EEN BLIK
OP DENquot;
TOESTAND DER KOLONIE SURINAME,
DOOR
jDanl, j, Ranches,
ZAIT-BOMMEL. JOH. NOMAN EN ZOON.
Weinig; bekend is de Nederlandsche kolonie Suriname. Welopgevoeden in Nederland hebben hiervan blijk gegeven, door haar een eiland te noemen en hare oppervlakte gelijk te stellen met die van de provincie Drenthe. Het mag alzoo als een verblijdend teeken worden beschouwd, dat thans in openbare geschriften, eenigermate wordt bijgedragen om tot eene betere kennis der kolonie .te geraken. Wij willen trachten, met de weinige gaven, die ons ten dienste staan, hiertoe mede te werken.
Alhier uit te weiden over de vestiging en den toenemenden bloei van Suriname, of over de verschillende wijzigingen, die er in het Bestuur hebben plaats gehad, zoude overbodig zijn, daar beter bevoegden het bij herhaling hebben gedaan. Minder algemeen is daarentegen het verval der kolonie nagegaan geworden. Wij stellen ons derhalve voor, in korte trekken de volgende vragen te beantwoorden ;
1°. Aan welke oorzaken is het verval der kolonie toe te schrijven?
2°. Hoedanig was de toestand vóór de afkondi-diging der Emancipatie?
3°. Hoe is het thans in de kolonie gesteld?
4°. Wat moet er worden gedaan, om Suriname weder te doen bloeijen?
welke oorzaken is hef verval der kolonie toe te schrijven?
Het vroeger zoo magtig Spanje, Portugal, Engeland en Nederland, hadden koloniën gevestigd, in
4
het door Columbus ontdekt nieuwe werelddeel. Men stelde zich voor, schatten uit den vruchtbaren bodem te trekken, ten bate der oude wereld. Moeijelijk echter was het, uit het moederland een genoegzaam aantal personen over te brengen, die geneigdheid en geschiktheid bezaten, om in de verzengende atmos-pheer te arbeiden. De Indianen, oorspronkelijke bewoners van het land, trokken zich terug bij de nadering der bleeke mannen, zooals zij de Europeërs noemden; bovendien waren zij voor den veldarbeid ongeschikt, daar zij als echte Nomaden, zich slechts met de jagt en visscherij bezig hielden. Onder zulke omstandigheden zouden de koloniën weinig voordeel hebben opgebragt. Een verlicht denkbeeld ontkiemde echter in onze vaderen. In de heete luchtstreken van Afrika woonden stammen, die onderling in altijddu-renden oorlog leefden. De gemaakte krijgsgevangenen werden gescalpeerd en vermoord. Daar de vlaggen der koene Europesche zeevaarders in alle zeeën wapperden , was het niet te verwonderen, dat zij, ook met deze wilde horden, handel dreven. Kramerijen enz., werden verruild tegen ivoor en andere locale voortbrengselen. Zoo wij, redeneerden de bleeke mannen, voor onze artikelen, in plaats van ivoor de zwarte krijgsgevangenen in ruil namen, zouden wij daardoor meerder winst behalen, daar zij geschikt zijn of geschikt kunnen gemaakt worden, tot de bebouwing onzer koloniën. Aan menschelijkhcid werd niet gedacht; trouwens, bij wien zoude toenmaals de gedachte opkomen, dat die zwarten ook menschen waren. De slavenhandel werd in het leven geroepen. Dientengevolge werd in Afrika krijg gevoerd , hoofdzakelijk met het doel, de gevangenen aan de vreemdelingen te verkoopen. Nederland, hetwelk tachtig jaar tegen Spanje gestreden heeft, om zijne vrijheid te erlangen, zag in dien handel volsti\'ekt geen kwaad, misschien dewijl het groote voordeden daaruit trok.
Door in de nieuwe bezittingen steeds slaven aan te voeren , kon voortdurend worden geproduceerd.
5
Dc koopsom der slaven was betrekkelijk gering, zoodat de voortbrengingskosten laag, en bij do duurte der producten, de winsten hoog waren. Met anderen nam ook dc kolonie Suriname jaarlijks in welvaart toe. Deze toestand duurde vele jaren, tot dat Engeland, de beheerscheres der zeeën geworden, uit menschelijkheid of misschien uit andere beweegredenen , voorstelde het slavenvervoer te verbieden. Dc overige Staten namen vrijwillig of door hunne minderheid genoodzaakt, het voorstel van Engeland aan.
De bron waaruit voor dc koloniën, immer nieuwe werkkrachten werden geput, hield plotseling op te vloeijen; de bloei van Suriname, geheel afhankelijk gemaakt van dien aanvoer, had bijgevolg haar hoogste standpunt bereikt. Stilstand is ondenkbaar, vooral voor Suriname was zij onmogelijk, daar het sterftecijfer het getal geboorten verre overtrof. Officiële bescheiden raadplegende, merkt men op , dat jaarlijks het getal plantagiën afnam; dat dc slaven van het eene effect werden overgebragt naar een ander, terwijl de gebouwen tot woning verbleven aan nachtuilen, vledcrmuizen en slangen.
DOOR HET VERDORVEN STELSEL VAN SLA VEN A AN VOER GERAAKTE DE KOLONIE IN BLOEI, WAT WAS DERHALVE NATUURLIJKER DAN DAT RIJ ONTSTENTENIS VAN AANVOEU SURINAME BEGON TE KWIJNEN.
Een ander gebrek in de zamenstelling bestond hierin, dat de meeste eigenaren in Europa gevestigd waren, terwijl hunne plantagiën\' in de kolonie door administrateuren werden beheerd. Hoe verder van huis hoe digter bij de schade, wordt er teregt gezegd. De heeren administrateuren hadden slechts één belang, n. 1. in den kortst mogelijken tijd, zooveel mogelijk geld te verdienen, (?) ten einde zoo spoedig mogelijk in de gelegenheid te zijn in Europa van hunnen arbeid uit te rusten. De meeste hunner was het geheel onverschillig door welke middelen zij tot dien uitslag geraakten; ook bekommerden zij zich cv niet over, welke nadceligc gevolgen
6
voor de kolonie later hieruit moesten voortvloeijen.
Dewijl vele administrateuren het beheer hadden over verscheidene plantagiën, die aan verschillende eigenaren toekwamen, werden wol eens combinatiën gemaakt, die ten nadeele van den een\' of anderen eigenaar waren. Stel plant: A had 00, plant: B 140 slaven. A produceerde schier niets, daar de werkkrachten gering waren; veel zoude er verrigt moeten worden om ruime winsten te verkrijgen. B leverde weinig op; dpch indien de slavenmagt tot 200 werd opgevoerd, zoude zonder eenirj hoofdbrekens de productie kunnen verdubbeld worden. Uit het buitenland slaven, anders gezegd werkkrachten, aan te voeren, was verboden. Hoewel de binnenlandsche menschenhandel nog immer door het Nederlandsche bestuur toegelaten werd, was het moeijelijk slaven te bekomen, daar slechts een onbeduidend klein getal te koop aangeboden werd. De slaven maakten het voornaamste artikel uit op den inventaris van eci.e plantagie; zonder slaven had de plantagie geene waarde; die eene plantagie kocht, kocht hoofdzakelijk, de slaven. Wat deed nu de administrateur? llij schreef aan zijn\' principaal A, dat het onmogelijk is om langer zonder schade te kunnen voortwerken, tenzij het getal arbeiders vergroot werd, waartoe de onmogelijkheid in het breede wordt aangetoond; verders wees hij er op, dat de gebouwen zich in slechten staat bevinden en groote reparatiën vereischeu, zoodat hij als getrouw beheerder en geheel in zijn eigen nadeel, principaal A aanraadt de plantagie te verkoopen. Terzelfder tijd schreef hij aan B, dat bij grooter getal arbeiders, zonder verdere belangrijke kosten dan de aankoop hiervoor, de productie buitengewoon kon vermeerderd worden, weshalve hij als getrouw admininistrateur zijn principaal B in bedenking moet geven, plant: A, die waarschijnlijk binnen kort in veiling zal komen aan te koopen en de slavenmagt te annexeeren bij die van plant B. Beide principalen, onbekend met den waren toestand, gaven hunne toestemming en het tweesnijdend
7
zwaard trad in werking. Plantagie A werd verkocht en door B aangekocht. De administrateur trok het niet onbelangrijk commissieloon verbonden aan den verkoop van plant; A; plant: B produceerde door vermeerdering van arbeiders, tijdelijk, meer dan vroeger A en B te zamen waardoor des beheerders inkomsten stegen en boven alles, zijne bemoeijingen werden minder. Alle partijen zijn tevreden, dacht de administrateur, en ik niet het minsie. Zoo hij er eenigzins kans toe zag, bewerkstelligde hij de koopactie onderhands, want het zoude mogelijk zijn, dat een zijner collega\'s ook geneigdheid had plant: A voor hetzelfde doel aan te koopen. De toestand der landerijen te verbeteren, de inrigting van het bestuur, waarop veel aan te merken viel, te wijzigen, in één woord, middelen te beramen, ten einde beide plantagiën weder productief te maken, zoude nimmer den administrateur in de gedachten komen. Hij heeft de zaak dus geschikt dat hij spoedig in de gelegenheid is, de begeerde rustige rust te kunnen genieten. Wel is waar bestaat plant: A niet meer en is misschien over een tiental jaren plant: B weder in haar vorigen toestand teruggekeerd, daar de toegepaste verbetering slechts fictief en tijdelijk was, doch die dan leeft, die dan zorgt; over een paar jaar ben ik geborgen, dacht de administrateur, après moi le déluge. Nimmer nam een administrateur van zijn\' voorganger het beheer over, zonder bittere klag-ten aan te heffen over verwaarloozing enz. hetgeen met andere woorden beteekende, dat er veel zal moeten worden gedaan eer ook hij zich als geborgen kan beschouwen. Ik vermeen ook dat in dien gulden tijd het geweten dier beheerders nog al ruim was, zoodat veel aan maat cn strijkstok hangen bleef.
