van harte was het niet gegaan. Hij
vond het onaangenaam, dat de nadruk op de militaire voorbereidingen
werd gelegd.\'\') Voelde hij misschien, meer dan Grey, de moreele
verplichting, die daaruit voortvloeide ondanks het feit, dat de be-
sprekingen tusschen de militairen de Regeeringen in geen één opzicht
zouden vastleggen, wat schriftelijk bevestigd was?^\') Hoe het ook zij,
ook Grey heeft zich niet verder willen binden en wees het verzoek

1)nbsp;Br. Doe. III, no. 94.

2)nbsp;Br. Doc. III, no. 210; Grey: „Twenty-five yearsquot;, DI. I, pag. 72—74.

3)nbsp;Br. Doc. Ill, no. 211; Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 189/190.

4)nbsp;Asecretis: „Sir Henri Campbell-Bannermanquot;, artik. in Europ. Gespräche,
1924, pag. 342 e.v.

5)nbsp;Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 190.

-ocr page 37-

van Cambon, om een verbond met Frankrijk te sluiten, van de hand,^)
hoewel de Britsche ambassadeur te Parijs het gaarne tot stand had zien
komen. Van de Fransch-Engelsche samenwerking kreeg Duitschland
een staaltje te zien op de, op zijn aandringen bijeen geroepen, confe-
rentie van Algeciras (voorjaar 1906), die een einde maakte aan de
eerste Marokko-crisis. Het was daar, alsof Duitschland door zijn eigen
wapen, de conferentie, gedood zou worden, ondanks de pogingen tot
bemiddeling van den President der Vereenigde Staten, Roosevelt.
Wel kreeg het eenigen steun van Oostenrijk, doch feitelijk stond Duitsch-
land geheel geïsoleerd tegenover de andere mogendheden. In het voor-
naamste punt van geschil, de organisatie der politiemacht in Marokko,
viel de beslissing in het voordeel van Frankrijk. Ook bleek duidelijk, dat,
hoewel de Republiek zijn streven naar een protectoraat over Marokko
moest matigen, de Franschen hierbij toch op den steun van Engeland,
Italië en Spanje konden rekenen.

Het is begrijpelijk, dat men in Duitschland de Fransch-Engelsche
entente verre van aangenaam vond. De Duitsche Keizer poogde daarom
op 23 Juli 1905 den Czaar, bij een ontmoeting met hem op Björkö, te
bewegen met hem een verbond te sluiten. Hij hoopte op deze wijze het
Tweevoudig Verbond aan de Triple Alliantie te verbinden. Ondertee-
kende de Czaar het verdrag, zijn minister van Buitenlandsche Zaken
en de minister-president weigerden, evenals V o n Bülow, het te be-
krachtigen, waardoor \'s Keizers droom, een vereenigd continent, in
rook vervloog.

Door de Engelsch-Fransche entente en door de concentratie van
Engeland\'s vloot, zoowel als door de Britsche houding bij de eerste
Marokko-crisis werd men zich in Duitschland er steeds meer van be-
wust, dat het Keizerrijk zich slechts tegenover Engeland zou kunnen
laten gelden, indien het over een voldoend sterke vloot beschikte. De
Vlootvereeniging en haar geestverwanten eischten een aanzienlijke vloot-
vermeerdering, vooral daar zij door Engeland\'s houding en dreigende
woorden bevreesd waren voor een onverhoedschen aanval. •■•) De pers-
artikelen, die dikwijls in scherpe woorden Engeland\'s politiek laakten,
bevatten soms de meest fantastische verdedigingsplannen. Tirpitz
echter, uitgaande van het principe „Mund halten und Schiffe bauenquot;,^)
achtte deze pers-polemieken ongewenscht. Met het voor en tegen van
slagschepen, met het al of niet in een beteren staat van verdediging
brengen van de kust, met het al of niet bouwen van onderzeeërs, had het

1)nbsp;Br. Doe. III. no. 210, no. 212, enclosure 2, no. 216 en no. 219.

2)nbsp;Br. Doe. III, no. 213.

3)nbsp;Belg. Aktenstücke, no. 12.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 16, noot 1.

-ocr page 38-

groote publiek z.i. niets te maken en door het krantengeschrijf zou
Engeland zich nog meer zorgen over de Duitsche marine maken. De
Duitsche vloot moest versterkt worden, dit stond bij Tirpitz vast,
doch z.i. zou een bespoediging van den bouw, waarop van vele zijden
werd aangedrongen,^) niets geven, daar men hiervan toch eerst over
een jaar of drie, vier iets zou merken. De pers drong sterk aan op een
verkorting van den levensduur der schepen, welke gedachte ook in
Centrum-kringen vele aanhangers vond. Geschiedde zulks echter, dan
zou men in Engeland nog meer aanstoot aan den vlootbouw gaan némen,
en de kans op oorlog zou nog vergroot worden, al beweerde Lord
Balfour ook. dat „a war with Germany would be an act of perfect
lunacy.quot;®) In de Engelsche pers, vooral in de bladen van Northcliffe,
hield men zich ernstig met de Duitsche vloot bezig. De kolenleveranties
aan de Russische marine tijdens den Japansch-Russischen oorlog werden
aan-Duitschland in heftige bewoordingen verweten.\'\') Dit, benevens
een vergrooting van de Duitsche vloot, vermeerderde, volgens den Duit-
schen ambassadeur in Londen, Graaf W olff Metternich,.quot;) de
wrijving en de kans op een Engelsch-Duitsch conflict. Gaarne had hij
nadere gegevens omtrent Tirpitz\' plannen gehad, doch hij kreeg
slechts ten antwoord, dat de door den chef van het departement van
Marine ontworpen vloot-novelle, een ,,Form so harmlos wie möglichquot;
20U krijgen.quot;) Het liefste had de ambassadeur gezien, dat Tirpitz
ieder jaar met een plan zou zijn gekomen, zooals zulks in Engeland even-
eens gebruikelijk was. Deze wilde de zes hem in 1900 geweigerde
kruisers opnieuw vragen, benevens de noodige torpedobooten en onder-
zeeërs. B ü 1 o w had aan een betere kustverdediging de voorkeur ge-
geven, doch de leider der marine vond dat bijzaak en bleef aan zijn idee
vast houden, dat een slagvloot de beste vorm van verdediging was.®)
De kanselier wilde, waarschijnlijk onder invloed van de couranten-artike-
len over dit onderwerp, ook verder gaan dan Tirpitz. Deze weigerde
dit evenwel beslist, daar de critieke jaren door een grooter programma
toch zouden blijven bestaan en men in Engeland nog meer ophef over
de Duitsche plannen zou maken. Zelfs al zou B ü 1 o w een grootere

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 13.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 24.

3)nbsp;Gr. Pol. 20, Dl. II, no. 6855.

4)nbsp;Helfferich, pag. 53, beweert zelfs, dat de beschieting van de Engelsche
haringvisschers door de Russische vloot in Engeland niet alleen, een storm van veront-
waardiging tegen Rusland, maar zelfs tegen Duitschland verwekte!

5)nbsp;Metternich was in 1901 opvolger van Graaf Hatzfeldt geworden.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 13.

7)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 14.

6) Tirpitz, Pol. Dok., pag. 13—14.

-ocr page 39-

novelle hebben geëischt, dan zou Tirpitz de verantwoordelijkheid
daarvoor niet hebben willen dragen.^) Ook de Keizer wilde, vooral door
de bovengenoemde rede van Sir Arthur Lee van 3 Februari 1905,
de Duitsche vloot krachtiger versterken dan aan Tirpitz gewenscht
voorkwam en hij dreigde den Britschen ambassadeur. Sir Frank
L a s c e 11 e s, reeds met een kolossaal nieuw vloot-programma. Op
11 Februari 1905 wist Tirpitz den Keizer echter over te halen zijn
goedkeuring er aan te hechten, dat er niet meer dan zes kruisers en zeven
torpedobootdivisies als voornaamste punten op de novelle zouden voor-
komen. De „Flottenvereinquot; was het hier echter, evenals Von Bülow,
niet mee eens en maakte een geweldige propaganda voor een sterkere uit-
breiding der vloot. Eerst einde October 1905 ging Von Bülow met
Tirpitz\' voorstel accoord.\'\') Tirpitz had zijn wil dus bij Bülow
doorgezet. Tevergeefs had de Vlootvereeniging op een audiëntie bij den
kanselier hem voor haar plannen trachten te winnen.\'\'•) Ook bij T i r-
p i tz had zij voor haar plan, een verkorten levensduur der schepen,
gepleit, terwijl de bestuursleden generaal Keim en Prins S a 1 m bij
den Keizer op bezoek waren gegaan en hem het plan van de vereeniging
hadden voorgelegd. De Keizer had dit wel willen goedvinden, doch zijn
vleugeladjudant, admiraal Von Müller, wist hem hiervan te weer-
houden. In een door de Vlootvereeniging uitgegeven brochure werd
voor de invoering van het z.g.n. „Vierer-tempoquot;, dat is de bouw van vier
schepen \'s jaars, een lans gebroken. Gaarne had zij gezien, dat het depar-
tement van Marine een debat hierover met haar was begonnen, doch
Tirpitz gaf wijselijk geen commentaar op het geschift.\'^)

Op 14 en 15 November 1905 hadden resp. de eerste en tweede lezing
van de novelle plaats, nadat Bülow nog op 8 October had laten polsen
of het praatje dat Engeland, in verband met de Marokko-crisis, 100,000
man in Holstein had willen laten landen, niet een mooi voorwendsel voor
Tirpitz was om naast de vlootvergrooting een plan voor kustverster-
king in te dienen.®) Den 17den November werd Tirpitz\' novelle in
den ,,Reichsanzeigerquot; aangekondigd. Zes groote en tien kleine kruisers
Zouden gevraagd worden, terwijl het aantal torpedobooten van 96 tot
144 verhoogd zou worden. De tonneninhoud der genoemde schepen zou

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 16.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 14.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 18.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 21.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 22.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 35.

7)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 24.

8)nbsp;Gr. Pol. 20, Dl. II, no. 6872.

9)nbsp;Schuithes s\' Europ. Geschichtskalender 1905, pag. 129; Gr. Pol. 23, Dl. I,
pag. 28/29.

-ocr page 40-

vermeerderd worden, evenals het aantal officieren en manschappen. Het
plan zou in negen jaar ten uitvoer moeten zijn gebracht.

Daar de kosten der schepen indertijd niet vastgelegd waren, werd
besloten van de zes kruisers, dreadnoughts te maken, zoodat F i s h e r\'s
meening ^) door de Duitsche novelle van 1906 reeds gelogenstraft werd.
Een onvermijdelijk gevolg was echter dat het Kaiser-Wilhelm-kanaal en
Wilhelmshaven vergroot moesten worden.

In het begin van Maart 1906 vond de behandeling van de marine-
begrooting in de Rijksdagcommissie plaats.^) Er zouden echter nog
eenige strubbelingen komen, voordat de novelle in derde lezing door den
Rijksdag zou zijn aangenomen. Onder den indruk van de Engelsche vloot-
concentratie in het Kanaal en van uitlatingen in pers en Parlement, wilden
de Keizer en Bülow den levensduur der schepen toch nog trachten
te verkorten met zes of zeven jaar. Bülow was er van overtuigd, dat
de Rijksdag een dergelijk voorstel zou aanvaarden. De Keizer verweet
zijn minister van Marine, dat hij de fel anti-Engelsche volksstemming
van dien tijd niet genoeg had benut,®) doch Tirpitz trok zich hier
weinig van aan en hield uit technische en politieke overwegingen voet
bij stuk. Deze overwegingen golden bij Bülow echter niet, daar z.i.
een conflict met Engeland nooit zou ontstaan, als Duitschland maar een
vloot bezat, die te groot was om door Engeland aangevallen te kunnen
worden, zonder dat dit zelf risico liep. Deze vloot zou echter maar niet
tot in het oneindige uitgebreid moeten worden. Als Duitschland zijn hoofd
koel hield en voorkwam, dat er een onherstelbare breuk met Engeland
zou komen, dus Engeland niet beleedigde, al zou het zelf evenmin toe-
laten dat het in reputatie of waardigheid beleedigd werd, kon Tirpitz
naar de meening van Von Bülow best een veel grootere novelle
indienen zonder hierdoor de oorlogskans te vergrooten.

Tirpitz wist dus zeer goed, dat behalve de pers, ook de politieke
leiders van het Rijk gaarne versnelling van den vlootbouw hadden ge-
zien. Nog duidelijker werd het hem, toen hij ontdekte, dat de Keizer,
wiens sympathie voor hem toentertijd vrij gering was, bij een artikel
van de „Neue Politische Correspondenzquot; de kantteekening had ge-
maakt, dat Tirpitz niet genoeg gevraagd had en dat deze nu begreep,
dat zij, die meer hadden willen hebben, in het gelijk waren.quot;) Daar dit

1)nbsp;Belg. Aktenstücke, no. 13.

2)nbsp;Zie hiervóór, pag. 19.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 12/13.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 30.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 25.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 24.

7)nbsp;G o O c h, pag. 448.

8)nbsp;Bülow, Dl. II, pag. 24.

9)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 30-31.

-ocr page 41-

artikel, voorzien van \'s Keizers opmerking, op het Marine-departement
de ronde deed, voelde de chef zich zeer gekrenkt en diende hij op 4 April,
wegens „gezondheidsredenenquot;, zijn ontslag in, iets waarmede hij al op
14 Februari gedreigd had. Den volgenden dag kreeg hij echter reeds
ten antwoord, dat W i 1 h e 1 m er de allerhoogste waarde aan hechtte,
dat T i r p i t z, op zijn post zou blijven en dat hij, omdat hij het volste
vertrouwen in zijn leiding had en ook met zijn stelsel accoord ging, zijn
ontslag-aanvrage niet wilde inwilligen.-)

Ondanks deze vriendelijke woorden begreep hij niet goed, waarom
Tirpitz zooveel ophef over zijn kantteekeningen had gemaakt, immers:
.gt;er schmisse den anderen Ministern noch viel tollere Sachen an den
Kopf, was solle daraus werden, wenn jeder darauf seinen Abschied ein-
reichen wolle?quot;

Op 19 Mei 1906 werd de eerste novelle door den Rijksdag aangeno-,
men.\'\') De kosten zouden o.a. worden bestreden uit een verhooging van
de belastingen op tantièmes, successie, door verhooging der posttarieven
en een heffing van rechten op bier en cigaretten. Aan een leening
kon niet gedacht worden, daar de Rijksschuld reeds 33^2 niilliard Mark
bedroeg.

Bülow had niet alleen, zooals uit het voorgaande is gebleken, allerlei
moeilijkheden met het departement van Marine gehad, maar ook met
den Rijksdag was niet alles van een leien dakje gegaan. Vooral de sociaal-
democraten bereidden hem in 1906 heel wat moeilijkheden. Zij verzetten
zich o.a. tegen de koloniale politiek in Zuid-West Afrika, alsmede tegen de
voorgestelde verandering van de afdeehng koloniën van het departement
van Buitenlandsche Zaken in een afzonderlijk ministerie van Koloniën. quot;)
Toen ten slotte in December 1906 de suppletoire begrooting voor Zuid-
West Afrika door den Rijksdag verworpen werd, greep Von Bülow
deze gelegenheid met beide handen aan om nieuwe verkiezingen uit te
schrijven. Deze in Januari 1907 gekozen nieuwe volksvertegenwoordiging
telde een conservatief-liberale meerderheid van 208 zetels, zoodat Bülow

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 28—29.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 33—35. Tirpitz beweert aldaar, dat hij het zeer
betreurde, dat hij niet kon aftreden, daar hij voortdurend den Keizer moest remmen cn
tegenwerken en dat hij, gezien het karakter van den vorst, betwijfelde of hij op den duur
20U kunnen blijven. Het is de vraag of deze mededeeling geheel juist is, daar Tirpitz wel
W\'st, dat hij met een keizer, die te hard van stapel liep, toch zeker meer van de andere
politieke leiders gedaan zou kunnen krijgen, dan met een keizer, die weinig of niets
voor de vloot gevoelde.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 33.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 35; S c h u 11 h e s s, 1906, pag. 113.

5)nbsp;Ziekursch. pag. 181/182.

6)nbsp;Ziekursch, pag. 185/186.

-ocr page 42-

voortaan op dit „Blockquot; steunde, hetgeen bij de Engelsche pers in het
algemeen weinig waardeering vond.

Hoe waren de betrekkingen tusschen Engeland en Duitschland in 1906
geweest?

Zooals uit het voorgaande heeft mogen blijken had de liberale Engel-
sche regeering, waarin de imperialisten Asquith en Haldane
naast Campbell-Bannerman en Grey de voornaamste posten
hadden bezet, de Fransche politiek trouw gesteund. Toen de onderhan-
delingen in Algericas waren afgeloopen (8 April 1906) en Duitschland
zich nog duidelijker van zijn isolement bewust was geworden, poogde
het tot een betere verstandhouding met het Britsche rijk te geraken. De
Regeering te Londen, die de geweldige spanning welke tusschen de twee
Rijken bestond, zeer onaangenaam vond, was bereid, hoewel uiterst voor-
zichtig, omdat zij de Fransche gevoeligheid wilde ontzien, hierin den
Duitschers tegemoet te komen. Doch Engeland wilde vooral zijn hechte
vriendschap met Frankrijk geen gevaar laten loopen door een al te groote
toenadering tot Duitschland, daar Rusland door zijn nederlagen in den
Russisch-Japanschen oorlog niet meer in staat was om Duitschland in
bedwang te houden, zoodat alleen door nauwe Fransch-Engelsche be-
trekkingen het evenwicht in Europa kon worden behouden. De leidende
liberale bladen in Engeland en de „Standardquot; sloegen een meer gema-
tigden toon aan, welk voorbeeld evenwel door de conservatieve pers niet
gevolgd\'werd. ■*) Sommige liberale redacties wijdden zelfs vrij veel aan-
dacht aan de talrijke officieele en semi-officieele bezoeken, welke door
Duitsche burgemeesters, journalisten en kunstenaars aan Engeland wer-
den gebracht. Zelfs ging het gerucht, dat er een entente tusschen Duitsch-
land en Engeland in wording was,quot;) hoewel men in Duitschland al blij
was, dat er iets van een détente te bespeuren viel. Dit nam niet weg, dat
Grey zich haastte den Franschen ministers, die over dit gerucht en over
de bezoeken der Duitschers zeer nerveus waren,quot;) te verklaren, dat
die bezoeken „which are promoted here by
independent persons, in no
way connected with the Government, do not imply any present or future
change of policy.quot;^) Metternich wilde echter van de goede stem-
ming gebruik maken en stak bij zijn gesprek met G r ey op 31 Juli 1906
niet onder stoelen of banken, dat Duitschland zijn isolement verre van
aangenaam vond en dat het z.i. in het belang van den vrede was, wanneer

1)nbsp;Br. Doe. VI, no. 3 en no. 4.

2)nbsp;Gr. Pol. 21, Dl. II. no. 7185; Bülow, Dl. II, pag. 208.

3)nbsp;Gr. Pol. 21, Dl. II, no. 7180.

4)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, pag. 46.

5)nbsp;Br. Doe. III, no. 420; Grey, Dl. I. pag. 113-115.

6)nbsp;Br. Doc. III, no. 419; Gr. Pol. 21, Dl. II, no. 7191.

7)nbsp;Br. Doc. III, no. 420, vgl. aldaar no. 422.

-ocr page 43-

een entente tusschen het Britsche rijk en Duitschland tot stand zou ko-
men. Grey vermeed evenwel hier een rechtstreeksch antwoord op te
geven en maakte er zich van af met: „time is all that is required.quot; *)

Dat de betrekkingen tusschen Engeland en Duitschland weer „nor-
maalquot; waren, zooals Grey het uitdrukte, wilde men toonen door het
bezoek van Koning Edward VII aan Friedrichshof, waar de Keizer
bij zijn zuster vertoefde. De Keizerin had Edward liever naar Pots-
dam of een der andere keizerlijke paleizen zien komen, welke wensch
evenwel niet vervuld werd. De Keizer was zeer verheugd, dat hij zijn
oom op Duitsch grondgebied mocht ontvangen en hij hoopte hem en de
Britsche openbare meening er van te overtuigen, dat de Duitsche vloot,
die volgens het opgestelde programma voltooid zou worden, geen be-
dreiging voor de Engelsche macht ter zee beteekende.

Den 15den Augustus 1906 kwam Edward, vergezeld van Sir
Charles Harding e, die in 1906 onder-Staatssecretaris van Bui-
tenlandsche Zaken was geworden, in Cronberg aan. Het feit op zich
zelf, dat de Engelsche Koning zijn keizerlijken neef wilde ontmoeten,
was reeds vrij belangrijk, daar het Engelsche hof en de upperten weinig
sympathie voor Duitschland gevoelden, integendeel veel meer Fransch
georiënteerd waren.quot;) In Cronberg had o.a. een onderhoud plaats tus-
schen Hardinge en den Duitschen minister van Buitenlandsche Za-
ken Von Tschirschky. De algemeene politieke toestand vormde een
onderwerp van gesprek en over verschillende punten van verschil, zooals
de Bagdad-quaestie, werd van gedachten gewisseld.quot;) Tegen den bouw
van deze belangrijke spoorlijn in Klein-Azië had Engeland zich sedert
het begin der 20ste eeuw verzet, daar het niet duldde, dat deze voor-
naamste territoriale verbindingsweg tusschen Europa en Indië voor een
groot deel onder Duitsche controle zou komen te staan. Hoewel men van
Duitsche zijde alles in het werk had gesteld om Engeland, evenals Frank-
rijk, bij dit groote werk te interesseeren, was men nog steeds niet tot
overeenstemming kunnen komen, daar de voorwaarden, die van Engel-
sche zijde gesteld werden, door Duitschland onaannemelijk werden ver-
klaard.In Cronberg echter verklaarde Hardinge nu, dat Enge-
land niet zou aarzelen met Duitschland omtrent de Bagdad-lijn overleg
te plegen ,,if there should be any connection between it and the questions

1)nbsp;Gr. Pol. 21, Dl. II. no. 7191.

2)nbsp;Br. Doc. III, no. 422.

3)nbsp;Bülow, Dl. II, pag. 246/247.

4)nbsp;Br. Doc. III. no. 425: Gr. Pol. 21, Dl. II, pag. 448, noot;,S c h u 11 h c s s, 1906,
pag. 152.

5)nbsp;Gr. Pol. 21, Dl. II, no. 7180, no. 7219; Belg. Dok.. Dl. III, no. 74, no. 76; Belg. Ak-
tenstücke. no. 30.

6)nbsp;Gr. Pol. 21, Dl. II, no. 7196.

7)nbsp;Zie Over de Bagdadquaestie: Helffcrich, pag. 120—138.

-ocr page 44-

under discussion between us and the Russian Government.quot;^) Tevens
werd Tschirschky gerust gesteld over de Engelsch-Russische be-
sprekingen, die reeds — met eenige tusschenpoozen -- sedert 1903 2) aan
den gang waren en ten slotte in 1907 tot de Engelsch-Russische entente
leidden.

Ook de Keizer had een onderhoud met H a r d i n g e over dezelfde
onderwerpen.®) De vlootquaestie stipte hij slechts even aan, doch gaf
daarbij den wensch te kennen „that the English and the German naval
Authorities should be instructed to discuss together various naval ques-
tions so as to arrive if possible to an agreement.quot;

De pers in beide landen liet zich in waardeerende bewoordingen over
de samenkomst uit, zonder zich echter groote illusies over de verdere
Duitsch-Engelsche verstandhouding te maken.

Nog een ander belangrijk bezoek van een Britsch staatsman aan
Duitschland, in den zomer van 1906, deed blijken, dat de politieke stor-
men over en weer wat geluwd waren. Einde Augustus kwam de minister
van Oorlog, Haldane, op uitnoodiging van den Keizer, naar Duitsch-
land om de legerorganisatie te bestudeeren en de manoeuvres bij te wo-
nen.^) Met groote vriendelijkheid werd hij zoowel door den Keizer
als door den leider van den generalen-staf Von Moltke ontvan-
gen en hij kon veel studie-materiaal verzamelen voor de reorganisatie
van de Britsche landmacht. =) Met Bülow besprak hij de jongste ver-
grooting van de vloot, die, aldus Bülow, een gevolg was van den
toenemenden Duitschen handel. Haldane zeide, dat Engeland de
vergrooting.ook niet anders uitlegde, en dat Duitschland evenmin\' iets
achter den Engelschen Two-Power-Standard moest zoeken. Dit prin-
cipe, n.l. dat de Engelsche vloot sterker moest zijn dan de twee in
sterkte op haar volgende vloten samen, was de basis waarvan de Britsche
marine-politiek uitging. Ook den Keizer liet Haldane geen illusies
over een eventueel afstand doen van den Two-Power-Standard, welke
„a deep national tradition, sacred as the Gospelquot; was.quot;) Van weers-
zijden werd verzekerd, dat de Fransch-Engelsche vriendschap geen hin-
derpaal voor een goede Duitsch-Engelsche verstandhouding behoefde te
zijn, \') doch Haldane waarschuwde deze laatste niet te forceeren.
Ook de Koning had door zijn woorden „there are no frictions between

1)nbsp;Br. Doc. Ill, no. 425.

2)nbsp;Br. Doc. II, no. 250; t.a.p. DI. IV, Hoofdstuk XXV, passim.

3)nbsp;Gr. Pol. 21, DI. II, no. 7197, noot 2; Br. Doc. Ill, no. 425.

4)nbsp;Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 201 e.v.; Hdldane: ,,Before the Warquot;
pag. 22 e.v.

5)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, paq. 22 e.v.

6)nbsp;Br. Doc. Ill, no. 435.

7)nbsp;Br. Doc. Ill, no. 435; H a 1 d a n e : „Before the Warquot;, pag. 44; Gr. Pol 21 DI II
no. 7199.nbsp;• . • ,

-ocr page 45-

us, only rivalryquot;, reeds uitdrukkelijk in Cronberg te kennen gegeven, dat
Duitschland niet op het sluiten van een entente met Engeland behoefde te
hopen, met andere woorden: de aanwezigheid van een basis, waarop
een entente gesloten zou kunnen worden, ontkende men in Engeland.^)

De Britsche liberalen hielden dus trouw aan de door hun conservatieve
voorgangers aangevangen buitenlandsche politiek vast; op het gebied der
vlootpohtiek schenen zij echter tot eenige concessies bereid. In Juli 1906
stelde de Engelsche regeering, niet zonder tegenkanting van F i s h er, -)
voor, het bouwprogramma voor 1907 en 1908 te verminderen.®) Op de
slagschepen zou 25 %, op de destroyers 60 % en op de onderzeeërs zou
33 % bezuinigd worden.\'\') Dit zou een kostenbesparing van £ mil-
lioen met zich brengen. Het heette, dat Engeland het voorbeeld van
de beperking in de bewapening ter zee zou geven, welk voorbeeld de
andere landen zouden moeten volgen als men het over deze quaestie
op de 2de Haagsche Vredesconferentie, welke in 1907 gehouden zou
Worden, eens zou kunnen worden. Algemeene instemming kon het plan
echter ook in Engeland niet verwerven. De „Daily Graphicquot; en de „Stan-
dardquot;, beide anti-Duitsche bladen, voelden er zeer weinig voor,quot;) even-
min als de conservatieve afgevaardigde Balfour en vele anderen met
hem. Het plan, dat in de oogen der pacifisten een toonbeeld van
vredelievendheid was en natuurlijk dadelijk door hen werd toegejuicht,
quot;Was echter geenszins zoo nobel als het leek. Ondanks de voorgestelde
besnoeiingen van het vlootprogramma zou Engeland\'s Two-Power-
Standard onaangetast blijven, zoodat het Britsche rijk door zijn voor-
beeld zelf niet de minste risico liep. De opzet van het plan was dan
ook niet, om een edelmoedige geste te doen, zooals velen uit het voorstel
opmaakten, doch om de uitgaven voor bewapeningsdoeleinden te beper-
ken, zonder hierbij aan relatieve sterkte in te boeten.

Het was er Engeland tevens om te doen, wat Grey ook tegenover
Metternich niet verzweeg, dat alle mogendheden hun vlootprogram-
ma\'s aan elkaar zouden mededeelen. Dit was, wat Duitschland betrof, wel
bekend, doch het tempo waarin het ten uitvoer zou worden gebracht, ken-
den de Britten niet, terwijl zij tevens gaarne wilden weten of de Duitschers
quot;og nieuwe plannen inzake den vlootbouw koesterden.quot;) Men zou dan
Weten, waar men aan toe was en de vloot niet onnoodig behoeven te ver-

M Gr. Pol. 21. Dl. II, no. 7199.

2) Uplegger, pag. 51.

3 Gr. Pol. 23, Dl. I. no. 7772.

4) Asquith: „The Genesis of the Warquot;, pag. 74.

f) Belg. Aktenstücke, no. 20.

O) Gr. Pol. 23, Dl. I. no. 7776.

7)nbsp;Gr. Pol. 23. Dl. I, no. 7773, no. 7784.

8)nbsp;Gr. Pol. 23, Dl. I, no. 7773; Belg. Aktenstücke, no. 20.

9)nbsp;Gr. Pol. 23. Dl. I, no. 7788.

-ocr page 46-

_ «

sterken. Terecht merkte Metternich op, dat het Duitschland niets in-
teresseerde, wat de andere mogendheden bouwden, daar het toch vast be-
sloten was zijn eenmaal vastgestelde programma uit te voeren. Inder-
daad was dit toen ook nog het principe. Eerst eenige jaren later interes-
seerde het den chef van het Duitsche departement van Marine in hooge
mate, wat de Engelschen van plan waren op stapel te zetten.

Het voorstel lag geheel in den geest van den Britschen Premier, die
het zonder eenige bijgedachte van het Engelsche Lagerhuislid Vivian
had overgenomen. Reeds in zijn rede op 21 December 1905 had hij
gezegd: „What nobler rôle could this great country assume than at the
fitting moment to place itself at the head of a league of peace.quot;
Daarbij kwam, dat tot zelfs in conservatieve kringen het inzicht door-
drong, dat met de te water lating van de eerste dreadnought, de Engel-
schen een verscherpten wedstrijd in bewapening hadden ontketend, die
hun veel geld en hoofdbrekens zou kosten. Voor het Engelsche plan,
dat ook volgens eenige Belgische bladen niet uit gevoelens van ,,généro-
sitéquot; en „humanitarismequot; geboren was, voelde men in Duitschland
zeer weinig. Reeds in Augustus 1906 had de Keizer duidelijk té kennen
gegeven dat hij niet van zins was van zijn wettelijk programma af te
wijken, al had hij laten doorschemeren, dat hij een gedachtenwisseling
tusschen de marine-staven over de bewapeningsquaestie gewenscht
achtte, niet om tot een beperking te komen, doch wel om op de vredes-
conferentie één lijn met Engeland te kunnen trekken. Hij was n.1. van
oordeel, dat, ,,wenn England und Deutschland mit einem fest verabre-
deten Programm gerade in diesen (maritimen) Fragen vor die Konferenz
träten, seien diese so gut wie vorher angenommen.quot;\'quot;\') Veertien dagen
later in een gesprek met Haldane zeide hij echter nog eens, dat, als
de quaestie van ontwapening in Den Haag behandeld zou worden, hij
er niet aan dacht ter conferentie te komen.quot;) Nadat ook Tirpitz
tijdens een onderhoud met den Engelschen marine-attaché Dumas
nog eens duidelijk had gezegd, dat Duitschland het Engelsche plan
„laughable and Macchiavellianquot; vond,\') weigerde in Februari 1907 het
Duitsche rijk officieel aan de besprekingen over de ontwapenings-voor-
stellen deel te nemen.®) Hadden de Koning en de Britsche ambassadeur
en ook Haldane het Duitsche standpunt zoo niet gedeeld, dan toch

1 ) Gr. Pol. 23, Dl. I, no. 7769.

2)nbsp;Gr. Pol. 23. Dl. I, pag. 27/28, noot 2.

3)nbsp;Gr. Pol. 23, Dl. I. no. 7777.

4)nbsp;Gr. Pol. 23, Dl. I, no. 7775.

5)nbsp;Br. Doe. III, no. 425; Gr. Pol. 23, DI. I, no. 7815.

6)nbsp;Br. Doe. III. no. 435; Gr. Pol. 23, Dl. I, no. 7816.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 1, vgl. Tirpitz, Pol. Dok., pag. 53^55.

8)nbsp;Gr. Pol. 23, Dl. I. no. 7839.

-ocr page 47-

gebillijkt,^) Grey dreigde Duitschland als vredesverstoorder in het
Parlement te brandmerken.

Hoewel ook Rusland en Frankrijk^) evenmin iets voor een beper-
king der bewapeningen gevoelden, was het weinig tactvol, dat juist het
Duitsche rijk, dat toch reeds als de militaristische staat bij uitstek werd
beschouwd, het Engelsche plan weigerde te aanvaarden. Ten slotte
kwam men overeen, dat men de quaestie der bewapeningen niet op het
officieele programma zou zetten, doch dat Engeland zich voorbehield dit
onderwerp ter tafel te brengen. Dit gebeurde dan ook, doch zonder vele
discussies ging de conferentie over tot de orde van den dag.

Nog had men in Engeland misschien gehoopt, door op \'s Keizers voor-
stel in te gaan en besprekingen tusschen de marine-staven te doen plaats
hebben, het Duitsche rijk over te kunnen halen, zijn verzet tegen het plan
van de Britsche regeering op te geven. Althans de Engelsche marine-
attaché liet aan Tirpitz weten, dat het gewenscht ware indien er
eens een ontmoeting tusschen Sir John F i s h e r en zijn Duitschen
collega zou plaats hebben,^) iets waar Von Bülow wel voor voel-
de. =)

Op het voorstel werd echter niet nader ingegaan en ook van
Engelsche zijde kwam men er niet op terug.

Uit het bovenstaande blijkt, dat men in Londen er dus vooral naar
streefde te bezuinigen en tevens de bedreiging van een Duitsche vloot,
die eerst later gevaarlijk zou worden, kwijt te raken.

Ondertusschen trachtte het Vereenigd Koninkrijk zijn moeilijkheden
buiten Europa met één te verminderen. De pogingen, die Grey, ge-
steund door den Koning en den ambassadeur te Petersburg, Sir Arthur
N i c
O 1 s O n daartoe in het werk stelden, werden met succes bekroond.
Den

31 sten Augustus 1907 sloten Rusland en Engeland een overeen-
komst, hun grensgebieden in Azië betreffende. De Engelsche regeering
hoopte hierdoor een eind te maken aan Rusland\'s voortdurende bedrei-
Qing van Indië\'s noord-grens. Bepaald werd, dat het noordelijke deel
Van Perzië, het dichtst bevolkte en het rijkste, tot de Russische invloeds-
sfeer zou behooren. Het Z.O. deel van Perzië werd het Engelsche be-
langengebied en de rest van het Perzische rijk, zoowel als de kust van
de Perzische Golf, zouden de neutrale zóne vormen. Engeland beloofde
voorts, zich buiten de

interne quaesties van Afghanistan te houden. Het
Zou slechts een vredelievenden invloed op dit land uitoefenen „et n\'en-
couragerait pas l\'Afghanistan à prendre des mesures contre la Russie.quot;
I^usland stond hiertegenover toe, dat Afghanistan buiten zijn invloeds-

\') Gr. Pol. 23, Dl. I. no. 7815, no. 7816; Br. Doc. III, no. 425. no. 435.

2nbsp;Gr. Pol. 23. Dl. I. no. 7840, no. 7841.

3nbsp;Gr. Pol. 23, Dl. I. no. 7842, no. 7843, no. 7840 cn no. 7844.

4nbsp;Br. Doc. VI. no. 1; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 53; U p 1 c g g c r, pag. 62 c.v.

Gr. Pol. 23, Dl. I, no. 7780; Tirpitz. Pol. Dok.. pag. 55.

-ocr page 48-

sfeer zou komen te liggen. De diplomatieke betrekkingen tusschen Rus-
land en den Emir zouden via de Britsche regeering onderhouden worden.
Beide mogendheden beloofden de territoriale integriteit van Thibet te
eerbiedigen. Zij zouden zich niet met binnenlandsche aangelegenheden
van dit land bemoeien, noch economische voordeelen aldaar trachten te
behalen. De diplomatieke betrekkingen tusschen Engeland en Rusland
eenerzijds en Thibet anderzijds zouden door de Chineesche regeering
worden onderhouden.

Een noodzakelijk gevolg van deze conventie was, dat de Russen thans
hun blik weer naar de zee-engten van Constantinopel zouden richten.
Zoo beteekende de rust, die Engeland door dit verdrag in Azië had ver-
kregen, noodlottigerwijze een bedreiging van Turkije en Oostenrijk, daar
de Russische en Oostenrijksche Balkan-politiek lijnrecht tegen elkaar in
moesten gaan. Hierdoor was echter ook Duitschland getroffen. Naast de
rust, die het verdrag aan Engeland schonk, had het nog een tweede voor-
deel. Het versterkte n.l. ook den Fransch-Engelschen band en herstelde
het evenwicht in Europa, daar Rusland door den oorlog \'van 1904 en
door zijn binnenlandsche aangelegenheden niet meer een behoorlijk tegen-
wicht tegen Duitschland had kunnen zijn.

Het is te begrijpen dat de Perzen, voor wie deze voordeelen natuurlijk
waardeloos waren, deze Engelsch-Russische entente niet erg in dank op
namen. Ook in Engeland zelf verwekte zij echter maar een gering enthou-
siasme. Velen en vooral de conservatieven vonden dat Grey veel te
tegemoetkomend tegenover het Russische rijk was geweest en zij onder-
wierpen dan ook het verdrag aan soms scherpe critiek. Het had echter
geenerlei gevolg; de Regeering ging rustig op den eenmaal ingeslagen
weg voort, te meer daar zij zeker was van E d w a r d\'s steun en daar
het volk het volste vertrouwen had in \'s Konings politiek,quot;) legde men
zich in Engeland al spoedig bij den nieuwen stand van zaken neer.

Waarschijnlijk om te laten zien, dat de verstandhouding met Duitsch-
land niet door de Engelsch-Russische overeenkomst behoefde te lijden,
bracht Edward in Augustus 1907 een bezoek aan den Keizer te Wil-
helmshöhe. Hoewel Sir Charles Hardinge den Koning namens
het Foreign Office vergezelde en ook Bülow bij de samenkomst aan-
wezig was, werden geen belangrijke politieke gesprekken gevoerd. •quot;\')
Van veel beteekenis was deze ontmoeting dan ook niet, al spraken de
Engelsche liberale bladen er hun vreugde over uit, waaraan de conser-
vatieve „Timesquot; en „Morning Postquot; natuurlijk niet mee deden. Ook

1)nbsp;Br. Doe. IV, Appendix I. pag. 618-620.

2)nbsp;Gr. Pol. 21, Dl. II, no. 7191; Gr. Pol. 24. no. 8165.

3)nbsp;Br. Doe. VI, no. 25; Gr. Pol. 24, no. 8160.

4)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8165.

-ocr page 49-

uit de Duitsche pers vernam men geen wanklanken of onaangename op-
merkingen aan het adres der Engelschen.

Eenige maanden later had opnieuw een samenkomst tusschen den Duit-
schen Keizer en zijn oom plaats. Nu echter op Engelsch terrein en wel
op Windsor Castle. De ontmoeting droeg een geheel ander karakter en
was bedoeld als officieel bezoek, n.1. als tegenbeleefdheid voor het bezoek
door den Engelschen monarch bij den Duitschen Keizer drie jaar geleden
te Kiel afgelegd. De Keizer en Keizerin, die op 10 November 1907 in En-
geland aan wal stapten, waren vergezeld door Von Schön, die in
plaats van Von Tschirschkyde leiding van ,.Buitenlandsche Za-
kenquot; op zich had genomen, alsmede door den minister van Oorlog Von
Einem. Eerst was er sprake van geweest, dat de rijkskanselier inplaats
van Von Schön tot het\'keizerlijke gevolg zou hebben behoord, doch
tot groot genoegen van G r e y, die Lascelles, — een goed vriend van
Bülow—,®) alle moeite liet doen om dit te voorkomen, zag de laatste
van zijn oorspronkelijk plan af.Het was weer G r e y\'s oude vrees,
dat Frankrijk aan een bezoek van Keizer en kanselier aanstoot zou ne-
men. quot;) Ook de „Timesquot; had in een scherp hoofdartikel te kennen
gegeven, dat Bülow in Engeland niet welkom zou zijn. Men had zijn
houding tijdens den Zuid-Afrikaanschen oorlog nog niet vergeten. quot;)
De stemming in de overige Engelsche bladen was daarentegen zeer
gunstig. Over de vlootquaestie en de bewapening ter zee werd het stil-
zwijgen bewaard,\'*) over de andere groote quaestie die tusschen het
Britsche en het Duitsche rijk bestond, den Bagdad-spoorweg, werd echter
des te meer geconfereerd. De gesprekken hierover, die voornamelijk tus-
schen den Keizer, Grey, Haldane, Metternich en Von
Schön werden gevoerd, leidden tot het resultaat, dat men in principe
overeen kwam, dat vertegenwoordigers uit de Engelsche, Fransche en
Russische financieele- en zakenwereld te Berlijn bijeen zouden komen om
de quaestie nader te bespreken.®) Dit Britsche plan, dat een uitvloeisel
was van \'s Keizers voorstel, dat Engeland de controle over het laatste
gedeelte van den Bagdad-spoorweg zou krijgen, werd echter later door

1)nbsp;är^D^. VI. no. 27.

2)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8168.

3)nbsp;Bülow, Dl. II, pag. 86.

4)nbsp;Br. Doe. VI. no. 48, no. 50. no. 53.

5)nbsp;Gr. Pol. 24. pag. 16. noot; H a m m a n n ; ,.Bilder aus der letzten Kaiserzeitquot;,
pag. 49.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 48.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 58.

8)nbsp;Dat in Londen echter, zooals Uplegger oordeelt. (Uplegger, pag. 75)
..der Gedanke einer, den deutschen Flottenbau mildernden oder hemmenden diploma-
tischen Einflussname zu dieser Zeit noch ganz fehltequot;, is niet juist, men denke hierbij

aan het Britsche voorstel betreffende de 2de Haagsche Vredesconferentie.

9)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8171; Br. Doc. VI. no. 62 en no. 63; H a 1 d a n e : „Before the
Warquot;, pag. 48—51; Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 219—223,

-ocr page 50-

de Wilhelmstrasse weer verworpen, uit vrees dat bij een dergelijke con-
ferentie de tegenstelling tusschen beide groepen te zeer aan den dag
zou treden.

Een ander plan echter, minder aangenaam voor Engeland, had onder-
tusschen in Berlijn reeds vaste vormen aangenomen. Dit was de z.g.n.
tweede vlootnovelle. De Keizer had in Mei 1906 reeds gehoopt, en er
op gerekend, dat T i r p i t z binnen een jaar met een nieuw groot bouw-
plan voor den dag zou komen, i) Het duurde evenwel iets langer vóór
de novelle een onderwerp van besprekingen ging uitmaken. In den loop
van 1907 werd aan Tirpitz door vertrouwenslieden van het Centrum
en van de nationaal-liberalen medegedeeld, dat de meerderheid van den
Rijksdag het volgend jaar een novelle verwachtte.^) Daar de gelden,
die de Rijksdag in 1906 voor de novelle had toegestaan, onvoldoende
bleken te zijn,®) kreeg Tirpitz hierdoor een mooie kans, door een
nieuwe novelle de onvolkomenheden, die de wet van 1900 nog aankleef-
den, uit den weg te ruimen. Al waren, na de eerste Marokko-crisis, de
officieele betrekkingen tusschen Engeland en Duitschland „correct rather
than cordialquot;, al waren de artikelen in de pers der beide landen iets
minder heftig gestemd, de in Engeland begonnen dreadnought-bouw had
nu eenmaal een wedstrijd in bewapening zoo niet ontketend, dan toch
verscherpt. Engeland had door dezen bouw, welke op de Duitsche werven
eerst in 1906 aangevangen was, een grooten voorsprong. Door de novelle,
die den levensduur der schepen van 25 jaar tot 20 jaar verkortte, poogde
Tirpitz op dezen voorsprong in te loopen. Door de verkorting van den
levensduur wilde hij zich een geregelden aanbouw van drie slagschepen
per jaar verzekeren. Hieraan zou feitelijk niet getornd kunnen worden,
tenzij men de vlootwet zelf wilde veranderen. Een van zijn grootste wen-
schen, een regelmatige bouw, met het z.g.n „Dreiertempoquot;, kwam hier-
door in vervulling. Door het zeer onregelmatige bouwen sedert het optre-
den van Caprivi als hoofd der marine (1883), was Tirpitz van
meening, dat men de eerste vier jaren vier inplaats van drie schepen op
stapel moest zetten. Na 1912 zouden er dan een tijdlang slechts twee
schepen gebouwd worden.^) Bülow ging volkomen met Tirpitz\'
plannen accoord,quot;^) al had hij later, zooals moge blijken, liever schepen
van een meer defensief karakter dan slagschepen zien bouwen. Evenals
in 1905/06 achtte de zeer ijverige Vlootvereeniging het voorstel onvoldoen-

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 34.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 46/47.

3)nbsp;H. Herzfeld: „Der deutsche Flottenbau und die englische Politikquot;, pag. 135
Archiv für Politik und Geschichte, Jahrg. 1926. Bnd. 6.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 39.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 55/56.

6)nbsp;H a m m a n n : „Um den Kaiserquot;, pag. 52; H a in m a n n : „Zur Vorgeschichte
des Weltkriegesquot;, pag. 145; Gr. Pol. 24, pag. 162, noot 2.

-ocr page 51-

de, wat niet wegnam dat de Bondsraad het op 14 November 1907 goed-
keurde. 1908 was een betrekkelijk veilig jaar om de novelle in te dienen.
De betrekkingen met Frankrijk waren alleszins correct. Rusland was nog
steeds buiten spel, terwijl de Engelsche pers voor het meerendeel een
veel gematigder toon had aangeslagen. Zou Tirpitz nog langer met
zijn plan voor den bouw van een „Risikoflottequot; wachten, dan bestond er
groote kans dat Rusland zich weer hersteld zou hebben en dat door
Duitschland\'s z.i. zwakke vloot, bij een politieke crisis, het gevaar van
een oorlog met Engeland, Frankrijk en Rusland dreigender zou worden.
Al meende hij ook: „Fanfaren seien zu vermeiden,quot;\'^) de Vlootvereeni-
ging weerde duchtig de trom. Dit deed eveneens Lord F i s h e r en met
hem degenen, die Duitschland\'s plan „to make even England\'s mighty-
navy hesitate at sea,quot;^) reeds op zichzelf een beleediging voor de vloot
van het Imperium vonden, weer op het oude aanbeeld hameren. De
Britsche regeering onthield zich in het openbaar nog van afkeurende
commentaren op de Duitsche voorstellen, al liet Grey duidelijk door-
schemeren, dat het kabinet genoodzaakt zou zijn weldra aan zijn, in
1906 begonnen bezuinigingen, een einde te maken. In Londen vreesde
men, dat de novelle een „preparing for the coming struggle with Englandquot;
was. Een deel der Engelsche publieke opinie en der vooraanstaande
bladen meende evenals Mr. C r o w e, de chef van de afdeeling „Wester-
sche Zakenquot; op het Foreign Office, dat Duitschland een aanval op Enge-
land beraamde en het werd hierin door de zeer agitatorische en chau-
vinistische redevoeringen van de leden der Duitsche Vlootvereeniging
gestijfd.®) Een ander deel der Britsche bevolking zag wel een groot
gevaar in de nieuwe pogingen om de voltooiing van de risico-vloot zooveel
mogelijk te bespoedigen, doch was niet overtuigd van Duitsche aggressieve
bedoelingen. Om dit deel der regeering en van de bevolking van
Duitschland\'s waarachtige vredelievendheid te overtuigen, wendde de
Keizer zich op 16 Februari 1908, tot Tirpitz\' groote ontzetting,®)
m een uitvoerigen brief tot Lord T w e e d m o u t h, die sedert 1905
First Lord of the Admirality was.

Hierin gaf de Keizer, buiten medeweten van Bülow, Schön en
Tirpitz. eenige inlichtingen over de Duitsche vloot. Dezen brief van
den Keizer aan een Britsche marine-autoriteit noemde Edward VII

\' Tirpitz, Pol. Dok., pag. 41.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 42.

3)nbsp;Fisher: „Memoriesquot;, pag. 19.

4)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8177.

5)nbsp;Br. Doc. VI. pag. 108. minute by Crowc.
6 Gr. Pol. 24. no. 8193.

7)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8193.

8)nbsp;Bülow, Dl. II. pag. 324/325.

-ocr page 52-

met bijtenden spot „a new departure.quot;^) Het was ook weer inderdaad
één van \'s Keizers goed gemeende, doch onverantwoordelijke en onhan-
dige uitstapjes op een andermans terrein, waarmede hij, geheel tegen
zijn wil, meer goed dan kwaadj^eed. De bedoeling was, den Engelschen
duidelijk te maken, dat er geen quaestie van „German challenge to
British naval supremacyquot; was, doch dat de novelle van 1908 slechts
„a wholesale rebuilding of the entire German navyquot; beduidde. De Keizer
betoogde dat de Duitsche vloot tegen niemand gericht was. Hij ageerde
in den brief tegen het feit, dat de Engelsche bladen, wanneer er sprake
was van de „Two, Three or more Power-Standardquot;, slechts met de Duit-
sche vloot rekening hielden. Ook met L a s c e 11 e s had hij hierover
reeds gesproken en zich daarbij tevens beklaagd over het feit, dat de
Engelsche pers meende, dat Engeland door de Duitsche novelle genood-
zaakt zou zijn om wederom groote sommen voor zijn vloot uit te geven.
Duitschland, zoo betoogde hij tegen Lord Tweedmouth, bouwde
slechts wat voor zijn veiligheid, handel en koloniën noodzakelijk was.
Engeland kon bouwen zooveel het wilde, doch moest niet steeds de Duit-
sche marine tot maatstaf nemen. 4)

Op 20 Februari had Lord Tweedmouth in overeenstemming met
Grey®) een kort, doch beleefd briefje aan den Keizer terug gezon-
den, met de mededeeling, dat hij niet op diens schrijven inging, omdat
er juist, naar hij schreef, vóór dat de keizerlijke brief hem bereikt had,quot;)
een memorandum naar Berlijn was gezonden, met de bedoeling dat het
via Bülow den Keizer zou bereiken.\'^) Tweedmouth zond ech-
ter, om den Keizer niet heelemaal af te schepen, in strikt vertrouwen een
copie van de Engelsche marine-begrooting voor het jaar 1908/1909.®)
In het memorandum, dat Lascelles op 28 Februari aan Von
Bülow overhandigde, stond, dat Duitschland natuurlijk wel vol-
komen gerechtigd was zelf den stand van zijn bewapening te bepalen,
doch dat Engeland door de novelle genoodzaakt werd weer grootere

1)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8183.

2)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8181.

3)nbsp;Br. Doe. VI, no. 78.

4)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8181.

5)nbsp;Br. Doe. VI, no. 83.

6)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8182. In werkelijkheid werd het memorandum op 19 Febr. aan
Lascelles gezonden, terwijl Lord Tweedmouth op 18 Febr. den brief van den
Keizer had ontvangen. Zie Br. Doe. VI, no. 84. Wel was het memorandum blijkbaar
reeds opgesteld voor \'s Keizers brief bezorgd was. Zie Br. Doe. VI, no. 90.

7)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8182.

8)nbsp;Br. Doe. VI, no. 82; Gr. Pol. 24, no. 8182.

9)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8184; Br. Doe. VI, no. 89. Het memorandum was oorspronke-
lijk iets langer geweest, doch Lascelles werd op zijn voorstel gemachtigd twee para-
grafen te schrappen, die ingevlochten waren op grond van een niet volkomen juist rapport
van Lascelles over een gesprek van hem met den Keizer. Zie Br. Doe. VI, no. 84
noot 2; Br. Doe. VI, no. 85 en Br. Doe. VI, no. 78.

-ocr page 53-

kosten aan zijn vloot te besteden. Tegen de persartikelen, waaruit volgens
den Keizer „an anti-German tendencyquot; sprak, kon de Britsche regeering
niets doen, daar de pers onafhankelijk was. Een deel der bladen meende
n.1. dat de liberalen de vloot hadden veronachtzaamd en gebruikten nu
de Duitsche vloot om hun de oogen te openen. Dit was echter niet noo-
dig, want zooals uit het memorandum bleek, was ook de liberale Regeering
vast besloten den Two-Power-Standard te handhaven.^)

Door Engelsche indiscretie publiceerde de „Timesquot; begin Maart een
bericht over de correspondentie en eischte, dat de brief van den Keizer,
zoowel als het antwoord van Tweedmouth, aan het Parlement voor-
gelegd zouden worden. -) Metternich adviseerde tot bekendmaking
over te gaan, daar de zaak anders, ten nadeele van Duitschland, ver-
keerd uitgelegd zou worden. Wilhelm had tegen publicatie geen
bezwaar,^) doch door een verklaring van Asquith in het Lagerhuis
op 6 Maart, waarin hij den brief van den Keizer als een zuiver parti-
culiere aangelegenheid quaUficeerde, werd een publicatie met hare voor
den Keizer natuurlijk compromitteerende gevolgen voorkomen.®) De
Engelsche regeering vermeed waarschijnlijk ook liever voor zich zelf een
publieke behandeling der correspondentie, daar Tweedmouth
immers met haar medeweten den Keizer de marine-begrooting had toe-
gezonden nog vóór de inhoud daarvan aan het Parlement bekend was
gemaakt. Later het de Engelsche regeering nog even in Berlijn polsen,
of men er aldaar niet iets voor gevoelde om alleen het Engelsche memo-
randum te publiceeren. Zij wilde zich n.1. tegen het verwijt kunnen ver-
weren, dat zij voor Duitschen druk inzake de vloot geweken was,quot;)
doch Von Schön maakte bezwaar tegen het plan, uit vrees, dat de
publicatie nieuwe polemieken in de pers ten gevolge zou hebben. De
quaestie liep dus met een sisser af en de betrekkingen tusschen Londen
en Berlijn waren niet ernstig geschaad geworden.

Onderwijl was in het Lagerhuis de marine-begrooting voor 1908/\'09
behandeld. Hierbij bleek, dat van een bezuinigingspolitiek ten op-
zichte van de vloot nog slechts weinig sprake was. Mr. Murray
Macdonald had de vlootuitgaven gaarne nog verder beperkt, daar
er toch een goede verstandhouding tusschen het Britsche rijk en de
overige mogendheden heerschte, doch zijn voorstel daartoe werd door
slechts 73 stemmen ondersteund.\'^) Al had het Lagerhuislid B runner
ook verklaard, dat de Two-Power-Standard geen recht van bestaan meer

1)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8184; Br. Doc. VI. no. 84, enclosure.

2)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8186; Annual Register. 1908, pag. 58/59.

3nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8187.

4nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8187, Randbemerkung Kaiser Wilhelms II.

5nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8189; Annual Register. 1908, pag. 59/60.

6nbsp;Br. Doc. VI, no. 90.

\')nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8185; vgl. Annual Register, 1908, pag. 54.

-ocr page 54-

had, de plaatsvervangende Premier, Mr. Asquith,^) legde er den
nadruk op, dat de Engelsche vloot nog steeds tegen een combinatie van
de in sterkte op haar volgende marines opgewassen moest zijn. Des-
alniettemin kon Engeland door den voorsprong in den bouw van de
dreadnoughts zich nog de luxe permitteeren slechts twee dezer schepen in
het begrootingsjaar 1908/\'09 op stapel te zetten.®) In tegensteUing met
vroeger werd bij de behandeling der begrooting niet steeds de Duitsche
vloot als voorbeeld aangehaald, doch werd over de marines van vreem-
de mogendheden gesproken.quot;*)

Al was de toon in het Lagerhuis misschien iets zachter gestemd, dit
nam niet weg, dat de Duitsche novelle, die op 6 April wet werd, den
Engelschen groote zorgen baarde. Dit had ten gevolge, dat, zooals H u 1-
d e r m a n n het uitdrukte, „eine Hochflut der Agitation gegen Deutsch-
land und die deutsche Flottenpolitik einsetzte.quot;®) De Engelsche pers
liet een dusdanigen toon hooren, dat zelfs de „Figaroquot; spottend schreef:
„Voilà bien du bruit pour une omelette.quot; quot;) Een reeks felle anti-EngeIsche
artikelen, door den „Flottenvereinquot; de wereld ingezonden, had er ook niet
weinig toe bijgedragen om de Engelsche ongerustheid te doen toenemen,
al verwachtte Grey eerst in 1910 vier Duitsche dreadnoughts tegen
zeven Engelsche. Z.i. was er nog tijd genoeg om dit getal van 7 te ver-
hoogen^) en daarenboven kon Engeland de Duitsche vloot nog gemak-
kelijk weerstaan.®) Erg ,,confortablequot; voelde men zich echter niet zoo-
lang de Duitsche marine voortdurend sterker werd.quot;) Fisher maakte
van dezen gemoedstoestand gebruik om den Koning het plan voor te
leggen\',,to Copenhagen the German Fleet,quot; wat deze echter op een
dusdanige wijze van de hand wees, dat de eerste Sealord zijn wensch niet
eens meer aan het ministerie kenbaar durfde te maken.

1)nbsp;Haldane, Grey en Asquith hadden in 1905 reeds al het mogelijke ge-
daan om, — „especially from the point of view of Foreign Affairsquot; , Asquith tot
Premier te maken. Ondanks een bezoek daartoe van Haldane bij den Koning, was
Campbell-Bannerman niet te bewegen geweest voor Asquith plaats te maken
en naar het Hoogerhuis te verhuizen. (Zie Haldane, „Autobiographyquot;, pag.
156^181).

2)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8185; vgl. Annual Register, 1908, pag. 54.

3)nbsp;Uplegger, pag. 76.

4)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8195.

5)nbsp;Huldermann: „Albert Ballinquot;, pag. 207.

6)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8197.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 73, minute by Grey.

8)nbsp;Br. Doc. VI, no. 81, enclosure; Fisher: ,.Memoriesquot;, pag. 17 c.v.

9)nbsp;Br. Doc. VI. pag. 108, minute by Grey.

10)nbsp;In verband hiermede zij opgemerkt, dat van 1 tot 5 September 1807 de stad Kopen-
hagen in vollen vrede door de Britsche vloot gebombardeerd werd, uit vrees, dat Denemar-
ken aan Napoleon\'s verzoek zou voldoen en de Deensche marine aan de Franschen
ter beschikking zou stellen. Na dé capitulatie van Kopenhagen werd de heele oorlogsvoor-
raad zoowel als de Deensche vloot door de Britten medegenomen. Zoo hadden zij bij
voorbaat voorkomen, dat Denemarken eventueel zijn vloot aan Napoleon zou afstaan.

11)nbsp;Uplegger, pag. 80.

-ocr page 55-

Vooral de snelheid, waarmede Duitschland bouwde, maakte de Engel-
schen kopschuw. Ook het feit, dat velen aan de mogelijkheid van een
Duitsche invasie, althans een raid, geloofden, droeg er niet toe bij de
gemoederen tot rust te brengen.^) Metternich zond daarom ook
een waarschuwing naar Berlijn.®) De kans op oorlog liep z.i. parallel
met de vergrooting van Duitschland\'s oorlogsvloot. Men koesterde aan
den overkant van het Kanaal echter nog de hoop, dat het volk op den
duur de geweldige financieele lasten, die de vloot met zich bracht, niet
meer zou kunnen dragen en de Regeering zou nopen tot een beperking
der bewapening over te gaan. Volgens Captain Dumas, den Brit-
schen marine-attaché te Berlijn, was deze hoop echter ijdel. Hij was
van oordeel, dat Duitschland zijn uiterste krachten in zou spannen om
Engeland te dwingen afstand van zijn heerschappij ter zee te doen.®)
De groote financieele offers, die de Duitschers brachten, zouden nog veel
zwaardere offers van het Engelsche volk vragen en zoo hoopte men ook
in Duitschland dat deze den Engelschen ten slotte te machtig zouden
worden.

In zijn rede in den Rijksdag op 24 Maart 1908, waarbij Bülow o.a.
den Keizer tegen de verdenking verdedigde, dat hij via T w e e d m o u t h
invloed op het Engelsche marine-budget had willen uitoefenen, veroor-
deelde hij scherp dat deel der Britsche pers, dat steeds weer van het
Duitsche gevaar sprak en voortdurend door een niets verschoonende
pers-campagne de bevolking tegen Duitschland ophitste.quot;) De vrees voor
Duitschland had zich van het geheele Engelsche volk meester gemaakt.
Aan Metternich werd het moeilijke werk, ja bijna Danaïden-werk,
opgedragen, dezen gemoedstoestpnd te bestrijden en den Engelschen
achterdocht den kop in te drukken. \')

Was het echter te verwonderen dat men in het Vereenigd Koninkrijk
zenuwachtig begon te worden? Men voelde, nóch begreep de noodzaak
van Duitschland\'s vlootversterking. In Engeland koesterde het volk geen
aanvalsplannen. De Engelsche regeering had zelfs het voorstel tot be-
perking der bewapeningen gedaan, doch Duitschland had geweigerd
daarop in te gaan. Wanneer Duitschland kort na dat voorstel opnieuw
zijn vloot, die nog geen twee jaar geleden versterkt was, ging vergrooten,
dan kon zulks volgens de Britten niet zonder vijandelijke bedoelingen

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 80, cnclosurc.

2)nbsp;Br. Doc. VI. pag. 117. minute by Crowc, Hardinge cn Grey;
U p 1 e g g e r. pag. 57—59; H u 1 d c r ni a n n. pag. 207/208.

3)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8193.

4)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8193.

5)nbsp;Br. Doc. VI. pag. 121.

6)nbsp;Gr. Pol. 24, pag. 50/51; S c h u 11 h c s s. 1908. pag. 65 c.v.

7)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8197.

-ocr page 56-

zijn. Hierbij kwam nog, dat de Duitsche vloot niet alleen een potentiëel
gevaar voor de Britsche veiligheid en handel beteekende, doch tevens
een directe bedreiging voor den Engelschen belastingbetaler was. De
vlootquaestie was duur. Dit sprak ook Grey openlijk op 14 Mei in
een bijeenkomst van „The Iron and Steel Institutequot; uit. Gaarne wilde
Engeland over de kosten der vloot met andere mogendheden overleg
plegen, mits deze toegaven dat hun bewapening evenzeer van die van
Engeland afhankelijk was als omgekeerd het geval was.

Gooide de minister in deze redevoering een vischje uit, weldra volgde
een sondeering langs onofficieelen weg. In Juni had een ontmoeting tus-
schen den directeur van de H.A.P.A.G., B a 11 i n, met Sir E r n e s t
Cassel plaats. Cassel was een intieme vriend en raadgever van
den Engelschen Koning en behoorde tot de Engelsche „haute financequot;.
Hij was van origine een Duitsche Jood, doch had zich in zijn nieuwe
vaderland al spoedig veler achting en vertrouwen weten te verwerven.
B a 11 i n, eveneens een Jood, mocht zich ook in vorstelijke vriendschap
verheugen. Hij kon zich vrij tegen den Keizer uiten, doch had slechts
tijdelijken invloed op hem. Hij wilde de Engelsch-Duitsche tegenstel-
ling pogen op te lossen door een compromis, zooals hij reeds vele ge-
vallen van concurrentie in het internationale scheepvaartverkeer tot een
goed einde had gebracht.^) Door zijn positie steeds in nauw contact met
de Engelsche geldwereld, was hij, mede door zijn intimiteit met den
Keizer, de aangewezen man om tusschen Londen en Berlijn als bemid-
delaar op te treden.\'\') Hij was heilig overtuigd dat de, in wezen reeds
een jaar of twintig bestaande, doch door den vlootbouw zeer verscherpte
Engelsch-Duitsche tegenstelhng, overbrugd zou kunnen worden. Cas-
sel, misschien niet zoo overtuigd van deze mogelijkheid als zijn Duit-
sche vriend, koesterde eveneens het verlangen een betere verstandhouding
tusschen de twee groote mogendheden tot stand te brengen. Toen men
zich in Engeland door de novelle van 1908 eerst goed rekenschap begon
te geven, welke geweldige lasten het volk te dragen kreeg en toen
de liberalen in gingen zien dat er op deze wijze niets van hun sociale
hervormingsplannen kon komen, daar al het geld voor de bewapening
noodig was, poogde men via de „haute financequot; tot overeenstemming met
Duitschland te geraken. De Regeering wilde zoo mogelijk de kosten van
de vloot verminderen, doch de superioriteit ter zee moest onaangetast
blijven.

Tijdens de ontmoeting tusschen Ballin en Cassel, welke op

1)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8198.

2)nbsp;Huiderman n, pag. 292.

3)nbsp;Huidermann, pag. 383/3S4..

4)nbsp;Huidermann, pag. 203.

-ocr page 57-

aandringen van den laatsten en met goedkeuring van den Koning plaats
vond, wees Cassel op de ongerustheid die in Engeland wegens den
gestadigen groei van de Duitsche vloot bestond. Men voelde zich be-
dreigd, vooral door het bouwtempo, doch ook blijkbaar door het Duit-
sche systeem van bemanning en door de groote bekwaamheid der offi-
cieren. Ging Duitschland op den ingeslagen weg voort, dan zou Enge-
land, met Frankrijk en Rusland, de Duitsche regeering wel eens voor de
vraag kunnen stellen, wanneer men in Berlijn van plan was met de vloot-
uitbreiding op te houden. Op dit dreigement van Cassel kon B a 11 i n
slechts verschrikt antwoorden, dat een dergelijke vraag den oorlog zou
ontketenen.-) Cassel was echter van meening, dat de slechte Duit-
sche financiën het voeren van een oorlog niet gemakkelijk zouden maken.
Op 20 Juni bracht B a 11 i n aan boord van de „Hohenzollernquot; den Keizer
verslag uit van zijn gesprek met Cassel. Ook met Bülow had hij
een onderhoud. Hierbij gaf hij den wensch te kennen dat er opnieuw
een samenkomst van Keizer en Koning zou plaats hebben,^) daar hij
hoopte dat dit de publieke opinie weer wat zou kalmeeren.

Onderwijl was de band, die de mogendheden van de Triple-Entente
verbond, door officieele bezoeken hunner staatshoofden wat nauwer aan-
gehaald. De President van Frankrijk, F a 11 i è r e s, bezocht Koning
Edward, terwijl deze op zijn beurt den Czaar met zijn komst te Reval
vereerde. De Duitsche reporters zagen in den ophef, dien hun Fransche
en Engelsche collega\'s van deze ontmoetingen maakten, een nieuwen stap
op den weg der zoo gevreesde omsingeling.

De vrees bleek ech,ter ongegrond, want nieuwe overeenkomsten werden
niet getroffen, al was de neiging wel aanwezig de goede verstandhouding
tusschen de drie volken nog inniger te maken.\'quot;\')

Het officieele bezoek van den Engelschen Koning aan den Czaar,
noodzakelijk „to cement the friendship,quot;quot;) was niet alleen aan Duitsche,
maar ook aan Engelsche critiek onderhevig. In het Lagerhuis kwam dit
openlijk aan den dag. In Engeland zelf was bij de liberalen de entente
met het despotische Czarenrijk nog steeds niet populair.

Had Hardinge in Juni 1908 den Russen tijdens Edward\'s be-
zoek in Revalquot;) niet verheeld, dat Engeland zich over den Duitschen

]) Hul der mann, pag. 209; Gr. Pol. 24, no. 8199; Tirpitz, Pol. Dok., pag.
67/68.

2)nbsp;Huldcrmann, pag. 210; Gr. Pol. 24, no. 8199; Tirpitz, Pol. Dok., pag.

H a m m a n n : ,.Bilder aus der letzten Kaiserzeitquot;, pag. .53/54.

3)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8216; Hammann: ..Bilder aus der letzten Kaiserzeitquot;, pag. 54.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 96; Gr. Pol. 24. no. 8206.

5)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8208.

6)nbsp;Br. Doc. V. no. 194.

7)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8209; Annual Register. 1908, pag. 128—131.

8)nbsp;VonBülow vermeldt abusievelijk in zijn ..Denkwürdigkeitenquot;, Dl. II, pag. 316.
aat dit in Juli 1908 plaats vond.

-ocr page 58-

groei zeer verontrustte, en hierbij op versterking van Rusland\'s mihtaire
macht aangedrongen,^) ook aan de Berhjnsche regeering werd, zooals
onmiddellijk zal blijken, zeer duidelijk kenbaar gemaakt, dat men de
toekomst donker inzag. Er was evenwel nog hoop. Men meende dat men
nog wel tot overeenstemming zou kunnen komen en de eerste ernstige
pogingen daartoe werden dan ook door de Britsche regeering in den
zomer van 1908 ondernomen. De maand Juli kenmerkte zich door ver-
schillende politieke gesprekken tusschen den Duitschen ambassadeur en
de leidende Britsche politici. Hierbij kwam duidelijk aan den dag, dat
het Engelsche volk, hoewel de financieele lasten die de Duitsche vloot
het bezorgde zeer drukkend waren, vast besloten was tot de laatste
penny voor de Brtische marine te offeren. Naast het schrikbeeld van
een Duitschen onverhoedschen aanval stond de vrees voor de snelheid,
waarmede Duitschland zijn zeemacht bouwde. De stemming in Engeland,
zoo beweerde G r e y, zou dadelijk gekalmeerd zijn als het bouwtempo
in Duitschland maar vertraagd werd. De Britsche regeering, verklaarde
hij op 14 Juli aan Metternich, zou de Duitsche wenschen zeer ver
tegemoet komen, indien men slechts tot een accoord kon komen, waar-
door de vloten aan weerszijden beperkt zouden kunnen worden.quot;)
Lloyd George, de Britsche minister van Financiën, die bij het
onderhoud aanwezig was, achtte een onderhandsche regeling van
den vlootbouw meer geschikt dan een behandeling er van in het
openbaar, zooals in Den Haag was gebeurd. Duidelijk gaf Enge-
land dus den wensch te kennen door een vertrouwelijke gedachten-
wisseling met de Berlijnsche regeering tot overeenstemming over de
vlootquaestie te komen. Metternich voelde persoonlijk veel voor
deze oplossing en was al blij dat hem geen ultimatum was voorgelegd. Hij
moest evenwel een slag om den arm houden en antwoordde: „zuerst eine
Politik der Beruhigung, dann können wir von der Flotte reden.quot; Zijn
rapport over zijn gesprekken zoowel als zijn houding tegenover de Engel-
sche ministers konden echter geenszins \'s Keizers goedkeuring weg-
dragen. Over een eventueele vertraging van het bouwtempo ,,wird über-
haupt nicht geredet.quot; Op het idee alleen, dat de Londensche regeering
wel eens in een nota om beperking van den bouw op de Duitsche werven
zou kunnen vragen, reageerde hij met de woorden, „das würden wir als
Kriegserklärung auffassen.quot;^) Ook het antwoord van Metternich
dat men in Berlijn misschien wel over de vloot zou willen spreken, mits
eerst de Engelsche politiek en Engelsche pers minder anti-Duitsch ge-
oriënteerd zouden zijn, was W i 1 h e 1 m weinig welgevallig. „Damit hat

1)nbsp;Br. Doe. V, no. 195; Benckendorff: „Diplomatischer Schriftwechselquot;, Dl. I,
no. 3.

2)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8217.

3)nbsp;Gr. Pol. 24, pag. 103. Randbemerkungen Kaiser W i 1 h e 1 m s II.

-ocr page 59-

er sich auf eine schiefe Ebene begeben. Wenn England uns nur seine
Hand in Gnaden
zu reichen beabsichtigt unter dem Hinweis, wir müssten
unsere Flotte einschränken, so ist das eine bodenlose Unverschämtheit,
die eine schwere Insulte für das Deutsche Volk und seinen Kaiser in sich
schliesst, die a limine vom Botschafter abgewiesen werden musste!quot;

Onder geen omstandigheden duldde de Keizer dus, dat aan de vloot-
wet getornd zou worden. Tirpitz stond geheel op het standpunt van
zijn vorst en was van oordeel dat een kalme en vastberaden houding
tegenover Engeland, benevens een flinke gewapende macht het eenige
middel was om met de Londensche regeering tot een accoord te komen. -)
Hij was bang dat Bülow via Metternich onder Engelschen in-
vloed zou komen te staan en den Keizer zou pogen te bewegen het bouw-
tempo te verkorten. Geheel ongegrond was Tirpitz\' vrees niet, daar
Bülow, ^ waarschijnlijk op 31 Juli —, ,,dem Kaiser einen der längsten
und ernstesten Vorträge hielt,quot; waarbij hij nadrukkelijk op de noodzake-
lijkheid eener vertraging in het tempo van den bouw der dreadnoughts
wees. Alhoewel de Keizer gedreigd had, liever met den kanselier te
breken, wanneer deze niet „die völlige Undiskutierbarkeit einer verlang-
samten Flottenentwicklungquot; erkende, toch kwam het zoover niet, daar
Bülow, „der Aalquot;, zooals hij dikwijls genoemd werd, ook in dezen
de zaak geenszins op de spits dreef. M e 11 e r n i c h\'s inzicht, dat de
groei van de Duitsche vloot de eenige oorzaak voor de Britsch-Duitsche
tegenstelling was, kon Von Tirpitz onmogelijk deelen. quot;) Z.i. waren
het de handelsnijd en de historische politiek, die Engeland tegenover
Duitschland deden staan en een beperking van de vlootontwikkeling zou
naar zijn meening voor Duitschland een verdwijnen van het wereldtooneel
beteekenen.

Grey, die de Engelsch-Duitsche betrekkingen ,,of extreme delicacyquot;
noemde,\'\') maakte zich niet alléén ongerust over den toestand. Ook van
de zijde der unionisten klonken alarmkreten. Lord Cromer, een be-
zadigd en niet op sensatie belust lid van het Hoogerhuis, hield een zeer
ernstige rede, waarin hij op het Duitsche oorlogsgevaar wees. Ook in
het Lagerhuis werd zijn inzicht inzake het Duitsche gevaar door Cham-
berlain en andere vooraanstaande leden gedeeld.®) De rede maakte

\') Gr. Pol. 24, pag. 103/104. Schlussbcmcrkung des Kaisers.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 41-44.

3)nbsp;Bülow. Dl. II. pag. 318-320; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 85; Gr. Pol. 24.
pag. 99.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 85.

5)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 84; Gr. Pol. 28. no. 10234.

o) Tirpitz, Pol. Dok., pag. 84. Ten onrechte meent Tirpitz dat Ballin het
hier mee eens is. vgl. Tirpitz. Pol. Dok., pag. 92. noot; Huldcrmann. pag.
202; Gr. Pol. 28. pag. 19. noot.

7)nbsp;Gr. Pol. 24. pag. 105. noot.

8)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8219.

-ocr page 60-

een diepen indruk en was des te merkwaardiger, daar Lord C r o m e r
vroeger tot degenen had behoord, die zich steeds tegen anti-Duitsche
persartikelen had uitgesproken. Grey erkende echter openlijk in het
Lagerhuis dat men naar zijn meening, ondanks alle moeilijkheden, wel
met Berlijn tot overeenstemming zou kunnen komen, evenals zulks met
Frankrijk en Rusland het geval was geweest. Om het Duitschland wat
gemakkelijker te maken, verklaarde hij uitdrukkelijk, dat het niet het doel
der Engelsche politiek was om Duitschland te isoleeren en dat de ententes
in geen enkel opzicht tegen het Duitsche rijk gericht waren. Op deze
politieke „hintquot;, die in de Britsche pers over het algemeen nogal gewaar-
deerd werd, volgde weer een vertrouwelijk polsen van Metternich.
Eind Juli besprak Lloyd George den toestand met den ambassa-
deur, in wien hij een belangrijken steun zag om tot toenadering te
komen. Met zijn collega\'s meende ook Lloyd George, dat de
Duitsche vloot de spil was, waar alles om draaide. Hij waarschuwde
Metternich, dat men in Berlijn niet moest denken, dat Engeland
uit geldelijke overwegingen zijn vlootbouw stop zou zetten. Integendeel:
er was geld genoeg om tot het uiterste door te bouwen en Tirpitz
moest zich niet met de hoop vleien, dat het verschil tusschen de vloten
verkleind zou kunnen worden. Als Engeland gedwongen werd een bouw-
wedstrijd met Duitschland te houden, waardoor de pohtieke spanning
zonder twijfel zou toenemen, dan zou het desnoods naar beschermende
rechten uitkijken, waardoor de vlootonkosten bestreden zouden kunnen
worden.-) Ook dreigde Lloyd George dat Engeland eventueel tot
den algemeenen dienstplicht zou overgaan, waarop in Fransche bladen
reeds werd aangedrongen. Zouden de protectionisten aan het roer ko-
men, dan was men in Duitschland nog verder van wal. Metternich
antwoordde op deze sombere voorspellingen, dat ook de Duitsche schat-
kist een zoo sterk mogelijk leger en vloot wel zou kunnen bekostigen
en dat men zich bovendien geen groote zorgen over de eventueele Brit-
sche militie zou maken.

Nadat men aan weerszijden dus getoond had, niet bang voor elkander
te zijn, roerde Lloyd George het tempo van den vlootbouw aan. Z.i.
moest Duitschland thans de kans benutten om door verlangzaming van
den bouw met de hberalen tot overeenstemming te komen. De conser-
vatieven zouden, indien zij weer aan de regeering kwamen, veel moei-
lijker tot een verzoening zijn te krijgen. Hij zeide verder te begrijpen
dat Duitschland een sterke vloot wilde hebben, doch zag liever de ver-
houding tot de Engelsche getalsterkte in cijfers vastgelegd. De Two-
Power-Standard gaf niet den wensch te kennen, tweemaal zooveel sche-

1)nbsp;Gr. Pol. 24, pag. 105, noot; Annual Register, 1908, pag. 181.

2)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8219.

-ocr page 61-

pen als de op één na grootste vloot te bezitten, doch onder den Two-
Power-Standard verstond men een sterkte, gelijk aan die van de tweede
plus de derde vloot der wereld, legde Lloyd George uit. Als per-
soon/iyAre meening uitte hij, dat een verhouding van 3 : 2 tusschen de Engel-
sche en Duitsche vlootsterkte aan Engeland voldoende zekerheid bood en
dat bij een dergelijke verhouding geen aanvalsneigingen in Duitschland
op zouden komen. ^) Al was dat voorstel dan ook zuiver privé geweest,
hij was overtuigd dat Duitschland, indien het genegen was de verlang-
zaming van den vlootbouw met het Britsche kabinet te bespreken, een
zeer groote tegemoetkoming van Engelsche zijde zou kunnen verwachten.
Metternich betwijfelde, of het Engelsche volk in dezen wel geheel
achter de Regeering zou staan en uitte opnieuw den wensch, dat de
Engelsche politiek vóór alles een vriendelijker houding jegens Duitsch-
land zou innemen, daar men er anders in Berlijn niet over zou denken
het eenmaal wettelijk vastgestelde bouwprogramma te besnoeien. Voor-
dat de atmosfeer rustiger en het wederzijdsch wantrouwen verminderd
20U zijn, zou Duitschland over het plan van Lloyd George niet
van gedachten willen wisselen. De Engelsche minister echter meende
dat een betere stemming slechts het gevolg van een vloot-accoord kon
zijn en moeilijk van te voren geforceerd zou kunnen worden, wat niet
Weg nam dat hij pogingen in het werk zou stellen de politiek een minder
anti-Duitsche richting te geven. Men draaide dus in een kringetje rond.

Wat waren de beweegredenen die de Engelsche staatslieden tot deze
voorstellen brachten, en waren deze laatste eerlijk gemeend? Vrees,
overdreven vrees voor de Duitsche marine, niet voor de bestaande,^)
maar voor die welke over een jaar of vier, vijf aanwezig zou zijn,
Was één der oorzaken. Er waren er echter meer en die waren\' van
binnenlandsch-politieken aard. De nieuwe minister van Marine, M c
K e n n a, die Lord Tweedmouth in het voorjaar was opge-
volgd, had er n.1. met den eersten Sealord Fis her op gestaan,^) dat
op de marine-begrooting voor het jaar 1909/\'10 vier resp. zes dread-
noughts geplaatst zouden worden. Alhoewel het kabinet in C a m p-
b e 1 1-B annerman en Tweedmouth twee vooraanstaande
Jeden van de bezuinigingsgroep, wegens gezondheidsredenen, had ver-
loren, zat het met dezen eisch toch eenigszins verlegen. Men ver-
nachtte geweldigen tegenstand van de linkerzijde der liberalen en van

I) Gr. Pol. 24, no. 8219.
^ 2) In begin 1908 had Engeland gereed en in aanbouw: 7 dreadnoughts en 50 slag-
schepen van een ander type, jonger dan 15 jaar na datum der tewaterlating. Hiertegenovc-
kon Duitschland, ceteris paribus, 4 dreadnoughts en 20 prc-dreadnoguhts stellen. (Ont-
\'cend aan de gegevens van den heer H e 1 f r i c h).

3)nbsp;Uplegger, pag. 87.

4)nbsp;Uplegger, pag. 81.

-ocr page 62-

de conservatieven. De eersten zouden het aantal onnoodig hoog vinden,
de tweeden zouden er het bewijs uit kunnen putten, dat de Regeering de
vloot veronachtzaamd had en men zich dus niet met dit getal tevreden
mocht stellen. Men vreesde dat bij een samengaan van beide groepen
wel eens een regeeringscrisis zou kunnen ontstaan. Een uitweg uit deze
moeilijkheden boden de besprekingen met Duitschland. Kwam men tot
overeenstemming, dan zou men den conservatieven een wapen uit de
hand geslagen hebben; mislukte daarentegen de opzet, dan zouden de
linksch-liberalen en de „Labour Partyquot; ongevaarlijk zijn. Hierbij kwam nog
als derde reden, dat al hier en daar eenig verzet tegen de entente-politiek
opkwam, wat vooral bij \'s Konings reis naar Reval was gebleken, terwijl
ook een groot vriend van Frankrijk, Sir Charles D i 1 k e en Lord
Rosebery den minister waarschuwden door een te intieme entente-
pohtiek het Duitsche rijk niet te tergen. Toch was het geenszins louter
en alleen een opportuniteits-politiek. De pers was dan ook, op eenige
uitzonderingen na, van de verzoenings-pogingen niet afkeerig.-)

Grey en met hem de andere ministers hoopten werkelijk vurig, dat
de spanning tusschen Berlijn en Londen zou verminderen. Nog inniger
hoopten zij, dat zij door Duitschland in staat gesteld zouden worden geld
voor sociale doeleinden te sparen, waardoor zij hun oorspronkelijk pro-
gramma ten uitvoer zouden kunnen brengen. Of zij echter van plan waren
om hun politiek ten opzichte van Duitschland te wijzigen, is zeer sterk
te betwijfelen. Het wantrouwen dat Engeland tegen Duitschland reeds
sedert jaren koesterde, zou niet door een accoord verwijderd kunnen
worden. De Engelsch-Duitsche tegenstelling was te zeer ingeroest,®)
dan dat een oplossing van de vlootquaestie zonder een omgooien van het
Engelsche politieke roer, hieraan plotseling een eind zou hebben kunnen
maken. Doch afstand doen van de entente-politiek, daar dacht men in
Londen niet aan. Dit neemt niet weg, dat men in Berlijn wel met grooter
enthousiasme op de „gentle hintquot; in had kunnen gaan. Met een kort
,.darüber wird überhaupt nicht geredetquot; kwam men niets verder. Wat
voor schade had men zich berokkend als men aan Metternich had
opgedragen eens te informeeren in hoeverre die tegemoetkomendheid van
de Britsche regeering, zooals Lloyd George deze had voorgesteld,
zich zou uitstrekken? Men wist, nóch vroeg of Engeland op koloniaal ge-
bied of in de Bagdadquaestie tot concessies bereid was. Was de Duitsche
regeering het eens met den Britschen gezant te München, Cart-
wright, die schreef\'•): „To establish a real friendship between Great

1)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8219.

2)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8218.

3)nbsp;Br. Doc. Ill, Appendix A.

4)nbsp;Br. Doc. Ill, no. 426.

-ocr page 63-

Britain and Germany founded on a solid basis, not merely a truce be-
tween antagonists, it will be necessary for Great Britain to abdicate, at
least in a part, her sovereignity over the seas, and allow Germany to
enjoy a fair share of it, a right which she has a claim toquot;? Wilde Enge-
land, als Duitschland zijn bouwtempo vertraagde, „admit Germany
into partnership with her in the matter of sea powerquot;? Wat was er
tegen dat Metternich hieromtrent eens voeling hield met de lei-
dende politici? Waarom moest hij, omdat hij Grey\'s en Lloyd
G e O r g e\'s vragen niet direct als „undiskutierbarquot; van de hand wees,
als „Angstmeyerquot; betiteld worden?-) Bülow voelde, zooals boven
bleek, wel voor M e 11 e r n i c h\'s standpunt, n.l om de Londensche
voorstellen nader te onderzoeken, In zijn instructies aan dezen bleef
hij echter gereserveerd en gaf hem alleen bevel een bespreking van
de vlootbeperking van de hand te wijzen, indien deze op dreigenden toon
geëischt werd, daar geen vreemde mogendheid aan Duitschland een
beperking der bewapening voor zou mogen schrijven. •\'\') Wel mocht
•Metternich laten weten, dat het Duitschland gemakkelijker zou
vallen de vloot in een langzamer tempo te bouwen, wanneer Engeland
zijn neutraliteit wilde beloven in geval van een Fransch-Duitschen oorlog,
want „auf einen französischen Angriff müsse Deutschland leider immer
gefasst sein.quot; Wat eventueele nieuwe Duitsche vlootplannen betrof, kon
Metternich de leden der Engelsche regeering ook gerust stellen.\'^)
Hardinge°)en Lascelles hadden de Regeering in Berlijn nog op
den ernst der situatie gewezen en de laatste had er opnieuw den nadruk op
gelegd, dat Duitsche vlootversterking de Engelschen noopte hetzelfde
te doen. quot;) Von Schön had hierop geantwoord, dat het zoo moeilijk
Was om een goede formule te vinden, waarop de ambassadeur te kennen
had gegeven dat een formule heelemaal niet noodig was, doch dat slechts
..any diminuation of the German shipbuilding programme would do more
than anything else to place the relations of the two countries on a
perfectly satisfactory footing.quot; Hieruit blijkt weder, dat het voorstel van
LloydGeorgeomde verhouding van den bouw op 2 : 3 te bepalen.\'^)
geen regeeringsvoorstel was geweest doch niets anders dan een persoonlijk
plan. Ook bleek zulks uit de rede van den Premier Asquith, op 10
October te Leeds gehouden, waarin hij er den nadruk op legde dat

\' Br. Doc. III, no. 426.

2nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 84/85.

3nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8220.

14Q ^^mmann: ..Bilder aus der letzten Kaiscrzeitquot;. pag. 58. vgl. Gr. Pol. 24. pag.
J^y cn pag. 158. noot 2.
5 Gr. Pol. 24. no. 8212.
o Br. Doc. VI. no. 99.
Gr. Pol. 28. no. 8219.

-ocr page 64-

Engeland den grooten voorsprong, dien het op de Duitsche vloot had,
moest blijven behouden.

De Regeering te Londen gaf, ondanks de niet aanmoedigende houding
van Metternich, de pogingen niet op, om tot overeenstemming te
geraken. Het bezoek van Edward VII aan den Keizer, waarvan Bal-
lin en Cassel zich veel hadden voorgesteld,-) vond op 11 Augustus
1908 in Cronberg plaats. Grey gaf Sir C h a r 1 e s H a r d i n g e, die als
gewoonlijk den Koning vergezelde, twee memoranda mee, waarin o.a. nog
eens duidelijk uiteen werd gezet, hoe de Britsche regeering over den
vlootbouw dacht. „It is not desired to force any discussion of this
question even in private, if it is deprecated by the Emperor, but the
subject is too important not to be mentioned,quot; zoo luidde de opdracht.
Voordat de Koning op Friedrichshof was aangekomen, was Sir Fr a n k
Lascelles reeds gearriveerd. Deze gelegenheid nam de Keizer te
baat om het vraagstuk van den vlootbouw reeds met hem te bespreken, )
en hem er opnieuw op te wijzen, dat van een accoord hierover geen sprake
zou zijn, daar geen volk de inmenging van vreemden in zijn bewapening
kon dulden.*\') Tevens schijnt de Keizer er nog over gesproken te hebben
den brief aan Lord Tweedmouth alsnog te publiceeren, wat hem,
op aandringen van Hardinge, den volgenden dag echter door L a s-
c el 1 e s uit het hoofd werd gepraat. Hiervan maakt de Keizer in zijn
telegram aan Von Bülow evenwel geen melding.quot;**) Waarschijnlijk
zijn beide rapporten over het onderhoud een aanvulling van elkander.

Den 11 den Augustus haalde de Keizer den Koning en Hardinge
af. Hij hoorde toen, dat Sir Frank Lascelles naar Londen terug-
geroepen zou worden om door den ambassadeur te Weenen, Sir
Edward Goschen, vervangen te worden, zeer tegen den zin
van den laatsten, die van zijn missie in Berlijn niet het minste resultaat
verwachtte. Over de vloot werd tusschen de beide monarchen met geen
woord gesproken, daar de Koning, toen hij vertelde dat hij een memo-
randum over deze quaestie van de Regeering had meegekregen, merkte,
dat de Keizer niet zeer nieuwsgierig naar den inhoud er van was.
Hardinge nam echter de gelegenheid te baat om, aan de hand van

1)nbsp;Gr. Pol. 24, pag. 113, noot.

2)nbsp;Huidermann, pag. 212/213.

3)nbsp;Br. Doe. VI, no. 111 en Appendix III, pag. 779.

4)nbsp;Br. Doe. VI, no. 111.

5)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8223; Br. Doe. VI, no. 112. Hieruit blijkt, dat de Keizer het on-
derwerp aanroerde; het is dus onjuist, zooals Brandenburg (pag. 254) beweert,
dat men Lascelles eerst nog eens den Keizer liet polsen.

6)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8223.

7)nbsp;Br. Doe. VI, no. 112.

8)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8223.

9)nbsp;Uplegger, pag. 94.

10) Br. Doe. VI, no. 117, no. 116.

-ocr page 65-

G r e y\'s memoranda, den Keizer Engeland\'s standpunt inzake de be-
wapening ter zee nog eens duidelijk uiteen te zetten, hetgeen er op neer
kwam, dat, volgens de Britten, de Duitsche vloot, indien zij geheel vol-
tooid was, sterker dan de Britsche zou zijn, althans voor zoover het de
klasse der dreadnoughts betrof, waardoor de Engelsche overmacht dus
bedreigd werd. ,,Unless it were possible for some sort of friendly dis-
cussion to take place between the two Governments resulting in a modi-
fication or slackening of the present rate of shipbuilding, it would be
necessary for the Government next year to submit to Parliament an
extensive shipbuilding programme and to explain how the necessity for
it had (has) arisen.quot; De zwaarste offers zou het Britsche volk willen
brengen, doch er zou dan ook geen twijfel meer zijn of deze vlootcon-
currentie zou de stemming tusschen de twee landen verbitteren „andquot;.
Waarschuwde Hardinge, „might in a few years time lead to a very
critical situation in the event of a serious, or even a trivial, dispute arising
between the two countries.quot;

De Keizer, die uit H a r d i n g e\'s voorstel het bevel: „you must stop
or build slowerquot; meende te verstaan,^) wees, zooals te verwachten was,
iedere gedachtenwisseling over een vertraging van den vlootbouw van
de hand. Hij begreep niets van de Engelsche vrees, daar Engeland toch
verreweg de sterkste was. Om dit in cijfers te laten zien, werd ook aan
Sir C h a r 1 e s een exemplaar van de „Nauticusquot; •quot;\') getoond. Deze gaf
echter den strijd nog niet zoo gauw gewonnen cn wees den Duitschen
monarch op het feit, dat zijn Regeering beter met een liberaal, dan met
een conservatief Engelsch kabinet tot overeenstemming zou kunnen ko-
men.quot;\') wat ook B a 11 i n\'s meening scheen te zijn,quot;) en dat de moge-
lijkheid niet uitgesloten was, dat in 1909 de Regeering over de vloot-
voorstellen zou struikelen.quot;) De Keizer poogde Hardinge gerust te
stellen door de merkwaardige opmerking, dat hij zelf feitelijk de buiten-
landsche politiek leidde en dat hij geen enkele gedachte over een raid
koesterde. Hij vond het belachelijk, dat men in Londen aan het invasie-
spook geloofde. Hardinge weerlegde deze uitlating niet, doch zei
dat Engeland toch gedwongen was, op alles voorbereid te zijn, daar het
gevaar toch nog voor de toekomst bleef bestaan. Opnieuw drong hij op
een accoord aan. Er behoefde niet meer dan een vriendelijke gedachten-

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 117.

2)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8226.

3)nbsp;Dc ..Nauticusquot; was een marine-technisch jaarboek, dat ten behoeve van de Duitsche
t.Seeinteressenquot;. onder toezicht van Von Tirpitz werd uitgegeven. Het kan daarom
■gorden beschouwd als de verkondiger van de meening van dc leiding der Duitsche marine.
(Mededeeling van den heer H c U r i c h.)

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 117.

5)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8216.

6)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8226.

-ocr page 66-

wisseling tusschen de beide Regeeringen plaats te hebben. De Britsche
regeering verlangde geenszins een geschreven formule, „but only a visible
proof that the programme of naval construction had been modified or
slackened,quot; wat een zelfden maatregel in Engeland tengevolge zou
hebben.

Hoe H a r d i n g e ook pleitte, de Keizer bleef zijn standpunt hand-
haven. Ook Von J e n i s c h, die namens „Buitenlandsche Zakenquot; in
het gevolg van den Keizer was, wierp de gedachte aan overeenstemming
inzake den vlootbouw verre van zich. Hij gebruikte de in Londen be-
kende argumenten: ,,das mächtige Deutsche Reich müsse bedeutenden
Welthandel und Kolonien schützen, auch in fernen Weltteilen mit Achtung
gebietender Macht auftreten können; ausserdem könne keine Gross-
macht sich in ihre Verteidigungsmassnamen hinein reden lassen.quot; -) Om
den druk wat te verhoogen, liet H a r d i n g e doorschemeren, dat de
stemming in Engeland in 1909 door de aan dit land helaas opgedrongen
maatregelen voor een geweldige vlootuitbreiding, zeer kritiek zou kunnen
worden en dat onder dergelijke omstandigheden van een officieel bezoek
van het Koningspaar aan Berlijn wel eens geen sprake zou kunnen zijn.
Door \'s Keizers aandringen beloofde de Koning echter in het voorjaar
zijn bezoek aan de hoofdstad te brengen.

Dit was dus het eenige positieve resultaat van het verblijf. In het ge-
sprek tusschen den Keizer en H a r d i n g e, dat in werkelijkheid veel
minder heftig was geweest dan de eerste aan Bülow had laten voor-
komen, kwam duidelijk aan den dag, waar beide partijen aan toe
waren. De eerste poging was mislukt. In Engeland moest men hét volk
op een groot vlootprogramma gaan voorbereiden. De Keizer was zeer
trotsch op zijn beshste weigering. Hij, die ,,es nun einmal besser als die
anderen Deutschen verstand, die Engländer zu nehmen und ihnen in aller
Freundlichkeit Wahrheiten zu sagen,quot; was heilig overtuigd dat hij thans
„im Handumdrehen nicht nur H a r d i n g e, sondern auch seinen Oheim
für sich und seinen Standpunkt gewonnen hätte.quot; Daarom was hij zeer
wéinig gesticht over B ü 1 o w\'s koele opname van zijn vermeende succes
in Cronberg, waarvoor hij „Dank und Lobquot; had verwacht.

Terwijl H a r d i n g e via de Weensche regeering nog getracht had
Duitschland op Engeland\'s plan te doen ingaan,\') poogde Lloyd
George langs anderen weg de beide Regeeringen tot elkaar te bren-

1)nbsp;Br. Doe. VI, no. 117.

2)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8227.

3)nbsp;Br. Doe. VI, no. 117; Gr. Pol. 24, no. 8227.

4)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8227.

5)nbsp;Bülow, Dl. II, pag. 322/323.

6)nbsp;Bülow. Dl. II. pag. 323.

7)nbsp;Br. Doe. V, Appendix IV, pag. 827 e.v.; Gr. Pol. 24, no. 8230.

-ocr page 67-

gen. Dezen vrij links staanden minister van Financiën was er uit den
aard der zaak veel aan gelegen, den vlootbouw te beperken, zoodat de
uitgespaarde gelden voor sociale doeleinden gebruikt zouden kunnen
worden. Hij stelde daarom, bij zijn bezoek aan Duitschland, — zooge-
naamd ter bestudeering van eenige sociale vraagstukken, — alles in het
werk om tot dat doel te geraken. Gaarne had hij den Keizer ontmoet,
doch Metternich had, uit vrees voor een te scherpe woordenwisse-
een samenkomst weten te verhoeden. Met Stein, den ver-
tegenwoordiger van de „Frankfurter Zeitungquot;, had Lloyd George
wel een gesprek. Hij hoopte via dit blad stemming voor een accoord te
maken, of van Stein te hooren, dat men in Duitschland wel tot een
overeenkomst geneigd zou zijn. Ook hier kreeg hij ten antwoord, dat
men een vertraging van den bouw als een beleediging op zou vatten en
dat S t e i n\'s persoonlijk oordeel was, dat men alleen bij een Engelsche
tegemoetkoming op politiek gebied van Duitsche zijde heel misschien over
een vlootaccoord wel van gedachten zou willen wisselen.-) Nog poogde
Lloyd George den kanselier met een bezoek te vereeren, doch dit
wist Bülow te voorkomen. Men zou natuurlijk zoon bezoek met de
vlootwet in verband brengen en hij wilde dit ondervangen.®)

Hoe had de , pers in beide landen op deze besprekingen gereageerd?
In Engeland,

waar men zich met de vlootquaestie druk bezig hield waren
de kranten, met uitzondering van de ultra-chauvinistische bladen, nogal
gematigd van toon. \') De anti-Duitsche campagne, die in het voorjaar
nad ingezet, was min of meer uitgewerkt, doch men was en bleef bang.
Dringend verzocht de zaakgelastigde Von Stumm, die Metter-
nich in Londen tijdelijk verving, aan zijn regeering, den toon der Duit-
sche pers eveneens zooveel mogelijk gereserveerd te doen blijven.quot;) Hij
peesde, dat men zich opnieuw in onnoodige debatten zou uitputten.
De Duitsche beweringen, dat de vloot voor bescherming van handel en
koloniën gebouwd werd. vonden in Engeland toch geen geloof. Er waren
immers geen behoorlijke bunker- en steunplaatsen. die in Duitsche handen
Waren. Evenmin als men in Engeland aan de door Duitschland opge-
geven redenen voor de uitbreiding der marine geloof hechtte, begreep
men daar, dat de entente-politiek een reactie in Duitschland had opge-
wekt. Men zag, volgens V o n S t u m m, niet in, dat Duitschland met
recht bevreesd was voor het samengaan van Engeland met Frankrijk en
Rusland en dat dit de reden was waarom de Duitsche bladen de regee-
^ingspolitiek steunden. Zoowel C a r t w r i g h t. Britsch gezant in Mün-

\') Gr. Pol. 24. pag. 138. noot 2.

2nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8236; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 82 e.v.

3)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8235.

4)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8228. no. 8237.

5)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8237.

-ocr page 68-

chen, als Graaf De S a 1 i s, de Britsche legatieraad te Berlijn, meld-
den dat men in Duitschland wel tot overeenstemming zou willen komen,
doch niet ten koste van de vloot. Men stond dus vrijwel lijnrecht tegen-
over elkaar. Koning Edward schreef: „If Germany ceases her exten-
sive shipbuilding, we shall do the same and not otherwise. It is the only
chance of a peaceful solution of the present feeling existing between
England and Germany.quot;^) De Keizer verklaarde: „Ausgeschlossen! Da-
mit das Deutsche Volk nicht aufsteht und dem Minister mit Pflasterstei-
nen die Fenster einschmeisst!quot;

Een maand na het bezoek op Friedrichshof was er echter een lichte
kentering in Duitschland te constateeren. Eensdeels kwam dit door de
conferentie, welke tusschen Clemenceau, Iswolskiquot;) en
Edward in Mariënbad had plaats gehad, anderdeels door een nieuwe
anti-Duitsche golf in Engeland, die als oorzaak had de Duitsche er-
kenning van Mulay Hafid als Sultan van Marokko. Clemen-
c e a u had zich zeer pessimistisch over de Engelsch-Duitsche betrek-
kingen uitgelaten en zag het oorlogsspook reeds voor zich oprijzen.
Toen men in Berlijn iets van deze besprekingen vernam, begreep men
dat een uitbreiding van de marine niet alleen vlootversterkingen in Enge-
land met zich bracht, doch dat men ook tot versterking van de legers
in Groot-Brittannië en de andere Entente-mogendheden zou overgaan.
Daarenboven zond ook Stumm een ernstige waarschuwing naar
de Wilhelmstrasse. Hij achtte naast een definitieve oplossing van de
Marokko-quaestie, — die ondanks de conferentie van Algeciras^) was
blijven voortbestaan —, een goede verstandhouding met Engeland zeer
noodzakelijk. Zijns inziens was de mogelijkheid om met de liberalen tot
overeenstemming te komen nog niet uitgesloten, alhoewel hij zich van
een Duitsche concessie geen blijvende gevolgen voorstelde. Men moest
daarom thans zooveel mogelijk van de Britten gedaan zien te krijgen en
niet alleen over de vloot onderhandelen, doch „ein Abkommen auf eine
möglichst breite Basisquot; pogen te sluiten. quot;) Als één man moest het Duit-
sche rijk achter zijn Regeering staan, opdat de kans des te grooter zou
zijn om „gewinnbringend die englische Zwangsvorstellungen auszu-
nutzen.quot; Zijn pleidooi, om het ijzer te smeden als het heet is en om

1)nbsp;Cartwright verliet in eind 1908 zijn post te München, om Goschen als
ambassadeur te Weenen op te volgen.

2)nbsp;Br. Doe. VI, no. 118, vgl. no. 119, no. 114.

3)nbsp;Br. Doe. VI, no. 114, minute by King Edward, pag. 180.

4)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 103, Randbemerkungen Kaiser Wilhelms II.

5)nbsp;Minister-president van Frankrijk van 1906—1909.

6)nbsp;Minister van Buitenlandsche Zaken in Rusland van 1906—1910, daarna ambassa-
deur te Parijs.

7)nbsp;Gr. Pol. 24, pag. 153/154, noot 2; Br. Doe. VI. no. 100.

8)nbsp;Zie hiervóór, pag. 21.

9)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8244.

-ocr page 69-

dus een accoord met de Londensche liberale Regeering thans niet af te
wijzen, besloot hij met de opmerking: „Man wird daher deutscherseits
den Bogen zwar nicht seiner Spannkraft berauben, aber ihn auch nicht
überspannen dürfen.quot;

Bülow, die nog twee jaar geleden het eenige heilmiddel in een zoo
sterk mogelijke vloot had gezien, begon den toestand in het najaar van
1908 pijnlijker te vinden. Reeds was hij minder scherp tegen Metter-
nich opgetreden dan de Keizer gewild had, en nu vond hij alle op-
merkingen van Stumm zelfs „sehr richtig.quot; Hij zag in, dat men de
Engelsche toenaderingspogingen toch niet geheel van de hand moest
wijzen.^) De door Stumm uitgesproken ideeën moesten z.i. althans in
overweging genomen worden. Reeds vóór Bülow het bericht van Von
Stumm had gekregen, had hij aan den Keizer geschreven, dat men niet
iedere gedachtenwisseling over een vlootaccoord moest verbieden, want
dat hierdoor de ontstemming zou toenemen, waardoor niet alleen oorlogs-
gevaar zou ontstaan, doch tevens het feit, dat Engeland weer meer zou
gaan bouwen dan ooit te voren.

De Keizer bleef echter zijn oude standpunt handhaven. De vloot moest
volgens het wettelijke programma voltooid worden^) en het eenige wat
Metternich mocht mededeelen was: „dass weder der Kaiser
noch seine Regierung über den Umfang des gesetzlich festgelegten
Flottenprogrammes hinauszugehen beabsichtigte.quot; ■*) T i r p i t z, . die
een accoord nu wel is waar niet toejuichte, stond er toch niet geheel
afwijzend tegenover. Hij wees den Keizer tijdens een onderhoud op 29
September te Rominten er op, dat men z.i. een bespreking over den vloot-
bouw niet a limine moest afwijzen, want: ,,mit der Ablehnung nähmen
wir Odium auf uns.quot; Hij was echter van oordeel dat de Keizer te
ver was gegaan door Metternich toe te staan, zonder een behoor-
lijke tegenprestatie van Engeland, mede te deelen, dat Duitschland niet
van plan was, de vloot nog verder uit te breiden dan in de wet was
vastgelegd. Ook meende hij dat aan het bestaande bouwplan niets ver-
anderd zou mogen worden.quot;)

In September 1908 waren er dus in Duitschland vijf verschillende
meeningen, die in twee groepen te verdeden zijn, n.1.: de Keizer en
^ O n Tirpitz, die absoluut bleven vasthouden aan het vlootprogram-
ma, waarbij de eerste niet, de tweede echter wel over de vlootquaestie
Van gedachten wilde wisselen,\') waartegenover Metternich,

1)nbsp;H a m m a n n : „Bilder aus der letzten Kaiserzeitquot;, pag. 50.

2)nbsp;Gr. Pol. 24, no. 8239.

3)nbsp;Hammann: „Bilder aus der letzten Kaiserzeitquot;, pag. 58.

4)nbsp;Gr. Pol. 24, pag. 158, noot 2.

5)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok„ pag. 86.

6)nbsp;Gr. Pol. 24. pag. 162. noot 2.

7)nbsp;Pisher: ..Memoriesquot;, pag. 184. wat echter door Tirpitz tegengesproken

-ocr page 70-

Stumm en Bülow stonden, die alle drie voor een accoord voelden,
waarbij Metternich echter niet
200 de noodzakelijkheid van groote
Engelsche tegenprestaties inzag als de beide andere politici.

Bülow, die zich ook zeer bezorgd maakte over nieuwe fanfares van
de zijde der Vlootvereeniging, i) was evenals Stumm en Metter-
nich niet ongenegen om het bouwprogramma te veranderen.^) Hij
meende, dat Engeland zich minder ongerust zou maken als men zich
in Duitschland meer op de kustverdediging en den bouw van defensieve
schepen zou toeleggen. De door den vice-admiraal Ga Is ter in een
brochure ontwikkelde gedachte, dat de bouw van slagschepen voor
Duitschland slechts geldverspilling beteekende, vond bij Bülow in-
gang. Tot ergernis van Von Tirpitz had hij zelfs de ideeën van
G a 1 s t e r in de pers willen verspreiden, waardoor de tegenstelling tus-
schen de departementen nog meer aan den dag zou zijn getreden.^)

Terwijl men in Duitschland peinsde over een oplossing van de vloot-
quaestie zonder er zelf iets bij in te boeten, meende men in Engeland
dat de zaak door \'s Keizers antwoord aan H a r d i n g e afgedaan was.
Men bereidde een groote marine-begrooting voor 1909 voor en belang-
rijke gesprekken over den vlootbouw werden tusschen de wederzijdsche
staatsheden niet meer gewisseld.

Eind October werd men echter plotseling door een nieuwe quaestie
opgeschrikt. Op 28 October verscheen n.1. het z.g.n. „Daily-Telegraphquot;-
interview, De Keizer beklaagde zich daarin over het feit. dat men in
Engeland zoo weinig geloof aan zijn vriendschappelijke gevoelens voor
Groot-Brittannië hechtte. Als bewijs van zijn goedgezindheid deelde hij
mede. dat hij niet aan de pogingen van Frankrijk en Rusland om tijdens
den Boerenoorlog Engeland ..tot in het stof te vernederen.quot; had mee-
gedaan; dat hij zelfs een veldtochtsplan voor Zuid-Afrika aan Koningin
Vi c t O r i a had doen toekomen, welk plan, door een merkwaardige co-
incidentie, nagenoeg geheel overeenkwam met dat, hetwelk door Lord
Roberts ten uitvoer werd gebracht; ook herinnerde hij eraan, dat hij
de afgevaardigden van de Boeren, die naar Europa waren gekomen om
een interventie te bewerkstelhgen, niet had willen ontvangen. Door groote
nalatigheid van Von Bülow. die feitelijk het geheele artikel had
moeten wijzigen, en in geringere mate door die van het departement

wordt (Tirpitz, Pol. Dok., pag. 145); Gr. Pol. 24. pag. 162, noot 2: H a m m a n n :
„Bilder aus der letzten Kaiserzeitquot;, pag. 59 e.v.

1)nbsp;Gr. Pol. 24, pag. 162/163, noot 2.

2)nbsp;Gr. Pol. 24, pag. 154/155. noot; Ham mann: „Bilder aus der letzten Kaiser-
zeitquot;, pag. 59/60.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok.. pag. 51; Hammann: ..Bilder aus der letzten Kaiser-
zeitquot;. pag. 59/60.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 51.

5)nbsp;Gr. Pol. 24. Hoofdstuk CLXXVIII; B ü I o w. DI. II, pag. 351 e.v.

-ocr page 71-

van Buitenlandsche Zaken, werd onder meer niet de onjuiste en gevaar-
lijke bewering geschrapt, dat het grootste deel van het Duitsche volk
anti-Engelsche gevoelens koesterde, zoodat de Keizer met een klein
groepje geestverwanten zijns inziens wel is waar de beste elemen-
ten — in de minderheid was. De Duitsche vloot moest daarom zoo sterk
zijn, legde de Keizer uit, om in den Pacific te zijner tijd een woordje
mee te kunnen spreken, waarover de Japanners nu weer ten zeerste
gebelgd waren. Het interview, dat van de beste bedoelingen, doch
tevens van de grootste naïeviteit blijk gaf, veroorzaakte groote op-
winding in Duitschland en Engeland, doch ook in Frankrijk en
Rusland. De Duitsche pers van alle richtingen uitte zich in de felste
artikelen-) en ook in den Rijksdag loeide „der Novembersturm.quot; Van
de conservatieven tot de sociaal-democraten was men over de publicatie
ten hoogste ontstemd. Men vond, dat de Keizer zijn boekje te buiten was
gegaan en door zijn herhaald ingrijpen in de buitenlandsche politiek, het
aanzien van het Duitsche rijk in discrediet had gebracht. Algemeen vroeg
men om maatregelen, die dergelijke voorvallen konden verhoeden. De
conservatieven deden dit om te voorkomen, dat de Keizer in een belache-
lijk daglicht zou worden gesteld; de linksche partijen wenschten dergelijke
maatregelen om te voorkomen, dat de Keizer buiten weten van zijn verant-
woordelijke raadgevers weer in de buitenlandsche politiek zou ingrijpen.
De Britsche bladen vergastten hunne lezers ook weer op een dosis Ger-
manophobie. ■\') De Russen poogden oogenblikkelijk de smet te verwijde-
ren, die het keizerlijke interview op hun vroegere politiek had geworpen.
De Britsche staatslieden, die wel is waar vonden dat ,,the Emperor had
made Germany for the time being the laughing stock of the world,quot; quot;) rea-
geerden echter op een zeer correcte wijze. Grey achtte het het best om
Duitschland in zijn eigen sop gaar te laten koken en het iedere ergernis
te besparen, daar het toch reeds door ,,the Emperor\'s folly in a bad
temperquot; was.Tegen Metternich sprak hij op een zeer welwil-
lenden toon en zeide, dat men zich niet te veel van de uitlatingen in de
Engelsche pers moest aantrekken. Hij nam zelf ook niet veel aanstoot
aan hetgeen de Duitsche bladen soms schreven. ®) Hij had interpellaties
in het Parlement over de publicatie voorkomen, doch was wel van plan
om voortaan iedere verschijning van dergelijke politieke interviews zooveel

1)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8251 cn no. 8256.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 125. no. 132 en no. 138: Schulthcss. 1908. pag. 157.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 134; Schulthcss, 1908. pag. 168-199.

4)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8260; Br. Doc. VI. no. 142; Annual Register, 1908. pag. 218.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 126, no. 127 cn no. 137.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 135.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 135.

8)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8260; Br. Doc. VI. no. 130.

9)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8260.

-ocr page 72-

mogelijk tegen te gaan, daar zij gevaarlijk waren voor de onderlinge
verstandhouding. Vóór en na de heftige debatten in den Rijksdag het
ook hij zoowel als A s q u i t h nog een vriendelijk geluid weerklinken, -)
zoodat men met Huldermann mag zeggen, dat de officieele relaties
tusschen de beide Regeeringen niet door de „Daily-Telegraphquot;-affaire ge-
schaad waren geworden.®) De pers bleef zich ook niet lang in anti-
Duitschen zin uiten, doch van een aangename stemming was in de
verste verte evenwel geen sprake.

Bülow overwoog na het „Daily-Telegraphquot;-incident opnieuw ernstig
de mogelijkheid om met Engeland over de vlootquaestie tot overeenstem-
ming te komen. De Keizer was door de uitlatingen van de pers en door
de debatten in den Rijksdag psychisch zwaar geschokt, hetgeen geen
wonder is, daar zijn aanzien waarop hij zoo trotsch was, aanmerkelijk
gedaald was. „Never has the Emperor\'s position been so low in the
world,quot; schreef Grey dan ook terecht aan Bertie.\'\') Zijn kanselier
had de belofte van hem gekregen, dat hij voortaan geen politieke stappen
zonder voorkennis en raad van den voor de buitenlandsche politiek verant-
woordelijken leider zou doen. Bülow had daardoor vrijer spel gekregen
en wilde vóór zijn eventueele aftreden, welk moment hij reeds voelde
naderen, als een van zijn voornaamste phchten, „den Frieden mit England
auch für die Zukunft nach Möglichkeit zu sichern.quot;Hij wendde zich
wederom tot Tirpitz, doch vond bij dezen weinig weerwerk. T i r-
p i t z bleef ontkennen dat de Duitsche vlootbouw de spil was, waar alles
om draaide en meende dat het eigenbelang der Britsche scheepsbouw-
industrieën de verscherping van de Engelsch-Duitsche tegenstelling ver-
oorzaakte. Z.i. zou de rust wel wederkeeren, als de Britten in 1909 tot
den bouw van een groot aantal dreadnoughts zouden besluiten. De
scheepsbouwers zouden dan hun zin hebben en de hooge belastingen, die
deze zeekasteelen met zich zouden brengen, zouden naar zijn meening
dan wel als een koude douche op de bevolking werken. Om zijn bewering,
dat de heele Engelsch-Duitsche quaestie een zuiver economische was,
kracht bij te zetten, zond Tirpitz den kanseher een artikel uit de
„Saturday Reviewquot; van 11 September 1897.°) Hierin werd op den feilen
economischen strijd tusschen Engeland en Duitschland gewezen, waarbij
de opmerking werd gemaakt, dat den dag, nadat Duitschland van het

1)nbsp;Br. Doe. VI. no. 142.

2)nbsp;Gr. Pol. 24, pag. 188/189, noot 3 en no. 8262; Annual Register. 1908. pag.
218/219.

Huldermann, pag. 215.

Gr. Pol. 24, no. 8263.

Gr. Pol. 24, pag. 189. noot.

Br. Doe. VI, no. 142.

Bülow, Dl. II. pag. 417.

Tirpitz, Pol. Dok., pag. 93.

Gr. Pol. 28, no. 10231; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 94.

-ocr page 73-

tooneel zou zijn verdwenen, er geen Engelschman zou zijn, die daar niet
rijker door zou zijn geworden. Tevens werd dan ook de wensch uitge-
sproken om het Duitsche rijk te vernietigen, hetgeen in de slot-apotheose
„ceterum censeo Germaniam delendam essequot; dan nog eens met nadruk
herhaald werd. In zijn begeleidend schrijven veroordeelde Tirpitz
scherp Metternichs meening, dat de tegenstelling slechts door den
Duitschen vlootbouw veroorzaakt werd. De ambassadeur was evenwel
heilig overtuigd van de waarheid zijner woorden en werd hierin nog
gestijfd door zijn gesprekken met de Britsche marine-autoriteiten. In een
onderhoud met Mc K e n n a legde deze er den nadruk op, dat Engeland
niet met de Fransche en Amerikaansche vloten rekening hoefde te hou-
den, doch dat het louter en alleen de Duitsche vloot was, die den
Engelschen zorgen baarde. De vermeerdering van het Duitsche marine-
personeel, waartoe men in het voorjaar was overgegaan, wees er op, dat
Duitschland van zins was nog meer te bouwen. Het werd hiertoe ge-
dwongen, zoo zei hij, door den „Flottenvereinquot;, die in alles zijn zin kreeg,
alsmede door de Duitsche werven, die hun bestaan aan de marine te
danken hadden.-) Metternich antwoordde, dat dit geenszins het
geval was. Duitschland koesterde nóch aanvalsplannen, nóch nieuwe
bouwplannen. Hij zeide door Keizer\'\') en kanseliergemachtigd te zijn
dit mede te deelen. Mc K e n n a vond dit een plezierige tijding, doch
verzweeg niet, dat men in Engeland de Duitsche vloot zooals men die
wilde scheppen, op zich zelf reeds te groot vond.\'\')

Metternich liet dan ook niet na, den aan hem doorgezonden brief
van Tirpitz te weerleggen. Bülow, die M e 11 e r n i c h\'s ant-
woord ontving, kon daaruit voor de zooveelste maal lezen, dat de ambas-
sadeur en met hem de meeste Engelschenquot;) de vloot en het bouwtempo
als oorzaak van de wanverhouding beschouwden.\'\') Het is, schrijft
M etternich, of Tirpitz de werkelijkheid niet zien wil, maar de
Waarheid zal ondanks Tirpitz\' drogredenen in Duitschland toch wel
bekend worden, doch „das Erwachen könnte dann um so bedenklicher
sein.quot; Hij ried aan, de kalmte niet te verliezen en zich niet door de
Britsche zenuwachtigheid te laten aansteken. Bülow zelf zag geen
oplossing van den zoo moeilijken toestand, doch hoopte, dat de Rijksdag
hem te hulp zou komen. Dit sprak ook uit zijn aanteekening bij M e t-
t e r n i c h\'s brief: ,,in letzter Zeit sind mancherlei technische und finan-
zielle Bedenken aufgetaucht, auch im Reichstag. Falls der Reichstag dem

1)nbsp;Hclfferich, pag. 47—49.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10232.

3)nbsp;Gr. Pol. 24. pag. 158, noot 2 en pag. 148/149, noot.

4)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8248.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10232.

6)nbsp;Gr. Pol. 24. no. 8213 en no. 8215.

7)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10234.

-ocr page 74-

Rechnung trägt, wird sich das Bautempo verlangsamen.quot;^) Zelf poogde
hij ook nog Tirpitz tot een ander inzicht te brengen. Hij wees op
Engelsche plannen voor een militie-leger,^) op artikelen in de „Timesquot;
en in de „Westminster Gazettequot; en maakte den admiraal er op attent,
dat de redenen van 1897 niet meer noodwendig ook voor 1908 behoefden
te gelden. Om zijn betoog kracht bij te zetten, sloot hij de laatste rappor-
ten van Metternich bij zijn eigen brief in. Naar aanleiding van
een artikel in de overigens bezadigde ,.Standardquot;, waarin opnieuw een
lans voor een preventieven oorlog werd gebroken, stelde de kanselier als
verantwoordelijk staatsman aan den vakman Tirpitz de vraag. ..ob
Deutschland und das Deutsche Volk einem enghschen Angriff mit Ruhe
und Vertrauen entgegensehen könnten.quot; Nog vóór hij antwoord van het
departement van Marine had gekregen, was Bülow op 10 December
genoodzaakt in den Rijksdag iets over de vloot mede te deelen. Op een
vraag van den afgevaardigde Haussmann, over de quaestie van een
internationale ontwapening ter zee. antwoordde hij, dat de Duitsche
positie en de vrede geschaad zouden worden, als Duitschland zijn bewa-
pening zou gaan verzwakken. De vloot, die slechts voor zuiver defensieve
doeleinden, als kust- en handelsbescherming dienst moest doen. zou
echter wegens geldgebrek zeker niet grooter worden dan in de wet was
vastgelegd. Tegenover Sir E d w a r d G o s c h e n, die eind October
1908 La
SC el les als Britsch ambassadeur was opgevolgd, sprak
Bülow zich over de moeilijkheid uit om tot een internationale over-
eenkomst over de bewapening ter zee te geraken.®) De geweldige tech-
nische problemen, die aan een dergelijk accoord vast zaten, waren bijna
onoverkomelijk. Het eenige wat er z.i. eigenlijk gedaan kon worden, was
de dingen op hun beloop te laten. Wel was hij echter steeds bereid, met
Goschen over de problemen van gedachten te wisselen, wat zeker
zijn nut zou hebben.

Op 17 December reageerde Tirpitz eerst op Bü low\'s vraag, of
Duitschland rustig een strijd met Engeland tegemoet zou kunnen zien.
Erg veel haast had hij met zijn antwoord niet gemaakt: achttien dagen
had hij den kanselier laten wachten, waarschijnlijk om de quaestie van
vlootbeperking of vertraging zooveel mogelijk op de lange baan te
schuiven. De Engelsche vloot, zoo betoogde hij, was te sterk voor Duitsch-
land, dan dat dit laatste Rijk een Engelschen aanval met vertrouwen
tegemoet zou durven zien. Hij was van oordeel, dat een sterke slagvloot

1)nbsp;Gr. Pol. 28, pag. 21, noot 1; Gr. Pol. 28, no. 10236.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10233.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10235.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10236 en noot 2; S c h u 11 h c s s. 1908, pag. 242/243.

5)nbsp;Br. Doe. VI, no. 108.

6)nbsp;Br. Doe. VI, no. 109.

-ocr page 75-

een verzekering voor den vrede was. Den vlootbouw, zooals deze acht
jaar geleden was vastgesteld, moest men „mit eiserner Energie durch-
führen,quot; een beperking er van zou als een wijken voor Engeland
opgevat worden. De kans op oorlog was volgens Tirpitz door den
groei der Duitsche marine verkleind. De Britsche ongerustheid was steeds
toegenomen en over eenige jaren zou Engeland geen aanval meer durven
wagen, daar het zich dan aan een te groot risico zou blootstellen, waar-
mee het doel der vlootwet bereikt zou zijn. Het was echter juist de
quaestie over die paar jaar, de zoogenaamde „Gefahrenzonequot;, heen te
komen. Tirpitz geloofde niet dat de stemming in Engeland zou om-
slaan, doch die stemming beteekende nog geen oorlogsgevaar. De novelle
van 1908 voorzag slechts in vier schepen per jaar, na 1912 zou het tempo
tot twee per jaar terug gebracht worden, wat z.i. in Engeland een grooten
kalmeerenden invloed zou hebben. Sceptisch teekent Bülow bij deze
opmerking aan: „Falls nicht vorher das für die Jahre 1909, 1910 und 1911
in Aussicht genommene Bautempo den Krieg herbeigeführt hat.quot;quot;) Over
het „Duitsche gevaarquot; in Engeland maakte de admiraal zich geen zorgen.
De Britten wisten z.i. zelf wel dat het een idéé fixe, doch tevens „ein
äusserst zugkräftiges Schlagwort zur Erreichung von allerlei andern
Zweckenquot; quot;\') was. De Londensche klacht, dat Duitschland een ernstig
gevaar was voor den ,,Two-Power-Standardquot;, weerlegde Tirpitz
door een artikel van de ,,Kreuzzeitungquot; aan te halen, waarin was uitge-
rekend, dat Engeland 90 pantserschepen met 1.222.200 ton zou bezitten
tegenover Duitschland 32 schepen met 361.200 ton. Engeland bezat dus
nog steeds meer dan den aangenomen standaard, dien de Regeering voor-
schreef. Deze mededeeling van Tirpitz wilde Bülow aan M e t-
t er n ich doen toekomen, opdat deze er gebruik van zou kunnen maken. ■*)
Hij vergat echter, dat men in Engeland sedert den stapelloop van de
eerste dreadnought slechts met die klasse en met de categorie der z.g.n.
..invinciblesquot; rekende. Tegen het einde van 1908 bezat Engeland hiervan
gedeeltelijk in werkelijkheid en gedeeltelijk op papier resp. acht en vier, dus
totaal twaalf. De Duitsche marine telde, ceteris paribus, zeven plus twee,
in totaal dus negen dezer schepen.quot;) Rekende men met den Two-Power-
Standard, dan had Engeland, — daar Frankrijk er ongetwijfeld meer dan
twee bezat —, niet het vereischte overwicht. Deze ,,Two-Power-Standardquot;
Werd in Engeland in dien tijd verschillend uitgelegd, vandaar dat in het
Parlement naar een juiste definitie werd gevraagd.quot;) Asquith, die

1)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10238; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 97 c.v.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10238, Randbemerkungen des Fürsten Von Bülow.

3)nbsp;Gr. Pol. 28.nbsp;no. 10238.

4)nbsp;Gr. Pol. 28.nbsp;no. 10238, Randbemerkungen des Fürsten Von Bülow; Gr. Pol.
28, no. 10241.

5)nbsp;U p 1 e g g c r, pag. 125.

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10226; Annual Register. 1908. pag. 219.

-ocr page 76-

sedert April 1908 Premier was, gaf een dusdanig antwoord, dat er niet
geheel duidelijk uit bleek of deze standaard ook rekening hield met de
niet-Europeesche mogendheden, zooals o.a. de Vereenigde Staten.
Mc Kenna en Grey lieten Amerika evenwel buiten beschouwing. ^)
Werd er dus met geographische, strategische en politieke factoren reke-
ning gehouden, zooals ook het regeeringsblad de „Westminster Gazettequot;
deed, dan werd de Two-Power-Standard practisch gelijk aan een
Two-German-Standard. Een toepassing van den Two-Power-Standard op
de Fransche en Duitsche vlootsterkten lag natuurlijk het minst in de
bedoeling, terwijl daarenboven zelfs de eerste geruchten over een Fransch-
Engelsche marine-conventie de ronde deden.®) Metternich\'s even-
tueele mededeeling zou dus waarschijnlijk niet den geringsten invloed heb-
ben, temeer daar in het Hoogerhuis door verschillende vooraanstaande
politici op de handhaving, ja zelfs op de verruiming van den Two-Power-
Standard was aangedrongen.^)

Had Tirpitz al uitgewijd over de belachelijkheid van het Duitsche
gevaar en over het aantal koppen dat op de dreadnoughts dienst moest
doen, — iets waarover Metternich door Mc Kenna aange-
sproken was, ^ de kern van Bülow\'s brief had hij onbeantwoord ge-
laten. Hij ging niet in op de vraag, of de Duitsche marine bij machte zou
zijn den Britten afbreuk te doen en of er eenige kans op een Duitsch
succes ter zee bij een gewapend conflict zou bestaan. quot;) Zeer gaarne had
Bülow Tirpitz\' oordeel hierover vernomen, daar hiermede de
quaestie samenhing, of men niet beter deed onderzeeërs en kustforten
te bouwen of mijnen aan te laten maken.

Voordat de kanselier zich opnieuw tot Tirpitz wendde, had men
in Londen aan Metternich te verstaan gegeven, dat binnen zeer
afzienbaren tijd aan het Parlement een sterk verhoogde marine-begrooting
zou worden voorgelegd. Men had zich bij het Duitsche programma
neergelegd, doch wilde nog met de mogelijkheid rekening houden, —
welke mogelijkheid zelf door Metternich was geopperd —, dat
er in Duitschland een verlangzaming van het tempo zou plaats vinden.
Zou zulks geschieden, dan zou Engeland ook direct een schip minder
op stapel zetten, al mocht het ook volgens de begrooting gebouwd wor-
den. Grey zag hierin de beste oplossing van het vraagstuk en niemand
zou over een door Engeland op Duitschland uitgeoefenden druk kunnen

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10232, no. 10237; Gr. Pol. 28, pag. 7, noot 1; vql. Annual
Register, pag. 219 en 229.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10228.

3)nbsp;Br. Doe. VI, no. 106.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10230; Annual Register, 1908, pag. 229/230.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10232.

6)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10238; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 97 e.v.

7)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10240; Br. Doe. VI, no. 110.

-ocr page 77-

spreken. De minister, die overigens goed over B ü 1 o w\'s rede in den
Rijksdag op 10 December te spreken was, weerlegde echter diens be-
wering, dat er van Britsche zijde geen voorstel tot beperking van de
bewapening ter zee was gedaan. Niet alleen had Engeland er op de
vredesconferentie in 1907 over gesproken, doch ook in den afgeloopen
zomer waren pogingen dienaangaande gedaan. Metternich zeide
echter, dat dit geen officieele en formeele voorstellen waren geweest,
doch dat de ministers zich als particulieren over de vlootquaestie hadden
uitgelaten. Engeland\'s eventueele bereidwilligheid om tot een vlootaccoord
te komen was echter door niemand ontkend.

