r
Bijdrage tot het vraagstuk der genialiteit
W. H. C. Tenhaeff
RUKCUNtVEr:
\' U T R i-
-ocr page 2-a »
A. qu.
192
-ocr page 3--il
-......
hirilnbsp;S^aro^^ïSï?\'\' iquot;\'^nbsp;■
\'^■À:
ià
. \' V, \' .
ST-v» A-; ■ ■ ■ ■.\' ■ , \' .•/ \'. •■ \' ■ K-ïs?quot; - --
i-^^\' -y......-
r k::\'Y.
K\' V
rquot; J-
1. quot;i-v V
-ocr page 5--v, t.rr ■ vnc \'t
eu
^ l
Bijdrage tot het vraagstuk der genialiteit
ter verkrijging van den graad van doctor in DE t ft
m^t. .^nkso ^^^^nbsp;rector-magnieicus dr c g
n. de VOOYS, hoogleeraar in de faculteit DFR rp^pn\'p?;
beslulf van ^n sei^a™
quot;^\'^/«iiteit. tegen de bedenkingen van dfraculto^
door
»
WILHELM HEINRICH CARL TENHAEFF,
geboren te Rotterdam.
Emil We^elin, Bussum, N. H.
3!DLioTHdcr
RlJKGUNIVEr; JITSiT
U T R E H T.
HjKSUNtVERSfTETT, imïCH
tl-
Bij de voltooiing van dit proefschrift gaan mijn gedachten vanzelf spre-
kend nog eens terug naar de jaren welke achter mij liggen... Groote moei-
lijkheden waren te overwinnen en onder hen, wier steun ik in deze jaren heb
mogen ondervinden neemt gij, hooggeleerde Roels, hooggeachte promotor,
een zeer belangrijke plaats in.
Ik ben U dan ook warmen dank verschuldigd en ik wil deze gelegenheid
benutten om daarvan openlijk te getuigen.
Maar ook in Uw qualiteit van leermeester dank ik U veel, en ik ben
er trotsch op mijzelf Uw leerling te mogen noemen.
Uw critische geest. Uw groote en veelomvattende kennis hebben zeer
veel bijgedragen tot mijn vorming. Ik zal dat nooit vergeten.
Voor het vertrouwen dat ge in mij gesteld hebt door mij te belasten
met het geven van een eenvoudige propaedeuse aan Uw studenten, zeg ik U
eveneens dank en ik hoop mij dit vertrouwen steeds waardig te blijven too-
nen.
Wel zeer ben ik ook dank verschuldigd aan U, hooggeleerde Ovink,
onder wiens leiding ik kennis nam van logica en critische philosofie. Aan Uw
colleges zal ik steeds met dankbaarheid blijven denken, evenals aan de wel-
willendheid, waarmede gij mij steeds tegemoet zijt getreden.
Met weemoed denk ik terug aan Prof. Zwaardemaker, onder wiens lei-
ding ik kennis nam van de voor den psycholoog zoo onontbeerlijke grondbe-
ginselen der Physiologie. De uren in zijn laboratorium doorgebracht zijn mij
steeds een vreugde geweest; zijn nagedachtenis zal bij mij steeds in hooge
eere blijven.
Aan U, zeergeleerde J. B. Zwaardemaker, mede een woord van dank.
Hooggeleerde Kohlbrugge, ik verzoek U de verzekering te willen aan-
vaarden dat Uw colleges in de ethnologie mijn inzichten in dat vak hebben
verdiept.
Hooggeleerde Pompe, voor hetgeen gij hebt bijgedragen tot mijn kennis
van de criminologie ben ik U zeer erkentelijk.
Het stemt mij droef te weten dat Prof. Grünbaum en Dr. Zwanenburg,
beiden in de kracht van hun leven, aan hun arbeid ontvallen zijn. Het is
mij een behoefte hier te getuigen dat zij beiden er veel toe hebben bijgedra-
gen mijn inzichten in onderscheidene zijtakken der psychologie te verhelde-
ren. Ik zal steeds met groote waardeering aan hen blijven, denken.
4
AAN JENNY HEMMES
MIJN VROUW
EN TROUWE MEDEWERKSTER.
r \'1-
* ^
-ocr page 10-tSHSt-
^^^^ . -______«
• ^Utß^ Tju \' • it \' ^ -s
quot;quot;^■-•■iriJ!^
\'^-\'.V.t\'-Äquot;
-ocr page 11-INHOUD.
Hoofdstuk I
Buchanan en Denton\'s „psychometrischequot; onderzoekingen.....1
Hoofdstuk II
Psychometrie en Parapsychologie.............7
Hoofdstuk III
Over nomenclatuur, definities, inductoren en den inhoud der „hallu-
cinatiesquot; .....................
Hoofdstuk IV
Intuïtieve graphologie.................26
Hoofdstuk V
Over de verklaring der psychoskopische verschijnselen......37
Hoofdstuk VI
Paragnosie en „seelisches Erfühlenquot;............58
Hoofdstuk VII
„Erfühlenquot; en „Einfühlenquot;...............82
Hoofdstuk VIII
Over genialiteit.....................
-ocr page 12-^ \'\'S?nbsp;-m \'
ss
■•y.r.nbsp;- \'Jss --s-iSnbsp;•jjF\'i\'v.v
^^^^ ■ : ■ ai : ; . \' -
IT\'quot;\'nbsp;ivquot;; ic .
HOOFDSTUK I.
BUCHANAN EN DENTON\'S „PSYCHOMETRISCHEquot;
ONDERZOEKINGEN.
In het jaar 1849 verscheen in het : „Journal of Manquot; (Cincinnati) een
opstel van de hand van den physioloog Buchanan, dat in die dagen nogal
opzien baarde.
Buchanan vertelt er in, dat hij — na zich jarenlang te hebben bezigge-
houden met neurologische onderzoekingen — in aanraking kwam met bis-
schop (later werd hij generaal!) Polk.
Deze geestelijke beweerde zoo „hyperaesthetischquot; te zijn, dat, wanneer
hij in het donker (zonder dit te weten) een stuk koper aanraakte, hij dade-
lijk daarop een metaalsmaak in zijn mond kreeg.
Buchanan stelde een onderzoek in naar de juistheid van \'s mans bewe-
ringen, en toen dit onderzoek positieve resultaten begon af te werpen, trachtte
hij na te gaan, of dit verschijnsel van „hyperaesthesiequot; ook bij anderen kon
worden opgemerkt.
Aanvankelijk bezigde Buchanan metalen voor zijn onderzoek, om daar-
na verschillende andere grondstoffen te gaan gebruiken. Zoo kwam hij er
b.v. toe verschillende pakjes, inhoudende suiker, zout, peper, braak- en slaap-
middelen enz. onder zijn ongeveer 130 leerlingen te verdeden. Niemand van
hen wist daarbij iets af van den inlioud van zijn toevallig „getrokkenquot; pakje
en toch zouden, volgens Buchanan, verschillende onder hen, die zeer „sensi-
tiefquot; waren — en daarbij zoo ongelukkig waren geweest om een braak- of
laxeermiddel te „trekkenquot;, spoedig daarna een zeer drastische werking heb-
ben waargenomen
Niet tevreden met de door hem bereikte resultaten, zette Buchanan zijn
onderzoekingen voort cn kwam zoodoende tot de ontdekking van een groep
merkwaardige verschijnselen, welke wij heden ten dage wel met den naam
van „psychometrischequot; („psychoskopischequot;) verschijnselen vinden aangeduid
en die tot het studiegebied van den parapsycholoog behooren.
Op zekeren dag legde Buchanan een jongen man, die op grond van
Buchanan\'s hiervoor beschreven proeven voor „hyperaesthetischquot; werd ge-
il) Lifere onder7oekers hebben rn^de dcrfielijke proeven genomen, waarbij ook positieve
resuhatet, werden verkregen Z.e mijn rapport bctr. mevr. Plaat in : „Tijdschrift v. Parapsycho-
r; J \'Jquot;^quot;nbsp;Woirs experimenten met Max Mocckc in : „Zeit-
schrift f. Parapsychologiequot;, 1930, pag. 238.
-ocr page 14-houden een brief in handen, afkomstig van (wat men pleegt te noemen) een
„markantequot; persoonlijkheid, waarbij hij zijn proefpersoon verzocht, hem al
Sjn indrukken zoo nauwkeurig mogelijk mede te deelen.
Het resultaat moet zijn verwachtingen overtroffen hebben ; de jonge
man zou n.1. het karakter van den briefschrijver op een.zoodanig juiste ma-
quot;nier geschilderd hebben, dat zelfs zij, die hem het best kenden, hem dit vol-
gens Buchanan niet zouden hebben kunnen verbeteren. Ook zou deze proef-
persoon bij deze gelegenheid treffend juiste bijzonderheden hebben vermeld
met betrekking tot de gezondheid en de persoonlijke ervaringen van den
briefschrijver.
Dit succes gaf Buchanan aanleiding zijn proeven in deze richting voort
te zetten en weldra zag hij zich op grond hiervan in het bezit van een groote
hoeveelheid materiaal waarvan hij een belangrijk deel publiceerde in het hier-
voor reeds genoemde : „Journal of Manquot; van 1849.
Later nam hij verschillende deelen hieruit over, welke hij, aangevuld
met allerlei nieuwere onderzoekingen, in 1885 te Boston publiceerde in zijn
werk : „Psychometrie or the dawn of a new civilisation.quot;
Het begrip „psychometriequot;, reeds in 1842 door hem gevormd, definieert
hij als : „de ontwikkeling en uitoefening der goddelijke vermogens in den
menschquot;, en hij getuigt van haar dat „gene donkere wereld van het intellect,
waarin wij zoowel de antwoorden der orakels ontmoeten, als de openbarin-
gen der zich in magnetische toestanden bevindende somnambulen, de profe-
tieën der heiligen, de uitspraken der waarzeggers, de geheimzinnige voorge-
voelens en plotselinge indrukken, door welke velen geleid worden, de waar-
schuwingen inzake sterfgevallen, rampen en ongelukken alsmede de myste-
rieuse invloeden welke uitgaan van zekere plaatsen, amuletten en andere voor-
werpen beter begrepen wordt in het licht der wetenschap der psychometrie,
welL wetenschap bewijst dat in den mensch transcendentale krachten leven,
welke men tot op heden nog niet vermocht te verklaren.nbsp;^^
Uit een en ander blijkt, dat voor Buchanan een „psychometrist iemand
is, die wij heden ten dage een „mediumquot; (=) noemen, een parapsychologisch
sujet. Zooals nog nader zal blijken hechten wij in onze dagen een engere
beteekenis aan het woord psychometrie.
(2) In tegenstelling met R. Sudre, die het gebruik van hec woord „Mediumquot; als
logische proefpersoon verwerpt, ben ik met R. Tisohner („Zeitschrift f.nbsp;\' Jt
pag. 365) van meening, dat aan het gebruik van dit woord geen bezwaar verbonden is, en inbsp;za raij
dan ook in het navolgende bij herhaling van dit woord bedienen.
Kan van Buchanan gezegd worden dat hij voor de eerste maal op syste-
matische wijze de z.g. psychometrische verschijnselen onder de aandacht der
wetenschap heeft trachten te brengen, aan den Amerikaanschen geoloog Wil-
liam Denton komt zeer zeker de verdienste toe, voor het eerst op de prakti-
sche beteekenis van deze verschijnselen te hebben gewezen voor o.m. ét geo-
logie, palaeontologie en archaeologie.
De meening als zou Buchanan de ontdekker der psychometrie zijn moet als onjuist wor-
den verworpen.
Reeds voor hem vindt men van „psychometrischequot; verschijnselen gewag gemaakt. Zoo ver-
haalt b. v. de Dünsche dichter Karl von Holtei (1798-1880) in zijn : „Vierzig Jahrequot; (Bd. 5.
pag. 136) het navolgende : *nbsp;i \' s J \\ j,
.r-.J\'/\'Z ^^nbsp;^«the\'s tachtigsten verjaardag, 28 Aug. 1829, bezocht ik met een
LTquot;quot;quot;quot;/quot; r \'nbsp;vereenigd ^oof
vTn Z r Tnbsp;gekomen : Odienicz,
van wien ,k verder mets meer hoorde, en Miekiewicz, een man die nu (1845) als half ver
dwaasd mysfcus m Parijs een wonderlijke beroemdheid heeft verkregen, toen echL i
waTe LiiTwi TTTu rf \'\'nbsp;schoonen\'zo\'ovecl bijval von , quot;s
ware hij uit Engeland of Schotland gekomen.
r^nen dat m ?nbsp;^t)orbereide grap, maar waarvan ik toch moet er-
Kennen, dat zij mij ten (hoogste verbaasde.
dracen XT .nbsp;«len die reeds gedurende verscheidene jaren I
k^^zTn l , t quot;quot;nbsp;elkaar opeengehoopt lagen, g ng
hZ eZ fnbsp;^^ en ga7 ze daarL, de ri f ngs aan
doopnaam (en ik geloof ook den ouderdom !) van elk opgaf. Hij was daatbii KlVlw^ a
als een doode, het koude zweet parelde hem op het voorh^fd \'nbsp;\'
daarinnbsp;r^lïg\'t:::^nbsp;-
R~ \'\'\' \'\' belangrijk - heeft Denton veel nauwkeu-
riger dan Buchanan weten te experimenteeren.
Zoo heeft Denton er in een aantal gevallen voor trachten te zorgen dat
de toor der telepathie bij het nemen (van althans een deel) der proeven
werd buitengesloten voor zoover dit althans mogelijk geacht dient ^wor-
den). Bij Buchanan vinden wij in het geheel geen maatregelen daartegen 1
nomen. Gemis aan voldoende bekendheid met dit verschijnsel is hSequot;
wel de voornaamste oorzaak van.
Daar de verschiinselea van tekpaöiie feitelijk eerst na de oprichting der Engelsche ^e^
for P^ hiS Rest^ E (1882) aan een streng en systematisch ^tenschappel.k onde^
ondemorprn zoo h^eft men bij herhaling trachten te betwijfelen of Denton zich wel tepn d^
mZX^.^Isc^^ factorin heeft trachten te vrijwaren. Denton zou, volgens sommigen, de
telepathie niet gekend hebben.nbsp;, • . i ti „oo- 11
In dit verband vestig ik de aandacht op de navolgende passage, geciteerd u.t deel II. pag. 51
van zijn : „The Soul of Thingsquot;, luidende :nbsp;.nbsp;. ^
De meest voor de hand liggende verklaring der psychometrische experimenteri is gedaAt«-
lezenquot; Dat =^kere individuen somtijds de gedachten van anderen kumien lezen, daaraan twijfel
Tniet. Het Mesmerisme is reeds langer dan 30 jaar met dit vermogen vertrouwdnbsp;gej^^
L ontkennen dat het mogelijk is dat de beschrijvingen der psyohometnsten onder den M
r proefleiders kunnen ontstaan. Ik deed echter bij herhahng de e^anng op dat levend.^
^gedaAten. welke mij tijdens een aantal mijner proefnemingen bezighielden, met den minsten m-
•vloed uitoefenden op de uitspraken mijner proefpersonen\' .
In tegenstelling met Buchanan, wien het hoofdzakelijk te doen was om
het verkrijgen van karakterdiagnosen en voorspellingen, trachtte Denton door
middel der psychometrie gegevens op de gebieden der hierboven genoemde
wetenschappen te verkrijgen. Als proefpersonen dienden hem onderscheidene
personen, in het bijzonder zijn zuster, echtgenoote en zoon.
Denton heeft zijn proefnemingen meer dan 20 jaar achtereen voortgezet
en deze zorgvuldig beschreven in zijn werk : „The Soul of Thingsquot; waarvan
het eerste en tweede deel tijdens zijn leven (in 1863 en 1873), het derde deel
na zijn dood verscheen
In den regel hielden zijn proefpersonen de voorwerpen tegen hun voor-
hoofd, ongeveer 2 c.M. boven de lijn der wenkbrauwen De oogen werden
gesloten, ofschoon de proefpersonen nochtans bij hun volle bewustzijn sche-
Ln te blijven. Dit laatste mogen wij wel concludeeren uit het fe.t dat Denton
vertelt dat zijn sujetten bij herhaling - tijdens de proefnemmg - het voor-
werp even ter zijde legden, een gesprek over het „gezienequot; voerden, om daar
na wederom met het onderzoek voort te gaan.
Bevond de proefstof zich in poedervormigen toestand^, dan doopte men
een bevochtigden vinger in deze stof, om daarna met dezen vinger over het
voorhoofd van het sujet te strijken. Er scheen dan voldoende van deze stot
aan het voorhoofd van de proefpersoon te blijven kleven, om het onderzoek
mogelijk te maken.
Bij herhaling heeft Denton een en hetzelfde voorwerp aan verschillende
(3) Wellesley, Mass.
-ocr page 17-proefpersonen ter hand gesteldi, waarbij hij er natuurlijk zorg voor trachtte te
dragen dat de een niet wist wat de ander met betrekking tot dit voorwerp
had medegedeeld. Zoo liet hij eens een stuk olifantstand door zijn drie, hier-
voor genoemde, familieleden onafhankelijk van elkaar onderzoeken. Het stuk
was afkomstig uit Californië en door goudigravers onder een 20 voet dikke
lavalaag gevonden. De drie proefpersonen gaven een uitvoerige schildering
van een geweldige vulkanische uitbarsting, tijdens welke langharige men-
schen, behoorend tot een zeer laagstaand menschenras, jacht maakten op reus-
achtige olifanten.
De overeenkomst tusschen de drie beschrijvingen is zeer merkwaardig,
ofschoon wij nochtans gaarne gezien hadden, dat hier ook drie proefleiders
onafhankelijk van elkaar waren opgetreden.
Enkele voorbeelden van de wijze waarop Denton experimenteerde ter
illustratie :
„Ik kwam — aldus Denton op pag. 39 van deel I van zijn genoemd werk — in aanraking
met mevr. Lucielle do Viel van Pultneyville, Wayne Co., N. Y., een dame, die bij het psychome-
trisch onderzoek de eigenaardigheid vertoont, van naar dc plaats te gaan. vanwaar het voorweg
is verkregen. Daarbij ondervindt zij tevens Ihet ge\\oel vun te reizen en zij ziet herhaaldelijk
steden, schepen, rivieren, zeeën enz. in het voorbijgaan luar de plaats van bestenuning... Na een
tweetal proeven van groot belang gaf ik haar een stuk hornsteen (harde vuursteen) van den
Olijfberg tot onderzoek in handen.
Experiment 33. „Ik ga terug, terug, — ik glijd a. h. w. over het water, maar ik 2ie g«n
schepen. Nu ben ik aan de kust, en zie steenen en rotsachtige heuvels. Zij zijn groot en kleine
steenen liggen in het rond verspreid. Zij eijn met mos bedekt Het is er te steenachtig voor
boomen. Wat een lange weg is dit. Daar is water in de nabijheid, waar ik nu ben, een weinig
gras cn kleine boschjes. Ik zie een water-bassin. Het is een meer, denk ik.
Daar schijnen niet veel menschen te zijn. Het land is arm, denk ik, men zou er niet ge-
noeg voedsel kunnen vinden. Ver af zie ik een woud.
Nu zie ik een oude plaats, hoe vreemd is zij gebouwd ! Oude huizen, de meestcn laag, ge-
bogen poorten cn ramen : hoe zonderling is dit alles ! Nu zie ik menschen. Is het Spanje
(Neen) „Er groeit iets op dien rotsachtigen berg, een weinig boomen. Zij zijn niet zeer hoog
maar dik cn struikaditig. Ik zou meenen dat het vijgeboomcn zijn, maar de bladen lijken op
den olijfboom.
Ik moet menschen gezien hebben als deze, maar ik kan niet zeggen waar. Dc mannen dragen
tulbanden en wijde pantalons, cn de mannen en vrouwen gelijken voel op elkaar. Ik zie rundvee,
nuar het is heel anders dan het onze. Verder tic ik paarden, schapen en geiten.
Ik zie een groot gebouw. Het is zeer sclioon. Het lijkt wel een R. K. kerk. Dat is het wat
ik zie. Ik onderscheid bedden. Het kruis, kandelaren cn een beeld der Maagd. Het is lt;en zeer
groot gebouw. Vrouwen liggen geknield cn loopen op haar teencn, alsof zij bevreesd zijn iets te
storen. Achter dit paleis zie ik een hoogen berg die, naar ik gis, in het Noorden ligt. Nu lic
ik ruïnen. Groote steenen liggen in het rond. Zij zijn gevallen. Eenige in hoopcn, andere ver-
spreid. Zij lijken mij te groot om door menschen gehanteerd te wordenquot;.
Na het avondeten werd het onderzoek met denzelfden steen voortgezet.
„Het ziet er weer evenzoo uit als daarstraks. Ik ga weer over het water. Ik veronderstel dat
ik over de Roode Zee ga, want het ziet er rood en donker uit. Ik zie geen schip. Nu ben ik aan
de kust. Het is ontzettend ver. Ik zie rotsachtige heuvels, hoopen steenen, groote en platte lig
gen langs den weg. De wegen zijn smal en kronkelend. Het lijken wel paden. Ik bespeur een
grooten heuwl, hij is geheel en al steen, behalve eenige weinige boomen, die er nauwelijks
wortel kunnen schieten.
Nu zie ik een stad nvt hooge steenen wallen en groote ijzeren poorten. De muur is dik en
fioog. Twee mannen houden wacht bij de poort, zij lijken op Joden. Ik verwonder mij er over
dat zij mij binnen willen laten. Nu bom ik tot dien tempel en ga weder binnen. Er is een
crucifix op het altaar, en beelden en biddende vrouwen. Het is een prachtig gebouw. Nu zie ik
een anderen schoonen tempel, niet zoo groot als de eerste. Er staan Grieksche letters ain de
duitenzijde, ik kan ze niet lezen. Ik zie vele huizen ; ze zien er vreemd uit, sommige zijn puin-
hoopen, andere zien er prachtig uit.
Ik ben nu op een berg ; daar is een andere berg tegenover, met olijfboomen en vijgeboa
men overal. Ik zie een tuin en water in een soort van bassin. Ik heb een beschrijvins van deze
plaats gezien, ik weet het. Is dit niet Jeruzalem ? De berg waarop ik stond was de berg Moria
en die er tegenover de Olijfbergquot;.
Wie zou niet in waarheid een beschrijving herkennen van Jeruzalem en haar omgeving en
niet van eenige andere plaats ? Ik vond, toen ik daarna haar woning bezocht, een werk over
Palestina, waardoor zij vertrouwd was met Jeruzalem .en haar omgeving. Vandaar de gemakke-
lijkheid waarmede zij identificeerde hetgeen zij zag...quot;
Met ditzelfde stuk vuursteen nam Denton later een proef met zijn vrouw. Zij greep het uit
een doos met meer dan 20 verschillende steenen van evenzooveel verschillende plaatsen en zon-
der dat Denton of zij wisten, welk stuk zij genomen had ; dit werd Denton eerst duidelijk\'
toen izijn vrouw een nog merkwaardiger beschrijving gaf, uitvoerig door haar echtgenoot be-
schreven in experiment 66 (deel I, pag. 155 e. v.).
Later nam hij dit experiment nogeens met zijn toen ongeveer 10 jarigen zoon Shorman
(zie deel III, pag. 135 e. v.).
Wij zullen in de navolgende hoofdstukken zien dat latere onderzoekers
het door Buchanan en Denton aangevangen werk met succes hebben voort-
gezet.
HOOFDSTUK II.
PSYCHOMETRIE EN PARAPSYCHOLOGIE.
Door alle eeuwen heen vinden wij gewag gemaakt van personen, die
over supernormale vermogens en krachten zouden beschikt hebben.
Reeds Patanjali, de stichter der Yoga-school, geeft in het derde hoofd-
stuk zijner leerspreuken, het hoofdstuk der „Volkomenhedenquot;, een opsom-
ming der onderscheidene vermogens, welke de mensch, na systematisch de
door hem voorgeschreven training gevolgd te hebben, zou verwerven
Tot deze vermogens behooren o.m. dat om op supernormale wijze de
gedachten van anderen te kunnen weten, dat der z.g. helderziendheid) in tijd
en ruimte, enz.
En wanneer wij ons verdiepen in de geschiedenis der menschheid dan
bespeuren wij dat Patanjali geenszins de eenige is, die ons van dergelijke
„wondervermogensquot; spreekt, doch dat wij er mede gewag van gemaakt vin-
den bij o.m. de Hebreeuwsche profeten en andere bijbelsche figuren (-), in de
geschriften van onderscheidene auteurs die ons berichten over de orakelen
en de mysteriën (lt;) ; in de geschriften der Neo-Platonici C^) ; in de biogra-
fieën van onderscheidene heiligen (®) ; in de acten van onderscheidene hek-
senprocessen (\') ; in de dagboeken van verschillende bekende historische
figuren alsmede in tal van andere publicaties... (quot;).
(1)nbsp;Vivckananda : „Raja Yogaquot;, Nc-w-York, 1920, pag. 86 e. v.
(2)nbsp;Vgl. R. Hoffmann : „Hat die Parapsychologie für die Erforschung des Urdhristentums
ome Bedeutungquot; in : „Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1930, pag. 251, E. Mattiesen : „Dcx jensei-
tige Menschquot;, Berlijn, 1925.
\' (3) C. du Prei : „Die Mystik der alten Griechenquot;\', Leipzig, 1888.
(4)nbsp;K. H. E. de Jong : „Das antike Mysterienwesenquot;, Leiden, 1919.
(5)nbsp;Dito : „De Magie bij de Grieken en Romeinenquot;, Haarlem. 1921 ; „De Ncxv-Platonici
en ihet Occultismequot;, „Tijdschrift v. Parapsychologiequot;. II, pag. 150.
(6)nbsp;J. V. Görres : „Mystik, Magie und Dämoniequot;, München, 1927.
(7)nbsp;C. du Prei : „De heksen en de mediumsquot; in : „Studiën uit het gebied der geheime^
wetenschappenquot;, Ned. vcrt., Amersfoort, 1909.
logiequot;^ V^^f\'jljtquot; \'nbsp;Wilhelmina van Bayreuth. Zie : „Tijdschr. v. Parapsycho-
(9) Ik denk hier b. v. aan Kant van wiens hand in het jaar 1766 een %-crhandeling ver-
scheen over den Scand.nav.scken „helderziendequot; en spiritist E. v. Swedenborg („Träume eines
Gemerschcrs ), aan Lessing, die spookverschijnselen in Dibbesdorf bestudeerde (zie Kieseweiter-
„Klopfgeister vor dem Jabre 1848quot; in : ..Sphinx^ 1890, II. pag. 224), aan C Rüdl^ den
loJrnbsp;Tnbsp;y\'quot;nbsp;parapsychologisch onderzoek (zie K. H. \'e. de
Jong : „Rüdiger und cm Anfang ! Kant und ein Endequot;, Leiden, 1931) e. a.
-ocr page 20-Van een systematisch wetenschappelijk onderzoek dezer verschijnselen
— en van de personen bij wie zij zich voordeden (voordoen) — is eerst se-
dert de tweede helft der vorige eeuw sprake.
Langzamerhand ontwikkelde er zich toen een wetenschap, een zijtak van
de empirische psychologie, welke wij in onze dagen vinden aangeduid met
den naam van parapsychologie
De ervaring heeft ons geleerd dat het steeds uiterst moeilijk is om een
definitie te vinden welke precies den inhoud afteekent waarop zich het ken-
nisstreven richt van diegenen die zich aan de een of andere tak van weten-
schap wijden. Met deze moeilijkheid worstelt volstrekt niet alleen de pa-
rapsycholoog en wij mogen het hem derhalve niet al te euvel duiden wan-
neer wij constateeren dat een alleszins bevredigende definitie van het begrip
parapsychologie tot op heden nog niet gevonden is.
Ik heb in deel I, pag. 12 van mijn : „Beknopte Handleiding der Psychical
Researchquot; (quot;) de parapsychologie gedefinieerd als „de wetenschap welke
zich bezighoudt met het onderzoek naar en de shidie van supernormale ver-
schijnselen,quot; waarbij ik onder „supernormaalquot; versta „zeldzaam voorkomend
en vertoonend een min of meer groot gebrek aan aanrakingspunten met het
ons bekende.quot;
Ofschoon ik mij zeer goed bewust ben van het onvolledige en onvol-
maakte van deze definitie, zoo moet ik nochtans bekennen dat ik — bij ge-
brek aan een betere — mij nog bij herhaling van haar bedien.
In de statuten der Nederlandsche „Studievereeniging voor „Psychical Researchquot; lezen wij,
dat deze vereeniging zich ten doel stelt „bevordering van het wetenschappelijk onderzoek der
dus gehecten occulte verschijnselenquot; (art. 12).
„Dit woord (occult) — aldus G. Heymans in zijn rede over : „Doel en middelen eener
Studi^ereeniging voor „Psychical Researdrquot; (Amsterdam, 1920) — hoeft aansloot gegeven ;
sommigen hebben er iets denigrecrends in gezien, en gemeend, dat deze verschijnselen zoomin
„occultquot; verdienen te heeten als welke andere ook. Mij schijnt dit onjuist : het latijnsche woord
„occultusquot; bcteekcnt niet anders dan „verborgenquot;, en de versohdjnselen, die wij willen onder-
zoeken, zijn verborgen zelfs in een dubbelen zin. Vooreerst die verschijnselen zelve, inzoover zij
slechts sporadisch, bij enkele personen, en bij deze slechts nu en dan schijnen voor te komen,
derhalve niet, als andere, open en bloot liggen voor ieder, die ze wil loeren kennen. Masr ver-
volgens en voornamelijk ook de wettelijkheid en de diepere gronden van deze verschijnselen. lm-
mers voor het oogcnblik zal ieder moeten toegeven, dat de betrokken verschijnselen niet slechts
(10)nbsp;In Engeland spreekt men van „psychical researchquot; — een woord dac mede ten onzent
ingang heeft gevonden —, in Frankrijk van „metapsychicaquot; (ook wel „metapsychologiequot;.).
(11)nbsp;den Haag, 1926.
-ocr page 21-schijnen te vallen buiten de bekende algemeene psychische en physische wetten, maar dat ook
hun eißen bijzondere wettelijkheid, b. v. hun samenhang met personen en omstandigheden, nog
bijna geheel in het duister ligt, terwijl verklaringshypothfesen, die van hun optreden rekenschap
zouden kunnen geven, nog slechts in de allervaagste omtrekken opgesteld en nergens methodisch
geverifieerd zijn ge^vorden. Onder deze omstandigheden mogen wij gerust van occulte ver-
sdh(ijnselen spreken : niet in ddzen zin, dat zij bestemd zouden zijn om ten eeuwigen dage
occult te blijven, maar omgekeerd met de bedoeling om te trachten, hun dat occulte karakter
zoo spoedig mogelijk en zoo wlledig mogelijk te ontnemen. Juist daarvoor is de Engelschte
S. P. R., en is ook thans onze S. P. R. opgericht.quot;
K. Gruber schrijft op pag. 2 van zijn : „Parapsychologisohte Erkenntnissequot; ( München,
1925) : „Im grossen ganzen umgreift, allgemein ausgedrückt, die Parapsychologie die Erschei-
nungen des „Okkultismusquot;\'. Es handelt sich also um die meist an Menschen gebundenen Vor-
gänge, die im langen Verlauf der Menschheitsgescliichte die Grundlage von Wundern, Prophe-
zeiungen, Zauberei, Magie, Spuk usw. bildeten...quot;, terwijl wij op pag. 4 van dit geschrift lezen:
„Ich möchte daher hier (zunächst nur von einer ungeteilten Parapsychologie sprechen, als von
einer Wissenschaft, die siob mit der Erforschung der meist an bestimmte Menschen gebundenen
Erscheinungen bald subjektiven (Richet\'s subjectieve metapsychica T.) bald objektiven (Ridhet\'s
objectieve metapsychica T.) Charakters besdhäftigt, die mit den derzeitigen Erfahrungen der
Psychologie, Sinnespsychologie, Physik nocli nicht zu erklären sindquot;.
O. Fischer definieert op pag. 306 van het : „Zeitschrift f. P.irapsychologiequot; (1926) de
parapsychologie als de wetenschap „welche sich befasst mit den Aeusserungen bestimmter vitaler
Energie auf cxtrasomatischer (aussersinnlicher) Basisquot;, w.iatbij hij de opmerking maakt dat
„statt des Ausdruckes vitaler Energie man auch, je nach der Gesehmacksridi^ung, animale oder
psychische Energie setzen könntequot;.
Ch. Richet definieert de parapsychologie (hij spreekt van „métapsychiquequot;) als „ une sciencc
qui a pour objet des ph^nomènes, mécaniques ou psychologiques, dus ä des forces qui semblent
intelligentes, ou h des puissances inconnues, latentes dans rintelligcncc humainc.quot; („Notrc
sixième sensquot;. Paris, Montaigne, pag. 21).
A. Messer zegt op pag. 127 van zijn : „Einführung in die Psychologiequot; (Leipzig, hl927)
dat de parapsychologie „sich, als besondere Disziplin aus dem sogenannten Okkultismus heraus
entwickeltquot;. Onder „Okkultismusquot; „versteht man die Beschüftigung mit sogenannten „okkultenquot;
(das heisst verborgenen, rätselhaften) Erscheinungen.quot;
N£en äiet, de terminologie is nog zeer onvast en een algemeen bevredigende definitie be-
staat er tot op heden nog niet.
Het is niet doenlijk het geboortejaar van het parapsychologisch onder-
zoek anders dan bij grove benadering op te geven.
In het jaar 1775 had de Wecnsche arts F. A. Mesmer zijn 27 stellingen
aan onderscheidene Europeesche Academiën toegezonden, waarmede hij de
aloude leer (wij vinden haar reeds bij de Brahmanen) dat de mensch een
„fluïdumquot; zou uitstralen, dat onder bepaalde omstandigheden en voorwaar-
den een genczenden invloed zou uitoefenen, voor het forum der Wetenschap
bracht
(12) Zie R. Tischncr : „F. A. Mesmer, Leben, Werk und Wirkungenquot;, München, 1928 ;
„Mesmer\'s Bedeutung für die Mcbpsychikquot;, „Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1928, pag. 231, als-
mede mijn, in 1922 te Amsterdam versehenen boekje : „Het Dierlijk Magnetismequot; (uitverkocht).
Naast een „geneeskrachtigenquot; invloed kennen de aanhangers van het
fluïde geloof aan deze geheimzinnige emanatie (waarvan het bestaan tot op
heden nog problematisch is) nu ook een hypnotiseerenden invloed toe. Ook
Mesmer deed dit.\' Zijn geschrift : „Mesmerismusquot; (geschreven in 1780, ver-
schenen te Berlijn in 1814) leert ons, dat hem niet alleen bekend was dat
het mesmeriseeren onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden hypnoti-
seerend vermag te werken doch dat in deze toestanden (mesmerische hypno-
se) in een aantal gevallen latente supernormale begaafdheid manifest schijnt
te worden.
Mesmer heeft dit probleem nochtans niet nader in studie genomen, doch
dit aan zijn leerlingen overgelaten.
In de eerste helft der vorige eeuw was het o.m. de arts Justinus Kerner,
die zich voor het probleem der mesmerische hypnose interesseerde. Door zijn
geschrift over : „Die Seherin von Prevorstquot; werd hij tot een der voor-
loopers van het parapsychologisch onderzoek. In de mesmerische hypnose
dezer natuurlijke somnambule openbaarden zich onderscheidene supernor-
male faculteiten.
Het jaar 1848 is het geboortejaar van het z.g. moderne Amerikaansche
Spiritisme. Na dat jaar zien wij in de onderscheidene cultuurstaten van Ame-
rika en Europa een sterke herleving van het spiritistisch geloof ontstaan en
overal hoorde men gewag gemaakt van z.g. „geestenquot; manifestaties. De
z.g. „tafeldansquot; deed haar intrede. „Le Pays, Journal de l\'Empirequot; vermeldde
in haar nummer van 4 Mei 1854 dat van de Noordzee tot den blauwen Do-
nau geheel Duitschland door de Amerikaansche epidemie van dezen „dansquot;
was aangetast.
Wij zullen ons hier niet verdiepen in de vraag hoe wij het feit hebben
te verklaren dat verschijnselen welke zich door alle eeuwen heen hebben
(13)nbsp;Dc eerste druk van dit geschrift verscheen in 1830. Sindsdien werd het bij herhaling
iierdrukt. Er bestaat een Reclam-uitgave van, terwijl R. Lambert een verkorte uitgave bezorgde,
welke in 1922 te Stuttgart verscheen.
Een beknopt overzicht van het leven en dc verschijnselen der zitnercj gaf ik op pag. 46
van mijn : „Beknopte Handl. d. Psychical Researchquot; (deel I), den Haag, 1926, terwijl P. A. Dietz
een opstel over haar publiceerde in \'het : „Tijdschrift v. Parapsychologiequot;, IV, pag. 245.
(14)nbsp;Zie pag. 83 e. v. van deel I van mijn hierboven genoemd werk.
-ocr page 23-voorgedaan in het jaar 1848 (toen de tijden blijkbaar „vervuldquot; waren)
aanleiding konden worden tot den groei van een wereldbeweging (gelijk die
van het spiritisme in onze dagen toch wel genoemd moet worden), maar
volstaan met dit feit te constateeren.
Emma Hardinge Britten heeft ons in haar bekende werken : „Modern
American Spiritualismquot; en „ Nineteenth Century Miraclesquot; de eerste decennia
der (moderne) spiritistische beweging geschetst. Voor het historisch onder-
zoek op dit gebied bevatten deze werken een schat van gegevens. Zij toonen
ons o.m. de phenomenologie van het z.g. „Spiritismequot; uit die dagen, dat nage-
noeg reeds alle verschijnselen omvatte met welker onderzoek de moderne
parapsychologie zich bezighoudt.
gekende Nederlandsche pioniers uit de eerste decennia der „spiritisti-
schequot; beweging waren o.a. G. Siemeling, majoor Revius, de „chirurgenquot;
Hoek en Becht alsmede de theoloog S. K. Thoden van Velsen.