HET ALDUS TOEGEPAST ADMINISTRATIE-STELSEL , VERROT IN GRONDSLAG, MOEST NATUURLIJK MEDEWERKEN TOT HET VERVAL DER KOLONIE.
De aanvoer van slaven was wel verboden, doch de binneulandsche handel werd toegestaan. Men zoude
8
ii uitgelagchcii hebben, zoo gij durfdet te spreken van familieband onder de slaven. De slaaf was een werktuig om suiker, koffij enz. te planten, terwijl de slavin werd beschouwd als een kapitaal dat hooge renten, nl. hare kinderen opbragt. De eigenschap zich aan zijn gezin te hechten, door den alwijzen bestierder zelfs de dieren ingeschapen, werd uit de slaven, des noods met de zweep, verbannen. Eene booze opwelling van den eigenaar of administrateur was een voldoend motief om familien uit elkander te rukken en over de gehccle kolonie te verspreiden. Daaruit kon niets anders voortvloeijen, dan bandeloosheid met de nadeelige gevolgen, die zij na zich sleept. Hoe hard de slaaf ook zwoegde, zijn werken bragt voor hem geene vruchten hoegenaamd voort. Wat prikkel kon hij dus voor den arbeid hebben ? Slechts uit vrees voor straf ging hij naar zijn werk.
Wie kan zich eene geordende Maatschappij voorstellen , waar geen familieleven bestaat ? Kan er met succes worden gearbeid, indien de zweep slechts de eenige drijfveer is? Kan er verband mogelijk zijn tusschen meester en dienaren, daar waar dikwijls gedacht werd, ik meester en gij, gelijk mijne honden?
DOOR DE SLAVEN ALS WERKTUIGEN EN NIET ALS MEN-SCHEN TE BESCHOUWEN , WERDEN VELE BOUWSTOFFEN GELEVERD VOOR HET VERVAL DER KOLONIE.
De onomstootelijkc waarheid, dat alle instellingen op slechte grondslagen gevestigd, hun eigen ondergang te weeg brengen, bleek ook op Suriname van toepassing te zijn.
Hoedanig toas de toestand vóór de afkondiging der Emancipatie ?
Door den loop der tijden had de menschelijkheid bij velen eenigzins ingang gevonden. De verdorvene instellingen waardoor de kolonie ten val gebragt werd, waren echter nog niet verbeterd. Plet administratie-stelsel was steeds in zwang, in het gunstigste geval
9
was zijne toepassing minder verdorven; bij ontstentenis van aanvoer van werkkrachten, ging de kolonie meer en meer ten achteren ; door sterfte en desertie verminderde de slavenniagt bij voortduring; hetaan-tal verlatene plantagien werd hoe langer hoe grooter; de slavenhandel werd nog immer getolereerd; de. zweep was niet afgeschaft; het familieleven bij de slaven aan te kweeken behoorde nog even als vroeger tot de vrome wenschen; onwetendheid en bijgeloof heerschten nlom; de kolonie werd bestuurd door een Gouverneur, bijgestaan door eene koloniale raad, welke raad zamengesteld was uit de invloedrijkste planters en administrateuren, die natuurlijk meer hm belang dan dat der kolonie beoogden. Misschien minder dan vroeger, doch altijd nog was deze instelling verrot in hare grondslagen.
Ten dien tijde werd in Nederland veel gesproken over de Emancipatie der slaven. Dc slavernij onbestaanbaar met onze verlichte IDe eeuw, moest worden afgeschaft. Nederland , het vrije Nederland, mogt niet langer dulden dat in zijne koloniën de slavenhandel gedreven werd. Weg met de slavernij! was de algemeene leuze. Een groote afstand ligt er evenwel tusschen het goede te beamen en het goede te doen. De slavernij af te schaffen was niet moeijelijk, doch de Emancipatie ging natuurlijk met kosten gepaard. De eigenaren der slaven moesten in compensatie betaling erlangen. Hoe zuinig men het ook berekende, Nederland zoude zich eene uitgaaf van 13 millioen voor deze menschlievende handeling moeten getroosten, en dewijl geldkwestiën niet spoedig worden afgehandeld, werd de zaak van jaar tot jaar uitgesteld.
De Negerhut van mevrouw Beecher Stowe was modelectuur; damesvereenigingen werden opgerigt ten voordeele der arme slaven; jaarlijks bij de behandeling der begrooting werd over de Emancipatie gesproken.
Eindelijk meldden de dagbladen dat in het jaar O. H. 1863 de slavernij in dc Nederlandsche West. Tndischo koloniën zoude worden afsrcschnft.
10
Algemeene vreugde heerschte er in Nederland. Van den kansel werd den Schepper dank toegebragt, dat Hij in de mannen te \'s Gravenhage zooveel wijsheid had gelegd, dat zij ten slotte hebben ingezien, dat Nederland ten koste van 13 millioen, de vrijheid aan zijne zwarte kinderen geven moest. In de kolonie Suriname werden door de vrijen klaagliederen aangeheven, terwijl de slaven zich verblijdden over het genot dat hen wachtte.
Van het fort Zeelandia te Paramaribo , donderden op den lsten Jnlij 1863 kanonschoten. Dit was het teeken dat de slaaf vrij was.
Vrijheid, geheiligde godin, hoe dikwijls is uw naam misbruikt geworden!
Die 30.000 menschen, bij kanonschot van den slavenboei ontslagen, zijn dat vrijen? Ja, vrij zijn zij naar het ligchaam, doch steeds slaven naar het verstand , slaven naar den geest.
Toen Nederland juichte bij de aanneming van de wet op de Emancipatie, stelde men over het algemeen zich de slaven voor, zoo als zij beschreven zijn geworden door de phantastische teergevoelige mevrouw Beecher Stowe. Niemand onderzocht wat die slaven wel eigentlijk voor lieden waren, hoedanig zi j behandeld werden, en vóór alles hoe de wet op de Emancipatie zijn moest, ten einde goede vruchten voort te brengen voor den nieuwen burger en voor de kolonie.
Meen niet, geachte lezer, dat ik de slavernij in bescherming wil nemen. Ik noem mij een kind der vrijheid, en vind het streven naar meerdere onafhankelijkheid de grootste gave, die de Schepper in den mensch gelegd heeft. Straks hoop ik u aan te toonen, dat de slaaf over het algemeen niet mishandeld werd; de afschaffing der slavernij was echter noodzakelijk, al zoude het alléén zijn, omdat er mishandeld kon worden. Ik juich de Emancipatie toe, doch ik had gewenscht, dat men onderzocht
11
hadde wat het beteekeiule aan deze slaven plotseling de vrijheid te geven.
Zoo als ik vroeger reeds aanmerkte stelde de slaaf het kapitaal voor, terwijl zijn arbeid en zijne kinderen werden beschouwd als de renten. Stierf een slaaf, dan was het gevolgelijk vermindering van kapitaal. Wie zal moedwillig zijn kapitaal wegwerpen? Had de eigenaar er niet alle belang bij zijn slaaf goed te verzorgen, ten einde zijn kapitaal en daardoor ook zijne renten te behouden? De slaaf werd, ik spreek van eenige jaren vóór de Emancipatie, ligcharaelijk goed behandeld. Mogten er zijn, die mij mishandelingen willen aantoonen, zonder zulks te ontkennen, beweer ik evenwel, dat dit de uitzonderingen zijn, die den regel bevestigen. Ik heb hen gezien, de slavinnen, wanneer zij zich naar eene danspartij begaven, gedoseht met de gouden paarlen en oorhangers harer meesteressen; ik heb slaven op het krankbed gezien, opgepast met eene zorg zoo als slechts eene liefhebbende moeder zulks vermag.
Op de plantagiën was de behandeling minder goed, hoewel over het algemeen niet slecht. Bij massa\'s kan dikwijls, ook met den besten wil, de verzorging niet zoo goed zijn als bij enkele individuen.
