\\#.
\\\\ s \\\\
4r © o óf/#
Jp2 J* q)
DER »
i;
AANHANGSEL OVER DE WET I)ES HEEKEN.
V
De H. Schrift is een zoodanig boek, waartoe niet alleen vereischt wordt het lezen, maar ook de rechte Uitlegger en Openbaarder, namelijk de H. Geest; wanneer die de H. Schrift niet opent, blijft ze wel onverstjlan, ofschoon ze ook gelezen wordt. Dr. M. Luther.
n I.J k e It k , C):: f 0 CfiS j ::
VAN DE
DE BOEKEN DES OUDEN TESTAMENTS ZIJN:
Genesis. Exodus. Leviticus. Numeri. Deuteronomium. Jozua. Richteren. Ruth. 2 Boeken van Samuël. 2 Boeken der Koningen. 2 Boeken der Kronieken. Esra. Nehemia. Esther. Job. Psalmen. Spreuken van Salomo. Prediker. |
Hooglied van Salomo. Jesaja. Jeremia. Klaagliederen van Jeremia. Ezechiël. Daniël. Hoséa. Joël. Amos. Obadja. Jona. Nahum. Habakuk. Zephanja. Hagaï. Zacharia. Maleachi. |
DE BOEKEN DES NIEUWEN TESTAMENTS ZIJN:
Evangelie van Mattheus. Evangelie van Markus. Evangelie van Lukas. Evangelie van Johannes. Handelingen der Apostelen. Do brief van Paulus aan de Romeinen. 2 Aan die van Corinthe. Aan de Galaten. Aan die van Efeze. Aan de Eilippensen. Aan de Colossensen. |
2 Aan de Thessalonicensen. 2 Aan Timotheüs. Aan Titus. Aan Filémon. Aan de Hebreën. De brief van Jakobus. 2 Brieven van Petrus. 3 Brieven van Johannes. De Brief van Judas. De Openbaring van Johannes, |
DEB
1 Vr. Hoeveel stukken zijn u noodig te weten, opdat gij wel getroost , zalig leven en sterven moogt?
Antw. Drie stukken. Ten eerste, hoe groot mijne zonden en ellende zijn. Ten andere, hoe ik van al mijne zonden en ellende verlost worde. Ten derde hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
HET EERSTE DEEL.
Faw des menscJien ellendigheid.
2 Vr. Waaruit kent gij uwe ellendigheid?
Hora. 3 : 20. Door de Wet is de kennis der zonde.
3 Vr. Wat heeft God u in zijne Wet bevolen?
A. Dat heeft Hij ons schriftelijk in de tien geboden begrepen, welke naar Exod. 20 en Deut. 5, aldus luiden:
tk ben de HEERE uw God, die u nit Egypteland uit het diensthuis, uitgeleid heb.
Gij zult geene andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
Gij zulit u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is. noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor di(fquot;iiet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een Üj^rig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het tlérde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; en doe barmhartigheid \'aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en mijne geboden onderhouden. J
Gij zult den naam des HEEREN uws Gods niet ijdelijk gebruiken f want de HEERE zal niet onschuldig houden, die;zijnen naam ijdelijk gebruiMlffi
Gedenkt den Sabbatdag, dat gij dien heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat des HEEREN
4
uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is; want in zes dageh heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is; en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den Sabbatdag en heiligde denzelven.
Het vijfde gebod.
Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft.
Het zesde gebod.
Gij zult niet doodslaan.
Het zevende gebod.
Gij zult niet echtbreken.
Het achtste gebod.
Gij zult niet stelen.
Het negende gebod.
Gij zult geene valsche getuigenis spreken tegen uwen naaste.
Het tiende gebod.
Gij zult niet begeeren uws naasten huis; gij zult niet begeeren iws naasten vrouw, noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets dat uws naasten is.
4 Vr. Hoe worden de tien geboden verdeeld?
A. In twee tafelen.
5 Vr. Welk is de inhoud van hetgeen u God gebiedt in de vier geboden der eerste tafel?
A. Dat ik den Heere mijnen God zal liefhebben van ganscher harte, van ganscher ziele, van ganschen gêmoede en met- alle krachten. Dit is het eerste en het groote gebod. Matth. 22 : 37, 88.
6 Vr. Welk is de inhoud van hetgeen u God gebiedt in de zes geboden der tweede tafel ?
A. Dat ik mijnen naaste zal liefhebben als mij zeiven. Aan deze twee geboden hangt de gansche Wet en de Profeten. Matth. 22 ; 39, 40.
7 Vr. Kunt gij dit alles volkomenlijk houden?
A. Neen ik; maar ik ben van nature geneigd, God (a) en mijnen naaste (b) te haten, en Gods geboden met gedachten, woorden en werken te overtreden.
(a) Rom. 8 : 7. Het bedenken des vleesches is vijandschap tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet.
(è) Tit. 3 : 3. Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en elkander hatende.
8 Vr. Heeft God u alzoo boos en verdorven van natuur geschapen?
A. Neen Hij; maar Hij heeft mij goed (a) en naar zijn evenbeeld (S) geschapen, in ware kennisse Gods (c) gerechtigheid en heiligheid (d).
(a) Pred. 7 •* 29. Alleenlijk ziet, dit heb ik gevonden, dat God den mensch recht gemaakt heeft.
(è) Gen. 1 : 37. En God schiep den mensch naar zijn beeld.
(c) Col. 3 : 10. En aangedaan hebt den nieuwen mensch, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld desgenen, die hem geschapen heeft.
{d) Ef. 4 : 24. En (dat gij zoudt) den nieuwen mensch aandoen, die naar God geschapen is, in ware rechtvaardigheid en heiligheid.
9 Vr. Vanwaar komt dan die verdorvenheid, die in u is? A. Uit den val en de ongehoorzaamheid van Adam
en Eva in liet Paradijs, [a] waar onze natuur alzoo is verdorven, dat wij allen in zonde ontvangen en geboren worden. (5)
{a) Hom. 5 : 19. Gelijk door de ongehoorzaamheid van dien éénen mensch velen tot zondaars zijn gesteld geworden.
(i) Ps. 51 : 7. Ziet, ik ben in ongerechtigheid geboren en in zonde heeft mij mijne moeder ontvangen.
10 Vr. Wat is dat voor eene ongehoorzaamheid geweest ?
A. Dat zij hebben gegeten van de vrucht des booms, welke God hun verboden had.
Gen. 3 : 6. En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de oogen, ja een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken. En zij nam van zijne vrucht en at, en zij gaf ook haren man met haar, en hij at.
11 Vr. Gaat ons de ongehoorzaamheid van Adam aan P A. ,Ta zij toch, want hij is ons aller vader, en wij
hebben allen in hem gezondigd.
Hom. 5 : 13. Gelijk door êénen mensch de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zoude de dood; en alzoo de dood tot alle menschen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben.
6
12 Vr. Zoo zijn wij dan onbekwaam tot eenig goed als uit ons zeiven, en geneigd tot alle kwaad?
A. Ja wij (a), tenzij dat wij door den Geest Gods wedergeboren worden (6).
(ö) Rom. 7 : 18. Ik weet dat in mij, dat is, in mijn vleesch, geen goed woont.
(£) Ev. Joh. 3 ; 3. Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaal-zeg ik u: tenzij flat iemand wederom gehoren worde, hij kan het Koningrijk Gods niet zien.
13 Vr. Wil God zulke ongehoorzaamheid en verdorvenheid ongestraft laten?
A. Neen Hij, maar naar zijn rechtvaardig oordeel, wil Hij die tijdelijk {a) en eeuwig (ö) straffen, gelijk geschreven staat; vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het Boek der Wet, om dat te doen! Gal. 3; 10.
(a) Rom. 1 : 18. De toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der menschen.
(i) 2 Thess. 1 : 9. Dewelke zullen tot straf lijden, het eeuwig verderf van het aangezicht des Heeren.
m. LES.
HET TWEEDE DEEL.
