HET WERK VAN 1818 AAN DE ERVARING
GETOETST
Blt:^ \'quot;ï! lil\' i; OLfv
Li
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-HET WERK VAN 1818 AAN DE ERVARING
GETOETST
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRII-
GING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKS
UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN
DEN RECTOR MAGNIFICUS DR. W E RINOFR
HOOGLEER AAR IN DE FACULTEIT DER GE
NEESKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT, IN HET OPEN-
BAAR TE VERDEDIGEN, OP 12 OCTOBER 1936
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE BRIELLE
*nbsp;UTRECHT
N.V. A. OOSTHOEK\'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ
BIBLIOTHEEK DEK
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
Deze studie verschijnt tevens als deel VII de
UTRECHTSCHE BIJDRAGEN TOT DE GE-
SCHIEDENIS. HET STAATSRECHT EN DE
ECONOMIE VAN NEDERLANDSCH-INDIÊ,
onder leiding van
Prof. Dr C. Gerretson en Prof. Mr Dr H. Westra.
N.V. A. Oosthoek\'s Uitgevers Maatschappij
Utrecht
Zij IS alleen in dien vorm inden handel
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
-ocr page 7-AAN MIJN VADER
-ocr page 8-i
-ocr page 9-VOORWOORD.
Het is mij een behoefte bij het voltooien van mijn proef-
schrift een woord van dank te richten tot de velen, die mij
dit door hunne raadgevingen of andere hulp hebben mogelijk
gemaakt.
Hooggeleerde Gerretson, Hooggeachte Promotor; Gij hebt
mij door Uw bezielend woord geleerd, hoe men door
aandachtige lezing en doordenking uit aanvankelijk droog
schijnende stof iets van het leven van een anderen tijd kan
leeren begrijpen.
De hoogleeraren Le Cosquino de Bussy, De Savornin
Lohman, Nolst Trénité en Westra dank ik voor het op
hunne academische lessen genotene, meer nog voor hunne
voortdurend blijkende belangstelling, waarvan ik met mijn
collega s, Indische Bestuursambtenaren, die te Utrecht de
vervolgstudie volbrachten, zoo rijkelijk mocht profiteeren.
Zou het niet van ondankbaarheid getuigen, indien ik niet
met groote erkentelijkheid terugdacht aan de lessen in de
jaren 1917—1920 ontvangen van de hoogleeraren aan de
Leidsche Universiteit betrokken bij de opleiding van de
Candidaat-Indische Ambtenaren?
Met groote bereidwilligheid hielpen mij de Algemeen
Rijksarchivaris, de Rijksarchivaris en ambtenaren der Tweede
Afdeeling, van wie ik in het bijzonder den Heer H. Bonder
wil noemen, de dienstdoende Landsarchivaris te Batavia, de
Bibliothecaris en het personeel van de Universiteitsbiblio-
theek te Utrecht, die mij ook buiten de diensturen in staat
stelden verder te werken, de Bibliothecaris van de Koloniale
Bibliotheek te \'s-Gravenhage en de Archivaris van het
Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en
Wapenkunde. Aan U allen mijn hartelijke dank!
De geregelde samenwerking met mijn collega D T P
Uranje was mij een voortdurende bron van genoegen
da^t; Tquot; Proefschrift aan U opdraag. Vader, is meer
Wnbsp;^ ^^nbsp;gesprekken over
historische onderwerpen, die mijn belangstelling wakker rie-
pen; dat ik het schrijven van een proefschrift doorzette, was
naar hoeveel anders haakt een Indisch Ambtenaar met
verlof vaak met dan naar studie! aan Uw aandrang te
INHOUD
VOORWOORD . . .
................... V
HOOFDSTUK I
Falck, Van der Capellen en Elout..........^
HOOFDSTUK II
Defending van den Kommissar is-Generaal Du Bus de Gisignies 36
HOOFDSTUK III
De totstandkoming van het Regeerings Reglement van 1827 55
HOOFDSTUK IV
Elout, Baud en Van den Bosch .
.............
BIJLAGEN ........
..............107
TABEL ..........
•...................
TOELICHTING BIJ DE TABEL.............
GERAADPLEEGDE GESCHRIFTEN quot;..............
NAAMREGISTER.............
454
452
CRONOLOGISCHE LIJST VAN AANGEHAALDE
STUKKEN ...............
m^irn-r-^.- ........
\'-.-.i-i;:
■nbsp;%nbsp;.v^-JiL \'
■ ,■.■■, V
vC\' . • ■ •
. • 7
rquot;
, ,. ■ .: ij l;.
-ocr page 13-HOOFDSTUK L ^
Falck, Van der Capellen en Elout.
Toen de moederlandsche Regeering bij het herstel van
het Nederlandsche Gezag over den Indischen Archipel stond
voor het tweeledige vraagstuk: de inrichting van het bestuur
m de koloniën en de verhouding van dat bestuur tot de
Regeering van het Rijk. had uit den aard der zaak de eerste
helft daarvan het meest haar aandacht. Geen wonder: men
was m het moederland zelf in den regeeringsvorm van het
Koninkrijk, de Constitutioneele Monarchie, nog in het ge-
heel met ingeleefd en van de bijzondere moeilijkheden, die
deze regeeringsvorm ten opzichte van de verhouding tus-
schen moederland en koloniën medebrengt, had men nilt
meer dan een zeer flauw begrip.
Zoo er van een bepaalde tendens ten aanzien van die
verhouding sprake kan zijn. was deze enkel de negatieve
dat men met terug wilde tot den toestand van den Gom\'
pagniestijd. toen Heeren Zeventien de lastgevers waren van
de Indische Regeering. Hoe ze wèl zou zijn was onzeker- ook
m de voorafgaande Regeerings Reglementen was ze eigenlijk
met vastgesteld; de verbreking van de verbinding met Indië
voor het Engelsche bewind had aan de autoriteiten daar in
de practijk de grootst mogelijke vrijheid gebracht. Hoe ze
hp.nbsp;^^^ ^^ persoonlijkheden, die aan
het hoofd der zaken stonden. De taak. die den Koning
wachtte, was zoo overweldigend, dat het Hem niet dan aan-
Indische zaken met al te veel behoefde te bemoeien. Hij was
dus geneigd zoo veel als mogelijk was over te laten aan In
man die voor de koloniale zaken zijn rechterhand diende te ^n
Mr^ Anton Reinhard Falck moge zich bij gelegenheid der
volksbeweging van z8z3 groote verdiensten Lr^het vadt-
iand hebben verworven; de begaafde en charmante man
moge ook als diplomaat zijne qualiteiten gehad hebben h,quot;
bezat eigenschappen, dxe hem weinig geschikt maakten aan
het hoofd te staan van een ministerieel departementquot; hequot;
buzonder wanneer daartoe als onderdeel een zoo gti htt
afdeehng als „Koloniënquot; behoorde.nbsp;wicnnge
v.r^ir\'quot;\'\'\'quot;\'quot;\'?®\'quot;^\'\'\'nbsp;en soms tot plichts-
verzakmg overslaande zorgeloosheid, benevens de LSl
regelmaat, die hij bij het behandelen der aangelegeXln
van zijn ressort betrachtte, maakten, dat hij niet die r^^e vaquot;
rood\'.nbsp;departement besteedde, die dit zoXoJ
noodig had Immers tot kort voor zijn optreden, was gedu
vSbtknbsp;nagenoeg of S
verbroken geweest, een gaping van zooveel jaren had in he
ambtenarencorps zoowel hier als daar de kennis vVZ
oude raditie grootendeels doen teloor gaan; hequot;lurTe op
d rlanSdTf Tnbsp;^^ ^rief uit het toe!
elinbsp;een antwoord op een
gestelde vraag gewoonlijk eerst na tien maanden tot een iaar
kon worden verwacht, en bovenal, de Koning had de eefs e
jaren van het herleefde Nederland de handen meer Ln vol
met organisatorische werkzaamheden en moest dus wel ovlr
laten, daar, waar het scheen goed te gaan. De minister dL
het contact met de Oost had te onderhouden, dTende dt
nauwkeurig regelmatig en snel te werken. En daaraan om
brak veel! Dat de ambtelijke band de eerste tien jaren X
E^ele voorbeelden allen gewichtige aangelegenheden be
treffende, mogen ten bewijze hiervan strekL
in een particulier schrijven van 19 Mei \'182^ . 1, r
Elout, toen sinds i April minister van NaZlle M;;
en Koloniën en Falck\'s opvolger, aanlTcoÏe^S
Generaal Van der Capellen „ .... Dit laatstequot; - het
ontbreken van Indische fondsen bij het Departement wordt
bedoeld - „heeft dan ook veroorzaakt, dat men nog voor
mijne komst aan het ministerie, zich aan Zijne Majesteit
heeft moeten wenden, niet alleen om nieuwe magt tot be
leenen maar met verzoek om bijstand. Die hulp is maar
gedeeltelijk en niet zonder moeite verkregen, en heeft aan
den Komng aanleiding gegeven om nauwkeurige berigten
omtrent den geldelijken toestand te vragen, nauwkeuriger
dan Ik die kon geven: want tot mijn leedwezen heb ik daar-
omtrent niet zulk eene ordelijke en regelmatige behandeling
aangetroffen, als ik gewenscht en verwacht hadquot;, en in den-
zelfden brief verder over den financieelen toestand in Indië:
,,lk heb vergeefs bij mijn Departement naar vroegere naauw-
keurige opgaven tot punten van vergelijking gezocht, maar
wemig schijnt van hier gevraagd, niet veel uit Indië gezon-
den — althans ik dwaal nog in het duister om. Ik heb reeds
de stelligste bevelen gegeven, om mij deswegens een vol-
ledig overzigt op te maken, vooral met betrekking tot de
algemeene wederzijdsche rekening tusschen Nederland en
Nederlandsch Indië.....quot;. Aan het Departement had men
dus geen behoorlijke voorstelling van den financieelen staat
van Indië; dit kon aan het niet zenden van berichten van
däär liggen, maar Falck had ook verzuimd, en dat was de
schuld van hfér, op dergelijke berichten voldoende aan te
dringen, en voorzoover ze binnen kwamen, ze naar behooren
^e doen verwerken.
Bijna een jaar later, 15 April 1825, schreef de secretaris
van staat De Mey van Streefkerk op \'s Konings last aan
Elout 2), dat „uit de retroacta van het Departement voor
het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Kolo-
niënquot; — dus uit den tijd toen Falck minister was; bij Elout\'s
optreden was het Publieke Onderwijs van het Departement
afgesplitst cn bij Binnenlandsche Zaken gevoegd — , kan
blijken van de meermaals door den Koning aan den \'dag
\') R.A. (S.S.) Exh. 13 Sept. 1825. No. 79.
*) Bijlage No. VI.
ge egde bezorgdheid, met betrekking tot de financieele aan
gelegenhederi van Neerlands Indie en hoe Z.M. de mede
dee mg ™n alle de daartoe betekkelijke bijzonderheden W
haaldehjk heeft verlangd. Door het niet bekornrvquot;; d e
mhch mgen n.oest Z.M. veronderstellen, dat het olpt oJk
geheel onkundig wierd gelaten van den stand van zak^n en
Hoogstdezelve heeft dikwijls bejammerd buiten de m^gquot;
I jtó td te ztjn gebragt, om te kunnen beoordeelen, waarom
s Ri ks Kas in a^zienlijke voorschotten voor de JavasZ
scha kist moest bhjven; terwijl het Moederland op aaZer!
kehjke remises had mogen rekenen. De kennisneminrvl
de Oos Indische rapporten over de verschillende Algemeine
Begrootingen van Inkomsten en behoeften in Nederiandsch
Indie, welke bij Uw rapport van den 4en dezer Z 6 z
geheim waren gevoegd, en hiernevens aan Uwe ExcdLt\'e
terug gezonden worden, die zedert het jaar 1818 tot en m^
1824, regelmatig ingekomen zijn, en welke onbewimpeld Ten
toestand der Kolonie aanwijzen, heeft dus bij den Koning
een onaangenaam gevoel moeten doen ontstaan en aan Z M
nSlf^ t. unbsp;te zijn gebleven, om meer
tijdig door krachtdadige maatregelen, het kwaad te stuTen
en bezuimgingen te bevelen, welker invoering dan mTntr
^otsehng zoude hebben plaats gehad dan thans quot; n
aU 1 unbsp;in Indie hadden gere-
geld althans begrootingen naar patria gezonden, maar de
minister had deze onbenut gelaten.
Ook had kort hiervoor, op 30 Maart 1825, de Koning
door De Mey aan Elout laten vragen of Van der ctel en
de redenen ontwikkeld had, waarop gegrond was het buiten
uitvoering laten van het Koninklijk Besluit van i, Juli 182?
no. 61, waarbij onder anderen aan Andries de W 1de den
evenaar van het particuliere land Soekaboemi was toet.
zegd een pnjsverhoogmg voor de koffie, die hij aan den
O Zie ook het slot van den brief.
R.A. (S.S.) 30 Maart No. 22.
Lande moest leveren, Elout kon melden, dat sinds 5 Juli
1823 bij het Departement berustte een foliant inhoudende-
ten eerste een missive van Van der Capellen aan Falck
van 16 Juh 1822 no. 154. groot 254 bladzijden, waarin be-
handeld waren naar aanleiding van de zaak De Wilde de
vragen: „of het Gouvernement de verdere uitbreiding van
het Grond-Bezit van Europeanen, hier in Indië behoort te
begunstigen en voor te staan ?quot; en „of in gelijker voege het
Gouvernement eene onbepaalde uitbreiding der Europeesche
bevolking in deze gewesten behoort toe te latenquot;,
ten tweede de gemotiveerde Resolutie van Gouverneur-
Generaal in Rade ter zake van denzelfden datum, groot 47
bladzijden ennbsp;0 t/
ten derde, behalve nog een extract uit het 20e kapittel van
Pieter van Dam\'s Beschrijvinge, een 230 bladzijden lange
secrete memorie van Juni 1822 over het onderwerp, die op haar
beurt nog weer was vergezeld van 24. deels lijvige, bijlagen
Van der Capellen had in September 1822, toen hij de aan
staande verzending van deze hoogst belangrijke en interes-
sante bescheiden waaraan hij volgens Mijer^) „schier de
waarde van een programma der regeeringsbeginseién, die hij
zich hoe langer zoo meer eigen gemaakt hadquot; toekende en
waarvan de redactie door zijn reis over Java nog al was op-
gehouden, aankondigde, aan Falck medegedeeld dat de
memorie te danken was aan Muntinghe „de eenige hand in
Indie te mijner beschikking, in staat zulk een werk te ver-
rigtenquot;. 18 November schreef hij er nog over aan Baud:
„Het zal U reeds bekend geworden zijn, dat de Regering op
zeer gewigtige gronden op zich genomen heeft de volvoering
van het Koninklijk besluit uit tc stellen tot dat Z.M., door
de Regering omtrent den waren staat van zaak ingelicht,
nadere bevelen daaromtrent zal hebben gegeven____Hoé
langer ik hier blijve, hoe meer ik mij van de schadelijkheid
van dat landbezit (dat van Europeanen n.1.) overtuigd houde.
Lang heb ik daaromtrent in twijfel gestaan, maar thans is
\') R.A., Koloniën, Exh. i6 Juni 1825, No. i6h.
*) Mijcr, n.iud, p. 186. 187.
mijne opmie gevestigd, en ik zoude hartelijk wenschen, dat
behalve in de omniddellijke buurt der groote steden, geen
een Europeesche landbezitter op Java bestondquot;. En wat
^^nbsp;deze stukken? Niets
althans blijkt uit geen aanteekening van zijn hand, dat hi
ze zelfs maar heeft ingezien; wel vindt men er talrijke aan
teekeningen van Elout op gesteld, die het gewicht van deze
beschouwingen dadelijk had ingezien. Uit zijn brief van 2-,
Juni .824 no. 47/ii6gt;) aan Van der Capellen bUjkt dat
dezen mimster de bedoelde missives toen reeds b^nd
g—jJ^vóSr.nbsp;-nbsp;-hter nog
Elout kon nu den foliant op 16 April iSzj aan den Koning
zenden^) vergezeld van de memorie, die hij zelf op verzoek
van Fa ck op 10 Mei 1821 over de zaak De Wilde LdTge
diend^), daar hem was gebleken, dat ook dit stuk den
Konmg onbekend was gebleven, en bovendien van een bS
van Van der Capellen van 14 Januari 1823 no. 13 Sie Ón
4 Juli 1823 bij het Departement was ontvangen en tarin
de landvoogd \'s Konings goedkeuring vroeg voor deXs
gehad hebbende wederinkoop van het laL Soekaboem
welke een gevolg was geweest van de afwikkeling van ^é
bedoelde aangelegenheid.nbsp;^
Elout en Baud hadden echter nog meer ontdekkingen in
het de^rtementsarchief gedaan en konden op 19 April daar
aan volgende •) aan Zijne Majesteit nog een lijvigen bundel
doen toekomen, bevattende de missive door Van der Capellen
op 20 Me. gt;823 onder no 100 uit Batavia verzonden, waarin
werd behandeld een onderwerp, dat met de kolonisatie n
nauw verband stond, namelijk de resolutie over de vergun
mngen tot tijdelijk verblijf, de inwoning, het reizen en
bezit van grondeigendom in Nederlandsch Indië van 20 M
1823, Ind. Staatsblad no. 20. Daar deze bundel echter eml
2nbsp;\'851, p. 126.
Bijlage No. VIII.
») R.A. (Koloniën), Exh. i6 Juni 1825. No. i6h.
-ocr page 19-op 24 October 1823 in Nederland was aangekomen is het
verklaarbaar, dat Falck, die zich toen voor zijn missie naar
Engeland voorbereidde, deze stukken niet meer heeft door-
gewerkt. Wel is het vreemd, dat ze den Koning niet ter
kennisneming waren aangeboden, ofschoon het Indische
Bestuur dit met eenigen aandrang had verzocht.
Op 12 Juni 1825 O liet de Koning de bijlagen van de
brieven van 16 en 19 April aan Elout terugzenden; Zijne
Majesteit had wèl gelegenheid gevonden van deze lijvige
rapporten binnen twee maanden kennis te nemen en ze —
en dat in de drukke dagen voor en na de overkomst van
Wappers Melis — met veel belangstelling gelezen.
Op 27 April was Elout ook in staat antwoord te geven op
\'s Konings vragen, neergelegd in de reeds genoemde missive
van 15 April-). Op de vraag „wat van de zijde van het
Departement gedaan was bij het ontvangen der ongunstige
mededeelingen over de financieele vooruitzigten van het jaar
1821, althans van die, dat de alhier in verwacht wordende
remises, in Oost Indie zouden worden verteerdquot;; moest het
antwoord luiden3): „Het is niet gebleken, dat de Indische
begrooting van het jaar 1821 en de brief van den igen April
van dat jaar, No. 90, aanleiding hebben gegeven tot eenige
maatregelen van den kant van dat Ministerie____Is het
wonder dat de Koning op dit stuk de Hem zoo typeerende
verzuchting stelde: ,, Bij lagen kunnen teruggezonden wor-
den. Gedane zaken hebben geen keer dan onthouden van
alle aanmerkingen en zwijgen omdat te veel te zeggen is.
Daar waar goedkeuring gevraagd of verwagt wordt, zal eene
beslissing nog nodig voor zoover intusschen niet deeze reeds
plaats gehad heeftquot;. Hoe slecht was de Koning gediend!
Zou Elout zich nog verbaasd hebben, toen hij merkte, dat
ook de memorie, die hij na de schipbreuk van de Evertsen,
zonder de beschikking te hebben over zijne papieren op
zijn thuisreis tusschen Mauritius en Engeland in 1819 had
opgesteld, als toelichting van zijne ambtshandelingen als
\') Bijlage No. XVI.
») BijlaRc No. VI.
*) R.A. (Koloniën) 15 April 1825, No. 96, Exh. 5 Mei 1825, No. 94, nader 13 Sept. id.
-ocr page 20-Commissaris Generaalnimmer den Koning onder de ooeen
was gekomen, hoewel Elout verklaard h\'
was, dan kan men daar op bladzijde 264 vindpn y. K f
het n.et de Indische financien J gelSent. niefvan ^^
vrienden vergt, dat zij „verwijtingen of vermoeden,quot; n™
trent .jn schuld onvoorwaardelijk afwijzen . Mieten he^ft
meer dan eens de vrees bekropen dat ik eenii T ij
mij geladen heb door niet genoeg t7dóen en d . f
van somtijds acht te slaan op e!n weh.V quot;
gevoel en flauwe kenteekenen van on^d T \'
liever gerust en te vrede gesteld heb mTtquot; rffi\'Srve\'::\'
nmgen van al het gunstige en pII^p n.;. inbsp;^^ vertoo-
als toevallig en voWgaa^dequot;nbsp;Ti^
Hij dc stukken kende.\'ln ^en^ dat d/Ä
porten over de begrootingen voor de iarl 18,8 t .
Reed?, Tnbsp;\'lt;\'=nteekenen van verv^
Reeds toen hij pas minister was geworden vonH M; -
0.1,bureauquot; slecht bezet^). De KonS^ihr -Vér^
?nbsp;•J\'nbsp;P. 10. Bijlage No XIII
Zaken (D. \'t Joostink) en een kon^nnZ ToSr r WeTlnr/K\'^\' ^^^
eersten kommies Voor de volgende jaren geeft de st^Smanaic
e^rsien Kommies voor de volgende jaren geeft de staatianXT
meer even duidelijk op. ze geeft dan in hoofdzaak een ranSr?nbsp;quot;iet
gelijk men de namen van \'19 met die van \'24 dan bSjkT biil On Ti^\'^rquot;-
weinig veranderd; \'t Joostink is dan referendaris a^^T \'\' ? Indische Zaken
d. Nationale Nijverheid en de Kobnin Ts j g Cquot; \'\' (I?«^Partcmcnt
Oost Indjsche bezittingen; \'t Joostink is nog referendarï ^ ïS^
mies tot hulp gekregen. In 1826 (Departement v T Ma\'rini en
zaam Baud als Directeur voor de zaken vnn A^ u- ne en Kolomen) z jn werk-
kommiezen. Hiervan zijn i refLSaris quot; , 1
geplaatst De overige 3 ieferendarenquot;^ de Jaa^^^^^^^ t ^^^rin
tement, de man. die van af i8iq de zakrnnbsp;u? .nbsp;van het D
Van de 5 resteerende kommiezennbsp;v^rde^l^\'^\'^\'^t\'\'^quot;^ \'\' Äkquot;
tane, i voor de West Indische Zaken ïn (G ^an AlSlnTT \' ^ ^ sccre-
In de tekst bespreek ik alleen Falck\'s wertalmh.; Jnbsp;\'t Joostink
wel gemakkelijk dezen achteraf de schuld te geven - wilde
van geen vermeerdering van het personeel hooren Alles
wat met zuiver militair was kwam dus voor rekening van
den regtschapen en werkzamen Daniël \'t Joostink. Ongeluk-
kig maakte de geheel nieuwe staat van zaken doorgaans den
schat van kundigheden onbruikbaar en overtollig, welken
hij m den dienst der Compagnie en der aan haar opgevolgde
besturen verzameld had. en bij het klimmen zijner jaren was
hij mm of meer treuzelachtig geworden. Bij voorkeur wijdde
hij zich toe aan het uitpluizen der Bataviasche eischen. aan
het bestellen der benoodigdheden, aan het verdeelen van
het gene te verzenden was aan de altijd op uitvracht beluste
reedenjen. Niet dat hij het lezen der overzeesche brieven en
der resolutien in Rade verwaarloosde, maar zelden wist hij
er de stof tot bedenkingen van aanbelang in te vinden en
zijne rapporten strekten toen reeds om mij in het verr\'igte
te doen berustenquot;.
De minister wist dus, dat zijn „min of meer treuzelachtigequot;
rechterhand niet in staat was „bedenkingen van aanbelangquot;
te vinden, maar nam toch niet de moeite zelf te lezen wat
hem uit Batavia werd gemeld, liet fiolen zorgen en trachtte
ook niet een vervanger of hulp voor \'t Joostink te vinden
^ Daarvoor heette Willem I te veel op de penning te zijni
\' Maar waarom kon dan Elout binnen eenige maanden wèl den
hoogst bekwamen Baud naast zich krijgen, die toch aan Falck
en ook aan den Koning\') door Van der Capellen aanbevolen
was ? Of had Falck iets tegen Baud ? Meende hij mogelijk,
dat het oordeel van zijn eigen protégé Wappers Melis over
Baud — „il ne lui restait plus un sentiment hollandaisquot; 2) —
juist was ?
In het begin van zijn optreden als minister wachtte Falck,
naar hij in zijn Gedenkschriften zegt, de terugkomst der
Commissarissen-Generaal af en wilde hij voordien „aan geene
voorstellen van ccn anderen aardquot; dan die \'t Joostink bij
voorkeur behandelde, gehoor geven, maar zij arriveerden
\') Mijcr, liaud, p. i68, 169.
*) Gcdcnkschriftcn, p. 535 cn onder p. 93.
-ocr page 22-door hun schipbreuk zonder stukken en Elout\'s reeds ge-
noemde memone kon „naar zijne (d.i. Eloufs) eigene L
tuigmg beweert Falck, „niet dienen om bij Z.M. een Lfal
stuf dan dITnbsp;-nbsp;^
stul^ dan den Komng ook maar niet aanbood. Dat Elout
L kennt??quot;\'\'nbsp;\'quot;^quot;^orie
1 rifnbsp;^^^^^ genoemden brief
cZ J-nbsp;quot;quot;nbsp;™ terugkeer van
ammissartssen-Generaal meer dan vroeger? Integendeel:
zijn bemoeimgen waren en bleven onvoldoende.
VO^™ opmerkingen naar aanleiding van dit alles mogen
ziclfzooThet°vquot;\'™rnbsp;Falck
^ een nart,vnbsp;wat hij zelf beweerde
Canelr H rnbsp;™nbsp;Van der
ster Un^a^ TrT?\'nbsp;de Colonien
z ch af hoeTtnbsp;-quot;agt men
SezL oen Fnbsp;\'ebben
tocS\' aantl . Tnbsp;waar
toch vaak aangelegenheden moesten behandeld worden die
belangstelling hadden! \'
Gaat het dan aan den Koning te verwijten dat Hii
„machmaler hulpquot; verlangde, toen Hij Falck n 18,8 quot;s
secretaris van staat door den zeer minutieusen, uitneméLen
administrateur De Mey van Streefkerk verving, of orgez^^
van Gijsbert Karei van Hogendorp te herh^en, dat d!
Willem I n zijn omgeving slechts middelmatigheden of
dienaars duldde ?\'). Nog afgezien van de onjuistheid van d^
laatste, wat had de Koning aan een meer dan n^Wdelmatig
mdiendezehetwerkoverliet aaneen„regtschapenquot; ■tjZhk.
\') Gedenkschriften, p. 266
Bijlage No. XIII.
\') Gedenkschriften, p. 261;
p Willem I, dl. 2, p. 26
\') Pirenne, t.a.p.
-ocr page 23-Merdaad, de Koning was het centrum van de Regeering-
bij Hem, den Constitutioneelen Monarch, behoorden naar
het staatsrechtehjk systeem de draden van het bewind samen
te komen; Hij alleen was in staat het geheel te overzien en
nij alleen droeg de verantwoordelijkheid in hoogeren zin
voor wat geschiedde. Terecht wees Van der KempM De
Bosch Kemper aanhalend, er op, dat wij in den tijd\' van
Willem I „Vorst en Ministerquot; — bedoeld is Elout — „zien
samenwerken op eene wijze zooals het eigenlijk behoortquot;
mits men deze uitspraak niet opvatte als een algemeen, maar
slechts voor dién tijd met zijn staatsrechtsopvattingen gel-
dende. Nederland mocht zich verheugen in het bezit van een
Vorst, die meer dan wie ook onder zijn gelijktijdige stand-
genooten gezind en in staat was zelf het roer van het schio
van staat te houden.
Er waren echter in het jonge Koninkrijk geweldige moei-
lijkheden te overu\'innen; is het dan te verwonderen, dat de
Koning aan den schranderen Falck zijn departement zonder
veel ingrijpen zijnerzijds gaarne overliet, daar deze vrijwel
alleen rooskleurig nieuws meldde-)? Toen echter in het
najaar van 1823 de Koning de handen in het moederland
wat vrij krijgend, zich kon gaan inwerken in de Indische
zaken, eerst naar aanleiding van de met Engeland over de
\' loopende questies in Indië te heropenen onderhandelingen
en Hij daarna in den winter van 1823 op 1824 bij verschei-
dene conferenties over den economischen toestand met den
met verlof in Nederland vertoevenden Raad van Indië
Muntinghe, bespeurde, dat de toestand in het Oosten lang
met zoo fraai was, als Falck\'s rapporten deden gelooven —
Muntinghe toch schatte de verachtering van de Indische
financiën van 1816 tot op het eind van 1823 op ruim 22
millioen^») —, toen wist Hij, dat Falck als minister niet de
ware was; cn juist was er een vacature, die namelijk door de
moeilijkheden met Fagel ontstane van ambassadeur te Lon-
j) V. d. Kemp: Elout, p. 93.
*) E^n verbeeld; Ambtsbrieven van Falck. p. 129; i Aug. 1820: . De
Finantien daarentegen zijn in ccn blocyenden toestandquot;.nbsp;Uostcrschc
\') Mifcr! Rnll^ r» -gt;ïr
-ocr page 24-den, waarvoor Falck mogelijk wél de geschikte man zou
blijken te zijn. „Al mooi in November 1823 gevorderdquot;
zag Falck zich dien post aangeboden; op\'30 Maart 1824
vo^de officieel zijn vervanging door Elout als minister. 2)
_ Falck had waarlijk geen reden tot klagen, dat de Koning
zijn verdiensten van 1813 niet steeds indachtig bleef
Hoe vatte Falck zelf deze verandering op.? In een brief
van 31 Augustus 1824 uit Londen aan D. J. van Lennep
schreef hij: „Gij moet niet gelooven dat ik het gezocht had
Van den Konmg kwam de voorslag en met aandrang. Ik
hield mijne diensten voor oneindig nuttiger däär dan hier
en moest dus m gemoede trachten mijn werkzaam Ministerie
te behouden, maar zoodra ik zeker was dat Z.M. het anders
begreep, kwam geene weigering meer te pas en zoude vol-
gens mij bekende voorbeelden maar een kort uitstel van
executie geweest zijnquot;. Nu, Van Lennep zal wel niet geweten
hebbe^ hoe werkzaam minister Falck zich getoond had!
In de Gedenkschriften echter klonk het heel anders; het be-
treffende gedeelte stamt echter pas uit 1835-1837 toen
profetenmantel over 1830 gemakkelijk kon
omhangen. Nu heette het voorstel een wensch te gemoet te
komen, dien hij al eenigen tijd geleden in \'t geheim had
begonnen te koesteren daar de binnenlandsche huishou-
ding, telkens meer verschijnselen leverde die hem „genoeg
mishaagden om mij gemelijk te maken én over het schadelijke
van verschillende onstaatkundige maatregelen én over het deel
welke ik bij het gros der natie doorgaan moest aan dezelven te
hebben . Volgt een betoog over de schuld van den Koning aan
den achteruitgang van de betrekkingen tusschen Hollanders en
Belgen. Tusschen deze beide, zoo tegenstrijdige verklaringen
lag echter een derde, die den overgang vormde; weer len
Gedenkschriften, p. 283.
één van Elout\'s eerste ambtsha^dX^nTen ^nbsp;fonbsp;cn
Batavia laat zyn! Voor het conRict Elout-VaTder^LtrL
geen ruimte.nbsp;lt;^pellcn ware 200 m het geheel
Brieven Falck. p. 246.
*) Gedenkschriften, p. XII.
Gedenkschriften, p. 283.
-ocr page 25-brief aan D. J. van Lennep, namelijk die van 24 November
1825 waarin hij schrijvende over de Indische financiën
verklaarde: ,,Dé stijging van alle soorten van inkomsten
bleek inmiddels voldoende en hoe kon ik mij inbeelden
omtrent de vermeerdering der uitgaven beter inzigt te heb-
ben dan V(an) d(er) C(apellen), dien ik altijd als zwaar-
tillende gekend had? Misschien echter zoude ik, zonder
mijne gevoelens voor dien voortreffelijke vriend, meer acht
hebben geslagen op zekere flaauwe indiciën en zijdelingsche
berigten; maar dit tort, zoo het er een is, wil ik mij liever
getroosten dan het denkbeeld van het instrument te hebben
moeten zijn van maatregelen die hem zoo geweldig zeer
zullen doen. Ook in dit opzigt zegen ik nu dagelijks mijne
standverwisseling en dank der Voorzienigheid die mij voor
dat leed behoeddequot;.
Ook hier weer oppervlakkigheid van Falck en wel in zijn
vriendschap! Toen hij minister werd, had de zekerheid, dat
,,niemand minder dan mijn boezemvriendquot; Van der Capel-
len-) Gouverneur-Generaal was, hem den tijd gegeven om
zich, ,,van den staat der zaken te onderrigten en niet te vree-
zen voor het opkomen van deze of gene omstandigheid die
mij in het geval zoude hebben gebragt om de gedragingen
des bestuurders scherpelijk te toetsen, misschien zelfs af te
keuren en te lakenquot;. In plaats van den voortreffelijken
boezemvriend nu vanuit het moederland te steunen door hem
herhaaldelijk van raad te dienen, — Falck was toch voldoende
menschenkenner om te weten hoezeer Van der Capellen
dien behoefde — liet hij hem alleen zijn weg zoeken, in zoo
sterke mate, dat deze herhaaldelijk daarover klaagde, zoo
bij Baud in een brief van 18 November 1822, waar hij ver-
zuchtte: ,,De meeste der antwoorden strekken mij opnieuw
tot bewijs, dat men niet zeer diep in onze Indische zaken
indringt, meenende dat alles wel zonder veel bemoeijenis in
net Vaderland zal losloopenquot; en bij Falck zelf den 2gen
J) ßquot;cvcn Falck. p. 253.
) Gedenkschriften, p. 258, geschreven tusschen 1835—\'37.
\') Mijcr. Baud. p. 168.
Juli 1823: „Uw laatste brief is van 30 Sept. 1822; ik kan dus
in waarheid met zeggen met Uwe particuliere correspon-
dentie lastig te worden gevallenquot; en nog weer den gen
Jum 1824 uit Menado, als hij na 10 Mei 1823 niets meer
van hem vernomen heeft en dat „na alle mijne officieele en
particuliere brieven, die zoo veel stof tot schrijven, tot goed-
ot afkeuring, tot bedenkingen en vragen geven. Ik kan mij
Uw stilzwijgen én als minister, én als vriend, waarlijk niet
verklaren En blijkt het dan in Indië misgeloopen te
zijn, dan is Falck blij veilig in Londen te zijn en verder
buiten de zaak te staan. Van der Capellen daarentegen is te
fatsoenlijk man om in zijn verweer maar een kwaad woord
over Falck te schrijven, of dezen een deel van de verantwoor-
delijkheid toe te schuiven 3),
Van der Capellen, grand-seigneur, maar uit het geslacht
der patriotten Van der C. tot den Poll en Van der C. tot
de Marsch, man met een medelijdend hart en ietwat ijdel,
sterke behoefte daarvan blijk te geven - had hij in 1811 niet
ge racht ex-Komng Lodewijk Napoleon in zijn vrijwillige
ballingschap te Grätz het leven wat op te vroolijken, was hij
dus met een der weinige Nederlanders, die dezen wèl wil-
lenden Vorst althans eenige toch werkelijke verdiende dank-
baarheid toonden, was hij verder niet een steun voor alle
misdeelden, dus ook voor de inlandsche bevolking, en heette
hij met bij zijn Indische ambtenaren, die hem van harte toe-
gedaan waren, hoe overdreven, ja walgelijk soms, hunne
loftuitingen ons voorkomen de „welbemindequot; — was alles
behalve een financier, wat ook nog weer bleek bij het mis-
loopen van zijn eigen financiën kort voor zijn dood in 1848
en wat Falck wisten liet zich. man meer van hart dan van
wil, zeer sterk door zijn raadgevers beïnvloeden, zóó zelfs
dat Du Bus in 1826 van hem zeide: „dat die het laatste bij
Gedenkschriften, p. 517, No. 71.
Gedenkschriften, p. 523.
\') V. d. Kemp, Elout, p. 225
den Gouv. Gen. het woord had, zijn zin zag doorgedrevenquot;;
een uitspraak die de algemeene secretaris Bousquet reeds in
1821 nagenoeg woordelijk gelijk gedaan had^). Een humaan
man was hij zeker, een doelbewust bestuurder echter niet.
Van der Capellen was in 1815, in de dagen, waarin een
ieder meende, dat met de afwerping van het Fransche juk
alle ellende voorbij was en met het herstel van Nederland
ook de oude welvaart direct „vanzelfquot; zou terugkeeren, vol
hoop voor de toekomst met de andere Commissarissen-
Generaal naar Indië uitgezeild. Zoolang deze met hem in
Indië waren had hij zich in het algemeen gemakkelijk naar
de opvattingen van den tien jaar ouderen Elout, in de Com-
missie verreweg de sterkste figuur, geschikt, zoodat deze
laatste in zijn rapport aan den Koning van 9 Februari 1833
kon melden, dat „door Commissarissen-Generaal niet één
besluit met meerderheid van stemmen genomenquot; was; dat
dus, zoo was de bedoeling, tusschen hen steeds eenstemmig-
heid geheerscht had 2). Gehéél waar is dat niet, er was een
onderwerp, waarover Commissarissen-Generaal niet tot over-
eenstemming waren gekomen en waarover zij dan ook \'s Ko-
nings beslissing hadden ingeroepen: de uitgifte van grond
aan Europeanen. Muntinghe , de knappe verdediger van het
Landelijk Stelsel had zich in zijn bekende rapport van 11
Juh 18173) daarvan geen voorstander betoond, daar het be-
lang der ondernemers meebracht, „dat zij moesten trachten
om voor de minst mogelijke betaling den meest mogelijken
arbeid gedaan te krijgen, terwijl de belangen van het gou-
vernenient vorderen, dat de meest mogelijke voordeden, als
een blijvend fonds van belasting, onder de Javaasche be-
volking vergaard wordenquot;, toch zouden volgens hem landen
aan Europeanen kunnen worden afgestaan, mits ze onbe-
bouwd en onbewoond waren en „buiten het bezit van de
Javaasche bevolkingquot;. Commissarissen-Generaal hadden zich
met enthousiasme aangesloten bij Muntinghe\'s betoog voor
2} Fl\'^\'nbsp;öncven I, p. 41, p. 293.
V. d. Kemp Elóull\'p\' a^fnbsp;geheimen brief van i April 1826, No. 31h bij
») Te vinden bij\'v.\'Deventer. Undelijk stelsel, I, p. 279 vig.
-ocr page 28-zoover het betrof de verwachtingen, die het Landelijk stelsel,
het „stelsel van vrijheidquot; voor de welvaart van den inlander
en dus van het geheele land beloofde, maar bleken verdeeld
in hun opinie over de „kolonisatiequot;, waarvan Elout voor-
stander was, maar waar Van der Capellen en de conser-
vatievere Buyskes wel nadeelen in zagen. Het resultaat was,
dat art. io6 van het Regeerings Reglement van 1818 wel
inhield: „De Regeering moedigt door alle middelen binnen
haar bereik den landbouw aan; zij beraamt, of stelt aan het
Departement der Koloniën voor, de beste middelen, om aan-
vankelijk of bij voortgang den landbouw, door uitgifte van
landen en de vermeerdering van eene Europesche bevolking
en landbouwers, uit te breidenquot; , maar dat Commissarissen-
Generaal bij resolutie van 8 Januari 1819 \'s Konings beslis-
sing inriepen over de uitgifte van landen aan Europeanen
Omtrent de beteekenis van deze resolutie bleken later de
meeningen van Elout en van Van der Capellen sterk uiteen
te loopen; Van der Capellen toch bedoelde in zijn brief van
12 Juli 1825 aan Elout 2) te zeggen, dat Commissarissen-
Generaal het niet eens waren over het principe en dat hij dus
slechts verplicht was hangende de beslissing, „de zaak te
houden in statu quoquot;, terwijl Elout van meening was, zooals
zijn brief aan den Koning van i April 18263) aangaf, dat
het besluit blijkbaar was gesteld in dien geest, dat een uit-
gifte van landen zou plaats hebben volgens het reglement
Eenig gevolg werd in het moederland aan de resolutie niet
gegeven; de schipbreuk van de Evertsen en Falck\'s laks-
heid zullen hiervan wel de redenen zijn, mét het zoo lang
uitblijven van de resultaten van het onderzoek, hetwelk Van
der Capellen beloofd had te doen instellen.
Na het vertrek van Elout, toen allang gebleken was, dat de
toekomst niet zoo rooskleurig was, als men in 1815 nog meen-
de, kwam Van der Capellen hoe langer hoe meer onder den
invloed van andere raadgevers, zijn ondergeschikten echter
Te vinden: v. d. Kemp. Elout. p. 258.
p ibid., p. 229.
T«rl ^nbsp;P. 49, waar Elout hierover in zijn raornrt
1819 met andere nuance zegt: „Wij zijn, hoe gezind ook daartoe huiïeHa^™^
daaraan toe te geven zonder een meer juiste kei^is van zaken^nbsp;^
nu; van den nog jongen Baud, die als Algemeen Secretaris
een grooten mvloed achter de schermen kon uitoefeneT
rZ \'tnbsp;^^^^nbsp;van den
Raad van Indie Muntmghe, die echter 29 December 1822
eveneens naar patria ging om eerst in Mei 1825 van ziin
verlof terug te keeren en, van den bekwamen Mr. H T van
de Graaff, en wel in dusdanige mate, dat dez\'e tenslotte in
de Bataviasche samenleving Van der Capellen\'s alter ego
en Hendrik de Almachtige heette 1).
Deze „Prinzipienreiterquot;, die met de Commissarissen-
Oeneraal op middelbaren leeftijd als thuis weinig geslaagde
m Indie was gekomen en daar eerst adjunct-inspecteur-
peraal der landelijke inkomsten, dan. sinds begin 1819.
hoofdinspecteur van financiën en ten slotte sinds 24 Mei
1820 tevens Raad van Indië was geworden^), was de man.
die Van der Capellen aanspoorde tot de intrekking der
Vorstenlandsche landhuren en tot de nieuwe koers in de
Molukken. Daar Van der Capellen van den minister onvol-
doende adviezen ontving, zocht hij meer dan het Regeerings
Reglement hem voorschreef, zijn steun in den Raad van Indië
en wel voornamelijk bij dit, na het vertrek van Muntinghe
verreweg bekwaamste lid ervan, dat hij in toenemende maté
ook alleen raadpleegde. Onder zijn invloed werd Van der
Capellen meer en meer de koloniale ethicus avant la lettre
die van Europeesche kolonisatie niet dan onheil verwachtte.\'
waarom hij in zijn reeds aangehaald rapport van 16 Juli
1822. No. 154, kon schrijven: „Het toestaan van eigendom
van grond aan Europeanen; en het uitbreiden van eene
Europische bevolking hier in Indie, valt, naar de heerschende
begrippen zoo volkomen in de cathigorie van de liberale
denkbeelden, dat men genegen wordt, de minste pogingen
om aan deze uitbreiding, paal en perk te stellen als ten hoog-
ste illiberaal te verwerpen. De ontwikkeling der zaak, zal
echter, zoo ik vertrouw. Uwe Excellentie overtuigen.\' dat
hetgeen op eenen afstand van meer dan 3000 mijlen, in
1! l\'nbsp;P- 29 cn V. d. Kemp: Brieven van de Graalï
e;d opgehevSquot;\'^\'quot;\'\'quot;\'^\'\'\'\'^nbsp;\'nbsp;dit ambt
werd opgeheven.
-ocr page 30-sommige zaken voor liberaal gehouden wordt in de toepas-
sing hier ter plaatse, hoogst illiheraal, zoude wordenquot;
Er waren redenen van allerlei aard, die de leidende per-
sonen in Indië zoo tegen die gronduitgifte deden zijn; die
van Muntinghe, zoo juist genoemd; onvermogen een ge-
schikten vorm van gronduitgifte te vinden, zóó dat de plan-
ter over werkkrachten kon beschikken, zonder dat de bevol-
king tot een soort dwangarbeid te zijnen bate zou worden
gebracht; vrees voor onderdrukking der inlanders door de
planters, van wier zedelijk peil men zich geen te hooge voor-
stelling make, en opstandjes tengevolge daarvan; de omstan-
digheid, dat onder de planters vele buitenlanders waren;
algemeene tegenzin der ambtenaren, wier peil eveneens zeer
veel te wenschen overliet tegen particulieren; de moeilijk-
heden, die Van der Capellen met de particuliere landeige-
naren had; in de Vorstenlanden vrees voor te grooten invloed
van de particulieren op de Vorsten en verhooging van het
zelfbewustzijn van deze laatsten, die tot welstand konden
geraken; maar één reden was er, die men in de vele stukken
over de agrarische questie maar zelden genoemd zag, en die
toch m.i. het meeste gewicht in de. schaal legde: de nood-
zakelijkheid het eigen product van het Gouvernement, de
koffie van de in de Preanger gehandhaafde dwangcultuur en
van de zoogenaamd vrije bevolkingscultuur daar buiten®)
op prijs te houden.
Hoe belangrijk was Hoofdstuk IV: Koophandel van de
Indische Begrooting niet voor het geheele budget^)! Inde
jaren 1817 en 1818 leverde het méér dan de helft der baten,
in \'19 en \'20 bijna de helft, in 1821 en \'22 ongeveer V3, in \'23
bijna Va- En van dit hoofdstuk leverde de koffieverkoop
1) In een brief aan Falck van 29 Juli 1823 (Gedenkschriften, p. 517) heet het nog
sterker: ,,Want sedert ik bemerkt heb dat het bij ons in Nederland de mode geworden
is, om een illiberaal systema te noemen hetgeen de Europesche bewoners van Java
in toom houdt en de inlandsche bevolking van de dienstbaarheid ten behoeve dier
individus wil verlossen en tegen verdrukking beveiligen, maak ik er mij een eer uit
onder de Ultra-antiliberalen te behoorenquot;. Vgl. v. d. C. aan Baud, Mijer: Baud, p. 190.
Vgl. b.v. v. d. Kemp, Brieven, I, p. 17, 18, 60.
®) De uitdrukking van Willem van Hogendorp in het z.g. rapport Du Bus luidde:
„De zoogenaamd vrije koffiecultuurquot; (vgl. Steyn Parvé, 1851, Bijlage, p. 20).
*) Vgl. Bijlage No. IX. De begrootingen voor 1819—1825 zijn te vinden in de
bijlagen van Louw, dl. 2.
het leeuwendeel; het Japansche koper, de Lampongsche
peper, de tin van Banka vielen daartegen vrijwel in het nief
de specerijen der Molukken, trouwens sedert deze producten
ook buiten Indië werden verkregen en het geleidelijk ver-
anderen van de smaak ze minder begeerlijk maakte reeds
lang van secundair belang, moesten naar het moederland
worden gezonden, waar ze als „nagelen en olieteitenquot; wer-
den verkocht; ze kwamen dus op de Indische begrooting
Ta- Tquot;;nbsp;^^^ dquot;« de spil, waarom de geheele
Indische landshuishouding draaide, veel meer dan bij voor-
beeld de theoretisch veel belangrijker landrente. Zoodra de
opbrengst van de koffieverkoop daalde, begon het met de
hnancien mis te loopen; zette men ook de schroef der lande-
ijke inkomsten wat aan, waartoe het admodiatiestelsel ruimte
liet, het baatte met. Een gedeelte van de hoogere opbrengst
van de landrente verdween direct door de meerdere kosten
die opmeting der gronden meebracht. 1817, \'18 en \'iq
gaven overschotten, \'20, een duur jaar door de groote mili-
taire uitgaven, gaf het eerste tekort, en sedert bleven deze
ook al daalden de militaire uitgaven, geregeld aanhouden\'
Ue m 1828 vastgestelde eindrekeningen over \'21, \'22 en \'27
toonden tekorten aan van respectievelijk 6 ton,\' 2 millioen
en 5 1/2 ton; die over \'24, toen de koffieprijs snel daalde een
van 41/2 millioen. In 1816 was de opbrengst per picol\'nog
slechts ƒ 16.50, maar toen de vaart [naar Europa vrij bleef
en de meeste Engelsche schepen voor hun thuisreis lading
noodig hadden, welke ze dank zij hun winst op de geïmpor-
teerde katoentjes ruim konden betalen, steeg de koffieprijs
te Batavia snel. in \'18 reeds tot ƒ 44,-; in \'21 zelfs tot f54,50
om dan in \'23 toen de hausse voorbij was. tot ƒ43,50. in\'\'24
tot ƒ 31.— en vervolgens nog meer te zakken^)\'.
O Parvé, 1851. Bijl., p. 6. geeft voor dc Preanger- cn Buitcnzorosrhn
koffieoogst op van 99.000 picol in 1817.nbsp;quot;uitcnzorgsche landen een
Men had inmiddels de Indische huishouding opgezet, als
waren de prijzen van 1818 en volgende jaren normaal; wat
wonder, dat men in alle andere koffieplanters, de Euro-
peanen dus, slechts schadelijke concurrenten zag.
De Indische ambtenaren zorgden er wel voor Van der
Capellen er van te overtuigen, dat van bezuiniging geen
sprake kon zijn; alle organisatorische uitgaven zouden metter-
tijd ruimschoots hun rente opbrengen. Schreef bij de op-
zending van de Indische begrooting voor 1820 op 31 October
1820 Van der Capellen nog voorzichtig: ,,de ondervinding
sedert het voorleden jaar verkregen doet bij mij wel eenige
bezorgdheid ontstaan over de kostbare en ruime schaal,
waarop het geheele samenstel der administratie is ingerigtquot;,
in denzelfden brief verklaarde hij ook, dat „naamwaardige
bezuinigingenquot; niet zouden ,,kunnen worden in werking ge-
bragt, zonder een gedeelte van het pas opgetrokken gebouw
wederom omver te werpenquot; en al kwamen opmerkingen in
den eersten geest ook nog in den brief van 19 April 1821,
No. 90, ten geleide van de begrooting voor 1821 voor^.
bleek ook nog van ongerustheid in de particuliere brieven
aan Falck van 21 Mei 1821 en 4 October 1821 na dien
scheen hij onder invloed van Van de Graaff\'\') tot de over-
tuiging te zijn gekomen, dat hij vóór dien te zwaartillend over
de financiën had gedacht; de moeilijkheden heetten voortaan
slechts van tijdelijken aard en grootendeels te wijten aan een
te klein werkkapitaal. De in 1815 meegenomen „schatquot; had
het inderdaad slechts bescheiden bedrag van 16 ton aan zil-
ver, plus 2 ton aan koper bedragen Om door den slechten
tijd heen te komen, kon men zich voorloopig met de uitgifte
van papiergeld en promessen behelpen, waarmee in 1821
werd begonnen. Verder zat er niet anders op dan te zorgen,
dat concurrenten op de koffiemarkt zooveel mogelijk ge-
weerd werden. De resolutie van 16 Juli 1822 bovengenoemd
was een der eerste stappen op den weg daartoe, de toelich-
1)nbsp;Elout, 1861, p. 8 en 9.
2)nbsp;Falck, Gedenkschriften, p. 499.
») Falck, Gedenkschriften, p. 502.
V. d. Kemp, Brieven v. d. Gr., dl. I, p. 66.
V. d. Kemp, Teruggave, p. 240.
-ocr page 33-tmg daarbij gaf de officieele beweegredenen omstandig weer.
