-ocr page 1-

BESCHOUWINGEN

BETREFFENDE DE

VRIJVERKLARING DER SLAVEN

i k de

MMmn eMill ill.

dook

Mr. J. C. PaUlie Wesenhagen,

Lid van het Geregtshof te Suriname.

Se faire illusion sur Tavenir do 1\'esclavage, si quelques colons tombent dans eet excès, la grande Majorité n\'est pas amp; ce point aveugle.

Les colons éclairés savent bien , que, si Ton refuse long-temps encore la liberté aux es-claves noirs, tot ou tard ils la prendront violemment. Hatons nous done de venir au secours de ceux-la, et quant a ceux qui, refusant de voir le péril, refuseraient la justice, eh bien, sauvons les malgré eux.

En demandant la liberté de leurs esclaves, c\'est leur fortune et leur vie dont neus réclamons la conservation.

Le National du 5 Mai 1844.

TE AMSTERDAM, BIJ

G. PORTIELJE. 1849.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

De navolgende bladen zijn gewijd aan een voor de Kolonie hoogst belangrijk vraagstuk. Het onderwerp is Toor eene uitgebreide behandeling geschikt; doch het gewigt van het oogenblik eischt spoed. Dagen hebben thans het gewigt Tan jaren. Men vergeve dus de oppervlakkigheid en het welligt minder ordelijke der voordragt.

Ik heb mij dan ook niet op het zedelijk terrein begeven, maar het stoffelijk belang van meester en slaaf hierbij slechts willen aantoonen. Men veroor-deele mij daarom niet. Ik beschouw de slavernij als een slagboom tegen de ontwikkeling van zedelijkheid en Godsdienst, niet alleen bij den slaaf, maar ook bij den meester; ik beschouw haar als een beletsel voor ware volksvertegenwoordiging, voor openbare behandeling van de belangen der Kolonie, en alzoo in tegenstand met eenen gewenschten maat-schappelijken vooruitgang. Doch ik achtte het doelmatig , voor het oogenblik, hare afschaffing niet uit

-ocr page 4-

dat oogpunt te bepleiten. Ofschoon vele der door anderen reeds gegevene wenken zullen en moeten ten nutte gemaakt worden, de hoofdmiddelen, daartoe door hen voorgesteld, kwamen mij minder geschikt voor; — dit ligt in den aard der zaak, ik had anders de pen niet opgevat. Bedilzucht heeft haar niet geleid.

De opregte overtuiging alleen dat de maatregel spoed eischt, en dat kostbare ondernemingen, noch aan het Gouvernement, noch aan den onteigenden meester den noodigen waarborg voor de compensatie-gelden schenken, heeft my het spreken geboden. Geeft dit geschrijf aanleiding tot tegenspraak in denzelfden geest, met aanprijzing van een beter uitvoerbaar middel, dat, met instandhouding van ieders beroep, het bestatin der Kolonie niet in de waagschaal stelt, — dan toch zal ik niet te vergeefs gesproken hebben.

Paramaribo, February 1849.

-ocr page 5-

»gt;Le Christ n\'a point dit aux raaltres: émancipcz vos esclaves; il n\'a point dit aux esclaves: révoltez-vous con-tre vos mattres. Mais, plus sage, il a dit: tous les hommes sont frè-res, pnisqu\'ils descendent tous d\'un méme père; il a préché la fraternité humaine: ce mot seul a suffi.quot;

Linstant , Essai sur les moyens d\'extirper les préjugés des blancs, p. 113.

Ten Oosten en ten quot;Westen begrensd door volkplantingen, waar geene slavernij meer bestaat, en bij de zekerheid, die de vrije en niet vrije bevolking heeft, dat weldra, ook in dit land, de lijfeigenschap een einde zal hebben, zijn wij, onder Gods hooger bestuur, alleen aan de wezenlijk goede inborst onzer negers verschuldigd, dat onze Kolonie tot nog toe gespaard bleef van opstand met al zijne gruwelen.

Mogen wij echter op dien geest van onderwerping blijven rekenen, en dien als ware het op de proef stellen? — Mag de Eegering, aan wie het lot der Koloniën en barer bewoners is toevertrouwd, roekeloos hunne bezittingen en hun leven in de waagschaal blij-

1

-ocr page 6-

ven stellen ? — Zij heeft ja, tot nog toe telkens, niet alleen bij de Kolonisten, maar ook bij de in het Moederland residerende belanghebbenden, tegenstand ontmoet, wanneer het eenig ontwerp betrof tot verbetering van het lot der slavenbevolking: maar mag die tegenstand haar afschrikken en doen sluimeren, en de Kolonie thans geheel uit het oog doen verliezen ?

Bij eene Circulaire van den tijdelijken Minister van Koloniën, d.d. 15 Mei 1848, aan de in het Moederland gevestigde belanghebbenden bij deze Kolonie gerigt, werd met ernst aangedrongen op de navolgende punten;

1°. Matigheid en zoo veel doenlijk vermijding van ligchamelijke straffen: — beperking van de magt daartoe aan de directeurs en plantaadje-bedienden verleend, en overbrenging van die magt, bij de bevoegde Autoriteiten.

2°. Goede zorg voor de huisvesting der slaven, en naauwkeurig toezigt dat hunne woningen van behoorlijke waterloozing voorzien, en rondom rein en open gehouden worden.

3°. Toereikende voedingsmiddelen van betere quali-teit dan de slaven tot dus ver bekomen.

4°. Ruimere uitdeeling van kleeding.

5°. Beperking van den duur van verpligten arbeid tot hoogstens negen uren per etmaal, met bepaling, dat de Zondag hun nimmer ontnomen , maar tot hunne Godsdienstige opleiding bestemd worde.

6°. Betere geneeskundige behandeling der zieken; betere verzorging der zwangere vrouwen en der kinderen.

-ocr page 7-

De eenvoudige opsomming dezer punten duidt genoegzaam aan, dat de behandeling der negers nog veel te wenschen overlaat, en dat, met uitzondering van weinigen, die, door eene meer vrijgevige handelwijze , het blijk geven var. eene betere en verstandiger beoordeeling van de teekenen des tijds, de administrateur en de directeur, en dikwijls ook de eigenaar zelf, den slaaf nog niet anders beschouwt, dan als werktuig, als middel van verrijking.

In den aanhef van de bedoelde Circulaire beklaagt zich de Minister Rijk, dat, alhoewel hij reeds bij zijn vertrek uit de Kolonie, in het begin van 1842, de hierboven voorkomende verbeteringen had aanbevolen, en de toenmalige Leden van den Kolonialen Eaad hem hadden beloofd door hunnen invloed als Heemraden der Divisiën, tot derzelver invoering te zullen medewerken, in dien zin echter, tot nog toe, niets gedaan was.

Naar aanleiding dezer Circulaire had, op den 9den Augustus van het afgeloopene jaar, eene vrij talrijke zamenkomst van de te Paramaribo residerende eio-ena-

O

ren en administrateuren van plantaadjen plaats. — Daarbij werd aangenomen, dat de voorgestelde verbeteringen algemeen zouden worden ingevoerd en trapsgewijze uitgebreid, dat er periodieke bijeenkomsten zouden plaats hebben , „tot bereiking van des Ministers mensch-kundige en wijze bedoelingen,quot; — terwijl door die vergadering erkend werd, dat, door dusdanige maatregelen, „het welbegrepen eigenbelang der planters, het welzijn der Kolonie en do welvaart van het Vader-

1*

-ocr page 8-

land van anders onvermijdelijke schokken bevrijd zouden blijven.quot; Er werd eene Commissie benoemd, die de taak op zich nam, om, met toevoeging van eenige andere leden, naar hare keuze, de vereischte bepalingen op te stellen en aan de goedkeuring der vergadering te onderwerpen.

In de maanden Augustus, September en October heeft deze Commissie met de haar toegevoegde leden verscheidene bijeenkomsten gehouden: men vernam zelfs dat het ontwerp-roglement gereed was; doch te vergeefs zag men naar eene tweede oproeping uit, en zelfs wil men, dat de Commissaris, aan wien de redactie van het ontwerp was opgedragen, zich aan die taak onttrokken zou hebben, althans de voortzetting en beëindiging der werkzaamheden aan anderen schijnt over te laten.

Hiermede zal de zaak wel weder een einde hebben, en, even als in 1842, zal wel alles weder bij het oude blijven.

Welken weg echter de bedoelde Commissie later moge inslaan, en welke vrijgevige en beradene bepalingen den inhoud mogen uitmaken van het door haar ont-worpene reglement, zoo zal een ieder, die eenigzins met de Kolonie bekend is, uit de aanneming der voorgespelde bepalingen in eene vergadering, nog niet het besluit opmaken, dat ze op elke plantaadje met klem zullen gehandhaafd worden. — Zoo niet door gebrek aan wil, dan toch door gehechtheid aan oude gewoonten en gebrek aan bestendigen ijver voor het goede, zal het grootste gedeelte der planters de oude misbrui-

-ocr page 9-

ken weder langzamerhand laten veld winnen, en spoedig het doel dier verbeteringen, de voorbereiding namelijk tot de Emancipatie, geheel uit het oog verliezen. „Ik wenschte wel,quot; zegt bastiat, in zijne Staathuishoudkundige Drogredenen: „ dat men mij een land „of tijdperk aanwees, waar de slavernij op de vrije en „goedwillige begeerte der meesters is afgeschaft.quot;

Die het einde niet wil bezigt ook niet de middelen. — Het einde echter, de afschaffing der slavernij, is onvermijdelijk; en om de schokken, die eene ge-dwongene bespoediging van dit tijdstip zouden ten gevolge hebben, zoo veel mogelijk, te vermijden, is het der Regering ten duren pligt om do veranderingen, die in den toestand der slaven noodzakelijk moeten daargesteld worden, door de Wet te bepalen. Voor de instandhouding dier bepalingen moet zij zelve waken, de meester is daartoe, uit den aard van zijnen toestand, ongeschikt: zijn vermeend belang is der materiële en morele verbetering van het lot der slaven vijandig. En evenwel: „ les maitres, il me semble, devraient mieux comprendre leurs intéréts. Ce n\'est point avec le fouet qu\'on civilise les hommes. Ne doivent-ils pas craindre, que, s\'ils continuent a agir ainsi, Fémanci-pation, une fois prononcée, leurs anciens esclaves, devenus libres, ne veuillent plus travailler pour eux, et que, par la, leurs propriétés ne viennent a perdre de leur valeur? C\'est peut-être dans la prevision de ces effets, qu\'ils redoutent tant Pémancipation. Ils disent pourtant qu\'ils la veulent, mais que, pour qu\'elle soit efficace, il faut que Fesclave y soit preparé, autrement

-ocr page 10-

on livrerait a la liberie des paresseux, des êtres indis-ciplinés, immoraux. Mais vous, maitres, qu\'avez-vous fait, depuis que l\'émancipatioii est a Tordre du jour, pour preparer les esclaves a se rendre dignes de ce grand bienfait que vous desirez tons voir accorder? Ne sommes-nous pas en droit de vous dire que vous ne demandez la preparation de I\'esclave, que, paree que vous savez qu\'il ne sera jamais préparé, grace a vos soins?quot; (#)

Onbevooroordeelden zien echter, met mij, in den thans nog bestaanden staat van zaken, die zich door eene toenemende depreciatie van de waarde der plan-taadjen en slaven dagelijks kenmerkt, eenen gewissen ondergang te gemoet. — De voortdurende onzekerheid en besluiteloosheid der Eegering kunnen de nadee-ligste gevolgen na zich slepen voor de Kolonie, daar zij door den drang der omstandigheden eindelijk zouden moeten leiden tot eene dadelijke, onvoorbereide vrijverklaring der geheele slavenbevolking, met de gruwelen en rampen, welke eene gedwongene Emancipatie steeds voorafgaan.

„Zoodra in den slaaf het bewustzijn ontwaakt, dat vrijheid zijn innigste wezen is, moet de vrijverklaring volgen, of zij wordt afgedwongen.quot; (f)

De waarheid hiervan is door de ondervinding se-

o o

staafd, en laat zich zoo innig gevoelen, dat bet onvergeeflijk zoude zijn, de zaken haren gang te laten

-ocr page 11-

gaan, zonder het zijne er toe bij te dragen, om het land zijner inwoning tegen de rampen te behoeden, welke, door zorgelooze gerustheid of door trotsering van de lessen der ervaring, hetzelve zouden kunnen treffen. Het onhoudbare van liet stelsel van slavernij is uitgemaakt, er moeten middelen beraamd worden om de Koloniën, die tot nog toe door slavenarbeid hebben bestaan, bij de onvermijdelijke vrijverklaring-dier arbeiders, voor Laren ondergang te behoeden.