Van des menschen verlossing uit zijne ellende.
14 Vr. Hoe kunt gij deze straf ontgaan, en weder tot genade komen?
A. Door zulk eenen Middelaar, die te zamen waarachtig God en een waarachtig, rechtvaardig mensch is.
15 Vr. Wie is die Middelaar?
A. Onze Heere Jezus Christus (a), die in één persoon waarachtig God, en een waarachtig, rechtvaardig mensch is [b).
(a) 1 Tim. 2 ; 5. Daar is één Middelaar Gods en der menschen, de mensch Christus Jezus.
(b) Ev. Joh. 1: 14lt;. Het Woord is vleesch geworden.
16 Vr. Kunnen de Engelen onze middelaars niet zijn?
A. Neen zij, want ze zijn noch God, noch mensch.
Hebr. 1 : 14. Zijn ze niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden, om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen?
17 quot;Vr. Kunnen de Heiligen onze middelaars niet zijn?
A. Neen zij, want ze hebben zeiven gezondigd, en zijn
niet anders dan door dezen Middelaar zalig geworden.
Hand. 4 : 12. De zaligheid is in geenen anderen; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensehen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden.
18 Vr. Zullen ook alle mensclien door den Middelaar Jezus zalig worden, gelijk zij allen door Adam zijn verdoemd geworden ?
A. Neen zij , maar alleen, die Hem met een oprecht geloof aannemen, gelijk geschreven staat: Ev. Joh. 3; 16. Al-zoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eenig-geboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
Ev. Joh. 1 : 12. Zoo velen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in zijnen naam gelooven.
Ev. Joh. 3 ; 36. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
IV. LES.
19 Vr. Wat is een oprecht geloof?
A. Het is eene zekere kennis [d) van God en zijne beloften, ons in het Evangelie geopenbaard (h), en een hartelijk vertrouwen, dat mij al mijne zonden om Christus wil vergeven zijn (c).
(a) Joh. 17 : 3. Dit is het eeuwige leven dat zij IJ kennen.
(lt;gt;») Ev. Joh. 3 : 33. Die zijne getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld, dat God waarachtig is.
(c) 1 Joh. 5 : 10, 11. Die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van zijnen Zoon. En dit is de getuigenis, (namelijk) dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in zijnen Zoon.
20 Vr. Welke is de hoofdsom van hetgeen ons God in het Evangelie belooft, en bevolen heeft te gelooven?
A. Dat is begrepen in de twaalf artikelen des alge-meenen christelijken geloofs, die aldus luiden;
1. Ik geloof in GOD DEN VADER, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
9. En in JEZUS CHRISTUS, zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heer;
3. Die onto an gen is van den II. Geest, geboren uit de maagd Maria;
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilaius, is gekruisd, gestor ven en hegraven, nedergedaald ter helle;
5. Ten derde dage weder opgestaan van de dooden ƒ
6. Opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods des Almachtig en Vaders ;
7. Van waar Hij komen zal om te oor de eten de levenden en de dooden;
8. 11c geloof in den HEILIGEN GEEST.
9. Ik geloof eene heilige, algemeene, christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen.
10. Vergeving der zonden;
11. Wederopstanding des vleesches ;
12. En een eeuwig leven.
21 Vr. Als gij belijdt te gelooven in God den Vader, en den Zoon, en den H. Geest, verstaat gij daarbij drie goden?
A. Neen ik geenszins, want er is maar één eeuig waarachtig God.
Deut. 6 : 4. Hoor Israël, dc lleere onze God is een eenig Heer.
22 Vr. Waarom noemt gij dan drie, den Vader, den Zoon, en den H. Geest?
A. Omdat God zich alzoo in zijn woord heeft geopenbaard, dat deze drie (a) onderscheidene Personen, de eenige en waarachtige God (6) zijn, gelijk wij ook credoopt zijn in den naam des Vaders, en des Zoons, 311 des H. Geestes. Matth. 28: 19.
(«) 1 Joh.\' 5 : 7. Drie zijn er. die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de H. Geest; en deze drie zijn één.
(4) Joh. 10 : 30. Ik en de Vader zijn één.
23 Vr. Wat gelooft gij met deze woorden; ik geloof n God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels 3n der aarde?
A. Dat de eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus, die hemel en aarde (a) uit niet [h) geschapen heeft, en nog door zijne voorzienigheid onderhoudt, (c) om \',ijns Zoons Christus wil, mijn God en mijn Vader zij (ƒ/).
(a) Gen. 1:1. 1» den beginne schiep God den hemel en de aarde.
(4) Ps. 33 : 9. Hij spreekt, en het is. er: Hij gebiedt en het staat er.
(r) Ps. 36 ; 7. Heere Gij behoudt mensehen en beesten.
Hand. 17 : 28. In Hem \'leven wij, en bewegen ons, en zijn wij.
Matth. 10 : 29, 30. En worden niet tmee muschjes om een pennmgsken
verkocht ? En niet één van dezen zal op de aarde vallen, zonder uwen V ader. En ook uwe haren des hoofds zijn allen geteld.
(d) 2 Cor. 6: 18. En ik zal u lot eenen Vader zijn, en gij zult mij tol zonen en dochleren zijn, zegt de Heere, de Almachtige.
24 Vr. quot;Wat gelooft gij met deze -woorden: En in Jezus Christus, zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heer?
A. Dat Jezus Christus de eeuwige en eenige Zoon [a] des Vaders zij , (£) éénswezens met God den Vader en den H. Geest.
(a) Ps. 2: 7, 12. Gij zijt mijn Zoon, heden heb ik XJ gegenereerd; welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.
(è) Joh. 5: 26. Gelijk de Vader het leven heeft in zich zeiven, alzoo heeft Hij ook den Zoon gegeven, het leven te hebben in zich zeiven.
1 Joh. 5 : 20. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven.
25 Vr. Gelooft gij niet, dat Hij ook mensch geworden is?
A. Ja ik, want Hij is ontvangen van den H. Geest
cn geboren uit de maagd Maria.
Luc. 1: 35. En de Engel, antwoordende, zeide tot Maria; de H. Geest zal over u \\omen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden.
2fi Vr. Is dan zijne Godheid veranderd in de menschheid ?
A Neen , want de Godheid is onveranderlijk. Mal. 3; 6.
27 Vr. Hoe is Hij dan mensch geworden?
A. Door aanneming der menschheid in eenigheid des persoons.
Hom. 9: 5. Uit welke (vaders) Christus is, zoo veel het vleesch aangaat, dewelke is God, boven allen te prijzen in der eeuwigheid. Amen.
28 Vr. Heeft Hij dan zijné! menschheid uit den hemel gebracht?
A. Neen Hij , maar Hij heeft die aangenomen uit de maagd Maria, door de werking des H. Geestes, en is alzoo ons, den broederen, in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Hebr. 2 : 17 en 4; 15.
M. 2; 7. Hij heeft zicli zeiven vernietigd, do gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende.
10
29 Yr. Waarorn rrordt Hij Jezus, dat is Zaligma-er genaamd?
A. Omdat Hij zijn volk zalig maakt van hunne zonden.
Matth. ] : 21. Gij zult zijn naam heeten Jesus; want Hij zal zijn volk lig maken van hunne zonden.
30 Vr. Is er anders geen Zaligmaker?
A. Neen; want er is geen andere naam onder den mei den mensehen gegeven, door welken wij moeten ig worden, (dan door den naam van Jezus). Hand 4 ; 12.
31 Vr. Waarom wordt Hij Christus, dat is Gezalfde, naamd ?
A. Omdat Hij met den H. Geest is gezalfd (a), en m God den Vader verordend, tot onzen grooten Profeet ), tot onzen eenigen Hoogepriester (c) en tot onzen uwigen Koning (V/).
(a) Hand. 10: 38. Belangende Jezus van Nazareth, hoe Hem Goi -.alfd heeft met den H. Geest en met kracht.