Toen het Van der Capellen echter steeds duidelijker werd,
dat Falck de zaken geheel aan hem overliet en een beslissing
op de resolutie van 8 Januari 1819 uitbleef, werd in deze
richting steeds verder gegaan. Na de terugkoop der parti-
culiere landerijen Oedjong Brom en Soekaboemi respectieve-
lijk in eind 1821 en eind 1822 volgden spoedig op elkaar, in
verband met elkaar en onder invloed der adviezen van
Van de Graaff de Publicaties van 6 Mei 1^3, No. 17, de ver-
huring en verpachting der landerijen op het grondgebied
der Javaansche Vorsten tegengaand en van 20 Mei 1823,
No. 20, die het verblijf, het reizen en het landbezit op Java
200 bemoeilijkte. Tezamen maakten zij de concurrentie van
particulieren tegen het Gouvernement vrijwel onmogelijk.
Ze waren dus een gevolg eenerzijds van Falck\'s onverschil-
ligheid, anderzijds van den druk der economische omstan-
digheden, die de Indische Regeering in deze richting drong,
een reactie dus van de praktijk tegen de theoretische beschou-
wingen uit de dagen der Commissarissen-Generaal.
Werd dus op deze wijze getracht de inkomsten niet verder
te doen dalen, daarnaast achtte Van der Capellen het toch
wenschelijk te trachten, het werkkapitaal verhoogd te krij-
gen, daar de oorspronkelijke „schatquot; te klein bleek te zijn
en de koffieprijzen ondanks de genomen maatregelen niet
op het gewenschte peil bleven. Eind November 1823 was
er 8 milhoen gulden aan papiergeld en promessen in om-
loop; een bedrag van 6 millioen gulden aan klinkende munt
achtte de Gouverneur-Generaal, op advies vooral van Van
de Graaff weer, voldoendeom een goede werkbasis te
verkrijgen. De Engelsche koopman Morris bleek bereid dit
bedrag te fourneeren, tegen 6% en onder verband van de
residentie Kedoe met haar jaarlijksche inkomsten Bij ge-
^ime Resolutie van 28 November 1823 LA werd besloten
™rris bij den minister te introduceeren: zoo de Koning
ae leening goedkeurde en deze met Nederlanders niet „op
V. d. Kemp: Elout, p. lo.
Louw, II, p. 615.
-ocr page 34-dezelfde of welligt nog voordeeliger voorwaardenquot; zou kun-
nen worden afgesloten, kon met Morris in het moederland
tot een overeenkomst gekomen worden.
Toen echter Morris in Nederland aankwam, vond hij er
niet meer den luchthartigen Falck als minister, doch den
juist opgetreden opvolger.
Elout was een heel andere persoonlijkheid dan zijn voor-
ganger, zeer serieus, er niet over denkend de Indische zaken
over hun kant te laten gaan, integendeel zich daarmee eerder
wat te veel bemoeiend, zeker naar den smaak der Indische
Regeering. Hij was in den omgang heel wat stroever dan Falck,
zich zeer van zijn waarde bewust en een man, die niet gemak-
kelijk een sterke figuur naast zich kon velen. Hij stond bekend
als een knap jurist en uitstekend stylist, al bleef hij naar som-
miger oordeel wat te veel advocaat. Als Commissaris-Generaal
had hij zich onder anderen als redacteur van het Regeerings-
Reglement van 1818 als knap legislator doen kennen
Reeds den vierden April 1824, kon hij in een particuher
schrijvenwaarin hij zijn „waarden vriendquot; Van der Capel-
len mededeelde, dat hij op den eersten van de maand het
ministerie had aanvaard, dezen de aanstaande oprichting van
de Nederlandsche Handel Maatschappij melden, waarom-
trent hij Morris reeds had verklaard „dat juist de vestiging
van zulk eene maatschappij in den boezem van ons vaderland
nog al invloed op de beslissing (over de voorgestelde leening)
zou kunnen hebbenquot;. Hij vervolgde in den vorm allervrien-
delijkst, maar daarbij den oud-collega duidelijk latende voe-
len, hoe hij wenschte, dat voortaan de verhouding tusschen
hen zou zijn: ,,In waarheid mijn vriend! ik mag U niet ver-
bergen, dat het voorstel, om eene zoo aanzienlijke leening,
op nog al bezwaarende voorwaarden en onder verband van
eene geheele residentie op zich zeiven vooral aan vreemden
mij voorkomt weinig bijval bij den Koning te zullen vinden,
al was het ook, dat Hoogstdezelve van de wenschelijkheid en
doelmatigheid van eenen soortgelijken maatregel overtuigd
Vgl. o.a. Mijer. Baud, p. 98.
R.A. (S.S.) Exh. 13 Sept. 1825. No. 79.
-ocr page 35-kon worden waarover ik zelve geene beoordeeling mij mag
veroorloven, voor dat ik het financieel rapport, hetwelk Uwe
officiele brief op nieuw toezegt, heb gezien — eene geldlee-
nmg toch van zulk eene aanzienlijke som kan niet eerder
worden besloten, voordat men de volstrekte zekerheid van
hare noodzakelijkheid verkregen hebbe en zonder dat men
tevens de overtuiging bekomen hebbe, dat langs geene andere
middelen, vooral te zoeken en welligt te vinden in eene be-
zuiniging van uitgaven, het kwaad te verheelen is — en ik
moet U niet ontveinzen, dat Zijne Majesteit reeds sedert eenige
maanden, voordat ik tot het ministerie bestemd was, zijne
bijzondere aandacht op de Indische huishouding gevestigd
heeft, en zeer nauwkeurige opening gevraagd heeft
Ik moet U dus verzoeken in den staat der zaken geene ver-
andering te maken, die tot meerdere uitgaven zouden kunnen
leiden en in het algemeen zou elke verandering verder, zon-
der nadere Koninklijke toestemming, in de gegevene om-
standigheden, zwarigheid kunnen inhebbenquot;.
Direct dus kondigde Elout, die van meening was, dat
Van der Capellen zich slecht hield aan artikel i6 van het
Regeerings Reglement, waarbij de organieke bepalingen door
Commissarissen-Generaal vastgesteld, verbindende waren
verklaard, totdat door den Koning nadere bevelen mochten
worden gegeven, aan, dat het met een gang van zaken als
onder Falck was ontstaan, uit zou zijn. Korten tijd later, in
den bovenreeds genoemden, eveneens particulieren brief
van 19 Mei 1824 liet Elout, intusschen reeds wat meer
mgewerkt, Van der Capellen weten, dat \'s Konings vermeer-
derde belangstelling dateerde van het moment, dat het mi-
nisterie, nog voor Elout\'s optreden, zich met een verzoek
om hulp tot den Koning had moeten wenden tot verkrijging
van zestig duizend gulden voor uitbetalingen aan in het
^oederland wonende deelgerechtigden in het Indische we-
duwenfonds. Weliswaar had Elout sinds den 4en April, „het
voorlopig financieel overzigt, dat gij officieel hebt ingezon-
afwijkend bij Elout, 1861, p. ii6.
-ocr page 36-den , ontvangen, doch, dat „schijnt mij nog toe niet in
allen deele zeer nauwkeurig te zijn. want het is niet het
juiste resultaat der boekhouding, maar alles blijft bij ramingquot;
berst wanneer het definitieve financieele rapport zal zijn ont-
vangen, zal hij den Koning over het voorstel van de geld-
leemng kunnen rapporteeren. „Ik zal echter niets verzuimen
om al het mijne toetebrengen en te doen, wat voor Indie,
en de Indische Regering nuttig is, maar gij kent het contract
facio ut facias .
Wat nu_ echter de Indische mail den minister mocht
brengen, met het lang verwachte rapport^), integendeel, de
Augustuspost ontvangen 7 Aug. 1824) bracht een besluit
van de Indische Regeering van 27 Februari 1824 secreet
lett. D om „met de kopielijke toezending aan het Ministerie
van Kolomen van voorsch. secreet rapport van den 25 October
1823 tot eene nadere gelegenheid te supersederenquot;. De In-
dische Boekhouding was en bleef in de eerste tien jaren na
het herstel van het Nederiandsche gezag in Indië nu een-
maal een zeer zwakke plek. hoe men ook trachtte daarin
verbetering aan te brengen. Het copieeren van lijvige rap-
porten voor het moederiand bestemd, meende men dus beter
te kunnen uitstellen, wel niet ad calendas graecas. maar het
zou toch tot 9 Maart 1826 duren, eer het beloofde rapport
den Minister zou bereiken 2).
Elout achtte zich, te meer waar Van der Capellen tevens
zijn aanstaand vertrek naar de Molukken meldde en op spoe-
dige inzending dus niet viel te hopen, nu echter verplicht
den Koning te waarschuwen, wat op den i4en October bij
een uitvoerig rapport geschieddë; het resultaat hiervan zou
worden het contract met de Nederlandsche Handelmaat
schappij van 8 Maart 1825.
Inmiddds werd het Elout. die sinds 30 Juli 1824 door
Baud als Directeur voor de zaken der Oost-Indische bezit
tingen „adviseurquot;, zooals deze zelf aan Van der Capellen
schreef, uitstekend werd bijgestaan, steeds duidelijker da^
IInbsp;Elout, Hoofdst. I.
-ocr page 37-de Gouverneur Generaal een zeer ruime opvatting over de
^enzen van z.jne bevoegdheden was gaan koesteren. Van der
^apellen bleek zich meer en meer te gaan gedragen, als ware
^y nog Commissaris-Generaal, maar nu alleen; aan bepa-
lingen van het Regeerings Reglement en van andere ver-
ordeningen door de Commissarissen-Generaal vastgesteld,
werd slecht de hand gehouden; gewichtige beslilingen
werden genomen zonder \'s Konings machtiging in te roe-
pen. Wat echter sinds 1819 voor ongerechtigheden op dit
gebied zoo al waren voorgevallen, was bij den door Falck
achtergelaten, ongeordenden toestand van het Departement
maken ^ ^^ ^^ ^^^binding met Indië niet nauwkeurig uit te
Ook den Koning was het duidelijk, dat de Indische Regee-
nng neiging had buiten haar boekje te gaan. Zijne Majesteit
het 7 November 1824^) door De Mey van Streefkerk aan
^iout vragen, zulks naar aanleiding van strenge maatregelen
die het Bestuur te Batavia had genomen tot wering van den
invoer van wapenen, en waarvan men in Nederland uit de
„Engelsche papierenquot; kennis had gekregen, wat zou kunnen
worden gedaan om te voorkomen, dat men in Indië zonder
noodzaak maatregelen nam van algemeen staatkundig be-
lang zonder voorkennis van Zijne Majesteit. Deze vraag was
koren op Elout\'s molen. I^t onzekere in de verhouding
minister-Gouverneur Generaal moest verdwijnen, wilde men
m h^ moederland de algemeene gedragslijn voor Indië kun-
nen blijven of liever gaan voorschrijven. En dat dit laatste
noodig was. bewezen de Indische berichten aan Elout meer
en meer. De particuliere waarschuwingen van 4 April en
19 Mei en de daarop bij herhaling gevolgde officieele, o.a.
die naar aanleiding van de eigenmachtige publicatie van 14
Februari 1824, No. 9. waarbij de invoer van vreemde lijn-
waden met 25 of 35 percent werd belast al naarmate ze van
havens bewesten of beoosten de Kaap de Goede Hoop wer-
den ingevoerd en die in strijd was met een door Commis-
sarissen-Generaal 28 Augustus 1818 vastgesteld Reglement
Bijlage No. IV.
-ocr page 38-op de inkomende en uitgaande rechten, zouden, vreesde
Elout, voor Van der Capellen niet voldoende zijn. En hier
nu was de gelegenheid een Koninklijke uitspraak te ver-
krijgen.
Reeds 15 November 1824^) vroeg Elout, hoewel hij vond
dat bij de wapeninvoerquestie de „Hooge Regeeringquot; haar
macht met had overschreden, machtiging aan den Koning
Haar ernstig te mogen aanbevelen om behalve in spoed-
pvallen op eigen gezag geen maatregelen te nemen, waarvan
het doelmatige ten deele in patria diende te worden beoor-
deeld. Hij wees er op hoe noodig het blijkbaar was de Indi-
sche autoriteiten van tijd tot tijd duidelijk te laten merken
dat ze van het Opperbestuur afhankelijk waren. Het stil-
zwijgen in Nederland — gedoeld werd op de periode Falck
— deed de Indische Regeering maar een verkeerd denkbeeld
van hare bevoegdheid krijgen. De gevraagde machtiging volgde
den i8en November, dus zonder aarzelen, en het gevolg was
de geheime depêche van 11 December 1824, No. 452), die
Van der Capellen zoo tegen Elout in het harnas zou jagen.
Van der Capellen vertoefde, toen hij dezen brief ontving
reeds negen jaren in de tropen; tot de ontvangst van Elout\'s
eerste brieven had hij uit het moederland niets dan lof en
roem gehoord; ruim een jaar te voren had Falck hem nog
den 28en Juli 1823, op de vleiendste wijze laten weten, dat
de Koning op zijn langer aanblijven prijs stelde _____Wij
mogen ons inmiddels troosten met het denkbeeld dat de
oordeelkundige ijver, de matiging en het staatsbeleid van
welke een in geluk en moeilijkheden afwisselend bestuur zoo
aanhoudende blijken heeft opgeleverd, geene onvruchtbare
voorbeelden zullen geweest zijn voor hen die U zullen op-
volgen en die nergens een beter rigtsnoer voor hunne han-
delingen zullen kunnen vinden dan in die welke bij den
Souverein, blijkens het nevensgaande besluit, de meeste
tevredenheid opgewekt en eene volkomene goedkeuring weg-
1) Bijlage No. V.
op\'p^rÄÄ^nbsp;»n de .e
Ambtsbrieven, p. 157.nbsp;.
-ocr page 39-gedragen hebbenquot;; en door zijn ambtenaren werd hij op de
handen gedragen. Sedert Elout Falck vervangen had, had
hl] echter uit Nederland voortdurend aanmerkingen ont-
vangen, en alles scheen den laatsten tijd in Indië tegen te
loopen. De vermoeiende Molukkenreis had nog een triomf-
tocht geleken; Van der Capellen had er, pompeus, als be-
vrijder van dwang kunnen optreden, en regelingen vastge-
steld waarover van de Raden van Indië alleen de hem ver-
gezellende Van de Graafï was geraadpleegd, maar het ver-
blijf te Makassar had enkel ellende na zich gesleept; een dure
expeditie was er door noodig geworden en de terugkeer op
Java m October 1824 had Van der Capellen geleerd, hoe
treurig de financieele toestand van Indië was. En nu ten-
slotte déze onaangename brief en de iets eerder ontvangen
last van den minister van 19 December 1824, No. 3/288 om
twaalf duizend pikol koffie aan de Handel Maatschappij af
te staan O, dat lichaam, dat, vreesde de landvoogd, het einde
van den vrijen handel en de ondergang van den Bataviaschen
koopmansstand zou veroorzaken. Het komt mij voor, dat
dit alles het door het lange verblijf in de tropen overprikkelde
zenuwgestel van Van der Capellen heeft benadeeld; zijn cor-
respondentie. zijn houding tegen den juist teruggekeerden
Muntinghe ook, toonen hem hoogst prikkelbaar en niet meer
in staat zijn standpunt rustig te bepalen. De Koek schreef
den i2en Juli 1825 aan Van de Graaff, dat zij moesten
trachten den waardigen gebieder, wiens stemming door de
laatst ontvangen ministerieele stukken blijkbaar tot kook-
punt was gestegen, tot bedaard overdenken te brengen\'-).
En dien zelfden dag ging Van der Capellen\'s protestbrief
aan Elout in zee waarin hij toonde zijn staatsrechtelijke
positie geheel verkeerd te zien, en toch werd dit epistel in
V. d. Kemp: Elout, p. 204.
V. d. Kemp; Brieven, dl. II, p. 251.
y V. d. Kemp; Elout, p. 222, vergist zich als hij dezen brief van 12 Juli 1825, No i
pn ^rTrt® ^m-TiT\'Ï gt; Konings Bezuinigingsbcsluit van 5 April ,825. No.\'oó
en van het Koninklijk Besluit van 3 April 1825, No. 89. Deze stukken bcrdkt?n
Batavia eerst m^io Augustus 1825. Begin en slot van den brief van 12 jS zif; afS
Rade met veel instemming behandeld^)! Tien dagen later
was Van der Capellen\'s booze bui nog zoo weinig geluwd, dat
hij het noodig vond den brief van 12 Juli ook den Koning
rechtstreeks aan te bieden met een begeleidingsschrijven in
denzelfden geest. Hoewel aan Van der Capellen uit Elout\'s
brief van 11 December 1824 duidelijk had kunnen blijken, dat
deze op \'s Konings last handelde, meende hij dat Elout, en
niet hijzelf, buiten zijn boekje was gegaan. En dat terwijl
art. 15 van het Regeerings Reglement van 1818 luidde: „De
Gouverneur Generaal, in Rade, zoowel als afzonderlijk han-
delende is gehouden de bevelen, hem uit naam des Konings
toegezonden, na te komenquot;.
Van der Capellen meende, dat Elout\'s intentie was: „om de
teugels der regering van deze gewesten door den Koning aan
mij toevertrouwd, uit mijne handen in die van Uwer Excellen-
tie\'s ministerie over te brengen, en alzoo de Hooge Regering
dezer landen in een bloot administratief werktuig van Uwer
Excellentie\'s ministerie te herscheppenquot;. Had hij dan niet
steeds als braaf man gehandeld en was hij niet beter op de
hoogte dan Elout, die zoo kort in Indië was geweest; — al die
aanmerkingen komen van de heerschzucht van Elout, moet
Van der Capellen gedacht hebben en niet van de zijde van
den Koning, want onder Falck\'s ministerie maakte Zijne
Majesteit nooit aanmerkingen. Nog jaren later, in zijn Ge-
denkschriften, schreef hij „Ik heb mij nooit veel bekreund
over de verantwoordelijkheid. Ik redeneerde aldus: Ik bezit
het vertrouwen van den Vorst, dien ik vertegenwoordig; hoe
zou hij handelen zoo hij dezelfde kennis van zaken had, die
ik verkregen hebquot;. Menschelijk verklaarbare redeneering,
maar staatsrechtelijk onjuist. Van der Capellen bewees in-
derdaad, „geheel vreemd te zijn geworden in \'s Konings
kabinetquot; mis te verstaan de verhouding tusschen Koning,
minister en landvoogd. Ook vergat hij, dat overwegingen
omtrent het geheele koninkrijk geheel andere maatregelen
V. d. Kemp, Elout, p. 235.
Sirtema, p, 489.
Elout^^tjquot;nbsp;oPg^^of^en in den brief van 12 Juli 1825; v. d. Kemp,
-ocr page 41-m Indië konden noodig maken dan die voor hem, die alleen
Indië kende, de juiste schenen te zijn. De beste Gouverneur
Generaal is niet hij, die alleen het belang van Indië kent.
Wat kon op Van der Capellen\'s brieven voor ander ant-
woord volgen dan een koude douche, \'s Konings duidelijk
blijkend ongenoegen. Van der Capellen\'s gemoedsgesteldheid
deed hem niet onderscheiden, dat de fout niet bij Elout, doch
bij Falck had gelegen. Hij zelf was in hoofdzaak slachtoffer
der omstandigheden en gebeurtenissen geworden, daar hij
niet voldoende krachtfiguur was om deze te beheerschen.
Terwijl Van der Capellen zijn Molukkenreis maakte, had
aan het hoofd der Indische Regeering als Luitenant-Gouver-
neur, want zoo luidde de titel door Falck\'s slordigheid,
luitenant generaal De Koek gestaan, die getracht had Falck
en later Elout door particuliere brieven zoo goed mogelijk
op de hoogte te houden O- In deze brieven had hij. zakelijk
juist en zonder overdrijving, den stand van zaken in enkele
woorden blootgelegd, al waren ze dan ook vervat in een toon
van nederigheid, als schreef een klein kruideniertje aan een
van zijn beste klanten 2).
Op II Maart 1825 bereikte den minister een viertal epistels
van De Koek 3), dat tusschen 23 September en 25 October
1824 was geschreven. De Koek schatte de Indische schuld
hierin reeds op zestien millioen gulden, gaf de noodzakelijk-
heid van ernstige bezuinigingen aan, waaronder zoodanige
bij zijn eigen Departement, dat van Oorlog, wees op de
groote nadeelen van de expeditie in Zuid-Celebes en riep in
door hun eenvoud treffende woorden de hulp en mede-
werking van Elout in voor den braven Gouverneur Generaal,
die in zoo moeilijke omstandigheden verkeerde. Van Van der
Capellen zelf bracht dezelfde post alleen een brief van 12
October 1824. waarin hij verklaarde, dat hij in verband met
de slechte omstandigheden van Indië zijn vertrek van daar
nog tot het najaar van 1825 zou verschuiven Het beloofde
Elout, 1861. p. 117 vlg.
, Y;nbsp;Elout, p. 309 haalt ccn brief aan van Dc Koek aan Du Bus waarin
hij schrijft: „op verstand cn kunde maak ik geen aanspraakquot;
Bijlage No. I—III.
*) v. d. Kemp, Elout, p. 60.
financieel rapport en andere hoogst belangrijke stukken, zoo
die ter toelichting van de maatregelen in de Molukken ge-
nomen en nadere inlichtingen over de lijnwaden-verordening
van den i4en Februari 1824 bleven ontbreken.
Elout begreep evenals in October, dat langer wachten
geen zin had; nog op den 11 en Maart lichtte hij den Koning
m over het nieuws van De Kock^); kort daarop had een
bespreking met Zijne Majesteit plaats, welke leidde tot
Elout\'s voorstellen van 2 en 4 April, die de Koninklijke
Besluiten van 3 April 1825, No. 89, waarbij vaststelling van
een gewone vijfjarige begrooting voor Indië door den Koning
werd voorgeschreven 2) en van 5 April 1825, No. 96, dat
talrijke bezuinigingen in de Indische administratie ge-
lastte 3), ten gevolge hadden. Slechts door zoo ingrijpende
maatregelen meenden Koning en minister aan de Indische
schatkist een betere toekomst te kunnen verzekeren.
In dezen tijd, waarin het departement werd omgezet in
een van Marine en Koloniën (11 April 1825) was het ook,
dat aan beiden duidelijk werd, hoezeer Falck zijn plicht had
verzuimd. 15 April liet de Koning aan Elout uit Brussel
den reeds aangehaalden brieft) schrijven, die dit aantoont
en den dag daarna dateerde de minister uit den Haag den
brief, waarbij hij Van der Capellen\'s memorie van 16 Juli
1822 opzondOp dat oogenblik vond Elout het ook noo-
dig er de aandacht van den Koning op te vestigen, dat het
onder Zijne Majesteit\'s nadere goedkeuring op 22 December
1818nbsp;door Commissarissen-Generaal in werking gebrachte
Regeerings Reglement nimmer aan die goedkeuring was
onderworpen. Wel hadden zij het den minister Falck toe-
gezonden met een hoogst laconiek briefje«), doch deze had
hier op weer eens niets gedaan; Elout\'s rapport van
1819nbsp;toch vond hij onvoldoende ter verklaring — „en zoo
1) V. d. Kemp. Elout. p. 58. Ook uit Elout, 1861. p. 83 blijkt hoeveelnbsp;pi
aan de briefjes van De Kock hechtte.nbsp;^\'out
Te vinden v. d. Kemp, Elout, p. 68—71
=gt;) v. d. Kemp, Elout, p. 81-^3.
Bijlage No. VI.
«) Bijlage No. VII.
®) Oranje, Inleiding.
gebeurde het dat het regeeringsreglement dat hij (Elout, Cs) en
zijne ambtgenooten in de plaats hadden gesteld van het hun
van hier meegegevene, vele jaren onbekrachtigd bleef, hoezeer
men zich bij het Ministerie liet welgevallen dat de Gouver-
neur-Generaal gestadig naar hetzelve handelde en zich op
deszelfs bepalingen beriepquot;, verklaart Falck
Wanneer Elout en Baud tot de ontdekking kwamen van
die niet-goedkeuring bleek mij niet. Blijkens den brief van
II December 1824, No. 45, geheim, wisten zij toen, dat deze
nog met had plaats gevonden. In dien brief toch lieten zij
Van der Capellen weten „dat het reglement op het beleid
der regering en de verdere reglementen, in der tijd door
Commissarissen-Generaal, op, het gezag en onder de nadere
goedkeuring des Konings daargesteld, Hoogstdeszelfs uit-
drukkelijke bekrachtiging nog niet hebben verworvenquot; 2)
Waarom Elout eerst op 16 April 1825 van zijn ontdekking
aan den Koning melding maakte ? Mogelijk, dat hij er niet
geheel zeker van was, dat die goedkeuring niet toch was
verleend. De questie bevreemdde hem blijkbaar zeer; 9 Mei
schreef hij. zich voorzichtig uitdrukkend, er nog over aan
den Koning: „Wat er ook zij van de oorzaken en beweeg-
redenen die aanleiding mogen gegeven hebben, dat van wege
het bestier der Koloniën hier te lande Uwer Majesteits beoor-
deeling, en geheele of gewijzigde goedkeuring van het regle-
ment door Commissarissen-Generaal in den jare 1819 vast-
gesteld. niet is ingeroepenquot;. Den i6en April verklaarde
Elout verder aan den Koning, dat het Reglement na alles
wat m Indië was gebeurd, niet meer ongewijzigd ter goed-
keuring kon worden voorgelegd. Wanneer men er uit de
stukken geheel zeker van was geworden, wat inmiddels in
Indie had plaats gevonden, wanneer men ook wist, dat het
\') Gcdcnkschriftcn, p. 266. Uit ccn brief van 22 Mei 1822 No ac/2
bl.jkt. dat Falck het advies van den Raad van State oter het R R^^Sn ,8,c ^^
hij het
ten rapport aan den Koning over de goedkeur ng van het R R van 1818 Hof
Icitnheil\'Srust\'^nbsp;^ desbetreffende noot. Falck liet deaan^
\') vide V. d. Kemp, Èlout, p. 434.
-ocr page 44-schrijven van ii December 1824, daar aangekomen, verdere
veranderingen onmogelijk zou maken, dan zou men met de
„nadere overwegingquot; van een nieuw reglement kunnen be-
ginnen. Het 16 Juli 1822 door den Gouverneur-Generaal
toegezegde nadere rapport over het landbezit zou dan ook
wel ontvangen zijn en men zou kunnen gebruik maken van
de ervaring van Van der Capellen, die tegen dien tijd wel in
Nederland zou zijn teruggekeerd. Vóór echter de Koning
Elout hier op had laten antwoorden, arriveerde uit Batavia
de brik „Syrenequot;, die officieele berichten tot het begin
van December 1824 meebracht. De Kock\'s voorloopige
mededeelingen werden er geheel in bevestigd; een oorlog
in Zuid-Celebes was niet meer te vermijden; droevig was
het ook met den financieelen toestand gesteld, bovendien
echter scheen te Padang de verhouding tot de Padri\'s in de
Bovenlanden zich ongunstig te ontwikkelen.
Deze berichten en het „volkomen gebrek aan een vast
Reglement op het beleid van de Regeringquot; deden den Koning
op middelen uit zijn^) om een staat van zaken te doen op-
houden, die meebracht, dat de Gouverneur Generaal zoo
slecht de hand hield aan de voorschriften van Hemzelven
^ van de Commissarissen-Generaal. Zou de Gouverneur
Generaal mogelijk meenen de vrijheid te hebben dit te doen,
daar hem nooit eenig blijk van goed- of afkeuring nopens
zijne verrichtingen gewerd, liet de Koning aan Elout vragen.
Welke een andere opvatting als die van Falck; bij dezen
laatsten een eenigszins naïeve verwondering, dat Van der
Capellen maar net deed of het Reglement van \'18 wel be-
krachtigd was, hier daarentegen een poging te begrijpen
hoe de Indische Regeering er toe kwam zoo vaak van dat
Reglement af te wijken.
De Koning betwijfelde echter of Elout\'s voorslag wel doel
treffend was, volledige kennis van den staat van zaken achtte
Zyne Majesteit alleen in Oost-Indië te verkrijgen; zou het
met juister zijn, vroeg Hij den minister, een specialen Com
missaris naar Batavia te zenden, die „volledig bekend met
Schrijven van 3 Mei 1825, Bijlage No. X.
-ocr page 45-de wijze van zien van het hoog bestuur alhier, omtrent de
Oost-Indische zaken, voorschriften deswege aan het bestuur
m Indië zoude overbrengen, toelichten en ontwikkelen, voorts
den tegenwoordigen stand van zaken en de aangelegenheden
der Kolonie in de bijzonderheden opnemen en vervolgens
herwaarts zoude terugkeeren, om verslag te doen van zijne
bevindingquot;.
Elout toonde zich over dezen voorslag weinig enthou-
siast i), hij meende met behulp van Baud, die hiertoe reeds
opdracht had ontvangen, zelf de noodige voorslagen voor het
te wijzigen Reglement wel te kunnen doen. Van der Capellen
zou bij terugkomst de nog ontbrekende inlichtingen kunnen
verschaffen. De op zijn autoriteit gestelde minister zag in
den specialen Commissaris met zijn zeer uitgebreide en
moeilijk te omschrijven volmacht een gevaarlijk experiment,
dat op zijn best slechts uitstel en een nieuwe schakel in de
stroeve regeeringsmachine beduidde. Hij vroeg den Koning
daarom geen beslissing te nemen, alvorens het verslag, waar-
aan hij en Baud bezig waren, gereed zou zijn.
De Mey van Streefkerk kon hem bij schrijven van 13 Mei
1825, No. 172) laten weten, dat de Koning zich nog voor-
behield een beslissing over de zending van een Commissaris
te nemen, maar dat Zijne Majesteit gaarne zou vernemen,
wanneer het beloofde verslag gereed zou zijn. Ook de Koning
z^g dus het gevaar van de uitzending van een in het staats-
rechtelijk systeem eigenlijk niet thuis behoorenden hoogen
ambtenaar naar Indië wel in.
\'s Konings vraag deed Elout verlegen staan, antwoordde
hij den 27en Mei\'). Het werk was moeilijk, er viel zeer veel
aandachtig te lezen en te overwegen, in minder dan drie
maanden zou het „belangrijk rapportquot; niet gereed kunnen
zijn. De aanteekeningen van den Koning op dit stuk toonen
eenig ongeduld aan. Geen wonder, nog voor de ontvangst
had Zijne Majesteit te Brussel een korte audientie verleend
aan den juist uit Indië gearriveerden Raad van Financiën
\') ^hrijvcn van 9 Mei 1825, Bijlage No. XI.
\') Bijlage No. XII.
*) Bijlage No. XIII.
Wappers Melis i), die van daar in Januari was vertrokken
om enkele hoogst belangrijke dépêches over te brengen en
nader toe te lichten, de Besluiten namelijk van 30 November
1824, La H secreet 2) en van 3 December 1824 La L secreet®)
tot het aangaan van een geldleening van vijftien millioen
sicca ropijen in Britsch Indië onder verband van alle reve-
nuen, inkomsten, territoriale bezittingen, roerende en onroe-
rende eigendommen toebehoorende aan Z.M. den Koning
der Nederlanden en Hoogstdeszelfs Gouvernement in Indië
en een daarmede samenhangende verandering van het munt-
stelsel, waarbij werd afgeweken van het Koninklijk Besluit
terzake van 8 November 1815, No. 7. De Mey meldde
Elout op 28 Mei dat de Koning „dezen Heer eenige oogen-
blikken heeft ontvangen, doch zonder zich met hem in bij-
zonderheden in te latenquot;.
Wappers Melis werd direct naar Elout in den Haag door-
gronden, 2 Juni kon deze aan den Koning eenige voorloo-
pige inlichtingen over de ontvangen stukken doen toekomen,
die Zijne Majesteit blijkbaar zeer hebben geëergerd Reeds
twee dagen later werd den minister medegedeeld ®), dat hoe
de beslissing van den Koning over de hangende vraagstukken
ook mocht zijn, deze naar Indië zou worden overgebracht
door een specialen Kommissaris. De dwang der omstandig-
heden deed dus de aarzeling van den Koning een ruim
gevolmachtigde uit te zenden, overwinnen. Elout zou voor
Wappers Melis was een Antwerpenaar, die eind 1820 door Falck, dien hij o.a. had
bijgestaan bij de voorbereiding van de Gentsche tentoonstelling van 1820, als finan-
cieele hulp voor Van der Capellen naar Batavia was uitgezonden. Hij had daar een
groot aandeel in de financieele handelingen der Indische Regeering; zoowel in de lijn
wadenverordening als in de leeningaanvragen bij Palmer cn Co. Hij werd door velen
gewantrouwd en had zooals in 1825/26 aan Baud uit een ingesteld onderzoek bleek
als oud-dienaar van de Engelsche Indische Compagnie een ongunstig verleden B«\'
u^ezen zijn corrupte handelingen van hem in Nederlandsch Indischen dienst echter
Jï-f-nbsp;pleit, dat hij steeds op bezuinigingen in Indië heeft aangedrongen
(Elout, 186.. p. 13). Du Bus schreef 12 Maart 1826 aan Elout, dat W. M zUrm^i
fortuin dankte aan niet te verantwoorden daden, n.1. opkoop door stroomannenTn
bjn^^den vlak voor de mwerkmgtreding van het invoerbesluit hierop. TypS
de uizending van deze twijfelachtige figuur als financieel expert, niet weer Falck\'s
zorgeloosheid ? Vgl. Gedenkschriften, p. 260—271 en 440nbsp;®
V. d. Kemp, Elout, p. 139 vlg.
\') Louw, dl. II, p. 60.
p RA. (S.S.) 28 Mei 1825 La L. geheim.
Bijlage No. XIV.
\') Bijlage No. XV.
de benoeming een voordracht hebben te doen en een snel-
zeilend oorlogsschip voor de overtocht van den hoogen
ambtenaar m gereedheid moeten doen brengen^).
Er werd hard gewerkt aan het Ministerie in deze dagen-
den i4en Juni reeds bood Elout den Koning een overzicht
aan van de door Wappers Melis meegebrachte stukken
22 Juni had te Brussel een conferentie plaats, waarbij behalve
de Koning de onontbeerlijke De Mey van Streefkerk en
Elout ook de vice-president van den Raad van State Mollerus
en de minister van Financiën Appelius tegenwoordig waren
en waar Wappers Melis voor het geven van Inlichtingen
werd binnengeroepen. Denzelfden dag nog ontving Elout
de beslissing van den Koning^ werd de leening afge-
iceurd en voor zooveel mogelijk vernietigd, ^ zouden in
atwachting, dat het Regeerings Reglement voorlTederlandsch
Indie geheel gereed zou zijn eenige voorschriften worden
gegeven, „tot betere regeling der bevoegdheid van de Re-
gering in Indie. en van hare verhouding tot het Bestuur in
het Moederlandquot;, en ^zouden de instructiën „op dat een
en anderquot; worden overgebracht door een ambtenaar met
den titel van Commissaris Speciaal .,of eenigen anderenquot;
om de nauwkeurige uitvoering er van te verzekeren. Elout
moest voor de noodige ontwerpen van besluiten en voor-
schriften zorgen.
^n Du Bu.s dc Gisignies geheel cn al in overccnstcmmbfv^™; ƒ
Elout. Dit acht ik onjuist; Elout had zich kort te voTerddSk tc^ wenschen van
van een commissaris verklaard en sedert had de KonTng hem niet S ov.r
gelijke zending geraadpleegd. Over dc keuze van den ncr^n
in het tweede hoofdstuk.nbsp;pcrsoon van den commissaris
II (S.S.) Exh. 20 Juni 1825, La R. geheim
\') Bijlage No. XVII.
HOOFDSTUK II.
De zending van den Kommissaris-Generaal
Du Bus de Gisignies.
ÖJ^ 1lt; \' inbsp;Toen Elout den 2en Augustus 1825 voldeed aan \'s Ko-
^nbsp;quot; nings opdrachten van den 4en en den 22en Juni, kon hij
één daarvan reeds laten vervallen: de voordracht namelijk
van den persoon, die tot ,,Kommissaris-Speciaalquot; zou zijn
te benoemen. Hieromtrent schreef hij: ,,Uit de mondge-
sprekken zedert, te Brussel gehouden, is mij gebleken dat de
keuze van Uwe Majesteit voorloopig was gevallen op den
Burggraaf Du Bus de Ghisignies, (sic, Cs.) Gouverneur der
provincie Zuidbrabant, terwijl, eene mededeeling mij dezer
dagen door dien heer in persoon gedaan, de zekerheid heeft
gegeven, dat die keuze geene verandering heeft ondergaan
en dat die heer mitsdien bepaaldelijk door Uwe Majesteit
voor de Indische kommissie is bestemd.quot;
De uit te zenden persoon was dus door den Koning zelyen
uitgekozen. Waarom juist Du Bus mëFde^e belangrijke zen-
ding^erdJjelast ? Eén eigenschap had hij, die hem in onzen
tijd als volslagen ongeschikt zou hebben doen passeeren.
Een man van 290 pond 2) zou thans zelfs niet naar een ge-
neeskundige keuring voor den staatsdienst in de tropen zijn
gestuurd. Du Bus, die in Indië in een jaar tijd meer dan
honderd pond afviel, moet daar lichamelijk wel zeer geleden
hebben. Hoogst onbillijk is dan ook Willem van Hogendorp,
als hij afgeeft op du Bus\' houding gedurende zijn tournées.
Men kan, wanneer men zich realiseert, wat deze voor den
herhaaldelijk zwaar zieken man moeten beduid hebben,
slechts bewondering hebben voor du Bus\' energie. Wat
direct vóór hem pleitte, was, dat hij Vlaming was; in de eerste
1) Bijlage No. XVIII.
V. Hogendorp, p. 9.
plaats konden de Zmd-Nederlanders, die van oordeel waren,
tenbsp;^^ bezetting der hooge staatsambten
te vaak passeerde, er zich dus over verheugen, dat een der
hunnen thans was uitgekozen; in de tweede plaats vond^
de Koning m hem iemand, die geheel buiten alle Noord- ^
JNederlandsche coterietjes stond.
In het Noorden zou onder het betrekkelijk gering aantal
personen, dat voor uitzending in aanmerking kwam, moeilijk
leman^jpon^ geweest, die niet door familie- of
andere belangen in Indië de handen eenigzins gebonden had
ot die niet ten opzichte van de daar te volgen koers voorop-
gezette denkbeelden had. En noch het een, noch het ander
behoefde men bij Du Bus te vreezen.
Maar om wat positiever te worden: hoe dacht men en hoe
denken over D^? Een zeer o^diK^^ond tre- \'
dende figuur was hij tot op het tijdstip van zijn benoeming
me gewees , al had hij dan ook hooge staatsambten bekleed
Het oordee over hem van tijdgenoot en later levende was
zeer verschillend. De Pruisische gezant Salviati noemde hem
m i«i8: „homme de peu de moyens, qui____suivra la
direction que le gouvernement voudra.lui donnerquot; M De
Oostenrijker Mier, die reeds 27 Juli 1825 Metternich wist
te melden, dat Du Bus met groote macht naar Indië zou
worden gezonden, gaf als reden daarvan op, dat de Koning
hem talentvol en ijverig vond; in de Brüsseler wereld was
uu Bus echter een nagenoeg onbekende 2).
D^hem als secretaris begeleidende Willem v^Hogen-
fep stelde hem in zijn brieven voor als eenquot; bekrompen
luien kniesoor; de Indische ambtenaren zagen in hem vrijwel
algemeen een „üranquot;«); met De Kock, het hoofd van de
Indische Regeering stond hij op gespannen voet. Zijn op-
volger, Van den Bosch, schreef met waardeering over zi n
werkzaamheid m Indië Steijn Parvé, in 1850, jubelde i
„ZeWen werd gewis het bewind over Indië onder hachelijker
ld p ^squot;nbsp;1815-1825. I. p. 389.nbsp;quot;ciijKer
K^bÄn^\'^r\' \'\' \'\'nbsp;Elout. P. 296-297.
quot;) Parvé, 1850, p. I68.
-ocr page 50-omstandigheden uitgeoefend, dan door dezen staatsman, en
nooit werd naar verdienste hulde gedaan aan de vastberaden-
heid, de administratieve kennis, de milde en onbekrompene
denkbeelden, welke hij gedurende zijn vierjarig bestuur heeft
aan den dag gelegdquot;. Van der Wijck, die in zijn proefschrift
van 1866, trachtte zich in het algemeen, objectief, van beoor-
deeling ver te houden, zeide toch prijzend^): ,,Het bezui-
nigingswerk van den Kommissaris Generaal was zeer radi-
kaal, maar toch geen afbraak, geen sloopingquot; en „Veeleer
heeft de ondervinding geleerd dat de eenvoudigere organi-
satiën van den K.G. degelijk en practisch waren; de meeste
worden, natuurlijk met wijzigingen, in de tegenwoordige
Indische staatsinrichting teruggevondenquot;. Voor Louw, in
1897^), was hij „een reus van werkkrachtquot;, „van alles over-
weldigende werkkrachtquot;, wat alleen al uit het staatsblad van
1826 kon blijken! De Klerck®) vond, dat zijn beleid uit een
politiek en economisch oogpunt geen onverdeelde toe-
juiching verdiende, al was het financieel succes door zijn
opvolger behaald, althans voor een deel, de vrucht van zijn
beleidvolle hervormingen. Verder heet het bij dezen auteur
over Du Bus: „Cholerisch van temperament en ziekelijk van
gestel, heeft hij aan die zich telkens herhalende prikkels
geen weerstand kunnen bieden; onbillijkheden zijn er het
gevolg van geweest. Deze mogen den nimbus zijner verdien-
sten wat hebben doen verbleeken, een billijk oordeel eischt
echter het rekening houden met de omstandighedenquot;. Voor
Clive Day^) is hij de „outspoken advocate of the liberal
principles of Raffles and the commissionersquot;. Van der
Kemp noemde hem een bekwaam administrateur, ,,die
echter tevens een drijver bleek te zijnquot; en als ,,alle kleine
bureaukratenquot; lijdend aan „kleinzielige schoolmeesterachtig-
heidquot;. Knibbe tenslotte teekent hem als een goedigen dik-
zak«). Men heeft dus keuze! Mij valt het niet gemakkelijk
») p. 258. 259-
Louw, dl. 2. p. IX en 157.
Louw, dl. 4, p. 99, dl. 5, p. 534.
*) Nederl. vert., p. 261.
V. d. Kemp, Elout, p. 294, 295.
®) Knibbe, p. 25.
mij bij een van deze beoordeelingen geheel aan te sluiten.
^u_Bjisjverdi^t i^ch^ groote loftuitingen, noch de over-
dreven verguizingen.
Hij was een man niet van groote staatsmans- of geestes-
gaven, maar wel van zeer nauwgezette plichtsopvatting. In
den Franschen tijd had hij zich van staatsambten ver ge-
houden, totdat hij, ondershands gewaarschuwd, dat hij zich
hierdoor bij de Fransche autoriteiten verdacht maakte, den
3oen April 1813 tot eersten adjunct maire van Doornik liet
benoemen. Maar toen hij eenmaal in die functie was, bleek
hij den aan Napoleon afgelegden ambtseed zoo ernstig op
te nemen, dat hij in 1814 weigerde van den hertog van
Saksen Weimar, bevelhebber der geallieerde troepen, het
ambt van maire aan te nemen, voordat de keizer afstand van
den troon zou hebben gedaan^).
In de onderscheiden ambten, die hij in het koninkrijk
bekleedde — hij was van 1818 tot 1820 voorzitter van de
tweede kamer, daarna Gouverneur van de provincie Ant-
werpen 2) en sinds Maart 1823 van Zuid-Brabant — ^
hij het gewijzigde Napoleontische administratiesysteem gron-
dig leeren kennen enjyas hij zelf een bekwaam administra-
teur en flink ambtenaar geworden. Hij had daarbij geleerd
te gehoorzamen; van hem behoefde Willem I noch te vree-
zen, dat hij van de hem ietwat schoorvoetend verleende \'
groote macht zou misbruik maken om politiek op eigen hand
te gaan^drijven, noch dat hij teveel het oor zou leenen aan
raadgevingen van ondergeschikte raadslieden. Ook de watj
autoritaire Elout behoefde als minister niet te vreezen in
hem een strijdlustigen en tegen hem opgewassen-tegenstan-
der te krijgen. Had de Gouverneur Generaal Van der Capellen
zich gedragen als ware hij Commissaris-Generaal, de Kom-
missaris Generaal Du Bus gedroeg zich tegenover het Opper-
bestuur, als ware hij Gouverneur Generaal. Was Du Bus
evenmin groot wetgever als man van eigen ideeën, liet ook
zijn kennis van de Nederlandsche taal veel te wenschen
Biogr., p. 214.
dc?en^\'nbsp;quot;°8endorp in Indië geeft p. 8 abusievelijk op: van Vlaan-
-ocr page 52-Gver^), zoodat niet alleen zijn eigen correspondentie steeds
in het Fransch was gehouden, maar ook brieven aan hem in
deze taal moesten worden gesteld, daar stond tegenover, dat
Inj de groote gave j^d. het te verstaan zich te doen gehoor-
\'nbsp;ambtenaren te doen werken; voor een koloniaal
bestuurder groote deugden. Kleinzielig was hij van tijd tot
tijd zeker, bij voorbeeld, waar hij in artikel iii van het
Regeerings Reglement van 1827 de daden van het vorige
bestuur neerhaalde, een fout waarover Baud terecht den staf
brak 2).
In de uiterst moeilijke positie, waarin hij werd uitge-
zonden, moest Du Bus wel vijanden maken. Dat Willem van
Hogendorp, die in intellect stellig verre zijn meerdere was,
hem niet mocht, zegt mij weinig; over wien zou dit stekelige
vernuft wel tevreden zijn als over zich zeiven? Voor de
Indische ambtenaren verscheen Du Bus in de ondankbare
rol van bezuinigingsdictator; als opvolger van den zeer ge-
zienen, innemenden Van der Capellen, wiens werk hij voor
een groot deel omverhaalde; als de man, die tot zeer hard
werken aandreef en als vreemdeling bovendien. De onder-
linge waardeering werd waarschijnlijk ook niet bevorderd, door
de omstandigheid dat Du Bus katholiek was^\'), destijds een
zeldzaamheid in Indië, terwijl vele der hoogere ambtenaren
vrijmetselaar waren*).
Uit zijn correspondentie met het Departement blijkt echter,
hoe aangenaam het hem was, dat na den eersten tijd van strijd
zijn verhouding tot de Indische autoriteiten verbeterde
die begonnen in te zien, dat de bezuinigingen door noodzaak
geboden waren en dat de Kommissaris Generaal zélf wel
wanneer het mogelijk was, voor ambtenarenbelangen wilde
opkomen. En zijn verhouding tot De Kock? In 1829 ver-
Mijer, Baud, p. 279.
Vide Knibbe, tabel p. XLVII sub II.
») Du Bus was ijverig katholiek. In zijn tijd werd, gedeeltelijk op zijn kosten de ep t
katholieke kerk te Batavia geduwd, waarin zich te zijner eere een gedenksteen ^
j^ndt. Veel ater droeg hij te Antwerpen in ruime mate bij tot de oprichting v^n
Trappisten klooster. Biogr., p. 218.nbsp;^
*) Vgl. Louw, IV, p. 23.
Vide b.v. schrijven van du Bus aan Elout van 4 Oct. 1827 La t -7 n^u^- /d a
Koloniën. Exh. 24 Febr. 1828. No. 66k geheim).nbsp;^ ^
klaarde Baud: ,.Ik zou niet gaarne zes maanden Gouv.
^enl. zijn met een Luit. Gouv. onder mij, zoo deze laatste
geen engel was \' i). En zoover had de brave De Koek die
veel meer ruggegraat had, dan de toon van zijn brieven deed
vermoeden, het nog niet gebracht! Het karakter der beide
mannen liep te ver uiteen dan dat een goede verstandhouding
in de ambtelijk zoo gedwongen verhouding mogelijk ge-
weest ware; gestook van lagere ambtenaren kwam hier nog
biJ. Het oordeel van Steyn Parvé en dat van Clive Day
berust mmder op feiten dan op hun sympathie voor be-
paalde politieke opvattingen, die hen Du Bus als een lichten-
den baken deden zien tusschen hun antipathieën, den grau-
wen Van der Capellen en den zwarten Van den Bosch. Beiden
overschatten zijn persoonlijke beteekenis; hun lof vindt in
hoofdzaak zijn oorsprong in het kolonisatierapport van 1827
waarin Du Bus de hand niet had. Ook Van der Wijck zag
te weinig in, hoezeer Du Bus slechts bevelen opvolgde, hem
uit het moederland meegegeven. Louw daarentegen veron-
derstelde bij te veel van het detailwerk Du Bus\' eigen hand
Dat Van der Kemp hem een „drijverquot; noemde, miskent
de opvatting, die Du Bus van zijn positie ten opzichte van
het Opperbestuur had. De Klerck\'s qualificatie: cholericus
is wel een vergissing. Knibbe\'s beeld tenslotte is teveel door
dat van Willem van Hogendorp bepaald, al is de kwaadaar-
dige caricatuur dan ook in het goedige omgezet. Zoo\'n nul
was Du Bus nu ook weer niet!
Kon dus Elout de benoemingsvoordracht voor den uit-
tezendene laten rusten, w_el had hij de voor de zending
verder noodige stukken klaar te maken. Bij zijn reeds aange-quot;
haalden brief van 2 Augustus 1825, bood hij den Koning
een viertal ontwerpen aan, ten eerste een concept benoe- ■
mmgsbesluit (waarin ter staatssecretarie Du Bus\' naam in
De Gisignies diende te worden verbeterd en zijn titel: Kom-
dat Baud dc eenige landvoogd was die
nadien een Luitenant Gouverneur Generaal naast zich kreeg, dc Eercns n^^,^
^ missaris Generaal vastgesteld), ten tweede de hem mede te
\' geven open brieven, ten derde een concept besluit, zijn ver-
houding^ tot de_^dische Regeering regelende en ten ^êr^e
,,de eigenlijke Instructie voor den Kommissaris, houdende
aanwijzing van een aantal bepaalde punten van onderzoek,
met bijvoeging van eenige voorschriften waarnaar zijne han-
delingen zich zullen regelenquot;. Naar aanleiding van dit laatste
1 stuk schreef Elout onder meer, dat nu een persoon met
zoo groote macht naar Indië werd gezonden, het werk der
herziening van het Regeerings Reglement diende te worden
uitgesteld tot deze uit de Oost zou zijn teruggekeerd; men
zou dan ook nog Van der Capellen\'s meening kunnen hooren,
op welke dus destijds door Elout nog werd prijsgesteld. De
instructie was volgens hem zoo opgesteld, dat alle punten
daarin waren aangeroerd, welke op de herziening betrekking
hadden. Ziet men echter de ontwerp-instructie in, dan kan
men slechts instemmen met wat de Koning op den brief
van 2 Augustus aanteekende: „Omtrent D wordt voorloopig
alleen aangemerkt dat na leezing in hetzelve minder gevon-
den is wat tot Reglement zoude kunnen dienen als was ver-
ondersteldquot;. De instructie toch hield hoofdzakelijk artikelen
in, welke betrekking hadden op de vele bestuurshandelingen,
die de Kommissaris Generaal zou hebben te onderzoeken,
zooals de geldleening bij Palmer, de verandering in het
muntstelsel, de onvoldoende bezuinigingsmaatregelen en der-
gelijke onderwerpen en niet dus op onderzoekingen naar de
veranderingen welke werden wenschelijk geacht in de staats-
inrichting van Nederlandsch Indië 2). Alleen art. 46 van de
concept-instructie schreef voor, dat Du Bus na terugkeer
zou hebben in te leveren een algemeen verslag, waarbij hij
zou moeten dienen van consideratie en advies over het vast
^stellen Regeeringsreglement.
De Koning confereerde over deze stukken met Elout.
Zijne Majesteit was van oordeel, dat de voorgestelde werk-
1) Bijlage, No. XVIII.