Verscheidene ontwerpen, waarbij men zich dit ten doel stelde, hebben het licht gezien, zonder dat tot nog toe één derzelve is aangenomen.

In de jaren 1847 en 1848 verschenen twee meer uitgewerkte voorstellen, het eene getiteld: Emancipatie door Centralisatie (\'s Gravenhage bij Nookdendokp), het andere; Opmerkingen, enz, met aanbeveling van middelen om de Slaven in de Kolonie Suriname te emanciperen (\'s Gravenhage bij Gebrs. Belief ante.).

In het eerste ontwerp stelt de schrijver voor: de overname van alle plantaadjen en slaven door het Gouvernement , dat zich met de administratie en directie van al de effecten, als eenige eigenaar, belasten zoude, met vernietiging alzoo van alle particuliere onderneming en van het bestaan van velen, die met trouw de belangen der vroegere eigenaren alhier hebben behartigd.

De schrijver van de Opmerkingen, enz., het personeel beheer van eigenaren zeiven als hoofdvoorwaarde stellende, eiscbt van hen terugbetaling van den door de Regering besteden prijs tot onteigening,

-ocr page 12-

— 8 —

bij wijze van pachtloon voor de Effecten onder hun s beheer gebleven, doch ten name van het Gouveme- z ment overgeschreven. Is Het is ons doel niet, nu in eene beoordeeling te c treden over de mogelijkheid of doelmatigheid der toe- \'i passing van één dezer beide ontwerpen: vele moeije-lijkheden zouden evenwel, mijns inziens, aan derzei- t ver uitvoering verbonden zijn , zoowel uit het oogpunt i van regt, als wegens den dwang, die bij het laatste i den planter wordt opgelegd, en de plotselinge vernietiging van individuele welvaart, die het gevolg zou 1 wezen van het eerstgenoemde project.

Wij wenschten thans ons meer bijzonder bezig te houden, met een onlangs in de Kolonie verschenen ontwerp, onder den titel van: „Schets, om te strekken ten betooge, dat de vrijstelling der slaven in de Kolonie Suriname kan worden tot stand gebragt, zonder geldelijke opoffering, zonder verkorting van eigen-doms-regten, zonder verstoring van hetgeen bestaat, en tevens, onder de daarstelling van een middel, waardoor de opkomst en bloei der genoemde Kolonie, door de aanzienlijke waarde-vermeerdering van derzel-ver hoofdproduct van uitvoer, grootendeels wordt verzekerd.quot;

De ontwerper dezer schets, de Gouverneur Baron van Raders stelt daarbij voor dat, tegen eene schadevergoeding van gemiddeld ƒ 200 per hoofd, al de slaven door het Gouvernement zouden worden overgenomen, waarvoor wordt vereischt, het getal

-ocr page 13-

slaven op 40,000 stellende, ƒ 8,000,000, die dadelijk zouden worden voldaan, voor de helft in schuldbekentenissen , en voor de ■wederhelft in inschrijvingen op een aan te leggen schuldboek, beiden 5 percent \'sjaars rentende.

Om de uitbetaling van dit kapitaal met de renten te kunnen doen plaats vinden, zou het Gouvernement in de nabijheid van Paramaribo eenige suiker-fabrijken (hoe vele wordt niet opgegeven), en in het Neder-district Nickerie ée\'ne fabrijk van verbeterde bewerking oprigten, waartoe een voorschot gevraagd wordt van ƒ 2,200,000, tegen eene rente van 5 percent \'s jaars; aan deze fabrijken zouden de suiker-plantaadjen al het sap moeten leveren, uit het in bewerking zijnde riet getrokken, en, door opkoking, in eenen zekeren verdikten toestand gebragt. — Dit suikersap zou naar de Gouvemements-fabrijken worden vervoerd, door middel van opzettelijk daartoe bestemde vrachtvaartuigen en stoomslepers.

Het zou door het Gouvernement betaald worden, in

7

evenredigheid van de hoeveelheid suiker, die volgens de oude methode uit het sap te verkrijgen zoude zijn, en naar rede van den marktprijs der gewone bruine suiker in Nederland, — en zoude voorts in de Gouverne-mentsfabrijken, door de verbeterde bewerking, eene quantiteit opleveren van 45,000,000 ponden, in plaats van 30,000,000, en eene qualiteit verkrijgen, die hier den dubbelen prijs zou opbrengen, althans 6 centen meer per pond, dan de gewone Surinaamsche suiker.

Uit deze winst, die voor het eerste jaar op nihil,

-ocr page 14-

— 10 —

en voor het tweede jaar op de helft van de volgende o]

jaarlijksche sommen is gesteld, zouden de kosten d

van oprigting, onderhoud en personeel der fabrijken, st alsmede de compensatie-gelden in den tijd van zeven

jaren gevonden worden. v

Gedurende dat tijdperk zouden de slaven, onder v

den naam van Gouvernevients-arbeiders, gehouden zijn d

op de plantaadjen te blijven waar zij zich thans be- e

vinden , of waartoe zij behooren, en daar te arbei- c

den; hun vorige meester, onder wiens beheer zij ge- 1 laten zouden worden, behoudens een uitgebreider toe-

voorzigt van het Gouvernement, zou bij voortduring met hunne verzorging belast blijven, ingevolge daar omtrent te maken bepalingen.

Na verloop der zeven jaren, tot de kwijting der schuld benoodigd, zouden de arbeiders niet meer als verbonden aan den grond beschouwd worden; maar alsdan nog eenigen tijd verpligt kunnen gehouden worden om te blijven werken in de divisie waar zij zich bevinden, om eerst later, des geraden oordee-lende, alle verband ten deze op te heffen.

Hoe gaarne ook de goede bedoelingen erkennende van den hooggeachten Ontwerper dezer schets, en hoe vele voordeelen ook deze wijze van onteigenen voor den planter zoude hebben, boven de ons tot nog toe bekende voorstellen, welke tot hetzelfde einde moeten leiden, zoo gelooven wij toch met eenigen grond te kunnen beweren, dat het plan niet kan verwezenlijkt worden, — omdat de beraming der kosten van de

-ocr page 15-

— 11 —

de oprigting der fabrijken, en vooral de berekening van

3n de door dezelve af te werpen -winsten op al te gun-

i, stige en daardoor onjuiste données berust.

m Het moet al dadelijk vreemd voorkomen, dat de Schrijver bij die schets niet opgeeft, hoe vele fabrijken hij

er vermeent te kunnen en te moeten oprigten voor de

jn daarvoor gestelde /2,200,000. — Vergissen wij ons

s- evenwel niet, dan is zijne bedoeling, niet meer dan

i- drie bij de stad Paramaribo, en één in het Nederdis-

3- trict Nickerie, en dus in het geheel vier daar te stellen.

3- De fabrijken in de omstreken der stad zouden dus elk

g p. m. 13,000,000 Amst. ponden en die in NicJcerie

tr 5,000,000 ponden suiker moeten kunnen leveren.

Bij het Prospectus van de ontworpene Maatschappij

!r tot opbeuring van Landbouw en Nijverheid in deze

Is Kolonie, d.d. 24 Junij 1846, opgesteld door de Heeren

r E. le Chevalier , c. s., zijn de kosten voor de op-

i rigting van eeue fabrijk voor 600,000 kos. op ƒ 350,000

j gesteld; sommigen echter oordeelen dat ze niet lager

dan op ƒ 500,000 mogten geraamd worden. Volgens dezen laatsten maatstaf, door deskundigen voor den waren gehouden, zou het alzoo niet mogelijk wezen, de drie of vier fabrijken, of zoo velen meer als er blijken zouden noodig te zijn tot levering van 45,000,000 ponden of 22,500,000 k03., voor ƒ2,200,000 (de som door den Schrijver daarvoor beraamd) daar te stellen; — te minder, wanneer men in bedenking neemt, dat uit die som ook nog de kosten voor de benoodigde stoomslepers, vrachtvaartuigen, reservoirs voor de stroop, enz., enz., gevonden moeten worden.

j

-ocr page 16-

— 12 —

Ten opzigte der berekening van de kosten voor onderhoud en slijtaadje, waarover wij thans niet in eenige beoordeeling willen treden, omdat ons de specificatie derzelve geheel onbekend is, merken wij alleen aan, dat het gebrek in de nabijheid der stad aan zuiver zoet water, dat in eene ontzettende hoeveelheid benoodigd is, tot schoonhouding der filters, niet uit het oog mag verloren worden; het aanbrengen daarvan, hetzij uit de moerassen in den omtrek der stad (indien al eens mogelijk), hetzij met stoomslepers, van de Boven-Suriname, zou natuurlijk eene aanmerkelijke verhooging der onkosten ten gevolge moeten hebben.

De berekening eindelijk van de meerdere hoeveelheid en van de meerdere waarde, welke de fabricatie met de Cóne de Lembecq zou opleveren, is naar ons gevoelen niet geschikt om tot grondslag te strekken voor de beraming der winsten, welke de fabrijken zouden moeten afwerpen. — Volgens de opgave van de H. H. Dixon amp; C°., Fabrikanten van Stoomwerktuigen te Amsterdam, in hun berigt tot aanprijzing van het toestel van de Cóne de Lembecq (1), Bladz. 10, gestaafd door het door hen op BI. 14 aangehaald gevoelen van den Heer W. Humphreys , een der ijver-rigste en ervarenste Planters in deze kolonie, wordt de meerdere hoeveelheid suiker, die men door de bewerking der Cöne, in vergelijking der oude wijze van werken verkrijgt, gesteld op niet meer dan 30 percent, terwijl de Schrijver der schets daarvoor 50

1

Berigt en Beschouwing van een\' nieuwen toestel ter verbetering der suikerbereidiiig. — Gedrukt bij C. A. Spin en Zoon.

-ocr page 17-

percent stelt; zoodat, zonder nog daarbij in aanmerking te nemen, het verlies van een groot gedeelte van het suikersap bij de in- en ontladingen, de quan-titeit suiker, door de betere fabricatie te verkrijgen , volgens deskundigen. in plaats van op 45,000,000 ponden, op niet meer dan op 39,000,000 ponden zal mogen geraamd worden.

De beste witte Havanah suiker, die steeds den hoog-sten prijs opbrengt, verschilt, volgens de voor ons liggende prijs-couranten, met de Surinaamsche suiker niet meer dan 16 a 17 gulden per 100 kilo\'s. Zoo niet reeds eene mindere qualiteit van het riet in het nadeel zij van den Surinaamschen planter, dan toch maken de verkoeling en de bijna onvermijdelijke verzuring van een groot gedeelte van het suikersap, en niet minder de noodzakelijk gewordene overkoking van hetzelve, welke nadeelig moeten werken op grein en kleur der suiker, het niet mogelijk, eene qualiteit te produceren, gelijk staande aan de xoitte Havanah suiker; ook zal niet de geheele hoeveelheid van dezelfde qualiteit kunnen zijn, maar een groot gedeelte noodwendig door de tweede en derde bewerking van de in de laxeerbakken verzamelde stropen tot geel en hruin moeten afdalen, en naar die evenredigheid dus ook tot een1 veel lageren prijs moeten verkocht worden. Men zou dus, om zeker te werk te gaan, voor meerdere waarde van de suiker, in de Gouvemements-fabrijken bewerkt, door elkander geene hoogere mogen aannemen dan die, welke de gele Havanah suiker boven de gewone Surinaamsche geldt:

-ocr page 18-

dat is p. m. /7 meer dan de Muscovado, per 100 kos.

De Heer van Radeks nu neemt aan, bij zijne berekening, eene waarde van 6 centen per oud pond in de Kolonie (volgens hem zeiven gelijk gesteld kunnende worden met /24 per 100 kos. in Nederland) boven den prijs der gewone Surinaamsclie suiker.