Het is wel typeerend, dat men over deze quaestie ging debatteeren.
Had Bülow misschien berouw dat hij niet direct de onofficieel uit-
gestoken hand der Engelschen had gegrepen? Men zou het haast zeggen
aan den brief welke hij op den eersten Kerstdag 1908 aan Tirpitz
schreef. „Von massgebenden, englischen Stellen ist wiederholt angedeutet
Worden, dass eine Verlangsamung des Tempos in der Durchführung
unseres gegenwärtigen Flottenprogrammes sehr wesentlich zur Beruhi-
gung in England beitragen würde.quot; Hij achtte het „von der grössten
Bedeutung zu verhindern, dass der Gedanke eines gegen Deutschland
zu führenden Präventivkrieges bei der Mehrheit des englischen Volkes
festen Fuss fasse und ein englischer Angriff auf unsere Flotte erfolge.quot;
Wat doet het er in \'s hemelsnaam toe, vraagt Bülow, of Duitschland
een of twee slagschepen meer bezit, in het geval dat een gewapend conflict
onverhoopt mocht ontstaan? Zijn er overwegende technische bezwaren
om in 1908, 1909 en 1910 niet vier, doch drie dreadnoughts op stapel te
Zetten, om den bouw er van dan in de daaropvolgende jaren weer in te
halen? luidt zijn vraag. Of de Engelsch-Duitsche tegenstelling een gevolg
van de maritieme bewapening of van handelsnijd is, doet niets ter zake.
Met het feit op zich zelf heeft Duitschland rekening te houden en daar
de vloot eerst over eenige jaren sterk genoeg zal zijn om de Engelschen
van een aanval te weerhouden, ,,ist es für uns die Pflicht, jede Handhabe
zu ergreifen, die sich uns bietet, um unter Wahrung unserer Würde die
englische Nervosität zu verringern.quot; Evenzeer als in den zomer in
Londen de wensch aanwezig was geweest, met Duitschland tot over-
eenstemming te komen, bestond hij dus eenige maanden later bij
den kanselier. Dit was niet louter en alleen een gevolg van M e 11 e r-
n i c h\'s rapporten en de Britsche perscampagne, doch misschien ook voor
een deel door de algemeene spanning, die naar aanleiding van de Bosni-
sche-crisis ontstaan was. De inlijving van Bosnië en Herzegowina, op

1)nbsp;Zie hiervóór, pag. 58.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10242; H a m m a n n: „Bilder aus der letzten Kaiserzeitquot;, pag.
e
.V.; Tirpitz, Pol. Dok„ pag. 100 c.v.

-ocr page 78-

5 October 1908, bij de Donau-monarchie en het zich van Turkije geheel
onafhankelijk verklaren door Bulgarije had n.l. de geheele Balkan-quaestie
op het tapijt gebracht. Daar Bülow wist, dat G r e y en de onder-
Staatssecretaris H a r d i n g e, in tegenstelling met den Koning, die z.i.
„eifrig bemüht war Oei ins Feuer zu giessen.\'\'^) al hun best deden om
een breuk te vermijden, wilde hij misschien, door een tegemoetkomende
houding inzake de vlootquaestie aan te nemen, hen hierin nog stijven.

Voor hij echter verder ging met Tirpitz tot grootere toeschiete-
lijkheid te bewegen, informeerde hij eerst bij Metternich of deze
dacht dat er werkelijk een ontspanning van den toestand tusschen Enge-
land en Duitschland zou komen als men in Berlijn tot vertraging van
den vlootbouw overging, die dan evenwel later weer ingehaald zou
moeten worden. Zou Engeland er door tot rust komen? Zou het de
moeite waard zijn om tegen Keizer, „Marinequot; en volk in, een verlang-
zaming van het tempo door te zetten? Zouden de chauvinisten en con-
servatieven iets voor een dergelijk, met groote moeite verworven resul-
taat willen geven? Metternich ontkende deze vragen categorisch.
Den liberalen zal het zeer aangenaam zijn tot 1912 één dreadnought
of £ 2 millioen per jaar uit te kunnen sparen, doch wat geeft dit als van
dat oogenblik af, de begrooting weer ieder jaar met minstens dit bedrag
verhoogd moet worden?

Een politieke garantie of een neutrahteitsverklaring, zooals Bülow
die gaarne zou zien, is voor een dergelijke geringe opoffering van Duit-
sche zijde niet te verwachten, meent de ambassadeur.quot;*) Dat deze echter
door een grootere tegemoetkoming op dat oogenblik evenmin meer be-
reikbaar was, zegt hij er niet bij. Integendeel. Hij meende zelfs, dat
Engeland misschien nog wel de begeerde verklaring zou willen afleggen,
indien het bouwprogramma b.v. met eenige jaren verlengd zou worden, \')
Doch meer dan de belofte om in een Duitschen verdedigingsoorlog neu-
traal te blijven, zou men niet moeten verwachten. Het psychologische
moment was voorbij. Vier, vijf maanden geleden had men misschien
nog wat bij de Britsche regeering kunnen bereiken, thans was het te
laat. Engeland was vast besloten den Two-Power-Standard te hand-
haven en dreadnoughts te bouwen. Kon men in Berlijn niet tot groote
opofferingen besluiten, dan zou het het beste zijn op den eenmaal inge-
slagen weg voort te gaan. — Dat Metternichs inzicht juist was,
blijkt uit een brief van G r e y aan Sir Francis B e r t i e, den Brit-

1)nbsp;Bülow, Dl. II. pag. 399.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10241.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10243.

4)nbsp;Tirpitz wilde in dat geval misschien ook wel over de brug komen, doch zeker
geen hoogeren prijs bieden dan dien de kanselier voor zoon verklaring wilde betalen
Tirpitz. Pol. Dok., pag. 104, noot 2.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10243.

-ocr page 79-

sehen ambassadeur te Parijs, waarin hij schrijft: „I want things to go
smoothly between us and Germany. I do not want any special co-operation
which would alter the present grooping of the Powers.quot;^)

Op 4 Januari 1909 komt er antwoord op Bülow\'s laatsten brief aan
Tirpitz. Het standpunt van den admiraal is nog steeds hetzelfde:
vermindering van den bouw met vier schepen zal z.i. als een capitulatie
voor de Engelsche dreigementen beschouwd worden.^) De „navy
scarequot;, door belanghebbenden op touw gezet, zou wel luwen als de
imperiahsten en conservatieven hun zin kregen. De kans op een pre-
ventieven oorlog achtte hij, evenals Metternich,®) niet groot. Dat
de Duitsche marine, volgens de Engelschen,\'^) dertien dreadnoughts zal
tellen, was onjuist. Er zouden er in den herfst van 1911 niet meer dan
negen voorhanden zijn. Tirpitz was van meening, dat men denverkeer-
den weg op ging, doordat o.a. medegedeeld was, dat er in 1911 geen
novelle zou worden ingediend, zonder dat hiervoor een positieve tegen-
prestatie van Engeland geïnd was geworden. Hij was overtuigd, ,,dass
die geringere Kriegsgefahr im Durchhalten bestand und dass ein Nach-
geben trotz der damit verbundenen Demütigung Deutschlands Gefahr
nur erhöhte.quot; Een verandering van het te bouwen materiaal wees
hij eveneens van de hand. Torpedobooten en onderzeeërs werden er in
voldoend aantal vervaardigd. Om een blokkade te voorkomen moest er
echter voldoende aandacht aan de slagvloot besteed worden. Het eenige
Wat nog uit defensief oogpunt gewenscht zou zijn waren „erhebliche
vermehrte Indienststellungen und Mannschaftsvermehrungen.quot; Alhoewel
hij met groot enthousiasme hiertoe in 1912 overging, was hij in 1909
nog van meening, ,,dass eine solche Massnahme als eine direktere
Kriegsdrohung aufgefasst werden würde.quot; De bouw moest dus maar
op den zelfden voet voortgezet worden. Daar deze wettelijk was
Vastgesteld, zou een verandering van het programma slechts door
een wet kunnen geschieden, doch Bülow moest niet van hem ver-
Wachten dat hij, die het vorige jaar nog een snelleren bouw voor den
Rijksdag had verdedigd, thans een plan tot verlangzaming aan dat
college zou willen voorleggen. Ware zulks uit politiek oogpunt evenwel
noodzakelijk, dan moest Bülow het voorstel daartoe maar zelf in-
dienen. Indien dit echter zou geschieden, moest hij den Keizer er tevens
niaar van verwittigen, dat zijn minister van Marine zijn ontslag zou

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 143.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10247; H a m m a n n : „Bildcr aus der letzten Kaiscrzcitquot;, pag.
150 c.v.; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 104 e.v.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10244.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10230.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10247; Hammann: ..Bilder aus der letzten Kaiscrzeitquot;, pag.
150 c.v.; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 104 c.v.

-ocr page 80-

indienen. Het was dus buiten allen twijfel, dat Tirpitz niet aan een
vertraging van den vlootbouw zou willen medewerken, tenzij Engeland
zijn politieke roer zou omgooien.

Toen de kanselier den brief van Tirpitz had gelezen, gaf hij de
hoop op. De tegenstand was te groot en de resultaten van de door hem
voorgestelde maatregelen waren te twijfelachtig. Metternich kreeg
dan ook bevel de Britsche staatslieden maar niet over de quaestie te
polsen.^) Wel moest hij laten blijken, dat het Duitschland onverschillig
was, of Engeland veel of weinig zou bouwen, daar zijn wettelijk vast-
gestelde programma toch niet door de Britsche maatregelen beïnvloed
werd. Om bij den minister van Marine niet den indruk te verwekken, dat
hij voor zijn bedreigingen gezwicht was, diende Bülow hem op
11 Januari nog even van repliek. Van Engelsche dreigementen was z.i.
nimmer sprake geweest: „die Engländer sind weit eher in der Rolle von
Bittenden an uns herangetreten,quot;^) schreef hij aan Tirpitz terug.

Terwijl deze correspondentie tusschen de beide autoriteiten nog in
vollen gang was, was het bezoek van het Engelsche Koningspaar defini-
tief vastgesteld. De pers in beide landen bleef evenwel nog gedurende
de maand Januari een onaangenamen toon aanslaan. De Duitsche bladen
fulmineerden hevig tegen John Buil, dien zij voor een deel voor den
aanstichter hielden van de moeilijkheden, welke zich in verband met de
annexaties op het Balkanschiereiland voordeden. ) Hoewel de Engelsche
journalisten voortgingen den Duitschers hun snellen vlootbouw te ver-
wijten en men dus van een verre van aangename verstandhouding kon
spreken, scheen een deel der Britten nog de hoop te koesteren, dat het
koninklijk bezoek tot een ontspanning van de atmosfeer zou leiden. Som-
migen drongen er zelfs op aan, dat Grey Hunne Majesteiten zou ver-
gezellen, waarvan de leider van het Foreign Office evenwel de nood-
zakelijkheid niet inzag. Daarom werd besloten, dat behalve Har-
dinge, ook de Marquess of C r e w e, minister van Koloniën, zich
in het gevolg zou bevinden. Bülow hoopte in stilte, dat het bezoek
nog eenig nuttig effect zou hebben en dat het niet slechts bij een fraai
schouwspel van schitterende uniformen en weinig zeggende redevoeringen
zou blijven. Metternich moest daarom Grey nog vóór de samen-
komst der monarchen vertellen, dat Duitschland genegen was „bei
einem englischen Entgegenkommen
auf politischem Gebiet,quot; van het
vlootprogramma af te wijken.®) De ambassadeur antwoordde echter
terecht, dat dit boter aan den galg zou zijn. Grey zou zich toch niet

1)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10250.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10251; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 112 e.v,

3)nbsp;Br. Doe. VI. no. 144.

4)nbsp;Br. Doe. VI, no. 143.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10253.

-ocr page 81-

uit zijn tent laten lokken en daarom leek het hem beter er het zwijgen toe
te doen, om eerst na de Berlijnsche ontmoeting de zaak als een academi-
sche quaestie met Asquith te bespreken. Tirpitz was verheugd
dat Metternich het moment niet geschikt achtte om over een
Britsche tegemoetkoming te praten. Naar zijn meening wogen tegemoet-
komingen op militair gebied niet tegen — door hem gewantrouwde —
politieke concessies van Engeland op.-) Het kwam hem beter voor, dat
de Britsche regeering er nogmaals nadrukkelijk op gewezen werd, dat
Duitschland zich door haar politiek bedreigd voelde en dat dit de oorzaak
van de ontwikkeling van zijn vloot was. De beste oplossing leek hem,
dat in een formule werd vastgelegd, dat Duitschland jaarlijks niet meer
dan drie „capital shipsquot; zou bouwen, indien de Engelsche werven niet meer
dan vier dezer schepen boven de 13.000 ton per jaar zouden afleveren. Hij
meende, dat een op deze formule gebaseerde overeenkomst misschien niet
direct aanvaard zou worden, doch dat zij den vooraanstaanden liberalen
toch wel niet onwelkom zou zijn.

De kanselier, die vrij sceptisch tegenover deze formule stond, noemde
haar terecht ,,ein Novumquot;. Hij meende dat Tirpitz, die zeer beperkt
vertrouwen in Metternich bezat, maar eens persoonlijk over zijn
plan met de Engelschen moest spreken.quot;\') Het voorstel van den admiraal
was inderdaad iets nieuws. Nog kort geleden had men betoogd, dat het
het Duitsche rijk onverschillig was, hoeveel men in het Vereenigd
Koninkrijk bouwde. Duitschland — Metternich had het nog onlangs
tegen Grey gezegd — richtte zijn bouw niet naar dien van Engeland,
doch hield slechts aan zijn wettig bouwplan vast. Nu opeens wilde
Tirpitz den Engelschen voorhouden, dat zij minder moesten gaan
bouwen, wilden zij van de Duitsche regeering een bouwbeperking ver-
wachten.

Bülow voelde dan ook terecht niets voor dit plan. Een bespreking
zou z.i. niet het minste resultaat opleveren, want men zou er in Londen
niet over denken voor Tirpitz\' formule den Two-Power-Standard op
te offeren. \') De Britsche schatkist was nog vol genoeg, dan dat men uit
financieele overwegingen den vlootbouw zou moeten beperken, al mocht
Tirpitz zulks dan ook betwijfelen.

Al wilde de kanselier de door Tirpitz voorgestelde formule niet
aanvaarden, hij was evenwel blij dat men eens vrij van gedachten had
gewisseld. Indien van Engelsche zijde de bewapeningsquaestie tijdens het
officieele bezoek aangeroerd werd, dan wist hij nu, dat men dit niet a

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10255.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10257; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 120 e.v.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10254, Randbemerkungen des Fürsten von Bülow.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10256; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 117 e.v.

-ocr page 82-

limine af behoefde te wijzen, al was het dan alleen maar ,,um das Odium
einer solchen Abweisung von sich (uns) abzuhalten.quot;^)

Tirpitz legde er zieh bij neer, dat Bülow zijn voorstel onvoldoende
vond. Dat hij niet verder over de brug had willen komen, blijkt uit een
alleszeggende opmerking in zijn „Politische Dokumente.quot; -) Hierin schrijft
hij: „Auch dem Auswärtigen Amt gegenüber konnte ich zunächst kein
weitergehendes Angebot durchblicken lassen, weil das, bei seiner ganzen
Denkweise, sich sofort zu den äussersten Konzessionen herbeigelassen
hätte.quot; De tegenstellingen tusschen de hoogste regeeringslichamen springt
hier duidelijk in het oog. Tirpitz was te bang, dat men op de Kanse-
larij verder zou gaan en bij de Engelschen hoop zou verwekken, dan dat
hij een ruimere formule aan Bülow durfde voorleggen.

Zou Tirpitz evenwel, indien hij dit wantrouwen in de politieke
leiders van zijn land niet gekoesterd had, veel verder tegemoet zijn ge-
komen? Zou hij een andere formule hebben voorgesteld en met een
tegenprestatie op politiek gebied genoegen hebben genomen? Waarschijn-
lijk niet. Aan een politieke verklaring van Engeland hechtte hij geen
waarde, tenzij de Britsche regeering zoowel als het Parlement de belofte
zouden willen geven, in
iederen Fransch-Duitschen oorlog neutraal te
blijven. Veel minder dan de sterkteverhouding 2 : 3 zou hij echter ook
niet voorgesteld hebben, daar de Engelsche overmacht dan te groot zou
zijn geworden en er dan geen sprake meer van een risico zou zijn
geweest.^) Metternich, die meende, dat een voorstel in den zin
van Tirpitz, de defensieve politiek der Engelschen in een aggressieve
zou doen veranderen, ried dringend af „mit den Engländern auch nur
im Prinzip von Verständigung zu reden,solange zwischen Seine Majestät
und Herrn Von Tirpitz einerseits und dem Herrn Reichskanzler
anderseits keine Verständigung erzielt ist.quot;^) In Berlijn nam men dezen
raad ter harte en Bülow zag er onder invloed van Metternich
en Schön van af om Tirpitz de kastanjes zelf maar eens uit het
vuur te laten halen. Den minister van Marine werd dringend verzocht,
nóch over een verhouding der vlootsterkten, nóch over een eventueele ver-
dere bewapening te spreken, zelfs niet in het geval de Engelschen zelf
een dergelijk onderwerp in Berlijn zouden aanroeren.quot;) Ook de Duitsche
pérs werd zooveel mogelijk de mond gesnoerd,^) zoodat men nu zonder
groote zorgen het lang verbeide koninklijk bezoek tegemoet kon zien. Om

1)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10254; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 116 e.v.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 119. noot.

3)nbsp;Het risico ging in. wanneer de Engelsche vloot minder dan 33^/3 9ó overwicht
bezat. Gr. Pol. 28. no. 10254; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 116 e.v.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10258.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10259.

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10253.

-ocr page 83-

te voorkomen dat men in St. Petersburg^) en in Parijsquot;) achterdocht
over de samenkomst der monarchen zou gaan koesteren, hadden Har-
dinge en Grey voor geruststellende verklaringen aan de bevriende

Regeeringen gezorgd.

Ook aan Engelsche zijde bestond weinig neiging om over de vloot-
quaestie van gedachten te wisselen, al erkende men, dat geen normale
betrekkingen tusschen de twee mogendheden mogelijk zouden zijn, zoo-
lang dit vraagstuk der bewapeningen bestond.

Het bezoek, dat van 9 tot 12 Februari plaats vond, was „a splendid
successquot;, zooals Goschen aan Grey meldde, •\'\') hetgeen ook in de
pers tot uiting kwam. Desalniettemin bleken M e 11 e r n i c h\'s woorden
tot Tirpitz, die met hem bij de ontvangst der Majesteiten op den
„Lehrter Bahnhofquot; aanwezig was, maar al te juist te zijn. „Wenn Siequot;,
profeteerde Graaf M e t te r n i c h, „es dem Fürsten Bülow nicht
ermöglichen, das von ihm gewünschte und angestrebte Flotten-Agreement
mit England zustande zu bringen, so wird dies wohl das letzte Mal sein,
dass ein englischer König einem Deutschen Kaiser einen Besuch abstat-
tet,quot;quot;*) In de gesprekken o.a, door den Keizer met den Koning en door
Bülow met Hardinge en Crewe gevoerd, werd slechts terloops
de vlootquaestie aangeroerd. Men verzekerde geen vijandige plannen te
koesteren en poogde elkander duidelijk te maken, waarom men beide een
groote vloot als een absolute noodzakelijkheid beschouwde.

Hoewel de Oostenrijksche minister. Baron d\'A ehrenthal, van
het bezoek een Engelsch-Duitsche détente verwachtte,quot;) kreeg de refe-
rendaris Von dem Bussch e-H addenhausen gelijk met zijn
voorspelling, „dass bald nach Einbringung der englischen Flottenvor-
lage die Atmosphäre der deutsch-englischen Beziehungen sich schnell
wieder verdunkeln würde (wird).quot;\'^)

In Londen was n.l, het wantrouwen tegen de Duitschers gedurende den
Winter nog toegenomen. Niet alleen in pers en Parlement, doch zelfs in
een tooneelstuk, getiteld „An Englishman\'s Homequot;, kwam dit tot uiting.\'^)

1)nbsp;Bcnckendorf f, Dl. I, no. 10 en no. 11.

2)nbsp;Br. Doe, VI. no. H3.

3)nbsp;Br. Doe. VI. no. H6.

4)nbsp;Bülow, Dl. II, pag. 419.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10260, Randvermerk Kaiser Wilhelms II; Gr. Pol. 28, no.
10261.

6)nbsp;Br. Doe. VI, no. 147.

7)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10263.

8)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10266; Annual Register, 1909, pag. 8 en pag. 104. Dit stuk, van
de hand van majoor Du M a u r i e r, dat in Wyndham\'s Theatre zeer veel publiek trok,
besehreef de invasie van de troepen van den „Northern Emperorquot;, waarmede kennelijk
Keizer Wilhelm bedoeld was. Met nadruk werd hierin op het Duitsche gevaar ge-
wezen, waartegen de Britsche legers niet opgewassen zouden zijn, volgens den schrijver.
Het stuk verwekte groote sensatie, doch daar de kunstwaarde zeer gering was. kon het
zich toch niet lang staande houden. Het had evenwel tengevolge, dat zich in één week
tijds 12.000 vrijwilligers voor het landleger aanmeldden.

-ocr page 84-

Men was er van overtuigd, dat op de Duitsche werven sneller gebouwd
werd dan volgens het wettig tempo toegestaan was. De veronderstelling,
dat Duitschland in het voorjaar van 1912 zoo geen 21, dan toch 17 of op
zijn minst 13 dreadnoughts zou bezitten, deelde Grey mondeling en
schriftelijk aan Metternich mede. Tevens had hij hem er naar ge-
vraagd of het waar was, dat het materiaal voor de te bouwen schepen reeds
op de werven had klaar gelegen, nog voordat de Rijksdag de marine-
begrooting had goedgekeurd. Dat deze tendentieuse verhalen in Londen
de ronde deden, kwam door het feit, dat de schepen van de eerste novelle
veel sneller voltooid waren dan men in Engeland had verwacht. Men
rekende er daarom voortaan mede, dat 36 maanden in Duitschland ver-
liepen tusschen de toestemming tot den bouw en de voltooiing der dread-
noughts. Bij de Duitsche marine hield men evenwel geen rekening met
de voltooiing, doch pas met het in dienst treden der schepen, waar tus-
schen nog zes maanden lagen. Vandaar dat de Duitschers zeiden, dat hun
marine eerst inhet najaarvan 1912 dertien dreadnoughts zou tellen, terwijl
men in Engeland beweerde, dat dit in April reeds het geval zou zijn.-)
De Duitsche scheepsbouwmaatschappijen konden echter de bedoelde oor-
logsbodems, indien noodig, wel in 24 tot 30 maanden afleveren, mits de
bewapening binnen dien tijd aangebracht zou zijn. Daar dit voor den
grootsten leverancier op dit gebied, Krupp, evenwel weinig bezwaar
opleverde, sloeg den Engelschen nu heelemaal de schrik om het hart.
Men meende nu, dat wat gebeuren
kón, ook beslist gebeuren móest, en
zoo kwam het, dat vooral de conservatieven met bovengenoemde hooge
cijfers schermden.

Al hadden Metternich en Widenmann, Duitschland\'s marine-
attaché te Londen, reeds eenige malen gepoogd de Britsche autoriteiten
gerust te stellen,^) gedurende de eerste drie maanden van 1909 was de
z.g. versnelde bouw steeds een onderwerp van gesprek tusschen Grey
en Metternich. Op 4 Januari 1909 legde Grey aan Metternich
de bovenvermelde getallen voor, waarmede Engeland bij zijn vlootbouw
rekening zou houden. quot;*) Hierop antwoordde de ambassadeur dat Duitsch-
land niet van zins was van zijn vastgestelde programma af te wijken,
doch hij sprak niet nadrukkelijk genoeg tegen dat Duitschland reeds in
April 1912 over dertien dreadnoughts zou beschikken. Het gevolg was dat

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10266; Br. Doc. VI, no. 151; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 111.
„At normal rate: 13 Dreadnoughts completed by February 1912. If materials collected in
advance for next four to be laid down, as it is understood has been done in the case of
four vessels, already 17 Dreadnoughts completed in 1912. Full shipbuildingcapacity apart
from financial restrictions 21 Dreadnoughts by April 1912quot;.

2)nbsp;Uplegger. pag. 85/86.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10237 cn no. 10239.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10249; Br. Doc. VI. no. 151; Tirpitz, Pol. Dok.. paq
109 e.v.

-ocr page 85-

Grey op 3 Februari nog meende, dat de dreadnoughts in het voorjaar
van 1912 bruikbaar zouden zijn. Bovendien beaamde Metternich dat
inderdaad voor vier schepen, waarvan men zeker wist dat zij gebouwd
zouden worden, het materiaal reeds van tevoren gereed gemaakt was, doch
dat zulks voor de schepen, waarvan de bouw nog niet was toegewezen, niet
gebeurde, tenzij de scheepsbouwfirma\'s dit met het oog op de betalingen
gemakkelijker vonden. Een maand later legde hij nogmaals uit, dat het
feit, dat het materiaal reeds zoo vroeg had klaar gelegen, geen versnelling
van den bouw beteekende.-) Nog steeds liet hij Grey echter in den waan
verkeeren, dat Duitschland zijn dertien schepen reeds in het voorjaar van
1912 zou bezitten en eerst op 10 Maart deelde hij mede, dat dit pas het
geval zou zijn in den herfst van dat jaar. ^) Dit had hij echter van W i-
denmann reeds veel eerder vernomen.^) Een schriftelijke verklaring
legde hij evenwel niet over, daar hem dat door de Berlijnsche autoriteiten,
door toedoen van Tirpitz, niet was toegestaan,®) hoewel hij op de
wenschelijkheid er van gewezen had.quot;)

Het is begrijpelijk dat de wijze, waarop Metternich deze quaesties
met Grey besprak, niet het noodige effect had. Niet alleen dat hij op
10 Maart moest erkennen dat hij zich vergist had, doch ook de omstan-
digheid, dat hij steeds weer zijn attaché moest polsen vóór hij kon uit-
leggen waarom het materiaal reeds zoo spoedig klaar was, deed het
wantrouwen voortbestaan. Daar Grey ten slotte niet meer begreep
over welke schepen Metternich eigenlijk sprak, leek het hem een
veel betere oplossing, dat de marine-attaché\'s tot de wederzijdsche werven
zouden worden toegelaten, om rappor^ten over den stand van zaken uit
te brengen.Een week later kwam hij hier weer op terug en verklaarde
tevens, dat hij bij de behandeling van de Britsche marine-begrooting de
vraag verwachtte, of de Regeering geen pogingen in het werk gesteld had
om met Berlijn tot overeenstemming te komen. De Regeering dacht hierop
te antwoorden, dat dergelijke stappen, hoewel niet officieel, inderdaad
gedaan waren, doch dat men in de Wilhelmstrasse op het standpunt
stond, dat men nóch van het eenmaal vastgestelde programma kon af-
wijken, nóch aan de vlootwet kon tornen.®) Tevens verklaarde hij, dat
de Regeering wel is waar geen geloof hechtte aan de verspreide praatjes

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 152. Een rapport van Duitsche zijde over dit gesprek, dat op
3 Febr. 1909 werd gehouden tusschen Grey en Metternich, is niet in Gr. Pol. 28
gepubliceerd.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 153; Gr. Pol. 28, no. 10266.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 154; Gr. Pol. 28. no. 10269.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10266.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10267 en no. 10268.

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10266.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 153.

8)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10269; Br. Doc. VI. no. 154.

-ocr page 86-

over een Duitsche invasie, doch dat zij wel haar programma naar de
sterkste Europeesche vloot moest richten. Zoolang men niet tot de uit-
wisseling van berichten over den wederzijdschen vlootbouw zou zijn over-
gegaan, moest Engeland wel met een zekere speling rekening houden.^)

Metternich ging op G r e y\'s plan om de attaché\'s tot de werven
toe te laten, niet in. De Keizer voelde er niets voor en teekende bij
M e 11 e r n i c h\'s rapport aan: „Ablehnen!quot; Eerst later ging hij er iets
minder afwijzend tegenover staan, wat, volgens Tirpitz\' eigen zeg-
gen, aan hem te danken was.

Op 12 Maart vernam Metternich van Asquith, even voor de
officieele bekendmaking, dat de Regeering vier dreadnoughts op de be-
grooting 1909/1910 had gezet en dat zij de bevoegdheid wilde hebben
reeds den bouw van nog vier schepen voor te bereiden. Asquith
deelde voorts aan Metternich mede, dat hij bericht had gekregen
dat van de vier schepen, die op de Duitsche begrooting voor 1909/1910
stonden, er reeds lang drie in aanbouw waren. Daar deze schepen feitelijk
eerst op 1 April a.s. toegestaan werden, zouden zij veel eerder voltooid
zijn, dan uit dit feit moest worden afgeleid. Hiermede moest Engeland in
ieder geval rekening houden.

Opnieuw verklaarde Metternich dat A s q u i t h\'s beweringen op
louter phantasie berustten en dat Duitschland werkelijk niet eerder dan
eind 1912 over dertien dreadnoughts zou beschikken. Ook de Premier be-
sprak voorts het denkbeeld om door de marine-attaché\'s inlichtingen over.
den wederzij dschen vlootbouw te verkrijgen. Zoolang dit niet geschiedde,
was de Engelsche regeering wel gedwongen op de haar toegezonden be-
richten af te gaan.^) Feitelijk gaf hij hiermede blijk van groot, alhoewel
niet ongerechtvaardigd, wantrouwen in de Duitsche mededeelingen, die bo-
vendien bijna steeds door ondeskundigen werden overgebracht. Noch de
cijfers van het jaarboek „Nauticusquot;, noch de door de Duitsche autoriteiten
afgelegde officieele verklaringen bleken daarom bij de Engelsche regee-
ring van een dusdanig gewicht te zijn als de mededeelingen, welke de
Admiraliteit scheen te ontvangen. Het Britsche wantrouwen bleek nog
meer uit A s q u i t h\'s opmerking dat, al mocht het waar zijn dat Duitsch-
land eerst einde 1912 de dertien dreadnoughts ter zijner beschikking zou
hebben, er geen enkele garantie was, dat de Duitsche regeering niet
vóór dien tijd nog van het vlootprogramma. ging afwijken, waardoor dan
plotseling een andere verhouding zou ontstaan. )

Waren de Britsche veronderstellingen echter van eiken grond ontbloot?

1)nbsp;Br. Doe. VI. no. 154.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 130, noot.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 130 e.v.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 131 e.v.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 131 e.v.

-ocr page 87-

Inderdaad was van twee, — niet van drie, dreadnoughts van de be-
grooting 1909/1910 de bouw reeds aan een firma te Dantzig en aan een
te Hamburg toegewezen, om hierdoor een trustvorming te voorkomen^)
en om de scheepsbouwindustrie, die er minder goed voorstond, wat te
helpen. Hierdoor was het natuurlijk mogelijk, dat de schepen ook eerder
in dienst zouden kunnen treden, doch dat dit de bedoeling was geweest,
is nergens uit gebleken. Op het feit, dat van één der twee dreadnoughts
de kiel reeds was gelegd, vóór de begrooting voor 1909/1910 door den
Rijksdag was behandeld, kon men evenwel de Duitschers aanvallen en
het is niet slim van het departement van Marine geweest, dat het naliet
op de betrokken werf invloed uit te oefenen om dit te voorkomen. Was
de kiel zes weken later gelegd, dan hadden de Britten weer minder
argumenten voor hun wantrouwen gehad.

De agitatie van Engelsche zijde om een groot aantal schepen op stapel
te zetten, was evenwel ook voor een deel aan den toestand van de
Engelsche industrie te danken. Noch de scheepsbouw, noch de militaire
industrieën hadden zich het laatste jaar in een grooten bloei kunnen
verheugen, zoodat van de zijde der in die bedrijven werkzame firma\'s,
onvermoeid voor den bouw van een groote vloot gepleit werd.

Dat de geruchten over een versnelden Duitschen bouw evenwel alleen
uit economische overwegingen en om redenen van binnenlandsche politiek
gelanceerd werden, zooals Tirpitz en Widemann meenden,quot;*)
ontkende Metternich beslist. Hij zag, als steeds, de Duitsche vloot
als eenige oorzaak voor de tendentieuse verhalen die de ronde deden.®)
De latere minister Dr. Rathenau was met hem en Ballin vrijwel
van hetzelfde oordeel en beweerde, dat de band tusschen het Engelsche
moederland en zijn koloniën met iederen nieuwen Duitschen dreadnought
losser werd. Dezen band kon Engeland z.i. slechts door een tol-unie en
een oppermachtige vloot in stand houden. „Der Schutzzoll sei grundsätz-
lich durchaus ausführbar, aber vermutlich nicht heilsam; die Flottenver-
mehrung zweckentsprechend, aber vielleicht nicht so bequem durch-
führbar,quot;*\') Waarschijnlijk is er, door de vrees die nu eenmaal in alle
Engelsche kringen voor de Duitsche vloot bestond, om de uit Duitschland
ontvangen berichten nog een beetje heen geborduurd, zoodat zij ten slotte
zeer overdreven werden. Een kern van waarheid was echter, zooals
boven bleek, wel in de geruchten aanwezig. Alhoewel Tirpitz van

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 139, Gr. Pol. 28, no. 10272.

2)nbsp;Uplegger, pag. 110/111.

3)nbsp;Uplegger, pag. 106/107.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10267; Uplegger, pag. 105; Tirpitz, Pol. Dok., pag.
128/129.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 131 e.v.

6)nbsp;Bülow, Dl. II. pag. 427/428.

-ocr page 88-

oordeel was dat tegenspraak van de bewering, dat Duitschland niet
sneller bouwde dan het eerst van plan was geweest, van geenerlei invloed
op de Engelsche begrooting zou zijn, had hij er geen bezwaar tegen
dat Metternich de naakte feiten zou mededeelen over den z.g.n.
vervroegden bouw van de dreadnoughts voor het jaar 1909/1910.-) Op
17 Maart kreeg de ambassadeur hieromtrent zijn instructies,^) nadat hij
er den vorigen dag, dat is dus pas vier dagen na het gesprek met
Asquith, om gevraagd had.

Intusschen was op 12 Maart de Engelsche begrooting bekend gemaakt,
nadat het kabinet het eindelijk op 15 Februari eens was geworden. Vier
dreadnoughts, zes pantserkruisers, twintig torpedojagers benevens de noo-
dige onderzeeërs zouden op stapel worden gezet. De Regeering vroeg,
zooals reeds werd vermeld, machtiging om, indien noodzakelijk, voor vier
dreadnoughts, die in 1910 op de begrooting gezet zouden worden, reeds in
1909 voorbereidingen te treffen. De meeste groote bladen vonden de door
de Regeering voorgestelde maatregelen te gering. De „Timesquot; wilde den
bouw voor aght dreadnoughts verplicht stellen, quot;) hetgeen de Admiraliteit
en de imperialistische vleugel van het kabinet eveneens het liefst gezien
hadden.\'\')

Op Dinsdag 16 Maart 1909 hadden de debatten in het Lagerhuis over
het marine-budget plaats. De Regeering deelde, ondanks alle tegenspraak
van Metternich, toch mede dat de Duitsche marine in 1911 dertien
en in den herfst van 1912 zeventien dreadnoughts zou tellen. Als reden
voor de hooge begrooting werd opgegeven dat, door het versnelde Duit-
sche tempo, de Duitsche vloot de Engelsche in sterkte zeer dicht ge-
naderd was. Begrijpelijkerwijze sprak Metternich Sir Edward
Grey hier direct over aan en beklaagde zich over het feit, dat de
Britsche regeering cijfers had gebruikt, die door hem officieel als onjuist
waren gequalificeerd. quot;) Grey vertelde, dat Mc K e n n a positieve ge-
gevens had, dat de schepen voor het begrootingsjaar 1909/\'10 reeds ge-
bouwd werden, terwijl hij ook geloofde, dat men van Duitsche zijde bij
het getal dertien de schepen der z.g.n. invincible-klasse niet had meegere-
kend. Deze zwaarbewapende kruisers noemde men in Engeland echter

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10267.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10272.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, pag. 107, noot 5.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10271.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10270; Annual Register, 1909, pag. 48 e.v.

6)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10270; Uplegger, pag. 113.

7)nbsp;Uplegger, pag. 113.

8)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10273; Annual Register, 1909, pag. 54 e.v.

9)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10273; Br. Doc. VI, no. 155.

10) Deze positieve gegevens had hij van vrienden of hoogstwaarschijnlijk door loslippig-
heid van een Argentijnsche marinecommissie gekregen, welke haar oogen op de Duitsche
werven vrij onbeperkt den kost had kunnen geven. Zie Gr. Pol. 28, pag. 109, noot;
Gr. Pol. 28, no. 10454; Br. Doc. VI, no. 161.

-ocr page 89-

altijd in één adem met de dreadnoughts. Er was dus naar G r e y\'s oordeel
een misverstand in het spel. Dergelijke onaangenaamheden konden alleen
voorkomen worden als beide Marine-departementen hun kaarten open op
tafel legden en de attaché\'s vrijelijk de ontwikkeling van den bouw moch-
ten volgen. Een dergelijke maatregel zou reeds daarom meer succes
hebben, daar nu immers alle technische mededeelingen door leeken over-
gebracht werden, waardoor spoedig vergissingen konden insluipen. Daar
Metternich niet wist, of men in Berlijn de invincibles al of niet had
meegerekend, beloofde hij aan Grey hierover onmiddellijk inlichtingen
in te winnen. Hij stak echter niet onder stoelen en banken dat hij wel
begreep, dat M c K e n n a opzettelijk onjuiste gegevens had gebruikt om
hierdoor een paniekstemming teweeg te brengen, waarin zijn begrooting
natuurlijk zonder slag of stoot door de volksvertegenwoordiging zou
Worden aangenomen. De ambassadeur vroeg, of G r e y alsnog de juiste
cijfers direct aan het Parlement wilde voorleggen, zoodra hij deze aan
hem zou hebben overhandigd. Denzelfden dag, 17 Maart 1909, seinde
Metternich aan Bülow of de pantserkruisers al dan.niet waren
meegeteld. In ditzelfde telegram adviseerde hij de besprekingen over het
feit of Duitschland wèl of niét van zins was zijn vlootbouw te versnellen,
maar stop te zetten, voor het geval de Wilhelmstrasse hem niet toe zou
staan de officieele cijfers aan den Britschen minister over te leggen. Een
mondelinge verklaring over het aantal schepen in 1912 zou de onrust
over het gerucht, dat Duitschland thans verder was met de in aanbouw
zijnde schepen dan oorspronkelijk was vastgesteld, toch niet doen ver-
minderen. -)

Hoe de „navy scarequot; gewerkt had, bleek uit de opmerking van den
conservatieven B a 1 f o u r, dat de One-Power-Standard reeds gevaar
ging loopen. Hij gooide nog een schepje op het vuur door de sensationeele
mededeeling, dat Engeland in Maart 1910 slechts tien dreadnoughts tegen-
over dertien Duitsche zou kunnen stellen, terwijl het Duitsche rijk zelfs
reeds over vijfentwintig schepen van dat type in 1912 zou beschikken.^)

Had men dus in Engeland uit veiligheidsoverwegingen en vooral wat
ß a 1 f O u r betreft, met het oog op de partij-politiek, met imaginaire ge-
tallen gerekend, ook in Duitschland liet Tirpitz zijn fantasie vrij spel.
Hij verklaarde n.l. op een desbetreffende vraag in een vergadering van
de budgetcommissie van den Rijksdag, dat van Engelsche zijde niet op
beperking van de bewapening bij de Duitsche regeering aangedrongen
^as, doch dat deze, mits internationaal, wel wenschelijk was. Tevens

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10273.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10273.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10274; Annual Register. 1909. pag. 52/53.

-ocr page 90-

weerlegde hij de door M c K e n n a meegedeelde cijfers over Duitsch-
lands vlootsterkte. ^)

Dat door de regeering te Londen wel aanwijzingen in de richting van
wederzijdsche vlootbeperking waren gegeven, is genoegzaam bekend.
Asquith had twee dagen voordat Tirpitz zijn verklaring aflegde,
in het Parlement uiteengezet waarom men, ondanks aandringen der
Engelsche regeering, niet tot overeenstemming met Duitschland had
kunnen komen. -) Het was voor het groote publiek in beide landen dus
duidelijk, dat de beide beweringen met elkander in tegenspraak waren.

G r e y achtte het de juiste oplossing, dat de verslagen over zijn ge-
sprekken met Metternich, dit onderwerp betreffende, gepubliceerd
zouden worden.®) De ambassadeur vond dit echter ongewenscht. Aan-
teekeningen over gesprekken tusschen diplomaten en politici moesten naar
zijn meening niet bekend gemaakt worden. Zij waren in de eerste plaats
onofficieel en daarenboven niet met het oog op publicatie gemaakt. Grey
verzette zich niet tegen Metternich\'s min of meer gezochte bezwaren.
Voorts deelde de laatste hem mede, dat bij de dertien dreadnoughts de
kruisers van de invincible-klasse inbegrepen waren. Grey antwoordde,
dat dit toch niet aan het Parlement medegedeeld zou kunnen worden, daar
Duitschland\'s plan nog wel eens zou kunnen veranderen. Bovendien zou
de openbare meening aan een dergelijke verklaring geen waarde hechten,
als deze gepaard ging met de mededeeling, dat de Duitsche regeering niet
van zins was met Engeland inzake de vlootquaestie tot overeenstemming
te komen en dat aan den Britschen marine-attaché geen toegang tot de
Duitsche werven verleend zou worden.

Toen Metternich de publicatie van de door hem en Grey ge-
voerde gesprekken had weten te voorkomen, moest er een andere oplossing
gevonden worden, wilde Grey niet genoodzaakt zijn om een officieele
uitlegging van Tirpitz\' woorden te vragen. Eventueel zou de minister
zelfs moeten vragen, of er werkelijk neiging tot onderhandelen bij de
Duitsche regeering bestond.^) Dergelijke vragen konden ondervangen
worden door in de officieele Duitsche pers een verklaring van Tirpitz\'
woorden te geven. Daar Grey absoluut wilde weten, of Duitschland nu
wél of niet tot onderhandelingen bereid was, drong Metternich op
een spoedige opheldering hierover aan. De meest geschikte oplossing
zou volgens den ambassadeur een verklaring zijn, dat Engeland wel
degelijk zijn bereidwilligheid getoond had om tot een accoord te geraken,
doch geen officieele stappen gedaan had. Een officieele vraag was achter-

1)nbsp;Schuithess, 1909, pag. 103/104.

2)nbsp;Annual Register, 1909, pag. 53/54.

3)nbsp;Br. Doe. VI, no. 156.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10275; Br. Doe. VI. no. 156.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10275 en Br. Doe. VI. no. 156.

-ocr page 91-

Wege gebleven, wijl men een afwijzend antwoord verwacht had, daar
Duitschland nog eerst sedert kort aan de voltooiing van zijn vlootbouw
was begonnen en nog niet van die geweldige schepen bezat als reeds
onder Engelsche vlag voeren. Op 23 Maart werd in de begrootingscom-
missie van den Rijksdag een verklaring in dien zin door Von Schön
afgelegd.

Terwijl de dagbladen zich met de uitlatingen van A s q u i t h en
Tirpitz bezig hielden, -) legde Grey vijf, door leden van het Lager-
huis aan de Regeering schriftelijk gestelde vragen, voornamelijk datum en
vorm der Britsche sondeeringen betreffende, benevens het Duitsche ant-
woord hierop, aan Metternich voor.^) Deze, overtuigd dat Grey
een antwoord op deze vragen niet schuldig kon blijven, vroeg om
nieuwe aanwijzingen voor de door hem aan te nemen houding. Grey
achtte het gewenscht mede te deelen, dat de beide Regeeringen nog van
gedachten wisselden,quot;*) waardoor de beantwoording der vragen nog
wat uitgesteld zou kunnen worden, doch Bülow wilde niet den schijn
wekken, alsof nieuwe onderhandelingen over de mogelijkheid van een
beperking van den vlootbouw plaats vonden.®) Hij had er echter niets
tegen, dat Grey zou zeggen dat hij vernomen had, dat de Duitsche re-
geering in de budgetcommissie een verklaring zou afleggen, In hoeverre
de Engelsche minister op de hem gestelde vragen wilde ingaan, moest
deze zelf weten; de kanselier hoopte slechts, „dass die allerhöchste
Person aus dem Spiele gelassen würde.quot; Tevens werd Metternich
de inhoud van de Duitsche regeeringsverklaring toegezonden met de
boodschap, dat hij deze van te voren aan Grey mocht toonen.quot;)

Naar aanleiding van een door de conservatieven ingediende motie van
Wantrouwen wegens onvoldoende verzorging van de vloot door de
Regeering, welke later met 218 stemmen meerderheid verworpen werd,
hield Grey op 29 Maart een groote rede in het Lagerhuis over de
Engelsch-Duitsche betrekkingen.\'^) Twee dagen daarvóór had hij schrif-
telijk aan Metternich laten weten dat hij wilde zeggen, dat hij
\'.from the most authoritative sourcequot; vernomen had, dat Duitschland de
uitvoering van zijn bouwprogramma niet wilde bespoedigen. De Duitsche
vloot zou niet vóór het einde van 1912 over dertien dreadnoughts beschik-

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 102S6; Br. Doe. VI, no. 159; Schulthcss, 1909, pag, 109,
Schulthcss meldt abusievelijk dat Von S c h ö n op den 22sten Maart zijn
verklaring aflegde.

2)nbsp;Br. Doe. VI, no. 158.

3)nbsp;Gr, Pol, 28, no. 10280.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10281.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10282.

6)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10283, no. 10284 en pag. 116, noot.

7)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10293 en pag. 138^141, noot; Annual Register, 1909, pag.
o2 e.v.

-ocr page 92-

ken. Voorts zou hij mededeelen, dat de bouw van twee schepen van het
programma voor 1909/\'10 van tevoren was beloofd aan bepaalde firma\'s,
voor het geval dat het geld hiervoor door den Rijksdag gevoteerd zou
worden. In zijn rede gebruikte hij deze cijfers wel, doch hield toch
meer rekening met het standpunt van de Britsche Admiraliteit, daar de
Duitsche plannen „might be changed at any time.quot;\') Wei zette hij
voorts uiteen dat een beperking van de maritieme uitgaven z.i. het beste
middel was om den vrede te bewaren. Ook sprak hij over de uitwisseling
van berichten over den wederzijdschen vlootbouw door de attaché\'s,
waardoor geen reden voor misverstand en verdenking meer zou bestaan.
Een andere oplossing voor de moeilijkheden zag de Engelsche minister
nog in een jaarlijksche overeenkomst aangaande de wederzijdsche marine-
begrootingen.

Al had Grey gezegd, dat de vloot voor Groot-Brittannië een levens-
belang beteekende, evenals dit in Duitschland met het leger het geval was,
en dat de Engelsche marine daarom een groot overwicht over de Duitsche
moest behouden, zijn wensch tot een accoord had hij eveneens kenbaar ge-
maakt. Metternich, die wist dat het den Engelschen met hun wenk
over een uitwisseling van berichten over de vordering van den vlootbouw
ernst was, had gaarne gezien dat men in de Wilhelmstrasse zelf over de
brug was gekomen. Hij had gehoopt dat Berlijn Lord Grey nog in de
gelegenheid zou hebben gesteld voor het Lagerhuis te verklaren, dat de
Duitsche regeering den Britschen attaché had toegestaan, zich ter plaatse
over het aantal in aanbouw zijnde dreadnoughts op de hoogte te stellen.
Hij was overtuigd dat de stemming in Engeland dan ten goede zou
keeren en dat een toestemming van Duitschland „von weittragender
politischer Wirkungquot; zou zijn. Voor het nieuwe keerpunt, dat de ambas-
sadeur zoowel als.de consul-generaal-\'\'\') in Grey\'s voorstel meenden
te zien, bleven \'s Keizers oogen gesloten. Hij bleef er, ondanks aandringen
van Metternich en Bülowquot;) bij, dat Duitschland „unter keinen
Umständenquot; hier op in moest gaan, daar het den Engelschen er z.i. toch
slechts om te doen was „um unseren Typ und seine Artillerie herauszu-
kriegen.quot; Ook aan Tirpitz vroeg de kanselier om een oordeel,
daar hij zelf niet goed scheen te weten wat hij doen moest en bovendien
toch de technische bezwaren tegen het voorstel moest vernemen. Op
28 Maart, dus nog een dag vóór G r e y\'s groote rede, kreeg hij antwoord

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no.nbsp;10290; Br. Doc. VI, no. 163.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no.nbsp;10293; Br. Doc. VI, no. 167; Annual Register, 1909, pag. 64/65.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, pag. 138—141, noot.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no.nbsp;10287.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no.nbsp;10288, Anlage.

6)nbsp;Gr. Pol. 28, no.nbsp;10288.

7)nbsp;Gr. Pol. 28, no.nbsp;10287; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 131 e.v.

-ocr page 93-

van den admiraal. Deze voelde er niet zoozeer uit marine-technische, dan
wel uit politieke overwegingen, weinig voor. Hij geloofde dat men in
Engeland een toestemming van Duitschland als een moreele Britsche over-
winning zou uitleggen.^) Den volgenden dag werd daarop in den Rijks-
dag verklaard, „dass das Programm des deutschen (unseres) Flotten-
baues in voller Offenheit klarlag, dass nichts zu verheimhchen und nichts
zu verstecken war.quot;-) Met andere woorden dus, dat men met G r e y\'s
plannen weinig ophad, daar men het nut er niet van inzag en dat boven-
dien de officieele Duitsche verklaringen voloende moesten zijn. Het-
zelfde had ook de attaché in een gesprek met Sirjohn Fisher reeds
verklaard.\'\') Ook liet Bülow zelf in een redevoering duidelijk blijken,
dat men nog op hetzelfde standpunt inzake de ontwapening stond als in
1907 en op 10 December 1908 het geval was geweest.

Al had de kanselier bij den Keizer op een spoedig antwoord op G r e y\'s
voorstel aangedrongen,®) zulks met het oog op diens tede van 29 Maart,
eerst op 3 April zette W i 1 h e 1 m zijn standpunt ter zake de „Engli-
sche Flotten- und Dreadnoughtschweinereiquot; uiteen.^) Denzelfden dag
had hij eerst in aanwezigheid van den chef van het marine-kabinet, Von
M ü 11 e r, en van zijn dienstdpenden adjudant, Von Plessen. een
conferentie met Von Tirpitz gehad. Deze laatste verklaarde op-
nieuw, dat men nimmer had moeten zeggen dat in 1912 geen novelle
ingediend zou worden. Een dergelijken troef had men in handen moeten
houden. Wel had men bij nieuwe besprekingen z.i. de Britsche suprematie
ter zee kunnen erkennen, terwijl een belofte, dat Duitschland niet meer
dan drie dreadnoughts per jaar op stapel zou zetten, eveneens gegeven had
kunnen worden, mits de Engelschen hier tegenover niet meer dan vier
dreadnoughts zouden hebben gesteld.®) Tirpitz was van meening
dat Duitschland door de houding, die het nu tegenover Engeland had
aangenomen, het odium op zich had geladen een vredesverstoorder te
zijn. Indien men volgens zijn bovenstaand recept gewerkt had, zou dit
niet het geval zijn geweest, want Engeland zou toch wel niet op zijn
Voorstellen zijn ingegaan, terwijl Duitschland dan gedekt zou zijn ge-
weest.

De Keizer schreef den kanselier na Tirpitz\' bezoek bijna woordelijk
quot;^at zijn minister had gezegd. Hij keurde het eveneens ten zeerste in

1)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10289.

2)nbsp;Schulthcss. 1909. pag. 119.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10276.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10291.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10286; Br. Doc. VI. no. 166; Schulthcss. 1909. pag. 109 c.v.
■^\'e hiervóór, pag.-30/31 en pag. 58.

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10288.

7)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10294.

8)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 145 c.v.

-ocr page 94-

Metternich af, dat deze van „die colossale persönliche Conzession,quot;
die de Keizer hem gedaan had, gebruik gemaakt had, zonder eenige
tegenbelofte van Grey hiervoor te innen. In Engeland sprak men
wel over onderhandelingen die men had willen voeren, doch men kon
de uitlating van Hardinge in Cronberg toch onmogelijk als zoodanig
opvatten, meende Wilhelm. Hardinge had excuses moeten
maken over zijn optreden en hierop had de ambassadeur hem attent
moeten maken. Daar deze echter de heele zaak „falsch gemanagedquot; had,
was de brutale toon blijven bestaan, zoodat men nimmer van gesprekken
tusschen twee gelijken meer had kunnen spreken. De Engelschen waren
er z.i. slechts op uit, Duitschland tot een erkenning van den Two-Power-
Standard te dwingen, doch dat zou hun niet gelukken. Een zekeren
voorsprong wilde de Keizer, en met hem Ti r p i t z, Be Britsche marine
echter wel toestaan. Daarom was hij er vóór, dat, indien Engeland op-
nieuw met het verzoek om onderhandehngen zou komen, men hierop
in zou gaan. Als basis van de besprekingen zou evenwel de verhouding
3 :4 aangenomen moeten worden, terwijl men dan tevens de belofte
omtrent het achterwege blijven van een novelle in 1912 in zou moeten
trekken. Hoewel de Keizer in dezen brief heftig tegen de Engelschen
uitvoer, kwam eenige dagen later, door een opmerking van V o n
S c h ö n, dat men uit een overeenkomst met de Britten ook op politiek
gebied munt moest slaan, zijn oude wensch naar een entente met het
Vereenigd Koninkrijk weer boven. Hoewel men den tijd voor een
accoord nog niet rijp vond, was er sprake van dat Tirpitz toch reeds
een formule voor een eventueele overeenkomst uit zou moeten werken.
Bülow had evenwel weinig vertrouwen in de Engelsche toeschietelijk-
heid. Z.i. zou men een terugneming van de belofte, in 1912 een novelle
achterwege te laten, als een vijandige daad opvatten. ■\') Ook betwijfelde
hij of men op het voorstel: drie Duitsche tegen vier Engelsche dread-
noughts per jaar, in zou gaan. Tirpitz zelf achtte deze verhouding
voor Duitschland ook niet meer geschikt, hoewel hij haar zelf aan de
hand had gedaan.

De rede van Grey had dus in ieder geval het gevolg gehad, dat
men in Berlijn toch meer neiging tot een overeenkomst ging toonen dan
men uit dé aanteekeningen van den Keizer bij M e 11 e r n i c h\'s brieven
en telegrammen had mogen vermoeden. De Duitsche pers was tijdens de
debatten in het Engelsche Parlement zeer gematigd van toon geweest\'quot;\')
en in meer dan één blad had men B ü 1 o w\'s lang stilzwijgen over de

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10294.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, pag. 148.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10295.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 151.

5)nbsp;Br. Doe. VI, no. 168.

-ocr page 95-

Britsche toenaderingspogingen scherp becritiseerd. ^) De wensch naar
rust en samenwerking kwam meer en meer tot uiting-) en zelfs in de
..Kreuzzeitungquot; werd door professor Schiemann de gedachte aan een
Engelsch-Duitsch-Oostenrijksche entente geuit.®) De.wensch naar een
accoord begon zich ook bij de leidende Duitsche staatslieden meer te open-
baren. De Keizer liet in zijn gesprekken met Bülow tijdens hun beider
verblijf in Venetië doorschemeren, dat hij er minder afwijzend tegenover
ging staan. Men moest echter voorzichtig te werk gaan en geen overijlde
besluiten nemen, vond de kanselier, te meer daar de opwinding, door
redevoeringen als die van Balfour, McKenna en Roberts
opgewekt, nog niet geluwd was. Bülow verzocht Metternich bin-
nenkort den toestand met hem te bespreken, doch wegens ziekte kon de
ambassadeur vooreerst niet naar Berlijn komen.

Onderwijl werd aldaar hard aan verschillende ontwerpen voor een
Engelsch-Duitsch verdrag gewerkt. De minister van Koloniën, D e r n-
b u r g, achtte de beste oplossing dat de weg tot een algemeen accoord
via een overeenkomst op koloniaal gebied zou loopen en diende daartoe
een memorandum in. Z.i. zou de anti-Duitsche stemming wel verloopen.
Schön gaf de voorkeur aan een allesomvattend verdrag, waarin dus een
accoord over koloniale gebieden opgenomen zou zijn. Naar zijn meening
moest men in de eerste plaats een pohtieke overeenkomst sluiten, zij het
een verbond, een neutraliteits-verdrag of een entente. Tevens zou dan
tegelijkertijd een handelsverdrag, een koloniaal-verdrag en een vlootover-
eenkomst onderteekend moeten worden, terwijl men, naast eenige andere
quaesties, tevens die van den Bagdadspoorweg tot oplossing zou moeten
brengen,

Terwijl de minister van Buitenlandsche Zaken een ontwerp voor een
politiek verdrag opstelde,^) ging de referendaris Von Stumm eens
in Londen poolshoogte nemen. Daar vernam hij o.a, van Cassel en
den invloedrijken uitgever van de ,,Westminster Gazettequot;, J. A. S ja e n-
d e r, dat de anti-Duitsche storm aan het luwen was, In Londen scheen
quot;^en echter de gedachte aan een overeenkomst te laten varen, zoodat
Stumm het hoog tijd vond dat bij hen de hoop op een accoord thans
zou worden aangewakkerd,quot;) Hij liet daarom reeds in zijn onderhoud
quot;ïet Hardinge merken, dat het wel mogelijk zou zijn om tot overeen-

1)nbsp;Br, Doe. VI, no, 158.

2)nbsp;Br. Doe. VI, no. 170, no. 171 en no. 174.

3)nbsp;Br. Doe. VI. no. 169.

4nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10297 en no. 10298.

5nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10299 en pag. 153/154, noot 2.

6nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10301.
7)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10302.

önbsp;Gr. Pol. 28, no. 10303; Bijlage no. I.

9)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10304.

-ocr page 96-

stemming betreffende de vlootquaestie te komen, al verzette hij zich
nadrukkelijk tegen de bewering dat de Engelsch-Duitsche tegenstelling
louter en alleen een gevolg van den Duitschen vlootbouw was. Hij wees
er op, dat een eerste vereischte echter een betere verstandhouding was
en dat de regeering te Londen in die richting werkzaam moest zijn.
Hardinge meende daarentegen, dat de Duitsche bewindhebbers eerst
kenbaar zouden moeten maken, dat zij het tempo wilden verlang-
zamen. Een dergelijke Duitsche politiek zou, volgens Stumm, niets
geven, daar dit door de Britsche chauvinisten in het nadeel van Duitsch-
land uitgelegd zou worden en in het eigen land zouden de Berlijnsche
bewindhebbers zeker vele verwijten treffen, terwijl de Vlootvereeniging
een hernieuwde actie zou beginnen.

Ook tusschen Sir Edward Grey en Stumm vond een ge-
dachtenwisseling over de vlootquaestie plaats. Bij hem bepleitte hij even-
eens een politieke toenadering en gaf opnieuw te kennen, dat deze voor
een overeenkomst betreffende de vloot noodzakelijk was. Grey wees
in dit verband er op, dat Europa nu eenmaal in twee partijen verdeeld
was en dat het zeer moeilijk zou zijn alle groepen in één te vereenigen,
terwijl bovendien het evenwicht niet verstoord moest worden. Ook nu
weer gaf Grey den wensch te kennén, dat de marine-attaché\'s voort-
durend over den gang van zaken op de hoogte zouden worden gehouden.
Stumm antwoordde dat een dergelijke maatregel niets zou geven, indien
er niet tevens een toestand van vertrouwen ingetreden zou zijn. Grey
vond ten slotte, dat men feitelijk niet veel anders kon doen dan alle
quaesties zoo openlijk mogelijk met elkander te bespreken. Hoewel de
beide Britsche staatslieden weinig toeschietelijk waren geweest, meende
Stumm met Metternich te mogen constateeren, ,,dass England
zu einem weitgehenden Entgegenkommen bereit sein würde, wenn es
möglich wäre in der Flottenfrage Konzessionen von solcher Erheblichkeit
zu machen, dass dieselben geeignet sein würden eine wirkliche und
dauernde Beruhigung der amtlichen Kreise wie der öffentlichen Meinung
in England herbeizuführen.quot;

Hoe ver de Engelsche regeering hier echter van af stond, blijkt uit de
aanteekeningen die door de leidende Engelsche politici bij de telegrammen
en brieven van Goschen werden gemaakt. De gedachte aan een
entente werd als „patently absurdquot; gequalificeerd.quot;) Grey schreef in
overeenstemming met Goschen: ,,An entente with Germany would
serve to establish German hegemony in Europe.quot; Deze zou z.i. feitelijk
„an invitationquot; zijn ,,to help Germany to make a European combination
which could be directed against England (us) when it suited her to use

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10304.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 174, minute by Crowe.

-ocr page 97-

it.quot;^) Voor een overeenkomst op koloniaal gebied voelde men in Londen
al even weinig,*) terwijl men, onder anderen door den a.s. bouw van
Oostenrijksche en Italiaansche dreadnoughts, nog minder dan ooit ge-
neigd was iets van de Engelsche vlootplannen of van den Two-Power-
Standard op te geven. Het wantrouwen, dat men in Berlijn ,,a sub-
servient friend, a sort of naval Austriaquot; van Engeland wilde maken,quot;*)
en dat Duitschland de eerste viool in het Europeesche concert zou gaan
spelen, deed Grey c.s. aan hun entente-politiek vasthouden. Ook
\'s Keizers houding in Cronberg had de Engelschen in hun afkeer tegen
verandering van politieke richting, die ook reeds in den zomer van 1908
had bestaan, nog gestijfd.

Intusschen vleide men zich in Berlijn met de hoop, dat men met
Engeland nog wel tot overeenstemming zou kunnen komen en dat de
Britten, zoo zij al niet van politieken koers zouden veranderen, dan toch
een vriendelijker toon tegenover Duitschland zouden aanslaan.

Metternich was eind Mei hersteld naar Berlijn gekomen en
op 3 Juni d.a.v. vond de reeds in uitzicht gestelde conferentie plaats.
Hierbij waren behalve Bülow en Metternich ook de ministers van
Marine, Binnen- en Buitenlandsche Zaken, alsmede de chef van den
generalen-staf, Von M o 11 k e, en de chef van het marine-kabinet van
den Keizer, Von Müller, aanwezig.

Nadat Bülow eerst den toestand uiteen had gezet en daarna den
ambassadeur\'tegen de schriftelijke aanvallen van den Keizer en Tirpitz
in bescherming had genomen, kwam de formule betreffende de sterkte-
verhouding in behandeling. Metternich vreesde dat een aan-
bod, zooals Tirpitz dat indertijd had voorgesteld, binnen afzien-
baren tijd een oorlog zou ontketenen. Daar de minister van Marine in
den afgeloopen winter verklaard had, dat men een gewapend conflict
niet met een gerust hart tegemoet zou kunnen zien, moest men dus over-
wegen of, en zoo ja, op welke wijze men met het Vereenigd Koninkrijk
tot verzoening zou kunnen komen. Op handels-, koloniaal- en politiek
gebied moest een accoord bereikt worden. Bülow gaf den voorkeur aan
een neutraliteitsverdrag; Tirpitz meende, in dezen één lijn trekkend
niet den marine-attaché te Londen,quot;) dat Duitschland evenwel niet zelf
een voorstel moest doen, doch eerst Engeland uit den hoek moest laten
komen, om daarna zijn eischen aan de Britten voor te leggen. Uit

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 174, en minute by Grey.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 179, minutes by Crowe, Hardinge en Grey.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 175, minutes by C r o w e, C a m p b e 11 en Grey; Br. Doc.
vl. no. 178. minute by Crowe.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 101.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10306; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 157 c.v.; Bülow, Dl. II,
pag. 431
e.V.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 153 e.v.

-ocr page 98-

vrees dat Bülow al heel blij zou zijn met een politieke tegenprestatie
van Engeland, legde hij er den nadruk op, dat men geen overeenkomst
zou mogen sluiten „ohne genügende militärische Gegenleistung,quot; Hoewel
hij verklaarde, dat hij in Augustus van het vorige jaar niet afwijzend
tegenover een accoord had gestaan, was hij er momenteel toch minder
toe genegen. Opnieuw verweet hij Metternich den Engelschen te
hebben medegedeeld, dat er in 1912 geen novelle zou ingediend worden,
terwijl toch iedereen wist dat door de vermindering van het tempo van
vier op twee schepen per jaar, in 1911 een zeer critieke periode zou intre-
den. Daar hij de jaren 1909 tot 1912 de gevaarlijke zöne noemde, moest hij
volgens den kanselier echter juist wel voor een verdrag gevoelen, opdat
hij ongestoord door zou kunnen bouwen. Tirpitz legde daarop uit,
dat hij daarom een Engelsche poging om tot een vergelijk te komen
ook niet a limine wilde afwijzen en dat hij gaarne zag, dat men overeen
zou komen, dat b.v. gedurende tien jaar Duitschland jaarlijks drie dread-
noughts tegenover vier Engelsche zou plaatsen. Na afloop van dien ter-
mijn zou hierdoor de verhouding 2 : 3,6 worden.

Na zeer moeilijke debatten, waarbij Tirpitz zich heel weinig soepel
toonde,
Werd men het eens dat een accoord eerst dan tot stand zou kunnen
komen als Engeland eveneens zijn vlootbouw zou vertragen. De minister
van Marine zeide, dat men de gevaarlijke zóne in een jaar of vijf, zes
doorloopen zou hebben, daar dan tevens de vestingwerken van Helgoland
alsmede de vergrooting van het Kaiser-Wilhelm-kanaal voltooid zouden
zijn. Om voor de toekomstige plannen van Tirpitz een soort zekerheid
te hebben, liet de kanselier deze cijfers schriftelijk vastleggen. Op de
vraag, een formule voor een overeenkomst uit te werken, gaf Tirpitz
echter een ontwijkend antwoord door de mededeeling, dat zoo\'n formule
geen waarde had, vóór men van het Engelsche standpunt kennis had ge-
nomen. Tevens vreesde hij, dat Metternich een foutief gebruik van
de formule zou maken, daar deze reeds al te dikwijls een misverstand
had doen ontstaan.

Veel veeren had Tirpitz dus niet op de conferentie gelaten. Men
zou wachten tot Engeland over de brug kwam, om er dan eerst eens over
na te gaan denken, welke houding men zou aannemen. Erg bevorderlijk
voor een spoedige verbetering der verstandhouding kon dit besluit niet
genoemd worden. Tirpitz, die gedwongen was zich bij een vertraging
van den vlootbouw neer te leggen, zou nog op alle mogelijke manieren
tegen kunnen werken zoodra er besprekingen gehouden zouden worden.
Hij had zich er positief tegen verzet het vlootbouwprogramma eerst b.v.
in 1925 te voltooien, zoodat men geheel in het duister bleef tasten tot
welke vertraging hij dan wèl zou willen overgaan, daar zijn verklaring
in de verhouding 3 : 4 te willen toestemmen, niet in overeenstemming

-ocr page 99-

was met zijn eisch, geen letter van het vastgestelde programma te ver-
anderen. De conferentie was, ondanks de samenwerking van alle
civiele autoriteiten en Von Moltke, feitelijk door Tirpitz\' onver-
zettelijke houding mislukt. Veel succes van eventueele besprekingen was
dan ook onmogelijk te verwachten, daar niet alleen de Rijksleiding on-
derling verdeeld was, doch ook de Engelschen evenmin als Tirpitz
van zins waren een eenigszins belangrijke tegemoetkoming te toonen.
Het is te begrijpen, dat Metternich dan ook zeer onder den indruk
van den toestand was en dat hij, evenals Von Schön, hoewel tegen
den zin van Tirpitz,^) opnieuw met nadruk zeide dat de situatie
ondragelijk was en dat men tot overeenstemming komen
moest.

De conferentie van 3 Juni was de laatste belangrijke bespreking op
het gebied der buitenlandsche politiek, die onder het bewind van Von
Bülow plaats had. Reeds sedert het „Daily-Telegraphquot;-incident had
de kanselier gezien, dat er van een vruchtdragende samenwerking tusschen
den Keizer en hem geen sprake meer kon zijn. Had Wilhelm eerst
gemeend, dat Bülow hem in November niet genoeg verdedigd had,
later vatte de gedachte bij hem post, dat de kanselier met opzet de geheele
..Daily-Telegraphquot;-affaire op touw had gezet om zijn keizerlijken
meester in discrediet te brengen en daardoor zelf weer steviger het heft
in handen te kunnen houden. Wel had de Keizer op 11 Maart zoo-
genaamd met Von Bülow vrede gesloten, doch hij bleef hem zijn
vermeende ontrouw verwijten. Duidelijk kwam het gebrek aan samen-
werking voor de zooveelste maal aan het licht, toen B ü 1 o w op 11 Juni
den Keizer verslag van de conferentie van den 3den kwam uitbrengen.
Hij wees hem daarbij op het gevaar, dat Engeland van de een of andere
verwikkeling tusschen Duitschland en een ander Rijk zou kunnen profi-
teeren en zich bij Duitschland\'s tegenstander zou aansluiten. De Keizer
deelde B ü 1 o w\'s zorgen niet en onderschatte, evenals de generale-
staf, Engeland\'s eventueele militaire machtsontplooiing. Het gaf niets
of de kanselier er weer op hamerde, dat Duitschland zijn vloot voor zijn
veiligheid en zijn bescherming had gebouwd en dat het „nicht wegen
dieser Flotte und durch dieser Flotte das Verhältnis zu England ganz
Verderben dürfte.quot; Daar ook van de zijde van het departement van Marine
B ü 1 O w\'s behandeling van de vlootquaestie steeds op grooten tegenstand
kon rekenen, zag de kanselier er weinig nut meer in om nog langer als
leider van Duitschland\'s buitenlandsche politiek op te treden. De moei-
lijkheden met Engeland, die o,a. grooter waren geworden doordat hij
te laat een tegemoetkomende houding had aangenomen, droegen er

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10308.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no.-10311.

3)nbsp;Br. Doe. VI. no. 182 en 183; Gr. Pol. 28, pag. 183, noot 2.

4)nbsp;Bülow, Dl. II, pag. 439 e.v.

-ocr page 100-

waarschijnlijk toe bij om hem de eerste de beste gelegenheid te doen
aangrijpen, het kanselierspaleis te ontruimen.

Deze gelegenheid deed zich voor, toen de meerderheid van den Rijksdag
zich tegen de voorstellen aangaande de successierechten uitsprak. De
conservatieven hadden wel de dure militaire wetten doen aannemen, doch
de kosten, die deze met zich brachten en die vooral uit de op hun klasse
neerkomende successierechten bestreden moesten worden, wilden zij van
zich afwentelen. Dat zij door hun verzet tegen de regeeringsvoorstellen
de kans vergrootten, dat Von Bülow zou aftreden, baarde hun geen
zorgen. De kanselier had het bij hen ook verkorven door zijn aankon-
ging, dat hij het Pruisische drie-klassen-kiesstelsel, de basis waarop de
macht der conservatieven gegrondvest was, wilde hervormen.

Nadat Bülow zijn financieele voorstellen verworpen zag, vroeg hij
den Keizer om ontheffing uit zijn functie. Dat deze hem het gevraagde
ontslag zeer gaarne verleende, is aan geen twijfel onderhevig. Metter-
nich betreurde B ü 1 o w\'s heengaan daarentegen in hooge mate. Of
men in Engeland zijn opinie echter deelde, is niet zeker. Eenerzijds wan-
trouwde men den aal-gladden kanselier in al zijn doen en laten, doch aan
den anderen kant had de Koning nog bij zijn laatste bezoek aan Berlijn
tot hem gezegd: ,,I wish You to remain for the benefit of Your country
and for peace in Europe.quot;

Voor het behoud van dezen vrede deed de zestigjarige kanselier nog
een laatste poging bij zijn afscheidsaudiëntie aan boord van de „Hohen-
zollernquot; op 27 Juni 1909. Hij waarschuwde zijn vorst herhaalde malen
voor een geforceerden bouw van de vloot. Naar zijn meening was het
oogenblik voor een accoord gunstig. Ondanks de verwerping van de
successierechten, was Bülow van oordeel, dat de schatkist door de
andere belastingen weer genoeg gevuld was geworden. De Britten zouden
dus niet kunnen zeggen, dat men thans uit geldnood tot overeenstemming
poogde te komen. Het mocht hem evenwel niet baten den Keizer, dien
hij bij deze audiëntie weer prikkelde door zijn vermaningen en zijn citaten,
ook maar eenigszins over te halen. De Keizer bleef zijn standpunt hand-
haven. Bülow, zoo betoogde hij, behoefde zich overigens over de bui-
tenlandsche politiek geen zorgen te maken: „die auswärtige Politik über-
lassen Sie nur Mir! Ich habe bei Ihnen einiges gelernt. Es wird schon
gehen,quot; meende de Keizer optimistisch. Bülow antwoordde hierop meer
oprecht dan beleefd: „das hoffe ich.quot; Zoo verliep ook dit laatste onder-
houd van Keizer en kanselier, zonder eenig succes. Bü 1 o w ging heen;
het vraagstuk der Duitsch-Britsche tegenstelling liet hij aan zijn opvolger
en aan den Keizer ter oplossing achter.

1)nbsp;Bülow, Dl. II, pag. 424.

2)nbsp;Bülow, Dl. II, pag. 512 e.v.

-ocr page 101-

In het algemeen mag men wel zeggen, dat Von Bülow één der
groote steunpilaren van Tirpitz\' vlootpolitiek is geweest. Met zijn
volledige instemming was de vlootwet van 1900 indertijd ingediend. De
novelle van 1906 had hij gaarne nog iets grooter gezien, terwijl die van
1908 slechts op uiterst geringen tegenstand bij hem had gestuit. Eerst
nadat zij aangenomen was, heeft Von Bülow eenige pogingen aan-
gewend om haar een minder aggressief karakter te geven. Daar hij even-
wel hierbij feilen tegenstand van den Keizer en Von Tirpitz ont-
moette en bovendien niet op een naar zijn meening voldoende concessie
van Britsche zijde kon rekenen, gelukte het hem niet T i r p i tz van
koers te doen veranderen. Alhoewel hij stellig overtuigd was, dat hij vóór
alles tot een goede verstandhouding met Engeland moest komen, heeft hij
het juiste oogenblik daartoe — den zomer van 1908 — laten voorbij gaan.

Het is, zooals Brandenburg terecht zegt, moeilijk te begrijpen,
dat Bülow aan Tirpitz\' theorie eener „Gefahrenzonequot; geloofd
heeft. Deze was volgens den admiraal slechts een quaestie van eenige
jaren. In werkelijkheid zou deze zóne evenwel zóó lang doorloopen moeten
worden totdat Engeland uit geldelijke overwegingen den strijd zou op-
geven. Dat dit pleit echter niet ^ gezien de onmetelijke rijkdommen van
het Britsche imperium — in een korte spanne tijds, zooals Tirpitz
voorrekende, beslecht zou zijn, had Bülow moeten inzien. Dit heeft
hij evenwel niet gedaan. Hij schermde bovendien, evenals Tirpitz en
Wilhel m, met begrippen van nationale eer en de wenschen van het
Volk; zonder deze eer in gevaar te brengen, zou hij echter, door een
grootere ontplooiing van energie, belangrijke concessies van Engeland
hebben kunnen verkrijgen, hoewel nimmer een neutraliteitsbelofte. De
veelzijdige telg van het geslacht der Von Bülows heeft wel is waar
het Duitsche rijk buiten een oorlog weten te houden en door zijne houding
bij de Balkancrisis van 1908—1909 den politieken invloed van het Rijk
aanmerkelijk verhoogd, maar hij is er niet in geslaagd de betrekkingen
tusschen Duitschland en Engeland in een beter stadium te brengen. In-
tegendeel. Door het verleenen van zijn medewerking aan Tirpitz\'
vlootpolitiek, waarvoor deze dan ook zeer erkentelijk was. heeft hij er het
zijne toe bijgedragen, den ouderlingen band tusschen de Entente-mogend-
heden te versterken. Duitschland heeft in hem een zeer verfijnden en
ontwikkelden, geestigen en begaafden, „weltmännischenquot; en welbespraak-
ten staatsman gehad, maar een tweede Bismarck, die hij zoo gaarne
^ilde zijn, is Prins Bernhard von Bülow niet geweest.

\') Brandenburg: ..Von Bismarck zum Weltkriegequot;, pag. 264/265.

-ocr page 102-

HOOFDSTUK II.
DE JAREN VÓÓR DE MAROKKO-CRISIS.

In de plaats van den „grand seigneurquot; Von Bülow trad, gedeel-
telijk op diens aanraden, een geheel andere figuur als kanselier op.
De nieuwe bewoner van het kanselierspaleis, de gewezen minister
van Binnenlandsche Zaken, Dr. Th. von Bethmann Holl-
weg, was op en top een ambtenaar. Hij miste de soepelheid van
zijn voorganger en was zeer zwaar op de hand. Hem ontbrak het gevoel
voor humor en het talent door fijne, geestige redevoeringen in den Rijksdag
de lachers op zijn hand te krijgen. Den invloed van het Zuiden, die bij
Bülow zoo merkbaar was geweest, had hij niet ondergaan. Uit een
Frankforter bankiersfamilie gesproten en later in den Oost-Elbischen adel
opgenomen, was hij veel Pruisischer dan de vlotte Von Bülow. Zijn
geestescultuur, die aan zijn patricische Westduitsche afkomst te danken
was, stond op een veel hooger peil, dan die zijner meeste standgenooten
welke ten Oosten van Berlijn woonden. Hij kon nóch huichelen, nóch
vleien en zijn hoekige, ietwat onhandige en eentonige wijze van spreken
was voor hem een handicap. Door zijn weinigen tact en dikwijls groote
eigenwijsheid kon hij de allerbeste voornemens, waarmede hij bezield
was, evenwel slechts zelden in de practijk ten uitvoer brengen. Wegens de
eigenschappen, die. hem ontbraken en die hij juist zoo noodig had in den
omgang met den Keizer en zijn minister van Marine, zoowel als met de
Engelschen, moet zijn ambt, dat hij toch reeds zoo buitengewoon serieus
opvatte, hem dikwijls bijna ondragelijk zijn geweest. Eén gedachte heeft
hem steeds op zijn post doen blijven, waar anderen hun taak misschien
zouden hebben neergelegd: het was het besef van zijn plicht, zijn Staat en
volk te moeten dienen. Dit besef deed hem zijn ambt blijven dragen ook
dan, als het misschien beter ware geweest zich terug te trekken.

De grootste dienst, dien hij naar zijn heiligste overtuiging het Duitsche
rijk, dat hij met hart en ziel lief had, zou kunnen bewijzen, was het smeden
van een hechten vriendschapsband met Engeland. Hij voelde het als
een schoone en hooge taak, de kloof, die tusschen Berlijn en Londen
bestond, te overbruggen. Den tegenstand, dien hij van vele zijden in en
buiten het Rijk ontmoette, heeft de „Beth- und Unglücksmannquot;,\' zooals
Von Bülow hem meende te moeten noemen,^) helaas echter niet
kunnen overwinnen.

1) Tirpitz, Pol Dok., pag. 162.

-ocr page 103-

Dat het hem niet aan goeden wil ontbrak, toonde hij reeds dadelijk na
zijn benoeming tot leider van de buitenlandsche politiek. Reeds had
Ballin weer opnieuw gepoogd den weg wat voor. hem te effenen, doch
dit bleek ditmaal moeilijker te zijn dan het vorige jaar. De toestand was
sedert den zomer van 1908 dusdanig veranderd, vernam de directeur van
de Hamburg-Amerika-lijn van Cassel, dat er aan een eenzijdige
Engelsch-Duitsche overeenkomst niet meer te denken viel. Engeland,
dat vast besloten was den Two-Power-Standard te handhaven, had nu
ook met de vloot-uitbreiding van Oostenrijk te rekenen. Zoolang er nog
een groot wantrouwen ten opzichte van Duitschland in alle Britsche krin-
gen aangetroffen werd, moest men niet over een overeenkomst komen
praten. Door de bezuinigingspohtiek der Engelsche liberalen had Duitsch-
land de kans gekregen op den bouw van Engeland een groot stuk in te
loopen, zoodat men nu in het Vereenigd Koninkrijk alle zeilen bij moest
zetten om een voorsprong te behouden. Daar Duitschland steeds kapitaal-
krachtiger werd en Engeland zijn handel zag slinken, vervloog bij de
Britten de hoop dat men in Berlijn uit geldnood den vlootbouw zou stop-
zetten, Dat men het in Engeland benauwd begon te krijgen, bleek tevens
uit de strooming naar een protectionistisch stelsel. Alleen door de erken-
ning van de volledige suprematie ter zee van het Britsche imperium, zou
er nog wel een oplossing te vinden zijn. In dat geval zou Engeland ook
vrijhandelaar kunnen blijven, waarmee het dan tevens Duitschland een
grooten dienst bewees.

Al lieten de officieele betrekkingen met het Britsche rijk ook niets te
v/enschen over, de verstandhouding was in werkelijkheid slecht. Dit
bleek niet alleen uit B a 11 i n\'s gesprek met Cassel, doch tevens uit
de nieuwe debatten in Juni en Juli in het Lagerhuis gehouden, alsmede
uit de redevoeringen tijdens de „Imperial Press Conférencequot;, en uit de
dagbladen.-) De Regeering had n,l. voorgesteld den bouw van de vier
reserve-schepen, die feitelijk op het bouwprogramma van 1910 thuis hoor-
den, reeds in 1909 op een dusdanige wijze voor te bereiden, dat de vier
dreadnoughts plus de vier reserve-dreadnoughts in Maart 1912 in dienst
zouden kunnen treden.-\') Velen vonden dit nog te weinig \') en slechts
weinigen meenden meer, dat de eisch van de Regeering overdreven was,®)

Bethmann vond dus een minder aangenamen toestand, toen hij zijn
ambt aanvaardde. De Engelsche regeering bleef nog vasthouden aan
hetgeen Grey in het voorjaar aan Metternich gesuggereerd had.
Het wederzijdsch verstrekken van inlichtingen over den omvang van
den bduw der schepen en de data van de verschillende voltooiingsstadia

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10323; Huldermann, pag. 217.

2)nbsp;Annual Register, 1909, passim.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10318; Annual Register, 1909. pag. 174 e.v.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10314, no. 10316, no, 10317.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10319.

-ocr page 104-

leek haar nog steeds het beste middel om tot een ontspanning van de
atmosfeer te geraken.^)

De kanselier, die zich wel is waar eerst nog over den stand van zaken
moest laten inlichten, haastte zich aan Goschen te verzekeren, dat
zijn buitenlandsche politiek „entirely frank and openquot; zou zijn, terwijl
Von Schön liet doorschemeren, dat het Duitsche rijk minder afwij-
zend tegenover de Engelsche wenschen stond.

De drang van den nieuwen leider der Duitsche buitenlandsche politiek
om aan de verkoelde Engelsch-Duitsche verstandhouding wat meer
warmte te geven, werd nog verhoogd door den inhoud van het rapport,
dat Von dem Bussch e-H addenhausen voor Von
Bethmann over de betrekkingen tusschen de beide landen had ge-
maakt. Hierin had de referendaris de vrees geuit, dat Engeland het er
wel eens op aan zou kunnen sturen het Duitsche rijk in een dusdanige
situatie te brengen, dat men in Berlijn slechts te kiezen zou hebben
tusschen een diplomatieke nederlaag en een oorlog.®) Om dit te voor-
komen was het beslist noodzakelijk dat het vlootvraagstuk opgelost werd.
Men kon z.i. wegens de stemming in Engeland nog geen onderhande-
lingen gaan inleiden, doch wel reeds vaststellen waartoe de Keizer en
het departement van Marine nu eigenlijk bereid zouden zijn. Deze raad
werd opgevolgd en op 11 Augustus 1909 zette Tirpitz den kanselier
zijn standpunt uiteen en deed hem zelfs, tot B e t h m a n n\'s groote ver-
wondering, een voorstel, dat z.i. als basis zou kunnen dienen.^) Hij
wilde n.1. beloven in 1910 en\'11 resp. één en twee schepen minder opstapel
te zetten, mits men er in Londen toe zou kunnen besluiten, dat Engeland
in die jaren niet meer dan resp. vier en drie dreadnoughts zou bouwen. Die
eerste vier oorlogsbodems, tot wier bouw de Britsche Admiraliteit in 1910
opdracht zou geven, zouden echter de reserve-schepen van het programma
van 1909/\'10 moeten zijn. In de jaren van 1911 tot \'14 was Tirpitz
bereid slechts twee ,.capital shipsquot; te bouwen tegen drie schepen van het-
zelfde type in Engeland.quot;) Indien dat voorstel zou worden aangenomen,
zou Duitschland van 1910 tot \'14 geen veertien, doch elf dreadnoughts
bouwen, waartegenover Engeland er zestien zou kunnen stellen. Van
1905 af gerekend, zou de verhouding 3:4. d.w.z. 24 Duitsche tegenover 32
Engelsche schepen, worden. Nam men de oorlogsschepen, die reeds vóór
1905 op stapel waren gezet, in aanmerking, dan was in dat jaar de ver-
houding der „capital shipsquot; 50 : 92 of 1 : 1.8. T i r p i t z verzekerde den

Gr. Pol. 28. no. 10322. vgl. Br. Doc. VI. no. 185.

Br. Doc. VI. no. 185; Gr. Pol. 28. no. 10322.

Gr. Pol. 28. no. 10320.

Gr. Pol. 28, no. 10326.

Tirpitz, Pol. Dok., pag. 165.

Gr. Pol. 28. no. 10325, Anlage.

-ocr page 105-

kanselier, dat hij van een novelle in 1912 af zou zien, indien men in
Engeland zijn voorstellen aannemelijk vond.

De Keizer, bij wien Bethmann en de minister van Marine den vol-
genden dag op audiëntie gingen, had tegen het voorstel geen bezwaren.
Hij werd er door zijn kanselier op gewezen, dat thans het oogenblik
gekomen was om den door B a 11 i n aangegeven weg in te slaart. Staats-
ambtenaar als Bethmann echter was, opperde hij er bezwaren tegen,
dat B a 11 i ri zelf de besprekingen zou voortzetten. Het kwam hem veel
beter voor, dat de onderhandelingen nu door Duitschland officieel ge-
opend zouden worden.^) Hij vond het, evenals Von Schön, weinig ge-
schikt, om Engeland uit den hoek te laten komen, daar bij een eventueele
mislukking de gang van zaken dan zeker in Duitschland\'s nadeel uitgelegd
zou worden. Om de kans op een vlootaccoord niet te verminderen, koes-
terde hij er bezwaren tegen om, zooals Bülow gewild had, de Bagdad-
en koloniale quaesties tegelijk met het vlootvraagstuk te bespreken. Hij
wilde de gedachtenwisselingen strikt geheim houden en daarom moest
ook een eventueel handelsverdrag buiten beschouwing blijven, daar de
Rijksdag anders bij de onderhandelingen betrokken zou moeten worden.
De Keizer, zoowel als Bethmann en Tirpitz waren er zich zeer
wel van bewust, dat er, bij het ruchtbaar worden van Duitsch-Engelsche
onderhandelingen, een groote beroering in de rechts-radicale kringen zou
ontstaan. Ook de Vlootvereeniging zou haar afkeuring luide verkondigen,
doch dat wilde men wel op den koop toe nemen.-)

De kanselier wilde waarschijnlijk zoo gauw mogelijk de eerste stappen
op den weg der besprekingen zetten om zoodoende de Engelschen ver-
trouwen in de Duitsche politiek te doen krijgen, welk vertrouwen onder
B ü 1 O w\'s bewind meestal niet bestaan had. Ook vreesde hij misschien,
dat hij weinig controle over den gang van zaken zou kunnen uitoefenen,
daar de Keizer immers weer eens persoonlijk in de buitenlandsche politiek
had ingegrepen en via B a 11 i n de toenaderingspogingen opnieuw was
begonnen.®) Voor hij evenwel van wal stak. vroeg hij eerst nog het
oordeel van den minister van Buitenlandsche Zaken. Von Schön,
over den koers, welken hij wilde nemen. \') Alhoewel Bethmann van
Tirpitz had vernomen, dat deze voor den nieuwen aanbouw den „Two-
Power-Standardquot; niet wilde erkennen. \'quot;\') vleide hij zich toch met de hoop.
dat Engeland zich zou verplichten neutraal te blijven, ingeval Duitschland
door Rusland en/of Frankrijk zou worden aangevallen. Ook bij een aanval
van Rusland op de Donau-monarchie. in welk geval Duitschland verplicht

lt;) Gr. Pol.nbsp;28. no. 10325.

2)nbsp;Gr. Pol.nbsp;28. no. 10325.

3)nbsp;Jäckh.nbsp;Dl. II. pag. 36.

Gr. Pol. 28. no. 10326.

5) Gr. Pol. 28. no. 10325.

-ocr page 106-

was Oostenrijk te steunen, zou Engeland een onzijdige houding moeten
aannemen, meende de kanselier.^)

Von Schön schepte zich niet zulke illusies als Bethmann. Hij
betwijfelde sterk, of Tirpitz\' formule ver genoeg zou gaan om een
Engelsche neutraliteitsverklaring als tegenprestatie te mogen verwachten.
Men moest z.i. tevreden zijn met de belofte van de Britsche regeering,
dat zij haar politiek in meer vredelievende en minder anti-Duitsche banen
zou leiden.^) Dat men .Ballin moest uitschakelen, was ook Von
S c h ö n\'s meening. De „unverbindhche Besprechungen Ballin-
C a s s e Iquot;, waartoe de Keizer den stoot had gegeven, zouden officieel
ontkend worden.\') Ballin kreeg de boodschap, dat hij zich verder
niet meer met de zaak bemoeien moest, waardoor Bethmann zich
zelf voorloopig een waardevollen medewerker ontnam.

Bethmann wilde zijn a.s. besprekingen dan ook niet op die van
Ballin met Cassel baseeren, doch meende ze te moeten vastknoopen
aan zijn optreden als kanselier, zoowel als aan de kort geleden afgelegde
verklaringen van Mc kenna en Asquith,quot;) waarbij de bereidwil-
ligheid van Engeland om tot een accoord te komen nog eens duidelijk was
uitgesproken.\'\')

Tirpitz, die verwachtte dat de kanselier zijn voorstellen, waarover
deze laatste „sehr entzücktquot;®) was geweest, bij het eerste het beste
onderhoud met Goschen reeds zou mededeelen, was bang, dat de
Britsche ambassadeur door B e t h m a n n\'s groote enthousiasme den
indruk zou krijgen, ,,dass wir ä tout prix zu einem understanding zu
kommen suchten.quot;quot;) Hij drukte daarom den kanselier op 19 Augustus
met klem op het hart, dat deze moest doen of Duitschland het al of niet
tot stand komen van een accoord totaal onverschillig was en „dass wir
nur das Bestreben hätten, das algemeine Odium der Ablehnung jeder
Verhandlung von uns abzuwälzen.quot; Dit was dus Tirpitz\' oude stand-
punt, dat Bethmann, die werkelijk door een accoord tot een hartelijke
verstandhouding met Engeland wilde komen, evenwel niet deelde.

Geheel tegen den zin van Ballin, wiens bedoeling het was geweest
met Cassel nadere besprekingen tusschen de marine-experts in te
leiden, besprak Bethmann op 21 Augustus de politieke zijde van

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10326.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10327.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10326.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10325.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, pag. 211; Huldcrmann. pag. 224.

6)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10325; Annual Register, 1909, pag. 174 c.v.

7)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10317, no. 10318.

8)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 165.

9)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10329.

10)nbsp;Huldcrmann, pag. 222. Nog in begin Augustus had Ballin tegen den
Keizer en diens nieuwen kanselier het plan geopperd, dat Tirpitz cn Lord Fisher

-ocr page 107-

het vraagstuk met Goschen.^) Hij vertelde hem, dat Duitschland
thans bereid was met voorstellen aangaande een vlootaccoord voor den
dag te komen, doch dat dit laatste geen\' practisch nut zou hebben, tenzij
het een deel zou uitmaken van een algemeene politieke overeenkomst.

Goschen vreesde reeds dadelijk, dat men bij het sluiten van een
formeele entente of overeenkomst, wel op verschillende moeilijkheden zou
stuiten, hetgeen Bethmann beaamde. De kanselier zeide evenwel,
dat het hem er meer om te doen was om te weten te komen of Engeland
in principe bereid was over de Engelsch-Duitsche betrekkingen van
gedachten te wisselen.-) Het tijdstip daartoe kon de Regeering zelf uit-
kiezen en als Duitschland dan het Engelsche antwoord vernomen zou
hebben, zou het met voorstellen over een vlootaccoord voor den dag
komen.

Bethmann wilde de besprekingen voor de pers en voor andere
mogendheden strikt geheim houden en verzocht den Engelschen hetzelfde
te doen.-\') Hoewel Grey verklaarde, dat het geheele kabinet dezen
wensch zou eerbiedigen en het stilzwijgen door Engeland bewaard zou
blijven, ■*) waren Rusland en Frankrijk reeds binnen een maand door de
Regeering volkomen over een en ander ingelicht.®)

Bethmann zeide niet, welke tegemoetkoming Duitschland wilde
geven, doch maakte wel zijn bovengenoemde wenschen omtrent een Engel-
sche neutraliteit kenbaar. Hoewel men in Londen niet wist wat Duitschland
op vlootgebied tegenover het politieke verdrag zou stellen, dacht men er,
zooals te verwachten was, niet over om verder te gaan dan met Frankrijk
en Rusland het geval was geweest. Zou er een algemeene politieke over-
eenkomst tot stand komen, dan wilde Grey dat ook de beide Entente-
mogendheden zoowel als de geheele Triple-Alliantie deze zouden moeten
teekenen. Zou dat niet mogelijk zijn, dan was hij er zeker van, dat de
andere staten er zich aan zouden stooten,quot;\') Het eerste succes van
Bethmann was dan ook niet bijster groot. Zijn ideeën zouden wel is
waar ,,be examined in the most friendly spirit,quot;\'\') doch daar bleef het

elkander ergens in Zwitserland zouden ontmoeten om aldaar de vlootquaestie onderling
te bespreken en zoo mogelijk tot een vergelijk te komen. De Keizer had hiernaar wel ooren
gehad, doch Bethmann wilde het heft liever zelf in handen houden en kon dergelijke
^ingriffequot; in zijn „eigensten Ressortquot; niet dulden. Wilhelm, die niet tegen ,,pikierte
Gesiehterquot; kon, drong daarom bij den kanselier niet op een aannemen van B a 1 li n\'s
plan aan, zoodat de laatste dan ook van verdere pogingen om een dergelijke ontmoeting
tot stand te brengen, afzag. (Bülow, Dl. III, pag. 6/7).

\') Gr. Pol. 28, no. 10330; Br. Doe. VI, no. 186, no. 187.

2)nbsp;Br, Doe. VI. no. 186, no. 187; Gr. Pol. 28. no. 10330, no. 10331.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10330; Br. Doe. VI, no. 186.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no 10335.

5)nbsp;Br. Doe. VI, no. 198 en noot 2; Gr. Pol. 28, no. 10364.

6)nbsp;Br. Doe. VI, no. 187, minute by Grey; Br. Doe. VI, no. 195.

7)nbsp;Br. Doe. VI, no. 188; Gr. Pol. 28, pag. 223, noot.

-ocr page 108-

vooreerst dan ook bij. Men had in Londen B e t h m a n n\'s pogingen
echter wel gewaardeerd^) en daar hij dit scheen te gevoelen, wilde hij
geen verdere stappen doen, doch- rustig afwachten tot deze van Engelsche
zijde ondernomen werden.^) De persoon en de goede bedoelingen van
den rijkskanselier werden evenwel het meest geappreciëerd. Daar dit
echter niet van het meerendeel der andere leidende personen en groepen
in het Duitsche rijk gezegd kon worden, was het begrijpelijk, dat men
op het Foreign Office wat sceptisch tegenover de voorstellen stond.

Het was maar goed dat nóch Bethmann, nóch Metternichquot;^)
reeds hadden medegedeeld, welke veeren Duitschland wilde laten, daar
Tirpitz zijn voorstel van 11 Augustus reeds op den eersten van de
volgende maand weer veranderde.Hij wilde het verdrag nu slechts
voor vier jaar aangaan. In zijn vorig plan had hij goed gevonden, dat
Engeland zestien dreadnoughts in 1910^\'14 zou bouwen en daarenboven
nog twee dreadnoughts voor de koloniën op stapel zou zetten. Nu zouden
de Britsche werven van 1910 tot en met \'13 slechts jaarlijks drie oorlogs-
bodems mogen bouwen, inclusief de twee koloniale schepen. Duitschland
zou in die periode niet meer dan twee schepen per jaar laten bouwen, zoo-
dat het acht tegenover twaalf Engelsche dreadnoughts zou stellen. quot;) Hij
wilde voorts dat het Duitsche programma voor 1909 zou blijven bestaan,
doch dat Engeland van den bouw van de vier reserve-schepen in dat jaar
zou afzien. Tirpitz wilde er in 1910 en \'11 twee minder bouwen, waar-
tegenover Engeland van de vier reserve-schepen van 1909 afstand zou
moeten doen. De verhouding gedurende deze periode zou dus 2 : 3 zijn.
Deze verhoudingscijfers waren duidelijker dan de vorige, meende T i r-
p i t z, en Engeland zou hier z.i. wel op ingaan. Hij vergat echter bij deze
veronderstelling, dat men juist in het Britsche Parlement zoo op den bouw
van de vier reserve-schepen had aangedrongen.\'\') Feitelijk stelde Tirpitz
den kanselier een vaststaand besluit voor, daar hij eerst de goedkeuring
van zijn voorstel bij den Keizer was gaan halen. Voor Tirpitz had
dit nieuwe voorstel nog het voordeel, dat van 1914 af, door de vlootwet,
het tempo van drie weer automatisch gevolgd zou worden. In zijn brief
poogde Tirpitz tevens van Bethmann gedaan te krijgen, dat deze
Metternich uit Londen zou terug roepen. Hij was doodsbang, dat

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 192, no. 194 en no. 197. minute by King Edward; Gr. Pol 28
no. 10335.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10333.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 191, no. 192.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10334.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no.-10339. ,

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10339; Tirpitz. Pol. Dok.. pag. 165 c.v.

7)nbsp;Annual Register. 1909, pag, 174 e.v.

8)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10339; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 165 c.v.

-ocr page 109-

hij maar weinig in de melk te brokken zou krijgen, als Metternich
met Bethmann en Schön onder één hoedje zou gaan spelen. Hij
wilde, evenals B a 11 i n, het liefst de besprekingen over de verhouding
der vlootsterkten door vakmenschen geleid zien en vreesde, dat men in
Engeland door vage toezeggingen op politiek gebied „Buitenlandsche
Zakenquot; tot grootere concessies zou weten over te halen. Hij spiegelde
daarom Bethmann voor, dat de Engelschen in een nieuwen ambas-
sadeur zeker den vertrouwensman van den nieuwen kanseher zouden
zien.

Deze vlieger ging evenwel niet op, daar Bethmann in het geheel niet
op Tirpitz\' intrige reageerde. Wel schreef hij den admiraal op 16 Sep-
tember een brief terug, waaruit bleek, dat de kanselier slimmer was dan
de minister gedacht had. Bethmann was er n.1. achter gekomen dat,
hoewel de verhouding tijdens de door Tirpitz voorgestelde periode
2 : 3 in plaats van 1 : 1,45 was geworden, de totale verhouding voor de
van 1905 tot 1914 gebouwde schepen 3 : 4 was gebleven.^) Volgens
Tirpitz\' eerste berekening zou Engeland in 1914 32 dreadnoughts
tegenover 24 Duitsche kunnen stellen;\'-) volgens zijn tweede plan zou
het er 28 en Duitschland 21 bezitten.®) Bovendien wilde hij in 1914
alweer het tempo van drie invoeren, wat Bethmann nu juist niet
de meest geschikte mededeeling vond om de Britsche gemoederen gerust
te stellen. Dat, zooals Tirpitz beweerde, Duitschland door dit nieuwe
voorstel nog veel meer tegemoet kwam, betwijfelde Bethmann dan
ook zeer. Hij legde er den nadruk op, dat Tirpitz voor een dusdanige
formuleering van zijn voorstel moest Zorgen, ,,dass die Verhandlungen
nicht etwa von vornherein aussichtslos erschienen.quot;

Bethmann vond het verschil tusschen Tirpitz\' voorstel en het
Engelsche voornemen om in het voorjaar van 1912 twintig dreadnoughts,
tegenover dertien Duitsche schepen in den herfst van dat jaar te stellen,
veel te groot. Ook wilde de kanselier gaarne de voor de Britsche koloniën
te bouwen oorlogsbodems buiten bespreking laten, daar deze voor de vloot
in den Pacific bestemd waren. Een mededeeling, welke andere concessie
Tirpitz hiervoor in de plaats wilde doen, zag hij dan ook gaarne
tegemoet.

Daar Sir Edward Goschen met het oog op de verbouwing van
de Britsche ambassade ruim een maand met verlof in Oostenrijk vertoef-
de, •*) werden de besprekingen vooreerst niet voortgezet. De kanselier
benutte dien tijd door aan Von Kiderle n-W a e c h t e r, die in

1)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10340.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10325. Anlage.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10340.

4)nbsp;Br. Doe. VI. no. 197.

-ocr page 110-

den winter een poosje als plaatsvervangend minister van Buitenlandsche
Zaken was opgetreden, om raad te vragen. Het was voor K i d e r 1 e n,
als gezant in Boekarest, niet gemakkelijk, nieuwe gezichtspunten aan te
geven. Hij achtte het wel zeer gewenscht, dat tegenover een Duitsche
opoffering in de vlootquaestie, Engeland in de Bagdad-quaestie en op
koloniaal gebied tegemoet zou komen. De wil tot dergelijke tegenpresta-
ties moest in een formule tot uiting komen, doch de woordelijke inhoud dier
formule behoefde er z.i. minder toe te doen. Hij behoorde tot hen, die
Buitenlandsche Zaken het heft in handen wilden laten houden en vrees-
den, dat de marine-technici anders den boventoon zouden gaan voeren.
Het grootste voordeel van een politieke formule was het feit, dat daardoor
,,die Militärs so lange wie möglich draussen gehalten werden könnten.quot; -)
K i d e r I e n adviseerde slechts voetje voor voetje te werk te gaan en
vooral niet te veel in een formule vast te willen leggen. Men moest blij
zijn met een Engelsche verklaring, dat het niet een onuitgelokten aanval
op Duitschland zou doen, noch een dergelijk aggressief optreden zou
steunen.

Onderwijl was de tijd voor besprekingen veel ongunstiger geworden.
Het beleid der liberale Regeering en vooral de financieele voorstellen van
Lloyd George ter bekostiging van sociale hervormingen en van den
vlootbouw waren aan een steeds heftiger critiek onderworpen geworden.^)
De kans op een ontbinding van het Parlement was vrij groot geworden.
Erg veel hoop, dat de Regeering op een Duitsche formule in zou gaan,
koesterde Metternich dan ook niet. Mocht dit evenwel toch
het geval zijn, dan bestond nog de groote kans, dat een eventueel
conservatief kabinet de belofte van zijn liberalen voorganger niet zou
erkennen. Het leek hem het beste, dat men eerst de dingen in Londen
maar op hun beloop liet en voorloopig geen concrete voorstellen onder
de Britsche aandacht bracht. Dit gebeurde dan ook, want op 14 October,
bij een nieuwe bespreking tusschen Bethmann, Goschen en Von
Schön, werden van Duitsche zijde slechts vrij vage plannen geopperd.

De besprekingen van dien dag werden bijna geheel aan de hand van
een memorandum gehouden, dat K i d e r 1 e n den kanselier op 6 October
had doen toekomen.quot;\') De eerste meende, dat een vlootverdrag zonder
een politieke overeenkomst het wantrouwen niet zou doen verdwijnen,
terwijl Bethmann met hem van oordeel was, dat een voorafgaande
vriendschappelijke gedachtenwisseling het sluiten van een vlootovereen-

1)nbsp;Jäckh, Dl. II, pag. 41^42.

2)nbsp;Jäckh, Dl. II, pag. 43.

3)nbsp;Annual Register, 1909, passim.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10344.

5)nbsp;Jäckh, Dl. II, pag. 48-59; Gr. Pol. 28, no. 10347.

-ocr page 111-

komst zeer zou vergemakkelijken, Heerschte er een aangename verstand-
houding op politiek gebied, dan zouden de meeningsverschillen, die bij de
besprekingen over marine-aangelegenheden van technischen aard even-
tueel tusschen de wederzijdsche marine-autoriteiten zouden ontstaan,
weinig gevaar voor de vriendschap kunnen opleveren.^)

Indien Engeland het hiermee eens zou worden, waren de Berlijnsche
heeren bereid om met de Britsche regeering naar een programma te
zoeken, „dass uns gegenseitig wieder näher bringen soll und auf beiden
Seiten das Bewusstsein erzeugt, dass unsere Flotten sich nicht feindlich
begegnen wérden.quot;-) Bethmann verklaarde voorts bereid te zijn,
,,England auf Gegenseitigkeit beruhende weitgehende Garantien zu bie-
ten,quot; terwijl hij ook gaarne voorstellen van Engelsche zijde in overweging
20U nemen. Om de Britten gerust te stellen, zeide hij tot Goschen, dat
zijn plannen geenszins tegen de bestaande Entente gericht waren en sprak
hij tevens den oprechten wensch uit, dat het mogelijk zou zijn met Engeland
tot een „understandingquot; te komen.•quot;\') Goschen antwoordde hierop, geheel
in overeenstemming met Londen,quot;*) dat ook de ententes met Rusland en
Frankrijk niet tegen het Duitsche rijk gericht waren, maar dat ,,it would
scarcely be likely that His Majesty\'s Government would find themselves
in the position to go further with Germany than they had done with those
countries.quot; Volgens zijn z.g.n. absoluut persoonlijke meening, zou men in
Londen wel willen beloven geen onuitgelokten aanval op eenige mogendheid
of groep van mogendheden te doen. Ook zou men er z,i. wel geen bezwaar
tegen hebben, te verklaren, dat alles in het werk zou worden gesteld om
andere staten van dergelijke stappen af te houden.quot;) Hij verklaarde
voorts in overeenstemming met een memorandum van Hardinge,\')
dat het Engeland\'s wensch was, het evenwicht in Europa tusschen de
twee groote groepen te handhaven en de vriendschap, tusschen hen te
bevorderen.®)

Bethmann ging op deze door Goschen aangeduide mogelijk-
heden niet in en liet ook niet veel over de Duitsche tegemoetkomingen
inzake de vlootquaestie los. Op een desbetreffende vraag van den am-
bassadeur werd hem meegedeeld, dat aan de vlootwet niets zou worden
veranderd, doch dat „something might be done in the way of regulating

, I)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10347: J ä c k h, DI. II, pag. 48-59; Br. Doc. VI, no. 200, en-
closure.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10347.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 200.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 190. no. 191 en no. 193.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 200.

6)nbsp;Br. Doc. VI. no. 200; Gr. Pol. 28. no. 10347.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 190.

8)nbsp;Br. Doc. VI, no. 200; Gr. Pol. 28, no. 10347.

-ocr page 112-

the tempo of construction.quot; Daar Goschen dit geen erg belangrijke
tegemoetkoming kon vinden, deelde Schön hem nog mede, dat men in
de eventueele overeenkomst de formeele verklaring zou zetten, dat er
onder geen omstandigheden sneller gebouwd zou worden, dan in het
programma was vastgesteld en dat het toch wel een groote geruststelling
voor Engeland zou zijn, dat „Germany should bind herself to a certain
number of new ships in a given time.quot;

Goschen had door het onderhoud reeds dadelijk het vermoeden
gekregen, dat Bethmann de Engelsche verklaringen niet voldoende
vond. Wat Duitschland eigenlijk wèl wilde, hoorde hij den volgenden dag
van Von Schön. Een Engelsche tegemoetkoming zou „something
more akin to the wording of the Baltic agreementquot; moeten zijn. Daar
Goschen dit nogal veel gevraagd scheen te vinden, informeerde hij
bij Von Schön wat Bethmann precies gemeend had met zijn
,.relaxation of the
tempo of the German programme.quot; De minister legde
hem toen duidelijk uit, dat het aantal schepen van het programma wel het-
zelfde moest blijven, doch dat de Duitsche regeering een tijdlang drie in-
plaats van vier dreadnoughts op stapel zou kunnen zetten, zonder dat de
Rijksdag hierin gekend zou moeten worden. Goschen, die een der-
gelijken maatregel niet meer dan een tijdelijk voordeel vond. gaf hem te
verstaan, dat „a proposal for reducing the gross naval expenditure would
be more to the point.quot;

Von Schön antwoordde, dat dit thans onmogelijk was en dat
men nu een overeenkomst voor slechts een jaar of drie moest aangaan.
Aan het eind dezer periode zou de stemming wel gekalmeerd zijn, mits
men tevens wederzijdsche vredelievende verzekeringen had gegeven.
Daarna, meende hij, zouden vele leden van den Rijksdag hoogst waar-
schijnlijk wel voor een beperking van het aantal schepen der vlootwet te
vinden zijn.

Doordat de politieke overeenkomst op den voorgrond was geschoven
en de tegemoetkomingen in den vlootbouw uiterst gering waren, was men
in Engeland zeer weinig enthousiast over het onderhoud. De officieele
erkenning van den territorialen status quo in den zin van het Baltische
tractaat, was, volgens het Foreign Office, niet met de entente met Frank-
rijk in overeenstemming te brengen.\'quot;\') Ook vond men het gevaarlijk, dat

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 200. ..tempoquot; aldaar cursief gedrukt; Gr. Pol. 28. no. 10347

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 200. enclosure; Gr. Pol. 28. no. 10347.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 200. Dit tractaat betreffende den status quo in de Oostzee werd
op 23 April 1908 door de randstaten gesloten. Hierbij werd verklaard, dat de Oostzcc-
mogendheden den onderlingen band nauwer wilden aanhalen en met elkander van gedach-
ten zouden wisselen, indien er zich omstandigheden zouden voordoen, die den territo-
rialen status quo in gevaar zouden brengen.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 200. ,.tempoquot; aldaar cursief gedrukt.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 200. minutes by Crowe, Langlcy en Hardinge.

-ocr page 113-

het vlootverdrag slechts van korten duur zou zijn, terwijl de tegemoet-
koming van Engeland op koloniaal gebied of in de Bagdad-quaestie
„something definitivequot; moest zijn. Het grootste bezwaar voor Engeland
was evenwel dat het vlootprogramma niet werd bekort. Wat kon het den
Britten schelen of Duitschland hun suprematie ter zee erkende, als zij
genoodzaakt waren alle krachten in te spannen om hun overwicht te
handhaven! Het feit, dat er in 1918 38 dreadnoughts onder Duitsche vlag
zouden varen, beteekende voor Engeland, dat het moest zorgen op dat
tijdstip over ±: 60 „capital shipsquot; de beschikking te hebben, hetgeen de
schatkist bijna £ 10 millioen per jaar zou kosten.\'-^) Of het eenig gevolg
voor later zou hebben, dat Duitschland thans één schip per jaar minder zou
bouwen, -- zooals Von Schön had gesuggereerd—, werd in Londen
betwijfeld. Werd officieel voorgesteld, dat Duitschland den eersten tijd
drie inplaats van vier schepen per jaar zou bouwen en dat het vlootpro-
gramma niet vergroot zou worden, dan werd het evenwel zeer moeihjkvoor
Engeland om dit plan voor onaannemelijk te verklaren, wegens het bekende
odium, waar Tirpitz ook zoo bang voor was. In het aantal te bouwen
schepen in een bepaald aantal jaren zat het hem eigenlijk ook niet, daar
het geld, door een vermindering van den bouw bespaard, heel goed voor
verbetering van de qualiteit en voor een versnelling van den bouw zou
kunnen worden gebruikt. Het eenige middel om dergelijken verdenkingen
den kop in te drukken, was nog steeds de uitwisseling van mededeelingen
door de attachés, meende H a r d i n g e. De grootste wensch bleef
evenwel, dat het aantal van 38 Duitsche dreadnoughts flink verminderd
zou worden, welke wensch echter nimmer in vervulling zou gaan,

In Berlijn verwachtte men een uiteenzetting van de Engelsche regeering
over haar houding ten opzichte van deze eerste Duitsche stappen. Het
duurde dan ook slechts tot 26 October of Metternich had met
Grey een onderhoud hierover.quot;*) De minister had Asquith nog
niet gesproken en wilde dus zijn meening nog niet uiten. Voor een uit-
stellen der besprekingen, hetgeen Von Schön wegens de binnenland-
sche moeilijkheden verwacht had, voelde hij weinig. Nadat hij officieel
Engeland\'s houding zou hebben medegedeeld, verwachtte hij verdere
voorstellen van Bethmann. Twee dagen later kwam Grey iets
meer vertellen. °) Hij liet doorschemeren, dat het heel moeilijk zou
zijn een formule te vinden, die verder ging dan een verklaring van de
Wederzijdsche vredelievende bedoelingen, zonder in nauwere betrekkingen
met het Duitsche rijk te komen, dan met andere mogendheden het geval

1)nbsp;Br. Doe. VI, no. 200, ininutc by Crowc.

2)nbsp;Br. Doe. VI. no. 200, minutc by H a r d i n g c.

3)nbsp;Br. Doe. VI, no. 200, minutc by Hardinge.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10348.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10351; Br. Doe. VI. no. 202.

-ocr page 114-

was. Tevens vertelde hij, dat het Britsche antwoord door de binnenland-
sche aangelegenheden wel eens vertraagd zou kunnen worden. Ook zeide
hij, dat voor Engeland een „naval agreement essentialquot; was. Den tijd
voor de marine-experts achtte hij nog niet gekomen. Engeland was bereid
te verklaren, dat de ententes niet tegen het Duitsche rijk gericht waren.
Hij herhaalde voorts wat Sir E d w. Goschen reeds op 14 October
in Berlijn gezegd had. Ook uitte hij weder den wensch tot een uitwisseling
van berichten over den stand van den vlootbouw. Hij wilde, in tegenstel-
ling met Bethmann, zooal niet het vlootaccoord aan de politieke over-
eenkomst doen voorafgaan, dan toch beide tegelijkertijd sluiten.

In denzelfden brief aan Goschen, waarin Grey mededeehng deed
over zijn gesprek met Metternich, zette hij de meening der Britsche
regeering nog eens uiteen.^) Naar aanleiding hiervan vond op 4 No-
vember opnieuw een onderhoud tusschen Bethmann, den Britschen
ambassadeur en Von Schön plaats. De kanselier kwam nu in zoo-
verre tegemoet, dat hij er mee accoord ging, dat de politieke- en de vloot-
overeenkomst tegelijk behandeld en geteekend zouden worden, terwijl zijn
voorstellen voorts veel duidelijker waren. Hij herhaalde min of meer wat
Von Schön indertijd over den vlootbouw gezegd had. Het aantal
schepen, dat minder gebouwd zou worden, durfde hij echter nog niet
mede te deelen. De vloot-experts moesten het over die technische quaestie
maar onderling eens worden en zij zouden ook moeten beslissen over het
al of niet uitwisselen van mededeelingen over den vlootbouw. Hij zeide
evenwel, dat hij iedere gedachte aan contrôle van zich wierp en dat hij
die mededeehngen ook overbodig achtte, als men elkaar reeds zwart op
wit de inlichting had gegeven, hoeveel schepen er in een bepaalde periode
gebouwd zouden worden.

Over de politieke zijde van het vraagstuk het Bethmann zich veel
meer uit. Aan een Engelsche verklaring, dat de ententes niet tegen
Duitschland gericht waren, hechtte hij weinig waarde, daar reeds dikwijls
dergelijke verzekeringen waren gegeven. Hij gaf te kennen dat Duitsch-
land een verklaring wilde hebben, dat Engeland geen aanvalsplannen
koesterde en dat het neutraal zou blijven ingeval Duitschland aangevallen
zou worden. Van Duitsche zijde wilde men hetzelfde verklaren. Goschen
gaf reeds terstond als zijn persoonlijke meening te kennen, dat hij het
een „proposal of a far-reaching naturequot; vond, daar hij wel begreep, dat
men het in Londen ternauwernood als een ernstig aanbod zou opvatten.
Bethmann verklaarde echter, dat Duitschland zonder dergelijke
Engelsche verzekeringen onmogelijk iets aan zijn vlootplannen zou kun-
nen veranderen. De ambassadeur bleek van meening te zijn, dat het geval

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10354; Br. Doc. VI, no. 202; Br. Doc. VI. no. 277.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10355; Br. Doc. VI, no. 204; Br. Doc. VI. no. 204. enclosure.

-ocr page 115-

een beetje op „the fault of the Dutchquot; ging lijken, daar het vlootpro-
gramma „not reduced but only retardedquot; zou worden, wat Bethmann
evenwel op zich zelf al een geweldige tegemoetkoming noemde. Von
Schön zoowel als de kanselier poogden hun betoog wat meer kracht
bij te zetten, door op de mogelijkheid te zinspelen, dat over eenige jaren
een verdere beperking van de vloot misschien zeer wel verwezenlijkt zou
kunnen worden, hetgeen men in Engeland echter ten zeerste betwijfelde.
Erg veel hoop, dat men in Londen op de Duitsche voorstellen in zou willen
gaan, kon Goschen dan ook moeilijk geven.

Een formule had Bethmann nog niet officieel voorgesteld, al was
deze reeds kant en klaar. Eerst moest hij weten, hoe de Britsche re-
geering tegenover den door hem voorgestelden eventueelen inhoud ervan
stond. Von Schön deed den volgenden dag nogmaals zijn uiterste
best, om Goschen den z.i. grooten omvang van de Duitsche con-
cessie in te prenten. Ook vertelde hij, dat zooveel mogelijk de woorden
..oorlogquot; en „neutraliteitquot; in de formule vermeden zouden worden^) „as
they were words of a somewhat exciting character,quot; doch Goschen
zei, weinig bemoedigend, dat dat aan den werkelijken inhoud der formule
niets afdeed, daar „the Chancellor\'s proposal could mean nothing
else but that in the case of war, the Power not actually concerned should
stand neutral.quot;^) Tevens drukte Von Schön den ambassadeur nog
eens strikte geheimhouding op het hart.

In Engeland nam men nauwelijks de voorstellen au sérieux. Reeds had
Kiderlen in een gesprek op 16 April aan Goschen voorgesteld
een overeenkomst op bovengenoemden grondslag te sluiten,®) zoodat
de laatste weinig moeite had K i d e r 1 e n\'s hand in B e t h m a n n\'s
voorstellen te herkennen.quot;) Afgezien van het feit, dat men de Duitsche
Renschen op zich zelf reeds „absurdquot; vond, kwam dit hun niet ten goede,
daar men in Londen zeer weinig vertrouwen in Kiderlen had en in
bem „a strong Anglophobe and a rather dangerous manquot; zag, \'\')

De voornaamste bezwaren tegen de voorstellen had C r o w e reeds
in April in het kort neergeschreven:
..Germany would be able:

1°. to fall upon France or Russia without fear of British interference;
2°. to impose her hegomony on any of the less powerful States, and in

0 Gr. Pol. 28, no. 10350; Bijlage no. II.
2 Gr. Pol. 28. no. 10356; Br. Doc. VI, no. 204.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 204.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10356.
5 Br. Doc. VI. no. 174.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 204.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 170.

-ocr page 116-

case this provokes resistance, actually to count upon British „ „be-
nevolent neutralityquot; quot; in the struggle.quot;

De Duitsche verzekering dat, „if England should be attacked by a
third European or other Power, Germany would not join England\'s
adversaries,quot; noemde Hardinge terecht van nul en geener waarde,
daar zoo\'n aanval hoogst onwaarschijnlijk was. Legde Engeland daaren-
tegen een dergelijke belofte af, „the hands of England would be tied so
long as the engagement was in force, and Germany, the only aggressive
Power m Europe, would be free to act when and where and how she
pleased while Engeland remained a discontented and probably angry
spectator.quot; -) Verder achtte men het vlootaccoord zeer ontoereikend, daar
men een vermindering en niet enkel een vertraging van den bouw ver-
langde.

Gelukkig was Engeland in de gelegenheid om met een antwoord op de
Duitsche voorstellen nog wat te treuzelen. Het was zeker geworden, dat het
Hoogerhuis de financieele wetten van Lloyd George zou verwerpen,
waardoor nieuwe verkiezingen uitgeschreven zouden moeten worden.
Daar de binnenlandsche toestand dus alle aandacht van de leden van de
Regeering vroeg, kon men de quaestie met Duitschland op de lange baan
schuiven. Deze reden werd dan ook door het Engelsche kabinet met
beide handen aangegrepen. Tot eind Januari 1910 zouden de onderhan-
delingen onderbroken moeten worden, deelde Grey aan Metternich
mee, terwijl de Britsche Admiraliteit in dien tijd zou uitmaken, in welke
mate het bouwtempo vertraagd zou moeten worden om voor Engeland
een belangrijke financieele ontlasting te beteekenen.

Dat de vertraging, die Duitschland aanbood, niet in overeenstemming
was met hetgeen als tegenprestatie gevraagd werd, was ook aan Met-
ternich duidelijk. Hij was wèl overtuigd, dat het Duitsche rijk eerst
in een vriendschappelijke verhouding met Engeland moest komen, alvo-
rens men de vloot belangrijk zou kunnen besnoeien, doch dat men in
Berlijn een formeele neutrahteitsbelofte wilde hebben, in ruil voor hetgeen
men aanbood, vond hij zeer veel gevraagd. quot;\') De geheele geschiedenis
was dus feitelijk een herhaling van de vorige. Duitschland komt weinig
of niets op vlootgebied tegemoet en eischt hiervoor een neutraliteitsbe-
lofte. Engeland denkt er niet over ook maar iets van politieke richting
te veranderen, terwijl het van het Duitsche rijk een belangrijke vertraging
of zoo mogelijk een beperking van het vlootprogramma verlangt. Duitsch-
land, dat meent, dat Engeland het overal moeilijkheden in den weg legt,

1)nbsp;Br. Doe. VI, no. 174, minutc by Crowc.

2)nbsp;Br. Doe. VI, no. 204, minute by Hardinge.

3)nbsp;Annual Register, 1909, pag. 224 e.v.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10365; Br. Doe. VI, no. 205.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10360, no. 10362.

-ocr page 117-

wil zijn krachten ontplooien. Engeland ziet hierin echter niets dan een
streven naar de opperheerschappij in Europa, hoewel het erkent, dat
het de Duitschers wel eens dwarsboomt en door anderen dwars laat
zitten.

AI vond men Duitschland een „tight and tenacious bargainerquot;, uitgaand
van het principe ..nothing for nothing and very httle for sixpence,quot; toch
was het geraden het op een ander gebied een weinig tegemoet te komen.

Dit zou ook wel eenigszins in de Bagdad-quaestie gebeuren,^) doch
erg van harte ging het niet.

De vrees, dat de andere Entente-mogendheden lucht van de besprekin-
gen zouden krijgen en misschien overdreven geruchten omtrent een toe-
nadering tot hen door zouden dringen, was zoo groot geweest, dat de
rapporten over de allereerste pogingen van Bethmann. op 21 Augustus,
naar Parijs en Petersburg waren doorgezonden.\'\') Een dergelijke hande-
ling kon de rijkskanselier evenmin als Metternich van Sir Edward
Grey ooit vermoeden, daar men zelf niet eens den Duitschen bond-
genoot Oostenrijk van het een en ander op de hoogte had gebracht. ■*)
Natuurlijk werd, bij een sondeering door Metternich, categorisch
ontkend, dat behalve Goschen, een van de andere ambassadeurs iets
over de onderhandelingen zou hebben vernomen, hoewel nog geen twee
dagen daarna een brief door Bertie, den Britschen ambassadeur te
Parijs, verzonden werd om uit naam van den Franschen minister van
Buitenlandsche Zaken, P i c h o n, voor de inlichtingen en de Engelsche
vriendschapsbetuigingen te bedanken. quot;\'\'•)

Waren de Russische en Fransche regeeringen dus over de poging van
Duitschland op de hoogte gebracht, ook de couranten schenen er iets van
vernomen te hebben, daar zoowel in de Duitsche als Russische persquot;) het
onderwerp aangeroerd werd. Erg plezierig vond Bethmann dit niet, wijl
hij vreesde door indiscreties van de pers in moeilijkheden met Oostenrijk
te komen en ook voor de besprekingen met Engeland zelf vond hij het

1)nbsp;Dc Britsche Permanent Llndcr-Sccrctary of State for Foreign Affairs, Sir. T. H.
Sanderson schrcef in begin 1907: „1 conceive that the sins of Germany sincc 1871 arc
^ight in comparison to ours, and it must be remembered that, from an outside\' point of
view, a Country which looks to each change as a possible chancc of self aggrandisscmcntquot;
(bedoeld is Duitschland) „is not much more open to criticism than one which sees in
«ïvery such change a mcnacc to its interests, existing or potential, and founds on thi.s theory
continued claims to interference or compensation. It has sometimes seemed to me that
to a foreigner reading our press the British Empire must appear in the light of some huge
Qiant sprawling over the Globe, with gouty fingers and toes stretching in every direction,
^hich can not be approachcd without eliciting a scream.quot; Br. Doc. III. Appendix B,
PJig. 430 cn 431.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 277; Gr. Pol. 28, pag. 250/251. noot 1; Gr. Pol. 28. no. 10354.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 198 cn noot 2.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10364. no. 10366.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 206.

6)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10358, no. 10366.

-ocr page 118-

gewenscht, dat den dagbladen zooveel mogelijk het zwijgen zou worden
opgelegd.^)

Hoe waren Tirpitz en Kiderlen over den gang van zaken te
spreken?

De eerste was ontstemd, dat Bethmann een politieke overeen-
komst nastreefde, die „kaum ein nebelhaftes Stadium überschritt.quot;-) Nog
steeds zag hij het nut van een politieke belofte niet in, daar een neutrali-
teitsverklaring z.i. de mogelijkheid van een Engelsch-Duitschen oorlog
toch niet buitensloot. Tirpitz bleef er bij, dat men slechts militaire
concessies kon doen als Engeland eveneens op militair gebied tegemoet
kwam. Op 4 November scheen hij aan zijn plan van 12 Augustus toch
weer den voorkeur te geven. Hij berichtte Bethmann n.1. dat een
verdrag, voor vijf jaren gesloten, waarbij Engeland zestien en Duitschland
elf dreadnoughts zou bouwen, zijn uiterste concessie was. Engeland moest
hier nu maar op ingaan, daar de Two-Power-Standard voor de
geheele
vloot
bleef bestaan.

Behalve Tirpitz was ook Kiderlen niet erg enthousiast over
B e t h m a n n\'s optreden. Hij vond, dat de kanselier te hard van stapel
was geloopen. Deze had z.i. in den beginne met een wederzijdsche
verklaring van non-aggressie genoegen kunnen nemen, om eerst daarna,
heel voorzichtig, het op een neutraliteitsbelofte, ingeval van oorlog met
een derde mogendheid, aan te sturen. Door druppelsgewijze te werk te
gaan, zou men Engeland wel tot een vriendelijker houding kunnen be-
wegen. Het voornaamste doel was, volgens Kiderlen, den Engelschen
tegenstand in normale tijden op te heffen, „denn das Unerträgliche in
unserem Verhältnis scheint mir darin zu liegen, dass wir England in
grossen und kleinen Fragen neuerdings stets auf gegnerischer Seite fin-
den, ob ein spezifisch englisches Interesse vorliegt oder nicht.quot; Het was
z.i. juist B e t h m a n n\'s fout, dat deze de „Fragen zweiter Ordnungquot;
vrijwel veronachtzaamd had en reeds bij de tweede bespreking met
Goschen het geheele Duitsche verlanglijstje had kenbaar gemaakt.

Als reden hiervoor kon B e t h m a n n\'s eerlijkheid gelden. Het was
hem bekend, dat Engeland weinig of geen vertrouwen in zijn voorganger
had gekoesterd.^) Hij wist ook, dat men zijn optreden in Engeland met
genoegen gezien had en nu wilde hij niet den zelfden roep van onbe-
trouwbaarheid krijgen als Bülow gehad had. Als hij had gehandeld
zooals Kiderlen gaarne gezien had, zou zi.. de gedachte aan mala fides
in Engeland op hebben kunnen komen.\'quot;) Een andere oorzaak voor

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10367.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 168.

3)nbsp;Jäckh, DI. II, pag. 64 e.v.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10328.

5)nbsp;Jäckh, Dl. II, pag. 74.

-ocr page 119-

B e t h m a n n\'s veronachtzaming van de vraagstukken van de tweede
orde, was het feit, dat een overeenkomst over de koloniale quaestie vol-
gens Metternich niet het noodige effect zou hebben^) en dat ook
D e r n b u r g\'s ondervinding hieromtrent tijdens een veertiendaagsch
verblijf in Londen opgedaan, M e 11 e r n i c h\'s opinie staafde. -) Beth-
mann vond het misschien zonde van de moeite om via de secundaire
quaesties tot een betere verstandhouding met het Vereenigd Koninkrijk
te komen. Daar de Keizer bovendien nog op politieke eischen had aan-
gedrongen, had de kanselier de koe maar ineens bij de horens gepakt,
temeer daar hij misschien bij een tragen gang van zaken bang was „Seine
Majestät und Tirpitz wieder aus den Händen zu verheren.quot;®)

Hoewel deze beide laatsten indertijd uit vrees voor misbruik van
B e t h m a n n\'s beweringen tijdens de te verwachten verkiezingen, bij
den kanselier op ,,ein dilatorisches Verfahrenquot; hadden aangedrongen \')
en ook Metternich het tijdstip zelfs voor
inleidende besprekingen
niet geschikt had gevonden,\'^) was Bethmann dus toch zoover ge-
gaan, dat Engeland reeds precies wist wat Duitschland wilde.

Terwijl de besprekingen tusschen de beide Regeeringen hadden plaats
gevonden, was de positie der Britsche staatslieden zwakker geworden. De
begrooting, die na vele zittingen door het Lagerhuis was aangenomen,
wilde het Hoogerhuis niet aanvaarden, voordat het land er zich over zou
hebben uitgesproken,*\') Tijdens de verkiezingscampagne, die overigens
hoofdzakelijk de binnenlandsche politiek betrof, was de toon weer zeer
anti-Duitsch, Zoowel voor conservatievenquot;) als socialisten\'\') was Duitsch-
land het zwarte schaap, terwijl ook sommige liberalenquot;) neiging vertoon-
den het nog een beetje zwarter te maken.

