-ocr page 1-

Vak 50

O, Y-C

ÜVTi 1

al-

o\\

-T-

f

f

S è

i

i»a

I

V

r\'.u ^

■T\'

clt;|»

M #

i i /K

.f. lt;

HaiÉoelv voor tieo die het zijn po willen worden,

. I I u ] |

i.iiiiJ,

11 x i gt;1:1.

78®

-ocr page 2-
-ocr page 3-

J. (j. FIIDEL, DE VRIJMETSELARIJ.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

LEERBOEK

DER

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

llllllllllillllllliil 2201 2607

VRIJMETSELARIJ.

HAAR GEEST EN VORM

DOOR

•ï. a. i

Vak £0

/

-ocr page 6-

Snelpersdruk — M. C. Bronsveld — Wageningen.

-ocr page 7-

iztriLiEiiDiiisra--

i.

HET WEZEN DER VRIJMETSELARIJ.

Het is altijd moeilijk, het wezen voor te stellen eener zaak, welke voor een bepaalde omschrijving niet geschikt is; dubbel moeilijk is het echter, als het idee eener zaak met de instelling, aan hetwelk zij vormen verleenen moet, zoo innig samengegroeid is, dat men zonder nadeel beide schier niet uit elkander houden kan. En toch is het juist hier noodig, de Vrijmetselarij en de Broederschap der Vrijmetselaren, vorm en inhoud, streng te scheiden. De Broederschap der Vrijmetselarij is de school der Vrijmetselarij en tevens een verzamelpunt der Vrijmetselaren; het eerste is het lichaam, het laatste de ziel; het eerste is afhankelijk van de veranderlijke omstandigheden van tijd, plaats en personen; het laatste is door haar alomvattende strekking in zich zelve voltooid en door de historische overlevering bepaald. Ons is het bij de voorstelling van het wezen der Vrijmetselarij alleen om den inhoud, om den geest, om de ideeën te doen, en wij zien er van te voren van af, om een nieuwere of betere omschrijving te geven. Wij verwijzen in dit opzicht liever uitdrukkelijk naar de werken van een Lessing, Krause, Seydel en anderen, te meer, daar het tot dusver nog niemand gelukt is, een algemeen geldige omschrijving van het begrip der Vrijmetselarij te geven.

De bepalingen over het wezen der Vrijmetselarij zijn zeer menigvuldig. | Vergelijk Handboek der Vrijmetselarij (Lenning\'s Encyclopaedic)].

Sommigen beschouwen de Vrijmetselarij als een philosophische hu-maniteitsleer, anderen als een mystieke wetenschap tot ontwikkeling van het vestand en verbetering van het hart, of het Vrij metselaars verbond als een vriendschapsverbond tot aankweeking van levenswijsheid, of — als voortzetting van Jezus\' leerstelsel — of als een instelling ter bevordering van moraliteit, of — als eene vereeniging van edele mannen, om eendracht, deugd en ontwikkeling te bevorderen, enz.

-ocr page 8-

6

Fessier, een der voornaamste magonnieke schrijvers, zegt, dat de Vrijmetselarij op zich zelve een licht is, \'t welk ons geloof richt, en leidt, een richtsnoer, dat onze handelingen regelt, en een band, die ons in vereeniging met alle menschen houdt, dus godsdienst, zedelijkheid en recht, eene kunst om, zonder invloeden van vrees en hoop, goed en volmaakt te worden.

Het Constitutie-boek der Loge Archimeden zu den 3R. te Altenburg, van het jaar 1803, beschouwt de Vrijmetselarij in een kosmopolitisch opzicht als eene instelling voor de geheele mensch-heid, in een wetenschappelijk opzicht als eene zaak van kennis en in een practisch opzicht als eene kunst.

«De Vrijmetselarij als instelling (heet het aldaar), is een sociale inrichting, die naar haar eigene, alleen aan de kennis harer leden voorbehouden methode, den mensch de juiste verstandelijke, zedelijke en aesthetische ontwikkeling tracht te schenken, door welke, vereenigd, de ontwikkeling der humaniteit voltooid wordt. Vrijmetselarij als eene zaak van kennis bevat het symbool, de hieroglyphen en gebruiken, die het genootschap der Vrijmetselarij eigen zijn, om daardoor de verhevene leer, op wier verspreiding ze zich in de eerste plaats toelegt, zinnelijk voor te stellen en duidelijk te maken.

«De Vrijmetselarij als kunst (kunst om vrij te metselen) is in de eerste plaats de bekwaamheid om het symbool, de hieroglyphen en gebruiken van het verbond overeenkomstig zijne grondregelen toe te passen en juist te verklaren; en als zoodanig wordt zij in alle goed ingerichte Loges beoefend. Maar vervolgens heeft zij nog een veel hoogere, edeler beteekenis, namelijk: de bekwaamheid om de verheven grondbeginselen van het genootschap der Vi\'ijmetselaren m het practische leven over te brengen, bestendig voor oogen te hebben en op te volgen.»

Lessing noemt de Vrijmetselarij de kennis van datgene, wat de Vrijmetselarij is en waarom zij bestaat, hoe en waardoor zij bevorderd en belemmerd wordt. Overigens zegt hij van haar, dat zij niets willekeurigs, niets ontbeerlijks, maar iets noodzakelijks is, dat in het wezen van den mensch en der maatschappij gegrond is. Verder noemt hij haar een geheim om goede daden te doen, ten einde dat, wat men gewoonlijk zoo noemt ontbeerlijk te maken.

Ten slotte kenschetst hij haar 1) als opheffing van de vooroordeelen der volken en de kennis van het punt, waar vaderlandsliefde ophoudt eene deugd te zijn ; 2) als opheffing der vooroordeelen van den godsdienst, waarin men geboren is, en de beoefening van die verdraagzaamheid, welke niet gelooft, dat alles goed en waar zijn moet, wat men hier en daar voor goed en waar aanneemt; 3) als ofheffing der voor-

-ocr page 9-

7

ooi-deelen van stand en rang. Het Vrijmetselaarsverbond is derhalve le eene instelling, welke de genoemde scheidingen niet nog grooter

n maken wil dan noodig is, en hare gevolgen zoo onschadelijk moge-

ie lijk wil maken; eene instelling, welke alle plekken der maatschappij,

(Jie verbetering noodig hebben, tracht op te sporen en te bezetten, m en alle noodige werkzaamheden onder de noodige handen te ver-

deelen; eene instelling, die al het mogelijke goede tracht te bevor-I. deren, alle mogelijke kwalen (van den staat en de maatschappij) op te

in heffen (doch niet van dezen ot genen staat), zonder nadeel voor

i- den staat en de maatschappij; een instelling, waarin gelijkheid een

:n grondbeginsel van het verbond is.

Letten wij op de middelen, welke liet verbond aanwendt om de n- Vrijmetselarij te verwezenlijken, de zinnebeelden (symbolen), den

!n ritus er. de voorschriften, dan zien wij, dat zij allen betrekking

e- hebben op de verhouding van den uitwendigen tot den inwendigen

e, mensch, en van het individu tot de menschheid, op de herstelling

t- van den tempel van Salomo, d. i. op de verwezenlijking van het

m wezen der oorspronkelijke menschheid, de volmaking der maat-

m schappij. — Tengevolge van het maconnieke gebruik is de Vrijmet-

le . selarij een geheim, waarin de BI!.-, in wettige vormen vrije mannen

te • van goeden naam opnemen, die in hun hart voorbereid zijn en zich

aan de zinnebeeldige gebruiken der opneming met vertrouwen on-le derwerpen. Aangenomen wordt iedereen slechts als mensch, ont-

m daan van alle vooroordeelen van natie, godsdienst, geboorte, stand en

ie beroep. De Vrijmetselarij vereenigt al hare leden als één mensch ;

le de harmonische volmaking van haar wezen en der menschheid is

m de eigenaardige, door de symbolen der bouwkunst zinnebeeldig

r- voorgestelde kunst, op wier beoefening ieder nieuw aangenomene zich

in i onmiddellijk moet toeleggen. Hij moet zich in de eerste plaats zelf

[e bearbeiden, van alles wat der menschheid onwaardig is zich reini

gen, en zich daarin volmaken, dat hij humaan, rechtvaardig en le liefderijk over en jegens alle menschen denke en handele. Wijkun-

r- nen dus in korte woorden zeggen: «De Vrijmetselarij is de bevor-

:ij dering der humaniteit, die steunt op een edele en kosmopolitische

at gezindheid en op zedelijkheid». Krachtens haar rein menschelijk en

s. wereldburgerlijk karakter bezit de Vrijmetselarij geen dogma. Alleen

m het streven naar het heilig drietal: het ware, goede en schoone,

vereenigd hier de Loges, maar niet een of ander verkregen, vast-;n gehouden, verblindend geoordeeld resultaat van dit streven,

it Oneindig menigvuldig zijn de trappen van dit streven naar eeuwige

s- waarheid; iedereen moet bewustheid hebben van zijn resultaat, \'t

i- zij dit voor hem samenvalle met de leer van een godsdienstsecte, of

jn zelfstandig gevormd in zijn binnenste rust. Evenals stand, vermogen of

-ocr page 10-

8

natie geen Vrijmetselaar vormen kan, rnaar alleen de ma^onnieke gezindheid, die in elke sfeer van de veelledige maatschappij standvastig blijft, zoo is het ook geen kenmerk van een waardig lid van het verbond der verbonden, welken godsdienst men belijdt, maar dat men met oprechte en vurige zucht naar waarheid dien godsdienst belijde.

«Zoo reiken derhalve uit alle landen en streken geestverwanten elkander de hand, om een eenige groote keten uit te maken, die de gelieele aarde omspant. Zoo staat hij dan daar, die ééne tempel, in toenemende heerlijkheid. Uier ontmoeten elkander, door ééne behoefte bijeengebracht, broeders van alle natiën en tongen. — Alleen zien opwaarts naai\' het Eeuwige Oosten, of de biddende mond Bud-dah of Brama, Allah of Jehovah stamele. Of zij spreken met Confucius of Mohammed, met Mozes of Jezus van Nazareth, zij spreken allen van den eenen geest der waarheid en der liefde, die allen bezielt.»

Van deze ideale Vrijmetselarij geldt de bewering dat zij zoo oud is als de menschheid zelve. Moge het vrijstaan, in de mysteries van Egypte en Griekenland, in het verbond der Esseeërs of in de orde der Tempeliers dergelijke pogingen te zien, — haar gronddenkbeeld, haar geestelijk fondament wordt er niet door aangetast. Doch velschillend van de oude mysteries, en haai- een eigenaardig stempel opdrukkende, is voor haar het beeld, onder \'t welk de leden van het verbond hun gemeenschappelijk streven sinds oudsher hebben voorgesteld, de symbolen, meerendeels ontleend aan den tempelbouw, waarin zij hun geestelijk leven verlichamelijkt aanschouwen. Geen dogma, geen geheim, al ware het nog zoo diep en verheven, kan zich er in verhullen: zij zijn voortgekomen uit het icsthetischestreven om den zedelijken inhoud te aanschouwen en te genieten in een zinnelijk schoonen vorm, en daarom noemen wij ons werk niet zonder beteekenis Koninklijke Kunst. — Zonder — zooals de symbolen der kerk, — op een afgeronde, onaantastbare volmaaktheid aanspraak te maken, zijn zij veeleer in het proces van volmaakter wordende ontwikkeling getreden, geschikt voor voortdurende ontwikkeling, om, evenals de ornamenten van een tempel, in steeds schooner vorm het geestelijke te weèrspiegelen. Mogen immer de verschillende groepen, waaruit het verbond bestaat, van elkander afwijken in eenige zinnebeeldige teekens, \'t zijn takken van verschillenden vorm van een en denzelfden boom, die, als de wereld-esch der Edda, aan de geheele aarde schaduw geven moet.

Een welluidende machtige harmonie bruist door de hallen des tempels, waarin alle wanklanken zich in de zuiverste tonen oplossen; de duizend vormen, waaronder de menschelijke phantasie zich het goddelijk wezen anthropomorphisch voorstelde, zij worden een architectonisch versiersel der kolommen, die zich ten hemel verheffen. «En als zij zoo aan de

-ocr page 11-

9

kolorn der VVijslieid liet oog des geestes gelouterd, aan de kolom der Sclioonlieid het hart verheven hebben tot het edel gsvoel der liefde, dan giet zich van de derde kolom een levende stroom van kracht in den boezem uit, zoodat krachtiger en heilrijker uit de goddelijke aandrift schoone bloesems van geestdrift voor het goede ontkiemen, vruchten van edele daden belovende. Dan drukken zij nog eens elkander de hand, in de broederketen vereenigd, en met het gelouterd kleinood van een edele gezindheid in het hart, treden zij weer in des levens zoo menigvuldig begrensd gebied, om in den geest der Vrijmetselarij mede te arbeiden aan de vele werken dei- mensch-heid. En deze gezindheid doet hen elkander beter kennen dan W.\\. T.-. en A.-., en verbindt alle jongeren der K.-. K.-. met den band der liefde tot een onbaatzuchtig streven.

-ocr page 12-

11.

ÜE MACONN.-. KUNST ALS LEER EN ALS BEOEFENING DER WELLEVENSKUNST.

Rede en geweten zijn de beide polen van het eenige goddelijke wezen in de menschelijke borst; rede en geweten zijn \'s Vrijmetselaars licht en toetssteen bij den arbeid; zij zijn, om mij zoo uit te drukken, de twee beenen van den passer, waarmede hij het Heelal zijner werkzaamheid beschrijft en een cirkel maakt, binnen welken de overige krachten van zijn geest, vooral verstand, wil en phantastie, zich uiten.

Zoo nu echter de Vrijmetselarij een «geheim» is, dan zijn wij zonder twijfel — zoekenden. En inderdaad, hoe nietig ook de sym-bolieke handeling, om als zoekende voorgesteld te worden, moge voorkomen, er ligt een diepere zin in, dan vele BB.-, wel meenen. Het geheim van het verbond, \'t welk zonder twijfel iets anders is, dan het geheimhouden onzer ceremoniën, te doorgronden, blijft steeds alleen aan de voortdurende moeite en arbeid van eiken B.-. Vrijmetselaar idividueel overgelaten.

Anders is het gelegen met het doel van het verbond. Dit is duidelijk en bepaald omschreven; het wordt eiken nieuw aangeno-mene medegedeeld, en, wie in het verbond opgenomen is, heeft de verplichting op zich genomen, om aan de vervulling er van mede te werken.

Het doel van het verbond is om het menschdom beter te maken door de volmaaktheid zijner leden. Niet ten onrechte noemen wij onze dit doel beoogende werkzaamheid aan ons en rondom ons: bouwen aan den tempel der humaniteit.

Deze werkzaamheid in het algemeen is echter nog geene Vrijmetselarij. Deze begint eigenlijk eerst daar, waar het bouwen eene kunst wordt.

De Koninklijke Kunst ontwikkelt zich echter aan twee zijden, in de eerste plaats ten opzichte van onzen aanleg en onze kennis, en in de tweede plaats ten opzichte onzer werkzaamheid. In het eerste geval is zij de wetenschap van het ware, schoone en goede, is zij de omtrek.

-ocr page 13-

M

waarnaar gebouwd wordt, ot\' — leer van wellevenskunst; in het tweede is zij, zooals de naam reeds aanduidt, kunst, vormende werkzaamheid, ontwikkeling van den aanleg, opbouwing van het leven van het individu zoowel als van de menschheid, of b e-oefening der wellevenskunst.

De K. K. in deze beide opzichten, namelijk als leer der wellevenskunst en beoefening der wellevenskunst, willen wij iets nader beschouwen.

De Vrijmetselarij noemt haai\' bouwen eene kunst, en zij doet zulks niet, omdat haar symbool, de bouwkunst, eene kunst is, maar omdat het in het juist en waardig begrepen wezen der Vrijmetselarij zelve ligt, dat zij eene kunst is en wel, — omdat zij alle vermogens en bekwaamheden van den mensch gebruikt, en de edelste stof vormt, — de omvattendste, hoogste kunst. Als zoodanig staat zij tegenover de natuur.

Natuur is: de volgens eeuwige wetten noodwendig werkende oorspronkelijke kracht, die den grondslag van alle verschijnsel van het z ij n uitmaakt. Kunst is; de werkzaamheid van een vrij, met bewustheid begaafd wezen, dat naai\' een idealen regel zijn inwendig beeld uitwendig vormt. Kunst is een kunne n. Wie alleen kent zonder te kunnen, is een theoreticus; wie echter alleen kan zonder te kennen, een practicus. De ware kunstenaar, daarin zult gij het wel met mij eens zijn, mijn BB., de ware kunstenaar moet beide richtingen, theorie en praktiek, vereenigen.

Ook de Vrijmetselaar moet zijne kunst bestudeeren, om haar te begrijpen, om haar te leeren kennen en hij moet zich daarin oefenen, om het in het kunnen tot het meesterschap te brengen, om kunstenaar te worden.

Het theoretische gedeelte der mafon.-. kunst, of zooals ik het zou willen noemen, de leer der wellevenskunst, is in onze symbolieke teekenen en handelingen, dus in symbool en rituaal, nedergelegd. Reeds in de oudste oorkonden onzer eerwaardige Broederschap komen die grondbeginseten, welke het mafonnieke leven moeten leiden en regelen, deels duidelijk en zonder verbloeming voor. Zoo b. v. leest men in het Nieuw Engelsch Constitutie-boek van het jaar 1723: «Gij zult broederlijke liefde beoefenen, den grond en hoeksteen, het cement en den roem dezer oude Broederschap; — allen twist en alle tweedracht, lastering en achterklap vermijden, noch van anderen dulden om een waardigen B.quot;. te belasteren, maar zijn karakter verdedigen en hem alle goede diensten te bewijzen, voor zoo ver het met uwe eer en welvaart bestaanbaar is.» Verder bevatten de «zes oude plichten» der Vrijmetselarij. — welke Anderson uit de oude grondwetten onzer voorvaderen heeft getrokken

-ocr page 14-

12

en die den Vrijmetselaar verbinden om aan de zedewetten en de rede te gehoorzamen, --de geboden van broederliefde, hulp en trouw, matigheid, standvastigheid, oordeel en rechtvaardigheid.

Deze en dergelijke leer geven ons, ten opzichte hunner zedelijke beteekenis, ook de symbolen, die ik, daar zij iederen li.-, bekend zijn, hier niet nader behoef te bespreken. Slechts in \'t algemeen wil ik er nog aan herinneren, dat het verbond ons nu eens op deze, dan gene wijze toeroept; «Leer u zeiven kennen — streef naar innerlijke waarde; want al het buitenwerk geeft u niemand onder ons — sluit uw oor niet voor de jammerklachten van ougelukkigen, uw hart niet voor het medelijden, open het veelmeer voor vriendschap en liefde — wees standvastig in tegenspoed, en volhardend bij goed overwogen besluit — leer zwijgen — beheersch u — vlied den lediggang — arbeid aan uw geestelijke en zedelijke volmaking, en houd daarom geene soori van kunde, die gij verwerven kunt, voor onnuttig, doch laat menschenkennis uwe hoofdstudie zijn — bewaar uw hart rein — wees rechtschapen, verdraagzaam en gezellig — houd maat en orde, enz.» i)

Dat intusschen de kern van de mafonnieke leer der wellevenskunst niet alleen in deze medegedeelde, algemeene moraliteitsleer ligt, maai\' veelmeer in de symbolen, die van het altaar en den tempel uit in hun eigenaardige taal tot ons spreken, en die wij, zeiven werkende, doordringen en doorgronden moeten, wil ik niet onvermeld laten. Even goed voor de kennis der maconnieke Iv.-., als voor hare beoefening geldt de oude waarheid: «Zelf, is de man!» Wie niet zelf arbeidt, niet zelf onderzoekt, meet, vergelijkt, niet zelf der natuur en den geest het geheim afluistert, niet zelf uit de bloesem der wetenschap de honing zuigt, — hem zal de leer der wellevenskunst nooit duidelijk worden. Slechts wat wij zeiven verworven hebben, verworven in het zweet van ons aanschijn met het licht dei- rede en met zuivere bedoelingen, dat alleen is in volle waarheid ons eigendom, en dergelijke kennis en wetenschap

1) Als bijzondere voorschriften van maconnieke levenswijsheid en verstand noemt Fessier de volgende: 1) bereid uwe schreden met wijsheid voor; 2) ga met bedaarde schreden op het doel af; 3) wees op uwe hoede, opdat uw ijver voor waarheid en recht zuiver blijve van trotsche zelfzucht en ijdele zucht om te schitteren; 4) breng allengskens en ongemerkt de meeningen der menschen op grondbeginselen terug; 5) leer hun, om aan hunne beelden den grondslag van een meer verhevenen zin te geven; 6) ga in uw werken de grenzen van de orde niet te buiten, die de natuur aan den mensch gegeven heeft; 7) werk met berusting op de uitkomst.

-ocr page 15-

13

der mafonnieke K/. alleen is tie schat, die roest noch mot verteren kunnen. Als wij ons onderzoekend geestesoog laten weiden over de bladen der natuur en geschiedenis, die beide boeken, welke in het schrift der eeuwige wetten en groote denkbeelden in de oorspronkelijke taal van God tot ons spreken, dan zullen wij weten waar de nooit verdrogende bron van levenswijsheid borrelt, en als wij dan weder tot het leven, tot ons zeiven en tot onze zinrijke symbolen terug-keeren, zullen wij de kruik vinden en de kunst leeren, om er uit te drinken.

Als wij zeggen dat iemand Vrijmetselaar kan zijn, zonder het te heeten, d.i. dus, zonder in eene Loge aangenomen te zijn, dan geven wij daarmeê te kennen, dat het kunnen gewichtiger is dan het kénnen. Slaan wij daarom een blik op de andere zijde van ons kunstgebied en beschouwen wij de Vrijmetselarij als beoefening der wellevenskunst.

De mensch, als natuurwezen geboren, moet zich eerst door een vrijen wil tot een zedelijk wezen ontwikkelen. Het voornaamste streven van den natuurmensch bestaat echter in de bevrediging zijner zinnelijke driften. De natuurlijke wil uit zich, zooals de ervaring leert, in die richtingen. Of wij willen iets om het te genieten, óf om het te bezitten, óf om het te beheerschen. De drie takken dus, welke van den stam van onzen natuur-wil uitgaan, zijn: de zucht naar genot, naar bezit en naar heerschappij.

Deze driften, die allen menschen zijn ingeplant, moeten op zich zelve in geenen deele verworpen en onderdrukt worden, zooals velen willen, en de weg der volmaking gaat volstrekt niet over de ruïnen der wettige levensorde, niet over het graf van onze natuurlijke gevoelens en onzen aanleg. De zinnelijke natuur moet niet onderdrukt en vernietigd, maar slechts beheerscht en als ware \'t gewijd worden voor den dienst onzer hoogere bestemming.

De zucht naar genot, bezit en macht heeft haren grond in de behoefte van den mensch, om zicli uitwendig te vertoonen, om het gebied zijn van I k ruimer te maken. In dit streven lijdt de mensch maar al te ligt schipbreuk op de natuur, en geraakt ten slotte zoover, om al den inhoud zijns levens afhankelijk te maken van den inhoud van zijn zingenot, zijn vermogen, zijne heerschappij over anderen. Deze zucht wordt hartstocht, de vrijheid gaat verloren, en in de plaats van zijn persoon, treden de voorwerpen van zijn bezit, zijn genot, zijne macht, die hij dan niet beheerscht, maar welke hem beheerschen.

Velen blijven op dezen trap, om zich aan den natuur-wil over te geven, staan. Doch reeds daarin onderscheidt de Vrijmetselaar zich van den profaan, dat hij op dezen trap niet staan kan blijven, dat bij hem de geest naar hooger duurzamer werkt. Immers, reeds voor dat

-ocr page 16-

u

hij onze heilige tempelwanden mocht binnentreden, moest hij in zijn hart voorbereid zijn, moest het bewustzijn zijner edele bestemming in hem wakker geworden zijn, moest zijn levenspols voor een hoo-ger bestaan begonnen zijn te kloppen, moest zijn oog al de schoonheid der zedelijke wereldorde waargenomen hebben. Daar rees uit het schuim der zinnelijkheid een hemelsche Afrodite, de natuurmensch werd geestelijk herboren, de slaaf van lage driften werd een vrij, naar zelfveredeling strevend man, en eerst als zoodanig was hij waardig, aan onze poort te kloppen, en door de drie Vrijm.-.stappen het Oosten te naderen, nadat het L.*. hem geschonken was.

Reeds bij zijne opneming beginnen de magonn.-. symbolen (zooals B.\'. Draseke ze noemt), de gewijde vaten, waarin het Allerheiligste bewaard en voor ingewijden onthuld is, een nieuwe taal tot hem te spreken en, als hij de rechte man is, als den geest bevruchtende beelden in hem levend te worden en leven te verwekken. Maai\', zooals de kunstenaar liet beeld reeds voor zich ziet, eer de beitel het marmer aanraakt, zoo ziet ook des Metslaars geestesoog het kunstwerk zijns levens, aan \'t welk nu zijn arbeid begint, voor zich. Niet als afzonderlijke tonen moeten de symbolen in zijn gemoed klinken, maar zij moeten het grondaccoord van /ijn geheel karakter, de melodie van zijn geheele leven worden. Al zijn denken en doen zal rein zijn in de motieven, en haaks in de uitvoering. Met zijne daden midden in het tegenwoordige wortelende, zal hij, zooals een B.-. zich uitdrukt, mei zijne ontwerpen «een burger eener betere toekomst zijn en, met een schreiend oog de gebreken des tijds aanschouwende, zal hij met een moedigen geest de fakkel van het licht en het r e c h t, en het zwaard der door de wet omschreven v r ij h e i d, zwaaien, omwonden met de palm dei\' deugd.»

Zooals tot den christen de vermaning wordt toegeroepen: Streef in de eerste plaats naar het rijk Gods en zijne gerechtigheid, dan zal al het overige u van zelve ten deele vallen — zoo kan men insgelijks den B.-. V.\'. M.-. toeroepen: Wordt volmaakt en doe het goede omdat het goed is, zonder andere drijfveêren, dan zal at het overige u van zelve ten deele vallen.» Schijnbaar heeft de Vrijmetselaar, die het Meestersch.-. in de maconri.\'. K.-. verkregen heeft, niets gedaan, dan naar het in hem wonende ideaal het kunstwerk zijns levens voltooid, en met het hem door de natuur toevertrouwde talent gewoekerd naar de regelen der K.-. K.-., en zie — hoe meer hij allen aardschen en vergankelijken ballast van zich wierp, des te hooger steeg hij onbemerkt tot de heldere hoogten der gelukzaligheid, waar hij niet meer de drukkende lucht van inwendige tegenspraak inademt, maar den reinen ether van vrede en blijdschap. Hij wilde eigenlijk niet meer noch minder dan een rechtschapen B.\'.

-ocr page 17-

15

Vrijin.\'. zijn en de levenskunst beoefenen, omdat hij liet plechtig beloofd had, en zie — de beoefening der K.-. K.-. heeft hem het geheim zijner krachten verleend, heeft hem — tot een humorist gemaakt. Ik bedoel daarmede niet den humor als aanleg van den geest of als schrijftrant, maar dien w e r e I d h u m o r, dien alle vir-tuosen van karakter bezitten en beieten hebben. Ieder Meester in de K.\'. K.-. is in dezen zin noodzakelijk humorist. Zijne neigingen en driften meester, meet hij de wereld niet naar den maatstaf van het vergankelijke, maar naar den maatstaf van het eeuwige, ware onvergankelijke ; noch zijn eigen Ik, noch de buitenwereld is in staat, hem te verontrusten; niets verstoort de harmonie van zijn denken en doen; het ideaal is hem een schoone gewoonte des levens geworden; hij zal zich niet, zooals do grillige, zich verbeelden dat hij beter is dan de wereld, en niet als gene altijd van het goede slechts d r o o m e n, maar hij zal het goede doen ; evenals de zonderlinge vogel Merops, met den blik naar de aarde gewend, zich hemelwaarts verheft, zal hij den hemel zoeken in \'t aangezicht der aarde.

-ocr page 18-

III.

VRIJMETSELARIJ EN BESCHAVING.

Gij allen, mijne BB.-., zult even als ik de opmerking gemaakt hebben, dat zij, die trachtten te beweren dat ons verbond in deze dagen recht van bestaan bezit, bijna zonder uitzondering in de eerste plaats op zelfveredeling wezen. Omdat de menschheid een toestand der hoogste zedelijke volmaking nog niet bereikt heeft, is, zoo zeggen zij, eene instelling nog onontbeerlijk, welke de zedelijke opvoeding van allen, de veredeling der geheele menschheid door die van het individu, ten doel heeft. Aan deze opvatting ligt, naar mijne overtuiging, een betreurenswaardig misverstand ten grondslag, dat dagelijks door de gewone Loge-werkzaamheden wel gevoed moet worden, ten gevolge waarvan men overal in de eerste plaats alleen de zedelijke opvoeding op het oog heeft.

Als een roode draad loopt door de geheele Vrijmetselarij het heiligste drie, het getal der geestelijke grondkrachten, aantoonende dat wij niet alleen den wil, maar ook verstand en gemoed moeten ontwikkelen. Niet de kolom der Kracht alleen is het, die den tempel der humaniteit stut en schraagt, maar het zijn de drie kolommen van Wijsheid, Schoonheid en Kracht. B.-. Preston zegt in zijne: «Verklaring der Vrijmetselarij», dat zij in haren kring eiken tak van nuttige kundigheden en geleerdheid omvat, en de schrijver van het werkje : «J a c h i n e n B o a s» geeft als hoofddoel van ons verbond aan. om: «het hart te louteren, het verstand te vormen, en zooveel mogelijk de zedelijke en maatschappelijke deugden van welwillendheid, welvoegelijkheid en beschaafde zeden in de wereld te bevorderen».

Mijn BB.-., het verbond der Vrijmetselaars wil en mag noch een bloot wetenschappelijke vereeniging, noch alleen een kunstgenootschap, noch alleen een deugdverbond zijn, want het wil alle menschen omvatten en de menschheid als één geheel voorstellen. Het streven van het verbond moet dus de verstandelijke, esthetische en zedelijke ontwikkeling met gelijke liefde omvatten, het moet de

-ocr page 19-

•17

harmonische ontwikkeling van alle krachten en vermogens van den mensch bedoelen. Slechts als dit het geval is, mogen wij de kunst, die wij beoefenen, k o n i n k 1 ij k noemen, omdat zij boven alle andere kunsten staat, alle toestanden, waarin de mensch zich bevindt, be-heerscht, en boven de hinderpalen van het zinnelijke leven verheven is.

Werpen wij nu een onderzoekenden blik op den arbeid der meeste magonnieke werkplaatsen, dan zien wij dat voor de uitbreiding en toelichting van kundigheden in\'t geheel niets of veel te weinig geschiedt. Is deze handelwijze waar, en is het oordeel over \'t geheel gegrond, dat de groote geschiedschrijver der beschaving, Henry Thomas Buckle, over de beteekenis der zedelijke machten velt, dan zou de waarde van ons verbond aanmerkelijk zinken en te recht er aan getwijfeld kunnen worden, of het in onze dagen noch recht van bestaan heeft.

Sta mij toe, u eenige plaatsen uit Buckle\'s geschiedenis aan te halen. Over de zedelijke en verstandige vorderingen der mensch-heid sprekende, zegt hij o. a.:

«Een volk kan niet werkelijk vorderingen maken, als van den eenen kant zijn vermogens om vooruit te gaan gepaard gaan met toenemende ondeugden, of van den anderen kant, als het wel deugdzamer wordt, maar tevens ook onwetender. Deze dubbele vooruitgang, de zedelijke en verstandelijke, is voor het begrip van beschaving zelve van groot gewicht en omvat den geheelen geestelijken vooruitgang. Dat wij onzen plicht doen willen, is het zedelijke deel; dat wij weten, hoe wij dien plicht moeten vervullen, is het verstandelijke deel. Hoe nauwkeuriger deze dealen met elkander verbonden zijn, des te grooter is de harmonie, waarmee zij werken, en hoe nauwkeuriger de middelen voor het (loei passen, des te volmaakter zal de bestemming van ons leven vervuld en de grondslag voor den verderen vooruitgang der menschheid gelegd worden.

«Hierdoor ontstaat de gewichtige vraag; welk van deze elementen van den geestelijken vooruitgang is het gewichtigst ? Omdat d e vooruitgang zelf het resultaat hunner vereenigde werkzaamheid is, zal het noodig zijn te onderzoeken, welk van beide het krachtigst werkt, opdat wij het zwakkere element aan de wetten van het sterkere kunnen ondergeschikt maken. Als de vooruitgang der beschaving en het algemeen geluk der menschheid meer van het zedelijk gevoel dan van het kennen der intelligentie afhangen, moeten wij den vooruitgang der maatschappij natuurlijk naar dit gevoel afmeten, terwijl van den anderen kant, als die vooruitgang vooral van de wetenschap afhangt, wij den graad en de resultaten der intellectueele werkzaamheid als zijn maatstaf moeten aannemen. Zoodra wij weten, hoe de krachten dezer beide bestanddeelen tot elkander in verhouding staan, zullen

-ocr page 20-

18

wij ze naar het gewone plan van ons onderzoek behandelen, d. i. wij zullen aannemen, dat het resultaat hunner gemeenschappelijke werkzaamheid onderworpen is aan het machtiger deel, en dat de werkzaamheid van dit laatste nu en dan door de ondergeschikte wetten van het zwakkere deel verstoord wordt.

«Het is duidelijk, dat over het geheel de menschheid in haar zedelijke en intellectueele handelingen door de zedelijke en inteüectueele begrippen, die in haren tijd overheeschende zijn, geleid wordt. Natuurlijk zullen velen zich er boven verheffen, maar vele anderen zullen er bij achter blijven. Dat zijn echter uitzonderingen, en betrekkelijk zeer weinige uitzonderingen; de meeste onderscheiden zich noch in het goede, noch in het kwade en moeten derhalve noodzakelijk gemiddeld goed blijven, noch zeer dom, noch zeer geleerd noch deugdzaam, noch zeer goddeloos, doch, slaperig in hun vreedzame en eerbare middelmatigheid, nemen zij zonder zwarigheden de heerschende meeningen van den dag aan, onderzoeken niets, verwekken geen aanstoot, geene verbazing, en houden zich op dezelfde hoogte als hunne tijdgenooten, daar zij zich zonder rumoer aan de zedelijke gebruiken en de geestontwikkeling van hun land en hun tijd schikken.

«Nu leert ons reeds de oppervlakkige kennis der geschiedenis dat deze maatstaf van den tijdgeest aanhoudend verandert en nooit volkomen dezelfde is. zelfs in die landen, die het meest op elkander gelijken, of in twee op elkander volgende geslachten van hetzelfde land. De meeningen, die bij eene natie populair zijn, veranderen in meenig opzicht van jaar tot jaar, en wat in het eene tijdperk als ketterij bestreden wordt, is in een nieuw tijdperk als eenvoudige waarheid welkom, maar ook dit wordt van zijn kant latei\' wéér door iets nieuws vervangen. De buitengewone ongestadigheid in den gewone maatstaf van \'s menschen handelingen toont aan, dat de voorwaarden zei ven, waarvan de maatstaf afhangt wel zeer veranderlijk moeten zijn; klaarblijkelijk zijn echter deze voorwaarden, waarin zij ook mogen bestaan, de bronnen der zedelijke en intellectueele handelingen van de gemiddelde massa der menschen.

«Hier hebben wij dus een grondslag, waarop wij veilig verder kunnen bouwen. Wij weten dat de hoofdoorzaak der menschelijke handelingen zeer veranderlijk is, en wij behoeven dus dezen toestand slechts op de een of andere reeks van omstandigheden toe te passen, welke voor de oorzaken gehouden worden, en als wij nu vinden dat deze omstandigheden niet zeer veranderlijk zijn, dan moeten wij daaruit opmaken, dat zij niet de oorzaken zijn, op wier ontdekking wij uitgaan.

«Passen wij dezen toetssteen toe op de zedelijke motieven of de geboden van het zoogenaamde zedelijk gevoel, dan zullen wij terstond

-ocr page 21-

19

bemerken, hoe uiterst gering de invloed is, dien deze beweeggronden op den vooruitgang-der beschaving hebben uitgeoefend. Want zonder eenigen twijfel is er niets in de wereld, wat zoo weinig verandering heeft ondergaan, als die groote grondbeginselen, welke het systeem der zedeleer uitmaken. Aan anderen goed te doen, onze eigene wen-schen ten hunnen voordeele op te oll\'eren, onzen naasten lief te hebben als ons zeiven, onze vijanden te vergeven, onze hartstochten te breidelen, onze ouders te eeren, de overheid te eerbiedingen, deze en andere meer, zijn de hoofdbeginselen der moraal, maar zij zijn dui-zende van jaren bekend, en er is geen jota aan toegevoegd door. alle preeken, homilieën en teksten, welke door moralisten en theologen zijn geschreven.

«Als wij daarentegen den stationairen toestand der zedelijke waarheden met den vooruitgaanden toestand der intellectueele waarheden vergelijken, dan bemerken wij inderdaad een groot onderscheid. Alle zedekundige stelsels, die grooten invloed uitgeoefend hebben, zijn in hun wezen gelijk. Over onze zedelijke daden is heden ten dagen den beschaafsten Europeaan niet een enkel beginsel bekend, \'t welk ook den ouden niet bekend zou geweest zijn. In de verhouding der intelligentie hebben echter de nieuweren niet alleen op elk gebied van kennis, dat de ouden trachtten te onderzoeken, de gi\'ootste vorderingen gemaakt, maar zij hebben ook de oude methodes van onderzoek omver geworpen; zij hebben alle hulpmiddelen dei-inductie (ervaring en waarneming), welke alleen Aristoteles donker vermoedde, tot een groot plan van onderzoek vereenigd. en wetenschappen in \'t leven geroepen, waarvan de stoutste denker der oudheid niet de geringste voorstelling had.

«Dit zijn voor ieder man van beteekenis erkende en gemeenzame feiten, en het ligt voor de hand, welke gevolgtrekking wij er uit op te maken hebben. Daar de beschaving het resultaat van zedelijke en verstandelijke factoren is, en dit resultaat in een toestand van voortdurende verandering verkeert, kan zij klaarblijkelijk niet door den stationairen factor geregeld worden, omdat in een onveranderde omgeving een stationaire factor slechts een stationaire werking hebben kan. De verstandelijke factor blijft dus alleen over, en dat hij het eigenlijk werkzame deel is, kan langs twee verschillende wegen bewezen worden: lo. omdat het de zijdelijke niet is, en dus de verstandelijke alleen overblijft, en 2o. omdat het verstandelijke beginsel een werkzaamheid en geschiktheid tot handelen ontwikkelt, welke volkomen voldoende zijn om den buitengewonen vooruitgang te verklaren, dien Europa sedert eeuwen gedaan heeft.

«Dit zijn de hoofdgronden voor mijn gevoelen, doch er komen nog verschillende bijomstandigheden bij, welke ten volle de opmerking waard

-ocr page 22-

20

zijn. De eel\'sle is, dat het verstandelijk beginsel niet alleen veel progressiever is dan het zedelijk, maar ook veel duurzamer resultaten schept. Het door de intelligentie verworvene wordt in elk beschaafd land bewaard, in zekere duidelijke formules neergelegd, en door de toepassing eener technische en wetenschappelijke taal beschermd; het wordt gemakkelijk van het eens tot het andere geslacht overgebracht, neemt zoo een populairen, om zoo te spreken een tastbaren vorm aan, en oefent dikwijls op het verste nageslacht zijn invloed uit; het wordt de erfenis der menschheid, de onsterfelijke nalatenschap van het genie, aan hetwelk het zijn bestaan heeft te danken. Daarentegen kunnen de goede werken, welke wij met onze zedelijke kracht doen, minder goed overgeërfd worden; zij bezitten een meer privaat karakter en iets gereserveerds; omdat de motieven, waaraan zij hun oorsprong te danken hebben gewoonlijk de gevolgen van zelt beheersching en opoffering zijn, moet iedereen ze zelf voortbrengen, en daar iedereen ze op nieuw beginnen moet, hebben zij weinig voordeel van de grondbeginselen eener vroegere ervaring, en kunnen zij niet gemakkelijk tot gebruik voor latere moralisten verzameld worden. Het gevolg er van is dat zedelijke voorrechten wel beminnelijker en voor de meesten aantrekkelijker zijn dan verstandelijke, doch tevens, dat wij toestemmen moeten, dat zij in hun verdere werking veel zwakker, van geringer duur zijn en, zooals ik terstond zal aantoonen, veel minder goeds stichten. Als wij de pogingen der werkdadigste menschlievend-heid, der grootste en onbaatzuchtigste goedheid beschouwen, dan zullen wij zien, dat zij betrekkelijk van korter duur zijn, dat zij slechts een gering aantal menschen raken en hen bevoordeelen, dat zij zelden hèt geslacht overleven, \'t welk ze ontstaan zag; én, als zij den duurzamer vorm kiezen om groote openbare instellingen van weldadigheid te stichten, dan zijn zulke instellingen gewoonlijk aan misbruiken onderhevig, geraken dan in verval, en gaan na verloop van eenigen tijd of geheel te niet, of worden van haar oorspronkelijke bestemming beroofd, en spotten met de poging om de herinnering zelfs aan de zuiverste en edelste weldadigheid te vereeuwigen.

«Bij een groot en omvattend overzicht hangen dus de veranderingen bij een beschaafd volk over \'t geheel enkel en alleen af van drie dingen : ten eerste van den omvang der kennis zijner uitstekendste mannen; ten tweede van de richting, welke deze neemt, namelijk van de onderwerpen, welke zij omvat, en ten derde en in de voornaamste plaats van de uitgebreidheid dezer kennis, en van de vrijheid; waarmede zij onder alle standen der maatschappij is doorgedrongen.

«Dit zijn de drie groote hefboomen der ontwikkeling in elk beschaafd land, en schoon hunne werking door de ondeugden of deugden van machtige individuen verstoord wordt, zoo verbeteren elkander

-ocr page 23-

\'21

■echter deze zedelijke gevoelens wederkeerig, en gemiddeld ondervinden lange tijdperken hun invloed niet.

ftDe daden van slechte menschen roepen slechts tijdelijk kwaad in \'t leven, de daden van goede slechts tijdelijk goed, en eindelijk zinkt goed en kwaad geheel op den bodem, wordt door volgende geslachten in beweging gebracht, en gaat op in de onophoiuMijke beweging van volgende eeuwen. Doch de ontdekkingen van groote mannen verlaten ons nooit, zij zijn oust erf\'slijk; zij bevatten die eeuwige waarheden, die den val van rijken overleven, die langer duren dan de oorlogen van stiijdende godsdienstpartijen, ja, die den eenen godsdienst na den anderen in verval zien geraken. Alle godsdiensten bezitten hun eigen maatstaf en hun eigen regel, de eene meening geldt voor een menschen-leeflijd, een andere voor een anderen. Zij verdwijnen als een droom, zij zijn de schepping eener phantasie, waarvan zelfs de omtrekken niet bestaan blijven. Alleen de ontdekkingen van het genie blijven, aan haar alleen hebben wij alles te danken, wat wij bezitten, zij zijn voor alle tijden en voor immer; nooit jong en nooit oud, dragen zij het zaad van haar eigen leven; zij vloeien voort in een eeuwigen, onsterfelijken stroom; zij zijn vermeerderend, baren de vorderingen, die later gemaakt worden, en werken zoo op de verste na-komelihgschap; ja, na verloop van eeuwen werken zij sterker dan zij op \'t oogenblik in staat waren, toen zij bekend werden.»

Zoover Buckle. Hoeveel waars ook in het gezegde ligt, in alle opzichten is het echter niet houdbaar. In de eerste plaats moet men, naai- mijn gevoelen, scherp scheiden, wat vooral tot den vooruitgang der menschheid, en wat het meest tot haar geluk en al-gemeene welvaart bijdraagt. Het laatste vermag op een uitstekende wijze alleen het zedelijke element, niet alleen met het oog op de toongevende, wereldhistorische personen, maar ook, en veel meer, met het oog op zijne verspreiding onder de geheele menschheid en omdat het onder de massa doordringt. Een volk, dat een zedelijken geest bezit en er door bezield wordt, is in elk geval gelukkiger, dan een met alle schatten van kennis toegeruste natie; immers, ook het individu vindt alleen zijn waar geluk en den vrede in de deugd. De invloeden van het zedelijk element op het huiselijk leven, op het gezellig verkeer en op de geheele maatschappij liggen zoo voor de hand, dat zij als ware \'t van zelve blijken.

Wel heeft de schrijver gelijk, als hij zegt dat de grondstellingen der moraal stabiel zijn, doch hij vergeet, haren invloed op de historische beweging, na hare toepassing en beoefening, te onderzoeken, waarop het hier juist aankomt. De zedelijke grondstellingen worden in haar practische toepassing op de nieuwe en

-ocr page 24-

-j-i

eigenaardige verhoudingen en te midden der geestelijke stroomingen van eiken leeftijd en elk tijdperk even progressief, als van den anderen kant de practisclie toepassing van het intellectueel verworvene bijna altijd stabiel is, tot dat een nieuwe ontdekking of verbetering gedaan wordt. Heide factoren, de verstandelijke en zedelijke, zijn niet, zooals de schrijver aanneemt, aan elkander ondergeschikt, maar staan naast elkander en zijn voor de beschaving van gelijke waarde en gelijke beteekenis. De vooruitgang is, zooals hij zelf terecht aanmerkt, het resultaat hunner vereenigde werkzaamheid. Eoe hooger de z e d e I ij k e ontwikkeling van een individu of een volk staat, des te schielijker en zekerder is de verstandelijke vooruitgang; en wederom, hoe grooter de kennis en de intellectueele rijpheid van het individu en van geheele volkeren, des te gemakkelijker, geregelder en zekerder is de zedelijke vooruitgang.

Schiller zegt dat de mensch het gemakkelijkst door de morgenpoort van het s c h o o n e in het land der kennis komt, dat de kunst den weg baant voor de wetenschap. En op een andere plaats roept hij te recht zijn: «Wee, wee!» uit over iedereen, die «met schuld beladen» naar de waarheid streeft.

Dit brengt ons wederom tot ons maponniek drietal: het ware, schoone en goede — wijsheid, schoonheid, kracht — wil, verstand en gemoed — verstandelijke, zedelijke en .\'esthetische ontwikkeling. Ligt het in het wezen der Vrijmetselarij om, zooals ik boven aangetoond heb, ook de verstandelijke vorming met gelijke vlijt te bevorderen als de zedelijke en sesthetische, dan is het niet alleen geoorloofd, maar moet het zelfs plicht zijn, om meer middelen van onderricht binnen den kring van den mafonnieken arbeid te trekken. Bedenken wij slechts, dat leerrijke voordrachten in een schoonen en aantrekkelijken vorm en doorademd van een zedelijken geest, reeds stichtend en ontwikkelend werken, dat de Loge ook mannen vai| kennis en hooge beschaving trekken en boeien moet. Met uitzondering van alle onderwerpen van een confessioneel-kerkelijken of staatkundigen aard, mogen alle onderwerpen op het gebied der geschiedenis, natuurkundige wetenschappen, kunst en letterkunde, handel en maatschappelijk leven in de Loges besproken worden, voor zoover zij van een algemeen menschelijk standpunt worden behandeld en geschikt zijn, om algemeene belangstelling op te wekken, en voor eiken B.-., van welken stand, leeftijd, of volk, een middel te worden, waarmee hij zijne kennis vermeerderen en uitbreiden, zijn oordeel juister en scherper maken, en zijne kracht verheffen kan. Alles, wat ons onderricht omtrent onze bestemming over ons lot in het heden en de toekomst, alles, wat in staat is om ons als reine menschen te verhellen, volmaakter te maken, genot te schenken, dat is geen vreemdsoortig materiaal onder

-ocr page 25-

2:°»

de bouwstoflen van den Vrijmetselaar. Bij een juiste opvatting en voorstelling der stof kunnen wij zeggen: «Alles is het uwe!» — ik beschouw het juist als een wezenlijke voorwaarde van zijn doelmatig bestaan en zijne toekomst, dat ons verbond meer dan tot dusver zijn plicht, namelijk om de intellectueele ontwikkeling te bevorderen, moet nakomen. Wie het goed met ons verbond meent, moet liet niet alleen willen behouden zooals hij het vond, maar het moet in zijn geest leven om het idee, dat den grondslag er van uitmaakt, verder te ontwikkelen en tot zijn verheven doel nader te voeren. Dat niemand de groote voordeden miskenne, welke voor de Vrijmetselarij kunnen spruiten uit de uitbreiding der maconnieke werkzaamheid op het hooger gebied van het verstandelijk leven, namelijk van de geschiedenis der ontwikkeling en beschaving, en dat dus ook in deze richting alle BB.*, en Loges steeds hun plichten indachtig zijn, opdat de opbouwing ter humaniteit en algemeene welvaart bevorderd worde.

-ocr page 26-

IV.

DE OUDE LANDMARKEN.

Ju het Engelsche en Amerikaansche Loge-recht, evenals vooral in de mar-onnieke pers der Vereenigde staten, ontmoet men op eiken stap verwijzingen naar de oude landmarken. In alle magonn.*. rechtsgeschillen maken zij het criterium der beslissing uit; ja, zij zijn in zekere mate, evenals de kreet naar gelijkvormigheid van arbeid (uniformity of work) een strijdleus geworden. Als men de maconn.*. schrijvers van Engeland of Amerika over dit punt hoort, dan zou men meenen dat zij over een uitgemaakte, aan geen twijfel onderhevige zaak spreken; beschouwt men haar echter iets van naderbij, dan ontdekt men weldra dat hun zeker optreden alleen de aanmatiging der onwetendheid is, welke, bij een nauwkeuriger kennis der maconn.*. toestanden en maconn.*. geschiedenis, terstond in bescheidenheid zou veranderen. Vanwaar komt de uitdrukking «oude landmarken?» Voor zoover wij weten, komt zij in oude documenten nergens verder voor, dan in de oude verordeningen van het jaar 4721, waar men in verordening 39 leest: «Elke jaarlijksche Groot-Loge heeft volkomen de macht en het gezag om nieuwe verordeningen tot het wezenlijk welzijn dezer oude Broederschap te maken of deze verordeningen te wijzigen: met dit voorbehoud dat de oude 1 a n d m arken zorgvuldig behouden, en dat dergelijke wijzigingen en nieuwe verordeningen op de derde der driemaande-lijksche vergaderingen, welke het jaarlijksche groote feest vooraf gaat, voorgesteld en goedgekeurd, en verder aan de BB.*, zelfs aan den jongsten Leerling, voer den maaltijd schriftelijk ter inzage moeten overhandigd worden. Want de goedkeuring van alle tegenwoordige BB.*, is noodig om ze verbindend en verplichtend te maken.

Mier ontmoeten wij voor de eerste en in de oude constituties ook voor de eenige maal de uitdrukking: «oude landmarken», en wel tegelijkertijd in verband met zulk een landmark, want klaarblijkelijk zou hier de door Groot-Loge van Engeland voor zich en haar geheele nakomelingschap de grondstelling als algemeene regel uitgesproken worden, dat een algemeene maconn.*. wet, eene verordening voor het algemeene welzijn dezer oude Broederschap alleen dan geldig en

-ocr page 27-

\'i5

verbindend was, als zij aan de algerneene goedkeuring, ook der leerlingen, was onderworpen geworden. Daar ons verbond op het beginsel van vrijheid, vrijwilligheid en broederschap berust, en ook overigens naar zijn geheelen aard en bestemming democratisch ingericht is en zijn kan, moet men deze bepaling wijs en doelmatig noemen.

Wat zijn nu echter; «oude landmarken?» Noch de oude verordeningen, noch de zoogenaamde «oude plichten» van het jaar 1723 geven hierover licht; ja, wat mij meer opvallend schijnt, de Groot-Loge van Engeland heeft nooit officieel vastgesteld, wat men onder deze, voor de maconn.-. wetgeving zoo gewichtige landmarken verstaan moet.

liet woord «landmark» heet in onze taal «grenspaal» of «grenssteen». De zin van die plaats in de oude verordeningen is dus in elk geval deze, dat er zekere regels, dat er zekere stellingen waren, buiten wier grenzen noch het verbond der Vrijmetselaars (als een geheel), noch eene Loge mocht gaan, regelen derhalve, welke het verbond het hem eigenaardige gebied aanwijzen en tegen andere districten begrenzen. In dezen zin nu is de vraag naar de grens-steenen, naar de landmarken, klaarblijkelijk eensluidend met de vraag: «Wat behoort wezenlijk tot het verbond der Vrijmetselaars, wat niet?» Doch wenden wij ons, voor wij tot de beantwoording dezer vragen overgaan, eerst wéér tot de maconn.-. schrijvers in Engeland en Amerika, om te zien, wat zij er ons op antwoorden.

15.•. G. Oliver vindt in de landmarken zekere hoofdbeginselen der algerneene wetten, gebruiken en de taal van het verbond, om de gemeenschappelijkheid te bewaren en nieuwigheden te voorkomen. Hunne onschendbaarheid is, wel is waar, steeds voor een wezenlijk punt van de onschendbaarheid der Vrijmetselarij uitgegeven, maar men heeft zich er niet streng aan gehouden. Men heeft landmarken gewijzigd volgens de spreuk; Sa lus populi suprema Lex est 1). Oliver verdeelt de landmarken in twaalf klassen, zonder echter nadere gronden voor deze verdeeling op te geven, of nauwkeurig te bepalen, wat tot elke rubriek behoort. Hij geeft aan deze twaalf klassen de volgende opschriften: 1) Elementaire laud-marken, zoooals opening en sluiting der Loge, ballotage, enz.; — 2) Inductieve, zooals het schootsvel enz.; — 3) Ritualistische, zooals de kleinodieën der Loge, arbeid en ontspanning, enz.; — 4) Persoonlijke, paswoord, teeken en aanraking, de verplichtingen van geheimhouding, de werktuigen; — 5) de m e t d e hoofdpunten verbonden landmarken, zooals de kolommen,

\'1) Het heil des volks is de hoogste wet.

-ocr page 28-

quot;IC)

\'ie ligging der Loge, de kleine LL.*., enz.; — 0)Wetenscha p-p e I ij k e, zooals geometri, de algemeene taal, de getallen ; — 7) H i s t o r i s c h e, zooals de tempelbouw, Jacob\'s droom, de doortocht door de Roode Zee, enz., — 8) Typische, zooals de legende van den 3en graad, de cherubim, enz.; — 9) Doctrinale, zooals de mondelinge mededeeling; — 10) Practische, zooals de zedelijke plichten, de macht eener Groot-Loge ; — 11) V e r o w d e r d e, zooals vrij door geboorte, de ouderdom der candidaten, de vaste LL.*.; — 12) V a I s c h e en o n d e r g e s c h o v e n e, zooals de kracht van abrac, de pre-adamieten, enz.

Men ziet dat deze verdeeling willekeurig en onhoudbaar is ; B.*. Oliver heeft het overigens met de landmarken niet ernstig gemeend, en hij schijnt over \'t geheel met die BB.*, te sympathiseeren, die het er voor houden, dat geen enkele zoogenaamde oude landmark tot dusver onaangetast en onveranderd gebleven is, en meenen dat\' het een zoo groote instelling als het verbond der Vrijmetselaars onwaardig is, verder halsstarrig aan de fictie van de onveranderlijkheid der landmarken te blijven hangen ; wij leven in een tijdperk van hervorming, en dan moet vallen, wat bijkt, niet doelmatig en levensvatbaar te zijn. De Vrijmetselarij zegt B.-. Oliver, bevindt zich in een tijdperk van overgang, en zoo blijken mocht, dat de zoogenaamde landmarken een hinderpaal voor den vooruitgang zijn, dan moet men ze in het belang der Broederschap opheiïen. Eigen-I ij k n e e m t d u s B.v Oliver de landmarken niet a a n.

Het «Handboek der Vrijmetselarij» haalt over dit onderwerp, van de Amerikaansche schrijvers slechts B.-. Mackey aan, bij wien wij \'t ook hier kunnen laten. Het heeft echter alleen betrekking op zijn «Lexicon of Freemasonry», waar hij de zaak zeer kort behandelt. Wij houden ons daarom aan zijn «Textbook of Masonic J u r i s p r u d e n c e». B.*. Mackey vindt de landmarken in de ongeschreven wetten of gebruiken der Vrijmetselarij, terwijl de geschreven wetten van de BB.*, hoofdbestuurders in algemeene en plaatselijke verdeeld worden. Hij zegt dat \'t veiligst is, de landmarken tot die algemeene en oude gebruiken te beperken, welke langzamerhand in regelen en stellingen overgingen. Slechts het wezenlijke mag daartoe gerekend worden. B.-. Mackey houdt, om de gelijkvormigheid van het karakter en het doel, welke de ware algemeenheid van het verbond zou uitmaken, de onschendbaarheid der landmarken voor goed en heilzaam ; intusschen vervalt hij bij hunne opsomming in dezelfde hem aan B.*. Oliver verweten fout, dat hij er bepalingen onder opneemt, die nog oud, noch alge-

I) Zie Freemason\'s Treasury, p. 21.

-ocr page 29-

•27

meen, noch wezenlijk, voor een gedeelte zelfs zuiver Amerikaanseh mafonn.quot;. afdwalingen en vooroordeelen zijn, zooals bijv. de macht van den Grootmeester om Vrijmetselaars op-zicht te maken, enz. Bij een geheele reeks van zoogenaamde landmarken ziet hij volkomen over \'t hoofd, dat een Groot-Loge in den tegenwoordigen geest voor 1717 niet bestond, en dat de groote onbeperkte macht der Amerikaansche Grootmeesters noch historisch, noch in het wezen der Vrijmetselarij gegrond is. Mackey noemt als landmarken de volgende : I) De herkenningsteekellen : \'2) de verdeeling der symbolieke Vrijmetselarij in drie graden; 3) de legende van den derden graad; 4) de regeering der Broederschap door een Grootmeester; 5) het voorrecht van den Grootmeester om bij eiken arbeid het voorzitterschap te bekleeden: 6) het voorrecht van den Grootmeester om dispensatie te schenken bij het geven der graden of tot het houden van Loge; 7) het voorrecht (juister: het misbruik) van den Grootmeester om, zonder voorafgaand onderzoek, op-zicht Vrijmetselaars te maken (d. i. onregelmatige recepties te doen); 8) de noodzakelijkheid voor Vrijmetselaars om in Loges bijeen te komen; 9) de leiding eener Loge door een Voorz.\'. Mr.\', en twee Opzieners; 10) de noodzakelijkheid om elke Loge te dekken; 11) het recht van eiken Vrijmetselaar op vertegenwoordiging bij alle algemeene vergaderingen van het verbond; 12) het recht van eiken Vrijmetselaar om van de beslissing zijner Loge op de Groot-Loge te appelleeren; 13) het recht van eiken Vrijmetselaar om elke regelmatige Loge te bezoeken; 14) het recht van elke Loge om onbekende BB.-.-Bezz.-. aan een onderzoek te onderwerpen; 15) het verbod dat geen Loge zich met de aangelegenheden van andere Loges mag bemoeien; Iti) de onderwerping van eiken Vrijmetselaar aan de wetten en verordeningen der maconn.\'. jurisdictie zijner woonplaats (ongelukkige nonsens!); 17) het nemen van informaties naar de eigenschappen van een can-didaat; 18) het geloof aan God als den Grooten Bouwheer des Heelals; 19) het geloof aan de opstanding voor een toekomstig leven (deze eisch is wel niet letterlijk gesteld, maar volgt toch uit de geheele S3-mboliek ); 20) het plaatsen van het boek der openbaring op het altaar (dit behoeft niet juist de bijbel te wezen, maar kan bij mohammedanen ook de koran zijn); 21) gelijkheid onder alle Broeders ; 22) het geheim van het verbond; 23) het stichten eener bespiegelende wetenschap, gebaseerd op de kunst der werkmetselarij; 2-4) de onveranderlijkheid dezer landmarken.

Het «Handboek der Vrijmetselarij» meent, dat B.-, Anderson onder landmarken zonder twijfel de oude grondwetten verstond, die hij zelf in de «oude plichten» heeft samengesteld. Schoon deze constituties, zeker uit de oudere constituties, als het volgens zijne meening we-

-ocr page 30-

28

zenlijke, werden getrokken, mag zulks toch eenigszins betwijfeld worden, daar aan het slot der «oude plichten» zeiven, onder anderen ook op die voorschriften gewezen wordt, «die u langs een anderen weg zullen worden medegedeeld,» dat is, door de ritueele gebruiken.

Stellen wij beide, de «ouJe plichten» en de vaste en algemeene gebruiken zamen, en schiften wij daarvan alles wat minder wezenlijk is, dan zullen wij ongeveer de bepalingen hebben, welke meer of minder als onwrikbare landmarken gegolden hebben en meest nog gelden. Dit zijn :

T). De verplichting der candidaten en der B.-. om in den algemee-nen godsdienst, waarin alle menschen overeenstemmen, d. i. in de zedelijke wereldorde, te gelooven, zonder op geloofsdogma\'s en metaphysche gevoelens te letten.

2). De opvatting van het verbond als een middelpunt van veree-niging van alle vrije mannen van goeden naam, dus: als een boven alle beper kingen en afscheidingen van het uitwendige leven, zooals rang, stand, godsdienst, nationaliteit, ras, en staatkundige partijen, verheven verbond. (De gedaante der Loge.)

3). Het lidmaatschap van eiken nieuwaangenomene van het geheele verbond, en dus het recht van het bezoeken van alle regelmatige Loges en het recht van affiliatie (De Vrijmetselarij is algemeen en alle Vrijmetselaars maken slechts ééne Loge uit.)

4). De voorwaarden der opneming, als; geestesvrijheid, de noo-dige maat van ontwikkeling, rijpe leeftijd, zedelijke beginselen, onberispelijke levenswandel en goede naam, benevens de plicht om informaties van eiken candidaat in te winnen.

3). De grondstelling dat alle\'voorrechten onder Vrijmetselaren enkel en alleen op ware, innerlijke waarde en eigen verdiensten berusten, maar niet op uiterlijke levenstoestanden, zoodat alle Vrijmetselaars onder elkander gelijk zijn.

6). De plicht, om zoo mogelijk alle geschillen binnen den broe-derki ing ter kennis te brengen, en aan de beslissing der Loge, betrekkelijkerwijze aan de Groot-Loge, te onderwerpen.

7). Het gebod van eendracht, broederliefde en den zedelijken arbeid aan zich zeiven, benevens het verbod om particuliere geschillen, vooral staatkundige of confessioneele twisten, binnen de deuren der Loges te brengen.

8). De verplichting van stilzwijgendheid tegenover niet-Vrijmetse-laars en van het geheimhouden der mafonn.1. gebruiken, vooral der herkenningsteekenen, dus ook van het dekken der Loge.

9). Het recht van deelneming van eiken Vrijmetselaar, dus ook van de Leerlingen, aan de maconn.-. wetgeving en verkiezing voor de vertegenwoordiging in de Groot-Loge. (Dit recht vloeit nood-

-ocr page 31-

•29

zakelijk voort uit de beginselen van magonn.-. gelijkheid en broederschap, evenals het een wijs middel is tot bewaring der eendracht).

Men zou hier wellicht nog bij kunnen voegen: a) de plicht van gehoorzaamheid aan de wetten van den staat en de burgerlijke overheid, aan welke echter ook ieder niet-Vrijmetselaar gehoorzamen moet, en waarvan het verbond niet ontheffen kan. Verder b) de verplichting, dat ieder Vrijmetselaar tot een Loge behooren moet, wat echter vrij natuurlijk is, daar het toetreden tot het verbond alleen door eene Loge mogelijk is. En ten slotte c) de handhaving der symbolleke leerwijze, waarvan de noodzakelijkheid evenwel betwist kan worden, daar zij niet tot het wezen der Vrijmetselarij behoort, doch slechts middel tot het doel is. Een echte Vrijmetselaars-Loge, uit degelijke leden bestaande en met ernst en gunstig gevolg de Kon.-. Kunst beoefenende, is zonder symbolieke teekenen en handelingen zeer wel denkbaar.

Wij behouden derhalve in het geheel 3 maal 3 landmarken, welke het verbond naar buiten tegen andere instellingen begrenzen en beveiligen, en inwendig zekere grondvoorwaarden als regelen van het ma-conri.-. wezen en der broederlijke gemeenschap vaststellen.

Wij hebben ons, zooals reeds gezegd is, bij het vaststellen dei-bovengenoemde negen landmarken, door de «oude plichten, door ma-Qonn.\'. gebruiken en door de ervaringen der magonn.-. geschiedenis laten leiden en alleen het wezenlijke uitgekozen. Toch leert ons een onbevooroordeèlde beschouwing dezer geschiedenis, dat reeds onder deze negen eenige zijn, welke niet bestand zijn tegen de kritiek van een hoogen ouderdom, daar zij veeleer een product dier gedenkwaardige hervorming in het jaar 1717 zijn. Men moet derhalve met het beroep op de oude landmarken zeer voorzichtig zijn; ook is de aanbeveling niet overbodig, om ze niet al te veel en zonder houdbare gronden uit te breiden; ze moeten liever tot de noodige maat beperkt worden, en ook moet er zorg voor gedragen worden dat de grondbepalingen, die het wezen, de algemeenheid en de g e-meenschappelijkheid van liet verbond en der Broederschap uitmaken, ook werkelijk door alle Loges en Groot-Loges worden erkend en in praktijk gebracht, \'t Zal echter schier onmogelijk zijn, om de verloren eenheid van het verbond weder te verkrijgen en een nieuweren hoogeren ouderdom der Vrijmetselarij in te voeren, zonder het aannemen eener algemeene constitutie voor het geheele verbond, na voorafgegane overeenstemming op een internationaal mafonn.\'. congres.

Het komt ons voor dat het de plicht is van eiken echten Vrijmetselaar om dit doel vast in het oog te houden.

-ocr page 32-

V.

DE STUDIE DER VRIJMETSELARIJ.

«Üe Vrijmetselarij is eene kunst.» Men kan daarom zonder twijfel wel van een echt maconn.-. geest vervuld zijn en de beginselen der Vrijmetselarij in liet leven ten volle nakomen, zonder eenige kennis van de geschiedenis, de gebruiken en instellingen van het verbond, ja zelfs zonder lid van het verbond te zijn, want het kunnen maakt den kunstenaar, niet het w e t e n. Desniettemin moet des Vrijmetselaars streven steeds naar het licht gericht zijn: desniettemin is het in den hoogsten graad te betreuren niet alleen, dat er betrekkelijk zoo weinig goed onderrichte Viij-metselaars zijn, maar ook dat zoo vele BB.-, zelfs volkomen onkundig zijn met de eenvoudigste en \'t meest voor de hand liggende macon-nieke toestanden. Niet genoeg, dat uit dit feit een bedenkelijk gebrek aan levendige deelneming voor de belangen des verbonds en aan ijver moet opgemaakt worden; er gaan nog andere wezenlijke nadeelen mede gepaard. Vele BB.-, zijn slechts Vrijmetselaars voor den vorm ; zij stellen zich tevreden met een oppervlakkige kennis der ritueele vormen en gebruiken. B.\'. Fessier legt deze ontwetendheid der BB.-., welke het verbond voor de niet-mafonnieke wereld dikwijls blootgeèft, niet geheel ten onrechte den Loges en Voorzit-tenden M.-. M.-. ten laste. «Wat is er» — roept hij uit ^ — i sedert 20 of 30 jaren van boven af geschied, om de goede, lieve, twaalf tot vijftien menschen, die men jaarlijks aangenomen en bevorderd heeft, over den aard, de strekking, wet en geschiedenis van het eerwaardig verbond, tot hetwelk zij toegetreden zijn, grondig te onderrichten? Men liet hun de recepties en bevorderingen zien en nu en dan een redevoering hooren, waarbij meestal het gezond menschenverstand verstomd stond, de wijsbegeerte zuchtte, en, als de redenaar zich inliet met de geschiedenis dei\' mysteries, de waarheid bloosde. Zoo werd de massa onwetenden vermeerderd en aan het licht van ware kunstkennis de toegang tot de Loge moeilijker gemaakt ;

1) Fessiers Schriften, I Bnd. S. 479.

-ocr page 33-

31

vandaal\' komt het dat liet geringste aantal l.oge-BB.-. met de eclite en zuivere kenbronnen van het wezen en de strekking der Vrijmetselarij, der rechts-constitutie van de Broederschap, van den oorsprong en hare vorderingen bekend is; dat de meeste Bli.-. elke alleiding van het oorspronkelijke en oude der kunst als eene nieuwigheid veroordeelen, het jongst uitgevondene en aan de Vrijmetselarij vreemde blind aanbidden, als overoud vereeren, en hardnekkig en stijf hel wezeidijke en toevallige, den vorm en de stof, de kern en de schaal, steeds met elkander blijven verwisselen; vandaar ook, bij de algemeen erkende behoefte aan verbetering der constitutie en van het onderricht, dat elke hulpbiedende hand den machtigsten tegenstand ontmoet in de onwetendheid der Loge-BB.-.».

Nu zijn wij sedert Fessier wel niet onbelangrijk vooruitgegaan, maar toch zijn de boven aangehaalde opmerkingen nog van kracht. In elk geval staat het den B.\'. Vrijmetselaar zeer wel aan, als hij, behalve de beoefening der K.4. K.-., zich ook over het verbond en alle aangelegenheden van het verbond tracht te onderrichten. («Ons weten is de vredestak, dien wij voor ons uitdragen, is de herdersstaf, waarmede wij de wereld weiden.»)

«Er bestaat,» zegt B.-. Künzel, «gelukkigerwijze in onze dagen eene wetenschap dei- Vrijmetselarij, welke elke vroeger in \'t werk gestelde vervalsching der oorspronkelijke reine idee, elke sluw beproefde mythen- en legendenvorming van naakte, historische feiten, aan het dieplood van streng kritisch onderzoek onderworpen, en het positieve, het historische wezen streng gescheiden heeft van de opzettelijke of niet opzettelijke verminking der feiten, zoodat geschiedkundige waarheid en traditioneel bedrog tegenwoordig als vijandelijke machten tegenover elkander staan. Deze overwinning der waarheid op vervalsching, leugen en letterkundig bedrog hebben wij te danken aan vele hoogbegaafde mannen, die in den strengen dienst fier wetenschap de historisch-kritische methode ook op de oorkonden der K.-. iv.-. toegepast, de verschillende onderwerpen der Vrijmetselarij, zooals geschiedenis, symboliek, ritus, wetgeving, enz. stelselmatig kritisch gezuiverd, en tot den grondslag van geschiedkundige, on-omstootelijke waarheid teruggebracht hebben.»