Ik heb zoo even niet willen ontkennen, dat de slaaf wel eens mishandeld werd; doch aan wien lag de schuld? Mogt de wet de mishandeling al niet toestaan, oogluikend zag zij het echter aan. Was het gcene schande, dat de wetgevers den directeur eener plantagie het regt toestonden zweepslagen uit te declen mits hij slechts in een register er aantee-kening van hield. Hoe vele slaven zijn om eene beuzeling gekastijd; zij moesten dit lijdzaam verdragen , daar zij wisten, dat beklag hun niet zoude baten. Hoe vele negers hebben 50 zweepslagen ontvangen terwijl er slechts 20 geboekt werden ? Was het geene schande, dat te Paramaribo, de slaat naar het piket van Justitie gezonden werd met een billet van den eigenaar, slechts vermeldende het be-
12
gaan vergrijp eu het aantal toe te brengen zweepslagen? Van onderzoek was natuurlijk geen sprake. De delinquent was tevens overbrenger van het honorarium voor den beul. Later is hierin wijziging ge-bragt geworden, doch wat baat het de put te dempen als het kalf reeds verdronken is? Dat er mishandeling plaats vond, moet grootendeels worden geweten aan de slechte regterlijke organisatie.
Ook werd weieens mishandeld dewijl aan het hoofd van vele plantagiën directeuren stonden, dikwijls gekozen uit Europeërs, die wegens wangedrag enz. hun geboortegrond verlaten en in de kolonie een bestaan gezocht hadden, ook wel uit domme, onopgevoede inlanders. Wat mogt men van zulke lieden verwachten ten voordeele der slaven? Den eigenaar of beheerder te believen was hun eenigst streven. Gij, goede directeuren, moet gij het niet beamen, dat vele uwer collega\'s van dat allooi waren?
Met de bewering, dat men de slaaf niet mishandelde, heb ik in eens al het goede opgesomd, dat er voor die lieden gedaan werd. Veel goeds kon er worden bewezen, dat echter, helaas! werd nagelaten.
Nog levendig kan ik mij voor den geest stellen, die hoop naakte kinderen bij het ontwaken van den directeur vóór de gaanderij geschaard om op kom-mando de hoofden regts en links te draaijen, de beenen en armen in de hoogte te steken, ten blijke dat zij gereinigd waren. Aan ieder hunner werd een portie eten verstrekt en verders mogten zij zich vermaken zoo als het hun goeddacht. Dit vond zoolang plaats, totdat zij geschikt waren voor den arbeid. Aan onderwijs werd natuurlijk niet gedacht; ik geloof zelfs dat de wet verbood den slaven het schrijven te leeren, en de eigenaar of beheerder meende overtuigd te zijn, dat zijne dienstbaren even goed koffij plukten, hetzij zij al dan niet lezen en schrijven konden.
De wet verbood het huwelijk onder de slaven. Aan oen wettelijken vader had het kind geer.c bc-
13
hoefte, daar bet immers den eigenaar toebehoorde. Moederlijke opleiding achtte men, en misschien te regt, bespottelijk. Het kind bleef slechts eenige maanden bij de moeder, en werd vervolgens toevertrouwd aan de zorgen van eene , voor den arbeid ongeschikte oude vrouw; de moeder moest zoo spoedig doenlijk weder naar het veld, anders zouden de winsten te gering zijn, die men van de slavin trok.
Bij tijd en wijle kwam een zendeling op plantagie om godsdienstoefening te honden. Gretig werd hiervan gebruik gemaakt, daar dit meestentijds op een werkdag plaats had. Wat de leeraar onderwees , was den slaven tamelijk onverschillig; zij waren een halven dag van den arbeid bevrijd, en dit was hun voldoende. De zaden der godsdienst vielen op een steenrots. Al werden er honderden gedoopt, onder hen waren nog velen, die immer den afgods-boom of slang, het zoenoffer bragten.
De wet werkte de onwetendheid in de hand; de kolonisten en vrijen meenden er hun voordeel in te zien, want hoe dommer de slaaf, hoe gemakkelijker de heerschappij. Nogmaals , domheid en bijgeloof heerschten alom.
De slaven hadden vernomen, dat zij vrij verklaard zouden worden. Wat denkbeeld moesten die lieden van de vrijheid hebben? Zij, steeds gewoon, gedwongen ten arbeid te gaan, voor eiken misslag ligchamelijk gekastijd te kunnen worden, van den vroegen morgen tot den laten avond te werken, zonder zeiven de vruchten daarvan te plukken, steeds gewoon dat hunne superieuren weinig uitvoerden , wat beeld konden zij zich van de Emancipatie scheppen dan de toestemming om niets te doen en om schoenen te dragen, een genot hetwelk hun onder zware straf verboden was.
Toen Nederland juichte, begreep het niet dat die slaven geene Uncle Toms, doch domme onopgevoede lieden waren. Er behoorde moed toe, om 30.000 onopgevoede, steeds met den ijzeren scepter geregeerde
14
menschen, plotseling bij kanonschot vrij te verklaren.
De eigenaren en beheerders begrepen dat met de Emancipatie hun rijk geëindigd was. Hoe zoude het voor hen, veelal despoten, mogelijk zijn met vrije lieden te arbeiden, gesteld dat de slaven daartoe geneigd werden bevonden. Hoe zoude het mogelijk zijn met voordeel te kunnen produceeren daar vroeger de arbeid van ieder slaaf hun jaarlijks misschien 80 gulden kostte, terwijl zij na de Emancipatie 50 a 80 cents per dag zouden moeten uitkeeren. Was het te verwonderen, dat de wanhoop hun om het harte sloeg? De eene plantagie vóór, de andere na werd te koop aangeboden. Donker zag een ieder de toekomst in; vandaar, dat de plantagiën voor spotprijzen werden van de hand gedaan. Al zagen directeur en eigenaar veel door de vingers, dat vroeger streng zoude worden gestraft, de slaaf lachtte in de vuist, in de gedachte , dat hij spoedig vrij man zoude zijn , en dan volstrekt niet behoefde te werken, terwijl onder afwachting van die glorierijke dag, hij zoo weinig mogelijk deed. Ziet de opgaven eens na, en gij zult bemerken, hoe weinig er in de drie jaren, de Emancipatie voorafgaande, werd geproduceerd.
Dus was de toestand, toen de Emancipatie afgekondigd werd
Het kan niet genoeg herhaald worden, aan 30.000 onopgevoede menschen werd plotseling de vrijheid gegeven. Zonde het niet beter geweest zijn, te bepalen , dat allen die van af I Jul ij 1803 geboren werden vrijen waren; paal en perk te stellen aan willekeurige handelingen , door het invoeren van eene regterlijke organisatie, gebaseerd op de eischen des tijds; verlichting, beschaving en welvaart te verspreiden , door de nu aan compensatie uitgekeerde gelden te besteden voor algemeen onderwijs en tot andere nuttige doeleinden? Op deze wijze had de slavernij langer geduurd, doch zij was minder laakbaar ge-
15
worden, en bovendien de vrijverklaring had betere uitkomsten opgeleverd.
Geen oogenblik wil ik het der Nederlandsche Regering wijten , dat zij, naar mijne bescheidene raeeniug, ten deze misgetast heeft; zij heeft aan de stem des gemoeds gehoor gegeven; de slavernij was schandelijk, zij heeft de slavernij afgeschaft.
Doch gij kolonisten en inboorlingen, die zoo donker de Emancipatie te gemoet zaagt, gij, die schier in razernij de Nederlandsche Regering verwenschtet, dewijl zij aan haren pligt voldeed, aan u ligt de schuld van het wee, waarin Suriname gedompeld is. Gij waart in de gelegenheid, van die slaven menschen te maken, menschen naar de reine beteekenis van het woord , menschen die u lief zouden gehad hebben, en moedwillig hebt gij dit nagelaten. Gij hebt onkruid gezaaid en thans verwondert het u, dat de akker geene goede vruchten voortbrengt.
Hoe is het thans in de Icohnie yesteld?
De wet op do Emancipatie, dus, als zij door de Kamers was aangenomen, behoorde tot de feiten. Het Bestuur in Nederland begreep teregt, dat de nieuwe burgers uit zich zeiven weinig geneigdheid voor den geregelden arbeid zouden bezitten. De kolonie plotseling verstoken van werkkrachten , zoude reddeloos verloren zijn. Het staatstoezigt werd in het leven geroepen. Nog tien jaren na de afschaffing der slavernij is de geëmancipeerde verpligt, onder toezigt van den staat te arbeiden. Nederland had Suriname eene wond toegebragt, het. meende een balsem te moeten verschaffen. De tien jaren van staatstoezigt waren bestemd, om den planter de gelegenheid te verschaffen , zich van andere werkkrachten te voorzien en om van den vrijverklaarden slaaf een staatsburger te maken. De vrijverklaarde, goedaardig van karakter en nog steeds slaaf naar den geest, bukte zich met lijdzaamheid onder liet nieuwe dwangjuk,
16
Nederland, hetwelk 13 millioen voor compensatie gelden toegestaan en het staatstoezigt in het leven had geroepen, ging nog verder. Het stelde 1 millioen beschikbaar tot premiën voor den aanvoer van Immigranten ; het verleende de kolonie Suriname een zelfstandig bestuur, dat geheel vrij zoude zijn in zijne handelingen, zoodra van het Moederland geene subsidie meer vereischt werd. Ook werd eene nieuwe regterlijke organisatie tot stand gebragt.