De door hem aangenomene beraming van/3,600,000 aan jaarlijksche bruto winst op de gestelde quantiteit van 45,000,000 ponden drooge suiker, zou dus, volgens de hieronder gestelde berekening, voor de uitlevering van niet meer dan 39,000,000 ponden a /31 per 100 kos. gereduceerd worden tot op ƒ 2,445,000. 30,000,000 ponden == 15,000,000 kos., gerekend tegen ƒ 24 per 100 kos., geven in Nederland, ƒ 3,(500,000. 39,000,000 ponden = 19,500,000 kos.

drooge (witte, gele en bruine) suiker,

gerekend door elkander op/31 per 100 kos. ƒ6,045,000.

Boven de tegenAvoordige waarde. . . /2,445,000.

Deze weinige bedenkingen zullen genoeg zijn, om de Regering op hare hoede te doen wezen, dat niet, zonder een naauwkeurig, op de ervaring gegrond onderzoek, het voorgestelde ontwerp van Emancipatie worde aangenomen. — Van de gegrondheid of ongegrondheid der berekeningen, en van duizende te voorziene misvattingen en rampspoeden, hangt de winst af, die zij bij de onderneming zich zou beloven, en met haar, het al of niet slagen van den voorgestelden maatregel. — De schatten , door het Goavemeraent aan de Plantaadje Catharina Sophia verspild, mo-

-ocr page 19-

~ 15 —

os, gen tot eene waarschuwing strekken, dat, bij de in-

ie. voering van nieuwe of verbeterde fabrijkstelsels, het

ad welgelukken der onderneming op andere plaatsen, niet

n. altijd de goede uitkomst in deze Kolonie waarborgt,

en dat, tot het in stand brengen van dergelijke in-rigtingen, de voornaamste vereischten zijn, zoowel eene )0 bijzonder goede keus van werklieden, en eene groote

jjf; mate van overleg, kunde en ijver bij hen, die met

,1. het opzigt over de werkzaamheden belast worden, als

e. juistheid en waarheid in de berekeningen der kosten

van daarstelling en onderhond der fabrijken, alsmede q_ der winsten , die ze moeten opleveren.

in

O, Het is niet te loochenen, dat in de Kolonie het

vereischte vertrouwen ontbreekt ten aanzien van financiële maatregelen, door het Gouvernement voorge-j steld. — De herhaalde mislukking der verschillende

Y proefnemingen om het geldstelsel te verbeteren en op

eenen goeden voet te brengen , heeft daartoe voorzeker tl niet weinig bijgedragen.

Het zal dus eene eerste en onmisbare voorwaarde

J

wezen, voor het behoud dezer Kolonie, dat de schuld, 3 welke de Staat jegens de onteigenden zal contracteren,

niet door het Ministerie alleen worde gegarandeerd (alles hangt dan af van de persoonlijke inzigten van (. het tijdelijk Hoofd des Bestuurs), maar door de Natie,

j door eene bij de Kamers gesanctionneerde quot;Wet.

Zoo eenig onderwerp, betreffende de Kolonie, vat-t baar is tot regeling door de Wet, dan is het voor

zeker dat van de afschaffing der slavernij; en wèl

-ocr page 20-

waardig is het, liet eerste te wezen, dat de meer vrijgevige bepalingen zal in toepassing brengen van het 59° artikel der nieuwe Grondwet.

Onder de Volksvertegenwoordigers bevond zich, reeds in 1845 een aanmerkelijk getal, dat de voortduring der slavernij in de West-Indiën eene smet rekende op de eer van het Nederlandsche volk: bij de Nieuwe Kamer moet dat getal, ook uit aanmerking van den steeds meer vooruitgaanden geest des tijds, belangrijk zijn toegenomen. — Dat dan, op de vereenigde stem van Vorst en Volk, de slaaf zijne aangeborene vrijheid herwinne! maar dat diezelfde stem den noodigen waarborg schenke aan den onteigenden meester en aan de Kolonie, dat, met de vrijheid, hunne welvaart en hun bestaan niet vernietigd, maar verzekerd worden! —

Tot versterking nu van dien waarborg, en tot voorkoming van misrekening en verliezen aan de zijde van de Regering, zou deze zich, mijns inziens, niet moeten wagen aan kostbare ondernemingen, die tot nog toe altijd een ongunstig resultaat voor haar hebben opgeleverd, en ten einde alle onzekerheid en spanning te doen ophouden (die, alvorens de daarstelling van nieuwe en groote fabrijken zou kunnen plaats hebben, minstens gedurende drie a vier jaren meer en meer zouden toenemen), is, naar mijn oordeel met in achtneming van de belangen der Planters, eene dadelijke onteigening noodzakelijk, onder meer eenvoudige voorwaarden.

Mijn voorstel komt hierop neder: Het Gouvernement neemt met den lsten Januarij 1850, of in den loop

-ocr page 21-

van dat jaar, al de slaven over tegen ƒ 300 per hoofd, waarvoor p. m. ƒ 12,000,000 noodig zijn; deze som wordt dadelijk voldaan, voor de helft in schuldbekentenissen en voor de wederhelft in inschrijvingen op een schuldboek, beide rentende 5 percent, op de door den Gouverneur van Radees voorgestelde wijze, of wel voor het geheel in schuldbekentenissen.

De slaven blijven, even als bij het ontwerp van den Heer van Radees, onder den naam van Gou-vernernents-arheiders op de plantaadjen, waar zij zich thans bevinden, en onder het beheer hunner vorige meesters, die, in overeenstemming met de daaromtrent uit te vaardigen Wetten, onder toevoorzigt van hot Gouvernement, tot aan hunnealgeheelevrijverklaring, met hunne verzorging belast blijven.

De gebruiker betaalt voor de diensten der arbeiders, welke hem door het Gouvernement worden afgestaan, oud en jong, gebrekkig en gezond, door elkander gerekend, eene verpligte huur van /50 \'sjaars, zonder aftrek van ziekten of verzuim.

Indien den slaven dadelijk hun volle vrijdom geschonken wierde, zou aan veldarbeiders, ambachtslieden en bedienden zeer zeker eene buitensporig hooge huur moeten betaald worden, die spoedig, misschien in een jaar tijds, de compensatie-gelden zou verzwelgen ; uit gebrek aan fondsen tot aanhuring van de noodige arbeiders, zouden de plantaadjen allen eensklaps vernietigd zijn, de negers vagebonden moeten worden en de Kolonie op de kortst mogelijke wijze in eene wildernis herschapen zijn.

-ocr page 22-

Door den negers wel eenen beteren toestand, maar eerst over eenige weinige jaren den algeheelen vrijdom te schenken, en eene hoogstgeringe huur, van gemiddeld ƒ50 \'s jaars per hoofd, voor hunne diensten te bepalen, wordt de eigenaar beveiligd tegen eenen anders gewissen ondergang, en de Regering in staat gesteld, eenen maatregel tot stand te brengen, die pligt en belang haar gebiedend voorschrijven.

In aanmerking nemende, dat de verschillende huurprijzen van 25 cent., 50 cent., ƒ1 en ƒ1,50 daags, welke thans in de Kolonie betaald worden, een gemiddeld opleveren van p. m. 80 cent., terwijl de door mij gestelde huur (de werkdagen op niet meer dan 300 \'s jaars gerekend) op slechts 17 centen daags komt, en naar dezelfde evenredigheid eene opvolging geeft van minder dan 5, 10, 20 en 40 cent., zal men den hier bedongenen huurprijs, die naar den ouderdom en de geschiktheid der arbeiders telkens voor vier jaren bepaald, en in driemaandolijksche of halfjaarlijksche termijnen gevorderd zou kunnen worden , voorzeker hoogst matig moeten noemen.

Hoewel volgens hen die de vermindering: van het

O O

getal negers aan eene min goede behandeling toeschrijven, dat getal bij de in te voeren verbetering zoo niet toenemen , zich minstens staande zou moeten houden , neem ik echter aan, dat het in dezelfde verhouding, ook gedurende den voorbereidingstijd, blijft afnemen, en het Gouvernement dientengevolge telken jare op eene vermindering in de huurgelden moet voorbereid zijn van 2 percent.

-ocr page 23-

— 19 —

iar Onder deze conditiën zou , naar mijne berekening,

rij- die ik duidelijkheidshalve hieronder laat volgen, het

;e- kapitaal van /12,000,000 met de interessen, alsmede

;en een voorschot van /200,000 ad 4 percent, behoorlijk

ien afgelost kunnen worden in den tijd van acht jaren,

lat met een batig saldo van /160,150.

igt De arbeiders zouden dan op 1° Januarij 1858 of

in dat jaar hunnen vollen vrijdom verkrijgen, u- Zie hier de berekening:

3equot; Compensatie / 12,000,000.

)or

ai1 le. jaae.

igs

0^\' Voorschot van...../ 200,000

t- gt; Huur over 40,000 arbeiders „2,000,000 / 2,200,000

en Af;

!ns 5°/s over /12,000,000. . „ 600,000

of | van het kapitaal. . . „ 1,500,000 „ 2,100,000

)r- In kas. / 100,000.

iet 2\'\'. a aak.

\'ij-

oo Bij:

u- Huur over 39,200 arbeiders.....„ 1,960,000

ar- „27)60,000

ij ft Af;

en 5ol0 over-g van de compensie. / 525,000

)r- if van het kapitaal. . . „1,500,000 „ 2,025,000 Transportere. . lu kas. / 35,000.

2 *

-ocr page 24-

— 20 —

Transport. . ƒ 35,000 3e. JAAR.

Bij:

Huur over 38,416 arbeiders.....„1,920,800

„1,955,800

Af:

5o/0 over | der compensie. ƒ 450,000

| van het kapitaal. . . „ 1,500,000 „ 1,950,000

In kas. ƒ 5,800.

4e. JAAR.

Bij:

Huur over 37,648 arbeiders.....„1,882,400

„ 1,888,200

Af:

5o/0 over der compens\'e. ƒ 375,000 | van het kapitaal. . „ 1,500,000 „ 1,875,000

In kas. ƒ 13,200.

5e. JAAR.

Bij:

Huur over -36,896 arbeiders.....„ 1,844,800

„ 1,858,000

Af;

50/0 over | der compensie. ƒ 300,000

4 van het kapitaal. . . „ 1,500,000 „ 1,800,000

Transportere. . In kas. / 58,000.

-ocr page 25-

Transport. .

/ 58,000

6e. JAAR.

Bij:

Huur over 36,159 arbeiders. ... quot;7

„ 1,807,950 „ 1,865,950

Af:

50/o over | der compens\'0. ƒ 225,000 -j van het kapitaal. . . „ 1,500,000

„ 1,725,000

In kas.

/ 140,950.

7e. JAAK.

Bij:

Huur over 35,436 arbeiders.....

„ 1,771,800 „ 1,912,750

Af:

5°/0 over der compensie. ƒ 150,000 \' van het kapitaal. . . „ 1,500,000

„ 1,650,000

In kas.

/ 262,750.

8e. JAAK.

Bij:

Huur over 34,728 arbeiders.....

„ 1,736,400 „ 1,999,150

Af;

5° 1,, over ^ der compensïc. / 75,000 i van het kapitaal. . . „ 1,500,000

„ 1,575,000

ƒ 424,150

Nog af:

het voorschot van....../200,000

met de renten over 8 jaren a 4°/0 „ 64,000 /264,000 In kas op het tijdstip der Emancipatie. . . /160,150-

-ocr page 26-

— 22 —

Volgens mijn voorstel zou dus aan liet Gouvernement een stellig voordeel verzekerd zijn, zonder dat het zich aan de onzekere kansen van uitgebreide en kostbare ondernemingen behoefde bloot te stellen, die in den regel de ruïne der ondernemers ten gevolge hebben.

Zien wij nu of volgens dit zelfde voorstel ook den planter eenig vooruitzigt geopend is, dat niet op losse gronden en op kansrekeningen van denkbeeldige winsten steunt.

Wij nemen tot voorbeeld eene plantaadje van 300 hoofden, een jaarlijksch product opleverende van 800 vaten suiker a 600 kilo\'s elk, \'welke na aftrek van alle onkosten van onderhoud, enz. gerekend worden een zuiver revenu te leveren van ƒ 50,000 \'sjaars, doch waarop, tijdens de onteigening, eene schuld kleeft van /200,000.

Van die schuld zou jaarlijks de rente a 5 percent en een gedeelte van het kapitaal worden afgelost, terwijl wij den eigenaar, gedurende de eerste vier jaren, een inkomen van /3,000, en later van /5,000 toeleggen , dat zelfs, wanneer hij op de plantaadje woonachtig was, aanmerkelijk verlaagd konde worden.

