BETREKKELIJK DE
DOOR
Redemptorist.
Markt \'s Bosch, arkt \'f J |
Rosendaal, J. VAN POLL-SDYKEKBUYK 1883. |
- ......-.-UW-I
AAN
BETREKKELIJK DE
DOOR
.-•-•• r. |
l\\ /I. iquot; » *
___
J. VAN POLL-SUYKERBUYK 1883. |
■vl:
■
■ I
-
. .
Door den Hoogwaardigeii Pater Generaal onzer Congregatie, Nicolaus Mauron, daartoe gemachtigd staan wij toe dat het werkje: iiHaadr/evingcn aan Katholieke Ouders betrekkelijk de opvoeding hunner kinderenquot;, door den Z.Eerw. Pater Peters, C. S. S. R. gedrukt worde, servatis servandis.
Amsterdam, 5 Mei 1883.
P. OOMEN, C. S, S. li.
Sup. prov. Holl.
Datum in Hoeven hdc 24 Junü 1883.
C. VAN DER VEEKEN, Libr. Censor.
v\\i?_Vf«Af -T^\'^ \'
Opdracht aan den. H. JOACHIM en de H. AÏÏHA.
O heilige Joachim en Anna nooit hebben ouders, uwe vlekkelooze dochter alléén uitgezonderd, met zoo veel vreugde hun kind aanschouwd, als gij, de onder duizenden bevoorrechten. Dewijl dan dit boekje U wordt toegewijd, gewaardigt U een blik van barmhartigheid te werpen, op zoovele diepbedroefde ouders. Gelieft, wanneer zij deze raadgevingen lezen, door uwe veelvermogende voorspraak hun vaak zoo verblind verstand te verlichten, hunnen zoo zwakken wil te versterken, opdat zij voortaan, zoo niet zulken vreugdevollen blik als Gij, minstens toch een\' genoeglijken mogen werpen op de kinderen, aan hunne zorgen toevertrouwd, en iö hun sterfuur tot God kunnen zeggen: De kinderen die gij mij hebt gegeven, heb ik bewaard, en in den Hemel zal ik mij met al de mijnen mogen verblijden in eeuwigheid.
Misschien is cr nooit een tijd geweest, waarop de duivel, die moordenaar der zielen met zulk geweld zich van de zielen der kinderen heeft trachten meester te maken als dan in o?ize dagen. Allerlei middelen stelt hij in het werk om die sclmldelooze harten te veroveren. Men kan dan ook den ouders, die van natuurswege met de opvoeding hunner kinderen belast zijn, niet genoeg htmne zware verplichting onder de oogen brengen, opdat zij de door God hun toevertrouwde panden behoorlijk verzorgen, bewaken, beschermen en verdedigen tegen die veelvuldige gevaren, die hen dreigen. Daarom heb ik gemeend over mijne vrije uren, na eerst over de roeping en voorbereiding tot het huwelijk te hebben geschreven, niet beter te kunnen beschikken, dan deze Heilzame Raadgevingen te schrijven. Het is waar, zeer geleerde 7nannen hebben reeds veel over deze stof geschreven, en den ouders menigen heilzamen raad gegeven gt; maar toch heh ik het durven wagen mijne eenvoudige raadgevingen te voegen bij de hunnen, te
meer i0. omdat zulke wenken soms zijn ui/gedrukt in eenen meer verheven, en daarom voor eenigen minder duidelijken stijl, 2U. omdat deze stof nu eu dan te wijdloopig behandeld wordt, zoo dat men er voor terugdeinst zulk hoek te doorbladeren, 30. omdat de prijs dikwijls te hoog is, en menscnen van minderen stand zich dat geldelijk offer al moeielijk kunnen getroosten, en eindelijk 40. omdat men zich niet zelden bepaalt bij beschouwingen en algemeene beginselen, waaruit de minder geletterde menschen de gevolgtrekking niet getioeg kunnen ajleiden, om ze in praktijk te brengen, en in bijzondere gevallen toe te passen.
Ik heb mij volgens mijn zwak vermogen beijverd, om door deze raadgevingen hierin eenigszins te voorzien. Ik heb mij bediend van een eenvou-digen stijl, opdat allen mij des te beter zouden begrijpen; zoo beknopt mogelijk de voornaamste punten aangestipt, en de algemeene beginselen bijv. over den dans en de komedie, zoo kort mogelijk behandeld. Opdat iedereen ze zoude lezen, is de prijs zeer laag gesteld. En aangezien er eenigen, ja ?nisschien velen zijn, vooral ten platte lande, die de theorie in bijzondere gevallen niet in praktijk weten te brengen, daarom heb ik deze raadgevingen meestal praktisch behandeld, en de ouders als met den vinger op de gevaren gewezen, die hunne kinderen kunne7i bedreigen. Na dit boekje te hebben gelezen, zullen misschien eenigen meenen,
ook mij op hunne beurt een wenk ie mogen geven van te veel in bijzonderheden getreden te zijn, vooral wat het bewaken betreft. Ik twijfel echter, of zij deze bemerking zoudeti maken, indien zij gedurende 35 jaren als missionaris op houder de plaatsen in steden en dorpen, eene grootere kennis hadden opgedaan van de menschelijke zwakheid, en het diep bedorven hart der kinderen van Adam. Daarenboven leert de ondervinding, dat er vele zonden, ja gruwelen gepleegd worden wegens de onoplettendheid der ouders. Door hunne aandacht hierop zoo duidelijk mogelijk te vestigen, zullen zij beter inzien, welke maatregelen zij moeten gebruiken 07n die zonden te voorkomen. Doen zij het, dan is de wensch vervtcld van vele geleerde en praktische mannen, die ik heb geraadpleegd alsmede van
HOOFDSTUK 1.
De Ouders kunnen het welzijn hunner kinderen grootelijks bevorderen.
Nauwelijks was de H. Joannes de Dooper geboren, of in alles, wat er om en met hem gebeurde, vertoonde zich Gods machtige bijstand, op eene buitengewone wijze. De buren en bloedverwanten der ouders, oog of oorgetuigen van al het wondervolle, dat alsdan plaats greep, vroegen elkander af: „Wie zal toch dit kind zijnquot;? \') Dezelfde vraag doet men nog heden bij de geboorte van elk kind. Wordt de naam des kinds op het doopregister ingeschreven, dan vraagt de H. Kerk: „wat zal toch dit kind eens zijn; wat zal er van dat kind worden ? Zal het een waar christelijk en godsdienstig leven leiden ? Zal het zijne Moeder de H. Kerk liefhebben ? Zal het altijd een onderdanig, een gehoorzaam kind zijn ? Of zal het door een ongodsdienstig en weerspannig gedrag, het hart zijner Moeder bitter bedroeven ? — En aan wie stelt de H. Kerk deze vraag? Aan hen, die haar het best kunnen beantwoorden. En wie
1) Luc. I, v. 06.
zijn die? Dat zijt gij. Bij den H. Doop van uw kind, kan niemand beter op die gestelde vraag een beslissend antwoord geven dan gij, want alles hangt, zoo niet geheel, dan toch grootendeels van u af.
Een kind is gelijk aan een boompje onder de handen van een boomkweeker. Wendt deze het naar den linker kant, deze wending zal het behouden als het een boom geworden is; buigt hij het naar den rechter kant, dan zal het ook in deze richting opgroeien. Evenzoo is het hiïr \'gelegen. Als de ouders hun kind naar de linkerzijde doen overhellen, dat is: naar een aardsch en zinnelijk leven, dan is en blijft het een kind der booze wereld. Buigen zij echter bij tijds hun kind ter rechterzijde, dat is; gewennen zij het aan eenen deugdzamen en godsdienstigen levenswande:, in deugd zal het opgroeien. Leert de ondervinding dit niet dagelijks ? Brave en deugdzame ouders hebben in den regel ook godsdienstige kinderen; en als er sprake is van ondeugende zonen of dochters, wier ouders alles behalve godsdienstig zijn, zegt men dan niet: de appel valt niet ver van den boom. Hierdoor wil men zeggen: zoo ouders, zoo kinderen.
Waarmede zal ik de kinderen verder vergelijken? Met een akker. Als men dezen niet bewerkt, dan zal hij van zelf onkruid, distelen en doornen voortbrengen ; maar zaait men er onkruid, dan zal men
het ook bij bundels maaien. Zoo zal ook in het hart van een kind, dat niet bewerkt, maar aan zijn eigen lot wordt overgelaten, van zelf het onkruid weelderig opgroeien. Maar verschrikkelijk zal het onkruid zijn, als gij, ouders, zelf het daarin zaait; dat is, als gij uw kind verderfelijke en we-reldsche beginselen inprent. Het kind is als een u toevertrouwde akker, dien gij beploegen, bewerken en bezaaien moet; wat gij nu zaait, dat zult gij later oogsten; zaait gij distelen en doornen, dan zult gij ze ook maaien; en zij zullen u zoo vreeselijk steken en pijnigen, dat gij later menigen bitteren traan storten zult.
Veronderstelt: een landman heeft zijn akker niet bewerkt, en nu de oogst daar is, aanschouwt hij het onkruid, dat zijn land hem opbrengt, en staat er bij te weenen. Zal dan niet iedereen, die hem hoort klagen, zeggen : „Wel man, het is uw eigen schuld; waarom hebt gij den akker niet bewerkt ? Gij zoudt u thans in een\' rijken oogst verheugen, indien gij u vroeger de noodige zorg en moeite hadt willen getroosten.quot; Zoo ook storten de ouders soms een vloed van tranen, bij het zien dier menigvuldige ondeugden, waarmede hunne kinderen in lateren leeftijd behebt zijn. Maar moet men hun dan niet zeggen: ouders, het is uwe eigene schuld; waarom hebt gij dat jeugdig hart van uw kind niet beter bewerkt, waarom niet bij tijds dat onkruid er uit verwijderd? De ouders,
4
die den geestelijken akker aan hunne zorg toevertrouwd, bewerkt en met goede tarwe bezaaid, dat is, in de harten hunner kinderen van jongs af de deugd geprent hebben, verheugen zich in een\' rijken oogst; veel voldoening hebben zij van hunne zonen en dochters. Van hen echter, die zich deze moeite niet getroosten, wordt het leven vergald ; troost noch voldoening ontvangen zij van hunne kinderen.
Maar toch, zal misschien deze of gene zeggen., ken ik brave en deugdzame ouders, onder wier kinderen er een is, welks gedrag alles behalve godsdienstig is, en veel te wenschen overlaat; hoe kan men dan zeggen dat alles van de ouders afhangt ? Het is waar, zulk geval doet zich voor en zelfs meer dan eens. Maar de vraag is: hebben zij wellicht niet te lang gewacht, om het hoofd van dat kind te buigen ? Hebben zij, ofschoon zeer godsdienstig, de ware manier van een kind te vormen niet over het hoofd gezien ? Hebben zij de noodige waakzaamheid in alles voortdurend in acht genomen ? En veronderstelt: zij hebben datgene gedaan, wat men redelijkerwijze van hen vergen kan; hoe licht kan het dan toch gebeuren dat men zich, niettegenstaande de noodige en bevredigende inlichtingen, vergisse omtrent een persoon, waaraan het kind werd toevertrouwd, terwijl men eerst op de hoogte komt, als het te laat is. Weinig is noodig, een enkel onbewaakt oogenblik is soms
voldoende, om in het kinderhart den grondslag te leggen van allerlei ondeugden. En daarenboven, de goede God heeft den mensch de vrijheid geschonken, opdat hij vrijelijk met de genade mede-werke. Hierom kan het zeer goed gebeuren, dat een kind, tot de jaren van verstand gekomen, dan reeds der genade weerstand biedt, misbruik maakt van de geschonken vrijheid en alzoo in ondeugden opgroeit, zelfs onder de oogen van godsdienstige ouders. En eindelijk heb ik ook niet gezegd, dat de ouders altijd en in ieder geval het welzijn der kinderen bewerken, maar het grootelijks bevorderen kunnen. Niet alles, maar zeer veel hangt van de opvoeding af, die een kind geniet.
Wilt gij een voorbeeld onder duizenden! Wij zien het in het leven van den H. Wenceslaus. Deze vorst werd opgevoed door zijne grootmoeder, met name Ludmilla, eene zeer godvruchtige vrouw, en hij werd een heilige. Zijn broeder echter, Bo-leslaus, bleef onder de leiding zijner goddelooze moeder, met name Drahomira, en hij werd een broedermoorder, even goddeloos als zijne moeder. Gij ziet hieruit wat de opvoeding doet; en aangezien de opvoeding in den regel de taak der ouders is, hebben zij het meestal in hunne macht het kind in deugd te doen opgroeien. Ziet die sterke moeder der Machabefin; zij zond in hare tegenwoor-heid hare zeven zonen naar den marteldood en zoo ten hemel. Symphorosa was eene heilige moe-
6
der, en zij had zeven heilige zonen. Ook de H. Alphonsus dankte God vurig, dat Hij hem zulk eene brave moeder geschonken had. Niet minder was de H. Augustinus, na Jezus en Maria, zijne bekeering en heiligheid aan zijne H. Moeder Monica verschuldigd. Een ieder zal alzoo moeten bekennen, dat de ouders doorgaans het geluk hunner kinderen in handen hebben.
Waarom zouden dan ook de heilige en godvruchtige schrijvers zoo breedvoerig over dien zwaren plicht, die op de ouders jegens hunne kinderen rust, geschreven hebben, indien zij onvermogend waren hun heil te bewerken ? Derhalve, ouders , kunt gij meestal het welzijn uwer kinderen bevorderen. De H. Geest zegt het u, de H. Vaders verzekeren het u, de ondervinding leert het u; zooals wij dit later breedvoeriger zullen zien. Doch als gij hun welzijn kunt bevorderen, dan zijt gij hiertoe ook zeer zekerlijk verplicht.
HOOFDSTUK II.
De Ouders moeten het welzijn hunner kinderen bevorderen.
God heeft u, katholieke ouders, den onwaardeerbaren schat des geloofs geschonken. Gij zijt kinderen der ware, en alléén zaligmakende Kerk van Christus, aangenomen kinderen van God den Vader, en gij verlangt niets vuriger, dan dat ook al uwe kinderen in dat overgroot geluk deelen. Ik veronderstel, dat uw verlangen reeds gedeeltelijk verwezenlijkt is, dat de kinderen, die God u tot dusverre geschonken heeft, reeds door Hem tot Zijne kinderen zijn aangenomen. Zij zijn alzoo, in zekeren zin, uwe kinderen niet meer, maar zij hehooren der Kerk, zij behooren God. Bij hunne geboorte waren zij bevlekt, want in zonde zijn zij ontvangen, zij waren alzoo kinderen des doods, kinderen der goddelijke wrake. Zij waren bevlekt en bezoedeld, doch opgenomen in den schoot van onze Moeder de H. Kerk, zijn zij van alle smet gereinigd en gezuiverd. Van dien stonde af behooren zij aan de Kerk. Deze kan van haar op uw kind verkregen recht geen afstand doen, schenkt zij u haar kind terug, dan is het, om u voor het
8
welzijn van dat kind te doen waken. Versierd met het witte kleed der heiligmakende genade, wordt het in uwe armen gelegd; maar met de verplichting tevens te zorgen, dat dit steeds vlekkeloos en onbezoedeld blijve. Tot grootere voorzorg heeft de H. Kerk eerst doopborgen geëischt, die zich verplichten, u, ouders, in de geestelijke opvoeding van het kind bij te staan, en in zekere gevallen uwe plaats te vervullen.
Bij den H. doop alzoo hebt gij met de H. Kerk eene verbintenis aangegaan, van te zullen zorgen, dat uw kind, thans een kind der H. Kerk geworden, ook als een waar kind dier Kerk leve en sterve. Krachtens dit verbond, rust op u de zware verplichting, zorg te dragen voor het geestelijk welzijn uwer kinderen. Voor een kind moet noodzakelijk gezorgd worden; dit zegt ons zelfs het natuurlijk verstand. Is het gereinigd van de vlek der zonde, toch blijft nog de kiem der begeerlijkheid bestaan, en indien deze niet bij tijds onderdrukt worde, dan groeit het kind op in ondeugd en boosheid. Aan zijn eigen lot overgelaten, wordt het een slaaf der hartstochten, en een speelbal van Satan. Maar wie moet er voor zorgen? Het gezond verstand nog eens, zegt ons, dat dit de plicht der ouders is. De wet der natuur luidt te duidelijk, dan dat ierhand het zou durven ontkennen. Maar heeft de goede God het daarenboven u, ouders, niet uitdrukkelijk geboden ? Herhaalde malen komt de H. Geest er op terug. In het oud verbond had
God uitdrukkelijk aan de ouders opgelegd zijne bevelen aan hunne kinderen mede te deelen. \') Getrouw aan Gods gebod, voedden de ouders van Susanna, hunne dochter op volgens de wet van Mozes; want zegt de H. Geest, zij waren rechtvaardig. Wij weten dan ook hoe glansrijk hare kuischheid schitterde, toen zij zich onverhoeds in de tegenwoordigheid bevond van wulpsche grijsaards. Zoo moeten ook thans de ouders hunne kinderen opvoeden volgens de wet van het Evangelie. De Apostel zegt: „En gij vaders voedt hen (uwe kinderen) op in de tucht en bestraffing des Heerenquot;. 1) Dit is niet slechts een raad, maar eene zware verplichting, want zegt de H. Joannes Ghrysostomus 3) uwe kinderen zijn als zoovele dierbare panden door God U toevertrouwd, en voor elk dezer panden zal van u eene strenge rekenschap gevergd worden. Van de ouders die hunne kinderen onderwezen, noch berispt hebben, zal rekenschap gevraagd worden, zegt Origenes, 2) over hetgeen zij misdaan hebben. Zij zullen, zegt de H. Joannes Ghrysostomus, gestraft worden, niet alleen voor hunne persoonlijke zonden, maar ook voor die hunner kinderen, wier opvoeding zij verwaarloosd hebben. Groot dus behoort te zorg te zijn, zegt hij,6) die de ouders voor hunne kinderen
Hom. IX in Epist. ad Hebr.
Libr. II in Job.
IO
moeten hebben. Gij ouders, zegt hij nog, gij zijt de Apostelen uwer familie, door den Apostel, de huiselijke Kerk genoemd, en gij zijt er het hoofd van. \') Verwaarloost gij dus de opvoeding uwer kinderen, en hetgeen hiertoe behoort, dan zal de straf niet achterwege blijven, en veelal zult gij reeds in dit leven voor uwe zorgeloosheid boeten.
Ziet het voorbeeld van den Hoogepriester Heli. Hij had twee ondeugende, goddelooze en ontuchtige zonen, Ophni en Phineës, hunne handelwijze wag hem niet onbekend. Wel had hij hun gezegd: zij zouden de zonden niet meer plegen; maar zulke zachte berisping werd door God als nietig beschouwd. Hierom openbaarde God aan Samuêl, het huis van Heli te zullen oordeelen, omdat Heli wist dat zijne zonen zich zoo slecht gedroegen, en hen niet berispte. 1) En wat was onder anderen de straf? Zijne twee zonen werden gedood, zijne schoondochter vond den dood bij eene vroegtijdige bevalling, en hij zelf, een ouderling van 98 jaren, viel van zijn stoel en brak den nek, en dit alles geschiedde op één dag!
En hoe vele ouders zijn er thans nog, die zulk een bitter leven leiden, dat de dood hun verkieslijk en wenschelijk voorkomt! Want, zegt de H. Geest, de dood is beter dan een bitter leven. 2)
I Reg. Ill, i3.
Eccli XXX, 17.
II
En waarom is hun het leven zoo hard? Hunne ondeugende kinderen verbitteren en vergallen het. Maar hebben zij geen loon naar werken? Gave God intusschen, dat zij hun verdriet aannamen in den geest van boete voor hunne vroegere zorgeloosheid; wellicht zoude God hun dan genadig zijn in het oordeel. Immers, zegt de H. Isidorus, vele ouders zullen niet zalig worden, omdat door hunne schuld de kinderen verloren gaan.
Het is dus beter, zegt de H. Geest, \') één kind te bezitten, dat den Heer vreest, dan duizende ondeugende kinderen, en, voegt Hij er bij, het is voordeeliger te sterven zonder kinderen, dan slechte kinderen na te laten. Wilt gij alzoo, vader en moeder, niet met schande en schaamte overladen worden, én in uwe oude dagen, én in het oordeel, onderwijst dan uwe kinderen, en buigt hen van de teederste jeugd af, want, zegt God, een kind dat men aan zijn eigen lot overlaat, zal zijne moeder beschamen, 1) en een zoon zonder tucht, strekt den vader tot beschaming. 8) Maar gij wilt niet, zegt gij, met schande overladen ten grave dalen en veel minder beschaamd staan in het oordeel. Gij zult dan ook zooals ik hoop, uwe kinderen eene ware liefde toedragen, en ernstig voor hun welzijn zorgen. Over deze ware oprechte liefde, zal ik later meer in het bijzonder spreken.