Een scherpe scheiding is niet te maken; natuurlijk zou de herziening van het
SSennbsp;beïnvloed moeten worden door vele van die bestuurquot;
wijze ten opzichte van het Regeerings Reglement dit te veel
op de lange baan schoof en liet hem 14 Augustus weten M
dat hij het nuttig achtte, dat aan Du Bus zou worden mede-
gegeven een door het Departement artikelsgewijze herzien
exemplaar van het Regeeringsreglement van 1818. Deze nota
zou bestaan uit drie afdeelingen, n.1. di^j^elen van het
Keglement van \'18, die onveranderd bekrachtigd konden
worden, dj^elke zonder nadere inlichtingen uit Indië kon-
den worden gewijzigd en dje_welke eerst zouden kunnen
worden gewijzigd na nader onderzoek aldaar. De nota zou ^^
den Kommissaris Generaal tot leidraad strekken, hij zou
bevoegd zijn de artikelen van de eerste beide categorieën
desgewenscht, zoo noodig gedeeltelijk, in te voeren. De
J^oning gaf m overweging hem ook ten aanzien van de
laatste categorie vrijheid te geven zoo te handelen als hij in
verband met het doel van zijn zending noodig zou achten.
Mocht Du Bus de invoering van sommige in het moederland
vastgestelde verordeningen niet wenschelijk achten, dan zou
hij die mogen uit stellen, mits hij onder motiveering van zijn
handelwijze direct nadere bevelen aan het Opperbestuur
vroeg. Eerst na deze bewerking van het Reglement ten
Departemente zou de instructie voor den Kommissaris Ge-
neraal kunnen worden vastgesteld.
EIout_vatte deze opdracht op, als ware hem gelast een ont-
prp Regeerings Reglement samen te stellen, v.qor zoover
dat althans mogelijk was zonder nadere gegevens uit Indië.
Had hij den 27en Mei den Koning geschreven, dat hij
hoopte binnen drie maanden met het ..belangrijk rapportquot;
voor het definitief vast te stellen Reglement gereed te zijn,
Baud 2) bleek werkelijk in staat op 30 Augustus, dus juist in
den genoemden termijn, een concept Regeerings Reglement
m den thans bedoelden beperkten zin gereed te hebben. Op
dien datum kon\') Elout aan den Koning een ontwerp
Komnkhjk Besluit \') aanbieden, houdende provisoneele be-
[) Bijlage. No. XIX.
) Mijer, Baud, p. 273,
\') Bijlage, No. XX.
\') Het ontwerp vormt kolom II van de tabel, de considerans ervan bijlage No. XXI.
-ocr page 56-palingen op het beleid der Regeering in Nederlandsch Indië
en een ontwerp reglement van Orde voor de Indische Regee-
rmgi). Beide stukken hoopte hij met Zijne Majesteit te
mogen bespreken, wanneer hij te Brussel zou zijn voor een
conferentie, waarvoor hij reeds was opgeroepen,
Op_dg2;g^gprfeentie , op 7 en 8 September in tegenwoor-
digheid van Du Bus en De Mey 2) gehouden, mogelijk ook
nog van andere autoriteiten, maar dit bleek mij niet, werd
Ejout echter duidelijk, dat hij de opdracht van den quot;T^en
Augustus had misverstaan. Het was niet de bedoeling van
den Koning aan Du Bus een in het moederland vastgesteld
Reglement, al was het dan ook enkel bestemd provisioneel te
werken, mede te geven, maar een aantal wenken en aan-
merkingen betrekkelijk het Indische Regeeringsreglement,
artikelsgewijze opgemaakt. De Koning was van meening, dat
men nog te weinig gegevens bijeen had, dan dat men zoo
nadrukkelijke voorschriften als Baud op last van Elout had
opgemaakt, kon geven; de vorm van „aanmerkingen en
wenkenquot; Het meer ruimte over en het karakter van Du Bus
waarborgde, dat hij de meegekregen voorschriften ook in
dezen vorm zoo stipt mogelijk zou nakomen. Het ontwerp
Koninklijk Besluit kon zonder veel moeite door Baud in
dezen geest worden omgewerkt; rekening kon daarbij wor-
den gehouden met het ter conferentie behandelde. Reeds
I I September bood Elout den Koning thans zoowel de
instruc^ voor Du Bus als het ontwerp voor de „aanmer-
langen en wenkenquot; aan. Het Koninklijk Besluit van ij Sep-
tember 1825 No. 79 stelde hierop de „vertrouwelijke voorquot;^
schriftenquot; voor Du Bus ongewijzigd^yast
Artikel i daarvan bleef als eerste punt van aanleiding tot
de zending noemen: het niet achtervolgen van het Regeerings
Reglement van \'18. Artikel 54 droeg den Kommissaris
1) Bijlage No. XXIV.
D^^^\'^tf^J^f\'^ingequot; van De Mey hierbij gemaakt, vormen het tusschen hakpn
geplaatste gedeelte van kolom II van de tabelnbsp;\'■usscnen haken
Bijlage No. XXII.
*) Bijlage No. XXIII geeft de artt. i. 2. 54, 56, 59. De artt i -.fi-,«
ferSijcï, p^Tnbsp;\'\'nbsp;en\'59 gVan
-ocr page 57-Generaal — niet zeer duidelijk — op, ten aanzien van het
voor s Konings opzettelijke overwegingen onvatbaar ge-
worden Regeerings Reglement van 1818, den bestaanden
staat van zaken te handhaven met zoodanige wijzigingen, als
m de bijgevoegde nota^) van aanmerkingen waren aange-
geven, dan wel als hemzelf, naar \'s Konings hem bekende
inzichten, noodig mochten voorkomen. Hij had ziehte be-
kwam^ om aan het Ministerie mettertijd een steiljgp vnnr.
dmcht te doen voor een definitief Regeerings Reglement.
.nbsp;heeft deze opdracht opgevat als ware hij gemach-
Regeerings Reglement vast te stellen.
Dat het Reglement van 1827 het „definitievequot; zou zijn, was
penszins zijn bedoeling, al hoopte hij, dat het dat na de
koninklijke goedkeuring zou worden.
In de considerans van het Besluit van 30 Augustus 1827,
No. 19 zegt hij hierover: „Gelet op art. 54____waarbij
aan hem .... de macht is opgedragen om zoodanige wijzi-
gingen in den staat van zaken in te voeren, als____doelmatig
zullen worden bevonden, in afwachting van de definitieve
bepalingen, welke door Zijne Majesteit, op de voordracht
van herr^Commissaris-Generaal, ten deze zullen worden vast-
gesteld----quot; In de missive waarbij du Bus zijn Reglement aan
den Minister aanbood®), schreef hij, dat hij het Reglement van
\'i8Jiad gewijzigd en voorloopig gearresteerd. Toch nam Elout
hem de arresteering van het Reglement van 18^.zeer kwalijk *),
echter ten onrechte; de bewoordingen van art. 54 lieten, juist
door hun vaagheid, ruimte voor de opvatting van Du IBus;
deze moet ook uit de conferenties met den Koning den indruk
gekregen hebben, dat hij tot de vaststelling van een voorloopig
reglement gemachtigd was; \'s Konings last aan Elout van 14
Augustus 1825 — door dezen misverstaan — toont aan, dat
Zijne Majesteit aan Du Bus vrij groote vrijheid wilde geven.
Formeel zoy Du Bus beter aan zijn opdracht voldaan hebben,
als hij het Reglement van \'18 niet door een ander, zij het dan
\') Deze vormt het in de tabel sub A vermelde.
*) Bijlage No. XXIX.
Bijlage No. XXXI.
*) Vide onder, p. 86 cn bijlage No. XXXII.
ook een provisioneel, had vervangen, maar daarin enkel de
wijzigingen had aangebracht, waartoe\'artikel 54 hem de ruimte
gaf. Naar het wezen ware het resultaat echter hetzelfde geweest;
het betreft een zuiver formeel verschil. Ook wanneer Du Bus
zóó had gehandeld, hadden zijne wijzigingen in de stof even
ver kunnen gaan als thans het geval was en een zeer leelijk
product van wetgeving zou het resultaat zijn geweest.
Van der Kemp wien het bevreemdde, dat Du Bus in 1827
tot de vaststelling van een nieuw Regeerings Reglement over-
ging, schonk te weinig aandacht aan het provisioneel karakter
daarvan, hem kwam het vreemd voor, dat de oudere literatuur
die vaststelling liet plaats hebben op grond van art. 54 van de
instructie — zoo bij Van der Wijck vrij aarzelend, en bij
Cornets de Groot®) — of vager, „krachtens zijne opdrachtquot;,
in de Encyclopaedie van Nederlandsch Indië „krachtens de
hem verleende magtquot;, bij Van Deventer „krachtens zijne
volmagtquot;, bij Steyn Parvé ®). Van der Kemp, die de voorgeschie-
denis niet bestudeerde liet zich hier te veel beïnvloeden door
.Elout\'s geprikkelde uitval van 13 April 1828.
Onjuist is, dat, zooals Colenbrander\') en Kleintjes ®)
schrijven, de vaststelling een gevolg zou zijn geweest van de
algemeene volmacht van artikel 2 van de instructie, daar in
dat artikel uitdrukkelijk wordt gezegd, dat die volmacht
werd beperkt door de aan Du Bus te geven bepaalde voor-
schriften. Ten aanzien van het ontwerpen van een Regee-
rings Reglement gaf art. 54 juist dergelijke voorschriften,
waardoor dus artikel 2 ter zake zijn kracht verloor.
De considerans van Baud\'s ontwerp-Reglement gaf aan,
wat Elout en hij met deze bepalingen bedoelden: daar de
V. d. Kemp, Elout, p. 305.
P. 38.
P. 85.
2e druk, I, p. 424. zoo ook bij Meinsma, II, p. 258.
II, p. 102.
1850, p. 170.
Koloniale Geschiedenis, dl. 3, p. 45, ook Willem, I, dl. 2, p. 193.
I, p. 16. Zijn bij Westra, p. 8 tusschen „een nieuw reglement ontworpen
(ten rechte 1829. Cs.), het eerstequot; en „dat in de practijk gewerkt heeftquot; mMeliik
de woorden: „door den Koning vastgesteldequot; uitgevallen? Zooals het er nu st^t is
het onjuist. Bij Stapel heet het, p. 274 abusievelijk: „Een door Du Bus overeen
komstig zijn instructie opgesteld nieuw Regeerings-Reglement werd niet ingevoerd.quot;
aan de Indische Regeering „ter stipte naarkomingquot; achter-
gelaten verordeningen, met name het Regeerings Reglement
van \'i8, in vele opzichten niet waren in stand gebleven, maar
hetzij stilzwijgend, hetzij bij uitdrukkelijke raadsbesluiten,
waren veranderd en dus een staat van zaken was geboren
geheel onzeker wat betreft de regelen van het bestuur en
„geheel oneigen, met opzigt tot de bevoegdheid welke aan
eene koloniale regering toekomtquot;, daar echter, eensdeels de
verordeningen op het justitiewezen afhankelijk moeten blij-
ven van de rechterlijke insteüingen van het Rijk en ander-
deels over sommige punten nog verscheidenheid van gevoe-
lens heerschte, en dus een „nader en bedaard onderzoek
deswegequot; noodig was, waartoe de zending van den Kom-
missaris Generaal zeker geëigend zou zijn, stelde Elout den
Koning voor „provisionele bepalingen op het beleid der Re-
gering in Nederiandsch Indiëquot; vast te stellen.
Gaat men nu de artikelen van dit ontwerp-reglement na,
dan blijkt het Tweede Hoofdstuk: Van de Justitie, zooals
jouwens reeds uit de considerans blijkt, geheel met dat van
i8 overeen te stemmen. Men wilde de bestaande bepalingen
handhaven, totdat de regeling der moederlandsche rechter-
hjke instellingen gereed zou zijn, om dan naar het niet in
het reglement uitgesproken, want vanzelf sprekend geachte
concordantiebeginsel de Indische verordeningen daarvan af-
hankelijk te doen zijn. Men was in het moederland reeds ver
gevorderd met de voorbereiding van de bepalingen, die in
1827 de wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der
Justitie zouden worden, en kon noch wilde vóórdien de
Indische regelingen definitief tot stand brengen.
.^--rï^-^-^.\'^te^dCT w^nbsp;— de weinig beduidende ga ik
stilzwijgend voorbij — kunnen onder één der volgende vijf
^-hr^en worden gebracht:
ten eerste die der artikelen, die veranderd moesten worden
ten gevolge van wijzigingen a in Nederland of b in Indië
m de Indische organisatie reeds aangebracht,
ten tweede die, welke bezuinigingen beoogden,
ten derde die, welke de bevoegdheden der Indische Re-
geering ten bate van het Opperbestuur nog verder vermin-
derden,nbsp;^
ten vierde die, welke bevoegdheden tot dusverre aan den
Gouverneur Generaal alleen toekomend, thans aan hem „in
Radequot; overdroegen,
ten vijfde die, welke andere, meest practische, verbeterin-
gen beoogden.
Het zal zonder meer duidelijk zijn, dat vaak de wijzigingen
onder meer dan één van deze elkaar niet uitsluitende groepen
kunnen worden gerangschikt.
Tot de eerste groep reken ik vooreerst
sub a vier artikelen, namelijk:
artikelen ló\'^) en 85, die rekening hielden met de bij Ko-
ninklijk Besluit van 3 April 1825, No. 89 voorgeschreven
vaststelling van de gewone begrooting in Nederlan.d,
art. 86, dat de Rekenkamer voortaan ook wilde laten waken
tegen overschrijding van de begrooting, een gevolg van
art. 11 van het juist genoemde K.B. en
art. 116, dat de verkoop der Indische landsproducten
elders dan te Batavia op \'s Konings bevel makkelijker maakte
dan tot dusverre en samenhing met het zgn. Preanger con-
tract, door Elout op Koninklijke machtiging met de Neder-
landsche Handel Maatschappij afgesloten.
Tot I b zijn te brengen:
art. 19, duidelijker dan voorheen het onvermogen van het
Indische Bestuur vaststellend om wijzigingen in het geld-
stelsel aan te brengen 2),
art. 78, dat rekening houdt met de afschaffing der tolpoorten
in gouvernementsgebied,
art. 83, (R.R. \'18, 83—85) ruimer dan vroeger omschrijvend
het bestuur der domeinen, goederen, gelden, inkomsten en
uitgaven, en wel naar aanleiding van het verandering bren-
gen in de organisatie van de Hoofd Directie van Financiën^),
het laten vervallen der artikelen 87—89 van \'18, over de
Hoofd Inspectie van Financiën handelend, die was inge-
Dc nummering der artikelen geschiedt hier volgens het ontwerp-K.B.
Valt ook in rubriek 3.
\') Valt ook in rubriek 2.
trokken en bij een resolutie van den Gouverneur Generaal
in Rade van 28 Januari 1823 No. 7, ten deele vervangen
door een Directie van de landelijke inkomsten en directe
belastingen en
het laten vervallen van het oude art. 121 ten slotte, dat de
verkoop der specerijen in het moederland had voorgeschreven,
waaraan Van der Capellen in zijn geldnood vanaf 1824 een
einde had gemaakt.
Met eenigen goeden wil is tot de eerste rubriek ook te
brengen het vervallen van art. 13 van \'18, dat namelijk
overbodig zou worden door invoering van het den Koning
tegelijk met het ontwerp aangeboden ontwerp-Reglement van
Orde voor de Indische Regeering.
Tot de tweede rubriek behooren de onbelangrijke wijzi-
gingen in
art. 5, dat de jaarwedde van een tijdelijken niet door den
Koning benoemden Gouverneur Generaal bracht op twee
derde van die van een door den Koning benoemden, die in
art. 21, de Indische Regeering verbiedendejaarweddente ver-
hoogen zonder \'s Konings uitdrukkelijke autorisatie^) en die in
art. 62, welke het vervangen der Gouverneurs in de Buiten
Bezittingen door andere ,,goedkooperequot; hoofdambtenaren
mogelijk maakte.
Onder de derde rubrjek vallen:
de wijzigingen in art. 11, volgens welke het Reglement van
Orde voor de vergaderingen van Gouverneur Generaal en
Raden door den Koning zou moeten worden vastgesteld,
het uitvallen der woorden ,,wetten, besluitenquot; bij art. 13quot;
en elders, daar het woord ,,wettenquot; ,,welligt geschikt is
om aan de Indische Regering een verkeerd begrip van
hare bevoegdheid te gevenquot;-),
de poging in art. 15 duidelijker te omschrijven en tevens te
beperken de gevallen waarin in het algemeen Gouverneur
Generaal in Rade bevoegd zou zijn verordeningen vast te
stellen — een theoretisch belangrijke wijziging, die echter
Valt ook in rubriek 3.
Vgl. tabel art. 14. sub A.
-ocr page 62-in de practijk weinig verandering kon brengen: het was nu
eenmaal onmogelijk van te voren geval voor geval uit te
maken, hoever de Indische Regeering mocht gaan; de eischen
van de practijk moesten hier weFeen vrije ruimte overlaten —
het zeer leelijk in art. 20, handelend over het te gelde maken
of voor \'s Lands rekening naar Nederland verzenden van
goederen en voortbrengselen, ondergebrachte voorschrift
voor verkoop van domeinen uitdrukkelijke Koninklijke auto-
risatie aan te vragen,
de bepaling in art. 21, dat voor benoemingen voor een
aantal belangrijke ambten \'s Konings nadere goedkeuring
vereischt was,
de wijziging in art. 33, waarbij verviel de vroeger aan Gou-
verneur Generaal in Rade toege\'kêiïde bevoegdheid tot het
sluiten onder \'s Konings goedkeuring van bijzondere over-
eenkomsten met besturen van Europeesche bezittingen in
Oost Azië, voor zoover deze overeenkomsten geen afstand
van grondgebied ten doel hadden^),
de bijvoeging van de woorden „of Onzentwegequot; aan art. 37,
om toch vooral duidelijk te maken, dat bevelen van den
Mmister namens den Koning gelijk stonden aan die door
den Vorst zelf gegeven — is het niet alsof Elout en Baud
hier het niet opvolgen van het bevel tot het afstaan van koffie
aan de Nederlandsche Handel Maatschappij voorzagen ? —,
het schrappen van de woorden ,,of daarover intenemen de
bijzondere consideratien van de Raden van Indiëquot; uit art.
39; om zoo te voorkomen dat één of enkele der Raden te veel
invloed op den Gouverneur Generaal zou verwerven, zonder
dat men raadpleging van één Raad uitdrukkelijk wilde ver-
bieden en ten slotte
de toevoeging aan art. 98, over ambtenarenbezoldiging en
weduwen- en weezenonderstand handelend, van de woorden
„alles onder onze nadere goedkeuringquot;,
Bij dejA^ rubriek was het niet m het algemeen de
b^eling den Gouverneur Generaal me\'er te binden aan de
— bereid, .-n
/
HelMtrofslechts enkele verspreide
b^gp die men vond, dat in 1818 ten onrechte aan dl
landvoogd alleen waren opgedragen, namelijk die van
art. 28 en 88 over verzoeken tot inwoning of tijdelijk verblijf
art. 34 over het uitzenden van militaire expedities en \' \'
art. 35 over verleening van „Kommissiën of Lettres de
marquéquot; aan schepen bij oorlog voor de kaapvaart uitgerust
Tot de vijfde groep, een allegaartje, reken ik:
de last in art. 22 opgenomen, om, indien de Indische Regee-
ring afweek van een advies van het Hoog Gerechtshof over
een ingediend gratieverzoek, de stukken daaromtrent ter
kennisneming naar patria te zenden,
de wijzigingen in de art. 63 en 64, volgens welke de Gou-
verneurs en zelfstandige Residenten buiten Java niet meer
zouden heeten: vertegenwoordigers van den Gouverneur
Generaal, en waarbij hun wetgevende bevoegdheid werd
beperkt,
de in art. 75 gegeven meerdere vrijheid om bij de vast-
stelling der belastingen te letten op de plaatselijke omstan-
digheden en daarmee samenhangend
het vervallen in art. 76 van het voorschrift om het landelijk
stelsel zoo veel mogelijk ook buiten Java uit te breiden.
Niet genoemd ziin nog een tweetal belangrijke wijzigin.
g^n, n.1. de nieuwe, hoewel den landbouw en op Java speciaal -L
de teelt van voor de Europeesche markt geschikte producten
r^drukkelijk aanmoedigende, toch uiterst voorzichtig ge-~
stelde redactie van art. loi — het zoo moeilijke onderwerp
van de „kolonisatiequot; betreffend, waaromtrent zoo ernstig/
verschil van meening tusschen Elout en Van der Capellen
bestond en waarover Du Bus uitvoerig zou hebben te rap-
p^eeren, zooals art. 49 van zijn instructie hem opdroeg
en de tej^aanzien van inhuur van dessa\'s en werkkrachten van ^
daar wat ruimer gestelde bepaling van art. 106.nbsp;\'
De wijzigingen in de 3e en 4e rubriek ondergebracht,
hadden met die in art. 63 en 64 en enkele in artikelen van de
eerste groep de strekking een juistere verhouding tot stand
te brengen tusschen hoogere en lagere autoriteiten, zoo in
Nederland als in Indië. Dit was, de practijk had het geleerd,
bij de vaststelling van het Reglement van \'i8 onvoldoende
geregeld.
Het concept liet de indeeling van het Regeerings Regle-
ment van iSiS in tact; met uitzondering van enkele vlekken,
de reeds genoemde slechte redactie van art. 20 en de herhaling
van de bepalingen over de vestiging van art. 28 in art. 88,
was het goed geredigeerd, wat bij een samenwerking van zoo
goede stylisten als Elout en Baud waren, te verwachten was.
De conferentie met den Koning heeft den inhoud der
onderscheidene artikelen niet in belangrijke mate gewijzigd.
Gewoonlijk gingen de voorschriften van het concept-regle-
ment alleen naar den vorm veranderd in de ,,aanmerkingen
en wenkenquot; over. Voor Elout was er geen aanleiding ver-
anderingen voor te stellen; De Mey van Streefkerk be-
perkte zich tot de bescheiden rol van pennevoerder; zijn
aanteekeningen over de conferentie waren zeer summier,
ze konden zich gewoonlijk tot een kort „conformquot; bepalen;
van Du Bus teekende hij alleen bij art. 9 een weinig belang-
rijk en niet overgenomen voorstel aan. De na te noemen
nieuwigheden in de „aanmerkingen en wenkenquot;, omtrent de
meeste waarvan De Mey ter conferentie een kleine aantee-
kening maakte, waren dus aan het initiatief van den Koning
en de daarop gevolgde bespreking te danken.
Niet blijkt uit die aanteekeningen, waarom de voorgestelde
wijzigingen in de artikelen 11 en 21 (grootendeels) kwamen
te vervallen.
Art. 13 van het Regeerings Reglement van \'18 zou Du Bus
niet moeten laten vervallen, maar wijzigen met in achtneming
van het ontwerp Reglement van Orde voor de Indische
Regeering.
Bij art. 23 moest duidelijk worden vermeld, dat dispen-
satie van artikelen van het Regeerings Reglement niet zou
mogen worden verleend.
Bij art. 25 werd er. op gewezen, dat de Koning de talrijke
oorlogen tegen Indische Vorsten hoogst onwenschelijk achtte;
de expeditie in Zuid-Celebes was begin Mei een der redenen
geweest de uitzending van een Kommissaris naar Indië te
overwegen 1), en_d^_Indische Regeering mocht wel weten,
dat Zijne Majesteit van oordeel was, dat zij te gemakkelijk
»»voorwendselsquot; voor een oorlog wist te vind^. Om een
oorlogszuchtigen Gouverneur Generaal in toom te houden,
werd bij art. 34 nadrukkelijker dan Elout en Baud hadden
voorgesteld, voorgeschreven, dat het zenden van expedities
aan een Besluit in Rade werd voorbehouden.
Bij de artikelen 29 en 30 kon meer bezuinigd worden;
opzending naar Nederland van geëxterneerde personen was
overbodig en als regel dienden de kosten van buitenlandsche
verloven niet ten laste van den Lande te vallen. Een Ko-
ninklijk Besluit van 23 Aug. 1824 No. 4 had dit laatste
trouwens reeds voorgeschreven.
Het voorschrift bij art. 92 om speciaal te letten op de
belangen der Nederl^ders en om toch vooral voOTzTchtig
te zijn bij de toelating van vreemdelingen, lag geheel in de
lijn van het streven van Willem I tot behartiging der natio-
nale belangen. Dat de handel op Java bijna geheel in Engel-
sche handen was, was een der hoofdoorzaken van de oprich-
ting der Nederlandsche Handel Maatschappij geweest 2). En
Van der Capellen, hoe zeer tegenstander van deze maatschappij,
had er meermalen op gewezen, dat hij onder meer daarom
tegen particulier landbezit van Europeanen was, omdat deze |
op Java voor een belangrijk deel geen Nederlanders waren.
Een uitvoerige discussie schijnt te hebben plaats gehad
over een artikel dat in het centrum van de belangstelling
stond, n.1. 106. De Mey vermeldde wel slechts zeer kort:
„bijzondere opdracht voor Komm. Gl.quot;, maar Baud\'s voor-
zichtige formule over de uitgifte van landen aan Europeanen
werd in de ,,aanmerkingenquot; niet overgenomen. D^ Koning
bleek te gevoelen voor den middenweg tusschen onbepaalde
to^ating en een geheele wering van kolonisatie, hoewel hij
zich slechts zeer voorloopig uitsprak en zijn eindoordeel
uitstelde tot na het onderzoek door Du Bus in te stellen.
Bijlage No. X.
*) Mansvclt. p. 40 vlg.
Vporloopig meende Willem I, dat uitgifte aan^ E^opeanen
v^ groote landerijen door Javaansche daglooners te bewerken,
deinheemsche bevolking onder J;e grooten druk zou brengen,
CnnTaar dat\'^schaffing van matige pachthoeven in gezonde,
hooggelegen streken aan arbeidende Europeanen nuttig zou
zijn. Gedacht werd dus wel aan een uitbreiding van Van
den Bosch\' werk bij de Maatschappij van Weldadigheid,
aan overbrenging van in de Koloniën van deze Maatschappij
tot landbouwers ontwikkelde paupers naar de tropen Ver-
band tusschen de aanmerkingen bij de artikelen 92 en 106
bestaat zeker.
Ter bevordering van den landbouw der Javanen wilde de
Konii^ eerstens hun het bezit van de door hen ontgonnen
gronden verzekeren en verder door het met behulp van de
vè^uring van gronden, hier „het zoogenaamde stelsel van
landrentenquot; genoemd^Vdoen aanleggen van nieuwe dorpen,
de schadelijk geachte jaarlijksche beurtwisselingen der gron-
den onder de „bruikersquot; in de zeer bevolkte streken tegeiL
gaan en teelt van producten voor de Europeesche markt
door premies en beschermende prijzen stimuleeren. \'Deze
hulp aan de bevolking, ook door Baud in zijn concept opge-
nomen, bleef aan Du Bus voorgeschreven.
Evenmin als het voorloopige Regeerings Reglement werd
een Reglement van Orde voor de Indische Regeering door
den Koning vastgesteld. Het door Baud opgemaakte ont-
werp werd aan Du Bus echter meegegeven, die het bij Be-
sluit van den iien November 1826 No. 67 invoerde^).
Den 28en September 182^ kon de benoemde Kommis-
saris Generaal van de reede van Texel met het oorlogsschip
Bellona naar Indië vertrekken, niet vermoedende, dat de
toestand daar door het uitbreken van den Java-oorlog nog weer
veel slechter was geworden, dan men in Nederland reeds wist.
Vgl. Westendorp Boerma, p. 184. „Hij (Van den Bosch) beweerde, (1834) dat
de Koning reeds lang een dergelijke kolonisatie (van Europeanen in het binnenland
van Sumatra n.1.) wenschte en oordeelde het zelfs een der beste middelen om die
landen aan ons te verzekeren en den overwegenden invloed op te wegen, welken
Engeland in den Indischen Archipel door het koloniseeren van Niéuw-Holland ver
krijgt.quot;
Bijlage No. XXIV.
\') Van Rhede van der Kloot, p. 283.
-ocr page 67-\\
HOOFDSTUK HL
De totstandkoming van het Regeerings Reglement
VAN 1827.
Du Bus bereikte den ^en Februari 18.26 Batavia, nadat hij
kort te voren aan boord van de Bellona een kort, zich tot
formaliteiten bepalend, onderhoud h^gehad met den repa-
trieerenden landvoogd Van der Capellen, wiens sclnp het
zijne ontmoet had. Den dag daarop aanvaardde hij zij^
nooge functie met een publicatie waarvan de simpele in-
hoi^, bezumigingen, in haar nuchterheid wel een typeerende
tegenstelling vormt tot dien van de bijna tien jaar vroeger
door de Commissie-Generaal gepubliceerde proclamatie®).
Toen een rijk programma, een groote toekomst voor Indië
aankondigend, thans de om practische redenen onafwend-
bare liquidatie van veel wat in de verloopen tien jaar was tot
stand gebracht.
Ongeveer zes weken later, den 22en Maart, .zgr^d de
Kommissaris Generaal een missive aan denJ^uitenant Gou-
verneur Generaal — want dezen ambtstitel voerde De Kock
sinds Du Bus\' optreden — waarin hij dezei^onder overleg-
ging van een nota houdende vermelding van eenige punten,
die in het Regeerings Reglement zouden kunnen worden
opgenomen, verzocht in overleg met de „Leden der Rege-
ringequot; alle zoodanige wijzigingen, verbeteringen en bijvoe-
gingen voor een nieuw reglement te willen bekend stellen,
als hij zoude meenen dat nuttig en noodzakelijk zouden zijn.
Al vrij spoedig, den Ser^Juni, kon de Indische Regeering
Ind. Stbl.. 8 Fcbr. 1826, No. 6.
») Ind. Stbl., 19 Aug. 1816, No. 5.
*) 22 Maart 1826, No. 16. Vgl. bijlage XXV.
de yerlangdejvoordracht indienen In haar brief, waarin ze
grooten omhaal van woorden niet vermeed, wees ze er ietwat
geïrriteerd op, dat het niet bekrachtigen van het Regeerings
Reglement van 1818 — want dit had Du Bus haar als een
van de oorzaken vermeld van de hem door den Koning
terzake verleende opdracht — nietJiare schuld was; reeds
op den i5en Januari 1819 hadden Commissarissen-Generaal
het Reglement aan Minister Falck toegezonden. Dan ging
zij verder met de stoutmoedige bewering, dat het Reglement
tot dusverre steeds was geweest en gebleyen, het „rigtsnoer
van hetwelk hier te Lande, nimnier is afgewekenquot;, tenzij
nadere bepalingen van Commissarissen-Generaal of de ,,wet-
gevingquot; in Nederland haar daartoe verplicht of gewettigd
hadden. Alsof zij van den prins geen kwaad wist en alsof het
oordeel van het Opperbestuur hierover maar geheel in de
lucht hing, betoogde zij tegenover den Kommissaris Generaal,
wiens ongemakkelijkheid zij overigens reeds begon te be-
vroeden, dat de waarheid hiervan hem wel dadelijk in het
oog zou vallen als Zijne Excellentie de nota zou willen in-
zien, die de aanmerkingen en voorstellen bevatte, welke zij
meende dat voor een nieuw Regeerings Reglement van be-
lang konden zijn.
Veel viel er in die nota daaromtrent nu juist niet in het
oog, dat de stelling zou kunnen verdedigen! Bij een tweetal
artikelen stond in korte woorden inderdaad iets vermeld, dat
kon verklaren op welke gronden de Indische Regeering ge-
meend had van die artikelen te mogen afwijken; namelijk
bij het over de landuitgifte aan Europeanen handelende
artikel 106, waar ze verwees naar de resolutie van 8 Januari
1819, waarbij Commissarissen-Generaal besloten terzake
\'s Konings beslissing in te roepen en bij het over den verkoop
der specerijen handelende artikel 121, waar een beroep werd
gedaan op de „Nederlandsche wetten.quot; De Regeering be-
doelde hiermede de wet van 26 Augustus 1822 over de
heffing van in-, uit- en doorvoerrechten en accijnzen en het
1) Bijlage No. XXVI.
Ze is in de tabel sub B opgenomen.
-ocr page 69-daarbij behoorende tarief, waarbij het tot dusverre bestaande
verbod van invoer van specerijen in Nederland anders dan
voor rekening van den Lande werd opgeheven Door deze
wet had de Indische Regeering gemeend de vrijheid te heb-
ben bij een publicatie van 21 October 1823 te mogen ver-
klaren, dat voortaan de specerijen in Indië zelf zouden ver-
kocht worden. Die verkoop had daar sinds 1824, zooals
reeds is opgemerkt®), te Batavia plaats.
Tegenover de aanteekeningen bij de beide genoemde arti-
kelen stond die bij artikel 87, waar geheel met de stelling in
strijd de Regeering verwees naar de Resolutie van Gouver-
neur Generaal in Rade van den 28en Januari 1823, waarbij
besloten was het daar genoemde ambt van Hoofdinspecteur
van de financiën verder onvervuld te laten. Verder bevatte
de nota over de onderhavige questie taal noch teeken.
Die nota, zoo lijvig van omvang als mager van inhoud^
bevatte het Regeerings Reglement van 2^18, waarbij achter
elk artikel stond opgegeven hoe de nieuwe redactie naar het
inzicht van de Indische Regeering zou moeten luiden, tenzij
er, wat tot in den treure het geval was, kortaf achter stond
geschreven ,,niets voortestellenquot;. D^toelichting voor de
veranderingen was in den brief van 8 Juni zelf opgenomen,
maar ook daar bleek de motiveering zeer schraal te zijn.
Uit de stukken blijkt, dat met de 22 Maart aan De Koek
toegezonden nota niet de ,,Aanmerkingen en wenkenquot; be-
doeld zijn, waarvan de Regeering geen inzage kreeg, maar
het ontwerp Reglement van Orde De artikelen i tot en
met 8 daarvan, nam ze zeer onelegant met huid en haar
op in haar artikel 11 artikel 9 ging wat gewijzigd over in
Vgl. R.A., S.S., Exh. I Mei 1825. No. 74, nader 13 Scpt. No. 79,\'s Gravcn-
hagc Eloul aan den Koning 27 April 1825 No. 6h.
*) Stbl. No. 44a.
*) Ik)vcn, p. 49. Een enkele maal had verkoop ook reeds vroeger tc Batavia plaats
voor de afkondiging van dc bedoelde wet, zoo in 1821.. Vgl. bijlage VI.
*) Die_„Mnmcrkingcnquot; behoorden bij artikel 54 van du Bus\' instructie, die niet
besterf was om~aan dc geheele Indi^e Regecring te worden bekend gemaakt. De
Bêvi^rdingen Wn denrbricrvan 22 Maart 1826, de noot bij art. 11 van dc Rcgcerings-
nota en de toelichtingen op dc artikelen 11 cn 13 van die nota in den brief van 18
Juni toonen duidelijk aan. dat dit ontwerp-Reglement bedoeld is.
Tweemaal: n.1. aan het begin v. d. ic cn dc 3c alinea staat er: Dc Gouverneur
Generaal heeft het beleid der vergadering.
lid 2 van artikel 14, art. 11 in art. 13 van het Regeerings-
voorstel; abusievelijk verwees de nota bij dit laatste artikel
naar artikel 7^) van het Regeerings Reglement van 1815;
laat 7 nu een schrijffout voor 2 zijn — artikel 7 wordt in de
nota herhaaldelijk abusievelijk aangehaald — want het laatste
lid van art. 2 en niet art. 7 behandelt deze stof, dan is de
verwijzing nog onjuist; het ontwerp artikel 13 is artikel 11
van het ontwerp Reglement van Orde en niet anders. Om
onbekende redenen werd art. 10 van dat ontwerp niet waar-
dig gekeurd in het Regeerings Reglement te worden opge-
nomen. Diepzinnig speuren is hier wel overbodig; vermoe-
delijk was slordigheid de oorzaak.
Verder beperkte de Indische Regeering er zich in hoofd-
zaak toe achter een aantal, \'meest niet zeer belangrijke arti-
kelen^) de overeenkomstige, soms wat gewijzigde van het
Reglement van 1815 als verbetering voor te stellen, zonder
dat duidelijk wordt waarom ze meende, dat hier de voorkeur
aan de oudere redactie behoorde te worden geschonken.
Soms geschiedde die vervanging zoo onnadenkend, dat ze
bleef gebruik maken van uitdrukkingen, die onder vigueur
van de grondwet van 1814 zin hadden, maar thans niet meer.
Zoo verwees het voorgestelde artikel 46 naar artikel 105
van die grondwet en naar den Hoogen Raad der Vereenigde
Nederlanden®), zoo noemden artikel 5 en 57 den Souverein
in stede van den Koning. De wijziging in artikel 17 (begroo-
tingsoverschrijvingen) was een gevolg van het Koninklijk
Besluit van 3 April 1825, No. 89.
Eenig blijk van originaliteit gaf de Regeering zoowaar in
artikel 65, waarbij de Residenten op Java en Madoera, maar
dan ook alleen deze, ontheven werden van de verplichting
driemaandelijks een afschrift van het Register van hunne
handelingen in te dienen. In haar brief van 8 Juni wees bij
Eerst stond in de note, zooals in de tabel sub B 17; doch de i is er later door-
gehaald.
Art. 5 (7 van \'is), art. 7 (3 van \'15), art. 46 (24 van \'15), art. 56—58 (art. 62—64
van \'15, art. 58 is vri| sterk gewijzigd); art. 107 wil de Regeering in den geest van
art. 78 van 1815 gewijzigd zien.
*) Deze laatste fout bleef doorloopen in het Regeerings Reglement van 1827 en zelfs
in het ontwerp-Baud van 1829!
artikel 3 de Regeering er nog op, dat zij het ambt van
Luitenant Gouverneur Generaal niet noodzakelijk beschouw-
de, welk gevoelen De Koek reeds op den i6en September
1825 verklaard had eveneens te zijn toegedaan.
Krijgt men uit deze stukken niet den indruk, dat de
Indische Regeering er op uit was lijdeHjk verzet te plegen?
Wat had Du Bus aan zoo\'n prullig advies ? En er waren
behalve dit voorbeeld talrijke andere die bewezen, dat de
Raden van Indië niet van zins waren op den gewenschten
voet met den Kommissaris Generaal samen te werken^).
De brief van 8 Juni was niet onderteekend door den Luite-
nant Gouverneur Generaal, maar namens hem door den op
een na jongsten Raad van Indië d\'Ozy, hetgeen echter niet
beduidde, dat deze alleen de verantwoordelijkheid van het
advies droeg. Op den 24en Maart 1826 was het de laatste
maal, dat De Koek voor zijn vertrek naar het oorlogsterrein
in midden Java de vergadering van de Hooge Regeering voor-
zat; Du Bus\' brief van den 22en Maart zal toen nog wel
niet uit Buitenzorg zijn ontvangen. Voortaan werden de ver-
gaderingen van den Raad gepresideerd door den eersten
Raad van Indië Chassé. Omtrent de onbeduidendheid van
dezen ouden man, die destijds een Indischen diensttijd van
zes en veertig jaar had, waren tijdgenooten en schrijvers het
— weldadige uitzondering! — volmaakt eens. Willem van
Hogendorp noemde hem scherp en afdoende een versleten
non-ens^). Den i6en Mei behandelde de vergadering, die
buiten Chassé uit de Raden Muntinghe, d\'Ozy en Van de
Graaff bestond, den bedoelden brief van Du Bus, nadat
deze in rondlezing was geweest. Nadat over het onderwerp
„rijpelijk gedelibereerdquot;®) was, besloot de Regeering den
Kommissaris Generaal het antwoord te geven, dat ze in haar
brief van den 8en Juni \'neerlegde; eerst echter zond ze
de stukken aan De Koek op, die zich volkomen met haar
oordeel vereenigde. De Koek was dus mét de Raden voor
\') Vgl. V. d. Kemp, Elout, hoofdstuk XV cn Louw, dl. 2, hoofdstuk II.
*) Van Hogendorp, p. 33.
*) Het was niet gebruikelijk in het Register der Handelingen te vermelden, wat bij
de delibcratien tc berde werd gebracht. Vgl. Bijlage No. XXV.
het advies verantwoordeUjk; verklaarbaar is echter, dat zijn
werkzaamheden in midden-Java, waar de toestand alles be-
halve rooskleurig was^), hem niet de gelegenheid lieten aan
het ontwerpen van een herziening van het Regeerings Regle-
ment veel aandacht te wijden.
Vóór de brief echter de Regeering had verlaten, den 6en
Juni, moest d\'Ozy Du Bus laten weten, „dat de Heer Raad
van Indië Ghassé, in den afgeloopen nacht plotseling onge-
steld zijnde geworden, voor het oogenblik niet in staat is,
om de waarneming van de zaken van het Bestuur te vacerenquot;.
Het presidium van de vergadering kwam nu aan Muntingh^
„dan vermits deze Heer thans juist aan het verhuizen is, en
deszelfs nieuwe woning schoon eenigzins nader te Batavia,
dan zijne vorige gelegen, echter nog te ver van de bureaux
verwijderd is om, wanneer dezelve door zijn Ed. zal worden
betrokken, toetestaan, dat de loopende dienstzaken, door
Zijn Ed. worden waargenomen, zonder dezelve aan eenige
vertraging bloottestellen, ben ik door de Regering genoo-
digd geworden om, gedurende de onpasselijkheid van den
heer Chassé, de zaken gaande te houden.quot; Het is merkwaar-
dig hoevele belangrijke brieven in de veertien dagen, dat
Chassé weg bleef — hij verscheen den 2oen Juni weer op het
tapijt — werden verzonden^). Algemeene Secretaris Bous-
quet maakte van de gelegenheid gebruik, dat de uiterst voor-
zichtige Chassé, die vermoedelijk inzag, dat Du Bus met
de wijze van afdoen van deze aangelegenheden niet inge-
nomen zou zijn, uit de buurt was, om een aantal stukken,
door den minder voorzichtigen, schoon nauwelijks meer
beteekenenden d\'Ozy onderteekend, afgedaan te krijgen!
Onder de Raden van Indië was er één, die ook bij deze
gejegenheid bewees dat hij wel degelijk belangrijke voor-
stellen had te doen 3), Muntinghe. Deze, die in talrijke rap-
porten getoond had, welk goed werk hij kon verrichten,
Louw, II, hoofdstukken IV en V.
Vide bijv., bij V. d. Kemp, Elout p. 317 (over de onmogelijkheid een ontwero
voor de s-jarige begrootmg gereed te hebben) en bij Louw, II, p. 10, (over de militair^
soldijen); Louw noemt d\'Ozy abusievelijk wnd. Luit. Goüv. Gen
\') Vide Louw, II, p. 635.
wanneer hij wilde — maar dat laatste was lang niet altijd
het geval — was in Mei 1825 toen zijn aandeel in de oprich-
ting van de Nederlandsche Handel Maatschappij voor hem
zelf niet die voordeelen had opgeleverd, die hij verwacht
had, in Indië teruggekomen, waar hij naar aanleiding juist
van dat aandeel door den landvoogd lang niet vriendelijk
was ontvangen^). Van der Capellen had 22 Februari 1820
reeds over hem aan Falck geschreven: ,,Het is jammer
dat Cornelius Nepos dien zonderlingen, in het goede en in
het kwade uitstekenden man niet gekend heeft. Hij had aan
de beschrijving van hem zijne pen kunnen spitsen. Hoe kan
men met zulke begaafdheden zich zoodanig door zinnelijk-
heid en kwade gewoonten laten vervoeren ?quot; Zijn door die
ongunstige eigenschappen beheerschte levenswijze hielpen
hem weldra in het graf; hij ging zoo achteruit, dat hij 3 Maart
1827 ontslag uit den dienst verzocht en 24 November
daarop, door weinigen betreurd, insolvent overleed®).
Behalve de tekortkomingen in zijn zedelijk leven en de
ongeregeldheid van zijn werken verweet men hem, niet ten
onrechte, een ernstige karakterfout; hij was een man, die zijn
s^ndpunt bepaalde naar de heerschende .richting, hetgeen
hij onder de vele opvolgende besturen, waaronder hij diende,
telkens weer bewees. De wijze waarop hij echter telkens die
rjchting.,wist te verdedigen, was meesterlijk.
Het notatje, waarmee hij bij deze gelegenheid voor den
dag kwam, en dat door de andere leden van de Regeering
kort werd afgewezen met de verklaring, dat zij in de daarbij
gedane voorstellen niet konden treden, bevatte echter jam-
mer genoeg vrijwel niets wat antwoord kan geven op de
vraag, waarom hij met déze voorstellen kwam. In dit stuk
stelde Muntinghe voor in een z_estal artikelen wijzigingen
aan te brengen. Elk van die wifzigmgen beduidde echter
meer dan de heele lijvige nota van de Regeerin_g^; bij de
geheöle behandeling van de wijziging van het Regeerings
Reglement in Indië is dit het eenige stuk, waarbij men den
Vide Louw, II, p. 635.
\') Gcdcnicschriftcn, p. 494.
\') Zie over hem o.a. Personalia, p. 615—617.
indruk krijgt met het werk van een man met een origineelen
kijk te doen te hebben. Maar wie was die man ? Want ook
hier kwam Muntinghe met plannen voor den dag, die hij
meende dat bij de machthebbers van het oogenblik in de
smaak zouden vallen. De voorstellen weken wel zeer sterk
af van wat men van hem zou verwachten, als men op zijn
opvattingen uit den tijd van Raffles en de Commissarissen-
Generaal let. Wel lag nog in de lijn van de gedachten dier
dagen het voorstel om het eerste deel van artikel 117 te
laten vervallen en daarvoor in de plaats te stellen, dat de
toelating van vreemden tot den handel in Indië zou worden
geregeld naar de tractaten en overeenkomstig de beginselen
van een volkomen en billijke reciprociteit. Ickern van zijn
voorstel was echter, dat hij in art. 14 de woorden Gouver-
i^r Generaal in Rade wilde vervangen door Gouverneur
Hiodi^dusji^uitdrukking herstellen, die in den
Compagniestijd voor de Indische Regeering was gebezigd.
De term Gouverneur Generaal in Rade was daarvoor in het
ontwerp charter van 1803 in de plaats gekomen; de instructie
voor Daendels gebruikte weer de oude woorden. In 1815 en
1818 was weer Gouverneur Generaal in Rade gebezigd; zon-
der dat men daarin^) een principieele verandering zag. Hij
wilde daarbij het aantal Raden uitbreiden tot 8 (art. 2)^),
\\^arvan eenigen de directie der financiën, die van den handel,
welke hij wilde herstellen (art. 83) — een soort terugkeer
tot het oude directeurgeneraalschap van de O.I.C. dus —
of het Presidium van een of andere college zouden kunnen
l^bekleeden (art. 8). Daarenboven wilde hij te Semarang en
Soerabaya Opper-Residenten plaatsen, die met uitsluiting
der overigeJResidenten in Midden- en Oost-Java, de corres-
pondentie zouden voeren (art. 60).
Men zie in deze voorstellen geen voorloopers van moderne
ideeën — de door de herzieningscommissie Carpentier Alting
o.a. voorgestane omzetting van den Raad van Indië in een
1) Vgl. Advies v. d. Raad van State van 1815 bij Platteel.
«) Onder de Compagnie was sinds 1650 het aantal der ordinaire Raden 6 geweest;
terwijl er van de extra ordinaire steeds 2 te Batavia moesten zijn, om, als een der\'
ordinaire verhinderd was, in te kunnen springen.
college van Departementshoofden voorgezeten door den aan
dit lichaam niet verantwoordelijk te stellen Gouverneur
Generaal i) en de huidige decentralisatie. Integendeel, Mun-
tinghe\'s voorstellen hadden een hoog-conservatieven oor-
sprong. In zijn notatje schreef hij wel bij art. \'14, dat hij
meende met zijn voorslag te handélen in den geest en naar de
bedoeling van Zijne Majesteit, maar de juistheid van deze
\'meening betwijfel ik: de Koning toonde zich in Nederland
g^nszins voorstander van het oud-vaderlandsche, de ver-
antwoordelijkheid verdoezelende collegiale systeem en Hij
stelde zich het aan banden leggen van den Gouverneur
Generaal meer voor in groptere afhankelijkheid van de moe-
derlandsche autoriteiten dan van den Raad van Indië, wat
daarmee juist in strijd was. Muntinghe zal bespeurd hebben,
dat de Koning den Landvoogd meer wilde binden, maar de
wijze waarop, was hem niet duidelijk geworden.
Muntinghe\'s voorstellen liggen geheel in de lijn van de
gedachten van den ouden Nicolaus Engelhard den laatsten
gouverneur van Java\'s Noord-Oostkust^), die inDaendels\'
tijd als zoodanig ontslagen was, wat hij dezen vergolden had,
door in 1816 tegen hem een geschrift^) te doen uitkomen,
waarin de thans door Muntinghe voorgestelde ideeën, een
gedeeltelijke terugkeer tot het bestuursstelsel van de Oost
Indische Compagnie, zijn terug te vinden.\' Engelhard, sedert
dien voor vele Indische autoriteiten een vraagbaak achter de
schermen en steeds strijdbaar voor zijn conservatieve op-
vattingen opkomend, had in 1823 een bezoek aan Nederland
gebracht, waar hij van 7 Juli 1823 tot 17 Sept. 1824 ver-
toefde. Hij had daar door zijn uitgebreide kennis der Indische
toestanden — Van der Capellen noemde hem een levend
lexikon— \'s Konings aandacht op zich gevestigd; de
\') Wcstra, p. 98/99.
*) VrI. Priangan, I, p. 77—87.
\') Personalia, sub voce Hope behandelt de aanstelling door Lord Minto van een
Civil Commissioner te Semarang. Dit was een soort herstel van het vroegere gou-
verneursambt in beperkten vorm; in April 1814 werd dc betrekking weer ojjgchcvcn.
Overzigt van den .staat der Nederlandsche Oost-Indische Bezittingen onder
het hcstuur van den Gouverneur Generaal H. W. Dacndels, enz. \'s Gravcnhage-
A\'dam, Van Clccf 1816.
\') Gedenkschriften, p. 511.
Koning had hem op het Loo een audientie verleend, waarbij
vooral over den Indischen handel was gesproken. Engelhard
had daarna, op 6 September 1824, een memorie ingediend,
waarin hij op de feilen van het Indische muntstelsel wees^).
Dit had hem den Nederlandschen Leeuw bezorgd en de
Koning had een zoo gunstige meening omtrent hem, dat Hij
Du Bus opdroeg hem uit erkentelijkheid voor bewezen dien-
sten weer een plaats in den Raad van Indië aan te bieden,
wat hij echter afsloeg, ook toen hem daarbij de titel van Vice-
President werd voorgehouden 2). Wel accepteerde hij een
hem in 1828, dus midden in den bezuinigingstijd, toegekend
pensioen van duizend gulden per maand Muntinghe was
door aanhuwelijking aan Engelhard geparenteerd, ze waren
tegelijk in Nederland geweest, Muntinghe had bij zijn terug-
komst een tijd bij den ander ingewoond, midden 1826
zouden ze samen in commissie naar de Vorstenlanden wor-
den gezonden, vanwaar ze echter als geslagen vijanden
terug kwamen Is het nu vreemd, dat de draaier Muntmghe
zijn voorstel ontleende aan deze, na zoo lange (verduistering
plotseling weer helder oplichtende ster aan het Indische
firmament?nbsp;. ,
Du Bus vond weinig aantrekkelijks in Muntinghe s voor-
stelETHS was hem duidelijk, dat hij aan het onbeteekenende
Riiï^ringsontwerp weinig had; zonder overdrijving kon hij
den sen Maart 1828 daaromtrent aan Elout schrijven „De
zeer oppervlakkige wijze waarop het mij bij de lezing van de
gedachte bijlagen is voorgekomen, dat het onderhavige on-
derwerp in der tijd is behandeld geworden.quot; Een ministerieel
schrijyeruyan_den_i8 Februari 1826«), in Augustus ont-
vangen, gaf hem de gelegenheid tot het breken van het
1)nbsp;V. d. Kemp, Elout p. 188/189.