(i) Hand. 3: 22. Waut Mozes heeft tot de vaderen gezegd: de Heere God zal u eenen profeet verwekken uit uwe broederen, gelijk mij; in zult gij hooren, in alles, wat Hij tot u spreken zal.
(c) Ps. 110: 4.. Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de ordeninge jlehizedeks.
{d) Luc. 1: 32, 33. En God de Heere zal hem dm troon van nen vader David geven, en Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in eeuwigheid.
VI. LES.
32 Vr. Wat heeft dan Jezus Christus gedaan, om zalig te maken?
A. Hij heeft voor ons geleden, [a) is gekruisd en storven, hegraven en nedergedaald ter helle; dat is: Hij «ft de helsche pijn geleden, en is alzoo zijnen Vader hoorzaam geworden (6), opdat Hij ons van de lijde-ke en eeuwige straffen der zonde verlossen zoude (e).
(a) 1 Petri 3: 18. Christus heeft ook eens voor de zonde geleden. Hij Uitvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zoude brengen, (i) Fil. 2; 8. Hii heeft zich zeiven vernederd, gehoorzaam geworden ide tot den dood, ja den dood des kruises.
[o) Gal. 3: 13. Christus heeft ons verlost van den vloek der \\\\et, een iek geworden zijnde voor ons.
is
11
quot; 33 Vr. In welke natuur heeft Hij dit geleden?
A. Alleen in zijne mensclielijke natuur, dat is: zijne ziel («) en zijn licliaam (^).
(a) Matth. 26: 38. Mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe.
(è) 1 Petri 2; 24\'. Die zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeftop het hout.
34 Vr. Wat heeft dan zijne Godheid hiertoe gedaan?
A. Zijne Godheid heeft door hare kracht die aangenomen menschheid alzoo gesterkt, dat zij den last des toorns van God tegen de zonde heeft kunnen verdragen, en ons daarvan verlossen.
35 Yr. Is Christus dan in den dood gebleven?
A. Neen Hij, maar Hij is ten derde dage -n eder opgestaan van de dooden tot onze gerechtigheid.
Rom. 4: 25. Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgeweld ont onze rechlvaardigmaking.
36 Vr. Waar is Christus nu naar zijne menschheid?
A. Hij is opgevaren ten hemel, en zit ter rechterhand
van God den Vader, dat is: verheven in de hoogste heerlijkheid boven alle schepselen. Ef. 1 : 20, 21.
Mare. 16: 19. De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel, en is gezeten aan de rechterhand Gods.
37 Vr. Waartoe is Hij daar zoo hoog verheven?
A. Inzonderheid opdat Hij van daar zijne gemeente zoude regeeren (a), en onze Voorbidder ziin bii den Vader (i).
(a) Ef. 1: 22. En Hij heeft alle dingen zijnen voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen.
{b) Hom. 8: 34. Die ook ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt.
38 Vr. Is Hij dan niet bij ons tot aan het einde der wereld, alzoo Hij ons beloofd heeft? Matth. 28: 20.
A. Naar zijne Godheid, Majesteit, Genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons; maar naar zijne menschheid blijft Hij in den hemel, tot dat Hij eenmaal zal komen om te oordeelen (a) de levenden en de dooden.
(a) 2 Cor. 5: 10. Wij allen moeten geopenbaard worden voor den rech-
12
stoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam jchiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.
VIL LES.
39 Vr. Wat gelooft gij van den H. Geest?
A. Dat Hij te zamen met den Vader en den Zoon larachtig [a) eeuwig God {b) is, en dat Hij mij van n Vader door Christus gegeven zijnde, wederbaart, alle waarheid leidt, mij troost en in eeuwigheid bij ij zal blijven (c).
a) Hand. 5: 3, 4. Ananias! quot;Waarom heeft de satan uw hart vervuld, gij den H. Geest liegen zoudt? Gij hebt den menschen niet gelogen,
ar Go de.
b) 1 Cor. 12: 11. Doch deze dingen alle werkt één en dezelfde Geest, ilende aan een iegelijk in het bizonder, gelijkerwijs Hij wil.
c) Joh. 14lt;: 16. 17a. Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u eenen an-i Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid, namelijk. Geest der waarheid.
40 Vr. Wat gelooft gij van de heilige, algemeene Kerk ? A. Dat de Zoon van God, uit het gansche inensche-
geslacht (a), de uitverkorenen teu eeuwigen leven (b), or zijn Geest en Woord (c), zich tot eene Gemeente rgadert, waarvan ik geloof, dat ik een levend lidmaat n en eeuwig zal blijven (d).
a) Openb. 5: 9. Gij hebt ons Gode gekocht, met uwen bloede, uit alle lacht, en taal, en volk, en natie.
h) Ef. 1: 4. Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, vóór de grond-ging der wereld. Vergel. Rom. 8: 30.
c) Hand. 16: 14*. En eene zekere vrouw, met name Lydia, eene pur-verkoopster van de stad Thyatire, die God diende, hoorde ons, welker \'t de lieer heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gespro-i werd.
d) Joh. 10: 28. Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verlo gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit mijne hand rukken.
41 Vr. AVaar vergadert Hij deze Kerk?
A. Daar men Gods woord\' recht predikt, en de heilige cramenten bedient, naar de instelling van Christus.
land. 2: 4-2. En zij warén* volhardende in de leer der Apostelen, en in gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden.
42 Vr. Welke weldaden doet God aan deze gemeente?
13
A. Hij schenkt liaar vergeving der zonden (a), de we-5 deropstanding des vleesches (4) en liet eeuwige leven (c).1
{a) Ef. 1:7. In welken [n. 1. Christus] wij hebben de verlossing door zijn bloed, (namelijk) de vergeving der misdaden, naar den rijkdom van zijneji genade. b
(i) Joh. 5: 28, 29. De ure komt, in welke allen, die in de graven zijn zijne stem zullen hooren, en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebbem tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben tot de opstan-* ding der verdoemenis. 3
(c) 1 Joh. 2: 25. En dit is de belofte die Hij ons beloofd heeft, namelijk het eeuwige leven,
43 Vr. Wat baat het u nu, dat gij dit alles gelooft? A. Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben.
Hom. 5: 1. Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus. t
44 Vr. Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? s A. Alleen door een oprecht geloof in Jezus Christus.
Rora. 3: 28. Wij besluiten dan, dat de mensch door het geloof gerechtvaar-\'~ digd wordt) zonder de werken der Wet. g.
Gal. 2: 16. Wetende dat de mensch niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der Wet, maar door het geloof van Jezus Christus.
45 Vr. Hoe is het te verstaan, dat gij alleen door het\'^ geloof gerechtvaardigd zijt?
A. Alzoo, dat alleen de volkomene genoegdoening [a) en gerechtigheid van Christus, [b) van God mij wordt toegerekend , waardoor mij mijne zonden vergeven, en ik\' een erfgenaam des eeuwigen levens worde (c); eu dat ik\' die niet anders dan door het geloof kan aannemen {d).1
{a) 2 Cor. 5: 21. Want dien, die geene zonde gekend heeft, heeft God\' zonde voor o?is gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
(è) Hom. 5: 19. Alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éfnen, ve-\' len tot rechtvaardigen gesteld worden. 0
(c) Hand. 26: 18. Opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erf deel onder de geheiligden, door het geloof in Christus. il
{cl) Rom. 4: 5. Doch dengenen, die niet werkt, maar gelooft in Hem die» den goddciouze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.
46 Vr. \\V aarom kunnen onze goede werken onze gerech-1\' tigheid voor God niet zijn, noch ook een stuk derzelve ?
A. Daarom dat ook onze beste werken in dit leven\' onvolkomen en met zonden besmet zijn.
14
5f. 3: 8, 9. Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en niet uit u, het is Gods gave. Niet uit de werken, opdat niemand roeme. \'s. 143: 2. En ga niet in het gericht met uwen knecht; want niemand, leeft, zal voor uw aangezicht rechtvaardig zijn.
