T-
DOOR
-MEDEGEDEELD IN DE VERGADERING VAN DE „VEREENIGING VOOR SURINAMEquot;, DEN 23»ten NOVEMBER 1878.
Met een Kaart.
AMS\'IEUUAM,
Zoo ik, aan de vereerende uitnoodiging mijner medeleden in het Bestuur dezer Vereeniging gehoor gevende, trachten zal eenigen tijd de vergadering bezig te houden met reisindrukken uit de streken, waarin wij allen, die hier aanwezig zijn, belang stellen, is dat niet zonder eenigen schroom; zoowel omdat ik mij bewust ben, velen hier te zien, die uit eigen aanschouwing veel meer van West-Indië leerden kennen, alsook omdat mijn voordracht uit den aard der zaak een geheel ander karakter moet dragen dan die, welke verleden jaar de vergadering zoo aangenaam bezig hield.
Snriname\'s trotsche natuurtafereelen, Suriname\'s watervallen, Suriname\'s goudwasscherijen, Suriname\'s hooge bergen ken ik niet door eigen aanschouwing. In Suriname\'s nog schier ongerepte bosschen heb ik den dagen langen tocht te paard, die langs de Boven-Para in het dichte lommer der woudreuzen te maken is, niet medegedaan.
In het regenseizoen van 1875, den tijd van mijn bezoek aan de kolonie, waren zulke tochten door de boschpaden zoo goed als onmogelijk, en was ook de vaart per roei-
6
boot tegen den stroom der Suriname-rivier niet weF uitvoerbaar. Thans is altans die laatste onuitvoerbaarheirl geschrapt uit het program van wie Suriname bezoekt. Sedert in de drie laatste jaren de nog steeds toenemende goudwasscherijen, welke hier verleden jaar door den heer Zimmerman zoo uitvoerig werden herdacht, nevens een vrij aardige pacht voor de domeinen ook een belangrijke beweging naar de hooglanden der boven-Suriname in het aanzijn riepen, vaart eenmaal \'s weeks een stoomboot van Paramaribo;- tot bet gebergte bij Broko Pondo en terug-Dat zou een groot gerief geven voor de plantages aan de Boven-Suriname, ware slechts niet ongelukkig juist daar in de laatste jaren op een betrekkelijk groot aantal bet werk gestaakt.
Waren alzoo mijne reizen in Suriname meer beperkt en minder pittoresk dan zij voor wie thans de kolonie bezoekt kunnen wezen, zij waren ook uit den aard der zaak langzaam. In een groot deel der kolonie is de zoogenaamde tentboot met zes roeiers, wier passagiers als in de roef eener zeer kleine Iloilandsche trekschuit zijn samengepakt, het eenige vervoermiddel, voor zeetrajecten nu en dan afgewisseld door de bij gebreke van een tweede zeestoomboot gebruikte Gouvernements-schoeners — kleine zeilschepen, die een goede tafel, maar niet zeer comfortabele nachtverblijven en bij regen een zeer beperkte kajuit aanbieden. Stoomvaart naar de hoofdplaats van Britsch-Guyana bestond tijdens mijn verblijf in Suriname slechts tweemaal, stoomvaart naar het bloeiende Nickerie en naar Fransch-Guyana slechts éénmaal \'s maands. Zij, die weten welke onzekere kansen de reis met een zeilschip oplevert bij windstilte of tegen den langs Guyana\'s zeekust steeds in Westelijke richting trekkenden stroom, zullen begrijpen dat er veel tijd noodig is, en vooral in 1875 noodig was, om iets van Suriname te zien.
7
Toch heb ik een groot deel der nog bebouwde, helaas al meer en meer door wildernissen afgewisselde streken rnogen aanschouwen. Warme dank zij daarvoor door mij gebracht, in de eerste plaats aan den Gouverneur Jhr. van Sypestein, en voorts aan zoovelen, wier welwillendheid mij gelegenheid aanbood, gebruik te maken van eene tent-hoot of ander vervoermiddel, waarmede zij de eene of andere plantage bezochten, of wei een gezelligen disch en een goed nachtverblijf te vinden in streken, waar de woonhuizen der plantages het eenige voor een Europeaan bruikbaar onderkomen konden verschaffen. Nimmer hoop ik de Surinaamsche gastvrijheid te vergelen, te minder daar zonder haar menige interessante zaak moeielijk te zien, menige reis in de kolonie niet uitvoerbaar zou zijn geweest. Ook te minder, daar het in 1875 waarlijk geen goede tijd was voor Suriname. Dat jaar kenmerkte zich, behalve door lage suikerprijzen, nog door minderen kolonialen uitvoer dan de drie voorgaande en de twee volgende. Het zijn dan ook niet enkel vroolijke herinneringen, die ik van mijn gezellige reizen per tentboot, rivier-stoomboot of zee-schoener heb kunnen medebrengen. Niet, zooals W. Giftord Palgrave, wiens bijdrage in de Fortnightly Review, met de zorgvuldig bewerkte en door opneming van critieken aangevulde vertaling door Dr. II. D. Benjamins in de Wetenschappelijke bladen van Juli-September 1876, wel aan velen der hier aanwezigen bekend zal zijn, en wiens boeiende beschrijving van de reis, die hij in 1874 met den tegenwoordigen Gouverneur maakte langs de Gommewijne en Cottica, verdient gelezen en herlezen te worden door ieder, die hart heeft voor een prachtigen plantengroei en voor een welwillend hoffelijk woord over Nederlandsche toestanden, zag ik alles in Suriname op zijn Zondagsch. Menig bericht, van kwijning en achteruitgang getuigende, kwam mij ter ooren, en zoo er
8
plantages zijn, wier resultaten nog steeds bewijzen dat in Suriname nog wel goede zaken kunnen worden gemaakt, zij moeten meer als lichtende, hoopgevende punten in de duisternis worden beschouwd dan als staaltjes van een algemeen gunstigen toestand.
Toch kon Suriname zoo oneindig veel produceeren. De bebouwde streken der kolonie zijn bijna alle voor groote schepen toegankelijk, waarbij eb en vloed stoomslepers onnoodig maken. Tot ver langs de Cottica, Suriname, Saramacca en Nickerie kunnen de transatlantische bodems ankeren en lading innemen Suriname kent niet, zooals meest al de West-Indische eilanden, de open rceden aan zee, waar de schepen ver van de kust moeten ankeren, op gevaar van door de plotselinge stormen der Caraïbische wateren om te slaan, niet de blinde klippen, waarop reeds zoo menig vaartuig tusschen de Antilles gestooten is. De gele kleur der rivieren, met die van den Rhijn te vergelijken, wijst op een overvloedig slib, dat eenmaal in den loop dei-tijden den lagen bodem van het bebouwde deel van Suriname heelt gevormd en thans jaarlijks nieuw contingent levert voor de modderbanken langs een groot deel der kust. Tot ver van den oever van geheel Guyana is de zee nog geel door de alluviale bestanddeelen, welke de rivieren meevoerden. Bemesting, die volgens Kepplers mededeelingen in das Ausland, bl. 651 e. v., op Guadeloupe vereischt wordt voor den groei van het suikerriet, en daar met guano, gips of bakkeljauw geschiedt, en die ook in Britsch Guyana veelal moet worden aangebracht, is in Suriname tot nog toe nergens noodig. De meeste gronden kunnen zeven achtereenvolgende uit den wortel opschietende gewassen suikerriet dragen (rattoen), en herkrijgen dan, door ze met het uit bosschen afvloeiende water te laten onderloopen, hun oude vruchtbaarheid.
Brandhout voor de suiker-machines kan, voor zooveel
9
noodig, nog lunge juren gehaald worden uit de bossclien van mindere houlsoorten. achter en tusschen de plantages gelegen.
Ziedaar natuurlijke voordeden, die niet lichtelijk ergens in West-Indië zoo vereenigd worden aangetroffen, maar die door een groot gebrek tot nog toe worden opgewogen. Suriname\'s rijke bodem eischt bepoldering, uitwatering, bedelving, in één woord arbeid, en juist arbeid is er sinds de emancipatie moeilijk in voldoende mate te krijgen. Den bezwaarlijken weg tot hernieuwde welvaart, dien het gelijksoortige, maar iets minder door de natuur bedeelde Britsch-Guayana heeft afgelegd, moet Suriname nog voor een groot deel bewandelen. Geen weérgaloos vette bodem, geen rijke tropische natuur — wier beschrijving door een man der wetenschap uwe Vergadering zou kunnen op de hoogte brengen van wat al in Suriname zou kunnen groeien, bij voldoende aanwezigheid van kapitaal en arbeidskracht — is in staat, een bloeiende kolonie te vestigen. Daartoe moet de inwerking van den menscli krachtiger worden dan tot dusver. Ik meen, waar deze Vergadering dat gevoelen wel zal deelen, meer in haar geest te handelen door haar, zooveel mij dat mogelijk is, bekend te maken met maatschappelijke toestanden in West-Indië, dan door een zoölogische en botanische beschrijving, die, van mijne zijde komende, altijd een sterk leekenkarakter zou dragen. Wat ik van mijn reisindrukken uit West-Indië ga mededee-len, zal in de eerste plaats van socialen aard zijn.
Een aangenamen indruk (om met iets goeds te beginnen) maakt in de stad Paramaribo de veiligheid, die er heerscht. Hoewel- er eerst sedert een paar jaar straatverlichting (petroleum) is ingevoerd, en hoewel de uitge-
strektheid een streng policieloeziclit moeielijk moet maken, hoorde ik er volstrekt niet klagen over diefstallen en aanrandingen. Toch zijn er een aantal huizen, wier bewoners de tot iiun tuin toegang gevende poort niet kunnen sluiten, omdat zij de kleine gebouwtjes in dien tuin, die in dagen van welvaart woningen waren van bedienden, tlians aan negers of kleurlingen verhuren. Voor dieven, die niet al te veel aan groote profijlen hechten, ware Paramaribo dus een gunstig arbeidsveld.