2)nbsp;V. d. Kemp, Elout, p. 347- Priangan, I, p. 79-
») V. d. Kemp, Elout, p. 363-nbsp;• „ .. j
«) W. V. Hogendorp, p. 153. Elout schrijft m 1816 reeds omtrent hen: Engelhard en
Muntinghe verstaan elkander vrijwel — Gedenkschriften, p. 443. Ook W. v. Hogen-
dorp wees er op, dat Muntinghe zich in politieke zienswijze geheel bij Engelhard
aansloot.
s) Bijlage, No. XXXI.
Vgl. v. d. K. Elout, p. 218 en Hoofdst. XVI.
-ocr page 77-verzet in den Raad. van Indië. Deze depêche machtigde hem
namehjk de heeren d\'Ozy en Van de Graaff naar het moeder-
land^ zenden, waar ze zich zouden hebben te verantwoor-
den wegens hun houding bij het nemen van het Besluit van
den 9en Juni 1825 om niet te voldoen aan den ministerieelen
last tot levering van 12.000 pikol koffie aan de Nederland-
sche Handel Maatschappij. De Kommissaris Generaal mocht,
als hij de heeren op Java nuttig vond, de opzending uit-
stellen, maar in de gegeven omstandigheden vond hij daartoe
geen aanleiding; op den 29en Augustus werd in een ver-
gadering van de Regeering hun schriftelijk opgedragen zich
voor vertrek gereed te houden. In hun plaats stelde Du Bus
den directeur generaal van financiën Goldman en den
Schout bij nacht Melvill van Carnbée tôt waarnemende
Raden van Indië, met behoud van hunne eigenlijke ambten,
aan.
De moeilijkheid een goed advies voor het Regeerings
Reglement van in Indië bekende ambtenaren te verkrijgen
bleef bestaan en een dergelijk advies was noodig, daar de
plaatselijke kennis van Du Bus zelf en van de door hem
medegebrachte ambtenaren ontoereikend was. Het is op-
vallend hoe weinig knappe koppen destijds onder de amb-
tenaren te Batavia aanwezig waren het duurde daardoor
tot II November 1826 eer hij bij geheim Besluit een drietal
personen in commissie kon benoemen om een rapport over.
het te ontwerpen Regeerings Reglement samen te stellen,
de heeren Goldman, Reijnst en Blom namelijk. Met deze
samenstelling had Du Bus wel de bedoeling in de com-
missie te vereenigen: een ambtenaar, die de Indische routine
door jarenlange ervaring kende, een veelbelovend jong-
menscl^een jurist. Geen van drieën was een man van groot
kaliber.
De een en zestig jarige Johan. Christiaan Goldman was
een Duitscher uit Dresden, die, op achttien jarigen leeftijd
\') Dc Koek cn vele der bekwaamste Residenten, zooais Mac Gillavry, Van Lawick
van Pabst, dc Salis cn van Sevcnhovcn waren in middcn-Java; Muntinghe cn Engel-
hard waren ook in missie derwaarts; Meijlan was opperhoofd in Japan, Mcrkus gou-
verneur der Molukken, Nahuys vertoefde met verlof in Nederland.
als handelsreiziger te Amsterdam vertoevend, daar met ge-
weld als soldaat voor de O.I.C. was geronseld en die in 1785
als korporaal te Batavia was gekomen. Hij was daar spoedig
in civielen dienst over gegaan, waarbij hij langzaam aan,
meer wegens zijn kennis van de routine, zijn meegaandheid
en ijver dan wegens zijn groote gaven, steeds hooger op de
ambtelijke ladder was gestegen tot hij onlangs waarnemend
Raad van Indië was geworden. In 1840 stierf hij als, door den
Koning in 1838 geadelde, gepensioneerde vice-president van
den Raad van Indië. Algemeen stond hij bekend als een
zwak, niet zeer ontwikkeld man^).
Ook Joan Cornelis Reijnst^) maakte een mooie carrière.
Als jonge man van goede familie was hij in 1815 in zijn
17e jaar naar Indië gestuurd, waar hij het in zeven jaar van
klerk bij de algemeene rekenkamer tot resident van Palem-
bang had gebracht. Bij zijn benoeming in de commissie was
hij als zoodanig alweer eervol ontslagen en te Batavia lid
van verschillende adviseerende commissies. Op het oogen-
blik, dat de commissie haar verslag uitbracht, was hij waar-
nemend algemeen secretaris. Ook hij overleed als jonkheer,
gepensioneerd vice-president van den Raad van Indië, echter
eerst in 1871. Na het overlijden van Merkus, S Aug. 1844,
was hij langer dan een jaar waarnemend gouverneur generaal.
Meer ontwikkeling dan deze beide heeren had het derde
lid van de commissie, mr. Gerard Theodoor Blom, omtrent
wien mij weinig bekend is. In 1808 was hij®) Commissaris
Rapporteur te Velde en Sous Chef de Bureau bij het Mini-
sterie van Oorlog te Amsterdam; in 1816 kwam hij naar
Indië, waar hij 10 Juli 1819 lid van het Hoog Gerechtshof
werd; in 1822 was hij korten tijd algemeen secretaris, daarna
voorzitter van den Raad van Justitie te Batavia, op het
oogenblik van zijn benoeming in de commissie, Procureur
Generaal. 18 April 1828 liet hij, ongesteld zijnde, te zijnen
1) Vgl. V. d. Kemp, Elout, p. 312, Nederland\'s adelsboek 1929, p. 65. W. Hogen-
dorp, p. 32. De Kock\'s oordeel over Goldman, bij v. d. Kemp, t.a.p.
Biogr. Wb. II, p. 1201; v. Rhede v. d. Kloot, p. 178/179.
Blijkens zijn testament, dat hij toen rnet zijn echtgenoote liet maken. De lands-
archivaris te Batavia was zoo vriendelijk mij mede te deelen, dat behalve dit en het in
den tekst genoemde testament, bij het landsarchief niets meer omtrent hem bekend is.
huize te Batavia zijn testament maken. Ik vermoed, dat hij
kort daarna is overleden. In de staatsalmanak voor 1829
komt zijn naam niet meer voor. Van de Graaff schreef^)
6 Januari 1820 onvriendelijk over hem, dat hij geen ander
plan scheen te hebben dan voor zich zeiven te zorgen.
Nu, voor zich zelf zorgen deden ook de beide andere heeren.
Geen van de drie was er de man naar om deze gelegenheid
voorbij te laten gaan om bij den strengen Kommissaris
Generaal_ in de pas te komen.
Hetja^port dat de commissie den j 6en Maart 1827 uit-
bracht 2), bewees wel geen groote staatsmansgaven, het
bracht ook geen afgerond geheel, maar wel is er uit te zien,
dat de drie leden er met ernst op uit waren de hun gestelde
taak: deliberatie over de Regeeringsmissive van den 8en Juni
1826 en het mededeelen van bedenkingen over en het voor-
dragen van wijzigingen in het Regeerings Reglement, zulks
in het belang van den dienst en van een goed, doelmatig en
vereenvoudigd beheer van Nederland\'s Indië, naar behooren
te volbrengen. Zij zei ven verklaarden hun taak te hebben
verricht ,,met al de aandacht en met de zuiverste bedoelingen
voor onzen Koning en voor Nederland en deszelfs bezit-
tingenquot; en vertrouwden, ,,dat de uitboezeming van onze
gevoelens, welke afwisselend voor en afwisselend tegen de
verschillende opinien en stelsels zijn, ons door Uwe Excel-
lenties vermogen zoo volkomen ten goede zal worden geduid
als wij waarlijk verdienen.quot; Van theoretische beschouwingen
hielden ze zich ver; wat de practijk hun geleerd had, trachtten
ze in hunne voorstellen weer te geven, die onder invloed van
Goldman met zijn jarenlange ervaring vaak in conservatieven
geest uitvielen.
Lang niet altijd brachten ze hun meening in den vorm
van een redactiewijziging en waar dat wel geschiedde, was
de vorm nogal eens weinig fraai; veel te lange artikelen
kwamen voor (b.v. art. 5), andere, waarin nummers van
staatsbladen werden ingelascht (art. 10,114, 117). Bij hun werk
Brieven, II, p. 94.
Bijlage, No. XXVII en Tabel, kolom III en C.
-ocr page 80-maakten zijjgebruiLvan het Regeerings-Reglement van 1815,
wISJSTze een enkele maal een artikel overnamen (b.v.
art. 62) en van den zoogenaamden artikelbrief van 1650.
Hunne meening omtrent de voorstellen van de Indische
Regeering kleedden ze steeds hoogst beleefd m; men krijgt
den indruk, dat het hun aangenaam was, als ze zich er mee
konden vereenigen (vgl. b.v. art. 14. 46, waar ze het foutieve
aanhalen van een artikel van de grondwet van 1814 trachtten
te verbeteren en 107); met Muntinghe\'s voorstellen waren
ze het in principe eens. Soms wekkenj^nne beschouwmgen
den indruk alsof ze met den inhoud der „aanmerkingen en
de hoogte w^ren. In deze richting wijzen onder
niüTt^e opmerkingen bij de artikelen 51—55gt; waarbij ze
verklaarden de artikelen over het Justitiewezen voorloopig
maar zoo te willen laten, „hangende de daarstelling van den
Hoogen Raad in Nederlandquot;; bij art. 64 , waar ze de bevoegd-
heid der Gouverneurs wilden beperken in denzelfden geest
als de „aanmerkingenquot; dit deden en bij de artikelen 75 en
76, waar hetzelfde het geval is ten aanzien van de belasting-
regelingen en de uitbreiding van het Landelijk stelsel buiten
Java. Vaak echter komt het voor dat hunne voorslagen geheel
tegen die van de ,,aanmerkingenquot; ingaan of hun onbekendheid
daarmee aantoonen. De overeenstemming bij de aangehaalde
artikelen laat zich zeer wel zoo verklaren, dat de Commissie
onafhankelijk van de autoriteiten in het moederland tot een
zelfde conclusie was gekomen; ook is het mogelijk dat ze
door uitingen van Du Bus of door correspondentie met per-
sonen in Nederland, Baud bijvoorbeeld, met de opvattingen
van hoogerhand omtrent enkele artikelen bekend waren.
De belangrijkste voorstellen van de Commissie kunnen
evenals die van het ontwerp-reglement van Elout-Baud in
vjjf rubriefen worden ondergebracht, ten eerste die welke
het gevolg waren van wijzigingen in (a) Nederland of (b)
Indië in de organisatie aangebracht, ten tweede die, welke
bezuinigingen beoogden, ten derde die, welke de bevoegd-
heden van de Indische Regeering ten bate van het Opper-
bestuur verminderden, ten vierde die, welke de macht van
den Gouverneur Generaal alleen ten bate van de geheele
Indische Regeering verkleinden en ten vijfde andere, meest
van practischen aard.nbsp;^
Tot de rubriek la behooren de wijzigingen in de artikelen:
17 over de begrootingsvaststelling, een gevolg van het meer-
malen genoemde Koninklijk Besluit van 3 April 1825,
No. 89,
24, waarbij \'s Konings voorafgaand verlof werd voorgeschre-
ven voor het vestigen van nieuwe kantoren, naar aanleiding
van art. 6 van het Londensche Tractaat van 17 Maart 1829,
30, waar werd vastgesteld, dat buitenlandsche verloven geen
meerdere kosten voor den Lande zouden mogen meebren-
gen, zulks naar aanleiding van het Koninklijk Besluit van
23 Augustus 1825, No. 4,
90 over het toezicht van de Rekenkamer op de begrootings-
nakoming, eveneens een gevolg van het Koninklijk Besluit
van 3 April 1825, No. 89
en 117, waarbij naar de artikelen i—4 en 7 van het Lon-
densche Tractaat werd verwezen.
Tot groep ib behoorden vrij vele voorslagen tot verande- 1
ring; namelijk die in de artikelen:
II—14 rekening houdend met het vaststellen op 11 Novem-
ber 1826 van het Reglement van Orde voor de Indische
Regeering door den Kommissaris Generaal,
83—86 over de organisatie van de Directie Generaal van
Financiën; een gevolg van Du Bus\' voorschriften over het
algemeen\'beheer der financiën (Ind. Stbl. 11 Nov. 1826,
No. 63) en van zijn instructie voor den directeur generaal
(Ind. Stbl. 20 Febr. 1827, No. 19),
87, 88 over de afschaffing van de Inspectie van Financiën,
die bij Resolutie van de Indische Regeering van 28 Januari
1823 (Stbl. No. 4) had plaats gehad,
93, waaraan een nieuw artikel werd toegevoegd, dat voor
aanvragen voor verlof tot inwoning aantooning van voldoende
middelen of vooruitzichten voorschreef, een gevolg van de
Publicatie van 20 Mei 1823 (Stbl. No. 20),
106 over de door Du Bus 29 Maart 1826 (Stbl. No. 13)
ingestelde Kommissiën voor den Landbouw, een van zijn
stokpaardjes,
112—114, die rekening hielden met Van der Capellen\'s Pu-
blicatie van 24 December 1825 (Stbl. No. 44) over den
slavenstand
en 116, dat rekening hield met een voorstel aan Du Bus
van een Commissie door hem ingesteld om te rapporteeren
over de spillagiën.
^ Van weinig belang is de tweede rubriek, die der bezuini-
^ gingen, waar onder vallen de wijzigingen voorgesteld in de
artikelen 2 (nader onder rubriek 4 te behandelen), 3 en 4
(afschaffing van het ambt van Luitenant Gouverneur Generaal)
en 62 (eenvoudig beheer der buitenbezittingen).
Interessanter zijn de laatste drie groepen. De derde rubriek
laat zien hoe deze ^btenarencommissie reageerde op de
^ meerdere inmengingen hetquot;nbsp;^^ ^^ Indische
aangelegenheden in de laatste jaren.
De gevolgen van Van der Capellen\'s brief van 12 Juli
1825 en de opzending van d\'Ozy en Van de Graaff deden hen
haastig in artikel 15 opnemen, d^e Indische Regeering de
bevelen van d^ Minister van Koloniën had na te komen, ook
alTSiraük, dat quot;deze op last des Konings handelde.
Evenals Baud worstelden zij met artikel 16, nog minder
dan hij slaagden zij er in een juiste omschrijving te geven
van de grenzen van de verordeninpbevoegdheid der In-
dische Regeering; het was een questie van omstandigheden
en van persoonlijkheden, die in een Reglement niet afdoende
kon worden opgelost.
Ook bij artikel 19 stelden ze wijzigingen voor in denzelfden
zin als Elout en Baud voorschreven; de afkeuring van het
besluit tot wijziging van het muntstelsel gaf hun hiertoe
aanleiding.
In artikel 20 namen ze, geleerd door de afloop van het
verzet tegen de levering van koffie aan de Handel Maat-
schappij, op, dat de Indische Regeering voor de verkoop der
handelsproducten te handelen had naar de voorschriften van
den Koning.
\'s Konings ontevredenheid over de talrijke oorlogen tegen
Inlandsche potentaten deed hen in artikel 25 voor ,,offen-
sieve oorlogenquot; \'s Konings last voorschrijven, waarbij ze de
moeilijkheid van de practische toepassing voorbijzagen; een
wijziging in de art. 31 en 32 wilde Zijne Majesteit beter op
de hoogte houden van de staatkundige betrekkingen met die
vorsten en met de Europeesche machthebbers in Azië.
Ook hun artikel 33 beperkte de bevoegdheid van de In-
dische Regeering door haar alleen bevoegdheid te laten tot
het aangaan van overeenkomsten, voorzoover deze slechts de/
,,vriendschapquot; bevorderden.
Artikel 74^eindelijk eischte \'s Konings opdracht of goed-
keuring voor het invoeren en afschaffen van belastingen.
~Het belangrijkst zijn hun voorstellen, die in de vierde ^
rubriek passen. Zeer sterk wilden zij den Gouverneur Gene-
raal aan de medewerking van den Raad van Indië binden
en de Raadsleden individueel onafhankelijker dan tot dus-
verre van den landvoogd maken. Hoewel ze niet wilden spreken
van Gouverneur Generaal en Raden, zooals Muntinghe,
maar van de Indische Regeering, zooals ook het Reglement
van Orde deed (art. 14), waren ze het in den grond met
hem eens. Het was hun bedoeling, dat meer dan tot nog toe
het geval was, „de verantwoordelijkheid op het geheele
ligchaam der Regeering, en niet zoo veel als heeft plaats
gehad op den Gouverneur Generaal alleen zou drukkenquot;
(art. 2). Het ontging hun, dat hier een_te^enstrijdigheid be-
stond ten aanzien van de bepalingen van de derde groep.
Bond men den Gouverneur Generaal meer aan voorschriften
van\'het moederland, dan zou hij tegenover den Raad vrijer
moeten staan. Van de Commissie was echter moeilijk te
verwachten, dat ze inzag hoe Koning en Minister zich hunne
verhouding ten opzichte van den Gouverneur Generaal voor-
stelden. Hun staatsrechtelijke ontwikkeling schoot hier te
kort. Om hun doel te bereiken wilden ze het „ligchaam der
Regeeringquot; vergrooten met twee adviseerende Raden, den
President van het Hoog Gerechtshof en den Legercomman-
dant, terwijl de Directeur Generaal van Financiën steeds
tot de vier gewone Raden zou moeten behooren. Men kreeg
zoo zekerheid dat „in den boezem van de regering de kennis
der regtsgeleerdheid, die van het financiewezen en die van
den Mihtairen standquot; verzekerd waren.
Voor benoemingen van provisoire Raden van Indië (art. 6),
zou de Gouverneur Generaal niet meer kunnen volstaan met
de voordracht van slechts één persoon aan den Raad, daar
dan diens benoeming vrijwel zeker was, maar een opgave
van drie personen moeten indienen.
Bij artikel 12 werd den Raden bepaaldelijk aanbevolen
hun adviezen schriftelijk uit te brengen, en als ze het ge-
wenscht Vonden, te verlangen, dat hun meening aan het
Opperbestuur zou worden bekend gemaakt.
Artikel 13 stelde voor bij belangrijke zaken den inhoud
der gehouden deliberatiën in het Register der Handelingen
van de Regeering te doen opnemen.
Artikel 28 eischte in verband met art. 39 toestemming van
de geheele Regeering voor verblijf van een Raad buiten
Batavia; de Gouverneur Generaal zou een Raad dus niet
meer eigener autoriteit met een opdracht op reis kunnen
sturen. Dit artikel schreef ook voor, dat de Gouverneur
Generaal zijn gewoon verblijf te Batavia zou houden. Het
geregelde contact met de Raden werd daardoor natuurlijk
zeer bevorderd.
Het verleenen van verloven aan ambtenaren (art. 30)
zou van den Gouverneur Generaal alleen op de Regeering
overgaan.
Voor militaire benoemingen (art. 34) zou hij de toestem-
ming van de Regeering moeten provoceeren.
Zonder haar toestemming zou hij ook geen kapitulatie
kunnen sluiten (art. 36) en evenmin kunnen beschikken op
gratieverzoeken van buiten Java veroordeelden (70).
Artikel 72 verlangde van de Gouverneurs en Residenten
een eed van gehoorzaamheid aan de Indische Regeering in
plaats van aan den Gouverneur Generaal alleen. Voor ves-
tiging in Indië (art. 92) werd Haar toestemming voorge-
schreven. Al deze maatregelen samen wijzen duidelijk op
een wensch tot terugkeer naar de_verhoudingen, die in den
compagniestijd tusschen deiT\'Goüwmeur Generaal en de
Raden bestonden.
Ook in de vijfde rubriek komt deze tendens tot terugkeer n
naar bepalingen uit den compagniestijd naar voren. In die
groep vallen enkele merkwaardige voorstellen, die een licht
werpen op de destijds bij hoogere ambtenaren bestaande
opvattingen.
Artikel 5 wilde bij de verkiezing van een provisioneelen
Gouverneur Generaal een schriftelijke toestemming bij on-
derteekende briefjes, daar bij discussie „het zoude kunnen
gebeuren dat een der Raden voor het oogenblik zijne gewone
bedaardheid en duidelijke wijze van mededeeling verliet.quot;
Goldman herinnerde zich hierbij wel weinig stichtelijke too-
neelen uit den ouden tijd.
Bij artikel 21 werd een voorstel gedaan, dat de Indische
ambtenarenmentaliteit typeert; evenals art. 39 van het Re-
glement van \'15 had voorgeschreven in navolging van be-
bepalingen van Daendels wilde het een indeeling van alle
ambtenaren en dit maal wel in 5 klassen, daar dan ieder
zijn rang zou kennen ,,en de differentie die hij verwachten
mag of verschuldigd isquot;, tevens was het een goedkoop
middel tot onderscheiding van verdienstelijke ambtenaren.
De artikelen 61, 87 en 88 verlangden aanstelling van in-
specteurs, rondreizende ambtenaren, die de plaatselijke be-
sturen zouden controleeren, zonder dat ze een bepaalde
macht tot bevelen zouden hebben. Deze ambtenaren, die
steeds ter beschikking van den Gouverneur Generaal en van
de Regeering zouden staan, moesten dus de centrale autori-
teiten in staat stellen voldoende controle op de uitvoering
van hare bevelen te houden.
Bij artikel 81, waar in 1818 was voorgeschreven, dat de
beheenng~der domeinen overeenkomstig zou zijn met der
ingezetenen belang en begeerte, werden de woorden ,,en
Het was natuurlijk, dat de Regeering
op het belang der ingezetenen lette, maar het acht geven op
hunne ,,begeertequot; zou Haar maar ,,aan ongerijmde vorderin-
gen bloot stellenquot;. Zoo bleek Christiaan Wolff\'s opvatting
over „den beschränkten Untertanenverstandquot; i) ook in Indie
te zijn doorgesijpeld.
Een wijziging in artikel lOO b^de kinderen van inlan-
ders van de Europeesche scholen verwijderd te houden. De
kunst hunil^ talen met onze letters te schrijven werd voor
de bevolking voldoende geacht.
Bij artikel 103 kwam de Commissie op voor een ambte-
narenbelang: pensioenverleening. Gedeeltelijk zou dit pen-\'
sioen worden betaald door den staat, gedeeltelijk uit een
fonds dat de Europeesche ambtenaren zelve bijeen moesten
brengen door afstand van een deel van hun salaris.
Het korte, doch bekngrjjke^voorstel omtrent artik^e^
zafdiSgene, die alleen heeft kennis genomen van de opvat-
tingen en besluiten der centrale Indische autoriteiten na het
herstel van het Nederlandsche gezag, meer verbazen dan
hem die heeft nagegaan hoe die besluiten in de practijk
werden toegepast. Wat Commissarissen-Generaal beoogden,
was vaak in de practijk van het dagelijksche leven onuitvoer-
baar gebleken. De Commissie achtte het dan ook „met doel-
matig de inlanders in het bevorderen van hun voordeel ge-
heel aan zichzelve over te laten, daar zij, zonder daartoe te
worden aangezet, zich niet weten te vereenigen zoodamg
als noodig is om produkten daartestellen waartoe onver-
eenigde individueele middelen onvoldoende zijn, noch het
doorzigt evenmin als de ondernemingslust bezitten, om
arbeid en kosten tijdelijk aantewenden of als het ware voor
te schieten, om daarvoor na verloop van eenigen tijd, eene
vermenigvuldigde vergoeding te bekomen.quot; Mochten de
heeren al eens iets over Adam Smith\'s meeningen omtrent
het vrij laten werken der economische krachten gelezen heb-
ben, zij waren er evenals vele ervaren plaatselijke ambtenaren
in gpmnede van overtuigd,\' dat eenige dwang hier onónt-
ÉeërFijk was. De Commissie wilde eerlijk in het Reglement
neêrlëg^n, wat~dagelijks geschiedde. Ver stonden ze van de
theoretische beschouwingen van een Muntinghe in 1817 en
r
1) Krabbe, p. i43-
-ocr page 87-van een Willem van Hogendorp in 1827; ze gaf eenvoudig
weer, wat haars inziens het eenige middel was om de bevol-
king tot produceeren te bewegen: ,,De Inlanders zullen tot hun
eigen voordeel en ten nutte van het algemeen zich verbinden
om voor eigen rekening van eenige artikelen bepaalde hoe-
veelheden te produceren.quot; Van den Bosch\' opvattingen ble-
ken dus wel degelijk ook onder de kenners van de practijk
van de inlandsche volkshuishouding te leven en men zou een
Goldman onrecht doen, als men hem, toen hij zich in 1830
als aanhanger van Van den Bosch ontpopte, van oogen-
dienarij beschuldigde.
Ook artikel iii tenslotte, bewees hun kennis van.de.prac-
^L^e commissie achtte den inlander niet rijp individueel
te_kunnen contracteeren „tot zoodanige verpligtingen welke
tot bevordering van fabrieken en trafieken onontbeerlijk in
massa benoodigd zijnquot; als de regeling van de Commissie-
Generaal van 5 Januari 1819, Stbl. 10 had voorgeschreven.
Integendeel ze meenden, dat het met de ,,liberale grond-
beginselen van den Koning was overeen te brengenquot;, dat
overeenkomstig de patriarchale inrichtingen de oudsten des ,
volks voor hunne onderhoorigen dergelijke contracten afsloten.
De Kommissaris Generaal was van oordeel, dat de Com-
missie haar taak naar behooren had verricht. Du Bus, die
thans ruim een jaar in Indië vertoefde, achtte zich in staat
aan de hand van de nota van het ministerie en de ontvangen
adviezen een concept Regeerings Reglement te doen samen
stellen. Wien onder zijn ambtenaren hij deze taak opdroeg,
bleek mij niet\')- Als zeker kan worden aangenomen, dat het
niet Willem van Hogendorp was. Deze zou ongetwijfeld met
een beter geredigeerd ontwerp voor den dag zijn gekomen.
En wie van de andere ambtenaren, die bij Du Bus werkzaam
waren, H. M. van de Poll, Du Bus Jr., d\'Anethan, De Jager,
allen uit Europa met hem meegekomen, of de commies
De WaaP), die op zijn bureau was te werk gesteld, dan
\') Ik had tc werken met de stukken in Nederland aanwezig. Gebrek aan tijd belette
mij dc gevraagde inlichtingen van het landsarchief af te wachten.
*) Niet de latere minister, doch diens vader, die in 1856 als secretaris van den
Directeur Generaal van financiën gepensioneerd werd. Verwantschap van deze familie
de W. met die behandeld in Ncdcrland\'s patriciaat, 14c jaargang is niet aangetoond.
wel de redacteur was, doet bij de onbelangrijkheid van deze
weinig bekende personen weinig ter zake.
Een fraai product van wetgeving is het ontwerp met ).
DelïS^teur bleek niet in staat zijn stof goed afgerond over
de artikelen te verdeelen; hierdoor treft men zeer lange arti-
kelen aan, 12, 17, 21, 25, 121 bijvoorbeeld, waarvan de in-
houd zonder veel moeite beter over meerdere artikelen had
kunnen worden verdeeld. Leelijk was ook, dat herhaaldelijk
nummers van staatsbladen werden opgenomen over bepa-
lingen handelende, die men wilde handhaven (artt. 10 11,
17 30 88, 89, 106, 120, 122). Dit was ook overbodig daar
het steeds Koninklijke Besluiten of Resolutiën van den Kom.
Gen betrof, die de Indische Regeering toch ^zonder Ko-
ninklijke machtiging niet zou kunnen wijzigen. Vrees voor
verandering van die zijde behoefde dus niet te bestaan. Te
veel werd verder in het Reglement zelf tot m bijzonderheden
geregeld, wat men beter in speciale bepalingen had kun-
nen vastleggen. Eindelijk werden, wat in een provisioneel
Reglement toch wel buitengewoon zonderling stond,£nkele
bepalingen nog weer in het bijzonder voorloopig vast-
g-iCTTloö art. 3 .zoo lang de betrekkmg van Luitenant
feuverneur Generaal, achtervolgens s Koning bevelen, zal
blijven bestaanquot;, 54 en 56 over het rechtswezen. 120 „in
afwachting van de nader te arresteren bepalingen , 123
provisioneel uitgezonderdquot;, 125 .nog provisioneel . Een
ë^ele maal werd een in het Reglement met thuis behoo-
rende aansporing tot de Indische Regeering gericht om van
aan haar verleende bevoegdheden zoo weinig mogelijk ge-
bruik te maken; een voorbeeld is art. 23, over uitgifte van
brieven van legitimatie handelend. Naief meende de wetgever
dat daardoor „de verderfelijke gevolgenquot; van de zedeloos-
heid „aan welke in ruime mate de teugel gevierd werdquot;,
waardoor „onder den dekmantel van Oostersche pracht en
Oostersche zeden en gebruiken, de schandelijkste ontucht
i) De juiste tekst bleef mij onbekend; uit de behandeling bij de Indische Regeering,
biilaeeNo XXVIII kan men echter zien wat daardoor in het ontwerp veranderde voor
het Regeerings Reglement van 1827 werd. Veel is dat niet. Vrijwel is het dus gelijk
aan wat kolom IV van de tabel vormt. De voor den Minister bestemde toelichting van
het Reglement wordt gevormd door het sub D in de tabel vermelde.
met verachting van de heiligste banden en met terzijde stel-
ling van de heiligste pligten werd bedreven en toegelatenquot;,
zouden worden gestuit. Ook het overigens goed gestelde
artikel 25 bevatte een aanbeveling tot voorkoming van oor-
logen aan de Indische Regeering, die in een dergelijk Regle-
ment minder thuis -behoorde dan in een aan haar gerichte
speciale opdracht van het Opperbestuur. Boven, blz. 40
werd reeds gewezen op artikel iii, waar zeer te onpas een
aanmerking werd gemaakt op het „beginsel waaruit het
bestuur ten deze bevorens gehandeld hadquot; ten aanzien van
de bevordering van den landbouw. Geheel duidelijk drukte
de wetgever zich ook lang niet altijd uit; Baud wees hier bij
zijn behandeling van het Reglement herhaaldelijk op.
Naar den inhoud was het Reglement natuurlijk in de
eerTtè plaats bepaald door de. nota van aanmerkingen en
wenken. Waar deze Du Bus vrij liet, bleek e^nmin als in
het rapport, dat hilbij het Reglement liet schrijven en waar
hij zijn eigen opinie had kunnen stellen tegenover die van de
nota, veel van een ruime staatsmansbliL Bijkans steeds be-
perkte quot;hij quot;ziclTtoT verandering van details, veelal gevolgen
van zijn bezuinigingsmaatregelen. Algemeene richtlijnen wij-
zigde hij weinig^); de practijk gaf hem van tijd tot tijd een
verandering in de pen; evenwel is toch in het Reglement
hier en daar nog wel een oorspronkelijke gedachte te vinden.
DddeïijkTlêek Du Bus\' voorliefde voor het hem uit Europa
bekende straffe centralisatiestelsel en de daarbij behoorende
zorg voor een goed ambtenarencorps. Uit het rapport van
de commissie, die een voorkeur toonde voor het oude com-
pagniessysteem, dat zfj uit de practijk kende, nam hij daarom
niet zoo heel veel over. Hij hield er vaak wat te weinig reke-
ning mee, dat het bedoelde stelsel niet zonder meer voor het
zoo ver van Nederland gelegen Indië toepasselijk was, waar
geheel andere toestanden heerschten en waar in groote mate
gebruik moest worden gemaakt van het erfelijk gezag van
inheemsche hoofden. Toch had hij daarvoor wel oog, zooals
gt;) Dc artikelen over dc kolonisatie werden natuurlijk beheerscht door Willem van
Hogendorp\'s rapport.
blijkt uit zijn aanteekeningen bij artikel 115. Teveel hield Du
Bus bij zijn Reglement ook rekening met de op het moment
der afkondiging toevallig reeds tot stand gekomen maatrege-
len, terwijl hij toch nog lang niet klaar was met de invoering
der door hem gewenschte, vereenvoudigde administratie.
Bijhet nakomen_:^n de nota toonde Du Bus zich een
troïï^pvolgerürd^r gegeven voorschriften. Slechts een
paar maal week hij een weinig af van „de zeer gegronde
aanmerkingen van het Ministeriequot;, zooals hij zich gaarne
uitdrukte; zoo vond hij het niet noodig bij artikel 34 op te
nemen, dat over het uitzenden van expedities in Rade be-
sloten moest worden, daar zijn artikel 25 dit reeds voldoende
voorschreef. Ook bracht hij in het hoofdstuk over de Justitie
wél veranderingen aan, al waren deze meestal niet van prin-
cipieel belang en betroffen ze slechts kleine wijzigingen, die
de practijk reeds had ingevoerd of wenschelijk gemaakt. Het
belangrijkst waren in dit hoofdstuk wel de wijzigingen van
artikel 45, waarbij motiveering van vonnissen werd voor-
geschreven, en van artikel 52, dat den President van het
Hoog Gerechtshof en den Procureur Generaal door den
Koning deed benoemen. Wat verder dan de nota ging hij,
als hij (art. 5) het voldoende vond den in Indië benoemden
waarnemenden Gouverneur Generaal slechts een vierde te
geven van het tractement dat was vastgesteld voor den door
den Koning benoemden — de nota gaf aan twee derde —,
als hij in artikel 17 bepaaldelijk 5-jarige begrootingen voor-
schreef, en vooral als hij in art. 63 nadrukkelijk voor het
beheer\'van de Buiten Bezittingen de eenvoudigste wijze
voorschreef, daar hij ze blijkens de toelichting vrijwel als
schadelijke lastposten beschouwde. In artikel 16 nam hij wel
woordelijk over wat de nota voorschreef, maar in de toelich-
ting liet hij doorschemeren, dat hij twijfelde of het mogelijk
was hier practisch uitvoerbare voorschriften te geven.
Tegenover de voorstellen van de Commissie nam Du Bus
eenquot;naar den vorm welwillende houding aan, hoe weinig hij
dan ook met haar belangrijkste voorstellen meeging. Wel is
dat het geval met haar boven in rubriek i gebrachte voor-
slagen, wat trouwens wel vanzelf sprak. Zoo bij art. 24
(vestiging van nieuwe kantoren), 11—14 (opneming der be-
palingen van het Reglement van Orde, echter alleen voor
zoover het wenschelijk was, dat deze ter kennisse van het
publiek kwamen), 85—88 (over de Directie Generaal van
Financiën), 93 (over het hebben van voldoende middelen van
personen, die toelating vroegen), 110 (over de Kommissies
van landbouw), 119—120 (over den slavenstand), 122 (over
spillagiën). Niet werd overgenomen het voorstel aangaande
artikel 89, daar Du Bus dacht over het herstel van de In-
spectie van Financiën, zij het dan ook in gewijzigden vorm.
Bij de tweede rubriek sloot de Kommissaris Generaal zich
bij de Commissie aan ten aanzien van het vereenvoudigen
van het beheer buiten Java (art. 63). D^voorstellen van de
Commissie, die onder rubriek 3 zijn gebracht, werden.groo-
ten3üIs~ook door de nota behandeld. Waar dat niet het
geval was^ging de Kommissaris Generaal met haar voor-
stelkn accoord, bij het artikel over de verhouding Koning
n^inister — Gouverneur Generaal (art. 15)^ zij.....het in
wat anderen vorm, bij dat over de opzending der pro-
ducten (art. 20)^ bij die over de toezending van een jaar-
lijksch overzicht van de staatkundige betrekkingen (art.
31/32), en in versterkten vorm bij artikel 76, waar hij voor
het heffen van nieuwe belastingen voorafgaande Koninklijke
machtiging voorschreef.
De strekking van het voorstel van de Commissie bij
artikel 6 werd geheel gewijzigd. Du Bus wilde door de Indi-
sche Regeering aan den Koning een drietal voor een vacature
van Raad van Indië als voordracht doen aanbieden, hij
meende daarmee de macht des Konings te versterken, ten
onrechte echter, het Regeerings Reglement van 1818 liet den
Koning geheel vrij. Ook bij artikel 21 werd de door de Com-
missie beoogde verhooging van de bevoegdheid der Raden
omgezet in een sterkere binding aan het Opperbestuur, dat
voor een aantal belangrijke benoemingen zijn goedkeuring
zou hebben te geven. Ook het ontslag van deze ambtenaren
zou door den Koning moeten geschieden: wél was hun
schorsing aan den Gouverneur Generaal in Rade toegestaan.
De ontslagvoorschriften waren al even onpractisch als die
van artikel 22, waarbij werd bepaald, dat, wanneer de In-
dische Regeering gratie verleende in afwijking van het advies
van het Hoog Gerechtshof, ze de stukken hierover han-
delende aan den Minister moest opzenden, om \'s Konings
beslissing uit te lokken. Betere middelen tot versterking van
den band met het moederland en van de deelen van Indië
onderling, gaven de artikelen 40 en 73, die respectievelijk
een jaarlijksch verslag nopens den staat van geheel Neder-
landsch Indië door de Indische Regeering aan den Koning
uit te brengen en dergelijke jaarverslagen der hoogste autori-
teiten buiten Java aan de Regeering voorschreven.
Ten afzien va^rubriek.4 geldt, dat het principe van de
Commissie: het overbrengen van de verantwoordelijkheid op
de geheele Indische Regeering niet werd overgenomen. I^t
p^sttê^Han ook evenmin bij de voorschriften van de nota tot
versterking van het gezag van het Opperbestuur als bij
DuEus\'Tigenmeermg. Slechts in vier vrij weinig belangrijke
gevallen werden de voorstellen van de Commissie overge-
nomen^). Verder was dit nergens het geval. Niet werd ook
bij art. 2 ingegaan op haar voorslag omtrent de toevoeging
van twee adviseerende Raden, evenmin op de combineering
van de ambten van Raad van Indië en Directeur Generaal
van Financiën. Dit tweede werd bepaald onwenschelijk ge-
acht, wat aangaat het eerste liet het Reglement de Regeering
vrij desgewenscht den President van het Hoog Gerechtshof
en den Directeur Generaal op te roepen ter bijwoning van
de Regeerings vergaderingen. Bij art. 28 verklaarde Du Bus
zich tegen het plan Batavia als Regeeringszetel aan te wijzen;
was het niet mogelijk, dat de Gouverneur Generaal bijvoor-
beeld tijdelijk vrij lang te Semarang zou moeten zetelen?
Gedacht werd hier wel aan de waarschijnlijkheid, dat De Kock
Gouverneur Generaal zou worden, die uit een van Batavia
ver verwijderde standplaats zou moeten kunnen optreden.
Art. 12: over de schriftelijke adviezen der Raden en opzending daarvan naar
Nederland, 36: capitulatie, 71 gratie verzoeken, buiten Java ingediend, 74: ceds-
formulier.
Vrij zelden werd ook in de naar hun aard zoo uiteen
loopende voorstellen van de vijfde rubriek getreden. Wel
bleek Du Bus te voelen voor de classificatie der ambtenaren
(art. 2i), althans in principe en voor het laten vervallen van
^t_woord „begeertequot; in art. 83.quot;nbsp;quot;
Sterk gewijzigd werd het voorstel van de Commissie over
de schriftelijke stemming voor een provisioneel Gouverneur
Generaal; weinig bleef er naar het wezen ook over van haar
voorslag aangaande de aanstelling van „inspecteursquot; bij
artikel 62. Nog rmnder pasten in Du Bus\' centraliseerende
stejsel Muntinghe\'s Opperresidenten. Wel liet zijn artikel
ruimte voor de aanstelling van dergelijke ambtenaren, maar
hij achtte ze uit den booze en dank zij de verbeterde mid-
delen van verkeer overbodig; hij beoogde met zijn redactie
alleen mogelijk te maken de aanstelling van vrij onderge-
schikte inspecteurs, die de kassen der plaatselijke autoriteiten
zouden mogen opnemen. Bij de artikelen 109—112 en 117
h|gde^de over de middelen van bestaan en voornamelijk
den landbouw verwees Du Bus naar het door Willem van
^g§Lnd_Qrp_ opgestelde rapport over de kolonisatie van quot;31\'
M^.L 1827. _,In afwachting van \'s Konings beslissing~daar-
omtrent waren de artikelen voorloopig gesteld. Met het voor-
stel van de Commissie tot het toepassen van eenigen dwang
bij den landbouw der inlanders kon hij in dit verband natuur-
lijk niet meegaari.
Zooals bij zijn systeem te verwachten valt, besteedde hij
veel aandacht aan de positie en het gehalte der ambtenaren;
de artikelen 103—107, 121 en 122 handelden hierover. Hij
was het met de Commissie eens, dat een goede bezoldiging
en een pensioen voor hen noodig waren, hoezeer bezuiniging
dan ook drong. Hoe anders zou men aan „jonge lieden van
aanleg, smaak, talent, goede opvoeding en geboortequot;, die
men voor Indië zoo noodig had ,,eene eervolle, aangename en
nuttige loopbaanquot; kunnen openen? Het behoorde „eindelijk,
niet meer als eene vernedering, maar daartegen als eene eer
en onderscheiding aan iemand toegekendquot; te worden be-
schouwd, als hij zijne ,,dierbaarste belangen ter zijde stel-
lende, gezondheid, betrekkingen en genoegens opofferde aan
de hem toegedachte bestemming, om op vierduizend uren
van het Vaderland verwijderd, het zijne bijtedragen, om tot
de welvaart en den voorspoed van datzelfde Vaderland
medetewerken.quot; Zoo toch alleen, dus door verhooging van
het peil der ambtenaren zouden ,,misbruiken en onkies-
hedenquot;\' kunnen worden uitgeroeid, waaraan tot dusverre
„\'s lands ambtenaren zich maar al te dikwerf schuldig maak-
ten.quot; Daartegen moest met krachtige middelen gewaakt wor-
den. Artikel 90 wilde het kashouderschap zooveel mogelijk
aan anderen dan Residenten opdragen: de verleiding moest
voor deze moeilijk te controleeren plaatselijke machthebbers
niet te groot worden gemaakt. Merkwaardig was in dit ver-
band artikel 99, dat Regeeringszorg voor het Lager Onder-
wijs, maar dan ook alleen dat Onderwijs voorschreef. Du Bus
vond het wenschelijk, dat de in Indië geboren heel of half
Europeesche kinderen het moederland leerden kennen, wat
slechts den band daarmee kon versterken. Dit kon bereikt
worden door hen daar hun middelbare opleiding te doen
volgen. Ze zouden dan als beschaafde lieden naar Indië
teruggekomen, een nuttige en eervolle bestemming kunnen
bereiken. Voor zoo ver \'de ouders deze opvoeding niet konden
bekostigen, zou deze van gouvernementswege kunnen wor-
den betaald; het niet oprichten van middelbare scholen zou
de noodige fondsen daartoe uitsparen.
Den 31 en Juli 1827 kon Du Bus\' ontwerp_om advies aan
de in^sche Regeering worden toeggzondem De Koek was
nog altijd afwezig, hij werd ditmaal niet geraadpleegd. De
R^geen^ was thans bijna geheel anders samengesteld dan
toen he^vorige jaar zij haar advies uitbracht. Alleen Chassé
was nog in functie. Muntinghe was 13 April 1827 door Gold-
man als gewoon Raad van Indië opgevolgd; als waarnemend-
Raad-met-behoud-van-eigen-functie was deze door den al-
gemeenen secretaris Mr. I. Bousquet vervangen; Reijnst nam
in de vergaderingen van de Regeering Bousquet\'s ambt waar.
Geheel nieuw was de materie alleen nog voor Melvill van
-Cambée, die wegens „onpasselijkheidquot; de vergadering van
den i6en Augustus 1827, waar het ontwerp werd behandeld,
niet kon bijwonen, maar die na lezing der stukken liet
weten, dat hij zich met het gevoelen van de meerderheid
geheel kon vereenigen. Het verwekt dan ook geen verbazing,
dat de Regeerinjjnetde behandeling spoedig gereed was en
dat haar advies niet veel meer om het lijf had\'). De wijze
van behandeling was echter veel grondiger daiT het vorige
jaar, er werd minder met groote woorden geschermd dan
toen; eenvoudig werd bij sommige artikelen aangegeven, wat
men gewijzigd wilde hebben en waarom dat het geval was.
Soms betrof het enkel slordigheden in den voorgeslagen
tekst (b.v. bij de artikelen 28 en 42, mogelijk ook bij art. 18).
De Regeering toonde de reden van verandering van enkele
artikelen, onbekend als ze was met de nota van aanmerkin-
gen en wenken, niet te begrijpen en verklaarde dan voorkeur
te hebben voor de redactie van 1818, zoo bij de artikelen
25. 39. 56, 65 en 76, waar in het ontwerp de bevoegdheden
van de Regeering verminderd waren; Du Bus ging hier
natuurlijk niet op in.
Bij artikel 5 vond ze de vaststelling van het salaris van
een tijdelijk waarnemenden Gouverneur Generaal op een
vierde van dat van een door den Koning benoemden te laag; ze
wilde het op de helft brengen, waarmee Du Bus accoord ging.
Bij artikel 22, het artikel over gratieverleening, had ze
terecht bezwaar tegen Du Bus\' plan \'s Konings ,,beslissingquot;
in te roepen als de Regeering tegen het advies van het Hoog
Gerechtshof in handelde. Even weinig zin had echter haar
voorslag ,,goed- of afkeuringquot; te schrijven. De Kommissaris
Generaal besloot ten slotte tot het neutralere woord ,,wei-
menenquot;. Baud maakte zich bij zijn behandeling van het
Reglement hierover vroolijk en herinnerde aan den Gouver-
neur van Ternate, die onder nadere approbatie iemand liet
ophangen — een verhaal dat nog thans in de Indische
societeiten rondspookt!
Artikel 52 gaf haar aanleiding tot de opmerking, dat het
wenschelijk was vast te stellen, dat de Procureur Generaal
1) Bijlage, No. XXVIII.
-ocr page 96-tevens zou zijn hoofd van de algemeene politie, wat Du Bus
echter niet overnam.
Bij artikel 89, waar Du Bus ruimte wilde laten voor het
herstel van de Inspectie van Financiën, verwees ze naar een
brief van den 2oen Augustus, waarin ze verklaard had, zulks
in overeenstemming met een advies van Bousquet, het wen-
schelijk te achten „om de inspectie van finantiën noch in
haren ouden, noch onder eenen nieuwen vorm te doen her-
levenquot;. Ze smaakte de voldoening, dat Du Bus het artikel
inbrok.
Haar advies aangaande artikel 100 is met zoo zeer merk-
waardig om het plan schoolcommissies in te stellen in den
trant der landbouwcommissies, waar Du Bus niet op in ging,
als omdat hier voor het eerst_dg_poging.om_den_hoek_kg^
kijken een bejpaling.in het Regeerings Reglement te brengen,
die in 1855 tot een der belangrijkste zou uitgroeien, die over
delndeeling_jn Europeanen en Inlanders namelijk: „Deze
Commissién hebben geene bemoeijenis met de inlandsche
jscholen, dat is de zulken op welke alleen onchristenen worden
onderwezenquot;. De Regeering stond dus op. het.standpunt, dat.
de Compagnie in theorie had gehuldigd,, ._daLh_et al of niet
Christen zijn het criterium was voor de indeeling in land-
aarden.
\'quot;quot;Bij artikel 132 wilde ze een concessie doen aan de practijk:
het moest ambtenaren vrij staan van vorsten of grooten ge-
schenken aan te nemen, mits ze den Gouverneur Generaal
hierover inlichtten en een tegengeschenk van gelijke waarde
aan den schenker aanboden. Jammer, dat Du Bus zich hier-
mee niet vereenigde; in de practijk bleken dergelijke geschen-
ken toch niet te weigeren en op déze wijze zou controle
mogelijk zijn geweest. Den 25en Augustus 1827 bood de
Regeering_jiaar_^dvies aan den Kommissaris Generaal aan,
die reedsden 3oen van die maand, met haar beschouwingen
rekening houdend, zijn provisioneel Reglement op het beleid^
der regeering, van het justitiewezen, de cultuur en den handel
irT^lands Aziatische bezittingen kon arresteeren
1) Bijlage, No. XXIX.
-ocr page 97-HOOFDSTUK IV
Elout, Baud en Van den Bosch.
Het was niet zonder zelfingenomenheid, dat Du Bus in
een brief, die hij den 4ei^ctober van uit Salatiga,
werwaarts hij in verband met de aanstaande geachte onder-
werping van Dipa Negara was vertrokken, aan Elout ver-
zond 2), mededeelde, dat hij aan bijna alle artikelen^n zijn
Instructie reeds de vereischte uitvoering had gegeven, zoodat
hij binnen_5A.LjPJ-andm.gehnbsp;opdracht meende
te kunnen voldoen. In zijn dépêche zette hij dit verder
artikelsgewljzé uiteen. Naar aanleiding van artikel 54 meldde
hij, dat een naar de voorschriften van het Ministerie en op
grónd van eigen ondervinding gewijzigd Regeerings Regle-
ment reeds had kunnen worden gearresteerd. Spoedige over-
zending van een afschrift met uitvoerige toelichting werd
toegezegd.
^Het was er verre van, dat E^t met Du Bus\' werk geheel
tevreden zou zijn. In een rapport, dat hij Zondag 13 April
1828®) ter begeleiding van Du Bus\' 24 Februari 1828 ten
quot;Departemente ontvangen brief aan den Koning indiende,
liet Elout duidelijk merken, hoe weinig hij de optimistische
visie.^van den Kommissaris Generaal deelde. Niet, dat er
tusschen hen principieele meeningsverschillen zouden be-
s\'taani maar de minister was van meening, dat er tusschen
de verschillende in Indië genomen maatregelen te weinig
samenhang bestond, andere aangelegenheden waren niet
1) Ik onthoud mij in dit hoofdstuk er zooveel mogelijk van. terug te komen op
wat door Knibbe is behandeld.nbsp;„ „ vtnbsp;i. • j
») R.A. (Koloniën), La L7 geheim. Exh 24 Febr. 1828. No. 66k geheim, nader
13 April 1828 No 74k, geheim. Gedeeltelijk afgedrukt als liijlage No. XXX.
») R A (Koloniën), Litt. H Wo 74^. geheim, en R.A. (S.S.), Exh. 19 April La
Cquot;, geheim. Het concept is van Baud. Gedeeltelijk afgedrukt als Bijlage No. XXXII.
definitief geregeld, of geheel onafgedaan gebleven en Du
Bus\' toelichtingen waren over het algemeen niet voldoende
om duidelijk te maken, waarom een en ander zóó en niet
anders was georganiseerd.
Het verheugde hem dan ook, dat, reeds vóór de ontvangst
van den brief van 4 October, d_e„Koning_ besloten- had
Du Bus\' aanvankelijk.pp drie jaar gestelde ambtstermijn te
verlengen. Hoewel hij de pil verguldde door aan Du Bus de
verdiende hulde te brengen voor zijn krachtig en ijverig
pogen zijn moeilijke en zware taak te vervullen, kwam zijn
betoogd op neer, dat hij een 16-tal van de belangrijkste
punten van de instructie niet of onvoldoende be^ndeld
achtte. Onder die 16 punten noemde hij: de ontwikkeling
deïT^ronden, waarop was overgegaan tot het vaststellen der
verschillende bepalingen in het provisioneel Regeerings Re-
glement. Het arresteeren van dat Reglement, het werd
\'boven O reeds opgemerkt, zonder \'s Konings voorafgaande
goedkeuring, was een van zijn ernstigste grieven tegen Du
[Bus. Elout begreep niet, welke dringende omstandigheden
die oogenblikkelijke invoering hadden noodzakelijk gemaakt,
die hij te meer onwenschelijk achtte, daar het reglement,
waarvan de\'inhoud hem uit een nummer van de Bataviasche
Courant bekend was, hem niet voorkwam ongewijzigd voor
goedkeuring in aanmerking te komen. Daarvoor kwamen er
te veel bepalingen in voor, die hij of meer op hun plaats
vond in afzonderlijke reglementen of die hij minder doel-
matig achtte. Bovendien had de Koning over verschillende
belangrijke onderwerpen, zooals het,,Kolonisatiestelselquot;, nog
geen beslissing genomen en was ook daarom de arresteering
voorbarig. Voorloopig diende echter Du Bus\' toelichtend
rapport te worden afgewacht.