In 1872 verscheen de eerste aflevering van het: „Spiritistisch Tijdschrift
m vrije afleveringenquot;, waarvan de redactie berustte in handen van den pre-
dikant S. F. W. Roorda van Eysinga. Van hem getuigt A. Kuyper in : „De
Engelen Godsquot; (1902, pag. 6) dat zijn „gedachten diep gaanquot; en dat zijn
„stijl u onwillekeurig meesleept.quot;
Roorda van Eysinga was een geestdriftig bewonderaar van de denk-
beelden van den Franschman H. L. D. Rivail, die onder het pseudoniem
Allan Kardec een aantal werken over het spiritisme schreef, welke grooten
opgang maakten. Evenals Kardec geloofde Roorda in de leer der reïncarnatie,
welke hij in zijn tijdschrift propageerde. Dit in tegenstelling met een andere
\'bekende propagandiste voor het spiritisme uit die dagen, de bekende paeda-
goge en feministe mevr. E. van Calcar. In 1876 verscheen de eerste aflevering
van haar tijdschrift : „Op de grenzen van twee Wereldenquot;, dat zij een kleine
dertig jaar lang redigeerde. Aan haar heeft de spiritistische beweging in Ne-
derland zeer veel te danken, gelijk dan ook algemeen erkend wordt (\'«).
En met alleen de spiritistische beweging, docli mede die ten gunste van het
mesmerisme.
(15)nbsp;Zeer terecht «stigt v. Schrcnck Notzing er in zijn : „Gt^ammelte Aufsätze zur Para-
psychologiequot; (München, 1929, pag. 240) de aandacht op dat de z. g. persoonlijke spookver-
schijnselen zich „vom licfsten Altertum bis in die Gegenwartquot; hc«x:n voorgedaan en dat wie
der Verlauf der Phänomene in Hydcsville (1848) gelehrt hat. die ganze spirilistische Bewegung
aus solchen spontanen Erscheinungen hervorgegangen istquot;.
(16)nbsp;Zie J. H. Sikemeicr : „Elise van Calcar^iotlingquot;. Haarlem, 1921.
-ocr page 24-Want dit moet men goed inzien, dat de beide stroomingen, welke haar
aanvang vinden in de personen van F. A. Mesmer en die der gezusters Fox
(Hydesville), al heel spoedig samenvloeien en tot op zekere hoogte een on-
verbreekbare eenheid gaan vormen.
Verwondering kan dit niet baren, wanneer wij bedenken, dat in de mes-
merische hypnose aanknoopingspunten liggen tusschen beide richtingen.
In de bekende auto-biografie : „De Tooverstafquot; van Andrew Jackson
Davis (quot;) treedt dit duidelijk naar voren.
De steeds groeiende belangstelling voor het „spiritismequot; leidde er na-
tuurlijk toe, dat men zich in de kringen der wetenschap ging afvragen wat
men van dit alles nu te denken had.
In 1868 kwam het onderwerp „spiritismequot; ter sprake in de „Dialecti-
cal Societyquot; te London, welk genootschap een jaar te voren gesticht was met
het doel „een onderzoek in te stellen, in het bijzonder naar die vraagstukken,
die groote verdeeldheid in de meeningen te weegbrengen, en alle onderwer-
pen slechts te beschouwen met de bedoeling, de waarheid meer nabij te
komen.quot;
De leden dezer vereeniging bestonden uit artsen, rechters en andere aca-
demisch gevormden. Er werd uit deze leden een commissie gekozen, welke tot
taak kreeg de z.g. spiritistische verschijnselen te bestudeeren. Deze commissie
volbracht haar taak binnen twee jaar en publiceerde in 1871 (Londen) het :
„Report on Spiritualism of the Committee of the London Dialectical Society.quot;
In dit rapport worden onderscheidene verschijnselen „niet te weerleg-
gen feitenquot; genoemd, terwijl de slotconclusie luidt : „dat het spiritisme een
onderwerp is, dat veel ernstiger aandacht en zorgvuldiger onderzoek waardig
is, dan daaraan tot hiertoe ten deel is gevallen.quot;
Gelijktijdig met de commissie der „Dialectical Societyquot; begon W. Croo-
kes zijn zelfstandig onderzoek, dat vier jaar lang duurde. Zijn proefnemin-
gen met Home in zijn eigen laboratorium met opzettelijk daarvoor vervaar-
digde instrumenten behooren ontegenzeggelijk in vele opzichten tot het bes-
te, wat in die dagen op dit gebied werd gepraesteerd, en stelden de echtheid
van enkele groepen verschijnselen — zooals b.v. het verschijnsel der z.g. ge-
wichtsveranderingen van voorwerpen — voor goed vast (quot;).
(17)nbsp;Ned. vert., tweede dmV, Wychen.
(18)nbsp;„Researches in the Phenomena of Spiritualismquot;, Londcn, 1874.
-ocr page 25-Het voorbeeld van Crookes, en de positieve resultaten waarmede hij zijn
onderzoekingen bekroond zag, inspireerden tot navolging en werkten aan-
moedigend op hen, die reeds met onderzoekingen op dit gebied begonnen
waren.
Op 6 Januari 1882 werd te Londen — op initiatief van W. Barrett —
een conferentie gehouden door verschillende personen die het wetenschap-
pelijk onderzoek der supernormale verschijnselen ter hand hadden genomen,
en zij leidde tot de oprichting der „Society for Psychical Researchquot;, welk ge-
nootschap op 20 Februari 1882 werd geconstitueerd.
In het verloop der 50 jaren welke de Engelsche S.P.R. thans bestaat,
hebben onderscheidene bekende geleerden haar gepresideerd. Ik denk hier
b.v. aan William Crookes (1896-1899 en 1914), William James (1894-
1895) Ch. Richet (1905), Henri Bergson (1913) en Hans Driesch (1926-
1927).
En wanneer wij ons verdiepen in de studie der talrijke, in den loop der
jaren verschenen, „proceedingsquot; van het genootschap, dan blijkt ons, op hoe
\'n voortreffelijke wijze zijn „werkersquot; het wetenschappelijk onderzoek van
verscheidene groepen supernormale verschijnselen ter hand hebben genomen,
dat zij uit het populaire, voor-wetenschappelijke „spiritismequot; en „occultismequot;
der vorige eeuw de wetenschappelijke parapsychologie onzer dagen hebben
doen geboren worden, hoe zij de grondslagen van deze jonge tak van weten-
schap hebben gelegd, waarop in onze dagen door mannen als H. Driesch,
A. Messer, T. K. Oesterreich, E. Osty, H. Price e. v. a. wordt voortge-
bouwd (1»).
Een enkel woord over het parapsychologisch onderzoek in ons land. Het
kan niet ontkend worden, dat ook hier te lande, evenals in de meeste andere
cultuurstaten (20), belangrijk voorbereidend werk is verricht door enkele
voorgangers der spiritisten. In het bijzonder dienen hier genoemd te worden
de namen van J. S. Göbel en H. N. de Fremery. De eerste 18 jaargangen van
het door e.g. gestichte en geruimen tijd met l.g. samen geredigeerde tijd-
schrift : „Het Toekomstig Levenquot; mogen daarvan getuigen.
(19)nbsp;Vgl. H. N. de Fremery : „Vijftig jaren Psychical Rcscardiquot; in : „Tijdschr v Para-
psychologiequot;, IV, pag. 97.
(20)nbsp;De geschiedenis van het parapsychologisch onderzoek in Duitschland vindt men be-
schreven door V. Schrenck Notzing in zijn nagelaten geschrift : „Die Entwicklung des Okkultis-
mus zur Parapsychologie in Deutschlandquot;, Leipzig, 1932.
Vooral de arbeid van den heer de Fremery dient hier als „voorberei-
dendquot; genoemd te worden. Wie b.v. zijn in 1913 versehenen : „Nieuwe (^i)
Handleiding tot de kennis van het Spiritismequot; ter hand neemt, 2al zien, hoe
gunstig dit boek zich onderscheidt van de geschriften van de meeste andere
Nederlandsche spiritisten uit die dagen... en uit die daarna.
„Ongelukkigerwijze heeft men al deze verschijnselen begrepen on-
der een naam die een verklaring in zich sluit, welke volstrekt niet toepasselijk
is op alles wat daaronder is samengevat,quot; zegt deze auteur op pag. X van
de inleiding. En hij vervolgt : „Spiritisme is afgeleid van : spiritus, d.i. geest,
en wel hier in den zin van geest eens overledenen. Doch het is er verre van,
dat alle verschijnjelen, die nu eenmaal onder den naam van spiritisme zijn
gegroepeerd, uitvloeisels zijn van de werking van zulke geesten... Het zou
dan ook aanbeveling verdienen den naam spiritisme te vervangen door een
anderen, b.v. mediumisme, afgeleid van : medium, d.i. middelaar of persoon
door wiens psychische gesteldheid zulke verschijnselen mogelijk wordenquot;
Op 1 April 1920 werd te Amsterdam een constitueerende vergadering
gehouden, waarin de Nederlandsche ,Studievereeniging voor „Psydiical Re-
search \' werd gesticht, waarvan het voorzitterschap gedurende enkele jaren
werd waargenomen door den nestor der Nederlandsche psychologen : G. Hey-
mans.
Bij deze gelegenheid hield Heymans een voordracht over : „Doel en
Middelen eener Studievereeniging voor Psychical Researchquot; waarin hij o.m.
zeide : „Wij willen met interessante voorstellingen ä la Rubini arrangeeren,
niet de behoefte aan hoogere of lagere emoties, aan troostrijke uitzichten of
nerveuze rillingen bevredigen — maar wij willen de betrokken verschijnselen
(21)nbsp;Bij denz«lfden uitgever (v. Dishoeck, Bussum) verscheen in 1904 zijn : „Handleiding
tot de kennis van het Spiritismequot;.
(22)nbsp;Bedoeld worden de supernormale of parapsychologische verschijnselen, welke tot voor
kort — omdat zij enkele decennia lang in hoofdzaak in de kringen der (openbarings-) spiritisten
werden verwökt cn ,,bestudeerdquot; — veelvuldig mtt den naam van spiritistisclic verschijnselen heeft
hooren bestempelen.
Dit laatste echter mede op grond van het feit, dat de (openbarings-) spiritisten — in den
regel volslagen leekcn op iiet gebied der psychologie — bij de verklaring der supernormale ver-
schijnselen telkens voorbarig naar de geesten-hypothese grijpen.
Vgl. mijn opstel : „Parapsychologie en Spiritismequot; in : „Tijdschrift v. Parapsychologiequot;,
I, pag. 49.
(23)nbsp;Vgl. H. N. de Fremery : .^eiander N. Afcakowquot; in : „Tijdschrift v. Parapsycho-
logiequot;, IV, pag. 193.
bestudeeren, wetenschappelijk en onbevooroordeeld onderzoeken, juist zooals
men op een ander gebied meteorologische of chemische verschijnselen, con-
trast* en associatie-werkingen onderzoekt...quot;
Een jaar later verscheen N° 1 der : „Mededeelingen der S.P.R.quot; met het
verslag van een experimenteel onderzoek betreffende telepathie ingesteld op
een (toenmaligen) student door G. Heymans, H.J.F.W. Brugmans en A.A.
Weinberg. Dit onderzoek, dat plaats vond in het psychologisch laboratorium
der Rijks-Universiteit te Groningen en „dat het bestaan van gedachtenover-
dracht onder omstandigheden, die het gewone verkeer door tusschenkomst
der zintuigen volledig uitsluiten, door deze proeven (mede) buiten allen re-
delijken twijfelquot; stelde, gelijk de drie onderzoekers opmerken mag zeer
zeker op één lijn gesteld worden met het beste, dat tot op heden door bui-
tenlandsche onderzoekers op dit gebied is gepraesteerd.
Het kan natuurlijk niet in mijn bedoeling liggen hier een overzicht te
geven van de geschiedenis der Nederlandsche S.P.R. Daarvoor zij men ver-
wezen naar de : „Mededeelingenquot; van dit genootschap, alsmede naar het :
„Tijdschrift voor Parapsychologiequot;, waarin deze „Mededeelingenquot; sinds de
tweede helft van 1930 zijn opgenomen.
Evenmin kan het mijn taak zijn hier een volledig overzicht te geven van
de feiten en hypothesen, in de laatste decennia door de parapsychologen van
bmnen- en buitenland geconstateerd cn opgesteld ; slechts tot één gebied wil-
len wij ons hier bepalen en dat is dit der z.g. psychometrie, dat in onze dagen
ongetwijfeld een zeer belangrijk veld van onderzoek van den parapsycholoog
uitmaakt.nbsp;f f i amp;
Het onderzoek, door Buchanan en Denton aangevangen is — als een
onderdeel van dat naar de z.g. paragnosie — voortgezet door onderscheidene
bevoegde experimentatoren en er is langzamerhand een uitgebreide littera-
tuur over de z.g. psychometrie ontstaan. Naast veel casuïstiek zijn mede on-
derscheidene beschouwingen over haar wezen naar voren gebracht. In deze
beschouwingen is bij herhaling protest aangeteekend tegen het gebruik van
bet „ongelukkigequot; woord psychometrie, dat wel allerminst geschikt geacht
dient te worden om deze verschijnselen te benoemen en dat, zooals P. Berg-
mann zeer terecht opmerkt («) „einen auffallenden Mangel an Coinzidenz
zwischen Wort und Begriff lässt erkennen.quot;
Daarover echter in het volgende hoofdstuk.
(24)nbsp;„Mededeelingen der S. P. R.quot;, No. 1, pag. 6.
(25)nbsp;„Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1929, pag. 221.
-ocr page 28-HOOFDSTUK III
OVER NOMENCLATUUR, DEFINITIES, INDUCTOREN EN DEN
INHOUD DER „HALLUCINATIESquot;.
Nomenclatuur. Zeer terecht spreekt A. Messer in zijn : „Einführung in
die Psychologiequot; van den „wenig bezeichnenden Namen Psychometriequot;
ofschoon hij m.i. nog beter hadi kunnen spreken van den foutieven naam,
daar er hier toch in feite niets gemeten wordt. Wij vinden dan ook — gelijk
ik in het slot van het vorige hoofdstuk reeds opmerkte — bij herhaling
protest aangeteekend tegen het gebruik van het woord psychometrie en er
andere woorden voor in de plaats gegeven.
Rud. Tischner heeft hier het gebruik van het woord „Psychoskopiequot; aan-
bevolen. „Ich wollte damit dem Worte „Psychometriequot; die schlimmsten Gift-
zähne ausbrechen und habe absichtlich kein ganz neues Wort gebildet son-
dern eins, das an das alte anklingt. Zum Verständnis des neuen Wortes
möchte ich sagen, dass man bei diesen Versuchen gewissermassen das Erleben
des Gegenstandes sieht, oder um ein anderes Bild zu gebrauchen, den „psy-
chischen Belagquot; des Gegenstandes. Auch sonst haben wir nicht selten wis-
senschaftliche Bezeichnungen die eher Vergleiche als exakte Beschreibungen
sind.quot; (2)
Oskar Fischer noemt het woord psychometrie „ethymologisch sinnlos und
daher als solcher unverständlich.quot; (») Meer aanbeveling verdient, naar zijn
meening, het gebruik van Richet\'s begrip „cryptesthésie pragmatiquequot;. „II
faut rayer de nos ouvrages le détestable mot de psychometrie. Lè mot de
cryptesthésie pragmatique me paraît très bon, quoi qu\'on ait reproché (bien
injustement) -au mot pragmatique d\'avoir un autre sens...quot;
Nochtans is Fischer geen onverdeelde bewonderaar van dezen term, ge-
lijk uit het navolgende citaat moge blijken : „Etwas besser ist der von Richet
verwendete Ausdruck pragmatische Kryptaesthesie ; doch haften dieser Be-
zeichnung dieselben Mängel an wie dem Ausdruck Kryptaesthesie über-
haupt.quot; (®)
(1)nbsp;Leipzig, 1927. pag. 131.
(2)nbsp;„Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 364.
(3)nbsp;Ibidem, 1926, pag. 305.
(4)nbsp;Ch. Richet : „Notre sixième sensquot;, Paris, pag. 113.
(5)nbsp;„Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 305.
-ocr page 29-j^Auch die Bezeichnung Hellsdien ist sinnlos, denn im Sinne des Wortes Hellsehen liegt
auch nicht eine Andeutung dessen was man damit bazeichnen will. Richet hat dafür das Wort
Kryptaesthesie vorgeschlagen ; das bedeutet die Wahrnehmung von VerlxMgenem oder Verdeck-
tem. Aber auch dieser Ausdruck erfüllt nicht alle ethymologisohen Erwartungen ; er bezeichnet
zwar richtig die Fähigkeit eines Sensitiven, Dinge wahrzunehmen, die versteckt und für seine
gewöhnlichen Siimesorgane unzugänglich sind, aber wenn der Sensitive einen Vorgang wahrnimmt,
der seinen gewöhnlichen Sinnesorganen nur dadurch unzugänglich ist, dass er sich in grosser
Entfernung von ihm abspielt, so hat das mit Wahrnehmung von Verborgenem eigentlich nichts
zu tun. Für diese Art von Wahrnehmung ist der Ausdruck Telepathie, der etwa Empfindung auf
^rfcrnung bedeutet, schon besser. Doch ist auch dieser Ausdruck im Prinzip falsch, denn wir
horen und sehen auch auf Entfernung. Genau dasselbe gilt von dem von Myers gewählten Aus-
u^f Telaesthesie für dieselben Vorgänge ; wesentlich besser ist der Terminus „Erfühlenquot; der
Böhm dafür verwendetquot;. (Fischer : „Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 304).
Sudre is eveneens van meening dat het woord psychometrie tot verdwij-
nen gedoemd is. Het woord „pragmatische kryptaesthesiequot; heeft echter even-
mm zijn sympathie, omdat men in de wijsbegeerte nu eenmaal een geheel
^dere beteekenis hecht aan het begrip pragmatisch dan die waarin Richet
het hier benut heeft. Sudre heeft het voorloopig gebruik van het woord tac-
tiele metagnomie aanbevolen, daar de supernormale faculteiten in een groot
aantal gevallen door den tastzin geactiveerd schijnen te worden («).
P. Thomas Bret zegt : „Tous les métapsychistes protestent contre l\'usage
en metapsychique du terme psychologique, psychométrie, et surtout de psy-
chometre... Pour les remplacer, nous avons proposé... ichnognostique et ichno-
gnosie, connaissance par la trace (ichnos) rnétapsychique, qui suit la méta-
gnosie du médium jusqu\'à la personne vivante ayant laissé cette trace sur un
objet, ou vers la métamnésie de cette personne morte depuis longtemps.quot; (\')
R. Lambert meent, dat wij het gebruik van het ongeschikte woord psy-
chome^e, nu het eenmaal burgerrecht heeft verkregen, maar moeten handha-
ven. „Der Ausdruck Psychometrie ist allgemein eingeführt und so klar de-
finiert, dass man ihn beibehalten muss.quot; (»)
wnniinbsp;- zooals nog nader blijken zal - het gebruik van het
woorcf „Erfühlenquot; aanbevolen.
Het valt gemakkelijk hier nog een aantal andere benamingen te doen
volgen door de onderscheidene bestudeerders dezer verschijnselen voorge-
steld. Het komt mij echter voor dat dit overbodig is.
(6) „Revue Métapsychiquequot;, 1925, Nr. 6 („Zeitschr. f. Parapsychologiequot; 1926 nae ^fiï^
7) „Précis de Métapsychiquequot; („la Parapsychiquequot;). Parisf S 137 ^
(8) „Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1927, p«g. 254.
Uit het bovenstaande moge intusschen genoegzaam gebleken zijn, dat
hoezeer men ook onderling tot op heden nog verschilt inzake de keuze eener
juiste benaming, op één punt is men het wel nagenoeg geheel met elkaar
eens. Algemeen is men geneigd om met A. Tanagra het gebruik van het
woord psychometrie te vergelijken met een onkruid, dat zich thans overal
uitgezaaid heeft en thans slechts uiterst moeilijk, misschien in het geheel niet
meer, uitgeroeid kan worden.
Misschien doen wij uit dien hoofde nog het verstandigst met ons voor-
loopig van het door Tischner voorgestelde woord „psychoskopiequot; te bedie-
nen.
Dejinhies. Laten wij thans eens nagaan hoe door onderscheidene pa-
rapsychologen het begrip psychoskopie wordt gedefinieerd.
T. J. Hudson definieert in zijn : „De wet der psychische verschijnselenquot;
de psychoskopie als „het vermogen dat men aan den menschelijken geest
heeft toegeschreven om de geschiedenis van onbezielde voorwerpen door
clairvoyance te onderscheiden.quot;
J. Valckenier Suringar zegt dat zij een verschijnsel is waarbij de proef-
persoon „aan de hand van een voorwerp de geschiedenis „leestquot; welke daar-
aan verbonden is of althans schijnt te zijn.quot;
H. Driesch schrijft in het : „Zeitschrift f. Parapsychologiequot; (1926, pag.
613) over ,,jenes Phänomen, welches üblicherweise den unglücklichen Na-
men Psychometrie trägt, d.h. die Tatsache, dass der Empfänger, wenn er
irgendein Objekt wahrnimmt, Kenntnis von der Geschichte dieses Gegen-
standes und insbesondere von den Personen oder Ereignissen, welche zu ihm
in Beziehung gestanden haben, hat.quot;
K. Gruber verstaat onder psychoskopie „die parapsychische Gabe man-
cher Menschen, durch den Kontakt mit irgendeinem Gegenstande, gleich-
gültig ob sichtbar oder verhüllt, dessen Herkunft und Geschichte, seine Be-
ziehungen zu Menschen und Ereignissen, oft auch diese beiden letzteren
allein zu erkennen.quot;
Eiders (quot;) zegt hij nog dat dat het psychoskopisch vermogen „gewis-
sermassen die historischen Eigenschaften der Objekte erkennt.quot;
(9)nbsp;Ibidem, 1927, pag. 233.
(10)nbsp;Amsterdam, 1904, Ncd. vert., pag. 271.
(11)nbsp;„Beschrijving van een psychometrisch helderziend mediumquot;, Amsterdam, 1923, pag. 5.
(12)nbsp;„Okkultismus und Biologiequot;, München, 1930 pag 137.
(13)nbsp;„Parapsychische Erfcermfnissequot;, München, 1925, pag. 113.
-ocr page 31-H. Szantó spreekt hier van „die Uebernormale Wahrnehmung individu-
eller Schicksale, Geschehnisse und Charakterzüge durch das Medium mit
Hilfe solcher Gegenstände, welche irgendwann mit den betreffenden, wahr-
zunehmenden Geschehnissen, den unbekannten, evtl. schon toten Personen in
räumlich naher Beziehung gestanden sind.quot; (quot;)
„Voici -— aldus Ch. Richet — en quoi consiste la cryptesthésie pragma-
tique... On présente à un sensitif un objet quelconque qui a appartenu à telle
ou telle personne, et tout se passe (dans quelques cas très rares, mais d\'au-
thenticité indéniable), comme si de cet objet présenté émanaient des vibra-
tions qui permettent au susdit sensitif de donner quelques détails sur la per-
sonne à qui l\'objet a appartenu.quot; (i\'\')
Inductoren. De hiervoor gegeven definities (een greep uit een groot aan-
tal analoge) zijn alle zaakdefinities ; de stellers zijn tot haar gekomen op
grond van de ervaring. Deze heeft hen geleid tot de erkenning dat er per-
sonen zijn die, wanneer men hun kleine voorwerpen zooals ringen, horloges,
armbanden, steentjes, portefeuilles, brieven, portretten, zakmessen, vulpen-
hZVu T\'nbsp;overleden personen in hun bezit heb-
nmc^^ j / ?nbsp;personen onder bepaalde voorwaarden en
omstandigheden in staat blijken te zijn het karakter, de omgeving en de lot-
gevallen van de dragers dezer voorwerpen te beschrijven.
Uit dien hoofde moet ik bezwaar maken wanneer A. Messer schrijft :
„Unter . Hellsehenquot; versteht man den unerklärlichen Erwerb von Kennt-
nissen irgendwelcher materieller Zustände oder Vorgänge... Erstreckt sich
das Hellsehen auf die Zukunft, so heisst es „Prophetiequot;, bezieht es sich auf
quot; - quot;quot;\'quot;\'S bezeichnenden - Namen „Psychome^
vi ( ). Vooreerst is psychoskopie volstrekt niet alleen „Hellsehen in die
Vergangenheit gelijk sommigen meenen. Men kent ook wel degelijk psychos-
kopische visioenen welke een profetisch karakter dragen.nbsp;^ ^ \'
niet inzTe^rr\'\'quot;?\'!\' rnbsp;d^t hij
wii Tdo.n hTLnbsp;psychoskopie mogen spreken wannee
WIJ te doen hebben met z.g. helderziendheid aan voorwerpen. (quot;)
(14)nbsp;„Zeitschrift f. Parapsychologiequot;. 1928, pag. 657.
(15)nbsp;..Notre sixième sensquot;, Paris, pag. 113.
(16)nbsp;„Einführung in die Psychologiequot;, Leipzig, 1927, pag. 130
(17)nbsp;Deze erkenning vinden wij ook bij b. v. J. Peter Vonnbsp;» • .
dann sprechen, wenn bei der Versuchsperson durch ^ Mmn quot; n^t
stand ein Erkennen der Beziehungen, der Geschichte diLf^.Zf , vorgelegten Gegen-
^cl.rift f. Paxapsyclgt;ologiequot;, 1926, plg. 449^nbsp;Gegenstandes ausgelöst wirdquot;. („Zeit-
Wij zullen deze voorwerpen met den algemeenen naam van inductoren
betitelen.
De ervaring leert ons nu dat men t.o.v. de inductoren de psychoskopis-
ten in twee groepen kan onderverdeelen t.w. de algemeene en de bijzondere
psychoskopisten.
Het verschijnsel der algemeene psychoskopie komt verreweg het veelvul-
digst voor, en tot voor kort hield men — op een enkele uitzondering na —
slechts daar rekening mede.
Zoo zegt b.v. J, Valckenier Suringar op pag. 7 van zijn hiervoor reeds
genoemd boekje : „De aard van het voorwerp doet er blijkbaar niet toe, ten-
zij de psychometrie het voorwerp zelf betreft ; de inhoud, b.v. die van een
geschreven aanteekeningenboek, ook dikwijls niet ; bij een dergelijk boek
kwam dezelfde beschrijving als \'bij een geheel ander voorwerp (horloge)
van denzelfden persoon, hoewel ik juist door den karakteristieken inhoud
van het aanteekeningenboek andere mededeelingen had verwacht en ge-
hoopt.quot;
P. Bergmann spreekt van voorwerpen „von beliebiger Art, vorzugsweise
ein Taschentuch, Kleidungsstück, Federmesser, Haarkamm, kurz ein zu per-
sönlichem Gebrauch bestimmten Artikel. Aber auch unter Berührung von
Lichtbildern, Steinen, Geschossen oder ähnlichemquot; blijkt de proefpersoon in
Staat te zijn „zutreffende und bis in kleine Einzelheiten gehende Aussagen zu
machen...quot; (i»)
In de woorden „vorzugsweise... ein zu persönlichem Gebrauch bestimm-
ten Artikelquot; ligt de erkenning opgesloten, dat een aantal algemeene psychos-
kopisten reeds een zekere mate van kieskeurigheid vertoont in de keuze van
hun inductoren, hetzij door aan het gebruik van bepaalde inductoren de voor-
keur te geven, hetzij door het gebruik van andere inductoren uit te schakelen.
Personen als inductor. In zijn : „L\'Ectoplasmie et la Clairvoyancequot; (quot;)
maakt G. Geley onderscheid tusschen „la clairvoyance des chosesquot; en „la
clairvoyance ä objectif individuel.quot;
In den regel blijkt men slechts geneigd te zijn het gebied der psycho-
skopie identiek te verklaren met dat der „clairvoyance des chosesquot;, gelijk de
desbetreffende litteratuur ons leert.
Ik zie echter geen enkele reden, waarom men ook niet de „clairvoyance
(18)nbsp;„Zeitschtift für Parapsychologiequot;, 1929, pag. 221.nbsp;}
(19)nbsp;Paris, 1924, pag. 27.
-ocr page 33-a objectif individuelquot; tot de psychoskopie 20u rekenen ; wij hebben hier m.i.
met verschijnselen van zuiver psychoskopischen aard te doen, waarbij de
inductor, in tegenstelling met het „traditioneelequot; „voorwerpquot;, een mensche-
lijk wezen is.
Vele „algemeenequot; psychoskopisten blijken mede het verschijnsel der
„clairvoyance a objectif individuelquot; te vertoonen ; daarnaast komen gevallen
van bijzondere psychoskopie voor waarbij de psychoskopist zich alleenlijk
bepaalt tot het „onderzoekquot; van personen.
Een zeer merkwaardig voorbeeld van een „psychoskopistquot; bij wie zich het verschijnsel der
„helderziendheidquot; aan personen voordeed was Heinrich Zschokke blijkens zijn autobiografie („Eine
Selbstschauquot;. Aarau, 1843). In het Xlde hoofdstuk, van het eerste deel van dit geschrift zegt bij
O m.
„Het gebeurde mij soms bij de eerste ontmoeting met een mij onbekend persoon, als ik,
stilzwijgend, naar zijn gesprekken luisterde, dat dan zijn verleden met vele kleine bijzonder-
heden daarin ; dikwijls ook slechts een of ander tooneel daaruit, droomachtig en toch duidelijk,
geheel onwillekeurig, aan mij voorbijzweefde. Gewoonlijk duurde een en ander slechts weinige
minuten, maar in dit korte tijdsverloop was het mij gewoonlijk te moede alsof ik in het tafereel
van dit vreemde leven zoo geheel verzonken was, dat ik ten slotte noch het gezicht van den
onbekende, waarin ik zonder eenige bedoeling had gekeken, meer zag, noch zijn stem meer hoorde...
Ik hield deze vluchtige visioenen langen tijd voot producten eener spcélsche werking mijner
fantasie, te meer waar de visioenen mij zelfs de kleeding en beweging der handelende personen,
de kamer, het huisraad en andere bijzaken vertoonden. Slechts bij wij,ze van moedwillige scherts
verhaalde ik eens, in den vertrouwelijken famUiekring van Kirchbcrg de geheime geschiedenis
eener naaister, die zooeven de kamer en het huis verlaten had. Ik had haar nooit te voren gew
zien, maar men verwonderde zich, lachte en wilde maar niet gelooven, dat ik haar omstandig-
hedeii in het geheel niet kende, want hetgeen ik gezegd had was volkomen waar. Nu verbaasde
ik mij met minder, dat mijn droombeelden met de werkelijkheid overeenstemden. Ik werd op-
Jettender, cn wanneer de welvoegelijkheid zulks veroorloofde, verhaalde ik hun wier leven mij
vTOrbijgczwcefd was, den inhoud van mijn droomgezicht, om tegenspraak of bevestiging uit te
lokken, maar altijd kreeg ik een bevestiging, terwijl zij, die mij deze gaven, versteld stonden
over mijn wetenschap...quot;
„Op een marktdag in dc stad Waldshut komende, nam ik daar.... mijn intrek in dc herberg
-ium Rebstock. Wij aten des avonds aan dc zeer bezette tafelquot;. Zschokke vertelt nu verder dat
men aan de^ tafel toevallig over helderziendheid cn daaraan verwante verschijnselen kwam te
preken en dat een jonge man, die tegenover hem aat, op de meest uitgelaten wijze daarmede
^gon te spotten. En hij vervolgt : „Juist was diens leven mij voorbijgezwcefd. Ik vroeg hem of
h,; eerhjk zou antwoorden als ik hem het geheimste uit zijn leven verhaalde, tcrwijf hij mi
zoo weimg kende als ik hem... Hij beloofde het ronduit te zullen bekennen, al ik dc waarhTid
sprak. Daarop verhaalde ik w..t mi;n visioen mij had laten zien cn het gehee e gezelschap quot;mim
de geschKden. van den j^ongen koopman. Zijn leerjaren, djn klei« aiJsii^n ^^^
ook een kiene zonde, dic hi, tegen de kas van zijn ptindpaal had begaan. Ik bci^rf da^J
(20) D^e opvatting blijkt mede uit de opmerking, door W. dc Vrie, geplaatst OD r«lt;r 269
van den vierden jaargang van het : „Tijdschrift voor Parapsychologiequot;.nbsp;^
het onbewoonde vertrek met gewitte muren, waarin rechts de bruine deur was en links op een
tafel het zwarte geldkistje ihad gestaan, enz. In het gezelschap heerschte een doodsche stilte onder
dit verhaal, dat ik sleohts nu en dan afbrak om te vragen of ik de waarheid spraL De ontstelde
jonkman bevestigde alle omstandigheden, zelfs hetgeen ik niet verwacht had, de laatste. Toen
reikte ik, door zijn oprechtheid getroffen, hem over de tafel vriendelijk de hand...quot;
Bij de bestudeering van die gevallen van psychoskopie, waarbij perso-
nen als inductor dienstdoen gaan onze gedachten zekerlijk uit naar de z.g.
handleeskunde (chiromancie).
De chiromancie is overoud. Reeds in de Kabbala treft men sporen er van
aan. Eenige geschiedkundige bijzonderheden met betrekking tot deze „kundequot;
vindt men op pag. 104 e.v. van mijn werkje : „Supernormale Vermo-
gens.quot; (21)
In den laatsten tijd trekt de chiromancie opnieuw de aandacht.
Naar analogie van de graphologie zou men onderscheid kunnen maken
tusschen wetenschappelijke en intuïtieve chiromancie.
Wat betreft de wetenschappelijke chiromancie zoo komt het mij voor
dat, onder invloed der neo-vitalistische beschouwingen, gepaard aan de uit-
komsten van het modern parapsychologisch onderzoek de mogelijkheid dat
zij zich eenmaal bestaansrecht zal verwerven geenszins a priori verworpen
mag worden. Men zie in dit verband hetgeen ik daarover schreef op pag. 291
van den derden jaargang van het : „Tijdschrift voor Parapsychologie.quot;
Bij de intuïtieve chiromancie speelt zeer zeker de hand als zoodanig
geen rol. Naar alle waarschijnlijkheid vervult dit orgaan dezelfde rol als het
voorwerp bij de gewone psychoskopie. (==)
Het komt mij voor dat er tusschen de algemeene en de bijzondere psy-
choskopie geen principieel verschil bestaat. Wij moeten m.i. den bijzonderen
psychoskopist als een soort van „geremdenquot; algemeenen psychoskopist be-
schouwen. Wij kunnen ons voorts heel gemakkelijk voorstellen dat een groo-
te kieskeurigheid in de keuze van inductoren — b.v. onder invloed van in
het milieu, waarin de psychoskopist verkeert heerschende theorieën — leidt
tot bijzondere psychoskopie.
(21)nbsp;Amsterdam, 1922.
(22)nbsp;Daze meening is o. m. ook v. Schrenck Notzing toegedaan, blijkens zijn verhandeling
„Handlesekunst und Wissenschaftquot;, Pfullingen, 1921.
Zoo kan ik mij voorstellen dat een medium, dat rotsvast in de fluïde4iypothese gelooft,
van meening is dat metalen voorwerpen ongeschikt dijn om als inductoren te fungeeren. Geeft
men zoo\'n pp. een metalen inductor in de hand, zoo zal hij zijn paragnostisch vermogen auto-
suggestief geheel of gedeeltelijk remmen.
Wij zien een analoog iets op het verwante gebied der ihabdomantie. Ook daar hebben wij
vaak een zekere dressuur van zekere strata van subliminaal vermogen. Men suggereert zich (on-
der invloed van traditie en milieu) dat „hetquot; slechts met een roede van een bepaalden vorm en
uit bepaald materiaal gesneden „gaatquot;, en dat andere roeden niet deugen of dat de roede slechts
pp bepaalde stoffen uitslaat, terwijl het modern parapsychologisch onderzioek heeft uitgewezen,
dat de roede hier feitelijk volmaakt gemist kan worden en dat wij hier in laatste instantie met
paragnosie te doen hebben. Zie mijn opstel over : „De Wichelroedequot; in mijn : „Supcrnormale
Vermogensquot;, Amsterdam, 1922.
Wij hebben hier — om met een variant op du Prei te spreken — bij (herhaling te doen
met een onpraktische toepassing der suggestie in de parapsychologie (Vgl. du Prei : „Studiënquot;,
II, pag. 76, Amersfoort, 1909).
De proefleider, die dit alles niet vermag te doorschouwen, kan hierdoor komen ■:ot de
opstelling van onjuiste hypothesen.
Ook komt het ongetwijfeld voor, dat men van jongs af aan zich slechts
tot het gebruik van een bepaald soort van inductoren (b.v. handschriften)
beperkt heeft, zonder zich nu de vraag te stellen, of men ook op een andere
soort van inductoren vermag te reageeren.
Zeer zeker zal het mogelijk blijken, uit een groot aantal bijzondere
psychoskopisten door persuasie en suggestie onmiddellijk algemeene psychos-
kopisten te recruteeren.
Ik verwijs in dit verband naar het zeer belangrijke opstel van du Prei over : „De praktische
toepassing vaA het hypnotisme voor de transcendentale psydwlogiequot; in zijn : „Studiën enz.quot;,
II, pag. 76. Ned. vert,, Amersfoort, 1909.
Waar dit onverwacht niet mogelijk zou blijken, onderzoeke men langs
den weg der psychanalyse of er zich hier ook mogelijk een onderbewust ver-
zet tegen het gebruik van bepaalde inductoren manifesteert.
De inboiid der visioenen enz. der psychoskopisten loopt zeer uiteen.