De Regeering bleef evenwel haar kalmte bewaren en reageerde niet op
dit gestook, dat ook in de pers tot uiting kwam, Ook liet zij door de
bladen geen misbruik maken van de mededeelingen, die haar door Beth-
ni a n n gedaan waren.

De anti-Duitsche golf maakte op Metternich niet erg veel in-
druk. Hij en B e n c k e n d
O r f f, de Russische ambassadeur aan het
hof van St. James, zagen er met Grey\'quot;) wel is waar slechts een

1 ) Gr. Pol. 28, no. 10341.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, pag. 233, noot 1.

3)nbsp;Jäckh, DI. II. pag. 74.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10342.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10344.

6)nbsp;Annual Register. 1909. pag. 237 en pag. 247.

7)nbsp;Annual Register, 1909. pag. 255, 259 cn pag. 272; Annual Register. 1910. pag. 3,6/7
en pag. 9; Gr. Pol. 28. no. 10368.

8)nbsp;Annual Register, 1909, pag. 271.

9)nbsp;Annual Register, 1910, pag. 11.

10)nbsp;Annual Register, 1909, pag. 271; Annual Register. 1910. pag. 4. vgl. pag. 10/11,
Png. 13.

H) Benckendorf f. Dl. I. no. 145.

12) Br. Doc. VI, no. 210.

-ocr page 120-

„Wahlmanöver einer Parteiquot; in, doch laatstgenoemde vond de
anti-Duitsche redevoeringen en persartikelen echter toch vrij vervelend.
Niet omdat deze natuurlijk eenige verontwaardiging in Duitschland op-
wekten, -) doch omdat zij in andere bladen „counter-rumours of advanced
negotiations for an entente with Germanyquot; te voorschijn riepen, wat tot
zijn leedwezen ongerustheid in Frankrijk en Rusland zou kunnen ver-
oorzaken! De stemming in het Duitsche rijk was, ondanks de houding
van een deel der Britten, vrij gematigd. Wel hield men in alle kringen
vast aan den eisch, dat aan de vlootwet niets veranderd zou mogen
worden, doch de wensch tot toenadering was overal merkbaar. Dit kwam
ook, doordat de eerste inleidende besprekingen over de Bagdad-quaestie
door Cassel gehouden waren en men op een ontspanning van de
atmosfeer hoopte. Het vlootvraagstuk bleef evenwel het teere punt. Alle
partijen in het Vereenigd Koninkrijk waren het er sedert de „navy scarequot;
van 1909 over eens, dat de vloot een belangrijken voorsprong op iedere
andere marine moest krijgen. Lloyd George zelfs, die zich met
Churchill het vorige jaar nog tegen den door Mc K e n n a voor-
gestelden bouw der dreadnoughts verzet had, was nu in Januari 1910
met de aankondiging gekomen, dat de nieuwe marine-begrooting ±: £ 40
millioen zou beloopen. Ook doken er plannen voor een vlootwet op,
zooals deze in Duitschland bestond.quot;) Men had berekend, dat een leening
van £ 60 millioen voldoende zou zijn om de Britsche vloot op de ge-
wenschte sterkte te brengen.quot;) Metternich, die door een en ander
den indruk kreeg, dat Regeering en oppositie dus ten opzichte van de
vloot één lijn trokken, raadde Bethmann daarom aan met verdere
besprekingen geen haast te maken. quot;)

Tegelijkertijd wees hij hem er op, dat er een zeer onaangename ver-
standhouding tusschen de beide Rijken zou blijven voortbestaan, zoolang
men in Berlijn aan een onveranderbaar vlootprogramma vast zou blijven
houden. De agitatie zou in Engeland wel verdwijnen, daar het volk nu
genoeg overtuigd was geworden van de noodzaak van een groote vloot.
De liberalen zouden wel gedwongen zijn om een geweldig vlootprogram-
ma op te stellen. Men moest in Duitschland evenwel niet denken, dat
men in Engeland wel aan een groote Duitsche marine wennen zou, daar
deze te zeer in de nabijheid der Britsche wateren zou zijn.

Inderdaad ging de storm betrekkelijk gauw liggen, nadat het Parlement

1)nbsp;Benckendorff, Dl. I. no. H5.

2)nbsp;Br. Doe. VI. no. 209.

3)nbsp;Br. Doe. VI. no. 210.

4)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 170.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10370.

6)nbsp;Schuithess, 1910. pag. 496.

7)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10370.

-ocr page 121-

op 21 Februari 1910 door den Koning geopend was. Het nieuwe Lager-
huis had een geheel anderen aanblik gekregen. De liberalen beschikten
niet meer over^373, doch slechts over 274 zetels, terwijl de conservatieven
.er 105 bij hadden gekregen, waardoor zij nu 272 zetels telden. De
Labour Party had vijf plaatsen verloren en kon nu 41 inplaats van 46
vertegenwoordigers naar het Lagerhuis zenden, terwijl de lersche natio-
nalisten zich door 82 Lagerhuis-leden vertegenwoordigd zagen. ^) Daar
de conservatieven en liberalen elkander min of meer in evenwicht hielden,
moesten de laatsten dus wel met een vlootprogramma voor den dag
komen, dat beide partijen kon bevredigen.

Me 11 e r n i c h\'s voorspelling was dus uitgekomen. Op 9 Maart 1910
kwam de nieuwe marine-begrooting in behandeling.-) Door den liberalen
afgevaardigde, Mr. L o u g h, werd aan Mc K e n n a gevraagd, of hij
de door hem in 1909 medegedeelde cijfers betreffende de Duitsche vloot
ook thans nog handhaafde, hetgeen de minister feitelijk beaamde.

Den 5den Maart had B ethmann in den Rijksdag een rede gehou-
den, \') die in Engeland, hoewel ten onrechte, weer eenige verwachtingen
deed koesteren. Sommigen hoopten dat de vriendelijke woorden van den
l^anselier over de Engelsch-Duitsche verstandhouding aanleiding zouden
mogen zijn tot een vermindering van het Engelsche budget.\'quot;\') Mc Ken na,
wiens beweringen weer op de cijfers, welke hij in 1909 gebruikt had,
berustten, was echter veel te blij te kunnen constateeren, dat Engeland
nu ook in de dreadnought-klasse tot 1913 een absolute overmacht over
andere vloten zou bezitten.quot;)

Hoewel men in Berlijn begreep, dat hij moeilijk zijn verklaringen van
1909 kon loochenen, kreeg Metternich toch de opdracht om
Mc K en n a ,,in freundschaftlicher Form ins Gewissen zu reden.quot; quot;) De
Britsche voorstellen, die naast een afkeuring van den oud-minister Lee
natuurlijk eenige aanvallen van socialistische zijde te verduren hadden,
bevatten als voornaamste punt den bouw van vijf dreadnoughts.quot;)

Hoewel dus weer de foutieve gegevens van Mc K e n n a gebruikt
Waren, was de onrust in Engeland, tot groot genoegen van den Keizer,
aanmerkelijk getemperd.\'quot;) Metternich constateerde echter terecht
d^t, agitatie of niet, Engeland thans vast besloten was een sterke vloot

1)nbsp;Annual Register, 1910, pag. 15/16.

2)nbsp;Annual Register, 1909, pag. 46 e.v.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10373.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, pag. 300, noot.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10374.

o)nbsp;Annual Register, 1910, pag. 51.

7)nbsp;Gr. Pol. 28, pag. 305.

8)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10376; Annual Register. 1910, pag. 51 e.v.

9)nbsp;Annual Register. 1910. pag. 46.
\'0)nbsp;Br. Doc. VI. no. 335. enclosure.

-ocr page 122-

te bouwen. Hij verwachtte daarom niet, dat de regeering te Londen spoe-
dig de besprekingen van den vorigen herfst zou hervatten, te meer daar
door interne quaesties betreffende het vetorecht der Lords, de liberale
bewindvoerders nog verre van stevig op het kussen zaten. Daarenboven
had ook nog Prins Heinrich von Preussen tijdens zijn laatste
bezoek aan Londen „mit Erfolg die Hoffnung auf eine Flottenverständi-
gung gedämpft!quot; -) Inderdaad zeide Grey, toen Metternich hem
vroeg waarom de Britsche regeering nog niet op de gedachtenwisseling
van October j.1. was teruggekomen, dat de „political future was so un-
certain,quot; dat hij het nog niet gewenscht had geacht de besprekingen te
hervatten.®) Hoewel Grey mededeelde, dat hij over eenige weken de
aangelegenheid wel weer ter hand zou willen nemen, gaf hij duidelijk te
kennen, dat de heele quaestie nog steeds om de bereidwilligheid van
Duitschland draaide, om al of niet zijn vloot te verminderen. Metter-
nich ontkende direct, dat hier zelfs ook maar ooit sprake van was
geweest en nam de gelegenheid te baat den minister te zeggen, dat alles
wat de vloot betrof, vast stond en dat hij daarom ook niet begreep hoe
Mc Kenna weer opnieuw foutieve cijfers over de Duitsche sterkte in
1912 had kunnen mededeelen.^) Grey antwoordde, dat Duitschland
wel gezegd had, wat het van plan was, doch geen plechtige belofte had
afgelegd zijn plannen nimmer te veranderen. Het liedje was dus hetzelfde
als een jaar geleden en Tirpitz verklaarde voor de zooveelste maal in
de semi-officieele „Norddeutsche Allgemeine Zeitungquot; Mc K e n n a\'s
mededeelingen voor onjuist.Gaarne had Tirpitz weer officieele
weerleggingen van regeeringswege gezien,quot;) doch Bethmann achtte
dit minder gewenscht, wijl hij vreesde, dat men zou beweren, dat „die
Versicherungen und Bemühungen der deutschen Diplomatie lediglich be-
zweckten England über die Gefahren hinwegzutäuschen, die ihm durch
die deutschen Flottenpläne drohten.quot;^)

Toen de Britsche attaché. Heath, op het departement van Marine
kwam, om eenige ophelderingen over een of andere onbelangrijke zaak
te vragen, werd hem evenwel de boodschap gegeven, dat Mc Kenna
eerst de mededeelingen in de ,,Norddeutsche Allgemeine Zeitungquot; maar
moest gelooven, — waar deze evenwel niet over dacht ®) voordat hem,
op welke vraag ook, antwoord zou worden gegeven. quot;)

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10375.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10375.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10379; Br. Doc. VI, no. 336.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10378.

5)nbsp;Schulthcss, 1910, pag. 209/210.

6)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10380.\'

7)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10381.

8)nbsp;Schulthcss, 1910, pag. 508/509.

9)nbsp;Br. Doc. VI, no. 348.

-ocr page 123-

Dit voorval typeert de geheele Engelsch-Duitsche verstandhouding,
die door de vlootquaestie wel is waar niet geschapen, maar toch ten zeerste
verscherpt was geworden.

Het is dan ook begrijpelijk, dat Grey er geen gat meer in zag. Een
vermindering van het Duitsche programma was het eenige, dat, naast
bezoeken der attachés aan de werven, de atmosfeer zou kunnen zuive-
ren, Min of meer ten einde raad, meende Grey, dat een oplossing van
de Bagdad-quaestie misschien kon helpen ,,to smooth relations in many
respects.quot; Duitschland vroeg hier echter den zelfden prijs voor, als voor
een vertraging van zijn vlootbouw.-) Engeland, dat niet eens tot een
accoord, laat staan twt een entente met Duitschland wilde komen, „unless
it meant an arrest of the increase of naval expenditure,quot; quot;\'\') dacht er ook
nu niet aan, zijn Russische en Fransche vrienden te laten schieten voor
een Duitsche tegemoetkoming inzake den Bagdad-spoorweg. Hardinge
leek het dan ook een overbodige moeite om Goschen nog instructies
te geven om op de nieuwe vragen van Duitschland te antwoorden. In
het begin van Mei wees G r e y er opnieuw op, dat Duitschland zich geen
illusies moest maken, daar „the mutual arrest or decrease of naval expen-
diture was
the test of whether an understanding was worth anything.quot; \'\')

Kort nadat de leider van het Foreign Office deze woorden tegen den
Duitschen chargé d\'affaires Von Kühlmann had geuit, overleed
Koning Edward (7 Mei 1910). De Keizer, die bij de begrafenis van
zijn oom noch kon. noch wilde wegblijven, vertrok daartoe op 17 Mei
naar Engeland,quot;) Het Britsche volk, dat zeer gevoelig voor \'s Keizers
komst was, bereidde hem een hartelijke ontvangst. W i 1 h e 1 m was zelf
ook zeer verheugd naar Engeland te zijn overgestoken. Niet alleen dat
het fraaie ceremonieel en de aesthetische vormen der oude en gedegen
tradities zijn romantisch gemoed streelden,\') doch ook uit politiek oog-
punt achtte hij, zoowel als Bethmann, zijn verblijf van beteekenis,

Het was niet de bedoeling van den kanselier geweest, dat de Keizer
op politiek gebied partij van \'s Konings dood zou trekken; quot;) Wilhelm
kon echter, zooals vanzelf spreekt, het zwijgen er niet heelemaal toe doen,
doch de gesprekken door den monarch gevoerd en aangehoord waren
ditmaal vrij ongevaarlijk. Hierbij was hij tot de buitengewone ont-

1)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10382; Br. Doc. VI, no. 337.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 344.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 344. minute by Grey.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 351.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 361,

6)nbsp;Schuithess, 1910. p.ig. 281.

7)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10388; Wilhelm II: ..Ereignisse unci Gestaltenquot;, pag. 108 e.v.

8)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10389; Gr. Pol. 28. pag. 322, noot I.

9)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10387. ■
10) Gr. Pol. 28, no. 10390.

-ocr page 124-

dekking gekomen, dat de liberale Regeering niet meer bijzonder geliefd
was en dat het groote publiek zich noch slechts met binnenlandsche aan-
gelegenheden bezighield. Dat de stemming in Engeland evenwel slechts
een stemming van het oogenblik was, besefte de Keizer niet. Bij Met-
ternich was zulks wel het geval. Hij adviseerde den kanselier hier
dan ook geen partij van te trekken, om niet de verdenking te wekken,
dat Duitschland thans het oogenblik gekomen achtte, een Duitsch-
Engelsche vriendschap in plaats van de ententes te stellen. De Britsche
buitenlandsche politiek had er toch geen belang bij haar koers te ver-
anderen en op de ideeën van den ex-President der Vereenigde Staten,
Roosevelt, zou men in Engeland evenmin in willen gaan. Deze laatste
politicus had n.1. tijdens zijn verblijf in Berlijn beloofd de Britten van
Duitschland\'s goede bedoelingen te overtuigen en hun te zeggen, dat z.i.
een nauwe aaneensluiting tusschen de twee Angelsaksische wereldrijken
en Duitschland een waarborg voor den wereldvrede beteekende.quot;)

De ,,navy scarequot; was langzamerhand geheel uitgewerkt. Dit bleek niet
alleen door de vriendelijkheid waarmede Wilhelm bejegend was,
doch ook door de oprichting van een Engelsch-Duitsch verzoeningsco-
mité. Ook uit de rede van den Britschen Premier, op 14 Juli in het
Lagerhuis gehouden, sprak een voor Duitschland niet ongunstige toon.
Voor het eerst werd door hem, alsook door Balfour, openlijk erkend,
dat de door hen in Maart van het vorige jaar gebruikte cijfers niet geheel
juist waren geweest. Over het algemeen was men dan ook in Berlijn over
zijn redevoering goed te spreken. Aan één ding werd evenwel aanstoot
genomen, n.1. dat Asquith het min of meer had laten voorkomen, of
de besprekingen van den vorigen herfst door Duitschland\'s verklaring,
dat het zijn vlootwet onmogelijk kon veranderen, vast waren geloopen.\'quot;\')
Men meende in de Wilhelmstrasse, dat er geen resultaat was bereikt
omdat de Regeering te Londen geen politieke beloften had willen doen.
Van een gevreesde pers-campagne naar aanleiding van A s q u i t h\'s uit-
latingen, kwam gelukkig niets, doch wel kreeg Metternich de op-
dracht, ,,ohne in den Ton von Rekriminationen zu verfallen,quot; den Premier
onder het oog te brengen, dat Duitschland wel degelijk de ,,Bereitwillig-
keit zur Verlangsamung des Bautempos für eine zu vereinbarende Zeit-
periode innerhalb des Rahmens des Flottengesetzes zu erkennen gegeben
hatte.quot;quot;) Bethmann wilde door Metternich laten vaststellen,

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10391.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10386.

3)nbsp;Schulthcss, 1910, pag. 514/515.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10395;.Annual Register, 1910, pag. 177/178; Tirpitz. Pol. Dok.,
pag.nbsp;179.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10394.

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10396.

-ocr page 125-

dat het Engeland was geweest, dat de inleidende onderhandelingen had
laten verloopen, voordat er nog een gedetailleerd programma opgesteld
was geworden. Metternich deed wat hem bevolen was en zeide tot
Asquith, dat Bethmann door \'s ministers redevoering eventueel
genoodzaakt zou zijn diens voorstelling van den gang van zaken recht te
zetten. Asquith verdedigde zich door te zeggen, dat men in Berlijn
verklaard had, dat Duitschland aan zijn vlootwet moest blijven vasthouden.
Hij kon echter niets tegen Metternich\'s bewering inbrengen, dat de
Duitsche openbare meening uit zijn woorden zou kunnen opmaken, dat
het Berlijn was geweest, dat een overeenkomst had afgewezen.

Ook met Grey had de ambassadeur over deze quaestie een onder-
houd. De leider van „Buitenlandsche Zakenquot; meende ook, dat de zaak
indertijd niet verder was gekomen omdat Duitschland niet van zijn vloot-
programma wilde afwijken. Metternich antwoordde, dat een ver-
langzaming van den bouw ook binnen de grenzen der wet mogelijk ware
geweest, doch dat Engeland de Duitschers niet in de gelegenheid had ge-
steld hun plannen te ontvouwen.^) Hoewel Duitschland\'s vertegenwoor-
diger verklaarde, dat hij „keineswegs die Absicht verfolgte, ihm (Grey)
die Wideraufnahme der Verhandlungen nahezulegen,quot; duurde het, tot
schrik van Von Schön,\'*) evenwel niet lang, of van Engelsche zijde
werden pogingen in het werk gesteld de besprekingen, die toch zonder
vooruitzichten zouden zijn, te hervatten. Op 29 Juli zond Grey een
memorandum aan Goschen, dat hij bij gelegenheid maar eens aan
Bethmann Hollweg moest geven.

Op H Augustusquot;) overhandigde de ambassadeur, wien „an under-
standing satisfactory to both countries for the moment rather hopelessquot; \')
toescheen, het document aan den rijkskanselier. Nadat eerst geconstateerd
Was, dat de Duitsche vlootwet niet veranderd kon worden, bevestigde de
Britsche regeering dat er binnen het kader dezer wet wel een wijziging
van het bouwprogramma mogelijk was. waardoor evenwel ,.the gross
naval expenditure would finally be the same.quot;-quot;^) Desalniettemin ver-
klaarde zij, tegen de meening van Grey in, van het principe uitgaand:
beter iets dan niets,quot;) dat zij bereid was over de laatste mogelijkheid
van gedachten te wisselen.

De beste oplossing vond het Britsche kabinet evenwel een overeen-

1)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10397.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10397; Br. Doc. VI. no. 382.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10397.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10398.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 387.

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10401; Br. Doc. VI. no. 393.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 391.

8)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10401; Br. Doc. VI. no. 387. cnclosurc.

9)nbsp;Br. Doc. VI, no. 392.

-ocr page 126-

komst, die op de belofte gebaseerd zou zijn, „that the German Naval
Programme should not be increased, accompanied by an exchange of
information from time to time between the two Admiralties, which, without
revealing those details that are never disclosed, would satisfy each that
they were kept informed of the actual progress of shipbuilding in the
yards of the other country.quot;^) Men meende dat een dergelijk accoord
van grooten invloed op de verstandhouding tusschen de beide volkeren
zou zijn. Zou hierdoor een aangename stemming zijn ontstaan, dan zou
„an arrangement of minor mattersquot; zeer vergemakkelijkt worden en zou
men zelfs eventueel tot een vermindering van de uitgaven voor de vloot
kunnen komen. Feitelijk stond er dus niets nieuws in dit document. Boven-
dien werd er ook opnieuw in verklaard, dat Engeland op politiek gebied
geen formule zou kunnen aanvaarden, welke zijn vriendschap met de
andere mogendheden in gevaar bracht, doch dat wel verzekerd kon wor-
den, dat de ententes niet tegen Duitschland gericht waren en dat ook het
Vereenigd Koninkrijk zelf geen vijandige gevoelens jegens het Duitsche
rijk koesterde.

De kanseher, die zeer verheugd was dat Engeland den draad der be-
sprekingen weer opgevat had, wilde natuurlijk niet terstond zijn meening
over het memorandum uiten. Goschen wist evenwel dadelijk, dat
Bethmann wel gaarne zou willen vernemen, wat Engeland zou doen
als Duitschland beloofde zijn vlootprogramma niet verder uit te breiden.-)
Hij vertelde den kanselier daarom, dat Engeland den bouw van zijn vloot
eveneens zou beperken, zoodra het de Duitsche plannen nauwkeurig zou
kennen. Bethmann was met dit antwoord evenwel niet tevreden en
verlangde te weten, hoe ver de Engelsche beperking zou gaan. Opnieuw
kreeg hij te hooren, dat dit van de andere mogendheden afhing, daar
Engeland aan den Two-Power-Standard zou blijven vasthouden.®)

Voor het plan, dat de beide Admiraliteiten elkander over den stand
van den vlootbouw zouden inlichten, voelde de kanselier nog niet veel;
dat was z.i. nog steeds een quaestie die de vloot-experts maar moesten
uitmaken. Over de vermindering van het tempo bleef Bethmann zich
in vrij vage termen uitlaten. Z.i. zou niet de vlootwet, doch alleen het
vlootprogramma er eenigszins door veranderd worden, doch ook hierover
zouden de marine-deskundigen het eens moeten worden.

Evenmin als aan Von Bethmann Hollweg de Engelsche tege-
moetkoming erg duidelijk was geweest, begreep de Keizer hoe de Engel-
schen over reciprociteit konden praten, zonder dat zij een definitief vastge-

1)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10401; Br. Doc. VI, no. 387, enclosure.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 393. no. 395.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 395.

-ocr page 127-

stelde vlootwet bezaten.^) Zijn afkeer tegen de mededeelingen, door en
aan de marine-attachés, was evenwel geheel verdwenen. Het politiek
verdrag, dat Bethmann op het oog had, moest z.i. uitgebreid worden.
Wilde de Engelsche regeering het Duitsche plan om met haar een entente
aan te gaan aan Parijs en Petersburg mededeelen, dan eischte de Keizer,
dat Duitschland in de Fransch-Russisch-Engelsche entente zou worden
opgenomen, waaruit blijkt hoe Aveinig het Britsche standpunt, dat de
„Balance of Powersquot; tot eiken prijs gehandhaafd moest worden, nog tot
hem was doorgedrongen.

Eveneens moest men een overeenkomst aangaan betreffende een in
sommige quaesties algemeen te volgen politiek w.o. die van vrijhandel.
Indien Engeland zijn Indische bezittingen gegarandeerd wilde hebben,
moest Duitschland hetzelfde voor Elzas-Lotharingen eischen, meende de
Keizer, wat gepaard zou moeten gaan met een „Versprechen der Rücken-
deckung, eventuell maritimer Hülfe.quot;

Ook Tirpitz stond niet afwijzend tegenover een uitwisseling van
mededeelingen over den bouw van de vloot. Zijn grootste vrees was
echter, dat Engeland van een tegemoetkomende houding van Duitschland
tot nadeel van dit Rijk profijt zou trekken. Wat de Britsche Admiraliteit
door haar attaché te weten wilde komen, vertelde deze op 24 Augustus
aan V o n T i r p i t
2. Captain Watson, de opvolger van Heath als
marine-attaché, had de wenschen van het ministerie van Marine schrifte-
lijk opgesteld en deze bij zijn eerste opwachting bij Von Tirpitz
overhandigd. In het kort kwamen zij hierop neer, dat men het aantal en
den aard van de te bouwen schepen elkander zou mededeelen. Daaren-
boven zouden ook de data van de kiellegging bekend gemaakt worden,
zoowel als de data, waarop de schepen voor het proefstoomen afgeleverd
Zouden worden. Over den aard van de bewapening zou men ook waar-
schijnlijk wel inlichtingen willen verstrekken, mits Duitschland natuurlijk
hetzelfde deed. Tevens vertelde Watson, tot groote geruststelling van
den admiraal, dat hij alle mededeelingen strikt getrouw zou overbrengen,
en dat deze niet alleen aan Mc Kenna, doch tevens aan den Sealord
Wilson, die in December van het vorige jaar Sir John Fisher
^as opgevolgd, zouden worden voorgelegd. \') Deze admiraal Wilson
stond, in tegenstelling met zijn voorganger, in hooge achting bij den chef
Van het Duitsche departement van Marine.

Op 14 September 1910 was Bethmann\'s antwoord op het Engel-
sche memorandum, dat hij op den 14den van de vorige maand had gekre-

\') Gr.nbsp;Pol. 28, pag. 353 cn pag. 354, Schlussbcmcrkung dcs Kaisers.

2)nbsp;Gr.nbsp;Pol. 28, no. 10405.

3)nbsp;Gr.nbsp;Pol. 28, no. 10405, Anlagc I; Br. Doc. VI, no. 397, cnelosurc 3.
Gr.nbsp;Pol. 28, no. 10405, Anlagc II; Br. Doc. VI, no. 397, enclosure 2.

-ocr page 128-

gen, voltooid.^) Goschen, die rustig zijn verlof in de buurt van
Klagenfurth genoot, was echter weinig nieuwsgierig naar hetgeen de
Berlijnsche regeering te vertellen had en schreef op den 26sten naar de
Wilhelmstrasse, dat hij hoogstwaarschijnlijk niet vóór half October op
de Ambassade zou zijn teruggekeerd.-) Om niet den indruk te wekken,
als werd door de Duitsche staatslieden het antwoord op de lange baan ge-
schoven, vond de referendaris S t e m r i c h het noodig Metternich
te verwittigen, dat het antwoord reeds lang klaar lag. Toen Goschen
reeds op 6 October terug was gekomen, duurde het zelfs nog een kleine
week voordat hij zich naar de Wilhelmstrasse begaf om het Duitsche
document in ontvangst te nemen. Toen de ambassadeur eindelijk, na
voorafgaande uitnoodiging daartoe, op 12 October^) het antwoord-memo-
randum kwam halen, werd hem eerst nog eens duidelijk gemaakt, dat
Engeland feitelijk overal aan de Duitsche expansie moeilijkheden in den
weg legde.quot;) De Keizer schreef zelfs, dat ,.wirtschaftlich der Krieg mit
England und der Entente in vollstem Gangequot; quot;) was, doch desalniettemin
had hij alle hoop, dat Groot-Brittannië met het Duitsche rijk als verdediger
van de politiek der open deur, schouder aan schouder zou willen staan.
S t e m r i c h merkte evenwel terecht op, dat zulks een ommekeer van de
geheele buitenlandsche politiek van het Vereenigd Koninkrijk zou betee-
kenen, en dat z.i. ,,für einen so radikalen Frontwechsel die englischen
Staatsmänner noch nicht zu habenquot; waren.

In het memorandum werd ten eerste vastgesteld, dat men niet afwijzend
tegenover „einen gegenseitigen Nachrichtenaustausch über den jeweiligen
Stand der beiderseitigen Schiffsbautenquot;®) stond. Wel werd nog gaarne
een antwoord op de vraag tegemoet gezien, welke tegenprestatie van
Engelsche zijde te verwachten zou zijn, daar Duitschland zich anders niet
formeel zou kunnen binden ,.auf eine Ausdehnung des Flottengesetzes zu
verzichten.quot; Nadrukkelijk werd in het memorandum geconstateerd, dat de
door de Britsche regeering gewenschte onderbreking der onderhandelin-
gen, de oorzaak was geweest, dat de beide departementen van Marine
nog niet van gedachten hadden gewisseld. Opnieuw stelde het document
vast. dat, voor een eventueel verdrag betreffende de vloot, goede en
verzekerde wederzijdsche betrekkingen een onafwijsbare eisch waren. Dat

1)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10406.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10410.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10411.

4)nbsp;Br. Doe. VI. no. 399 geeft als datum der overhandiging 12 Oct. aan. Br. Doe. VI.
no. 400 vermeldt dat dit den llden gesehieddc. terwijl Gr. Pol. 28, no. 10416 als datum
den 13den aangeeft.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10417.

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10412.

7)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10415.

8)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10416; Br. Doe. VI. no. 400. enclosure.

-ocr page 129-

een goede verstandhouding het best door een politieke overeenkomst
gegarandeerd kon worden, werd eveneens in het Duitsche stuk betoogd,
terwijl de hoop werd uitgesproken, dat Engeland hierover van gedachten
20U willen wisselen, waardoor tenslotte een voor beide partijen bevredi-
gende formule gevonden zou kunnen worden.

In het memorandum werd dus met geen woord over de Engelsch-
Duitsche tegenstelling in het algemeen gesproken, doch tijdens het onder-
houd tusschen Bethmann en Goschen had deze feitelijk den
hoofdschotel van het gesprek uitgemaakt. De kanselier betreurde, dat de
verstandhouding niet meer van dien aard was als zij in vroeger jaren
was geweest. Dit kwam, zoo merkte hij terecht op, niet alleen door de
Duitsche vloot, ,,but there were other and stronger causes which were
more than sufficient to produce whatever irritation might be felt in
Germany against England.quot;^) A1 verzekerde de Britsche regeering dat
haar ententes met Frankrijk en Rusland niet tegen Duitschland gericht
vi/aren, zij zou haar oogen niet kunnen sluiten voor het feit, dat ,,British
Foreign Pohcy in its general tendency followed a course opposed to that
of Germany, often even in cases when British and German interests were
more or less identical and called for co-operation.quot; In Algeciras, Perzië,
bij den Bagdad-spoorweg en bij de daarmede samenhangende Turksche
leening, constateerde Bethmann, had Duitschland de Britten tegen-
over zich gevonden. Om zijn lijstje met klachten vol te maken, bracht de
kanselier nog bezwaren te berde tegen de houding van de Engelsche
diplomaten ten opzichte van hun Duitsche collega\'s. Ook over het feit,
dat Sir Ernest Cassel iets van de Engelsch-Duitsche besprekingen
van het vorige jaar scheen af te weten, toonde Bethmann zijn mis-
noegen aan Sir Edward Goschen. Als laatste strophe van zijn
klaagzang klonk beschuldigend: „I maintain, that if the.British people had
not been taught bij their Governments to regard Germany as an ennemy,
the expansion of the German Fleet would have caused them as little
anxiety as the expansion of the Navy of the United States.\'\'

Zou men uit het bovenstaande kunnen opmaken, dat het gesprek een
weinig aangenaam verloop had gehad, het tegendeel was waar. ,,The
catalogue of grievances,quot; zooals Goschen Bcthmann\'s klachten
noemde, las de laatste op uit „voluminous notes which he had before him.quot;
Heele gedeelten werden echter dikwijls door den kanselier afgerateld en
over sommige klachten liep hij zelfs als het ware heen.®) De aanteeke-
ningen, waaruit Bethmann zijn grieven tegen de Engelsche politiek

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 400; Gr. Pol. 28. no. 10417.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10407.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 401.

-ocr page 130-

had geput, waren door K i d e r 1 e n opgesteld. Twee dagen later wer-
den deze, op verzoek van Goschen, door K i d e r 1 e n aan Mr. Sey-
mour, secretaris van de Britsche ambassade, in het Fransch gedicteerd.

Begrijpelijkerwijze had het onderhoud van 12 October in Londen een
weinig gunstigen indruk verwekt. Vooral de bewering van Bethmann,
dat de Engelsche regeering de oorzaak ervan was, dat haar volk Duitsch-
land als zijn vijand had leeren beschouwen, werd natuurlijk niet erg in
dank aangenomen.

Het leek Crowe het beste, dat men de Duitsche regeering precies
zou laten weten, wat volgens het Britsche kabinet de inhoud van een
vlootaccoord zou moeten zijn. Duitschland zou hiertegenover zwart op
wit moeten mededeelen, wat het in een politieke overeenkomst opgenomen
wilde, zien.®) Voordat men evenwel aan Goschen uit Londen liet
weten, dat men over B e t h m a n n\'s uitlatingen niet erg verheugd kon
zijn, had de ambassadeur een onderhoud met den Keizer, ter gelegen-
heid van de overhandiging van zijn nieuwe geloofsbrieven, in verband
met de opvolging van Koning Edward door George V.

Goschen kreeg hierbij voor het eerst te hooren, dat Duitschland
represaille-maatregelen zou gaan nemen als Engeland een dozijn schepen
per jaar op stapel zou gaan zetten. „I will never consent,quot; zeide de
Keizer, „to bind myself not to add to my existing programme.quot;quot;) Dit
was dus tegen alle vroegere beweringen van Metternich in, die
steeds had moeten verkondigen, dat het Duitschland onverschillig was,
hoeveel schepen men op de Britsche werven zou bouwen. Ook klopte
\'s Keizers opmerking niet met de plannen van Bethmann, die immers
wel een vlootaccoord wilde sluiten, mits er een belangrijke Engelsche
tegenprestatie tegenover stond. De overige mededeelingen, die de Keizer
deed, waren alle geheel in de lijn van B e t h m a n n\'s woorden, op
12 October tot Goschen geuit. Toen deze aan Kiderlen om op-
heldering vroeg over \'s Keizers uitlatingen, trachtte de minister hem gerust
te stellen door de verklaring, dat de Keizer bedoeld had ,,that he could
not bind himself not to add to the existing Naval Programme without a
previous understanding such as would prove to him our,quot; (i.e. British)
,,friendly intentions.quot;quot;\')

Hoewel men uit \'s KeizerS beweringen niet direct zou opmaken, dat

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 420.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, pag. 368, noot; Br. Doc. VI, no. 420, cnclosurc.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 400, minute by Crowc.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 406.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 182, meldt abusievelijk, dat de Keizer op 17 Octo-
ber het onderhoud met Goschcn had, terwijl het in werkelijkheid op 16 October
plaats vond.

6)nbsp;Br. Doc. VI. no. 403; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 183.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 403. P.S.

-ocr page 131-

hij evenals zijn kanselier en vele andere Duitschers ten zeerste naar een
overeenkomst met Engeland verlangde, was zulks toch wel het geval.
Ook in het Vereenigd Koninkrijk ontbrak deze wil geenszins, al wilde
men daar niet gaarne de tijden van vóór 1900 terug hebben, zooals dat in
de Wilhelmstrasse het geval was. De Duitsche vloot baarde den Britten
toen wel is waar nog geen zorgen, doch Duitschland oefende constant druk
op Engeland uit en poogde van iedere moeilijkheid, waarin de Engelschen
gewikkeld werden, op koloniaal gebied profijt te trekken. Dat de vloot-
quaestie niet de allervoornaamste oorzaak, hoewel zeer zeker een der
belangrijkste factoren van de Britsch-Duitsche tegenstelling uitmaak-
te, was de meening van,beide Regeeringen, Volgens de Engelsche opvat-
tingen waren het ,,the political ambitions of the German Government and
nation which (are) were the source of the mischief,quot; volgens de Duit-
schers was het de doelbewuste Britsche „Politik der Einkreisungquot; die
den toestand ondragelijk maakte.

Eerst einde October zeide Grey tot Metternich, dat hij het
met de beweringen van Bethmann niet eens was, doch dat hij wegens
uitstedigheid van Asquith nog niet op het Duitsche memorandum
van 12 October kon antwoorden.^) Het duurde nog tot 23 November,
voordat G r e y in een langen brief het standpunt der Britsche regeering
aan Sir Edward Goschen uiteenzette. quot;)

Vóór dien had hij hem echter laten weten, \') dat „the German sugges-
tion that France and Russia ought to become parties to a naval-agree-
mentquot; hem zeer welkom was, Z.i. zou een vloot-overeenkomst waardeloos
zijn, als niet het Duitsche rijk plus zijn bondgenooten, zoowel als de drie
Entente-mogendheden er hun handteekening onder gezet zouden hebben.
Indien men „treading on French corns with regard to Alsace and Lor-
rainequot; kon voorkomen, geloofde hij wel, dat vijf van de zes mogendheden
voor een beperking van de uitgaven voor de vloot zouden gevoelen, daar
deze geen van allen plannen tot een vergrooting hunner macht koesterden
en alle vijf vredelievend waren. Of de zesde mogendheid, i.e. Duitschland,
er echter voor zou voelen, betwijfelde hij, daar ,,on Germany\'s part such
an agreement would mean the renunciation of ambitions for the hegemony
of Europe.quot; De wijze waarop men echter in Berlijn zoo\'n eventueel voor-
stel op zou nemen „would (will) be a test of whether she really desired(s)
peace and security from all attack for herself.quot; Door dit briefje aan
Goschen kwam weer zeer duidelijk het Britsche wantrouwen ten op-
zichte van Duitschland\'s bedoelingen tot uiting,

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 404, (c),

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10419.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 414.

4)nbsp;Grcv. Dl. I, pna. 255/256; Lutz: „Lord Grey und der Weltkrieg , pag.
135/136.

-ocr page 132-

Op 15 November kreeg Metternich van zijn Regeering verlof,
den Engelschen de data van aflevering van de verschillende dreadnoughts
en pantserkruisers schriftelijk over te leggen, welke hem, naar aanleiding
van A s q u i t h\'s redevoering in Juli, op 8 Augustus waren toegezonden. quot;)
Hoewel G r e y de mededeeling, die hem op 19 November gedaan werd,
.in dank aanvaardde, zeide hij dat „there was a difficulty in making
public use of it,quot; daar hij nog steeds bij zijn oude bezwaar bleef, dat
Duitschland niet beloofde zijn bouwtempo niet te zullen versnellen. Hij
zou er daarom den voorkeur aan geven de Engelsche gegevens te ge-
bruiken.

Eerst op den Isten December kwam Goschen eindelijk tegenover
Bethmann op hun besprekingen van 12 October terug. Het gesprek
werd van de zijde van den ambassadeur gevoerd aan de hand van G r e y\'s
brief van den 23sten November. Hij deelde mede, dat men in Londen
nog niet op het memorandum in kon gaan, daar het Britsche kabinet de
voornaamste punten er van, namelijk de condities voor een vlootaccoord
en den juisten vorm, welken een algemeene politieke overeenkomst zou
moeten aannemen,^) nog zeer grondig bestudeeren moest. Grey had
er echter, zooals boven vermeld, zijn oordeel reeds in zeer groote trekken
over uitgesproken. Tot B e t h m a n n\'s groote tevredenheid vertelde de
ambassadeur hem echter, dat men in Londen zeer verheugd was over
zijn bereidwilligheid om mededeelingen over de vorderingen in den vloot-
bouw te doen, welk bericht ook Metternich reeds naar Berlijn ge-
zonden had.

De mededeeling van Goschen, dat Grey ernstig aanstoot had
genomen aan B e t h m a n n\'s uitlating, dat de Britsche regeering de
oorzaak ervan was, dat haar volk Duitschland als zijn vijand had leeren
beschouwen, schokte den kanselier. Hij betwijfelde, dat hij een dergelijke
uitdrukking had gebezigd, doch legde tevens uit, dat hij tot deze con-
clusie had kunnen komen door eenige redevoeringen van Mc K e n n a
en andere Britsche staatslieden; Goschen sprak echter tegen dat
bedoelde speeches in een voor Duitschland onaangenamen toonaard ge-
steld waren. In K i d e r 1 e n\'s Fransch dicté aan Seymour stond
evenwel letterlijk: ,,si Ie peuple anglais n\'avait pas appris par ses gouver-
nants de considérer l\'Allemagne comme l\'ennemi, il ne se serait pas ému
de l\'agrandissement de la flotte allemande,quot; hetgeen de Duitsche mi-

1)nbsp;Gr. Pol. 28. pag. 348, noot 3.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10400.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10422: Br. Doc. VI. no. 413.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 417f Gr. Pol. 28, no. 10425.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10422.

6)nbsp;Br. Doc. VI. no. 420, cnclosurc.

-ocr page 133-

nister, zooals onmiddellijk zal blijken, ontkende gezegd te hebben,^)

Om de zaak op te helderen, beloofde K i d e r 1 e n aan den ambas-
sadeur, dat hij hem de Duitsche aanteekeningen zou laten zien, die den
kanselier tot leiddraad hadden gediend en die tevens de basis van het
dicté aan Seymour hadden gevormd. Ook de andere klachten van
den kanselier werden in overeenstemming met Grey\'s instructiesquot;) door
Goschen met hem besproken. De opmerkingen van Goschen
moesten niet opgevat worden „as dictated by a spirit of recrimination or
controversy, but rather as a clearing of the air,quot;^) zooals Grey ge-
schreven had. Bethmann deed zulks ook niet en was verheugd, dat
de ambassadeur de Duitsche grieven even openhartig behandelde als
hij ze zelf had uitgesproken. Sir Edward vertelde hem, — na eerst
nog uiteen gezet te hebben, dat de Britsche regeering tegen een onaan-
genamen toon in de pers niets kon doen —, dat men in Londen het zeer
betreurde, dat de „legitimate defence by His Majesty\'s Government of
important British interests or the fulfillment of treaty obligations to
which Great Britain was (is) solemly pledgedquot; door Duitschland als een
„opposition to German plans and desiresquot; werd opgevat. Dat Engeland
wel degelijk in quaesties met Duitschland, waarin de beide Rijken geen
tegengestelde belangen hadden gehad, had willen samenwerken, — o.a. bij
de Macedonische quaestie en het Cretensische probleem —, poogde Go-
schen den rijkskanselier duidelijk te maken. Ook aan de klacht over
de houding der Britsche diplomatieke vertegenwoordigers tegenover hun
Duitsche collega\'s ontnam Sir Edward allen grond, zoodat Beth-
mann hierop niet verder inging. Alle bezwaren over Engeland\'s houding
bij de Perzische-, Bagdad- en Turksche aangelegenheden liet Goschen
eveneens de revue passeeren.

Daar deze vrij ingewikkeld waren, vroeg Bethmann nu op zijn
beurt om G o s c h e n\'s aanteekeningen, opdat hij op de Kanselarij een
en ander nog eens rustig kon overdenken. Den volgenden dag had hij
deze reeds in zijn bezit. \')

Bij het afscheid van G o s c li c n drukte Bethmann, die tijdens de
geheele conferentie weer een zeer welwillende houding had aangenomen,
nog eens zijn blijdschap uit over het feit, dat men tegenwoordig zoo
openlijk alle quaesties tusschen Engeland en Duitschland kon bespreken.

In een belangrijke rede, door den kanselier op 10 December 1910 in den
Rijksdag gehouden, roerde hij de Engelsch-Duitsche verstandhouding
aan. Nadat hij eerst had vastgesteld, dat Engeland de Duitsche regeering

1)nbsp;Br. Doe. VI. no. 419. no. 420.

2)nbsp;Br. Doe. VI. no. 414.

3)nbsp;Br. Doe. VI. no. 417.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10425, Anlage.

-ocr page 134-

nimmer met officieele voorstellen was genaderd waarop zij ja of neen had
moeten zeggen, gaf hij echter duidelijk den wensch te kennen met Enge-
land in het reine te komen. „Eine offene und vertrauensvolle Aussprache
und darauf folgende Verständigung über die gegenseitigen wirtschaftli-
chen und politischen Interessen der beiden Länder,quot; noemde hij ook thans
„das sicherste Mittel zur Beseitigung jeglichen Misstrauens wegen des
gegenseitigen Kräfteverhältnisses zu Wasser und zu Lande.quot; Alleen
reeds een voortzetting „eines zwanglosen und vertrauensvollen Gedan-
kenaustauschesquot; was z.i. een garantie voor de goede bedoelingen aan
weerszijden en zou op den duur het wantrouwen kunnen verdrijven.
M e 11 e r n i c h had reeds op 19 November den inhoud van B e t h-
mann\'s rede aan Grey medegedeeld,quot;) omdat de kanselier gaarne
wilde weten of zijn uitlatingen geen bezwaar in Londen zouden ontmoeten.
Zes dagen na B e t h m a n n\'s rede werden de, door Kiderlen op
den eersten December beloofde aanteekeningen aan Goschen over-
handigd.®) Er bleek werkelijk uit, dat in de oorspronkelijke notities \'*) de
beleediging, dat het Britsche volk van zijn Regeering geleerd had het
Duitsche rijk als zijn vijand te beschouwen, niet had gestaan. Hierdoor
bleef het volkomen onopgehelderd hoe Goschen aan zijn bericht
dienaangaande en Seymour aan den gewraakten zin in zijn dicté was
gekomen. Desalniettemin wilde Grey de quaestie maar liever laten
rusten om geen nieuwe moeilijkheden te veroorzaken.\'\'\') Bethmann
beweerde bij de overhandiging, dat men hem in Engeland verkeerd be-
grepen had. Had hij den eersten keer, zooals vermeld werd,quot;) betwijfeld,
dat hij de ernstige beschuldiging aan het adres van de Engelsche regee-
ring geuit had, ditmaal ontkende Bethmann het beslist. Thans zeide
hij, dat de gewraakte uitlating niet met zijn opinie strookte. Ook sprak
hij tegen, dat hij zich beklaagd had over ,,the
political support given by
His Majesty\'s Government to that of France at Algeciras.quot; Hij had
slechts geprotesteerd tegen de afwijzende houding der Engelschen ten op-
zichte van het Duitsche standpunt, dat zich verzet had tegen ,,die auf eine
wirtschaftliche Monopolisierung des Landes gerichteten französi-
schen Bestrebungen.quot;*^) Over deze quaestie, alsmede over de vraag-
stukken, die de Bagdad-spoorlijn en Perzië betroffen, werden door B e t h-

1)nbsp;Schulthcss, 1910, pag. 43?/433; Gr. Pol. 28, no. 10420; Br. Doc. VI, no. 412,
cnclosurc; Br. Doc. VI, no. 422.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 412; Gr. Pol. 28, no. 10421.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 424.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10417; Br. Doc. VI, no. 424, cnclosurc 2.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 421.

6)nbsp;Zie hiervóór, pag. 116.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 424, ..politicalquot; aldaar cursief gedrukt; Gr. Pol. 28. no. 10426.
aldaar gespatieerd.

8)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10426, „wirtschafthchequot; aldaar gespatieerd.

-ocr page 135-

mann eenige aanteekeningen overhandigd, welke Goschen denzelf-
den dag aan zijn Regeeriiig te Londen zond.

Onderwijl was in Engeland de binnenlandsche politieke toestand weer
verre van rooskleurig geworden. De verwerping door de Lords van
Lloyd Georg e\'s financieele voorstellen in het vorige jaar, een ver-
werping, die tegen alle tradities in was, had ernstige gevolgen gehad.
Het recht van veto wilden de liberalen nadien aan het Hoogerhuis ont-
nemen. Onder deze leuze hadden, zooals bekend is, in het begin van 1910
de verkiezingen plaats gehad. . Door het nieuwe Lagerhuis was daarna in
April een wet aangenomen, die den Pairs niet alleen het recht van veto
ontzegde ten opzichte van financieele wetten, doch waarin tevens bepaald
werd, dat alle wetsvoorstellen, die door het Lagerhuis in drie opeenvol-
gende zittingen waren aangenomen, ondanks verwerping door de Lords,
van zelf wet zouden worden, wanneer er twee jaren tusschen de eerste
behandeling en de laatste aanneming verstreken waren.-) Daar het
Hoogerhuis niet van zins was zich aan banden te laten leggen, doch er
zich evenzeer van bewust was, dat er bij een verwerping van de veto-wet
een heftig conflict zou rijzen, poogde het de zaak in der minne te schikken.
Toen een gemengde commissie uit beide Huizen na een beraadslaging van
bijnavijf maanden het evenwel nog niet tot een oplossing dezer constitutio-
neele quaesties had gebracht, zag de Regeering zich genoodzaakt opnieuw
verkiezingen uit te schrijven. Had men in Duitschland verwacht, dat men
hierbij weer eenige anti-Duitsche fanfares ten beste zou geven, het viel
erg mee. Lord Grey gebruikte®) zelfs de door Metternich ver-
strekte gegevens betreffende den Duitschen vlootbouw. \') al had de
attaché te Berlijn deze niet geheel juist genoemd.quot;\') De Regeering had van
de Duitsche cijfers geen gebruik willen maken, om geen tegenspraak op
te wekken, doch als particulier persoon had G r e y ze tijdens de ver-
kiezingen ettelijke malen benut. Behalve door B a 1 f o u r werden ook
weinig of geen agitatorische redevoeringen gehouden. Men scheen zich
aan het Duitsche programma te gewennen, zocht er in ieder geval geen
duistere bedoelingen meer achter en zelfs Mc Kenna had durven be-
^veren. dat de Britsche vloot nog nimmer zoo\'n groot overwicht had gehad
als thans.quot;)

Door de verkiezingen was het antwoord op het Duitsche memorandum
van October j.1. natuurlijk vertraagd. Ook toen de uitslag, — waaruit
bleek, dat de samenstelling van het Parlement niet noemenswaard was

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 424. enclosure 1.

2)nbsp;Annual Register, 1910, pag. 111.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10427 en pag. 386, noot.

4)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10422; Br. Doc. VI. no. 413.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 416. enclosure 2,

6)nbsp;Gr. Pol. 28. pag. 386/387, noot; Annual Register. 1910. pag. 217.

-ocr page 136-

veranderd , op 20 December bekend werd, werd een antwoord niet
direct naar Berlijn gezonden. Eerst in Januari zou de ministerraad weer
bijeen komen en tot dien tijd zou Grey overwegen, welke ontwerp-
nota hij aan zijn collega\'s zou voorleggen. Eerst wilde de minister
echter precies weten, of „the adhesion of the German Government to the
idea of the exchange of information between the German and British
Admiralties was dependent upon a political formula.quot;-)

Tot zijn vreugde kon Metternich hem mededeelen, dat de Duit-
sche toezegging ,.bedingungslos und ohne Einschränkungenquot; gegeven
was.®) Was dit een geruststelling voor hem, de verlangde politieke for-
mule bleef hem echter, met het oog op de Fransche en Russische gevoe-
ligheden, zorg baren. Hij wilde wel gaarne tot overeenstemming met het
Duitsche rijk komen, doch zonder de goede verstandhouding met de
Entente-mogendheden in gevaar te brengen. De ambassadeur poogde
hem gerust te stellen, door op te merken, dat beide Europeesche groepen
zeer wel tot elkander gebracht konden worden, mits Frankrijk geen re-
vanche-ideeën koesterde. Metternich\'s bewering hielp echter niet
veel en Grey vertelde hem dan ook een maand later, dat het nog wel
even zou duren voor Duitschland antwoord kreeg op het memorandum. \'*)
De opinie van den Britschen minister was, „that the real guarantie of
peace would be that Germany should exchange with England (us)
something which she (Germany) could also exchange with Russia and
France.quot; Sir Arthur Nicolson, die op 28 Juni van het vorige
jaar opvolger van Hardinge was geworden,quot;) was het hier geheel
mee eens. Hij wilde daarom tot een zoo elastisch mogelijke overeenkomst
met Duitschland geraken, doch was van plan „to press very hard that in
any case Goschen should (shall) not be authorized to deal with the
larger questionsquot; (i.e. politieke formule en beperking van den vlootbouw)
,.until we have come to an agreement in respect to the minor one of
exchange of naval information.quot; \'\')

Eerst in Februari 1911 was een commissie gevormd, die de mogelijk-
heid van een politieke formule en de vlootquaestie moest bestudeeren.
Behalve den Premier en Sir Edward Grey hadden Lloyd George.
Lord John Morley of Blackburn, sedert 1910 Lord President
of the Council, Lord Crewe, minister voor Indië en R u n c i m a n.

1)nbsp;Annual Register, 1910, pag. 264.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 425.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 425; Gr. Pol. 28. no. 10427.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10428.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 429.

6)nbsp;Zulks wegens dc benoeming van Lord Hardinge of Pens hurst (Sir
Charles Hardinge) tót onder-Koning van Indie. Annual Register, 1910. aldaar
Chronicle, pag. 21.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 440.

-ocr page 137-

oud-secretaris van het departement van Financiën, hierin zitting geno-
men. Merkwaardig genoeg scheen men het overbodig te vinden, dat
de Admirahteit in dit comité eveneens vertegenwoordigd was. Het is
begrijpelijk, dat de heeren niet spoedig eensgezind waren over de houding
die men tegenover de Duitsche wenschen zou moeten aannemen.. N i-
c
O I s O n, die een vurig aanhanger van de entente-politiek was, hield zijn
hart vast, dat men Duitschland te ver tegemoet zou komen en daardoor
uit het oog zou verliezen, dat „in any case reduction of armaments was
a vital point, even if it did not precede the question of any political
agreement.quot; Wei is waar was N i c o 1 s o n niet erg bang voor Grey,
„who was (Grey is) perfectly sound on the whole matter,quot; doch de
drang bij vele leden van het ministerie naar een aangename verstand-
houding met Duitschland, bijna ten koste van alles, baarde hem zorg.

Terwijl men in Londen zich dus met de voornaamste punten van
Bethmann\'s memorandum bezig hield, waren naar Goschen de
eerste aanwijzingen gezonden om de quaestie der marine-attachés tot
oplossing te brengen. Daar Lord Grey bang was. dat Duitschland zou
terugkrabbelen bij de gedachte aan een geteekend document, was hij
tevreden met een uitwisseling van nota\'s in den meest eenvoudigen vorm:
„but there should be some document, which could be (can be) made
public.quot;\'-) De zaak zou nu wel is waar niet spaak loopen als Duitschland
zich beslist tegen een onderteekend document verklaarde, doch het effect
zou er veel kleiner door worden. Gaarne ontving hij nog even bericht
van Goschen, aan welken vorm deze laatste den voorkeur gaf. Bij
zijn antwoord moest hij evénwel goed in het oog houden, dat het doel
van de Britsche regeering was. ..that any understanding should be based
upon some precise document.quot; Grey had het liever ..precise and
bindingquot; genoemd, doch de Admiraliteit scheen de oorzaak te zijn. dat
het woord „bindingquot; niet gebruikt werd.

Had Tirpitz liefst de politici buiten iedere onderhandeling gelaten,
ja zelfs Bethmann verweten, dat deze ..Marinequot; zelf zooveel moge-
lijk wilde uitschakelen. \') in Engeland wilde men den attaché wel bij de
besprekingen betrekken, doch de marine-deskundigen moesten toch zoo
lang mogelijk achteraf gehouden worden.quot;) De hoofdzaken had dan ook
G O s c h e n. en niet Watson met de Duitsche diplomaten te regelen. quot;)

Het Engelsche departement van Marine had aan Downing Street te
kennen gegeven, dat het naar de afmetingen der te bouwen schepen, hun

1)nbsp;Br. Doe. VI. no. m

2)nbsp;Br. Doe. VI. no. 427.

3)nbsp;Br. Doe. VI. no. 428 cn noot 2.

4)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., png. 181/182.

5)nbsp;Br. Doe. VI. no. 431.

6)nbsp;Br. Doe. VI, no. 428.

-ocr page 138-

bewapening, bepantsering, snelheid en aantal paardekrachten, alsmede
naar de data van kiellegging en van voltooiing der schepen het meest
nieuwsgierig was. Dat de Sealords zich tot de Britsche politici en niet
via W atson tot Von Tirpitz wendden, zooals in Augustus 1910
het geval was geweest, was het gevolg van het feit, dat het Foreign
Office het departement van Marine te verstaan had gegeven, dat de
besprekingen tusschen de politici en diplomaten moesten worden gevoerd
en dat later de kleine details dan wel tusschen de marine-deskundigen
geregeld zouden kunnen worden. ^) De overeenkomst, waarin deze wen-
schen vervat moesten worden, zou zóó soepel moeten zijn, dat er ook
andere artikelen in opgenomen zouden kunnen worden, welke in verband
met de ontwikkeling van den scheepsbouw en door verdere veranderingen
later de aandacht zouden kunnen gaan vragen. Met het oog op gevoe-
ligheden van derden, gaf Goschen voor de regeling van het uitwisselen
der mededeelingen den voorkeur aan nota\'s boven een formeel document.

Op 7 Februari 1911 had hij over deze quaestie een onderhoud met
Bethmann. De laatste prefereerde eveneens,een nota-wisseling boven
een meer officieel stuk, doch moest eerst nog Von Tirpitz over
het verlanglijstje der Britten raadplegen. De Engelsche wenschen kreeg
de kanselier den volgenden dag in den vorm van een aide-mémoire toe-
gezonden.Hierbij was bovendien de wensch te kennen gegeven, „that
the Naval Attachés of the Embassies in London and Berlin should be
permitted to visit periodically Government and private shipbuilding yards
and should be given every facility for seeing the progress of ships under
construction.quot;

Erg veel vertrouwen had Bethmann nog niet in het effect, dat een
uitwisseling van gegevens over den vlootbouw zou moeten hebben. Eerst
zou z.i. de atmosfeer tusschen beide Rijken zuiverder moeten worden.
Dat zulks nog geenszins het geval was, leidde hij af uit het feit. dat door
den Franschen minister P i c h o n het gerucht was verspreid, dat ..Eng-
land and France were engaged in conversations on military measures,quot; quot;)
en uit den toon die, naar aanleiding van de ontmoeting van den Keizer
met den Czaar. in Potsdam, in de Britsche bladen was aangeslagen.

Bij deze keizerlijke visite, welke van 4 tot 5 November 1910 plaats had
gevonden, was tevens de Russische minister van Buitenlandsche Zaken,
S a s O n O w. aanwezig geweest, die op 28 September I s w o 1 s k i was
opgevolgd.Sasonow en Von Bethmann Hollweg

Br. Doc. VI, no. 418.

Br. Doc. VI, no. 398, minutes.

Br. Doc. VI. no. 428.

Br. Doc. VI. no. 433. no. 436.

Gr. Pol. 28. no. 10429.

Br. Doc. VI. no. 436; I s w o 1 s k i, Dl. I. no. 20.
Schulthcss, 1910. pag. 362, 363, 598 en 599.

-ocr page 139-

hadden bij deze gelegenheid vastgesteld, dat geen van beide partijen deel
zou uitmaken van een combinatie, welke aggressieve bedoelingen tegen de
andere koesterde en dat zij beide den status quo op het Balkanschiereiland
zouden handhaven. Tevens werd een overeenkomst met Rusland bereikt
inzake de Perzische- en de Bagdad-quaestie, tot grooten schrik van Enge-
land. Tot een schriftelijke overeenkomst kwam het echter niet, doch de
afspraken waren voldoende om in Frankrijk en ook bij Grey den indruk
van een „rapprochementquot; te wekken. Om Frankrijk nu niet te laten den-
ken, dat men in Londen eenzelfde poging waagde, werd C a m b o n tijdig
door Grey over de hernieuwde pourparlers met Berlijn ingelicht.^)

Terwijl Tirpitz in Berlijn de Britsche aide-mémoire moest bestu-
deeren, welke hij van den kanselier had gekregen, en terwijl de Regeering
te Londen het onderling eens trachtte te worden over het antwoord op
het Duitsche memorandum van October, hield men zich in het Lagerhuis
weer eens met de sterkte der Duitsche vloot bezig. Op 8 en 16 Februari
1911 werden Mc Kenna o.a. door het liberale lid, Robert Har-
co u r t, eenige vragen gesteld over den stand van den bouw der vloot,
inzonderheid over de voltooiing van den bouw der vier dreadnoughts van
de programma\'s 1908/\'09,\'09/\'10 en\'10/11. Ook werd gevraagd, of Enge-
land zich nog in 1913 voor 21 Duitsche dreadnoughts gesteld zou zien. -)
De minister, die een groot jurist was, wist zijn antwoorden dusdanig in
te kleeden. dat\'men er niet direct uit kon opmaken, dat zij in tegenspraak
waren met zijn vroegere beweringen, hoewel zulks wel degelijk het geval
was. De Duitsche attaché Widenmann gaf in zijn rapport aan Von
Tirpitz de meening te kennen, dat dit spelletje van vragen en ant-
woorden ..bestelite Arbeitquot; was om, door een modificatie van de vroegere
beweringen der Regeering, een al te heftige agitatie van de conservatieven
tegen de\' binnenkort in te dienen marine-begrooting voor 1911/\'12 te
ondervangen. Geheel onmogelijk was deze opvatting niet.

Sir Edward Goschen zond op 3 Maart een artikel, uit de
..Deutsche Tageszeitungquot; van 1 Maart overgenomen, — dit was van
een ongeveer gelijkluidenden inhoud als W i d e n m a n n\'s bovengenoemd
bericht aan VonTirpitz —, naar Londen. \') Aldaar wekte het eenige
beroering, wijl de Britsche regeering er min of meer openlijk voor leu-
genaarster in werd uitgemaakt. Crowe en Grey achtten dan ook
een officieel commentaar van de Admiraliteit gewenscht. In de Britsche
documenten is echter van zulk een verklaring door het ministerie van
Marine geen spoor te ontdekken.

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 429.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10430. no. 10432; vgl. Annual Register, 1911. pag. 49.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10430.

4)nbsp;Br. Doc, VI, no. 441.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 441, minutes.

-ocr page 140-

Eerst nadat Metternich op 16 Februari en daarna op 7 Maart
nog eens op het Foreign Office was gaan informeeren, hoe het met
de beantwoording van het Duitsche memorandum stond, werd een
repliek, — eveneens in den vorm van een memorandum —, op 8 Maart
naar de Britsche ambassade te Berlijn gezonden.

Voordat deze het zestien dagen later aan den rijkskanselier deed toeko-
men, had men aan weerszij den nog de gelegenheid gehad op de wenschelijk-
heid van een betere verstandhouding te wijzen. De Keizer had reeds op
3 Maart aan den Britschen militair-attaché, overste Alick Russell,
zijn wensch om tot een politieke overeenkomst te geraken duidelijk ken-
baar gemaakt en hem medegedeeld, dat z.i. „England and Germany
together would ensure the peace of the world.quot; \'quot;) Ook ter gelegenheid van
het diner, dat de keizerlijke familie op 11 Maart aan de bij het hof van
Berlijn geaccrediteerde diplomaten had aangeboden, was \'s Keizers ver-
langen naar een intieme verstandhouding tusschen zijn Rijk en Groot-Brit-
tannië gebleken. Wilhelm ontkende tegenover Goschen, dat hij op
de verkrijging van de hegemonie in Europa aanstuurde. Hij, noch zijn
voorzaten, hadden ooit aan megalomanie geleden. Evenals Rusland in No-
vember van het vorige jaar tot Duitschland gekomen was, moest thans
Engeland tot hem komen; „We mu5? have a political understanding,
and then a naval arrangement tending to limit naval expenditure, to
follow,quot; waren \'s Keizers woorden. Goschen bracht hiertegen in het
midden, dat naar zijn meening, de volgorde niet goed gekozen was, het-
geen zijn gastheer ontkende.

Bleek hieruit hoe zeer de Keizer naar een politieke overeenkomst ver-
langde, in het Britsche Parlement werd opnieuw een lans voor een vloot-
verdrag gebroken.\') Bij de redevoeringen van Mc Ken na en Sir
Edward Grey, op 13 Maart in het Lagerhuis gehouden, werd door
1 den eerste thans verklaard, dat zijn berekeningen in 1909 over de te
verwachten sterkte van de Duitsche vloot, foutief waren geweest. Wel
eischte hij echter, dat de Britsche vloot zoo groot zou moeten zijn, dat de
,,freedom on the highways of the oceanquot; voor Engeland verzekerd zou
zijn.-\') Hij bleef er eveneens aan vasthouden, dat de strijdkrachten ter
zee tegen iedere denkbare combinatie opgewassen moesten zijn, doch
scheen den Two-Power-Standard over boord te gooien. Ook leek het

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 439; Gr. Pol. 28, no. 10431 cn no. 10433. Mogelijk is het, dat het
tweede onderhoud niet op 7, doch op 8 Maart plaats had, daar Grey den laatsten,
(zie Br. Doc. VI. no. 444) en Metternich den eersten datum vermeldt (zie Gr.
Pol. 28, no. 10433).

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 442. enclosure.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 446, aldaar cursief gedrukt.

4)nbsp;Annual Register, 1911. pag. 49/50; Gr. Pol. 28. no. 10435.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10434; vgl. Annual Register, 1911, pag. 50 en 51.

-ocr page 141-

alsof hij, zoowel als Grey, met een verhouding van 2 :3 tevreden zou
zijn. Dat zulks echter „unter Aufrechterhaltung des Flottengesetzesquot;
Engeland\'s bedoeling was, zooals Tirpitz achteraf in zijn „Politische
Dokumentequot; opmerkt,^) is onjuist. Slechts werd door de Britsche staats-
lieden met vreugde geconstateerd, dat Engeland in het voorjaar van 1914
30 dreadnoughts tegenover 21 Duitsche „Grosskampfschiffequot; zou kun-
nen stellen. Grey, wien de enorme kosten der dreadnoughts aan het
hart gingen,-) sprak openlijk de hoop uit, dat men tot overeenstemming
zou komen, dat Duitschland zijn bouwprogramma nog zou vertragen en
dat het niet meer uitgebreid zou worden. Volgens W i d e n m a n n was
het de Duitsche standvastigheid, die Grey tot deze vermeende ..Kapi-
tulationquot; gebracht had. Later gaf Tirpitz in zijn „Politische Doku-
mentequot; door zijn bewering, ,.Der deutsche Kanzler brauchte nur zuzu-
greifen.quot; de meening te kennen, dat Engeland door deze redevoeringen
met een aanvaardbaar aanbod was gekomen. Toentertijd las hij dit geens-
zins uit de Kamerdebatten, evenmin als de Keizer. Deze dacht er
immers ook niet over zich te binden, de vloot niet verder uit te breiden
en meende dat „eine Verständigung (kann) nur politisch sein könntequot;
en zieh „über die ganze Erdequot; zou moeten uitstrekken.quot;) Had Von
Tirpitz werkelijk groot belang toegekend aan de Britsche uitlatingen, hij
zou zeker de gelegenheid te baat hebben genomen den kanselier hierop te
wijzen, temeer daar hij toch op 17 Maart zijn meening ten beste gaf
over de aide-mémoire, die Goschen over de attachés-quaestie aan
Bethmann had gegeven. Ook de Duitsche en Oostenrijksche bladen
zagen in G r e y\'s woorden wel Engeland\'s wil tot een overeenstemming,
doch de wijze waarop Tirpitz ze later interpreteerde, kon men in
geen enkel dagblad aantreffen. Wel was men zeer verheugd over de
juiste opmerking, dat de groote uitgaven voor leger en vloot zouden leiden
tot ,,a bleeding to death in time of peace.quot;\'\') In het algemeen echter
scheen de niet officieele pers geen buitengewone beteekenis aan G r e y\'s
en Mc K e n n a\'s redevoeringen te hechten.®)

Het had van 8 Februari tot 17 Maart geduurd, voordat Tirpitz
inzake de wederzijdsche mededeelingen stelling had genomen. Op
10 Maart had Bethmann nog aan Goschen moeten mededeelen,
dat Tirpitz, door de debatten over de marine en door een dienstreis

1)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 189.

2)nbsp;Een dreadnought kostte ± £ 2.1 millioen.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10434.

4)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 189.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. pag. 399/400. noot.

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10435. Schlussbcmerkung des Kaisers.

7)nbsp;Br. Doe. VI. no. 452.

8)nbsp;Belg. Dok.. Dl. IV. no. 104; Belg. Aktenstücke, no. 65.

-ocr page 142-

naar Helgoland, nog geen tijd had gehad de Britsche aide-mémoire gron-
dig te bestudeeren. Dit was kennelijk een uitvlucht, daar de Britsche
wenschen, in de aide-mémoire van 8 Februari 1911 uitgedrukt, in wezen
niet zoo veel verschilden van die, waarvan de minister op 24 Augustus
1910 kennis had genomen. -) Een week later kreeg de kanselier eindelijk
van het departement van Marine bericht, dat er geen bezwaren tegen de
wederzijdsche bezoeken der attachés bestonden. Om zooveel mogelijk te
voorkomen, dat Engeland een volledige controle over den Duitschen
bouw zou krijgen, achtte de minister het noodzakelijk, dat de mededee-
lingen over den stand van zaken gelijktijdig verstrekt zouden worden
en dat het verdrag slechts bindend zou zijn voor het volgende begroo-
tingsjaar. Hij was doodsbang, dat Engeland van de inlichtingen, die
het in October 1911 zou krijgen, voor de constructie van de schepen voor
1912 profijt zou trekken. Hij wilde zijn gezichtspunt ook aan den Keizer
mededeelen en was zoo vriendelijk, wegens de „so eminente politische Be-
deutungquot; der quaestie. zich niet tegen B e t h m a n n\'s tegenwoordigheid
bij zijn onderhoud met Wilhelm te verzetten.

Nadat deze audiëntie op 22 Maart plaats had gehad, werd twee
dagen later het Duitsche antwoord eveneens in den vorm van een aide-
mémoire door den rijkskanselier aan Goschen overhandigd.quot;) Het
bevatte de toezegging, dat men op de Engelsche wenschen in wilde gaan,
alsmede het voorstel om een
gelijktijdige uitwisseling der gegevens tus-
schen 1 October en 15 November te doen plaats hebben. Over de perio-
dieke bezoeken aan de dokken zouden de attachés met de departementen
van Marine een overeenkomst moeten treffen. Dit laatste voorstel was
niets nieuws, daar dit steeds het geval was geweest. Het voordeel dat er
in stak, was voor de Engelschen alleen, dat aan hun attaché nu de toe-
gang niet meer ontzegd zou worden, hetgeen o.a. Heath nog al eens
was overkomen. quot;)

Op 25 Maart bracht Goschen een bezoek aan Von Kiderle n-
Wa echt er om van hem tekst en uitleg van het Duitsche antwoord te krij-
gen.^) Hadden de Engelschen vooral over een „entire reciproczïi/as regards
the informationquot; «) gesproken, van Duitsche zijde legde men er den nadruk
op „dass die Mitteilungen
gleichzeitig ausgetauscht werden sollten.quot;quot;)

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 445; Gr. Pol. 28, no. 10433, Randbemerkung Von B c t h-

^ xrr^®-nbsp;mededeeling den llden ontving.

2)nbsp;Br Doc. VI. no. 397. enclosure 3; Gr. Pol. 28. no. 10405. Anlage I. Zie hiervóór,
pag. III.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10436.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10437.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 454. no. 455; Gr. Pol. 28, no. 10438.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 398, enclosure.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 457.

8)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10429.

9)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10436. no. 10438.

-ocr page 143-

Bovendien had de kanselier nog gezegd: „We must both make up our
minds what we are going to build, give each other that information and
stick to it.quot;^) Kiderlen verklaarde, dat gelijktijdige uitwisseling van
de mededeelingen noodzakelijk was, om te voorkomen dat men de ge-
gevens ten eigen bate zou gebruiken. Hij was b.v. bang, dat Engeland
meer schepen zou gaan bouwen dan het oorspronkelijk van plan was,
als het de berichten omtrent den bouw van de Duitsche vloot zou hebben
vernomen, en dat Duitschland omgekeerd hetzelfde zou doen.

Daar Goschen reeds dadelijk den Duitschen minister aan het ver-
stand bracht, dat het voor Engeland heel moeilijk zou zijn bereids in
October mede te deelen, hoeveel het in April van het volgende jaar op
stapel zou willen zetten, stelde Kiderlen hem gerust met de opmer-
king, dat deze quaestie van ondergeschikt belang was. Voorts vernam
Goschen nog, wat evenwel niet in de aide-mémoire was opgenomen,
dat het in de bedoehng lag, tevens mededeehngen uit te wisselen over
het
aantal jaarlijks te bouwen schepen, welke verklaringen dan een bin-
dend karakter zouden moeten hebben. Deze laatste wensch ging veel
verder dan de vraag der Engelschen omtrent „the date of (a) the laying
down of the vessels, (b) their completion.quot;

De Engelsche ambassadeur, die reeds voorzag dat men in Londen niet
één, twee, drie aan deze „few additional suggestionsquot;,®) — zooals
K i d e r 1 e n ze had genoemd —, adhaesie zou betuigen, informeerde maar
vast van te voren bij den minister wat er zou gebeuren, als een der
beide mogendheden zich plotseling door derden gedwongen zou zien haar
vlootprogramma uit te breiden. Kiderlen achtte deze kans zeer gering,
daar hij, — wat evenmin in het Duitsche antwoord stond —,\') nog ver-
telde, dat de overeenkomst toch slechts voor één jaar geldig zou zijn en
dat er dan altijd nog tusschen de beide Regeeringen een gedachtenwisse-
ling zou kunnen plaats hebben.®)

Terwijl men zich in Londen onledig hield met de bestudeering van de
Duitsche aide-mémoire en K i d e r 1 e n\'s opmerkingen daaromtrent, werd
in de Wilhelmstrasse de Britsche nota, welke Bethmann den 24sten
van Goschen in ontvangst had mogen nemen, onder de loupe genomen.

Nog voor men in Berlijn van den inhoud ervan kennis had kunnen
nemen, was men, zooals vermeld is,quot;) in Parijs reeds op de hernieuwde
besprekingen voorbereid en wist men op de Quai d\'Orsay G r e y\'s

1 ) Br. Doc. VI. no. 454.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 457.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 453.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 455; Gr. Pol. 28, no. 10438.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 457.

6)nbsp;Zie hiervóór, pag. 123.

-ocr page 144-

opinie hieromtrent.^) Op 14 Maart,dus tien dagen vóór de overhandiging
van het Britsche document in Berlijn, waren de ambassadeurs van Rus-
land en Frankrijk door Lord Grey zelfs reeds van den inhoud op de
hoogte gebracht.^) Voor Engeland\'s stap in Berlijn voerde Grey tegen
Graaf Benckendorff als excuus aan, dat Rusland in November
ook met Duitschland onderhandelingen had aangeknoopt.®) Bovendien
verklaarde hij, dat hij het nut van een algemeene politieke formule niet
inzag, tenzij ook Frankrijk en Rusland mede-onderteekenaars zouden
kunnen worden, wat echter in den politieken toestand van het oogenblik
geen wijziging zou brengen.^) Ook Nicolson deed alle moeite om
in Petersburg geen onnoodige nervositeit op te wekken, door zijn brief
aan den Britsche ambassadeur. Sir George Buchanan, waarin hij
mededeelde, dat hij geen moment geloofde, da\' de besprekingen ooit tot
een resultaat zouden leiden, „but it was impossible for us to leave the
Chancellor\'s overtures unanswered.quot;®) Ondanks alle geruststellende
mededeelingen, achtte Rusland\'s ambassadeur, Graaf Bencken-
dorff, het toch zijn plicht zijn Regeering te waarschuwen, alles te
vermijden wat den Engelschen onaangenaam zou kunnen zijn, daar zelfs
het Britsche regeeringsblad, de „Westminster Gazettequot;, zich niet meer
systematisch tegen een Engelsch-Duitsche toenadering verzette.quot;)

Paul Cambon, Frankrijk\'s ambassadeur bij het hof van St. James,
kreeg ongeveer hetzelfde van G r e y te hooren, als Benckendorff
van dezen vernomen had, echter met uitzondering van het excuus, dat
de minister tegen den laatsten aangevoerd had. Om hem opnieuw voor
een te groote voorstelling van de „non-binding pourparlersquot; met Berlijn
te behoeden, sprak hij over een eventueel
„rapprochementquot;, ,,in which
France and Russia might also share in some way simultaneously.quot; Alle
punten die in het Britsche document stonden werden dus, ondanks
B e t h m a n n\'s wensch tot geheimhouding, den bevrienden Entente-
regeeringen medegedeeld. Men het ditmaal Berlijn hieromtrent echter
niet
geheel in het duister. Doch hetgeen men aan Rusland en Frankrijk
in vertrouwen had verteld, kreeg Bethmann den 24sten natuurlijk
slechts in uiterst vage termen van Goschen te hooren. Deze deelde,
volgens den kanselier, niet veel méér mede. dan dat hij wel geloofde,
„dass die Bagdadbahn und die persischen Eisenbahnen als Verhandlungs-

1) Br. Doc. VI. no. 429.

oo^^nbsp;t/m. no. 45C; B e n c k c n d o r f f. DI. II, no. 375; Gr. Pol.

16, pag. 403, noot 3.

3)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 375; Br. Doc. VI, no 448

4)nbsp;B e n c k e n d o r f f, Dl. II, no. 375.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 450.

6)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 381.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 447. ..rapprochementquot; aldaar cursief gedrukt.

-ocr page 145-

gegenständ genannt worden seien.quot; Behalve op deze quaesties, werd
evenwel in het Britsche memorandum, zooals in Parijs en Petersburg dus
bekend was, ook — en vooral — op den Duitschen wensch betreffende
een politieke overeenkomst uitvoerig ingegaan. Geconstateerd werd, dat
de Duitsche regeering van oordeel was, „that assured mutual good
relations were (are) an indispensable preliminary condition for any naval
agreement,quot; terwijl men in Londen meende „that a reduction or slackening
of naval expenditure in both countries would in itself produce such an
effect as to make the political atmosphere more genial.quot;^) Men gaf
tevens de verzekering, dat de overeenkomsten tusschen Groot-Brittannië
en andere mogendheden werkelijk niets bevatten, dat een goede harmonie
tusschen Londen en Berlijn in den weg stond. Voorts verklaarde men,
dat de ententes haar oorsprong in speciale vraagstukken hadden, welke
in de overeenkomsten beschreven waren. „An arrangementquot; evenwel „as
foreshadowed by the Imperial Chancellor, embodying a general political
formula, might be considered as something more comprehensive, far-
reaching, and intimate than any arrangement that His Majesty\'s Govern-
ment had with any other Power, short of actual alliance.quot; Openlijk con-
stateerde het Londensche document, dat een oplossing der moeilijkheden
in Duitschen geest de Britsch-Fransch-Russische verstandhouding in
gevaar zou kunnen brengen. Waarom toch deze vrees voor de ententes,
zoo vroeg men. Nimmer had het immers in de bedoeling van het Ver-
eenigd Koninkrijk gelegen „to establish or encourage understandings with
any foreign Power or group of Powers which were aimed directly or
indirectly against Germany.quot; Stond men echter in Berlijn beslist op een
politieke overeenkomst, dan was de Britsche regeering bereid een wel-
willende aandacht te schenken aan iedere formule die het keizerlijk
kabinet zou voorstellen. Zij begreep wel, dat in zoo\'n formule aan de eene
zijde vaagheid en aan den anderen kant eventueele misverstanden ver-
meden moesten worden. Uit dien hoofde meende men te Londen dan ook,
dat een poging, om over eenige bijzondere quaesties tot een accoord te
komen, een deel van de onderhandelingen uit zou moeten maken.

Het eenige compromis dat Engeland voorstelde, was het aanbod om
de overeenkomst betreffende de vloot en het eventueele politieke accoord
tegelijkertijd te bespreken en te onderteekenen, hoewel het liever de poli-
tieke quaestie op den achtergrond had geschoven. Feitelijkwas het Britsche
document dusdanig geredigeerd, dat er niet veel anders in stond dan een
schriftelijke bevestiging van beweringen, die men in de Wilhelmstrasse
reeds lang, hetzij via Goschen, hetzij via Metternich, verno-
men had.

1)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10439.

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10439. Anlage; Br. Doe. VI. no. 444. enclosure.

-ocr page 146-

Het is dan ook begrijpelijk, dat Goschen naar Downing Street
berichtte, dat hij niet kon constateeren, „that the Chancellor (takes) took
a very optimistic view of the future of (our) their negotiations.quot;^)

Ook in den Rijksdag liet Bethmann op 30 Maart weinig hoopvolle
klanken hooren. Wel is waar maakte hij bekend, dat Duitschland op
Engeland\'s voorstel betreffende „ein Nachrichtenaustausch über die
gegenseitigen Schiffsbautenquot; wilde ingaan, doch tegenover de quaestie
van ontwapening stond hij zeer sceptisch. Z.i. zou „jeder Versuch allge-
meiner internationaler Abrüstung immer wieder an der Frage der Kon-
trolle scheitern.quot; Nog minder opwekkend was zijn helaas juiste beken-
tenis: „Wer die Frage der Abrüstung einmal sachlich und ernsthaft
durchdenkt, der muss zu der Ueberzeugung kommen, dass sie unlösbar
ist, solange die Menschen Menschen und die Staaten Staaten bleiben.quot; -)
Natuurlijk waren de socialisten weinig over de realistische opmerkingen
van den kanselier te spreken, doch ook het liberale „Berliner Tageblattquot;
vatte zijn rede op als een weigering van de door Engeland uitgestoken
hand. Goschen zag dit er daarentegen geenszins in en noemde zijn
speech „a somewhat diplomatic blunder,quot; zoowel als een fout om op
deze wijze op G r e y\'s rede van 13 Maart te reageeren. Inderdaad had
het geenszins in B e t h m a n n\'s bedoeling gelegen de woorden te her-
roepen, welke de semi-officieele „Norddeutsche Allgemeine Zeitungquot;
van half Maart, naar aanleiding van G r e y\'s redevoering in het Lager-
huis, geuit had. ®)

Het duurde tot 9 Mei voordat Engeland antwoord op het memorandum
kreeg. In Berlijn had eerst de referendaris Von Stumm een ontwerp
voor een antwoord opgesteld, waarna Bethmann en Kiderlen er
veel in veranderden, er in schrapten en er aan toevoegden. Nadat zulks
gebeurd was, werd Tirpitz het verbeterde ontwerp voorgelegd, die
er nog de noodige op- en aanmerkingen over te berde bracht. Hij was van
meening, dat de algemeene toestand sedert twee jaar dusdanig veranderd
was, dat men ,,heute nichts mehr drangeben könnte.quot; Met andere woor-
den, over een „naval-agreementquot; viel niet meer te praten. Hij had er
ernstige bezwaren tegen, dat in het antwoord Duitschland\'s bereidwillig-
heid nog werd verkondigd ,.englische Vorschläge für ein naval-agreement
überhaupt zu diskutieren.quot; Hij wilde niet den indruk verwekken, als
zou Duitschland zich aan het tempo van twee, gedurende de jaren van
1912—1917, en aan het tempo van drie, in de daaropvolgende jaren,
binden. Iets dergelijks zou niet mogelijk zijn. Het „Dreiertempoquot; had

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 454.

2)nbsp;Schulthcss, 1911, pag. 89/90.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 458.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10441, Anlage.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 451, no. 458.

-ocr page 147-

steeds aan de vlootwet ten grondslag gelegen en om dat niet uit het oog
te verliezen, was het best mogelijk, dat men tusschen 1912 en 1917 zoo
nu en dan eens meer dan twee schepen zou bouwen. Zijn grootste angst
was, dat men, indien men in bovengenoemde vijf jaar aan het z.g.n.
..Zweiertempoquot; gewend was, geen toestemming meer zou geven, in 1918
het tempo van drie weer op te vatten.

Een weerklank van T i r p i t 2\' bezwaren was in de aide-mémoire te
vinden, die Goschen op 9 Mei van Bethmann mocht ontvangen.
Bij de overhandiging gaf de kanselier een kort overzicht van den inhoud,
dat hierop neer kwam, dat Duitschland twee jaar geleden het bouwtempo
binnen het kader van de vlootwet nog had kunnen veranderen, doch dat
door Engeland\'s getalm een dergelijke maatregel thans onmogelijk was
geworden.\'-) In de volgende jaren, zoo stond in de aide-mémoire,®) zou
men een minimum aantal schepen op stapel zetten, hetwelk onmogelijk nog
verminderd zou kunnen worden. Als reden hiervoor werd opgegeven:
„Zunächst würde die Notwendigkeit, die zurückgestellten Ersatzbauten
in Gemässheit der Bestimmungen des Flottengesetzes in späteren Etats-
jahren nachzuholen, nunmehr eine Ungleichmässigkeit in der Inanspruch-
nahme der Reichsfinanzen zur Folge haben, die mit den Grundsätzen einer
geordneten Finanzwirtschaft nicht in Einklang zu bringen wäre.quot; Boven-
dien kon men met het oog op de scheepsbouwindustrie niet minder dan
twee schepen per jaar bouwen. Deze zou anders buiten staat gesteld
worden, hare inrichtingen, die op een zekere hoeveelheid bestellingen van
staatswege ingesteld .waren, productief te maken. Uit dien hoofde, ver-
meldde het document, was het de keizerlijke Regeering dan ook niet
mogelijk voorstellen betreffende een vertraging van het tempo te doen,
zooals zij oorspronkelijk van plan was. Zij was echter wel bereid de
gedachtenwisseling voort te zetten, hoe het mogelijk zou zijn aan de
Britsche wenschen aangaande een vlootovereenkomst tegemoet te komen,
afgezien van de reeds voorgenomen uitwisseling van mededeelingen over
den stand van den bouw der vloot. Zij deelde mede, dat zij daartoe voor-
stellen van de Britsche regeering gaarne in studie zou willen nemen,
..durch die der von Sir E. Grey wiederholt geäusserte Gedanke ver-
wirklicht und eine gegenseitige Einschränkung der Ausgaben für Rüs-
tungszwecke herbeigeführt werden könnte.quot; Het sprak van zelf, dat deze
Voorstellen binnen het kader van de Duitsche vlootwet zouden moeten
vallen.

Kwam men in Berlijn in de quaestie, de vloot betreffende, niet over de
brug, men deelde wèl mede, dat een politieke overeenkomst nog steeds
een noodzakelijk correlaat voor een vlootverdrag was. Duidelijker dan

1)nbsp;Gr. Pol. 28. pag. 409. noot.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 462: Gr. Pol. 28. no. 10443.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no, 10442; Br. Doc. VI. no. 464. enclosurc.

-ocr page 148-

voorheen was uit de aide-mémoire te lezen, dat zoo\'n laatste overeen-
komst feitelijk overbodig was, als men een politiek ,.agreementquot; had geslo-
ten. Om den Britten echter tegemoet te komen, wilde men in de Wilhelm-
strasse ook hierin met hun wenschen rekening houden. In het kort werd
medegedeeld, dat men een algemeene overeenstemming wenschte, die
iederen aanval zou uitsluiten, hetgeen volgens de Duitsche regeering
„gegen anderweitige Abmachungen der beiden Mächte nicht verstossen
dürfte und die Erfüllung des Wunsches der Königlich Grossbritannischen
Regierung ermöglichen würde die Mächte, mit denen sie Spezialabkom-
men getroffen hatte, ihrerseits zum Beitritt einzuladen.quot;

Toen men deze aide-mémoire op 13 Mei in Londen ontving, was men
niet weinig ontstemd. Vooral Sir Eyre Crowe en Sir Arthur
Nicolson, de hooge ambtenaren op het Foreign Office die felle anti-
Duitsche gevoelens koesterden en op den gang van zaken in de Britsche
buitenlandsche politiek grooten invloed hadden,waren over den inhoud
van het Duitsche document ten zeerste misnoegd. Crowe was heilig
overtuigd, dat de Duitschers nimmer voorstellen tot een beperking van
de bewapening zouden kunnen doen. Z.i. was de heele opzet geweest,
de Britten tot een onderteekening van een Duitsch-Engelsche overeen-
komst te krijgen, welk verdrag ,,as they knew Great-Britain was un-
willing even to discuss.quot; Het doel van zoo\'n overeenkomst was, zoo had
Crowe reeds meer dan eens uiterst wantrouwend verkondigd, ,,to
allow Germany to deal with other Powers, such as France and Russia,
without any fear of British intervention.quot; De gang van zaken kon zijn
goedkeuring al evenmin wegdragen. Eerst had Engeland heelemaal niet
op een politieke overeenkomst willen ingaan, daarna deelde men Berlijn
mede, dat de Britsche regeering er wel over praten wilde ,,if and when
a naval-agreement had been come to,quot; om ten slotte te verklaren, — toen
bleek dat Duitschland zulks eveneens van de hand wees —, dat men een
schikking in overweging wilde nemen, waarbij beide overeenkomsten ge-
lijktijdig gesloten zouden worden. Door deze laatste aide-mémoire bleek
z.i. echter duidelijk, dat Duitschland een verdrag aangaande de vloot
heelemaal over boord wilde gooien. Om Engeland voor een politiek,.agree-
mentquot; wat gunstiger te stemmen, meende Crowe, had men in Berlijn
allen invloed aangewend om den toon van de Duitsche pers te matigen
en om de pacifistische propaganda in het Vereenigd Koninkrijk aan te
-wakkeren. Het ergste was echter, dat men z.i. de zaak in Berlijn zóó
poogde te draaien, dat het de Britsche regeering zou moeten zijn, die

1)nbsp;Hetgeen ook Hermann Lutz in zijn werk: ..Lord Grey und der Weltkriegquot;
(pag. 87, 119 en 120) beaamt en waarvoor hij o.a. een getuigenis van Leo Maxse,
den uitgever van de ..National Reviewquot; en een geestverwant van C r o w e. aanhaalt.
Zie ook Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 215 en Gr. Pol. 28. no. 10418.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 462, minute by Crowe.

-ocr page 149-

positieve voorstellen inzake een beperking der bewapening deed. „Great
Britain having so insistently urged such reduction,quot; zoo klaagde hij, „will
be placed in an unfavourable light if she fails to bring forward practical
proposals.quot; Welke keuze had men in Londen? Of een politiek verdrag
sluiten zonder vlootovereenkomst, óf met onvoldoende en onbelangrijke
voorstellen tot een beperking der vloten voor den dag te komen. Door dit
laatste zou de Britsche regeering een groot fiasco lijden en door het eerste,
naar haar meening, de vriendschap van Parijs en Petersburg verliezen.

Alle bezwaren, die Crowe te berde had gebracht, deelde N i c o 1-
s
O n volkomen. Engeland zou zich niet mogen binden, daar het evenwicht
in Europa dan verstoord zou worden. Z.i. moest men in \'s hemelsnaam
maar eenige voorstellen doen en aan B e t h m a n n om een ontwerp voor
een politieke formule vragen. Onder geen omstandigheden zou men echter
van het principe mogen afwijken, dat het pohtieke- en het vlootverdrag
tegelijkertijd gesloten moesten worden. Ook zou het eerste slechts getee-
kend kunnen worden, indien Frankrijk en Rusland er geen bezwaar tegen
hadden.

Nam men in Londen de redenen, waarom Duitschland thans niet meer
aan een vertraging van het tempo kon denken, au sérieux?

Niet in het minst! De eerste reden, op de „sacrosanctity of sound
financequot; gebaseerd, noemde Crowe een holle phrase, daar Tirpitz
z.i. reeds meermalen met cijfers gegoocheld had.quot;-) De tweede reden was
naar zijn meening een duidelijk bewijs, dat de Berlijnsche regeering in het
belang der bewapeningsindustrieën ..the path of large orders for arma-
mentsquot; zou moeten blijven volgen.

In de Duitsche tegemoetkomende houding, die in de aide-mémoire te
kennen werd gegeven door de verklaring, dat Engeland desgewenscht
Frankrijk en Rusland zou kunnen uitnoodigen om tot een eventueel poli-
tiek verdrag toe te treden. =\') zag Crowe ..not a concession to Great
Britain.quot; doch ,.an extension of the demand.quot; Een dergelijk ..agreementquot;
zouden leeken en pacifisten misschien „as one for the abolition of war
between the three Great Powersquot; beschouwen en als ,.a triumph of in-
ternational justice and human progressquot; uitleggen, in werkelijkheid zou
het evenwel haat zaaien, daar het tot een onbedreigde oppermacht van
Duitschland in Europa, ja zelfs in de wereld, zou leiden. Van de „balance
of Powersquot; zou geen sprake meer zijn en iedereen zou naar het Duitsche
gepijp moeten dansen. Op deze wijze zou de Duitsche Michel John
Buil van de zee verdrijven cn alles wat het Duitsche rijk anders slechts
door een oorlog zou kunnen verkrijgen, zou het door zoo\'n verdrag.

1)nbsp;Br. Doe. VI. no. 462. minutc by N i c o I s o n.

2)nbsp;Br. Doe. VI. no. 464. minutc by Crowc.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10442; Br. Doe. VI. no. 464. enclosure.

-ocr page 150-

volgens C r o w e\'s inzicht, in den schoot geworpen worden. Een dergelijk
streven mocht door Duitschland als juist worden gekenmerkt, Crowe
en velen met hem waren overtuigd, dat „until the day had (has) arrived
when all international differences were (are) settled by judicial or arbitral
process, only the determination to defend and uphold its own standard
of right and wrong, by force if necessary, would (will) guarantee a State
against the loss of that essential part of its sovereignty wich consists in
the power, on supreme occasions, to realize its own conception of national
rights and liberties.quot;

Uit deze aanteekeningen, waarvan het Duitsche document door Crowe
werd voorzien en die een grooten invloed op de
Engelsch-Duitsche be-
trekkingen uitoefenden, -- meestal volgde Grey althans de lijn, die
door Crowe werd aangegeven —, blijkt duidelijk hoe ver men van
elkander verwijderd was. Het onmetelijke wantrouwen dat Engeland
ten opzichte van de Duitsche staatslieden en in veel mindere mate ten
opzichte van het eigenlijke Duitsche volk en zijn Keizer koesterde, stond
als een onoverbrugbare kloof tusschen Londen en Berlijn. Het werd ook
steeds aangewakkerd door diplomaten, die buiten de grenzen van het
Britsche rijk hunne plichten te vervullen hadden. Vooral Sir F r a n c i s
Bertie heeft er niet weinig toe bijgedragen om Engeland zoo dicht
mogelijk tot Frankrijk te doen naderen en het zoo ver mogelijk van
Duitschland verwijderd te houden.

Dat Engeland\'s wantrouwen echter van allen grond ontbloot was, mag
niet gezegd worden. De fanfares van de Pan-Germanen, van de Vloot-
vereeniging en van de Koloniale Vereeniging, soms in koor en soms als
solonummers door hen ten beste gegeven, wettigden ongetwijfeld het
weinige vertrouwen van de Britten. Van de tonen, die de Keizer bij tijd
en wijlen liet hooren, trok men zich minder aan, daar het bekend was,
dat zijn dreigementen en grootsche plannen meestal omgekeerd evenredig
waren aan zijn innerlijken en oprechten wensch, om tot een goede ver-
standhouding met het Vereenigd Koninkrijk te komen. De jubeltonen
der Vlootvereeniging gingen echter meestal met daden van het ministerie
van Marine gepaard en men wist in Londen, dat, — mocht Duitschland
werkelijk naar de hegemonie in Europa streven, (iets wat de Keizer meer
dan eens loochende\'-)) —, deze opperheerschappij, naast het leger, door
de vloot bevochten zou moeten worden.

Daar Engeland, zooals boven bleek, weinig lust had zijn vingers te
branden, moest de aide-mémoire eerst grondig bestudeerd worden. Grey
liet op 24 Mei aan het bovengenoemd comité (..cabinet-committeequot;) een
historisch overzicht van de Engelsch-Duitsche besprekingen voorleggen,

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 460, cnclosurc, no. 463, no. 471.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 446.

-ocr page 151-

hetwelk door N i c o 1 s o n, doch voornamelijk door Sir Eyre Crowe
was samengesteld.

Op 18 Mei 1911 had Metternich intusschen den minister nog
eenige ophelderingen omtrent de aide-mémoire verstrekt en vooral nog
eens den nadruk op B e t h m a n n\'s wensch gelegd, met Groot-Brittannië
een politiek verdrag te sluiten.-) Grey informeerde toen, of men er
in Berlijn werkelijk niets tegen had, dat Frankrijk en Rusland eventueel
tot een verdrag zouden toetreden, waarop hij een bevestigend antwoord
ontving. Ook sprak hij den wensch uit, binnen het kader der vlootwet nog
tot een beperking van den bouw b.v. van torpedojagers te komen, ter-
wijl hij tevens vroeg of het mogelijk zou zijn, de tonnenmaten voor de
nieuwe kruisers, welke de oude moesten vervangen, vast te stellen, door
welke beide maatregelen men z.i. wel tot een beperking van de uitgaven
voor de vloot zou kunnen geraken.®)

Drie dagen van te voren was, tot ontstemming van het Duitsche
departement van Marine, de Keizer, met Keizerin Auguste en Prinses
Viktoria Luise, in Londen aangekomen om op 16 Mei de onthulling
van een monument voor zijn grootmoeder, Queen Victoria, bij te
wonen. •*) Deze onthulling baarde „Marinequot; geen zorgen, doch wèl
\'s Keizers ontmoeting met de Britsche staatsheden. Men vreesde, „dass
Seine Majestät der Kaiser sich gelegentlich seines Aufenthalts in England
hinsichtlich der Agreement-Frage irgendwie festlegen würde (werde).quot;quot;)
De Keizer zou nóch een te groot enthousiasme voor een overeenkomst
met Engeland aan den dag mogen leggen, nóch zou hij mogen vertellen,
dat de verstandhouding momenteel misschien zoo weinig te wenschen
overliet, dat men geen „agreementquot; meer noodig had. De vrees, dat W i 1-
h e 1 m, die onderweg met behulp van den attaché Widenmann weer
geheel en al onder Tirpitz\' invloed was gebracht,^) zijn mond voorbij
zou praten, werd echter niet bewaarheid. Door den Keizer werden te
Londen geen politieke gesprekken gevoerd, behalve met Sir Ernest
Cassel en den Prins Von Battenberg, later Prins Mountbat-
ten geheeten. Door Cassel hoorde hij de meening verkondigen, dat
Duitschland zich ,,von England politisch nicht differenzieren lassenquot;
moest.\'\') De Duitsche Brit vond. dat de Londensche regeering heelemaal
geen toestemming voor de onderteekening van een Engelsch-Duitsche

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 468, enclosure, cn noot 1,

2)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10447; Br. Doc. VI. no. 466.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10447.

4)nbsp;Annual Register. 1911, pag. 107; Annual Register. 1911. aldaar ..Chroniclcquot;. pag. 18;
Schulthcss. 1911. pag. 345.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 192.

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10444.

7)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10562.

-ocr page 152-

overeenkomst in Parijs en Petersburg hoefde te halen, daar zulks in 1904
en \'07 evenmin in Berlijn gebeurd was.

De Keizer had tijdens zijn verblijf dus niet een politieken band tusschen
beide Regeeringen tot stand pogen te brengen. De ontvangst door het
Britsche volk was zeer hartelijk geweest,^) hetgeen den Keizer tot de
voorbarige conclusie verleidde, dat het tot een overeenkomst met Duitsch-
land wilde geraken.^)

Dat deze neiging tot een accoord bij de Britsche Admiraliteit evenwel
in geringe mate aanwezig was, bleek uit haar brief aan het Foreign Office
op 16 Mei.®) Hierin gaf zij haar — op 6 April gevraagd — oordeel^)
over de Duitsche aide-mémoire van 24 Maart, zoowel als over de op-
merkingen, die Kiderlen daarbij gemaakt had.quot;) De Sealords wil-
den in de eerste plaats, dat de uitwisseling van de gegevens over den
bouw der schepen tusschen 15 November en 15 Maart zou plaats hebben,
zulks met het oog op het feit, dat de Britsche begrooting meestal niet vóór
half Maart gedrukt en gepubliceerd werd. Tegen een gelijktijdige uit-
wisseling van gegevens hadden zij in principe geen bezwaar. In de practijk
zou tusschen deze data echter slechts het
aantal der te bouwen schepen
kunnen worden medegedeeld, daar men onmogelijk steeds ter zelfder tijd
een kiel in Duitschland en in Engeland zou kunnen leggen. Daarom
zouden inlichtingen betreffende de vragen over tonnemaat, snelheid en
bewapening, die aan verandering onderhevig waren tot op het moment dat
de kiel gelegd werd, eerst dan verstrekt kunnen worden. Evenals
Crowe®) en de attaché Watson, vond ook de Britsche Admiraliteit
den eisch tot inhchtingen over het aantal schepen, dat jaarlijks op stapel
zou worden gezet „of a binding character.quot; quot;) Haars inziens werd hierdoor
de „exchange of informationquot; in een „arrangement for the limitation of
armamentsquot; veranderd. Daartegen bestond echter op het Britsche depar-
tement van Marine het grootste bezwaar, waarschijnlijk om dezelfde
redenen die op het Foreign Office werden opgegeven. Crowe vreesde
n.1., dat Duitschland b.v., op Engeland\'s mededeeling, dat er vier schepen
op stapel gezet zouden worden, zou antwoorden, dat men juist in Berlijn
tot een wijziging van de vlootwet had besloten of dat de levensduur der
schepen weer verkort zou worden. Indien men op den Duitschen wensch

1)nbsp;Huldermann, pag. 233; Belg. Dok., Dl. IV, no. 117, no. 118; Belg. Akten-
stücke, no. 71.

2)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10562.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 465.

4)nbsp;Br. Doà. VI. no. 459.

5)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10438; Br. Doc. VI. no. 455.

6)nbsp;Br. Doc. VI. no. 457.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 465.

8)nbsp;Br. Doc. VI. no. 457. ininutc by Crowc.

9)nbsp;Br. Doc. VI. no. 465.

10)nbsp;Br. Doc. VI. no. 457, minutc by Crowe.

-ocr page 153-

in zou gaan, zou men in Engeland bij wijze van spreken slechts vier, doch
Duitschland daarentegen wel acht of tien schepen kunnen gaan bouwen.
Bovendien kon Berlijn op den scheepsbouw van andere staten, als Oosten-
rijk en Italië, invloed uitoefenen, waardoor deze mogendheden hare vloten
zouden kunnen gaan vergrooten, hetgeen — althans wat Oostenrijk
betrof — de facto een versterking van Duitschland\'s marine zou be-
teekenen.

„Buitenlandsche Zakenquot; en „Marinequot; waren het dus volkomen eens,
dat men vóór alles een bindend verdrag moest vermijden, daar men dan
ook nimmer meer het trucje van „four contingent dreadnoughtsquot; zou kun-
nen toepassen, waardoor men in 1909 het respectabele aantal van acht
dezer zeekasteelen op de helHng had kunnen leggen.

In dezen zin werd dan ook een memorandum op 1 Juni aan Sir
Edward Goschen gezonden, met de boodschap dit bij de eerste
de beste gelegenheid aan den rijkskanselier te overhandigen.*) Dit ge-
schiedde op 9 Juni 1911. Engeland wilde zich wel verplichten het aantal
schepen mede te deelen, doch dit aantal niet als bindend beschouwen.
Iedere verandering zou echter van te voren aangekondigd worden.

Dit memorandum, plus de Duitsche aide-mémoire van 24 Maart 1911,
zond Bethmann op 11 Juni aan den minister van Marine. Daar hij
verwachtte, dat T i r p i t z over den inhoud van het eerste document wel
weinig gesticht zou zijn, liet hij niet na den admiraal te melden, dat
Goschen verzekerd had, dat zijn Regeering nog steeds het verlangen
koesterde met Duitschland tot een overeenkomst betreffende de weder-
zijdsche mededeelingen te geraken. Tevens wees hij, met het oog op
den politieken toestand, op de noodzakelijkheid de besprekingen in deze
quaestie tot een goed einde te brengen. Uit dién hoofde beval hij „tun-
lichstes Eingehen auf die englischen Anregungenquot; aan, natuurlijk voor
zoover de maritieme belangen niet in het gedrang zouden komen.quot;\')

Reeds na negen dagen kreeg hij antwoord van het departement van Ma-
rine. Tirpitz noemde het een voordeel voor Engeland en ,,cin nicht un-
erhebliches Entgegenkommenquot; van Duitschland, als men toestond, dat dc
wederzijdsche mededeelingen tusschen half November en half Maart
verstrekt zouden worden. Als goed zeeofficier wilde hij Bethmann
echter niet in het vaarwater zitten en haalde bakzeil door toe te staan,
dat men den Engelschen hierin hun zin zou geven. Met het oog echter
op de openbare meening in Duitschland, moest men, door het later worden
van den termijn, iedere mededeeling over het aantal te bouwen schepen nu

l\') Br. Doc. VI, no. 457, minutes.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 469.

3)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10448, Anlage; Br. Doc. VI. no. 469. cnclosurc.

4)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10449.

5)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10450.

-ocr page 154-

ook maar laten varen, temeer daar Engeland er vroeger ook nimmer op
aan had gedrongen,^) Men moest echter beslist blijven vasthouden aan
de eischen dat: ,,1. der Austausch der technischen Mitteilungen gleich-
zeitig erfolgte, 2. dass die technischen Mitteilungen für beide Staaten
bindend sein sollten.quot; Den tweeden eisch, die, in tegenstelling met den
eersten, practisch wel uitvoerbaar was, handhaafde Tirpitz, uit vrees
anders door Engeland „qualitativ überboten zu werden.quot; Als Engeland
hier niet op in zou willen gaan, wist men meteen zeker, dat het de Duit-
sche vloot steeds ten koste van alles wilde overtroeven. Zoo men er in
Londen wèl op in zou gaan, moesten echter zoowel het ^tijdstip van de
mededeelingen als de détails, door de attachés met de wederzijdsche
departementen van Marine geregeld worden.

Tirpitz deed dus in wantrouwen niet onder voor de Britten. Hem
werd dan ook via den kapitein ter zee Seebohm door „Buitenlandsche
Zakenquot; te verstaan gegeven, dat zijn voorgestelde eischen en weglatingen
een spoedige totstandkoming van een accoord zeer bemoeilijkten. Hij
moest de Britsche voorstellen daarom zoo eenigszins mogelijk nog eens
zonder argwaan bestudeeren en hun tegemoet komen, ,.damit auf solche
Weise das gegenseitige Vertrauen befestigt und der Weg zu weiteren
Verständigungen geebnet würde (werde).quot; Nadat T i r p i t z v an
S e e b o h m\'s boodschap kennis had genomen, maakte hij een concept
voor een aide-mémoire, hetwelk hij op 26 Juni op het ministerie van
Buitenlandsche Zaken overhandigde. Hij gaf hierin toe. dat men tusschen
15 November en 15 Maart mededeelingen over het aantal te bouwen
schepen zou verstrekken onder voorbehoud, dat veranderingen van dat
aantal van te voren medegedeeld zouden worden. Hetzelfde zou ook
moeten gelden voor eventueele veranderingen, die in de technische détails
zouden worden aangebracht. Hij erkende, dat deze eerst bij het leggen
van de kiel bekend gemaakt zouden kunnen worden, doch daar dit. zooals
reeds boven opgemerkt werd. zelden of nooit in Epgeland en Duitschland
gelijktijdig plaats had en er bovendien meer dan één kiel per jaar gelegd
werd. zou nog nader uitgemaakt moeten worden, wanneer de mededee-
lingen dan uitgewisseld zouden moeten worden. De admiraal, en met
hem de Wilhelmstrasse, meende dat dit echter een quaestie was, die de
marine-autoriteiten zouden moeten behandelen. Ook alle verdere bijkom-
stigheden zouden tusschen de attachés en de betreffende autoriteiten

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10429; Br. Doc. VI. no. 418, no. 436. Dc bewering van Tir-
pitz is niet geheel juist (vgl. hiervóór, pag. 111), daar dc marine-attaché. W a t s o n.
die op 24 Aug. 1910 de verlangens van de Britsche Admiraliteit aan Tirpitz had
medegedeeld, daarbij ook ..the numbers and nature of ships and vessels it is proposed
to build annuallyquot; had genoemd; dit kon Bethmann weten, daar hem den volgen-
den dag door Tirpitz de Britsche wenschen waren toegezonden. (Zie: Br. Doc. VI,
no. 397. enclosure 3 en Gr. Pol. 28, no. 10405. Anlagc I).

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10451.

-ocr page 155-

geregeld moeten worden, hetgeen Tirpitz ook vroeger reeds gewild
had en waarvan men in Londen juist niets wilde weten.

Het concept werd, zooals het hier weergegeven is, in den vorm van een
aide-mémoire den Britschen zaakgelastigde, Graaf De S a 1 i s, door
Von Kiderle n-W a e c h t e r overhandigd. Toen het op 5 Juli het
Foreign Office bereikt had, meende men aldaar terecht, dat het oogenblik
thans niet geschikt was om de besprekingen voort te zetten en dat men
dan ook geen haast moest maken met een antwoord. Crowe was van
oordeel dat men de Duitsche voorstellen niet moest aannemen. Alle
quaesties, ook de détails, moesten z.i. van te voren tot in finesses geregeld
worden, daar hij vreesde, dat anders „Great Britain should be (being)
jockeyed out of what she thought had been settled.quot;^) De andere in-
vloedrijke heeren van het departement, Langley en Nicolson,
deelden C r o w e\'s inzicht volkomen, zoodat Lord Grey het document
zonder verder commentaar naar de Admiraliteit verwees, alwaar het op
13 Juli in ontvangst werd genomen. quot;) Voorloopig werd de heele quaestie
van een ,.Nachrichtenaustauschquot; in den doofpot gestopt, daar andere
vraagstukken de volledige aandacht van de Britsche regeering eischten.

1 ) Gr. Pol. 28. no. 10452; Br. Doc. VI. no. 472. enclosurc.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 472, minute by Crowc.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 473. Een begeleidend schrijven bij de aide-mémoire werd door
Langley op 10 Juli gedateerd, doch daar de Admiraliteit in een antwoord hierop
van „your letter of the 13th uit.quot; spreekt (Br. Doc. VI. no. 474), is het zeer waar-
schijnlijk. dat dc brief plus bijlage eerst op 13 Juli op het departement van Marine
ontvangen of althans geopend werd.

-ocr page 156-

HOOFDSTUK III.
DE CRISIS VAN 1911.

Het belangrijkste vraagstuk, dat de Europeesche diplomatie in den
zomer van 1911 bezig hield, was de scherpe Fransch-Duitsche tegen-
stelling ten gevolge van Frankrijk\'s optreden in Marokko.

Sedert de conferentie van Algericas was het Marokkaansche vraagstuk
steeds een uiterst teer punt in de betrekkingen tusschen de Republiek en
haar oostelijken nabuur gebleven. Had men in 1909 gehoopt, dat de
overeenkomst, op den 9den Februari van dat jaar tusschen Von Schön
en den Franschen ambassadeur, Jules Cambon, geteekend, voor-
goed een einde aan de oneenigheden omtrent Marokko zou maken, het
had niet zoo mogen zijn. Wel is waar had Duitschland bij genoemde over-
eenkomst erkend, dat Frankrijk een bijzonder politiek belang had bij het
verzekeren van orde en rust in Marokko en beloofde het, dat het hierbij
van zijn zijde geen tegenwerking zou ondervinden, terwijl Frankrijk van
zijn kant verzekerde, de economische belangen die Duitschland in Ma-
rokko wilde bevorderen, niets in den weg te leggen, doch in werkelijkheid
was er van eenige harmonie geen sprake. Al was men in 1909 overeen-
gekomen, dat de beide Regeeringen hun onderdanen op industrieel- en
handelsgebied tot samenwerking zouden aansporen, in de practijk kwam
er van een dergelijke eendracht weinig terecht. Daarenboven zette Frank-
rijk zich steeds steviger in Marokko vast, terwijl de openbare meening
meer en meer op een volledig protectoraat aandrong. Het was het op
2 Maart 1911 opgetreden kabinet M o n i s, dat aan dezen wensch zooveel
mogelijk tegemoet scheen te komen. De anarchistische toestanden in
Marokko boden Frankrijk gelegenheid te over om krachtig op te treden.
Een executie van twee Marokkaansche soldaten, —een gevolg van een den
Sultan opgedrongen nieuw reglement voor militaire zaken —had bij
de Mohammedaansche bevolking weer eens tot onlusten geleid; daar,
volgens de Fransche regeering, het leven en de eigendommen van Euro-
peanen door dezen binnenlandschen strijd bedreigd werden, liet zij de
hoofdstad Fez op 21 Mei 1911 door haar troepen bezetten. Begrijpelijker-
wijze maakte men zich in Duitschland ongerust over een dergelijke
actie. Men vreesde terecht, dat er op deze wijze van de in Algeciras

1) Ent hoven: „Van Tanger tot Agadirquot;, pag. 175.

-ocr page 157-

gewaarborgde onafhankelijkheid van den Sultan weinig meer zou over-
blijven. Kiderlen had den Franschen ambassadeur dan ook duidelijk
doen weten, dat hij de openbare meening in Duitschland, — die overigens
min of meer van boven af gedicteerd werd —, niet in toom zou Jcunnen
houden, wanneer men een Fransch expeditiecorps naar Fez zou laten
marcheeren.C r u p p i, de Fransche minister van Buitenlandsche
Zaken, nam dit echter vrijwel voor kennisgeving aan en ging op den
ingeslagen weg voort. Wel liet hij o.a. in Petersburg en Berlijn\'^) ver-
klaren, dat een bezetting van Fez slechts een tijdelijk karakter zou dragen,
doch men wilde in de Duitsche hoofdstad eerst afwachten, in hoeverre
C r u p p i\'s beweringen bewaarheid zouden worden. Aan duidelijke
waarschuwingen van Duitsche zijde ontbrak het overigens niet. Des-
alniettemin was men zich wel bewust, dat een protest weinig zou baten
en daarom moest men „sich für die dann folgenden Verhandlungen ein
Objekt sichern, das die Franzosen zu Kompensationen geneigt machen
sollte.quot;\')

Daar men in Parijs, zooals vermeld werd, voorgewend had, dat de
bezetting van Fez geschiedde om de in Marokko aanwezige Europeanen
te beschermen,quot;) kon de Duitsche regeering eenzelfde bezorgdheid voor
haar landgenooten aan den dag leggen. De in Agadir en Mogador geves-
tigde filialen van belangrijke Duitsche firma\'s boden evenzeer een voor-
wendsel voor het zenden van schepen naar een dezer havens. „In Besitz
eines solchen Faustpfandes würden wir die weitere Entwickelung der
Dinge in Marokko in Ruhe mitansehen und abwarten können,quot; merkte
K i d e r 1 e n in een memorandum van 3 Mei op. quot;) Duitschland wilde n.1.
op koloniaal gebied een compensatie zien te krijgen, in welk geval het
zich uit de Marokkaansche haven zou terugtrekken.

Op 21 Mei trokken de Fransche troepen de stad Fez binnen. Van
Fransche zijde werd opnieuw verklaard, dat zij weder ontruimd zou
Worden, zoodra de rust in voldoende mate hersteld zou zijn. \') In Berlijn
geloofde men geen woord van dergelijke beweringen cn was men stellig
overtuigd, dat Frankrijk via dc bezetting van Fez tot een protectoraat
over Marokko wilde komen. Men zag in dc occupatie van dc Marok-
kaansche hoofdstad een schending van de acte van Algeciras,quot;) hetgeen
o.a. volgens den Russischen ambassadeur te Londen ook reeds eerder het

1)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10526, no. 10527.

2)nbsp;Is wol ski, Dl. I. no. 65.

3)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10545 cn pag. 114, noot 2.

4)nbsp;Gr..Pol. 29, no. 10549.

5)nbsp;Is wol ski. Dl. I, no. 52, no. 53; S c h u 11 li c s s, 1911, pag. 413.

6)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10549.

7)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10564. no. 10565.

Ö)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 391.

9)nbsp;Gr. Pol. 29. pag. 97. noot 2; Gr. Pol. 29. no. 10558.

-ocr page 158-

geval was geweest. Hiertegen bestond nu wel is waar niet 200\'n groot
bezwaar, als Duitschland maar een behoorlijke compensatie kreeg.

Ook in Londen had Frankrijk\'s optreden zorg gebaard. Men meende
aldaar en zoo dacht ook de Belgische gezant te Parijs^) er over —
dat het gemakkelijker was een stad te bezetten dan haar weder te ont-
ruimen ® ) en men verwachtte dan ook, dat er internationale complicaties
uit zouden voortvloeien. Desalniettemin was men vast besloten om de
Franschen met denzelfden steun als vroeger ter zijde te staan.quot;*) Het is
dan ook te begrijpen, dat Duitschland niet alleen in Frankrijk, maar ook
in Engeland op tegenkanting stootte, toen op 1 Juli 1911 K i d e r 1 e n\'s
plan gedeeltelijk ten uitvoer werd gebracht. Toen de Franschen n.l. een-
maal goed en wel in Fez zaten, werd er van Fransche zijde niet over een
eventueele schadeloosstelling gesproken, doch wel eenige hoop hierop bij
de Duitschers verwekt.®) Wat Frankrijk evenwel wilde aanbieden bleef
langen tijd onbekend, — o.a. door den val van het ministerie Monis —,
terwijl men in de Wilhelmstrasse slechts zeer vaag zijn wenschen
over den aard en omvang der schadeloosstelling kenbaar maakte.quot;)
Daar hij dus geen positief aanbod van de Franschen had gekregen,
wilde Kiderlen zoo spoedig mogelijk de hand op een Marokkaansche
haven leggen. Op 1 Juli verscheen daartoe de kanonneerboot de „Pan-
therquot; op de reede van Agadir. Als antwoord hierop, werd in Parijs over-
wogen eveneens een oorlogsschip naar Marokko te zenden, terwijl men
hoopte, dat „Le Gouverment anglais serait disposé à prendre une mesure
analogue.quot;

De Fransche minister van Marine, D e 1 c a s s é, zag in dit plan van
zijn collega De Selves, den nieuwen minister van Buitenlandsche
Zaken, weinig heil. Daar de Britsche ministerraad er eveneens niets voor
voelde, werd het dan ook niet ten uitvoer gebracht. Wel werd Graaf
Metternich echter door Grey duidelijk gemaakt, dat ,,British
attitude could not be a desinterested one with regard to Morocco.quot; quot;) Hij
liet hem, zoowel als Paul C a m b o n, op 4 Juli weten, dat de Britsche
regeering „une discussion diplomatique entre la France, l\'Allemagne,

1)nbsp;Benckendorf f, Dl. II, no. 409, vgl. Harold Nicolson: „Sir Arthur
Nicolson, Bart., First Lord Carnockquot;, pag. 342.

2)nbsp;Belg. Dok., I. Ergänzungsband, no. 77.

3)nbsp;Benckendorf f. Dl. II, no. 397.

4)nbsp;Benckendorf f. Dl. II, no. 403; Gr. Pol. 29, no. 10561.

5)nbsp;Ent ho ven, pag. 183.

6)nbsp;En th oven, pag. 184.

7)nbsp;Enthoven, pag. 187. Volgens dc Belg. Dok., I. Ergänzungsband, no. 80 was
het juist Engeland geweest, dat het eerst het voorstel tot het zenden van oorlogsschepen
gedaan had. De nog te verschijnen deelen van de „Documents diplomatiques français,
2e sériequot; en van de „British Documentsquot;, die over dc Agadir-crisis handelen, zullen
hierover uitkomst moeten geven. Hoogstwaarschijnlijk is het initiatief in dezen van
Parijs gekomen. Vgl. Enthoven, pag. 188, noot 1.

8)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10592; Grey, Dl. I. pag. 222.

-ocr page 159-

l\'Espagne et VAngleterre, et non pas seulement entre les trois .premières
Puissances,quot;^) als een absolute noodzakelijkheid beschouwde. Ook Ki-
derlen werd er door Goschen op gewezen, dat eventueele ,,Ver-
handlungen zu Dreienquot; in Engeland „ganz besonders peinlichquot; zouden
worden gevonden.^) Zou het Duitschland\'s bedoeling zijn, zooals de
Fransche bladen geloofden, voor goed op een steunpunt voor de Duitsche
marine aan de Atlantische kust de hand te leggen, dan waren er te veel
Britsche belangen mede gemoeid, dan dat deze quaestie, zonder een
Engelsche inmenging, alleen door Frankrijk en Duitschland geregeld zou
kunnen worden.®)

Den 9den Juli werd C a m b o n van Kiderlen gewaar dat Duitsch-
land niet de minste territoriale aspiraties koesterde in Marokko, mits
Frankrijk op koloniaal gebied voldoende tegemoet zou komen. In Enge-
land, waar men, zeer vermoedelijk, over de geheime besprekingen tusschen
Jules Cambon en Kiderlen min of meer ingelicht was, — hoewel
men er van Duitsche zijde officieel nog niets over vernomen had —, deed
ongeveer tien dagen later het gerucht de ronde, dat de Duitsche eischen
zoo buitensporig zwaar waren, dat binnenkort de besprekingen tusschen
de twee mogendheden wel op een dood punt zouden komen. De „Timesquot;
vermoedde, dat de Wilhelmstrasse een dusdanige compensatie in den
Congo gevraagd had, om bij een eventueele weigering van Franrijk, zich
in Marokko vast te kunnen zetten. Het blad twijfelde dan ook aan den
ernst van het voorstel, dat z.i. de Britsche belangen in Afrika bedreigde.quot;)
De ongerustheid in Engeland over de bedoelingen van Duitschland
uitte zich weldra op een wijze, die tevens een duidelijke waarschuwing
aan het adres der Duitsche regeering inhield. Op 21 Juh hield Lloyd
George, ter gelegenheid van het jaarlijksche diner der groote geld-
magnaten uit de City, in Mansion House een rede, waarin hij den poli-
tieken toestand besprak. Hij wees bij deze gelegenheid op de noodzakelijk-
heid den vrede te handhaven met het oog op de economische ontwikkeling
der wereld. Hij verklaarde zich zelf een overtuigd aanhanger van een
vreedzame oplossing van geschillen, die noodzakelijkerwijze tusschen de
verschillende Regeeringen moesten rijzen. Hij achtte het evenwel in het
belang van Engeland, zoowel als van de geheele wereld, ,,that Britain

1)nbsp;Gr, Pol. 29..png. 167, noot 1, vgl. Grey, Dl. I, pag. 222/223,

2)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10603.

3)nbsp;Grey schrijft in zijn bock („Twcnty-fivc years,quot; Dl. I, pag, 220), dat Engeland
geen bezwaar had tegen Duitsche aanspraken op Marokkaansch gebied, mits het er
geen vlootbasis aan den Britschen zeeweg zou willen hebben. Het is evenwel waar-
schijnlijker, dat Engeland
iedere Duitsche nederzetting in Marokko onduldbaar achtte,
hetgeen ook De Selves tot den Duitschen ambassadeur te Parijs, den oud-minister
Von Schön zeide. (Vgl. Gr. Pol. 29. no. 10605.)

4)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10598, vgl. no. 10595.

5)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10615.

6)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10616. vgl. Annual Register, 1911, pag. 182.

-ocr page 160-

should at all hazards maintain her place and her prestige amongst the
Great Powers.quot; „Her potent influence,quot; zoo sprak de minister, „has
many a time been in the past, and may yet be in the future, invaluable to
the cause of human liberty.quot; Engeland\'s taak tegenover het gevaar van
een Duitsch overwicht in Europa werd geschilderd in de woorden: „It
has more than once in the past redeemed continental nations, who are
sometimes too apt to forget that service, from overwhelming disaster and
even from national extinction.quot; Zijn tot Duitschland gerichte waarschu-
wing lag in de volgende woorden: „Nothing would justify a disturbance
of international good-will except questions of the gravest national moment.
But if a situation were to be forced uponquot; us in which peace could only be
preserved by the surrender of the great and beneficient position Britain
has won by centuries of heroism and achievement, by allowing Britain to
be treated, where her interests were vitally affected, as if she were of no
account in the Cabinet of nations, then I say emphatically that peace at
that price would be a humiliation intolerable for a great country like ours
to endure.quot;^) Terecht merkte hij op, dat het begrip der nationale eer
geen partij-quaestie was.

Al behoorde Lloyd George met Morley, Loreburn
en Churchill tot den radicalen vleugel van het kabinet, die meestal
lijnrecht tegenover de ideeën der imperialisten stond, toch achtte dus ook
hij den tijd gekomen, om de Wilhelmstrasse te waarschuwen, dat zij met
Engeland rekening had te houden. Had Sir Edward Grey den
Chancellor of the Exchequer niet tot diens speech aangezet,\'-) den inhoud
van diens rede had hij natuurlijk wèl van te voren vernomen. •quot;\') Deze had
direct zijn goedkeuring weggedragen.\'\') Al meende Grey dat „there
was nothing in the words that Germany could fairly resent,quot; ,,L 1 o y d
G e o r g e\'s statement burst like a bomb-shell upon Europe,quot; zooals
Harold Nicolson zoo juist zegt. De Britsche regeering, die
sedert 4 Juli, tot groote verwondering van Grey,quot;) geen nieuws van
Metternich vernomen had omtrent de Berlijnsche plannen, was van
oordeel, dat de toestand zóó gespannen werd, dat duidelijke taal van
Engeland vereischt werd. Daartoe had Grey den Duitschen ambassa-
deur verzocht op 21 Juli op „Buitenlandsche Zakenquot; te verschijnen. Bij
deze gelegenheid vertelde hij hem, dat hij vermoedde, dat Frankrijk den
eisch van Duitschland, als te hoog, zou afslaan. Indien zulks echter het
geval was, zou hij wel willen weten wat Duitschland van zins was te

1)nbsp;Grey, Dl. I. pag. 224/225, vgl. Annual Register, 1911, pag. 182.

2)nbsp;Grey. Dl. I, pag. 225.

3)nbsp;Churchill, pag. 47; Gr. Pol. 29. pag. 206/207. noot 2; Benckendorff.
Dl. II, no. 513; Grey, Dl. I. pag. 224.

4)nbsp;Grey. Dl. I. pag. 224.

5)nbsp;Nicolson. pag. 345.

6)nbsp;Grey. Dl. I. pag. 223.

-ocr page 161-

doen. Door het voorgevallene was de geheele Marokkaansche quaestie
weer op het tapijt gebracht en kon Engeland zich onmogelijk afzijdig
houden. Hij gaf hem duidelijk te verstaan, dat Engeland een vestiging
van Duitschland in Marokko niet zou kunnen toelaten.

In Berlijn haastte men zich, Metternich de gevraagde inhch-
tingen te verstrekken. Op 24 Juli deelde deze aan Grey mede, dat
Duitschland niet de bedoeling had om zich in Marokko te vestigen, en
dat er, alleen als Duitsche levens gevaar hepen, troepen te Agadir aan
wal zouden worden gezet; verder zei hij, dat Frankrijk zich aan de acte
van Algeciras moest houden, of dat het anders met Duitschland in onder-
handeling moest treden. Op G r e y\'s vraag, of hij dit in het openbaar
mocht mededeelen, antwoordde Metternich, dat hij daarover eerst
de meening van zijn Regeering moest inwinnen.\')

Ondertusschen was de rede van Lloyd George te Berlijn bekend
geworden en had daar hevige verontwaardiging gewekt. Metternich
werd nu gelast aan G r e y te zeggen dat de Duitsche regeering, na deze
uitdagende rede, niet kon toelaten dat de opheldering omtrent hare bedoe-
lingen, die op 24 Juh aan Grey was gegeven, door dezen aan het
Parlement werd medegedeeld, daar zij niet den schijn wilde laten ont-
staan, dat deze opheldering het gevolg was van de bedoelde rede. Op
25 Juli kweet Metternich zich van dezen last; het gesprek tusschen
hem en Grey was „äusserst lebhaft,quot; maar bleef binnen de grenzen
der diplomatieke étiquette; de toon van de mededeeling, die Metter-
nich deed, was echter van dien aard, dat Grey het niet in overeen-
stemming met de waardigheid der Britsche regeering achtte, nader uit-
legging te geven van de rede van Lloyd George. Ook tegenover
Benckendorff beklaagde Grey zich over M e 11 e r n i c h\'s
toon; hij oordeelde het tevens noodig, de militaire autoriteiten te waar-
schuwen om op alles voorbereid te zijn.

Zoo was feitelijk het Fransch-Duitsche geschil op den achtergrond
geraakt en dreigde er een oorlog tusschen Engeland en Duitschland. De
Regeering van dit laatste Rijk liet het echter niet zoover komen; de rede
van Lloyd George bleek haar uitwerking niet te hebben gemist;
Metternich werd gemachtigd om toe te staan dat Grey de gerust-
stellende mededeelingen omtrent Duitschland\'s bedoelingen in Marokko,
die hij op 24 Juli van den Duitschen ambassadeur had gekregen, aan het
Parlement zou mededeelen. hetgeen hij den 26sten Juli deed. Den vol-
genden dag hield Asquith een rede in het Lagerhuis, waarin hij den
quot;Wensch uitsprak, dat de Fransch-Duitsche onderhandelingen tot een

1)nbsp;Grey, Dl. I. png. 226-228; Gr. Pol. 29, no. 10624.

2)nbsp;Grey. Dl. I. pag. 228-231; Gr. Pol. 29. no. 10626; Churchill, pag. 48.

3)nbsp;Benckendorff, Dl. II. no. 432; Churchill, pag. 48; Gr. Pol. 29, pag.
214. noot.

-ocr page 162-

gelukkig einde zouden komen. Daarmede was het acute conflict tusschen
Engeland en Duitschland opgelost en het gevaar voor een oorlog ver-
dwenen.