Dat is de stad ongelukkig niet voor de vele negers, die zich na de emancipatie zijn komen vestigen op kleine grondjes in ol bij de buitenwijken. Hun tuinbouw strekt nagenoeg alleen tot. eigen consumptie van de meest alle-daagsche levensmiddelen; verder trachten zij zoo nu en dan wal te verdienen als sjouwerlui aan de kade of de werf of met het roeien op een naar de plantages vertrekkende tentboot; maar ongelukkig is met de afneming van handel en landbouw ook het voordeel van het sjouwers-bedrijf afgenomen. Andere spijzen dan eigen geplante bananen ol cassave of uit iNoord-Amerika aangevoerde bakkeljauw komen zelden voor op de tafel der kleine landbouwers in Paramaribo; bij schaarschte van deze artikelen zijn zij ongeveer in de positie van de Ieren tijdens de aardappelenziekte. Dan lijden zij honger, ge-regelden arbeid niet willende of niet onmiddellijk kunnende vinden. Was de productie der kolonie groot, lagen de schepen weer als een 50 jaar geleden bil tientallen op den schoonen Surinamestroorn voor anker, dan zou die talrijke bevolking van kleine landbouwers te Paramaribo geregeld bijkomend werk en hooge loonen kunnen hebben en veel welvaart verspreiden. Thans kan men een groot deel dier klasse beschouwen als voor de welvaart der kolonie onnut, maar tevens onschadelijk.
Het pleit zeer voor den goeden, rustigen geest der
11
Surinaamsclie negers, dal hel sederl de opheltlng van het Staalsloezicht (1873) mogelijk is geweest, ook van hen de directe klassen-belasting te heffen (totaal ± ƒ80.000 in Suriname), waarvan de minste aanslag f 5 per man en /quot;2.50 per vrouw is, en wel zonder dat men, als op Martinique, zijn toevlucht heeft moeten nemen lot een passenstelsel, of, als in Cayenne, lot lijfdwang. In die beide Fransche kolonies is dan ook de hoofdelijke omslag reeds sinds eenige jaren weer opgeheven.
Minder gunstig is hel met de zedelijkheid. Van de geboorten in de Kolonie is bijna 4/5 onecht, en het blijkt niet, dat de stad, met ruim Vs ,\'er bevolking, uilzondering maakt op het geheel. Wel is dat het geval met het onderwijs. De 25 scholen der slad (waarvan 22 particulier met of zonder subsidie) worden bezocht door tus-schen de 3000 en 3500 kinderen. Op hel papier dus ongeveer 1 schoolgaand kind per 7 zielen der bevolking. Hel is niet zeer veei, maar het gaat toch. In de districten zijn 25 scholen, maar het aantal leerlingen is slechls 1/3 van die in de stad en neemt blijkens de Koloniale Verslagen af. Wellicht zal de leerplicht, ingevoerd bij Koloniale Verordening van 1877, in dien treurigen toestand eenige verbetering aanbrengen.
Wat de sterfte onder de negers betreft, deze is in de laatste twee jaren grooter dan die onder de immigranten en overtreft nog altijd het cijfer der geboorten. liet is dan ook vooral te danken aan verminderde sterfte onder de immigranten, die langzamerhand aan land en levenswijze meer gewoon raken, dat de overmaat van sterfgevallen boven geboorten in Suriname in 1876 niet meer was dan 70, een cijfer dat nog nimmer bereikt was en naar verhouding ook in Britsch Guyana niet bereikt wordt.
In hoever de verhoudingen lusschen geboorte en sterfte onder de negers in de stad beter zijn dan in de bui-
tendislricten, heb ik niet onder cijfers kunnen brengen. Wat ik wèl weet, is dat het ziekenhuis te Paramaribo een van de fraaie en doelmatige gebouwen dier stad verdient genoemd te worden In 1863 opgericht van Rijkswege, als militair hospitaal, is het mooi gelegen aan de Gravenstraat en dient het tevens voor civiel gasthuis, waarvoor de Kolonie f 0,40 per dag en per zieke betaalt, voor kraamkamer en voor krankzinnigengesticht. In dit laatste bevonden zich in Juni 1875 vier mannen en ééne vrouw. Hoewel in den regel de immigranten op de plantages verpleegd worden, waren er toch hier enkele, meest lijdende aan zweren in de beenen of aan syphilis. Scrofuleus zijn zeer vele immigranten uit Britsch-Indië en ook vele negers in hooge mate. Dat wordt verklaard door het vaak onvoldoende bananendieet der weinig arbeidende negers en door de vreeselijke armoede, waaraan de Hindoes in hun eigen land vaak hebben blootgestaan, alvorens zij emigreeren. De leprozen, wier ziekte, zooals men weet, ook vaak wordt toegeschreven aan de uitsluitende voeding met zoutevisch en bananen, worden niet verpleegd in de stad, maar in het etablissement Batavia aan de Coppename.
Wie te Paramaribo geen lust heeft in gezouten Ame-rikaansch vleesch of bakkeljauw, moet er zijn vleesch-voeding veel duurder betalen dan in Europa. Hadden de kleine landbouwers rondom de stad aan de verwachting beantwoord, dan zouden zij in het aankweeken van vee, maïscultuur en teelt van gevogelte waarschijnlijk een ruim bestaan kunnen vinden en tevens de stad veel dienst bewijzen. Tegenwoordig is het slachtvee, voor zoover hot niet van de plantages afkomstig is, veelal aangekweekt door de Hernhutters op hun even boven de stad gelegen etablissement van veeteelt. Ook bestaat er eenige aanplant van levensmiddelen en kweek van vee, door 36
13
Nederlandsche boertjes, afkomstig van de mislukte kolonisatie Groningen aan de Sararaacca van een dertig jaren geleden. Zij bezaten in 1876 te zamen 238 hectaren wei- en 63 hectaren bouwland.
Maar dat alles kon veel meer wezen, want als er maar voor afwatering wordt gezorgd, draagt de grond overvloedig gras en maïs. Verschrikkelijk inderdaad is het denkbeeld, dat een land als Suriname zijn 50,000 a 60,000 inwoners niet eens voedt, dat er koren, maïs en vleesch uit Noord-Amerika moet komen, wil de bevolking geen honger lijden. Het is waar, dat precies dezelfde verschijnselen (veel negers, die zoo wat den kleinen landbouw beoefenen, maar verbazend weinig productie) ook op de Fransche en Engelsche Antilles en in Britsch-Guyana zijn op te merken. Ook die Kolonies zouden bij blokkade verhongeren. Maar daar zijn altans de oogsten van sta-pelproducten voor Europa groot.
Als een poging om in de toekomst van den kleinen landbouw bij Paramaribo verbetering te brengen, verdient genoemd te worden het etablissement Livorno, een eindje boven de stad aan eene kreek der Suriname-rivier gelegen. Het is 744 heet. groot, was vroeger eene suikerplantage, maar gaf als zoodanig geen rekening en is enkele jaren geleden door de paters-redemptoristen gekocht voor ƒ 5,500. Een Amsterdammer, pater Schaap, interesseerde zich vooral daarvoor. Zooals bekend is, belmoren ongeveer alle R. C. geestelijken in Suriname tot gemelde orde. Thans dient Livorno voor jongensweeshuis. De weezenverpleging geschiedt n.l. in Suriname voor rekening der kolonie, of liever, deze geeft /5\'smaands per hoofd, waarvoor de kerkgenootschappen dan hun weezen in de stad uitbesteden. De R. C. gemeente is nu bezig op Livorno een landbouw-etablissement te vestigen, zoowel tot onderricht der weezen, alsook , om later
14
een steun te hebben bij de weezenverzorging. In 1875 stond de inrirhting onder toezicht van een frater uit jNieuwer-Amstel, die met geringe middelen inderdaad reeds veel had gedaan. Een goede grindweg tot verbinding met een weg naar de stad was voor ƒ 65 aan arbeidsloon gereed gekomen, betaald bij stukwerk. Aanplant van bananen, koffie, cassave en rijst was aangevangen; de tras-loods (bergplaats voor het uitgeperste suikerriet, dat als brandstof dient) was ingericht tot een stal, waarin aankweeking van runderen, geiten, varkens en pluimgedierte begonnen was. Er waren loen nog niet meer dan li2 weesjongens, meest mulatten. Natuurlijk was dus de gouvernementsbijdrage van / 5 \'s maands per hoofd op verre na niet voldoende om de kosten te dekken; maar naar ik hoorde bestond het plan, langzamerhand meer weezen te plaatsen en zou wellicht bij meer gevorderde aanplantingen en veeteelt het etablissement zichzelf kunnen bedruipen. Moge dat vooruitzicht verwezenlijkt worden! In eik geval zullen de weezen op Livorno een landbouwkennis opdoen, die aan Suriname\'s kleurlingen nog maar al te zeer ontbreekt.
De paters-redemptoristen, die met eene or.le van geestelijke zusters aan het hoofd staan van de grootste bijzondere scholen te Paramaribo, waar ook vele Protestanten uit de meer beschaafde standen gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs genieten a ƒ 8 \'s maands (builen de vacanties) voor meisjes, en f 4\'s maands voor jongens, hebben bij hun etablissement in de stad (Gravenstraat) ook een groot terrein aan de Sommelsdijksche kreek, waar veel geplant wordt, o. a. ook koffie. De boomen droegen in 1875 nog geen vrucht, maar het is te verwachten, dat inrichtingen als de hier genoemde en het voorbeeld van sommige particulieren, die van hun groote tuinen nuttige boomgaarden maken, lop den duur d.i koffieculluur, die
15
liiuns no^ slechts op ééne plantage beslaat, weer tot zekeren bloei zullen terugbrengen, zoo al niet als landbouw, clan toch als tuinbouw voor eigen consumptie. Dat Suriname, het land, dat in de vorige eeuw jaarlijks mil-lioenen kilo kollie naar Europa zond, thans meer koi\'lie in- dan uitvoert, is inderdaad een vreemd en treurig verschijnsel. Wellicht zal de invoering der Liberiakolfie, die, naar men zegt, niet na 3 jaar, maar reeds na 18 maanden vrucht oplevert, en waarmede de Surina\'amsche Maatschappij van Landbouw, Handel en Nijverheid thans proeven wil nemen, blijkens liet jongste Octobernummer van het Tijdschrift der xNed. Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, verbetering aanbrengen, door koffieaanplant ook voor de negers-grondeigenaars meer aanlokkelijk te maken.
liet is te hopen, dat alle pogingen in die richting rijke vruchten mogen dragen, want thans zijn de vele honderden negers-grondeigenaars, ook te Paramaribo, als \'t ware een dood element in de reeds zoo kleine koloniale huishouding. De vermindering der quot;plantages en der door deze geproduceerde stapelartikelen leidde tot achteruitgang in allerlei bedrijven en neeringen; de invoerrechten op artikelen van consumptie, met 1 Juli verhoogd, als waarborg voor de koloniale immigratieleening, brachten in 1875 niet meer, maar minder op dan in 1874.. Geen bel mgrijke productie of consumtie door de negers-grondeigenaars komt tot nog toe vergoeding brengen voor wat hun sedert de opheffing van het staatstoezicht aan de plantages onttrokken arbeid vroeger schonk.
