-ocr page 1-

.■? .t

Ugt;

ROOMSCH SU PR AN ATü RA LISME.

1. lu de beschouwing van Staat en Kerk. II. In de beschouwing van dramatische litteratuur, (Calderon en Shakespeare).

Onder supranaturalisme versta ik de zienswijze die zegt, r-

supra naturam, boven de natuur in welke ik besta en leef en van welke ik in mijn beschouwing uitga, boven de natuur is de waarheid welke ik geloof. Ik zie dus tot haar op, naar boven. En alvorens haar aan te nemen, beoordeel ik met mijn verstand — niet haar, die waarheid, zelve,

want zij is boven mijn verstand: maar wèl — hare aanspraak om door mij geloofd te worden. Deze zienswijze, dit supranaturalisme, wordt en op roomschen, en op protes-tantschen bodem gevonden, en in beide gestalten moeten wij haar afwijzen.

Dat wij het supranaturalisme verwerpen, is niet omdat wij het supranatureele, het bovennatuurlijke, zouden verwerpen, maar integendeel omdat wij dat bovennatuurlijke krachtiger en stelliger erkennen dan aan het supranatura-

31

1

-ocr page 2-

ROOJISCH SUPRANATURALISME.

484

lisme mogelijk is. Het supranaturalisme is tweeërlei: 1°. een wetenschappelijk of wijsgeerig stelsel, of 2°. is het, bij hen die aan stelselmatige afronding hunner gedachten geen behoefte hebben, een zienswijze, een overtuiging. Als stelsel is het de erkenning van een bovennatuurlijke oorzaak nevens de werking van natuurlijke oorzaken in de natuur en in de geschiedenis. Hiertegen hebben wij vooral het tweeledig bezwaar dat wij meenen de kategorie van oorzakelijkheid, daar zij aan het onderling verband der eindige dingen ontleend is, niet op de betrekking tusschen God en de eindige dingen te mogen overbrengen; ten andere dat, zoo er al een bovennatuurlijke oorzaak ware, deze dan toch al het eindige zou moeten beheerschen op zóódanige wijze, dat er geen werking van natuurlijke oorzaken »nevensquot; haar zou kunnen plaats vinden. Maar het supranaturalisme is ook, ten tweede, een zienswijze, een richting, een overtuiging. Als zoodanig wordt het door ons verworpen op grond van het religieuze bezwaar dat wij reeds aanduidden, namelijk omdat het niet genoeg ernst met het bovennatuurlijke maakt — ofschooii dit bezwaar minder op het room-sche dan op het protestantsche supranaturalisme drukt. Deze richting, deze zienswijze eischt van het bovennatuurlijke dat het zijn aanspraak om door ons geloofd te worden, voor ons wettige. Ik bedoel hiermeê het volgende. Het bovennatuurlijke kan niet anders dan door het geloof, d. i. door persoonlijke, vertrouwende overgave, ervaren worden. Nu heeft het geloof niets anders dan den levenden, persoonlijkeu God tot voorwerp. Men kan wel van iets anders dan van God zeggen dat men het »gelooftquot;, b. v. als men zegt: ik geloof sal wat in den bijbel staat,quot; of »al wat de kerk zegtquot;; maar dan gebruikt men het woord «geloofquot; niet in zijn vollen zin, in weikeu het niet anders dan een persoon, God, tot voorwerp hebben kan, omdat \'s menschen

-ocr page 3-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

■485

waardigheid te hoog is dan dat hij zich aau een zaak, een ding, zou kuunen overgeven. In dien lageren zin »gelooftquot; nu echter het supranaturalisme der protestanten het (min of meer verzwakt) Geheel, het ensemble, van den Bijbel of van de kerkleer als een leer waarheid, dus als iets onpersoonlijks. De mensch staat dan tegenover het voorwerp zijns geloofs min of meer zelfstandig, alvorens hij gelooft. Hij zegt; »ik wil wel gelooven, maar ik moet daar redelijke gronden voor hebben.quot; Hij laat die gronden dus door zijn eigen geest vooraf billijken, en zijn geloof ligt alzoo op het gebied van het weten, naar welks inhoud het zich schikt. Dit is uiet het geloof in den vollen zin des woords, want dat eert het supranatnreele. God, veel hooger. Wie volgens de H. Schrift, d. i. naar de volle waarheid des woords, gelooft, die zegt niet: »ik geloof omdat ik daar . goede gronden voor hebquot;; maar hij zegt: »ik geloof omdat God iu zijn verkiezende genade mij heeft levend gemaakt. Ik geloofde vóór ik er aan dacht dat mijn geloof een goeden grond hebben kon; ik geloofde niet krachtens erkenning van de deugdelijkheid van een grond, maar krachtens de genadedaad van God, die »niet andwoordt van zijn dadenquot;. Naderhand heb ik, eenmaal in \'t geloof staande, eenmaal uit den dood tot het leven overgebracht, mijn geloof wel onderzocht en bevonden dat het op goede gronden steunt: maar dat onderzoek ging niet vooraf. Ik ben van God verkoren, van Christus gegrepen, door den Heiligen Geest levend gemaakt, en eerst naderhand ben ik over dit leven begonnen te redeneeren. De roomsche supranaturalist staat in dezen, wat zijn denkwijze betreft, hooger dan de protestantsche, omdat de inhoud zijner kerkleer zich beter dan die der protestantsche met het supranaturalisme verdraagt. De roomsche is naar aard en behoefte van zijn geloof, van zijn kerkvorm, van zijn geheel geestelijk bestaan

-ocr page 4-

R00M3CH SUPRANATURALISME.

gansch en al supranaturalist: de protestant is het slechts tegen het beginsel zijns geloofs in. Maar altoos blijft dit vaststaan dat het supranaturalisme het bovennatuurlijke niet genoeg eert, omdat het aan den levenden God, aan ziju allesoverwinnende daad door welke wij gelooven, niet uitsluitend en bepaald genoeg de eere geeft van te zijn de laatste grond, die van zichzelven geen verdere rekenschap geeft noch behoeft te geven.

Hiermede wordt nu niet gezegd dat een supranaturalist een slechter christen is dan iemand die geen supranaturalist is; maar alleen dat een waar christen, een oprecht geloovige, aan zijn geloof onrecht doet als hij het op supra-naturalistische wijze motiveert. Het supranaturalisme is dan ook iets dat niet bij alle christenen voorkomt.

Elk christen, wie hij ook zij, erkent praktisch het bovennatuurlijke en leeft er in. Maar de leer dat dit Bovennatuurlijke op supranaturalistische wijze te beschouwen zij, behoort tot bepaalde tijden en scholen. Zij hangt vooral samen met miskenning van de macht der zonde. Door die miskenning meent de mensch een zekere zelfstandigheid v;iu oordeel tegenover Gods openbaring te kunnen handhaven. Hij blijft in zijn geheel, en laat zich niet verbrijzelen. Hij geeft wel zijn geheele hart, maar niet zijn geheele verstand aan Gods genadedaad over, en noemt hen die dit trachten te doen, onklare mystieken. Dewijl nu echter, wie niet geheel verbrgzeld werd, dan ook niet daardoor inwendig geheel van de waarheid doordrongen, dus vrij, wordt, zoo blijft de waarheid altoos min of meer buiten hem staan, en oefent alzoo een zekeren dwang op hem. Hij ontkent dit, en noemt dien dwang liefst gezag, het. gezag van God, van het historisch feit, van de kerk, van de kerkleer, of van wat dan ook. Maar hij doet zulks ten onrechte. Want iets waartegenover ik min of meer

486

-ocr page 5-

liOOJIbCH SUPRANATURALISME.

zelfstandig sta (\'tgeen iets auders is dan er in en er door tot zelfstandigheid te komen) blijft toch altoos in dezelfde mate buiten mij, en oefent aldus dwaug op mij. Geheel verschillend van dien dwang is het gezag der waarheid die, na ons aangegrepen, vernieuwd te hebben, nu al het anorganische, onvrije, uit ons weg neemt en ons innerlijk vrij maakt.

Gezag toch is zedelijk van aard; het is niets anders dan een andere naam voor of de keerzijde van de vrijheid. God, de waarheid, heeft door zichzelf gezag. Hij is Persoon, niet individu. Zgn gezag drukt niet de vrijheid des menschen, maar eischt, schept en waarborgt haar. Doch datgene wat, als door mijn geest vooraf gecontroleerd, mij niet overweldigt en herbaart en alzoo, ondanks eeu zekere warmte die er van afstraalt, toch ten slotte buiten mij blijft, kan niet nalaten een zekeren dwang op mij te oefenen. Niemand echter die alzoo dwang huldigt, erkent dit. Hij zegt: neen, niet dwang, maar gezag. Want een dwaling, tot haar eenvoudigste uitdrukking teruggebracht, wordt altoos verloochend door hem die haar koestert. Wist de supranaturalist dat hy onder dwang staat, hij zou zijn stelsel of zijn zienswijze verzaken.

Het onderscheid tusscben het supranaturalisme en de heilige Schrift is alzoo dit. Volgens de heilige Schrift worden wij, verloste zondaren, op den hoogeren bodem der waarheid, der eigenlijk oorspronkelijke natuur, door Gods genade overgezet. Ons burgerschap is in de hemelen; ons standpunt, waar .wij vau uitgaan, is dus het bovennatuurlijke zelf, in \'t welk wij verkeeren. Wij zyn getrokken uit de macht der duisternis, en overgezet in het Koninkrijk. Het supranaturalisme daarentegen neemt zijn stand- en gezichtspunt in dit ons tegenwoordig bestaan; in het ge-vallen-natuurlijke, waar wij door de zonde in verkeeren.

487

-ocr page 6-

ROOJISCH SUPRANATURALISME.

en zegt nu: »cle waarheid, van God geopenbaard, staat hoog boven ons. Zij daalt neder en normeert ons. Namelijk nog niet voor het geheele leven, maar enkel voor het godsdienstige.quot; Zoo zegt b. v. de supranataralistische protestant: »rondom mij in natuur en geschiedenis heerscht wonderlooze wettelijkheid; maar de bijbelsche grond is die des wonders: ik erken dus geen wonderen, dan die inden bijbel staan. Dit godsdienstig gebied is van het natuurlijke afgezonderd, al moet het ook zijn levendmakende, bezielende kracht overal in \'t leven doen gevoelen.quot; De supranatura-listische roomsche zegt van de kerk ongeveer hetzelfde wat de supranaturalistische protestant van den Bijbel zegt: bet niet kerkelijk gewettigde, het bloot natuurlijke, moet volgens hem evenzeer aan de kerk ondergeschikt zijn als het lichaam aan de ziel. Beide ondergaan het bovennatniwlijke, het goddelijke, als een dwang; hoewel zij zeggen: neen, niet als een dwang, maar als gezag.