De onderhandelingen tusschen Parijs en Berlijn over de Marokko-
quaestie hggen buiten ons bestek. Toen in de volgende maanden deze
besprekingen echter minder vlot verliepen, begon men zich in Engeland
opnieuw ongerust te maken. Grey wist niet wat hij er van denken moest.
Juist de optimistische berichten die Duitschland bij tijd en wijlen over de
besprekingen lanceerde, wekten vooral zijn achterdocht op. „They may
be.quot; schreef hij op 17 September aan Nicolson. „and probably, are, in-
tended to prepare the way for a climb down; but they may be intended
to mislead and lull suspicions before a rapid coup.quot; Daar men boven-
dien op een gegeven oogenblik de ligplaats van de Duitsche vloot. —
die haar gewone zomermanoeuvres hield —. uit het oog verloren had,
steeg de vrees voor een plotselingen aanval ten top. Men zou bijna mogen
zeggen dat de Britsche strijdkrachten in stilte gemobiliseerd waren.®)
Regelmatig werden van 8 tot 22 September de tunnels en de lijnen van
den South-Eastern Railway bewaakt. ■*)

Men mag het overdreven nervositeit der Britten noemen, dat zij ieder
oogenbhk een Duitschen aanval verwachtten, onjuist is het te beweren,
dat Engeland weinig vredelievende bedoelingen koesterde. Al moge het
waar zijn, dat de Londensche regeering „ne détestait pas de voir les autres
s\'entredévorer.quot; zooals de Belgische gezant te Parijs. Baron Guillaume,
apn zijn Regeering meldde.®) zij voelde er toch weinig voor, wegens de
Marokkaansche quaestie mede in een oorlog gewikkeld te worden. Zou
Duitschland echter wegens het geschil tot het uiterste zijn gegaan, dan
zou het zeker Engeland in volle wapenrusting tegenover zich hebben
gevonden. Zeer juist schreef Nicolson op 14 September aan zijn
vriend Hardinge, dat Lloyd George, Churchill en
Haldane „have thoroughly grasped the point that it is not merely
Morocco which is at stake. It really amounts to a question as to
whether we ought to submit to any dictation by Germany, whenever
she considers it necessary to raise her voice.quot;quot;) Ook Metternich
schreef later naar Berlijn dat „der Marokkostreit zu einer Machtfrage
herangewachsenquot; was. Guillaume was van het zelfde oordeel en
schreef: „c\'est a Londres qu\'est le noeud de la situation.quot;^)

1)nbsp;Annual Register, 1911, pag. 182 c.v.; Goo ch. pag. 479.

2)nbsp;Nicolson, pag. 346/347.

3)nbsp;Vgl. o.a. Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 224 en 225.

4)nbsp;Nicolson. pag. 347.

5)nbsp;Belg. Aktenstücke, no. 79; Belg. Dok.. I. Ergänzungsband, no. 79.

6)nbsp;Nicolson, pag. 347.

7)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10653.

8)nbsp;Belg. Dok.. I. Erg. band. no. 79; Belg. Aktenstücke, no. 79.

-ocr page 163-

Daar de Britsche documenten, die op deze aangelegenheid betrekking
hebben, nog niet gepubliceerd zijn, weet men niet met zekerheid, welken
invloed de Britsche regeering op Frankrijk heeft uitgeoefend. Metter-
nich ontkent echter ten stelligste^) -- en zijn meening lijkt ons zeer
aannemelijk — dat het Foreign Office in Parijs zou hebben gestookt. Men
had echter in Engeland wel, ook voor een oorlog op het vaste land, alle
maatregelen getroffen en sommige leden van de Regeering waren niet
alleen „perfectly readyquot;, doch tevens ,.eager to face all possible
eventualities.quot;quot;)

De houding der Britsche regeering had, — afgezien van haar militaire
maatregelen, die destijds in Duitschland nog niet bekend waren gewor-
den —, zeer veel kwaad bloed in Duitschland gezet. Tirpitz, alhoe-
wel een groot tegenstander van K i d e r 1 e n\'s Marokko-politiek, meende
dat Duitschland zich een klap in het gezicht had laten toedienen. Het
aanzien van zijn land moest zoo spoedig mogelijk hersteld worden. Dit kon
z.i. alleen geschieden door een versterking van de vloot. Zoo had Lloyd
G e
O r g e\'s rede voor hem dan ook maar één lichtzijde, n.l. dat de moge-
lijkheid voor een vloot-novelle grooter werd.®) „Die erste schwere diplo-
matische Niederlage,quot; welke het Duitsche rijk z.i, door K i d e r 1 e n\'s
toedoen sedert het aftreden van Bismarck geleden had,\') moest
door een vermeerdering van de vloot gewroken worden. Het juiste
moment voor een novelle, waar hij reeds lang zijn zinnen op gezet had.
was thans voor hem gekomen. Daar hij evenwel K i d e r 1 e n\'s politiek
niet openlijk af zou kunnen vallen, moest hij andere argumenten vinden,
waarop de indiening van de novelle gebaseerd zou kunnen worden. Wel-
dra had hij er eenige ontdekt. De verhouding tusschen het aantal kruisers
en linieschepen, welke hem niet beviel, kon als rede voor een novelle
opgegeven worden.quot;^) Daarenboven wilde hij nog aanvoeren, dat de
snelheid der in de eerste jaren van 1900 gebouwde schepen te wenschen
overliet en dat deze daarom hoog noodig herzien moest worden. Hij ver-
moedde, dat de Rijksdag deze redenen eerder zou aanvaarden dan een
bewering, dat de levensduur der schepen nog te lang was en dat deze
verkort zou moeten worden. Hij wilde zoo eenigszins mogelijk het aantal
kruisers met drie of vier vermeerderen, het aantal koppen verhoogen cn
het kaliber der kanonnen vergrooten. quot;)

Was het verlangen naar een uitbreiding van de vloot in Juli en
Augustus bij de meerderheid der Duitschers nog zeer gering.\'\') te meer

iTCr. Pol. 29, no. 10653.

2)nbsp;Nicolson. pag. 347.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 200.

4)nbsp;Tirpitz: ..Erinnerungenquot;, pag. 182.

5)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 201.

6)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 200/201.

7)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 203.

-ocr page 164-

daar zij K i d e r 1 e n\'s politiek nog niet als een absoluut fiasco be-
schouwden, toch was de stemming jegens Engeland uiterst vijandig, het-
geen nog verhoogd werd door de publicatie van een interview in de
„Neue Freie Presse.quot; In dit artikel, dat op 24 Augustus in genoemd
Weensch blad verscheen, kwamen felle aantijgingen tegen de Duitsche
politiek voor, die, — in een sensationeelen vorm gegoten —, opmerkingen
van Sir Fairfax Cartwright, den Britschen ambassadeur bij de
Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie bleken te zijn.\'-)

Niet alleen verwekte dit zeer geruchtmakende interview heftige com-
mentaren in de Duitsche en Oostenrijksche pers, doch het noodzaakte de
Regeering te Berlijn zich tot het Britsche kabinet te wenden.^) Op
15 September verklaarde Kiderlen daarop in de „Norddeutsche All-
gemeine Zeitungquot;, dat de Regeering een officieele mededeeling uit Londen
had ontvangen, dat het artikel niet door Sir Fairfax Cartwright
geïnspireerd was en dat deze de veel gewraakte uitlatingen niet gedaan
had. Om de zaak te sussen, verklaarde de Wilhelmstrasse, dat zij haar
hiermede als afgedaan beschouwde. De gemoederen bleven echter nog
lang in beroering en er werd in de Parlementen van Weenen, Londen en
Berlijn nog maanden later over dit artikel geïnterpelleerd.

Het spreekt van zelf, dat het voorgevallene olie op het vuur was en
dat bij de Vlootvereeniging en hare geestverwanten de behoefte aan een
nationale daad, in den vorm eener novelle, steeds grooter werd.

Nog vóór de publicatie van het interview plaats vond, had men op het
departement van Marine Tirpitz\' plannen reeds te gering gevonden.
Admiraal Von Capelle, die tijdens het verlof van zijn chef aan het
hoofd van „Marinequot; stond, meende: „Für 1912 entweder-oder! Gar
nichts oder Fortsetzung des Vierertempos gegen England!quot;quot;\')

Dit was Tirpitz echter te bar. Niet alleen vond hij dit plan te
uitdagend, doch bovendien, wegens gebrek aan manschappen, practisch
moeilijk uitvoerbaar. Het leek hem beter dat men in een bestendig tempo
van drie zou gaan bouwen.quot;) Het was natuurlijk de kunst om toestem-
ming tot een novelle van den Keizer en van Bethmann te krijgen.
Het leek Capelle echter beter, dezen voorloopig nog niet met het
plan eener novelle lastig te vallen: de tijd was er naar zijn meening nog
niet voor gekomen.quot;)

Achtte Capelle het oogenblik voor een novelle nog niet zoo gunstig
als Tirpitz, de Keizer zinspeelde in zijn rede van 27 Augustus te

1)nbsp;Schulthcss, 1911, pag. 308: Gr. Pol. 29, pag. 237, noot.

2)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10646.

3)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10643.

4)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10648, no. 10649 cn pag. 244, noot 2.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 203.

6)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 206.

7)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 207.

-ocr page 165-

Hamburg reeds op een versterking van de vloot. Niet iedereen legde
\'s Keizers woorden uit als de „Daily Graphicquot;, quot;) die zich afvroeg waarom
Duitschland in eens weer behoefte aan een vergrooting zijner marine
had. Dit was evenwel inderdaad \'s Keizers wensch.^)

Op 31 Augustus ging Tirpitz den kanseher voor het eerst over
de novelle polsen. De vraag, die Bethmann min of meer scheen te
overrompelen, wekte dadelijk eenigen tegenstand bij hem, daar hij vreesde
dat een versterking van de vloot onmiddellijk een oorlog met het Ver-
eenigd Koninkrijk zou uitlokken. Tirpitz,quot;\') zoowel als de Keizer en
Widenmann®) en zelfs Metternichquot;) betwijfelden dit echter.

De kanselier, die 24 uur bedenktijd had gevraagd, verzette zich den
volgenden dag energiek tegen de bewering van den admiraal, dat Duitsch-
land bij de Marokko-crisis een échec had geleden. Voorts bleef zijn
vrees voor een gewapend confhct

met Engeland bestaan, terwijl hij ook
als argument aanvoerde, dat hij niet wist hoe hij aan het geld voor een
novelle zou kunnen komen.

Bethmann was zeer verheugd, dat hij niet terstond een beslissing
behoefte te nemen, daar Tirpitz eerst de Marokko-crisis opgelost
wilde zien. Reeds op 13 September bleek den kanselier duidelijk, dat ook
de Keizer een novelle eischte, — zoogenaamd wegens Japansche en
Fransche vlootversterkingen —, hoewel naar het schijnt Tirpitz hem
nog niet op de noodzakelijkheid daarvan gewezen had.quot;) Dit gebeurde
eerst bij zijn jaarlijksche audiëntie in Rominten, welke dertien dagen later
plaats vond. Eerst had Tirpitz den kanselier er nog even van ver-
wittigd, dat hij daar met den Keizer over de vlootquaestie van gedachten
zou wisselen. Tevens werd Bethmann toen medegedeeld, dat er maar
twee wegen open stonden. Er was volgens Tirpitz slechts keuze tus-
schen een novelle, óf een verdrag betreffende de sterkten der Britsche
en Duitsche vloten, daar men slechts door één dezer twee middelen de
verzekering tegen een Engelschen aanval, benevens dc kans op een
succesvolle verdediging zou kunnen krijgen.

Bethmann scheen het hierover met hem eens te zijn. Bij den Keizer
zette Tirpitz uiteen, dat een verhouding van 2 :3 door Engeland
zou moeten worden aanvaard. Wanneer de Britten dit niet zouden wil-

1)nbsp;Schulthcss, 1911, pag. H-l; Gr. Pol. 31. pag. 3/4, noof.

2)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11307.

3)nbsp;Gr. Pol. 31. pag. 3/4, noot.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 209.

5)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11313.

6)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11316.

7)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 209.

8)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 212/213.

9)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 213.

10)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 213.

-ocr page 166-

len, dan zou hij hen er toe dwingen en verder bouwen tot deze ver-
• houding bereikt was. Daar hij verwachtte dat een voortgaande
bouw politieke wrijving en tegenstand in het binnenland met zich zou
brengen, gaf hij den voorkeur aan een overeenkomst, die dan op ge-
noemde verhouding gebaseerd zou moeten zijn. Hij wilde de Engelsche
regeering een nota sturen, waarin verklaard zou worden dat Duitschland
beloofde geen aanval op Engeland te doen, dat het Rijk daarom met de
verhouding 2 : 3 tevreden was, doch dat er een novelle ingediend zou
moeten worden om dit getal te bereiken. Een zelfde verklaring wilde hij
tegelijkertijd in den Rijksdag afleggen. waarbij dan, evenals in de door
hem voorgestelde nota aan Engeland, gezegd zou worden, dat de ver-
houding 2 : 3 voldoende zekerheid aan Duitschland tegen een Britschen
aanval bood. Beide landen wisten dan waar zij aan toe waren en bij
een weigering van Engeland om op het voorstel in te gaan, zou het zich
in een kwaad daglicht geplaatst zien. Aangezien de „Risikogedankequot; voor
het volk een te vaag begrip was, moest Duitschland een slagwoord zien
te vinden zooals het Engelsche „Two keels to onequot; en dit meende T i r-
p i t z te verkrijgen in „Zwei zu Dreiquot;.

Hij wilde eerst nä de verkiezingen voor den Rijksdag, welke in den
winter gehouden zouden worden, met dit voorstel voor den dag komen.
In Februari 1912 zou Bethmann het den nieuwen Rijksdag bij de
behandeling van de marine-begrooting voor moeten leggen. De novelle
wilde hij dan in den winter van \'12 op \'13 indienen. Zijn plan had
tevens nog het voordeel, dat het tempo van twee, dat van 1912 tot 1918
zou duren, nu bij tijd en wijle door een tempo van drie vervangen zou
kunnen worden. Hierdoor zou men niet te zeer aan twee schepen per
jaar gewend zijn geraakt, zoodat het na 1918 gemakkelijker zou vallen,
weer meer geld van den Rijksdag los te krijgen om dan regelmatig drie
schepen per jaar op stapel te zetten. Hij wilde een derde eskader in het
leven roepen, waarvoor natuurlijk bemanning noodig zou zijn, doch
dat slechts den bouw van drie nieuwe schepen eischte, daar deze met de vijf
reserve-schepen een eskader zouden vormen. Tirpitz verheelde den
Keizer geen van B e t h m a n n\'s bezwaren, doch Wilhelm juichte de
gelegenheid ,.eine Tat zu schaffen,quot; ten zeerste toe. Hij wilde reeds ,,die-
sen historischen Moment in die Thronrede hereinnehmen,quot; iets wat de
admiraal toen nog een minder gelukkige gedachte vond. •quot;\') Hoewel T i r-
p i t z er feitelijk reeds sedert twaalf jaar mee bezig was. wees hij den
Keizer op de noodzakelijkheid. ..jetzt die Gelegenheit zu benützen, eine
sichere Grundlage für -die Marine zu schaffen.quot;

1)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 213 c.v.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 214.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 215.

-ocr page 167-

Als de Keizer en Tirpitz werkelijk iets van de Britsche mentaliteit
hadden begrepen, zouden zij nooit hebben kunnen veronderstellen, dat
de Britten op hun voorstel in zouden gaan. Aan Duitschland, dat in
de verste verte de algemeene verhouding van 2 : 3 nog niet bereikt had,
— hiervoor was immers eerst nog een novelle noodig , zou Engeland
zonder eenige tegenprestatie hebben moeten toestaan, deze te bereiken.
Dat Metternich een novelle en een accoord onvereenigbaar vond,
is dan ook begrijoelijk.

Daar de verhouding 2 : 3 voor de geheele vloot zou gelden, zou er
bovendien geen sprake meer zijn van een of ander tempo en zou Duitsch-
land desnoods zooveel schepen per jaar kunnen bouwen als het wilde. De
Keizer achtte dit een groote rust voor Engeland,-) doch het tegendeel
was waar, daar dit land dan immers practisch gedwongen werd, zijn
bouw jaarlijks in deze verhouding tot Duitschland te regelen.

De Keizer schreef den zelfden dag nog aan Bethmann, dat een
novelle een absolute noodzakelijkheid was voor de ontwikkeling der
marine. Eveneens achtte hij haar een levensquaestie voor de buitenland-
sche politiek van het Rijk. Daar hij echter B e t h m a n n\'s bezwaren
toch niet geheel kon negeeren, meende hij dat de novelle eerst over een
jaar ingediend zou kunnen worden.®) Op den laatsten September liet de
Keizer zijn kanselier nog weten, dat hij er op stond dat, ,,die Bekanntgabe
des neuen Marineziels an das Volk: Relation 2 : 3quot;, uiterlijk in Februari
1912 zou volgen. Het liefst zag hij de afkondiging echter reeds in dezen
herfst.

Deze, volgens Tirpitz ,,so grosszügige Verständigung mit England,quot;
strandde volgens den admiraal evenwel op de „kleinliche und unüber-
sichtliche Behandlung der englischen Frage durch Bethmann Holl-
weg.quot;quot;) De kanselier voelde namelijk niets voor een ,,nationale daad,quot;
noch deelde hij \'s Keizers meening, dat thans het „keerpunt in de ge-
schiedenis des vaderlandsquot; was aangebroken. Zoo eenigszins mogelijk
wilde hij een novelle voorkomen, die z.i. immers onvermijdelijk tot een
oorlog met Engeland moest leiden. Reeds in Mei had hij aan Metter-
nich geschreven: „nur eine ganz neue uns unmittelbar bedrohende
politische Konstellation würde uns Flottennovellcn abzwingen können.quot; quot;)
Deed zich dit geval in den herfst van 1911 nu voor? Immers neen. Van
een nieuwe politieke constellatie was thans geen sprake en de oude had
in den afgeloopen zomer geen
onmiddellijk gevaar voor Duitschland

1)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10662.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 216/217.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 216.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 216; Gr. Pol. 31, pag. 5/6, noot.

5)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 218.

6)nbsp;Gr. Pol. 28. no. 10443.

-ocr page 168-

opgeleverd, behalve wanneer het toen zelf het eerst naar de wapens zou
hebben gegrepen. Bethmann vreesde echter vooral, dat de bekend-
making van het nieuwe doel, dat de Keizer en Tirpitz zich gesteld,
hadden, in Engeland zou werken als een roode lap op een stier.

De strijd tusschen de hoogste ressorten van het Duitsche keizerrijk
ontbrandde hierdoor. Tirpitz verweet „Buitenlandsche Zakenquot;, dat dit
departement een indirecte perscampagne tegen hem op touw had gezet
en dat de grootste tegenkanting noch van Engeland, noch van den Rijks-
dag, doch van de Wilhelmstrasse kwam. Bethmann beweerde n.l.
zelfs, dat de voor een novelle aangevoerde marine-technische argumenten
weinig steek hielden en dat de novelle alleen te baseeren was op de
z.g.n. verzwakte positie van het Rijk tegenover het buitenland.^)

Op 4 October richtte Bethmann eenige vragen tot Tirpitz,
waaruit volgens den laatsten duidelijk bleek dat de kanselier ,,den Sinn der
Machtfrage zur See entweder nicht fassen konnte oder nicht wollte.quot;®)
Hij vroeg n.1. welke waarde Tirpitz aan de verhouding 2 : 3 uit
marine-technisch oogpunt hechtte en welke beteekenis zij voor de binnen-
landsche pohtiek moest hebben. Ook wilde hij weten of, bij een geweldi-
gen aanbouw van Engelsche zijde, slechts door nieuwe eischen van
Duitschland de verlangde verhouding verzekerd kon worden. Sprak hier-
uit eenig wantrouwen, nog duidelijker kwam dit aan den dag in zijn
vraag, of Duitschland de verhouding 2 : 3 niet zou overschrijden. Even-
als Bülow indertijd gedaan had, vroeg diens opvolger ook hoe het
met Duitschland\'s kansen in een eventueelen oorlog met Engeland zou
staan. De chef van den marine-staf, tot wien hij dezelfde vraag had
gericht, had zich hierover niet zeer bemoedigend uitgelaten. Zelfs al zou-
den de vestingwerken van Helgoland en de verbeteringen van het Keizer-
Wilhelm-kanaal voltooid zijn, dan nog achtte hij de kans op succes niet
groot.quot;) Deze zegsman van. den kanselier, de admiraal August
von Heeringen, had hem eveneens gewaarschuwd, dat met een
novelle weer een nieuwe ,,Gefahrenzonequot; haar intrede zou doen. Hij gaf
dus feitelijk te kennen, dat de ,,Risikogedankequot; niet vol te houden was.
B e t h m a n n\'s vrees, dat Engeland terstond een aanval op Duitschland
zou doen als het de novelle vernomen had, deelde hij niet. Wel moest de
vloot op voet van oorlog gebracht worden, daar Groot-Brittannië bij in-
ternationale verwikkelingen, waaraan Duitschland zich niet altijd zou
kunnen onttrekken, zekerlijk tot de tegenstanders van het Rijk zou be-
hooren.

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 226.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 219.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 219. noot.

4)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 219/220.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 220 e.v.

-ocr page 169-

Op 7 October zette Von Tirpitz, die niet afliet, den kanselier
nog eens alle redenen die een novelle z.i. wettigden, uiteen. De voor-
naamste was, dat hij in 1912 niet van het tempo van vier op dat van
twee wilde terugvallen. Z.i. was Engeland nog politiek onafhankelijk. Het
zou bij een gewapend conflict tusschen Duitschland en andere mogendhe-
den slechts van een ingrijpen weerhouden kunnen worden, als het verschil
tusschen de sterkten der Duitsche en Britsche vloot zoo gering mogelijk
was. Gelukt het niet dit verschil te verkleinen, zoo schreef hij, dan is de
Duitsche vlootpohtiek vergeefsch geweest. Duitschland mag echter niet de
poging achterwege laten, de Britsche vloot in getalsterkte te naderen.

Tirpitz meende dus nog werkelijk dat Engeland den wedstrijd zou op-
geven. Bethmann geloofde daarentegen eerder de Britsche mede-
deelingen, dat het ten koste van alles zou volhouden en meende ,,dass
England das Dreiertempo dauernd übertrumpfen könnte,quot;hetgeen
T i r p i t z, bij een verhouding van 2 : 3, ten stelligste ontkende. De admi-
raal achtte de novelle ook noodzakelijk, omdat Duitschland niet ten
eeuwigen dage afhankelijk van het Britsche rijk kon blijven. Hij geloofde
Engeland niet te kunnen vernietigen, doch het moest zóó gehavend uit den
strijd komen, dat het tegenover andere naties zijn overmacht verloren
zou hebben. Hield Tirpitz in dezen brief een vurig pleidooi voor zijn
vlootplannen, met de gevraagde marine-technische argumenten kwam hij
niet voor den dag. De verhouding 2 : 3 moest en zou bereikt worden. Om
geld van den Rijksdag los te krijgen, drong hij opnieuw op een spoedige
bekendmaking van het doel aan. Zou Engeland de verhouding niet over-
schrijden, dan zou Duitschland er zich ook aan houden.

Om Bethmann tot zijn standpunt over te halen, voerde hij aan,
dat Duitschland\'s kansen in een oorlog zeer klein waren, zooals de zaak
op dit oogenblik stond. Over het geld behoefde Bethmann zich geen
zorgen te maken, daar de novelle tot 1917 slechts 350 millioen Mark zou
kosten, wat zeer gering was vergeleken bij de twee milliard Mark die
haar voorgangster gevergd had.

Toen de admiraal zich B e t h m a n n\'s tegenstand zeer wel bewust
werd en hij merkte dat \'s Keizers enthousiasme voor zijn plannen grooter
was. dan hij had durven hopen, veranderde hij van opinie. Had hij op
26 September nog tegen den Keizer gezegd, dat de novelle eerst in
Februari 1912 afgekondigd moest worden, op 7 October schreef hij den
kanselier, dat dit onmiddellijk moest gebeuren. Als argument hiervoor
voerde hij aan. dat de debatten in den Rijksdag de Regeering voor de
keuze zouden stellen, óf de plannen voor een novelle te ontkennen, óf

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 222 c.v.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 220. noot.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 222 c.v.

-ocr page 170-

zc direct bekend te maken. Daar Bethmann den Rijksdag
vóór Kerstmis nog een overzicht van den inhoud en de financiering
van de begrooting voor 1912/\'13 wilde geven, zou dan tevens kleur bekend
moeten worden. Door diens verzet tegen de verhouding 2 : 3 kon T i r-
p i t z z.i. dit voorstel niet meer aan de novelle verbinden. Deze laatste
moest te eerder in zee. daar anders de stemming wegens de Marokko-
crisis geluwd zou zijn en bovendien de pers, die z.i. achter Bethmann
en Kiderlen stond, hem leelijk tegen zou kunnen werken, door de
in de Fransch-Duitsche onderhandelingen bereikte resultaten als een
groot succes voor Duitschland voor te stellen. ^)

Den 9den October werd het Tirpitz duidelijk, dat naast Beth-
mann en Metternich zich nog een derde bij zijn voornaamste
tegenstanders zou scharen. Dien dag ontmoette hij n.l. bij W e r m u t h
een feilen tegenstand. De laatste, die sedert 15 Juli 1909 minister van
Financiën was, wilde in geen geval de kosten voor een novelle door een
lecning dekken, daar \'s Rijks financiën een dergelijken druk niet konden
verdragen.quot;^) Restte dus een bekostiging van den nieuwen bouw door
belastingen. Hiervoor kwamen z.i. naast een kleine indirecte belasting,
successie-rechten voor echtgenooten en kinderen in aanmerking. T i r-
pitz meende echter dat een bedrag van 81 millioen Mark, dat in 1917
voor slechts éénmaal noodig was, niet door belastingen opgebracht zou
mogen worden. Tot groote ergernis van den admiraal vertelde W e r-
m u t h hem, dat, wilde men met een novelle voor den Rijksdag verschij-
nen, men dan tevens een financieel plan voor een eenigszins langen tijd
moest voorleggen. W e r m u t h, die een fel tegenstander van Tirpitz\'
vlootpolitiek was, meende, dat hij ook geld moest kunnen fourneeren
voor de uitgaven, die in dien tijd bij de andere staatsdiensten, met name
bij „Oorlogquot;, zouden stijgen. Tirpitz zag hier iets geheel nieuws in
en vond dat W e r m u t h\'s meening „den Tod für jede neue Heeres- und
Marinevorlage bedeutete.quot; quot;)

Daar het onderhoud dus weinig succes had en, zooals meestal tusschen
Tirpitz en Wermut h, ,,der Gesprächston verstärkte Herbichkeit
erreicht hatte,quot; wendde de minister van Marine zich tot den Keizer.
Bij dezen vond hij een gewillig gehoor voor zijn klachten. De Keizer
stelde hem gerust met de mededeeling, dat ook hij de novelle onmiddellijk
aan den Rijksdag wilde voorleggen. Indien de kanselier zich hiertegen

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 222 en pag. 225.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 225/226.

3)nbsp;A. Wermuth: „Ein Beamtcnlebenquot;, pag. 274.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 226.

5)nbsp;Wermuth, pag. 278 e.v.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 227.

7)nbsp;Wermuth, pag. 282.

-ocr page 171-

zou verzetten, „so würde er ihn wegschicken.quot;^) Den volgenden dag
was W i 1 h e 1 m echter onder invloed van den chef van het marine-
kabinet, Von Müller, die in dezen, en op dat oogenblik, aan de zijde
van Bethmann stond, weer van opinie veranderd. Er werd toen be-
sloten in deze herfstmaanden geen verklaring over de verhouding van de
vlootsterkten af te leggen.-) Mocht er naar gevraagd worden, dan zou
Bethmann antwoorden, dat de Regeering, indien het beslist noodza-
kelijk werd, bereid was den Rijksdag een vlootnovelle voor te leggen.
Dit zou, naar de Keizer hoopte, dan in het voorjaar van 1912 geschieden.

Waren de hoogste autoriteiten te Berlijn, zooals bleek, scherp in twee
kampen verdeeld, de tweespalt was ook op de Duitsche ambassade te
Londen te constateeren. Hier ontpopte zich n.l. de attaché Widen-
mann als een vurig aanhanger van Tirpitz\' ideeën, terwijl Graaf
Metternich en zooals later moge blijken, de legatieraad Von
K ü h 1 m a n n steeds lijnrecht tegenover hem stonden. Duidelijk bleek
dit in een rapport van W i d e n m a n n, dat gevolgd werd door een
van Metternich\'s hand. Beide waren verzonden naar aanleiding van
de benoeming van Churchill tot minister van Marine, waardoor
Mc Kenna op „Binnenlandsche Zakenquot; terecht was gekomen. Nadat
Widenmann eerst eenige minder vriendelijke opmerkingen over den
op 23 October benoemden Churchill ten beste had gegeven, gaf
hij als zijn meening te kennen, dat de persoonsverwisseling niet van
invloed zou zijn op de Britsche vlootpolitiek. Hij meende, dat Engeland
wel voor de verhouding 3 : 2 zou gevoelen, doch met dien verstande, dat
Engeland slechts drie en Duitschland twee schepen per jaar zou bouwen,
met andere woorden, dat Duitschland zich aan het tempo van twee zou
moeten binden. Dit zou dus een ,,Sprengung des so sehr gefürchteten
deutschen Flottengesetzesquot; zijn.

Daar bij een tempo van drie, bij een twintigjarigen levensduur, de Duit-
sche vloot ten slotte zestig dreadnoughts zou tellen, hoopte Engeland z.i.
door de verhouding 2 : 3 bij een zelfden levensduur, doch bij het ,,Zweier-
tempoquot; de Duitsche vloot tot veertig „capital shipsquot; terug te brengen. Hij
geloofde niet, dat dc ,,Risikogedankequot; haar doel reeds bereikt had en
meende evenals zijn chef, dat de vloot nog niet sterk genoeg was. Hij was
dan ook zeer verheugd, dat in Duitschland meer en meer stemmen voor een
hernieuwde versterking opgingen, „weil nur auf diese Weise der natür-
liche Gegner ,, ,,Englandquot; quot; gezwungen wird, die friedliche Entwicklung
Deutschlands nicht zu stören.quot; \'\') Hij geloofde, dat men een novelle als
een zeer natuurlijke zaak zou opvatten.

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., png. 226.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 226.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11313.

-ocr page 172-

Daar de attaché meende, dat de Britten zich in het onvermijdelijke
zouden schikken en door „ein festes Ziel und einen unerschütterlichen
Willequot; geïmponeerd zouden worden, wilde Bethmann eerst nog
Metternich\'s oordeel inwinnen, alvorens deze opmerkingen, die
koren op \'s Keizers molen zouden dragen, aan Wilhelm voor te leg-
gen. De ambassadeur geloofde eveneens terecht, dat C h u r c h i 1 I\'s
benoeming niet de minste verandering in de Britsche vlootpolitiek zou bren-
gen. Hij begreep daarentegen niet, waar Widenmann de wijsheid
vandaan haalde, dat Engeland met het voorstel zou komen: drie Britsche
tegen twee Duitsche schepen per jaar. Of de Duitsche marine noodzake-
lijk vergroot moest worden, wilde Metternich niet beoordeelen. Dat
was, — en volgens Wilhelm „Gott Lob!quot;—, een quaestie, die de Keizer
slechts met de allerhoogste instanties van het Rijk had uit te maken. Wel
achtte hij, in tegenstelling met Widenmann, het tijdstip zeer slecht
gekozen. Men zou een novelle- niet zoo van zelfsprekend vinden als de
attaché beweerde. De Britten vreezen wel, dat Duitschland de antipathie
van het oogenbhk tegen hen benutten wil, doch daarom hebben zij zich
toch nog niet reeds bij voorbaat bij een novelle neergelegd, meende Met-
ternich. Hij vermoedde zelfs, dat men Duitschland den tijd niet zou
gunnen het vlootprogramma plus de novelle geheel ten uitvoer te brengen.
Men zal wel eerder een gelegenheid te baat nemen om den bouw vóór
de voltooiing door een oorlog te verstoren, voorspelde hij. Al verwachtte
hij, zooals reeds vermeld is, ten gevolge van een novelle geen oorlogs-
verklaring, hij meende toch wel, dat men beter het zekere voor het on-
zekere kon nemen door de novelle tot 1915 uit te stellen. Dan is het
oude programma veel verder voltooid, de Duitsche vloot dus sterker en
de kans op een gewapend conflict wegens een novelle veel geringer,
schreef hij. Overigens moest men zich vooral geen illusies maken, dat
Engeland den wedstrijd in den bouw ooit op zou geven, daar zijn bronnen
van inkomsten grooter dan de Duitsche waren. Werd desalniettemin de
druk te groot, dan zou men een oorlog misschien als redmiddel zien.
..Denn.quot; waarschuwt Metternich dringend, „bei einer weiteren
Verschärfung der durch das deutsch-englische Verhältnis geschaffenen
Lage handelt es sich nicht nur um die stärkere Anziehung der Steuerkraft
in beiden Ländern, sondern es wird dann auch die politische Unsicherheit
in einem Masse wachsen, dass auf die Dauer eine gewaltsame Explosion
nicht mehr zu verhinderen sein wird.quot; -)

Had Widenmann juist op een novelle gehamerd en gesuggereerd
dat Engeland er op uit was. de oude vlootwet aan te vallen. M etter-

1) Gr. Pol. 31. no. 11315.
. 2) Gr. Po!. 31. no. 11316.

-ocr page 173-

nich verzette zich, tot groote ontevredenheid van Keizer Wilhelm,
tegen de novelle en meende, dat de Engelschen het heelemaal niet op de
oude wet gemunt hadden. Hij begreep dus blijkbaar niet, dat de Britten
door een beperking van de uitgaven voor de wederzijdsche vloten, tot
een vermindering van het jaarlijksch aantal te bouwen schepen wilden
komen, waardoor inderdaad het Duitsche programma aangetast zou
worden.

Dit is wel merkwaardig, daar toch reeds drie jaren geleden Mc Ken na
hem duidelijk had gemaakt, dat de vloot, zooals zij in de wet beraamd was,
door Engeland reeds als een gevaar beschouwd werd.\')

De Keizer kreeg tot zijn ergernis^) eerst ruim drie weken later de
rapporten van Widenmann en Metternich door Bethmann
toegezonden. Hierbij was nog een tweede rapport van den attaché ge-
voegd, waarin eveneens werd vermeld, dat men er in Engeland dag en
nacht over peinsde, op welke wijze de Duitsche vloot bij hare ontwik-
keling het best iets in den weg gelegd kon worden.^) Zooals te ver-
wachten was, liet de Keizer aan Metternich\'s beweringen geen haar
goed, ■*) ja, werd de keizerlijke ambassadeur zelfs voor ,,Hasenfussquot; uit-
gemaakt, omdat hij uit vrees voor oorlog zich tegen een novelle in 1912
verzette. De attaché, wiens oordeel Wilhelm daarentegen voortreffelijk
vond, had z.i. natuurlijk volkomen gelijk.

Op 27 November 1911 liet de Keizer dit aan Bethmann weten,
vergezeld van de boodschap, dat hij nooit ende nimmer als Keizer en als
„oberster Kriegsherrquot; de inmenging van een vreemd volk zou kunnen,
noch willen dulden. Derhalve het bevel: „Es bleibt bei der Novelle.quot;quot;)

Liet de stemming van den Keizer in dezen tijd tegenover Engeland veel
te wenschen over, die van de pers was niet veel beter. Luider klonk het
geroep om een novelle, naarmate de hoop op een zeer voordeelig verdrag
met Frankrijk in rook vervloog. Toen de conventie aangaande Marokko
en andere Afrikaansche gebieden geteekend was,\') kwam de onte-
vredenheid vijf dagen later zeer duidelijk in den Rijksdag tot uiting. Het
verdrag van den 4den November kwam namelijk hierop neer, dat Duitsch-
land het Fransche protectoraat over Marokko erkende, al wordt dit
woord er niet openlijk in genoemd. Hier tegenover moest Frankrijk aan
Duitschland een gedeelte van den Franschen Congo afstaan. Voorts werd
bepaald, dat alle volken op economisch gebied in Marokko gelijkgerech-

1)nbsp;Gr. Pol. 28, no.nbsp;10232.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no.nbsp;11322, Bemerkung Kaiser Wilhelms II.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no.nbsp;113H.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no.nbsp;II323.

5)nbsp;Gr. Pol. 31. no.nbsp;11316, Randbemerkungen Kaiser Wilhelms II.

6)nbsp;Gr. Pol. 31. no.nbsp;11323.

7)nbsp;Schulthcss.nbsp;1911. pag. 183.

-ocr page 174-

tigd zouden zijn. De voordeelen voor Duitschland vonden vele Duitschers
te gering. Vóór alles werd door den conservatieven afgevaardigde Von
Heydebrand und der Lasa gefulmineerd tegen Engeland\'s hou-
ding in de afgeloopen zomermaanden.^) Wekten Heydebrand\'s uitla-
tingen natuurlijk de noodige critiek in Londen,^) het opvallend applau-
disseeren van den Kroonprins, die speciaal voor deze rede uit Dantzig
was overgekomen en in zijn loge in den Rijksdag had plaats genomen,
werd in Engeland ook niet in dank aangenomen.®) Goschen kreeg
zelfs van den Koning de opdracht om hem over de houding van zijn
achterneef in te lichten.

Bethmann had zooveel mogelijk de Duitsch-Engelsche tegenstelling
bij de Marokko-debatten buiten beschouwing gelaten. Hij had er evenwel
niet om heen gekund Lloyd Georg e\'s rede te memoreeren. Grey
was via Goschen hierover van te voren ingelicht en Bethmann
had hem gerustgesteld met de mededeeling, dat hij de Mansion House-
rede niet aan critiek zou onderwerpen.®) Op 9 November zeide de kan-
selier desondanks, dat de rede voor een vriendschappelijke verhouding
met Engeland niet bevorderlijk was geweest, quot;) waaraan echter nog meer
de interpretaties der dagbladen schuldig waren geweest. Ondanks het
feit. dat Bethmann nog G r e y\'s beroep op de pers, op 7 November
door dezen in het Lagerhuis gedaan,^) in zijn rede te pas bracht en met
den Britschen minister hoopte, dat de journalisten zich van het versprei-
den van tendentieuse en onware berichten zouden onthouden, kon echter
B e t h m a n n\'s rede in de Britsche bladen weinig bijval oogsten. Op
10 November hield hij opnieuw een rede in den Rijksdag, waarbij hij
Heydebrand flink op zijn nummer zette en Engeland evenals in zijn
eerste rede zooveel mogelijk buiten schot liet.quot;) Desalniettemin vermocht
zijn optreden \'s Keizers goedkeuring weg te dragen. \'quot;)

Bethmann had met geen woord over een eventueele novelle ge-
rept, doch de nationaal-liberaal Bassermann had met klem den
wensch uitgesproken: ,,wenn irgendwo Lücken vorhanden sind, sei
es in der Armee, sei es in der Flotte, wie es von Seiten des Flottenvereins
behauptet worden ist, dass man dann den festen Entschluss und den
Willen hat, unbekümmert darum, welcher Eindruck durch eine eventuelle

1)nbsp;Schulthcss. 1911, pag. 202 e.v.

2)nbsp;Annual Register, 1911, pag. 258.

3)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10656.

4)nbsp;Doc. dipl. français, 3e série, Tome premier, no. 85.

5)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10654.

6)nbsp;Schulthcss, 1911, pag. 197.

7)nbsp;Annual Register, 1911, pag.242.

8)nbsp;Schulthcss, 1911, pag, 374.

9)nbsp;Schulthcss, 1911, pag. 223.
10) Gr. Pol. 31, no. 11319.

-ocr page 175-

Vermehrung unserer Flotte hervorgerufen wird, diese Vermehrung sofort
vorzunehmen.quot; De Keizer betreurde dan ook nog ééns zoo zeer, dat de
Regeering niet dadelijk met een novelle voor den dag kwam, die het volk
met gejubel zou begroeten.

Het enthousiasme in den Rijksdag benevens zijn eigen begeerte naar
een novelle, deden Tirpitz nog des te meer dè behoefte gevoelen om
„the diplomatic rebuff of Germanyquot;quot;-^) ongedaan te maken. Hem pijnigde
„der Stachel des verletzten Selbstgefühlsquot; evenzeer als vele anderen
zijner landgenooten. Hij drong er derhalve op aan, de novelle zoo spoedig
mogelijk in te dienen. Op 4 November had de Keizer het ontwerp reeds
ontvangen, doch Tirpitz riep de hulp van Von Müller in om
eenigen voortgang in de zaak te brengen.®) Hij vond het den hoogsten
tijd dat er iets besloten werd. En daar hij zich zeer ontstemd toonde, dat
er nog steeds niets gebeurd was, meende Müller dat de admiraal
reeds klaar stond, zijn ontslag aan te vragen. De laatste vroeg echter
voorloopig slechts om een definitieve beslissing.

Het gevolg van Tirpitz\' aandringen was, dat Müller bevel
kreeg naar Bethmann te gaan met de mededeeling. dat de novelle
in de begrooting verwerkt moest worden en dat zij niet eerst aan het oor-
deel van den Bondsraad onderworpen behoefde te worden. quot;) De kanse-
lier betwijfelde waarschijnlijk, of verzet nog eenig succes zou hebben, te
meer daar hij op 11 November telegraphisch bevel van den Keizer had
gekregen, de quaestie der novelle opnieuw met T i r p i tz te bestudee-
ren.\'\') Dit telegram was hem toegezonden ondanks het feit. dat Wil-
helm toestemming tot uitstel van de novelle had gegeven, zooals boven
werd vermeld. Bethmann besloot nu, dat de vergadering van den
Bondsraad verdaagd zou worden, opdat men de novelle in de begrooting
rou kunnen verwerken. Hij behield zich echter het recht voor. den Keizer
te zeggen, dat hij niet van zins was. de novelle in den nieuwen Rijksdag
door te drijven, indien de omstandigheden haar inopportuun zouden heb-
ben gemaakt.quot;) Tirpitz. die de noodige moeilijkheden voorzag, ver-
telde den kanselier bij voorbaat, dat hij het in \'s lands belang ongeschikt
achtte, als deze zijn ontslag zou indienen.quot;) Hij vreesde n.l. dat Beth-
mann dan zou rondbazuinen, dat hij door
zijn toedoen was afgetreden.
Hij kwam met hem overeen, dat hij den nadruk op het militaire gedeelte

1)nbsp;Schulthcss, 1911. pag. 212.

2)nbsp;Churchill, pag. 66.

3)nbsp;Bene ken dor ff. Dl. II. no. •!39.

4)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 228.

5)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 256/257.

6)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 257.

7)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11319.

8)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 257.

9)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 257/258.

-ocr page 176-

zou leggen en de novelle niet op de gebeurtenissen van den afgeloopen
zomer zou baseeren. Hij zou haar thans ambtelijk aan hem voorleggen.
Dit geschiedde op den 21 sten November.

Tirpitz meende, dat alle moeilijkheden nu overwonnen waren en
dat Bethmann de novelle nog bij den ouden Rijksdag in zou die-
nen. Het ging echter niet zoo van een leien dakje, als hij hoopte.

Metternich zond op 18 November een zeer belangrijk rapport,
waarin hij mededeeling deed van de felle aanvallen, die de Britsche
regeering te verduren had. Acht dagen van te voren had hij nog C h u r-
c h i 1 I\'s rede, in den Guildhall gehouden, vermeld, waarin deze zeide,
dat Engeland hoopte, dat Duitschland zijn vloot niet zou gaan versterken,
doch dat, indien zulks het geval was, Engeland zeer goed in staat zou
zijn den wedstrijd vol te houden.^) Mocht dit waar zijn, — en de
ambassadeur was de laatste die het betwijfelde —, toch bestond de ern-
stige wensch naar betere betrekkingen, daar Engeland, volgens Met-
ternich, uit de situaties, zooals deze zich in den afgeloopen zomer
hadden voorgedaan, de les zou hebben getrokken, dat het vermijden moest,
zich in dergelijke voorvallen te mengen.®) Dit was hem nog gebleken door
een gesprek met Grey, waarbij deze gezegd had, dat hij Bethmann\'s
redevoeringen over Marokko zeer gewaardeerd had en dat hij in den-
zelfden toon van verzoening in het Lagerhuis wilde spreken. Aangaande
de rede van Lloyd George beloofde Grey te zeggen, dat het
de bedoehng niet was geweest zoo\'n opschudding te weeg te brengen.
Volgens Metternich\'s inzicht stond Duitschland thans „am Schei-
dewegquot;. Grey, die vooral voor B e t h m a n n\'s tweede redevoering
betreffende Marokko „the highest admirationquot; koesterde, meende, dat.
nu deze quaestie opgelost was. tevens een ..clean slatequot; tusschen Duitsch-
land en Engeland bestond. Ook andere politici hadden zich in verzoe-
ningsgezinde termen uitgelaten.

Hoewel de ambassadeur eveneens geloofde, dat het voor een betere ver-
standhouding met Engeland nog niet te laat was. achtte hij den tijd nog
niet gekomen, om door een bepaalde diplomatieke actie de betrekkingen
te verbeteren. Dat de gelegenheid zich echter mettertijd zou voordoen,
was zijn vaste overtuiging. Met nadruk wees hij op den algemeenen
wensch naar een verbeterde politieke atmosfeer.

Zoodra de Keizer dezen brief onder oogen kreeg, kwam zijn oude
drang naar een entente weer op. Toch vertrouwde hij de goede bedoe-
lingen der Britten maar matig en wilde hij ..Englische Thaten sehen!quot; \')

1)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 258.

2)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11318; Annuaf Register. 1911. pag. 2\'l\'!/245.

3)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10656.

4)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10656, Schlussbcmerkung des Kaisers.

-ocr page 177-

Het is begrijpelijk dat bovenstaand bericht van Metternich den
tegenzin van den kanselier in de novelle verhoogde, al had hij nu
eenmaal beloofd dat de zaak voortgang zou vinden. De particulaire brief,
dien de ambassadeur hem den 19den toezond, deed zijn twijfel aan het
nut eener vlootversterking waarschijnlijk nog toenemen. Hierin vermeldde
Metternich, dat de praatgrage Mrs. Asquith hem had verteld,
dat de verstandhouding tusschen Duitschland en Engeland geheel en al
afhankelijk was van het feit, of Duitschland al of niet zijn vloot zou
vermeerderen.\') Dringend ried hij daarom voor de zooveelste maal aan,de
marine niet uit te breiden. Hij was overtuigd van de oprechtheid der Brit-
ten, die de wanverhouding tusschen de twee Rijken wilden doen verdwijnen.

Het begon hem echter te vervelen steeds weer op het zelfde aanbeeld
te hameren, wat toch zoo bedroevend weinig succes had en hem bovendien
in zijn eigen land nog kwalijk werd genomen. Bijna tragisch eindigt hij
zijn brief: ,,Nebenbei bemerkt, gehort sich vielleicht mehr moralischer Mut
dazu, aus Pflichtgefühl die Rolle eines unbequemen Warners zu über-
nehmen, als sich dazu gehören würde im unrichtigen Moment einer
fremden Regierung, die einem nichts anhaben kann, Grobheiten zu sagen
und sich als ,,bullyquot; zu benehmen.quot;

B e t h m a n n\'s hoop om nog juist op tijd met Engeland tot een
accoord te komen, had de ambassadeur aangewakkerd. De kanselier was
echter in een moeilijk parket. De Keizer stond niet alleen op de indiening
eener novelle, doch deze werd ook door vele kringen der bevolking beslist
gewenscht. Verzette hij er zich tot het uiterste tegen, het zou hem zijn
kanselierschap kunnen kosten. Daarenboven was de novelle een prachtige
leuze voor de a.s. verkiezingen geworden, waarvan de conservatieven
en de nationaal-liberalen zeker een dankbaar gebruik zouden maken.
..Dem Drängen nach Vorlegung einer Flottennovelle und zugleich
wahrscheinlich nach einer Heeresverstärkung wird sich die Regierung
allerhöchstens entziehen können, wenn England sich zu einer
positiven Verständigung mit uns entschliesst und diesen Entschluss
durch Tatsachen dokumentiert,quot; schreef Bethmann aan M e t-
t er nich.\'\') Zoodra Engeland ook maar iets onvriendelijks tegen
Duitschland zou doen, zou er echter geen houden meer aan zijn. De
kans, dat het Duitsche volk van de novelle zou willen afzien, was nog
eens zoo gering geworden door de rede van kapitein Faber. Dit conser-
vatieve lid van het Lagerhuis had in een rede te Andover medegedeeld,
dat de Britsche regeering, vooral door toedoen van Churchill, in
September haar vloot niet alleen strijdvaardig had gemaakt, doch dat zij
tevens bereid was geweest een expeditie-leger naar het vaste land te

1)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11320.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11321.

-ocr page 178-

zenden, om Frankrijk ter zijde te staan. Toen men in Duitschland het
reeds lang gekoesterde vermoeden van Britsche zijde bevestigd zag, werd
de anti-Engelsche stemming nog eens zoo fel.

Om deze weer eenigszins te temperen, had Bethmann alle hoop
op de redevoering van Grey gevestigd, die deze op 27 November in
het Lagerhuis zou uitspreken. Vooral wenschte de kanselier, dat Sir
Edward met nadruk Heydebrand\'s woorden: „Wir wissen
jetzt, WO der Feind steht,quot; zou weerleggen.-) Met phrasen alleen komt
men er niet, zuchtte Bethmann. Wil een novelle voorkomen worden,
dan is zulks hoogstens mogelijk, als Engeland de onderhandelingen over
een „political agreementquot; weer opneemt. Dit „agreementquot; zou, zooals
reeds meermalen vermeld is, een neutraliteitsverdrag zeer nabij moeten
komen. Voelde men in Londen hier niets voor, dan zou alles verloren zijn
en dan zou de publicatie der novelle ieder oogenblik verwacht kunnen
worden. Van G r e y\'s rede hing veel af, zij was van het grootste gewicht
voor de Britsch-Duitsche betrekkingen.

Metternich vond B e t h m a n n\'s eisch te zwaar. Men moest z.i.
Engeland niet voor de keuze stellen: neutraal blijven, zoo niet, dan in-
diening van de vlootnovelle in den Rijksdag. Hij zag in een dergelijk
optreden de zekerste manier om Engeland nog meer aan Frankrijk te
binden.\'\') Slechts met de uiterste voorzichtigheid zou misschien iets met
de Britten te bereiken zijn.

Had Bethmann al zijn hoop op G r e y\'s redevoering gevestigd,
de inhoud van diens speech in het Parlement viel den kanselier niet mee.
Grey had n.l. lang niet dien toon van verzoening in zijn woorden gelegd
dien Bethmann gehoopt had. Evenals vroeger wees hij met nadruk op
de noodzakelijkheid, vóór alles de vriendschap met Rusland en Frankrijk
intact te houden, wat, — het oude refrein —, natuurlijk niet wegnam, dat
Engeland met Duitschland gaarne op goeden voet wilde staan. \') Hij
verzekerde, dat het Britsche rijk nóch de Fransche republiek, nóch Rus-
land in een aanvalsoorlog tegen Duitschland zou steunen. Duidelijk sprak
echter uit de rede, dat Engeland tijdens de crisis de Franschen ook daar
ondersteund had, waar zijn onmiddellijke belangen niet in het minst
gevaar hadden geloopen. Over de onthullingen van F a b e r was Sir
Edward Grey „so taschenspielerartig hinweggeglitten.quot; zooals Beth-
mann het uitdrukte,®) dat aan hun juistheid niet meer viel te twijfelen.
Wel hemelde Grey Bethmann\'s uitlatingen in den Rijksdag op en
wees hij op de noodzakelijkheid om tot een betere verstandhouding met

1)nbsp;Gr. Pol. 29, pag. 261—263, noot 2; Annual Register, 1911, pag. 258.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11321,

3)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10659.

4)nbsp;Annual Register, 1911, pag. 260 e.v.; Gr. Pol. 29, no. 10662.

5)nbsp;Gr. Pol. 29, no, 10661.

-ocr page 179-

Duitschland te geraken,^) doch tegelijkertijd zeide hij, dat men dit niet
forceeren moest. Tevens gaf hij nog Kiderlen een terechtwijzing.
Deze had n.l. op 17 November in de budgetcommissie van den Rijksdag
verklaringen afgelegd over de Marokkaansche quaestie en de daarbij
door Engeland gespeelde rol.-) Daarbij had hij zich op een desbetref-
fende vraag over de onthullingen van F a b e r uitgelaten en eveneens
op de Britsche „Kriegsbereitschaftquot; gewezen. Zijn, door Bethmann
goedgekeurdequot;*), mededeelingen waren daarna op 21 November uit-
voerig door het Wolff-bureau gepubliceerd geworden. zoodat men er
ook in Engeland kennis van had genomen.

G r e y\'s uiteenzettingen, die door de conservatieven in Hooger- en
Lagerhuis en docr hunne bladen toegejuicht werden, vonden in het eigen
kamp weinig weerklank;quot;) alleen dat deel van zijn rede. dat meer toe-
naderingsgezind was geweest, had bijval bij de liberalen geoogst.quot;) Al
gaf Metternich toe, dat heel Engeland naar een betere verstand-
houding snakte, hij bleef evenzeer overtuigd, dat ..eine politische Ver-
einbarung zwischen Deutschland und England, die ein Fallenlassen der
englische Ententenfreundschaften in sich schliesse, nicht zu erreichen
sei.quot;®) De Keizer meende, dat er dan ook niets meer aan te doen viel.

Daar Grey. — zooals Bethmann misschien gehoopt had —.
geenszins de verzekering had gegeven, dat Duitschland de Britsche poli-
tiek in Europa niet meer tegenover zich zou vinden, stijfde de Britsche

1)nbsp;Annual Register, 1911. pag. 260 c.v.; Gr. Pol. 29. no. 10662; Schulthcss,
1911. pag. 378 c.v.

2)nbsp;Gr. Pol. 29. pag. 263—266, noot; Schulthcss. 1911, pag. 243 c.v.

3)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10657.

4)nbsp;De Fransche chargé d\'affaires te Berlijn, Dc Bcrckhcim. beweert in twee
telegrammen, dat Bethmann over K i d c r 1 c n \' s uitlatingen niet tc spreken was.
daar hij cr koren op den molen der conservatieven cn nationaal-liberalen in zag. Ook
Vertelt hij, dat dc kanselier, om dc aandacht van K i d c r 1 e n \' s exposé af tc leiden,
een artikel over de Duitsch-Franschc en Duitsch-Engclschc relaties in de „Kölnische Zei-
tungquot; had doen opnemen, waarvan de toon zeer veel verschilde van dien van de pro-
voccerendc stukken, welke in andere bladen verschenen. (Zie Doc. dipl. français. 3c série.
Tome premier, no. 223 cn 226.) Hierover is in dc door ons geraadpleegde werken echter
geen ontkenning of bevestiging te vinden. Vermoedelijk zijn de inlichtingen van Bcrck-
hcim onjuist, daar zijn bewering, dat Bethmann den inhoud van K i d c r 1 c n \' s
verklaringen niet. of ternauwernood, had gekend, lijnrecht in tegenspraak is met het
bericht, dat de kanselier hierover op 22 November aan Metternich zond. (Gr. Pol.
29, no. 10657.) In verband hiermede zij tevens opgemerkt, dat op pag. 204 van de Doc.
a\'pl. français, 3e série, Tome premier, staat: „voir aussi: Die Grosse Politik der euro-
päischen Kabinette. Tome 29, Pièce 11321, pag. 39quot;. Deze opgave van de nummers
klopt niet met dc indceling der Duitsclic documenten. Vermoedelijk is bedoeld; Gr. Pol.
31, no. 11321, pag. 31, waarin, evenals in Gr. Pol. 29, no. 10657, pag. 261, over
^ n b c r \' s onthullingen en hun gevolgen, gesproken wordt. Over een door B e t h-
quot;^nnn geïnspireerd artikel in de „Kölnische Zeitungquot;, wordt hierin echter niet gerept.

5)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10657: Schulthc.ss. 1911. pag. 243.

6)nbsp;Annual Register. 1911. pag. 264; B c n c k c n d o r f f. Dl. II, no. 513 en no. 526;

Aktenstücke, no. 84.

7)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10662; B c n c k c n d o r f f. Dl. II. no. 513 en no. 526.

8)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10662.

-ocr page 180-

minister den Keizer in zijn laatstelijk genomen besluit, wat tot uiting kwam
in een telegram aan Bethmann: „Er hat die hochgespannten Er-
wartungen Europas enttäuscht. Folge: Stärkung zur See und zu Land
unumgänglich nötig.quot;

Engeland had echter Duitschland\'s werkelijke behoefte aan expansie
overschat, volgens Metternich. Daarom had Grey z.i. duidelijk
in zijn rede vermeld, dat hij van zins was, het Duitsche rijk bij de uit-
breiding van zijn koloniaal gebied in Afrika te helpen,-) wat vooral in
België de noodige ongerustheid teweeg bracht.®) Desalniettemin noemde
Wilhelm Grey\'s woorden „seichter Quatsch.quot;quot;^) Metternich
wilde echter de gelegenheid benutten. Hij meende een mooi aanknoopings-
punt te hebben in het geheime verdrag, dat Duitschland in 1898 over een
eventueele verdeeling van de Portugeesche koloniën met Engeland had
gesloten.^) Hij wilde van de stemming profiteeren, die Duitschland aan
een „plaatsje in de zonquot; wilde helpen. De vriendelijker gevoelens ver-
dwijnen onmiddellijk weer, — kon de ambassadeur niet nalaten te waar-
schuwen —, zoodra Duitschland de gevreesde maatregelen gaat nemen,
waardoor Engeland gedwongen zal zijn -ook zijn vloot opnieuw te ver-
sterken. Dit zou door een tariefherziening bekostigd moeten worden.
Duidelijk klonk uit zijn bericht: weet wel wat ge doen gaat, daar anders
de kans op invoering van algemeenen dienstplicht grooter wordt, ,,die
Entente mit Frankreich sich leicht zum Bündnis verdichten, und die Stim-
men derer, die sich gegen entangling alliances richten, wieder verstum-
men werden.quot;

Bethmann\'s en Metternich\'s hulp in den nood, Wermuth,
had intusschen zijn verzet tegen de novelle nog verscherpt. Hij werd zóó
onhandelbaar, dat Müller en zijn collega van het civiele-kabinet van
den Keizer, Von Valentin i, meenden, dat W i 1 h e 1 m hem zelf
maar eens onder handen moest nemen.quot;)

Op 28 November zette de minister van Financiën, Wermuth, in
een langen brief aan Von Tirpitz nogmaals zijn bezwaren uiteen.
In de eerste plaats was hij tegen een novelle, omdat Bethmann reeds
zeer dikwijls tegen hem en tegen anderen gezegd had, dat er geen novelle
zou komen en dat men in 1912 tot het tempo van twee terug zou keeren.
Sedert eind Juni, — dit was de laatste maal waarop Wermuth hetzelfde
ook nog eens van Von Tirpitz vernomen had—, was er geen verande-
ring in de verhouding der sterkten van de Britsche en Duitsche vloot inge-

1)nbsp;Gr. Pol. 31, pag. 32, noot 2.

2)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10662; Annual Register. 1911, pag. 260 c.v.

3)nbsp;Doc. dipl. français, 3e serie, Tome premier, no. 270; Belg. Dok., I. Erg. band,
no. 85; Belg. Aktenstücke, no. 85.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, pag. 32, noot 2.

5)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10662; zie hiervóór, pag. 9.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 258.

-ocr page 181-

treden.\') Men was dus geenszins gerechtigd tot een vergrooting der Duit-
sche marine over te gaan, meende Wermuth. Juist door de versterking
van het leger, die tegelijkertijd zou moeten geschieden, kwamen de finan-
ciën te zeer in het gedrang. Over eventueele nieuwe belastingen kon
eerst na de bijeenkomst van den nieuwen Rijksdag geoordeeld worden.
Wermuth had uitgerekend, dat de ten slotte gevraagde drie groote
en twee kleine kruisers plus drie linieschepen reeds 348 millioen Mark
zouden kosten, waarbij hij dan nog niet eens de uitgaven, die noodig
waren voor de vergrooting van het aantal koppen en de meerdere kosten
voor de onderzeeërs en enkele andere uitgaven, had opgeteld. Zijn voor-
naamste bezwaar, zooals boven reeds aangegeven is, bleef het politieke
gevaar, dat een novelle z.i. met zich zou brengen. Hij voerde echter hoofd-
zakelijk financieele gronden tegen Tirpitz\' plannen aan. Een leening
kwam naar zijn meening nog steeds niet in aanmerking, zoodat het geld
door belastingen verkregen zou moeten worden. Deze zouden echter,
zonder de novelle, in 1912 reeds 1600 millioen Mark op moeten brengen.
Zou men nieuwe bronnen aanboren of de bestaande belastingen verhoo-
gen, dan zou zulks een zwaren strijd met zich brengen. Hij wilde op den
uitslag der verkiezingen wachten, opdat hij dan eenigszins zou weten,
hoe de nieuwe Rijksdag hier tegenover zou staan. De financieele voor-
stellen direct na de verkiezingen in te dienen, vond hij echter eveneens
bezwaarlijk, daar de afgevaardigden dan nog hun best zouden doen, hun
in den verkiezingstijd gegeven beloften na te komen. Voor de indiening
van een wetsvoorstel om aan de landsvorsten niet langer ontheffing van
de belastingen te verleenen, wilde hij geen verantwoordelijkheid op zich
nemen. Vóór Wermuth echter een definitief besluit nam, wilde hij
eerst door gemeenschappelijke besprekingen vaststellen hoe hoog het
gezamenlijk bedrag zou zijn, dat leger en vloot noodig dachten te hebben
en hoeveel er voor hen beschikbaar was.

Zooals te begrijpen is, was Tirpitz woedend. Hij voelde in dit
voorstel de bedoeling, het leger tegen de marine uit te spelen. \'-) In zijn
boek beklaagt hij zich er over, dat „in der Aera Bethmann-
We r m u t h, Heer und Marine ohne jeden Schutz einem Finanzfanatiker
ausgeliefert und vor ein absolutes non possumus gestellt waren.quot;-\'\')

Bethmann, die, zooals Tirpitz tetecht opmerkt, wel niet tot
zijn ongenoegen Wermuth zag rebellccren, \') deelde den Keizer mede,
dat de Bondsraad vooreerst zonder novelle over de Rijksbegrooting zou
beraadslagen, totdat de Keizer een besluit in zake de noodige belastingen

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11324.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 266.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 259.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 258. Wermuth zelf beweert daarentegen, dat dc
kanselier het alles behalve aangenaam vond. omdat hl) wist. dat de Keizer Tirpitz
de hand boven het hoofd hield. (Wermut h. pag. 305.)

-ocr page 182-

getroffen zou hebben. Door dit uitstel zouden dus de Bondsregeeringen
voorloopig omtrent de novelle in het ongewisse worden gelaten.

Was dit het eerste groote bezwaar van Von Tirpitz, het tweede
bestond hierin, dat het volk den indruk zou krijgen, dat er van een
novelle geen sprake meer was. Als het in het verslag van de officieuse
„Norddeutsche Allgemeine Zeitungquot; zou lezen, dat de Bondsraad de
begrooting zonder de novelle had aangenomen, zou het natuurlijk in den
waan verkeeren dat deze afgewimpeld was. Werd de novelle dan toch ten
slotte aan den nieuwen Rijksdag in een suppletoire begrooting voorgelegd,
dan vreesde Tirpitz dat het pubhek den indruk zou krijgen, dat het
heelemaal voor den gek was gehouden. Ook vermoedde hij, dat deze wijze
van doen in het buitenland een veel ongunstiger indruk zou maken.

Tirpitz kon en wilde van de novelle geen afstand doen. Zou men
op de bovenvermelde wijze te werk gaan, dan zou de admiraal zijn con-
sequenties er uit trekken.

Om dit te voorkomen, liet hij Bethmann weten, dat hij ten eerste
van hem verlangde, dat hij in den Bondsraad de verklaring zou afleggen,
dat er sprake was van militaire eischen, — zoowel voor leger als vloot —,
doch dat deze nog niet behandeld konden worden omdat men de middelen
tot dekking nog niet gevonden had. Ten tweede verwachtte Tirpitz,
dat de kanselier dit ook in de ,.Norddeutsche Allgemeine Zeitungquot; zou
vermelden.

Bethmann kon echter geen beslissing nemen en verwees Tirpitz
voor het uitstel der novelle naar We r m u t h, met wien de admiraal zich
echter zoo min mogelijk wenschte in te laten,

B e t h m a n n zat met de handen in het haar. Dit bleek duidelijk uit
den brief, dien hij aan W e r m u t h zond. Hij wilde geen beslissing
nemen, alvorens „Oorlogquot; en ,,Marinequot; met ,,Financiënquot; tot overeen-
stemming waren gekomen. Hij wilde evenmin door de mededeelingen in
den Bondsraad den indruk wekken, dat hij bereids besloten quot;was de
novelle bij den nieuwen Rijksdag in te dienen.\')

Von Heeringen, de minister van Oorlog,quot;\') kreeg te hooren, dat
Bethmann gaarne van de wenschen van het departement van Oor-
log betreffende de volgende vijf jaar op de hoogte gebracht wilde worden,
terwijl hij van Wermuth nog wenschte te vernemen ,,bis zu welcher
Höhe und durch welche Steuervorlagen etwa in absehbahrer Zeit Mehr-
einnahmen erschlossen werden könnten.quot;quot;) Zoodra Bethmann alle

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 261.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 261/262.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 262.

4)nbsp;Wermuth. pag. 305/306.

5)nbsp;Dit was de broeder van den chef van den marine-staf August von Hee-
ringen.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 259/260.

-ocr page 183-

gegevens verzameld zou hebben, zou worden uitgemaakt wèlk deel aan
het leger en wèlk deel aan de marine toegewezen zou worden. Beth-
mann poogde zijn uiteindelijk besluit zoo lang mogelijk uit te stellen.
Eerst moest de strijd tusschen Tirpitz en W e r m u t h uitgestreden
zijn. Hij bevroedde waarschijnlijk wel hoe deze zou afloopen, doch liet
Wermuth echter nog niet schieten. Dit vond zijn oorzaak waar-
schijnlijk niet alleen in zijn besluiteloosheid, doch, en wel voornamelijk,
hierin, dat hij door het confhct tusschen „Financiënquot; en ,.Marinequot; tijd
kon winnen.

Dezen benutte hij onder anderen door te pogen Widenmann een
slot op den mond te leggen. De rapporten van den attaché bevatten, zooals
is gebleken, meer politieke gedachten dan mededeelingen over marine-
technische quaesties. Hierdoor had hij zijn instructies overtreden, wat den
kanselier op zichzelf waarschijnlijk niet zoo gehinderd zou hebben, indien
de opmerkingen in zijn kader gepast hadden. Doordat de attaché echter
den Keizer en Tirpitz zoo mogelijk nog halsstarriger maakte, wilde
Bethmann de voor de novelle gunstige uitlatingen coupeeren. Met-
ternich kreeg de opdracht Widenmann er op te wijzen, dat hij
buiten zijn boekje was gegaan. De ambassadeur moest er voor zorgen,
dat er voortaan in de rapporten van den attaché geen politieke opmer-
kingen meer zouden voorkomen.\')

Erg veel hielp de vermaning niet. want Widenmann kon de ver-
leiding niet weerstaan reeds op 4 December weer aan Tirpitz te
schrijven, dat een novelle slechts ten gevolge zou hebben, dat men in
Engeland iets dieper in den geldbuidel tastte. ..Im übrigen,quot; voegde hij
er aan toe. ..wird die Lehre, dass der Risikogedanke der deutschen Flotte
auch für die Zukunft das Leitmotiv bleiben soll, nur dazu beitragen,
nachdenkliche Engländer richtiger über die Absichten der deutschen
Flotte urteilen zu lehren.quot; quot;)

Metternich was terecht overtuigd, dat men tegen den attaché
niets doen kon. daar hij dan terstond bij Tirpitz zijn beklag in zou
dienen, waardoor men nog verder van wal zou zijn. De admiraal zou dan
n.1. bij den Keizer gaan klagen, deze zou de eventueel achtergehouden
rapporten dan opeischen en — daar de inhoud er van met zijn eigen ideeën
zou strooken — den attaché in het gelijk stellen. Het eenige wat mogelijk
zou zijn, was Widenmann van zijn post te ontheffen en weer op
de vloot te plaatsen.^)

Dit laatste advies kon Bethmann niet opvolgen, uit vrees voor
verzet van Von Tirpitz en den Keizer. Dezen laatsten wilde hij niet

1)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11325.

2)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11327.

3)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11328.

-ocr page 184-

nog meer prikkelen dan noodig was, zoodat het aan M e 11 e r n i c h\'s
tact overgelaten werd om naar goeddunken den attaché onder appèl te
houden. Een goed middel zou volgens Bethmann zijn, de rapporten
van Widenmann van scherpe tegenovergestelde opmerkingen te
doen vergezellen. Ook moest hij hierbij bedenken, dat „die Satire sehr
wirksam sei.quot;^)

Werd uit Londen dus de eene partij door Widenmann aange-
moedigd om vol te houden, Metternich zorgde er voor, dat de
tegenstanders der novelle, waar zich ook Kiderlen bijgevoegd had,^)
geen krimp gaven. De ambassadeur stelde bijna dezelfde vraag als
Bülow indertijd had gedaan. Hij vroeg n.1., welk gewicht het in de
schaal wierp, thans het tempo van drie in te voeren, daar men dan toch
eerst over een jaar of vier één schip meer zou bezitten. De kans op een
verdrag over de koloniën en daardoor op een betere verstandhouding in
het algemeen, woog niet tegen dat ééne schip op, vond Metternich.
„Darüber möchte ich keinen Zweifel lassen, dass eine Verständigung mit
England von dem Augenblick an aufhört, wo wir unser Bauprogramm
an capital ships erweitern.quot; Het eenige wat men z.i. misschien nog vrij
ongevaarlijk kon doen, was onderzeeërs en kleine kruisers bouwen. Dit
zou in Engeland, geloofde hij, minder opzien baren.

Terwijl Metternich alle moeite deed, zoo niet een novelle te voor-
komen, dan toch deze voor de Britsch-Duitsche verstandhouding zoo
ongevaarlijk mogelijk te maken, trachtte Tirpitz een bondgenoot in
den strijd te vinden. Hij zocht dezen op het ministerie van Oorlog. Op
3 December wendde hij zich n.1. met de vraag tot V o n H e e r i n g e n.
of deze er niet iets voor gevoelde samen met hem tegen Bethmann
en Wermuth den strijd aan te binden.\') Tirpitz\' vlieger ging
niet op. Heeringen liet zelfs den zelfden dag zijn aanvankelijk ge-
koesterde bezwaren tegen een bespreking van de begrooting zonder
leger- en vlootvoorstellen vallen.

Tirpitz beweert, dat Wermuth reeds eenigen tijd bezig was
geweest „Oorlogquot; tegen „Marinequot; op te stoken. Hij zou o.a. Von Hee-
ringen gesuggereerd hebben, dat deze meer geld voor de legeruitgaven
moest aanvragen dan hij oorspronkelijk van plan was.quot;) Hierdoor zou
er voor de vloot dan des te minder overblijven, In hoeverre dit juist is,
is moeilijk na te gaan. Geheel onmogelijk is het niet, daar Wermuth
het zijn heiligen plicht achtte, het zijne er toe bij te dragen, het leger

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11329.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok.., pag. 261; Jäckh, DI. II, pag. 46.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11326nbsp;• » «

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 266.

5)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok.. pag. 266.

-ocr page 185-

zoo sterk mogelijk te doen zijn, daar hij meende, dat een toekomstig con-
flict toch te land uitgevochten zou moeten worden.^)

Overigens bestond er reeds eenige wrijving tusschen leger en vloot,
welke later nog grooter zou worden.-) Meeningsverschillen tusschen
deze twee takken der weermacht kwamen echter niet alleen in Duitsch-
land voor, doch hadden o.a. gedurende de zomermaanden ook in Enge-
land bestaan.

Intusschen liet Tirpitz ten overvloede den uitmuntend georgani-
seerden persdienst van zijn departement voor het noodige enthousiasme
voor een novelle zorg dragen,\') waaruit blijkt, dat de wensch naar een
versterking toch niet zoo héél diep ingeworteld was. Hij zelf, die in
tegenstelling met Wermuth,direct bij den Keizer mocht aanklop-
pen, ging bij Wilhelm zijn nood klagen. Op 9 December zette hij
den Keizer uiteen, dat zijn positie onmogelijk zou zijn geworden als hij
zijn begrooting zonder novelle in den Bondsraad en in den Rijksdag zou
moeten verdedigen.quot;) Voorts wees hij er op, dat een novelle absoluut
noodzakelijk was. Zij moest en zou ingediend worden, daar het, o.a. door
zijn eigen toedoen, een publiek geheim was geworden, dat er een novelle
op komst was.

Des middags van den zelfden dag kwam Bethmann bij den Keizer
op audiëntie. De kanselier pleitte. nu op financieele gronden, er voor. de
begrooting zónder de plannen voor leger en marine in te dienen. Hij
stelde voor, de gewone begrooting. dus twee schepen voor 1912. voor tc
leggen, om na de verkiezingen dc novelle op een suppletoire begrooting
in te dienen.\'\') Wilhelm vond dit bedrog van het eigen volk. welke
woorden hij vermoedelijk des morgens uit Tirpitz\' mond had ver-
nomen. De Keizer voerde al de reeds eerder „genoemde bezwaren van
Tirpitz tegen B e t h m n n n\'s voorstel aan. Dc kanselier verdedigde
zijn plan door te zeggen, dat nog nimmer nieuwe leger- en vlootvoorstellen
in een begrooting waren verwerkt, doch steeds op suppletoire bcgroo-
tingen waren geplaatst. Hij zeide. dat de quaestie zoo moeilijk was, omdat
Tirpitz had beweerd, dat hij zou aftreden als hij zijn zin niet kreeg.

gt;) w C r m u t li. pag. 278 c.v.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 266.

3)nbsp;Hnidnnc: ..Autobiographyquot;. pag. 226/227.

4)nbsp;Wcrmuth. pag. 307.

5)nbsp;Wcrmuth. pag. 288; J ii c k h. Dl. II. pag. 84/85. Het z.g.n. ..Immcdiatrcchtquot;
hadden dc chef van het marine-kabinet van den Keizer, dc chef van den marine-staf
en dc vlootvoogd. Voorts dc minister van Oorlog, dc chef van het militairc-kabinct cn
ae chef van den generalen-staf. benevens dc chef van het civicle-kabinct van den Keizer.
Staatssccretaris.sen van het Rijk hadden geen dircctcn toegang tot den Keizer, wel de ze.«:
Staatsministers van Pruisen (hier behoorde o.a. Tirpitz toe). Naast den rijkskan-
selier hadden voorts alle commandcerende generaals „Immcdiatrechtquot;.

6)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 263.

7)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 263 c.v.

-ocr page 186-

De Keizer poogde Bethmann echter gerust te stellen door de mededee-
ling, dat hij Tirpitz geen ontslag zou verleenen. Voorts voerde Beth-
mann aan, dat Heeringen hem verteld had, dat hij zijn plannen
nog niet heelemaal uitgewerkt had, zoodat het ternauwernood mogelijk
zou zijn de heele wet in de reeds opgestelde begrooting te verwerken,
voordat de Bondsraad bijeen zou komen. Werd alles op een suppletoire
begrooting gezet, dan zou er bovendien nog over te denken zijn, of men
de onkosten door belastingen, dan wel door een leening zou dekken. Voor
een leening voelde hij overigens weinig, daar deze een oorlogszuchtigen
indruk zou kunnen maken. Zijn bekende politieke argumenten tegen de
novelle bracht hij eveneens te berde. Na heel veel heen en weer gepraat
kwamen Keizer en kanseher overeen, dat opnieuw overwogen zou worden
of de novelle op een suppletoire, dan wel op de gewone begrooting zou
worden gezet. Werd aan een suppletoire begrooting tenslotte de voorkeur
gegeven, dan eischte de Keizer hetzelfde als Tirpitz reeds had gedaan,
n.l. dat bij de indiening der gewone begrooting vermeld zou worden dat
een suppletoire op komst was, waarop uitgaven voor versterkingen van
leger en vloot te vinden zouden zijn. Bethmann gaf tenslotte zijn
verzet tegen dit plan op. Op 10 December zou hij de quaestie opnieuw
met Tirpitz behandelen.

Een achterdeurtje hield hij echter open. Hij wilde n.l., omdat \'s Keizers
laatste plan ook de binnenlandsche politiek raakte, dit eerst nog met den
minister van Binnenlandsche Zaken, Delbrück, in studie nemen. Ook
opperde hij nog een nieuw plan. Hij vroeg n.l., „ob nicht das dritte Ge-
schwader wichtiger als die Baunovelle sei.quot; Hij kon n.l, de vordering aan
manschappen nog direct op de begrooting zetten. Dit was iets werkelijks,
terwijl de aan te vragen schepen eerst over eenige jaren bruikbaar zouden
zijn, indien tenminste Engeland er niet door een oorlog een stokje voor
gestoken zou hebben. De Keizer scheen te begrijpen, dat Bethmann
thans dit voorstel deed om aan een novelle te ontkomen. Hij antwoordde
dan ook, dat deze één en ondeelbaar was en dat de gevraagde dread-
noughts zeer noodig waren. Nauwelijks was het onderhoud afgeloopen,
of de Keizer berichtte er Von Müller over en verzocht hem, Tirpitz
dadelijk, mondeling en strikt vertrouwelijk, van het behandelde op de
hoogte te brengen. Zoo zorgde de Keizer er voor, dat de admiraal den
volgenden dag beslagen ten ijs zou komen en „sine ira et studio ver-
handeln und sprechenquot; zou kunnen.

Had Bethmann getracht in Delbrück een nieuwen secondant
te vinden, ook bij den chef van het civiele-kabinet. Von Valentin i,
had hij hulp pogen te halen. Deze had op zichzelf met de quaestie niets
te maken, doch zou invloed op zijn collega Müller kunnen uitoefenen

-ocr page 187-

en hem kunnen bewegen van Tirpitz afvalhg te worden.^) Aan de
eene zijde zoowel als aan de andere was dus niet onaardig geïntrigeerd.

Tirpitz wist nu, — en hoorde het den lOden waarschijnlijk van
hem zelf , dat Bethmann moeilijk meer heen of weer kon en ten-
slotte besloten had, de gemeenschappelijke voorstellen in Februari of
Maart in te dienen. Toch deed het hem onaangenaam aan te vernemen,
dat V a 1 e n t i n i tijdens het paradediner van 12 December den Keizer
voorstelde, de vermeerdering van het aantal koppen zonder novelle in
de begrooting te . verwerken,-) hetgeen de Keizer, zooals vermeld, op
den 9den reeds van Bethmann gehoord had. Tirpitz verzette er
zich heftig tegen, daar men schepen moest hebben om de manschappen
te bergen. Dit was echter een onjuist argument, daar de marine reeds
lang over een te kort aan personeel klaagde.quot;quot;\') Desalniettemin wees de
Keizer het voorstel van de hand.

Tot zijn groote vreugde vernam de admiraal op 16 en 17 December, dat
Bethmann op zijn eerewoord beloofd had de novelle in haar geheel
in te dienen.

Een week later werd hem evenwel bericht, dat de Keizer besloten had
toch aan B e t h m a n n\'s bezwaren tegemoet te komen. \') De novelle
zou, wat het aantal reserve-pantserkruisers betrof, van drie op één worden
teruggebracht, terwijl zij voorts tot drie linieschepen beperkt zou worden.
Tirpitz koesterde de hoop. dat er niet verder op beknibbeld zou wor-
den. Deze bleek echter ijdel te zijn. Bethmann deed al zijn best ook
den 3den kruiser te schrappen. Hij veroordeelde immers de geheele novelle
en poogde deze daarom zoo onschadelijk mogelijk te maken. Hij voelde
echter, dat het vechten tegen de bierkaai was. De Keizer stond er op,
dat de novelle in de troonrede aangekondigd zou worden en daarenboven
had Wermuth tenslotte beraamd, dat hij 105 millioen Mark uit nieuwe
belastingen zou kunnen putten. Iedereen verwachtte de nieuwe fiscale
voorstellen en als zij niet werden aangekondigd, zou men vragen waar zij
bleven. Bethmann zou nu wel kunnen zeggen, dat men er eerst in den
zomer mee zou aankomen, doch dat was feitelijk onmogelijk, „weil Wer-
m u t h. wie sich allmählich herausstellte, in seinem Etat Reserven von
M. 80—100 millionen versteckt hatte.quot;quot;) De Rijksdag zou deze begroo-
ting niet aannemen als Wermuth daarna nog millioenen aan belas-
tingen voor militaire doeleinden wilde hebben. ..Eigentlich,quot; schreef

1)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 267.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 267/268.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 210.

4)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 268.

5)nbsp;Jäckh. Dl. II. pag. 173. Dit gold slechts voor 1912, terwijl achteraf bleek,
dat dit bedrag geen 80 tot 100 millioen. doch 70 millioen Mark zou zijn. (Tirpitz.
Pol. Dok., pag. 260.)

-ocr page 188-

Bethmann zeer terecht aan Kiderlen, „ist ja diese ganze PoHtik
derart, dass ich sie nicht mitmachen kann.quot;^) Hij bleef echter en deed
mee, daar hij vreesde dat de situatie tegenover Engeland nog veel gevaar-
lijker zou worden, als hij door zijn ontslagaanvrage den militairen, onder
aanvoering van Von Tirpitz, geheel vrij spel zou laten.

Al speelde hij dus tegen wil en dank met Wermuth onder één
hoedje, hij kon zijn actie tegen de vlootwet toch niet geheel stop zetten.
Dit bleek ten duidelijkste uit den nieuwen aanval, welken hij op 12 Januari
1912 tegen de novelle ondernam. Hieraan waren waarschijnlijk de beide
alarmkreten niet vreemd, die door den secretaris van de legatie te Londen,
Von Kühlmann, en door den ambassadeur aldaar, resp. op 8 en 10
Januari geslaakt waren. K ü h 1 m a n n waarschuwde in een lang rapport
tegen de novelle, die z.i. de Entente eens zoo hecht zou maken. Hij was
overtuigd, dat men door een versterking van de vloot, Engeland niet alleen
in zijn politieken koers zou stijven, doch dat men er tevens de kans door
vergrooten zou, dat het zijn best zou doen Italië van het Drievoudig
Verbond af te troggelen.-) Ook hij was van oordeel, dat men beter nog
wat wachten kon alvorens een novelle in te dienen.

Was K ü h 1 m a n n\'s bericht een gewoon diplomatiek rapport geweest,
het memorandum van Metternich®) was op verzoek van Bethmann
opgesteld geworden. De kanselier had hem namelijk verzocht zijn ge-
dachten over de betrekkingen met Engeland, in verband met de novelle, in
een memorandum neer te leggen. Het was B e t h m a n n\'s bedoeling
geweest, dit stuk aan den Keizer voor te leggen om hem van meening te
doen veranderen. De inhoud er van was echter dusdanig, dat hij aan-
leiding tot het stellen van de portefeuille-quaestie had kunnen geven,
wat Bethmann, zooals vermeld is, echter wilde voorkomen. Daarom
liet hij den Keizer M e 11 e r n i c h\'s feilen aanval tegen de novelle dan
ook niet zien. Dat het memorandum B e t h m a n n\'s moed voor den
nieuwen aanval heeft aangewakkerd, is echter buiten twijfel. Dit kwam
ook, doordat Metternich\'s geschrift het krachtigste was, dat hij ooit
aan Bethmann gezonden had. Ronduit noemde hij de novelle ,,eine
schwere Gefährdung der gesammten Reichsinteressen,quot; waardoor de span-
ning met Engeland sterk zou toenemen. Mèt K ü h I m a n n zag hij in
een novelle het zekerste middel om de Entente-mogendheden hechter aan
elkander te binden. Een moreel nadeel lag z.i. in het feit, dat iedereen
Duitschland in de schoenen zou schuiven, dat het zich op den strijd ging
voorbereiden. Nergens kon hij een absolute noodzaak voor een novelle
ontdekken. Een dringende waarschuwing sprak uit zijn woorden: „Eng-

1)nbsp;Jäckh, Dl. I, pag. 174.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11345.

3)nbsp;Europ. Gcsprächc, 1926. pag. 57—76.

-ocr page 189-

land mag uns noch so siecht behandelt haben: darauf mit einer Flotten-
novelle zu antworten, die unsere Position nach allen Richtungen hin
verslechtern muss, würde eine kurzlebige Genugtuung und eine lange
Reue bringen.quot; Laat het volk maar om een novelle schreeuwen, adviseert
de ambassadeur, doch sla er geen acht op, want het volk denkt niet aan
de gevolgen, die een novelle met zich brengt. Tirpitz zou zich z.i.
niet kunnen onttrekken aan een bevel om de gemoederen weer tot rust
te brengen, inplaats van ze door de novelle nog meer op te zweepen.
Zijn dringende waarschuwingen culmineerden in de volgende zinnen, die
hij den kanselier in den mond wilde leggen: „eine Flottenpolitik, die
über den Rahmen des Flottengesetzes hinausgeht, treibt nach meiner
Ueberzeugung zum Krieg. Der Einsatz ist die Existenz des Reichs und
damit Euerer Majestät Ansehen und Krone. Ich kann aber nicht umhin,
schon jetzt vor Euerer Majestät, vor der Geschichte und vor meinem
Gewissen die Verantwortung abzulehnen für die ernsten Folgen, welche
nach meiner Ueberzeugung eine Flottennovelle in der gegenwärtigen Zeit
für das Reich haben wird. Falls diese gegen meinen Rat eingebracht wird,
so trifft dafür die Verantwortung den, der sie bei Euerer Majestät
durchzusetzen gewusst hat.quot;

Hoe noodig deze woorden ook geweest waren om de novelle den dood-
steek toe te brengen, Bethmann sprak ze uit bovengenoemde over-
wegingen niet uit. Hij bepaalde zich er toe aan den Keizer op den 12dcn
Januari de vraag te richten, of het niet mogelijk zou zijn, de nieuw aan tc
vragen schepen één voor één op de jaarlijksche begrooting te brengen. Te-
recht merkten Müller en Valentini. die het onderhoud bijwoonden,
op. dat dit geheel tegen het principe van de vlootwet in zou druischen. \')
Bethmann beaamde zulks, doch verzocht dringend, dat dan bij de
novelle de nadruk gelegd zou worden op de
geleidelijkequot;) vorming van
het derde eskader. Hierom wilde hij een wisselend tempo in den bouw
ingevoerd zien. Daar men op deze wijze een tempo van 3. 2. 3, 2. 3. 2 zou
krijgen, verviel hierdoor het vierde schip. Bethmann wilde dit voor-
stel ook aan Tirpitz doen en hem vragen, goed te vinden, dat de
laatste reserve-pantserkruiser zou vervallen. De Keizer voorzag echter een
hoogloopende ruzie en droeg aan Von M ü 11 e r op, den admiraal hier-
toe over te halen.

Wilhelm was dus tenslotte geweken voor den op hem uitgeoefen-
den druk. Müller wist T i r p i t z cr toe te brengen Z. M.\'s voorbeeld
te volgen. Tirpitz eischte nu een schriftelijke bevestiging van Beth-
mann, dat er niet verder aan de novelle getornd zou worden. De kan-
selier bedankte hem echter slechts voor zijn bereidwilligheid cn zeide. dat

t) Tirpitz. Pol. Dok., pag. 275.

2) Tirpitz. Pol. Dok., pag. 276, aldaar gespatieerd.

-ocr page 190-

„er alles tun würde, was die finanziellen und politischen Verhältnisse
gestatten würden.quot;^) Tirpitz telegrapheerde den 12den aan den
Keizer, dat hij had toegegeven, doch dat hij gaarne nog zijn bezwaren
uiteen wilde zetten.

Den 13den Januari 1912 in het paleis gekomen, hoorde de admiraal
aldaar, dat de Keizer nog geen vast besluit had genomen en eerst nog van
gedachten met hem wilde wisselen! Toen wist hij het zoover te brengen,
dat de Keizer „das gesammte Kesseltreiben gegen die Marine sofort über-
sahquot; en zelfs zeide, dat hij onder deze omstandigheden het vierde schip
niet opgaf! Eerst moest hij een categorische verklaring van Bethmann
en Wermuth hebben, dat deze met alle kracht en zonder eenig
voorbehoud in pers en Parlement voor de novelle zouden pal staan.
Eerst dan zou de Keizer er opnieuw over denken den vierden kruiser
te schrappen.

De situatie was nog vertroebeld doordat Wermuth zijn ontslag
ingediend had. Deze gaf hierdoor uiting aan zijn ontstemming, dat
Bethmann hem op 6 Januari had medegedeeld, dat in de troonrede de
leger- en vlootvoorstellen aangekondigd zouden worden. Dit had de kan-
selier immers reeds op 9 December in vrij vage termen aan den Keizer be-
loofd. Bij Wermuth had het vooral kwaad bloed gezet, dat hierdoor
„von seiner Mitprüfung des Verhältnisses zwischen Heer und Marine und
von dem grossen Finanzplan für mindestens fünf Jahre keine Rede mehr
war,quot;^) De minister van Financiën was echter ondanks zijn besluit nog
wel tot nieuwe onderhandelingen bereid. Zoo bleef de zaak hangende.
Wermuth bleef voorloopig, daar V a 1 e n t i n i, die met hem onder-
handeld had, hem in het kort gezegd had: „Der Kaiser hat entschieden.
Ihre persönliche Mitwirkung ist von Wert. Also müssen Sie bleiben; der
Dienst des Kaisers verlangt es von Ihnen.quot; \') De categorische verklaring,
die de Keizer verlangd had, kreeg hij echter alleen van den kanselier.

Tenslotte werd op 25 Januari besloten de novelle in te dienen, die dus
een wisselend bouwtempo zou inhouden, benevens drie linieschepen en
vermeerdering van het aantal manschappen. Het voordeel van deze no-
velle was dus voornamelijk hierin gelegen, dat de „Kriegsbereitschaftquot;
verhoogd werd.

Den 26sten Januari ondernam Wermuth zijn laatsten stormloop
op Tirpitz\' heiligdom,®) Op louter financieele gronden bestreed hij
nogmaals de novelle, die hij, zooals bleek, meer en heftiger had aange-
vallen dan Bethmann.

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 276.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 276.

3)nbsp;Wermuth, pag. 309.

4)nbsp;Wermuth. pag. 310.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 260/261.

-ocr page 191-

Evenals Wermuth zijn bedenkingen tegen Bethmann had
geuit, zond ook Tirpitz op zijn beurt zijn bezwaren tegen die van
W e r m u t h aan den kanselier. Tirpitz wist voor te rekenen, dat er
geld genoeg voor de militaire voorstellen aanwezig was, welk standpunt
tot zijn vreugde door den onder-Staatssecretaris van Binnenlandsche Za-
ken werd gedeeld.

Al was men het dus in begin Februari over de dekking nog niet eens,
toch werd op den 7den de novelle in den inmiddels nieuw gekozen Rijks-
dag aangekondigd.

Vóór de besprekingen in den Bondsraad zouden plaats hebben, werd
eerst nog „ein Ungeheuer von Kompromiss erdachtquot; om „Marinequot; met
„Financiënquot; tot overeenstemming te doen geraken. Wermuth wees
ook dit van de hand en toen hij tenslotte in genoemden raad het onderspit
moest delven, vroeg hij opnieuw zijn ontslag, hetgeen hem op 15 Maart
1912 verleend werd.

Waren de lèiders der Duitsche buitenlandsche politiek tégen de no-
velle, om daardoor gemakkelijker tot een hartelijke verstandhouding met
Engeland te komen, de Britsché regèering was veel minder geneigd tot
het aanknoopen van nauwe relaties met het Duitsche rijk, dan een deel
van het Britsche vólk.

Evenzeer als sommige kringen van het Duitsche volk een krachtige hou-
ding tegenover Engeland van hun Regeering eischten. evenzeer vroeg een
gedeelte der Britten om een vriendelijker politiek tegenover Duitschland.
Reeds in April 1911 had Nicolson aan zijn vriend Hardinge
geschreven, dat er een strooming voor een vriendschappelijker houding
tegenover Duitschland was. \') Hij had er evenwel aan toegevoegd, dat
Engeland vóór alles aan zijn ententes moest vasthouden. Dat werd in de
volgende maanden, zooals boven bleek, bij de bespreking van de Ma-
rokko-crisis, tot in het uiterste doorgevoerd. Men ging Grey zelfs
verwijten, dat hij ,.more French then the Frenchquot; was,®) terwijl zijn
groote bereidwilligheid om voor Frankrijk in het vuur te gaan. zonder
hiertoe door een formeel verdrag verplicht te zijn, ook dc verwondering
van zijn eigen Entente-vrienden opw(^kte.quot;) Door deze houding van het
Britsche kabinet en door de weinig vlotte wijze, waarop in den zomer

1)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 277/278.

2)nbsp;Wermuth, pag. 312.

3)nbsp;Wermuth. pag. 313.

4)nbsp;Nicolson. pag. 340.

5)nbsp;Grey, Dl. I. pag. 231.

6)nbsp;1 swolski. Dl. I. no. 172.

-ocr page 192-

de besprekingen tusschen Parijs en Berlijn hadden plaats gehad, had men
aan het randje van een oorlog met Duitschland gestaan. Dit begon het
Engelsche volk zich meer en meer te realiseeren. Al geloofde men in
Engeland, doch ook daarbuiten, dat het Duitsche rijk voor Engeland\'s
dreigenden toon in zijn schulp was gekropen, men vreesde toch terecht,
dat Duitschland zich zoo spoedig mogelijk weer zou herstellen. Deze
vrees was onder meer gebaseerd op de geruchten omtrent een Duitsche
novelle, waarop de Admiraliteit door Watson reeds lang was voor-
bereid. Voordat de Duitsche Vlootvereeniging, in haar jaarvergadering
te Nürnberg bijeen, op 28 Mei 1911 op de wenschelijkheid eener ver-
sterking van de vloot gewezen had,-) had genoemde attaché reeds ette-
lijke malen de meening uitgesproken, dat de kans op de vervulhng van
dezen wensch zeer groot was,®) hoewel men,volgens zijn oordeel, wel niet
vóór 1913 met een novelle voor den dag zou komen. Men vermoedde
in Engeland echter spoedig, dat een versterking van de Duitsche vloot
naar aanleiding van de Marokko-crisis wel eens eerder plaats zou kunnen
vinden. De „Spectatorquot; verzette zich dan ook reeds op 5 Augustus 1911
tegen deze eventueele derde vlootvermeerdering in zes jaar tijds.quot;) Den
29sten volgde de officieuse „Westminster Gazettequot; dit voorbeeld, doch
sprak tevens de hoop uit, dat men na afloop van de Agadir-crisis weer
nader tot elkander zou komen.quot;) Vooral in de wijze, waarop men in
Duitschland op het artikel van de ,,Neue Freie Pressequot;quot;) reageerde,
meende Grey een aanloopje tot een novelle te zien.quot;) Waarschijnlijk
om het Duitsche enthousiasme voor deze laatste wat te dempen, deelde
Mc Kenna op 26 September en 3 October in eenige redevoeringen
mede,quot;) dat de uitgaven voor de Britsche marine zouden dalen, mits
geen versterking van vreemde vloten plaats zou vinden. Hij gaf evenwel
tevens te verstaan, dat slechts één vrede voor Engeland mogelijk was,
n.1. die, waarbij het Britsche overwicht ter zee verzekerd was. De „West-
minster Gazettequot;, het regeeringsorgaan, legde de eerste redevoering
eveneens als een waarschuwing aan Duitschland uit. Het verzweeg
evenwel niet, dat het een vermeerdering der onproductieve uitgaven voor
de Britsche en Duitsche vloten hoogst onverstandig zou vinden, daar het
Vereenigd Koninkrijk en Duitschland toch zoo zeer op elkander aange-

1)nbsp;Schulthcss, 1911, pag. 117.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 470, enclosure.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 438, enclosure, vgl. no. 457, enclosure 2.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 470, enclosure.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 205.

6)nbsp;Schulthcss, 1911, pag. 365.

7)nbsp;Zie hiervóór, pag. 148.

8)nbsp;Grey, Dl. I, pag.\'235.

2I8/2I9\'\'\'nbsp;^^cfl\'s\'quot;- \'911, pag.

10) Tirpitz, Pol. Dok., pag. 228.

-ocr page 193-

wezen waren. „The Economistquot; was ongeveer van de zelfde gevoelens.
Dit bekende tijdschrift meende, dat de tegenstelling niet onoverbrugbaar
was. Het bepleitte uit economische overwegingen een accoord, daar de
uitgaven voor de marines z.i. niet meer verhoogd konden worden, terwijl
de belastingschroef onmogelijk nog meer aangedraaid zou kunnen wor-
den. ^) Met de „Daily Chroniclequot; was het van oordeel, dat Engeland nog
steeds tot een overeenkomst bereid was. Watson schreef echter
naar Londen, dat men zich over een dergelijke overeenkomst, betreffende
een beperking der uitgaven voor de vloten, geen illusies moest maken.
„Negotiations with Germany on a question of naval strength,quot; meende
hij, ,.appear to be of little use unless the English strength is so great as
to stop Germany increasing.quot;^)

Toch klonk al luider en luider de roep naar een aangenamere verstand-
houding met Duitschland. Ook „The Nationquot; klaagde in October 1911
dat het zóó ver gekomen was, dat Engeland en Duitschland op ieder ge-
bied vijandig en wantrouwend tegenover elkander stonden. \') Doch steeds
weer ging het pleidooi voor betere betrekkingen gepaard met de mededee-
ling, dat de superioriteit ter zee gehandhaafd moest blijven. O.a. had
Churchill dit nog begin October te Dundee gezegd,^\') in den tijd waar-
in hem gevraagd was, opvolger van Mc Kenna te worden.quot;) Of hij
werkelijk den oprechten wensch koesterde met Duitschland tot overeen-
stemming te komen, zooals hij zelf beweert,quot;\') is moeilijk te zeggen. Zeker
is, dat hij al spoedig, misschien onder invloed van de Sealords, tot de im-
perialistische politiek van Asquith c.s. bekeerd was. Een der Sea-
lords beweerde zelfs, dat deze bekeering door den Premier juist gewild
was. Onder den schijn, een minder anti-verzoeningsgezinden ministerquot;)
aan het hoofd van de Admiraliteit te stellen, kon men bovendien
Mc Kenna kwijtraken.^quot;) De laatste had immers, zooals vermeld werd.
in de zomermaanden de positie der Duitsche vloot uit het oog verloren.
waardoor de vrees voor een plotselingen inval nog ééns zoo groot was
geworden. Asquith was bang voor te heftige aanvallen uit het Par-

1)nbsp;Gr. Pol. 31. no. II3I0.

2)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11309.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 476. cnclosurc.

4)nbsp;T h. Von Bethmann H o 11 w c g : „Betrachtungen zum Weltkriegquot;, Dl. I.
pag. 40/41. Fr. Zorgcr schrijft in zijn bock: ..Haldancs Mission lm Jahrc 1912quot;, op
pag. 22/23 abusievelijk, dat „The Nationquot; dit in een artikel in April zeide, terwijl hij
eveneens onjuist aanhaalt, dat deze bewering in het werk van Von Bethmann
H o 11 w c g op pag. 46 staat.

Gr. Pol. 31. pag. 10. noot 2.

Churchill, pag. 67/68.

Churchill, pag. 94.

Gr. Pol. 31, no. II3I3.

Gr. Pol. 31. no. 11312.

Tirpitz. Pol. Dok., pag. 247.

Tirpitz. Pol. Dok., pag. 246. Zie hiervóór, pag. 146.

-ocr page 194-

lement en koos Mc Kenna als zondebok voor de gespannen verhou-
ding met Duitschland.^)

Ook na de verandering in het kabinet bleef de drang naar verbeterde
relaties bestaan en werd steeds grooter. „Es fehlte nicht an Verbeugungen
gegenüber Deutschland,quot; -) schrijft Z o r g e r. Steeds scherper werd de
critiek op G r e y\'s beleid. Hem werd de ontstemming van Duitschland in
de schoenen geschoven en men verweet hem, dat hij er weinig of niets aan
had gedaan om deze weer te doen verdwijnen. ®) G r e y\'s bovenbe-
sproken rede van 27 November 1911 had niet alleen Bethmann c.s.
ontnuchterd, doch ook in Engeland was zij de aanleiding tot nog heftiger
aanvallen. De leider van de Labour Party, Keir Hardie. viel over
de in den zomer gemaakte oorlogstoebereidselen, daar deze z.i. niet
noodig waren geweest, omdat Duitschland er niet over gedacht had
het Britsche rijk aan te vallen.\'\') Grey en den zijnen werd o.a. ge-
heime diplomatie verweten.quot;) Al hadden, zooals bleek, ook vele liberalen
zich tegen Grey\'s politiek gekant, toch zag Metternich,quot;) in
tegenstelling met Benckendorf f,niet in, dat door de ontevre-
denheid \'s ministers positie ernstig bedreigd werd. Hij geloofde, dat het
imperialistische trio. Asquith, Grey, Haldane, de zaak rustig
op denzelfden voet voort zou zetten, ondanks den tegenzin van het volk
in „entangling alliances.quot;**) Op 5 December 1911 hield Grey te Ply-
mouth opnieuw een rede, die in den zelfden toonaard was gesteld als die
van den 27sten November. G r e i n d 1, Belgisch gezant te Berlijn, zeide
hierover, dat ten duidelijkste bleek, dat G r e y de politiek van de Triple-
Entente in denzelfden geest wilde voortzetten, als hij tot nog toe gedaan
had, „c\'est ä dire hostile ä l\'Allemagne.quot; quot;)

Had Metternich de situatie voor Grey weinig gevaarlijk ge-
acht, de pogingen door de linkerzijde in het werk gesteld om hem te
wippen, spreken toch boekdeelen voor de geestesgesteldheid van een deel
van het Engelsche volk in de laatste maanden van 1911. De radicalen
hadden getracht de conservatieven voor hun plan te winnen, doch deze
wilden er niet op ingaan.^quot;) Integendeel, Grey\'s politiek werd immers
in beide Huizen door hen goedgekeurd. Als argument voor de oppositio-
neele pacifisten en radicalen gold het feit, dat Engeland gedbrende de

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 247.

2)nbsp;Zorgcr, pag. 20.

3)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10669.

4)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10668; vgl. Annual Register. 1911, pag. 263.

5)nbsp;Bcnckcndor f f. Dl. II. no. 497; Annual Register, 1911, pag, 262,

6)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10660.

7)nbsp;Benckendorf f. Dl. II, no. 513.

8)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10653.

9)nbsp;Belg. Dok., I. Erg. band, no. 86; Belg. Aktenstücke no. 86; vgl. Annual Register,
1911. pag. 272.

10) Benckendorf f. Dl. II, no. 513.

-ocr page 195-

laatste jaren tweemaal aan het randje van een oorlog had gestaan door
quaesties, die tenslotte weinig of niets met zijn directe belangen te maken
hadden. Hieruit was dus gebleken, dat de ententes gevaar konden op-
leveren, terwijl het volk zich er juist niet tegen verzet had, omdat het
meende, dat zij het zekerste middel voor de nationale veiligheid waren.
Uit vrees voor een herhaling van het gebeurde, hetgeen, bij de toenemende
spanning, ongetwijfeld tot een gewapend conflict moest leiden, opponeer-
de men. Grey moest dus op zijn tellen passen en vandaar zijn aankondi-
ging op 27 November, dat hij aan een Duitsche gebiedsuitbreiding in
Afrika niets in den weg zou leggen.

Ook de „Westminster Gazettequot; was al sedert eenigen tijd bezig vrien-
delijker artikelen te lanceeren. Op 29 Augustus had dit blad reeds zijn
leedwezen er over uitgesproken, dat Engeland de bliksemafleider was
geworden voor de Duitsche ontstemming,-) en in het einde van het jaar
kwam het zelfs met een geheel verzoeningsprogramma. Het blad achtte
het hoogst noodzakelijk, dat Duitschland overtuigd werd, dat de Britsche
vloot niet tegen het Duitsche rijk gebruikt zou worden. „It would make
an enormous difference to the competitive navalbudgets of the two
Powers,quot; schreef de hoofdredacteur S p e n d e r; ,,that conviction how-
ever can only be produced by the cessation of diplomatic friction and by
the gradual building-up of an experience, through the mutual efforts of
both Powers, which will convince their publics that they are not endea-
vouring to trip each other up.quot;quot;) Van Duitschland verwachtte hij de
verzekering, dat het niet naar de Europeesche opperheerschappij streefde,
waarvan Engeland, na Frankrijk, het eerste slachtoffer zou zijn. De Keizer
vond dezen eisch evenwel „unmitigated nonsense!quot;

Spender erkende, dat Engeland\'s heerschappij ter zee voor Duitsch-
land ondragelijk zou zijn, als zij een veto voor verdere expansie in
zich zou sluiten. Hij vond het in de eerste plaats een politieke voorwaarde
voor het behoud van den vrede, dat het Duitsche rijk goede koloniën of
interesse-sferen kreeg met uitwegen naar zee. Verder bepleitte hij een
politiek van geven en nemen, waarbij „the perpetual pin-pricking on
either sidequot; op moest houden.

De redacteur constateerde, dat de diplomaten cn consulaire ambtenaren
nog weinig in deze richting hadden gedaan, en dat het hun taak was hier
eens spoedig mede te beginnen. Hij besloot met de juiste opmerking: ..It
is impossible to over-rate the mischief which has been done between
England and Germany by the multiplication of absurd little contentions,
which arc of no consequence in the long run to either Power.quot;

1)nbsp;Benckendorff. Dl. 11. no. -197.

2)nbsp;Schulthc.ss. 1911. png. 365.

3)nbsp;Huldermann. pag. 2-iO, bijvoegsel.

-ocr page 196-

Drong men dus, uit vrees voor een nieuwen en heviger wedloop in het
bouwen van dreadnoughts, op een verzoening aan, ook andere gronden,
zooals gevoelens van stamverwantschap van vorsten en volken, speel-
den een rol bij het streven om tot een accoord te komen. Nimmer zou
echter deze beweging een zoo grooten omvang hebben gekregen, ware
niet de ontstemming tegen de Engelsch-Russische entente de laatste jaren,
doch vooral de laatste maanden, met den dag gegroeid.

Zooals reeds vermeld is,quot;) was het bericht eener entente met Rusland
indertijd in Engeland niet onverdeeld gunstig ontvangen. De Perzen ap-
precieerden uit den aard der zaak de Britsch-Russische entente nog veel
minder. Dit werd er niet beter op, toen de Russen zich in de verschillende
binnenlandsche aangelegenheden van Perzië gingen mengen. De finan-
cieele toestand aldaar was er slechter en slechter op geworden, totdat hulp
uit het buitenland noodig was om eenige orde in den chaos te brengen.
Deze werd gevonden en in Mei 1911 kwam de Amerikaan Morgan
S h u s t e r naar Perzië, om aldaar den financieelen Augias-stal te rei-
nigen. Reeds spoedig kwam hij in conflict met de Russen. Deze hadden
de komst van een Amerikaan reeds van den beginne af niet bijzonder
prettig gevonden®) en voelden heelemaal niets voor een gezonde Perzi-
sche schatkist, laat staan voor een gezonden Perzischen staat.

Het conflict tusschen de Russen en S h u s t e r liep tenslotte zóó hoog,
dat er van Perzische zijde schoten vielen. Het gevolg was een zeer scherp
Russisch ultimatum aan Perzië, waarin o.a. genoegdoening over de belee-
diging werd geëischt. Deze was des te zwaarder opgenomen, omdat de
Perzen bovendien het aftreden van den Russischen consul-generaal ge-
ëischt hadden. Toen de Perzen het mondelinge ultimatum hadden afgewe-
zen, volgde er weldra een schriftelijke eisch. Hier werd nog aan toege-
voegd. dat Rusland bij een eventueele weigering, de betrekkingen met
Perzië af zou breken, en dat Rusland zich dan voorbehield, „die nötig
erscheinenden Massnahmen zu ergreifen.quot; \') Ter bescherming van de
Russische belangen zouden dan troepen naar Kaswin worden gezonden,
die, zoo noodig, door den Russischen gezant te Teheran, Poklewsky-
K o z i e 11, naar de hoofdstad gecommandeerd zouden kunnen worden.

In Engeland jcreeg men nu langzamerhand genoeg van het optreden
der Russen. Felle critiek had Grey te verduren, die niet ten onrechte
van een te groote lankmoedigheid tegenover Rusland beschuldigd werd.
Men verweet hem, dat hij zich ter wille van de Entente door de Russen
op sleeptouw liet nemen. Dat de bepalingen der conventie van 1907 door

1)nbsp;Churchill, pag. 18.

2)nbsp;Zie hiervóór, pag. 32 en pag. 41.

3)nbsp;B e n c k c n d O r f f. Dl. I. no. 283.

4)nbsp;B e n c k e n d O r f f. Dl. II, no. 489.

-ocr page 197-

de Russische regeering met de voeten getreden waren, baarde Grey
c.s. minder zorg, dan zulks bij de oppositie het geval was. Desalniettemin
waren de noodige waarschuwingen reeds naar Petersburg geseind. Aldaar
had men de Britten gerust pogen te stellen met de mededeeling, dat er
hoogstens sprake van „une occupation provisoirequot; zou zijn. De Engelschen
werden echter zoo anti-Russisch, dat P o k 1 e w s k i tot zijn Franschen
collega zeide: „c\'est la fin de l\'Entente.quot; -)

Grey en Nicolson wilden dit tot eiken prijs vermijden.\'\') De
Perzen trachtten zij tot toegeven te bewegen,^) den Russen lieten zij
weten, dat een opmarsch naar Teheran nimmer hunne goedkeuring zou
kunnen wegdragen.quot;) Tevens gaven zij te kennen dat, als Rusland bij
geval van plan was den in 1909 afgezetten ex-Shah weer in zijn rechten
te herstellen, Engeland zulks nimmer zou dulden.quot;)

Benckendorff stelde eveneens alles in het werk om zijn Regeering
tot een gematigd optreden te bewegen. Hij was doodsbang voor een
Engelsch-Russische verwijdering.

Grey vreesde, dat Rusland de conventie van 1907 zou schenden —
hetgeen volgens de oppositie reeds geschied was — en trachtte in Peters-
burg de zaak te bepleiten, door er op te wijzen, dat hij den Russen toch
steeds terwille was geweest en dat hij een ,.misverstandquot; tusschen de
twee Rijken ten zeerste zou betreuren, \')

Niet alleen Engeland was inzake Perzië zeer gevoelig, doch vooral
Britsch-Indië beschouwde een Russische occupatie als een directe bedrei-
ging. In de Indische bladen werd G r e y\'s politiek dan ook het scherpst
gegispt. \'\')

Benckendorff liet daarom in het Winterpaleis weten, „dass die
ernstliche Gefahr einer englischen Ministerkrise bestand.quot;quot;) Ook op de
Fransche ambassade te Londen baarde de heele toestand groote zorg,quot;)
Vooral maakte nien zich daar over een mogelijke Engelsch-Duitsche toe-
nadering ongerust. Deze ongerustheid was lang niet ongegrond, daar
Engeland door de oplossing der Marokko-quaestie veel vrijer was ge-
worden om een andere politiek te volgen, hetgeen de links-liberalen, de
Labour-Party en de Ieren gaarne hadden gezien,

Benckendorff was het somberste van allen en vermoedde, dat
Engeland terstond naar Duitschland zou overloopen. zoodra er tusschen

1)nbsp;Nicolson. png. 352.

2)nbsp;Doc. dipl. français. 3c série. Tome premier, no. 256.

3)nbsp;Nicolson, pag. 355.

4)nbsp;Doc. dipl. français. 3c série, Tome premier, no. 206.

5)nbsp;Bcnckendorf I. Dl. II, no. 501. no. 503.

6)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 490. no. 491.
7 )nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 490.

8)nbsp;Doc. dipl. français. 3c série. Tome premier, no. 236.

9)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 504.

10)nbsp;Doc. dipl. français, 3e série, Tome premier, no. 210.

-ocr page 198-

Rusland en het Vereenigd Koninkrijk een breuk zou zijn gekomen. Nog
had hij hoop, dat Grey de touwtjes in handen zou kunnen houden,
maar toch seinde hij, als symptoom voor diens verminderde populariteit,
het vorengenoemde politieke complot, dat de linkschen met de conserva-
tieven hadden willen smeden. Ook het toetreden van de beide gewezen
onder-Koningen van Indië, Lansdowneen Curzon. tot het „Anglo-
Persian Committeequot;, was voor Grey een aanwijzing om op zijn tellen
te passen. Zouden zij n.l. naar de radicalen overloopen, — waarop de
kans echter niet zeer groot was —, dan vreesde men het ergste voor
G r e y\'s zetel in het kabinet.

Ondanks alles, bleef N e r a t o w, — die tijdens S a s o n o w\'s vrij
langdurige ziekte aan het hoofd van ,,Buitenlandsche Zakenquot; stond —,
op den eenmaal ingeslagen weg voortgaan. Het eerste ultimatum werd
gevolgd door een tweede, dat nog veel scherper was en waarop binnen
48 uur geantwoord moest worden. In dit laatste werd o.a. geëischt, dat
S h u s t e r ontslagen zou worden wegens het voeren van anti-Russische
propaganda.

Grey vond den termijn, waarbinnen het antwoord te Petersburg ont-
vangen moest zijn, veel te kort, doch wilde den Russen wéér terwille zijn
en zorgde voor den noodigen druk op de Perzische regeering. B e n-
ckendorff deed nog ééns zoo hard zijn best, zijn landgenooten van
een opmarsch naar Teheran af te houden. Dit blijkt o.a. uit zijn woorden:
„Wenn unser Zusammengehen in Persien aufhört, so würde dies not-
wendigerweise den Bruch der Entente bedeuten. Dies würde in kürzerer
Zeit, als man allgemein annimmt, eine neue Orientierung der englischen
Politik nach sich ziehen, über die Grey sich weiter nicht geäussert hat.quot;\'quot;)

C a m b o n was evenmin als het Foreign Office erg gesticht over het
tweede Russische ultimatum. Ook hij had van Grey vernomen, dat met
een eventueel binnenrukken der Russen in Teheran, de doodsklok over
de Britsch-Russische entente zou luiden. quot;) Hij trachtte via Parijs eenigen
druk op de Russen uit te oefenen. Daarom adviseerde hij. dat D e
Selves aan Sasonow er een hartig woordje over zou zeggen, als
deze na afloop van zijn Zwitsersche kuur via Parijs naar Petersburg zou
terugkeeren. Ook Benckendorff zou naar Parijs overkomen om
hem de oogen te openen. „En ce qui nous concerne,quot; schreef C a m b o n.
..une rupture de l\'entente anglo-russe nous causerait de tels embarras,
que nous devons nous entremettre pour l\'éviter.quot; I s w o 1 s k i vond het

1 ) Zie hiervóór, pag. 178.

2)nbsp;Doc. dipl. français. 3e série. Tome premier, no. 258.

3)nbsp;Benckendorf f. Dl. II, no. 509.

4)nbsp;Benckendorff, Dl. II. no. 516. no. 529.

5)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 519.

6)nbsp;Doc. dipl. français. 3e série, Tome premier, no. 272.

-ocr page 199-

eveneens gevaarlijk, dat men in Petersburg den boog te strak wilde
spannen, daar hij evenals de anderen van meening was, dat de Entente
tegen een al te groote doordrijverij van Rusland niet bestand zou zijn.

Grey wilde echter nog alles in het werk stellen om een uiteengaan te
voorkomen, wat niet alleen bleek uit zijn redevoeringen op 27 Novem-
ber-) en 5 December 1911,^) doch ook uit het plan, dat voor een vlotte
samenwerking van Engeland en Rusland door hem opgesteld was. quot;*) Ook
had hij reeds medegedeeld, dat hij zich verplichten zou eenige eischen van
het Russische ultimatum te steunen, quot;) hetgeen den Perzen niet verborgen
werd gehouden.

Ondanks alle oppositie bleef de Britsche regeering dus vast besloten,
zoolang mogelijk de Russisch-Engelsche entente intact te houden. Zou
Grey echter van het politiek tooneel verdwijnen, dan zou Rusland zich
tegenover een nieuwe oriënteering van de Britsche buitenlandsche pohtiek
gesteld zien. quot;)

Nadat de meer gematigde Sasonow in Parijs door I s w o 1 s k i,
Benckendorff en De Selves met nadruk op den ernst der
situatie gewezen was, en hij van zijn liefde voor Engeland en Frankrijk
getuigd had, kwam er een kentering in Rusland\'s houding.\') Op aan-
drang van Grey werd het ultimatum gedeeltelijk in een voor Perzië
minder beleedigenden vorm gegoten. Nadat de Perzen dit ultimatum
eerst op 1 December hadden afgewezen,quot;) werd op 9 December te Pe-
tersburg medegedeeld, dat zij het in zijn gewijzigdenvorm aanvaardden.\'\'quot;)
Men vond het antwoord echter in Petersburg wat te vaag^\') en besloot
daarom dat de troepen in Kaswin zouden blijven.

Het bleek dus dat men in Rusland nog steeds weinig om de Britsche
protesten gaf. Sasonow meende bovendien, dat er anderen achter
zaten, die de anti-Russische stemming aankweekten. Dat met deze
anderen de Duitschers bedoeld waren, behoeft geen nader betoog. Of
er Duitschers zijn geweest, die met geld of op andere wijze de oppositie
steunden, om daardoor Grey en Nicolson kwijt te raken, is niet
met zekerheid te zeggen. Mogelijk is het, dat het Duitsche groot-kapitaal,
dat vrij aanzienlijk in de City vertegenwoordigd was, getracht heeft het

1)nbsp;I swolski. Dl. I, no. 168.

2)nbsp;Zie hiervóór, pag. 162 c.v.

3)nbsp;Zie hiervóór, pag. 178.

4)nbsp;Is wol ski. Dl. I, no. 169.

5)nbsp;Benckendorff, Dl. II. no. 521.

6)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 524.

7)nbsp;Doc. dipl. français, 3e série. Tome premier, no. 318.

8)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 531.

9)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 517.

10)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 536.

11 ) Doc. dipl. français, 3c série. Tome premier, no. 363.

-ocr page 200-

vuur wat aan te blazen, maar uit de officieele documenten blijkt hiervan
niets. En al zeide S a s o n o w tot den Franschen ambassadeur te Pe-
tersburg, George Louis, ,,nous voyons trés clair dans ce jeu,quot;^) in
Berlijn is de gedachte om de situatie voor Duitschland uit te buiten, nim-
mer op papier gezet.

Terwille van het Europeesche evenwicht was Engeland volkomen voor
Rusland op zij gegaan, niettegenstaande de noodige meetings, comités,
critiek in het Parlement en in de pers. Zelfs Benckendorff had
moeite gehad de politiek van zijn Regeering te verdedigen en scheen zelf
te betwijfelen, of Petersburg het recht wel op zijn zijde had gehad.-)

Hoopte Grey half December, dat het ergste voorbij was,®) binnen
zeer korten tijd was het lieve leven opnieuw in vollen gang. Wegens
plaatselijke botsingen tusschen de Perzische bevolking en de Russische
troepen, werd de toestand weer critieker dan ooit. Benckendorff
vreesde, dat G r e y\'s „bedingungslose Unterstützung in Teheranquot; op-
nieuw hevige aanvallen te verduren zou krijgen. De Russophile kranten
in Engeland vonden het zelfs te bar worden en laakten de pleidooien
van de ..Nowoje Wremjaquot; voor een bloedige onderdrukking ten zeerste.
De Russische regeering wilde de Perzen echter even laten voelen, dat er
met haar militairen niet te spotten viel en gaf den troepen bevel naar Tebris
en Mesjed op te rukken, waar zij op 1 en 18 Januari 1912 aankwamen.

Om op alle eventuahteiten voorbereid te zijn. waren in Boeschir op
31 December Britsche troepen geland.quot;) Deze demonstratie van beide
Regeeringen begon op een verdeehng van het Perzische rijk te gelijken.
Het Engelsche volk was hier echter niet van gediend, uit vrees de
bevriende Russen dan binnen afzienbaren tijd al te dicht in de buurt van
Indië te krijgen. Het Perzische Comité zette een groote betooging op touw
tegen het optreden in Perzië,\') en Benckendorff zond opnieuw
zijn waarschuwingen naar Petersburg.

Eind Januari schenen Benckendorff\'s bemoeiingen vruchtdra-
gend te worden. Hij mocht althans van Sasonow de mededeeling
ontvangen, dat Rusland den Britschen wensch tegemoet was gekomen,
„und jetzt noch einmal einen ernsten Versuch mache, dauernde freund-
schaftliche Beziehungen zur persischen Regierung herzustellen.quot;quot;) Min-
der geruststellend werd er echter aan toegevoegd: ..sollte letztere auch

1 ) Doc. dipl. français. 3e série. Tome premier, no. 463.

2)nbsp;Benckendorff. DI. II. no. 496.

3)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 535.

4)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 542. no. 543.

5)nbsp;Schulthcss. 1912. pag. 507 en pag. 508.

6)nbsp;Schulthcss. 1911. pag. 585.

7)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 545.

8)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 553.

-ocr page 201-

jetzt sich unseres Vertrauen unwürdig erweisen, so müssten wir über die
dadurch geschaffene Lage ernstlich mit dem Londoner Kabinett Rück-
sprache nehmen.quot;

Indien men in Petersburg tot zeer krasse maatregelen zijn toevlucht
wilde nemen, die met een verdeeling gelijk stonden, dan zou dit het
einde van Grey\'s beleid beteekenen, vreesde Benckendorff op-
nieuw. Hij wilde Grey niet zenuwachtiger maken dan deze in begin
December reeds geweest was, — iets wat hij nog nooit bij hem had
bemerkt —, en vertelde hem dus nog maar niét, dat Rusland thans
zijn
laatste poging deed om met Perzië op goeden voet te komen. Boven-
dien hoopte hij van harte, dat een nog scherper optreden overbodig zou
zijn, daar Rusland toch reeds in twee quaesties succes had gehad.
S h u s t e r was n.l. op 11 Januari uit Perzië vertrokken, hetgeen de
Britsche gezant aldaar voor Perzië zeer betreurde.^) Het tweede succes
was de ontbinding van het Perzische Parlement, welks democratische, doch
nationale gevoelens den Russen h.i. reeds te veel last bezorgd hadden.
Benckendorff, die in de entente met Engeland het lijfsbehoud van
Rusland zag. maande opnieuw zijn chefs aan, geen onbezonnen stappen
te doen. „Was ich vermeiden möchte,quot; schrijft hij aan S a s o n o w,
„ist, unsere Entente mit England, unsere Beziehungen zu diesem Lande,
welche ein so wertvolles Pfand des allgemeinen Friedens waren und noch
sind, von dem Verhalten der so unsicheren persischen Regierung abhängig
zu machen und dadurch sozusagen den Schlüssel der englisch-russischen
Beziehung in die Hände der persischen Regierung zu legen,quot;-\')

Opnieuw waarschuwde Benckendorff, dat er niet alleen een
Perzische quaestie bestond, doch dat ook het Duitsche vraagstuk om
oplossing vroeg. De oppositie tegen Grey groeide aan. Men verweet
hem openlijk door zijn politiek een te scherpe Britsch-Duitsche tegen-
stelling in het leven geroepen te hebben. „Man macht.quot; schreef Ben-
ckendorff, „Grey den Vorwurf, dass er die Angelegenheiten des
nicht sehr dankbaren Frankreichs besorgt habe und nun die Interessen
Ruslands vertrete.quot; Dit zou nog tot daar aan toe zijn, wanneer men niet
geloofde, dat door Grey\'s politiek de Britsche belangen in Zuid-Perzië
en Indië in het gedrang raakten. Om zijn Regeering de oogen te openen
meldde hij. dat Metternich hem reeds gezegd had, dat de publieke
opinie in Engeland meer en meer gunstig voor Duitschland begon te
worden. Rusland moest verhoeden, dat de toenadering tot Duitschland
niet evenredig werd met de verwijdering van Rusland. Men moest in
Petersburg vooral niet denken, dat het zoo\'n vaart niet zou loopen.

1)nbsp;Nicolson. pag. 356.

2)nbsp;Bcnckendorf f. Dl. II. no. 554.

-ocr page 202-

Hoe ernstig Benckendorf f\'s brief ook gesteld was, men luisterde
niet naar hem, zoomin men in Berlijn naar Metternich luisterde. De
Russische troepen.zetten hun opmarsch voort en de Engelsche vox popuh
deed luider en luider haar afkeuring hooren.

Den 8sten Februari zette Benckendorff nogmaals zeer duidelijk
den toestand uiteen. Hij herinnerde aan hetgeen Grey hem een paar
maanden geleden gezegd had, n.L: ,,An dem Tage, an dem unsere Ko-
operation, eine gegenseitige Unterstützung, schwer aufrecht zu erhalten
wäre, würde auch unsere Konvention hinfälhg werden.quot;^) Grey had
hem toen met klem gewaarschuwd voor een breuk in de Entente, welke
onvermijdelijk, en vermoedelijk sneller dan men zou denken, een geheele
nieuwe oriënteering der Britsche politiek met zich zou brengen. Dat hij
een nieuwe politiek echter niet zou kunnen en willen leiden, had hij
den ambassadeur daarbij niet verheeld.

Al vond Benckendorff het zeer onaangenaam „immer wieder die
Kassandra zu spielen,quot; toch achtte hij het zijn plicht opnieuw op het
gevaar van een Britsch-Duitsche toenadering te hameren. Aan G r e y\'s
soepelheid kon wel eens een eind komen, daar „die öffenthche Meinung
die politische Bilanz der Ententen zu ziehen anfängt,quot; schrijft hij aan
Sasonow.

Niet dat men in Engeland plotseling koek en ei met Duitschland wilde
worden, doch wel begon men zich af te vragen, of een politieke overeen-
komst met Duitschland tenslotte niet voordeeliger zou zijn, daar de en-
tentes reeds tweemaal het Britsche volk in oorlogsgevaar hadden gebracht.
„Wenn ein Bruch in einer der englischen Ententen eintreten sollte, so
würde die Pohtik Deutschlands einen durchschlagenden Erfolg zu ver-
zeichnen haben,quot; klinkt zijn alarmkreet. Daar men in Rusland maar blin-
delings zijn zin wilde doordrijven, vroeg Benckendorff zich af,
of men zich het gewicht van de Russisch-Engelsche entente wel genoeg
realiseerde. Hij waarschuwde nog ééns zoo zeer, omdat hij overtuigd was,
dat een breuk tusschen Engeland en Rusland met een isolement van Rus-
land gelijk stond.

Ondanks de vele alarmseinen, die de ambassadeur steeds naar St.
Petersburg had gezonden, begon Sasonow zich eerst begin Februari
1912 over een Duitsch-Engelsche toenadering zorgen te maken.\'-) Hij
bracht dan ook, zij het slechts voetje voor voetje, verandering in Rus-
land\'s politiek ten opzichte van Perzië, zoodat deze tenslotte niet tot een
breuk met de Britten leidde.

Benckendorff was zich zeer wel er van bewust, dat de zwakste

1 ) Benckendorff, Dl. II, no. 556.

2) Doc. dipl. français, 3e série, Tome premier, no. 619.

-ocr page 203-

plek der Britsch-Russische entente in Perzië gelegen was. In Berlijn zag
men zulks echter nauwelijks in. Dat de Duitsche regeering, zoodra zij
echter zou begrijpen, dat er zich een mogelijkheid voordeed de Triple-
Entente te doorboren, hiervan een dankbaar gebruik zou maken, leed
volgens Benckendorff geen twijfel. Want, hoewel Grey steeds
ontkende, dat hij het Duitsche rijk isoleeren wilde, Benckendorff
kon niet verzwijgen, „dass jedesmal, wenn die deutsche Regierung
ihre Interessen in Gebiete tragen wollte, in denen Interessen anderer
Mächte bestanden, sie sich jedesmal nicht einer einzelnen Macht, sondern
einer Mächtegruppe gegenüber sah.quot;^)

Behalve het feit, dat men in de ententes geen garantie voor den vrede
zag en het feit, dat men in Engeland overtuigd was, dat door Rusland\'s
toedoen de Britsche belangen in Perzië met de voeten getreden werden,
was er nog een derde oorzaak, die de entente met Rusland nog minder
populair had gemaakt. Men nam het Petersburg n.1. hoogst kwalijk, dat
het zich tijdens de Agadir-crisis zoo afzijdig mogelijk had gehouden.
Engeland was volgens Neratow er meer bij geïnteresseerd dan Rus-
land, dat echter overigens beloofd had zich in dezen geheel bij de Britsche
houding aan te passen,-) Rusland had toen lang niet zoo\'n toon aange-
slagen als Londen, en had zelfs eenige Berlijnsche tevredenheidsbetui-
gingen kunnen oogsten.quot;\'\')

Het Czarenrijk, hoewel veel hechter aan Frankrijk gebonden dan
Groot-Brittannië, kon heel moeilijk voor het, voor zijn belangen zoo
weinig beteekenende, Marokko in den oorlog gaan.\') Grey had toen
nog wel eens een paar maal naar Rusland\'s houding in geval van oorlog
ge\'mformeerd, •quot;\') doch vermoedelijk niet om via Petersburg, Frankrijk te
temperen, zooals Brandenburg meent,quot;) doch omdat hij gaarne eenige
zekerheid omtrent Rusland\'s plannen wilde hebben, daar hij weten wilde
of er kans bestond, dat het conflict tot een wereldoorlog zou uitgroeien.

Het antwoord op G r e y\'s vragen was niet al te duidelijk geweest.
Rusland had Frankrijk rustig zijn gang laten gaan en zich zelf zooveel
mogelijk achteraf gehouden, daar Neratow geen verwikkeling der
quaestie had gewenscht.

Naast de genoemde factoren speelde misschien ook nog een kleine ont-
stemming tegenover Frankrijk een rol.

1)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 556.

2)nbsp;Benckendorff. Dl. II, no. 409.

3)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 435.

4)nbsp;Benckendorff. Dl. II, no. 451.

5)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 436 en no. 451.

6)nbsp;Brandenburg, pag. 343.

7)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 436.