«De zeer verdienstelijke B.\'. Kloss staat aan het hoofd dezer wetenschappelijke geschiedvorscher der Vrijmetselarij. Zijne «B i b I i o-graphie» geeft al den rijkdom der mafonn.-. literatuur, de rijke schatten der mafonn.-. wetenschap, geen stilstaanden, afgesloten, maai\' een organisch vooruitgaande!) arbeid des geestes.»

Bij den niet onbeduidenden omvang en bij de zeer ongelijke waarde dei* maconn.*. literatuur, kan het intusschen, zooals we! van zelve spreekt, niet onverschillig zijn, of men zonder eenig plan alles

-ocr page 34-

:i-2

door elkander leest, dan of men volgens een verstandige methode handelt, \'t Zij mij daarom veroorloofd, eenige aanwijzingen over de studie der Vrijmetselarij te geven.

Ieder Vrijmetselaar zal in de eerste plaats vragen: a) onderwerpen, welke vallen binnen den kring der maconn.-. studie, en b) waarmede moet men haar beginnen?

Aangaande de eerste vraag antwoorden wij, dat de magonn.-. studie kan omvatten: 1) de I e e r, d. i. het wezen, de ideeën en begin-sele der Vrijmetselarij, welke meer of minder wijsgeerig kunnen vastgesteld en ontwikkeld worden; — 2) de wetgeving, constitutie, het bestuur, en de rechtspleging. Pogingen om een algemeen Loge-recht in te voeren, deden Fessier en Bobrik in Duitschland, vervolgens Chase, in Digest o t Masonic I • a w, Mitchell, en anderen. 3) De maconn.-. ritualen en de verschillende stelsels, waarin het verbond ten gevolge van afdwalingen, verdeeld is;.4) de rnafonn.\'. geschiedenis, en eindelijk 5) de I i t e r a t u n r, penningkunde en statistiek.

De tweede vraag, waarmede men zijn studie beginnen moet, kan men verschillend beantwoorden, al naar dat men van het gemakkelijke tot het meer moeilijke wil overgaan, dan of men het uit- of wel het inwendige der Vrijmetselarij wil bestudeeren.

Onder alle omstandigheden is het raadzaam, de mafonn.-. p e r s i), deze levende spreektafel der Broederschap, met oplettendheid bij te houden, en zoo mogelijk zich tot een gestadigen gids een encyclopaedic te kiezen, d. i. Alge meines Handbuch der F r e i-m a u r e r e i (3 dln., waarvan de 2e druk in 1867 te Leipzig bij F. A. Brockhaus verscheen), het beste werk van alles, wat in dit soort bestaats).

Vervolgens beginne men ook met het gewichtigste, met het i n-w e n d i g e der Vrijmetselarij, d. i. met haar wezen en met de taak van haar verbond; om dit wezen duidelijk te leeren kennen en in al zijne diepte te begrijpen, heeft men in de eerste plaats twee bronnen: de zoogenaamde: «Oude plichten» van het jaar 1723 in Anderson\'s Constitutie-boek, en het oudste rituaal. Bestudeert men de genoemde beide bronnen met een onbevooroordeelden, slechts waarheid zoekenden geest, dan zal men het wezenlijke der Vrijmetselarij en het idee van haar verbond niet miskennen. Verder bevelen wij aan als uitstekende hulpmiddelen B.-. R. Seydel\'s Bedenandenkende

•1) Hel Magonniek Weekblad in ons vaderland — VcH.

i) In de Nederlandsche taal bezit men: Algemeen wijsi/eefirj geschiedkwulig en hiographisch woordenboek voor Vrijmetselaars^ 3 dln. liet is echter, hoe verdienstelijk ook, niet rneer op de hoogte des tijds. — Vert.

-ocr page 35-

33

Nicht Mau rer, — B.-. O. Marbach\'s «Kat hec hismus-Re-lt;i e n», — B.-. R. Fischer\'s K r I ii u t e r u n g d e s L e h r I i n o- s-k a t e c h i s m u s i) - B.- Henne\'s A d h u c S t a t 2), maar voor al Jj. . F^essing s «Ernst u n d F a 1 k». waarbij men echter natuurlijk den er in aangegeven onjuisten oorsprong der Broederschap daar laten moet 3). r

Staat eerst de Vrij.netselarij in haar wezen, in hare eenvoudigheid en waarde voor onze oogen, dan is het tijd, ook aan het u U-wendige, aan vorm en constitutie, geschiedenis en literatuur boeken- en penningkunde en statistiek onze aandacht te wijden\' Uver al deze onderwerpen zijn werken genoeg voorhanden. De mafjonn.-. constituties, zooals zij zijn, leert men uit de wetboeken der verschillende Groot-Loges gemakkelijk kennen. Over maponn.-. constituties, zooals zij zijn moesten, vindt men wenken m de verschillende geschriften van ,T. A. Fessier, in de geschriften van Ivrause en Keller, en in de mafonn.-. tijdschriften. Voor de sta U s 11 e k zijn vooral aan te bevelen: «L a t o m i a» en B.-. v a n Dalen s «i r. M r. Kale n il e r; 4) voor boeken- en penningkunde de «B.bliographie von B.-. G. Kloss, en \'s schrijvers aanhangsel : «M e 1 n e M r. Büchersammlu n g», enz. enz

Van bijzonder gewicht en onmisbaar voor eiken denkenden naar vooruitgang strevenden B.-. is de kennis van de seschi e-d e n 1 s d e r V r ij m e t s e I a r ij. 0

De viagen: hoe oud is de broederschap der Vrijmetselaren; waar ontstond zij; wat was haar oude vorm; onder welkeomstandio-heden verkreeg het verbond in het jaar \'1717 den tegenwoordigen vorm ■ welke veranderingen, afdwalingen en vorderingen heeft de Broederschap ondergaan en gedaan; komen iedereen op de lippen. Antwoord geven de geschriften van B.-. W. Keller, G. Kloss, enz., welke men deels aangehaald, deels naar hun inhoud en waarde beoordeeld vindt in de algemeene «G e s c h i c h t e d e r F r e i m a u r e r e b von

\\j.\'. J. Or. Fmdel 5).

-ocr page 36-

34

Een algemeene kennis der geschiedenis is voor het verbond niet alleen nuttig, maar zelfs onmisbaar. «Wil hij ooit tot een helder bewustzijn van zichzelven, zoowel als van zijne taak geraken, en een wijze ontwikkeling, naar de regelen der kunst, mogelijk maken, dan is het begrijpen van het idee der Vrijmetselarij alleen nog niet genoeg; de kennis der geschiedenis moet er mede gepaard gaan: want eerst bij een overzicht der geschiedenis kan zijn heden, overeenkomstig de idee, juist beoordeeld, en zijne toekomst met wijsheid en kunst werkelijkheid worden. En alleen in het overzicht dei\' geheele geschiedenis ontsluit zich de volle kennis der afzonderlijke deelen.»

Verdere wenken en mededeelingen voor een doelmatige studie der Vrijmetselarij moge dit werk zelf geven, dat in de eerste plaats ten doel heeft, om de nieuw-ingevvijden eenigszins op de hoogte te brengen en, onder verwijzing naar de bronnen, hun licht te schenken over den vorm en inhoud van ons verbond. (Men vergelijke hiermede ook de afdeeling over de literatuur der Vrijmetselarij).

-ocr page 37-

VI.

GANG VAN DE ONTWIKKELING DER MENSCHHEID TOT HUMANITEIT.

Het gewichtigste, belangwekkendste en leerzaamste onderwerp voor den mensch is en blijft de mensch zelf in zijn worstelen en streven, zijn strijden en overwinnen, zijn verleden en toekomst. Maar vooral leerrijk en belangwekkend is het, de ontwikkeling der menschheid aan de hand der geschiedenis na te gaan en te zien, hoe zij van de oorspronkelijke ruwheid allengskens tot beschaafder en meer met de men-schenwaarde strokende toestanden gekomen is. En dit worstelen en streven heeft zijn eindpaal nog niet bereikt, integendeel, nog altijd worstelt en streeft men er naar, om meer volmaakte toestanden te scheppen, waarin alle menschen, met volle bewustzijn van hun ware wezen en van het hun aangeboren hooge standpunt en waarde, zich jegens allen dienovereenkomstig gedragen. Gelijke verdeeling van recht en plicht, ontwikkeling en wijsheid voor allen, verwezenlijking der humaniteit in alle staatkundige en maatschappelijke opzichten —■ dat is in den grond het doel, waarop de geheele strijdvolle arbeid der geschiedenis gericht is, een arbeid, dien wij van eeuw tot eeuw zegevierend voorwaarts zien schrijden.

«Aanschouwt de aarde; is zij niet reeds voor een groot gedeelte door menschelijke vlijt en menschelijke werkzaamheid van een woestenij in een lieflijken en vruchtbaren tuin herschapen? Zijn niet overal bergen effen gemaakt en dalen gevuld, en liggen over diepe afgronden niet kunstvolle bruggen? Ziet, de onherbergzame oceaan biedt bereidwillig zijn rug aan den heer der aarde aan, en noodigt de volkeren uit om hunne voortbrengselen tegen elkander te verruilen. Het verderfelijke vuur des hemels glijdt onschadelijk af langs onze woningen; de grenzen van tijd en ruimte zijn tot een minimum teruggebracht; een net van spoorwegen spreidt zich over de aarde uit, het verst verwijderde nabij makende, en de gedachte vliegt door een eenvoudigen draad met bliksemsnelheid van het eene tot het andere rijk. Met elk nieuw werktuig, dat de menschelijke geest uitvindt, met elke verbetering in den landbouw en de nijverheid ontworstelt de mensch al meer en meer aan

-ocr page 38-

36

de treurige armoede van den ruwen natuurstaat en breidt hij zijn aangeboren heerschersrechten over de natuur uit. En elke vordering op stoffelijk gebied is tevens eene overwinning der menschelijke vrijheid.»

En wij mogen er vast van overtuigd zijn dat de menschelijke geest, wanneer hij eenmaal het bewustzijn van zijn kracht en oneindigheid in zich draagt, niet rusten zal, voor hij op ieder gebied zijner werkzaamheid de volle vrijheid veroverd en algemeen menschenwelzijn vast gegrondvest heeft.

Door alle eeuwen heen hooren wij het loeien van den strijd dei-volkeren om recht en vrijheid en menschenwaarde. Zoo streden in de oudheid het eerst de onderdanen tegen de alleenheerschers, toen de slaven tegen de vrije burgers, in de middeleeuwen de leifeigenen tegen de leenheeren, en in elk tijdperk met zegevierend gevolg, tot eindelyk de vrije mensch in onze dagen slechts erkent dat hij alleen onderdaan is van zijn geweten en van de wet, en al meer en meer zijne taak daarin vindt, om de geordende vrijheid door wetten, nstellingen en gebruiken tegen elke willekeur te beschermen en te beveiligen. Tegenover de kampstrijden, die ook ons niet gespaard zijn, staren wij tot onze voldoening op vele instellingen, vereenigingen, genootschappen, welke haren leden als ware \'t de middelen aan de hand doen om den strijd om het bestaan en voor den menschelijken vooruitgang zoo mogelijk zegevierend te strijden. Met een juiste waardeering der heerschende toestanden, streven zij er in de eerste plaats naar om haren leden allerlei kundigheden te verschaffen, want kennis is macht. Zij geven hun een arbeidsveld ter oefening hunner krachten en bekwaamheden, opdat deze niet zouden kwijnen en verlammen, maar zich meer en meer ontwikkelen. Zij scherpen het oordeel over wetenschappelijke, sociale en staatsburgelijke vraagstukken; zij schenken aan de wortelen der zedelijkheid verfrisschende voeding, omdat zedelijke degelijkheid den besten waarborg schenkt zoowel aan eigen welvaart, als aan een vruchtbaren arbeid; zij kweeken de kiem aan van edele gezelligheid, ontwikkelen den smaak en verhoogen het genot harer leden; in één woord, zij verspreiden ware beschaving, beschaving van geest en hart. Beschaving maakt echter niet alleen vrij, zij maakt ook den mensch eerst tot mensch; zij is tegelijkertijd de wortel en de kroon der humaniteit. De humaniteit! In dit ééne woord ligt als ware het de som onzer geheele ontwikkeling en het doel onzer eeuw besloten! Daarom is er schier geen geschikter onderwerp voor onze gemeenschappelijke beschouwing dan om den

Ontwikkelingsloop der m e n s c h h e i d tot humaniteit te vervolgen.

Het spreekt van zelve dat binnen de beperkte grenzen eener voor-

-ocr page 39-

dracht dit onderwerp slechts in algemeene omtrekken kan behandeld worden. Gij zult het derhalve, mijn BB.-., met een vluchtige en in vele opzichten gebrekkige schets voor lief moeten nemen.

Aan den moederschoot der aarde ontsproten, bestuurd door natuurlijke driften en behoeften, en nog zonder bewustzijn zijner hooge roeping, had de mensch in den eersten tijd van zijn bestaan nog geene geschiedenis. De natuur was in den beginne zijn eenige leermeesteres; zij leerde hem eerst wet en orde kennen en eerbiedigen. In den strijd met haar en met de ellende werden de in hem sluimerende krachten en vermogens wakker geschud en eerst langzamerhand werden de vleugelen van den geest ontboeid, zoodat kunst en wetenschap den loop harer ontwikkeling konden beginnen.

Zoolang de memschen nog als herders en jagers rondzwierven, zoolang de beoefening van den landbouw en de verzameling van het huisgezin om éénen haard aan het verstand en de verbeeldingskracht nog geen invloed verschaft hadden, zoolang kon de mensch zich nog niet onttrekken aan de aanbidding van natuurkrachten, waarvan hij zich afhankelijk gevoelde, en die hij door gebeden en offergaven gunstig trachtte te stemmen. Met het bijeenwonen begon ook weldra de gemeenschappelijkheid van den gods- en eerdienst. Lamgzamer-hand leerde de mensch zich tegen vele natuurkrachten beveiligen, zooals tegen de invloeden van liet weêr, tegen overstroomingen en tegen roofdieren; hij leerde door besproeiing de vruchtbaarheid van den bodem vermeerderen, en door het kiezen van het rechte tijdstip voor zijn arbeid het gedijen der vruchten bevorderen. Zoo begon hij zijn eigene waarde te vermoeden, terwijl hij zich door de rede en het vermogen der spraak boven de planten- en dierenwereld verhief. Nu kon hij zich de onzichtbare machten niet meer in haar natuurlijke gedaante voorstellen, hij moest ze zich wel denken als menschen. Toen nu de in den beginne afzonderlijk levende stammen van een volk met elkander in onderling verkeer kwamen, namen zij gelijke godsdienstige begrippen bij elkander waar, en versmolten de verschillende godheden onder elkander.

Bij de langzamerhand zich ontwikkelende beschaving ontstonden de groolsche bouwwerken, welke in hunne puinhoopen nog onze bewondering opwekken en reeds een betrekkelijk hoog standpunt van beschaving verraden, juist omdat de natuur door de hardheid der bouw-1 stollen dezer oude kunstwerken zulke groote zwarigheden in den weg wierp, spoorde zij den menschelijken geest niet alleen aan om ze te overwinnen, maar ook, om ze door uitvindingen te vermijden.

Van bijzondere beteekenis voor den vooruitgang der menschheid was de Arameesche of Noachitische volksstam, welke, nadat hij zijn oorspronkelijke woonplaats aan den Kaukasus had verlaten, zich aan de

-ocr page 40-

38

monden van den Euphraat en Tigris en de oostkust der Middellandsche zee nederzette. Hier werd hij de bemiddelaar van den zeehandel, en waren de sleden Babyion, Sidon en Tyrus langen tijd de middelpunten van den wereldhandel. Van haar komt alles, wat het volkerenverkeer en het ruilen van denkbeelden bevordert; aan haar heeft Europa munten, maten en gewichten en, als het gewichtigste — het letterschrift te danken. Zoo traden de volkeren dier kuststreek op tegen Egypte, — het land van het verstijfde kastenwezen, der onvoorwaardelijke vor-men-heerschappij, en den geest van afsluiting vertegenwoordigende, — en voerden de erkenning van vreemde voorrechten, het losmaken van het particularisme, en de algemeene aanneming van het monotheïsme in.

Eerst geheel en al de natuurkrachten aanbiddende, begon de voorwaarts strijdende mensch nu de voorwerpen in de natuur te vereeren. Hij begon achter het zinnelijke verschijnsel iets hoogers te zien, iets dat aan zijn eigen wezen verwant was. Zoo zag de Egyptenaar in de dieren, die hij vereerde, zinnebeelden der goden, wier geheimen de priesters bewaarden. De aanbidders van het vuur en de sterren vereerden hierin de vertegenwoordigers van het licht, dat zij als een symbool van het goede aannamen. De godsdienst der schoonheid, de Grieksche, eerde in elk verschijnsel der natuur de tegenwoordigheid van een God, aan wien de dichterlijke geest des volks den schoonsten zinnelijken vorm schonk en in een wezen met menschelijke vormen veranderde. Zoo duidelijk als het Grieksche volk was nauwelijks een ander als ware \'t dooi\' de natuur voorbeschikt om de oude beschaving tot haar toppunt voeren. De uitstekend gunstige ligging van het land, de talrijke diep landwaarts binnendringende baaien en inhammen der zee, deze verbindingsweg der volkeren, de vele eilanden, die het verkeer met Voor-Azië en Egypte zoo buitengewoon verligten, de nabijheid der daar wonende eerste cultuur-volkeren, enz., vereenigden zich ter bevordering der humaniteit, om de oudste beschaving van Azië en Afrika naar Europa over te voeren en haar in Griekenland tot een bloei te ontwikkelen, welke de hoogste bewondering opwekt en ons nóg heden ten dage tot voorbeeld dient.

\'t Zou het doel van dit werk verre te buiten gaan, zoo ik hier in bijzonderheden wilde treden, wat liet volk der Grieken gedaan heeft door de werken zijner dichters en denkers, zijner kunstenaars en redenaars, zijner staatslieden en veldheeren. De namen zijner helden en hunne daden en werken zijn allen voldoende bekend. Slechts op deze eene omstandigheid wil ik hier in \'t bijzonder wijzen, dat bij de Grieken het priesterschap voor iedereen toegankelijk was, en eene priesterheerschappij bij hen dus niet kon gesticht worden. Maar, waren de Hellenen ook onloochenbaar een in de staatkunde, kunsten en weten-

-ocr page 41-

39

schappen hoogst ontwikkeld volk, toch was het evenmin vrij van een inhumaan particularisme als alle andere beschaafde volkeren der oud- . Ij

heid. Immers, zelfs de beschaafde Griek, — en ook zijn opvolger, de Romein — verachtte alle buitenlanders als barbaren i). Van eene erkenning van algemeene menschenrechten kon bij hen geen sprake zijn. Immers, de Spartanen brachten hun eigen landgenooten onder \'t juk en vernederden hen tot Heloten 3). De slavernij werd in de oudheid bovendien niet beschouwd als eene vernedering van den mensch, en humane gevoelens niet als kenmerken van ware beschaving 3). Zelfs Aristoteles nog vindt de slavernij billijk en rechtvaardig ^). Bij de Grieken ging de geheele mensch op in den burger;

het individu is bij hen slechts binnen den kring van den staat mensch,

en geniet slechts als burger rechten.

Een groote schrede voorwaarts deden de R o m e i n e n, d\'-uir zich bij hen een persoonlijk en familie-recht ontwikkelde. Zij waren het,

die aan het recht van het individu, zonder onderscheid van volk,

aan de maatschappelijke positie en aan den trap van ontwikkeling ten volle geldigheid schonken. Verwijl Rome\'s heerschappij over alle volkeren aan de Middellandsche zee zich uitbreidde, waren door

1) Aan hot Grieksche woord barbaros moot niet zoo zeer de beteekenis gehecht worden, die wij aan \'t woord barbaar hechten, als wel van liet Engelsche woord foreigner. In dit opzicht stonden zelfs de Engelschen der achttiende eeuw — en misschien nog wel eenigszins in onze dagen — op hetzelfde standpunt als de Grieken. Vert.

2) Dit is waar, doch zeer betrekkelijk: de Heloten waren eigenlijk geene landgenooten der Spartanen. Bij de Grieksche volksverhuizing (van ongeveer 1000—800 voor dir.), of bij den terugkeer der Heracliden, zette eene Dorische stam zich in Laconië neder, en stichtte er een staat, Sparta, of Lacedae-mon; de bevolking van dézen staat werd reeds vroeg in 3 stammen verdeeld: de Dorische overwinnaars, die Spartanen genoemd werden; perioecie (d. i. omwoners), een gedeelte der vroegere bevolking van het platteland, welke, daar zij den Doriers bij den inval geen tegenstand hadden geboden, in het bezit der landerijen werden gelaten, en eindelijk de Heloten, die na een hardnekkigen tegenstand overwonnen en tot slaven gemaakt werden: zij waren dus geene landgenooten der Spartanen, maar overwonnen; ook maakten de Spartanen hen niet tot Heloten (want zoo werden zij genoemd naar hunne woonplaats), maar tot slaven. Het betoog van B.\'. Findel is hier niet al te logisch en juist. Vert.

3) In de nieuwere tijden wel; en toch was de slavernij in de oudheid veel zachter, dan zelfs in deze eeuw onder christen-volkeren. Zoo humane gevoelens geen kenmerken waren van beschaving in de oudheid, maar in de nieuwere geschiedenis wel, dan — wee den christen-volkeren, die dan willens en wetens zondigden! Vfrt.

4) Ja, zelfs in de 10e eeuw de roomsche paus nog, en in den Noord-Ame-rikaansche oorlog van 1801—1865 de slaven-baronnen ook. Vert.

-ocr page 42-

40

liiuir allengskens ook üe grenzen tusscben slaven en vrijen opge-lieven i), liet doen gelden van het bijzondere werd op den achtergrond geschoven en liet voornaamste gewicht gelegd op het aan allen gemeenschappelijke goed. Daardoor werden natuurlijk ook de verschillende begrippen van God met elkander versmolten en de paniculiere godheden meer en meer erkend als aan alle volkeren gemeen. En evenals de bewering van Xenophanes, dat de vele godheden tot een moesten vereenigd worden, ten laatste bij de Grieken in altijd nieuwere kringen wortel schoot, zoo neigde ook allengskens bij de Romeinen het veelgodendom ten val.

Dit was intusschen reeds volkomen afgescliud door een semitisch volk, door de Israëlieten, die het eerst de eenheid van het goddelijk wezen leerden. In den beginne evenals de Arabieren eeu rondtrekkend herdersvolk, schijnen ook zij het eerst de natuurkrachten te hebben aangebeden; in elk geval werd Jehovah in den beginne als een natuurgod geschilderd, die heensnelt op de vleugelen des winds en de sluizen des hemels opent, die op bergen nederdaalt en zich in donder en bliksem openbaai t. Jehovah is hun nationale God, die tegenover de vreemdelingen langzamerhand van altijd grootere beteekenis wordt. En toch wijst in zijn dienst nog zooveel daarop, hoe groot de neiging des volks in den beginne was voor de aanbidding van vreemde goden, zooals het beeld van den gevleugelden stier op de arke des verbond, van den cherub, die aan de Assyrische afgodsbeelden herinnert, verder de beide kolommen voor den tempel, welke eene vingerwijzing zijn op de door de Phoeniciërs aan den zonnegod en de maangodin gewijde kolommen. Later werd, bij de zinnelijke voorstelling van God bij de Syriërs, de joodsche God al meer bovenzinnelijk; Jehovah werd de eenige God en een zedelijk wezen, heilig, verheven en rein, een wezen dat onrecht en geweld haat, wien aan offeranden niets meer gelegen is, en alleen door een heilig, rechtvaardig leven kan gediend worden.

Sedert de verovering van Jeruzalem door Ptolemaeus (312), toen vele joden naar Alexandrië overgebracht werden, greep er samensmelting plaats tusschen joodsche en grieksche begrippen, en vond aan den eenen kant het nieuw-platonisme, zooals door de secte der Esseeërs, aan den anderen kant het nieuw-pythagoraëisme bij de joden ingang.

Het jodendom neigde nu ten val en met dit ging band aan hand het verval der Grieksch-Romeinsche beschaving gepaard.

1) Dat betwijfelen wij: inlegendeel, het lot der slaven bij de Romeinen was veel harder dan dat bij de Grieken. Wij bedoelen natuurlijk in het tijdperk van Rome\'s opkomst en bloei, niet in dat van haar verval. Veut.

-ocr page 43-

41

Wat de Grieksche wijsgeeren ook rnoctiteti tot stand gebraclit hebben, het resultaat van hun onderzoek was deels slechts voor betrekkelijk weinigen toegankelijk en bevattelijk, deels niet algemeen bevredigend. Insgelijks was het niet voldoende, dat de joodsche proleten in donkere beelden op eene toekomst gewezen hadden, waarin God een nieuwe wet in de harten der menschen graveeren en Zijn geest uitstorten zou over alle vleesch. Moest de wereld tot een hoogeren trap van ontwikkeling gebracht worden, dan moest haar een hoogere kennis, in zeker opzicht in een zinnelijk zichtbare gestalte, gegeven worden; het dualisme der oude phiiosophie moest overwonnen en de breuke tusschen geest eu natuur verzoend worden. Het greep dan ook\' plaats, en wel doer dat onbegrijpelijk godsdienstig genie, door den profeet van Nazareth, die de verzoening van het eindige met liet oneindige in zich droeg, en alle men-schenkinderen tot gelijke verzoening verhefl\'en wilde.

Met hem begon het rijk des geestes, schoon in den beginne slechts aan een mosterdzaad gelijk. Onder menigvuldige weêr-instortingen en slechts langzaam voortschrijdende, begon het groote denkbeeld, \'t welk der menschheid met een nieuw levensbeginsel bezielde, zijn lange baan van ontwikkeling, waarvan de eindpaal nog in onze dagen, na verloop van bijna twintig eeuwen, in de duisternis der verte voor ons ligt.

i)e tijd, waarin Jezus optrad, was een tijd van gisting, een tijd van hoog opgewekte verbeeldingskracht, van de meest gespannen verwachting. De schande, dat liet uitverkoren volk Gods aan de heidensche Romeinen onderworpen, aan hun proconsul onderdanig was en hem schatting moest betalen, bracht te meer gisting te weeg, omdat door het nauwkeurig opvolgen der voorgeschreven leerstellingen, sommigen recht op Jehovah\'s hulp meenden te hebben en den door de profeten beloofden verlosser verwachten, terwijl anderen, zooals de Esseeërs en Johannes, door reiniging van hun levenswandel en hun gemoed de voor de komst van den Messias bepaalde voorwaarden meenden te vervullen. Verschillende oproeren, die altijd een ongelukkig einde hadden, moesten de overtuiging wel doen vestigen, dat niet in uitwendige heerlijkheid, in heerschappij, in eer bij de menschen, het rijk van den Messias bestond, dat veeleer de door de profeten geopenbaarde geest reeds op zich zeiven hem, die er door bezield wordt, gelukkiger maakt dan alle menschen; dat hij dus niet het middel tot een Messiaansch heil, maar dat hij het heil zelf is, zoodat men ook in armoede en slavernij zich gelukkig gevoelen kan, vrij in slavernij, rijk in armoede, ongebogen in smaad. Men zag in dat deze geest, zoo hij verder onder de menschen heerschappij verkreeg, ook langzamerhand de uitwendige toestanden

-ocr page 44-

beter en waardiger zou maken, dat dus met het rijk Gods den menschen al liet andere zou gegeven worden. Door dit denkbeeld aangegrepen, moest Jezus inzien, dat het hemelrijk op aarde begint, als de heilige geest ook maar in één mensch leeft, en dat, wie de menschen tot deze kennis bracht, de ware Messias was. Hij werd het dus. En zoo was, zooals de Alexandrijnsche school zich uitdrukte, de in de spreuken van Salomo verheerlijkte wijsheid in Jezus vleesch geworden.

Onbetwistbaar deelde Jezus in de dwaalbegrippen zijns tijds ten opzichte van den duivel van het bezeten zijn, en van het geloof aan booze geesten. Dit doet echter aan zijn zedelijke en godsdienstige voortreffelijkheid niet meer schade, dan dat hij van de stoommachine geen kennis had. Terwijl de rijpste voortbrengselen der menschen, en alle diep doordachte plannen van wereldverbetering in den regel vallen in een leeftijd, waarin de ervaring een ruim veld beheerscht, zien wij hier een jong man als godsdiensthervormer optreden, die niet veel over de dertig jaren oud was, zonder het voordeel eener maatschappelijke positie, geboren in de stad, wier bewoners spreekwoordelijk slecht genoemd werden, tot een volk behoorende dat zich meer dan andere volken, door zijn bijgeloof, zijn nationalen trots, door overwaardeering van zich zelf en verachting van alle anderen volken, onderscheidde. En deze man keerde onder een natie, welke aan uitwendige vormen hing, uit huichelachtige priesters en een verbasterd volk bestond — terug tot de eenvoudige wetten der zedelijkheid, tot de eenvoudige godsdienstleer, en greep het eerst het groote denkbeeld aan van wereldburgerschap en gelijkheid van alle menschen. «.Onderhoudt de wet en eert de profeten.» zeiden de priesters, doch Jezus nam uit beiden het beste en vatte het zamen in het gebod: «Bemin uwe naasten als u zeiven en heb God lief boven alles.» Terwijl de priesters op de wet, op hunne feesten, op den tempel en de tienden wezen, sloeg hij den blik in het binnenste, verlangde aanbidding in geest en in waarheid, en zag alleen op reinheid van hart, op vrede, barmhartigheid, goedheid en liefde.

Eerst met het christendom en weldra later door de Germanen in de wereld gebrachte beginselen van persoonlijke vrijheid, van vrije individualiteit, begint het rijk der humaniteit, der volle menschen-waarde, van vrijheid, gelijkheid en broederschap !). Hoe dit rijk onder belemmeringen en weêrinstortingen zich verder ontwikkelde, daarover wil ik in mijn volgende voordracht spreken.

!) Of dit wel zoo geheel en al waar is, zal wellicht menigeen betwijfelen. Voor hen. die moer licht verlangen, kunnen wij ten zeerste aanbevelen: G. F.

-ocr page 45-

43

II.

In het christendom ilus, dat de menschen van alle tongen en natiën als wezens met gelijke rechten, als broeders beschouwde en met zijn alomvattenden geest het paticularisme der oudheid zegevierend overwon, moeten wij de eigenlijke bron der humaniteit zoeken, zooals dan ook zijn stichter de volmaakste vertegenwoordiger van het humaniteits-idee was. De heilige geest van vrijheid en liefde, die de eerste gemeenten bezielde, werkte ook nog voort in de christelijke kerk der eerste tijden, welke in waarachtig verhevene, eenvoudige grootheid voor onze oogen staat, voor zoover zij niet alleen de gelijkheid en broederschap van alle menschen niet alleen leerde, maar ook beoefende i).

Doch in de maatschappij eener beschaving, welke in vele opzichten der humaniteit vijandig was, zooals de Romeinsch-Grieksche, kon zelfs de humane en wereldburgerlijke leer van het christendom niet volkomen doordringen 3). Onder die invloeden zonk de kerk, die onder Constantijn aan de heerschappij gekomen was, van haar oorsponkelijke hoogte tot een mismaakt beeld. Constantijn (in weerwil zijner ondeugden en misdaden door de kerk tot een heilige verheven) had haar, zooals wij weten, tot een werktuig zijner staatkunde, tot staatsgodsdienst, en daardoor tevens ook tot een politie-instelling verheven, eene handelwijze, welke noodwendig het goud van zijn glans en reinheid moest berooven.

Tot geluk van die tijdsomstandigheden kwam nude v o I k s v e I\'ll uiz in g, die, aan een stroom gelijk, het gebied der oude beschaving overstroomde. De G e r m a n e n, door inhumaan gevoerde aanvallende oorlogen opgehitst, door inwendigen drang naar daden gedreven, en door verovering van onbekende schatten der beschaving verlokt, veroverden het door verbastering zijner beschaving verzwakte Westersch Romeinsche keizerrijk. ïe midden van aanhoudende oorlogen, terwijl nieuwe rijken ontstonden en weder ineenstortten, ontwikkelde zich de strijd tusschen de oorspronkelijke ruwheid en eigenaardigheid der overwinnaars met de beschaving der overwon-

Kolb, Geschiedenis van de beschaving der menschheid. 2 dln., bij de uitgevers dezes. — Vert.

1) Men zal hierbij dan wel niet moeten denken aan de twisten tusschen Petrus, Paulus en anderen; dat echter Paulus die geest bezielde, is waar. — Vert.

2) Waarom zulks niet kon, sla men vooral na in Kolb\'s werk, boven aangehaald, dl. I. bl. 464—470. \'t Is misschien mogelijk, dat een Paulus en andere apostelen in het christendom een humane en wereldburgerlijke leer verkondigden, maar zeker is het, dat de daden der meeste eerste christenen er niet meé in overeenstemming waren. — Vert.

-ocr page 46-

44

neiien, welke eerst na samensmelting van beiden eindigde. Door de Germanen werd nu een nieuw beginsel van kracht, het beginsel van individueele vrijheid ingevoerd. Wij mogen niet nalaten, er op te wijzen dat ook de republieken der oudheid, hoezeer zij ook van het Aziatische despotisme schijnen te verschillen, toch denzelf\'den grondslag er mede gemeen hadden, namelijk de allesbeheerschende staats-almacht. Eerst in den chaos der Romeisch-Grieksch-Oostersche wereld had zich het idee van individueele vrijheid, het idee van een van den staa^ onafhankelijk leven, ontwikkeld. Het idee nu werd door de Germanen aangegrepen en tot een fontein van nieuwe, zelfstandige beschaving gemaakt i), doch het zou zich moeilijk tegen de overwegende macht der kerk en der van haar uitgaande zucht om het menschdom dom te honden, hebben kunnen staande houden, zoo het begin der nieuwe beschaving door de verovering der Turken van liet Oostersch-Romeinsche keizerrijk, vooral van Konstantinopel, niet wederom ter rechter tijd een breeden en krachtigen grondslag verkregen, en daardoor later de hervorming en de humane richting der nieuwe beschaving mogelijk gemaakt had.

Nogmaals een blik achterwaarts werpende, moeten wij er op wijzen, dat Europa veel goeds te danken heeft aan de Arabieren die in de achtste eeuw zuidwestelijk Europa binnendrongen en door de geheimzinnigheden, waarmede hunne philosophie vervuld was, bewondering en nieuwsgierigheid opwekten. Wel woekerde er ook veel onkruid onder de tarwe, physica en magie, chemie en alchemie, astronomie en astrologie, maar toch hebben wij hun te danken, dat zij het uitgebluschte licht der wetenschappen weer ontstaken.

Op een andere wijze werkten later de kruistochten weldadig, daar zij het verkeer tusschen verschillende volkeren in \'t leven riepen, den handel uitbreidden, gelouterde godsbegrippen schiepen, de kundigheden vermeerderden en de beoefening der natuurkundige wetenschappen aanwakkerden, wat later tot menigvuldige uitvindingen aanleiding gaf. Van bijzonder groot gewicht was de uitvinding der boekdrukkunst, welke de resultaten van het nadenken van uitstekende geesten tot een gemeenschappelijk goed maakt en het verstandsleven opwekt en bevordert. Gewichtig was verder het verdwijnen van de burgten der roofridders, die den handel zoo groot nadeel toebrachten, door de Hansa, en ook de invoering der p o s t er ij e n.

De verovering van Constantinopel door de Turken gaf vervolgens aan-

1) Of het nu juist de Germanen alléén waren, betwijfelen wij. Overigens is tie lijfeigenschap, die in het geheele westen bestond, zeer geschikt tot illustratie onzer vraag, waaruit die individueele vrijheid eigenlijk wel bestond.

Vert.

-ocr page 47-

45

leiding tot het stichten van vele nieuwe hoogeseholeni), die kweekplaatsen van wetenschap, waar de rechtsbegrippen gelouterd en de studie der ouden bevorderd werd.

Europa, op een dergelijke wijze als voor een geringer gebied eenmaal Griekenland, door zijn uiterst gunstige ligging door de natuur tot een bloeiende beschaving op de grootste schaal voorbeschikt, werd nu, onder het samentreffen van gunstige omstandigheden, de moeder der hedendaagsche beschaving, welke de bestemming in zich schijnt te dragen om de geheele wereld te veroveren.

In de donkere tijden der middeleeuwen zag het er echter op ieder gebied vrij treurig en woest uit. De geest, die levend maakt, was meer en meer in de doode letter geperst, en eeuwen lang was de rede in slavenboeien gesmeed. Wie langs een anderen dan den gewonen weg den Eeuwige wilde naderen, wie in een quot;andere taal het geheim van zijn binnenste wilde uitspreken, werd vervolgd, gemarteld of zelfs aan den dood overgeleverd. De studie der ouden, vooral der Grieken, was gedaald, zelfs de wijsbegeeite van Aristo-teles kende men alleen uit latijnsche vertalingen; van het klassieke leven had men schier geen denkbeeld; de zin voor schoonheid van vorm was volkomen uitgestorven.

Hier en daar ontwikkelden zich evenwel kiemen van een beteren tijd en gedijden onmerkbaar op een heuchlijke wijze. Zoo werden in de over de geheele wereld verspreide broederschap der steenhouwers, vooral der Duitsche, niet alleen de geheimen der Germaansche bouwkunst, de gothiek 2), bewaard en onderwezen, niet alleen werd in haar die hooge kunstzin gevoed en gekweekt, welke ons zoovele bewonderenswaardige doms, munsters en raadhuizen als roemrijke getuigenissen naliet; — in haar heerschte, naast ware vroomheid van hart en echte zedelijkheid, ook een vrije, verlichte geest, die zich uitte in bijtende spotprenten op de geestelijkheid en de hervorming mede hielp voorbereiden, evenals het streven naar een humaan wereldburgerschap. Zoo vertoont zich ook verder in de secte der mystici onmiskenbaar het streven naar de bevrijding van den geest van de voogdijschap der kerk. Terwijl zij, in plaats der doode werken, welke de kerk verlangde, op vroomheid van hart aandrong, bereidde zij de zelfstandigheid van

1) De beroemdste hoogescholen bestonden en bloeiden reeds voor de verovering van Konstantinopel, en vooral in Italië werd, in de middeleeuwen, de fakkel der wetenschap brandende gehouden. — Vert.

2) B.*. Findel dwaalt hier, uit te groote voorliefde voor Duitschland ; dit is reeds door ons aangetoond in Trentoivski. De Vrijmetselarij rjeschetst in hare zedeleer, bl. 190 (in eene noot), en hl. 234—238. Veut.

-ocr page 48-

46

het denken voor door de zelfstandigheid des zedelijken levens. Doch vooral werd eene verandering der toenmalige toestanden bewerkt door de uit IConstantinopel naar Italië gevluchte Grieken; door hen kwam de bronnenstudie der Grieken weer in aanzien; door de boekdrukkunst werden de klassieken in talrijke exemplaren verspreid. De Medici in Italië trokken klassieke geleerden aan hun hof, en zoo ontstond dan weldra een strijd tegen de stijve, onkritische en smakelooze wijze, waarop tot dusver de wetenschappen waren beoefend geworden; nieuwe denkbeelden werden verspreid, een vrije geest verkreeg overal heerschappij.

«De herstelling van de studie der antieke kunst en letterkunde», zegt O. Henne, «is een der merkwaardigste verschijnsels in de geschiedenis der beschaving, daar zij een der werkzaamste middelen was, om de aan Europa opgedrongen en voor dit werelddeel niet geschikte oostersche dogmatiek van het positieve christendom van haren troon der alleenheerschappij te stooten, en door de nalatenschap eener in Europa zelf, uit den geest van een echt Europeesch volk ontsprongen beschaving te vervangen, wier eeuwig jonge frischheid van geest haar geschikt maakt, om voor toekomende geslachten tot op de verste tijden, een nooit uitdrogende bron van leering en verkwikking te zijn.

De eerste beoefenaars van het na een langen slaap weêr ontdekte Doornroosje der klassieke letterkunde in Italië, waren tevens de vaders der Italiaansche nationale letterkunde — Dante, Petrarca, Bocaccio, en tegelijkertijd de eersten, die het verdorven pausdom de eerste geesel-slagen toebrachten; de eerste deed het pausdom met Homerische verwen in de hel branden, de tweede verpletterde het met van toorn gloeiende verzen, en de derde overdolf het met het bijtende loog van zijn spot.

Ook uit Duitschland vonden de klassieke studies een vruchtbaren bodem: Reuchlin, Melanchton, Erasmus l) en Ulrich Hutten werkten in dezen zin, en de humanistische partij behoorde mede tot de grootste steuijpilaren van het werk der hervorming. In de hervorming vonden alle elementen van den nieuweren tijd, de belangen van het humanisme, de emancipatie des staats van de kerk, maar vooral de zucht van het denkende zelfbewustzijn naar zelfstandigheid, hun brand- en vereenigingspunt.

Schoon in de eerste plaats in practisch godsdienstige en nationale belangen wortelende, en ook, helaas, al spoedig op een valsche baan gerakende en in dogmatisch-kerkelijke eenzijdigheid ontaardende, was de hervorming evenwel, zoowel in beginsel als in hare gevolgen, een

1) Men neme in aanmerking, dat ile Nederlanden toen nog tot Duitschland behoorden.

-ocr page 49-

47

levendig protest tegen de boeien van het gezag, en lag in haar het ontwerp van het geheele kerkelijke en staatkundige gebouw der toekomst. Enkele secten en enkele vooruitstrevende geesten schreden terstond bij het begin, om met Gervinus te spreken, tot de consequenties der nieuwe richting voorwaarts, welke eerst haar verstverwijderd doel en einde moesten zijn. «Reeds toen werd de geheele kring van kerkelijke en staatkundige eischen getrokken, welke deels eerst sedert de staatkundige veranderingen in Amerika en Frankrijk weder gedaan werden en tot heden niet overal en niet allen bevredigd werden. In het godsdienstige bezaten reeds sommige geïnspireerden en wederdoopers het begrip eener op de rede gegronde reiniging des Christendoms en zijne vormen, waarvoor eerst de achterkleinzoons hunner, hun vaderland verlaten hebbende zendelingen, in Amerika eene plaats vonden. Zij plantten Luther\'s leer voort van het algemeene priesterschap aller christenen, met de logische gevolgtrekking dat zij de kerkelijke aangelegenheden door vergaderingen van leeken beslissen, en de priesters door de gemeenten gekozen wilden hebben. Zij formuleerden reeds toen stellingen var. liet nieuwste rationalisme, als zij de bevrijding van de letter verlangden, den heiligen geest boven de schrift stelden, en onder den heiligen geest niets verstonden dan \'s menschen geestkracht en rede; als zij in het geloof niets zagen dan de in handelingen zich openbarende liefde, in Christus slechts een goddelijk voorbeeld van menschelijken wanden, en in het avondmaal niets dan eene gedachtenisviering. Behalve deze kerkelijke eischen deinsden ook de staatkundige niet terug voor de democratische consequenties, welke eerst veel latere tijden zouden doorzetten. De opheffing der lijfeigenschap, der heerendiensten, der doode hand, van alle onbillijke cijnsen en tollen, van alle ongelijkheid van kasten, de herstelling van onrechtmatig ingetrokken gemeentegoederen, het verhoeden en vergoeden van schade door het wild aangebracht, de invoering van gelijke maat, gewichten en munt, de instelling van populaire gerechtshoven, het afschaffen van persoonlijke inhechtenisneming bij gedwongen borgstelling, het vrijwillig toestaan van belastingen, de afschaffing der vorstelijke, ten minste niet-keizerlijke overheid, d. i. de republiek of staats-eenheid van Duitschland, al deze en dergelijke eischen kwamen voor in de bewegingen van den «Bondsschoen», in de artikelen der opgestane boeren en geschriften der wederdoopers, terwijl het vraagstuk van de intrekking der geestelijke goederen zelfs tot den rijksdag doordrong. Dit alles zijn eischen, die zich binnen de grenzen van het mogelijke houden, en hier en daar ook verkregen werden l). — Wat echter

i) Zooals in vrij huoge mate in de republiek der Vereenigde Xederiandea en Zwitserland. — Vert.

-ocr page 50-

48

meer dan al deze afzonderlijke eischen een merkwaardig op voorschot nemen van grondstellingen is, welke eerst veel later practisch werden, is hun grondwettige oorsprong uit de vrijheid en gelijkheid, waartoe de menschen door Christus verlost werden, het beroep op een goddelijk recht (op aangeboren menschenrechten, zooals men later zeide), de grondvesting der vrijheid in staat en kerk op een idee, op een algemeen en natuurlijk recht.»

Doch niet alleen op godsdienstig gebied bespeurde men in de iOe eeuw geweldigen vooruitgang, maar ook, en nog veel meer op dat der wetenschappen, vooral op dat der natuur k u n d i g e wetenschappen. Sedert Columbus de nieuwe wereld ontdekt had, breidde de onderzoekende menschelijke geest het gebied onzer kennis al meer en meer uit. Overal moesten de bovennatuurlijke oorzaken, tot welke men tot dusver zijne toevlucht genomen had, voor de duidelijk erkende natuurlijke wetten van het feit wijken. Zelfs in het ververwijderde en geheimzinnige rijk des sterrenhemels drong hij door, een volkomen nieuwe wereld ontdekkende en al de tot dusver heerschende begrippen overhoop werpende. Toen in het jaar 15\'il de eerste tocht rondom de wereld gedaan was, werd het zekerheid, dat de aarde een vrij in het wereldruim wentelende bol was, waardoor een door de kerk als ketterij veroordeelde leer als een onom-stootelijke waarheid werd erkend. Verdere revoluties in de begrippen en meeningen knoopten zich vast aan de ontdekkingen van een Copernicus, Kepler en Galilei, die wederom slechts mogelijk waren dooide uitvinding der verrekijkers i). Had het geloof der middeleeuwen deze wereld in twee werelden vaneen gereten, in een wereld aan «deze» en aan «gene» zijde, dit gevoelen kon nu niet langer staande blijven. Overal, waar wij ook mogen zien en gaan, overal vinden wij «eest en stof, tijd en eeuwigheid in en met elkander. Zoo is voor ons, nieuweren, het Heelal slechts ééne wereld, en wel eene wereld zonder wonderen en zonder willekeur, eene wereld der noodwendigheid, waarin alles naar vaste onveranderlijke wetten gebeurt.

Was de middeleeuwsche scholastiek blind voor \'t geen voor de voeten lag, en hadden ook de humanisten alleen op het verledene gewezen, thans werd de opmerkzaamheid der tijdgenooten eindelijk weêr op het tegenwoordige, op de natuur en hare heerlijkheid en verhevenheid, gevestigd. De verdienste, dit bewerkt te hebben, komt in de eerste plaats den Engelschen wijsgeer Baco van Verulam toe, die het waarnemende en proefondervindelijke, het aan de hand der ervaring gaande natuuronderzoek met bewustzijn tot een beginsel gemaakt heeft. Per i n d u c-tionem et experimentum omnia. Slag op slag vernietigde

Vert.

!) Deze eer korat aan een Nederlander toe.

-ocr page 51-

-19

nu het empirisme eene geheele reeks overgeleverde dwalingen en vooroordeelen, en deed mettertijd zijn invloed gelden in alle takken van menschelijke kennis. De wet der zwaartekracht werd ontdekt; het bestaan der zuurstof werd aangetoond, en daardoor de chemie in het leven geroepen; de meetbare snelheid van het licht werd ontdekt en daardoor weèr een kerkelijk leerstuk omver geworpen. Want zoodra men wist dat de lichtstraal van de verst verwijderde zichtbare hemellichamen reeds voor twee millioen jaren zijn weg tot ons moest begonnen hebben, verviel de leer van de schepping der wereld voor ongeveer zesduizend jaren. En toen de kerk, in weerwil van alle bewijzen voor de onhoudbaarheid harer oude voorstellingen, toch hardnekkig er aan bleef vasthouden, moest het verzet tegen de geestelijkheid des te gerechtvaardiger schijnen, en haar aanzien en aanhang al meer en meer verminderen.

Ue methode der inductie, in den beginne slechts op de natuurwetenschappen toegepast, werd zulks in het vervolg ook op de philologie en voerde hier tot kritisch onderzoek, tot aanvulling en verbetering iler tot ons gekomen teksten. Nog meer! Men breidde de studie dei-klassieke litteratuur uit tot onderzoek over die litteratuur en over de klassieke wereld in het algemeen, en geraakte zoo tot de wetenschap der oudheid. Met andere woorden, ook de wetenschap der geschiedenis werd door de machtige en hervormende beweging aangegrepen. Er ontstond een zuiver historische kritiek, welke zich bezig hield met de overgeleverde feiten als zoodanig. Evenals in de natuurkundige wetenschappen het nuchteren oordeel in de zinsbegoochelingen ten opzichte van grootte, kleur en afstand der dingen aantoont, evenzoo leerde de wetenschap der geschiedenis allengskens voor de overleveringen der oudheid het juiste perspectief kennen, en den verwijderden achtergrond van den voorhistorischen tijd onderscheiden van de in het volle licht der geschiedenis wandelende personen. Waar men vroeger alleen toestanden gezien had, zag men nu processen; waar men vroeger slechts iets in zijn bestaan zag, zag men nu het worden zelf in zijn oneindigen stroom. Reeds de beroemde philoloog C. G. Heyne heeft het begrip van m y t h e duidelijk gemaakt, en nieuweren hebben het toegepast.

En deze geest van onderzoek, welke allengskens alle takken van kennis doordrong, verzwakte het aanzien der bevoorrechte standen en legde aldus een vasten grond voor de vrijheid ; hij strafte het despotisme dei-koningen, breidelde de aanmatiging van den adel en verminderde de vooroordeelen van den priesterstand. Met het toenemen der beschaving en de verbreiding van kundigheden verminderde ook in dezelfde verhouding de geest van vervolging om des geloofs wille. Het scepticisme, zegt Buckle, heeft de drie gronddwalingen van den ouden tijd opgeheven, dwalingen, welke het volk in de staatkunde met te groot

4

-ocr page 52-

50

vertrouwen vervulden, in de wetenschap te lichtgeloovig, en in den godsdienst te overdraagzaam maakten.

De quot;eest der verdraagzaamheid werd steeds grooter, totdat hij m Engeland triumfeerde en de tolerantie-acte, welke wederom schoon met de \'eeni^e, dan toch de naaste groote oorzaak werd der groote o m-wenteling, die aan Jacobus II zijne kroon kostte en ten slotte tot beperking der koninklijke macht, tot duurzame en ingrijpende verbete-ringen in de rechtspleging, tot volkomen afschaffing der censuur, en tot een waarborg der godsdienstige verdraagzaamheid in Engeland voerde.

Steunende op hetgeen hij in zijne revolutie verworven had, en geholpen door de overige factoren der voortschrijdende beschaving, arbeidde de En^elsche geest aan de menschelijke bevrijding rustig verder en schiep0dat roemrijk tijdperk van v e r 1 i c h t i n g, \'t welk, van Engeland uitgaande, weldra ook Frankrijk en Duitschland bescheen i).

III.

Hoe grootsch datgene ook is, wat \'s menschen geest veroverd heeft en wat wij tot dusver hebben leeren kennen, liet werk der bevrijding en humaniseering der menschheid is daarmede toch nog niet voltooid. Integendeel, in den loop der laatste drie eeuwen heeft een vooruitgaande beweging plaatst gegrepen, welke de hoogste en heiligste doeleinden ten doel heeft. En het beginsel dezer beweging — wij willen dat hier niet onvermeld laten — is in dien geheelen tijd bijna geheel van het Germaansche ras uitgegaan; de germaansche vrijheid van het individu is zijne moeder, en de strijd met het romaansche, alle individueele leven vernietigende absolutisme in staat en kerk maakt den eigenlijken inhoud uit van de geheale geschiedenis des nieuwen tijds.

Het germanisme heeft de humanistische idee met de hem eigen innigheid en diepte in zich opgenomen, en ten tijde dei-hervorming vooral op het gebied der kerk door de vrijheid van godsdienst en geweten trachten te verwezenlijken; in de 18e eeuw werd die hervormende drang wakker in de vrije wetenschap en kunst, in het bevrijden van den geest van de heerschappij van dogmatische leerstellingen, en in de emancipatie der kunst van vreemde theoriën. De beweging ging het eerst uit van het stamverwante Engeland, waar onder de beschermingeener vrije,sinds 1688ingevoelde

1) Zuiver historisch is dc schrijver hier niet, of liever, hij heeft vergeten,

vooraf te laten gaan, dat die geest, welke hij aan Lngeland toeschrijft, het eerst ontstond in dc republiek der Nederlanden, gedurende haar tachtuj-jariqe worsteling tegen Spanje. Die geest ging van daar over naar Lngelan . Nederland is de bakermat der staatkundige en godsdienstige vrijheidm Luropa. Men sla hierover o. a. Motley na. Vt:RT-

-ocr page 53-

51

staatsregeling, die vrijdenkers schreven, welke, bekend onder den naam van deïsten, het licht van het gezond menschenverstand lieten schijnen op de overblijfselen der raiddeleeuwsche duisternis. Uit de deïsten kwamen vervolgens in Frankrijk voort: Rousseau, Voltaire en de ency-clobedisten, en in Duitschland de rationalisten, wier streven in Lessing en Kant zijn grootste vertegenwoordigers vond. Dit geheele tijdperk ontving, zooals wij reeds opmerkten, den zeer kenschetsenden naam van tijdperk van verlichting: want verlichting was zijn wachtwoord.

In Engeland hadden de philosofen Locke en Hunne in de burgt van het openbaringsgeloof bres geschoten, zoodat zij weldra door •de Engelsche deïsten (Toland, Tindal, Wollaston en anderen) kon bestormd worden. De wijsbegeerte dezer mannen, welke slechts een natuurlijken godsdienst als den juisten erkende, de bovennatuurlijke openbaring loochende en alleen aan de rede het recht inruimde om over de waarheid te beslissen, — deze wijsbegeerte van het gezond menschenverstand werd door de geestige en uitmuntende geschriften van Shaftesbury en Bolingbroke verder verspreid, vooral onder de hoogere standen. De toenemende twijfelzucht in godsdienstzaken prikkelde de weetgierigheid en had een wetenschappelijk streven ten gevolge in de standen der maatschappij, die er tot dusver van uitgesloten waren. In dezen grooten tijd werden er \'t eerst scholen voor de geringere standen gesticht, leesbibliotheeken opgericht en stelselmatige pogingen gedaan om de wetenschap te populariseeren, terwijl tegelijkertijd de uitvinding van encyclopaedieën het gemakkelijker maakte, om de resultaten samen te stellen en tot een meer toegankelijken vorm te verwerken dan vroege!1. De eerste letterkundige tijdschriften ontstonden, er vormden zich vereenigingen tot aanschaffing van goede boeken en discuteerende genootschappen onder den handelsstand, en eindelijk werd in het jaar 1709 in Engeland de eerste openbare vergadering gehouden, om het volk over zijn staatkundige rechten voor te lichten. Tegen liet einde der achttiende eeuw werd verder in Engeland de eerste welgeslaagde poging gedaan om de staathuishoudkunde tot eene wetenschap te verheffen. Adam Smith schreef in het jaar 1776 zijn werk over den: «Rijkdom der volkeren,» een der uitmuntendste werken, die ooit geschreven zijn.

Van Engeland plantte zich de geest der verlichting ook naar Frankrijk over, waar Maupertuis en Voltaire zijn bezielde priesters werden, en zich zelfs ten doel stelden om haar tot een wereldreligie te verheffen. Daar Voltaire een veelzijdig ontwikkeld schrijver en onovertroffen meester in de wijze van voorstelling was, was zijn invloed op de geheele denkwijze van zijn tijd en zijn volk des te machtiger, omdat hij in den grond datgene onder de oogen van

-ocr page 54-

52

het geheele publiek bracht, wat tot dusver als ware \'t alleen het eigendom van het stille studeervertrek en enkele kringen geweest was, die het streelend vonden, dat zij nu gewaardeerd werden. Veel verder in hunne begrippen en leerstellingen dan Voltaire, gingen een La Mettrie; Diderot en baron von Holbach, die in zijn: «.S y-s t e e m der Natuur» de materialistische richting in een ernstig en goed omschreven stelsel kleedde. Zoo werd uit het door Condillac verder ontwikkelde empirisme, door hem en in de door Diderot en d\'Alembert geschreven Encyclopaedic als materialisme de gevolgtrekking afgeleid, dat er slechts één z ij n bestaat, de stof, dat alles slechts een toestand en wijziging der stof is, en zelfs het denken niets anders is dan eene werkzaamheid der hersens. Om de verdiensten dezer mannen juister te waardeeren, moet men zich in de toen heerschende verwarring en bedorvenheid der Fransche toestanden verplaatsen. De zeden waren door en door bedorven, het meest door den invloed van een uitspattend hof; de staat was gezonken tot een teugelloos despotisme, en de kerk tot een even huichelachtige als geweldadige priesterheerschappij. Ook mag men niet uit het oog verliezen, dat in geenen deele het uiterste materialisme het eigenlijke karakter der Fransche verlichtingsperiode kenmerkt, doch veel meelde bepaalde oppositie tegen alles wat in staat, godsdienst en zeden slaafsch en bedorven was en streed met de onvermijdelijke eischen der rede. D i t is hun onsterfelijke verdienste, dat zij de bedorvenheid en huichelarij der bestaande toestanden aan verachting en haar prijs gegeven, en de gemoederen der menschen tot het bewustzijn hunner zelfstandigheid opgewekt hebben. Hunne werking in Frankrijk, en daar het fransch toen de wereldtaal was, in Europa, was onbeschrijfelijk ; wat het koele verstand en de bijtende spot niet in staat waren uit te werken, dat deed de geniale Rousseau met de bezieling van zijn natuur-evangelie, waardoor hij den laatsten tegenstand omver wierp en de zucht naar verlossing uit de banden van onnatuurlijkheid en slavernij in alle gemoederen ontstak.

In Duitschland vond de drang naar verlichting een vasten steun in Frederik den Groote, der. beschermer van gewetensvrijheid en vrij onderzoek. Overigens nam de Duitsche verlichting een ander, geen gematigder, maar wel een dieper karakter aan dan de Fransche; was deze realistisch, gene was idealistisch. Bij de Franschen had zich de beweging, zonder zich te bekommeren om trapsgewijze opbouwing, terstond op practische doeleinden en belangen, op den vrijen staat gericht; bij de Duitschers daarentegen — overeenkomstig het Duitsche volkskarakter — met alle grondigheid op de vrijheid van het individu in kunst en wetenschap. Dientengevolge was het doel der Duitsche beweging: beschaving, verstandelijke ontwikkeling des volks.

-ocr page 55-

53

en bevorderde zij den vooruitgang op het gebied van liet onderwijs. Basedow plaatste tegenover het theologisch schoolwezen zijn phi-lanthropische opvoedingsmethode, en hem volgde Pestalozzi, met zijne op de mathematisch-analytische methode van het aanschouwelijk onderwijs gegronde hervorming van het lager onderwijs, eene hervorming, waardoor hij onder de weldoeners der menschheid een eervolle plaats inneemt.

De voornaamste vertegenwoordigers der Duitsche verlichting zijn : de verdienstelijke Berlijnsche schrijver en boekhandelaar Nicolai en de populaire wijsgeer Mozes Mendelssohn, de zedekundige schrijver Garve, Engel en anderen. Waar wij onze oogen ook wenden, overal zien wij een weldadigen invloed, dien deze beweging, in weêrwil van zoo vele gebreken, op het staatkundige, sociale en wetenschappelijke leven uitoefende. Schröck en Planck gaven aan de gewijde, Spittler en Heeren aan de ongewijde geschiedschrijving, Eichhorn aan de geschiedenis der beschaving een nieuwen grondslag, en Winkelmann was groot op het gebied der kunstgeschiedenis. Op hen volgen de heroën der Duitsche wijsgeerige en nationale letterkunde: Kant, Fichte, Schelling, Hegel, Lessing, de groote letterkundige wegwijzer des volks, Herder, Wie-land, Schiller, Goethe, die de ontwikkeling der menschheid op hare baan der humaniteit aanmerkelijk bevorderd hebben.

Op dergelijke wijze geschiedde zulks door het uit de broederschappen der steenhouwers voortgekomen verbond der Vrijmetselarij, dat in het tijdperk van \'1717—\'23 zijn tegenwoordigen vorm en gedaante, en voor de eerste maal een op de beginselen van het algemeene priesterschap en van zelfregeering, van vrijheid, gelijkheid en broederschap steunend democratisch bestuur aannam, en daardoor een voorbeeld voor staatkundige toestanden in het kleine gaf\'. Daar het verbond der Vrijmetselarij het verschil van standen en de kwalen der maatschappij tegenwerkte, den scheidsmuur van nationaliteiten, geloofsbelijdenissen, standen en trappen van ontwikkeling omver wierp, al zijne leden in vrijheid en liefde tot den arbeid van zelfveredeling en verheffing der menschheid vereenigde, de verdraagzaamheid bevorderde, het onderscheid van stand wegnam, en met zijn democratische instellingen middellijk tegen het staatkundig despotisme protesteerde, werd het een belangrijke schakel in de reeks van al de oorzaken dier groote veranderingen, welke de ISe en 19e eeuw kenmerken, en a|s wier belangrijkste wij den vrijheidsoorlog der Noord-Amerikanen noemen.

Aan gene zijde van den Atlantischen Oceaan stond tegen het einde der achttiende eeuw een groot volk op, getergd door de ondragelijke onrechtvaardigheid der Engelsche regeering; het greep naar de wapenen en verkreeg na een wanhopigen strijd zegevierend zijne onafhankelijk-

-ocr page 56-

54

held. In het jaar 1776 stelden de Noord-Amerikanen i) aan het nog onder den druk zijner regeeringen zuchtende Europa die groothartige verklaring op, welke, zooals Buckle terecht zegt, in de kinderkamer van eiken koning opgehangen en boven het portaal van elk vorstelijk paleis moest aangeslagen worden. In eeuwig gedenkwaardige woorden verklaarden zij:

«Wij beschouwen het als eene waarheid, die van zelve spreekt, dat, alle menschen gelijk geschapen zijn; dat hun door hunnen Schep-per zekere onvervreemdbare rechten geschonken zijn; dat tut die rechten leven, vrijheid en het streven naar geluk behooren; dat, om deze rechten te beschermen, regeeringen onder de menschen aangesteld zijn, welke hare bevoegdheid rechtswege van de toestemming der geregeerden afleiden ; dat, zoo dikwijls een regeeringsvorm tegen dit doel belemmerend werkt, \'t hèt recht des volks is, dien regeeringsvorm te veranderen, of af te schaffen, een nieuwe regeering aan te stellen, en haar op zoodanige grondslagen te bouwen, aan hare bevoegdheden zoodanigen vorm te geven als \'t het volk het meest geschikt voorkomt om zijne veiligheid en zijn geluk te bewerken. Het verstand verbiedt wel, om wegens geringe en tijdelijke oorzaken lang bestaan hebbende regeeringen te veranderen, en geheel daarmede in overeenstemming heeft de ervaring geleerd, dat de menschen meer geneigd zijn om het kwaad te dulden, zoolang het dragelijk is, dan zich zeiven recht te verschaffen door de bestaande instellingen te vernietigen. Maar wanneer een lange reeks van misbruiken en wederrechtelijke aanmatigingen, die allen hetzelfde doel beoogen, duidelijk den wil doen zien om de menschen aan een onbeperkt despotisme te onderwerpen, dan hebben zij het recht, en is het hun plicht, zoodanige regeering af te schudden en te zorgen voor nieuwe waarborgen hunner toekomstige veiligheid,» enz.

De constitutie, die de Noord-Amerikaansche staten der unie aannamen, oefende een merkwaardige tooverkracht uit op het Europeesche vasteland. Hare aantrekkingskracht lag in haar groote vrijheid, haar eenvoudig gezond verstand, hare consequentie, hare beginselvastheid, hare toepasselijkheid op alle volkeren, die met hun tegenwoordige toestanden in strijd waren geraakt, en onder de instellingen van hun verleden niets ontdekten, wat der moeite waard was te behouden. In Amerika, zegt Gervinus, werd een gelijk recht ingevoerd, niet als een positief, als een privaat eigendom verworven, maar als een aangeboren en natuurlijk recht. Er werd een algemeene vrijheid verkondigd, niet als

1) Findel zegt: Sieger, doch het is er verre vandaan, dat zij toen reeds, overwinnaars waren. Vert.

-ocr page 57-

oo

een geschiedkundig feit, maar als een idee. Men knoopte de staatkundige eischen niet meer vast aan bestaande toestanden, noch aan godsdienstige stellingen; men grondvestte ze met het zelfstandig staatkundig begrip en richtte ze tot eene menschheid, die ten gevolge van de geestesbeweging der eeuw staatkundig had beginnen te denken. Men deed de staatswetten voorafgaan door stellingen, gegrond op de rede, en overal van toepassing; men wees een zekeren geest aan van vrijheid en menschelijkheid, die, alle bijzondere toestanden daarlatende, elke bijzondere wetgeving als algemeen grondbeginsel vooraf aannam, \'t welk (zooals Talleyrand de nationale vergadering in het adres aan het volk in 1790 zeggen liet) een «wet der wetgevers» moest zijn. Deze beide eigenschappen van idealisme en universalisme, die bewustheid van \'t staatkundig begrip en zijne algemeenheid waren het, welke een volkomen verandering in de staatkundige toestanden ei: vormen der wereld hebben bewer kt, daar zij trapsgewijze de volkeren emancipeerden, den geest en de kracht uitbreidden, welke de Amerikaansche omwenteling had verwekt, en deelneming van zoovelen aan hare belangen en haar lot opwekten. De vruchtbare macht der Amerikaansche staatsgrondstellingen ondervond men eerst, toen haar invloed in Frankrijk zichtbaar werd, toen zij het volk voor zich gewonnen hadden, dat tot dusver de voornaamste vertegenwoordiger van het romaansche absolutisme geweest was. De Franse he revolutie droeg daarom, geheel in overeenstemming met de beweging in Amerika, een germaansche kleur, die echter niet lang bleef bestaan, omdat de romaansch-absolutistische geest van Frankrijk aan den vrijen wil van liet individu en de gemeente geen ruimte tot een vrije ontwikkeling gegeven had. Vandaar kwam het dan ook, dat de centralisatie-woede weldra het germaansche element uit de revolutie scheidde en de conventie allengskens even despotiek handelde als bijvoorbeeld Lodewijk XIV. Het is aan geen twijfel onderhevig, dat op het recht eener humane ontwikkeling der menschheid nergens sterker nadruk gelegd, maar dat het ook nergens meer misbruikt werd, dan juist gedurende de Fransche revolutie. De algemeene menschenrechten waren haar wachtwoord; vrijheid, gelijkheid en broederschap haar oorlogskreet, waarmede zij een geheele wereld in de wapenen ter neder wierp. Toch hebben al die inspanningen der Fransche natie niet kunnen vrijwaren tegen het schandelijkst despotisme. Het despotisme was het, dat wederom de naaste aanleiding gaf tot den Duitschen vrijheidsoorlog, waarvan een nieuwe groepeering der Europeesche staten het gevolg was, en waardoor de humaniteit zich zelfs in de staatkunde tot eene macht begon te verheffen.

Moeten wij nog verder wijzen op de nieuwere bewegingen in Griekenland, Spanje, Italië en Duitschland tegen een dikwijls waarlijk

-ocr page 58-

50

waanzinnige brutaliteit, onderdrukking en geweld, om tot de overtuiging te geraken, dal de diepere grond van al deze opstanden meer of\' minder zijn wortel lieeft in humane doeleinden ? De resultaten van al deze met stroomen van bloed en ontelbare opofferingen van goed en leven gekochte inspanningen der menschheid, om voort te schrijden op den weg der ontwikkeling en beschaving, zijn gemakkelijk te overzien, als men het heden met vroegere eeuwen vergelijkt. Welk een hemelsbreed onderscheid bestaat er bij voorbeeld niet tusschen den pruikentijd en het tegenwoordige, en welke reuzenschreden heeft het menschengeslacht niet voorwaarts gedaan sedert de maitressen-regeering, de heksen-processen en den soldatenverkoop!

Wilde ik nog den Ameiikaanschen burgeroorlog ter vernietiging der slavernij, de nieuwste vorderingen op elk gebied van wetenschap en leven, maar vooral de heuchelijke ontwikkeling, populaire behandeling en dienstbaaimaking der natuurkundige wetenschappen door wereldberoemde mannen, zooals Alex, von Humboldt, Liebig, Darwin en anderen, de verspreiding van menschelijke beschaving door kolonisatie, de verbeteringen in handel en nijverheid, gedenken, dan zou mij dat te ver voeren. Daarom genoeg! Moge het voor u ontrolde beeld voldoende zijn, om de eigenlijke kern der wereldgeschiedenis te leeren kennen, namelijk: den strijd om de hoogste goederen des levens, het streven naar waarheid in wetenschap en godsdienst, de langzame en moeilijke verwezenlijking van het goede in zeden en wetten, de heerschappij van den geest der goedheid, liefde en rechtvaardighid, de verlossing der menschheid van alle kwalen, en de harmonische ontwikkeling van geheel ons leven.

Alleen moet ik nog een woord wijden aan de beweging op g o d s-di ens tig gebied, welke in de laatste jaren in Duitschland gevoerd heeft tot een nieuwe hervorming door het Duitse h-k a t h o I i-c i s m e en de v r ij e gemeenten, en wier verloop nog niet kan overzien worden. Door de stichting der Duitsche Protestanten-ver-eeniging is zij onlangs op het gebied van het protestantisme, door het oecumenisch concilie en de onfeilbaarheidsverklaring van den paus ook bij de katholieken wederom ontstaan. Zoo worden hier en daar de verstopte bronnen van den godsdienst in de menschelijke natuur opgegraven, en zal vermoedelijk de vereenigde geestesarbeid voeren tot een godsdienstleer van beginselen, gegrond op de rede.