47 Vr. Verdienen dan onze goede werken niet, die God gtlians in dit en in het toekomende leven wil beloonen? A. , Deze belooning gescliiedt niet uit verdienste,
a) Luc. 17: 10. Wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen zoo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten\\ want wij hebben maar gedaan, yeen wij schuldig waren te doen.
ti) Rom. 6: 23. De genadegif te Gods is het eeuwige leven, door Jezus istus onzen Heer.
48 Vr. Wie werkt dat geloof in u?
Cor. 13: 3b. Niemand kan zeggen Jezus den Heere (te zijn), dan door Heiligen Geest. Vergel. Ef. 2: 8.
A. Door liet gelioor des gepredikten woqrds.
lom. 10: 17. Zoo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door woord Gods.
50 Vr. Hoe versterkt Hij dat geloof?
A. Door datzelfde gepredikte woord, en liet gebruik r Heilige Sacramenten.
A. Heilige teekenen en zegelen (a), van God inge-sld, om ons daardoor te verzekeren, dat Hij ons rgeving der zonden {b), en liet eeuwige leven uit nade sclienkt, om liet eenige slachtoffer van Christus n het kruis volbracht.
d) Rom. 4: 11. Abraham heeft het te eken der besnijdenis ontvangen, tot . zegel der rechtvaardigheid des geloofs.
h) Hand. 2: 38. En een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van us Christus, tot vergeving der zonden.
52 Vr. Hoeveel Sacramenten heeft- Christus in het ieuwe Testament ingesteld?
A. Twee, den Heiligen Doop en het Heilige Avondmaal.
53 Vr. Welk is het uiterlijk teeken in den Doop?
— ■quot;
15
A. Het water (as), waarmede wij gedoopt worden in den
naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes (ö).
(а) Hand. 8: 36. Zie daar water, wat verhindert mij gedoopt te worden?
(б) Matth. 28: 19. Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve idoopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes.
54 Vr. Wat beteekent en verzegelt dat?
A. De afwassching der zonden («) door liet bloed en den Geest van Jezus Christus (ó).
[a) Hand. 23: 16. Laat u doopen, en uwe zonden afxoasschen gt; aanroepende den naam des Heeren.
(é) 1 Joh. 1 : 7. Het hloed van Jezus Christus zijnen Zoon, reinigt ons van alle zonden.
55 Vr. Waar heeft ons Christus zulks toegezegd cn beloofd ?
A. In de inzetting des doops, die aldus luidt: Gaat heen in de geheele wereld, predikt het Hvangelie allen creaturen. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Mare. 16: 15, 16.
56 Vr. Zal men ook de jonge kinderen doopen ? A. Ja; want zij zijn zoowel als de volwassenen in het
verbond van God (ei) en in zijne Gemeente begrepen (ö).
(a) Gen. 17: 7. Ik zal mi/ti verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u, en tnssclien uwen zadc na u, in hunne geslachten, tot een eeuwig ver-bonilj om u te zijn tot een\' God en uwen zade na u.
(4) 1 Cor. 7: 14. Maar nu zijn uwe kinderen heilig.
Matth. 19: 14. Laat af van de kinderkens en verhindert ze niet tot Mij te komen, want derzulken is het koningrijk der hemelen.
X. LES.
57 Vr. Welk is het uiterlijk teeken in het Avondmaal? A. Het gebroken brood, dat wij eten, en de vergo-
ten wijn, dien wij drinken, tot gedachtenis van het lij-j den en sterven van Christus.
58 Vr. Wat beteekent en verzegelt dat?
A. Dat Christus onze ziel met zijn gekruiste lichaam \' cn vergoten bloed spijst en laaft ten eeuwigen leven. /
Cor. 10. 16. De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende :1
jenen, is die niet eene gemeenschap des bloeds van Christus? Het bj ; wij breken, is dat niet eene gemeenschap des lichaams van Christ Joh. 6: 54-. Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die heeft iwige leven,
59 Vr. ATaar heeft ons Christus zulks toegezeg A. In de instelling des H. Avondmaals, die van lt;
postel Paulus aldus wordt beschreven; 1 Cor. 11 : 23—
Want ik heb van den Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgeg b, dat de Heere Jezus in den nacht, in welken Hij verraden werd^ ood nam; en als Hij gedankt had, brak Hij het en zeide: Neemt, t is mijn lichaam, dat voor n gebroken wordt; doet dat tot mijnt chtenis. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Av lals en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in mijn bl et dat, zoo dikwijls als gij dien zult drinken, tot mijne gedachte int zoo dikwijls als gij dit brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drit
0 verkondigt den dood des Hceren, totdat Hij komt.
60 Vr. Wordt het brood veranderd in het lichn an Christus, en de wijn in zijn bloed ?
A. Neen, niet meer dan het water in den doop \\vo eranderd in het bloed van Christus.
61 Vr. Hoe moet gij u zeiven beproeven, eer gij et Avondmaal des Heeren komt?
A. Eerst moet ik onderzoeken, of ik mij zeiven rege mijne zonden mishage, en mij daarom voor { erootmoedige.
Ten tweede, of ik geloof en vertrouw, dat mij al mi onden om Christus wil vergeven zijn.
Ten derde, of ik ook een ernstig voornemen heb, roortaan in alle goede werken te wandelen.
1 Cor. 11: 28, 29. Maar de mensch beproeve zich zeiven, en eti oo van het brood en drinke van den drinkbeker; want die onwaardiV. n drinkt, die eet en drinkt zich zeiven een oordeél, niet onderscheid iet lichaam des Heeren.
62 Vr. Zal men ook hen ten Avondmaal laten gaan,, ■ene ongoddelijke leer drijven, of een ergelijk leven leidi
A. Neen; opdat Gods verbond niet worde onti igd, en zijn toorn over de gansche Gemeente niet a gestoken worde.
\\ Cor. 11: 30. Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en oelenslt\'
17
63 Vr. Hoe zal men dan met de zoodanigen handelen ? A. Ach tervolgens het bevel, dat ons Christus daarvan \'jreven heeft.
Jlatth. 18: 15 — 17. Indien uw broeder tegen u g-ezondigd lieeft, en en bestraf hem tusschen u en hem alleen. Indien hij u hoort, zoo bt gij uwen broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort, zoo neem g één of twee mot u; opdat in den mond van twee of drie getuigen e woord besta. En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zoo zeg b der Gemeente; en indien hij ook der Gemeente geen geh jor geeft, zoo hij u als de heiden en de tollenaar.
HET DERDE DEEL.
Van de dankbaarheid, die men Gode voor de verlossing schuldig is.
B-i Vr. Aangezien Avij alleen nit genade, door hristns zalig worden, waarom moet gij dan nog goede erken doen?
A. Niet om den hemel daarmede te verdienen, het-olk Christus heeft gedaan, maar omdat God mij zulks \' eboden heeft.
Ef. 3: 10. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot \'ede ivjrlcen.
65 Vr. Waartoe dienen dan uwe goede werken? A. Dat ik Gode daarmede dankbaarheid voor al zijne
eldaden bewijze, en Hij door mij geprezen worde (a); it ik ook uit de goede werken, als uit de vruchten, ui de oprechtheid mijns geloofs verzekerd zij (5); i dat mijn naaste daardoor gesticht en voor Christus ; wonnen worde (c).
{■•) Joh- 15 : 8, Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt. (5) 3 Petri 1: 10. Benaarstiyt u te meer, om uwe rocpiny en verh.ezlnj st le maken.
(c) Matlh. 5; 16. Laat uw licht alzoo schijnen voor de mens •\'hen, dat uur goede werken mogen zien, en uwen Vader, die in de Hemelen is, oneerlijken.
66 Vr. Zullen die ook zalig worden, die geene goe-ï werken doen?
A. Neen; want de H. Schrift zegt, 1 Cor. 6: 9,10. dat geen htische, afgodendienaar, echtbreker, hoereerder, dief,
ng aard, dronkaard, lasteraar, noch roover , noch \\jke, het rijk Gods beërven zal, tenzij dat zij •. i God bekeeren.