De protestantsche overtuiging maakt diepen ernst met de zonde. Luther is begonnen met den eisch van C.iristus dat het geheele leven des menschen één voortdurende boete zij. Maar uit de leer konden de hervormers nog niet dadelijk alle supranaturalistische denkbeelden verwijderen. Zij hielden er vele, als van ouds overgeleverde waarheid, bij. Toen nu later het geestelijk leven daalde van de heerlijke hoogte tot welke de Heilige Geest het in den hervormingstijd opgeheven had, kwamen deze supranaturalistische bestand-deelen op den voorgrond, en heerschen ook thans nog veelszins. Zoolang dit zoo is, blijven wij in die opzichten halfroomsch. En dan heeft de roomsche kerk, die van top tot teen supranaturalistisch is, groot voordeel boven ons. Zoolang wij b. v, de kerk half als een instelling beschou. wen in plaats van geheel als een lichaam, het lichaam van Christus, staat de roomsche kerk, die dat eerstgenoemde

488

-ocr page 7-

UOOMSCH SÜPKANATURALISME.

consequent en geheel doet, verre boven ons nietig machteloos kerkjen. Evenzoo iu velerlei andere toepassingen. Daarom is het leerrijk, de roomsche kerk in haar leer, praktijk, geschiedenis en opvatting van elk gebied der menschelijke werkzaaiaheid gade te slaan.

Ik wensch dit te doen voor de beide iu mijn titel genoemde onderwerpen. Deze behandel ik echter niet volledig maar slechts voorzoover ik daartoe aanleiding ontving door de Nederl. katholieke Stemmen, in haar artikelen over »Voor-oordeelen tegen de katholieke kerkquot;, wier schrijver ik kortheidshalve S. zpI noemen. Waarom ik, anders niet gewoon te repliceeren, hem op zijn bedenkingen tegen mij antwoord, heb ik in het vovig nommer van deze «Stemmen voor waarheid en vredequot; gezegd. Namelijk omdat mijn voorlezingen over Rome, die aan S. aanleiding tot zijn bestrijding gaven, niet gedrukt maar gesproken zijn, en de lezer dus niet hetgeen ik voordroeg in handen zou kunnen hebben indien ik het hier niet mededeelde.

Controverse met roomschen — ik merkte het in \'t vorig artikel reeds op — is in booge mate bezwaarlijk. Zij zijn als vrome geloovigen overtuigd (want met hen die niet overtuigd zijn en dus schelden, coutroverseere men liefst in \'t geheel niet) — overtuigd dat hunne leer goddelijk gezag heeft. Het is dus hun religieuze plicht, niet toe te geven zoodra iets die leer zou raken. Hoe hooge achting ik dus ook voor S. heb — wat het mij aangenaam is, ook hier weder uit te spreken — de bedoeling van mijn schrijven is niet, hem te overtuigen, voor zoover ik namelijk in het een of ander die leer, welke hem heilig is, zal komen tegen te spreken. Ik kan hier slechts getuigen en belijden wat ik naar Gods Woord, de heilige Schrift, voor waarheid houde, en ben onmiddellijk bereid, mijn ongelijk te erkennen, waar ik tegen die hoogste waarheid gesproken

489

-ocr page 8-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

of haar in onjuisteu vorm uitgedrukt hebben mocht. Maar een ander bezwaar voor de coutroverse ligt bovendien iu den aard der wetenschap op wier gebied wij in deze ge-dachtenwisseling ons bewegen. Namelijk wij zijn hier op het gebied der geestelijke, niet op dat der mathematische, exacte wetenschappen.

In de mathematische wetenschappen is (niet tot haar lof zeggen we het) volstrekt ontegensprekelijke zekerheid, zoolang men althands de hoogste beginselen niet aanraakt. De geestelijke wetenschappen zijn daarentegen het terrein — uiet van onverzekerdheid, maar — van meer subjectieve, persoonlijke overtuigingen. Hier zijn dus weinig resultaten die volkomen vast zijn, zoodat men er niet meer op terugkomt. Dit nu geldt in hooge mate ook voor de geschillen tusschen roomsch en protestant, in welke het persoonlijke zoo groote rol speelt. Men hoort hier onophon-delijk, als twee in twist zijn, aan beide zijden er over klagen dat de tegenstander weder voor den dag komt met bewijsvoeringen die »die reeds honderdmaal wederlegd zjjnquot;. Namelijk; «tegengesprokenquot; geldt voor wederlegdquot;. Zoo b.v. is de protestant bij de vraag of de ketter ook zalig kau worden, gedurig aan onzekerheid blootgesteld naar mate hij met een meer of min welwillend roomsch tegenstander te doeu heeft. Een voorbeeld geeft hier weder S. als hij, een vroegere discussie met mij vermeldende, zegt mij »bewezeiiquot; te hebben, dat ik hem ten onrechte hield voor iemand, die verder ging dan het katholiek geloof toeliet. Ik had namelijk zijn liefdevol onzeker-stellen van het eeuwig verderf vau ons, protestantsche voorgangers, onroomsch genoemd, omdat wij tot de welonderwezeu, zelfbewuste, hardnekkige loochenaars behooren, welke dooide reserve, in den Catech. Cone. Trid. P. I. Art. 9, 2 (qnis vere sit dicendus haereticus) omtrent de niet-hardnek-

490

-ocr page 9-

ROOMSCH SDPKANATURALiSME.

kigen gemaakt, geenszins tegen het oordeel van aid. 9, 19, namelijk van door des duivels geest geleid in de meest zielverdervende dwalingen te verkeeren, gevrijwaard staan. Ik zal op dat vroegere niet terugkomen. Alleen voeg ik er bij dat, aldus de kracht vau het »anathema sitquot; achter eiken kanon vau het Trentsch concilie door zoo milden zin onzeker te stellen, en onder ons de materieele (buiten eigen schuld iu dwaling opgevoedde) van de lormeele (schuldige) ketters te onderscheiden, een schifting is, die bij het ter verbranding en slachting overgeven 1) van dui-zende ketters in geenen deele is in acht genomen; wat trouwens, daar inquisiteurs geen hartekenners ziju en folteringen het binnenste niet openen, ook niet doenlijk was. Paus Bonifacius VIIl heeft het voor alle schepselen noodzakelijk verklaard, den Paus te gehoorzamen zoo men wil zalig worden (subesse romauo Pontifici omni humanae creaturae esse de necessitate salutis), en alzoo de ware kerk voor de zichtbare, roomsche verklaard. Nu verbiedt het Art. 17 vau den Syllabus van 1864, te meenen dat men goede hoop kan koesteren voor de eeuwige zaligheid van al diegenen, die in geenen deele in de ware Kerk van Christus zijn. Dit verhindert echter Prof. Alberdingk Thijm niet, als hij zijn »Portretten van Joost van den Vondelquot; aan de nagedachtenis van E. J. Potgieter opdraagt, na melding dat zijn vriend omtrent het eeuwige en bovennatuurlijke niets verder dan een »ik weet het nietquot; betuigde, te schrijven : »maar hij was zoo eerlijk, zoo rechtschapen, zoo offervaardig, dat de Eeuwige Rechter en Vader hem geen goede plaats in de »vele woningenquot; Daarboven kan

\'J Wij weten dat de Kerk, «niet naar bloed dorstendequot;, de schuldigen aan de wereldlijke overheid overleverde; maar ook dat deze laatste, zooals het Cone. Lateran. IV a, 1215 uitdrukkelijk verklaarde, dit straffen als haar plicht (animadversio debita) te beschouweu had

491

-ocr page 10-

U00M3CH SUPRANATURALISME.

ontzegd hebbenquot;. Ook wij gelooven dat elk waarachtig eerlijk man, en dus ook de betreurde dichter, door verborgen gemeenschap aan den ééuigen Middelaar Jezus Christus behouden wordt. Maar ik geloof dat de ruimhartigheid van S. en van prof. Alberdingk Thijm in dezen slecht overeenkomt met ons »katholiek geloof, zonder hetwelk het onmogelijk is Gode te behagenquot; (Cone, Trid. Sess. 5 in den aanhef).

Evenzoo nu houdt S. tegen mij vol dat de roomsche Kerk den Staat niet overheerscht. Behalve naar »honderde ultramontaansche schrijversquot; verwijst mij S. ook naar «Vragen van den Dagquot; van W. Molitor, vert, door Dr. J. G. W. Vermeulen. In dat boekje (waar, zoo men ééns de roomsche gronddwaling toegeeft dat de kerk het Koningrijk Gods is, zeer veel schoons en waars in staat) lees ik dat, gelijk en omdat het tijdelijke dienstbaar moet zijn aan het eeuwige, de Staat dienstbaar moet zijn aan de Kerk: dat het afzetten van vorsten door de Pausen verdedigd moet worden; dat in het noodgeval, wanneer het heil der-christenheid en het welzijn der Kerk het dringend vorderen, en de wereldlijke arm zijn plicht niet vervult [dit alles naar het oordeel der Kerk, des Pausen] alsdan bij uitzondering de Kerk macht heeft, van het wereldlijk zwaard gebruik te maken; dat de stelling: »de Kerk maakt geen aanspraak op tijdelijke machtquot; alleen juist is als men er bijvoegt: »om tijdelijk belang en uit wereldsche beweegredenenquot; [welke motieven, voeg ik er weder bij, ter beoordeeling van de Kerk staan]; dat de eisch aan de Kerk om alleen zuiver geestelijke middelen aan te wenden, zou gelijk staan met van een sterrekundige te eischen, van zijn kijker geen gebruik meer te maken [waarbij dus het zien met het bloote oog in tegenstelling met het zien door een kijker als iets geestelijks geldt!]; dat de Kerk in ouze

492

-ocr page 11-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

dagen in het toepassen van hare wetten alleen toegeeflijk is om de zwakheid van den ijver der geloovigen. Meent men nu dat dit alles duidelijk genoeg is, en geen verschillende uitleggingen toelaat, men zal zich bedriegen. Want op de vraag: voor welken Staat geldt dit alles ? is het antwoord: voor den christelijken staat; immers tusschen den heidenschen staat en de Kerk is eenvoudig geen betrekking, dan van strijd. De christelijke staat nu is »die burgerlijke maatschappij, waarin de grootste meerderheid het katholiek geloof belijdt eu in haar wetgeving en bestuur de beginselen des Christendoms, de leer der Kerk tot voornaamste richtsnoer neemtquot;. Dus zijn b.v. het keizerrijk Duitschland en ons vaderland geen christelijke staten. Desniettemin heeft evenwel voor eenige jaren de Paus zyn recht op den duitschen Keizer, als gedoopt christen, willen laten gelden; en ook de doop der protestanten is naar roomsche leer geldig, zoodat ook in kettersche genootschappen vergeving van zonden en mededeeling van de goddelijke genade kan plaats vinden. Derhalve, volgens de evengenoemde bepaling van den christelijken staat zijn de gedoopte protestanten, uitmakende de meerderheid van een staat, wiens wetgeving door hun geest bezield is, geen christenen; volgens de roomsche leer omtrent hun doop zijn zij het ivël.