De wetenschap van onze dagen heeft, nadat zij zich met moeite uit de boeien eener vervlogen wereldaanschouwing bevrijd en het fundament eener niet-vooronderstellende, ware kennis op elk gebied gelegd heeft, — de wetenschap is sinds niet moede geworden, den bajert van het oude bijgeloof weg te vegen, de sombere nevelen van scholastieke en dogmatische vooroordeelen te verstrooien, en voor het

-ocr page 59-

57

heldere licht der waarheid baan te maken. Zij verliet haar bestoven studeervertrek, legde elk geleerd bijwerk af, en spreekt thans in verstaanbare taal tot het geheele volk, dat naar haar luisteren wil. De wonderen der natuur leert zij begrijpen als de hoogere onverbreekbare orde, waarin de goddelijke geest Zijn eeuwigen wil bekrachtigt. Den m e n s c h zoekt zij in zijn organische eenheid van lichaam en geest te grijpen, en het aloude raadsel der sfinx op te lossen, daar zij de in den mensch werkende krachten naspoor t en de wetten onderzoekt van het onafscheidelijk vereenigde leven van lichaam en geest. In de geschiedenis streeft zij er naar, om de eenvoudige, heldere waarheid te bevrijden van het bonte mengelmoes van sagen en verdichte overleveringen, en, in samenhang der uitwendige historische feiten, het levende idee, den invvendigen polsslag der menschheid te leeren kennen. Met hare stralen verlicht zij elk aan haar grenzend gebied, en zoo heeft zij vooral ook op de ontwikkeling van den godsdienst den grootsten invloed verkregen.

Doch langzaam en moeielijk was ook hier de strijd voor het licht. Want altijd en altijd weêr stelden de duistere machten zich in een nieuwe ge\'daante of vermomming tegen haar over. Dwaling en bijgeloof, beperkte begrippen, vooroordeel en zelfzucht laten zich alleen onder den hardnekkigsten tegenstand uit hare heerschappij over de menschen verdringen.

Maar het morgenrood van een nieuwen dag, — eener betere toekomst wordt reeds door vele verschijnsels aangekondigd. In ontelbare variaties hooren wij rondom ons het thema der bevrijding herhalen; vrijheid van denken, gevoelen en gelooven; verdraagzaamheid, opvoeding, beschaving; veredeling der volkstoestanden, medelijden met de ellende, met den misdadiger, ja, zelfs met de dieren; opbeuring der onderdrukten tot den trap en het bewustzijn van menschenwaarde; het bijdragen van allen tot de openbare lasten, erkenning en verwezenlijking van het idee der verbroedering van alle menschen. Dit idee dient niet alleen het wereldburgerlijk verbond der Vrijmetselarij, dat, als een symbool van vereeniging, gelijk aan een onzichtbare liefdeketen de geheele menschheid omspant, maar dient ook het internationale recht, internationaal verkeer, verdragen en verbonden, en niet minder het meer en meer algemeen ontwakende bewustzijn van de gemeenschap der geestelijke, zedelijke en stoffelijke belangen. «Op alle toestanden van het in veelvuldige vertakkingen verdeelde leven valt tegenwoordig met steeds helderder schemering het licht der toenemende ontwikkeling en beschaving. De hand des menschen zal meer en meer van den ruwen zwaren slavenarbeid bevrijd worden, en in

-ocr page 60-

58

hare plaats arbeiden de machtige natuurkrachten, door de wetenschap geboeid, en door de mensohelijke intelligentie geleid. Spoorwegen, kanalen, stoombooten, telegrafen verbinden al meer de vroeger gescheiden volkeren. De pers maakt de schatten \\an kemns tot een gemeenschappelijk eigendom van alle volksklassen. De oude grensmuren van verkeer en nijverheid worden omver geworpen ; de arbeid wordt geadeld en vrije vereenigingen verzekeren niet alleen de vruchten dei- vlijt, maar zijn ook doelmatig werkzaam om hulp aan te brengen in armoede, nood en gevaar. Het edele goed der beschaving en ontwikkeling, eens het eigendom van slechts weinigen, wordt heden ten dage ook den geringste aangeboden, en met steeds gunstiger gevolg worstelt ook de school naar een meei vrije, en daardoor meer vruchtbare werkzaamheid. Onbedwingbaar is de drang naar een vrijer en waardiger gedaante der staatkundige toestanden ontwaakt, opdat recht en wet het hoogste gezag worden, waaraan de burger met bewuste vrijheid gehoorzaamt.» Met macht snelt eindelijk het sociale vraagstuk, waarvan de arbeiderskwestie slechts een bestanddeel uitmaakt, zijne oplossing tegemoet.

Dat alles kondigt zeker het morgenrood van een beteren dag aan, doch eer de volle dag schijnt, zal het nog zware inspanningen en vele opoM\'eringen kosten, en zal nog menigeen bloedend moeten onderduiken, om de paarlen te helpen opvisschen, waarmee de toekomst zich tooien zal. Want machtige tegenstanders zoeken den vooruitgang een remschoen aan te doen, deels uit het lage beginsel van eigenbaat en heerschzucht, deels in treurige miskenning van het doel en de beteekenis dezer inspanningen. Vereenigd tot een gemeenschappelijken strijd, zwaaien zij edele en onedele wapenen tegen den tijdgeest, die, in weerwil van menige afdwaling, toch het goede, het licht dient. Wij echter, zeiven dikwijls verzwolgen in de woeling van dezen strijd, wij zien en wij gaan onversaagd de toekomst te gemoet: onze banier is: de humaniteit. En onzer is gewis eenmaal de zege!

-ocr page 61-

A. Het verbond en zijne instellingen.

I.

Ht;ï VERBOND DER VRIJMETSELAARS.

Het idee der Vrijmetselarij heeft zich een vorm geschapen, waarin het zich kan openbaren — het verbond der Vr ij metselaars. Dit is, zooals reeds het woord aanduidt, de uitwendige band, welke de ingewijden verbindt en tot een georganiseerd gezelschap ver-eenigt. Historisch is het verbond der Vrijmetselarij ontstaan door de vereeniging van vier oude werkmetselaars-loges in het jaar 1717 tot ééne Groot-Loge, met het doel om een middelpunt te scheppen ten behoeve van aankweeking van rein-menschelijke belangen en ten behoeve van vriendschappelijke vereeniging van allen, die anders in hun leven gescheiden zouden gebleven zijn.

Terstond er op ingericht om niet een wetenschap, niet een geloof, niet een staatsvorm, niet tot bereiking van een bijzonder doel te dienen, heeft zich het verbond der Vrijmetselarij in den loop zijner geschiedkundige ontwikkeling gevormd tot eene instelling, welke naast staat en kerk staat en beiden als ware \'t als een brug ver-eenigt, welke niet toevallig, maar als voor de menschheid wezenlijk noodzakelijk in het leven trad. Want naast en boven alle zedelijk-godsdienstlge vereenigingen, welke voorzagen in een bijzondere behoefte der menschelijke natuur, was een verbond noodig voor de aankweeking van het algetneen-menschelijke, een verbond, dat alle afzonderlijke verbonden of vereenigingen, zooals huisgezin, rechts-verbonden (staten), geloofsverbonden (kerken), als een gemeenschap-pelijken band vereenigde er. omsloot.

Dit verbond der verbonden omvat dus de geheele menschheid, uit wier ontwikkeling liet organisch ontstond; het sluit niemand uit, behalve hen, wier onuitroeibaar egoïsme strijdig is zoowel met dit verbond als met eiken hoogeren band van vereeniging. Daarom kan er ook slechts één verbond van Vrijmetselaren bestaan, zooals

-ocr page 62-

60

er slechts ééne menschheid bestaat; en dit kan zich niet vijandelijk of uitsluitend plaatsen tegenover andere vereenigingen, want het omvat ze allen, haar tot een hoogere eenheid verheffend. Daarom vallen in het verbond alle scheidsmuren weg, welke in alle andere vereenigingen de verbondenen scheiden; want niet volk noch stand, noch partij, noch godsdienstige geloofsbelijdenis vormt hier het gemeenschappelijke, maar dezelfde wil, hetzelfde streven, dezelfde gezindheid. Het is de uitgebreidste vereeniging der menschheid, de uiterste cirkel, waar binnen alle kleinere cirkels concentrisch liggen, en in zoover is het de hoogste en reinste vorm van het men schel ij k v e r b o n d s 1 e v e n, daar er inderdaad buiten hem geen andere godsdienstige vereeniging is, die, zooals dit verbond, op de reine innerlijkheid van het oorspronkelijk gevoel gebaseerd is, en alleen het aan alle goede menschen g e-meenschappelijke ten grondslag heeft.

Het wil dus zijn: eene vrije verbroedering, en volgens de «oude plichten» tevens ook gebonden, gebonden namelijk aan de z e d e w e t, aan den godsdienst, die gemeen is aan alle naar hooger strevende menschen en aan de broederlijke liefde.

Zoo verbinden zich in het verbond de tegenstellingen der menschheid en der menschelijke geschiedenis, zoo verzamelt het uit de verstrooiing alle goeden in éénen tempel, zoo omvat het de vereenigingen (kerken) der geloovigen even goed als hen, die ver van de kerk staan. Deze tegenstellingen wil het echter in geenen deele rustig naast elkander dulden; neen, het wil veel meer al zijne leden vereenigen tot wisseling van denkbeelden en wederzijdsch onderricht, tot afslijping als ware \'t van het vijandelijke en hoekige, opdat zij het gemeenschappelijke doel nader komen in liefdevolle gemeenschap, tot eens alle tegenstellingen verzoend en vereenigd zullen zijn in gelukkige harmonie.

Schoon het verbond der Vrijmetselaars verdeeld is in afzonderlijke gemeenten (Loges) en gemeenschappen (Groot-Loges), is het toch in zijn innerlijk wezen een eenig en algemeen verbond, en alle Loges op de aarde vormen idealistisch slechts ééne Loge, en alle Vrijmetselaars zijn leden van één huisgezin. Zonder terzijdestelling van heilige beginselen en begrippen, en verre van onverschillige opoffering van wat historisch ontwikkeld is, eischt het een wereldburgerlijke gezindheid, een harmonische gedaante der sociale toestanden en de vereeniging der menschheid, een arbeid, waarin het door den geschiedkundigen stroom des tijds en de bewezen wet der taalvermindering 1) krachtdadig on-

i) In het aardrijkskundig genootschap te Berlijn sprak Dr. Stamm over de zich in de geschiedenis openbarende wet der taal vermindering. Met de voort-

-ocr page 63-

61

dersteund wordt. Ideaal in zijn wezen en willen, staat het tevens toch ook vast op den zekeren bodem der werkelijkheid, daar deze de sfeer van zijn arbeid is, met de juiste spreuk; idealisme in het doel, realisme in de middelen. Zijn ideale zijde blijkt reeds daaruit zeer duidelijk, dat het de Vrijmetselarij als eene kunst beschouwt; die kunst echter schept uit reine edele geestdrift en zonder zelfzuchtige bijbedoelingen — het schoone. Nog duidelijker openbaart zich het ideale element in zijn einddoel: de volmaaktheid van het individu en het geheele men^chengeslacht in wijsheid, kracht en schoonheid, gesymboliseerd in het beeld van den tempelbouw, dus in de volbrenging eener oneindige taak. Zijn r e a I e zijde openbaart zich wederom daarin, dat het overal met concreete grootheden, met levende individuen, met een op den bodem des werke-lijken levens zich voltooiende ontwikkeling, kortom, met reale eigenschappen en toestanden rekent, daarin, dat het, met zijn groot doel in het oog, toch de voorwaarden niet onopgemerkt laat, waaronder alleen de vooruitgang in al het ware, schoone en goede mogelijk is.

schrijdende geschiedkundige ontwikkeling der menschheid zou de vermindering der talen en dialecten hand aan hand gaan. De spreker lichtte zulks toe door het voorbeeld van Klein-Azië ten tijde van Mithridates en van onze dagen, — Italië, Gallic en Spanje voor en na den tijd der Romeinen, — Engeland, Schotland, Ierland, Duitschland en Oostenrijk. Onder de moderne talen der beschaafde wereld zijn het engelsch, door ongeveer 90 millioen menschen gesproken, het duitsch, door meer dan 70 millioen, het spaansch, door 55 millioen, en het fransch, door 45 millioen, tegenwoordig de voornaamste. Van deze talen heeft het engelsch, ten opzichte zijner steeds verdere verspreiding, de grootste toekomst, het fransch de geringste, omdat het stationair en voor de vreemde werelddeelen als spreektaal schier zonder belang is. Het duitsch en spaansch komen waarschijnlijk reeds in de volgende eeuw, ten opzichte hunner verspreiding, in wedstrijd. Zooals het hoogduitsch, tot geluk der vroegere Wenden, Kassuben, enz., vele niet levensvatbare talen verslonden heeft, zoo zal het ook eens, meent de redenaar, het magyaarsch en het czechisch, maar zeker het Mecklenburgsche platduitsch, het Züricher duitsch, enz. verdringen. De grootste en snelste schaal van taalvermindering vindt men in Amerika; nog onder onze oogen verdwijnen daar Indiaansche talen en dialecten. De wet der taalvermindering zou, volgens den spreker, ten slotte krachtig bijdragen tot de verzoening der menschen onderling, en zou dus, schoon ook zeer langzaam, de vereeniging der menschheid steeds meer en meer haar doel naderen.

-ocr page 64-

11.

DE ORGANISATIE VAN HET VERBONT).

Als men onder organisatie verstaat, dat de onderdeelen onder één hooftl staan zoodanig, dat de leden zich tot een levend geheel vei eem-

i iJ. van eene organisatie van het verbond der \\ i ijmetse-gen, dan kan van eene 01 gams het slechts .n de

Lo-es onder elkander en tegenover alle BB.-, vooral verhchamehjkt in het toelaten van BB.-. Bezoekers tot de werkzaamheden, in het recht va^f affiliatie en in den plicht van zedelijken bijstand (z.e:

icoiii. ------- - _

«■De oude landmarken,» bl. M). . u. . ^

Tegenwoordig is het verbond der Vrijmetselaars in zelfbtand

o-elijke recht voor allen; alle maponmeke betrekkingen ontspnnge SU den schoot van de leden der Loge, en alle verordeningen moeten de uitdrukking van hun wil zijn. De Loges van een gebie vel,_ land vereenigen zich dan tot een Gi o o t-L o 0 e, J

êeni-rinquot; van Loges, waarin weêr de grootst mogelijke zelfstand -hpid heerscht De Groot-Loge is een bestuur voor gemeenschappe Wke aangelegenheden, geroepen tot het onderhouden der gemeenschap onder de tot haar behoorende Loges, tot bijlegging v ^ sc men en om te zorgen dat de wetten nageleefd worden Tege-liikertiid vertegenwoordigt zij de Loges van haar verbond bij den staat. J De Groot Logequot; of Groot-Oosten^ hebben het recht, alles te doen, wat de handhaving en de uitvoering der gesanctioneerde wet ^e vordert Krachtens dit recht vraagt de Groot-Loge van elke Ld e on bepaalde tijden bericht over de officiersbetrekkingen en over de werkzaamheid der Loge i). Bij de vergaderm^

wnrdt elke Dochter-Loge van het Groot-Oosten of dooi Ha en vooi. . Mr- óf door vrijgekozen afgevaardigden vertegenwoordigd, welke keuze enkel en alleen van het vertrouwen der kiezende Loge afhang .

Het aantal betrekkingen en organen der Groot-Loges is overal ingericht naar den geschiedkundigen loop der ontwikkeling en naar de be-

t) In Nederland is dit niet zoozeer het geval.

lige ge-

-ocr page 65-

C3

hoef\'te. De Groot-Loge «Z u r S o n n e» te Bayreuth, bijvooi\'beeld, bestaat uit den Grootmeester, uit de Voorz.-. MM.-, van alle onder haar bestuur resorteerende Loges of hunne plaatsvervangers, uit de eecele-den en vrij uit de ML.-, gekozen vertegenwoordigers. Zij vergadert jaarlijks minstens eenmaal in een der Oostens van de tot haar be-hoorende Loges, en hare plaats van vergadering wisselt af.

De eerste Groot-Loge (van Engeland) is ontstaan door de ver-eeniging van vier oude Loges. Tegenwoordig kunnen Loges zich niet krachtens eigen macht constitueeren, maar hebben zij, om wettig te bestaan, de constitutie eener Groot-Loge noodig i).

Een Loge wordt opgericht door een voldoend (wettig) aantal BB.\'., die zich vereenigen, en, na aangetoond te hebben dat zij de noodige krachten en stoffelijke middelen bezitten, zich met het verzoek om eene constitutie wenden tot een der bestaande en wettig erkende Groot-Loges 2).

De Groot-Loge geeft die, als ei- geene bedenkingen tegen zijn, en wijdt de nieuwe Loge in, waarna deze zich naar de haar meêgedeelde wetten en ritualen voortaan richten moet, en zij tevens door alle Vrijmetselaars-werkplaatsen over de aarde als een rechtmatige en volmaakte Loge erkend wordt en alle voorrechten als zoodanig geniet. Niet behoorlijk geconstitueerde Loges heeten onregelmatig werkende Loges, wier leden in andere Loges niet als bezoekers worden toegelaten. De Loges heeten St. Jans-Loges, omdat zij Johannes den Dooper als patroon vereeren, en zij arbeiden in de drie graden van Leerling, Gezel en Meester. Met het oog op hare kleur, door haar aangenomen, heeten zij ook blauwe Loges 3), terwijl de zoogenaamde hoogere graden (zie de afdeeling: «Hoog ere graden») zich door andere kleuren (rood, groen) onderscheiden. Loges, die gedurende een oorlog in het veld arbeiden, heeten ambulante Loges.

Alle onder een Groot-Oosten staande Loges (Dochter-Loges) vormen vereenigd een L 0 g e-v e r b 0 n d (ook systeem genaamd, om het verschil in leer en ritualen aan te duiden), en de meeste Groot-Loges of Groot-Oostens, staan onder elkaar in betrekking door haar wederzijdsche vertegenwoordigers (een soort van gezantschap, en ruilen hare verhandelingen (resoluties, protocollen) tegen elkander in.

De tot een Groot-Oosten vereenigde Loges hebben een gemeen-pelijke w e t, welke bijna overal, in overeenstemming met den geest van vrijheid, gelijkheid en broederschap, op een zuiver democratischer! grondslag berust. Bij eenige Groot-Oostens is wel een meer hiërarchische wet ingevoerd, die echter weinig past aan de waarde van vrije

1) Men leze hierover Trcntnwski. Do Vrijmetselarij, enz.

2) l£ene vraag: door wie wordt cene Groot-Loge als wetlirj erkend? Veut.

3) Ook worden do drie graden van Leerling, Gezel en Meester de synibolieke graden genoemd. Vert.

-ocr page 66-

04

mannen en den geest der Vrijmetselarij. In het verbond der Vrijmet-selaars heerscht het beginsel van algemeene priesterschap, van persoonlijke werkzaamheid en van zelfregeering; dientengevolge moeten de üroot-Oostens geene voogdijschappen, en nog minder dogmatische autoriteiten zijn, maar slechts besturen en zuiver vertegenwoordigende lichamen, terwijl al de constitueerende en wetgevende macht isou-vereiniteit) bij de Loges moet berusten. Zekere grondwettige bepalingen gelden voor de geheele Broederschap in het iilge-meen, maar bovendien heeft elk Groot-Oosten en elke T-jOge zyn bijzondere wetten, waaraan zich ieder Broeder, zoolang hij lid eener Loge is, moet onderwerpen.

Wat aangaat de verhouding der Groot-Oostens eu Loges tot elkander, zij zijn elkander die plichten schuldig, welke de zedewet en de zusterlijke verhouding tot elkander voorschrijven, . . . Zij kunnen dus (volgens het Altenburgsche Constitutie-boek van

het jaar 1803) met recht.

\'I) die achting en eerbied van elkander vorderen, welke elk genootschap het andere genootschap, tot goede en geoorloofde doel-einden opgericht, verschuldigd is. , .,•

-T) Zii mogen zich wederkeerig tot verbreiding^ instandhouding en versterking hunner genootschappen geen andere middelen veroorloven dan zoodanige, welke stroken met het algemeene doel der Broederschap. Zii mogen hunne waarde en hunne voorrechten boven elkander niet door groote beloften of wederzijdsche geringschatting, maar slechts door overtuigende gronden bewijzen. \'Ueze bewijsvoering mag niet geheim, maar moet openlijk, voor de rechtbank der maconn.-. openbaarheid geschieden, opdat elke Loge, elk Groot-Oos-ten, zich tegen de haar gedane beschuldigingen verdedigen en het eindoordeel aan de geheele Broederschap overlaten kan.

3quot;) Zii mogen den door overtuiging of smaak voorgeschreven ovei -aanquot; van het eene Groot-Oosten naar het andere niet verhinderen, want de natuurlijke vrijheid van den mensch en Vrijmetselaar mag niet beperkt worden, om overal, waai- hij de rechten van een derde niet benadeelt, zijne overtuiging of zijn smaak te volgen

De wettige bevoegdheden van het Groot-Oosten, en de daaruit vooi eiken B.-. voortvloeiende verplichtingen, worden nader omschreven in

de wet, welke iedereen bij zijne opneming overhandigd wordt i); een

overzicht van alle Groot-Loges of Groot-Oostens der wereld vindt men in O. van Dalen\'s «Jahrbuch t ü r Freimaure r.» -)

■I) Dit is in Nederland niet het geval. ^Evt

2) Ook in «Jaarhoekje voor Nederlandsche Vrijmetselaren, 1874. Vi.m.

-ocr page 67-

III.

DE VEREENI6ING DER DUITSCIIE GROOT-LOGES.

Alle Duitsche Groot-Loges hebben zich vereenigd tot een verbond van Groot-Loges, ter ontwikkeling van grootere kracht en bevordering van den gemeenschappelijken bloei. In de vergadering te Hamburg (1870) werden de volgende beginselen, waaraan de «oude plichten» ten grondslag liggen, aangenomen, echter met de bepaling, dat «door deze grondwet noch de «oude plichten» buiten kracht gesteld, noch het bestaan en de zelfstandigheid der afzonderlijke Groot-I,oges en stelsels zouden beperkt of benadeeld worden.»

§ \'I. De Vrijmetselarij heeft ten doel, in een vorm, die het meest aan de gebruiken der tot bouwhutten vereenigde werkmetselaars ontleend is, de zedelijke veredeling van den mensch en menschelijke gelukzaligheid te bevorderen.

Daar zij bij hare leden het geloof aan God als den Opperbouw-heer des Heelals, aan een zedelijke wereldorde en aan de ontster-felijkheid der ziel, vooronderstelt, verlangt zij van hen de bevestiging der hoogste zedewet; «Heb God lief boven alles en uwe naasten als u zeiven.»

§ \'2. Bijbel, passer en winkelhaak zijn voor den Vrijmetselaar de symbolen der iederen Vrijmetselaar voorgeschreven plichten, en als zoodanig onveranderlijke hoofdsymbolen der Vrijmetselarij.

ij 3. Alleen vrije mannen van goeden naam en van een zoodanige ontwikkeling, als de beoefening der vrijmetselaars-roeping verwachten mag, kunnen als leden tot het verbond worden toegelaten.

Stand, nationaliteit of kleur, godsdienst-belijdenis en staatkundige meening mogen geen hinderpaal voor de opneming zijn.

§ i. Doel en wezen der Vrijmetselarij zijn in de drie St. .lansgraden volkomen vervat.

In de maijonn.-. stelsels, welke in de hoogere graden wérken geeft het bezit er van op zich zelve geen voorrecht in de leiding der St. •lans-Loges. Daarentegen worden de drie graden in allo maconn.\'. stelsels gelijkelijk erkend.

-ocr page 68-

CO

5. Alle vooirecliten onder de Vrijmetselaars zijn alleen gegrond op ware waarde en eigen verdienste.

§ 0. Het verbond der Vrijmetselaars is geen g e li e i rn verbond; doel, geschiedenis, wetgeving en statistiek van liet Vrijmetselaars-verbond zijn geen geheim, en kunnen der regeering, zoo zulks verlangd wordt, voorgelegd worden.

De door eiken Vrijmetselaar bij de aanneming (vooral bevordering) aan het altaar afgelegde gelofte van stilzwijgendheid, heeft alleen betrekking op de vormen van den maconnieken ritus, op de gebruiken (ritualen) betrekking.

S 7. Twisten en geschillen mogen niet binnen de deuren dei-Loge gebracht worden, maar nog minder geschillen over godsdienst en staatkunde 1).

«De Vrijmetselarij is algemeen, en alle over den geheelen aardbol verspreide Loges en Vrijmetselaars maken slechts ééne Loge uit,» — deze verheffende gedachte, welke het idee van ons verbond als één geheel, helder en duidelijk blootlegt, ziet nog tegenwoordig haar volle verwezenlijking tegemoet.

Hoe groot en menigvuldig ook de dankbaar erkende verdiensten zijn, welke de eerste Groot-Loge, de Groot-Loge van Engeland, zich omtrent de Vrijmetselarij verworven heeft, zoo is toch niet te ontkennen, dat zij niet op voldoende wijze voor den algemeenen waarborg der eenheid van het verbond gezorgd heeft. Het kon dan ook niet uitblijven, dat het verbond in den loop zijner uitbreiding en ontwikkeling in verschillende landen, al naar den geest der nationaliteit, al naar de bijzondere behoeften en onder den invloed van zekere stroomingen des tijds, niet alleen andere vormen en wetten, maar in zeker opzicht zelfs een ander karakter aannam.

In den loop der vorige eeuw ontstond een middelpuntvliedende beweging, welke meer of min tot het oprichten van afzonderlijke Groot-Loges naar aardrijks- en staatkundige grenzen, tot verdeeling en afscheiding voerde, zoo zelfs, dat nu de verschillende Groot-Loges in constitutie en leer, in ritualen en werkzaamheden verschillende richtingen en stelsels volgen, en óf in het geheel niet, óf slechts zeer los onder elkander verbonden zijn.

Het Vrijmetselaarsverbond wil en moet een v e r b o n d zijn, een

1) Met deze beginselen zal zich ieder Vrijmetselaar over \'t geheel kunnen vereenigen; wij zeggen over \'t geheel, want de bepaling in g 2, dat de bijbel een symbool is, zal velen BB.-., met het oog op de algemeenheid der Vrijmetselarij, voorkomen, als aan niet ongegronde bedenkingen onderhevig. Men zie verder: Trentowski, De Vrijmetselarij, enz., bl. 4 en 5, en elders.

Vert.

\\

-ocr page 69-

67

verbond m e t de menschheid en voor de menschheid. Zulks is het evenwel niet metterdaad en niet in de volle beteekenis, zoolang zijne eenheid,* als tot dusver slechts een door den gemeenschappelijken geest der Broederschap en door den band van eenige gemeenschappelijke cultusvormen ontstane eenheid denkbeeldig is, zoolang deze eenheid niet ook uitwendig geworden is door een gemeen-s c h a p p e 1 ij k e wet en gemeenschappelijke instellingen ]). Het «V e r e i n D e u t s c h e r Freimaure r,» — bezield door de zucht tot schepping van een tot ééne werkzaamheid in vrijheid en liefde verbonden geheel naar de organische verdeeling van het verbond, en met het oog op zijn verdere ontwikkeling, overeenkomstig de denkbeelden en tijden — heeft zich bezig gehouden met het ontwerp eener algemeene wet voor het verbond, en op eene vergadering in 1867 ook zoodanig ontwerp aangenomen. Deze grondwet streeft — zich aan het bestaande vastknoopende, het historisch ge-wordene ontziende of ten minste verschoonende, en slechts naar het bereikbare strevende — naar eenheid in de hoofdzaken, en huldigt overigens de maconnieke beginselen van vrijheid, gelijkheid en broederschap, van zelfstandig bestuur en van het algemeene priesterschap 1).

E é n woord maakt de gemeenschappelijke wet van alle Loges uit, het woord h u m a n i t e i t, en dit woord is genoeg.

1

Wij nemen hier dit ontwerp niet op, daar liet ons voorkomt, in het kader van dit werkje best gemist te kunnen worden, en de invoering wel altijd tot de pia vota zal blijven behooren. Vert.

-ocr page 70-

IV.

DE LOGEWETTEN EN HARE HANDHAVING.

Het oudste wetboek der Vrijmetselarij is het constitutie-boek dei Groot-Loge van Engeland (1723); uit dit wetboek zijn de zoogenoemde «oude plichten» en verordeningen bijna in alle magonnieke wetboeken (constituties) der wereld, schoon al met woordelijk dan toch in den geest, overgegaan. Eerst in den loop des tyds neett de wetgevende geest van enkele Groot-Loges nieuwe bepalingen in het leven geroepen en de oude uitgebreid, zoodat hare constituties tegenwoordig menig onderscheid aanwijzen, doch berustende op afdwalingen en vervalschingen van het mafonnieke ideaal.

Voor Duitschland vooral was de constitutie der Groot-Loge R o y a I York zur Freundschaft, een werk van den talentvollen B.-. Fessier, en het constitutie-boek der Loge Archimedès te Altenburg, van het jaar 1803, van groote beteekenis.

Over \'t algemeen moeten de maconnieke constituties met het wezen onzer koninklijke kunst, het doel der Broederschap en de waarde der BB.-, in overeenstemming zijn. Daar het verbond der Vrijmetselaars, zooals zijn naam reeds aanduidt, berust op vrijheid en vrijwilligheid, moet in de magonn.-. wetboeken de democratische geest van quot;zelfregeering en mondigheid heerschen, in tegenstelling van het hiërarchische wezen der katholieke kerk.

Wetten, waaraan het gezag van den staat ontbreekt, en die, aan de competentie van den openbaren rechter onttrokken, slechts door tiideliik gekozen ambtenaren gehandhaafd worden, en wier opvol-o-ing enkel en alleen afhangt van den zedelijken geest van hen, die zich vrijwillig aan haar hebben onderworpen, eischen bij hare samenstelling, maar nog veel meer bij hare handhaving, grootere omzichtigheid dan de wetten des profanen levens. , .

Heeft men zich bij de samenstelling van zoodanige wetten toegelegd op de grootst mogelijke helderheid en duidelijkheid, heeft men dubbelzinnigheid en twijfelachtigheid zooveel mogelijk vermeden, dan nangt het af van de kunstvaardigheid van hen, die geroepen zijn haar te handhaven, om haar kracht, achting en eerbied te schenken, eene kunst, welke niet zoo gemakkelijk is, omdat zij hoedanigheden eischt,

-ocr page 71-

69

lt;lie het toeval niet geeft, maar het resultaat zijn van een met zorg ontwikkeld karakter, en daarin bestaan, dat de handhavers zeiven ze ook stipt opvolgen.

Het op het altaar liggende wetboek moet h u n een heilig voorwerp zijn; elke afwijking er van, hoe gering ook, moet hun een gruwel wezen. Het moet hun eerste en heiligste plicht zijn, de wetten te handhaven, en wel door eigen voorbeeld. Zij, de eerste dienaars der wet, moeten haar met liefde en eerbied genegen zijn, want liefde en eerbied voor de wet kweeken gerechtigheid, en ieder Broeder moet ten allen tijde gerechtigheid kunnen verwachten en er zeker van zijn.

Om zich te beveiligen tegen bedriegelijke begoochelingen, moeten zij den tijd en zijne richting trachten te verstaan; zij moeten, gerijpt in de school de ervaring, den maatstaf van vaste natuurlijke, eeuwige grondstellingen duidelijk in \'t oog houden en tactvast in het hart hebben; zij moeten de vaste overtuiging koesteren, dal, zoolang er gerechtigheid heerscht, het werk gekikt, en dat, zoodra deze uit het oog verloren wordt, het gebouw ineen stort.

Gerechtigheid is het dus, wat de mafonnieke uitvoeder der wet tot zijn werkzaam levensbeginsel moet verheffen en zulks te meer, omdat hierin enkel en alleen zijn dwangmiddelen bestaan, die hij kan gebruiken. Wel behoort tot de mayonnieke handhaving dei-wetten ook tact, om elke onnoodige stuurschheid en hardheid te vermijden en het verbond tegen nadeel te behoeden, zooals bijvoorbeeld in de uitsluiting der BB.\'. Krause en Mossdorf voorkwamen, en zooals onverstandige en onbroederlijke, of tweeledig uit te leggen wetsartikelen zeer gemakkelijk ten gevolge hebben kunnen, als de handhaving geen correctief aanbiedt. .Met het oog hierop moeten ook de wetten üelve eene bepaling bevatten, dat zij van tijd tot tijd herzien worden.

De geest en de handelingen van den voorz.-. Meester vooral als hij deze waardigheden eene reeks van jaren bekleedt, gaan ligt in de Loge zelve over en worden herkend aan de overige Broeders. Daarom houd ik hei voorschrift: «De wet moet letterlijk opgevolgd worden» voor een der uitmuntendste bepalingen, in welke wet zij ook voorkome, en de omgekeerde praktiek: «strenge wetten en milde handhaving» voor verwerpelijk.

Het is de plicht van den Voorz. Meester en de Officieren, om den eerbied voor de wetten onder de BB.quot;, levend te maken. Zij moeten hen er aan gewennen, dat zij hunne vrijheid in een nauwgezette vervulling der wetten wedervinden, wier nakoming zij vrijwillig op zich genomen hebben. Zij moeten echter ook bereid zijn om hare overtreding te straffen; zeker moet de straf op de misdaad volgen; zachtheid van hart in zulk een oogenblik is zwakheid. Een verdiende

-ocr page 72-

IV.

DE LOGEWETTEN EN HARE HANDHAVING.

H»t oudste wetboek der Vrijmetselarij is het constitutie-boek der Groot-Loge van Engeland (1723); uit dit wetboek zijn de zoogenoemde «oude plichten» en verordeningen bijna in alle magonmeke wetboeken (constituties) der wereld, schoon al niet woordelijk, dan toch in den geest, overgegaan. Eerst in den loop des tijds heeft de wetgevende geest van enkele Groot-Loges nieuwe bepalingen in het leven geroepen en de oude uitgebreid, zoodat hare constituties tegenwoordig menig onderscheid aanwijzen, doch berustende op afdwalingen en vervalschingen van het mafonnieke ideaal.

Voor Duitschland vooral was de constitutie der Groot-Loge Royal York zur Freundschaft, een werk van den talentvollen B.-. Fessier, en het constitutie-boek der Loge Archimedes te Altenburg, van het jaar 1803, van groote beteekenis.

Over \'t algemeen moeten de ma^onnieke constituties met het wezen onzer koninklijke kunst, het doel der Broederschap en de waarde der BB.-, in overeenstemming zijn. Daar het verbond der \\ rymet-selaars, zooals zijn naam reeds aanduidt, berust op vrijheid en vuj-willigheid, moet in de mafonn.-. wetboeken de democratische geest van lelfregeering en mondigheid heerschen, in tegenstelling van het hiërarchische wezen der katholieke kerk.

Wetten, waaraan het gezag van den staat ontbreekt, en die, aan de competentie van den openbaren rechter onttrokken, slechts door tijdelijk gekozen ambtenaren gehandhaafd worden, en wier opvolging enkel en alleen afhangt van den zedelijken geest van hen, die zich vrijwillig aan haar hebben onderworpen, eischen bij hare samenstelling, maar nog veel meer bij hare handhaving, grootere omzichtigheid dan de wetten des profanen levens.

Heeft men zich bij de samenstelling van zoodanige wetten toegelegd op de grootst mogelijke helderheid en duidelijkheid, heeft men dubbelzinnigheid en twijfelachtigheid zooveel mogelijk vermeden, dan hangt het af van de kunstvaardigheid van hen, die geroepen zijn haar te handhaven, om haar kracht, achting en eerbied te schenken, eene kunst, welke niet zoo gemakkelijk is, omdat zij hoedanigheden eischt.

-ocr page 73-

09

die het toeval niet geeft, maar het resultaat zijn van een met zorg ontwikkeld karakter, en daarin bestaan, dat de handhavers zeiven ze ook stipt opvolgen.

Het op het altaar liggende wetboek moet h u n een heilig voorwerp zijn; elke afwijking er van, hoe gering ook, moet hun een gruwel wezen. Het moet hun eerste en heiligste plicht zijn, de wetten te handhaven, en wel dooi- eigen voorbeeld. Zij, de eerste dienaars der wet, moeten haar met liefde en eerbied genegen zijn, want liefde en eerbied voor de wet kweeken gerechtigheid, en ieder Broeder moet ten allen tijde gerechtigheid kunnen verwachten en er zeker van zijn.

Om zich te beveiligen tegen bedriegelijke begoochelingen, moeten zij den tijd en zijne richting trachten te verstaan; zij moeten, gerijpt in de school de ervaring, den maatstaf van vaste natuurlijke, eeuwige grondstellingen duidelijk in \'t oog houden en tactvast in het hart hebben; zij moeten de vaste overtuiging koesteren, dal, zoolanger gerechtigheid heerscht, het werk gelukt, en dat, zoodra deze uit het oog verloren wordt, het gebouw ineen stort.

Gerechtigheid is het dus, wat de mafonnieke uitvoeder der wet tot zijn werkzaam levensbeginsel moet verhellen en zulks te meer, omdat hierin enkel en alleen zijn dwangmiddelen bestaan, die hij kan gebruiken. Wel behoort tot de magonnieke handhaving dei-wetten ook tact, om elke onnoodige stuurschheid en hardheid te vermijden en het verbond tegen nadeel te behoeden, zooals bijvoorbeeld in de uitsluiting der BB.-. Krause en Mossdorf voorkwamen, en zooals onverstandige en onbroederlijke, of tweeledig uit te leggen wetsartikelenzeer gemakkelijk ten gevolge hebben kunnen, als de handhaving geen correctief aanbiedt. Met het oog hierop moeten ook de wetten zelve eene bepaling bevatten, dat zij van tijd tot tijd herzien worden.

De geest en de handelingen van den voorz.-. Meester vooral als hij deze waardigheden eene reeks van jaren bekleedt, gaan ligt in de Loge zelve over en worden herkend aan de overige Broeders. Daarom houd ik het voorschrift; «De wet moet letterlijk opgevolgd worden» voor een der uitmuntendste bepalingen, in welke wet zij ook voorkome, en de omgekeerde praktiek: «strenge wetten en milde handhaving» voor verwerpelijk.

Het is de plicht van den Voorz. Meester en de Officieren, om den eerbied voor de wetten onder de BB.-, levend te maken. Zij moeten hen er aan gewennen, dat zij hunne vrijheid in een nauwgezette vervulling der wetten wedervinden, wier nakoming zij vrijwillig op zich genomen hebben. Zij moeten echter ook bereid zijn om hare overtreding te straffen; zeker moet de straf op de misdaad volgen; zachtheid van hart in zulk een oogenblik is zwakheid. Een verdiende

-ocr page 74-

70

straf niet toe te passen, is zooveel als aan alle anderen het recht geven, om de wet insgelijks straffeloos te overtreden. Een Voorz.*. Mr.-., die te zwak is om de wet te doen eerbiedigen, ondermijnt daardoor den bloei zijner Loge.

Voor de wetten moeten alle wenschen en hartstochten zwijgen; profane, d. i. lage overwegingen, al zijn zij in de buitenwereld ook van nog zooveel kracht bebooren niet in de Loge.

Zedelijke vrijheid in den volkomensten zin legt den grondslag van den bloei eener Loge en bevestigt dien; doch willekeurig gezag, al kwam zij ook van den hemel der overmacht, ondermijnt dien. Wee den Voorz.-. M.-. en de Loge, waar, in plaats, van de wetten, de partijen regeeren; daar zullen maar al te spoedig eigenwaan, ijdel-heid en verdeeldheid hunne kampplaats opslaan en de Meesterwaar-digheid tot hun speelgoed verlagen.

Bij de Officieren moet geestkracht met moed op een gelukkige wijze vereenigd zijn. Want de van hen gevorderde deugden verlangen, dat zij boven gewone menschenzielen verbeven zijn.

Een gegrond vertrouwen en geestkracht zijn hem onontbeerlijk, wien de plicht opgelegd is om zijne BB.-, te leiden en tot voorbeeld te dienen. Het verbond is niet gediend met jeugdige, haastige oordeelvellingen, zoo ons werken iets anders zijn zal dan kinderachtige scherts of moedwillig jongensspel. Alleen met de jaren verliezen hartstochten en meeningen hunne kracht en de rede blijft overwinnares.

-ocr page 75-

V.

DE MACONNIEKE RITUS EN DE STELSELS.

Het Vrijmetselaarsverbond lieeft geen dogma, lt;lat den vrijen, scheppenden en voorwaarts schrijdenden geest in boeien slaat. Zijne eenheid is zuiver geestelijk, door hetzelfde streven der werkgenooten bepaald, op grond van het maconnieke idee; binnen dezen vasten omtrek staat het verbond aan elke Loge vrije beweging toe. Het wezen en de gronddenkbeelden der Vrijmetselarij zijn echter verli-chamelijkt in den ritus, in het ceremonieel, en het is in het belang van de gemeenschap en den broederlijken samenhang van alle leden noodig, dat ook de maconnieke eeredienst, schoon het slechts den vorm betreft, in zijne hoofdtrekken de geestelijke eenheid aanschouwelijk make en uitwendig voorstelle. Eenheid in al het wezenlijke, vrijheid in alle bijzaken, liefde onder alle omstandigheden, dat is het wachtwoord, ook ten opzichte van den ritus en zijne vormen. Verkeerd is de eisch der Amerikaansche Vrijmetselarij, welke stipte eenheid (eenvormigheid) in de werkzaamheden verlangt, maar ook die van B.\'. Trentouwski, welke aandr ingt op volle vrijheid in den ritus. Het juiste ligt ook hier in het midden, in de harmonie tus-schen vrijheid en gebondenheid, tusschen eenheid en verscheidenheid, tusschen een stijf a 11 ijd hetzelfde en willekeur.

Tot dusver was het overal gebruikelijk dat de Groot-Loge aan die Loges, welke zich vrijwillig bij haar aansloten, met het schenken der constitutie haar ook het rituaal voorschreef, van welks letterlijken inhoud en bijzonderheden bij de werkzaamheden niet mocht afgeweken worden. Daarin lag van den eenen kant een onnatuurlijke dwang en eene miskenning van het maconnieke wezen, evenals zulk een voorschrift van den anderen kant tot doodelijke eentonigheid, tot een stereotypen vorm voerde waardoor elke afwisseling uitgesloten werd.

«Wil de eene Loge.» — zegt B.-. Trentouwski —■ «bij haar verouderde doch streng historische en oorspronkelijke ritualen blijven, dan is haar zulks geoorloofd. Zij is vrij en onafhankelijk. Wil de

-ocr page 76-

72

andere ecliter in liaien tempel den geest der eeuw, die ook zijne rechten heeit, en zoowel de hooger ontwikkelde rede als den beteren smaak harer leden bevredigen, dan heeft zij het recht, die oude ritualen te veranderen en te wijzigen.» \') Zulks is onder eene beperking juist, namelijk, in de vooronderstelling, dat dewezenlijke overeenstemming met de gebruikelijk mafonnieke ritualen in alle hoofdpunten gehandhaafd blijve, zoodat ieder B.-. dezelfde leermethode en dezelfde karakteristieke eigenaardigheden der overgeleverde maconnieke gebruiken herkent. In den laatsten tijd heeft van dit standpunt de Ciroot-Loge «Z u r Sonne» te Bayreuth de vrijheid van het gebruik der ritualen voor de onder haar ressorteerende Loges vastgesteld, en de Groote Moeder-loge te Frankfort a. M. aan hare Dochter-Loges een overeenkomstig de eischen des tijds herzien rituaal gegeven, waarin de wezenlijke en minder gewichtige bestanddeelen op die wijze uiteen gehouden zijn, dat de eerste verplichtend en de laatste facultatief gelaten zijn.

Bij een strenge handhaving der gemeenschappelijke historisch overgeleverde en wezenlijke trekken van den maconnieken ritus, mag overigens die verfrissende menigvuldigheid en die levendmakende afwisseling heerschen, welke de aandacht der BB.\', boeit, aan eiken arbeid de weldadige bekoorlijkheid van nieuwheid schenkt en den on-eindigen rijkdom dei- Vrijmetselarij openbaart.

Uet geschiedkundig onderzoek heeft aan het licht gebracht, dat het Vrijmetselaarsverbond is gesproten uit de bouw-corporaties dei-middeleeuwen, dat zijne vormen rusten op de gebruiken dezer bouwcorporaties en op de rechtsgebruiken der Germaansche stammen. Bij de werklieden kende men de drie klassen van leerling, gezel en meester niet als de drie graden der inwijding; de broederschap bestond slechts uit genooten (fellows), dat is: uit hen, die in het gilde waren opgenomen. Ook bij de oprichting der Engelsche Groot-Loge (1717) waren er nog geene drie graden. Jlet in 1724 te Londen verschenen werkje: «T he Grand Mystery ofthe Freemasons discovered» bevat nog geene toespeling op graden; eerst Prichard\'s «Masonry dissected», 1730, geeft cathechismen in drie deelen. Spoedig daarop werden de ritualen vermeerderd en gewijzigd. Aan B.-. Martin Clare, in 1741 Gedep.-. Grootm.-., werd deze arbeid opgedragen; zijne wijzigingen vonden overal bijval; de symbolen werden al meer en meer ontleend aan de Salominischen tempelbouw en droegen hier en daar reeds een chritelijk-dogmatische kleur. De afgescheiden zoogenoemde A n c i e n t M a s o n s, tegenstanders der eerste (Londensche) Groot-Loge en invoerders van

1) Trentotvski. lie Vrijmetselarij, enz. blz. 157. — Vekt.

-ocr page 77-

73

nieuwigheden, deden van zicli liooren, schiepen uit Fransclie voorbeelden den graad van R o y a I A r e h, en legden daardoor den grond van een christelijke richting. De dograatiseerend-mystieke richting werd later (omstreeks 1770) door den arbeid van den provincialen Grootmeester Th. Dunckerley en B.-, Wm. Hutchinson (wiens wijd verspreid werk: «Spirit of Masonry» in \'1775 verscheen) begunstigd. Omstreeks dezen tijd werd de graad van RoyalArch ook door de Groot-Loge dei\' ModernMasons aangenomen. Terwijl Hutchinson in liet noorden van Engeland werkzaam was, trad in het zuiden Wm. Preston op met zijn stelsel van voorlezingen; beiden oefenden invloed op elkander uit, zooals uit hunne werken duidelijk op te maken is. Toen in 1813 de vereeniging der beide Engelsche Groot-Loges plaats vond, werd aan B.-. Hemming het onderzoek der voorhanden voorlezingen opgedragen; het daaruit ontstane, tegenwoordig nog gebruikelijke rituaal werd een mengsel van de geschriften der bovengenoemde samenstellers en der ritualen (stelsels) der A n c i e n t en Mode r n Masons (van het nieuw-Èngelsche en oud-Engelsche systeem).

Eerst met het ontstaan der zoogenoemde Oude Vrijmetselaars, die, op grond der magonnieke legenden, een uitgebreider rituaal invoerden, scheidde de Broederschap zich naar de ritualen in twee stelsels, liet o u d-e n g e 1 s c h e (naar zijn ontstaan het jongste) en het n i e u w-engelsche. Het laatste, oorspronkelijker en eenvoudiger, had een overwegend ethischen inhoud en komt meer overeen met de gebruiken der oude werkmetselaren; de catechismus van het oud-engelsche stelsel bevat reeds eene week van verfijnde antwoorden en bijbelsche toespelingen, waaruit duidelijk blijkt, dat zij uit een tijd dagteekenen, toen de symbolieke Vrijmetselarij zich reeds ontwikkeld had, zich hare bestemming bewust, en in haar verdere ontwikkeling voor vreemdsoortige toevoegsels vatbaar geworden was. Zoo b.v. voert het de Jacobs-ladder in, noemt Joliannis de Evangelist Grootmeester, enz. Als men (in Krause, Kunstoorkonde n) de beide catechismussen met elkander vergelijkt aan de hand dei-werkelijke geschiedenis van het verbond, dan vindt men overal de duidelijkste sporen van overbewerking, van uitbreiding en van den nieuweren oorsprong van den oud-engelschen (zoogen. Yorkschen) ritus, tegenover den ouderen, nieuw-engelschen ritus. Wij maken er echter uitdrukkelijk opmerkzaam op, dat men bij de studie dezer vraag niet uit het oog moet verliezen, dat Krause en zijne school, benevens bijna alle Amerikaansche schrijvers, van de dwaling uitgaan, alsof het zoogenoemde oud-engelsche stelsel werkelijk het oudste en oorspronkelijkste zou zijn. Men moet zich door deze partijschap en geschiedkundige dwaling niet op een verkeerd spooi

-ocr page 78-

74

laten brengen. (Vergelijk ook: F i n d e 1, Geschiedenis der Vrijmetselarij in Engeland).

In Amerika hadden de A n c i e n t M a s o n s en hun Ahiman-Rezon overwegenden invloed verkregen (zie de artikels A n c. M a s o n s en A h i m a n R e z o n i n A 11 g e m e i n e s II a n d b u c h d e r F r e i-maurerei). Van West-Indië uit werden de 25 graden der Fran-sche Keizer van het Oosten en Westen» over de Ame-rikaansche kolonies verspreid; uit, deze kwamen, vooral nadat te Charleston in 1801 het stelsel van den Ancient and Accepted Rite (met 33 graden) vasten wortel geschoten had, de meeste Amerikaansche hoogere graden voort (Tempeliers, Royal and Select Master, Mark, Master, enz.). De eerste, die deze onzamenhangende deelen eenigszins in orde bracht, was Th. S. Webb (zijn Monitor werd het eerst in 1797 uitgegeven); de derde graad werd aanmerkelijk uitgebreid, met nieuwe symbolen verrijkt en gedramatiseerd. Bij Webb sloot zich eene reeks van rondtrekkende voorlezers aan (Lecture s), die gedeeltelijk zijne scholieren waren (Barney, Snow, Cross en anderen), naar zijn stelsel en met hun eigen toevoegsels, met gebruikmaking van de gaven van den ritus met 33 graden, allerlei graden onder de weetgierigen verspreidende, ja, v e r k o o-pende. Aan B.-. Cross heeft de Broederschap de invoering van maQonnieke prentenboeken te danken.

De op die wijze ontstane menigvuldigheid van ritualen riep de behoefte aan eenheid in het leven te meer, daar door talentvolle Amerikaansche Vrijmetselaars het rituaal voor een der landmarken van het verbond, waaraan niets veranderd mocht worden, werd uitgegeven. De verschillende pogingen om die eenheid te verkrijgen, hadden intusschen geene gevolgen; zoo o.a. een in 1843 te Baltimore gehouden vergadering, zoo de door verschillende Groot-Loges ingevoerde betrekking van groot-voorlezer, zoo de door R. Morris gestichte orde der «Conservateurs,» zoo alle Monitors, handboeken en illustraties, door wier uitgave, bij een strenge opvatting van den in Amerikaansche Loges afgelegden eed, deze geschonden wordt.

Onder de door Groot-Loges gebruikte ritualen zijn, om een beknopt overzicht te hebben, ongeveer de volgende de voornaamste.

1) Dat der Groot-Loge van Engeland, sinds 1813 ongeveer op dezelfde wijze voortbestaande. Dat der Groot-Loges van Schotland en Ierland sluit zich onmiddellijk er bij aan: de graad van den Royal Arch

-ocr page 79-

is als eene uitbreiding van den Meestergraad er in opgenomen; andere lioogere graden zijn niet erkend, maar worden geduld, en nemen, \'t geen zeer te betreuren is, al meer en meer de overhand \').

2) Het Amerikaansche rituaal, de drie St. Jans-graden, de vier van den Royal Arch (Mark Master, Past M., Most Excellent Master en R. A,), die van den Select M a s-t e r, van den K n i g h t o f t h e r e d C r o s s, K n i g h t o f M a 11 a, en K n. Templar (Tempelridder) behelzende. Veelzijdig begunstigd worden de 33 graden van den Schotschen A n c. and Accepted R i t e, en zelfs die van het M i z r a ï m i t i s c h e stelsel met 95 graden. Hier en daar worden ook vrouwengraden gegeven.

3) Frankrijk, voor het Grand Orient de verbeterde Modern Rite, voor het Suprème Conseil den Schotschen ritus met 33 graden; toch heeft ook het eerste hoogere graden (vier als een onmiddellijk bestanddeel zijner eigen ritualen) van een ergens in Frankrijk bestaand stelsel erkend, en bijzondere afdee-lingen in zijnen schoot daarvoor opengesteld.

4) Pruisen — «) Het stelsel der Ciroote nationale Moeder-Loge: De drie Wereldbollen (Z u den d r e i W e 11 k u-g e 1 n), met verscheiden hoogere graden, zich vastknoopende aan de riddergraden S t r i c t e Observantie.

ö) De Groot-Loge Royal York z u r F r eundscha f t. — Fessler\'s stelsel met zoogenaamde trappen van kennis. — Schier identisch er mede is het vroegere rituaal der Groot-Loge Z u r Sonne te Bayreuth.

t) G r o o t e L a n d s 1 o g e van Duitschland (Zweedsch stelsel). — In een nauw verband staan er mede de Groot-Loges van Zweden en Denemarken. — Haar hoogere graden hebben betrekking op het christelijke mysterie.

5) Frankfort a. M. Eclectisch stelsel. — Als grondslag diende vroeger het oude Engelsche rituaal, dat echter veelzijdig uitgebreid is, met een tint van Knigge\'s Levensphilosophie (Illuminatisme) en overblijfsels van de S t r i e t e Observantie.

/

6) Hamburg, het stelsel van Schroder. — Hannover en Saksen sluiten zich daarbij aan. — Naar het Engelsche voorbeeld van Schroder bewerkt; het eenvoudigste van allen.

l) In Nederland werd het constitutie-boek van Anderson overgenomen, en het eerst in 1737 vertaald in druk uitgegeven; in 1759 verscheen een nieuwe vertaling. Op Anderson\'s constitutie is de Nederlandsche Vrijmetselarij gebaseerd. Vent.

-ocr page 80-

76

Gebaseerd op het stelsel van Schroder, met een tint van dat van Fessier, is het herziene rituaal bewerkt van den schrijver, dat bij eenige Duitsche Loges, bij de Hongaarsche, en bij de Duitsche Loges te Milaan en Napels in gebruik is. Te Freiburg in Ureisgau en eenige Badensche Loges wordt gearbeid naar het rituaal van Trentowski-Ficke, een oorspronkelijke, over \'t geheel niet gelukkige schepping van radicale hervorming \'). De Loges van Duitsch Zwitserland arbeiden meest naar het stelsel van Schroder.

De Loge Balduin z u r L i n d e te Leipzig heeft zich in den nieuweren tijd zeer verdienstelijk gemaakt ten opzichte van de vrijere ontwikkeling der ritualen.

Alle maconnieke stelsels komen intusschen in de drie St. Jansgraden in de hoofdzaken meer of minder met elkander overeen, en verschillen van elkander door grooteren overvloed van vormen, door grootere eenvoudigheid, of het vervalschen van het maconnieke idee, door meer of minder smaak en overeenstemming met den geest des tijds.

Veel juister past men den naam systeem toe op de in 1740 ontstane ritussen met zoogenaamde hoogere graden, zooals het C I e r m on t-Ro s a \' s c h e systeem, het ï e m p e I h e e r e n-sy-steem van Hund (de S trie te Observantie), het in 1782 te Wilhelmsbad aangenomen stelsel der Ridders der Weldadigheid, het \' Zweedsche stelsel, het mystisch-alchymistische Grünstadtsche stelsel van von Assum, dat van den •b\'chotschen ritus met 33 graden (Rite Ecossais ancien et accept e), den ritus van Memphis, en dien van Mizraim (met 90—99 graden.)

Zooals de Groote Bouwheer des Heelals door de in de onveranderlijkheid der natuurwetten gelegen Kracht van zijn werk, dooide W ij s h e i d in de samenstelling, en door de Schoonheid in de oneindige menigvuldigheid der vormen, het Heelal tot een harmonisch geheel maakt, zoo moet ook de Vrijmetselarij, eene bouwmeesteres in het kleine, het onveranderlijke in hare grondbeginselen en de regelmatigheid in haren samenhang, door de menigvuldigheid in het individueele schooner trachten te maken, zonder zich natuurlijk eene verandering te veroorloven, waardoor de onschendbaarheid en indentiteit van het geheel schade lijdt.

In de Vrijmetselarij hadden nooit secten moeten ontstaan, omdat zij geen leerstelsel geeft, doch alleen door hare symbolen en zedelijke voorschriften den band der verbroedering knoopen en \'s men-schen bestemming wil leeren bereiken. Omdat echter het streven

1) Namelijk, volgens het gevoelen van B.\'. Findel; anderen vinden de bewerking wellicht niet zoo geheel ongelukkig. Vert.

-ocr page 81-

77

van eer- en heerschzuchtige menschen naar een hiërarchischs opvatting. het geloof aan gezag begunstigde en in de Vrijmetselarij bedoelingen binnengesmokkeld werden, die haar vreemd zijn, geschiedde het, dat onze instelling door de stelsel der secten werd misvormd. Wat het egoïsme bij het individu is, is de sectengeest bij corporaties. Beiden zijn onvereenigbaar met de vrijheid van denken en de vrijheid van handelen. Eene verandering ten goede heeft overal plaats gegrepen; het sccten-wezen (de maconnieke systeemmakerij) verdwijnt, en de op bl. 71 en 7\'i medegedeelde grondstellingen verkrijgen al meer en meer invloed.

-ocr page 82-

VI.

DE HOOGERE GRADEN DER VRIJMETSELARIJ.

De hoogere graden, in Duitschland i) sinds geruimen tijd als eene verbastering der zuivere Vrijmetselarij, als een nietig spel en als bedrog erkend en verworpen, bestaan desniettemin niet alleen nog in vele Duitsche en Fransche Loges, maar verheugen zich in Engeland en Amerika zelfs over een ongekenden bloei. Dit eigenaardig verschijnsel is gemakkelijk te verklaren uit de toestanden van het Engelsche en Amerikaansche Loge-wezen. In beide landen is de Vrijmetselarij versteend en gedaald tot louter vormen, in beide landen wordt het geestelijk leven en streven weinig of in het geheel niet aangekweekt, en heerscht er groote onkunde omtrent de geschiedenis van ons verbond. Schoon het ontstaan en de ontwikkeling, benevens de algemeene verspreiding der hoogere graden ter zijner plaatse 2) reeds behandeld is, komt het ons toch niet overbodig voor, er in korte trekken weêr op terug te komen.

In de eerste plaats is het zeker een opmerkelijk en tegen de hoogere graden getuigend verschijnsel, dat alle officiëele lichamen, d. i. alle Groot-Loges, ten tijde hunner oprichting alleen in de drie St. Jans-graden arbeidden, en niets van een hoogeren graad wisten. De oudste en geloofwaardigste oorkonde der moderne Vrijmetselarij, het constitutieboek van Anderson van het jaar 1723, bevat er niet de geringste aanduiding van, dat er toen een hoogere graad bestond en met de Vrijmetselarij in verband stond. De Groot-Loge van Engeland verklaart nog in onze dagen, dat de Vrijmetselarij slechts bestaat uit de drie graden van Leerling, Gezel en Meester, waarbij zij sinds 1813 ook nog den graad van R 0 y a 1 Arc h rekent. De Groot-Loge van Schotland heeft van den dag harer stichting in 1736 af, nooit meer dan de drie St. Jans-graden erkend. In Frankrijk, Duitschland en Nederland bestond de Vrijmetselarij ten tijde harer invoering slechts uit deze drie graden.

1) En ook in Nederland. Vekt.

2 Findel. Geschiedenis der Vrijmetselarij: zie ook b!. quot;215—222,

en bl. 273—282. Vekt.

-ocr page 83-

79

Vragen wij de literatuur, dan komen wij zeer juist tot hetzelfde, voor de hoogere graden ongunstige resultaat.

Frankrijk. — 1738 verschijnt Ramsay\'s Discours, waarin het eerst de sage van den oorsprong der Vrijmetselarij uit de kruistochten opkomt, schoon er slechts van drie graden sprake is.

1742 verschijnt Pérau\'s «Secret des F r a n c-M agon s,» een werk, dat n o g g e e n hoogeren graad kent dan dien van Meestei-Vrijmetselaar.

1744 verschijnt Travenol\'s Catechisms, dat insgelijks slechts drie graden kent.

1743 verschijnt het eerste m a c o n n i e k e w e t b o e k in Frankrijk (cAlgemeene Verordeningen», enz.) waarvan ij 20 luidt: «Daar men weten moet, dat sedert kort eenige DB.\', zich onder de benaming van «S c h o t s c h e Meesters» aankondigen en in de afzonderlijke Loges aanspraak maken en voorrechten verlangen, waarvan men geene sporen in de oude archieven en ritualen vindt,» enz.

1744 verschijnt de Parfait Maf on, waarin het insgelijks heet: «Zij, die men Schotsche Meesters noemt, beweren, den vierden graad uit te maken. Daar deze, van de andere in vele punten verschillende Vrijmetselarij in Frankrijk bijval begint te krijgen,» enz.

Hiermede vergelijke men tie volgende geschiedkundige

feiten:

1735—\'42 sticht de Parijsche politie de «Eerw. Orde van den Patriarch Noach,» een zuiver katholieke vereeniging, welke reeds volkomen het fatsoen der latere hoogere ridderorden bezat.

1742 wordt de zoogenaamde Schotsche Vrijmetselarij (vierde graad) in Duitschland ingevoerd.

1743 vervaardigen (volgens Thory) de Vrijmetselaren te Lyon (Frankrijk), onder den naam van P e t i t E I u den graad K a d o s c h, welke de wraak der Tempeliers voorstelt.

1744 wordt een Schotsche Loge te Hamburg opgericht.

1745 zou het Schotsch-jacobitische C h a p i t r e p r i m o r d i a 1 van Rozenkruis te Arras (Frankrijk) geconstitueerd geworden zijn. Ware dit waar, dan zou toch de uitdrukking primordial aantoonen, dat vóór 1745 een kappittel van liet Rozenkruis in Frankrijk niet bestond.

1751 wordt te Metz in Frankrijk eene «Verhandeling over de Vrijmetselarij,» enz. (in handschrift) geschreven, waarin voor de eerste maal eenige hoogere graden worden genoemd, namelijk: de Volmaakte Meester, of lersche Architect, de Schotsche Leerling,

-ocr page 84-

80

Gezel en Meester, en de Ridder van het Oosten. De C h e v a-lier de Rosecroix wordt daarin nog niet genoemd. 1754 sticht de ridder de Bonneville het «Kapittel van Glermont.»

1754—1756 komtquot;voor^het eerst de graad van den Royal Arch in Engeland voor, en wel tijdens de schismatieke zoobenoemde Oude Vrijmetselaars. ... , Een verder punt tot toelichting der geschiedenis van de hoogere graden is het feit, dat sedert het jaar 1723, op grond van een beslu t dér Engelsche Groot-Loge, geen Loge als wettig geconstrueerd zou beschouwd\' worden, welke een niet door eene Groot-Loge af0e o-even constitutie-brief bezat. Zoolang in \'t algemeen zoogenaamde hoogere graden bestaan, is de gewoonte, om door een oppei be-«tniir geconstitueerd te worden en van dit eene constitutie te ontvangen ook op deze overgaan. Had nn een hoogere graad van oudsher bestaan, dan zouden zonder twijfel oudere constitutie-brieven van nog werkende of te niet gegane kapittels van den Roval-Arch der Tempelridders, en andere kapittels aanwezig zijn, wat echter niet het geval is. De oudste transche constitutie-brief, van het jaar 1745, is onecht; de Engelsche W a r r a n t s zijn

allen van latere dagteekenmg . . o„ ■ Fnei..nt)

Wire voor 1717, betrekkelijk voor het jaai 1 /-ib, m hngeiana. Schotland of elders, een hoogere graad bekend geweest en geschonken dan\'zou de literatuur daarvan melding maken, en deze graad zou in de eerste Loges en Groot-Loges in Engeland, Schotland, Frankrijk en Duitschland niet volkomen onbekend gebleven zijn. Vat men het bovenstaande te zamen, vergelijkt men daarmede de

profane en mafonnieke geschiedenis, en neemt men bovendien in

overweging, dat\' sedert het jaar 1744 in Nederland, I,r^\'ök e elders het misbruik binnendrong om vakche oorkonden \'e ve. aai-dieen en ^antidateerde constitutie-brieven uit te reiken, clan Komi

min tot quot;de gevolgtrekking, dat voor het jaar 1/40 nergens een

hoogere graad bestond. Tot dit inzicht is men ook in Frankrijk

DUliSeenaw^rkee «Over^le^oude en nieuwe Vrijmetselarij» wordt terecht gezegd, dat het oorspronkelijke doel der Vrijmetselarij niet alleen beslond fn het verbergen, maar ook in het bewerken van een zaak. «Ue Vn

in onze constitutie; het moet ech^ ^n0nZeD^len dezf oii welke het grondbeginsel der constitutie zijn. Doelen deze i

-ocr page 85-

81

iets anders, dan zijn zij een werk van bedrog en verwerpelijk. De zoogenaamde hoogere graden hebben echter noch met liet wezen, noch met het doel der Vrijmetselarij iets te maken: alleen in de oude onvervalschte drie graden, die zeer gemakkelijk van de nieuwere te onderscheiden zijn, ligt dit waarlijk verheven doel. Bij alle zoogenaamde stelsels zijl, de hoogere graden symbolieke typen der laatste ontdekkingen, welke zij de inwendige of ook hoogere orden noemen, en deze laatste ontdekkingen zijn zelve niets anders dan een verdichte geschiedenis der orde. De verdichting richt zich gewoonlijk naar het bijzondere inwendige doel, dat een loge-systeem bearbeidt. Al naar Hit bijzondere doel, wordt ook het doel der hoogere graden ingericht. Is het bijzondere doel voortzetting of wederinvoering van de orde der Tempelieren, dan kenmerken wraakzucht, riddergeest, op den achtergrond katholicisme, op een uitstekende wijze het doel der hoogere graden, en de laatste ontdekkingen zijn een weefsel van onwaarheden omtrent de geheimen der Tem-pelheeren en de geheime voortzetting der orde. Is het bijzondere doel van het stelsel Rozenkruizerij, dan worden in de hoogere graden schitterende wenken op verborgene, en door niets dan door de orde te herkennen natuurkrachten zichtbaar, en de laatste ontdekkingen zijn een onzamenhangend, tegen alle beginselen strijdend mengelmoes van chemische formules en voorschriften. Is eindelijk een dezer doeleinden slechts voorgewend, en het ware doel van het stelsel slechts aftrochelen van geld, dan zijn de hoogere graden en ontdekkingen noten en appelen, onverschillig waar en hoe gegroeid, waarmee men den apenhoop laat spelen, om hem zijn geld te ontfutselen.»

«Ook den jongsten onder ons is het bekend, dat ons genootschap de symbolen van het metselbedrijf gebruikt; even duidelijk moet het hun zijn, dat alle ceremonieën, ritualen, betrekkingen enz., die niet met deze symbolen in overeenstemming zijn, onwaar zijn, en dat de Vrijmetselarij vervalscht geworden is. De Vrijmetselarij is geen orde, — hetKn-gelsche Constitutie-boek en onze ÜB.\'. in Engeland bedienden zich (tot tegen het einde der vorige eeuw) nooit van deze uitdrukking—maar een gilde, vereeniging, eene broederschap. Vandaar dan ook in de Vrijmetselarij de naam van Broeder, omdat het genootschap eene broederschap is. Als zoodanig en omdat zij de symbolen van het metselbedrijf heeft aangenomen, kan zij niet meer dan d r i e graden bezitten : van Leerling, Gezel en Meester. Zoo is het in alle landen, waar gilden zijn; met den Meester wonft de kring gesloten; wie achter hem nog iets meer verlangt, is geen Meester, d. i., die begrijpt niet, dat zijn Meesterplicht en bekwaamheid een werkelijk meesterschap, dus het hoogste, vorderen. Slechts een dwaas kan zich achter den Meester nog

0

-ocr page 86-

8\'i

ecu Ridder, een Ordesgeestelijke ot adepten denken. Niets is voor de Vrijmetselarij nadeeliger geweest, dan dat men haar met orden \\ei \\

keMe; zij is eene verbroedering tot een werk, tot een gebouw, met de daarbij behoorende statuten en beproevingen. De M e e s t e i d e u g d is bet hoogste, wat de menschelijke natuur ui staat is te bereiken.»