Volgens de onderstaande berekening, zou na verloop van acht jaren en op het tijdstip der vrijverklaring, de plantaadje vrij en onbelast zijn, en den eigenaar een batig saldo overblijven van meer dan eene Ton Gouds, waaruit hij de vereischte verbeteringen zou kunnen daarstellen, en de verdere huurloonen der arbeiders voldoen, of zelfs de minder gunstige omstan-

-ocr page 27-

23 —

ne- digheden gedurende de eerste en felle koortsen der vrij-

dat heid het hoofd zou kunnen bieden.

en Bij deze berekening hebben wij de opbrengst der

die plantaadje op dezelfde hoogte gehouden; eerstens, om-

Ige dat wij daartegen ook de huur voor eene gelijke sterkte van werkvolk hebben behouden; tweedens, omdat

[en men bij eene behoorlijke behandeling en passende

op handhaving der tucht niet voor onheil zal behoeven

ige te vreezen, bij het zeherc vooruitzigt dat den arbeiders geopend wordt van vrij te worden; derdens, omdat

;00 bij eene doelmatige verbetering der fabricatie, de op-

00 brengst eer toe- dan afnemen moet.

He

,en Berekening waarbij tot voorbeeld genomen wordt eene

ich suikerplantaadje van 300 koppen slaven, een jaarlijksch

an product opleverende van 800 vaten ïi 600 kilo\'s, doch waarop tijdens de onteigening eene schuld kleeft van

mt ƒ 200,000 rentende 5 ten honderd.

st) Het bedrag der Compensatie voor dit Effect zal

m, wezen ƒ90,000.

gquot; le. JAAR.

gt;11-

Netto opbrengst......ƒ 50,000

5quot;/0 over /90,000 .....„ 4,500

0P \\ van de compensatie .... „ 11,250 /65,750. ë\' Af:

iar Huur ad/50 per hoofd . . . /15,000 011 5°/0 rente van de schuld . . . 10,000

ou ny kapitaal van de schuld . . „ 20,000

lr- jaarlijksche -vertering...... 3,000 /48,000.

n_ Transportere. . Rest. /17,750.

-ocr page 28-

— 24 —

Transport. /17,750,—. 2e. JAAR.

Bij:

Opbrengst......ƒ 50,000,—.

5°;„ over ^ der compensatie. „ 3,937,50.

s van de compensatie . . . „ 11,250,—. 65,187,50-

/82,937,50.

Af:

Huur........ƒ 15,000

5°lo over r\\ der schuld . . „ 9,000 T\\ kapitaal der schuld . . „ 20,000 jaarlijksche vertering . . . „ 3,000 47,000,—.

Eest. /35,937,50.

3e. JAAR.

Bij:

Opbrengst......ƒ 50,000

5°/0 over i der compensatie . „ 3,375

van de compensatie . . . „ 11,250 64,625,—. Af: /100,562,50.

Huur......../15,000

5quot;/0 over ^ der schuld . . „ 8,000 -jL kapitaal van de schuld . „ 20,000 jaarlijksche vertering . . . „ 3,000 46,000,—.

Eest. /54,562,50.

4e. JAAR.

Bij:

Opbrengst....../ 50,000,—.

5°/0 over 4 der compensatie . „ 2,812,50.

i van de compensatie . . „ 11,250,—. 64,062,50.

Transportere. /118,625,—.

-ocr page 29-

25 —

Transport. /118,625,—.

Af:

Huur......../15,000

50/u over T7T der schuld . . „ 7,000

kapitaal der schuld . . „ 40,000 jaarlijksche vertering . . . „ 3,000 65,000,-

Rest. /53,625,—.

5®. JAAE.

Bij-

Opbrengst ......ƒ 50,000

5°/,, over -1 der compensatie . 2,250 ^ der compensatie .... „11,250 63,500,—

/117,125,-.

Af;

Huur......../15,000

50/0 over T\\ der schuld . . „ 5,000 kapitaal der schuld . . „ 20,000 jaarlijksche vertering . . . „ 5,000 45,000,—.

Eest. /72,125,—.

6e. JAAK.

Bij:

Opbrengst......ƒ50,000,—.

5quot;/o over der compensatie . „ 1,687,50.

^ van de compensatie . . „ 11,250,—. 62,937,50.

/135,062,50.

Af:

Huur......../15,000

5°/0 over j- der schuld . . „ 4.000 -i- kapitaal der schuld . . „ 20,000 jaarlijksche vertering . . . „ 5,000 44,000,—.

Transportere. Kest. /91,062,50.

-ocr page 30-

— 26 —

Transport. . /91,062,50.

7c. JAAR.

Bij:

Opbrengst....../ 50,000

50/„ over | der compensatie . „ 1,125 1 van de compensatie . . „ 11,250 62,375,—.

/153,437,50.

Af:

Huur......../15,000

5quot;/0 over Ts()- der schuld . . „ 3,000 TV van liet kapitaal der schuld. „ 20,000 jaarlijksche vertering . . . „ 5,000 43,000,—.

Rest. ƒ 110,437,507

8e. JAAR.

Bij:

Opbrengst....../50,000,—

5quot;/0 over A der compensatie. „ 562,50 | der compensatie . „ 11,250,—. 61,812,50.

/172,250,—.

Huur......../15,000

5°/0 over ^ der schuld . . „ 2,000 jjf van het kapitaal der schuld. „40,000 jaarlijksche vertering . . . „ 5,000 62,000,—. Batig saldo op het tijdstip der Emancip./110,250,—.

„ Op deze wijze,quot; zal men aanvoeren: „wordt de zoogenaamde schadevergoeding terugbetaald aan het Gouvernement, bij wijze van huur.quot;

-ocr page 31-

— 27 —

Wij erkennen dit gaarne, maar zien er geene kans toe, om onder de bestaande omstandigheden, een1 voor den eigenaar meer voordeeligen maatregel te bedenken : — de compensatie moet dan ook als vergoeding alleen van het kapitaal, en niet van de mogelijke revenuen der eigendommen aangemerkt worden; zij verschaft de noodige gelden tot aanhuring der arbeiders.

Gesteld de Emancipatie wierde uitgesproken, met eene compensatie van ƒ300 per hoofd, zonder eenige andere bepaling, men had dan zijn volle regt gekregen , meer koude met billijkheid niet geëischt worden. Zou dan niet, ten gevolge der hooge eischen van het onvoldoende aantal arbeiders, de ondergang van den Landbouw ontwijfelbaar zeker zijn?

In plaats nu van enorme huurloonen aan de negers te betalen, voldoet men eene recognitie van gemiddeld 17 centen daags per hoofd aan het Gouvernement, dat daarvoor nog den eigenaar verzekert van het behoud zijner werkbare magt, gedurende de eerstvolgende acht jaren, welke ten nutte moeten gemaakt worden, om door verschillende middelen de eindelijke vrijverklaring onschadelijk te maken.

Dit is zeker, dat bij den ongunstigen financiëlen toestand van het Moederland, met een te kort van elf millioenen over het jaar 1848, en een te verwachten te kort over 1849 ook van meerdere millioenen (1), hier geene andere keus overblijft, dan óf eene dadelijke

1

Mn. F. A. van Hall , over de Belasting op de Bezittingen, 1848, bl. 8 en 9.

-ocr page 32-

— 28 —

vrijverklaring door het Gouvernement zonder compensatie , df eene vrijverklaring afgedwongen door de slavenbevolking zelve — in beide gevallen de ondergang der Kolonie — óf eene onteigening met vrijverklaring op een later vast bepaald tijdstip, op de hierboven voorgestelde wijze, met betaling van eene zeer geringe huur, naar evenredigheid van de voor eiken slaaf toegedachte compensatie.

Tot handhaving der wettelijke bepalingen, welke, ten opzigte der behandeling van de arbeiders, moeten ingevoerd worden, zouden mijns inziens geene speciale daarvoor gesalarieerde Ambtenaren noodig zijn. Ambtenaren, speciaal als beschermers voor de arbeidende klasse aangesteld, zouden uit den aard dier aanstelling voor haar partijdig zijn: en er moet zoowel voor het belang van den meester als voor dat van den arbeider gewaakt worden. — De voorsmaak van den vrijdom zou den gewezen slaaf spoedig aanmatigend doen worden, indien hij niet binnen de grenzen van behoorlijke tucht gehouden wierde, en hem het genot van zijnen nieuwen toestand in tegenstreving, losbandigheid en werkeloosheid doen zoeken; en het zal geen betoog behoeven, dat daarmede de waarborg van het welgebakken van elke Emancipatie met of zonder voorbereidingstijd, vernietigd zoude zijn.

In plaats dan van zoogenaamde protectors te benoemen, zou de zorg voor eene goede behandeling der arbeiders, en de handhaving van eene beradene tucht en discipline, bij voortduring aan geschikte burger-kapiteins en do onder hen gestelde officieren kunnen op-

-ocr page 33-

— 29 —

gedragen blijven. — In stede van zes Heemraden, die met het oppertoezigt over de acht Divisiën zijn belast, behoorden er tien te worden aangesteld, over tien Divisiën (de Divisiën Boven-Suriname en Thorarica, alsmede Beneden-Cottica elk in twee te splitsen). Deze tien Heemraden, tevens honoraire Leden van den Kolonialen Raad, uit de geschiktste, verlichtste en zelf-standigste grondeigenaren of dier vertegenwoordigers gekozen, zouden twee malen \'sjaars eene inspectie-reis in hunne Divisiën moeten doen, en na afloop daarvan een gedetailleerd verslag inleveren dat publiek semaakt wierde, van den toestand der verschillende plantaadje-magten, der woningen en hospitalen, der geslotene huwelijken en der meer belangrijke klag-ten en geschillen tusschen meesters en arbeiders, door hen onderzocht en beslist: blijvende de minder belangrijke zaken ter decisie van den burger-kapitein, die elke maand een rapport aan den Heemraad indient. Eene vergoeding van ƒ 10 daags voor de noodzakelijke kosten dier Inspectie-reizen (#), welke ik telken keere op tien dagen stel, zou den lande geene grootere uitgaaf veroorzaken dan ƒ2,000 \'sjaars.

Er zijn er, die noch eene dadelijke vrijverklaring, noch eenen zoogenaamden voorbereidingstijd willen, maar de Emancipatie in het onbepaalde wenschten uit te stellen, en haar verderfelijk achten, zoo lang niet de slaven, gedurende eenige jaren onder een algemeen werkend Reglement, door de eigenaren en admini-

{\') Vervoer en huisTesting worden voor niet verstrekt.

-ocr page 34-

— 30 —

strateuren zeiven in te voeren, hebben geleefd, en zoo lang niet het Gouvernement de thans onthouden wordende bevoegdheid geve, om daar, waar het noodig is, kleinere magten met elkander of met grootere te concentreren; terwijl zij de algeheele mislukking van elke vrijverklaring der zwarten voorspellen, zoo lang niet eene emigratie en kolonisatie van Europeërs op eene uitgebreide schaal, gedurende eenen geruimen tijd hebbe plaats gehad.

Elk dezer drie punten op zich zelf, is onzes inziens hoogst aanbevelenswaardig; zij maken zelfs gezamenlijk (onder deze bepaling nogtans, dat het bedoelde Reglement in wettelijken vorm worde gepromulgeerd), ook naar onze meening, de hoofdvoorwaarden uit voor het welgelukken eener Emancipatie van slaven. — Daarvoor echter behoeft niet getemporiseerd, en de Kolonie in eene voortdurende onzekerheid gehouden te worden, omtrent den tijd wanneer, en de wijze hoe de onvermijdelijke overgang zal moeten plaats vinden. Wanneer de noodzakelijkheid die dringend gebiedt en de vrijverklaring wordt afgedwongen, of door de slaven zeiven uitgesproken, dan zullen al die op tijd gestelde maatregelen niet meer baten, en met éénen slag in duigen moeten vallen. — Verbeterde en algemeen werkende bepalingen omtrent de behandeling der arbeidende klasse, en eene verklaarde bevoegdheid tot zamenvoeging van magten, waar het belang der eigenaren dit vordert, kunnen, zoowel als eene welbestuurde uitgebreide kolonisatie van Europeanen of Afrikanen , van nu af verzekerd en in uitvoering gebragt

-ocr page 35-

— 31 —

worden: zoodanige kolonisatie zal voorzeker, gedurende de acht jaren, die wij hebben voorgesteld als voorbereidingstijd, genoegzame uitbreiding en bevestiging hebben kunnen erlangen om den schok niet te zeer te doen gevoelen, die eene altijd onvermijdelijke verslapping van den arbeid, althans in den eersten tijd des vrijdoms, veroorzaken zal.