Nu moge men gestadig, en persoonlijk ter goeder trouw, blijven beweren dat de roomsche kerk den staat niet over-heerscht, men zal bij de klare strekking der beginselen en bij de getuigenis der historie van vijftien eeuwen er toch nooit in slagen den onpartijdige te overtuigen. Elk zich verstaan met de moderne maatschappelijke toestanden is — we hebben de laatste stelling van den Syllabus niet Doodig om het te bewijzen — slechts een tijdelijk bukken voor de noodzakelijkheid, zonder de aloude aanspraken op te geven.

493

-ocr page 12-

494 K00J1SCH SUPRANATURALISME.

Vóór het optreden van de prediking des evangelies kende men nog geen kerk, d. i. geen religieuze gemeenschap, die van den natuurlijken grondslag der nationaliteit onafhankelijk is geworden. Doch daarom kende men vroeger evenmin een staat naar de moderne opvatting; namelijk een gebied van geestelijk-zedelijk streven en leven, waarop de mensch slechts aan God en zijn geweten onderworpen is. Deze staats-idee verdraagt zich wel met de protestant-sche, niet met de roomsche beschouwing van de Kerk. Naar deze laatste vertegenwoordigt de geestelijkheid de Kerk. Het character indelebilis der priesterwijding verdraagt zich noode met de gelijkstelling van alle christenen voor de wet. In Duitschland, waar de groote vriend der room-schen, Prius von Bismarck als bewerker der Mei-wetten, het evenwicht tusscheu de beide confessiën ten voordeele van de roomsche verbroken heeft, presenteerde onlangs de keizerlyke wacht het geweer voor een Aartsbisschop die het paleis betrad. Terecht verheugde het roomsche hoofdorgaan zich daar kennelijk over, waut de roomsche kerk moet eere van den staat eischen. Wij protestanten zeggen: »de kerk is de gemeenschap van geloof en leven door de genademiddelen. De uitwendige orde, de inrichting, is iioodig, historisch noodig, doch niet gewetenszaak gelijk de waarheid zelve het isquot;. Ue roomsche kerk daarentegen zegt: »niijn geheele hiërarchische kerkinrichting met den Paus aan het hoofd is goddelijke orde, behoort dus tot het wezen der kerk. is gewetenszaakquot;. Nu kunnen er geen twee op die wijze zelfstandige machten, de roomsche kerk en de moderne staat, de geestelijke orde en de wereldlijke in hedendaagschen zin, op aarde naast en in elkander bestaan. Neen, de staat is dan alleen goed, (verklaart Rome) als hij onder de kerk staat en van haar zijn recht ontvangt. De middeleeuwsche aanspraken zijn nooit

-ocr page 13-

ROOMSCH SUPRANATÜRAI.ISME.

opgegeven en kunnen dat ook niet. Rome protesteerde door den nuntius Chigi 26 Oct. en Paus Innocentius X in de bul Zelo domus van 20 Nov. 1648 tegen den westfaal-schen vrede, den grondslag van de hedendaagsche Euro-peesche staats-inrichting, en verklaarde hem in alle punten, die met het kerkrecht van vóór de reformatie in strijd waren, voor nietig. En in onze dagen verkondigt de Syllabus den plicht (art. 77) om door den katholieken godsdienst, als den éénigen godsdienst van staat, alle andere eeredien-sten uit te sluiten, en veroordeelt uitdrukkelijk de meening, dat het ieder vrij zou staan (art. 15) dien godsdienst te omhelzen en te belijden, welken hij, door het licht der rede geleid, acht waar te zijn.

Men kan deze en alle dergelijke aanspraken die de roomsche kerk maakt, niet zonder een gevoel van diepen weemoed lezen. Weemoed daarover, dat zoo heerlijke waarheden door een verkeerd verband, waarin men ze plaatst, tot leugen worden. Al wat de roomsche kerk zegt omtrent den voorrang van het geestelijke boven het tijdelijke, over de noodzakelijkheid dat God over de wereld. Zijn woord en wil over den wil der zondige menschen, het ideaal over de werkelijkheid, de geest over het lichaam of de stof heersche, dat is alles waarheid, kostelijke, heerlijke waarheid, mits men de kerk niet met het koninkrijk Gods ver-warre; niet wane dat zij het oneindige in haar eindige vormen en bepalingen zou kunnen bevatten. Vermijdt men die dwaling, dan is b.v. het verheven schoone laatste hoofdstuk van het boekje van Molitor ons geheel en al uit de ziel geschreven. Of lees b.v. de bepalingen van het concordaat, voor eenige jaren door den pauselijken Stoel met Oostenrijk gesloten. Moest het niet een benijdbare toestand zijn, als alle onderwijs dor jeugd in de handen der geestelijkheid ware ? Kan men zich grooter geluk den-

495

-ocr page 14-

KOOMSCH SüPRANATüRALISMF.

496

kea, dan dat de geestelijke leiding der jeugd toevertrouwd zij aau de profeten des Ideaals, de mannen die het Evangelie prediken, het evangelie, d. i. den geboren verdediger van alle edele geestdrift, van alle heilige en groote gedachten der menschheid? Schier al wat de Syllabus leert, ware de schoonstet de heiligste waarheid, indien de roomsche kerk de kerk, en indien de kerk het koninkrijk Gods ware. Zoo staat de roomsche kerk met haar nog altoos machtige stem iu ous midden als een profetie van het ideaal, hoewel zij zelve door heerschzucht en behoefte aan aardsche macht dat ideaal in het stof nedertrekt. Ach, noch erger. De dwalingen, door haar terecht veroordeeld, zijn voor een goed deel door haarzelve, namelijk door een toornige reactie tegen haar, in \'t leven geroepen. Haar afgevallen zonen zijn haar ergste vijanden, omdat zij vroeger van haar geleerd hebben, het gebied waar zij zich nu op bewegen, als profaan te minachten. Een »liberaalquot; of ongeloovig geworden roomsche heeft altoos geleerd, den staat en het maatschappelijk leven ongoddelijk te achten tenzij het den kerkdijken stempel, den zegen van Rome, ontvange. Nu heeft hij die wijding leeren verwerpen, maar de minachting, het als profaan beschouwen van het natuurlijk leven, dat uu voor hem het eenige is, werkt bij hem voort, en zoo verwildert hij gansch en al. Ik wil ter verduidelijking van wat ik bedoel, als voorbeeld uemen de bekende spreuk van Cavour, omtrent welke ik mij veroorloof te herhalen wat ik twaalf jaar geleden (Dante Ali-ghieri, eene studie, p. IX) over haar schreef. «Deze leer van Cavour is op roomsch-katholieken bodem ontstaan. De liberale staatsman, in die atmosfeer opgevoed (hoe hij er zich ook van geëmancipeerd hebbe) behoudt altijd min of meer de wantrouwende waakzaamheid, die hij tegenover een heerschzuchtige kerk noodig acht. Daarom straalt in

-ocr page 15-

ROOMSCH SüPRANATüRALlSME.

die spreuk, als wij haar wèl doorgronden, toch altijd deze hoofdgedachte dóór, dat de staat is het machtige en voor zich het eerste recht van bestaan eischende lichaam; niet de staat heeft zich aan de kerk, maar wel de kerk aan den staat te verantwoorden, haar doen en laten aan zijn controle te onderwerpenquot;. Eu ik voeg er thaus bij: aan wien de schuld dezer aanmatiging van den staat? Is het niet aan de kerk, die den staat getergd en tot zelfverdediging heeft gedwongen, en die alzoo aan de tyrannic medeplichtig is, met welke hij haar, die vroeger ten onrechte heerscheres was, thauds met even groot, (niet groo-ter) onrecht tot voetwisch tracht te vernederen?

7an dit alles kau echter de roomsche niets toestemmen. Helaas! de onfeilbare kerk heeft »altoos trouw haren plicht vervuldquot;, heeft zich voor God en meuschen niets te verwijten! Daar is niets waar van al \'t geen men haar ten laste legt. Veeleer juist het tegendeel! Afhankelijkheid der wereldlijke macht? Hoe ootmoedig bogen zich Gregorius VII en Innocentius III niet voor haar! Consciëntiedwang? Maar hebben dan niet de Waldenzen bij honderden vreedzame roomschen gekeeld en uit hun vaderland verdreven? Zijn niet de beide hoofdlanden van het protestantisme, Frankrijk en Spauje, daarom de kweekplaatsen der dochter van de hervorming, der revolutie, omdat de protestanten in Frankrijk door den Bartholomeusuacht, waarover de Paus een treurmis vierde, en in Spanje door foltering en verbranding van duizende inquisitoreu, het roomsch-katholi-cisme in bloed hebben verstikt? De onafhankelijkheid dei-wereldlijke macht en de vrijheid van couscientiequot; — zegt S. — »zijn bij Rome zoo principieel en confessioneel mogelijk, herhaaldelijk als haar leerstukken door Pausen en kerkvergaderingen uitgesproken!quot; Dat de kerk over den

497

-ocr page 16-

KOOMSCH SUPKANATUBALISME.

Staat wil heerschen, dat haar trouwe zoon den modernen staat niet met oprechte toewijding kan dienen — louter verzinsels der kwaadwilligheid of hersenschimmen der onkunde!

II.