57 Vr. Waarin bestaat de bekeering des meiis(.! . ■ :V. lu een hartelijk leedwezen en vlieden van de i (a), en in een ernstigeu lust en doen van alle i .1 •ken [b).
:) S Cor. 7: 10. De droefheid naar God werkt eene onberouv er\'mg tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood. ) Rom. 7: 22. Ik heb een vermaak in de Wet Gods, naar den ii.
a men seh.
3S Vv. quot;Wat zijn goede werken?
V. Alleen die uit het ware geloof («), naar de W et i God (4), Hem ter eere (c) geschieden; en niet die op nschen inzettingen of op ons goeddunken gegrond zijn.
r) Hebr, 11: 6. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen, jel. Rom. 14: 23.
i) Matth. 15: 9. Te vergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen, iie den van menschen zijn.
?) 1 Cor. 10: 31. Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, ij dat gij iets anders doet, doet het alles ter eere Gods.
39 Vr. Kunnen zij, die tot God bekeerd zijn, de ;t volkomen houden?
tV. Neen zij toch [a), maar ook de allerheiligsten, zoo lang in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel er gehoorzaamheid; doch alzoo, dat zij met een ern-r voornemen, niet alleen naar sommige, maar naar-de geboden Gods beginnen te leven (6), gelijk zij : den Heere geduriglijk bidden, om dagelijks daa. n te nemen.
a\\ Jae. 3: 2. Wij struikelen allen in velen.
b) Til. 3: 12. Niet dat ik het aireede gekregen heb, of aireede volmaakt ; maar ik jaar/ er naar of ik het ook grijiien moclit, waartoe ik van istus Jezus ook gegrepen ben.
XII. LES.
70 Vr. AVien moeten wij hierom bidden?
A. Niet eeuig schepsel, maar alleen God, («) die s helpen kan, en om Jezus Christus wille verhooren i 1 (6).
J- ■
-I
19
(a) Matth. 4: 10. Ben Ueere uwen God zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen.
(é) Matth. 7: 7. Bidt, en u zal geyeven worden.
71 Yr. In wiens naam moeten wij God. bidden?
A. Alleen in den naam van Christus, en niet in den naam van eenige Heiligen.
Joh. 16: 23. Al wat gij den Vader zult bidden m mijnen naam, dat zal Hij u geven.
Ef. 3: 13. In denwelken wij hebben de vrijmoedigheid, en den toegang met vertrouwen, door het geloof aan Hem.
72 Vr. Waarom moeten wij dezen God bidden?
A. Om alle geestelijke en lichamelijke nooddruft, (a) welke de Heere Christus begrepen heeft in het gebed, dat Hij zelf ons geleerd, heeft.
(a) Fil. 4-; 6. Weest in geen diug bezorgd; maar laat uwe begeerten in alles, door hidden en sine eken, met dankzegging bekend worden bij God.
7;5 Yr. Hoe luidt dat gebed? Naar Matth. 6: 9—13.
A. Onze Yader die in de Hemelen zijt!
Uw naam worde geheiligd.
Uw koningrijk kome.
Uw wil geschiede, gelijk in den Hemel, alzoo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijksch brood.
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons vau den booze.
Want Uw is het koningrijk, en de kracht, en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.
71\' Yr. Wat begeert gij van God in dit gansche gebed?
A. Ten eerste, dat al wat dient tot Gods eer, bevorderd worde, en daarentegen geweerd, wat dezelve verhindert, of zijnen wil wederstaat.
Ten andere, dat Hij mij met alle nooddruft naar het lichaam verzorge, en naar de ziel beware van alle kwaad, dat mij aan mijne zaligheid zou mogen schadelijk zijn. Amen.
BEHELZENDE DEN INHOUD VAN DE
VOLGENS DE UITBREIDING DAARVAN IN DEN
HEIDE LBÏÏRGSCIIEN KATECHISMUS. XI11. LES.
1 Vr. Wat is de inhoud van de eerste tafel der god-lijke wet?
A. Hoe wij ons jegens God zullen honden.
Matth. 22: 37, 38. En Jezus zeidc tot hem: Gij zult liefhebhen den eer uwen God, met geheel uw hart, en met geheel uwe ziel, en met heel uw verstand; dit is het eerste en liet groote gebod.
2 Vr. Wat verbiedt God in het eerste gebod?
A. In het eerste gebod verbiedt God alle afgoderij.
Cor. 10: 7. En wordt geen afgodendienaars.
Tooverij, waarzeggerij en bijgeloof.
Deut. 18: 10, 11. Onder u zal niet gevonden worden die met waarzeggeen omgaat, of toovenaar, of die eenen waarzeggenden geest vraagt.
Aanroeping der heiligen en andere schepselen.
Openb. 19: 10. En ik viel (neder) voor zijne voeten, om hem te aan-Iden, en hij zeide tot mij, zie dat gij dit niet doet.
3 Vr. Wat gebiedt God in het eerste gebod.quot; A. Dat wij Hem reeht kennen.
Joh. 17: 3. En dit is het eeuwige leven, dat zij IJ kennen, deneenigen araehtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt.
Jer. 17: 7. Gezegend is de man, die op den He ere vertrouwt.
Jae. 4: 7. Zoo onderwerpt u dan Gode.
Petr 5: 5. Insgelijks, gij jongen! zijt den ouden onderdanig; zijt ; de ootmoedigheid bekleed, want God wederstaat de hoovaardigen, maar nederigen geeft Hij genade.
3 3: 13. Zijt- geduldig in de verdrukkingen.
Van Hem alleen alles goeds verwaehten.
Petri 5: 7. Werpt allo uwe bekommernissen op Hem, want Hij •gt voor u.
m
21
Matth. 33: 37. En Jezus zeidc tot hem: gij zult liefhebben den Heere uwen God, met geheel uw hart, en met geheel uwe ziel, en met geheel uw verstand.
Ps 130: 4-. Maar bij TJ is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Matth. 4: 10. Daar staat geschreven: Den Heere uwen God zult gij aan« bidden, en Hem alleen dienen.
En Hem boven alles gehoorzamen. /
Hand. 5: 39. Maar Petrus en de Apostelen antwoordden en zeiden: men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de menschen.
4 Vr. Welke voorbeelden zijn hier tot leering en waarschuwing ?
A. De voorbeelden van Christus.
Matth. 4: 10. Toen zeide Jezus tot hem: (ja weg Satan! want daar staat geschreven: den Heere uwen God zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen.
Openb. 19: 10. En ik viel neder voor zijne voeten om hem te aanbidden; en hij zeide tot mij : zie, dat gij dat niet doet; Ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God.
1 Cor. 10: 7. En wordt geen afgodendienaars, gelijk als sommigen van hen, gelijk geschreven staat: liet volk zat neder om te eten, en om te drinken, en zij stonden op om te spelen.
1 Sam. 30: G. En David werd zeer bang: want het volk sprak van hem te steenigen; doch David sterkte zich in den Heere zijnen God.
1 Kon. 11: 4—6. quot;Wiens hart in zijnen ouderdom door zijne vrouwen tot andere goden geneigd werd.
Dan. 3: 17. Die met den vurigen oven bedreigd werden, antwoordden: onze God, dien wij eeren, is machtig ons te verlossen uit den oven des brandenden vuurs, en Hij zal ons uit uwe hand, o Koning, verlossen.
Dan. 6: 17. Toen werd hij in den kuil der leeuwen geworpen, omdat hij geen afgoderij begaan wilde, en kwam ongeschonden uit denzelve.
Job 1: 31. En Job zeide: de Heere heeft gegeven, de Heere heeft ge nomen, de naam des Heeren zij geloofd.
22
Hand. 4: 29. En zij baden: Nu dan, Heere, zie op hunne dreigingen, geef uwe dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw Woord te spreken.
Vr. Wat verbiedt God in liet tweede gebod? God verbiedt iu liet tweede gebod;
Eene afbeelding van Hem te maken.
