-ocr page 1-

J

J I

JL

EEN BOEKGESCHENK AAN DE BIBLIOTHEEK DER »VRIJE UNIVERSITEIT OP GEREFORMEERDEN GRONDSLAG.quot;

Laatstleden Zaterdag stond in »de Herautquot; dat het eerste boekgeschenk, voor de bibliotheek der op den titel genoemde universiteit ingekomen, een door mij geschreven werk is geweest.

Reeds vernam ik van verschillende zijden, dat dit bevreemding had gewekt. Als persoonlijk feit zou het natuurlijk geen bespreking waard zijn. Maar ook ik behoor tot hen van wie Dr. A. Knyper sedert jaren de »gereformeerdenquot; doet gelooven, dat zij een gesloten partij zijn met hoogst ongunstige karaktermerken op godsdienstig en zedelijk, gebied, en in elk geval tegen de »gereformeerdenquot; principieel overgesteld. Tegenwoordig heeten zij meer de »ireni-schen,\' vroeger meer de »ethischen.quot;

In het voorbijgaan constateer ik met dankbaarheid dit verschil van benaming. Voor de behoeften der polemiek is het wel is waar om \'t even welk woord men gebruikt, en komt het op de eigenlijke beteekenis der benamingen niet aan, daalde uitwerking dat een uitheemsche, voor \'t groots publiek onverstaanbare en onverklaarde betiteling in \'t algemeen iets verkeerds, iets onvertrouwbaars aanduidt, met het

yv

-ocr page 2-

EEN BOEKGESCHENK AAN DE BIBLIOTHEEK ENZ. 67

woord »irenischquot; even goed als met het vroegere »ethischquot; verbonden is. Maar vooreerst wordt door deze nieuwe benaming de ongerijmdheid vermeden van iets dat een kenmerk der ivaarheid is, op personen over te brengen; daar een bijzonder persoon, ieder ziet het, wel irenisch (vrede-willend) maar niet ethisch (tot het zedelijke behoorende) kan zijn. Ten andere, daar de polemiek de woorden natuurlijk in ongunstigen zin bezigt (anders toch waren ze geen aantijging maar lof) zuo is het immers een mindere graad van schuld als men tegen den vrede dan als men tegen het zedelijke in \'t algemeen zondigt. Het tweede begrip omvat meer dan het eerste. De hoogst heterogene bestanddee-len dus van welke de «gereformeerdenquot; de voorstelling als van een gesloten partij hebben, zijn mijns inziens voor de nieuwe, iets minder onbillijke benaming onder welke zij thans bij hun «gereformeerdequot; broeders bekend staan, verge-lijkenderwijs jegens Dr. Kuyper tot erkentelijkheid verplicht.

Terwijl het dus — om tot h t uitgangspunt terug te keeren — eenigzins vreemd voorkomt dat een »irenische\'\' de bovengenoemde bibliotheek en daarmede — zoo meent men — de zaak dezer universiteit zelve zou steunen, moet liet aan de lezers der »Stemmen voor waarheid en vredequot; nog vreemder voorkomen dat juist ik liet zou doen ; omdat zij uit liet laatste mijner onlangs geschreven stukken over »het ethisch karakter der waarheidquot; zich wellicht herinneren dat en om welke reden ik tot Dr. A. Kuyper, die toch de ziel der gansche zaak is, tot mijn leedwezen in geen openbare betrekking hoegenaamd staan kan.

Daarom zij hier medegedeeld dat de toezending van het werkje «Overlevering en wetenschapquot; terstond bij de uitgave, dus ongeveer een jaar geleden geschied is. Door toevallige omstandigheden, voor den lezer van te gering gewicht om ze te vermelden, is uit de persoonlijke

-ocr page 3-

EEM BOEKOESCHEXK AAN DE

aanbieding aan Dr. Kuyper een aanbieding aan de bibliotheek zijner universiteit geworden. En zonder daarover (wat onkiesch ware) in \'t openbaar te kannen uitweiden, merk ik op dat ik steeds Dr. K. den persoon, den christen, van Dr. K. publicist, partijhoofd onderscheid, en in openbaren geschrifte, ook hier, alleen den laatstgenoemde bedoel.

Doch ik acht mij door deze kleine aanleiding genoopt nog iets over mijn beschouwing van de »Vrije Oniversiteit op gereformeerden grondslag\' te zeggen; niet omdat die beschouwing op zichzelve iets nieuws of belangrijks zou bevatten, maar ter voorkoming van misverstand.