Voor het overige is, bij elke Emancipatie met eene overgangs-periode, de uitslag afhankelijk van den goeden wil der negerbevolking.

Hare goede gezindheid en vredelievende aard in onze Kolonie kan niet betwijfeld worden. De Emancipatie eerst in de Engelsche en nu onlangs in de Fransche Koloniën, — de berigten die hun, waar of onwaar, dagelijks ter oore komen omtrent hunne op handen zijnde vrijverklaring, — vele min of meer onberadene stappen te hunnen aanzien, zoowel door opvolgende Gouvernementen als door particulieren in de laatste tijden genomen, die te duidelijk het kenmerk dragen van weifeling en verschil ten opzigte van de magt en de regten des eigenaars, — en zoo vele andere omstandigheden , hebben die goede gezindheid maar al te zeer op de proef gesteld.

Deze geest moet aangemoedigd en aangekweekt worden door eene goede en regtvaardige behandeling; de neger moet gewaardeerd worden niet meer als werktuig, maar als mensch, en zoodra door de Regering het besluit tot Emancipatie genomen is — dat in het belang der Kolonie niet langer moet uitblijven — moet hem met rondborstigheid en waarheid zijn toe-

-ocr page 36-

— 32 —

komstige staat verklaard en het vaste tijdstip aangekondigd worden, waarop hij geheel vrij zal zijn. — Onder deze voorwaarden, geloof ik, dat eene overbrenging in den voorgestelden tusschenstaat doenlijk is; zonder die is er geene zekerheid voor den duur van de goede gezindheid, welke de negers thans nog aan den dag leggen; vooral niet wanneer hun slechts een onzeker verschiet wordt geopend van den tijd, waarop zij over hunnen persoon vrijelijk zullen mogen beschikken.

Om tot dien tusschenstaat zonder botsing te cera-

O O

ken, is de goede wil van den eigenaar en diens plaats-bekleeder een even noodzakelijk vereischte. Eigenaar, administrateur en directeur moeten er van overtuigd zijn, dat hun toekomstig bestaan en hunne welvaart van eene betere behandeling der slaven afhankelijk is; die overtuiging is daarvoor de zekerste waarborg.

Tot vermijding evenwel van ongelijkmatige behandeling der Gouvernements-arbeiders, zullen gelijktijdig met de verandering van hunnen toestand, doelmatige wettelijke bepalingen daargesteld moeten worden omtrent hunne voeding, kleeding, woning en geneeskundige behandeling; omtrent hunne godsdienstige opleiding, het onderwijs der kinderen, het huwelijk en eindelijk de noodzakelijke straffen en den tijd var. ver-pligten arbeid.

Zedelijke, godsdienstige en maatschappelijke beschaving der arbeiders moeten, met bijstand der meesters, door alle middelen, vooral door instellingen van ou-

-ocr page 37-

— 33 —

derwijs, bevorderd worden; doch zonder straffen zal in de overgangs-periode, althans gedurende den eersten tijd, de arbeid waarschijnlijk niet geregeld geschieden. Vertel hun daarom niet dat zij vrij zijn, zoo lang zij gedwongen worden aan den landbouw en op hunne plantaadjen te blijven. Hun toestand moet hun duidelijk verklaard worden , waartoe hun door deze of gene autoriteit, op eene ernstige en plegtige wijze, het navolgende hoofdzakelijk moet kenbaar gemaakt worden:

„ Uw lot zal eene verandering ondergaan : het Gouvernement wordt uw meester; daartoe moet het u van uwen vorigen meester overnemen tegen schadevergoeding; het heeft daartoe geld noodig, en om al de slaven dezer Kolonie af te koopen, wordt véél ver-eischt; gij moet dus het Gouvernement behulpzaam wezen om dat geld op te brengen; door uwe arbeidzaamheid en bereidwilligheid zal uw meester in staat gesteld worden het Gouvernement huur te betalen voor uwe diensten, en u te blijven verzorgen; indien gij u niet door weerspannigheid tegen uwe vorige meesters verzet, maar goedwillig voor hen blijft voortwerken, zullen acht jaren genoeg wezen om het benoodigde geld bij elkander te hebben; gij kunt echter van nu af niet meer verkocht worden; gij heet dus geen slaaf meer, maar G ouvernements-arbeider, tot dat gij dien naam later weder verwisselt met dien van vrijen arbeider. Intusschen blijft de grond, waarop gij woont en arbeidt, de eigendom van uwen vorigen meester; die zal u daar huisvesting, kleeding en

3

-ocr page 38-

— 34 —

geneeskundige behandeling blijven geven, waarvoor gij nu nog niets te betalen zult hebben (ook kost, indien men niet liever de bepaling wil maken, dat den arbeiders één dag in de week ter bewerking hunner tuinen en kostgronden wordt afgestaan). Na dien tijd zult gij uwe diensten aan hem of eenen anderen kunnen verhuren, en zijt gij geheel vrij; mits gij aan den arbeid blijft; ledigloopers en vagebonden worden in geene vrije maatschappij geduld; uwe kinderen zullen in de scholen leeren, hoe zij zich later als vrije menschen zullen moeten gedragen: dat deze u dan niet beschaamd maken! Uwe oude vaders en moeders blijven bij u, en komen eerst na uwe geheele vrijverklaring ten laste van u zeiven.

„Gij hebt aan alle landen een schoon voorbeeld gegeven van onderwerping aan uw lot, van berusting in den wil van den Opperregeerder der wereld. De Heer heeft gewild dat ook uw lot niet altijd hetzelfde zou blijven; geen moord, geen bloed zal u bezoedeld hebben, wanneer gij eens geheel vrij zult zijn. Uwe vorige meesters blijven uwe vrienden; geene vijandschap zal er meer ontstaan, nu u en uw nageslacht de toekomstige vrijheid verzekerd is. Den luiaard moet gij bestraffen en tot werkzaamheid opwekken, want hij besteelt u, en maakt uwe vrijverklaring moeijelijk. Blijft dan wat gij tot nog toe waart: arbeidzaam, opgeruimd en gehoorzaam, zoo als het goeden arbeiders past; weest verzekerd, dat hierdoor uw geluk en dat van het geheele land bevorderd wordt.quot;

Ik ben overtuigd, dat zoodanige of dergelijke toe-

-ocr page 39-

spraak op eene indrukwekkende wijze aan de verzamelde magten gedaan, en gewijzigd van jaar tot jaar herhaald, eenen heilzamen invloed op het door hen te houden gedrag zal hebben: en dat, bij de voortduring van eenen goeden geest onder de negerbevolking, die door algemeene welwillendheid jegens hen kan onderhouden worden, de maatregel, die in de naburige Koloniën voor velen zulke betreurenswaardige gevolgen gehad heeft, in Suriname zonder vrees kan worden te gemoet gezien.

Nog eene toelichting wenschte ik bij te brengen, ten aanzien der schadevergoeding, door mij hierboven voorgesteld.

Hoewel bij onvrijwillige verkoopingen, de slaven in den laatsten tijd menigmaal niet meer hebben op-gebragt dan ƒ 200, zoo kan toch deze prijs niet als maatstaf voor de waarde aangenomen worden, wanneer men daartegen in bedenking neemt, dat voor een\' gezonden slaaf, nog in dezen tijd, eene huur van ƒ300 a ƒ400 \'s jaars kan bedongen worden. Vooral nu, nadat bij de „Schetsquot; van het ontwerp van vrijverklaring , waarvan de hooggeplaatste Schrijver algemeen bekend is, de compensatie op slechts ƒ200 per hoofd wordt gesteld, zal een slaaf weinig meer, ook bij vrijwillige verkoopingen, kunnen gelden; en onedelmoedig zou het Gouvernement handelen, wanneer het van de vreesachtige onzekerheid van deze tijden zoude willen gebruik maken om de waarde te bepalen der vrij te geven slaven. Het Britsch Gou-

3*

-ocr page 40-

— 36 —

vernement nam daarvoor tot maatstaf, de gemiddelde waarde der slaven van 1822 tot J 830, de acht laatste r

jaren dus die de apprenticeship vooraf gingen. De 1:

schrijver van het ontwerp van „ Emancipatie door Centralisatie11 s Gravenharje, Nooudendorp, 1847) 1

stelt eene schadeloosstelling voor van f 350 voor de £

stads-slaven en van gemiddeld f 500 voor de plan- 2

taadje-slaven ; bij de „ Opmerkingen enz. fs Graven-hage, Gebr5. Belinfante, 1848) baseert de schrijver (

zijne berekening op eene compensatie van gemiddeld ]

f 250 per hoofd.

Wij vermeenen, dat het allezins met de billijkheid zou strooken, de prijzen, die een vijftal jaren vroeger voor de slaven besteed werden, niet uit Let oog te verliezen, met inachtneming evenwel van de mogelijkheid , om de compensatie-gelden door het voorgestelde middel, binnen een\' niet te lang gestelden termijn, aan de onteigenden uit te betalen.

Wij stelden daartoe eene schadeloosstelling voor van gemiddeld f 300 per hoofd, welke, op de door ons ontworpene wijze, met de voorgescliotene som van ƒ200,000 en de bepaalde interessen, in den tijd van acht jaren zou behooren afgelost te worden , met een batig saldo van ƒ 160,150.

Welken maatstaf echter de Regering moge aannemen, zij stelle hare pogingen in het werk. om de Kolonie _ zoo spoedig mogelijk uit haren onzekeren toestand te redden. „II y a plus de danger dans le statu quo, que dans Temancipation.quot; (1)

1

Le Comtc de Montalcmbert a la Chambre des Pairs ; séance du 7 Avri! 1845.

-ocr page 41-

— 37 —

Over de doelmatigheid der vrijverklaring behoeft niet meer getwist te worden, de noodzakelijkheid gebiedt haar.

Het wordt dus pligt voor elk, dien het belang der Kolonie ter harte gaat, de middelen op te sporen en aan te wijzen, welke daartoe met de minste schokken zouden kunnen leiden.

Eene onmiddellijke vrijverklaring zou de Kolonie, door de verlating van den arbeid, aan eenen algehee-len ondergang blootstellen. — Cayenne geeft ons daarvan het voorbeeld, en geen wonder, dat wanneer de banden der slavernij eensklaps geslaakt worden, de neger in het volle genot der nog ongekende vrijheid zich wil verlustigen, en schop en houweel, de teekens van zijnen vorigen staat, verre van zich werpt!

De overgang hebbe dus langzaam plaats, met bepaling van het tijdstip, waarop de volle vrijheid geschonken zal worden; en er is geen beter middel om dien overgang tevens tot voorbereiding te doen strekken, dan eene onmiddellijke onteigening, en de waarborg, dat de negers, onder de zorgen van het Gouvernement staande, geen\' anderen meester meer zullen toebehooren.

Eensdeels ten gelieve van den eigenaar, anderdeels uit gebrek aan fondsen, heeft de Regering de vrijverklaring uitgesteld die zij in beginsel voorstaat. Het middel om de belangen van den eigenaar en den slaaf

o o

te vereenigen, en tevens met een niet aanzienlijk voorschot dien maatregel stand te doen grijpen, was haar tot nog toe onbekend.

Voor den neger is de toestand, waarin hij gebragt

-ocr page 42-

— 38 —

wordt door de onteigening, zonder genot van algeheele vrijdom, niet vreemd: meermalen wordt een slaaf door eenen beschermer, eenen vriend, of bloedverwant, van zijnen meester gekocht, om, met de opbrengst van zijnen arbeid den koopschat afgelost hebbende, door diens tusschenkomst de vrijheid te erlangen; hier zou het Gouvernement die vriend en beschermer wezen, die den slaaf koopt, en weder aan den vorigen meester als arbeider afstaat; voor de aan hem verleende verzorging moet deze den grond van den vroegeren meester bearbeiden, en daardoor tevens den voor hem betaalden koopprijs bij het Gouvernement trachten af te lossen, dat hem dan den vrijdom schenkt.