In het meerendeel der gevallen hebben zij betrekking op het verleden en het
heden der „dragersquot; der inductoren, c.q, op dat der inductoren zeiven. Een
enkele maal op hun toekomst.
E. Mattiesen heeft in het : „Zeitschrift f. Parapsychologiequot; (1929, pag. 617 e.v.) de wen-
schelijkheid bepleit om te komen tot een „knappe Katalogisierung der... vom Psychomcter erlang-
ten Wissensinhaltequot; en stelt daarbij een verdeeling in vier groepen \\\'00r.
In de eerste groep kan men al datgene onderbrengen dat betrekking heeft op hetgeen de pp.
-ocr page 36-zeggen cn-er het uiterlijlc (lichaamsbouw, gebarenspel, enz.) van den (drager van den) inductor,
alsmede over zijn karaktereigenschappen (gierigheid, enz.) en pathologische aspekten.
De tweede groep (waarin de eerste onmerkbaar overgaat) houdt al datgene in wa: de pp.
zeggen over het beroep, de door het beroep bepaalde omgeving en hetgeen zij voorts vertellen
over bijzondere ervaringen (waarbij ook ongelukken) van den (drager van den) inductor.
In de derde groep wenscht Mattiesen al datgene onder te brengen hetgeen de pp. vertellen
met betrekking tot de personen die met den (drager van den) inductor in aanraking gekomen
zijn, terwijl iiij in de vierde groep al dat „psychometrische Erkennenquot; onderbrengt dat „mehr
oder minder eindeutig über den Bereich menschlichen Erlebens in die Sphäre des rein Gegen-
ständlichen greiftquot;. Hiertoe rekent hij in de eerste plaats dan de visioenen, zooals wij deze bij
herhaling bij de pp. van Denton en Pagenstecher aantreffen, en waarvan het in hoofdstuk I ver-
melde experiment 33 een voorbeeld is.
Zeer terecht wijst Mattiesen er op, dat wij bij de „biographische Schauquot; (tweede groep)
bij herhaling met verschijnselen in aanraking komen welke wij gevoegelijk in de vierde groep
kunnen onderbrengen (zie b. v. experiment Nr. 2 in mijn onderzoek met Lotte Plaat waarbij
pp. de Amsterdamsche beurs ziet) zoodat er ook wederom geen scherpe scheiding te maken is
tusschen de groepen 2 en 4).
Bij de z.g. helderziendheid aan personen komt het bij herhaling voor,
dat de psychoskopist „geestenquot; ziet, een verschijnsel, dat zich ook wel bij
de voorwerps-psychoskopie voordoet.
Een zeer markant voorbeeld van een psychoskopiste „geestenziensterquot;
is de bekende mevr. Akkeringa, die op grond van dit feit door de „openba-
nngs-spiritistenquot; als een zeer geliefde gast en propagandiste op hun bijeen-
komsten wordt gezien.
F. Ortt heeft in het : „Tijdschrift voor Parapsychologiequot; (II pag 124)
naar aanleiding van een door hem, op een dezer bijeenkomsten bij mevr!
Akkermga gedane observatie, aangetoond, dat een animistische verklaring van
„geestenquot;-zien in meer dan éen opzicht de voorkeur verdient boven
de spiritistische hypothese en dat althans een deel der door mevr. Akkeringa
„waargenomenquot; „geestenquot; geen geesten in spiritistischen zin zijn.
Onder den titel : „Psychometrische Dispositionquot; wijst F. Freudenberg in het • Zcitschr
■ JÏTJ t^^rnbsp;ausse«)rdentlich grosse Bedeutung de^ Persön^
P^rfjomrtersquot;. Twee proefpersonen stelt hij tegenover elkaar, t. w. de bekende
tnbsp;-nbsp;Schriftstellerinquot;, die quot;Ï
,.in iwanglo^n Sitzungen als e.n erfolgreicher Psychometer erwiesen hatquot;
Analy^mÄ^iä quot; ^nbsp;«nbsp;Vorgang der psychometrischen
alyse mit Persönlichem zu tun haben. Die Berührung eines Gegenstandes, der vo„ einem nod,
parap^cJoloLf LSrlrquot;\'quot;nbsp;J«»quot; worden is cen vraag waa«gt;ver de
opstel : „Parapsychologie en
-ocr page 37-lebenden oder schon Gestorbenen irgendwie beeindruckt worden ist, löst beim Psychometer ein
anschauliches Bild der betreffenden Persönlichkeit aus und setzt ihn in den Stand, über diese
selbst und über Verhältnisse und Dinge, lt;Iie mit ihr in Zusammenhang stehen. Aussagen ru
machen. Aber so vielseitig es auch sein mag, die Schilderung des Psychometers ist eben nur auf
solches bezogen, was ebgt;m diese Person betrifft. Das Blickfeld des Sehens ist durchaus auf diese
Person beschränkt. Nur sie selbst und das persönlich von ihr Berührte vermag er geistig zu
erfassenquot;.
Daarentegen „erwies Fräulein F. B. sich als ein psychometrisches Medium mit Anschluss an
das Unpersönliche... Was ihr auch vorgelegt wurde, sie beantwortete gewissermassen nur die
trage: Wo ko^t der zu analysierende Gegenstand her? Die Persönlichkeit eines Besitzers desselben
Schauung... Eine welke Rosenknospe, ein teures Angedenken, stark
^SSnbsp;unbsp;botanischen Erklärung und sagte ihr. mit reicher Phantasie begabten
Schriftstellerin, mchts — Persönliches. —
S^noemd artikel (pag. 619) op het feit dat faet
persoonlijke element een .ol speelt in „das erlangte übernormale Wissenquot; der psychoskopisten.
Wij willen ons hier slechts bezighouden met het probleem der psychos-
kopische karakterdiagnostiek en waar nu de intuïtieve graphologie een
zeer goede gelegenheid biedt ons daarin te verdiepen, zoo heb ik gemeend
qi dit onderdeel der psychoskopie een afzonderlijk hoofdstuk te moeten
HOOFDSTUK IV
INTUÏTIEVE GRAPHOLOGIE. \'
Wetenschappelijke graphologie. Onder graphologie hebben wij te ver-
staan : de kunst (wetenschap) om uit iemands handschrift een aantal bij-
zonderheden met betrekking tot zijn lichamelijke en psychische geaardheid
af te leiden.
Robert Saudek schetst ons in zijn : „Wetenschappelijke Grapholo-
giequot; (2) de wordingsgeschiedenis van de schrift-studie voor karakterologische
doeleinden ; hij noemt ons t.p. den Italiaan Baldo als een der eersten die
een-werk over dit onderwerp schreef : het verscheen in 1622 op Capri.
De eigenlijke opkomst der graphologie dateert echter eerst uit de tweede
helft der vorige eeuw en zij vindt haar bakermat in Frankrijk. Twee namen
dienen hier genoemd te worden : n.1. die van Michon en Crépieux Jamin.
Aan Michon dankt de graphologie in de eerste plaats haar naam (1871)
terwijl hij voorts, om hier met L. Klages te spreken, het graphologisch onder-
zoek voor tientallen jaren van problemen voorzag. Na zijn dood zette Cré-
pieux Jamin zijn werk voort, waarbij hij o.m. onjuistheden in het stelsel van
zijn leermeester trachtte te verbeteren. Een zeer belangrijke stap voorwaarts
deed de graphologie nadat in 1895 te Leipzig het werk : „Zur Psychologie
des Schreibensquot; verschenen was van de hand van W. Preyer.
Preyer heeft er o.m. op gewezen, dat het schrijven tot de groep der uit-
drukkingsverschijnselen behoort, evenals o.m. de mimiek, het gebaar, het
blozen, de ademhaling, de hartslag en het spreken.
Sindsdien staat de graphologie niet meer op zichzelf, als een eenzaam
muurbloempje, doch is zij opgenomen in het koor der voor de empirische
psychologie bestudeerbare wetenschappen, gelijk ons b.v. Ludwig Klages\' :
„Handschrift und Charakterquot; en R. Saudek\'s genoemd werk leeren.
Hoe gaat de wetenschappelijke grapholoog te werk, en wat kan hi] uit
het schrift lezen 7 De wetenschappelijke grapholoog tracht in de eerste plaats
de technische voorwaarden na te gaan, waaronder het schrift is ontstaan.
(1)nbsp;H. Brugmans definieert in zijn : „Psychologische methoden en begrippenquot; (Haarlem,
1922. pag. 57) de graphologie als „de kunst of wetenschap om uit het schrift iemands karakter
op te makenquot;. Het komt mij voor dat deze definitie niet geheel iuist is.
(2)nbsp;den Haag, 1925.
(3)nbsp;Leipzig, 1923.
-ocr page 39-Vervolgens bestudeert hij o.m. de schriftverdeeling, de grootte van den
druk op de pen uitgeoefend, smalheid en breedheid van de letters, vereenvou-
digingen en versieringen, verbindingswijze en schrifthelling.
Het schrift is feitelijk niet anders, dan een geheel van geregistreerde
bewegingen. Deze bewegingen te kennen wil, volgens moderne psychologi-
sche opvattingen zeggen, iets te weten te komen van de psychophysische
ganschheid, welke deze bewegingen gemaakt heeft.
y^r.. ^^ .\'^^\'^^^schappelijke grapholoog is feitelijk een soort van spoorzoeker.
ij herinneren ons uit onze jeugd, toen wij de boeken van Aimard en May
verslonden, hoe de „trappersquot; uit het spoor van een paardendief zich een
geheel beeld van den vluchteling wisten te vormen. Welnu, tot op zekere
hoogte kan de wetenschappelijke grapholoog iets dergelijks bij het beshidee-
ren van het schrift. Hij kan eraan te weten komen of degene, van wien het
afkomstig is, al dan niet zinnelijk, met fantasie begaafd, evenwichtig, impul-
sief, ijdel, origineel, enz., enz., is. Voorts kan het hem bijzonderheden leeren
met betrekking tot den lichamelijken toestand van den schrijver (zoo mani-
testeeren zich b.v. ademhalingsstoornissen in het schrift).
Naast de wetenschappelijke graphologie kent men nu de
Intuïtieve graphologie.
Herbert Gerstner wijst er in het : „Tijdschrift voor wetenschap-
pelijke graphologiequot; op, dat „reeds voor de wetenschappelijke grondsla-
gen der handschriftkunde volledig gelegd war«nquot; men menschen kende, die
in staat bleken te zijn „om zonder systematische kennis karakterschetsen van
vaak verbluffende juistheid te ontwerpen.quot;
eepub\'JHentze-s karakterbeschrijvingen de aandacht, welke in hoofdzaak
»Se cSotrlTo^n? quot;nbsp;verscheen zijn leerboek :
AnderrSlccr^T ! - •nbsp;intuïtieve grapholoog was.
en Aul ot l j:^^^nbsp;eL\'waren\'o. m. P. Liebe
^innl. Welt-: ms! Sr^nbsp;quot;nbsp;^^nbsp;= Ueber-
Scherman^.\'nbsp;Graphologenquot; behoort nu o.m. Raphael
Reeds als klein kind, nog voordat hij lezen en schrijven kon, verzamelde
H^.ijn zeggen, de couverten van de handelsbrieven zijis vX 1
(4) 1, No. 3, pag. 73. Amsterdam.
-ocr page 40-hij werd door een onweerstaanbaren drang bezield, het handschrift te analy-
seeren, het te vergelijken met dat van anderen en er conclusies uit te trek-
ken met betrekking tot het karakter van den schrijver. Op school legde hij
een autographen-album aan, waarin hij zijn „intuïtiefquot; verkregen karakter-
kennis bij de handschriften neerschreef.
In voorkomen, kleeding en manieren wordt Schermann ons geschetst als
een eenvoudige burgerman, als iemand waarvan men allerminst zou verwach-
ten, dat hij over zulke bijzondere gaven beschikt.
Van beroep is hij (althans in de dagen waarin Oskar Fischer met hem
experimenteerde) afdeelingschef bij een groote verzekeringsmaatschappij te
Weenen, zoodat hij alleen zijn vrije uren beschikbaar heeft voor zijn arbeid
als „ziener.quot;
Ofschoon het hem aan allerlei aanbiedingen niet heeft ontbroken, en
men hem geregeld consulteert over de meest uiteenloopende zaken, heeft hij
het niet over zich kunnen verkrijgen van zijn ,,mediumschapquot; een beroep te
maken. Hij geeft zich omdat hij niet anders kan, omdat hij denzelfden drang
in zich bespeurt als de kunstenaar en de geleerde.
Toch geeft hij zich geenszins aan iedereen. Uit beginsel wijst hij onver-
biddelijk alle nieuwsgierigen af, en houdt hij zich slechts bezig met die
gevallen, welke dit waard zijn.
In de : „Nieuwe Rotterdamsche Courantquot; van 20 Nov. 1923 kan men in dc rubriek „buiten-
landquot; onder het hoofd : „Het EIwell-mysteriequot; o. m. het navolgende vinden :
„Wij lezen in een New-Yorksch telegram lt;ian een der Londensche bladen het volgde :
De geheimzinnige moordzaak, die in 1920 te New-York zoozeer de aandacht trok, n. 1. de
moord op den rijken renpaarden-eigenaar James Ellwel, welk mysterie de justitie tevergeefs ge^
tracht heeft te doorgronden, komt thans weer in de Amerikaansche bladen ter sprake, die er
heele kolommen op hun voorpagina aan wijden. Deze herleefde belangstelling staat in verband
met een nieuw ontdekte aanwijzing in de moordzaak, die men dankt aan een Pool, die beweert
bijzondere psychische Jcrachtcn te bezitten.
Deze man heet Raphael Schermann. Een dag of wat geleden was de (New-Yorksche) com-
missaris van politie Richard Enright er getuige wan, dat aan Schermann het handschrift van be-
kende, doch dezen niet genoemde, personen werd voorgelegd, en dat hij met groot succes daaruit
het karakter afleidde van de betrokken (veelal reeds overleden) schrijvers.
Enright liet nu Schermann komen en legde hem brieven voor van den vermoorde. Onmiddel-
lijk „lasquot; Schermann daaruit hoe de moord gepleegd was en verder vertelde hij bijzonderheden,
die konden worden nagegaan en die klopten met dc werkelijkheid. Ook vertelde Schermann dat
Elwell met tal van vrouwen in betrekking had gestaan. Een aantal brieven, onder Elwell\'s cor-
respondentie wees dit ook uit, en deze — voor het meerendeel slechts met voornaam of enkele
letters onderteekende — brieven werden nu aan Schermann voorgelegd. Daaronder was een be-
langnjk briefje, geteekend door „Marjoriequot;, welke persoon, naar de politie aanneemt, Elwell op
-den ochtend van den moord had berocht. Nadat Schermann den brief nauwkeurig had bekeken,
vroeg hij aan den commissaris van politie : ,
„En heeft U deze vrouw nooit kunnen vinden ?quot;\'
„Neenquot;.
„Dat is geen wonderquot;, lachte Schermann, „want een man heeft daten brief geschrovenquot;.
En de New-Yorksche politie is nu maar weer op zoek gegaan naar een mogelijken manne-
lijken bezoeker van Elwell op den dag van den moordquot;. Tot zoover het bericht uit de N. R. C.
\' Het is mij helaas niet bekend, hoe deze zaak verder verloopen is.
Ook voor wetenschappelijke onderzoekingen geeft hij zich gaarne. Hier-
door werd de Praagsche neuroloog en psychiater O. Fischer in de gelegen-
heid gesteld een reeks interessante proeven met hem te nemen. Ik zal hier
een en ander daarover mededeelen, waarbij ik daigt; tevens gelegenheid zal
hebben de vraag :
Hoe gaaf nu de intuïtieve grapholoog te werk en wat kan hij uit het
uhri\\t lezen ? te \'beantwoorden.
Fischer kwam in 1916 in aanraking met Schermann, die toen reeds alge-
meen voor een ziener doorging. Dit contact leidde al dra tot proefnemingen.
Reeds bij het eerste experiment zag Fischer, die oorspronkelijk alles wat
hij over Schermann gehoord had „für puren Schwindel hielt,quot; dat zijn proef-
persoon inderdaad over een onmiskenbare supernormale begaafdheid beschikt
en weldra werd het hem duidelijk, dat hij een begin had gemaakt met een
bezittenquot;nbsp;^^^^^ ongetwijfeld wetenschappelijke waarde zouden
Fischer\'s onderzoekingen met Schermann strekken zich uit over een tijd-
vak van twee jaren (1916-1918). Op 31 Maart 1918 legde hij aan het
Duit^h geneeskundig Genootschap te Praag zijn eerste mededeelingen aan-
gaande de uitkomsten van dit onderzoek voor.
verscheen het volledig verslag zijner proefnemingen met Scher-
vennbsp;204 proefnemingen, welke hij - door toepassing
van verschillende methoden van onderzoek - in vijf groepen onderverdeel
^roep i omvat de proeven van zuiver intuïtief-graphologischen (meta-
graphologischen ) aard. Bij deze experimenten bekeek Schermarm het
schrift een oogenbhk, meestal niet langer dan één minuut. Soms zag hij het
(5)nbsp;„Experimente mit Raphael Schermannquot;, Berlijn 1924.
(6)nbsp;Zie pag. 31.
-ocr page 42-2elfs ternauwernood in. Daarna gaf hij zijn indrukken weer. Deze verschil-
len reeds in hooge mate van die van den wetenschappelijken grapholoog. C^)
Groep 2 omvat die proeven waarbij Schermann het schrift niet bekeek,
maar alleen het papier betastte. Bij
Groep 5 ging Fischer nog verder en liet zijn proefpersoon alleen maar
de gesloten enveloppen betasten, waarin de te „onderzoekenquot; handschriften
zich bevonden.
Groep 4 wordt gevormd door experimenten, waarbij Schermann papie-
ren te onderzoeken kreeg waarop in het geheel niets geschreven stond, doch
waarop alleen maar schrijfbewegingen gemaakt waren met den vinger of met
een niet afgevend stift.
De merkwaardigste onderzoekingen zijn wel die uit
Groep ß waarbij Schermann hetzelfde praesteerde als bij de experimen-
ten uit de groepen 1 — 4, met dit verschil, dat hij niets te bezien of te be-
tasten kreeg, maar dat hij thans tot taak had een en ander mede te deelen
met betrekking tot de persoon, wiens handschrift Fischer bekeek of waaraan
Fischer alleen maar dacht.
Men zou nog een zesde groep kunnen onderscheiden — al bestaat deze ook slechts uit één
experiment (nr. 128) — waarbij Fisdgt;er het schrift van een hem geheel onbekend persoon fixeer-
de en het zSch daarna zoo levendig mogelijk voorstelde.
Scbermann gaf hierop een zeer gedetailleerde karakterbeschrijving van dezen onbekende.
Eerst geruimen tijd later bleek Fischer dat zijn proefpersoon zeer juist gezien had.
Fischer noemt het verschijnsel, waarvoor de proeven uit groep 5 hem
plaatsen „psychisch transfertquot;, een naam dien hij in 1926 door „interpsychi-
sche metaesthesiequot; wenschte te vervangen.
(7) Toen voor een aantal jaren een gezelschap van ernstige onderzoekers te Berlijn proeftcn
met Scbermann nam, en deze bij het beschouwen van een handschrift uitriep : „Ik zie een revol-
ver — ik hoor een schot — de vrouw wordt getroffen — zij sterft !quot; stond de aanwezige „we-
tenschappelijkequot; grapholoog W.\'Langenbruch, een autoriteit op zijn gebied, driftig op en protes-
teerde uit naam der Duitsche (wetenschappelijke) graphologen. Van zijn standpunt bezien had
Langenbruch volkomen gelijJc. Immers als wij o/er graphologie spreken, bedoelen wij daarmede
in den regel de wetenschappelijke graphologie en niet de intuïtieve. Wie Schermann zonder meer
een grapholoog noemt, kan misverstand verwekken omtrent het wezen der wetenschappelijke
graphologie.
Ook R. Saudek wijst er op pag. 17, noot 1, van zijn : „Wetenschappelijke Graphologiequot; op,
dat Schermann een intuïtieve grapholoog is.
pag ^39 ^ Schrenck Notzing : „Gesammelte Aufsätze zur Parapsydiologiequot;, Stuttgart, 1929,
-ocr page 43-»Mit der Bezeichnung „interpsychische Metaesthesiequot; — zpoo schrijft F. in het : „Zeit-
^rift f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 307 — sind die Phänomene gemeint, die man bisher als
Telepathie bezeidinet und für die \'ich selber einmal den Namen psychisches Transfert, d. h.
psychische Uebertragung vorgeschlagen hatte ; es sind das Phänomene, die dadurch charakteri-
siert sind, dass eine sensibele Person auf aussersinnlichem Wege psychische Prozesse perzipien,
^e bei einer anderen Person vor sich gehen. Es wird also psychische Energie eines anderen
Menschen auf aussersinnlichem Wege perzipiert ; hierher gehört die aussersinnliche Uebertragung
von Wahrnehmungen, Vorstellungen. Gefühlen und die sogenannten telepathischen Träumequot;.
^ Zooais uit dit citaat blijkt, identificeert Fischer het „psychische Trans-
fertquot; dus met telepathie, m.i. ten onrechte.
Ook P. A. Dietz is deze (mijn) meening toegedaan. Blijkens zijn opstel
over : „Metagraphologie en Psychisch Transfertquot; («) is hij van oordeel, dat
het psychisch transfert veel verder gaat dan de telepathie. (»)
Ook de onder de groepen 1-4 vallende verschijnselen behooren als ver-
schijnselen van paragnostischen aard te worden gezien.
zonr^^^^xquot;^^^quot;^ ^^ intuïtieve graphologie te worden beschouwd als een (bij-
rhnd!\'^\'^. \'\'\'\'\'\' psychoskopie, welke men bij het meerendeel der psy-
nosKopisten aantreft. Slechts een klein deel van hen ziet zich echter in de
Keuze van hun inductoren zoo beperkt als Schermann.
mässifiTÄfJl\'\'^\'\'quot;\'\'quot;quot;nbsp;Sdiermanns sind nicht so zu werten, wie die eines Schul-
Dienbsp;f fu Tnbsp;Leistungen kommen auf aussersinnlichem Wege zustande,
Vorgan? Sht 1 quot;v quot;nbsp;^quot;ß«)
Ge^n^tr Tu unbsp;Sensitiver zeigt, wenn er bei Vorlage eines
kSTmen ^ ,nbsp;Geschichte dieses Gegenstandes erfasst, also etwas, was man St
nur der Sei rTf. ^chcrmann war es nur interessant, dass er diese metapsychischcn Fähigkeiten
-weit m^ : ciST: rVT\'\'\'^nbsp;Gegenständen in dieser\'Hinsicht, wenlgl nquot;
nurnbsp;■ quot; ^^nbsp;pragmatische Metaestl^ie
-endetequot;. Fisd e „ \' z^-^S; Tlt \'\'\'nbsp;tnbsp;Metagraphologie ver-
. „/:,eitschrift f. metapsydiischc Forschungquot;, 1930, pag. 138.
J\'^^P^ychologiequot;, IV, pag. 170.
(9)nbsp;Verschijnselen als die waarvoor proef Nr 128 on.
redit om zoo te sprek-en.nbsp;quot;\'«de zeer zeker
Slechts zij, die de tdepathle-hypotliese als een „Mädchen für alle.quot; ^.n i j ,
gecren, kunnen bij de verklaring van dergdijkc mch nselen frtl gt;nbsp;\'
hypothese uit te komen. Zie voorts hoofdstuk Vnbsp;de tdepaü,ilt;s
(10)nbsp;Nochtans blijkt uit de proeven No. 186 e v dat Srh^m,..^ •
ook op fotografieën als inductoren reageert.nbsp;Schermann .n een aantal gevallen
-ocr page 44-Tot op heden bespraken wij slechts die proeven met Schermann, waar-
bij het handschrift hem op de een of andere wijze als inductor gegeven werd.
Fischer heeft ook andere onderzoekingen met Schermann ingesteld. Hierbij
werd op de een of andere wijze een persoon als inductor aan Schermann aan-
geboden, waarop de proefpersoon in staat bleek te zijn diens handschrift te
imiteeren.
Proef 74. „Ich habe mir eine Photographie einer mir ganz fretaden Dame versdiafft ;
diese Photographie war auf undurchsichtigem Papier gemacht und auf der Rückseite einige
von der Dame geschriebene Worte. Ich zeigte nun Schermann die Photographie mit der Frage,
ob er im Stande sei die Schrift der Dame zu imitieren. Er schaute die Photographie etwa 5 Se-
kunden an und schrieb dann das Wort „Grüssequot;, das ich ihm diktiert hatte. Dabei war der
Vorgang so, dass Schermann die Originalschrift nicht sehen konnte.
Die Aehnlichkeit der (von Schermann imitierten Schrift mit dem Original ist sehr auffallend
der allgemeine Charakter der Schrift ist derselbe...quot;
„Ein sonderbares Kapitel stellt die Imitation der Schrift dar. In einigen, niöht protokollierten
Versuchen sah\' ich folgendes : Schermann sass in einem Kreis von Menschen und es wurde ihm
die Schrift dieser Personen (vorgelegt, ohne oass er die Schrift dieser Personen je gesehen hätte und
in einigen Sekunden hat er mit Sicherheit die Autoren aus deren Schrift identifiziert.
Einmal habe ich ihm eine fremde Person gezeigt und Schermann hat mir sofort deren Schrift-
imitiert, ohne dass er die Schrift je gesehen hätte...quot; (Pag. 196-197).
Op grond van zijn onderzoekingen met Schermann is Fischer tot de over-
tuiging gekomen „dass bei Schermann die Persönlichkeit und die Schrift zwei
fest aneinander gebundene Korrelate bilden, so dass er, wenn ihm eines dieser
zwei Komplexe bekannt wird, sofort das dazu gehörende Korrelat wie mit
einer Gleichung findet. Zeigt man ihm die Schrift, erfasst er sofort die dazu
gehörende Persönlichkeit, zeigt man ihm die Person, so hat er sofort das Bild
der Schrift vor sich und kann die Schrift imitieren.quot; (pag. 197).
Een tweede metagrapholoog waarmede Fischer geëxperimenteerd heeft
is Otto Reimann ; hij bericht daarover op pag. 137 e.v. van het : „Zeitschrift
für metapsychische Forschungquot; (1930). (quot;)
Reimann wordt ons \'beschreven als een 30 jarige jonge man met gym-
nasiale opleiding en met een groote algemeene ontwikkeling. Van beroep is
hij ambtenaar. „Er kann nach kurzem (manchmal nur einige Sekunden dau-
(11) Zie voorts A. Schmidt : „Experimente mit dem Metagraphologen Otto Reimannquot; in :
„Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1930, pag. 600; P. Sünner : „Die phänomenale p$ychongt;etriidie
Begabung des Herrn Otto Rrimannquot; in : „Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1930, pag. 709.
erndem) Betrachten der Schrift den Autor, seine Fähigkeiten, sein Aeusseres,
sein Milieu und zum Teil auch seine Vergangenheit beschreiben : dasselbe
kann er wenn man ihm die Schrift nur zum Tasten vorlegt und dabei das Sehen
seinerseits ausschliesst; dasselbe geschieht auch durch Transfert auf dem
Wege der Schrift (genau so wie bei Schermann) und er kann auch nach
Transfert oder nach Betasten einer Schrift die Schrift imitieren. Dies ge-
schieht alles im Wachsein, nur manchmal zeigt sich bei ihm ein leichtes Ver-
sunkensein, das einem ganz leichten Trance ähnelt... Im Gegensatz zu Scher-
mann zeigt er nun ausgesprochen gute Leistungen auf dem Gebiete der
pragmatischen Metaesthesie...quot;
Reimann\'s praestaties op het gebied der graphologie sluiten zich onge-
twijfeld dichter bij de wetenschappelijke graphologie aan dan die van Scher-
mann. (13)
,,Ich bm in Wirklichkeit nur ein besonders guter Graphologe, der seine Erfolge nicht zuletzt
der Tatsache einer starken, parapsychischen (metagraphologischen) Begabung eu verdanken hatquot;(14)
„Otto Reimann ist also der Auffassung, dass auf der Grundlage der Kenntnis der grapholo-
gischen Regeln die metapsychische Begabung das Uebrige leiste...quot; (14)
„Der Vorgang ist bei mir nicht sehr viel anders als bei den übrigen Graphologen. Auchi ich
muss aus Einzelheiten ein Mosaik zusammen stellen, nur mit dem Unterschiede, dass nrir zum
Urgreiten der einzelnen Bausteinchen nicht nur nüchterne Regeln, sondern aucl. noch eine gewisse
parapsychische Fähigkeit zu Gebote steht...quot; (15)
In het : „Zeitschrift für Parapsychologiequot; (1928, pag\'. 570 e.v.) bericht
J. Marcmowski over zijn onderzoekingen met mevr. A. Klette.
„Es handelt sich um eine hochgebildete Frau von vornehmer Denkart
und um keines jener vielen halb hysterisch, halb schizophren anmutenden
mî hIuTquot;^nbsp;Voorbeelden : „Zeitschr. f. Parapsychologiequot;. 1930, pag. 602.
^^^nbsp;wetenschappelijke graphologfc
(14)nbsp;..Zeitschr. f. metaps. Forschungquot;, 1930, pag. 191.
(15)nbsp;„Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1930, pag. 611.
Op dit in elkaar overgaan van wetenschappelijke en intuïtieve graphologie wordt ook .e-
wezen door Dnesch m zijn : Pa.psychologiequot; (München, 1932). Op pag. 76nbsp;S \'
„Sogenannte „Graphologiequot; dürfte in mandicn Fällen mehr sein als das was T N^l l
sagt. Ich selbst habe hier einiges an Ac-usserungen von GranhoWnquot; .lu 1nbsp;,
über den Rahmen blosser „Schriftdeutungquot; hiruszu^f Tcllein\'quot; \'
-ocr page 46-Wesen, denen mediumistische Eigenschaften fast wie ein Kennzeichen psy-
chopathischen Minderwerts anhaften...quot;
Bij mevr. Klette doet zieh het verschijnsel der z.g. helderziendheid voor.
„Ich spreche ungern ron Hellsehen, obwohl visuelle Bilder dabei im Vordergrund stehen.
Ich nenne es ein Hellwissen, dass sich wie alles intuitiv Erfasste erst in quasi Vorstellbares, also
in irgendwie Sinnliches umsetzen muss, ehe es auch nur der eigenen Verstandessphäre gegenüber
zu einer mitteilbaren Formung gelangen kann. Wir sprechen auch von einem innerlichen Schauen.
Aber auch dieses Wort ist dem Bereich des Sinnlichen entlehnt.
Wissen, und zwar inneres, unmittelbares Wissen ist hier der gegebene Ausgangspunkt Es
kommt bei Frau Anita Klette vornehmlidh auf zwei Arten zur Beobachtung. Einmal spontan oder
auch -vorsätzlich gerufen, und dann durch einfache Sammlung und Einstellung der inneren Auf-
merksamkeit auf eine Person oder ein Geschehen, das dann bildhaft in ihr aufleuchtet so alsob
sie es sähe...quot;
Marcinowski geeft nu enkele voorbeelden van haar spontane en gewilde
„helderziendheidquot; om daarna te vervolgen :
„... sie setzt sich, ganz wie Raphael Schermann, durch irgend etwas
handschriftlich Geschriebenes im inneren Rapport mit dem Schreiber, und
berichtet dann über die dabei in ihr auftauchenden Vorstellungen vom Sein
und Wesen und Treiben dieses Menschen...quot;
Marcinowski wijst er nu op, dat mevr. Klette slechts metagraphologe is.
„Was sich Frau K. aufdrängt, ist ein lebendiges Charakterbild des Schrei-
bers in seinem allgemeinen Lebensumriss, wie in seinem augenblicklichen
Zustand, oft auch in bezug auf seine Zukunftsentwicklung. Die Schilderung
selbst bricht mit einer Art spontanen Wucht, d.h. ohne kritische Ueberlegung
aus der Frau heraus, ist also keine logische Synthese aus Einzelbeobachtun-
gen wie beim Graphologen. Sie weicht deshalb auch sehr eigenartig von den
üblichen Charakter-Diagnosen berufsmässiger Handschriftendeuter ab. Sie
basiert eben auf wesentlich anderen Elementen der Persönlichkeitserfassung.
Dabei malt sie das schicksalmässige und das affektstarke Ringen der Men-
schen mit einer unheimlich zutreffenden Schärfe, die allerdings nur der Ge-
schilderte selbst oder wir, die wir die Fälle psychologisch auf das eingehend-
ste bearbeitet haben, nachempfinden können...
Was Frau K. dabei sieht, ist namentlich im Anfang nicht in gewöhnliche
Bilder und logische Wortfolge gekleidet, sondern zunächst drängen sich ihr
mystische Symboljormen auf, die noch erst einer gleichsam bewussteren Aus-
legearbeit bedürfen, um die geschauten Zustandsbilder ins Vorstellungsge-
mässe übersetzen zu können...quot;
Mathematische vonnen („gleichsam Ursymbolequot;) pag. 572 komen bij
liaar overwegend voor ; daarnaast echter ook andere.
Als voorbeeld van een harer intuïtieve karakter-diagnosen kies ik proef Nr. 46 (pag. 647):
Handschrift van een haar onbekende patiente.
„Deze arme vrouw wordt door Erinnyen voortgezweept cn opgejaagd. Een alles iverstijveo-
de, vreesekjke angst overvalt mij als ik dit handschrift op mij in Iaat werken, (mevr. K. krimpt,
met ontzet gelaat, voor mij op haar stoel in elkaar). Ik zie haar voortgejaagd als een steppen-
AI A^quot;quot;nbsp;en toch verwekte zij dezen storm, die haar nu door het leven zweept,
doodsdietnbsp;oogenblik tot rust en zelfbezinning kwam, zou zij (zichzelf iaofxea
O SC leten. Er bestaat geen andere uitweg voor haar — in zooverre kan dit kwellende gejaagd
tijn haar redding genoemd wordenquot;.
inbsp;^^nbsp;handschrift afkomstig is van een vrouw, die eens
n vertwijfeling, haar beide kinderen gedood heeft en daarna trachtte zichzelf dood te schieten.
Men wist haar echter te weerhouden zelfmoord te plegen.
..Ik heb haar langdurig behandeld. Zij weet natuurlijk wat zij gedaan beeft, echter slechtj
met het verstand, niet met het „Erlebnisgefühlquot;. In deze bewustzijnssfeer mag zij niet waickcr
worden, daar het leven haar dan ondragelijk eou worden. Eens geschiedde dit bijna — het was
ontzettend ; mede voor de omstanders. Toen verzonk alles woer...quot;
Bekende intuïtieve graphologen zijn voorts o.m. Max Moecke en Richard
Salzer over wie Kurt Dieterich (i^) en J. M. Verweyen (quot;) ons berichten.
Verwcyen maakt in zijn desbetreffend opstel ook gewag van de experimenten, door den
Praagschen zenuwarts Dr. P. met Salzer genomen, waarbij zeer goede resultaten werden tverkregen.
Enkele voorbeelden ter illustratie.
Dr. P. legde aan Salzer het handschrift van een zijner patienten voor. De proefpersoon izeide:
„Een man van middelbare grootte die zich niet al te netjes ikleedt, waarschijnlijk sexueel niet
geheel normaal. Ik zie dat hij elke vlek op zijn kleeding txadit te verwijderen. Hij duldt nergens
een stofje, hij heeft een manie, een idée-fixe om zich te reinigenquot;.
Het betrof een jongen advocaat van middelbare grootte, die aan een zeer crnstigen wasch-
dwang leed en daarbij latent homosexueel was.
Van het handschrift van een dame zeide hij :
,,Afkomstig van een zeer erotische persoonlijkheid. Haar ziekte wordt veroorzaakt door een
„Erlebnisquot;. Zij is niet on-intelligent, wispelturig, groote natuurvricndin, haar stem is geoefend •
nochtans wordt deze nadeelig beïnvloed. Hart noch longen zijn ziek, ook het geheele verdere
(16)nbsp;In het bijzonder de driehoek speelt bij haar een rol als „Persönläddccitsausdruciquot;. Mar-
cinowski wijst hierop op pag. 581.
„Bei mehreren anderen Analysen voll gesunder, geistig hochstehender Männer, die alle einer
bestimmten geisbgen Bewegung angehören, ist das Symbol der Pyramide gemeinsam das
moüv, eine vollkommenere Variante des Dreiccksquot;. (pag. 582).nbsp;^^
(17)nbsp;„Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1930, pag. 492.
(18)nbsp;Ibidem, 1930, pa^. 536.
-ocr page 48-ademhalingsapparaat is in orde. Haar ademstoornissen bestaan niet op grond (van een (organisch)
lijden, maar slechts in haar gedachtenquot;.nbsp;,
Het betreft hier een vrouw met sterk erotischen aanleg, die naar aanleidmg van een funcuo-
neele ademstoring in behandeling kwam. Haar neurose vloeide voort uit een onaangename e^a-
ring, welke zij eenigen tijd te voren had gehad. Zij was organisch geheel gezond, gelijk uit her-
haaldelijk onderzoek gebleken was. Zij houdt veel van dieren en bloemen.
De zenuwarts bericht voorts nog ,van een geval waarbij hij door Salzer op weg gebracht werd.
Het verschijnsel der intuïtieve graphologie is door mij bij herhaling bij
-onderscheidene mijner proefpersonen geobserveerd.
Lotte Plaat, over wier algemeene psychoskopische begaafdheid ik uit-
voerig bericht heb op pag. 1 e.v. van den tweeden jaargang van het : „Tijd-
schrift voor Parapsychologiequot; vertoonde dit verschijnsel o.m. (i»).
Een enkele maal observeerde ik bijzondere psychoskopisten, die slechts
het verschijnsel der intuïtieve graphologie vertoonden.