Nederland veronderstelt, dat het voor de kolonie zeer veel gedaan heeft en verwondert er zich over, dat nog immer uit Suriname klaagliederen oprijzen, dat steeds de handen naar het Moederland, met de bede om hulp, worden uitgestrekt.
Waaraan moet het worden toegeschreven, dat Suriname nog groote behoefte aan bijstand heeft?
De voor compensatiegelden beschikbaar gestelde dertien millioen zijn wel uitgekeerd geworden, doch daar de voornaamste sla veneigenaren in Europa gevestigd waren, vloeiden die kapitalen voor het grootste gedeelte in den vorm van wisselbrieven enz. naar Europa terug. Na de Emancipatie verlieten velen de Kolonie een niet onbelangrijk deel dier gelden met zich mede voerende. Slechts een onbeduidende som bleef in de Kolonie, dat bovendien onder duizenden is verdeeld geworden.
Wanneer men met hoogdravende woorden aanvoert dat compensatiegelden zijn uitgekeerd geworden, moet men niet uit het oog verliezen, dat tegenover den vroeger bijna kosteloozen arbeid van 30 duizend menschen, feitelijk een kapitaal van ten hoogste vijf millioen is gesteld geworden.
Het door den Staat te houden toezigt over de geëmancipeerden is ingevoerd. (Het zij hier gezegd dat wanneer gesproken wordt over vrijverklaarden, door mij over het algemeen bedoeld wordt, de vroegere plantagieslaven. Suriname bestaat voornamelijk van
17
den landbouw, alzoo komen slechts deze lieden in aanmerking, en kan de exceptionele toestand der geëmancipeerden te Paramaribo, als van geen overwegenden aard worden beschouwd.) In elk district is een Commissaris met dat toezigt belast. Zóó weinig vertrouwde men in Nederland de Surinamers, zóó slechten dunk had men van hunne kunde en regtschapenheid, dat de meeste dier ambtenaren uit Nederland werden toegezonden. Zij werden aan het hoofd gesteld van een volk, wier taal, zeden en gebreken , zij volstrekt niet kenden. De districtscommissarissen, naar Europesche inzigten handelende, en de planters, nog immer gehecht aan de vroegere traditiën, konden natuurlijk elkander niet goed verstaan ; vandaar, dat de commissarissen klaagden over de planters, terwijl de planters ontevreden waren op de commissarissen. Wij willen dit eenigzins duidelijk maken.
Een geëmancipeerde had b. v. zich aan luiheid, diefstal of brutaliteit tegen den directeur schuldig gemaakt. De directeur weet, dat hij zelf geene straf mag opleggen; hij vervoegt zich dus tot den commissaris. De commissaris gehoord partijen, veroordeelt den geëmancipeerde tot een maand gevangenisstraf. De commissaris wist echter niet, dat de neger geene schande ziet in de gevangenisstraf, dat hij liever acht dagen opgesloten zit dan verpligt te zijn één dag te werken. Toen zij deze eigenschap der negers opmerkten, werd de straf veranderd in dwangarbeid ten algemeenen nutte. De directeur is echter met geen dezer straffen tevreden; hij zoude veel liever hebben, dat de geëmancipeerde met de zweep gekastijd en onmiddellijk na de strafoefening weder ter zijner beschikking werd gesteld. Beide partijen, van hun standpunt beschouwd, hebben gelijk. Weinig zoude de Emancipatie immers gebaat hebben, zoo de lijfstraf behouden was gebleven; daarentegen kan de opgelegde straf den planter niet bevredigen, daar hij verstoken wordt van den arbeid des gestraften, hetgeen hem, bij gebrek aan werkkrachten, groote na-
18
deelen berokkent. De planter beklaagt in het vervolg zich niet meer bij den commissaris; hij wil liever veel over het hoofd zien, en zich met halven arbeid tevreden stellen, dan den contractant geheel te missen. De geëmancipeerde, hoewel onwetend evenwel toch slnw, trekt uit deze omstandigheid zijn voordeel, door naar believen te handelen, en durft zelfs den planter zeggen, dat, zoo hij niet minder streng behandeld wordt, hij, na expiratie van zijn contracttijd, de plantagie zal verlaten. De eenige straf, die de neger als zoodanig erkent, is de ligchamelijke kastijding; dit wordt op hem niet toegepast, welnu, denkt hij, wat nood!
Een ander voorbeeld. — Een planter sluit werk-overeenkomsten met een tal geëmancipeerden. Zoo veel mogelijk wordt er geplant; de rietstengen beloven een goeden oogst; doch tegen het einde van het jaarcontract maken al de arbeiders bekend, dat zij de plantagie verlaten willen. Als reden hiervoor wordt opgegeven , dat de plantagie te ver van de stad ligt, of eene andere weinig beteekenende oorzaak. Over drie maanden kan het suikerriet worden gekapr, en gemalen. De commissaris mag den arbeider niet dwingen, op de plantagie Ie blijven; de planter kan echter nergens ander werkvolk bekomen, zelfs niet voor drie maanden, en tegen verhoogd loon; hij is alzoo verpligt, het riet aan verrotting over te laten. Voor zijne plantagie doet zich geen enkele kooper op; de planter is geruïneerd.
Men zegt, dat de commissarissen aan gestraften weieens te kennen gaven, dat zij, na afloop van hun tegenwoordig contract, bij hen als roeijers in dienst konden komen, door welke handeling het gezag der planters benadeeld wordt. Men zegt, dat de commissarissen gaarne vele gestraften hebben, dewijl zij die lieden bezigen, om hun tuin, paard, enz. in orde te honden. Men zegt, dat een geëmancipeerde, op last van den directeur opgesloten, door uitbraak ontsnapt, door den coinmissaris is vrijgesproken, dewijl de directeur geen regt had tot gevangenzetting. Men
19
klaagt dikwijls over misbruik van gezag bij de commissarissen. In hoeverre deze zaken waar mogen zijn, laat ik geheel in het midden, dit is echter zeker, dat 1°. het ontzag onder de negers verdwenen is, dat 2°. de planters niet tevreden zijn met het staatstoezigt, dewijl zij vermeenen dat de geëmanci-peerden worden voorgetrokken, en de wet in dien geest luidt, dat 3°. de vrijverklaarden ontevreden zijn, daar zij, niettegenstaande de vrijheid is afgekondigd, met strenge hand gedwongen worden voor anderen te arbeiden, dat 4°. de regering in het staatstoezigt vele leemten ontdekt, die hun ontstaan te danken hebben aan den exceptionelen toestand der kolonie.
De slavernij was onhoudbaar, het staatstoezigt is dit eveneens, als zijnde in strijd met de verleende vrijheid en met den natuurlijken gang van zaken.
Voor een bepaald getal jaren is de som van 1 millioen beschikbaar gesteld voor premien tot aanvoer van Immigranten. Deze termijn is later verlengd geworden en zijn alle mogelijke faciliteiten verschaft ter bevordering der Immigratie.
Dit was loffelijk; echter van waar kon men Immigranten bekomen en door wien moesten zij worden aangevoerd ?
Uit Afrika is de aanvoer onmogelijk daar Engeland bedenkingen hier tegen geopperd en waarschijnlijk te kennen heeft gegeven zulks als slavenhandel te beschouwen. Uit de Engelsche Oost-Indiën kan dit mede niet. Wel is waar is thans door Engeland eene overeenkomst met Nederland desbetreffende gesloten, doch men kan ligt beseffen dat dit contract slechts pro forma is; immers, Engeland zal deze landverhuizing zooveel mogelijk tegenwerken daar de Engelsche kolonie Demerara bijna in denzelfden toestand als Suriname verkeert. Het bekende „Charity begins at homequot; is nog steeds Engelands leuze. Volgens onzen Minister van Koloniën bestaan locale bezwaren om van de Kust van Guinea arbeiders aan te werven
2*
20
voor Suriname. De negers uit het zuiden der Ver-eenigde Staten van Noord-Amerika zullen niet geneigd zijn, als arbeiders naar Suriname te emigreeren ; ook weet ik niet of de planters met deze lieden zeer ingenomen zullen zijn, daar zij begrippen hebben geheel in strijd met de Surinaamsche traditiën. Van de naburige eilanden zijn geene landverhuizers toegestroomd; zelfs toen op een der eilanden hongersnood heerschte, hebben de bewoners het aanbod naar Suriname te emigreeren van de hand gewezen. Slechts het Hemelsch rijk biedt de eenige gelegenheid aan om een voldoend getal Immigranten te bekomen. Er bestaan echter zeer vele bezwaren hiertegen, bezwaren van zoo overwegenden aard, dat het Nederlandsch Bestuur verklaard heeft niet bij magte te zijn dié uit den weg te ruimen.
De particulieren te Suriname bezitten zei ven geene genoegzame fondsen om Immigranten aan te voeren, gesteld dat zij te bekomen waren. Eene Immigratie-maatschappij in Nederland opgerigt, bevindt zich thans in liquidatie daar zij de hinderpalen niet kan te boven komen die in China worden in den weg gelegd. liet Nederl: Bestuur acht het zijne roeping niet ten deze, andere, dan zedelijken invloed te doen gelden.
Van het beschikbaar gestelde 1 millioen was op 1 Julij 1870 slechts over ruim ton beschikt, zoodat blijkt dat er zeer weinige Immigranten zijn aangevoerd.