Vooral het laatste dezer twee euvelen treffen onze roomsche broeders, we zagen het ook vroeger, telkens bij ons aan. Maar worden wij aldus gedurig van onkunde beschuldigd, men misversta de bedoeling daarbij niet. Die bedoeling is geenszins, ons protestanten te beleedigen of te verlagen, maar slechts (gelijk het 3e artikel van »Voor-oordeelen tegen de katholieke kerkquot; verklaart; reden te geven, waarom men tegen ons nog polemiek voert. Zulke onkunde biedt dan ook aan S. nog gelegenheid om de onderstelling van kwade trouw, waar het kan, te verwijderen. Zijn motief is dus de liefde: en zoo verheugt hij bij deze controverse met mij er zich in, dat op een ander gebied, het letterkundige, mijn schromelijk mistasten toch niet uit kwade trouw voortkomt. Ik haast mij daarom, hem op dat gebied, het tweede onderwerp van dit opstel, tegemoet te komen. S. vermeldt drie feiten, waarvan de twee laatste waar zyn, schoon ik de strekking, die hij er aan toekent, niet beaam.

»\'t Is bijna beleedigend te veronderstellen, maar wij moeten het, willen we geen opzettelijke kwade trouw aannemen, dat Dr. Gunning niets over de litteratuur van Shakespeare\'s protestant-zijn weetquot;. En na daarop verzekerd te hebben dat Shakespeare wel degelijk roomsch is geweest, gaat S.

498

-ocr page 17-

ROOJISCH SUPRANATURALISME.

voort : »Keiit Dr. Gunning o. a. August Reichensperger\'s geschrift over Shakespeare niet? \'t wekt ten hoogste bevreemding. Maar boven alle begrip gaat het uit, dat hij Putman\'s algemeen gewaardeerde Studiën niet kent over Calderonquot;.

Inderdaad, niet alleen Reichensperger kende ik, toen ik deze regelen las, nog niet; maar zelfs het feit dat door de stoutste vlucht van het menschelijk begrijpen niet bereikt wordt, daar het »boven alle begrip uitgaatquot;, ook dat feit bestaat: ook Putman kende ik niet.

Wat nu het eerste der drie door S. genoemde punten betreft, mij dunkt dat het voor een eenvoudig gewoon leeraar, die zich volstrekt niet voor letterkundige uitgeeft, in \'t minst niet »beleedigendquot; is, als men onderstelt dat hij, na jarenlange lectuur van Shakespeare zeiven, over hem als protestantsch dichter (in welken zin? daarover straks) durft spreken, al heeft hg Reichensperger niet gelezen. Mijn lectuur over Shakespeare\'s confessie is beperkt. Behalve den dichter zelf, heb ik over hem weinig anders gelezen dan wat ik vond in de editiën van Johnson, Stevens en Reed, die van Dyce en Delius met hun commentaren; voorts de werken van Gervinus, Flathe, Stapfer, Taine en eenige andere Sheakespeare-litteratuur, en eenige litteratuurgeschiedenissen. Ik acht het evenwel overdreven als S. meent te moeten aannemen, dat ik over de lectuur van Shakespeare\'s protestant-zijn mets weet. Ik weet er weinig van, maar toch genoeg om te durven zéggen: de heerschende meening der beschaafde wereld luidt, dat de kwestie over Shakespeare\'s kerkelijke belijdenis niet uitgemaakt is en de berichten hieromtrent elkander tegenspreken. Een paar letterkundigen van erkende bevoegdheid, die ik raadpleegde, verzekerden mij dat de zaak ook nu nog zóó stond. Een hunner verwees mij naar een recensie

32

499

-ocr page 18-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

500

van de werken van Reicliensperger en eenige anderen die met hem Shakespeare\'s roomsch-ziju beweren, (Nederl. Spect. 1877, 24 Nov.) in welke, naar mij voorkomt, Reicliensperger (dien ik inmiddels gelezen heb) op zeer stevige gronden weêrsproken is. Zoo moet ik nu, na kennis van het geschrift te hebben genomen, opkomen tegen de stelling die bij S. het middellid vormt tusschen deze twee: 1°. »Dr. G. denkt anders dan Reichenspergerquot;; 2°. »Dr. G. beeft dus R. niet gelezenquot; — d. i. tegen de stelling; »Reichensperger is zoo onweêrlegbaar, dat hem gelezen te hebben hetzelfde is, bij een eerlijk man, als hem gelijk te gevenquot;. Het doet mij leed dit niet meê te kunnen zeggen. Het zou mij verheugd hebben als Sheakespeare roomsch was geweest. Protestantsch — ik hoop het aan te wijzen — is zijn levensbeschouwing in merg en been, En nu is het verkwikkend, deze beschouwing ook by een roomsche aan te treffen. Reichensperger (bl. 5) en ook Molitor aangeh. w. p. 33) stellen zich den protestant voor als met brutaliteit en blind vooroordeel er op uit om aan te toonen dat de roomsche kerk een natuurlijke vijandin is des geestes en van elke beweging op het gebied des geestes, en doodarm aan mannen van genie; zoodat deze ongelukkige protestanten steeds met komische nijdigheid zitten te azen om, zoo mogelijk, Shakespeare niet alleen, maar ook Dante, Michelangelo, Beethoven, enz. tot protestanten te maken. Zij dwalen zeer. Al is het roomsche stelsel af te keuren, de roomsche kerk zelve leverde vele groote mannen en edele, heerlijke sieraden der menschheid. en het is voor den protestant een genot, dit op te merken. Hij meent toch, niet een afzonderlijk eigen stelsel te hebben, maar den Heere Jezus naar Gods Woord aan te hangen. En waar hy Zijn heerlijkheid ziet, ondanks belemmerende toevoegsels, daar verblijdt hij zich van heeler

-ocr page 19-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

harte. Ware nu Shakespeare, met dezen inhoud zijner poëzie, werkelijk roomsch geweest, hij had ons protestanten opnieuw het groot genot gegeven, een schitterend getuigenis van de waarheid bij hun tegenstanders op te merken.

Doch helaas! daar is voor dit geval weinig kans op. Een geleerde die in deze kwestie door jarenlange studie een bevoegdheid heeft die mij ten eenentnale ontbreekt, en wien bovendien ook geen protestantsch vooroordeel drijft, de heer A. C. Loffelt, zégt in een artikel over den Hamlet (Tijdspiegel 18G9) o. a. dat A. F. Eio, wien Reichensperger volgt, zijn bewering omtrent het roomsch-zijn van Shakespeare grondt op papieren waarvan reeds in de vorige eeuw de onechtheid bewezen is. Zoo nu evenwel onze room-sche broeders door hun kritisch geweten niet verhinderd maar integendeel, naar het schijnt te zijn, ten sterkste aangespoord worden om de zaak andersom te deuken, kan dit voor een overtuigd protestant niet anders dan aangenaam zijn. Hg zal hun gaarne toeroepen: zoo neemt dan dezen roomschen dichter en laat uwe jeugd beide Calderon en Shakespeare als geestverwanten lezen. Wij zullen gaarne afwachten welke de invloed daarvan zal zijn. Ons is het niet twijfelachtig dat de macht van Shakespeare\'s geest die van den geest van Calderon overtreft, en uwe kinderen zooveel den invloed van deze lektuur en studie aangaat, roomschen op de wijze van Shakespeare zullen worden. Die heerlijke dichter zij u dan niet een trojaansch paard, maar een wettig eigendom. Hij zal op die wijs zeker niet nalaten, uw hoofddichter, althans een van de alleruitnemendsten, te worden. Gelukkige protestanten die met roomschen te doen hebben zoo als Shakespeare ze vormt! Mijnentwege verga gerust de naam protestant en worde de geheele christenheid roomsch in de koninkljjke vrijheid des geestes.

501

-ocr page 20-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

in de van God bezielde zelfstandigheid, door Shakespeare gepredikt!

De stand der kwestie schijnt echter, bij bedachtzame en grondige kritiek, dit nog niet toe te laten, en raadt ons voorloopig, bij de gedachte dat Shakespeare protestant was, te blijven, onder belofte van terstond en met vreugde de tegengestelde meening, als ze zal bewezen zijn, te omhelzen.

Waarom noemen wij dan nn nog Shakespeare, ondanks of naar zijn kerkelijke belijdenis, een protestantsch dichter? Protestantsch heetten, volgens Molitor p. 127, de evangelische standen »onidat zij protesteerden dat men hen ver-s hinderen wilde het vreeselijk tyranniek systeem ten uit-»uitvoer te leggen, dat wiens land het was, diens godsdienst »het ook daar zijn moestquot;.\') Volgens de geschiedenis heetten zij zoo, omdat zij protesteerden tegen de verplichting die men hun wilde opleggen om den status quo te behouden en geen proselieten meer te maken. Dus niet protest tegen Rome, zelfs niet in \'t algemeen tegen bijgeloof en geloofsdwang. Neen: protest tegen al wat de persoonlijke vrijheid binden wil, de vrijheid die alleen in God rust eu hemelsbreed van inhoudlooze ongebondenheid verschilt. Zoo is het protestantsch beginsel noch aan 1529, noch aan 1517 gebonden, maar reikt in de middeleeuwen terug, en toont zich overal waar het persoonlijke, mystieke leven der onmiddellijke verbinding met God stilzwijgend

\') Dit wordt daar gezegd door denzelfden diplomaat wien de schrijver, eenige bladzijden verder, niet te goed acht voor het laaghartig verzinsel; ide hervormer zeide: laster maar Etout er op los, daar blijft altijd wat van hangenquot;. Werp ik den inhoud vau dit gezegde op den hier voorgestelden spreker terug, het is niet om hem als roomsch-kalholiek daarmeè te bezwaren, maar integendeel om uit te spreken dat ik het roomsch-kaiholicisme tc hoog schat om het van zulke middelen gediend te achten!

502

-ocr page 21-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

of luide, rechtgeloovig of ketterseh, tegen de baudeu vaa hierarcliie en instelling en dwingend dogma zich verzet.

En nu is Shakespeare de dichter, die overal in zijn drama den gang der dingen van het individu, van het persoonlijk leven afhankelijk stelt. Uit de karakters ontvouwt hij de handelingen. Niet een strak noodlot, noch onbegrepen duistere macht, maar het leven in het eigen binnenste des menschen bepaalt zijn levensloop. De goddelijke Nemesis woont wel is waar ook boven den mensch en de wereld, en openbaart den eeuwigen Raad des Allerhoogsten, maar toch altoos in samenhang met \'s menschen eigen karakter dat zich in de gebeurtenissen ontwikkelt.