Op zedelijk gebied heb ik tegen de oprichting en ook tegen de onlangs geschiedde inwijding dier universiteit bezwaren. Niet de kleinigheden die nu en dan genoemd zjin, maar andere bezwaren. Zoolang ik echter daartoe niet genoodzaakt word, spreek ik openlijk alleen in \'t algemeen mijn verschil van inzichten op zedelijk gebied met deze broeders uit. Is de conscientie der Gemeente het hierin met mij oneens, dan heb ik door dit uit te sprekf-n enkel mijzelven benadeeld.

Voor het sociaal en ivetenschappelijk gebied (waaromtrent ik ook verwijs naar \'t geen ik een paar maanden geleden in deze ^Stemmenquot; aan het adres van den hoogleeraar1)

68

1

) Ook omtveut het toekennen van dien titel heb ik bezwaar hoo-ren maken. Ik deel dit bezwaar niet, en spreek eenvoudig van prof. Kuyper, prof. iloedeinakor, prof. Fabius, enz. De zaak als feit is wettig erkend. Eu wanneer zulk een inrichting-, hetzij door een zekeren duur van tijd (praesoriptio) hetzij door achtbaarheid der deelhebbenden, hetzij door buitengewone talenten en veerkracht van den stichter, een zekere beteekeuis erlangt, doet men m. i. wel niet over zulke kleinigheden heen te zien. Niemand zal ontkennen dat hier inzonderheid het derde motief geldt. Zoo noem ik b. v.

-ocr page 4-

BIBLIOTHEEK DER VKIJE UNIVERSITEIT ENZ.

Hoedemaker schreef) heb ik het bezwaar, dat blijkens de Statuten het gereformeerd karakter der opleiding die aan genoemde universiteit zal gegever. worden, vooral gehecht wordt aan het onderwijs in plaats van uitsluitend aan de personen van hen die onderwijs geven.

Ook om deze reden beu ik derhalve niet gezind, de »vrije universiteit op gereformeerden grondslag\'\' te steunen. Veeleer meen ik te mueten afkeuren de houding van sommige autoriteiten die bij de oprichting van die universiteit haar openlyk beleefdheid bewezen hebben. Want de «vrije universiteil op g. g.quot; heeft tot uitgesproken reden van bestaan de bewering dat onze rijks-universiteiten onchristelijk zijn. Niemand mag Dr. K. en zijn geestverwanten beletteu dit uit te spreken en dienovereenkomstig te handelen. Maar wie, gelijk ik met anderen, in de bepaalde ouchristelijkueid van vele docenten en dus van hun onderwijs geen bewijs ziet dat de universiteiten zelve onchristelijk zijn, kan niet goedkeuren dat door zulke beleefdheden eenige sanctie aan de tegenovergestelde bewering van Dr. K. gegeven werd.

Doch hij moet tevens wenschen dat de polemiek tegen die Universiteit zoo waardig en geëleveerd als mogelijk is, gevoerd worde. Vooreerst vergete men niet dat het optreden en de werkzaamheid van Dr. K. een oordeel is over onze kerk, dat wij om onze gemeenschaplijke zonden dubbel verdiend hebben. Wanneer wij, die dagelijks onder het volk leven, niet zelden aan de »bacchanten-argumentenquot;

ook prof\'jsioren de R. C. docnnteu to Warmt mil, te Hijs\'uburg, enz. en Je «afgeschoidiinequot; te Kampen: schoon deze laatsten. en zulks m. i. zeer juist, ten rleele dien titel liever niet hooren en zich een-voudig\' «leeraren\'\' of quot;docentenquot; noemen. Ook voor de «kerkelijKe hoogleerarenquot; is die titel in. i. minder gepast; maar wie aarzelt, hen toch aldus te betitelen V

09

-ocr page 5-

EKN BOEKGESCHENK AAN DE

herinuerd worden, van welke een Reuchlin in betrekking tot de Ingolstadtsche theologen sprak; wanneer wij, nevens veel goeds dat door de »gereformeerdequot; beweging in de gemeente ontstond, ook ontzettende verwoestingen in het geestelijk leven van velen aanschouwen, die ons voor de leiders dier beweging met droefheid aan Goethe\'s »too-venaarsleerlingquot; doen denken; dan wachte men zich, deze leiders alléén voor zulke toestanden aansprakelijk te stellen. Neen, de vonk door hen (niet zonder Hooger besturing ongetwijfeld) geworpen, vond een sedert vele jaar-tientallen opgehoopten tonder. De diepe ernst onzer tijden eischt een krachtiger kerkregeling, theologie en geestelijk leven dan der gemeente doorgaans onder de onbepaalde benaming van «gematigde orthodoxiequot; voorgehouden wordt \').