De voorgestelde maatregel is, buitendien, in volko-mene overeenstemming met de Publicatie, houdende voorzieningen tegen lediggang en vagabondage (Gou-vemements-Blad, 1844, n0. 5), waarbij aan den reeds vrijgegevene, onder bedreiging van straf, wordt opgelegd, een bepaald bedrijf regelmatig uit te oefenen, en aan hem het verbod wordt gedaan, om, binnen de eerste tien jaren na zijne manumissie, de Kolonie te verlaten, gedurende welken tijd hij onder patronaat blijft, en de regten van burger niet erlangen kan.

Het middel waarnaar gezocht werd, is naar ons inzien dus gevonden, en kan dadelijk in werking worden gebragt.

Daartoe echter moet het Departement van Koloniën met eenen anderen geest bezield zijn voor de welvaart onzer Kolonie, en voor de slavenbevolking in

-ocr page 43-

het bijzonder, dan het tot nog toe aan den dag gelegd heeft (1).

Het legge thans rondborstig de verklaring af, die de voormalige Minister Güizot, in de zitting van de Kamer der Gedeputeerden van den 4den Mei 1844 niet aarzelde, in naam van het geheele kabinet, uit te spreken: „Ce n\'est point en ne faisant rien, en attendant que l\'abolition de l\'esclavage nous arrive un jour par la seule Providence, que nous entendons y jouer notre róle. Non , il faut que tout pouvoir, et dans les colonies, et dans la métropole, y travaille, et y travaille efficacement.quot;

Wat baat de aanbeveling van het lot der slaven, indien de Kegering zelve niet toont, dat het haar ernstige wil is dat lot te verbeteren, en de slavernij geheel te doen ophouden?

Bij het Eegerings-Reglement van 181(3 (art. 45 en 46) werd het Hof van Policie gelast: „hoe eer zoo beter te dienen van deszelfs consideratiën en advijs, omtrent de verbeteringen, waarvoor dit belangrijk gedeelte van de Policie der Kolonie vatbaar zoude zijn; te zorgen, dat de slaven goed worden behandeld; te-

1

Nadat wij dit geschreven hadden kwam ons onder de oogen het verslag der zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van den ISden December 1848. De antwoorden, door den Minister van Koloniën, en vooral die door den Minister van Marine (vroeger van Marine en Koloniën, a. i.), op de verschillende interpellatiën van het Lid van Beeck Voi.lenuoyen gegeven, bevestigden ons maar al te zeer in het gevoelen, dat de Regering tot nog toe van oordeel is, geenen beslissendcn maatregel te moeten nemen, en alsnog besluiteloos is omtrent hare gedragslijn ten aanzien der slavernij in de Koloniën.

-ocr page 44-

— 40 —

gen alle onbehoorlijkheden in dat stuk te waken, en voorts te dienen van consideratiën en advijs, of er, en zoo ja, welke nieuwe inrigtingen, naar de toenmalige behoeften en gesteldheid van zaken, in dat opzigtnoo-dig mogten zijn.quot;

De bepalingen in het Regerings-Eeglement van 1828 betrekkelijk de slaven komen hoofdzakelijk hierop neder:

Art. 115. De Raad-Commissaris voor de Inland-sche bevolking is in het bijzonder belast met de zorg voor de goede behandeling der slaven. Hij zal diensvolgens toezien dat de Wetten en Reglementen, welke in het belang der slaven bereids zijn vastgesteld of beraamd zullen worden, stiptelijk worden ten uitvoer gebragt, en dat, in het bijzonder, alle misbruiken en mishandelingen te hunnen aanzien worden tegengegaan en geweerd. Ten aanzien van dit ontwerp doet hij jaarlijks, door tusschenkomst van den Gouverneur-Generaal, een omstandig verslag aan den Hoogen Raad, hetwelk mede aan het Gouvernement in Europa moet worden opgezonden.

Art. 117. De slaven zullen, wat de dagelijksche behandeling betreft, in betrekking tot hunne eigenaars beschouwd worden te staan als onmondigen tot hunne Curators of Voogden, aan welke wel het regt verbleven is, om eene vaderlijke tucht over dezelve uit te oefenen, doch tegen welker mishandeling alle publieke autoriteiten verpligt zijn te waken, en toe te zien dat de Wet, in hun belang ontworpen (?!), striktelijk worde gehandhaafd; wordende bij deze het onregtvaardig

-ocr page 45-

beginsel, dat zij in Regten alleen als zaken en niet als personen kunnen beschouwd worden, definitivelijk afgeschaft.

Art. 118. Het Hoofdbestuur in iedere Kolonie, zal bijzonderzorg dragen, dat de werktijd, de voeding en de kleeding der slaven, behoorlijk worde geregeld en vastgesteld, en al die verbeteringen tot stand brengen, voor welke dit belangrijk gedeelte der Policie vatbaar mogte zijn.

Art. 120. Alles wat de behandeling en de manu-missie der slaven aangaat, wordt bij een afzonderlijk Reglement geregeld.

Bij art. 72 van het thans nog in vigueur zijnde Eegerings-Reglement van 1832, wordt de slavenbevolking der bijzondere bescherming van de Koloniale Regering aanbevolen, en haar opgelegd, steeds de doelmatigste middelen aan te wenden, om, voor zoo verre zulks zonder inbreuk op de regten der eigenaren en zonder de rust en veiligheid der Koloniën in de waagschaal te stellen, geschieden kan, den toestand der slaven te verbeteren, en aan derzelver welzijn bevorderlijk te wezen.

Zelfs bij eene Wet op de [individuele] manumissie der slaven, reeds bij Koninklijk Besluit van 23 October 1831 (dus nu sedert ruim zeventien jaren) goedgekeurd , en later op den lsten April 1832 in werking gebragt, wordt het bestaan voorondersteld van een nieuw Reglement op de behandeling der slaven. Art. 27 en 28 van die Wet spreken van den wettigen Vader des gemanumitteerden, naar aanleiding van hetgeen

-ocr page 46-

— 42 —

bij dat Eeglement omtrent de huwelijken der slaven zou bepaald zijn; doch zijn, ingevolge de bepaling voorkomende bij art. 2 van de Gouvemements-Publi-catie, 1832, N0. 2, waarbij de bedoelde Wet op de manumissie is geproclameerd, als van geene kracht beschouwd moeten worden, tot op den huidigen dag.

Wat baten nu de herhaalde verklaringen van den wensch van de Regering, om eindelijk die verbeteringen tot stand te zien komen, welke beschaving en zedelijkheid , en zelfs het belang der Kolonie eischen, indien er niet met vastheid en klem gehandeld worde, en indien zij door toegeeflijkheid op toegeeflijkheid hare schroomvalligheid aan den dag legt, en aan de eischen der bestrijders van de Emancipatie bij voortduring voedsel geeft ? Hebben zelfs niet hare voorschriften den schijn van spotternij, wanneer, bij het Besluit van den Commissaris-Generaal van den Bosch van 21 Julij 1828, eene vaderlijke tucht slechts wordt veroorloofd over de slaven, en hunne betrekking tot de eigenaren gelijk gesteld wordt met die van onmondig en tot hunne voogden, en tevens, bij een en hetzelfde besluit, voor den slaaf, als policie-straf, zweepslagen worden voorgeschreven tot honderd toe; en in een ander artikel eene straf voorondersteld, en alzoo gehandhaafd wordt, van meer dan honderd slagen (1) ?

Onder de voorschriften betrekkelijk de behandeling

1

Vergelijk art. 117 en 43 van het Rcgerings-Reglement van 1828, cn art. 59 cn 61 van het Reglement voor de Regtbank van Kleine Zaken, beiden bij hetzelfde Besluit van den Commissaris-Generaal van den hoscu, d.d. 21 Julij 1828, in de Kolonie uitgevaardigd.

-ocr page 47-

— 43 —

der slaven, is mij voor eenige jaren voorgekomen een Besluit, waarvan de inhoud, voor zoo verre dit onderwerp betreft, de navolgende was (Ik geef hier de vertaling van het stuk, dat mij in het Engelsch werd verstrekt, door een\' voorinaligen inwoner van Deme-rary, doch dat origineel in het Hollandsch moet gesteld zijn geweest):

„ Wij , de Eepresentanten van Zijne Hoogheid, den Prins van Oranje-Nassau, Gouverneur-Generaal van de Nederlandsche West-Indische Bezittingen, en Directeuren van de Gepriviligeerde West-Indische Compagnie, in de Vergadering van Tienen, gehouden te Amsterdam.

Aan allen die................Salut

Aangezien...............

Dientengevolge.........hebben wij

bepaald................

Art. 17. Indien een slaaf eene overtreding heeft begaan, van dien aard, dat het volstrekt noodzakelijk zij, dat hij daarvoor gestraft worde, zal zulk eene straf met rede, en zonder wreedheid of drift, uitgeoefend worden; de straf, welke op bevel van den eigenaar zeiven of van zijnentwege moet plaats hebben, zal niet te boven gaan het getal van ten hoogste vijf en twintig slagen; en ten einde alle ongelukken te voorkomen, zal zoodanige strafoefening niet mogen geschieden, alvorens de slaaf plat op zijn aangezigt zal zijn neergelegd, en gebonden zal zijn tusschen vier palen. Het is aan geenen eigenaar geoorloofd om buitengewone of ernstiger straffen aan zijne slaven op te leggen;

-ocr page 48-

— 44 —

wanneer zij echter zwaardere straf verdienen mogten, zal hij verpligt zijn ze naar het gevangenhuis (gaol) te zenden, om daar afgestraft te worden, ingevolge vonnis; dit al onder verbeurte eener boste van negen honderd gulden.

Art. 23. Wij verbieden uitdrukkelijk dat iemand, wie hij ook zij, blanke of slaaf, die plotseling of onder verdachte omstandigheden, of wat betreft de slaven, korten tijd na eene ondergane straf gestorven is, of zich opgehangen heeft, of zich op eene andere wijze van kant gemaakt heeft, begraven worde, alvorens daarvan kennis gegeven zij (indien zulks in de stad plaats heeft) aan het Bureau van den Fiskaal.

Art. 24. Het is aan de planters, directeurs en anderen strengelijk verboden, hunne slaven te doen arbeiden op Zon- en Feestdagen, aan plantaadje- of eenig ander werk, uitgezonderd het herstellen van eene dambreuk of andere hoog noodzakelijke verrigting, of onder eenige andere buitengewone omstandigheid, na daartoe bekomen verlof van den naastbij zijnde overheidspersoon, of van den Fiskaal, onder verbeurte van zes honderd gulden.

Aldus gedaan in onze Vergadering te Amsterdam, den lsten October 1784.

(Geteekend) N. Geelvinck Vt.

Mij present L. H. W. Mack.

Deze voorschriften moeten in Suriname nooit in werking gebragt, en enkel voor Demeranj, Essequeöo

-ocr page 49-

— 45 —

on Berbice bestemd geweest zijn, welke in dien tijd mede tot de Koloniën van den Staat behoorden.

Althans in Augustus van hetzelfde jaar 1784 werd eane Publicatie uitgevaardigd, welke op het oogenblik nog het eenige in Suriname bestaande Slaven-Eeglement is. Daarbij bepaalt het 13° artikel, de huisselijke jurisdictie van eenen directeur of anderen blanken bediende, op uiterlijk tachtig ordinaire zweepslagen op het onderlijf, los of staande tegen eenen paal gebonden, zonder onderscheid van kunne; terwijl aan den eigenaar of zijnen administrateur de magt wordt verleend om alle andere en zwaardere straffen toe te passen, en den directeur daartoe schriftelijk te magtigen, die de geordonneerde straffen zal appliceren, except dezulken, waarover hij zich bezwaard mogt vinden, met verbod alleen aan den eigenaar van aanhoudende kwade behandeling en verminking.

Suriname schijnt dus toen reeds niet op dezelfde hoogte gestaan te hebben van menschelijkheid, als de tegenwoordige Engelsche Koloniën. Onbepaalder magt dan bij het Eeglement van 1784, kon wel niet aan den slavenhouder gegeven worden : het neemt den wreed-sten beul onder zijne bescherming, en toch werd, blijkens den aanhef, dat Reglement ingevoerd, omdat den negers „hun slaafschen staat, zoo veel doenlijk en overeenkomstig de rede en pligten der menschelijkheid, behoort dragelijk gemaakt te worden.quot;

Ook ten aanzien der kleeding en voeding is het Reglement even onvoldoende om eeiie goede behandeling der slaven te verzekeren; het legt den meester

-ocr page 50-

— 46 —

de verpligting op om de slaven behoorlijk te voorzien , van hetgeen noodig is „ ter dekking hunner schamelheid,quot; van slaapplanken, en ééns \'sjaar3 van versnapering aan visch. (Art. 17.)