Boven (p. 45) zette ik uiteen, waarom ik Elout\'s meening
als maakte Du Bus zich door de arresteering van het Regle-
ment aan moedwillige machtsoverschrijding schuldig, on-
juist acht. Toch is begrijpelijk, hoe Elout tot die opvatting
kwam. Zijn conflict met Van der Capellen, dat pas na
quot;TP- 45-
-ocr page 99-Du Bus\' vertrek met de ontvangst van den brief van 12 Juli
1825 tot volle ontwikkeling was gekomen, maakte hem er
uiterst gevoelig voor, als de nieuwe landvoogd ook maar
eenigszins dreigde buiten zijn boekje te gaan. Wanneer
Elout schreef over zijn „vriendquot; Van der Capellen, wanneer
hij er telkens weer op wees, hoe eendrachtig zij in Indië
hadden samengewerkt, dan waren dat geen holle woorden.
De breuk met Van der Capellen is Elout ongetwijfeld zeer
aan het hart gegaan. Hij was er ten volle van overtuigd, dat
zijn standpunt daarbij het juiste was en uiterst grievend was
het hem, dat de nobele Van der Capellen hem als een stoken-
den intrigant beschouwde. Toen nu de hem persoonlijk
zooveel verder staande Du Bus ook maar een weinig in de
richting van Van der Capellen\'s opvatting van zijn bevoegd-
heden scheen te gaan, moest wel een geprikkelde uitval volgen.
Merkwaardig zijn de door den Koning op het rapport
van 13 April 1828_gestelde aanteekeningen; ze toonen in
stijgende lijn \'sj^orsten wrevel over het weinig doortastende
van Elout\'s optreden aan; van de „bijna idealequot; samenwer-
king tusschen Wiilem I en dezen Minister in 1824 was
weinig meer over.
Bij een lange uiteenzetting van Elout over de intrekking der
promessen uit Van der Capellen\'s tijd door Du Bus (art. 12
van de instructie) vroeg de Koning: „Waartoe alle die bij dit
Art. en andere gemaakte beschouwingen en in welk verband
staan dezelve tot het oogmerk van dit bericht en onderzoek v.
dat v. Com. Gen. ?!quot;, even later (bij art. 17): „tot welke resul-
taten brengt deze anmerking ?quot;. Zeer scherp merkte de Koning
op toen Elout bij de artikelen 18 en 19 schreef, dat Du Bus
nog niet liet weten, hoe hij het bedrag noodig voor rentebetaling
en aflossing der Indische leening dacht over te maken, maar
dat hij bij den Kommissaris Generaal reeds op inlichtingen
aangedrongen had: „Het komt niet alleennbsp;mededee-
lingen te verlangen en intusschen niets te doen, daar de lengte
van tijd veroorzaakt dat de verlangde inlichtingen nog verder
vereischen dat de tijd van wagten voorbij gaat, en alles bij
het oude blijft en Nederland aan Indië tributair en Minister
V. M. en C. aan Indische bestuur onderworpen in de plaats
dat het omgekeerd geval moet plaats hebbenquot;. Bij art. 23 —
bezuiniging op tafelgelden voor de marine — schreef de
Koning: „Weder blijk van altoos uitstellen en tot geen be-
slissing komen dog wat nu doen?quot; en verder op (nut van
den constructiewinkel): „Wanneer niet kan worden goed-
gekeurd dan dient eene terechtwijzing plaats te hebben
althans een antwoord welke ook gegeven dog ?quot; De geprik-
keldheid zakte dan wat, wat zachter staat bij een opmerking
van Elout bij artikel 26, handelend over een contract door
Du Bus met de factorij der Nederlandsche Handel Maat-
schappij gesloten over de levering van goederen voor de
Indische huishouding noodig: „Onderwerp van Correspon-
dentie met Comm. Gen. welke goedkeuring verlangend ken-
nis V. meening moet dragen terwijl overigens het gemaakt
accoord onder goedkeuring nog geen onderwerp van over-
weging gemaakt heeft en onbekend isquot;, maar geprikkeld
zijn weer de opmerkingen bij artikel 33, waar Elout geschre-
ven had, dat men nog wel eenigen tijd kon uitstellen de be-
vorderingen bij de landmacht in overweging te nemen:
,,Eene overweging wat wenschelijk om tot eene beslissing
te komen en niet alles v. d. toeval te laten afhangen dog ?!
vereischt overweging daar niet aan het verlangen is voldaan
en dog wenschelijk is tot bepalingen te komen terwijl het
aan stof niet ontbreken kan dog?quot;. Bij artikel 54 staan de
woorden, die de Koning ook op Elout\'s brief van 27 April
1825 (boven p. 7) had bijgeschreven: ,,Gedane zaken heb-
ben geen keerquot;, maar niet wat daar verder volgt, en in ver-
band met het vorige is het hier als een verwijt aan Elout:
Waarom hebt ge niet eerder gehandeld^)!
Maar al deze aanteekeningen waren niet bestemd onder
Elout\'s oogen te komen, de Koning gaf enkel lucht aan zijn
ontevredenheid over den gang van zaken, en de opdracht
aan De Mey luidde eenvoudig: ,,Mondeling of M C D te
kennen geven dat wordt tegemoet gezien het ontwerp van
1) De aanteekeningen bij de artt. 5—8, 9 en 10, 14, 28, 36, 37. 44 en 45. 59 en 60
zijn in den tekst niet opgenomen; ze zijn zakelijk van inhoud en in het verband over-
bodig.
aanschrijving uitmakende de voorslag aan het slot van dit
bericht gedaanquot;, wat sloeg op Elout\'s voorstel aan Du Bus
te laten weten, welke deelen van zijn instructie nog een
rheer opzettelijke behandeling vereischten. Resultaat hadden
de geprikkelde opmerkingen voor het oogenblik dus niet, al
zal vermoedelijk Elout bij de volgende wekelijksche confe-
rentie wel gemerkt hebben, dat de Koning niet zeer tevreden
was. Het antwoord op Elout\'s rapport liep dus uit op een
kort briefje O, waarin dezen conform zijn voorstel werd
opgedragen een ,,ontwerp van aanschrijvingquot; voor Du Bus
op te maken. De loop der omstandigheden maakte, dat dit
ontwerp niet werd opgemaakt; het rapport scheen dus in
het zand te verloopen.
Maar hebben de aanteekeningen van den Koning dan geen
verdere beteekenis ? In de jaren 1824 en 1825 had de Koning
gelegenheid gevonden zich intensief met de Indische zaken
te bemoeien; uit de samenwerking met Elout waren toen kort
op elkaar volgend belangrijke maatregelen voortgekomen.
Maar sedert waren de moeilijkheden in het moederland
voortdurend grooter geworden; \'s Konings aandacht had zich
in toenemende mate op de verhoudingen in het Zuiden moe-
ten richten en van de Koloniale zaken afgewend. Wel had
de Koning bij de wekelijksche conferenties contact met Elout
en Zijne Majesteit kon aannemen, dat deze met de door
hem voorgestane denkbeelden, voornamelijk de economische
en financieele ontwikkeling betreffende, voldoende op de
hoogte was om de daarvoor noodige instructies aan Du Bus te
kunnen geven. Maar in de practijk bleek daarvan weinig terecht
te komen. Bij vele belangrijke aangelegenheden kwam Elout,
hoewel hij \'s Konings wil kende, niet tot doortastend handelen.
quot; Over de kolonisatie was Willem van Hogendorp\'s uitste-
kende, maar geheel theoretische rapport binnengekomen^
Elout had zich hierbij aangesloten zonder na te gaan of de
voorstellen daarin vervat van practisch nut konden zijn. En
uit het nu behandelde rapport bleek, dat de minister onvol-
R.A., S.S.. 19 April 1828, La C12 cn het antwoord daarop R.A., S.S., Exh. 28
Scpt. 1829, La\'K24, geheim, Elout aan den Koning 26 Sept. 1829, La H No. 169h,
geheim.
doende bij Du Bus had aangedrongen op de door den Koning
zoo gewichtig geachte stichting van een Bank in Indië, op
rationeele bezuinigingen, op de noodige maatregelen voor
de overmaking van gelden uit Indië telkens weer ver-
klaarde Elout nadere berichten uit Indië te hebben aange-
vraagd, zonder dat hij verder iets bleek te hebben gedaan.
Hier was het niet luchthartigheid als bij Falck, maar_^een veel
te lang blijven overwegen zonder dat tot een conclusie werd
gekomen\' van^zakënT die snel en practisch behoorden te
wonfen afgedaan. Toch dacht de Koning er niet aan Elout
te doen vervangen; er zou niet licht iemand te vinden zijn,
die als Minister, \'s Konings ideeën begrijpend, de energie
had deze krachtig door te voeren. Maar toen een half jaar
later, 24 September 1828, de Commissaris Gedraal Van den
Bosch uit de West terugkwam en 16 October zijn benoeming
töTGouverneur Generaal van Nederiandsch-Indië volgde, was
er tusschen den Koning en den Landvoogd naar zijn hart geen
plaatsteer voor een persoonlijkheid als Elout als minister.
-quot;Elout was in 1828 een zestiger, maar voor zijn leeftijd moe
en afgeleefd. Zijn opvoeding was reeds in 1788, dus voor
het uitbreken van de Fransche Revolutie beëindigd, zeer
belangstellend en actief nam hij sedert d^el aan de gebeurte-
nissen, die in Nederland daarop volgden, zijn leven was
uiterst werkzaam, niet het minst de jaren, die hij als vijftiger
in Indië doorbracht. Daar was hij facile princeps geweest
en had hij zijn opvattingen tegen die van zijn onbeduidender
collega\'s gemakkelijk kunnen doorzetten, den druk van den
sterken wil van den Koning had hij niet gevoeld en zelf-
standig, hoewel gaarne de adviezen van anderen aanhoorend,
had hij de organisatie, die hij wenschelijk achtte, kunnen
tot stand brengen. In 1824 en \'25, toen de Koning in de
moeilijkheden met Van der Capellen geheel op zijn hand was,
toonde hij zich nog een krachtig werker, maar daarna ont-
stond een zekere matheid in zijn wijze van werken, die snel
toenam. Steeds had hij een voorliefde gehad voor het hem
uit zijn jeugd bekende, oud-Hollandsche, besogneeren: de
1) Knibbe, p. 33/34.
-ocr page 103-voorkomende vraagstukken dienden van alle kanten, door
voor- en tegenstanders, liefst in vergadering vereenigd, te
worden belicht, alvorens een beslissing kon worden ge-
nomen. En deze voorliefde, sterk ingaande tegen \'s Konings
wijze van werken, die uitvoerige, schriftelijke weergave der
feiten verlangde, waarop zijnerzijds een korte, afdoende con-
clusie volgde, nam met de jaren eerder toe dan af. Niet, dat
Elout\'s autoritaire wijze van optreden minder werd, hij bleef
het niet dulden, dat ondergeschikten zonder hem er in te
kennen een beslissing namen, hem zelf werd het echter steeds
moeilijker tot een resultaat te komen. Deels zal de vermin-
derde levenskracht de oorzaak zijn geweest, maar deels was
het ook, omdat hij inzag, dat hij het au fond met den Koning
in vele opzichten niet eens was; hij wilde eigenlijk de maat-
regelen niet nemen, die hem tegenstonden en kón de maat-
regelen niet nemen, die hij wist, dat den Koning niet zouden
behagen. Want steeds meer werd hem duidelijk, dat nie?
hij, maar de Koning de algemeene richtlijn aangaf en wel in
anderen zin als hij voorstond. Hij vroeg daarom steeds meer
en uitvoeriger berichten en raadgevingen aan anderen, zoo
aan Du Bus, wiens adviezen en toelichtingen hem vrij wel nooit
voldoende waren. Ook moet het hem gehinderd hebben, dat
van zoo veel van de door hem zelf in Indië ingerichte organi-
satie om financieele redenen moest worden terug gekomen.
Vrijwel onmogelijk werd zijn positie sinds Van den Bosch
tot Gouverneur Generaal was benoemd. Meer en meer liet
hij zich toen in zijn beslissingen beheerschen door de op-
vattingen van dezen en van Baud, die zoodra hij met den
nieuw benoemden landvoogd in contact kwam, het juiste
van diens plannen, een frisch inslaan van [nieuwe wegen
vaak, inzag. Elout voelde, dat hunne opvattingen toch
\'s Konings goedkeuring zouden verwerven, een strijd daar-
tegen was nutteloos, na eenig tegenstribbelen gaf hij steeds
weer toe, maar met tegenzin; van harte kon de snel oud ge-
worden man met de nieuwe inzichten, die zoo ver van de
zijne afstonden, niet meegaan. Toen Van den Bosch bij den
Koning een maatregel wist doorgezet te krijgen, die geheel
tegen zijn principes inging, voelde hij dat de tijd gekomen
was heen te gaan en plaats te maken voor een jongere; zijn
langjarigen medewerker Baud beval hij als opvolger aan
Deze bot£ng tusschen de meningen van den ouderen
Elout eenerz^ds en van dejöngere Va_nJ[in_Bosch en Baud
anderzijds kwam oolc naa^voren bij de behaiid^n^ van het
Regeerings Reglement, dat thans eindelijk dëfinitiefdiënde
te worden vastgestdd.
Het drie maanden\'durende verblijf van Du Bus in midden
Java 2) maakte, dat deze pas op den 5en Maart 1828 aan zijn
toezegging kon voldoen het door hem voorloopig gearresteer-
de Reglement met een toelichting daarop aan het Ministerie
in te zenden. Hij deed deze stukken vergezeld gaan van
het eerste advies van de Indische Regeering, van Mun-
tinghe\'s notatje en van het rapport van de „personeele com-
missie\'^ van 16 Maart 1827, niet echter van het tweede
Regeeringsadvies, hoewel dat in de considerans van het
Besluit van 30 Augustus 1827 was aangehaald®). De stuk-
ken kwamen zoo laat te \'s-Gravenhage aan, dat ze pas in
behandeling werden genomen op een tijdstip, dat Van den
Bosch reeds weer uit de West in patria terug was, namelijk
op den^7en September 1828. Het had geen zin op de terug-
komst van Du Bus te wachten, of van dezen\'schriftelijk nog
weer nadere toelichtingen te vragen: Van den Bosch diende
met het definitieve Reglement te worden uitgezonden.
Elout\'s rechterhand. Baud, was natuurlijk de aangewezen
man^^ met de opstelling te worden belast.
Baud, de voormalige zeeofficier en secretaris van Van der
Capellen stond op een ander standpunt dan zijn ruim 20 jaar
oudere chef Elout en dan Du Bus. Krijgt men bij Elout tot
het laatst toe den indruk te doen te hebben met een rechts-
geleerde, die zich door algemeene richtlijnen liet leiden en
die slechts ongaarne concessies aan de practijk deed, was
Du Bus een ambtenaar van weinig levendigen geest, die
Knibbe, p. 71 en zijn Bron, No. XV.
) Van Hogendorp, p. 156, 167.
\') Bijlage No. XXIX.
*) Bijlage No. XXXI. tabel kolom IV en D.
-ocr page 105-consequent vasthield aan het systeem, dat hij als zoodanig
had leeren kennen, B^uc^^aaren^gen was een man, die in
de eerste plaats rekening hield met wat de practijk ver-
eischte. Niet die maatregelen nam hij bij voorkeur, die uit
vooropgestelde principes voortvloeiden, maar zulke welke
naar de omstandigheden van plaats en tijd de beste waren.
Hiermee ging gepaard een open oog voor wat in den loop
van de geschiedenis empirisch juist was gebleken. Bij latere
doctrinaire liberalen had hij den naam een draaier te zijn^);
ten onrechte echter. Een hoe ander man was Baud dan zijn
zwager 2) Muntinghe. Bij den laatste steeds een handige
verdediging van wat de meening van de machthebbers van
het oogenblik was of door Muntinghe vermoed werd te zijn,
bij den eerste een verdediging ook tegen hooger geplaatsten
— hoe vaak blijkt dit niet juist bij de behandeling van het
R-R. — van wat de omstandigheden vereischten, wanneer
hij tenminste meende daarmee resultaten te kunnen bereiken.
Want een zoo strijdbare natuur was Baud niet, dat hij eigen
meeningen naar voren bracht, als ze toch geen invloed op
den gang van zaken konden hebben. Te. bedenken is ook,
dat Baud in dezen tijd nog geen veertig jaar oud was en
anders dan Elout, zijn carrière nog had te maken.
Het is dan ook duidelijk, dat Baud voor ,,Engelschequot;
opvattingen in het staatsbestuur voelde, voor een soepele
hanteering van een in den loop der tijden naar de eischen
van de practijk langzaam gegroeide, weinig principieel in-
gerichte inrichting van het staatsbestel. Wappers Melis had
van hem gezegd — zooals trouwens ook van Merkus —, dat hij
eerst in Amerika Amerikaan, daarin in Raffles\' tijd op Java
Engelschman was geworden en dat hem ,,ne restait plus
un sentiment hollandaisquot;.\') Dit was geheel onjuist zijn
Vgl. Knibbe, p. 41.
Priangan, p. 81.
Gedenkschriften, p. 535.
Baud cn Wappers Melis hebben van het begin van hun kennismaking met elkaar
overhoop gelegen Uit Mijer\'s Haud, p. 151, blijkt hoe geringe dunk Mijer op gezag
van Baud van W.M. had. In Juli 1821 reeds had Baud in een nota gcwaarechuwd
tegen diens financieele voorslagen in Indië. In \'26 schreef hij met zeker gcnoecen
aan Du Bus, wat hij voor ongunstigs over W.M. was te weten gekomen. Men beoordcelc
noch 15aud naar de uitspraken van W.M., noch W.M. naar die van Baud.
geheele loopbaan is daar om te bewijzen hoe goed vaderlander
hij was. Als ambtenaar onder het Engelsche bewind had hij
m zijn particuliere brieven laten merken, dat hij van het
systeem van Raffles niets moest hebben i), niet omdat het
hier een niet-Nederlandsch Bestuur gold, maar omdat
Raffles\' papieren regelingen in de practijk op een janboel
uitliepen, in den even bedoelden zin dus juist niet,,Engelschquot;
waren, wel in dien anderen, dat de eigen inrichtingen steeds
boven die van anderen te verkiezen waren. Vindt men bij
Baud een voorkeur voor de met zijn aard strookende Engel-
sche inrichtingen, daarmee komt overeen weerzin tegen de
Fransche, revolutionaire, begrippen, niet omdat ze Fransch
waren, maar omdat ze van algemeene stellingen uitgaande
te weinig rekening hielden met wat de ervaring leerde. Een
voorbeeld hiervan levert zijn tegenzin tegen de Reken-
kamer 2), die hij meende, dat van Franschen oorsprong was.
Blijkbaar wist hij niet, dat deze instelling in Nederland uit
den Bourgondischen tijd stamde 3). Hij kwam vermoedelijk
tot zijn opvatting, doordat ze op Java door Daendels was in-
gevoerd. Bij de behandeling van artikel 89 van het Reglement
van 1827 begon hij met eenigen nadruk te zeggen, dat hij
dit Fransche beginsel in het algemeen yerkeerd achtte;
daarna verdedigde hij zijn voorliefde voor het door Raffles
ter vervanging van de Rekenkamer ingevoerde ambt van
accountant generaal weer geheel met argumenten aan de
practijk ontleend.
^et Reglement van 1827 kon, vonden Elout en Baud
zóó niet aaneen Koning ter arresteering worden aangeboden
I daafïïêtT^och in den vorm, noch in de zaak al de eigenschap-
\\pen van een grondwettig Reglementquot; bezat*). De voor-
naamste fout ervan was, lt;^Du Bus te veel bepalingen had
opgelden, die van tijdelijke omstandigheden afhingen en
die ni^tot de algemeene en blijvende regelen van een be-
stuur bèhoordih. Du Bus had gemeend, dat hij met zijn
Personalia, p. 494.
=\') Vide tabel bij art. 90, sub E, F en G.
Fruin, p. 54.
«) Knibbe, Bron Vil.
bezuinigingen tot de uiterste grens was gekomen en had zijn
organisatie van het bestuur te zeer in details in het Reglement
opgenomen; Van den Bosch had Baud reeds doen weten,
dat zijns inziens in Indië nog veel vereenvoudigd kon wor-
den. Bus had zich teveel beperkt tot het verminderen
van het aantal ambtenaren zonder de hoeveelheid werk door
eenvoudiger administratiemethoden tevens te. doen afnemen.
Wat was natuurlijker, dan dat Baud bij zijn ontwerp reke-
ning hield met de inzichten van den nieuw benoemden
Gouverneur Generaal en dat hij zijn redactie pas opmaakte,
nadat hij ten volle met Van den Bosch\' meening omtrent een
zoo belangrijke aangelegenheid als het aan te nemen stelsel
voor de cultures bekend was. %rst 25 Maart 1829 was Baud
daardoor met zijn arbeid gereed
\') Vide Knibbe, p. 63 Het ontwerp Baud vormt kolom V van de tabel (voor enkele
artikelen kolom 2 van de Bijlagen van Knibbe, p. XL vlg.).
Knibbe had vlt;^r hij in zijn boek anderen zoo scherp aanviel, dienen te zorgen dat
zijn bronnenpublicatie feilloos was. Daarop is echter nogal wat aan te merken Niet
alleen, dat in zijn tabel fouten voorkomen, die ik in de mijne verbeterde ook quot;is dit
het geval in zijn Bron, No. V; de nota-Baud aan Elout van 25 Maart 1820 Men ver
Ixïtere daar in de noot op p. 11 .No. 72quot; in „No. 42quot;, op p. ,2 regel 11 \'„waarvan-
in „waarnaar , p. 13 r. 4 „twijfel in „twijfTclquot;; „verwijzingquot; in „vermijdingquot; r lt;:
„waarbijquot; in „waarinquot;, r. 9 „betrekkingquot; in „betrcffingquot;. De woorden regcrine
geven zalquot;, op p. 12 r. 16 behooren mét. de woorden „Justitiequot; en ..Financienquot; on
p. 13 r. 10. wdl cursief gedrukt tc zijn. Op p. 13 r. 5 lees ik ,.i8i8quot; in plaats van
quot; Z^. -,\' ^^^ IS. twjjfelachtig. maar heeft meer zin. F. ir regel 3 van onder staat
werkelijk 18; hier had kunnen worden aangegeven, dat bedoeld is 11.
Andere door Knibbe weergegeven stukken controleerde ik niet; voor zijn bronnen
VI en VII gebruikte ik andere handschriften, die hij echter ook in handen had Het
bevreemdt mij, dat hij voor Bron No. VI. een nota van Van den Bosch, waarvoor ik
raadpleegde R.A. (Koloniën). Exh. i Mei 1829. No. 42. ccn Copij uit het archief Baud
prefereerde. Zijn bovenschrift ..Nota-Van den Bosch aan den Koningquot; is niet juist-
het stuk was in dezen vorm niet tot den Koning gericht, maar voor den Minister be-
stemd; het werd in het Besluit van den Minister van i Mei 1829 No. 42 tot voor-
loopige vaststelling van het ontwerp R.R. cn van dc ontwerp Instructie .langchaald
Ik meen dc volgende plaatsen tc moeten signalecrcn. die in het door mij gebruikte
handschrift ccn anderen en naar mij voorkomt beteren zin geven. Een groot aantal
onbeduidende afwijkingen passeer ik. Ik lees p. 15 r. 16 ..door dc formquot; i p v voor
de vormquot;, r. 31 . dieperequot; voor ..diepequot;, p. 16 r. 31 ..mitsdienquot; voor ..sintsdienquot;,
p. 17 r. 8 . vertierbaar voor ..verteerbaar , r. 24 ..inquot; voor „vanquot;, p. 18 r. 13 begint
ccn nieuwe zin; r. 23 „bestendigenquot; i.p.v. ..bestendigerquot;, p. 19 r. 21
IS bij Knibbe na ..iederquot;. ..ambtenaar uitgevallen, regel 27 lees ik ..taakquot; voor zaakquot;
r. 30 „geschiedenquot; voor „geschiedequot;; r. 37 „4 d 5quot; i.p.v. „„u 5quot;\'. Igt; 20 r 7 stond
na regelenquot;: „naar (? Cs) gelijk dit mede bij zijne zending naar de West Indien
het geval IS gmeestdoch dit is doorgehaald. De voorlaatste volzin luidt in mijn
handschrift: ..Het tweede gedeelte, de Instructie namelijk voor G.G. in Rade alleen
betrekkelijk zijnde tot de wijzc, waarop de publieke zaken zullen worden behandeld
IS uit den aard der zaak aan meer afwisseling onderworpenquot; enz. In den laatsten zin
lees ik „bepalingenquot; voor ..bepaaldelijkquot;.nbsp;quot;-isiun zin
Voor bron VII gebruikte ik R.A. (Koloniën) La H No. 42. Ik lees d 21 r 17
..gedoogden voor ..gedoogenquot;. r. 25 „dequot; voor ..eenquot;, r. 29 ..dezelverquot; quot;voor \'de
Duidelijk blijkt uit de stukken, hoe Baud dadelijk voor Van
den Bosch\' ideeën was gewonnen. Hoe kon het ook anders ?
Wat wilde Van den Bosch anders dan een experiment met
die deelen van het oude compagniessysteem, dat toch twee
eeuwen had bestaan en een kern van bruikbaarheid moest
hebben, welke voor de economische en financieele eischen
van den tijd kon worden toegepast. Het was voor Van den
Bosch geen questie van een vrije keuze tusschen verschil-
lende theoretische stelsels, maar het toepassen van het eenige
middel, dat in de practijk tot een gunstige oplossing der
moeilijkheden zou kunnen leiden. En moest dit niet meer in
Baud\'s lijn liggen dan het tot dusver op theoretische gronden
verdedigde stelsel van ,,vrijheidquot;, dat voor zoo ver het in
de practijk was ingevoerd, niet had bewezen den lande ten
goede te komen.
Bij zijn concipieering van het nieuwe Reglement hield hij
rekening met déze zijde van Van den Bosch\' plannen^),
maar ook met diens opvatting, dat zoowel de Commissarissen
Generaal als Du Bus te veel in bijzonderheden waren getre-
den met hunne Reglementen, waardoor het moeilijk werd
in Indië nuttig geachte wijzigingen in de organisatie door de
autoriteiten daar te doen invoeren; speciaal gold dit voor de
hoofdstukken over de Justitie en de Financiën handelend
Hierdoor verdwenen de artikelen over het ambt van Lui-
tenant Gouverneur Generaal (3, 4 en 43), dat Baud onwen-
schelijk achtte; de Koning zou toch ook zonder die artikelen
een dergelijken ambtenaar kunnen benoemen, dat over de
organisatie van de Algemeene secretarie (art. 10, 2e lid),
evenzoo art. 38, dat had ingehouden, dat de Gouverneur
Toevallig viel mij p. 91 r. i nog op, „Rheede van Outstroomquot;, dit moet natuurlijk
zijn „Reede van Ou(d)tshoorn.quot;
Ik ga op de desbetreffende artikelen niet in, daar ze door Knibbe zijn behandeld.
2) Knibbe, Bron V.
-ocr page 109-Generaal zoodanige verdere macht uitoefende, als andere
bepalingen hem opdroegen, een ,,truismquot; dat kon verdwijnen,
het grootste deel van art. 52, dat de samenstelling van het
Hoog Gerechtshof had geregeld, de artikelen 55 en 56 over
de samenstelling der rechtbanken buiten Java en die voor
de inlanders, het artikel (90) over de onwenschelijkheid van
de combinatie van de ambten van Resident en Kashouder,
artikel 100 over de scholen der inlanders en de laatste drie
artikelen, namelijk de beide over den verkoop van landspro-
ducten en dat hetwelk, overbodig, de Regeering verplichtte
nauwkeurig het Reglement uit te voeren.
Verwant hieraan was Baud\'s eigen meening, dat het Regle-
ment slechts dat moest inhouden ,,wat publiek behoort te
zijn, voor der ingezetenen en ambtenaren gerustheidquot;, ter-
wijl de voorschriften van den Koning voor de Hooge Regee-
ring — want dien term herstelde hij — behoorden te worden
geplaatst in een niet voor publicatie bestemde instructie.
Niet alleen, dat de laatste bepalingen het publiek niet aan-
gingen, hij vond het bepaald wenschelijk, dat ze onbekend
bleven, daar zoo in Indië het ontzag voor den Gouverneur
Generaal en den Raad, een der grondpeilers van ons gezag,
beter bewaard bleef.
De ,,Instructie voor de Hooge Regeering van Neder-
landsch Indiëquot; maakte Baud op uit de oude Instructie
voor den Gouverneur Generaal van 3 Januari 1815, uit het
Reglement van Orde van 11 November 1826 en uit de be-
doelde voorschriften, die zoo noodig naar inhoud of vorm
veranderd werden^).
Knibbe, Bron Xla.
Zoo zouden uit het Regeerings Reglement moeten verdwijnen dc bepalingen over:
de vergaderingen van de Regcering (art. ii van \'27, werd art. 3 van de Instructie);
het „overrule the Councilquot; (art. 12 van \'27, nu art. 4, 5 cn 8 van de Instructie);
de correspondentie met het Ministerie (art. 13 van \'27, nu art. 12 en 13 van dc
Instructie);
de gehoudenheid van dc Regcering bevelen van of uit naam des Konings gegeven
na te komen (art. 15 en 37 van \'27, nu art. 16 Instructie);
het niet mogen treden in zaken, die alleen volledig in het moederland konden be-
oordeeld worden (art. 16, 2c lid R.R. \'27, nu art. 17 Instr.);
de beperking van de bevoegdheid tot het sluiten van verbonden (art. 24, 2c lid
R.R. \'27, nu art. 20 Instr.);
de eisch van voorafgaande Koninklijke autorisatie voor het oprichten van nieuwe
etablissementen (art. 24 slot, RR \'27, nu art. 21 Instr.);
-ocr page 110-Maar verwijderde het indeelingsprincipe vele bepalingen
uit het Reglement, het bracht ook mee, dat nieuwe werden
opgenomen, die voor het publiek van belang waren; zoo
beoogden de artikelen 59 en 60 de rechtszekerheid te bevor-
deren door te bepalen dat in civiele zaken in hoogste instantie
in beroep kon worden gekomen bij den Hoogen Raad der
Nederlanden, in de gevallen waarin de Nederlandsche wet-
gever dat zou toestaan en dat de rechterlijke reglementen
alleen met Koninklijke machtiging zouden kunnen worden
gewijzigd. Ook art. 90 bracht iets nieuws, een ruiterlijke
mededeeling namelijk, die voor ieder die met Indië te maken
zou krijgen van groot belang was: ,,De strekking van alle
financieele bepalingen moet zijn om de baten van Neder-
landsch Indië te doen toereiken tot het bekostigen van alle
lastenquot;. Art. 103 en 104 waren van belang voor de ambte-
naren, art. 103 schreef voor, dat bij elk benoemingsbesluit
de Gouverneur Generaal in Rade zou bepalen, welke voor-
deelen het ambt meebracht behalve de bezoldiging, 104 gaf
den ambtenaren de zekerheid van een pensioen na twintig
jaar trouwen dienst.
Buiten de drie groote veranderingen: de wijzigingen noo-
dig om de invoering van het cultuurstelsel te kunnen moge-
lijk maken, die welke beoogden alleen de groote lijn in het
Reglement vast te leggen en die welke de voorschriften aan
de Regeering naar de voor haar bestemde Instructie deden
verhuizen, wijzigde Baud naar den inhoud niet heel veel. Dit
de last oorlogen zooveel mogelijk te vermijden (art. 25 slot RR \'27, nu art. 22 Instr.);
het achtgeven op de staatkundige betrekkingen met Indische Vorsten cn koloniale
besturen (art. 31 RR \'27 wordt art. 23 Instr.);
het jaarlijksch verslag hieromtrent aan den Minister (art. 32 RR \'27 wordt art 24
Instr.);
het onderhandelen met dergelijke Besturen (art. 33 RR \'27 verdwijnt ook in de
Instructie);
de bevoegdheid van den GG over zaken aan hem alleen opgedragen het advies
van den Raad in te winnen (art. 39 RR wordt art. 7, lid 2 Instr.);
de indiening van een jaarverslag aan den Minister (art. 40 RR \'27 wordt art 2 c
Instr.);nbsp;\' ^
de aansporing tot eenvoud in de bestuursinrichting (art. 63 slot RR \'27 wordt art
26 Instr.);
valt niet te verwonderen; Du Bus had zich bij de vaststelling
van zijn Reglement in de eerste plaats gehouden aan de door
Baud en Elout in 1825 opgemaakte nota; veel van wat Du
Bus verder in het Reglement had gebracht, viel onder de
groep der detailbepalingen, die als zoodanig verdwenen. Wel
vond Baud in de redactie heel wat te verbeteren: de te lange
artikelen moesten verdwijnen, wat vaak kon geschieden door
logische verdeeling van den inhoud over de verschillende
artikelen^), soms had daarentegen samenvoeging van arti-
kelen plaats 2); de aanhaling van staatsbladnummers in den
tekst verdween; vele artikelen werden begrijpelijker, eenvou-
diger of ,,meer legislatiefquot; gesteld, waarbij Baud herhaal-
delijk de redactie van het Reglement van 1818 boven die
van 1827 verkoos®). Zijn deze veranderingen naar den vorm
ongetwijfeld verbeteringen, met de wijziging van den inhoud
had Baud niet altijd een gelukkige hand. Wel was dit het
geval met het laten vervallen van de in de practijk zoo
slecht toe te passen artikelen over de benoeming en het ont-
slag van de Hoofdambtenaren door den Koning (art. 21 van
\'27) en over de eindbeslissing over die gratieverzoeken, waar-
bij verschil van meening bestond tusschen Hooge Regee-
ring en Hoog Gerechtshof (art. 22). Maar te ver ging Baud
als hij (art. 23) voor legitimatie vereischte een eenparig be-
sluit van de Hooge Regeering, genomen op gunstig advies
met algemeene stemmen van het Hoog Gerechtshof en onge-
wenscht was zijn voorstel om bij capitulatie de voornaamste
ingezetenen door den hoogsten burgerlijken gezaghebber te
doen raadplegen (ontwerp art. 70). Elout schrapte beide
voorslagen. Beter is weer Baud\'s artikel 79: De Gouverneur
Generaal in Rade zou de bevoegdheid krijgen schadelijk
blijkende belastingen onder nadere goedkeuring des Konings
in te trekken of te wijzigen. De artikelen 115, 117 en 118
beoogden nauwere aansluiting bij de adat dan vroeger het
Vgl. b.v. art. 17. 25 cn 105 van RR 1827.
Artt. 77. 79 van RR \'27 worden 77 van ontwerp-Baud, 85, 86, 87 van \'27, 85 en
86 van het ontwerp.
Vgl. in het ontwerp dc artikelen 2, 46, 54—58, 63 (hier vergat Baud, dat in \'25
aan Du Bus werd opgedragen van ,,Hoofdambtenarenquot; in plaats van ,,Gouverneurs
en Residentenquot; te spreken!) 68, 88, 97, loi, 105, 120 met de overeenkomstige van i8i8.
geval was: heerendiensten aan particulieren bleven toege-
staan als ze met de,, aloude landsgebruikenquot; overeenstemden,
contracten voor verkrijging van grond en werkkrachten van
de bevolking zouden, zooals ook de commissie Goldman
had gewild, met de dorpsoudsten kunnen worden gesloten,
pandelingschap zou buiten Java mogelijk blijven, mits op
grond van de afschaffing voorbereidende reglementen. Oude,
door de practijk gewenschte of gedulde instellingen werden
dus in het Reglement gehandhaafd; hun opheffing in 1819
was een papieren maatregel gebleven, die in het werkelijke
leven niet was ingeslagen.
Nadat Baud met een korte nota^) zijn ontwerp aan den
Minister had gezonden, had, vóór zij het Reglement bespra-
ken een correspondentie er over tusschen hen plaats. Elout
liet Baud weten, wat hij nader toegelicht, toegevoegd, ver-
anderd of weggelaten wenschte Baud antwoordde hier-
op®), waarna de minister, wanneer hij althans niet met
Baud\'s uiteenzetting genoegen nam, zijn bezwaren nog eens
verduidelijkte Uit deze correspondentie kan dus blijken
in hoeverre Elout direct, in hoeverre eerst na nadere over-
weging dan wel in het geheel niet met de voorslagen van den
door hem hooggeschatten Directeur voor de zaken van de
Koloniën accoord ging. Veelal betroffen zijn aanteekeningen
een eenvoudige vraag, een voorslag voor een kleine tekst-
verbetering, het herstel van een begane vergissing. Gewoonlijk
werd dan spoedig tot een oplossing gekomen; soms gaf Baud
toe, dat \'s ministers voorstel beter was of kwam hij met
een nieuwe redactie die beiden kon bevredigen®), soms —
en dat was vaker het geval — legde Elout zich bij Baud\'s
oorspronkelijke voorstel neer ®).
Knibbe, Bron V.
2) Tabel sub E.
») Tabel sub F.
*) Tabel sub G.
Opzending van gratiestukken naar het moederland voortaan overbodig (art. 22),
gehandhaafd blijft de bepaling dat buitenlandsche verloven niet ten laste van de schat-
kist komen (art. 30), geschrapt wordt de foutieve verwijzing naar de grondwets-
artikelen 177 en 178 bij art. 47, evenzoo dc verplichte aantooning van ,,middelenquot;
van personen, die toelating in Indië vragen.
\') Art. 3/4 over den Luitenant Gouverneur Generaal blijven geschrapt, zooals ook
de indiening van een voordracht bij een vacature in den Raad van Indië aan den
Dikwijls echter betrof het ook een meeningsverschil om-
trent een principieeler punt en zelden werd dan een beslis-
sing genomen, voor dat de mondelinge conferentie plaats had.
Zoo bestond een gewichtig verschil van meening over het
karakter van de Instructie voor de Indische Regeering. Wel
voelde Elout er voor, Baud\'s splitsing tusschen wat wel en
wat niet voor het publiek belangrijk was te weten, door te
voeren, maar daarbij achtte hij het niet wenschelijk de In-
structie geheim te houden. Ook in den tijd van de Republiek
waren alle Instructiën openbaar geweest, verklaarde Elout
en hij vond dit een belangrijk beginsel O-
Baud kon daartegen nu wel opmerken, dat hij in de
Instructie juist artikelen had opgenomen, die uit hun aard
beter onbekend bleven, Elout hield voet bij stuk. Het ver-
schil tusschen beide mannen komt hier wel duidelijk naar
voren. Elout wilde om theoretische redenen de Instructie I
openbaar laten zijn, de realist Baud vroeg nuchter „wat/
heeft het publiek met deze bepalingen te doenquot;, waarom
dus aan de groote klok te hangen wat niemand aangaat dan
den Koning en zijn ambtenaren? En ik vraag mij af wat
voor practisch nut de splitsing had, als ook de Instructie
openbaar zou zijn. Uit een oogpunt van wetgeving moge de
verdeeling van de stof over twee verordeningen beter zijn;
van eenig zakelijk belang is zij dan niet meer. Elout ging bij
dit theoretiseeren zoo ver, dat hij bij sommige bepalingen
uitdrukkelijk wilde, dat ze in het Reglement kwamen en
niet in de Instructie. Zoo wilde hij dat \'s Gouverneur-
Generaal\'s bevoegdheid zijn wil tegenover de Raden door te \'
zetten, de gehoudenheid van den Landvoogd, in of buiten
Rade \'handelende, bevelen namens den Koning gegeven na
te komen en de bevoegdheid van de Indische Regeering tot
het aangaan van overeenkomsten met Europeesche Besturen
in Indië, weer in het Regeerings Reglement werden opge-
Koning (art 60), het artikel over de samenstelling van het Hoog Gerechtshof (52).
Elout legde zich ook neer bij Baud\'s opvatting omtrent de artikelen 65 (bevoegdheden
regeling der gezagvoerende ambtenaren in de Buiten Bezittingen), 75 (algemeene
financieele inrichtingen kunnen alleen op \'s Konings last worden gewijzigd) cn 105a
(in stand laten van het pensioenfonds).
\') Vgl. art. 12 van dc tabel.
-ocr page 114-nomen (art. 9, ii, 34; kolom VI). Waartoe was dit noodig
als de Instructie ook openbaar zou zijn ?
Wat het resultaat was van de bespreking tusschen Elout
en Baud is niet na te gaan. Het handschrift van het door
Baud opgemaakte ontwerp Reglement bevat bij talrijke arti-
kelen wijzigingen, doorhalingen en toevoegingen; wat er
eerst stond was, wat Baud oorspronkelijk neerschreef, wat
tenslotte tot stand kwam^), was het eindresultaat van de
correspondentie met Elout, van hunne bespreking en van
die met Van den Bosch. Maar hoe en wanneer de tusschen-
stadia ontstonden is in het algemeen niet na te gaan. Het
ontwerp, zooals het er uitzag na de conferentie van Elout
met Baud werd met de ontwerp-Instructie voor de Hooge
Regeering aan Van den Bosch toegezonden, die er den i6en
April 1829 rapport over uitbracht®).
Op heldere wijze zette hij uiteen, dat men bij het bestuur in
Indië had te kiezen tusschen „een zuiver collegiaal of meer
eenhoofdig en bijna onmiddelijk van\'s Konings invloed afhan-
kelijk systeemquot;. Het eerste voerde óf tot een ,,coloniale aristo-
cratiequot;, óf tot te groote onafhankelijkheid van den Gouverneur
Generaal, wat afhing van de persoonlijkheden van den land-
voogd en de raden. Wilde men dus zekerheid Hebben, dat de wil
van den Opperbestuurder in Indië werd uitgevoerd, dan diende
het Bestuur meer in de richting van het tweede systeem ge-
leid te worden. De Oost Indische Compagnie had hier half
werk gedaan; naar hare voorschriften was het bestuur col-
legiaal, maar toch bleef ze den Gouverneur Generaal ver-
antwoordelijk stellen aan de Heeren Bewindhebbers. Zette
hij dus in Indië zijn wil door, dan was dit ,,een middel
waarvan hij alleen te zijnen perikel en (in, ? Cs.) het belang
van Heeren Bewindhebbers gebruik kon makenquot;; hij moest
dus zien in de Regeering een meerderheid te verwerven voor
zijn meening en dit lukte ook wel, daar hij de beschikking
over de vetste kluiven uit den Indischen pot had. Doch dit
was zeker niet in het belang van de Compagnie. En Daendels
1) Kolom V.
ï) Kolom VI.
») Knibbe. Bron VI.
-ocr page 115-____neen, over iemand, die zich aan Instructiën noch Wet-
ten stoorde, wilde Van den Bosch niet schrijven. Het Regee-
rings Reglement van \'i8 had den Gouverneur Generaal alleen
grootere macht verleend, maar tevens de strekkmg gehad
een zeker tegenwicht te vormen in den Raad, zonder dat dit
naar het wezen was gelukt. Het Opperbestuur (Falck!, Cs.)
had daarna de Indische Regeering te lang aan zich zelve
over gelaten en in de practijk was het daardoor misgeloopen,
men was op de klippen van het collegiaal bestuur gestrand.
Van den Bosch wilde nu, dat den landvoogd van wege den
Koning een instructie zou worden meegegeven die hem de
hoofdbeginselen van het door hem te volgen beleid zou aan-
geven- bij de uitvoering van deze opdrachten zou hij dan,
als verzet in den Raad oprees, het betreffende deel van zijn
instructie daar kunnen bekend maken; de Raad zou dan
weten dat het een Koninklijken last gold en verder enkel
met den Gouverneur Generaal hebben te delibereeren over
de wijze, waarop deze zou kunnen worden uitgevoerd. Vele
wijzigingen waren hiertoe in de Van den Bosch toegezonden
stukken niet noodig; slechts diende in de Instructie voor de
Hooge Regeering te worden opgenomen, dat de Gouver-
neur Generaal vrij was voorstellen door een of meerdere der
Raden ingediend, buiten behandeling te laten mits hij het
college de motiveering van zijn beslissmg meedeelde Verder
dienl in het Regeerings Reglement te worden bepaald,
dat de benoeming van ambtenaren den landvoogd alleen toe-
de afsplitsing uit het Reglement van de niet voor het
publiek bestemde artikelen in de Instructie voor de Hooge
Lgeering ging hij accoord, zelfs vond hij, dat naar deze
laatste, die zou hebben te omschrijven de wijze, waarop de
zaken door de Regeering zouden worden behandeld, nog
meer bepalingen konden worden overgebracht. Dit zou echter
bij de met Elout te houden mondelinge conferentie nader
kunnen worden behandeld. Deze conferenties, die in tepn-
woordigheid van Baud als secretaris werden gehouden, had-
den tot resultaat, dat de door Van den Bosch gewenschte
Instructie voor den landvoogd alléén^) in zijn geest werd
opgemaakt. Ook de Instructie voor de Hooge Regeerine
werd in den door hem gewenschten zin gewijzigd niet
echter werd voldaan aan zijn verlangen dat de ambtenaren-
benoeming m het algemeen aan den Gouverneur Generaal
alleen 20U komen =).
Merkwaardig is, dat in liet ontwerp Reglement bii alle
punten, waar Elout bij de notawisseling met Baud niet tot
een resultaat was gekomen, hij tenslotte heeft toegegeven
Of dit nu een resultaat was van zijn besprekingen mei
Baud alleen, of met Van den Bosch en Baud samL, is -
het werd reeds gezegd - in het algemeen niet uit te maken.
Ik vermoed, dat het laatste gewoonlijk het geval was; Van
den Bosch zal zich by de meening van Baud hebben aan-
gesloten, voor zoover deze tenminste zijn redactie al niet
reeds naar aanleiding van een onderhoud met Van den Bosch
had geformuleerd. Elout bleek niet tegen hen samen op
gewassen. In enkele gevallen is met zekerheid te zeggen
tsctnbsp;-- Van\' \'•en
Zoo waren Elout en Baud het niet eens over de vraag in
hoeve^e de Gouverneur Genemal als opperb,velhebberi;S
zou zijn van de medewerking van de Raden van Indië
waarbij Baud verder ging dan Elout; zij raadpleegden hie\':
over Van den Boschen het resultaat was (L. 35 en 37)
dat den Gouverneur Generaal nog meer vrijheid werd ge-
geven, dan Baud gewild had. Een ander meeningsverschil
bestond over de wenschehjkheid in het Regeerings Regie
ment andere dan gewone vijfjarige begrootingen te%oemen
(art. I7-I7d), Baud achtte een buitengewone jaarliiksche
begroting onvermijdelijk en wilde ze dfarom oÄmen
Elout hoopte, dat ze een uitzondering zou blijverTn\'
de artikelen n en ic v:.n p„»i____! O\'ijven. In
de artikelen 13 en , van her^^rn^vr^S^erd ^^
2 Knibbe, Bron VIII en XI b.
P Knibbe, Bron Xla, art. ii
; Vide F van Ac taK^.! k.-: .nbsp;.
-ocr page 117-met meer over gewone of buitengewone, vijfjarige of jaar-
ijksche begrootmgen gesproken, de questie dus open ge-
laten maar in de artikelen 3 en 4 van de Instructie voor
Van den Bosch werd, onder verwijzing naar het Koninklijk
Besluit van 3 April 1825, No. 89, wat daarop betrekking
nad, opgenomen. Ook de controverse over de Rekenkamer
vond een dergelijke practische oplossing, in het Reglement
werd ze niet meer genoemd, maar art. 5 van zijn Instructie
droeg Van den Bosch op na te gaan, of deze instelling aan
haar bedoeling voldeed, zoo neen, dan zou hij, onder \'s Ko-
nings nadere goedkeuring, andere, doeltreffender maatregelen
mogen nemen.
Enkele belangrijke gevallen waarin Elout toegaf mogen
nog volgen. Omtrent de questie van het al of niet geheime
karakter van de Instructie voor de Hooge Regeering capitu-
leerde Elout volkomen. Toch onderteekende hij den Óen Juni
1829 een door Baud opgestelden brief^ ter aanbieding van
het Reglement en de Instructie — beide den i6en Mei door
den Koning vastgesteld — aan den Gouverneur Generaal,
waarin hij dezen verzocht den inhoud van de Instructie aan
de Leden der Hooge Regeering mede te deelen, pas, nadat
aan het slot, na de woorden „sprekende het vanzelve dat
eene openbaarmakingquot; „daarvan behoort achterwege te blij-
^^nquot; veranderd was in „van hetzelve onnoodig isquot;. Deze
wijziging in woorden, die aan de feiten niet veranderde, doet
al heel flauwhartig aan.
In het Reglement bleven gehandhaafd, ondanks Elout\'s
vroegere verzet, de bepalingen over de rangverhouding der
burgerlijke ambtenaren (art. 23), over de bevoegdheid van
de Hooge Regeering schadelijk gebleken belastingen onder
nadere Koninklijke goedkeuring af te schaffen (art. 71), over
haar bevoegdheid, zoo ze dit wenschte, knoeiende ambte-
naren niet door de Rechterlijke Macht te doen bestraffen
(art. loi), over het onderscheid tusschen de havens voor
den grooten en den kleinen handel geopend (art. 119). Weg
^^rBria^^xxxnf^ ^^ bepaling, dat inlanders de Europeesche
Knibbe. Bron XI.
-ocr page 118-scholen zouden kunnen bezoeken (art. 97). Niet in het Regle-
ment, maar in de Instructie voor de Hooge Regeering (art.
22) kwam te staan, dat zij zich zoo veel mogelijk had te
onthouden van het aangaan van oorlogen.
Den eersten Mei 1829 bood Elout het ontwerp aan den
Koning aan De verdere behandeling behoort niet tot mijn
onderwerp.
Het Regeerings Reglement van 1827 heeft dus slechts
voorloopige gelding gehad. Sedert het herstel van het Neder-
landsche gezag hadden twee richtingen, de liberale en de
conservatieve, elkaar den voorrang betwist bij de samenstel-
ling van dat Reglement. De eerste werd na den driftigen
stormloop van Van Hogendorp op bezadigde en bekwame
wijze vertegenwoordigd door Elout, die zoowel op de redactie
van het Regeerings Reglement van 1818 als op die van de
Nota van Aanmerkingen en Wenken van 1825 een overwe-
genden invloed uitoefende. De tweede werd vertegenwoordigd
door de mannen van de practijk, de behoudende bestuurs-
ambtenaren en vond zijn zuiverste uitdrukking in de nota
van Maart 1827 van de Commissie Goldman c.s. Bedoelde
het door Du Bus gearresteerde Reglement tusschen de beide
richtmgen een aan de ervaring getoetst eveAwicht te schep-
pen, het slaagde daarin niet; de opdracht in art. 54 van zijn
instructie aan Du Bus verstrekt, was dus op een mislukking
uitgeloopen. En toen het Reglement Elout ten derden male
onder de oogen kwam, ontbrak hem de kracht om het werk in
zijn geest te voltooien. Hij liet vermoeid en ontgoocheld het
werk over aan Baud, die al spoedig onder de bekoring geraakte
van den doelbewusten Van den Bosch, waardoor het conser-
vatieve beginsel de bovenhand kreeg.
Knibbe Bron VII In het tijdvak tusschen de conferenties met Van den Bosch
en de verzending van het ontwerp aan den Koning werden nog enkele tStvor^n
deringen aangebracht. Zoo zou het Replement voortaan hePfPn R» i
^leid der Regering in Nederlandsch iS.quot; In art rwc^^^^^
Generaalquot;, veranderd in „met denzelven\'\' n art Vi IZlltquot;^ den Gouverneur
doen toereikenquot; door „toereikende te doen zijnquot;.nbsp;\'
-ocr page 119-BIJLAGEN
-ocr page 120- -ocr page 121-DE KOCK AAN ELOUT. 23 September 18241).