Nederland heeft ter bevordering der Immigratie veel gedaan, doch dit is onwederlegbaar dat de voor premiën toegestane gelden geen belangrijk voordeel aan de kolonie hebben opgeleverd.
De kolonie bezit een zelfstandig bestuur; doch heeft boven zich de Staten Generaal te \'s Hasre zoo
O
lang er nog subsidie van het Moederland vereischt wordt.
Wat zoude het baten dat het Koloniaal Bestuur wetten voordraagt, zoo zij door de Staten Generaal
21
of zelfs reeds door deu Minister worden afgekeurd, dewijl zij gepaard gaan met opofferingen van het Moederland. Wij moeten de Koloniale Staten te Paramaribo bewonderen , daar zij, niettegenstaande het weinig succes dat zij in Nederland ondervinden, den moed hebben, naar hunne inziyten, ten voordeele der kolonie te blijven arbeiden. Het koloniaal zelfstandig bestuur is eene fictie zoolang het afhankelijk is van Nederland.
Ik geloof niet, dat zelfs onder goedgunstige omstandigheden , in de eerste tien jaren de subsidie van Nederland kan ontbeerd • worden, zoodat het zoogenaamd zelfstandig bestuur op het oogenblik voor de kolonie geene groote voordeelen oplevert.
Mijns inziens kan uit het vorenstaande worden afgeleid, dat noch de Compensatiegelden, noch het Staatstoezigt, noch de Immigratiepremien , noch het Koloniaal zelfstandig bestuur hebben bijgedragen tot bevordering van den bloei der kolonie. Vandaar de klagten uit Suriname. Vandaar de bede om hulp aan het Moederland. Nog slechts twee en een half jaar en het staatstoezigt is geeindigd. De meeste slaven zullen waarschijnlijk zich niet als arbeiders op de plantagiën verhuren. Onbeduidend is het aantal landverhuizers tot nog toe aangevoerd en al zouden alle middelen in het werk worden gesteld dan kunnen op 1 Julij 1873 de geëmancipeerden niet vervangen zijn door Immigranten. De planters staren in een gapenden afgrond. De tegenwoordige toestand is veel slechter dan bij de \'afkondiging der Emancipatie, immers toen had men nog de tien jaren staatstoezigt vóór zich, in welke tijdsruimte men meende wel in de gelegenheid gebragt te zullen worden de kolonie van andere werkkrachten te voorzien.
Te Suriname eischt men véél van Nederland en wordt Nederland véél verweten; doch de vraag door Nederland geopperd: „Wat hebt gij zelve ton voor-
22
deele uwer kolonie gedaan?quot; is nimmer voldoende beantwoord geworden.
In plaats van hulp aan de kolonie te verschaffen hebben velen medegewerkt, niet alléén tot hun eigen ondergang, maar tevens tot den val der kolonie.
Het bezit eener plantagie is het grootste geluk dat een Surinamer zich bedenken kan. Toen alzoo de plantagiën voor spotprijzen werden van de hand gedaan, haastten vele particulieren zich er eigenaar van te worden. Met de compensatiegelden die zij voor hunne slaven ontvingen en een weinig kapitaal dat zij bezaten of door verkoop van huizen en roerende eigendommen verkregen, werden de kooppenningen voldaan. Mon overwoog echter niet, dat het niet meer was zooals vroeger, toen slechts twee maal per jaar een stel kleedingstukken aan de slaven werd uitgedeeld , toen het voldoende was, per week , ieder slaaf eenige ponden gezouten visch of vleesch toete deelen, welke artikelen op krediet werden gekocht, doch dat men thans onder geheel andere omstandigheden leefde en dat wekelijks aan eiken arbeider zijn loon in comptanten moest worden uitgeteld. De Surinaam-sche Bank die geld voorschoot tegen 12 pCt. rente moest wel in den arm worden genomen. De productiekosten bedroegen drie maal meer dan vroeger, terwijl de producten eerder lager dan hooger genoteerd werden; hooge renten moesten voor de geleende sommen worden betaald, vrije woning en geneeskundige hulp aan den arbeider worden verstrekt. Een ieder kan ligtelijk nagaan wat het lot zijn moet van fabrieken enz. die zonder bedrijfkapitaal en vooral onder zulke omstandigheden opereeren moeien. Vele nieuwe eigenaren geraakten spoedig in financieële verwikkelingen, die niet anders konden worden opgelost dan door den verkoop der plantagiën tegen lagere prijzen dan den aankoop.
Wil men billijk zijn, dan mag Nederland niet worden verweten, dat de Surinamers, toegevende aan hunne manie om plantagiën te bezitten, onvoorzigtige zaken hebben verrigt.
23
Een tal van lieden vooral te Paramaribo, hadden zich een métier geschept door hunne slaven te verhuren, welke onderneming ongeveer 50 pCt rente opbragt. Van deze opbrengst konden zij behoorlijk leven. Toen de compensatiegelden waren uitgekeerd, geraakten zij in het bezit van een kapitaal dat hoogstens 12 pCt. rente gaf. In plaats van de handen uit de mouwen te steken en naar andere bronnen van bestaan om te zien, werd het kapitaal successivelijk verteerd, dikwijls aan beuzelachtigheden, zoodat zij , kort na de Emancipatie, in behoeftige omstandigheden geraakten.
Het spijt mij, Surinamers, dat ik het zeggen moet, Nederland heeft hieraan geene schuld.
Zonde het ook de schuld van Nederland zijn, dat de Surinamer, handenarbeid als vernederend beschouwt?
Zeven jaren zijn reeds na de Emancipatie verstreken , doch met het onderwijs is het niet veel beter gesteld dan vroeger. Of wilt gij misschien die zeven of acht scholen quot;over de geheeïe kolonie verspreid, elk slechts dienstig voor twee a drie plantagiën in rekening brengen? Zijn de geëmancipeerden thans niet even onwetend en bijgeloovig als bij de afschaffing der slavernij ? Wel hebt gij wetten voorgedragen om Immigranten te bekomen, doch hebt gij genoegzame gelden gevraagd voor het onderwijs? Gij zult mij tegenvoeren dat Nederland elke verhooging van subsidie van de hand wijst; ik stem dit toe; evenwel was het uw pligt te volharden bij den eisch naar meerdere ontwikkeling.
Zien wij de Immigranten voor elk gering vergrijp niet gestraft met dwangarbeid? Beschouwt gij die lieden niet veel minder dan een geëmancipeerde, zoodat zelfs de neger zich aangematigd heeft, met verachting op hen te zien ? Hebt gij inschikkelijkheid tegen hen betoond of hebt gij integendeel met onverbiddelijkheid slechts arbeid geeischt ? In China zal
24
men wel weten hoedanig te Suriname de Immigranten behandeld worden? Heeft Nederland ook hiervan de schuld?
Gij wilt dat Nederland u te hulpe komt, doch hebt gij anders dan door adressen gétoond dat gij medewerken wilt ter bevordering van den bloei der kolonie?
In Suriname is het treurig gesteld. Nog immer heerschen onwetendheid en bijgeloof algemeen. De plantagiën verminderen voortdurend in waarde; hun geheele ondergang is nabij. In deze bange ure wordt immer een ontkennend antwoord gegeven op de vraag; „Ziet gij geene hulpe opdagen?quot; Men staart elkander met weemoed aan, en op aller lippen is de vraag : ,,Wat moet er van de kolonie worden?quot; Geene zoete melodiën paren zich aan het geruisch van het avondwindje, slechts alles overstemmende zuchten hoort men.
Doch nog is alles niet verloren. Door de schandelijke slavernij was de kolonie in bloei geraakt, zoude het mogelijk kunnen zijn dat zij door vrijheid ten verderve wordt gevoerd? De afschaffing der slavernij was eene wond aan de kolonie toegebragt, het staatstoezigt was een tijdelijk verband, de vrijheid zal het geneesmiddel zijn.
Surinamers mogt ik u harde waarheden hebben toegevoegd, wil het mij niet euvel duiden, dewijl ik even als gij treur over den vervallen toestand der kolonie, doch u opwekken wil, door op de gebreken te wijzen, haar uit dien poel van ellende te verlossen.
Wanneer ik straks trachten zal u de middelen aan te toonen die naar mijne meening hiertoe kunnen bijdragen, geschiedt dit geenzins met de overtuiging dat mijne idëen de beste zijn. Ik wil u aansporen de handen in elkander te slaan om voor het gemeenschappelijk doel te arbeiden. Breekt met het
verleden dat niets dan ellende heeft voortgebragt. Heft u op uit den slendergeest en staar niet vrijen blik de toekomst te gemoet. Dat vrijheid uwe leuze zij, en eigen krachten de banier waaronder gij strijdt. Nederland zal u helpen, doch toont dal gij die hulpe waardig zijt.
Wat moet er worden gedaan om Suriname weder te doen hloeijen?
Zoo men deze vraag in de kolonie doet, dan zal zij zeker aldus worden beantwoord : het Nederlandsch Bestuur moet ons bijstaan door ons zoowel geld als directe hulp te verleenen ter bekoming van Immigranten. Men zal zelfs verder gaan en beweren dat Nederland door de afschaffing der slavernij de kolonie van werkkrachten verstoken heeft, zoodat het de pligt van het Moederland is, hierin weder te voorzien.