Hand. 17: 29. Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet meen en, dat Godheid, goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door menschenkunst bedenking gesneden zijn.
xod. 34lt;: 13. Hunne altaren zult gijlieden omverwerpen, enz.
Of Hem anders te vereeren, dan Hij in Zijn Woord olen beeft.
atth. 15: 9. Te vergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen, [die] geho-an menschen zijn.
Vr. Wat eisebt God in liet tweede gebod? . Dat wij Hem in geest en waarheid dienen.
. 4: 24«. God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten [Hem]. bidden in geest en waarheid.
Vr. Welke voorbeelden zijn hier tot leering en arschuwing ?
om. 1: 23. En hebben de heerlijkheid des onverdei-felijken Gods, yeran-in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk menseh, en vat gevo-en van viervoetige en kruipende gedierten.
e Israëlieten aan den berg Sinaï.
xod, 32: S. Zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt, en zij hebben voor hetzelve gebogen, en hebben het offeranden gedaan, en gezegd: jn uwe Goden, Israël, die n uit Egypteland opgevoerd hebben.
n de ÏWizeën, in de dagen van Jezus, die tot zeule:
atth. 15: 7, 8. Gij geveinsden, wel heeft Jesaja van u geprofeteerd; olk genaakt Mij met hunnen mond, en eert Mij met hunne lippen, maar hart houdt zich verre van Mij.
Vr. Wat verbiedt God in het derde gebod? God verbiedt in het derde gebod:
Iet vloeken en lasteren van Gods naam.
v. 24 : 16. En wie den naam des H E E R E N gelasterd zal hebben kerlijk gedood worden.
•23
Lev. 19: 12. En gij zult niet valschelijk bij mijnen naam zweren; want gij zoudt den naam uws Gods ontheiligen; Ik ben de HEERE !
Jac. 5: 12. Doch voor allo dingen, mijne broedersI zweert niet, noeli bij den kemel, nocli bij de aarde, nocb eenigen anderen eed; maar uw ja, zij ja, en uw neen, neen, opdat gij in geen oordeel valt.
Het stilzwijgen lt;tls men vloeken hoort.
Ef. 5: 11. Hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veel eer.
En het zweren bij heiligen of andere schepselen.
Jer. 5: 7. Uwe kinderen verlaten Mij, en zweren bij dien, die geen God isJ
9 Vr. Wat beveelt God in het derde gebod i\'
Eerbied voor zijnen Naam hebben.
Ps. 86: 11. Vereenig mijn hart tot de vrees van uwen naam.
Deut. 6: 13. Gij zult den TIeere uwen God vreezen,-en Hem dienen en gij zult bij zijnen naam zweren.
Ps. 15: 4. Heeft Hij gezworen tot zijne schade, evenwel verandert Hij nielj
Hem recht bekennen en aanroepen.
Ps. 105: 1. Looft den HEERE, roept zijnen naam aan.
En Hem met woorden en daden prijzen.
Col. 3: 17. En al wat gij doet met woorden of met werken, [doet] het alle in den naam des IIEEREN JEZUS, dankende God en den Vader door Hen
10 Vr. Welke voorbeelden hebben wij in den Bijbe van het een en ander?
A. De voorbeelden van den vloeker.
Lev. 34: 10 en volg. Toen lasterde de zoon der Israëlitische vrouw uitdrul kelijk den Naam, en vloekte: daarom brachten zij hem tot Mozes enz.
Matth. 5: 33 — 39. Wederom hebt gij gehoord, dat van de ouden gezegd it gij zult den eed niet breken, maar gij zult den Heere uwe eeden houden^
Matth. 14: 9. Om de eeden, en degenen die met hem aanzaten, getf hij, dat het (hoofd van Johannes) haar zou gegeven worden.
Ezech. 17: 19. Alzoo zegt de Heere HEERE: Zoo waarachtig als leef, zoo ik mijnen eed, dien Hij veracht heeft, en mijn verbond, dat ] gebroken heeft, datzelve niet op zijn iioofd geve.
11 Vr. Wat verbiedt God in het vierde gebod?
v!)
24
A. God verbiedt in liet vierde gebod:
Het ontbeiligen van den rustdag.
Jer- 17: 27. Maar indien gij naar Mij niet zult hooren, om den Sabbatdag heiligen, en om geen last te dragen, als gij op den Sabbatdag door de Dorten van Jeruzalem ingaat, zoo zal Ik een vuur in hare poorten aansteken, de paleizen van Jeruzalem zal verteren en niet worden uitgebluscht.
En het verzuimen van den openbaren godsdienst.
Hebr. 10: 25. Laat ons ouze onderlinge bijeenkomsten niet nalaten, lijk sommigen de gewoonte hebben.
13 Vr. Wat gebiedt (iod in het vierde gebod?
Hand. 3: 1. Petrus en Johannes gingen te zamen op naar den tempel, trent de ure des gebeds.
De verkondiging van zijn woord bijwonen.
om. 10 : 17. Zoo is dan het geloof uit liet gehoor, en het gehoor door Woord Gods.
klatth. 28: 19. Gaat dan heen, onderwijst alle volken, dezelve doopende den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, leerende onderhouden alles wat Ik u geboden heb.
Cor. 16: 2. Op eiken eersten day der week legge een iegelijk van u bij zichzelven weg, vergaderende een schat, naardat hij welvaren veren heeft.
Tim. 2: 10. Een iegelijk die den naam van Christus noemt, sta af ongerechtigheid.
3en H eere door zijnen Geest in ons werken laten.
ebr. 3: 7, 8. Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: heden indien gij stem hoort, zoo verhardt uwe harten niet.
3n alzoo den eeuwigen Sabbat in dit leven aanvangen.
D O
ebr. 4«: 11. Laat ons dan ons benaarstigen, om in die ruste in te gaan.
3 Vr. Welke voorbeelden moeten wij ons bij dit
voorbeelden van den Sahhatschender, die op den sabbat hout ge-hebbende, op des Heeren bevel gesteenigd werd. Num. 15: 32- 36. Israëlieten aan wie de Heer, op den zesden dag, twee dagen gaf, zoodat niemand op den zevenden dag uit zijne plaats ging. 16: 29.
vid, die bitterlijk bedroefd was, omdat hij niet naar Gods huis kon
Uiskia, die aan geheel Israel en J uda deed weten , dat zij zouden komen tot het huis des Heeren, om den Ueere Pascha te houden. 3 Chron 30- 1
Ve Apostelen, die op den ddg des Sabbats buiten de stad\' gingen daar men bad, en die tot de vrouwen spraken, die te zamen kwamen. Hand. 16; 13.
En de eerste Christenen, die volhardende waren in de leer der Apostelen en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden. • HmkL 3: 42. Ejj 0p Jea eersten dag der week bijeen kwamen, om brood te breken. Hand 20; 7.
14 Vr. Wat is de inhoud van de tweede tafel dei-goddelijke Wet?
A. Wat wij onzen naasten schuldig zijn. Matth. 22:39.
En het tweede aan dit gelijk is; gij zult uwen naaste liefhebben als u zeiven.
15 Vr. M at verbiedt God in het vijfde gebod ^
A. God verbiedt in het vijfde gebod:
Alle minachting voor die over ons gesteld zijn.
3lt;i; 20\', W!e\' zijnfn vader of zijne moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblüscht worden m zwarte duisternis.
Alle ontrouw en ongehoorzaamheid jegens hen.
Rom. 13; 1. Alle ziele zij den machten over haar gesteld onderworpen want er is geene macht dan van God.
liet verwerpen van hunne goede leer en straften ho^delesteffi^niT ^ ^ ^
Ifi Vr. Wat beveelt God in het vijfde gebod?
A . Dat kinderen hunnen vader en hunne moeder eereu
en
A 1—3\' iG\'\' \'$111(lol\'en zi.it ouderen gehoorzaam, in den Hecre
want dat is recht Eert uwen vader en uwe moeder, (hetwelk het eerste gebod is, met eene beloite,) opdat act u welga, en gij lang leeft op de aarde.