Prov. XXIX.
HOOFDSTUK III.
Over de liefde, die de ouders hunnen kinderen moeten toedragen.
Dat de ouders hunne kinderen moeten beminnen, zal ik wel niet behoeven te bewijzen. De stem der natuur spreekt te luid! Als de redelooze wezens reeds zulke blijken geven van de liefde, die zij hunne jongen toedragen, dat zij ze met gevaar van hun leven beschermen en verdedigen, hoe zouden dan de ouders hunne kinderen niet lief hebben? God dan ook heeft gemeend, dat het niet noodig was aan de ouders een uitdrukkelijk gebod te geven hunne kinderen te beminnen. Hij heeft dat gebod geschreven in het hart van lederen vader, van iedere moeder; zoodat hij de ouders beleedigen zoude, die hun zou willen bewijzen, dat zij hunne kinderen moeten beminnen. Ik nu wil den ouders geene beleediging aandoen, maar hun liever de eigenschappen dier liefde doen zien. Deze moet zijn algemeen, bovennatuurlijk en offervaardig.
13
§ I.
Algemeen.
Niet dit of dat kind, o ouders, heeft aanspraak op uwe liefde; maar allen hebben hetzelfde recht daarop, wie en hoevelen zij ook zijn mogen. Uwe zonen en dochters zijn allen uwe kinderen; allen dus moet gij teeder lief hebben. Derhalve niet alleen dat schoon, bevallig en veelbelovend, maar ook dat lastig en gebrekkig kind. Immers men treft soms ouders aan, die een welgemaakt, beminnelijk en gezond kind, vurig, hartelijk, innig, om niet te zeggen hartstochtelijk lief hebben, terwijl hunne liefde zeer koel en onverschillig blijft jegens een kind dat zwak, ziekelijk of gebrekkig is. Misschien brengt deze gedachte iets hiertoe bij: dit kind zal mij geen steun zijn in mijn ouderdom; alle de dagen mijns levens zal ik voor dat kind moeten zorgen en werken, in plaats dat het voor mij zoude arbeiden. Maar, ouders!, kunt gij het niet helpen dat uw kind zóó is; het kind zelf zeker niet. Is het arme kind niet reeds ongelukkig genoeg, verdient het geen medelijden, meer zelfs dan de andere, juist omdat het zoo ongelukkig is? Waarom dan zulk kind met minder liefde bejegend? Indien gij eene uitzondering zoudt mogen maken, dan moet gij u vooral zulk kind aantrekken.
Soms gebeurt het ook, dat eene moeder eene zekere afgekeerdheid gevoelt tegen een\' of ander
14
van hare kinderen, nu eens in een minderen dan eens in een hevigeren graad. En als men haar naar de reden vraagt, dan weet zij die niet te vinden, zij weet zelf niet, waarom zij dat kind minder dan de anderen liefheeft. Zoude dit bij u het geyal zijn, moeder, dan verg ik niet, dat gij\' zulke afgekeerdheid niet gevoelt. Neen; want het is meestal buiten uwe schuld. Ook zal ik u deswege niet veroordealen, maar u vrij pleiten van alle schuld kan en mag ik ook niet, indien gij blijken zoudt geven van die afgekeerdheid; en door dat kind minder liefderijk te behandelen, het duidelijk opmerke, dat moeder de anderen voortrekt. Ik, zegt het dan, ik heb het altijd gedaan, ik doe mijn best, maar moeder is nooit tevreden; ik kan haar nimmer voldoen. Wat zou hiervan het gevolg zijn ? Het kind wordt neerslachtig, droefgeestig en moedeloos; en zulke droefgeestigheid is soms de bron van vele ondeugden. De droefgeestigheid, zegt de H. Geest, heeft er velen gedood. \') En deze zou ook uw kind kunnen dooden èn naar het lichaam, door het te doen wegkwijnen, èn naar de ziel, door het eene afleiding en voldoening te doen zoeken, in uitspatting en zinnelijkheid. Wederkeerig zal het ook u geene liefde toedragen; zijn leed zal het u niet mede-deelen, overtuigd dat het van moeder geen troost
i) Eccli XXX, 2quot;.
i5
te wachten heeft; openhartig en vertrouwelijk zal het nooit met u omgaan, en van de eerste gelegenheid» de beste gebruik maken om zich uit het ouderlijk huis te kunnen verwijderen. De handelwijze zijner moeder is oorzaak, dat hare waarschuwingen of vermaningen, beschouwd als voortspruitende uit die afgekeerdheid, in den wind worden geslagen; en zoo wordt het kind aan zijn lot overgelaten en onder de vreemden is het aan duizende gevaren blootgesteld. Wilt gij derhalve geen getuige zijn van de noodlottigste gevolgen, onderdruk dan bij tijds en met alle kracht die opkomende afgekeerdheid.
Dan, God zij dank, de afgekeerdheid, waarvan hier sprake is, behoort tot de zeldzaamheden. Maar omdat zij toch soms bestaat, daarom stip ik ze even aan. Niet zoo zeldzaam echter is dergelijke afgekeerdheid bij vrouwen, die een weduwnaar met kinderen gehuwd hebben, vooral als de goede God ook haar kinderen heeft geschonken. Dikwijls hoort men moeders klagen over het verdriet, dat hare voorkinderen haar aandoen. Wie is hiervan de oorzaak? Soms de man, di? niet bij tijds van zijne kinderen die onderdanigheid, dien eerbied gevergd heeft, welke zij hunne tweede moeder verschuldigd zijn. Maar in de meeste gevallen draagt de moeder zelve er de schuld van. In plaats van de kinderen, uit het eerste huwelijk van haar man gesproten, met alle
liefde te bejegenen, en hun eene ware moederlijke genegenheid te toonen, om alzoo hun hart te winnen; trekt zij altijd de partij voor hare eigen kinderen, deze kunnen niets misdoen, zij zijn te braaf, te deugdzaam, de anderen zijn plichtig en van daar dat klagen aan haar man over de handelwijze van hare voorkinderen, zoodat er voortdurend verdeeldheid en oneenigheid heerscht. Dit alles, en soms meer dan dat, spruit voort uit eene zekere afgekeerdheid, die de moeder niet bij tijds weet te onderdrukken.
Dat uwe liefde dus, o ouders, algemeen zij, dat zij zich uitstrekke niet alleen tot alle uwe eigen kinderen, maar ook tot die van uwen man, tot die van uwe vrouw. En zeg niet, moeder: dat kind houdt niet van mij; hoe kan ik het dan liefhebben? Want uw kind zou misschien hetzelfde kunnen zeggen: mijne moeder bemint mij niet; hoe wil ik haar liefde bewijzen? Is uwe afkeerigheid van dat kind wellicht niet de oorzaak van zijne onverschilligheid ten uwen opzichte? Tracht door uwe goedheid en voorkomendheid het hart van uw kind te winnen, en het zal weldra blijken geven van teedere liefde. Zeg ook niet: dat kind is zoo ondeugend, en daarom kan ik het ook zoo vurig niet liefhebben als de anderen. Gij moet onderscheid maken tusschen de zonde en het kind, dat de zonde pleegt; de zonde moet gij verfoeien, maar het kind beminnen. Door uwe goedheid en zacht-
I
17
heid moet gij het tot inkeer brengen, als gij namelijk met geduld zijne gebreken verdraagt. Somwijlen echter zoudt gij wel aan een uwer kinderen, dat zich buitengewoon goed gedraagt, eenige bijzondere blijken van liefde en toegenegenheid kunnen toonen, opdat de anderen, bij dit gezicht, zich beijveren het goed voorbeeld van hunnen broeder of hunne zuster te volgen, en alzoo aanspraak hebben op dezelfde liefdeblijken. Maar weest in dit punt voorzichtig, opdat er geene jaloerschheid, afgunst of nijd ontstaan moge bij uwe andere kinderen. Deze moeten weten, dat gij zelf niets vuriger verlangt dan dat zij zich ook zoo goed gedragen, om ook hen te doen deelen in die bijzondere toegenegenheid. En daarom moet gij u nooit laten vervoeren door eene natuurlijke voorliefde, deze alleen mag niet de drijfveer zijn van uwe handelwijze; maar bovennatuurlijk moet die liefde wezen.
Bovennatuurlijk.
Waart gij, o ouders, heidenen of menschen zonder geloof, dan kon uwe liefde niet anders dan natuurlijk zijn. Maar God dank, gij zijt geloovige katholieke ouders, en gij weet dat gij uwen naaste moet beminnen in en om God. Uwe kinderen derhalve, die uwe naasten zijn, en meer dan
alle anderen, moet gij om God beminnen. Gij
2
i8
weet ook dat, wijl de ziel uws kinds geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, vrijgekocht door het bloed van een God, en hierom het voornaamste is, gij bijgevolg deze meer dan zijn lichaam moet liefhebben. Op welke wijze gij vooral uwe liefde too-nen moet zoowel met betrekking tot het lichaam als met betrekking tot de ziel, hierover zal ik u later meer in het bijzonder spreken. Hier wil ik u slechts in het algemeen doen opmerken, dat gij de onsterfelijke ziel uwer kinderen nimmer uit het oog moogt verliezen, dat integendeel deze te redden uwe voornaamste zorg moet zijn. Maar vergeet niet, dat de zaligheid niet het werk van den mensch alléén is, maar ook het werk des Heeren, daarom moet gij u tot Hem wenden, opdat Hij u behulpzaam zijn moge, in het bewerken der zaligheid uwer kinderen. Zeker de kinderen moeten bidden voor hunne ouders, maar ook dezen moeten niet vergeten te bidden voor hunne kinderen. Hadt gij vroeger vurig ja dagelijks, minstens eenige korte gebeden voor het heil uwer kinderen ten hemel opgezonden, misschien zoudt gij ze thans met groote voldoening het pad der deugd zien bewandelen, en niet treuren over de verkeerde stappen van een hunner. Het gebed voor de kinderen wordt door vele ouders maar al te dikwijls vergeten, en daarom wil ik dit punt hier vooral aanstippen.
Vóór de geboorte is uw kind, zooals het H. geloof ons leert, reeds een kind des doods, een
kind der goddelijke wake, een vijand van God. Bevlekt met de erfzonde, kan het nimmer Gods aanschijn aanschouwen; gaat het in dien staat de eeuwigheid in, voor altijd blijft het uit den hemel gesloten. Hierom laten brave ouders geen dag voorbijgaan zonder minstens eenige maar vurige gebeden ten hemel op te zenden, opdat hun kind niet sterve zonder gereinigd te zijn in de wateren van den H. Doop. Met het oog hierop raad ik u aan, ouders, u vooral te wenden tot den H. Alphonsus, die tijdens zijn leven zoo bezorgd was voor het heil dier kinderen, en die zijne geestelijke zonen gelast heeft, den donderdag van elke week al hunne gebeden, communiën, verstervingen en goede werken aan God op te dragen, opdat de kinderen, die weldra het levenslicht zullen aanschouwen, niet sterven zonder gedoopt te zijn. Wenschelijk ware het tot dit einde eiken dag één Onze Vader en één Wees gegroet ter eere van dien Heilige te bidden. Ook achten zeer vele moeders zich gelukkig, gedurende dien tijd eene relikwie van dien Heilige bij zich te kunnen dragen. Zoudt gij nu het onwaardeerbaar geluk hebben, na den H. Doop uw kind, schoon en vlekkeloos op uwe armen te kunnen nemen, offer het dan den goeden God op, en bidt Hem, dat kmd liever tot zich te nemen dan dat het ooit het ongeluk zoude hebben ééne enkele doodzonde te plegen. Beter toch is het dat bet nu vlekkeloos ten hemel stijgt,
20
dan dat het later van God zou worden gescheiden door de zonde. Zoo hebben godsdienstige ouders altijd gehandeld. De H. Blanca sprak op zekeren dag tot haren jeugdigen zoon Lodewijk. „Mijn kind, ik bemin u, en gij zijt bestemd, ik weet het, om eenmaal den troon van Frankrijk te beklimmen, maar ik zag u toch liever sterven aan mijne voeten, dan dat gij zoo ongelukkig zoudt worden van ééne doodzonde te plegen.quot; En dat kind groeide op in deugd, het werd een heilige, het is de H. Lodewijk, koning van Frankrijk. De brave moeder van den graaf Elzear nam haar zoon onmiddellijk na zijne geboorte in hare armen, offerde hem aan God op, en bad met tranen in de oogen: „o God, indien Gij voorziet, dat dit mijn kind weerspannig zou worden aan uwe geboden, doe het dan aanstonds sterven na den H. Doop.1\' En het kind werd een heilige, het is de H. Elzear. De H. Bisschop Hilarius, vroeger gehuwd, had eene brave dochter, die dan ook voornemens was Jezus Christus alléén tot Bruidegom te nemen. Die heilige man hield niet op voor zijn kind te bidden, en God openbaarde hem, dat zij nog in staat van genade het kleed der maagdelijke on. schuld droeg. Maar immer overtuigd van de zwakheid van een jeugdig meisje, was hij niet zonder vrees, en daarom bad hij vurig dat de goede God haar tot zich zoude nemen, hetgeen dan ook ge. beurde; hij zelf dropg dat maagdelijk lichaam ten
21
grave. — Op zekeren dag vroeg ik een man hoeveel kinderen hij had, en het antwoord was: „Ik heb vijf kinderen gehad en heb den H. Jozef gebeden dat hij ze tot zich zoude nemen in den hemel, indien ze niet deugdzaam zouden blijven, hij heeft het gedaan en thans is er niet één meer in leven.quot;
Het is waar, als men een schuldeloos kind door den dood aan zijne zijde ziet weggerukt, kan men de natuur niet onderdrukken, het ouderlijk hart wordt met droefheid geslagen. Het is een offer en soms een groot offer dat men dan brengen moet, en in het geloof alleen vindt men troost en opbeuring. Zulk een dood slaat diepe wonden in het ouderlijk hart, maar het geloof moet ze heelen. De natuur doet tranen storten, maar het geloof droogt ze op, immers men weet, dat zulke kinderen gelukkig zijn en van daar, dat menige moeder, als die eerste droefheid geweken is, zegt: ik zou mijn kind niet terug willen, want ik weet zeker dat het gelukkig is. Verlicht en gesterkt door het geloof, bracht meer dan eene moeder met heilige vreugde het offer van haar kind, dat den dood der martelaren stierf. De moeder van den H. Martelaar Marianus was bij de onthoofding van haar zoon tegenwoordig; nauwelijks was hij gestorven of zij wierp zjich op het ontzielde lichaam, knelde het aan haar moederlijk hart, drukte hare lippen op den nog bebloeden hals, en achtte
22
zich gelukkig, de moeder te zijn van zulken zoon. !) Een kind van 7 jaren, met name Barulas, werd door den goddeloozen Asclepiadus te Antiochië om het geloof veroordeeld onthoofd te worden, zijne moeder zelve droeg het in hare armen naar de strafplaats, gaf hem den laatsten moederlijken kus, beval zich in zijne gebeden, en reikte het over aan den beul. Nu spreidde zij haren mantel uit om het hoofd van haar heilig kind op te vangen, dat zij opgetogen van vreugde met zich nam 1). Toen Symphorianus naar de strafplaats geleid werd, om daar zijn bloed te vergieten, riep zijne moeder hem toe: „Mijn zoon Symphorianus, mijn dierbare zoon, herinner u den levenden God, wees standvastig, heden zult gij voor een vergankelijk, een eeuwig leven bekomen.quot; Deed de moeder der Machabeën niet hetzelfde? Was zij het zelve niet die hare zonen én door hare woorden én door haar voorbeeld moed inboezemde, om onverschrokken den roemvollen dood der martelaren te ondergaan? Veertig martelaren waren veroordeeld om in den winter den nacht in het ijskoude water door te brengen, daarna werden hun de beenen verbrijzeld. Alleen de jongste van allen, Milethon, was nog in leven. Toen nu die 39 lijken op wagens werden geworpen, lieten de beulen Milethon achter, in de hoop dat hij nu de valsche goden
ibid T VI, 1. 30.
23
vereeren zoude. Toen zijr.e moeder dit zag, spoorde zij niet alleen haar zoon aan tot standvastigheid, maar nam hem op hare schouders, en zie! op de armen zijner moeder zelve gaf Milethon zijne schoone ziel den schepper weder. Nu legde die heldhaftige moeder het ontzielde lichaam van haren zoon, met de innigste vreugde bij de overige lijken op den brandstapel, om verbrand te worden.
Welke heldenmoed, welke vurige liefde, welk levend geloof bezielde die moeders! Meer zelfs dan gewone moeders hadden zij hare kinderen lief, maar in God en om God. Van God hadden zij die kinderen ontvangen, aan God brachten zij hen ten offer. Hare kinderen in den hemel te brengen was haar eenig streven, hare grootste vreugde. Waarlijk zulke liefde is bovennatuurlijk. Moge ook u, ouders, zulke liefde steeds bezielen! Ook gij zult dan den goeden God bidden, dat Hij liever uw kind tot zich neme, terwijl het nog onschuldig is, dan dat het later in doodzonde vallen zoude. Mij dunkt niets moet voor het hart van godsdienstige ouders, zoo zwaar, zoo bitter, zoo grievend zijn, als een God- en plichtvergetend kind onder hunne oogen te zien. De gedachte alléén: „indien mijn kind zoo komt te sterven, is het te vreezen, dat het voor de gansche eeuwigheid ongelukkig zijn zal,quot; is het bitterste verdriet dat ooit een ouderlijk hart kan worden aangedaan. Zoudt gij nu, ouders, zoo ongelukkig zijn, een zoon of eene dochter
24
het pad der zonden te zien bewandelen, wat staat u dan te doen ? Gij moet ze bewaken, dat spreekt van zelf, en hun geen geld geven, opdat zij minder in staat zijn zich zulke uitspatting te veroorloven. Menige moeder toch bederft haren zoon, juist omdat zij hem te veel geld geeft. Men vindt ook ouders, die den ondeugendsten zoon de meeste liefde toedragen en hem door veel geld te geven trachten te winnen. Zij willen maar niet begrijpen, dat dit juist een middel is om hem dieper en dieper te doen vallen. Dan neen, zegt gij wellicht, dit is bij ons het geval niet, wij laten geen middel onbeproefd en toch zet het kind zijn zondig leven voort, — wat moeten wij toch in \' s hemels naam beginnen? Ouders, geeft u niet aan moedeloosheid over, want veel, zeer veel vermag een aanhoudend gebed, dat vader en moeder voor hunne kinderen ten hemel zenden. Ik zeg een „aanhoudendquot; gebed, want gij moet bidden en blijven bidden. Ziet eene H. Monica. Zij had een\' ondeugenden zoon, aan de onkuischheid verslaafd kleefde hij tevens de dwaling aan; maar Monica verloor geen moed, ofschoon Augustinus reeds meer dan 30 jaren oud was. In de stilte bleef zij haar zoon beweenen, terwijl zij voortdurend de vurigste gebeden naar den hemel zond, en God bad, Hij zoude zich toch zijner ert armen. Bood zich de gelegenheid aan om hem met een geleerd en heilig man in aanraking te brengen,
25
dan maakte zij hiervan gebruik, en zoo wist zij hem over te halen, om naar de preeken te gaan van den H. Ambrosius, Bisschop van Milaan. Eindelijk had zij het overgroot geluk, haren bekeerden zoon te mogen drukken aan haar moederlijk hart, dat steeds van vurige, reine, bovennatuurlijke liefde voor haren Augustinus geklopt had en hem te besproeien met warme tranen van dankbaarheid. Ik heb een brave moeder gekend, die zich eiken avond op hare slaapkamer plat ter aarde wierp voor haren gekruisten Zaligmaker, en uitriep: „Mijn Jezus, sla mij met blindheid, sla mij met lamheid, maar spaar mijn zoon, ontferm u zijner, en het gebed voor dien zoon bleef niet onverhoord.
Dus zeer veel vermag, zooals ik reeds gezegd heb, het gebed van brave ouders voor hunne afgedwaalde kinderen: Het kan niet anders of zulk gebed is den Heer Jezus hoogst aangenaam. Ook Hij immers bad aan het kruis zijn hemelschen Vader voor de bekeering der zondaars: „Vaderquot;, riep hij uit „vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doenquot;. En had Hij dorst aan het kruis; Hij dorstte vooral naar het heil der zielen. Bidt dan ook gij, ouders, voor uw zondig kind; herhaalt neergeknield aan de voeten der kruizes, hetzelfde woord van den dorsthebbenden Jezus „ik heb dorstquot;; ik dorst, Heer Jezus, naar de bekeering van mijn kind, ter liefde van uw dorst voor ons aan het kruis ge-
26
leden bid en smeek ik U, mijnen dorst te lesschen. Ik smacht naar de bekeering van mijn kind; gelieve toch dezen dorst te stillen.quot; Herhaalt dit gebed gestadig, ja jaren en jarenlang met het volste vertrouwen, dat eenmaal uw kind zich bekeeren zal.