Slaan wij, na deze voorafgaande opmerkingen een blik op de e i quot; e n I ii k e geschiedenis der h o o g e re g r ad en

|je oudste graad is de tüsschen 1736—\'40 in 1\' r a n k r ij k gefabriceerde Schotsche graad (Schotsche Meester en Ridder van den Heiligen Andreas van den Distel), welke zoowel de grondslag werd der nieuwe Rozenkruizers als der Ridderstelsels, lot bedriegerijen van bet Rozenkruis gaven namelijk de chemische formules en eeni^e p aatsen uit dezen graad aanleiding. Deze graad kwam het eerst 17 \'j.l in Duitschland. In het jaar 1742 werd te Berlyn een Schotsche Lo^e opgericht; in 1741 te Hamburg; zes weken later te Hamburg een tweede (Judica) van andere 1!B.-., van wie met bekend is, waar en wanneer zij werden aangenomen. Het bericht van een Schotsche Loge de Consolidation bewijst, dat leeds in 1/4b van een dioogere wijsheid» in Schotland eu te IMorence spi ake was. Om hunne goochelarijen ingang te doen verschaffen, maakten nam -lijk de uitvinders der hoogere graden de moeder van ons verbond, de Groot-Loge te Londen, verdacht, en logen hunne aanhangers driestweg, dat hun nieuwe kennis uit S c h o 11 a n d kwam, waarom zij humie graden in Frankrijk en Duitschland dan ook ccSchotsche graden» noemden. Deze Andreas-graad bleef m Duitschland met Fanquot; in zijn oorspronkelijken vorm. Daar men zijn eigenlijke be-teekenis niet wist, kwam veel vervelend en smakeloos voor. De Lo\'gt;es veranderden en verkortten daarom dezen graad naai willekeui, waarvan genoeg voorbeelden in tie archieven der Loges, en ook gedrukt, voorhanden zijn. IW

Weldra verkreeg de Schotsche graad eene mtbreidmg. Den-^en November 1754 stichtte de ridder de Bonneville een nieuw stelsel, het iv a-p i 11 e 1 v a n CI e r m o n t, dat de markies de Lernais in 1710 naai Duitschland overbracht. Het bevatte, behalve 4) den Schotschen graad, nog drie graden, namelijk 5) C h e v a 1 i e r del A i g e e u, )) i 1 v a 1 i e r i 1 1 u s t r e, of Tempelier, en 7) S u b I i m e c h e v a 11 e r i -1 u s t r e, doch in Frankrijk bestond het met lang. In Duitsch and weid het door Rosa verder verspreid. De beide graden K I u en 111 u s 11 e hadden betrekking op de wraak, die op de beide moordenaars van Hu am genomen werd. De E 1 u is ook in de latere 1- ransche stelsel met eenige wiizip-ingen behouden gebleven ;,de laatste graad (S u b I i m e) is geheel verdwenen en heeft voor andere ongerijmdheden plaats moeten maken. In dezen graad werd eene geschiedenis der Vrijmetselarij opgedischt,

-ocr page 87-

83

welke door Adam zou gesticht zijn en het «goddelijke godsdienstgenootschap» genoemd weid. Het tweede tijdperk van dit genootschap zon met Noach begonnen zijn, van wien liet den naam van Noachitisch gezelschap ontving; het derde met Nimrod, onder den naam van «koninklijk kunstgenootschap; het vierde met Salomo, het vijfde met Hugo van Payens, den stichter van de orde der Tempelheeren. Daarin werd de candidaat in het nieuwe Jeruzalem opgenomen, \'t geen men ook in het Zweedsche stelsel terugvindt.

Omstreeks dienzelfden tijd ontstond te Parijs nog een ander stelsel (dat der lempelheeren), \'t welk baron llund onder den naam van Stricte Observantie in 1763 naar Duitschland overbracht, en waarin omstreeks 1708 de clericalen onder Stark in het geheim het katholicisme poogden in te voeren.

In het jaar 1756 ontstond het kapittel van den Chevalier de l\'O r i e n t (Ridder van het Oosten), dat zeven graden telde, namelijk, na de drie Johannesgraden, 4) den Maitre élu, 5) den Ma i-t r e parfait of i 11 u s s t r e, 0) den C h e v a 1 i e r d e l\'O r i e n t, die overeenkomst heeft men den graad van den Royal Arch, en 7) den Chevalier Rosecroix, waarin de sleutel voor de ge-heele Vrijmetselarij gegeven en alles door het leven, den dood en de opstanding op een allersmakelooste wijze verklaard werd. Deze graad heeft men slechts zeer onvolkomen gedrukt en de voorrechten der Zweedsche Schotsche meesters zijn er aan ontleend.

In den loop des jaars 1758 ontstond te Parijs nogmaals een nieuw, uit 25 graden bestaand stelsel, \'t welk zich op een snoevende wijze C o n s e i 1 des Empereurs d\'0 r i e n t et d\'0 c-c i d e n t (Raad des keizers van het Oosten en Westen) en zijne leden «Souvereine prinsen» noemde. Het C o n s e i I van dit stelsel nam met het Conseil des Princes du royal secret te Bordeaux, den 21en September 1762 gemeenschappelijke statuten aan, welke gewoonlijk Les grandes constitutions (de groote constituties) heeten en nog in onze dagen de grondwet van den zoogenaamden Rite ancien et accepté uitmaken, welke in 18U2—04 door toevoeging van eenige nieuwe graden uit dit stelsel samengesteld werd. De namen dezer graden laat ik hier onvermeld; men vindt ze in meergemeld A11 g e m. Handb. der Freim.-. Zoo belachelijk als de naam, even belachelijk en smakeloos is ook de inhoud der meeste van deze graden.

De nieuwere scheppingen, zooals het Zweedsche stelsel en de orde van H e r o d o m v a n K i 1 w e n n i n g (omstreeks 1760—\'65, dat dei-nieuwe Goud- en Rozenkruizers, den ouden en aangenomen Schotschen ritus van 33 graden (1804) en vooral de allernieuwste misgeboorten van dwaasheid, zooals den ritus van Memphis en Mirzaim met 90—Ü\'J

-ocr page 88-

84

«raden kunnen wij hier gevoeglijk laten rusten. Het Zweedsche fzinnendorfsohe) stelsel is in vele werken en verhandelingen grondig toègXht, en niet zonder gunstig gevolg bestreden en de moderne Teninelierderii, de graad van den R o y al A r c h en de overige hooge gradenf die in Engeland eerst na 1770 overal ingang en verbreiding vonden, moeten in de Engelsche en Schotsche maconmeke tijdschriften bestreden worden, als men op gunstige resultaten wil

\'R Wij quot;sluiten deze schets met eenige aanhalingen uit een weinig versoreide en waarschijnlijk zeer zelden gelezen voordracht van H. . G Klos van het jaar 1844 («De schadelijke invloed der zoogenaamde hoogere graden op de ware Vrijmetselarij»): «Er begon (•1776) een nieuw tijdperk, waarin duivelbanner!), geestenzienerij witre en zwarte magie, als het hoogste doel der Vrijmetselarij luide o-eprezen werden. Gedachteloos liepen de edelste Duitsche Vnjmet-selaars in den val, welken de Jezmëten hun gezet hadden, en in wier laatste kamer de verderfelijkste proselieten-makery loerde.

«Biina tegelijkertijd had de waardige richting, welke het pietisme in Duitschland onder Spener en zijne geestYerwanten genomen had, een verstijfden vorm aangenomen en waardige Vnjmetselaais trachl ten in 1780 de leer van het pietisme met die der Vrijmetselary in overeenstemming te brengen. De ervaring leert echter dat, wie eenmaal den rechten weg der waarheid verlaten, of in t geheel nooit o-ekend heeft des te gemakkelijker eiken bedrieger m de handen valt De eeuwige vijanden der emancipatie van den geest, de jezui-ten wier orde in die dagen door den paus was opgeheven, verborgen zich achter de Vrijmetselarij, en daar zij eenige jaren vioe^ei met de invoering van het clericaat; onder Stark s aanvoering, geen creluk gehad hadden, poogden zij door dat overblijfsel van Piet\'®^e en door de Goud- en Rozenkruizers de heerschappij ovei de \\ riJ-metselarijen, wier grootste aantal uit protestanten bestond, te \\e -kiligen En deze verkregen zij bij de naar geheimen hunkerende Diiitschers maar al te ligt. Gene piëtistische secte, «vromen ondei het kruis» geheeten, wier hoofd de graaf von IIa,ugw^ïi^6^ tuurliiken herderlijken brief aan de ware en echte Vujme.selaais van het oude stelsel, en de vrome verklaring van den eersten graad uitgegeven had, werd, nadat zij haar dienst gedaan had weidia verslonden en, wat er van haar overbleef, in eene, omstreeks l//± reeds opgetreden nieuwe secte opgelost, welke zich den naam ga: van (rond- en Rozenkruizers.

\'«Evenals in onze dagen i), nadat het onderzoek te stout voorwaarts

l) Namelijk in 1844.

-ocr page 89-

85

geschreden was, het planmatig streven naar achteruitgang gemakkelijk nog veel vreeselijker dan toen plaats kon grijpen, zoo was het ook de geheime bedoeling der Rozenkruizers, om den heerschenden tijdgeest te gemoet te treden, en, wat deze door de zoogenoemde verlichting mocht gezondigd hebben, door een onvoorwaardelijk terugvoeren tot het oude, verstijfde dogmatisme en het geloof te bestrijden, zoowel in de school als in de kerk. Zij eischten onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan onbekende oversten, onvoorwaardelijk geloof aan de domste, in een barbaarsche taal geschreven leerstellingen, en de strenste a s c e-tiek; in één woord, zij begonnen onder den dekmantel van hoogere graden het orde-systeem in \'t geheim weèr in te voeren, \'t welk de jezuïeten eenige eeuwen lang openlijk opgebouwd hadden.

De hoogste geheime overste dezer christelijke orde van het Rozenkruis was de jezuiet pater Franck, biechtvader van den keurvorst Karei Theodoor van Beieren, te München. Verreweg het geringste aantal protestantsche BB.-, der Rozenkruizers vermoedde, dat liet zich onbewust had overgegeven aan een crypto-katholicisme.

Deze met recht in den ban gedane orde bestond wel niet langer dan tien jaren, doch haar geheime oversten hadden hun doel bereikt. Daar ook zij in haar lagere graden alchymie, in haai\' hoogere magie gezag over de geestenwereld, onderwees, had zij met de hulp barer agenten, die eigenlijk tot de Striate Observantie behoorden, onder andere Vrijmetselaren ook een prins in haar net verstrikt en hem zoogenaamde geesten laten zien. Meer nog, zij hadden zijn edel, argeloos hart, dat niet in staat was om te huichelen, zoo begoocheld, dat hij, toen hij na den dood van Frederik den Eenige (den Groote) koning werd i), het zoogenaamde godsdienstedict in zijne staten afkondigde, om zijne tijdgenooten in zijne monarchie, die hem verre vooruit waren, tot den ouden zuurdeesem terug te dwingen. Uitwendig gelukte hem dit, want hij, die in den staat eene betrekking zocht, moest de door een Wöllner en Bischoffswerder voorgeschreven geloofsvormen huldigen. Doch nauwelijks was de koning bij zijne vaderen verzameld of de onderdrukte betere geest greep weèr naar zijn o n v e r v r e e ra d-baar recht, en die mannen der duisternis zonken in hun niet terug. Een ernstige leer voor allen, die door geheim of openbaar geweld, of insinuatie den raenschelijken geest in zijne ontwikkeling in boeien meenen te houden; hunne overwinning is van korten duur, en zoodra het uit-

!) Hij was een zwakhoofd en de liederlijkste der Pruisische koningen.

Vekt.

-ocr page 90-

wendig gezag wegvalt, wandelt de mondige geest, liet haasje volksverstand, zooals Zacliarias Werner zich uitdrukt, zijn weg bedaard verder.

«Alle hier genoemde stelsels waren met opzet op de oude Vrijmetselarij geënt, welke als voorbereidingsschool met minachting bejegend werd, zooals b.v. de Rozenkruizers en Meester-Vrijmetselaars niet anders dan Meesters van het schijnsel des Licbts gelieven te noemen.

«Daar ik slechts den schadelijken invloed, dien alle hoogere graden uitoefenen, aantoonen wil, kan ik de bijzonderheden in stelsels, ritualen, b. v. de kabbala leerende Aziatische BB.-., enz., voorbijgaan, en alleen den hoofddraad volgen.

«Men had eindelijk in Duitschland ingezien, dat de alchymie nietig, het ridderwezen een k i n d e r s p e I, en de magie een onding was; en toch wilde men nog niet naar de Vrijmetselarij terugkeeren, zooals Engeland ze onderrichtte en er in arbeidde. Ja, zoo zeer was alle herinnering aan haar ware doel vergelen, dat men op het convent te Wilhelmsbad, in 1782, zich in allen ernst met het vraagstuk over het doel der Vrijmetselarij bezig hield, en ten slotte bij het begrip van weldadigheid staan bleef. Men poogde het nu langs tien weg der theosophie. Een Franschman had haar in eenige Loges zijns lands toegang verschaft, en toen men in \'178!2 op het convent te Wilhelmsbad de opheffing der maconnieke Tempelierderij openlijk gedecreteerd had, werd de Fransche theosophische richting als het doel van het verbond, doch vooral slechts in de hoogere graden, aangenomen, en besloten, twee hoogere graden, hiermede in overeenstemming, in Duitschland in te voeren. Uit liefde voor het laatste land werd, zooals de notulen van het convent uitdrukkelijk zeggen, een Schotse he graad, als t u s s c h e n-graad toegestaan. Doch niet een enkele prefectuur in Duitschland heeft dien Franschen graad aangenomen of er in gearbeid. De meeste prefecturen vielen onmiddellijk daarna van de Striate Observantie af, welke sedert dien tijd de gerectificeerde Vrijmetselarij genoemd werd. De Fransche revolutie en de verschrikkingen van den oorlog voltooiden de ontbinding van dit stelsel, dat nogmaals in 1817 weêr trachtte op te slaan, doch in den verlichten B.-. Wedekind, een sieraad van den Eclectische bond, een vastberaden, onvermoeiden en zegevierenden tegenstander vond. Eenige jaren later namen de Duitsche Groot-Loges het besluit om de S t r i c t e Observantie, of het gerectificeerde stelsel, voor dood te verklaren, en legden deze verklaring neder in het archief der Ctiv. Moeder-Loge van den Eclectischen bond. De herleving der Stride Observantie in Duitschland zal dus wel nimmer weêr plaats vinden.

«Na deze ware, getrouwe voorstelling ziet gij ontegenzeggelijk in de

-ocr page 91-

pogingen der clericalen. Rozenkruizers en «vrome onder het kruis,» welke ik voor andere grootere of kleinere stelsels heb aangehaald dat de transcendentale, ja, helaas, de magische richting, welke zich in onze dagen op nieuw vertoont en zich zoo bijzonder gaarne, — meenende in een bestaande behoefte te voorzien, — zou o pd ringen, door de meeste Duitsche Vrijmetselaars als een b e d r i e g e I ij k, ja, zelfs als een v e r d e r f e I ij k speelgoed z ij n opgegeven. Met hetzelfde wantrouwen wilde het Duitsche volk ook niets van de uit Frankrijk overgebrachte theosophie weten ; want het m o n-d i g geworden, gezond m e n s c h e n v e r s t a n d, het o n v e r j a a r-b a r e recht, om zelf te denken, zelf te onderzoeken, zal ten allen tijde de onderwerping aan menschelijk gezag, dat zoo ligt in g e v a a r lij k e n z e d e 1 ij k e n d w a n g of in a f d w a 1 i n g ontaardt, zeker niet aannemen. Men had al die bedoelingen aan •;ire vruchten leeren kennen, men had eindelijk gezien, dat achter al die mystieke en magische maskers het j e z u ï e t i s m e en proselietenmak er ij loerde; het was d u i d e 1 ij k g e b I e-k e n, dat onbedachtzame jagers en vorschers naar geheimen niet eerder tot den hoogsten graad werden toegelaten, of zij moesten het geloof hunner vaderen afgeschud en a f g e z wore n hebben.

«Inderdaad, wie kan de in gedrukte werken bewezen en oude ervaring loochenen, dat de broederlijke eensgezindheid en vertrouwelijkheid in de Loges, telkenmale van dien dag af verdween, waarop enkele BB/, zich veroorloofden om, in het gevoel van ingebeelde meerdere kennis, met verachting op de drie zoogenaamde lagere graden neer te zien, en hun jongere -BB.\', slechts als sujetten te beschouwen, die voor de zoogenaamde hoogere graden eerst nog klaar gemaakt moesten worden. Wie is niet reeds tot de erkentenis gekomen, dat hoogmoed op geld, voorvaderen, rang, enz. ondragelijk is; doch het ondragelijkst van allen is die hoogmoed, welke, op godsdienstige dingen steunende, alleen des hemels bliksem mist, om zich op aarde practisch gevreesd te maken.

«Ik treed d a a r o m tegen alle hoogere graden op, wegens den schadelijken invloed, dien zij van oudsher op de oude, reine, uit drie graden bestaande, echte Vrijmetselarij hebben uitgeoefend, nog uitoefenen, en zoo lang uitoefenen zullen, totdat, zooals in Duitschland i) al meer en meer geschiedt, hunne nietigheid erkend en zij allen zullen verworpen worden.»

I) Ook in Nederland wordt de sympathie voor do hoogere graden niet grooter; vooral onder liet jongere geslacht vinden zij minder aanhang — een gelukkig verschijnsel! Veiit.

-ocr page 92-

VII.

IJ ET GEHEIM EN DE MAC0NN1EKE PUBLICITEIT.

üet Vrijmetselaats-verbond is geen geheim verbond, maar wei is elke Loge een gesloten gezelschap, waartoe iedereen maar niet, zoodra hij verkiest, toegang heeft. Als erfenis van vroegere afdwalingen, welke der Vrijmetselarij een mysterie toedichten, benevens uit een misverstand, deels ontstaan door de majonnieke belofte, welke aan duidelijkheid zeker te wenschen overlaat, deels uit de omstandigheid, dat wij elkander aan geheime teekenen kennen, heeft zich tot op onze dagen de opvatting staande gehouden, zelfs onder IjL!.-. dat het Vrijmetselaars-verbond eer. geheim verbond is. Dit is echter niet het geval, daar noch het doel, noch de middelen der Vrijmetselarij, noch liet bestaan en de leden der Loges, noch ook de wetten van het verbond geheim zijn, of geheim mogen zijn. Tegen deze verkeerde opvatting van ons verbond hebben zich reeds vroeger sommige verlichte mannen verzet, en het Altenburgsche Constitutie-boek van liet jaar 1803 bevat reeds een uitvoerige beschouwing over dit onderwerp. Daarin leest men onder anderen: «Het doel dezer vereeniging is humaniteit en is niet onbekend. Hare middelen zijn: gemeenschappelijk onderricht in de gewichtigste aangelegenheden der menschheid, wederzijdsehe broederliefde en vriendschap, gemeenschappelijke stichting en verheffing van gemoed door woord en beeld, gezang en daad, en opwekking tot deugd en wijsheid door onschuldig genot van reine vreugde. De vorm van het geheim heeft alleen betrekking op de gebruiken en dient hoofdzakelijk daartoe, om de geestdrift voor het goede in het algemeen en voor het verbond in het bijzonder te bewaren; het verhoogt de plechtigheid der vergaderingen, wekt de phantasie op, leidt het verstand tot onderzoek in de magonnieke wijsheid, en slingert den band dei\' broederliefde inniger en vaster om de harten der BB.-.

«Men heeft de Broederschap der Vrijmetselaren dikwijls voor een geheim gezelschap verklaard, en als zoodanig in kabinetten en gehoorzalen den staf over haar gebroken. Het is echter niet geheim. Want tot het wezen van een geheim gezelschap behoort, dat zijn doel iri den sluier der verborgenheid gehuld blijft; het doel van de Broederschap

-ocr page 93-

89

der Vrijmetselaren is echter zoo weinig een geheim, als het doel der kerk of een ander wettig vereenigd, doch besloten genootschap zulks is. Verder vordert het behoud van een geheim genootschap, dat zelfs haar bestaan geheim blijve; het bestaan van de Broederschap der Vrijmetselaren is echter even weinig onbekend, als het bestaan der afzonderlijke Loges. Ten slotte heeft een geheim genootschap over niets zorgvuldiger te waken, dan dat hare statuten den staat verborgen blijven; geeu echte Vrijmetselaars-Loge zal echter bedenking hebben om aan de regeering, als deze zulks verlangt, haar grond- en vereeuigingsverdrag en hare wetten voor te leggen.»

«Bet geheim,» zegt B.-. Seydel, «heeft in de geheele wereld wantrouwen jegens ons doen ontstaan, waarin wij den grootsten hinderpaal moeten zien voor de uitbreiding, inwendige verbetering en volbrenging van datgene, wat ons verbond onderneemt en bedoelt. Het geheim heelt , bij de groote menigte een bijgeloof gevoed, dat duizend dwaze sagen door den mond des volks ontstaan en verspreiden liet, waardoor ons in vele, minder beschaafde oorden het vertrouwen der massa wordt ontnomen, vrees en haat of een zonderling ontzag worden aangekweekt, zooals men anders slechts voor geheimzinnige, demonische machten heeft. Het geheim maakt ons bij hen belachelijk, wier heldere blik erkend heeft, dat juist dit ons geheim is, dat wij er geen bezitten; het is daarom in de oogen van ernstige rechters een kinder-speelgoed, en houdt dus, als het voor kinderspeelgoed wordt aangezien, vele der ernstigste en beste mannen van ons verwijderd. Overigens elscht onze tijd duidelijke, mannelijke, krachtige daden, vastheid van karakter en ontwikkeling van moed, en is hij dus tegen elke verhulling reeds daarom gekant, ook al is zij slechts een doelloos spel. Doch hoeveel te erger, wanneer zij zulks niet is. Dan wordt ons het geheim óf als een bewijs van lafhartigheid uitgelegd, óf onze gevaarlijkheid wordt er uit bewezen.»

Onlangs heeft het begrip van hetgeen geheim moet worden gehouden, dooi- de algemeene bepalingen van de vereenlging der Duitsche Groot-Loges eindelijk de gewenschte duidelijkheid en helderheid verkregen, zoodat de, minder in Engeland en Amerika dan in Duitsch-land, nog gebruikelijke en gevaarlijke geheimzinnigheidszucht binnen korteren of langeren tijd zeker verdwijnen zal.

leder Vrijmetselaar moet v e r z w ij g e n 1) de geheime gebruiken, den ritus, benevens W.-., T.-. en A.-., waarvan de kennis noodzakelijk is, om zich behoorlijk als Vrijmetselaar te doen kennen, en die geheim moeten gehouden worden, opdat de geheime kunst en de toegang tot de Loges niet onrechtmatig kunnen worden verkregen. — 2) Alles, wat als ware \'t als familiezaken discretie vordert, zooals vertrouwelijke informaties over candidaten, ballotage, commlssarlale verslagen van een

-ocr page 94-

90

vertrouwelijk en aard, kortom, al wat ook in andere besloten genootschappen voor een beschaafd man onwaardig geacht wordt uit de bazuinen. — 3) Alle goede werken en ondernemingen, voor zoover zij bij een ontijdige bekendmaking door slechte menschen kunnen belemmerd worden. — 4) Alles, wat den verbonden BB.-, nadeelig is, en vrede en vriendschap verstoort.

«Is het reeds indiscreet,» zegt B.*. Wedekind, «als ik van de vertrouwelijke gesprekken onder een vriendschappelijken disch anderen ga vertellen, dan is het zeer duidelijk, hoe ongemanierd het is, uit de Loges te babbelen; want zoodanig gebabbel is nadeelig voor de BB/, en schaadt het wederzijdsch vertrouwen.») — Nog behoort daartoe al het gem\'eenschappelijk eigendom van de leden der Loge, b.v. alle teekenplanken, ritualen, verhandelingen met andere Loges, toevertrouwde vreemde documenten. Want van al deze zaken ligt het eigendom in de beperking van het gebruik. Eindelijk moet geheim gehouden worden, wat na een behoorlijk genomen besluit der Loge moet worden geheim gehouden, in geval dit besluit de rechten der leden niet aantast of onwettig beperkt, of strijdig is met andere algemeene menschen- en burgerplichten.

Even schadelijk en vernederend als de geheimzinnigheidszucht, het verbergen van hetgeen onverschillig of toch niet geheim is, even aanbevelenswaard is een waardig zwijgen, een tactvol behoeden der tong ook buiten den kring van den plicht, als een werkzaam middel van opvoeding, als een bewijs van hoogere beschaving en een kenmerk van een zedelijk karakter. In dezen zin is ook de plicht der stilzwijgendheid op te vatten, waarmede de bevordering van macon-nieke publiciteit zeer wel vereenigbaar is.

De maconnieke publiciteit heeft een ruimer gebied, als het geschriften betreft, alleen bestemd voor de Broederschap, en nauwere grenzen, als men zich tot het groote publiek wenden wil; men zal echter goed doen, in beide gevallen denzelfden maatstaf te gebruiken.

De onderwerpen der maconnieke publiciteit worden in drie klassen verdeeld.

De eerste klasse bevat alles, wat ieder Vrijmetselaar onvoorwaardelijk mag laten drukken. Daartoe behooren: «) alle resultaten der ervaring en van eigen nadenken over het wezen en de strekking der Vrijmetselarij en over de samenstelling der Broederschap, voor zoover daardoor geen geheim gebruik aan \'t licht gebracht, en geen eigendomsrecht geschonden wordt, h) Mededeelingen of toelichtende geschriften over de afdwalingen van den menschelijken geest, ten opzichte der Vrijmetselarij, c) De openbaarmaking van een onrechtvaardige behandeling met de bewijzen uit de stukken, als den benadeelde

-ocr page 95-

91

geen andere toevlucht overgebleven is clan de rechterstoel der gezamenlijke Broederschap.

De tweede klasse bevat alles, wat elke Vrij metselaars-Loge onvoorwaardelijk in druk mag uitgeven. Daartoe beboeren haar wetboek, hare geschiedenis, en alles, wat bij een openbaar geworden strijd tot hare rechtvaardiging noodig is.

Tot de tierde klasse behoort alles, wat sommige BB.-, of Loges slechts onder zekere voorwaarden mogen uitgeven, dus alles, wat beperkt is binnen de voorwaarden van wederzijdsche inwilliging.

Ten slotte moeten wij er nog uitdrukkelijk op wijze, dat het Vrijmetselaarsverbond reeds van den beginne af geen geheim verbond was in den eigenlijken zin des woords, daar terstond over de stichting der eerste Groot-Loge berichten verschenen, en in het jaar 17i23 haar w e t b o e k en geschiedenis officieel gedrukt en uitgegeven werden. Eerst toen, ten gevolge der pauselijke verdoemingsbul (1738), van enkele regeeringen wantrouwen tegen de Vrijmetselarij ontstond en eene vervolging der Loges plaats greep, bleek hier en daar de noodzakelijkheid van grootere verborgenheid en geheime werkzaamheid, waarvoor echter in onze dagen geene redenen meer bestaan.

-ocr page 96-

VIII.

HET VERKEER DER GROOT-LOGES ONDER ELKANDER.

Wij hebben reeds gezegd, dat de band en samenhang der maponn.-. opperbesturen onder elkander los, en in de hoofdzaak beperkt is tot wederzijdsche vertegenwoordiging en het toezenden der verhandelingen (resoluties, protocollen). De verhandelingen worden (tegenwoordig meest in den te hanteeren gewonen boekenvorm, vroeger in folio formaat) gedrukt en door de vertegenwoordigers naar de plaats barer bestemming verzonden. Zij bevatten de beraadslagingen en besluiten der Groot-Loges, mededeelingen — ook van huishou-deliiken aard — en de berichten der St. Tans-en der buitenlandsche Groot-Loges.

De vertegenwoordiging der laatsten onder elkander is een zaak van vrijwillige, wederzijdsche overeenkomst. Komt eene Groot-Loge met een andere overeen omtrent wederzijdsche vertegenwoordiging, dan stelt zij een zeker getal BB.-, voor, om er eene keuze uit te doen. De gekozene wordt door haar, die hem gekozen heeft, met de noodige volmacht voorzien, en vertegenwoordigt haar dan in zijn eigen Groot-Loge, zoolang hij er lid van is, of tot zijne volmacht wordt ingetrokken. De vertegenwoordigers zijn de bemiddelaars van het verkeer der Groot-Loges, komen voor hare belangen op en geven mededeelingen uit de bij hen ingekomen stukken; zij dragen ook het teeken (b ij o u) van het door hen vertegenwoordigde lichaam.)

Pogingen tot centralisatie (stichting eener algemeene Groot-Loge zijn tot dusver slechts door sommigen BB.-, gedaan, doch zij hebben steeds tegenstand ontmoet. Nadat echter in Duitschland, in weerwil der verschillende wetten en ritualen, de poging van een vrije ver-eeniging tot een verbond van Groot-Loges gelukt is, zijn de uitzichten op een verdere stap in dezelfde richting en de voorbereiding tot een inniger vereeniging van alle Europeesche Groot-Loges gunstiger geworden.

Behalve het toezenden van elkanders verhandelingen, is ook de maponnieke pers bemiddelaarster van het geestelijk verkeer en wisseling van denkbeelden. Evenals de Groot-Loges staan ook de redacties der maponnieke tijdschriften door wederzijdsche ruiling lt;ler bladen met elkander in gemeenschap.

-ocr page 97-

IX.

DE JURISDICTIE.

Het begrip van het verkeerd aldus genoemd jurisdictie-re c h t is tweeledig: men verstaat vooreerst daaronder het recht der afzonderlijke Loges, om in een zeker willekeurig afgebakend gebied -—• dat wij hier rechtsgebied of jurisdictie zullen noemen, schoon de uitdrukking misschien niet al te zuiver is, — alle candi-daten aan te nemen, en ten tweede: het uitsluitend recht eener Groot-Loge om in een land of gebied Loges op te richten en de maconnieke alleenheerschappij uit te oefenen.

Bij de beantwoording dezer vraag kan men zoowel een zuiver theoretisch als practisch standpunt innemen. Van het eerste standpunt zal de erkenning van een jurisdictie-recht volstrekt ontkend moeten worden, terwijl gronden van ervaring en doelmatigheid tot een minder streng gevoelen geneigd maken.

De oudste Vrijmetselarij kent geen jurisdictie-recht. Eerst in de latere ontwikkeling der Broederschap, nadat er verschillende Groot-Loges ontstaan en tot elkander in betrekking gekomen waren — \'t zij vriendschappelijk of vijandelijk — vinden wij er de eerste sporen van.

In het jaar 1767 ontmoeten wij een plechtig door de Groot-Loge van Engeland en de Groot-Loge van Frankrijk gesloten verdrag, krachtens hetwelk ieder der beide Groot-Loges de verplichting op zich nam, geen mafonnieke constitutie in het koningrijk der andere te zullen verleenen. Dit verdrag had, zooals uit het onderzoek der toenmalige toestanden der Loges in Engeland en Frankrijk duidelijk blijkt, minder het verleenen van constitutie-brieven aan de afzon-derlijlse St. J a n s - L o g e s, als wel het oprichten van nieuwe Groot-Loges op het oog, voor wier concurrentie vooral de Groot-Loge van Frankrijk, op grond van onaangename ervaringen, voldoende reden van vrees had.

In het jaar 1773 sloot de Groot-Loge van Engeland met de eenige jaren vroeger (1770) opgerichte Groote Lands-Loge der Vrijmetselaars van Duitschland een merkwaardig verdrag. De Groot-Loge van Engeland, die klaarblijkelijk slecht ingelicht was over de heer-schende mafonnieke toestanden in Duitschland, zag in de Gr.-.

-ocr page 98-

94

Lands-Loge de eenige wettige Groot—Loge van Duitschland, verklaarde ten haren gunste op de schandelijkste wijze de door haar zelve aan de Provinciale Groot-Loges van Hamburg van Opper-Saksen, van het keurvorstendom Saksen en van Westfalen verleende constitutie-brieven voor nul en geener waarde, en behield de beide provinciale Groot-Loges van Frankfort a. M. en van Brunswyk uitsluitend voor zich. Het keurvorstendom Hannover zou onzijdig gebied zijn, waarop zoowel de Gr.*. Lands-Loge van Duitschland als de Groot-Loge van Engeland «alle maconnieke rechten zouden mogen uitoefenen.»

Dit verdrag was klaarblijkelijk voor de Groote Lands-Loge van Duitschland, tegenover de Groot-Loge van Engeland, nadeelig; zij ^ mocht nergens in de wereld Loges oprichten dan in een gedeelte van het Duitsche rijk en in de niet-duitsche Pruisische gebiedsdee-len, terwijl de Groot-Loge van Engeland zich alleen voor Duitschland de handen bond; bovendien werd de Gr.*. Lands-loge van Duitschland schatplichtig aan de Groot-Loge van Engeland!

Overigens heeft dit zonderling verdrag slechts tot 1786 bestaan, en werd toen door de Groot-Loge van Engeland eensklaps eenzijdig opgeheven. .

In het jaar 4798 sprong de Pruisische regeering voor het jurisdic-tierecht der drie Berlijnsche Groot-Loges in de bres, echter niet om maconnieke, maar alleen om staatkundige beweegredenen. Het edict van Friedrich Wilhelm III, van den 20 October 1798, verbiedt elke deelneming aan geheime genootschappen, doch maakt een uitzondering op de Vrijmetselaars-Loges, die onder het opperbestuur der drie Groot-Loges te Berlijn staan. Andere, dan de tot deze drie Groot-Loges behoorende werkplaatsen, mogen echter in de Pruisische staten niet geduld worden. Dit edict is evenwel in zijn voornaamste gedeelte, d. i. ten opzichte van het recht van vereeni-ging in het algemeen, door de koninklijke verordening van den Gen Augustus 1848 opgeheven, en de wetten van het recht van veree-niging van den 29en Juni 1849 en den Hen Maart 1850. welke de verordening van 1848 wijzigen, namen den inhoud van het edict van 1798 in geenen deele weder op. Het verbod van vreemde Loges in Pruisen bestaat dus niet meer.

In het jaar 1810 toen het koningrijk Holland bij het Fransche keizerrijk was ingelijfd, verlangde het Groot-Oosten van frankrijk, dat het Groot-Oosten, gevestigd te \'s Gravenhage, zich ontbinden en zijne Dochter-Loges haar Hollandsche constitie-brieven tegen Fransche zouden verwisselen, en wel op grond van het «jurisdictie-recht»; doch aan dit verlangen werd slechts gedeeltelijk voldaan en miste over\'t geheel zijn doel. Evenzoo trachtte in het jaar 1814, na den val van het l\' ransche keizerrijk, het nieuwe Groot-Oosten yan het koningrijk der Nederlanden

-ocr page 99-

95

tie sedert 1810 opgerichte Hollandsch-Fransche Loges in zuiver Neder-landsche te veranderen, echter niet zonder heftigen en hardnekkigen tegenstand, vooral in het Belgische gedeelte van het nieuwe koningrijk i).

i)e Groot-Loges van Engeland, van Schotland en van Ierland hebben meermalen verdragen met elkander gesloten, waardoor zij de wederzijdsche verplichting op zich namen om het jurisdictie-recht te handhaven. Dergelijke verdragen werden ook gesloten tusschen andere Groot-Oostens, b.v. van Nederland en België; overal evenwel hebben deze verdragen een zuiver conventioneel karakter, zonder zich op eenige algemeen geldige maconnieke grondstelling te willen beroepen; \'t zijn zoowel naar inhoud als vorm, zuiver bijzondere overeenkomsten.

Het drukst werd het vraagstuk der jurisdictie behandeld in de Noord-Amerikaansche Loges en maocnnieke bladen. Na een heftigen, deels stuitenden strijd tusschen de verschillende rivaliseerende Groot-Loges, heeft zich ten slotte in het grootste gedeelte der Unie in eiken staat na ten onderbrenging van alle anderen, een Groot-Loge van de duurzame heerschappij meester gemaakt. Hierop steunende, bestrijden de Noord-Amerikaansche Groot-Loges de in haai\' zoogenaamde jurisdictie welkende St. Jans-Loges, die een andere leermethode volgen. Insgelijks verbieden zij eiken Vrijmetselaar harer jurisdictie, die zich daar buiten hoeft laten aannemen, den toegang, tenzij de Loge, waarin hij aangenomen is, de receptiegelden aan haar ten volle uitbetale. Met deze jurisdictie-ijverzucht — om ons zoo uit te drukken, — gaat in Noord-Amerika de achteruitzetting gepaard der Loges, ilie van vreemden corsprong zijn, daai het Monroe-beginsel uit de staatkunde in de Vrijmetselarij werd overgebracht.

Gaan wij, na het vraagstuk geschiedkundig toegelicht te hebben, tot het vraagstuk zelf over.

Betrekkelijk eenvoudig en niet zeer moeielijk is het vraagstuk der jurisdictie, voor zoover het zich alleen inlaat met het voorgewende recht, der afzonde rl ij ke Loges om candidaten aan te nemen, die in haar naasten omtrek (jurisdictie) wonen, want hier heeft de doelmatigheid een minder dwingend gezag. In beginsel bestaat er

1) Voor de geschiedenis der Vrijmetselarij in ons vaderland bevelen wij ten zeerste aan: Geschiedenis van de orde (lees; het Verbond) der Vrijmetselaren in Nederland, onderhoorirje koloniën en landen, door B.\\ II. Maarschalk. Wij hebben in de hoofdzaak slechts eene aanmerking op dit uitmuntend werk: het komt ons namelijk voor, dat de schrijver doelmatiger verdeeling had kunnen kiezen dan die in tijdperken, terwijl een register de bruikbaarheid van het werk zeer zou verhoogd hebben, te meer, daar de inhoud van het zeer lijvige boekdeel slechts verdeeld is in drie tijdvakken, zonder verdere onder-afdeeling, en een overzicht van de geschiedenis der onderhoorige kolonieën en landen. Veiit.

-ocr page 100-

96

niet de geringste schijn van reden, waarom aan de afzonderlijke Loges zulk. een uitsluitende heerschappij toegestaan en de can-didaat in de keuze eener Loge, waar hij het liefst wenscht aangenomen te worden, belemmerd zou worden. Het ligt zoo duidelijk voor de hand, dat ieder zich bij die Loge ter aanneming aanmeldt, welke hem het meest behaagt, en onder wier leden hij wellicht kennissen en vrienden telt. In de meeste gevallen zal dit wel zeer natuurlijk de Loge zijner woonplaats of van den naasten omtrek zijn. Meldt hij zich nu echter bij een andere Loge aan, dan moet men vooronderstellen, dat er voor hem bijzondere redenen bestaan om zoo te handelen, en het zou even dwaas als onedel zijn, en volkomen in tegenspraak met de maconnieke belangen, indien in zoodanig geval de Loge zijner woonplaats (of jurisdictie) j) hem dwang zou willen opleggen. Het belang van het verbond ver\'angt slechts dat geen onwaardig, zedelijk en verstandelijk ongeschikt man de toegang tot een Loge en het verbond verleend worde; het is evenwel volkomen onvei-schillig, of iemand hier of daar wordt aangenomen. Eigenbelang, geldzucht, of andere niet prijzenswaardige motieyen mogen in geen geval in \'t spel gebracht worden, om iemand van zijn natuurlijke vrijheid te berooven en den trek zijns harten geweld aan te doen. In een woord, de jurisdictie-dwang der afzonderlijke Loges bezit geen inwendig, zakelijk recht, en hij kan, op gronden van doelmatigheid, ook niet houdbaar verdedigd worden. De laatste dekken zich veeleer ten volle met het reeds tot gewoonte of wet geworden gebruik, dat elke Loge vei-plicht is, bij de Loge in de woonplaats van den candidaat, of die er het dichtst bij gelegen is, inlichtingen over hem in te winnen en de ontvangen berichten nauwkeurig te overwegen. Hiertoe verplicht zoowel de wet, volgens welke alleen waardige en geschikte elementen in het verbond mogen opgenomen worden, als ook de welvoe-ffeliikheid en de broederlijke verhouding der eene Loge tot de andere, welke verhouding elke Bouwhut zich allerzorgvuldigst moet wachten te verstoren. Hiermede beschouwen wij het vraagstuk van jurisdictie-dwang Voor opgelost, en wel aldus:

a) een jurisdictie-dwang der afzonderlijke Loges, om uitsluitend candidaten uit hare woonplaats of omstreken aan te nemen, moet niet erkend worden, dodh wel moet

li) elke Loge de wettige en natuurlijke verplichting nakomen om, als

zich candidaten, niet in hare jurisdictie woonachtig, bij haar aanmelden,

i ) In ons vaderland zouden wij voor jurisdictie proumcie kunnen zeggen.

Hoe hst in \'t zuiden van ons vaderland gesteld is, is ons onbekend, doch liet noorden is niet vrij van die dwaasheid en onedelmoed.gheid, w^rop do schrijver in den tekst doolt. Wij dooien ajlefi liet feit mede en -/.ulloii geen namon noemon, want nomina sunt odiosa. — Veuï.

-ocr page 101-

97

inlichtingen te vragen bij de L.-., onder wier rechtsgebied de can-didaat woont, en hare wenschen niet buiten aanmerking te laten.

Anders is het met de zaak gelegen, ais zij betrekking lieeft op de jurisdictie der Groot-Loges, om Loges in haar gebied of in ha-ren staat op te richten, van den eenen kant, omdat wij hier te doen hebben met een oud, reeds van de Groot-Loge van Engeland dac-teekenend gewoonterecht, en van den anderen kant, omdat dero-eliTk junsdictierecht hier en daar niet alleen door den staat gewaarborgd maar ook gevorderd wordt. Bovendien zijn er Groot-Lees, wefke in dit opzicht overeenkomsten met elkander gesloten hebben! Uier hebben ook de gronden van doelmatigheid klaarblijkelijk ^rooter gewicht, voor zoover de Groot-Loges tegenover de regeerinquot; voor de Loges en haren arbeid verantwoordelijk zijn. Theoretisch en in beginsel is intusschen ook hier geen grond, waarom een nieuw op-gei ichte Loge zich aansluiten zou bij de Groot-Loge van den staat zoo een andere Groot-Loge meer naar haren smaak is, meer vrijheid toestaat, en in rituaal, wetten en praktiek beter in staat is de denkbeelden der Vrijmetselarij te verwezenlijken. Het verbond\' en de Broederschap hebben alleen daar rechtmatig belanquot; bij dat er goede en degelijke Loges ontstaan, als kweekplaatsen onzer\' Koninklijke Kunst, doch op zich zelve is het hun volkomen onverschillig of eene Loge zich bij deze of gene Groot-Loge aansluit. En ook hier zal het de natuurlijke weg en regel zijn, dat elke Loge zich uit eigen beweging aan de Groot-Loge van haren staat of haar Gebied aansluit, zoo geen gewichtige redenen haar doen besluiten om van haar natuurlijke vrijheid gebruik te maken en zich bij een\' andere Groot-Loge aan te sluiten.

. ^.e •\' e 6 n i g i n g van D u i t s c h e Vr ij metselaars heeft m het vraagstuk der jurisdictie nog wel geen besluit cenomen doch op de jaarlijksche vergadering te Dresden (1809) eénpario- besloten, de volgende resolutie van B.-. Seydel te drukken. D

«De eenheid van het verbond vordert, dat alle deelen van het verbond, op denzelfden basis staande, hetzelfde doel beoogen, dat het verbond m dezen geest een grondwet bezitte, en dat het streve naar vertegenwoordiging der eenheid van het geheel en de daaronder begrepen deelen, dus naar een vertegenwoordigende constitutie «De vrijheid vordert dat in elk deel van het verbond de vormen en middelen, tot bereiking van het gemeenschappelijke doel, vrij o-eko-zen, zelfstandig vastgesteld kunnen worden, en dat de constitutie overal zoo parlementair mogelijk zij, welke binnen elk deel van het verbond aan elk lid hetzelfde stem- en kiesrecht o-eeft.

«Hieruit volgt de vrijheid van het r i t u a a I, de verwerpino-van het jurisdictie-recht, en de vrijheid in de opvatting

-ocr page 102-

98

van liet magonriieke geheim voor elk deel van het verbond. Ieder 13/. is streng verplicht, het geheim te bewaren, wat hem in een door hem bezochte Loge als een geheim wordt aangeduid.»

In denzelfden geest spreekt B/. Zille:

«De maconnieke vereeniging bestaat volgens haar wezen in een allesomvattende verbinding der geheele menschheid. Elke maconnieke vereeniging komt dit beeld des te nader, hoe meer de profane scheidsmuren er in omgeworpen zijn; eene vereeniging, welke door uitwendige grenzen, bij voorbeeld door die van den staat, afgebakend wordt, is in strijd met den geest der Vrijmetselarij. Krachtens het wezen der Vrijmetselarij mag elke maconnieke vereeniging de grenzen van den staat overschrijden. Alleen onder vreemdsoortige invloeden kan het gebeuren, dat de Loge-vereenigingen zich vormen binnen de grenzen van haren staat en alleen voor haar.

In dit opzicht komt de Groot-Loge van Hamburg onder alle Duitsche Groot-Loges het meest overeen met den geest der Vrijmetselarij, daar zij niet alleen aan elke buitenlandsche Groot-Loge toestaat, in het kleine gebied van Hamburg Loges te stichten en te besturen, maar ook, omdat zij de geheele wereld als het veld beschouwt, waarop zij werkplaatsen kan oprichten. Dientengevolge .bezit de Hamburgsche Groot-Loge niet alleen in verschillende Duitsche staten, maar ook in Zuid- en Noord-Amerika en in Egypte Loges, die door haar werden opgelicht en onder haar bestuur ressorteeren. Vooral heeft de Groot-Loge van Hamburg dit wereldburgerlijk recht verdedigd tegen de Groot-Loge van New-York, welke voortdurend de erkenning der door Hamburg gestichte Loges in Noord-Amerika weigert. Waarom doet de New-Yorksche Groot Loge zulks? Omdat zij de Hamburgsche Groot-Loge als een buitenlandsche beschouwt. Evenmin als een buitenlandschen B.*. de toegang tot de afzonderlijke Loge mag geweigerd worden, evenmin mag een vreemde Groot-Loge uitgesloten worden van eenig land. Een dergelijke handelwijze is onmagonniek en druischt lijnrecht in tegen den wereldburgerlijken samenhang der Vrijmetselarij over de geheele aarde. Voor ons Vrijmetselaars bestaat er geen vreemd land, want de aarde is ons vaderland ; het moet dus aan elke Groot-Log:e veroorloofd zijn, om in elk deel der aarde Loges op te richten en te besturen.

«Na de Groot-Loge van Hamburg onderscheidt zich door een echt ma-gonnieken geest van inrichting de Groot-Loge van den Eclectisch e n Bon d te Frankfort a. M., benevens de Groot-Loge cZ u r S o n n e» te Bayreuth, welke beiden Loges bezitten buiten de grenzen van haren staat. Daarentegen houdt de Groot-Loge van Darmstadt zich volkomen binnen de grenzen haars lands, en biedt zij ons het beeld aan van den bekrompensten band, welke onder Loges bestaan kan en welken zij

-ocr page 103-

slechts dulden, zoolang zij door een niet-mafonnieke macht gedwongen worden, zich tegen den geest van ons verbond te verbinden.

«Binnen de grenzen van den staat bewegen zich de Pruisische Loges, en de magonnieke vrijheid is in zoover bij haar gewaarborgd, dat zich in den Prulsischen staat drie Groot-Loges (thans vier) bevinden. Elke Pruisische Loge moet echter tot een der van staatswege erkende Pruisische Groot-Loges behooren; terwijl nu echter deze Groot-Loges in andere staten Loges kunnen stichten, is het toch aan geen der niet-Pruisische Groot-Loges geoorloofd, in den Pruisischen staat Loges op te richten en te leiden. In 1849 scheidde zich de Loge «M i n e r v a z u m V a t e r 1 a n d i s c h e n V e r e i n» te Keulen van de Groot-Loge «Z u den d r e i W e 11 k u g e 1 n», en de Loge «A grip pi na» te Keulen in 1850 van de Groot-Loge «Royal York», om zich onder de Groot-Loge van Hamburg te begeven; beide Loges werden, op grond van het edict van 1798, gedwongen, tot haar vroegere verbinding met Berlijn terug te kee-ren. Hierover zegt Keiler: «In 1849 sloot zich de Loge «M in e r v a» te Keulen aan, die, helaas, later weêr terug moest treden, omdat Pruisische Loges alleen onder een der drie Berlijnsche Groot-Loges mogen arbeiden, hetgeen, benevens andere staatkundige invloeden, de aansluiting van meer Loges verhinderde.» Hier gelden dus staatkundige grenzen, boven welke de Vrijmetselarij dient verheven te wezen.

«Als Vrijmetselaars zijn wij geen Duitschers, maar menschen, als Vrijmetselaars zijn wij geen staatsburgers, maai\' wereldburgers.» — Aldus B.-. Zille.

Ten slotte zegt het Handbuch der F r e i m a u r e r e i: «Over de doelmatigheid van een dergelijk jurisdictie-recht zal men, al naai- het standpunt van de ontwikkeling der Vrijmetselarij in een staat, en de staatkundige ontwikkeling van den staat, verschillend kunnen oordeelen. Terwijl het daar, waar de Vrijmetselarij nog in een toestand van ontstaan verkeert, doch het staatsleven nog onontwikkeld is, in elk geval dienen zal tot voorkoming van afdwalingen, zooals de geschiedenis der Vrijmetselarij die kent, als één maconniek opperbestuur de leiding van het Vrijmetselaarsverbond in dezen staat uitsluitend bezit, zal het in staatkundig hooger staande en rijpere staten, en, bij een grootere geestelijke ontwikkeling der Vrijmetselarij in dezen staat, dergelijke uitsluiting niet alleen niet noodig hebben, maar deze zal zelfs, onder omstandigheden, hinderlijk zijn voor de ontwikkeling der Vrijmetselarij in dergelijke staten. Het laatste vooral dan, indien de het jurisdictie-recht bezittende Groot-Loge een stelsel is toegedaan, \'t welk voor elke vrijere ontwikkeling der maconnieke beginselen geen plaats overlaat. Merkwaardigerwijze worden juist in staten, die de vrijzinnigste constituties

-ocr page 104-

100

bezitten, zooals Engeland en Noord-Amerika, de jurisdictie-rechten liet meest bepaald erkend, waarbij echter niet te ontkennen valt, dat de Vrijmetselarij aldaar in geenen deele op het toppunt van geestelijke ontwikkeling staat, en ook dit uitsluitend recht door de vele andere daar bestaande bijzondere maconnieke opperbesturen van de zo\'ogenaamde stelsels der hoogere graden gewijzigd wordt. Doch, helaas, het in Amerika streng vasthouden aan het jurisdictie-recht heeft niet alleen aanhoudende oneenigheden over het zoogenaamde rechtsgebied der Loges en Groot-Loges, maar ook een onmagonnieke vervolging ten gevolge der als «onregelmatig» beschouwde Loges en hunne leden.»

De theorie van jurisdictie-dwang heeft klaarblijkelijk in Amerika zijn strengste toepassing gevonden, waar de bepalingen van kracht zijn :

«In een staat (of territory) kan en mag slechts eene Groot-Loge bestaan, en elke Loge van een staat moet onder de leiding dezer Gr.-.-L.-. van den staat staan, om erkend te kunnen worden.»

Dat deze beginselen niet overeenkomen met den geest der Vrijmetselarij, hebben wij reeds aangetoond; zij druischen echter niet minder in tegen de heerschende toestanden en de geschiedkundige ontwikkeling.

In België, Hongarije, Frankrijk, enz. bestaan twee Groot-Loges, in Pruisen vier, en het staat aan elke Loge vrij, zich bij de eene of andere aan te sluiten. In Beieren, Wurtemburg, Baden, de vrije steden, enz., kan elke Loge zich aansluiten bij die Groot-Loge, welke zij verkiest. In Engeland, Boston en New-York hebben vroe-ger twee Groot-Loges naast elkander bestaan, en wat Amerika betreft, men heeft erkend (Freem. Mag., vol. XIV, p. 257), dat er noch in Amerika, noch in Europa «een wet of statuut van alge-meene toepassing bestaat», die het jurisdictie-recht bevestigt, en «dat vóór den vrijheidsoorlog dit geheele vasteland (Amerika) voor elke Groot-Loge open en vrij was;» «daarom vinden wij onder de vroegere Loges in Amerika enkele, die het gezag der Groot-Loge van Engeland, andere, die dat der Groot-Loge van Schotland of Frankrijk erkennen.» Het handtastelijkst wordt de onzin, om het recht van jurisdictie-dwang te doen gelden, als men nagaat dat de Afrikaansche Loge te Boston, de Moeder-Loge der P r i n c e-H a 11-Groot-Loge, hare constitutie reeds in 1784 ontvangen heeft, terwijl de tegenwoordige Groot-Loge van Massachusetts eerst in \'1792, dus acht jaren later, uit de vereeniging der beide oude Groot-Loges ontstond. Wij moeten echter erkennen dat de Groot-Loge van Massachusetts een verzoenende en betamelijke houding bewaart, en dat zelfs haar degelijke Grootmeester, B.\'. Gardner, met de P r i n c e-H a I l-Groot-Loge en hare officieren een vriendschappelijk verkeer heeft onderhouden. De hatelijkste Groot-Loge is die van New-York, welke sinds jaren met de Groot-Loge van Hamburg op voet van oorlog leeft. Zoo het verbond der

-ocr page 105-

101

Uuitsche Groot-Loges zich verklaren mocht ten gunste Araerikaan-sche theorie, dan zou het zelf te gronde richten, daar de Groot-Loge van Hamburg noch haar drie Amerikaansche Dochter-Loges in den steek laten, noch haar juist maconniek beginsel, hare zending en hare eer prijs kan geven. Hare onderwerping aan een dergelijk besluit zou schier gelijk staan met haar doodvonnis, en men kan dus met zekerheid aannemen, dat zij in het onderhavige geval gebruik zal maken van haar recht om uit het verbond der Duitsche Groot-Loges te treden. Ook de vier Pruisische Groot-Loges kunnen dergelijk besluit niet nemen, daar dan immers ook in Pruisen rechtens maar eene Groot-Loge zou mogen bestaan.

Wat de Groot-Loge van New-York betreft, het Hamburgsche Logeblad van den Isten Juni 1873 bevatte eene mededeeling, waaruit blijkt, dat de Groot-Loge van New-York vroeger zelve een vrijzinniger zienswijze huldigde.

«Ten bewijze, hoe weinig aanspraak de New-Yorkers op een jurisdictie-recht kunnen maken, diene het volgende, dat wij ont-leenen aan een geschrift, \'t welk onze Groot-Loge reeds in 1860, naar aanleiding van grove aanvallen, uitgaf. In het jaar 1836 werd eene overeenkomst geratiliceerd tusschen de Groot-Loges van New-York, Buenos-Ayres en Brazilië aan den eenen, en van het Groot-Oosten van Frankrijk aan den anderen, waarin verklaard wordt dat de mafonnieke eeredienst verdraagzaam is en elke Vrijmetselaar het recht heeft, dien te kiezen, welke hem het meest behaagt. Daarom volgt woordelijk:

«Toute Puissance maconnique, régulièrement et lègalement con-stituée, dument reconnue et investie de Ia plenitude du pouvoir dog-matique d\'un Bit, pour une circonscription territoriale quelconque a incontestablement et seule le droit de constituer et régir les Ataliers de ce Rit dans toute l\'étendue de sa domination.

«Mais le droit ne peut jamais donnés ii cette Puissance celui d\'exclure, de défendre ou d\'empêcher une Puissance d\'un autre Rit, mème d\'un Orient étranger, d\'accorder aux Maf.quot;., qui le sollicitent d\'elle dans les formes prescrites, les Charte snecessaires pour établir régulièrement soit des Loges, soit des Chap.\'., soit même une Puiss/. de ce Rit dans l\'étendue de la même circonscription territoriale.»

«Dit schijnt toch duidelijk te zijn, en wat voor den een recht is, is voor den ander billijk.»

B.-. Bluntschli heeft in zijn Züricher redevoering de nationale grenzen der Groot-Loge besproken en daarin geen kwaad gevonden, «schoon hare taak (die der Vrijmetselarij) internationaal is» — «omdat de goede kern dezer beweging bestaat uit de behoefte aan grootere vastheid, ten einde op die wijze de kracht van het Vrij-

-ocr page 106-

102

metselaarsverbond beter te kannen aanwenden.» Onder een enkel voorbehoud hebben wij tegen deze opvatting niets in te brengen, en deelen met B.\'. Biuntschli de overtuiging, «dat het steunen op het gebied van den staat een zeker fundament bouwt en het gevoel van bepaalden samenhang schenkt.» De individualiteit van den mensch zoowel als van de volkeren heeft binnen zekere grenzen ongetwijfeld hare rechten, en in dezen geest hebben wij reeds lang ons gevoelen geopenbaard. Het allerkrachtigst voorbehoud evenwel, dat wij maken en vasthouden moeten, is dit: dat de nationale vorm van het groote Vrijmetselaarshuisgezin een product is van vrijwillige en vrije vereeniging, en dat hij het wereldburgerlijk (kosmopolitisch) gronddenkbeeld der Vrijmetselarij, dit levenselement van ons uitgestrekt verbond, op geenerlei wijze aantaste of vernietige. De over \'t geheel bekrompen ongezonde geest der Amerikaansche Vrijmetselarij openbaart zich reeds daarin, dat zij buitenlansche Groot-Loges als vreemde, dus niet als Zuster-Loges en leden van één lichaam, maar elke, ook rechtmatige inmenging in hare aangelegenheden als een aanslag beschouwt; dit is een bewijs, dat haar het idee van ons verbond, van de geheele Broederschap, van de solidariteit der magonnieke belangen, en het bewustzijn van de g e m e e n-schappelijkheid van ons verbond en der daaruit voortvloeiende plichten, nog in \'t geheel niet duidelijk is.

Het jurisdictie-recht stelt dwang boven vrijheid, bijzondere belangen boven de algemeene, een gildegeest boven de beginselen der Vrijmetselarij; het is dus geheel verwerpelijk.

Tegenover de Amerikaansche Groot-Loges moeten wij dus handhaven:

«Elke Loge bezit de maponnieke vrijheid en het natuurlijke recht, om zich aan te sluiten bij die Groot-Loge, welke zij verkiest.

«De Groot-Loges van kleurlingen, een product van gegeven toestanden en der historische ontwikkeling, hebben recht van bestaan, totdat een vrijwillige vereeniging tot aansluiting voert.

«In het op vrijheid, vrijwilligheid, en eigen werkzaamheid gegrondveste verbond der Vrijmetselaars, zijn er alleen plichten, welke uit het wezen onzer Koninkrijke Kunst kunnen afgeleid worden, doch geen dwang, en geene onverdraagzaamheid.

«Alle Groot-Loges over de geheele aarde bezitten gelijke rechten, zijn leden van één geheel, en hebben gelijke plichten en gelijke belangen.»

-ocr page 107-

XI.

DE MACONNIEKE LITERATUUR.

«De Broederschap der Vrijmetselaren kan zicli er op beroemen, een uitgebreide literatuur over hare leer, wettige instelling, geschiedenis, en over haar lief en leed te bezitten, welke, zoowel in het goede als in het slechte, van onloochenbaren invloed op de liroeder-schap was. Ruim tienduizend geschriften en brochures hebben, sedert het bestaan van het verbond en de eerste uitgave van het constitutie-boek van 1723, velen der uitstekendste koppen bezig gehouden, en er toe bijdragen om de kennis der Vrijmetselarij te verspreiden en haren geest op verschillende tijden en in verschillende landen te vestigen.»

— Met deze woorden begint het artikel «Literatuur» in het H a n d b. de r Iquot; r e i m a u r e r e i, en dat, naar de verschillende landen gerangschikt, in groote trekken een beeld der maconnieke scheppingskracht ontwerpt. Hiernaar en naar de afdeeling «L iter a-t u u r» in mijne «Geschiedenis der V r ij m e t s e 1 a r ij,» — de eerste poging eener allesomvattende beschouwing der maconnieke letterkunde, — moet hier verwezen worden, daar het ons te ver zou voeren om het daar gezegde hier te herhalen. Hier moet op deze schatten van den geest slechts gewezen worden, om aan te sporen tot hun gebruik, liet was de taak der maconnieke b i b 1 i o-g r a p h i e om de voorhanden bouwstollen te ordenen en te catalo-giseeren, en deze taak heeft, naar liet voorbeeld van Thory, voor de eerste maal B.-. G. Kloss op een voldoende wijze vervuld: zijn bibliographische arbeid wordt aangevuld door B.-. Barthelness (B i-b I i o g r a p h i e der V r ij m e t s e 1 a r ij in Amerika) en door den schrijver dezes (M e i n e Air.\'. B u c h e r s a m m lung, et c.).

Deels bij B.-. Kloss mij aansluitende, deels met het oog op liet practisch gebruik het aantal rubrieken verminderende, heb ik mijn catalogus in de volgende afdeelingen vedeeld; I. Bibliographie; — II. Tijdschriften, jaarboekjes, almanakken; — IH. Maconnieke wetten;

— IV. Ritualen; — V. Gemengde geschriften voor en tegen de Vrijmetselarij; — VI. Geschiedenis; — VH. Illuminaten, Rozenkruizers,

-ocr page 108-

104

Jezuïeten, enz.; — Vlll. Vrijmetselaargezangen en gedichten; — IX. Mar.onnieke belletrie; — X. Maoonnieke redevoeringen; — XI. Levensbeschrijvingen ; — XII. Resoluties van Groot-Loges, circulaires, enz.

Een groot deel der maconnieke geschriften is zeker verouderd, of\' was al terstond van ongeschikte waarde, zoodat het gebruik van uitgebreide bibliotheeken met voorzichtigheid slechts nut kan aanbrengen ; doch daarnevens bezitten wij, vooral in Duitschland i), een statige rij van degelijke en kostbare geschriften, welke in alle opzichten de zucht naar studie en onderzoek bevredigen. Al naar de behoefte zal ieder B.*. aan de hand van mijn bovengenoemden wegwijzer, die hier en daar ook beoordeelende aanteekeningen bevat, en met de hulp van een goed onderrichten Vrijmetselaar, gemakkelijk het rechte vinden.

Van de Engelsche geschriften zijn voor ruimere kringen slechts weinige tegenwoordig nog van waarde en belang, zooals het Constitutie-boek; de Amerikaansche kan men bijna geheel ontberen. Van de eerste staan de werken van B.*. Wm. J. Ilugham en D. Murray Lyon, die een rijken inhoud bevatten, op de hoogte van hun tijd, en zijn voor een grondige studie der geschiedenis onmisbaar. De eerste heeft de oude constituties der werkmetselaars volledig gemaakt en samengesteld, en de laatste heeft, behalve een korte geschiedenis der oude Loge «M other K i 1 w i n n i n g», onlangs een voortrefTelijke kritische geschiedenis der Loge «M a r i a-k a p e 1» te Edinburgh, uitgegeven, welke — aan de hand der oorkonden en protocollen en met een geest van onbevooroordeelde waarheidsliefde bezield — de gewichtigste me-dedeelingen over de voorgeschiedenis van het verbond en het trapsgewijze ontstaan der symbolieke Vrijmetselarij bevat. In velerlei opzichten belangrijk, schoon gedeeltelijk verouderd, zijn de werken der BB.-. Preston en G. Oliver.

De letterkunde der Nederlandsche Vrijmetselarij bestaat voor het grootste gedeelte uit vertalingen. Degelijke oorspronkelijke artikels bevat het goed geredigeerde ofüciëele «Bulletin van h e t N e-derlandsch G r o o t-0 o s t e n», waarvan de voornaamste medewerkers zijn: de BB.*. Hertzveld, Noordziek en Vaillant.

1) En voorzeker niet minder in Nederland. Vooral de bibliotheek, door den Gr.*. Mr.*. Nat.*, prins Frederik dei- Nederlanden, aan do Vrijmetselarij in Nederland geschonken, en vroeger liet eigendom van B.-. Kloss, is, zoo niet de grootste, dan toch een der grootste maconnieke bibliotheeken. Het is echter te betreuren dat de Nederlandsche Broederschap zoo weinig nut uit deze bibliotheek kan trekken; 1o. bestaat er geen catalogus van, ten minste, de verschillende Loges bezitten er geen, en 2o. is het onmogelijk om uit het kijkje, dat den BB.-, jaarlijks op de vergadering van het Groot-Oosten gegund wordt, in de bibliotheek te slaan, kennis met dien rijken schat te rnaken.

VÉRT.

-ocr page 109-

105

In Frankrijk hebben vooral voor de geschiedenis de BB.-. Thory, E. Heboid en Jouaust uitstekende diensten bewezen. Wat stichtelijke lectuur betreft, hierin biedt Frankrijk een gringe keuze aan, doch daarentegen heeft de ritualistiek ijverige beoefening gevonden. Eene reeks van uitmuntende wérken, van wijsgeerigen aard, vindt men in de verschillende jaargangen van het tijdschrift «M o n d e M a 5 o n n i q u e.»

Onder de Zwitsersche BB.\', hebben Heldmann, Zschokke, Bobrik, Schauberg (Handbuch dei\' S y m b o 1 i k), O. lleime en anderen een algemeen bekenden gewaardeerden naam verworven.

Onder de Duitsche geschriften staan voor de geschiedenis der Vrijmetselarij bovenaan de werken der BB.\'. Kloss, Keiler, Kraus e, Lachmann, Merzdorff, enz. l); voor de verklaring der symbolen B.\'. Marbach; aan verzamelingen van aanbevelenswaardige bouwstukken hebben de Duitschers geen gebrek (Driiseke, Meissner, Zille, enz.), doch wij willen hier bij hunne geschriften niet langer stilstaan.

•1) Vooral ook niet te vergeten L).\'. Findel, ilie zich echter kieschheidshalve niet noemt. — Onder de Nederlandsehe maijonn. schrijvers noemen wij nog de BB.\', (dooden en levenden) Kinker, van Marie, Lespinasse, Maarschalk, Schouten, Zeeman, Buddingh, Hageman, enz. enz. In de jaargangen van Almanak voor BB.\\ Vrijmetselaren van Charitas. en ook van het Magonniek Weekblad vindt men menig lezenswaardig oorspronkelijk artikel. Veiit.

-ocr page 110-

B. De loge, haar vorm hare beteekenis en hare werkzaamheid.

I.

DE LOGE.

Onder Loge (Bouwhut, maconnieke werkplaats) verstaat men of het locaal, waarin de BB.-, vergaderen (Tempel), of\' de vereeniging van de leden. In de laatste beteekenis is eene Loge eene bijzondere gemeente in de Broederschap der Vrijmetselaars, een lichaam, waarvan de leden door vrije keuze werden aangenomen en aan dezelfde wetten gehoorzamen.

Volgens de oudste catechismussen maken reeds drie BB.-, een wettige Loge uit, omdat (naar gnostische begrippen) wijsheid, kracht en schoonheid, het kostbaarste gedeelte der architectuur, den mensch, uitmaken. V ij f leden maken, met het oog op de vijf zintuigen, een volledige, en zeven, met het oog op de zeven vrije kunsten, en volmaakte Loge uit. Daarom zeggen de oude oorkonden, dat eene Loge wettig en volmaakt is door de getallen 3, 5, en 7.

De wezenlijk noodzakelijke leden eener Loge zijn de Voorz.-. Miv. (Achtbare Mr.-.), en de beide BB.-. Opz.-. Na de invoering van den (iezellen- en den Leerl.-graad werden drie Meesters, twee Gezellen en twee Leerlingen noodig gerekend voor een wettige en volmaakte Loge; volgens het nieuwe Loge-recht zijn er zelfs negen BB.-., waaronder zeven Meesters, noodig om een Loge op te richten.

Een Loge is eene vergadering van BB.-, tot beoefening en voortplanting der kunst van den vrijen metselaar. Zij moet door een andere, daartoe gerechtigde Loge, of in onze dagen door een Groot-Loge wettig ingesteld of geconstitueerd zijn, om als een wettig lid van het verbond erkend te worden. Men noemt haar ook wettig, als zij rust op de hoofdsymbolen van het verbond, volmaakt als zij het noodige aantal leden telt, en regelmatig als zij op een wettige wijze geconstitueerd is. Zij is

-ocr page 111-

107

gewijd aan Johannes den Dooper en moet een school tot aankweeking der wetenschap en goede zeden, en tot verwerving eener deugdzame, edele gezindheid zijn, een afbeeldsel van het Heelal. In vorm en gedaante is zij een langwerpig vierkant, dat loopt van het oosten naar het westen, van het zuiden naar het noorden, en van het middelpunt der aarde tot aan den hemel. In hare inrichting is zij eene werkplaats van den arbeid, waarin naar passer en winkelhaak, met beitel en hamer gebouwd moet worden aan een onzichtbaren tempel: aan de veredeling der menschheid. Zij wordt verlicht dooide zinnebeelden der hoogste ideeën van den godsdienst, van het recht en van broederliefde, en door de zon, maan en Achtbaren Mr.-., de zinnebeelden van het licht en van de orde, want de Vrijmetselaars moeten de kinderen des lichts zijn, die afstand gedaan hebben van alle werken der duisternis.

Eene Loge heeft de dubbele taak, om aan den eenen kant de kunst van den Vrijmetselaar door het aannemen van nieuwe leden voort te planten, en aan den anderen kant de oningewijden door de dramatische voorstelling in de ritualen, door onderricht in deze kunst te onderwijzen, en door oefening in de grondstellingen der Vrijmetselarij opquot;- te voeden. De in de Loge verrichte gemeenschappelijke werkzaamheid heet daarom arbeid.

De zinnebeeldige teekenen en handelingen vereischen noodzakelijk een vreedzame plaats, waar men zich ongestoord aan haar wijden kan; niet minder vereischen zij deskundigen en leeraars, die de symbolen verklaren en de gebruiken naar vaste regelen uitvoeren. Doch bovendien moet het broederlijk samenzijn zelf een ontwikkelenden invloed uitoefenen, en alle leden moeten van elkander leeren en elkander onderwijzen.

Alleen de Voorz. Mr.-, of zijn plaatsvervanger kan de Loge openen, en gebruikte men hierbij vroeger het formulier: «In naam van den Upperbouwheer des Heelals verklaar ik deze Loge voor geopend, verbied ik het schelden, zweren, alle ongeschikte en profane gesprekken en alle twist over godsdienst en staatkunde, op geen geringer straf dan welke de wetten voorschrijven of de meerderheid der BB.-, gepast oordeelt.}*

Alleen in een regelmatige Loge kan iemand tot Vrijmetselaar en lid van het verbond gemaakt worden; hij blijft dan zoolang lid, tot hij er óf vrijwillig uittreedt, óf wegens een onwaardig gedrag uitgesloten wordt.

De plaats, waar eene Loge zich bevindt, benevens die, waarde Voorz.-. Mr.-, zijn zetel heeft, heet Oosten, omdat van daar al het licht komt. Elke Loge heeft een raad van ambtenaren (officieren), aan wie de leiding der werkzaamheden en het bestuur is opgedragen, en waarvan de leden door de BB.-, gekozen worden. De eerste ambtenaar

-ocr page 112-

108

is de Voorz.\'. Mr/.; op hem volgen de beide Opzz.1., de Schatbewaarder en de Secretaris. Eerst in lateren tijd heeft men een groo-ter aantal ambtenaren noodig geoordeeld.

Den Grootmeester staat het overal vrij, het voorzitterschap in de Loges, welke hij bezoekt, te bekleeden.

Ten opzichte der aannemingen en van het bestuur der Loge verwijzen wij naar de volgende afdeelingen. JDe wettige rechten eener Loge laten wij hier volgen naar het wetboek van den eclectischen Bond.