Daarin inzonderheid is Shakespeare de dichter des nieu-weren tijds. Het onderscheid tusschen hem en het oud-klassieke (straks zullen we zien, ook het spaausch-roomsche) drama is vooral hierin gelegen, dat in de oudheid groote, achtbare instellingen bestaan, de staat, de godsdienst, de familie; en het individu is slechts drager van deze instellingen en belangen. Bij voorbeeld in de Antigone van Sophokles neemt de liefde tusschen haar en Hemon slechts een zesr ondergeschikte plaats in. Antigone toch is bovenal vertegenwoordigster van den godsdienstigen en zusterlijken plicht, dien zij met vastheid, ja met hardheid volbrengt. Wel begint daarna Euripides, de sentimenteele rationalist, meer de hartstochten en gemoedsbewegingen der personen op zichzelven te schilderen, maar het algemeen karakter der antieke tragedie wordt toch door hem nog uiet verbroken. Wil men dit karakter in al zijn onderscheid van het nieuwe zien uitkomen, men vergelijke eens den persoon van Orestes, Agamemnon\'s zoon, gelijk hij by Aeschylus en Sophokles voorkomt, met Shakespeare\'s Hamlet. Beide hebben een vader te wreken die door een overspelige moeder gedood werd. Maar Orestes heeft dit

503

-ocr page 22-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

bevel van Boven, van Apollo, ontvangen en volvoert het zonder aarzeling, in volkomen kalmte. En nu stormt van buiten de vervolging der Eumeniden rondom hem. Hoe daarentegen bij Hamlet alles inwendig is, zijn strijd, zijn besluiteloosheid, zijn mijmerende zelfkwelling — dit behoef ik slechts aan te duiden.

Van waar deze inwendigheid des levens, dit naar binnen gekeerde van de werking des gemoeds? Van het evangelie, welks heerschappij den nieuweren tijd kenmerkt. Want sinds dat evangelie optreedt, wordt de oneindige waardij der menschelijke persoonlijkheid erkend; immers de Zoon van God heeft haar aangenomen, de Eeuwige is in de gestalte des menschen hier op aarde aanschouwd. Nu wordt het woord gesproken en verstaanbaar: »wat baat het een mensch zoo hij de geheele wereld won en schade leed aan zijne zielquot;? Nn wordt een oneindige rijkdom van gevoel uit het binnenste ontboeid. En om dien uit te drukken zijn thans een menigte personen en toestanden, een rijke samenvoeging van handelingen en omstandigheden noodig. De eenvoud der oude tragedie voldoet niet meer: alles wordt ingewikkelder. In de oude tragedie staan de genoemde groote motieven, vaderland, godsdienst, familie, enz. als verheven kaders hoven den mensch; doch voortaan komt het persoonlijk leven, het innerlijke, op den voorgrond. In dat innerlijk leven zijn vooral twee machtige bewegingen die de oudheid niet in dezelfde mate kende of gelden liet, de persoonlijke eere en de liefde, üe eer is nog meer met iets uitwendigs, met een stand, een familiebelang of overlevering verbonden. Wij zien haar dan ook vooral in de middeleeuwen en bij de volken die het meest de middel-eeuwsche traditie voortzetten, de zuidelgke; en hebben haar werking dus inzonderheid bij den Spaanschen, roomsch-katholieken Calderon te zoeken. Daartegen de liefde, zooals

504

-ocr page 23-

KOOMSCH SUPRANATURALISME.

zij door het evangelie een oneindige diepte van inhoud ontving, de liefde met al de ondoorgrondelijke innigheid welke de nieuwe door het geloof ontsloten wereld haar gegeven heett — haar hebben wij inzonderheid bij Shakespeare te zoeken, aan wiens heerlijke vrouwengestalten ik niemand, die hem eenigszins kent, behoef te herinneren. Het spreekt van zelf dat deze tegenstelling niet volstrekt is, dat men de liefde met wegsleepende innigheid ook bij Calderon dikwerf ziet leven, gelijk ook weder de eere bij Shakespeare haar groote beteekenis niet derft. Maar het overwegen, het heerschen, van die tweeledige strekking is toch onmiskenbaar. Zie b. v. Romeo en Juliet. Gewis heeft hier het algemeen kader, het familiebelang der beide twistende geslachten, de groote beteekenis welke de proloog er aan toekent, Maar toch is hier het drama der liefde bij uitnemendheid. In een antieke tragedie zou de vijandschap tusschen de huizen Montague en Capulet geheel, in een Spaansche tragedie veel meer zijn op den voorgrond getreden. Hier is zij slechts de (overigens zeer zichtbare en werkelijke) achtergrond, dienende om de liefde der beide jongelieden des te sterker te doen uitkomen en haar de rechte, hoogtragische beteekenis te geven die wij in dit aandoenlijk tooneeldicht kennen.

Reeds spraken wij herhaaldelijk van Calderon: laat ons hem nu nader ia het oog vatten. Het is bekend dat Italië, sints het zich onder het juk der hierarchic boog, de leiding dei-geesten, die het in den tijd der renaissance en in den aanvang van den hervormingstijd zoo glansrijk had bezeten, aan de twee landen, Spanje en Engeland, aan het eerste meer tijdelijk, aan het tweede meer duurzaam, overlaten moest. Spanje met den hoogedelen aanleg van zijn volk, met de heerlijke hulpbronnen die door de ontdekking van Amerika en de geheele toenmalige wending der geschiedenis vloeiden,

505

-ocr page 24-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

trad vooraau. Wij vinden daar, wat de litteratuur betreft, eerst een periode van meer populaire, vrije dramatische poezy, van welke de verwonderlijk vruchtbare Lope de Vega hoofdvertegenwoordiger is. Doch later, onder den kunst-lievenden maar zwakken Philips IV (1621—65) ontstond de kunst-poezy, in vorm veel volmaakter doch in frissche oorspronkelijkheid achterstaande bij de oudere dramatische beweging.

Het drama van Calderon de la Barca (1600—81) is christelijk in roomsch-katholieken vorm. En zulks met veel grooter bepaaldheid dan welke wij bij Shakespeare vinden. Deze laatste legt zelden of nooit een duidelijk uitgesproken Lelijdeuis af van geloof in een goddelijke besturing dei-dingen. Hij is innig religieus: van een levend geloof worden al zijn meesterstukken gedragen; doch dit geloof spreekt zich hoofdzakelijk alleen iu en door de feiten uit. Geheel anders bij Calderon. Hier hooren en zien wij onophoudelijk de eere der H. Kerk en de belijdenis van het roomsch-katholiek geloof met alle bepaaldheid, ja in dweependen gloed vooropgezet. Dit drama is, als christelijk, zeer sterk van het tantieke gescheiden. Door het laatste wordt ons, in den statigen eenvoud der drie personen en der geheel doorschijnende handeling, eigenlijk slechts een plastische groep voorgesteld: maar in het christelijk drama een bonte veelheid van personen, een rijke, naar vele zijde heengerichte, zich door tal van omstandigheden en toestanden baanbrekende handeling. In het antieke dringt alles naar de kate-strofe, die men van den beginne af voorziet; in het christelijk drama interesseert ons de voortgaande ontwikkeling van het karakter der personen. En in deze zestiende eeuw, toen de kumt niet meer den overwegenden invloed had, dien zij in den renaissance-tijd had geoefend, en de litteratuur nog niet de schier alles vervullende plaats, welke

506

-ocr page 25-

KOOMSCH SUPRANATL\'KALISMK.

zg later verkreeg, had ingenomen, was nu\'in Spanje en Engeland het juiste tijdstip om de dramatische kunst, die als het ware tusschen plastische kunst en litteratuur het midden houdt of beide in zich vereenigt, te doen bloeien. Doch is in deze tegenstelling tegen het antieke het spaan-sche drama van Calderon bepaald en innig christelijk, het is toch ook nog zeer van het engelsche van Shakespeare verschillend, en wel uitdrukkelijk in roomsch-katholiekc bepaaldheid van kleur. Gelijk in de oude tragedie de mythologie en de bovenaardsche plaats der helden en halfgoden, zoo vinden wij hier den rijken toestel der Maria-en heiligen-vereering. De vrije persoonlijkheid is er wel, maar in Spanje wordt door koninklijk despotisme en geestelijke dwang, geheel in overeenstemming met de praktische geestdrift van den Celtischen stam die het ondraaglijk maakt dat het land meer dan ééneu godsdienst binnen zyn omtrek zou besluiten, toch veel meer het algemeene kader, de instelling beweegkracht van alles. Een stijf maar gloeiend royalisme, dweepende gehechtheid aan het dogma, opoffering van alles voor de eere van persoon en familie, gelijk b. v. bij don Gutierre in »de geneesheer zijner eerequot; of bij koning en onderdanen in »Liefde, eere, machtquot; of dergelijke stukken, beheerscht hier alles. En in overeenstemming met den meer zinnelijken, ekstatischen aard der roomsch-katholieke vroomheid vinden wij het vergankelijke, ijdele der wereld, en de noodzakelgkneid om haar te ontvluchten, veel meer op den voorgrond gesteld dan het eeuwig gehalte, de in het eindige te vinden oneindige beteekenis der wereld; zie b. v. Zenobia en den standvastigen Prins, den edelen martelaar Fernando van Portugal.

Het martelaarschap, waarin de ascetische tegenstelling tusschen het zinnelijke en het geestelijke het allersterkst gespannen wordt, en het leven op snelle, schitterende.

507

-ocr page 26-

508 ROOMSCH SUPRANATURALISME.

aangrijpende, dikwerf ook nog door een wonder versierde wijze tot de heerlijkheid overgaat, komt ook veel meer niet de romaansche levensopvatting overeen, dan de meer germaansche overwinning over den dood door langdurig louterend lijden, gelijk ons Shakespeare haar voor oogen stelt. Calderon laat de hoogere onzichtbare machten trouwens gaarne zichtbaar op de aardsche toestanden inwerken. Ook hierin, gelijk in andere dingen, toont zijn drama dat het uit de oude kerkelijke mysteriën is voortgekomen, van welke afkomst Shakespeare de sporen bijkans geheel heeft uitgewischt.