Ik hoop echter, dat gij tot dusverre niet behoeft te treuren over den geestelijken dood van een uwer kinderen, en dat zij allen het pad der deugd bewandelen. Gij zeiven ook wenscht, niets vuriger dan dat zij op dezen ingeslagen weg voortgaan. Maar dan moet gij het voorbeeld niet volgen van sommige ouders die hun eigen tijdelijk belang boven het geestelijk welzijn hunner kinderen stellen, van die ouders, wier liefde, wel verre van bovennatuurlijk te zijn, baatzuchtig is. Zij willen zich in het belang van hun kind geen offer gestroosten, en hiervan geven zij vaak blijken als er sprake is van een levenstaat dien hun kind voornemens is aan te gaan. Offervaardig moet dus ten slotte uwe liefde zijn.
§ III.
Offervaardig.
Het staat u niet vrij, ouders, uw kind tot dezen of genen staat des levens te bestemmen. Dit is niet uwe taak, en veel minder uw recht, maar het werk van God. God bestemt uw kind tot een levensstaat, en als Gods H. wil duidelijk uitschijnt,
27
is het u niet geoorloofd hiertegen beletselen te stellen. Integendeel, gij moet uw kind behulpzaam zijn om zijne roeping te kunnen volgen, zoo verre het u de middelen veroorloven; doch niet ten nadeele van uwe andere kinderen. Zou derhalve uw zoon geroepen zijn tot den priesterlijken staat, stelt hem dan ook in de gelegenheid zijne studiën te volbrengen, indien althans uw tijdelijk vermogen hiervoor toereikend is, en altijd met het oog op het getal uwer kinderen. Roept anderzijds de goede God eene uwer dochters tot het kloosterlijk leven hoe moet gij u dan gedragen? Ik veronderstel, dat zij waarlijk zulke roeping hebbegt; en dit, èn uit haar levenswijze, èn uit hare vastberadenheid blijkt, zoodat haar biechtvader dan ook oordeelt, dat zij tot dien verheven staat geroepen is. In dat geval, ouders, zijt gij wel degelijk verplicht aan die roeping niet alleen geen beletsel te stellen, door aanhoudende smeekingen, bedreigingen of bevelen, maar haar ook een behoorlijk uitzet te geven om hare roeping te kunnen volgen, althans in zoo verre uwe fortuin met het oog op uwe andere kinderen het toelaat.
Als er sprake is van een huwelijk aan te gaan dan hebben de ouders doorgaans er niets tegen, 3at hunne kinderen dien overigens zeer gewichtigen stap doen. Maar als een hunner den kloosterlijken staat wil omhelzen, dan slaken zij dikwerf diepe zuchten, dan zijn zij bitter bedroefd, en wenden
28
vaak middelen aan om het kind van plan te doen veranderen. Is het niet vreemd, is het niet zonderling ? Gaat men immers naar een klooster, dan wordt den jongeling of de jonge dochter minstens nog een jaar tijd verleend, om gedurende dezen proeftijd nog eens ernstig na te denken alvorens den beslissenden stap te doen. Zulk een tijd wordt echter den gehuwden niet verleend; ware dit het geval, niet velen, zegt de H. Franciscus van Sales, zouden zich voor altijd verbinden. Het is waar, nog al eenigen verlaten tijdens den proeftijd het klooster, maar ware er voor.den huwelijken staat ook een proeftijd, dan zouden er nog meer terug komen.
Maar waarom zijn sommige ouders er dan zoo tegen als hun kind naar een klooster wil, ofschoon deze staat verhevener is dan de gehuwde? E\'eni-gen, omdat zij weinig godsdienst hebben. Zij gaan meestal om met andersdenkende of ongodsdienstige personen, lezen ongodsdienstige boeken of dagbladen, waarin de kloosters door het slijk worden gesleurd en afgeschilderd als een staat van dwingelandij, zij beschouwen het hierom als eene schande, wanneer een hunner kinderen zich in hun oog zoo zoude verlagen, van in een klooster te gaan. Aangezien zulke ouders deze heilzame raadgevingen niet zullen lezen, minstens niet zonder vooroordeel behoef ik hier niet te spreken noch van de verhevenheid der Evangelische raden, noch over de
29
wijze waarop onze Moeder de H. Kerk den kloosterlijken staat hoogschat en bevoorrecht, en de leer doemt van hen, die zouden durven beweren, dat deze staat niet verhevener is dan de gehuwde.
Anderen echter trachten hunne kinderen van dien staat af te trekken, omdat zij zich verbeelden, dat hun kind in dien staat niet gelukkig zijn kan. Zij beschouwen het als opgesloten in eene gevangenis, waaruit het niet meer kan ontslagen worden, en van medelijden komen hun de tranen reeds in de oogen. Tot uwe geruststelling kan ik, die gedurende 35 jaren duizende gehuwden en kloosterlingen over de inwendige gesteltenis huns harten heb hooren spreken, u, ouders, verklaren, dat men juist in de kloosters de gelukkigste menschen aantreft. Het is waar, zij hebben hun kruisje, dat iedereen dragen moet die Christus wil volgen; maar de gehuwden hebben er vele en onder deze zeer zware. Gehuwden gebukt onder den zwaren last des kruises, heb ik meer dan eens hooren zeggen : „ik had niet moeten trouwenquot;; maar ik herinner mij niet één kloosterling gevonden te hebben, die spijt had in het klooster te zijn getreden. Want in zulk geval gaan zij er uit, \'men zal ze niet met geweld terughouden. Zijn zij het juk des kloosterlevens moede, dan schudden zij het af; zulk geval doet zich trouwens zelden voor. Er zijn meer gehuwden die van elkander scheiden, dan kloosterlingen die het klooster ontvluchten. Indien
3°
het huwelijk kon ontbonden worden, duizende aanvragen zouden er plaats hebben. Weest er derhalve genist op, ouders, dat uw kind, als het tot den kloosterlijken staat geroepen is, den minst zwaren en meest verhevenen staat omhelst.
Vele ouders zijn hiervan ten volste overtuigd, en men hoort hen zeggen, terwijl zij vol zorg zijn, en veel verdriet ondervinden: de kloosterlingen zijn gelukkig; en als nu een\' hunner kinderen dien in hun oog zoo gelukkigen staat wil aanvaarden, dan houden zij het tegen, en geven geen verlof. Wat is er de oorzaak van? Eene al te groote natuurlijke gehechtheid aan hun kind geeft hier aanleiding toe, te meer omdat die kinderen, welke waarlijk geroepen zijn tot den kloosterlijken staat, juist diegenen zijn, welke hunne ouders het innigst liefhebben; zij zijn gehoorzaam, werkzaam, eerbiedig, in één woord zij doen alles wat geene zonde is om hunne ouders te believen, en vandaar dat zij wederkeerig oprecht en hartelijk van hunne ouders bemind worden. Zijn het nu juist deze, welke zij Gode, die hen roept, ten offer moeten brengen, dan begrijp ik zeer goed, ouders, dat zulk offer u zwaar valt. Maar veronderstelt dat zulk kind door den dood van uwe zijde weggerukt wordt, dan moet gij u wel, ondanks u zeiven, zulk offer getroosten, en, indien gij u niet aan Gods H. wil onderwerpen zoudet, zonder eenige verdienste. Als gij nu, ofschoon het u volgens de
3i
natuur zeer zwaar valt, gesterkt door het geloof, met edelmoedigheid uwe toestemming verleent dat uw kind zich den Heere toewijdt, hoe groot zal dan uwe belooning niet wezen? Abraham bracht den Heer wel het offer van zijnen eenigen zoon Izaak, dien hij toch zoo innig, zoo teeder liefhad. Nauwelijks had hij de stem des hemels gehoord, ,of oogenblikkelijk was hij bereid, het mocht hem dan ook ontzaglijk veel kosten, zijn eenigen en teergeliefden zoon op te offeren. Maar ook hoe groot was niet de vergelding!
Dan wat beteekent het offer van Abraham, vergeleken met dat van Maria; Zij kende den heiligen en aanbiddelijken wil des Heeren, en met eene weergalooze edelmoedigheid bracht zij het offer van Jezus, haar zoon en haar God. Zoude de goede God dus ook een offer van u vragen, door uw kind tot zich te roepen in den kloosterlijken staat, opent dan de oogen des geloofs, aanschouwt Maria met het ontzielde lichaam van haren goddelijken zoon op haren schoot, en brengt den goeden God een uwer kinderen , al zoude het ook uw eenigst zijn, met groote edelmoedigheid ten offer, weest verzekerd, het zal u later nooit berouwen. Het kind, ofschoon, uit het ouderlijk huis verwijderd, zal u, ouders, daarom juist des te inniger liefhebben, en veelvuldige gebeden vuriger dan ooit voor u ten hemel zenden. Valt u thans het offer zwaar, de belooning zal zich niet lang laten wachten. Gij zult
32
uw kind gelukkig zien, en u in zijn geluk verheugen, terwijl gij, voor andere kinderen en kindskinderen grootelijks bezorgd, vaak nog van hen klachten hooren moet. Is dan eenmaal het uur van sterven daar, dan vooral zal het offer, hetwelk gij voor het geestelijk welzijn van uw kind gebracht hebt, u troosten en verkwikken, overtuigd dat gij geene rekenschap voor zulk kind behoeft af te leggen, en dat het u door vurige gebeden aan gene zijde des grafs zal vergezellen.
Zoudt gij echter, waarvoor de goede God u moge bewaren, zulke verhevene roeping van uw kind tegenwerken, dan zoudt gij, zonder te spreken van de zonde, waaraan gij u plichtig malakt, te laat uwe handelwijze betreuren. Een zeker vader ging zelfs zoo ver dat hij zeide: „Liever zag ik mijne dochter naar het kerkhof dragen, dan dat ik haar zou toestaan naar het klooster te gaan;quot; en zijn verlangen, wellicht niet eens oprecht gemeend, werd vervuld; veertien dagen daarna werd zij ten grave gebracht. Een ander vader, dien ik gekend heb, wilde aan zijne dochter geene toestemming geven om in een klooster te treden; en wat gebeurde ? Eenigen tijd daarna kreeg zij kennis met een\' jongeling, en ook hiertegen verzette hij zich en wel niet ten onrechte. Maar de dochter antwoordde: gij hebt mij verboden naar een klooster te gaan, en nu zoudt gij mij verbieden te trouwen, ik zal weten wat mij te doen staat, en zij ont-
33
vluchtte het ouderlijk huis. Zijn zulke gevolgen zeldzaam, uwe voortdurende en ongegronde weigering heeft toch in den regel een\' nadeeligen invloed èn op den lichamelijken èn op den zedelijken toestand van uw kind. Om derhalve zulk gevaar te voorkomen, brengt met groote edelmoedigheid Den-gene uw kind ten offer, Die u hetzelve heeft geschonken. Zulk offer is Gode welgevallig, zal u den vrede des harten schenken en uw kind gelukkig maken.
Misschien zult gij zeggen : „mijn kind moet eerst ouder, minstens mondig zijn.quot; Waarom dat? Noch in de H. Schrift, noch in de wetten der H. Kerk vind ik zulke bepaling. Het Concilie van Trente zegt alleen, dat een kind den ouderdom van 16 jaren moet bereikt hebben, vooraleer het zich door de geloften voor altijd den Heere mag toewijden. Daarom, laat ons niet wijzer zijn dan onze Moeder de H. Kerk, die reeds meer dan 1800 jaren voor hare kinderen gezorgd heeft. Dan, ouders, niet alleen moet gij een offer brengen, als de goede God uw kind tot den kloosterlijken staat roept, maar ook wanneer Hij het bestemt voor het huwelijk. Er zijn ouders, en ik hoop niet, dat gij, die dit leest, tot dat getal behoort, die hunne kinderen wel veroorloven te verkeeren, maar niet toestaan dat zij in het huwelijk treden, vooraleer zij eenen meer dan vereischten leeftijd, bijvoorbeeld dien van omstreeks 30 jaren bereikt
3
34
hebben. „Ik was ook zoo oud, hoort men soms eene móeder tot hare dochter zeggen, en dus gij hebt nog tijd genoeg.quot; Maar moeder, omdat gij 30 jaren waart, toen gij trouwdet, volgt dan hieruit, dat uwe dochter ook tot dien leeftijd wachten moet? waar staat zoo iets geschreven ? En nu blijft het nog de vraag, of gij goed gehandeld hebt met zoo lang te wachten ? wat zegt u het geweten ? Zoudt gij misschien niet veel minder zonden gepleegd hebben, indien gij vroeger in het huwelijk waait getreden ? Wil daarom, als uw kind den behoorlijken leeftijd heeft, uwe toestemming tot een huwelijk niet langer weigeren, dan juist noodig is, om uw geweten niet te bezwaren met de zonden, welke uw kind dientengevolge wellicht plegen zal. En zegt niet, vaders en moeders: „als ons kind het ouderlijk huis verlaat, dan zijn wij verplicht een dienstknecht of eene dienstmaagd in huis te nemen, iets wat wij ongaarne doenquot;. Dit toch is geene reden om uwe toestemming te blijven weigeren. Er zijn zoo vele zaken, die wij niet gaarne zien gebeuren, en toch moeten wij ons aan Gods H. wil onderwerpen. Weest God dankbaar, dat Hij u de middelen heeft geschonken van een dienstbode in uw huis te kunnen nemen, en laat uw kind vrij om zijne roeping te volgen. Dat ook de hebzucht u niet terughoude van deze ge-wenschte toestemming. Want éven als gij verplicht zijt, zooals wij boven gezegd hebben, uw
35
kind een behoorlijk uitzet te geven, om den kloosterlijken staat te omhelzen, zijt gij ook wel zeker gehouden, met het oog op uwe andere kinderen, uw kind betrekkelijk het geldelijke bij te staan, opdat het een huwelijk kunne aangaan. Laat eindelijk uwe toestemming niet alleen afhangen van een eerepost of eene winstgevende betrekking, die iemand bekleedt, of van de rijkdommen die hij bezit, zoo dat gij uw kind bijna dwingen zoudet, met . een bepaald persoon een huwelijk aan te gaan, ondanks den afkeer dien het tegen zulke vereeniging zou gevoelen. Het geval bijv. doet zich voor, dat een braaf jongeling de hand uwer dochter vraagt, en redelijkerwijze kunt gij er niets tegen hebben, maar nu biedt zich een tweede jongeling aan, veel rijker dan de eerste, voor wien echter uwe dochter weinig genegenheid gevoelt. Wilt dan uw gezag of uw invloed niet gebruiken, om uwe dochter over te halen, ja bijna te dwingen met dezen laatsten te trouwen; want een huwelijk dat met iemand aangegaan wordt uitsluitend met het oog op zijn geld, is in den regel niet gelukkig. Als de wederzijdsche genegenheid ontbreekt, kan er geene liefde heerschen, en wanneer deze niet bestaat, kan men in het huwelijk niet gelukkig zijn. Maakt daarom, ouders, uw kind niet ongelukkig, door het een jongeling of eene jonge dochter op te dringen voor wien of wie het geene genegenheid koestert.
36
Als een uwer kinderen derhalve een levensstaat wil aanvaarden, raadpleegt dan niet uw eigen belang, maar het tijdelijk en eeuwig welzijn van uw kind, en op deze wijze zal uwe liefde offervaardig zijn. Dit zij in het algemeen gezegd over de liefde, die gij, ouders, voor uwe kinderen moet koesteren. Doch wilt gij den naam van vader en moeder op eene meer waardige wijze dragen, zorgt dan voor het lichamelijk en geestelijk leven uwer kinderen, vooral door hun eene goede opvoeding te geven, waarover ik thans ga spreken.
Over de lichamelijke opvoeding.
„Laat ons niet liefhebben,quot; zegt de Apostel Joannes !) „met woord of tong maar met daad en waarheid.quot; Op deze wijze, ouders, moet gij ook uwe kinderen liefhebben; gij moet die liefde too-nen door werken. En op welke wijze kunt gij dit beter doen, dan door hun eene goede, zorgvuldige en godsdienstige opvoeding te geven? Doch omdat de mensch uit twee deelen bestaat, uit ziel en lichaam, moeten beide steeds het voorwerp zijn van uwe waakzame verzorging. Eerst zal ik daarom een woord zeggen over de zorg, die gij u betrekkelijk het lichamelijke moet getroosten, vóór en onmiddellijk na de geboorte, en in de verdere kinderjaren.
Vóór de geboorte.
Zoodra de goede God uw huwelijk heeft gezegend, rust er reeds op u, ouders, een zware plicht, te zorgen namelijk, dat het kind niet sterve, vooral-
1) I Joan. III. 18.
38
eer liet geboren is, te meer daar het H. geloof ons leert, dat er eene erfzonde bestaat, waarmede elk mensch besmet wordt. Een ieder onzer en dus ook dat kind moet reeds zeggen met den Profeet: „Zie in ongerechtigheden ben ik ontvangen, en in zonden heeft mijne moeder mij ontvangen.quot; 1) Zoodra de ziel zich vereenigd heeft met het lichaam, is zij reeds besmet, en het kind is een kind des doods, een kind der goddelijke wrake. Daarom moet gij dan ook al uwe zorg aanwenden, opdat het kind het leven des lichaams behoude, en alzoo na de geboorte door den H. Doop het leven der ziel ont-vange. Vermijdt daarom, moeders, al wat eene te vroegtijdige geboorte kan veroorzaken, zonder u nochtans over te geven aan eene overdrevene angstvalligheid; want deze kan somtijds te ver gaan, en nadeelige gevolgen hebben. Wacht u dus voor hevige gramschap, neerslachtigheid of die werkzaamheden, welke het gezond verstand u verbiedt, en waarvoor zich menige moeder, vooral van den minderen stand, niet genoeg in acht neemt. Het reizen, vooral als het met groote vermoeienis gepaard gaat, of wel als men van natuur schrikachtig is, kan soms gevaarlijk worden, en men doet goed in zulk geval eerst een deskundige te raadplegen. Het zal wel niet noodig zijn u opmerkzaam te maken op het dansen, zooals soms bij deze of gene gelegenheid in een vroolijk gezelschap zou kunnen ge-
Ps. L.
39
beuren. Want ik veronderstel, dat er niet eene moeder is, of zij moet het gezond oordeel missen, die zich hieraan schuldig zal maken. Nochtans is het wel eens gebeurd, en daarom stip ik het in hqt voorbijgaan aan. Weest ook gij, vaders, op uwe hoede, van toch door uwe handelwijze geene aanleiding te geven tot zulke noodlottige gevolgen, als waarvan hier spraak is. Verdraagt met meer geduld dan ooit het lastig humeur, waarvan uwe vrouw soms blijken geven zoude, en verliest de omstandigheden, waarin zij zich bevindt, nimmer uit het oog. Bedwingt aanstonds de opkomende gramschap, en laat u niet door drift tegen haar vervoeren; want meer dan eens heeft de schrik, die eene vrouw bevangt, een treurig en beklagenswaardig gevolg. En niet de schrik alleen, dien gij haar aanjaagt, maar ook de voortdurende droefheid, die gij haar veroorzaakt, kan vaak een zeer nadeeligen invloed op haar uitwerken. Gebeurt het niet dikwijls, dat een man door de onmatigheid in den drank zijne vrouw bitter verdriet, en dientengevolge zijn kind den dood veroorzaakt, en dat niet slechts den tijdelijken maar tevens den eeuwigen dood ? Indien gij echter buiten uwe schuld, o ouders, den dood van uw kind zoudt te betreuren hebben, vooraleer het gedoopt was, wilt daarom niet troosteloos wezen; want zoo iets kan plaats hebben zonder dat gij hiertoe zelfs in de verste verte aanleiding gegeven hebt. Daarenboven, ofschoon zulk
4°
kind, bevlekt gelijk het is met de erfzonde, Gods aanschijn derven moet, is het toch volgens den H. Thomas 1) voor het kind beter zóó te zijn dan niet te zijn, zulke kinderen lijden geene pijn van gevoel, zooals dezelfde H. Thomas, 2) de geleerdste onder alle heilige kerkleeraars, en de H. Kerkleeraar Alphonsus 3) het ons leeren, zij zijn dus betrekkelijk nog gelukkig. Dit zij slechts aangestipt tot troost dier ouders, welke treuren over den dood van zulk kind. Hier moest ik een woord zeggen over de wijze, waarop gij uw kind bij zulke treurige omstandigheid doopen moet, te meer daar het thans een vrij algemeen gevoelen is der godgeleerden , dat lichaam en ziel reeds vereenigd zijn op het oogenblik van het bestaan van het kind. Doch ik veronderstel, dat gij in dit punt reeds voldoende genoeg door uw weleerw. H. Pastoor of Biechtvader onderwezen zijt. Zoudt gij echter hieromtrent niet op de hoogte zijn, vraagt dan aan uwen biechtvader de noodige inlichting, opdat door uwe zorgeloosheid uw kind niet de eeuwigheid moge ingaan, zonder gereinigd te zijn van de vlek der erfzonde. Gebruikt derhalve, o ouders, alle voorzichtigheid en voorzorg, opdat het kind, door den goeden God u geschonken, moge blijven leven, en gewasschen worde in de wateren des H. Doopsels.