«Alle Loges hebben gelijke rechts doch al len zijn in het streven naar een gemeenschappelijk doel vereenigd. Elke afzonderlijke Loge heeft dus ten opzichte barer bijzondere aangelegenheden eene volkomen vrije, alleen door de wet geregelde beweging. Daarentegen erkent bij bondsaangelegenheden elke Loge in de door haar mede samengestelde Groote Moeder-Loge, het orgaan van den gemeen-schappelijken wil, aan welks wettige besluiten ieder afzonderlijk lid van den bond onderworpen is.

«Elke afzonderlijke Loge regelt de in bare werkplaats voonkomende zaken, met inachtneming der beslaande voorschriften. In de aangelegenheden van den bond neemt de Groote Moeder-Loge de zaken waar.

Het staat aan elke Loge vrij, om eigene, met haar plaatselijke toestanden strookende wetten te maken, voor zoover zij niet in strijd zijn noch met de algemeene beginselen der Vrijmetselarij, noch met de bijzondere wetten van den Eclectischen bond.

«Elke Loge heeft het recht en den plicht, om oneenigheden onder hare leden bij te leggen en de vergrijpen harer leden te bestraffen.

«Elke Loge heeft het recht, ten allen tijde (met eene meerderheid van stemmen van 2/3 der BB.-.) haar ontslag uit den bond te verlangen, en de Groot-Loge is verplicht, haar, als zij zich van hare bij de wet voorgeschreven verplichtingen heeft gekweten, dat ontslag te verleenen.

«Alle gezamenlijke Loges, door hare vertegenwoordigers in de Groote Moeder-Loge vertegenwoordigd, bezitten uitsluitend de laatste uitspraak 1) bij de verkiezing van den Grootmeester, 2) bij zijn onvrijwillig ontslag, 3) bij het onvrijwillig ontslag eener Loge uit den bond, 4) bij de wetgeving en de uitlegging der wetten van den bond, 5) bij veranderingen van het rituaal.

«Het inwendige eener Vrijmetselaars-Loge bestaat, volgens den catechismus, uit sieraden, werktuigen en kleinoodiën. Sieraden zijn: de mozaïeken vloer, de vlammende ster, en de getande rand; kleinoodiën (bewegelijke): de winkelhaak, het waterpas en het schietlood, (onbewegelijke): de teekenpl.\'., de ruwe en kubieke steen.»

Ten opzichte van het aantal leden geldt het voorschrift, dat, als dit meer dan honderd bedraagt, de BB.-, verplicht zijn, zich te verdeelen

-ocr page 113-

109

om een tweede Loge op te richten. Deze bepaling ging ook mede over in de zoogenaamde (onechte) Yorksche constitutie, waar men leest; «Het is goed dat het aantal leden eener Broederschap niet al te groot is, omdat anders de Voorzitters verhinderd worden, goede orde in de Loge te houden. Het getal moet 50—60 zijn. Als het getal leden eener Broederschap zoover boven het gewone getal gestegen is, dat de meerdere leden zeiven een Loge kunnen oprichten, dat moet een nieuwe Loge opgericht worden.»

Betrekkelijk het doel van den arbeid zijn er receptie-, bevorde-rings-, rouw-, tafel- en zuster-Loges; bovendien heeft men nog vergaderingen, waar huishoudelijke en ook algemeene, op de ge-heele Broederschap betrekking hebbende zaken behandeld worden.

-ocr page 114-

II.

DE VOLMAAKTE LOGE.

Elke Loge, die in den vollen zin des woords op den naam eenei-in liaar zijn en wezen, in inrichting en werkzaamheid volmaakte Loge wil aanspraak maken, moet in de eerste plaats steunen op het beginsel van de algemeenheid der V r ij m e t s e I a r ij, zoodat zij alleen hen uitsluit, die zich door gebrek aan verbindende liefde en krachtdadige deelneming aan hare doeleinden van zelve uitsluiten. Tegenover den staat en de kerk gedraagt zij zich o n z ij-d i g, want haar voorwerp is niet de geloofsgenoot, niet de staatsburger, maar de mensch. Zij wil den mensch boven alles verheffen, wat de menschen anders van elkander scheidt, boven de scheidsmuren van nationaliteit, van ras, van maatschappelijk leven en godsdienstsecten: zij wil alle nietige vooroordeelen, alle voorgewende voorrechten en bevoorrechte standen samensmelten in den gloed der liefde, der alles vereenigende broeder- en menschenliefde; zij wil het rein-menschelijke, dat tegelijkertijd het waarlijk goddelijke is, in reine zedelijkheid bij allen ontwikkelen en aankweeken. Evenals ons verbond in het algemeen, wil ook de volmaakte Loge in het bijzonder geene gemeenschap des geloofs maar eene gemeenschap des geestes zijn. Iedereen, van welken stand of rang ook, is haar welkom, zoover hij maar de noodige eigenschappen van Vrijmetselaar bezit. Maar ook slechts voor zoover zulks het geval is; want de volmaakte Loge is ook volmaakt ten opzichte h a r e r samenstelling. Zij wil alleen bouwlieden binnen hare wanden vereenigen, die den magonnieken winkelhaak kennen en in staat zijn, daarnaar te arbeiden: zij wil geen BB.-, hebben, die traag en onverschillig, om een bekend spreekwoord te gebruiken, Gods water maar over Gods akker laten loopen en den vlijtigen werklieden belemmerend in den weg staan, — maar BB.-., die gloeien van liefde voor alles wat goed en schoon is, en die vol heiligen ijver het licht zoeken; zij wil alleen leden, die elkander erkennen als geestverwanten, naar één doel strevende, en die daarom ook in eendracht en vrede met blijdschap zamen kunnen werken.

-ocr page 115-

Ill

Niemand wordt aangenomen, over wieti niet de stemming der leden, na een nauwkeurig onderzoek, een gunstige beslissing genomen heeft, en dit onderzoek strekt zich niet alleen uit tot de zedelijke, maar cok tot de verstandelijke eigenschappen, op de zucht naar ontwikkeling en naar de vermogens van den candidaat.

Jn zoodanige Loge heerscht een vurig streven naar onvergankelijke goederen, daar ademt een geest, die alles verheft en gelukkig maakt, daar heerschen oprechtheid en waarheid, geen schijn en logen, daar zijn geen boeien voor onbelemmerd onderzoek naar de waarheid, daar is kracht en leven I Daar laat men geene heldendaad des tijds, geen edel man zonder deii verschuldigden eerbied voorbijgaan; daar wordt alles onderzocht en het beste behouden. De stichting der ware Vrijmetselarij, de zuivere, heldere en diepe opvatting van haar wezen en haar doel, dat is het ernstige streven van alle leden eener volmaakte Loge, opdat de zekere weg voor het geheele maconnieke leven en streven gevonden worde. Eén in het gronddenkbeeld en in het gemeenschappelijk te bereiken doel, heerscht onder hen vrijheid in de ontwikkeling van den B.-. individueel, in de wijze, hoe iedereen het zich voorgestelde idee opvat, ontwikkelt, er. in zich levend en werkzaam laat worden. Het wetenschappelijk gedeelte der Vrijmetselarij vindt natuurlijk onder hen een zorgvuldige beoefening; de maconnieke literatuur wordt niet verwaarloosd, en alle voorhanden middelen worden aangewend en toegepast, zoodat nu de eene dan de andere B.-. in staat is, iets gewichtigs, iets onderrichtends, iets boeiends in de vergaderingen mede te deelen.

De volmaakte Loge zal verder streven naar een zoo volmaakt m o g e I ij k e voorstelling der V r ij m e t s e I a r ij in wetgeving en ritualen. Beide moeten de echte Vrijmetselarij, die met haren tijd gelijken tred gehouden heeft, voorstellen, en du.s hiermede in overeenstemming samengesteld zijn; al wat onecht, onwaar en verouderd is, moet dus uit beide verwijderd worden, terwijl de vorm edel, eenvoudig, zinrijk en vrij moet zijn.

«Wat, in de eerste plaats, de wetgeving betreft, in de volmaakte Loge moeten alle werkende leden, zonder onderscheid van graad, het stemrecht in alle algemeene aangelegenheden bezitten, en insgelijks de BB.-. Leerlingen, als zij een jaar lang vrijmetselaars geweest zijn, het recht om candidaten voor te stellen; alle op niet vaste gronden steunende trappen van rang en de gebruikelijke titel- en lintenkraam worden bij haar niet meer gevonden, en de tegenwoordigheid van zusters bij sommige mafonnieke werkzaamheden beschouwen de BB.-, terecht als een ongedwongen, natuurlijken weg tot openbaarheid.

Als wij de werkzaamheden in een volmaakte Loge bijwonen, zullen wij zien dat zij ook volmaakt is ten opzichte van het rituaal en van

-ocr page 116-

112

zijne toepassing. Gezond verstand en fijne smaak, een wetenschappelijke geest en kunstzin schijnen hier vereenigd te zijn, en alles gewijzigd, geregeld en verbeterd te hebben. De voorgeschreven woorden verkrijgen door den spreker leven en bezieling, en klinken uit het binnenste heiligdom des gemoeds als orakels uit eén hoogere wereld. De sprekers zijn bezield en bezielen allen. Zonder gemaaktheid spreekt uit allen de broederliefde en de adel des harten; daar wordt niet gehaperd, daar hoort men geen verkeerden toon, geen valsch pathos.

Evenals in haren grondslag, hare wetgeving, haar rituaal en hare samenstelling, is de volmaakte Doge ook volmaakt in de verwezenlijking der echte Vrijmetselarij, in haren arbeid.

De lioge moet w e r k e 1 ij k iets, en wel het rechte, doen om hare leden tot zelfvolmaking op te voeden, den weg tot kennis en beoefening der humaniteit te banen, en tot werken van gemeenschappelijk nut op te wekken. In dit opzicht blijft, helaas, oneindig veel te wenschen en te doen over, waarvan de oorzaak moet gezocht worden in het schier overal ingeslopen misbruik, om alle werkzaamheden in de Loge alleen tot handhaving der vormen, tot recepties en bevorderingen, en tot zuiver huishoudelijke aangelegenheden, met één woord, tot buitenwerk en bijzaken te beperken. Zeker, aannemingen en bevorderingen zijn noodig, in vele gevallen van een uitstekende werking, en in hare tot het hart en tot het verstand sprekende symbolische werkzaamheden niet zonder op-voedenden invloed, die immers nog vermeerderd wordt door een wijze toepassing der kunst, namelijk van de muziek, en door het levende, onderrichtende, bezielende woord. Doch dit levende, opwekkende en scheppende woord mag niet, zooals helaas in zoovele Loges plaats grijpt, o( geheel ontbreken, óf — van een geheel tegenovergestelde werking zijn! Voordrachten over magonnieke, algemeen-mer-schelijke, of wetenschappelijke onderwerpen mogen niet ontbreken, en deze voordrachten mogen niet immer en altijd om het eentonige eener triviale moraal draaien, maar moeten belangwekkend, geestrijk, onderrichtend zijn; zij moeten iets nieuws met smaak behandelen, schoone denkbeelden in een schoonen vorm gieten, en het kenmerk dragen van een edele gezindheid en een vrijen geest. Er moet afwisseling in de onderwerpen, in de sprekers, in de behandeling zijn, en ieder B.-. moet er naar streven om de beste gaven van zijn geest, de rijpste vruchten zijner studies en ervaringen op het altaar der Loge neder te leggen. In dit opzicht moet echter de Loge zelve hare leden trachten aan te sporen, op te wekken en te onderrichten door het aanschaHen eener uitmuntende maconnieke bibliotheek, door een krachtdadige ondersteuning der mayonnieke pers en hare organen, door een volhardende aankweeking van de geesteswerkzaamheid

-ocr page 117-

113

ilcr BB.-,, en door een veredelende gezelligheid. Het gezellige leven, het vertrouwelijk en ongedwongen verkeer der BB,\', onderling, is in vele opzichten van allergrootst gewicht, voor om elkander nader te leeren kennen en zich nauwer aaneen te sluiten.

üaat het op zich zelve zwaar genoeg, om binnen de muren der Loge een recht menschelijk-broederlijke verhouding te scheppen en zuiver en waar te bewaren, hoeveel moeilijker is het dan niet, als wij het op grootere schaal, niet ondersteund door een tegemoetkomenden, gelijkgezinden geest en gelijke voornemens, onder de ontelbare, dikwijls onoverwinnelijke bezwaren der uiterlijke toestanden in de moeiten en stormen des maatschappelijken levens, zullen verwezenlijken I En toch moet de Loge, naast den naar binnen gerichten arbeid der BB.-., ook opwekken tot nuttige en weldadige werken, want hoe zou zij anders wel tot beoefening der humaniteit aansporen, hare beginselen bekrachtigen, en hare indee verwezenlijken kunnen? Wij moeten noodzakelijkerwijze onderwerpen scheppen, waaraan wij, in vereeniging met BI!.-., onze krachten oefenen en sterken kunnen, onderwerpen, door wier behandeling wij op de beste en duurzaamste wijze bezield zullen worden voor ware humaniteit. Wij zijn immers allen Vrijmetselaars geworden om, in vereeniging met geestverwanten, niet alleen ons zeiven te veredelen, maar ook om een waarachtig werk te scheppen, dat in bloei en ontwikkeling toeneemt en het genot van het scheppen en welslagen schenkt. Daarom, weg met den schroom voor practische werkzaamheid. Laten wij, behalve aan den verstandelijken en zedaiijken, be-halven aan den omzichtbaren arbeid, ook onze aandacht wijden aan bepaalde doeleinden en zaken van uiterlijke werkzaamheid, en ze ter hand nemen! Wel moet in de eerste plaats ieder individu in den geest van het verbond binnen zijne sfeer zoeken te werken; maar waarom dan ook niet gemeenschappelijk eene zaak, naar een goed overlegd plan!» Laten wij ons niet op een dwaalspoor brengen dooi\' de tegenwerpingen eener gedachtelooze gemakzucht, eener zelfzuchtige traagheid en eener god- en menschen beleedigende zelfzucht; vragen wij, integendeel, veel liever: wat is er te doen, en hoe moet het aangepakt worden? Zoowel hierin als in het algemeen, is het vormen van vaste commissies voor bepaalde doeleinden, zooals voor sociale vraagstukken, voor het onderwijs, enz., aan te bevelen, tevens met de opdracht om van tijd tot tijd v e r-s lagen uit te brengen en voorstellen te doen. Als op deze en dergelijke wijze de Loges het initiatief tot nuttige, voorde maatschappij zoo weldadige zaken nemen, en met hare Groot-Loges in een levendig verkeer en levendige correspondentie treden, dan zullen ile vruchten niet uitblijven. De berichten der Loges aan de

8

-ocr page 118-

114

Gioot-Loges worden dan van zelve degelijker, omvangrijker en belangrijker, en zullen mettertijd een gewicht verkrijgen, zooals men zich nooit voorgesteld had. Een nieuw, een verhevener tijdperk der Vrijmetselarij zal dan aanbreken; het getal Loges zal, in weerwil van de voorzichtigheid bij het aannemen van candidaten, toenemen, en de tot dusver volkomen verwaarloosde magonnieke zending, of m i s s i e, tot het oprichten van nieuwe maconnieke sociëteiten en Loges zal als ware \'t van zelve ontstaan en ijverig toegepast worden. Het tot dusver zoo losse verband der Loges tot hare buitenleden zal veel inniger worden; de Loge zal met hen in gestage aanraking blijven, en door enkele BB.-, van haar Oosten een levendig en vruchtbaar verkeer met hen onderhouden. De liefde der BB/, onder elkander zal volle, gelukzalige waarheid worden en de algemeene me nsc henliefde der Vrijmetselarij zal zich uiten in daden, in duurzame werken, en zij zal niet langer blootgesteld zijn aan het hoofdschuddend gebaar der buitenwereld.

Kortom, de volmaakte Loge zal naar alle kanten door daden Iconen, dat de Vrijmetselarij eene kunst is, en dat de aan haar gewijde werkplaatsen rusten op de drie kolommen; \\V ij s h e i d, Kracht en Schoonheid.

-ocr page 119-

III.

DE OPRICHTING EENER LOGE.

Vim oudsher was het de plicht vai. eiken Vrijmetselaar om zijne kunst, bestaande in de kennis en de toepassing onzer symbolen, ritualen en leer, voort te planten en over alle wereldstreken te verspreiden, totdat alle menschen in ééne Groot-Loge, verbonden in de sociale vereeniging der geheele menschheid, allen op het voor hen geschikte standpunt, doch allen zoowel geestelijk als lichamelijk vrij, aan den bouw der waarheid en deugd zullen arbeiden.

Hoe hadden, volgens de oude verordeningen, reeds zeven wettig aangenomen Vrijmetselaars het recht kunnen hebben, om een nieuwe wettige en volmaakte Loge op te richten, als men de uitbreiding der Vrijmetselarij niet bedoeld had? En waarom moest, volgens een oud-Engelsche verordening, elke Loge, die meer dan honderd leden telde, een nieuwe uit haren schoot trachten voort te brengen, zoo vermeerdering van Loges niet in den geest der instelling lag? Hoe meer goede Loges, des te beter. Een edele wedijver onderling strekt haar ten spoorslag; ook is het niet te ontkennen, dat in aan leden te rijke Loges de innigheid der verbroedering er onder lijdt.

Om een goede Loge op te richten, is het in de eerste plaats noodig, de bouwstoffen nauwkeurig te onderzoeken, d. i. den ijver, de bereidvaardigheid om opofferingen te doen, de bekwaamheid en de volharding der BB.-., en verder, of de noodige stoffelijke middelen voorhanden zijn. In den regel is het aanbevelenswaardig om de toekomstige Loge het eerst door een Vrijmetselaarskransje of maconnieke societeit voor te bereiden, waarin de krachten geoefend en bewaard kunnen blijven. De BB.-, moeten hier toonen, wat zij in staat zijn voor de regeling van het geheel te kunnen bijdragen, door dat de een voor de muziek, de ander voor het in behoorlijke orde houden van het locaal, en voor de huishoudelijke aangelegenheden, de derde voor de behoefte van den geest zorgt, en gelegenheid tot het bijeenbrengen van een klein fonds gegeven is.

-ocr page 120-

116

Heeft nu de ondervinding bewezen dat de BB.-, volhardend en met geestdrift voor de zaak bezield zijn, dat zij er vereenigd naar streven om zich boven het gemeene en lichtzinnige dooi\' ernstiger» arbeid te verhellen, dat in den kleinen kring openhartigheid, betamelijkheid, wederzijdsch vertrouwen en hartelijkheid heerschen, dan kan men gerust aan liet oprichten eener Loge denken, door het eerst eens te worden over de keuze eener G r o o t-L o g e, niet naar gewoonte, maar naar de vrijzinnigheid der constitutie en regeering, en dan een constitutie-brief aan te vragen, als de geldzaken geregeld zijn. Wel hangen niet van veel geld, maar toch van de noodige middelen en de zekere inkomsten, de welvaart, de bloei en de waardigheid eener jeugdige Loge al, en de schatbewaarder is, zooal niet de hefboom dan toch het fundament der geheele machine. In dit opzicht mag men zich aan geene illusies overgeven, maar moet bedaard met de voorhanden middelen rekenen; want decoratief, huur, licht en vuur, de te betalen gelden aan de Groot-Loge, het drukken van de lijst der leden, de correspondentie en vele onvoorziene uitgaven zijn zaken, waar men meestal niet buiten kan. Van den anderen kant leer de ondervinding, dat schulden of geldelijke ongelegenheden de eendracht ligt verstoren en aanleiding geven tot mindere gestrengheid bij de aannemingen, wat ten gevolge heeft dat betere krachten zich terugtrekken. Men zorge er dus voor, dat men van den beginne af geld hebbe en het zeer huishoudelijk administreere! Er kan niet genoeg voor gewaarschuwd worden, dat een jeugdige Loge het zich nooit late welgevallen, afhankelijk van rijke BB.\', te worden. Sterft de BB.-, en zeggen de erfgenamen de gelden op, dan staat het er erg meè geschapen; en blijft hij In leven, dan zelden veel beter; immers, \'s menschen gedachten en nelgingen zijn veranderlijk, en onder alle omstandigheden Is het erg, als BB.-, schuldelschers, ten koste van het verstandelijk leven en de hoogere maconnieke bedoelingen, bij verkiezingen als anderszins te veel verschoond moeten worden.

Nadat deze zaak geregeld Is, ga men over tot de v e r k i e z i n g der beambten (officieren). Is liet aantal JIM.-, niet groot genoeg om de betrekkingen voldoende of deugdelijk te vervullen, dan vrage men de toestemming, om Leerlingen en Gezellen voor de opening der Loge historisch te mogen bevorderen, zoo noodig zelfs zonder receptie-gelden. Hoe de ofliclersbenoemingen moeten geschieden, schrijven de wetten der Groot-Loges voor, bij welke men zich heeft aangesloten i); gemeenschappelijke bedoelingen, maponniek eergevoel

1) In ons vaderland niet; dit blijrt aan de huishoudelijke reglementen der Loges overgelaten. Vert.

-ocr page 121-

117

en bereidwilligheid om opofleringen te doen, moeten er bij voorzitten. Hoe rechtvaardig het ook zii, dat ieder B.-. zijn deel aan de moreele lasten op zich neme, even billijk is het ook, niet boven alle verhouding steeds op de goedhartigheid en welwillendheid van enkelen los te werken, opdat de ti-agen nog trager zouden worden!

Onder alle betrekkingen zijn die van den Voorz.-. Mr.-., en van den B.\\ Redenaar en Schatbewaarder l) verreweg de belangrijkste; de welvaart en bloei eener Loge hangen het meest van deze posten af, schoon eigenlijk geen enkele betrekking als onbeduidend kan en mag beschouwd worden.

Als ten slotte iedereen zich de beteekenis en verplichting van zijne betrekking bewust is, en allen eendracht het welzijn der Loge naar hun beste krachten bevorderen, dan zal zulks een goeden klank geven, en de arbeid zal gezegend zijn.

Vert.

I) Ook van den B.*. Secret.*.

-ocr page 122-

IV.

DECORATIEF EN NAAM DER LOGE.

I.

Het decoratief der Loge moet overeenstemmen met den geest en het doel der Vrijmetselarij; het mag noch zonder tooi en kaal, noch overladen zijn; een tactvol gebruik der mafonnieke zinnebeelden is dus een vereischte.

Wel zullen ook in de eerste plaats de kosten moeten beslissen; doch pracht en kostbaar materiaal hebben niet de bedoelde werking, wel echter een smaakvol aangebracht decoratief.

De Tempel moet, zoo mogelijk, slechts aan de eene zijde ramen hebben en deze moeten bedekt kunnen worden. In het Oosten moet eene hoogte aangebracht zijn met drie trappen, welke naai\' het altaar en de zetels der eerste ambtenaren voeren. Aan beide zijden van het altaar kunnen de twee kolommen van den Salomonischen tempel staan. Boven den zetel van den Voorz.-. M.-. kan op een perta-ment de constitutie-oorkonde aangebracht zijn, en daar boven de vlammende ster of een wereldbol, waar achter de opgaande zon hare stralen verspreidt.

De zitplaatsen der BB.\', aan beide zijden van het tableau vormen een kubiek. In het westen der Loge staat een harmonium ot een seraphineorgel. Een orgel, door een voorhangsel bedekt, heeft zijne plaats beter in het voorportaal; zoodat zijne tonen gedempt tot den tempel doordringen.

Behalve de maconnieke zinnebeelden bevatten vele Loges zinrijke spreuken, bustes en goede schilderijen, tot sieraad aan de wanden aangebracht. Daar in dit opzicht de ondervinding rijk is, zal elke Loge goed doen, deze te raadplegen. Eenvoudigheid, waardigheid, en harmonie moeten de leidende beginselen zijn.

II.

De oudste Loges in Schotland hadden hare namen ontleend aan de kerken, waartoe de bouwhutten behoorden, zooals «M a r i a-k ape 1»,

-ocr page 123-

1!9

«S t. A n d r e a s»; die van Engeland daarentegen aan het uithangbord der herberg, waarin zij vergaderden, zooals «de Druif», de «A p p e I b o o m», of aan het Oosten, zooals «Kilwinning-L o g e.» Bovendien hebben in Engeland, en ook in Amerika, vele Loges alleen het nummer harer. constitutie. Waar geen geschiedkundige of plaatselijke omstandigheden den maatstaf gaven bij\'t kiezen van een naam, zooals te Hirschberg «Z urheissenQuell e», te Heidelberg «Rupprecht zu den 5 Ros en», te Kehl «Er-win», te Wurzburg «Z u den zwei Saulem am Stein», enz. daar ontleenden de Loges haren naam aan hare stad (Weis-senfels: «Z u den dreiweissenFelsen», Greifswald: «C a r I z u den 3 G rei f e n), of zij kozen maconnieke zinnebeelden, (te Rotterdam: De D r i e K o 1 o m m e n, te Zierikzee; De Ster in het Oosten, te Vlissingen L\'A s t r e d e l\'O r i e n t), of beroemde mannen uit den ouden en nieuwen tijd (Pythagoras Lessing, Plato, Schiller), of uitstekende Vrijmetselaars (Zetland, F e s s I e r), of vorstelijke personen (A n n a P a u I o w n a. Karei van Z w e d e n), of ook deugden (De ware Broedertro u w. Deugd en IJ v e r, De Eendracht).

De uithangborden der herbergen waren in Engeland zelfs nog in het jaar 17G7 voor de mannen van Loges gebruikelijk; eerst later ontstonden zinnebeeldige namen, die dan ook tegenwoordig in het Engelsche constitutie-boek formeel erkend zijn. In Duitschland is de keuze aan de Loges alleen overgelaten; in Engeland is de goedkeuring van den Grootmeester of provincialen Grootmeester noodig.

Het kiezen van helden uit den bijbel of christen-heiligen is, als niet geschikt, overal reeds lang weêr opgegeven i).

1) In Neflerland bestaat evenwel nog te Loge St. !,odewijk, te Nijmegen.

Vert.

-ocr page 124-

V.

DK VOORZITTENDE MEESTER.

Een oud rituaal zegt dat de Voorz.-. Mr.-, den winkelhaak als 011-deischeidingsteeken draagt, omdat door zijne hulp, zijne bemiddeling alle oneenigheden onderdrukt, en goede broederschap aangekweekt en volkomen gemaakt wordt. Het is aan geen twijfel onderhevig, dat de bloei eener Loge schier volkomen van zijn inzicht en degelijkheid afhangt.

Ue Voorz.\'. Mr.*, is niet alleen de eerste onder gelijken, maar hij is de werkelijke regent van een Vrijmetselaars-staat, waarin wel is waar het recht van wetgeving aan het geheel toekomt, maar hij te zorgen heeft voor de leiding der besluiten en de uitvoering er van. Hij heeft het voorzitterschap bij de werkzaamheden, in huishoudelijke vergaderingen en bij de tafel; hij heeft het oppertoezicht over alle huishoudelijke aangelegenheden, en leidt de correspondentie.

Een voornaam gedeelte van zijn ambt bestaat in de toepassing der ritualen bij aannemingen en bevorderingen. Deze dramatische handelingen missen gewoonlijk haar beoogde werking, als geen kunstzin er harmonische vormen aan geeft, of als het gebruik der ritualen schoolmeesterachtig of slordig is. Om dit te vermijden, is het noo-dig, dat een nieuw gekozen Voorz.\'. Mr.\', met zijne ambtenaren het rituaal goed bestudeere en er zoo in te huis gerake, dat hij tusschen werktuigelijk aframmelen en theatraal pathos het juiste midden houdt. Elke mayonnieke arbeid is eene plechtigheid, eene aankweeking van de beschaving der menschheid; die arbeid moet dus zoowel in zijn geheel als in zijne onderdeden zoo volmaakt mogelijk zijn, in overeenstemming met den dienst der waarheid en mensch-veredeling, en bezield met den levendmakenden adem van het ideale. Ook hier geldt, wat de dichter zegt, dat slechts uit der krachten schoon vereenigd streven, zich welkend eerst verheft het ware leven. Zelfs liet geringste mag den Voorz.-. Mr.\', niet onbeduidend toeschijnen; alles moet door hem goed overwogen, gemeten en geregeld worden, opdat geene openingen en pauzen ontstaan, opdat er noch te veel, noch te weinig worde bevolen, en het eene in het andere grijpe.

-ocr page 125-

■121

Zooals lt;le zon den dag en de maan den nacht, zoo moet de Voorz.-. Miv. de Loge regeeren ; d. i. hij moet het regelende, verlichtende en vruchtbaar makende element binnen den bloederkring zijn. Dit kan iiij onmogelijk, als hij zelf gebrekkig onderwezen is, geen licht bezit, en niet in staat is, de tot hem gerichte vragen over onderwerpen van maconnieken aard doelmatig te beantwoorden. Om de BB.-, te kunnen verlichten, moet het hoofd der Boge zelf zijne denkbeelden zoo ruim en diep genomen, en door een grondige studie der geschiedenis, leer en symboliek der Vrijmetselarij zich zoo voorbereid hebben, dat hij zeker van zijne zaak is, en den samenhang van het geheel kan overzien. Altijd echter zal hij zijn BB.-, op het hart moeten drukken, dat zijne taak slechts in het opwekken en het den weg wijzen bestaat, en dat dus ieder B.-., om tot het doel te geraken, zelf den weg moet afleggen. Want het is juist de hoogste verdienste der Vrijmetselarij, dat dit haar grondslag is, dat zij zelve moet leeren denken, leeren kennen en handelen, waardoor zij zich wezenlijk van de doode wetenschap des profanen levens onderscheidt. En toch blijft voor den Voorz.-. Mr.-, nog een vruchtbare werkkring over, voor zoover hij eiken B.-. voor zijne betrekking voorbereiden, de overhaasting van den een beteugelen, den ijver van anderen aansporen, alle tweedracht, alle driften en hartstochten temperen, en broederliefde, weldoen en hartelijkheid bevorderen moet. Het voornaamste, wat hem is opgedragen, is, onder de BB.-, eerbied voor de wet aan te kweeken en in hen de overtuiging levendig te maken, dat de wijsheid van iedereen rust op den eerbied voor de vrijheid van anderen, en dus op de nauwgezette vervulling der tegenover anderen op zich genomen verplichtingen.

Tot de handhaving dei- wetten behoort echter niet alleen het ver-hinderen en bestrallen barer overtredingen, maar ook de instandhouding van de rechten der Loge en de vrijheid van het individu. «liet is een hoofdpunt van de echte constitutioneele wetgeving van elk genootschap, waarin menschen zich met gelijke rechten als leden vereenigen tot een rein-menschelijk doel» zegt B.-. Krause, «dat ieder lid in elke vergadering onder wettige vormen de toestemming vragen en verkrijgen kan, om over elk onderwerp op een wettige wijze te spreken, zonder dat hij den inhoud vooraf aan een of ander beambte behoeft mede te deelen. Deze bevoegdheid van het vrije woord is de bekrachtiging van den vrijen persoon van elk lid; ja, in deze instelling is zelfs een gedurig levend opzicht der gemeenschap en harer ambtenaren op de eenig mogelijke wijze verwezenlijkt. Het overal bestaande gebruik dat in elke vergadering der Loge elk lid het woord, d. i. de toestemming tot spreken verkrijgen kan, bewijst dat dit recht van oudsher dagtee-kent, en dat men het als een der eerste voorrechten herkend heeft.»

-ocr page 126-

122

Om de waardigheid zijner Loge te handhaven, moet de Voorz.-. Mr.-, er steeds voor zorgen, dat geen besluit genomen worde, \'t welk haar goeden naam zou kunnen benadeelen, en dat zij in hare betrekking tot de Groot-Loge, tot het geheels verbond en tot de buitenwereld de grenzen van plicht en wijsheid niet overschrijde. Daar voor een groot gedeelte de bloei der Loge van een voorzichtige leiding afhangt, moet zijne werkzame voorzorg vooral op de twee hoofdpunten van een gezond Loge-leven gericht zijn: op de aannemingen en op de ontwikkeling van het geestelijk leven.

«Het ambt van den Voorz.\'. Mr.-.» (zegt het wetboek van den Eclectischen bond), «eischt, daar \'t het gewichtigste in de Loge is, uitmuntende gaven; daarom moet het alleen door die BB.-, bekleed worden, die met een langdurige werkzaamheid in de Loge, persoonlijke verdienste, rechtschapenheid, een degelijk karakter en welwillend gedrag een helderen geest paren.»

«Het is de voornaamste plicht van den Voorz.-. Mr.-., om voor de handhaving en uitvoering der wetten zorgvuldig te zorgen. Alle BB.-, zijn verplicht, den Voorz.-. Mr.-, in de uitoefening van dezen plicht nadrukkelijk te ondersteunen, en bovendien zijn aanzien, \'t welk met dat der wet onafscheidelijk verbonden is, allerkrachtigst te handhaven.»

Het Altenbnrgsche Constitutie-boek van ISOIi zegt:

«Hij is de eerste onder gelijken en heeft in vergaderingen het met zijn ambt verbonden voorzitterschap, op de voor hem bestemde eervolle plaats.

«Hij opent en sluit elke Loge met de hulp zijner officieren. Hij maakt Vrijmetselaars, bevordert hen, en opent hun de deuren van alle St. Jans-Loges. Hij voert den hamer als het symbool van gezag en recht. Hij leidt alle ambten, alle beraadslagingen, en draagt bij besluiten de conclusie voor.

«Hij draagt den BB.-, naar gelegenheid werkzaamheden op.

«Alle bij de Loge ingekomen brieven, verzoekschriften en andere stukken worden door hem geopend en aangenomen, om ze ter ken-nisse van de Loge te brengen.

«Alle rekeningen der Loge worden alleen door zijne handteekening tot uitbetaling gewettigd, tenzij de betaling aan hem zeiven geschiede, in welk geval de Ged.-. Mr.-, zulks doet.

«Hij is gehouden, zonder dringende noodzakelijkheid geen der vastbepaalde Loge-dagen te verschuiven, en kan dit bovendien eerst doen na verkregen toestemming der aanwezige B.-. — Vooral moet hij niet verzuimen, de jaarlijksche instructie-Loges voor alle drie graden te houden.

«Omdat een plechtige stilte bij den arbeid noodig is, moet hij haalbij elk geraas dooi\' zijn hamerslag herstellen. Insgelijks moet hij met

-ocr page 127-

1\'23

den hamer alle woorden en gesprekken voorkomen, die tot oneenig-heid en verbittering aanleiding zouden kunnen geven. Het moet zijn ijverig streven zijn, om oneenigheden tusschen de BB.-., die zich tot hem wenden, bij te leggen.

«Hij moet de Loge, in de pauzen, of zelf door goede voorlezingen onderhouden, óf den B,-. daartoe aansporen.

«In de laatste Loge zijner jaarlijksche ambtsbediening is hij verplicht, een overzicht der merkwaardigste gebeurtenissen der Loge ■ n het vervlogen jaar mondeling te geven, doch zoo, dat het ook ^ater voor eiken B.-. geschreven of gedrukt kan worden.

«Overigens kan de Voorz.-. Mr.-., uithoofde van de eerwaardigheid van den eersten hamei-, in een door hem persoonlijk geopende Loge noch beschuldigd, noch aangeklaagd worden; in het geval echter dat hij ten opzichte van zijn ambt of anders, zich aan een onwettige of onmafonnieke handeling schuldig maakt, is hij aan de wet, evenals ieder ander lid en B.-. onderworpen; en niet de Ged.-. Mr.-., omdat deze zijn plaatsvervanger is, maar de BB.-. Opzz.-. moeten nu, als vertegenwoordigers der Loge, hun plicht op die wijze doen, dat zij het eerst den Voorz.-. Mr.-, met bescheidenheid aan zijn ambt en zijne plichten herinneren en hem overhalen om zich aan de wettige straf te onderwerpen. Heeft deze vermaning geen gevolg, dan moet door de Opzz.-. Loge over hem belegd worden.»

-ocr page 128-

VI.

DE OVERIGE BEAMBTEN DER LOüE.

Daar de Ged.-. Mr.-, de plaatsvervanger van den Voorz.-. Mr.-, is, hebben wij over zijn ambt hier verder niets mede te deelen.

De EB.-. Opzieners maken in zeker opzicht het tegenwicht van den Voorz.-. Mr.-, uit om zich tegen alle mogelijke willekeurige handelingen van hem, bescheiden maar krachtig te verzetten, en, als dit zonder gevolg blijft, de zaak in eene vergadering van MM.-, te brengen. Bovendien moeten zij de waarheid van den troon schragen en in wettige gehoorzaamheid het eerste voorbeeld geven. Zij moeten de ritualen en symbolieke handelingen even nauwkeurig kennen en met keimes uitvoeren als de Voorzz.-. Mr.-.

De Opzz.-. (heet het in het wetboek der Groot-Loge Zur E i n-tracht) zijn verplicht, den Voorz.-. Mr.-, als trouwe helpers zooveel mogelijk bijstand te verleenen, en met hem in de vergaderingen over de handhaving der orde en naleving der wetten te waken. Zij zijn bevoegd en verplicht, den Voorz.-. Mr.-, in stilte opmerkzaam te maken, als hij zich van de wet verwijdert, en als hunne herinnering door hem niet wordt opgevolgd, doch de schending der wet hun gewichtig voorkomt, te verklaren, «dat het hun, na de aan den Voorz.-. Mr.-, gedane mededeeling, niet mogelijk is, den arbeid verder bij te wonen, dat zij echter ook hunne hamers in geen andere handen kunnen overgeven.» Na zoodanige verklaring van een der BB.-. Opzz.-. moet de Voorz.-. Mr.-, de Loge terstond sluiten.

Volgens het Praagsche wetboek (Stelsel der Loge Wahrh. und Einigkeit) heeft de B.-, Ie Opz.-. het onmiddelijk opzicht over het archief en de huishoudelijke aangelegenheden; hij moet de BB.-,, die uit onkunde omtrent de wetten bij het stemmen zich van de macon-nieke beginselen verwijderen, ei- aan herinneren, hij moet verder zorgen voor de volledigheid der notulen en herinneren aan het nazien der rekeningen. De B.-. 2e Opz.-. heeft het opzicht over de bibliotheek en het ritueel der Loge, en moet de BB.-, opwekken tot proeven in

-ocr page 129-

de mafonnieke welsprekendheid, het toezicht houden op de opvoeding der wezen, vergrijpen tegen de ritualen gispen, enz.

De Opzz.-. komen reeds in oude bouwcontracten en in de Straats-burgsche vereeniging van steenwerkers voor als sprekers, en wel in ieder rituaal als de voornaamste beambten der I.oge na den Voorz.-. II.-., zinnebeeldig als de kolommen van Wijsheid en Kracht de Loge schragende. Ook B.\'. Krause geeft hun een tusschen den Voorz.\'. M.-. en de Loge bemiddelende, van de overige ambtenaren onaf han-kelijke stelling, benevens de volmacht om elke ambtsoverschrijding voor den Voorz.-. M.\'. en der ambtenaren terstond te kunnen verhinderen en de gemeente in een wettigen vorm tot eene gemeentevergadering op te roepen, ten einde deze in het geval beslisse. «Alleen door deze wezenlijke instelling wordt het ambtspersoneel genoodzaakt, zich binnen de grenzen van getrouwe wettigheid te houden, en alleen door haar zal de ware persoonlijkheid der gemeente onschendbaar zijn en gestadig werkzaam blijven.»

Overigens zou het ook zeer aan te bevelen zijn, zou de BB.-. Opzz.-. overal het zedelijk gedrag en de mafonnieke werkzaamheid der leden in het profane leven in het oog hielden, en aan hen opgedragen werd, daarover van tijd tot tijd verslag uit te brengen.

De Secretaris moet zorgen voor de correspondentie, het schrijven der notulen en het opmaken van de lijst der officieren en leden. De Notulen moeten niets overbodigs bevatten, en niet in een drogen, maar nog minder in een hoogdravenden stijl gesteld zijn. Eenvoudigheid en kortheid van uitdrukking kunnen niet genoeg aanbevolen worden. De Secretaris bedenke steeds, dat zijne notulen niet dienen moeten om den tijd aan te vullen, maar om de voornaamste punten van den arbeid op te teekenen en te bewaren.

De verschillende wetten bevatten over deze betrekking meerdere bijzonderheden.

De R e d e n a a r moet, waar deze betrekking bestaat, bij aannemingen en bevorderingen en in instuctie-Loges door eigen of ande-rer arbeid en redevoeringen de BB.-, onderrichten, stichten en opwekken voor het doel van ons verbond; vooral ook moet hij de nieuw aangenomenen onderwijzen. Met het doel van onderricht kan liet stichtelijke zeer wel gepaard gaan, doch een bloot zedelijke redevoering is op zich zelve nog geen mafonnieke. Als de Voorz.-. Mr.-, en B.-. Red.-, er in hunne voordrachten niet naar streven, om hunnen toehoorders de erkentenis af te dwingen, dat zij een degelijke redevoering enkel en alleen in de Loge en anders nergens kunnen hooreii, dan bevinden zij zich op een dwaalspoor. Bloot zedelijke, vooral den kanseltoon nabootsende en met godsdienstige dogma\'s gelardeerde redevoeringen kan iedereen ook in de kerk

-ocr page 130-

126

hooren of te huis lezen. Lange redevoeringen vermoeien, en dat zij nergens minder dan bij de zinrijke afwisseling der Loge-werkzaamheden aan de orde van den dag zijn, behoeft schier geene vermelding. Het is een voordeel, als tusschen den Voorz.-. Mr.\', en den B.-. Red.-, samenwerking heerscht, en, in plaats van toevallig\' en zonder orde aan te bieden wat hun aangenaam is, een plan en stelsel, samenhang en orde in acht nemen.

De Schatbewaarder, aangaande wiens werkkring wij naar de verschillende huishoudelijke wetten verwijzen, bekleedt na den Voorz.\'. Mr.-, de gewichtigste betrekking in de Loge, en tevens dat, \'t welk het meest op het vertrouwen der Broederschap gegrond is.quot;.. De schatbewaarder moet eerder uit de te zuinige dan te vrijgevige BB.\', gekozen worden. En schoon hij zich niet met een bekrompen geest verzetten moet tegen noodzakelijke en voor den bloei der Loge nuttige uitgaven, toch moet sparen een zijner grootste eigenschappen zijn. De rekeningen, die hij stipt aanhouden en waarbij hij de. bons voegen moet, moeten op die wijze in het boek van inkomsten en uitgaven zijn gebracht, dat hij dagelijks zijn boek sluiten en den staat der geldmiddelen weten kan. Het is de plicht van den Voorz.-. M.-., den schatbewaarder in de onaangename zaak van het innen der contributie krachtig te ondersteunen, en te zien op de pijnlijkste orde in het beheer der geldmiddelen.

Schoon in de Loge elke betrekking van beteekenis, en geen enkele gering is, kunnen wij hier toch van de overige ambten zvyijgen, daar zij in de huishoudelijke wetten voldoende omschreven zijn.

-ocr page 131-

VII.

DUUR DER AMBTSBETREKKING VAN DEN VOORZ,-, MR.-.

Een gewichtig punt voor de ontwikkeling en het behoud van een gezond Loge-leven is de vraag omtrent den duur der ambtsbetrekking van den Voorz.\'. Mr.-. In Engeland en Amerika is het overal gebruik, den troon alle jaren op nieuw te bezetten, en volgens het wetboek der Groot-Loge van Engeland mag een en dezelfde B.-. slechts in twee op elkander volgende jaren tot Voorz.-. Mr.-, gekozen worden. Zulks is echter alleen daar mogelijk, waar men aan deze betrekking geringe eischen stelt, en deze alleen in uiterlijke vertegenwoordiging en in een goed geheugen voor de (uitwendige) handhaving van het rituaal, dus inderdaad slechts in werktuigelijke vaardigheid, bestaan. Waar de geestelijke zijde der Vrijmetselarij ontwikkeld is, zou het moeielijk gaan, voor dit gewichtig ambt, waarmede een zoo groote verantwoordelijkheid gepaard gaat, een groot aantal geschikte krachten te vinden. Doch zelfs als dit het geval is, kan het En-gelsche gebruik in geenen deele als een navolgenswaardig voorbeeld aanbevolen worden, want in één jaar is het ook aan den bekwaamste niet mogelijk, vruchtbaar te werken en een diep ingrijpenden invloed uit te oefenen. Het eerste jaar is als ware \'t het tijdperk van voorbereiding, van het leggen van den grondslag, van het zaaien van den nieuw gekozen Voorz.-. Mr.-.; eerst een langer tijdperk kan rijpe vruchten voortbrengen en gelegenheid geven om goed genomen plannen ten uitvoer te brengen. Het is dus bepaald een kwaad, om zonder dringende gronden alle jaren van Voorz.-. Mr.-, te verwisselen. Doch niet minder bedenkelijk in het Duitsche gebruik, volgens hetwelk een en dezelfde persoon meer dan tien jaren, ja, zelfs meer dan het vierde eener eeuw op den troon gelaten wordt. Daargelaten dat dit aan de Loge noodwendig een eenzijdige richting geeft, werkt het immer en altijd weer hooren van een en dezelfde stem vermoeiend op de hoorders en belemmert het opschieten van frissche krachten. De constitutie der Groot Loge «Z u r S o n n e» te Bayreuth heeft met een juiste waardeering der werkelijkheid en van het menschelijk karakter, bij de wet voorgeschreven, dat de Voorz.-. Mr.-, in al hare Dochter-Loges slechts in zes (juister drie) opeenvolgende jaren jaarlijks wéér verkiesbaar is; in het zevende mag hij niet weêr verkozen worden, maar wel, na een pauze van

-ocr page 132-

128

een jaar, in de volgende zes jaren. Een Voorz.\'. M.*., thans Groot-Officier dezer Groot-Loge, heeft dit denkbeeld in de Bauhütte van 1859 het eerst ter tafel gebracht en nader toegelicht. Wij laten hier zijn betoog, met weglating van eenige plaatsen, volgen, en hebben er niets verder bij te voegen dan den wensch, dat men het gewicht zijner gronden overal inzien, en zijn voorslag ter harte nemen moge.

Ilij zegt;

«Een der grootste gebreken van het Loge-leven is de vleierij. Niet die plompe vleierij, zooals eigenbelang en zelfzucht die dikwijls gebruiken om hun doel te bereiken, maar die vleierij, welke uit een op zich zelve zeer zuivere bron, de broederliefde, voorkomt, en die, helaas, maar al te dikwijls ten^ gevolge heeft om den toestand der Loge, den werkelijker! maat van liefde bij de lili.-. anders, en wel veel beter, te doen schijnen, dan zij zijn.

«Deze kwaal is des te grooter, hoe aanvalliger kleed zij draagt en hoe minder men onderscheiden kan, hoeveel waar en warm gevoel, en hoeveel menschelijke zwakheid en ijdelheid er deel aan hebben.

«De kwaal vertoont zich echter terstond, als de een of andere ongewone frissche wind binnen komt, of als in het sleurwerk van het alledaagsche, conventioneele, eene verandering plaats grijpt.

«Wij waren dikwijls getuige van stormen, van het woelen dei-hartstochten, van den kleingeestigsten, nietigsten eerzucht, zoodat men in de verzoeking kwam, om van de officiëele liefdesbetuiging vooi\' het gewone leven zeer veel te laten varen.

«Daar dit echter niet zoo behoort te zijn, — daar het immers het streven van alle menschen, maar vooral van den Vrijmetselaar, zijn moet, om meer en meer Gode gelijk te worden, daar niet alleen .onze vormen en redevoeringen liefde moeten overvloeien, maar ook ons geheele wezen er van doordrongen moet zijn, is het niet misplaatst, in nut en liefde de oorzaken te onderzoeken, welke deze schadelijke, deze s c h ij n liefde — daargelaten de algemeen menschelijke aanleg er toe, — zoo krachtig bevorderen.

«Wij dwalen niet, als wij de voornaamste schuld en voornaamste verantwoordelijkheid in de eerste plaats aan den Voorz.*. Mr.*, geven.

«Onze meening is gegrond op feiten, en wij kennen den toestand van vele Loges al te goed, dan dat wij zouden kunnen aannemen, dat wij ons in onze meening zouden vergissen.

«Wij kennen Loges, waar het geheele leven in den Voorz.\'. Mr.\', bestaat; — hij is de alpha en de omega, hij is het bewegende en besturende element; wat hij wil, is wet, wat hij als recht beschouwt, is recht.

«Deze toestanden komen veel meer voor, dan men wellicht wel meent.

-ocr page 133-

•129

«Zij hebben zeker ook hun goede zijde, en brengen veel licht aan, maar hebben ook een sterke, zeer sterke schaduwzijde. Zij dooden het ontkiemende leven, zij belemmeren elke gezonde beweging en ontwikkeling, zij verbinden het belang aan één persoon, zij leiden af van de hoofdzaak en brengen de Loge — vooral als zij uit een klein aantal B.\'. bestaat — dikwijls in een onmaconnieke afhankelijkheid. Er is vooral e e n e omstandigheid, die daar veel toe bijdraagt; deze is, dat de eerste hamer zich al te lang in eene hand bevindt, dat hij, als ware het, levenslang aan één man is toevertrouwd.

«Er zijn zonder twijfel vele Voorz.-. MMiv., wier geest zoo verlicht, wier gemoed zoo van het hooge en heilige is doordrongen, dat het gevaar, \'t welk gelegen is in het lange blijven van den hamer in eene hand, spoorloos bij hen verdwijnt. Zij scheppen uit de diepte een rijken, inwendigen schat, zij kweeken met ervaren hand alle edele kiemen van het Loge-leven aan, en vinden hun hoogste genot in het aanschouwen van den geestelijken vooruitgang aller BB.-..

«Zulke Bli.-. — wier. dan nog de uiterlijke gaven, gezondheid, redenaarstalent, en het vermogen van een waardige vertegenwoordiging als bijkomende gaven genadiglijk verleend zijn — zijn er wel, doch zeldzaam, z e e r z e 1 d z a a m.

«En op datgene, wat zeldzaam is, mag een zoo hooge betrekking niet gebaseerd zijn. Zij moet dus wel meer opgedragen worden aan menschen van het gewone slag, aan die menschen, die door ambt en waardigheid, door den band, door den naam van Achtbare, door het aanzien en de macht, zoo ligt op de struikelende hoogte gebracht worden, waarvan het pad zoo dikwijls niet meer naar de Loge terug, maar, als het ambt is afgeloopen, uit de Loge voert.

«Als wij zoo dikwijls hooren en lezen, dat een B.\'. \'25 jaren of nog langer, den moker des gezags heeft gevoerd, dan komt er bij ons een gevoel op van eerbied en van erkentelijkheid voor de door hen bewezen diensten ; als wij echter dan den toestand der Loge aanschouwen, die geestelijke woestenij, door geen fris-schen ademtocht levend gemaakt, door geen nieuwe denkbeelden bevrucht en gekoesterd, als wij op alles den stempel van een mensch zien gedrukt, als wij zien, welke acht er geslagen wordt op de bekende meeningen en gevoelens van den Voorz.-. Mr.-., dikwijls om den lieven vrede maar te bewaren; als wij zien, hoe zich letterlijk een eerediens t van het gezag rondom zulk een Voorz.\'. Mr.-, ontwikkelt; als wij zien, hoe een schij n baar gezond gebouw van wederzijdsche liefde is opgetrokken, waaraan echter, helaas, liet fundament, de waarachtigheid, ontbreekt; als wij bij de toasten den eenvoudig goeden smaak, om zich niet in zijn gezicht te laten prijzen dat men er schaamrood van worden moet, op eene wijze zien

9

-ocr page 134-

130

beleedigd, waarvoor alleen de gewoonte een zekere verontschuldiging kan zijn, en als wij bedenken, welke gevolgen het heeft, als b.v. een Voorz.\'. Mr.-, niet herkozen wordt, die een lange reeks van jaren deze betrekking heeft bekleed, en steeds verzekerde, dat zijne Loge hem in het hart is gegroeid, en elke B.-. zijn vriend is — hoe hij zich niet wrok en ontevreden terugtrekt, en hoe weinig Loge en BB.-, hem dan aan \'t hart liggen — als wij dat alles nagaan (en wij zouden ligt nog meer kunnen zeggen!), dan komen wij tot de bepaalde uitspraak;

llcl is ONRECIJT PLEGEN TEGEN DE MACONNIEKE VRIJHEID, ah een gebruik eene macht verknjgt, welke zoo groote gevaren heeft.

«Wij wenden ons hier onmiddellijk tot de Voorz.\'. MMiv.

«Hebben deze wenken waarde, dan ligt liet aan die BB.-, zeiven, die wettige bescherming in \'t leven te roepen, welke het schild der vrijheid uitmaakt, eener vrijheid, welke ook in de Loge de kiem van zooveel goeds is.

«Men brenge in de huishoudelijke wellen de bepaling, dal een Voorz.\'. Mr.-, niet langer dan een zekere reeks van jaren onafgebroken Voorz.-. kun zijn, dat voor denzelfden duur een andere Tl.-, lol die beirekking moei worden geroepen, of ten minste, dat hij, als hij drie of vijf jaren onafgebroken den moker des ge^ags heeft gevoerd, voor een jaar voor d i e betrekking niet verkiesbaar is. — Verder wijzige ot late men geheel weg den toast op den Voorz.\'. Mr.\', bij de Tafel-Loges, die gestadige verzoeking tot vleierij! —

«Deze beide wijzigingen zullen, als zij overal worden ingevoerd, iets groots bewerken. Zij zullen krachten vrij maken, die thans sluimeren; zij zullen de Loges van de eenzijdigheid, die geestelijke woestenij, en van de het leven doodende stabiliteit berooven; zij zullen veel bijdragen tot een edeler houding aan de Tafel-Loges.

Wat is het gevolg dezer toasten? — Een tegen-compliment, zoo mogelijk nog honigzoeter, vleiender en daarom ook des te meer onwaar en gevaarlijker.

«Wij hebben nog van geen Voorz.\'. Mr.\', gehoord, die bij dergelijke gelegenheden niet geprezen werd — dikwijls veel, veel meer, dan recht was. De Voorz.\'. MMr.\'. moeten echter zeiven de zaak aanpakken : z ij moeten haar doorzetten, dan verliest zij het pijnlijke, wat zij in het omgekeerde geval zou bezitten.

«Wie het met zijne Loge goed meent, geve daardoor een voorbeeld van waarachtig edele en echt magonnieke gezindheid; hij versmade het niet, haar verder te dienen en in de een of meerjarige pauze een andere betrekking in de Loge (van Redenaar en Ceremoniemeester) op zich te nemen en haar eer aan te doen.

«Als wij, Vrijmetselaars, in de Loge nietdat verbond der mensch-

-ocr page 135-

131

heid zinnebeeldig voorstellen, welk als zijn oppersten heer en rechter tien eeuwigen Meester erkent, als wij niet in staat zijn, onze begrippen van eer en positie met de hoogere wet van gelijkheid in overeenstemming te brengen: dan is onze arbeid niet bijzonder veel waard, en de lauwheid en onverschilligheid, welke in de Loges zoovele volgelingen tellen, — hebben goede gronden van verontschuldiging.

«Zoo wij het bovengenoemde als uiterlijke oorzaken hebben aangewezen, waarom de woekerplant vleierij zich zoo dikwijls om onze kolommen slingert, dan komen wij r.u nog op iets anders, dat wij i n n e r 1 ij k e oorzaak zouden kunnen noemen.

«Gewoonlijk wordt tot Voorz.-. Mr.-, een B.-. gekozen, die redenaarstalenten bezit. — Iedereen, welke de gave van spreken bezit, heeft de verzoeking tot spreken in zich. ■— Zegt men hem dat hij goed en degelijk spreekt, dan dreigt het spreken eene manie te worden.

«Dit vele spreken van ambtswege, ook bij een degelijke behandeling, doch op een klein gebied en binnen nauwe grenzen, doodt dan de denkbeelden van andere BB.-., en maakt hen traag en ongeschikt om op dit gebied hunne krachten te beproeven.

«Hoevele Loges worden er niet gevonden, waar de Voorz.-. Mr.-, alleen spreekt, of zelfs leest, ja zelfs oude, reeds twee — driemaal gehouden voordrachten voorleest, welke laatste in zijne eentonigheid niet zelden een zacht slaapmiddel is!

«Dat toch de BB.-. Voorz.-. MM.-, zich in dit opzicht wilde matigen, en doorzetten, dat vooral de nieuw aangenomen BB.-, redevoeringen, bouwstukken moeten houden.

«Niet dat de Voorz.-. en ook de Ged. Mr.-, en Redenaar goed en vaardig spreken, zal der Loge eer verschaffen en voordeel aanbrengen, maar dat ongeoefende krachten geoefend worden, dat de gedachte aan de hoogere elementen des levens, welke in het gewone leven door arbeid en zorgen zoo ligt gedood worden, door liet bewerken van een onderwerp tot levende aanschouwing gebracht wordt.

«Daardoor alleen reeds kan men oneindig veel nut stichten en vooral die werkdadige deelneming opwekken, welke alleen den Vrijmetselaar maakt, terwijl de bloot gemoedelijke — doch steeds •lijdelijke deelneming alleen BB.-, aankweekt, die zoo lang komen als \'t hun bevalt.»

-ocr page 136-

VIII.

DE AANNEMINGEN EN AANNEMINGSWETTEN.

De toestand en bloei eener Loge hangen vooral af van den geest en het gehalte harer lede n. Het zijn de 13B.-. individueel, die door de Loge, door het geheel, moeten opgevoed worden. Is bij hen de zucht naar volmaking niet aanwezig, zijn zij ontbloot van eenig vermogen om zich te ontwikkelen, zijn zij lauw en traag, zonder verstandelijken en zedelijken aanleg, dan moet noodzakelijker wijze de opvoedende invloed der Loge wel op hen afstuiten. Hebben zij geen aanleg voor de beoefening der humaniteit, dan blijven natuurlijk alle pogingen vruchteloos. Ontbreekt hun liefde voor de menschheid, gemeenschappelijke zin, bereidwilligheid om opofferingen te doen, onbaatzuchtige overgave aan hoogere en edele doeleinden, dan zullen zij voor de bevordering van nuttige en weldadige wérken nauwelijks opgevoed en bezield kunnen worden, In een woord, een waarachtige Loge is onmogelijk zonder ware Vrijmetselaars, en haar bloei richt zich nauwkeurig naar den maat van nauwgezetheid en voorzichtigheid bij de aanneming. Reeds uit het gezegde, meen ik, moet het iedereen duidelijk zijn, dat alleen de onbevlekte naam van den candidaat niet voldoende is: dat niemand de aanneming waardig is, van wien men niets verder weet, dan alleen dat er niets nadeeligs van hem bekend is. Eene Loge, welke eerbied voor zich zelve heeft en nauwgezet hare plicht vervullen wil, mag alleen v r ij e mannen van goeden naam aannemen, en deze goede naam moet gegrond en b e w ij s b a a r zijn door zeer positieve eigenschappen van den candidaat, bij voorbeeld: vaste zedelijke beginselen, waarop het stempel gedrukt is van een mede er in overeenstemming zijnden levenswandel, ontwikkeling van geest en gemoed, of ten minste een levendige zucht naar ontwikkeling en aanleg, enz. Geen egoïsten geen bekrompen philisters kan de Loge gebruiken, doch alleen mannen met een ruimen, vrijen blik en een diep gemoed, werkzame, degelijke mannen, in staat om geestdrift en overgave te koesteren voor hoogere doeleinden.

De Broederschap der Vrijmetselaars wil in de eerste plaats alle hin-

-ocr page 137-

133

dprpalen uit den weg ruimen, welke in liet profane leven der vriendschap in den weg worden gelegd. Vriendschap wordt echter gebouwd op overeenstemming van gevoelens en meeningen; daarom kan zij ook alleen onder goede, verlichte en beschaafde menschen bestaan.

De candidaat moet zijn: een vrij man van goeden naam. De eigenschap van een v r ij man mag men echter wel iets dieper zoeken dan bloot in de meerderjarigheid en vrije beschikking over zijn vermogen. Hij, die het licht zoekt, moet immers ook vrij zijn van zulke eigenschappen, die het hem onmogelijk maken, om krachtig mede te werken aan de Loge. Of blinden en dooven kunnen aangenomen worden, is een. oude kwestie, doch mag misschien wel in dien zin beslist worden, dat beiden in den regel niet voor de aanneming geschikt zijn. Beiden ontgaat een voornaam gedeelte van \'t geen op den Vrijmetselaar bij den Loge-arbeid hoofdzakelijk van invloed is. Hieruit volgt, dat van de candidaten het vrijzijn van dergelijke lichaamsgebreken mag gevorderd worden, welke hen verhinderen om krachtig mede te werken in een actieven of passieven zin. Zelfs hen, die reeds half dood en half blind zijn, moet men het eerder af- clan aanraden om tot het Vrijmetselaarsverbond toe te treden. Personen, die in een zoodanige afhankelijkheid verkeeren, of wier profane bezigheden verhinderen, dat zij ook over hunnen tijd kunnen beschikken, kunnen eigenlijk ook niet tot de aanneming aanbevolen worden. Wie niet aan de maconnieke werkzaamheden deel kan nemen, heeft ook geen deel aan de Vrijmetselarij, voor hem bestaat het verbond als werkplaats niet. Daartoe behooren verder personen uit de arbeidende standen, die tot laat in den avond aan hun dienst verbonden zijn, en zelfs mannen, die met verklaarden tegenzin hunner vrouw tot het verbond toetreden.

De goede naam van den candidaat wordt, helaas, meest alleen n e g a t i e f opgevat, namelijk in dezen zin, dat men niets nadeeligs van hem weet te zeggen. Doch klaarblijkelijk heeft dit vereischte een verdere strekking, en heeft positief betrekking op de achting, die hij onder \'t publiek geniet. Is alleen goedhartigheid van een man voldoende voor een goeden naam, als daarbij andere ondeugden, plichtverzuim, lichtzinnigheid, sleurwerk in zaken, betrekking en beroep als aanklagers optreden? En toch ziet men voortdurend, dat zulke personen zonder eenige bedenking tot schakels van den broederketen worden gemaakt. Ja, dat op welgemeende waarschuwingen en oprechte inlichtingen geen acht wordt geslagen. Zeker, aan alleen persoonlijke, niet in het publiek, dus in de stem des volks wortelende vooroordeelen kan en mag men geen al te groot gewicht hechten: daar achter ligt zoo gemakkelijk persoonlijke afkeer verscholen, welke niet altijd in een zuivere bron zijn oorsprong heeft.

-ocr page 138-

134

Is daarmeè alles gezegd, wat van een candidaat kan verlangd worden ?

Ons ontbreekt nog intelligentie, wij moeten op ontwikkeling zien, wij hebben personen noodig, die geven, maar geen personen, die alleen nemen! Zoo spreekt men, en in zekeren zin en tot op zekere hoogte is dit waar. Wie niet zooveel algemeene ontwikkeling bezit, om de Vrijmetselarij te begrijpen, hare symbolen te verstaan, en hare leer te kennen, voor hem is zij niet gegeven. Daar echter de «zuivere» Vrijmetselarij zeer eenvoudig is en niets bevat, wat ook niet zonder haar zou bestaan, maar veel meer zich in een haar eigen vorm beweegt en op hare aanhangers werkt, zoo behoeft men juist geen geleerde te wezen om Vrijmetselaar te zijn. Maar wel is een hart, ontvankelijk voor al wat goed, edel en schoon is, en een geest, bezield met het ware streven, noodig tot waarachtig maconnieke werkzaamheid. Geleerd is dikwijls verkeerd, en wat het verstand van den verstandige niet ziet, dat ziet dikwijls in eenvoud een kinderlijk gemoed. Dat, wat men in onze dagen gewoonlijk ontwikkeling en beschaving noemt, is in de meeste gevallen juist voor de Vrijmetselarij niet geschikt. Daarin weêrkaast zich een zoogenaamde geblaseerdheid, welke met zich zelve klaar is en boven alles uitsteken wil. Zoodanige ontwikkeling verlangt men nu niet bij de aanneming in het Vrijmetselaarsverbond. Wel is het echter aangenaam en wenschenswaard, zoo werkelijke intelligentie, gegrond op harmonische ontwikkeling van verstand en hart, bij de candidaten aangetroffen en door hen in de Loge meegebracht wordt. De Loge-arbeid eischt ook krachten des geestes, zoo hij zegen zal aanbrengen. Wij kunnen deze eigenschappen niet als a b s o I u t e voorwaarden der aanneming stellen, en niet allen afwijzen, die een zoodanigen graad van hoogere ontwikkeling niet bezitten. Zij zijn een welkome toegift.

Beschouwen wij de tegenwoordig gebruikelijke wijze van onderzoek, dan zien wij, dat zij naar hare grondtrekken kan verdeeld worden in openbare en geheime. Wat de openbare betreft, nl. dezulke, wier leden bij name bekend zijn, dan moeten wij ze bepaald voor onwerkzaam verklaren. De leden dezer commissie van onderzoek zijn, omdat iedereen hen kent, maar al te zeer blootgesteld aan de beschuldigingen der afgewezenen, resp. aan die hunner burgers, wat voor hen soms zeer nadee-lig kan zijn en misschien aanleiding zou kunnen geven om geen gestreng onderzoek in te stellen. Onvoorwaardelijk doelmatiger zijnde geheime commissies van onderzoek. Deze zijn in staat, zich vrij en onafhankelijk te bewegen, en zijn noch verplicht, — noch komen bovendien in de verlegenheid — om iemand te woord te moeten staan. Dat de keuze der leden eener dergelijke commissie met zekere voorzichtigheid moet geschieden, spreekt van zelve, want hier is overijling, consideratie, nalatigheid, niet minder nadeelig, ja, des te gevaarlijker, om-

-ocr page 139-

135

dat het in die commissie gestelde vertrouwen, hare verantwoordelijkheid, haar tegen controle beschermt.

Alvorens de candidaat in aanraking komt met de commissie van onderzoek, trachte rnen voor alle dingen uit te vorschen, wat hij verwachte en waarom hij in het verbond wenscht opgenomen te worden; verkeerde meeningen moeten eerst uit den weg geruimd worden, én eerst als hij nog dan bij zijn voornemen blijft volharden, mag hij tot de formeele voorstelling worden toegelaten. Om het eerste te bereiken, deelt men in sommige Loges den candidaat eerst een korte uitlegging mede van het doel en wezen der Vrijmetselarij ; wij beschouwen echter een mondeling onderhoud van een bekwamen Meester met den candidaat voor doelmatiger. Heeft nu de candidaat aan de vereischten van dit voorloopig onderzoek voldaan, dan begint te taak der geheime commissie van onderzoek. Deze moet bestaan uit drie ;i vijf bekwame Vrijmetselaars, die, zoo mogelijk, uitgebloeide relaties bezitten. Ken lange werkzaamheid derzelfde leden zou echter in den loop des tijds ten gevolge hebben dat zij bekend werden, en daardoor het doel reeds half mislukt zijn. Het komt ons daarom het doelmatigst voor, om voor eiken candidaat een bijzondere commissie te benoemen, wier werkzaamheid, na het uitbrengen van haar verslag, is afgeloopen. De functies der commissie van onderzoek moeten door bepaalde voorschriften geregeld worden, bijvoorbeeld, dat een gunstig verslag met algemeen e stemmen moet genomen worden, dat het nemen van een besluit, op voorstel van één lid der commissie, moet worden uitgesteld, dat tot het inwinnen van inlichtingen een behoorlijke termijn moet gesteld worden, enz. Wij veroorloven ons, er hier opmerkzaam op te maken, van hoeveel gewicht het is, dat, waar meer dan ééne Loge in ééne plaats bestaat, zij elkander de gedane aanmeldingen mede-deelen, waardoor menig conflict vermeden wordt.

Eerst dan mag de candidaat in de geopende Loge, als het besluit der commissie van onderzoek gunstig voor hem is, voorgesteld worden.

En toch zijn al onze instellingen, hoe verstandig wij ook meenen dat wij ze ingericht hebben, gebrekkig en onvoldoende. Hoe menigeen is niet in staat, met een sluwen geest een geestdrift voor de verheven denkbeelden der Vrijmetselarij te huichelen, den onderzoekenden blik der voorzichtigste BB.-, te misleiden en zoo hunne aanneming te verkrijgen. En wederom, hoe velen betoonen in den beginne eene verbazingwekkende ijver, welke onvoorwaardelijk ten hunnen gunste stemmen moet, doch verkoelen ook even spoedig, zoodra óf hunne ijdelheid geen bevrediging vindt, hoogvliegende denkbeelden niet verwezenlijkt worden, óf een ander idee hen meer boeit en hen van de Vrijmetselarij afkeerig maakt.

-ocr page 140-

136

Uet wetboek der Loge «Wahrheit u n tl Einigkeit» te Praag, verlangt van hem, die Vrijmetselaar wensclit te worden, dat hij een welwillend, menschlievend hart bezitte, dat hij geen onedel gebruik van zijn vermogen en zijn tijd make, dat hij verdraagzaam ziji ijver voor waarheid en verlichting betoone, en liefde voor de kunst en wetenschap bezitte, dat het lot der weezen hem ter harte ga, en hij verstand en een goeden naam bezitte. — Volgens oud gebruik verlangt het de aanneming met algemeene stemmen, zoodat een enkel zwart balletje van de aanneming uitsluit.

-ocr page 141-

IX.

DE GOEDE NAAM VAN DEN VRIJMETSELAAR.

Wij hebben het gelaat van den waarachtiger! V r ij-metselaar leeren kennen in het welgeslaagde beeld, dat B/. Seydel ons in de «B a u h ü 11 e» van hem opgehangen, en óns allen de edele trekken van dit gelaat ingeprent heeft 1). Daarom weten wij ook, mijn BB.\'., dat wij gedongen en aangesteld zijn bij een reusachtig gebouw, als welks bouwmeester wij God zelf vereeren, en \'t welk niet eerder in zijne schoonheid voor onze oogen voltooid zal staan, totdat wij allen die voltooiing wille n, totdat zijne grondtrekken de harten van allen voor zich gewonnen hebben, zoodat wij zweet noch gevaar ontzien, doch vol jeugdigen moed en blakende van ijver om te arbeiden, den steiger beklimmen, ladder op ladder opwaarts stijgen en nooit van den arbeid vermoeid worden. Wij kennen ons verheven beroep, wijn zij ons de zware, maar beloonende taak wel bewust om het oorspronkelijke beeld der mensch-heid in, aan en rondom ons in kunstige volmaaktheid te herstellen, en wij hebben deze taak, die roeping, niet van buiten af op ons genomen, maar zijn als vrije mannen toegetreden, in een plechtig en ernstig uur de belofte afgelegd hebbende, om die taak en roeping trouw te vervullen. En — wij hebben die belofte niet als kinderen, wij hebben haar als mannen voor Vrijmetselaars afgelegd. Wij herinneren het ons allen zeker nog, dat men in dit, voor ons geheele leven beslissende oogen blik ons vermanend heeft toegeroepen, om wel acht te geven op onzen ijoeden naam, omdat daarvan de goeden naam van het verhond mede afhangt; verder: om den bloei van het verbond naar onze beste krachten te moeten helpen bevorderen.