Ofschoon verre weg het meerendeel der slaven kleeding en voeding op eene veel ruimere schaal ontvangt, en thans niet meer aan dezelfde wreede straffen als vroeger is blootgesteld, zoo zal het toch niet ontkend kunnen worden, dat nog een groot aantal volstrekt niets meer, zelfs nog minder van den meester bekomt, en aan voortdurende, wreede en tergende bestraffingen onderworpen blijft, waartegen de wet niet kan ingeroepen worden. Welke harde en veelal onregtvaardige betigtigingen de plantaadje-ad-ministrateuren, bij de meer openbare beschouwingen omtrent de slaven-koloniën, hebben moeten aanhoo-ren, zoo zal echter geen kolonist deze laatste beschuldiging op hen in het bijzonder toepasselijk willen maken, en het lot der onder hen staande negers materieel rampzalig kunnen noemen; doch meer past die aanklagte op den verarmden eigenaar, die alleen door uitmergeling en uitputting zijner negers, door onvoldoende uitdeeling van voedsel en kleeding, en door onthouding van behoorlijke geneeskundige verzorging, zijn eigen ellendig bestaan tracht te rekken.

Onder zulke meesters, en onder eenige weinige hoewel niet behoeftigen, echter slecht geaarde eigenaren en plantaadje-directeurs, is het lot der negers hoogst beklagenswaardig; in het belang dier ongelukkigen is eene met den geest des tijds meer overeenstemmende

-ocr page 51-

wet allernoodzakelijkst; beschaving, zedelijkheid, godsdienst, stellen het der Kegering ten pligt, zich hunner aan te trekken, en bij de onteigening de Wet te proclameren, die de behandeling der negers moet regelen, gedurende den tijd dat zij nog onder het beheer en in de dienst blijven van hunne vorige meesters.

Veel, zeer veel zou hier nog kunnen bijgevoegd worden, zoowel tot aanprijzing van eene dadelijke onteigening en eene vastbepaalde vrijverklaring, als ter ontwikkeling en verdediging der middelen, welke daartoe door ons worden voorgesteld; doch de tijd roept, en het toekomstig lot van Suriname is misschien afhankelijk van de bedenkingen, die dit geschrijf opwekken kan.

Van hoe weinig waarde ook het door ons voorgestelde middel aan de Eegering moge voorkomen, het zal toch aanleiding geven, hopen wij, dat niet zoo dadelijk eenig plan tot het hare worde gemaakt, dat op zulke kostbare ondernemingen steunt, als de oprigting van nieuwe suikerfabrijken, met den aanbouw en onderhoud van stoomslepers, vrachtvaartuigen, enz., en alleen op eene onzekere en hoogst twijfelbare winst gevestigd is.

Indien vooringenomenheid met eigen werk ons niet verblind, meenen wij dat het door ons ontworpen plan op meer zekere grondslagen rust.

De conditio sine qua non, tot het welgelukken van elke Emancipatie, is: rust en orde onder de negerbe-volking. Die kan, met het in werking brengen van ons plan, even goed zoo niet beter gewaarborgd worden, als met eenig ander.

-ocr page 52-

— 48 —

De eigenaren, administrateuren, directeurs en arbeiders blijven allen in dezelfde verhouding tot elkander; dit belet niet, dat gedurende de overgangs-periode, de verstandelijke en zedelijke beschaving der negers, vooral van het jeugdige geslacht, de wenschelijke verbeteringen in het fabrijkwezen, de concentratie dèr magten, de uitbreiding der Kolonisatie, kunnen aangemoedigd en voortgezet worden, om den schok der vrijverklaring beter te kunnen doorstaan.

Die schok zal, bij zoodanigen geleidelijken voortgang , niet zoo zwaar wezen als men zich voorstelt, of aan anderen ter afschrikking wil diets maken.

Van alle kanten gaat de kreet op, dat de Engel-sche Koloniën door de Emancipatie zijn te niet gegaan. Bij eene vergelijking echter van den uitvoer van Britsch-Guiana met dien van Suriname, moet men verbaasd staan over den gereeden ingang, die zulke verzekeringen bij een1 iegelijk vinden, en de geneigdheid om overdrevene kwade berigten door eigene mededeelingen zonder onderzoek te verspreiden.

In het nu pas verloopen jaar 1848 beliep de uitvoer uit de rivieren Suriname en Nicherie gezamenlijk, volgens liet Algemeen Nieuws- en Advertentieblad van den 14(ien Februarij 1849, aan:

Suiker:

34,406,442 oude Amst. p.

Kof Jij:

1,423,961

11

Katoen:

757,560

11

KaJcao:

121,435

11

Melassie:

961,061

11

Rum:

80,255

gallons

Dram:

17,427

11

-ocr page 53-

— 49 —

(waardoor de uitvoer van 1847 verre overtroffen

werd,) en die van Britsch-Guiana, volgens de Royal Gazette van 4 January 1849 (1), aan Suiker :

van Demerary en Essequebo 37,478 Okshoofden a 2,000 Amst. p. . . . 74,956,000 p. van Berbice (de uitvoer van het laatste kwartaal niet opgegeven zijnde, door ons berekend op slechts 2,500 Okshoofden , naar het gemiddeld van den uitvoer der drie eerste kwartalen, te zamen 8,050 Okshoofden hebbende bedragen) 10,550 Okshoofden a 2,000

Amst. p........... 21,100,000.

te zamen 96,056,000 p.

Rum:

uit de haven van Georgetown [Demerary) 16,320 Puncheons a 90 G\'. 1.468,800 G\'. 5,475 Okshoofden a 50 „ 273,750 „

1,464 Vaten U0 „ 43,920 „ 17,466,470 0\'. Uit de haven van New-Amsterdam {Berbice) (niet opgegeven zijnde, door ons gesteld op A, dus minder dan naar evenredigheid van de suiker uit de verschillende havens gevoerd) . . 4,366,617 G\'.

te zamen 21,833,087 Gquot;.

4

1

In het alhier uitkomend Algemeen Nieuws- en Letterkundig Dagblad van den 2Gsten Januarij 1849 is als uitvoer van Britsch-Guiana alléén die van de haven van Georgetown overgenomen.

-ocr page 54-

Melassie:

Uit de haven van Georgetown 8,221 Puncheons h 90 G\\ 739,890 Gs.

310 Okshoofden a 50 „ 15,500 „

95 Vaten i 30 „ 2,850 „

758,240 G\'.

Uit de haven van New-Amsterdam

volgens de bovenstaande berekening \\ . 189,560 „

te zamen 947,800 G\'.

Britsch-Guiana bezat op het tijdstip der Emancipatie, in 1838, volgens Schomburgk (*), een getal van 63,000 Negers, welke aan den landbouw verbonden waren, doch heeft dat getal, ten gevolge der vrijverklaring , eene groote vermindering ondergaan.

Volgens-een, generaal overzigt der plantaadjen, in den vorm van eene tabel, voorkomende achter het Werk van den Heer W.®..Lans, getiteld: „Bijdrage tot de kennis van : de Kolonie Surmame,quot; werd het getal der op plantaadje werkende slaven, in den jare 1836.,• geschat op 39,876; volgens de opgaaf, voorkomende in de Brochure getiteld: „ Emancipatie door Centralisatie,quot; en-wel op. Bladz\'. 141 en 142, vergeleken met Bladz. 97, \'beliep het op den lsl-etl Januarij 1845, circa 34,000, kunnende dat getal1 op 1 Januarij 1848, naar eene onder mij berustende opgaaf van bevoegde hand, gerustelijk\' gesteld worden op 32,000 hoefden (f).

(*) r. H. Scuomdukgk, Description of Drilish-Guiana. London 1840, pag. 48.

(7) Het totaal der particuliere en plantaadje-slaven in Suriname beliep in 1838 circa 50,000, en dat in Drilseh-Guiana, volgens Schomburgk , 82,824 hoofden.

-ocr page 55-

De vergelijking nu van den uitvoer, vooral van het hoofdproduct, in de beido Koloniën met het getal der landbouwers (dat in Britsch-Guiana niet meer dan op dezelfde hoogte gehouden is door de emigratie), moet ons overtuigen, dat, wat men er ook van zegge, de neger den schat des vrijdoms niet geheel onwaardig is, en bij meerdere beschaving niet voor den Europeaan zal behoeven te wijken in arbeidzaamheid, voor zoo verre de vruchtbaarheid des gronds in deze gewesten die vereischt. Het resultaat is vertroostend, wanneer men zich heeft laten verschrikken, door de voorspellingen der tegenstanders quand même van de Emancipatie, dat de negers, vrijverklaard, in plaats van te arbeiden, zich aan volstrekten lediggang zouden overgeven en zelfs allen boschwaarts zouden trekken!

Luiheid en onverschilligheid zijn de natuurlijke ondeugden van den slavenstand, de meester is verpligt voor den slaaf te zorgen, deze bekommert zich dus niet voor de toekomst.

Dezelfde ondeugden vertoonen zich ook bij den vrijen Europeaan, zoodra een ander zich met zijn dagelijksch onderhoud belast; het voorbeeld daarvan is in onzen eigen\' boezem; de Europesche kolonisatie aan de Sara-macca geeft het duidelijkste bewijs van de waarheid dezer stelling. Dat luiheid en zorgeloosheid, die den neger verweten worden, in dezelfde mate bij den blanke te vinden zouden zijn, wanneer hij gedoemd ware, dag in dag uit, ten voordeele van anderen te arbeiden, en traag of werkzaam geene lotsverbetering konde voorzien, wie twijfelt daaraan ? Met vrijheid en bescha-

4*

-ocr page 56-

ving ontwikkelen zich ook allengs maatschappelijke deugden, en dat althans hebben de zwarten in do Engelsche bezittingen bewezen,dat hunne vrijverklaring geene omverwerping der maatschappelijke orde, en geene verstoring van rust, veel min den ondergang der Koloniën ten gevolge behoeft te hebben.

Tot bevestiging van deze buitendien reeds bewe-zene waarheid, behoef ik slechts de woorden aan te lialen, waarmede de Heer de Niefeld , administrateur van plantaadjen en Lid van den Kolonialen Raad alhier, een verslag besluit, aan den Gouverneur van Suriname ingediend, na eene door hem volbragte reis naar de naburige Engelsche Kolonie Derne.rarij, in September van het vorige jaar 1848 (1): „ Al zijn de tijden nimmer beter geweest,quot; zegt de Schrijver van dit verslag, „altijd en overal hoort men klager , dat zij slecht zijn. Ook in Demerary. Evenwel, als men de menigte van schoone paarden en rijtuigen ziel, de groote en fraai gemeubileerde woningen, de drukte, dooiden handel veroorzaakt, en daarbij het groote vertier in aanmerking neemt, dan wordt men onwillekeurig tot de gevolgtrekking geleid, dat de tijden, waarover geklaagd wordt, niet zoo slecht zijn; integendeel, een oppervlakkige opmerker (en dit moest ik natuurlijker wijze zijn, uithoofde van mijn kortstondig verblijf) zoude in dit alles teekenen van eene zekere welvaart vermeend hebben te zien. Beter bekend zijnde met onze Kolonie, kan ik gerustelijk de betuiging afleg-

1

Dit verslag is gedrukt te Paramaribo, en te bekomen bij j. C. Muller , Az.

-ocr page 57-

gen, dat de sporon van verminderde welvaart hier duidelijker zijn dan daar; zóó zelfs, dat ik, eene hartelijke genegenheid voedende voor het land alwaar ik ruim 25 van mijne beste levensjaren heb doorgebragt, den opregten wensch koester, Suriname in vele opzig-ten op dezelfde hoogte te mogen zien als Demerary

Geene vrees dan voor eene welbestuurde en vrijwillige Emancipatie, maar vrees veeleer voor de gewelddadige losrukking der thans nog bestaande banden, die door een onbepaald uitstel der vrijverklaring en door den meer en meer toenemenden wrevel tusschen meester en slaaf moet worden uitgelokt. Toen in 1841 de waardige van Dam van Isselt , namens verscheidene aanzienlijke Ingezetenen van Nederland, den Koning een rekest aanbood, houdende het verzoek, dat eene door hen op te rigten Maatschappij tot bevordering van de vrijmaking der slaven in de Ne-derlandsche Koloniën, van regeringswege mogtworden erkend, gaf de Minister, bij Circulaire van 31 Augustus 1842, aan de adressanten te kennen, dat het Zijne Majesteit aangenaam zijn zoude, zoo zij geene middelen in het werk stelden, die openlijk konden doen blijken van hunne geneigdheid, om de Emancipatie der slaven te helpen tot stand brengen. Daarbij was echter de verzekering gevoegd, „dat er bepaalde beraadslagingen over dit onderwerp bij de Regering plaats hadden, en dat alle middelen werden voorbereid, om tot dit heilrijk doel te geraken.quot; (1)

1

Kede van den lieer van Dam van Isselt in de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaai ^ van den 2DSten April 1845.