Dat ingezetenen hunne overheden gehoorzamen.
]?\'■ J-.Zoo geeft dan een\' iegelijk wat gij schuldig zijt, seiaifam, dien gy de schatting; tol, dien gij den tol; meese, dien gij de vreese; eere dim gy de eere schuldig zijl. J \' \'
Dat dienstboden in hunne diensten getrouw en onderworpen zijn.
IiPtEfv1„6:1,5quot;-S\'f ^ ,1,enstk;ncclltequot; zijt gehoorzaam uwen heeren naar het vleesch, met vreeze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk
26
als aan Christus; niet naar oogendienst, als mensehenbehagcrs, maar als dienstknechten van Christus, doende den wille Gods van harte; dienende met goedwilligheid den Heere, en niet de mensehen: wetende, dat zoo wat goed een iegelijk gedaan zal hebben, hij datzelve van den Heere zal ontvangen, hetzij dienstknecht, hetzij vrije.
17 Vr. Zijn er ook voorbeelden, die ons hier tot leering en waarschuwing dieiien?
A. Ja, het voorbeeld van Christus.
Luc. 2; 51, En Hij ging mot hen en kwam te Nazareth; en was hun onderdanig.
Van Ruth bij hare schoonmoeder.
liuth 2; 18. En zij nam het op, en kwam in de stad, en hare schoonmoeder zag wat zij opgelezen had.
i)e Rechabieten, de kinderen van Jonadab.
Jer. 35; 18. Zij bewaarden en deden al de geboden van hunner, vader.
Klie/,er , de knecht van Abraham.
Gen. 21; 2. Kegeerende over alles wat hij had.
Gen. 39; 1—5. Jozef werd door Potifar over zijn huis, en al wat hij had, gesteld.
18 Vr. Wat verbiedt God in het zesde gebod? A. God verbiedt in het zesde gebod;
Hel dooden van dm naaste. Gen. 9; 6, Wie des mensehen bloed vergiet, zijn bloed zal door den menscli vergoten worden, want God heeft den mensch ii;iar zijn beeld gemaakt.
Hem te mieeren en te kwetsen. Matth. 26; 52. Toen zeide^ Jezus tot hem: keer uw zwaard weder in zijne plaats, want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.
Hem te haten. 1 Joh. 3: 15. Een iegelijk die zijnen broeder haat, is een doodslager, en gij weet dat geen doodslager het eeuwige leven heelt in zich blijvende.
Ook alle nijdigheid. Gal. 5: 21. (De werken des vleesches zijn) nijd, moord, dronkenschap, braiserijen en dergelijke.
Toornigheid. Matth. 5: 22. Doch ik zeg u; wie ten onrechte op zijnen broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot ziinen broeder zegt; Raka! die zal strafbaar zijn door den grooten Baad; maar wie zegt; gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helselie vuur.
Wraakgierigheid. Rom. 12: 19. En wreekt u zeiven niet beminden maar geeft den toorn plaats; quot;Want er is geschreven: Mij (komt) de wraak (toe). Ik zal het vergelden, zegt de Heere.
Moedwillig zich in genaar te begeven. Matth. 7. Jezus zeide tot hem: daarom is wederom geschreven: gij zult den Heere uwen God met verzoeken.
19 Vr. Wat eischt God in het zesde gebod?
27
Onzen naaste als ons zeiven liefhebben.
Matth. 7: 13. Alle dingen dan. die gij wilt, dat u de menschen zouden doen, doet gij hun ook alzoo; want dat is de wet en de Profeten.
Matth. 5; 5. Zalig zijn de zaehtmocdigen, want zij zullen liet aardrijk: beërven.
Hom. 12; 18. Indien het mogelijk is, zooveel in u is, houdt vrede met jille menschen.
Ef. !■; 1 3. Zoo bid ik u dan, dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt, met alle ootmoedigheid, en zachtmoedigheid, mot langmoedigheid, verdragende elkander in liefde, u henaarstigende te behouden do eenigheid des Geestes, door den band des vredes.
Luc. 6; 36. ^ eest dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is.
Fil. 4: 5. Uwe bescheidenheid zij allen menschen bekend.
Gal. 6: 3. Draagt elkanders lasten, en vervult alzoo de AVet Christus.
Matth. 5; 44. Maar ik zeg u: hebt uwe vijanden lief; zegent ze die\' u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen, en die u vervolgen.
30 Vr. Welke voorbeelden zijn hiervan?
A. Tot waarschuwing zijn hier:
Kam, die tegen zijnen broeder Ahel opstond en hem doodde, Gen. 4: 8
Jozefs broeders, die hem in een kuil wierpen en verkochten aan Midianitiesche-kooplieden. Gen. 37: 24, 28.
. Öo£ Simeon en Levi, die om zich wegens JDina te wreken, al wat manne-lijk was te Sichem, doodden. Geur Si; 25, 26.
De barmhartige Samaritaan. Luc. 10: 33. Maar een zeker Samaritaan nem ziende, werd met innerlijke ontferming bewogen.
Eu Christus aan het Kruis. Luc. 23: 34-. Vader, vergeef het hun. want zij weten niet wat zij doen.
2-1 Vr. Wat verbiedt God in het zevende gebod?
Hoererij. 1 Thess. 4; 3. Dit is de wil van God, uwe heiligmaking dat gij u onthoudt van dc hoererij.
28
Overspel. Hebr. 13: 4. Het huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt, maar hoereerders en overspelers zal God oordeelen.
Echlhreuk. Matth. 19: 9. Maar ik zeg u, dat zoo wie zijne vrouw verlaat , anders dan om hoererij, en eene andere trouwt, die doet overspel, en die de verlatene trouwt , doet ook overspel.
Alle onhiischheid. Ef. 5: 3. Maar hoererij en alle onreinheid, of gierigheid, laat onder ii niet genoemd worden, gelijkerwijs het den Heiligen betaamt.
Ooi\' in gebaren en woorden. Ef. 5: 4-. Noch oneerbaarheid, noch zot geklap, of gekkernij, welke niet betamen, maar veel meer dankzegging.
Zelfs met gedachten en lusten. Matth. 5: 37, 23. Gij hebt gehoord, dat van de ouden gezegd is, gij zult geen overspel doen. Maar ik zeg u: dat zoo wie eene vrouw aanziet, om die te begeeren, die heeft alreeds overspel in zijn hart met haar gedaan.
1 Thess. 4: 4. Een iegelijk van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en eere.
Hebr. 13: 4. liet huwelijk is eerlijk onder allen.
Eu in en buiten hetzelve ons lichaam eu onze ziel zuiver bewaren.
Hom. 13: 13, 14. Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen; niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkaraeren en ontuchtigheden, iet iii twist en nijdigheid; maar doet aan den lleere Jezus Christus, en erzorgt het vleesch niet tot begeerlijkheden.
23 Vr. Wat voorbeelden leeren u dit?
Gen. 39; 9. Hoe zoude ik dan dit een zoo groot kwaadquot; doen en zondigen -egen God ?
1 Cor. 10; 8. En laat ons niet hoereren, gelijk sommigen van hen gehoereerd liehhen, en er vielen op éénen dag drie en twintig duizend.
24 Yr. Welke zonden worden in het achtste gebod erboden ?
A.. God verbiedt hier: Alle dieverij.
1 Cor. 6; 10. En dwaalt niet; noch dieven, noeh gierigaards, roeh roo-ers, zullen het koningrijk Gods beërven.
Lue. 3; 14. En Hij zeide tot hen; doet niemand overlast, en ontvreemdt demand het zijne met hedrog, en laat u vergenoegen met uwe bezoldigingen.
Iemand met valsch gewicht, el of maat te bedriegen.
mm
29
i P67\' ■1i9i: 8r\' G\'.i zu,t ^een onrecht doen in het gericht, met Je el. met het gewicht, of met de maat. .
Valscli geld of bedriegelijke waar.