Alleen voor kleeding zijn zij eenigszins goede klanten der magazijnen. In hoever dat toe te schrijven is aan Art. IS der Kol. Verordening van 19 April 1873, G. BI. N0. 15:
«Niemand mag buiten zijne woning ongekleed verschij-
1()
nen. Om als gekleed te worden aangemerkt, moeten mannen minstens met broek en hemd of boezeroen, en vrouwen minstens met rok of paantje en jak of japon gekleed zijn.
«Kinderen beneden den twaalfjarigen leeftijd moeten zijn gekleed met een broek of lang hemd,quot; en wel op boete van / 2.50 tot ƒ25, durf ik niet beslissen; maar zeker is het, dat de gekleurde burgerij bij de kerkparade van het garnizoen en bij de militaire concerten vrij netjes voor den dag komt, en dat de boschnegers, als zij de stad bezoeken, vooral in hun jeugd, heel wat minder dragen dan het voor hun stamverwanten voorgeschreven costuum.
Ware het niet zaak, mij vooral te bepalen tot hetgeen op den toestand der middelen van bestaan betrekking heelt, er zou nog het een en ander te vertellen zijn, b.v. over het gouvernementsgebouw, met zijn uit botanisch en zoölogisch oogpunt zeer merkwaardig park; over de deftige buurt der stad, die in den omtrek ligt; over de mahonie- en vrucht-boomen, die de pleinen en vele straten versieren; over het bijna totale gemis aan rijtuigen, wat een tropische regenbui al heel lastig doet zijn en weer niet voor de welvaart pleit; over de poreuse kruiken, door de Indianen vervaardigd uit roode aarde, waarin het te Paramaribo algemeen gebruikte regenwater zou wordt afgekoeld, dat men de luxe van Noord Amerikaansch ijs kan missen, welk ijs in de meeste Engelsche en Fransche koloniën te verkrijgen is, maar te Paramaribo slechts eens per maand met de Fransche mail nis een extraatje voor de societeit wordt aangevoerd en verder soms bij vergunning door de ijsmachine van het hospitaal ook voor particulieren geleverd wordt; over museum en bibliotheek, die meer ruimte en etalage dan belangrijke voorwerpen missen; over de gewoonten der ingezetenen, d:e in sommige
17
opzichten zeer van de Nederlandsche afwijken, al zijn zij ook in denkwijze echt Nederlandsch.
Maar het wordt tijd tot een woord over de buitendistricten, over hun plantages en kleine grondjes over te gaan, daarbij aan het prachtige gouvernementsplein met de beroemde tamarindelaan van Van Sommelsdijk en het schoone riviergezicht een hartelijk vaarwel toeroepende.
De boven-Suriname en de Para verdienen wellicht het eerst vermelding, niet als de gunstigste districten voor den landbouw, maar als spoedig af te handelen. Nog slechts zeer enkele plantages tellen die rivieren langs hare oevers. De vermindering der suikerplantages, die het getal van 07 in 1870 deed dalen tot 4-7 in 1877, was ook zeer sterk in het district Boven-Para, dat boven Paramaribo een groot deel van den linkeroever der Suriname omvat en thans nog slechts drie suikerplantages lelt. De negers aan de Para — reeds vóór de emancipatie niet gewend aan veel geregelden landbouw, maar veelal aan houtkap, bij welken tak van bedrijf de bi) koloniaal reglement voorgeschreven taken aan de slaven veel vrijheid van werken lieten — zijn thans nagenoeg allen op kleine grondjes verspreid, meest langs de Para. Zij hebben voor de in Suriname noodzakelijke inpoldering tegen hoog water slecht zorg gedragen, en wat zij verbouwen bepaalt zich dan ook tot de meest alledaagsche voedingsmiddelen. Jacht en visscherij moeten verder in de behoeften voorzien, nu de gelegenheid om op de plantages tijdelijk werk te verkrijgen, of wat bananen van de kostgronden te kapen, in dit deel der kolonie meer en meer ontbreekt.
Hoe dit zij, voor wie negers wil zien, zeer nabij aan den slaat der boschnegers, is de heerlijke vaart op de
18
Para met haar hoog geboomte en haar bij eb zeer snellen, kronkelenden stroom, hoogst interessant. Gelooven de boschnegers aan een zeker soort peulvrucht met bijzonder lange schokken, wier boonen het kwade oog be-zweeren, — de Paranegers (een mooi gitzwart ras) vereeren nog ijverig den cancantree, een boom met bijzonder veel en zware takken, waarvan aan de Para prachtige exemplaren voorkomen. Voor afgodische dansen en offeranden is zulk een boom het middenpunt. Het mag een ongunstig teeken genoemd worden, dat sedert de ophef-ting van het Staatstoezicht het Af\'rikaansch heidendom onder de negers is toegenomen. Tijdens mijn verblijf te Paramaribo werden in eene buitenwijk aldaar, onder directie van eenige uit Demerary overgekomen negers, somtijds des nachts afgodische dansen uitgevoerd.
Wat de kansen op ontwikkeling der kolonie betreft, was in 1875 het Paradistrict wel het minst gunstige van alle. Ook over het niet geregeld werken van Chineesche immigranten hoorde ik daar klachten. De appellabiliteit maakt, dat de straf op contractsverbreking somtijds te laat komt om indruk te maken en de veroordeelden schenen het in hun straftijd te goed te hebben. Opmerkelijk is het zeker, dat zij volgens Resolutie van % Juli 1873, Gbl. No. 36 in de gevangenis o. a. koffie met suiker moeten krijgen. Ik moet hier evenwel bijvoegen, dat ik in een ander district wel hoorde klagen over te lekker gevangenisdieet en over te korten door den omgaanden rechter uitgesproken straftijd, maar niet over te gemakkelijk gevangenisleven. Het kromsluiten in de boeien, als disciplinaire straf ingevoerd in 1875, heeft overigens de orde onder de veroordeelden zeer bevorderd.
Hoe dit zij, den linkeroever der Suriname boven Paramaribo en de boorden der Para kan men in weerwil Van hun groote vruchtbaarheid thans vrij wel beschouwen
19
als nonvaleur voor de kolonie. De heerlijke tropische natuur, die zich hier op kleine heuvels en langs sterke krommingen der stroomen vertoont, en die het geheele breede kanaal, dat in hetere dagen van wege de kolonie gegraven werd tot verbinding van de Suriname en de Para, met een dak van bladeren en bloemen heeft overwelfd, moet hier den reiziger afleiden van de weemoedige indrukken van achteruitgang, kwijning en verwildering. Dat het wild en de slangen toenemen, sedert op de plantages niet meer een geregelde jacht op schadelijk gedierte kan worden gehouden, is voor den zoöloog wellicht een troost.
Voor hen, die van kleinen landbouw heel veel verwachten, zal het een genoegen zijn, te vernemen, dat de hoofdplaats van dit district, Domburg, niet ver van Paramaribo, aun de Suriname, door de Regeering gekozen is om een negerdorp te vestigen.
Best zijn, volgens het zeer uitvoerig verslag over den kleinen landbouw in 1876, de resultaten nog niet. De bewoners brachten nog geen \'11 heet in cultuur en wel uitsluitend met bananen en cassave. Koffie of cacao plantten zij niet, zelfs verwaarloosden zij de bestaande boomen van die soorten.
Omtrent den rechteroever der Suriname boven de stad ontving ik te Paramaribo betere berichten. Aan de Pau-luskreek zijn in genoemd deel der kolonie, naar het schijnt, nog eenige goede suikerplantages.
Om nu eens een paar mooie suikerplantages te beschrijven, zullen we thans de reis doen langs de beneden-Suriname. Voorburg, aun den rechteroever, trekt, na eenige meest met cacao beplante streken, het eerst de aandacht. De oever brokkelt daar af, wat genoopt heelt
20
tot het aanbrengen eener houten schoeiing en bazaltkade langs den stroom, bij het woonhuis. Toch is de plantage bloeiend; een ruime voor immigratie beschikbare beurs heeft daar het goede verricht, wat in Suriname zoo veelvuldig behoorde te zijn. Met 200 Chineezen, 40 koelies uit Britsclr-lndië en ruim 200 zonder vast contract werkende negers maakte Voorburg, toen ik het bezocht, ± 800 vaten suiker \'s jaars. De sterke vermeerdering van dat product in het district Beneden-Suriname (737.5 heet. riet en 2,192,347.5 kilo suiker in 1876 tegen 389 heet. en 873,309 kilo in 1875) is, meen ik, voor een goed deel te danken aan Voorburg en aan het aan de Ned. Handelmaatschappij toebehoorende Resolutie.
in hoever Voorburg thans nog met Chineezen werkt, weel ik niet. De meesten aldaar behoorden tot de eerste immigratie, die van de Surinoamsche Immigratiemaatschappij, en hoewel nog slechts zeer zelden door Chineezen is gebruik gemaakt van hun recht op terugvoer naar China na vijf jaren arbeid, is het niet gemakkelijk te weten, op welke plantage of in welk bedrijf zij den kost vonden na afloop van hun contract. Over het ongeregeld werken der negers en hun slechte zorg voor de kinderen (misschien de voornaamste redai, waardoor Suriname\'s bevolking achteruitgaat) hoorde ik klagen. Over de Chineezen was men op Voorburg beter voldaan. Opmerking verdient, dat men een goede suikermachine met common process, die bruine suiker maakt, verkozen had boven de voor hooge nummers bestemde centrifugaal-machines (vacuumpan).
Nog merkwaardiger in zake de suikerfabricage kwam mij het feit voor, dat de Handelmaatschappij, die op Resolutie royaal te werk ging en o. a. ook een toestel voor vacuumpansuiker uit Glasgow had laten komen, toch niet uitsluitend daarvan gebruik maakt, omdat bij
21
de bestannde wijze van accijnsherfing in Nederland, België en Frankrijk de luge nummers dikwijls betere rekening geven. Op andere plantages in Suriname, die veel voor N. Amerika werken, heeft men een dergelijk tariefverschijnsel,
Resolutie was in 1875 voor de Handelmaatschappij nog geen winstgevende onderneming. Men boude intus-schen in het oog, dat de aankoopprijs der plantage hoog was, dat voorts de immigranten oooi veelvuldige ziekten in den eersten tijd meer dan later kosten naar gelang van den door hen geleverden arbeid, en dat eerst bij het oogsten van den door de Handelmaatschappij zeer vermeerderden rietaanplant de machinerie en de stijlerij (met een afzonderlijken directeur) behoorlijk winst konden gaan verschaffen. Ook heeft de ligging der plantage (zeer dicht bij zee) liet nadeel, dat men in den drogen tijd het aldaar brakke water der Suriname niet kan inlaten ter verfrissching van het land en dat het suikerriet er vaak eenige zoutdeelen bevat, terwijl de vruchtbare bodem en het uitmuntende gras der uiterwaarden, dat voedsel geeft aan een aantal paarden en muilezels (vooral bestemd voor het trekken der rietponten door de slooten), ook op andere plantages te vinden zijn.