(19) Zie de proeven Nos. 2, 3. 4, 6, 10, 13, 14, 18, 26, 34.
Zie voor Lotte Plaat voorts P. Sünner\'s geschrift ; „Die psychometrisdie Begabung der Frau
Lotte Plaatquot;, Leipzig, 1929.
OVER DE VERKLARING DER PSYCHOSKOPISCHE
VERSCHIJNSELEN.
A. Personistische hypothesen.
1. De hypothesen van het bedrog en van het „toevallig goed radend
Wij zagen in het eerste hoofdstuk dat von Holtei, toen hij getuige was van
het optreden van Miekiewicz, aanvankelijk de meening was toegedaan, hier
C met een afspraak te doen te hebben ; m.a.w. met (een soort van) bedrog.
Door aldus te reageeren op het optreden van Miekiewicz gaf v. Holtei
blijk van een critische gezindheid, welke wij slechts waardeeren kunnen. De
eerste vraag, welke de parapsycholoog zich bij het waarnemen van zijn proef-
personen dient te stellen is deze : kunnen wij hun verschijnselen ook „ge-
woonquot; (=personistisch) verklaren
De ervaring heeft ons geleerd, dat men reeds bij het bestudceren der telepathie de grootst
mogelijke voorzichtigheid in acht dient te nemen in verband met het verschijnsel der natuurlijike
symptomen (uitdrukkingsverschijnselen).
Onbekendheid met deze phenomena heeft — vooral in den aanvang van het parapsychologisch
onderzoek — menigeen abusievelijk een persoon voor een telepaath doen houden, die in werke-
lijkheid slechts een zeer scherp opmerker was. W. Prcyer was een der eersten, die, op grond
van empirisch onderzoek („Die Erklärung des Gedankenlesensquot;, Leipzig, 1886) hier de aandacht
(1)nbsp;A. Aksakow, een der grondleggers van het parapsychologisch onderroek, heeft in zijn :
„Animismus und Spiritismusquot; (eerste druk, Leipzig 1890), dat beschouwd dient tc \\^-orden als :
„Eine Entgegnung auf Dr. Ed. v. Har^mann\'s Werk : „Der Spiritismusquot;, onderscheid gemaakt
tusschen personistische, animistische en spiritistische verschijnselen.
Zijn pogingen tot verklaring berusten in principe op een critische methode naar de door
Ed. IV. Hartmarm gegeven regels, welke regels op hun ^urt berusten op het z. g. eenvoudig-
heidsprincipe.
Onder personistische verschijnselen verstaat Aksakow „onbewuste psychische verschijnselen,
die zich binnen de grenzen van dc lichamelijke sfeer van het medium afspelenquot;. Als hun voor-
naamste kenteeken beschouwt hij het iverschijnsel der (dramatische) bewustzijnssplitsing en split-
sing der persoonlijkheid.
Persoonlijk zou ik aan het woord personisme een andere beteekenis willen hechten : het
geheel der pseudo-mediumicke iverschijnselen.
(2)nbsp;Zie mijn opstel : „Parapsychologie en SpiriÜsmequot; in : „Tijdschrift v. Parapsychologiequot;,
1. pag. 49, alsmede J. J. Poortman : „Wetenschappelijke waarheid en eenvoudighoidsbcßinselquot;.
Ibidem, 1, pag. 270.
op gevestigd heeft. Sindsdien zijn verschillende publicaties hierover verschenen. Een der meest
recente is die van I. Benscher („Zur Psychologie des Gedankenlesensquot;, München, 1929 in de
reeks : „Neue psychologische Studienquot;.)
De auteurs dezer publicaties verivallen echter belaas veelvuldig in de fout te meenen, dat zij
parapsychologische onderzoekingen hebben verricht.
^^ Minot wees reeds in 1903 in het : „American Journal of Psychologyquot; op onze „number ha-
bitquot;; Marbe borduurde op dit stramien voort in zijn verhandeling over : „Das Gedankenlesen
und die Gleichförmigkeit des psychischen Geschehensquot; in : „Zeitschr. f. Psycholoeiequot; Bd.
56. 1910.
Zie voorts P. A. Dietz : „Over onderbewuste ;voorkeurquot; in : „Tijdschrift voor Parapsycho-
logiequot;, vijfde jaarg.
Dat ook bewust bedrog bij herhaling voorkomt moge algemeen bekend worden veronder-
steld. De bekende E. J. Hanussen — die ongetwijfeld over supernormale begaafdheid beschikt _
is in zijn auto-biografie : „Meine Lebensliniequot; (Berlijn, 1930) eerlijk genoeg om te erkennen,
dat hij bij herhaling het publiek heeft trachten te bedotten.
H. N. de Fremery wees reeds in zijn : „Handleiding tot de kennis van het spiritismequot;
(Bussum, 1904, pag. 71), op het gebruik van code\'s door pseudo-telepathen en — helderzien-
den een verschijns,el waarop mede door o. a. C. v. Klinckowstroem („Zeitschr. f. krit, Okkultis-
mus , 1927. Nr. 1) de aandacht is gevestigd.
De ervaring leert ons, dat er nu niet alleen pseudo-telepathische ver-
schijnselen voorkomen, maar evenzeer pseudo-psychoskopische verschijnselen.
Evenmin als nu alle pseudo-telepathische verschijnselen op dezelfde
wijze verklaard mogen worden, mogen dit nu alle pseudo-psychoskopische
verschijnselen. Men beoordeele ook hier steeds elk geval op zichzelf, en make
in de eerste plaats een streng onderscheid tusschen bewust en onbewust be-
drog.
Een voorbeeld van (een vorm van) bewust bedrog is het navolgende ge-
val, mij medegedeeld door den heer W.
De heer W. is journalist en was eenige malen getuige geweest van het
optreden van een z.g. beroepsmedium in spiritistische kringen, waarbij hij
zich geërgerd had over de verregaande lichtgeloovige en critieklooze houding
der aanwezigen. Bestudeering der op deze zittingen gemaakte stenogrammen
had hem (ten rechte of onrechte) tot de overtuiging gebracht, dat dit me-
dium een systeem van bedrog toepaste. Toen men hem vroeg wat hij dacht
van de praestaties van deze proefpersoon antwoordde hij „dat doe ik veel
beter!quot; en hij gaf zijn Interpellant toen de toezegging, dat hij over een drie-
tal maanden bereid zou zijn zelf proefnemingen te doen in besloten kring.
„Aan die toezegging gevolg gevende — zoo schrijft de heer W. mij —
heb ik daarna 3 of 4 malen z.g. séances gegeven in kleine kringen van hoor-
ders (12 tot 20) die nagenoeg uitsluitend door spiritisten werden gevormd.
Dergelijke proefnemingen slagen immers het beste met gunstig gepraedispo-
neerde, lichtgeloovige en licht impressionabele menschen...
Voor het welslagen van deze proeven zijn noodig : een groote dosis
menschenkennis, het vermogen om zeer snel te deduceeren van het eene feit
tot het andere, opmerkingsgave en fantasie. Gewoonlijk zegt men U precies
wat ge weten wilt of vermoedt, ook al doet men zijn best om niets te zeggen
of te laten merken.quot;
De heer W. vermeldt nu het navolgende voorbeeld uit eigen ervaring.
„De echtgenoote van een oud-officier van gezondheid in Ned. Indië gaf mij een trouwring.
Nadat ik die op mijn voorhoofd had gelegd (gelijk sommige proefpersonen wel plegen te doen
T.) vroeg ik haar of zij zich alle gebeurtenissen uit haar leven herinnerde. En op haar toestem-
nsend antwoord (vertelde ik haar toen (ik geef het hier in het ikort weder):
„dat zij op een mooien maanavond, in het wit gekleed, tijdens een pic-nic, een aria had
gezongen, staande met den rug gekeerd naar den Boeroe-Boedoer !quot;
Groote verbazing. Gedurende een verblijf van vele jaren was dit inderdaad één keer gebeurd
en zij kon zich dat zeer levendig herinneren. Haar man bevestigde dat dit „alles precies uitJcwamquot;.
Nu de verklaring. Een kloin kunstje !
De trouwring was de hare, zij droeg «r geen, \'had die te voren afgedaan en in haar beursje
gestoken. Haar spreekstem was izeer welluidend : zij moest dus ook wel zingen en vermoedelijk
goed zingen. Iedereen die lange jaren in Indië vertoeft, maakt wel ten minste ééns, gewoonlijk
in gezelschap (pic-nic) een tocht naar den Boeroe-Boedoer. Wanneer het een mooie maanavond
is, moet de aanblik van dit pracht bouwwerk overweldigend zijn en men laat zich dez« dan ook
niet ontgaan. De witte kleeding spreekt van zelf. De rest was fantasie, maar toovallig raak.
Ik merk nog op, dat ik de gewoonte had het gehoor te verzoeken volstrekt niet stil te
wezen, door te gaan met theedrinken,en praten; dat ik mijn mededeelingen fragmentarisch deed,
met tusschenpoozen (als om tijd te hebben tot nadenken) en dat ik dus voldoende gelegenheid
had om waar te nemen (aan onwillekeurige bewegingen van man en vrouw, aan gelaatsuitdruk-
kingen) of ik al dan niet op den goeden weg wasquot;.
Persoonlijk heb ik er herhaaldelijk op gewezen dat het veelvuldig voor-
komt dat leeken pseudo-psychoskopische verschijnselen voor echte houden,
alsmede op de plicht van den parapsycholoog om de verschijnselen, waarge-
nomen bij psychoskopisten, zoo veel mogelijk, om hier met A. Aksakow te
spreken, personistisch te verklaren ; eerst waar dit niet meer mogelijk blijkt,
mogen wij tot animistische (2) hypothesen onze toevlucht nemen.
(2) Onder animisme verstaat Aksakow „onbewuste psychische retschijnsclen wtlke lich (ge-
lijk dit bij de telepathie, telekinesie e. d. phcnomen* het gov«l is) buiten de lichtmelijke gren-
2en van het medium voordoenquot;.
Ik versta onder animistische verschijnselen die phenomeno, welke gehtel resulteeren uk de
normale en supcrnormale begaafdheid van het medium zelve.
„De eerste vraag — zoo schreef ik in mijn opstel over : „De psychometriste mevr. Akkeringaquot;
in de : „Nieuwe Rotterdamsche Courantquot; van 25 April 1930 (avondblad) — welke de para-
psycholoog zich bij deze verschijnselen stelt is deze, in hoeverre wij hier met normale iveriklarings-
hypothesen uit kunnen. Wie weieens openbare zittingen met dergelijke proefpersonen heeft bij-
gewoond weet, dat een aantal der daarop verkregen treffers zekerlijk op heel gewone wijize ver-
klaard kan worden. Men moet maar eens opletten op de gelaatsuitdrukkingen, de bewegingen
van hoofd, handen en voeten, de opmerkingen en uitroepen der onderscheidene eigenaars der
behandelde voorwerpen. Heel wat wordt den proefpersoon letterlijk in den mond gegeven. Het
merkwaardige is, dat men zich daar in den regel ivolstrekt niet bewust van is. Veelal maakt het
medium ook onbewust gebruik van de hulp welke het op een dergelijke, eigenaardige en on-
gewilde wijee verschaft wordtquot;.
Het behoort zeer zeker tot de verdiensten van den heer W. Gubisch (vgl.: Zeitschrift f
Parapsychologiequot;, 1931, pag. 298), die kortgeleden mede in ons land optrad (zie N R Cquot;
18 Nov 1932, avondblad), dat hij de oogen van het publiek, door middel van zijn pse,ido-para-
gnostische experimenten, hie^^cor tracht te openen. De fout waarin dergelijke lieden echter ge-
meenhjk vervallen is die der onrechtmatige generalisatie. Zeer terecht merkt H. Driesch op pae
47 van zijn recent geschrift : „Parapsychologiequot; (München, 1932) op : „Nur soll man rdchi
denken, man habe parapsychischequot; Versuche gemacht, und anderes es nicht, wenn man t
Laboratorium au^rucklich „Gedankenübertragungenquot; durch Zeichengebung erzielt hat Manche
sind in diesen Fehler verfallen : ihre an und für sich, als SicherungsfersucL ^
s he Angelegenheiten bedeutsamen Experimente so zu deuten, als sei damit alles erled S ct
mchts .t damit erledigt, denn das, was wir für echt paraps chisch haltr^ sSah
ganz anderen und trotzdem „gesichertenquot; Umständenquot;.
Bij het wetenschappelijk experiment wordt er natuurlijk streng tcßen c-ewaakt A.f
./TiidS.r:nbsp;rquot;quot;quot; quot;
De vraag welke wij ons thans te stellen hebben is deze ;
Zijn er nu inderdaad psychoskopische verschijnselen welke ons, bij het
zoeken naar een verklaring, nopen het gebied van het personisme \'te verla-
ten om dat van het animisme te betreden ?
Deze vraag zal een ieder, die op dit gebied ter zake kundig is, slechts
bevestigend kunnen beantwoorden.
B. Animistische hyjwthesen.
1. Tehpathie-hypothese. Het woord telepathie danken wij aan F. W. H..
Myers, een der stichters der Engelsche S. P. R.
Myers gebruikte dit woord voor het eerst in een artikel, dat hij, samen met E. Gurn^,
schreef in de Maart-aflevering van de : „FortnighÜy Reviewquot; van 1883- Hi, defmieert h^
grip daar als : „de mededeeling ivan indrukken van eenigen aard van den eenen geest (-be-
wustzijn) aan den anderen, onafhankelijk van de gewone kanalen der einnenquot;.
In zijn standaardwerk : „Human personality and its survival of bodily deathquot; vervolgt Myers
dezen gedachtengang.
„Het zal blijken dat er waarneming mogelijk is van verborgen, materieele ivoorwerpen, van
verwijderde gebeurtenissen en eveneens een gemeenschap met gedachten en emoties van andere
geesten (=bewustzijnen). Deze beide verschijnselen zijn gedurende vele eeuwen en in ivele
landen sporadisch opgemerkt en werden vooral door de eerste Fransche Mesmeristen met ernstige
aandacht waargenomen.
De eerste groep van verschijnselen werd genoemd clairvoyance of lucidité en de tweede
communication de pensees, of in het Nederlandsch, gedachtenoverbrenging. Deze termen zijn niet
omvattend genoeg om bij een systematische studie te kunnen bevredigen. De waarneming op
afstand is niet optisch alleen. Zij strekt zich uit over alle zintuigen, en omvat ook indrukken
die moeilijk tot eenig speciaal zintuig zijn terug te brengen. Op gelijke wijze is cok de verbinr
ding tusschen verwijderde personen niet alleen een overbrenging van gedachten, maar ook van
emoties, rvan motorische impulsen, en van tal van indrukken, die niet gemakkelijk zijn te om-
schrijven.
In 1882 trachtte ik de breedere termen telaesthesie, waarneming op een afstand, en telepathie,
gcmeenschapsgtvoel op een afstand, in te voeren, en ik zal ae dan ook in dit werk gebruiken.
Maar het zij verre van mij te beweren, dat deze termen beantwoorden aan bepaalde en duidelijk
gescheiden groepen van \\-erschijnselen of het geheele gebied tvan boven-normale vermogens om-
vattenquot;, aldus Myers op pag. 108 en 109 van de Ncd. vert. (Amsterdam, 1921) van de verkorte
Engelsche uitgave van zijn genoemd werk.
De telepathie kan men gevoegelijk beschouwen als het verschijnsel, welks
bestudeering aanleiding heeft gegeven tot de ontwikkeling der moderne
parapsychologie. Tevens behoort de telepathie tot de best geconstateerde cn
meest grondig bestudeerde verschijnselen cn het is zeer zeker voor een
belangrijk deel hieraan toe te schrijven, dat men gedurende langen tijd de
beteekenis der telepathie voor de verklaring van supernormale verschijnselen
heeft overschat.
(3) Vgl. A. Kronfeld : „Die gesicherten Tatbestände in der Parapsychologiequot; in : „Zeit-
schrift f. Parapsychologiequot;, 1929, pag. 526. „Dasjenige Tatsachengebiet in der Parapsychologie,
das vor allen anderen... gesichert zu gelten hat, ist dasjenige der Telepathiequot;, (pag. 533).
Zie voorts de beide opstellen van P. A. Dietz over telepathie, (verschenen in ■ quot; De Nieuwe
Gidsquot; van 1913 cn 1931.
De telepathie was het eerste wetenschappelijk erkende verschijnsel der
parapsychologie. Dit wetende, begrijpen wij dat onderscheidene onderzoe-
kers, gedreven door het eenvoudigheidsbeginsel, nu zooveel mogelijk ver-
schijnselen van kennelijk supernormalen aard als telepathische verschijnselen
wenschten aan te merken.
Reeds vroeg in de geschiedenis van het parapsychologisch onderzoek zijn
er onderzoekers aan te wijzen, die het geheel der psychoskopische verschijn-
selen als telepathische verschijnselen trachtten te beschouwen en ook in onze
dagen is bij een aantal onderzoekers een tendentie merkbaar de telepathie de
rol van „Mädchen für allesquot; in de parapsychologie te doen spelen, waarbij
men dan echter het woord telepathie vaak niet meer gebruikt in den zin
van alleenlijknbsp;er dracht doch mede in dien van gedachten-/ez^«.
Het verschijnsel der paragnosie heeft — in het laatste decennium — een
zijner meest eminente bestudeerders gevonden in de persoon van den, helaas
te vroeg overleden, Franschen arts Gustave Geley. De voornaamste resul-
taten zijner onderzoekingen heeft hij neergelegd in zijn werk : „L\'Ectoplas-
mie et la Clairvoyancequot;
De hoofdstukken over : „La clairvoyancequot; zijn voor een belangrijk deel
gewijd aan het mediumschap van Stephan Ossowiecki, een Poolsch ingenieur
bij wie zich voornamelijk het verschijnsel der „clairvoyance des chosesquot; (psy-
choskopie) voordoet.
Wat nu betreft de verklaring der verschijnselen, zoo maakt Geley ons
niet alleen vertrouwd met zijn persoonlijke meeningen — product van een
rijke ervaring en langdurigen experimenteelen arbeid op het gebied der pa-
rapsychologie — ; hij laat ons ook zien hoe hij tot zijn hypothesen gekomen
is, waarbij hij ook andere onderzoekers als Richet, Osty, v. Schrenck Notzing
e.a. persoonlijk aan het woord laat komen, om hun denkbeelden aan de zijne
te toetsen.
Op de vraag of het geheel der psychoskopische verschijnselen gedekt
kan worden door de hypothese der gedachten-overdracht antwoordt Geley
ontkennend. Er zijn, volgens hem, feiten waarop de hypothese der telepathie
onmogelijk van toepassing kan worden geacht.
(4) Paris, 1924.
-ocr page 55-In zijn genoemd werk brengt Geley steeds weer izijn stelling naar voren, dat geen hypothese
lt;theorie) aanspraak kan maken op geldigheid, welke slechts in staat is om enkele fragmenten der
mediumieke werkzaamheid te verklaren en niet haar ganschheid, welke hij onvoorwaardelijk als
een eenheid wcnscht te zien opgevat.
„Mais précisément, au point de vue philosophique, il suffit qu\'une hypothèse ne soit pas,
toujours, applicable à tous les cas pour qu\'elle soit logiquement déclarée insuffisante et pour
qu\'elle perde en tout état de cause, son caraaère illusoire de représenter une interprétation exclu-
sive et quasi-providentielle.
Se réfugier dans cette hypothèse, comme dans un asile inespéré sur le seuil du mystère,
apparaît ainsi profondément irrationnel. La communion mento-mentale ne pouvant être invoquée
dans tous les cas, rien alors ne nous permet d\'affirmer que nous ne faisions pas erreur dans les
cas même où die nous_ semble en jeu. Quand enfin nous considérons que la lecture de pensée
■f tout aussi inexpliquée et révolutionnaire que la clairvoyance, nous comprenons combien il est
\' °S»que de l\'invoquer à tous propos.quot; (pag. 155).
Wij zuilen ons hier niet verdiepen in de vraag in hoeverre Geley gelijk
heeft met zijn streven de „mediumiekequot; werkzaamheid als een eenheid op te
vatten; het gaat hier slechts om het feit dat het geheel der psychoskopische
verschijnselen, volgens een zoo bij uitstek bevoegd onderzoeker en kenner als
Geley, niet door de hypothese der telepathie kan worden gedekt.
Dat de hypothese der telepathie (in den zin van gedachten-overdracht)
in een groot aantal gevallen onvoldoende is om psychoskopische verschijnse-
len te verklaren leert ons de ervaring met psychoskopisten. Immers het blijkt
bij herhaling dat zij juist die dingen, welke wij verwachten, niet zeggen, doch
geheel andere dingen, waarvan de juistheid in een aantal gevallen eerst dan
blijkt wanneer wij op informatie uitgaan bij de (tijdens het onderzoek niet
aanwezige en den proefpersoon volmaakt onbekende) eigenaren der induc-
toren.
Ja, wij moeten nog verder gaan en erkennen dat wanneer de proefleider
•bekend is met b.v. den inhoud van een brief, den proefpersoon als inductor
gegeven, cn de proefleider concentreert, tijdens het experiment zijn aandacht
op dezen mhoud, dit vaak eer storend dan bevorderend schijnt te werken.
Geley vermeldt hier een belangrijk voorbeeld van op pag. 45 van zijn
genoemdi werk, waar hij proef N° 9 rapporteert. Bij deze proef overhandigde
Geley Ossowiecki éen van de beide brieven, welke hij gepraepareerd had en
waarvan hij dus den inhoud kende. Deze luidde :
„Een olifant, die zich ia den Ganges baadde, werd door een krokodil
aangevallen, welk dier hem de tromp afbeet.quot;
Met het doel na te gaan in hoeverre hij door zijn bewust denkleven den
psychoskopist kon beïnvloeden, trachtte Geley zich de beschreven scène le-
vendig voor te stellen. Het resultaat was geheel tegengesteld aan dat hetwelk
men mogelijk zou verwachten. Ossowiecki werd door het denken van Geley
in hooge mate bemoeilijkt; hij liep onrustig heen en weer en pas na verloop
van ongeveer 20 minuten kon hij zijn indrukken mededeelen.
„Ik krijg den indruk dat ik in een dierentuin ben... Het is een worsteling...
Ik krijg den indruk van een dierentuin. Ik zie een groot dier. Het is een olifant... Bevindt
die olifant zich niet in het water ? Ik zie hem in het water zwemmen... Er is iets met zijn tromp...
De aie bloed...quot;
Op dat oogenblik vroeg Ossowiecki, zeer vermoeid en uiterst netiveus aan Geley of het goed
was.
Deze antwoordde : „Het is goed, maar niet volledigquot;.
„Wachtquot;, zoo riep Ossowiecki nu uit, „is het dier niet gewond aan zijn tromp f\'
Geley antwoordde : „Zeer goed !quot; en voegde daar aan toe : „Gij hebt gezegd dat er een
worsteling was, dat is goed...quot; Op dat oogenblik viel Ossowiecki hem in de rede met de woorden:
„Ja, met een krokodil !quot;
Op pag. 49 wijst Geley er op, dat Ossowiecki den proefleider bij herha-
ling verzocht te spreken en niet aan iets bepaalds te denken : „Pendant les
séances, M. Ossowiecki disait constamment : „Causez! ne pensez pas,quot; het-
geen hier m.i. mede een argument tegen de telepathie-hypothese vormt.
Volgens Geley pleit hier tegen de telepathie-hypothese mede het feit,
dat Ossowiecki bij herhaling in staat bleek te zijn op supernormale wijze
kennis te nemen van den inhoud van een brief, geen der aanwezigen be-
kend.
2. De hypothese van het gedachten-lezen. Verwant aan de telepathie is
het verschijnsel van het gedachtenlezen.
Hebben wij bij de telepathie (= overdracht van bewustzijnsinhouden
langs anderen weg dan dien der normale zintuigelijke kanalen) te doen (zoo
veronderstellen wij) met een aktieven afzender en een passieven ontvanger,
bij het gedachten-lezen (zoo nemen wij aan) hebben wij te doen met een
proefpersoon die op supernormale wijze put uit den proefleider of een der
andere aanwezigen. Deze geven „in reiner Passivität ihre Seeleninhalte
her.quot; («)
(5)nbsp;Een der meest belangrijke bewijzen hiervoor leverde Ossowiecki op 30 Aug. 1923 bij
gelegenheid ivan het parapsychologisch congres te Warschau. Zie pag. 95 van Geley\'s werk.
(6)nbsp;H. Dritsch : „Parapsychologiequot;, München, 1932, pag. 22.
„Gedankenlesen hat nun schon früh seine Verwandtschaft mit der Telepathie bekundet, wenn
auch logische Sauberkeit erfordert, dass beide... begrifflich geschieden werdenquot;. Ibidem, pag. 63.
Bestudeeren wij oudere en nieuwere verhandelingen over psychosko-
pische en daaraan verwante verschijnselen, zoo zien wij dat verschillende
drijvers onder telepathie niet alleen verstaan de supernormale overdracht
van bewustzijnsinhouden, maar tevens gedachten-lezen. Het komt mi) voor
dat dit niet juist is, maar dat wij beide begrippen van elkaar hebben te
scheiden.
De neiging om het geheel der psychoskopische verschijnselen te beschou-
wen als producten van gedachten-overdracht en gedachten-lezen treffen wi)
reeds aan bij Thomson Jay Hudson. Op pag. 271 van zijn geschrift : „De
wet der psychische verschijnselenquot; (\') zegt hij :
Er Ts een andere klasse van verschijnselen welke in aanmerkelijke mate de aandacht van het
publiek getrokken heeft, en die in dit verband een oogenblik de aandacht verdient. Ze is uit-
voerig behandeld in het werk .v^ den overleden Prof. Denton, dat getiteld is : „The Soul of
Thingsquot;. Men heeft er den naam „psychometriequot; aan gegeven, wat aangeduid kan worden als het
vermogen dat men aan den menschelijken geest heeft toegeschreven om de geschiedenis van on-
bezielde voorwerpen door clairvoyance te onderscheiden. Vele wonderbare verhalen zijn gedaan
omtrent de uitoefening van dit onderstelde vermogen, onder wat men destijds voor de strengste
controle-voorwaarden hield. Prof. Denton nam een lange reeks proeven met zijn zuster, izijn
vrouw en eenige anderen.... (hier volgt ten beschrijving van Denton\'s onderzoekingen)... Echter
vergat Denton de mogelijkheid niet dat telepathie een element was dat noodzakelijk uitgeschakeld
moest worden. Er moesten derhalve voorzorgen getroffen worden dat zijn proefpersonen niet
wouden lezen wat in eijn eigen brein aanwezig was. Daartoe maakte hij van een groot aantal
monsters pakjes die zooveel mogelijk op elkaar geleken en mengde ze zoo dooreen dat hij ze
onmogelijk meer uit elkaar kon onderkennen. Dan overhandigde hij zijn proefpersoon het eene
pakje na het andere, en telkens werd ieder ervan met dezelfde nauwkeurigheid als te ivoren
omschreven. Dit werd als afdoende proef beschouv/d en eoo meende hij dat de leer, volgens wel-
ke de „dingenquot; evenals de menschen een „zielquot; hebben, bewezen was. De Oosterlingen zou-
den zeggen dat hij bewezen had dat de geschiedenis van alle dingen, welke het ook zijn, „in het
astrale licht staan opgeteekendquot;. En de spiritisten zouden zeggen dat de geesten der afgestor-
venen izijn proefpersonen de inlichting gegeven hadden.
De juiste verklaring zal duidelijk zijn voor degenen die met de feiten der telepathie bekend
zijn. Denton was een uitstekend geoloog en een klassiek gevormd geleerde. In zijn subjectieve- ik(8)
was de geschiedenis van ieder geologisch monster uit zijn verzameling, klaar en levendig afge-
teekend, in overeenstemming met de theorieën van dc beste geologen -van zijn tijd. Zijn verbeel-
dingskracht voerde hem terug tot den tijd toen nog slechts chaos iKerschte. Hij volgde het stukje
rots door alle wisselingen in de vorming der aarde, tot het een deel werd van de soliede rots-
massa waarvan het afgenomen was. In de steeds «veranderende omgeving van dit fragment, sinds
(7)nbsp;Ned. vert. Amsterdam, 1904.
(8)nbsp;Hudson neemt aan dat de mensch twee ego\'s bezit : het objectieve-ik en het subjecticvts
ik. Onder subjcctieve-ik verstaat Hudson hetzelfde principe dat andere onderzoekers aanduiden
met de woorden „subliminale zelf , „transcendentaal subjectquot; e. d., dus een „hoogerquot; actief dsv
chisch beginsel.nbsp;^ \'\'
den tijd dat het deeJ uitnaaakte van een groote massa gesmolten materie, was stof voor een
uitbeelding der veihevenste tooneelen uit de geschiedenis van de vorming der wereld. Deze beel-
den 2ijn in den geest ivan ieder waar geoloog steeds sterk en levendig gekleurd aanwezig. Een
stuk rots IS voor hem een open boek, waarin de geschiedenis van de verhevenste werkingen der
^macht IS opgeteekend, en zijn verbeelding voegt er de schilderingen van het landschap aan toe
Bij prooven als de beschrevene werden deze beelden noodzakelijkerwijze in zoo helderen en le-
vendigen vorm aan het subjectieve ik van de sensitieve voorgesteld, dat men haar bepaald stomp-
zinnig had kunnen noemen indien zij ze niet in passende termen had beschreven...
Voor zoover Denton bewuste kennis had van den inhoud der pakjes is het feit, dat de
sensitieven met goed gevolg de geschiedenis der ingesloten monsters konden lezen, gemakkelijk
verkl^rbaar. Er blijft nog .lechrs over uit te leggen hoe zulks eveneens gelukte toen hij poogle
dit element weg te nemen door met een groot aantal gelijke pakjes, die hij niet bewust van
elkaar onderscheden kon, de proef te nemen. Dit is ook niet moeilijk te beg ijpen. wanneer Te
buitengewone scherpzimiigheid van het subjeaietve ik in aanmerking genomen wS Het !s een
gewone hypnotische proef om een witte kaart uit een pak te trekken, deze aan een seSitkf te
overhandigen en te suggereeren dat ze het portret van een of andere persoon bevat. De kaart
wordt vervolgens op den rug gernerkt en door vijftig of meer andere heen geschud. In neÏÏ
^an de tien gevallen zal een goed sujet de gemerkte kaart aanwijzen als bevfuende het g3
ger«rde po:uet, zonder dat hij het merk op de andere zijde kan zien. Het is blijkbaar veel S
kehjker de verschillen in pakjes te onthouden dan in witte kaarten. Van de pakfeTunLT er\'
geen twee gelijk zijn. Van de kaarten zullen er gewoonlijk niet twee Ven^^I
z^n om iemand m^ behulp van zijn gewone zintuigen in stLt teTelirhetneï^hn Ä
Maar voor het sub ectieve-ik is het zeer gemakkelijk elk oak.V en r,!!r,7u j T .
.t^ vergelijking met duizenden .ooLelden t ^lïSar
^^^ psychometrische verschijnselen de
hulp ^an helderziendhed niet hebben ingeroepen. Het .ou een veel gemakkelijker oplossing van
votanï? tnbsp;-nbsp;aangenomen dat de kracht van onafhankelijke clair-
voyance bataat, en dat de sensitieve dames eenvoudig den inhoud der pakjes zagen. Maar zoo-
lang de bekende telepathische feiten een volkomen oplossing gövcn, zijn wc logisch niet gerechtigd
een gebied te betreden waarop nog slechts dc geringste schaduw van twijfel rust.
Met deze opmerking wil ik niet beweren dat er eenige twijfel is aan het bestaan van een
kracht dic algerneen als helderziendheid bekend is, maar dat haar beperkingen nog onbepaald
^\'J\' quot;^^\'\'^^quot;^\'quot;Ssliin tusschen helderziendheid en telepathie is thans nog niet schero
getrokken Het gebied van helderziendheid wordt gestadig enger. Enkele jaren geleden (Hudso^
schreef dit omstreeks 1890 T.) werd nog elke gewaarwording van een feit dat voor de zimdZ
ÏÏchtTrlquot;quot;\'nbsp;aan clairvoyance of aan geesten. Zij die op het laatste punt scfp-
üsch waren, waren gewoon sommige verschijnselen met behulp van het eerste te verldaren De
verschijnselen, waarvoor dit niet gelukte, werden voor bedrog cn goochelar i uit Jl.V
LlÄbÄttd\'quot;quot; begrepen werden, werd
ve LaaTd war» M / f!nbsp;verschijnselen, die vroeger met behulp van clairvoyance
rïe\'tn deT\\e^ •nbsp;quot; ^^^^ telepathische gemeenschap. Maar de vermogens cn
welke de kefmVvarf j-quot; Tnbsp;= quot;nbsp;\'J« ««P
Tr^ het «S d!nbsp;vooruitschreed, een overecnkomsüge verenging
Jtdlen dafml thnbsp;^^nbsp;beter in het fich^
mogen t de l^ï 5nbsp;verschijnselen van psychometrie. Het vS
mogen om de geschiedcms van een geologisch monster met een aannemelijke schijn ^an
-ocr page 59-keurigheid te lezen, werd aanvankelijk aan dairv-oyance toegesdireven. Toen men een inzid«
kreeg in de telepathische krachten, kwam de gedachte op dat de ontvanger misschien eenvoudig
vertelde wat er in den geest (van den afzender aanwezig was. Vele proeven werden in het gan-
sche land genomen, welke hiervan het bewijs leverden, en 200 werd het tot dusverre erkende
gebied van clairvoyance ingekort. Maar Denton poogde het telepathische element uit te schake-
len door zoodanig met zijn relieken te handelen dat hij zelf niet wist welke het bepaalde voor-
Verp was dat onderzocht werd. En toen de sensitidve nochtans onder deze omstandigheden het-
zelfde doorzicht vertoonde, meende men dat het telepathisch element veronzijdigd was en een
bewijs was geleverd van het vermogen van helderzien. Maar nu de kennis omtrent telepathie is
vermeerderd en begrepen is dat telepathie het gemeenschapsmiddel tusschen subjectieive ego\'s is en
het subjectieve ik begaafd is met hoogere krachten in bepaalde richtingen, terwijl het in andere
nchtingen weder beperkt is, blijkt het dat Denton er, zooals hij gemeend had, niet in geslaagd
ïs het telepathisch element weg te nemen. Zoo is het gebied van helderzien weder beperkt, en
«•at der telepathie overeenkomstig verruimd. We mogen daarom aannemen dat de grenslijnen
tusschen deze beide krachten nog onbepaald zijn...quot;
Wij willen ons hier niet verdiepen in een critiek op het bovenstaande,
dat zeer zeker aanvechtbare punten bevat doch het feit constateeren dat er
ook in onze dagen bij enkele onderzoekers een tendentie merkbaar is om
het geheel der psychoskopische verschijnselen als „telepathischequot; verschijn-
selen te beschouwen, zoo b.v. bij T. K. Oesterreich en R. Baerwald.
E, g. tracht in de aan psychoskopie gewijde hoofdshikken zijner beide
geschriften : „Grundbegriffe der Parapsychologiequot; (») en : „Der Okkultis-
nius im modernen Weltbildquot; (^o) dit geheele verschijnsel, voor zoover het
betrekking heeft op feiten, die „jemals Gegenstand eines menschlichen Be-
^usstseins gewesen sindquot; tot „telepathiequot; te herleiden. In het eerstgenoemde
boek lezen wij op pag. 30 : „Es genügt, eine universelle Telepathie aller See-
len durch die Medien an zu nehmen und alle jene merkwürdige Leistungen
werden verständlich, ohne dass wir zur spiritistischen Theorie überzusehen
brauchen.quot;
Op pag. 31 borduurt Oesterreich op dit stramien voort waarbij hij zich
m nog ruimere mate van de telepathie-hypothese blijkt te bedienen dan Baer-
wald m zijn : „Die psychischen Phänomene.quot; (quot;)
Onder deze omstandigheden kunnen wij ons slechts verbazen over Baer-
wald s verzuchtmg dat de beteekenis der telepathie door de parapsychologen
over het hoofd wordt gezien, een uitspraak waartegen Oesterreich dan ook
(9)nbsp;Pfullingen i. Württ., 1921.
(10)nbsp;Dresden, 1923.
(11)nbsp;Berlin, 1925.
-ocr page 60-zeer terecht, protest heeft aangeteekend, waarbij hij hem onvoldoende
litteratuurkermis verwijt.
Ook R. Tischner heeft op de groote beteekenis der telepathie-hypothese
gewezen waar het geldt de verklaring van psychoskopische verschijnselen.
Zoo lezen wij in zijn bespreking van Pagenstecher\'s : „Die Geheimnisse
der Psychometrie oder Hellsehen in die Vergangenheitquot; . ^^Auch betone
ich von vornherein, dass ich persönlich von der Existenz eines Hellsehens
überzeugt bin, wenn ich auch glaube, dass seine Reichweite vielfach
überschätzt wird. Streng bewiesen kann das Hellsehen bloss werden, wenn
die Telepathie schon durch die Versuchsanordnung ausgeschlossen ist. Auch
bei meinen eigenen psychometrischen Versuchen würde ich jetzt den telepa-
thischen Anteil grösser bewerten als früher. Nur in wenigen meiner Versuche
ist die Telepathie schon durch die Versuchsanordnung ausgeschlossen, mag
man sie auch durch theoretische Ueberlegungen in einer grösseren Anzahl
von Versuchen als recht unwahrscheinlich dartun können.