1 Thess. 4: 8. Dat niemand zijnen broeder vertrede, noch hedriege in zijne handelingen. 5
Deut. 23: 19. Gij zult aan uwen broeder niet woekeren, met woeker mede woekert W ^ ^quot;\'0eker Van eenig \'lin?\' lla,lr men
I Tim. 6: 10. De geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende, zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zich zeiven met vele smarten doorstoken.
Ook alle misbruik en verkwisting van Gods gaven.
^ Luc, 31: 34\'. Wacht u zeiven, dat uwe harten niet te eenigertijd bezwaard «01 den met brassen, en dronkenschap, en zorgvuldigheden deze levens.
25 Vgt;. Wat eisclit Gck! daarentegen?
A. Dat ik mijnen naaste zooveel mogelijk helpe.
1 Thess. 3: 13. En de Heere vermeerdere n, en make u overvloedig in llofquot;e .leg:et13 elkander en jegens allen, gelijk wij ook zijn jegens n.
Hem behandele, gelijk ik wil dat men mij doe.
Matth. 7: 13. Alle dingen dan, die gij wilt dat u de menschen zonden doen, doet gij hun ook alzoo: want dat is de Wet en de Profeten
3 Thess. 3: 10. Want ook toen wij bij u waren, hebben wij dit bevolen dat zoo iemand met wil werken, hij ook niet ete.
Ef. i: 38. Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever werkende dat goed is met de handen, opdat hij hebbe mede te deelen d™-\' gene die nood heeft. \'
26 Vr. Wat leerzame voorbeelden zijn hier?
A. Het voorbeeld van Aclian, die onder den roof een schoon
1 Babylonsch overkleed zag, en tweehonderd sikkelen zilvers, en eene o-ouden tong, en lust daartoe kreeg, en ze nam. Jos. 7: 30—30 0
ioZLciï^reTi. quot;\'quot;Itmeester- ^ lln soec,cren ■
Hn Salomo wijzende den luiaard naar de mieren. Spreuken 0: 3.
27 Yr. Wat verbiedt God in liet negende gebod? A. God verbiedt een valsch getuigenis te seven.
Spr. 19: 5. Een valsch getuige zal niet onschuldig zijn, en die leugenen blaast, zal niet ontkomen.
Iemands woorden te verdraaien.
Spr. 12: 33. Valsche lippen zijn den Heere een gruwel: maar die trou-welijk handelen zijn Zijn welgevjülen.
Lev. 19: 1G. Gij zult niet wandelen als een achterklapper onder uwe volken: gij zult niet staan tegen het bloed van uwen naaste: Ik ben de Heere.
Ef. 4quot;: 31. Alle bitterheid, en toornigheid en gramschap, en geroep en lastering zij van u geweerd, met alle boosheid.
Matth. 7:1- Oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld wordt.
Ef. 4: 35. Daarom legt af de leugen en spreekt de waarheid.
1 Tliess. 4: 6. Dat niemand zijnen broeder vertrede, noch bedriege in zijne handelingen •, want de Heere is een wreker over alle deze.
28 Vr. Wat eischt God in het negende gebod? A. Dat ik; de waarheid liefhebbe.
Spr. 13: 5. De rechtvaardige haat leugentaal: maar de goddelooze naakt zich stinkende, en doet zich schaamte aan.
Ps. 35: 31. Laat oprechtheid en vroomheid mij behoeden; want ik verwacht IJ.
En den goeden naam van mijnen naaste voorsta.
Ps. 15: 3. Die met zijne tong niet achterklapt, zijne medgezellen, jeen kwaad doet, en geene smaadreden opneemt tegen zijnen naaste.
29 Vr. Wat voorbeelden zijn hiervan in den Bijbel? A. De voorbeelden van Jobs vrienden, onder wclke lt;lc
joorn van Elihu ontstak tegen zijne vrienden, omdat zij geen antwoord vin-iende, nochtans Job verdoemden. Job 33: 3.
an Boeg, die David en Achimélech valschelijk beschuldigde voor Saul. Sam. 33: 9.
Fati Achab en Isébel, die geboden, dat men tegenover Nabotk twee man-len Belials zetten zou, die tegen hem getuigden. 1 Kon. 31: 10.
Van. dttn verrader Judas, die Jezus verried met eenen kus. Luc. 33: 48. En Christus waarschuwt ons tegen alle leugen door het voorbeeld des iuivels. Joh. 8: 44. Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de be-jeerte uws vaders doenj die is een menschenmoorder van den beginne, en in de waarheid niet staande gebleven; want geene waarheid is in hem.
I
31
30 Yr. Wat verbiedt God in het tiende gebod?
A. God verbiedt; Begeerlijkheid naar iets, dat mij-.ueix naaste toebehoort.
Rom. 7: Want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde
te zijn, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeeren.
Ook alle lust of gedachte , die tegen eenig gebod Gods
Mark. 7: 21, 22. Uit het hart des menschen komen voort, kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen, dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hoovaardij, onverstand.
31 Yr. En wat beveelt u God hiermede?
A. Dat ik: Alle zonde hate met mijn hart.
Gal. 5: 10, 17. En ik zeg; wandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleesches niet; want het vleescii begeert tegen den Geest en de Geest tegen het vleesch.
En lust tot alle gerechtigheid heb be.
3 Petri 1: 5 — 8. Voegt bij uw geloof deugd, en bij de deugd kennis, en bij de kennis matigheid, en bij de matigheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid godzaligheid, en bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde, liefde jegens allen. Want zoo deze dingen bij u zijn, en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet ledig noch onvruchtbaar laten, rn de kennis van onzen Heer Jezus Christus.
\'02. Yr. Wat voorbeelden kunnen ons hier tot leering zijn?
Ps. 19 : 14lt;. Houd uwen knecht ook terug van trotschheden, laat ze niet over mij heersclien, dan zal ik oprecht zijn, en rein van groote overtreding.
ril. 3: 13. Niet dat ik het alreede gekregen heb, of aireede volmaak^ ben, maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegreueu ben.
En allermeest van Christus onzen Zaligmaker.
Joh. 4: 3^. Jezus zeide tot hen: mijne spijze is, dat ik doe den wil iesgenen die Mij gezonden heeft en zijn werk volbrenge.
HET WACHTWOORD DER HERVORMERS.
Eens was ik een vreemd ling voor God en mijn hart; Ik kende geen seliuld en gevoelde geen smart.
Ik vroeg niet: //Mijn ziele, doorziet gij iuv lot? //Hoe zult gij reelitvaardig versclujnen voor God?quot;
Al sprak daar een stem uit de Heilige Blaan,
Van \'t Lam met do zonden der waereld belaamp;n,
Ik zoolit bij den kruispaal geen veilige wijk:
\'k Stond blind, en van verre, in mij zeiven zoo rijk!
Ik deed als Jermalems Dochters weleer;
Ik weende om de pijn van mijn lijdenden Heer,
En dacht er niet aan, dat ik zelf door mijn schuld Zijn kroon had gevlochten, Zijn beker gevuld.
Maar toen mij Gods Glt;-est.aan mij-zelf had ontdekt, Toen werd in mijn ziele do vreeze gewekt.
Toen voelde ik wat eischen Gods heiligheid deed;
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed !
Toen vluchtte ik tot Jezus! Hij heeft mij geied. Hij heeft mij verlost van het vonnis der wet;
Mijn heil en mijn vrede en mijn leven werd lij; Ik boog me, en geloofde en - mijn God sprak me jr
Nu ken ik die waarheid, zoo diep als gewis, Dat Christus alleen mijn gerechtigheid is:
Nu tart ik den dood, nu verwin ik het grat,
Nu neemt mij geen Satan de zegekroon a1:.
Nu reis ik getroost ornh r quot;t heiligend kruis, _
Naar \'t erfgoed daar Boven, in \'t Vaderlijk Huis:
Mijn Jezus geleidt mij door do aavdsche woestijn; /■Gestorven voor mij!quot; zal mijn zwanenlied zijn.