8)nbsp;Gr. Pol. 29. no. 10584.

-ocr page 204-

Het optreden van C a i 11 a u x tijdens de zomermaanden, waarbij hij
een zeer welwillende houding tegenover Duitschland had aangenomen,
had het gevoel, dat Grey „plus royaliste que Ie Roiquot; was geweest, bij
de Britsche bevolking nog meer versterkt. Het was dan ook voor vele
anti-Duitschers, zoowel als voor de Londensche regeering allesbehalve
aangenaam, toen de oneenigheden in het Fransche kabinet bekend wer-
den. Deze waren het gevolg van het feit, dat C a i 11 a u x pourparlers
over de Elzas-Lotharingsche quaestie was begonnen. Dit was hem hoogst
kwalijk genomen, temeer daar hij het standpunt zou hebben ingenomen,
dat het Elzas-Lotharingsche vraagstuk opgelost zou kunnen worden,
zonder de volledige teruggave dier gewesten aan de Fransche republiek.
Men had in Engeland dan ook den indruk gekregen, dat Grey c.s.
eerder de chauvinistische dan de pacifistische elementen van de Parijsche
regeering gesteund had. Daar het onaangenaam is ..d\'avoir été dupe,
même un instant,quot;^) slaakten alle regeeringsgezinde bladen in Londen
een zucht van verlichting, toen Caillaux op 14 Januari 1912 door
P
O i n c a r é vervangen werd. Hierdoor kreeg de nationalistische, fel
anti-Duitsche groep in Frankrijk de teugels der buitenlandsche politiek in
handen. Dat P o i n c a r é met man en macht de Fransch-Engelsche
entente zou handhaven en haar zooveel mogelijk zou versterken, spreekt
van zelf. Reeds bij zijn eerste optreden in de Kamer legde hij dienaan-
gaande een getuigenis af, die over zijn politiek niet den minsten twijfel
liet.

De Fransche houding tegenover Italië tijdens den Tripolis-oorlog
(1911^—1912), had men in Londen, evenals C a i 11 a u x\'s optreden, niet
kunnen toejuichen. De imperialisten waren bevreesd, dat hierdoor de naar
de Entente overhellende Itahanen weer afgestooten zouden worden, ter-
wijl de pacifisten een aggressieve politiek op zichzelve reeds veroor-
deelden. -)

Tijdens de zomermaanden van 1911 had ook Frankrijk\'s optreden tegen-
over Spanje, Engeland\'s sympathie niet ten-volle kunnen wegdragen. De
belangengemeenschap, die tusschen het Vereenigd Koninkrijk en Spanje
bestond, kwam een beetje in het gedrang. Liever dan het sterke Frank-
rijk, zag men in Engeland het zwakke Spanje in de buurt van Gibraltar.
Toen de „Matinquot; op 8 November het geheime Fransch-Spaansche ver-
drag van October 1904 had gepubliceerd, waarna op 24 November de
bekendmaking van de geheime clausule uit de Engelsch-Fransche over-
eenkomst van April 1904 volgde, was men in Frankrijk weinig tevreden.
Schön berichtte zelfs naar Berlijn, dat vele vrienden van de Entente er

1)nbsp;Belg. Dok., I. Erg. band, no. 87; Belg. Aktenstücke, no. 87.

2)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10797.

-ocr page 205-

uit opmaakten, „dass England unter der Maske der Rücksichtnahme auf
den spanischen Freund nur das eine Ziel verfolgt hat, Frankreich von
der Nordküste Marokkos fern zu halten.quot;^) Men klaagde zelfs, dat het
ministerie-C a i 11 a u x gedurende den zomer meer voor Spanje dan voor
Frankrijk gewerkt had.quot;) Algemeen werd aldaar de eisch naar een her-
ziening van het Fransch-Spaansche verdrag gehoord, waar dan ook
gedurende den winter 1911/1912 over onderhandeld werd. Dat men in
Engeland met aandacht deze besprekingen volgde, spreekt van zelf.

Al had men in het Vereenigd Koninkrijk het vertrouwen in Frankrijk
nog niet verloren, — ondanks den uiterst pijnlijken indruk van de ont-
hullingen over de ondergrondsche pogingen van C a i 11 a u x om met
Berlijn tot overeenstemming te komen —, toch meende Cambon Parijs
te moeten waarschuwen. ,.L\'amitié d\'Angleterre,quot; schreef hij, „nous est
précieuse et qui veut son amitié doit obtenir sa confiance.quot; Daarom
adviseetde hij in denzelfden brief: „nous devons resserrer les liens, un
instant relâchés, de l\'Entente cordiale.quot;

Van aile factoren, die de Britsche regeering ten opzichte van Duitsch-
land wat toeschietelijker deden zijn, was de laatst beschrevene wel de
minst belangrijke. Waarschijnlijk speelde zij voor Grey zelfs in het
geheel geen rol, doch vermoedelijk heeft zij wel den druk verhoogd, die
door sommige groepen der Britsche bevolking op de Regeering uitge-
oefend werd. Dat de laatste hier geen weerstand aan kon bieden, moge
blijken uit de besprekingen, welke in de eerste maanden van 1912 met
de Duitsche regeering gevoerd werden.

1)nbsp;Gr. Pol. 29, pag. 441/442. noot.

2)nbsp;Poincaré: „Au service de la Francequot;. Dl. I, pag. 107/108.

3)nbsp;Doc. dipl. français, 3e série. Tome premier, no. 629.

-ocr page 206-

HOOFDSTUK IV.
DE ZENDING VAN LORD HALDANE NAAR BERLIJN.

Zooals uit het vorige hoofdstuk bleek, had Metternich, naar
aanleiding van G r e y\'s rede van 27 November 1911, bij Bethmann
de hoop op een koloniaal verdrag, alsmede op een toenadering tot Enge-
land, respectievelijk pogen op te wekken en te versterken. In zeker op-
zicht was het hem gelukt, daar hij op 6 December de vraag kreeg, of de
Britten inderdaad van plan waren Duitschland bij de vergrooting .van zijn
koloniaal gebied steun te verleenen. Evenals de ambassadeur achtte
Bethmann de Portugeesche koloniën het meest in aanmerking komen
om in Duitsche handen over te gaan. Hij betwijfelde echter, of een ver-
grooting van het koloniale gebied in staat zou zijn, een novelle te voor-
komen. Toch moest men z.i. iets doen om een verdere verbittering van de
stemming tusschen Duitschland en Engeland te verhinderen. Uit dien
hoofde had hij niet kunnen nalaten, den Britten een vingerwijzing te
geven. In zijn redevoering in den Rijksdag van 6 December, die als een
antwoord op G r e y\'s woorden van den 27sten November bedoeld was,
betoogde Bethmann, dat hij slechts van een verandering in de En-
gelsche politiek een verbeterde verstandhouding met Duitschland ver-
wachtte. Tusschen een neutraliteitsverdrag en de tot op heden door
Engeland gevolgde politiek, was nog wel een middenweg te vinden zonder
dat hiervoor de novelle opgeofferd moest worden, meende Bethmann
in zijn brief aan Metternich, alhoewel hij wel scheen in te zien, dat
na Gr e y\'s genoemde rede, het sluiten van een neutraliteitsverdrag tot
het rijk der utopieën behoorde.

Dat de ambassadeur de kleine kans om de beide mogendheden nader
tot elkander te brengen en Engeland in de door den kanselier gewenschte
richting te drijven met beide handen aangreep, spreekt van zelf. Den dag,
waarop Tirpitz en Bethmann bij den Keizer vóór en tegen de no-
velle gepleit hadden, richtte Metternich zich in een langen „Privat-
briefquot; tot den rijkskanselier. Hierin deelde hij mede, dat zeer vooraan-
staande leden der meest uiteenloopende partijen in Engeland als het
ware aan hem gevraagd hadden:
„wat willen de Duitschers hebben, waar

1) Gr. Pol. 31, no. 11338.

-ocr page 207-

willen zij het hebben en hoe kan Engeland hen daarbij helpen?quot; Hij
was overtuigd, dat thans het oogenblik gunstig was om te pogen een
koloniale overeenkomst met Engeland tot stand te brengen. „Eine Ver-
einbarung mit uns über ein wichtiges Problem der Zukunft im Rahmen
des praktisch Erreichbaren würde eine Aenderung der englischen Politik
bedeuten,quot; luidde Metternich\'s oordeel. Het groote voordeel van
het bewandelen van dezen omweg was, dat Engeland dan zijn roer niet
plotseling om zou moeten gooien. De ambassadeur hoopte, ondanks de
vlootquaestie, tot een modus vivendi te komen. Deze zou de tegenstelling
moeten verzachten, zoodat het vraagstuk van den vlootbouw niet nood-
zakelijk tot het alternatief van oorlog of vrede zou behoeven te leiden.
Nadrukkelijk wees hij er op, dat hij onder het vlootvraagstuk niet de
novelle, doch de vlootwet verstond. Dat door de novelle weer een nieuwe
toestand zou ontstaan, kon hij ook thans zijn chef niet verhelen. Hij vroeg
echter om „plein pouvoirquot;, daar hij hoopte „binnen kurzem in den Grund-
zügen die englische Zustimmung zum Entwurf eines Vertrages erreichen
zu können.quot; Het verdrag, dat hij op het oog had, zou in de eerste plaats
een herziening van de overeenkomst van 1898 aangaande de Portugeesche
koloniën moeten bevatten.-) Een verdrag over de Belgische Congo zou
eerst later practisch nut hebben, daar dit gebied voor een verdeeling tus-
schen Engeland en Duitschland nog niet rijp was. Metternich zou
met het oog op de gunstige stemming in Engeland liefst zoo spoedig
mogelijk aan het werk gaan, doch het leek hem beter tot na de Duitsche
verkiezingen te wachten. Door Duitschland op koloniaal gebied tegemoet
te komen, hoopten de Engelschen het Duitsche verlangen naar een no-
velle in slaap te sussen. Het was dus zeer gewenscht om van dezen
gedachtengang gebruik te maken, vooral daar men met een\'novelle nim-
mer Engeland tot een tegemoetkomende houding op koloniaal gebied zou
kunnen dwingen. Om de besprekingen met Groot-Brittannië niet op al te
losse schroeven te zetten, moest men het geroep naar een novelle bij de
Duitsche verkiezingen zooveel mogelijk achterwege laten. Door een
nieuwe uitbreiding van de vloot zou men ook de tot toenadering gezinde
liberale partij weer tegen Duitschland in het harnas jagen.

M e 11 e r n i c h\'s wensch om de Britsche staatslieden te polsen, ging
in vervulling. Op 14 December 1911 kon Bethmann naar Londen be-
richten, dat de ambassadeur zijn gang mocht gaan. Als een strikt per-
soonlijke mededeeling voegde de kanselier er aan toe, dat M e 11 e r n i c h
zich niet moest voorstellen, dat een koloniaal verdrag de novelle zou
kunnen verhinderen. Slechts „die prinzipielle Geneigtheit der englischen
Regierung zu einem politischen Abkommenquot; zou van invloed kunnen zijn

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11339.

2)nbsp;Zic hiervóór, pag. 9.

-ocr page 208-

op het besluit over een indiening van de novelle, mits men vóór de
samenkomst van den nieuwen Rijksdag hiervan in Berlijn bericht ont-
vangen had.

Daar Metternich nog op den 1 Iden er opnieuw op had gehamerd,
dat een novelle slechts tot gevolg zou hebben, dat de Britsche regeering
de vermindering van het budget niet zou kunnen doorzetten, quot;) werd hem
op den lóden door Bethmann op het hart gedrukt, niet alléén over
de koloniën te spreken. In tegenstelling met den ambassadeur, die zeer
voorzichtig en omzichtig te werk wilde gaan, achtte de Wilhelmstrasse
het beter, dat hij over een „politische Verständigung auf breiter Basisquot;
ging confereeren.

Het is begrijpelijk, dat de kanselier, die tot het laatste toe aan de
novelle poogde te ontkomen, hierop aandrong. Hij eischte echter bij wijze
van spreken, dat Engeland binnen een maand op pohtiek gebied „jaquot;
zou zeggen, wat ondanks de iets minder ongunstige omstandigheden voor
een accoord, toch wel heel veel gevraagd was. Hij kon evenwel moeilijk
een andere houding aannemen, daar alleen een gedecideerd en toestem-
mend antwoord, mits binnen een week of zes gegeven, de aankondiging
van de novelle in den nieuwen Rijksdag zou kunnen verhinderen. Maar
even begrijpelijk is het, dat Metternich liever langs omwegen en
voetje voor voetje hetzelfde doel wilde bereiken. Want Grey wilde zich
niet laten dwingen en hij had dit ook nog op 5 December niet onder
stoelen of banken gestoken. Het is dus niet te verwonderen, dat Met-
ternich zich weinig succes voorstelde van de uitvoering van B e t h-
m a n n\'s laatste opdracht. Hij adviseerde dan ook, niet opnieuw onder-
handelingen aan te knoopen, die tot niets zouden leiden, doch bepleitte
den door hem zelf aangegeven weg, om via een koloniaal verdrag tot een
accoord te geraken.^) Zijn telegram had een gunstig gevolg, daar
Bethmann hem den volgenden dag antwoordde, dat hij maar moest
doen, wat hem zelf het beste leek, hetgeen blijk gaf van een weinig
vaste .lijn in B e t h m a n n\'s houding.

Terwijl Metternich zijn best deed van de Wilhelmstrasse de
goedkeuring te krijgen, om met Grey besprekingen over de koloniale
vraagstukken in Afrika te beginnen, overdacht men in Londen de moge-
lijkheid van een hervatting van de onderhandelingen over uitwisseling
der berichten inzake den bouw der oorlogsbodems. De op 5 Juli te Londen
ontvangen aide-mémoire over deze quaestie,quot;) was, zooals vermeld is,

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11340.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11330.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11341.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11342.

5)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11343.

6)nbsp;Zie hiervóór, pag. 139.

-ocr page 209-

voorloopig ter zijde gelegd. Eerst op 21 Augustus had de Admiraliteit
haar standpunt omtrent de Duitsche voorstellen in Downing Street bekend
gemaakt.^) Daar de verstandhouding tusschen het Britsche rijk en
Duitschland echter, zooals bleek, toen nog verre van rooskleurig was,
had de verdere behandeling door het Foreign Office nog geen voortgang
gehad. Zoo kon het departement van Marine op 12 December nog rustig
zijn antwoord van den 21 sten Augustus wijzigen.

Was het antwoord toentertijd zeer kort geweest, dat van den 12den
December 1911 was veel uitvoeriger. Het kwam hierop neer,quot;) dat men
precies weten wilde, waar men ieder jaar aan toe zou zijn. Beroeps- en
technische geheimen zouden niet uitgewisseld worden. Mededeelingen
over de data van het leggen der kielen, van den stapelloop, alsmede van
de voltooiing, werden, als vroeger, gevraagd. Het aantal paardekrachten,
de capaciteit van de waterverplaatsing, zoowel als het aantal kanonnen
waren quaesties, die de Britsche Admiraliteit eveneens nog gaarne wilde
weten. Iets nieuws was, dat zij thans ook zeer nieuwsgierig was naar de
hoeveelheid geld, die uitgegeven zou worden, en die uitgetrokken was,
voor de rompen, de machines en de geheele bewapening der zeekasteelen.
Wat men ook vroeger niet had gevraagd en wat thans wèl op het verlang-
lijstje werd gezet, waren: inlichtingen over bewapening van passagiers-
en vrachtschepen, die meer dan veertien knoopen per uur hepen. Begrijpe-
lijkerwijze zou alles weer wederkeerig zijn, terwijl de Amiraliteiten voor de
noodige introducties voor de attachés bij de particuliere werven en scheep-
vaart-maatschappijen zorg zouden moeten dragen.

Op het Foreign Office ging men accoord met de verlangens van de
Sealords. Alleen Sir Eyre Crowe meende, niet ten onrechte, dat de
Duitschers over de inlichtingen omtrent de bewapening der passagiers- en
vrachtschepen zouden vallen, terwijl het z.i. ook mogelijk was, dat zij er
een poging in zouden zien, om achter den inhoud van hun nieuwe con-
structie-programma te komen. •\') In Downing Street wist men echter niet,
of de tijd voor een vernieuwing der besprekingen over wederzijdsche
inlichtingen omtrent den vlootbouw reeds gekomen was. Hierover werd
Goschen gepolst. \') Hoewel Bethmann, zoowel als Kiderlen
in de afgeloopen maanden al eens geïnformeerd hadden, of Engeland nog
van plan was op hun aide-mémoire te antwoorden, leek het Sir E d w a r d
Goschen toch beter eerst de verkiezingen af te wachen.quot;) De Duitsche
regeering zou dan meer gelegenheid hebben om het Britsche antwoord in
extenso te bestudeeren. Het beste oogenblik voor overhandiging lag, vol-

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 474.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 478.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 478, minutc by Crowc.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 482.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 484. no. 485.

-ocr page 210-

gens den ambassadeur, tusschen den uitslag der stemming en het tijdstip,
waarop de novelle aan den Rijksdag voorgelegd zou kunnen worden.^)

De attaché W atson achtte het oogenblik voor een hernieuwing der
besprekingen niet slecht gekozen. Tirpitz was z.i. namelijk iets min-
der gevoelig dan na de maanden, waarin Mc Kenna foutieve cijfers
had gebruikt, en vooral de oudere Duitsche zeeofficieren snakten boven-
dien, volgens hem, naar een overeenkomst met Engeland. Naar zijn
meening was een goede ontvangst van de Britsche wenschen ,,only by
the increased and maintained relative strength of the British Fleet to
the Germanquot; mogelijk geworden. Een tweede factor hiervoor was z.i. het
feit, dat men in Duitschland begon in te zien, dat men niet tegelijkertijd
een groote vloot en een reusachtig leger zou kunnen bekostigen.

Nadat het oordeel van Goschen en W atson te Londen op
15 Januari 1912 ontvangen was, kreeg de ambassadeur twee dagen later
bericht, dat hij zelf maar een geschikt oogenblik voor de overhandiging
van het betreffende document moest uitkiezen.^) Bovendien werd hem
op het hart gedrukt, vooral geen excuses er over te maken, dat men de
Wilhelmstrasse bijna zeven maanden op antwoord had laten wachten.

De dag, dien Goschen voor de overhandiging van het memoran-
dum uitkoos, was de 28ste Januari 1912.De verkiezingen hadden den
12den plaats gehad, terwijl de uitslag der herstemmingen op den 25sten
bekend was geworden. De conservatieven hadden hierbij een groot aantal
zetels ingeboet. De sociaal-democraten waren daarentegen van 53 tot
110 zetels gestegen, terwijl het Centrum en de nationaal-liberalen eenigs-
zins achteruit waren gegaan; de oppositie was dus versterkt.\'\')

Uit de Britsche documenten blijkt niet, dat Goschen van de komst
van Cassel in Berlijn op 29 Januari, waarover hieronder meer, op de
hoogte was. Toch is het niet onmogelijk, dat hij door de overhandiging
op den 28sten van het in zeer vriendelijke bewoordingen gestelde memo-
randum, tot een eventueel succes van Sir E r n e s t\'s besprekingen met
de Duitsche staatsheden het zijne.heeft willen bijdragen.

Dat Tirpitz, gesteund door Widenmann,®) echter, in tegen-
stelling met Wa t s
O n\'s meening, weinig of niets meer voor een ,,Nach-
richtenaustauschquot; gevoelde, blijkt hieruit, dat op 1 April 1912 nog niet op
het memorandum gereageerd was. Het document betreffende,,diese gegen-
seitige Schnüffelei,quot; zooals Tirpitz zich laatdunkend er over uitliet.

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 485.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 485. enclosure.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 487.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 489; Gr. Pol. 31. no. 11332. Volgens ..Die Grosse Politikquot; had de
overhandiging op 29 Januari plaats.

5)nbsp;Schulthcss. 1912. pag. 2-4 en 10/11.

6)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11333. no. 11334 benevens Anlage I en II. no. 11335.

7)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 280.

-ocr page 211-

bleef een doode letter en werd nimmer geteekend. De besprekingen er
over liepen in het zand en de zaak bleef zooals zij was. ^) Dat dit het
vertrouwen der Britten in de Duitsche bedoelingen niet bijster vergrootte,
behoeft geen nader betoog!

Den dag, nadat de ambassadeur het Britsche memorandum aan Kider-
len overgereikt had, werd een nog veel gewichtiger Engelsch document,
en nu door den kanselier, in ontvangst genomen. Dit laatste was in zekeren
zin een uitvloeisel van het gesprek, dat op 20 December 1911 G r e y en
Metternich over de koloniale quaesties hadden gevoerd.quot;) Dit
gesprek opende geen ongunstige perspectieven voor een koloniale over-
eenkomst. Over een politieke overeenkomst werd door den ambassadeur
niet gesproken, ondanks dat Bethmann, zooals men weet, dit gaarne
gezien had. Wel zeide Metternich, dat slechts door een overeen-
stemming in quaesties van practische politiek een verbetering van de
Duitsch-Engelsche verstandhouding mogelijk zou zijn. Het doel zijner
bespreking was, een basis voor verdere onderhandelingen te vinden. Hij
maakte Grey duidelijk, dat hij naar een accoord zocht, dat de Triple-
Entente niet zou aantasten, doch het Duitsche volk een bewijs zou leveren,
dat samenwerking met Engeland toch mogelijk was.

Toen de Keizer vernam, dat zijn ambassadeur dit aan den Britschen
minister had verteld, noemde hij dit een plan ,,der Quadratur des Krei-
ses,quot; 3) waaruit duidelijk blijkt, dat hij B e t h m a n n\'s gewenschte
„Verständigung auf breiter Basisquot; als een bres in de Triple-Entente
opvatte.

Leed het gesprek tusschen Metternich en Grey er onder, dat
de eerste geen instructies had en de tweede het moment voor diepgaande
besprekingen nog niet gekomen achtte, G r e y\'s bezwaar verdween met
den tijd. Dit bleek uit het boven bedoelde tweede memorandum, dat Sir
Ernest Cassel op 29 Januari 1912 te Berlijn kwam overhandigen.

Over de vraag, wie de aanleiding is geweest tot C a s s e I\'s komst
in Berlijn, verschillen de berichten. Huldermann,\') zoowel als de
uitgevers van de Duitsche documenten,quot;) zijn van meening, dat B a 11 i n
den eersten stoot er toe gegeven heeft. In een brief van Cassel aan
Ba 11 in d.d. 9 Januari 1912 schreef Sir Ernest: ..Seitdem ich Ihnen
zuletzt schrieb, habe ich die Gelegenheit gehabt, mit Winston Churchill
vertraulich zu sprechen. Er fühlt, dass der Posten, welchen er seit kurzem
bekleidet, ganz besondere Limitationen mit sich bringt, welche ihm nicht
erlauben würden, in der jetzigen Lage einen Besuch, wie den von Ihnen

1)nbsp;Gr. Pol. 31. pag. 50, noot.

2)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11344; Br. Doc. VI. no. 480.

3)nbsp;Gr. Pol. 31. pag. 86, Randbemerkungen Kaiser Wilhelms II.
)nbsp;Huldermann, pag. 247/248.

5)nbsp;Gr. Pol. 31. pag. 97. noot 1.

-ocr page 212-

f 196

angedeuteten zu machen.quot;^) Het was n.l. het plan geweest, dat er tus-
schen Churchill en de Berlijnsche staatslieden een onderhoud over
de tusschen Engeland en Duitschland hangende quaesties zou plaats
hebben. Het eigenlijke doel was geweest, Churchill met den Keizer
samen te brengen, daar de Britsche minister althans in een briefje aan
Cassel d.d. 7 Januari over „a parley with your august friendquot; spreekt. -)
Bij
Wien dit plan het eerst opgekomen is, is echter noch door C h u r-
c h i 1 I\'s brief aan Cassel, noch door den brief van den laatsten aan
Ballin, geheel opgelost.

Sommigen, w.o. Poincaré^) en Bourgeoisquot;^), nemen zeer
logisch aan, dat Ballin met toestemming van den Keizer als bemid-
delaar zou zijn opgetreden. Zij beweren zelfs, dat W i 1 h e 1 m zelf het
eerst op de gedachte is gekomen en dat daarna Ballin in opdracht
van hem gehandeld zou hebben. Ook Grey heeft dit tot Metter-
nich gezegd,quot;) doch Bethmann ontkende tegenover Goschen,
dat de Keizer, noch hij zelf ook maar iets met het eerste optreden van
Ballin te maken had gehad.®) Goschen betwijfelde echter ten
sterkste of de kanselier in dezen de waarheid sprak. Lord Haldane,
tegen wien hij dezen twijfel uitte, meende dat B e t h m a n n\'s ontken-
ning op het verlangen gebaseerd was om M e 11 e r n i c h\'s prestige
als ambassadeur te redden.quot;^) Inderdaad pleit voor de meening van
Poincaré en de anderen, dat de Keizer reeds vroeger al eens den
wensch geuit had, dat er een Britsche minister naar Berlijn zou komen.
Het liefste had hij Grey zelf zien komen; hij had daartoe via Lady
W i 11 i n g d
O n, een goede bekende van Sir Edward, den minister
een soort invitatie doen toekomen, waarop deze evenwel nimmer in was
gegaan.®^) Op 12 December 1911 had Haldane tot majoor O s t e r-
t a g, Duitsch militair-attaché te Londen, .gezegd, dat hij zoo gaarne zou
zien, dat Grey eens naar Berlijn over zou steken. Ostertag zag in
deze uitlating een vingerwijzing van Grey.quot;) Nu zou het mogelijk
kunnen zijn, dat de Keizer hierdoor en door het vorenvermelde aan-
moedigende artikel van Spender, — zooals ook Bourgeois ver-

1)nbsp;Huldermann, pag. 246.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 492.

3)nbsp;Poincaré: „Au service de la Francequot;, Dl. I, pag. 165.

4)nbsp;Bourgeois: ,,La Mission de Lord Haldane en février 1912quot;, Revue des Deux
Mondes, 15 October 1926, pag. 890/891: Bourgeois et Pages: „Les origines et
les responsabilités de la grande Guerrequot;, pag. 341.

5)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11355.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 502.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 502.

8)nbsp;Gr. Pol. 29, pag. 227, noot 2.

9)nbsp;Gr. Pol. 29, no. 10670.
10) Zie hiervóór, pag. 179/180.

-ocr page 213-

moedt —, op een idee was gekomen en. met Ba 11 in de zaak had
besproken. Mogelijkerwijs zou de laatste dan hebben geadviseerd niet
Grey, doch Churchill te inviteeren.

Bourgeois baseert zijn oordeel voornamelijk op G r e y\'s bewering:
„It was put before me by some of my colleagues as something on which
the German Emperor had expressed a wish.quot; -) Ook op 12 Februari 1912
zei Grey nog eens tot Metternich, dat het de Keizer geweest
was, die Cassel begin Januari opdracht had gegeven, om Churchill
tot een bezoek aan Berlijn te bewegen.®) Deze laatste opmerking voert
Bourgeois eveneens aan als een bewijs voor \'s Keizers initiatief.\'*)
P
O i n c a r é grondt zijn meening op het rapport, dat Cambon hem
over zijn onderhoud met Grey d.d. 7 Februari toezond.\'quot;\') Volgens dit
rapport heeft Grey gesproken over: „l\'ouverture récente du Gouverne-
ment Impérial pour une hmitation des armements.quot;quot;) Uit Grey\'s
mededeelingen over hetzelfde onderhoud aan Sir F. Bertie kan men
echter.opmaken, dat hij ook gezegd heeft: „The Emperor expressed a
strong wish that I should go to Berlin, and he sent me an invitation.quot;
Had Poincaré dit Britsche rapport onder oogen gehad, dan had hij
mogen zeggen, dat het de Keizer was geweest, die den stoot tot de
besprekingen had gegeven. C a m b o n\'s mededeelingen mag hij hier
evenwel niet voor aanvoeren.

Behalve den bovenvermelden zin: „It was put...,quot; zegt Grey
echter ook in zijn boek: „I never knew whether the suggestion had really
emanated from a British or a German source.quot; quot;) Het is dus duidelijk, dat
deze door Bourgeois aangehaalde bron, — Grey\'s boek —, zeer
weinig licht op de quaestie werpt.

Helfferich beweert; dat het Bethmann is geweest, die
Bal li n tot zijn stap heeft aangezet.quot;) Hiertegen is echter aan te
voeren, dat Bethmann vroeger den onofficieelen weg bij voorkeur
vermeed, zoodat er reden is voor de veronderstelling, dat hij ook thans
die meening nog toegedaan was. Bovendien zou hij waarschijnlijk eerst
Metternich wel eens gepolst hebben, alvorens B a 11 i n opdracht
te geven bij Cassel de quaestie ter sprake te brengen. Ook vermeldt
Huldermann, „dass die erneute von Cassel und B a 1 1 i n
ausgegangene Anregung zum Verständigungsversuch bei Herrn Von

1)nbsp;Bourgeois, pag. 890.

2)nbsp;Grey. Dl. I, pag. 250.

3)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11366; Br. Doc. VI. no. 511.

4)nbsp;Bourgeois, pag. 890.

5)nbsp;Poincaré, Dl. I. pag. 166.

6)nbsp;Doc. dipl. français. 3c série. Tome premier, no. 628.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 499.

8)nbsp;Grey. DI. I. pag. 250.

9)nbsp;H cl ff er ich. pag. 88.

-ocr page 214-

B e t h m a n n auf empfänglichen Boden gefallen war.quot; Het niet vast-
staande feit, dat Cassel den 29sten Januari eerst bij Bethmann
binnenstapte, alvorens naar den Keizer te gaan, kan ook moeilijk als
een argument gelden, dat de kanselier de spiritus rector van het plan is
geweest.

Bij Wien was het dan het eerst opgekomen? De Keizer ontkent, dat
zulks bij hem het geval is geweest.^) Dat de Keizer niet het eerst op de
idee van besprekingen tusschen Churchill en de Berlijnsche staats-
lieden is gekomen, blijkt ook uit de Britsche documenten. Den 20sten
Januari schreef Churchill aan Grey een brief,quot;) waarin eenige
beweringen van Cassel aangehaald zijn. Hierin staat: ,,Herr B a 1-
lins friend is pleased and interested. Churchill would have a very
good reception in Berlin. He might have a very useful conversation with
Admiral Tirpitz. It is necessary that there should now be increases
both in the Army and in the Navy.quot; De mogelijkheid bestaat nog, dat
met B a 11 i n\'s vriend niet de Keizer, doch Bethmann bedoeld is.
Dit is echter hoogst onwaarschijnlijk, ten eerste omdat Churchill in
zijn brief van 7 Januari aan Cassel over diens „august friendquot; spreekt,
ten tweede omdat Bethmann nimmer gezegd zal hebben, dat C h u r-
chili „might have a very useful conversation with Admiral Tirpitzquot;
en ten derde omdat de kanselier er ook nimmer met zoo\'n nadruk op ge-
wezen kan hebben, dat leger en vloot beiden vergroot moesten worden.

De Keizer wist er dus, zooals boven reeds gezegd is, niets van, toen
het plan voor het eerst tusschen
B a 11 i n en C a s s e 1 ter sprake kwam.
Bethmann was, als vermeld, hoogst waarschijnlijk evenmin degene, die
B a 11 i n tot zijn eerste briefwisseling met zijn Britschen vriend aanzette.
Er rest dus nog de vraag: was het Ballin of Cassel, die het eerst
op de gedachte van een bespreking tusschen Churchill en de Duit-
sche staatslieden kwam?

Harold Nicolson meent, dat Cassel den eersten stoot heeft
gegeven. Hij schrijft n.l.\'\'): „In the winter of 1911 Sir Ernest
Cassel had a bright idea. He placed himself in communication with
his friend, Ballin of the
Hamburg-Amerika Line. Cassel was to

1)nbsp;Huldcrmann, pag. 248.

2)nbsp;Churchill, pag. 95. Zorg er neemt op pag. 37 van zijn boek aan, dat
Ballin en Cassel samen op den morgen van den 29sten Januari naar_ Beth-
mann zijn gegaan; deze meening mag hij echter niet met Churchill\'s boek
pag. 95 staven, daar Churchill op dit punt niet duidelijk is. Bourgeois, (pag.
.892) beweert positief, dat Cassel den 29sten \'s morgens om tien uur bij Bet h-
m a n n is geweest. Z o r g e r beroept zich echter niet op dezen schrijver. Vermoede-
lijk zal de bewering van Bourgeois echter ook wel op Churchill\'s boek
berusten.

3)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11356, no. 11366. Randbemerkungen Kaiser Wilhelms II.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 493.

5)nbsp;Nicolson. pag. 362.

-ocr page 215-

tell the British Government that the Emperor had expressed a wish to
receive a Cabinet Minister. Albert Ballin was to tell that the British
Government desired to send a special representative to Germany to discuss
an accommodation.quot; Deze mogelijkheid is niet uitgesloten. Cassel en
Ballin wisten dat Londen, zoowel als Berlijn gaarne tot overeenstem-
ming wilden komen. Zij wisten echter ook, dat beiden weinig neiging
hadden, — uit vrees de zwakste broeder te schijnen —, de eerste schrede
er toe te doen.

Nicolson staaft zijn beweringen echter met niets en inderdaad
blijkt uit geen der werken en documenten, dat de twee vrienden op boven-
beschreven wijze te werk zijn gegaan. Dat zij, door en door handelslieden
als zij waren, er Wel geen bezwaar in zullen hebben gevonden, op ge-
noemde manier hun beider Regeeringen om den tuin te leiden, is aan geen
twijfel onderhevig.

Hiermede is de vraag echter nog niet opgelost of Ballin, dan wel
Cassel het plan gekoesterd heeft. Naar alle waarschijnlijkheid zal de
directeur der H.A.P.A.G. het wel geweest zijn, zoodat N i c o 1 s o n\'s
oplossing vermoedelijk niet juist is. Ballin was immers steeds de
eerste geweest, die bij Cassel eventueele verdere besprekingen in-
leidde. Van hem is ook meer bekend dan van Cassel, dat hij vurig
naar een vriendschappelijke verstandhouding verlangde. Huldermann
schrijft ongeveer: ,,es war stets ein Lieblingsgedanke von Ballin ge-
wesen die beiderseitigen Marinemänner an einen Tisch zu bringen.quot;^)
Bovendien voelde Ballin waarschijnlijk wel, dat hij den Keizer en
Bethmann met zijn stap plezier zou doen, terwijl Cassel zulks on-
mogelijk van Grey vermoed kan hebben. Tenslotte zegt de zinsnede in
C a s s e I\'s brief: „wie den von Ihnen angedeuteten Besuchquot; ook vrij
veel, hoewel deze zin het initiatief van anderen niet zoo volledig uitsluit
als Huldermann schijnt te meenen. -)

B a 11 i n\'s plan was, zooals boven bleek, bij den Keizer in goede aarde
gevallen. Dat W i 1 h e 1 m\'s houding omstreeks half Januari 1912 min-
der onverzoenlijk werd dan uit zijn op- en aanmerkingen bij M e 11 e r-
n i c h\'s rapporten van November en December 1911 valt op te maken,
werd ook door Von Müller opgemerkt. Deze schreef immers aan
Tirpitz, dat \'s Keizers „Widerstandskraft gegen den allgemeinen
Ansturm erlahmte.quot; ■quot;\') Ook is het te constateeren uit de wijze, waarop
de Keizer op K ü h 1 m a n n\'s rapport van 8 Januari reageerde. Een ko-
loniaal verdrag woog inderdaad bij hem nog steeds niet tegen een tege-
moetkoming op vlootgebied op. Anders zou de zaak z.i. evenwel staan, als

1)nbsp;Huldermann, pag. 248.

2)nbsp;Huldermann, pag. 247/248.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 276.

-ocr page 216-

er eerst sprake zou zijn van een „Political Working agree-
ment mit England, d.h. Anerkennung unsres Politischen Werthes
und Politischer Gleichberechtigung, und Festlegung unserer P o-
1 i t i k auf generellen p a r a 1 e 11 e n Bahnen in der W e 11.quot; ^) De
lichte verandering in de houding van den monarch was volgens Bour-
geoisquot;) het gevolg van K ü h 1 m a n n\'s rapport. Waarschijnlijk
is C a s s e I\'s brief aan Ballin echter van grooter invloed op den
Keizer geweest. C a s s e 1 had n.l. behalve het bovenvermelde nog ge-
schrevenquot;\'): ,.Der Krebsschaden hegt darin, dass England die enorme
Entwicklung der deutschen Kriegsmarine als eine ernste Bedrohung seiner
Lebensinteressen ansieht. Wenn es möglich sein sollte, in dieser Richtung
etwas zu tun, dass Deutschland nicht gefährdet und den Alp von der
englischen Brust wegnimmt, dann, glaube ich, würde man hier sehr
weitquot;) gehen um deutschen Wünschen entgegenzukommen.quot; Deze
mededeeling was in de eerste plaats op C h u r c h i 1 I\'s brief van
7 Januari gebaseerd. Hierin had de Britsche minister duidelijk den wensch
te kennen gegeven, dat er een einde aan „the insensate antagonismquot; quot;)
zou mogen komen.

Nadat Churchill had geschreven dat hij zelf niet naar Berlijn
zou komen, was het plan van Ballin nog niet van de baan. Het eerst
werden diè leden van het kabinet van St. James bewerkt, die er waar-
schijnlijk het meest voor zouden voelen, om een afgevaardigde naar Ber-
lijn te zenden.\'^) Daarna hoorde Grey er van. Deze was ,.willing but
not hopeful.quot; Churchill en Lloyd George wisten hem en
Asquith echter te bewegen, dat de onofficieele Cassel naar Berlijn
zou gaan.®) Het zal hun wel moeite gekost hebben, daar Grey den
opzet van het plan niet erg vertrouwde. Hij dacht n.l. dat ,,it was possibly
one of those petty unofficial manoeuvres that could be avowed or dis-
avowed at Berlin, as best might suit German convenience.quot; Hij wilde
echter niet door een weigering van onbeleefdheid beticht worden en gaf
aan het voorstel, dat z.g.n. uit \'s Keizers brein ontsproten was, quot;) gehoor.
Bovendien zal Rusland\'s optreden in Perzië^quot;) ook wel op de houding
van den Britschen minister eenigen invloed gehad hebben. Dat men
Cassel uitkoos om naar Berlijn te gaan, behoeft geen verwondering\'

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11346, door den Keizer gespatieerd.

2)nbsp;Bourgeois, pag. 887.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11345.

4)nbsp;Huldermann, pag. 246/247.

5)nbsp;Door Cassel gespatiëerd.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 492.

7)nbsp;Grey, Dl.. I, pag. 250.

8)nbsp;Churchill, pag. 95.

9)nbsp;Grey, Dl. I, pag. 250.
10) Zie hiervóór, pag. 180 e.v.

-ocr page 217-

te wekken. Als een geboren Duitscher was hij de meest geschikte be-
middelaar, temeer daar hij den Keizer eveneens persoonlijk kende. Daar-
enboven kon men er in Londen staat op maken dat Sir Ernest de
Britsche belangen geen moment uit het oog zou verliezen.^)

Zoo toog de laatste eind Januari 1912 naar Berlijn. Den 29sten aldaar
\'s morgens aangekomen, overreikte hij in opdracht van Grey, Chur-
chill en Lloyd George\'-) een memorandum. Van Britsche zijde
werd dus hierdoor de eerste semi-officieele stap in de richting eener be-
spreking der Engelsch-Duitsche verstandhouding gedaan. De Keizer vatte
dit eveneens zoo op. Dit blijkt uit een brief aan den Koning van Engeland,
welk epistel evenwel niet verzonden werd. Ook de Wilhelmstrasse was
deze meening toegedaan, hetgeen blijkt uit het memorandum van 6 Maart,
dat een antwoord was op een beslissing van de Britsche regeering van
24 Februari 1912. Hierin stond n.1.: „Die Königliche Grossbritannische
Regierung hatte wissen lassen, dass sie zu Verhandlungen bereit sei... .
Die Kaiserliche Regierung hat sich zwar zu Verhandlungen ebenfalls
bereit erklärt....\')

Toch hebben Tirpitz,quot;) K j e 11 é n quot;) en de anderen, zooals boven
bleek, gelijk, wanneer zij beweren dat de Britten van Duitsche zijde tot
dezen stap waren aangezet. De bronnen, waarmede K j e 11 é n zijn be-
weringen staaft, zijn evenwel zeer onvoldoende voor zoover het Von
Bethmann Hollwegquot;) en Von Siebertbetreft, terwijl het
door hem aangehaalde boek, ,,Before the Warquot; van Haldane,quot;) in
het midden laat, of C a s s e 1 al of niet naar aanleiding van een Duitsche
vingerwijzing naar Berlijn is gegaan.

Het memorandum, door den Keizer „eine Verbalnotequot; genoemd, werd
in den middag van den 29sten door Cassel aan den eersten over-
handigd. Het eischte in de eerste plaats erkenning van de Britsche heer-
schappij ter zee. Voorts vroeg het: ,,Present German naval programme
and expenditure not to be increased but if possible retarded and reduced.quot;
Engeland beloofde hiertegenover, den Duitschers op koloniaal gebied
niets in den weg te leggen, terwijl het alle mogelijke aspiraties op genoemd

1)nbsp;Churchill, pag. 95.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11347; Churchill, pag. 95; Von Bethmann Holl weg,
Dl. I, pag. 43/44; Wilhelm II. pag. 122 c.v.; Haldane: „Before the Warquot;,
pag. 55; Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 239; Bourgeois, pag. 891.

f 3) Tirpitz. Pol. Dok., pag. 331 e.v.

4)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11381, Anlage; Bijlage no. X.

5)nbsp;Tirpitz: „Erinnerungenquot;, pag. 186.

6)nbsp;Kjcllen: ..Dreibund und Dreiverbandquot;, pag. 126.

7)nbsp;Von Bethmann Hollweg, Dl. I. pag. 43 (vermoedelijk is deze pag. door
Kjcllen bedoeld, hoewel hij pag. 48 opgeeft),

8)nbsp;Von Siebert: „Diplomatische Aktenstücke zur Geschichte der Entcntcpolitik
der Vorkriegsjahrcquot;. pag. 733.

9)nbsp;Haldane: ..Before the Warquot;, pag. 55. noot.

0) Wilhelm II: ..Ereignisse und Gestaltenquot;, pag. 123.

-ocr page 218-

gebied met hen wilde bespreken. Uit dien hoofde zou de Britsche regee-
ring gaarne vernemen, of er speciale quaesties waren, waarbij zij Duitsch-
land zou kunnen helpen. Het korte memorandum sloot met den zin: „Pro-
posals for reciprocal assurances debarring either Power from joining in
aggressive designs or combinations against the other would be welcome.quot;^)

Deze laatste zin was feitelijk een antwoord op het Duitsche memoran-
dum van 9 Mei 1911, waarin onder meer had gestaan: ,,dass eine allge-
meine Verständigung, die jeden Angriff des einen Teils auf den anderen
ausschliesst und eine freundschaftliche Besprechung aller etwa zwischen
beiden Mächten auftauchenden Fragen gewährleistet, am besten jedes
Misstrauen bezüglich der beiderseitigen Rüstungen beseitigen würde.quot;

Ook uit Grey\'s mededeelingen aan Cambon, naar aanleiding
van diens, — hem door Poincaré opgedragen^) informatie in
zake geruchten over Engelsch-Duitsche besprekingen over de Portugee-
sche koloniën,quot;) blijkt, dat Sir E d w a r d de nieuwe gedachtenwisseling ^
met Berlijn als een voortzetting van de vroegere onderhandelingen over
de vlootquaestie beschouwde.®) De Britsche minister zeide bij deze ge-
legenheid aan C a m b o n, dat Engeland zich door de Duitsch-Britsche
spanning genoodzaakt voelde met Berlijn te praten, te meer daar het
scheen, dat Duitschland de besprekingen wilde hervatten. Hij kon echter
niet nalaten er ter geruststelling aan toe te voegen: „whatever develop-
ments may occur, we shall take care that they are not such as to impair
our relations between France and ourselves.quot;

C a m b o n meende, dat men in Berlijn op de hernieuwing der onder-
handelingen zoo gesteld was, omdat men z.i. vreesde, dat de nieuwe Rijks-
dag, waarin de oppositie immers versterkt was, de nieuwe credieten voor
militaire doeleinden wel eens niet zou willen voteeren. Zijn veronderstel-
ling is echter niet geheel juist, daar Ballin reeds den eersten stap
deed, voordat er iets van de samenstelling van den nieuwen Rijksdag
bekend was. De mogelijkheid, dat de linksche groep versterkt zou worden,
zal hij wel onder de oogen hebben gezien. Hij zal echter tevens wel
hebben begrepen, dat de door hem gewenschte onderhandelingen niet
vóór den uitslag der verkiezingen reeds tot een goed einde zouden komen.

Al was de onofficeele Cassel de koerier geweest die het Britsche
memorandum naar Berlijn had gebracht, toch was het document, zooals
men uit het bovenstaande reeds eenigszins kon lezen, wel degelijk een
officieel stuk geweest. Niet alleen uit den korten vorm, waarin het vervat

\'1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11347, Anlage I; Bijlage no. III.

2)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10442; Br. Doc. VI, no. 464, enclosure.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 490.

4)nbsp;Doc. dipl. français. 3e série. Tome premier, no. 538.

5)nbsp;Doc. dipl. français. 3e série. Tome premier, no. 557; Br. Doc. VI. no. 490.

6)nbsp;Br. Doc. VI. no. 490. vgl. Doc. dipl. français. 3e série. Tome premier, no. 596.

-ocr page 219-

was, doch nog meer uit den eisch eener erkenning van den stelregeh
„Britannia rules the waves,quot; is dit op te maken. De Engelschen wilden, er
echter een officieus karakter aan geven. Dit blijkt uit C a s s e I\'s mede-
deeling, dat hij het memorandum uit naam van Grey, Lloyd George
en Churchill overhandigde. • Ook het feit. dat Goschen buiten
spel werd gelaten, doet duidelijk licht vallen op den wensch van de
Britten, de geheele toedracht der zaak een niet-ambtelijk karakter te
geven. Met opzet werd het Duitsche antwoord dan ook niet op het
Foreign Office afgegeven, doch door Sir Ernest den 30sten aan
Churchill overhandigd. ^)

Dit antwoord werd door den Keizer en Bethmann, in tegenwoor-
digheid van Ballin en Cassel opgesteld.-) Wilhelm had den
kanselier n.1. in allerijl laten opbellen, daar hij natuurlijk niet geheel alleen
de verantwoordelijkheid voor een antwoord op zich kon nemen. Ook
Bethmann had er gaarne nog eenige hulp bij gehaald. Hij vroeg n.1.
den Keizer ook T i r p i t z nog te ontbieden, vermoedelijk om te voor-
komen dat deze hem later zou verwijten, eenige dingen medegedeeld of
verzwegen te hebben, welke hem, Tirpitz, misschien niet aanstonden
of waarvan hij de mededeeling noodzakelijk achtte. Wat de reden geweest
is, dat men Tirpitz thuis liet, is niet bekend.

Na veel wikken en wegen kwam in den middag van den 29sten het ant-
woord tot stand. De Keizer, die uitstekend zijn talen sprak en schreef,
goot het in den juisten vorm.quot;)

In de eerste plaats werd de genoegdoening van de Duitsche regeering
uitgesproken over het feit. dat de Brische regeering in de persoon van
Sir E r n e s t C a s s e 1 tot haar gekomen was ten einde de betrekkingen
tusschen beide landen te verbeteren. \') De Berlijnsche heeren gingen
geheel accoord met de Britsche voorstellen, met dien verstande echter:
„that this year\'s (1912) estimates must be included in the „„presentquot;\')
German naval programmequot;quot; in as much as all the arrangements have

already been completed.quot;

Dat men alleen wilde onderhandelen op een basis, waarbij de novelle
in het bestaande vlootprogramma vervat zou zijn. was een eisch van
Wilhelm.quot;) Hij was waarschijnlijk bang. dat de novelle hem anders

weer zou ontglippen.

Het beste middel om de besprekingen snel op dreef te helpen zou zijn,
dat G r e y zoo spoedig mogelijk een bezoek aan den Keizer bracht. Met:

1)nbsp;Churchill, pag. 95.

2)nbsp;Churchill, pag. 95.

3)nbsp;Wilhelm II. pag. 124.

4)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11347. Anlage II.

5)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11347. Anlage II. aldaar gespatieerd; Bijlage no. IV.

6)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11348.

-ocr page 220-

„His Majesty would view such a visit with great pleasure,quot;^) eindigde
het eveneens zeer korte antwoord.

Zooals blijkt, werd er met geen woord over koloniale verlangens gerept.
Voor den Keizer zoowel als voor zijn kanselier was een politieke overeen-
komst ook immers hoofdzaak. Cassel constateerde dan ook terecht,
dat „they did not seem to be greatly concerned about expansion.quot; Hij liet
doorschemeren, dat Duitschland geen koloniën noodig had, daar er geen
overbevolking was, zooals vaak werd geloofd; integendeel, er bestonden
zelfs tien groote vereenigingen voor immigratie in het Duitsche rijk.-)

Bij het overreiken van het antwoord, informeerde Bethmann of
Grey komen zou. Cassel zeide, dat het hem niet bekend was,
doch dat het misschien Churchill wel zou zijn, daar het hier een
marine-aangelegenheid betrof. Volgens een aanteekening van den kanse-
lier zou Cassel evenwel het vermoeden hebben uitgesproken, dat
Grey en Churchill beiden in den loop van de volgende week
zouden komen.

De Keizer was volgens Cassel over het voorgevallene „enchanted,
almost childishly so;quot; Bethmann was ernstig en hartelijk geweest.quot;)
Metternich, wien de toedracht der zaak in een strikt geheim tele-
gram op den 30sten geseind werd,quot;) kon zich met het Duitsche antwoord
niet vereenigen. Mogelijk heeft het feit, dat hij zich verongelijkt voelde
omdat alles buiten hem om gebeurd was, hier iets toe bijgedragen. Dc
mededeeling, dat men aan de novelle vast bleef houden, achtte de am-
bassadeur terecht volkomen in tegenspraak met den Britschen wensch.
Hij vond ook Engeland\'s vraag om voorstellen aangaande wederzijdsche
verzekeringen, „debarring either Power from joining in aggressive designs
or combinations against the otherquot; belachelijk, daar het begrip ,,aggressiequot;
voor verschillende uitlegging vatbaar was.

Behalve het Duitsche memorandum had Cassel ook nog eenige
schriftelijke mededeelingen over den inhoud der beraamde novelle mede

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11347, Anlage II; Bijlage no. IV.

2)nbsp;Churchill, pag. 96.

3)nbsp;Wilhelm II, pag. 125.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11347.

5)nbsp;Churchill, pag. 95.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11348.

7)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11349.

8)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11349. Bourgeois vindt op het eerste gezicht reeds een prin-
cipieel verschil tusschen het Engelsche en het Duitsche memorandum. Hij begrijpt niet,
waarom de besprekingen niet onmiddellijk door dit laatste gederailleerd zijn. (Bour-
geois, t.a.p., pag. 892). In Engeland heeft men dit niet zoo sterk gevoeld als deze
Franschman, terwijl bovendien de weinig rooskleurige betrekkingen tusschen het Vereenigd
Koninkrijk en Rusland er het hunne toe hebben zullen bijgedragen, den nu eenmaal ingesla-
gen weg niet weer onmiddellijk te verlaten. Ook is bovendien de druk, van Germanophile
zijde uitgeoefend, alsmede de wensch om de begrooting niet nog meer te verzwaren,
misschien grooter geweest, dan de negatieve indruk, welken het Duitsche antwoord ge-
maakt heeft.

-ocr page 221-

gekregen. Ook zou Churchill nog een hartelijken brief van den
Keizer uit de handen van Sir Ernest ontvangen hebben, zooals de
eerste tenminste zelf beweert. Een bevestiging hiervan is echter nergens
te ontdekken.

In de mededeelingen van Bethmann die Cassel aan Chur-
chill had overgebracht,^) stond dat er een derde eskader zou komen,
gevormd uit de vier reeds bestaande
reserve-linieschepen, het reserve-
vlaggeschip, plus drie nieuw te bouwen hnieschepen. Deze laatsten zou-
den dan, zooals hij met Tirpitz overeen was gekomen, op de begroo-
tingen van 1912, \'14 en \'16 gezet worden. Het aantal torpedojagers en
onderzeeërs dat op stapel gezet zou worden, zou ook thans niet in de
novelle vastgesteld worden. Om Churchill gerust te stellen, berichtte
Von Bethmann hem, dat het derde eskader slechts ten doel had
de fouten in het recruteeringssysteem te herstellen. Hij noemde dus niet
,,das Ueberbrücken des sechsjährigen Zweiertemposquot; als een voordeel,
hoewel dit bij Tirpitz nog zwaarder had gewogen dan de verbete-
ring van het systeem der bemanning.

Toen de Britsche minister de geschetste novelle in den nacht van 30 op
31 Januari onder de loupe nam, ontstelde hij niet weinig. Misschien be-
doelde Duitschland het zoo erg niet, „but the facts are grim,quot; \') schreef
Churchill aan Grey. Tot nu toe was de Duitsche vloot door het
bij de opleiding der recruten gevolgde stelsel gedurende vijf of zes winter-
maanden ongevaarlijk geweest. Door het nieuwe eskader zou zij nu echter
gedurende het geheele jaar op voet van oorlog gehouden worden. Hier-
door werd de kans op een Duitschen aanval aanmerkelijk vergroot.

Dit maakte op Churchill een allesbehalve gunstigen indruk.
Tegenover de 25 Duitsche dreadnoughts, welke na de uitvoering der
novelle aanwezig zouden zijn, zou Engeland er 40 het geheele jaar op
voet van oorlog moeten houden. Ook het feit, dat het Keizer-Wilhelm-
kanaal binnenkort voltooid zou zijn, waardoor verschillende Duitsche
oorlogbodems veel sneller van de Oost- naar de Noordzee zouden kunnen
stoomen, baarde hem zorg. Werd de novelle wèt, dan zouden de Britten
per jaar resp. 5, 4, 5, 4, 5, 4 tegenover 3.2,3,2,3,2 Duitsche dreadnoughts
moeten bouwen, wilden zij aan hun overwicht van 60%. dit is ..two keels
to onequot;, blijven vasthouden. Ook de door Bethmann vermelde ver-
meerdering van het aantal koppen op de Duitsche vloot, zou noodzakelijk
contra-prestaties in Engeland met zich moeten brengen. Was Chur-
chill eerst van plan geweest in 1912 en \'13 twee duizend man meer

I )nbsp;Churchill, pag. 95.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, pag. 99/100, noot.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 196.

4)nbsp;Churchill, pag. 96.

-ocr page 222-

aan te stellen, hij vreesde thans het dubbele aantal manschappen noodig
te hebben. Dit alles zou Engeland minstens £ 3 millioen per jaar kosten,
zuchtte de minister. Tevens vreesde hij zich genoodzaakt te zien, de ge-
heele Middellandsch Zee-vloot naar de Britsche wateren terug te roepen.
De weg naar Indië zou dan geheel en al aan de Fransche verdediging
toevertrouwd moeten worden. Dat de novelle dus een der beste bindmid-
delen voor de Entente was, is duidelijk.

„The only chance I see is.roughly this,quot; schreef Churchill aan
Grey. „They will announce their new programme, and we will take
an immediate and effective reply. Then if they care to slow down the
,,tempoquot; so that their Fleet Law is accomplished in twelve and not in
six years, friendly relations would ensue, and we,^ though I should be
reluctant to bargain about is, could slow down too.quot; Het eenige wat
Duitschland dan te doen had, was zijn quota van een jaarlijksche in een
tweejaarlijksche te veranderen. Dit zou volgens hem het bouwplan niet
omverwerpen, en twaalf jaren van rust zouden in de vlootpolitiek ver-
zekerd zijn. „The attempt ought to be made,quot; luidde C h u r c h i 1 I\'s
oordeel.^)

Zoo gezegd, zoo gedaan. C h u r c h i 1 I\'s collega\'s waren het met
hem eens en zoo werd na G r e y\'s terugkomst, die van 20 December
tot half Januari\') buiten de stad had vertoefd, besloten, een minister
naar Berlijn te zenden.

Eerst werd echter G o s c h e n nog naar Downing Street ontboden,
niet alleen om hem te vertellen wat er gebeurd was, en wat het kabinet
van St. James verder van plan was te doen, doch ook om hem over den
verderen gang van zaken te raadplegen. In dit particuliere telegram,
waardoor Grey Sir E. Goschen naar Londen liet komen, seinde hij,
dat er reeds met den Keizer en den kanselier contact tot stand was geko-
men via Ballin en C a s s e 1, „a channel that was selected in first
place by the Emperor.quot;^) Hieruit blijkt dus nog eens, dat Grey, on-
danks de vroeger aangehaalde passage uit zijn boek, quot;\') den Keizer voor
den vader van den geheelen opzet hield.

Totdat er eventueele officieele stappen door Engeland gedaan zouden
worden, zou Ballin nog de rol van postillon d\'amour blijven vervullen.quot;)

Toen Goschen waarschijnlijk nog al gunstige berichten over de
intensiteit en de oprechtheid der Duitsche verlangens om tot een accoord
te komen, in Londen had medegedeeld,quot;) kreeg Cassel bevel aan

1 )nbsp;Churchill, pag. 97.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11344.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 494.

4)nbsp;Grey, Dl. I, pag. 250.

5)nbsp;Wilhelm II, pag. 125.

6)nbsp;B e n c k e n d o r f f. Dl. II, no. 558.

-ocr page 223-

Berlijn te doen weten, dat Grey bereid was over te komen, mits hij
eerst van den goeden afloop der onderhandelingen verzekerd zou zijn.
Daarom wilde men echter eerst Haldane naar Berlijn zenden om
aldaar nog eens poolshoogte te nemen.

Kreeg Bethmann dus via Ballin van Cassel te hooren, dat
men eerst Haldane zou zenden om de besprekingen te voeren, tege-
lijkertijd vernam hij: „Nouveau programme allemand ferait nécessaire
augmentation sérieuse et immédiate des dépences navales britanniques.
Si Gouvernement Britannique est forcé de faire telle augmentation, la
négociation serait difficile, sinon impossible.quot; quot;) Ook in een meer officieel
telegram, dat door Cassel, Churchill, Haldane en Grey
opgesteld was en op 3 Februari aan Ballin afgezonden werd, stond
ongeveer hetzelfde.

Den 4den Februari kreeg Ballin verlof het volgende^ voor Londen
bestemde antwoord te zenden: ,,Wir sind bereit, die Aussprache in
freundhchem Sinne fortzusetzen. In der Frage der Flottennovelle er-
scheint ein Entgegenkommen gegenüber den englischen Wünschen mög-
lich, wenn wir gleichzeitig ausreichende Bürgschaften für eine uns freund-
liche Orientierung der enghschen Pohtik erhalten. Die Vereinbarung
würde zum Ausdruck zu bringen haben, dass beide Mächte übereinkom-
men, an keinen Plänen, Kombinationen und kriegerischen Verwicklungen
teilzunehmen, die gegen eine derselben gerichtet sind.quot; \')

De kanselier, die deze basis eveneens aan Metternich mede-
deelde, achtte het echter uitgesloten, dat Grey haar zou aanvaarden.
Toch meende hij dat hij bovengenoemde eischen moest stellen om tegen-
over de publieke opinie in Duitschland gerechtvaardigd te zijn. Ook
Metternich geloofde niet, dat het Britsche ministerie dé voorstellen
zou aannemen, tenzij Duitschland geheel van zijn novelle af wilde zien.
Dat men hier in Berlijn geen oogenblik over zou denken, was echter zijn
vaste overtuiging, zoodat hij dan ook weinig bemoedigend van een
„circulus vitiosusquot; sprak.\'•)

Inderdaad was het Duitsche antwoord, dat door den secretaris-generaal
van de H.A.P.A.G., Huldermann, op 5 Februari aan Sir Ernest
Cassel overhandigd werd, niet van dien aard, dat het bij de Britten
groot enthousiasme teweeg kon brengen. Ballin had bij het Duitsche
document nog een persoonlijken brief aan zijn Engelschen vriend ge-
voegd. Hij wees hierin op de moeilijkheid, om aan de vraag te voldoen, de
uitgaven voor de vloot tot een punt van bespreking te maken. Als sta in

1)nbsp;Huldermann, pag. 253.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11350.

3)nbsp;Churchill, pag. 98; Gr. Pol. 31, pag. 102/103, noot 3; Bijlage no. V.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11353.

5)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11354.

-ocr page 224-

den weg vermeldde hij het feit, dat men reeds besloten had een veel
kleinere novelle in te dienen, dan oorspronkelijk het plan was geweest.
Zou men nog meer bekrimpen, dan zou al spoedig de indruk gewekt
worden, dat men den weg tot een accoord met Engeland slechts door
offers zou kunnen bereiden. Ballin schreef zich de eer toe, dat hij
echter, ondanks alle moeilijkheden, de heeren had kunnen bewegen, „die
Frage der beabsichtigten Flottenvermehrung zu diskutieren, d.h. bona
fide zu diskutieren — womit also auch der „ „fair prospectquot; quot; geschaffen
ist für das angeregte eventuelle Entgegenkommen.quot; Als steeds ver-
wachtte Ballin alle heil van marine-deskundigen, zoodat hij dan ook
den wensch te kennen gaf, dat de minister van Oorlog een ter zake
kundige met zich mede zou brengen. Niet alleen legde hij er nog eens
den nadruk op, dat Engeland niet moest verwachten, dat alleen Duitsch-
land de uitbreiding van zijn programma zou beperken, hij wees tevens
nog op de noodzakelijkheid „einer scharf ausgeprägten Neutrahtätsver- ,
einbarung.quot;

AI had Bethmann liever gezien, dat B a 11 i n\'s brief niet verzon-
den werd, toch meende de ijverige voorstander van een aangename ver-
standhouding, dat hij de zaak beter diende door het epistel aan Hul-
dermann mede te geven. Of B a 11 i n\'s woorden aan Cassel, nog
nader verklaard door zijn secretaris, den minder gunstigen indruk van
B e t h m a n n\'s eischen niet nog versterkt hebben, is een open vraag.
Vermoedelijk zullen zijn goede bedoelingen niet diè uitwerking gehad
hebben, die hij er van verwacht had, daar zijn woorden immers die van
Bethmann nog accentueerden.

Cassel vond het Duitsche antwoord lang en ontwijkend. Hij had
liever een telegram met den zin: „Ja, wir sehen ein fair prospect!quot; ont-
vangen.Hij werd tenslotte door Huldermann overreed, dat
Duitschland toch niet meer kon doen dan een vriendelijke tegemoetko-
mende houding aannemen. Hij, Cassel, wilde evenwel verhoeden, dat
men zich teveel van een komst van Haldane zou voorstellen. Deze zou
slechts naar Berlijn gaan, om de Britsche regeering zekerheid te verschaf-
fen, dat men daar werkelijk de oprechte genegenheid tot onderhandelen
koesterde.\'\') Deze zekerheid moest er zijn, wilden Grey en Churchill
nog komen, èls dat tenminste zou gebeuren.quot;\') Duidelijk liet Cassel
doorschemeren, dat het de novelle was, die de Regeering zoo gaarne uit
den weg wilden ruimen. Tegen Duitsche wenschen op koloniaal gebied
zou Engeland zich niet verzetten, hetgeen G r e y op 20 December reeds

1)nbsp;Huldermann, pag. 250 en pag. 251.

2)nbsp;Huldermann, pag. 252.

3)nbsp;Huldermann, pag. 253; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 282.

4)nbsp;Huldermann, pag. 253.

-ocr page 225-

medegedeeld had. In de neutrahteitsverklaring, zooals Bethmann
die voorgesteld had, zag C a s s e 1 geen hindernis, mits men zich strikt
aan haar woordelijken inhoud zou houden. Toch maakte de nadruk,
die van Duitsche zijde op het neutraliteitsverdrag gelegd werd, geen
gunstigen indruk. Ook bij de Britsche staatsheden zal zulks het geval
wel zijn geweest, ondanks het feit, dat Haldane B e t h m a n n\'s nota
„so far very goodquot; vond. C a s s e 1 zei ook weer, dat men Duitschland
niet meer zou kunnen bieden dan men Frankrijk, Rusland en anderen
staten gegeven had. Men zou zich wel tot neutraliteit willen verplichten,
indien Duitschland aangevallen werd, doch voor andere gevallen moest
Engeland zich zijn besluit voorbehouden.

Het gesprek tusschen Cassel en Huldermann werd door
B a 11 i n in elf punten vastgelegd, welke hij den Keizer als „wertvollen
Anhalt für die bevorstehenden Verhandlungenquot; overreikte.\'-)

Men was dus op 5 Februari in Londen vast besloten, Haldane
naar Berlijn af te vaardigen; deze laatste achtte het overbodig,
zich van marine-deskundigen te doen vergezellen,®) daar, zooals later
moge blijken, hij toch slechts zou komen „to explore the ground.quot; Men
vond het echter noodzakelijk, — met het oog op een eventueele mislukking
der besprekingen —, dat het groote publiek niet de ware reden van zijn
zending zou vernemen. Grey wilde, tot ergernis van den ambassadeur
te Parijs, Bertie,\') den journahsten wijs maken, dat Lord Haldane
voor wetenschappelijke doeleinden naar Berlijn vertrok. Het voorwendsel,
dat hij daar het universiteits-wezen ging bestudeeren,quot;) was niet slecht
gekozen. Haldane had zich n.1. steeds zeer voor het onderwijs ge-
ïnteresseerd. Hij was eere-voorzitter van ,,the British Institute of Adult
Educationquot; en had veel gedaan voor de, door professor Stuart en
Albert Mansbridge opgerichte „Workers\' Educational Associa-
tionquot;. Daarenboven was hij eigenlijk de hervormer van de bestaande
Britsche en lersche universiteiten, terwijl vele nieuwe hoogescholen fei-
telijk aan zijn initiatief hun oprichting te danken hadden. Als voorzitter
van „the University Committeequot; kon hij dus zonder achterdocht te
wekken z.g.n. ter bestudeering van universitaire vraagstukken naar Berlijn
oversteken. Zijn broeder, professor Haldane, een physioloog, zou met •
hem als particulier secretaris medegaan. Deze moest n.1. toch in de Duit-
sche residentie zijn voor eenige besprekingen met Berlijnsche biologen.quot;)
Londen had, zooals bleek, dadelijk alles in het werk gesteld om te

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11344; Br. Doc. VI, no. 480.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 281/282.

3)nbsp;Huldermann, pag. 255; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 281.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 509.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 497; Gr. Pol. 31, no. 11355.

6)nbsp;Hald ane: „Autobiographyquot;, pag. 149, 139 c.v., 146 c.v. en pag. 240.

-ocr page 226-

trachten, de novelle van haar scherpe kanten te ontdoen. Nog meer springt
dit in het oog door de vingerwijzing die Cassel bovendien had geseind:
,,modification du tempoquot;.^) Gaarne wilde Engeland de novelle uit den weg
ruimen en Duitschland tot een beperking van zijn bouw pogen te bren-
gen, -) waardoor de Britsche vlootbouw dan eveneens verminderd zou
kunnen worden. Zou men er in Berlijn van afzien de bewapening ter zee
voor 1912 en de daarop volgende jaren te vermeerderen, — hetgeen de
Britten het liefst zagen —, dan zouden zij eindelijk eens meer geld aan
sociale wetgeving kunnen besteden. Dit was de voornaamste reden, waar-
om men in Londen tot de zending van Lord Haldane besloot. Vooral
uit de Fransche en Britsche documenten blijkt thans duidelijk, dat Hal-
dane in Berlijn vóór alles poolshoogte moest gaan nemen of er kans
op beperking van de uitgaven voor de marine bestond.

Er waren nog meer redenen voor het Londensche kabinet om een
zijner leden naar Berlijn te zenden. Door een vertrouwelijke bespreking
wilde men de geprikkelde stemming tusschen beide Rijken doen verdwij-
nen. Bovendien achtte men het noodig de Wilhelmstrasse thans eens
grondig van de vredelievende bedoelingen van Engeland en de Entente
te overtuigen.

Het feit dat Grey door een vriendelijke daad tegenover Duitsch-
land — en de zending van den minister van Oorlog maakte inderdaad
dezen indruk —, een deel van zijn eigen partij weer met zich zou kunnen
verzoenen, zal ook aan H a 1 d a n e\'s reis wel niet vreemd zijn geweest.
Dat de linkervleugel nog steeds niet stil zat, berichtten C a m b o n zoo-
wel als Benckendorff meer dan eens naar hunne resp. Regeeringen.
Vooral de ,,Anglo-German Friendship Societyquot; was zeer roerig en de
oud-ambassadeur L a s c e 11 e s deed al zijn best om een betere ver-
standhouding in het leven te roepen.^)

Nu is het de vraag of deze activiteit heel veel indruk op Grey per-
soonlijk heeft gemaakt. Vermoedelijk is de invloed op het geheele kabinet
echter niet te onderschatten, daar C a m b o n het zelfs noodig oordeelde
een voor zijn doen uitgebreid rapport over de pro-Duitsche strooming
naar Parijs te zenden. Wel geloofde hij niet in de uiteindelijke over-
. winning dezer beweging, doch de touwtjes van de Entente moesten z.i.,
zooals reeds eerder werd vermeld, toch maar wat aangehaald worden,
daar het Fransche volk anders nerveus zou kunnen worden. Ook Bertie
sloeg den invloed der linkerzijde vrij hoog aan. H a 1 d a n e\'s zending.

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11350.

2)nbsp;Benckendorff. Dl. II. no. 558; Haldane: ..Before the Warquot;, pao. 146.

3)nbsp;Benckendorff, Dl. IIï no. 555. no. 556. no. 557 en no. 558.

4)nbsp;Doc. dipl. français, 3e série, Tcmc premier, no. 629.

5)nbsp;Doc. dipl. français. 3e série. Tome premier, no. 629.

-ocr page 227-

— volgens dezen ambassadeur „a foolish movequot; , was z.i. slechts een
poging „to satisfy the G r e y-must-go radicals.quot;

Dat deze stemming evenwel nog lang niet overheerschend was, blijkt
hieruit, dat eind Januari 1912 een groot gezelschap Parlementsleden,
mihtairen, geestelijken en anderen een bezoek aan Petersburg brachten.
De militaire kringen, zoowel als de meer liberale elementen hadden hen
met gejubel ontvangen, terwijl de Regeering zich op den achtergrond
hield.quot;) Dit kwam omdat zij, zoolang de spanning tusschen Londen en
Petersburg wegens de Perzische quaestie nog in optima forma bestond,
de Wilhelmstrasse geen aanstoot wilde geven. De Russische staatslieden
hadden misschien C a s s e I\'s stappen in Berlijn als een niet al te best
voorteeken beschouwd. Daarom behoeft het ook geen verwondering te
wekken, dat van Russische zijde ongeveer tegelijkertijd via Gravin
Pourtalès, de echtgenoote van den Duitschen ambassadeur te St.
Petersburg, stappen werden gedaan om Keizer Wilhelm tot een tegen-
bezoek aan het Russische hof te bewegen.

Beide Rijken, Engeland en Rusland, trachtten dus met Duitschland op
een eenigszins goeden voet te staan voor het geval het tot een breuk
tusschen hen zou komen. Toch vond Rusland natuurlijk de Britsche
pogingen veel minder sympathiek dan zijn eigen bedoelingen!

Ook bij Nicolson kon het streven zijner Regeering echter geen
groote waardeering oogsten. Integendeel! Poincaré schrijft zelfs:
„Sir Arthur Nicolson augurait mal de cette tentative et avait es-
sayé de l\'empêcher.quot; Dit is slechts ten deele juist. Inderdaad ver-
wachtte Sir Arthur, evenals Cambonquot;) en Bertie,niet het
minste succes van H a 1 d a n e\'s overtocht. Hij voorzag n.1., dat
Bethmann tóch niet tegen Tirpitz op zou kunnen roeien, zoodat
er dus van eenige belangrijke beperking van het vlootprogramma geen
sprake zou zijn. ,,He feared on the other hand,quot; schrijft zijn zoon, ,,that
Mr. Haldane might be inveigled into making political concessions in
return for some fhmsy assurance of naval retardation.quot;

Hoe was men tot de keuze van Lord Haldane gekomen? Hierop
is een negatief en een positief antwoord te geven. Het negatieve antwoord
luidt: omdat Grey en Churchill, die het eerst voor de reis naar

1 ) Br. Doc. VI, no. 509.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11553; Annual Register, 1912, pag. 5.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11534, no. 11535, no. 11554, no. 11556 en no. 11557.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11534, no. 11535. De eventueele komst van den Keizer zou een
tegenprestatie moeten zijn voor het bezoek van den Czaar, in November 1910 te Potsdam
afgelegd.

5)nbsp;Poincaré, Dl. I, pag. 165.

6)nbsp;Br. Doc. VI. no. 498.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 509.

8)nbsp;Nicolson, pag. 362 en 363; Doc. dipl. français, 3e serie, Tome premier, no. 628.

-ocr page 228-

Berlijn in aanmerking kwamen, in Londen bleven. Grey ging niet, om-
dat hij slechts uit tactische overwegingen, met het oog op sommige leden
der Regeering zoowel als met het oog op de linkerzijde zijner partij,
schoorvoetend tot de reis van een der ministers had toegestemd. Dat hij
zelf zou gaan, was te veel gevraagd. Hij wilde voorkomen, „that the
visit might arouse suspicion and distrust at Paris.quot; De geheele zaak
vond hij onvoldoende voorbereid en hij twijfelde bovendien met Nicol-
son c.s. en Metternich aan een werkelijk succes. Vóór alles moest
er gezorgd worden, dat bij een eventueele mislukking der besprekingen,
„there should be no sensation and little disappointment to the public.quot;
Uit dien hoofde was het ook beter dat er een andere minister dan de
leider der Britsche buitenlandsche politiek naar Berlijn zou gaan. Mis-
schien voelde Grey ook zelf wel, dat hij niet de geschikte persoon was
om de besprekingen tot een goed einde te brengen. Hij had nog nooit
een voet buiten de eilanden gezet. „Just in his outlook and intensely
desirous of preserving the peace of the world,quot; schrijft Haldane, „I
think that he was hampered by want of knowledge of the sources of
German mentality.quot;\'\') Alhoewel hij minister van Buitenlandsche Zaken
was in het onmetelijke Imperium, wist Grey weinig of niets van Duitsch-
land\'s geschiedenis of litteratuur af, laat staan dat hij, — daar hij boven-
dien ook bijna geen woord Duitsch sprak, iets van den Duitschen geest
begreep. Neen, de stille, eenvoudige en sphinxachtige Grey, wiens
grootste liefhebberij het vangen van forellen in de vijvers van zijn land-
goed „Fallodonquot; was en die allen officieelen rompslomp feitelijk veraf-
schuwde, was zeker niet de meest geschikte man geweest om met den
jovialen, doch poseerenden en onevenwichtigen Duitschen Keizer de
besprekingen te doen vlotten.

De oud-cavalerist Churchill was hiervoor beter geschikt geweest.
Het feit, dat hij aan het hoofd van het departement van Marine stond,
had op zichzelf reeds een reden kunnen zijn om hem naar Berlijn af te
vaardigen. De Keizer meent zelfs, dat er „ein edler Wettstreitquot; tusschen
Grey en Churchill is gevoerd, ■*) wie van beiden de reis naar de
Duitsche hoofdstad zou ondernemen. Dit is echter niet waarschijnlijk, daar
Churchill immers aan Cassel had geschreven, dat hij, C h u r-
c h i 11, het tijdstip nog niet gekomen achtte om naar Berlijn te gaan, hoe-
wel hij ,,should be honoured by being permitted to discuss the great
matters which hang in the balance.quot;®) Van een invloed van Grey op

1)nbsp;Grey, Dl. I, pag. 251.

2)nbsp;Grey, Dl. I, pag. 252.

3)nbsp;Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 215.

4)nbsp;Wilhelm II, pag. 127.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 492.

-ocr page 229-

dit besluit kon toen geen sprake zijn geweest, daar hij eerst later van
een uitnoodiging aan Churchill om naar Berlijn te komen het een
en ander vernam. Churchill beweert dan ook terecht, dat er tus-
schen hem en Grey niet de minste ruzie over deze zaak is geweest.^)
\'s Keizers opmerking, dat Grey Churchill de eer niet gundequot;)
en zelf zoo gaarne had willen gaan, houdt dan ook, zooals bleek, geen
steek. Waarom Churchill thuis moest blijven, zal vermoedelijk wel
hieraan moeten worden toegeschreven, dat men hem te eigenwijs en te
temperamentvol heeft gevonden, wat niet van Haldane gezegd kan
worden.

Lord Haldane — en dit is het positive antwoord, dat wij op pagina
211 bedoelden — was ongetwijfeld in dezen veel bruikbaarder dan zijn
collega van Marine. Haldane, philosophisch en rustig van aard, was
geknipt voor deze missie. Hij behoorde niet alleen tot het imperia-
listische trio, doch was reeds jaren lang met Grey zeer hecht bevriend.
Bovendien genoot hij echter ook het vertrouwen van de groep Lloyd
Georg e-L o r e b u r n, terwijl ook nog andere omstandigheden hem
tot den juisten man op de juiste plaats maakten. Hij kende perfect Duitsch
en was door zijn philosophische studiën in Göttingen met den Duitschen
geest volkomen vertrouwd geraakt. Hij had vele vrienden aan de rechter
zijde van den Rijn, terwijl ook de Kdzer bijzonder op hem gesteld was,
wat o.a. bleek uit diens invitatie, om in den zomer van 1906 naar Berlijn
te komen.

Haldane was thuis op velerlei gebied. Hij had philosophie gestu-
deerd in Edinburgh en Göttingen, waar hij een enthousiast leerling van
professor L o t z e was geworden, die hem in de ideeën van Fichte
en Hegel inwijdde. Niet alleen de bestudeering van de groote Duitsche
philosophische werken had hem een inzicht in de Duitsche gedachtensfeer
gegeven, ook zijn lidmaatschap van de „schlagende Verbindung ,, ,,Hil-
desiaquot; quot; had hem nader tot de Duitschers gebracht. Hij had in zijn stu-
dententijd vele excursies in het mooie Duitsche landschap gemaakt en
zijn naam werd zelfs aan een fossiel verbonden, dat hij in den Harz had
gevonden, n.1. het „Petrefactum Nomine Haldanequot;. Dergelijke zwerftoch-
ten, die hij ook in zijn latere leven maakte, -- o.a. bij zijn studies over
Goethe —, •■\') brachten hem in steeds nauwer contact met het Duitsche
volk, dat hij niet zoozeer leerde liefhebben als wel bewonderen.

Als kenner der Duitschers en als vriend hunner cultuur, was hij dus
de aangewezen man om de besprekingen in Berlijn té voeren. Maar ook

cn 85 e.V.

1)nbsp;Churchill, pag. 98.

2)nbsp;Wilhelm II, pag. 127.

3)nbsp;Haldane: ..Autobiographyquot;, pag. 13 e.V., 11.

-ocr page 230-

uit een ander oogpunt was hij zeer geschikt voor deze moeilijke onder-
handelingen. Zijn groote advocatenpractijk, welke hij na zijn philosophi-
sche en juridische studies begonnen was, had hem geleerd op het juiste
moment te zwijgen en te spreken. Door het geregeld pleiten in de „Law
Courtsquot; was het hem een tweede natuur geworden, de dingen zeer scherp
te zien. Aan deze eigenschappen kan nog toegevoegd worden, dat
Haldane, naast een groote dosis „savoir vivrequot;, over zeer veel men-
schenkennis beschikte. Dat hem dit tijdens zijn verblijf in Berlijn zeer te
pas zou komen, begreep men in Downing Street heel goed, daar men er
wel een vaag vermoeden van had, dat de Keizer, Bethmann en
Tirpitz nu niet precies dezelfde karakters zouden hebben!

Haldane had vrienden en kennissen in de society, in alle politieke
partijen, onder de geleerden en bij de geestelijkheid. Tot zelfs in de
sportwereld, hoe weinig sportief hij zelf ook was, had hij zijn bekenden.
Deze veelzijdigheid, gepaard met zijn diplomatieken tact, maakte hem i
uiterst geschikt om als verkenner naar Berlijn te gaan. Al kwam het
feitelijk Engeland\'s eer te na, ,,dass man bei der Oeffentlichkeit den Ein-
druck erweckte, dass in London der erste Schritt getan wurde,quot; door de
keuze van Haldane scheen men er zich gemakkelijker overheen te
zetten. 2)

Wat was nu precies het doel van H a 1 d a n e\'s zending?

Volgens Haldane zelf slechts dit: „not to make an actual agree-
ment, but only to explore the ground for one with the Emperor and his
ministers.quot;^) Zijn missie had dus volgens hem een louter informatief ka-
rakter. Dit blijkt o.a. uit het feit, dat Haldane te Berlijn zeide, dat
geen der twee partijen gebonden zou zijn en dat hij ,,might be able to
carry back ideas
ad referendum.quot; Ook in zijn boek schrijft hij, dat hij
naar de Duitsche residentie was gekomen „not to make a treaty at stage,
but on a preliminary voyage of discovery with a view to taking back
materials with which the Cabinet of St. James\'s might be able to
construct one.quot;

Aan Frankrijk en Rusland was eveneens medegedeeld, dat Haldane
slechts ter sondeering naar Berlijn vertrok. Grey, die vóór alles wilde
voorkomen, dat men een verkeerden indruk van H a 1 d a n e\'s reis zou
krijgen, legde het doel ervan duidelijk aan C a m b o n uit. ,,I1 ne s\'agit
pas d\'ouvrir des négociations,quot; zeide hij tot den Franschen ambassadeur,
„mais nous désirons de pénétrer les intentions du Gouvernement allemand

1)nbsp;Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 30 e.v.

2)nbsp;Benckendorf f, Dl. II, no. 558.

3)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, pag. 62.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, II, aldaar cursief gedrukt.

5)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, pag. 148.

-ocr page 231-

et surtout nous en enquérir de ses projets de programme naval.quot; Frank-
rijk moest zich vooral niet ongerust maken, daar het volledig over den
gang van zaken op de hoogte zou worden gehouden. Bovendien ging
Haldane toch slechts naar Berlijn ,,pour tater Ie terrain.quot;

Aan Buchanan werd geseind, dat hij de Russische regeering moest
mededeelen, dat H a 1 d a n e\'s reis ten doel had: „to explore the ground
to find out whether there is a favourable prospect for negotiations to put
the relations of the two countries on a less unfavourable footing.quot; Aan
het Petershof moest, evenals aan de Quai d\'Orsay verzekerd worden,
dat, hoe H a 1 d a n e\'s rapporten ook mochten luiden, „there will be no
developments to impair our present good relations with Russia,quot; resp.
„with France.quot;

Cambon kreeg nog het excuus te hooren,dat Frankrijk een over-
eenkomst met Duitschland aangaande Marokko gesloten had en dat ook
Rusland op zijn beurt inzake de Bagdadquaestie tot overeenstemming met
Berlijn was gekomen. Engeland was dus volkomen gerechtigd nu eveneens
zijn betrekkingen met het Duitsche rijk op een beter peil te brengen. Ook
Sir George Buchanan moest deze verontschuldigingen vooral
overbrengen.^)

Het spreekt van zelf, dat Grey ook nog via Sir Francis
Bertie\'quot;\') en Graaf Benckendorffquot;) de Fransche, resp. Russi-
sche regeering liet gerust stellen. Aan de genoemde ambassadeurs werd
eveneens medegedeeld, dat het eenige doel van H a 1 d a n e\'s bezoek
was, ,,to have a frank exchange of views about naval expenditure and
other things, in order to discover whether the Germans will do any thing
with that expenditure, and what they want in return.quot; Tegelijkertijd
werd ook aan Bertie verzekerd, dat Engeland — hoewel het Duitsch-
land een heel eind tegemoet wilde komen en er niet over dacht aggressieve
politiek te voeren en te steunen — zijn handen vrij moest houden, om
de relaties met Frankrijk op den zelfden voet voort te zetten.

Ook aan Metternich had Grey medegedeeld, dat H a 1 d a n e\'s
reis feitelijk een onderzoekingstocht was, om na te gaan of er een basis
voor meer formeele besprekingen bestond.\'\') Het voordeel van de par-
ticuliere en onofficieele gesprekken, die de minister zou voeren, zag
Grey in het feit, dat men meer vrijuit zou kunnen praten. Het is wel
zeer merkwaardig, dat de Duitsche ambassadeur weinig volledig naar

1 )nbsp;Doc. dipl. français. 3c serie. Tome premier, no. 628.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 495.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 498.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 495.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 499.

6)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 555 en no. 557.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 497.

-ocr page 232-

Berlijn telegrapheerde, dat Haldane „zu ganz offener Aussprache mit
dem Herrn Reichskanzlerquot; naar Berlijn zou gaan. Dat de minister van
Oorlog louter en alleen kwam „to explore the ground,quot; het belangrijkste
wat hij juist te melden had, seinde Metternich onbegrijpelijker wijze
niet.

Het spreekt van zelf, dat de Britsche afgezant in Berlijn geen stomme-
tje zou komen spelen en slechts de opmerkingen van de Duitsche staats-
lieden aan zou hooren. Dit was ook niet de bedoehng. Hij moest het
Engelsche standpunt van een noodzakelijke beperking der uitgaven voor
de vloot uiteenzetten en het antwoord ad referendum naar Londen bren-
gen. Zouden nog andere vragen ter tafel gebracht worden, dan moest hij
deze aanhooren en het Duitsche standpunt te dier zake in Londen mede-
deelen. -)

Deze, zoo juist vermelde, mededeelingen van Grey aan Bencken-
dorff zijn evenwel verre van volledig geweest. Voor eventueele «
besprekingen van koloniale quaesties was Haldane n.l. volledig ge-
ïnstrueerd. Hij deed dan ook zelf voorstellen op territoriaal en koloniaal
gebied, wat wel niét tegen de bedoeling zijner collega\'s zal zijn geweest.
Ondanks het feit, dat hij er meer dan eens op wees, dat hij niet gemach-
tigd was een bindende overeenkomst te sluiten, heeft hij toch onnoodige
illusies in Berlijn gewekt.

Of Grey en Haldane eigenlijk zelf volkomen geweten en be-
grepen hebben, wat de laatste wèl en wat hij niét zou mogen zeggen, is
daarom de vraag. Grey schrijft n.l, zelf, dat niemand zoo geschikt was
als H a 1 d a n e om de gelegenheid te benutten, wanneer de tijd werkelijk
rijp zou zijn voor een „rapprochementquot;.\'\') Hieruit blijkt dus ook, dat hij
van hem verwachtte, dat hij niet alleen de rol van boodschappenjongen
zou vervullen, die kwam vragen, hoe het met de neiging tot een beperking
der vloten stond. Ook Haldane zelf heeft geenszins bedoeld slechts
auditor te zijn, nadat hij het Britsche standpunt uiteengezet zou hebben.
Dit spreekt ten duidelijkste uit zijn woorden: „It was a détente rather
than an entente that I had in view.quot; \'\') Wanneer de minister schrijft, dat
hij met de idee naar Berlijn is gekomen, om een détente tot stand te
brengen, dan geeft hij daarmede te kennen, dat hij zichzelf lang niet alleen
als een ,,ontvang-toestelquot; beschouwde. Voor zijn eigen gevoel zal hij dus in
Berlijn zijn boekje wel niet te buiten zijn gegaan, toen hij niet alleen de
op- en aanmerkingen van den Keizer c.s. aanhoorde, maar tevens met
eenige voorstellen kwam.

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11355.

2)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 555 en no. 557.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I.

4)nbsp;G r c y. Dl. I, pag. 252.

5)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, pag. 63.

-ocr page 233-

Haldane werd zonder bindende instructies naar Berlijn gezonden. Hij
kwam echter in opdracht van den Koning en van het geheele kabinet. ^)
De Keizer meent, dat er een basis voor de onderhandelingen in Londen was
vastgesteld. -) Dit is echter niet geheel juist, daar aan Haldane slechts
medegedeeld werd, dat hij de Berlijnsche heeren moest polsen („merely to
talk over the groundquot;) en dat hij noch zijn eigen Regeering, noch de Duit-
sche aan definitieve voorstellen mocht binden.®) Het zou ook inderdaad
te dwaas zijn geweest, wanneer hem een volmacht voor bindende afspraken
medegegeven zou zijn. De quaestie was van een te groot gewicht en tevens
te moeilijk om zonder ruggespraak met Londen en zonder besprekingen in
den ministerraad afgedaan te kunnen worden. Om de besprekingen ge-
makkelijker te maken, zijn hem waarschijnlijk in grove trekken, behalve
dan op koloniaal gebied, de grenzen geschetst, waarbinnen hij moest blij-
ven. Misschien heeft G r e y echter verwacht, dat hij méér zou luisteren
en minder zou praten. In werkelijkheid hebben zijn gesprekken eenigszins
den indruk van onderhandehngen gemaakt, zooals moge blijken.

Tirpitz was in de week, die aan den 8sten-Februari voorafging,
heelemaal niet te spreken over den gang van zaken. Hij verweet Beth-
mann, dat deze hem voor een ,,fait accompliquot; had gesteld, terwijl het
feit, dat de besprekingen door internationale zakenlieden waren ingeleid,
geenszins zijn goedkeuring kon wegdragen. •*) Eerst op 6 Februari vernam
hij voor het eerst van den kanselier iets over de aanstaande besprekingen.quot;)
nadat hij er den 5den door Von Müller, den chef van het marine-
kabinet, over ingelicht was. quot;) Bethmann vermoedde, dat de admiraal
door den Keizer reeds geheel en al over het voorgevallene op de hoogte
zou zijn gebracht.\'^) Door deze veronderstelling zal de kanselier wel met
een gerust geweten er geen haast mee gemaakt hebben, om Tirpitz
de details over de voorbereiding van H a 1 d a n e\'s bezoek mede te deelen.
Voor hem was immers de chef van het departement van Marine de voor-
naamste tegenstander van een accoord met Engeland.

Voor Tirpitz was de komst van Haldane: ..der Hinzutritt eines
ausländischen Eideshelfers gegen die unerlässliche Verbesserung unse-
rer Seerüstung.quot; Hij geloofde, dat de Britsche tactiek ..nur auf
Täuschung Deutscher Illusionisten, nicht auf ein zweiseitiges Geschäftquot;
gericht was. Dat van Duitsche zijde het initiatief was gekomen, kon hij
heelemaal niet verdragen. Dit was naar zijn meening een technische fout

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I, vgl. no. 529; Hnldanc: ..Bcforc the Warquot;, pag. 105,
vgl. Gr. Pol. 31. no. 11357. no. 11376 en no. 11381. Anlage.

2)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11374. Bemerkung Kaiser Wilhelms II.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506, I; Haldane: ..Beforc thc Warquot;, pag. 105.

4)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 283.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 282.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 280/281.

7)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok.. pag. 283.

-ocr page 234-

geweest, daar Engeland hierdoor den indruk zou krijgen, dat Duitschland
groote behoefte aan toenadering had, hetgeen den loop der besprekingen
onvermijdelijk ongunstig zou beïnvloeden. Engeland zou tevens door de
Duitsche uitnoodiging het vermoeden krijgen, dat Bethmann zelf de
novelle wilde verhinderen. „B e t h m a n n\'s Abgeneigtheit, die Novelle
vor dem Reichstag zu vertreten, zeigte den Engländern den Punkt,quot;
zucht Tirpitz, „wo man uns einschüchtern und vielleicht sogar am
ganzen Flottenbau irremachen, sowie den Spalt innerhalb der Reichslei-
tung vertiefen könnte.quot;

De opmerking in B a 11 i n\'s elf punten, dat Engeland niet grooter ver-
plichtingen ten opzichte van neutraliteit kon aangaan, dan het tegenover
andere mogendheden gedaan had, begreep hij niet. Wel zag hij tot zijn
ergernis duidelijk in, dat het Britsche rijk zijn beloften tegenover Frankrijk
niet breken wilde. quot;)

Zag Tirpitz den Britschen minister met leede oogen verschijnen, \'
de Keizer was vast overtuigd dat Engeland door H a 1 d a n e\'s komst
te kennen had gegeven, dat het met de door Duitschland voorgestelde
basis geheel accoord ging. Hij stelde het volgende programma voor de
besprekingen met Lord Haldane op, dat Tirpitz den 5den Fe-
bruari bereikte.

„1. Verhandlung unter vorläufiger Aufrechterhaltung der Novelle. Ihre
Begründung bzw. ihre Entwicklung und Veränderung.

2.nbsp;Englische Darstellung des Programms (d.h. des englischen Pro-
gramms)

a)nbsp;auf Grund der Novelle,

b)nbsp;auf Grund des gewöhnlichen Flottengesetzes.

3.nbsp;Bündnisvertrag, bzw. Neutralitätsvertrag, auf Grund dessen hier-
orts eine Verlangsamung der Novelle eingeschlagen werden könnte.

4.nbsp;Two Power Standard uns gegenüber muss aufhören.quot; \')

Tirpitz meende, dat Duitschland hardnekkig aan deze eischen

moest vasthouden.quot;) Hij zelf omschreef den 8sten Februari in een brief
aan Von Müller zijn wenschen nog scherper. Volgens zijn meening
moest de politieke eisch luiden: „England darf sich an keinem Kriege
zwischen Deutschland und Frankreich beteiligen, ganz gleich, wer der
„ ,,Angreiferquot; quot; ist.quot; Wilden de Britten aan dezen eisch, die feitelijk een
volkomen verandering van den tot nu toe door hen gevolgden koers betee-
kende, niet voldoen, ,,dann müssen wir,quot; zoo schreef hij, ,,eben weiter

1)nbsp;Tirpitz: „Erinnerungenquot;, pag. 185, 193 en 186.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 282.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 284.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 281, vgl. Gr. Pol. 31, no. 11351, Randverraerk Kaiser
W i 1 h e 1 m s II.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 282.

-ocr page 235-

rüsten, um der englisch-französischen Entente gewachsen zu sein, die de
facto den Charakter eines Offensivbündnisses trägt.quot; Daarenboven
moest de Engelsche regeering zijn lievelingsverhouding 2 : 3 goedkeuren,
zoo niet, dan zou er, zooals hij indertijd reeds tegen den Keizer gezegd
had, verder gebouwd worden. Slechts door standvastigheid in deze
quaestie, zoowel als door een hardnekkig volhouden ter zake van de
novelle, zou z.i. iets te bereiken zijn.

Inderdaad waren de in Tirpitz\' brief aan Von Müller ge-
noemde eischen veel straffer dan de meer soepele richtlijnen die W i 1-
helm op 4 Februari had gegeven.quot;\') Het spreekt van zelf, dat de tot
Müller gerichte woorden met opzet voor den Keizer niet geheim
werden gehouden, zoodat het zeer juist is, wanneer de uitgevers van de
„Grosse Politikquot; over den invloed spreken, die door den admiraal op
Keizer Wilhelm is uitgeoefend. Zorg er zegt terecht, dat hij
nergens een bevestiging van deze bewering heeft kunnen vinden,quot;) doch
hij mag de woorden van de uitgevers der ,,Grosse Pohtikquot; toch niet in
twijfel trekken, daar Tirpitz, zooals boven herhaaldelijk bleek, dik-
wijls door berichten aan, of door gesprekken met Von Müller den
Keizer heeft pogen te beïnvloeden. Dat Wilhelm ook thans den in-
vloed van Von Tirpitz heeft ondergaan, blijkt uit een nieuw keizer-
lijk plan de campagne voor de besprekingen met Haldane, dat de vorst
zijn admiraal nog vóór de komst van den Engelschman deed toekomen.
Hierin stond als punt 5 genoemd: ,,Bestimmt ausgedrückter Wille, die
Vorlage aufrecht zu erhalten. Ingerenz fremden Staates darauf unzuläs-
sig,quot; terwijl de Keizer oorspronkelijk had geschreven (als eerste punt):
,.Verhandlung unter
vorläufiger Aufrechterhaltung der Novelle.quot;

Eveneens is tegen de opmerking van Dr. T h i m m e c.s., dat de eisch
„die Flottenvorlage in vollem Umfange aufrechtzuerhalten, von vornher-
ein kaum eine Chance für das Gelingen der Verhandlungen bot.quot;
weinig in te brengen. Na kennisneming van de vroegere onderhandelingen
is het duidelijk, dat door het vasthouden aan Tirpitz\' eischen de
onderhandelingen zonder eenig tastbaar resultaat zouden moeten blijven.
Het is hoogstwaarschijnlijk, dat Bethmann van de novelle afstand
had willen doen, indien Engeland meer tegemoet had willen komen dan
het tot nu toe deed. Vermoedelijk zou de Keizer dan ook de novelle en
daarmede tevens Tirpitz afgezworen hebben. Dat Engeland echter

1)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 282.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 213.

3)nbsp;Tirpitz: ..Erinnerungenquot;, pag. 193/194.

4)nbsp;Gr. Pol. no. 31. no. 11351. vgl. Tirpitz. Pol. Dok., pag. 281.

5)nbsp;Gr. Pol. 31. pag. 109. noot.

6)nbsp;Z O r g e r. pag. 47.

7)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 284.

8)nbsp;Gr. Pol. 31. pag. 109, noot.

-ocr page 236-

geen oogenblik van plan zou zijn, zich bij de novelle en de door Tirpitz
en den Keizer geëischte verhouding neerteleggen en daarenboven nog-een
algeheels neutrahteit te beloven, had men in Berlijn na de ondervinding,
die men in IPOS—\'12 had opgedaan, toch wel mogen verwachten. Uit
dien hoofde is het dan ook volkomen juist, dat door de houding van den
Keizer en Tirpitz, doch
ook door die van de Britsche regeering, de
kansen voor een belangrijk resultaat van H a 1 d a n e\'s zending uiterst
gering waren.

Zooals reeds vermeld is, werd in de troonrede van 7 Februari 1912
de novelle in groote trekken aangekondigd.quot;) Het zou van de bespre-
kingen met den Engelschen afgevaardigde afhangen, of men tenslotte
van de ,.vorläufige Aufrechterhaltungquot; zou afstappen en haar voorgoed
naar de papiermand zou verwijzen. Dat dit laatste wel niet zou gebeuren,
blijkt nog duidelijker, wanneer men het Britsche en het Duitsche doel der
besprekingen naast elkaar plaatst. Het gewenschte gevolg van H a l«-
d a n e\'s missie was in Engeland: vernietiging van de novelle. In de Wil-
helmstrasse zou men eerst, over een succes spreken, wanneer men van
Engeland een bevredigende neutraliteitsverklaring had gekregen. Bij de
Britsche regeering stond het afstand doen van de novelle als eerste punt
op de agenda. Hiertegenover zou zij op koloniaal gebied tegemoet willen
komen, door er zich n.l. niet tegen te verzetten, wanneer Duitschland
Belgisch of Portugeesch gebied in Afrika op zijn verlanglijstje zette.
Bovendien zou Engeland de belofte willen afleggen, géén aggressieve po-
htiek tegen Duitschland te voeren, noch een dergelijke politiek te steunen.
Duitschland zette daarentegen een algemeen politiek verdrag aan het
hoofd van zijn programma voor de besprekingen. Quaesties op koloniaal
en maritiem gebied waren voor Berlijn van geen urgent belang, de laatste
roerde het zelfs liever niet aan. Duitschland, in casu Tirpitz, wilde
de verhouding in vlootsterkte 2:3 ter tafel brengen.^) Engeland
had zeer weinig neiging hierover van gedachten te wisselen. ,,Wenn
man in eine Diskussion der Quoten hineinsteige, verliere man sich
in Einzelheiten,quot; had Cassel tot Huldermann gezegd.\'*) Zou
Engeland slechts den bouw zijner vloot in overeenstemming met de van
Duitschland verlangde beperking verminderen, doch niet bereid zijn een
pohtieke verzekering te geven inzake zijn houding bij een eventueelen
door het Duitsche rijk te voeren oorlog, dan zou dit in Berlijn alleszins
onvoldoende geacht worden. Engeland wilde daarentegen zijn ententes
niet in gevaar brengen en poogde zijn zin door te drijven, door aan de

1)nbsp;Zie hiervóór, pag. 175.

2)nbsp;Schul th es s, 1912, pag. 21/22.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 282.

4)nbsp;Huldermann, pag. 253.

-ocr page 237-

Wilhelmstrasse op koloniaal gebied eenige schoone toekomstbeelden voor
te spiegelen en de gedachte aan de novelle door die van overzeesche
expansie te doen verdringen. Afgezien van het feit, dat bij velen door
een vergrooting van het tropisch gebied onvermijdelijk de behoefte aan
een versterking van de vloot nog meer gevoeld zou worden, kon Londen
reeds van te voren overtuigd zijn, dat deze vlieger niet op zou gaan. Hoe-
wel het bijna zeker was, dat geen der beide partijen een duimbreed zou
wijken, laat staan op de voornaamste punten tot concessies bereid zou
zijn, werd tóch deze laatste poging, — H a 1 d a n e\'s zending —, gedaan
om de beide machtige Rijken nader tot elkander te brengen.

Het bezoek van den Britschen minister van Oorlog aan Berlijn, „the
very worst possible thing,quot; zooals Sir John Fisher het uitdrukt,^)
duurde van 8 tot en met 10 Februari 1912. Zoo was dan, ondanks het
démenti in de ,,Morning Postquot; van 29 November 1911, het verspreide
gerucht bewaarheid geworden, dat Haldane spoedig na Kerstmis om
politieke redenen een reis naar de Duitsche hoofdstad zou ondernemen. quot;)
Hij was niet alleen door zijn broeder, doch ook, op verzoek van de
Wilhelmstrasse, ) door Sir E. Cassel vergezeld.

Den 8sten stapte Lord Haldane des morgens om 7.30 aan de Fried-
richstrasse uit den trein, waarna hij zich in de auto van den Engelschen
ambassadeur naar hotel ,,Bristolquot; begaf. Hij gaf er de voorkeur aan,
niet bij Sir Edward Goschen om onderdak te vragen, omdat Lord
Beresford bij hem logeerde.\') Deze vlootvoogd van het Kanaal-
eskader was een der felste aanhangers van een zeer sterke Britsche
marine. Het is dus begrijpelijk, dat Haldane gaarne wilde voorkomen,
na zijn vermoeiende besprekingen met de Berlijnsche heeren, met Sir
Charles Beresford in een debat te geraken over de noodzake-
lijkheid van een beperking der maritieme uitgaven.

Reeds \'s morgens vóór tienen had Haldane een gesprek met Sir
Edward Goschen. De ambassadeur had na zijn terugkomst uit
Londen vernomen, dat het in B e t h m a n n\'s bedoeling lag. den Brit-
schen minister om 11 uur op de Kanselarij te ontvangen. Het leek hem
echter beter zulks te voorkomen, zooals hij aan Nicolson schreef.
Daarom stelde hij Haldane voor dat hij, Goschen, zich om 11

1)nbsp;F i s h c r : „Memoriesquot;, pag. 209.

2)nbsp;Schulthess. 1911. pag. 394.

3)nbsp;Huiderman n, pag. 251.

4)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 281.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 502. zie ook dc daarbij bchoorcndc noot 2.

-ocr page 238-

uur bij den kanselier zou melden, om hem te vragen, de lunch met hem
en Haldane op de Ambassade te gebruiken. In zijn gesprek met
Bethmann vernam de ambassadeur o.a., dat de kanselier van oordeel
was dat B a 11 i n en C a s se 1 na hun gedanen arbeid nu wel uitge-
schakeld konden worden („Cassel and B a 11 i n can now drop outquot;),
hetgeen Goschen beaamde.^)

De laatste wilde Haldane nog bijtijds laten weten, wat Beth-
mann gezegd had. Hij belde daarom hotel „Bristolquot; op en zeide den
minister, dat deze moest zorgen op de Ambassade te verschijnen, voordat
de kanselier aldaar arriveerde. Zulks geschiedde.

Goschen vertelde aan den minister dat Bethmann bij de
boodschap, dat Haldane aangekomen was, terstond had gevraagd of
de laatste officieel met hem zou praten, dan wel als zuiver particulier de
quaesties met hem onder oogen zou zien. Haldane antwoordde den
ambassadeur op deze mededeeling, dat hij tot Bethmann zou zeggen
„that he had come here officially with the approval of the King and the
Cabinet, but merely to talk over the ground and not to commit either
himself or his own Government to any propositions.quot;quot;)

Nadat het noenmaal was beëindigd, had het eerste onderhoud,®) dat
van twee uur tot ruim half vier duurde, onder vier oogen tusschen den
rijkskanselier en Lord Haldane plaats. Haldane bracht eerst de
beste wenschen van Koning George over, die hoopte, dat de bespre-
kingen een goed verloop zouden hebben en dat in de toekomst de
Britsch-Duitsche betrekkingen niets te wenschen over zouden laten. De
Koning had Haldane kort vóór diens vertrek in audiëntie ontvangen
en hem deze boodschap, waarvoor Bethmann zeer gevoelig was,
opgedragen. De laatste haastte zich dan ook, den Britschen minister zijn
erkentelijkheid hiervoor te betuigen en verzekerde hem, dat hij Graaf
Von Metternich instructies zou geven, den Koning zelf den dank
der Duitsche regeering over te brengen. Den 8sten nog werd hem dit ge-
seind, vergezeld van de mededeeling: ,,Wir legen vor allem Wert auf
Herstellung vertrauensvoller B e z i e h u n g e n.quot; quot;\')
Na deze wederzijds gewisselde vriendelijkheden vroeg de Britsche
minister, wie van beiden het eerst van wal zou steken. Op verzoek van
den kanselier nam Haldane het woord. Hij begon met te constateeren,
dat er een groote verwijdering tusschen het Duitsche en Britsche rijk
bestond en ging de oorzaken hiervan na. Hij wees in dit verband natuur-
lijk op Duitschland\'s marine. Duitschland vormde met de Triple Alliantie

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 502.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I (Dairy of Lord Haldane\'s visit to Berlin).

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, 1; Haldane: „Before the Warquot;, pag. 57 e.v. en 103 c.v.;
Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 240 e.v.; Bethmann, Dl. I, pag. 45 c.v.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11357, aldaar gespatieerd.

-ocr page 239-

het middelpunt van een gevaarlijke groep, hetgeen, volgens Haldane,
het natuurlijke gevolg had gehad, dat de andere mogendheden elkaar uit
veiligheidsoverwegingen genaderd waren. Toch, meende hij, zouden
vriendschappelijke betrekkingen zeer goed tusschen beide groepen onder-
houden kunnen worden, mits er slechts een groeiend verlangen naar
wederzijdsch begrijpen en vertrouwen bestond. Haldane achtte thans
het oogenbhk voor een nieuw begin gekomen. De Marokko-quaestie was
immers afgedaan en het Britsche rijk had geen andere verdragen met
Rusland en Frankrijk, dan degene die gepubliceerd waren. Bethmann
vroeg een weinig achterdochtig of dit werkelijk zoo was. Hij kreeg ten
antwoord, dat dit zonder eenige reserve het geval was.

Haldane zag niet in, waarom het niet mogelijk zou zijn, nieuwe
vriendschappelijke relaties aan te knoopen. Deze zouden naar zijn mee-
ning dan tevens een band tusschen de drie Entente-mogendheden en
Duitschland moeten vormen, hetgeen dan misschien ten voordeele van
Frankrijk en Rusland, zoowel als van het Duitsche rijk zou zijn. Beth-
mann meende eveneens dat dit zeer goed mogelijk was. Naar aanleiding
van een paar zinspehngen op de gebeurtenissen van 1911, bracht de
kanselier tusschenbeide, dat Engeland toentertijd militaire voorbereidingen
had getroffen. De Britsche minister antwoordde hier verre van juist op,
dat geen andere maatregelen waren genomen, dan die welke noodzakelijk
waren geweest „to bring the capacity of the British
Army in point of
mobilisation to something approaching the standard which Germany had
long ago reached and which was a matter of routine.quot;quot;) Haldane
ging nog eenigszins dieper op deze quaestie in, doch vermeed in dit
verband ook maar één woord over de vloot te reppen.\'\')

De kanselier was desondanks zeer verheugd over de verklaringen en
zeide, dat hij de situatie nu volkomen begreep. Toen de minister hem
geheel gerust had gesteld en had verzekerd, dat Engeland niet de minste
kwaadwillige bedoelingen met zijn militaire preparatieven had gehad,
vertelde hij echter, dat de Britten nimmer stil zouden hebben gezeten,
noch zouden zitten, ,,if Germany had really intended to crush France

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I; Haldane: „Before the Warquot;, pag. 58; Haldane:
„Autobiographyquot;, pag. 241.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I; H a 1 d a n c : „Before the Warquot;, pag. 106.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I.

4)nbsp;Volgens het „Diaiy of Lord Haldane\'s visit to Berlinquot; (Br. Doc. VI, no. 506, I),
heeft de Britsche minister niet over de vloot gesproken cn was het slechts Bethmann
die zeide, dat „there had been much talk of our (Br.) fleet and army, and the steps
we (E.) had taken, but that he understood the position I (Haldane) had under-
takenquot;.

Volgens de mémoires van den Britschen minister zou deze wel openlijk over de En-
gelsche vloot-preparatieven van 1911 hebben gesproken („Before the Warquot;, pag. 58 en
„Autobiographyquot;, pag. 241). Dit blijkt evenwel niet, zooals reeds werd aangeduid, uit
zijn eigen dagboek. Ook op pag. 107 van ..Before tlie Warquot; vermeldt Haldane het
woord ..vlootquot; niet. doch noemt hij slechts ..our small British Armyquot;.

-ocr page 240-

and destroy her capacity to defend herself.quot; Ook hiertegen.wist Beth-
mann niets in het midden te brengen. Hij wilde echter een voorstel doen.
Van de phrase: „the balance of Powersquot; hield hij niet, hoewel hij begreep,
dat Engeland zijn steun zocht bij de zwakkere zijde, zooals Haldane
het uitdrukte. Zijn formule zou het Britsche rijk echter een heel eind
helpen. De kanselier wilde n.l. hierin vastleggen, dat noch Engeland, noch
Duitschland zich aan combinaties zouden binden, die tegen één van hen
gericht waren.

Als Bethmann combinaties tot een aanval of tot aggressieve\'doel-
einden bedoelde, kon Haldane er zich volkomen mede vereenigen,
zeide hij. Hij wilde echter eerst de quaestie nog eens even door een Duit-
schen bril bekijken. Hij verwachtte niet, dat b.v. Duitschland in geval
van een Engelschen aanval op Denemarken of op Oostenrijk, neutraal
zou blijven. Evenmin zou Engeland zich bij een Duitschen aanval op
Japan, Portugal of België^) afzijdig kunnen houden.

Bethmann veronderstelde na deze voorbeelden, dat Engeland even-
min neutraal zou blijven als Duitschland een aanval op Nederland deed.
De Britsche minister omzeilde echter een rechtstreeksche mededeeling
over Engeland\'s houding in dit laatste geval, door te zeggen: „I really
have not all our treaties sufficiently in my head to be as sure about
Holland as I am about the others.quot;

De kanselier begreep na H a 1 d a n e\'s veronderstellingen, die duidelijk

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I; Haldane, „Before the Warquot;, pag. 58 cn „Autobio-
graphyquot;, pag. 241.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I. Volgens een artikel van den kanselier in de „Nord-
deutsche Allgemeine Zeitungquot; d.d. 3 April 1915, zou van een eventueele . schending
van de Belgische neutraliteit in de gesprekken tusschen Haldane en hem met
geen woord gerept zijn. Bethmann schrijft dat Haldane slechts in den loop
van de besprekingen „ganz allgemein der Besorgnis Ausdruck gab, dass im Falle einer
völligen Verständigung zwischen England und Deutschland die damit von England an
Deutschland gegebene Rückendeckung Deutschland zu einem Lieberfall auf Frankreich
ermutigen könne. Einem solchen Ueberfall werde England aber nicht ruhig zusehen
können. Von Belgien ist dabei nicht die Rede gewesen. Der Reichskanzler hat damals
Lord H a 1 d a n e die bündigste Versicherung abgegeben, dass Deutschland gegen Frank-
reich niemals einen Angriffskrieg führen, sondern das Schwert nur dann ziehen werde,
wenn es dazu herausgefordert werden solltequot;. (Zie Gr. Pol. 31, pag. 109/110, noot).
De bewering, dat er van België geen sprake is geweest, wordt direct door Haldane
in zijn op 8 Februari 1912 opgemaakt rapport weerlegd, zoodat het duidelijk is, dat
Bethmann\'s lezing van het gesprek onjuist is. De Britsche minister vermeldt daar-
entegen niet in genoemd verslag, dat hij de meest afdoende verzekering van Von
Bethmann heeft gekregen, dat Duitschland geen aanvalsoorlog tegen Frankrijk zou
voeren. Waarschijnlijk zal de kanselier dienaangaande wel iets gezegd hebben; was
zijn bewering echter „eine bündigste Versicherungquot; geweest, dan zou Haldane dit
zeker wel in zijn minutieus rapport opgeteekend hebben.

Volgens Zorger (t.a.p. pag. 49) zou er inderdaad over België niet gesproken
zijn. Hij neemt n.l. aan, dat H a 1 d a n e \' s opmerkingen hierover in diens bock „Be-
fore the Warquot;, aldaar pag. 58, op „eine während des Krieges entstandene Verfäl-
schung gebaseerd zijn. Na de publicatie der officieele stukken van het Foreign Office
is dit standpunt evenwel niet meer te handhaven.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I.

-ocr page 241-

als bezwaren werden aangevoerd, dat van zijn voorstel geen verder succes
• te verwachten was. De TBritsche minister vroeg toen, of Bethmann
tevreden was met wederzijdsche beloften tegen aggressieve aanvallen en
tegen alle combinaties, militaire- en vlootovereenkomsten en plannen, die
aggressie of een onuitgelokten aanval als doel hadden. Bethmann
merkte terecht op, dat het zeer moeilijk was, het begrip „aggressiequot;, zoo-
wel als een „onuitgelokten aanvalquot; te definieeren. Philosophisch ant-
woordde de minister hierop: „You can not define the number of grains
which it takes to make a heap, but one knows a heap when one sees
one.quot; Wat zijn eigen voorstel betrof, zeide Haldane, dat hij niet wist,
hoe zijn collega\'s hierover dachten. Hij was er echter zeker van, dat het
niet alleen met alle Britsche verdragen strookte, doch dat het tevens een
inleiding was tot effective clausules over andere quaesties.

Bethmann voelde in principe wel iets voor H a 1 d a n e\'s denk-
beeld, doch wilde eerst de zaak nog eens overdenken. Het voornaamste
achtte hij de aanwezigheid van een aangenamen en goeden geest en hij
was verheugd te kunnen constateeren, dat deze bij de besprekingen met
Lord Haldane aanwezig was.

Hierna kwam het gesprek op de vloot. Bethmann vroeg den
minister of deze hier eenige opmerkingen over wilde maken. „I said I
must,quot; schrijft Haldane, die zich zedelijk verplicht voelde zijn mee-
ning over deze quaestie ten beste te geven, daar het gesprek tot dat
oogenblik zeer openhartig gevoerd was. Bovendien vreesde hij, dat
Bethmann hem gebrek aan karakter zou verwijten, als hij niet vrijuit
de novelle wilde bespreken.

Haldane bracht nu in het midden, dat hij er het nut niet van inzag,
om een plechtig verdrag over samenwerking te sluiten, als Duitschland
op hetzelfde moment zijn vloot versterkte als voorzorgsmaatregel tegen-
over Engeland, terwijl deze laatste mogendheid, met het oog op de
Duitsche maatregelen, eveneens haar marine zou uitbreiden. Bethmann
moest niet vergeten, dat de geographische positie en de gesteldheid van
Engeland dit Rijk van een overzeesche voedselvoorziening afhankelijk
maakten. Daarom moest het Vereenigd Koninkrijk zijn handel absoluut
kunnen verdedigen. Het kon onmogelijk van den Two-Power-Standard
afstand doen en was tot een groot overwicht in de klasse der slagschepen
gedwongen.

Bethmann verdedigde hiertegenover de noodzakelijkheid voor
Duitschland om een derde eskader op oorlogssterkte te brengen. Als
argument voerde hij slechts het manquement in het bestaande recrutee-
ringssysteem aan, waarmede hij verre van volledig was. Haldane

1) Br. Doc. VI, no. 506, I.

-ocr page 242-

erkende volkomen Duitschland\'s recht om in dezen te doen wat het
wilde. Hij wees er echter op, dat de Duitsche maatregel Engeland nood--
zaakte vijf of zes eskaders in de Britsche wateren gereed te houden, in-
plaats van twee, plus de reserve-eskaders, die er thans kruisten.

Bethmann informeerde of dit nu beshst noodzakelijk was, ook
wanneer er een vriendschappelijk verdrag tot stand zou zijn gekomen.
Hierop antwoordde de minister, dat de formatie van het derde Duitsche
eskader een weinig overtuigend bewijs was van de Berlijnsche vriend-
schap en dat de Engelschen geen keuze hadden. Op zich zelf was de
vorming van het derde eskader minder ernstig, meende Haldane, dan
het feit, dat men van plan was iedere twee jaar een derde schip aan het
programma toe te voegen. Hierdoor zou het de Britsche regeering de
grootste moeite kosten om haar landgenooten een goede meening van de
waarde van een verdrag met Duitschland te doen krijgen. Engeland zou
immers twee kielen tegenover ieder nieuw Duitsch schip moeten plaatsen,
hetgeen groote financieele offers zou vragen en een slechte stemming
teweeg zou brengen. Als van ouds liet ook Haldane den kanselier
geen illusies over een gebrek aan offervaardigheid bij de Angel-Saksen
voor hun vloot. Bethmann vroeg of Engeland per sé twee schepen
tegen één nieuw Duitsch „fregatquot; zou bouwen. Het antwoord luidde: „I
have no doubt that that will be the result, and the Government will be
turned out if they fail to accomplish it and therefore some modification
seems to be of the utmost importance, if the agreement is to be a real
succes.quot;

Het door Bethmann gevreesde en misschien verwachte woord was
er uit. De kanselier zweeg en ook Haldane deed zulks om den indruk
zijner woorden niet te verzwakken. Na een pauze zeide Bethmann:
,,Ich will mir die Sache überlegen.quot;

Haldane had den indruk, dat het B e t h m a n n\'s vurigste wensch
was, om den Engelschen tegemoet te komen. Hij werd hierin nog gestaafd
door den toon, waarop de kanselier zeide, dat hij de quaestie nog eens
overdenken wilde. Het viel hem echter aan den anderen kant weer tegen,
dat hij van hem vernam, dat het derde eskader van vitaal belang was
voor Duitschland en dat eenige nieuwe schepen hierdoor noodzakelijk
werden. Haldane wilde hem een weg uit de moeilijkheid aanwijzen
door de opmerking: „It is not for me to venture to make any suggestion
to Your Excellency, but a spreading out in time of the new programme
might make a difference.quot; Bethmann vroeg: .,acht of negen jaar?quot;,
maar Haldane vond twaalf jaar geschikter, „if the Chancellor could
not do better.quot; Bethmann wilde dit voorstel eveneens ernstig in
studie nemen en de deskundigen raadplegen. ,,My admirals,quot; zuchtte hij

-ocr page 243-

in

echter, „are very difficult.quot; „That is an experience, which we sometimes
find in England also,quot; was Haldane\'s antwoord hierop.^)

Na zijn verzuchting informeerde Bethmann, wat het gevolg zou
zijn van een accoord betreffende de voornaamste twee door hen bespro-
ken punten. Hij kreeg hierop de vrij vage repliek, dat zoo\'n „agreementquot;
de gelegenheid voor nieuwe belangrijke overeenkomsten zou bieden.
Hierna volgde het hieronder weergegeven merkwaardige gesprek.-)
Haldane: „We are free traders and believe that the more trade Ger-
many developes the more we shall develop.quot; Bethmann: ,,Yes! We
give each other the open door.quot; Haldane: ,,I wished we could work
in the world together a great deal more.quot; Bethmann: „In Africa,
for instance.quot; Haldane: „In Africa particularly.quot;

Uit deze gedachtenwisseling zou men op kunnen maken, dat het louter
en alleen de vlootquaestie was, die tusschen de beiden landen stond en
dat er van een concurrentiestrijd feitelijk geen sprake was. Toch is dit niet
geheel juist en heeft het feit, dat Duitschland den Britten op economisch
gebied de baas was geworden, wel degelijk invloed op de verstandhouding
tusschen de beide mogendheden uitgeoefend. Dit blijkt reeds uit het
gesprek, dat Ballin in Juli 1909 met Cassel had. Hierin zeide deze
Britsche bankier: ,,England habe Gelegenheit gehabt, viele Jahrzehnte
hindurch ein grosses Vermögen anzusammeln. Diese Zeiten seien vorbei.
Unter der Regierung Kaiser Wilhelms II., der mit nicht genug zu rüh-
mendem Zielbewusstsein Deutschland in den Welthandel eingeführt, die
deutsche Industrie und die deutsche Handelsschiffahrt zu nie geahnter
Blüte entwickelt habe, habe England im Ueberseeverkehr immense Ver-
luste erlitten. Der englische Handel ginge zurück, und zweifellos würde
England nicht in der Lage sein, auf die Dauer bei seinem Freihandels-
system zu beharren.quot;quot;)

Ook in 1910 berichtte Ballin over den zwaren dobber, die er voor

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I. Volgens ccn brief van den Keizer aan zijn kabinetschef
Von Müller d.d. 9 Februari had Haldane tot den kanselier gezegd: „I see that
if we were left to us two, we would soon arrange the whole matter satisfactorily; but I
have my people at home in the Admiralty, my naval men, they are so difficult to pleasequot;!
Hierop zou Bethmann dan geantwoord hebben: „And I have mine tooquot;. (Zie
Tirpitz. Pol. Dok., pag. 285). Dezc lezing van het geval is anders dan de boven-
staande. Ook in zijn ..Autobiographyquot; (pag. 241) en in ..Before the Warquot; (pag. 59) be-
weert Haldane uitdrukkelijk, dat Bethmann zich het eerst over de heeren der
marine beklaagd heeft. Dit is lang niet onmogelijk cn zelfs het meest waarschijnlijk, daar
Bethmann en Tirpitz water en vuur waren. Het is echter evenmin uitgesloten,
dat Haldane het eerst zijn klaagzang ingezet heeft, doch het tegenover zijn collega\'s
vriendelijker vindt, in zijn verslag van het onderhoud dc rollen om te draaien. Wie van
beiden dus begonnen is. is niet zeker; dat er echter over de wederzijdsche Admiraliteiten
gezucht is, blijkt uit de geciteerde berichten ten duidelijkste.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506, I.

3)nbsp;Huldermann, pag. 218.

-ocr page 244-

Engeland op handelsgebied bestond.^) „Die Engländer können wirklich
mit uns nicht mehr mitkommen, und wenn sie nicht noch die Macht des
Kapitals hätten, und wenn nicht ein Strom Goldes sich immer noch aus
den grossen Kolonien in das kleine Mutterland ergösse, so wären sie
infolge ihrer gesättigten und konservativen Lebensgewohnheiten bald für
uns im Wettbewerb auf dem Weltmarkte eine „ „quantité néglige-
ablequot; quot;.-)

Nu was de economische crisis van de jaren 1908 en \'09, in 1911 en \'12
wel weer zoo goed als voorbij, doch men mag toch niet aannemen, dat
met de verbetering dezer situatie tevens alle handelsnaijver en handelsnijd
verdwenen was. Wanneer Haldane zegt: „we are free traders,quot; dan
spreekt hij toch wel iets te boud. De zeer groote conservatieve partij was
dit alles behalve en het feit, dat zij bij de verkiezingen van Januari 1910
zoo was toegenomen, zegt te dien opzichte ook wel iets over de ver-
anderde mentaliteit van de Britsche handelskringen.

Naast de practische zakenlieden Ballin en Cassel constateert
ook de oud-President der Duitsche Bank, Helfferich, terecht, dat
de tegenstelling tenslotte uit dieper oorzaken voortkwam dan alleen uit
den strijd over de dreadnoughts. De vlootquaestie heeft ongetwijfeld het
antagonisme zeer verscherpt, doch haar als éénige oorzaak voor de ver-
wijdering der twee machtige Rijken aan te nemen, zou een miskenning der
werkelijkheid zijn. Dit wordt ook door Bethmann erkend, waar hij
schrijft, dat de Engelsch-Duitsche rivaliteit door den groei van de Duit-
sche vloot acuut werd, hetgeen door Haldane niet tegengesproken
wordt. In haar diepste kern kwam de Britsch-Duitsche tegenstelling
voort uit den strijd om de macht, de militaire zoowel als de economische
macht. Delbrück treft den spijker dan ook op den kop als hij schrijft:
„die einzig richtige Auffassung ist die rein Machtpohtische.quot; quot;)

Nadat de Britsche minister zieh zoo enthousiast over een samenwerking
in Afrika had uitgelaten, werden de verschillende mogelijkheden op dat
gebied door de beide staatslieden bekeken, Haldane sprak hier zeer
openhartig over, hetgeen hij met een gerust geweten kon doen wegens
de reeds aangestipte instructies, die G r e y en de minister van Koloniën,
Harcour t, hem te dien opzichte hadden gegeven.^) Bethmann
was zeer verheugd over hetgeen hij te hooren kreeg. Zelfs scheen hij

1)nbsp;Huldermann, pag. 230 e.v.

2)nbsp;Huldermann, pag. 232/233.

3)nbsp;Helfferieh, pag. 165.

4)nbsp;Bethmann, Dl. I, pag. 10.

5)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, pag. 96.

6)nbsp;Delbrück: „England und der Weltkriegquot;, Kriegsschuldfrage, Jhrg. 1925.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I.

-ocr page 245-

hierover eenigszins verrast te zijn. Hij wilde van zijn kant eveneens
tegemoetkoming toonen en stond de rechten, die Duitschland op de Por-
tugeesche helft van Timor had, aan Engeland af. Haldane had n.1.
gevreesd, dat er moeilijkheden tusschen Londen en Austrahë zouden
rijzen, als Duitschland zijn koloniale bezittingen met genoemd gebied uit
zou willen breiden. De Britsche minister zeide. dat hij zijn collega\'s op
geen enkel gebied aan iets wilde binden. Hij verzekerde evenwel, dat
Duitschland „would find England in an excellent mood for discussion,quot;
mits de beide mogendheden het over de twee voornaamste quaesties eens
werden. Van zijn kant verzekerde ook de kanseher, dat de Britten een
zelfden geest in de Wilhelmstrasse zouden aantreffen.

Voor dit gesprek beëindigd werd, kwam de Bagdad-quaestie nog op
het tapijt. In verband hiermede wees Haldane tevens op de mogelijk-
heid, dat er over een eventueele toelating van Duitsche commercieele
ondernemingen in de Britsche interessensfeer in Perzië van gedachten
gewisseld zou worden. Meer dan deze uiterst vage opmerking durfde hij
evenwel niet zeggen.

Toen de bespreking tusschen de twee staatslieden bijna afgeloopen
was, informeerde Bethmann, of Haldane, voor het geval hij het
met hem over de politieke en de vlootquaestie eens kon worden, eerst
naar Londen terug zou gaan om de meening zijner collega\'s te vernemen,
alvorens de andere vraagstukken verder met hem te behandelen.

Het antwoord op deze vraag was negatief. Haldane meende, dat
hem genoeg bekend was. ..to talk over the ground fairly fully.quot; Hij
zeide. dat hij precies wist wat zijn ambtgenooten dachten en wilden, zoo-
dat hij zich volledig gedekt achtte.

B e th m a n n was enthousiast over het onderhoud. Vooral de open-
hartigheid van den Brit had hem zeer getroffen. .,It has been very helpful
to me.quot; schijnt hij tot den minister gezegd te hebben. Hij was overtuigd
van Lord H a 1 d a n e\'s goeden wil.\'\') Dezelfde meening was ook H a 1-
d a n e ten opzichte van den kanselier toegedaan. Z.i. was Bethmann
overtuigd, dat een overeenstemming met Londen niet alleen een Engelsch-
Duitschen. doch ook een Europeeschen oorlog zou uitsluiten. \') Hij ge-
loofde niet. dat er zich geen moeilijkheden van de zijde van Tirpitz
c.s. zouden voordoen en begreep zeer goed B e t h m a n n\'s moeilijke
taak in dezen. ,.But.quot; zoo eindigt hij zijn- rapport van dit eerste onder-
houd. ..I was impressed with what appeared to me to be his absolute

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. I.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. 1; Br. Doc. VI. no. 502.

3)nbsp;Bethmann. Dl. I, pag. 47.

4)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, pag. 103.

-ocr page 246-

sincerity and good-will, and I have confidence that so far as he is con-
cerned he wishes to do his very best.quot;

Toen de heeren afscheid van elkander hadden genomen, zette Hal-
dane zich dadelijk neer tot het schrijven van zijn verslag. Ook met
Goschen had hij nog een kort onderhoud, waarin hij zijn wederwaar-
digheden vertelde.

