EENE ECHT GEREFORMEERDE UITGAVE.
(Doctor Maarten Luther. De vrijheid van den ohristen-mensch. Uit het hoogduitsch door J. van Bolhuis, predikant bij de Ned. Gcref. gemeente te Delfshaven. Amsterdam, Scheffer en Comp. 1882, 40 bladzz.)
De uitgave van dit boekje noem ik een echt gereformeerde daad. Ik bedoel hier niet mede dat de inhoud van Luthers geschrift zou overeenkomen met de gereformeerde geloofsleer. Maar dat het bekend schrijven van den hervormer, dat met zijn oproep »Aan den christelijken adel der duitsche natiequot; en met de klacht »over de babylonische gevangenschap der Kerkquot; als \'t ware het drieledig groote manifest der hervorming mag heeten, een woord vol geest en leven is, waar kennelijk de adem des Heiligen Geestes, ondanks de dwalingen van welke het niet vrij is, in waait. En nu heeft zich de gereformeerde geest van ouds altoos bereid getoond om met blijdschap alle leven Gods, alle betooning van het werk des Heiligen Geestes ook in hen die men overigens in sommige dingen dwalende moest noemen, te eeren. Daarom noem ik het een echt gerefor-
EENE ECHT GEREFORMEERDE UITGAVE.
meerde daad wanneer de »Maatschappij tot uitgave van Gereformeerde geschriftenquot; deze heerlijke zegebymne van Luther doet vertalen, en de heer van Bolhuis in zijn Inleiding, na te recht het nalaten van de wetprediking te hebben gelaakt (gelijk hij ook nog in eene noot opbladz. 33 doet) van Luthers geschrift verklaart: xons volk wordt overladen met allerlei geschriften, — veel heet brood des levens en is het niet. Dit is ons echte brood en spjjze, eu wij weten dat Luther hier allen ellendigen Gods eene ware spijze toereikt, een honig die hunne oogen verlicht.quot; En van heeler harte wenschen wij dat velen der bedoelde »elleudigen,quot; bij welke wij ook zelve hopen gerekend te worden, gehoor zullen geven aan de opwekking die de vertaler onmiddellijk op de aangehaalde woorden laat volgen; »Daarom, laat ons den staf uitstrekken en nemen. (1 Sam. 14, 27.)
Men kan zeggen dat de strijd, door Paulus tegen eeu wettisch christendom aangebonden, tweemaal in de geschiedenis der kerk tot overwinning geleid heeft. De eerste maal in de oudste christelijke kerk door Paulus zei ven eu sedert de invloed der joodsch-christelijke partij gebroken is. Maar toen was de triomf van het Paulinisch beginsel toch nog zeer onvolledig. Slechts de vorm, niet de geest, de eigenlijke bedoeling van zijn gedachte, zegevierde. Men nam in de kerk wel de nieuwe wet, de »wet des Geestes des levens in Christus Jezusquot;, voornamelijk uaar Paulus verklaring, grooteudeels aan; maar het was toch nog in een wettischen geest. Men verkondigde, sedert Constantijn de romeinsche wereld in naam christelijk had gemaakt, het evangelie als een wet, als een instelling door welke men den hemel kon verwerven. Zoo keerde men van zelf allengs tot de »eerste beginselen der wereldquot; terug. De tweede maal echter dat het Paulinisch beginsel in de
674
EENE ECHT GEREFOKMEEKDE UITGAVE.
kerk zegevierde, was de tijd der hervorming. En dat beginsel heeft zich zeer schoon in het boekje van Luther over de vrijheid van den christen-mensch uitgesproken. Toen Luther het schreef, was de groote daad zijns levens te Wittenberg begonnen, eu vooral in het twistgesprek te Leipzig was zijn overtuiging bevestigd geworden. Hij had een denkbeeld van het geloof gewonnen, dat nu voortaan elke aanspraak van de kerk of de uitwendige gemeenschap op heerschappij over den geloovige uitsloot. De gedachte van de inwendige vrijheid des menscben was nu het middelpunt van zijn geheele beschouwing, en dus ook van de verhandeling die in October 1520 ouder den titel »Van de vrijheid eens christenmenschenquot; in het Latijn en in hot Dnitsch door hem werd uitgegeven. In de Latijnsche uitgave zijn de begrippen scherper geformuleerd, maar in de Duitsche is de taal veel meer bezield en voor ieder bevattelijk. Daarom achten wij het van den heer van Bolhuis goed gezien dat hij, zijn geschrift bepaald aan de niet-godgeleerden willende in handen geven, de Duitsche uitgave heeft gekozen.