Het komt mij voor dat de eigenaardige levensopvatting van Calderon nergens beter te kennen en ook nergens edeler uitgedrukt is, dan in het beroemde »Het leven is een droomquot;, waarvan ik ongaarne een nauwkeurige inhoudsopgave en ontleding, gelijk de heer Putman die aan andere stukken te beurt liet vallen, bij hem mis en door minder interesseerende, meer tot de litteratuur historie be-hoorende mededeelingen vervangen zie. De grondgedachte van dit tooneeldicht is uitnemend schoon en waar. Het aardsch geluk, dus luidt zij, is een droom; doch door zelfverloochening en vertrouwen op de goddelijke genade, die ons eigenwijs ingrijpen zoo vaak beschaamt, kan men het heilzaam gebruiken en de eeuwige kern bewaren. De koningszoon Sigismund leidt op een toren, waar zijn vader hem uit vrees voor een oude voorspelling heeft laten opsluiten, een droomleven, dat echter zijn koninklijke natuur niet kan dooden. Uit de woeste donkerheid zijns geestes voert hem de aanblik van een schoone jonge vrouw. Rosaura, tot het licht der menschelijkheid op, en doet hem beseffen dat de liefde de levenswet des menschen en de voorwaarde tot zijn geluk is. Nu wil zijn vader, de oude koning Basilius van Polen, bezorgd geworden of hij zijn

-ocr page 27-

ROO-MSCe SÜPRANATURALISJIE.

zoon toch niet verongelijkt heeft, een proef met hem nemen of hij in staat zou zijn, te regeeren. Hij doet hem door Clotaldo, zijn opvoeder en bewaker, met een slaapdrank bedwelmen, naar een prachtig vertrek overbrengen en tot vorst verklaren. Maar die plotselinge weelde kan hij niet dragen. Ofschoon hem gezegd is dat hij zich slechts in een droomtoestand bevindt, gelooft hij het niet en maakt bandeloos overmoedig misbruik van zijn gezag. Als zijn roekeloosheid ten top gestegen is, wordt hij weer in slaap en naar zijn vroeger verblijf terug gebracht. Doch nu ontwaakt hij in tweevoudigen zin. Zijn kortstondige hoogheid die voorbij is, de tegenwoordige ellende, het vormt zich samen voor zijn geest tot een verward droombeeld; alleen de liefde die in hem blijft gloeien, overtuigt hem (treffend schoone gedachte!) van de werkelijkheid van zijn toestand. Hij keert tot zichzelven in, en besluit den too-meloozen dwingeland van zijn zelfzuchtig Ik te onttronen. En als nu een opstand des volks hem bevrijdt en tot het kortelings genoten gezag terugvoert, toont hij ia de edelste zelfbeheersching, die alles tot een goed einde brengt, den ernst van dit voornemen.

Waren de karakters van hen die in dit drama den hoofdpersoon omgeven, scherper en juister geteekend, »Het leven is een droomquot; zou nog meer verwantschap hebben met een drama van Shakespeare, aan welks titel het ons herinnert. Immers ook in den »Zomernachtsdroomquot; heerscht de beschouwing dat het leven een droom is. Een droom is het, niet op zichzelf; neen, slechts als de mensch zich door zijn inbeelding laat leiden. Als hij, gevangen in het net van verleidelijke hoogere machten, het leven beschouwt niet zooals het is, maar zooals het niet is, en verbijsterd in een denkbeeldige wereld, als in een betooverd Armida-woud, ronddoolt. Beide, Calderon en Shakespeare, geven

509

-ocr page 28-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

uit de verte de waarheid aan, wier diepte door den apostel Paulus wordt gepeild als hij de schepping met eene barende vergelijkt, die klagend het hoofd opsteekt en naar verlossing uit de dienstbaarheid der verderfenis uitziet.

In dit heerlijk gedicht en in vele andere toont zich Calderon ook daarin een groot dichter, dat hij, bij ernstig oplettende lezing, uit zichzelf verstaanbaar is. Een echt kunstwerk verklaart, voor de hoofdzaak althans, zichzelf. Wanneer dus iemand van een of anderen dichter zegt dat hij zonder de verklaring, door dezen of genen geschreven, niet te verstaan is, doet hij daarmeê dien dichter geene eer aan.

Het komt mij voor dat S. aan Calderon eenigermate dit ongelijk doet, door den arbeid van een onzer landgenooten tot het rechtverstaan van Calderon onmisbaar te verklaren. Zoo toch doet hij, althans waar het mij geldt, met betrekking tot den schoonen en geleerden arbeid van den heer Putman. Hij schrijft namelyk:

»Boven alle begrip gaat het uit, dat Dr. Gunning Putman\'s algemeen gewaardeerde studiën uiet kent over Calderonquot;.

Het lezen van deze woorden deed mij ontstellen. Sedert vele jaren heb ik Calderon, hoewel niet zoo uitvoerig als Shakespeare, gelezen, en bewonder zijn heerlijke poëzy. Met een weinig kennis van de spaansche taal, geschiedenis en toestanden, geholpen door eenige algemeen-litterarische studie, heb ik Calderon, in goede vertalingen, zooveel genoten als een gewoon beschaafd mensch, wiens voornaamste studiën op een ander gebied liggen, dat doen kan. Ben ik bij Shakespeare slechts dilettant, bij Calderon durf ik mij niet eens zoo te noemen; en het zal dus uiet in mij opkomen, mij voor een kenner van Calderon uit te geven. En toch meen ik dat men, tot op de hoogte onzer gewone

510

-ocr page 29-

ROOMSCH SUPKANATURAMSME. 511

doorsneê-ontwikkeling, Calderon uit hemzelven verstaan kan ook zonder de werken van Putman gelezen te hebben. Tk droeg dan ook, als drukbezet man die bijkans geen tijdschriften lees, niet eens kennis van het bestaan van het boek van den heer Putman, noch ook daarvan dat hij een strijd met prof. Pierson had gevoerd. Nu echter deden de zeer sterke bewoordingen van S., die het voor alle begrip te boven gaande verklaren dat iemand over Calde-ron\'s beschouwing van het Kruis zon spreken zonder Putman op dit punt te hebben gelezen, wij vermoeden dat er desaangaande omtrent den spaanschen dichter iets tot nog toe ongehoords was aan \'t licht gebracht; iets dat ook, om zijn gansch exceptioneele beteekem\'s, tot de stille studeercel zelfs van den eenvoudigen leeraar moest zijn doorgedrongen. Beschaamd dat zulks bij mij niet het geval was, heb ik terstond de beide werken van Putman ontboden en gelezen.

Ik ben er dankbaar voor dit gedaan te hebben. De heer Putman heeft zich bij ons volk zeer verdienstelijk gemaakt met deze studiën en haar verdediging, en het verheugt mij dat ook de koning van Spanje de verdienste van dit werk des Utrechtsehen kanunniks erkend heeft door hem tot ridder te maken. Wel is de wijze van behandeling een andere dan b. v die van Gervinus\' »Shakespearequot;, maaide aard van Calderon zeiven, als spaansch en roomsch-katholiek dichter, voegt zich ook minder tot de zielkundig-dramaturgische behandeling die bij Shakespeare past, dan tot de geleerde, beschrijvende en prijzende behandeling van den spaanschen dichter door zijn geloofs- en geestverwant den heer Putman. Ik heb uit zijn boek veel geleerd, en zal het niet bij de eerste kennismaking laten.

Eveneens was de lezing van »Mijne fstudieuquot; over Calderon en zijne geschriften verdedigd tegen professor A.

-ocr page 30-

ROOMSCH SüPUANATURALISilE.

Pierson, door J. J. Putmanquot; mij zeer leerrijk. Doch na die lezing sta ik tegenover S. inderdaad verlegen en beklemd. Is toch het niet-kennisnemen van die «Verdedigingquot; in het oog van S. reeds boven alle begrip uitgaande, terwijl dat dan toch bloot een betrekkelijk onschuldig verzuim is, zoo vrees ik zeer dat hetgeen ik hem zal kunnen toegeven, toch niet meer zal uitwerken dan dat in het oog van S. mijn stand tegenover den heer Putman ja, laat het zijn, niet meer boven alle begrip uitgaat, maar dan toch alleen binnen die grenzen der begrijpelijkheid treedt om daar beschouwd te worden met een weerzin, dien ik, om den hoogen prijs dien ik op de achting van S. stel, mij niet dan noode getroost.

Ik spreek van «hetgeen ik hem zal kunnen toegevenquot;. Want gelukkig heb ik hetgeen het verslag mij laat zeggen, noch gezegd noch bedoeld. Dat ik niet gezegd heb »het bloot vormelijk kruisquot;, wijzen mijn aanteekeningen aan. Daar staat, na aanstipping vau het verschil tusschen Cal-deron en Shakespeare in beschouwing van het lijden, het volgende: »dus ook het kruis uitwendig, gelijk in la devo-cion de la Cruz het kruis, omklemd, na verschillende too-verachtige werkingen te hebben uitgericht, omhoog vliegtquot;. Vau een bloot vormelijk kruis kan ik niet gesproken hebben, (tenzij onwillekeurig, in welk geval ik het zou terugnemen,) want ik meen het niet alzoo.

Dat namelijk het kruis in het genoemde tooneeldicht van Calderon door Lisardo genoemd wordt »het kruis waaraan Christus stierfis een omstandigheid waarop men, dunkt mij, zooveel nadruk niet behoeft te leggen als gewoonlijk gedaan wordt door hen, die Calderon van een bloot vormelijke, uitwendige vereering van het kruishout willen vrijpleiten. Ook de heerlijke beschrijving van het kruis door Eusebio na zijn neêrstorten heb ik niet noodig om

512

-ocr page 31-

ROOMSCH SÜPRANATURALISMK. 513

toe te stemmen dat het kruis niet »Uoot vormelijkquot; bedoeld eu geëerd wordt. Geen roomsch-katholiek doet zulks. De vroomheid wordt zeer dikwerf verzinnelijkt onder het volk. Het beeld wordt met denzelfden eerbied als de levende persoon begroet. De bronzen Petrus in de St. Pieterskerk of de houten Bairbino te Rome genieten eere alsof zij leefden. Zoo geeft ook in de »Devotie tot het Kruisquot; de reddiug van Alberto door dtit de kogel afstuit op een boek w.aarin de oorsprong van het Kruishout beschreven werd, of in »de Profetes van het Oostenquot; het slotgebed van Salomo en Saba een zeer uitwendige opvatting van »het kruisquot; te verstaan. Maar die opvatting is nooit bloot uitwendig. Wanneer een zinnelijke vroomheid het kruis liefkoost; wanneer b. v. de heilige Gertrud uit een crucifix dat zij altijd bij zich had, de ijzeren spijkers uittrok om er welriekende kruidnagelen voor in de plaats te steken, en de Heiland haar betuigde dat dit Hem zoo aangenaam was geweest, dat Hij uit dankbaarheid in al de wonden van hare zonden den kostelijken balsem Zijner Godheid had doen vloeien, tot eeuwige blijdschap voor alle