Door de Staten te Suriname is een wetsontwerp voorgedragen, waarbij de toekomstige koloniale belastingen als guarantie worden gesteld voor eene lee-ning van het Moederland, ter bevordering der Immigratie. Naar mijne inzigten is het onbillijk koloniale geldmiddelen te bezigen tot bereiking van particuliere oogmerken; ongerijmd zoude ik het noemen zoo Nederland bereid werd gevonden zijne gelden hiervoor te bestemmen. Ik meen echter hieromtrent gerust te kunnen zijn, en ik durf haast als zeker zeggen dat het Nederl; Bestuur de gelden waaraan zij zelve behoefte heeft, nimmer zal veil hebben tot aanvoer van Immigranten. Suriname bezit, helaas! tot nu toe geen zoo groot vertrouwen om te mogen aannemen dat de leening door particulieren zal worden voltee-kend. In de kolonie belooft men wel even als de krekel in de fabel van Lafontaine kapitaal en interest terug te geven, doch Nederland zal even verstandig zijn als de mier en denkeu: het valt gemakkelijk véél te beloven als men niets heeft.
Men kan het in de kolonie niet over zich verkrijgen , de oude brilglazen, waardoor men steeds
26
gekeken heeft, af te leggen, en met vrijen blik in het rond te zien. Men heeft altijd plantagiëü gehad, men heeft de eigenaren er van zien rijk worden, men is derhalve zoo gehecht aan die plantagiën, dat, als er geene plantagiën meer zijn, men vermeent dat Suriname ook niet meer bestaan kan. Wat hebben echter in de daad de plantagiën voor voordeel aan de kolonie opgeleverd? Slechts de geringe belasting, die er op de uitgaande producten werden geheven. De planters, voor zooverre zij in de kolonie woonden, hebben zich naar elders begeven, toen de geldbuil zwaar genoeg bevonden werd, zoodat Suriname van hun welvaren geene voordeelen trok. Waar is de hulp der vroegere planters, nu de kolonie zulke zware beproevingen te doorstaan heeft? In de socie-teit zeggen zij tot elkander: ,,het ziet er naar uit in Suriname,quot;\' misschien voegen zij zelfs daarbij, „goeddat wij geborgen zijn ,quot; geen hunner evenwel biedt zijnen bijstand. De tegenwoordige planters zijn ten dien opzigte beter; doch brengt hun eigenbelang dit niet mede? Zij prediken wel van de daken: ,,laat ons alle middelen aanwenden, om werkkrachten te bekomen,quot; evenwel denken zij daarbij meer aan hun eigen^ voordeel, dan aan de bloei der kolonie.
Surinamers, ziet toch in, dat des planters welvaren geenzins de bloei der kolonie in zich moet sluiten. De kolonie kan bloeijen, zelfs al bestaan er geene plantagiën; zoo gij ernstig verlangt, dat de kolonie niet ten gronde gaat, besteedt dan de weinige middelen , die u nog ten dienste staan tot vruchtbaarder doeleinden dan de Immigratie.
Men spreekt veel over Centralisatie; zonder Centralisatie kan men zich niets goeds voorstellen. Evenwel werkt Centralisatie dikwijls verlammend. Waar de kosten van aanleg voor ieder individu zoo hoog zijn, dat slechts geringe winsten overschieten, waar genoegzaam arbeiders kunnen worden verkregen, die geene middelen bezitten, om als zelfstandige fabriekanten op te treden, daar is Centralisatie een vereischte, want hierdoor, kan goedkooper worden
27
geproduceerd, hierdoor kan aan velen arbeid worden verschaft. In elke andere omstandigheid is Centralisatie schadelijk en nadeelig voor het algemeen welvaren. Gij zult het met mij eens zijn , dat honderd kleine boeren, meer welvaart verspreiden, dan één landbouwer. De landbouwer wordt rijk, doch zijne knechten blijven arm; een knecht doet natuurlijk volstrekt niet meer dan vereischt wordt, terwijl de kleine boer van den morgen tot den avond zal zwoegen , alle middelen in het werk zal stellen, zijne landerijen in goeden staat te brengen, waardoor zijne verdiensten stijgen; zijne inkomsten zijn hooger dan van een knecht, zoodat hij zich meerdere uitgaven veroorloven kan; hij is een vrij, zelfstandig wezen, en geen dood werktuig. De verhouding wordt nog ongunstiger, zoo de landbouwer, na veel schatten verworven te hebben, de landstreek verlaat.
Niemand zal den planter, die er voordeel in ziet eene plantagie te bezitten, verbieden arbeiders in dienst te nemen, en zich door hunnen arbeid rijk te maken, doch men mag niet eischen, dat iedereen door de wet verpligt zal worden, bij te dragen tot het welslagen van des planters streven. Niemand zal den planter beletten, voor zich zeiven arbeiders aan te voeren; het zij echter herhaald, het is onbillijk , de koloniale geldmiddelen hiertoe te bezigen en nog onredelijker is het, om van Nederland hiertoe hulp te vragen.
De Immigratie maakt den planter rijk, doch het welvaren der kolonie wordt er niet door bevorderd. In de kolonie zullen er velen worden aangetroffen, die het met mij eens zijn, zelfs onder hen, die het bekende Immigratie-adres hebben onderteekend; echter de planter is in de kolonie de voorname man, men is veelal afhankelijk van den planter, men is zoo gewoon geraakt om met des planters oogen te zien, dat men niet bij magte is, den ouden sleur te verlaten.
De planters zullen aanvoeren dat zonder Immigratie de plantagien niet kunnen bestaan; dat er geene
28
besluiten mogen genomen worden waardoor hun ondergang wordt teweeg gebragt; doch ik opper de vraag: „In welken Staat wordt de fabriekantgewaarborgd dat hij arbeiders kan bekomen; waar wordt eene alyemeene belasting ingevoerd om een hijzonderen tak van Nijverheid te ondersteunen ?quot; Stond het den planter niet vrij vóór de Emancipatie zijne plantagie te verkoopen en was het geene bloote speculatie van de latere koopers, dat zij zich eigenaars maakten, in de hoop werklieden te bekomen? De Staat heeft 1 millioen beschikbaar gesteld ten einde de planters te ondersteunen in het aanvoeren van arbeiders; dezer dagen is genoemde som met 31/2 ton vermeerderd , zoo Nederland hierbij nog zijnen diplomatieken invloed verleent, wat mag de planter dan nog meer eischen? Nederland heeft de slavernij afgeschaft , ter compensatie gaf het geld; geen enkel besluit kan worden aangehaald waarbij de Staat de verpligting op zich genomen heeft voor arbeiders te zorgen. Met het oog op den exceptioneelen toestand der kolonie werd het tienjarig staatstoezigt ingevoerd; echter is het de schuld van Nederland niet dat de planters in al dien tijd geene arbeiders konden bekomen.
De Immigratie moet aan het particulier initiatief worden overgelaten, daar het een geheel particuliere zaak is. De Staat mag niet meer dan zedelijken invloed verleenen. Zijn de particulieren niet bij magtc arbeiders aan te voeren voor hunne plantagiën, dan blijkt hieruit dat Immigratie eene onmogelijke zaak is.
Mijne Nederlandsche lezers, hoe zoudet gij over eene dusdanige redenering oordeelen?
,,Op alle belastingen moeten 5 opcenten worden gelegd ten einde Durhamsche stieren en goed graszaad in te voeren. Hierdoor wordt onze veestapel en boter-en kaas-productie verbeterd; de veeteelt en zuivelbereiding maken een voornamen tak van nijverheid uit; het Rijk heft belasting zoowel op den uitvoer van vee als op dien van boter en kaas; zoodat het niet meer dan billijk is dat het alyemeen hiertoe bijdrage. Wat zoudt gij don landbouwers wel ton
29
antwoord geven , zoo zij geld eisohten , omdat Nederland zonder veeteelt en zuivel-bereiding niet bestaan kan ?
Wij beweren dat door Immigratie de kolonie niet gebaat wordt; wij willen derhalve trachten aan te toonen door welke middelen een betere uitslag kan worden verkregen.
In de eerste plaats door het onderwijs.