Es ist das Verdienst von R. Baerwald (quot;) uns da das Gewissen ge-
schärft zu haben. So sehr ich in vielen auch seine Ausführungen über die
Hyperaesthesie (i^) bestreite, und so sehr ich auch seine Ansichten über die
Leichtigkeit der spontanen telepathischen Uebertragung von einem Unterbe-
wusstsein zum anderen, bezweifle, so muss ihm doch zugestanden werden, dass
die Versuche über Hellsehen tunlichst so angestellt werden müssen, dass die
Telepathie schon durch die Versuchsanordnung als ausgeschlossen angesehen
werden darf. Es muss also nicht nur das bewusste Wissen Anwesender aus-
geschlossen sein, sondern auch das unterbewusste, auf Hyperaesthesie, Hy-
permnesie u. s. w. beruhende. Mit der Erklärung der Anwesenden, das nie-
mand an das von dem Medium Gesagte gedacht habe, dass man etwas ganz
anderes erwartet habe, oder dass man das Gesagte wohl früher einmal ge-
wusst habe, ist es nicht getan, wenn man die Telepathie ausschliessen
will (quot;). Aber auch das Wissen Abwesender muss tunlichst ausgeschaltet
(12)nbsp;„Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 291.
(13)nbsp;Leipzig, 1928.
(14)nbsp;Tischner doelt hier .^ioowel op Baerwald\'s : „Die psychischen Phänomenequot; als op diens:
„Die intellektuellen Phänomenequot; (dcel II van : „Der Okkultismus in Urkundenquot;.), Berlin, 1925
en „Okkultismus und Spiritismusquot;, Deutsche Buchgemeinschaft, Berlin.
, (15) Zie Tischner : „Hyperaesthesie und Hellsehenquot; in : „Zeitschrift f. Parapsychologiequot;,
1927, pag. 48. Ook E. Bleuler\'s kritiek op Baerwald\'s geschrift : „Die intellektuellen Phäno-
mene\' in : „Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 51. T.
(16) Zie mijn opstel : „Over telepathie aan het ccntrale-bewustzijn, van de landzóne co
van het voorbewustequot; in : „Tijdschrift v. Parapsychologiequot;, ii, pag. 189, T.
werden, denn theoretisch ist es jedenfalls denkbar, ja ist durch viele Versuche
wahrscheinlich gemacht, dass auch das Wissen Abwesender abgezapft wer-
den kann.quot;
Men ziet dat Tischner hier het woord telepathie, evenals Hudson, Oester-
reich en enkele anderen, volstrekt niet meer alleen gebruikt in den zin van
ge^2ichtetv-overdracht maar tevens in dien van gedachten-/eze«.
Hetzelfde werd door mij nog in 1929 gedaan gelijk blijken moge uit
mijn hiervoor reeds genoemd verslag betr. mijn onderzoek van mevr. Lotte
Plaat-Mahlstedt. Op pag. 60 kan men t.p. het navolgende lezen :
„De vraag rijst thans, van welken aard deze kryptaesthetische begaafd-
heid, deze begaafdheid om op verborgen of supernormale wijze waar te ne-
men, geacht moet worden.
Ik kan niet ontkennen, dat zich tijdens cn na mijn proefnemingen bij
herhaling de vraag heeft voorgedaan, of wij hier niet in de eerste plaats
met een telepathie-lt;ïf/\'//^ vermogen te doen hebben. Men versta mij wel :
ik zeg tamp;\\e^2ith\\e-achtig. Met zuivere telepathie, d.i. met het op supernormale
wijze opvangen van de — al dan niet bewust — uitgezonden gedachten van
een der aanwezigen, hebben wij bij haar vermoedelijk niet te doen, althans
niet in die mate, dat wij haar als een telepathe zouden kunnen aanmerken.
Heb ik niet bij herhaling opgemerkt, dat zij juist die dingen niet zeide, welke
ik verwachtte en waar ik mijzelf op concentreerde, maar geheel andere din-
gen, waaraan ik op deze oogenblikken in het geheel niet dacht, doch die mij
wel bekend waren. En zou dit nu niet juist het geval geweest moeten zijn,
wanneer wij haar als een uitgesproken telepathe zouden moeten qualificee-
ren. (i»)
Heeft zij voorts ook niet bij herhaling dingen gezegd, mij voor en tij-
dens de proefnemingen onbekend, waarvan de juistheid mij eerst lang daarna
bleek ?
Nochtans geeft het feit der over het algemeen onbevredigende resulta-
ten verkregen bij die proefnemingen, waarbij niemand der aanwezigen iets
wist met betrekking tot de geschiedenis van het „onderzochtequot; voorwerp, ons
aanleiding de vraag te stellen, of, over het algemeen de aanwezigheid van
een, met het „onderzochtequot; voorwerp „vertrouwdquot; iemandi niet een der ver-
eischten is voor het welslagen der proefnemingen. In dat geval zouden wij
(17) „Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1928, pag. 491,
(18 Zie mijn in noot 16 genoemd opstel.
aan kunnen nemen, dat mevr. Plaat in de eerste plaats op supernormale wijze
put uit het supra- en subliminale zelf van dezen „weterquot;. Wij zouden dan
bij haar wel met zooiets als helderziendheid te doen hebben, doch met een
helderziendheid, welke over het algemeen nog aan zekere beperkingen is on-
derworpen...quot;
Met dit al is het nochtans mijn vaste overtuiging dat — zoo dan al een
deel der resultaten met psychoskopische media bereikt met behulp der hypo-
thesen der telepathie (gedachten-overdracht) en van het gedachtenlezen ver-
klaard kan worden — het ten eenenmale onjuist is de telepathie en het ge-
dachten-lezen te beschouwen als de „Zentral-ursachenquot; van het geheel der
psychoskopische verschijnselen.
In dit verband verwijs ik naar onderzoekingen zooals deze door b.v.
G. Pagenstecher zijn ingesteld en waarvan hij gewag maakt in zijn opstel •
»Telepathie und Hellsehenquot; (quot;)
Het betreft hier een aantal beschrijvingen van zijn proefpersoon mevr. M. Reyes de Z aan
de hand ivan ecnige fossiele beenderen, door arbeiders in de nabijheid van Mexico (stad) gevon-
den en aan Prof. Herrera ter hand gesteld. Deze zocht de beenderen te classificeeren, echter
tonder resultaat. Daarop liet hij ze — als onclassificeerbaar — opbergen. Pagenstecher werd
door -Icrantenberichten op een en ander opmerkzaam gemaakt en liet zich een aantal van deze
beenderen toezenden.
„Nach Erhalt der kleinen Kollektion packte ich alles in einer Pappschachtel auf ein ganzes
Jahr weg, und bei den Versuchen war es mein alter Freund, Dr. Jesus Monjaras, der im Dun-
keln (dunkelblaue Birne) die einzelnen Stücke, die eingewickelt waren, dem Kästchen entnahm
sie dem Medium in die Hände drückte, nachdem die Umhüllung entfernt war, während ich, im
dunkeln Raum mit abgewandtem Gesichte mich etwas 6 bis 6 1/2 Meter vom Medium entfernt
hielt. Erst nachdem beide Hände der Frau Z. mit einem Handtuch bedeckt waren, wurde ich in
ihrer Nähe gebrachtquot;.
De pp. kreeg thans allerlei visioenen waairin zij olifanten, apen, reeën en ook den hippopo-
tamus zag.
Pagenstecber stuurde de Protokollen aan Prof. Herrera op. Deze erkende dat de visioenen
voor een belangrijk deel juist waren. Maar hetgeen zij over den hippopotamus gezegd had was
volgens hem, de grootst mogelijke onzin. Nijlpaarden k-wamen, volgens hetn, in Mexico nimmer
voor.
Maanden later ontdekte men echter in N. Mexico de fossiele resten van een voorwereldlij-
ken hippopotamus cn kwam men tot de erkenning dat de phantasie mevr. Reyes de Z. geen par-
ten gespeeld had, pn dat hier tevens geen sprake kon zijn van telepathie of gedachtenlezen.
Hetzelfde kan men zeggen met betrekking tot de proef met de „zeeboonquot;, waarbij men
geheel andere mededeelingen kreeg dan men (verwachtte. Aanvankelijk meende men dnt de pp.
op een dwaalspoor was ; eerst later bleek dat zij juist had „gezienquot;.
(19) „Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 193O, pag. 213.
-ocr page 63-3. Psychoskopie als oerverschijnsel. De erkenning dat men in een aantal
gevallen van psychoskopie niet geheel en al uit kan komen met de hypothe-
sen van telepathie en gedachten-lezen leidde een aantal onderzoekers tot het
denkbeeld dat wij bij de psychoskopie met een oerverschijnsel te doen heb-
ben.
Denton was van meening dat de voorwerpen als een soort van photo-
grafische platen dienen te worden beschouwd. Hij moest daarvoor aannemen,
dat de dingen onophoudelijk „beeldenquot; in zich opnemen en dat een psycho-
skopist iemand is, die het vermogen bezit deze beelden op de een of andere
wijze waar te nemen.
Het komt mij voor dat deze hypothese, waarop enkele variaties gemaakt
zijn, niet voor ernstige discussie in aanmerking komt, daar zij alle aanraking
met geijkte wetenschappelijke begrippen mist en — in den letterlijken zin
van het woord — „occultquot; genoemd moet worden. Zij heeft dan ook slechts
in die jaren aanhang gevonden, waarin het parapsychologisch onderzoek nog
in hoofdzaak in zijn voor-wetenschappelijk stadium verkeerde en dan nog
alleen maar bij dilettant-onderzoekers.
Naar alle waarschijnlijkheid zijn de opstellers van deze hypothese der
„occulte-beelden-galerijquot; geïnspireerd geworden door de Theosofische leer
van de Akasha-kroniek, welke van oud-Indische herkomst is.
Vivekananda zegt in zijn : „Raja Yogaquot; (New-York, 1920, pag. 233) dat men met dit
Sanskritsche woord (Akasha) „the all pervading material of the universequot; aanduidt.
In de kringen der theosofen, die zeer veel ontleend hebben aan de denkbeelden der oude
Hindoe-priesters (Brahmanen), van wie beweerd wordt dat rij Tcfds e:tel jke duizenden jaren
voor de geboorte van Christus een inzicht hadden in het wezen ,van onderscheidene superncrmale
▼erschijnselcn, vindt men nu veelvuldig de mecning verkondigd, dat de psychoskopist in de
Akasha-kroniek zou lezen.
G. Hodson, een der (in theosofische kringen) meest op den ivoorgrond tredende „zienersquot;
van onzen tijd wijst hierop in zijn : „The science of seershipquot;. (Londen, Rider amp; Co., pag. 77).
Na een omschrijving te hebben gegeven van de psychoskopie zegt hij : „Probably the occult
student would explain that every object is surrounded by, and exists in, a sea of Akash, upon
which is indelibly imprinted a record of its complete history, and tliat psychometry is the art of
contacting and reading these recordsquot;.
Over de Akasha zegt Hodson t. p. : „According to some authorities, Akash is a universally,
diffused supcr-physical substance upon which the records of all avents are indelibly impressedquot;.
(20 Zie H. B. Kennedy van Dam : „Beknopte Handleiding tot dc kennis der psychometriequot;,
Amsterdam, 1915.
Op pag. 78 spreekt hij vati : „the sc^called Akashic records, which are said to form the
rnmory seÄon of the Divine Consciousness, and to exist on the lower planes, surroundirig every
objea by the complete record of its lifequot;.nbsp;^ ^
Zie ook R. Steiner : ..Uit de Akashakroniekquot;. Amsterdam. 1910.
Van Brahmaanschen oorsprong is mede het geloof dat ook de delfstof-
fen bezield zijn, een geloof dat (op grond van het continuïteits-beginsel) niet
a prion verwerpelijk dient te worden geacht. Dit geloof klinkt in onze dagen
m theosofische kringen na (^i) en schijnt — naast de hypothese van Den-
ton — Pagenstecher beïnvloed te hebben van wiens hand wij in het • Zeit-
schrift für Parapsychologiequot; (22) lezen :
.feines Ermessens handelt es sich aber im Prinzip um die im Beziehungsobjekte selbst
enthaltenen transzendentalen Energien, man nenne sie, wie man wolle : Vibrationen. Efluvien
Magnetismus usw.
Indem ich somit einerseits der direkten „Telepathiequot; (hs: möchte ich sie als „animistischequot;
von Gehirn zu Gehtrn gehende Gedankenübertragung bezeichnen) das Wasser abgrabe, eröffne
IZtlTT\' rquot;\'nbsp;i^h die trans.
Wfn^^^ Gedankenübe^agu^.
De induacxren zijn voor hem : „Gedächtnis-reservoirequot;.
Zeer terecht heeft R. Sudre in het : „Journal of the Am S P R quot; (23)
deze hypothese bestreden als „too much impressed by the old work of Den-
ton.quot; Hetzelfde geldt met betrekking tot de door J. Kasnacich opgestelde
hypothese (2quot;) van het „Unterbewusstsein der Materiequot; dat zich als „ein
Atomalbewusstsein darstellt.quot;
K-ur\'?\' Psychometrie - zoo zegt P. Sünner (2») _ geht das erkennen,
bildlich gesprochen, so vor sich, M (20) von einem unbelebten Gegenstand
(21)nbsp;Zie deel I, pag. 177 e.v. van mijn : „Beknopte Handleiding der Psychical Researdiquot;
(22)nbsp;1930, pag. 223.
(23)nbsp;1930, pag. 395.
(24)nbsp;„Zeitschü\'ft f. metapsychische Forschungquot;, 1932, pag. 322.
(25)nbsp;„Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1928, pag. 637.
verbi^H^\'\'nbsp;gecursiveerd. Sünner\'s gebruik van dit woord in dit
rSchr^f% ;nbsp;verhandeling over : „Das „Als-Obquot; im Okkult.-smu,quot;
(„Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1928, pag. 542).
fyi\' ~nbsp;Hypoöhescn derart aufdrän.
Tr^et .iT quot;nbsp;--klich eine Hypothese auszusprechen und in gute«
I \' Ob^innbsp;^^ - meisten Hllef«gt;.
=nbsp;« \'»l\'^^dinß^ wieder
^ot jnbsp;Auffassungen scheiden sich : Der Naive nimmt da,
-ocr page 65-aus dem Besitz eines Anwesenden oder Abwesenden, eines Lebenden oder
schon Verstorbenen, eine geheimnisvolle Ausstrahlung und Wirkung ausgin-
ge die uns Kenntnisse über die Person desjenigen, von dem der Gegenstand
stammt, oder ihn nunmehr besitzt oder früher besessen hat, vermittelt, oder
das Geschehnisse irgendwelcher Art, die sich mit diesem Gegenstand ver-
knüpfen, vermittelt werden.quot;
In dit feit nu dient wel een der voornaamste aanleidingen gezocht te
worden welke geleid hebben tot de z.g. uitstralingshypothese (de hypothese
der psycho-fysische emanatie, de „fluïdequot;-hypothese), welke zeer zeker een
harer beste verdedigers heeft gevonden in Naum Kotik, van wiens hand in
1908 te Wiesbaden een verhandeling over : „Die Emanation der psychophy-
sischen Energiequot; verscheen.
Naum Kotik tracht in dit werk — op grond van door hemzelf genomen
proeven — in de eerste plaats aan te toonen, dat het denken gepaard- gaat
met het uitstroomen van hersenstralen. Deze stralen stroomen, volgens hem,
in het menschelijk lichaam van de hersenen naar de extremiteiten en omge-
keerd heel gemakkelijk over, doordringen tamelijk gemakkelijk de lucht,
stroomen heel gemakkelijk weg langs een metalen geleider en doordringen
een ondoorzichtig medium (deur) waarbij zij voor een deel worden geab-
sorbeerd.
eenige jaren spreekt ook de Milaneesche psychiater Cazzamalli ^an „hersenstralenquot;
(„Gehirnwellen\').
Volgens hem „gehen von der menschlichen Versuchsperson unter besonderen psychischen
Bedingungen und vorzugsweise während des Auftretens telepsychischer Phänomene elektromagne-
tische StriAlen vom Typ der Radiowellen ausquot; („Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 137)
toetgecn hij mct behulp van een speciaal daarvoor gebouwd instrumentarium cn de medewerking
van onderscheidene proefpersonen zegt te hebben aangetoond.
i r^n^mlt\' (»Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1926. pag. 231 e;v., pag. 633 e.v.), r. Sudre
wSrTc^rnbsp;\'nbsp;juistheid\'van djn bei;eringen ^
..zeit^^fä^är^^^^^^nbsp;- ••
.nbsp;\'belangrijk zijn nu de proeven waarvan hij in
het zesde hoofdstuk van zijn genoemd werk gewag maakt, het hoofdstuk dat
handelt over : „Das Hellsehen und die Fixierung der Gedanken auf dem
Papier.
Tot de proefpersonen, waarmede deze onderzoeker werkte, behoorde o.a.
-ocr page 66-een zekere Lydia W., een jonge dame die ten tijde der proefnemingen acht-
tien jaar oud was.
Hij beschrijft haar als een automatisch schrijvend medium. Wanneer op
een stuk papier de letters van het alfabet in willekeurige volgorde werden
neergeschreven, en men de planchette op het papier legde, met de hand
van Lydia daar bovenop (op de planchette), dan kreeg men antwoorden op
de gestelde vragen, doordat de hand (en daarmede de planchette) zich ge-
heel onafhankelijk van den bewusten wil van Lydia ging bewegen, waardoor
met de gemerkte punt van de planchette letters werden aangewezen, welke
men slechts behoefde te noteeren om het antwoord te kunnen lezen, dat het
subliminale zelf van het medium op de gestelde vragen gaf.
Lydia volgde bij deze proeven den loop der planchette niet; integendeel,
ze maakte onderwijl een praatje of las de krant of een boek.
Wij willen ons hier niet verder verdiepen in deze verschijnselen van
splitsing der persoonlijkheid, welke hier alleen vermeld worden met het doel
het navolgende te verduidelijken.
Naum Kotik\'s proeven, met Lydia genomen, en welke ons hier interes-
seeren, komen op het navolgende neer. Hij kocht eenige pakjes prentbrief-
kaarten en gaf die aan kennissen, zonder ze zelf te bezien. Elk dezer kennis-
sen nam, bij zich thuis en zich geheel alleen bevindend, uit zulk een pakje
een willekeurige \'briefkaart en tevens een geheel schoon stukje ongebruikt
postpapier. Hij ging dan ongeveer een minuut zitten met de prentbriefkaart
en het stukje blanco papier in zijn hand, en bekeek de prentbriefkaart ge-
durende dien tijd. Daarna zond hij het stukje wit postpapier in een schoone
envelop aan Naum Kotik\' terug.
Gewapend met eenige dezer enveloppen, die elk dus een stukje wit
postpapier bevatten, ging Naum Kotik nu naar Lydia. Hij liet haar in een
kamer plaatsnemen aan de planchette. Zelf ging hij in een kamer daarnaast.
Tusschen beide kamers was een deur, die tijdens de proefneming gesloten
was. Door het sleutelgat der deur bracht Naum Kotik een geïsoleerde koper-
draad aan. Het eene ontblootte einde van deze draad wikkelde hij om een
potlood, en dit potlood nam Lydia in de linkerhand, terwijl haar rechterhand
op de planchette rustte. Het andere ontblootte einde van den draad (dat zich
(28) Als planchette gebruikte Naum Kotik een driehoekig stuk carton waaronder een drietil
gladde, beenen manchetknoopen als pootjes geplakt waren. Een der drie hoekpunten werd van
een merkteeken voorzien en dit hoekpunt werd als aanwijzer beschouwd.
dus in de andere kamer bevond), eveneens om een potlood gewikkeld, bracht
Naum Kotik in aanraking met een der stukjes papier, welke hij uit de envelop
nam. Ook kwam het wel voor, dat hij het stukje maar in de envelop liet en
dan het einde van den draad tegen het stukje papier aanbracht.
In de kamer bij Lydia zat haar zuster ; zoodra de planchette zich ging
bewegen, en met haar wijzer een letter aanwees, schreef de zuster de let-
ter op.
Noch Naum Kotik, noch Lydia, noch haar zuster waren er ook maar
eenigszins van op de hoogte, welke prentbriefkaarten door de bekenden van
den proefleider waren bezien.
Ziethier een der resultaten (pag. 93).
„Nacht... (29) groote steenblokken... waarschijnlijk ruïnen... rood licht...
als een tong van vuur... daaromheen menschen... het roode licht speelt op hun
gezichten... zij zitten...quot;
Achteraf bleek, dat de gefixeerde prentbriefkaart voorstelde : een woes-
tijn in Egypte ; halfvervallen muurwerk van gebouwen uit de oudheid ; tal-
rijke steenblokken ; nachthemel met sterren ; een karavaan welke zich rond-
om een vuur gelegerd heeft en bestaat uit Arabieren met hun kameelen.
Een ander resultaat (pag. 92).
De planchette schreef : „Helgroen veld... daar in de verte groent blijk-
baar een donker bosch... het een of andere Gothische gebouw... bergen
wolken...quot;nbsp;°
De prentbriefkaart bleek voor te stellen een groen veld met bonte veld-
bloemen ; gele strepen rijp graan, waarnaast een man en een vrouw bezig zijn
met maaien, op den achtergrond talrijke donkere loofboomen, waartusschen
hvee of drie huizen en een Evangelische kerk met een spitsen, Gothischen
toren^ Nog verder weg : blauwachtige bergen cn een bewolkte hemel.
dnh Iw T 1 \'\'nbsp;ê^^terkt in zijn overtuiging
lie Ifrtrnbsp;^^nbsp;psychophysische ener-
fmlnThe . ^nbsp;aangetoond, dat deze
emanatie op o.m papier kan overgaan, daarop bewaard blijven en op deze
wijze naar een willekeurige plaats kan worden overgebrachtnbsp;^
Hl) neemt nu verder aan, dat wanneer een voldoende „gevoeligquot; per-
soon dit papier aanraakt, deze op het papier bewaarde energièlar de heC
nen van dezen persoon stroomt en daarin nu juist dezelfde voorstellinget
(29) De puntjes duiden aan. dat de planchette een oogenblilc in rust w.,. voor re verderging.
-ocr page 68-doet ontstaan, waarmede haar ontstaan in de hersenen van den persoon die
het papier „bedachtquot;, samenging.
Met betrekking tot Naum Kotik\'s proeven om met behulp van een phos-
phoresceerend scherm het bestaan van „hersenstralenquot; aan te toonen, vestig
ik er de aandacht op, dat deze proeven in het jaar 1925 ten onzent door
P. A. Dietz zijn nagedaan, waarbij negatieve resultaten verkregen werden.
R. Tischner zegt (^o), dat „die Versuche Naum Kotik\'s mittels Schwefel-
kalziumschirmen „Gedankenstrahlenquot; nachzuweisen, theoretisch und prak-
tisch zu wenig durchgearbeitet sind, als das man diese Versuche als irgendwie
beweisend dafür ansehen konnte, dass damit eine Gedankenstrahlung nach-
gewiesen sei.quot;
En wat nu betreft de uitkomsten zijner onderzoekingen met Lydia e.d.,
deze kunnen, zooals nog nader zal blijken, ook nog wel anders verklaard
worden.
En dat geldt niet alleen met betrekking tot Naum Kotik\'s psychoskopi-
sche onderzoekingen, waarbij het den onderzoeker voorkwam, alsoj er een
psycho-physische emanatie in het spel was, doch mede ten opzichte van an-
dere psychoskopische experimenten, waarbij het ons eveneens te moede is
alsof een dergelijke emanatie aangenomen moet worden.
Volgens Driesch ist het „sinnlos ivon einer „psychischen Energiequot; zu sprechen und diese von
dem Sender auf den Empfänger übergehen, oder, bei der Psychometrie, durch Vermittlung eines
Zwiscbenobjektes wirken zu lassen. Kotik hat eine solche Lehre vertreten. Aber der Begriff der
Energie ist hier ebensowenig am Platze wie im Rahmen der normalen Psychologie oder der vitalis-
tischen Biologie. Denn was in Frage steht, ist Sinn, Ordnung, Ganzheit. Energie aber hat es nur
mit Quantität zu tun ; sie ist ein Mass der Kausalität, wie aas Kilogramm ein Mass der Materie
istquot;. („Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 613).
Ten onzent heeft F, Ortt, steunend op het moderne natuurphiiosophische
denkbeeld van een vierdimensionaal tijdruimtelijk heelal, de hypothese ge-
steld, „dat een psychometrist een persoon is, die de gave bezit, in den geest
de vierdimensionale „tijdslijnenquot; of „tijdsbanenquot; te volgen, en daarbij a.h.w.
in de tweede tijdsdimensie, of wel de eeuwigheidssfeer, te verkeeren.quot;
Het komt mij voor, dat wij een dergelijke hypothese als niet-pragmatisch
dienen te beschouwen, waar ons, zooals thans moge blijken, meer voor de
hand liggende hypothesen ter beschikking staan.
(30)nbsp;„Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 232.
(31)nbsp;„Het Probleem der Zielquot;, Amsterdam, Seyffardt, pag. 145.
-ocr page 69-4. De hypothese der helderziendheid. Leidt, zooals wij hiervoor zagen,
de erkenning dat men bij een aantal gevallen van psychoskopie niet geheel
en al kan uitkomen met de hypothesen van telepathie en gedachtenlezen eens-
deels tot het denkbeeld, dat wij bij de psychoskopie met een oerverschijnsel
te doen hebben, anderen zijn daarentegen van meening, dat wij bij de psy-
choskopie met een combinatie van telepathie, gedachtenlezen en „helder-
ziendheidquot; te doen hebben, waarbij zij geneigd zijn te meenen, dat zoowel de
telepathie als het gedachtenlezen en het „helderzienquot; beschouwd dienen te
worden als oerverschijnselen.
Onder „helderziendheidquot; verstaat men dan in den regel een hypothetisch
supernormaal vermogen, in wezen verschillend van die beide „vermogens\'
welke het aanzijn geven aan de verschijnselen van telepathie en gedachten-
lezen. M.a.w. : men kan dit vermogen slechts vagelijk en negatief bepalen.
In een dergelijke impasse geraakt men, wanneer men (onder den invloed
van verouderde opvattingen omtrent het wezen der telepathie) uitgaat van
het apriorisme dat telepathie en gedachtenlezen als oerverschijnselen dienen
te worden beschouwd.
Uit het volgende hoofdstuk moge blijken, dat men zijn taak vergemak-
kelijkt wanneer men het denkbeeld dat telepathie en gedachtenlezen oerver-
schijnselen zijn opgeeft.
hoofdstuk vi
paragnosie en „seelisches erfuehlen.quot;
Het begrip paragnosie. Algemeen neemt men aan, dat — om een tele-
pathisch experiment te doen gelukken — steeds twee personen noodig zijn :
een actieve ajzender en een passieve ontvanger.
Van den afzender zegt men, dat hij den ontvanger op supernormale
wijze aandoet ; van den ontvanger dat hij op supernormale wijze wordt aan-
gedaan.
In deze voor- en veronderstelde aanwezigheid van een actief en een pas-
sief element zou dan het meest belangrijke punt van verschil liggen tussdien
telepathie eenerzijds en gedachten-lezen, „helderzienquot; (supernormaal waar-
nemen) anderzijds.
Deze opvatting van het begrip telepathie spreekt b.v. ook uit Boirac\'s poging om het woord
telepathie te vervangen door het woord diapsychie (overdracht van de eene ziel op de andere).
Nu is het inderdaad een feit, dat het gewone telepathische laboratorium-
experiment in een overwegend aantal gevallen het ons doet voorkomen, alsof
wij te doen hebben met een actieven afzender en een passieven ontvanger.
Maar wanneer wij ons — bij het onderzoek der telepathische verschijnselen —
echter de uitkomsten herinneren van andere onderzoekingen op het gebied
der „mentale parapsychologiequot; dan dringt zich al spoedig de vraag aan
ons op, of de uitkomsten van althans een aantal experimenten op het gebied
der telepathie nu niet als producten van z.g. helderziendheid dienen te wor-
den beschouwd.
Zoo komen wij tot een positieve waardeering van hetgeen Richet schrijft
op pag. 134 van zijn : „Notre sixième sensquot; (2) : „D\'ailleurs, M. Warcol-
lier (3), croyant fermement ä la télépathie, n\'expérimente que lorsqu\'il y a
(1)nbsp;Ik denk hier b.v. aan de z.g. book-tests waardoor \\quot;ooral Mrs. Leonard zich heeft onder-
scheiden. Een uitstekend samenvattend overzicht schreef R. Lambert in het: „Zeitschrift f. Para-
psychologiequot;, 1927, pag. 193. Zie voorts : „Proceedings S.P.R.quot;, Part. 121 enl22. Vol. XL.
Voorts aan het z. g. lesen door ondoorzichtige lichamen hoen. Zie b. v. iv. Schrenck Notzing:
„Gesammelte Aufsätze\',\' Stuttgart, 1929, pag. 41.
(2)nbsp;Montaigne, Parijs.
O) Een zeer verdienstelijke Fransche bestudeerder der telepathie, van wiens hand onder-
scheidene publicaties over dit onderwerp verschenen.
agent et percipient, c\'est à dire un individu A. (agent) qui transmet sa pen-
sée à un individu B. (percipient). Il complique ainsi singulièrement le pro-
blème qui me paraît, tout en étant pareillement mystérieux, comporter une
explication autre. Si l\'individu B. fait un dessin plus ou moins analogue au
dessin de A. ce n\'est pas à cause de la vibration du cerveau de A., mais bien
parce que le dessin de A. est une réalité. Le dessin de A. est matériellement
bien plus réel que la pensée de A. En effet, mes expériences nombreuses, et
celles de M. Tischner, et celles de beaucoup d\'autres, prouvent qu\'un dessin
est vu par un sensitif, même quand personne, absolument personne, ne peut
savoir la nature de ce dessin.quot;
Van belang zijn in dit verband nog de beide navolgende citaten :
„Presque tous les cas invoqués comme télépathiques sont susceptibles de recevoir u \' autre
explication, à savoir la vibration du réel...quot; (Pag. 220).
„Je conclurai en disant que, dans presque tous les cas où la télépathie peut être invoquée,
on peut invoquer aussi la ivibration du réel, mais d\'un réel autre que la seule pensée humaine \'.
(Pag. 221).
Zie voorts pag. 226 : „Hypothèse d\'une vibration de la réalitéquot;.
Veel van wat op het eerste gezicht telepathie lijkt zou ons dus weieens
geheel of gedeeltelijk voor de verschijnselen van „helderziendheidquot; en of
gedachtenlezen (quot;•) kunnen plaatsen.
Nemen wij hierbij in aanmerking hetgeen wij hiervoor zagen, dan kun-
nen wij ons geenszins verwonderen over het feit, dat zich bij enkele para-
psychologen een zeker verzet begint te openbaren tegen het (al te gereede)
gebruik van het woord telepathie.
Zoo beveelt R. Sudre het gebruik van het woord Metagnomie (quot;)
aan, waaronder hij verstaat : „de kennis van natuurdingen of van gedachten,
welke kennis het bewustzijn slechts op supernormale wijze deelachtig kan
worden.quot; Het begrip metagnomie is dus een ruimer begrip dan het begrip
telepathie, welk begrip Sudre nochtans wil handhaven.
G. Geley spreekt van „clairvoyancequot; en „luciditéquot;.
„La clairvoyance ou luciditéquot;, zoo zegt hij „(métagnomie de Boi-
(4)nbsp;„Helderziendheidquot; : „lezen\'quot; van den lessenaar van den afzender af. „Gedachtenlezenquot;-
„puti.eTiquot;, uit den afzender.
(5)nbsp;„Revue Métapsychiquequot;, 1923, nr. 6 („Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 360)
(6)nbsp;Op het feit dat dit woord taalkundig foutief is wees Tanagra in het : „Zeitschrift f\'
Parapsychologiequot;, 1927, pag. 233. Zie ook Driesch : „Parapsychologiequot;, pag. 59.
(7)nbsp;„L\'EctopIasmic et la Clairvoyancequot;, Paris, 1924, pag. 27.
-ocr page 72-rac, cryptesthésie de Richet) est la capacité d\'acquérir des connaissances sans
le secours des sens normaux, en dehors de tout effort de réflexion ou de dé-
duction, et en dehors des contingences de temps et d\'espace. Ainsi comprise,
la clairvoyance embrasse la lecture de pensée ou communion mento-mentale.
Il serait à souhaiter que le domaine de la clairvoyance fut nettement déli-
mité d\'avec celui de la communion mento-mentale.quot;
Geley wijst er nu vervolgens op, dat in de praktijk dit desideratum zoo
goed als niet te verwezenlijken is. „II est positivement impossible, dans l\'état
actuel de la science, d\'éliminer sûrement la lecture de pensée, consciente ou
subconsciente, même dans les cas qui en semblent le plus distincts.quot;
Evenals Sudre\'s begrip metagnomie omvatten dus mede Geley\'s begrip-
pen ,,clairvoyancequot; en „luciditéquot; de telepathie.
Deze begrippen zijn opgesteld omdat men tot de erkenning kwam welke
Gruber als volgt formuleert :
„Meiner Ansicht nach sind heute Telepathie und Hellsehen nicht vonein-
anderquot; abzugrenzen und ich teile prinzipiell Oesterreichs Ansicht, dass bei
kritischer Behandlung der Hellseherscheinungen es recht schwer fällt, die
Telepathie als mitwirkendes Moment auszuschliessen.
Telepathie, Hellsehen, Psychometrie sind willkürliche Unterscheidungen,
dehnbare Begriffe und, wie schon Wasielewski betont, Teile eines Ganzen,
für den ich nach dem Vorgang von Böhm den möglichst unbestimmten Aus-
druck seelisches Erfühlen wählte.quot; (®)
Men kan tegen een en ander — zooals b.v. Tischner doet (quot;) — protest
aanteekenen (en men zal dit vooral dan willen doen, wanneer men geneigd
is de telepathie physisch te verklaren daar men in dit geval in den regel een
principieel verschil maakt tusschen telepathie eenerzijds en gedachtenlezen
en z.g. helderziendheid anderzijds), er is in dezen ook een ander standpunt
mogelijk.
(8)nbsp;„ParapsychoJogische Erkenntnissequot;, München, 1925, pag. 143.
(9)nbsp;In bet : „Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, (1926, pag. 363) schrijft hij :
„Aber ich bezweifle, ob die sonstigen Vorschläge von Sudre hier ganz zweckmässig sind,
und ob man gut tut, dem Ausdruck Metagnomic eine solche Ausdehnung zu geben, dass er auch
die Telepathie umfasst, es fehlt dann ein Wort für das Gebiet „Metagnomie minus Telepathiequot;,
derm falls man dieses Gebiet, wie es den Anschein bei Sudre hat... auch Metagnomie nennt,
führt das zu Unklarheitenquot;.
Bij onderscheidene onderzoekers van onze dagen vindt men (in tegen-
stelling tot die van enkele decennia geleden) de neiging naar voren treden
— wij zagen dit reeds uit de voorstellen om de begrippen metagnomie en
luciditeit te hanteeren — het gebied der telepathie in te perken ten bate van
dat der z.g. helderziendheid. Hierbij begint men te geraken tot een herziening
van de oorspronkelijke denkbeelden met betrekking tot het wezen van tele-
pathie en helderziendheid waarbij men steeds meer tot de overtuiging komt,
dat wij niet (meer) moeten onderscheiden telepathie en „helderziendheidquot;,
maar dat de telepathie gezien moet worden als een onderdeel van een groep
verschijnselen, welke men eertijds aanduidde met den naam van verschijnse-
len van helderziendheid, waarbij men tevens komt tot een nadere analyse van
het begrip helderziendheid.
Het is aan geen twijfel onderhevig of de nieuwere (psychologische) ver-
klaringen der telepathische verschijnselen vergemakkelijken in niet geringe
mate het streven hier te komen tot een zeker eenheidsbegrip.
Vindt men bij de oudere bestudeerders der telepathie veelvuldig de nei-
ging om de telepathie physisch te verklaren (b.v. naar analogie van de draad-
looze telephonie), bij de latere onderzoekers zien wij meer en meer de nei-
ging optreden een psychologische verklaring der telepathie te geven
Ten onzent is G. Heymans ons daarin voorgegaan.
In zijn verhandeling : „Over de verklaring der telepathische verschijnselen\'quot; (verschenen in
de : „Mededeelingen der S. P. R.quot;, Nr. 10, pag. 1 e.v.) wijst deze psychisch monist er op, dat
wij ons, „met .verscheidene philosophen ook van den jongsten tijd, een omvattender, in laatste
instantie een Wereldbewustzijn kunnen denken, waarvan de enkele hewustzijnen van menschen
en dieren, ook die van den opdrachtgever cn den opdrachtontvanger, slechts tijdelijk afgezonderde
I, quot;quot;iquot;\'nbsp;hun samenhang met het geheel en met elkander ten
h^w!.^- ü ^nbsp;= «Pnbsp;«\'snbsp;«n individueel
v!ranequot;,n rinbsp;^^^^ P^iP^erc gedeelte, zou himien het Wereldbewustzijn elk individu
b;w :stquot;innbsp;hetzelfde omvtt-
alleen mrirva^\'dZTor\'Ïn^nbsp;herinneringen deel uitmaken;
daarom zouden dartdenathi-Inbsp;ficscheidennbsp;dan lt;Jeze van elkander. En juist
vallende gedachtenquot; pag ïnbsp;—\'nbsp;voorkomen dan gewone in-
(10) En terc-cht. Dnesch w.,s « in zijn : „Parapsychologiequot; (pag. 104) op dat men ver-
sclullcnce argumenten tegen de stral.ngs-hypothese kan aanwenden, welke hij alle nader bespreekt
Bc-llon wijst er in z.,n : „Psychical Research and Religion- (Lond.-n, 1931, pag 35) oV
LITquot;quot;\' A \'nbsp;r\'r^ \'\'\'\'\'nbsp;d««^ «foend«
.. angcdaan zouden moeten worden dan (m den regel) slechts één. Het feit dat doorgaans skcht
bepaalde ontvanger wordt „aangedaanquot;, pleit sterk tegen de stralings-hypothese.