Wel is het een verheven, een schoon idee — het idee der Vrijmetselarij, doch het is niets dan een ligt, een verdwijnend idee, niets dan een ijdel woord of een doode letter, zoolang het in den B.*. niet levend wordt. W ij z ij n d e V r ij m e t s e 1 a r ij, mijn BB.-., en er is, kortweg, geene Vrijmetselarij, als wij, hare vertegenwoordigers, haar niet

1) Zie ook: Trenlowski. De Vrijmetselarij, enz.

-ocr page 142-

•138

voorstellen, als Vrijmetselaars haar niet verwezenlijken. De zoogenaamde profane wereld is dus volkomen in haar recht, als zij ons verbond beoordeelt naar hen, die er leden van zijn.

Wij moeten echte en volmaakte Vrijmetselaars zijn; wij moeten wel geen goed doen om door de menschen gezien, of zelfs geprezen te worden, doch alleen uit liefde voor het goede; wij moeten ons licht echter ook niet onder de korenmaat plaatsen, maar het voor de menschen laten schijnen. Overal moet een goede roep van ons uitgaan, te meer, daar onze goede naam die ook van ons verbond is.

Van ons alleen hangt het af, of ons genootschap met spot, wantrouwen en vijandige verdachtmaking, of wel met eerbied zal aangezien worden; of het zich door middelmatige, onverschillige, trage of zelfs onwaardige leden, alleen in naam versterkt, dan of liet inderdaad krachtiger en rijker gemaakt wordt door intelligente, ijverige, verstandelijk en zedelijk degelijke leden; of het verbond naar binnen en buiten een ingrijpende, levendmakende, ontwikkelende en gezegende werkzaamheid ontwikkelt, dan of het alleen — zooals men het verweten heeft — een plantenleven leidt.

Wat is echter de goede roep des Vr ij metselaars voor de wereld? Spreekt de openbare meening meer voor ons of tegen ons? — Als wij eerlijk voor de waarheid uitkomen, zullen wij wel bekennen moeten, dat de openbare meening over \'t geheel meer tegen dan voor ons is, want het zijn geen geringe verwijten, die men ons naar \'t hoofd slingert, en deze ongunstige meening werd dikwijls herhaald uitgesproken, en helaas, wijd, ja, schier algemeen verspreid. Zoo heeft men immers onder anderen zelfs beweerd, dat de instelling der Vrijmetselarij afgeleefd, dat zij door den tijd ingehaald is, en met snelle schreden haar geheele ontbinding te gemoet gaat!

Bij deze meening willen wij hier niet langer stilstaan; wij zijn voor het tegenovergestelde gevoelen reeds meer dan eenmaal in de bres gesprongen. Wij van onzen kant gelooven aan een groote toekomst van het verbond en zijn heilige zaak, en willen haar op elke wijze helpen bevorderen en verkrijgen; daarom willen wij ook de erkende gebreken niet omsluieren, maar aan \'t licht brengen en allen oproepen om ze uit den weg te ruimen. Als zulke gebreken worden onder anderen zoowel door tegenstanders als door verstandige vrienden genoemd: onverschilligheid, middelmatigheid van krachten, gebrek aan ware MMr.\\ in de Koninklijke Kunst.

Er is veel over de hervorming der Vrijmetselarij geschreven en gesproken, en het is zeker niet te ontkennen, dat veel anders kon zijn dan het is; doch eene wijziging der uiterlijke vormen, eene hervorming der statuten of ritualen alleen, kan geen wezenlijk en duurzaam nut

-ocr page 143-

139

aanbrengen; de ware hervorming kan slechts inwendig geschieden, is de vooruitgang tot het betere, eene verjonging der Vrijmetselarij in haar innerlijke wezen tot hetgeen zij was en zijn moet. Meer dan eenmaal is het ons in de «B a u h ü 11 e» toegeroepen, om ernst van de Vrijmetselarij te maken, met haar als waarachtige mannen om te gaan, opdat wij een vast verbond zijn van karakters, die voor zijn idee leven en sterven. Karakters willen iets, en willen dit, daar het erkend goed is, bepaald en vastberaden; de onverschilligheid vertoont zich echter juist daarin, dat zij niets wil, of niet weet wat zij wil, of dat zij datgene wat zij wil, niet van ganscher harte wil. Alleen de geestdrift kan iets groots, edels, moeielijks tot stand brengen; alleen de geestdrift kan zich verheffen tot de daden eens kunstenaars; de onverschilligheid is echter machteloos. Ernst, bezieling, geestkracht, — dat zijn kenmerken van een verstandelijke en zedelijke gezindheid; onverschilligheid daarentegen is zielsverlamming, is een teeken van inwendige kwijning. Bovendien heeft zij nog de slechte eigenschap, die haar eerst recht tot een verderfelijke kwaal stempelt, dat zij niet alleen zelve traag en machteloos is, maar dat zij ook verlammend en verstijvend op haar naaste omgeving werkt, dat zij kankerachtig om zich heen vreet. Dat nu echter het gezamelijke lichaam der Vrijmetselarij aan de kwaal van onverschilligheid leidt, wie zou dat ontkennen! Zien wij niet overal den mafonnieken ijver bij velen verkoelen, zoodra de prikkel der nieuwheid, na eenige bezoeken der Loge, verdwenen is? Zien wij niet dat verreweg de meeste BB.-., en zelfs zij, die geregeld de werkzaamheden bijwonen, over \'t geheel 1 ij d e 1 ij k zijn, en noch inwendig meêleven en arbeiden, noch spreken en handelen? Hooren wij niet overal de BB.-, klagen, dat er zoo ontzaglijk weinig gebruik gemaakt wordt van de bibliotheeken der Loges? Doen wij niet alle weken de ervaring op, dat de mafonnieke organen slechts door zeer weinige ijverige BB.-, gelezen worden, en daarentegen door de meesten zelfs nos dan niet, als zij door de Loge worden aangeschaft en ter lezing neêrgelegd? Of getuigt niet daarvoor de even voorbeelde-looze als schandelijke onwetendheid, welke zoovele BB.-. Leerlingen en Gezellen (misschien ook wel MMiv. I) in de eenvoudigste en meest alledaagsche magonnieke zaken verraden, eene onwetendheid, die wij bij elk ander handwerk of elke andere kunst te vergeefs zouden zoeken? Verraadt zich ten slotte de onverschilligheid jegens het verbond en zijn verhevene leer niet vooral daarin, dat al te vele BB.-, hamer noch beitel, passer noch winkelhaak, noch eenig ander mapon-niek werktuig in de buitenwereld gebruiken, dat zij nooit aan hunne veredeling en verbetering arbeiden, dat zij zoo voor als na de ouden blijven, ja, zelfs niet eens altijd den goeden naam van een in e I k opzicht onbesproken man bewaren? Maar nu, mijn BB.\'., de goede

-ocr page 144-

140

naam van den B.-. legt den grondslag van den goeden naam der geheels Broederschap. Dat onze BB.-. Opzieners van onze werkplaatsen toezien, dat zij niet te vergeefs hun naam dragen, maar hun ambt ook buiten de Loge goed waarnemen, dat elke B.-. een Opz.-. zij en als een echt Vrijmetselaar het eerst op zich zeiven, en dan ook op zijn B.-. acht geve, en zich zijn plicht steeds indachtig zij, dat hij overal naai- zijn beste krachten den bloei van het verbond moet bevorderen!

Een ander verwijt, \'t welk men ons doet, is, dat de talenten zich van ons verbond terugtrekken en het den rug toekeeren, en het den Loges tengevolge daarvan aan degelijke beambten, aan mannen van talent, redenaarsgaven en persoonlijken invloed ontbreekt, dat nog alleen de middenstand den maponnieken vorm der vereeniging vertegenwoordigt, zonder juist aan het idee bijzondere organen te kunnen wijden. Wil men daarmede zeggen, dat in onze dagen tot verbond weinig aanzienlijke personen behooren, zooals tegen het einde der vorige en het begin dezer eeuw, dan is dat zeker niet te ontkennen. Wij moeten echter in dit geval met B.-. Marbach opmerken, dat het niet alleen der Loge, maar dat het ook het vaderland, der profane wereld over \'t geheel aan groote mannen ontbreekt. Het is zeker te betreuren dat de middelmatigheid sterker vertegenwoordigd is dan het talent, doch het verbond bevat nog altijd degelijke krachten genoeg, als zij overal maar juist toegepast werden en zich konden laten gelden, en als zij maar, waar dit het geval is, zich met al hunne kracht, met al den ernst en alle geestdrift aan het werk der Vrijmetselarij wilden en konden toewijden. En is het ook wenschelijk, dat geest, meer leven, meer beweging in de Loges heersche, zoo is toch ook waarlijk kunstige welsprekendheid niet het hoogste en het laatste; een eenvoudige voordracht met een kernachtigen inhoud, en met volle overtuiging uitgesproken, zal zeker alle hoorders aangrijpen en zegenrijk werken, als een degelijk k a-r a k t er gewicht aan de woorden verleent, daar hij zelf het overtuigendste bewijs zijner woorden is. Het voorbeeld is een beter middel van opvoeding, dan kunstige welsprekendheid. Laat eerst ieder B.-. een ware Meester onzer Koninklijke Kunst zijn, dan zal de naam van Vrijmetselaar in de wereld weldra een beteren klank bezitten ! Mijn BB! wij zien ons eerwaardig verbond van dag tot dag toenemen, en hooren gedurig een vrij man van goeden naam de heiligste, schoonste, kostbaarste en aangrijpendste belofte alleggen aan het altaar der W.-., — en hoe weinig wordt er van gehouden, in hoe geringe mate en hoe zelden wordt die belofte vervuld!

Daarmee wil ik niet wijzen op hen, die den goeden naam des

-ocr page 145-

■141

Vrijmetselaars op een zoo snoode wijze met voeten trappen, dat zij openlijk een onzedelijken levenswandel leiden; — of op hen, die nauwelijks in de Loge het masker van broederliefde voor hun gelaat hechten en de kleine gebreken en ondeugden der wereld afleggen, doch buiten de Loge aan zelfzucht, hoogmoed, nijd, onedele concur-retie en hartstocht den vrijen teugel vieren; — of op de onverschilligen neen, wij zijn allen menschen met gebreken, met groote gebreken, die er nog ver van verwijderd zijn, wat wij zijn moeten, die, hoe strenger rechters zij voor zich zeiven zijn, des te meer zullen moeten bekennen, dat een volstrekt zuiver geweten en zeils-rust hunne gaven nog niet zijn, en die van ganscher harte met de woorden zullen instemmen dat het hun, schoon als Gezel levende voor het goede en naar den naam van Meester strevende, hoogstens gelukt, om L e e r 1 i n g s arbeid te verrichten.

Maar in weerwil, of liever, omdat wij erkennen, dat wij altijd beneden het ideaal zullen blijven, moeten wij ons met verdubbelde kracht er op toeleggen, om in den arbeid aan den tempelbouw rechtvaardig en volmaakt bevonden te worden. Wij willen vrij metselen, d. i. de kunst leeren en in toepassing brengen, welke vooral bijdraagt tot de ontwikkeling en befichaving der menschheid, wij willen ons werkzaam betoonen voor de opvoeding v a n h e t m e n-s c h e I ij k geslacht. Hoe kunnen wij evenwel op andere ontwikkelend, beschavend, veredelend werken, als wij ons zeiven van hen in niets onderscheiden, als wij niet op een hooger, verlichter standpunt staan dan zij, als wij hen niet in wijsheid, kracht en schoonheid, in rechtvaardigheid en liefde overtreffen, als wij hen niet als voorbeelden van edele menschen, als Meesters onze Koninklijke Kunst, voorgaan?! Hoe zouden wij anderen kunnen opvoeden, als wij ons zeiven noch wisten te raden, noch te helpen?

Het is een smartelijke vernedering, mijn BB.-., als de profane wereld ons in waarheid tegemoet voert, dat deze of gene, zeer zeker eerbaar, maar «zeer gewoon mensch» als Vrijmetselaar aangenomen en door zijn omgang met de BB.-, en het bezoeken der Loge niet in het geringste edeler en beter geworden is, of — als zij op nog beschamender voorbeelden wijst. De goede roep des Vrijmetselaars moet echter beter worden, en de wereld moet den naam, die ons allen dierbaar is, weêr als heilig beschouwen; wij willen onze belofte ernstig opvatten, en het oude spreekwoord ter harte nemen: «Een man een man, een woord een wooid I»

Van onze goeden naam hangt niet alleen de goede naam van ons verbond, maar ook hare uitbreiding af. Wij willen niemand bepraten, of mogen ten minste niemand bepraten, of uitnoodigen om tot ons verbond toe te treden: wij mogen allen propaganda maken —•

-ocr page 146-

142

door onze daden. Wij moeten (volgens Lessing) goede mannen en jongelingen, die wij onzen naderen omgang waardig keuren, onze daden doen vermoeden, gissen, en — voor zoover rij te zien zijn — doen zien, opdat zij er behagen in vinden en dergelijke daden doen. — Laat ons derhalve als echte en rechtschapen Vrijmetselaars denken en handelen; verre zij van ons al het ijdel gebazel over het verbond, verre van alle vertoon; neen, nederig, zonder opspraak willen wij onze kunst beoefenen, en der wereld door onze degelijkheid en braafheid achting afdwingen. Wij willen geen handwerkers, geen stumpers, wij willen kunstenaars zijn, en zoo de kunst, die wij beoetenen, koninklijk is, dan moet zij ons zeiven tot koningen maken, tot zelfbeheerschers, tot bestuurders onzer hartstochten, tot koningen, die toegerust zijn met al den rijkdom van verstand en hart, opdat wij van onze innerlijke schatten kunnen geven aan BB.-, en leeken; — tot koningen, die bekleed zijn met het hermelijn der hoogste menschenwaarde, die den sceper der gerechtigheid zwaaien en getooid zijn met de kroon der deugd, waarin liefde, hulp en trouw, matigheid, standvastigheid en verstand als fonkelende diamanten schitteren. Dit moet \'s Vrijmetselaars goede naam zijn, dat men zegt: ieder Vrijmetselaar is een rechtschapen, eerlijk, verlicht, den vooruitgang huldigen, zedelijk volmaakt man, zonder voor-oordeelen, een man, die zijn tijd begrijpt en een schoone toekomst helpt voorbereiden, een man, die iets kan, wat anderen niet kunnen.

-ocr page 147-

X.

DE BB.-. BEZOEKERS EN HUN ONDERZOEK.

Ieder vrijmetselaar wordt bij zijne aanneming niet alleen lid eener Loge l), maar ook van het verbond, en heeft als zoodanig tot elke Loge liet recht van vrijen toegang. Waar hij ook mag komen, in elke Loge vindt de Vrijmetselaar als ware \'t zijn tehuis, vriendschappelijke bejegening en broederlijken bijstand. Dit is een van de schoonste zijden der Vrijmetselarij. Aangaande de BB.-. Bezoekers zegt het Altenburgsche Constitutie-boek: «Overeenkomstig den geest der echte Vrijmetselarij ontvangen wij eiken BB.-., tot welk stelsel hij ook moge behooren, met open armen, en laten hem met broederlijke liefde tot onze werkzaamheden toe.»

Ten opzichte van het onderzoek van BB.-. Bezz.-. heerschen velschillende gebruiken. In Engeland wordt streng volgens den catechismus onderzocht, zoodat iedereen W.-., ï.-. en A.-. goed moet kennen en ook de bijzondere omstandigheden zijner aanneming, ten einde zich behoorlijk als B.-. te doen kennen. Bovendien wordt vereischt, dat een lid der Loge voor den B.-. Bez.-. insta. In Dultsch-land hecht men, met het oog op de ma^onnieke werken, die openlijk verkrijgbaar zijn, weinig waarde aan het beantwoorden der vragen uit den catechismus, maar meer aan een behoorlijk bewijs door een met meer dan drie jaren oud certificaat, en door de nieuwste I e d e n 1 ij s t der Loges 2).

In Engeland, Frankrijk en Amerika verschijnen de BB.-, veel met de insigniën der hoogere graden in de Loges; in Duitschland worden overal de BB.-. Bezz.-. uitgenoodigd, deze af te leggen, voor zij den drempel binnentreden 3).

-ocr page 148-

XT.

DE BROEDERS BUITENLEDEN.

De Eoge moet voor alle leden een aangenaam, vertrouwelijk tehuis zijn. Evenals een liefderijke moeder moet zij een waakzaam oog, een hart vol innige deelneming voor hare kinderen hebben ; zij moet aanmoedigen, opwekken, opvoeden, leiden. Zij moet niet alleen een middelpunt van een schoone, gezellige vereeniging, zij moet ook een tempel van den heiligen geest zijn. Overal, waar een echte Loge is, zal zich het rechte huiselijke gevoel bij alle leden des huisgezins ook zeker vertoonen en onder alle omstandigheden doen gelden, niet alleen bij de gewone BB.\'.-leden, maar ook bij de BB.-.-buitenleden.

Als wij desniettemin de waarneming opdoen, dat BB.\', zich niet tot de Loge aangetrokken gevoelen, of\' dat de Loge zelve hare leden onverschillig en zonder deelneming links laat liggen, dan is dat een kwaad, waarvan of de Loge de schuld draagt, die dan niet is, wat zij zijn moet, óf wel de BB.\'., die dan ook niet zijn, wat zij be-hopren te wezen. Maar nog meer; de aangenomen Vrijmetselaar behoort na zijne inwijding niet alleen tot z ij n e Loge, hij behoort tot het geheele verbond, en heeft zoowel plichten te vervullen jegens de eerste als jegens het laatste. Hoe worden die door vele liB.-. vervuld, vooral door hen, die ver van het Oosten hunner Loge wonen, of een rondtrekkend leven leiden ?

Wij willen hier niet onderzoeken, of zij altijd wandelen tusschen passer er winkelhaak, of en hoe zij de kunst beoefenen, of en hoe zij er naar streven om volmaakter te worden; wij willen hier alleen de meer uiterlijke betrekking tot de Loge en tot het verbond beschouwen, want dit is geen onbelangrijk punt des maconnieken levens. Het is een treurig feit, dat zeer vele BB.\'., die niet in het Oosten hunner Loge wonen, weinig van hunne Loge, weinig van het verbond vernemen, en misschien nog weiniger van zich laten hooren. Hoe is dit kwaad te verzachten? Deze vraag is reeds dikwijls behandeld en heeft men dikwijls trachten te beantwoorden, zoo onder anderen ook in het jaarboek der Loge «Pythagoras No. \'I» te Brooklyn, voor het jaar 1860.

-ocr page 149-

145

Genoemde Loge zegt onder anderen: «De lijsten bevatten een niet gering aantal leden, die zoo ver wonen van de vergaderplaats der l^oge, waartoe zij behooren, dat het hun slechts zelden of nooit \'mogelijk is, aan hare werkzaamheden deel te nemen. Ja, in A m e-r i k a heeft zich het onverkwikkelijk verschijnsel opgedaan, dat in sommige Staten duizenden Vrijmetselaars leven, die, geen leden eener Loge zijnde, voor het verbond volkomen verloren gegaan zijn, en niet den wil hebben, of buiten de onmogelijkheid zijn, om van haar opwekking te ontvangen. Van vele zijden komen daarover klachten tot onze ooren. Sommige firoot-Loges hebben pogingen in \'t werk gesteld door maatregelen van dwang, door hun, die geen lid eener Loge zijn, in geval van nood ook geen ondersteuning der Broederschap te geven, of door hen te noodzaken om contributie te betalen aan de Loge, waar zij het dichtst bij wonen, of aan de Groot-Loge van den Staat; of door hen onderworpen te verklaren aan de jurisdictie van den Staat, of door te verbieden, dat een lid eene Loge verlaat, zoo hij niet bewijzen kan, dat hij zich niet terstond in een andere Loge liet affilieeren. Wij willen niet onderzoeken, of en in hoever deze maatregelen door een gunstig gevolg werden bekroond, maar wijzen des te sterker op den aangeduiden treurigen toestand, daar hij zich gedeeltelijk In onze eigene Loge heeft geopenbaard. Omdat haar meeste leden tot den handelsstand behooren eu met Europa in nauwe verbinding staan, en omdat de tegenwoordige bevolking bovendien dikwijls verhuist en afwisselt, zijn er zeer vele van onze BB.\'., en onder hen niet zelden rijkbegaafde, die een groot gedeelte des jaars op reis afwezig zijn; of zij verlaten ons, door verplaatsing hunner zaken, of dooi\' voor altijd of voor langen tijd een andere woonplaats te kiezen. In de laatste jaren hebben wij tot alle leden de vraag gericht, welke weg de doelmatigste is, om de bet rekking dezer ver verwijderde B B.-. met de Loge te onderhouden, en voor beide d e e 1 e n nuttig temaken? Wat de beantwoording dezer vraag van sommigen hunner ons aan de hand gedaan, en wat ons eigen nadenken ons tot resultaat gegeven heeft, trachten wij hier in het volgende samen te vatten.

In de eerste plaats moet elke Loge van het beginsel uitgaan, om zoo zelden mogelijk candidaten, die verre van de plaats van het Oosten wonen, of het in den naasten tijd denken te verlaten, aan te nemen. Is zulks niet te vermijden, of worden leden door later opkomende omstandigheden verwijderd, dan moet het een der voornaamste aangelegenheden der Loge zijn, om met zorg het verkeer tusschen haar zelve en hen te bewaren. Dit is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Zijn er in de Loge geen BB.-., die, bezield met een vuri-gen ijver voor het verbond, naar alle kanter. een vruchtbare werkzaam-

10

-ocr page 150-

lie

lieid zoeken te ontwikkelen, leeft in de naar tie verte trekkende 1!I5.•. geen liefde voor de zaak, waarin zij zich lieten inwijden, dan wordt de instandhouding van een innig verkeer schier onmogelijk. In elk geval blijft het echter de plicht der Loge, den buiten wollenden BB.-, niet alleen de jaarlijksche gewone berichten en lijsten toe te zenden, maar ook, wellicht door den secretaris, ten minste eenmaal in het jaar aan hen te schrijven, hen van alle gebeurtenissen, die hun belang kunnen inboezemen, mededeeling te doen, en om antwoord te verzoeken op hare berichten, en verder om mededeeling over hunne aangelegenheden, over hunne bezoeken van andere Loges, en om het toezenden van bewerkingen van magonnieke onderwerpen. Ook jegens hen, die het niet der moeite waard achten om een levensteeken van zich te geven, kan de Loge de verplichting niet verliezen, om hen er altijd weêr aan te herinneren, dat het hunne roeping is, het hunne bij te dragen voor de gemeenschappelijke zaak, dat zij, schoon van den onmiddellijken omgang met hunne Loge afgesneden, haar steeds moeten gedachtig zijn, hare eer door een vlekkeloos gedrag bewaren, en dat zij van elk hun ten dienste staand middel voor hun maconnieke ontwikkeling gebruiken moeten. Dergelijke vermaningen zullen niet alle uitwerking missen; zij zullen tot het bezoeken van meer nabij gelegen Loges, het lezen van maconnieke werken, de deelneming aan humanistische ondernemingen aanleiding geven, en op die wijze de verafwonende BB.-, voordeel brengen. Hebben deze echter geen uitzicht meer, om naar het Oosten der Loge, waarvan zij leden zijn, terug te keeren, worden zij niet door nauwe, vriendschappelijke banden of het gevoel van dankbaarheid aan haar geketend, gevoelen zij bovendien behoefte aan nog levendiger maconnieke werkzaamheid, dan is het beter voor hen en het verbond, dat zij de naastbijzijnde Loge permanent bezoeken, of zich in haar als werkend lid laten afliliëeren.»

Om de betrekking der Loge met de BB.-.-buitenleden te handhaven en zoo levendig mogelijk te houden, had de Loge «A p o 11 o» te Leipzig vroeger den navolgenswaardige!! maatregel getroffen, dat enkele leden der Loge correspondentie met verafwonende BB.-, onderhielden en van hunne antwoorden, zoo zij van algemeen belang waren, verslag uitbrachten. Zeker is in de meeste Loges voor elk buitenlid i) wel een correspondent te vinden, zoodat deze instelling met vrucht zou kunnen worden ingevoerd. Vooral zou dit het geval kunnen zijn in aan leden minder talrijke bouwhutten. Wil men dus dit kwaad (en daarmede menig ander 1; in den wortel aantasten, dan moet men niet alleen behoedzaam zijn in de aannemingen, maar in vele

-1) In eik geval wel voor de buitenleden die in ééne plaats wonen. Veut.

-ocr page 151-

147

Oostens een tegenovergestelden weg inslaan, welke niet uitloopt op een groot, maar eerder op een gering aantal leden. Loges met een groot aantal leden zijn op zich zelve een k w a a d. De nadeelen, welke een overgroot aantal leden voor de gezelligheid, voor het gemoedelijke, zoowel voor het verstandelijke, en zelfs voor het zedelijke leven en bestaan der Loge medebrengt, liggen voor de hand en zijn reeds elders aangetoond.

Staan de BB.\', buitenleden in een levendig, vruchtbaar verkeer met liumie Loges, dan zijn zij daardoor natuurlijk ook tegelijkertijd voor het verbond behouden. Om echter den band tusschen hunne Loge in het bijzonder, en tusschen het verbond in het algemeen sterker te maken, is er nog een middel, dat, helaas, nog veel te weinig gebruikt, en misschien nog minder aanbevolen wordt — d e m a-lt;jonnieke pers. Ieder geïsoleerd staand !!.■. moet een der ma-fonnieke tijdschriften lezen, om te weten wat er in de majonnieke wereld voorvalt en om met de geheele Broederschap in gemeenschap des geestes te blijven, en ieder Voorz.\'. Mr.-, moest bij aannemingen van BB.-., buiten het Oosten der Loge wonende, met eenige aanbevelende woorden hierop wijzen, in het belang der Vrijmetselarij, van het verbond, van zijn eigene Loge, en van de BB.-.

-ocr page 152-

XII.

DE TAFELLOGE.

Een vriendschappelijke en gemeenschappelijke disch schenkt zelfs aan mannen van een hoogen, ontwikkelden geest, genot; het is verder een middel naast de anderen, om de harten voor elkf.nder te verwarmen en de BB.-, elkander nader te brengen, vooral indien het door ernst verheven, door vroolijkheid gekruid, en met den geest van echte broederlijkheid bezield is. Met het geestelijk en stoffelijk genot komt het echter veel aan op den aard en de wijze van regeling en inrichting. Als deze gedurende de tafel nog met vele drukke voorbereidselen en met in \'t oog vallende bemoeiingen en zorgen, met door elkander loopende hof- en ceremoniemeesters en dienende BB.-, gepaard gaan, dan maakt dat zonder twijfel geen bijzonder aangenamen indruk. In een broederlijke bijeenkomst, waar orde, rust en kalmte en een geregeld ineen sluiten meer dan elders moeten heerschen, moeten zulke drukten en rumoerige bewegingen wel zeer ongepast zijn; daarom moeten de aanstalten voor den broeder-disch vooraf dermate geregeld en voorbereid zijn, dat over \'t geheel geen noemenswaardige stoornis merkbaar is. Het getal BB.-.-deelnemers moet vooraf opgegeven, en daarnaar de spijzen en het aantal plaatsen berekend worden; de volgreeks der zitplaatsen moet aan de daarmede belaste directie overgelaten en door de BB.-, in acht genomen worden; rangorde in dezen is niet in overeenstemming met den geest der Broederschap. Het urenlange wachten over den bepaalden tijd om aan tafel te gaan verraadt een gebrekkige inrichting en is alleronaangenaamst, terwijl immers bovendien orde en stiptheid de voorheerschende eigenschappen zijn moeten bij alles, wat in den broederkring geschiedt.

Wat de Tafelloge betreft, men moet overal, waar nog de oude gildedwang en een overladen en gestreng rituaal in gebruik zijn, haar hervormen, daar het dragen van handschoenen, het kommando en het «vuren» en andere overblijfsels van het ridderspel niet meer overeenstemmen met den geest des tijds. Orde en onverstandige, lastige dwang zijn twee zeer verschillende zaken, mijne BB.-.! Van ontwikkelde mannen moet men vooronderstellen dat zij uit vrijen

-ocr page 153-

14!)

aandrang de wetten der betamelijkheid en goede zeden zullen eeren en opvolgen, schoon — \'t is niet te ontkennen — nu en dan zeer luidruchtige bijvalsbetuigingen en dergelijke zaken dit oordeel niet overal rechtvaardigen.

Wat aan onze maaltijden de grootste aantrekkelijkheid en hunne eigenaardigheid geeft, is: de weldadige afwisseling tusschen ver-standelijk-gemoedelijk en stoffelijk .genot, tusschen het woord en de muziek, — de juiste harmonie, die zoo schoon overeenstemt met onze dubbele natuur van lichaam en geest. Men mag daarbij evenwel niet uit het oog verliezen, dat een maaltijd indeeersteplaats voorzien moet in de stoü\'elijke behoeften, en dat alle BB.vdeelnemers tot een zekere hoogte rechtmatige aanspraak hebben op een vrij, vriendschappelijk onderhoud met hunne tafelburen, dat het dus een fout is, als deze beide zaken al te zeer beperkt worden door muzikale voordrachten of toasten vooral door lange of — vervelende. Bij langen toasten gaat het moeielijk, de opmerkzaamheid van allen te boeien en ligte stoornissen te voorkomen. Wel mag de redenaar ook ernstige gedachten in de verandering werpen en de aandacht vestigen op de groote taak der beschaving en ontwikkeling;.doch hij moet geen lange, op diepzinnig nadenken berekende toasten slaan, daar de disch over \'t algemeen meer geschikt is voor korte, de vroolijkheid opwekkende en tot het gemoed sprekende woorden. Tevens moet de Voorz.\'. JIiv. zulke oogenblikken kiezen, waarin alle stoornissen kunnen voorkomen worden, en hij moet vooral den dienenden BB.-, onder \'t oog brengen, dat zij in zulke pauzen niet met het dienen voortgaan.

Het spreekt van zelve dat matigheid aan den Broederdisch moet heerschen, en ten gevolge daarvan zelfkennis en zelfbeheersching. Iedereen moet de vroolijkheid en gemoedelijkheid ook hier onder de strenge hoede van het verstand plaatsen, en van zijn kant, al naar omstandigheden, er toe bijdragen om het aantal toasten te beperken in plaats van te vermeerderen, en de waardigheid der vergadering te bewaren.

Dat muziek en zang als erkende middelen van verheffing en vrolijkheid, als een aangename aanvulling der pauzen in het onderhoud, en als een gepaste overgang van het eene, der behartiging waardig onderwerp tot het andere, welkom zijn, zal wel schier geene vermelding behoeven. Bezit eene Loge muzikale talenten in haar midden, dan mag zij niet verzuimen, hen op te wekken, en hen in hunne diensten te ondersteunen. Men moet hierbij echter twee punten in aanmerking nemen: vooreerst, dat overmaat van muzikaal genot ligt lastig wordt en daarom moet vermeden worden, en ten tweede dat, hetgeen voorgedragen wordt, met den geest onzer vereeniging

-ocr page 154-

150

harmonieert en overeenstemt met de talenten der BB.\'.. Kan hij, die iets voordraagt, ook terecht op een verschoonend en zacht oordeel rekenen, toch mag hij van die toegevendheid geen misbruik maken. Insgelijks moeten de voor dergelijke voordrachten noodige voorbereidsels vooraf genomen zijn, opdat mogelijke stoornissen de illusie en uitwerking niet benadeelen.

Een harmonisch gezang van krachtige mannenstemmen heeft iets ongemeen plechtigs en hartsverheffends; alle BB.-., die in dit opzicht aanleg bezitten, moeten er naar streven, dit te ontwikkelen en onder een vertandige leiding te oefenen.

Daar ieder geheel uit deelen bestaat en alles zich vereenigen moet om één geheel samen te stellen, mag men ook hier niets gering achten, doch moet men er veeleer zorg voor dragen, dat ook aan de Tafel-Loges het eene harmonisch in het andere sluite, en de wet der wijsheid en schoonheid ook hier blijke te heerschen.

-ocr page 155-

XTII.

(IET MACüNNIEKE ONDERWIJS EN DE REDEVOERINGEN\' IN DE LOGE.

liet begrip van Instructie-Loge heelt in Engeland een andere be-teekenis dan in Duitschland, want daar bestaat het in de hoofdzaak in het instudeeren van het rituaal en in verklaringen volgens de geschriften van B/. Preston en andere lezers. Bij deze gelegenheid, d. i. in een instructie-Loge, bekleeden meer BB.-, de verschillende posten, om zich in het rituaal en het vervullen van ambtsbetrekkingen te oefenen. Het onderricht is dus alleen eene oefening van het geheugen en eene handleiding om goed in de vormen tehuis te zijn. In Duitschland wordt zij gehouden door het geven van vrije voordrachten, die de symbolen verklaren, het wezen der Vrijmetselarij aantoonen en de geschiedenis van het verbond behandelen. Sommige Groot-Loges hebben instructies samengesteld en drukken laten, zooals de Groot-Loge «Z u den d r e i W e 11 k u g e 1 n», en de Groot-Loge van Hamburg, en deze zijn den Voorz.-. MMr.-. ter hand gesteld, om ze letterlijk voor te dragen of er een vrij gebruik van te maken. De Ilamburgsche instructies bevatten voor eiken graad: 1) ophelderingen bij den catechismus. 2) opmerkingen over afwijkende S3\'mbolieke vormen, en 3) geschiedkundige punten. Deze drie punten omvatten nog volstrekt niet alles, wat streng binnen den kring van het maponnieke onderricht ligt. Het moet veeleer, te gelijk met de verklaring der symbolen en de handeling der geschiedenis, vooral de leer van den mensch en zij nebestemming van een wijsgeerig en cultuur-historisch standpunt, mede omvatten, een eisch, waaraan men zeker in de meeste Loges tot dusver slechts fragmentsgewijze voldaan heeft, en die alleen door Krause\'s U r-b i 1 d der M e n s c h h e i t» en Lotze\'s «M i k r o k o s m o s» een wetenschappelijken grondslag heeft verkregen. Eerst in den laatsten tijd is men in Duitschland zoover gekomen om het maconnieke onderricht ook op de opvoeding der BU.\'. tot Vrijmetselaars uit te strekken, en dus aan de Loge-voordrachten in dit opzicht hoogere eischen te stellen i).

1) Hoe liet daarmede over \'t geheel in ons vaderland geschapen staat, willen wij hier liefst niet mededeelen; wij liedekkon van schaamte ons gelaat en — zwijgen. Vert,

-ocr page 156-

15\'i

Wijsheid in liet vinden van liet doelmatige en ware, kracht in de verbinding van denkbeelden en feiten, schoonheid in de juistheid, harmonie en netheid in vorm en voordracht — dat zijn de eigenschappen, waarnaar elk letterkundig kunstwerk moet beoordeeld worden. Wij noemen dus zeer gepast in onze maconnieke taal de voordrachten, welke in de Loge gehouden worden, bouwstukken, omdat wij wenschen \' dat zij, gelijk plastische werken, naar deze eigenschappen mogen beoordeeld worden.

Voor de ontwikkeling des volks zon het zeer nuttig zijn, als in de vele honderden Loges alle tot het gebied van het rein-menschelijke behoorende onderwerpen, op een doelmatiger wijze en met grooteren ijver dan tot dusver rede k u n s t i g behandeld werden. Is onze instelling een opvoedingsgesticht voor humaniteit, waarin wij ons in alles willen volmaken, waardoor de mensch als mensch kan wassen, eene instelling ter verspreiding van hoogere ontwikkeling, dan is toch zeker niets noodzakelijker, dan dat iedere Loge eene school van welsprekendheid worde voor alles, wat dienen kan tot veredeling van den mensch. Want, omdat iedereen in de Loge humaan moet zijn, moet ook de taal der humaniteit allengskens in het profane leven overgaan en den vooruitgang der algemeene beschaving en ontwikkeling bespoedigen. De taal der humaniteit moet dus ook de taal der Loges en Vrijmetselaars zijn.

Het Is zeker niet altijd gemakkelijk voor het ambt van Redenaar (of Voorz.\'. JJr.-.), de rechte mannen te vinden, eu des te moeilijker, hoe meer mannen van geest en ontwikkeling zich aan onze kringen hebben onttrokken. Een Redenaar, die tegen zijne betrekking is opgewassen, moet zoo weten te spreken, dat datgene, wat hij zegt, frisch en nieuw, van veel beteekenis is, en tevens bevalt. Hij mag daarbij het populaire niet met het triviale verwisselen, en niet vergeten dat hij zijn ontwikkeldste en in de kunst ervarenste liB.-. ook onder zijn gehoor heeft. Echte populariteit kan ook met het diepste en beduidendste gepaard gaan, waarmee het bloote moraliseeren en de oppervlakkige behandeling der symbolen juist een tegenstelling uitmaken. In de eerste moet in het oog gehouden worden, — zooals wij vroeger reeds zeiden — dat in geenen deele in de Loge slechts zulke voordrachten moeten gehouden worden, welke o n m i d-d e 1 I ij k de magonnieke leer behandelen, \'t geen, zooals van zelve spreekt, ligt herhalingen ten gevolge zou hebben.

Verscheidenheid van onderwerpen, van leer, van vermaningen, is evenwel voorwaar niet het eenige, wat men bij een in zekere mate boeiende voordracht wenschen moet. De behandeling zal ook smaakvol moeten zijn, zooals ontwikkelde BB.\', die verlangen mogen. Ook zonder geleerde voorbereiding verstaanbaar, mogen de voordrachten

-ocr page 157-

153

toch nooit tot de verstaanbaarheid der schoolbank afdalen, en zonder den ernst, dien de Vrijmetselarij in alle richtingen betracht, uit het oog te verliezen, mogen zij ook wel een opgewekten, humoristischen toon bezitten, en liet aangename met het nuttige op een verstandige wijze verbinden.

Natuurlijk is het de aloude regel, dat staatkundige partijschap en al wat confessioneel-kerkelijk is, uit de Loge moet geweerd worden; doch deze beperking mag niet zóóver toegepast worden, alsof over de verhouding der Vrijmetselarij tot de kerk en den staat, over de wijsbegeerte van het recht, en die staatkundig-godsdienstige vraagstukken zou moeten gezwegen worden, welke, zonder twist en tweedracht in het leven te roepen, van een algemeen-menschelijk standpunt wel te behandelen zijn.

Wij vergenoegen ons hier met deze vingerwijzingen, daar wij op een ander, zeer wezenlijk bestanddeel van het magomiieke onderwijs in de volgende afdeeling terug willen komen.

-ocr page 158-

XIV.

DE MACONNIEKE GEZELLIGHEID.

Hoe gewichtig ook de ernstige arbeid in den tempel zij, zij is toch alleen niet voldoende om een inniger aansluiting der BB.-, tot stand te brengen, het gevoel dat men als BB.-, tot één geheel behoort levendig te houden en de magonnieke opvoeding te voltooien. Daarom is het in overeenstemming met een geregeld, de werkzaamheid van het verbond begunstigend Loge-wezen, dat den BB.-, door o-eregelde, bij voorbeeld wekelijksche bijeenkomsten, in een ongedwongen vorm gelegenheid gegeven worde, om over zaken der Vrijmetselarij en over onderwerpen van algemeen belang wederzijdsche gedachtenwisseling te houden en een edel, gezellig verkeer aan te kweeken. Met het oog op deze behoefte hebben dan ook de meeste Loges club- of societeit-avonden ingevoerd, schoor, niet overal op die wijze, als met eene vereeniging, welke het ideaal der mensch-beid moet voorstellen, strookt.

Reeds het Altenburgsche Constitutie-boek van het jaar 1803 bevat bepalingen over dergelijke samenkomsten. Het zegt: «Tot onderhouding van wederzijdsche vriendschap en toenadering, en om de aangenaamheden des gezelligen levens in een vertrouwelijken broederkring op een meer ongestoorde wijze te kunnen genieten, komen de BB.-, ook buiten de Loge gaarne bij elkander, waartoe vooral het bezit van een eigen Logegebouw en tuin hun de schoonste gelegenheid geeft.

«Er worden voor deze samenkomsten naar tijd en omstandigheden door den Voorz.-. Mr.-, doelmatige voorstellen gedaan, en de organisatie er van is alleen aan zijne orders overgelaten.

«Het staat eiken B.-. vrij, aan deze bijeenkomsten deel te nemen, en niemand kan ei- toe\' gedwongen worden.

«Dergelijke bijeenkomst verdient alleen dan den naam van m a-connieke club ofmagonniekesocieteit, alsde BB.-, op bepaalde dagen en uren samenkomen, om uitsluitend over ma-connieke onderwerpen te spreken.»

Deze laatste bepaling trekt in elk geval te nauwe grenzen, daar het slechts van voordeel kan zijn, als — met uitsluiting van alle op

-ocr page 159-

155

het gebied van staatkundige en godsdienstige partijschappen vallende vraagstukken — ook onderwerpen van wetenschap en kunst, en vraagstukken van het practische leven behandeld worden. Het eerste beginsel der societeit-avonden moet veeleer zijn, dat de behandelde onderwerpen, benevens de geheele vorm van het onderhoud en de gezelligheid er van moeten getuigen, dat zich in een Vrijmetselaars-Loge alleen ontwikkelde, voor hoogere doeleinden bezielde mannen, die elkander in geest en hart verwant zijn, vereenigen tot vriendschappelijke wisseling van denkbeelden en tot wederzijdsche veredeling. De societeit mag dus niet het aanzien van een p r o f a a n gezelschap hebben, maar moet ook hier de heiligheid en waardigheid der Vrijmetselarij bewaren en openbaren. Voor dit doel moeten dooide Loge de msconnieke tijdschriften tot nut der BB.-, ter lezing gelegd worden en maatregelen getroffen zijn, dat door een of meer verslaggevers den inhoud wordt medegedeeld, de bijzonder belangrijke artikels uitvoerig voorgelezen en daarover gedachtenwisseling geopend worde. Hier is het ook de plaats, waar de in den Loge-arbeid soms niet besliste meeningen verder besproken en zij tot een resultaat gebracht worden. — Om verder niet onnoodig beslag op den tijd der BB.-, te leggen, kunnen met deze avonden zeer goed muzikale en aesthetische oefeningen vei honden worden, te meer daalde vergaderde BB.-, zich hier ook in den zang kunnen oefenen. — Eindelijk zullen de besprekingen over werkdadige armverpleging, over het deelnemen dei- Loge aan andere zaken des maatschappe-lijken levens, enz., hier liet doelmatigst plaats kunnen vinden.

Tegenover de bepaling van het Altenburgsche Constitutie-boek kan het ook, onder omstandigheden, doelmatig bevonden worden, de leiding der gezellige avonden aan een andere Loge-beambte dan aan den Voorz.-. Mr.-, op te dragen, of aan een bijzondere directie.

De belangrijkste zijde dezer instelling zijn de debatten; zonder deze geen recht leven, geen meeningsuitingen van de BB.-., geen wederkeerige werking, geen waarachtige aankweeking van kennis en wederzijdsche ontwikkeling.

Zeer juist zegt, met het oog hierop, B.-. Mörlin:

«Niet het door anderen gesproken woord onderwijst den man; het denkbeeld moet zich in hem ontwikkelen, dat hij zich zelf moet onderwijzen. I n hem moet het dag zijn, eer het morgenrood zich rondom hem verspreiden kan. Dit is het ligst daar mogelijk, waar ontwikkelde mannen in de verhouding van wederzijdsch geestelijk geven en ontvangen staan, waar niemand onder hen de allures van een onderwijzer iieeft of aanneemt; waar de denkbeelden zich in een doelmatig geleid gesprek ontwikkelen; waar ieder door den band der vriendschap zich tot openhartigheid, tot bescheiden vrijmoedigheid, gerechtigd, ja, verplicht

-ocr page 160-

156

gevoelt; waar ieder brengen kan wat hij in staat is te brengen, en er van overtuigd is, dat ook de enkele veldbloem, die hij op \'t altaar der gezellige goden legt, met blijdschap en dank zal worden aangenomen.

«Het denkbeeld van zulk een verbond ligt in het denkbeeld der Vrijmetselarij opgesloten. In dit denkbeeld is het bereiken van dergelijk doel niet alleen mogelijk, maar ook ligter mogelijk dan in andere levensverhoudingen, indien de Loges zijn, of liever worden, wat zij moeten zijn. Waar vindt gij in den tegenwoordigen tijd eene verhouding, waardoor ontwikkelde mannen in niet gering aantal, uit de meest verschillende standen, zoo hartelijk en trouw voor elkander kunnen zijn, wat Vrijmetselaars voor Vrijmetselaars moeten zijn — doch slechts zelden zijn? Waar een verbond, dat weinige vrienden met elkander sluiten, waar ieder zijne denkbeelden, opmerkingen en ervaringen aan de anderen zoo meêdeelen kan?

«Stellen wij ons voor dat het plan ten uitvoer gebracht is. In eene Loge wordt door den Voorz.*. M.-., den Redenaar, ot\' een anderen B.-., die de leiding dezer bijeenkomsten op zich genomen heeft, een of andere stelling van levenswijsheid, welke de BB.*, bezig zal houden, opgeworpen, of wel in vluchtige omtrekken geschetst. Iedereen kan, op een opgewekten morgen, op eene wandeling of elders, er over nadenken en het er eens over worden. Voorbereid, komen de BB.*, op een magonnieke societeit-avond, in een opgeruimd, behoorlijk gemeubileerd vertrek bij elkander. Men geve aan de vergadering in haar uiterlijk zooveel elegance en betamelijkheid als maar mogelijk is. Dit zal ongemerkt een grooten invloed op het onderhoud zelf hebben.

«Met den ernst, die past aan een zedelijk practisch onderwerp, gaat eene opgeruimdheid gepaard, waardoor de Socratische gesprekken zoo boeiend waren, en die hartelijkheid, welke in elke Loge moet heerschen; nu en dan mag ook eene stem der poëzie gehoord worden. Zoo de een met scherpzinnigheid een onderwerp ontwikkelt, dan geeft een ander een bijdrage uit den sckat zijner rijke ervaring of voor het gevoel — als de een een voorbeeld uit de tooneelen der voorwereld mededeelt, vertelt een ander, die zelf de steden en zeden van vele men-schen gezien heeft, wat hij zelf opmerkte.

«De verscheidenheid in zulk een kring, waaruit zeker menigeen beter gaat, dan hij kwam, kan oneindig zijn, en voor haar is er, volgens mijne meening, geen hooger ideaal dan zoo menige oude Socratische dialoog, behalve dat men hier geene sofisten moet hebben. Welk een schoon pendant is zulk een instelling bij die gesprekken, welke de oude Pythagoreërs over practische wijsbegeerte, natuur, wetenschap, en kunst, in hun oude zuilengangen, of in hun geurenden tuin voerden!»

Verre er dus van, om de magonnieke club of societeit en de magon-

-ocr page 161-

157

nieke gezelligheid als een bijzaak van geringe beteekenis te behandelen, moeten veeleer ook in dit opzicht met allen ernst de consequenties der Vrijmetselarij zich doen gelden en het gezellig verkeer der BB.-., boven het peil van onwaardig drink-, spel-, en babbelgelagen verheven, geadeld, en tot een middelpunt van boeiend en leerzaam onderhoud, tot een school van fijne zeden, tot een genotrijke uitspanning verheven worden.

-ocr page 162-

XV.

DE MUZIEK IN DE LOGE.

Onder alle kunsten is geene zoo gelieW en is gee^, Jf ^

om de ontwikkeling der humaniteit te bevorderen, dan de muziel, vooral de zanquot;. Terecht zegt dan ook B.\'. kayser te Landshut.

.. De beoefening der Muzen is zonder twijfel een der belangrijkste factoren op het gebied der humaniteit, en met een diep inzicht dei laatste hebben de stichters van ons verbond muziek en zang, als (e aintrekkeliiliste dier bekoorlijke gestalten, als een wezenlijke opluis-terinquot; zoowel van onzen ernstigen als gezelligen arbeid, aanbevolen Inderdaad, waar in het geestelijk verkeer bart en f -^d -e edele beelden werden vervuld, gevoelt het den drang, ze in den stroom zHner gevoelens uit te storten in verwante harten, en muziek en zancr dïchterlijke voordracht, ja, zelfs mimiek, zijn even gePaste\'llr-veredelende wegen, waar langs zich die stroom vrolijk en opwekkend uitstort. Waar dus het ideaal zijne wijding over een bm?-derkring heeft gespreid, daar opent zich van zelve de weg tot de uitoefende kunst, en het wordt den niet talenten begaafden .. eene behoefte, ze aan bet ernstig en gezellig gedeelte van den ai-beid tot opluistering en opwekking aan te bieden.» - u

Het maponnieke leven schenkt menige gelegenheid de muziek in toeDassin0quot; te brengen en de rijke schatten doelmatig t 0 \'

wefke — zoovvel voof den ernstigen arbeid als voor den Broederdisch

— de muzikale compositie aanbiedt. Zoo bij het b,nquot;entre^IIBB . BB • in den tempel, bij het naderen en binnentreden van BB. . Bez.-., van candidaten, bij het schenken van het \'ch\'\' equot;Z\' t B-In zijne o Opmerkingen over het gezang in de Jg\' •

Nohr onder anderen: «Door het a \\n n f m 1 n f s 11 ^ ^den^ndruk didaat in een lyrische stemming gebracht vvorden, die in ^

der ceremoniën nog verhoogt, opdat zijne phantas.e d®

beelden eener hem onbekende wereld worde omgeven. Deze weiKinc . t^e verkrii quot;en, als de woorden van het lied verheven en plechtig, de. melodie innig, en de harmonie koraalmatig is. Is de uitvoer ing der en kan het lied, vooral op een afstand, met accompagnement van

-ocr page 163-

45!)

cenige blaasinstrumenten gezongen worden, dan grijpt den candidaat een onbeschrijfelijk gevoel van geluk aan.

«Wat de Tafelliederen betreft, zij rnoeten wel opwekkend en vrolijk, doch niet van een zoo vlug tempo als tafelliederen van met-Vrijmetselaars zijn.»

«De instrumentaal-muzikale opluistering der werk-Loges,» leest men in het H a n d b u c h der I\' r e i m a u r e r e i, «geschiedt hel meest door het aanslaan van eenige accoorden of door korte prilu-dmms, zelden door langer uitgevoerde composities, waarvoor alleen by feestelijke gelegenheden tijd en gelegenheid gegeven worden. Die accoorden en korte tusschenspelen zijn het eigenlijk, welke on-middelijk met de behandeling van het rituaal in verband staan.»

-ocr page 164-

XVI.

LOGrE-INSTELLINGEN.

a) Da Bibliotheek.

Ue Loge-bibliotlieeken — en elke Loge moet eene bibliotheek bezitten, — hebben ten doel om de BB.-, in alle opzichten te onderwijzen, en zij moeten dus op elk gebied ten minste de voornaamste werken bezitten. «Zij moeten,» zegt B.-. Künzel, «voor den voortschrijdenden arbeid binnen het verbond hare kasten open houden, voor alle BB.\', de hoogte der magonnieke wetenschap toegankelijk, en de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek tot een gemeenschappelijk bezit van alle BB,\', maken, ook van hen, die door hun maatschappelijke betrekking verhinderd worden, zeiven te onderzoeken. In dezen geest moeten alle bibliotheeken aangelegd en met een nauwgezet oordeel uitgebreid worden; in dezen geest moeten de bibliothecarissen hunne taak opvatten en doorvoeren, zoo zij niet bloot routine en sleurwerk willen verrichten.»

Het is dus van belang, terstond bij het begin een gelukkige keuze te doen, zoowel uit de oude als de nieuwe letterkunde. Over de waarde, den inhoud en de strekking der nieuw uitgekomen werken worden de BB.-, voldoende ingelicht door de letterkundige besprekingen m de maoonnieke tijdschriften en jaarboeken en door B.-. van Dalen\'s Freimaurer-lCalender; de voornaamste werken uit het naaste verleden en den ouderen tijd vindt men in mijne ü e-s c h i c h t e der Freimaurerei opgegeven, met een kort woord over den inhoud en de strekking, zoodat het niet moeilijk is, een geschikte keuze te doen.

Als leiddraad bij het aanleggen en de rangschikking eener bibliotheek kan mijn Büchersammlung dienen (zie de afdeeling; M a Q o n n i e k e Litteratuu r.)

Over het gebruik der bibliotheken moet elke huishoudelijke wet bepalingen bevatten.

b) llul Archief.

Het ïAllgemeine Handbuch der Fremaurerei» bevat in het artikel «Archief» behartigenswaardige wenken over de inrichting van dergelijke verzamelingen. Een dei* rijkste en best geordende archieven is dat der Loge «Pythagoras» te Brooklyn; alle stukken worden in overeenstemming met het «repertorium» of register, waarover wij terstond nader zullen spreken, volgens vastgestelde rubrieken.

-ocr page 165-

161

in genummerde, met hoofden voorziene, afzonderlijke, de rubriek aanduidende kasten bewaard, en zonder uitzondering, met opgave van den inhoud en het nummer, in het register overgebracht. Iedereen, ilie zich tot aanneming bij de Loge heeft laten voorstellen, moet bij het inzenden der «voorloopige medèdeelingen» zijn levensloop schriftelijk tneêdeelen, \'t geen, bij de wisseling der bevolking en bij de veelvuldige landverhuizing, niet alleen anders geheel onbekend gebleven gebeurtenissen uit het verleden van den candidaat ter kennisse der BB.-, brengt, maar ook in den regel, al naar de uitgebreidheid en den aard der schriftelijke mededeeling, diepe blikken in het binnenste van den candidaat doet slaan. Zulke biographieën maken gedeeltelijk ook de bouwstoffen uit voor de Rouw-Loges. De voornaamste boeken, welke tot het naslaan, tot het oogenblikkelijk vinden van \'t geen men zoekt, door den archivaris werden aangelegd en tot den laatsten tijd bijgehouden, zijn de volgende:

1) De naamlijst, bevattende in doorloopende nummers de voor-en geslachtsnamen, het beroep, den geboortedag, de geboorte- en woonplaats, den dag der aannemingen, bevorderingen, affiliatie, de Loge, waarin de candidaat opgenomen werd, en aanmerkingen, in welke laatste kolom de dagteekening vermeld staat van den dood, het bedanken, of royement van den BB.-.

2) liet register, dat zich aan hetzelfde doorloopende nummer houdende, elke, van den dag der aanneming tot het verscheiden uit het maconnieke leven, van den BB.\', voorkomende gebeurtenis (ambt, voordrachten, geschenken enz.) uitvoerig bevat, en zoo, zich aansluitende bij de vroeger ingeleverde biographie, een vrij nauwkeurig beeld van de werkzaamheid van elk lid geeft. Ken alfabetisch register der namen maakt het naslaan gemakkelijker.

3) De lijst van alle officiersverkiezingen, gerangschikt naar de jaargangen.

-4) Een alfabethisch register van alle sedert het bestaan der Loge voorgekomen vevhandelingen en genomen besluiten, met een meer of minder uitvoerige opgave van het onderwerp en een nauwkeurige verwijzing naar de notulen. De rangschikking der rubrieken moet aan het inzicht van den archivaris overgelaten worden ; wij vinden bij voorbeeld de rubrieken: aanneming, affiliatie, archief, archivaris, ballotage, bevordering, bibliotheek, bijdragen, geschenken, Groot-Loges, enz.

5) Een register, bevattende op de boven reeds aangegeven wijze de lijst van alle in het archief aanwezige voorwerpen en stukken, \'t welk daardoor, dat het aan het hoofd van elke rubriek volgens doorloopende datum en, onder opgave van den inhoud, de nummers van elk stuk bevat, het oogenblikkelijk vinden van \'t geen men zoekt, gemakkelijk maakt. Men heeft er bij voorbeeld de rubrieken :

H

-ocr page 166-

162

secretariaat, thesaurierschap, af\'liliatie, eerelidmaatschap, inkomsten, voordrachten in de Loge, voordrachten iti andere Loges, feesten, hoogere graden, enz.

Het «H a n d b u c h der F r e i m a u r e r e i» deelt de volgende rangschikking mede.

[. Naamlijst. — Jl. Notulen-boeken. — 111. Presentie-boeken. — IV. Geschiedenis der Groot-Loge. — V. Geschiedenis der eigen Loge. — VJ. Liturgie (vroeger en tegenwoordig gebruikte ritualen, herziening van ritualen, enz.) — VIL Wetgeving (wetboek, plaatselijke reglementen, instructies der of/icieren). — VUL Verhandelingen en correspondentie (met het opperbestuur, met de Moeder-Loge, met den Grootmeester, met de vertegenwoordigers, enz.) — IX. Verhandelingen met MiV. (levensloop, geschillen, brieven, eerbewijzen, enz.) — X. Homiletiek (voordrachten, gedichten, liederen). — XL Rekening en verantwoording der geldmiddelen. — Xll. Gemengde zaken. — XIIl. Stukken uit het archief in banden en omslagen.

c). Het m a c o n n i e k e correspondenti e-b urea u.

Onder dezen naam bestaat bij de Loge «Balduin z u r L i n dte Leipzig eene inrichting, om de gedrukte mededeelingen der Loges onder elkander, vooral de ledenlijsten, gemakkelijker en zeker toe te zenden. Zij verzendt ze aan alle Groot-, Provinciale en St. Jans-Loges van Duitschland, Zwitserland, Amerika, enz. Tegenwoordig maken ongeveer driehonderd Loges van deze inrichting gebruik.

Wij deelen de statuten hier mede:

§ 4. De Loge Balduin z u r Li n d e te Leipzig draagt, onder haren waarborg, aan een harer beambten het nauwlettendst bestuur van het correspondentie-bureau op.

§ 2. Het correspondentie-bureau bewerkstelligt aan alle Loges in Duitschland en aangrenzende landen de Teekenpl.\'.-correspondentie op een zoo eenvoudig mogelijke, zekere en tevens goedkoope wijze, zonder invloed op de redactie van den inhoud enz. uit te oefenen.

§ 3. De Loges, die van het correspondentie-bureau gebruik willen maken, zenden hunne lijsten en Teekenpl.*. voor alle Loges in Duitschland en aangrenzende landen, alleen met het magonnieke adres voorzien, en zonder ze te vouwen of in een couvert te doen, in een pakket aan den B.*., die met het beheer er van belast is. In het bureau worden dan de pakketten gesorteerd, in een eigen archief de voor elke Loge bestemde stukken verzameld, en luidens § 5 in een pakket toegezonden.

Volgens een nieuw besluit zijn de adressen niet noodig, als van de stukken ter verdeeling aan alle Loges, waarmede het correspondentiebureau in verbinding staat, een voldoend getal wordt toegezonden.

-ocr page 167-

-1G3

ij 4. Elke Loge ontvangt van elk toegezonden pakket een bewijs van ontvangst, dat gevoegd wordt bij de eerstvolgende zending aan haar.

Voor het vervolg wordt dit bewijs van ontvangst op die wijze gegeven, dat in het «R e i s s b r e 11» de Loges bekend gemaakt worden, waarvan stukken, enz. voor de eerstvolgende zending ingekomen zijn.

§ 5. Het correspondertie-bureau doet jaarlijks zijne verzendingen in April en October, gedurende en kort na de Leipziger, Paasch-ei.i Michaelis-mis.

Het getal verzendingen is reeds sinds langen tijd tot drie verhoogd, nl. tegen Paschen, Michaelis en Kersfeest, en waarvan de dag der verzending in elk voorgaand nummer van het «R e i s b r e t t» telkenmale nader wordt bekend gemaakt.

§ 6. Het correspondentie-bureau neemt alle gefrankeerde brieven en pakketten aan en verzendt alles ongefrankeerd.

§ 7. Elke Loge doet hare verzendingen aan het bureau dooi de post, of langs een anderen zekeren weg, en bepaalt zelve, of zij het pakket dei\' voor haar ingekomen stukken door de post of een andere gelegenheid wil ontvangen. Het bureau kan zich echter, om verwarring en verantwoordelijkheid te vermijden, niet met het opsporen van gelegenheden bezighouden; het doet zijne verzendingen alleen op adressen, welke uitdrukkelijk en nauwkeurig worden opgegeven. Laat eene Loge het voor haar ontvangene door eene E.\'. persoonlijk in ontvangst nemen, dan geeft deze aan het bureau een bewijs af, dat hij het pakket ontvangen heeft.

§ 8. Om de onkosten voor de inrichting van het noodzakelijk archief, voor het beheer van het bureau, voor drukwerken, emballage, enz. te dekken, betaalt elke Loge aan het correspondentie-bureau alle twee jaren 3 Thlr. P. C., vooruit te betalen, waarvan eene kwitantie gegeven wordt. Twee of meer vereenigde Loges, die te zamen slechts een stuk zenden en ontvangen, betalen het honorarium slechts enkel.

§ 9. Ten allen tijde kan men lid van het correspondentie-bureau worden. Elke Loge treedt, met de kennisgeving dat zij lid wenscht te worden, voor de zes eerstvolgende jaren tot het correspondentiebureau toe; heeft zij voor den afloop van dezen termijn niet voor haar lidmaatschap bedankt, dan verbindt zij zich daardoor weèr voor de volgende zes jaren.

Het bestuur van het bureau is opgedragen aan B/. Bruno Zechel, boekhandelaar te Leipzig, Dörienstr. No. 6.

-ocr page 168-

XVII.

DE MACONNIEKE WERKZAAMHEID.

Het maatschappelijk organisme is in de hoofdzaak aan de ver-eenigde kracht en werking van twee groote wetten onderworpen, waarvan de een van een stofTelijke, de andere van een zedelijke\' natuur is. De eerste is de wet van de ongelijkheid der individuen, de laatste de wet der liefde van den raensch tot den mensch.

Krachtens de eerste dezer wetten verwekt de scheppende kracht, welke de sterfelijke geslachten tot leven en tot haren dienst roept\', in een onafgebroken reeks individuen van een hooger en lager soort tot den arbeid voor de hoogere en lagere doeleinden des levens.

Dooi- dit fundamenteel verschijnsel der natuur van aangeboren ongelijkheid der menschen, van een natuurlijk verschil van waarde der in haar verlichamelijkte kracht en ongelijken aanleg der individuen voor den hoogeren en lageren arbeid voor het geheel, wordt onafgebroken de natuurlijke verdeeling van den arbeid onderhouden, welke het bedrijf van de huishouding der menschelijke familie en het bereiken harer doeleinden zeker maakt. Hadden alle menschen gelijke voorrechten van de natuur ontvangen, dan zou niemand den minderen arbeid verrichten, niemand dienen en gehoorzamen, doch iedereen genieten en bevelen willen, en met dezelfde natuurlijke kracht ook hetzelfde natuurlijke recht daartoe bezitten.

De uit de ongelijke arbeidskracht voortkomende ongelijkheid van vermogen om voort te brengen, schept nu, als een verder natuurlijk gevolg, het onderscheid van verdienste en bezit. Het is dus, concurreerende toevalligheden daargelaten, om de ongelijke verdeeling der aardsche goederen onmiddellijk terug te voeren tot het uit de natuurwet af te leiden rechtsbeginsel: dat de goederen dezer aarde voor het vrije verwerven aan alle menschen wel in denzelfden graad openstaan, doch aati het individu alleen naar den maatstaf der door hem ingezette arbeidskracht ten deele vallen. Niet, zooals schijn-wijsgeeren het socialisme en communisme leeraren, alsof iedereen vooraf recht op gelijk bezit van alle goederen dezer aarde zou hebben, alleen daarom, omdat hij de eigenschap bezit van een lid der maatschappij te zijn!

-ocr page 169-

165

Dit is de natuurwet, welke wij aan de weldaad van onafgebroken voortbrenging van ongelijkmatige factoren te danken hebben, waarop de natuurlijke verdeeling der maatschappij in haar verschillende rangen en klassen, standen, betrekkingen en bedrijven rust: op dezen natuurlijken bodem is uit den eersten socialen chaos de eerste histor ische gedaante Jer maatschappij te voorschijn gekomen.

In den algemeenen strijd der individuen en hunner groepen is het echter een natuurlijk gevolg dezer wet van ongelijke krachten, dat zij. — eenzijdig aan de neiging barer eigene macht overgelaten, door het uitsluitend doen gelden van het natuurlijk overwicht van kracht en voortbrengingsvermogen, — voert tot de heerschappij van den sterke, tot de slavernij der zwakken, en tot de ruwste vormen van steile sociale tegenstellingen, dat zij de individuen van elkander scheidt, de groepen der groote verdeeling uiteen rukt, en de maatschappij zich altijd meer naar de beide uitersten, hier het uiterste van macht en overvloed, daar van machteloosheid en ellende, laat heen trekken, totdat zij eindelijk tot zoodanigen toestand van socialen wanklank voert, dat zij de menschelijke familie niet eens meer in naam en uitwendigen vorm op een menschelijke familie doet gelijken.

De orde, die wij in het Heelal zien, wordt echter ook op den duur nergens door den eenzydigen invloed eener enkele kracht, maar altijd door een doelmatige vereeniging van krachten onderhouden.

Wij zien dus ook feitelijk de op zich zelve eeuwige en noot op te hellen physische wet van ongelijkheid der menschen in verband gebracht met een andere even eeuwige en niet op te helfen wet der zedelijke natuur, door wier tegenstelling zij bestendig schaak gehouden, tot eene vereenkomst gedwongen, en tot de voorwaarden en grenzen teruggebracht wordt, onder welke zij alleen voeren kan tot de verwezenlijking van het goede.

Deze wet van vereffening is: de liefde van den mensch tot den mensch, en zij vindt haar eenvoudigste en zuiverste uitdrukking in de groote leer van Jezus i), dat alle menschen kinderen van dezelfden God, leden van één groot huisgezin, broeders zijn, die in de woning van éénen vader leven, en dat de gaven wel verschillend zijn, doch er slechts één geest is, die in allen leeft; dat wij dus onze naasten moeien liefhebben als ons zeiven. en hun alles doen, wat wij zeiven wenschen dat zij ons doen, — zelfs onzen vijanden! —

1) De schrijver zegt: leer des Christendoms, doch het christendom is zoo on herkenbaar geworden, als men het met Jezus\' leer vergelijkt, dat het voorzeker wel wat gewaagd is, aan het christendom de eer dier verheven leer te geven. — Vert.

-ocr page 170-

1(3(5

In het licht dezer waai\'heid, welke hare stralen over alle toestanden des maatschappelijken levens uitschiet, leeren wij de met de wet dei-ongelijkheid zich vereenigende wet der liefde van den mensch tot den mensch kennen, als bestemd om de door groote, maar voor het bestaan van het geheel onmisbare tegenstellinge-n van het aardsche levenslot, uiterlijk van elkander gescheiden orden en klassen van het menschelijk huisgezin, inwendig weêr met elkander te vereenigen.

De ontwikkeling der maatschappij tot gemeenschappelijke welvaart \'noet dus, krachtens deze combinatie, gezocht worden in de diagonaal dezer beide als krachten werkende wetten, die bestemd zijn om de wereld der menschen inwendig te bewegen.

Het vrijmetselaarsverbond erkent deze beide sociale wetten als feiten doch verheft zich tevens in zijn ideaal boven de eerste, en maakt de wet der liefde tot zijn levendmakend en alles beheerschend beginsel, daar het haar naar binnen als een verzoenende en verbindende, en naar buiten als een werkdadige macht in werking doet treden.

Alle BB.-. V.-. M.-., welke richting zij ook toegedaan zijn, streven of moeten streven naar de geestelijk-zedelijke opbeuring der mensch-heid, naar verspreiding van algemeen geluk en algemeene welvaart, door de heerschappij der rede, vrijheid rechtvaardigheid. Deze idealen toestand tracht het verbond der Vrijmetselaars te scheppen, terwijl zij eerst eene poging in het kleine, in het verbond zeiven doet, om die toestand te verwezenlijken. De Broederschap der Vrijmetselaars is niets anders, of mag ten minste niets anders zijn, dan de ideale voorstelling der in vrijheid en liefde vereenigde menschheid, als ware \'t de kiem, waaruit zich de bloem der volmaakte menschheid ontwikkelt, de kern der kristallisatie, waarom zich alle verwante geesten en harten moeten scharen, ten einde aan die poging tot verwezenlijking steeds grootere uitbreiding en kracht te geven. Tot bereiking van dit doel wendt het verbond der Vrijmetselaars twee middelen aan; woord en daad, leer en voorbeeld. Deze beide machtige hef-boomen ter volmaking van ons geslacht, wendt het verbond \'t eerst bij de leden individueel aan, en het moet zoo handelen, zoo het zijne taak volbrengen en niet aan zich zelf ontrouw wil worden. De voorstelling van de volmaakte menschheid in het kleine is immers slechts mogelijk, als ieder individueel lid van het verbond in zekere mate een vertegenwoordiger van het geheele verbond is, als ieder lid dat ideaal zooveel mogelijk bij zich zeiven verwezenlijkt; vandaar de bewerking van den R.-. S.-. en de samenvoeging van kubieke steenen naar plan en afmeting, naar de wetten van wijsheid, kracht en schoonheid.

De bewerking van den R.-. S.*. is echter niet de eenige werkzaamheid van den Vrijmetselaar, van den jonger der Koninklijke Kunst. Het

-ocr page 171-

is zijne roeping om overal, waar liij werken kan, voor de majesteit der rede en deugd en voor het welzijn der menschheid te arbeiden, en door doelmatige bevordering van werkzaamheid aan zich zeiven en een vrij gebruik der krachten van den geest, der deugd vereerders en het rijk der rede burgers toe te voeren.