«
... De Gouverneur Generaal heeft mij niets medegedeeld aangaande
deszelfs terugreis naar Nederland. Hoezeer ik nu het Gouvernement
welligt voor één geruimen tijd weder zal overgeven, zal ik de vrijheid
nemen U.E. van tijd tot tijd te schrijven. Ik beveel UHoogEdg. deze
Kolonie aan. Indien wij geholpen worden, kan hier spoedig alles goed
gaan, anders weet ik niet hoe men op het einde van dit jaar, betalingen
zal doen. Geloof dat men de gevraagde bijstand meer dan noodig heb-
ben, daar wij zeker zestien millioen schuldig zijn, als aan papier geld,
vijf millioenen, promessen, vier, Palmer in Calcutta, circa drie, aan
Engeland, volgens het laatste tractaat één, aan het ministerie één en één
half, en de rest aan diverse crediteuren . . .
II
DE KOCK AAN ELOUT, 12 October 18242).
. . . Dan ik vermeen van deze ongelukkige zaak te moeten afstappen
(de expeditie in Zuid-Celebes, Cs.), om U.E. berigt te geven van eene
communicatie mij heden door Z.E. den Gouverneur Generaal gedaan;
na eenige gewone zaken te hebben afgehandeld, zeide de Baron dat hij
zich sedert eenige dagen, in eenen moeyelyken tweestrijd met zich
zeiven had gevonden, dat hij, om vele redenen wenschte naar Holland
terug te keeren, maar dat hij ook niet gaarne bij den Koning zoude
terugkomen met de reputatie van Java in moeyelyke omstandigheden
te hebben verlaten, vooreerst door de onlusten op Maccassar, en ten
anderen, door den kommervollen toestand onzer financien dat hij
derhalve had besloten, om vooreerst hier te blijven, en dat verblijf tot
het einde van 1825 te prolongeeren, omdat Z.E. ongaarne in ccn slecht
saisoen van hier in zee wil steeken . . .
\') R.A. (S.S.). Exh. 13 Sept. 1825, No. 79; No. 4 uit Batavia, ontv. 11 Maart 182\';
Gedeeltelijk.
R.A. (S.S.), Exh. 13 Sept. 1825, No. 79; No. 5 uit Batavia, ontv. 11 Maart i82lt;c
Gedeeltelijk.
DE KOCK AAN ELOUT, 25 October 18241).
. . . Bij besluit van 23 dezer is eene Commissie benoemd om ten spoe-
digste den tegenwoordigen financieelen toestand te onderzoeken en
te bepalen en daarvan een kort en duidelyk overzigt optemaken; om
te onderzoeken en voortestellen de middelen niet alleen om de zaken
voor het ogenblik aan den gang te houden, maar tevens en wel voor-
namentlyk, om op den duur den financieelen toestand met gerustheid
te kunnen beschouwen: om speciaal te onderzoeken of eene beleening
noodzakelijk is, en of tot het bewerkstelligen derzelve dadelyk pogingen
zouden behooren te worden gedaan, daarbij tevens lettende op de
bneven aan Exc. den 23 November en 10 Februari jl, geschreL
tot W H quot;quot; ufnbsp;ontvangen: om ingeva
tot het doen eener geHleemng wordt geadviseerd, aantewijzen de hoe-
grootheid der benoodigde som, en hoedanig de leening zoude zijn te
tofLtnnbsp;\'\' benoemd en
U.Exc. zal ontwaren dat ons eene moeyelyke Commissie is opgedra-
gen zk zal met vnjmoedigheid mijne denkbeelden doen kennen dan
Uwe Exc. zal mijne vonge brieven, speciaal die van 23 September
na 4 ontvangen hebbende, reeds de verzekering hebben\'da \'e geld
moet zijn, rvaren verzekerd dat de Handel Maatschappij ons zTude
^prrngen, dan zoude ik geu^is ongaarne bij vreemde^ geld pnemen de
drte mühoenen dre wy aan het huis van Palmer en Co schuldig djn
^leven reeds zeer m.jn opregt Vaderlandsch hart: dan geld is hetgTn
Wij thans volstrekt behoeven, want de massa van Papier is veel te
groot: er behooren zeer aanzienelyke bezuinigingen gemaakt te worden
dan tot nog toe is er geen enkeld jaar voorbij gegaan, dat wij niet eené
militaire expeditie hebben moeten doen. en dezelve zijn in deze oe
westen enorm kostbaar en die van Macassar zal zeker niet het minste
kosten; het budget van mijn Departement bedraagt zeven miZen
mdien wij ons minder uitgebreid en minder expeditien gedaan^dden
zoude men het leger kunnen verminderen, dit is de eenige w f om
te bezuinigen, in de tegenwoordige omstandigheden voorzieI nl^
dat ik iets van belang bezuinigen kan
Uit dit alles zal U. Exc. zien, dat Onze brave Gouverneur C.n .
zich m zeer moeyelyke omstandigheden bevindt en dat h
— iio —
-ocr page 123-en medewerking behoeft; Uwe Exc. zal tevens zien, dat, hoezeer ik
ook het voorregt mis, om eenig fortuin voor mijne kinderen te maken,
ik weinig reden heb om te verlangen de teugels van het bestuur in deze
omstandigheden in mijne zwakke handen te nemen . , .
IV
DE MEY VAN STREEFKERK AAN ELOUT, 7 November 18241).
De Koning uit Uw rapport van den 3 dezer No. 14/424 gezien
hebbende, dat het vermelde in de Engelsche papieren, omtrent de
strenge maatregelen, welke te Batavia genomen zouden zijn tot weering
van den invoer van wapenen, gegrond is, gelast mij Uwe Excellentie
uittenoodigen om nader aan Hoogstdenzelven medetedeelen
1° Uwe meening van het al dan niet doelmatige van den op den
28 Mei 1822, vastgestelden maatregel zelve, en
2° Uwe Consideratien en advies omtrent hetgeen zoude kunnen
worden gedaan, om voortekomen dat maatregelen, welke uit derzelver
aard, zoo als deze van een staatkundig algemeen belang zijn, en welker
invoering, zoo als zulks alhier het geval is geweest, geen onmiddelyke
spoed vordert, door het Bestuur in Indie voortaan genomen worden,
zonder voorkennis en goedkeuring van Zijne Majesteit.®)
V
ELOUT AAN DEN KONING, 15 Nov. 1824. quot;)
Is gelezen een kabinetsschrijven van den 7 dezer no. 84, waarbij\'
naar aanleiding van het rapport dezerzijds op den 3 te voren No. 14/424 -)
gedaan, worden gevraagd
... 2° Gons. en advies over hetgeen zoude kunnen worden gedaan,
om voortekomen dat de Indische regering op eigen gezag, maatregelen
van een algemeen Staatkundig belang invoere —
En is verstaan, daaromtrent te rapporteren als volgt. . .
. . . Bij het bestuur van elke afgelegene bezitting bestaat eene natuur-
lyke neiging, om bij elke gelegenheid eigenmagtige beschikkingen
daartestellen; zij wordt geboren uit de moeyelykheid der gemeenschap,
die het gevolg is van den grooten afstand, en uit den wensch om maat-
regelen, die incn. voor nuttig cri doclnicitig lioudt^ onverwijld tc zien
stand grijpen, zonder dezelve bloottestellen aan de vertragingen die
onafscheidelyk zijn van eene wisseling van gedachten met het moederland.
1) R.A. (Koloniën), Exh. 13 Nov. 1824, No. i; No. 84 uit Brussel.
Handelend over verbod tot invoer van wapenen, anders dan voor rekening van
den lande. Vide boven, p. , v. d. Kemp, Elout, p. 435 en v. d. Kemp, Lijnwaden-
verordening, p. 464.
®) Hierop in potlood door Elout aangeteekend: Dir. Baud; en verder: geagendeerd
zijnd afgegeven, Cs.)
*) R.A. (Koloniën), No. 55/453. Gedeeltelijk.
herinnerd de ondergeschikte aard van hunne magt dan d^\'ji 7
delkblrnnbsp;Opperbestuur lang.amelnquot; een ;ktd
denkbeeld verkrijgen van hunne bevoegdheidnbsp;verxeerd
De besluiten der Hooge regering te Batavia, hebben in de laatste
tijden, meer dan een voorbeeld, tot bevestieing van
regel, opgeleverd - door het daarstellen.
regelen, die, omdat zij niet in overeenstemming wLn \'t W T
ment op het beleid der regering in NederSr nH
bij besluit van Commissaris\'sen GenerÏl ^
Mij te willen magtigen om, namens Uwe Majesteit pphp J^V
aanbeveling aan dezelve Hooge Regerina te l.tPn !f
invoeren, op eigen gezag, va\'n S quot;gelen d e IS^\'r
spoed te vorderen, van zoodanigen aard z^n d t\'de be^
het al of niet doelmatige van dezelve VnaJrtnbsp;van
het Moederland te huis te behoorquot;^nbsp;^^^ -
^o.gaande goedkeuring van Uwe Maje^trbto^Ïlor^^^^^^^^
VI
de mey van streefkerk aan elout, ,5 Apri, ,8,,.)
\'nbsp;No.,..,
-ocr page 125-de financiele aangelegenheden van Neerlands-Indië, en hoe Z.M. de
mededeeling van alle de daartoe betrekkelijke byzonderheden, herhaal-
delyk heeft verlangd.
Door het niet bekomen van die inlichtingen moest Z.M. veronder-
stellen, dat het Dept. ook geheel onkundig werd gelaten van den stand
van zaken, en Hoogstdezelve heeft dikwijls bejammerd byiten de moge-
lykheid te zijn gebragt, om te kunnen beoordeelen, waarom\'s Rijks Kas
in aanzienelyke voorschotten voor de Javasche Schatkist moest blijven;
terwijl het Moederland op aanmerkelyke remises, had mogen rekenen.
De kennisneming van de Oost Indiasche rapporten over de verschil-
lende Algemeene Begrootingen van Inkomsten en behoeften in Neder-
landsch Indie, welke bij Uw rapport van den 4en dezer No. 6i geheim
waren gevoegd, en hiernevens aan Uwe Excellentie terug gezonden
worden, die zedert het jaar 1818 tot en met 1824, regelmatig inge-
komen zijn, en welke onbewimpeld den trapsgewijze jaarlyks toege-
nomen ongunstigen financielen toestand der Kolonie aanwijzen, heeft
dus bij den Koning, een onaangenaam gevoel moeten doen ontstaan,
en aan Z.M. doen betreuren zoo lang, door onkunde van den waren
stand der zaken, buiten de gelegenheid te zijn gebleven, om meer tijdig
door krachtdadige maatregelen, het kwaad te stuiten en bezuinigingen
te bevelen, welker invoering dan minder plotseling zoude hebben
plaats gehad dan thans volgens het Koninklijk besluit van den 5en
dezer No. 96 het geval zal zijn.
Reeds bij het arresteren der begrooting over het jaar 1819 is door
den Gouverneur Generaal Baron van der Capellen, deszelfs huiverig-
heid te kennen gegeven, over de opvolgende financiele ruimte op
Java, in 1820 zijn de omstandigheden neteliger geworden, en toen,
sprak de Gouverneur Generaal zelve van de te kostbare cn ruime
schaal, waarop het geheel zamenstel der Indische administratie was
ingerigt, terwijl hij tot het verkoopen van 5000 pikols koffij cn 8000
pikols tin moest overgaan ten einde een evenwigt tusschen de inkomsten
en de uitgaven van dat jaar daartestellen; maar deze maatregel welks
nadeel door den Gouverneur Generaal erkend wierd, uit hoofde dat de
verkochte voorwerpen voor 1820, een deel moesten uitmaken der in-
komsten van 1821, is aan den Koning onbekend gebleven; en evenwel was
het toen de tijd om deze aangelegenheden in rustige overweging te nemen.
In 1821, zijn de omstandigheden nog moeyelyker geworden, en het
gevolg daarvan is geweest de emissie van ƒ i .000.000.— aan papieren
munt, en het in ontvang brengen van ƒ 1.099.238 wegens den ver-
koop van specerijen, welke naar het moederland hadden moeten zijn
afgezonden. Z.M. verlangt te weten wat van de zijde van het Dept.
voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Kolonien,
Het Bezuinigingsbesluit, waarover handelt v. d. Kemp, Elout, Hoofdstuk VI
waar het is afgedrukt.
i^Vt\'ll T\'^a\'^Ïnbsp;quot; Maart van dat
jaar, dat er op de inkomsten van hetzelve eennbsp;j
vernement gedane operatie met koper om op jZ ZnrZ
en hetwelk van den vasten wal vL IndirdiraaHr
aanleiding gegeven h eft tot X ,
voordraf-omen ttiJS^quot; eXLt
Capellen van de^ rin Apr quot;saaquot; M d^ïV^^^quot;,
doe, Z,M aan ute E^ceSemif L^^^nbsp;vorenstaande
welstand der koloniën, in het wekrzMsëh IT \'\'^quot;quot;\'\'\'\'Tquot;®
land en deszelfs overzeesche bequot;Slekt?k:nLnquot;
VII
elout ^n den koning, ,6 April ,8as
; IV.A. (b.b.). Vide boven p. 4
-ocr page 127-neur Generaal van der Capellen, de redenen heeft ontwikkeld waarop
IS gegrond het buiten uitvoering laten van Uwer Majesteits besluit van
II July 1821 No. 61,1) waarbij onder anderen aan A. de Wilde was toe-
gezegd eene prijsverhooging voor de koffij door hem op Java aan den
lande te leveren, en zoo ja, dat Uwe Majesteit dan de mededeeling van
die redenen zal tegemoet zien.
Het is ter voldoening aan het eerste gedeelte van dien last, dat ik
de eer heb Uwe Majesteit te berigten, dat de bedoelde ontwikkelde
opgave reeds sedert het midden van het jaar 1823 bij dit Departement
is berustende, en ik vermeen niet beter aan het tweede gedeelte der
aanschrijving te kunnen voldoen, dan door Uwe Majesteit bij deze in
originali aan te bieden.
1°. De breedvoerige missive van den Gouverneur Generaal van der
Capellen hierover handelende, dd. 17 July 1822 No. 154 met een
bundel bijlagen.
2°. De gemotiveerde resolutie van de Hooge Regering van den-
zelfden datum No. i waarin de voorname gronden der handeling zijn
bijeengetrokken.
en 3°. Eene secrete memorie dd. 17 Julij 18222) over de particuliere
landerijen, bij dezelfde gelegenheid uit Indie ontvangen, met een bundel
bijlagen daartoe behoorende.
Het zoude op dit oogenblik ontijdig zijn in een onderzoek te treden
van al de bij deze stukken ontwikkelde denkbeelden; komende het mij
doelmatiger voor dezen moeijelijken arbeid te sparen tot dat zal worden
ondernomen die nadere opzettelyke overweging van het gehele reglement
op het beleid der regering in Nederlandsch Indie, welke in meer dan een
opzigt schijnt gevorderd te worden. Dat stuk, immers, door Commis-
sarissen Generaal over Nederlandsch Indie, op den 22 December 1818
onder Uwer Majesteits Hooge Goedkeuring in werking gebragt, is dus
verre nog niet door Hoogstdezelve bekrachtigd geworden, het zelve is
ook op dit oogenblik niet meer vatbaar om aan die bekrachtiging te
worden onderworpen, vermits intusschen, bij de Indiesche regering,
vele nieuwe denkbeelden, met dat reglement strijdig, geboren, en
sommige takken van het bestuur, dien overeenkomstig gewijzigd zijn.
Bij eenen brief van 11 December jl. No. 45 (geheim)®) naar Indie geschre-
ven ten gevolge van Uwer Majesteits rescript van den 18 November
te voren No. 103 \'*) is onder anderen, de Hooge Regering van Neder-
landsch Indie opmerkzaam gemaakt om, hangende Uwer Majesteits
beslissing over het bedoelde reglement, geene verdere veranderingen
Vgl. Priangan, p. 299.
N?nbsp;Juni 1825,
\') Vide boven, p. 26. Afgedrukt bij v. d. Kemp, Elout, Bijlage IX
*) Vide boven, p. 26.
te maken m de daarbij vervatte verordeningen, daar toch, bij de nadere
beschouwing van dat reglement hier te lande, de zekerheid dient te
bestaan dat de gronden van bestuur, die het voorwerp der beoordeeling
zijn intusschen onveranderd worden aangekleefd. Zoodra men kennis
zal hebben gekregen dat deze aanschrijving in Indie ontvangen is, zal
de tijd, tot het opvatten van dezen belangrijken arbeid, daar zijn en
temijl men dezerzijds, met de voorhanden zijnde kennissen veel daartoe
zal kunnen voorbereiden, zal weUigt intusschen de overweging van het
gewi^ige punt van het Europisch landbezit op Java, nader worden
toege icht door den ontvangst van het, in het slot der missive van den
i7juIyi822,No. 154^). toegezegde rapport der Commissie reeds voor-
lang benoeind, om de regten en verpligtingen der Landeigenaren op
Java, te onderzoeken, terwijl eindelyk de deliberatien over het gehele
stelsel van bestuur tegen dien tijd het voordeel zullen hebben van de
persoonlyke tegenwoordigheid van den Gouverneur Generaal Van
der Capellen, wiens ophelderingen bij vele zaken zullen onmisbaar
geachfquot;nbsp;^nbsp;^^^^
Uit de te dezer gelegenheid plaats gehad hebbende inzage der retro-
acta m de zaak van den heer A. de Wilde, gebleken zijnde, dat de
memorie daarover door mij op verzoek van den toemnaligen Minister
H u ^J^\'^^-^digd, indertijd niet aan Uwe Majesteit is
medegedeeld geworden, heb ik noodig geacht dat stuk al mede bij deze
aan Hoogst denzelven ter lezing aan te bieden daar hetzelve onder
^deren zeer geschikt is. om een denkbeeld te geven van den aard en
de strekking der overwegingen welke over het landbezit, in Indie
hebben plaats gehad, toen ik mij nog daar bevond en als toen met
eenparige stemming zijn aangenomen.
Eindelyk heb ik nog als een verdere bijdrage tot de kennis van de
meenmgen thans bij het Indiesch bestuur over het landbezit door
Europeanen bestaande; dienstig geacht, bij deze gelegenheid aan Uwe
Majesteit ter inzage te doen toekomen, den brief van den Gouverneur
Generaal Van der Capellen van den 14 Januarij 1823 No. 132) (hierin
de maand Juhj daaraanvolgende ontvangen) houdende mededeeling
van, en goedkeunng verzoekende op, den reeds aan Uwe Maiestek
bekenden weder inkoop door het Gouvernement van het landgoed
Soekaboemre ook genaamd Goenong Parang waardoor de bezwaren
die de eigenaars van dat landgoed, wegens het niet uit voeren van
Uwer Majesteits besluit van den 11 Julij 1821 No. 61
kunnen m het midden brengen,, zijn komen te vervallen
Ik neem de vrijheid te verzoeken dat al deze stukken aan dit Depar
-ocr page 129-tement worden teruggezonden, na dat Uwe Majesteit daarvan het noo-
dig gebruik zal hebben gemaakt.^)
VIII
ELOUT AAN DEN KONING, 19 April 1825 %
Door de stukken, gevoegd bij mijne missive van den 16 dezer
No. 17kzal Uwe Majesteit bekend geworden zijn met de gronden
waarop rust, het thans bij de Indische Regering heerschende gevoelen
dat een zoogenaamd stelsel van kolonisatie niet voor Java passende is.
In een naauw verband daarmede, staat een latere brief van den Gou-
verneur Generaal Van der Capellen, over het tijdelyk verblijf, de in-
woning, het reizen en het bezit van grond eigendom in Nederlandsch Indie\',
welke dusverre nog geen onderwerp van bepaalde overweging bij dit
Departement schijnt te zijn geweest.
Ik heb mitsdien de Eer dien brief (gedagteekend 20 Mei 1823,
No. 100, en hier ontvangen in October daaraanvolgende:) bij deze aan
Uwe Majesteit ter lezing aan te bieden, vergezeld van de volgende
stukken:
a.nbsp;eene Resolutie van den Gouverneur Generaal in Rade dd. 20 Mei
1823, No. 2.
b.nbsp;Rapport van eene personele Commissie dd. 17 Maart 1823.
en c. Bundel bijlagen tot dat Rapport behoorende.
De aanbieding dezer stukken welke ik de eer heb te verzoeken dat
na gemaakt gebruik aan dit Departement worden terug gezonden,
komt mij te noodzakelyker voor, om dat het Indische Bestuur met
eenigen aandrang verzoekt dat dezelve onder het oog van Uwe Majesteit
mogen worden gebragt, en om dat de kennis van deze en dergelyke
stukken waarin de beginselen van Bestuur van Nederlandsch Indie het
voorwerp van beschouwing zijn behoort onder de onmisbare voorbe-
reidingen tot de beschouwing van het Reglement, waarin de groote
omtrekken van dat bestuur door Uwe Majesteit zullen worden be-
paald. Bij die gelegenheid zal nader worden terug gekomen op de in
deze stukken ontvouwde begrippen, met welk ik niet in alle opzigten
instem.
(Door den Koning is in potlood hier bij geschreven: N.B. op twee besluiten
wordt beslissing verlangd. Besluit 6 Apl. 2y byzonder andacht).
R.A. (S.S.). Exh. 12 Juni 1825, No. 65; nader 13 Sept. 1825, No. 79; No. 22k
uit \'s-Gravenhage.
») Bijlage. No. VII.
*) Vide boven. p. 6. R.A. (Koloniën), Exh. 16 Juni 1825, No. i6k.
(Hierop is door den Koning in potlood bijgeschreven: Over spreken.
N.B. geen bijlagen lezen).
BIJLAGEN VAN HET SCHRIJVEN VAN ELOUT
Zamentrekking van de Algemeene Administrative Rekeningen van Nederlandsch Indie over de
elk jaar in vergelijking
Uitgaven of lasten.
^N DEN KONING, van 27 April 18251).
Dienstjaren 1817, 1818, 1819 en 1820, waarbij de Uitgaven of lasten, en de baten of inkomsten van
worden gesteld.
Baten of inkomsten.
Hoofdstukken
Hooge Regering........
Hooge en lagere Kollegien,
Ambtenaren en etablisse-
menten, tot geen byzonder
Departt. van administratie
behoorend .............
Departemt van Civiele admi-
nistratie en Policie .....
Departt. van Justitie .....
Departt. van Financien____
Departt. van Landbouw,
Eeredienst, Kunsten en
Wetenschappen.........
Departt. van den Waterstaat,
Bruggen, Wegen, en Ci-
viele gebouwen en Werken
Departement van Oorlog ...
Departement van Marine ...
Hofhouding van Inlandsche
Vorsten, Schadeloostelling
en gratificatiën aan dezelve
Pensioenen...............
Godshuizen en gestichten
van Liefdadigheid.......
Remissien van belastingen,
en minder ontvangsten ...
Buitengewone en onvorziene
uitgaven...............
1817
i8r8
1819
1820
ƒ 450.652
ƒ 490.169
ƒ 558.522
10
ii
ƒ 501.162
316.104
1.217.033
247.914
6.547.291
462,891
-nbsp;2.083.312
-nbsp;461.530
-nbsp;7.043.303
II
421.999
1.780.418
227.388
6.714.793
539.678
-nbsp;2.181.828
-nbsp;536.304
-nbsp;9.009.901
III
IV
V
VI
14
III
27
171.624 24
223.125
299.512
369.013
25
ii
VII
IV
386.816
4.224.436
1.130.958
695.376 10
791.615
-nbsp;6.151.545
-nbsp;1.624.371
-nbsp;807.751
-nbsp;7.685.482
-nbsp;2.061.531
15
VIII
IX
X
6.120.753
1.851.671
ii
14
638.855
213.714
10.104
1.016.894
827.026
648.676
296.076
VI
4 -
2
734.484
313.033
12.517
709.592
343.117
15.767
XI
XII
XIII
XIV
21
VII
1.436
15 8
14
10
VIII
15
332.331
534.681
311.607
28
Hoofdstukken
Verpachtingen en Verhurin-
gen ...................
Landelyke inkomsten......
Belasting van onderscheiden
aard...................
Koophandel .............
Posterijen ...............
Vendu Departement.......
Inkomsten van onderschei-
den aard ..............
Buitengewone inkomsten ...
1819
1817
1818
1820
ƒ 2.023.611
ƒ 3.431.235
ƒ 3.553.956
ƒ 2.389.459
17
13
24
ii
19
ii
- 4.487.027
- 3.560.627
- 4.436.207
- 4.129.101
15
- 1.290.828
- 2.671.432
- 3.087.859
- 2.109.342
13
-12.626.597
- 9.970.108
- 10.068.581
- 10.386.201
13
10
14
17
59.356
94.466
97.066
12
141.401
27
12
205.546
28
535.565
493.780
497.747
II
20
671.536
- 1.546.270
- 1.604.866
999.989
25
12
12
2i.68o
496.490
26
41.890
20
12
23
12
9.144
28.13 ƒ25.072.738
ƒ17.399.426 27
ƒ19.804.216
16 14
ƒ21.071.321
ƒ 23.452.482
ƒ18.278.105
ƒ22.240.182 29
ƒ23.768.175
ii
28
19
\'7
ii
Exh. I Mei 1825, No. 74; nader 13 Sept. 1825, No. 79.
119 —
BIJLAGEN VAN HET SCHRIJVEN VAN ELOUT
Zamentrekking van de Algemeene Administrative Rekeningen van Nederlandsch Indie over de
elk jaar in vergelijking |
Uitgaven of lasten.nbsp;\'
^N DEN KONING, van 27 April 1825
Dienstjaren 1817, 1818, 1819 en 1820, waarbij de Uitgaven of lasten, en de baten of inkomsten van
worden gesteld.
Baten of inkomsten.
Hoofdstukken
II
II
III
IV
V
VI
III
VII
IV
VIII
IX
X
VI
XI
XII
XIII
XIV
VII
VIII
1817
1818
1819
1820
Hooge Regering.......... |
ƒ 450.652 |
i( |
N 5 |
Î ƒ 490.169 |
I] |
gt; ƒ 558-522 |
t ƒ 501.162 | |||||
Hooge en lagere Kollegien, |
J c |
[ ( |
II |
i |
f 8 | |||||||
Ambtenaren en etablisse- | ||||||||||||
menten, tot geen byzonder | ||||||||||||
Departt. van administratie | ||||||||||||
behoorend ............. Departemt van Civiele admi- |
316.104 |
^ |
\' 1 |
- 421.999 |
2 |
; 14 |
; - 462,891 |
1 A |
t - 539-678 |
8 |
! 3 | |
nistratie en Policie ..... Departt. van Justitie Departt. van Financien____ Departt. van Landbouw, |
-nbsp;1-217.033 -nbsp;247.914 -nbsp;6.547.291 |
3 |
14 II |
-nbsp;1.780.418 -nbsp;227.388 -nbsp;6.714.793 |
23 21 |
3 |
-nbsp;2.083.312 -nbsp;461.530 -nbsp;7-043.303 |
16 |
\' 3 10 |
-nbsp;2.181.828 -nbsp;536.304 -nbsp;9.009.901 |
8 27 7 |
15 8 |
Eeredienst, Kunsten en | ||||||||||||
Wetenschappen......... Departt. van den Waterstaat, |
171.624 |
24 |
3 |
- 223.125 |
2 |
ii |
- 299.512 |
25 |
ii |
- 369-013 |
i |
10 |
Bruggen, Wegen, en Ci- | ||||||||||||
viele gebouwen en Werken |
- 386.816 |
28 |
3 |
- 695.376 |
10 |
12 |
791.615 |
15 |
3 |
807.71:1 |
22 |
ii |
Departement van Oorlog ... |
- 4.224.436 |
3 |
9 |
- 6.120.753 |
19 |
12 |
- 6,151.545 |
10 |
-nbsp;7-685.482 -nbsp;2.061.531 |
13 6 |
c | |
Departement van Marine ... |
- 1.130.958 |
12 |
7 |
- 1.851.671 |
14 |
10 |
- 1.624.371 |
ii |
10 |
j 14 | ||
Hofhouding van Inlandsche | ||||||||||||
Vorsten, Schadeloostelling | ||||||||||||
en gratificatiën aan dezelve Pensioenen............... Godshuizen en gestichten |
-nbsp;638.855 -nbsp;213.714 |
20 |
4 |
- 648.676 |
3 |
4 ii |
-nbsp;734.484 -nbsp;313.033 |
25 18 |
6 |
-nbsp;709-592 -nbsp;343-117 |
4 |
5 15 |
van Liefdadigheid....... |
10.104 |
24 |
4 |
1.436 : |
29 |
4 |
12.517 |
IS |
8 |
15-767 |
14 | |
Remissien van belastingen. | ||||||||||||
en minder ontvangsten ... |
- 1.016.894 |
6 : |
10 |
If | ||||||||
Buitengewone en onvorziene |
quot; |
n |
quot; |
quot; |
II | |||||||
uitgaven............... |
827.026 |
9 1 |
\'5 |
- 332.331 |
i |
5 |
- 534.681 |
8 |
8 |
311.607 : |
28 |
i |
ƒ17.399.426
27
ƒ19.804.216
16 14
ƒ21.071.321
28 13 ƒ2S.072.738
19
Hoofdstukken
1820
1819
1818
1817
ƒ 3-5S3-9S6
ƒ 3.431.235
-nbsp;4-436.207
-nbsp;2.671.432
-10.068.581
97.066
-nbsp;493.780
-nbsp;999.989
41.890
ƒ 2.389.459
-nbsp;4.129.101
-nbsp;2.109.342
-12.626.597
94.466
-nbsp;535.565
-nbsp;1.546.270
21.680
ƒ 2.023.611
-nbsp;3.560.627
-nbsp;1.290.828
-nbsp;9.970.108
59.356
-nbsp;205.546
-nbsp;671.536
-nbsp;496.490
19
24
ii
13
17
ii
- 4.487.027
IS
12
- 3.087.859
13
-10.386.201
17
10
14
13
12
141.401
27
12
12
Verpachtingen en Verhurin-
gen ...................
Landelyke inkomsten.
Belasting van onderscheiden
aard...................
Koophandel
Posterijen .........
Vendu Departement
6 ii
28
497-747
20
- 1.604.866
25
12
12
26
12
9.144
23
20 12
ii
ƒ23.768.175
ƒ23.452.482
ƒ 22.240.182 29
28
ƒ 18.278.105
17
II
i ii
Inkomsten van onderschei-
den aard ..............
Buitengewone inkomsten ...
Exh. i Mei 1825, No. 74; nader 13 Sept. 1825, No. 79.
-ocr page 132-Zamenstelling van de voorloopige overzigten der Inkomsten en Uitgaven van Nederlandsch Jndië : °ver de dienstjaren 1821 en 1822. zooals dezelve werkelijk tot ultimo Juny 1823. bij de onderscheidene
kasrekemngen zijn verhandeld; aldus opgemaakt in afwachting van eene meer uitgebreide ; definitieve aantooning volgens de algemeene Boeken van Nederlandsch Indië.
Zie voor de veranderingen welke
deze sommen kunnen ondergaan bij
de behandeling der algemeene boe-
ken van Nederlandsch Indie de
hier achtervolgende specificatie on-
derhoofden.
ö
•a bl)
JÄ.S
Jo p
bti
3 O
w O
s M
S«
K
Over
1821
Over
1822
Over
1821
Over
1822
Baten
Lasten
Zie voor de veranderingen welke
deze sommen kunnen ondergaan bij
de behandeling der algemeene boe-
ken van Nederlandsch Indië de hier
achter volgende specificatie onder-
hoofden.
Java en Madura.
Verpachtingen en verhurin
gen van \'s Lands Domei
nen en middelen ......
Landelijke inkomsten en an
dere grondlasten ......
Belastingen van onderschei\'
den aard ..............
Koophandel .............
Posterijen ...............
Vendu Departement.......
Inkomsten van onderschei-
den aard..............
I
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
ƒ 4.204.096
-nbsp;5.449.883
-nbsp;2.981.926
-nbsp;7-779.r27
-nbsp;169.255
-nbsp;674.441
25 8
J 4-101.797
- 4.862.708
2.757-774 2 6
9.284.813 II 10
153.796 8 —
630.204 2 12
I I
1.244.404 15 8
25.646 |22 14
12
909.940 19 12
57.704 i —
Buitengewone inkomsten ...
ƒ21.061.145
ƒ22.246.375
14
12
12
10.080
272.437
/2i.07i.22s
- 2.765.585
ƒ22.518.812
14
12
Mindere
lasten
411 - 136.163
25
ƒ23.836.810
ƒ22.654.976
15
Bezittingen buiten Java.
Van daar op Java ontvangen
gelden of wissels .......
Totaal op Java ontvangen
gelden.................
inkomsten dan
Tot vermindering dezer te kort
komsten, kan bij de inkomsten nog
gevoegd worden, het jaarlijks meer-
der naar Nederland geremitteerde
in specerijen, dan voor de betalingen
ten laste der twee dienstjaren in
Nederland is vereischt geworden
als dan blijft voor 1821 nog een
aanzienlyk deficit over, doch voor
1822 zal in dat geval, een klein
batig overschot ontstaan.
Bij de behandeling der algemeene
boeken zal dit alles juister kunnen
worden aangetoond, vooral zullen
deze jaren daarbij voordeeliger uit-
komen om dat onder approvision-
nementsfonds en andere hoofden
van het le hoofdstuk vele uitgaven
zijn gedaan; voor aankoop van aan-
zienelyke hoeveelheden goederen
welke niet verbruikt zijn, maar waar-
door de restanten aanmerkelijk zijn
toegenomen en in deze restanten
komen bij de sluiting der boeken
natuurlyk weder ten voordeelc van
ieder dienstjaar, terwijl zij bij de
kas als een last zijn afgeschreven.
ƒ 548.515 |
8 |
12 |
ƒ 552.722 |
3 |
12 |
- 457.846 |
29 |
12 |
- 432.278 |
25 |
12 |
- 1.761.520 |
13 |
4 |
- 1.898.216 |
14 |
— |
- 524.183 |
6 |
— |
- 497.467 |
24 |
1 |
- 8.546.807 |
20 |
4 |
- 8.055.357 |
18 |
9 |
- 393-340 |
29 |
8 |
- 350.025 |
14 |
8 |
- 701.365 |
10 |
— |
830.441 |
_ |
I |
- 5-325.440 |
8 |
14 |
- 4-835.737 |
27 |
9 |
- 1.364.056 |
18 |
- 1.310.147 |
6 | ||
- 713-470 |
16 |
3 |
- 741.763 |
_ |
4 |
- 314-670 |
28 |
14 |
- 307.479 |
11 |
12 |
14.707 |
6 |
12 |
17.323 |
14 |
— |
996 |
21 |
8 |
— |
— |
— |
- 490.969 |
5 |
6 |
- 357.334 |
28 |
4 |
ƒ21.157.891 |
13 |
i |
ƒ20.I96.29S |
8 |
7 |
- 2.628.918 |
24 |
8 |
- 2.158.680 |
29 |
8 |
ƒ23.786.810 |
7 |
9 |
ƒ22.3S4-976 |
7 |
15 |
50.000 |
_ |
700.000 |
_ |
— | |
ƒ23.836.810 |
7 |
9 |
ƒ22.654.976 |
7 |
15 |
Zie de specificatie bij de onder-
deden van dc hoofdstukken hier
achter volgende.
den 24 November 1823.
Java en Madura.
Hooge Regering...........
Hooge en lagere kollegien en
ambtenaren tot geen by-
zonder Departement van
Administratie behoorende.
Departement van Civiele
Administratie en Policie..
Departement van Justitie ...
Departement van Financien.
Departement van Landbouw,
Eeredienst, Kunsten en
Wetenschappen.........
Departement van den Wa-
terstaat, Bruggen, Wegen
en civiele gebouwen____
Departement van Oorlog ...
Departement van de Marine.
Hofhouding van Inlandsche
Vorsten, schadeloosstelling
en gratificatiën aan de-
zelven .................
Pensioenen...............
Godshuizen en gestichten
van Liefdadigheid......
Remissien van belastingen cn
mindere ontvangsten.....
Uitgaven van onderscheiden
aard ..................
I
II
III
IV
V
VI
VI
VIII
IX
X
XI
XII
xin
XIV
Bezittingen buiten Java.
Van Java derwaarts gezonden
gelden of op Java ten be-
hoeve dcrzelven betaalde
wissels ................
Totaal op Java uitgegeven
gelden.................
Bij overslag gesteld als nog
over 1821 en 1822 te be-
talen lasten na den ic Juli
1823, boven dc nog te
ontvangen inkomsten ..,
® »recteur van de Comptabiliteit en algemeene Boekhouding
(w.g.) D. Vogel.
Voor eensluidend afschrift
Dc algemeene secretaris
(get.) Bousquet.
Zamenstelling van de voorloopige overzi^^en der Inkomsten en Uitgaven van Nederiandsch Jndië °ver de dienstjaren 1821 en 1822. zooals dezelve werkelijk tot ultimo Juny 1823. bij de onderscheidene
Kasrekenmgen zijn verhandeld; aldus opgemaakt in afwachting van eene meer uitgebreide en definitieve aantooning volgens de algemeene Boeken van Nederiandsch Indië.
Zie voor de veranderingen welke
deze sommen kunnen ondergaan bij
de behandeling der algemeene boe-
ken van Nederiandsch Indie de
hier achtervolgende specificatie on-
derhoofden.
Ta M
tl
« p
ópq
K
•a bi)
ji.S
Se
Over
1821
Over
1822
Over
1821
Over
1822
Baten
Lasten
Zie voor de veranderingen welke
deze sommen kunnen ondergaan bij
de behandeling der algemeene boe-
ken van Nederiandsch Indië de hier
achter volgende specificatie onder-
hoofden.
Java en Madura.
Verpachtingen en verhurin
gen van \'s Lands Dome
nen en middelen .....
Landelijke inkomsten en an
dere grondlasten .....
Belastingen van ondersche
den aard .............
Koophandel ............
Posterijen ..............
Vendu Departement......
Inkomsten van ondersche
den aard ............
Buitengewone inkomsten .
ƒ21.061.145
14 ƒ22.246.375
12
12
10.080
272.437
ƒ21.071.225
- 2.765.585
ƒ22.518.812
2 14
12 12
4 11 - 136.163 25
ƒ23.836.810
ƒ22.654.976
15
Bezittingen buiten Java.
Van daar op Java ontvangen
gelden of wissels .......
Totaal op Java ontvangen
gelden.................
Mindere inkomsten dan
lasten .................
ƒ 4.204.096
-nbsp;5-449-883
-nbsp;2.981.926
-nbsp;7.779.127
-nbsp;169.255
-nbsp;674.441
-nbsp;909.940
57.704
J 4-101.797
-nbsp;4.862.708
-nbsp;2.757.774
-nbsp;9-284.813
-nbsp;153-796
630.204
-nbsp;1.244.404
25.646
25 8
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
2 6
n 10
8 —
2 12
.\'s
22 14
19 12
i —
Tot vermindering dezer te kort
komsten, kan bij de inkomsten nog
gevoegd worden, het jaarlijks meer-
der naar Nederland geremitteerde
in specerijen, dan voor de betalingen
ten laste der twee dienstjaren in
Nederland is vereischt geworden
als dan blijft voor 1821 nog een
aanzienlyk deficit over, doch voor
1822 zal in dat geval, een klein
batig overschot ontstaan.
Bij de behandeling der algemeene
boeken zal dit alles juister kunnen
worden aangetoond, vooral zullen
deze jaren daarbij voordeeliger uit-
komen om dat onder approvision-
nementsfonds en andere hoofden
van het le hoofdstuk vele uitgaven
zijn gedaan; voor aankoop van aan-
zienelyke hoeveelheden goederen
welke niet verbruikt zijn, maar waar-
door de restanten aanmerkelijk zijn
toegenomen en in deze restanten
komen bij de sluiting der boeken
natuurlyk weder ten voordeele van
ieder dienstjaar, terwijl zij bij de
kas als een last zijn afgeschreven.
I
II
III
IV
V
VI
VI
VIII
IX
X
XI
XII
XIII
XIV
Java en Madura.
Hooge Regering...........
Hooge en lagere kollegien en
ambtenaren tot geen by-
zonder Departement van
Administratie behoorende.
Departement van Civiele
Administratie en Policie..
Departement van Justitie ...
Departement van Financien.
Departement van Landbouw,
Eeredienst, Kunsten en
Wetenschappen.........
Departement van den Wa-
terstaat, Bruggen, Wegen
en civiele gebouwen....
Departement van Oorlog ...
Departement van de Marine.
Hofhouding van Inlandsche
Vorsten, schadeloosstelling
en gratificatiën aan dc-
zelven.................
Pensioenen...............
Godshuizen cn gestichten
van Liefdadigheid......
Remissien van belastingen cn
mindere ontvangsten.....
Uitgaven van onderscheiden
aard ..................
Bezittingen buiten Java.
Van Java derwaarts gezonden
gelden of op Java ten be-
hoeve derzelven betaalde
wissels ................
Totaal op Java uitgegeven
gelden.................
Bij overslag gesteld als nog
over 1821 cn 1822 tc be-
talen lasten na den le Juli
1823, boven dc nog tc
ontvangen inkomsten ..,
548.515 |
8 |
12 |
ƒ |
552.722 |
3 |
12 |
457.846 |
29 |
12 |
- |
432.278 |
25 |
12 |
1.761.520 |
13 |
4 |
- |
1.898.216 |
14 |
— |
524.183 |
6 |
— |
- |
497.467 |
24\' |
1 |
8.546.807 |
20 |
4 |
8.055.357 |
18 |
9 | |
393-340 |
29 |
8 |
- |
350.025 |
14 |
8 |
701.365 |
10 |
_ |
830.441 |
_ |
1 | |
5.325.440 |
8 |
14 |
- |
4.835-737 |
27 |
9 |
1.364.056 |
18 |
1.310.147 |
6 | |||
713.470 |
16 |
3 |
741.763 |
_ |
4 | |
314.670 |
28 |
14 |
- |
307.479 |
11 |
12 |
14.707 |
6 |
12 |
- |
17.323 |
14 |
— |
996 |
21 |
8 |
— |
— |
— | |
490.969 |
5 |
6 |
- |
357.334 |
28 |
4 |
ƒ21.157.891
ƒ 20.196.295
13
- 2.628.918 24
ƒ23.786.810
IS
50.000
ƒ22.654.976
ƒ23.836.810
15
- 2.158.680 29
ƒ22.354.976
700.000
7 9
Zie dc specificatie bij de onder-
deelen van dc hoofdstukken hier
achter volgende.
S^D^\'nbsp;November 1823.
® irecteur van de Comptabiliteit cn algemeene Boekhouding
(w.g.) D. Vogel.
Voor eensluidend afschrift
De algemeene secretaris
(get.) Bousquet.
Zamentrekking van de voorloopige overzigten der Inkomsten en Uitgaven van Nederlands Indienbsp;l^et Dienstjaar 1823, zoo als dezelve werkelijk tot ultimo Maar 1824, bij de onderscheidene
kasrekeningen zijn verhandeld; aldus opgemaakt in afwachting van een meer uitgebreide ^^ lt;^efinitive aantooning volgens de algemeene boeken van Nederlands Indie.
-O ^
K
Baten
Lasten
Java en Madura.
Verpachting en verhuringen van \'s Lands Do-
meinen en middelen ....................
Landelijke inkomsten en andere grondlasten..
Belascingen van onderscheidene aard .......
Koophandel............................
Posterijen ...............................
Vendu Departement.....................
Inkomsten van onderscheiden aard..........
ƒ 4.082.070
-nbsp;5.766.046
-nbsp;3.I93.88I
-nbsp;6.992.681
-nbsp;186.359
-nbsp;455-542
-nbsp;1.011.091
163.089
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
Buitengewone inkomsten...................
ƒ21.850.763
i6
12
39.120
ƒ21.889.883
Bezittingen op Java.
Van daar op Java ontvangen gelden of wissels.
Totaal op Java ontvangen gelden..........
16
12
225.250
12
10
Mindere inkomsten dan lasten
Deze uitkomst zal nader bij de
algemeene boeken gunstiger of on-
gunstiger worden aangetoond naar
mate bevonden zal worden dat dc
restanten aan goederen en produktcn
onder Uit® 1823 in de magazijnen
voorraadig meer of minder gelds-
waarde bedragen dan op le Januari
van dat jaar.
I
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
IX
X
XI
XII
XIII
XIV
Java en Madura.
Hooge Regering .........................
Hoogere en lagere kollegien en ambtenaren
tot geen byzonder Departement van Admi-
nistratie behoorende.....................
Departement van Civiele Administratie en
Policie................................
Departement van Justitie..................
Departement van Financien ...............
Departement van Landbouw, Eeredienst, Kun-
sten en Wetenschappen.................
Departement van den Waterstaat, Bruggen,
Wegen en civiele gebouwen.............
Departement van Oorlog .................
Departement der Marine .................
Hofhouding van Inl. Vorsten, schadeloosstel-
lingen en gratificatiën aan dezelven......
Pensioenen..............................
Godshuizen cn Gestichten van Liefdadigheid.
Remissien van Belastingen cn mindere ont-
vangsten ..............................
Buitengewone uitgaven ...................
ƒ 19.780.889
5 10
ƒ 2.334.244
23
12
Bezittingen buiten Java.
Van Java dcnvaarts verzonden gelden of op
Java ten behoeve derzclvcn, betaalde wissels
ƒ 502.006
22
493-833
27
12
-nbsp;2.016.744 29
496.618 29
-nbsp;7-369-741
12
370-897
966.734
4.448.161
1.210.401
648.843
300.190
18.508
5-484
939.721
ƒ 22.115.133
ƒ22.115.133
29 6
29
den IS Juni 1824.
Directeur der Comptabiliteit
en algemeene boekhouding,
(seteckcnd) De Vogel.
Bat
Zamentrekking van de voorloopige overzigten der Inkomsten en Uitgaven van Nederlands Indie
__kasrekenmgen zijn verhandeld; aldus opgemaakt in afwachting van een meer uitgebreide
het Dienstjaar 1823, zoo als dezelve werkelijk tot uhimo Maar 1824, bij de onderscheidene
^^ definitive aantooning volgens de algemeene boeken van Nederlands Indie.
O
T)
I
O
a
lt;u
cq
S
3 O
Baten
Lasten
Iquot;
Java en Madura.
Verpachting en verhuringen van \'s Lands Do-
meinen en middelen ....................
Landelijke inkomsten en andere grondlasten..
Belascingen van onderscheidene aard .......
Koophandel ............................
Posterijen ...............................
Vendu Departement.....................
Inkomsten van onderscheiden aard..........
I
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
ƒ 4.082.070
-nbsp;5.766.046
-nbsp;3.193-881
-nbsp;6.992.681
-nbsp;186.359\'28
-nbsp;455-54218
-nbsp;1.011.091 19
163.089 18
Buitengewone inkomsten.........
ƒ21.850.763
16 12
39-120
ƒ21.889.883
16
12
225.250
12 lo
Bezittingen op Java.
Van daar op Java ontvangen gelden of wissels.
Totaal op Java ontvangen gelden
Mindere inkomsten dan lasten
Deze uitkomst zal nader bij de
algemeene boeken gunstiger of on-
gunstiger worden aangetoond naar
mate bevonden zal worden dat de
restanten aan goederen en produkten
onder Ult° 1823 in de magazijnen
voorraadig meer of minder gelds-
waarde bedragen dan op le Januari
van dat jaar.
I
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
IX
X
XI
XII
XIII
XIV
Java en Madura.
Hooge Regering .........................
Hoogere en lagere kollegien en ambtenaren
tot geen byzonder Departement van Admi-
nistratie behoorende.....................
Departement van Civiele Administratie en
Policie................................
Departement van Justitie..................
Departement van Financien ...............
Departement van Landbouw, Eeredienst, Kun-
sten en Wetenschappen.................
Departement van den Waterstaat, Bruggen,
Wegen en civiele gebouwen.............
Departement van Oorlog .................
Departement der Marine .................
Hofhouding van Inl. Vorsten, schadeloosstel-
lingen en gratificatiën aan dezelven......
Pensioenen..............................
Godshuizen en Gestichten van Liefdadigheid.
Remissien van Belastingen en mindere ont-
vangsten ..............................
Buitengewone uitgaven ...................
ƒ 19.780.889
5 10
ƒ 2.334.244
23
12
Bezittingen buiten Java.
Van Java derwaarts verzonden gelden of op
Java ten behoeve derzelven, betaalde wissels
ƒ 502.006
493-833
12
-nbsp;2.016.744
496.618 29
-nbsp;7-369-741 II
-nbsp;370.897
-nbsp;966.734
-nbsp;4.448.161
-nbsp;1.210.401
648.843
-nbsp;300.190
18.508
5-484
-nbsp;939-721
12
21-
12.—
ƒ 22.115.133
29
ƒ22.115.133
29 6
den 15 J.ni .824.
Directeur der Comptabiliteit
algemeene boekhouding,
(Rcteekend) De Vogel.
DE MEY VAN STREEFKERK AAN ELOUT, 3 Mei 1825
Met veel leedwezen heeft de Koning kennis genomen van de tijdingen,
welke met de brik de Syrene van Batavia aangebragt, en nevens Uw
rapport van den 29n April 11. No. rok aan Z.M. zijn medegedeeld.
Uit hetzelve en de daarbij gevoegde bijlagen, welke hiernevens
terug gaan, blijkt het, dat, onder ongunstige vooruitzichten, een ern-
stigen oorlog tegen het Rijk van Boni wordt gevoerd; — het is zeer
mogelyk, dat eene vredebreuk, vroeg of laat, tusschen het Neder-
landsch bestuur en den Vorst van Boni onvermijdelyk zoude zijn
geweest, maar Uwe Excellentie erkent intusschen, dat de genomene
maatregelen niet van voorbarigheid vrij te pleiten zijn, en dat de Com-
missarissen Van Schelle en Tobias zelve zeggen, dat, zonder hunne
Commissie, de oorlog ware uitgesteld gebleven.
Deze omstandigheden, gevoegd bij de ongunstige wending welke
de financiele aangelegenheden op Java zedert eenigen tijd hebben
genomen, alsmede het volkomen gebrek aan een vast Reglement op
het beleid van de Regering:, tot grondslag en rigtsnoer voor het Opper-
bestuur aldaar, (daar nog kortelings uit de medegedeelde depêches van
Nederlandsch Indië is gebleken, dat de Gouverneur Generaal in Rade
geen zwarigheid maakt de hem ter uitvoering gegevene voorschriften
te wijzigen, of wel geheel tegen den geest derzelve te handelen), doen
den Koning thans ernstig bedacht zijn, of er geen middelen zouden
behooren te worden aangewend, om een staat van zaken te doen op-
houden, die medebrengt dat het Koninklyk Reglement op het beleid
der Regering aldaar vervangen is door een Reglement door Commis-
sarissen Generaal vastgesteld, tot tijd en wijle hetzelve in zijn geheel,
of gewijzigd, de Koninklyke goedkeuring zal hebben verkregen, zonder
dat evenwel tot dus verre dat Reglement aan die Koninklyke goed-
keuring is onderworpen; waarvan het gevolg is, dat het door Com-
missarissen Generaal vastgesteld Reglement niet verder door het Opper-
bestuur van Nederlandsch Indië wordt in achtgenomen, dan voor
zoo verre hetzelve overeenstemt met de heerschende denkbeelden, of
dienstig zijn kan om daden van den Gouverneur Generaal in, of buiten,
Rade, te helpen billyken en aan de uitvoering derzelve klem bij te
zetten.
Het vroeger in acht genomen stilzwijgen bij het Ministerie voor het
Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Kolonien, en het
niet geven door hetzelve, van eenig blijk van goed- of afkeuring nopens
1) R.A. (S.S.), zie oolc 13 Sept. 1825, No. 79; No. 108 uit Brussel.
quot;) De „Syrenequot; had aangebracht brieven van 31 Oct. en 17 Nov. 1824, No. 240
en 253 over de zaken op Celebes en van 2 November 1824, No, 24sa over de zaken
op Padang. Vide boven, p. 32.
de bekend geworden verrigtingen van het Bestuur in Indië, kunnen
ook zeer wel bij dat Bestuur eenigen twijfel hebben doen ontstaan;
nopens de meening van de Hooge Regering in het Moederland, en
hetzelve hebben aangemoedigd en zelfs eenigzins gewettigd, in de
overschrijding van deszelfs magt, als ondergeschikt bestuur.