De inhoud van het boekjen is bekend. Twee stellingen worden in den aanvang uitgesproken, en dan voorts in de twee afdeelingen ontwikkeld: 1° een christenmensch is een vrije heer van alle dingen, en niemands onderdaan, 2° een christenmensch is een dienstknecht, onderworpen in alle dingen, eu ieders onderdaan. Het eerste is hij door het geloof, waardoor hij in Christus leeft: het tweede door de liefde, door welke hij in den naaste leeft. »Door het geloof wordt hij in den hemel verheven en opgenomen in God: uit God daalt hij weder op de aarde tot andereu door de liefde.quot; In zijn schrijven aan Leo X geeft Luther als doel van zijn geheele verhandeling aan, dat hij eeue samenvattende voorstelling (Summa) van het christelijk leven heeft willen aanbieden.
675
EENE ECHT GEREFORMEERDE UITGAVE.
Heerlijk is in deze bladzijden de liooge opvatting van het Woord Gods, welke Luther heeft. »De ziel kan alles ontberen uitgenomen het Woord Gods, en zonder het Woord God is zij met niets geholpen. Waar zij echter het Woord heeft, daar behoeft zij niets meer, maar heeft aan het Woord genoeg: spijs, vreugde, vrede, licht, kunst, gerechtigheid, waarheid, wijsheid, vrijheid en alle goed in ruime mate.quot; Met dat Woord vastelijk te gelooven »be-wijst de ziel Gode de allergrootste eere die zij Hem bewijzen kan. Want daarin geeft zij Gode zijn recht, laat Hem recht wedervaren: daarin eert zij Zijnen Naam, en laat zij met zich doen, gelijk Hij wil.quot; Zoo komt alles in het geestelijk leven op den persoon des geloovigen aan. ^Wij zoeken hier niet iets dat gedaan wordt, gelijk de werken, maar den dader zeiven, den werkmeester der goede werken, die God eert en de werken doet. Dit is niemand en niets anders dan het geloof des harten, want dat is het hoofd in het geheele wezen der vroomheid.quot; Zoo moet dan ook een iegelijk die goede werken wil doen, niet aan de werken beginnen, maar aan den persoon die de werken moet doen. Er is echter niets dat den persoon goed maakt, dan het geloof alleen, en niets maakt hem boos dan alleen het ongeloof.quot;
Het zou kunnen schijnen dat Luther hier op mystische wijze de rechtvaardiging met de heiliging vereenzelvigt en het voltooide, volstrekte der rechtvaardiging in Christus voorbijziet. Werkelijk is dit soms opgemaakt uit woorden als b. v. § 11. Dat men God waarheid en vroomheid toeschrijft, dat is recht en waarheid, en dat maakt rechtvaardig en waarachtig, omdat die alleen waarachtig en rechtvaardig is, wie God voor waarachtig houdt.quot; Maar dit is niet meer dan schijn. Luther bestrijdt ten allersterkste de positieve waarde van het zedelijke als iets bijdragende tot onze rechtvaardiging voor
(576
EENE ECHT OEREFOKMEERDE UITGAVE.
677
God. Wij hebbeu echter een andere bedenking. Luther stelt als het wezen en de betooning der zedelijkheid ons hier niet voor een doordringen van het gebeele uitwendige leven met de kracht der vernieuwde persoonlijkheid, maar veeleer eeu volstrekte verhevenheid van den persoon des geloovigen boven dat leven. Dit laatste staat dus als iets vreemds tegenover den mensch, en wordt niet tot eeu werktuig toegeeigeud. De geloovige geeft zich wel over ten dienste van den naaste, maar hij doet het als het ware uit de hoogte, gelijk een rijke iets van zijn overvloed, baast zonder er naar om te zien, ten beste geeft. Het is omdat hij geheel op zich zelf staat. Luther schijnt nog niet te gevoelen dat het leven les geloofs een basis heeft, het geloof cic, gemeente. De bron des geloofs en des levens is de Heer zelf, door den Heiligen Geest. Maar de plaats waar dit leven ontkiemt, de bodem waar het op staat en groeit, i.lt; de gemeenschap. Geen wonder dat de onverschrokken strijder, de held die alléén over stond tegen de gansche indrukwekkende macht der roomsche kerk, aan welke nog zoo vele banden uit het verleden hem hechtten, tot deze idealistische houding kwam. Indien iets, dan is zulk een gesteldheid zijner ziel en zijns denkens uit dezen tijd wel verklaarbaar. Er komt in dit geschrift bij de teekeniug van het beeld des geloovigen u iets van Tauler, iets van het boekje over de »Duitsche Theologiequot;, door Luther ook later zoo warm aanbevolen, voor den gee^t. Gelijk het individu in het eerste deel van het boekje zich door het geloof boven alles verheft, maar niet langs den weg der zedelijke toeeigeniug, zoo is er in het tweede deel een zeker verteerd worden van het zedelijk-persoonlijke dooide volstrekt overheerschende macht van het algemeene, meer dan de ootmoed der broederlijke liefde die uit de vernieuwing des harten in de gemeenschap met Christus voortvloeit.