En nu zien wij dat in deze psychologische hypothesen de grenzen tus-
schen telepathie en ,.helderziendheidquot; vervagen, zooals zoo aanstonds nader
zal blijken. In deze hypothesen staat de telepathie over het algemeen niet
meer naast de „helderziendheidquot;, maar wordt zij daarin veeleer gezien
als een vorm van „helderziendheidquot;.
„Men heeft gezegd — aldus Sudre („Rovue Métapsychiquequot;, nr. 1925; „Zeitschrift f.
Parapsychologiequot;, 1926, pag. 360) — dat de telepathie iets actiefs heeft... Ik ben echter van
msening dat wij hier te doen hebben met een inbeelding welke ontstaan is naar aanleiding van
de physische theorie, welke de telepathie naar analogie van de draadlooze telegrafie zoekt te
verklaren. Hiet is in het geheel niet bewezen, dat de agent steeds een gedachte naar den percipient
zendt, dat is een hypothese. Als men een groot aantal proeven analyseert bemerkt men, dat men
eer moet ceggen dat de ontvanger het bericht tegemoet gaat, dat hij niet onderricht word;, maar
zichzelf onderricht....quot;
Het is vooral de studie der spontane telepathische verschijnselen welke ons tot het inzicht
voert dat de telepathische verschijnselen in een groot aantal gevallen \\-ermengd zijn met ver-
schijnselen van helderziendheid. Dit duidt mede op een in elkaar o^-ergaan d^er verschijnselen van
telepathie en helderziendheid, op een verwantschap dezer begrippen. Telkens en telkens treft het
ons, bij de bestudeering van gevallen van spontane telepathie, dat de ontvanger niet alleen den
afzender ziet maar bij herhaling ook stukken van zijn milieu. Men zie in dit verband b. v. het
geval van den veemmoord („Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1931, pag. 288). De vader „zietquot;
niet alleen den zoon op het oogenblik waarop deze — door moordenaarshanden — den dood \'vindt,
doch mede een deel van het milieu, waarin bet drama plaats vindt.
Driesch spreekt bij dergelijke gevallen van «en „Hellsehen auf Rufquot; (I. c. pag. 90) en
neemt dus aan dat de agent den ontvanger telepathisch „geroepenquot; heeft waarna deze „helder-
ziendquot; werd.
Zoo komt men dus steeds meer Wasielewski\'s beschouwingen nabij,
welke hierop uitloopen, dat telepathie en „helderziendheidquot; gezien moeten
worden als verschillende uitingen van een en hetzelfde vermogen, van de
„Panaesthesiequot; (quot;) ; wij willen voor dit vermogen ons van het woord Pa-
ragnosie bedienen.
Heymans was geneigd, zooals wij zagen, de telepathische verschijnselen
te beschouwen als berustende op het invallen van zeer verafliggende, tot het
bewustzijn van andere personen behoorende gedachten.
Wij zullen thans op dit stramien voortborduren.
Kunnen wij, volgens Heymans, van telepathie dan spreken, wanneer wij
te doen hebben met twee personen, waarvan de een (afzender) zijn bewust-
zijnsinhouden — langs bovenzinnelijken weg — in den ander (ontvanger)
(11) „Telepathie und Hellsehenquot;, Halle a. S., 1921.
-ocr page 75-doet opkomen, van gedachtenlezen zou ik daar willen spreken, waar wij
slechts met éen persoon te doen hebben, die langs supernormalen weg weet
te putten uit anderer geestelijk bezit.
Driesch spreekt hier van een „Wissenserwerbquot; door „aftappenquot; van
„fremdseelischer Wissensinhalte.quot;
In deze verhandeling wil ik slechts die gevallen van psychoskopie behandelen, waarbij wij
te doen hebben met telepathie en gedachtenlezen waarbij degene die afzendt of „afgetaptquot; wordt
—nbsp;evenals de ontvanger en de „lezerquot; — levende individuen zijn.
Er zijn echter gevallen bekend waarbij het ons toeschijnt dat de psychoskopist op super-
normale wijze dingen te weten kwam, die slechts een overledene bekend konden zijn en wier
juistheid later geverifieerd kon worden.
Zoon geval is b. v. dat van het opsporen van het lijk van een verdwenen grijsaard aan de
hand van gegevens, door een psychoskopiste verstrekt. Het geval is door Osty vermeld in de :
„Annales des Sciences Psychiquesquot; (1914, pag. 97; 1916, pag. 130. Zie ook : „Tijdschrift v.
Parapsychologiequot;, III, pag. 182). De man had zich op een eenzame plaats in een bosch neerge-
legd en was aldaar gestorven. Men kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid eeggen dat
geen mensch ter wereld getuige was geweest van de „vluchtquot; en het sterven van den grijsaard
en nochtans bleek dc proefpersoon in staat te zijti met behulp van een halsdoek, welke dc over-
ledene vroeger gedragen had, allerlei bijzonderheden te verschaffen, welke later juist bleken re
iijn cn met behulp waarvan men het lijk vond.
Ofschoon wij dergelijke gevallen zeer izeker nog animistisch kunnen vtJrklaren zoo dient er
nochtans op gewezen te worden, dat er onderzoekers zijn die — ten rechte dan wel ten onrechte
—nbsp;zich bij dergelijke gevallen van de spiritische hypothese bedienen.
Het komt mij voor, dat ook zij nog van telepathie cn gedachtenlezen kunnen blijven spre-
ken. van bewustzij-nsgemeenschap met een „spiritquot;.
De ervaring leert ons voorts dat er gevallen zijn waarbij de psychos-
kopist (aan de hand van een inductor) beelden kreeg (krijgt) met betrek-
king tot de toekomst van den drager van den inductor, c.q. van den (men-
schelijken) inductor zelve.
logiert?woiden\'bwcSuw^nbsp;^nbsp;overweldigende verschijnselen der parapsycho-
vallennbsp;onderzoek kent nochtans een aantal goed geconstateerde gc^
7Revue mZ? t-nbsp;^^nbsp;Russisch-Poolschcn ootl^
(„Revue M^apsychiquc 1921, nr. 7). Zelfs Franz Brentano moest zich t.o.v. van enkele feiten
gewonnen geven („Jahrbuch der Charakterologiequot;, Bd. II/III. Charlottenburg, 1926 pag\' 257)
Het schrjnt dat de psychoskopiste mevr. Burchell op 20 Maart 1903 aan de hand van en-
kelc regels schrift (in een gesloten envelop) van den Servischen koning Alexander zijn gewelcJ.
dadigen dood — met talrijke bijzonderheden — beeft voorspeld.
lo«,^\'quot; •nbsp;Wereldenquot;, 1903, pag. 219; ..Dic Ucbersinnliche Weltquot;
rSnbsp;^^^^ verschenen gedenkschriften van den Servischen diplomaat
Chedo Myatovich. die het handschrift verschafte.nbsp;cüpiomaat
-ocr page 76-op de vraag of wij bij dergelijke gevallen ook nog de hypothesen der
telepathie en van het gedachtenlezen kunnen handhaven meen ik bevestigend
te mogen antwoorden.
In zijn : „Nouveaux Essais sur l\'entendement humainquot; (1704) laat Leibnitz (boek II, h. 27,
paragr. 6) twee personen een gesprek met elkaar voeren. In dit gesprek zegt Theophilus o. m. :
„Een onstoffelijk wezen of een geest kan niet beroofd worden van elke perceptie van zijn
vroeger bestaan. Er blijven hem indrukken van al hetgeen hem eens is overgekomen en hij heeft
zelfs voorgevoelens van al hetgeen hem zal overkomen, maar die gevoelens zijn meestal te gering,
om onderscheidbaar te kunnen zijn en te worden opgemerkt, ofschoon zij zich wellicht te eeniger
tijd kunnen ontwikkelenquot;.
Dergelijke denkbeelden vinden wij terug bij C. G. Carus. In zijn : „Psychequot; (1846), waar-
van in 1925 te Jena een door Klages bewerkte (verkorte uitgave verscheen, stelt hij de begrippen
„Innerungquot; en „.Ahnungquot; op en tegenover elkaar. Onder „Ahnungquot; verstaat hij het onbewuste
besefjvan het komende. Zijn in 1829 en 1830 te Dresden gehouden : „Vorlesungen über Psycho-
logiequot; (herdruk Rotapfel-Verlag, Leipzig) vermeldt een aantal gevallen van (voorspellende droo-
men en daaraan verwante verschijnselen.
De Rochas heeft, blijkens eijn geschrift : „Les vies successivesquot; (Paris, Chacomac) ge-
tracht, langs experimenteelen weg, enkele sujetten in hun „herinneringquot; terug en vooruit te
voeren, nochtans zonder hier veel positieve resultaten te bereiken. Keyserling, Hardenberg en
Happich hebben — blijkens hun geschrift : „Das Okkultequot; (Darmstadt 1923) — op dit stra-
mien voortgeborduurd. (Zie D. H. Prins : „Reincarnaüequot; in : „Tijdschrift v. Parapsychologie \'
II, pag. 290).nbsp;^ \' ^ \'
Volgens Osty „les sujets doués de connaissance paranormale du genre capable de révéler
l\'avenir ces individus sont, par ailleurs, de puissants détecteurs des psychismes d\'autruiquot;. ( Revue
Métapsychiquequot;, nr. 5, 1927). Hij meent, dat elk mensch in zijn allerdiepste zelf zijn eigen
toekomst kent, zoodat profeten, die ons onae toekomst voorspellen feitelijk uit ons allerhoogste
zelf putten.nbsp;°
H. Driesch spreekt in het : „Zeitschrift f. Parapsychologiequot; (1927, pag. 596) van , Osty\'s
geistvolle Lehre vom „transzendentalen Planquot; des Menschen, d. h. von seiner ihm, ohne sein
Wissen anhaftenden Schicksalsbcstinuntheit, welche oben dem, mit „Metagnomiequot; Begabten zu-
gänglich ist. Betreffen doch, nach Osty, fast alle Prophezeiungen das Persönliche, nur ganz wenige
aber Kollektivereignisse. Osty\'s Lehre erinigt;ert uns stark an Leibnitz \'Lehre von den Monaden
welches ihr gesamtes Erleben aus sich allein produzierenquot;.
Osty vindt voor cijn hypothese vooral steun in het merkwaardig verschijnsel der \\oorspel-
lingen van eigen dood. Het moge waar zijn dat cen deel dezer voorspellingen verklaard kan
-worden door de hypotliese der aut(xsu.çglt;isfio (thanawmania-vcrschijnsel) gelijk Reddingius
(„Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1926, pag. 519) en Tanagra (ibidem, 1929, p.ig. 632) Itebben
trachten aan te toonen, wie onbevooroordeeld de casuïstiek op dit gebied bestudeert zal tot de
erkenning moeten komen dat er gevallen zijn, waarin „la cause se réfère à l\'intelligence cryptique
pour^ temps et espace ne sont pas des barrières à la connaissance, intelligence incluse dans
tout hï^jM et dont les avertissements fusent quelquefois soudain jusqu\'à la conscience de sur-
iace . („Revue Métapsychiquequot;, 1931, pag. 367).
Osty hecft enkele voorbeelden van deze gevallen medegedeeld in zijn aoo juist geciteerd
o^tel, dat emdigt met de woorden : „Toute Ia phénoménologie métapsychiq« est, pour prendre
expression imagée de Maeteriinck, une manifestation de cet hôte inconnuquot;.
Wat nu-betreft dat voor deze „intelligence cryptiquequot; „temps et espace ne so«t pas des
barrières ä la connaissancequot; zoo komt het mij voor dat Kant ons hier een weg heeft gewezen om
dit raadsel eenigermate tot oplossing te brengen. Zeer terecht zegt A M^ser lo : „Zeitschr. f.
Parapsychologiequot; (1928, pag. 295). : „Uebrigens könnte gerade für die Vermutungen, au denen
die Prophetie Anregung gibt, der Kantische Gedanke fruchtbar werden, dass Raum und Zeit
nur Formen der Erscheinungswelt seien, also nicht unabhängig von unserer sinnlichen Wahrnegt;,-
mungen bestündenquot;.
Men zie in dit verband ook mijn : „Gedachten over Teleologie en Profetiequot; in : „Tijdschrift
v. Parapsychologiequot;, III, pag. 1.
Wanneer wij dit alles weten zoo komt het mij voor dat het verschijnsel der psychoskopische
voorspellingen geen beletsel meer behoeft te zijn om ons „den gesamten Tatbestand der Welt
— räumlich und zeitlich gefasst — in einem zentralen Ueberbewusstsein zusammengefasst zu
denken, in welchem jedes „Individuumquot; eingebettet, in den „Tiefenquot; seines Wesens verwurzelt
wäre, und aus welchem es, in bestimmten Zuständen der Einstellung auf seine eigene Tiefen-
region, Wissen schöpfen könntequot;. (Mattiesen : „Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1929, pag. 629).
Ten slotte dient er op gewezen te worden dat men mede gevallen kent
van het z.g. tweede gezicht („second sightquot;) en daaraan verwante verschijn-
selen waarbij wij klaarblijkelijk niet meer te doen hebben met een putten
uit het geestelijk bezit van andere menschen.
Ik heb hier speciaal het oog gericht op die gevallen waarin natuurrampen, oorlogen e. d.
heeten te zijn vooruitgezien.
Dr. W. Bormann vond in de staatsbibliotheek van München het werk : „O)ncordantia As-
tronomis cum Theologia, Concordantia Astronomie cum Historica Narirationequot;\' van Pierre
d\'Ailli (Petrus de Alliaco), gedrukt in 1490 te Augsburg. In het zestigste hoofdstuk voorspelt
deze auteur dat in 1789 groote en verbazingwekkende omwentelingen en v.-randeringen zullen
plaatsvinden, welke in hoofdzaak betrekking zullen hebben op de wetten en het partijwezen.
(„Die Uebersinnliche Weltquot;, 1903, pag. 4).
Adelung toont in zijn in 1787 verschenen geschrift ovtr : ..Geschiedenis der menschelijke
eotheidquot; (deel III, pag. 118) aan, dat Johannes Cario (geb. 1499) voor het jaax 1789 een re-
volutie voorspelde.
„Nog onbarmhartiger zou het in het jaar 1789 toegaan ; dat zou het verschrikkelijkste van
T \'Tnbsp;^nderbaarlijke gebeurtenissen, veranderingen en ver-
rgist heeft, zal hi, vermoedelijk ook in 1789 tot leugenaar worden...quot;
sehen JrbL\'quot;quot;\'\'^\'nbsp;voorspellingen van mevr. Pr^ybylska over den Russisch-Pool-
Zoo kent men nog een aantal van dergelijke gevallen.
Het komt mij voor dat Eduard v. Hartmann ons in zijn : „Philosophie
des Unbewussten een draad m handen heeft gegeven, welke ons kan leiden
tot een „verklaringquot; van deze gevallen op de basis der begrippen telepathie
en gedachtenlezen.nbsp;^
Absolute\'^-\'t^r\' ^^ quot;^^^Pï^y^sche leer van den „Anschluss an das
Zoo kunnen wij dus de telepathie zien als een onderdeel van een groep
IIZ\'^- rnbsp;spraakgebruik gewoonlijk met den naam van
verschijnselen van helderziendheid aanduidt en waarvoor ik mij van he^
ZtriTVquot;quot; fnbsp;^^^nbsp;-quot;-eerst de
begrippen telepathie, gedachtenlezen en „Anschluss an das Absolute.quot;
^T\' ^^grippen het begrip paragnosie uitputten, moet
zekerlijk ontkemiend worden beantwoord. Wij zullen ons hier echter niet
verder in een ontleding van dit begrip verdiepen. Ik hoop daarop tz t nader
terug te komen.nbsp;r • •
In 1921 voerde Joseph Böhm het begrip „seelisches Erfühlenquot; in de Duit-
sche parapsychologische litteratuur in (^3), een benaming welke naar de mee-
ning van onderscheidene onderzoekers (w. o. K. Gruber) zeer gelukkie ge-
kozen dient te worden geacht.nbsp;^ ^
Onder „seelisches Erfühlenquot; verstaat Böhm : „alle aussersinnlichen
Wahrnehmungen wie Anwesenheits- und Abwesenheitstelepathie, das Ge-
dankenlesen, das „zweite Gesichtquot;, das örtliche und zeitliche, in die Ver-
gangenheit und Zukunft eindringende Hellsehen und die Psychometrie.quot;
.^^^^nbsp;\' ^^«chijnsel van telepathie en second sight onweersprekelijk gegeven
bh,ken, en deze verschijnselen niet verklaarbaar wouden kunnen zijn uit de individueele onder-
bluste of bewuste bestaans- en kensfeer, daar eerst komt de hypothese van den Anschluss an das
Absolute tot haar recht en kracht. Deze hypothese mag derhalve niet worden aangevoerd cn
ingelascht voor den tijd, dus waar genoemde verschijnselen voldoende verklaarbaar zouden ziia
uit de indiv.dueele ppcns, maar kan eerst worden aanvaard waar de gegevens ontoereikend ter
verklaring blijken... A. H. de Hartog in : „Tijdschrift v. Parapsychologiequot; II pag 289
Zie voorts H. Driesch : „Parapsychologiequot; pag. 123.
d-AilïfTn\'fnbsp;tegenwerpen, dat ik de „astrologischequot; voorspellingen (Piexit
d Ailli en J. Cano) met tot de paragnostische voorspellingen mag rekenen
th^^Slnbsp;waarschijnlijk acht dat het „doen aan astrologiequot;
(het maken va« horoscopen) zeer waarschijnlijk in een groot aantal gevallen gezien dielf tc
worden als een suggestief werkend middel, evenals het leggen der kirten e.d
(13)nbsp;„Seelisches Erf^lenquot; Pfullingen i. W., 1921. Volledigheidshalve dient er hier op
fZ lllZ:nbsp;..Erfühlungquot; ^.ds bij C G. Carus aantreffen. In .ijn iS
gal .rcfr^quot; • quot; in Jena een verkorte, door Kiages bewerkte uit-
SrtTwn^ • -nbsp;vorm van psychisch
(14)nbsp;,(Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1927. pag. 658.
-ocr page 79-Zijn begrip „seelisches Erfühlenquot; is naar den omvang wel identiek aan ons
begrip paragnosie.
Over het wezen van dit „Erfühlenquot; zegt hij : „Ich bin zu der Ueberzeu-
gung gekommen, dass dieser psychischer Vorgang der gleiche ist, wie der
uns gewohnte des Erinnerns. Es besteht nur ein gradueller Unterschied in
der Konzentrationstiefe und -dauer, im Grade des Bewusstseinszustandes, und
in der Erfassungsweite der Seele.quot;
„Der normale Vorgang des Sicherinnerns beruht auf dem gleichen psy-
chischen Prozess, wie das aussersinnliche Erfühlen. In beiden Fällen tritt das
Bewusstsein in Verbindung mit der „Welt der materiellen und geistigen Be-
ziehungen und Zusammenhängequot; innerhalb der Menschheit auf der Erde und
im Kosmos. Beim Erinnern jedoch tauchen nur solche Dinge in unserem
Bewusstsein auf, die schon früher einmal daselbst eine Rolle gespielt haben,
während anormalerweise beim Erfühlen auch Erlebnisse aus fremden Be-
wusstseinstiefen (Telepathie) und, allerdings selten, auch Geschehnisse be^
wusst werden können, die überhaupt noch keinem lebenden Menschen be-
kannt waren („Hellsehenquot;). Es bestehen nur Unterschiede in der Reichweite
des Erfassens.quot; (i«)
Böhm komt hiermede in principe in harmonie met hypothesen, zooals
deze zijn opgesteld door o.a. J. Marcinowski (quot;), H. Szantó m E Mattie-
sen (19), K. Gruber (^o) e.a.nbsp;^ quot;
E. g. wijst er op dat het meerendeel der onderzoekers tot op heden de
tout heeft gemaakt van „immer wieder nach einer Analogie für äussere Sinnes-
wahrnehmungen (zu) suchen.quot; Hieraan is het, volgens hem, toe te schrijven
HiL^f ^^nbsp;bevredigende hypothesen is ge-
tTewusrefLquot;nbsp;het denkbeeld van „den polaren bIu
^^sB^sems (-), een theorie, welke „der äusseren Wahrndimmig, die
(15) Ibidem, 1928, pag. 617.
linbsp;728.
/ O iu-/\'quot;\' P^«- 5^8-
(19) Ibidem, 1929, pag. 617
Mie, die Wahr„ehmu„g,sei,v md L i„ J ^rquot;\'\'.\'quot;quot;,quot; • «er rine
ich die eine, fiefiihlsbew»^ Le f V^Jfnbsp;Vo«eII.„X
-ocr page 80-auf das gesonderte Dasein im Einzeldinge gerichtet ist, die innere Wahrneh-
mung auf der intuitiven Erlebnisseite des Geistigen gegenüberstellt, also um
ein unmittelbares Erleben gegenüber dem lediglich mittelbar sinnlichen
Ertasten weiss.quot; (Pag. 368).
„Erst wenn wir der Bewusstseins-Psychologie der Sinneserfahrungen und
des Intellektualen eine Psychologie der eigentlich geistigen Innenseite und
des Intuitiven gegenüber zu stellen gelernt haben, erst dann wird uns das
Buch mit den sieben Rätseln erschlossen werden, imd dann wird es unser
rein materialistisch erzogenen Forscherwelt nicht mehr ein „Akt der Ver-
zweiflungquot; sein, Hypothesen aufstellen zu müssen, die dem unmittelbaren
Erleben auf sinnes-physiologische Weise beikommen wollen.quot; (Pag. 368).
Marcinowski heeft zijn, hierboven geciteerde, gedachten nu verder uit-
gesponnen in zijn studie over : „Der Okkultismus als Weltanschauungspro-
blemquot; waarin hij telepathie, helderziendheid in ruimte en tijd, helderhoo-
rendheid enz. beschouwt als „Jargon-Unterschiede im Bereiche des Hellwis-
sensquot; (pag. 692). „Hellwissenquot; definieert hij als „unmittelbares Wissen ohne
Sinnesvermittlungquot; (pag. 689), „Persönlichkeitserweiterung um das Duquot;
(pag. 690), waarbij, zooals hij voorts t.p. zoekt aan te toonen, „die Gegen-
wartserweiterung im Raum und in der Zeitquot; komt. „Gedankenübertragung
ist der Weg der Schwingung des geistig Seelischen von einem zum andern.
Gedankenlesen dasselbe, nur diesmal in umgekehrter Richtung. Grapholo-
gische Intuition kriecht in den andern auf diese Weise hinein und holt ihn
sich heran, gleichviel wo er ist, und erfühlt ihn. In ihm aufgehend, wird er
der andere, und sagt dann von ihm aus, was er als der andere gleichsam wie
von sich selbst spürt. Oder er saugt ihn in sich hinein, und erspürt ihn
so.quot; (Pag. 692). (quot;)
Marcinowski komt hier in harmonie met de denkbeelden van Geley. Ik wees er hiervoor
reeds op, dat deze onderzoeker, op goede gronden, tot de overtuiging kwam dat de telepathie-
hypothese niet in staat is de (ganschheid der door hem bij Ossowiecki waargenomen) verschijnse-
len te dekken.
Hetzelfde geldt met betrekking tot de „helderziendheidquot; welk begrip door hem hier ge-
bruikt wordt in de beteekenis van supernormaal zien (waarnemen) naar analogie van het normale
(22) Het mag zeer zeker opmerkelijk genoemd worden, dat wij soortgelijke dei^beclden
mede in Tibet schijnen aan te treffen, gelijk uit het werk : „With mystics and magicians in Tibetquot;
van de ontdekkingsreizigerster A. David-Neel (Londen, 1931) moge blijken. Zie mijn bespreking
van dit werk in : „Tijdschrift v. Parapsychologiequot;, IV, pag. 178.
zien (waarnemen), zooals wij dit waarschijnlijk ontmoeten in het verschijnsel der telaesüiesie.(23)
Zoo komt Geley ten slotte tot de overtuiging, dat wij bij een psychoskopist als Ossowiecki
over het algemeen niet te doen faebben met „gedachtenoverdrachtquot; en „helderziendheidquot; maar dat
(23) Bij hierhaling zijn er tusschen de tekst der documenten en zijn woorden verschillen
aan te wijzen „qui démontrent qu\'il ne s\'agit pas d\'une lecture par des procédés supranormaux...quot;
(Pag. 48).
Als voorbeeld verwijst Geley hier naar één zijner experimenten, waarbij O. „a l\'idée d\'un
poisson, d\'un dessin représentant un poisson.... Mais il ne ivoit pas le dessin dont il a l\'idée.
II le voit si peu qu\'il dessine lui même le poisson tout différemmentquot;.
Deze teckening bevond zich in een gesloten,
ondoorzichtige envelop, welke aan O. werd voor-
gelegd.
Voorts wijst Geley hier op bet feit, dat Ossowiecki bij voorkeur „levendquot; schrift („écriture
(vivantequot;) „leestquot;.
In dit verband wil ik nog wijzen op het feit, dat wanneer wij hier met cchtc helderziend-
heid te dwn hadden, wij a priori zouden moeten veronderstellen dat de proefpersoon niet in
staat IS bij herhaling dubbel gevouwen brieven te lezen. Het feit dat Ossowiecki hiertoe wel ia
staat IS dmdt er op, dat hier iets anders dan helderziendheid in het spel is. „Nicht das Chao«
w quot;berlagetnden Schriftzüge wird erfasst, sondern der „Inhaltquot;.quot; (Driesch, I, c., pag. 109).
Waneer Geley het op pag. 49 doet voorkomen als zou O. alleen maar „levendquot; schrift kun-
nen „lezen \' en geen drukwerk, dan is dit niet juist. Uit enkele proeven is gebleken dat O. onder
bepaalde voorwaarden en omstandigheden wel degelijk in staat bleek te zijn om drukwerk te
, lezen . Men zie m d.t verband pag. 99 e.v. „Notre séance donna aussi le démenti à l\'opinion
de bien des personnes que M. Ossowiecki ne voit que ce qui est écrit à la main « ne peut
lien due des choses imprimées - il est vrai que h plupart des expériences jusqu\'ici fvTent
faites avec des lettres...quot; (Pag. 103).nbsp;j m luicni
■nbsp;.\'if\'*nbsp;toen hij zeide : „Je ne puis lire que l\'écriture
vivante . (Pag. 49).
Het komt mij voor dat wij hier met twee vormen van paragnosie te doen hebben • gedach-
itniezen en een vorm van telaesJicsie.nbsp;\' ^
hij „établit un „rapportquot; entre lui et celui qui a écritquot;. (Pag. 50). Overigens staan wij, volgens
hem, hier voor een groot raadsel dat Marcinowski nader heeft trachten op te lossen.
_ Wanneer Geley hier spreekt ,van „établir un rapportquot;, 200 gaan onze gedachten onwillekeu-
rig temg naar de Mesmeristen der vorige eeuw, in wier geschriften wij bij herhaling gewag
pmaakt ynden van een toestand van „rapportquot; tusschen hypnotiseur (magnetiseur) en somnam-
bule, welke volgens deze aanhangers der „fluïdequot;-hypothese berust op een „odquot;Hvermenging.
De Engelsche arts James Braid - Charcofs voorlooper - kende dezen toestand op grond
van eigen waarnemingen. (24)
„Vde Patienten - zoo zegt hij (25) - herhalen predes wat hun in onverschillig welke
Zij kunnen zelfs, zonder fbuten, zoowel de tonen als de woorden van een
innbsp;doordat zij woor-
den en tonen dadelijk opvangen en met den anderen zanger meezingen. Zoo had ik een patiente
die in waak^oestand met eens de grammaire van haar eigen taal kende en zeer wdnig van muziek
wist, en toch m staat was Jenny Lind bij het zingen .-an liederen in verschillende talen zonder
fout te volgen, temij ze de tonen en woorden teieUjk met Jenny Und deed hcL eS. W
z^\'^ieTwquot;\'^\'nbsp;quot;quot;nbsp;twee stemmen wa^
ZZ ^ -tr\'quot;nbsp;harmonischen klank als in de uitspraak van de Zwin
^sche, Duitsche en Italiaansche liederen. Met hetzelfde succes zong zij rZt Jenny Lind ^n
tt tnbsp;^nambuie ^„g. Toen het meisje wakker was geworden, was er geen denken
aan, dat zij iets dergd.jks ook maar zou kunnen beproeven, en ten slotte bleek ho/vr^^mTl ^
entó woord van de vreemde talen, die ze zoo juist had uitgesproken, noch slapend, nS wafS
In dit dtaat zijn enkele woorden gecursiveerd. Ik wil hier n. 1. speciaal de aandacht op ^es-
t:gen omdat, naar het mij voorkomt, Braid hier niet den juisten kijk op het geval heeft, iets
waarop reeds du Prd de aandacht heeft gevestigd. (26)
sing plaats hebben. Was er nabootsing, dan moest Jenny Lind altijd iets voor zijn, hoe wdnig
ook... Er wordt niet »^-gedaan maar mee-gedaanquot;.nbsp;^
Du Prd is nu van meening dat het 2. g. magnetisch rapport berust op een od-vermenging.
Het .verschijnsd van het „magnetisdiquot; rappon vindt men ook besproken bij de Rochas in
«,n verhandding over : „Les états profonds de l\'hypnosequot; (27). Evenals du Prei is de Rochas
een aanhanger van de — nog steeds zeer problematische — fluïde- (od-) theorie (28)
Zoi^er ons hier te bekommeren om de vraag in hoeverre het (nog steeds in hoogé mate
hy^thetisch en p^bl^atisd,) „odquot; bij den toestand van rapport een rofspedt, kunnen wij he^
^t constateeren, dat deze toestand in diepste wezen een soort van „PersonlirhkeitserwcitLng urn
Schopenhauer, die, 7xgt;oah uit zijn : „Parerga und Paralipomenaquot; blijkt, bdcend was met
ïo^!nbsp;\'\'\'nbsp;= ..Btknopte Handleiding der Psychical Researchquot;.
T \' Entdeckung des Hypnotismusquot;, Berlijn, 1881, pag. 93.
n, plg m quot;quot; \'nbsp;Ächeim-wetenscLippenquot;, Ned. ^ert., Amersfoort, 1909. deel
(27)Parij$,nbsp;vijfde druk, 1904, pag. 11.
(28)nbsp;Zie ded I van mijn : „Beknopte Handl. d. P. R.quot;. pag. 108.
-ocr page 83-ie verschijnselen der paragnosie. zegt in zijn „Versuch über das Geistersehenquot; dat „der Zustand
des Hellsehens den darin Befindlichen befähigt, mit meinem Gehiin zu denken, statt mit dem sei-
nigen, welches tief schläftquot;. („Parerga amp; c.quot;, II, Berlin, Cotta\'sche Handbibliothekquot;, pag. 88).
Hieruit moge blijken dat het denkbeeld eener „Persönlichkeitserweiterung um das Duquot; in den
toestand (van rapport hem geenszins vreemd was.
Ook de introspecties der somnambulen wijzen daarheen.
„Wij vormen slechts één persoonlijkheid en slechts over mijn genezend insdnct en mijn ze-
delijk gevoel heb ik nog zelf de beschikkingquot; zeide eens een sonmambule tot de Lutzelbourg
(Lutzelbourg : „Nouveaux extraits des journaux d\'un magnétiseurquot; Straatsburg, 1788).
„Wenn ich in tiefer Hypnose mich befinde, so erscheinen laut ärztlicher Beobachtung alle
meine Sinnesorgane in ihren Funktionen unterbunden, d. h. ich rieche nicht, ich schmecke nicht,
iah sehe nicht, ich empfinde weder Druck noch Hitze, noch Kälte, und höre nichts, ausgenommen
die Stimme meines Hypnotiseurs. Merkwürdigerweise scheinen alle diese Sinnesfunktionen auf
meinem Hypnotiseur sich übertragen zu haben in der Weise, dass dic Reizungen, die auf seine
Sinnesorgane einwirken, von mir empfunden werden, alsob direkt meine eigenen Organe gereizt
worden wären.
A.nbsp;Ich schmecke z. B. Salz oder Zucker, wenn diese Substanzen auf die Zunge von Dr. P.
gebracht werden.
B.nbsp;Ich höre das Ticken der Uihr, die an sein Ohr gehalten wird.
C.nbsp;Ein Lichtblitz, auf seine Augen geleitet, macht mich mit den Augenlidern blinzela
D.nbsp;Ammoniak unter seine Nase gehalten, bewirkt bei mir ein Anfall von Niesen.
E.nbsp;Ein Stich in den Finger des Dr. P. wird (\\on mir an der genau entsprechenden Stelle
empfunden.
F.nbsp;Ein stück Eis oder eine Wärmflasche auf die Hand des Dr. P. gelegt, gibt mir das
Gefühl von Kälte bzw. Wärme.
G.nbsp;Ein Druck auf irgendeinen Körperteil des Dr. P. löst bei mir an gleicher Stelle ein glei-
ches Gefühl aus.
Mit einem Worte, es scheint, alsob im Trancezustand mein „empfindendes Ichquot; aus meinem
Korper entwichen wäre und zeitweilig im Organismus des Hypnotiseurs sich eingenistet lüttequot;
metriequot; \'nbsp;^^^ Pagenscccher\'s : „Die Geheimnisse der Psycho-
„Ich schaue, nein ich lebe auf kurze Zeit in der Schrift, in dem Menschen, und zwar nicht
m^r Snbsp;der Seele. Das logische Denken muss ausgeschaltet werdenquot;. Aldus
pag. 245) quot; quot;quot; quot; PKX^fpersonen van J. Böhm. (Zie : „Zeitschr. f. Parapsydhologiequot;, 1932.
verhandeling over : „Die theoretische
Problematik der Psychometriequot;, in hooge mate geneigd te zijn Böhm c s
2i)n ins^mming te betuigen. Nochtans\'schijnt het ffit der rpräkognitLquot;
pychoskopie hem hier in verlegenheid te brengen. M.i. onnodig inkeer
. Lnbsp;Tkquot;quot;\'nbsp;quot;nbsp;Karl Grub
acht - zooals ik hiervoor reeds opmerkte ~ Böhm\'s begrip van het see
^^^^^^nbsp;gekozen. Zijn opvatting daaro^rÄt hij op
(29) Berlijn, 1925.
-ocr page 84-pag. 141 van zijn : „Parapsychologische Erkenntnissequot; met de vollende
woorden kennen. „Der Mensch besitzt die Fähigkeit ohne Inanspruchnahme
seiner Sinne, seelische Inhalte anderer Menschen zu erfühlen und in sich
auf 2u nehmen, der eigenen Psyche einzuverleiben, wo sie sich dann als Vor-
stellungen untekamiter Herkunft auswirken. So kömien Eindrücke oder
Erinnerungsbilder eines Ereignisses, die von einer fremden Psyche ober- oder
unterbewusst gewonnen und bewahrt werden auf dem aussersinnlichen Wese
des Erfuhte, telepathisch, in die eigene^ Psyche aufgenommen und,
wenn sie durch irgend eine Ursache bewusst werden, in die oberbewusste
Sphäre des Erkennens geraten, das Bild einer Hellsichtigkeit erzeugen Bei
diesen seehschen Vorgängen spielen Raum und Zeit keine bedingende Rolle
flTe tr;nbsp;ist ausgeschaltet. Es ist sehr wahrscheinlich, Is\'
alle lebenden Menschen untereinander in einer mehr oder minder engei see
hschen Verbindung stehen... Die Fähigkeit des seelischen Erfühlens Lgf m
UnteAewu^bem und kann vom Oberbewusstsein nicht oder nur in niequot;
sachlicher Weise beeinflusst werden...quot;
hvw^Squot;\'\'nbsp;\'\'\'\'nbsp;^iin ngt;et Böhm wiens
hypothese hl, als een pragmatische beschouwt. Dit bli kt uit ziin o^re kn
äomLrLquot; (31) ^ \' nichtpragmatische Erklärungen in der Psy-
„Man scheint nicht bemerkt zu haben, dass die Psychometrie das nan-
DiS dfe\'tdivif ITnbsp;Assoziatbn\'Tt.
i,?!;nbsp;so Alltägliches und Gewohntes
das man das Wunderbare in ihr nicht mehr fühlt. Dieses Wunderb^rtS
uns m der Psydometrie unter ungewohnten Umständen enTgegen rd w
gewohnten Erscheinung zu tun haben.quot; (1928, pag. 659).
sichnbsp;laat deze auteur enkele regels verder volgen : „Es handelt
! T - j -j u Anerkennung einer universalen Assoziation, d. h.
aU« ul\'dTef bnbsp;Verknüpftheit
^ eine Vel L \'nbsp;«quot;kzeiion)
Merkelnbsp;des Assoziationsbegriffes in der Weise, dass das
Merkmal der mdividuellen Gebundenheit fallen gelassen wird. Natürlich
1928. pag. 657.
(31) Ibidem, 1930, pag. 548.
-ocr page 85-bedeutet diese Verallgemeinerung zugleich die Annahme eines überindivi-
duellen seelischen Mediums ; das ist aber eine Annahme, welche beim heuti-
gen Stande der Parapsychologie von führenden Denkern schon begründet und
gefordert wurde und nicht eben zu unseren Zwecken erfimden ist.quot;
„.,. der somnambule Tiefzustand des Mediums bedeutet, dass es seelisch
in die überindividuellen Assoziationszusammenhänge verstrickt ist, dass es
die Schranken seiner Ichheit bereits hinter sich hat und den Wellen des
überindividuellen Seelenlebens preisgegeben ist. Ein Gegenstand, welcher
ihm in diesem Zustande in die Hände gelegt wird, wird für das Medium zum
überindividuellen Assoziationsmotiv, welches ihm die damit überindividuell
verknüpften Weltmomente zu finden gestattet.quot;
„Auf die materialistische Entgegnung, dass Assoziation an Nervenfasern gebunden ist, ant-
Worte iclj - ^ vervolg Szäntö t. p. - „es könnte ebensogut gerade umgekehrt sein ; die
KoZTVa unbsp;^iodtrhoh wird, eine Nervenbahn, wofcei zugleich das
Änunlquot;nbsp;r f\'Hr Geisüges. abgestreift wird und ..Uebungquot; (Geübtheit).