De Koning vermeent, dat het noodzakelyk zoude zijn, om eene vol-
ledige kennis van den stand der zaken in O. Indie te verkrijgen, en meer
krachtdadig het voortgaande kwaad te stuiten. Z.M. geeft daartoe
aan_Uwe Excellentie in bedenking de uitzending naar Batavia van een
specialen Commissaris, die, volledig bekend met de wijze van zien
van het hoog bestuur alhier, omtrent de Oost Indische zaken, voor-
schriften deswege aan het bestuur in Indie zoude overbrengen, toe-
lichten en ontwikkelen, voorts den tegenwoordigen stand van zaken
en de aangelegenheden der Kolonie in de byzonderheden opnemen
en vervolgens herwaards zoude terugkeeren, om verslag te doen van
zijne bevinding.
Z.M. zal hieromtrent Uwe consideratien en advies tegemoet zien.
XI
ELOUT AAN DEN KONING, 9 Mei 1825
De Secretaris van Staat heeft mij bij deszelfs brief van 3 dezer, No. 103^^),
op Uwer Majesteits last, teruggezonden alle de stukken betrekkelyk
den toestand op Celebes, aan Hoogstdezelve vroeger medegedeeld.
Bij dien brief zijn mij tevens de bedenkingen opgegeven, welke bij
Uwe Majesteit te dezen aanzien gerezen zijn, in verband met de gelde-
lyke ongelegenheden in Indie, en het volkomen gebrek aan een vast
reglement op het beleid van de regering, tot grondslag en rigtsnoer
van het opperbestuur aldaar, terwijl eindelyk mij is kenbaar gemaakt
Uwer Majesteits meening, dat het noodzakelijk zijn zou, eene volledige
kennis van den stand der zaken te verkrijgen om meer krachtdadig
het kwaad te stuiten — waartoe in bedenking kwam de uitzending naar
Batavia van eenen specialen Commissaris, die volledig bekend met de
wijze van zien van het hooge bestuur alhier, omtrent de Oost Indiesche
zaken, voorschriften deswegens aan het bestuur van Indie zou over-
brengen, toelichten en ontwikkelen, voorts den tegenwoordigen stand van
zaken, en dc aangelegenheden der kolonie in de bijzonderheden opnemen,
en vervolgens herwaarts terugkeren en verslag d\\)en van zijne bevinding.
Dat eene hoogst Koninklijke tusschenkomst en beslissing noodig is,
behoeft wel geen betoog — hoe diep ik van die noodzakelykheid door-
drongen ben, is Uwe Majesteit uit vele van mijne verslagen en voor-
») R.A. (S.S.), Exh. 13 Mei 1825, No. 17; nader 13 Sept. 1825, No. 79. No. I7k
uit \'s-Gravenhage.
«) Bijlage X.
-ocr page 138-stel en kenbaar, wat er ook zij van de oorzaken, en beweegredenen die
aanleiding mogen gegeven hebben, dat vanwege het beslier der Ko
lomen hier te lande Uwer Majesteits beoordeefing. en geheeirof .e\'
wijzigde goedkeuring van het reglement door ComSissanWCeLad
LfTnnbsp;^^nbsp;Daar geSen of he^^^
Indiesche Bestuur uit het achterblijven van eenige beslissing het gevoL
Ki ntri.nbsp;Konings byzondere gemagtigden, en tot nadere
Koninklijke verklaring hen ter uitvoering gegeven, genoeg: de stand
worden behoort door het Hoogste gezag tot vastheid\'gebrarte
- Uit dk besef en om zoo veel mogelyk te voorkomen dat de zaken
met verder uit haar geheel raken, heb ik bij herhaling, en telkeTlls
iou Tr!Zltnbsp;^^^nbsp;veranderingen, en afwijkingen
Ik heb voorts bij de toezending van elk besluit en bevel door Uwe
n^rvlrïeXrver ^^ ^^^^^^ ^^^^^^^
^^^^elfs verlangen aan den Gouverneur
Generaal en aan den Luitenant Gouverneur medegedeeld - de IndiX
Regering kent dus Uwer Majesteits meening en wil, zij zal ziT eker
daarnaar met de meeste naauwkeurigheid gedragen
Ik gevoel, echter, dat er meer gedaan moet worden, om de zaken
op den duur eenen goeden gang te doen houden. Aar^ de IndiescS
M^ft^rnbsp;^^^ bestier door Uw
Majesteit zelve vastgesteld als een onwrikbare grond en vaste reael
worden voorgeschreven.
Bij eene vroegere gelegenheid heb ik reeds als mijn gevoelen opge-
geven, dat de terugkomst van den tegenwoordigen Gouverneur SS-
gelegenheid zou geven om. en ten aanzien van
den toestand van Indie, en ten aanzien van het meest doelmatige stelsel
van beheer ook hem nader te hooren, maar tevens, dat ik in dien
tusyhentijd alles wilde voorbereiden, om Uwe Majesteit to^ ne
eindelyke uitspraak te leiden.nbsp;^
Hieromtrent zijn mijne gedachten reeds werkzaam, en. ik zal mij
beyveren. om met al den spoed, dien het gewigt van he onderla
gedoogt, eene omstandige ontwikkeling van de gronden. waar^S
reglemerxt van Commissarissen Generaal rust. het al of nie , het Zer o
min doelmatige van alle en van elk der voorschriften v;n heT zelve
ro^elyk openleggen, en alzoo aan Uwe Majesteit al dat Hcht \'In
dat mijne medewerking aan dat reglement de kennl. r^JT- ®f ! \'
later in Indie gebleven is, en de beschouwing van den loop der zaken
-ocr page 139-na mijn vertrek tot op dezen tijd voor mij zelve ontstoken hebben.
Uwe Majesteit zal dan beoordeelen of aan Hoogstdezelve genoegzame
gronden tot beslissing zijn voorgelegd, dan of nadere inlichtingen
dienen te worden gevraagd en afgewacht. Zoo het laatste, dan rijst al
weder de vraag, of de Gouverneur Generaal Van der Capellen, niet de
geschiktste man zijn zou, om die te geven, daar hij gedurende zoo veel
jaren aan het hoofd der Indiesche Regering geplaatst, alle byzonder-
heden kent, van alle de daden van zijn bestier de gronden en beweeg-
redenen zal weten te verklaren, en den waren toestand van Indie zoo als
hij dien heeft gadegeslagen open te leggen.
Het komt mij voorts waarschijnelyk voor, dat in den tusschentijd
het niet ontbreken zal aan officiele vertrouwelyke en byzondere mede-
deelingen die met den geest der onderscheiden overwogen, nuttige
wenken kunnen opleveren.
Alzoo toegerust, zullen wij, onder eerbiedige onderwerping aan Uwer
Majesteits beter oordeel, spoediger en welligt veiliger tot eene goede
uitkomst geraken, dan van een nieuw onderzoek door iemand van hier
uittezenden, en die veel zoo niet alle voorbereidende kennis mist, te
verwachten is.
Ik moet daarbij even openhartiglyk verklaren, dat ik het oneindig
verkieselyker oordeel dat Uwe Majesteit de eens bepaalde voorschriften
en bevelen eenvoudiglyk ter uitvoering aan de Indiesche Regering
toezendt, dan dat dezelve bloot gesteld worden aan het gevaar om door
nadere ophelderingen en ontwikkelingen, die voorgewende twijfeling
of angstvalligheid zal zoeken uittelokken, verzwakt te worden.
Wat hiervan zijn moge ik neem eerbiediglyk de vrijheid Uwer
Majesteit in overweging te geven, om Hoogst deszelfs beslissing te
dezen aanzien uittestellen tot na de kennisneming van het verslag,
hetwelk ik Hoogstdezelve zal aanbieden.^)
XII
DE MEY VAN STREEFKERK AAN ELOUT, 13 Mei 1825 %
De Koning gelast mij aan Uwe Excellentie medetedeelen, dat Z.M.
zich nog voorbehoudt, om met betrekking tot het al dan niet zenden
van een specialen Commissaris naar Java, om aldaar tc handelen
overeenkomstig het geen aan Uwe Excellentie bij mijne missive van
den 3n dezer No. 103^) is te kennen gegeven, eene beslissing te nemen.
Ondertusschen wenscht de Koning zoo dra mogelijk te kunnen
ontvangen, het bij Uw rapport van den gn dezer No. i7k aangekondigd
ontwikkeld voorstel nopens de aangelegenheden en het beheer der
(Door den Koning in potlood bijgeschreven: Mondeling. Cs.).
*) R.A. (S.S.), 13 Sept. 1825, No. 79; No. 17 uit Brussel.
\') Bijlage X.
-ocr page 140-Oost-Indische Koloniën; en zoude het zelfs aan ZM. byzonder aan-
genaam zijn, om bij voorraad, van U te vernemen, het vermoedelyke
tijdstip waarop Uwe Excellentie rekent met dat belangryk werk gerLd
te zullen kunnen zijn.nbsp;s cu
XIII
ELOUT AAN DEN KONING, 27 Mei 1825. i)
De Secretaris van Staat heeft mij bij brief van 13 dezer N 172) onder
anderen te kennen gegeven, dat het Uwe Majesteit aangenaam zijn
zou. om bij voorraad het vermoedelyk tijdstip te vernemen, waarop
Ik zou meenen gereed te zullen wezen met het belangrijk rapport bij
mijn rapport van 9 te voren N lyk aangekondigd.
Ik inag voor Uwe Majesteit niet verbergen, dat ik met de beantwoor-
ding dezer vraag verlegen ben.
Was de staat der zaken van Indie zoodanig als op het tijdstip, dat
Ik die gewesten verliet, dan zoude ik mijne persoonlyke gevoelens over
het bestier en beheer, aldaar nog al spoedig kunnen mededeelen
Ik zou daartoe aanleiding vinden in het reglement door Commis-
!, sarissen Generaal (onder Uwer Majesteits goedkeuring vastgesteld)
en bij voorraad tot nadere beslissing in werking gebragt. Maar het is
Uwe Majesteit reeds bekend, dat de Hooge Regering geheel andere be-
ginselen aangenomen, en verordeningen daargesteld heeft, dan bij het-
zelve reglement gelegd en gemaakt zijn.
Na het gebeurde, na een verloop van zes jaren mag ik niet alleen
afgaan op mijne persoonlyke gevoelens, hoe zeer ik dan nog geloove, dat
dezelve met geheel verkeerd waren, maar ik moet met aflegging van
alle vooroordeel alles nagaan wat, en waarom het gedaan is — hiertoe
behoort eene aandachtige lezing en naauwkeurige overweging van vele
en zeer omstandige geschriften en besluiten, die wijd en zijd in de
resolutien en rapporten van den Gouverneur Generaal zoo in als
buiten Rade verspreid zijn. - Uwe Majesteit kan zich verzekerd hou-
den dat dit werk niet zal worden vertraagd, maar ik zie weinig kans
om het zelve m minder, dan drie maanden te leveren; hetzelve is van
grooten omvang. - Ik vertrouw, dat dit vooral aan Uwe Majesteit
bhjken zal, wanneer Hoogst Dezelve, zal gelieven intezien, de hier-
nevens gevoegde bijlage.
Na mijne ongelukkige schipbreuk waarbij ik alle mijne papieren
zonder een eemge uitzondering verloor, meende ik echter en vooral
..nbsp;^^^^^^en mij te binnen
) K.A. (b.S.), Exh. 2 Jum 1825, No. ii?- nader Exh n .0 xi
TfilaÏenbsp;-k^fvSvenUe \'\' \'
\') Bijlage XI.\'
-ocr page 141-bragt, ten einde in het Vaderland terug gekomen, zulk eene memorie
tot handleiding van verdere ontwikkelingen die mij mogten gevraagd
worden, te doen dienen.
Op mijne overtocht van Mauritius naar Engeland hield ik mij daar-
mede bezig, en ik zond het verslag, waarvan hierbij kopij, aan den
Minister van Kolonien.
Het is mij niet voorgekomen, dat hetzelve ooit onder de oogen van
Uwe Majesteit gebragt is, waarop ik echter grooten prijs gesteld had.
Ik veroorlove mij alsnog dit stuk aan Hoogst Dezelve ter lezing
aan te bieden: — welligt zal het eenig licht en eenig gemak bij de
nadere overweging der zaken leveren, alleen verzoek ik bij herhaling
Uwe Majesteit te willen acht geven, dat ik bij het stellen van hetzelve
niet eene eenige schriftelyke aanteekening had.
XIV
ELOUT AAN DEN KONING, 2 Juny 1825
Bij geheime missive van den heer Secretaris van Staat dd. 28 Mei
jl., La Lb,^) wordt mij medegedeeld Uwer Majesteits verlangen om
niet alleen de Consideratien en advies van dit Ministerie te ontvangen
op de door den heer Wappers Melis aangebragte Indische depeches,
maar ook, om reeds dadelyk te worden bekend gemaakt met den inhoud
van dezulke die aan dit Ministerie gerigt zijnde, nog niet door Hoogst
denzelven zijn ingezien.
Het is ter voldoening aan deze bevelen, dat ik de eer heb Uwe
Majesteit te rapporteren dat de heer Wappers Melis, brenger is, van
twee brieven van den Gouverneur Generaal Van der Capellen van
den ii en 16 Januarij dezes jaars No. i en 2 secreet waarvan de eerste,
door een aantal bijlagen vergezeld welker lezing cn voorloopige over-
weging mij nog bezighoudt, de vermeerderde verachtering der Indiesche
financien openlegt, met mededeeling der gronden waarop door de
Hooge Regering is besloten tot eene geldleening van vijftien millioen
in Calcutta door bemiddeling van het huis van Palmer en Co, tot eene
daarmede verbondene verandering in het Indiesche muntstelsel; en
(Door den Koning is met potlood boven dit stuk geschreven: Mondeling, N/3 drie
maanden tjjd? Algemeen Bericht of Verslag, verder onleesbaar cn daar over heen:
Mondeling of [doorgehaald] wedenvorleggen wanneer MCD [Marine Colonien De-
partement] zal hebben voorgelegd het herziene Reglement of dat den Minister Elout te
Brussel zal zijn angekomen; ook de beide uitroeptcekcns cn de haken om: „onder
Uwer Majesteits goedkeuring vastgesteldquot; zijn in potlood en van den Koning.
De bedoelde bijlage is afgedrukt in Elout\'s Bijdragen, 1851, p, 10—95, Cs.).
Exh. 4 Juni 1825, No. 112; nader 13 Sept. 1825, No. 79. Geheim. No. 91 uit
\'s-Gravcnhage.
\') R.A. (S.S.) 28 Mei 1825 M. L. Geheim. Vide v. d. Kemp, Elout, p. 156 cn
boven, p.
*) Vide Louw c. p. 72—75 cn ibidem, p. 68. Dc stukken handelen respectievelijk
over de geldleening bij Palmcr cn Co. en de veranderingen in het Muntwezen.
--aanmunten te Calcutta van eene aanzienlijke som van den
- nieuwen, bij resolutie van den 3 December 1824^), bepaalden Indieschen
standpennmg zijnde een ropij van dertig Indische gelijkstaande met
- 24 Nederlandsche stuivers — en bevattende 240 azen fijn zilver —
terwijl de tweede brief, de gronden ontvouwt waarop is overgegaan
om de bij bovengenoemde resolutie bepaalde waarde van den stand-
je peming, bij eene nadere van 16 January jl. 2) op nieuw te veranderen en
_ te brengen op de verminderde waarde van ruim 224 azen fijn zilver
Hoe ver de zaak der geldleening gevorderd is. en op welke voor-
waarden dezelve zou geschieden, blijkt uit de stukken niet; doch ik heb
uit het met den heer Wappers Melis gehoudene voorloopige mond-
gesprek bemerkt, dat men voornemens was, om indien de leening van
NB£ zes milhoen, vroeger van hier gevraagd, intusschen mögt zijn tot
stand gekomen, in dat geval die te Calcutta te verminderen op negen
2nbsp;milhoen, om alzoo gezamenlyk uittemaken de som van vijftien millioen
waarop de benoodigdheid thans wordt geschat — en dat de heer
Wappers Melis in last heeft om hierover dadelyk na zijne komst alhier
3nbsp;en na met den stand van zaken hier te lande te zijn bekend geworden
met den heer ƒ. Palmer te Calcutta eene briefwisseling te beginnen
Eene zoodanige verstandhouding komt mij om meer dan^een reden
allerbedenkehjkst voor en in de gegeven omstandigheden slechts ge-
4. sclukt om de emdelyke beslissingen van Uwe Majesteit te vermoeijelyken
Het schijnt daarom noodzakelyk dat men zich verzekere, dat geene
- x^\'ïï^quot;\' officieel gezag met zich voerende, door den heer Wappers
Mehs worden geschreven, anders dan op last of voorkennis van dit
Ministerie, naarvolgens de bevelen van Uwe Majesteit te geven.
Het is op dezen grond dat ik mij verpligt reken Uwe Majesteit in
I overweging tegeven, den heer Wappers Melis, te doen bevelen, om zich
van alle briefwisseling van voorschreven aard directelyk of indirectelyk
te onthouden, anders dan op stelligen last van wege Uwe Majesteit
I en dat hiervan door mij worde kennis gegeven aan den Gouverneur
Generaal van Nederlandsch Indie.
3 En daar uit de stukken blijkt, dat de verandering van muntstelsel
hoezeer bepaald — evenwel nog niet was afgekondigd en ingevoerd
als moetende dit wachten naar den ontvangst uit Calcutta van de
bestelde nieuwe ropijen, zoude bij die aanschrijving kunnen worden
gevoegd den last, om indien bij aankomst dezer mededeeling de afkon
diging der nieuwe verordeningen, het veranderen der boeken en meer
a andere zulke maatregelen nog niet waren genomen, dezelve als dan
op te schorten, even als het sluiten van nadere of definitieve overeen-
b komsten met den heer Palmer. tot dat Uwer Majesteits beslissine
daaromtrent zal zijn kennelyk gemaakt.
Vide Louw, II, p. 60.
Vide Louw, II. p. 68.
-ocr page 143-De ontvangene stukken zijn van eenen allergewigtigsten inhoud, en
geven stof tot velerlei vragen en bedenkingen, welke aan den heer
Wappers Melis, wiens zending derzelver opheldering ten doel heeft,
. NB zullen worden voorgehouden zoodra hij zal zijn teruggekeerd van den
korten uitstap, dien ik hem heb toegestaan; gedurende de lezing der
stukken, naar zijne betrekkingen te doen. Daarna zal alles aan de hooge
_ beoordeeling van Uwe Majesteit worden onderworpen, met al den spoed,
dien de moeijelijkheid der zaak zal gedoogen.
XV
DE KONING AAN ELOUT. 4 Juni 1825.\')
De voorloopige mededeelingen, vervat in Uw geheim rapport van
den 2 dezer No. 91 nopens den inhoud der depêches door den Heer
Wappers Melis aangebragt. bevestigen tot ons leedwezen, maar al
te zeer. den ongunstigen finantieelen toestand van het Bestuur in
Indie en de bedenkelykheid der maatregelen, waartoe men gemeend
heeft aldaar, tot voorziening in dien toestand, te kunnen overgaan.
Zonder vooruitteloopen op de beslissing, welke een opzettelyk onder-
zoek, zoodra Wij daartoe door U zullen worden in staat gesteld. Ons
zal doen raadzaam oordeelen. vermeenen Wij evenwel dat reeds nu
de noodzakelykheid kan worden aangenomen, dat die beslissing zal
behoeven te worden overgebragt door eenen specialen Kommissaris,
met genoegzaam gezag en voorschriften voorzien, om voor de behoor-
lyke toepassing en stipte uitvoering derzelve te kunnen zorgen, op
den voet door Ons vroeger aan U te kennen gegeven.
V^ij verlangen dus dat door U worde nagegaan welke persoon tot
die belangrijke Commissie in aanmerking zoude kunnen komen, en
dat deswege eene voordragt aan Ons worde aangeboden, zoo mede
nopens de meest spoedige in dienst stelling van een snelzeilend Oorlogs-
vaartuig. hetwelk denzelven naar Batavia zoude kunnen overbrengen.
Wij verlangen voorts dat. zoo dra de ontvangene stukken door U
genoeg zullen zijn overwogen, om Uwe denkbeelden te vestigen,
nopens het geen dien ten gevolge zoude behooren te worden gedaan,
Dezelve aan Ons ter lezing worden toegezonden, en dat Gij U dan
ook dadelyk herwaarts begeeft, ten einde de geheele zaak en de te geven
beveelen mondeling met Ons te overleggen cn alhier tot conclusie te
brengen; kunnende de Heer Wappers Melis door U worden uitgenoo-
digd om zich alsdan ook in Brussel te bevinden.
Intusschen magtigen Wij U, overeenkomstig Uw voorstel; om den
(Het woord Mondeling is door den Koning in potlood bijgeschreven, evenzoo
dc letters, cijfers, uitroeptcckcns cn strccpcn in de marge, Cs.).
«) R.A. (S.S.), 13 Sept. 1825, No. 79; No. 112 uit Brussel.
») Bijlage XIV.
-ocr page 144-Ueer Wappers Melis Onzentweghe te gelasten, zich van alle brief-
wisseling over de voorgenomene geldleening door bemiddeling van het
Huis van Palmer en Cte, directelyk of indirectelyk. te onthouden,
anders dan op Ons stellig bevel, en om daarvan aan den Gouverneur
Generaal van Neêrlands Indie kennis te geven, met aanschrijving
tevens, om, voor zoover de afkondiging, of invoering der ontworpene
meuwe verordeningen omtrent het muntstelsel nog niet mogt zijn
geschied, dezelve alsdan, ■ evenzeer als de sluiting van nadere of defini-
tieve overeenkomsten met Palmer en Cie op te schorten, tot dat Wij
Onze beslissing deswege zullen hebben kenbaar gemaakt, i)
XVI
DE MEY VAN STREEFKERK AAN ELOUT, 12 Juni 1825
De Koning heeft met veel belangstelling gelezen de stukken, gevoegd
geweest bij Uwe rapporten van den 16 en 19 April No. lyk en 22k3)
en bevattende de ontwikkeling van het gevoelen der Indische Regering
over het zoogenaamd stelsel van kolonisatie, en ten aanzien van het
tijdelyk verblijf, de inwoning, het reizen, en het bezit van Grond-
eigendom in Nederlandsch Indie.
Ik vinde mij gelast alle dezelve stukken, hiernevens aan Uwe Excel-
lentie terug te zenden, ten einde van dezelve het noodig gebruik te
maken, bij de algemeene behandeling der aangelegenheden van het
beheer der Oost Indische Zaken, nopens welke Zijne Majesteit, zoodra
mogelijk, overeenkomstig Uw rapport van den 27 Mei 11 No. 2ik
Uwe consideratien en advies zal te gemoet zien, blijvende Zijne Majesteit
zich de beshssmg, omtrent de beginselen welke op alle die gewigtigen
punten nader zullen worden vastgesteld, tot dien tijd voorbehouden.
XVII
DE MEY VAN STREEFKERK AAN ELOUT. 22 Juni 1825
De Koning gelast mij om, bij de terugzending aan Uwe Excellentie
der bijlagen van Uw geheim rapport van den 14 dezer No 99 te ken
nen te geven, dat Z.M. het, naar aanleiding van het verhandelde in
de conferentie van dezen dag, voorloopig voor bepaald houdt
\') (Handschrift van De Mey. Het woord uitgenoodigd aan het einde v.n
tweede alinea is door den Koning ingevoegd, onder doorhaling van- Ti l ^
%Ta Tmnbsp;der Kemp \'Elourp TSrquot;
J) Bijlage XIII.
R.A. (S.S.), Exh. 22 Juni 1825, La F 7 geheim, uit Brussel.
-ocr page 145-1°) dat de leening, door het Oost Indisch Gouvernement, door
tusschenkomst van den Heer Palmer, te Calcutta aangegaan, zal worden
afgekeurd en vernietigd, behoudens de aflossing der reeds ontvangene
penningen door middel van gelden, welke van hier zullen behooren
te worden bezorgd.
2°) dat, in afwachting dat het Reglement van bestuur in Neerlandsch
Indie in deszefs geheel en volledig zal zijn herzien, inmiddels eenige
bepaalde voorschriften zullen worden gegeven, tot betere regeling der
bevoegdheid van de Regering in Indie, en van hare verhouding tot het
Bestuur in het Moederland, en
3°) dat de instructiën, op dat een en ander, naar Batavia aftezenden,
derwaards zullen worden overgebragt door eenen Ambtenaar, die onder
den titel van Kommissaris Speciaal, of eenigen anderen, met genoeg-
zame magt zal zijn bekleed, om de naauwkeurige uitvoering derzelve
te verzekeren.
Het zal dienvolgends den Koning zeer aangenaam zijn, in den geest
dier bepalingen, zoo dra mogelyk van Uwe Excellentie, de noodige
ontwerpen van Besluiten en voorschriften te ontvangen^).
XVIII
ELOUT AAN DEN KONING, 2 Augustus 1825-).
. . . Door een kabinets schrijven van den 22 Juny jl. LF-j\'), geheim,
is mij, in verband hiermede, namens Uwe Majesteit medegedeeld,
Hoogst deszelfs begeerte dat, in afwachting van een meer volledige
herziening van het Indiesche regeringsreglement door den te zenden
kommissaris eenige bepaalde voorschriften aan het bestuur aldaar
zouden worden overgebragt tot betere regeling van deszelfs bevoegd-
heid en verhouding tot de regering in het moederland en dat de noodige
ontwerpen van besluiten en voorschriften daartoe betrekkelyk, door mij
aan Uwe Majesteit zouden worden voorgelegd . . .
... Bij het lode en laatste artikel (van de regelen der verhouding
waarin de Kommissaris zal staan tot de Indische Regeering, Cs) wordt
de Regering gelast, om na het vertrek van den Kommissaris, geene ver-
anderingen in te voeren, maar omtrent het geheele zamenstel van inrig-
tingen, de beslissing van Uwe Majesteit te blijven inwachten. Deze
bepaling staat in verband met de door Uwe Majesteit begeerde herzie-
ning van het Indiesche regeringsreglement.
1) (Ook afgedrukt bij Van der Kemp, Elout; p. 165).
R.A. (S.S.), Exh. 10 Aug. 1825, No. 86. Geheim No. 122, uit s-Gravenhage.
Gedeeltelijk.
») Bijlage XVII.
-ocr page 146-Toen Uwe Majesteit nog niet tot het zenden van eenen Kommissaris
had besloten, was het, om tastbare redenen belangryk dat dadelyk
werd overgegaan tot eene herziening, en definitieve vaststelling der
beginzelen en regelen naar welke \'s Rijks Indische bezittingen behooren
te worden bestuurd. Maar nu Hoogstdezelve bepaald heeft, dat onver-
wijld zich een persoon naar Nederlandsch Indie zal begeven bekleed
met eene uitgestrekte magt, bekend met Hoogst deszelfs inz igten
omtrent de Indiesche zaken, en voorzien van eenen ampelen lastbrief,
in die omstandigheden schijnt het doelmatiger, de voorgenomen her-
ziening uittestellen, tot dat die persoon van zijne zending teruggekeerd,
aan Uwe Majesteit zal hebben medegedeeld de slotsom der Onder-
zoekingen en overwegingen waarmede hij zich in Indie zal bezig-
houden. Zoo de zaak op deze wijze wordt behandeld, zal men tot een
vohnaakter resultaat kunnen komen, vooral wanneer daartoe ook zal
worden gebruik gemaakt van de verkregene kennis en ondervinding
van den Baron Van der Capellen, die eene hooge waarde aan deszelfs
beoordeelingen moeten doen hechten.
Het is in de overtuiging dat hierdoor de wenschen van Uwe Majesteit
allezins zullen worden bevorderd, dat in het 4e stuk (te vinden onder
de bijlagen sub L° D) namelijk de geheime instructie van den Kommis-
saris, al de punten zijn aangeroerd, welke eenigermate betrekking
hebben tot de zamenstelling van een definitief reglement van regering
voor Nederlandsch Indie. Al wat twijfelachtig voorkomt wordt in dat
stuk aan het onderzoek van den Kommissaris opgedragen en elk artikel
zal worden opgehelderd door zoodanige bijlagen als over het daarin
verhandelde onderwerp bij dit Ministerie berustende zijn, — terwijl
voorts alle zaken, welke nader mogten blijken voor den Kommissaris
belangrijk te zijn, aan denzelven bij afzonderlyke brieven, zullen kun-
nen worden medegedeeld.
(Op dit stuk is door den Koning in potlood het volgende aangemerkt, Cs.
Consideratien. N.B. In verhouding met het gesprek met den Heer Du Bus en
ten gevolge van de ingevalle denkbeelden bij de lezing van Bericht en bijlage ABC
cn besluit V. 14 ook bepaling van Comm. Gen. 1819 zijn een hoop gedachten gevolgd!
Byzonder ook het Regerings Reglm. Omtrent D wordt voorlopig alleen angemerkt
dat na leezing m hetzelve minder gevonden is wat tot Reglement zoude kunnen dienen
als was verondersteld.)
(Artikel 46 vari de sub D als bijlage bij deze missive gevoegde ontwerp-instructie
voor du Bus luidt: Cs.)
Al de punten waarover aan den Kommissaris een opzettelyk onderzoek is opce
dragen, of welke, eene spoedige beslissing vorderen, zal hij bij afzonderlyke rapporten
aan den Minister van Marine en Kolonien behandelen — onverminderd het algemeen
verslag, het welk na den afloop zijner Commissie wordt tegemoet gezien en waarbij
hij zal dienen van zijne Consideratien en advijs over het definitivelijk voor Neder-
landsch Indie te arresteren reglement van regering, ter vervanging van het thans
bestaande hetwelk intusschen door het Indisch bestuur stiptelyk zal moeten worden
achtervolgd.
HOFMANN AAN ELOUT, 14 Aug. 1825
Bij de toezending van een afschrift van het Koninklyk besluit van
den ion dezer no. 86 21 hetwelk Z.M. ten gevolge van een geheim
rapport van den 2. dezer No. 122»), en na het verhandelde in de con-
ferentie daarover met U gehouden, thans afzonderlyk heeft genomen,
vinde ik mij gelast, aan Uwe Excellentie medetedeelen, dat Z.M.
alhoewel de door U ontworpene instructien voor den Kommissaris
Generaal in Nederlandsch Indië, over het algemeen, doelmatig vin-
dende, van gedachten is, dat door het volgen, derzelve de Kommis-
saris Generaal, wel met vele goede en nuttige inlichtingeri zoude terug-
keren, doch dat er intusschen, gedurende zijn aanwezeri in de Kolonie
weinig zoude worden tot stand gebragt door dien het niet goedgekeur-
de reglement, waarop de Oost Indische Regering thans te werk
gaat, middelerwijl in kracht zoude blijven en eerst na zijne terugkomst
in Europa zoude worden herzien, hetgeen het groote voordeel hetwelk
van deze buitengewone zending kan worden verwacht, drie ä vier jaren
zoude verschuiven.nbsp;, .
Ten einde spoediger de vruchten dezer belangrijke Commissie te
plukken, vermeent de Koning dat in het belang der zaak het Reglement,
hetwelk thans op Java in werking is, dadelyk artikel voor artikel zoude
behooren te worden herzien, en met de noodige aanmerkingen aan
den Kommissaris Generaal medegegeven. Die herziening zoude, in
drie afdeelingen, tot onderwerp kunnen hebben:
a.nbsp;de artikelen of bepalingen, welke als doelmatig, behouden en
bekrachtigd zouden behooren te worden.nbsp;, , , ,
b.nbsp;de artikelen of bepalingen, welker wijziging noodzakelyk wordt
geoordeeld en tot stand kan worden gebragt, zondere nadere inlich-
tingen uit Java; ennbsp;, .. . ,
c de artikelen of bepalingen welke zullen toeschijnen, met te kunnen
worden gewijzigd, zonder nadere berigten en adviesen uit Indië.
Zoodanig herzien Reglement zoude dan den Kommissaris Generaal
tot leiddraad kunnen strekken en hem tevens de bevoegdheid, althans
met betrekking tot de twee eerste categorien worden opgedragen, om,
bij aldien hij, na zijne aankomst op Java, mögt bevinden dat de voor-
gestelde wijzigingen, of een gedeelte daarvan op eene doelmatige wijze
zouden werken, in verband met de plaatselyke aangelegenheden, en
uit het gezigtspunt dat, behoudens de meest mogelyke bevordering van
MRA (SS) La A No. 140, uit \'s-Gravcnhagc.
«) Hetquot; ^noemingsbcsluit van du Dus de Gisignies tot Kommissaris Generaal.
gt;) Bijlage XVIILnbsp;. ,,• - j v • .nbsp;j
*) In het concept stond eerst gebrekkig; door den Koning met potlood gewij-
zigd in niet goedgekeurde.
wordenlhrnbsp;^^ bezittingen als Kolonien moeten
Tt tt Znbsp;.nbsp;^^^ Moederland, wel verre
dat het Moederland, m het geval kome van opofferingen daarover te
moeten doen - die wijzigmgen al dadelyk ter vervanging van de in
werking zijnde bepahngen intevoeren, terwijl hem welligt ook zoude
kunnen worden vrijgelaten, om ten aanzien der laatste cathegorie
zoodanig te handelen, als hij in verband met het doel zijner zending\'
bij vo le overtuiging, in het belang der zaak noodzakelyk zoude
oordeelen; overigens met last, om, voor zoo verre hij de invoering
van sommige der alhier vastgestelde verordeningen niet verkiesselyk
mögt bevinden, alsdan die invoering uittestellen en, met bijvoeging
zijner consideratien en advies, nadere bevelen uit het Moederland te
Het komt den Koning voor dat eerst na die herziening van het
voorsz. Reglement, de instructiën voor den Kommissaris Generaal
met vrucht zullen kunnen worden vastgesteld, daar het van belang zijn
^■i\'^Anbsp;wegtelaten, al het geen
by^de bedoelde herziemng zal bevonden worden reeds te zijn beLn-
Bij deze gelegenheid ben ik wijders gelast, Uwe Excellentie te her-
inneren aan het denkbeeld, hetwelk in de conferentien alhier bij den
Koning gehouden, door Z.M. is geopperd, nopens de wenschelykheid.
der oprigtmg op Java, van eene Oostindische particuliere Bank, aan
welke de bevoegdheid tot het uitgeven van biljetten aan toonder, zoude
peven worden, ten einde alzoo de Rijks papieren-munt geheel te
kunnen intrekken; ook ten aanzien hiervan zal Z.M. in verband met
dejending van den Heer Du Bus, gaarne Uwe voorstellen te gemoet
XX
ELOUT AAN DEN KONING, 30 Augustus 18252).
Bij Kabinets Schrijven van den 14 dezer La A (No. 140)3) ismii
kennelijk geworden, Uwer Majesteits verlangen, om den naar Inïe
vertrekkenden Kommissaris Generaal te voorzien van eenige bepaalde
voorschriften opzigtelyk het Indische regeringsreglement ter ver-
vanging van het voorkomende bij art. 46, van de instructie, bij m^n
(Het stuk is bij afwezendheid van den secretaris van ^t^.i^ ^ x^
concept wijzigingen aanbracht, door den seSeïa is van h.f t\'\'k \'
Hofman, onderteekend, Cs)nbsp;secretaris van het Kabinet des Konings,
?nbsp;No. 137. uit \'s-Giavenhagc.
-ocr page 149-rapport van den 2e dezer no. 122, geheim^), aan Uwe Majesteit voor-
gedragen, naarvolgens welke artikel, hij ten aanzien van dat reglement
eerst bij zijne terugkomst zouden dienen van consideratien en advies.
Naar aanleiding van dezen last, heb ik de Eer Uwe Majesteit bij deze
aantebieden een ontwerp van besluit, waarin zijn opgenomen al zooda-
nige bepalingen, het Indische bestuur betreffende, als mij vatbaar zijn
voorgekomen om na de komst van den Kommissaris Generaal op
Java, ter vervanging van de bestaande verordeningen, te worden in
werking gebragt, mitsgaders een ontwerp van reglement van Orde voor
de Indische Regering.
Zoo het Uwe Majesteit behagen mogt om deze ontwerpen alzoo vast
te stellen, zullen wel is waar, nog vele punten onbeslist blijven, doch
dat is niet te vermijden, en men zal in allen geval hebben bereikt —
eensdeels dat vele voorschriften welker doelmatigheid de ondervinding
geleerd heeft, ingevoerd en andere, welke thans min gunstig worden
beoordeeld, afgeschaft of gewijzigd zullen worden — en ander deels
dat de Regering van Nederlandsch Indie niet meer zal worden uitge-
oefend naar een reglement dat men in Indie had opgehouden als ver-
bindende te beschouwen en dat door eenen zamenloop van omstandig-
heden onvatbaar was geworden om door Uwe Majesteit te worden
bekrachtigd — maar naar voorschriften onmiddelyk van Hoogst Dezelve
komende.
Eenige artikelen van de instructie voor den Kommissaris Generaal
zullen als nu eene wijziging moeten ondergaan, doch dit zal best kunnen
geschieden, wanneer Uwe Majesteit op de nu aangebodene ontwerpen
zal beslist hebben, waaromtrent ik Hóogstdeszelfs mondelinge bevelen
eerlang hoop te ontvangen, wanneer ik mij, ten gevolge van de uitnoo-
diging vervat bij missive van den Heere Secretaris van Staat, dd. 26
dezer No. 125, naar Brussel zal hebben begeven.
Het onderwerp van eene partikuliere op Java opterigten bank almede
aangevoerd in het Kabinetsschrijven van 14 dezer La A. (No. 140)\'^) is.
van eenen zoo moeyelyken cn tcderen aard, dat ik mij veroorloven
moet Uwe Majesteit te verzoeken mij van het uitbrengen van eenig
bepaald voorstel deswege voor als nog, te willen verschonen. — Deze
zaak welke reeds het onderwerp van ecnc vertrouwelyke briefwisseling
is, zal daarom geenzins worden uit het oog verloren, maar aan Uwe
Majesteit worden voorgelegd, zoodra zij behoorlyk tot rijpheid zal zijn
gebragt, om vervolgens, daartoe termen zijnde, het onderwerp te wor-
den van eene afzonderlyke aanschrijving aan den Kommissaris Gene-
raal, wanneer deze naar zijne bestemming zal zijn vertrokken.
1) Bijlage XVIII.
Bijlage XIX.
CONSIDERANS VAN EEN ONTWERP K. B. BIJ SCHRIJVEN
30 AUGUSTUS 1825 No. 137/GEHEIM DOOR ELOUT DEN
KONING AANGEBODEN.
Wij WILLEM, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, Groot Hertog van Luxemburg!
enz. enz. enz.
Overwegende dat het reglement op het beleid der regering in \'s Lands
Aziatische bezittingen in den Jare 1815, beraamd, om door de toen
benoemde Kommissarissen Generaal, met zoodanige wijzigingen als
zouden worden noodig bevonden, in Nederlandsch Indie te worden
ingevoerd, in den Jare 1818, is vervangen door een nader reglement,
door gemelde Kommissarissen Generaal, onder onze nadere goedkeu-
ring vastgesteld.
Overwegende dat de alzoo aan de Indische regering ter stipte naar-
koming achtergelaten verordeningen, in vele opzigten niet zijn in
stand gebleven, maar het zij stilzwijgend, het zij bij uitdrukkelyke
raadsbesluiten, zijn veranderd geworden.
Overwegende dat hier uit is geboren, een staat van zaken, geheel
onzeker, voor zoo veel betreft, de regelen van bestuur, en geheel
oneigen, met opzigt tot de bevoegdheid welke aan eene Koloniale
regering, kan en behoort te worden toegekend.
Overwegende, dat, hoezeer deze omstandigheden dringend Onze
tusschenkomst vorderen, evenwel voor als nog niet behoort te worden
overgegaan, tot het vaststellen van een blijvend reglement van regering
voor Nederlandsch Indie, eendeels om dat de verordeningen op het
Justitie wezen, afhankelijk moeten blijven van de eindelijke regeling
der regterlyke instellingen in dit Rijk en anderdeels, om dat ten aanzien
van sommige punten nog eene verscheidenheid van gevoelens heerscht
welke een nader en bedaard onderzoek des wege schijnt aanteraden.
Overwegende eindelyk dat, de bij ons besluit van den loe Augustus
jl. N 86 bepaalde zending van eenen Kommissaris Generaal naar
Nederlandsch Indie, eene geschikte gelegenheid aanbiedt om alle
twijffelachtige punten- nader en opzettelyk te doen overwegen.
Onzen Minister voor de Marine en de Kolonien gehoord
Hebben besloten en besluiten ter vervanging van het op den 22
December 1818, door Kommissarissen Generaal in werking gebragte
reglement op het beleid van de Regering, het Justitie wezen, de Kuituur
en den handel in \'s Lands Aziatische bezittingen te arresteren de
navolgende provisionele bepalingen op het beleid der ReeerinP in
Nederlandsch Indie.nbsp;^ ^
(Zie verder kolom II van de tabel, Cs).
-ocr page 151-ELOUT AAN DEN KONING, ii September 1825^).
Naar aanleiding van de Conferentien op den 7 en 8 dezer in Uwer
Majesteits tegenwoordigheid gehouden, heb ik de eer Hoogstdenzelven
bij deze te doen toekomen
a. Een nieuw ontwerp van besluit, houdende punten van Instructie
voor den Kommissaris Generaal over Nederlandsch Indie.
en b. Een bij de instructie behoorende ontwerp van wenken en aan-
merkingen betrekkelijk het Indische regeringsreglement^).
XXIII
ARTIKELEN UIT DE BIJ K. B. 13 SEPT. 1825 No. 79 VAST-
GESTELDE VERTROUWELIJKE VOORSCHRIFTEN VOOR
DEN KOMMISSARIS-GENERAAL DU BUS DE GISIGNIES.
Art. i.
De Kommissaris Generaal zal, als de aanleiding tot zijne zending
hebben te beschouwen:
1°. Het niet achtervolgen door het Indische Bestuur, van het op
Ons gezag in den jare 1818 vastgestelde regerings reglement.
2°. De bestaande onregelmatige verhouding van het bestuur in Neder-
landsch Indie tot dat in het Moederland, waaruit reeds vele botsingen
waren ontstaan, en nog meerdere werden te gemoet gezien.
3°. Den slechten financielen toestand aldaar, en de vrees dat de
door het bestuur te nemen maatregelen, onvoldoende, en de door Ons
reeds gegevene voorschriften ongenoegzaam zullen zijn, tot herstel
4° Het bestaande gebrek aan kennis van den wezenlyken financielen
toestand, lang als voordeelig afgeschilderd, doch nu op eenmaal de
krachtige hulp van den moederstaat behoevende.
5°. De oorlogen, waarin het bestuur zich gestadig met mlandsche
vorsten wikkelt, en die bewijzen schijnen op te leveren van eene ge-
zindheid, welke dient te worden tegen gegaan.
6quot; De plaats gehad hebbende handelingen, met het huis van Palmer
en Co te Calcutta, en de noodzakelijkheid om de doelmatige uitvoermg
te verzekeren van de door Ons bevolene vernietiging van dezelve.
7°. De verandering van muntstelsel, de uitgifte van papieren munt,
en de noodzakelykheid om deswege verordeningen intevoeren, met
Onze inzigten overeenkomende.
1)nbsp;Exh. 13 Scpt. 1825, No. 79- Geheim. La Bk uit Brussel.
2)nbsp;(b. levert het sub A in dc tabel vermelde).
-ocr page 152-8°. Het belang om eene juistere beschouwing te verkrijgen, van den
geheelen staat der zaken, in verband tot de groote belangen van den
moederstaat.
Art. 2.
Ten einde den Kommissaris Generaal in staat te stellen, om alle
bestaande afwijkingen, te doen herstellen, en verder zoodanige maat-
regelen te nemen, als het vereenigd belang van Nederland en Neder-
landsch Indie mogt komen te vorderen, wordt aan denzelven, de magt
verleend, om, behoudens zijne verantwoordelykheid en de hem te
geven bepaalde voorschriften, al dat gene te verrigten, wat door Ons
zelf, op de plaats zijnde, zouden kunnen worden verrigt.
Art. 54.
Daar het bestaande reglement op het beleid der regering in Neder-
landsch Indie, in den jare 1818 door Kommissarissen Generaal onder
Onze nadere goedkeuring, ingevoerd, nimmer aan Onze bekrachtiging
IS onderworpen geworden, en sedert vele veranderingen, door de
Indische regering op eigen gezag daargesteld, ondergaan heeft, waar-
door hetzelve is onvatbaar geworden om een voorwerp Onzer opzet-
telyke overwegingen te worden, zal de Kommissaris Generaal den
bestaanden staat van zaken te dien opzigte handhaven, met zoodanige
wijzigingen, als zijn aangewezen in eene nota van aanmerkingen, als
bijlage bij deze instructie gevoegd, dan wel, als hem zelf, naar Onze
hem bekende mzigten, zullen noodig voorkomen. Hij zal zich, naar
aanleiding van de hem al zoo medegedeelde denkbeelden, en van de
ondervinding en plaatselyke kennis welke hij zal verkrijgen, bekwamen,
om aan het Ministerie voor de Marine en de Kolonien eene stellige
voordragt te doen, over de eindelyke bepalingen, welke door Ons
omtrent het beleid der regering in \'s Rijks Indische bezittingen zouden
behooren te worden vastgesteld.
Art. 56.
Al de punten, waarover aan den Kommissaris Generaal een opzet-
telyk onderzoek is opgedragen, of welke eene spoedige beslissing vor-
deren, zal hij bij afzonderlyke rapporten aan den Minister van Marine
en Kolonien behandelen, — onverminderd het algemeen verslag, het
welk na den afloop zijner Commissie wordt te gemoet gezien.
Art. 59.
De Kommissaris Generaal zal omtrent alle zaken, niet in deze of
nadere instructien voorkomende, handelen, zoo als hij naar gelang van
de omstandigheden, en naar zijne gemoedelyke overtuiging, zal ver-
menen te behooren, in het algemeen in het oog houdende\', dat alle
beslissingen, welke in aanraking komen met die beginselen van beheer,
en met die inrigtingen, over welke sedert vele jaren groote verscheiden-
heid van gevoelen heeft bestaan, zoo veel doenlyk aan Ons behooren
te worden overgelaten, en dat verder alle maatregelen, welke hij op
zijne eigene verantwoordelykheid vermeenen zal te mogen en te kunnen
nemen, zullen moeten overeenstemmen met den regel, dat de strekking
van het bestuur behoort te\'zijn, om, door de inkomsten van Neder-
iandsch Indie, alle kosten van beheer, hoegenaamd te doen goedmaken;
— om de Indische bezittingen voornamelyk te doen dienen tot bevor-
dering van den handel, het fabriekwezen, de scheepvaart en de verdere
zoo geldelyke, als andere belangen van het moederland, — en om,
behoudens dat beginsel, den eigenen voorspoed van die bezittingen
en het geluk van derzelver bewoners, zoo veel doenlyk te begunstigen,
en om door eenen voortdurenden staat van rust en vrede, de meest
mogelijke gelegenheid tot ontwikkeling van handel en nijverheid te
geven. Hij zal wijders zorgen, dat door zijne maatregelen, de zaken
zoo min mogelijk uit derzelver geheel worden gebragt, en dat dezelve
alzoo geen beletsel kunnen zijn, om, bij mogelyke aanneming van
andere grondbeginselen, ook instellingen daarmede overeenkomende,
intevoeren.
XXIV
ONTWERP VAN REGLEMENT VAN ORDE VOOR DE
INDISCHE REGERING
(behoorend bij art. ii van de aanmerkingen en wenken over het
Regeerings Reglement, aan den Kommissaris-Generaal Du Bus de
Gisignies meegegeven).
Art. i.
De vergaderingen der Indische Regering worden gehouden op zoo-
danige plaatsen en uren, als door den Gouverneur Generaal zal worden
bepaald, en zoo dikwijls als de belangen van \'s Rijks Oost Indische
bezittingen eene bijeenkomst vorderen. Ten minste twee maal in de
week zal er eene gewone vergadering worden gehouden.
Art. 2.
De Gouverneur Generaal is voorzitter, en wordt, bij afwezendheid,
als zoodanig opgevolgd door den Luitenant Gouverneur Generaal, of
den oudsten der Raden van Indie.
Art. 3.
De voorzitter heeft het beleid der vergadering, cn brengt de onder-
werpen achtervolgends ter overweging; — de stukken worden door
den Secretaris gelezen, ten ware dezelve reeds, door voorafgaande rond-
lezing, aan de leden waren medegedeeld.
Art. 4.
Alle besluiten worden bij meerderheid van stemmen opgemaakt,
behoudens het voorkomende bij art. 12. van het reglement van regering.\'
Bij staking der stemmen is die des voorzitters beslissende, met uit-
zondering van het geval, dat een der Raden van Indie, bij ongesteldheid
van den Gouverneur Generaal of Luitenant Gouverneur Generaal,
het presidium bekleedt, als wanneer alle zaken, waarover de stemmen
hebben gestaakt, op nieuw zullen moeten worden overwogen, wanneer
de Gouverneur Generaal of Luitenant Gouverneur Generaal ter ver-
gadering tegenwoordig zijn.
Art. 5.
Al wat, volgens de door den Koning gemaakte bepalingen, door den
Gouverneur Generaal in Rade moet worden beslist, zal van den aan-
vang af in Rade worden behandeld. Dit zal inzonderheid plaats hebben
met al wat de begrootingen en het financie-wezen betreft, waarover
mitsdien, van stap tot stap, en niet anders dan in Rade, zal mogen
worden gehandeld, op dat alzoo de Indische Regering eene volledige
kennis bekome van alle ter harer beslissing staande zaken.
Art. 6.
De vergadering kan zaken, welke een rijp onderzoek vorderen, in
handen van een of meer harer medeleden stellen, om daaromtrent van
berigt en consideratien te dienen. Het verslag wordt schriftelyk inge-
diend en door den rapporteur voorgelezen.
Art. 7.
Al de leden der vergadering hebben het regt om voorstellen te doen
en zaken in overweging te brengen, zoodra die, welke de voorzitter
ter tafel heeft gebragt, zijn afgehandeld.
Geene vergadering zal worden gesloten, dan na dat al de leden, op
de afvrage van den Gouverneur Generaal, zullen hebben betuigd geene
voorstellen te willen doen, waarvan aanteekening zal worden gehouden
aan het einde der notulen.
Art. 8.
De voorzitter is bevoegd om het in overweging nemen van voorstel-
len, door een van de leden gedaan, uittestellen, tot de eerstvolgende
bijeenkomst, doch niet langer.
Art. 9.
Alle brieven aan den Minister voor de Kolonien, en aan de Gouver-
-ocr page 155-neurs van vreemde bezittingen, welke naar den aard der onderwerpen
in Rade worden gearresteerd, worden door den Gouverneur Generaal
en de Raden van Nederlandsch Indie, onderteekend.
Art\'. 10.
De aanhef van alle publikatien, akten en andere opene stukken, zal,
na het opschrift in naam des Konings, slechts bestaan in deze woorden,
,,de Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indie (in of buiten Rade)
allen die deze zullen zien of hooren lezen salutl doet te wetenquot;.
Art. II.