Ontwikkelde menschen zullen steeds bijdragen tot het goede ; zij weten dat arbeid welvaart voortbrengt; zij zullen immer bereid gevonden worden de pogingen van het Bestuur waar het geldt orde te handhaven in de hand te werken; alzoo geldt het als voorwaarde voor den herbloei der kolonie dat de 30.000 geë-mancipeerden ontwikkeld worden. Alsdan is de wet tegen den lediggang met zijne schrikverwekkende artikelen , welke wet onlangs door het Bestuur is voorgesteld ten einde voornamelijk de geëmancipeerden de vagabondage te beletten , geheel nutteloos. Zoo de geëmancipeerde ontwikkeld wordt, zal hij beseffen dat het niet genoeg is zooveel aan te planten als voor hem alléén voor het oogenblik noodig is, doch dat er meerder moet worden gewerkt, dat hij verpligt is te zorgen ook voor zijn nageslacht; dat het zijne roeping is als burger der kolonie den algemeenen bloei te bevorderen; dan zal hij niet meer zoo als thans zich er op toeleggen op alle mogelijke wijzen de wetten te ontduiken. Ik ontken niet, dat het schier onmogelijk is het volwassen geslacht deze lessen in te prenten; doch indachtig aan het bekende gezegde van den grooten Napoleon ,,laat aan mij de opvoeding der jeugd en ik overwin de wereldnoodig ik u uit deze woorden in toepassing te brengen. Neemt de opvoeding der jeugd in handen, opdat gij de wereld overwinne, echter niet door het. zwaard , doch door de werken des vredes. Rigt zooveel mogelijk scholen op als gij kunt, verspreidt het onderwijs algemeen en kosteloos, dan znlt gij ondervinden, dat allen, als om strijd , zullen bijdragen tot den algemeenen wensch, tot den bloei der kolonie.
30
De kolonie kan in de tweede plaats herbloeijen door Kolonisatie.
Uwe leuze is thans Immigratie, vervang dit woord door Kolonisatie. Weinig voordeel kan de kolonie trekken van den Immigrant, die na verloop van zijn contract weder huiswaarts keert en de verdiende penningen medeneerat; hij wordt bevorderlijk voor den bloei van zijn geboorteland , immers daar vestigt hij zich en daar zal hij door zijn verbeterden toestand trachten zijn welvaart te doen toenemen. Wat kan de kolonie verwachten van Immigranten, die, vóór zij de reis aanvaarden, reeds bedingen, dat zij kosteloos moeten worden teruggevoerd?
Gij zult mij wijzen op de vele besluiten, die door het Bestuur genomen zijn, ten einde de Immigranten te bewegen, kolonisten te worden; gij zult aanvoeren , hoe gemakkelijk het hun gemaakt is, landerijen te bekomen; gij zult te berde brengen, dat het Bestuur voorschot in geld geeft; ik weet dit alles, doch is de Immigrant er mede bekend; weet men dit in het buitenland? Ik twijfel er waarlijk aan. Laat deze besluiten drukken; plakt ze aan op alle hoeken der straten; verspreidt ze buiten uwe grenzen, overal waar gij veronderstellen kunt, dat er lieden gevonden worden, die genegen zijn hun land te verlaten, ten einde hunne maatschappelijke positie te verbeteren, en gij zult de vruchten plukken dier uitnemende besluiten.
Doe een naauwkeurig en onpartijdig onderzoek instellen, naar de vroegere kolonisatie uit Nederlanders, waaruit ongetwijfeld blijken zal, dat het mislukken dier onderneming niet toe te schrijven is aan de ongeschiktheid van het klimaat voor Europeërs, doch doordien de leiding toevertrouwd is geworden aan predikanten, die ten allen deele onbekend waren met de kolonie en met kolonisatie, doordien in de kolonie geene voldoende maatregelen waren genomen, tot ontvangst der kolonisten en waarschijnlijk nog door vele andere oorzaken, die te wijten waren aan individuen en niet aan de kolonie.
Men zal tegen de kolonisatie willen aanvoeren, dat het de cultuur van stapelproducten uitsluit. Dat is slechts gedeeltelijk waar, en bovendien vermeen ik , dat het er volstrekt niets toe afdoet, of de kolonie in welvaart geraakt door de suikeraanplant, dan wel b. v. door de parelvisscherij. Bijna onoverkomelijk zijn voor kolonisten de bezwaren verbonden aan de suikercultuur. Men zonde vele kolonisten moeten vereenigen, die geneigd zijn suikerriet aan te planten; zij zouden zich van genoegzame werkkrachten moeten voorzien, om de verschillende bearbeidingen van het riet te kunnen verrigten; zij zouden allen ter zelfder tijd moeten planten, ten einde gelijktijdig te kunnen malen (natuurlijk in een centra al-molen, daar ieder kolonist voor zich geen fabrieksgebouw kan oprigten.) Bovendien is niet iedereen suikerplanter die het maar wil; slechts door de ondervinding van vele jaren, komt men op de hoogte van dezen tak van landbouw. Tegen de suikercultuur bestaat nog dit bezwaar, dat het riet van elk kolonist van een ander gehalte zijn zal, zoodat na de maling, de repartitie vele bezwaren zal opleveren. Doch waarom moet Suriname hechten aan de suikercultuur, vooral nu in Europa de fabricatie van beetwortelsuiker van jaar tot jaar toeneemt.
De grond en het klimaat van Suriname zijn geschikt tot aanbouw van vele andere producten, waaraan vorenstaande bezwaren niet verbonden zijn, en wier aanplanting goede winsten opleveren , als daar zijn; de koffij, de cacao, de indigo, de rijst, de tabak, enz.; ook leveren de bosschen prachtig meubel- en timmer-hout.
Wanneer ter bevordering der kolonisatie, van het algemeen eene bijdrage wordt geëischt, dan is dit billijk. Zoowel de planter als de Immigrant verlaten de kolonie, wanneer hun toestand verbeterd is, zoodat zij den Staat geene andere winsten opleveren dan de geringe belasting, op hetgeen zij geproduceerd hebben; zij leven zoo zuinig mogelijk, om spoedig
32
in de gelegenheid te zijn, te kunnen repatriëren. Kolonisten daarentegen, blijven in hun nieuw vaderland en produceren voortdurend; wanneer hunne welvaart toeneemt, Avordt ook de bloei der kolonie bevorderd ; zij breiden hunne landerijen uit, verschaffen zich meerdere gemakken en veroorloven zich later zelfs aan de weelde toe te geven. Bovendien blijkt het dagelijks hoe langer hoe meer, dat geene Immigranten te bekomen zijn, terwijl de kolonisatie alle kans van welslagen bezit.
Echter vraag ik voor de kolonisatie niets meer dan ter bevordering der Immigratie is toegestaan, n 1. dat gelden hiervoor worden beschikbaar gesteld en Nederland zijnen zedelijken invloed verleene. De kolonisatie moet niet direct van den Staat uitgaan. De inmenging der Regering in de handelingen der individuen heeft zelden goede uitkomsten opgeleverd ; alzoo zij de kolonisatie, onder toezigt van den Staat, aan het particulier initiatief overgelaten.
Toen ik de pen ter hand nam om vorenstaande beschouwingen te schrijven, was het geen zins mijne bedoeling een betoog te leveren over kolonisatie en de wijze waarop zij tot stand kan komen. De Sn-rinamers zitten met de handen in den schoot vergeefs te wachten op het aanvoeren van arbeiders, eene utopie die niet verwezenlijkt wordt: het Nederlandsch publiek toont geene belangstelling in de kolonie omdat het er mede geheel onbekend is, de Nederlandsche Regeering vindt waarschijnlijk de Surinamers lastig met hun onophoudelijk gevraag; middelerwijl neemt de kolonie van dag tot dag toe in achteruitgang; derhalve heb ik gebruik gemaakt van mijn regt als inboorling, mijne landgenoten toe te roepen dat het meer dan tijd is om handelend op te treden; om middelen te beramen ten einde de kolonie van ge-heelen ondergang te behoeden; daarom hebik mij de vrijheid veroorloofd te wijzen op eenige gebreken en dwalingen, die steeds in de kolonie heerschende zijn, en nadeelig werken op den gewenschten voor-
33
uitgang, daarom heb ik mij verpligt gezien, zoowel de Surinamers als de Nederlanders aan te toonen, dat de Immigratie niet tot stand zal komen, en zoo dit evenwel toch geschiedt, dat zij slechts tijdelijk kan bijdragen, om den tegenwoordigen gang van zaken staande te houden, terwijl de kolonisatie, al moeten er eerst jaren over verloopen, bevorderlijk moet zijn tot den blijvenden bloei der kolonie.
Mijne vaste overtuiging is het, dat Suriname niet anders, dan door kolonisatie kan loorden gered. Surinamers, haast u de nieuwe banier te ontrollen, waarop geschreven staat: „Kolonisatie.quot;
Wendt u tot de Nederl: Regering met het verzoek, om het Immigratie-voorstel als niet gedaan te beschouwen, vraagt daarentegen, dat er ten spoedigste eene commissie uit zaakkundige mannen worde benoemd, ten einde aan te wijzen: 1°. de middelen, waardoor de kolonisatie kan tot stand komen; 2°. wat. er gedaan moet worden, opdat deze onderneming goede uitkomsten oplevere; en 3°. hoedanig er in de kolonie, ten opzigte der te verwachten kolonisten moet worden gehandeld. Vraagt dat het Moederland meerdere gelden beschikbaar stelle, als voorschot voor de kolonisten. Uwe Koloniale Staten hebben de middelen weten aan te wijzen, om de kosten der voorgestelde Immigratie te dekken, dat zij thans beraadslagen, hoedanig er moet worden gehandeld, om den kolonisten vrijen overtogt te verschaffen. Belast in elk district eerlijke en kundige mannen met de taak, de onervaren kolonisten met raad bij te staan.