•1) St. Thom. De malo. qu. 5. a. 2 et 3.
In II Sent. dist. 33. qu. 2. a. 2.
T. VI Oeuv. dogrn. p. 82.
41
Deden alle ouders zoo, dan zou menig kind den hemel binnengaan, dat thans bevlekt met de erfzonde er buiten gesloten blijft. Doch wanneer gij zoo gelukkig zijt, uw kind gereinigd van de zonde-vlek in uwe armen te mogen ontvangen, dankt dan den goeden God, en kwijt u verder stipt van de andere verplichtingen, die op u rusten, want niet slechts vóór, maar ook na de geboorte rusten er vele en zware plichten op uwe schouders.
§ II.
Na dc geboorte.
Nauwelijks is het kind geboren, of groot is de moederlijke vreugde; maar, moeder, wees op uwe hoede. Dat uwe liefde tot het kind u niet zoodanig vervoere, dat gij alle voorzichtigheid in het te verzorgen uit het oog verliezet, en dit u tot zonde zou worden aangerekend. Er zijn moeders, die zich dag noch nacht van haar kind kunnen scheiden, en het gedurende den nacht doen slapen in hare armen, vooral als zij zeiven het voeden, iets wat weldenkende en godsdienstige moeders in den regel doen. Ik zeg in den regel; want er kunnen wettige redenen bestaan, dat eene moeder, zonder eenige zonde, haar kind door eene andere kan doen opvoeden. In dit geval echter moet gij wel toezien, aan wie gij uw kind toevertrouwt;
42
immers, volgens den H. Alphonsus !) rust op u eene zware verplichting, voor eene goede en geschikte persoon te zorgen, niet zoo zeer met betrekking tot het lichamelijk als wel het geestelijk welzijn van uw kind; te laat zoudt gij anders uwe zorgeloosheid bitter betreuren. Indien gij zelve dan uw kind zoudt voeden, zooals de natuur het u ten plicht maakt, neem het dan niet \'s nachts bij u terwijl gij slaapt. Ik zeg, „terwijl gij slaaptquot;; want zijt gij wakker, dan kunt gij de noodige voorzorg nemen bij het voeden van het kind. Neem namelijk zulke houding aan dat, wordt gij ook ondanks u zelve door den slaap overvallen, het kind geen leed overkome. Zulke voorzorg moet gij u gedurende een gansch jaar getroosten, dit is niet slechts een raad, maar een wezenlijke plicht. Vóór dezen tijd is het kind nog te teeder, eri de minste drukking is soms voldoende om het te doo-den. Menige onvoorzichtige moeder ontwaakt \'s morgens met een dood kind in hare armen. Een dier vrouwen, welke bij Salomon aanspraak maakte op het kind van eene andere, had \'s nachts haar eigen kind, dat zij bij zich had genomen, gestikt. En helaas! zoo iets gebeurt maar al te dikwijls nog in onze dagen. Om zich te verontschuldigen hoort men soms eene moeder zeggen: het kind is zoo lastig en schreit anders den ganschen nacht. Maar gij zijt getrouwd, en als eene gehuwde vrouw
1) Theol. moral. 1. IV N°. 330.
43
moet gij u dien last getroosten, het is toch beter, dat het u hindere in den slaap, dan dat gij het zoudt hinderen in de ademhaling en doen stikken aan uwe zijde. En zeg niet: ik ben voorzichtig genoeg, geen leed zal het kind overkomen; want ook dit hebben anderen gezegd, en toch is het kind gestorven aan hare zijde; in den slaap immers weet gij niet wat gij doet. De H. kerkleeraar Alphonsus vereischt drie voorwaarden om eene moeder in dergelijk geval van zonde vrij te pleiten; deze zijn : eerstens de bedstede moet breed en ruim zijn, twee-dens de moeder moet bij ondervinding weten, dat zij slapende, stil blijft liggen, en ten derde, dat het kind anders niet te stillen is. 1) Dan hoevele moeders zien deze voorwaarden over het hoofd! hoevele ongelukken zijn er het gevolg van! Gij beweert moeder bij hoog en laag, dat gij uw kind teeder lief hebt, maar toon dan uwe liefde, en getroost u eenige slapelooze uren tot deszelfs welzijn. Zoude u ooit zulk ongeluk overkomen van s\'nachts het kind te smoren in uwe armen, nimmer zoudt gij het kunnen vergeten; evenmin als wanneer het door uwe nalatigheid een ander ongeluk zoude overkomen. En daarom moet gij niet alleen \'s nachts, maar ook bij dag de daarvoor noodzakelijke maatregelen nemen. Hoe dikwijls leest men niet in de dagbladen, dat hier een kind verdronken, ginds een kind verbrand, elders een kind
Theol. mor. 1. VI, N». 160.
44
van eene hoogte gevallen of onder een rijtuig gekomen is! en is dit in den regel niet aan de zorgeloosheid der moeders te wijten? Zij verrichten hare huiselijke bezigheden zonder op het kind te letten, zij verlaten het huis, blijven aan de deur of bij hare buurvrouw praten, en zien naar het kind niet om, of wel, zij blijven in huis en het kind laten zij spelen op straat, zonder het te bewaken. Ook ziet men soms moeders die de kleinen aan een\' broeder of eene zuster toevertrouwen , die kinderen, zooals zij zijn, zelf moeten bewaakt worden. En zoo gebeurt het menigmaal, dat eene moeder, na haar kind in pijnen gebaard, met zorg gevoed te hebben, door hare verregaande en onvergeeflijke onachtzaamheid deszelfs dood verhaast.
Onnoodig hier voorbeelden aan te halen; men is er schier eiken dag getuigen van, zij zijn dui-zende in tal. O moeders, dat toch het leven van uwe kinderen u dierbaar zij, verwijdert van hen elk gevaarlijk voorwerp, verbiedt hun elke gevaarlijke plaats. En dit alleen is nog niet voldoende. Kinderen zijn kinderen, zij vatten alles in de hand, en een gevaarlijk spel is vaak hunne aangenaamste uitspanning; houdt ze daarom steeds in het oog, om later uwe zorgeloosheid niet bitter te betreuren. Zoudt gij u echter hieromtrent niets te verwijten hebben, en ze steeds met uwe moederlijke zorg bewaken, dan moet ook gij, vaders, uwe gramschap weten te bedwingen, en vervoerd door die
45
drift, het kind niet kastijden op eene wijze, die noodlottige-gevolgen kan hebben. De drank helaas geeft hiertoe dikwijls aanleiding.
De overdaad in drank is ook meermalen de oorzaak, dat het de vrouw en den kinderen aan het noodige voedsel en de voldoende kleeding ontbreekt, en dientengevolge de kinderen, na een kortstondig maar kwijnend leven vroegtijdig ten grave dalen. Het onderdrukken van weduwen en wezen is eene zonde, die om wraak roept, en is het niet te vreezen, dat de wraak in aantocht is over dien vader, welke op deze wijze zijne vrouw doet zuchten, en zijne kinderen van lieverlede doet wegsterven? Ik hoop, dat gij, ouders, dié dit leest, niet tot het getal behoort van die zorgelooze moeders of die verkwistende ouders, maar dat gij, o moeder, door waakzaamheid, en gij, o vader, door matigheid, zult doen hetgeen in uw vermogen is, om uwe kinderen lang en gezond te doen leven. Doch hierdoor alleen hebt gij uwe ouderlijke plicht nog niet vervuld. Gij zult niet altijd leven, weest daarom bezorgd, dat uwe kinderen in verderen leeftijd in hun eigen onderhoud kunnen voorzien.
In verderen leeftijd.
De ledigheid, volgens de getuigenis van den H.
46
Geest zeiven, heeft veel onheil te weeg gebracht; zij is noodlottig, niet slechts voor het geestelijk, maar ook voor het tijdelijk welzijn uwer kinderen. Gij moet ze daarom van jongs af aan den arbeid gewoon maken, hetzij op deze hetzij op gene wijze, volgens den stand, waarin de goede God u geplaatst heeft. Behoort gij .tot den gegoeden stand, en is de fortuin u gunstig, verbergt het dan zooveel mogelijk voor uwe kinderen, anders is er gevaar, dat zij zich aan de den kinderen reeds aangeboren luiheid en vadsigheid overgeven, hiertoe aangespoord, door de verleidelijke gedachte : mijne ouders zijn rijk genoeg, later krijg ik geld in overvloed, ik behoef niet te werken. Er zijn overigens altijd slechte vrienden, die hen hierin zullen sterken. Eenmaal gewoon aan niets te doen, zullen zij zich later een werkzaam leven niet kunnen getroosten, zelfs dan niet, wanneer de behoefte zich laat gevoelen. Dit laatste behoort trouwens niet tot de onmogelijkheden; want de ledigheid voedt de hartstochten, en een jongeling door zijne driften vervoerd, verkwist door zijn losbandig leven in weinige jaren het kapitaal, al is het nog zoo groot, dat hem door zijne ouders is nagelaten. Zoo komt de jongeling, van weelde tot de diepste armoede, en dat vaak door de schuld van zijne ondoorzichtige ouders. Hoevele jongelingen zijn er niet] die of reeds van hun stand vervallen zijn, óf daartoe bepaald zullen geraken, alléén omdat zij
47
zich aan den arbeid onttrokken hebben, of wel omdat zij, misleid wellicht door slechte vrienden, zich lieten vooraan, met het oog op hun ouderlijk erfdeel, nimmer gebrek te zullen lijden! Weest alzoo op uwe hoede, ouders, en maakt uwe kinderen van hunne jeugd af, aan den arbeid gewoon, spreekt hun nimmer van uwe fortuin, en verwijdert ze van slechte gezelschappen, hierdoor voorziet gij reeds ten deele in hun tijdelijk bestaan. Ik zeS »ten deelequot;; want, zoudt gij het onderwijs verwaarloozen, dan zorgt gij, vooral als gij tot de minder gegoede klasse behoort, niet voldoende genoeg voor het tijdelijk onderhoud uwer kinderen. Immers meer dan eens gebeurt het, dat zich voor een meisje een goede dienst opdoet, waar het, hetzij door de overheid, hetzij later door die familie voor jaren en jaren, ja soms voor gansch haar leven verzorgd zoude worden, doch omdat zulk meisje lezen noch schrijven kan, wordt het in zulken dienst niet opgenomen. Hadden de ouders nu bijtijds hiervoor gezorgd, dan ware hunne dochter voor haar leven gered.
Zijn uwe kinderen nog jong, getroost u dan, ouders, volgaarne een offer, en zorgt dat zij behoorlijk leeren lezen, schrijven en rekenen. Gelukkig dat de regeering verboden heeft kinderen, beneden de 12 jaren, in winkels of fabrieken te plaatsen. En al zouden zij ook dien ouderdom bereikt hebben, maarniet genoeg onderwezen zijn, ge-
48
troost u dan nog gaarne een jaar voor het welzijn dier kinderen. En waarom dan? Veronderstelt, uwe dochter heeft eenige jaren gediend, en een klein kapitaaltje bijeenverzameld, dan kan zij, later, gehuwd zijnde, eene kleine affaire beginnen, en er bestaat hoop, dat zij, zooals het bij vele anderen het geval geweest is, vooruit gaat in de wereld, en eene fatsoenlijke en winstgevende zaak erlangt, iets waartoe geene mogelijkheid bestaat, indien men lezen noch schrijven kan. Dit begreep een zeker jongeling die, nadat men hem hierop opmerkzaam gemaakt had, de verkeering met een meisje afbrak, alléén omdat zij lezen noch schrijven kon. Ik heb personen gekend, die pas gehuwd, een\' winkel begonnen; veel hadden zij bij den aanvang te doen, doch aangezien beiden lezen noch schrijven konden, waren zij niet in staat om alles behoorlijk aan te teekenen, en zij vervielen in armoede. Maar al zouden uwe kinderen ook ervaren zijn in het lezen, schrijven en rekenen) toch mogen uwe dochters niet nalaten zich ook op de vrouwelijke handwerken toe te leggen, daardoor toch zullen zij later vele uitgaven besparen, en het huishouden beter en voordeeliger besturen Doch ook wanneer eene huismoeder in staat is
7
haar huishouden goed te bestieren, toch zal zij in den regel hetzelve verwaarloozen, indien zij verslaafd is aan het lezen van romans.
Weest daarom, o ouders, bij tijds op uwe hoede.
49
en zorgt dat uwe kinderen geene slaven worden van het lezen van dergelijke boeken. Ook de zuinigheid moet gij uwen kinderen bij tijds onder de oogen brengen, want een man die geene waarde kent van geld, en eene vrouw, die geene zuinigheid heeft, gaan op den duur in het finantieele achteruit. Men treft vrouwen aan, die, niettegenstaande de man veel verdient, zich ten slotte karig moeten behelpen, omdat zij groote sommen gelds noodig hebben om hare ijdelheid in de kleeding te voldoen. En daarom, ouders, kleedt wel uwe dochters volgens uw\' stand, maar geeft aan hare ijdelheid geen voedsel, vermijdt in dit punt alles, wat overdreven is, en uwen stand te boven gaat. Een hoogst ijdel meisje, is in den regel, eene dure vrouw. Dan alle uwe voorzorgen betrekkelijk het tijdelijk welzijn van uwe kinderen in hunnen verderen leeftijd, zullen ten slotte nog weinig baten, indien gij hen niet leert bij tijds hunne hartstochten te bestrijden. Een kind, dat zich door zijne driften laat vervoeren, verwaarloost in den regel de tijdelijke aangelegenheden, en deinst vaak voor geene offers terug, om zijne hartstochten bot te kunnen vieren. Daarom, o ouders, moet gij èn in uw belang, èn in het tijdelijk maar veel meer nog in het geestelijk belang uwer kinderen, niets zoo zeer ter harte nemen, dan hunne gosdienstige opvoeding.
4
HOOFDSTUK V.
Over de godsdienstige opvoeding.
Elk kind, bevlekt, zooals wij weten en gelooven, met de erfzonde, is reeds bij zijne geboorte een kind des doods, een kind der goddelijke wrake. Door Gods goedheid wordt het opgenomen in den schoot van een andere moeder, en gij zei ven, ouders, verlangt niets vuriger, dan dat. Deze moeder is de H. Kerk. Door den H. Doop wordt het gereinigd van elke vlek; de duivel moet het kind verlaten; de Aanbiddelijke Drieeenheid daalt er in neder en vestigt aldaar hare woonplaats. Versierd met het kleed der heiligmakende genade, is het Gode welgevallig, de tempel des H. Gees-tes en een lidmaat der H. Kerk. Het is en blijft een kind der Kerk, is en blijft der Kerk eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd; het behoort in één woord aan de Kerk. De Kerk nu staat u het kind af, niet alsof zij daardoor aan hare rechten op dat kind verzaakt, maar alléén om voor dat kind te zorgen. Gij ontvangt het van de H. Kerk en het draagt het sneeuwwitte kleed der onschuld; sneeuwwit ook moet gij dat kleed bewaren en streng
zal de rekenschap zijn, indien dat kleed door uwe schuld bezoedeld en in flarden gescheurd wordt. Opdat zoo iets niet gebeure, moet gij uw kind eene godsdienstige opvoeding geven, en om hierin naar wensch te slagen, moet gij uwe kinderen onderwijzen, bestraffen, bewaken en hun een goed voorbeeld geven.
Onderwijzen.
Is het onderwijs in het algemeen voor uwe kinderen hoogst wenschelijk, om niet te zeggen noodzakelijk, ten einde later in hun eigen onderhoud des te beter te kunnen voorzien, volstrekt noodzakelijk, ja verplichtend is het, als er sprake is van een godsdienstig onderwijs. Wij lezen in de H. Schrift, dat God door zijnen dienaar Mozes aan de ouders in Israel herhaalde malen hunne verplichting onder het oog bracht, van hunne kinderen in de wet te onderwijzen, Gods geboden te leeren en hen te herinneren aan al datgene, wat de Heer gedaan had, opdat zij God den Heer steeds zouden liefhebben. Zoo ook zijt gij, ouders, wel degelijk verplicht, uwen kinderen een godsdienstig onderwijs te geven, en dat van af hunne teederste jeugd. Kunnen zij nog niet lezen, herinnert u dan hetgeen de H. Johannes Chrysosto-
S1
mus !) zegt: „De lippen der ouders zijn de boeken om hen te onderwijzen.quot; Hebt gij kinderen zoo spreekt de H. Geest, s) onderwijs hen dan, en buig hen van hunne eerste jaren af . Derhalve moet gij hiermede niet wachten tot op lateren leeftijd, maar terwijl zij nog klein zijn, moet gij reeds hiermede beginnen. Zeer vrome ouders hebben de zoo prijzenswaardige gewoonte, hunne kleine kinderen die ze nog op hunne armen dragen, nu en dan voor een kruisbeeld of een beeld der H. Maagd Maria te brengen, en hen te herinneren aan de liefde, die Jezus en Maria hun toedragen, terwijl ze hen aansporen, om ze ook op hunne beurt lief te hebben. Zij zorgen, dat zij omhangen zijn van eene gewijde medaille der H. Maagd; ja sommige getroosten zich de moeite en het offer van ze tot hun zevende jaar in het wit en blauw te kleeden, en ze aldus op een gansch bijzondere wijze onder de bescherming der Onbevlekte Moeder Maagd te stellen. Ook zijn er eenigen, die reeds vroegtijdig hunne kinderen de zoete namen van Jezus en Maria met eerbied doen uitspreken, en hun het een of ander schietgebedje leeren, bijv. indien zij met hen langs eene kerk komen: „Geloofd zij Jezus Christus in het Allerheiligste Sakra-ment des Altaarsquot;; gaan ze langs een Christusbeeld: „Heer Jezus Christus, die voor ons aan het kruis
Eccli VII, 25.
S3
gestorven zijt, ontferm u onzerquot;; komen zij langs of over een kerkhof, dan zeggen zij: „Heer, geef aan alle geloovige zielen de eeuwige rust, en dat zij rusten in vrede.quot; Op deze of dergelijke wijze ontvangen de kinderen een\' heilzamen indruk, en aangezien hun hart nog zoo teeder, zoo onschuldig is, wordt die zalige indruk er diep in gegrift en gaat niet spoedig geheel en al verloren.
Een godvreezend vader kwam met zijn zoontje langs de puinhopen van een kasteel, en zeide: „zie mijn kind, zoo gaat de glorie der wereld voorbijquot;. Dit enkel woord maakte zulken heilzamen indruk op het hart van dat kind, dat het in verderen leeftijd die woorden nooit uit het geheugen verloor, en in den mannelijken leeftijd van het ijdele der wereld doordrongen bleef. Ziet, ouders, een enkel godsdienstig woord valt soms als een kostelijk zaad in het hart uwer kinderen, en brengt de heerlijkste vruchten voort, die U in uwe oude dagen zullen verkwikken en opbeuren. Met hoe veel meer recht kunt gij u zulke rijke vruchten beloven, wanneer gij herhaalde malen als de gelegenheid zich voordoet, een godsdienstig woord uwen kinderen toevoegt. Hiertoe verplicht u de liefde, die gij hun verschuldigd zijt; want, zegt de H. Geest\') „die zijn kind liefheeft onderwijst het onophoudelijkquot;. De weinige moeite, die gij u hierin getroost, zal u in ruime mate vergolden worden. God immers
1) Prov. XIII, 24.