Des avonds was de minister vrij van officieele plichtplegingen en
dineerde met Cassel en Ballin in het restaurant „Adlonquot;.In
tegenstelling met den bovengenoemden wensch van Bethmann en
Goschen, trachtte Haldane de beide bemiddelaars te bewegen,
Berlijn niet te verlaten,^) daar hij hen bij de hand wilde hebben, voor
het geval, dat hij hunne diensten nog behoefde. Hieruit concludeerde
Ballin, dat de minister zeer onzelfstandig was en er bijna bijgeloovig
op gesteld was, dat Cassel hem niet zou verlaten. Hij zelf was
zoo juist van den Keizer gekomen, die hem den wenk had gegeven, dat
hij wel weer kon gaan, daar hun taak was afgeloopen.quot;) Cassel en
hij poogden gedurende anderhalf uur Lord Haldane hiervan te over-
tuigen.quot;) Dit lukte evenwel niet. Naar H a 1 d a n e\'s meening speelde
zich hier een wereldhistorische gebeurtenis af, zooals in meer dan vijftig
jaar niet voorgekomen was.\'\') Wat of ,,die Lohnschreiberquot;, waarmede hij
de journalisten bedoelde, er van zouden zeggen, raakte hem niet. De pers
verachtte hij en dus verzocht hij Ballin den Keizer zijn vurigen
wensch, „to keep Cassel in Berlin at least for to-morrow and Saturday,quot;
over te brengen.quot;) Zulks geschiedde en Wilhelm schreef nog des
avonds om 11 uur bij B a 11 i n\'s desbetreffend briefje: ,,Da so grosses

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, I. Haldane heeft zijn rapport in groote trekken in zijn
werken „Before the Warquot; t.a.p. en ..Autobiographyquot; t.a.p. medegedeeld. Nieuws staat
hierin over dit onderhoud vrij weinig, wanneer men van zijn. in de Br. Doc. opgenomen
en zeer uitgebreid dagboek, kennis heeft genomen. Uit dien hoofde is dan ook voor dit
eerste gesprek bijna steeds naar deze officieele publicatie verwezen, temeer daar cr van
Duitsche zijde over het op den 8sten Februari besprokene zeer weinig bekend is.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 504.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 504: Gr. Pol. 31. no. 11358.

4)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11358.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 504.

6)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11358.

7)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11358. Bourgeois (t.a.p. pag. 884) ziet in deze uitlating van
Haldane over zijn zending een gelijkenis met de besprekingen van Graaf Von der
Goltz, in 1865 te Biaritz gehouden. In dit laatste geval had Pruisen een dekking in
den rug bij Frankrijk gezocht om daardoor rustig tegen Oostenrijk op te kunnen mar-
cheeren. Bourgeois\' vergelijking is gezocht, merkt Zorger terecht op (Zor-
ger. pag. 50). Het is n.l. hoogst onwaarschijnlijk dat bij Haldane dc gedachte is
opgekomen, dat Duitschland thans een neutraliteitsbelofte van Engeland wilde loskrijgen,
om Frankrijk ongestoord aan te kunnen vallen. Bovenstaande bewering van den
Britschen minister is veel meer een bewijs van het groote gewicht, dat hij aan zijn zen-
ding hechtte, — waarvoor hij per, se Ballin\'s en Cassel\'s (moreelen) steun
wilde behouden —, dan een uitlating van wantrouwen tegen de Duitsche bcdoclinaen.

8)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11358.

-ocr page 247-

auf dem Spiel steht, soll er doch ruhig bleiben. W.quot;^) Ook tijdens dit
diner had Haldane nog eens duidelijk gezegd, dat hij na zijn gesprek
met Bethmann overtuigd was van \'s Keizers goeden wil en goede
bedoelingen. Men mag dus ook na het voorgaande wel aannemen, dat zijn
eerste ontmoeting met den kanselier den minister nog al meegevallen was.

Het spreekt van zelf, dat men van Fransche zijde uiterst nieuwsgierig
was wat er Donderdag den 8sten Februari in Berlijn gebeurd was. Nau-
welijks had men op de Quai d\'Orsay Paul Cambon\'s bericht over
Grey\'s geruststellende woorden van den 7den ontvangen,-) of het was
doorgezonden naar den Pariser Platz te Berlijn.quot;) Paul\'s broeder,
Jules Cambon, kwam daarop onmiddellijk bij Goschen naar
den gang van zaken informeeren. G o s c h e n\'s gesprek met Jules
was op denzelfden toon afgestemd als dat van Grey met Paul
Cambon. De Fransche ambassadeur zou. — zoo zeide hij althans —,
op voorwaarde, dat de Entente niet verzwakt zou worden, persoonlijk
verheugd zijn, indien hij zag. dat de hervatting der besprekingen tot een
bevredigend resultaat zou leiden. Z.i. zou een Britsch-Duitsche overeen-
stemming. indien genoemde voorwaarde in acht werd genomen, de ver-
wijdering van een gevaar beteekenen, dat steeds een bron van angst voor
Frankrijk beteekende. Desalniettemin, schrijft Goschen aan N i c o 1-
s
O n, ,,he was afraid that when French public opinion came to hear of
our talking to Germany there would be a certain amount of outcry.quot;\'quot;\')
Hij gaat verder met de interessante mededeeling: ,.To teil you the truth,
Cambon himself seemed to be a little nervous about the effect which
a .. ..rapprochementquot; quot; with Germany would leave on the ..- ..entente
cordialequot; quot; and his looks rather belied his words.quot;

Vrijdag de 9de Februari was de belangrijkste dag van H a 1 d a n e\'s
zending. Hij had dien dag een onderhoud met den Keizer en Von
Tirpitz. Hoewel- Haldane wel vermoedde, dat Tirpitz zich niet
direct gewonnen zou geven, had hij waarschijnlijk toch wel degelijk hoop.
met hem tot overeenstemming te komen. Van Ballin had hij den vo-
rigen avond n.1. gehoord, dat de admiraal van plan was geen moeilijk-
heden te veroorzaken. Daar de eerste rechtstreeks van den Keizer naar
het restaurant „Adlonquot; was gekomen, vermoedde de minister dat hij wel
volledig op de hoogte van Tirpitz\' plannen zou zijn.quot;\')

1)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11358. Rnndbcincrkungcn des Kaisers in Abschrift.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 498; Doc. dipl. français. 3c série. Tome premier, no. 628.

3)nbsp;aldaar staat het gebouw der Fransche ambassade.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 502. Helaas zijn dc Fransche publicaties, die op de periode na
den 7dcn Februari 1912 betrekking hebben, nog niet verschenen (Februari 1931). zoodat
voor dit tijdvak slechts met dc Britsche bronnen volstaan moet worden. Zie echter hier-
vóór. pag. 3. noot 1.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 502.

6)nbsp;Br. Doc. VI. no. 502.

-ocr page 248-

Voordat Haldane het onderhoud met den Keizer en den admiraal
had, — „Gross-Admiralquot; was feitelijk de titel, dien de Keizer op 27 Janu-
ari 1911 aan Von Tirpitz verleend had —was hij eerst bij de
intieme lunch aanwezig, die W i 1 h e 1 m te zijner eere in het paleis gaf.
Hierbij zaten aan: de Keizer, de Keizerin, Prinses Viktoria Luise,
Von Bethmann Hollweg, Von Tirpitz en nog twee
anderen, wier namen Haldane blijkbaar ontschoten zijn. -) Tijdens
dit noenmaal werd de politiek met rust gelaten, „doch lag eine ziemliche
Spannung über dem Ganzen,quot;^) schrijft Von Tirpitz. Hiervan
heeft Haldane volgens zijn zeggen echter niets bemerkt. Hij her-
innert zich slechts de beroemde keizerlijke roode champagne, een alge-
meene vriendelijke stemming en groote sigaren. \'*)

Tirpitz had zich des morgens nog eens goed op het onderhoud
met den Britschen minister voorbereid. In eenige aanteekeningen had hij
voor zich zelf vastgesteld, dat Engeland zich niet tot neutraliteit wilde
verplichten voor het geval Duitschland een aanval op Frankrijk zou doen.
Het wilde daarentegen wel neutraal blijven wanneer Frankrijk de Duit-
sche grenzen zou schenden. De quaestie der aggressie vond hij even lastig
als de anderen. Frankrijk zou Duitschland immers zoo kunnen bruskeeren,
dat Duitschland tot een oorlogsverklaring gedwongen werd. Dat deze
mogelijkheid zich omgekeerd echter ook voor zou kunnen doen, noteerde
hij natuurlijk niet. Hij was overtuigd, dat H a 1 d a n e\'s komst slechts
ten doel had hem zijn novelle afhandig te maken, en dat er over een
bepaalde verhouding der vloten niet gesproken zou worden. Als pleister
op de wond zou Duitschland de koloniën van Portugal mogen koopen,
doch slechts dat gebied, dat geen haven bezat. Engeland zou niet willen
beloven, dat het neutraal zou blijven bij een Fransch-Duitschen oorlog.
Dit was nu juist de hoofdzaak, vond Tirpitz en daarom zou Duitsch-
land moeten bouwen. De novelle bracht de vloot slechts meer op voet
van oorlog. Zij was, zoo meende de admiraal, niet meer dan een moder-
niseering van de bestaande vlootwet. Zouden de drie linieschepen nog ge-
schrapt worden, dan zou dit tevens een streep door de vermeerdering van
het personeel beteekenen. Al deze overpeinzingen had Tirpitz schrif-
telijk vastgelegd naar aanleiding van het antwoord, dat Cassel op
5 Februari aan Huldermann had gegeven. Zij bepaalden in het
kort de houding die hij aan wilde nemen. Het liefste had Tirpitz

1)nbsp;Hasscll: „Alfred von Tirpitzquot;, pag. 87. (De titel „Gross-Admiralquot; heeft slechts
bij de keizerlijke marine bestaan. De Duitsche republiek kent dezen titel, die gelijk stond
met dien van veldmaarschalk, echter niet meer. Der Grosse Brockhaus, 1928, Dl. I,
pag. 115).

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, II.

3)nbsp;Tirpitz: „Erinnerungenquot;, pdg. 188.

4)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, pag. 147.

5)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok„ pag. 284.

-ocr page 249-

met Haldane onder vier oogen gesproken. De Keizer had hier in
principe weinig of niets tegen en schreef dan ook aan Von Müller:
,.Werde beide Herren gerne sich selbst überlassen, sobald ich sehe, dass
sie mit einander warm geworden sind, da sie sich noch nicht kennen ....
Daher werde ich anfangs dabei sein.quot;

Deze brief werd nog vóór het ter tafel gaan, den admiraal op uitdruk-
kelijk verzoek van zijn vorst voorgelezen. Er bleek tevens uit, dat Beth-
mann niet het minste vertrouwen in den minister van Marine had en
zich groote zorgen maakte, „dass Tirpitz durch zu starres Festhalten
aus Ressortgründen an Zeit und Tempo der Vorlage die Sache ver-
schütten könnte.quot; Van het gesprek tusschen Tirpitz en Haldane
hing, zoo stond er verder in den brief, de door Bethmann zoo vurig
gehoopte entente af. ..Buitenlandsche Zakenquot; vond het daarom ook verre
van gewenscht. dat de heeren aan hun lot overgelaten zouden worden.
Bethmann deed dan ook via den Keizer en Von Müller uitdruk-
kelijk het verzoek tot Tirpitz komen, dat deze met geen woord over
den Two-Power-Standard zou reppen, voordat Haldane over dit on-
derwerp zou zijn begonnen. Ook de Keizer vond het gewenscht Tirpitz
er nog eens op te wijzen, dat hij open en eerlijk moest praten, ,,ohne Miss-
trauen und Hintergedanken!quot; Er was-dus van alles in het werk gesteld
om de besprekingen met Haldane vlot te doen verloopen en zoo mo-
gelijk een entente met Engeland te bewerkstelligen.

Na de lunch verliet Bethmann het paleis en begon het onderhoud
in de keizerlijke studeerkamer tusschen Wilhelm, Haldane cn
Von Tirpitz. Op uitdrukkelijk verzoek van Bethmann nam de
Keizer de marine-politieke quaesties voor zijn persoonlijke rekening.quot;)
Ondanks zijn belofte aan Tirpitz, bleef hij daardoor tot het laatste
moment bij het onderhoud, hetgeen de admiraal hoogst hinderlijk en
weinig bevorderlijk voor een zakelijke bespreking vond.®)

Haldane werd met groote onderscheiding behandeld. Hem werd
zelfs de keizerlijke zetel als zitplaats door Wilhelm aangewezen. De
laatste zette zich op een gewonen stoel aan H a 1 d a n e\'s linkerzijde,
terwijl Tirpitz aan \'s ministers rechterhand plaats nam. Haldane
zag in deze enscèneering een symbool van een taaien strijd, dien hij zou
moeten voeren. \')

Om een soort wijding aan dequot; samenkomst te geven, las de Keizer
eerst G o e t h e\'s gedicht ..Ilmenauquot; voor. waarna de conferentie, die een
kleine drie uur duurde, een aanvang nam.quot;)

1)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 285.

2)nbsp;Jäckh, Dl. II. pag. 156.

3)nbsp;Tirpitz: ..Erinnerungenquot;, pag. 188 en pag. 192.

4)nbsp;Haldane: ..Before the Warquot;, pag. 148.

5)nbsp;Haldane: ..Before the Warquot;, pag. 147. Haid a n c had ook zelf. bij een zijner

-ocr page 250-

Vier min of meer verschillende lezingen over deze bespreking zijn van
\'s Keizers, H a 1 d a n e\'s en Tirpitz\' hand bekend. Wilhelm
maakte n.l. twee verslagen, één voor den kanselier en één voor Bal-
linquot;) bestemd. Haldane maakte zijn rapport voor zijn medeleden
van het kabinet van St. James,®) terwijl Tirpitz voor zich zelf het
besprokene schriftelijk vastlegde.

Het korte keizerlijke verslag blijkt niet vrij van eenigen eigendunk te
zijn, terwijl Tirpitz\' mededeelingen dikwijls meer gedetailleerd zijn
dan die van de beide anderen. Uit de lezing van den admiraal bemerkt
men, dat hij zijn achterdocht niet opzij heeft kunnen zetten en bijna geen
moment zijn neiging heeft kunnen onderdrukken om zeer veel in Enge-
land\'s nadeel uit te leggen. De volgorde van de behandelde punten is
bij hem dikwijls anders dan bij Haldane. Misschien heeft hij zijn
aanteekeningen niet dadelijk gemaakt, wat bij Haldane wel het geval
was.

De Keizer, vriendelijk als steeds, poogde zich op het Britsche standpunt
te plaatsen, terwijl Haldane de quaestie door een Duitschen bril
trachtte te bekijken.

De Keizer begon met er op te wijzen, dat een accoord, indien het tot
stand zou komen, voor de geheele wereld zijn nut zou hebben. Daarna
besprak hij in het kort het onderhoud dat den vorigen dag tusschen zijn
gast en Von Bethmann had plaats gehad. Hierbij zal, hoewel
Haldane zulks zelf niet vermeldt, ook wel ter sprake zijn gekomen
uit wiens en wier naam de Britsche minister sprak, zooals Tirpitz
mededeelt. Ook heeft Haldane toen hoogstwaarschijnlijk over de
koloniale quaestie gesproken. Hij zelf rept hier met geen woord over.
Tirpitz schrijft echter, dat hij Duitschland Angola, Zanzibar en Pemba
beloofde.quot;) Door het eventueele Duitsche aequatoriale rijk zou alleen
de Kaap-Caïro-lijn moeten loopen, waarvoor de Britten dan een con-
cessie zouden moeten hebben,^quot;) aldus Tirpitz\' verslag. De Keizer, die

vele studiereizen over Goethe, Ilmenau bezocht en de schoonheid er van ten zeerste
bewonderd. (Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 87.)

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11359.

2)nbsp;Huldcrmann, pag. 256/257.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, II, vgl. Haldane: „Before the Warquot;, pag. 59-62 en
pag. 147—149 en Haldane: „Autobiographyquot;. pag. 242—244.

4)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 286-289; Gr. Pol. 31. no. 11426, Anlage; Tirpitz:
„Erinnerungenquot;, pag. 188—192.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. noot en no. 532.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, II.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. II.

8)nbsp;Tirpitz: ..Erinnerungenquot;, pag. 188; Tirpitz. Pol. Dok., pag. 286; Gr. Pol.
31, no. 11426, Anlage.

9)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 287; Gr. Pol. 31. no. 11426, Anlage, vgl. Tirpitz:
„Erinnerungenquot;, pag. 188/189. *

10) Tirpitz, Pol. Dok., pag. 287; Gr. Pol. 31. no. 11426. Anlagc; Tirpitz:
„Erinnerungenquot;, pag. 189.

-ocr page 251-

nog bij Kühl man n\'s rapport van den 8sten Januari had geschreven:
„Colonien haben wir genug! Wenn ich welche haben will, kaufe ich sie
oder nehme ich sie ohne England!quot;,^) veranderde, zooals bij hem nog al
eens te doen gebruikelijk was, van meening en kwam nu onder de beko-
ring van Haldane\'s luchtkasteelen.-) Tirpitz bleef wantrouwend
en liet zich door een aanbod van gebieden, die den Britten zelf niet
toebehoorden, niet van de wijs brengen. Hij kon de gedachte aan het
Angola-verdrag van 1898 niet onderdrukken. Deze overeenkomst had
Engeland door het Windsor-verdrag met Portugal van 1899 immers
feitelijk waardeloos gemaakt.quot;) Tirpitz vreesde nu, dat het gulle
aanbod van de Portugeesche koloniën opnieuw meer schijn dan werke-
lijkheid zou zijn. Haldane verdedigt zich tegen deze verdachtmaking
en schrijft: ,,my suggestions were made in accordance with my instruc-
tions, and were, of course, bona fide in all respects.quot;^) Dit zal wel niet
alleen op de maritieme quaesties geslagen hebben, hoewel hij het min
of meer in dat verband gezegd heeft.

De Keizer, die door Bethmann over het gesprek van den vorigen
dag nauwkeurig op de hoogte gebracht was, — terwijl de kanselier er
tegen Tirpitz met bijna geen woord over gerept hadnbsp;vroeg

Haldane na de inleiding, om over de vlootquaestie te beginnen. De
Britsche minister, die op verzoek van Wilhelm zooveel mogelijk
Duitsch sprak,quot;) daar Tirpitz met het Engelsch niet zeer vertrouwd
was, begon met er op te wijzen, dat hij geen expert was. Hij begreep
dat het den Keizer aangenaam was met hem de quaestie te onderzoeken,
doch hij zou. door gebrek aan deskundigheid, nog wel eens onjuiste
dingen zeggen. Hij liet er echter onmiddellijk op volgen, dat dit er
weinig toe zou doen, daar niemand gebonden zou zijn en dat hij slechts
voorstellen ad referendum mede naar Londen moest nemen.\') (,,But
neither of us would be bound, and I might be able to carry back ideas
ad referendum.quot;) Dat deze mededeeling, zooals Tirpitz constateert,**)
niet in overeenstemming is met de vorige, n.1. dat hij uit naam van den

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11345, Randbemerkungen Kaiser Wilhelms II.

2)nbsp;Tirpitz: ..Erinnerungenquot;, pag. 188/189.

3)nbsp;Zie hiervóór, pag. 9.

, 4) Haldane: ..Before the Warquot;, pag. 146.

5)nbsp;Tirpitz: ..Erinnerungenquot;, pag. 188.

6)nbsp;Haldane: ..Before the Warquot;, pag. 147/148; Haldane: ..Autobiographyquot;,
pag. 242.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. II. Dit is in tegenspraak met Tirpitz\' verslag (Tir-
pitz. Pol. Dok., pag. 287 en ..Erinnerungenquot;, pag. 188). waarin staat dat Haldane
aan het
eind van het onderhoud eerst dc opmerking maakte, „dass diese Unterhandlung
lediglich eine Information bedeutete.quot; Vermoedelijk is dit een opzettelijke verdraaiing van
Tirpitz. die beweert, dat Haldane dit eerst mededeelde, nadat men schijnbaar
tot een accoord was gekomen. (Tirpitz, Pol. Dok., pag. 287).

8)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 287; ..Erinnerungenquot;, pag. 188; Gr. Pol. 31. no. 11426.
Anlage.

-ocr page 252-

Koning en de Regeering sprak, is zeer de vraag. Hij kon toch immers zeer
goed uit naam van anderen spreken zonder dezen daardoor te binden.
Volgens Tirpitz zou Haldane echter van een
„private Informa-
tionquot; gesproken^) hebben. In dat geval is er wèl tegenspraak in beide
beweringen. Dat Lord Haldane dit woord gebruikt heeft, blijkt even-
wel geenszins uit zijn rapport.

Na \'s ministers bovenvermeld aanloopje, ging men tot de eigenlijke
vlootquaestie over. Tirpitz schijnt gezegd te hebben, dat Duitschland
nimmer naar een concurrentie met de Britsche vloot, noch naar een su-
prematie had gestreefd.-) Duitschland wilde slechts een vloot van een
dusdanige sterkte hebben, dat zij door de Britten niet ongestraft aange-
vallen zou kunnen worden. De Keizer en Tirpitz vertelden, dat
de novelle eigenlijk bedoeld had, van 1912 tot 1918 jaarlijks één schip
meer te bouwen, doch dat het aantal van zes reeds tot drie ingekrompen
was. •quot;\') Het eerste dier drie was voor 1912 bestemd, zoo zeide de Kei-
zer. Tirpitz viel hem toen bij en wees op het essentieele dier drie
schepen voor het derde eskader. De vlootwet stond slechts een comple-
ment voor manschappen toe, indien er schepen gebouwd werden, ver-
klaarde de admiraal.

Hieruit blijkt dus, dat de Keizer zoowel als Von Tirpitz de
novelle in haar oorspronkelijken vorm hebben medegedeeld. Tirpitz\'
bewering: ,,Ich konnte bei der Verhandlung mit Haldane auch nicht auf
die Novelle in ihrer ursprünglichen Form zurückgreifen, da die Novelle
in ihrer letzten verkürzten Form durch den Reichskanzler inhaltlich be-
reits an Haldane mitgeteilt worden war,quot; \') gaat dan ook niet op. Al
schrijft de admiraal, dat Bethmann den Britschen minister zelfs ,,den
Novellenentwurf mit den von ihm selbst gewünschten Abstrichen be-
kanntgab,quot; ■quot;\') Haldane meldt hier geen woord over. Als hij werkelijk
den geheelen inhoud der novelle van Bethmann vernomen had, dan
zou hij zulks vermoedelijk genoteerd hebben, wat evenwel niet is ge-
beurd. quot;) De kans bestaat desalniettemin, dat Bethmann den minister
bet een en ander verteld heeft, daar Haldane evenmin in zijn verslag
vermeldt, dat hem een copie van de novelle door den Keizer ter
hand werd gesteld.quot;) Eerst in zijn aanteekeningen, die hij een
maand later nog bij zijn rapporten maakte, blijkt, zooals hieronder.

1)nbsp;Tirpitz: „Erinnerungenquot;, pag. 188, vgl. aldaar pag. 192.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 287; Gr. Pol. 31. no. 11426. Anlage.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, II.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 286: Gr. Pol. 31, no. 11426, Anlage,

5)nbsp;Tirpitz: „Erinnerungenquot;, pag. 188. vgl. aldaar pag. 191.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506. I. Ook de uitgevers der ..Grosse Politikquot; betwijfelen, hoe-
wel op andere gronden, dat Bethmann den geheelen inhoud der novelle aan H a 1-
dane heeft medegedeeld. Vgl. Gr. Pol. 31, pag. 109^111, noot.

7)nbsp;Vgl. Br. Doc. VI, no. 506, II en III en Appendices.

-ocr page 253-

uitvoeriger zal worden besproken,^) dat zulks het geval is geweest.quot;)
Wel heeft Haldane natuurlijk,, door B e t h m a n n\'s weinig gede-
tailleerde mededeelingen aan Cassel, de novelle in groote trekken
gekend. Dit schijnt echter den Keizer en zijn admiraal niet weerhouden
te hebben, om den Britschen minister van haar oorspronkelijken vorm op
de hoogte te brengen.

De laatste antwoordde op Tirpitz\' mededeelingen aangaande de
noodzakelijkheid der drie nieuwe schepen, dat hij diens woorden niet in
twijfel trok. Hij wees er evenwel op, dat, wilde men door een overeen-
stemming geschillen regelen en een nieuwen geest in de relaties tusschen
de beide Rijken brengen, zoo\'n „agreementquot; „bones without fleshquot; zou
zijn, als men in Duitschland oogenblikkelijk nieuwe schepen ging bouwen.
De wereld zou om zoo\'n verdrag lachen en het Britsche volk zou denken,
dat de Regeering voor den gek was gehouden. Haldane zeide, dat hij
dit standpunt wel is waar niet persoonlijk innam, daar z.i. het bloote feit
eener overeenkomst reeds waarde had. De Keizer zou echter zien, dat
de publieke opinie zijn streven van weinig belang zou vinden, ,.unless
the agreement largely modified his ship-building programme.quot;®)

Tirpitz\' lezing van het besprokene na de door hem vermelde ge-
dachtenwisseling over de koloniale quaesties. verschilt weer geheel van
die van Haldane. Volgens Tirpitz zou de Keizer n.1, over Enge-
land\'s neutraliteit bij een oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland
zijn begonnen.\') Haldane zou dan weer vergelijkingen gemaakt
hebben en er Oostenrijk en Japan bij gehaald hebben, doch geen recht-
streeksch antwoord hebben willen geven. Tirpitz beweert-zelfs met
zekerheid te weten, dat Haldane op een desbetreffende vraag van
den Keizer geantwoord had, dat Engeland het woord neutraliteit tegen-
over Duitschland niet kon gebruiken, zulks in verband met de betrekkingen
tusschen Londen en Parijs.quot;) Volgens den admiraal zou Haldane
naar aanleiding van \'s Keizers vraag naar de Britsche neutraliteit dan
verder gezegd hebben, dat er met Duitschland slechts een politieke over-
eenkomst kon worden gesloten, ,,und dass England Forderungen bezüg-
lich der maritimen Abrüstung überhaupt nicht stellen wolle.quot; quot;) Ook zou
hij gezegd hebben, dat hij begreep, dat Duitschland zijn derde eskader
in actieven dienst moest hebben. Tirpitz gaat zelfs zoo ver, dat hij
schrijft: „Forderung für Personal und Indiensthaltungen wären England
ganz gleich. Eine Verlangsamung des Bautempos der neu hinzutretenden

1)nbsp;Zie hierna, pag. 245. noot 2.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 532.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. II.

4)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 287; Gr. Pol. 31. no. 11426. Anlage.

5)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 287. noot 2.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 287; Gr. Pol. 31. no. 11426, Anlage.

-ocr page 254-

Schiffe würde ihnen aber das politische Agreement zu Hause sehr er-
leichtern.quot;

Kan men uit H a 1 d a n e\'s rapport opmaken, dat hij wel degelijk en
met nadruk op een verandering, zoo geen terugneming van de novelle
heeft aangedrongen, volgens Tirpitz zou hij feitelijk niets tegen haar
gehad hebben. Het is niet onmogelijk, dat de admiraal den gang van
zaken met opzet zoo voorstelt, om later des te geloofwaardiger te zijn,
wanneer hij de mislukking der bespreking louter en alleen aan de Britsche
regeering wijt. Dat Haldane zoo weinig tegen de novelle zou hebben
ingebracht als Tirpitz doet voorkomen, is hoogst onwaarschijnlijk.

Tirpitz\' lezing wordt nog twijfelachtiger, wanneer men ziet dat
Haldane rapporteert: ,,We then discussed this programme at great
length. Admiral Tirpitz struggled for it. I insisted that fundamental
modification was essential.quot;^)

De toon van het gesprek was nog niet onaangenaam geweest, doch
Haldane voelde, dat men thans aan het moeilijkste punt was gekomen.
De Keizer was zóó in de war gebracht door de mededeeling, dat de
wereld slechts in een accoord zou gelooven, mits het gepaard ging met een
wijziging van het bouwprogramma, dat hij aan Haldane vroeg, wat
deze zou aanraden.-) Dit is zeer merkwaardig, daar de Keizer door het
lezen van M e 11 e r n i c h\'s en K ü h 1 m a n n\'s rapporten toch wel
eenigszins op een dergelijke opmerking van zijn Britschen gast voorbereid
had kunnen zijn. Haldane antwoordde den vorst, dat het te zeer een
technische quaestie was, dan dat hij er op in kon gaan, ,,but that
if he
could not drop the new law,
— which I saw he felt he could not —, he
might at least drop out a ship.quot;\'quot;\')

Tirpitz\' lezing van het geval is hier niet mede in overeenstemming.
Hij zegt n.l. dat Haldane zeer geringe eischen stelde. ■*) De opmer-
king van Haldane, ,,als hij geen afstand van de novelle zou kunnen
doen,quot; is wel is waar geen eisch, doch toch een zeer duidelijke vinger-
wijzing. De vraag of Duitschland zijn tempo niet kon verlangzamen, deed
Haldane ook eerst, nadat Tirpitz zich tegen het schrappen van
een schip hardnekkig had verzet, hoewel deze laatste gedachte, volgens
Haldane, nimmer geheel is prijs gegeven. Wat Tirpitz tegen
H a 1 d a n e\'s vraag: „Well, can we not spread the
tempo?quot; precies
heeft aangevoerd, is niet bekend. Vermoedelijk zullen het de reeds meer-

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506, II.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no.nbsp;506. II; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 288; Gr. Pol. 31, no. 1 H26.
Anlage.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. 11.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 288; Gr. Pol. 31. no. 11426. Anlage.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no.nbsp;506, II.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506. II, aldaar cursief gedrukt.

-ocr page 255-

malen genoemde oude bezwaren zijn. Tirpitz heeft zich tegen het
terugnemen van een schip gekant, o.a. door de opmerking, dat het oor-
spronkelijk plan reeds met drie schepen verminderd was en wel zooge-
naamd met het oog op een verbeterde stemming in Engeland.^)

De admiraal poogde Haldane verder gerust te stellen met de mede-
deeling, dat er eigenlijk van een vergrooting der vloot geen sprake was.
Ook kwam hij met het argument aandragen, ,,dass Seine Majestät durch
die Thronrede bereits für die Novelle engagiert sei.quot; Erg steekhoudend
was dit niet. daar er op den 7den Februari met geen woord over het
aantal nieuw te bouwen schepen gesprokenquot; was. Haldane is echter,
volgens den admiraal, voor zijn redenen gezwicht en zou zelfs nog eens
herhaald hebben, dat Duitschland het derde eskader moest hebben. Zeer
merkwaardig is Tirpitz\' bericht: ,,Er (Haldane) wolle nur der
Form wegen — es handele sich nicht um eine tatsächliche Summe — ein
Zeichen unseres Entgegenkommens (,,lubricationquot;) haben. Er gab
auch zu, dass die Vermehrung des Flottengesetzes um drei Schiffe in
20 Jahren materiell eigentlich überhaupt keine Rolle spiele.quot;

In hoeverre Tirpitz\' beweringen juist zijn, is moeilijk na te gaan,
daar Haldane hier het zwijgen toe doet en slechts schrijft: „afterquot;
much talking we got to this, that, as I insisted that they must not in-
augurate the agreement by building an additional ship at once, they should
put off building the first ship till 1913. and then they should not lay
down another till three years after (1916). and lay down the third till
1919.quot;=)

Tirpitz beweert, dat de Keizer en hij er toe zijn gekomen den bouw
van de schepen iets uit te stellen. ..da Haldane selbst nur den Vor-
schlag machte, das Tempo des Zuwachses zu verlangsamen oder ein
Schiff wenigstens weg zu lassen.quot; •\'quot;) Dat Haldane ..slechtsquot; dit
voorstel deed. is. zooals uit diens bovenaangehaalde zinnen te lezen valt.
onjuist. Ten einde raad is H a 1 d a n e er toe gekomen, nadat Tirpitz
hem eerst onoverkomelijken tegenstand had geboden. Tirpitz doet
in zijn mémoires net of Haldane en hij het in minder dan geen tijd
roerend eens zijn geworden. \') Dit is zeer vreemd, want noch uit zijn
..Politische Dokumentequot;, noch uit H a 1 d a n e\'s eigen aanteekeningen
blijkt, dat de Engelsche minister zich direct gewonnen heeft gegeven.

Het uitstellen van den bouw moest nog op een Duitsche concessie

1)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., png. 288; Gr. Pol. 31. no. 11426. Anlage.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. II; vgl. Huldermann. pag. 256/257 en Gr. Pol. 31. no.
11359.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 288; vgl. Tirpitz: „Erinnerungenquot;, pag. 190/191;
Gr. Pol. 31,no. 11426. Anlage.

4)nbsp;Tirpitz: ..Erinnerungenquot;, pag. 196. noot.

-ocr page 256-

lijken, doch Tirpitz had in den herfst van 1911 al gezegd, dat hij
tegen een dergelijk uitstel geen bezwaren had.

Volgens Tirpitz had Haldane er een bijzondere waarde aan
gehecht, dat er in 1912 geen derde schip op stapel gezet zou worden.
Kühlmann meende, dat Engeland uit overwegingen van binnenland-
sche politiek speciaal voor dat jaar op een vermeerdering van uitgaven
voor de vloot zeer weinig gesteld was.

Dat het derde schip in 1919 gebouwd zou worden, ontkent de admiraal.
Volgens hem was er geen bepaald jaar voor vastgesteld, doch zou het
in ieder geval na 1917 gebeüren. ■\'\') Toen Haldane zich met het uit-
stel van den bouw tevreden had verklaard, zou hij, volgens Tirpitz,
eerst daarna gepoogd hebben de Duitsche zeemacht den doodsteek te
geven, door de vraag, „ob denn überhaupt das Flottengesetz selbst aus-
geführt werden müsste?quot; De Keizer zou hierop geantwoord hebben, dat
daar niet over te praten viel, waarna Haldane er niet verder op in
zou zijn gegaan.

Volgens Haldane echter was men, na het gemarchandeer aan-
gaande het uitstel, over den Two-Power-Standard aan het praten ge-
\'raakt. De admiraal geeft daarentegen in zijn verslag den indruk, dat
men reeds het onderwerp van den Two-Power-Standard had aangeroerd,
alvorens men over het uitstel van den bouw van gedachten had ge-
wisseld. quot;)

Wie over de quaestie der verhouding in sterkten begonnen is, laat
H a 1 d a n e in het midden. Tirpitz wekt den indruk, dat het de Brit-
sche minister is geweest, die dit onderwerp het eerst heeft aangeroerd. quot;)
Dit is niet onwaarschijnlijk, daar den admiraal immers op het hart was
gedrukt, hier niet over te beginnen.quot;) Hoe het ook zij, Haldane
schijnt gezegd te hebben dat Engeland aan den Two-Power-Standardquot;)
moest vast houden. Tirpitz antwoordde hierop, dat Duitschland den
T w o-k e e 1 s-t o-o n e-Standard quot;) niet kon erkennen.quot;) Dat de ad-
miraal het met opzet over dezen laatsten standaard had, schijnt H a 1-
d a n e te zijn ontgaan, hij vermeldt het in ieder geval niet. Hij reageerde

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 288; Gr. Pol. 31, no. 11426, Anlagc.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 322.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 289; Gr. Pol. 31, no. 11426, Anlagc.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. II.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 287/288; Gr. Pol. 31, no. 11426, Anlagc.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 287; Gr. Pol. 31, no. 11426, Anlagc.

7)nbsp;Zie hiervóór, pag. 233; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 285.

8)nbsp;door Tirpitz gespatiëerd.

9)nbsp;door Tirpitz gespatiëerd. Ter herinnering xi\'i hier opgemerkt, dat de Two-
Power-Standard een Engelsch overwicht van 10 % beteekende op de twee in sterkte
volgende Europeesche vloten tezamen. De Two-keels-to-one-Standard ging uit van het
principe, dat tegenover ieder nieuw Duitsch slagschip, twee Britsche schepen van dat
type geplaatst moesten worden.

10) Tirpitz, Pol. Dok., pag. 287; Gr. Pol. 31, no. 11426, Anlagc.

-ocr page 257-

wel op Tirpitz\' opmerking, door te zeggen, dat er heelemaal niets
erkend behoefde te worden.^) Beidé landen zouden vrij zijn te doen en
te laten wat zij wilden, doch de Britten zouden twee dreadnoughts tegen-
over ieder nieuw Duitsch schip van dit type stellen. Tirpitz zeide,
dat hij de verhouding 2 : 3 beter vond. Haldane meende, dat er eerst
eenigen tijd vriendschappelijke betrekkingen tusschen de beide mogend-
heden moesten bestaan. Momenteel kon er z.i. geen sprake van zijn.-)
Tirpitz haalde nog als argument aan, dat, als Duitschland het Britsche
principe op zijn strijdkrachten te land toepaste, het dan ook tegen iedere
combinatie opgewassen zou moeten zijn. De Engelschman ging hier niet
nader op in, doch meende dat dit heel wat anders was. Het initiatief tot
een beperking der vloot moest volgens Lord Haldane in ieder geval
van Duitsche zijde komen.®) Dit zou volgens Tirpitz hebben betee-
kend, dat Duitschland den
Two-keels-to-one-Standard erkend zou heb-
ben. In dit geval zou Engeland de Duitschers tot den bouw van slechts
twee of minder schepen per jaar hebben kunnen dwingen. Dit zou dan
tengevolge hebben, dat de vlootwet doorboord en de „Risikogedankequot;
verlaten zou zijn, terwijl, volgens Tirpitz, bovendien alle redenen
van bestaan voor de vloot weggevallen zouden zijn en ..Deutschland seine
Weltpolitische Allianzkraft verloren hätte.quot; \')

Volgens Haldane poogden alle drie te voorkomen, dat in de over-
eenkomst een zeker verhoudingsgetal zou worden opgenomen en dat er
ook maar iets over den scheepsbouw in het eventueele verdrag gezegd
zou worden.quot;) Het is zeer twijfelachtig, of de drie heeren dat
alle drie
werkelijk hebben nagestreefd. Vermoedelijk had Tirpitz toch wel
liever gezien, dat er de formule „Zwei zu dreiquot; in opgenomen zou
worden. Dat hij er mede accoord ging om geen enkele verhouding te
noemen, zal waarschijnlijk het gevolg zijn geweest van het feit. dat
Haldane de door hem voorgestelde verhouding onmiddellijk van de
hand had gewezen. Volgens den Keizer was het diens eigen gedachte,
om de vlootquaestie in een accoord buiten beschouwing te laten.quot;) In
hoeverre dit juist is. valt uit H a 1 d a n e\'s en Tirpitz\' rapport niet
op te maken.

Tenslotte kwam men overeen, ..that if the political agreement\'^) was
concluded, the Emperor should at once announce to the German public
that this entirely new fact modified his desire for the Fleet Law as

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. II.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok.. pag. 288; Gr. Pol. 31. no. 11426. Anlage.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. II.

4)nbsp;Tirpitz: ..Erinnerungenquot;, pag. 192/193.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. II.

6)nbsp;Huldermann. pag. 256/257; Gr. Pol. 31. no. 11359.

7)nbsp;De Keizer drukt zich nog sterker uit en spreekt van ,.a purely political
agreementquot;. (Zie Gr. Pol. 31. no. 11359 en Huldermann, pag. 256).

-ocr page 258-

originally conceived, and that it should be delayed and spread out to the
extent we had discussed.quot; Ook dit plan schrijft W i 1 h e 1 m aan zich
zelf toe.-) Het is echter evenmin als bij het vorige na te gaan of dit
inderdaad het geval is geweest. Zeer merkwaardig is het, dat deze af-
spraak echter niet in een verdrag schriftelijk zou worden vastgelegd. Voor
het overige besloot men, dat beide partijen baas in eigen huis zouden
blijven voor zoover het quaesties op vlootgebied betrof. ®)

Van Be t h m a n n zou Haldane een formule voor het ,.agreementquot;
krijgen, dat de Keizer „den sleutel tot allesquot; noemde.quot;*) Haldane
antwoordde hierop nog eens duidelijk, dat hij verdere territoriale quaesties
nader met den kanselier zou bespreken, om daarna zoo spoedig mogelijk
naar Londen terug te keeren „and report the good disposition which he
had found to his colleagues, and leave the difficulties of not being able
to stop ship-building more completely, and indeed all other matters, to
their judgment.quot;®) Hij zeide dus nog eens duidelijk, dat in Londen ten-
slotte de beslissing zou vallen. Hij wekte echter wel eenige hoop op door
zijn bewering, dat hij getroffen was door de aangename stemming en dat
deze in Londen niet minder vriendelijk zou zijn.

Uit de geheele houding van Tirpitz tijdens de besprekingen blijkt,
dat hij uiterst taai zijn vlootnovelle verdedigde en feitelijk niet tot eenige
concessie geneigd was. Hij schrijft,quot;) dat hij volkomen bereid was ge-
weest tot intrekking der geheele novelle, mits hier een werkelijke tegen-
prestatie, i.e. een neutraliteitsbelofte van Britsche zijde tegenover had
gestaan, hetgeen aan geen twijfel onderhevig is. Hij heeft Haldane
echter geen oogenblik den indruk gegeven, dat hij hiertoe bereid was.
Vermoedelijk heeft Tirpitz er nog wel over gedacht, „ein allgemeines
maritimes Entgegenkommen für den Fall einer politischen Verständigung
in Aussicht zu stellen.quot;\') Als argument, dat hij dit niet heeft gedaan,
voert hij aan. dat Haldane zelf voorstelde het tempo te verlangzamen
of het eerste schip te schrappen, zulks ,.um die Verhandlungen zu schmie-
ren.quot; Dit is echter geenszins een excuus, want Haldane deed dit
voorstel immers, omdat Tirpitz zoo buitengewoon weinig soepel was.

1)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. II; vlg. Huldcrmann. pag. 256/257 en Gr. Pol. 31. no.
11359.

2)nbsp;Huldcrmann. pag. 256/257; Gr. Pol. 31. no. 11359.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506, II.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. II.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506. II. Tirpitz beweert, dat Haldane gezegd zou hebben,
dat hij achter het sluiten van een agreement spoed zou zetten en dat de Britten met dc
publicatie hunner begrooting zouden wachten, tot het Duitsche volk van dc novelle kennis
zou hebben genomen (Tirpitz. Pol. Dok., pag. 289 en Gr. Pol. 31. no. 11426. An-
lage). Hiervan vermeldt Haldane weer niets en de spoed, dien hij wilde maken, zaF
wel meer op zijn terugreis, dan op de onderteekening van een overeenkomst hebbea
geslagen.

6)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 286; „Erinnerungenquot;, pag. 191.

7)nbsp;Tirpitz: ..Erinnerungenquot;, pag. 190.

-ocr page 259-

Dit springt nog meer in het oog, wanneer men G o s c h e n\'s bericht
aan Nicolson leest. Hierin zegt de ambassadeur, dat hij gelijk had
met hetgeen hij indertijd in Londen voorspelde: „the difficulty in the
whole business is... Tirpitz.quot;^) Tirpitz heeft steeds te Berlijn
zijn wil kunnen doorzetten met het dreigement, dat hij zijn ontslag in
zou dienen als aan zijn eischen niet voldaan werd, „and,quot; schrijft G o-
sehen, ,.he is practically irreplaceable.quot; „And it is my firm opinion,quot;
gaat hij verder, „that if Lord Haldane had talked to him till Doomsday
he could not have persuaded him to diminish the numbejr of shipa for
which he has applied and which there is but httle doubt the Reichstag
will sanction.quot; Goschen was niet ten onrechte heilig overtuigd, dat
Haldane het uiterste had bereikt van wat er te bereiken viel. Het
beste middel om tenslotte meer gedaan te krijgen was een straffe toe-
passing van den Two-keels-to-one-Standard, adviseerde de ambassadeur.

Tirpitz vond het reeds onaangenaam, dat hij één veertje had moeten
laten, doch was waarschijnlijk in zijn hart wel blij, dat het daar slechts
bij gebleven was, vooral door het feit, dat de Britsche actie z.i. niet zoo
zeer tegen de novelle als wel tegen Duitschland\'s weerbaarheid ter zee
gericht was.

De Keizer was echter zeer verheugd. De conferentie was z.i. goed be-
ëindigd\'^) en niet het minst dank zij de aanwezigheid van zijn eigen
persoon. Van hem waren immers, volgens zijn eigen zeggen, de voor-
naamste plannen afkomstig.

Uit \'s Keizers brief aan Ballin, om zes uur \'s middags geschreven
en daarna „per Leibgendarmquot; verzonden, ■*) spreekt nog duidelijker de
opvatting, dat er van de besprekingen niets terecht zou zijn gekomen, als
hij er zelf niet bij ware geweest. De Keizer, trotsch, — „Einigung durch
mich herbeigeführtquot; —, dat men eenigszins nader tot elkander was geko-
men, beweerde, dat hij ,,sehr weitquot;) entgegengekommenquot; was. Hij be-
schouwde de toezeggingen van c\'en 9den dan ook als de uiterste grens.

Toen de zware zitting afgeloopen was, die ondanks H a 1 d a n e\'s
vriendelijke woorden feitelijk alleen den Keizer bevredigd had, moest de
Britsche minister des avonds aan een diner ten paleize van den kanselier
aanzitten. Aldaar ontmoette hij Von Kiderle n-W a e c h t e r, be-
nevens den onder-Staatssecretaris van diens departement, Zimmer-
man.quot;) Verder waren aanwezig professor Harnack en Wilhelm
von Stumm, benevens een zekere Von Hindenburg. Hal-

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 502.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 289; Gr. Pol. 31. no. 1H26. Anlage.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11359.

4)nbsp;Huldcrmann, pag. 256.

5)nbsp;Huldcrmann, pag. 257, aldaar gespatieerd.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III: Haldane: „Before the Warquot;, pag. 62.

-ocr page 260-

d a n e vergist zich als hij meent, dat dit Duitschland\'s groote dienaar,
de latere veldmaarschalk en Rijkspresident Dr. h. c. Paulvon Bene-
ckendorff und von Hindenburg is geweest. ^) Het was
waarschijnlijk de gezantschapsraad Von Hindenburg, die van 1911
tot 1915 aan de ambassade te Rome verbonden was. quot;) Naast deze gasten
waren er ook nog andere militaire en civiele autoriteiten aanwezig.

Met Kiderlen had Lord Haldane geen gesprek onder vier
oogen. Dit was ook niet noodig, daar de Britsche minister zijn Duitschen
collega van Buitenlandsche Zaken reeds vóór het diner bij Bethmann
in zijn ambtswoning een beleefdheidsbezoek had gebracht.^) Bij deze
gelegenheid hadden beide staatslieden slechts in algemeene termen over
politieke quaesties gesproken. Haldane had n.l. sterk den indruk
gekregen, dat Bethmann Von Kiderlen zooveel mogelijk buiten
de besprekingen wilde houden. Wat de juiste reden hiervoor is geweest,
is moeilijk te zeggen. Het is niet onmogelijk, dat de kanselier, die niet
van ijdelheid ontbloot was, het liefste alles zelf wilde regelen en dat hij
de eer, de onderhandelingen eventueel tot een goed einde te hebben
gebracht, niet met zijn minister wilde deelen. Ook kan hef zijn, dat hij
zijn vertrouwen in K i d e r 1 e n\'s staatsmanskunst na de Marokko-crisis
ingeboet had. Het is echter evenmin uitgesloten, dat hij op grond van het
groote antagonisme, dat tusschen Tirpitz en Kiderlen bestond,\')
den laatsten van de besprekingen verwijderd hield. K i d e r 1 e n\'s opmer-
king: „Ich bin wütend, dass man während meines Stuttgarter Urlaubs
Haldane in Berlin empfing und mit ihm unterhandelte, ohne mich zu
benachrichtigen,quot;^) berust op een vergissing. Hij was, zooals bleek, niet
met verlof in de dagen dat Haldane te Berlijn vertoefde. Wanneer
hij H a 1 d a n e\'s naam door dien van Cassel had vervangen, dan
had zijn bewering steek gehouden, daar hij toentertijd niet in \'s Rijks
hoofdstad aanwezig was. quot;)

Na afloop van den maaltijd bij den rijkskanselier had deze nog een
gesprek onder vier oogen met zijn Britschen gast. Deze verzweeg hem
niet, dat men in Londen een groote moeilijkheid zou zien in de zeer ge-

1)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, pag. 62. De held van Tannenberg, zooals Pre-
sident Von Hindenburg dikwijls genoemd wordt, was in 1911 als generaal der
infanterie uit actieven dienst gegaan en had zich in zijn woonplaats Hannover terug-
getrokken, tot hij op 22 Augustus 1914 weer opgeroepen werd. (Vgl. de memoires van
Von Hindenburg.)

2)nbsp;Zorgcr, pag. 54.nbsp;.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III.

4)nbsp;Hoe sterk dit was, blijkt uit de volgende zinsnede uit één van K i d c r 1 c n \' s
brieven aan zijn geliefde, Hedwig Kypke: „Ich bin ein Gegner von Tirpitz,
weil ich fürchte, dass seine Politik uns den Krieg mit England bringen wird. Ich halte
Tirpitz für den grössten..., den\' Berlins Pflaster trägtquot;. (Jäckh, Dl. II, pag. 155).

5)nbsp;Jäckh, Dl. II. pag. 155.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, pag. 114, noot 2.

-ocr page 261-

ringe vertraging van den Duitschen bouw,quot; die Tirpitz dien middag
had voorgesteld.^) Hij vertelde hem tevens, dat hij tegen den Keizer
had gezegd, dat hij er geen op- of aanmerkingen over wilde maken.
Slechts had hij dezen nogmaals medegedeeld, dat hij alles ad referendum
aan het Britsche kabinet moest voorleggen. Waarschijnlijk heeft hij dit
gezegd, toen hij de copie van de novelle uit \'s Keizers handen had ont-
vangen.-)

Bethmann was door H a 1 d a n e\'s woorden weinig vroolijk ge-
stemd. Hij zeide, dat er niets van een „agreementquot; terecht zou komen, als
Engeland de noodzakelijkheid van de novelle niet erkende en dat de
situatie dan nog ongunstiger zou worden. ) Hij verzekerde, dat hij al
zijn best had gedaan en dat een mislukking slechts aan het noodlot te
wijten zou zijn. Opnieuw verklaarde Haldane, dat ook Groot-Brit-
tannië naar een overeenkomst met Duitschland snakte, „but how would
our agreement look if it were followed by more ship-building?quot;

Na afloop van dit gesprek verliet de Engelsche minister zijn gastheer
om zich naar de Britsche ambassade te begeven. Daar ontmoette hij om
tien uur den Franschen ambassadeur Jules Cambon, met wien hij
een onderhoud onder vier oogen had. Goschen vond zijn Franschen

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III. Dit is in tegenspraak met de opmerking van den Kei-
zer, dat hij in hoogst eigen persoon de voorstellen had gedaan.

2)nbsp;Merkwaardiger wijze staat echter niet vast,, wanneer Haldane het afschrift
heeft gekregen. Het is n.1. mogelijk, dat de Britsche minister bedoeld exemplaar eerst
onmiddellijk voor zijn vertrek naar Londen heeft ontvangen.

Volgens H a 1 d a n e\'s opmerkingen bij zijn aanteekeningen was het hem op 9 Februari,
tijdens zijn gesprek met den Keizer en Tirpitz. overhandigd. (Br. Doc. VI, no. 532).
Ook in zijn bock. „Beforc the Warquot; (pag. 60) deelt hij zulks mede. Aldaar vermeldt hij
o.a.; ..I was careful to abstain even from looking at it then, for I saw that, from its
complexity and bulk, it would require careful studyquot;. Op pag. 110 van hetzelfde bock
schrijft hij slechts: ,,Before I left Berlin thc Emperor handed to me an advancc copy of
the new Billquot;. In zijn „Autobiographyquot; (pag. 245) staat dit eveneens te lezen.
Churchill zegt ook. dat Haldane het document op den 9den uit \'s Keizers
handen ontving. (Churchill, pag. 102; zie ook Nicolson (pag. 363).
■ Op 29 Februari zeide Haldane daarentegen tot M c 11 e r n ic h, dat hij het
afschrift eerst onmiddellijk voor zijn vertrek had gekregen. (Gr. Pol. 31. no. 11380). Den
6den Maart hoorde de amba.ssadeur nogmaals hetzelfde van hem. met de toevoeging,
dat hij nóch tijd had gehad, nóch genoeg technisch onderlegd was. om er zich een oordeel
over te vormen. (Gr. Pol. 31. no. II390). Ook in het Britsche memorandum van 21
Maart, op den 25sten Maart door Goschen te Berlijn overhandigd, wordt dit ver-
meld. (Br. Doc. VI. no. 547. enclosure; Gr. Pol. 31, no. 11422, Anlage; Bijlage no. XV.)

Hoewel Haldane dus op 29 Februari schriftelijk vastlegde, dat hij het den 9den
„at the end of the conversation at the Schlossquot; ontving (Br. Doc. VI, no. 532). doch op
denzelfden dag. zooals reeds gezegd is. tegen Metternich beweerde, dat hij het eerst
op den dag van zijn terugreis had gekregen, waardoor hem de tijd had ontbroken het
in te zien, (Gr. Pol. 31, no. 11390) is het toch het waarschijnlijkste, dat de minister
in zijn eigen aanteekening het eerlijkst is geweest en dat de novelle hem dus den 9den
overreikt werd. Vermoedelijk zal hij echter met opzet de copie niet gelezen hebben,
^ hoewel hij er dus den tijd voor heeft gehad —. om daardoor niet in moeilijkheden te
geraken. Zoodoende kon hij er dan ook tegenover Bethmann het zwijgen toe doen.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. III.

-ocr page 262-

collega „pale but calm,quot; i) doch Haldane schrijft „I found him a
little nervous.quot;-) Om hem wat te kalmeeren, paste hij het bekende Lon-
densche middeltje toe door hem te vertellen, dat Frankrijk en Rusland
niets te vreezen hadden. Ook zeide hij, dat Bethmann het eveneens
heel weinig loyaal zou vinden als Engeland er zelfs over zou spreken,
de eenmaal gesloten overeenkomsten vaarwel te zeggen.®) De minister
kon evenwel niet nalaten hem te vertellen, dat een betere verstandhouding
tusschen Engeland en Duitschland beslist noodzakelijk was, wat Frankrijk
evenwel ten goede zou komen. Dit beaamde de ambassadeur, die het
vermoeden opperde, dat Haldane dus alleen was gekomen, niet om
een entente, doch om een détente tot stand te brengen. Haldane
erkende dat zulks het ge\\^al was. Dit is dus andere taal, dan die van den
Keizer en zijn kanselier, die van een entente droomden, doch zoo wijs
waren geweest dit niet aan Haldane te vertellen. De Britsche minister
zeide, dat hij niet voor het sluiten van een „agreementquot; de reis naar Berlijn
ondernomen had, doch dat dit uitsluitend was gebeurd om het terrein
te verkennen. Wel zeide Haldane. dat hij hoopte, dat er later iets
meer dan een détente volgen zou^„if my very limited mission succeeded,quot;
voegde hij er aan toe. Cambon wilde den korten inhoud van dit ge-
sprek in een cijfertelegram aan den minister-president Poincaré
mededeelen. Hier had Haldane geen bezwaar tegen, mits hij het
eerst ter inzage zou mogen hebben.

Dit geschiedde den volgenden dag, Zaterdag 10 Februari.\'^) Cam-
bon seinde, dat de Triple Entente het gevolg was van een wensch om
met het vereenigde Duitschland en Oostenrijk in evenwicht te blijven.
„Par suite,quot; telegrafeerde hij, „Ie maintien des relations existant entre
l\'Angleterre, la France et la Russie doit être la condition de tout essai
de conversation entre les cabinets de Londres et de Berlin.quot; \'quot;\') Hij voegde
er nog aan toe, dat dit, volgens Haldane, ook B e t h m a n n\'s idee

was.

Al waren deze mededeelingen geruststellend, C a m b o n\'s vrees, dat
Londen toch nog wel iets te ver zou kunnen gaan, blijkt uit de volgende
zinnen: „J\'ai fait remarquer à Lord Haldane que dans ces conditions,
son voyage avait en vue l\'établissement d\'une détente et non d\'une en-
tente entre l\'Angleterre et l\'Allemagne.quot;) Lord Haldane trouva la
distinction correcte, mais il espère qu\'une détente conduirait à quelque
chose de préférable, qui serait cependant en harmonie avec le maintien

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 504.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 505.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 505, vgl. Benckendorff, Dl. II, no. 560.

-ocr page 263-

absolu de l\'entente entre l\'Angleterre, la France et la Russie. Je répondis
que dans ces conditions la détente ne comporterait pas dans le présent
d\'arrangement sur des points précis, notamment sur les questions qui
occupent la presse, la limitation des armements maritimes, les accords
territorials en Afrique, le chemin de fer de Bagdad.quot;

Daar Haldane aan C a m b o n schijnt verteld te hebben, dat hij
slechts over de vlootquaestie gesproken had, deelde de ambassadeur dit
ook slechts aan de Quai d\'Orsay mede. Hij seinde daarenboven, dat de
minister gezegd had, dat Engeland nimmer zou dulden, dat zijn heer-
schappij ter zee in het gedrang zou komen. Ook meldde hij, zooals hij
reeds eerder had gedaan, dat het niet gemakkelijk zou zijn den groei van
de Duitsche oorlogsvloot tot staan te brengen.

Al was C a m b O n verheugd, dat de Britsche superioriteit geen gevaar
zou loopen, nog meer genoegen deed hem de wetenschap, „que toute
diminution de la puissance navale de l\'Angleterre devrait entrainer par
contre une augmentation de sa force militaire.quot;^)

Lord Haldane kreeg een afschrift van het telegram, dat hij later
aan Sir Edward Grey overreikte. quot;)

De heeren van de Russische ambassade te Berlijn schenen niet in
aanmerking te komen om door den Britschen ambassadeur of Haldane
gerust gesteld te worden. Zij kwamen ook niet informeeren, hoewel
Goschen aan Nicolson liet weten: ,,the Russian Embassy is
rather in dismay.quot;®) Dit hadden de Berlijnsche Russen van nieniand
vreemd, daar ook Sasonow, die in de meening verkeerde, dat Enge-
land den eersten stap had gedaan, tegen Buchanan zijn leedwezen
hierover had uitgesproken.\'\') Het spreekt van zelf, dat Grey onmid-
dellijk naar Petersburg seinde, dat het heusch Engeland\'s schuld niet
was, dat H a 1 d a n e in de Duitsche hoofdstad vertoefde.

Op den zelfden dag, dat Haldane Cambon\'s telegram contro-
leerde, lunchte hij met Von Stumm, den gewezen Duitschen legatie-
secretaris te Londen.quot;) Van dezen hoorde Haldane, hoe onaange-
naam de kanselier getroffen was door zijn gezegde, dat Engeland T i r-
p i t z\' concessie misschien te gering zou vinden.\') Volgens Von
Stumm was Bethmann niet van zins het „agreementquot; op Tirpitz

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 505.

2)nbsp;Br. Doc. VI, pag. 675, noot.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 504.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 501.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 503.

6)nbsp;Volgens Poincaré (Dl. I. pag. 168) sprak Haldane voornamelijk met
Bethmann en Stumm. Dit is echter zeer overdreven. Het is eveneens na het
bovenbehandelde duidelijk, dat men Bcnckcndorff\'s bericht aan St. Petersburg
(Benckendorff. Dl. II, no. 561). dat de Britsche minister slechts met deze twee
autoriteiten over politieke vraagstukken had gesproken, niet geheel juist mag heeten.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III.

-ocr page 264-

te laten stranden. Haldane moest den kanselier een hart onder den
riem steken,, vond S t\'u m m. ,,It would help him if Haldane (!) took
a very strong line to the effect that there must be further naval con-
cessions,quot; meende zijn gastheer. Een beter bewijs van de groote onder-
linge oneenigheid tusschen de leiders van het Duitsche keizerrijk had de
Britsche minister moeilijk kunnen krijgen!^) Stumm meende het heel
goed, doch dit doet echter niets af aan het feit, dat uit zijn advies zeer
duidelijk bleek, dat de toestand te Berlijn weinig gezond was. Hij riep
als het ware buitenlandsche hulp op, om Tirpitz, die met zijn lijf-
spreuk „Ziel erkannt, Kraft gespannt,quot;-) van geen wijken wist, eindelijk
kwijt te raken.

Haldane, dankbaar voor S t u m m\'s vingerwijzing, bezocht daarna
om vijf uur den kanselier te diens paleize. Dit was het laatste politieke
gesprek dat hij te Berlijn voerde. Hij begon met de mededeeling, dat hij
den toestand veel donkerder inzag, dan hij het den vorigen dag gedaan
had, toen hij met een fraai bronzen beeld in den arm, hem door den
Keizer geschonken,®) de trappen van het vorstelijk verblijf was afge-
daald. Hij verwachtte, dat de Britsche publieke opinie onhandelbaar zou
zijn en niet ten onrechte. Tevens sprak hij het vermoeden uit, dat
ook het kabinet niet tevreden zou zijn met Duitschland\'s concessie om de
drie nieuwe schepen eerst in 1913, \'16 en \'19 op stapel te zetten. ■*) Wel
erkende hij, volgens Bethmann, dat dit op zichzelf een zekere tege-
moetkoming was. Bethmann begreep de moeilijkheid en beloofde zijn
best te doen, „but the forces he had to contend with,quot; schrijft Hal-
dane, were almost insuperable.quot;^) Groote groepen van het Duitsche
volk wilden nu eenmaal een novelle en een derde eskader hebben. Hal-
dane kon niet veel anders zeggen, dan dat Duitschland natuurlijk vrij
was in zijn doen en laten. Hij merkte echter opnieuw op, dat Engeland
zich door het derde eskader genoodzaakt zou zien zijn vloot nog meer in
de Britsche wateren te concentreeren. °) Volgens Bethmann zou de
minister hieraan toegevoegd hebben, dat zulks den Britten overigens on-
verschillig was.\'\') Haldane vermeldt hier niets over en daar er geen
andere getuigen bij dit onderhoud aanwezig waren, moet deze quaestie
onopgehelderd blijven.

1)nbsp;In verband hiermede zij aan een opmerking van een buitenlandseh diplomaat
herinnerd, die als volgt luidt: „In this highly organised nation (Duitschland), when you
have ascended to the very top story you find not only confusion but chaosquot;. (Hal-
dane: „Before the Warquot;, pag. 71).

2)nbsp;Has sell: „Alfred von Tirpitzquot;, pag. 67.

3)nbsp;Tirpitz: „Erinnerungenquot;, pag. 193.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11362.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III.

6)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, pag. 109; Bethmann, Dl. I, pag. 48; Gr.
Pol. 31, no. 11367, Schlussbemerkung Von Bethman Hollwegs.

7)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11367, Schlussbemerkung Von Bethmann Hollwegs.

-ocr page 265-

„But why not postpone the ship-building for longer and adapt the law
accordingly,quot; drong Haldane, als vroeger, aan. Het derde eskader
vond hij in hoofdzaak een quaestie van organisatie, doch het zou de
Duitsche macht ter zee versterken. Als men tot een overeenstemming
zou kunnen komen, die een succes zou blijken te zijn, dan zou het er veel
minder toe doen of Duitschland meer of minder bouwde, meende hij.^)
Engeland lette er immers ook niet precies op, hoeveel men in Frankrijk
op stapel zette. De termijn, dien de eventueele overeenkomst z.i. noodig
zou hebben om in te burgeren, schatte hij op een jaar of drie. Hij stelde
dan ook voor, aldus Bethmann, dat de eerste der drie nieuwe dread-
noughts niet in 1913, doch in 1916 op stapel zou worden gezet.

In hoeverre B e t h m a n n\'s bewering juist is, kan wederom door de
reeds eerder genoemde reden niet worden nagegaan. Vermoedelijk zal
Haldane dit plan echter wel geopperd hebben. Maar hij liet den
kanselier niet de minste hoop, dat Engeland van den Two-Power-
Standard afstand zou doen. Bethmann vroeg hem de deskundigen
in Londen te raadplegen en een voorstel te doen. Hij herhaalde H a 1-
d a n e\'s woorden, „that everything was good only in balance, and
Germany must for a greater end give up a minor advantage.quot;quot;\') Nogmaals
wees hij er op, dat Duitschland het in de novelle voorgestelde hebben
moest, doch dat het een quaestie der experts was om uit te maken of er
een grooter uitstel mogelijk was. Zijns inziens hing een maritieme con-
cessie van Duitschland overigens van Engeland\'s tegemoetkoming op
politiek gebied af.Haldane beloofde hem persoonlijk te doen
weten, wat men er in Londen over dacht. \')

Na dit voorspel zetten beide staatslieden zich aan tafel, voorzien van
pen en papier „and went on a voyage of discovery about other matters,quot;
zooals de Britsche minister het uitdrukt. Bethmann legde hem een
ontwerp voor een overeenkomst voor, waarin twee belangrijke quaesties
waren behandeld, n.1. het politieke en het territoriaal-koloniale vraagstuk.
De geschetste overeenkomst, die Haldane te zien kreeg, was een
andere, dan die welke Von Kiderlen oorspronkelijk ontworpen
had.**) Uit deze laatste was de passage geschrapt, dat Duitschland ver-
zekerde, dat het niet van plan was zijn bewapening ter zee verder uit te
breiden, zoodat de Britsche suprematie niet in gevaar zou geraken.
Eveneens was komen te vervallen, dat de Duitsche regeering met het

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III; Gr. Pol. 31, no. 11362.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11367, Schlussbcmerkung Von Bethmann Hollwegs.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11368.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III.

6)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11362.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, III.

8)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11360.

-ocr page 266-

Britsche kabinet over de wederzijdsche bewapening voeling zou houden.
Deze bepalingen had men weggelaten, omdat op den vorigen dag de
Keizer, Haldane en Von Tirpitz immers overeen waren geko-
men, dat in het „agreementquot; niet over de vloot zou worden gesproken. In
zeker opzicht was dit te betreuren, daar deze verzekeringen den Britten
waarschijnlijk niet onaangenaam in de ooren zouden hebben geklonken.

De punten 1 tot en met 5 van het ontwerp behandelden de politieke
quaestie, terwijl de punten 6 tot en met 9 zich met het andere vraagstuk
bezig hielden.^) In het 10de punt was gezegd, dat de beide Regeeringen
over alle quaesties, die zich mochten voordoen, van gedachten zouden
wisselen. Voorts was er in vermeld, dat de beide mogendheden haar
goede relaties met derden zouden benutten om beide groepen, tot rust
van Europa, met elkander in een aangename verstandhouding te
brengen.*)

Het ontwerp voor het verdrag, dat in wezen op dat van Freiherr Von
dem Bussch e-H addenhausen van 28 October 1909 steun-
de, luidde als volgt:

,,1. Die hohen Vertragschliessenden versprechen sich gegenseitig Frieden
und Freundschaft.

2.nbsp;Sie wollen keine Vereinbarung schliessen oder einer solchen beitreten,
die sich gegen den andern richtet. Sie erklären auch ausdrücklich, durch
keinerlei Abmachung dieser Art gebunden zu sein.

3.nbsp;Sollte der eine der hohen Vertragschliessenden in einen Krieg mit einer
oder mehreren Mächten verwickelt werden, so wird ihm gegenüber der
andere zum mindesten eine wohlwollende Neutralität beobachten und
für die Lokalisierung des Konflikts bemüht sein.

4.nbsp;Die aus vorstehendem Artikel sich ergebende Pflicht zur Neutralität
tritt nicht ein. insoweit als sie mit den zurzeit bestehenden Bündnissen
nicht vereinbar ist. die die hohen Vertragschhessenden abgeschlossen
haben.

Die Vereinbarung von neuen Verträgen, die es einem der Vertrag-
schliessenden unmöglich machen, über die vorstehenden Einschränkun-
gen hinaus dem andern gegenüber seine Neutralität zu wahren, wird
gemäss der Verabredung unter Artikel 2 ausgeschlossen.

5.nbsp;Die beiden Vertragschliessenden werden sich bei Differenzen mit drit-
ten Mächten gegenseitig zur Ausgleichung dieser Differenzen auf
friedlichem Wege diplomatisch unterstützen.quot;

1)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11361; Br. Doc. VI. no. 506, Appendix IV en Appendix II, punt
1 tot en met 5, benevens Appendix III; Bijlage no. VI.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11361; Br. Doc. VI. no. 506. Appendix II, punt 6 en 7.

3)nbsp;Gr. Pol. 28, no. 10350, Anlage I en II; Bijlage no. II.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11361; vgl. Haldane: „Before the Warquot;, pag. 64/65 en Br.
Doc. VI, no. 506, Appendix IV; Bijlage no. VI.

5)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11361; ..diplomatischquot; aldaar gespatieerd.

-ocr page 267-

Tot 200 ver het politieke gedeelte van het verdrag.
De voornaamste paragraaf van dit ontwerp, artikel 3, ging veel te ver,
daar
zij voor alle gevallen neutraliteit eischte en beloofde, n.1. ook dan,
wanneer er sprake van een aanvalsoorlog was. Daar de Britten zeker
waren, dat zij zelf geen aanval zouden doen, doch er in geenen deele
van overtuigd waren, dat men in de Wilhelmstrasse evenmin iets derge-
lijks van plan was, vond Haldane het Duitsche voorstel, ook met
het oog op het tweede artikel, te vérstrekkend, hetgeen hij ook reeds
den\'Ssten aangeduid had. Ontstond er b.v. wederom een spanning, zoo-
als men die tijdens de Agadir-crisis had beleefd, dan zou, zoo vreesde
hij waarschijnlijk, Duitschland den sabel niet in de scheede laten, wan-
neer het van Brittannië\'s neutraliteit verzekerd was. Met andere woorden,
wanneer men dit ontwerp zou aanvaarden, dan zou men daarmede den
weg naar de Duitsche opperheerschappij in Europa vrijmaken. Daar,
volgens de Downing Street, alles er op wees, dat Duitschland een derge-
lijk doel nastreefde, is het ook begrijpelijk, dat Haldane het voorstel
thans volkomen verwierp.®) Bovendien kon Duitschland, — hetgeen in
1914 ook het geval was terwille van zijn bondgenoot in een oorlog
met Frankrijk geraken, al had het dezen strijd niet van te voren gezocht.
Dat Engeland zich in een dergelijk conflict niet afzijdig zou kunnen
houden, was voor de Berlijnsche staatsheden reeds lang geen geheim
meer. Hoe zij zich in den zomer van 1914 met de hoop op een Britsche
neutraliteit hebben kunnen vleien, is dan ook, het zij hier terloops opge-
merkt, een volkomen raadsel.

Haldane heeft waarschijnlijk ongeveer hetzelfde gedacht als
Asquith
C.S., n.1.. dat deze formule alleen in het voordeel van het
Duitsche rijk was. Volgens Asquith zou Duitschland door deze for-
mule volkomen vrij blijven, zijn bondgenooten te steunen, wat Engeland
niet met Frankrijk en Rusland kon doen. daar het hiermede geen werke-
lijke allianties had gesloten.quot;\'\')

Toen Haldane het voorstel niet aanvaard had. stelde hij. in over-
eenstemming met hetgeen hij reeds op 8 Februari gezegd had. de vol-
gende formule voor: ..Neither power will make or prepare to make any
unprovoked attack upon the other or join in any combination or design
against the other for purposes of aggression, or become party to any plan
or naval or military enterprise alone or in combination with any other
power directed to such an end.quot; \')

Deze nieuwe redactie van artikel 2 kon B e t h m a n n\'s goedkeuring

1)nbsp;Haldane: ..Before the Warquot;, pag. 65; B e t h m a n n. Dl. I. pag. 47.

2)nbsp;Haldane: „Before the Warquot;, pag. 65; Bethmann. Dl. I. pag. 47.

3)nbsp;Asquith. pag. 55/56.

4)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11362; Bethmann. Dl. I. pag. 46; Haldane: ..Before
the Warquot;, pag. 65; Bijlage no. VII.

-ocr page 268-

echter niet wegdragen.^) Dit is begrijpehjk, daar men er geenszins uit
lezen kon, dat Engeland in
ieder geval van oorlog tusschen Duitschland
en Frankrijk neutraal zou blijven. De kanseher. vond de formuleering dan
ook te zwak, hetgeen Haldane, die wist wat Bethmann wilde,
daarom kon beamen.-) Het struikelblok was voor den kanselier waar-
schijnlijk de onuitgelokte aanval, welk begrip zeer rekbaar is. De beide
staatslieden poogden daarom hun beide voorstellen met elkander in over-
eenstemming te brengen. Ten slotte werd besloten, dat H a 1 d a n e\'s
formule het Duitsche artikel 2 zou vervangen, terwijl artikel 3 als volgt
zou luiden: „If either of the high contracting parties becomes entangled
in a war
in which it cannot be said to be the aggressor, the other will at
least observe towards thc Power so entangled a benevolent neutrality, and
use its utmost endeavour for the localisation of the conflict.quot;

Artikel 4 bleef ongewijzigd. Het 5de artikel wilde Lord Haldane
gaarne veranderd hebben. In plaats van het Duitsche ontwerp: „Die bei-
den Vertragschliessenden werden sich bei Differenzen auf friedlichen
Wege diplomatisch\'\') unterstützen,quot; kwam te staan: ,,The high
contracting parties declare that they will do all\' in their power
to prevent
differences
and misunderstandings between either of them and other
Powers.quot; quot;)

Dit was iets geheel anders dan Duitschland voorgesteld had. De
Wilhelmstrasse had om diplomatieken stèun gevraagd ingeval er ge-
schillen beslecht moesten worden. H a 1 d a n e\'s formule sprak slechts
van het voorkómen van deze geschillen, doch liet in het midden of
Engeland aan Duitschland diplomatieken steun zou verleenen, zoo zij
desondanks toch mochten ontstaan. Ook hier hield hij een slag om den
arm en wilde zich dus kennelijk niet binden.

Na veel heen en weer gepraat werden de bovengenoemde wijzigingen
echter aangebracht en nam Haldane het aldus vervormde ontwerp
als ,.Sketch of a conceivable Formulaquot; mede naar Londen.quot;)

Ook over de koloniale quaesties werd weer het een en ander te berde
gebracht. De kanselier gaf o.a. den wensch te kennen om Angola te
bezitten, waar tegenover Haldane weer om Timor vroeg, hetgeen
Bethmann hem opnieuw direct aanbood.\') Ook herhaalde de laatste,
dat Duitschland gaarne Zanzibar en Pemba zou willen hebben waarvoor
hij den Britten ..eine sonderbare Stellequot; in het gedeelte Bagdad-Basra

1)nbsp;Bethmann. Dl. I. pag. 47; Gr. Pol. 31. no. 11362.

2)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11362; B e t h m a n n. Dl. I. pag. 47.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506. Appendix I; Gr. Pol. 31. no. 11362.

4)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11361. aldaar gespatieerd.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 506, Appendix I (art. 5); vgl. Gr. Po). 31. no. 11362 (art. 6).

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, Appendix I; Gr. Pol. 31, no. 11362; Bijlage no. VIII.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, Appendix 111; Gr. Pol. 31. no. 11361 en no. 11362.

-ocr page 269-

van den Bagdad-spoorweg aanbood. Haldane vond dit niet genoeg
en eischte „eine kontrollierende Stelle,quot; waarop hij ten antwoord kreeg,
dat Duitschland zijn wenschen tegemoet zou komen en geen rechten meer
op de sectie Basra-Koweit zou laten gelden, ja zelfs de Britten zou steunen
om dit gedeelte van Turkije te verkrijgen. Haldane zeide toen, dat
Engeland aan de voltooiing van de spoorlijn niets in den weg zou leggen,
terwijl Bethmann verlangde, dat de andere mogendheden geen aan-
deelen in deze lijn zouden nemen.-) Dat Haldane gezegd zou heb-
ben, dat Engeland geen definitieve overeenkomst inzake de Bagdad-
quaestie zou sluiten, doch deze van Petersburg en Parijs af zou laten
hangen, zooals Grey aan Benckendorff en Cambon vertelde, ^)
blijkt nóch uit de Duitsche, nóch uit de Britsche bescheiden.

De kans, die Bethmann had om bij deze Bagdad-quaestie, die voor
de Britten van het grootste belang was. Rusland en Engeland tegen
elkander uit te spelen, heeft hij niet benut. Hij was te weinig van de
tegenstelhng tusschen Londen en Petersburg op de hoogte om hiervan
profijt te trekken. Het is echter de vraag of hij, zoo hij er al behoorlijk
over georiënteerd ware, de juiste man zou zijn geweest om er zijn voordeel
mede te doen. In dezen denke men slechts aan K i d e r 1 e n\'s oordeel
over hem, dat luidde: ,,etwas Schwärmer und weich, aber anständig,quot; •*)
terwijl Von Bülow zeer autoritair schrijft: ,,Für die innere Politik ist
Bethmann wohl alles in allem der Beste. Er versteht nur gar nichts
von auswärtiger Politik,quot; quot;^)

Zooals gezegd, waren de besprekingen, die Haldane te Berlijn had
gevoerd, in gemoede verloopen. Haldane was over den geest waarin
zij gehouden waren zeer tevreden, hoewel hij het resultaat vrij mager
vond. Ook Tirpitz was verre van enthousiast over de onderhandelin-
gen, daar Haldane inzake den Two-keels-to-one-Standard weinig
toeschietelijk was geweest.

Bethmann en vooral de Keizerquot;) waren het meest tevreden. Zij had-
den den indruk, dat de moeilijke quaesties zoo goed als opgelost waren en
schenen zich weinig zorg er over te maken, dat het Britsche ministerie

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11361: Br. Doc. VI, no. 506, Appendix II.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 506, Appendix III. Volgens Bethmann\'s notitie was het
Haldane en niet hij zelf, die de andere mogendheden buiten deze lijn wilde hou-
den. Dit is echter niet waarschijnlijk, daar bij een samengaan van Engeland, Frankrijk,
Rusland, Duitschland en Turkije, Duitschland meer last van de Entente-mogendheden
zou hebben, dan Engeland, ondanks de Britsch-Russische tegenstelling in dit gebied.
Haldane zou ook 51\',; der aandeden voor het Vereenigd Koninkrijk gevraagd
hebben, Bethmann zou echter op deze details niet zijn ingegaan. Dat Haldane
dit getal heeft genoemd is zeer wel mogelijk, daar hij immers over een „kontrollierende
Stellequot; sprak (vgl. Br. Doc. VI. no. 506, Appendix III met Gr. Pol. 31. no. 11362).

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 514 en no. 515: Benckendorff, Dl. II. no. 561.

4)nbsp;Jäckh, Dl. II, pag. 32.

5)nbsp;Bülow, Dl. II. pag. 512.

6)nbsp;Huldermann, pag. 257.

-ocr page 270-

zijn zegel nog aan het een en ander moest hechten. Beiden schenen min
of meer vergeten te zijn, dat hun Engelsche gast slechts gekomen was
om het terrein te verkennen. Zij geloofden, dat H a 1 d a n e\'s uitlatingen
op koloniaal-territoriaal gebied als het ware beloften en toezeggingen
waren geweest. Dit is ondanks alle verklaringen van den Britschen minis-
ter, dat hij alles ad referendum naar Londen, moest brengen, begrijpelijk.
Wanneer Bethmann b.v. zeide, dat Duitschland zijn aanspraken op
Timor liet varen, dan was dit een belofte. Antwoordde Haldane
daarop, dat Angola dan wel aan bet Duitsche rijk zou kunnen komen,
dan kreeg de kanselier den indruk, dat zulks een toezegging was, die
niet meer ingetrokken zou worden. Vooral door de vrij diepgaande be-
sprekingen op
dit gebied, als ook door het gemarchandeer over de poli-
tieke formule, moet hij hierin gesterkt zijn geworden. Hoewel Lord
Haldane onmogelijk aan ieder woord dat hij zeide kon toevoegen,
,,mits het geheele kabinet hiermede accoord gaat,quot; heeft hij toch te veel
den indruk
gegeven, dat zijn schikkingen min of meer definitief waren.
Groot verwijt is hem hier evenwel niet van te maken, daar iedere bespre-
king gemakkelijk de idee kan verwekken, dat zekere toezeggingen over
en weer zijn gedaan. Dit is evenwel zeer te betreuren, te meer wanneer
later blijkt, dat de vermeende beloften geenszins als zoodanig bedoeld
waren.

Dat ondanks alle vriendelijke woorden, in Berlijn gewisseld, de ver-
standhouding nog wel iets te wenschen overliet, bleek duidelijk uit de
redevoering, welke W^inston Churchill in den morgen van den
9den Februari 1912 hield.

In deze toespraak, ter gelegenheid van een door de ,,Clyde Navigation
Trusteesquot; aangeboden lunch te Glasgow gehouden, kwamen zeer
merkwaardige passages voor. Zij was bedoeld als een reactie op de aan-
kondiging van de novelle,^) die twee dagen te voren in den Rijksdag
geschied was. Tevens meende Churchill, dat zijn woorden ,,should
be the necessary counterpart of the Haldane mission.quot; Hij legde er,
^ evenals Haldane onderwijl in Berlijn deed —, den nadruk op,
dat Engeland vast besloten was de opperheerschappij ter zee te hand-
haven. Dit sprak duidelijk uit de volgende zinsnede: ,,As naval compe-
tition becomes more acute, we shall have not only to increase the number
of ships we build, but the ratio which our naval strength will have to
bear to other great naval Powers, so that our margin of superiority will
become larger and not smaller as the strain grows greater.quot; *) Dit klonk
wel ietwat anders dan Tirpitz\' leuze: „Zwei zu Drei!quot;

1 ) Churchill,\' pag. 99.

2) Churchill, pag. 101; Gr. Pol. 31, no. 11334, Anlage II; Annual Register,
1912, pag. 15.

-ocr page 271-

Bijna nog grooter verschil viel er op te merken tusschen \'s Keizers
bewering: „Bitter not ist uns eine starke deutsche Flotte,quot; en C h u r-
c h i ll\'s woorden: „The British Navy is to us a necessity and, from
some points of view, the German Navy is to them more in the nature of
a luxury. Our naval power involves British existence to us; it is expansion
to tKem.quot;

Zijn rede maakte geweldigen indruk in Duitschland. Slechts W i d c n-
m a n n viel, merkwaardig genoeg, niet over C h u r c h i 1 I\'s opmerking,
dat de Duitsche vloot een
soort luxe was. \'s Ministers bewering, dat een
ander verhoudingsgetal zou worden ingevoerd, hield hij „für einen mit
Drohung gemischten Bluff.quot;-) In vele kringen in Duitschland was
men begrijpelijkerwijze zeer verontwaardigd, dat de Britsche staatsman
Duitschland\'s marine een zekere luxe durfde te noemen.

Niet alleen in Duitschland, doch ook daarbuiten kon C h u r c h i U\'s
rede weinig bijval oogsten. De Belgische gezant te Londen, Comte D e
L a 1 a i n g, sprak over „un mot assez malheureuxquot;, waarmede
hij
„luxuryquot; bedoelde.^) Asquith vond eveneens „the word luxury not
happily chosen,quot; •*) met welk oordeel velen zijner collega\'s accoord
gingen. Sommigen van hen becritiseerden C h u r c h i 1 I\'s uitlatingen
zeer scherp, terwijl een deel der Britsche pers ook luidkeels haar af-
keuring te kennen gaf. Naast de „Timesquot;, die het woord „luxuryquot;
eveneens met weinig tact gekozen achtte,quot;) veroordeelde de ,,Westminster
Gazettequot; C h u r c h i U\'s toespraak ten zeerste. Het regeeringsblad ver-
wachtte terecht, dat geen enkele Duitscher zich zou laten zeggen, dat
zijn vloot een luxe-voorwerp was, terwijl er evenmin iemand in Duitsch-
land zou zijn, die de Britsche vloot niet als een bestaansvoorwaarde voor
het eilandenrijk beschouwde.quot;) Ook de door Churchill gemaakte
tegenstelling tusschen een vloot voor existentie en één voor expansie
bestemd, vond het blad kant noch wal raken.

Churchill beweert in zijn boek, dat Haldane genoemde passa-
ges uit zijn rede aan den Keizer enVonTirpitz heeft voorgelezen.quot;)
Dit is echter totaal onjuist. De tekst van zijn redevoering, te Glasgow
tijdens de lunch gehouden, kan onmogelijk Lord Haldane hebben
bereikt, voordat dezc zich den zelfden dag, den 9den Februari, om 1 uur
met de keizerlijke familie cn hare gasten aan een noenmaal vereenigde.

Onbsp;Churchill, pag. 100; Gr. Pol. 31, pag. 62, noot; Annual Register, 1912, pag. 15.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11334, Anlage II, aldaar gespatieerd.

3)nbsp;Belg. Dok., I. Erg. Band, no. 90; Belg. Aktenstücke, no. 90.

4)nbsp;Asquith, pag. 101.

5)nbsp;Churchill, pag. 101; Gr. Pol. 31. no. 11369.

6)nbsp;Churchill, pag. 101; Annual Register. 1912. pag. 16.

7)nbsp;Gr. Pol. 31. pag. 62. noot.

8)nbsp;Schuit h ess. 1912. pag. 329.

9)nbsp;Churchill, pag. 102.

-ocr page 272-

Zijn\'opmerking, dat Haldane bij diens terugkomst gezegd zou heb-
ben, dat zijn woorden verre van hinderlijk waren geweest, ja, dat ze hem
zelfs zeer goed te stade waren gekomen,^) is vermoedelijk eveneens
onjuist. Churchills toespraak is mogelijk wèl Zaterdag den lOden
Februari om vijf uur te Berlijn bekend geweest, zoodat Haldane
tegen den kanselier, met wien hij immers na vijven een conferentie had,
wel iets er over heeft kunnen zeggen. Ware zulks echter geschied, dan
zou daaromtrent hoogst waarschijnlijk in zijn eigen aanteekeningen of
in B e t h m a n n\'s notities wel het een en ander te vinden zijn geweest.
Met geen woord wordt er evenwel over gerept.

Het tijdstip, waarop Churchill zijn rede uitsprak, was al zeer
ongelukkig gekozen. De gunstige indruk, dien H a 1 d a n e\'s verblijf in
Berlijn had gemaakt, werd er weer door vervaagd. Ondanks de officieuze
mededeeling in de pers, dat Lord Haldane voor universitaire aan-
gelegenheden naar Berlijn was gegaan, wist men wel, dat hij zich daar
meer met andere vraagstukken bezighield. C h u r c h i U\'s rede kon dus
zeer gemakkelijk de gedachte doen postvatten, dat H a 1 d a n e\'s be-
sprekingen verre van een succes waren.

Over het verloop van deze laatsten had men in Londen evenwel op
9 Februari nog geen bericht gekregen. Een verslag over het onderhoud,
dat de minister op den 8sten met Bethmann en op den 9den met den
Keizer en Tirpitz had gehad, werd door Goschen namelijk eerst
op 10 Februari naar Grey gezonden. De notities over de gesprekken,
die H a 1 d a n e den 9den na afloop van de conferentie in het paleis had
gevoerd, zoowel als zijn aanteekeningen over de conversaties van den
lOden, werden door hem pas op den ochtend van den 11 den in den trein
gemaakt. ®)

Hadden, zooals boven bleek, C h u r c h i U\'s uitlatingen geen gunsti-
gen invloed op H a 1 d a n e\'s besprekingen uitgeoefend, van een ongun-
stigen invloed is evenmin iets te bespeuren. Eerst na diens vertrek deed
de Glasgower rede haar invloed gelden en droeg er niet weinig toe bij
om in Duitschland het nog niet verdwenen wantrouwen wederom aan
te wakkeren.

1)nbsp;Churchill, pag. 101.

2)nbsp;Br. Doc. VI, pag. 676, noot.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 532. Op pag. 676 van de Britsche documenten. Dl. VI, noot,
staat dat Haldane deze aanteekeningen in den morgen van den lOden Februari zou
hebben gemaakt. Dit berust evenwel op een vergissing, daar hij onmogelijk den lOden
\'s morgens notities kon maken over een gesprek, dat in den middag van den zelfden
dag plaats had. Hiermede in verband zij tevens op een abuis in Nicolson\'s boek
gewezen. Nicolson (pag. 363) schrijft namelijk, dat Haldane twee dagen in
Berlijn vertoefde, terwijl hij er in werkelijkheid drie dagen verblijf heeft gehouden. Waar-
schijnlijk is de minister Zaterdag den lOden met den nachttrein uit de Duitsche hoofdstad
vertrokken en den llden, en niet den lOden, zooals Nicolson vermeldt, in Londen
teruggekeerd.

-ocr page 273-

C h u r c h i U\'s rede en H a I d a n e\'s missie zijn een uiting van twee
stroomingen in het Britsche kabinet. Merkwaardigerwijze was de zending
van den imperiahstischen Haldane het gevolg van het aandringen der
verzoeningsgezinde partij, terwijl C h u r c h i 11 woorden uitsprak, die
meer in het kader der „Jingo\'squot;, vrienden eener sterke bewapening, zou-
den hebben gepast.

Welke dezer twee richtingen tenslotte de overhand zou krijgen,
moest afgewacht worden. Op de pacifisten maakte H a 1 d a n e\'s bezoek
aan de Duitsche hoofdstad een zeer goeden indruk. De wederzijdsche
journalisten legden hun al te scherpe pennen ter zijde en schreven arti-
kelen, die een gematigden toon ademden. Ja, zelfs in Frankrijk was van
de voorspelde onrust weinig waar te nemen en reageerde de Beurs met
een hausse op Haldane\'s besprekingen.^)

1) Is wol ski, Dl. II, no. 214.

-ocr page 274-

HOOFDSTUK V.
HET NASPEL VAN HALDANE\'S ZENDING.

Toen H a 1 d a n e\'s eerste rapporten op het Foreign Office binnen
kwamen, maakten zij geen onverdeeld gunstigen indruk. Het verslag over
het onderhoud van 8 en 9 Februari deed reeds Maandag den 12den de
ronde. Crowe voorzag het van vele op- en aanmerkingen, die door
Grey en Nicolson min of meer beaamd werden. Het meeste trof
Crowe, dat Duitschland van meening veranderd was. Vroeger had de
Wilhelmstrasse steeds bij hoog en bij kag verzekerd, dat Engeland zoo-
veel mocht bouwen als het zelf wilde: dit zou niet den minsten invloed
op het Duitsche programma uitoefenen. Thans bleek echter dat men deze
opvatting te Berlijn gewijzigd had. Daarenboven hinderde het hem,
dat er in de memoranda slechts van een politiek- en koloniaal verdrag
sprake was, terwijl over de vloot het stilzwijgen bewaard werd. Een ver-
klaring van den Keizer in den Rijksdag was voor hem waardeloos. „Such
a form of „ „understandingquot; quot; has no binding effect,quot; merkte hij op. Hij
vreesde, niet zijn gewone wantrouwen, dat Berlijn wel weer opnieuw een
perscampagne tegen Engeland zou organiseeren. Was het volk dan hier-
door genoeg opgestookt, dan zou deze ongerustheid een prachtig voor-
wendsel voor de Wilhelmstrasse zijn om toch weer op de oorspronkelijke
novelle terug te vallen. Het eenige dat Engeland zekerheid zou kunnen
verschaffen was z.i. een geheim verdrag over den bouw der vloot, welk
verdrag tegelijk met de politieke overeenkomst geteekend zou moeten
worden. Hij betwijfelde echter of zijn superieuren voor zoo\'n geheim
accoord iets zouden gevoelen.

In het politieke „agreementquot; had hij evenmin eenig vertrouwen, daar
z.i. „so soon as anything very precise and binding is said, the formula
becomes inappHcable.quot; Het verdrag zou slechts vaag kunnen blijven,
hetgeen beteekende, dat er niet meer in gezegd zou worden, dan dat geen
van beide mogendheden vijandelijke bedoelingen koesterde. Dit laatste
was, zoo merkte hij terecht op, niets meer dan wat iedere mogendheid zijn
buren verplicht is te beloven.

Het koloniale ontwerp kon evenmin de goedkeuring van Crowe
cum suis wegdragen. Hij zag wel een groot Duitsch verlanglijstje, doch

1) Br. Doc. no. 506, minute, pag. 684/685.

-ocr page 275-

het kostte hem de grootste moeite een equivalente Duitsche tegenprestatie
te vinden. Naar zijn meening was de politiek van Berlijn op de volgende
principes gebouwd: eerst een hevige agitatie tegen Engeland te weeg
brengen, daarna een meer vriendelijke houding aannemen, waarvoor
Engeland dan tastbare concessies zou moeten doen. Als de Britsche re-
geering hier op inging, zou het den Duitschers in hun houding stijven en
zou Engeland steeds meer veeren moeten laten. Duitschland zal
Engeland echter ook iets tastbaars moeten aanbieden, wil het met deze
mogendheid tot een accoord komen. In Afrika zou men daarom veel meer
concessies van Duitschland moeten krijgen, oordeelde Crowe. Ook
bij den Bagdadspoorweg zou de Wilhelmstrasse in elk geval de Britsche
wenschen moeten inwilligen en zich daarenboven van iedere activiteit in
het Britsche- en in het neutrale gebied van Perzië moeten onthouden.
„The essential thing is,quot; schreef deze H o 1 s t e i n van het Foreign
Office, „that if we are to have no naval agreement, and a political agree-
ment is nevertheless decided upon, then there should be an overwhelming
advantage for us in any merely pohtical agreement.quot; Zou het Vereenigd
Koninkrijk geen essentieele voordeelen bij een eventueel verdrag hebben,
dan zou de openbare meening het niet kunnen verkroppen, dat er geen
overeenstemming aangaande de vlootsterkten bereikt was. De stemming
zou dan nog meer verbitterd worden, hetgeen tot iederen redelijken prijs
voorkomen moest worden.

Niet alleen Sir Eyre Crowe, doch ook Goschen was weinig
tevreden. Het eenige wat Haldane van Duitschland heeft kunnen
loskrijgen, klaagde hij tot Nicolson, „is a political understanding
without a naval agreement.quot; Met andere woorden, juist datgene waar-
tegen hij (Goschen) zich onder Grey\'s instructies steeds verzet
had. Het korte uitstel in bouw, dat Tirpitz wilde toestaan, vond de
ambassadeur een waardelooze tegemoetkoming. Deze kleine vertraging in
den bouw kon Engeland slechts verkrijgen door Duitschland\'s vurigsten
wensch, het sluiten eener pohtieke overeenkomst, in te willigen. Dit,
door Bethmann voorgestelde „agreementquot;, kon evenmin G o s c h e n\'s
goedkeuring wegdragen. Het lag er zijns inziens te dik op, dat deze for-
mule ten doel had Engeland in de toekomst moeilijkheden te berokkenen.
Volgens hem was Haldane over de resultaten wel teleurgesteld ge-
weest, „but he said that after all a political understanding was the main
thing.quot; Haldane zei dus precies hetzelfde als de Keizer en de kan-
selier reeds twee jaar lang beweerd hadden. Goschen was daarom niet
in het minst verwonderd, dat Wilhelm en Von B e t h m a n n- in
een goede stemming waren. „Ook schijnt het, dat Engeland van zins is.

1) Br. Doc. VI, no. 504; Nicolson, pag. 364.

-ocr page 276-

den Duitschers op koloniaal gebied tegemoet te komen, maar wat krijgen
de Britten er voor in de plaats?quot;, mokte de ambassadeur. Het leek hem
dat het Duitsche rijk tegen een billijker prijs zijn zin had gekregen, dan
oorspronkelijk was vastgesteld. Zijns inziens zou Haldane dus min
of meer zijn boekje te buiten zijn gegaan, hetgeen hij zeer betreurde.
Engeland\'s positie was zonder een pohtiek verdrag zóó sterk, dat men
volgens hem eerder meer had moeten eischen dan
minder. „Thank good-
ness Haldane has been firm enough on the two keels to one question,quot;
schrijft hij eenigszins opgelucht. Dat kon tenminste nog van eenigen
invloed op het Duitsche bouwplan zijn, hoopte de ambassadeur.

Was dus Goschen over H a 1 d a n e\'s gedragingen maar zeer
matig te spreken, ook Nicolson, bij wien hij zich beklaagd had, was
niet al te best gestemd. In het voorloopige ontwerp voor een politiek ver-
drag wilde hij ongeveer alles veranderen. Alleen het eerste artikel kon
z.i. ongewijzigd gehandhaafd worden. Het tweede vond hij daarentegen
te vérstrekkend. De laatste helft daarvan, beginnend met de woorden:
„or become party to any plan or naval or military combination,\'quot;-) wilde
hij schrappen. Door de belofte, dat Engeland zich bij geen enkele militaire
of maritieme combinatie zou aansluiten, zou het Britsche rijk z.i. te veel
gebonden zijn. Het zou dan geen enkele afspraak kunnen maken, die uit
een politiek oogpunt bekeken defensief, doch van een strategisch stand-
punt beschouwd aggressief was. De in artikel 3 genoemde welwillende
neutraliteit vond hij een contradictio in terminis. Ook hij struikelde,
evenals Bethmann gedaan had, over het woord aggressie. Nie-
mand kon immers uitmaken wie in werkelijkheid de aanvallende partij was.
Zeer terecht merkte Nicolson op: ,,A country, and history furnishes
many examples, may be forced by the political action of her adversary
to assume the rôle of an apparent aggressor.quot; Hij voelde er het meeste
voor om het geheele derde artikel te laten vervallen, te meer, daar de
poging om een conflict te localiseeren, zeer gemakkelijk militaire operaties
met zich zou kunnen brengen. De vierde paragraaf wilde Nicolson
eveneens schrappen. In de eerste plaats, omdat zij geen zin had zonder
het voorgaande artikel en vervolgens, omdat naar zijn meening de Triple
Alliantie dan geheel vrij in haar doen en laten zou zijn, terwijl Engeland
daarentegen zijn vrijheid van handelen verloren zou hebben. Artikel 5
ontmoette bij Sir Arthur tenslotte geen bezwaren. Hij vond het aldus
verkorte verdrag wel beperkt, doch het ging z.i. toch nog verder dan de
andere overeenkomsten, welke het Vereenigd Koninkrijk gesloten had,
afgezien dan natuurlijk van het Britsch-Japansche verbond.

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 507.

2)nbsp;Vgl. hiervóór, pag. 251; Br. Doc. VI, no. 506, Appendix I; Gr. Pol. 31, no. 11362;
Bijlage no. VIII.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 507.

-ocr page 277-

Hoewel men dus moeilijk van een hartelijke ontvangst van H a 1 d a n e\'s
eerste twee rapporten kan spreken, voelde Grey zich toch gedrongen
den Duitschen ambassadeur eenige vriendelijkheden over de Berlijnsche
besprekingen toe te voegen. De openhartige gedachtenwisseling te Berlijn
mocht men reeds als een zekere winst boeken, meende Grey, hetgeen
Metternich beaamde. De laatste maakte zich echter niet blij met
een doode musch en om te voorkomen dat Bethmann zulks zou doen,
seinde hij nog den zelfden dag naar Berlijn: „Bleibe aber der Ansicht
dass...-) agreement nur möglich, wenn Flottennovelle fallen gelassen
wird; hierfür sollten wir möghchst teueren Preis zu erhalten suchen.quot;^)

Dat dit telegram weinig indruk op den rijkskanselier maakte, blijkt uit
diens daarbij gemaakte notities. Haldane. zoo teekende hij op, had
immers meermalen gezegd, dat hij de indiening der novelle eveneens als
een noodzakelijkheid inzag.quot;*) Ook meende Bethmann, zooals reeds
vroeger is vermeld, zich te herinneren, dat Haldane beweerd had,
dat het Engeland niet zooveel kon schelen of het in de Noordzee een
grooter deel van zijn vloot gestationeerd zou moeten houden. Hij kon
zich daarom ook onmogelijk voorstellen, dat Engeland slechts dan op een
accoord zou ingaan, wanneer Duitschland de geheele novelle in zou trek-
ken en hij noemde Metternich\'s oordeel dan ook ,,ganz falsch.quot; De
kanselier achtte het verkeerd, dat Metternich de novelle met den
vermeerderden bouw van dreadnoughts gelijk zou stellen. Hij was ook
overtuigd, dat Haldane geen schrapping van de novelle verlangd had.
hetgeen toch, zooals in het vorige hoofdstuk bleek, wèl, doch in zeer
vage termen geschied was. Haldane had echter niet zoozeer tegen
de vermeerdering van personeel, als wel tegen den vermeerderden bouw
bezwaren geopperd. Wanneer men aanneemt, dat hij den 9den van den
Keizer de copie van de novelle heeft gekregen en dat hij deze \'s avonds
in zijn hotel ingezien heeft, dan mag men hem nog niet verwijten, dat hij
zich den volgenden dag niet krachtiger tegen de novelle heeft uitgespro-
ken. Hoogstwaarschijnlijk zal hem, indien hij het afschrift werkelijk heeft
gelezen, — hetgeen vermoedelijk niet het geval is —de quintessens
hiervan zijn ontgaan, daar hij immers geen expert op maritiem gebied was.

Had Grey zich in sympathieke termen tegen Metternich uit-
gelaten, ook de leider der oppositie, Lord Lansdown e, richtte op
14 Februari 1912 in het Lagerhuis zeer vriendelijke woorden aan het
Duitsche adres.quot;) Lord Crewe sloot zich bij L a n s d o w n e\'s woor-

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 510.

2)nbsp;Een cijfergroep ontbreekt hier in het origineel (zie Gr. Pol. 31, no 11367)

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11367.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11367, Schlussbemerkung Von Bethmann Hollwegs.

5)nbsp;Zie hiervóór, pag. 245, noot 2.

6)nbsp;Annual Register, 1912, pag. 20.

-ocr page 278-

den aan en stelde zelfs een nieuwe reis van Lord Haldane in uit-
zicht, i)

Bij de opening van het Parlement door Koning George, had ook
de Premier Asquith den Hden het een en ander gezegd. Hij wees
hierbij niet zoo zeer op de resultaten van H a 1 d a n e\'s zending, als
wel op de merkwaardigheid, dat men dezen weg bewandeld had. Diplo-
matieke besprekingen in „füll dress,quot; zooals hij het noemde, waren
niet zoo geschikt voor een zuivering der atmosfeer als vrije besprekingen
tusschen de staatsheden.-) Om geen onnoodige onrust te verwekken,
deelde hij openlijk mede, dat de oudere vriendschapsbanden, die tusschen
Engeland en andere mogendheden bestonden, niet het minste gevaar te
duchten hadden.

Bethmann\'s rede in den Rijksdag op 15 Februari wees op andere
voordeelen van H a 1 d a n e\'s komst dan Asquith gedaan had. Hij
hechtte veel minder gewicht aan het niet ambtelijke karakter der bespre-
kingen dan de Britsche Premier. Hij legde juist den nadruk op het feit.
dat Lord Haldane, ^ ondanks dat deze geen machtiging tot het
sluiten van bindende overeenkomsten bij zich had gehad —, uit naam
der Britsche regeering had gesproken.^) Hij was gekomen, zoo zeide de
kanselier, om een basis voor vertrouwelijke betrekkingen te scheppen.
Had Asquith met een zucht van verlichting gezegd, dat de verwach-
tingen die men van H a 1 d a n e\'s besprekingen had gekoesterd geheel
verwezenlijkt waren,quot;) Bethmann sprak in andere bewoordingen.
„Die Aussprache, die von uns lebhaft begrüsst worden ist, hat in mehr-
fachen eingehenden und offenen Unterhandlungen statt gefunden und
wird fortgesetzt werden,quot;quot;) zeide de kanselier vol verwachting tot de
vertegenwoordigers van het Duitsche volk.

Was Asquith tevreden, Bethmann koesterde hoop op verdere
toenadering. Al kan men uit A s q u i t h\'s woorden niet opmaken, dat
hij duidelijk de hoop op een overeenkomst met Duitschland had uitge-
sproken, C a m
b O n meende, dat hij verder was gegaan dan de om-
standigheden hem toestonden.\') De Premier deelde deze opinie niet en
zag tevens geen verschil in de door hem gehouden redevoering en die.
welke Bethmann voor den Rijksdag had uitgesproken.®)

Het rapport, dat Metternich den 15den Februari over zijn onder-

1)nbsp;Schulthess, 1912. pag. 332; vgl. Annual Register. 1912. pag. 20.

2)nbsp;Schulthess. 1912. pag. 332; vgl. Annual Register. 1912. pag. 21/22.

3)nbsp;Belg. Dok.. I. Erg. Band, no. 90; Belg. Aktenstücke, no. 90; Annual Register.
1912, pag. 21/22.

4)nbsp;Schulthess, 1912, pag. 34.

5)nbsp;Annual Register. 1912. pag. 21/22.

6)nbsp;Schulthess. 1912. pag. 34.

7)nbsp;Br. Doc. VI. no. 518.

Ô)nbsp;Br. Doc. VI. no. 518, minute by Asquith.

-ocr page 279-

houd met Haldane van den vorigen dag naar de Wilhelmstrasse
zond, kon B e t h m a n n\'s hoop nog een weinig aanwakkeren. Hal-
dane had daarin toch op zijn beurt verklaard, dat zijn mededeelingen
bij Grey, Asquith en zijn andere collega\'s in goede aarde waren
gevallen. Wel had hij laten doorschemeren, dat het neutraliteitsverdrag
zoowel als de novelle gevaarlijke klippen waren. Hij meende echter, dat
de door hem voorgestelde formule deze zou kunnen omzeilen. Hieruit mag
men afleiden, dat Haldane weinig gevoelde voor B e t h m a n n\'s
allernieuwste voorstel. Bethmann had n.1. den 13den Februari aan
Metternich geseind: „Vielleicht liesse sich eine Formel etwa dahin
finden, dass, wenn der eine Staat sich durch Provokation eines Dritten
zu einer Kriegserklärung gezwungen sähe, er sich zunächst mit dem
andern Kontrahenten über dessen Haltung im Kriegsfall verständigen
-werde.quot;-) Vermoedelijk vond Haldane een dergelijke redactie ook
nog te gevaarlijk. Hij had althans tot Metternich gezegd, dat een
formule zooals deze door hem, Haldane, werd voorgestaan, de Britsch-
Fransche en Britsch-Russische vriendschap niet in gevaar zou brengen en
tevens de wereld duidelijk toonde, dat Engeland en Duitschland goede
betrekkingen met elkander onderhouden wilden.®) Door zijn formule zou
de grondslag voor het vertrouwen bij het Britsche volk gelegd worden,
had Haldane gemeend. Hij had echter weer gewaarschuwd, niet tege-
lijkertijd een verdrag te sluiten en de novelle ten uitvoer te brengen.
Opnieuw had hij aangedrongen op een uitstel der novelle voor den tijd
van drie jaren.

Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat de groote voorstander
van een accoord, Metternich, nogmaals schreef, dat „starres
Festhalten an der unbedingten Neutralitätsformel und Mehrbautenquot;
waarschijnlijk den doodsteek voor een overeenkomst zou beteekenen. quot;*)

Al had Haldane de genoemde bezwaren naar voren gebracht, toch
was hij lijkbaar den Hden nog optimistisch gestemd. Hij had althans
gesproken over de mogelijkheid van een nieuwe reis naar Berlijn om de
besprekingen voort te zetten. Ook G r e y\'s komst had hij zelfs durven
aankondigen, ingeval men bij zijn tweede reis tot volledige overeenstem-
ming zou zijn geraakt.

Ondanks alle vriendelijke woorden maakte men in Londen geen haast
om B e t h m a n n\'s groote nieuwsgierigheid naar een antwoord op de
door Haldane meegebrachte voorstellen, te bevredigen. Waarom zou
men ook? Grey had den tijd. De linksche partijgenooten waren tevreden

1)nbsp;Gr.nbsp;Pol. 31, no. 11369.

2)nbsp;Gr.nbsp;Pol. 31, no. 11368.

3)nbsp;Gr.nbsp;Pol. 31, no. 11369.

4)nbsp;Gr.nbsp;Pol. 31, no. 11369.

-ocr page 280-

gesteld, de Perzische quaestie was van haar scherpste kanten ontdaan^)
en de Koning had zoo juist hem het recht verleend den titel K.G. achter
zijn naam te plaatsen.-) Dit eerbetoon, de verheffing tot ridder in de
Orde van den Kousenband, was des te opmerkelijker, daar het meestal
slechts aan Pairs te beurt placht te vallen. Tevens bleek hieruit dat
Asquith ten volle G r e y\'s politiek goedkeurde, daar hij anders den
minister van Buitenlandsche Zaken niet voor deze zeldzame onderschei-
ding bij den Koning zou hebben voorgedragen.

Terwijl men op de Admiraliteit met groote aandacht het door Hal-
dane meegebrachte afschrift der novelle bestudeerde, lichtte Grey
Cambon en Benckendorff over de Berlijnsche ontmoeting in.
Bertie had zich reeds over een eventueele Fransche achterdocht ver-
ontrust en er op aangedrongen, althans de territoriale quaesties niet in
een geheimzinnig waas te hullen.®) Ook Nicolson verzocht aan
Grey om toch vooral open kaart tegen de Franschen te spelen.^) Hij
maakte zich natuurlijk eveneens ongerust, dat Grey op koloniaal ge-
bied een te gulle hand zou hebben. Waarschijnlijk was hij het geheel
met Bertie eens, welke laatste het liefste zag, dat de Berlijnsche
besprekingen in het zand zouden verloopen en dat Engeland doorging
met het opvoeren zijner vlootsterkte.^)

Gelukkig kon Grey den ambassadeur min of meer geruststellen door
hem te berichten, dat hij Cambon had verteld, dat Engeland mis-
schien Pemba en Zanzibar aan Duitschland zou afstaan.quot;) Aan Ben-
ckendorff .verzweeg hij deze mogelijkheid, daar Rusland geen
belangen in Afrika bezat. Bovendien had Frankrijk het Foreign Office
van de onderhandehngen tijdens de Agadir-crisis ook steeds volledig op
de hoogte gehouden. Daarenboven had Grey nóg een reden om deze
quaestie met Cambon te behandelen. Hij had n.1. ontdekt, dat Frank-
rijk een verdrag met Zanzibar had en dat er ook Fransch-Engelsche
afspraken over dit gebied waren, zoodat de Repubhek er wel in gekend
moést worden. Dat Grey den Franschen ambassadeur strikte geheim-
houding op het hart bond, spreekt van zelf.

Cambon kreeg echter nog meer te hooren. Niet alleen vernam hij
opnieuw dat H a 1 d a n e\'s reis een gevolg van Duitsch initiatief was,
doch tevens werd hem verteld wat deze minister met de Berlijnsche
staatslieden besproken had. Onder anderen vernam hij van Grey, met

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 520; Benckendorff, Dl. II, no. 565.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11369; Annual Register, 1912, aldaar „Chroniclequot;, pag. 5.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 509. lt;

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 516.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 509.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 513.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 513.

-ocr page 281-

wie Lord Haldane een onderhoud had gehad. Hierbij werd ook het
gesprek met Von Stumm vermeld, die volgens G r e y\'s zeggen „had
acted under instructions from the Chancellor.quot;^) De minister van Bui-
tenlandsche Zaken vertelde voorts, dat hij niet geloofde, dat men over
de vlootquaestie tot een overeenkomst zou komen. Al naar gelang
Duitschland vlugger of langzamer zou bouwen, zou ook het Vereenigd
Koninkrijk het tempo varieeren. Over de Bagdad-quaestie werd Cam-
bon eveneens vrij volledig ingelicht. Grey vertelde, dat Haldane
dienaangaande gezegd had, dat Engeland geen definitief accoord daar-
omtrent zou sluiten voordat zijn vrienden eveneens volkomen bevredigd
waren. Dit was dus een foutieve mededeeling, daar Lord Haldane,
zooals bleek, zich geenszins in dezen zin had uitgelaten. Het spreekt
van zelf, dat Grey ook het politieke vraagstuk te berde bracht, hoewel
hij hieromtrent veel minder mededeelzaam was. Cambon vernam
slechts dat Engeland wilde beloven, geen aggressieve politiek tegen
Duitschland te voeren, noch een tegen het Duitsche rijk gerichte politiek
van andere mogendheden te steunen. Eveneens hoorde hij, dat Hal-
dane had gezegd, dat Engeland niet stil zou zitten bij een Duitschen
aanval op Frankrijk. Hem, zoowel als Benckendorffquot;) werd
echter verzwegen, dat Haldane en Bethmann samen een for-
mule hadden pogen op te stellen, die min of meer op een neutraliteits-
belofte moest neerkomen. Waarschijnlijk vond Grey het onnoodig
slapende honden wakker te maken. Het eenige belangrijke wat zij hier-
over vernamen, was, dat Engeland zijn handen vrij wilde houden en dat
de moeilijkheid was de preciese bewoordingen daarvoor te vinden.
Benckendorff vermeldt ook niet veel meer dan het bovenstaande.
Hij voegt er slechts de juiste opmerking aan toe: ,,K i d e r 1 e n habe
sich nicht direkt beteiligt.quot;Men kan hier dus uit opmaken, dat
Grey zich over het pohtieke gedeelte van H a 1 d a n e\'s zending
vrij vaag en onvolledig tegen Cambon en Benckendorff heeft
uitgelaten. Cambon vermoedde terecht, dat het nog wel een tijdje
zou duren voor een ,,naval agreementquot; tot stand zou komen, waarop
Gr e y opmerkte, dat er geen sprake van een formeel „agreementquot; zou
zijn. Dit verklaarde hij nader met de woorden: ,,Any understanding that
might be come to would probably be rather with regard to the exchange
of information, and what each Government did in practice, without any
binding agreement.quot; Bij beide ambassadeurs zal na deze woorden de
gedachte dan ook heusch wel niet zijn opgekomen, dat er te Berlijn bij de

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 514.

2)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 561.

3)nbsp;Benckendorf f. Dl. II, no. 561.

-ocr page 282-

politieke quaestie in extenso over den tekst voor een formeel „political
agreementquot; gepraat is geworden,

C a m b o n was tevreden met zijn inlichtingen en meende, dat de
Quai d\'Orsay ook wel geen bezwaar zou hebben tegen de door Grey
geschetste gedachtenwisseling over het politieke vraagstuk. Zooals reeds
gezegd is, kreeg Benckendorff, met uitzondering van de mede-
deeling over Zanzibar en Pemba, ongeveer hetzelfde als zijn Fransche
collega te hooren.^) Ook zorgde Grey er voor, dat de Japansche
regeering geheel op de hoogte van H a 1 d a n e\'s besprekingen werd
gesteld.

Dat de betrokken Regeeringen natuurlijk onmiddellijk haar dankbaarheid
betoonden voor de ontvangen mededeelingen, spreekt van zelf.®) Geen
der drie mogendheden scheen nog erg ongerust te zijn, dank zij G r e y\'s
vriendelijke woorden. Voor zoover het Rusland in het bijzonder betreft,
had ook N i c o 1 s o n\'s particuhere brief aan Buchanan hiertoe veel
bijgedragen. Hierin stond nog eens duidelijk, „that the main object was
to remove unfounded suspicions and misapprehension.quot;\'*) Bovendien
kreeg de ambassadeur opdracht den Russen nog eens heel duidelijk te
vertellen, dat Engeland zoo verheugd was, dat beide Rijken het over de
Perzische quaestie in groote trekken eens waren geworden. Ook moesten
de zeer gevoelige Russen nog eens buitengewoon hartelijk voor de ont-
vangst der Britsche gasten bedankt worden.

Deze boodschappen hadden in St. Petersburg haar uitwerking niet
gemist. G r e y\'s woorden schenen evenwel in Parijs niet zoo\'n grooten
indruk te hebben gemaakt. C a m b o n kon tenminste niet nalaten Sir
Arthur Nicolson te vertellen, „that among the French public
there were uneasiness and doubts. If Germany could tie British hands
and retain her own free, she would very soon be in a position to face a
contest with France with equanimity -- which was not the case last
Autumn — and would not be the case 18 months hence.quot; Deze laatste
woorden beteekenden, dat Rusland nog niet ten oorlog bereid was, doch
dat het over een maand of 18 „would be ready for taking a serious\'^)
part in a campaign.quot;

Nicolson had niet alleen door middel van Buchanan de Rus-
sische regeering tevreden willen stellen, ook tot Beiickendorff
had hij menig vriendelijk woord gezegd. Hij had dezen zelfs verzekerd,
dat in Engeland alle zorgen betreffende Perzië reeds weer volledig ver-

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 515; Benckendorff, Dl. II, no. 561 en no. 562.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 517.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 518, no. 521, vgl. no. 522.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 520.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 518. aldaar cursief gedrukt.

-ocr page 283-

geten waren. Het behoeft nauwehjks gezegd, dat hij deze gelegenheid
weer te baat nam om op Engeland\'s trouw aan de Russisch-Britsche
entente te wijzen.

De rust der Britsche regeering was een week na H a 1 d a n e\'s terug-
komst bijna volledig wedergekeerd. Dit blijkt niet alleen uit het boven-
staande, doch tevens uit redevoeringen van G r e y op 16 en 17 Februari
voor de vertegenwoordigers van handel en industrie te Manchester.-)
Benckendorff was verheugd te kunnen constateeren, dat G r e y\'s
oude toon weer uit zijn woorden sprak. Kort gezegd: vasthouden aan
de Entente en aan de Britsche bewapening, ontspanning van de betrek-
kingen tusschen Engeland en Duitschland, voor zoover dit met de en-
tentes in overeenstemming was. De bladen, die eerst voor een Engelsch-
Duitsche toenadering geijverd hadden, hervonden hun vroegeren toon.
Deze plotselinge ommekeer verraste zelfs den Russischen ambassadeur,
doch hij was verheugd, „dass die Grundlage wiederhergestellt worden
sei.

Dat Grey weer eens zoo nadrukkelijk op de noodzakelijkheid van
het voortbestaan der ententes wees, is des te begrijpelijker, wanneer men
bedenkt, dat op 14 Februari 1912 de ministerraad volledig door Chur-
chill over de Duitsche novelle ingelicht was. Had men in Berlijn gedaan
alsof er slechts quaestie was van drie dreadnoughts en eenige manschap-
pen, in liet afschrift van de novelle stonden evenwel heel wat meer cijfers
genoemd. Deze deden den Britten den schrik om het hart slaan. Zij
waren gewend geraakt aan een Duitsche actieve vloot van zeventien slag-
schepen, vier groote en twaalf kleine kruisers, doch nu moest er met vijf-
entwintig slagschepen, acht groote en achttien kleine kruisers in actieven
dienst rekening gehouden worden. Alhoewel het aantal torpedojagers
bij de novelle van 1912 gelijk bleef aan dat van 1906, scheen men zich
in Londen nu eerst goed te realiseeren,\'dat dit getal van 144 vrij groot
was. Hiervan zouden er 99 volledig bemand zijn en niet alle 144, zooals
de Britsche Admiraliteit uit de novelle meende te mogen lezen. Het
baarde den Britten eveneens zorg, dat de Duitsche onderzee-vloot volgens
hun berekening in acht jaar met vijftig a zestig schepen zou worden uit-
gebreid. Zij bleken zich echter vergist te hebben, daar dit aantal in wer-
kelijkheid 72 bedroeg, over een periode van twaalf jaar te verdeelen.
De vermeerdering van het personeel, die men in Berlijn schijnbaar min of

1)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 565.

2)nbsp;Annual Register, 1912, pag. 24/25.

3)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 566.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 461 e.v.; volgens Churchill, pag. 102, zou de
vloot o.a. zelfs uit twaalf groote kruisers gaan bestaan.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 461 e.v.

6)nbsp;Churchill, pag. 102.

7)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 461 e.v.; Churchill, pag. 102 en noot.

-ocr page 284-

meer als een „quantité négligeablequot; had beschouwd, viel de Admiraliteit
nog het meest tegen. Met niet minder dan 15.000 officieren en manschap-
pen werd volgens haar het personeel der Duitsche marine door de novelle
uitgebreid. Behalve de reeds genoemde factoren was het dus vooral de
novelle, die Sir Edward Grey en de zijnen weer ééns zoo sterk aan
de oude pohtiek deed vasthouden.

Aan Metternich was deze reactie niet geheel ontgaan. Op 22 Fe-
bruari schreef hij in een particulieren brief aan Von Bethmann:
„es steht um das Abkommen schlecht, und meine ursprüngliche Befürch-
tung scheint sich zu bewahrheiten, dass es an der Flottennovelle schei-
tert.quot;-) Hij had geen ongelijk. Dit bleek hem nog duidelijker toen hij
dien dag des morgens een onderhoud met Grey en Haldane in
Sir E d w a r d\'s particuliere woning in Queen Anne\'s Gate had. Wel is
waar werd hem verteld, dat de Britsche ministerraad niets liever wilde dan
een overeenstemming met de Duitsche regeering, doch tevens dat er bij
nadere beschouwing nog vele moeilijkheden te overwinnen waren. Zoo
werd er o.a. geconstateerd, dat het Duitsche aanbod van het Portugee-
sche Timor vrijwel waardeloos was, daar Nederland daarop het recht
van voorkeur bezat.®) De moeilijkheden van dezen aard waren echter
wel te overkomen. De grootste hindernis, zoo zeide Haldane, was
echter de novelle. De Admirahteit had deze grondig bestudeerd en was
tot de slotsom gekomen, dat zij, afgezien van de drie dreadnoughts, een
belangrijke versterking van de Duitsche vloot met zich bracht. Volgens
de Engelschen kon men hieraan duidelijk zien, dat de novelle veel verder
ging, dan noodzakelijk was om een derde eskader te formeeren. Huns
inziens sprong het onmiddellijk in het oog, dat het in de bedoeling lag
de Duitsche marine nog verder te versterken, vermoedelijk door aanbouw
van destroyers. De Britsche regeering was natuurlijk te beleefd hierop een
aanmerking te maken, doch zeide, zooals Haldane reeds gevreesd had,
dat het nauwelijks mogelijk zou zijn, „ein Abkommen von weittragender
Bedeutung abzuschhessen und zu verteidigen, welches dazu bestimmt
sei, eine neue und bessere Aera der deutsch-englischen Beziehungen ein-
zuleiten.quot;

Of Metternich, zooals hem was voorgeschreven, de noodzake-
lijkheid der voorgenomen maatregelen voldoende heeft verdedigd, is te
betwijfelen. Volgens zijn eigen rapport over dit onderhoud zou hij gezegd
hebben, dat de vermeerdering van het aantal koppen nog niet eens vol-
doende was om het derde eskader te bemannen, zoodat de manschappen
daarvoor zelfs nog gedeeltelijk van de reserve-vloot gehaald zouden

1)nbsp;Churchill, pag. 103.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11371.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11370; Br. Doc. VI, no. 523.

-ocr page 285-

moeten worden. Over de torpedobooten stond niets nieuws in de novelle,
zoo merkte Metternich terecht op, zoodat Engeland zich over een
vermeerdering daarvan dan ook niet verontrusten kon. Men kan deze op-
merkingen, die Metternich volgens zijn eigen zeggen gemaakt zou
hebben,^) moeilijk een warm pleidooi voor de novelle noemen, het is
echter méér, dan hij volgens G r e y\'s memorandum gezegd zou hebben.
De Britsche minister schrijft n.l.: ,,The ambassador said that he was not
sufficiently expert to be able to discuss the details of the proposed Fleet
Law, or the extent to which it went beyond what had been indicated.quot;-)
Metternich schijnt ook om een meer nauwkeurige informatie aan-
gaande het zoogenaamde te veel aan personeel en torpedobooten ge-
vraagd te hebben. In ieder geval werd hem door Grey of Haldane
beloofd, dat de Admiraliteit hier zorg voor zou dragen en dat hij deze
dan wel zou ontvangen.

^ Het is moeilijk uit te maken, of Metternich al of niet de moeite
genomen heeft om voor de, door hem zelf veroordeelde, novelle in de
bres te springen. Vermoedelijk bestaan er namelijk niet meer dan deze
twee tegenstrijdige rapporten over dit gesprek. Hoogst waarschijnlijk zal
de ambassadeur er wel niet heelemaal het zwijgen toe hebben gedaan,
doch uit voorzichtigheid gememoreerd hebben, dat hij in geenen deele
deskundig was.

Om de Duitschers nu niet al te pessimistisch te stemmen, zeide Grey,
dat er in alle geval toch iéts gewonnen was, ook al zou er geen overeen-
komst tot stand komen. Men had nu tenminste eens vrijuit kunnen spreken
en moest dit ook in den vervolge blijven doen. Metternich beaamde
dit volmondig. Hij hamerde nog eens op de noodzakelijkheid van een
politiek accoord en wees op een mogelijke formule, waardoor de beide
mogendheden de zekerheid zouden krijgen, dat geen van beiden zich aan
de zijde van eventueele tegenstanders zou bevinden. Haldane
zeide daarentegen, dat er geen formule te vinden zou zijn, die
beide landen volkomen zou kunnen bevredigen. Hij vertelde even-
eens, dat de ^door Von Bethmann voorgestelde formule te
ver ging. Zijns inziens moest de belofte om aan geen onuitgelokten
aanval mede te doen, voldoende zijn. Natuurlijk kwam Metternich
weer met de moeilijkheid van het begrip ,,onuitgeloktquot; aandragen. Hal-
dane scheen hier weinig tegen in te brengen, doch wees er op, dat de
hoofdzaak voor een verdrag moest zijn: een opwekken van het weder-
zijdsche vertrouwen.

Vermoedelijk nog voordat M e 11 e r n i c h\'s rapport van den 22sten
Februari onder K i d e r 1 e n\'s oogen was gekomen, had deze op dien

1)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11370.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 523.

-ocr page 286-

zelfden dag een belangrijk gesprek met Von Tirpitz gevoerd. De
minister drong bij zijn collega van „Marinequot; er op aan, de drie dread-
noughts uit de novelle te schrappen.^) Zooals te verwachten was, dacht
Tirpitz hier niet over. Het bleef, volgens hem, een technische onmo-
gelijkheid, wèl manschappen, doch gèen schepen te eischen. Kiderlen,
die dikwijls niet minder vasthoudend dan Tirpitz was, stelde voor,
de schepen op een suppletoire begrooting te plaatsen. De admiraal pa-
reerde dezen aanval op zijn novelle door de opmerking, dat voor een
gevraagde vermeerdering van personeel geen wetsverandering, — hetgeen
een novelle in feite is —, noodig was. Zou zij nu geheel worden inge-
trokken, dan was dat bedenkelijk voor het keizerlijke prestige, daar zij
reeds in de troonrede aangekondigd was. Tirpitz had des te minder
neiging bakzeil te halen, daar hij heilig overtuigd was, dat de Rijksdag
zijn plannen zou aanvaarden. Dit liet hij in het weinig minzame onderhoud
met Von Kiderlen dan ook wel eenigszins doorschemeren.

Natuurlijk werd de Keizer, ditmaal niet door Tirpitz zelf, doch
door Von Müller, van het gesprek op de hoogte gebracht.quot;) De
kabinetschef nam de gelegenheid te baat om den Keizer een compromis
voor te stellen. Hij wilde n.l. slechts één schip in de novelle vermelden
en het eskader ditmaal dus niet uit acht, doch uit zes schepen laten
bestaan. Het is begrijpelijk, dat dit^particuliere plan van den kabinetschef
bij Von Tirpitz zeer weinig waardeering ontmoette. Had men het
aangenomen, dan zou het slechts angst hebben verraden en bij de Britten
wantrouwen hebben opgewekt. ,,Mit diesem immer weiteren Abhacken
wurde die Novelle der reine Hohn,quot; schrijft Alfred von Tirpitz
verontwaardigd.®) Gelukkig voor den admiraal, vond deze weer een
trouwen steun in den Keizer. Deze wees Kiderlen er in een brief
d.d. 24 Februari op, dat hij aan Tirpitz zooveel voorstellen kon doen
als hij wilde, doch dat hij goed moest begrijpen, dat de laatste zonder
keizerlijke machtiging toch niets kon uitrichten. Daarenboven had hij
toch immers alles met Haldane geregeld, zoodat hij niet begreep dat
Kiderlen nu weer op deze quaestie was teruggekomen. Daar er naar
zijn meening nog geen berichten uit Londen binnen waren gekomen, was
het den Keizer niet duidelijk, waar Kiderlen de wijsheid vandaan
haalde, dat de neutraliteitsformule zonder schrappen van de genoemde
schepen niet geaccepteerd zou worden. Hij vreesde, dat Von K i d e r-
1 e n langs particulieren weg het een en ander had vernomen en beval
hem zonder uitstel alle officieele en particuliere berichten over deze

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 290 e.v.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 292.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 292.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 292/293; Jäckh, Dl. II, pag. 155-157.

-ocr page 287-

quaestie voor te leggen. Streng werd hem er op gewezen, dat de Keizer
zelf op verzoek van Bethmann de besprekingen over de marine-
politiek gevoerd had en dat hij ook verder van plan was „diese Angele-
geheit persönlich, unabhängig^) in der Hand zu be-
halten, da sie leicht durch zuviel Diplomatie verfahren werden könnte.quot;
Van de berichten, die uit Londen op 12, 15 en 22 Februari naar Berlijn
waren verzonden,-) had de Keizer dus blijkbaar op den 24sten nog
geen woord gezien.

Natuurlijk antwoordde Von Kiderlen nog den zelfden dag op
den keizerlijken brief. Hij beweerde slechts bij Tirpitz geweest te
zijn ,,um ihm die Gesichtspunkte des Auswärtigen Amts auseinanderzu-
setzen und sich (mich) über die Anschauungen des Marineressorts zu
informieren.quot;®) Van een vooruitloopen op een keizerlijke beshssing was
in de verste verte geen sprake geweest. Ook verklaarde de minister van
Buitenlandsche Zaken, dat zijn tegen Tirpitz uitgesproken meening
op latere uitlatingen van Haldane gebaseerd was. Vermoedelijk doelt
Kiderlen hiermede op het gesprek, dat Zaterdag den lOden Februari
tusschen Haldane en den rijkskanselier had plaats gehad. Het is
tenslotte niet onmogelijk, dat S t u m m\'s vingerwijzing aan Haldane
om een strengere houding tegenover Bethmann aan te nemen, slechts
op instigatie van Von Kiderlen gegeven is, dus niet volgens in-
structies van den kanselier zelf, zooals Grey veronderstelde.quot;\') Bewij-
zen zijn hier niet voor, doch een dergelijke ,,gentle hintquot; zou zeer wel
in K i d e r 1 e n\'s systeem gepast hebben. Men denke hierbij slechts aan
zijn correspondentie tijdens de Marokko-crisis met Marina de
J
O n i n a. quot;)

Den zelfden dag, waarop deze briefwisseling tusschen den Keizer
en zijn minister plaats had, kreeg Metternich van Bethmann
bevel om in Londen te vragen, of een Duitsche novelle
zonder dread~
noughts
voor Engeland eveneens een aanleiding zou zijn om de Britsche
vloot te versterken. quot;) Bethmann\'s voorstel, een novelle zonder deze
schepen in te dienen, beteekende een vrij belangrijke tegemoetkoming
van Duitschland. Het was min of meer een volledige vervulling van de
door Haldane geuite wenschen. Of de Britten echter belangrijk veel
meer zouden hebben toegegeven, is zeer de vraag. Vermoedelijk niet.
Het is mogelijk, dat zij op koloniaal gebied nog wat toeschietelijker zouden

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 293, aldaar gespatieerd.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11367, no. 11369, no. 11370 en no. 11371.