\') Niet om dit pimt te bepleiteu maar alleen om rciija lueeaiuw tiiudelijk te maken, \\oog ik hierbij Jat ik iiirt de theologie welke door den nood onzer tijden gevorderd wordt, de theologie van wijlen D. Ch. do la Sauasaye hpdoel. Ten diepste ben ik overtuigd dat de ugorefornieerdequot; beweging daarom zooveel weerklank vindt, omdat zij wijst op een behoefte die alleen kan bevredigd worden door een leven welks beschrijving beproefd wordt door de theologie welke ik noemde; deze theologie namelijk naar de tegenwoordige behoeften aangevuld en nog trouwer aan haar eigen beginsel gemaakt. Dat beginsel is geen ander dan df Heilige (ieest als Leeraar van alle kritiek, ook van die over de H. Schrift, namelijk om haar in waarheid als Heilige Schrift te doen kennen. De Heilige Geest, die ons den Christus der Schriften als Hoofd der Gemeente doet aannemen en in het geloof der Gemeente ons Jezus\' Christus\' volheid toont. Deze theologie is waarlijk gereformeerd, daar zij den overgeleverd n geloofsvorm naar het eigen levensbeginsel, dat in hem werkt, leert ontwikkelen op de wijze waarop Ch. de la S dit in zijn uitvoerige kritiek op de iiLeer der Hervormde Kerkquot; van prof Scholten (hoewel nog onvolledig) heeft aangegeven. Voor \'naar is de levenservaring der eeuwige Ver-Idezing, gelijk in mijn artikelen over ^het ethisch karakter der waar-lieidquot; is aangeduid, (of gelijk ik het reeds 1(5 jaren geleden in mijn

70

-ocr page 6-

BIBLIOTHEEK DER VRIJE UNIVERSITEIT ENZ. 71

Laat dan de «vrije universiteit op gereformeerden grondslagquot; zcdélijli overwonnen worden in eerlijken en breed opgezetten strijd, door geestelijk leven en wetenschap. Om daartoe te kunnen komen, zullen wij eerst over vele eigen zonden met een ernst die uit krachtigen ommekeer blijkt, hebben boete te doen.

y

Zoo raakt het hoogst onbeduidend feitje, waar ik van uitging, toch een dieper beginsel. Ik bood mijn geschrift eenvoudig aan zonder iets verders daarin te zoeken. Het is mij trouwens meermalen geschied dat dingen welke ik deed, meenende dat zij niets heteekendeu, toch daarna van grooter beteekenis werden geacht. Zelfs heb ik er van tijd tot tijd wel iets ouder geleden als ik mij om zulk een aanleiding een zeer afkeurenswaard karakter, tot mijn ontsteltenis, zag toeschrijven. Maar een klein boekgeschenk

«lilikkon in de Openbaringquot; gebrekkig uiteenzette) het «hart der Kerk.quot; De praktische gedragslijn der «gereformeerdenquot; brengt mede, hare aanhangers met die der «gematigde oi\'thodoxiequot; als één gesloten partij, tot voor kort als nethischenquot;, in den laatsteu tijd als »de irenischonquot;, samen te vatton. Buiten den kring der «gereformeerdenquot; wordt echter het verschil tusscheu deze twee duidelijk genoeg ingezien. De «gematigde orthodoxiequot;, die wij van harte broederlijk ei\'ren, laat, als supranaturalisme, hare gezichtspunten meer door apóloffetisclie wensehen bepalen. Zij staat dus, in de eerwaardige bedoeling om tegen het hedendaagscli ongeloof front te maken, meer in verband tot de philosophie, gelijk b.v. uit hare dogmatische prolegomena doorgaands blijkt. Daarentegen leert het ethisch beginsel, onbekommerd om apologie, do waarheid meer op haar eigen grondslag, als een uit zich zelf (d. i. dus uit God) groeiend freheol dogmatisch op te bouwen. Hier is dus het éénig streven dit: alle philosophie, ook die welke de Hervormers nog met hun geloofsgetuigenis mengden, zooveel mogelijk aj te weren en het leven der Gemeente, zooveel mogelijk zuiver naar de H. Schrift, in zijn heden-daagsche ontwikkeling voor te stellen.