I heiligen, omdat die wonden daardoor in deugden veranderden \') — dan mag men ook dat niet bloot uitwendig noemen. Zeer zeker, dikwerf verdwaalt hierbij de verbeelding en neemt het beeld voor de bedoelde zaak zelve. Maar gelijk in Calderon\'s «Morgenrood van Copacavanaquot; de zonnedienst der Peruanen toch eigenlijk den waarach-tigen God, dien zij niet kennen, bedoelt, zoo wordt dikwerf in bet vroom gebed van den eenvoudigen roomsch-katholiek tot Maria »om onze harten te veranderenquot;, inderdaad God zelf bedoeld; en zoo is de eerbied, aan het kruishout bewezen, toch in den grond voor den Gekruisigde bestemd. heiligen, omdat die wonden daardoor in deugden veranderden \') — dan mag men ook dat niet bloot uitwendig noemen. Zeer zeker, dikwerf verdwaalt hierbij de verbeelding en neemt het beeld voor de bedoelde zaak zelve. Maar gelijk in Calderon\'s «Morgenrood van Copacavanaquot; de zonnedienst der Peruanen toch eigenlijk den waarach-tigen God, dien zij niet kennen, bedoelt, zoo wordt dikwerf in bet vroom gebed van den eenvoudigen roomsch-katholiek tot Maria »om onze harten te veranderenquot;, inderdaad God zelf bedoeld; en zoo is de eerbied, aan het kruishout bewezen, toch in den grond voor den Gekruisigde bestemd.

L\') Les insinuations de la divine piété on la vie et les révélations\') Les insinuations de la divine piété on la vie et les révélations

do Sainte Gertrude, enz. Livre 3, Chap. 46. _

f

-ocr page 32-

ROOJISCH SUPRANATURALISME.

514

Derhalve bloot-uitwendig, grofzinnelijk in den zin van eenvoudig fetissisme, is deze devotie niet. Maar wanneer ik de vereering van het kruis, gelijk ze bij Calderon en over \'t geheel bij de roomschen voorkomt, uitwendig noem, bedoel ik eeu ander bezwaar. De Christus, de waarachtige Christus, wordt wel geëerd, doch op hoogst onvolkomen wijze, die Zijn heerlijkheid verdonkert. De «devotie tot het kruisquot; herinnert aan zeker schilderij, die men te Mün-chen in een galerij kan zien. Een priester met zijn koorknaap worden door roovers aangerand. De priester houdt de h. hostie voor huu gelaat, terwijl de knaap eene lamp opheft om het volle licht op het gewijde teeken te doen vallen. De roovers deinzen terug, knielen neder en laten hun aauslag varen. Dit noemt men den »Triomf des Ge-loofsquot;. En het is ook geloof, ja, maar in den vorm van een bijgeloovigen schrik voor het onbegrepen Mysterie. Veneratie, »devotiequot; (toewijding) ridderlyke hartstocht is de voorname beweging der ziel. De roomsche leer is — ook hier merken wij het op — geheel supranatiiralistisch. De «oorspronkelijke gerechtigheidquot; wordt door haar voor een »bovenquot; en buiten het wezen des menschen »toege-voegde gavequot; gehouden, zoodat ook de goddelijke orde in \'t algemeen beschouwd wordt als boven de menschelijke in dezen zin, dat de mensch, om tot zijn ware bestemming te komen, boven zichzelve uit moet geheven worden; gelijk Dante vol beteekenis (Par. 1, 70) van trasumanar, boven het menschelijke opstijgen, spreekt. De oppervlakkiger beschouwing van de zonde leidt er toe, het natuurlijke leven, in plaats van het door de genade geheel te laten vernieuwen, overwegend slechts te latea verhoogen, zoodit alzoo de vroomheid dikwerf een aesthctisch, ekstatisch karakter verkrijgt. Dit hangt eveneens ook samen met den romaanschen aard. Het ronianisme toch als historisch ver-

-ocr page 33-

KOOMSCH SUPRANATURALISME.

schijnsel is eeu meugiug van den oud-roraeinsehen en van den germaanschen aard, doch zóó. dat eerstgenoemd bestanddeel den boventoon voert. De opvatting der zonde vooral als zinnelijkheid, bewerkt hier een eigenaardig dualisme; de zinnelijkheid wordt nu eens gevierd, dan weder ascetisch bedwongen; karneval en vasten ligt even onmiddellijk bij elkander, als op de Louvre het gebedenboek en de dolk van Maria de Medicis, of als de devotie waarmee de middeleeuwsehe ridder \'s morgens in zijn slotkapel knielde en de roofzucht waarmeê hij \'s middags op den voorbijtrekkenden koopman nederschoot. Een scherp verstand en heete hartstocht betwisten elkaar beurtelino-s den voorrang, omdat de germaansche diepte des gemoeds ontbreekt, die beidlt;i tot harmonie verzoent; de voet staat gedurig beurtelings in het heiligdom der kerk en op de onreine wegen der zonde. Naar dezen zielkundigen regel moet men b. v. de kerkelijke vroomheid van Philips 11 en Lodewijk XÏV beoordeelen, en zich er voor wachten haar gehuicheld te noemen.

Wat nu de «Devotie tot het Kruisquot; van Calderon betreft, gaarne beaam ik wat de heer Putman, vooral in zijn verweerschrift tegen prof. Pierson, uitvoerig bewijst: namelijk dat de grondgedachte niet is, een tooverachtig gebruik van het kruis aan te bevelen — ofschoon zoodanig gebruik er wel in voorkomt — maar deze: dat de genade Gods machtig is, om uit den grootsten misdadiger nog een heilige te maken, wanneer er slechts een laatste aanknoo-pingspunt voor haar in de ziel overblijft. En wij zeggen: gewis, daartoe is de genade Gods in staat. Gewis, wij verheerljjken God ook in deze wonderwerken Zijner ontferming, als Hij den diepgezonkene nog als een brandhout uit het vuur rukt, den bekeerden kruiseling nog ter elfder ure van het verderf redt. Maar deze vorm van vroomheid

33

515

-ocr page 34-

KOOMSCH SÜPRANATL\'RALISME.

hoezeer ook recht hebbende om te gelden, staat echter beneden, de eigenlijke kracht van het kruis. Zij is meer hartstochtelijk dan zedelijk; gelijk de heer Putman dan ook bi. 259 naar waarheid zegt dat de boetvaardige Julia «hartstochtelijk op het kruis toevliegtquot;, en bl. 288 dat Calderon »in merg eu been katholiek, hartstochtelijk katholiekquot; is. Zoo is het. Heilig geestdriftvol is de christen; hartstochtelijk is daarnevens zijn roomsch-katholieke bepaaldheid.

Calderon met zijn wegsleepend schoone tooneeldichten, met de verblindende beeldenpracht die hem siert, met de rijke poëzjr die in elk zijner bladzijden tintelt, verheerlijkt het kruis, het ware kruis, niet het hout maar den Gekruisigde. Evenals het roomsch gebedenboek of de geïllustreerde »Imitatiequot; met de voorstelling van het stralende, met een zwaard doorboorde en van bloed druppelende hart van Maria op het gevoelig devote plaatje, niet het daar getee-kend lichaamsdeel van Maria, maar haar liefdevol hart, en in dat hart haarzelve bedoelt; en evenals de geloovige, de Moeder Gods aanbiddende, toch niemand anders bedoelt dan God zeiven. Doch verre verkies ik boven Calderon\'s kruis verheerlijking de kruisprediking van Shakespeare. Deze noemt het kruis zelden, maar predikt het altijd. Julie omvat het reddende kruis en wordt er door omhoog geheven. Men misversta die gedachte niet, noch de vroomheid die er zich in uitspreekt. Maar verre, verre boven die voorstelling staat mij die van het tooneel in den Hamlet} waar koning Claudius wil bidden maar het niet kan, omdat hy niet zedelijk beslist is om met zijn zondig verleden te breken. Van Calderon neem ik gaarne aan dat de eeuwige behoudenis ook voor den diepst gezonkene kan liggen in één blik op het Kruis. Maar Shakespeare volg ik liever als hy mij de zelfverloochening als wet des geheelen levens, de op-

516

-ocr page 35-

KOOMSCH SÜPKANATÜRAUSME.

offering van het lager aan het hooger bestaan, het Kruis iu één woord, als de eigenlijke oplossing van het wereldraadsel toont. Bij Calderon geloof ik dat, evenals aan \'t slot zijner stukken dikwerf de Koning als Deus ex machina verschijnt om alles tot een einde te brengen, alzoo de Koning der Koningen opperaiachtig en wonderbaar ingrijpt als Hij het wil, om te behouden of te oordeelen. Maar liever leer ik vm Shakespeare hoe God in de immaueutc ontwikkeling der dingen zelve, in den natuurlijken gang der gebeurtenissen, den zondaar door zichzelven slaat, den hardnekkige verbrijzelt, den boetvaardige genade schenkt.

Ik keer ten slotte tot S., mijn geëerden tegenstander, terug. Wat ik van hem vraag, is niet de erkenning dat ik Calderon of de roomsche beschouwing van het Kruis of het roomsch-katholicisme zelf zou hebben begrepen. Dat kan hij niet toegeven, en onredelijk ware het dus, het van hem te vragen. Maar wat ik wèl bij hem hoop te bewerken, is herziening van het vonnis, in N0. 4 van zijn opstel geveld, namelijk dat ik voor de roomsche kerk slechts hebben zou een in de lucht zwevende, onvruchtbare bewondering, gelijkstaande met het pseudo-aesthetisch wel-aevallen waarmee een tourist door het zien van de eerwaar-dige oude burcht eeu oogenblik zijn spleen laat verdrijven, hoewel hij zelf veel liever iu het eigen luchtig modera paviljoentjen huist. Ik meen te mogen hopen dat de gedurige smart waarmeê onze toestanden mij vervullen, voor zuik een geblaseerde oppervlakkigheid weinig plaats laat. Smart over de eigen »puinhoopenquot;, zooals S. terecht de protes-tantsche kerk noemt. Wel bewijst de gedurige verdwijning der vormen de eeuwige waarheid van het protestantsch beginsel, n.1. het altoos weer teruggaan tot deu Heere Jezus

517.