3)nbsp;Jäckh, Dl. II, pag. 157/158.

4)nbsp;Zie hiervóór, pag. 248 en 265.

5)nbsp;Vgl. Ent hoven, pag. 198, noot 2.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11372.

-ocr page 288-

zijn geweest, op politiek gebied echter niet. Bovendien was Bethmann
er de man niet naar, de Britten tot verdere concessies te bewegen.

Hoe het ook zij, B e t h m a n n\'s voorstel kwam niet verder dan de
Duitsche ambassade te Londen. Den zelfden dag n.1., waarop Metter-
nich het bevel uit Berlijn ontving, werd hem het Britsche memorandum
overreikt, waarin een antwoord op de Duitsche novelle vervat was.
Hierdoor veranderde de toestand geheel en al. Nadat Churchill zijn
bezwaren in den ministerraad op den Hden kenbaar had gemaakt, had
het dus nog tien dagen geduurd, voordat het kabinet van St. James over
de redactie van het antwoord tot overeenstemming was gekomen. Het
memorandum was opgesteld door de Admiraliteit en moest als een aan-
vulling gelden van hetgeen onlangs tusschen Grey, Haldane en
Metternich besproken was. Grey wees er met nadruk op, dat dit
nieuwe document „must not be regarded as modifying or displacing
anything that had been said on the general aspect of the questions which
they (we) had discussed.quot;^) Metternich zeide, volgens zijn eigen
rapport, tot G r e y, dat hij den indruk had gekregen, dat, ook afgezien
van de novelle, „die von Lord Haldane Deutschland (uns) gemach-
ten Vorschläge jetzt nicht mehr in ihrem ganzen Umfange von der Gross-
Britannischen (hiesigen) Regierung akzeptiert zu werden schienen, und
dass der Ministerrat wohl keine durchweg zustimmende Haltung den
Vorschlägen gegenüber einnehme.quot;®) Grey gaf zulks toe, meldt
de ambassadeur. De lezing, die de Britsche minister hierover geeft, luidt
evenwel eenigszins anders. Hij schrijft n.1. aan Goschen: ,,Count
Metternich said that he had gathered an impression, though neither
Lord Haldane and I had said anything direct on the subject, that we
were rather receding from the proposals
respecting 2Canzibar and Pemba
that Lord Haldane had made with our knowledge in Berlin. I replied
that it was true that the Government felt that the cession of Zanzibar
and Pemba would require some corresponding territorial concession.quot;^)
Terwijl Metternich dus in het algemeen spreekt, doelt Grey meer
op de zuiver koloniale en territoriale quaesties, hetgeen ook uit het overige
gedeelte van Metternich\'s rapport blijkt. Desalniettemin mag men
hieruit concludeeren. dat de Britsche regeering de door Haldane en
Bethmann overeengekomen basis niet wilde aanvaarden.

In het memorandum, dat Metternich uit G r e y\'s handen ont-
ving, stonden de reeds aangeduide bezwaren vermeld.De novelle schiep

1)nbsp;Hoewel dit memorandum geen ontwerp voor een politieke formule bevat, is het
tochnbsp;gemakshalve onder de Bijlagen van dit boek opgenomen. Zie Bijlage no. IX.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 524.

3)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11373. lt;

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 524.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 524, enclosure; Gr. Pol. 31. no. 11373. Anlage; Tirpitz,
Pol.nbsp;Dok., pag. 304 e.v.; Bijlage no. IX.

-ocr page 289-

in

volgens de Britten „an immediate readiness for offensive or defensive
operations at all seasons of the year.quot; Was dit een belangrijk bezwaar
voor de Britten, ook het feit, dat 4/5 van de vloot steeds op oorlogssterkte
zou zijn, trof hen onaangenaam. Indertijd had Churchill geconsta-
teerd, dat zulks verre van noodzakelijk was, thans stond dit openlijk in
het memorandum vermeld. De Admiraliteit wees er op, dat Duitschland\'s
nieuwe maatregelen aan Engeland een bedrag van £ 18.500.000 zouden
kosten, verdeeld over zes jaar. Dat het den Two-keels-to-one-Standard
zou opgeven, bleek er geenszins uit, wèl echter, dat het van plan
was jaarlijks 4000 koppen meèr te recruteeren. Voorts werd het drei-
gement der concentratie van de vloot in het Kanaal herhaald, terwijl ook
op de stemming van het Britsche volk gewezen werd.

Naast deze critiek deden de Sealords de Duitsche regeering een nieuwe
oplossing van het probleem aan de hand. „If the British Government,quot;
zoo luidde het derde punt van het memorandum, „were able to make it
clear that the new German Navy Law did not go beyond the limits of
the old Law and the memoranda accompanying the Naval Estimates of
1906 and 1908, except in so far as was necessary to provide for the in-
creased complements of modern ships or the necessities of a new Training
Squadron to relieve the existing High Sea Fleet of training duties, it is
possible that difficulties might be surmounted,quot; Volgens Britsche bere-
kening waren er in de novelle niet minder dan 11.000 man te veel
gevraagd.

Werd de kans op een oplossing van de vlootquaestie dus eerst door
een ingrijpende beperking der novelle iets grooter, in de koloniale quaestie
zou men eerder tot overeenstemming kunnen geraken, Grey vond,
evenals zijn adviseurs, het Duitsche verlanglijstje echter te lang en de
Duitsche tegenprestaties te gering,^) Volgens den minister was er geen
sprake van Duitsche rechten aan de Perzische Golf, die het Keizerrijk
zou kunnen afstaan.\'^) Metternich meende, dat Engeland met
Duitsche hulp aan zijn feitelijk overheerschende positie ook een recht-
matige basis zou kunnen geven.®) Grey merkte echter op, dat dit
niets aan den status quo zou veranderen. In de plaats van Zanzibar en
Pemba wilde Grey een stuk grondgebied in ruil hebben. Metternich
wees hem er op, dat Duitschland Timor wilde geven, doch Grey bracht
hem opnieuw de moeilijkheid onder het oog, dat de Nederlandsche re-
geering hierop een recht van voorkeur had. Daarom achtte het Britsche
kabinet het beter, eerst de vlootquaestie, alsmede het vraagstuk der
politieke formule tot oplossing te brengen.

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 524; Gr. Pol. 31, no. 11373.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 524; Gr. Pol. 31, no. 11373.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11373.

-ocr page 290-

In het memorandum, dat dus slechts de novelle besproken had, werd
het zwaartepunt, zooals bleek, niet in het aantal schepen, doch in het
aantal koppen gelegd. Haldane had in Berlijn over dit laatste met
geen woord gerept, doch had dit, zooals bleek, ook moeilijk kunnen doen,
daar hij niet voldoende op de hoogte was geweest. Jammer was echter,
dat het memorandum de andere door hem behandelde punten onbespro-
ken liet en dat het vooral den nadruk legde op bezwaren, die Lord
Haldane juist niet geopperd had. Metternich beschouwde dit
als een tactische fout. Het is echter mogelijk, dat de Britsche regeering
opzettelijk de andere punten uit de novelle aan een scherpe critiek onder-
wierp om aldus een politiek verdrag te kunnen voorkomen, indien Berlijn
niet volledig de Engelsche wenschen inzake de vloot wilde inwilligen.

Het spreekt van zelf, dat het lezen van het Britsche memorandum den
Duitschen staatslieden weinig vreugde bereidde. De Engelsche opvatting,
dat Duitschland meer manschappen vroeg dan voor het derde eskader
noodzakelijk waren, vond Tirpitz absoluut fout.quot;) Om een eind aan
het gepourparleer te maken, drong hij aan op een spoedige publicatie der
novelle. Zijns inziens was het geheele memorandum slechts een poging
om Duitschland schrik aan te jagen. „Die Engländer steigern ihre
Forderungen immer mehr, wenn sie Entgegenkommen bei uns finden
und uns weich glauben,quot; schreef dc admiraal aan Von Müller. Hij
was, evenals deze, van oordeel, dat Duitschland niet verder tegemoet
kon komen. Men was den 9den Februari reeds tot het uiterste gegaan.
In het kort schilderde Tirpitz dezen toestand als volgt: Duitschland
verlangt van Engeland, dat het van zijn ententes afstand doet en dat
Duitschland in de plaats van Frankrijk zal treden. Engeland vraagt daar-
entegen een nieuwe oriënteering van Duitschland\'s vlootpolitiek met dien
verstande, dat de Duitsche marine geen gevaar voor de Britten meer zal
opleveren. De moeilijkheid hgt voor Duitschland hierin, schrijft T i r-
p i t z, „dass einzig und allein die deutsche Flottenpolitik Deutschland
die Garantie bietet dass die englische Schwenkung aufrichtig und von
Dauer ist, und dass Deutschland bei der angestrebten Entente mit Eng-
lang künftig die „ „Gleichberechtigungquot; quot; zu waren vermöge.quot; Hij
zag zeer goed in, dat Engeland slechts zijn entente met Frankrijk als de
beste garantie tegen een al te machtig Duitsch rijk beschouwde. Hij wist
dan ook geen middel meer aan de hand te doen om uit dezen vicieusen
cirkel te geraken.

Ook de Keizer gaf den moed op. Het memorandum was, volgens hem.
het beste bewijs, dat het er Engeland slechts om te doen was de Duitsche

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11379.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11375.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 299 e.v.

-ocr page 291-

novelle in den grond te boren. Hij verzette zich tegen een bespreking der
détails en wilde door een interpellatie in den Rijksdag tot een bekend-
making der novelle komen. „Haldane und ich, wir sind total
désavouirt!quot;, schrijft hij gebelgd. Ook Metternich moest het weer
ontgelden. Dit blijkt duidelijk uit \'s Keizers aanteekening: „Wenn Met-
ternich sein Amt richtig verstanden hätte, so hätte er umgehend
Grey schon vor acht Tagen sagen müssen, dass sein Vorschlag eine
völlige Désavouirung der Verhandlungen von Lord Haldane mit S. M.
bedeutete und dass er einen solchen Vorschlag weiterzugeben sich wei-
gere. Er habe über ein political agreement zu verhandeln, nicht einseitig
über unsere Flottennovelle; denn das bedeutete einen Eingriff in die
freie Selbstbestimmung Deutschlands und eine Ingerenz in die Befügnisse
des obersten Kriegsherren!quot; Tirpitz kon niet nalaten nog wat olie
op het vuur te gieten. Den generaal-adjudant van den Keizer, Von
Flessen, nam hij in den arm en vertelde hem, zoowel als Von
Müller, ,,dass der Kaiser das wichtigste Pluskonto seiner Regierung,
das er in den Augen des Volkes habe, auf das äusserste gefährdete, wenn
er ein einseitiges Zurückweichen vor England zulasse.quot; P 1 e s s e n gaf
den admiraal groot gelijk en beloofde hem den Keizer hierop te zullen
wijzen.^) Ook Von Müller had zijn plicht gedaan en Tirpitz\'
boven aangehaalde notities nog den 26sten aan Wilhelm voorge-
legd. •\'\') Zooals gewoonlijk trof de admiraal weer doel. De Keizer schreef
oogenblikkelijk een langen brief aan den kanselier, die bijna een afschrift
van T i r p i t z\' aanteekeningen kan worden genoemd. Wel is waar
drukte hij zich hier en daar iets voorzichtiger uit dan Tirpitz het
tegenover Müller had gedaan. Zoo luidde zijn eerste zin b.v. ,,Wir
fordern von England immerhin eine Neuorientierung seiner Gesamtpoli-
tik i n s o w e i t, als es seine bisherige Entente aufgibt und wir mehr
oder weniger an Frankreichs Stelle treten.quot; Bethmann was
ZOO wijs hier niet op in te gaan, doch trachtte daarentegen nog steeds de
novelle van haar scherpste kanten te ontdoen. Hij wilde n.1. geen termijnen
van de te bouwen schepen in de novelle noemen, welk plan de Keizer
noch Von Müller natuurlijk konden toejuichen. Wilhelm meende
reeds door de overeenkomst met Haldane betreffende de jaren,
waarin de schepen op stapel zouden worden gezet, genoeg tegemoet ge-
komen te zijn.

Al deed de kanseher alsnog deze poging om tenminste nog te redden
wat te redden viel, dit neemt niet weg, dat ook hij ten zeerste over

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11374, Schlussbemerkung Kaiser Wilhelms II.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 295/296.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 301.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 301.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 306.

-ocr page 292-

Engeland\'s antwoord ontstemd was. Hij was van oordeel, dat Engeland
de bakens verzet had en sprak evenals de Keizer over een verloochening
van Lord Haldane.^)

Wilhelm werd het wachten op de novelle tenslotte moede. Den
27sten Februari schreef hij aan Von Bethmann, dat hij „auf das
allerentschiedenste und dringendste wünschte, dass die gesamten Wehr-
vorlagen (Heer und Marine gemeinsam) möglichst umgehend endlich
eingebracht würden.quot;^) Het was volgens hem de hoogste tijd, dat
Duitschland aan Engeland nu ook eens de tanden liet zien. Hij begreep
niet, dat „Buitenlandsche Zakenquot; aan de Britsche neutrahteitsverklaring
zoo\'n groote waarde toekende, „hingegen unsere garnicht in ihrem gewalti-
gen Gegenwert für England einschätzte.quot;®) Bethmann durfde den
Keizer niet nóg langer te laten wachten en antwoordde, dat het ontwerp
voor de wet betreffende de dekking der militaire voorstellen in den mor-
gen van den 29sten Februari voltooid zou zijn. Ook beloofde hij, dat
de novelle binnen afzienbaren tijd bekend gemaakt zou worden. Het
noodige enthousiasme kon hij voor dit geestelijke kind van Von Tirpitz
evenwel nog niet aan den dag leggen. Dit bleek duidelijk op den 4en
Maart. In den ministerraad van dien dag stelde hij n.1. de „frieden-
sichernde Heeresvorlagequot; tegenover de novelle, die z.i. een ..friedenge-
fährdendes Charakterquot; had.\'\')

Uit de keizerlijke kantteekeningen bij M e 11 e r n i c h\'s depêche was
reeds de ontstemming over de houding van den ambassadeur duidelijk
gebleken. Toch oordeelde Wilhelm het noodig den minister van Bui-
tenlandsche Zaken er nog eens grondig op te wijzen, dat hij ten zeerste
verbolgen was over het feit, dat Metternich het Britsche memoran-
dum naar Berlijn had durven opsturen. Hij had het z.i. oogenblikkelijk
van de hand moeten wijzen. In den vervolge zou hij aan de basis moeten
vasthouden, waarop de Keizer en Haldane onderhandeld hadden,
„und auf jede Unterhaltung über Marineangelegenheiten, Novellen p.p.
verzichten, bis England nicht den Vertragsentwurf (pohtical agreement)
mir zur Kenntnissnahme vorgelegt hat incl(usive) Neutralitätsclausel!
Eher verhandle ich nicht weiter. Wilhelm LR.quot; quot;)

De laatste dagen van Februari, die in de Duitsche hoofdstad de noo-
dige nervositeit te zien gaven, bleef men in Londen rustig de verdere
afwikkeling der quaestie tegemoet zien. Men verwachtte geenszins een
plotselingen ommekeer in de Duitsche marine-politiek, die Sir E y r e

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11376.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag, 307.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 307.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 308.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 314.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11378.

-ocr page 293-

Crowe niet alleen aan den Keizer, Von Müller, Von Tirpitz
en Von Holtzendorff, den commandant van de slagvloot, toe-
schreef, doch waarvoor hij de geheele Duitsche regeering verantwoordelijk
stelde.^) Het is begrijpelijk, dat men in Londen geen verwachtingen
koesterde. De geschiedenis der vele onderhandelingen had bewezen, dat
Duitschland wel tot tamelijk kleine concessies inzake de maritieme quaes-
ties bereid was, doch dat het hiervoor een ingrijpende tegemoetkoming op
politiek gebied verlangde. Nu werd men op het Foreign Office nog door
twee belangrijke mededeelingen hierin gestijfd, die respectievelijk door
Lord Granville, den legatiesecretaris van de Britsche ambassade te
Berlijn, en door Paul Cambon verstrekt werden. De eerste bracht
een bericht uit de zooveelste hand over, waarin stond: ,,V on Müller
is the power behind the throne.quot; Deze kabinetschef, — die als de grootste
anglophobe in Duitschland moest gelden —, was de man, die zoogenaamd
een Engelsch-Duitsch samengaan wist te voorkomen en den Keizer om
zijn vinger kon winden.^) Tevens werd men er nog eens op attent ge-
maakt, dat de ,,Flottenvereinquot;, Tirpitz en Von Müller alles in
het werk stelden om den voorsprong, dien Engeland op de Duitsche vloot
had, zooveel mogelijk te beperken. Al stond in dezen vertrouwelijken brief
aan Grey vrij onjuist, dat de Keizer, Von Bethmann en Wer-
muth min of meer vóór, doch Von Müller, Von Tirpitz en
Von Kiderle n-W a e c h t e r tégen ieder accoord betreffende een
beperking van den bouw waren, in Londen genoot de groep, die dan
zoogenaamd vóór een overeenkomst zou zijn, al even weinig vertrouwen
als degene, die er tegen heette te zijn. ,,As for the Emperor,quot; schreef
Crowe zeer terecht, ,,surely we know too much of his naval ambition,
we have too much positive proof of the versatility of mind which enables
him at the same time tenaciously to pursue a given course and to profess
opinions and sentiments irreconcilable with his actions, we have suffered
too often from the inaccuracy and insincerity of his statements, to justify
us in taking the imperial assurances literally, and building upon them
with any confidence as to their reliability,quot; Bethmann kon al even
weinig op vertrouwen bij de Britten bogen, als zijn Keizer. Onder anderen
werd hem nog steeds zijn vroeger vermelde redevoering van den 30sten
Maart 1911 verweten, waarin hij openlijk een ontwapening als een nim-
mer te verwezenlijken illusie had gequalificeerd. De Britsche verwach-
tingen werden waarschijnlijk nog geringer, toen Paul Cambon met
een brief van zijn Berlijnschen broeder aan Poincaré kwam aan-

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 527, minute by Crowe.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 527 en Br. Doc. VI, pag. 701, noot 3.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 527, minute by Crowe.

4)nbsp;Zie hiervóór, pag. 130.

-ocr page 294-

dragen, waarin eenige uitlatingen van Bethmann voorkwamen, die
nu niet bepaald op een bereidheid tot groote concessies wezen. In dezen
brief, waarvan op het Foreign Office een afschrift werd gemaakt,^)
wordt onder meer het volgende, tusschen Jules Cambon en Beth-
mann op 18 Februari gevoerde gesperk vermeld: J. C.: „Oui, lui dis-je,
mais il y a la question des armements: est-ce que vous voulez les limiter?quot;
„Assurément non, reprit le Chancelier; la limitation des armements est
une chimère entre deux pays, qui peuvent avoir à défendre l\'un vis à vis
de l\'autre leur honneur ou leur indépendance. Est-ce qu\'il nous serait
possible de vous demander de limiter vos armements? Et vous, pourriez-
vous nous demander de limiter les nôtres?quot; Slechts wanneer er van een
algemeene ontwapening sprake zou zijn, zou Duitschland niet achter
blijven. Bethmann kon echter niet nalaten Cambon toe te voegen:
,,Vous aurez, vous autres Français, une grande part de responsabilité:
vous inventez toujours, et voici maintenant qu\'il faut vous suivre pour
la création de la quatrième arme, comme il a fallu suivre l\'Angleterre
quand elle a lancé son premier Dreadnought.quot; Merkwaardig is ook
B e t h m a n n\'s helaas nog niet uitgekomen voorspelling, dat binnen af-
zienbaren tijd heel Europa zou moeten ontwapenen. ,,Nous approchons,quot;
zooquot; zeide hij, „du moment où la limite des forces des Etats va être atteinte,
et où ni leur population ni leurs finances ne pourront plus suffire aux
sacrifices qu\'on exige d\'elles.quot;^)

Men was, evenals thans, echter toch nog ver van dit oogenblik af. Dit
bleek niet alleen uit Tirpitz\' houding, doch ook uit het Duitsche ant-
woord op het memorandum, dat op 6 Maart 1912 aan de Britsche regeering
werd overhandigd. Het was in overeenstemming met de door den Keizer
aangegeven richtlijnen opgesteld,®) doch buiten diens weten en tot diens
groote ergernis\'*) evenwel niet, zooals beloofd was, op den 29sten Fe-
bruari,®) doch eerst op den 4den Maart verzonden. quot;) De kanseher had
nog steeds gehoopt, dat er een gunstiger wind uit Londen zou waaien,
die hem een modificatie van het Duitsche antwoord mogelijk zou maken.
Men deelde daar echter in het algemeen nog steeds Crowe\'s meening:
„there is no help for us but to keep our own strength and to consolidate
our international friendships. Good relations with Germany are to be had

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 526, noot 1.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 526.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 308.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11383.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 308; Gr. Pol. 31, pag. 153, noot 1, spreekt van den
Isten Maart. Dit is onjuist. Bethmann had den Keizer n.l. op 28 Februari laten
weten, dat het antwoord „morgenquot; verzonden zou worden (Tirpitz, Pol. Dok.,
pag. 308). Daar 1912 echter een schrikkeljaar was, had de kanselier dus den 29sten
Februari en niet den Isten Maart bedoeld.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11381.

-ocr page 295-

by any Power with which she is afraid to go to war, and by no other.quot;
Tenslotte was Bethmann echter wel gedwongen het Duitsche ant-
woord te verzenden, daar hij den 4den een verbolgen telegram van W i 1-
h e 1 m had gekregen, waarin deze meldde, dat hij bij navrage bij
Metternich op 3 Maart van dezen ten antwoord had gekregen,
dat er nog niets uit Berlijn ontvangen was. Als excuus voor de late
verzending voerde Bethmann aan, dat hij eerst het rapport van
Metternich had willen afwachten,®) betreffende het onderhoud
van dezen met Lord Haldane, dat den 29sten Februari had plaats
gehad. Hieruit was hem evenwel opnieuw gebleken, dat Engeland slechts
bij zeer groote beperking van de novelle een andere houding aan zou
nemen, \') zoodat het gesprek geen nieuw licht op de quaestie wierp. Toen
het dus Bethmann uit het verslag van Metternich over dit ge-
sprek nog eens zoo duidelijk was geworden, dat Engeland een anderen
toon aan bleef slaan dan Haldane in Berlijn gedaan had, zond hij
den ambassadeur het Duitsche antwoord op het Britsche document. Hij
het het vergezeld gaan van de opmerking, dat M e 11 e r n i c h bij de
overhandiging aan Grey moest zeggen, dat de Duitsche regeering door
Engeland\'s ommekeer pijnlijk verrast was.quot;\') „Als einen Rückfall in das
Misstrauen M\'Kennascher Observanz,quot; voelde Bethmann het feit,
dat men in Londen de officieele mededeelingen aangaande de bedoelingen
der novelle in twijfel trok. In Berlijn zelf had men hierin echter ook niet
al te groot vertrouwen gekoesterd, daar Bethmann den ambassadeur
tot diens persoonlijke oriënteering mededeelde, dat het ministerie van
Financiën Tirpitz\' eischen had onderzocht en ze juist bevonden
had, quot;) met andere woorden: Wermuth had Tirpitz gecontroleerd
of deze niet te veel gevraagd had. Het ergste was de Wilhelmstrasse
door Engeland\'s stilzwijgen over de neutraliteitsformule getroffen. Lon-
den moest niet denken, dat Duitschland op een bespreking der vloot-
quaestie in zou gaan, als het niet tegelijkertijd overtuigd was, dat er op
politiek gebied kans op een bevredigend accoord bestond. De novelle zal
zonder verdere beperkingen aan den Rijksdag voorgelegd worden, schreef
Bethmann, daar de indiening eener verminkte novelle zonder vol-
doende Britsche tegenprestaties voor de openbare meening onbegrijpelijk
zou zijn.

De Duitsche nota gaf in het eerste gedeelte een historisch overzicht
van den loop der onderhandelingen en wees op het verschil, dat er

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 527, minute by Crowe.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, pag. 153, noot 1.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11382.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11380.

5)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11381.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11381.

-ocr page 296-

bestond tusschen H a 1 d a n e\'s uitlatingen in Berlijn en de latere hou-
ding van het Britsche kabinet. „Es bedeutet eine Verschiebung der
Grundlage,quot; constateerde de Duitsche regeering,^) „auf der die Ver-
handlungen bis jetzt geführt worden sind, wenn nunmehr die Königlich
Grossbritannische Regierung an den in der Flottennovelle in Aussicht
genommen Mannschaftsvermehrungen und den Neuforderungen für Un-
terseeboote Kritik übt. Als eine Abweichung von dem Standpunkt, der
bei der Entsendung von Lord Haldane massgebend zu sein schien,
muss es die Kaiserliche Regierung ferner empfinden, dass Sir E. Grey
in seiner Unterredung mit dem Grafen Metternich am 24. Februar
bezüglich der von dem Herrn Kriegsminister bedingungslos angebotenen
Abtretung von Sansibar und Pemba Vorbehalte gemacht hat, sie auch
als Landabtretung bezeichnet hat, obwohl es sich nur um ein Protektorat
handelt, und den Wert der englischerseits von der Kaiserlichen Regierung
geforderten und von dieser zugesagten Zugeständnisse bezüglich der
Bagdadbahn und Timors herabzusetzen bemüht gewesen ist.quot; De Wil-
helmstrasse zeide van haar kant bereid te zijn, de toezeggingen, aan
Lord Haldane gedaan, te handhaven. Zij beloofde opnieuw den
bouw van de nieuwe schepen respectievelijk in 1913 en 1916 plaats te
doen vinden, terwijl voor de derde dreadnought beloofd werd geen
bepaald jaar vast te stellen. Hier teg\'énover hoopte de Duitsche regeering,
dat de Britsche met een voorstel betreffende een politiek verdrag voor
den dag zou komen, opdat de mogelijkheid voor een verdere voortzetting
der onderhandelingen zou blijven bestaan.

Al was dus het Duitsche antwoord niet maisch, het gaf duidelijk den
wensch te kennen om de besprekingen niet af te breken. Het was natuur-
lijk vooral Bethmann die deze nog niet op wilde geven. Tirpitz
was het hier niet mee eens. Het was hem aangenamer geweest, als men
de zaak nu maar als afgedaan had beschouwd. In dezen tijd laaide de
strijd tusschen de beide ressorten dan ook weer op. De admiraal was
bijna ontrefbaar, vandaar dat Bethmann opnieuw zijn aanvallen op
den marine-attaché Widenmann richtte. Sedert de door Goschen
overhandigde nota van 29 Januari, betreffende de uitwisseling van be-
richten over den stand van den bouw der wederzijdsche vloten, had
Widenmann door zijn rapporten-) opnieuw Bethmann\'s er-
gernis min of meer opgewekt. De laatste had reeds op 4 Februari aan
Metternich getelegrapheerd, dat hij aan Widenmann geen
mededeelingen over de besprekingen met Cassel mocht doen, daar

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11381, Anlage; vgl. Br. Doc. VI, no. 529; Bijlage no. X. Ge-
makshalve is dit memorandum onder de Bijlagen opgenomen, hoewel het geen ontwerp
voor een politiek verdrag bevat.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11333, no. 11334, Anlagen en no. 11335.

-ocr page 297-

de Keizer zulks niet wenschte.^) Daar de ambassadeur begrepen had,
dat hij W i d e n m a n n over de verdere onderhandelingen evenmin be-
hoefde te oriënteeren, was de laatste geheel op de mededeehngen van
het departement van Marine aangewezen, om op de hoogte te blijven.
Erger zou Widenmann getroffen zijn geworden, wanneer B e t h-
m. a n n\'s poging om den attaché in \'s Keizers ongenade te doen vallen,
meer succes had geoogst. Widenmann had zich namelijk op 12 Fe-
bruari tegen den vice-admiraal J e 11 i c o e over een eventueele verhou-
ding van 2 : 3 uitgelaten. Bethmann, die er zich steeds tegen had
verzet, dat deze, door Tirpitz gewenschte verhouding bekend zou
worden, vond dat W idenmann weer buiten zijn boekje was gegaan.
Het gevolg was, dat hij zich over deze loslippigheid van den attaché bij
den Keizer ging beklagen. In Londen zou men immers de onjuiste ge-
dachte kunnen krijgen, „dass die Bindung der englischen Regierung auf
einen Standard von 2:3 ein von der deutschen Politik erstrebtes Ziel
sei.quot;^) De kanselier stond nog op het oude standpunt, dat het den
Duitschers onverschillig bleef hoe sterk de Britsche vloot was.

B e t h m a n n\'s verzoek aan den Keizer om Widenmann een
flinke terechtwijzing te mogen toedienen, bleef onbeantwoord. De Keizer
stelde zich zelfs geheel aan de zijde van den attaché, \') hierin het voor-
beeld van Von Tirpitz en Von Müller volgend.^\') De s^^rijd
werd echter niet opgegeven. Widenmann kreeg zelfs geen woord
te hooren over den inhoud van het Britsche memorandum van den 24sten
Februari. Eerst op 4 Maart vroeg Metternich verlof van den attaché
van den inhoud in kennis te stellen. Het antwoord hierop luidde, dat hier
geen bezwaar tegen bestond, doch dat de mededeelingen ,,zu ausschliess-
lich persönlicher Informationquot; waren en dat W idenmann er geen
woord met de Engelsche politici of marine-officieren over mocht wisse-
len. «)

Nauwelijks had de attaché het document gelezen, of een lang bericht
werd hierover door hem op 7 Maart naar Berlijn gezonden. Veel scha-
delijken invloed kon W i d e n m a n n\'s op het Britsche memorandum uit-
gebrachte kritiek niet meer uitoefenen, daar het Duitsche antwoord immers
den vorigen dag op het Foreign Office overhandigd was. Widenmann
constateerde in zijn brief, dat de Britsche bewering, dat 4/5 van de
Duitsche vloot op oorlogssterkte zou zijn, onjuist was. Zijns inziens was
dit slechts met 3/4 gedeelte het geval. Bethmann, die Widen-

J) Gr. Pol. 31, no. 11353, vgl. de bijbehoorende noten.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11335.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11337.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 294, cursief gedrukte aanteekeningen van den Keizer

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 295.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, pag. 161, noot 3.

-ocr page 298-

m a n n\'s bericht op den 12den Maart aan den Keizer doorzond, schreef
dat het er weinig toe deed of 80. dan wel 75 % van de Duitsche vloot op
voet van oorlog werd gebracht, doch dat het begrijpelijk was. dat zoo\'n
groot percentage in Engeland nog meer bezwaren ontmoette, dan de
vermeerdering van het aantal schepen.^) Het is niet onwaarschijnlijk,
dat Zorger gelijk heeft, wanneer hij constateert, dat Bethmann
opzettelijk van 80 % inplaats van 4/5 sprak. Uit dit groote getal springt
immers nog duidelijker in het oog, welk een groot gedeelte der Duitsche
oorlogsmarine „kriegsbereitquot; zou zijn. Al behandelde de kanselier de
genoemde breuken „en bagatellequot;, toch wijst het verschil tusschen Enge-
land\'s en Wi d e n m a n n\'s getal in de richting van de door Mc Kenna
geliefde verdraaiing van cijfers, waarmede hij zoo menigmaal de publieke
opinie had weten te paaien. Volgens Widenmann waren de Britsche
protesten in den grond toch meer tegen den nieuwen bouw, dan tegen
de vermeerdering van het aantal koppen gericht.®) Het derde punt van
het Britsche memorandum was voor hem dan\'ook een voor Duitschland
opgestelde val. Metternich was het hier in geenen deele mee eens
en was overtuigd, dat het hoofdbezwaar wel degelijk in het groote aantal
manschappen lag.quot;*) De Keizer deelde daarentegen W i d e n m a n n\'s
meening en_ merkte op, dat Engelan^ tot voor veertien dagen nooit anders
had gedaan, dan zich tegen het aantal schepen verzetten. Z.i. hadden de
Britten zich eerst tegen de dreadnoughts gekant, doch ..nachdem Eng-
land einsieht dass der Vorstoss gegen Bauzeit u(nd) Material nicht ge-
nügend wirkt, stösst es gegen unser Personalbedarf vor, der ihnen bisher
gänzlich egal war! Es geht eben doch gegen das Flottengesetz,®)
dessen Bestand zu erschüttern man ja Regierungsseitig schon bereit war.quot;
Dat de Keizer niet ver bezijden de waarheid was, blijkt ook uit C h u r-
c h i 1 I\'s boek, waarin deze schrijft: ,.On March 9 I pointed out that the
fundamental proposition of the negotiations from the Admiralty point of
view had been that the existing German Navy Law should not be in-
creased. but, if possible, reduced.quot; quot;) hetgeen, zooals heeft mogen blijken,
inderdaad steeds het Britsche streven was geweest.

Het is niet onmogelijk, dat men in Londen de novelle bij gedeelten
heeft willen aantasten om haar daardoor geheel kwijt te raken. W i d e n-
m a n n zag althans een zeker systeem in de door Engeland gevolgde
lijn. Zijns inziens wilde men door de verwijdering van het acute gevaar
-- de novelle ^ de oude vlootwet, die een permanent gevaar voor Enge-

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11393; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 325/326.

2)nbsp;Zorger, pag. 71.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11392, Anlage.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11392.

5)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11392, Randbemerkungen Kaiser Wilhelms II. Aldaar ge-
spatieerd.

6)nbsp;Churchill, pag. 103.

-ocr page 299-

land beteekende, ten val brengen.^) Opnieuw deelde de Keizer de mee-
ning van den marine-attaché. Wilhelm was eveneens van oordeel,
dat de Britten Duitschland aan het tempo van twee wilden binden, om
daardoor zoo mogelijk te voorkomen, dat na 1918 het tempo van drie
weer ingevoerd zou worden.^) Zou deze vlieger opgaan, dan zou hier-
mede inderdaad de oorspronkelijke vlootwet vernietigd worden.

De admiraal was van hetzelfde oordeel als Je attaché. ,,Nur eine im-
ponierende Flotte, die das Risiko eines offenen Kampfes für die enghsche
Marine zu gross macht, wird England zur Anerkennung der Gleichbe-
rechtigung Deutschlands bringen,quot; luidde het advies van den laatsten.®)
Wanneer men bedenkt, dat Bertie, wiens opvatting door vele heeren
van het Foreign Office gedeeld werd, adviseerde ,,to go on in increasing
ratio to construct against the German building programmesquot;^) en dat
Crowe meende, dat ,,good relations with Germany are to be had by
any Power with which she is afraid to go to war,quot;quot;) dan ziet men, dat
de tegenstelling tusschen de beide mogendheden, ondanks een ruim
vierjarige gedachtenwissehng, nog zeer groot was. Metternich
geloofde dan ook nog steeds aan een automatische versterking van de
Britsche vloot, in verhouding tot den nieuwen bouw van de Duitsche
dreadnoughts.quot;) Widenmann daarentegen kon de optimistische
gedachte maar niet van zich afzetten, dat Engeland den wedstrijd ten-
slotte op zou geven. Geen enkele minister van Financiën zou z.i. in staat
zijn, het noodige geld te fourneeren om de veel grootere uitgaven, die
Engeland in verhouding tot het Duitsche rijk had, te bekostigen.\') Hij
berekende dat de prijs voor één dreadnought ± 50 millioen mark bedroeg,
zoodat z.i. de Two-keels-to-one-Standard voor Engeland op den duur
niet vol te houden zou zijn. Daar de Britten voor het marine-personeel
bovendien nog drie maal zooveel moesten uittrekken als de Duitschers,
o.a. wegens hoogere loonen, zouden de eersten het tenslotte wel op
moeten geven. Zijns inziens was het schermen met den Two-keels-to-one-
Standard dan ook slechts grootdoenerij van John Buil.

B e t h m a n n\'s bestrijding van W i d e n m a n n\'s standpunt was
gebaseerd op M e 11 e r n i c h\'s particuliere correspondentie, welke deze,
naast een officieele briefwisseling, met de Wilhelmstrasse onderhield.
Had Widenmann zich over den chauvinistischen toon van de Brit-
sche pers beklaagd, Bethmann •\'\') wees er in zijn bericht aan den

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11392, Anlage.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11393, Randbemerkungen des Kaisers.

3)nbsp;Vgl. Gr. Pol. 31, no. 11392, Anlage.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 509.

5)nbsp;Zie hiervóór, pag. 278/279; Br. Doc. VI, no. 527, minutc by Crowe.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11396.

7)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11396, Anlage.

8)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11397; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 326/327.

-ocr page 300-

Keizer, met bijna gelijkluidende termen als Metternich gebruikt
had, op, dat de Engelsche bladen genoeg geschoold waren om te
weten, welke bepaalde quaesties op buitenlandsch politiek gebied op een
gegeven moment besproken moesten worden. Voorts gaf hij als zijn
meening te kennen, dat het niets te verwonderen was, dat de Britten
thans de novelle gingen bestrijden, daar deze toch ook reeds door de
Duitsche journalisten als een „fait accompliquot; beschouwd werd. Dat de
agitatie in Engeland er op berekend was om in Duitschland een paniek
te doen ontstaan, zooals de attaché beweerde, betwijfelden Metter-
nich en Bethmann beiden.®) ,,Sie wird vielmehr bezwecken, was
der Marine-attaché ganz zu verkennen scheint, das englische Volk und
die englische Regierung auf die durch unsere Flottennovelle drohenden
Gefahren aufmerksam zu machen und für Marinezwecke opferwillig zu
stimmen,quot; schreef de kanselier aan Wilhelm, hetgeen den laatsten
een „Donnerwetter das ist stark!quot; ontlokte.quot;\')

Van invloed was B e t h m a n n\'s brief niet. De Keizer bleef op de
hand van den attaché en gaf zijn standpunt niet prijs, dat de novelle snel
gepubliceerd moest worden.Het verdrag van Metternich\'s reeds
aangestipte gesprek met Haldane, dat op den 29sten Februari had
plaats gehad en dat den Keizer op ^ Maart was toegezonden, had dezen
geheel buiten zich zelve gebracht. Haldane had den ambassadeur n.1.
onder strikte geheimhouding medegedeeld, dat de Britsche regeering plus
minus half Maart haar marine-begrooting onveranderd aan het Parlement
zou voorleggen. Hij had er echter aan toegevoegd, dat het niet bij de voor-
gestelde vier schepen zou kunnen blijven en dat de suppletoire begrooting
zich naar de Duitsche novelle zou voegen. Tevens had hij verteld, dat
er een sterke concentratie van de vloot zou plaats hebben, door toevoeging
van schepen van het Middellandsche Zee-eskader. De Keizer vond
dezen maatregel gelijk staan met een mobilisatie. Woedend schreef hij
bij M e 11 e r n i c h\'s verslag: ,,Ich bitte bestimmt zu erklären in London
an Metternich und durch ihn an H a 1 d a n e, dass ein Heranziehen
des Mittelmeergeschwaders nach der Nordsee von uns als Kriegsfall an-
gesehen und mit der verstärkten\'^) Novelle in alter Fassung und
der Mobilmachung beantwortet werden wird.quot; Op ,,Buitenlandsche
Zakenquot; legde men echter, zooals meermalen voorkwam, rustig M e 11 e r-
n i c h\'s rapport en de keizerlijke opmerkingen naast zich neer. Toen

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no.nbsp;11396.

2)nbsp;Gi\'. Pol. 31, no.nbsp;11396, Anlage.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no.nbsp;11396 en no. 11397; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 326/327.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no.nbsp;11397, Randbemerkung Kaiser Wilhelms II.

5)nbsp;Gr. Pol. 31, no.nbsp;11397, Schlussbemerkung des Kaisers; Tirpitz, Pol. Dok.,
pag.nbsp;327.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no.nbsp;11380.

7)nbsp;Gr. Pol. 31, no.nbsp;11380, Schlussbemerkung des Kaisers; aldaar gespatieerd.

-ocr page 301-

Wilhelm vernam, dat het Duitsche memorandum, zooals reeds ver-
meld is, pas den 4den naar Londen was afgezonden, zonder dat hij het
nog van te voren had ingezien, werd het hem toch al te bar. Den 24sten
Februari had hij Kiderlen immers ook reeds bevolen, hem van alles
onmiddellijk op de hoogte te brengen en nu had de Wilhelmstrasse hem
weer op dezelfde wijze behandeld! Vandaar dat de Keizer zijn kanselier
uit Wilhelmshaven direct liet telegrapheeren: „Habe mir die Befehle
über die Führung dieser Angelegenheit persönlich vorbehalten.
Ich verlange, dass in Zukunft unbedingt nach diesem Befehl verfahren
und kein Schritt ohne mich gethan wird!quot; Ook deze mededeeling werd
voor kennisgeving aangenomen.

Den 5den Maart liet Wilhelm zijn kanselier weten, dat hij aan
Metternich de reeds vermelde kantteekening moest seinen, dat hij,
de Keizer, vast besloten was een versterking van de Britsche Noordzee-
vloot te beantwoorden met de indiening der oorspronkelijke novelle, ja
zelfs met een
mobilisatie/-) Tevens verlangde hij, dat het Duitsche me-
morandum ■quot;\') uiterlijk den 6den Maart op het Foreign Office afgegeven
moest worden en dat de militaire wetsvoorstellen zonder uitstel bekend
gemaakt moesten worden.^) Zelfs dreigde de Keizer deze door de be-
treffende ministeries van Oorlog en van Marine te laten publiceeren,
als Bethmann zich tegen zijn wil zou verzetten. De Keizer wilde
nu eindelijk eens spijkers met koppen slaan en geen kleine! Een antwoord
van Bethmann werd niet eens afgewacht. Wilhelm nam het
zekere voor het onzekere en telegrapheerde rechtstreeks aan Metter-
nich: „Aus Ihrem Gespräch mit Haldane — gestern vorgelegt —-
geht hervor dass er, trotz aller Versicherungen des Gegentheils, ebenso
wie das Cabinet, unsere Verhandlungsbasis fallen gelassen. Zu Ihrer
Orientierung: Ich bleibe bei dieser Basis! D(as) h(eisst)
Anerkennung der Novelle, nur verlangsamtes Bau-
tempo: Personalvermehrung kommt nicht in die Verhandlungen.
Sollte England seine Schiffe aus dem Mittelmeer zurückziehen nach
England Nordsee, wird das hier als Kriegsdrohung aufgefasst werden,
und mit einer verstärkten Novelle — 3er Tempo — und event(uel)l
Mobilmachung beantwortet werden. Wilhelm LR.quot;quot;\')

Nu had men de poppen aan het dansen! Metternich zorgde er
natuurlijk voor dat Bethmann onmiddellijk van \'s Keizers telegram
op de hoogte werd gesteld. De kanselier trok er van zelfsprekend de
noodige consequenties uit en diende den 6den Maart zijn ontslagaan-

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11383, aldaar gespatiëerd.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11385.

3)nbsp;Zie hiervóór, pag. 279/280.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11386.

5)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11387, aldaar gespatiëerd.

-ocr page 302-

vrage in. ^) Eerst had hij den Keizer nog \'laten weten, dat hij de novelle
eerst zou kunnen publiceeren, wanneer hij bericht uit Londen had ont-
vangen, dat het Duitsche memorandum aldaar overhandigd was ge-
worden. ^)

De ontslagaanvrage van Von Bethmann was feitelijk gebaseerd
op de wijze, waarop de Keizer door zijn telegram aan Graaf Metter-
nich, dat natuurlijk niet het minste gevolg had, voor de zooveelste maal
eigenhandig in de politiek van zijn verantwoordelijken rijkskanselier had
ingegrepen. Bethmann argumenteerde haar echter ook met de opmer-
king, dat de Keizer wantrouwen koesterde in zijn wijze van handelen. Hij
wees er op, dat Von Heeringen en Von Tirpitz hun wets-
voorstellen niet konden publiceeren, als de kanselier daarvoor de verant-
woording niet op zich nam. Door het keizerlijke dreigement werd zijns
inziens zijn oprechtheid in twijfel getrokken. Hij gaf toe, dat de Britten
de bakens verzet hadden, doch zeide van zins te zijn de besprekingen
voort te zetten, opdat een mislukking niet in een al te schel daglicht
geplaatst zou worden en ook om zich de mogelijkheid tot een latere voort-
zetting der onderhandelingen niet te laten ontglippen. „Vor allem müssen
wir die Schuld am Misslingen England zuschieben,quot; adviseerde de kan-
selier. •\'\') „Tun wir das nicht, sp wird nicht nur unser Verhältniss zu
England in verhängnissvoller Weise verschärft, sondern es wird auch der
in Frankreich schon jetzt stark angefachte Chauvinismus zu den kühnsten
Hoffnungen ermutigt. Frankreich wird so herausfordernd und übermütig
werden, dass wir gezwungen sind, es anzugreifen. Ich kann es nicht
verantworten, unserseits auf eine solche Situation hinzuarbeiten. Wird
uns ein Krieg aufgenötigt, so werden wir ihn schlagen und mit Gottes
Hilfe nicht dabei untergehen. Unserseits aber einen Krieg heraufbeschwö-
ren, ohne dass unsere Ehre oder unsere Lebensinteressen tangiert sind,
würde ich für eine Versündigung an dem Geschicke Deutschlands halten,
selbst wenn wir nach menschlicher Voraussicht den völligen Sieg er-
hoffen könnten.quot; Dit waren de, uit den grond van zijn hart gemeende
woorden, waarmede de kanselier zich tot zijn vorst wende, om zijn vrede-
lievende, doch anders dikwijls van weinig inzicht getuigende buitenland-
sche politiek te verdedigen.

B e t h m a n n\'s woorden troffen doel. Het gevraagde ontslag werd
hem, zooals hij misschien wel verwacht had, niet verleend. Hij zat weer
steviger te paard, daar de Keizer natuurlijk weer ingebonden had. W i 1-
h e 1 m verbeeldde zich tot troost, dat hij een overwinning op zijn kanselier
had behaald, doch M ü 11 e r zag den toestand duidelijker en zeide tot

1)nbsp;Jäckh, Dl. II, pag. 159 e.v.; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 318 e.v.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11388.

3)nbsp;Jäckh,-Dl. II, pag. 159 e.v.; Tirpitz, Pol. Dok., pag. 318 e.v.

-ocr page 303-

Von Tirpitz: „in Wirklichkeit ist Seine Majestät umgefallen.quot;^)
Toen Bethmann zieh weer vaster in zijn zetel gevoelde, deed hij
voor de zooveelste -- thans echter laatste — maal een aanval op de
novelle. Dezen keer wilde hij, „dass der Zeitpunkt für alle drei Schiffe
offen bleiben sollte.quot;^) Begrijpelijkerwijze stonden Müller en Tirpitz
direct op hun achterste beenen. Beide waren het er over eens, dat een
aanvaarding van B e t h m a n n\'s voorstel gelijk stond met de onder-
teekening van het doodvonnis over de novelle. De kanselier zag in zijn
plan een prachtig „Pressionsmittel bei den Verhandlungen mit England.quot;
De admiraal was minder enthousiast en qualificeerde het als „absurd,
inhaltlos und ein Vorwand.quot; Hij voelde er niets voor om ten koste van
de drie dreadnoughts een ,.agreementquot; met Groot-Brittannië tot stand te
brengen. Zou hij van de bedoelde schepen afstand doen. dan beteekende
zulks, dat hij de geheele maritieme-politiek van koers zou laten verande-
ren. Ook kon hij zich niet met den opzet van B e t h m a n n\'s plan ver-
eenigen. Deze wilde immers eerst de Britten met het ongenoemd laten
der data lokken en daarna, als hij een geteekende overeenkomst in zijn
zak had gestoken, rustig de drie schepen op stapel zetten. Dat Beth-
mann hierdoor een minder faire geste zou maken, schokte Tirpitz\'
gemoed minder, dan het feit, dat Bethmann door het verzwijgen
van de bouwtermijnen den indruk zou wekken, dat Duitschland de vlag
voor Albion gestreken had. Op zijn beurt liet hij via Von Müller
aan den Keizer weten. ..dass er eine derartige Schwenkung nicht mit-
machen und vertreten könne.quot; \') De arme monarch, die juist de zaak
met B e t h m a n n in het reine had gebracht, was weinig verheugd thans
weer een gelijk appeltje met Tirpitz te moeten schillen. Müller
liet den admiraal dan ook den lOden weten, ,.dass Seine Majestät sehr
aigriert gegen ihn sei.quot; De kabinetschef had echter Tirpitz\' en zijn
eigen standpunt weer dusdanig weten te verdedigen, dat Wilhelm
gezwicht was en besloten had, dat de novelle zou blijven, zooals zij nu
eenmaal was. Voordat Von Tirpitz ook op den kanselier de over-
winning had kunnen behalen, had echter naast den kabinetschef, ook
de Keizerin nog in moeten grijpen. Den lOden Maart had Tirpitz
n.1. de lunch ten paleize gebruikt. Wilhelm had hem van te voren laten
weten, dat hij van hem geen woord over de novelle wilde hooren, zoodat de
admiraal de situatie met de Keizerin en den hofdignitaris Graaf Eulen-
burg besprak.®) Nu verzet Tirpitz zich in zijn „Politische Doku-
mentequot; tegen de, tegen hem uitgebrachte beschuldiging, dat hij de

1)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 322/323.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 323.

3)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 323.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 323.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok,, pag. 324.

-ocr page 304-

Keizerin toen tot een bezoek aan Bethmann heeft aangezet.^) Men
kan echter in het midden laten, of de Keizerin uit eigen initiatief en uit
liefde voor haar zoo zeer geplaagden en geënerveerden keizerlijken ge-
maal, dan wel op aandrang van den doordrijvenden Tirpitz naar den
kanselier is gegaan. Een feit is. dat de Keizerin op den morgen van den
1 Iden Maart tegen Bethmann gezegd heeft, dat zij zich wel is waar
niet met de politiek wilde bemoeien, doch dat zij het getreuzel nu niet
langer meer kon verdragen. „Der Reichskanzler müsse zum Entschluss
kommen und dürfe vor England nicht zurückweichen.quot; -) Het bezoek van
de Keizerin miste zijn uitwerking niet, zoodat Wilhelm den zelfden
avond zijn admiraal met de woorden „Wir haben gesiegtquot; kon ontvangen.
Het spreekt van zelf dat Tirpitz daarop de Keizerin uit naam van
het geheele Duitsche volk, zijn hoffelijksten en hartelijksten dank voor
de genomen moeite betuigde.

Zoo was de interdepartementale strijd beslecht, Bethmann en
Tirpitz waren gehandhaafd en slechts Wermuth, zooals reeds
vroeger is vermeld, was over zijn principes gestruikeld. Een van de
overwegingen, die den Keizer tot handhaving van zijn kanselier had doen
besluiten, was, dat Bethmann het vertrouwen van het buitenland
bezat. Vooral van Britsche zijde\'was dit meer dan eens gezegd.

Bethmann, die zich een en ander wel bewust was, zocht zijn heil
weer bij Albert B a 11 i n. Dezen verzocht hij den 8sten Maart om
de noodige hulp,\'\') die de directeur der H.A.P.A.G. hem niet weigerde.
Eerst werd Huldermann naar Marseille gezonden, om van Sir
Ernes^ Cassel, die aldaar vertoefde, te weten te komen, ,,ob viel-
leicht fremde Einflüsse in London eingewirkt hätten.quot; Op 9 en 10 Maart
had hij een conferentie met den Britschen bankier. Volgens dezen was
er van Fransche invloeden geen sprake,®) hetgeen door de Britsche
Documenten wordt bevestigd; later zal echter blijken, dat de Quai
d\'Orsay zich in de laatste dagen van Maart minder afzijdig heeft gehou-
den. Wel liet Sir E r n e s t, volgens Huldermann, duidelijk door-
schemeren, „dass H a 1 d a n e in Berlin zu weit gegangen sei und Erklä-
rungen abgegeben habe auf einem Gebiet, das er nicht beherrsche.quot;
Cassel zeide ook, dat de Britsche Admirahteit vooral vond, dat Duitsch-
land, in verband met zijn groot verlanglijstje op maritiem gebied, tegemoet
moest komen. Alles hing z.i. van Churchill af. Werd deze tevreden
gesteld, dan zou een verdrag nog gered kunnen worden, daar hij en
Lloyd George, aldus Cassel, het meest voor een overeenkomst

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 325, noot 1.

2)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 324.

3)nbsp;Zie hiervóór, pag. 175.

4)nbsp;Huldermann, pag. 258.

5)nbsp;Huldermann, pag. 261/262.

-ocr page 305-

gevoelden. Sir Ernest liet hierbij blijken, dat Engeland nog met een
vertraging van het tempo tevreden zou zijn. Hij merkte er evenwel bij
op, dat de Britsche animo voor het een en ander al weer eenigszins
bekoeld was.

Nauwelijks had Huldermann zijn bevindingen na zijn terugkomst
aan Ballin gerapporteerd, of deze reisde via Parijs naar Londen. In
Frankrijk\'s hoofdstad had hij zich eerst nog even van de stemming der
,,haute financequot; vergewist en was daarbij tot de ontdekking gekomen,
dat de Fransche geldwereld een Duitsch-Engelsche overeenkomst met
vreugde zou begroeten.^)

In Londen aangekomen, bepleitte hij bij Lord Haldane weer een
gedachtenwisseling tusschen
marine-deskundigen om de moeilijkheden
uit den weg te ruimen. Ook met Churchill had hij een langdurig
onderhoud. Deze minister sympathiseerde zeer met B a 11 i n\'s denkbeeld,
dat een Duitsche en een Engelsche deskundige ter plaatse zouden nagaan
of de door Duitschland, dan wel de door Engeland berekende cijfers, de
juiste waren. -) Behalve Churchill stond ook Sir Edward Grey
niet afwijzend tegenover de zending van een Britschen zee-officier.\'®)

Terwijl in Duitschland de strijd tusschen Bethmann en „Marinequot; in
vollen gang was, overhandigde Metternich op 6 Maart 1912 het ant-
woord op het Britsche memorandum van den 24sten Februari en las den
inhoud er van aan Haldane en Grey voor. Bij deze gelegenheid
vernam hij van Grey, dat deze hoopte, dat het vertrouwen en de open-
hartige gedachtenwisseling tusschen de beide Regeeringen zouden blijven
bestaan. Al was er in het Britsche memorandum met geen woord over
de andere quaesties gerept, thans sprak Sir Edward den wensch uit,
dat Metternich binnen afzienbaren tijd met hem en met den mi-
nister van Koloniën, Harcour t, de mogelijkheden voor een accoord
op koloniaal gebied zou bespreken. \') Deze uitlating wees er dus op, dat
Engeland den weg tot een betere verstandhouding, ondanks de critiek op
de novelle en ondanks den afkeer van bindende neutraliteitsformules, toch
niet wilde verlaten. Dit ontging ook Bethmann niet, die een accoord
over koloniale quaesties zeer gewenscht vond.Hij bleef echter nog
steeds een „political agreementquot; als het voornaamste doel beschouwen en
ontwierp hiervoor een nieuwen tekst, die echter weinig van den vorigen
afweek.quot;)

Denzelfden dag, dat hij dit ontwerp aan Von Kühlmann gaf, die

1)nbsp;Huldermann, pag. 264.

2)nbsp;Huldermann, pag. 265.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11404; Br. Doc. VI, no. 536.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 530; Gr. Pol. 31, no. 11389.

5)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11391.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11395; Br. Doc. VI. no. 539, enclosurc; Bijlage no. XI.

-ocr page 306-

met kort verlof te Berlijn vertoefde, zond hij een telegram aan Metter-
nich, dat in Londen eenige beroering wekte. Had de Keizer den 11 den
Tirpitz triomphantelijk ,,Wir haben gesiegtquot; toegeroepen, uit dit
telegram blijkt, dat Bethmann toch taaier was dan Wilhelm ver-
moedde. Op dien 12den Maart seinde de kanselier n.l. dat de novelle
nog niet ingediend was en dat zij nog in de Wilhelmstrasse bleef hggen.
Bethmann had n.l. nog steeds hoop, „dass die englische Regierung
durch Aufnahme der Verhandlungen auf politischem Gebiet die Möglich-
keit zu einer erneuten Prüfung der Rüstungsfrage bieten würde (wird).quot;
Het telegram ging verder: „Ew. p.p. ersuche ich ergebenst vielleicht durch
Lord Haldane der englischen Regierung eine vertrauliche Andeutung
in diesem Sinne zukommen zu lassen. Als geeignetster Ausgangspunkt
für die Wiederanknüpfung der Verhandlungen erscheint mir die Auf-
nahme der Diskussion über das Neutralitätsabkommen. Sollte die engli-
sche Regierung, vielleicht in Anlehnung an die Jhier zwischen mir und
Lord Haldane diskutierten Formeln, mit einem bestimmten, natürlich
nur für den Fall einer Verständigung auch in der Rüstungsfrage für sie
verbindlichen Vorschlag hervortreten, so würde sie damit ihrer endgülti-
gen Stellungnahme nicht präjudizieren, mir aber eine Grundlage bieten.
Seine Majestät zu einem weiteren.,Entgegenkommen in der Flottennovelle
bestimmen zu können. Es liegt auf der Hand das jedes weitere Zögern
der enghschen Regierung uns unsere Stellung der öffenthchen Meinung
gegenüber erschwert, die die angekündigten Wehrvorlagen ungeduldig
erwartet.quot;

Nauwelijks had Metternich dit telegram ontvangen, of hij stuurde
een briefje aan Haldane met de boodschap, dat hij hem onmiddellijk
moest spreken. Des avonds om kwart voor elf vervoegde zich de Britsche
minister reeds op de Duitsche ambassade. Hier hoorde hij, „that if the
British Government would offer a suitable political formula, the proposed
Fleet Law as it stood would be withdrawn.quot;-) Dat er echter dan een
andere novelle, hoewel in verkleinden vorm, moest komen, stond vast. Op
\'s ministers vraag, wat dan wel uit de novelle geschrapt zou worden,
moest Metternich het antwoord evenwel schuldig blijven. Hal-
dane informeerde of de formule verder moest gaan dan een ontkenning
van aggressieve plannen en combinaties. De ambassadeur zeide, dat hij
dacht van niet. Voorts vertelde hij zijn laten gast, dat Engeland de
formule weer in zou kunnen trekken als de reducties van de novelle niet
naar zijn zin waren. Haldane beloofde nog direct naar Grey te
gaan. De laatste was echter door de toen heerschende mijnwerkersstaking

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11394.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 533. Merkwaardigerwijze zend Metternich over dit on-
derhoud blijkbaar geen bericht naar de Wilhelmstrasse. In de „Grosse Politikquot; ont-
breekt althans een dergelijk rapport.

-ocr page 307-

geheel in beslag genomen,^) zoodat Haldane den volgenden dag
de quaestie met Nicolson moest bespreken. Deze schreef aan
Goschen, dat hij zich nergens ongerust over behoefde te maken; „so
I shall do my utmost to find a formula we may submit which will be of
as non-committal a character as possible, and also one which will not
bind our hands in regard to any eventualities which may possibly arise
in the future.quot;^) Grey, die „this German move very extraordinaryquot;
vond, ontwierp een concept voor een formule.quot;®) Tot N i c o 1 s o n\'s
vreugde, was dit „a perfectly innocent and clear statement, and one to
which neither France nor Russia could take the shghtest\'objection.quot;

Den Hden Maart werd de verlangde Britsche formule door Grey
en Haldane aan Metternich overhandigd. Zij luidde als volgt:
,,England will make no unprovoked attack upon Germany and pursue no
aggressive pohcy towards her. Aggression upon Germany is not the
subject and forms no part of any Treaty, understanding or combination
to which England is now a party nor will she become a party to anything
that has such an object.quot;\'^) Terwijl Metternich deze, inderdaad
hoogst onschuldige formule in zijn zak stak, vertelde hij Grey, dat hij
niet gemachtigd was om te zeggen, dat de novelle veranderd zou worden
Dit was lijnrecht in tegenspraak met hetgeen hij op Donderdag den
12den \'s avonds laat nog tegen Haldane had beweerd.

Z O r g e r\'s veronderstelling, dat dit Britsche voorstel het gevolg was
geweest van een aandringen van diè ministers, die het meest een toena-
dering tot Duitschland wenschten, ®) blijkt dus na de uitgave der Britsche
documenten onjuist te zijn. Voor Bourgeois\' bewering, dat Enge-
land dezen stap slechts deed, „pour empêcher G u i 11 a u m e II de
renvoyer son chancelier et de se livrer a l\'amiral Tirpitz,quot;^) bestaat
na kennisneming van de Engelsche publicatiën ook weinig grond meer.
Uit deze blijkt niet, dat Goschen vóór den Hden Maart al iets over
de Berlijnsche strubbelingen bericht had. Op 22 Maart schreef hij wel
aan Nicolson, dat hij zich reeds eerder en zeer uitvoerig over een
eventueele verandering in de Wilhelmstrasse uitgelaten had. \'*) Daar de
uitgevers van de Britsche officieele bescheiden den brief, waarin deze
uitlatingen hebben gestaan, echter niet gepubliceerd hebben,quot;) en dus
evenmin berichten, van wanneer dat epistel gedateerd was, is het moeilijk

1)nbsp;Nicolson, pag. 366; Annual Register, 1912, passim.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 534.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 535.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 534.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 537; Gr. Pol. 31, no. 11399; Bijlage no. XII.

6)nbsp;Z O r g e r, pag. 77.

7)nbsp;Bourgeois, pag. 904.

8)nbsp;Br. Doc. VI, no. 549.

9)nbsp;Br. Doc. VI, no. 549, noot 5.

-ocr page 308-

na te gaan of deze dus onbekende mededeelingen reeds vóór den Hden
Downing Street bereikt hadden. Vermoedelijk zal dit wel niet het geval
zijn geweest, daar de serieuse Britsche uitgevers dezen brief dan wel in
verband met bovenstaand onderhoud bekend gemaakt zouden hebben.
Waarschijnlijk kwam Londen dus louter en alleen op dringend verzoek
van den Duitschen ambassadeur met de weinigzeggende formule voor
den dag.

Metternich begreep dadelijk, dat het Britsche voorstel niet den
minsten indruk in Berlijn zou maken en schreef nog den zelfden dag aan
Grey een briefje, waarin hij hem verzocht het een en ander aan de
formule te mogen toevoegen. Den 15den Maart had hij daartoe opnieuw
een onderhoud met Sir Edward. Bij deze gelegenheid overhandigde
de ambassadeur het ontwerp voor een verdrag, dat Bethmann den
12den aan Kühlmann gegeven had. De voornaamste paragraaf
hiervan luidde als volgt: „Sollte einer der hohen Vertragschliessenden
in einen Krieg mit einer oder mehreren Mächten verwickelt werden, bei
welchem man nicht sagen kann, dass er der Angreifer war, so wird ihm
gegenüber der andere zum mindesten eine wohlwollende Neutralität be-
obachten und für die Lokalisierung des Konflikts bemüht sein. Die hohen
Vertragschliessenden verpflichten sich gegenseitig, sich über ihre Haltung
zu verständigen, falls einer von ihnen durch offenkundige Provokation
eines Dritten zu einer Kriegserklärung gezwungen sein sollte.quot; Daar
Grey echter niets voor een in artikelen verdeeld diplomatiek document
gevoelde, \') stelde Metternich, die per sé iets over de neutraliteit
op schrift wilde hebben, aan den minister voor, diens formule met den
zin uit te breiden: „England will therefore observe at least a benevolent
neutrality should war be forced upon Germany.quot;®) Voor het geval het
Britsche kabinet deze redactie niet wenschelijk achtte, kon de toevoeging
in een meer verzwakten vorm ook luiden: ,,England will therefore as a
matter of course remain neutral if a war is forced upon Germany.quot;quot;)
Grey kon één van deze twee voorstellen rustig aannemen, daar hij,
zooals reeds gezegd is, aan niets gebonden was zoolang de eventueele
verdere reductie van de novelle door Engeland onvoldoende werd geacht.
Hij wilde echter geen beslissing hieromtrent nemen, maar beloofde Met-
ternich, zich onmiddellijk met Churchill en Asquith in ver-
binding te stellen. Er kon evenwel niets definitief besloten worden, voor-

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 538.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, pag. 167, noot en no. 11400. Zie hiervóór, pag. 289.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11395; Br. Doc. VI, no. 539, enclosure; Bijlage no. XI.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11403.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 539; Gr. Pol. 31, no. 11403; Bijlage no. XIII. Volgens de
Duitsche documenten heeft Metternich in dezen zin tusschen de woorden „thereforequot;
en „observequot; de uitdrukking „as a matter of coursequot; gebezigd.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11403; Br. Doc. VI, no. 539; Bijlage no. XIII.

-ocr page 309-

dat hij al zijn collega\'s geraadpleegd had. Metternich drong op
den meesten spoed aan, daar, zooals hij zeide, de eerstvolgende dagen
in Berlijn zeer belangrijke beslissingen genomen moesten worden. Hij
had n.l. van Kiderlen een telegram gekregen, met de mededeeling,
dat er haast bij de zaak was. 2) De Bondsraad had immers den Hden
Maart de novelle goedgekeurd, zoodat men met de publicatie hoogstens
nog slechts een paar dagen zou kunnen wachten, Kiderlen had hem
tevens om de Britsche verlangens inzake een verdere inkrimping der
novelle gevraagd. Om den ambassadeur een richtsnoer te geven, was er
aan toegevoegd, dat een uitstel van den bouw gemakkelijker was, dan
een vermindering van het gevraagde aantal manschappen. Aan K i d e r-
1 e n\'s wenschen werd door Metternich voldaan, Tevens merkte
deze op, dat de beweringen van het Britsche memorandum van 24 Fe-
bruari incorrect en overdreven waren.quot;*) Om de Britsche regeering tot
grootere tegemoetkomendheid te prikkelen, gaf de ambassadeur aan Grey
te verstaan, dat een afbreking der besprekingen „would be due to a
change of ,, ,,\'personnelquot; quot; in Berlin.\'

Terwijl Metternich in Londen zijn best deed te redden wat te
redden viel, poogde Bethmann in Berlijn het geduld van den Keizer
nog wat te oefenen. Hij stelde voor, de novelle niet te publiceeren, al-
vorens er een antwoord van Engeland binnen gekomen was. De Britten
zouden z.i. de bekendmaking als een bruskeering opvatten, wanneer deze
op het oogenblik geschiedde, waarop nog over de neutraliteitsclausule
onderhandeld werd.quot;) Von Müller stelde natuurlijk weer alles in
het werk, om Bethmann op zijn besluit, de novelle niet bekend te
maken, te doen terugkomen.^) Daarmede had hij evenwel geenszins
succes en ook de Keizer gaf ten slotte toe, quot;) hoewel hij van zijn tegenzin
duidelijk in zijn kantteekeningen bij Bethmann\'s bericht blijk gaf.quot;)

Grey bleef intusschen in nauw contact met Cambon*quot;) en
Benckendorff.*\'*) Den 15den overhandigde hij hun zelfs de door
Engeland voorgestelde formule, welke althans C a m b o n\'s goedkeuring
scheen weg te dragen.Ook de Japansche chargé d\'affaires werd van
het een en ander op de hoogte gebracht, waarna deze op 20 Maart

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 539.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 1H02.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 539.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11404.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 539.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11401.

7)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 327.

8)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 328.

9)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11401, Randbemerkungen Kaiser Wilhelms II.

10)nbsp;Br. Doc. VI, no. 540.

11)nbsp;Br. Doc. VI. no. 543: Benckendorff, Dl. II, no. 571 en no. 572.

12)nbsp;Br. Doc. VI, no. 540.

13)nbsp;Br. Doc. VI, no. 542.

-ocr page 310-

met bezwaren van zijn Regeering kwam aandragen, in verband met ar-
tikel II van het Japansch-Engelsch verbond.^) Grey wees er hem
echter op, dat een Duitsche aanval op Japan door Engeland van zelf-
sprekend als een provocatie van het Vereenigd Koninkrijk zou worden
beschouwd, zoodat Japan niet behoefde te vreezen, dat Groot-Brittannië
zich in geval van oorlog afzijdig zou houden. ^) Zooals te doen gebrui-
kelijk was, werd den ambassadeurs bij de door Grey verstrekte mede-
deelingen de meest strikte geheimhouding op het hart gedrukt.®)

Nadat den 16en Maart de Britsche ministerraad nog eens grondig
over de politieke formule van gedachten gewisseld had, legde Grey
den zelfden dag aan Metternich het eindresultaat hiervan voor.\'\')
Het Britsche voorstel luidde als volgt: „The two Powers being mutually
desirous of securing peace and friendship between them, England declares
that she will neither make nor
join in any unprovoked attack upon Ger-
many and pursue no aggressive policy towards her. Aggression upon
Germany is not the subject and forms no part of any treaty, understand-
ing or combination to which England is now a party nor she will become
a party to anything that has such an objectquot;®) Volgens Grey waren
de woorden: „nor join in anyquot; duidelijk genoeg. De Britsche minister
wilde ten koste van alles het woord „neutraalquot; of „neutraliteitquot; onge-
noemd laten. Daardoor vermeed hij de vriendschappelijke betrekkingen
met Rusland en Frankrijk op het spel te zetten, welke goede relaties
immers den hoeksteen van zijn politiek vormden. Hij liet dus duidelijk
blijken, dat een neutraliteitsformule de Fransch-Britsche vriendschap in
gevaar zou brengen. Metternich vreesde, dat er van een beperking
der novelle geen sprake zou kunnen zijn, als Engeland het woord neu-
traliteit niet wilde bezigen.quot;) Churchill was thans, naar aanleiding
van Metternich\'s vroegere opmerking over de onjuistheden van het
Britsche memoijandum van den 24sten Februari, ook bij het onderhoud
aanwezig.\'). Hij scheen echter evenmin veel neiging te hebben om
positieve uitspraken betreffende de Britsche verlangens inzake de beper-
king der novelle te doen. De Britsche minister van Marine merkte slechts
op, dat de Duitsche plannen zeer groote onkosten voor Engeland met
zich brachten en dat Haldane in Berlijn niet had geweten, dat er,

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 546 en no 546, cnclosurc. Zie voor den tekst van het Engelsch-
Japansch verbond: Br. Doc. II, no. 125.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 546.

3)nbsp;Vgl. Benckendorff, Dl. II, no. 571.

4)nbsp;Volgens Metternich (Gr. Pol. 31, no. 11403) was het de 17de. Daar dit
een Zondag was, zal het wel juist zijn, wanneer Grey schrijft (Br. Doc. VI, no. 544),
dat het onderhoud den 16den Maart plaats vond.

5)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11403; Br. Doc. VI, no. 544; Bijlage no. XIV.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 544.

7)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11404.

-ocr page 311-

behalve de drie dreadnoughts, nog zoovele andere dingen bij de novelle
kwamen kijken. Eveneens deed hij de bekende mededeeling, dat bij een
geringe vermeerdering van de Duitsche vloot, de Britsche marine even-
eens slechts weinig versterkt zou worden. Metternich weerlegde
de Britsche getallen betreffende de kosten en het aantal manschappen,
door hem o.a. voor te rekenen, dat tot 1920 ongeveer acht maal 1590
man méér noodig waren, dan zonder de novelle het geval zou zijn ge-
weest. Hierdoor kwam hij dus tot een vermeerdering van 12700 en niet
van 15000 koppen, zooals de Sealords hadden berekend. De ambassadeur
kon van Churchill ondanks alles niet te weten komen, wat men in
Engeland nu nog gaarne geschrapt wilde zien. Hij had dan ook kennelijk
den indruk, dat de novelle ongeveer tot nul gereduceerd moest worden,
wilde men met de Britten nog iets bereiken.

Al bleek dus weer opnieuw duidelijk, dat de novelle een zeer groot
struikelblok bleef, toch sprak Grey de overtuiging uit, dat de betrek-
kingen tusschen het Britsche rijk en Duitschland op den duur beter zou-
den worden. Tevens maakte hij hierbij van zijn buitengewoon groot
vertrouwen in Von Bethmann Hollweg gewag. Sir Edward
merkte in verband hiermede op, „dass etwaige Schwierigkeiten, die
zwischen den beiden Regierungen entstehen könnten, keine unerfreu-
lichen Dimensionen annehmen würden, solange die deutsche Politik im
Sinne des Reichskanzlers geleitet werde.quot; De Wilhelmstrasse vond
deze opmerking echter wat pijnlijk voor den Keizer en voegde er tusschen:
„„von Seiner Majestätquot;quot; im Sinne, etc.quot; Dit vond Wilhelm echter
nog geen aangename mededeehng, zoodat hij in de kantlijn noteerde:
,,umgekehrt, meint er wohl!!quot;\') Al had men in Londen dus het volste
vertrouwen in Bethmann, een formule wilde men niet onder-
teekenen. Deze zou van längeren duur moeten zijn dan het kanselierschap
van Von Bethmann en daar niemand wist hoelang deze nog als
leider van de Duitsche buitenlandsche politiek gehandhaafd zou worden,
vond Grey het veel te gewaagd om zich te binden. „For instance, if we
were to exchange with Germany now a formula which made relations
between us and any other country more distant, we could have no
security that Herr Von Bethmann Hollweg might not be
overthrown a month or two hence: when we should be in the position of
having gained nothing as regards the pohcy of Germany, and we should
have lost something elsewhere,quot;quot;\'\') zeide Grey tot den ambassadeur.
Daar Metternich op de mogelijkheid had gewezen, dat er binnen
afzienbaren tijd een verandering in de opperste leiding van het Duitsche

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11403, noot 3, vgl. Br. Doc. VI, no. 544.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11403, Randbemerkungen Kaiser Wilhelms II.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 544.

-ocr page 312-

rijk kon plaats vinden, was men in Londen misschien nog iets voorzichtiger
geworden. Men wist daar, wie als opvolger genoemd werd en men wist
eveneens precies, wat men aan dezen admiraal had. Engeland bedankte
er voor, zooals Metternich het uitdrukte, „um zwischen zwei
Stühlen zu sitzen.quot;

Achtte Grey zijn formule volkomen voldoende, in Duitschland zag
men in zijn voorstel geen nieuwe mogelijkheden. De Keizer was hoogst
ontstemd over G r e y\'s uitlatingen. ,,Aus obigem geht hervor,quot; noteerde
hij in den bekenden trant onder Metternich\'s rapport, „dass Grey
keine Ahnung hat wer hier eigentlich der Herr ist und das ich^)
herrsche. Er schreibt mir bereits vor, wer mein Minister sein soll, falls ich
mit England ein Agreement schliesse.quot; Bethmann achtte G r e y\'s
voorstel, evenals de Keizer, onvoldoende; hij vond het zeer onaangenaam,
dat G r e y had aangedrongen op zijn aanblijven en was zeer teleurge-
steld over Engeland\'s houding. De Keizer voelde zich daarentegen opge-
lucht en verkeerde in een vroolijke stemming. Wilhelm poogde zijn
kanselier wat op te monteren. Samen namen zij een glas port en de Keizer
dronk hem „auf das ewige Lebenquot; toe, doch Bethmann bleef „ganz
geknickt und ein ganz gebrochener Mann.quot; Tirpitz enVonMül-
1 e r waren echter dankbaar, ^at de quaestie, naar zij meenden, nu van
de baan was.

Wat de admiraal en vele anderen vermoedquot;^) en gehoopt hadden, ge-
schiedde tot hun verwondering niet. Noch Bethmann, noch K i d e r-
1 e n vroeg ditmaal om ontslag, hoewel hunne pogingen om tot een
accoord te komen toch volkomen mislukt waren. Hoewel Bethmann
zeer op Tirpitz gebeten was, wist Von Müller een verzoening
tusschen beiden tot stand te brengen. De admiraal verklaarde zijne geheele
houding met de opmerking, dat hij verplicht was geweest, „für das Prin-
zip, das er gewissermassen bei der Marineentwicklung verfolgt hätte und
das ja auch das Prinzip des Kaisers gewesen sei, einzutreten.quot;®)

Onderwijl had de Keizer weer een geheel nieuw denkbeeld gekregen. De
besprekingen moesten zijns inziens op een nieuwe leest geschoeid wor-
den. Hij stelde voor, om inplaats van de neutraliteitsformule, die Enge-
land met het oog op Frankrijk niet aanvaard had, thans met een ,,Schutz-
und Trutzbündniss mit Hineinziehung von Frankreichquot; voor den dag
te komen. quot;) Met terzijdestelling van ieder begrip voor den werkelijken

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11403, Schlussbcmerkung des Kaisers, aldaar gespatieerd.

2)nbsp;Tirpitz. Pol. Dok., pag. 330.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 329 e.v.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 329; Br. Doc. VI, no. 549; Benckendorff, Dl.
II, no. 581.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 331.

6)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11405, Schlussbcmerkung des Kaisers.

-ocr page 313-

toestand wilde hij tevens reeds op de Quai d\'Orsay laten informeeren of
men aldaar niet iets voor zijn plan gevoelde! Zouden de Engelschen dit
z.i. rationeele voorstel verwerpen, dan zouden zij zich „vor aller Welt
flagrant ins Unrecht setzen.quot; Daar Grey tegen Metternich gezegd had.
dat hij hoopte, dat zijn politiek om Europa niet langer in twee kampen te
verdeelen, mettertijd vruchten zou afwerpen, meende Wilhelm tevens
den Britschen minister met zijn nieuwe idee een groot genoegen te doen.
In de Wilhelmstrasse legde men het naieve keizerlijke plan, waar echter
onloochenbaar de liefde voor den vrede uit sprak, rustig in het
archief, en Bethmann, noch Kiderlen gaven zich de moeite om
Metternich in Londen en Von Schön in Parijs, in bedoelden
zin te instrueeren. Of de Keizer hier een voorgevoel van gehad heeft, is
niet met zekerheid te zeggen. In ieder geval maakte hij een, aan Met-
ternich te verzenden bevel inzake de stappen, die deze in verband
metjiet genoemde plan bij Grey moest doen, kant en klaar. Het werd
echter evenmin verzonden.

Merkwaardig is, dat Tirpitz vermeldt, dat Bethmann met
\'s Keizers voorstel instemde.quot;) Mogelijk heeft Wilhelm zich maar
verbeeld, dat Bethmann met het plan geheel accoord ging; mogelijk
ook heeft de kanseher, die immers geheel verbouwereerd was, zich niet
zeer duidelijk uitgedrukt. Hoe het zij, de Keizer bleef nog langen tijd
aan het plan vasthouden en schreef zelfs nog op 8 Mei van Korfu uit:
„Ich erwarte in Karlsruhe auch Vortrag von Herrn Von Kiderlen
über Abfassung des von mir befohlenen Bündnisantrags an England an
Stelle des gefallenen Agreements.quot;\')

Bethmann kon intusschen niet besluiten van koers te veranderen.
De novelle wilde hij ondanks M e 11 e r n i c h\'s deprimeerende berichten
nog steeds niet publiceeren, hoewel de „Kölnische Zeitungquot; toch reeds,
echter niet absoluut juist, tien dagen geleden den inhoud van de novelle
bekend gemaakt had. Hij vleide zich zelfs nog met de hoop, dat Enge-
land nog wel verder uit zijn tent gelokt zou kunnen worden, als er nog
iets aan de novelle gesnoeid werd. Openlijk schreef de kanselier in een
brief aan den Keizer: „Wir stehen vor der Frage, ob wir durch die in
keiner Weise gebotene und jetzt auch von der öffentlichen Meinung
nicht verlangte, gegen das Herkommen vorzeitige Veröffentlichung, uns
die Möglichkeit einer Verständigung mit England versperren sollen, oder
ob wir durch die Veröffentlichung der Novelle das Signal zum Wett-
rüsten geben und damit die Wahrscheinlichkeit eines deutsch-englischen

1)nbsp;Gr. Pol. 31, pag. 187/188, noot.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, pag. 187/188, noot.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 330.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, pag. 187/188, noot.

5)nbsp;Schulthcss, 1912, pag. 72, vgl. Tirpitz, Pol. Dok., pag. 461 e.v.

-ocr page 314-

Krieges samt den damit notwendig verbundenen Landkriegen innerhalb
dieses oder des kommenden Jahres heraufbeschwören wollen.quot; Ook uit
zijn telegram aan Metternich d.d. 18 Maart blijkt, dat Bethmann
de besprekingen wilde voortzetten, ondanks het feit dat hij daarin de
Britsche formule voor ontoereikend verklaarde. Hij betoogde, dat Duitsch-
land toch even goed als Engeland aan een verdrag gebonden zou zijn en
dat de Keizer een borg voor de Duitsche vredelievende politiek was, ook
al zou hij, B e t h m a n n, het kanselierspaleis niet meer bewonen. „Wenn
Sir E. G r e y fürchtet, im Fall einer Aenderung der deutschen Politik die
Freundschaft Frankreichs verloren zu haben,quot; seinde Bethmann,
„so ist dem entgegenzustellen, dass wir im Fall eines Wechsels der eng-
hschen Pohtik uns in einem Zustande maritimer Unterlegenheit befinden
würden, wenn wir auf die Durchführung der Flottennovelle verzichtet
hätten.quot;^) Nogmaals liet hij er Metternich op wijzen, dat de
neutrahteit van Engeland, die ongeveer gelijk moest staan met een de-
fensief verbond, de absolute voorwaarde voor een schrappen van de
voornaamste deelen der novelle was en bleef.

De kans om ondanks alles tóch nog tot overeenstemming te komen,
zou evenwel nog meer verkleind worden door C h u r c h i 1 I\'s redevoe-
ring, welke den 18den Maart 1912 door hem in het Lagerhuis werd uitge-
sproken. Bij deze gelegenheid, — de marine-begrooting werd in behan-
deling genomen —, zeide de minister, dat bij de reeds bestaande Duitsche
dreadnoughts Engeland een overwicht van 60 % bezat, met andere
woorden, dat de verhouding 10 tot 16 was. Voor eventueele nieuwe
Duitsche schepen dezer klasse zou echter de Two-keels-to-one-Standard
gelden. Iets geheel nieuws in de maritieme politiek van het Vereenigd
Koninkrijk was, dat Churchill met een voor eenige jaren geldend
bouwplan voor den dag kwam. Hield Duitschland aan zijn oude vlootwet
vast, dan zou Engeland tot en met 1917 jaarlijks resp. 4, 3, 4, 3, 4, 3
dreadnoughts bouwen, terwijl de Duitsche werven hier tegenover ieder
jaar slechts twee nieuwe schepen van dit scheepstype op stapel zouden zet-
ten. De verhouding zou dus voor die jaren 4 : 7 zijn. Bouwde men aan Duit-
sche zijde twee nieuwe schepen meer, dan zou de verhouding 14 : 25 moeten
werden. Voor het geval de Duitsche werven drie schepen meer op stapel
zouden zetten, waardoor er dus van 1912 tot 1918 vijftien dreadnoughts bij
zouden komen, zou de verhouding voor deze periode 15 : 27 of 5:9 be-

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11405.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11406.

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11406.

4)nbsp;Churchill, pag. 107/108; Annual Register, 1912, pag. 45 e.v.

5)nbsp;Churchill, pag. 108; Annual Register, 1912, pag. 45 e.v.

Widenmann meent, dat de verhouding niet 14 : 25, doch 14 : 23 zou zijn.

Waarschijnlijk heeft hij echter vergeten te berekenen, dat Engeland in 1913 en 1916
tegenover de 3 Duitsche dreadnoughts geen 4, doch 5 Britsche schepen zou stellen.
(Vgl. Gr. Pol. 31. no. 11411. Anlage, met Churchill, pag. 108).

-ocr page 315-

dragen. Bij deze gelegenheid kwam Churchill eveneens met het
voorstel tot het houden van een „Naval Holidayquot;. Hij zeide, dat Engeland
bereid was een jaar lang geen oorlogsbodems te bouwen, indien Duitsch-
land hetzelfde wilde doen. Hij behield zich echter de mogelijkheid voor,
van dit plan af te wijken, indien een andere mogendheid dan Duitschland
zijn vloot zou vergrooten.^) Wanneer de Britten zoo\'n jaar vacantie
zouden nemen, zou hun dit £ 6 a 7 millioen uitsparen. Tevens wees de
Britsche minister er op, dat Engeland onder gewone omstandigheden
niet met den bouw zijner schepen zou beginnen, voordat Duitschland met
de zijne een aanvang zou hebben gemaakt. Ook deelde hij mede, dat de
Admiraliteit het plan had opgevat, de Middellandsche Zee-vloot niet
langer op Malta, doch in Gibraltar te stationeeren, zoodat zij direct in
de ,,home-watersquot; zou kunnen opereeren.

Volgens Widenmann was deze rede weer niets anders dan een
pogii\\g om Duitschland te intimideeren. Churchill schoof Duitsch-
land in de schoenen den bouw opnieuw op te willen voeren, hoewel Enge-
land het vriendelijk tegemoet kwam. Widenmann meende na
C h u r c h i U\'s woorden, dat het nu- toch wel duidelijk was, dat de
Britten ondanks ,.Agreementsvorschläge und Ministerbesuchequot; slechts
van zins waren, Duitschland moeilijkheden in den weg te leggen.
,,Deutschland wird so lange als der Störenfried der Welt und mit
aggressiven Absichten gegen das friedliche England beseelt gemalt wer-
den, bis es den von England geforderten Preis zahlt: dass heisst den
durch seine nationale Entwicklung bedingten und zum Schutz seiner
Weltinteressen notwendigen Flottenbau einstellt. Sollte je der Tag kom-
men, an dem England dies Ziel erreicht, so wird Deutschland zwar der
Freundschaft Englands gewiss sein, aber aufgehört haben, als eine selb-
ständige Nation zu gelten,quot; meende de attaché. In zijn beoordeeling van
C h u r c h i U\'s rede had Widenmann zieh, zooals steeds, weer op
politiek terrein begeven. O.a. had hij over ,.englische Manöverquot; gespro-
ken. die z.i. een gevolg ..des Zögerns Deutschlandsquot; waren. Kiderlen
beklaagde zich bij den Keizer over dit. „dem Marineattaché nicht zu-
kommendes und ungebührliches Urteil über die von Ew. Majestät geleitete
politische\') Aktion.quot; Ook ditmaal werd Widenmann echter

1)nbsp;Chur chili. pag. 109.

2)nbsp;Reeds na 1905. doch vooral in 1907 en de volgende jaren was de Britsche vloot
in de nabijheid der Engelsche eilanden aanzienlijk versterkt, hetgeen o.a. geschiedde
door een voortdurend terugtrekken der beste schepen uit de Middellandsche Zee. Fei-
telijk was C h u r c h i 11\' s aankondiging dus niet iets geheel nieuws. De Admiraliteit
ging op den ouden voet voort, hoewel op een meer ingrijpende wijze, doch het groote
publiek, dat van de gevolgde vlootpohtiek in dit opzicht weinig of niets geweten had,
zag in de aankondiging thans een geheel nieuwen maatregel, wat dus evenwel niet het
geval was. (Gegevens van den heer Helfrich).

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11411, Anlage.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11413, aldaar gespatieerd.

-ocr page 316-

weer de hand boven het hoofd gehouden. De uitdrukking „Zögern
Deutschlandsquot; kon alleen \'s Keizers goedkeuring niet wegdragen. Dat
de attaché zich echter rustig over allerlei politieke quaesties uitliet, waar-
deerde hij echter eerder dan dat hij dit veroordeelde.

Niet alleen Widenmann, doch ook velen zijner Duitsche landge-
nooten waren over C h u r c h i 1 I\'s woorden ontstemd, hetgeen in de
pers duidelijk tot uiting kwam.-) Slechts Huldermann en eenige
geestverwanten zagen er niets onaangenaams in en lieten een Duitsche
vertaling van C h u r c h i 1 I\'s redevoering op groote schaal verspreiden,
echter zonder het geringste gevolg.De Keizer had van Churchill
excuses voor de ,.Luxusflottequot; verwacht en Bethmann noemde den
minister ,.einen unverbesserlichen Hitzkopf.quot;quot;\')

Ook in Engeland merkte Lord Beresford op, dat C h u r c h i 1 I\'s
rede een dreigement aan het adres van Duitschland was.®) Z.i. waren
\'s ministers woorden niet geschikt om den vrede te bewaren en tot een
beperking der bewapening te geraken. Grey was het hier evenwel
geenszins mee eens en sprak den 19den tegenover Metternich de
meening uit, „that C h u r c h i U\'s reference to the One-Power Standard
should rather be taken as a compliment to the great strength which the
German Navy had attainedT\' quot;) Bij deze gelegenheid vertelde Metter-
nich van zijn kant, dat, zooals Grey wel had kunnen verwachten,
diens formule door de Duitsche regeering niet aanvaard was gewor-
den. Hij verklaarde hem, dat Bethmann slechts een „agreement
guaranteeing neutrality of a far-reaching character, and leaving no doubt
as to any interpretation,quot; wilde sluiten. quot;) Volgens Grey kwam dit neer
op een eisch tot
absolute neutraliteit. Metternich ontkende tegen-
over hem, dat de kanselier over een „absolutequot; neutraliteit gesproken
had. quot;) Hij zeide evenwel, dat het echter feitelijk wèl op een verklaring

1)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11414.

2)nbsp;Schuithes s, pag. 83/84.

3)nbsp;Huldermann, pag. 269.

4)nbsp;Huldermann, pag. 266.

5)nbsp;Annual Register, 1912, pag. 47; vgl. Schulthcss, 1912, pag. 339.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 545.

7)nbsp;Br. Doc. VI, no. 545; Gr. Pol. 31, no. 11410. Volgens dit Duitsche document,
zou Metternich abusievelijk een verdrag .,of a far-reaching character guaran-
teeing
absolute neutralityquot; verlangd hebben, terwijl in zijn instructie had gestaan (Gr.
Pol. 31. no. 11406). dat hij tot Grey moest zeggen, dat „ein die Neutralität Englands
verbürgendes Abkommen, die
absolute Voraussetzung bildete, unter der er (Bet h-
mann) allein einen Verzicht auf die wesentliche Bestandteile der Flottennovelle der
öffentlichen Meinung in Deutschland gegenüber rechtfertigen könnte.quot;

8)nbsp;Onder absolute neutraliteit werd in de Wilhelmstrasse zoowel als door Grey
een neutraliteit verstaan die voor
alle gevallen van oorlog gold. (Vgl. Bijlage no. VI).
Onder neutraliteit op zichzelf., werd een onzijdigheid verstaan, ingeval Duitschland in
een oorlog met een andere mogendheid gewikkeld werd. waarbij men niet uit kon
maken wie de aanvallende partij was (Vgl. Bijlage no. VIII en no. XI). of wanneer
aan Duitschland een oorlog opgedrongen zou worden (Vgl. Bijlage no. XIII).

9)nbsp;Br. Doc. VI. no. 545.

-ocr page 317-

van „absolutequot; neutraliteit aankwam. De minister vond dit nogal veel ge-
vraagd en vroeg of hij het wel goed begreep, dat de novelle dus ten
uitvoer gebracht zou worden als Engeland geen verklaring in bovenge-
noemden zin wilde afleggen. Metternich antwoordde, dat Grey
het inderdaad bij het rechte eind had. De laatste vond het onredelijk
van Bethmann om te denken, dat er geen hartelijke betrekkingen
tusschen Londen en Berlijn zouden kunnen bestaan, als Duitschland geen
belofte eener „absolutequot; neutraliteit van Engeland had gekregen. De Wil-
helmstrasse vroeg meer, dan Engeland aan welke mogendheid ook, met
uitzondering van Japan en Portugal, beloofd had. Toen de Keizer deze
opmerking uit M e 11 e r n i c h\'s rapport las, maakte hij er de aanteeke-
ning bij: „wenn England für Japan das ihm sogar als Rasse fernsteht
Ausnahmen macht, geht das für uns erst recht,quot; waarop hij den veel-
zeggenden zin liet volgen: „Zumal ich Enkel der Königin bin.quot; -) Grey
scheeji deze bloedverwantschap tusschen de beide vorstenhuizen niet zoo
gewichtig te vinden. Hij oordeelde het althans niet noodig om met
Duitschland verder te gaan dan met Rusland en Frankrijk, temeer daar
tusschen beide laatste naties en Engeland z.i. veel grootere tegenstellin-
gen hadden bestaan dan tusschen Groot-Brittannië en Duitschland. De
Britsche minister meende, dat men de onderhandelingen rustig voort zou
kunnen zetten, zoodra de eerste opwinding over de novelle en de vloot-
quaestie weer voorbij was. Intusschen was hij bereid, de territoriale- en
koloniale vraagstukken verder met Duitschland te bespreken. Metter-
nich wees er evenwel nog eens op, zooals Bethmann hem bevolen
had, dat het neutraliteitsverdrag de hoofdzaak was. Aan het eind van
het gesprek, waarbij Grey beloofde een en ander weer met zijn collega\'s
te bespreken, maakte hij de merkwaardige opmerking: „In the interest of
good relations between us, I would rather have the novelle proceeded
with, and the Morocco question out of the way, than have no novelle and
the Morocco question still between us.quot;

De Keizer was over G r e y\'s opmerkingen weinig tevreden. Of men
wel of niet over de koloniale gebieden zou blijven onderhandelen, is hem
„völhg egal, da ihm (Grey) die Dinge nicht gehören!quot;\'*) Hij meent
dat Grey als een Shylock optreedt, doch constateert met vreugde, dat
deze ,,auf Granit gebissenquot; heeft.

Ook Bethmann was niet verrukt. Volgens hem had men in Londen
geen juist denkbeeld van de stemming in Duitschland. Hij geloofde, dat
Engeland nog steeds dacht, dat men bij een neutraliteitsverdrag slechts

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11410; Br. Doc. VI, no. 545.

2)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11410, Randbemerkungen Kaiser Wilhelms II.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 545, vgl. Gr. Pol. 31, no. 11410.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11410, Randbemerkungen Kaiser Wilhelms II.

-ocr page 318-

met een concessie van één kant te doen had. Om dit waanbeeld uit den
weg te ruimen, moest Kühlmann nu maar eens aan de hand van
diens, nog kort geleden in Duitschland gekregen indrukken, zijn invloed
op de afzonderlijke leden\'van het kabinet van St. James uitoefenen.^)

Vermoedelijk zal de eerzuchtige Kühlmann tijdens zijn verblijf te
Berlijn een dergelijk idee zelf wel min of meer geopperd hebben.

Metternich was door B e t h m a n n\'s telegram in zijn wiek ge-
schoten. De Britten waren z.i. volkomen van alles op de hoogte en
K ü h 1 m a n n kon men er rustig buiten laten. ,,Ich habe die Verantwor-
tung für die Verhandlungen allein zu tragen und kann daher nicht die
Führung mit dem Botschaftsrat teilenquot; seinde hij den kanselier terug.
Zou hem tegen zijn zin opgedrongen worden Kühlmann in de
quaestie te mengen en zou hij dus niet meer gerechtigd zijn den laatsten
naar eigen goeddunken te instrueeren, dan, zoo verklaarde Metter-
nich, zou hij niet meer de verantwoordelijkheid voor de besprekingen
op zich kunnen nemen. Met andere woorden: Metternich dreigde
thans op zijn beurt met de indiening van zijn ontslagaanvrage. Beth-
mann was wel is waar over diens gevoeligheid geprikkeld, doch gaf
hem tenslotte vrij spel,®) daar hij hem toch noode missen wilde.

Den zelfden dag, waarop Bethmann dit telegram naar Londen
zond, den 22sten Maart, had Metternich wederom een onderhoud
met Grey. De ambassadeur vertelde hem, dat de moeilijkheid niet
in het feit lag, de onderhandelingen voort te zetten, doch dat het de
bewapenings-quaestie, zoowel als de marine-begrooting waren, die een
struikelblok vormden. Hierbij herhaalde hij, dat Duitschland een ,,neu-
trahty of a far reaching characterquot; hebben moest. Grey zeide, dat
Metternich hem den vorigen keer gezegd had\', dat dit ongeveer
overeen kwam met een belofte eener „absolutequot; neutraliteit. Ook thans
beaamde Metternich dit. Hij handelde volgens zijn instructies en
wees den minister er tevens op, dat zoo\'n „agreementquot; voor
beide partijen
een voordeel beteekende. Opnieuw herinnerde Metternich Grey
aan de belangrijke interne Duitsche quaesties, — het eventueele aftreden
van Von Bethmann , waarvan de oplossing van Engeland\'s ant-
woord afhankelijk was. Tevens verklaarde hij plechtig dat, ondanks de
in omloop zijnde geruchten, — waarover Goschen ook, zooals ver-
meld werd, aan Nicolson berichtte —, Duitschland er niet over
dacht om Frankrijk aan te vallen. Grey zeide, dat hij nooit aan derge-
lijke praatjes geloofd had, en kwam weer op het eerste onderwerp terug

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11415.

2)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11416.

3)nbsp;Gr. Pol. 31. no. 11417.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 548; Gr. Pol. 31, no. 11418.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 549.

-ocr page 319-

door de opmerking, dat Duitschland thans veel verder met zijn verlangens
inzake de Britsche neutraliteit ging, dan indertijd tijdens H a 1 d a n e\'s
bezoek het geval was geweest.^) Hij kon echter niets meer over deze
quaestie zeggen, daar de staking in de mijnen hem veel tijd kostte. De
Britsche minister vond evenwel nog juist gelegenheid om Cambon
te vertellen, dat Duitschland een neutraliteitsbelofte van Engeland wilde
hebben. Tevens deelde hij hem mede, dat Engeland wel geneigd was
te beloven, „that she would not join in any unprovoked attack upon Ger-
many.quot; Daar Grey hem verder zeide, dat Duitschland ook deze formule
nog onvoldoende had gevonden, kreeg Cambon den indruk, dat deze
heele quaestie van de baan was. Hét viel hem dan ook tegen, dat hij
den 25sten van Nicolson moest vernemen, dat zulks niet het geval
was. De laatste troostte hem echter met de opmerking: ,,I think you need
not be unhappy.quot; Nicolson ontving bij monde van Cambon den
meest hartelijken dank van Poincaré persoonlijk, zoowel als van de
Fransche regeering in het algemeen, voor G r e y\'s mededeelingen over
de neutraliteitsformule.

Dien zelfden dag moest Nicolson tevens den Turkschen ambas-
sadeur, Tew fik Pascha, gerust stellen over een door dezen
gelezen krantenartikel. Hierin had n.1. tot diens groote ergernis gestaan,
dat Duitschland, in ruil voor concessies bij den Bagdadspoorweg, Zan-
zibar van Engeland zou krijgen. T e w f i k kwam nu de Britsche regee-
ring er even op wijzen, ,,that Germany had nothing to give in regard to
the Bagdad Railway.quot;\'^)

Den 25sten Maart overreikte Goschen het Britsche antwoord op
het Duitsche memorandum van 6 Maart aan den kanselier, die door
\'s Keizers vertrek naar Korfu, dat den vorigen avond had plaats gehad,
voorloopig geen last van W i 1 h e 1 m\'s spontaniteiten zou hebben. Het
Engelsche document bevatte in vriendelijke bewoordingen een Britsche
lezing van H a 1 d a n e\'s zending, doch sprak weer met geen woord over
het politieke verdrag, noch over de neutraliteitsformule.quot;) Wanneer men
kennis neemt van C r o w e\'s aanteekeningen bij genoemd Duitsch docu-
ment van den 6den Maart, dan is het te begrijpen, dat het Britsche
antwoord van den 25sten bij Bethmann alle hoop op een accoord
moest doen vervliegen. Crowe had n.1. in het Duitsche memorandum
niets anders gezien, dan een veelzeggende Duitsche verdraaiing van Lord

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11418.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 550.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 553.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 552.

5)nbsp;Br. Doc. VI. no. 551; Gr. Pol. 31, no. 11422.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 547, enclosure; Gr. Pol. 31, no. 11422, Anlage. Bijlage no. XV.
Hoewel in dit memorandum geen ontwerp voor een neutraliteitsformule is opgenomen,
is dit document gemakshalve toch onder de Bijlagen opgenomen.

-ocr page 320-

H a 1 d a n e\'s handelwijze. „I am afraid,quot; schreef hij, ,,this will prove
another instance of the well-known practice of the German Foreign Office
to make profitable use of the ambiguities which so easily glide into con-
fidential and unguarded conversations, in order to tie the other party
down to statements and promises and engagements never made.quot;^) Hij
kon niet gelooven, dat Haldane zou hebben toegestaan, dat Duitsch-
land stappen deed om Angola en een deel van de Belgische Congo te
verkrijgen. Hij vatte het Duitsche antwoord van den 6den zeer zwaar
op. Deed Engeland wat Berlijn wilde, dan kwam dit hierop neer, dat het
zonder critiek de heele novelle zou slikken, Zanzibar zou verliezen en
door Europa beschouwd zou worden „as the despoiler of her (our) ally
and of Belgium.quot; Voorts zou het Duitschland ^en positie in Perzië be-
zorgen, hetgeen de Duitschers er toe zou brengen, daar dezelfde rol te
spelen als zij in Marokko gedaan hadden. Als dank voor dit alles zag
Crowe de helft van Timor aan Nederland komen, terwijl Engeland
z.i. slechts zou krijgen: „an empty promise respecting the Bagdad railway
which is meaningless if not mischievous, and will embroil England with
Turkey, and -- lastly —- Germany\'s friendship!quot;

In dezen geest was het Britsche antwoord van den 25sten opgesteld.
Beleefdheidshalve had het Foreign Office het wantrouwen er niet zoo
duidelijk in tot uiting bracht, als Crowe in zijn „minutequot; gedaan had,
welke laatste echter ook slechts voor huiselijk gebruik bestemd was.

In den inhoud van het Britsche document zag de Keizer — wien het
naar Korfu opgezonden werd — een gereede aanleiding om vele op- en
aanmerkingen te maken, waaruit blijkt, dat hij verontwaardigd was, ,,wie
diese Hallunken sich herausredetenquot; en dat hij het geheel ,,Quatsch mit
Sauce!quot; vond,®) Z.i. was het Britsche memorandum ,,ein ganz nichtssa-
gendes Actenstück welches einen kläglichen Rückzug verschleiern sollte.quot;
Hij hoopte dan ook, dat zijn diplomaten er uit zouden leeren, ,,in der
Zukunft mehr auf ihren Herren und seine Befehle und Wünsche zu
horchen als bisher, besonders wenn es galt, mit England Etwas zu Wege
zu bringen, das sie noch nicht zu behandeln verstanden; während er
(ich) es gut kannte! Es war ein richtiger Engl. Bluff gegen Novelle und
Flottengesetz dem seine (meine) Diplomaten aufgesessen waren,quot; meende
de Keizer. ^)

Op den dag van de overreiking van het Britsche memorandum, den

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 529, minute.

2)nbsp;Dit geschiedde op den 28sten Maart, (Gr. Pol. 31, no. 11422), op welken dag
tevens aan Metternich geseind werd, „das der Reichskanzler nicht beabsichtige, der
englischen Regierung gegenüber auf den ^ nur retrospektiven — Inhalt zurückzukom-
menquot;, welke boodschap de ambassadeur op het Foreign Office moest afgeven. (Gr. Pol.
31, pag. 205, noot 2.)

3)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11422, Anlage, Randbemerkungen des Kaisers.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11422, Anlage, Schlussbemerkung des Kaisers.

-ocr page 321-

25sten Maart, zond Kiderlen aan Metternich een telegram met
de mededeeling, dat Duitschland geen toezegging van een
absolute
Engelsche neutraliteit behoefde te hebben.^) Het door Haldane
en Bethmann op 10 Februari overeengekomen compromis,*) of
het door Bethmann op 12 Maart opgestelde en aan het vorige bijna
gelijkluidende nieuwe ontwerp,®) dat evenmin om „absolutequot; neutra-
hteit vroeg, was voldoende.quot;*) Den 26sten maakte Metternich hier
reeds gebruik van. Tot Grey zeide hij, dat de neutraliteit zeer zeker
vrij ver moest gaan, doch dat de kanselier nog steeds met de op 15 Maart
aan Grey overhandigde formule tevreden was. ®) Tevens vroeg Met-
ternich, of Grey bijgeval door een achterdeurtje vernomen had, dat
de hoogste autoriteiten van Berlijn , alleen wanneer zij een overeenkomst
in den geest van het Japansch-Britsche verdrag met Engeland konden
sluiten, bereid zouden zijn de uitgaven voor de vloot te beperken.quot;) Zoo
ja, dan moest Grey dit niet gelooven, en slechts M e 11 e r n i c h\'s
mededeelingen voor waar houden. Deze opmerkingen moest Grey als
,,very private and confidentialquot; beschouwen. Merkwaardigerwijze meldt
de ambassadeur zelf niets van dit onderhoud.

Den 27sten kreeg Metternich een tweede telegram, dat sterk
aan K i d e r 1 e n\'s raadgevingen aan Bethmann van den herfst van
1909 deed denken.Hij seinde n.1.: „Es kommt uns nicht auf den
Wortlaut, sondern den Inhalt der enghschen Zusicherungen an.quot;
Duitschland moest zekerheid hebben, dat Engeland het nóch direct, nóch
bij een aan Duitschland door derden opgedrongen oorlog zou aanvallen.
Dit zou evenwel duidelijk uit een formule moeten blijken.

Metternich maakte van deze wetenschap gebruik, toen hij op
29 Maart het laatste groote onderhoud met Sir E d w. Grey had.quot;)
Deze wees hem vooral op de dubbelzinnigheden en de moeilijkheden,
welke z.i. in de artikelen 3 en 4 van B e t h m a n n\'s ontwerp verborgen
lagen. Hij bleef daarom aan. zijn voorgestelde formule vasthouden.
Deze was immers duidelijk genoeg en er sprak tevens uit, dat Engeland
zich bij een onuitgelokten aanval van derden afzijdig zou houden.
Verder kon Engeland nu eenmaal niet gaan met het oog op Parijs en
St. Petersburg.

1)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11419.

2)nbsp;Zie hiervóór, pag. 252; Bijlage no. VIII.

3)nbsp;Zie hiervóór, pag. 292; Bijlage no. XI.

4)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11419.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 554.

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 555.

7)nbsp;Vgl. hiervóór, pag. 94.

8)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11421.

9)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11423; Br. Doc. VI, no. 557.

10)nbsp;Br. Doc. VI, no. 557.

11)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11423.

-ocr page 322-

Nogmaals poogde Metternich de Britsche formule te verlengen
met één van de door hem den 15den voorgestelde zinnen. Dit was,
zoo zeide hij, immers geen verplichting, doch bracht duidelijk den wil
tot neutraliteit bij een aanval van een derde mogendheid tot uiting. Weer
was \'t het woord „neutraliteitquot;, dat Grey niet op M e 11 e r n i c h\'s
voorstel in deed gaan. Begrijpelijkerwijze weet Grey Engeland\'s hou-
ding geheel en al aan de Duitsche novelle. Hij scheen daarbij te vergeten,
dat hij toch niet verder over de brug zou zijn gekomen, ook al had de
Wilhelmstrasse zich inschikkelijker getoond. „Irgendein Hinausgehen
über das bestehende Flottengesetz gestatte der englischen Regierung
nicht, in diesem Augenblick ein politisches Abkommen mit Deutschland
einzugehen. Ein Aufgeben der Novelle liege aber wohl nicht im Bereiche
der Diskussion,quot; meende de minister. Metternich zeide, dat het
voor Bethmann wel een groote teleurstelling zou zijn, dat Engeland
niet verder tegemoet wilde komen. Grey merkte hier tegenover op, dat
er slechts sprake van een deceptie kon zijn, als Engeland zeide, dat het
indienen van de novelle onvermijdelijk een einde aan de onderhandelingen,
zoowel als aan een betere verstandhouding moest maken. Engeland was
echter besloten de besprekingen voort te zetten. Hij hoopte zelfs, dat
men met de onderhandelingen op koloniaal gebied voort zou gaan, en
dat na een tijdje de discussies over de politieke formule, zooals hij deze
had voorgesteld, weer hervat zouden mogen worden. Zou men over de
koloniale en over de pohtieke formule tot een accoord zijn gekomen, dan
zou dit op de publieke opinie, als deze na de novelle weer tot rust zou
zijn gekomen, van grooten invloed zijn. Hij hoopte, dat de quaestie der
bewapening er tevens door beïnvloed zou worden. Al zou er geen direct
neutraliteitsverdrag worden geteekend, toch was hij overtuigd, dat er een
even goede verstandhouding tusschen Engeland en Duitschland mogelijk
was, als er tusschen Engeland, Rusland en Frankrijk bestond. Metter-
nich vertelde hem maar niet, „dass die Kaiserliche Regierung in der
englischen Formel für ein Abkommen nicht die Voraussetzungen er-
blicke, welche zu dem von Sir E d w. Grey gewünschten günstigen
Ergebnis führen würden.quot;

Grey\'s houding was, zooals bleek, sedert 16 Maart niet in het minst
veranderd. Men kon dus wel zeggen, dat déze datum, — de dag, waarop
Engeland met zijn laatste formule kwam —en niet de 29ste Maart,
zooals Lutz opmerkt,^) de beslissende dag is geweest. Dit blijkt ook
uit de volgende aanteekening van Grey, den 25sten Maart bij een
opmerking van Nicolson over diens gesprek met Cambon, ge-
maakt: „I did of course after consideration by the Cabinet decline Count

1)nbsp;Zie hiervóór, pag. 292; Bijlage no. XIII.

2)nbsp;Lutz, pag. 328, noot 151.

-ocr page 323-

Metternich\'s conditional neutrahty formulaquot; (dit geschiedde op
16 Maart); „the Germans have nowquot; (d.d. 19 Maart) „suggested
absolute neutrality; it goes without saying that this must be declined but
I must tell the Cabinet of it.quot; Dit was den 29sten Maart nog niet
gebeurd. -) Grey was echter terecht zóó overtuigd, dat zijn collega\'s de
„absolutequot; neutraliteit nog veel minder zouden willen beloven, dat hij
Metternich volkomen in den waan kon laten, dat het geheele Brit-
sche kabinet deze verplichting evenmin op zich wilde nemen. Er is dus
geen sprake van, dat ^ zooals Lutz beweert — Grey zijn houding
in dezen onder Franschen invloed zou hebben bepaald; deze invloed deed
zich feitelijk eerst na 27 Maart gelden. Dat de Fransche regeering, en
ook de Britsche ambassadeur in Frankrijk, zich echter ongerust begonoen
te maken, zal later blijken.

In Berlijn beschouwde men na den 29sten de zaak min of meer als
afgedaan. Het memorandum van den 25sten had hier ook het zijne toe
bifgedragen. Bethmann verklaarde aan Goschen nog wel, dat hij
zich zeer wel bewust was geweest, dat Haldane indertijd alleen ge-
sproken en aangehoord had ad referendum, doch dat „nevertheless he
had given him (the Chancellor) the impression that in what he said he
was speaking the mind of the King and the Cabinet.quot; Ook de con-
cessie van Zanzibar en Pemba had hij als een definitieve toezegging be-
schouwd.quot;\') Den 3den April gaf Von Kühlmann aan Mr. T y r r e 1,
den particulieren secretaris van Sir E d w. Grey, als zijn persoonlijke
meening te kennen, dat de door Engeland voorgestelde formule feitelijk
een neutraliteitsverklaring in zich sloot.quot;) Hij kon, zoo zeide hij, best
begrijpen dat Engeland bij voorkeur het woord neutraliteit niet gebruiken
wilde. Den zelfden dag werd Metternich echter opdracht gegeven
in Londen mede te deelen, dat Duitschland van verdere onderhandelingen
over de neutraliteitsformule afzag.\') Toen de ambassadeur den lOden
April tot Grey zeide, ,,dass nach Ablehnung der deutschen Wünsche be-
züglich eines
Neutralitätsabkommens auch nicht die enghschen Wünsche
bezüglich der Flottennovelle berücksichtigt werden könnten,quot; ant-
woordde Grey, dat hij dat wel begreep. De Duitsche mededeeling was

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 553, minute by Grey.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 559.

3)nbsp;Lutz, pag. 138 en pag. 328, noot 149.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 560.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 560. Naar aanleiding hiervan maakte Haldane later de aan-
teekening, dat hij over deze quaesties in het Engelsch had gesproken en dat Bet h-
m a n n hem daardoor misschien niet goed begrepen had. Uit de verdere besprekingen
had de kanselier z.i. toch den indruk moeten krijgen, dat hij alleen over
mogelijkheden
van een alles omvattende overeenkomst had gerept, die weer van de rest afhankelijk
waren, terwijl het geheel weer van de Regeeringen, de Parlementen en de publieke opinie
af zou hangen. (Br. Doc. VI, no. 572).

6)nbsp;Br. Doc. VI, no. 565.

7)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11440.

8)nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11441; Br. Doc. VI, no. 573.

-ocr page 324-

overigens een pak van zijn hart, daar het Britsche kabinet ,,was most
unwilhng to have the appearance of breaking off discussions,quot; zooals
Nicolson aan Goschen schreef. ^)

Was het dus formeel Duitschland, dat er het bijltje bij neer legde, in
werkelijkheid was het „la réphque britannique, courtoise et ferme, — qui
s\'était fait longtemps attendre — qui mettait fin ä la négociation,quot; zooals
Bourgeois terecht schrijft. Ook Poincaré is van oordeel, dat
het de Britten waren, die door hun houding een einde aan de pourparlers
maakten.

Den 15den April werd de novelle door den Rijksdag in behandeling
genomen. Haar kosten waren tenslotte voor de jaren 1912 tot en met
1917 op: 15, 29, 39, 40, 44 en 43 millioen Mark beraamd.\'\') In Tir-
pitz\' oorspronkelijke motiveering dér novelle kwam o.a. de weinig
tactvolle opmerking voor, „dass die erste Schlacht voraussichthch sehr
bald nach der Kriegserklärung stattfinden würde.quot; Bethmann
schrapte dezen zin, daar hij de Britten niet onnoodig voor het hoofd wilde
stooten. Hij scheen echter niet te beseffen, dat de woorden, waarmede
hij een week later de novelle in den Rijksdag verdedigde, evenmin in
Engeland een aangenamen indruk zouden maken. Hieruit sprak duidelijk,
dat ,,si vis pacem, para bellumquot; als hoogste wet gold. Duitschland moest
zoo sterk mogelijk en ten allen tijde volkomen paraat zijn, hoewel de
kanselier in het begin zijner rede had gezegd, ,,dass die Regierung dem
Reichstag die Gesetzentwürfe nicht vorgelegt habe im Hinblick auf eine
unmittelbar drohende Gefahr.quot;quot;) Woorden als: ,,Es ist eine richtige
und durchaus berechtigte Auffassung, dass eine starke Rüstung für die
Erfüllung aller unserer Zwecke und Ziele nötig ist,quot; en „Wir brauchen
eine starke Rüstung nicht nur zur Abwehr eines möglichen Angriffes auf
uns, sondern zur Wahrung unserer Stellung im Frieden, zur Sicherung
unserer Wohlfahrt zu jeder Zeit,quot; vonden buiten Duitschland\'s grenzen
weinig weerklank. De bescherming der welvaart kon immers ook te zijner
tijd wel eens tot een aggressief optreden leiden. Waarom zóó sterk be-
wapenen als men geen booze plannen in het schild voerde, vroeg men
zich in Engeland en elders af? Ook de rede van Erzberger, den
afgevaardigde van het Centrum, beloofde niet veel goeds. Onomwonden
verklaarde hij, dat de beide militaire wetten ten duidelijkste toonden, dat
Duitschland nog niet de grens zijner militaire en financieele capaciteit
bereikt had.

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 562.

2)nbsp;Bourgeois, pag. 906.

3)nbsp;Vgl. Poincaré, Dl. I, pag. 173.

4)nbsp;Schulthcss, 1912, pag. 102.

5)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 327.

6)nbsp;Schulthcss, 1912, pag. 107 e.v.

7)nbsp;Schulthcss, 1912, pag. 124/125.

-ocr page 325-

Den Hden Mei 1912 werd ten slotte de novelle en bloc, tegen de
stemmen van Weifen, Polen en sociaal-democraten aangenomen.^)
Al kon men, zooals uit de kosten bleek, de novelle nu niet bepaald een
zaak van weinig belang noemen, toch was Tirpitz nog steeds niet
tevreden, daar Bethmann c.s. hem immers vier schepen afhandig
had weten te maken, zoodat er nu van 1912 tot en met \'17 niet zès, doch
twèè oorlogsbodems op stapel gezet zouden worden.

Hoewel de Wilhelmstrasse dus in maritieme quaesties voetje voor
voetje, en onder de grootste tegenwerking van het departement van
Marine, den Britten tegemoet had pogen te komen, was het toch niet
gelukt B e t h m a n n\'s lievelingswensch door Engeland te doen vervul-
len. Had het aan den kanselier alléén gelegen, hij zou zeer zeker met
liefde nog veel verder aan de Britsche verlangens tegemoet zijn gekomen.
Daar hij echter zag, dat hij van de overzijde van het Kanaal ten slotte
toch niet meer dan de door hem afgekeurde formule te verwachten had,
gaf hij ten langen leste den strijd op, dien hij meer taai dan energiek
gestreden had.

149.

e.V.

Zooals uit het vorige heeft mogen blijken, waren de besprekingen
hoofdzakelijk op Engeland\'s weigering, om ingeval van oorlog neutraliteit
te beloven, gestrand. Dikwijls is gemeend, dat de Britsche regeering onder
invloed van Frankrijk deze houding heeft aangenomen. Dit is evenwel
niet juist. Zeer zeker wilde het kabinet van St. James de vriendschappe-
lijke betrekkingen met de Fransche regeering bestendigen. In Londen
vreesde men terecht, dat, bij de onderteekening eener „absolutequot; neutrali-
teitsverklaring, de goede verstandhouding tusschen Frankrijk en Engeland
in het gedrang zou komen. De Britsche regeering was echter wèl besloten
een accoord aan te gaan op grond van de door haar ten slotte voorge-
stelde formule: ,,England declares that she will neither make nor join in
any unprovoked attack upon Germany,quot; hetgeen toch eenigszins overeen
kwam met een neutraliteitsbelofte. Paul Cambon had den 22sten
Maart hier geen bezwaren tegen geopperd. Vermoedelijk heeft hij dit
achterwege gelaten, daar hij, zooals vermeld werd, tegelijkertijd vernam,
dat Duitschland dit Britsche aanbod onvoldoende vond. Op de Quai
d\'Orsay dacht men er echter anders over, evenals Sir Francis
Bertie, die zoo beleefd was Poincaré den 27sten Maart op de
gevaren te wijzen, die er voor Frankrijk in dit Britsche voorstel lagen.\'-)
Natuurlijk had Bertie niet aan dooveman\'s ooren geklopt. Oogenblik-

1)nbsp;Schulthcss, 1912, pag. 1-;

2)nbsp;Poincaré, Dl. I, pag. 170

-ocr page 326-

kelijk werd aan Cambon bevolen, zich bij Grey te vervoegen om
met dezen de quaestie te bespreken. Hij mocht echter B e r t i e\'s naam
niet bloot geven. Cambon had daarop den 29sten Maart een on-
derhoud met Sir E d w a r d G r e y. Nog den dag te voren had Bertie
al zijn invloed op Nicolson pogen uit te oefenen. In een particulieren
brief aan dezen d.d. 28 Maart schreef hij immers, dat hij betwijfelde, of
Cambon over de Britsche formule tevreden was. Tevens zette hij
uiteen, dat Duitschland den Franschen dusdanig dwars zou kunnen zitten,
dat deze naar de wapens zouden grijpen. In zoo\'n geval beschouwde hij
echter niet de laatsten, doch wel de Duitschers als de aggressieve partij.
Daar zij dit evenwel juridisch genomen niet zouden zijn, zou Engeland
aan zijn neutraliteitsbelofte gebonden zijn en althans niet direct zijn
Fransche vrienden te hulp kunnen snellen.^) Cambon tapte den
29sten bij G r e y uit hetzelfde vaatje, doch Grey kon hem gerust stel-
len, daar hij dien dag immers nog eens door Metternich den indruk
had gekregen, dat Duitschland per sé meer verlangde, dan Engeland
met zijn formule wilde beloven. In Frankrijk bleef men zich echter nog
steeds over de Britsche houding ongerust maken, daar Metternich
den 29sten nog niet jdefinitief gezegd had, dat de Wilhelmstrasse
G r e y\'s voorstel niet aanvaardde en geen prijs meer stelde op verdere
onderhandelingen.

Onderwijl waarschuwde Goschen ook nog eens voor de Duitsche
practijken. Z.i. waren Metternich\'s mededeelingen, dat Bet h-
m a n n niet meer in de vlootquaestie tegemoet zou kunnen komen, indien
Grey geen grootere concessies inzake het „political agreementquot; deed,
niets anders dan een valstrik. B e t h m a n n zat nog steeds op het kussen
en dacht er niet over zijn kanselierszetel aan een ander af te staan.

In Londen vonden vooral Nicolson en Crowe iedere Britsche
belofte van non-aggressie, laat staan van neutraliteit, uit. den booze.
Nicolson schreef althans: „the sooner we give a definite negative,
the better it will be.quot;

Gedurende de eerste tien dagen van April bleef deze stroom van in-
vloeden, raadgevingen en insinuaties naar Downing Street vloeien, hoe-
wel, zooals men weet, niemand zich in Duitschland nog met de hoop op
een politiek accoord vleide.

Den 1 sten April schreef Bertie nogmaals aan Nicolson. In
dezen brief ageerde hij niet alleen tegen iedere Britsche formule, doch
gaf tevens zijn misnoegen over H a 1 d a n e\'s zending met den nasleep

1)nbsp;Poincaré. Dl. I. pag. 171.

2)nbsp;Br. Doc. VI. no. 556.

3)nbsp;Br. Doc. VI. no. 560 en no. 561.

4)nbsp;Br. Doc. VI. no. 562.

-ocr page 327-

van dien te kennen. „Lord Haldane seems to have been cajoled by
the v^^ant of good faith, not perhaps of the German Chancellor, but of
others at Berlin. What he said has been misrepresented and turned into
alleged far reaching offers of territory and surrender of reversionary
claims,quot;^) meende de ambassadeur. Zijns inziens had Harcourt de
rol van den verleider gespeeld, door
Metternich op koloniaal gebied
mooie dingen voor te spiegelen. „The Colonial Secretary seems, not only
to be a willing seller but a generous giver of what might almost be con-
sidered stolen or filched goods,quot; vond Bertie niet ten onrechte. Drie
dagen later volgde een brief van zijn hand, thans aan Grey gericht,
waarin opnieuw op alle gevaren eener formule, zoowel als op de Fransche
nervositeit werd gewezen.^) Het is te begrijpen, dat Bertie\'s brieven
koren op C r o w e\'s molen waren. De laatste begreep ook volkomen, dat
men op de Quai d\'Orsay zenuwachtig was. Hij herinnerde er in een
„minutequot; aan, dat de Engelsche regeering indertijd zich had voorgenomen
geen formule te onderteekenen, die niet eveneens door Parijs en Peters-
brug onderschreven zou kunnen worden. „Clearly the formula which
raises such apprehensions in Paris is not of this kind.quot; zoo besloot
Crowe zijn overpeinzingen. Nicolson. gelukkig met dezen steun
in zijn strijd tegen de formule, noteerde thans: „To my mind it would be
wiser to drop formulas -- they are always „ „trappyquot; quot; and it would be
disastrous were we for the sake of having a formula to run the risk of
alienating France and thereby probably Russia also.quot;

SirEdwardGrey wilde geen der vele opmerkingen van Bertie,
Crowe en Nicolson ontkennen. Hij zag echter niet in, waarom de
Engelsch-Duitsche wrijving voortdurend grooter moest zijn dan die der
beide andere
Entente-mogendheden met Duitschland. Rusland, zoowel
als Frankrijk onderhandelden ieder afzonderlijk met de Wilhelmstrasse.
Waarom zou Londen dit dan niet mogen doen, vroeg Grey zich af?®)

Nog voordat B e r t i e\'s brief van den 3den op 6 April door den koe-
rier op het Foreign Office was afgegeven, had de Fransche chargé
d\'affaires. De F 1 e u r i a u, bij Grey eveneens een poging gewaagd
om hem voor een eventueele onderteekening van zijn eigen voorstel te
behoeden. Hij overreikte den minister een brief van Cambon, welke
laatste tijdelijk in Parijs vertoefde. De minister las hieruit, dat P o i n-
c a r é, noch F a 11 i è r e s, de President der Fransche republiek, noch
Cambon de Britsche formule konden waardeeren. °) Nog meer bleken

1)nbsp;Br.nbsp;Doc. VI.nbsp;no. 563.

2)nbsp;Br.nbsp;Doc. VI.nbsp;no. 564.

3)nbsp;Br.nbsp;Doc. VI, no. 564, second minute by Crowe.

4)nbsp;Br.nbsp;Doc. VI,nbsp;no. 564, minute by Nicolson.

5)nbsp;Br.nbsp;Doc. VI, no. 564, minute by Grey.

6)nbsp;Br.nbsp;Doc. VI, no. 567, enclosure.

-ocr page 328-

zij zich over eventueele Duitsche amendementen te verontrusten. Tot
zelfs de eenvoudige verklaring van 14 Maart, die ook iemand als N i-
c 01 s
O n met het woord „innocentquot; had betiteld, bleek Poincaré
ten slotte nog te veel te vinden.

Duidelijk kan men bij nadere beschouwing uit C a m b o n\'s brief op-
maken, dat de Fransche regeering den Britten niet eens toestond, aan de
Wilhelmstrasse te beloven, dat zij geen onuitgelokten aanval op het Duit-
sche rijk zouden doen.

Nicolson begon zijn Fransche vrienden nu toch wel wat lastig te
vinden. „The French Government are uneasy,quot; schreef hij aan G r e y-
Om te voorkomen, dat het tusschen- Londen en Parijs spaak zou loopen,
adviseerde hij Sir Edward, de door hem voorgestelde formule in te
trekken, daar bovendien toch wel duidelijk gebleken was, dat Berlijn
deze te beperkt vond. „So long as Germany cannot rely on our abstention
or neutrality, so long will she not be disposed to disturb the peace,quot;
meende Nicolson.

Den 9den April liet Grey aan Bertie weten, dat er van een aan-
handen-en-voeten-gebonden-zijn geen sprake was. Een Duitschen aanval
op een vriend van Engeland, iri casu Frankrijk, zou de Britsche regeering
als een provocatie opvatten.^) Engeland was tevens vast besloten niet
verder te gaan dan de eenmaal vastgestelde formule. Den lOden kreeg
Grey, ondanks bovengenoemde mededeeling, opnieuw een telegram van
zijn Parijschen ambassadeur met de waarschuwing, dat Poincaré
nog altijd bezwaar maakte tegen de door Engeland voorgestelde for-
mules. Ook tegenover Is wol ski heeft de Fransche Premier later
zijn meening niet onder stoelen of banken gestoken. De Russische am-
bassadeur te Parijs rapporteerde althans den 5den December 1912 aan
St. Petersburg, dat Poincaré een Britsche verplichting van non-
aggressie tegenover Duitschland als het einde van de goede Fransch-
Engelsche verstandhouding beschouwde.

Het schijnt, dat Grey de Fransche nervositeit en bemoeizucht met
hetgeen Engeland wèl en niét kon doen, eenigszins is gaan vervelen
en dat hij zich hierover tegen den Premier heeft uitgelaten. Hij kreeg
althans een telegram van Asquith met de woorden: „I agree that the
French are somewhat unduly nervous.quot; Overigens was ook Asquith
van meening, dat er nu maar eens een eind aan de Engelsch-Duitsche
pourparlers moest komen. Het was een opluchting toen Metternich
zijn reeds hierboven vermelde mededeehng deed, dat Duitschland van

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 566. lt;

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 569.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 570.

4)nbsp;Iswolski, Dl. II, no. 608.

5)nbsp;Br. Doc. VI, no. 571.

-ocr page 329-

verdere besprekingen afzag. Nicolson was hierover natuurlijk zeer
verheugd. Naar zijn meening was de atmosfeer tusschen Engeland en
Duitschland aanmerkelijk opgefrischt, zoodat hij niet inzag, waarom
Engeland en Duitschland niet in de beste harmonie met elkander zouden
kunnen leven. De ruil of de verkoop van Afrikaansche gebieden kon
hem evenwel geenszins bekoren.^)

Goschen was het geheel met Nicolson eens en was dankbaar,
dat deze er het zijne toe bijgedragen had, dat een politieke formule niet
geteekend was geworden. -)

Men kan uit de Britsche documenten geen vreugdekreten van Crowe
vernemen. Dat hij echter wel even gelukkig zal zijn geweest als Nicol-
son c.s. is aan geen twijfel onderhevig.