„Gewöhnung zustande kommt. Das ist ein Vorgang der Materialisationquot;.
ten als ien^nbsp;^nbsp;«quot;\'^^che materialis-
Tot hquot;t tzic^rr fnbsp;- dagen meer en meer verlaten wordt en men
quot;reelwr tot het inzicht begmt te geraken dat de psyche de hersenen vormt.
iïrinnbsp;r\'quot;nbsp;verhandeling over : . Het be-
- = ..Psyd.iauische en neurologische Bladen\'^ ,^19. N^3 t
. Zie voorts mijn verhandeling over : „Ideoplastiequot; in : „Tijdschrift v. Parapsychologiequot; III.
Drininr;ln7ï \'\'nbsp;^^nbsp;^^^ opvattingen in
principe identiek zijn aan die van Marcinowski en Böhm
Hevti!\'\'nbsp;^^nbsp;Gruber, Driesch en
Weymans had kunnen noemen.
datnbsp;quot;quot;quot; rutnbsp;•• Whologiequot; ons,
• cle e^\'e Ilt M »^^^^^^^\'^^\'^-t^-^veiterungquot; hem geenszins vreemd isl
«\'Phiequot; in : , ZeiSrift\'l Pnbsp;^quot;\'\'«quot;\'^^Hng over : „Parapsychologie und Philo-
cl^s Neue, wafd t fe ^ei 1nbsp;alLar : . Das alsot^
hungnbsp;ur^^nbsp;P^Psychologie zur Th«gt;rie des Wissens beiträgt : die Bez
der Wirkli^keit, sondeVn^Lnbsp;«egensidlich:n rei e
übernormalen Bahnen mit inhalt füllen ^ quot;quot;\'quot;\'ttelbar und kann sich auf diesen neuen
S:nbsp;l-zten Gtu„de Eines sind,
da ist eine Seele, abfr .wei odrric^^^^^^^^^^^^^nbsp;clieser Richtung:
^•ebmsse, alsob sie Fremde wären. Das eine Ich 1 r?®?nbsp;gegenseitig um ihr«
^^»^n eines anderen wüsste. Dasselbe st tó dL ^nbsp;« das
^ ist bei dramatischen Träumen der Fallquot;.
-ocr page 86-Hij wijst hier nu ■vervolgens op zijn embryologische onderzoekingen welke hem de feiten
van „das Eme und das Vielequot; leerden kennen (32), en waaruit hij mede de conclusie trok dat in
■laatste mstantie een AL-Ik moet worden aanvaard.
In zijn hierboven genoemd werk borduurt hij op dit stramien ,voort en komt hij (pag. 113)
tot de mvoering van het begrip „Seelenfeldquot; (= „ein allgemeiner unraumhafter überpersönlicher
Kähmen, in dem Wirkungen zwischen Seelen staf^thaben\', (Pag. 122).
Met Heymans\' opvattingen maakten wij hiervoor reeds kennis.
Zoo is ons dus in deze oude leer van de „übermenschliche Bewusstseins-
zusammenhänge und von der bewussten Einheit der seelischen Weltquot; (^3)
een hypothese geschonken, welke inderdaad van groote beteekenis dient te
worden geacht om een groot deel der verschijnselen van paragnosie te „ver-
klarenquot; d.w.z. om ons eenigermate de richting te doen bevroeden waarin ge-
zocht dient te worden om ons iets van deze merkwaardige verschijnselen te
doen begrijpen, voor zoover dit ons menschelijk kenvermogen mogelijk is.
Omgekeerd leveren deze verschijnselen m.i. een krachtig pleidooi voor
deze oeroude denkbeelden van Wereldziel en Al-Geest, voor het denkbeeld
dat er is
éen Ik, volstrekt, eindloos volkoomen,
in eindloos veel dimensies uitgebreid.
en dat
Elk ander Ik is maar een schijn, ontnoomen
aan het hoogste Weezen...
al dienen wij hier dadelijk bij te zeggen, dat wij
... blijven stom voor \'t eeuwig ondoorgronde
geheim hoe uit de algoede Waereldgeest
ooit Weezens droef en leedvol zijn gebooren.
Hoe kwamen veel, waar Eén steeds is geweest ? (3\')
(32)nbsp;Het betreft hier zijn bekende embryologische proeven, waarvan hij.gewag maakt in
zijn : Philosophie des Organischenquot;. Isoleert men op een bepaalde wijze de vier cellen van een
embryo in b. v. het viercellig stadium, dan krijgt men vier volledige organismen ; twee eieren
kunnen gedwongen worden een reuzen-organisme te ivormen. „Anstatt des Einen das Viele ; aa-
statt des Vielen das Einequot; .
(33)nbsp;Mattiesen : „Der jenseitige Mtnschquot;, Berlijn, 1925, pag. 487.
(34)nbsp;F van Eeden : „Het Lied van Schijn en Weezen. II. XII.
(35)nbsp;Ibidem.
-ocr page 87-Wij zijn thans tot de erkenning gekomen dat de psychoskopische „hel-
lt;ler2iendheidquot; volgens de meening van onderscheidene bevoegde onderzoe-
kers beschouwd dient te worden als het product van een „Persönlichkeitser-
weiterung um das Duquot;, dat wij hier te doen hebben met een soort van super-
normaal analogon van onze geheugen-functie, waarbij metaphysische bespie-
gelingen zooals deze ten onzent door G. Heymans naar voren zijn gebracht,
ons in staat stellen ons eenigermate een denkbeeld te vormen met betrekking
tot het wezen dezer „Persönlichkeitserweiterungquot;.
„Dass der Geist des Menschen metaphysische Untersuchungen einmal gänzlich aufgeben
werde, ist ebensowenig zu erwarten, als dass wir, um nicht immer unrebe Luft zu schöpfen, das
Atemholen einmal lieber ganz und gar einstellen würden. Es wird also in der Welt jederzeit, und
was noch mehr, bei jedem, vornämlioh dem nachdenkenden Menschen Metaphysik sein, die, in
Ermangelung eines öffentlichen Richtmasses, jeder sich nach seiner Art zuschneiden wird...quot; Kant:
»Prolegomena zu einer jeden künftigen Metaphysikquot;, „Auflösung dor allgemeinen Frage der Pro-
legomenen : Wie ist Metaphysik als Wissenschaft möglich ?quot;
Nochtans wijzen de introspecties der onderscheidene proefpersonen uit,
dat optische-, acoustische e.d. elementen bij de psychoskopie een rol spelen.
Het zijn juist deze elementen welke ons hier van hdêietziendheid, helder-
hoorendheid, heldetvoelendheid enz. doen spreken.
\'\'\'\'nbsp;Suringar in het irapport zijner onderzoekingen met mevr.
•nbsp;van een film, die voor haar oogen inwendig wordt
at^draaid ; daarbi, moet men zich dan ten film voorstellen met vele. soms groa.e hiaten en on-
völma^^nbsp;^li\'^nste staat, te
p^ 297.quot;quot;nbsp;psychometrisch helderziend mediumquot;. Amsterdam. 1923,
«i\'l- 1912 tegen den heer H. N. de Fremery :
n^i^lvln null\' 2^ Z7L 1nbsp;quot;nbsp;^eb
is, dat ik d K M •nbsp;weet Ik het niet. Het eenige wat ik kan zeg-
betroffen M^r l\'llï\' .«quot;/\'quot;^\'quot;^•«S^af en de aandoeningen soms voel al«gt;f zij
»912. pag.\'nbsp;SesM. ik weet liet nietquot;. („Het Toekomsüg Le.
..Sobald Tzu unts\'u h ndefG\'\'quot;-nbsp;^^-l-r\'s genoemd werk :
willlkürlich in der W^ s da« JL mequot; ^nbsp;^^^ ihn un-
den. Fast unmittelbar dar\'auf fkticT von dT^ÏTnbsp;quot;
Organismus ergreifen und innerhalb vl\'wet Mfnu en tquot;^ \' quot;quot;
dieser Zustand eingetreten ist, beginne h X ViZ Tnbsp;k^^talq^tisch. Sobald
Anfangs erscheint das BHd «was wrsd w^mZ leTba^e
heit, alsob ich unterdessen den richtigen AbstZ gSd ^hat äh^ quot;
Drehen der Schraube erst die beiden Linsen in den rich,il„ fnbsp;«P-mglas durch
bevor die Gegenstände auf der Bühne mit ScL^ gÄertrkt^^^^^^
sen
mijzelf
ven
Mevr. Plaat deelde mij mede. dat het haar soms te moede was, als stond er iemarvd aditer
haar, dre haar, „hetgeen zij zeggen moetquot; ivoorzegt, of in beelden Iaat zien.
Ossowiecki liet zich met betrekking tot zijn introspecties, als volgt tegen Geley uit (..L\'Ecto-
plasmie et la Clairvoyancequot;, pag. 72) :
;„rr ƒnbsp;P«nbsp;de raisonnement et je m\'élance de toutes mes forces
Zl^Z ? quot;Tnbsp;spirituelles. J\'affirme que cette condition es: causée par mon
Zquot;, dans / Unrté de l esprit de toute Phurr^anité. Je me .rouve alors dans un état nou-
veau, special ou ,e vo,s, et où f entends tout hors du temps et de l\'espace.
...Que je lise une lettre cachetée ou que je retrouve un objet perdu, ou que je fasse de la
psychometriequot;, les sensations sont presque les mêmes •nbsp;. ou que je tasse „de la
du c^S\'lSrV^ou\'^\'\' Tnbsp;^ 1« battements
au cœur inégaux. Ce qui confirme cette supposition, c\'est que dès aue igt; J» , ■nbsp;-t
Je U snsaslm...quot;nbsp;\'nbsp;quot;quot; f\'^\'h\'«\' k lucèsnbsp;de ta ht,m, eu
hehh^nl\'T\' kT\'nbsp;akustische dementen
mtr , If ° \'fnbsp;boodschappen, welke het subli-
mmak zelf aan het supraliminale zelf heeft doen toeklen (quot;gt;)
Uat er echter ook proefpersonen zijn wier „beeldenquot; het karakter draircn
van voorsten,ngen is bekend. Phaneg heeft hierop gewezen n z^
clairvoyance psychométriquequot;. («)nbsp;\' • quot;quot;
stelling \'\'AntJ\'quot;quot;\'\'\' l\'lr- \'f -nbsp;\'quot;«^hen voor-
.nbsp;„hallucinations véridiques quot;
In elk geva kunnen wi, m. i. hier Marcinowski onze instemming bet^i-
Tn\'teTT \'nbsp;P^y^hoskopisch helderzien (en daain vt
Zl I. T \'quot;lquot;;^.nbsp;quot;Schauenquot; sondern um Wissen-
handelt, das sich gleichsam optisch in uns spiegelt und nun e^t\'i^direr
x™ fr\'™\'quot; ^^
wij het geheel der paragnostische verschijnselen, zoo past ons
ennbsp;viridiques, wumcminsc hec .«penKgt;nnale
TäTprlT^JT:®\'quot; équot; ^nbsp;V. Parapsycholojiequot;, f, pag. 197.
(37)nbsp;PhaïKg bi) ValckM.M Surinsar 1. c. pag. 35
(38)nbsp;.Eilschrift f. Parapsychologie-, 1926, pjg. 690.
-ocr page 89-de erkenning dat die der psychoskopie daarin een zeer bijzondere plaats in-
nemen op grond van het gebruik van\' een voorwerp (inductor) door den
psychoskopist.
Welke rol speelt nu dit voorwerp in het psychoskopische proces ?
Wij hebben gezien dat voor de aanhangers der physische hypothesen het
voorwerp is de drager van een geheimzinnig en geheel hypothetisch fluïde
of van even geheimzinnige „beeldenquot; en wat dies meer zij.
Voor wie het geheel der psychoskopische verschijnselen zou willen trach-
ten te dekken met behulp der klassieke telepathie-hypothese kan het voor-
werp in laatste instantie geen andere beteekenis hebben dan dat van een
concentratie-middel waarvan ten overvloede voor hem of haar, die om een
of andere reden meent dat de psychoskopist het nu eenmaal niet zonder in-
ductor kan stellen, suggestieve, de paragnostische faculteiten tot activiteit
prikkelende, werking uitgaat.
Naar de meening van Boehm c. s. speelt de inductor de „Rolle eines
Ln^\'M quot; Einfiihlenden einen Richtpunkt gibt für innere „Beziehun-
gen . HiJ voegt hier de het geheel m. i. zeer verduidelijkende woorden aan
toe : WIJ hebben hier te doen met „den gleichen Vorgang, wie wenn ich
quot;mSTfeiner be
«den: Äquot;nbsp;—
Tl.hrf\'\'^nbsp;Gegenstandesquot; - aldus Mattiesennbsp;wäre im
--lën Erinnern
ÄoziaZTu quot; Tnbsp;\' quot;nbsp;E-ecker
Besitzer iS r wie f quot;r\' 7fnbsp;-d
Ereigni sfin L winbsp;\'nbsp;Anordnung der Dinge und
^osm^c^ BewusIs ntfd?Snbsp;von Assoziationen im
-Webring, schall d%Hch^nbsp;quot;
andere „isole\'erende-^ltoffette pakk^quot;\'nbsp;\'\'\'^^quot;^e gebruik om de inductorr« In zijc^ of
l-ju; In het symposium van dunner f^ m«^
Frau Lotte Plaatquot;, Leipzig, 1928. pag. 88nbsp;■ »l^i« psychometrische Begabung der
(41) „Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1929, pag. 629.
-ocr page 90-f\' ™ .\'fquot; objetóven Grundlagen der Vorstellungsverknüpfung in
der ubermdmduellen Psyche bilden. Ueber diese Verknüpfung wide den
beher, der rem vorstellungsmässige Weg zum Bewusstsein des Besitzers
tinw«! •• n quot;quot;nbsp;-nbsp;- Allge-
Dingfnbsp;~nbsp;-
f° \'uquot; P^-^ho-netrischer Gegenstand unendlich
™ldeutig st t^d dass es also ohne einen weiteren Wink unmöglich ist das
Medmm eme dieser Assoziationen ergreifen zu lassen. Das norLe psycho
metr^che Experiment muss also im Anfang immer ein Wanken, einS«
des Meiums aufweisen... Das Medium muss unbedingt eingestdlt werd™
das ^«.Che Vermeiden von Zwischenbemerkungen, Winkef gefäLÄ
Z^dnbsp;Suggestionenquot;
wT , Knbsp;Parte dann wird es oft Mnge offen-
S l:nbsp;Beweifführung
gestatten... D,e Vieldeutigkeit des „associated objectquot; führt zur Konzequenz
kZnbsp;erkannt Verden
kann. Denn die Geschichte eines jeden Gegenstandes ist grenzenlos Wir
können also in der Psychometrie meistens nur von positiven und un» s-^quot;
denen Experunenten reden.quot;nbsp;quot;uMirscnie-
\'\'TSezegd mag worden dat de „pragmatischequot;
hypothec der „^iverseele associatiequot; mede dit voordeel herft to z een
„verklaringquot; geeft van het nevenverschijnsel van z. g. vissctrdt Z bH
bH alZ T inbsp;dit verschijnsel feelTzin!
b alle psychoskopisten voor. Wanneer wij b.v. Pagenstecher\'s rapporten ove
m onderzoekingen met Maria Reyes de Z. bestudeeren, dan zaUns^p^aquot;
(42)nbsp;„Der jenseitige Menschquot;, pag. 499,
(43)nbsp;Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1930, pag. 352.
«ie-, II.nbsp;\' «»«nm. Z,t pag. 8 te : „Tiidscfcrifl «xgt;r Pinpsycholo-
-ocr page 91-len, dat deze voortreffelijke proefpersoon slechts hoogst zelden even op weg
gebracht moest worden en in de meeste gevallen dadelijk den „draadquot; in han-
den scheen te hebben.
Van Otto Reimann zegt Paul Sünner dat hij „im Gegensatz zu Lotte
Plaat alle Hilfs- und Zwischenfragen vermeidet und mit einer bewunderns-
werten Sicherheit, wie von einer unheimlichen Marschroute gelenkt, auf sein
fast immer richtiges Ziel losgeht.quot;
Szantó meent dat wij in dergelijke gevallen moeten aannemen dat de
proefpersoon „telepathisch oder im normalen Wege erfühlte Momente auf^
eme bestimmte Assoziation hingewiesen wird.quot; Bij het ontbreken van zulke
momenten neemt Szantó aan dat „eine gewisse, mit dem Gegenstande zusam-
menhängende Assoziation besonders gefühlsmässig betont ist.quot;
Krnbsp;wichtiges Moment. Ein Gegenstand hat eine grenzenlose Geschichte, aber
Tod Mord usw. wird er vielleicht nur ein einzigesmal, vielleicht nur einigemal be-
Hie^it .\'ri\'^quot; di^^se raren Assoziationen drängen sich auch durch ihre Affektbetontheit auf.
(..zSschrift f p\'nbsp;quot;St^ke psychische Durchtränkungquot; mancher Gegenstände...quot;
\\.,«Aschrift f. Parapsychologiequot;, 1930, pag. 553). (47).
en v?^nbsp;leert ons dat het voorwerp onder bepaalde omstandigheden
cn voorwaarden kan worden gemist.
Pl^at^-nbsp;^Ï^Aug^ fallende Unterschied zwischen Otto Reimam. und Lotte
Jcerin.a- Ä irderTquot;. quot;v^\'unbsp;gewordenen Frau Ak-
«en L Verhuf 1 er quot; yorg.h^s Während Fraunbsp;Lotte Plaat zahlreiche Zwischenfra-
den Eindrur;,;nbsp;wieder,
so dass man nicht selten
durchfühlt zu der\' PeÏÏnH^kdt 7 unbsp;quot; hindurchtastct, hirgt;.
Reimann. Gegenterquot; È^th;t die ^
etcll: keinerlei .Lere F ager^^ mLLnbsp;als störend ab.
Personen, die er darstellt, fnnbsp;Umwelt de^
Aldus A. Schmidt op pag. ö^van het S T\'T/ Tnbsp;«eschossen, herausquot;.
Het fei, dat Reimar^ na r geslacht Vf^^i^f \'
uiting van het verlangen ^enigsziS ^nbsp;\'\' -n
Ï523 pag. 33.nbsp;■ quot; quot;Obkm des Mediumismusquot;, Stuttgart.
-ocr page 92-wa Jm dit b v. bij de medilaües der beoelenaren van Raj. Yoga. (49) Frledrirf, HriT.
ieg, ■„ „IJ, geschnft : buddhislische Verse„k„„g- (Manehen 1918) \' ^
dige fóetÜnbsp;\'\'nbsp;volgende merkwaar-
Sfl^—SHSlSSSiS
.on Inbsp;proefpersoon in staat blijkt te zijn
aan de hand van een voorwerp gebeurtenissen, enz. te beschrijven waaraan
de inductor nimmer „getuigequot; kan zijn geweestnbsp;^ \'
(49) Zie deel III van mijn : „Beknopte Handleiding der Psychical Researchquot; nai. is/C
-ocr page 93-/
Zm vinden wij B. v. op pag. 700 van ihet : „Zeitschr. f. Parapsychologiequot;, 1928, het geval
vemeld van een sierdoosje, eigendom van een dame, waarbij mevr. Plaat enkele bijzonderheden
gat mt het leven van een bekende dezer dame, die — waarschijnlijk — het doosje nimmer bij
«cn gedragen had. Zeer belangrijk zijn ook die gevallen waarbij men de plaats aangeeft waar
vl^rb^eld\'^var\'\'^nbsp;^^ verdwenen grijsaard is er een
welkfnbsp;^«^Ser gedragen had, maar
weiKe hij nochtans bij zijn „vluchtquot; in de kast achter gelaten had.
eh
HOOFDSTUK VII
„EINFUEHLENquot; EN „ERFUEHLEN.quot;
Onder invloed van denkers als Windelband en Rickert is men in de
vorige eeuw onderscheid gaan maken tusschen natuur- en geesteswetenschap-
pen Elk dezer groepen — zoo leerde men - eischt een eigen methode van
onderzoek.
Dit dualisme openbaarde zich — na het jaar 1894 (i) — ook met kracht
in de psychologie.
Eduard Spranger, een leerling van Dilthey, zette diens werk voort het-
geen boven al blijkt uit zijn beide, zeer bekend geworden geschriften Le-
bensformenquot; (2) en : „Psychologie des Jugendalters.quot; (s)
Evenmin als Dilthey ontkent Spranger het bestaansrecht van een „na-
tuurwetenschappelijkequot; psychologie ; hij acht het echter noodzakelijk, dat
men naast haar een „geesteswetenschappelijkequot; een z.g. „verstehendequot; psy-
chologie ontwikkelt.
De „verstehendequot; psychologie van Dilthey en Spranger is wel identiek-
aan de „subjektievequot; psychologie van Karl Jaspers («), die hij ook wel
„Phänomenologiequot; («») noemt.
De „phaenomenoloogquot; tracht te „verstehenquot;, d.w.z. hij tracht zich in
het denken en voelen van zijn medemensch te verplaatsen, zich „in te voe-
lenquot; („ein zu fühlenquot;.)
G. Heymans heeft er op gewezen dat wij hier met een methode van onderzoek te doen
hebben, die geheel met het experimenreeren kan worden vergeleken en opgevat motc worden
als experimenteeren met eigen gedachten. Hij noemt het „verstehenquot; een „analogie-experimentquot;
„In het algemeen komt dit hierop neer, dat men in de plaats van verschijnselen die zich
om een of andere reden niet leenen tot experimen..gt;eel ingrijpen, andere gelijksoonigê, waarbij
dit wel mogelijk is, tot .voorwerp van onderzoek neemt, en nu uit hetgeen men bij deze vindt.
(1)nbsp;In dat jaar publiceerde Dilthey zijn : „Ideen über eine beschreibende und zergliedernde
F^chologie , welke thans opgenomen zijn in zijn : „Gesammelte Schriftenquot;, Bd. V, I, Leipzig,
(2)nbsp;Halle S., zesde druk, 1927.
(3)nbsp;Leipzig, negende druk, 1927.
(4)nbsp;Integendeel. Zie : „Psychologie des Jugendaltersquot;, pag. 21 e.v.
(5)nbsp;. Allgemeine Psychopathologiequot;, derde druk. Berlijn. 1923, pag. 115.
(6)nbsp;Ibidem, pag. 18.
-ocr page 95-conclusies trekt omtrent hetgeen bij de eerste mag worden verondersteld. Zoo handelt bv. de
mineraloog die in ^ijn laboratorium proaven neemt tot toetsing van hypothesen over het ont-
s aan van bepaalde gesteenten in de natuur. Maar zoo handelt ook ieder onzer, wanneer hij. om.
zich van een vreemdh,kende handeling of uitspraak van een bekende rekenschap te geven, zich
m diexis aard en omstandigheden „indenktquot; ; en de psychiater of psycholoog, die. om een of
^der type :n .ijn uitingen te begrijpen, zich een voorstelling tracht te vormen van wat er in
het gemoed van de tot dit type behoorende menschen omgaat. Immers het is bekend, dat de le^
Inn^anT van bepaalde mogelijke ervaringen (b.v. van het eten van een onsmakelijke
?w tón« d^in r quot;quot; beleediging) wel zwakkere, maar overigens gelijke reacies
S d^ n ; 1nbsp;beleefd-worden -. wanneer men
^rh dus in een ander tracht m te denken, en bij een bepaalde voorstelling van .i n motieven en
Inbsp;dnbsp;«P\'^-en om op dezelfdf wijze Ie handZ ds
een nt t \'nbsp;verkrijgt daardoor het vermoeden, dat die voorstelling juist is geweest.
even 1 aXennbsp;quot;quot;quot; - bewLzijn^
Seid^ II T-nbsp;..begrijpendequot; psychologie van de oude ..verklarendequot;
, quot;quot;nbsp;(7) voorgesteld heeft, dan bestaat daartoe even weinie
xeden als wanneer mennbsp;hetzelfde wilde doen met de experimenteele tegenover de ^erkirrendf
pig. 19quot;?)nbsp;■nbsp;■■ quot;nbsp;psychologiequot;. Haarlem, 1929. I.
Brugmans («), op (onbewuste) ana-
u ,,nbsp;^ee waarnemingscomplexen vele eigenschappen gemeen
hebben — 200 zegt hij t. p. — terwijl wij aan het eene complex A boven-
dien nog een eigenschap opmerken, dan oordeelen wij dat ook het complex B.
deze eigenschap waarschijnlijk .bezit Analogie-redeneering leidt altijd tot een
waarschijnhjkheidsoordeel, maar dit waarschijnlijkheidskarakter kan variee-
rcn van praktische zekerheid tot een mogelijkheid zonder meer... Die ana-
logie-redeneering is meestal automatisch en onbewust, zoodat het resultaat
van het denken slechts gegeven is en de weg, die er toe geleid heeft, ons
ontgaat. Wij spreken dan ook van „Einfühlungquot;. Men kan meenen, dat men
bepaalde gedachten en gevoelens van anderen a. h. w. intuïtief „voeltquot;. In-
tierdaad op deze wijze komt het resultaat dikwijls tot ons, maar dat „gevoelquot;
is dan afhankelijk van onbewuste analogie-redeneering.quot;
116nbsp;= quot;^^quot;quot;dprobleme der Psydiologiequot;. Leipzig. 1926. pag.
zoo is deze meening volmfikt\' jdst Te achten
(8) „Psychologische methoden en begrippenquot;. Haarlem, 1922. pag. 40.
-ocr page 96-Het komt mij voor dat de (rationalistische) hypothese der onbewuste
analogie-redeneering geenszins het geheel der „Einfühlungquot; dekt. Er is naar
mijn meening ook een „Einfühlenquot; dat berust op het intuïtieve en irratio-
neele vermogen van het „Erfühlenquot; waarmede de studie der psychoskopische
verschijnselen ons vertrouwd maakt, terwijl het m. i. ook bij herhaling zal
voorkomen dat beide soorten van „Einfühlenquot; in elkaar overgaan, zooals ook
wetenschappelijke en intuïtieve graphologie dit bij herhaling doen.
„Sogenannte „Graphologiequot; dürfte in manchen Fällen mehr sein als das, was ihr Name be-
sagt. Ich selbst habe hier einiges an Aeusserungen von „Graphologen\'quot; erlebt, das mir erheblich
Uber den Rahmen blosser „Schriftdeutungquot; hinauszugehen scheintquot;, Driesch : „Parapsychologiequot;,
pag. 76.
Dat ik in deze meening volstrekt niet alleen sta moge blijken uit het
feit, dat er onderscheidene psychologen zijn voor wie het „verstehenquot; onder
bepaalde omstandigheden en voorwaarden een „daimonischquot; (intuïtief) ka-
rakter draagt. \'
Vond niet reeds Dilthey in het „onmiddellijke, intuïtieve vattenquot; de
eigen kenmethode voor de geesteswetenschappen in het algemeen en voor
de „beschreibendequot; (»), „deskriptivequot; of „verstehendequot; psychologie in het
bijzonder, waarbij hij in de eerste plaats dacht aan het „daimonischequot; ken-
vermogen van den dichter, (i»)
Spranger spreekt van een „einfühlende Intuitionquot;, die bij het „Sichhin-
einversetzenquot; (waarop „das konkrete psychologische Verstehen beruhtquot;)
„beteiligt ist.quot;nbsp;\'
Is het doel^ der natuurwetenschappelijke (objectieve) psychologie „verklarenquot;, de „geistes-
wissenschaftlichequot; (subjectieve) psychologie wil, volgens Spranger, „verstehenquot;.
Onder „verstehenquot; „in allgemeinster Bedeutungquot; verstaat Spranger : „geistige Zusammen-
hänge in der Form objektiv gültiger Erkenntnis als sinnvoll auffassenquot;, (11) waarbij hij onder
„sinnvollquot; verstaat „eine Ordnung oder ein Zusammenhang von Gliedern, die ein Wertganzes
bilden, auf ein Wert^^zes bezogen sind oder ein Wertganzes bewirken helfenquot;. (12)
(9)nbsp;Dilthey\'s begrip „beschrijvende psychologiequot; is niet (volkomen identiek te achten aan
dat van Spranger.
(10)nbsp;Sommigen hebben dit als onwetenschappelijk verworpen cn naar een meer weten-
schappelijke methodiek omgezien. Zoo ontstond langzamerhand een „verstehendequot; psychologie
tos van de ,.sm«t^en der intuïtie. Men zie in dit verband E. Wexberg\'s : ,.lndividualpsychi«gt;-
f r\'-M^»®\'.nbsp;• Ook F. B,umgarten : „Das Nachfühlen, das Verstehen, die
t,nfuhluj,g in het ■ „Archiv, f. d. ges. Psychologiequot;, 1930, pag. 153 e.v. Vgl. noot 7.
(11)nbsp;„Psychologie des Jugendaltersquot;, pag. 3.
(12)nbsp;Ibidem, pag. 4.
-ocr page 97-Met nadruk wijst Spranger er op. dat „zum echten Verstehen ein über den Standpunkt des
unmittelbare« Lebensbewusstseins hinausgehendes Wissen ujS^ objektiv-geistige Zusammenhänge der
verschiedensten Art erforderlich istquot; en dar „verstehenquot; geenszins „gleichbedeutend ist mit
einem getreu abbildenden Nacherleben des subjektiven Seins. Erlebens und Verhaltens einer\'
Einzelseelequot;. (13)
Spranger erkent het feit, dat „mir das Verstehen um so leichter wird, je mehr meine sub-
jektive Organisation dem zu Verstehenden ähnlich istquot; (14). maar, zoo voegt hij er aan toe, dat
ip£i. ons niet misleiden door ons te doen meenen, dat „verstehenquot; en „nacherlebenquot; in wezen
identieke begrippen zijn.
„Das konkrete psychologische Verstehen beruht auf Hineinversetzung in die perspektivische
Gesamtlage von Personen, aber nicht auf Einfühlen und nicht auf Nacherleben. Der Unterschied
ist folgender : Einfühlen ist überhaupt keine Erkenntnismethode, sondern ein Teilakt des spezi-
iisch ästhetischen Verhaltens, in dem sich, wie man zu sagen pflegt, die „Totalität aller Gemücs-
kräftequot; izu einer Lebenseinheit auf vitaler Grundlage zusammenballt. Nacherleben wäre ein an-
srhauliches Nachbilden der fremdseelischen Bewusstseinsvarläufe ; dies ist nur annäherend mög-
iich bei seltener Gleichorganisation des seelischen Lebens und der äusseren Situation. (Ich kann
2. B. weibliches Seelenleben nicht voll nacherleben). Sich hineinversetzen; hingegen dst Mt-
vollziehen sinnvoll gei.lt;:tigeir Akte :
a)nbsp;auf Grund der Immanenz gesetzlicher (kategorial bestimmter) Sinnzusammenhänge im
erkennenden Bewusstsem.
b)nbsp;unter Berücksichtigung der tc.alen inneren Organisation und äusseren Simation des anderen.
Be. der 2. Leistung mag eine einfühlende Intuition beteiligt sein. Da sie sehr schwer völlig zu
analysieren ist, so bleibt das Verstehen, das auf das ganz konkrete Individuum in konkreter Sta-
tion gerichtet ist, eine rätselhafte Fähigkeit (Intuition)...quot; (15)
Nemen wij Jaspers : „Allgemeine Psychopathologiequot; (^o) ter hand, 200
lezen wij aldaar op pag. 205. dat de „verstehendequot; psycholoog uitgaat van
cen „verstehende Gesamtintuition.quot;
„Für alle verstehende Psychologie ist festzuhalten, dass bei aller Evidenz verständlicher
Zusammenhänge im allgemeinen die Anwendung auf den individuellen Fall nie eu bewiesenen
sondern nur zu wahrscheinlichen Resultaten füh«. Sie ist auch aus allgemeinen Kenntnissen her\'
mcht mechanisch anzuwenden, sondern bedarf immer otm neuem persönlicher Intuition Die
(Bleutrrquot;quot;\' ^ Prinzipien eine Wissensdiaft, in ihrer Anwendung is* sie quot;eine
Aldus Jaspers op pag. 208 van zijn genoemd werk.
Jaspers wijst voorts t. p. op de groote beteekenis welke romanschrijvers
e. d. voor de „verstehendequot; psychologie bezitten.
weirfuS.-r\'^?nbsp;in Psychopathologie hat man, sei «
^ndsvstZAä ^ ^^nbsp;verstehende Psychologie zusammenhängend
re?rachtu?..rnbsp;.u ^nbsp;Lebensweisheiten, philosophisch«
Betrachtungen und cnaraktcrologischen Wertungen in den Schriften dex. bedeutenden phflosopht
(13)nbsp;Ibidem, pag. 5 en 6.
(14)nbsp;Ibidem, pag. 7.
(15)nbsp;„Die Frage nach der Einheit in der Psvcholoßicquot; wr^rK/^^^nbsp;. c-. ^ . .
der Preussischen Akademie der Wissenschaftenquot; van 29 90
(16)nbsp;Berlijn, 1923.nbsp;\' ^
-ocr page 98-sehen Essayisten(Jaspers wijst hier op auteurs als Theophrastus, Montaigne, Pascal, Labruyère Laroche-
foucauld, Vauvenarges ^mfort, Kierkegard e.d.). Die eigene Erfahrung wxrd dur^h solche
Bucher wie durch die indirekte Erfahrung bei der Lektüre von Biographien und mancher der be-
deutenden psychologischen Romane gefördert...quot;
Op de groote beteekenis van geniale romanschrijvers als „verstehendequot;
psychologen wordt mede gewezen door o.a. A. Messer en E Soran-
ger (18).nbsp;^ \'nbsp;■ r
E. g. zegt t. p. : „Eine über Jahrtausende hin reichende Entwickelunßsreihe hiVfef cVJ, „n,
^er dar... die Zahl der psychologisch feinen Lebensbilder. Autobiographien! R^ane und ande^
Dichtungen aus den letz.e», anderthalb Jahrhunderten ist ausserordentlich Voss Vwärea^^
durchaus verfehlt, wollte der Psychologe vom Fach diese ganze Literatur als „unwissensTaftlS
zur Seite sAieben. Wenn es für irgendeinen Zweig der Wissenschaft ratsam i.t s ^ m îr
vorwissenschaftlich-mstinktiven Erkenntnis, der praktisch-künstlerischen Intuido^di LeS^^L t
enger Fuhlung zu halten, so trifft dies ganz besonders für die Psychologie zuquot;.
Het is nu m.i aan geen twijfel onderhevig of deze „einfühlende Inhii-
tion - welke, volgens Spranger, „sehr schwer völlig zu analysieren istquot;
waarmede hij ongetwijfeld wil zeggen dat zij niet restloos verklaard wordt
door de hypothese der onbewuste analogie-redeneering - is in wezen ver-
want, ja identiek aan het „Erfühlenquot; en derhalve een algemeen menschelijk
vermogen, dat slechts bij een bepaalde groep van individuen zich krachtiger
dan „normaal doet gelden.nbsp;°
„Das seelische Erfühlen bei Erwachsenen gehört zu den notwendigen
Fähigkeiten des Menschen, bei „Medienquot; ist es nur in erhöhtem Masse vor-
handen...quot; (20)
Bij het persklaar maken van deze verhandeling bleek mij dat A. KronfeJd reeds gewezen
heeft op de identiteit van het vermogen der telepathie en dat der „Einfühlungquot;. Hij meent in het
vermogen der telepathie een ..supranormale Steigerungquot; van dat der „Einfühlungquot; te mogen
J^quot; iS\'V\'^quot;nbsp;\'nbsp;supranormale Fähigkeitenquot; : in : „Psychische Studienquot;,
Driesch blijkt — op grond van aijn verhandeling over: „Intuition und Positivismusquot; in zijn
zoo juist verschenen : „Philosophische Gegenwartsfragenquot; (Leipzig, 1933) — niet geneigd te
zijn de begrippen intuitie en „Erfühlenquot; als identieke begrippen te beschouwen. Driesch verstaat
hier onder intuïtie „ein Vermogen des Menschen, das Wesen des an sich wirklichen Seins oder
wenigstens gewisse Seiten dieses Wesens unmittelbar wissend zu erfassenquot; (pag. 2). Van ccn
(17)nbsp;„Psychologiequot;, Stuttgart. 1922. pag. 3.
(18)nbsp;„Lebensformenquot;, pag. 11.
(19)nbsp;„Die Frage nach der Einheit in der Psychologiequot; pag 190
(20)nbsp;Böhm in : „Zeitschrift f. Parapsychologiequot;. 1928, pag 617
-ocr page 99-dergelijke „Wesenschauquot; is bij de paragnosie, ivolgens hem, geen sprake. Telepathie en gedach-
tenoverdracht zijn, volgens hem, „nur neue Formen von Wissenserwerb, die mit „Intuitionquot; quot;n
dem oben erörtenen Sinne gar nichts zu tun haben. Metaphysisches nämlich wird hier keineswegs
von dem „Metagnomenquot; unmittelbar erfasst, sondern Erscheinungshaftes, sei das, bei Telepathie
und Gedankenübertragung, der besondere Wissensinhalt eines fremden Mensdien — das Wo.t
„Wissenquot; in sehr weitem Sinne genommen — ... Der Metagnom erlebt Erscheinungshaftes auf para-
normalem Wege...quot; (Pag. 3 en 4).
Ik kan deze meening niet deelen. Het komt mij voor dat — althans in een aantal gevallen
— de metagnoom ons plaatst voor .verschijnselen, welke ons leeren dat anderer zieleleven oas
onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden immanent kan worden. V ant c\'at is m i toch wgt;l
als een der meest karakteristieke kenmerken van het „ErfüHenquot; te beschouwen dat de proef-
persoon zich m een aantal gevallen met anderen identificeert ; eigen ik en anderer ik worden
voor een oogenblik en tot op zekere hoogte één „Einfühlenquot; („Erfühlenquot;) „bedeutet eine teil-
weise Aufgabe der eigenen Zentrierung, um. in den Kreis eines fremden Zentrums dringen zu
können . (Szäntö : „Zeitschrift f. Parapsychologiequot;, 1930, pag. 551).