-ocr page 7-

EEN BOEKGKSCHENK AAN DE

aan de bedoelde universiteit, zou het niet op de lijn kunnen liggt\'n van de aanbevolen poging om haar zedelijk te overwinnen? Ik meen dat de »vrije universiteit op g. g.quot; in zedelijk en wetenschaplijk opzicht uit tweeërlei bestand-deelen is samengesteld, die noodzakelijk met elkaar in botsing moeten komen. Het komt mij voor dat deze innerlijke tweespalt den ondergang der zaak, nadat zij, eensgezind door den strijd om het bestaan, haar hoogtepunt zal bereikt hebben, vroeger of later zal na zich sleepen. Daartoe nu, gelijk om andere redenen, moeten wy wenschen dat de jongelieden die aan deze inrichting zullen gevormd worden, zoo vroom, degelijk, wetenschaplijk mogen zijn als maar eenigszins mogelijk is. Want des te eerder zullen zij, indien ik hier juist zie, tegen de inrichting, als ensemble, bezwaar voelen. Ook daarom dus moeten wij, als wij kunnen, hen daartoe helpen.

Ik wensch daarom der inrichting bij uitwendigen bloei de meeste inwendige degelijkheid toe. Eerst om het heil der zielen die er meê in aanraking zijn. Maar dan ook, omdat ik onze Staats-universiteiten, bij al het gebrekkige dat haar aankleeft, van harte liefheb en aan hare overwinning over de vrije universiteit op g. g. geloof, mits de strijd op de éénig loyale wijze, met de wapenen des Greestes en des lichts, gevoerd worde.

Wij zeiven kunnen haar niet steuneu. Maar heu die nu eenmaal in de laatste jaren »gereformeerdquot; zijn geworden en hen die het ongetwijfeld in de eerstvolgende jaren nog zullen worden, zien wij niet ongaarne ons de belangrijke taak opleggen, hen langs den weg des Geestes te overwinnen, d. i. te winnen, wel te verstaan, voor iets hoogers dan voor de party van welke hun fantazie ons als verdedigers ziet.

M atuurlijk zullen wij ook geen jongmensch kunnen aan-

72

-ocr page 8-

bibliotheek der vkije uxu\'eksiteit enz.

raden zich op die universiteit ter studie te lateu inschrijveu. Maar, nu eenmaal onder de gereformeerden zoo velen »ge-reformeerdquot; zijn geworden en zeker nog verder worden zullen, nu kunnen wij niet anders, dunkt mij, dan het goed vinden dat hun leven ook den edelen vorm van het universitaire werken trachte aan te nemen. Als er dus nu eenmaal jongelieden aan hun universiteit zijn, zullen wy dan niet, hetzij door boekgeschenken, hetzij door raad en voorgang (zoo zij die aan willen nemeai er toe bijdragen dat zij zoo uitnemend mogelijk worden in elk opzicht 1?

Laat deze jongelieden kundig worden en God vreezen, dus ook strikt eerlijk zijn jegens die hun als tegenstanders worden geteekend — en wij zullen zien of de atmosfeer hunner universiteit hun sympathetisch blijft en zij met den tijd aan »de Herautquot; zullen kunnen medewerken.

73

Ik schrijf deze denkbeelden niet voor het eerst, en eenvoudig naar de ontvangen aanleiding. Wie het der moeite waard acht mijn gedragslijn op kerkelijk gebied, meermalen blootgelegd, met deze houding te vergelijken, zal naar ik my vlei hetzelfde beginsel vinden. Gelukkig dat ivij dit beginsel niet behoeven staande te houden — (hoe zwak zou het dan zijn!j — maar dat wij er door geoordeeld en staande gehouden worden zoowel als onze broeders die meenen onze tegenstanders te moeten zijn. Ook zij toch leven niet door de partij-overwinning die hen thans draagt en ondermijnt, maar door de waarheidskern die wij met vreugde in hun belijdenis eeren.

J. H. Gunning Jr.

\'s Uaye, 13 Dec. 1880.

-ocr page 9-