54
zegt:1) „onderwijs uwen zoon en hij zal u verkwikken, en de vreugde uws harten uitmakenquot;. En op eene andereplaats:s) „hij, die zijn zoon onderwijst, zal in hem geprezen worden, en in het midden der huisgenooten op hem roemenquot;. Gij ziet het in het leven van Tobias. Deze gaf zich de moeite, om zijn zoon van kindsbeen af te onderwijzen; hij leerde hem den Heer vreezen, en zich van elke zonde onthouden. 2) Dit zaad viel in goede aarde. Hij werd de troost, de steun en de vreugde zijner ouders, en die zalige vrees des Heeren, waarin zijn vader hem had opgevoed, bleef hem bij tot den ouderdom van 99 jaren, dat is, tot aan zijnen dood. Ook zijn nageslacht leidde steeds een stichtend leven, en strekte tot voorbeeld van heiligen wandel, zoodat het Gode, den menschen, en allen inwoners in het land welgevallig was. 3) Meeat echter niet, ouders, dat gij volstaan kunt met dit weinige wat ik heb aangestipt. O neen! meer nog wordt er van u gevergd. Gij weet, dat niemand, die tot de jaren van verstand gekomen is, het rijk der hemelen kan binnengaan, of hij moet datgene weten, wat een ieder weten moet uit noodzakelijkheid des middels. Het eene kind is vroeger in zijne verstandelijke vermogens ontwikkeld dan het andere, daarom zorgt toch dat uwe kinderen die 4
Prov. XXIX, 17.
Tobias I, ■10.
Tobias XIV, 16, 17.
55
punten, welke ter zaligheid noodig zijn, bij tijds kennen: nl. dat er is één God en dat er zijn drie goddelijke Personen, de Vader, de Zoon en de H. Geest; dat God de Zoon, de tweede Persoon van de H. Drieëenheid, voor ons is mensch geworden, gestorven enten derde dagen verrezen; dat God is de Looner van het goed en de Straffer van het kwaad. Komt uw kind, dat de jaren van verstand bereikt heeft, te sterven zonder de kennis van deze waarheden, dan kan het niet zalig worden, en daarom rust op u de dure plicht te zorgen, dat het bij tijds deze 4 punten leere.
Doch ook hiermede zoudt gij u niet te vreden mogen stellen. Gij moet ook zorgen, dat zij bij tijds, wat zij moeten weten uit noodzakelijkheid des gebods, aanleeren en behoorlijk in den godsdienst onderwezen worden. Hoevele ouders worden er helaas! gevonden, die hunne kinderen zelden of nooit in den godsdienst onderwijzen, hetzij door zich zeiven, hetzij door anderen. Hunne kinderen ondervragen, of zij reeds de les van den kate-chismus geleerd hebben is eene zeldzaamheid; doch hen laten loopen en spelen op straat, is meestal aan de orde van den dag. Het is waar: de boog kan niet altijd gespannen blijven, maar wat is er tegen, dat gij uw kind eene of meerdere vragen uit de les van den katechismus van buiten doet leeren, vooraleer gij het eene uitspan-ning gunt ? Hierdoor zoudt gij uw kind eene groote weldaad bewijzen, waartoe gij trouwens ver-
56
plicht zijt, en u zeiven vele vernederingen en onaangenaamheden besparen. Want de onwetenheid der kinderen strekt den ouders tot schande, vooral, als zij, op een\' zekeren leeftijd gekomen, met andere kinderen van hunnen leeftijd hunne eerste H. Communie niet mogen doen. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat ouders in zulk geval de partij trekken van hunne kinderen, hoogst verontwaardigd zijn, ja zelfs boos worden op hunnen geestelijken Herder, alsof hij de oorzaak ware van de schande, die hierdoor èn op het kind èn op de ouders rust! Welke schande, zeggen zij, indien mijn kind niet tot de eerste H. Communie zoude worden toegelaten; wat zullen de menschen denken, wat zullen zij zeggen? O onverstandige, ja dwaze ouders, begrijpt gij dan niet, dat gij zeiven de oorzaak zijt van die schande, doordien gij het godsdienstig onderricht aan uwe kinderen verwaarloosd hebt? Weet gij dan niet, dat de eerw. heer Pastoor een kind niet tot de eerste H. Communie mag toelaten vooraleer het behoorlijk onderwezen is? Niet uw geestelijke Herder, maar gij zeiven draagt er de schuld van. Wanneer gij echter het genoegen smaakt en het geluk geniet dat uw kind behoorlijk onderwezen, voor de eerste maal het Lichaam en Bloed des Heeren ontvangt, zorgt dan, dat het tot deze verheven daad goed worde voorbereid. Bidt vurig, opdat uw kind niet slechts in staat van genade, maar ook met vrucht de H. Com-
57
munie ontvange. Spreekt niet voortdurend over schoone kleederen en uitnoodigingen aan vrienden en bloedverwanten, opdat de gedachte van uw kind, door de schoone kleeding en de feestviering niét afgetrokken, meer gevestigd blijve op het overgroot geluk dat het gaat genieten. Daags te voren zorge men, dat het meer bidde en ingetogener zij dan naar gewoonte. Zoudt gij u, ouders, van dit alles naar behooren gekweten hebben, zorgt dan verder, door hen stipt de godsdienstige leering nog één, twee of meerdere jaren te doen bijwonen, dat zij niet spoedig vergeten hetgeen zij geleerd hebben. Want al zeer spoedig wordt in verderen leeftijd vergeten, wat men als kind geleerd heeft. Getuigen hiervan zoo vele jongelingen en jonge dochters, die, als zij een huwelijk aangaan, zoo niet alles, dan toch zeer veel van hunnen katechismus vergeten hebben. Weet gij, ouders, wat behalve het bovengenoemde nog een groote oorzaak is, dat zoo velen de godsdienstwaarheden vergeten ?
De zoo rampzalige en door de H. Kerk veroordeelde godsdienstlooze scholen zijn er veelal de oorzaak van. Zulke scholen zijn uit hare natuur verderfelijk en strekken den kinderen tot hun geestelijken ondergang. Den godsdienst uit de harten dier jeugdige kinderen te verbannen is steeds het rusteloos streven van de vijanden der Kerk. Zij, die der Katholieke Kerk vijandig zijn, mogen aan zulke scholen himne goedkeuring hechten, wij.
58
Katholieken, zijn verplicht ze te veroordeelen, zoo als de H. Kerk ze veroordeelt, en de Hoogwaardige Bisschoppen van Nederland ze veroordeeld hebben in hun mandement, gegeven te \'s Bosch den 22 Juli 1868, dat in alle Katholieke kerken van Nederland aan de geloovigen van den kansel is voorgelezen. Opdat gij echter beter zoudet begrijpen , wat eene godsdienstlooze school is, en wat er vereischt wordt opdat zij volgens den geest van onze Moeder de H. Kerk godsdienstig zij j en tevens uwe verplichtingen als ouders, die hie., uit voortspruiten, duidelijker bevatten moget, kan ik niet beter doen dan u te wijzen op den zendbj ief van Mgr. Zwijsen, uitgevaardigd den 12 Juni 1867. Daarin lezen wij onder anderen het volgende:
„i0. In de school, wil zij in den katholieken „zin ingericht zijn, moet, onder toezicht van het „kerkelijk gezag, het maatschappelijk onderricht hand „aan hand gaan met het godsdienstige, en als „het ware het godsdienstig onderricht met het „maatschappelijke in elkander geweven zijn, en de „boeken en schrijfvoorbeelden eene godsdienstige „strekking hebben , opdat met het maatschappelijke „tevens het godsdienstig onderricht in de harten „der kinderen worde geprent, en het onderwijs voor „godsdienst en maatschappij vruchten drage. 20. \'creen „katholiek mag eene school, die niet zóó is inge-„richt, of waaruit het godsdienstig element is ver-„bannén en waarin slechts zuiver maatschappelijk
59
„onderwijs gegeven wordt, goedkeuren, veel minder „ze verdedigen. 3°. Daar waar men geene school „in den zin der kerk kan hebben en de school „alleen ten doel heeft het maatschappelijk onderricht, „en geen gevaar oplevert voor het geloof of de „zeden, kan men zulke school dulden en de kin-„deren daarheen laten gaan. Doch 40. waar de „mogelijkheid bestaat voor katholieke ouders, om „de kinderen naar eene, volgens onzen H. Godsdienst „ingerichte school te kunnen zenden, zijn zij krach-„tens den plicht, welke voor de opvoeding hunner „kinderen op hen rust, gehouden, om hunne kin-„deren in zoodanige school onderwijs te doen genieten. 50. Ieder katholiek behoort, voor zoover „het in zijne macht is, tot de oprichting van „katholieke scholen mede te werken, en de beletselen uit den weg te ruimen, welke daaraan in „den weg staanquot;.
Moge deze zendbrief u, ouders, steeds tot richtsnoer strekken bij het zenden van uwe kinderen naar de school. En veronderstelt eens, hetgeen ik echter niet altijd kan toegeven, uw kind zou in zulke godsdienstlooze school beter op maatschappelijk gebied onderwezen worden, dan vraag ik u, katholieke ouders; mag zulks geschieden ten koste van den godsdient? Wat baat het u, dat uw kind wel geleerd, maar ondeugend is? Kan het al op zulke school eenige kennis opdoen, deugden kan het er niet leeren. De godsdienst zelf
6o
gaat bij zulk kind langzamerhand verloren, en een kind zonder godsdienst is een kind zonder deugd, een kind zonder zeden; zulk kind strekt den ouders tot verdriet, verbittert hun het leven, terwijl het zich zelf in een afgrond van ellenden stort. Dit alles is het natuurlijk gevolg van eene gods-dienstlooze school. Het is waar, men kan, indien er geen mogelijkheid bestaat om zijne kinderen naar eene, volgens onzen H. Godsdienst ingerichte school te zenden, ze laten gaan naar eene gocis-dienstlooze; maar dan mag er geen gevaar bestaan voor het Geloof of de zeden uwer kinderen, hetzij zulk gevaar ontstaat van den kant der onderwijzers of onderwijzeressen, hetzij ter oorzake van ongodsdienstige of zedenkwetsende boeken, die in zulke school gebruikt worden, hetzij ten gevolge van den onvermijdelijken omgang met de medeleerlingen. Aangezien nu vele ouders, met het oog op de winstgevende betrekking, die hun kind staat te wachten, na gedurende eenige jaren de godsdienst-looze school te hebben bezocht, zulk gevaar n^et inzien, of liever niet willen inzien, en het soms ook zeer moeielijk is om op de hoogte te komen van dat bestaande gevaar, houdt daarom raad, o ouders, met uwen geestelijken Herder, om te weten, i0. of er ook wezenlijke noodzakelijkheid bestaat om uw kind naar zulke godsdienstlooze school te zenden, 2°. of er ook gevaar bestaat voor het Geloof of de zeden, 30. of en op welke wijze zulk
6i
gevaar zou kunnen verwijderd worden. Op deze wijze handelen brave katholieke ouders, die luisteren naar het geestelijk gezag, en het heil hunner kinderen beoogen. Handelt ook gij zoo. Dit doende zult gij u, wellicht beter dan gij tot nu toe gedaan hebt, kwijten van den zwaren en allergewich-tigsten plicht, dien gij in zake van onderwijs aangaande uwe kinderen te vervullen hebt, en in latere dagen vooral zullen zij u verkwikken en de vreugde uws harten uitmaken. Maar gij begrijpt, dat het niet voldoende is, dat uwen kinderen een godsdienstig en degelijk onderwijs gegeven worde, gij moet ook zorgen, dat zij geen beletsel stellen aan de heilzame vruchten, die gij met recht van zulk een onderwijs te wachten hebt. Want men treft onleerzame en weerspannige kinderen aan, die de hun gegevene lessen niet alleen niet behartigen, maar versmaden. Deze nu moet gij door eene wijze, gepaste en des noods strenge bestraffing tot hunnen plicht brengen. En zoo zijn wij gekomen tot den tweeden plicht, dien gij ouders jegens uwe kinderen te vervullen hebt, betrekkelijk hunne geestelijke opvoeding.
§ II.
Bestraffen.
Een kind, dat men teugelloos laat opgroeien, vergalt het leven der ouders, strekt zijnen vader
62
en zijner moeder tot beschaming. In al hun verdriet vinden zijne ouders weinig troost bij God, omdat het geweten hun gestadig toeroept: „Gij zeiven zijt er de oorzaak van. Weinige menschen betoonen hun medelijden en niet zelden moeten zij nog het bitter verwijt hooren: „Gij zeiven draagt de schuld; die den boom plant, moet de vrucht er van eten.quot; Is zulk kind een scherpe doorn in het ouderlijk hart, voor zich zelf is het diep ongelukkig. Al zeer spoedig wordt het door zijne driften vervoerd; aan de schandelijkste hartstochten prijs gegeven, rent het toomeloos voort op den weg des verderfs, terwijl het zijnen ouders niet zelden de bitterste verwijtingen naar het hoofd slingert. Van liefde en eerbied voor vader of moeder kan geen sprake zijn. Volgaarne zoude ik u zulk bitter verdriet, zulke harde verwij tingen, zulk een diep ongelukkig leven willen besparen, daarom vermaan ik u met de woorden des H. Geestes: „Hebt gij zoons ? onderricht ze, en buig hunnen hals van hunne kindsheid af,quot; !) dat is, maak ze gedwee, gezeggelijk, gehoorzaam. De eerste vraag, die zich aangaande dit punt voordoet, is alzoo deze: Wanneer moet gij beginnen met een kind het hoofd te doen buigen ? hoe oud moet een kind zijn, vooraleer gij deszelfs hoofd moet breken ? moet gij hiermede wachten tot dat het de jaren van verstand bekomen heeft ? Bijna
1) Eccl. VII, 25.
63
alle schrijvers die over dit punt gehandeld hebben, komen hierin overeen, dat gij reeds vroegtijdig hiermede beginnen moet. Eenigen zelfs beweren, dat, wanneer gij de twee eerste jaren altijd den wil van uw kind involgt, het naderhand niet tenzij met de grootste inspanning het hoofd zal buigen. En daarom moet gij reeds, zooals de H. Geest het u trouwens zegt, van de teederste jeugd af uw kind de onderwerping, de buigzaamheid leeren. Een kind, dat gij nog op uwe armen draagt, toont zich reeds weerspannig; krijgt het zijn zin niet, dan wordt het boos, het schreit, beweegt reeds de kleine handen en voeten, en wil vader of moeder dwingen om maar toe te geven. Menige onverstandige moeder geeft in zulk geval haar kind zijn zin, hetzij uit een natuurlijk medelijden, hetzij om het kind tot bedaren te brengen; zij wil maar niet begrijpen, dat dit juist haar kind tot zijn ongeluk strekt en dat zij hierdoor zich zelve eene reeks van bitterheden en verdrietvolle jaren in de toekomst voorbereidt.
Eene verstandige moeder echter, die haren moederlijken plicht beseft, en niets anders beoogt dan het tijdelijk en vooral het geestelijk welzijn van haar kind, onderdrukt dat natuurlijk medelijden, maakt des noods, zooals het spreekwoord zegt, van haar hart een steen, blijft onwrikbaar, tot dat het kind zijn hoofd gebogen heeft en plukt in latere dagen dé heerlijkste en zoetste vruchten van hare moe-
64
derlijke standvastigheid. Eene dier standvastige moeders heb ik gekend en uit haren mond het volgende vernomen. Zij had een kind, het was een meisje, koppig van aard. Op zekeren morgen wilde zij het hoofd niet buigen, en de moeder zond haar zonder eten naar de school; t\'huis gekomen, bleef zij even onbuigzaam en de moeder even standvastig; zij werd weder zonder eten naar de school gebracht. Tegen den avond, ofschoon zij den geheelen dag honger had moeten lijden, wilde zij nog niet buigen. De moeder moest zich zelve geweld aandoen en had innig medelijden met haar kind, maar toch bleef zij onverzettelijk ; zij nam een weinig stroo, waarop hst kind den nacht moest doorbrengen. Nauwelijks lag het op dat harde bed, of zij stond op; ging naar moeder en vroeg om vergeving; het hoofd was gebroken ; de standvastigheid der moeder zegevierde over de stijfhoofdigheid van haar kind. Van dat oogenblik af, zeide mij de moeder, heb ik met haar geene moeite meer gehad. Het meisje groeide op in deugd en gehoorzaamheid; verliet, als religieuze, familie en vaderland, om in een ver afgelegen land den kinderen gehoorzaamheid en onderwerping te leeren, en het was daar, dat de goede God haar tot zich riep in den nog jeugdigen leeftijd van 26 jaren. O! indien alle moeders op deze of dergelijke wijze de stijfhoofdigheid van hare nog jeugdige kinderen bestraften, zij zouden
in latere jaren niet van verdriet zoo vele tranen storten, dewijl hare kinderen haar met schande overladen, „wantquot;, zegt de H. Geest1) „een kind dat men overlaat aan zijnen wil, doet zijne moeder schande aan.quot;
Ik zeg „op deze of dergelijke wijzequot;; want vele moeders bestraffen en beknorren hare kinderen, zelfs in de eerste jaren, en meer dan genoeg, en toch bespeuren zij geene beterschap, de kinderen blijven even ongehoorzaam en weerspannig. De oorzaak moet gezocht worden in de wijze van bestraffing en hierin, ouders, moet gij met groote voorzichtigheid te werk gaan. Straft nooit uwe kinderen door ze te doen bidden, want het natuurlijk gevolg hiervan is, dat zij een\' grooten afkeer krijgen van het gebed. Zegt nooit: „ik zal het den Ew. heer Pastoor of uw biechtvader zeggen, dan zullen zij u wel eens onder de handen nemenquot;, want hieruit zou kunnen volgen, dat zij bevreesd worden voor de biecht, en in de biecht de zonden zouden verzwijgen. Overigens zijn er ouders die met alle hunne kinderen op dezelfde manier omgaan, ze allen bestraffen op dezelfde wijze, zonder acht te geven op de verschillende karakters. Zij doen gelijk een schoenmaker die alle schoenen maakt op denzelfden leest, zonder te letten op den vorm der voeten.
Gij moet weten, ouders, dat elk kind een ver-
5
Prov. 29, 15.
66
schillend karakter heeft, dat karakter moet gij lee-ren kennen en de bestraffing volgens de inborst van elk kind weten toe te passen. Voor een kind van een zachte en goedige inborst, is soms een enkel woord van een bedrukten vader of eene bedroefde moeder voldoende om het hart te raken, en het ten goede te stemmen. Een enkel gezegde, bijv.: wat bedroeft gij toch uw vader! wat doet gij uwe moeder toch verdriet aan! maakt op zulk zachtaardig kind in den regel dieper indruk, dan honderd scherpe en bedreigende woorden op het hart van een ander, dat koud, onverschillig en ongevoelig van karakter is. Zulk zachtaardig kind moet gij altijd met zachtheid behandelen; moet gij het vermanen of berispen, dat zulks dan geschiede met alle zachtmoedigheid en op een weêmoedigen toon, anders zoudt gij dat teedere en weeke hart met te diepe wonden slaan, die gij later niet dan met moeite en door u zeiven als het ware te vernederen, zoudt kunnen heelen. Is echter uw kind koud en onverschillig, dan moet gij, ofschoon met alle zachtmoedigheid, toch strengere maatregelen gebruiken. Doch bij het toepassen van deze maatregelen of dwangmiddelen, moet gij met voorzichtigheid te werk gaan, anders zult gij uw doel niet bereiken. Verliest daarom de volgende raadgevingen nimmer uit het oog. Vooreerst moet gij uw kind niet berispen en veel minder bestraffen als gij driftig zijt. Eene straf, den kinderen opgelegd in
6^
een oogenblik van gramschap, wordt in den regel niet goed aangenomen, en mist doorgaans haar doel, immers dan laat uw kind zich voorstaan, dat het gestraft is, niet omdat het zulke straf verdiende, maar omdat vader boos, moeder driftig was. Neemt alzoo, ouders, dezen regel tot uw gedragslijn : een kind nimmer te straffen als gij in gramschap zijt. Dit alléén is echter niet voldoende. Zoudt gij ook kalm en bedaard zijn, dan moet gij, vooraleer gij uw kind bestraft, nog letten op de plaats waar, en op den tijd wanneer. Misdoet uw kind niet in het openbaar, dan moet gij het ook niet in het bijzijn van anderen straffen. In dit geval wordt die bestraffing in den regel euvel opgenomen, en, niet ten onrechte zegt of denkt het kind: waarom mij gestraft in tegenwoordigheid van anderen, en niet tusschen vier oogen, ik had de straf wel verdiend, maar men had mij niet openlijk moeten beschamen, anderen behoeven zulks niet te weten; en zoodoende, zoudt gij niet alleen geen voordeel trekken uit uwe bestraffing, maar het kind zelfs verbitteren. Niet zelden gebeurt het ook, dat een weerspanning kind driftig wordt, zoodra de ouders het berispen, en zich zoodanig door de gramschap laat vervoeren, dat het den ouders met ongepaste, ja beleedigende woorden toespreekt, en zelfs bittere verwijtingen durft doen. Zoo iets mag men natuurlijk niet dulden, noch zulke handelwijze ongestraft laten. Doch zoolang gij uw kind in zulken
68
opgewonden toestand ziet, moet gij alle verdere berisping staken, zendt het eenvoudig heen, en geeft het tijd tot nadenken. Tot bedaren gekomen, zal het wellicht, zijne fout inziende, u om vergeving komen smeeken, en in dit geval moet de straf zeer gering zijn. Vernedert het zich niet, en blijft het stijfhoofdig, dan mag de straf niet uitblijven. Want zegt God; \') „Onthoud de tuchtiging niet aan het kind.quot; Bij het tuchtigen moet de liefde, die gij uw kind toedraagt, alléén de drijfveer zijn van uwe bestraffing; want er staat geschreven: 1) „die de roede spaart, haat zijnen zoon; maar die hem lief heeft, tuchtigt hem zorgvuldigquot;; quot;Vreest ook niet hem zeer te doen, want voegt de H. Geest erbij „hij zal er niet van sterven, als gij hem met de roede slaat.quot; En terwijl het lichaam wordt getuchtigd, zal de ziel er door geheiligd worden, dit leert ons dezelfde H. Geest, als hij er bijvoegt: „Gij slaat hem met de roede, maar redt zijne ziel van de helquot; s). Indien het alzoo noodig is, mag en moet men de roede niet sparen. Edoch, ouders, vooraleer gij dit strenge en schier uiterste middel gebruikt, moet gij eerst toezien of er geene andere middelen voorhanden zijn, waarvan gij u wellicht met nog beter gevolg, zoudt kunnen bedienen. Beproeft vooraf het volgende. Veronderstelt, gij
Prov. 13, 24.