Resolutie is ook daarom zoo belangrijk, omdat er gewerkt is of wordt met arbeiders van allerlei ras en landaard. De Hindoes uit Calcutta, die hier een eigen (gehuwden) priester en een grootendeels van hout en verguld papier vervaardigden tempel onderhouden, zijn wel het talrijkst. Er zijn ook Chineezen uit China, Chi-neezen uit Java, enkele Javanen en een zeker aantal negers op de plantage gevestigd. In \'t geheel tijdens mijn bezoek een 1000 zielen.
Volgens Kol. Regl. van 1872 Gbl. No. 8 moet aan de immigranten niet enkel huisvesting volgens bepaalde regels
22
worden verschaft door de plimters, met wie zij conlrac-teeren, maar ook eene afzonderlijke keuken. Tot nog toe heb ik nimmer door eenigen immigrant die keuken zien gebruiken, zij koken binnenshuis en bezigen het houten dak der keuken als een zeer geriefelijke brandstof. De Hindoes houden in hun tuintjes vooral geiten, de Chi-neezen varkens of kippen; de bananencuituur speelt overigens natuurlijk de hoofdrol, waarbij nog valt op te merken, dat vele Hindoes de bananen van hun grondjes verkoopen aan de negers, die dat gemakkelijker vinden dan zelf voor hun terrein goed te zorgen. Zulke Hindoes eten dan zeiven hel lof der bananen. Zulke soort van economie bewijst, evenals trouwens de scrophuleuse ziekten, onder de immigranten uit Britsch-Indië heerschende, dat doen zien, welk een vreeselijke armoede in Bengalen het deel is van de inlandsche bevolking en welk eene valsche philanthropic of erger nog het is, de emigratie naar Suriname voor te stellen als niet bevorderlijk aan de vermindering van menschelijk lijden. De loonen van f 0.60 per taak (in veel minder dan een dag te verdienen), gevoegd bij de vrije woning en vrije geneeskundige verpleging en hel gebruik van een stukje grond, vergunnen een veel betere levenswijze dan de immigranten gewoon zijn in Hindostan of ook in China, waar f 0.30 a f 0 40 per dag al een mooi loon is. Hel blijkt dan ook, dal de sterfte onder de immigranten sinds Juli 1875 in Suriname minder is dan die onder de negers. Maar natuurlijk moest men eerst dezelfde verschijnselen zien verloopen als in de Engelsche kolonies, waar evenals in Suriname de sterfgevallen in de eersle jaren de meest uitgeputte gestellen als wegmaaiden en waar thans nog de Hindoebevolking meer sterfte dan geboorte geefl. Dat er trouwens op de reis naar Amerika van de immigranten, voor de Fransche en Nederlandsche kolonies bestemd, minder
23
■overlijden dun van die voor de Engelsche kolonies, is een feit, dat ter more el e weerlegging (ongelukkig bij inter-nationnle vragen niet altijd afdoende) van sommige Biit-sche bezwaren tegen emigratie naar Suriname veel afdoet. De Glive kwam in 1877 te Paramaribo binnen met 324 zielen; geen enkel sterfgeval had aan boord plaatsgehad op de reis van 4 Juli tot 29 Augustus, wel 4 geboorten. Dat is het laatste en, naar men hopen mag, niet voor goed het laatste geval van een koeliereis naar Suriname.
Diep te betreuren is het dat de stormvloed, die in 1877 in de Gangesdelta bij Calcutta, waar het land inpoldering behoeft evenals in Suriname en meer aan catastrophes blootstaat, 100,000 Hindoes deed verdrinken, die niet naar West-Jndië heeft gespoeld. Zij hadden daar nuttig voor de Koloniën en voor zichzelven kunnen arbeiden. En voor zichzelven, zeg ik, want het is een feit, dat blijkens liet Kol. Verslag over 1876 (dat over 1877 is nog niet uit) door 126 koelies reeds in eerstgemeld jaar een totaal van /quot;19,490,99 en 12 ropijen in de Surinaamsche Bank was gedeponeerd ongerekend de spaarpenningen, die de Hindoes in den quot;grond begraven, en de zilveren ringen of braceletten voor vingers, neus, ooren, armen of beenen, waarmede zich zoowel de leelijke als de over \'t algemeen werkelijk schoone en in haar veelkleurige rokjes goed uitkomende sekse in hun midden optooien. Ongelukkig, dat die schoone sekse ruim de helft minder talrijk is dan de andere, en dat tot nog toe de Hindoes niet, zooals de Chineezen, zich gezellinnen kiezen uit de inheemsche kleurlingen. Anders zou, nu sinds 1875 de groote sterfte ophield, de immigrantenbevolking waarschijnlijk sterk toenemen. Misschien dat de studie van het Neger-Engelsch, waarin Hindoes en Chineezen; in 1875 reeds vorderingen begonnen te maken, hierin verbetering brengt. In elk
24
geval bestaat volmaakt dezelfde kwestie in Britsch en Fransch West-Indië.
De zorg voor zieke arbeiders is bij Kol. Verordening van 1873 Gbl. no. 4 in zeer uitvoerige termen aan de planters opgelegd, en wel voor immigranten kosteloos en met verplichte opname in de hospitalen, voor zonder vast contract op de plantage werkende arbeiders behoudens recht van verrekening op het loon, indien zulks bedongen is. Men heelt dan ook op elke plantage een hospitaal, waar ook negers worden opgenomen en waar de districlsge-neesheer eenige malen per week komen moet. In 1875 betaalden de planters aan den geneesheer een abonnement voor iederen werker op hun plantage, sedert 1877 is dit stelsel vervangen door een vast koloniaal tracte-meut, zooals in Demerary. Op Resolutie is het hospitaal natuurlijk een zeer flink gebouw.
Stappen we van deze plantage af en volgen wij de Suriname en daarna de Commewijne, dan zien wij de streek der Kolonie, die in den ouden tijd het rijkst was. Het negerdorp bij het fort Nieuw-Amsterdam aan den mond der Comrnewijne was in 1875 nog niet opgericht en heeft volgens het bovengenoemd Koloniaal Verslag ook nog niet tot heel veel ontginning geleid, wel tot aanbouw van goede houten huizen in 1877. Langs de Commewijne heeft men een doorloopenden weg voor voetgangers en rijtuigen, waarachter zich vroeger (als aan Vecht ofLeid-sch-Delftschevaart de buitenplaatsen) de plantages met bun bepolderingen en breede slooten als verdrongen. Ware de Commewijne niet minstens zoo breed als de Lek, en de plantengroei niet heel anders, men zou in dit deel der Kolonie zich aan een Hollandsche trekvaart kunnen wanen. Ongelukkig is veel van die plantages tegenwoordig verlaten. Juist langs de Commewijne was de achteruitgang der suikercultuur sterk. Een vrij aanzien-
25
lijke vermeerdering van cacao geeft wel eenige vergoeding, maar meestal aan andere ondernemingen. Trouwens dit gewas draagt eerst na 5 of 7 jaar rijke vruchten, en het overgaan tot die cultuur is dus uiterst moeielijk voor planters, die hun suikerondernemingen niet aan den gang konden houden. De rumfabricatie, een nevenbedrijf der suikercultuur, werd, naar ik in 1875 op twee plantages, die toen niet meer slijlden, vernam, een tijdlang tegengegaan door bepalingen op den accijns, maar zou weer beginnen. Zeker is het, dat de rumproductie van Suriname in 1876 minder dan in 1875, maar in 1877 weer aanmerkelijk gestegen was. Of dat is toe te schrijven aan in \'t algemeen gunstiger verhoudingen is intusschen uit zulke totaalcijfers niet op te maken. Een enkele plantage kan in een gegeven jaar bijzonder veel riet snijden en verwerken, wel eens ten koste der toekomst, want het suikerriet wordt in Suriname gewoonlijk eerst na 14 maanden groei gesneden en gemalen, maar dat kan soms vroeger gebeuren.
Aan de Commewijne maakte ik kennis met de Hernhutterschool op Heerendijk, eene der 13, welke Suri-name\'s platteland telt. De onderwijzer, een neger, tevens organist, geeft les in het lokaal, dat ook voor kerk dient. Naar liet mij voorkwam, was zijn onderwijs zeer goed; jammer maar, dat er slechts 8 kinderen aanwezig waren. Volgens het Koloniaal Verslag over 1876 behoorden er 25 te komen, maar dat getal zou nog ver zijn beneden het cijfer, dat bij werkelijk trouw schoolbezoek plaats kon vinden. De predikant van ileerendijk is afkomstig uit Riga, zijne vrouw is de dochter van een zendeling uit Afrika. De kerk, pastorie en tuintje worden dooide gemeenteleden keurig onderhouden. Zooals men weet, vinden de Hernhutters voor hun veelomvattend werk van onderwijs en Evangelieverkondiging steun in handels-
26
winsten en in hun etablissement van veeteelt bij Paramaribo, Men vertelde mij aan de Saramacca, dat zij voor Suriname ook een kapitaal bezitten, dat intusschen langzamerhand insmelt. Het ware zeer te bejammeren, indien zulks leiden moest tot vermindering van hun arbeid onder de negers.
Een andere dorpsschooF, die ik quot;in Suriname bezocht, ligt in het district Boven-Cottica, aan de rivier van dien naam, op de plantage Munnickendam. Ook die school, eene der \\i Gouvernementsscholen, staat in het Kol. Verslag over 1876 vermeld als hebbende 25 leerlingen. Maar ook hier is gemiddeld een opkomst van niet meer dan een 30 pet. Het onderwijs kwam mij, wat het schrijven en stellen betreft, zeer goed voor, maar de kinderen hadden het niet ver in de spelling van het Nederlandsch gebracht. Moge de in 1877 in Suriname ingevoerde leerplicht hier verbetering brengen ; het is niet te veel gezegd, dat niet meer dan 12 a 15 pet. der gekleurde jeugd van het platteland geregeld onderwijs genoot in de jaren, die na 1873, de opheffing van het Staatstoezicht op de gee-mancipeerden, volgden.