Reeds de naam, dien hij geschiedkundig draagt, wijst den Vrijmetselaar op practische werkzaamheid, op bepaalden arbeid in het leven, op een g e b o u w, dat hij volgens een vooraf, naai\' de onveranderlijke wetten der bouwkunst in al zijne deelen juist ontworpen plan, in gemeenschap met de volgens het beginsel van het vrije genootschapswezen vereenigde werklieden, naar de regelen der kunst moet voltooien. De Vrijmetselarij is de geestelijke, zedelijk-religieuse en maatschappelijke bouwkunst, die hare tot de groote wereld-gemeente behoorende leden in afzonderlijke bouwhutten vereenigt, opdat zij met vereenigde krachten het hun toegevallen deel van den grooten arbeid der humaniteit binnen hun bepaald begrensden kring verrichten.

liet werk en de arbeid des Vrijmetselaars hebben alleen waarde, als zij uit het innerlijke bewustzijn der zedelijke waarheid en vrijheid door de wet der noodwendigheid voortgekomen zijn. De ma-(jonnieke werkzaamheid, met grondwettige uitsluiting van alle staatkundige en kerkelijke dingen, eigent zich echter niet alleen, en vooral niet alleen het ontzichtbare gebied van haar eigen zieleleven, van de zedelijk-religieuse ontwikkeling van het individu en de menschheid, en van de rein-menschelijke vorming van het karakter toe, maar ook het onbegrensde, doch zichtbare veld van alle op sociaal gebied ontsprongen levensvragen, — derhalve eene werkzaamheid, welke alle den mensch aangeboren levenskrachten ter beschikking stelt van den vrijwilligen en met blijdschap opofferingen doenden liefdedienst der reinste humaniteit.

Bij dergelijke werkzaamheid zal het verbond eerst een taak tot werkelijke beoefening der Koninklijke Kunst, ter bekrachtiging der magonnieke gezindheid en deugd, verkrijgen, daargelaten den zegen dien zij der menschheid brengt. Zij zal vervolgens de lauwheid van vele BB.-, doen verminderen, en aan de broederliefde, den gemeen-schappelijken zin en den geest des verbonds nieuwe kracht verleenen en een edel vuur ontsteken, dat in lauwe leden de verdwenen warmte weêr opwekt. Door een vernieuwd beroep op het arbeidsvermogen der BB.*, wordt bovendien het verbond van onzuivere, trage en niet degelijke elementen gezuiverd.

B.\'. Lessing heeft in zijn «Ernst en F alk» de taak der Vrijmetselarij insgelijks in een bepaalde werkzaamheid gevonden. Hij onderscheid daar de daden der Vrijmetselaars in die ad e x t r a, en in de eigenlijke maconnieke daden. Onder de daden ad extra

-ocr page 172-

1G8

verstaat liij uiterlijke werken van milddadigheid, uitdeeling van hout, blitiden-instituten, soepuitdeeling, enz., instellingen, zooals zij door sommige Loges tot dusver veel in \'t leven werden geroepen. Lessing vergelijkt deze daden ad extra met den handel van een kunstenaar in oud zilver, die zilver maken kan. Hij vraagt ol\' de Loges, zou zij deze kunst werkelijk verstonden, dien kleinhandel niet gevoegelijk zouden kunnen opgeven, en ik ben zeer geneigd, die vraag bevestigend te beantwoorden. Waarin dan nu de eigenlijke Vrijmetselaars-arbeid bestaat, daarover verkeeren de BB.-, nog volkomen in liet duister. Lessing zegt wel: «de ware maconnieke daden hebben ten doel, om grootendeels alles, wat men gewoonlijk goede daden noemt, ontbeerlijk te maken,» doch hij heeft zich over den zin dezer geheimzinnige woorden niet nader uitgelaten. Onze ritualen, onze wetten, en de magonnieke praktiek geven insgelijks geen uitsluitsel, want tot dusver hebben zij zich er enkel en alleen toe bepaald, om te wijzen op een edele gezindheid, het streven naar waarheid en deugdzamen levenswandel, rechtvaardigheid en algemeene menschen-liefde, kortom, op geestelijk-zedelijke zelfopvoeding. Van die «ware daden der Vrijmetselarij, welke ten doel hebben, om meerendeels alles, wat gewoonlijk goede daden (aalmoezen) noemt, ontbeerlijk te maken, weet de Vrijmetselarij niets, men moge daaronder de een of andere maatschappelijke werkzaamheid verstaan, of slechts een gemeenschappelijk streven naar die daden, en overeenstemming omtrent hare uitvoering.»

En toch is zooveel zeker, dat Lessing het verbond en zijnen leden daden, dus een positieve werkzaamheid, toekent en toeschrijft. Deze daden zijn zoo groot, strekken zich zoover uit, dat er eeuwen kunnen verloopen, eer men zeggen kan : d a t hebben z ij gedaan. Ja, toch onthult hij eenigermate den geheimzinniger] zin zijner toespelingen, als hij van de kwalen spreekt, die wij als Vrijmetselaars leeren kennen, wier invloeden wij tegen elkander moeten wegen, kwalen, tot wier verzachting wij op middelen en wegen moeten peinzen, om bij hare ophefling niet het goede, wat zij in haar gevolg hebben, mede in gevaar brengen. Hij spreekt verder van de aanstelling van arbeiders, en noemt die kwalen nader als kwalen van den staat en der maatschappij, niet van dezen of genen staat. Hij bedoelt dus klaarblijkelijk, dat aan de Vrijmetselarij de taak is opgelegd, om den stofl\'elijken en zedelijken nood, de sociale kwalen b ij den wortel aan te tasten en alles uit den weg te ruimen, wat dien nood en die kwalen veroorzaakt. Deze kwalen bestaan in de eerste plaats in zelfzucht (egoïsme), die alleen in de enge sfeer van zelfbehoud recht van bestaan heeft, doch, als zij te ver gaat, de

-ocr page 173-

•16!»

Hioeder vau al liet bouze en van alle lijden is; vervolgens in gemis aan wederzijdsche verdraagzaamheid, in onredelijkheid en heersch-zucht, in gebrek aan opvoeding en kundigheden, aan arbeid, aan spaarzaamheid, aan voorzichtigheid, aan gezondheid, aan zelfvertrouwen, om hier van staatkundige en sociale toestanden niet te spi eken. Daaruit volgt dus voor ons het bestrijden der zelfzucht in ons en in anderen, de arbeid aan de geestelijke en zedelijke opvoeding, de plicht om nuttige kundigheden te verspreiden, het voorbeeld geven van spaarzaamheid en voorzichtigheid (door lid te worden van levensverzekeringen, begrafenisfondsen, spaarkassen, enz.), de zorg voor openbaie zindelijkheid, voor gezonde lucht en gezond water, enz.

In al deze instellingen moet de mafonnieke arbeid zich minder bezighouden met oogenblikkelijke hulp, dan wel met het oprichten van voortwerkende en productieve instellingen, en hij alles niet alleen de stoH\'elijke welvaart maar vooral het geestelijke en het zedelijke in het oog houden; niet alleen het welzijn van een individu, als wel het welzijn van het geheel, de zegepraal van het goede over het kwade, van het licht over de duisternis, van de beschaving over de ruwheid, van de vrijheid over de onderdrukking, van de liefde en broederlijkheid over eigenbaat, haat en ver-volgingszucht.

Hand in hand met de nauwgezette en door de reinste menschen-liefde gedreven studie der algemeene en plaatselijke ellenden en nooden, moet het opsporen van geneesmiddelen gaan, en het bijeenverzamelen van ondervindingen en ervaringen, door het mededeelen van elkanders inzichten, gronden en welgeslaagde pogingen, dus door verslagen en rapporten.

Hebben wij in het bovenstaande in korte trekken de onderwerpen van mafonnieke werkzaamheid opgenoemd, nu blijft ons nog de moeilijke vraag van het hoe? te beantwoorden over. Moeten de Vrijmetselaars afzonderlijk, ieder op zijne plaats en in zijn kring, werken, of moet ook van den kant der Loge en Groot-Loge een vereenigde werkzaamheid ontwikkeld worden?

Deze vraag zou schier niet opgeworpen kunnen worden, als ieder Vrijmetselaar en niet-Vrijmetselaar het gevoel en de zekerheid had, dat werkelijk ieder B.\'. individueel overal naar zijn beste krachten in den dienst onzer kunst en in de aangewezen richting zijn plicht deed. Schoon dus ook aan de Loges als zoodanig de beoefening van maconnieke werkzaamheid wordt opgedragen, dan bedoelden wij daarmede nog geenszins dat de Loges tot een uitwendige groote werkzaamheid vervallen, en voortdurend in nuttige daden ten alge-meenen nutte moeten opgaan, zelfs op gevaar af van aan haar

-ocr page 174-

-170

eigenlijke taak ontrouw te worden. Want deels zijn er geen zaken waarmede de Loge zicli voortdurend zou kunnen bezig houden, deels is het in de meeste gevallen voldoende, dat de Loge het goede en nuttige voorbereide en door enkele harer leden er het mede-toezichl over houde! Evenmin is het ons gevoelen, dat elke daad, elke in het werk gestelde onderneming den maSonnieken oorsprong als uithangbord moet dragen; nog veel minder, dan men zich met zaken rnoet inlaten, welke tot partijtwisten aanleiding geven, in den maal-stroom der hartstochten mefeleepen en niet overeenstemmen met de denkbeelden en de taak der Vrijmetselarij. Veeleer spreekt het van zelve, dat ook hier wijsheid den bouw leiden, en de geheele handelwijze steeds het meesterschap verraden moet. Moet de Loge zich met zonder bedachtzaamheid openbaar op den voorgrond plaatsen, zoo mag zij zich van den anderen kant in onze dagen ook niet aan kleingeestigen schroom voor openbaarheid overgeven want het zal de zegenrijkste gevolgen kunnen hebben, zoo zij door een wijze, humanitaire en gezonde werkzaamheid meer en meer in aanraking komt met het publiek. Moeten, zooals van zelve spreekt, de overleggende en voorbereidende werkzaamheden in alle stilte en afzondering geschieden toch behoeft de rijpe daad de openbaarheid met te schuwen. Zorgen wij er slechts voor, dat de maconnieko gezindheid zich werkelijk in daden openbare, de algemeene in e n s c h e n liefde zich krachtig uite en getuigenis van zich af-legge, en doen wij slechts overal het rechte op de rechte wijze dan is het vraagstuk der werkzaamheid opgelost, en het gebouw verheft zich naar den hoogen in w ij s h e i d, k r a c h t en s c h o o n-

-ocr page 175-

C. De Maconnieke Symboliek.

I.

DE SYMBOLIEKE LEERWIJZE DER VRIJMETSELARIJ.

Eer nog de Vrijmetselanj als eene kunst des geesles in het leven trad, had zij reeds liet karakteristieke van in symbolen te leeren en te leven, en het is bekend, welk een indruk zij op den nieuw ingewijde maakt, die voor de eerste maal een Loge betreedt. Stemmen wij toe, dat het vormlooze, zuiver zakelijke, heldere en bepaalde onderricht de voorkeur verdient boven het aanschouwelijke, dan zullen wij het volkomen verklaarbaar vinden, dat zoowel binnen als bniten onze tempelwanden de goede gronden en doelmatigheid der symbolieke leerwijze in twijfel getrokken worden. Hel is inderdaad ook niet te ontkennen dat zij vele nadeelen na zich sleept. Vooreerst is het symbool onbepaald; het houdt meer de phantasie bezig en geeft ons het door het symbool aangeduide idee en een donker omhulsel, terwijl het woord, het bepaald omschreven denkbeeld, duidelijk tot het vei stand spreekt. Vervolgens verleidt dit karakteristieke onzer leerwijze velen, om de schaal voor de kern, den vorm voor het wezen, het middel voor het doel aan te zien, en werkt daardoor natuurlijk de opvoeding tot mannelijke vastheid van karakter en tot een zegenrijk werken tegen. En toch komt men na eenige overdenking tot het resultaat, dat de symboliek een historisch recht van bestaan heeft en een wezenlijk bestanddeel van ons genootschap is.

De Vrijmetselarij kan, zooals alles wat heilig en verheven is, den eer edienst niet ontberen ; want de Vrijmetselarij.is eene kunst en elke kunst neemt hare toevlucht tot het symbool. Het symbool staat in verhouding tot het woord, als de poëzie tot het proza. De Vrijmetselarij neemt uit alle kunsten datgene, wat geschikt is om zedelijke denkbeelden aanschouwelijk voor te stellen. Bouwkunst, beeldende kunst, schilderkunst, muziek, dichtkunst, symboliek in rede en handeling — alles vereenigt zich tot een machtigen eeredienst der humane denkbeelden. De zucht tot symboliseeren is aan de menschelijke natuur zoo

-ocr page 176-

172

eigen en zoo goed toe te passen, dat men zijn recht van bestaan schier niet in twyfel trekken kan; immers, ook de moderne taalkunde heeft het feit geconstateerd, dat in alle door haai\' onderzochte talen de wortels der woorden oorspronkelijk een zinnebeeldige beteekenis hadden, en eerst allengskens als ware \'t dooi\' een natuurlijk proces symbolisch en geestelijk werden opgevat.

De symbolieke leerwijze heeft dus in twee opzichten eene waarde, die niet te gering moet geschat worden, vooreerst omdat zij een opvoedende waarde bezit, en ten tweede omdat zij een krachtdadig verbindingsmiddel voor het geheel is.

In het symbool wordt het idee niet alleen schooner voorgesteld, ■quot;aar ook, eenmaal in zijn geheel en juist opgevat, duurzamer en ingrijpender. Vluchtig is de herinnering aan de in woorden omschreven waarheid; het symbool evenwel treedt ons, daar het in den regel een voorwerp is. dat ons dikwijls onder de oogen komt, van alle kanten te gemoet. En de indrukken door het oog zijn over \'t geheel duurzamer dan de indrukken door het oor. Schoon dus in het afgetrokkene het symbool zonder bijzondere waarde, ja, kinderspeelgoed in de hand van den onverstandige is, voor den denkenden mensch is het een waardig middel om een idee voor te stellen.

De symbolen zijn verder her, lichaam der Vrijmetselarij. De uitwendige hand, die de geestverwante BB.-, op het wereldrond tot een gemeenschappelijk streven verbindt en hunne wisseling van denkbeelden gemakkelijker maakt, bestaat evenwel daarin, dat zij die waarheden onder haren geschiedkundig overgeleverden vorm zich zeiven eti anderen trachten te doen verstaan. Dat nu deze uitwendige band, ja, reeds het bewustzijn er van, van een allerzedelijkste en zeer practische waarde is, is duidelijk. Ik geloof dus dat zij, die naar een volkomen verwijdering van alle symboliek uit ons verbond streven, gevaar loopen, van met de schaal ook de kern te verliezen, en dat, om een verstikking van de kern door de schaal te voorkomen, het voldoende is, de BB.-, uitdrukkelijk en herhaaldelijk er aan te herinneren, dat zij niet bij de schaal mogen blijven staan, maai- door eigen nadenken en eigen arbeid tot de kostelijke kern moeten doordringen, zoo zij de gelukkig makende en zedelijk ontwikkelende kracht der Vrijmetselarij bij zich zeiven willen bespeuren, vooral als men met het symbool het woord, het aanschouwelijke met het nieuw aanschouwelijke onderwijs aanvullend doet gepaard gaan.

Het verbond der Vrijmetselaars moet een menschheidsverbond zijn, dat zijn vereenigde tent uitspant over de verscheidenheid van rassen, nationaliteiten en geloofsbelijdenissen. Zonder den individueelen stempel van het individu te willen uitwisschen en het heiligdom van

-ocr page 177-

zijn binnenste verwoestend en onverdraagzaam binnen te dringen, wil ons verbond allen vereenigen op een getneenschappelijken bodem, welke boven de partijen gelegen is. Zou het zulks kunnen, zonder een methode van uitdrukking, welke alle BB.-, verstaan? De BB.-, der verschillende landen en luchtstreken zegt B.-. Hurfschmidt, spreken in verschillende talen en zullen zulks altijd doen, doch de Vrijmetselarij spreekt tot allen dezelfde taal, de taal der symbolen. Wie in een vreemd gezelschap binnentreedt, waar een andere taal gesproken wordt als de zijne, waar andere gebruiken en zeden heerschen als in zijn vaderland, gevoelt zich onaangenaam gestemd en verdrietig; de vrees, dat hij zal zondigen tegen de heerschende gebruiken, en zijn onvermogen om zich verstaanbaar uit te drukken, maken hem aldaar het verblijf onaangenaam. Waar echter de Vrijmetselaar in de bouwhut het gezelschap van BB.-, binnentreedt, hetzij aan de lachende oevers der Delawara of aan de heilige wateren van den Ganges, aan de oevers van den Theems of den Nijl, overal spreekt de Vrijmetselarij tot hem in dezelfde verstaanbare uitdrukkingen. Zooals wij in een vreemd land ons bij den klank onzer moedertaal door een zalige huivering voelen aangegrepen, evenzoo zal de taal der Vrijmetselarij overal den Vrijmetselaar de overtuiging schenken, dat zijn voet op huiselijken grond staat. De aarde is de woning van den Vrijmetselaar, en de magonnieke symbolen brengen in hem zulks tot bewustzijn. De groet des Vrijmetselaars wordt over de geheele wereld verstaan, zijne komst wordt overal door een welwillende ontvangst gevolgd. Treedt hij een Loge binnen, dan straalt en klinkt hem alles zoo bekend tegemoet. Verstaat hij ook niet de woorden van den B.-. Redenaar, toch verstaat hij de hem omringende symbolen, en zijn denken en gevoelen vindt bevrediging. De taal der Vrijmetselarij is eene wereldtaal.

Hierbij komen nu nog twee niet te verwerpen punten, welke ten gunste der symbolieke leerwijze spreken. Namelijk, vooreest het wel uiterlijke, maar toch op goede gronden berustende punt, dat wij in die leerwijze den historischen oorsprong en ontwikkeling van ons verbond aanschouwen, en doordrongen worden van een eigenaardige aantrekkingskracht over den eerbiedwaardigen ouderdom en een gewichtig tijdperk der beschaving. Verder het met het wezen onzer kunst overeenstemmende voordeel, dat de symbolieke leerwijze de onzijdigheid van het verbond waarborgt, wat zonder haar schier niet mogelijk zou zijn. In de niet-aanscliouwelijke leerwijze van den B.-. Red.\', of Voorz.\'. Mr.\', in de voordrachten der leden zal het standpunt des sprekers, zijne wereldbeschouwing, zijn gevoelen over bijzondere vraagstukken meer of minder op den voorgrond treden. Dit geschiedt zonder eenig nadeel, omdat iedereen

-ocr page 178-

174

het recht van eigen overtuiging bezit, en liet recht om onder ons vrij voor zijn gevoelen uit te komen gewaarborgd is, omdat dus iedereen alleen zijn eigen gevoelen uitspreekt, maar niet dat van het verbond. Hult het laatste de waarheid in symbolen, dan kan het aan iedereen het zijne geven, zonder te beleedigen, nog daargelaten dat de symbolieke leerwijze aan de geestelijke ontwikkeling vrije baan laat en volkomen overeenstemt met het ontwikkelend karakter van ons verbond. Wij moeten er slechts voor zorgen dat onze symbolen overeenstemmen met het wezen der Vrijmetselarij, dat zij schoon en waardig zijn ; wij moeten niet vergeten, dat de volmaking onzer kunst ligt in de voorstelling der maponnieke denkbeelden en beginselen door daden en instellingen. Juist dit einddoel duiden onze symbolen ook aan. Zij zijn deels werktuigen, doch zij zijn niet willekeurig uit de massa werktuigen gegrepen, maar blijven binnen de grenzen dei-bepaalde kunst, welke door den naam van ons verbond wordt aangeduid. Alle maconnieke symbolen, die niet direct tot het werk behooren en het bouwen symbolisch aanduiden, stellen den Vrijmetselaar, of* het doel zijner werkzaamheid, of haar aard en wijze voor oogen, of zij gaan verder dan den mensch, en wijzen op het geheel en de hoogste goederen des levens. Elke werkzaamheid in het streven om een volmaakt mensch te worden, is in haar in beelden neèrgelegd. Zoo is ook de symboliek van ons heilig getal drie voort te zetten in alle verschijnsels van het organische en anorganische leven, van de geschiedenis der volkeren en der beschaving, en van de kunst en wetenschap.

-ocr page 179-

II

WAARDE EN BETEEKENIS DER SYMBOLIEK.

De einilpiinten der menschelijke kennis laken elkander, zooals alle tegenstellingen; want zij neemt zoowel bij haar begin al.s einde bare toevlucht tot het symbool. Eer de wijsheid in duidelijke, scherp begrensde begrippen tot ons spreekt, spreekt zij tot on^ in af beeldingen, en wederom, wanneer zij zich verheft tot het eeuwige en oneindige, grijpt zij naar symbolen, omdat het eeuwige en oneindige niet in begrippen zijn samen te vatten.

Dat de Koninklijke Kunst der Vrijmetselarij op symbolen gegrond is en zich in symbolen beweegt, getuigt van de wijsheid barer stichters, want in hunne eenvoudigheid en zinrijke beteekenis kunnen zij zoo wel het eenvoudige verstand boeien en ontwikkelen, als het meest ontwikkelde verstand bezighouden. Bovendien geven zij, zooals wij reeds zeiden, het voordeel van levendige aanschotiwelijk-heid en een vrije, de maconnieke onzijdigheid waarborgende onzij-heid. Het woord, hef begrip, verandert ligt in een verstijfde leer, in dogmatiek, doch niet de vorm en handeling, zooals zij zich in zinnebeeldige gebruiken openbaren. De symbolieke kunst is slechts een uitwendige voorstelling der inwendige, de het geheele leven doordringende kunst des Vrijmetselaars, die den mensch nader tot zijne bestemming brengen en in zijn ware wezen volmaken wil; zij is vol beteekenis en wekt daardoor de belangstelling op, zij laat de meest vrije behandeling toe en onderricht, zonder te schoolmeesteren.

De samenhang der geestelijke met de lichamelijke wereld, de wereld der denkbeelden en .ideeën met de wereld der stollelijke verschijnsels, van het zijn met hei worden, is een raadsel, dat de diepste denkers van alle tijden bezig houdt, doch niemand nog opgelost heeft. Want de groote duisternis van het raadsel ligt juist daarin, dat het onopgelost blijft voor datgene van alle schepselen dezer wereld, in welks dubbele natuur deze samenhang der onzichtbare ideeën-wereld met de zichtbare stollelijke wereld het duidelijkst is neergelegd, in de hoogste onwikkeling dezer beide werelden, in het bewustzijn van den mensch is geopenbaard, terwijl het dier, de plant, de aarde- of hemellichamen het in haar

-ocr page 180-

17()

wezen neergelegde leidende denkbeeld, de uit de geestelijke wereld afgeleide idee onbewust in de natuurwetten in zich dragen, waaraan zij onderworpen zijn en welke zij b I i n d e I i n g s moeten volgen. De mensch is het, die den samenhang, de wisselwerking van twee werelden in zijn eigene natuur, in de geheele zichtbare wereld, zoowel als in de onzichtbare zijner gedachtenwereld, door zijn bewustzijn en door onderzoek met onloochenbare noodwendigheid gevoelt, zonder dat hij voor zichzelven en uit zich zelvén in staat is, de logische tegenstelling van geest en stof, de r e ë e I e tusschen bovenzinnelijk en zinnelijk, tot eene eenheid der werkelijkheid te\'brengen, maar juist door deze hem toebedeelde onmogelijkheid van zelve tot het hoogste en verhevendste idee, tot het idee van God, den eersten en laatsten grondslag van al wat bestaat en werkt, gevoerd wordt.

Doch waarin openbaart zich aan den mensch deze samenhang der wereld van verschijnsels met de wereld der denkbeelden ?D a ar i n, dat, indien hij niet aan de bijzonderheden der verschijnsels voor zijne oogen hangen blijft, maar ze in hun oorzakelijk verband onder elkander opvat, één leidende gedachte, één idee, zich meer en meer voor zijn geestesoog in de zichtbare schepping onthult, naar zijn omvang, gestelheid en kenmerken in de lichamelijke wereld zelfs het verhevenste idee, \'t welk de mensch in staat is te vatten, het idee van het Werelddal, welks oneindig vele en menigvuldige verschijnsels allen met hun oorzaken, evenals de stralen van den cirkel in één middelpunt, in God samenloopen.

Zooals het de lichamelijke wereld is, waardoor de menschelijke geest langzamerhand zichzelven opvoedt en ontwikkelt, zoo is wederom de vorm, de f i g u u r, het middel voor de ontwikkeling en volmaakte voorstelling der oneindige menigte van denkbeelden en iedeeën, die de geestenwereld bevolken en uitmaken, en zoo wordt de denkende mensch zelf weder een schepper in het kleine, als hij de voortbrengselen zijner d e n k-kracht openbaren wil, om ze van den eenen menschengeast in den anderen over te brengen, of ook, om ze voor zich zeiven duidelijk en volken objectief te maken. De mensch is in de openbaringen zijner scheppingen genoodzaakt, den oneindigen schepper na te volgen, en wel, door zich in zijne uitingen uit de onzichtbare wereld van zijn denken aan het materiaal der hem omringende wereld te houden, waarin hem als ware \'t een symbool van het eeuwige, absolute gegeven is. En het ligt in de natuur van den mensch, dat hij ook in zijn scheppen symbolisch te werk gaat, door zijne ideeën te verlichamelijken, namelijk, op het gebied der kunst. Wat wij op haar gebied vonden, hetzij als voorstelling in tonen, kleuren,

-ocr page 181-

•177

vormen, ilat alles is slechts symbool, of een zinnelijk beeld voor bovenzinnelijke denkbeelden l).

Wat nu de symbolen onzer kunst in het bijzonder aangaat, zij zijn, zoowel in de afbeeldingen als in de symbolieke handelingen van de broederschappen der bouwlieden, uit de rnitMel-eeuwen op ons overgegaan, en deze onze voorouders hebben de werktuigen en voortbrengselen hunner kunst, de architectuur — die als ware \'t een versteende miniek is, waarin alle ideeën, gevoelens, bedoelingen van den menschelijken geest met behulp der zusterkunsten een vasten vorm verkregen hebben, — tot hunne kenteekenen gekozen, waaraan zij tegelijkertijd de wetten der bouwkunst, en van den anderen kant die van het zedelijk denken en handelen vastknoopten. Op een andere plaats komen wij er op terug.

Nu is het de vraag; hoe moeten wij onze symbolen beschouwen? Behooren zij tot het wezen of tot den vorm der Vrijmetselarij, en zijn zij noodwendig of toevallig.\'

Als de logische tegenstelling van wezen en vorm juist is, en symbool alleen de aanschouwelijke uitdrukking van een denkbeeld, dus de vorm, het zinnelijk omhulsel is, waaronder het uit het rijk van het bovenzinnelijke stammende denkbeeld in het rijk van aanschouwing treden zal en moet, dan maken de symbolen der Vrijmetselarij evenmin haar wezen uit, als een of ander symbool op een of ander gebied van \'s menschen denken en handelen, voor het wezen van het laatste, in tegenstelling tot den vorm, kan beschouwd worden. Wel is het juist, en ligt het maar al te zeer in de zinnelijke natuur van den mensch, dat hij, die aan het uitwendige verschijnsel blijft hangen, maar al te ligt bij het afbeeldsel blijft staan en dit als wezenlijke beschouwt, in plaats van tot datgene, wat het moet voorstellen.

Zoo behooren dan ook onze symbolen niet tot het wezen, maar tot den vorm der Koninklijke Kunst, tiaar wezen is het idee van een verbond voor menschveredeling, voor het doen gelden der eeuwig

•1) Wij vinden dit hotoog van den schrijver n\'et fraai, vooreerst, omdat het niet uitmunt door duidelijkheid, en tou tweede, omdat de dingen, die Inj met elkander vergelijkt, voor geene vergelijking vatbaar zijn; bovenzinnelijke begrippen kunnen niet vergeleken worden met zinnelijke dingen; — of zijn soms de symbolen der Vrijmetselarij geen zinnelijke voorstellingen? Het is echter ook mogelijk, dat wij het betoog niet begrijpen. Wel vinden wij het niet bijzonder doelmatig om het nut der ina^.-. symbolen langs zulk een omweg en ingemkkeld te bewijzen; men begint den vasten grond onder de voeten te verliezen. Vergelijkingen moeten dienen om eene zaak duidelijker te maken, maar niet om haar in een nevel te hullen. — .Men zie overigens ook: Tnra-toimki, De Vrijmetselarij, enz. — Vf.kt.

•12

-ocr page 182-

178

oMvei\'anderlijke wetteii dei- zedelijke en geestelijke wereld, voor de uitbreiding der ware, echte humaniteit en beschaving der menschheid. Haar vorm, voor zoover deze in die symbolen is neêrge-Jegrt, moet alleen herinneren aan de noodzakelijke wet in denken en handelen, en ons gestaag als een herinneringsteeken vooi oogen zweven, zoouls bijvoorbeeld tot den nieuw-aangenomene gezegd wordt: Uwe schreden in een rechten hoek, uwe hand in een rechten hoek geplaatst, moeten u er aan herinneren, dat al uwe schreden al uwe handelingen zoo weinig van het pad van het recht mogen afwijken, als de armen van den rechten hoek naar de een ot andere zijde gebogen zijn.

Zoo zouden derhalve onze symbolen niet alleen onwezenlijke attributen der Koninklijke kanst, maar ook slechts toevallige zaken zijn, omdat de Vrijmetselarij uit de bouwhutteu der werkmetselaren is voortgekomen en deze toevallig die symbolen of teekens bezaten ? Volstrekt met! Er bestaat immers buiten de logische en physisihe oo v nog een historische noodwendigheid, en de opmerkzame waarnemer van de ontwikkelingsgeschiedenis der menschen in het groot en klein zal zien, dat uit eene gebeurtenis de andere, welke op haar volgt, met dezelfde noodwendigheid ontspringt, zooals het uitwerksel volgt uit de oorzaak, en de plant uit de kiem te voorschijn komt. ten andere inwendige logische noodwendigheid ligt echter ook daarin, dat de symbolen, de attributen en teekeneu V0.0, 8een andere menschelijke handteering, voor geen andere men-sclielyke vereeniging zoo geschikt, zoo deugdelijk waren, om den diepen zm en de gewichtige beteekenis der mafonnieke ideeën aan haar vast te knoopen of er uit af te leiden, dan de werktuigen en voortbrengselen der bouwkunst. Zij zijn n o o d i g voor de Vrijmetselarij en door niets anders te vervangen ; zij zijn n o o d i g voor de uitdrukking van neu wezen der koninklijke Kunst, en wanneer deze eerst nu in het leven zou treden, al ware \'t ook onder andere namen en onder andere vormen, hare vormen zou zij niet beter, niet zinrijker, niet waarachtiger kunnen k i e z e n, dan toen zij die overnam uit de werk-metselarij; zij zijn noodig, zooals het lichaam voor de ziel, zooals de gestalte voor het individu, zooals de inkleeding in taal, beeld, of toon voor het denkbeeld. Zij zijn noodig, zooals de middelen voor het doel, zooals het werktuig en de bouwstollen voor het voortbrengsel.

Ue slotsom, die wij uit al het bovenstaande trekken, is dus deze: dat met Inj een waar, volmaakt Vrijmetselaar is, die alleen aan het teeken hangt, en alleen 111 het rituaal het element van zijn magoiiniek leven, het doel en einde zijner mafonnieke werkzaamheid ziet. Ook hier geldt, wat de grootste en verheyenste leeraar der menschheid tot zijne ionge-len, zegt; «Niet allen, di^ roepen Heere! Heere! zullen ingaan in het

-ocr page 183-

179

koningrijk der Hemelen.» Ook hier geldt, dat niet hij een kunstenaar is, die alleen de techniek der vormen zonder het leidende idee machtig is, doch alleen op den trap van den handwerker slaat. Wie echter het wezen van hetgeen wij als wet en regel voor denken en handelen in de uitdrukking van Koninklijke Kunst samenvaten, juist heeft opgevat, die zal ook haren vorm eerbiedigen, die zal den vorm daarom niet gering achten, omdat hij dien niet tot het wezen dei- Vrijmetselarij rekent, en zal niet het onwezenlijke terstond voor het misbare of onnoodige houden, en met den vorm het wezen, met de schaal de kern, met de kruik den kostbaren inhoud wegwerpen.

Alleen voor hem, die het wezen, den geest der Vrijmetselarij heeft doorgrondt, is ook de beteekenis van haren vorm duidelijk geworden, voor hem is het symbool het aanknoopingspunt voor de vluchtige denkbeelden, de poort, waardoor hij van het rijk des stoffelijken zijns, ingaat tot het rijk des geestes; het tooverwoord, waardoor hij de schatten opdelft, die hem in de diepte der Vrijmetselarij tegen-fonkelen ; het paswoord, waarop zich voor hem de poort van het geestenrijk openen, en hern de opgeroepen geest, zijn eigen, tot de geestenwereld behoorende geest verschijnt, en de wereld der ideeën voor zijn verbaasde blikken openligt en een overvloed van ideeën hem tegemoet voert.

JDe Vrijmetselarij bezit geen leerstelsel en mag het niet bezitten, want elk stelsel zou tot het sectenwezen voeren en tot twist en oneenigheid aanleiding geven. De symbolen en gebruiken moeten den BB.-, alleen den weg toonen, waarover en in welke orde zij nadenken moeten, en wenken geven, hoe ieder individu zelfstandig in kennis voortschrijden, en steeds helderder licht om zich heen verspreiden zal.

Zooals de natuur ons door hare verschijnsel onderwijst, zoo moet ook de Loge zulks doen door zinnebeelden en riteralen.

In de Loge-vergaderingen worden de symbolieke handelingen uitgevoerd en de symbolen nu eens door kortere opmerkingen, dan door grootere voordrachten toegelicht; doch alleen hij, die ze in het licht der kennis in haar verband en in hare toepassing opvat, is in staat, aan hen het vuur zijner bezieling te ontsteken.

-ocr page 184-

III.

OVER DE GESCHIEDENIS EN HET JUISTE VERSTAND DER SYMBOLIEK.

De mafonnieke symboliek is voor het grootste gedeelte een erfenis der broederschappen uit de middeleeuwen. De kennis van de natuurwetten en hare toepassing op de vormen der bouwwerken schonk aan de bouwvereenigingen de vastgestelde symbolen. In hen lag de grondleer der kunst verborgen, welke door hen den leerling werd medegedeeld, daar schriftelijk opteekening niet geoorloofd, en alleen mondelinge mede-deeling toegestaan en in vele opzichten ook alleen mogelijk was. Er lagen echter ook godsdienstige toespelingen in verborgen, vingerwijzingen om een zedelijken, braven levenswandel te leiden; het innig verband tuschen kunst en godsdienst moet van zelve daartoe voeren.

De bouwkunst was bij alle volkeren,, waar zij een hoogere trap van volmaaktheid bereikte, eene stomme tegenspraak, de kunst om in beelden en vormen de denkbeelden aanschouwelijk voor te stellen. De beelden der bouwkunst zijn als ware \'t het eerste alfabet der mensch-heid, de verlichamelijkte ideeën er van. Voor nog de Indiër zijne pagoden (Bhagavati = heilig huis) met beeldhouwwerk versierde, voor de Egyptenaar in hieroglyphen en de Babyloniër in spijkerschrift schreef, verhieven zich reeds die kolossale gevaarten, waaraan latei-het beeldhouwwerk en de hieroglyphen als versieringen werden toegevoegd. Een streven van de aarde opwaarts naar het licht, naar volmaking, verraden de oudste ons bekende gedenkteekenen der oudheid op een onmiskenbare wijze. Zij onderscheidden zich door physieke grootte, door hun kolossalen omvang, van de latere werken der kunst, want de nog onontwikkelde mensch wist datgene wat in hem leefde, het g e e s t e I ij k grootte, nog niet anders uitwendig voor te stellen dan door het stoffel ij k grootte, door reusachtige massa\'s wier overmeestering de eerste triumf was, dien de menschelijke kracht vierde. Ook in het leven goldt het recht van den sterke.

Later verving stoutheid van geest de ruwe kracht, doch eerst na verloop van duizenden eeuwen droeg het i d é e de volkomen zegepraal weg over alles wat bloot stofl\'elijk is. Deze trapsgewijze ontwikkeling vindt men ook weder in de scheppingen der kunst, in de bouw- en

-ocr page 185-

181

beeldhouwkunst, in de muziek en dichtkunst. Eerst ten slotte verving de bevallige, s c h o o n e vorm het indrukwekkende kolossale.

Symbool, voorstelling van een idéé door een zinnelijken vorm, was dus reeds het eerste werk, dat de menschelijke kunst schiep. Dit idee was echter nog eenvoudig en in overeenstemming met den trap der beschaving, waarop de oudste volkeren stonden. Met de veredeling der kunst werd ook het gebied der symboliek al grooter en grooter. Het aantal ideeën nam bij de voorwaarts strevende volkeren al meer en meer toe, doch de vormkunst bood ook meer middelen aan om er uitdrukking aan te geven.

De symbolen der bouwkunst bevatten reeds in hun eenvoudigsten vorm de wetten der formatie. Zij duiden aan, hoe alles uit een is voortgekomen, dat zich scheidt, en met het tweede een derde doet ontstaan. Het e e n is de horizontale lijn ; deze, met de verticale lijn loodrecht verbonden, geeft den rechten hoek. De derde lijn, de ver-eeniging bewerkende en harmonie voortbrengende, er bijgevoegd, geeft een driehoek en wel den rechthoekigen, gelijkbeenigen driehoek 1).

Uit de eenheid komt dus de tweeheid, en uit beide de driehoek voort. Zooals men aan de oorspronkelijke goddelijke kracht de ontwikkeling in verschillende krachten toekende, de Trimurti-leer der oude Hindoes, wordt dit hier door een beeld symbolisch voorgesteld, en tevens op de eenvoudigste wijze het ontstaan der vormen aangetoond.

De verdubbeling van den driehoek (twee driehoeken aan de hy-pothenuse aan elkander gelegd) geeft een vierhoek.

Het doorsnijden van twee vierhoeken geeft een achthoek.

Aldus voorgesteld, zouden deze figuren zonder vaste bepaling zijn. Alles wat eerst ontstaat, elke werking der natuur, heeft zijne grenzen, wat door den cirkel wordt aangeduid, welke een beeld van het geslotene, van het volmaakte is.

De driehoek met den cirkel zinspeelt, zooals Stieglitz zegt, op den oorsprong der vormen van schier alle dingen, die de mensch tot zijn en worden noodig heeft. Ja, wat vooral de aandacht waardig is, hier vertoont zich hei ontstaan van de vormen der bouwwerken. De rechte hoek was zoowel het beginsel van den vorm van het geheel en der grootere deelen, als van de architectonische onderdeelen.

De lijnen van den driehoek waren daarom ook de drie grondeigenschappen van het bouwwerk, de drie kolommen, waarop de kunst steunt, w ij s h e i d, k r a c h t, schoonhei d. De eenheid, de wortel, waaruit alles ontkiemt, de kolom der wijsheid, zinspeelt op de uitvinding; de diagonaal van het vierkant, van haar uit werkende de

1) Wel te verstaan, als de beenen gelijk zijn. \'t geen uit den tekst niet volgt. Vert.

-ocr page 186-

18\'2

kolom van kracht, heeft betrekking op de stevigheid van het werk; de diagonaal van de kubiek, de middellijn van den bol, de kolom der schoonheid, bewerkt de volmaaktheid.

De Germaansche bouwkunst, wier stijl Quandt als de verlossing der aardsche zwaarte kenschets, en de gebruiken der bouwvereeni-gingen moeten ons tot wegwijzers dienen tot verstand onzer symbolen i). Het mafonnieke altaar staat in het oosten, evenals in de christenkerken, en de BB.\', keeren hun gelaat, evenals de biddende, daarheen, waar de zon opgaat en deze licht en leven over de geheele aarde uitstort, herinnerende aan het licht des geestes, waarin wij wandelen moeten. De grondvorm der Loge is een vierhoek, het beeld van het Heelal, en getuigenis gevende van de algemeenheid der Vrijmetselarij, zooals de grondvorm der kerken, het kruis, het zinnebeeld des Christendoms is. Het idee van het Heelal meende men reeds in den Salomonischen tempel te vinden, welke tevens het symbool der allervolmaakste bouwkunst is\'.

De roos was bij onze voorvaderen, evenals bij ons, het symbool der stilzwijgendheid, terwijl hare kleur die der liefde is. Goudgeel was altijd de kleur der deugd, rechtvaardigheid, van al het zedelijk goede, naar aanleiding van de hooge waarde van het goud en omdat het krachtig tegen het vuur bestand is, eigenschappen, welke beide overeenstemmen met het zedelijk goede; en blauw, — aan den hemel ontleend, dien wolken wel bedekken maar niet veranderen kunnen — de kleur der standvastigheid en trouw. L e witte kleur (wit == rein van zeden) was bij alle volkeren, dikwijls zelfs onbewust, het symbool der ethische reinheid; de koningen en priesters der Egyptenaren en andere volkeren droegen een wit gewaad.

Het symbool der bouwvereeniging was een krans van vijf rozen met een geopenden passer, welke op haar doel, de bouwkunst, zinspeelde, terwijl het getal 5 een beeld der gezelligheid is, ontleend aan de 5 bladeren der regelmatige bloem, die, zooals de 5 vingers der hand, te zamen slechts één uitmaken en tot één doel dienen. Bij de aanneming werd op het Evangelie van Johannes gezworen, omdat men volgens oud gebruik een geschrift noodig had, waarop men de hand legde; de evangelist was daartoe bijzonder geschikt, daar hij zelf het «wandelen in het licht» en de daaruit voortspruitende «broederliefde» overal als den hoogsten plicht der menschheid verkondigt, en omdat hij het duidelijkst over Johannes den Dooper schrijft. De dag van Johannes den Dooper was reeds in de oudste tijden het groote licht- en zonnefeest bij alle volkeren, van den Ganges en de Euphraat tot aan de Noordzee.

De statuten der bouwlieden, die alle jaren in de hut werden voor-

Veht.

1) Waarom juist de Germaansche:\'

-ocr page 187-

-183

gelezen, drongen niet alleen aan op degelijkheid in het vak, maar bevatt\'en ook zedewetten. Teder, wiens arbeid mislukte, was volgens het huttenrecht veroordeeld en moest boete betalen. Bij leder werk, dat een meester aanbesteedt, moet een plan meegegeven, en daarnaar moet het gemaakt worden. Aanneming van handgeld en geschenken was verboden, evenals het maken van schulden en liet ontnemen van elkanders arbeid. Wie loog, onrecht deed, onzedelijk of onmatig leefde, werd als eerloos beschouwd en bulten ge.sloten. De hut moest vrij blijven van alle tweedracht en schande, vrij als eene gerechtsplaats. Rondheid en eerlijkheid, broederliefde en gastvriendschap was wet. Na het alleggen van den eed werden den aangehomene zekere grepen, groeten, vragen en antwoorden medegedeeld, opdat de verbondenen elkander in elke landstreek zouden kunnen herkennen.

Bij elk groot bouwwerk verzamelde de Meester zijne ISB.-., om met hen over het plan en de uitvoering van het werk te beraadslagen, en er werd niets ondernomen, wat niet gemeenschappelijk was goedgekeurd, üp den arbeid werd zorgvuldig toezicht gehouden, en niemand werd iets toevertrouwd wat hij niet uitvoeren kon. Tot dit doel had ieder steenhouwer een bepaald teeken, monogram, dat hij in eiken steen moest houwen, ten einde men den arbeid van eiken gezel zou kennen. Een gezel, wien een steen mislukt was, werd in de hut met saamgebonden winkelhaken gegeeseld en de steen in het knekelhuis begraven.

De kunst der geometrie om de plannen te ontwerpen, en de vaardigheid om de in het idee ontworpen vormen verlichamelijkt voor te stellen, was onbetwistbaar het grootste geheim der broederschap. De aanleg van het geheel, dat altijd op een geometrische grond-figuur berust, welke door alle deelen van den bouw en der ornamenten weêrgevonden wordt, zooals het zoogenaamde octogoon, de ligte en toch zoo sterke pilaren, enz., alles verraadt den omvang en de diepte hunner mathematische kundigheden, en de tengere uitvoering der architectonische sieraden een niet geringen graad van technische kunstvaardigheid. Hunne S3\'mbolen, passer, winkelhaak en schietlood, hadden ook de zedelijke beteekenis om alle handelingen recht in te richten, overal het rechte te zoeken en alle men-schen met liefde te bejegenen.

-ocr page 188-

IV.

U E ï T A B L E A U.

De leer van Ijet verbond wordt deels door levende, in een zinnebeeldige handeling (ceremonie), deels door rustende symbolen voorgesteld. De laatste zijn gedeeltelijk vereenigd op het tableau, de leestafel der Vrijmetselaars. Het was oorspronkelijk niet in gebruik; de voor het onderwijs noodige figuren weiden met krijt of houtskool op den grond geteekend en dan weer uitgewischt. De geschilderde tableaux werden eerst in 1795 door de Stricte Observantie ingevoerd, en van Duitschland kwamen zij in Engeland.

Het tableau ligt bij eiken arbeid als symbool der Vrijmetselarij in alle bouwhutten uitgespreid, en wel tusschen den Voorz.-. Mr.\', en de beide BB.\'. Opzieners, de symbolieke kolommen van wijsheid, kracht en schoonheid.

Wij allen doen, als wij tot het genootschap der Vrijmetselarij toetreden, drie symbolieke reizen om liet tableau, en vormen bij het einde van onzen arbeid er om heen den B.\'.-keten, de symbolieke keten om de geheele aarde. In alle werkplaatsen leert men ons, dat wij in de teekening van het tableau eene zinspeling op den tempelbouw der humaniteit moeten zien, dat iedereen zich als den R.\'. S.\'. moet beschouwen, dien hij met den geestelijken beitel effen maken moet, ten einde als een degelijke bouwstof bij dezen tempelbouw gebruikt te kunnen worden.

De teekening en betéekenis van het tableau is in de onderscheidene stelsels verschillend, \'t geen ons niet verwonderen moet, daar in vroegeren tijd slechts weinige figuren gebruikelijk en mogelijk waren, er eerst later allerlei mysteries liet verbond werden binnen gesmokkeld, \'t geen eene vermeerdering van zinnebeelden ten gevolge had. Het is onvruchtbaar, uit de afbeeldingen op het tableau meer te willen lezen dan de wetten van het Heelal en van het zedelijk leven, waarop zij zeer in het algemeen zinspelen. De pogingen om het tableau tot vertegenwoordiger van een diepzinnig stelsel van wereldwijsheid, verborgen mysteriewaarheden en historische feiten te maken, hebben tot dusver

-ocr page 189-

185

allen aan het gebrek van innerlijke gronden en eigen onhoudbaar-lieid scliipbreuk geleden, zonder in ruimere kringen aanhangers te winnen. Dergelijke poging is het Zweedsche stelsel, volgens hetwelk de mafonnieke symbolen deels zinspelen op geschiedkundige gebeurtenissen, deels ophelderingen geven over een christelijk mysterie, wat echter zoowel voor de menschelijke kennis als voor een zedelijk leven zonder eenig belang is, en alleen door een voorbeeldeloos willekeurige uitlegging mogelijk gemaakt wordt. Een andere poging op rationalistische grondslagen deed de Voorz.-. Mr.\', der Loge «Post Nu bi la Lux» te Amsterdam, BB.-. Polak, in zijn werk : Die Tapis inihrerhistorisc h-p iidagogische w i s-senschaftlichen u n d moralise hen Bedeutung» (1855). Hij beweert daarin dat het tebleau het geheele wijsgeerige en zedelijke leerstelsel en het geheele opvoedings-systeem der Vrijmetselarij bevat, dat het een afbeeldsel van den tempel der natuur, en de Vrijmetselarij niets anders is dan het oorspronkelijk Sabneïstne, den natuurgodsdient. Ieder gedeelte der natuur, zegt hij, drukt een gedeelte van het totaaldenkbeeld van den Grooten Bouwheer des Heelals uit; hij spreekt tot ons in de w e 11 e n der natuur. De mechanische (physische) wet voor de stof is tegelijkertijd liet logische voor het verstand en het zedelijke voor den geest; de mensch moet zijne opvoeding aan de hand der natuur voltooien, en de Meester-Vrijmetselaar moet in staat zijn, alle wijsgeerige en zedelijke grondstellingen, die in de symbolen zinnebeeldig zijn, voorgesteld, te verklaren en logisch te bewijzen, opdat zij hem tot een onomstootelijke overtuiging worden.

Polak gaat, even als de Zweden, aan het verkeerde historische standpunt uit, dat zich in de symbolen der Vrijmetselarij van oudsher een geheime leer voortgeplant heeft, en zoo wel hier als daar moet dit gevoelen noodzakelijkerwijze in een dogmatisch resultaat uitloopen, \'t geen met het ware wezen der Vrijmetselarij strijdt i).

In Duitschland is men, tot geluk van het verbond en zijn bloeiende ontwikkeling, van dergelijke verklaring der symbolen teruggekomen, en zijn ten gevolge daarvan vele vreemdsoortige en latei-binnengesmokkelde zinnenbeelden, zooals de granaatappel, de wenteltrap, de parallelle lijnen, het oog Gods, enz., van het tableau verdwenen, dat zich tegenwoordig overal aan den oudsten Vrijrnet-.seIaars-catechismus aansluit, en aldus een ongewrongen, verstandige en zedelijke verklaring toelaat.

Vert.

1) Zie ovGrigens ouk: Trenloivski, Uo Vrijmetselarij, unz.

-ocr page 190-

DEC A T E C H .I S M U S.

Onder Catechismus verstaat men over \'t algemeen een boek: waarin de eerste beginselen eener wetenschap of kunst in vragen en antwoorden worden behandeld. Catechetisch e 1 e e r w ij z e is de leerwijze in vragen en antwoorden bij het onderwijs der jeugd, ten einde de opmerkzaamheid te boeien. Zij wordt Socratische I e e r w ij z e genoemd, naar het voorbeeld van den wijsgeer Socrates, in wiens omgang met zijne toehoorders de stof in het gesprek met zijne leerlingen ontstond en door hen zeiven gevonden werd. Catechismus, zegt B.*. Marbach, beteekent onderwijs, en oorspronkelijk verkondiging of openbaring, en de catechismus der leerlingen is: wat den candidaat aangeboden wordt tot zijn onderricht en als stof voor verder nadenken. De woorden er van zijn de bronnen der magonnieke kennis, doch niet de kennis zelve in al haren overvloed.

Éven als zooveel andere zaken, volgden de op den bodem des Christendoms ontstane gilden het gebruik van den catechismus na; ook zij hadden immers gronden genoeg om het onderwijs in hunne kundigheden, de beteekenis hunner symbolen en gebruiken in catechetische vorm mede te deelen en te bewaren, het onderzoek der reizende genooten in dergelijke vormen te hullen, en ze als een middel van onderricht der gedeeltelijk op geen hoogere ontwikkeling bogende gildegenooten te gebruiken.

Van de bouwlieden is dit gebruik onmiddellijk in de nieuw-engel-sche Groot-Loge overgegaan, zooals de inhoud der verschillende vragen ontegenzeggelijk bewijst. In vele stelstels heeft elke graad zijn eigen catechismus, in overeenstemming met den inhoud der symbolen van den graad, ja, de catechismus maakt in vele Loges, vooral in Engeland en Amerika, schier de eenige wijze van instructie uit.

Evenals de catechismussen, komen ook de gebruiken bij het openen en sluiten der Loge, welke vooral in vragen en antwoorden bestaan, met de vormen der handwerkers, met die van het hutten-gericht der Duitsche steenhouwers en met het oude Germaansche rechtswezen, in lijfstraffelijke en burgerlijke zaken, overeen.

De inhoud van den catechismus bestaat uit korte spreuken, die gemakkelijk in het geheugen kunnen bewaard blijven. B.*. Marbach noemt ze «graankorrels der wijsheid, welke op het eerste gezicht zoo onbeduidend schijnen, doch, als zij op een vruchtbaren bodem vallen, ontkiemen, gedijen, en eindelijk duizendvoudige vrucht dragen.» Zal dit

-ocr page 191-

187

laatste echter het geval wezen, dan moet men ze niet machinaal van buiten leeren, maar in zijn hart bewaren en er over nadenken.

De catechismus vóór het jaar 1717 was zeer kort, en draagt in dezen oorspronkelijken vorm onmiskenbaar de sporen van een hooge oudheid. Hij maakte bij de oprichting der Vrijmetselarij door de En-gelsche Groot-Loge den grondslag uit, doch werd door hare stichters, waarschijnlijk door B.-. Desaguliers, naar de behoeften van den tijd vermeerderd. In den oorspronkelijken vorm heeft hij de kolommen J en B nog ongescheiden, en geeft de vijf punten van het genootschap niet als een deel van den Meestergraad. Den omstreeks en onmiddellijk na 1717 gebruikelijken vorm van den reeds vermeerderden, doch betrekkelijk nog altijd korten en eenvoudigen catechismus geeft Richard in zijn boek: Masonry dissected (de V r ij m e t s e I a r ij ontleed). Later werd de catechismus nogmaals vermeerderd door de zoogenaamde oude Vrijmetselarij, en nam al meer en meer een kerkelijke kleur aan. Zoo beteekenen .1 en B de kracht en bestendigheid der kerk voor alle tijden; de drie kostbare kleinoodiën beteekenen de drie personen: «Vader, Zoon, en Heilige Geest»; bij St. Jan den Dooper komt nog St. Jan de Evangelist ; als een n i e u w symbool komt de Jacobsladder voor met drie sporten: «Geloof, Hoop en Liefde», enz.

De catechismus is een menschelijk werk en als zoodanig zonder twijfel voor verbetering vatbaar, welke hij dan ook in de laatste tijden meer dan eens heeft ondergaan; deze verbetering mag echter niet aan de willekeur van een enkel persoon overgelaten worden, maar moet in zekere mate het werk van een scheppenden gemeenschap-pelijken arbeid zijn. In Duitschland is hij het waardigst en eenvoudigst samengevat in het stelsel van Schroder, waar naar de Groot-Loges van Hamburg, Saksen en de Hannoversche Loges arbeiden.

«De Vrijmetselaar onderzoekt den anderen VM.\'. volgens den catechismus en erkent hem als B.\'. Vrijm.-., indien deze de juiste antwoorden weet te geven. Niet naar den zin vraagt de een den ander, maar naar den letterlijken inhoud, want de eerste wordt gewijzigd, maar de laatste blijft dezelfde. Er is slechts één zin der woorden, welke meer waard is dan deze zelve, en welke ook het eenig volkomen herkennigsmiddel is, want de woorden kan men afluisteren en van buiten leeren. Deze zin verklaart echter de woorden niet meer door woorden, maar door daden.»

Wij eindigen met deze plaats uit B.\'. Marbach\'s «Katechismus-Reden», een werk, dat in degelijke behandeling en vorm de vragen van den catechismus toelicht en den rijken schat onzer symboliek meer aan \'t licht brengt en beter verstaanbaar maakt.

-ocr page 192-

VI.

VERDEELING EN BEHANDELING DER SYMBOLEN.

In de oudste mafonnieke gebruiken is van eene verdeeling der symbolen eigenlijk geen sprake, veeleer worden zij alleen naar de rij af opgeteld en kort verklaard, en nog niet eens op de thans vrij algemeen gebruikelijke wijze. Noch hier, noch in den lateren catechismus naar Browne\'s Meester sleutel worden de drie groote L. als zoodanig vermeld. In Prichard staan de gereedschappen (sieraden) in de eerste linie (de mozaïken vloer, de vlammende ster en getande rand), waarop dan al de overige gereedschappen onzer te-woordige drie groote lichten volgen, en waarbij de zes kleinoodiën (drie beweeglijke en drie onbeweeglijke) zich aansluiten.

Tusschen de kleine en groote lichten wordt geen onderscheid gemaakt; de lichten der Loge zijn: zon, maan en Voorz-.. Mr.-., en de «vastgemaakte» de drie vensters in het O.\'., Z.-. en W.-.. De teekens zijn geheim, waarbij zich de vier «grondbeginselen» (punt, lijn, oppervlakte en lichaam) aansluiten.

Brown\'s M eestersleutel bevat intusschen reeds eenigermate eene verdeeling, voor zoover er in gezegd wordt, (Jat het inwendige eener Vrijmetselaarsloge bestaat uit «sieraden, gereedschappen en kleinoodiën.»

Onder de gereedschappen worden insgelijks de drie groote lichten geteld.

Of het Zweedsche stelsel al de symbolen bevat en rangschikt, is ons niet bekend ; alleen weten wij dat er zestien symbolen in vijf groepen verdeeld, en in de volgende orde gerangschikt zijn; drie sieraden (de vlammende ster, de getande rand en de mozaïeken vloer), drie beweeglijke kleinoodiën (winkelhaak, waterpas en schietlood), drie onbeweeglijke (de ruwe, de kubieke steen en de teekenpl.-.), drie zinnebeelden (keten, hamer en passer) en vier gelijkenissen (zon, maan en de beide kolommen). Br.-. Widmann merkt hierbij op, dat deze vijf groepen de eenige wettige aangewezen weg tot een juiste kennis der St. Jansgraden is, en dat nog niemand in onze Vrijmetselarij, als een Symbolisch geheel, is doorgedrongen, die niet wilde of konde leeren verstaan, wat de Orde met deze groepeering zeggen, en waarom zij zulke

-ocr page 193-

189

oogenschijnlijk vei\' van elkander verschillende zaken gezamenlijk beschouwd hebben wil. Verder verbindt hij door middel dezer groepen de symboliek der St. Jans-graden met de symboliek en leer der twee hoogere graden (Andreas-Loge en Kapittel). — Daar men echter in het Zweedsche stelsel met groote willekeur gehandeld, en alles met het oog op de hoogere gefatsoeneerd heeft, wil deze groepeering weinig zeggen, en kan deze verdeeling des te minder gebruikt worden, omdat ook hier, even als in de Engelsche catechismussen, menig symbool dubbel voorkomt zooals b. v. de winkelhaak als groote licht en als kleinood, de passer als groot licht en als zinnebeeld. Wij willen er in\'t geheel niet van spreken, dat enkele symbolen in het Zweedsche stelsel als «zinnebeelden» voorkomen.

Als men intusschen onze symbolen rangschikt en onder elkander vergelijkt, kom men tot een vrij bevredigende stelselmatige verdeeling. Vooreerst worden zij, zooals van zelve spreekt, in twee h o o t d-groepen verdeeld, in hoofd- en bij-symbolen.

De drie-maal-drie symuolen zijn:

dne yroote lichten. Bijbel, Passer en Winkelhaak.

drie kleine lichten. Zon, Maan en Voorz.-, Mr.-.

drie kolommen. Wijsheid, Kracht en

Schoonheid. De bu-symuolen: drie sieraden.

Vlammende Ster, Mozaïeken Vloer en Getande Rand.

drie kleinoodiën. ïeekenpl.-., Ruwe St. en Kub. Steen.

drie werktuigen. Hamer, Waterpas en Schietlood.


drie-maal-drie gebeurtenissen:

Leerling, Gezel en Voorbereiding, Reizen De Passer op de Borst, Meester. en Verplichtingen. verb. A, en schen

king van het licht.

drie gelijkenissen.

Langwerpig vierkant. Keten. Kleeding.

drie maconnieke kenteekenen :

ïeeken. Groet. Woord.

Deze groepen kunnen, naar haar in- en uitwendige verwantschap, wederom verschillend gerangschikt worden, b. v.:

drie groote lichten om drie kolommen om te drie kleinoodiën om

schragen. Kracht. Winkelhaak. Wil.

te versieren. Schoonheid. Passer. Phantasie.

te verlichten. Wijsheid.

Bijbel.

Rede.

-ocr page 194-

190

derde graad.

Teekenpl.*.. Godsdienst. Zelfkennis.

Of wel:

eerste graad. Ruwe steen.

Wet.

Zelf beheersching.

tweede graad.

Kubieke steen. Liefde.

Broederschap.


drie kleinoodiën: Ruwe steen. Leerling.

drie kolommen. Kracht.

Eerste Opziener.

Waterpas.

Zon.

Teekenpl.*. Meester.

Wijsheid. Meester. Hamer. Meester.

Kubieke steen. Gezel.

Schoonheid. Tweede Opziener. Schietlood.

Maan.


enz. enz. —

Het is duidelijk, dat een met rijke verbeeldingskracht, met scherpzinnigheid en combinatiegave toegeruste geest, vooral, als een uitgebreide kennis er mede gepaard gaat, van de symboliek op een diepzinnige en menigvuldige wijze gebruik kan maken; dit mag echter nooit ontaarden in een symbolen-spel, en nog veel minder in een kwezelende mystiek en dogmatische spitsvondigheden.

Dit brengt ons op de behandeling der symboliek. Hierin moet men vooral twee zijwegen vermijden, namelijk, het bovengenoemde onvruchtbare symbolen-spel en het bloot moraliseeren.

Tot den eersten zijweg verleidt zeer natuurlijk de verkeerde en onhoudbare vooronderstelling, dat de magonmeke symbolen een van oudsher overgeleverd mysterie zijn, een geheime leer bevatten, tot wier kennis de winkelhaak (de rechte hoek) den sleutel uitmaakt. Met deze vooronderstelling ging van oudsher een verdere dwalingen gepaard, de bewering namelijk, dat elk symbool een drievoudige betee-kenis bezit, een zedelijke, een historische en een mystieke. De van zoodanig standpunt uitgaande behandeling voert noodzakelijk van de vergeestelijking der symbolen tot hunne verlichamelijking, tot kinderachtige handelingen ■ met de teekens en hunne vormen, die in een reeds lang vervlogen tijd te huis behoorden (gnostiek, kabbala, rozen-kruizerij), tot gekunsteldheid en willekeur, waaruit ten slotte toch niets anders geboren wordt dan aan de schoolbanken en den kerke-lijken catechismus ontleende godsdienstige spreuken of stellingen, geene levenswijsheid, maar een kwezelend mysticisme.

Dergelijke behandeling biedt voor den geest ook een niet zeer troostvol geyin aan, voor zoover zij slechts geestelijke hoogmoed en eigenwaarde aankweekt. Voor deze richting geldt tegenwoordig nog de meening van Mumsen, die van de ceremoniën van het Zweedsche stelsel zeide, dat «zij het verstand verwarren, den tijd bederven en tot dwaling

-ocr page 195-

m

voeren», en van een Heinrich Voss, die van de vele van graad tot graad vermeerderde symbolen van hetzelfde stelsel opmerkt, «dat zij alleen door een willekeurige behandeling een zedelijken zin verkrijgen, op de wijze als ik b. v. den chaos op mijn schrijflessenaar zedelijk zou willen verklaren.»

Niet minder bedenkelijk is elke wijze — omdat zij vervelend en dus onvruchtbaar is — die de armoede aan kennis en inwendigen arbeid tracht te bedekken door een herhaald herkauwen der afzonderlijke symbolen en hunner voldoend bekende beteekenis, het blout moraliseeren door phrasen.

Uit het vermijden dezer beide zijwegen blijkt al ware \'t van zelve die vruchtbare behandeling der maconnieke symbolen, waarop in de catechismussen en oude oorkonden daarmede gewezen wordt, dat den BB.\', het beoefenen der kunsten en wetenschappen op het hart worde gedrukt. Door het verstand tot het gemoed, door het schoone tot liet ware en goede, door het woord tot de daad — dat moeten de gidsen bij de verklaring der symbolen zijn, die, slechts bij een symbool beginnende, en, het hier en daar toepassende uit de rijke bron der letterkunde, wijsbegeerte en geschiedenis, dei- ze-deleer, zielkunde, leer de samenleving en natuurwetenschappen, — kundigheden, leer en middelen put om het verstand te verlichten en het voor deugd en menschengeluk te verwarmen.

Zedelijk-veredelend moeten geest en inhoud der voordrachten zijn, waaruit den hoorders de levendmakende adem dei\' humaniteit en levenswijsheid toestroomt: dan zal men niet door een wijdloopig, triviaal moraliseeren de BB.-, vermoeien en het doel missen. Het hoogst zouden wij die vergelijking der symbolen stellen, welke, de zedelijk-godsdienstige zijde slechts indirect en even aanroerende, een codex van levens- en samenlevensleer in een kunstigen vorm aanbiedt.

Iti elk geval zijn de symbolen ons niet gegeven als een omhulsel eener vaststaande leer, als boeien van den geest, als vertegenwoordigers der begrippen van een lang vervlogen tijdperk der beschaving, doch als kruiken, waarin e I k e tijd z ij n e vorderingen op \'t gebied des geestes bergen kan, als wegwijzers tot zedelijke veredeling van den mensch, krachtens het idee dat hem daarbij voorlicht, als middelen van aansporing tot een vrijen arbeid aan zich zeiven en tot een kunstige vereeniging van theorie en praktijk. Jn den ouden leerlingscatechismus las men onder anderen: «Daar wij niet allen werkmetselaren zijn, passen wij deze werktuigen toe op onzen zedelijken wandel, wat wij vergeestelijken noemen.» Deze diepzinnige beteekenis laat er geen twijfel over bestaan, dat de symbolen geen vertegenwoordigers van doode woorden, maar van levendmakende gedachten moeten zijn, want alleen do geest maakt levend.

-ocr page 196-

VII.

HET OOSTEN.

De plaats in de Loge, waar de vertegenwoordiger der wet en de drie groote lichten hun plaats vinden, heet het Oosten, en de catechismus licht dit alleen hierdoor toe, omdat de zon in het oosten opgaat en den dag doet beginnen. De historische samenhang van het Vrijmetselaarsverbond met de broederschap der middel-eeuwsche bouyyhutten wijst intusschen op een diepere beteekenis. In de christelijke kerk heeft het hoogaltaar zijne plaats insgelijks in het oosten, en hij, die bidt, houdt zijn gelaat derwaarts gekeerd, waar de zon opgaat en licht en leven over de aarde verspreidt. In het oosten ligt tevens ook Jeruzalem, waar Jezus, «de zon der gerechtigheid,» en het licht des geestes wandelde en stierf; van het oosten ging echter ook de beschaving uit, en van daar komen vele der vellichtste denkbeelden. Dus heeft de naam van oosten voor den Vrijmetselaar de zinrijke beteekenis, om hern op het uitgangspunt van het edele, dat het algemeene eigendom der menschheid worden moet, te wijzen, en hem aan te toonen, dat hij zijn Hik sleed* .inricht moei houden naar de bron van alle licht en alle kennis.

Voor onze voorvaderen heeft echter het oosten nog de verdere beteekenis, dat het hun de voor de bouwkunst onontbeerlijke kennis schonk, want de eerste latijnsche vertalingen van Euclides, waaruit zij de leer der geometrie putt\'en, waren uit het arabisch gedaan. Bovendien plaatsen zij in het oosten der kerk, in het koor, In de «maat der gerechtigheid» van het koor, den sleutel tot de kewiis van het geheel, de hoofdregels voor de vormen van alle overige deelen van het gebouw. Is de grondvorm van het koor een achthoek, dan zijn alle afzonderlijke bestanddeelen van het werk, zelfs de hoogste verhouding, en de versieringen uit den vier- en achthoek geconstrueerd; is de grondvorm van het koor een zeshoek, dan berusten alle afzonderlijke deelen op den drie- en zeshoek. De gelijkzijdige driehoek, het symbool van het heilige, geestelijke, en bet vierkant, het symbool van het wereldlijke, maken den wortel der Germaansche bouwkunst uit. Zoo staat dan derhalve het oosten der Loge in den nauwsten samenhang met den mafonnieken eeredienst van het licht en met den loop der algemeene beschaving, zonder welke het humaniteitsidee geen vleesch en leven kan erlangen. Dezelfde zinspeling op het oosten, waaraan wij voor \'t overige ,iok onze drie groote lichten te danken hebben, en op de rein-mensche-lijke bestemming onzer kunst berust ook de symbolische beteekenis, dat de Vrijmetselarij met den eersten mensch inliet oosten is ontstaan. Het oosten der Loge is dus voor eiken Vrijmetselaar de sleutel tot de kennis zijner kunst.

-ocr page 197-

VUL

DE DRIE GROOTE LICHTEN.

Den Vrijmetselaar lichten bij lt;ie beoefening zijner kunst drie groote lichten voor: de bijbel, winkelhaak en passer; de verklaring wordt er mede verbonden, dat de bijbei ons geloof richt, dat de winkelhaak onze handelingen bestuurt en de passer onze verhouding tot alle menschen, maar vooral tot de BIJ.\'., regelt. Deze drie hoofdsymbolen staan in verband, zooals wij reeds aangetoond hebben, met de drie kolommen en de drie kleinoodiën, en wijzen op het wezenlijke en de bestemming van den Vrijmetselaar, en het geheele verbond, namelijk op godsvrucht, wet en liefde, of, volgens Krause, op godsdienst, deugd en gezelligheid, en wel op alle drie te zamen in innige harmonie. In overeenstemming daarmede zegt 13.■. Mar-bach: «De drie lichten op ons altaar, die ons verlichten, zijn eigenlijk niet drie, doch een; die stralen van ééne zon lichten uit het oogsten, en, drievoudig verlicht moet ieder onzer één zijn, één geest, die zijn licht van zijne plaats uitzendt in de wereld als broederliefde, rechtvaardigheid en heiligheid. Deze lichten verdienen dus met recht den naam van groote lichten, omdat zij voor een rein-menschelijke volmaking bevordelijk zijn, en de geheele natuur des menschen helpen Verlichten en opbouwen.

De bijbel, de heilige oorkonde van de opvoeding des mensche-lijken gesiachts, verkondigt de wetten van den geest en de wéllevens-^ kunst, en richt Jen blik van het gemeene op de ware bestemming van den mensch. Daar hij echter als maconniêk symbool bij den winkelhaak en passer wordt gevoegd, en de laatste slechts figuurlijk in de Vrijmetselarij zijn opgenomen, mogen zij alle drie slechts in een geestelijke beteekenis opgevat worden. In dezen zin herinnert de bijbel den Vrijmetselaar aan de kracht van zijn geest, om zich van het aardsche tot het geestelijke, van het vergankelijke tot het onvergankelijke, van het gemeene tot de waarde zijner hooge roeping te verheffen, en sterkt hem in zijn streven naar waarheid, in het geloof aan een heilige orde in de geestelijke wereld.