-ocr page 58-

— 54 —

In zijne Memorie van Beantwoording op de aanmerkingen van de Tweede Kamer op het ontwerp van de Tweejarige Begroeting van 1848 en 1849, ingediend in Junij 1847, zegt de toenmalige Minister J. C. Baud: „Het voor Suriname ontworpen (?!) nieuwe Slaven-Reglement, is nog niet ingevoerd. Alvorens tot dien maatregel over te gaan, wenscht de Regering te beproeven , eene hervorming van het industriële stelsel der Kolonie te bezigen, als middel om in het lot der slaven eene verbetering tot stand te brengen, tevens dienende als voorbereiding voor verdere ontwikkeling. De grondslagen der bedoelde hervorming zijn op de plaats, door eenen speciaal daartoe in Commissie gestelden Ambtenaar, onderzocht geworden; maar dat onderzoek heeft geene afdoende uitkomsten opgeleverd, omdat de fabrijkmatige inrigting, bestemd om hetzelve te schragen en vergelijkende data op te leveren , niet heeft kunnen worden in werking gebragt, door oorzaken, buiten het bereik van dien Ambtenaar liggende. (1) Op dit oogenblik worden nieuwe middelen beraamd, om het doel te bereiken.quot; (Welke die zijn, is ons geheel onbekend.)

En zoo is de beslissing der levensvraag nu eens van dit, dan weder van dat gecompliqueerd reuzenplan afhankelijk gemaakt; van de fabrijkmatige inrigtingen, waarvan het Gouvernement tot nog toe de proef ge-

1

De admiuistratcur der Gouvernements-plantaadje Cathaiuna Sophia verklaart in eenen brief aan den Gouverneur, d.d. 22 Sept. 1848, die fabrijk, »waaraan enorme uitgaven zijn besteed,quot; thans voor » onbruikbaar.1\'

-ocr page 59-

— 55 —

nomen heeft, is geen heil te verwachten, en van den uitslag van nieuwe en andere inrigtingen en proefnemingen de Emancipatie en Compensatie afhankelijk te maken, is noch voor het Gouvernement zelf, noch voor den eigenaar, noch voor den administrateur, noch voor den slaaf wenschelijk.

Wij hebben bij dit geschrift een plan voorgesteld, dat naar onze nederige meening, aller belangen combineert, en door deszelfs eenvoudigheid, zonder vrees voor botsingen, onmiddellijk kan worden in werking gebragt. Geene schatten zijn er mede gemoeid, noch is de Eegering daarbij aan enorme verliezen blootgesteld, wanneer zij slechts eene behoorlijke tucht onder de arbeidende klasse zal weten\' te onderhouden, en het gezag der huurders door doelmatige middelen zal weten te schragen.

De planter verlangt dan niets meer dan medewerking en ondersteuning, wanneer het de verplaatsing en concentratie van magten of de verandering van onpro-ductive in productive cultuur zal gelden, en gerustelijk kan dan de uitvoering van het centralisatie-systeem aan particuliere maatschappijen worden overgelaten.

Mogt mijn plan door de Kegering aangenomen worden , meer dan beloond zal ik mij achten, voor de oogen-blikken aan dit geschrift besteed, en streelend zal mij de gedachte wezen, iets te hebben bijgedragen, tot de welvaart en het geluk van het Land mijner geboorte en mijner inwoning.

-ocr page 60-

— 56 —

Wordt het, na rijpe overweging, onuitvoerlijk of voor de toepassing onraadzaam bevonden, ik zal mij vergenoegen met het bewustzijn, van het goede te hebben bedoeld, en volgaarne mijne hulde toebrengen, aan den ontwerper van een plan, dat den toets beter kan doorstaan.

De Regering bedenke nogtans wel, dat een langer uitstel van beslissende maatregelen de verhouding van den meester tot den slaaf hoe langer hoe moeijelijker maakt; de eerste ziet in elk verzuim of in elke overtreding, nu meer dan vroeger, eene miskenning van zijn wettig gezag, en is geneigd die te straffen als weêrspannigheid en opzettelijken tegenstand; de laatste, in de vaste overtuiging dat ook hem de vrijheid zal ten deel vallen, doch in de onzekerheid wanneer zijne ketenen zullen geslaakt worden, voelt nu, hoe langer hoe meer der-zelver zwaarte, en begint door eene meer onafhankelijke houding en toenemende weerstreving, de grondslagen te ondermijnen waarop het slavenstelsel gevestigd is: onvoorwaardelijke onderwerping aan de bevelen des meesters. De Publieke Autoriteit tot wie de Neger zich, meer dan vroeger, met allerhande klagten wendt, wordt hoe langer hoe toegevender voor hem, en brengt daardoor den meester van lieverlede in eene vijandige positie tegen over zijnen slaaf.

Een op zich zelf staand Reglement voor de behandeling der slaven, zonder eene zekere en onbewimpelde verklaring omtrent den aanstaanden vrijdom, zal aan dien gevaarlijken toestand niets verbeteren. De behandeling is, van jaar tot jaar, van dag tot dag,

-ocr page 61-

— 57 —

hoofdzakelijk door den drang der omstandigheden, zachter en menschelijker geworden; zij belet thans niet eene toenemende weêrstreving; zij zal evenmin onder het Reglement eene eindelijke losrukking van de banden der slavernij, en de onafzienbare rampen, welke eene eigene vrijverklaring vergezellen, verhoeden kunnen.

De Denen behandelden hunne slaven menschelijk en zacht, gaven hun een geregeld schoolonderwijs en vergden van hen in den laatsten tijd slechts vijf dagen arbeid in de week; en toch hebben de slaven van St. Croix zich zeiven de vrijheid verschaft, en is die schok vergezeld gegaan van bloedstorting, roof en brandstichting.

Is niet uit het befaamde crimineel proces, in deze Kolonie in den jare 1832 gevoerd tegen eenlge brandstichters (waarvan de drie hoofdmisdadigers levend verbrand zijn geworden), overtuigend gebleken, dat eenige weinige negers elkander den eed hadden gezworen:

o o \'

„ dat zij overal, waar zulks doenlijk was, zouden brandstichten, ten einde van zoo vele goederen mogelijk meester te worden; dat zij vervolgens zouden trachten, zich met andere weggeloopen negers te vereenigen en een groot kamp op te rigten; dat zij, in vereeniging met deze wegloopers, tegen de blanken en vrijlieden vechten, de stad attaqueren, en wanneer zij van genoegzame wapenen voorzien waren zich van het land zouden meester makenterwijl één hunner bij die gelegenheid had verklaard, dat, „ wanneer zij het land hadden overwonnen, hij zich tot opperhoofd daarvan zoude stellen en het

-ocr page 62-

— 58 —

onder zijne ondergeschikten zoude verdoelen ?quot; (1)

Een in den jare 1842 verspreide en hier en daar aangeplakte proclamatie, met duidelijke letter in de landtaal geschreven, bewijst maar al te zeer, dat het bij een11 opstand niet aan ellendelingen zou ontbreken , die zich niet ontzien zouden, den slaaf tot gruwelen aan te sporen, om daarbij hun eigen voordeel te vinden.

Ik geef hier de vertaling van dat stuk, voor welks echtheid ik insta.

AAN ALLE NEGEES.

Geliefde Broedees en Zusters !

„ Gods wet zegt dat alle menschen op aarde vrij geboren zijn; de Natuur-wet zegt, dat alle menschen vrij moeten zijn; en ieders gevoel zegt, dat vrijheid het erfdeel is van alle menschen.

„Als dit nu waar is, van waar krijgt dan de blanke het regt, om den neger tot slaaf te maken? God gaf hem dat regt niet; de Natuur gaf hem dat regt niet; de negers zeiven gaven hem dat regt niet. Van waar verkregen zij dan dat regt? Is het omdat zij slimmer en verstandiger of sterker zijn, of omdat zij meer goederen bezitten? Dan heeft de neger hetzelfde regt om den blanke slaaf te maken, als de blanke om den neger slaaf te maken. Dus, als de negers slimmer

1

Zie het Crimineel Arrest aangehaald in het werk van M. D. Teenstba: De Negerslaven in de Kolonie Suriname, pag. 2715 en 274.

-ocr page 63-

— 59 —

zijn, als zij magtiger zijn, of als zij meer goederen zullen bezitten, dan is de één niet beter dan de andere; allen zijn dan gelijk; en indien de negers niet met goedheid den vrijdom kunnen verkrijgen, dien God hun gegeven heeft, dan moeten zij dien met geweld zoeken te krijgen ; want zij hebben het regt aan hunne zijde: „Bloed om bloed!quot; dat is de wet van God, sinds de wereld bestaat! De blanken zwemmen lang genoeg in ons bloed! Laat ons een verbond sluiten met hart en hand om ons op hen te wreken! Het bloed van ons, arme negers, schreeuwt tot God om wraak: dat wij onze ketenen verbreken! dat wij de tirannen vermoorden, hunne huizen verbranden, en wij zullen vrij zijn!!! Ziet St. Domingo, een land dat even zoo geweest is als het onze. Zij hebben gestreden voor de vrijheid, en zij hebben die ook verkregen ; zij hebben de Franschen geslagen, die dappere soldaten zijn, en wat zijn wij, dat wij niet die flaauwe, slechte, vreesachtige Hollanders kunnen overmeesteren? Ziet, al de negers der Engelschen zijn vrij, en waarom moeten wij slaven zijn? Omdat wij zeiven willen! Als wij, gelijk het mannen past, opstaan en naar onze vrijheid streven, zullen de Engelschen ons beschermen, en wat zal dan dat ellendige, nietige Holland in staat zijn te doen ?

„ Op! mannen, negers, wraak! wraak! moord en brand! Wij zoeken de vrijheid! en God is met ons!!!quot;

(Op de keerzijde stond in het Hollandsch: „ Zegt het voort!!quot;)

-ocr page 64-

Men vertrouwe dan niet te zeer op de rust die schijnbaar onder de slaven lieerscht; de smeulende vonk behoeft slechts aangeblazen te worden, om in vlammen uit te slaan!

De misdadige pogingen mogen vroeger mislukt zijn, zij kunnen herhaald worden, en mogen zij ook al nogmaals mislukken, zij zullen desniettemin rampen met zich voeren, en door de verspreiding van angst en schrik de vrije bevolking weldra noodzaken eene meer veilige wijkplaats in andere gewesten te zoeken of in eene eigene vrijverklaring der slaven te berusten.

God verhoede dit! Hij schenke ons en der Regering doorzigt en wijsheid! Doorzigt om onzen toestand en dien der slavenbevolking wèl te bevatten, wijsheid om den weg te vinden, die tot het geluk van ons zeiven en onze zwarte broeders, en tot den voorspoed van onze schoone Kolonie leiden kan!

„ Eefaire ce que le temps a défait, c\'ost un mot insensé; c\'est tenter de lutter contre la nature, et contre l\'esprit des choses; c\'est marcher en sens inverse de la Providence, et des faits, qui sont la trace de ses pas, on ne peut arriver a un hut, qu\'en marchant dans le sens, oü Dieu conduit les evénemens et les idees; le cours du temps ne remonte jamais, on peut se diriger et diriger le monde sur sou courant indomptable; on ne peut ni s\'arrêter, ni le faire rebrousser.quot; (1)

1

Alpii. de Lamartine, Voyage cn Orient, 1832—1833. Tom. 3, pag. 242. Edition de Brux., 1835.

-ocr page 65-

ADELAARS EN ST11Ü1ZEN.

-ocr page 66-

.LhllJKW: BOKKUKUKKKIIU VAN 1,. VAX iMJTKIUK HZ.