Munnickendam produceerde in ouden tijd koffie (de school is in de gewezen koffieloods) maar thans suiker. De oude tradities zijn er nog zeer trouw bewaard, men werkt alleen met negers, die er nog een eigen muziekcorps op nahouden (vóór de emancipatie was dat algemeen op de plantages.) De gebouwen zijn geheel van steen, in oud-Hollandschen trant en bijzonder stevig. De plantage is door een en ander een geliefkoosd doel voor reizigers. Gifford Palgrave kwam er in 1874 met den Gouverneur en woonde er een alleraardigst negerfeest bij. Ongelukkig zijn de cijfers der suikerproductie, die hij vermeldt (750 vaten \'sjaars) zeer ver boven de waarheid, zooals hij in \'t algemeen alles buiten Nickerie veel te veel door een rooskleurige bril gezien heeft.
27
In het district Boven-Cottica bezocht ik ook de hoofdplaats Ephrata, eene gewezen suikerplantage, waarvan de Regeering een gedeelte heelt aangekocht voor de woning van den districtscommissaris en voor eene gevangenis. Het overgebleven terrein lag in 1875 onder beslag wegens schulden, maar had niet genoeg waarde om de kosten van executie te dekken, In een dergelijke positie verkeerde in 1875 de aangrenzende verlaten suikerplantage Saar-d a m, waar de machinerie en hel meubilair nog gebleven waren, zoodat een kooper of huurder maar had in te stappen. Maar de moed daartoe ontbrak.
Op Ephrata, bereikbaar 1 maal\'s weeks per stoomboot, is, als bijna overal, de tentboot het voorname vervoermiddel voor den districts-commissaris. De 7 man, voor zulk een vaartuig noodig, krijgen ieder f 25 per maand en zijn zeer gehecht aan hun betrekking. Roeien is een geliefkoosd werk bij de negers. De gevangenen op Ephrata hebben dan ook iels anders te doen, nl. gras-maaien voor brandstof en arbeid aan een weg naar het op een uur gaans afstands gelegen Ilernliulters-élablis-sement Charlottenburg. Een vroeger aangelegde weg is weer bosch geworden, wat in dit deel der kolonie geen zeldzaamheid is. Wanl hoewel in de vorige eeuw, toen Suriname/s groole bloei vooral op deze streken (niet op het toen nog bijna woeste deel ten westen der hoofdstad) gevestigd was, de koffie- en suikerplantages langs Cottica en Perica bijna even dicht aaneen lagen als langs de Commewijne, is er thans langs de Cottica geen communicatie te land meer over en zou die ook door de vele verlaten plantages moeielijk te verdedigen zijn tegen den tropischen plantengroei. De kreken in dezen omtrek (die ik tot mijn leedwezen niet bezoeken kon) doen zich dan ook van de rivier af voor als kleine waterpoortjes in een muur van bladeren. Toch
m
28
zijn ze niet zonder belang voor den landbouw. Een vormt er een communicatie tusschen de Cottica en de Boven Commewijne. Langs twee andere — de Matap-pica- en de Warappakreek, vindt men verscheidene plantages, waaronder de eenige, die nog uilsluitend koffie verbouwt (Ad rich em) en de eenige katoenplantage buiten Coronie, E s c h e r s r u s t, met 60 koppen, en een jaarlijksche productie, die van 8000 tot 30,000 kilo kan afwisselen. Naar men mij mededeelde, gaf zij goede winst. Ook eenige veeteelt bestaat in het district Ma-tappica.
Tot de aangename zijden van het verblijf aan de Cottica behoort hel gemakkelijk koopen van wild en visch van de Boschnegers, tot de onaangename het op vele punten totale gemis van ruimte om le wandelen. Zoolang genoemde weg naar Gharlottenburg niet gereed was, was E p h r a t a enkel te water bereikbaar. Koeien kon men er niet houden, omdat het weiland \'s nachts te veel door jaguars bezocht werd. De verminderde drukte en bebouwing maakt voor deze dieren het leven veel aangenamer dan vroeger. Zij zijn intusschen voor den mensch zelden gevaarlijk en komen zelfs zeer nabij Paramaribo wel eens een enkele maal voor, zonder dat men er zich er over verontrust.
In den tuin van Ephrata groeien enkele nuttige gewassen ; o. a. een orleansboom (roucou). De uitvoer dei-door dit gewas opgeleverde roode verfstof was in 1874\' uit Suriname 2840 kilo, waarde ƒ \'1,136, met bestemming voora! naar St. Nazaire. Wellicht kon dat met voordeel voor de kolonie veel meer zijn.
Op mijn terugreis van deze streken naar Paramaribo was ik even stil te Sommelsdijck, aan de samenvloeiing van Cottica en Commewijne. Op dit door kleine en groote scheepvaart zeer levendige punt (vooral de Col-
tica is diep en voor zeescbepen geriefelijk) zou volgens velen de plaats moeten worden aangewezen voor een nieuwe Surinaamsche stad, ingeval de kolonie ooit weer tot haar ouden bloei mocht terugkeeren. Tot nog toe is er enkel een lort met policie-station en standplaats van een districts-geneesheer. liet garnizoen bestaat uit eenige infanterie, het policie-station telt 8 marechaussees, die daar met hun wederhelften wonen. Als centraalpunt is het voor zulk een vestiging zeer goed gelegen, maar een inconvenient is de omgeving, geheel uit moeras bestaande. Daardoor is men na zeer enkele minuten aan \'t eind van zijne wandeling en zijn er talrijke mompyrs (kleine in de streken bij zee voorkomende vliegjes), die minder dan de muskieten door tabaksrook te verdrijven zijn, en wier beet veel heeft van een brand-wondje.
De zoogenaamde nieuwe kolonie (Saramacca, Coronie en Nickerie) heeft in menig opzicht een ander karakter dan de overige districten van Suriname. A\'ickerie en Coronie zijn geheel en al den schok der emancipatie te boven. De negers aldaar zijn veel meer dan in de oude kolonie afhankelijk van goed werk, \'t zij op de hun van regeeringswege verhuurde grondjes, \'t zij op de plantages, en zien dat zeer goed in; verlaten plantages heeft men daar niet. Omtrent Coronie spreek ik niet als ooggetuige. De rijweg, die aldaar de plantages en de kleine grondjes der negers onderling verbindt, zou, als men de lengte van 35 op 70 kilometers kon brengen, tot de hoofdplaats van Nickerie doorloopen en veel gerief geven, want de -communicatie van Coronie (zonder riviermond) met de zee is zeer bezwaarlijk. De plantages (1 suiker, Burnside, 2 cacao en kost, 5 ka-
30
toen en verder kostgronden) zijn daar niet goed per zeeschip te bereiken (een uitzondering in Suriname).
Wat betreft de vijf groote suikerplantages van het district Nickerie, die, als er meer crediet voor Suri-naamsche ondernemingen bestond, hun bebouwd gedeelte nog zeer zouden kunnen nitbreiden, heb ik maar weinig te voegen bij mijn in het Dagblad van 11 Febr. ISTB geplaatst ingezonden stuk. Zonder naar verhouding meer immigranten te bezigen op de suikerplantages dan de overige deelen van Suriname, levert Nickerie naar gelang der bevolking bijna tweemaal zooveel suiker en driemaal zooveel rum en dram als het mid-dencijfer der kolonie. Het hooge loon (ƒ 0,80 per »taak,quot; tegen ƒ 0,60 in het duurdere Britsch Guyana) trekt ook eenige negers uit het aangrenzende Berbice naar Nickerie, en de gelegenheid om zonder werken te leven ontbreekt er bijna geheel De negers denken er minder dan elders, dat de plantage-eigenaars hen noodig hebben.
Wat ik in 1876 niet vermeldde, was het aangename verschijnsel, dat in Nickerie de bewoners der plantages niet enkel per tentboot, maar ook te paard, zelfs hier en daar met rijtuig met elkander kunnen communicee-ren, en de opmerking, dat het Engelsch er ook in kerk en school sterk predomineert, wat m. i. voor het onderwijs niet heel gunstig werkt. Ook daar vernam ik, dat bruine suiker (common process) in 1875 beter rekening gaf dan vacuumpansuiker.
Het negerdorp van Nickerie, dat, evenals dat van Coronie, in het Koloniaal Verslag over 1876 weiverdienden lof inoogst, ligt evenals de plantages op den linkeroever der Nickerie-rivier, maar is niet door een weg met de plantages verbonden. Wel loopt er langs de huizen een voetpad, dat evenals de waterloozing der
6i hier door het Gouvernement verpachte grondjes door de bewoners goed in orde wordt gehouden en door schoone hoornen beschaduwd is. De huizen waren in 1875 nog niet alle geheel van hout vervaardigd, maar toch aan alle zijden gesloten. De winkel, tevens tapperij, was goed in orde en bewees, dat de. negers met hun kleinen landbouw, aangevuld door werken op de plantages, hier wel wat kunnen koopen. Heel veel anders dan bananen en andere voedingsmiddelen teelden zij in 1875 evenwel nog niét, maur het Koloniaal Verslag over 4876 spreekt van eenigen cacaoaanplant. Als zij geduld hebben, hiervan de vruchten af te wachten, en goed voor de waterkeering en loozing blijven zorgen, heelt zulk een dorp een schoone toekomst. Tot nog toe is het, met zijn 100 bebouwde hectaren, te zeer in zijn welvaart afhankelijk van de nabijheid der plantages, om de instandhouding van deze van de rei der vereisch-ten voor Suriname te schrappen, zooals wel eens door onverstandige negrophilen verlangd is. Ook zijn er zelfs in Nickerie pachters, het Verslag spreekt van 26, die hun grondjes verwaarloozen en omt ent wie intrekking der pacht wordt overwogen.
Het stadje Nieuw-Rotterdam, de keurig nette hoofdplaats van Nickerie, is, zooals men weet, in 187\'! verplaatst en wordt thans weer hoogerop ebouwd wegens het wegspoelen van den rechteroever der Nickerierivier. Het blijft op dien oever, maar komt veel meer landwaarts in. Het is wel jammer, dat daardoor zooveel kapitaal verloren gaat, want het plaatsje met zijn goed geverfde houten op steenen pijlers rustende huizen leverde in 1875 veel meer dan Paramaribo een tafereel van welvaart op. Een ijshuis, de eerste behoefte van alle bloeiende steden in Engelsch West-Indië, was er in 1875 in aanbouw. Men zag veel rondloopende runderen, gei-
32
ten en ezels. Deze wonen \'s nachts tusschen de steenen pijlers der huizen; dat ziet men ook op plantages veel.