Van Otto Gross is het woord, dat „die Psychiatrie nicht nur die Patho-
logie, sondern auch die Mikroskopik in der Psychologiequot; is.
Vori^ienbsp;P^\'y^hologische Disziplin, welche die abnormen seelischen
IZquot; U M ?; . quot;fnbsp;Geschehens. Sie dient der Normalpsychologie in
zu erl-lt T \' ; / quot;nbsp;herangezogen werden kann, um das gesunde
m/ p^T,nbsp;Verstärkung was hier nur wenig merklich ist.!quot; (A.
Messer : „Psychologiequot;, Berlijn,nbsp;1922, pag. 44). ^
Het komt mij voor dat wij, tot op zekere hoogte, hetzelfde kunnen zee-
gen met betrekking tot de parapsychologie.
De moderne biologie doet ons reeds a priori vermoeden, dat de vermo-
gens, welke het object van studie van den parapsycholoog uitmaken, en waar-
toe dat van het „seelische Erfühlenquot; behoort, in principe van algemeen men-
^hehjken aard zijn, terwijl de differentieele psychologie (steunend op het
Darwinistische begrip variabiliteit) ons vertrouwd heeft gemaakt met de ge-
dachte, dat dergelijke vermogens zich nochtans niet bij alle individuen in ee-
Iijke mate behoeven te openbaren.
De moderne psychologie doet ons menschen, welke (op goede gronden)
algemeen bekend staan als telepathen, „helderziendenquot;, enz. beschouwen als
individuen welke in extremen vorm beschikken over vermogens, welke bij
den gemiddelden mensch over het algemeen niet - of hoogst zelden — aan
den dag treden.
Dat deze zienswijze juist is, leert ons de ervaring.
Daar hebben wij in de eerste plaats de gevallen van z.g. spontane tele-
-ocr page 100-pathie en helderziendheid. Enquête-onderzoek (^i) heeft uitgewezen, dat een
zeer groot aantal menschen, van beiderlei kunne, van verschillenden leeftijd
mt alle lagen en klassen der maatschappij een of meermalen in hun leven
spontane telepathische en andere supernormale ervaringen heeft gehad
Ook het historisch onderzoek leidt tot deze erkenning ; door alle eeuwen
heen vinden wij gewag gemaakt van personen, die spontane telepathische e d
ervaringen hebben gehad. Oude dagboeken, scheepsjournalen e. d. kumlen
ons hier merkwaardig materiaal verschaffen gelijk bij herhaling gebleken
Last not least kan men langs den weg van het experiment aantoonen
dat de supernormale begaafdheid (althans het „seelische Erfühlenquot;) van
algemeen menschelijken aard genoemd mag worden.
•nbsp;T o^^^^^o^kingen, zooals ten onzent door P. A. Dietz zijn
ingesteld (en die mede door buitenlandsche onderzoekers bij herhaling
ter hand zijn genomen. Door middel van een zeer groot aantal proevefop
gewone menschen genomen, en door toepassing van de kansrekLng heef^
men bij herhaling met succes trachten aan te toonen dat het paragnostisch
vermogen in aanleg bij alle menschen aanwezig geacht dient te word^
,üp de vraag of de mensch deze vermogens kunstmatig bij zichzelf eil
anderen kan ontwikkelen, wil ik hier liever het antwoord fchuldig blijven
Het IS waar, een aantal onderzoekers, waaronder E. Osty beant-
woordt deze vraag onomwonden bevestigend en het komt mij voor, dat dit
juist is. Nochtans beschikken wij hier tot op heden over te wLig gegeven
om ons het recht van een positieve uitspraak te mogen veroorlovfn
de ..n\'nf\' r u ^^nbsp;psycho-physische structuur op
de een of andere wijze bevorderlijk dient te worden geacht voor het manifest
worden der latente supernormale begaafdheid. Hier staan wij voor ZTpro.
vaktijdschriften, waarin wij bij herhahng mcrk-
eigenSJp^.-t^^Ä\'^S^SeT^ aanleg een a,genten ..schelijke
(24) „Rlt;«vue Métapsychiquequot;, 1931. pag. 93. \' ^
bleem van karakterologischen aard, dat mij reeds sedert jaren bezighoudt en
waarover reeds enkele publicaties van mijn hand verschenen (^s). De gege-
vens, welke ik op dit gebied reeds mocht verzamelen, hebben bij mij de over-
tuiging gevestigd, dat zeer vele supernormaal-begaafden in hooge mate emo-
tioneel zijn, overwegend primair functionneeren en daarbij niet-actief zijn.
Dat wil dus zeggen, dat zij tot het nerveuze type (Heymans) behooren, dat
zij „prae-hystericiquot; zijn. (20)
De vraag of het mediumschap gezien moet worden als een verschijnsel
van atavisme danwel van evolutie wordt in onze dagen verschillend beant-
woord.
In het : „Tijdschrift v. Parapsychologiequot; heb ik onlangs (2\') een opstel
gepubliceerd waarin ik op de mogelijkheid heb gewezen dat beide opvattin-
gen juist kunnen zijn.
Zeker dient het m. i. te worden geacht, dat de geschiedenis der mensch-
heid ons plaatst voor de geschiedenis der degeneratie der paragnostische fa-
culteiten. Het schijnt, dat ten onzent L. Bolk hiervan een vermoeden heeft
gehad.
„En bij de soberheid der begrippenquot; — zoo schrijft hij in zijn bekende
verhandeling over : „Hersenen en Cultuurquot; (^s) _ waarmede de allengs
tot rede komende menschheid nog slechts begiftigd was, bij de begrensdheid
zijner voorstellingen, bij zijn nog geringe gevoeligheid voor indrukken van
buiten, en het onvermogen om die indrukken te verwerken, werd het ken-
merk van hooger begaafdheid misschien uitsluitend gegeven door de intuitie,
en de daarmede direkt verwante genialiteit, eigenschappen van \'s menschen
geest, die psychologisch in hun grondslagen onnaspeurlijk zijn, eigenschap-
pen die wij niet begrijpen en wel nooit zullen kunnen verklaren, omdat zij
wortelen in het onbewuste...quot;
(25) „Tijdschrift v. Parapsychologiequot;, I, pag. 281 ; II, pag, 3.
.r.^}]^^ Sommige psychosen vertoonen een 200 groote overeenstemming met bepaalde tempera-
ZZy^\'Anbsp;^\'^kelijke afwijkingen als vergrootingen der temperaments-eigenschappen
scZ vJnnbsp;\'nbsp;de gezondheidsbreedte men-
schentypen voorkomen, d.e m zeer verzwakten .vorm de symptomen der ziekte vertoonen.
Het IS nu de vraag, of de praemorbide toestand eener psychose overeenstemt met bepaalde
temper^entseigenschappen. Velen zijn geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden. z1
E D. Wiersma : „Capita Psychopathologicaquot;, Groningen. 1931, pag. 71 ; F. Stuurman : „Karak-
ter en Psychosequot;. ..Psychiatrische en Neurologische Bladenquot; 1927
(27)nbsp;Vijfde jrg., pag. 103.
(28)nbsp;Amsterdam, derde druk, 1932, p^g, jq.
-ocr page 102-En op pag. 11 lezen wij bij hem :.....in den beginne was het Genie quot;
Men ziet hoe dicht Bolk hier m principe Dacqué nadert, wiens denkbeel-
den ik in mijn genoemd opstel besprak.
Voorts vinden wij hier aanknoopingspunten aan de denkbeelden van
C G. Carus E. v. Hartmann en H. Bergson, alsmede aan F. W H
Myers mtspraak dat het genie het nauwst verwant is aan het kind (^o) waar-\'
bij het woord kind hem ongetwijfeld heeft doen denken aan den archaischen
mensch en het dier...
{1y)nbsp;„Vorlesungen über Psychologiequot;, pag. 335 e.v. ivan den herdruk, Rotapfel Verlag,
Leipzig,
(30)nbsp;„De menscbelijke persoonlijkheidquot;, Ned. vcrt.y Amsterdam, 1921, pag. 86.
-ocr page 103-HOOFDSTUK VIII
OVER GENIALITEIT.
Wij zagen hiervoor dat Jaspers, Messer, Spranger, e.a. gewezen hebben
op de groote beteelcenis der dichters, romanschrijvers e.d. voor de „verstehen-
dequot; psychologie.
Het komt mij voor dat zij dit zeer terecht doen en dat de „dichtersquot;
deze beteekenis voor een niet onbelangrijk deel danken aan het feit dat zij
in verhoogde mate over het „vermogenquot; van het „Erfühlenquot; beschikken.
De parapsycholoog komt tot de erkenning dat kunstenaar en medium
(wat betreft hun psycho-physische structuur) ten nauwste aan elkaar verwant
zijn en dat de bestudeering van het mediumisme in staat is onze inzichten
in het wezen van den kunstenaar wezenlijk te verdiepen.
Zoo moet het ons in de eerste plaats opvallen, dat men door alle eeuwen
heen gewag gemaakt vindt van mediums, die hun producten van intellec-
tueele exaltatie in gebonden rede uitdrukten.
De priesteressen van het Orakel van Delphi (pythia\'s) moeten bij her-
haling in haar hypnotische toestanden in verzen gesproken hebben en het is
aannemelijk te achten, dat zij in deze uitspraken vele malen blijk hebben
gegeven van het bezit van paragnostische vermogens Q).
Mogelijk houdt het feit, dat bij de Ouden Apollo zoowel als de god der
dichters als der zieners gold hier verband mede en getuigt dit van een merk-
waardig diep inzicht.
En wanneer wij zoowel de „occultistische geschiedenisquot; als de geschie-
denis van het „occultismequot; door den loop der eeuwen vervolgen, dan zullen
wij zien, dat door alle eeuwen heen sprake is van media, die in verzen spra-
ken of schreven en in dezen vorm subliminale opwellingen kenbaar maakten.
Zeer bekend zijn de „profetischequot; quatrains van Nostradamus. Ten onzent
schijnt quot;W. Bilderdijk voorspellingen in versvorm te hebben „gekregenquot; (=).
(1)nbsp;Zie du Prei : „Die Mystik der alten Griechenquot;, Leipzig. 1888.
(2)nbsp;Zie deel II, pag. 105 van mijn : „DcJmopte Hoadkiding der Psychical Researchquot;.
-ocr page 104-Shan wij het geschrift van Justinus Kerner over de zieneres van Pre-
vorst () op,dan zien wij dat deze merkwaardige somnambule in haar
hypnotische toestanden bij herhaling in verzen gesproken heeft en ook haar
„recepten wel op rijm gaf (•«).
^ _ Zeer merkwaardig is in dit verband ook het „dichtenquot; der pseudo-spi-
ritistische media, zooals wij dit in de kringen der openbarings-spiritisten bij
herhaling kunnen opmerken. Zekerlijk zijn de door hen neergeschreven ge-
dichten m den regel niet veel meer dan rijmpjes en zijn zij slechts een
enkele maal van een beter gehalte («), maar dit is voor ons hier van secun-
daire beteekems. Niet op de qualiteit van het geproduceerde moeten wij hier
onze aandacht richten, maar op het verschijnsel zelve, indachtig het woord
van Osty, dat „les petits producteurs par subconscience, au clivage psychique
bien apparent,... font comprendre certains génies dont le travail mental ne
différé du leur que par la plus grande valeur de ce qu\'il produit.quot; (7).
J. Böhm maakt in zijn : „Seelisches Erfühlenquot; (s) gewag van onder-
zoekingen met een psychoskopiste (mej. Helene Schnelle) die bij herhaling
haar indrukken op rijm gaf. Eens, toen hij haar een edelsteen in de hand
gaf die als dasspeld in metaal gevat was, zeide zij :
„Ich sehe grosse Blumenhallen,
Darinnen Gestalten in weissen Gewändern wallen.
Und Opferschalen ringsumher.
Und alles ist voll Weihrauch schwer.
(5) Zie pag. 10.
(4)nbsp;Dir zieh zelf voorschrijven van geneesmiddelen was ook den Ouden bekend gelijk uit de
instelling van den tempelslaap (zie du Prei : „Studiënquot;, II, pag. 62. Ned. tvert., Amersfoort 1909)
moge blijken.nbsp;\' \'
Uit dien hoofde gold Apollo ook wel als de god der geneeskunst. In onze moderne oeo-
vitahstisch geönenteerde geneeskunde (zue H. Burger\'s dies-rede over : „Het teleologisch denken
m de geneeskundequot;, Haarlem, 1928) kan men niet langer principieel afwijzend staan tegen-
over dit verschijnsel. In Maeder\'s ontdekking van de prospektief geönenteerde droomen (zie
zijn : Genezing en ontwikkeling in het zielelevenquot;, Ned. vert., Amsterdam, 1919) alsmede in
x.TtTnbsp;het parapsychologisch onderzoek ons plaatst (Kröner •
„Nfcdiale Diagnostik\', Lrip^ig Mutze en C. Noë : „Parapsychologische onderzoekingen van
medischen aard in : „quot;Tijdschrift v. Parapsychologiequot;. V. pag. 145) vinden wij belangrijke
aanknoopingspunten. aan den tempelslaap.nbsp;amp; /nbsp;wij pciangrijKc
(5)nbsp;Zie b. v.
• II Geest cn Levenquot;. II. pag. 117.
(6)nbsp;Zie b. V Karadja : ..Die bovenzinnelijke wereldquot;, Ned. vert., Bussum, 1905.
(7; „Kevue Métapsychiquequot;, 1930, pag. 322.
(3) Pfullingen i. W., Daum-Verlag, pag. 43.\'
-ocr page 105-Ein göttlich Singen zieht durch den Hain.
Und edle Gestalten pilgern aus und ein.
Und an den Opferschalen seh ich eine grosse Frau,
Der Blick ist starr und ihr Gewand ist grau.
Und wenn sie hebet ihre Hand,
Entfacht der Opferschalen Brand.
Und weisse Tauben seh ich fliegen.
Es ist ringsum ein Wogen, Wiegen,
Und dann dringt herrlicher Gesang an meine Ohrco.
Doch sind die Lieder lange schon verloren.
Und Frauen seh ich tanzen herrlich schön.
Wie ihr sie wohl noch niemals habt geseha
Sie tanzen hb und her im Kreise,
Es ist ganz eigentümliche Weise.
Es ist ein Wallen und ein Gleiten,
Dabei die Tauben den Tanz begleiten.
Und dorten kehrt zurück der Krieger Schar.
Sie bringen Gaben cieser Göttin dar.
Und ihre Stirne Schmückt des Lorbeers Grün,
Weil sie als Sieger aus dem Kampfe ziehn.
Und Blumen bringt man jubelnd dar
Der tapferen Heldenschar.
Und dann nach eigentümlicher Weise
Gehen sie wieder um den Altar im Kreisequot;.
De niet aanwezige bezitter van liet kleinood hield zich vroeger veelvul-
dig bezig met de studie der Grieksche en Romeinsche geschiedenis. De steen
zelf was afkomstig van een opgraving in Griekenland.
Maar niet alleen komt het voor dat men psychoskopisten e.d. met „dich-
terlijkequot; qualiteiten ontmoet, kunstenaars met mediumieke vermogens be-
hooren mede geenszins tot de zeldzaamheden.
Zoo heeft K. Gruber ons een : „Beitrag zum Problem des Hellsehensquot; (»)
nagelaten, waarin hij van zijn proeven met den architect S. gewag maakt.
Van dezen proefpersoon getuigt hij, dat wij bij hem niet te doen hebben
met een eigenlijk medium, maar met een „charakterlich und geistig scharf
umrissene Persönlichkeit von genialer künstlerischer Veranlagung, verbun-
den mit der Eigenschaft streng kritischen und logischen Denkens.quot;
En op pag. 139 noemt hij dezen psychoskopist „ein harmonisch ausge-
glichener, allerdings genial veranlagter Mensch, der als bedeutsame Seite
(9) „Okkultismus und Biologiequot;, München, 1930, pag. 107.
-ocr page 106-seiner hohen Kunstlernatur ein über das gewöhnliche Mass hinausgehendes
Em uhlungsvermögen zeigt, das über die Intuition bis zum ausgesprochenen
Hellsehen fuhrt, und das in ähnlicher Form wahrscheinlich noch bei vielen
Mens^en, vornehmlich intuitiv arbeitenden Künstlernaturen, unerkannt und
nach der experimentellen Seite hin ungeweckt vorhanden sein wird Wir
stossen hier durch unsere experimentellen Versuche auf grosse Zusammen-
hange zwischen Intuition, Inspiration und reinem Hellsehen.quot;
Zoo erkent dus mede Gruber, op ervaringsgronden, een nauwe verwant-
schap tusschen medium en kunstenaar.
,nbsp;^^ • quot;Goethe\'s wereldbeschouwing en levenswijs-
heidquot; (10) een afzonderlijk hoofdstuk aan Goethe en „het Occultequot;- C G
Carus wijst in zijn : „Vorlesungenquot; (quot;) op paragnostische verschijnselen bij
Schiller, terwijl Flammarion melding maakt van een geval van telekine-
sie bij Lenau.
In het .- Zeitschrift für Parapsychologiequot; Q^) is kortgeleden gewezen
op de Duitsche dichteres Annette Droste-Hülshoff, bij wie zich supernormale
verschijnselen zouden hebben voorgedaan. Ten onzent zijn W. Bilderdijk
Frederik van Eeden en Hélène Swarth (-) hier als voorbeelden te noe-
men.
Het zou zeer zeker interessant zijn, indien men hier tot een nader onder-
zoek kwam.
De verwantschap hisschen kunstenaar en medium is m.i. ook op typolo-
gische gronden aanvaardbaar.
Zekerlijk mogen wij met Myers (quot;) erkennen, dat „het genie (quot;) is
(10)nbsp;Amsterdam, 1932.
(11)nbsp;Leipzig, Rotapfel Verlag, pag. 354.
(12)nbsp;„Les maisons hantéesquot;. Paris, 1923, pag. 397.
(13)nbsp;1927, pag. 538; 1928, pag. 754; 1930, pag. 265.
(14)nbsp;Zie deel H. pag. 105 .van mijn : „Beknopte Handl. d. P. R.quot;.
\'nbsp;= ..Frecleri.k van Eeden als Parapsycholoogquot; in : „Tijdschr. v. Para-
psychologiequot;, II, pag. 131.nbsp;\'
(16) Zie : „Tijdschrift v. Parapsychologiequot;, II, pag. 116; III, pag. 37; IV, pag. 287.
.nbsp;„De menschehjke persoonlijkheidquot;, Ned. ^ert., Amsterdam, 1921, pag. 82.
(18) Evenals du Prei erkent ook Myers dat „de onderscheidende, karakteristieke eigenschap
^n het geme ,s het groote aandeel dat het subliminale heeft in zijn geestelijke productiequot; en
Tl ^Ta\'Tnbsp;quot;quot;quot; subliminale is, naar zijn meening, „dat het in nauwer
verband dan het suprahmmale staat met de geestelijke wereld en daardoor dichter bij de primai-
re bron en den bu.ten-aardschen oorsprong van het levenquot;. (Myers, 1. c. pag. 78).
wat het is, doordat zijn subliminale zelf een betere verbinding heeft met het
supraliminale zelf dan dit bij de meeste menschen het geval is.quot;
Hier rijst echter de vraag, waardoor deze betere verbinding veroorzaakt
wordt.
De beantwoording dezer vraag is zeker niet zoo eenvoudig te achten ;
verschillende oorzaken zullen hiervoor aan te wijzen zijn, waarvan wij er
ongetwijfeld nog slechts weinige kennen.
Zoo schijnt o.m. een zekere verlaging van den bewustzijnsgraad de ma-
nifestaties van het „transcendentale subjectquot; te vergemakkelijken, een feit,
dat reeds door du Prei scherp belicht werd, en dat ons uitgangspunt
kan^ worden voor allerlei beschouwingen van ontwikkelingspsychologischen
Dat ook een psycho-physische structuur, zooals wij deze bij het „nerveu-
zequot; of „prae-hysterischequot; type in de karakter-leer van Heymans aantreffen,
m hooge mate bevorderlijk moet worden genoemd voor het manifest worden
der „daimomschequot; vermogens acht ik in hooge mate waarschijnlijk en het
dient hier nu zeker van groot belang te worden geacht, dat wij deze struchiur
bij kunstenaars en mediums terugvinden.
In het slot van het vorige hoofdstuk wees ik er reeds op, dat de erva-
ring mij leerde, dat zeer vele supernormaal begaafden „prae-hystericiquot; zijn,
althans den „nerveuzenquot; inslag vertoonen.
Heymans vond nu, dat voor de groep der woordkunstenaars (dichters
en romanschrijvers) hoofdzakelijk hetzelfde geldt, „wat door de Pannen-
borgs betreffende componisten en schilders aan het licht was gebracht. Haar
leden zijn overwegend primairfunctioneerend en emotioneel, terwijl de acti-
viteit zich weer niet veel van het gemiddelde verwijdert.quot; (^n Wij mogen
hieruit wel concludeeren, dat zeer vele van hen een sterk „nerveuzenquot; inslag
vertoonen.nbsp;°
(19) „De mystiek Jn de« waanzinquot; : „Studiënquot;. I. pag. 77. Ned. vert. Amersfoort 1909.
(21)
„Inleiding tot de speciale psychologiequot;, Haarlem, 1929, II, pag. 187.
-ocr page 108-Zeer opmerkelijk is nu het feit, dat ook vele philosophen, onder wie wij
ook memgen voortreffelijken menschenkenner ontmoeten, den „nerveuzenquot;
mslag vertoonen. Dit moge ons blijken uit o.m. Herzberg\'s verhandeling •
„Zur Psychologie der Philosophie und der Philosophenquot; (22). Aan de hand
van de bekentenissenquot; van ongeveer dertig der meest beteekenende philo,
sophen heeft hij een soort „ziektebeeldquot; der philosofische begaafdheid trach-
ten te onékwerpen, waarbij hem gebleken is dat zij overwegend zeer emo-
tioneele. met actieve menschen zijn met een sterke verdringing.
Ook wijst hij er op dat er een zekere verwantschap bestaat tusschen phi-
Wen en dichters ; van onderscheidene groote denker^ is het bekend, dat zij
pdichten geschreven hebben (-), al lieten deze ook vaak, wat de qualiteit
Decrett, te wenschen over.
De vraag, welke wij ons (hans stellen, is, of het nu de prae-hysterische
gemakkdï quot;quot;nbsp;quot;nbsp;«ch openbaren ver-
Het komt mij voor dat dit niet het geval is.
Krëhc^r/Philosophensysteme sind Wunscherfüllungenquot; zegt
Dat het dichtwerk (bij uitbreiding : het kunstwerk) als geobjectiveerde
wenschdroom, dus als neurotisch symptoom dient te worden gezien was velen
d^hters reeds voor Freud\'s ontdekkingen bekend. W. Stekel heeft in zijn •
„Dichhing und Neurosequot; de juistheid van Grillparzer\'s woord m dat
de dichter in de door hem geschapen gestalten tracht af te reageeren, zich
m deze „den spiegel zijner ziel voorhoudtquot;, aangetoond.
Herzberg heeft in zijn hiervoor genoemde verhandeling trachten aan te
toonen, dat „die grossen Denker triebstarke Menschen sind... aber der Weg
(22) Leipzig, 1926.
^3) Ibidem pag. 186. Nochtans bestaan er verechillen tusschen den philosoof (volgens
Herz^rg „ein gehemmter Wissenschaftierquot; .vom Fach, pag. 214) en den WteLar. Zic paTt^.
(24)nbsp;„Geniale Menschenquot;, Berlin, 1929, pag. I90.
(25)nbsp;Wiesbaden, 1909.
(26)
„Dichten heisst denn freilich eben.
Im Fremden Dasein eignes Lebenquot;.
2ur befreienden Tat ist ihnen versperrt Und da schlagen die Triebe
einen Umweg ein ; sie schaffen philosophische Gedanken, grosse Weltbewe-
gende Ideen, und ifJ-diese Gedanken bringen nun ihre^höpfer das, was er
ersehnte, aber durch Taten nicht erlangen konnte... (pag. 239). „Hochent-
wickelte Subhmierungsfähigkeit unterscheiden den Künstler, (und) den Phi-
losophen... vom Neurotiker.quot; (pag. 213).
Maar niet alleen het dichtwerk (kunstwerk) en het metaphysisch stelsel
kunnen gezien worden als wenschvervullingen, wij kunnen hetzelfde zeggen
met betrekkmg tot het meerendeel der „geestenquot; welke zich in de kringen
der openbarings-spiritisten heeten te manifesteeren. Het is aan geen twijfel
onderhevig of wij moeten in een zeer groot aantal der „geestenquot;, waardoor
deze media - die bij herhaling over dichterlijke en psychoskopische quali-
teiten blijken te beschikken - zich bezeten wanen, niet anders zien dan
neurotische symptomen, geobjectiveerde wenschdroomen. De „mediumsquot; rea-
geeren, zooals ik in deel II van mijn : „Beknopte Handleidingquot; heb trachten
aan te toonen, in deze „geestenquot; af.
Zoo zijn niet alleen „Dichterträume und Philosophensystemequot; als geob-
jectiveerde wenschdroomen te beschouwen, doch mede een deel der .geesten-
waardoor de pseudo-spiritistische media zich bezeten wanen, (^s) Dichters
metaphysici en pseudo-spiritistische media reageeren in de door hen geschal
pen figuren en stelsels af.nbsp;®
Dit afreageeren zou echter niet mogelijk zijn zoo hier geen sterke ver-
dringing aan voorafgegaan ware.
Wij weten nu, dat het prae-hysterische type in hooge mate gepraedispo-
neerd is tot verdringen, hetgeen wel samenhangt met de groote emotionali-
teit, waardoor dit type zich kenmerkt.
Het is nu deze sterke verdringing welke niet alleen neurotische symp-
(27)nbsp;.JXt höchsten Menschen leiden am meisten am Daseinquot; (Ntetßdhe Werke XIII
pag. 37).i • \'
„Dat doet in al dit leven
Het meeste en diepste pijn :
Waar menschen kindren bleven,
Als kind een mensch f.\'c zijn
zong ten onzent Adama van Scheltcma in zijn : „Eenzame Liedjesquot; („Kind en Menschquot;) Ook
US) ÏanTett.nbsp;.rond\'van i\'n o^TgTe gtiA ^
(28)nbsp;Aan het begnp bezetenheid dient hier een ruime omvang te worden toegekend en
daaronder dus meer verstaan dan alleen z. g. incarnaüeHvenchijnSel«i.nbsp;^^Sckend, en
tomen veroorzaakt, welke eensdeels een nuttige, sociale beteekenis hebben
en anderdeels de bizarre eigenschappen doen ontstaan, welke men door alle
eeuwen heen bij geniale menschen heeft geobserveerd (waarin een der oor-
zaken dient te worden gezocht van het feit, dat men reeds vroeg — Aristo-
teles ! — een zeker verband is gaan leggen tusschen genialiteit en „waanzinquot;)
maar tevens voorwaarden schijnt te scheppen, waaronder deze „betere ver-
bindingquot; tot stand schijnt te kunnen komen. (3®)
„Zu der einfachen Begabung muss beim Genie noch das Daimonion hin-
zukommen und es scheint, dass gerade dieses Daimonion mit dem psycho-
pathischen Element innerlich viel zu tun hatquot;, zegt Kretschmer (I.e., pag. 24).
En een paar bladzijden verder (pag. 28) getuigt hij : „Je mehr man Bio-
graphie studiert, desto mehr wird man zu der Vermutung gedrängt : dieses
immer wiederkehrende psychopathologische Teilelement im Genie ist nicht
nur eine bedauerliche äussere Unvermeidlichkeit biologischen Geschehens,
sondern ein unerlässlicher innerer Wesensbestandteil, ein unerlässliches Fer-
ment vielleicht für jede Genialität im engsten Sinne des Wortes.quot; (^i)
(29)nbsp;Wij spreken in een dergelijk geval van sublimeering.
Freud spreekt van sublimeering wanneer „die Sexualstrebung ihr auf Partiallust oder Fort-
pflanzung gerichtetes Ziel aufgibt zugunsten höherer Zielequot; („Vorlesungen zur Einf. in die Psycho-
analysequot;).
Wij weten thans dat de Sublimeering volstrekt niet slechts, zooals Freud meent, tot sexueele
driften beperkt blijft. Goethe wist zichzelf door het schrijven van : „Die Leiden des jungen
Werthersquot; fvoor den zelfmoord te bewaren.
(30)nbsp;In dit verband vestig ik ook de aandacht op de psychoanalytische beschouwingen met
betrekking tot z. g. persoonlijke spookverschijnselen. Zie v. Schrenck Notzing : „Gesammelte
Aufsatze ^jir Parapsychologiequot;, Stuttgan, 1929, pag. 385.
(31)nbsp;Het begrip psychopathie is hier wel gebruikt in den zin welke Hoche daaraan hecht.
Hij onderscheidt twee groepen vian psychopathen. In de eerste groep vallen zij, die slechts moei-
hjkheden met zich zelf hebben ; in de tweede groep zij, die anderen moeilijkheden bereiden.
Natuurlijk is de grens tusschen beide groepen niet scherp te trekken. (Vgl. Mayer\'s : „Compen-
dium der Neurologie und Psychiatriequot;, Freiburg i. B., 1925, pag. 156).
(32)nbsp;Verwantschap, maar geen identiteit. In deel II van mijn : „Beknopte Handleidine
der Psychical Researchquot; (pag. 131) heb ik den kunstenaar genoemd „een occuit-begaafde in
wiens werk bavenal de Schoonheid leeftquot;. Ofschoon deze definitie niet onjuist is, zoo meen ik
nochtans dat in deze definitie het verschil tusschon kunstenaar en medium onvoldoende tot uiting
komt. Het criterium ligt hier m. i. in het feit dat bij den kunstenaar de subliminale opwel-
lingen in den rcgel den imvloed van den supraliminalen gedachtensCroom ondergaan. , Ik beweer
dat het genie - wil dit zoo vaak misbruikte woord althans eenige psychologische beteekenis heb-
ben veeleer beschouwd moet worden als de macht om een grboter gedeelte van zekere ver-
mogens, die tot b^aalden graad ons allen gemeen zijn, te gebruiken dan andere menschen ; de
macht om de r^ultaten van subliminale geesteswenkingen ondergeschib. te maken aan dèn-aupra-
Iiminalen godachtenstroom...\' (Myeis, 1. c., pag. 57).
Zoo is dus een nauwe verwantschap tusschen kunstenaar en medium
onmiskenbaar te achten.
Deze verwantschap maakt het ons nu in de eerste plaats duidelijk waar-
om zoovele dichters, romanschrijvers e.d. zulke goede menschenkenners zijn.
Het is — op grond van het hiervoor behandelde, zeer aannemelijk te achten
dat een aantal van hen dit dankt aan het feit, dat zij over paragnostische fa-
culteiten beschikken.
Zekerlijk blijft hier nog veel raadselachtigs over en ik kan dan ook niet
meer doen dan eenigermate de richting wijzen, waarin m.i. een oplossing
dient te worden gezocht. De allerdichtste nevelen beginnen, wanneer wij de
uitkomsten van het parapsychologisch onderzoek gaan betrekken bij onze
pogingen tot oplossing van deze uiterst moeilijke problemen, eenigermate te
vervagen, en dit doet ons op den ingeslagen weg voort gaan, in het vertrou-
wen, dat voortgezet onderzoek en voortgezette denkarbeid ons wijdere hori-
zonten zullen openen.
Daarbij zullen wij m.i. komen tot een betere benadering van het begrip
van het daimonische, tot een juister inzicht van het wezen van genialiteit,
mspiratie en intuïtie dan tot op heden het deel is van de overgroote meerder-
heid der psychologen.
Deze verdieping van ons inzicht zal ons leiden tot een terugkeer tot de
„Romantischequot; psychologie en metaphysica, waarmede door sommigen (Lud-
wig Klages !) reeds een begin werd gemaakt.
C. G. Carus, wiens geschriften eenige tientallen jaren lang over het
hoofd gezien zijn, omdat zijn denkbeelden in strijd schenen te zijn met die
van hen, aan wie de empirische psychologie haar opkomst dankt, zal daar-
Bchagel heeft in zijn rede over r „Bewusstes und Unbewusstes im dichterischen Schaffen\'\'
(Leipzig 1907) gewezen op dc „samenwerkingquot; van subliminale cn supraliminale zelf bij den
scheppenden kunstenaar.
Sprökend over Schiller zegt Goethe : „Ich sah ihn... ein pomplt;5scs Gedicht von zweiund-
Strophen auf sieben rcducierenquot; (Eckermann, III, pag. 232). Behagel heeft verschillende,
daaraan parallel loopende gevallen vermeid.
ist Hm^ «fnr/nbsp;•\'T\'=nbsp;Künstler aber
ratioquot;quot;? STn^irTt^^
geliik^L\'frärhte\'rtrl\'f^f^iTnbsp;supra-liminale zelf zooveel mo-
- = ..2ei,.chrift f. Parapsycholc;^i\'eTT93f pag. 49T ^nbsp;Parapsychologiequot;
(33) Vgl. C. U. Ariëns Kappers : „Zielsinzicht en Levensopbouwquot;, Amsterdam, 1925, pag. 91.
-ocr page 112-bij in steeds klimmende mate in onze waardeering stijgen omdat steeds meer
zal blijken hoe juist hij zag toen hij zijn stelling formuleerde dat „de sleutel
tot de kennis van het wezen van het bewuste zieleleven ligt in de regionen
van het ons onbewuste.quot;
Bij hem vinden wij reeds de kiemen van een genialiteits-leer, zooals deze
in latere jaren door de grondleggers der parapsychologie du Prei (»5) en
Myers werd ontwikkeld en waarop wij zullen hebben voort te bouwen
willen wij in de psychologie en de kennis-leer werkelijk ernst maken met de
bepaling van begrippen, waaromtrent in onze dagen bij vele psychologen nog
veel verwarring heerscht, iets waarin slechts de studie der paragnostische ver-
schijnselen en der mediums werkelijk verandering zal vermogen te brengen.
(34)nbsp;Met deze woorden vangt Carus zijn : „Psychequot; (1846) aan, waarmede hij — zooals Pnor-
horn („Leib-Seele-Einheitquot;, Potsdam, 1927) zeer terecht opmerkt — zeggen wil, dat „von vorn-
farrein hier der Mensch gesehen wird auf dem Hintergrund des Weltganzen, von dem er ein Teil
ist und mit dem er daher in einem dauernden, unlöslichen Zusammenhang steht\'. (Pag. 55). ^^
(35)nbsp;„Die monistische Seelenlehrequot;, Leipzig, 1888; „Die seelische TäÜgkeit des KünsUers
: „Sphinxquot;, 1890, II, pag. 1.
(36)nbsp;„De menschelijke persoonlijkheidquot;, Ned. van., Amsterdam, 1921.
-ocr page 113-I
Het is juister om met Wundt te spreken van het „Prinzip der Anpassung
der Sinneselemente an die Reizequot; dan met Johannes iVlüller van het
„Gesetz der spezifischen Sinnesenergienquot;.
II
Een afdoende verklaring der synaesthetische verschijnselen is tot op
heden nog niet gevonden.
III
Ten onrechte houdt Heymans bij zijn beschouwingen over de geniali-
teit geen rekening met het „daimonischequot;.
(„Inleiding tot de speciale psychologiequot; 1).
IV
De psychotechnicus, die bij zijn onderzoek slechts rekening houdt met
de belangen van den werkgever, handelt in strijd met de belangen der
gemeenschap.
V
Zonder grondige kennis van de psychologie van het getuigenis en de
karakterologie behoort geen jurist het ambt van rechter te mogen uit-
oefenen.
VI
Slechts aan hen, die daarvoor een volledige (bij de wet omschreven)
opleiding hebben gehad, behoort het recht te worden toegekend zich
psycholoog te noemen en de psychologische praktijk uit te oefenen.
Vil
Het is ten zeerste gewenscht, dat ook in Nederland door wettelijke
regeling sterilisatie mogelijk worde gemaakt.
VIII
Het verzien der zwangeren dient als een verschijnsel van ideoplastischen
aard te worden beschouwd, ontstaan door telepathische beïnvloeding
van de zijde der moeder.
IX
Het is een eisch der ethiek dat men het leven in al zijn uitingen zoo-
veel mogelijk zoekt te eerbiedigen. Op het gebied der voeding leidt deze
eisch tot vegetarisme.nbsp;^^ \'
worden gehouden met de paragenbsp;l\'™\' \'\'^kening te
XII
geleid hebben. HerelenTent van nlni^nbsp;^^
niet ontbreken.
von roeping mag hier bij de beroepskeuze
-ocr page 115-Pag. 65, regel 6, lees Wahrnehmung
„ 72, „ 8, „ eigene
„ 85, „ 2, „ um
Qßnbsp;7 „ ontwerpen
quot;nbsp;;; 3, „ und diese Gedanken bringen nun ihrem
quot; \' quot;nbsp;Schöpfer das
„ 98, noot 30, zur
„ 99, noot 32 begint op pag. 98.
\' • i . ■. ; \' -
; ,
■y
\' -s
-ocr page 117-•.r
\' . \' »
• \'m.
. v\'. ♦ •nbsp;• fVj
• . quot; . \' • \' \' | |
\' \' • ^ * . - - | |
• ■ r «»•-.
\'iët, \'
■ . ^
Ai \'
i •
1*.. lt;
I
/
■,.■ i.
l ■ ■■
\'\'■\'r^it-.r\'-
-ocr page 120-m
■ •
^^ Ti