De winkelhaak wordt door den Vrijmetselaar gebruikt, om aan elk afzonderlijk deel van het bouwwerk zijn juiste, door de wet der

-ocr page 198-

194

zwaartekracht voorgeschreven stelling, zoowel tot het overige deelen van het werk als tot de aarde, te geven. Zijn beide beenen zijn zoo geplaatst, dat deze niet van elkander verschillen, hoe men liet geheel ook leggen en keeren moge, en beide sluiten een rechten hoek in, naar welken alle andere hoeken gemeten worden. Zonder een nauwkeurige en scherpe bepaling van wederkeerige rechten en plichten kan echter geen gezellige vereeniging bestaan, en wettig-lieid is de eenig zekere grondslag der geheele maatschappelijke orde. Het beantwoordt dus volkomen aan het doel, de winkelhaak als een symbolische beteekenis van rechtschapenheid en zedelijkheid, en de beide beenen er van als zinnebeelden van recht en plicht, als maatstaf van ons zedelijk gedrag te beschouwen. Wat het recht van den een is, is de plicht van den ander, en omgekeerd.

De passer, ten slotte, is niet alleen het werktuig, waarmee men cirkels trekt, maar ook de cirkel zelf is de volmaaktste lijn, waarin alle punten van den omtrek even ver van het middelpunt verwijderd zijn. Door den pasSer bepaalt de bouwmeester de verhouding dei\' afmetingen en bewerkt symmetrie en eurythmie, zonder welke architectionische schoonheid onmogelijk is. Zoo zijn ook zonder welwillende gevoelens, zonder daden van menschenliefde, vaste banden onder de menschen niel denkbaar. Rechtvaardigheid-alleen kan nog koud en liefdeloos zijn, alleen de zachte aandoeningen der liefde verbinden inniger aaneen en schenken aan de zedelijkheid eerst haai\' ware wijding. Men begrijpt derhalve gemakkelijk, in hoever de passer geschikt is, ons gedrag jegens alle menschen af te meten.

De drie groote lichten zinspelen echter ook op die wezenlijke toestanden, waaraan niemand zich ontrekken kan, op de verhouding van den mensch tot zich zeiven (winkelhaak), tot de menschheid (passer) en tot het heelal, het rijk des geestes (bijbel). En evenals passer en winkelhaak twee volmaakte llguren beschrijven, en de bijbel de leer bevat; «gij zult volmaakt zijn,» zoo moet de Vrijmetselaar streven naai\' volmaaktheid in zijn binnenste en in zijne omgeving, door een juist gedrag tot zijn eigen wezen (individueele volmaaktheid), tot de menschheid (maatschappelijke) en tot de wereld (universeele). De drie groote lichten vertegenwoordigen dus zoowel naar binnen als naar buiten de hoogste ideeën, en uit dit eene hoofdsymbool alleen kan het geheele eigenaardige wezen en de bestemming der Vrijmetselarij gekend worden.

-ocr page 199-

rx.

DE DRIE KOLOMMEN.

De Loge wordt door drie kolommen geschraagd, Wijsheid, Kracht en Schoonheid geheeten, omdat, zooals onze oorkonden zeggen, zonder haar geen werk ondernomen en voltooid kan worden, want wijsheid ontwerpt, kracht voert uit, en schoonheid versiert. Dit zijn de steunsels van den tempel der humaniteit, en dit heilige drietal moet niet alleen uitwendig, maar ook inwendig, in de harten van alle BB.-, vereerd worden, van waar het uitstroomen en ons denken en handelen vergeestelijken moet. De richtingen van onzen ver-eenigden arbeid kunnen niet duidelijker uitgedrukt worden dan door deze trits. Daarom worden ook de drie kolommen door de drie voornaamste officieren liturgisch voorgesteld, de Wijsheid door den Voorz.*. Mr.*., de Schoonheid door den Tweeden, en de Kracht door den Eersten Opziener. En zooals overal de ma^onnieke symbolen op elkander betrekking hebben en elkander verklaren, zoo komen ook hier wederom de drie kolommen overeen met de drie hemelstreken: oosten, zuiden en westen, en de drie zedelijke vereischten: zelfkennis, zelfbeheersching en zelfveredeling.

In de eerste plaats moet de Vrijmetselaars staan op de kolom der W ij s h e i d. De wijsheid is het, die de in de hooge bestemming des menschen gelegde doeleinden helder erkent, en tot het bereiken er van de beste middelen kiest, middelen, die tot het verheven doel voeren en daarom zelve ook edel zijn, daar tusschen doel en middelen een innige verwantschap bestaan moet. Zij onderscheidt zich daardoor van het verstand, dat men aardsche doeleinden met aardsche middelen najaagt en niet lang vraagt, of het middel goed is of verwerpelijk, zoo het maar tot het doel voert. Om wijs te zijn, moeten wij in de allereerste plaats 1 e e r e n denken, denken, om te erkennen wat onze bestemming is .waarop ons streven gericht moet zijn, en wat de beste middelen zijn, om het met een gunstigen uitslag te bekromen. Om de behoefte van den mensch ten opzichte zijner bestemming te leeren kennen, moeten wij zelfkennis, moeten wij menschenkennis verwerven, moeten wij onze medemenschen, zoowel individueel als in hun geheel.

-ocr page 200-

106

waarnemen. En daar, evenals de toekomst in het tegenwoordige, zoo o.ok het tegenwoordige in het verledene zijn grondslag heeft, moeten wij ook de geschiedenis der menschheid leeren kennen, om aan haar de kennis van onzen tijd en zijner toestanden vast te knoopen, en ons een hooger vrijer inzicht van liet menschelijke en menschheidsleven en zijne behoeften te verschaffen. Geen geleerdheid en onvruchtbare let-terdienst, maar een gestadig leeren voor het leven is noodig voor ons, om hoogere menschelijke kennis en ware levenswijsheid te verwerven. Alles wat daartoe bijdraagt, elke onderneming, die dient ter bevordering van het welzijn des menschdoms en zijne ontwikkeling, is geschikt voor den kring onzer bemoeiingen op \'t gebied des geestes.

Binnen deze ruime grenzen nu moet onze vereenigde werkzaamheid zich ontplooien, zoo de kolom der Wijsheid een vasten grondslag voor onzen bouw zal uitmaken.

Geen geringere arbeid wacht ons aan de kolom der K r a c h t. — Van lichamelijke kracht kan hier geen sprake zijn, doch alleen van de kracht van onzen zedelijken wil. Bij deze kolom moeten wij ons dus vereenigen tot gemeenschappelijken arbeid, om de geboden en verboden der eeuwige zedewet, die ons allen in het hart geschreven is, nader te beschouwen; om den wil er op te richten, dat hij met een vrije keuze het goede en edele, het rechte en ware kieze ; om ons door oefening die vastheid en kracht in het goede toe te eigenen, welke men deugd noemt. — Sterk moeten wij allen zijn, zoowel de een als de ander. Waarin anders kunnen wij het zijn, dan in hetgeen, waarin wij wijs moeten zijn: sterk in de waarheid, sterk in de vrijheid, sterk in de liefde. Dit nu is het geval, als wij bij alle strengheid jegens ons zeiven, ook bij den blik op \'s B/.\'s gebreken de waarheid niet verloochenen ; als z ij n e eer, die wij door zijne zwakheid bedreigd gevoelen, ons geldt als onze eer; als wij met zachtheid en trouw in den strijd er voor hem ter zijde staan; als zijn streven naar het goede en schoone ons hart verblijdt, en wij hem verheugd de hand bieden, waar hij haar noodig heeft; als elke beleediging, den B.-., dien wij als trouw en waar hebben leeren kennen, aangedaan, ons als plicht voorschrijft, voor hem in de bres te springen; als elk offer, dat van ons voor een edel doel gevraagd wordt, ons bereidt vindt, om het met een v e r b 1 ij d hart te brengen, ter wille der waarheid, vrijheid en liefde.

En ook der derde kolom zal recht weêrvaren: — de kolom der Schoonheid! — Schoonheid is de vormende en vorm aannemende volmaking van het gevoel. Als het schoon gevoelde zich naar buiten openbaart, gaat het ook op anderen over; als het vormen aanneemt, werkt het ook vormend op anderen; het gevoel is dus zoowel de bron als het product der schoonheid, zoowel haar vertegenwoordiger

-ocr page 201-

107

als haar voorwerp. Evenals het gevoel tweevoudig is, een uitwendig, tot de zinnen behoorende, en een inwendig, dat in de ziel woont, zoo is ook de schoonheid tweevoudig: uit- en inwendig. Maar zooals de grens, waar het zinnelijke gevoel in het gevoel der zipl overgaat, hoogst fijn en moeilijk te bepalen is — men dpnke slechts aan het zinnelijke en geestelijke gevoel der muziek, — zoo is het ook met de in- en uitwendige schoonheid : zij staan tot elkander in het nauwste verband, en oefenen wederkeerig invloed op elkander uit. Daarom moet de Vrijmetselarij, die de schoonheid als een barer grondpilaren beschouwt, zoowel op het uitwendig schoone als op de inwendige schoonheid het oog richten, te meer, omdat zij zich zelve eene kunst noemt, en de schoonheid het werkende element en het voorwerp van elke kunst is; — omdat verder het gevoel, het gemoed zoo juist de wieg en de werkplaats der Vrijmetselarij is, voor welke men in de eerste plaats in het h art voorbereid en ontvankelijk moet zijn, wil men in de ware beteekenis des woords een Vrijmetselaar worden.

Waarin bestaat echter de volmaking der schoonheid ? — Daarin, dat het gevoel geestelijk en zedelijk volmaakter wordt, dat het tegelijkertijd de vertegenwoordiger van het eeuwige, verstandig-zede-lijke denken wordt. Verder bestaat zij ook daarin, dat deze inwendige harmonie den van haar doordrongen en levend makenden vorm aanneemt.

Op die wijze, mijne BB.*., zien wij zeer gemakkelijk in, welk een zegenrijken invloed de kunsten op de zeden en beschaving der volkeren overal en van oudsher hebben gehad; op die wijze is het ons duidelijk, waarom de kunsten, die het leven niet alleen schooner maken, maar ook geestelijk en zedelijk liooger voeren en ontwikkelen, onder de voornaamste middelen en doeleinden der maponnieke werkzaamheden worden gesteld. Ja, wij vinden daarin de volkomene rechtvaardiging, dat wij de Vrijmetselarij eene kunst noemen: het geestelijk en zedelijk ontwikkelde gevoel, de harmonie der ziele- en geesteswerkzaamheden moet in het g e h e e 1 e leven van den Vrijmetselaar een plastische uitdrukking, een waardige, edele gestalte erlangen; wij vinden daarin tevens een prikkel, om ons gevoel zoodanig te vergeestelijken en zedelijk te ontwikkelen en door het leven naai\' buiten te doen openbaren, dat ons geheele leven een kunstwerk wordt.

-ocr page 202-

DE DRIE KLEIN00D1EN.

De drie kleinoodiën, die wij \\olgens onze verdeeling onder de hoofdsymbolen geplaatst hebben, zijn de Ruwe Steen, de Kubieke Steen en de Teekenpl.*.. Zij beteekenen de drie graden van Leerling, Gezel, Meester, en hun werkkring.

De Ruwe steen is volgens den catechismus een zinnebeeld der onvolmaaktheden van ons verstand en hart, hij zinspeelt op de oorspronkelijke natuur van den mensch. De natuurmensch is echter slechts het orgaan zijner driften, en in alles, wat driften heet, heerscht zijn zinnelijke, zijn stoffelijke natuur, in welk opzicht de mensch met zichzelven te doen heeft; zijne verhouding tot zijne medemenschen komt daarbij slechts op een ondergeschikte wijze in aanmerking. En de arbeid is hier die van den winkelhaak, d. i. de ontwikkeling is negatief, beperkend, reinigen d. Het is hier niet te doen, een nieuwen grond te leggen tegenover de overwegend stoffelijke natuur; maar om deze natuur te beperken, de oneffenheden van den steen af te houwen, den steen glad en schooner te maken. Het is de ontwikkeling tot zedelijkheid en tot schoonheid.

Als werktuig voor dezen arbeid worden den Leerling gegeven: «de duimstok, om den tijd met wijsheid te verdeelen, en de beitel, om alle hoeken der onvolmaaktheid af te houwen, opdat de winkelhaak der waarheid er gemakkelijk en recht op gelegd kunne worden.» Door zoodanigen arbeid wordt de steen een kubiek met zes effene vlakken, die onder rechte hoeken met elkander verbonden zijn en aldus den steen voor den bouw geschikt maken. De ruwe steenen, op elkander geplaatst, geven slechts een woesten, verwarden hoop, maar geen symmetrisch en sterk gebouw. Zij moeten dus door ds kracht van den hamer behouwen en effen gemaakt worden tot kubieke steenen, die op elkander passen. Zoo moet de overwegend zelfzuchtige natuurmensch door de krachtige werking van zijn wil zich in de edelste beteekenis des woords tot een schoon lid van het geheel maken. Want door de uitwendige bearbeiding wordt langzamerhand de inwendige aandrift tot het goede opgewekt, die dan van binnen naar buiten ontwikkelend werkt en den geest tot meester maakt over de stof.

-ocr page 203-

-199

De Meester arbeid aan de Teekenpl.-.. Hij teekent daarop zijn ontwerp; wat tot dusver als een onzichtbaar ideaal voor zijne ziel zweefde, neemt nu vorm en gestalte aan. .Met wijsheid moet hij zijn plan ontwerpen, met geometrische nauwkeurigheid elk deel onderzoeken en in juiste verhouding tot het geheel plaatsen, en dan met moed en kracht tot de uitvoering van het weldoordachte plan overgaan. Wat op die wijze begonnen en voltooid wordt, moet uit den nacht, waarin het geboren werd, in schoonheid en heerlijkheid in liet daglicht treden en zijn meester prijzen. Het is de algemeene bestemming van het Heelal, waarop de Meester zijn blik richt, en het is de volmaking des menschdoms en van het menschelijk wezen, welke hem van de Teekenpl.\'. als van een spiegel te gemoet straalt; het hoogste is het doelwit van zijn arbeid, en offerwilligheid de voorwaarde van een vruchtbaar scheppen. Als de Meester voor de hoogste doeleinden des levens, in den geest der eeuwige wereldorde en naar de eeuwige wetten, die alles besturen, medewerken wil, dan moet hij ootmoedig zijn aardsche vreugden en zijn leven neder kunnen leggen op het altaar der menschheid; hij moet in staat zijn, te lijden \'en te sterven voor waarheid en deugd en voor de zaak van het geheel.

Wel kan het ons, strevenden naar den Meesternaam, slechts gelukken om Leerlingsarbeid te volbrengen, doch reeds in het streven naar het hoogste ligt een hoogere wijding en een onwaardeerbare zegen.

Als Meester in de maconnieke kunst treedt voor ons in de plaats der onbegrensde natuurdriften, die wij beperken moesten, zooals B.quot;. Seydel\' zegt; «de oneindigheid van geestelijke vreugden, van geestelijke scheppingen. En insgelijks ontvangen wij van den goddelijker], heiligen geest ook de rechte wijding onzer gezellige vreugden en den waarachtiger!, eeuwigen inhoud voor ons streven en wen-schen in het huisgezin, in het vaderland en in de menschheid.

-ocr page 204-

XI.

DE K E T E N.

In een Engelscli rnaconniek lied begint liet laatste vers: «Zoo zijt dan hand in liand verbonden,» en daarbij merkt de vervaardiger op: «Als zij (de B.-.) bij liet laatste vers gekomen zijn, slaan zij hunne handen kruiselings op de volgende wijze ineen: de man aan de rechter- en de nevenman aan de linkerzijde vat de rechterhand van zijn naasten Bv met de linkerhand, zoodat zij een keten van vele schakels vormen.» Deze keten noemt B.-, Krause terecht een schoon, natuurlijk, welsprekend zinnebeeld van eendracht en broederliefde, dat in elke Eoge dient bewaard te blijven. Een schoon gebruik, vervolgt hij, volgen die Loges, welke den nieuw aangenomene, zoodra de blinddoek valt, het eerst de drie groote lichten en hem zeiven in ilezen keten innig verbonden toonen. De eerste indruk is de sterkste, en daar draagt inderdaad veel toe bij, dat den nieuw aangenomene de vreedzame en vaste vereeniging der BB.-, «als één man» aanschouwelijk voorgesteld wordt. Dit nu geschiedt door de keten. Dit oude gebruik is echt menschelijk en kan zonder eenige bezwaren overal en altijd toegepast worden; het moge zoo lang blijven bestaan, als de Vrijmetselarij, zelfs in hoogere volmaking, op de aarde zal bloeien.

Beschouwen wij een gewone keten, dan vinden wij in haar een aantal in elkander geslagen schakels, waarvan elke op zich zelve een geheel uitmaakt. Hieruit putten wij de leer, dat elke afzonderlijke schakel der magonnieke keten het als zijn plicht beschouwen moet, in zich zeiven een gesloten geheel te worden. Het is een feit dat onder duizenden menschen niet twee te vinden zijn, die in hun uiterlijk zoozeer op elkander gelijken, dat wij hen niet van elkander kunnen onderscheiden ; zells bij zoogenaamde familie-gelijkenis verliest; bij een nauwkeurige waarneming, de gelijkenis al meer en meer haar stempel. Is reeds in het uitwendige zulk een doorloopend verschil merkbaar, hoe veel te meer is dit het geval bij den inwendigen inenscli. De plaats dei\' geboorte, de opvoeding, het voorbeeld van ouders en speelnooten, het beroep en een groot aantal omstandigheden der wereld, waarin de menschen verkeeren, oefenen haar invloed uit op de eerste vorming en ontwikkeling der krachten, die in de stof wonen. Juist de

-ocr page 205-

201

ver-scheidenhedeti karakteriseeren de individualiteit der menscheu. Deze individualiteit, dit «Ik», tot een in zich zelf gesloten geheel te ontwikkelen, is de plicht, waar het zinnebeeld der keten ons in de eerste plaats aan herinnert.

Een groot aantal menschen, ook Vrijmetselaars — zij, die zulks alleen in naam zijn — kennen niet eens het streven naar zelfveredeling, geven zich geen voldoende rekenschap van hun handelingen, hebben geene uit hen zeiven geputte overtuiging, doch laten, zooals men dat noemt, Gods water maar over Gods akker loopen, of volgen hoogstens de impulsie die hun van buiten at gegeven wordt. Üe ware Vrijmetselarij daarentegen, dien plicht gedachtig, zal nooit moede worden, aan de harmonische ontwikkeling van zijn binnenste te arbeiden, geest, wil en gemoed tot een schoon geheel te vereenigen; hij oogst het loon daarvan in de kalme rust, welke hem bijblijft onder alle omstandigheden des levens, in de achting, die zijn mede-menschen hem bewijzen, en welke ook zij hem niet zullen kunnen weigeren, wier gevoelens niet met de zijne overeenstemmen.

De keten geeft ons verder het zinnenbeeld der ucreeniyirKj van c.cu (jrool aantal Oji zich zelve zelfstandige leden tol een (jeordend deel. Het is aan de onderzoekingen der wetenschap gelukt, om het oude gevoelen, dat de natuur uit afzonderlijke, afgesloten op zich zeiven en door zichzelven werkende, hoogstens door de willekeur van een boven de natuur staande macht bestuurde schepselen zou bestaan, omver te werpen, en te bewijzen dat het Heelal een geheel is, waarin zoowel de grootste wereldbol als het kleinste zonnestofje noodzakelijk de plaats innemen moet, waarop zij staan of zich bewegen, en waarin alle deelen in een voortloopende, eeuwige wederzijdsche wei king van oorzaken en gevolgen zich bevinden, ja, zonder die wederzijdsche verhouding volkomen ondenkbaar zijn. Zoo is ook de mensch slechts een deel der hem omringende natuur, en met zijn aanleg en neigingen, zijn wil en werken aan haar geboeid en van haar afhankelijk. Het zinnebeeld der keten leert ons, de maatschappij als een geheel en ons zeiven als schakels van dat geheel up te vatten, en legt ons de taak op, voor dit geheel werkzaam te zijn en er toe bij te dragen, dat het zijn doel bereike. Aan dezen plicht voldoet de mensch zeker gedeeltelijk reeds daardoor, dat hij zich zeiven naar den juisten maatstaf ontwikkele, want deze werkzaamheid sluit een invloed naar buiten in zich, al ware zulks ook niet eens de bedoeling. - Er zijn echter zeer vele belangen, welke het geheele menschengeslacht, of in elk geval een groot gedeelte er van, gemeen hebben, tot wier bevordering iedereen, die in de samenleving en maatschappij leeft, geroepen is.

Is het nog nooclig op onze positie in het huisgezin, in den vrienden-

-ocr page 206-

202

en broederkring te wijzen, om aan te toonen dat wij overal in ons dagelijks leven door zulke verhoudingen en verplichtingen omringd zijn? Iedereen streve er naar, in al deze toestanden en omstandigheden zijn individueele vermogens krachten en kundigheden zoo aan te wenden, dat de broederschap steeds meer en meer haar doel bereike !

Nog een derden spoorslag geeft ons het symbool der keten. Evenals elke schakel, in zich zeiven temgkeerende, een gesloten geheel uitmaakt zoo keert de geheele keten ih zich zelve temg en vórmt de volmaakste geometrische figuur, den cirkel. De cirkel, dien wij ook wel dikwijls zien afgebeeld als een slang, die zich in den staart bijt, was als eene figuur, die begin noch einde heeft, reeds in de oudheid het symbool der eeuwigheid. Volgens een nog vrij algemeen verspreid begrip verstaat men onder de eeuwigheid iets, dat van den tijd verschilt; men meent dat de eeuwigheid begint, waar de tijd ophoudt. Volgens dit begrip was of is er slechts éen wezen, dat van eeuwigheid tot eeuwigheid bestond en in alle eeuwigheid bestaan zal; al het andere, \'t zij een enkele waterdroppel of een groot wereldstelsel, zou uit niets voortgekomen zijn en ook weêr tot niets terngkeeren. De mensch werd geboren, leefde in den tijd tot zijn dood, en dan begon voor hem niet een nieuwe tijdrekening, eene voortzetttng van den tijd, maar iets geheel anders dan deze, namelijk — de eeuwigheid. Het is hier de plaats niet, kerkelijke leerstukken te behandelen, doch wij moeten van dit begrip hier melding maken, in tegenstelling van het redelijke en natuurlijke.

Zonder twijfel is u, mijne BB.-., het reeds oude gevoelen der atomis-ten bekend, volgens hetwelk de stof uit onzichtbare onweegbare deeltjes bestaat. Evenals volgens deze leer de stof, zoo bestaat de tijd uit het geheel van allerkleinste deelen des tijds, die men, bij gebrek van een ander kenmerkend woord, oogenblikken zou kunnen noemen. Een nooit eindigende reeks van oogenblikken vormt dien tijd. En wat wij eeuwigheid noemen, is niet iets, dat van den tijd verschilt, maar de altijddurende tijd. Vatten wij van dit gezichtspunt het symbool der eeuwigheid op, dat zich aan onze oogen in de magonnieke keten vertoont, dan ligt het gebruik voor de hand. Het tijdsbestek, dat het leven van e\'ken mensch individueel bevat, is een klein gedeelte der eeuwigheid, en de in de magonnieke tempels zoo dikwijls gehoorde woorden : «Wij bouwen voor de eeuwigheid,» bevatten dus geen ijdelen klank. Evertals wij, die thans leven, in de plaats getreden zijn van hen, die ons voorgegaan zijn, den arbeid, die zij begonnen, vernieuwende, zoo zullen zij, die na ons komen, de aan onze handen ontzonken werktuigen tot voortgezetten arbeid weêr opvatten. Wij bouwen dus in een samenhangende reeks voor tijd en eeuwigheid tegelijkertijd, daar wij als deelen van het geheel in en voor den tijd en de eeuwigheid werken.

-ocr page 207-

AANHANGSEL.

STATUTES. - EITUALEH.

-ocr page 208-

,

.-V

-ocr page 209-

STATUTEN

VOOR HET

\'Algemeen Nederlaodscli Vrijmetselaars Weduwen- en Weezenfonds,

HOOFDSTUK I.

Naam, aard en strekking.

Art. 1.

Het l\'oiids in het leven geroepen door de A.■. Loge «L e P r é j u g e v a i n c u» in liet O.-, van Deventer, opgericht in het jaar 1863, draagt den naam van: Algemeen Nederlandsch Vrijmetselaars Weduwen- en W e e z e n f o n d s, en is gevestigd in het O.-, van Deventer.

Art. 2.

Het fonds is zelfstandig en onaantastbaar, en staat, wat zijn kapitaal en zijne inkomsten betreft, hoegenaamd in geene betrekking met andere fondsen der Loges.

Art. 3.

Ingeval de Loge, waar het fonds gevestigd is, mocht ophouden te bestaan, zal het G.-. O.\', van Nederland, onderhoorige Koloniën en Landen verzocht worden, de regeling van het fonds op zich te nemen.

Art. 4

De strekking van het fonds is, om aan de Weduwen en Weezen van deelgenooten eene jaarlijksche uitkeering te verzekeren.

HOOFDSTUK U.

Kapitaal.

Art. 5.

Alle gelden, het eigendom van het fonds uitmakende, moeten bij inschrijving op het Grootboek worden belegd.

-ocr page 210-

206

Art. 6.

Alle giften, legaten en renten, waarover niet is beschikt, moeten dadelijk rentegevend belegd worden, totdat de som groot genoeg is, om bij het kapitaal te worden ingeschreven.

Art. 7.

Als middelen tot vestiging van het kapitaal worden aangewezen:

a. Giften en legaten.

\\). Ineensmelting, met het kapitaal van het algemeene fonds, van op zich zelve staande fondsen, te klein, om krachtig naar buiten te werken.

c. Contributiën der Leden.

d. Binnen een jaar na haren vervaldag niet opgevraagde uitkee-ringen, of uitkeeringen, die, na het opmaken der halfjaarlijk-sche lijsten, om de eene of andere oorzaak, door overlijden of huwelijk, ophouden of vervallen.

HOOFDSTUK III.

Bestuur.

Art. 8.

De Directie van de Loge, waar het fonds gevestigd is, kiest het Bestuur, bestaande uit zeven Leden, zijnde een Voorzitter, een tweede Voorzitter, een Secretaris, een Thesaurier en drie Leden.

Art. 9.

Er bestaat een Raad van Toezicht, zamengesteld uit 5 Leden.

Telken jare wordt het Collegie van Gr.-. OflV. uitgenoodigd. een B.-. Gr.-. Off.-, daarin te benoemen.

De vier andere leden zijn BB.\'., door de Algemeene Vergadering gekozen, die elk uit hare leden één lid voor dien Raad kiezen.

Elk jaar treedt één van deze vier BB.-, af, die echter niet dadelijk herkiesbaar is.

Art, 10.

De volgens art. 9 gekozen BB.-, geven van hare keuze binnen ééne maand na de Algemeene Vergadering kennis aan het Bestuur.

-ocr page 211-

\'207

Art. 11.

Kik jaar treedt een lid van liet Bestuur af\', en is herkiesbaar. — De eerste aftreding geschiedt bij loting.

Art. 1\'i.

Ue Algemeene Vergadering bestaat uit de aanwezige Leden, elk uitbrengende eene stem in dier voege, dat, wanneer één persoon, donateur, deelgenoot en afgevaardigde eener Loge is, hij in elk dier kwaliteiten eene stem uitbrengt, dus in \'t genoemde geval drie. Zij wordt in de maand Octobei\'gehouden. De leden worden minstens 14 dagen vooraf dooi- het Bestuur opgeroepen. In die vergadering brengt de Raad van Toezicht rapport uit over het dooi\' liet Bestuur gehouden beheer.

Elke als lid toegetreden Loge en Mafonnieke Societeit kan zicb op deze vergadering doen vertegenwoordigen en brengt ééne stem uit.

Voorstellen worden op de Algemeene Vergadering niet in behandeling genomen, indien zij niet op de «punten van beschrijving» vooj--komen. Zij moeten te dien einde telken jare vóór 1 Augustus schriftelijk aan het Bestuur worden ingezonden.

Art. 13.

liet Bestuur vergadert zoo dikwijls dit noodig is, doch minstens tweemaal \'s jaars, telkens eene maand vóór het vervallen der uitkee-ringen. Op ééne deze vergaderingen, in het midden des jaars, wordt de rekening en verantwoording van het voorgaande jaar vastgesteld.

Art. 14

Er bestaat een Reglement voor het Bestuur, door den Raad van Toezicht goedgekeurd, en door de Algemeene Vergadering\' bekrachtigd. c

HOOFDSTUK IV.

Leden.

Art. 15.

Leden zijn:

«. Medestichters, die eene vrijwillige gift van minstens

f 250 in eens hebben gedaan.

I). Donateurs, die zich tot eene jaarlijksche bijdrage van f 25 minstens, gedurende 10 achtereenvolgende jaren, verbinden.

-ocr page 212-

208

c. Loges, Maponnieke Societeiten en Broeders V r ij m.-. betalende eene jaarlijksche contributie van minstens f5.—.

(/. Deelgenooten, wier Weduwen en Weezen aanspraak hebben op de uitkeering volgens art. 23, betalende naar de volgende tabel volgens hunnen oudernom bij de opname in het fonds:

Oude va?

i

rd. K .

. g|

1

Ouderd. van S g

1 1 ^

Ouderd. « van H ë

m

1 ,-S

Ouderd. K van K \'£

li li

1 1

20 f45,--u 25 j-41,50 tot 30 - 38, — 25 35 -38,-40 - 37,50 Jaar. 45 - 37,—

£)- 20 f51,— 125 - 47,50 tot 30 - 43,— 30 !35|-43,-■iU 40 - 42,— jaar. 45 - 41,--

.!n 20 f50,50 u 25 - 52,50 tot 30 - 48,— 35 351 - 48,— 40 - 40,50 jaar. 45 - 44,50

20! f 07,50 •iquot;) 25 - 63.— tot 30 - 58,— 35 -52,50 40 40 - 50,50 jaar. 45 - 48.— 50 - 45,—

20 f 79,50 40 25 - 74,— . . 30 -08.-tot 35 - 02,— 45 40 - 55,— 45 - 52,— 50 - 48,-

25 45 30 . . 35 tot 40 50 45 50

jaar. 55 60

f 90,50

- 84,-

- 70.50

- 08,50

- 00.—

- 54,—

- 46,—

- 38,50

50 tot 55 jaar.

25 f 111,50 30 - 104,— 35 - 95,50 40 - 80,— 45 - 75,— 50!- 04,50 55 - 54,50 00 - 45,50

30 f 130,50 55 35 - 120,50 , . 40 - 109,— lot 45 - 96,— 00 50 - 82,50 55 - 69,— Jaar- 00 - 57.50

Ongehuwde deelgenoten betalen de laagste contributiën, vermeld In de kolom, waarin ze volgens hunnen leeftijd vallen. Bij t aangaan van een huwelijk wordt hunne contributie op nieuw volgens de tabel vastgesteld, geheel onafhankelijk van het vroeger betaald bedrag. De tijd van hun lidmaatschap (zie art. 23) echter wordt gerekend van af den dag, dat ze zich hebben doen inschrijven.

Weduwenaars kunnen na het overlijden der vrouw ten behoeve hunner kinderen op denzelfden voet blijven contribuëeren. Ingeval van hertrouwen kunnen zij onverminderd de voorgaande bepaling, ten

-ocr page 213-

20\'J

behoeve der volgende vrouw en de uit dat huwelijk te verwekken kinderen op nieuw als deelgenoot toetreden, en contribueren voor deze naar gelang van hun alsdar. bereikten leeftijd volgens de tab.d.

Weduwenaars, die vóór of na het overlijden dei- eerste vrouw hebben opgehouden deelgenoot van het fonds te zijn, maar later bij hertrouwen daarvan weder deelgenoot worden, krijgen door dit vernieuwd deelgenootschap geen nieuwe aanspraak op uitkeering voor de kinderen uit het eerste huwelijk gesproten.

Nieuwe Deelgenooten boven de GO jaren worden niet aangenomen.

Art. 10.

De contributiën vervallen in de maanden April en October.

Art. 17.

Elke Broeder, aangenomen in eene wettig geconstitueerde Loge, ressorteerende onder het G.\'. O.\', van Nederland, onderhoorige Koloniën en Landen, kan als lid van het fonds toetreden.

Ken B.\'., aangenomen in eene buitenlands gevestigde Loge, lid eener onder het G.\'. 0/. van Nederland ressorteerende Loge zijnde, kan eveneens lid van het fonds worden, — zich buiten het vaderland vestigende, kiezen zij domicilie ten genoege van het bestuur.

Art. 18.

Een Broeder, deelgenoot van het fotids willende worden, wendt zich tot de of eene der Loges, waaronder hij ressorteert onder overlegging van:

lt;(. De volgende schriftelijke verklaring: «De ondergeteekende N. N. (naam en voornaam voluit) wenscht lid te worden Van het Algemeen Nederlandsch Vrijmetselaars Weduwen-en Weezen-fonds, gevestigd in het O.\', van Deventer, op de voorwaarden, als bij de Statuten zijn bepaald, of nog bepaald worden.

O.\', van den 18

(Handteekening.)

h. Eene geboorte-akte van hem zeiven, en zoo hij gehuwd is, ook die van zijne vrouw.

o. Een verklaring van een Geneesheer, overeenkomstig een bepaald model.

i.i. Eene verklaring van den Reg.-.-M.-., dat hij is V.-. AL\'.

Art. 19.

Deze Loge legt, behalve het in art. 18 genoemde, aan het Bestuur van het fonds de volgende tabel over \'):

I) De in art. 18 (a. c. d.) en 19 genoemde modellen, zijn op franco aanvrage verkrijgbaar bij liet Bestuur, of bij BB.*. Correspondenten.

-ocr page 214-

210

GEHUWD, NAMEN EN VOOR-WEDUWNAAR, NAMEN DER ECHT-ONGEHUWD. GENOOTE.

NAMEN EN VOORNAMEN.

I DATUM EN JAARTAL I DER GEBOORTE VAN DEN DEELGENOOT.


JJct Bestuur der Loije:.......yevestigd inliet

(J.\\ van...................V. M.

.....Sêerelaris.

O.-, van......., den . . . 18.....

De ingevnlde tabel moet iloor den Voorzitter en den Secretaris der Loge geteekend zijn. Nadat de stukken in orde zijn bevonden, ontvangt de Deelgenoot een bewijs van Inschrijving, met vermelding van den datum waarop dit is geschied, geteekend door 3 Leden van \'t Bestuur.

De stukken, in Art. 18 en 10 omschreven, blijven in handen van het Bestuur.

Art. 20.

lo. Een lid-deelgenoot, die een geheelen halfjaarlijkschen termijn nalatig is gebleven iu het voldoen zijner contributie, moet deze den volgenden termijn aanzuiveren met 3 % verhooging.

2o. Zoolang zijne contributie niet geheel is aangezuiverd, zal hij op de Alg. Verg. geen stem kunnen uitbrengen. — Is hij gedurende twee termijnen zijne contributie schuldig gebleven, dan zal het Bestuur verplicht zijn, hem van de lijst der leden te schrappen. Hij kan zich echter beroepen op de Alg. Verg., die in geval van bijzondere omstandigheden, het Bestuur kan machtigen hem weder op de lijst te brengen, behoudens aanzuivering der contributie met bijbetaling van 6 % rente \'s jaars.

Art. 21.

Uewichtige redenen, zooals onvermogen, rampen, noodlottige omstandigheden, onafhankelijk van den wil van een Broeder, kunnen het Bestuur van het fonds aanleiding geven, om, na gehoord te hebben de Loge, waaronder hij ressorteert, aan de Algemeene Vergadering een voorstel te doen, om Art. 20 en 24 niet in toepassing te brengen.

-ocr page 215-

HOOFDSTUK V.

üitkeering.

Art. 22.

Het Weduwen en Weezen-fonds begint zijne üitkeering, nadat een kapitaal van f 20,000.— is bijeengebracht en op een der Grootboeken der twee en een half pCt. Nationale schuld is ingeschreven. Die üitkeering geschiedt alsdan uit de rente van voornoemd kapitaal en uit een zoodanig gedeelte der ontvangen bijdragen (Art. 15) als het Bestuur, in overleg met den Raad van Toezicht, nuttig oordeelt.

Art. 23.

Recht op üitkeering hebben alle Weduwen en Weezen van BB.-, deelgenooten, die tot hun overlijden aan de verplichtingen, bij de statuten omschreven, hebben voldaan.

Dat recht vervalt, indien de Deelgenoot overlijdt binnen de twaalf maanden, gerekend van datum tot datum, na den dag van zijne Inschrijving.

Valt het sterfgeval voor, twaalf maanden na de toetreding, o p d e n-zelfden datum, dan vervalt de aanspraak op üitkeering niet.

Mocht het Fonds nog te beschikken hebben over eenige contributie (onder voorbehoud van Art. 20), dan wordt het bedrag daarvan van de eerst uit te keeren som afgetrokken.

Art. 24.

Van het overlijden van den deelgenoot moet binnen drie weken aan den Secretaris van \'t Fonds franco worden kennis gegeven, onder overlegging van eene Acte van zijn overlijden; hierbij moeten gevoegd worden de geboorteakten van de kinderen beneden de achttien jaren. Gevallen van onmogelijkheid uitgezonderd, ter beoordeeling van het Bestuur en van den Raad van Toezicht.

Art. 25.

Het beschikbare volgens Art. 22 wordt gelijkelijk onder de Weduwen verdeeld, met inachtneming van Art. 35, -i. Voor elke wees (voor niet meer dan 5 in een gezin), den ouderdom van 18 jaren nog niet bereikt hebbende, wordt bovendien 1/10 van \'t aandeel der moeder uitgekeerd. Ouderlooze weezen treden te zamen tot hun 18e jaar in de rechten der moeder; het 1/10 gedeelte, gedurende het leven der moeder genoten, vervalt alsdan.

Het bestuur is gemachtigd de gelden, bestemd tot üitkeering aan ouderlooze weezen, onder zijn beheer te houden, indien zulks volgens zijn oordeel in hun belang is. — Van deze administratie werdt jaarlijks rekening en verantwoording gedaan aan de Algemeene vergadering. —

-ocr page 216-

\'212

Het saldo van de uitkeering wordt aan de Weezen bij hunne meerderjarigheid, of zooveel vroeger als hun belang vordert, uitgekeerd.

Art. 26.

Bij hertrouwen der Weduwe vervalt alle aanspraak op uitkeering. — Kinderen uit het eerste huwelijk treden bij overlijden van den stiefvader in de aanspraken, die zij vóór het tweede huwelijk dei\' moeder hadden.

Art. 27.

De uitkeeringen zullen in twee halfjaarlijksche termijnen, in Mei en in November, aan de daarop rechthebbenden of aan hunne gemachtigden worden uitbetaald op vertoon van den voor voldaan getee-kenden wissel, die hun van wege het Bestuur wordt toegezonden.

De aanspraak op uitkeering treedt voor de rechthebbenden in werking op den le Mei of op den le November na het overlijden van den Deelgenoot.

Art. 28.

Vóór den 8n Mei en den 8n November van elk jaar, wordt door de rechthebbenden eene attestatie de vita, geteekend op of na den In Mei en den In November van dat jaar door het hoofd der Gemeente, waar zij verblijf houden, franco aan den Secretaris van \'t fonds ingezonden. Met het oog op eene geregelde administratie wordt bij verzuim van inzenden van genoemde Attestatie het bedrag van liet halfjaar in quaestie het volgend halfjaar aan de Weduwen uitgekeerd. Vóór den genoemden datum wordt hun de oningevulde attestatie de vita van wege \'t Bestuur gezonden.

Art. 29.

Rechthebbenden die buiten \'s lands zijn, benoemen hier te lande iemand, welke door hen gemachtigd wordt tot het voor voldaan teekenen van den in art. 27 genoemden wissel en tot het ontvangen van de gelden, daarin vermeld. Zij geven hiervan door een eigenhandig geteekenden brief (franco) kennis aan den Secretaris van \'t Fonds.

HOOFDSTUK VI.

Algemeene Bepalingen.

Art. 30.

Het Bestuur van het fonds voert zijn beheer kosteloos, benoemd onder zijne verantwoordelijkheid een Boekhouder, en bepaalt diens salaris.

-ocr page 217-

213

Art. 31.

Reis- en verblijfkosten voor ilen Raad van Toezicht worden bepaald op 30 Cent per uur afstand en f 6.— per dag.

Art. 32.

Allen geschillen, van welken aard ook, worden, zonder inmenging der Burgerlijke Wet, door de Algemeene Vergadering beslist.

Art. 33.

Besluiten worden met volstrekte meerderheid van stemmen genomen.

Art. 34.

Deze Statuten kunnen bij besluit der Algemeene Vergadering worden herzien.

De daartoe strekkende voorstellen moeten op de punten van beschrijving der Algemeene Vergadering voorkomen, en gedaan zijn óf door het Bestuur, óf door den Raad van Toezicht, óf schriftelijk ingediend door tien leden van het Fonds.

Art. 35.

Toegevoegde bepalingen, welke alleen mei algemeene stemmen kunnen gewijzigd of\' opgeheven worden.

1°. Het fonds is zelfstandig en onaantastbaar en staat, wat zijn kapitaal en inkomsten betreft, hoegenaamd in geene betrekking met andere fondsen der Loge (Art. 2.)

2°. Allen gelden, het eigendom van het fonds uitmakende, moeten bij inschrijving op het Grootboek worden belegd. (Art. 5.)

3°. Uit het fonds kunnen geene geschenken van welken aard ook gegeven worden.

4°. De Weduwen en Weezen van die leden deelgenooten, welke door hunne contributie het kapitaal van / 20,000, bedoeld bij art. 22, hebben helpen vestigen, zullen jaarlijks 10 pCt. van de geheele uit te keeren som, boven hetgeen de andere Weduwen en Weezen ontvangen, onderling genieten. Voor elk dezer mag dat meerdere voordeel niet meer dan / 300 bedragen.

5°. De deelgenooten blijven steeds contribueren, zooals zij bij hunne toetreding tot het fonds zijn ingeschreven.

Het zal hun evenwel vrijstaan, bij het Bestuur eene schriftelijke verklaring af te leggen, dat zij volgens de nieuwe tabel wenschen geclassificeerd te worden, welke classificatie alsdan bij het eerstvolgend halfjaar zal geschieden, indien de verklaring ééne maand te voren is ingezonden.

-ocr page 218-

REGLEMENT

VAN DE

i/IAfONNIEKE SOCITEITi „MOED EN VOLHARDINGquot;,

GEVESTIGD TE ASSEN.

HOOFDSTUK I.

Van (1 e it n a a in.

Art. 1.

Door de BB.-. VV.-. MM.-, te Assen en omstreken wordt opgericht eene mafonnieke Sociteit onder de zinspreuk: «Moed en Volharding».

HOOFDSTUK II.

Van liet doel en de middelen.

Art. \'2.

Het doel dezer Sociteit is om bij biv. samenzijn zich gemeenschappelijk te oefenen en te sterken in de K.\'. K/.

Art. 3.

De middelen, die zij aanwendt, om daartoe te geraken, bestaan in : wetenschappelijke onderzoekingen, voordrachten van bouwstukken (den leerl.-. graad betreffende) welke daarna kunnen worden besproken evenals alle ma?.\', onderwerpen of vraagpunten, die door de leden mochten worden opgegeven, werken van liefdadigheid en gezellig verkeer.

-ocr page 219-

215

HOOFDSTUK III.

Van de leilen en bezoekers.

Art. 4.

De leden dezer Societeit moeten zijn VV.\'. MM.-., letten eener onder \'t Gr.*. O.-, van Nederland werkende . en zooveel mogelijk leden der A.\\ Fides Mutua, te Zwolle, wonende te of\' in de omstreken van Assen.

Art. 5.

Die wenscht lid te worden, kan zich hiertoe bij het bestuur vervoegen of\' door een lid laten voordragen. — De voorzitter geeft hiervan in de eerste gewone vergadering kennis, en de stemming geschiedt mondeling in de volgende gewone vergadering; de aanneming geschiedt bij meerderheid van stemmen, hij, die zich tegen de aanneming verklaart, is verplicht zijne stem te motiveeren; — door bijzondere omstandigheden aan het bestuur overgelaten, kan het bestuur de stemming nog vier week verdagen.

Art. 6.

Bij de vergaderingen kunnen BB.1, uit andere OO.1. worden toegelaten, nadat de voorzitter en de leden zich overtuigd hebben, dat zij VV.\'. MM.-, zijn. BB.-. VV.-. MM.-, binnen Assen wonende, geen leden der Societeit zijnde, kunnen door een lid worden geintrodu-ceerd, maar niet meer dan driemaal in één jaar: — de geïntrodu-ceerden worden door BB.-, leden der Societeit. die hen introducee-ren, in een daartoe aanwezig boek ingeschreven.

HOOFDSTUK IV.

Van het best u u r.

Art. 7.

Het bestuur dezer Societeit bestaat uit een Voorzitter, bijgestaan door een Secretaris, aan wien tevens het thesaurierschap is opgedragen: — bij ontstentenis van een lid of leden des bestuurs benoemt de vergadering tijdelijk een der BD.-. leden in hunne plaats.

Art. 8.

Telken jare in de maand September treedt een hunner af en wel het eerste jaar de Voorzitter, het tweede jaar de Secretaris-penningmeester; zij zijn herkiesbaar.

-ocr page 220-

\'JKi

Ait. 9.

Van den Voorzitter.

De Voorzitter opent, bestuurt en sluit de vergaderingen en leidt de te behandelen vraagstukken en onderwerpen in: dit laatste kan hij aan een der andere BB.-, opdragen.

Art. -10.

Van den Secrelaris,

De Secretaris houdt aantéekening van het op iedere vergadering vastgestelde: resumeert het verhandelde, en voert de noodige correspondentie; -— de stukken worden steeds door den Voorzitter en Secretaris geteekend.

Art. 11.

Van den l\'etiningmeester.

De Penningmeester beheert de geldmiddelen, int daartoe in de maand September de contributie, en doet rekening en verantwoording der bij hem ontvangene met.-, in de maand daaropvolgende: — hij zorgt dat in iedere vergadering de offerkist aanwezig is.

Art. 12.

Van de contributie.

De leden in de gemeente Assen wonende, betalen jaarlijks als contributie /\'3—, die buiten de gemeente Assen wonen woonachtig f 2—; — hij die een jaar de contributie niet betaalt houdt op lid der maconnieke Societeit te zijn.

HOOFDSTUK V.

Art. 13.

De vergaderingen worden gehouden maandelijks van September af tot en met April, zoo mogelijk op den laatsten Zaterdag dier maanden des avonds om acht uur, te Assen, ten huize B.\'. F. Faa-ken Jubbinga in eene kamer, naai- eisch gedekt. Jaarlijks op St. Jan wordt er eene buitengewone vergadering gehouden.

Art. 14.

De gebruiken of rituale vormen in de . behoorende, mogen bij de vergaderingen niet worden gevolgd.

-ocr page 221-

217

Slotbepalingen.

Art. 15.

Het societeitsjaar vangt aan lo. September.

Art. 16.

Alle besluiten worden bij meerderheid van stemmen genomen; bij staking van stemming wordt de zaak verdaagd tot de volgende vergadering; staken de stemmen dan weder, dan beslist het lot.

Aldus onder inwachting van goedkeuring van liet Collegie van Groot-Officieren der O.-, van VV.-. MM.-, in Nederland vastgesteld door de BB.-. VV.-. MM.-, leden der Mafonnieke Soc.-. te Assen en omstreken, onder de zinspreuk: «Moed en Volharding», den 11 Januari 1871.

-ocr page 222-

PLECHTIGHEDEN BIJ DE RECEPTIE VAN EEN LOUFTON l).

Indien de plechtigheden bij de receptie van een loulton het karakter dragen van een blijde stemming, gepaard met hoogen ernst, dan kunnen zij op de gemoederen der aanwezige BB.-, en ZZ.\'., maar vooral der ouders, een diepen indruk maken, die nooit wordt uitgewischt.

Het kan aan het gevoelen der werkplaats overgelaten worden, of men eenige versierselen in den Tempel wil aanbrengen of niet; in het eerste geval moeten zij echter zeer eenvoudig, en niet overladen zijn; een enkele guirlande van bloemen, afgewisseld met hier en daar een bloemkrans, als symbool van jeugd, frischheid en levenskracht, \' en tevens van de blijde stemming en gelukkige opgewektheid, is niet ongepast.

Het altaar moet bedekt zijn met een wit zijden kussen, afgezet met de kleuren der Loge. Op het kussen zijn een truffel, een geopende passer en een zwaard gelegd, terwijl alle mogelijke lichten in den Tempel moeten ontstoken zijn, want de plechtigheid is eene handeling van leven, van liefde, van licht. — De ouders van den loufton kunnen plaats nemen \'t zij op den troon, \'t zij aan \'t hoofd der Westerkolom, die van den B.-. Eersten Opz.-. De zitplaatsen der ZZ.\'. zijn vóór de zitplaatsen der BB.\', in de Zuideren Wester-kolom aangebracht 3); de officieren en leden der Loge en de BB.-. Bezz.-. nemen die zitplaatsen in, welke gewoonlijk door hen worden bezet.

Terwijl de ZZ.\'. in hot voorportaal wachten, worden de werkzaamheden door den Voorz.-. Mr.-, op de gewone wijze geopend en deelt hij in korte woorden den BB.-, het doel der bijeenkomst mede. Hierna noo-

1) Ontleend aan de plechtigheden bij eene receptie van een loufton, gehouden in de A.-. L.*. Le Préjugê Vain CU in het O.\', van Deventer.

2) Het is eene dwaling, te spreken van Noorder- en Zuider-kolom; zie onder anderen : Dn Ritualen bij de Orde der Vrijmetselaren in Nederland, door B.*. L. Zegers Veeckens, \'1874 (niet in den handel).

-ocr page 223-

*219

tligt hij de daartoe opzettelijk benoemde commissie uit om de ZZ/. in den Tempel te geleiden. — Onder plechtige feestmuziek, begeleid onder den aanhoudenden hamerslag van den Voorz.-. en een der beide BB.\'. Opz.-.. verschijnen de ZZ.\'., voorafgegaan door de BB. Ceremoniem.-. in den Tempel, en nemen de voor haar bestemde zitplaatsen in. De Achtb.-. Mr.-, geeft daarop één slag met den hamer, en spreekt:

«Ik open deze feestelijke, deze plechtige samenkomst.»

Hooggeachte Broeders Vrijmetaeluren in uwe graden en werkkringen

IlooggeaclUe Zusters, die dit feet! zoo hijzonder opluistert.

«Door uwe opkomst onder dit heilige gewelf mag ik het er voor houden, dat gij allen belang stelt in een streven naar zuiver licht voor hoofd en hart.

«De plechtigheid, die ons heden wacht, kan en zal dat streven in de hoogste mate bevorderen.

«Alzoo hebben wij alle redenen om ons over dit samenzijn te verheugen.

«Indien het eene taak van Vrijmetselaren is, onder zuiver licht te bouwen, waarom zouden zij afbreken, wat anderen hebben gebouwd?

«Als een achtenswaardig man met hen verlangt te bouwen, zouden zij dien afwijzen, omdat hij ook aan iets anders bouwt, of omdat hij bouwbegrippen medebrengt van tijd en plaats?

«Alzoo zijn de bouwhutten der Vrijmetselaren misschien de eenige plaatsen over de beide halfronden der aarde, waar achtenswaardige mannen van allerlei begrip of soort in vrede en vriendschap kunnen samenzijn.

«Vreemde bouw blijft zoo lang buiten.

«Alzoo ware het geene bouwhut van Vrijmetselaren, indien haar kon verweten worden, dat zij buiten haai\' werk trad. Alzoo kunnen alle achtenswaardige menschen het werk der Vrijmetselaren ondersteunen. Alzoo kunnen alle achtenswaardige Zusters eene bouwhut versieren.

«Van onze Zusters kunnen wij niet vergen, hare kleederen te wagen aan onze kalk; ook niet, met ons een steiger te beklimmen.

«Dat neemt niet weg, dat wij altijd noode onze Zusters missen. Wij dragen haar hooge achting en innige genegenheid toe.

«Een der eerste vereischten van goeden bouw is schoonheid. En waar zouden wij ons nader gevoelen bij het ideaal van schoonheid, dan denkende aan onze zusters of in haar bijzijn?

«Des te hooger schatten wij die zeldzame gelegenheden, maar vooral prijzen wij ons gelukkig over uwe tegenwoordigheid, nu eene plechtigheid staat voltrokken te worden, waaraan het vrouwen-, het moederhart, vooral deelneemt.»

-ocr page 224-

220

«Hierop verzoek ik de BB.*., hun Welkomstgroet aan de Zusters staande te zingen.»

(Wijze; Brüdez, reicht die Hand, en:.)

Hier, waar Vrije metselaren Onder \'t heilig dak zich scharen,

De orde een Tempel heeft gesticht;

Waar u licht en lielde omringen, —

Mogen we U een welkom zingen,

U, vriendinnen van het licht (b i s).

Zusters, die U wel wilt scharen In de rij der Metselaren,

Hoe ook drieste domheid spott\';

\'t Dwaas veroordeel zal verdwijnen,

Nu ook Zusters hier verschijnen,

Deelen in ons feestgenot (b i s).

De Voorz.-. Mr.-, herneemt het woord.

Zeer waarde Zusters en Broeders!

«Tot de instellingen, ons door onze voorzaten overgeleverd, behoort ook het louftonschap; dat is, het aannemen en inwijden van den zoon eens vrijmetselaars als kind der broederschap.

«Velen meenen, dat deze plechtigheid overeenkomstig is met soortgelijke, als in de buitenwereld in zwang waren of nog zijn.»

«Ik geloof ten onrechte.

«Als bewijs, als overtuigend bewijs zoude ik kunnen aanvoeren, dat de Vrijmetselarij de ouders des louftons geene beloften bf eeden laat afleggen, om het hier in den tempel aangeboden wicht in deze of gene stelsels op te voeden; dat zij integendeel de richting der opvoeding geheel aan het ouderlijk hart en geweten overlaat, en dat niets meer strijdt met hare beginselen, dan het denkbeeld, om door africhting bij de opvoeding, den geest des menschen in banden te leggen.

«Ook bij het louftonschap onderscheidt zich de Vrijmetselarij gunstig dooi\' een geest van liefde, mildheid, verdraagzaamheid.

«Ik wil u echter ook op eene andere wijze eene voorstelling der zaak trachten mede te deelen, en u daartoe eene breede schets uit het lang verledene voorstellen; \'t zal u misschien een juister begrip en inzicht geven, dan eene uitvoerige verklaring.

-ocr page 225-

221

«Reeds van at\' eenige eeuwen voor den aanvang der Christelijke jaartelling tot de 16 eeuw waren onze voorzaten de eerste en nijverste vertegenwoordigers der beschaving, en trokken zij, nu in grooter, dan geringer aantal vereenigd, \'t zij als voorloopers dezer, \'t zij, zoo als in den Romeinschen tijd, in de achterhoede van de overwinnende legioenen, overal heen, waar de omstandigheden het vorderden, — om kampen op te richten, steden te grondvesten, waterleidingen en wegen aan te leggen, — in één woord, om dooide zachtere wet des truft\'els de gebiedende wet van het zwaard te vervangen.

«Zoo reisden die voorzaten eenmaal, niet alleen in het gevolg van Caesar\'s legioenen, maar ook in de middeleeuwen, toen zij die schoone Gothische tempels, welke nog de bewondering van \'t nageslacht opwekken, opbouwden; — reisden zij, zeg ik, dikwerf honderde uren van de plaats, waar zij geboren waren, of hunne opleiding in de stoffelijke bouwkunst hadden ontvangen.

«Op hun verre en langdurige tochten waren zij dikwijls van hunne vrouwen en kinderen vërzeld, — en nu, na deze op zich zelve hoogst onvolledige schildering, die een tijdperk van bijna drie duizend jaren omvat, zal het u reeds gemakkelijk vallen, uit dien toestand van z ij n, w e r k e n en I e v e n, het ontstaan, het noodzakelijk ontstaan des louf-tonschaps af te leiden. Immers, wanneer gedurende hun langdurige, dikwijls gevaarvolle reizen, een der Broederen stierf, — dan werd de weduwe niet verstooten, de weezen niet hulpeloos achtergelaten; alle leden der bouwhut trachtten in het verlies des vaders te voorzien; het kind van ééne was het kind van allen geworden; en deze was de historische oorsprong des loufton schap s.»

«En hiermede hoop ik genoeg te hebben gezegd als voorbereiding en verklaring, om tot de plechtigheid der aanneming zelve over te gaan.»

Vraag. Broeder Redenaar! Wat beteekenen d? drie lichten, welke romdom het vloerkleed geplaatst zijn \'l

Antwoord. Zij beteekenen Heil, Zegen en Voorspoed, welke wij hopen, dat den loufton mogen bestralen.

Vraag. En de werktuigen, welke op het altaar gelegd zijn ?

Antwoord. De truffel is het zinnebeeld der liefde, en wordt als het meest gepaste werktuig bij de inwijding eens louftons der moeder in handen gegeven. De geopende passer wijst den vader op zijn pligt ter rede-ontwikkeling bij de opvoeding zijns zoons, terwijl het zwaard eindelijk de bescherming, den loufton beloofd, be-teekent.

«Ik dank u, mijn Broeder! gij hebt mijne taak veel gemakkelijker gemaakt.»

-ocr page 226-

222

(Ar. M.\\ verlaat den troon, plaatst zich ten Oosten des altaars, en verzoekt de ouders des aanstaanden louftons, zich naar de westzijde vau het altaar te hegeven en herneemt:!

Broeder en Zuster!

Ik wensch u geluk met het voorrecht, u in uwen zoon geschonken. Dat gij het op prijs stelt, is mij bekend.

«De samenspraak, die gij tusschen den redenaar en mij gehoord hebt, maakt het overbodig, u uit te leggen, waarom ik u, mijne Zuster, gedurende de wijding dezen truffel, en u, mijn Broeder, dezen geopenden passer ter hand stel, terwijl ik het zwaard, als symbool van beloofde bescherming, voor mij behoud.»

«Houdt de u toevertrouwde werktuigen in uwe linkerhand, omdat ik de rechter voor een ander oogmerk zal behoeven. Immers, ik zal u. Ouders! straks verzoeken uwe rechterhand, op den schedel uws kinds te leggen, eensdeels om u het oogenblik te herinneren, waarop gij uwe handen vereenigdet als onderpand van trouw en genegenheid; anderdeels als eene erkenning van onze zijde, dat er op aarde geene macht bestaat, noch openbaar, noch geheim, noch verheven, noch gering, welke gerechtigd is, zelfs eene weldaad op het geheiligde kinderhoofd te laten nederdalen, zonder de erkenning en eerbiediging van uw onkreukbare rechten als ouders, en dat iedere macht, die zich daaraan vergrijpt, zich de plaats onwaardig maakt, die zij onder de menschen bekleedde, of nog bekleedt...

[Hierna wordt den Broeder Ceremoniemeester verzocht, den aanstaanden loufton en zijn geleide binnen den tempel te brengen. Terwijl hel orgel zich in statige harmonieën doet Iworen, wordt de loufton binnengebracht, voorafgegaan door den begeleidenden Ceremoniemeester, en gevolgd door één gezel en twee leerlingen, ieder eene onaangestoken pambouw in de hand dragende. Zoodra de loufton tot voor het altaar genaderd is, zwijgt het orgel./

De A.-. Mr.-, zegt:

«Laat ons een ernstige daad beginnen met een ernstige gedachte

GEBED.

«Opperbouwmeester des Heelals!

«In Uwe tegenwoordigheid willen wij den zoon onzes broeders opnemen in onze gemeenschap.

-ocr page 227-

w:!

«Moge deze handeling van dankbaarheid op dezen dag, moge deze daad van broederliefde IJ welgevallig zijn! Amen.»

(Pauze.)

«Broeders, leden en kinderen dezer Loge, erkent gij met mij deze zoon onzes broeders voor den in te wijden loufton? — En zoo ja, belooft gij met mij al uwe verplichtingen jegens hem eerlijk, volkomen en getrouw te vervullen, gelijk zulks goede en brave Vrijmetselaren past: zoo staat op, strekt uwe rechterhand uit, en zegt mij met luider stemmen na:

«Dat zweel, dat beloof ik!»

(Alle broeders herhalen met luider 6lemme deze woorden.)

«Ik dank n, mijne Broeders!»

«Niets weêrhoudt mij meer, om lot de wijding over te gaan; Broeders Opzieners, help mij deze volbrengen!»

«Legt het kind op het altaar!»

(Nadat dit geschied ï\'s, leggen de ouders de rechterhand op hel hoofd des kinds; de Ar. Mr. en de Broeders Opzieners kruisen hunne zwaarden over hel hoofd, en eerstgenoemde spreekt het volgende formulier uit:)

«In naam en ter eere van den Oppersten Bouwmeester des Heel-als, in gevolge de gebruiken en overleveringen der aloude en eerwaardige Vrijmetselarij, daartoe gematigd door de Achtbare Loge: N. N. te dezer plaatse, benoem ik U N. N.

tot Loufton Vrijmetselaar.»

Urie zachte hamerslagen op de gekruiste zwaarden voleinden de wijding; bij den eersten slag wordt hel woord: Heil uitgesproken, terwijl de eerste leerling zijn flambouw aan het heilige licht ontsteekt; zidks verricht de tweede leerling bij den tweeden hamerslag cds hel woord: Zegen uilgesproken wordt; en evenzeer, de gezel, nu een derden hamerslag en het uitspieken van hel woord: Voorspoed!

De aangestoken /ïuinbouwen worden boven den Ionjton gehouden, en vergezellen hem ook bij zijn vertrek.

«Neemt het kind, thans ook ons kind, van het altaar!»

De Voorzr. Mr.\', reikt daarna aan de moeder des louftons een wil schootsvel, en aan den vader een diploma van den volgenden inhoud uil: «Heil! Zegen! Voorspoed!

«Wij, Voorzitter en Officieren van de Achtbare Loge N. N. te N., hebben in eene plechtige vergadering den dag der

maand v.quot;. h.-. J.-, d.\'. W.-. L.-. 5S als Loufton-Vrij-Metse-

laar aangenomen:

-ocr page 228-

224

N. N.

zoon van den Vrijmetselaar N. N. en van N. N., en verleenen mits deze aan gezegden Loufton alle recliten en privilegiën, welke volgens de instellingen of gebruiken der aloude en eerwaardige Vrijmetselarij aan een wettig aangenomen loufton toekomen.

«En hebben wij hem tot verzekering hiervan doen uitreiken dit diploma, en het deswege met onze onderteekening bekrachtigd en van het zegel der Loge voorzien.

Gegeven te N. den dag

der Mind.-, v.\'. Iv. .T.-. d.-. W.-. L.-. 58.

{Bij de uitreiking spreekt de Voorz.\'. Mr.4, de ouders op de vol-(jende wijze aan:)

«Nog rust op mij de verplichting, U moeder! dit schootsvel aan te bieden. Blank en rein ontvangt gij het uit onze handen. Bewaar het niet alleen alzoo, maar zorg vooral, ;lat gij het gemoed onzes Louftons zuiver en rein bewaart, gelijk gij het uit de handen der smettelooze natuur ontvangen hebt.»

«U, Vader! bied ik dit diploma aan, als een bewijs van hetgeen hier geschied is,»

«Wanneer Uw zoon zich volwassen er mede aanmeldt, zullen wij, of, zoo wij niet meer leven, onze opvolgers, hem daaraan erkennen, en hij zal aangenomen worden voor en eer dan een geboren vorst, al droeg hij de kroon eens konings of van een keizer.

Hierop draagt de B.-. Red.-, of een der oudere BB.-, onderstaand, of een ander toepasselijk vers voor:

Lief kind! och, nog onbewust Van hetgeen u treft in \'t leven.

Ligt ge aan moeders borst gerust;

Wat de toekomst u zal geven.

Vreugde, voorspoed of verdriet,

Neen, mijn kind! gij weet het niet.

Wanneer gij, aanvallig wicht, In uw prilste levensdagen Naar den tempel van het licht Door uw ouders werdt gedragen; Wat er met u is geschied ... Neen lief kind! gij weet het niet.

-ocr page 229-

225

Eens in rijper levensjaren,

Als u de Opperbouwheer spaart,

Eens, mijn kind! zult gij ervaren Dat ge in onzen tempel waart;

Te vergeefs vraagt gij dan niet;

«Wat is toen met mij geschied ?»

Moge de Opperbouwheer geven Dat om u, onschuldig wicht,

Nooit ons zwaard worde opgeheven,

Ter herinnering aan uw plicht;

Maar dat gij ten allen tijd Waardig kind der Orde zijt.

En gewis, gij zult ervaren.

Als u ramp ot onheil naakt.

Dat het zwaard der Metselaren Als onzichtbaar u bewaakt,

U beschermt, uw schreden richt.

En u wijst op \'t reinste licht.

Sluimer rustig dan, mijn kind,

Aan de borst der trouwe moeder ;

Nauwelijks leeft gij, of ge vindt In elk Metselaar een broeder;

Immers, nu reeds zijt ge een kind.

Dat in de Orde een m o e d e r vindt.

(;Vrt hel voerdmgen van dit vers neemt de vader den louftons hel kind, hiedl het den A.\\ M.\\ aan, hem ra-zoekende, het in den naam der Broederiehap te zegenm.

Deze volbremjl het gedane verzoek, Mrekl zegenende, de handen over den louflon uit onder het uitspreken der volgende ivoorden:)

«Ga in vrede, leef in vrede, en mogen de drie sterren, aan ons heilig licht onstoken, u bestralen alle de dagen uws levens! Amen.» Na eenige oogenblikken vervolgt hij :

«Leggen wij thans de gebruikte werktuigen dankbaar op het altaar neder, terwijl ik de BB.-, en Z.-. uitnoodig, de volgende woorden te willen zingen, tot sluiting der plechtigheid:

-ocr page 230-

226

(Wijze: Psalm 72, vs. II.)

Wil, Bouwheer, ons gebed verhooi-en ;

Het feestwerk is volbracht!

Prijze Uwen naam in reiner chooren Een beter nageslacht ?

Hierna neemt de Voorzitter, nadat de armbus met een opwekkend woord is aangeboden, het woord en bedankt de aanwezigen, en de Zusters in het bijzonder, voor hunne tegenwoordigheid alsmede alle Broeders, die door hunne medewerking het feest hebben opgeluisterd, en sluit deze bijeenkomst met één slag, welke door de beide Opzieners beantwoord wordt. Onder begeleiding van muziek worden de Zusters door de BB-/ Ceremoniem.-. weer uit den Tempel geleid.

-ocr page 231-

INHOUD.

Inleiding.

1. Het wezen der Vrijmetselarij, bl. 5. — II. De Maponn.-. kunst als eer en als beoefening der wellevens-kunst, bl. 10. — III. Vrijmetselarij en beschaving, bl. 16. — IV. De oude landmarken, bl. 24. — V. De studie der Vrijmetselarij, bl. 30. — VI. Gang van de ontwikkeling der menscbheid tot humaniteit, bl. 35.

a. Het verbond en zvjne instellingen.

1. Het verbond der Vrijmetselaars, bl. 59. — H. De organisatie van het verbond, bl. 62. — Hl. De vereeniging der Duitsche Groot-Loges, bl. 65. — IV. De Loge-wetten en hare handhaving, bl. 68. — V. De tnagonnieke ritus en de stelsels, bl. 71. —VI. De hoogere graden der Vrijmetselarij, bl. 78. — VII. Het geheim en de magon-nieke publiciteit, bl. 88. — VIII. Het verkeer der Groot-Loges onder elkander, bl. 92. — IX. De jurisdictie, bl. 93. — X. De ma?onnieke literatuur, bl. 103.

h. De Loge, haar vorm, hare beteekenis eu hare werkzaamheid.

I. De Loge, bl. 106. — H. De volmaakte Loge, bl. 110. — UI. De oprichting eener Loge, bl. 115. — IV. Decoratief en naam dei-Loge, bl. 118. — V. De Voorzittende Meester, bl. 120. — VI. De overige beambten dei\' Loge, bl. 124. — VII. Duur der ambtsbetrekking van den Voorz.-. Mr.-., bl. 127. — VIII. De aannemingen en aannemingswetten, bl. 132. — IX. De goede naam van den Vrijmetselaar, bl. 137. — X. De BB.-. Bezoekers en hun onderzoek.

-ocr page 232-

I N H 0 U D.

bl. 143. — XL De Broeders buitenleden, bl. quot;144. — XII. De Ta-felloge, bl. 148. — XIII. Het majonnieke onderwijs en de redevoeringen in de Loge, bl. 151. — XIV. De magonnieke gezelligheid, bl. 154. — XV. De muziek in de Loge, bl. 158. — XVI. Loge-instellingen, bl. 160. — XVIL De maconnieke werkzaamheid, bl. 164.

De maconnieke symboliek

1. De symbolieke leerwijze der Vrijmetselarij, bl. 171. — 11. Waarde en beteekenis der symboliek, bl. 175. — III. Over de geschiedenis en het juiste verstand der symboliek, bl. 180. — IV. Het tableau, bl. 184. — V. De catechismus, bl. 186. — VI. Verdeeling en behandeling der symbolen, bl. 188. — VIL Het Oosten, bl. 192. — VIII. De drie groote lichten, bl. 193. — IX. De drie kolommen, bl. 195. — X. De drie kleinoodiën, bl. 198. — XI. De keten, bl. 200.

AANHANGSEL.

Stututen. — Ritualen.

Statuten voor het algemeen Nederlandsch Vrijmetselaars Weduwen-en Weezenfonds, bl. 205. — Reglement van de magonnieke sociëteit: «Moed en Volharding», gevestigd te Assen, bl. 214. — Plechtigheden bij de receptie van een loufton, bl. 218.

-ocr page 233-
-ocr page 234-

i - _ ^tGr/teiJtAfó/e, : Ï\'U. /. ■ ■%■gt; w,,: :■/,/, • ■ï/lty.efl4-gt;/f/r■,.