Één goed gevolg zal de verplaatsing der stad bewerken, nl. vermindering van het aantal muskieten, die, schoon in de eerste vestiging, vlak bij zee, nóg veelvuldiger dan in de tweede, toch nog daar veel meer dan elders een landplaag mochten genoemd worden. Die diertjes houden zich bij voorkeur op vlak bij den waterkant. Op de meeste woonhuizen der plantages en midden op de rivieren heeft men er zoo heel veel last niet van.
Of de bloei van Nieuw-Rotterdam niet wel mee een weinig te danken is aan de nabijheid van Britsch Guyana met zijn enorm hooge rechten op gedisteleerd en tabak, weet ik niet. Zeker is het, dat de bevolking van Nic-kerie\'s hoofdplaats niet te groot is om nering te vinden, naarmate van de in het district bebouwde plantages.
Een geheel ander karakter dan een bezoek tian Nickerie draagt weer de reis naar de Saramacca. Naar Nickerie gaat men van Paramaribo over zee, naar de Saramacca zou men te land kunnen gaan, als er maar (wat wegens een schulpenrif in den grond niet zoo heel moeielijk schijnt te wezen) een 30 kilometers rijweg van Paramaribo uit werden aangelegd. Thans bestaat de communicatie met de stad enkel door het kanaal naar de Wanica-kreek. Dat kanaal en die kreek leveren een heerlijk schouwspel op van tropische boomen en bloemen, ook de prachtige blauwe kapellen en eene soort van zwarte aapjes ziet men daar veel in \'t wild.
Dat is voor den reiziger alleraardigst, maar lastig is het, dat in den drogen tijd groote slangen vaak in het kanaal hun bad komen nemen, en dat het vaarwater te smal is voor riemen, zoodat de vaarluicen. waaronder
38
somtijds ook beladen schepen, met pagaaien moeten worden voortbewogen. Volgens meergenoemd Kol. Verslag is in 1876 aan het kanaal gewerkt, wellicht is het toen ook verbreed. Evenzeer een bezwaar der reis naar de Sara-maccaplantages is, dat zij, als men op het tij moet wachten, wel eens zestien uur kan duren (eenig stilliggen daaronder begrepen) en minstens tien a elf uur eischt.
De districts-commissaris van Beneden-Saramacca woont op Groningen, de plaats der mislukte kolonisatie met Nederlandsche boeren in 1846; de geneesheer op Catharina Sophia, de gewezen Gouv.-suikerplantage, thans eigendom van een der heeren Dessie. Op die plantage ziet men een prachtigen, ruimen aanleg van gebouwen en tuin, een wel wat te ruim kleed voor het tegenwoordige, maar toch is het e3n feit, dat de suikerproductie langs de Sara-macca weer wat toenemende is.
De rijkdom van het district ligt vooral in de vele cacao-boomen, vroeger ook in koffie, maar thans is daarvan nog enkel iets voor eigen gebruik over. Een derde der Suri-naamsche cacao groeit in het district Beneden-Saramacca. Daardoor kan men het er beter met de negers stellen dan elders. De suiker wordt er vooral door immigranten geplant. Ik hoorde klagen over velddiefstallen door de negers der kleine grondjes, die hun inpoldering slecht in orde houden en dan het gemakkelijk vinden, te gaan oogsten op de bananengronden, waarvan de cacaoplantages rijk zijn, omdat de cacaoboom, evenals de kolïie-heester, in zijn jeugd beschaduwd moet worden.
Zeker is het, dat de neger-ontginningen langs het Saramacca-kanaal geheel mislukt zijn. Onder water staande gronden, huizen, veel gelijkende op een Hollandschen hooiberg, maar enkel met bladeren gedekt, ziedaar wal de voorbijvarende met moeite hier en daar van de primitieve boschen kan onderscheiden. Volgens meergenoemd
34
Verslag maken eenige grondjes aan de Beneden-Saramacca-een gunstige uilzondering-, maar is het In Boven-Saramaccu nog juist zoo met den kleinen landbouw gesteld.
Dat district is vooral houtkappend en als zoodanig met de Para te vergelijken. Voor den houthandel heeft de Saramacea, met haar nevenrivieren de Tihitikreek en de Goppename, een zekere beteekenis, ook door boschnegers en Indianen, welke laatsten soms als roeiers dienst doen. Cocospalmen, koolpalmen en chinasappelboomen geven ook in de bebouwde kreken der Saramacca het landschap een aangenaam, boschrijk karakter.
Tot nog toe stelde ik de vermelding uit van de winkels op de plantages. Toch zijn die zeer merkwaardig. Sedert de emancipatie ontstond natuurlijk voor de plantage-bevolking behoefte aan koopen en verkoopen. In het Nickeriedistrict behooren de winkels aan den plantage-eigenaar, elders in Suriname worden zij gewoonlijk verpacht aan den een of anderen Portugees of Chinees. Vooral die laatste natie is daarbij in haar element. Zij geeft hooge pachten en weet een verkoophuis tot stand te brengen, waar allerlei, ook niet alledaagsche levensmiddelen voor blanke en Chineesche lekkerbekken, benevens velerlei huisraad, te krijgen zijn tegen redelijke prijzen. Dat is een niet onaardige nasleep van de immigratie.
Het zal wellicht sommigen verblijden, dat sedert met 1 Jan. 1873 het patent voor een tapperij gebracht is op /300 tot ƒ 3000 \'sjaars, in verscheidene planUgevvinkels geen sterke drank meer wordt getapt. De patenten (laatstelijk geraamd op f 65.000 voor alle bedrijven te zamen) zijn sedert 1873, in welk jaar alle tappers-patenten als proefneming op f 300 waren gesteld, in opbrengst geslegen, hoewel het aantal verminderde, maar m. i. is toch de Begeering wel een weinig te. begeerig geweest,
35
want het mag ernstig betwijfeld worden of de vermindering der plantage-tapperijen, die in elk geval een verlies is voor de schrale koloniale schatkist, wel wezenlijk met minder drankverbruik in verband staat. Wat voor de sluikers in de stad de aan de achterzijde op de rivier uitkomende huizen der Saramaccastraat zijn, dat zijn de rivieroevers voor de sluikers der plantages, en het is moeilijk aan te nemen, dat de sterke daling der opbrengst van den gedisteleerd-accijns (raming 1873 en 1874ƒ\'100,000, 1875 / 90,000, 1870 ƒ 50,000, sedert weer ƒ 60.000) alleen is toe te schrijven aan meerdere matigheid der bevolking. Waarschijnlijk heeft afneming van het getal bekende en controleerbare drankwinkels er het hare toe bijgebracht. Dat niettemin het patent in opbrengst toenam, is waarschijnlijk loe te schrijven aan meerdere fiscaliteit, want de ruimte voor het bepalen van den aanslag is zeer groot. Hoe dit zij, het geldt hier een teedere en financieel belangrijke kwestie. Men moet nimmer vergeten, dat f 1 in Suriname meer waard is dan 2 shilling-in Demerary, en dat in \'t algemeen daar zooveel meer geld wordt verdiend, dat men er veel hoogere patenten kan dragen.
Op de Parijsche Tenloonslelling trok het de aandacht, dat Suriname zooveel tabak en sigaren had geëxposeerd. Voor een land, waar in 1876 nog voor f 120,000 van die artikelen werd ingevoerd, en waar ik in 1875 nergens inheemschen tabak te Jioop zag aangeboden, is dat een merkwaardig verschijnsel. Er zou stellig, als men het met deze productie kan bolwerken, veel te verdienen wezen, ook met tabakshandel op de Engelsche kolonies, waar de prijzen veel hooger zijn dan de Nederlundsche prijzen plus het bedrag der rechten, en waar de smaak der ingezetenen omtrent tabak en sigaren minder dan in Engeland zelf van de lichte Nederlandsche soorten af keerig
36
is. Over het geheel komt de smaak, ook omtrent wijn, koffie en spijsbereiding, in Britsch-Guyana meer dan in Engeland overeen met de Nederlandsche gewoonten.
Maar wat ook de keus van producten zij, hierin stemmen mijn reisindrukken volmaakt overeen met het meergemeld Kol. Verslag over 1876, zonder de stapelproducten der plantages kan Suriname niet bloeien en kan ook 9/j0 van de kleine (vaak beter te noemen: microscopische) cultuur der negers niet bestaan: Het is daarom in zekeren zin een treurig verschijnsel, dat de sedert 1875 een weinig vermeerderde productie geleverd wordt door een sterk afnemend getal arbeiders, al bewijst het, dat de immigranten, eenmaal gewend en geacclimatiseerd, veel meer werken dan vroeger. Op i Jan. 1875 waren er nog 9,870 niet-immigranten op de plantages werkzaam; op uit. Dec. 1877 was hel cijfer slechts 7,730. M. a. w. meer en meer ontrekken de negers zich aan geregeld werk en daardoor ook aan de geneeskundige verzorging op de plantages. De bebouwde oppervlakte (uit. Dec. nog maar 11,741,7 heet. in een land, 4 maal zoo groot als Nederland) neemt dan ook nog altijd af.
Al kunnen leerplicht en streng toezicht op de pachters der kleine grondjes wellicht voor de verre toekomst verbetering brengen in het karakter der negers, daarmede is de kolonie thans niet geholpen. De negers door een hernieuwd Staatstoezicht te dwingen tot het aangaan van werkovereenkomsten op de plantages, zooals hier ter stede in Felix Meritis dit jaar door een tegenstander der immigratie is aangeraden, zou de emancipatie feitelijk ongedaan maken, en ook dwangmaatregelen eischen, waaraan in de verste verte niet kan gedacht worden.
Men moet dus voor de plantages en voor de geheele Kolonie, die met bijna al kleine landbouwers incluis zonder de plantages verloren is, weêr overgaan tot krach-
37
tïge immigratie uit Azië. Zoo redden Engeland en Frankrijk Demerary, Trinidad, Martinique, Guadeloupe en Réu-nion; zoo moet ook Suriname gered worden van den onvermijdelijken ondergang der plantages, als niet op geregelden arbeid voor waterwerken, akkerverwisseling en oogst te rekenen is
Op het bericht van het schorsen der immigratie uit Britsch-Indië werden 14 December 1876 de suikerplantages Goudmijn en Rozenburg, met 80 immigranten, voor welke alle kosten voldaan waren, en riet voor ± 300 vaten suiker, verkocht voor /\' \'15,500. Nog in 1875 was er een tweede hypotheek van /quot;60,000 op die plantages gevestigd. En op 15 December 1876 Pie-terszorg aan de Beneden-Commewijne voor f 8,900. Ziedaar cijfers, bij wier treurige welsprekendheid wel niet veel te voegen zal zijn!