69
verbiedt uw kind iets., en het gehoorzaamt niet, verbiedt het dan een tweede maal, en bedreigt het tevens met eene straf die het vreest, bijv.: dan zult gij niet met ons aan tafel eten, of wel dan krijgt gij dezen avond niets dan water en brood, ofwel dan blijft gij t\'huis, terwijl de anderen mogen méégaan enz. In geval uw kind na zulke bedreiging voor een derde maal ongehoorzaam is, dan moet gij onverbiddelijk zijn en het de straf doen ondergaan. Zoude het zich dan ook vernederen en om vergeving smeeken, spreekt het dan met zachtheid aan, en zegt; ik vergeef het u van ganscher harte, en ik hoop, dat gij mij in het vervolg niet meer dwingen zult u zulke straf op te leggen, maar ditmaal moet gij de straf volbrengen. Weest in dit punt onwrikbaar; anders denkt het kind: vader, en moeder dreigen wel, maar zij doen het niet. Houdt gij echter vol, en doet gij het de opgelegde straf ondergaan, dan zal uw kind, wel wetende dat op de bedreiging de straf zal volgen, in de toekomst spoediger gehoorzamen. Doet evenzoo, indien gij uw kind iets gebieden zoudt en het ongehoorzaam blijft. Zouden echter deze of dergelijke maatregelen niet baten, en uw kind alléén de roede vreezen, dan zijt gij verplicht, hoe ongaarne ook, deze te gebruiken; maar tuchtigt dan uw kind in geen geval op eene wijze, die met de welvoeglijkheid of eerbaarheid in strijd is en geeft het tevens duidelijk te verstaan, dat gij ongaarne straft,
7°
maar dat het u door zijne ongehoorzaamheid daartoe gedwongen heeft.
Nog eene opmerking verdient uwe aandacht, en deze betreft vooral de moeders. Sommige moeders nemen het kind, wanneer het door vader gestraft wordt, onder hare bescherming, beklagen het en durven, terwijl zij het troosten, de handelwijze van vader afkeuren. Zij willen maar niet inzien, dat zij hierdoor haar kind bederven. Handelt toch, o moeders, zoo dwaas niet; maakt uw kind niet ongelukkig. Zoude het ooit bij u komen klagen, dat vader het gestraft heeft, zeg dan eenvoudig: „dan zult gij het wel verdiend hebbenquot;, zonder acht te slaan op de verontschuldiging, die het zoude willen aanbrengen. En zeg niet: „mijn man is onverstandigquot;; hierover kan ik niet oordeelen; maar zeker is het, dat gij van uwen kant onverstandig handelt, wanneer gij het door den vader gestrafte kind beschermt en beklaagt. Zoudt gij wezenlijk de overtuiging hebben, dat uw man onredelijk handelt, spreek hem dan hierover met allen eerbied tusschen vier oogen, maar nooit in de tegenwoordigheid van uw kind. In één enkel geval zoudt gij tusschen beiden kunnen tredèn, te weten, als de man zich zoodanig door de gramschap liet vervoeren, dat men een ongeluk te vreezen had; tracht dan met alle zachtheid den man tot bedaren te brengen. Voor het overige moet gij, ouders, altijd elkanders partij trekken en
7i
gemeenschappelijk handelen bij het bestraffen van uwe kinderen.
Vooraleer ik dit punt van bestraffen eindig, wil ik u nog een laatsten wenk geven; gelief dezen te behartigen. Dikwijls komen de kinderen bij de ouders klagen, dat zij ten onrechte in de school gestraft zijn. En nu zijn er ouders, die onvoorwaardelijk geloof slaan aan alles wat de kinderen vertellen. Onmiddellijk troosten en beklagen ze hen, en in hooge mate verontwaardigd ijlen zij naar den meester of de meesteres, om deze op eene ongepaste en onwelvoeglijke wijze aan te spreken, en niet zelden met schimp- en smaadwoorden te overladen. Moget gij, ouders, toch zóó dwaas niet handelen! gelooft niet alles wat uwe kinderen u zeggen; want in den regel overdrijven zij de zaak, somtijds, als zij gevallen, of door anderen geslagen of gekwetst zijn, of zich zeiven leed hebben aangedaan, krijgt de meester of de meesteres de schuld. Ja zelfs in het geval, dat deze bepaald verkeerd handelen, dan nog moet gij uwe kinderen in het ongelijk stellen, terwijl het u vrijstaat in een kalm oogenblik den meester of de meesteres te gaan spreken, en na deze zonder vooroordeel te hebben aangehoord, zult gij beter in staat zijn om een juist oordeel te kunnen vellen over de al of niet verdiende straf. Indien alle ouders, gedreven door eene ware en oprechte liefde voor hunne kinderen, hen op de beschrevene wijze tuchtigden, dan zou-
72
den zij in latere dagen de heerlijkste vruchten plukken van hunnen arbeid, zich verheugen in brave, gehoorzame en eerbiedige kinderen, en hunne onsterfelijke zielen vrijwaren voor de rampzalige en ongelukkige eeuwigheid. En, Gode zij dank! er zijn zulke ouders, die de fouten hunner kinderen niet straffeloos laten voorbijgaan. Gebeurt er iets buiten hunne schuld, dan zijn ze zoo dwaas .niet de kinderen hierover streng te berispen, veel minder te bestraffen bijv. als zij iets breken of verliezen ; hoogstens maken zij hen opmerkzaam in het vervolg voorzichtiger te zijn. Maar geldt het fouten, waardoor een God beleedigd en hunne ziel bevlekt wordt, en vooral die noodlottige gevolgen kunnen hebben, dan blijft zulke fout niet ongestraft. Aan hoevele zonden echter maken de kinderen met of zonder besef zich schuldig, welke niet worden gestraft , om de eenvoudige reden, dat ze den ouders onbekend zijn, en daarom ouders, moet gij uwe kinderen steeds in het oog houden, en ze streng bewaken. Dit is een dure plicht die op u rust, en wilt gij u van dezen behoorlijk kwijten, getroost u dan de moeite, van de volgende wenken met alle aandacht te overwegen en uwe waakzaamheid hiernaar te regelen.
Bewaken.
De H. Geest zegt: „Verblijd u niet dat gij
73
vele kinderen hebt, indien zij goddeloos zijn, en schep geen behagen in hen, als hun de vreeze Gods ontbreekt. Maak geen staat op hun leven, en reken niet op hunnen arbeid. Een enkele zoon die God vreest, is beter dan duizend goddeloozen. En beter is het kinderloos te sterven, dan god-delooze kinderen na te latenquot;, i) Dit laatste zou ook bij u, ouders, het geval zijn, indien gij hen niet van hunne teederste jeugd af gestadig bewaakt. Vele ouders (en ik hoop niet dat gij onder hen moet gerangschikt worden) wenden voortdurend alle zorgen aan, om hunnen kinderen een volgens hunnen stand geëvenredigd kapitaal achter te laten, en in zoo verre zijn zij niet berispenswaardig; maar hunne kinderen zeiven, hun voornaamste kapitaal wordt vaak verwaarloosd. Ik zeg „hun voornaamste kapitaal , want als dit goed bestuurd wordt, werpt het èn voor hen zeiven èn voor hunne kinderen overvloedige en onwaardeerbare renten af voor den tijd en voor de eeuwigheid. De kinderen, die de goede God u gegeven heeft, blijven Hem toebe-hooren, en zijn slechts kostbare panden, door God aan uwe zorg toevertrouwd; van elk dier panden zal Hij u eenmaal strenge rekenschap vragen. Indien gij ze echter goed verzorgt en ze met alle oplettendheid bewaakt, dan zullen zij niet alleen u troosten en verblijden in uw leven en vooral in het uur van uwen dood; maar ook schitterende 1) Eccli. 16, v. 1.
74
paarlen worden aan uwe kroon van heerlijkheid in het rijk der hemelen.
Wanneer moet gij dan reeds beginnen met uwe kinderen te bewaken ? Moet gij hen reeds bestraffen als zij nog jong zijn, met het bewaken moogt gij niet wachten. Want hebben zij in hunne kinderjaren nog geen besef van het kwaad, dan zullen zij toch, tot de jaren van verstand gekomen, niet dan met de grootste inspanning eene slechte en reeds een\' geruimen tijd aangenomen gewoonte afleggen. Daarom moet gij reeds bijtijds toezien waar, wat en met wie uwe kinderen spelen. Waakzame ouders houden de kinderen steeds in het oog; zij wijzen hun de plaats aan, waar zij zich mogen vermaken, en dulden niet dat zij dit gebod overtreden, zich van de ouderlijke woning verwijderen, of in de eenzaamheid begeven.
Kunt gij uwe kinderen niet elk spel voorschrijven, geeft dan toch minstens acht, dat zij niets onwelvoeglijks spelen of hetgeen met de zedigheid in strijd is. Zoo iets kan lichtelijk geschieden, als jongens en meisjes zich te zamen vermaken; en zijn zij wellicht niet bewust van het kwaad dat zij plegen, en daarom voor God niet plichtig aan eene zware zonde, toch leert de ondervinding, dat menig kind, door vrees bevangen, zoo iets niet durft biechten, zelfs niet als het zijne eerste H. Communie doet. En omdat zij dan meenen in dit geval eene heiligschendende biecht te spreken, maken
75
zij zich ook voor God schuldig aan heiligschennis. Gedoog daarom in den regel niet, dat uwe meisjes met vreemde jongens, of uwe jongens met vreemde meisjes spelen, vooral niet als gij daarbij niet tegenwoordig zijt. Gebeurt het echter, dat uwe kinderen met vreemden spelen, dat het dan nimmer geschiede, tenzij met deugdzame, en van godvree-zende ouders. Doch het bewaken zelfs kan soms uwe kinderen aanleiding geven tot achterdocht; zij zouden bij het bespieden op iets oplettend kunnen gemaakt worden, waaraan zij tot dan toe nooit gedacht hadden. Bewaakt ze daarom voortdurend, zonder dat zij zeiven het bemerken. Prent hen ook van de teederste jeugd af eene bijzondere behoedzaamheid in voor alles, wat de uitwendige zedigheid betreft, zooals in het aan- en uitkleeden en in alle hunne manieren van doen; immers de uitwendige zedigheid en een groot besef van welvoeglijkheid, bewaart de deugd. Moet gij ze reeds zóó bewaken terwijl zij nog klein zijn, verdubbelen moet gij uwe waakzaamheid als ze wat grooter worden; want met de jaren nemen ook de gevaren toe. Gij moet alsdan op verschillende zaken uwe aandacht vestigen. Geeft aan uwe kinderen voortdurend bezigheden en gewent ze aan den arbeid ; want zegt de H. Geest \') „de ledigheid heeft veel kwaad geleerdquot;; zoo doende zullen zij ook geen tijd hebben om veel te lezen. Wat dit laatste be-
1) Eccli 33, 29.
76
. . . 1
treft, hierin moet gij, ouders, hoogst voorzichtig
zijn, want niets is zoo gevaarvol als romantische werken te lezen. Onnoemelijk is het getal van jongelieden, zoo schrijft de E. P. van Meurs van het gezelschap van Jezus, die, onbedorven en christelijk als zij waren voor dat hunne oogen op zekere vergiftigende bladzijden vielen, tengevolge van de lezing werden overvallen en gefolterd door de hevigste bekoringen tegen de teederste der deugden en door de vreeselijkste twijfelingen omtrent het geloof, en eindelijk, na val over val, in de diepste diepte van het ongeloof zijn gestort. \')
Wilt gij de getuigenis zelve hooren van een\' dier verderfelijke romanschrijvers, dan zal ik om mij niet te ver op dit terrein te begeven, slechts de getuigenis van een der slechtsten, zoo niet den slecht-sten van allen, aanhalen. J. J. Rousseau be-beoordeelt zelf zijne eigene werken op de volgende wijze. „Ik kan geen mijner boeken aanzien zonder te sidderen, ik onderricht niet maar ik bederf, in plaats van voedsel bied ik vergif; maar de hartstocht doet mij afdwalen, en ondanks al mijne fraaie woorden, ben ik niets minder dan een booswichtquot;. En betrekkelijk de lezing der romans zegt hij: „Men heeft de lezing der romans nuttig willen maken voor de jeugd; een dwazer plan ken ik niet: het is het huis in brand steken om de spuiten te laten werken.quot; 3) Derhalve, ouders, gaat betrek-
Studiën lst« jaargang. De Roman.
77
kelijk dit punt met alle gestrengheid en omzichtigheid te werk; verbiedt zulke lectuur niet alleen ten strengste, maar onderzoekt ook naarstig of uw kind niet hier of daar zulk boek verborgen- heeft, dat het bij avond of bij den nacht als verslindt. Onbegrijpelijk toch is die vreeselijke hartstocht, alle listen worden uitgedacht om dien te bevredigen. Het boek wordt met alle zorg verborgen, maar ook gij, ouders, moet met alle zorg zoeken. Zijn de kinderen in de rust, onderzoekt de kleederen; en gedoogt niet, dat ze iets achter slot kunnen verbergen. Geschiedt zulks, gebiedt hun dan van tijd tot tijd die lade of dat koffer te openen, of verbreekt zeiven het slot, om te weten of en wat zij voor u verbergen. Zoo moet gij handelen, wanneer er eenig vermoeden bestaat, dat uwe kinderen veel lezen. Waakzame ouders laten niet toe, aangezien er thans vooral zoovele slechte romans gelezen worden, dat hunne kinderen boeken lezen, die zij niet eerst zeiven doorlezen hebben. Zoudt gij niet in staat zijn om hierover te kunnen oor-deelen, geeft ze dan vooraf aan den E. Heer Pastoor of uwen biechtvader ter inzage, en gelooft uwe kinderen niet, wanneer zij beweren, dat het geen slechte boeken zijn; zij toch kunnen u misleiden, of zij hebben zeiven geen besef van het gevaar van zulke lezing. In hoe verre een boek gevaarlijk is, valt somtijds moeielijk te beoordeelen zelfs voor een priester, hoe willen uwe kinderen dan hierover oordeelen? Doch veronderstelt, gij zijt
78
zedelijker wijze overtuigd, dat zulk boek niet slecht is, maar toch in een romantischen stijl geschreven is en over verkeering of liefde handelt, dan nog raad ik u, ouders, ten sterkste aan, uwe kinderen aan zulke lectuur niet te gewennen. Vooreerst, omdat zij dan in den regel een walg krijgen van godvruchtige boeken of de levens der heiligen, en alzoo gaat van lieverlede de ware godsdienstzin verloren. Tweedons, de liefde tot den arbeid\' en de huiselijke bezigheden verflauwt merkelijk, en uren en dagen gaan nutteloos voorbij. Derdens, zullen zij weldra zulke boeken hartstochtelijk verslinden, en krijgen zij dan een verderfelijken roman in de hand, of wordt deze door een jongeling uwe dochter ter lezing aangeboden, hetgeen niet zelden gebeurt, dan wordt hij met gretigheid gelezen, de nieuwsgierigheid wordt geprikkeld, de hartstocht opgewekt, de zonde bedreven, en de ziel gedood. Overigens is het met zulke romans gelegen even als met den dans. De H. Franciscus van Sales sprekende van den dans, zegt: „het gaat met de dansen even als met de paddestoelen; de beste deugen niet.quot; Deze laatste woorden brengen mij ongemerkt op een ander punt, waarover ik ook eenige woorden moet zeggen, namelijk het dansen.
Het lijdt geen twijfel, of bij gelegenheid van den dans worden vele zonden, ja gruwelen gepleegd, hetzij bij den dans zeiven, hetzij bij het huiswaarts keeren. Wat nu den dans zeiven betreft.
79
zij het mij geoorloofd vooraf de woorden van eenige heidensche schrijvers, en H.H. Vaders aan te halen. Cicero *) zeide reeds „er is bijna niemand die danst tenzij een dronken of krankzinnig menschquot;. Aristoteles schrijft in zijn boek over de staatkunde „de overheid moest aan het volk de danspartijen verbiedenquot;, en Scipio sprak in den Senaat te Rome met zulke klem en kracht van redeneering tegen de dansen, dat de Senaat het besluit nam de bouwmaterialen, die reeds gereed lagen om danszalen te bouwen, te verkoopen. Zóó spraken zelfs de rechtschapen heidenen.
De H.H. Vaders laten zich niet minder scherp uit tegen den dans. De H. Ambrosius -) zegt: „dat eene moeder die kuisch is, hare dochters den godsdienst leere en niet het dansenquot;; hij vergde dat eene jonge dochter van den dans verwijderd zou blijven, en hij voegde er bij „indien iemand mij zoude beschuldigen overdreven te zijn, dan is het alléén hij die met den geest der wereld bezield isquot;. De H. Ephrem zegt: „die op aarde bij den dans genoegen vindt met den duivel, kan met de Engelen geen genoegen smaken in den hemelquot; en do H. Petrus Chrysol. 8) den dans bedoelende zegt: „die met den duivel wil spelen, kan met Christus niet heerschenquot;. Gij zult mij al aanstonds opwer-
4) Orat. 23 pro Mureua.
\'2) Lib. 3 de Virguütate.
3) in Festo 4 Dec.
8o
pen: de dansen van dien tijd zijn niet de dansen van onze dagen; destijds waren zij onzedig, thans geschiedt er bij den dans niets onwelvoeglijks. Zeker, die heidensche dansen waren alles behalve zedig; maar stoutweg durven beweren, dat er in onze dagen bij den dans niets onwelvoeglijks plaats heeft, is in strijd met de ondervinding en tegen de waarheid. Helaas! er zijn dansen die niet alleen onwelvoeglijk, maar onzedig en alzoo vol gevaren zijn. Het bijwonen van zulke dansen moet gij uwe kinderen in elk geval streng verbieden. Wat nu den dans betreft, die in zich niet slecht, niet onzedig en niet in strijd is met de verordeningen der geestelijke Overheid, zelfs bij dezen kunnen groote gevaren voor de zedelijkheid ontstaan, en meermalen helaas! wordt ze alsdan ook gekwetst, hetzij zulks geschiede omdat hunne meening zinnelijk is, of wel omdat de ondervinding hen leert, dat zij om hunne persoonlijke zwakheid zich aan het naaste gevaar van zondigen blootstellen, of wel, omdat zij weten dat zij voor den persoon, waarmede zij zonder afdoende redenen dansen, eene oorzaak zijn van zondigen. Zou zich echter eenige omstandigheid voordoen ter oorzake van welke gij u zeer moeielijk van den cans kunt onthouden bijv.: uwe meer verheven rang in de maatschappij gedoogt niet dat gij u met uwe kinderen van eene welvoeglijke danspartij verwijderd houdt, dan zelfs mag er geen gevaar bestaan, zooals
8i
ik hierboven gezegd, dat, op welke wijze dan ook de zedigheid gekwetst worde. Ik vermeen u dezen wenk te moeten geven, omdat bij gelegenheid van den dans, met het oog op \'s menschen bedorven hart, al lichtelijk eenig gevaar bestaat, van in zonde te vallen door gedachten of begeerten. Smeult in het bedorven hart een vuur van begeerlijkheid, dan zal het al spoedig vlam vatten, als de duivel blaast, en de gelegenheid is voor hem te schoon om deze onbenut te laten voorbijgaan.