-ocr page 36-

518 ROOMSCH SUPRANATURALISME.

Christus opdat zijn gericht over alle toestanden ga; gelij het telkens afvallen van de schors des booms niet zijn kwi] ning maar zijn levenskracht bewijst. Maar dit gaat toe niet zonder dat voortdurend vele en droevige zonden open baar worden. En meent Molitor (aangeh. w. p. 33, 13 enz.) dat »de Kerk gedurende achttien honderd jaren trouw bare plichten heeft vervuld en den haar voorgeschreven weg nauwgezet heeft bewandeldquot; — het beleedigt mij geenszins als hij dezen lof, dien ik een kolossale zelfverblinding noemen moet, alleen aan zijn eigen kerkgemeenschap, door hem »de katholieke kerkquot; genoemd, en niet aan de mijne toezwaait. Doch onze smart is ook over de Moeder-kerk, namelijk dat zoo groote schatten der heerlijkste waarheid en liefde als welke wij met eerbied in haar erkennen, door de noodlottige vereenzelviging van »kerkquot; en ^Koningrijk Godsquot;, haar van den aanvang af eigen, worden in gevaar gesteld. Kon de roomsche kerk er toe beslniten de leiding des Heiligen Geestes welke wij protestanten met haar gelooven, ook in vormen der waarheid welke de hare niet zijn, te erkennen; kon zij de heersch-zucht. die als rampzalig erfgoed van het oude Rome op haar overging, als de bron der tallooze stroomen van bloed en tranen die sinds achttien eeuwen de christenheid vervulden, leeren verfoeien ; kon zij bij het Kruis, het heilige Kruis, dat »Kruis waaraan Christus stierfquot;, den broeder de hand reiken die, schoon in haar oog dwalende, desniettemin de levendmakende kracht van dat Kruis met haar ervaart: ach, dan hadden wij niet noodig elkander ce bestrijden gelijk wij het doen: dan behoefden wij, terwijl meer en meer de gansche wereld tegen ons, belijders van den Christus Gods, opstaat, ten minste niet ook nog daarbij op xe staan tegen elkander en onzen gekruisigden Koning bij voortduring, zooveel wij vermogen, de doornekroon op de verheerlijkte

-ocr page 37-

KOOJISCE SUPRANATÜRAUSME.

slapen te drukken. De eenheid die wij verzuimen te herstellen, zal dau nu op Gods tijd het gevolg moeteu zijn vau de felle slagen des autichristelijken ongeloofs, als het al wat den Naam des Eeuwiggezegeudeu zal blijven belijden, tot één vervolgde kudde ter slachtbank samenpersen zal!

Eén troost blijft hier over: namelijk al weder datzelfde Kruis. Het staat vast, Gode zij dank! en vormt rondom zich een stille gemeente die ouder alle aardsche maatschap-lijke en kerkelijke namen voortgaat vergaderd te worden. Aan de macht der waarheid, des Heiligen Geestes, die van den Gekruisigde uitgaat, kunnen wy gerust de toekomst overlaten. Want het Kruis is ook de scheiding tusschen het oude en het nieuwe leven. Het oude is het »gemaaktequot;, het door onze eigen plannen gemaakte. Het nieuwe, dat er voor in de plaats komt, is het »gewordenequot;, het gegroeide, het groeiende. Door tusschen deze beide eeu al voortgaande scheiding te maken, is het Kruis, de hoogste waarheid boven ons, ook tevens de hoogste levensregel in ons. Het Kruis verkondigt: God laat zich neder, de Macht wordt Liefde; gelijk omgekeerd in de Opstanding de Liefde weder, doch in hooger gestalte en werking, Macht wordt. Als wij dit, dit Kruis, gelooven, dau willen wij ook niet als Kerk in eere op aarde heerschen. Want dat zou zijn, slechts door dwang, dus door iets uitwendigs, te willen verovering maken. Alle ascendant en eere, alle hoogheid, door verstandelijke of kunstenaars-gaven uit te oefenen, is toch eigenlijk nog slechts maar een dwang, dien wij op de menschen oefenen; een overrompeling, een meêslepen waarbij hun diepste binnenste niet met ons medegaat, en wij hen dus nog niet in waarheid beheerschen. Dit laatste geschiedt dus alleen door het Kruis; d. i. door hetgeen wij zijn, en niet door hetgeen we hebben. Ja het mysterie van het Kruis, van den Christus die niet slechts zijn wonderglans,

519

-ocr page 38-

roomsch supranaturalisme.

maar ook al wat hij heeft, aflegt, tot ziju lichaam toe, om ons te verlossen enkel door hetgeen hij is, de eeuwige Liefde — dat mysterie leert ons den weg dien wij te gaan hebben. Ook wij moeten aan het Kruis. Alleen door de liefde te willen heersehen over de menschen, dat is noodzakelijk geen andere weg dan die der zelfverloochening, des Kruises. Het is met ons als met ons heilig en heerlijk Hoofd: »als ik van de aarde zal verhoogd zijn als Kruise-ling, dan — (anders niet!) — dan zal ik ze allen tot mij trekken.quot;

J. H. Gunning Jb.

NASCHRIFT.

Doordat de Redactie van deze Stemmen tot mijn leedwezen hel hier vóórgaande stuk in haar vorig No. niet kon plaatsen, is het nu, als dit No. verpchijnt. te laat om terug te komen op de in Maart en April verschenen artikelen over «Maria-vereeringquot; van S. in de «Nederl. Kath. Stemmen.\'\' Ik bepaal mij er dus toe, den protestantschen lezer te verzoeken, deze opstellen van S. (aid. in •Ie Nos. 3, 4, 5, 12, 13, 14, van dit jaar) met aandacht te lezen, opdat hij zelf beslisse of S. uit de oudste tijden een Maria-beeltenis in de Katakomben heeft aangewezen, met welke de protestant als zoodanig geen vrede zou kunnen hebben, en of S. deze kwestie zuiver historisch, gelijk hij meent, dan wel als roomsch-katholiek behandeld heeft.

Verlangt hij daarna omtrent de zaak zelve nog nader onderricht, bij kan het vinden bovenal in het volledigste en laatste der over dit onderwerp verschonen geschriften, het vroeger door mij genoemde prachtwerk van Roller. De feiten, door S. in zijn artikelen genoemd, worden ook daar gevonden, maar meerendeels anders uitgelegd: en de Jezer beoordeele zelf, aan welke zijde, die van S. of die van Boller, de meeste onpartijdigheid is. My blijft alleen over.

520

-ocr page 39-

ROOMSCH SUPRANATURALISME. 521

te releveeren dat S. mijn erkenning van ten opzichte van paus Pius II gedwaald te hebder. niet loyaal acht. Voor hem, die zich de kwestie niet herinneren mocht, geef ik derhalve hier den volzin weder, in welken S. (in Xo. 11 aid.) zijn bezwaar te zamen vat; «De hoofdzaak was dat Dr. Gunning aan Aeneas Sylvius woorden in den mond had gelegd, die hij niet had gesproken en rechtzinnige woorden van hem als kettersche had missteld. En in plaats van dat ongelijk te erkennen, legt hij Pius II en nu als Paus weder woorden in den mond die kettersch zijn en laat hij de Stemmen zeggen wat zij nooit gezegd hebben, dat die uitspraak van Aeneas Sylvius, welke wij als rechtzinnig, erkenden, later door hem als onrechtzinnig zou verloochend zijn.quot;

-ocr page 40-

520 roomsch supranaturalisme.

maar ook al wat hij heeft, aflegt, tot zijn lichaam toe, om ons te verlossen enkel door hetgeen hij ia, de eeuwige Liefde — dat mysterie leert ons den weg dien wij te gaan hebben. Ook wij moeten aan het Kruis. Alleen door de liefde te willen heerschen over de meuschen, dat is noodzakelijk geen andere weg dan die der zelfverloochening, ties Kruises. Het is met ons als met ons heilig en heerlijk Hoofd: »als ik van de aarde zal verhoogd zijn als Kruise-ling, daa — (anders niet!) — dan zal ik ze allen tot mij trekken.quot;

J. H. Gunning Jb.

NASCHRIFT.

Doordat de Kedaotie van deze Stemmen tot mijn leedweien het Her vóórgaande stuk in haar vorig No. niet kon plaatsen, is het nu, als dit No. verschijnt, te laat om terug te komen op de in Maart en April verschenen artikelen over »Maria-vereeringquot; van S. in de ïNederl. Kath. Stemmen.\'\' Ik bepaal mij er dus toe, den protestantschen lezer te verzoeken, deze opstellen van S. (aid. in gt;le Nos. 3, 4, 5, 12, 13, 14, van dit jaar) met aandacht te lezen, opdat hij zelf beslisse of S. uit de oudste tijden een Maria-beelteuis in de Katakomben heeft aangewezen, met welke de protestant als zoodanig geen vrede zou kunnen hebben, en of S. deze kwestie zuiver historisch, gelijk hij meent, dan wel als roomsch-katholiek behandeld heeft.

Verlangt hij daarna omtrent de zaak zelve nog nader onderricht, hij kan het vinden bovenal in het volledigste en laatste der over dit onderwerp verschonen geschriften, het vroeger door mij genoemde prachtwerk van Roller. De feiten, door S. in zijn artikelen genoemd, worden ook daar gevonden, maar meerondeels anders uitgelegd: en de lezer beoordeele zelf, aan welke zijde, die van S. of die van Boller, de meeste onpartijdigheid is. Mg blijft alleen over.

-ocr page 41-

ROOMSCH SUPRANATURALISME.

521

te releveeren dat S. mijn erkenning van ten opzichte van paus Pius II gedwaald te hebder, niet loyaal acht. Voor hem, die zich de kwestie niet herinneren mocht, geef ik derhalve hier den volzin weder, in welken S. (in No. 11 aid.) zijn bezwaar te zamen vat; »De hoofdzaak was dat Dr. Gunning aan Aeneas Sylvius woorden in den mond had gelegd, die hij niet had gesproken en rechtzinnige woorden van hem als kettersche had missteld. En in plaats van dat ongelijk te erkennen, legt hij Pins II en nu als Paus weder woorden in den mond die kettersch zijn en laat hij de Stemmen zeggen wat zij nooit gezegd hebben, dat die uitspraak van Aeneas Sylvius, welke wij als rechtzinniy, erkenden, later door hem als onrechtzinnig zou verloochend zijn.quot;

-ocr page 42-