Hoewel ik wellicht reeds te veel van het geduld der vergadering gevergd heb, zou ik toch gaarne eindigen met nog enkele mededeelingen over andere West-Indische kolonies dan Suriname. Mijn reisherinneringen van het overbevolke Barbados, waar voor f 0.30 a f 0 40 per dag gewerkt wordt en dus de suikerkuituur sterk bloeit en een keurige societeit en Ijshuis het bewijs leveren van de welvaart der blanke bevolking, terwijl de negers nog steeds in aantal losnemen, en somtijds naar Guyana emigreeren; van het pittoreske, vrij bevolkte Tobago, waar de bergachtige grond veel in kleine boerderijtjes om halfpacht door de negers wordt bewerkt, en waar dus in 1875 van een centraal-suikerfabriek als die op Guadeloupe en Martinique, ter vervanging der primitieve windmolens voor de siiikerbereiding veel verwacht werd; van het prachtige Trinidad, waar de cacaokultuur bloeit en waar de door
38
immigranten en een irnmigratiefonds levende suikerproductie voor een goed deel plaats vindt door ééne groote maatschappij, die haar oogst maalt in een kolossale fabriek (ten onrechte wel eens »centraal-suikerfabriekquot; genoemd, daar zij alleen voor de eigenaars zeiven maalt) zijn in weinig woorden samen te vatten, voor zoover ze ter beoordeeling van Suriname te pas komen. Curieus is het, dat een handelaar in mineraal water, limonade en dergelijke, uit Paramaribo verhuisd naar Port of Spain, hoofdplaats van Trinidad, mij zeide, daar met zes concurrenten betere zaken te doen dan te Paramaribo, waar hij alléén het vak uitoefende. Zooveel verschilt de omzet van geld in Britsch- en in Nederlandsch West-lndië!
Al de hier genoemde kolonies zijn intusschen niet wel met Suriname te vergelijken. Al hebben de grootste eilanden voor hun welvaart immigratie uit Azië noodig, zij hebben niet zoo sterk behoefte aan plantagekultuur als Suriname. Men kan er de bepoldering missen, en daardoor kan er veel gemakkelijker dan in Suriname alles in \'t klein worden verbouwd; o. a. ook suikerriet in genoegzame hoeveelheid om een centraal-fubriek te voeden. Bovendien is de negerbevolking op al de eilanden veel dichter dan in Guyana en dus van zelf werkzamer.
Eigenlijk met Suriname overeenkomstig is alleen Guyana zelf. Brachten de Engelschen Demerary tot grooten bloei, op hun doen en laten aldaar zal, met het oog op Suriname, in de eerste plaats moeten worden gelet.
De indruk, dien de hoofdplaats Georgetown maakt op den Nederlander; die haar met Paramaribo vergelijkt, is beschamend en bemoedigend tevens. Behalve bij het aan wal komen, dat vaak met zeer dure roeibootjes moet geschieden, omdat de rivier Demerary niet heel diep is aan de oevers, heelt men te Georgetown alle comfort van een aanzienlijke stad in Europa. Nette huurrijtuigen, zoo-
39
wel voitures de place als voitures de remise, houten, maar goed geverwde en onderhouden huizen met nette bloemtuintjes, schoone publieke gebouwen, een reusachtig, met goederen gevuld entrepot, een uitstekend hotel, waar ook vele ambtenaren voor hun onlbLjt en middageten geabonneerd zijn, een koloniaal museum, minder volledig dan dat te Paramaribo, maar royaal gehuisvest, een prachtige vuurtoren, dat alles verkondigt den vreemdeling, dat ook in Guyana de Engelschen den schok der emancipatie zijn te boven gekomen en dat de hoofdstad en voornaamste haven van Britsch-Guyana bloeien kan zonder hulp van het moederland. Nieuw-Amsterdam, de veel kleinere hoofdplaats-van Berbice, maakt denzelfden indruk.
Engeland geeft voor de geheele kolonie niets anders uit, dan het onderhoud van eenige compagniën negersoldaten (in 1875 300 man). De kolonie betaalt, evenals Suriname, haar marechaussee (voor *\'5 negers), die tijdens den Ashantioorlog alleen de orde heeft gehandhaafd, daar hel leger toen door de Britsche Regeering naar Guinea gezonden was. Ook het tractement van den Gouverneur komt (in afwijking van Suriname) ten laste der kolonie. Wel verre van een jaarlijksche subsidie te behoeven, is deze integendeel thans in staat, in rentebetaling en snelle aflossing der door het moederland ten nutte der immigratie uit Azië gegarandeerde leeningen zelve te voorzien. In dit opzicht is zij veel meer een navolgenswaardig voorbeeld voor Suriname dan Fransch West-lndië, dat nog steeds een lastpost is voor de schatkist van het moederland.
Toch was de natuur vooral niet gunstiger jegens Britsch dan jegens Nederlandsch Guyana. Is het voor Georgetown een voordeel, dat het vlak aan zee ligt en daardoor meer voorbijvarende schepen kan lokken dan Paramaribo, daarentegen heeft men de stad tegen het zeewater moeten verdedigen door een kolossalen dijk met steenen glooiing,
40
die heel wat kostte. Streelend is het, dot die dijk is gelegd met hulp van een Nederlander, De suikercultuur heeft in Britsch Guyana meer dan in Suriname hier en daar bemesting noodig, en het kost veel moeite, het land droog te houden, want een aantal plantages moeten op de zee uitwateren en deze is langs de geheele kust van Guyana bij uitstek rijk aan rivierslib. Ook is de voor den landbouw geschikte streek minder uitgebreid dan in Suriname en is, evenals daar, een ontzettend groot deel der kolonie nog wildernis. Te Georgetown zag ik eene schilderij, den 900 voel hoogen Cayetoorwaterval voorstellende. Dat natuurtafereel is uit de stad niet anders te bereiken dan door een reis van 3 dagen per tentboot en korjaal. Het ligt geheel in de feitelijk ontoegankelijke woeste streken. Toch is het nog lang niet halfweg tus-schen de zee en de zuidgrens van Britsch Guyana. Er was in 1875 sprake van, een rijweg te maken om toeristen toegang te verleenen tot dit prachtig staaltje van tropische landschappen, maar het is daarmee juist als met de stoombootdienst van Paramaribo naar de goudvelden; enkel om de tusschengelegen streken zou niemand aan het vervoermiddel denken. Men kan zelfs zeggen, dat de woeste binnenlanden en oorspronkelijke wouden in Demerary, door het veel kleiner getal van boschnegers en daarmede overeenkomende geëmancipeerden, minder tot de welvaart bijdragen dan die in Suriname. Althans een feit is het, dat tegenover den houtuilvoer in Britsch Guyana een belangrijke invoer staat van timmerhout, vooral uit Canada, lot den bouw van huizen.
Niet door natuurlijke voordeden of door van de Europeanen onafhankelijke oorzaken is Britsch Guyana Suriname zoo ver vooruit, maar de steden met haar magazijnen, die voor sommige artikelen beter zijn dan in menige Europeesche plaats, bloeien door den handel, die door
zeer productieve plantages gevoed wordt, en de plantages zijn productief, omdat er geregeld gewerkt wordt. Wat Nickerie en Coronie in \'t klein zijn, dat is Britsch Guyana in \'t groot en met bijvoeging van voldoend Europeesch kapitaal, dat zich daar \'durft wagen, overtuigd, dat er zaken te doen zijn. Niet bloot aan het feit, dat de bevolking van Britsch Guyana ongeveer 4 maal zooveel zielen telt als die van Suriname, kan het zijn toe te schrijven, dat de waarde van den uitvoer 10 maal grooter is. Ook is dat verschil in talrijkheid der bevolking niet louter toeval, want tijdens de emancipatie (1834) was de bevolking van Britsch Guyana niet meer dan het dubbele van die van Suriname in het emancipatiejaar 1863. En zoolang de immigratie van Hindoes en Chineezen niet haar gezegenden stroom over de kolonie uitgoot, was het er minstens even erg gesteld als thans in Suriname. In nog hooger mate gold er de klacht, dat na opheffing van het Staatstoezicht (1 Aug. 1838) de geëmancipeerden zich aan geregelden arbeid onttrokken en zooveel mogelijk er naar streefden, op afgelegen kleine grondjes, zonder noemenswaardige inspanning te bestaan door wat teelt van bananen en aardvruchten, benevens door jaclit en visscherij. De negerbevolking nam dan ook in Demerary zoowel na als vóór de emancipatie sterk in aantal af, en dat duurt eigenlijk nog voort, met enkele gunstige uitzonderingen. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de Koloniale Regeering aan verpachting of verkoop van domeingronden voorwaarden verbindt en buiten den omtrek der plantages geen al te kleine stukjes uitgeeft.
Het streven in Demerary is, de negers en de koelies, wier arbeidscontract om is, (minstens 4/6 blijven liever in de kolonie dan naar Calcutta terug te keeren) te bewegen tot nederzetting in of nabij het bewoonde en bebouwde deel der kolonie. En van dat streven ziet men reeds goede
42
vrachten. De eenige spoorweg van Demerary (van Georgetown naar de Mahaïcakreek, omstreeks halfweg naar New-Amsterdam) heeft een aantal stations met tusschen de plantages gevestigde negerdorpen, en de grindweg, die New-Amsterdam verbindt met de Corantijn-rivier, loopt wel langs slechts twee plantages, maar toch grootendeels door bebouwde landen. Eenige negers, maar vooral immigranten, veelal Hindoes, wier arbeidscontract ten einde is, hebben daar stukjes grond van de Regeering gekocht of gehuurd en bewonen er goede houten huizen in dorpen, die geen namen dragen, maar enkel nummers, naar het aantal uitgegeven grondstukjes.