Zoudt gij, ouders, niettegenstaande dezen wel-gemeenden wenk, niet kunnen besluiten uwe kinderen van den dans verwijderd te houden, zorgt dan toch minstens dat zij door hunne kleeding geen ergernis veroorzaken. Overigens zoudt gij zeiven grootelijks aanstoot geven als gij, hetzij in uw huis, hetzij in de plaats waar gij woont, het dansen zoudt invoeren, waar zulke gewoonte tot dus verre niet bestaat, zoo iets zoudt gij bij God niet kunnen verantwoorden. Maar vergeet niet, ouders, dat de meeste zonden niet zoo zeer plaats grijpen bij een overigens niet onzedigen dans, als wel bij het huiswaarts keeren, wanneer uwe dochter bij den avond of bij den nacht of op eenzame wegen, door een jongeling naar huis wordt gebracht; zoo toch is het op sommige plaatsen, vooral ten platte lande, een gebruik bij gelegenheid bijv. van eene kermis. Als het duister is, dan vooral is de vorst der duisternis er op uit, om de jongelieden in
6
82
zijne strikken te vangen. Is het wel mogelijk, dat er niets oneerbaars voorvalle, als uwe dochter door een jongeling alléén bij den avond of langs eenzame wegen naar huis gebracht wordt ? De gelegenheid maakt den dief, zegt het spreekwoord, maar de gelegenheid ook is meestal de oorzaak dat de zuiverheid gekwetst en de onkuisthheid gepleegd wordt. Gij kunt het bij God nooit verantwoorden, indien gij uwe dochter met een\' jongeling naar den dans laat gaan, door wien zij, als het avond is, alleen naar huis gebracht wordt. Meent gij, dat gij uwe dochter, in een bijzonder geval, zooals wij vroeger zeiden, van eene danspartij moeilijk kunt verwijderd houden, vergezelt haar dan persoonlijk indien het kan gevonden worden; maar, nog eens, vertrouwt haar nooit aan een jongeling alleen, vooral niet op eenzame plaatsen of bij den avond, ook dan niet, wanneer zij \'s avonds van het eene of andere partijtje huiswaarts keert. Ook aangaande deze zoogenaamde avondpartijtjes ben ik u, ouders, een wenk verschuldigd.
Ik bedoel de bijeenkomst, niet van familieleden maar van vreemde jongens en meisjes, onder welke benaming en onder welk voorwendsel dan ook; want het kan schier niet anders, of in zulk gezelschap, waar die jeugdige personen van beiderlei geslacht zich den ganscheu avond vermaken, loopt de engelachtige deugd, die zoo teedere lélie, zooal niet uitwendig door een al te vertrouwelijken om-
83
gang, dan toch inwendig door gedachten groote-lijks gevaar. Nog plichtiger zoudt gij zijn, indien zoo iets in uw eigen huis plaats had. Zoude het echter gebeuren, dat uwe dochter den avond doorbrengt bij buurmeisjes of vriendinnen, zorgt dan dat gij zeiven ze gaat halen of doet afhalen door een zeer vertrouwden zoon of dienstbode. Ik zeg „zeer vertrouwdenquot;; anders zoude zij dien persoon kunnen ompraten, of wel uw zoon zoude een ander meisje naar huis kunnen brengen , terwijl uwe dochter door een anderen jongeling begeleid wordt. Ik stip dit aan , omdat ik de overtuiging heb, dat zoo iets soms gebeurt. Indien gij dan dezen wenk behartigt, en uwe dochters nooit verlof geeft om met vreemde of buurjongens den avond door te brengen, dan behoef ik u ook niet te spreken, van de in menig geval zoo gevaarvolle spelen, die met onwelvoeglijke, om niet te zeggen onzedige, handgrepen of zoenen, soms verscheidene malen herhaald, gepaard gaan, en waardoor zoo als men zegt, het vuur aan het stroo gelegd wordt. Ouders eindelijk, die alleen het welzijn hunner kinderen beoogen, verafschuwen de zoogenaamde kinderbals, overtuigd , dat hierdoor in de jeugdige harten de zucht naar opschik, de dorst naar vermakelijkheden, in één woord de geest eener bedorvene wereld wordt gevoed, terwijl zij voorzien dat in latere dagen het zeer moeielijk zijn zal, om hunne kinderen zelfs van die danspartijen terug te houden, welke voor de zeden gevaarvol zijn.
84
Maar, ouders, er is nog eene zaak, en deze ■betreft eene andere bijeenkomst, waarop ik vooral uwe aandacht moet vestigen, ik bedoel de verkeering. Wijdloopig heb ik hierover gesproken in het boekje getiteld: „Heilzame Wenken aangaande de roeping en voorbereiding tot den huwelijken staatquot; leest en herleest het, want de ouders vooral moeten zorgen, dat hunne kinderen de wenken hieromtrent nauwkeurig opvolgen. Ik acht het alzoo overbodig om hierop terug te komen. Aan eene zaak alleen moet ik u hier nogmaals herinneren, namelijk de eenzame verkeering van uwe dochter. Nimmer zult gij het bij den goeden God kunnen verantwoorden, indien gij toelaat, dat uwe dochter met den jongeling met wien zij verkeert, zich in de eenzaamheid begeve, hetzij in de kamer, hetzij buiten de deur of elders. Want is uwe dcchter niet zeer godsdienstig, dan spreekt het van zelf, dat gij ze streng bewaken moet, is zij braaf, dan moet gij zorgen, dat zij braaf blijve. Duizende zonden worden er gepleegd omdat er ouders zijn, die zulke eenzaamheid gedoogen. Vele ouders gaan verloren, niet zoozeer om hunne persoonlijke zonden, als wel om de zonden hunner kinderen, die zij niet belet hebben, terwijl zij ze hadden kunnen en moeten beletten. De oneerbaarheid in de eenzame verkeering door de kinderen gepleegd ter oorzake van de toegevendheid der ouders, is zeker eene dier zonden, waarvan zij in het oordeel strenge
85
rekenschap zullen moeten afleggen, en de oorzaak, dat ménige ouders in dat schrikkelijk oogenblik te licht zullen bevonden worden. Maar er zijn nog meer zonden door de kinderen bij andere gelegenheden gepleegd, waarvoor de ouders evenzeer verantwoording moeten afleggen. Het is mij niet mogelijk, alle plaatselijke gelegenheden op te sommen. Of en in hoeverre in eene parochie iets aanleiding geeft tot zonde, hierover zal de Ew. heer Pastoor het beste kunnen oordeelen. Een schulde-looze uitspanning wordt niemand ontzegd; doch wijst uw Eerw. Herder op zekere gevaren van zonden, zooals het trouwens zijn plicht is, staat dan den priester des Heeren trouw ter zijde, en houdt uwe kinderen van de gevaren verwijderd.
Nog op eene zaak, die vaak met zonden gepaard gaat, moet ik u oplettend maken, ik bedoel: het bijwonen van Komedies. Ik kan noch mag elk stuk, dat gespeeld wordt, veroordeelen. Maar wat die Komedie-stukken betreft, welke in de steden gespeeld worden, hiervan kan men in den regel weder zeggen, hetgeen de H. Fransiscus van Sales zegt van de dansen: de beste deugen niet. Worden in een stuk de zeden gekwetst door woorden, kleeding of gebaren, of wordt er de godsdienst aangerand, of bespottelijk voorgesteld door woorden, daden of kleeding, wat zoo menigmaal geschiedt, dan spreekt het van zelf, dat gij uwen kinderen zulke Komedies moet verbieden. Zij kunnen zelfs
86
zóó slecht zijn, dat men ze niet kan bijwonen zonder doodzonde. Daarenboven zouden ze ook niet in dien ergen graad onzedig zijn, dan zoude men toch grootelijks zondigen, indien er gevaar bestaat, van zich in oneerbare voorstellingen en verbeeldingen te verlustigen, welk gevaar, zoo als de H. Alphon-sus zegt !) bijna altijd plaats grijpt bij jongelieden of bij menschen, die weinig vrees hebben hun geweten te bezoedelen. Als men nu nagaat, dat die Komediestukken bijna altijd handelen over zinnelijke liefde of trouweloosheid in het huwelijk, dan moet men al spoedig inzien, dat de duivel aldaar zijne strikken spant, en menige ziel gevangen wordt; te meer daar juist diegenen het meest naar de Komedie gaan, welke met den geest der wereld bezield zijn, weinig bidden en zelden naderen tot de H.H. Sa-kramenten. De H. Cyprianus 1) twijfelt, of zulke menschen wel rein van zeden zijn; en zoude zulk eene ziel, zegt hij, ook kuisch zijn, wanneer zij naar de Komedie gaat, dan komt zij er onkuisch van terug. Dit is, helaas! ook in onze dagen menigmaal het geval, en vooral als men de zoogenaamde balletten blijft bijwonen. Dergelijken bedoelde misschien reeds de H. Hieronymus wanneer hij zeide, zoo als de H. Aug. ons verhaalt 8) dat hij iémand niet gelooven zoude, die durfde beweren, dat hij
Epist. 2 ad. Donat. cap. 6.
87
•
onbevlekt van zulke theatrale danspartijen huiswaarts keert. Zoude de H. Hieronymus, als hij nog in leven was, niet hetzelfde zeggen van iemand die terug komt van een Café-chantant. Ik zal hiervan niet veel zeggen, want ik wil veronderstellen dat ouders, die nog eenigen prijs stellen, ik zeg niet op deugd maar zelfs op eer en fatsoen, hunnen kinderen, het bezoeken van een Café-chantant streng zullen verbieden. Meestal toch zijn daar schaamtelooze wezens als zoo vele steenen des aanstoots, waarover doorgaans gehuwden en vooral jongelieden vallen. Ik geloof, ouders, dat dit weinige voldoende moet zijn, om u te doen besluiten, uwe kinderen van de Komedies en Cafés-chantant verwijderd te houden.
Doch mij dunkt ik hoor u zeggen: Ach! het is zoo moeielijk, ik kan mijne kinderen toch niet altijd thuis houden. Zeker, het vervullen uwer plichten gaat met moeite en soms met groote moeite gepaard, ik beken het volgaarne, maar daarom zijt gij er niet van ontslagen. In den kring uwer familie moet gij zoo veel mogelijk uwen kinderen eene behoorlijke uitspanning bezorgen, zoo is er, bijv. niets tegen, dat gij van tijd tot tijd een reisje met hen maakt. Doch ook dan zelfs moet gij hen bewaken, opdat zij van een onbewaakt oogen-blik geen gebruik maken,, om zich van u te verwijderen. Want allicht zou het kunnen gebeuren dat zij een steen des aanstoots ontmoeten,
88
waarover zij vallen, zooals dit vooral in groote steden soms het geval is bijv. in zekere museums, of bij een tentoonstelling van beelden en schilderijen. Wat echter die geoorloofde uitspanningen betreft, bedoel ik die welke in fatsoenlijke en godsdienstige huishoudens plaats hebben. In meer bijzonderheden kan ik niet treden, wegens bijkomende omstandigheden en plaatselijke gebruiken, die eene uitspanning merkelijk van haar waar doel doen afwijken.
Gaan uwe kinderen elders logeeren, dan kunnen zich ook gevaren voordoen, daarom moet gij goed toezien waar zij gaan logeeren: of die personen godsdienstig, zeer waakzaam en niet te toegevend zijn aangaande de gevaren, die uwe kinderen kunnen ontmoeten; daarenboven, als het kan gevonden worden, is het hoogst wenschelijk dat gij eene dochter door eene harer zusters doet vergezellen-Zoude echter uwe dochter verkeeren, dan moet gij haar geen verlof geven, om in het huis van haren aanstaande te gaan logeeren, of met hem op reis te gaan, vooral niet, als de moeder haar niet kan begeleiden.
Zoo als gij ziet, ouders, is de waakzaamheid over uwe kinderen een dure plicht, en daarom heb ik dit bewaken ook meer breedvoerig behandeld , en toch ben ik nog niet ten einde. Het gebeurt soms, dat men kinderen aantreft, die reeds vroegtijdig bedorven zijn geworden, niet doorvreemde
89
kinderen maar, hetzij door broertjes of zusjes, hetzij door de huisgenooten zeiven. Dikwijls is een kind meer op de hoogte van het kwaad dan gij zeiven weet, en is het in staat om met zijne broertjes en zusjes over zaken te spreken of hen dingen te leeren, waarmede zij ten eenemale onbekend moesten blijven. Ziet en hoort wat zij spreken, wat zij doen, en geeft hiertoe geene aanleiding door de kinderen van beiderlei geslacht \'s nachts bij elkander te laten, of uw zoontje bij de dienstmaagd, of uw klein meisje door een dienstknecht of kostganger meer dan past te laten streelen. En wie is uw kindermeisje? Hebt gij u overtuigd van hare zedigheid? slaat gij haar van nabij, gade, om te weten, of zij zeer zedig met uwe kinderen omgaat? Indien ik vermoeden had, zeide mij eens een zeker heer, dat het kindermeisje, aan wie ik mijne kinderen toevertrouw, niet zedig is, ik zoude haar in mijn huis niet dulden, al bracht zij ook duizend gulden mede, want aan de ziel van mijn kind ligt mij oneindig meer gelegen. Indien alle ouders zóó er over dachten, menig kind zou, helaas! zoo vroegtijdig niet de onschuld verliezen. Zoo uwe kinderen de hulp van een dienstmeisje niet meer behoeven, dan moet gij toch in uw huis geene dienstboden dulden, wier zeden u verdacht voorkomen. Door dienstknechten, dienstmaagden, arbeiders, werkvrouwen en naaisters worden den kinderen dikwijls zaken verteld, die zij nimmer moesten
9°
hooren, en ter oorzake van zulke gezegden worden de tot dusverre nog slapende hartstochten bij hen opgewekt. IJdel zijn doorgaans de verontschuldigingen, waarvan men zich bedient om in dit punt minder op zijne hoede te zijn, zooals bijv. ik kan die dienstboden niet missen, zij is zoo werkzaam, hij is zoo ervaren in zijn vak, en zoo verder. Want veronderstelt, eene dienstbode wordt door eene gevaarlijke, besmettelijke ziekte aangetast, dan zoudt gij ze niet alleen kunnen, maar, o zoo gaarne, willen missen vit vrees, dat uwe overige dienstboden en kinderen door diezelfde ziekte zouden worden aangerand. En nu vraag ik u, moet gij dan de onsterfelijke zielen niet op hoogeren prijs stellen dan de vergankelijke lichamen ? Ligt u aan de ziel uwer kinderen niet meer gelegen dan aan eene tijdelijke winst ? Een zeker heer bespeurde onder zijne dienstboden, vier in getal, een al te vertrouwelijken omgang; hij had geen rust meer, en binnen één dag zond hij ze allen heen, en behielp zich eenige dagen met een\' arbeider en eene werkvrouw. Indien gij op het punt van onzedige woorden of verdachten omgang zeer waakzaam zijt, dan zal eene dienstbode, op wier zedig gedrag nog al aanmerking valt, het niet spoedig wagen zich bij u aan te melden, en indien gij overigens u als een vader, als eene moeder jegens uwe huis-genooten gedraagt, zooals trouwens godsdienstige meesters en meesteressen doen, dan zult gij u al
91
spoedig door zedige en godsdienstige personen omgeven zien, die \'s avonds niet rond loopen, zooals velen doen, bij gelegenheid van de voor zoove-len noodlottige zoogenaamde uitgaans-dagen. Hebt gij reeds het geluk van zulke dienstboden te bezitten, zorgt dan ook, dat zij door uwe onachtzaamheid de deugd niet verliezen. Gij weet het, ouders, in het punt van zuiverheid is de mensch zwak, en de gelegenheid brengt hem tot val; dientengevolge kan ik mij de handelwijze niet verklaren van onachtzame en onnadenkende ouders, die wellicht roekeloos steunende op de deugd hunner kinderen, zich zonder vrees ter ruste begeven, terwijl zij hunne dochter alleen met den dienstknecht of hunnen zoon alleen met de dienstmaagd, hetzij in huis. hetzij bij een\' zieke, hetzij bij het vee laten waken. Waakzame ouders zorgen zooveel mogelijk, dat deze zelfs niet bij den dag op eenzame plaatsen te zamen werkzaam zijn. En aangezien zij de plaats vervangen van vader en moeder voor den tijd, dat de dienstboden bij hen wonen, zijn zij voor dezen even zorgzaam als voor hunne kinderen, wel wetende, dat zij voor beiden rekenschap moeten geven in het oordeel. Door dezelfde bezorgdheid gedreven zorgen zij zooveel mogelijk (want dit kan altijd niet geschieden) dat hunne dochters of vrouwelijke dienstboden niet beneden hare slaapvertrekken hebben, uit vrees dat de dood langs de vensters binnen kome, of het
92
vergif der onzuivere liefde op deze wijze binnen sluipe; en op alles bedacht, verwijderen zij, omdat zulks niet voegzaam is, de huisdieren van hare slaapplaatsen. Behalve de dienstboden moet men ook de kostgangers onder de huisgenooten tellen. Neemt nimmer een kostganger in uw huis op, wiens zeden u verdacht voorkomen, dan zult gij u vele moeite en onaangenaamheden besparen. Zou hij oneerbare schilderijen in zijne kamer ophangen, verbiedt het hem, opdat uwe kinderen of dienstboden niet geërgerd worden. Verdachte personen moet gij tot hem geen toegang verleenen, opdat uw huis geen huis van zonde worde. Eene voor het heil harer kinderen en dienstboden bezorgde moeder, zal zoo veel mogelijk een\' man of jongeling, dien zij als kostganger in haar huis heeft opgenomen, zelve bedienen, wanneer hij alleen op zijne kamer is, of door een dienstknecht als deze aanwezig is, zooals dit in de hotels niet zelden plaats heeft. Zoude zoo iets niet kunnen gebeuren, dan minstens draagt zij zorg, dat hare dochter of dienstbode alleen het noodzakelijke verrichte en onverwijld, zonder lange gesprekken aan te knoo-pen, zich verwijdere. De overige werkzaamheden laat zij verrichten, als hij van zijne kamer afwezig is. Wees ook gij, moeder, zulk eene bezorgde en waakzame vrouw; sla de gangen van uw huisgezin gade, regel den huiselijken en veldarbeid, ja uwe slaapvertrekken en die uwer kinderen en
93
dienstboden op eene wijze, dat uw huis noch bij dag, noch bij nacht eene gelegenheid worde tot zonde voor hen, die het bewonen.
Behoort gij echter tot het getal diergenen, die niet alleen geene dienstboden hebben, maar om welke omstandigheid dan ook, genoodzaakt zijn hunne kinderen buiten het ouderlijk huis te zenden, hetzij om te werken, hetzij om te dienen, ook in dit geval moet gij toezien en des noods inlichting vragen, of het huis, waarin zij werken, door godsdienstige of wel verdachte personen bewoond wordtlt; Keert uwe dochter \'s avonds huiswaarts, dan ware het te wenschen, dat gij zeiven haar gingt halen, of iemand, wien gij vertrouwen kunt, vooral indien zij langs eenzame plaatsenquot;1 moet gaan, want een wellusteling kiest den avond om de onschuld te verleiden. Misschien ook heeft zij zelve dat uur bepaald, om den jongeling te ontmoeten, met wien zij verkeert, en met hetzelfde doel zoekt zij soms een voorwendsel om \'s avonds buiten te komen. Gebruikt, zoo ver als het mogelijk is, denzelfden maatregel, als zij \'s avonds van eene fabriek naar huis keert.
Van de fabrieken sprekende, zeide de kardinaal Manning: „de kinderen en vooral de meisjes moeten uit de fabrieken zooveel mogelijk geweerd worden, voor de laatsten zijn de fabrieken gewoonlijk een graf voor hare onschuld. \') Zijne
Maasbode 18 Nov. 1879.
94
Eminentie sprak van de fabrieken in Engeland, en ik twijfel niet aan de waarheid van dit gezegde, want, daar hij in het openbaar sprak, waren zijne woorden ongetwijfeld gewikt en gewogen. Zoo iets kan noch mag ik zeggen van alle fabrieken van ons land, misschien zullen er wel zijn, even gevaarvol voor jonge meisjes als die, welke de kardinaal bedoelt, maar ik ken toch vele fabrieken in Roomsch Katholieke streken, alwaar een strenge tucht heerscht, geene onzedige taal geduld wordt, godsdienstige meesters, en meesterknechten (en deze moeten vooral godsdienstig en zedig zijn) aan het hoofd staan; alwaar de meisjes afzonderlijk werkzaam zijn, (en dit ware wenschelijk, dat zulks overal ken gevonden worden) alwaar een\' of mter personen uitsluitend met het toezicht belast worden, en ook dit ware te wenjchen. De fabriekanten zouden er geen tijdelijk verlies door lijden, want hierdoor zouden zij een gods-dienstiger personeel erlangen, en een godsdienstig persoon werkt uit plichtbesef. Zijt gij alzoo genoodzaakt, ouders, uwe dochter naar eene fabriek te zenden, ziet dan wel toe, naar welke fabriek gij ze stuurt.