Wanneer gij dit alles doet, dan zal Nederland de hand niet van u aftrekken, doch u bijstand bieden; dan hebt gij een goed antwoord gegeven op de vraag: ,,wat hebt gij zelve voor uwe kolonie gedaan?quot; Nederland werkt, wel is waar, de Immigratie niet tegen, evenwel stelt het er geen belang in, dewijl het beseft, dat hiermede wêt de planter, echter niet de kolonie gebaat wordt; daarentegen sympathiseert het met kolonisatie, het zal u zelfs zijne kinderen
3
34
toezenden, zoo het overtuigd is, dat zij op eenc goede ontvangst mogen rekenen.
Eer ik van u afscheid neem, veroorloof ik mij, u eenige wenken ten beste te geven. Suriname, afgebakend door den Atlantischen Oceaan, door de rivieren de Marowijne en de Corantijn, en door het Braziliaansch gebergte, beslaat eene oppervlakte van lö\'/jj millioen bunders, waarvan hoogstens 50 duizend in bewerking zijn. De geëmancipeerden, die het grootste gedeelte hunner gedurende 10 jaren verdiende loonen gespaard hebben, zullen, na het eindigen van het staatstoezigt, zich als kleine landbouwers nederzetten. Over de millioen bunders verspreid, zal men zelfs met de grootste moeite de 30 duizend geëmancipeerden niet terug vinden; hun arbeid zal weinig nuttigs opleveren, daar zij bij de gebrekkige communicatie, zelden in de gelegenheid zullen zijn, hunne producten te verkoopen; hierdoor worden zij in de noodzakelijkheid gebragt, slechts zooveel aan te planten, als voor hun eigen gebruik benoodigd is, en alzoo worden zij gesteund in hun streven naar lediggang. (Nu ik over middelen van gemeenschap spreek, moet ik even aanstippen, dat in de geheele kolonie bijna geen enkele goede weg bestaat. De communicatie geschiedt te water; hieraan is het nadeel verbonden, dat sommige gedeelten gedurende het drooge jaargetijde niet te bereiken zijn, terwijl in ieder geval het vervoer geheel afhangt van vloed en eb.) Er moet derhalve getracht worden, de geëmancipeerden zoo veel mogelijk te concentreren; zij hebben eene groote voorliefde, zich in de nabijheid der stad te vestigen; dit moet niet tegengewerkt, doch zelfs ondersteund worden; want dan kan men gemakkelijk van uit de stad invloed uitoefenen op hunne zeden en hunnen arbeid.
Onder de vele oorzaken, die bijgedragen hebben tot het mislukken der vroegere kolonisatie uit Nederlanders , behoort ook deze dat zij van uit hunne vestigings plaats schier geene gemeenschap bezaten met het
35
bebouwde gedeelte der kolonie; al de artikelen waar aan zij behoefte hadden moesten over zee worden aangevoerd, waarmede soms weken verliepen; ook bezaten zij geene markt voor hunne producten; de arme kolonisten hebben veel ellende moeten doorstaan.
Derhalve, vóór de kolonisatie kan tot stand komen , zoude het noodig zijn dat eene Maatschappij voor Kolonisatie en Nijverheid worde opgerigt.
Het doel der Maatschappij moet zijn 1°. op alle mogelijke wijzen de kolonisatie te bevorderen 2°. landerijen van het Bestuur in eigendom te bekomen en te exploiteeren 3°. de ontgonnen landerijen in verbinding te brengen met bestaande of aan te leggen markt- en ladings-plaatsen.
Tot het in eigendom bekomen van landerijen, worden geene grootere uitgaven vereischt, dan die welke noodzakelijk zijn, tot het in orde brengen der ver-eischte documenten. Verders wordt aan de Koloniale kas jaarlijks eene belasting van 50 cent per bunder voldaan, als bunder- of akkergeld.
De Maatschappij legt een behoorlijken weg door het geconcessioneerd terrein, in verbinding met eene geschikte marktplaats. De landerijen ter wederzijden van den weg gelegen, worden verkocht of verpacht; deze perceelen zullen gereede koopers of pachters vinden in de geëmancipeerden en kolonisten. De vpordeelen, hier uit te trekken, zullen belangrijk zijn, daar, om zoo te zeggen, het bezit schier niets gekost heeft.
De eenige moeijelijkheid, waarmede de Maatschappij zal te kampen hebben, is hierin gelegen, dat niet gemakkelijk de benoodigde arbeiders te bekomen zijn, om den weg te leggen en de landerijen van waterloozingen te voorzien. De Maatschappij moet alzoo trachten , deze bezwaren uit den weg te ruimen , waartoe zij kan geraken door het aanvoeren van Immigranten, aan welke aanvoer eene belangrijke premie verbonden is. Geenzins ben ik in tegenspraak met het te voren aangevoerde omtrent Immigratie,
36
Al verlaten deze Immigranten na expiratie van hun contracttijd de kolonie , zij hebben evenwel nut gesticht, daar zij bevorderlijk zijn geweest, tot het welslagen van het groote doel: „de Kolonisatie.quot; De geëmahcipeerden zullen hunne diensten aan de Maatschappij verleenen, wanneer zij voor hunnen arbeid betaald worden, en bovendien aan hen de voorkeur gelaten wordt bij de pacht of verkoop der geëxploiteerde landerijen. De Maatschappij neemt verder in dienst, de nieuw aangevoerde kolonisten, wien gedeeltelijke betaling, vrije woning enz. moet worden verstrekt. Hierdoor geraken deze nieuwe bewoners successivelijk gewoon aan het klimaat en de wijze van bearbeiding, terwijl zij middelerwijl niet behoeven te zorgen voor hun levensonderhoud. Met ernstigen wil, zaakkennis en eerlijkheid, kunnen de bezwaren overwonnen worden.
Ter exploitatie zij der Maatschappij aanbevolen het terrein gelegen achter de stad Paramaribo tusschen de plantagie Kwatta en de rivier Saramacca. Eene schier onafgebroken zandrits vereenigt de stad Paramaribo met genoemde rivier, zoodat de kosten voor aanleg van den weg niet belangrijk hoog zullen zijn, terwijl de grond (alluviaal) bijzonder vruchtbaar is. De weg zal vele gerieven verschaffen aan de bewoners van het district Saramacca, dewijl thans alle vervoer uit dat district geschieden moet door een gedolven kanaal, hetwelk gedurende het grootste gedeelte van het jaar onbevaarbaar, of over zee, het geen tijdroovend en kostbaar is.
Verders wordt ter ontginning voorgesteld het terrein gelegen tusschen de districten Coronie en Nickerie. De grond is aldaar mede zeer vruchtbaar; de weg is eene behoefte voor de bewoners van het district Coronie. Daar Coronie voor zijne belangrijke productie geen enkele geschikte landingsplaats bezit moeten de voortbrengselen thans door platbodemvaartuigen in volle zee naar kustschoeners worden overgebragt, welke kustschoeners op hunne beurt de lading vervoeren naar Nickerie of Paramaribo, alwaar
37
zij overgeladen worden in zeeschepen. Het behoeft niet betoogd te worden dat deze wijze van transport niet alleen gevaarlijk is, maar ook groote financieele opofferingen vereischt. Wanneer de weg tot stand gekomen is, kunnen de producten direct en goedkoop naar Nickerie worden vervoerd.
Andere gedeelten der kolonie zijn mede geschikt ter ontginning; dit behoort echter tot de latere zorgen. Wanneer beide genoemde wegen zijn gelegd en de aangrenzende landerijen geexploiteerd, bezit men eene oppervlakte gronds dat door geen 100.000 kolonisten kan worden gecultiveerd. Al wordt de kolonisatie met den besten uitslag bekroond dan is het nog niet te verwachten dat in de eerste tien jaren het aantal landverhuizers genoemd cijfer zal bereiken.
Mogten er zijn, die beweren, dat de door mij aangetoonde wijze, geene voldoende resultaten zal opleveren, ik heb er volkomen vrede mede, en noodig hen uit, hunne zienswijzen openbaar te maken.
Het zij herhaald: ik wenschte alle Nederlanders en Surinamers te doen beseffen, dat Immigratie niet anders zijn kan, dan een hulpmiddel, om den gang van zaken staande te houden, terwijl ik hoopte, hunne belangstelling op te wekken voor Kolonisatie. Ts zulks geschied, dan is mijn doel bereikt, en ben ik tevreden door het bewustzijn, iets, al is het nog zoo gering, te hebben bijgedragen tot bereiking van het gemeenschappelijk doel: de bloei der kolonie.
Mijne innige bede voor Suriname is; Neem toe in welvaart en icord spoedig eene parel aa7i de kroon van Nederland, yrooter en schitterender dan Tnsulinde.
Arnhem, Januarij 1871.
Danl. J. Sanchks.
De voorgestelde wet tot wering van lediggang noemden wij schrikverwekkend. Zooeven , voor het\'af-drukken dezer beschouwingen, ontvangen wij de laatste Surinaamsche Couranten, waaruit wij met genoegen opmerken, dat de Koloniale Staten te Paramaribo genoemde wetsvoordragt van den Gouverneur beter geschikt achten voor de middeneeuwen dan voor onzen tijd; terwijl zij met ons in het onderwijs een beteren waarborg zien tegen vagabondage dan in het bezit van een naar despotisme riekend livret.