678 EENE ECHT GEREFORMEERDE UITGAVE.
Het boekjeu is in zijn geheel een zegekreet, een lofiieil, en niet een dogmatisch vertoog. Men moet het, als mea dezen held Gods in den feilen strijd dien hij doorgaat, met bewondering volgt, niet zoo nauw met elk zijner woorden nemen. Kennelijk verkeert hij zelf nog in een gisting, is met zichzelf nog niet gereed: maar wat schaadt dit? Wat is er zoo veel aan gelegen dat Luther b. v. in het geschrift over de Babylonische gevangenschap de vrijheid uit den doop afleidt, maar hier in ons boekjen uit het geloof? of dat hij, nauwelijks drie maanden na hier de «vrijheid des christenmenschenquot; tot ia den hemel verhoogd te hebben, in den strijd met Erasmus aan het meest krasse determinisme zijn bewoordingen ontleent? Hij, hij zelf blijft toch dezelfde, al gaan de gedachten heen en weêr in Luthers door storm gedreven gemoed. Er gaat door alles een zelfde heilige gloed van leven Gods in zijn hart, onmiskenbaar den stempel van Boven dragende.
»De theoretische maar ook de practische gesteldheid van het protestantisme zou gunstiger zijn, als de verzamelaars van het Concordiën-boek zoo verstandig geweest waren om Luthers verhandeling de libertate christiaua (maar dan ook in den latijnschen text) onder de symbolische boeken der evangelische kerk op te nemen. Maar zij zijn niet slechts er toe bevoegd, deze vroeg weder dichtgestopte bron van het gezond evangelisch christendom voor elk doel dat dit laatste bevordert weder te openen, maar krachtens het gezag des N. Testaments zijn wij er ook toe verplicht.quot; Op grond van al het bovenstaande kunnen wij deze woorden van Ritschl 1) niet tot de cnze maken. Doch wij mogen er ons aan verfrisschen eu sterken als Luther ons hier het heilig ideaal der evangelische vrijheid
Christl. Lehre v. d. Rcchtf. u. Versöhnung, III, p. 436.
KENE ECHT GEREFORMEERDE UITGAVE.
voor oogen stelt, al denken we er niet aan, de afzonder, lijke uitdrukkingen aan te nemen. Hier is al de strijd der meeningen achter den rug geworpen. Wij worden opgeheven tot een heerlijke Sabbaths-atmosfeer. Slechts nu en dan herinnert in deze heerlijke bladzijden de eene of andere uitdrukking ons aan de polemiek waarin Luther, niet in gemakkelijke twistvertoogeu op de studeerkamer, maar met lijf en ziel ten bloede toe, zijn leven verteerde. Het was vele jaren geleden sedert wij het gelezen hadden in Luthers eigen taal die, hoe goed de overzetting van den heer van Bolhuis ook zij, ongetwijfeld nog krachtiger en naiever tot het hart spreekt dan deze laatste. Maar welk mensch zal een geschrift van Luther vertalen zonder dat het iets verliest? Wij danken nog eens den heer v. B. voor den echt gereformeerden arbeid, met deze uitgave ondernomen, en bevelen dit goedkoope, kostelijke boekje van harte aan.
Een liefelijk beeld uit lang vervlogen dagen rijst hier voor mijn geest op. Uw beeld, miju hartelijk geliefde broeder, arme wever uit Hilversum, die nn reeds lang met Gods uitverkorenen voor den Troon juicht! Ik sprak met U in uw schamel vertrek, in een van die avonden op welke ik zoo veel heilige theologie van u geleerd heb, waar ik U en nog eenigen zooals gij waart, eeuwig voor dankbaar zal blijven — ik sprak met U over de mogelijkheid dat men toch ook buiten erkenning van de gereformeerde waarheid kon zalig worden. Om uwen tegenstand te overwinnen noemde ik Luther zeiven, en hield u vóór dat deze man Gods toch wel zeer zeker ten hemel was gegaan. »Ik geloof het met Uquot; — was uw andwoord — »maar dan staat het ook vast dat Luther, al is het ook in zijn allerlaatste oogenblik, door Gods genade nog gereformeerd is geworden.quot;
679
680 eene echt gereformeerde uitgave.
O mijn uitnemende vrome vriend, hadt gij: »Z)e vrijheid van den cJiristenmenschquot; gelezen, gij, met uw echt ruim gereformeerd hart, gij zoudt zeker gezegd hebben dat dit genadewonder onnoodig was, want dat Luther althans van 1529 af reeds ongetwijfeld gereformeerd in zijn binnenste, al was het dan ook nog niet in een en ander stuk der leer, geweest is!
J. H. Gunning Jr.