Bestaat er bij u twijfel, of er gevaren aanwezig zijn, raadpleegt dan de Eervv. Geestelijken. Handelt op dezelfde wijze, vooraleer uwe dochter gaat dienen. Menig meisje, onschuldig als een engel, wordt reeds in haren eersten dienst geheel en al bedorven. Eenige ouders, verleid door het hooge loon dat hunne
95
dochter wordt aangeboden, zien de gevaren waaraan hun kind staat bloot gesteld, over het hoofd, en betreuren te laat hunne onvoorzichtigheid. Wellicht steunen zij én op de onschuld én op de deugd hunner dochters, én op de heilzame vermaningen haar gegeven. Van zulke roekeloosheid gewaagt zeer schoon Het Huisgezin 30 Nov. 1879 door de volgende woorden ; „Wanneer men onschuldige meisjes onschuldig wil „laten, brengt men ze niet uit een omgeving, die „voor haar veilig is, over naar eene plaats, waar „bij elke schrede, welke zij doen, de ondeugd haar „in de verlokkendste gedaante te gemoet treedt.quot; Zooals dit meestal in groote steden het geval is. Een dienstmeisje in eene stad van België alwaar ik eenige jaren als priester en missionaris gewoond heb, verklaarde mij rondweg, dat eene jongedoch-ter, die zich daar a\'s dienstmeisje durft verhuren, in den regel ten eene male bedorven wordt. En daarom voegt Het Huisgezin er bij. „Een land-„man, die zijn argloos kind blootstelt aan de tal-„looze gevaren, welke eene groote stad oplevert, „in de hoop dat haar deugd ongerept zal blijven, „zou haar evengoed in een gloeienden oven kunnen „werpen en verwachten dat zij er ongedeerd weder „uit te voorschijn trad. O ja, aanvankelijk zouden „de eenvoudige lessen van vader en moeder en de „welgemeende raadgevingen van den E.H. Pastoor „het van de stem der verleiding winnen, maar al-„lengs zou ze verzwakken, en zich ten slotte nog
96
„slechts doen hooren als een verwijt: En daarom, „ter voorkoming dat menig braaf landbouwer, die „thans met rechtmatigen trots neerblikt op zijn „kinderen, eenmaal de ure vervloeken zal dat hij „zijne onschuldige dochter de wereld in zond.... „roepen wij ter voorkoming daarom u, landelijke bevolking van.... toe: vaders en moeders, hebt gij „uwe kinderen, uwe dochters lief, houdt ze dan „onder uwe hoede, en wacht u voor de groote „steden!quot; Deugdzame ouders letten dan ook vóór alles op de gevaren, die hun kind ontmoeten kan, en zijn niet ten onrechte bevreesd hunne dochter naar eene ver afgelegene plaats, naar steden of het buitenland te zenden, liever houden zij zeiven ook tevens een oog in het zeil, en dan nog drukken zij hunne dochter bij het heengaan uitdrukkelijk op het hart, dat zij aanstonds moet wederkeeren, als haar gevaren dreigen, en dat zij dan met liefde zal ontvangen worden. Dezelfde omzichtigheid bezielt hen, wanneer zij hunne dochter naar een winkel zenden , om zich in een zeker vak te bekwamen. Ook kunnen zij slechts zeer moeielijk er toe besluiten, hunne dochter te zenden naar hunnen schoonzoon, wiens vrouw overleden is. Zij begrijpen zeer goed, dat dit menigmaal aanleiding geeft tot zonde, en een meestal betreurenswaardig huwelijk. Ten slotte bid en smeek ik u, ouders, wilt toch deze zoo welgemeende raadgevingen ter harte nemen in het belang van uwe ziel en die uwer kinderen en onder-
97
hoorigen. Denkt toch niet dat ik de gevaren overdrijf, want eene ondervinding van 35 jaren heeft ze mij leeren kennen, en zij bestaan in werkelijkheid.
Na dit alles gelezen en opgemerkt te hebben hoever de ouderlijke waakzaamheid zich moet uitstrekken, zult gij misschien uitroepen: „Zwaar zijn de lasten die het huwelijk meebrengt, wie kan ze dragen ? groot de verplichtingen, wie kan ze nakomen ? Waarlijk men zou den moed verliezen!quot; En toch zijn er misschien nog andere zaken, waarop ik uwe aandacht vestigen moet, maar uw gezond verstand, uwe ondervinding en uw geweten, zullen ze, vertrouw ik, u aanwijzen, als het oogenblik van handelen daar is. Doch van den moed te verliezen, mag geen sprake zijn, de goede God heeft u tot dien staat geroepen. Hij zal u helpen. Hij heeft immers aan het H. Sakrament des Huwelijks genade verbonden, om uwe kinderen godsdienstig op te voeden. Indien gij doet hetgeen gij kunt, dan zal God doen hetgeen gij niet kunt; De H. Geest zal u door zijne genade verlichten en doen zien wddr, wanneer en op welke wijze gij uwe kinderen moet bewaken. Beantwoordt gij aan die genade, dan zullen zij opgroeien in deugd en in behagelijkheid bij God en bij de nienschen. En zoude dan een kind nog niet beantwoorden aan uwe ouderlijke verwachting, dan minstens hebt gij den troost, dat zoo iets buiten uw schuld gebeurd is. Edoch! zelden of nooit zal iets dergelijks
7
98
voorvallen, indien gij dat streng bewaken gepaard doet gaan met een stichtend voorbeeld, waarvan ik ten slotte nog een woord moet zeggen.
§ IV.
Goed voorbeeld.
Een oud spreekwoord zegt: „Woorden wekken, voorbeelden trekkenquot;. Dat is waar, zoo ten goede, als ten kwade. En aangezien \'s menschen hart van de kinderjaren af altijd tot het kwaad geneigd is, zal men spoediger slechte dan goede voorbeelden volgen. Dit ziet gij reeds bij de kinderen. Een godvruchtig liedje, dat zij hooren zingen, kunnen zij niet onthouden, en een slecht kennen zij aanstonds van buiten; vloek- en scheldwoorden vergeten zij niet; hooren of zien zij iets oneerbaars, al spoedig zeggen zij het, al ras plegen zij het. Indien alzoo een slecht voorbeeld door vreemden gegeven reeds zoo noodlottig werkt op een kind, welke verderfelijke gevolgen moet dan niet het slechte voorbeeld der ouders na zich slepen ? Indien een kind aan de zijde van ongodsdienstige ouders door den dood wordt weggerukt, dan is het mij onmogelijk mij niet te verheugen over zulken dood, want, zoo zeg ik tot mij zeiven, thans is het kind gelukkig, in den hemel zal het voor zijne ongodsdienstige ouders bidden, ware het
99
nu niet gestorven, dan was het later waarschijnlijk verloren gegaan. Zóó waar is het spreekwoord „voorbeelden trekkenquot;, dat het schier niet anders kan of een kind wordt door het slechte voorbeeld, dat zijne ouders het dagelijks geven, tot het kwaad getrokken. Een slechte boom immers kan geene goede vruchten voortbrengen. Hoe wilt gij, vaders, uwen zoon de zachtmoedigheid leeren, indien gij u zeiven door de gramschap laat vervoeren, en ter oorzake van uw oploopend karakter meer van hem vergt dan hij vermag, hem strenger straft dan hij verdient. Hoe is het mogelijk, moeders, dat uwe dochter zacht van inborst zij, indien gij uwe gramschap niet bedwingt en in uwe opgewondenheid uwe kinderen allerlei schimp- en smaadwoorden naar het hoofd slingert? Vele vaders verlangen,ja gebieden dat hunne zonen \'s avonds niet te laat thuis komen, en dat met alle recht. Wordt den zoon eene fatsoenlijke uitspanning gegund, dan mag hij noch van deze gunst misbruik maken, noch meer geld verteeren dan betaamt, noch zijne goede moeder bedroeven, verontrusten en dwingen om ten zijnen believe, uren en uren van hare nachtrust op te offeren, en vaak in koude door te brengen. Die vaders toonen nu medelijden met hunne vrouw, van wier verdriet zij zei ven de oorzaak zijn, want zelf blijven zij halve nachten in het koffiehuis of in de herberg zitten. Voorbeelden trekken, vaders, vergeet het niet.
100
Vele ouders Zullen eene godslastering, onzedige taal van hunne kinderen nimmer dulden, dit is trouwens ook hun plicht; maar menig kind zoude kunnen antwoorden: de eerste vloek, dien ik geleerd heb, kwam uit vaders mond. Vader en moeder heb ik zeiven zien lachen met onzedige woorden, en hen daarover hooren spreken. „Ouders herinnert u,quot; zoo roept de H. Joannes Chrysos-tomus 1) u toe, „dat gij uwe kinderen beter door uw voorbeeld, dan door uwe woorden kunt onderwijzen.quot; Ik heb eens eene moeder bittere tranen zien storten, omdat de dochter aan haar paasch-plicht niet voldeed. Bij het eerste woord dat zij sprak om haar tot haren plicht te brengen, ontving zij in mijne tegenwoordigheid tot antwoord: „Zwijg gij maar stil, vroeger hebt gij het ook niet gedaan.quot; Gij, ouders, gij houdt hoogstwaarschijnlijk uw Paschen, maar gij verlangt dat uwe kinderen dikwijls naderen tot de H.H. Sakramen-ten, overtuigd dat zij zonder meermalen door het Vleesch en Bloed van Jezus Christus gesterkt te worden, zich zeer moeielijk staande zullen houden in het midden der gevaren, en op een tijd dat de hartstochten het hevigst woeden. Edoch, met welk recht zult gij, vaders, zoo iets van uwe zonen vergen, indien gij slechts éénmaal, hoogstens twee malen, op een jaar tot de H.H. Sakramenten nadert? En gij, moeders, meent gij dat uwe doch-
Lib. adv, vitup. vitae monast.
101
ters hierin naar u zullen luisteren, indien gij zeiven drie of vier maanden hiermede wacht? Dan eerst, zegt de H. Bernardus, !) zult gij uwe woorden kracht bijzetten, indien men bemerkt, dat gij u zeiven door daden overtuigd hebt van hetgeen gij aanbeveelt. Helderder, voegt hij er bij, klinkt de stem van het voorbeeld, dan die van den mond. Doet daarom zelf eerst hetgeen gij zegt, en gij zult uwe kinderen gemakkelijker verbeteren. De menschen, zegt Lactantius, 1) houden meer van voorbeelden dan van woorden, want zeggen is gemakkelijk, doen moeielijk. Ons leven, zegt de . H. Athanasius, s) moet bevelen, onze tong over-.-Dèuigen; want het voorbeeld geeft meer gezag en vsAoort den mensch aan tot navolging. Het is be-f^r, voegt de H. Ignatius, Martelaar 2) er bij, goed ■■éjdristen te zijn en te zwijgen, dan te spreken en ■v^et niet te zijn. De ondervinding leert ons de , •\' waarheid van dit gezegde; want men vindt deugdzame ouders, die, als het eenigszins kan gevonden worden, eiken dag de H. Mis bijwonen, \'s avonds met hunne kinderen het rozenhoedje bidden en dikwijls de H.H. Sakramenten ontvangen, en zelden den kinderen iets behoeven te zeggen. En toch zijn deze godsdienstig en strekken velen tot voorbeeld. Andere ouders zijn minder godvreezend,
Lact. de vera patientia 1. 4.
iu Epist \'14 ad Ephes.
I02
maar gebieden en verbieden, kijven en dreigen van den morgen tot den avond, en toch laat het gedrag van hunne kinderen veel te wenschen over. Dit is overigens zeer natuurlijk, want, terwijl zij hun het goede voorhouden door woorden, keuren zij het kwade goed door hun voorbeeld; de woorden wekken maar de voorbeelden trekken. Dit leert ons ook de H. Joannes Chrysostomus 1) wanneer hij zegt: „De leer door daden verkondigd is veel zekerder, en men zal ze getrouwer opvolgen, dan die welke door woorden wordt aanbevolen.quot; De ouders, die voor hunne kinderen een stichtend voorbeeld zijn, onderwijzen hen gestadig, zelfs dan wanneer zij zwijgen, en deze wijze va.n onderrichten is nimmer vervelend, integendeel altijd troostend, aanmoedigend, meer overtuigend en werkdadig. Gij zeiven, ouders, zijt overtuigd, dat een goed voorbeeld ten goede stemt, want wijst gij niet menigmaal uwe kinderen, die minder oppassend zijn, op het stichtend voorbeeld van eenen broeder of eene zuster ? En gij zoudt u niet beijveren , om zelf een goed voorbeeld te geven ?
Het lezen alleen van het leven der dienaren Gods wekt ons reeds op om hen na te volgen. De H. Geest weet het, en daarom zegt de H. Joannes Chrysostomus heeft Hij ook het leven en den omgang der Heiligen in de H. Schrift opgeteekend, opdat wij zouden zien hoe zij, die toch dezelfde natuur
Hom. 22 ad popal.
103
hadden als wij, zich op het beoefenen der deugden hebben toegelegd, en wij door dat voorbeeld ons zouden beteren, en opstaan uit onze geestelijke traagheid. Indien dit zoo is, welken zaligen indruk zullen uwe kinderen dan niet ontwaren, wanneer zij u, ouders, als een levend voorbeeld van godsdienst en deugd steeds onder de oogen hebben! Het is zeker, dat vele kinderen thans diep ongelukkig volgens hunne ziel, niet zulk zondig leven zouden leiden, indien hunne ouders hen in deugd waren voorgegaan. Er zijn ouders, die hunnen kinderen vele schatten achterlaten, en toch zijn dezen niet gelukkig, want het geld alléén kan den mensch niet gelukkig maken; de deugd alleen is hiertoe in staat in zoo verre, men in dit dal van tranen gelukkig zijn kan. Maar helaas! hebben zij den kinderen hun vermogen vermaakt, een voorbeeld van deugd is hun erfdeel niet, want die hadden zij niet. Andere ouders in tegendeel waren niet in staat hunnen kinderen tijdelijke goederen als erfdeel te schenken, en toch gevoelen dezen zich gelukkig en tevreden in hun lot, want de grootste schat, dien de ouders den kinderen kunnen nalaten, is hun ten deel geworden , ik bedoel, het goede voorbeeld. Gesterkt door het stichtend leven hunner ouders, zoeken zij vóór alles het rijk Gods, en al het andere wordt hun toegeworpen. Hebben zij ook al geen overvloed, zij leiden toch geen gebrek. De gerustheid des gewetens, de vrede des harten is voor hen een
104
i
onwaardeerbare schat, dien zij voor niets ter wereld zouden willen ruilen. Deze immers schenkt hun steeds een voorsmaak van de eeuwige vreugde, waarin zij vast vertrouwen hunne deugdzame ouders eenmaal te zullen wedervinden.
Neemt gij het tijdelijk en vooral het eeuwig heil uwer kinderen ter harte, gaat hen dan voor in godsdienst en deugd; zoo niet, dan zullen zij, gelijk dit in den regel het geval is, uwe zondige voetstappen drukken, en de groote fortuin, waarvan zij na uwen dood in het bezit geraken, zal doorgaans strekken tot hun ongeluk. Hoe grooter dan uw vermogen is, des te ongelukkiger zullen zij zijn, ter oorzake van het schandelijker misbruik dat zij van hun rijkdom maken. Het is immers natuurlijk dat voor iemand, die geen godsdienst heeft, het geld eene bron wordt van lichamelijke en geestelijke rampen, ja het is zelfs te vreezen, dat zij die in hunne jeugdige jaren het geld in weelde verkwisten, in verderen leeftijd in armoede vervallen. . Verscheidene jongelingen heb ik gekend, die, juist omdat zij weinig of geen godsdienst hadden, het hun nagelaten erfdeel in losbandigheid verteerden, en later behoeftig zijn geworden. Kunt gij uwen kinderen slechts weinig nalaten, voegt dan, zooals ik u reeds gezegd heb, bij dat weinige een stichtend voorbeeld, en dat weinige zal hun honderdvoudige renten opleveren; terwijl gij u zeiven een bron van troost voorbereidt, waarvan
uw hart op verderen leeftijd en vooral in het uur van uwen dood zal vervuld worden. Bij ongodsdienstige ouders kan van troost geen sprake zijn; want kinderen, die dat slechte voorbeeld der ouders volgen, zijn in den regel ondankbare kinderen. En waar zullen zij troost zoeken in hun sterfuur? Misschien bij hunne ondeugende kinderen, die rondom hun sterfbed staan? Het zien alleen van zulke kinderen overstelpt hun reeds gefolterd gemoed met nieuwe smart. De gedachte alleen, ik heb hunne godsdienstige opvoeding verwaarloosd; in plaats van ze te stichten door mijn voorbeeld, heb ik ze geërgerd door mijn ongeregeld leven, en nu moet ik weldra voor mijn God gaan verschijnen, die mij van elk mijner kinderen eece strenge rekenschap zal afvragen, die gedachte zeg ik, zal hen op eene onbeschrijfelijke wijze folteren. Zijn zij overleden dan zullen zulke kinderen al zeer spoedig zulke ouders vergeten, en weinig voor hunne zielen bidden, want bidden deden zulke ouders al zeer weinig, en van hen hebben zij het schier niet geleerd.
De goede God, roept gij wellicht uit, moge mij voor zulke kinderen, voor zulke zielesmarten bewaren! Ja ouders, ik wensch het u van ganscher harte, en daarom heb ik mij dan ook de moeite getroost, deze heilzame raadgevingen tot u te richten; maar beijvert u dan ook, deze zoo veel mogelijk in beoefening te brengen, en in ruime mate
io6
zult gij al de dagen van uw leven de heilzaamste vruchten van uwen arbeid plukken, terwijl u in het stervensuur de zoetste troost is weggelegd. Zijt gij in die laatste oogenblikken verlaten van uwe vrienden en kennissen; uwe, brave kinderen staan u ter zijde, gij hebt voor hen gebeden tijdens uw leven, nu bidden zij voor u in het uur van uwen dood. Gij hebt hen aangespoord om dikwerf te naderen tot de H. Tafel, en thans hebben zij gezorgd, dat gij bij tijds gesterkt wordt door de laatste H.H. Sakramenten, gij hebt zorggedragen, dat zij altijd het H. Schapulier droegen, ook met dat kleed van Maria zult gij sterven, uwe kinderen zorgen er voor. Zóó uitgerust voor dat albeslissend oogenblik, en gesterkt door het vurig gebed uwer kinderen, zult gij den dood niet vreezen. Nog eene laatste vermaning om zich aan Gods aanbiddelijken wil te onderwerpen, en uwe zalige lessen niet te vergeten, nog een laatste blik op uwe deugdzame kinderen, nog een laatste zegen, en gij sluit uwe oogen, om uwe andere kinderen te zien, die zich haasten u te verwelkomen in de hemelsche glorie. Daar bidt gij voor uwe op aarde nog achtergebleven dierbaren tot dat het laatste kind ten hemel stijgt, en al de uwen zullen door alle eeuwen heen als zoo vele paarlen schitteren aan uwe kroon van heerlijkheid.
SLOT.
e n | ||
jt | ||
e | ||
n |
INHOUD. | |
w |
Bladz. | |
n |
Opdracht. | |
e |
Voorbericht. | |
Hoofdstuk I. De ouders kunnen het welzijn | ||
e |
hunner kinderen grootelijks bevorderen...... |
I |
Hoofdstuk II. De ouders moeten het welzijn | ||
it |
hunner kinderen bevorderen..................... |
7 |
n |
Hoofdstuk III. Over de liefde die de ouders | |
d |
hunnen kinderen moeten toedragen ......... |
12 |
?r |
Deze liefde moet zijn: | |
e |
§ I. Algemeen ....................................... |
13 |
n |
§ II. Bovennatuurlijk .............................. |
17 |
te |
§ III. Offervaardig ................................. |
26 |
e |
Hoofdstuk IV. Over de lichamelijke opvoeding.. |
37 |
re |
§ I. Vóór de geboorte.............................. |
37 |
h |
§ 11. Na de geboorte .............................. |
41 |
e. |
§ III. In verderen leeftijd ........................ |
45 |
a_ |
Hoofdstuk V. Over de godsdienstige opvoeding. |
5° |
ü |
§ I. Onderwijzen .................................... |
Si |
n |
§ II. Bestraffen....................................... |
61 |
n |
72 | |
§ IV. Goed voorbeeld geven..................... |
98 |