De zeekust van Berbice was in ouden tijd katoenteelend, thans vooral veekweekend, een vak, waarop de Hindoe\'s zich met ijver toeleggen. Een groot bezwaar is de water-oozing door kanalen, die recht op de hier slibrijke zee .uitmonden. De runderen liepen dan ook in Augustus 1875 veelal tot de knie in het water. Ook de weg lijdt soms daardoor. In Coronie heeft men eenigszins dezelfde moeilijkheid-
Het traject van de Corantijn naar New-Amsterdam wordt, driemaal per week in 6V2 uur afgelegd in een zeer goede diligence, die 5 maal verspant. De weg heeft één belangrijk kunstwerk, n. 1. een lange houten ophaalbrug over de Canjakreek. Een dergelijke weg met dagelijksche dienst verbindt bij New-Amsterdam de overzijde der Ber-bice-rivier (welke met een stoombootveer gepasseerd wordt) met Mahaïca, het eindpunt van den spoorweg naar de hoofdstad, maar de driemaal per week van New-Amsterdam naar Georgetown (in 5 uur) varende stoomboot, wordt door velen verkozen.
De vervoermiddelen staan dus in Britsch Guyana ver boven die in Suriname, te meer daar ook de meeste plantages wel langs de rivieren gelegen, maar toch met rijtuig
43
langs goede grindwegen bereikbaar zijn. Men vergele in-tusschen niet, dat de ruim 200,000 menschen in de Engelsche kolonie oneindig meer in een klein bestek langs de zee geconcentreerd zijn dan de langs tal van rivieren verdeelde, door woeste plekken afgewisselde vestigingen dei-ruim 50,000 zielen in Suriname. Het landschap verliest daardoor in afwisseling en pracht van plantengroei, maar het wordt veel gemakkelijker, Eucopeesch comfort te verschatten. De meerdere concentratie der bevolking maakt ook het bestuur minder kostbaar, waartoe het Engelsche stelsel om veel door alleen-rechtsprekende rechters te laten beslissen medewerkt.
De straffen zijn in Britsch Guyana over \'t geheel strenger dan in Suriname, b. v. op diefstal van veldvruchten staan 30 slagen met de cat o\'nino tails; ook geeft geen rechter er vonnissen van twee dagen hard labour en krijgen de gevangenen geen koffie, zelfs niet zonder suiker.
De openbare scholen zijn in de Britsche kolonie alle opgericht door de kerkgenootschappen met Gouvernements subsidie; het meer uitgebreid lager onderwijs is er moeielijk te krijgen. De families zenden veelal hun kinderen voor opvoeding naar Engeland. Het schoolverzuim is bij negers en immigranten zeer sterk.
De geest der negers is minder goedaardig jegens de blanken dan in Suriname. Zij kunnen hier trouwens ook minder doen mei het geld, dat zij door hun ongeregelden arbeid verdienen. Het loon is, evenals in Suriname buiten Nickerie, een shilling per »taakquot; voor immigranten en negers, maar de meerdere concentratie der bevolking maakt het moeielijker, zonder werken aan den kost te komen. Ook zijn de meeste levensbehoeften duurder en is de belasting op vele artikelen, vooral op tabak en ge-disteleerd, veel hooger. De Engelschen hebben hun groots voorliefde voor accijnsen en hun antipathie tegen directe
44
belastingen ook in Guyana toegepast. De accijns op ge-disteleerd is er ongeveer f \\ — per liter en er zijn slijterspatenten van 8,000 dollars \'s jaars. Zulke belastingen werken het sluiken natuurlijk in de hand, maar de 150,000 pd. st., die accijns en patent op gedisteleerd te zamen opleveren, zijn niet te versmaden. De kolonie heelt daardoor geen belasting op de veldarbeiders en geen uitvoerrechten noodig. De slijterspatenten worden geheven bij de maand en bij vooruitbetaling.
Een j) taakquot; is, zooals men weet, veel minder dan wat een man per dag kan verrichten. De bij de plantages wonende negers zouden dus een shilling of tien per week kunnen verdienen, maar ook in Berbice hoorde ik, dat zij liever trachten, een week te leven van een dag ol twee werk.
In de Britsche kolonie is dat sinds de emancipatie overal geconstateerde verschijnsel thans geen gevaar meer. Geen dwang op de negers, geen wederinvoering van het Staatstoezicht, maar opening van door practische bepalingen gesteunde immigratie uit China en Hindostan nam men te baat. Wie de bepalingen omtrent het immi-gratielonds wil leeren kennen, verwijs ik, met het oog op den beperkten tijd der vergadering, naar de uitvoerige en uitmuntende artikelen van mijn geachte medeleden in het Bestuur, de heeren Cohen Stuart (Economist April en Mei—Juni 1875) en Heldring (Gids Febr. 1876). Hier zij slechts vermeld, dat in Britsch Guyana volmaakt dezelfde verschijnselen als in Suriname zich voordeden bij de pas aangekomen Hindoes, liet schrale dieet, waa.-op zij zich stellen uit zuinigheid en uit armoedige gewoonten van hun overbevolkt vaderland, de veelvuldige scropliuleuse ziekten aan de beenen, de groote sterfte ia het eerste en tweede jaar na aankomst, zijn ook in Demerary aan de orde van den dag. Op de reis er heen komen meer sterfgevallen voor dan op de reizen naar Suriname. De overmacht
45
i» getal van mannelijke boven vrouwelijke immigranten heeft precies dezelfde gevolgen, n.1. het tol nog toe uitblijven eener normale toename der bevolking. Maar de immigranten, die niet overlijden, komen veelal in de kolonie tot welvaart, waartoe ook de gelegenheid tot geldbelegging in hel immigratiefonds het hare bijdraagt. Uit dat oogpunt is het met de tropische immigratie juist zooals met die der Ieren in i\\T.-Amerika.
De laatste mij bekende cijfers omtrent de immigranten in Britsch Guyana zijn die in de Ned. Staatscourant van 16 Jan. 1878. Van uit. 1871 tot uit. 1876 hadden onder hen plaats 6,223 geboorten en 7,036 sterfgevallen. Maar in dien tijd kwamen er 24,744 nieuwe immigranten aan, zoodat men de overmaat van sterfte boven geboorte moet toeschrijven, evenals in Suriname, aan het eerste, het acclimatisatielijdperk. Van het recht op kosteloozen terugkeer na volbracht contract!) maken in Demerary slechts 15 a 20pCt. der immigranten gebruik. De kolonie wint dus gestadig in werkkrachten, en de kolossale vooruitgang der productie bewijst haar welvaart.
Al ware hel nóg beter, indien de negers door ijverige teelt van voedingsmiddelen den groolen aanvoer van rijst en andere levensmiddelen overbodig maakten, men kan niet alles op eens verkrijgen, en in elk geval vinden thans reeds de negers, voor zoover hun kleine landbouw met overleg gedreven wordt, hun consumenten in de plantagebevolking. Ook wordt de negerarbeid op de plantages
1) Dat wordt s;eg:even na lOjarig verblijf in de Kolonie, maar lt;le contracten zeiven duren 5 jaar. Van Frankrijk en Neder-iand bedong de practische Britsche regering meer regt voor de Hindoes, nl. vrijen terugvoer na 5 jaar. Dat is weer heel aardig ter bcoordeeling van sommige Britsche bezwaren tegen emigratie naar Suriname.
46
volstrekt niet versmaad. Zoo af en toe werken er veel negers, maar men kan ze des noods missen.
De suikerplantages in Berbice, en nog meer die in het eigenlijk Demerary, zijn veelal zeer groot. Providence bij New-Amsterdam maakt 1000 vaten \'sjaars; Ever-ton 2500. Evenals in Suriname is vat per akker een mooie opbrengst, en deze wordt in de Engelsche kolonie niet zonder bemesting verkregen. Wegens de grootte der ondernemingen maalt men op verschillende tijden in het jaar, en heeft men dus het voordeel van eene centraal-fabriek. Men maakt witte vacuumpansuiker, wat evenwel in 1875. wegens de bekende accijnsregeling in Europa, geen groote winst gaf. Op Ever ton wordt uit de melasse nog bruine suiker gemaakt, en voorts rum; er wordt geen melasse verkocht.
Om het kort te zeggen, in Britsch-Guyana is de productie geregeld en groot, is er geen sprake van verlaten der plantages en brengt de landbouw bij goede prijzen veel winst op, terwijl de plantages zich bij lage prijzen toch staande houden en de omzet van allerlei artikelen in de steden groot blijft, door de vele betaalde loonen en salarissen. Dat heeft de kolonie te danken aan de practische bepalingen op de immigratie.
Op één punt zou wellicht de, Surinaamsche wetgeving op den arbeid in Britsch-Guyana navolging verdienen. Niet wat betreft de verplichting der huurders, om voor de immigranten bij hunne woningen afzonderlijke keukens te verschaffen! Die mist men in Britsch-Guyana, en het gaat er niet minder om. Maar de geneeskundige ~ verpleging voor de negers is in Suriname milder geregeld. In de Britsche kolonie zijn de planters enkel verplicnt tot opname in de hospitalen van die arbeiders, die een door wettelijke straf gesanctioneerd contract voor langen tijd hebben gesloten (indentured labourers). Feitelijk ziet men enkel
47
mmigranten in de hospitalen der plantages. Het is een groote gunst als er eens een neger verpleegd wordt. In Suriname moet, krachtens de reeds door mij vermelde Koloniale Verordening van 1873 Gbl. 4 de- planter, behoudens recht op verrekening met het loon, zorgen voor geneeskundige hulp ook aan zijn gewone arbeiders. Dut is een menschlievende voorzorg der wetgeving, in algelegen streken lang niet overtollig en vooral ook in Demerary, waar wetenschappelijke geneeskundige hulp, naar echt Engelschen trant, schaarsch en duur is. De Regeering, die (zooals sinds 1877 ook in Suriname geschiedt) zelve de plantage-geneesheeren betaalt, behoudens van de planters te innen vergoeding, zou wellicht heler doen, haar zorg nog wat uit te breiden.
Thans reeds zijn er vreemden bij den geneeskundigen dienst werkzaam. In Berbice ontmoette ik een Surinamer, dr. Veendam, die er als geneesheer voor vier groote plantages eene mooie betrekking\' heeft.
Zoo is — het bleek hier als bij den dijk te Georgetown — Nederlandsche wetenschap nog onder Suriname\'s naburen in eere. Moge (en hiermede besluit ik deze reeds wat lange voordracht) niet meer daartegenover moeten gevoegd worden, dat Nederlandsche practijk die naburen niet heeft kunnen op zijde streven, dat Suriname onder de Nederlandsche vlag verkwijnt naast het minder vruchtbare, maar steeds meer en meer bloeiende Britsch-Guyana!
A. Heemskerk.
November 1878.
\'-I- ! ■ \'
-