Poincaré drukte tegenover B e r t i e zijn vreugde er over uit, aan
den vooravond van de feesten, die ter gelegenheid van de onthulling
van. een monument voor Queen Victoria te Nice en Cannes werden
gegeven.®) Het was voor hem waarschijnlijk een aangenaam toeval, dat
deze festiviteiten, waarbij de Fransche en de Engelsche marine op groote
schaal vertegenwoordigd waren, met het afbreken der Duitsch-Britsche
onderhandelingen samenvielen. Poincaré en Bertie heten dan
ook ten overvloede niet na, nog eens in gloedvolle redevoeringen te
wijzen op den hechten band, die de beide landen verbond. Vooral Sir
F r a n c i s, wien natuurlijk eveneens een pak van het hart was gevallen,
was de Premier zeer dankbaar. \'*)

Uit het bovenstaande bleek, dat Frankrijk eerst eind Maart ^ en
toen het eigenlijk al niet meer noodig was — alles in het werk heeft
gesteld om een Duitsch-Engelsche overeenkomst te verijdelen. Het is
merkwaardig, dat de Fransche actie eerst zoo laat is ingezet. Dit komt
omdat men Grey geloofd had, toen hij in Februari vertelde, dat er
slechts sprake van een détente was. Erg juist had de minister immers
Cambon en Benckendorff ook niet ingelicht over de formule-
quaestie. Tot 15 Maart hebben zij min of meer in den waan verkeerd,
dat er slechts sprake was van een hervatting der, sedert Juli 1911 gestaakte,
besprekingen betreffende de vloot. Eerst toen het Grey heel grondig
was ingeprent, dat er van een Duitsche reductie der novelle eerst quaestie
kon zijn, wanneer de Wilhelmstrasse een onzijdigheidsverklaring van
Engeland had ontvangen, deelde hij den genoemden ambassadeurs mede,
dat Duitschland ook nog een politieke overeenkomst wilde sluiten. Zou

1 ) Br. Doc. VI, no. 575.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 579.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 578, vgl. Poincaré, Dl. I, pag. 190^206.

4)nbsp;Poincaré, Dl. I, pag. 180.

5)nbsp;Vgl. Hauser: „Histoire diplomatique de l\'Europe (1871 — 1914)quot;, Dl. II, pag.
276/277.

-ocr page 330-

dit eerst den Hden Maart tot Grey zijn doorgedrongen? In ieder geval
heeft hij Cambon en Benckendorff vóór dien datum, zooals
bleek, toch niet veel meer dan vrij vage mededeehngen verstrekt. Het is
evenwel zeer vreemd, dat Grey niet direct begrepen zou hebben, waar
het den Duitschers om te doen was. Vermoedelijk heeft de Britsche mi-
nister wel degelijk ingezien waar het om ging, doch om de een of andere
reden Cambon en Benckendorff hiervan pas den 15den Maart
mede in kennis gebracht. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij met duide-
lijke mededeelingen aan hen willen wachten, totdat Engeland officieel
met een voorstel voor den dag zou zijn gekomen.

Toen Duitschland ten slotte ook dit laatste van de hand had gewezen,
was het Metternich niet lang meer vergund in Londen te blijven.
De besprekingen over de koloniale quaesties, die immers voortgezet zou-
den worden, mocht hij dus niet meer met de Britsche staatslieden voeren.
Door zijn pessimistische, doch dikwijls juiste opmerkingen had de am-
bassadeur reeds lang \'s Keizers ontevredenheid gewekt, die dit, zooals
bleek, den kanselier niet verborgen hield. Den ISden Maart liet de
Keizer dezen tenslotte definitief weten, dat hij er op stond ,,dass Met-
ternich abgelöst
Würde, sobald die jetzigen Wogen etwas herunter-
gegangen seien.quot; Het zal voor Metternich, in tegenstelling met
vele Engelschen, waaronder in de eerste plaats Sir E d w. Grey, wel
geen onaangename tijding zijn geweest, dat hij de Britsche hoofdstad
moest verlaten. In 1908 had hij al geklaagd over het „up hill workquot; en
dit was er in die vier jaren niet minder op geworden. Sedert een jaar had
hij er daarom, volgens Benckendorff, reeds over gedacht zijn ont-
slag aan te vragen.quot;) Niet alleen moest hij op bevel van Berlijn tegen
de Britten oproeien, doch hij meende ook, dat hij tegen Tirpitz\' plan-
nen moest waarschuwen. Het gevolg was, dat hij aan geen van beide
zijden succes had. In Berlijn luisterde de Wilhelmstrasse slechts ten deele
naar hem en de Keizer vond, dat hij de Britsche belangen beter behartigde
dan de Duitsche, gelijk ook het oordeel van den admiraal luidde. Het is
merkwaardig, dat men Metternich den Engelschen zoo lang op de
noodzakelijkheid van de vermeerdering der Duitsche vloot heeft laten
wijzen, hoewel men in Berlijn wist, dat hij geenszins de meening van
Tirpitz toegedaan was, dat deze werkelijk noodzakelijk was. Dit
gebrek aan innerlijke overtuiging maakte hem tot een weinig energiek
pleitbezorger van de plannen, die tegen zijn politiek inzicht indruischten.
Dit zal ook Grey zeker wel niet ontgaan zijn. Men kan hem zijn houding
evenwel moeilijk verwijten. Dat hij zoolang tegen zijn zin op zijn post is
gebleven, zal wel uit de zelfde overwegingen zijn voortgevloeid, als bij

1)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 330.

2)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 610.

-ocr page 331-

Bethmann het geval was. Het is niet onmogelijk, dat hij vreesde, dat
een eventueele opvolger nog tot een verdere verwijdering zou bijdragen.
Als vurig vriend van een goede verstandhouding tusschen Duitschland en
Engeland heeft hij het waarschijnlijk als zijn plicht beschouwd, zijn ont-
slag niet aan te vragen, om erger onheil te voorkomen. Men mag er
evenwel zijn verwondering over uitspreken, dat de Wilhelmstrasse den
stroeven Metternich nog zoo lang op zijn post heeft gelaten, nadat
zij ten gunste eener krachtige maritieme politiek had besloten.

Zoo verhet in begin Juni 1912 deze Duitsche ambassadeur de Britsche
hoofdstad, waar hij gedurende elf jaren, ondanks alle moeilijkheden, zijn
beste krachten aan een Engelsch-Duitsche toenadering gewijd had.

Was deze laatste geen werkelijkheid geworden, de Fransche regeering
poogde op haar beurt de banden met Londen nog eens zoo zeer te ver-
sterken, zoodra zij vernomen had, dat de Engelsch-Duitsche bespre-
kingen van het voorjaar van 1912 tot geen resultaat hadden geleid. Vijf
dagen nadat Metternich tot Grey had gezegd, dat de Duitsche
regeering van een verdere gedachtenwisseling over een politieke formule,
zoowel als van een reductie der novelle afzag, deed Frankrijk reeds een
poging om de Engelsch-Fransche entente tot een verbond te doen uit-
groeien. Hiermede hervatte het de besprekingen van het voorjaar van
1906. Cambon, die van Poincaré de opdracht had gekregen om
de quaestie eener alliantie weer op het tapijt te brengen, zocht in de
eerste plaats hiervoor contact met Nicolson,-) die immers de groote
vriend der ententes was. Deze liet echter terstond weten, dat het Britsche
kabinet zich niet aan Duitschland had willen binden, doch dat het ook
zijn handen tegenover Frankrijk vrij wilde houden. Hij gaf Cambon
dan ook den raad, geen voorstellen aangaande een bondgenootschap te
doen, „which would be regarded by many as offering umbrage and a
challenge to Germany.quot; Asquith ging met de houding, die Nicol-
son in dezen had aangenomen, volkomen accoord.®) Ook Grey
keurde haar goed, doch ging iets verder en schreef aan Sir Arthur:
,,I shall have to say the same; I shall however impress upon him that
although we cannot bind ourselves under all circumstances to go to war
with France against Germany, we shall also certainly not bind ourselves
to Germany not to assist France.quot;

Was deze Fransche vlieger op politiek terrein niet opgegaan, — later
werd de poging nog eens herhaald —,quot;) op maritiem gebied was het
succes grooter. Toen de Engelschen begrepen hadden, dat de bouw van

1)nbsp;Br. Doc. VI, no. 576; Nicolson, pag. 367 e.v.; Poincaré, Dl. I, pag 173

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 576; P o i n c a r é, Dl. I, pag. 174.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 577, minute by Asquith; Nicolson, pag. 371.

4)nbsp;Br. Doc. VI, no. 580; Nicolson, pag. 371.

5)nbsp;Poincaré, Dl. I, pag. 174; zie hierna, pag. 319.

-ocr page 332-

de Duitsche vloot niet te verhinderen was, meenden zij, dat zij uit veilig-%
heidsoverwegingen nog inniger met Frankrijk moesten samengaan. Zoo
kwam dan ook in September 1912 de Engelsch-Fransche marine-conventie
tot stand. Nicolson, de zoon van Sir Arthur, zegt van de daarin
gemaakte afspraken, dat deze „in effect committed the British Empire to
intervention in any war between France and Germany.quot;-) Voor Ni-
colson Jr. is het politieke belang van de overeenkomst dus zeer groot.
Tirpitz daarentegen is van meening, dat uit marine-technisch oogpunt
de conventie van weinig belang is, hij schrijft immers: ,,Die von Chur-
chill 1912 mit Frankreich abgehaltene Besprechung über die gegen-
seitige Flottendislokation war für den Kriegsfall völlig gleichgültig; sie
konnte bei der steten Bereitschaft jedes im Dienst befindlichen Schiffes
in drei bis vier Tagen beliebig geändert werden; soviel Zeit war immer
vorhanden.quot;^) De reeds op 18 Maart 1912 aangekondigde verplaatsing
van de Middellandsche Zee-vloot\'\') had bij velen de grootste ontstemming
gewekt,®) daar zij de opheffing van Malta als vlootbasis ongewenscht
achtten in verband met de verdediging van den zeeweg naar Indië.quot;) Zij
werden echter in begin Juni gedeeltelijk gerustgesteld, toen de besprekin-
gen die tusschen Asquith, den First Lord of the Admiralty en Lord
Kitchener of Khartoum te Malta plaats hadden, tot het resultaat
leidden, dat vier slagschepen en een eskader van pantserkruisers op Malta
gestationeerd zouden worden, \') hetgeen evenwel nog niet iedereen be-

1)nbsp;Inderdaad verloor Engeland meer en meer zijn voorsprong in de dreadnought-
klasse. In de pré-dreadnought-klasse had het echter nog zoo\'n enorm overwicht, dat
het zich over de Duitsche vloot niet ongerust behoefde te maken. Ook op het gebied
der slagkruisers was Engeland in 1912 Duitschland nog ruim de baas. De geweldige
concentratie der Britsche vloot in de „Home-watersquot;, werd dan ook in Engeland zelf
scherp becritiseerd, daar de pré-dreadnoughts in geval van oorlog werkelijk een macht
vormden, waarmede niet te spotten viel en waartegen Duitschland geenszins opgewas-
sen was. (Gegevens van den heer Helfrich. Vgl. Naval Annual, 1913 en Corbet:
„Naval operationsquot;. Dl. I).

2)nbsp;Nicolson, pag. 371.

3)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 45.

4)nbsp;Zie hiervóór, pag. 299.

5)nbsp;Poincaré, Dl. I, pag. 215 e.v.; Annual Register, 1912, pag. 128.

6)nbsp;De verdediging liet toch reeds te wenschen over, daar Engeland zonder Fransche
hulp sedert 1909 al niet meer tegen de gecombineerde Oostenrijksch-Italiaansche vloot
in de Middellandsche Zee opgewassen was. Ook de Fransche vloot was in deze zee
sedert 1906 sterker dan de Engelsche. Toen Engeland n.1. na 1906 de Middellandsche
Zee van zijn beste oorlogsschepen ontblootte (zie hiervóór, pag. 229, noot 2), concen-
treerde Frankrijk zijn geheele vloot in Toulon. (Of hierbij tusschen Engeland en Frankrijk
reeds ruggespraak is gehouden, is niet bekend.) In het einde van 1909 werd wel is waar
weer een gedeelte in Brest gestationeerd, doch daar de Fransche schepen in de Middel-
landsche Zee individueel sterker waren dan die van Engeland aldaar, mag men wel
zeggen, dat Engeland in het Middellandsche Zee-gebied reeds sedert 1906 zwakker was
dan Frankrijk. Hieruit blijkt dus opnieuw, dat de door de Admiraliteit voorgestelde
plannen niet van zoo\'n bijzonder gewicht waren, als vele leeken wel dachten. (Gege-
vens van den heer Helfrich).

7).nbsp;Gr. Pol. 31, no. 11578, vgl. Annual Register, 1912, pag. 182.

-ocr page 333-

vredigde. Vóór dat men tot dit besluit gekomen was, had Nicolson
echter in een „minutequot; aan Grey uiteengezet, dat Engeland om den
zoo belangrijken verkeersweg naar Indië naar behooren te kunnen ver-
dedigen, slechts uit drie mogelijkheden de keus had: -)

Ten eerste: de marine-begrooting dusdanig op te voeren, dat een geheel
nieuw Middellandsche Zee-eskader gevormd zou kunnen worden. Dit zou
z.i. echter te zware geldelijke offers vragen.

Ten tweede: een verbond met Duitschland aan te gaan, waardoor men
weer de vrije beschikking over de schepen zou krijgen, die nu noodzake-
lijker wijze in Britsche wateren gestationeerd waren. Hiertegen bestonden
z.i. drie bezwaren, waarom hij dan ook adviseerde deze mogelijkheid als
een onmogelijkheid te beschouwen. Deze drie bezwaren waren:

a)nbsp;dat Engeland door een dergelijk verbond ten opzichte van het Duitsche
rijk in een ondergeschikte positie zou komen. De veiligheid der vitale
deelen zou z.i. dan van den goeden wil van Duitschland afhangen.

b)nbsp;dat het de meest doeltreffende manier zou zijn om België, Nederland
en de Scandinavische landen in de armen van Duitschland te drijven.

c)nbsp;dat Rusland en Frankrijk er koel en onvriendelijk door gestemd zouden
worden, waardoor de Britsche positie in West-Azië en Indië ernstig
gevaar zou loopen. Tevens zette een dergelijk verdrag de deur voor
een Europeeschen oorlog, althans voor een Duitschen druk op Frank-
rijk, open, zoodat de opperheerschappij van de geheele wereld z.i. dan
aan het Duitsche keizerrijk zou komen.

De derde mogelijkheid, de eenige die dus tenslotte open bleef, was een
accoord met Frankrijk, dat deze mogendheid de Britsche belangen in de
Middellandsche Zee zou beschermen, totdat de schepen voor de Britsche
wateren vrij gemaakt zouden kunnen worden. Hij begreep wel, dat de
Fransche vriendschap niet zoo ver ging, dat de Republiek deze zorgen
zonder een Britsche tegenprestatie op zich zou nemen. Zijns inziens was
de Fransche hulp het een en ander echter wel waard.

Toen in Augustus 1912 de Britsche ministerraad besloot dat in den
geest van N i c o 1 s o n\'s raadgevingen onderhandelingen tusschen de
\' Britsche en Fransche marine-autoriteiten zouden plaats hebben, zette
Churchill zijn bezwaren hiertegen op schrift. Zijn bedenkingen golden
vooral het feit, dat de Britsche regeering de verdediging van de Fransche
kust van Duinkerken tot Biarritz op zich wilde nemen, waardoor Frankrijk
zijn geheele vloot in de Middellandsche Zee zou kunnen concentreeren,
om aldaar de Engelsche belangen te verdedigen. Hij wendde zich dan

1)nbsp;Annual Register, 1912, pag. 182 e.v.; Poincaré, Dl. I, pag. 216.

2)nbsp;Nicolson, pag. 371-373.

3)nbsp;Feitelijk had Frankrijk dit reeds sedert 1906 gedaan. Zi^e vorige pag., noot 6.

-ocr page 334-

ook op 23 Augustus tot Grey met de woorden:^) „Our freedom will
be sensibly impaired if the French can say that they have denuded
their Atlantic seabord, and concentrated in the Mediterranean on the
faith of naval arrangements made with us. How tremendous would be
the weapon which France would possess to compel our intervention if she
could say, „ „on the advice of and by arrangement with the English naval
authorities we have left our Northern coasts defencelessquot; quot;. Every one
must feel who knows the facts that we have the obligations of an alliance
without its advantages, and above all without its precise definitions.quot;

Toevalhger wijze, — volgens Poincaré „par suite d\'une erreurquot;-)
—, werden echter, voordat de uiteindelijke beslissing in deze Fransch-
Engelsche maritieme besprekingen was gevallen, de in Brest gestatio-
neerde oorlogsbodems, die waarschijnlijk uit technische overwegingen in
het eind van 1909 uit Toulon naar de genoemde Atlantische vlootbasis
waren teruggeroepen,^) reeds in begin September 1912 naar Toulon
geretourneerd. In hoeverre deze maatregel op een vergissing berust, is
moeilijk na te gaan. Mogelijk heeft de Balkanoorlog, die op het punt
stond om uit te breken, eenigen invloed op de snelle verplaatsing gehad.
Kort nadat deze/ dislocatie had plaats gehad, werd, ondanks C h u r-
c h i U\'s waarschuwingen, de Engelsch-Fransche marine-conventie een
feit. De genoemde Britsche slagschepen en pantserkruisers werden
evenwel desondanks bij Malta voor anker gelegd. Men had het waar-
schijnlijk toch maar veiliger gevonden om de verdediging van den zeeweg
naar Indië niet volkómen aan anderen over te laten. Ook de gedachte,
dat men dan zijn vrijheid van handelen te zeer zou hebben prijs gegeven,
heeft tot het stationeeren van deze schepen aanleiding gegeven. Deze
laatste reden zal wel de voornaamste zijn geweest en is min of meer als
een tegemoetkoming aan de oppositie te beschouwen, die een algeheele
ontblooting van de Maltezer vlootbasis immers niet kon goedkeuren. In
marine-kringen wist men echter wel, dat deze enkele schepen zonder
Fransche hulp niets konden uitrichten, daar de Britsche strijdkrachten in
de Middellandsche Zee tegenover die van alle andere Middellandsche
Zee-mogendheden verre in de minderheid bleven.®)

Zooals gezegd is, moet men met Tirpitz de militaire waarde van

1)nbsp;Churchill, pag. 112/113.

2)nbsp;Poincaré, Dl. I, pag. 217.

3)nbsp;Zie hiervóór, pag. 316, noot 6. De basis Toulon moest waarschijnlijk ontlast wor-
den, omdat zij vergroot werd. Ook Is het mogelijk, dat de Fransche Admiraliteit de op-
eenhooping van zooveel matrozen in één haven minder gewenscht vond. (Gegevens van
den heer Helfrich.)

4)nbsp;Vgl. Iswolski, Dl. II, no. 508; Nicolson, pag. 373; Gr. Pol. 31, pag. 543,
noot. Of de Fransch-Engelsche maritieme overeenkomst echter formeel ondertcekend is
geworden, zal uit de nog niet gepubliceerde Fransche en Britsche documenten moeten
blijken.

5)nbsp;Zie hiervóór, pag. 316, noot 6. Gegevens van den heer Helfrich.

-ocr page 335-

deze conventie niet al te hoog aanslaan. De meeste historici wijzen dan
ook met nadruk op de politieke zijde van de overeenkomst. Naast N i-
c
O 1 s O n staat b.v. R o t h f e 1 s, die zelfs zegt, dat men de draagwijdte
dezer afspraak nauwelijks overschatten kan, daar Engeland sedert den
herfst van 1912 niet meer vrij, doch juist eens zoo sterk als te voren aan
Frankrijk gebonden was. Dit is echter veel te sterk gezegd. Engeland
had n.1. uitdrukkelijk doen vaststellen, „que l\'arrangement ne dût pas
affecter la liberté politique des contractants.quot;^) Engeland had wel is
waar de zedelijke verplichting op zich genomen, om de Fransche kust
van Duinkerken tot Biarritz te verdedigen, daar deze feitelijk sedert Sep-
tember 1912 niet meer door de Fransche vloot kon worden beschermd,
doch het was volkomen vrij gebleven om uit te maken of het al of niet „a
just warquot; was, waarin Frankrijk eventueel gewikkeld werd. Zou een
oorlog volgens Engeland door Frankrijk b.v. gezocht zijn, dan was er
geen enkele juridische verplichting voor het Britsche rijk om de verdedi-
ging van de Kanaalkust op zich te nemen.

Al was men in Parijs waarschijnlijk wel verheugd, dat, ondanks deze
Britsche vrijheid, de banden met Engeland door deze conventie weer wat
nauwer waren aangehaald, tevreden was men geenszins. Deze maritieme
overeenkomst, die onder anderen door den Franschen minister van Marine
in het kabinet Poincaré, Théophile Delcassé, tot stand was
gebracht, moest door een politieke verbintenis als het ware bekrachtigd
worden. Men besloot daarom op de Quai d\'Orsay, dat Cambon op-
nieuw het plan tot een Fransch-Britsche alliantie in Londen ter sprake
moest brengen. Het gevolg hiervan was de bekende briefwisseling tus-
schen Grey en Cambon van 22 en 23 November 1912, nadat de
Britsche ministerraad zich op 30 October met C a m b o n\'s voorstellen
accoord had verklaard.®) In deze brieven werd opnieuw uitdrukkelijk
vast gesteld, dat er van tijd tot tijd besprekingen tusschen Fransche en
Engelsche militaire en marine-deskundigen hadden plaats gehad, doch
dat „such consultation did not restrict the freedom of either Government
to decide at any future time whether or not to assist the other by armed
force.quot; Voorts stond in dezc brieven daarenboven nog vermeld: „that
consultation between experts is not, and ought not, to be regarded as an
engagement that commits either Government to action in a contingency
that has not yet arisen and may never arise. The disposition, for instance,
of the French and the British fleets respectively at the present moment
is not based upon an engagement to co-operate in war.quot; Van het door

1)nbsp;H. Rothfels: „England und die Aktivierung der Entente im Jahre 1912quot;. Art.
in Kriegsschuldfrage, Jahrg. 1925, pag. 207 e.v.

2)nbsp;Poincaré, Dl. I, pag. 215.

3)nbsp;Poincaré, Dl. I, pag. 219/220; Poincaré: „Les Origines de Ia Guerrequot;,
pag. 80.

-ocr page 336-

Parijs zoo gewenschte verbond is dus geen sprake. Wel werd vastgesteld,
dat in geval van een onuitgelokten oorlog de beide Regeeringen onmiddel-
lijk met elkander voeling zouden houden en zouden afspreken welke
maatregelen door hen gezamenlijk voorbereid zouden worden. Indien deze
maatregelen een actie met zich zouden brengen, dan zouden de door de
generale- en marine-staven gemaakte afspraken, na overeenstemming
tusschen de beide Regeeringen in werking treden.

Meer had de Quai d\'Orsay niet kunnen bereiken, maar het was toch
iéts en men stelde zich er mede tevreden, daar, zooals G o o c h terecht
zegt „most Frenchmen regarded Great Britain as pledged in honour to
come to the assistance of France if attacked by Germany,quot; hoewel „in
theory the G r e y-C a m b o n letters left Great Britain with her hands
free.quot;-)

Al had Frankrijk dus geen zekerheid van een Engelsche interventie
indien de nood aan den man kwam, en al ging het Poincaré erg aan
zijn hart, dat „la rédaction simplement hypothétique n\'impliquait aucune
obligation ferme d\'assistance réciproque,quot; hij kon er toch zeker van zijn,
dat de kans op nauwere relaties tusschen Londen en Berlijn toch vrijwel
uitgesloten was. De betrekkingen tusschen Duitschland en Engeland ver-
beterden in de volgende jaren wel eenigermate, doch van een vertrouwe-
lijke verstandhouding mag men toch geenszins spreken.

Zooals reeds eerder werd opgemerkt, hadden Benckendorf f\'s
wijze raadgevingen inzake de Perzische quaestie eindelijk in St. Peters-
burg den noodigen indruk gemaakt. Op den 8sten Februari 1912 werd
het eerste gerucht in Londen verspreid, dat Rusland al zijn troepen uit
Perzië zou terugtrekken.quot;*)

Engeland en Rusland werden het den lOden Februari eens, zoodat
één der redenen om tot een Britsch-Duitsche overeenstemming te ge-
raken, hierdoor verviel. Grey en Nicolson waren opgelucht. „Sie
haben mir dies,quot; zoo merkte Benckendorff in een particulieren
brief aan S a s o n o w op, „ohne Umschweife gesagt und haben Cambon
erklärt, sie seien ganz ausserordentlich zufrieden. Man muss aber sagen.

1)nbsp;Asquith, pag. 267-269; G r e y. Dl. I, pag. 97/98; J e 11 i c o e, pag. 95/96;
Gr. Pol. 31, pag. 544/545 (kleine letters); vgl. Poincaré, Dl. I, pag. 219 e.v.;
vgl. Nicolson, pag. 373/374, waar abusievelijk vermeld wordt, dat deze briefwisse-
ling op 22 October 1912 plaats vond.

2)nbsp;Gooch, pag. 499.

3)nbsp;Poincaré: „Les Origines de la Guerrequot;, pag. 81.

4)nbsp;Zorger, pag. 95.

-ocr page 337-

dass dieses Einvernehmen auch nicht einen einzigen Tag zu früh erzielt
worden ist.quot;

Toen het Perzische comité vernomen had, dat er kans bestond,
dat de Russen het geplaagde Perzië zouden verlaten, wilde het
deze maatregelen verhaasten. In een open brief aan het Foreign Office
eischte het o.a. den Hden Februari onmiddellijken afmarsch der
Russen. Toch was de toon van dit geschrift veel vriendelijker dan vroe-
ger. 2) Benckendorff schreef dit laatste toe aan het feit, dat iedere
grond voor een actie aan genoemd comité ontvallen was.^\') Geheel juist
was dat niet, daar het nog eenigen tijd zou duren, voordat de troepen
zouden worden teruggetrokken, hetgeen blijkt uit het Perzische verzoek,
op den 21 sten Maart 1912 tot de Regeeringen in Londen en Petersburg
gericht, om de militairen te doen afmarcheeren.

In ieder geval was de Russisch-Britsche vriendschap sedert Hal-
dane\'s verblijf in Berlijn weer veel warmer geworden, in evenredig-
heid waarmede, zooals reeds gezegd is, de reden voor Grey om met
Duitschland tot een accoord te komen, was afgenomen. De oppositie tegen
G r e y\'s politiek verminderde dan ook en de wensch naar een algeheele
overeenstemming met het Duitsche rijk verstomde meer en meer.

Lieten de linksche politieke groepen dus hun invloed op een toenadering
minder gelden, waardoor de kans op een politiek verdrag met Duitschland
steeds geringer werd, ook de voornaamste diplomaten en ambtenaren op
het Foreign Office hebben niets nagelaten om B e t h m a n n\'s wensch,
„ein politisches Abkommen,quot; niet in vervulling te doen gaan. Hun ver-
schillende op- en aanmerkingen geven een juist beeld van het wantrou-
wen, dat men buiten Duitschland\'s grenzen in de bedoelingen van dit
Rijk koesterde. Daar Tirpitz en zijn geestverwanten echter evenmin
eenig vertrouwen in de Britsche politieke bedoelingen koesterden, kan
men dit bijna totale gebrek aan een wederzijdsch begrijpen dan ook ge-
voegelijk als een der voornaamste oorzaken van de mislukking der bespre-
kingen beschouwen.

Zoowel in Engeland als in Duitschland heeft de pers er het hare toe
bijgedragen, om de Britsch-Duitsche betrekkingen nu wel niet steeds
gespannen, doch toch ook niet meer dan uiterst koel te doen zijn. Dat
ook Fransche bladen als de „Figaroquot; en Russische als de „Nowoje
Wremjaquot; hier met energie aan hebben medegewerkt, is aan geen twijfel
onderhevig.

Zooals meermalen heeft mogen blijken, zag Engeland met leede oogen
Duitschland\'s drang naar expansie. Men heeft dezen in Londen echter

1)nbsp;Bcnckcndorf f. Dl. II, no. 558.

2)nbsp;Benckendorff, Dl. II, no. 565.

3)nbsp;Vgl. Benckendorff, Dl. II, no. 566.

4)nbsp;Schulthcss, 1912, pag. 517.

-ocr page 338-

te zeer overschat. Cassel rapporteerde dan ook den 30sten Januari 1912
terecht aan C h u r c h i 11, dat de Duitsche behoefte aan koloniaal gebied
lang niet zoo groot was als men in Engeland dacht. Dat men daar echter
nu eenmaal in dezen waan verkeerde, is begrijpelijk door Duitschland\'s.
houding bij de Marokko-crisis en bij de andere quaesties op koloniaal- of
economisch terrein.

Vandaar dan ook, dat de Britsche regeering het meest geneigd was
om den Duitschers op koloniaal gebied tegemoet te komen. Misschien
heeft zij zich hierin ook het meest toegevend getoond, om daarmede de
vermeende Duitsche gedachte aan een hegemonie in Europa op den
achtergrond te dringen.

De meening, die vooral in C r o w e\'s aanteekeningen zoo dikwijls tot
uiting kwam, dat Duitschland naar de opperheerschappij op het vaste land
streefde, heeft de verstandhouding tusschen Groot-Brittannië en het Duit-
sche rijk zeer vertroebeld. Vermoedelijk heeft ook deze meening op een ver-
keerde beoordeeling van de Duitsche politiek berust. Hoogstwaarschijnlijk
heeft nóch Bülow, nóch Bethmann, nóch Schön, nóch K i d e r-
1 e n ook maar ooit aan een dergelijke mogelijkheid gedacht. Ook het
over groote deel van het Duitsche volk heeft zich niet met dergelijke
fantasieën bezig gehouden. Hoe kwam het dan, dat men niet alleen in
Engeland, doch in vele andere landen van Europa steeds weer geloofde,
dat dit tenslotte het einddoel der Duitsche politiek was? De schuld ligt
hier bij dät gedeelte van de Duitsche bevolking, dat den inhoud van vele
leuzen zelden overdacht, doch er een des te gretiger en onverantwoordelijk
gebruik van maakte. Organisaties als die der Pan-Germanen, de Kolo-
niale Vereeniging en de „Flottenvereinquot;, redevoeringen van hyper-
nationahsten en boeken ä la „Deutschland und der nächste Krieg,quot;
hebben er niet weinig toe bijgedragen om het Duitsche rijk in discrediet
te brengen. Hierbij kwamen nog de ongelukkige fanfares van den Keizer,
die den indruk maakten alsof Duitschland door machtswellust bezeten was.
Woorden als „unsere Zukunft liegt auf dem Wasserquot; en vooral .,der
Dreizack Neptuns gehört in unsere Faustquot; hebben er toe geleid, dat spe-
ciaal Engeland op zijn hoede was.

Ook in Duitschland echter vertrouwde men Engeland, zooals hier
boven reeds even gezegd werd, slechts zeer weinig. De koloniale voor-
spiegelingen werden door Tirpitz c.s. als lokmiddelen aangeduid. Zij
geloofden John Buil maar ternauwernood, daar zij niet gewend waren^

1) Fr. VonBernhardi: „Deutschland und der nächtste Kriegquot;. Niet alleen
de titel, doch ook de aanhaling van Nietsche\'s woorden: „der Krieg und der Mut
haben mehr grosse Dinge getan als die Nächstenliebequot;, welke aanhaling reeds op de
front-pagina stond, hebben er zeker niet toe bijgedragen om de overige Europeesche
landen een juist denkbeeld van de werkelijke mentaliteit van het Duitsche volk te doen
krijgen.

-ocr page 339-

dat hun op koloniaal gebied niets in den weg werd gelegd. Duidelijk
springt dit gebrek aan vertrouwen in het oog bij de wijze, waarop men
zoo dikwijls, en ook weer den laatsten keer eenige toenadering had
gezocht. Bijna steeds werd eerst door particulieren als Ballin en
C a s s e 1 de weg hiertoe bereid. Van Duitsche zijde heeft men dit echter
nimmer van ganscher harte gedaan. In 1909 werd Ballin immers reeds
spoedig voor zijn diensten bedankt en in 1912 wees Metternich er
nog eens op, hoe gevaarlijk dergelijke particuliere besprekingen voor den
gang van zaken konden zijn. ^ )

Een belangrijke factor voor de mislukking der besprekingen was de
antithese tusschen de diplomaten, door den Keizer als „elende Zivilistenquot;
gebrandmerkt, en de militairen, met name de marine-officieren. Deze
tegenstelling kwam zeer duidelijk, en in het groot, aan den dag bij den
strijd tusschen Bethmann en de zijnen tegen Tirpitz cum suis.
In het klein kon men hetzelfde antagonisme tusschen Metternich
en Widenmann waarnemen. Hoewel bij deze heeren zeer zeker de
persoonlijke antipathieën een rol hebben gespeeld, is hun onderlinge strijd
wel degelijk als een symptoom van den, vooral in Duitschland tot uiting
komenden strijd tusschen burger en militair te beschouwen.

Daar men zich in Londen van deze wrijving tusschen Tirpitz en
Bethmann zeer wel bewust was, spreekt het van zelf, dat dit de nei-
ging tot nauwe relaties niet vergrootte. Men wist niet, hoe de strijd ten-
slotte beslecht zou worden. Bovendien waren de meest tot toenadering
genegen „Radicalsquot; en „Labourquot;-mannen in Engeland niet aan het bewind.
Zij hebben wel invloed op den gang van zaken gehad, doch de besprekin-
gen werden tenslotte niet door hen geleid. Daarenboven was, zooals reeds
gezegd is, de invloed van Nicolson en Crowe niet te onderschatten;
deze heeren hebben door hun vele op- en aanmerkingen, die somtijds ge-
drukt, de geheele Regeering onder oogen kwamen, de leidende staatslieden
dikwijls beïnfluenceerd.

Ook mag men niet uit het oog verliezen, dat de liberale Regeering met
de na 1910 zeer sterke conservatieven rekening had te houden en deze
laatsten waren nu wel het minste geneigd om den Duitschers belangrijk
tegemoet te komen. Het zelfde geldt voor Duitschland. Ook daar voelden
de conservatieven weinig voor een toenadering tot het liberale Groot-
Brittannië. Zij zochten het liever bij het agrarische en oer-conservatieve
Czarenrijk, terwijl de massa van het volk met den paplepel ingegoten
werd, dat Engeland het in zijn natuurlijken groei belemmerde.

Een andere reden, waarom men niet tot overeenstemming is gekomen,
is gelegen in het feit, dat men door besprekingen over een vlootbeperking

I) Gr. Pol. 31, no. 11398.

-ocr page 340-

en over een politieke formule, de tegenstelling niet tot op den wortel kon
aantasten. Door onderhandelingen kon men onmogelijk de quaestie, die
in haar diepste wezen immers „eine Machtpohtische Fragequot; was, niet
uit de wereld helpen. Bethmann zag dit tenslotte dan ook in en
schreef aan Ballin: „die Aufgabe ist innerlich unlöslich.quot;^)

Het is dan ook, zooals reeds eerder werd opgemerkt, onjuist den bouw
van een groote Duitsche vloot als het kernpunt der tegenstelling aan te
nemen. Zorger schrijft in dit verband zeer terecht: „Die Flottenriva-
lität als Grund des
deutsch-englischen Gegensatzes ansehen, heisst an
Stelle des politischen und wirtschaftlichen Untergrundes eine Erschei-
nungsform des Gegensatzes angeben.quot;\') Het maritieme vraagstuk heeft
de reeds bestaande
tegenstelling echter acuut gemaakt. Het heeft Enge-
land, nadat dit Rijk reeds de entente in 1904 had gesloten, steeds nader
tot Frankrijk gebracht, hetwelk toen wel gezorgd heeft, dat deze kostbare
vriendschap niet meer verloren ging. Slechts indirect mag deze quaestie
dan ook als één der oorzaken van den wereldoorlog van 1914 worden
beschouwd.

Nog twee factoren hebben een rol gespeeld bij de activeering van de
vlootquaestie. Deze zijn van geographischen en van financieelen aard.
Ware de Duitsche vloot niet steeds zoo dicht in de buurt van het hart
van het Britsche imperium geconcentreerd geweest, de Britten zouden zich
er wellicht minder over verontrust hebben. De gedachte echter, dat de
Duitsche marine binnen 36 uur den mond van den Theems zou kunnen
forceeren, deed het gevaar waarschijnlijk hooger schatten dan het in
werkelijkheid was. Ook het feit, dat de Duitsche vlootmanoeuvres meestal
in de betrekkelijke nabijheid van Engeland werden gehouden, hield bij
de Engelschen steeds weer de vrees voor een onverhoedschen aanval
wakker.

Ook een anderen factor mag men niet uit het oog verliezen. De groei
van Duitschland\'s zeemacht kostte den Britten millioenen. Met . andere
woorden, den bouw van bijna ieder nieuw Duitsch „fregatquot; voelde de
Engelschman aan den lijve. Het werd steeds moeilijker, de noodige gelden
te vinden voor de sociale wetgeving die de liberale Regeering in 1905 op
haar programma had gezet, zoodat deze dan ook eerst in 1909 op groote
schaal kon worden aangevangen. Het is dus begrijpelijk, dat het Britsche
volk dit den Duitschers niet in dank afnam.

Vooral aan twee ministers wordt dikwijls de mislukking van de Duitsch-
Engelsche pogingen om tot overeenstemming te geraken, verweten. Dit
zijn Tirpitz en Grey. De eerste, — door Churchill „a wrong-

1)nbsp;Huldermann, pag. 266.

2)nbsp;Zorger, pag. 90.

-ocr page 341-

headed, purblind old Prussianquot; genoemd —, verdedigt zich in zijn mé-
moires zoowel als in zijn „Politische Dokumentequot; tegen deze opvatting.
Hij beweert zelfs, dat hij het volkomen met Be t h m a n n eens was, dat
alles in het werk gesteld moest worden om tot een verbetering van de
betrekkingen met Groot-Brittannië te geraken.-) Hij schrijft in dit ver-
band, dat hij Bethmann hierin sedert den eersten dag van diens op-
treden als kanselier gesteund heeft. Of B e t h m a n n, na wiens overlijden
op 2 Januari 1921 Tirpitz\' geschriften eerst gepubliceerd werden, deze
uitlatingen van den admiraal onderschreven zou hebben, is zeer te betwij-
felen. Mogelijk heeft Tirpitz wel iets voor een toenadering tot Londen
gevoeld, doch de middelen, die de politieke leiders hiervoor uitkozen, heeft
hij scherp veroordeeld en hij was er steeds op uit, om ze zoo waardeloos
mogelijk te maken. Zijn felle tegenstanders, waaronder Graaf Metter-
nich, hechtten dan ook niet het minste geloof aan zijn beweringen en
brandmerkten deze als ,,Seeschlangequot;. •\')

Daar Tirpitz nu eenmaal vast overtuigd was, dat bijna iedere
Britsche poging om tot overeenstemming te geraken, ten doel had de
vlootwet in den grond te boren, kan men niet anders zeggen, dan dat
zijn houding gedurende al de hierboven besproken jaren consequent is
geweest. Zooals boven vermeld werd, beweert hij, dat hij de laatste
novelle desnoods zou hebben ingetrokken, indien Engeland tot een
werkelijke tegenprestatie bereid was geweest. Deze tegenprestatie had
een dusdanige neutraliteitsbelofte moeten zijn, dat hij daardoor zeker-
heid zou hebben gekregen, dat de Duitsche vloot in geval van oorlog niet
tegen de Britsche marine in het vuur gebracht zou behoeven te worden.
Een tegemoetkoming van Engeland op koloniaal gebied achtte hij echter
verre van voldoende.

Waarschijnlijk zou Tirpitz wel een tegemoetkomende houding
hebben aangenomen, wanneer men in Londen aan zijn eisch zou hebben
voldaan. Daar hij echter heel goed heeft begrepen,\') dat de gestelde
voorwaarde absoluut niet voor inwilliging vatbaar was, aangezien zij op
een koersverandering der Britten neerkwam, kan men hem er van ver-
denken, dat hij met opzet dezen eisch stelde. Als minister van Marine was
het zijn plicht voor de grootst mogelijke veihgheid ter zee te zorgen. Deze
was slechts te bereiken door het alternatief; een zoo sterk mogelijke vloot,
opdat Duitschland een redelijke kans heeft in een oorlog ter zee overwinnaar
te blijven, óf de zekerheid, dat deze strijd niet gestreden zal behoeven
te worden. Men mag echter niet uit het oog verliezen, dat Tirpitz

1)nbsp;Churchill, pag. 114.

2)nbsp;Tirpitz: „Erinnerungenquot;, pag. 179.

3)nbsp;Europ. Gespräche, 1926, pag. 63.

4)nbsp;Tirpitz, Pol. Dok., pag. 286.

-ocr page 342-

zich de pohtieke gevolgen van zijn vlootbouw zeer wel bewust was. Was
hij slechts „ein beschränkter Ressortministerquot; geweest, dan zou men
hem zijn marine-politiek niet mogen verwijten. Daar hij dit niet was en
integendeel zeer goed de politieke gevolgen kende die zijn vlootbouw met
zich bracht, mag men hem daarvoor dan ook zeer zeker verantwoordelijk
stellen.

Men kan zich afvragen of Engeland, bij het verkrijgen van de zeker-
heid dat de novelle geschrapt zou worden, verder over de brug zou zijn
gekomen. Een antwoord hierop kan slechts op een gissing berusten. Toch
zijn er argumenten aan te voeren, die rechtvaardigen de gestelde vraag
in negatieven zin te beantwoorden. Engeland was in 1912 te vast aan
zijn entente-politiek geketend, dan dat men op een verandering van koers
mocht hopen. Bovendien vreesden velen, dat het door een neutraliteits-
verklaring Duitschland\'s vermeenden drang naar een oorlog zou aan-
wakkeren, althans diens streven naar de opperheerschappij zou aanmoe-
digen. Toch heeft de Britsche regeering nog een dusdanige tegemoet-
komendheid getoond, dat men zich in Frankrijk reeds over het einde der
Entente verontrustte.

Lord G r e y\'s voorstel was zonder twijfel bona fide. Het was zijn
oprechte wensch met Duitschland in een goede verstandhouding te leven,
hoewel hij, zooals zijn intieme vriend Haldane immers schreef, „seemed
to doubt whether the Germans were genuinely good people.quot;^) Hij was
dan ook één van hen, die den Duitschers het streven naar de opper-
heerschappij in Europa toeschreven. Het was zijn vaste overtuiging, dat
Engeland ter wille van het evenwicht aan de Fransche zijde moest
blijven. De door hem voorgestelde formule schaadde z.i. de Fransch-
Britsche vriendschap niet, daar een aanval op een vriend van Engeland
door hem immers als een uitdaging zou worden beschouwd. Het is aan
geen twijfel onderhevig, dat hij zelf nimmer tot een koersverandering der
Britsche politiek had willen overgaan. Niet alleen waren de Engelsche
belangen z.i. het best door de Entente gediend, doch tevens hoopte hij
door zijn entente-politiek het Duitsche rijk van een aggressief optreden te
weerhouden. Deze Entente was belichaamd in Grey. Slechts door zijn
val zou er van een verandering van richting sprake hebben kunnen zijn.

Dat Crowe en Nicolson aan den nieuwen koers hunne mede-
werking verleend zouden hebben, is hoogst onwaarschijnlijk, daar zij niet
alleen G r e y in zijn wantrouwen tegen Duitschland stijfden, doch tevens
zijn geloof in Petersburg en Parijs hechter maakten. Wanneer het tus-
schen Rusland en Engeland spaak zou zijn geloopen, dan zou de Britsche
regeering, echter zonder Grey, tegenover Duitschland misschien iets

1) Haldane: „Autobiographyquot;, pag. 215.

-ocr page 343-

verder tegemoet zijn gekomen. Daar de Britsch-Russische vriendschap
tenslotte slechts barstjes, doch geen breuk vertoonde, was er voor de
Engelsche regeering geen enkele reden om den Duitschers te geven het-
geen zij verlangden. Haar neiging hiertoe werd tevens steeds geringer,
daar men in Duitschland weigerde te zeggen, hoever een eventueele
verdere reductie van de novelle zou gaan. Tirpitz was niet van zins
nog meer veeren te laten voor hij zeker wist, dat Engeland neutraal zou
blijven en Engeland dacht er niet over om een stap verder te gaan, voor-
dat het zwart op wit had, welke concessies Duitschland nog meer bereid
zou zijn te doen, behalve het schrappen van enkele dreadnoughts.

Men mag T i r p i t z dus gerust voor het in stand houden der novelle
verantwoordelijk stellen, doch hem zulks niet euvel duiden, daar zijn
wantrouwen, dat men in Engeland er niet over dacht om het roer vol-
ledig om te gooien, geenszins ongegrond was. Integendeel. Wegens het
wantrouwen, dat men in Engeland ten opzichte van de Duitsche bedoe-
lingen koesterde, — men kan nog in het midden laten of dit al of niet
juist was —, kon de Britsche regeering in het belang van het Vereenigd
Koninkrijk geen andere pohtiek volgen. Een te groote macht van één
Europeesch rijk kon Engeland na 1880 nog minder dulden dan in de
17de en in het begin der 19de eeuw. Het groote koloniale Rijk, dat de
Britten beschermen moesten, en dat na den tijd van Napoleon nog
aanmerkelijk was uitgebreid, maakte het voor hen noodzakelijk om de wor-
ding van een sterke Duitsche zeemacht, die hen in den rug zou kunnen
aanvallen, tegen te gaan. De eenige wijze, waarop dit kon geschieden
was een aansluiting bij Frankrijk en Rusland. Had de Britsche regeering
dat niet gedaan, dan had zij daartoe zelf het gevaar voor het Imperium
verhoogd. Indien zij het op een vernietiging van de Duitsche macht had
voorzien, dan had zij waarschijnlijk wel den raad van Sir John
F i s h e r opgevolgd en de Duitsche marine vernietigd, toen het Britsche
overwicht ter zee op zijn hoogtepunt stond. Dit deed zij niet en zij had
zelfs nog wel de belofte willen geven, dat er van een onuitgelokten Brit-
schen aanval geen sprake zou zijn. Even natuurlijk als het is, dat Duitsch-
land zijn macht niet wilde laten knotten, is het, dat Engeland gepoogd
heeft door een hardnekkig vasthouden aan zijn entente-politiek het
Duitsche rijk, dat z.i. nu eenmaal naar den heerschersstaf over het Euro-
peesche vasteland wilde grijpen, in toom te houden. Lutz schrijft, dat
Engeland „nicht nur um Haaresbreite von dem engen Anschluss • an
Frankreich und Russland zugunsten einer Entspannung der
Beziehungen
zu Deutschland, und damit zugunsten einer grösseren Sicherheit des
Weltfriedens abweichenquot; wilde.\'*) Dit is zeer juist. De Britten zagen

1) Lutz, pag. 138.

-ocr page 344-

evenwel in een koersverandering in de eerste plaats een groot gevaar voor
het eigen land, en in de tweede plaats daardoor de kans op een duurza-
men vrede eerder af- dan toenemen, zoodat er h.i. in geen geval sprake
was van „einer grösseren Sicherheit des Weltfriedens.quot; Het was wederom
het wantrouwen tegenover de Duitsche bedoelingen, dat hen op den
eenmaal ingeslagen weg deed voortgaan. Wanneer men dit Wantrouwen
had kunnen verwijderen, dan zou Engeland vermoedelijk niet geaarzeld
hebben om een andere houding tegenover Duitschland aan te nemen. Dit
wantrouwen kon men echter niet door een paar schepen meer of minder
te bouwen, terzijde schuiven. Bethmann heeft dit, naar het schijnt, nim-
mer kunnen begrijpen. Vandaar dan ook, dat hij met een volkomen gerust
geweten zelfs om „absolutequot; neutraliteit kwam vragen, hetgeen wel van
zeer weinig kennis van zaken blijk geeft. Men kan zijn vraag dan ook
hoogst naïef noemen, doch het is onbillijk om over „un double jeuquot; te spre-
ken, hetgeen Bourgeois vooral den Keizer verwijt.^) Heeft Beth-
mann werkelijk gemeend, dat er van een ruil van twee min of meer
gelijkwaardige objecten sprake was? Heeft hij gedacht, dat de Britsche
neutraliteit tegen den prijs van een gedeeltelijke of algeheele schrapping
der novelle te ïcrijgen was? Men zou het bijna zeggen, hoewel het een vol-
komen raadsel is dat hij zoo iets zou hebben kunnen vermoeden. Enge-
land had immers reeds op de heftigste wijze geageerd tegen de oude vloot-
wet, hoe zou hij dan hebben kunnen veronderstellen, dat voor het laten
wegvallen van een paar schepen, de Britsche onzijdigheid te koop was?
Bertie had geen ongelijk toen hij schreef, dat men hier te doen had
met een variatie op het bekende spreekwoord: „the manner of the Dutch
is giving too little and asking too much.quot;

Het is aan geen twijfel onderhevig, dat de kanselier ook tot verdere
tegemoetkomingen bereid zou zijn geweest, ja zelfs de geheele novelle
wel had willen schrappen. Hij was echter niet krachtig genoeg om zijn wil
door te drijven. Dit blijkt duidelijk uit zijn bewering tegen Goschen,
dat hij eenvoudig uitgelachen zou worden, als hij ,,such a meagre little
formulaquot; als een reden op gaf om de wenschen der marine-kringen on-
vervuld te laten.®) Het is te betreuren, dat tegenover den rotsvasten
Von Tirpitz, deze veel zwakkere kanselier moest staan. Had hij
Tirpitz cum suis kunnen overwinnen, dan zou hij Engeland\'s laatste
formule ook wel hebben durven accepteeren. Van de ,,Mischung von
stahlharter Kraft, eisernem Willen und hebevoller Weichheit,quot; welke
eigenschappen den admiraal door Von Hassell worden toegeschre-
ven, quot;*) heeft Bethmann slechts de beide eerste karaktertrekken mogen

1)nbsp;Bourgeois, pag. 886.

2)nbsp;Br. Doc. VI, no. 556.

3)nbsp;Br. Doc. VI, no. 560.

4)nbsp;Hassell. pag. 73.

-ocr page 345-

bespeuren. Door deze eigenschappen wist Tirpitz de eischen van
zijn departement door te zetten, B e t h m a n n\'s zwakheid had daaren-
tegen ten gevolge, dat met de wenschen van „Buitenlandsche Zakenquot; in
Duitschland weinig rekening werd gehouden.

Aan de vredelievendheid van den kanselier heeft men ook in Engeland,
zooals bleek, nooit getwijfeld; in zijn doorzettingsvermogen heeft men
echter geen vertrouwen gehad, hetgeen vooral in C r o w e\'s aanteeke-
ningen tot uiting kwam. Toch heeft Dr. Theobald von Beth-
mann Hollweg van een geweldige taaiheid blijk gegeven. Onver-
moeid en ondanks alle tegenslagen heeft hij van 1909 tot aan het
uitbreken van den wereldoorlog gepoogd om met Engeland op goeden
voet te komen. Tirpitz heeft hij schip na schip afhandig gemaakt,
totdat het op barsten of breken stond, waartoe de kanselier, wéér met
het oog op de Duitsch-Engelsche betrekkingen, het echter niet heeft
willen laten komen. Ter vermijding van een spoedig conflict met Engeland,
heeft Bethmann, hoe paradoxaal het ook moge klinken, in het voorjaar
van 1912 voor Tirpitz gecapituleerd, zich daarbij troostende met de
gedachte, dat hij toch drie schepen van de zes uit de novelle had weten te
verwijderen.

Dit aanblijven heeft zijn positie er echter niet op verbeterd. Toch heeft
hij gemeend in het belang van den vrede niet anders te mogen handelen.
In deze idee was hij immers ook nog door Grey gesteund, wiens zeer
vriendelijke woorden hem door Metternich waren overgebracht.
De Keizer was verheugd, dat hij aldus een kanselier kon behouden, in
wien de Britten vertrouwen hadden, zonder dat hij al te veel van zijn
lievehngsvloot had behoeven op te offeren. Zoo zorgde hij, die in zijn
hart niets liever dan een zeer goede verstandhouding met Engeland
wilde, dat de vloot, die toch tegen deze mogendheid gericht was, opnieuw
vergroot werd.

Toen het er in den wereldoorlog op aan kwam, heeft deze slagvloot
geen geweldige prestaties kunnen verrichten. Zij was door Duitschers
gebouwd en zou weder door Duitschers ten onder gaan. In 1919 werd
zij bij Scape Flow op bevel van den admiraal Von Reuter voor de
oogen der Britten tot zinken gebracht. Dit was het tragische einde van de
eerste Duitsche marine, het lievelingsobject van den Keizer en het
levenswerk van admiraal Von Tirpitz.

-ocr page 346-

ONTWERP VOOR EEN POLITIEK VERDRAG TUSSCHEN
ENGELAND EN DUITSCHLAND,
waarschijnlijk door Von Schön op 6 Mei 1909 gemaakt.

A. Defensivbündnis.

Les Gouvernements____animés du désir de maintenir le statu quo

territorial de leurs possessions et de leurs colonies et de contribuer à la
consolidation et au maintien de la paix générale, sont convenus des articles
suivants:

Article I.

Les Hautes Parties contractantes se promettent mutuellement paix et
amitié et n\'entreront pas dans aucune alliance ou engagement dirigé contre
l\'un de leurs Etats.

Elles s\'engagent à procéder à un échange d\'idées sur les questions poli-
tiques et économiques d\'une nature générale qui pourraient se présenter,
et se promettent en outre leur appui mutuel dans la limite de leurs propres
intérêts.

Article II.

Dans le cas où l\'une des Hautes Parties contractantes, sans provocation
de sa part, serait attaquée par une ou plusiéurs Grandes Puissances,
l\'autre Partie contractante sera tenue à prêter à la Partie attaquée secours
et assistance avec toutes ses forces. Dans ce cas, les Hautes Parties con-
tractantes se concerteront en temps utile sur les mesures militaires à
prendre en vue d\'une coopération éventuelle.

Elles s\'engagent, dès à présent, dans tous les cas de participation com-
mune à une guerre, à ne conclure ni armistice, ni paix, ni traité, que d\'un
commun accord entres elles.

Article III.

Dans le cas où, en vertu d\'une convention antérieurement conclue avec
une autre Grande Puissance, l\'une des Hautes Parties contractantes se
verrait forcée de prêter son secours militaire à cette Puissance, l\'autre
Partie s\'obhge à observer à l\'égard de son alhé une neutralité bien-
veillante.

-ocr page 347-

Article IV.

Les Hautes Parties contractantes s\'engagent à ne conclure sans accord
préalable aucun arrangement avec une autre Grande Puissance au pré-
judice des principes énoncés dans le préambule du présent traité.

B.nbsp;Neutralitatsabkommfen.

Les Gouvernements----animés d\'un égal désir de contribuer à la paix

générale et au maintien du statu quo territorial de leurs possessions par
une entente destinée à assurer la position défensive de leurs Etats respec-
tifs sont convenus des articles suivants:

Article I.

Les Hautes Parties contractantes se promettent mutuellement paix et
amitié et n\'entreront dans aucune alliance ou engagement dirigé contre
l\'un de leurs \'Etats.

Article II.

Si une des Hautes Parties contractantes se trouvait être engagée dans
une guerre avec une ou plusieurs Grandes Puissances, l\'autre maintiendrait
à son égard une neutralité bienveillante et vouerait ses soins à la localisa-
tion du conflit.

Article III.

Les dispositions contenues dans les articles précédents ne s\'applique-
raient pas à une guerre contre le----1\'----1\'.....dans le cas où cette

guerre résulterait d\'une attaque dirigée contre l\'une de ces dernières Puis-
sances par l\'une des Hautes Parties contractantes. Dans ce cas les Hautes
Parties contractantes regagneraient leur pleine liberté d\'agir en confor-
mité des obligations que leur imposent leurs conventions antérieurement
conclues avec les dites Puissances, tant que les conventions resteront en
vigueur.

C.nbsp;Entente.

Les Gouvernements .... animés du désir de consolider les liens d\'amitié
et de bon voisinage existant entre leurs Etats et de contribuer par là à la
conservation de la paix

reconnaissent que leur politique par rapport à toutes leurs possessions
a pour objet le maintien du statu quo territorial actuel et déclarent en
conséquence qu\'ils sont fermement résolus à conserver intacts et à

-ocr page 348-

respecter scrupuleusement les droits souverains de leurs Majestés
.... sur toutes leurs possessions continentales et insulaires.

Dans le cas où d\'après l\'opinion d\'un des deux Gouvernements le statu
quo territorial de leurs possessions venait à être menacé par des événe-
ments quelconques, ils entreront en communication pour se concerter sur
les mesures qu\'ils jugeraient utiles de prendre dans l\'intérêt du maintien
du statu quo de leurs possessions.

(Naar den tekst in Grosse Politik, Band 28, no. 10303.)

-ocr page 349-

ONTWERP VAN EEN DUITSCH-ENGELSCH VERDRAG,
concept van Von dem Bussche-Haddenhausen d.d. 28 October 1909.

Die Kaiserhch Deutsche und die Könighch Grossbritannische Regie-
rung, von dem Wunsche geleitet, den allgemeinen Frieden zu erhalten
und den Status quo ihrer Besitzungen zu wahren und zu achten, haben
sich über folgende Bestimmungen geeinigt:

Artikel I,

Die hohen Vertragschliessenden versprechen sich gegenseitig Frieden
und Freundschaft und werden keinerlei Vereinbarung schliessen oder
einer solchen beitreten, die sich gegen den anderen Staat richtet; auch
erklären sie ausdrücklich, dass sie zurzeit durch keinerlei Abmachung
gebunden sind, die sich gegen den anderen Staat richtet.

Artikel IL

Sollte der eine der hohen Vertragschliessenden von einer oder mehre-
ren Mächten angegriffen werden, so wird ihm gegenüber der andere
mindestens eine wohlwollende Neutralität beobachten und für die Loka-
lisierung des Konflikts bemüht sein.

Artikel IIL

Diese Neutrahtät ist auch dann zu beobachten, wenn einer der beiden
hohen Vertragschliessenden auf Grund bestehender Bündnispfhchten in
die Lage kommen sollte, an eine dritte Macht Krieg zu erklären.

/ Neue Verträge dieser Art dürfen nicht ohne Zustim-
Eventualzusatz \' mung des anderen hohen Vertragschliessenden ein-
gegangen werden.

Artikel IV.

Das gegenwärtige Abkommen gilt vom Tage der Ratifikation dieses
sowie des am heutigen Tage gleichfalls gezeichneten Abkommens über
die beiderseitigen Seerüstungen auf die Dauer von .... Jahren.

Ein Jahr vor Ablauf des Abkommens werden die hohen vertragschlies-

-ocr page 350-

senden Teile über den Umfang der Flottenbauten von neuem in Bera-
tungen eintreten und für die Zeit, für die alsdann eine neue Verständi-
gung über die beiderseitigen Seerüstungen erzielt wird, gelten alsdann
die Artikel 1^3 des gegenwärtigen Abkommens weiter.

NOTENENTWÜRFE

(behoorend bij bovenstaand ontwerp-verdrag).

I. Deutsche Note.

Euerer Exzellenz beehre ich mich namens der Kaiserlichen Regierung
bezüglich der heute von uns unterzeichneten Neutralitäts- und Flotten-
abkommen noch folgende Erklärungen abzugeben:

1.nbsp;Die Kaiserliche Regierung bezieht Artikel III des Neutralitätsabkom-
mens auf folgende Fälle:

a)nbsp;einen russischen Angriff auf Oesterreich-Ungarn,

b)nbsp;eihen russischen Angriff auf Japan;

im Falle a) müsste nach den bestehenden Verträgen Deutschland,
im Falle
b) England Russland den Krieg erklären.

\' Wir sind überzeugt, dass Oesterreich-Ungarn
Dieser Zusatz oder Rüssland gegenüber keine provokatorische
etwas Aehnliches auf Pohtik treiben wird, doch werden wir even-
enghschen Wunsch
I tuell bestrebt sein, mässigend auf unsern
f Verbündeten einzuwirken.

2.nbsp;Deutschland erwartet, dass England in Zukunft, dass heisst für die
Dauer der heutigen Abkommen, seiner Politik eine deutschfreund-
lichere Richtung geben und auch in dem Sinne auf seine Kolonien
einwirken wird. Wir werden dagegen unsererseits England möglich-
stes Entgegenkommen erweisen.

3.nbsp;Wir sind gern bereit, mit England über die Bagdadbahn in Ver-
handlungen einzutreten, um unter Wahrung der bestehenden Verträge
einen die deutschen, englischen und türkischen Interessen befriedi-
genden Ausgleich herbeizuführen.

4.nbsp;Wir wünschen ferner, mit der Königlich Grossbritannischen Regierung
zu einem Abkommen zu gelangen, durch das so weit als möglich alle
zwischen beiden Ländern zurzeit schwebenden kolonialen Fragen
erledigt werden.

Indem ich Euere Exzellenz bitte, mir den Empfang dieser Note und
das Einverständnis Ihrer Regierung mit dem Inhalte derselben ausspre-
chen zu wollen, verbleibe ich usw.

-ocr page 351-

II. Englische Note. •

Euerer Exzellenz beehre ich mich auf die Note von heute zu erwidern,
dass meine hohe Regierung von ihrem Inhalte gebührend Kenntnis ge-
nommen hat. Im einzelnen bemerke ich:

1.nbsp;Die Königlich Grossbritannische Regierung legt den Artikel III des
Neutrahtätsabkommens in derselben Weise aus wie die Kaiserhch
Deutsche Regierung.

2.nbsp;Die Königlich Grossbritannische Regierung wird dem zu 2) ausge-
sprochenen Wunsche der Kaiserlich Deutschen Regierung unter der
Voraussetzung gern nachkommen, dass auch Deutschland seiner
Politik eine englandfreundliche Richtung gibt.

3.nbsp;Über die Bagdadbahn und Kolonial fragen wird die Königlich Gross-
britannische Regierung gern unter den angeführten Voraussetzungen
und in dem von der Kaiserlichen Regierung gewünschten Sinne ver-
handeln.

(Schlussformel).

(Naar den tekst in Grosse Politik, Band 28, no. 10350, Anlage I en II.)

-ocr page 352-

ENGELSCH MEMORANDUM VAN 28 JANUARI 1912,
op 29 Januari 1912 door Sir E. Cassel te Berlijn overhandigd.

1.nbsp;Fundamental. Naval superiority recognized as essential to Great
Britain. Present German naval programme and expenditure not to be
increased but if possible retarded and reduced.

2.nbsp;England sincerely desires not to interfere with German Colonial
expansion. To give effect to this she is prepared forthwith to discuss
whatever the German aspirations in that direction may be. England will
bequot; glad to know that there is a field or special points where she can help
Germany.

3.nbsp;Proposals for reciprocal assurances debarring either power from
joining in aggressive designs or combinations against the other would be
welcome.

(Naar den tekst in Grosse Politik, Band 31, no. 11347, Anlage I.)

-ocr page 353-

ANTWOORD VAN DUITSCHLAND OP HET ENGELSCHE
MEMORANDUM VAN 28 JANUARI 1912,
aan Sir Ernest Cassel op 29 Januari 1912 overhandigd.

1. Fundamental. The German Government welcomes with pleasure
the step taken by the British Government to approach the German Govern-
ment through Sir E. Cassel in view of improving the relations between
the two countries.

The German Government is in full accord with the terms proposed in
the draft submitted by Sir E. Cassel with the following exception: that
this year\'s (1912) estimates must be included in the „present Ger-
man Naval Programmequot; in as much as all the arrangements have already
been completed.

The most effectual way to bring the negotiations rapidly forward,
would be if Sir E. Grey would pay a visit to His Majesty the Emperor
as soon as possible. His Majesty would view such a visit with great
pleasure.

(Naar den tekst in Grosse Politik, Band 31, no. 11347, Anlage II.)

-ocr page 354-

TELEGRAM, DOOR CASSEL, CHURCHILL, HALDANE EN GREY
OP 3 FEBRUARI 1912 AAN BALLIN TOEGEZONDEN.

i

Spirit in which statements of German Government have been made is
most cordially appreciated here. New German programme would entail
serious and immediate increase of British naval expenditure which was
based on assumption that existing German naval programme would be
adhered to.

If the British Government are compelled to make such increase, it
would make negotiations difficult if not impossible.

If, on the other hand, German naval expenditure can be adapted by
an alteration of the tempo or otherwise so as to render any serious in-
crease unnecessary to meet German programme, British Government will
be prepared at once to pursue negotiations on the understanding that the
point of naval expenditure is open to discussion and that there is a fair
prospect of settling it favourably.

If this understanding is acceptable, the British Government will forth-
with suggest the next step, as they think that the visit of a British Minister
to Berlin should in the first instance be private and unofficial.

(Naar den tekst in Churchill: „The World Crisis 1911 — 1914quot;,
pag. 98.)

-ocr page 355-

DUITSCH ONTWERP VOOR EEN ENGELSCH-DUITSCHE
OVEREENKOMST d.d. 10 FEBRUARI 1912
(de basis voor de onderhandelingen tusschen
Bethmann en Haldane op 10 Februari 1912).

L Die hohen Vertragschhessenden versprechen sich gegenseitig Frie-
den und Freundschaft.

2.nbsp;Sie wollen keine Vereinbarung schliessen oder einer solchen bei-
treten, die sich gegen den andern richtet. Sie erklären auch ausdrücklich,
durch keinerlei Abmachung dieser Art gebunden zu sein.

3.nbsp;Sollte der eine der hohen Vertragschhessenden in einen Krieg mit
einer oder mehreren Mächten verwickelt werden, so wird ihm gegenüber
der andere zum mindesten eine wohlwollende Neutralität beobachten und
für die Lokalisierung des Konflikts bemüht sein.

4.nbsp;Die aus vorstehendem Artikel sich ergebende Pflicht zur Neutralität
tritt nicht ein, insoweit als sie mit den zurzeit bestehenden Bündnissen
nicht vereinbar ist, die die hohen Vertragschliessenden abgeschlossen
haben.

Die Vereinbarung von neuen Verträgen, die es einem der Vertrag-
schliessenden unmöglich machen, über die vorstehenden Einschränkungen
hinaus dem andern gegenüber seine Neutralität zu wahren, wird gemäss
der Verabredung unter Artikel 2 ausgeschlossen.

5.nbsp;Die beiden Vertragschliessenden werden sich bei Differenzen mit
dritten Mächten gegenseitig zur Ausgleichung dieser Differenzen auf
friedlichem Wege diplomatisch unterstützen.

6.nbsp;Die englische Regierung wird der kolonialen Ausdehnung Deutsch-
lands nicht hinderend im Wege stehen.

7.nbsp;Über Angola wird eine Revision des Vertrages eintreten, die
Deutschland ermöglicht seine südwestafrikanischen Besitzungen nach
Norden bis zum belgischen Kongo auszudehnen.

Deutschland tritt seine Ansprüche auf Timor an England ab.

8.nbsp;England erklärt sich zur Ueberlassung von Sansibar und Pemba an
Deutschland bereit.

9.nbsp;England wird keinen Einspruch gegen Vollendung der Bagdadbahn
erheben, wobei Deutschland bei der Strecke Bagdad-Basra den englischen
Wünschen auf Anerkennung einer Sonderstellung Rechnung tragen wird.

-ocr page 356-

Ferner wird England bei den südpersischen Bahnen Deutschland eine
gewisse Beteiligung offenhalten. Dagegen wird Deutschland mit England
ein Abkommen treffen, das den englischen politischen Interessen am
Persischen Golf und in Südpersien Rechnung trägt; zum Beispiel da-
durch, dass England eine ausschhessliche Konzession für die Bahn von
Basra nach Kueit von der Türkei erwirbt, während Deutschland auf diese
Strecke seine Ansprüche aufgibt; ferner würde Deutschland England
bei der Türkei zur Erwerbung einer Hafenkonzession in Kueit unter-
stützen, ähnlich der, welche die deutsche Gesellschaft in Haidar-Pascha
besitzt.

10.nbsp;Die beiden Vertragschhessenden behalten sich vor, über alle auf-
tauchenden Fragen in Gedankenaustausch zu treten und gemeinschaft-
lich für eine ihren beiderseitigen Interessen entsprechende Lösung ein-
zutreten. Beide Mächte werden ihre eigfenen guten und freundschaftlichen
Beziehungen zu dritten Mächten dazu ausnutzen, um die Beziehungen
des anderen Vertragschhessenden mit diesen dritten Staaten im gleichen
Sinne zu beeinflussen.

11.nbsp;Dauer zehn Jahre mit automatischer Erneuerung.

(Naar den tekst in Grosse Politik, Band 31, no. 11361. Vgl. British
Documents, Vol. VI, no. 506, Appendices IV en II.)

-ocr page 357-

VOORSTEL DOOR LORD HALDANE OP 10 FEBRUARI 1912
AAN VON BETHMANN HOLLWEG GEDAAN,

Neither power wil! make or prepare to make any unprovoked attack
upon the other or join in any combination or design against the other for
purposes of aggression, or become party to any plan or naval or military
enterprise alone or in combination with any other power directed to such
an end.

(Naar den tekst in Grosse Pohtik, Band 31, no. 11362.)

-ocr page 358-

GECOMBINEERDE FORMULE (POLITIEK GEDEELTE),

door Von Bethmann Hollweg en Lord Haldane op 10 Februari 1912
gezamenlijk opgesteld.

1.nbsp;The high contracting Powers assure each other mutually of their
desire for peace and friendship.

2.nbsp;They will not, either of them, make any unprovoked attack upon
the other or join in any combination or design against the other for
purposes of aggression, or become party to any plan or naval or military
combinationquot;) alone or in conjunction®) with any other Power directed
to such an end.

3.nbsp;If either of the high contracting parties becomes entangled in a
war in which it cannot be said to be the aggressor the other will at least
observe towards the Power so entangled a benevolent neutrality, and use
its utmost endeavour for the localisation of the conflict.

4.nbsp;The duty of neutrality which arises from the preceding article has
no application in so far as it may not be reconcilable®) with existing agree-
ments which the high contracting parties have already made. The making
of new agreements which render it impossible for either of the high
contracting parties to observe neutrality towards the other beyond what
is provided by the preceding limitation is excluded in conformity with the
provision contained in article 2.

5.nbsp;The high contracting parties declare that they will do all in their
power to prevent differences and misunderstandingquot;) between either of
them and other Powers.

(Naar den tekst in British Documents, Vol. VI, no. 506, Appendix I
en Grosse Politik, Band 31, no. 11362.)

1)nbsp;Volgens Gr. Pol. staat in het afschrift, dat Bethmann van deze formule
had, achter het woord „makequot;: „or prepare to makequot;, welke toevoeging in de formule, die
Haldane mee naar London bracht, ontbreekt.

2)nbsp;„combinationquot;, in Haldane\'s formule genoemd, is in Bethmann\'s formule
niet gebruikt, doch door het woord „enterprisequot; vervangen.

3)nbsp;Bij B e t h m a n n is het woord „combinationquot; in de plaats van „conjunctionquot; gezet.

4)nbsp;Bij B e t h m a n n is achter het woord „warquot; toegevoegd „with one or more other
powersquot;.

5)nbsp;Volgens Bethmann zou Haldane het woord „conciliablequot; hebben genoteerd.

6)nbsp;In Bethmann\'s tekst is hier het woord „arisingquot; achter gevoegd.

-ocr page 359-

ENGELSCH MEMORANDUM
door de Engelsche Admiraliteit opgesteld en door Sir E. Grey op
24 Februari 1912 aan den Duitschen Ambassadeur, Graaf Wolff-
Metternich overhandigd.

The increases under the new Navy Law comprise 3 capital ships,
15.000 men, and 13.000.000 of money, of which the men are to be spread
over 9 and the ships and money over 6 years. These great augmentations
are to be devoted to developing the already high efficiency of the German
Navy and its immediate readiness for offensive or defensive operations
at all seasons of the year. The Admiralty compute, from the materials so
courteously supplied them, that nearly 4/5ths of the whole German Navy
will by these means be kept in permanent full commission. These increases
go far beyond the standard of Naval strength prescribed by the 1900
Fleet Law and its subsequent amendments. They are more than is
necessary either to provide for the increased complements of modern ships
or for the institution of such a Training Squadron as would be adapted to
relieving the 1st and 2nd squadron of the High Sea Fleet from their
present burden of training recruits during the winter months, which, it
appears, the formation of a 3rd Active Squadron is to effect. The Ad-
miralty hesitate very much to dogmatise upon matters which require a
more intimate knowledge then they possess of the manning system of the
German Navy, but, so far as they can tell, it would not be impossible to
provide for commissioning of the 3rd Squadron out of the large annual
increases in personnel at present being made: and the numbers required
to meet the increased complements of modern ships would not appear to
exceed 4.000 men, according to Appendix 3 of the Novelle.

2. All increases of whatever kind in the strength of the German Navy
will of course require corresponding measures of due proportion here. If
the new Law were carried out in its present form, the Admiralty would
find it necessary to add at least 4.000 men to the Fleet each year for the
next 6 or 7 years, to maintain in full permanent commission four Battle
Squadrons of 8 ships each and to keep two other Battle Squadrons
ready at very short notice without a mobilisation, as well as two further
Battle Squadrons (making eight in all) dependent upon the calling out of
the reserves. They would also deem it necessary to raise their Flotillas

-ocr page 360-

to the number of 9 in the next 5 years, and to lay down two keels to
one for every capital ship added to the German Navy above the existing
law. These measures would, so far as can be foreseen, involve an addi-
tional expenditure of £ 18.500.000 spread over the next 6 years, together
with a certain further concentration of the Fleet in Home Waters. It is
difficult to understand how the public opinion of both countries could
be brought to regard these serious measures and countermeasures as
appropriate to the coincident re-establishment of cordial relations.

3. If the British Government, asking Parliament to sanction some
modified increases much less than the above, were able to make it clear
that the new German Navy Law did not go beyond the limits of the old
Law and the memoranda accompanying the Naval Estimates of 1906 and
1908, except in so far as was necessary to provide for the increased com-
plements of modern ships or the necessities of a new Training Squadron
to relieve the existing High Sea Fleet of training duties, it is possible that
the difficulties might be surmounted.

In illustration of the extent to, which the new Law seems to go beyond
the hmits above defined, the construction of 3 additional Battleships to
be begun within the next 6 or even 9 years, the provision of full crews
for all the Torpedo Boat Destroyers und Submarines, the proposals for
additional Submarines on a very large scale, and the addition to personnel
of 11.000 men more than are needed for the increased complements above
referred to, may, with great respect, be mentioned.

(Naar den tekst in British Documents, Vol. VI, no. 524, enclosure en
Grosse Politik, Band 31, no. 11373, Anlage.)

-ocr page 361-

ANTWOORD VAN DE DUITSCHE REGEERING OP HET
ENGELSCHE MEMORANDUM van 24 Februari 1912, d.d.

6 Maart 1912 aan de Engelsche Regeering overhandigd.

Die Königlich Grossbritannische Regierung hatte hier wissen lassen,
dass sie zu Verhandlungen mit der Kaiserlichen Regierung bereit sei.

Die Kaiserliche Regierung hat sich zwar zu Verhandlungen ebenfalls
bereit erklärt, jedoch sofort hervorgehoben, dass die Marinevoranschläge
für das laufende Jahr 1912 in dem gegenwärtigen Flottenprogramm als
eingeschlossen gelten müssten, da alle Vorbereitungen bereits zum Ab-
schluss gelangt seien.

Die Königlich Grossbritannische Regierung hat daraufhin erwidern
lassen, dass durch eine deutsche Flottennovelle eine sofortige erhebliche
Erhöhung des gegenwärtigen englischen Marinebudgets bedingt werde,
das auf der Annahme basiere, dass das deutsche Flottenprogramm eine
Veränderung nicht erfahren werde. Bei dieser Sachlage würden die Ver-
handlungen schwierig, wenn nicht unmöglich sein. Wenn aber die deut-
schen Angaben für Flottenzwecke durch Veränderung des Bautempos
oder auf irgendeine andere Weise so abgeändert werden könnten, dass
eine erhebliche Erhöhung der Ausgaben nicht erforderlich werde, um
dem deutschen Programm zu begegnen, so sei die englische Regierung
bereit, die Verhandlungen fortzusetzen, da sie daraus schHessen würde,
dass die Möglichkeit vorliege, die Frage der Ausgaben für Rüstungen zur
See zu diskutieren und Aussicht dafür vorhanden sei, zu einer Einigung
zu gelangen.

Die Kaiserliche Regierung hat folgende Antwort erteilt:

,,Wir sind bereit, die Aussprache im freundhchen Sinne fortzusetzen.
In der Frage der Flottennovelle, die zu einer Diskussion der beiderseitigen
Flottenpläne führen wird, erscheint ein Entgegenkommen gegenüber den
englischen Wünschen möglich, wenn wir gleichzeitig ausreichende Bürg-
schaften für eine uns freundliche Orientierung der enghschen Politik er-
halten. Die Vereinbarung würde zum Ausdruck zu bringen haben, dass
beide Mächte übereinkommen, an keinen Plänen, Kombinationen und
kriegerischen Verwickelungen teilzunehmen, die gegen eine derselben
gerichtet sind. Ein solches Abkommen würde gleichzeitig eine Verständi-
gung über die gegenseitigen Rüstungsausgaben ermöglichen.

-ocr page 362-

In der Annahme, dass England sich in diesem Gedanken mit uns
begegnet, würden wir es mit Freuden begrüssen, wenn, wie enghscher-
seits vorgeschlagen, ein englischer Minister zunächst zu privatem, ver-
traulichem Meinungsaustausch nach Berlin käme.quot;

Daraufhin ist Lord Haldane in Berlin eingetroffen und hat, zwar ohne
Vollmacht zu bindenden Abmachungen, aber im Auftrage des gesamten
englischen Kabinetts erklärt, dass die enghsche Regierung bereit sei:

1.nbsp;ein allgemeines, eine aggressive Pohtik Englands und Deutschlands
gegen einander ausschliessendes politisches Abkommen mit der Kaiser-
lichen Regierung abzuschliessen;

2.nbsp;etwaige Bestrebungen der deutschen Politik auf die Erwerbung der
portugiesischen Kolonie Angola sowie von Teilen des Kongostaates zu
unterstützen;

3.nbsp;Sansibar und Pemba an Deutschland abzutreten.

Lord Haldane hat anderseits gefordert:

1.nbsp;Verlangsamung des Bautempos für die drei in der deutschen Flot-
tennovelle vorgesehenen Linienschiffe;

2.nbsp;Verzicht auf die deutschen Ansprüche auf Timor, wie sie sich aus
dem Vertrage mit der enghschen Regierung vom Jahre 1898 ergeben;

3.nbsp;Berücksichtigung der Wünsche der Königlich Grossbritannischen
Regierung hinsichthch der Bagdadbahn.

Die Kaiserliche Regierung hat die Anerbietungen Lord Haldanes an-
genommen. Für das politische Abkommen wurden von beiden Seiten
unverbindhch Formeln aufgestellt, ohne dass dabei ein unüberbrückbarer
Gegensatz zutage getreten wäre. Was die Forderungen der Königlich
Grossbritannischen Regierung betrifft, so ist die Kaiserliche Regierung
dem Wunsch nach Verlangsamung unseres Bautempos durch das An-
erbieten entgegengekommen, erst in den Jahren 1913, 1916 und 1919 die
drei Neubauten von Linienschiffen vorzunehmen. Die Berücksichtigung
der von England ausgesprochenen Wünsche wegen Timors und der Bag-
dadbahn wurde zugesagt.

Lord Haldane hat im Laufe seiner Besprechungen mit dem Herrn
Reichskanzler ausdrücklich anerkannt, dass für die Kaiserliche Regierung
die Einbringung einer ein drittes aktives Geschwader vorsehenden Flot-
tennovelle eine Notwendigkeit sei. Gegen die Mannschaftsvermehrungen
hatte Lord Haldane nichts einzuwenden. Er erklärte wiederholt, dass
England lediglich am Bautempo der Linienschiffe wegen seiner eignen
erbeblichen Mehrkosten interessiert sei.

Mit diesen Erklärungen des Ministers ist es schwer vereinbar, und es
bedeutet eine Verschiebung der Grundlage, auf der die Verhandlungen
bis jetzt geführt worden sind, wenn nunmehr die Königlich Grossbritan-
nische Regierung an den in der Flottennovelle in Aussicht genommenen

-ocr page 363-

Mannschaftsvermehrungen und den Neuforderungen für Unterseeboote
Kritik übt. Als eine Abweichung von dem Standpunkt, der bei der Ent-
sendung von Lord Haldane massgebend zu sein schien, muss es die Kai-
serliche Regierung ferner empfinden, dass Sir E. Grey in seiner Unter-
redung mit dem Grafen Metternich am 24. Februar bezüglich der von
dem Herrn Kriegsminister bedingungslos angebotenen Abtretung von
Sansibar und Pemba Vorbehalte gemacht, sie auch als Landabtretung be-
zeichnet hat, obgleich es nur um ein Protektorat handelt, und den Wert
der englischerseits von der Kaiserlichen Regierung geforderten und von
dieser zugesagten Zugeständnisse bezüglich der Bagdadbahn und Timors
herabzusetzen bemüht gewesen ist. Vor allem aber hat die gleichzeitige
Herbeiführung eines Einvernehmens über das in Aussicht genommene
Neutralitätsabkommen für die Kaiserliche Regierung stets die Voraus-
setzung für etwaige Vereinbarungen über das Bautempo der Flotten-
novelle gebildet.

Wenn die Kaiserliche Regierung dessenungeachtet an dem Lord Hal-
dane in Aussicht gestellten Entgegenkommen festzuhalten bereit und
gesonnen ist, in der Flottennovelle Neubauten an Linienschiffe lediglich
für die Jahre 1913 und 1916, also ein Drittel Schiff pro Jahr, anzufordern
und für das dritte Schiff ein bestimmtes Baujahr zunächst überhaupt
nicht in Aussicht zu nehmen, so gibt sie sich dabei der Hoffnung hin,
dass die Königlich Grossbritannische Regierung mit einem Vorschlag
bezüglich des im Prinzip vereinbarten politischen Abkommens hervor-
treten und damit die Möglichkeit zu einer Fortführung der Verhand-
lungen bieten wird.

(Naar den tekst in Grosse Pohtik, Band 31, no. 11381, Anlage. Ver-
gelijk British Documents, Vol. VI, no. 529.)

-ocr page 364-

NIEUW DUITSCH ONTWERP VOOR EEN ENGELSCH-
DUITSCH NEUTRALITEITS-VERDRAG,
opgesteld op 12 Maart 1912 en den 15den Maart
d.a.v. aan Sir Edward Grey overhandigd.

1.nbsp;The high contracting powers assure each other mutually of their
desire of peace and friendship.

2.nbsp;They will not either of them make or prepare to make any (un-
provoked) attack upon the other or join in any combination or design
against the other for purposes of aggression or become party to any plan
or naval or military enterprise alone or in combination with any other
power directed to such an end. And declare not to be bound at present
by any such an engagement.

3.nbsp;If either of the high contracting parties becomes entangled in a war
with one or more powers in which it cannot be said to be the aggressor,
the other of the high contracting parties will at least observe towards the
power so entangled a benevolent neutrality and use its utmost endeavour
for locahsation of the conflict. If either of the high contracting parties is
forced to go to war by obvious provocation from a third party they bind
themselves to enter into an exchange of views concerning their attitude in
such a conflict.

4.nbsp;The duty of neutrality which arises of the preceding article has no
apphcation in so far as it may not be conciliable with existing agreements
which the high contracting powers have already made.

5.nbsp;The making of new agreements which render it impossible for either
of the contracting powers to observe neutrality towards the other beyond
what is provided by the preceding limitation, is excluded in conformity
with the provision article 2.

6.nbsp;The high contracting parties declare that they will do all in their
power to prevent differences and misunderstandings arising between
either of them and other powers.

(Naar den tekst in Grosse Politik, Band 31, no. 11395 en British Docu-
ments, Vol. VI, no. 539, enclosure.)

-ocr page 365-

ENGELSCH VOORSTEL EENER POLITIEKE FORMULE VOOR
EEN ENGELSCH-DUITSCH VERDRAG, aan Graaf Wolff-
Metternich op 14 Maart 1912 overhandigd.

England will make no unprovoked attack upon Germany and pursue no
aggressive policy towards her.

Aggression upon Germany is not the subject and forms no part of any
Treaty, understanding or combination to which England is now a party,
nor will she become a party to anything that has such an object.

(Naar den tekst in British Documents, Vol. VI, no. 537, enclosure en
Grosse Politik, Band 31, no. 11399.)

-ocr page 366-

Door Graaf Wolff-Metternich op 15 Maart 1912 aan Sir Edw. Grey
voorgestelde toevoegingen bij diens voorstel van 14 Maart,

England will therefore observe at least a benevolent neutrality should
war be forced upon Germany.

[Mocht Engeland voor deze redactie niets gevoelen, dan kon het de
andere door Metternich voorgestelde toevoeging aanvaarden, die
als volgt luidde:]

England will therefore as a matter of course remain neutral if a war is
forced upon Germany.

(Naar den tekst in Grosse Politik, Band 31, no. 11403 en British Docu-
ments, Vol. VI, no. 539.)

1) Volgens de Duitsche documenten heeft Metternich tusschen de woorden
„thereforequot; en „observequot; de uitdrukking „as a matter of coursequot; gebezigd.

-ocr page 367-

NIEUW ENGELSCH VOORSTEL VOOR EEN ENGELSCH-
DUITSCH VERDRAG, door Sir Edw. Grey aan Graaf Wolff-
Metternich op 16 Maart 1912 gedaan.

The two powers being mutually desirous of securing peace and friend-
ship between them, England declares that she will neither make nor join
in any unprovoked attack upon Germany and pursue no aggressive policy
towards her.

Aggression upon Germany is not the subject and forms no part of any
treaty, understanding or combination to which England is now a party,
nor will she become a party to anything that has such an object.

(Naar den tekst in Grosse Politik, Band 31, no. 11403 en British Docu-
ments, Vol. VI, no. 544.)

-ocr page 368-

ANTWOORD VAN ENGELAND OP HET DUITSCHE MEMO-
RANDUM VAN 6 MAART 1912, door Sir E. Goschen aan
Von Bethmann Hollweg op 25 Maart 1912 overhandigd.

His Majesty\'s Government received on the 6th instant a Memorandum
which the Imperial German Government were so good as to communicate
through the hands of Count Metternich. His Majesty\'s Government are
in complete accordance with the desire of the Imperial German Govern-
ment to continue the discussion of a basis for good relations between the
two countries in a friendly spirit and with a perfect frankness on both
sides. They will therefore, with the intention of preventing any mis-
apprehension of their own view of what has up till now taken place, make
a few comments on certain phrases which occur in the Memorandum.

Lord Haldane proceeded to Berlin in response to an intimation through
an unofficial channel that it would not be otherwise than agreeable if a
British Minister were to come there, in the first instance for the purpose
of a private and unofficial interchange of views. Although his visit was
private, he was received with the greatest friendliness by high personages
of the German Government, and the suggestion made by him that the
conversations, just because they were to be informal, should take place
with complete openess and freedom from reserve, was acted on without
difficulty on either side. He began by stating that, while in Berlin with
the full approval of the King and of his Colleagues in the Cabinet, and
while, as he thought, he was pretty intimately acquainted with their
feelings and intentions as regards the topics which might come under
discussion, he had no authority to bind them or to make any agreement.
His purpose was, if this should prove agreeable to the German Govern-
ment, to explore the ground as completely as was possible at this stage,
with a view to ascertaining what ideas and purposes were common to both
Governments, and thus getting the conception of a possible basis for
more formal and authoritative discussion. He would state in a very open
fashion where he thought there were possibilities of differences as well
as of agreement. The informal character of his visit rendered this the more
easily possible, and his impressions he would take back to his Colleagues.
As he was not come to bind them, all would be ad referendum,
and similarly those with whom he was speaking would presumably feel

-ocr page 369-

no more bound than he should feel. On this footing the conversations,
which were very free and unrestrained, and were conducted in the most
agreeable spirit, proceeded. Nothing was excluded.

Lord Haldane indicated that the various questions which might arise
could not be considered in isolation, but should be looked on as a part
of a general negotiation. His Colleagues would have to satisfy Parliament
and the British public about the outcome of such a negotiation. There was
an excellent spirit, of which his Government would gladly avail them-
selves; but he ought to say that he thought naval prospects would very
materially effect the question of how much was practicable.

As to naval matters, Lord Haldane was only cognisant of the plans of
the Imperial Government for a third squadron for training purposes, and
for three new battleships. The latter, he said, seemed to him as a civilian
to present more difficulty than the former. The desire of Germany to
provide for the better training of her recruits was not a matter on which
he should venture to make any observation. Broadly speaking, what would
cause concern here would be any plan which would impose on England
the necessity of further increasing her fleet, and the three new battle-
ships would certainly do this to a substantial extent. But he said that the
question was of a too technical character for him to discuss it in detail.
The Imperial Government most courteously presented Lord Haldane.
shortly before he left, whith a full copy of the Novelle. It was not
suggested that he should examine it on the spot. He had of course neither
the expert knowledge nor the time requisite for such an examination, and
it was not until his return and its examination by the Admiralty in London
that the increases in quot;personnelquot; and in small craft, which the Novelle
contemplated, were realised. As to the three battleships, however, he \\yas
fully informed, and it was this information which caused him to express at
Berlin some apprehension of difficulty.

These observations are made because it is not quite clear from some
phrases in the Memorandum communicated on March 6th that Lord
Haldane\'s general attitude has been quite correctly defined in these
phrases. Against the increase in quot;personnelquot; he is stated to have had no
objection to make. He made no comment only because, through no fault
either of his own or of those with whom he was conversing, he had no
knowledge of its nature or extent. Again, he is said to have declared that
the British Government were willing to support such plans for the acqui-
sition of the Portuguese Colony of Angola, as well as of parts of the Congo
State, as it might eventually be the policy of Germany to entertain. While
expressing his opinion that the British Government would be glad, in the
event of the Secret Agreement of 1898 becoming operative, to make
arrangements under which Germany might obtain a part of Angola

23

-ocr page 370-

which was not marked out as hers under that Agreement, and also, if
Belgium became willing to part with some of the Congo portions of that
State, Lord Haldane referred to the fact that the relations of England to
Portugal and Belgium were friendly, and that England could put no
pressure on Portugal or Belgium to part with anything if they were un-
willing to do so. Moreover, he referred to the circumstance that France
had certain rights of pre-emption as regards the Congo State. Again, he
did not make an unconditional, or for that matter any offer to cede Zan-
zibar and Pemba. What he intimated was that these appeared to be very
suitable assets to be considered for the purposes of a general settlement
extending over all the topics of conversation. He and the high personages
with whom he was conversing were discussing all these topics in the most
open and informal fashion, with a view to ascertaining their mutual views
as to practical possibilities. The questions of the Bagdad Railway, the
Island of Timor, the conceivable shapes of a political formula, and the
possibilities of diminution of the quot;naval programme on the part ot both
Governments were all treated in the same spirit, and Lord Haldane no
more regarded the Imperial Government as making formal offers, or as
actually negotiating a Treaty, than he so regarded himself. Both were in
his view on a voyage of discovery, the field of which was to be surveyed
as a whole, as a preliminary-step to more formal negotiation. It may be
pointed out in particular that, in discussing the practicability of a neu-
trality formula. Lord Haldane drew attention to the immense difficulties
to both countries which would result from an unconditional formula. He
understood that these difficulties were appreciated.

The British Government therefore hope that, in the light of what has
been above stated, the Imperial German Government will see that there
has been no desire to shift the basis on which the conversations were
conducted at Berlin. They take the opportunity of repeating their
assurance of good feehng and of desire for the best relations between
the two countries. Finally, they reciprocate with pleasure the friendly
expression with which the Memorandum communicated on March 6th
concludes.

(Naar den tekst in British Documents, Vol. VI, no. 547, enclosure en
Grosse Politik, Band 31, no. 11422, Anlage.)

-ocr page 371-

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR

DOCUMENTEN.

Aktenstücke, Belgische, 1905—1914. Berichte der belgischen Ver-
treter in Berlin. London und Paris an den Minister des Aeusseren
. in Brüssel. Mit deutscher Uebersetzung hrsg. vom Auswärtigen
Amt. Berlin, 1915. 4°.
(Aangehaald als: Belg. Aktenstücke.).

-, Diplomatische, zur Geschichte der Ententepolitik der Vorkriegs-
jahre hrsg. von
B. von Siebert. Berlin und Leipzig, 1921. 8°.

Benckendorff, [A. von]. Diplomatischer Schriftwechsel. Hrsg.
von
B. von Siebert. Neue... Aufl. der diplomatischen Akten-
stücke zur Geschichte der Ententepolitik der Vorkriegsjahre.
Berlin und Leipzig, 1928. 3 dln. 8°.

I.nbsp;1907-1910. II. 1911/1912.
(Aangehaald als: Benckendorff.).

Documents, British, on the origins of the war 1898—1914. Ed. by
G. P.
Gooch and Harold Temperley. London, 1927—...,quot;.. din.
M. facs. 4°.

II.nbsp;The Anglo-Japanese alliance and the Franco-British entente — III The
testing of the entente, 1904^6. - IV The Anglo-Russian rapprochement,
1903—7. — VI. Anglo-German tension. Armaments and negotiation. 1907—12.

(Aangehaald als: Br. Doc.).

- diplomatiques français (1871 — 1914). 3e sér. (1911 — 1914).

Tome premier (4 nov. 1911—7 févr. 1912). Paris. 1929. 4°.
Ministère des Affaires étrangères.

Commission de publication des documents relatifs aux origines de la guerre
de 1914.

Dokumente, Die belgischen, zur Vorgeschichte des Weltkrieges
1885—1914. Hrsg. von
B. Schwertfeger. Berlin. 1925. 8°.
(Aangehaald als: Belg. Dok.).

-ocr page 372-

Iswolski, [A.]. Der diplomatische Schriftwechsel. 1911^-1914. Aus
den Geheimakten der russischen Staatsarchive. ... Hrsg. von
Friedrich Stieve. Berlin, 1926. 3 dln. 8°.

I. Vom Beginn der Botschaftertätigkeit Iswolskis bis zur Beendigung der
Marokkokrise. — II. Der Tripohskrieg und der erste Balkankrieg.

(Aangehaald als: Iswolski.).

Politik, Die grosse, der europäischen Kabinette 1871^—1914. Samm-
lung der diplomatischen Akten des Auswärtigen Amtes. . .. Hrsg.
von
Joh. Lepsius, Albr. Mendelssohn Bartholdy [und] Fr.
Thimme.
[Neue Ausg.] Berlin, 1922-1927. 40 dln. 8°.

20. I- II- Entente cordiale und erste Marokkokrise 1904—1905. — 21. Die
Konferenz von Algeciras und ihre Auswirkung. — 23. Die zweite haager
Friedenskonferenz. Nordsee- und Ostsee-Abkommen. — 24. Deutschland und
die Westmächte 1907—1908. — 28. England und die deutsche Flotte 1908—
1911. — 29. Die zweite Marokkokrise 1911. — 31. Das Scheitern der Haidane-
Mission und ihre Rückwirkung auf die Tripelentente 1911 — 1912.

(Aangehaald als: Gr. Pol.).

II

BOEKEN. TIJDSCHRIFTARTIKELEN EN GEGEVENS.

Asquith, H. H. The genesis of the war. London, 1923. M. afbn. 8°.
(Aangehaald als: Asquith.).

B ä c h t o 1 d, H. Der entscheidende weltpolitische Wendepunkt der
Vorkriegszeit.

In: Weltwirtschaftl. Arch.nbsp;20. 1924 (381—407).

B a r t s t r a, J. S. Twaalf jaren „vrije-hands-politiekquot;. De internationale
verhoudingen van 1890—1902. Proefschrift Amsterdam. Leiden,

1928.nbsp;8°.

Becker, W. Fürst Bülow und England 1897—1909, Greifswald,

1929.nbsp;8°.

Bernhard i. Fr, von. Deutschland und der nächste Krieg. 6. Aufl.
...Stuttgart. 1913. 8°.

Bethmann Hollweg, Th, von. Betrachtungen zum Weltkriege.
Berlin. 1919, 1924. 2 dln. 8°.
I. Vor dem Kriege. — II. Während des Krieges.
(Aangehaald als: Bethmann.).

Boer, M. G. d e. Het leven en het werk van Albert Ballin.

In: Tijdschr. voor gesch.nbsp;18. 1922 (168—189).

-ocr page 373-

Bourgeois, E. La mission de Lord Haldane ä Berlin, février 1912.

In: Rev. des deux mondes.nbsp;96e ann. 35. 1926 (881—910).

(Aangehaald als: Bourgeois.).

Brandenburg, E. Von Bismarck zum Weltkriege. Die deutsche
Politik in den Jahrzehnten vor dem Kriege. Dargestellt auf Grund
^ der Akten des Auswärtigen Amtes. 2. Aufl. Berlin, 1925. 8°.
(Aangehaald als: Brandenburg.).

B r u g m a n s, H. De buitenlandsche pohtiek van het Britsche rijk. Van
. omstreeks 1870 tot 1914. Leiden, 1926. 8°.

Uitgave voor het Nederl. Comité tot onderzoek van de oorzaken van den
wereldoorlog.

Bülow, B. von. Denkwürdigkeiten. Hrsg. von Fr. von Stockham-
mern.
Berlin, [1930—.1931 ]. 4 dln. M. portrn., afbn. en facs. 8°.

I. Vom Staatssekretariat bis zur Marokko-Krise. — II. Von der Marokko-Krise
bis zum Abschied. — III. Weltkrieg und Zusammenbruch.

(Aangehaald als: Bülow.).

Churchill, W. S. The world crisis. London, [1923—1930]. 5 dln.
M. facs. en krtn. 8°.

I. The world crisis 1911 —19 H.
(Aangehaald als: Churchill.).

Delbrück, H. Der deutsche Flottenbau und der Weltkrieg.

In: Kriegsschuldfrage.nbsp;3. 1925 (552—554).

- England und der Weltkrieg.

In: Kriegsschuldfrage.nbsp;3, 1925 (410—412).

- Zur deutschen Flottenpolitik.

In: Kriegsschuldfrage.nbsp;3. 1925 (228—230).

Eckardstein, H. von. Lebenserinnerungen und politische Denk-
würdigkeiten. Leipzig, 1919/20. 2 dln. M. portr. en facs. 8°.

È n t h o V e n, H, E. Van Tanger tot Agadir. Proefschrift Amsterdam,

Utrecht, 1929. M. krt. 8°.
^nbsp;(Aangehaald als: Enthoven.).

Fisher, J. A. Memories. London, 1919. M. portrn. 8°.
(Aangehaald als: Fisher.).

Geschichtskalender, Europäischer. Hrsg. von H. Schulthess.
1904-1912. München, 1905—1913.
(Aangehaald als: Schulthess.).

-ocr page 374-

Men gelieve te lezen (Aangehaald als: Gooch)
of
modern Europe 1878-1919.

Gooch, G. P. Recent revelations of European diplomacy. London,
1927. 8°.

(Aangehaald als: Gooch.).

- History of modern Europe 1878--1919. London enz.. [1928].8°.

Grey of Fallodo n, E. Twenty-five years 1892^1916. London,
1925. 2 din. M. portrn. en afbn. 8°.
/ (Aangehaald als: Grey.).

Hägen, M. von. Politische Briefe des Fürsten Bülow.

In: Berl. Monatsh. f. internationaleAufkl. (DieKriegsschuldfrage),

8. 1930 (528^531).

H a 1 d a n e, R. B. Before the war. London, 1920. 8°.

- An autobiography. London, 1929. M. portrn. en afbn. 8°.

H a m m a n n, O. Der neue Kurs. Berlin, 1918. 8°.

- Um den Kaiser. Berlin, 1919. \'8°.

- Zur Vorgeschichte des Weltkriéges. Berlin, 1919. 8°.

- Bilder aus der letzten Kaiserzeit. Mit 12 Lichtdr. nach Zeich-
nungen von Olaf Gulbransson. Berlin, 1922. 4°.

Härtung, F. Die französische Aussenpolitik im Winter 1911/1912.
In: Berl. Monatsh. f. internationale Aufkl. (Die Kriegsschuld-
\' frage).nbsp;8.1930 (20-^32).

Hashagen, J. Der Wendepunkt in der Vorgeschichte des Weltkrieges.
\'\' In: Arch. f. Pol. und Geschichte.nbsp;4. 1925 (504-508).

H a s s e 11, U. von. Tirpitz, sein Leben und Wirken mit Berücksich-
y tigung seiner Beziehungen zu Albrecht von Stosch. Stuttgart,
1920. M. portrn. en afbn. 8°.

Hauser, H. Histoire diplomatique de l\'Europe (1871—1914). Paris,
1929. 2 dln. 8°.

Manuel de politique européenne.

H e 1 f f e r i c h, K. Die Vorgeschichte des Weltkrieges. Berlin, l9l9. 8°.
/ (Aangehaald als: Helfferich.).

H e r r e, P. Tirpitz und der Bau der deutschen Flotte. Ein wissenschaft-
/ hcher Nachruf.

In: Berl. Monatsh. f. internationale Aufkl. (Die Kriegsschuld-
frage).nbsp;8.1930 (401—413).

-ocr page 375-

Herzfeld, H. Der deutsche Flottenbau und die englische Politik.

In: Arch. f. Pol. und Geschichte.nbsp;6. 1926 (97—146).

History, The Cambridge, of British foreign policy. 1783 — 1919.
Ed. by A.
W. Ward and G. P. Gooch. Cambridge, 1922-1923.
3 din. 8°.
III. 1866-1919.

H och, W. Der Ursprung des deutsch-englischen Gegensatzes und die
Lehren des Weltkrieges. Ein Beitrag zur Frage der „Aera
Bülowsquot;.

/ In: Arch.f.Pol. und Geschichte. 1.1923 (163—182 en 244—259).

H o y o s, A. Der deutsch-englische Gegensatz und sein Einfluss auf die
Balkanpolitik Oesterreich-Ungarns. Berlin, 1922. 8°.

Huldermann, B. Albert Ballin. 4. Aufl. Oldenburg, 1922. M. portr.
en\'facs. 8°.

(Aangehaald als: Huldermann.).

Iswolski, A. Mémoires, 1906—1910. Paris, 1923. 8°.

Jäckh, E. Kiderlen-Wächter, der Staatsmann und Mensch. Stuttgart,
1925. M. portr. 8°.
(Aangehaald als: Jäckh.).

J a g o w, G. von. Ursachen und Ausbruch des Weltkrieges. Berlin,
1919. 8°.

J e 11 i c o e, E. G. Playing the game. London, 1924. M. portr. 8°.
(Aangehaald als: Jellicoe.).

Kehr, E. Die deutsche Flotte in den neunziger Jahren und der politisch-
militärische Dualismus des Kaiserreichs.

In: Arch. f. Pol. und Geschichte.nbsp;9. 1927 (187—202).

^ K j e 11 é n, R. Dreibund und Dreiverband. München, 1921. 8°.

K o r f e s, O. und W. Dieckmann. Die weltwirtschaftliche Abhän-
gigkeit Deutschlands vor dem Kriege.

In: Arch. f. Pol. und Geschichte.nbsp;5. 1925 (1—30).

Krekel, H. Tirpitz versus Bethmann.

In: Meded. v. h. Nederl. Com. onderz. v. d. oorzaken v. d. we-
^ reldoorlog.nbsp;4. 1927/28 (6—17).

Lutz, H. Lord Grey und der Weltkrieg. Berlin, 1927. 8°.
(Aangehaald als: Lutz.).

-ocr page 376-

Manger (Jr.), J. B. L\'Entente cordiale.

Overdruk: Rev. d\'hist. de la guerre mondiale, 1927.

--Raymond Poincaré et ses mémoires.

In: Meded. v. h. Nederl. Com. onderz. v. d. oorzaken v. d. we-
reldoorlog.nbsp;3. 1926/27 (10-^18).

Meinecke. Fr. Geschichte des deutsch-englischen Bündnisproblems
1890—1901. München, 1927. 8°.
(Aangehaald als: Meinecke.).

- Zur Geschichte der deutsch-englischen Bündnisverhandlung von

1901. 1928.

Am Webstuhl der Zeit.

- Bespreking van: Ritter, Gerhard. Die Legende von der ver-
schmähten englischen Freundschaft 1891/1901.
In: Hist. Zeitschr.nbsp;HO. 1929 (404-406).

Mendelssohn Bartholdy, A. Sir Edward Grey.
In: Europ. Gespräche.

3. 1925 (605-625) en 4. 1926 (21-34 en 139-147).

Metternich, P. Meine Denkschrift über die Flottennovelle vom
10. Januar 1912.

In: Europ. Gespräche.nbsp;4. 1926 (57—76).

Nicolson, H. Sir Arthur Nicolson, Bart. First Lord Carnock. A study
in the old diplomacy. London, 1930. M. portr., afbn. en krtn. 8°.
(Aangehaald als: Nicolson.).

Obst, E. England, Europa und die Welt. Berhn-Grunewald, 1927.
M. grafn., krtn. en tabln. 8°.
(Aangehaald als: Obst.).

Poincaré, R. Les origines de la guerre. Paris, 1921. 8°.

- Au service de la France. Paris, 1926 — . .. ... dln. M. afbn. 8°.

X Neuf années de souvenirs.

I. Le lendemain d\'Agadir. 1912.

(Aangehaald als: Poincaré.).

Rachfahl, F. Die deutsche Aussenpolitik (in) der Wilhelminischen
Aera.nbsp;lt;

In: Arch. f. Pol. und Geschichte. 2. 1924 (368-405) en 3. 1924
(9-66).

-ocr page 377-

Register, The Annual. New Series 1904—1912. London. 1906—
1913.8°.

(Aangehaald als: Annual Register.).

R o t h f e 1 s, H. England und die „Aktivierungquot; der Entente im Jahre
1912.

In: Kriegsschuldfrage.nbsp;3.1925 (201—211).

-— Entgegnung.

In: Kriegsschuldfrage.nbsp;3. 1925 (413—418 en 554—558).

- Zur Beurteilung der englischen Vorkriegspolitik.

In: Arch. f. Pol. und Geschichte.nbsp;7. 1926 (599—615).

- Zur Beurteilung Greys.

In: Kriegsschuldfrage.nbsp;5. 1927 (350—354).

Rüdt von Gollenberg, L. Die persische Frage und die Einkrei-
sung Deutschlands.

In: Arch. f. Pol. und Geschichte.nbsp;1, 1923 (333—355).

S c h o c h, G. V o n. Englische Politik und öffentliches Leben.

In: Arch. f. Pol. und Geschichte.nbsp;3. 1924 (89—107).

Schoen, von. Erlebtes. Stuttgart, 1921. 8°.

Tirpitz, A. von. Erinnerungen. Leipzig, 1919. M. portr. 8°.

- Der Aufbau der deutschen Weltmacht. Berlin und Stuttgart.

1924. M. facs. 8°..

Politische Dokumente. I. ,
(Aangehaald als: Tirpitz, Pol. Dok.).

Uplegger, Fr. Die enghsche Flottenpolitik vor dem Weltkrieg
1904 — 1909. Stuttgart, 1930. M. tabln. 8°.

Beiträge zur Geschichte der nachbismarckschen Zeit und des Weltkriegs. H. 8.
(Aangehaald als: Uplegger.).

W e g e r e r, A. V o n. Sir Arthur Nicolson und Englands ^Veg in den
Weltkrieg.

In: Berl. Monatsh. f. internationale Aufkl. (Die Kriegsschuld-
frage).nbsp;8. 1930 (414-447).

Wermuth, A. Ein Beamtenleben. Berlin, 1922. 8°.
(Aangehaald als: Wermuth.).

-ocr page 378-

Wilhelm IL Ereignisse und Gestalten aus den Jahren 1878—1918.
^ Leipzig und Berlin, 1922. 8°.

(Aangehaald als: Wilhelm II.).

Wilhelm, Kronprinz. Erinnerungen. Aus den Aufzeichn., Doku-
menten, Tagebüchern und Gesprächen hrsg. von
Karl Rosner.
Stuttgart, 1922—1923. M. portrn., afbn. en facs. 8°.

Wolff, Th. Das Vorspiel. München, 1928. 8°.

Ziekursch, J. Politische Geschichte des neuen deutschen Kaiser-
reichs. Frankfurt a/M., 1930. 8°.

Das Zeitalter Wilhelms II. Bd. III. 1890-1918.nbsp;^

(Aangehaald als: Ziekursch.).

Zorger, Fr. Haldanes Mission im Jahre 1912. Proefschrift Frankfurt
a/M. Leipzig, 1928. 8°.

Der letzte deutsch-englische Verständigungsversuch vor dem Weltkriege.
(Aangehaald als: Zorger.).

Tevens is gebruik gemaakt van de getypte gegevens van den kapitein-
luit. t/z. C. E. L. H e 1 f r i c h, die in hoofdzaak gebaseerd zijn op:

Brassey, Naval Annual, hoofdstuk: Comparative strength. — Corbet,
Naval operations. — Davis, Armed peace. — Deutsches Marine-Archiv,
Der Krieg zur See, Nordseeband I. — Fayl, Seaborn trade. — Jane\'s
Fighting ships, 1900—1914. — Jellicoe, The .grand fleet. — Ven, Les
armes nécessaires dans une flotte. — en Weyer\'s Taschenbuch der
Kriegsflotten, 1900—1914.

-ocr page 379-

INHOUD.

VOORBERICHT.............pag.nbsp;3

INLEIDING...............pag. 4- 16

De Engelsch-Duitsche verstandhouding van 1890—1898, pag. 4^6 — De
eerste Duitsche vlootwet, pag. 6^8 — Chamberlain\'s plan tot een Engelsch-
Duitsch verbond, pag. 8—10 — De Duitsche vlootwet van 1900, pag. 10—13

—nbsp;De Britsch-Duitsche onderhandelingen van 1901, pag. 13—15 — Enge-
land\'s houding tegenover de Duitsche vloot, pag. 15 — Het Engelsch-
Japansch verbond en de Fransch-Engelsche entente, pag. 15—16.

HOOFDSTUK I. De eerste Britsche pogingen tot beperking

van den vlootbouw...... . pag. 17^ 85

Edward\'s bezoek aan Kiel en het gevolg daarvan, pag. 17—19 — De
Marokko-crisis van 1905, pag. 19—21 — De ..Flottennovellequot; van 1906. pag.
21—25 — Duitsche verkiezingen van 1906. pag. 25—26 — Engelsch-Duit-
sche toenaderingspogingen, pag. 26—29 — Engeland wenscht beperking der
maritieme uitgaven, pag. 29—31 — De Engelsch-Russische entente van 1907.
pag. 31—32 — Uitwisseling van vorstelijke bezoeken tusschen Londen en
Berlijn, pag. 32—34 — De tweede Duitsche novelle, pag. 34—35 — De
brief aan Lord Tweedmouth, pag. 35—37 — Britsche onrust over de Duit-
sche vlootversterking. pag. 37—40 — Bespreking tusschen Ballin en Cassel
in Juni 1908. pag. 40—41 — Bezoek van Fallières aan Londen en van Koning
Edward aan Reval. pag. 41—42 — Grey en Lloyd George pogen Duitsch-
land tot beperking van de maritieme uitgaven te bewegen, pag. 42—48 —
Cronberg. Aug. 1908. pag. 48—50 — Lloyd George in Duitschland. pag.
50—51 — Kentering in Berlijn, pag. 51—54 — Het „Daily-Telegraphquot;-
interview. pag. 54—56 — Bülow en Tirpitz ten opzichte van Engeland,
pag. 56—66 ^ Het Britsche Koningspaar in Berlijn. Febr. 1909. pag. 66—67

—nbsp;De snelle vlootbouw van Duitschland en een Britsch voorstel tot uit-
wisseling van berichten over den stand der bewapening, pag. 67—72 — Sterk
verhoogd Britsch marine-budget en ..navy scarequot;, pag. 72—73 — Onjuiste
cijfers over de Duitsche vloot door Tirpitz weerlegd, ontkenning van Brit-
sche pogingen tot beperking der bewapening, pag. 73—74 — Verklaring van
Asquith. pag. 74 — Tegenspraak tusschen Tirpitz en Asquith\'s beweringen,
pag. 74—75 — Grey\'s rede in het Lagerhuis, 29 Mrt. 1909. pag. 75—76 —
Metternich dringt op Duitsche tegemoetkoming aan. pag. 76 — Berlijn eerst
afwijzend, pag. 76—78 — Berlijn minder afwijzend, pag. 78—79 —
Von Schön ontwerpt een verdrag en Von Stumm gaat naar Londen, pag.
79—80 — Londen gereserveerd, pag. 80—81 — Duitsche ministerraad van
3 Juni 1909, pag. 81—83 — Bülow treedt af. pag. 83—84 — Bülow\'s politiek,
pag. 85.

-ocr page 380-

HOOFDSTUK H. De jaren vóór de Marokko-crisis . . pag. 86—139

De persoon van Von Bethmann Hollweg, pag. 86 — De Engelsch-Duitsche
verstandhouding in den zomer van 1909, pag. 87 — Bethmann laat zich over
den toestand inlichten, pag. 88 — Tirpitz doet een voorstel, pag. 88—89 —
Bethmann koestert hoop op een neutraliteitsbelofte van Engeland, pag.

89—90nbsp;— Onderhoud van Bethmann met Goschen op 21 Aug. 1909, pag.

90—92nbsp;— Tirpitz wijzigt zijn voorstel, pag. 92—93 — Bethmann staat
afwijzend tegenover Tirpitz\' nieuwe plan, pag. 93 — Bethmann vraagt raad
aan Von Kiderlen Waechter, pag. 93—94 — Nieuwe besprekingen en be-
zwaren van het Foreign Office, pag. 94—100 — Tijdelijke pauze in de pour-
parlers, pag. 100 — Parijs en Petersburg door Londen ingelicht, pag. 101 —
Tirpitz en Kiderlen zijn het met Bethmann\'s optreden niet eens, pag. 102 —
Verkiezingen in Engeland in den herfst van 1909, pag. 103—105 — De be-
handeling der Britsche marinebegrooting (Mrt. 1910), pag. 105—106 — Het
overlijden van Edward VII (7 Mei 1910), pag. 107—108 — Rede van
Asquith op 14 Juli 1910, pag. 108—109 — Hervatting der besprekingen cn
uitwisseling van memoranda, pag. 109—114 — Onderhoud tusschen Goschen
en den Keizer op 16 Oct. 1910, pag. 114—115 — Engeland ontstemd
over Bethmann\'s uitlatingen, pag. 116—117 — Rede van Bethmann in den
Rijksdag, 10 Dcc. 1910, pag. 117—118 — Toestand in Engeland, pag.
119—120 — Engeland beraadslaagt over een schriftelijk antwoord op Duit-
sche verlangens, pag. 120—121 — Britsche wenschen inzake uitwisseling van
berichten over den vlootbouw, pag. 122 — Bezoek van den Czaar in Pots-
dam (Nov. 1910), pag. 122—123 — Mc Kenna\'s redevoering in het Parle-
ment, pag. 124—125 — De uitwisseling der mededeelingen over den stand
van den vlootbouw, pag. 126—127 — Frankrijk en Rusland opnieuw door
Engeland van de besprekingen op de hoogte gebracht, pag. 127—128 —
Het Britsche memorandum van 24 Mrt. 1911, pag. 129—130 — Rede van
Bethmann in den Rijksdag, 30 Mrt. 1911, pag. 130 — Tirpitz weigert con-
cessies te doen, pag. 130—131 — Duitsch antwoord op het Britsche memo-
,i:andum d.d. 9 Mei 1911, pag. 131 — 132 — Ontstemming in Engeland, pag.

132—quot;134 — Onthulling van het monument voor Queen Victoria, pag.
135—136 — Onderhandelingen betreffende het uitwisselen der berichten over
den vlootbouw voortgezet tot Juli 1911, pag. 136—139.

HOOFDSTUK III. De crisis van 1911......pag. 140-189

Frankrijk\'s optreden in Marokko, pag. 140—143 — Rede van Lloyd George
in Mansion House op 21 Juli 1911, pag. 143—145 — Britsche vrees voor
een Duitschen aanval, pag. 146 — Tirpitz wenscht versterking der Duitsche
vloot, pag. 147—148 — Artikel in de „Neue Freie Pressequot;, pag. 148 —
Bethmann sympathiseert niet met Tirpitz\' plannen, pag. 149 — Tirpitz werkt
zijn plan tot een novelle verder uit, hernieuwd verzet bij Bethmann, pag.
149—153 — Tirpitz verandert van plan, pag. 153—154 — Wermuth schaart
zich achter Bethmann, pag. 154 — Widenmann deelt Tirpitz\' meening, pag.
155—156 .— Metternich steunt Bethmann in diens strijd tegen de novelle,
pag. 156—157 — Het Fransch-Duitsche verdrag over Marokko (4 Nov.
1911), pag. 157—158 — Debatten in den Rijksdag, pag. 158—159 — Tirpitz
dringt aan op spoedige indiening der novelle, pag. 159—160 — Rapport van
Metternich d.d. 18 Nov. 1911, pag. 160—161 — Rede van captain Faber,

-ocr page 381-

pag. 161^162 — Grey\'s rede in het Lagerhuis op 27 Nov. 1911, pag. 162^
164 — Wermuth verzet zich opnieuw tegen de novelle, pag. 164—165 —
Nieuwe wrijving tusschen Tirpitz, Bethmann en Wermuth, pag. 165—167 —
Widenmann gaat zijn boekje te buiten, pag. 167—168 — De interdeparte-
mentale strijd in Duitschland wordt voortgezet, pag. 168—175.

De toestand in Engeland na de Agadir-crisis, pag. 175—176 — Engeland
verwacht een Duitsche novelle, pag. 176—177 — Britsche wensch naar
betere betrekkingen met Duitschland, pag. 177—178 — Critiek op Grey\'s
beleid, pag. 178 — Artikel in de „Westminster Gazettequot;, pag. 179—180 —
Rusland\'s optreden tegenover Perzië, pag. 180 — Grey\'s houding jegens
Rusland scherp gegispt, pag. 180—182 — Rusland\'s verdere plannen met
Perzië. onrust in Engeland cn Frankrijk, pag. 182—184 — Ernstige waar-
schuwingen van Benckendorff, pag. 185—187 — Engeland tevens ontstemd
over Rusland\'s houding tijdens de Agadir-crisis, pag. 187 — Frankrijk en
Engeland en de val van Caillaux, pag. 188—189.

HOOFDSTUK IV. Dc zending van Lord Haldane naar

..........pag. 190-257

Plannen tot een Engelsch-Duitsche toenadering, pag. 190—192 — Metternich
en Bethmann verschillen van meening, pag. 192 — Londen wil de besprekin-
gen over de maritieme quaesties hervatten, pag. 192
—194 —quot;Onderhoud
van Grey met Metternich (20 Dec. 1911), pag. 195 — Wie gaf den stoot
tot Cassel\'s komst?, pag. 195—199 — Londen besluit Cassel naar Berlijn te
zenden, pag. 200—201 — Cassel te Berlijn, pag. 201—205 — De indruk
van Cassel\'s mededeelingen in Londen, pag. 205—206?(— Verdere gedachten- [/
wisseling tusschen Ballin en Cassel, pag. 207—209 — Londen besluit tot dc
zending van Haldane, pag. 209—211 — De keuze van Haldane, pag. 211 —
214 — Het doel van Haldane\'s missie, pag. 214—217 — Tirpitz is ont-
stemd, pag. 217—218 — De Keizer stelt een plan voor de onderhandelingen
op, pag. 218 — Tirpitz stelt scherpere eischen en bcïnfluenceert Wilhelm,
pag. 218—219 — Wat verwachten Engeland en Duitschland van dc bespre-
kingen?, pag. 220—221.

Haldane te Berlijn, pag. 221—222 — Het eerste onderhoud tusschen Beth-
mann en Haldane op 8 Febr. 1912, pag. 222—227 — De Britsch-Duitsche
tegenstelling niet alleen het gevolg van den Duitschen vlootbouw, pag.
227—228 — Het koloniale vraagstuk door Bethmann en Haldane besproken,
pag. 228—229 — Wederzijdsche tevredenheid over het eerste gesprek,
pag. 229—230 — Haldane dineert met Ballin en Cassel, pag. 230—231 —
Jules Cambon gaat bij Goschen informeeren, pag. 231 — Tirpitz bepaalt
dc houding die hij tegenover Haldane zal aannemen, pag. 232 — Brief van
den Keizer aan Von Müller, pag. 233 — Onderhoud van Haldane met den
Keizer en Von Tirpitz op 9 Febr. 1912, pag. 234—242 — Tirpitz\' houding
tijdens de gedachtenwisseling, pag. 242—243 — De Keizer is tevreden, pag.
243 ^ Diner bij den rijkskanselier, pag. 243—245 — Gesprek tusschen
Haldane en Jules Cambon, pag. 245—246 — Cambon telegrapheert aan
Poincaré, pag. 246—247 — Haldane luncht met Von Stumm (10 Febr
1912), pag. 247\'—248 — Haldane s laatste gesprek met Bethmann over de

-ocr page 382-

bewapeningsquaestie, de neutraliteitsformule, de Bagdadlijn en het koloniale
vraagstuk, pag. 248—253 — De Keizer en Bethmann maken zich illusies,
pag. 253—254 — Churchill\'s rede te Glasgow op 9 Febr. 1912, pag.
254-257.

HOOFDSTUK V. Het naspel van Haldane\'s zending . pag. 258—329

De indruk van Haldane\'s rapporten te Londen, pag. 258—259 — Goschen
is ontevreden, pag. 259—260 — Nicolson wil het ontwerp voor een neutrali-
teitsverdrag wijzigen, pag. 260 — Metternich sceptisch gestemd, doch Beth-
mann is het niet met hem eens, pag. 261 — Vriendelijke woorden in het
Britsche Parlement, pag. 261—262 — Redevoeringen van Asquith en Beth-
mann, pag. 262 — Nieuw plan van Bethmann, pag. 263 — Mededeelingen
van Grey aan Cambon en Benckendorff, pag. 264—266 — Frankrijk niet
geheel gerust, pag. 266 — Engeland vervalt in den ouden toon, pag. 267 —
De inhoud der novelle, pag. 267 — Onderhoud van Grey en Haldane met
Metternich op 22 Febr. 1912, pag. 268—269 — Gesprek tusschen Kiderlen
en Tirpitz, pag. 270 — Kiderlen krijgt een terechtwijzing van den Keizer,
pag. 270—271 — Het memorandum der Britsche Admiraliteit d.d. 24 Febr.
1912, pag. 272—274 — Tirpitz en de Keizer zijn misnoegd, pag. 274—275
— Bethmann poogt opnieuw de novelle te besnoeien, ondanks zijn teleur-
stelling, pag. 275—276 — Wilhelm wordt ongeduldig, pag. 276 — Het
Foreign Office ontvangt twee belangrijke mededeelingen, pag. 277—278 —
Bethmann verzendt het antwoord op het Britsche memorandum, pag. 279—
280 — Widenmann\'s rapporten wekken opnieuw ergernis bij Bethmann,
pag. 280—281 — Critiek van Widenmann op het Britsche memorandum,
pag. 281—282 — De Keizer en Tirpitz deelen zijn meening, pag. 283 —
Bethmann heeft andere opvattingen, pag. 283—284 — Mededeelingen van
Haldane aan Metternich, pag. 284 — De Keizer dreigt met mobilisatie, pag.
284—285 — Bethmann dient zijn ontslag-aanvrage in, pag. 285—286 —
Bethmann blijft aan en doet nogmaals een aanval op de novelle, pag. 286—
287 — Tirpitz dreigt af te treden, pag. 287 — De Keizerin beïnfluenceert
Bethmann, pag. 287—288 — Ballin en Huldermann pogen Engeland van
houding te doen veranderen, pag. 288—289 — Nieuwe besprekingen over de
neutraliteitsformule, pag. 290—292 — Kiderlen dringt op spoed aan, terwijl
Bethmann de publicatie der novelle nog weet uit te stellen, pag. 293 —
Rusland, Frankrijk en Japan door Grey ingelicht, pag. 293—294 — Vervolg
van de pourparlers over de neutraliteitsformule, pag. 294—295 — Grey
spreekt zijn vertrouwen in Bethmann uit, pag. 295 — Berlijn acht Grey\'s
voorstellen onvoldoende, pag. 296 — Wilhelm wenscht een „Schutz- und
Trutzbündnisquot;, pag. 296—297 — Bethmann geeft den moed nog niet geheel
op, pag. 297—298 — Churchill\'s rede in het Lagerhuis, 18 Mrt. 1912, pag.
298—300 — Opnieuw de quaestie der neutraliteit, pag. 300—303 — Cambon
verneemt het een en ander van Grey, pag. 303 — Het Britsche memorandum
van 25 Mrt. 1912, pag. 303—304 — Telegram van Kiderlen aan Metter-
nich, pag. 305 — Onderhoud van Grey met Metternich op 29 Mrt. 1912,
pag. 305—306 — Duitschland ziet van verdere besprekingen af, pag. 307—
308 — De novelle in den Rijksdag, pag. 308—309.

Waarschuwingen naar Londen gezonden tegen het teekenen eener formule,
pag. 309—311 — Frankrijk maakt zich ongerust, pag. 311—312 — Opluch-

-ocr page 383-

ting in Frankrijk en Engeland over het stopzetten der besprekingen, pag.
312—313 — Metternich treedt af. pag. 314—315 — Frankrijk wil de banden
met Engeland nauwer aanknoopen, pag. 315 — De Engelsch-Fransche
marine-conventie van Sept. 1912, pag. 316—319 — De briefwisseling tus-
schen Grey en Csmbotif 22-—\'23 Nov, 1912, pag. 319\'—\'320

De oorzaken van het mislukken der Engelsch-Duitsche onderhandelingen,
pag. 320-329.

bijlagen...................pag. 330-354

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR.....pag. 355-362

-ocr page 384-

- V ■

L

■f

! \'
- ;

,.■ M

m

.lt;0 . ■\'

■ydf^\':- \' \' \' v\'V\'-v

-ocr page 385-

STELLINGEN.

I.

De groei van de Duitsche oorlogsvloot is niet de eenige oorzaak van
de Engelsch-Duitsche tegenstelling vóór den wereldoorlog.

IL

De meening van V o n T i r p i t z (Der Aufbau der deutschen Welt-
macht, pag. 43. Stuttgart. 1924), dat een vastberaden anti-Engelsche
politiek, benevens de schepping van een sterke weermacht ter zee de
eenige middelen voor Duitschland waren om ,.mit England zu einer wirk-
lichen Verständigung zu kommenquot;, is onjuist.

III.

De uitslag van den Japansch-Russischen oorlog van 1904 — 1905 is
van grooten invloed geweest op het ontstaan van den wereldoorlog.

IV.

Ten onrechte meent Th. van Weideren Rengers in zijn
rede. getiteld: ..Aanteekeningen over Feiten en Handelingen, die in 1914
tot den Oorlog hebben geleidquot; (Mededeelingen van het Nederl. Comité
tot onderzoek van de oorzaken van den Wereldoorlog. 7de Jaarg. 1930.
pag. 38. Leiden), dat in de democratische staten van West-Europa het
volk zelf de buitenlandsche politiek maakt.

V.

Juist omdat Von Bülow precies wist wat hij aan den Keizer had,
was het zijn dure plicht geweest, het ontwerp van het
„Daily-Telegraphquot;-
interview zorgvuldig te bestudeeren. Niet de Kèizer, doch Von Bülow
draagt de meeste schuld voor de publicatie; hij kan die niet van zich
afwentelen door zijn opmerking (Denkwürdigkeiten, II. Band. pag. 354.
Berlin, 1930). dat hij destijds ..mit ernsten Fragen überhäuftquot; was.

-ocr page 386-

De Fransche regeering heeft in Februari en begin Maart 1912 geen
directen invloed uitgeoefend op de weigering van Engeland om de door
Duitschland gewenschte neutraliteitsbelofte af te leggen.

VII.

De bewering van Von Bethmann Holl weg (Betrachtungen
zum Weltkriege, Neudruck. I. Teil, pag. 128. Berlin, 1919), dat het de
Duitsche regeering aan tijd ontbroken heeft om haar houding ten opzichte
/ van het door Oostenrijk aan Servië te zenden ultimatum te bepalen, is in
strijd met de werkelijkheid.

VIII.

Voor de studie in de sociale geographie is de kennis van Latijn en
Grieksch ten zeerste gewenscht, mede in verband met de jongste wijziging
van het academisch statuut. (Kon. Besluit van 23 Aug. 1930, Staats-
blad No. 371).

IX.

Al schijnt de uitdrukking „ein Gebot der Staatsnotwendigkeitquot;, die
A. Supan (Leitlinien der allgemeinen politischen Geographie, 2. Aufl.
pag. 16. Berlin, 1922) gebruikt voor de in Pruisen werkende tendenz tot
hereeniging der deelen, te sterk, zoo kan niet ontkend worden, dat de
Dantziger Corridor een gevaar oplevert voor den Europeeschen vrede.

X.

De meening van E. Wunderlich( „Die Schwäbische Alb im Karten-
bildquot;, pag. 113 en 124. II. Teil. Stuttgarter Geogr. Studien, Reihe A. Heft
14/15. Stuttgart, 1929), dat het kustkhf der tertiaire molasse-zee de Rauhe
Alb in twee gebieden met verschillend morphologisch karakter verdeelt,
mag men als juist aannemen.

XI.

Ten onrechte wordt de meening gekoesterd (K o h 1 b r u g g e, J. H.
F., Practische sociologie. Dl. I, pag. 92. Groningen, 1925), dat de too-

-ocr page 387-

neelkunst der West-Europeesche beschaving voor een niet gering gedeelte
het gezin ondermijnt.

XII.

Maatregelen tot invoering van plaatselijke keuze of van algeheele droog-
legging dienen tot verbetering in bepaalde gevallen, doch zijn onge-
wenscht, daar zij door hun universeele strekking de geheele gemeenschap
binden.

-ocr page 388-

y. :

t

f

. .i\'i\'

quot;i

■ ■■gt;• •

-ocr page 389-

Mtici^\'

\'A-

-ocr page 390-
-ocr page 391-
-ocr page 392-