Van het verhandelde in elke zitting der Indische regering, als mede
van de handelingen van den Gouverneur Generaal afzonderlyk, worden
dagelyksche aanteekeningen gehouden, die telken driemaanden kopielyk
aan het Ministerie van Marine en Kolonien zullen worden overgezon-
den, vergezeld van (en van een kort register, er van) al de bijlagen welker
kennis nuttig of belangryk kan zijn. Van alle belangrijke gebeurtenissen
en handelingen, zoo de inwendige regering, als de buitenlandsche
betrekkingen met omliggende Europische bezittingen of Inlandsche
Vorsten en volken betreffende, en inzonderheid van alle voorvallende
Oorlogen, zal tusschentijds, en met den meesten spoed, aan voornoemd
Departement worden kennis gegeven. De overzending der stukken
zal steeds gepaard gaan met een beredeneerd en omstandig verslag,
zoo van de omstandigheden, als van.de beoordeeling der Indische
regering daarover, ten einde den Koning in staat te stellen, om den
stand van zaken met juistheid te kunnen beoordeelen, en, waar zulks
noodig mögt zijn, met volledige kennis, te beslissen.
XXV
EXTRACT UIT HET REGISTER DER HANDELINGEN EN
RESOLUTIEN VAN DEN LUITENANT GOUVERNEUR
GENERAAL VAN NEDERLANDSCH INDIE IN RADE\'^).
Batavia: Vergadering der Hooge Regering den i6e Mei 1826.
Present de Heeren Raden van Indie P. F. Chassé, voorzitter,
Mr. H. W. Muntinghe,
R. D\'Ozy,
Mr. H. J. van de Graaff.
Absent Zijne Excellentie de Luitenant Gouverneur Generaal (in
missie naar de Vorstenlanden).
(Dit Reglement werd bij Besluit van den Kommissaris Generaal van 11 Novem-
ber 1826, No. 67 vastgesteld, Cs.).
») Kol. R. A. Copij.
.... No. 12. Is na voorafgaande rondlezing, ter tafel gebragt eene
missive van den Kommissaris Generaal over Nederlandsch Indie
dd. 22 Maart No. i6, vermeldende dat het bestaande reglement op het
beleid der Regering van Nederlandsch Indie in den jare 1818, door
Kommissarissen Generaal onder de nadere goedkeuring van den Koning
ingevoerd, nimmer aan de bekrachtiging van Zijne Majesteit is onder-
worpen geweest en dat er, sedert dien tijd vele veranderingen in hetzelve
door de Indische Regering zijn daargesteld, welke al mede de koninglyke
sanctie niet hebben verkregen dat Zijne Majesteit mitsdien aan Hem
Kommissaris Generaal de zorg heeft opgedragen om dit onderwerp
in opzettelyke overweging quot;te nemen, en een nieuw ontwerp van regle-
ment ter goedkeuring van Hoogstdezelven, aan het ministerie voor de
Marine en Kolonien intezenden;
Wordende, bij deze Missive eene nota overgelegd houdende vermel-
ding van eenige punten welke in het nieuwe reglement zouden kunnen
worden vervat, en verzoekende de Kommissaris Generaal, dat, daaren-
boven, door de regering, in het voor te dragen nieuwe reglement alle
zoodanige wijzigingen verbeteringen en bijvoegingen worden vermeld,
als welke aan de bedoelingen des Konings, te dezen kunnen beant-
woorden.
Gehoord de gedachten van den Luitenant Gouverneur Generaal,
Gezien de nota van den Heer raad van Indie Mr. H. W. Muntinghe,
houdende aanmerkingen over eenige artikelen van het reglement op
het beleid der Indische regering van den 22 December 1818
En over deze Materie rijpelyk gedelibereerd zijnde
Is goedgevonden en verstaan
Aan den Kommissaris Generaal aantebieden de volgende voordragt:
XXVI
D\'OZY AAN DU BUS DE GISIGNIES, 8 Juni 1826 2).
Bij Uwer Excellenties missive van den 22 Maart 11. No. 16, heeft zij
mij onder de daarbij vervatte mededeelingen, Haar verlangen te kunnen
gegeven, om van mij in overeenstemming met de Leden der Regering
eene voordragt te ontvangen ten aanzien van zoodanige wijzigingen,
verbeteringen en bijvoegingen in het thans bestaande Reglement op
het beleid der Regering van Nederlandsch Indië, in den Jare 1818,
door Kommissarissen Generaal onder de nadere goedkeuring van den
I) (Volgt bijlage XXVI, Cs.)
quot;) R.A. (Koloniën), rel. 27 Sept. 1828, No. 107; nader 6 Juny 1829, No. 88; No 530
uit Batavia, Copij. De onderteekening luidt: De Luitenant Gouverneur Generaal
over Nederlandsch Indië. Bij afwezendheid: De Raad van Indie R. d\'Ozij.
Koning ingevoerd; als aan mij en de Leden der Regering nuttig en
noodzakelijk zoude voorkomen.
Aan dit verlangen voldoende, acht ik het noodig vooraf aantemerken,
dat het thans nog in werking zijnde Reglement bij Uwer Excellenties
missive bedoeld, gearresteerd zijnde bij besluit van Commissarissen
Generaal van den 22e December 1818 No. 8 bij eene missive van
welmelde Commissarissen Generaal, van den 15e January 1819 No. 165,1)
aan Zijne Excellentie den Minister voor het Publiek Onderwijs, de
Nationale Nijverheid en de Kolonien, is aangeboden geworden, zoo als
Uwe Excellentie uit de stukken zal blijken, welke ik de eer heb Kopie-
lyk hierbij te voegen, en tot welker inhoud ik overigens de vrijheid
neem mij te refereren. Onder bijvoeging dat hetzelfde Reglement, in
afwachting van Zijner Majesteits welbehagen, volgens den eed door
al de Leden der Hooge Indische Regering afgelegd, tot dus verre steeds
is geweest en gebleven, het rigtsnoer van het welk hier te Lande, nim-
mer is afgeweken, dan voor zoo verre de nadere bepalingen door Com-
missarissen Generaal zelve gemaakt, of door de inmiddels veranderde
of gewijzigde wetgeving in Nederland, de Regering oordeelde daartoe
verpligt of gewettigd te zijn.
De waarheid van dit geavanceerde zal Uwe Excellentie zoo ik ver-
trouwe dadelyk in het oog vallen, bij de inzage van de nota welke ik
de eer heb, hiernevens deze Uwe Excellentie aantebieden, en waarin
alle de aanmerkingen en voorstellen vervat zijn, welke de Regering
vermeent heeft, over de onderhavige materie onder de aandacht van
Uwe Excellentie te moeten brengen, terwijl ik mij aan die Nota gedra-
gende, mij, ter vermijding van herhalingen, slechts zal bepalen, om
eenige der daarbij voorkomende punten, voor zoo veel dienstig zoude
kunnen zijn, optehelderen.
In art. 3 van het onderwerpelijk Reglement van 22 December 1818
is bepaald: dat wanneer het den Koning mögt goeddunken eenen
Luitenant Gouverneur Generaal aantestellen, deze alsdan mede Lid
van de Hooge Regering zal zijn, en zitting hebben na den Gouverneur
Generaal. De Regering heeft vermeent de bewoordingen van dit artikel,
waarbij de benoeming van eenen Luitenant Gouverneur Generaal als
onzeker wordt gesteld, te moeten volgen, omdat zij dezen post niet
noodzakelyk beschouwt; welk gevoelen de tegenwoordige Luitenant
Gouverneur Generaal, reeds heeft te kennen gegeven, bij het rapport
der financieele Kommissie van 16 September 1825 No. 48, verhandeld
bij Resolutie van 21 November No. 2.
Artikel 5 van het onderwerpelyk Reglement bepaald de wijze van
verkiezing van eenen Gouverneur Generaal ad interum, ingevalle bij
eene ontstaande vacature van die hooge en gewigtige betrekking,
\'s Konings welbehagen in deze gewesten niet bekend mögt zijn.
Vide Oranje, Inleiding.
-ocr page 158-Dit geval zal waarschijnlyk slechts hoogst zeldzaam kunnen plaats
vinden; maar dan ook zal het meer dan ooit belangrijk zijn, dat de
klem en achtbaarheid, welke nimmer zonder de gewigtigste belangens
te kwetsen aan de Indische Regering mogen ontbreken, niet door
partij zugt en Kruiperijen buiten het ligchaam der Regering aange-
kweekt, verzwakt en ondermijnd worden. Bovendien hebben de Radea
zelve onmiddelijk het grootste belang, dat de keuze van eenen tijde-
lyken Opperbestierder wel uitvalt, vermits elk hunner individueel in
deszelfs groote verantwoordelykheid moet deelen. De Regeering heeft
uit dien hoofde gemeend, aan de bepalingen ten dezen aanzien voor-
komende in het Reglement van 1815 de voorkeur te moeten geven.
Artikel 7 vereischt geene opheldering, daar het niet zal behoeven be-
toogd te worden dat als een der eerste hoedanigheden van bestuur-
deren van volkplantingen beschouwd mag worden, derzelver gehecht-
heid aan het moederland door de naauwst mogelijke betrekkingen.
In het iie en 13e Artikel zijn letterlyk overgenomen de bepalingen
voorkomende in de Nota door Uwe Excellentie aan mij bij Hare missive
medegedeeld.
Het slot van art. 14 betreffende de teekening der brieven aan den
Minister voor de Marine en Koloniën en van die aan de Gouverneurs
van vreemde bezittingen, is gegrond op Uwer Excellentie\'s aanschrij-
ving, van den 2en Maart Lh No. i.
Artikel 17 is ingerigt overeenkomstig Artikel 12 van Zijner Majesteits
besluit van 3 April 1825 No. 89^).
Bij artikel 46 van het thans vigerend reglement, is geene regtbank
aangewezen, voor welke de Gouverneur Generaal, in geval van misdaad,
zoude kunnen worden geroepen. Wij beschouwen dit als eene onvol-
ledigheid aan welke wij vermeenen, dat zoude kunnen worden tegemoet
gekomen, door eene bijvoeging, welke wij uit het Reglement van 1815
hebben overgenomen.
Het 56, 57 en 58 artikel van het Reglement in verband met artikel 70
van hetzelve hebben een en ander maal reeds aanleiding gegeven, tot
moeyelykheden en twijfelingen, welke nimmer voldoende hebben kun-
nen worden opgevolgd.
In den staat waarin de Indische Vorsten en volken, welke aan het
Nederlandsch gezag onderworpen zijn, zich als nog bevinden, kunnen
er gevallen ontstaan waarop eene dadelijke tusschenkomst der hoogste
politieke magt, in zaken de Justitie betreffende, noodzakelijk wordt,
om groote algemeene onheilen aftewenden. De gevallen te bepalen,\'
wanneer deze tusscheiikomst te pas kan komen, of de grenzen daarvan
met juistheid te beperken, is ten hoogste moeyelyk zoo niet onmogelijk.
De Regering heeft echter gemeend, ten deze geene meer veiligen weg
te kunnen inslaan, dan aan Uwe Excellentie voortestellen om de
Het K.B. over de 5-jarige begrooting. Vide v. d. Kemp. Elout, Hoofdstuk V.-
-ocr page 159-onderwerpelijke artikelen te doen plaats maken voor art. 62, 63 en 64,
van het Reglement van 1815.
Bij art. 65 van het voorgestelde Reglement zijn de Residenten op
Java en Madura ontheven van de verpligting tot inzending, telken drie
maanden van het Register hunner handelingen. De dagelijksche relatien
tusschen het algemeen Bestuur en die Residenten, maken de inzending
van zoodanig Register minder noodig terwijl de afschaffing dier in-
zending veel schrijfwerk zal inwinnen.
Art. 87 en 88. zijn thans gedeeltelyk buiten werking. Ik zeg gedeel-
telijk, om dat eenige en daaronder de voornaamste pligten en werk-
zaamheden bij het Reglement aan den Hoofd Inspecteur en den In-
specteur van finantien opgedragen, door de directien over de landelijke
inkomsten en directe belastingen, de inkomende en uitgaande regten,
de Comptabiliteit en andere takken van financien vervuld worden.
De aanteekeningen eindelyk naast het 106, 107 en 121. artikel gevoegd,
behoeven geene verdere toelichting: alleen heb ik gemeend, bij de
stukken welke Uwer Excellentie nevens deze worden aangeboden, te
mogen voegen, die, welke bij het 121 artikel betreffende de verzending
der specerijen, naar Nederland, zijn aangehaald geworden.
Ook zal Uwe Excellentie onder de bijlagen dezes aantreffen, eene
Nota van aanmerkingen op het meergemeld reglement van 22 December
1818 door den Heer Raad Muntinghe ter tafel van de Regering gebragt.
Bij de deliberatien daarover hebben de overige leden onzer vergadering
verklaard, in de daarbij gedane voorstellen niet te kunnen treden;
welk gevoelen insgelijks door den Luitenant Gouverneur Generaal is
uitgedrukt, aan wien al de voornoemde stukken zijn medegedeeld, en die
zich met de tegenwoordige voorstellen der Regering volkomen vereenigt
XXVII
DE COMMISSIE GOLDMAN. BLOM EN REYNST AAN
DU BUS DE GISIGNIES. i6e Maart 1827=^.
Bij Uwer Excellencies geheim besluit van den iie November jl.
La F.F. zijn wij vereerd met den volgenden last:
Om eene Missive van den Luitenant Gouverneur Generaal aan
Uwe Excellencie van den 8e Juny 1826 No. 503 benevens de bijlagen
derzelve, handelende over het bestaande Reglement op het beleid der
Regering in Nederlandsch Indien, tot een onderwerp onzer deliberatien
te maken, en voorts omtrent elk artikel van het genoemde reglement
(Dc bedoelde Nota van den Luitenant Gouverneur Generaal en die van den
raad v. Indië Muntinghe vormen het sub B in de tabel vermelde).
») R.A. (Koloniën), rel. 27 Sept. 1828, No. 107; nader 6 Juny 1829, No. 88 Geheim.
Uit Batavia, Copij.
») Bijlage XXVI.
-ocr page 160-aan Uwe Excellencie zoodanige bedenkingen medetedeelen of wijzi-
gingen voortedragen, als wij in overeenstemming met, dan wel in afwij-
king van, het advies door de Regering ter dezer zake gegeven, in het
belang van den dienst en van een goed, doelmatig en vereenvoudigd,
beheer dezer gewesten, zullen vermeenen te behooren.
Wij hebben, ingevolge Uwer Excellencies verlangen, rijpelijk over
dit zoo belangrijk onderwerp gedelibereerd; wij hebben elk artikel
overwogen en beoordeeld volgens de ondervinding welke eene reeks
van Jaren ons heeft aangeboden, en hebben ook gebruik gemaakt van
het koninglijk reglement op het beleid van de regering in Nederlandsch
Indië van den 3e January 1815, zoo mede van de bepalingen welke te
dien aanzien vervat zijn in den zoogenaamden artikelbrief van de voor-
malige Oost Indische Compagnie, en van zoodanige andere schrijfturen
als wij der zake betrekkelyk hebben kunnen magtig worden_
Om voorts aan Uwer Excellencies verlangen te voldoen zullen wij
het reglement van December 1818 hieronder artikels gewijze verhan-
delen, en bij elk artikel onze bedenkingen en voordragten aanteekenen.
(Volgt wat is opgenomen in kolom III en sub C. Cs.).
Wij hebben als nu het geheele Reglement op het beleid van de
Regermg in Nederlandsch Indie van den 21e December 1818, punt
voor punt behandeld, met al de aandacht en met de zuiverste bedoelingen
voor onzen Koning en voor Nederland en deszelfs bezittingen, welke
wij aan het zoo belangrijke onderwerp, en aan den vereerenden last
van Uwe Excellencie, ons bij Haar geheim besluit van den ne Novem-
ber 1826 Lo F.F. opgedragen verschuldigd waren.
Wij vertrouwen mitsdien aan het geëerd verlangen van Uwe Excel-
lencie te hebben voldaan, weshalve wij Haar ons tegenwoordig Rapport
benevens de stukken welke ons bij het voormeld besluit zijn toege-
zonden durven aanbieden, onder den wensch, dat even als wij hopen
iets tot bevordering der algemeene goede zaak door onze voorstellen
te zullen bijdragen, wij ook vertrouwen dat de uitboezeming van onze
gevoelens, welke afwisselend vóór, en afwisselend tegen de verschillende
opinien en stelsels zijn, ons door Uwe Excellencies vermogen zoo
volkomen ten goede zal worden geduid als wij waarlijk verdienen
EXTRACT UIT HET REGISTER DER HANDELINGEN EN
RESOLUTIEN VAN DEN LUITENANT GOUVERNEUR
GENERAAL VAN NEDERLANDSCH INDIE IN RADE^).
Batavia: Buitengewone Vergadering der Indische Regering Don-
derdag den i6e Augustus 1827.
Present de Heeren Raden van Indie R. P. Chassé, voorzitter
en F. C. Goldman
De Heer Waarnemende Raad van Indie
Mr. S. Bousquet.
Absent.
Zijne Excellentie de Luitenant Gouverneur Generaal (in missie naar
de Vorstenlanden) en De Heer Waarnemende Raad van Indie
Baron J. J. Melvill van Carnbée (onpasselijk).
No. I. Is na voorafgegane rondlezing, ter tafel gebragt de missive
van den\'Commissaris Generaal, d.d. 31e July jl. No. 25. en het daarbij
overgelegd Concept-besluit van dezelfde dagtekenmg en nummer
En is na deliberatie, goedgevonden en verstaan-
Aan den Kommissaris Generaal te schrijven de volgende missive.
No. 1394.nbsp;2Se Augustus.
Uwe Excellentie heeft, bij missive van den 31e Julij j.1., No. 25, der
regering toegezonden, met noodiging om daarop hare bedenkingen,
zoo die bestaan mogten, aan Uwe Excellentie mede te deelen. het
hiernevens teruggaand Concept besluit van dezelfde dagteekenmg en
nummer, waarbij met intrekking der publicatie van Commissarissen
Generaal van 22 December 1818 (Staatsblad No. 87) wordt gearresteerd
een nieuw reglement op het beleid der Regering, van het Justitiewezen,
dc Cultuur cn den Handel in \'s Lands Aziatische bezittingen.
Dc Regering heeft, in hare vergadering van den i6e dezer, het
voorzegd Conceptbesluit in rijpe overweging genomen, en zij zal alsnu
de Eer hebben de aanmerkingen, welke daarop bij haar zijn gerezen.
aan Uwe Excellentie mede te deelen.
Vooraf echter zal het niet ondienstig zijn hier aan te tekenen dat de
waarnemende raad van Indie J. J. Baron Melvill van Carnbée, de ge-
melde vergadering, wegens onpasselykheid, met heeft kunnen bij-
wonen, doch dat Z.H.EdGcstr. evenwel behoorlyk van de stukken
kennis heeft genomen cn zich met het gevoelen van de meerderheid
der raadsleden geheel vereenigt.
n R.A. (Kobnicn). Copij.
-ocr page 162-De aanmerkingen der Regering op het Concept reglement zijn de
volgende:
ad Art. 5. Bij dit artikel wordt bepaald dat een raad van Indië,
tijdelyk bekleed wordende met de functien van Gouverneur Generaal!
zal genieten een vierde van de gewone jaarwedde aan die waardigheid
verbonden.
Dat een vierde zou, indien het tractement van den Gouverneur Gene-
raal bepaald blijft op ƒ 200.000.— \'s jaars, bedragen ƒ 50.000.—; en
indien gemeld tractement verminderd werd tot f 150.000.— \'s jaars
zou het een vierde slechts bedragen ƒ 37.500.— of nog geene/10.000.—
boven het gewone Tractement van Raad van Indie. —
De Regering is van oordeel dat de representatie, tot welke een Gou-
verneur-Generaal gehouden is, niet met ƒ 50.000.— veel minder dan
n^et ƒ 37.500.— \'s jaars kan worden goed gemaakt; dat de Gouverneur
Generaal of de ambtenaar tijdelyk met diens functien belast, in het oog
der bevolking te veel in aanzien zou verliezen, in dien hij geene aan
Zijne waardigheid geevenredigde vertooning konde maken, — en dat
de hooge en gewigtige verantwoordelykheid en den aard der werkzaam-
heden, aan de waarneming der bediening van Gouverneur Generaal
verbonden, eene ruimere bezoldiging, verdienen.
Zij geeft Uwe Excellentie mitsdien in overweging te bepalen dat aan
zoodanig raad van Indie, als eventueel met de functien van Gouverneur
Generaal zoude -kunnen worden belast, voor de tijdelyke waarneming
van die functien, even als in gelijk geval aan den Luitenant Gouverneur
Generaal, de helft der gewone Jaarwedde van Gouverneur Generaal
zal worden toegelegd, met stilstand intusschen van het Tractement\'
van Raad van Indie.
ad Art. 12. Daarbij wordt aan den Gouverneur Generaal, doch,
ook alleen aan den Gouverneur Generaal door den Koning benoemd,
en geenszins aan den genen die op den voet bij art. 5. omschreven
slechts tijdelyk met deze waardigheid bekleed wordt, de bevoegdheid
toegekend om, wanneer hij zulks oorbaar voor den Lande en voor des
Konings dienst rekend, tegen de gevoelens van de meerderheid te be-
slissen, en het besluit op te maken.
Een der Raadsleden heeft in bedenking gegeven, of bij ontstentenis
van eenen Gouverneur Generaal dezelfde magt niet aan den Luitenant
Gouverneur Generaal zou behooren te worden verleend.
De Regering wenscht hierover geen bepaald gevoelen uit te brengen,
en verzoekt mitsdien dit punt aan Uwe Excellentie ter beslissing té
mogen overlaten.
ad Art. 18. De Regering zou hier gaarn zien hersteld de redactie
van het oude Reglement, waarbij de Regering van alle belastingen enz.
wordt opgedragen aan den Gouverneur Generaal in Rade.
ad Art. 22. De Redactie van dit artikel is der Regering niet vol-
komen duidelyk voorgekomen. Hetzelve luidt in het Concept woordelyk
als volgt: —
, ,De Gouverneur Generaal in Rade oefent het regt van gratie wegens
misdaden in Nederlandsch Indie gepleegd, na alvorens te hebben
ingenomen de bedenkingen en het advijs van het hoog Geregtshof.
De Gouverneur Generaal in Rade heeft de volle bevoegdheid om
tegen het advijs van het hoog Geregtshof te beslissen, en op de inge-
diende verzoeken om gratie al dan niet gunstig te beschikken. In beide
deze gevallen zal het door de Regering genomen besluit, zoo spoedig
mogelyk onder toezending van al de stukken terzake betrekkelyk, aan
het Departement van Marine en Kolonien moeten worden mede-
gedeeld, om door tusschenkomst van hetzelve daarop \'s Konings be-
slissing te vernemen.quot;
Dit woord beslissing zoude twijfel kunnen doen ontstaan of in
middels de Executie van het besluit der Regering niet zoude moeten
worden opgehouden, iets dat de Regering vertrouwt de bedoeling van
Uwe Excellentie niet te kunnen zijn, aangezien het verwijl dat daar-
door aan de afdoening der zaken zoude worden toegebragt, in het
bezwaar voor den belanghebbenden gecondemneerden daarin gelegen.
De Regering zou uit dien hoofde in de plaats van het woord beslis-
sing wenschen gesteld te zien de woorden ,,goed- of afkeuringquot;, en voorts
duidelykheidshalve, achter de voorafgaande woorden, In beide deze
gevallen, nog de woorden ,,wanneer tegen het advijs van het hof wordt
besloten.quot;
ad Art. 25. De Regering heeft op-dit artikel geene aanmerkingen.
Echter zou een der Leden van gevoelen zijn dat de bevoegdheid der
Indische Regering om des noods, en na vruchteloos alle middelen tot
bevrediging te hebben beproefd, tot eenen Oorlog tegen eenig inlandsch
vorst of volk over te gaan, niet enkel behoort te worden beperkt tot
het geval dat het Nederlandsch gezag cn grondgebied in deze gewesten
vijandelyk wordt aangevallen, maar dat die bevoegdheid zich ook zou
moeten uitstrekken tot de gevallen waarin evenals zulks in art. 25 van
het oude reglement staat uitgedrukt, eenig van Nederland afhankelyk
Inlandsch vorst of eenig vorst met wien reeds eene defensieve alliantie
mögt bestaan, door eenig ander Inlandsch vorst of volk wierd aan-
gevallen.
ad Art. 28. In verband met de artikelen 29 en 93 zal hier moeten
worden gelezen: ,,De Gouverneur Generaal in Rade verleend of wei-
gerd de verzoeken tot inwoning of tijdelyk verblijf in Nederlandsch
Indie—quot;.
ad Art. 30. Dit artikel zoude de Regering wenschen tc zien geam-
plieerd met de woorden „zullende bij het zoodanig tijdelyke open-
vallen van eene Civiele bediening door den Gouverneur Generaal in
Rade in de waarneming van die bediening worden voorzien.quot;
ad Art. 35. Een der Leden is van mening dat het verleenen van
Lettres de marqué alleen behoort aan den Gouverneur Generaal, als
Opperbevelhebber der Land- en Zeemagt, buiten rade.
De meerderheid der Leden daarintegen vereenigt zich met de redactie
van het Concept.
ad Art. 39. De Regering zou het eerste lid van dit artikel wenschen
gesteld te zien als volgt
,,De Gouverneur Generaal heeft de bevoegdheid om alle zaken, welke
aan hem afzonderlyk zijn opgedragen, te brengen ter overweging in
rade, of daarover intenemen de bijzondere Consideratien en advijzen van
de raden van Indie.quot;
ad Art. 42. Dit artikel wordt in het Concept onmiddelyk gevolgd
door art. 44, zoo dat art. 43 ontbreekt. Deze lacune zou op eene een-
voudige wijze kunnen worden aangevuld door van de slotperiode van
art. 42 „Bijaldien de betrekking----quot; enz., een afzonderlijk artikel te
maken.quot;
ad Art. 52. Bij dit artikel wordt de benoeming van den president
van het hoog Geregtshof en van den Procureur Generaal bij hetzelve,
aan den Koning voorbehouden. Er is echter niet bepaald hoedanig^
bij vacature, tijdelyk in de waarneming der functien van die betrekkingen
zal worden voorzien.
De Regering geeft Uwer Excellentie in overweging te dezen opzigte
te bepalen
1° Dat ingeval van vacature, en tot daarin door den Koning zal
zijn voorzien, de post van president van het hoog Geregtshof, pro-
visioneel zal worden waargenomen door het eerst op denzelven in rang
volgend raadslid.
2° Dat, bij ontstentenis van eenen procureur Generaal, eene nomi-
natie van twee of drie Candidaten door de Regering zal worden opge-
maakt en, door tusschenkomst van het ministerie van Marine en
Koloniën den Koning aangeboden; en dat, hangende de benoeming
van eenen anderen procureur Generaal, de regering provisioneel in de
waarneming van deszelfs functien zal voorzien, na daarop het Hoog-
geregtshof te hebben gehoord.
De Regering neemt voorts de vrijheid Uwer Excellentie te doen
opmerken, dat noch bij het tegenwoordig Concept noch bij eenig
ander reglement van de werkzaamheden van den procureur Generaal
als hoofd der algemeene politie, wordt melding gemaakt; en ofschoon
de Regering die werkzaamheden om derzelver belangrijkheid en om-
vang, gaarne aan eenen afzonderlijken Directeur zou opdragen, durft
zij daartoe echter, uit hoofde van de kosten welke het creëren van deze
nieuwe betrekking zoude, ten gevolge hebben, in de tegenwoordige
omstandigheden niet adviseren.
Zij geeft Uwer Excellentie mitsdien in overweging art. 52 te am-
-ocr page 165-plieren met de bepaling dat „de Procureur Generaal, zoo lang als
daaromtrent geene andere beschikking zal worden genomen, op den
tot dus verre bestaanden voet, met zijne overige functien zal vereenigen
die van hoofd der algemeene politie.quot;
ad Art. 56. Hierbij wordt bepaald dat de regtspleging tusschen en
over de inlandsche bevolking wordt uitgeoefend door Landraden en
hoven van Ommegang; enz.
Ofschoon door deze bepaling, de sedert eenigen tijd gemoveerde
questie over het al of niet voortdurend in stand laten der regtbanken
van ommegang, strict genomen zoude zijn beslist, meent de regering
het echter daarvoor te mogen houden, dat Uwer Excellenties bedoeling
niet geweest is die thans nog aanhangige questie hier reeds nu zoo
stelliglyk te decideren.
Zij geeft Uwe Excellentie mits dien, ten einde in dezen eene voldoende
ruimte te behouden, de volgende redactie in overweging.
,,De regtspleging tusschen en over de inlandsche bevolking wordt
uitgeoefend door regtbanken, voorgezeten door Europische ambtenaren,
en overigens geheel of gedeeltelijk zamengesteld uit inlandsche regters,
alles naar luid der daaromtrent bestaande of nader te wijzigen afzon-
derlijke reglementen.quot;
ad Art. 65. De Regering geeft Uwer Excellentie in overweging dit
artikel te amplieren met de volgende slotperiode:
,,In alle gevallen waarin niet door algemeene of byzondere bepalin-
gen, reglementen of instructiën, uitdrukkelyk is voorzien, zullen de
gezagvoerende ambtenaren in de bezittingen buiten Java of Madura
gelegen, voor zoo ver zij op zich zelve staan, worden beschouwd als
de vertegenwoordigers van den Gouverneur Generaal, behoudens hunne
persoonlijke verantwoordelykheid voor al hunne handelingen.quot;
ad Art. 76. Geene belastingen mogen volgens dat artikel, in Neder-
iandsch Indie worden geheven dan na voor afgaande autorisatie des
Konings.
De Regering neemt de vrijheid aan te merken dat die bepaling:
(welke haars inziens alleen op nieuwe belastingen kan doelen), te weeg
zou kunnen brengen dat eene belasting, welke gevoegelijk reeds dadelyk
zou kunnen worden ingevoerd, tot nadeel voor \'s Lands Schatkist
misschien nog gedurende een jaar zou moeten blijven uitgesteld.
Zij geeft Uwer Excellentie mitsdien in overweging de woorden
,,»a voorafgaande autorisatiequot; te doen vervangen door ,,onder goedkeu-
ringquot;.
ad Art. 8g. Omtrent het voorkomende in dit artikel, ten aanzien
van de nieuw te creëren Inspecteurs van finantien, verzoekt de regering
zich te mogen gedragen aan hare missive van den 20e dezer, No. 1365.
ad Art. 100. Dc Regering geeft Uwer Excellentie in overweging
dit artikel te amplieren met de volgende bepaling:
„Het Oppertoezigt en het algemeen bestuur over het schoolwezen
zal zijn opgedragen aan een hoofd Commissie van onderwijs te Batavia
gevestigd, en, onder dezelve, aan plaatselyke Commissién.
De attributen en werkzaamheden dezer hoofd- en subcommissien
worden bij bijzondere instructiën geregeld.
Deze Conmiissien hebben geene bemoeijenis met de inlandsche
scholen, dat is de zulken op welke alleen onchristenen worden onder-
wezen.
ad Art. 113 (112, Cs). Bij dit artikel wordt aan een iegelyk de vrij-
heid gelaten om op de gronden, hem in eigendom toebehoorende of
in huur of pacht uitgegeven, zoodanige voortbrengselen aan te kwee-
ken, en daarover zoodanig te beschikken als hij zal verliezen.
De Regering heeft vroeger de Eer gehad aan Uwe Excellentie de
noodzakelykheid aan te toonen om de opiumcultuur in de Nederlandsch
Indische bezittingen ten strengste te verbieden.
Zij zou echter de uitsluiting van deze Cultuur hier liefst niet uit-
drukkelyk vermelden, en zij geeft Uwer Excellentie in dien geest in
overweging, achter de eerste zinsnede van art. 113, te voegen de vol-
gende woorden:
,,Onverminderd de bevoegdheid en de verpligting der Regering om
zoodanige Objecten van Cultuur, als erkend mogen worden voor het
algemeen schadelyk te zijn, geheel of onvoorwaardelijk te verbieden.quot;
ad Art.122 (121, Cs). De Regering vereenigt zich volkomen met de
bepalingen van dit artikel tegen het aannemen van geschenken door
Europische of inlandsche ambtenaren, of derzelven huisgenoten.
Zij meent echter dat ter voorkoming van alle verkeerde uitleggingen,
of van twijfelingen welke daaromtrent wel eens gerezen zijn, de vol-
gende uitzonderingen of liever wijzigingen op de voorschreven Alge-
meene bepalingen behooren te worden toegelaten.
,,Het zal nogtans aan ambtenaren geoorloofd zijn in hunne betrek-
kingen geschenken van Inlandsche vorsten of grooten aan te nemen,
mits daarvan dadelyk kennis gevende aan den Gouverneur Generaal,
en onder gehoudenis om, ter bepaling van het Gouvernement, zoodanige
geschenken door geschenken van gelijke waarde te reciproceren; —
alles op straffe van te worden aangemerkt als ongeoorloofde geschenken
te hebben aangenomen.
Onder de ongeoorloofde geschenken, gaven of giften zijn niet be-
doeld, de zulke als blijkbaar zijn bewijzen van genegenheid of be-
langelooze vriendschap.quot;
ad Art. 124 (123, Cs). Bij dit artikel wordt de vaart en handel op
en van geheel Nederlandsch Indie (met uitzondering van de Moluccus)
opengesteld voor alle volkeren met welke het Koningrijk der Neder-
landen in vriendschap is.
Daar het toch de bedoeling niet kan zijn alle havens van Neder-
-ocr page 167-landsch Indie, zonder onderscheid, voor alle natiën open te stellen,
geeft de Regering Uwer Excellentie in overweging de eerste zinsnede
van dit artikel tot meerdere duidelykheid te amplieren als volgt.
,,Onder de bepalingen, vervat in de publicatie der Indische Regering
van 31 December 1825 (Staatsblad No. 48), en zoodanige andere als
het den Koning mögt behagen nader op dit stuk te maken.quot;
XXIX
CONSIDERANS VAN HET BESLUIT VAN DEN KOMMISSARIS
GENERAAL, van 30 Augustus 1827, no. 19 (Ind. Staatsblad no. 89).
In aanmerking nemende, dat het bestaande reglement op het beleid
der regeering in Nederlandsch Indie, in den jare 1818 door Commis-
sarissen Generaal, onder de nadere goedkeuring des Konings ingevoerd,
nimmer aan de bekrachtiging van Zijne Majesteit is onderworpen
geworden;
Dat er sedert dien tijd door de Indische Regeering, op eigen gezag,
bepalingen genomen zijn, afwijkende van de beginselen bij het gedachte
reglement vastgesteld, en tengevolge waarvan hetzelve onvatbaar ge-
worden is, om nog een voorwerp van \'s Konings opzettelyke over-
wegingen uit te maken;
Gelet op art. 54 van het koninklyk besluit van 13 September 1825,
no. 79 waarbij aan hem Kommissaris Generaal de macht is opgedragen,
om zoodanige wijzigingen in den staat van zaken in te voeren, als naar
aanleiding van de hem gegeven instructie, en op grond van verkregen
ondervinding, doelmatig zullen worden bevonden, in afwachting van
de definitieve bepalingen, welke door Zijne Majesteit, op de voordracht
van hem Kommissaris Generaal, ten deze zullen worden vastgesteld;
de Regeering gehoord (adviezen 8 Juni 1826, no. 530 ^ en 25 Augustus
11., no. 1394)^);
Heeft goedgevonden en verstaan:
1° Met intrekking van het hiervoren genoemde reglement, vast-
gesteld bij publicatie van Commissarissen Generaal in dato 22 Decem-
ber 1818, no. 8, Stbl. no. 87, provisioneel te arresteeren het navolgende
Reglement op het beleid der regcering, van het justitie-
wezen, de kuituur en den handel in \'s lands Aziatische be-
zittingen.
(Volgt kolom IV van de tabel, Cs).
Vgl, Boudcwijnsc cn Van Soest. I, p. 523-
Bijlage XXin.
») Bijlage XXVI.
*) Bijlage XXVIII.
-ocr page 168-DU BUS DE GISIGNIES AAN ELOUT, 4 October 18271).
Bij missive van den 21 July 11., U®, heb ik de eer gehad Uwe
Excellentie in het kort eenige mededeeling te geven, aangaande den
staat mijner werkzaamheden en de behandeling van de onderscheidene
punten, die mij bij het koninglyk besluit van 13 September 1825
No. 79 ter overweging waren aanbevolen. Thans acht ik het niet
ongepast Uwe Excellentie meer van nabij met de maatregelen bekend
te maken, die ter uitvoering van den mij opgedragen last reeds genomen
zijn of nog verder zullen worden voorgeschreven, ten einde Uwe Excel-
lentie daardoor de verzekering te geven dat bijna aan al de artikelen
mijner Instructie, reeds de vereischte uitvoering gegeven is, gelijk
het Uwe Excellentie, uit de korte aanteekeningen, die U mij veroorlove
hieronder te stellen, blijven zal... .
.... Art. 54. Een naar de voorschriften van het Ministerie, en op
grond van eigen ondervinding gewijzigd Reglement op het beleid der
Regeering is door mij bij besluit van den 30 Augustus 11., No. 19, ge-
arresteerd geworden. Ik zal de Eer hebben Uwe Excellentie daarvan
zoo spoedig mogelyk een afschrift te doen toekomen en wijders des-
wege een rapport in te dienen, waarbij nader de gronden zullen ont-
wikkeld worden, waarop de onderscheidene bepalingen van het ge-
dachte Reglement door mij of gewijzigd of ingevoerd zijn geworden®)____
XXXI
DU BUS DE GISIGNIES AAN ELOUT, 5 Maart 1828^).
Daar het bestaande Reglement op het beleid der Regering in Neder-
landsch Indië, in den jare 1818 door Commissarissen Generaal, onder
de nadere goedkeuring des Konings ingevoerd, nimmer aan Zijner
Majesteits bekrachtiging is onderworpen geworden, en sedert vele
veranderingen, door de Indische Regering, op eigen gezag daargesteld,
ondergaan heeft, waardoor hetzelve was onvatbaar geworden, om een
onderwerp van \'s Konings opzettelijke overwegingen uittemaken, is
mij bij Art. 54 mijner instructie, de last opgedragen, om den bestaanden
staat van zaken ten dien opzigte te handhaven, met zoodanige wijzigin-
R.A. (Koloniën), Exh. 24 Febr. 1828, No. óók, Geheim; nader 13 April 1828
No. 74k, Geheim; Geheim La L7, p. Susanna. Kapt. De Roth, uit Salatica
Gedeeltelijk.
«) Bijlage XXIII.
\') (In potlood staat in marge bijgeschreven — nauwelijks leesbaar — Batav. Cou-
rant 24 October 1827, No. 102 gaat hierbij, Cs.).
*) R.A. (Koloniën), Exh. 27 Sept. 1828, No. 107, La V. (Per Cornelia Henrica,
Kapt. Sipkes) uit Buitenzorg.
gen als zijn aangewezen in eene mij van wege het Ministerie ter hand
gestelde Nota van aanmerkingen, dan wel als mij zeiven naar de mij
bekende inzigten des Konings zoude nodig voorkomen. — Zijne
Majesteit heeft wijders verlangd dat ik, naar aanleiding van de mij
alzoo medegedeelde denkbeelden en van de ondervinding en plaat-
selyke kennis, die ik verkrijgen konde mij bekwamen zoude, om aan
het Ministerie van Marine en Koloniën eene stellige voordragt te doen,
over de eindelijke bepalingen, welke door den Koning omtrent het
beleid der Regering zoude behoren te worden vastgesteld.
Ten einde aan de bovenstaande bepalingen zoo volledig mogelijk te
kunnen voldoen, heb ik in de eerste plaats de Indische Regering uit-
genodigd, om het bestaande Reglement op het beleid der Regering tot
een opzettelyk punt harer overwegingen te maken en mij bij de her-
ziening der daarin voorkomende en nader vastgestelde bepalingen, die
veranderingen te doen kennen en voortestellen, welke naar het oordeel
der Regeering te dier zake, op grond eener negenjarige ondervinding,
zoude kunnen worden aangenomen.
Hieraan voldoende heeft de Regering mij, bij missive van den 8e
Juny 1826, No. 530 i); eeneNota doen toekomen, waarin alle de aanmer-
kingen en voorstellen vervat zijn, welke zij vermeend heeft over de
onderhavige materie in het midden te moeten brengen. Beide deze
stukken heb ik de eer Uwe Excellentie hiernevens sub La A en B
aantebieden. De zeer oppervlakkige wijze, waarop het mij bij de lezing
van de gedachte bijlagen is voorgekomen, dat het onderhavige onder-
werp in der tijd is behandeld geworden, heeft mij daarna op de ge-
dachte gebragt, om de geheele herziening van het Reglement aan eene
daartoe te benoemen Commissie meer byzonderlyk optedragen, en
zijn dien ten gevolge de Heer Procureur Generaal Blom, de toenmalige
Directeur Generaal van Finantien Goldman en de gewezen President
van Palembang, Reynst, door mij met dat werk belast, cn uitgenodigd
geworden, om mij omtrent elk artikel zoodanige bedenkingen mede-
tedeelen of wijzigingen voortedragen, als zij, in overeenstemming met,
dan wel in afwijking van het advies der Regering ter dezer zake gegeven
in het belang van den dienst en van een goed, doelmatig en vereenvou-
digd beheer dezer gewesten zoude vermeenen te behoren. Van deze
taak heeft gemelde Commissie zich naar behoren gekweten, en mij den
uitslag harer werkzaamheden medegedeeld bij Haar Rapport van den
16e Maart 1.1.\'^ waarvan hiernevens een afschrift wordt overgelegd
sub La C. Na eene aandachtige overweging van de bij mij ingekomen
adviesen, en tevens gebruik makende, van het geen eigen waarneming
en onderzoek mij als doelmatig en der opmerking waardig gedurende
mijn verblijf in deze gewesten reeds had doen kennen, heb ik, naar
\') Bijlage XXVI.
») Bijlage XXVII.
-ocr page 170-aanleiding en van de door het Ministerie medegedeelde aanmerkingen,
en van de alhier ingewonnen inlichtingen, het Reglement op het beleid
der Regering-gewijzigd en voorloopig, onder de nadere goedkeuring
des Konings gearresteerd, gelijk hetzelve Uwe Excellentie bij deze
wordt aangeboden. Het zij mij vergund ter adstructie mijner hande-
lingen in deze, naar de volgorde der artikelen, de redenen, te ontwik-
kelen, welke tot deze en gene veranderingen hebben aanleiding gegeven.
(Volgt wat in kolom IV en sub D van de tabel is opgenomen, Cs.)
En hiermede vermeen ik dit mijn rapport te kunnen eindigen; ik
vertrouw dat, na de menigvuldige geschriften, die er reeds over deze
en gene belangrijke punten bestaan, en, bij het Ministerie voorhanden
zijn, na de persoonlyke kennis, die Uwe Excellentie zelve van de eerste
organisatie van het Bestuur hier te lande bezitten moet, de bovenstaande
toelichtingen zullen voldoende zijn om haar mijne verrigtingen in deze
te kunnen doen beoordeelen. Ik hoop dat dit werk door de tusschen-
komst van Uwe Excellentie den Koning wordende aangeboden, Hoogst-
deszelfs goedkeuring zal mogen wegdragen.
XXXII
ELOUT AAN DEN KONING, 13 April 1828. i)
.... Art. 54. Het in werking brengen van een provisioneel regle-
ment op het beleid der Regering, zonder vooraf door Uwe Majesteit
te zijn goedgekeurd, ligt niet in de bedoelingen van dit artikel. — De
Kommissaris Generaal had, zoo het mij voorkomt, een Reglement
moeten voordragen, doch niet onder nadere goedkeuring arresteren.
De duidelijke letter van 54 schrijft den Kommissaris Generaal voor
zich te bekwamen om aan het Ministerie van Marine en Koloniën eene
stellige voordragt te doen over de eindelijke bepalingen, welke door Uwe
Majesteit omtrent het beleid der regering in \'s Rijks Indische bezittingen
zouden behooren te worden vastgesteld. Deze meening wordt nader
door den geest van art. 59 bevestigd.
Er zijn geene redenen, bekend, welke de oogenblikkelyke invoering
van een nieuw reglement noodzakelyk maakten, en het ware dus wen-
schelyk geweest, dat de Kommissaris Generaal daartoe niet ware over-
gegaan; te meer daar eene voorloopige inzage van het nieuwe reglement, —
(dus verre slechts uit de kouranten bekend,) doet vooruitzien, dat de
bekrachtiging van Uwe Majesteit door eene omwerking van het stuk
zal dienen te worden voorafgegaan. Sommige gedeelten van hetzelve
schijnen niet tot de ingrediënten van een algemeen Reglement te
behooren, maar beter voor afzonderlyke bepalingen geschikt te zijn,
R.A. (Koloniën). R.A. (S.S.). Exh. 19 April, La C\'^, Geheim; Geheim. Lett. II.
No. 74k uit \'s-Gravenhage. Gedeeltelijk.
terwijl de doelmatigheid van sommige verordeningen niet boven allen
twijfel verheven is.
Het ware te meer wenschelyk geweest, dat zulk een Reglement niet
door den Kommissaris Generaal ware vastgesteld, of in werking ge-
bragt geworden, daar hetzelve waarlyk niet vollediglyk noch naauw-
keuriglyk kon zamengesteld worden, zoolang zoo vele belangrijke
onderwerpen, die met de wijze van bestuur in het naauwst verband
staan, nog niet door Uwe Majesteit beslist waren.
Wat hier ook van zij, eene bepaalde beoordeeling van het reglement,
dat, zoo als gezegd, tot nu toe alleenlyk uit de Bataviasche Courant
bekend geworden is, zal moeten worden uitgesteld tot dat het inlichtend
rapport, hetwelk de Burggraaf du Bus toe zegt, zal zijn ingekomen^). . . .
XXXIII
ELOUT AAN VAN DEN BOSCH, 6 Juni 1829 2).
De Minister voor de Marine en Kolonien.
Nader gelezen hebbende de volgende Koninklyke besluiten, als:
1° de dato 16 Mei jl. no. 6 (in advies igditono. 88)®) goedkeurende
een reglement op het beleid der Regering in Nederlandsch Indie.
2° Van den 16 Mei jl. No. 7 (in advies 19 dito no. 89)®) houdende
vaststelling eener Instructie voor de Hoóge Regering van Nederlandsch
Indie.
Heeft goed gevonden en verstaan afschriften van de voorschreven
stukken bij den volgenden brief te zenden.
Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch
Indie.
De Koning in opzettelyke overweging genomen hebbende het door
Hoogstdeszelfs Kommissaris Generaal du Bus, op den 30 Augustus
1827, in werking gebragte Provisioneel Reglement op het beleid der
Regering, van het Justitiewezen, de Kuituur en den handel in \'s lands
Aziatische bezittingen, het welk bij des zelfs missive van den 5 Maart
1828 La V aan dit Departement medegedeeld was, heeft het Zijne
Majesteit behaagd, bij besluit van den 16 Mei jl. No. 6 goed te keuren
het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch Indie, zoo als
het zelve aan dat besluit is gehecht.
Afschriften van welgemelde stukken hiernevens volgende, heb ik de
eer mij aan derzelver inhoud te gedragen, en voorts overeenkomstig
✓
(Het concept is geparafeerd door B(aud); Dc Koning teekent in potlood bij deze
beschouwing aan: G^anc zaken hebben geen keer. Ook afgedrukt bij v. d. Kemp,
Elout, p. 305, Cs.).
quot;) R.A. (Koloniën), 6 Juny 1929. No. 88. Litt. K., No. 88/162, uit \'s-Gravenhagc.
\') Vide Knibbe, Bron XL
-ocr page 172-art. 2 van welgemeld besluit Uwe Exc. te noodigen het reglement
volgens den in Indie gebruikelijken vorm, aldaar te doen afkondigen,
ter vervanging van alle vroegere reglementen van gelijken aard, en om
de bepalingen, daarin voorkomende stiptelyk naar te leven, zonder
eenige afwijking hoegenaamd.
Uit eene vergelijking van de vroegere reglementen met het nu ge-
arresteerde zal blijken dat bij de eerste verschillende bepalingen opge-
nomen waren welke uit het laatste zijn weggebleven. Hiertoe heeft
voornamelijk aanleiding gegeven de overweging dat al wat betrekking
heeft tot de wijze van beraadslagen bij de Indische Regering en tot
andere onderwerpen welker kennis voor het publiek van geen nut kan
zijn, gevoegelyk bij afzonderlijke voorschriften kan worden behandeld.
Dit heeft dan ook aldus plaats gehad, door het opnemen van alle be-
palingen van dezen aard in eene afzonderlyke InstTuctie voor de Hooge
Regering van Nederlandsch Indie.
Deze instructie, vervat in Zijner Majesteits besluit van den i6 Mei jl
No. 7, gaat al mede in afschrift hiernevens . Ik verzoek Uwe Excellentie
dat stuk aan de leden der Regering mede te deelen; sprekende het
van zelve dat eene openbaarmaking van hetzelve onnoodig is.
(Het concept is opgemaakt door B(aud) en onderteekend E(lout); Cs.).
-ocr page 173-TABEL
■ • : .
/
I.nbsp;II
Reglement op het be- Ontwerp: provisione-
leid van de Regering le bepalingen op het
in Nederlandsch-Indie beleid der Regering
(van 22 December in Nederlandsch Indie
1818).nbsp;door Elout den Ko-
ning, aangeboden bij
schrijven van 30
Augustus 1825.
no. 137. Geheim.
(Tusschen haken
potloodaanteekenin-
gen de Mey naar
aanleiding van het op
7 en 8 September
1825 ter conferentie
verhandelde).
A Aanmerkingen en wenken omtrent het Regerings Reglement (be-
hoorende bij de instructie voor den Kommissaris Generaal, dd. 13
September 1825, no. 79, ad. art. 54).
B Voordragt van den Luitenant Gouverneur Generaal in Rade van
8 Juni 1826, no. 530. (Tusschen haken Nota van den Raad van Indië
H. W. Muntinghe).
C Aanmerkingen van de Kommissie, bedoeld in kolom III, omtrent
haar voorstel.
III
Voorstel van de Kom-
missie benoemd bij
besluit van den Kom-
missaris Generaal over
Nederlandsch Indievan
den II en November
1826. Lo. F. F. geheim
uitgebracht 16 Maart
1827. Geheim.
I
Eerste hoofdstuk
van den Gouverneur
en de Hooge Regering.
art. I.
Het hoogste gezag
over Nederlandsch-
Indie wordt in naam
des Konings, geoefend
door den Gouverneur
Generaal. Een iegelijk
die zich aldaar bevindt,
van wat rang of staat
hij zij, moet den Gou-
II
III
[onveranderd, Cs.]
— in Onzen naam
geoefend —
IV
ProvisioneelReglement
op het beleid der Re-
gering van het Justi-
tiewezen, de Kuituur
en den Handel in \'s
lands Aziatische be-
zittingen; op
30 Augustus 1827 door
den Kommissaris Ge-
neraal gearresteerd.
V
Ontwerp-Baud
van Maart 1829,
VI
Ontwerp-Elout-
van den Bosch
van 1829.
D Aanmerkingen op het Reglement van kolom IV, voorkomende
in het schrijven van den Kommissaris Generaal van 5 Maart 1828
La V.
E Aanmerkingen Elout op het ontwerp Baud. kolom V.
F Antwoord Baud.
G Repliek Elout.
G In deze nota zullen kortheidshalve niet worden behandeld noch
aangehaald de artikelen met welke ik mij vereenig, maar enkel zoodanige
punten omtrent welke bij mij nog eenige twijfel bestaat, of waaromtrent
ik geheel van meening verschil.
IV
[onveranderd, Cs]
[onveranderd, Cs]
VI
[onveranderd, Cs]
— in naam des Ko-
nings, uitgeoefend door
—nbsp;gezag in Neder-
landsch —
uitgeoefend — — uitgeoefend —
—nbsp;Een ieder, die —
-ocr page 176-verneur Generaal er-
kennen als des Konings
vertegenwoordiger, — als onzen verte-
denzelven als zooda- genwoordiger —
nig eerbiedigen, ge-
houw en getrouw zijn,
en deszelfs bevelen op-
volgen en gehoorza-
men.
B Niets voortestellen.
C Op hetzelve hebben wij niets aan te merken.
D Dit artikel heeft geene noemenswaardige verandering ondergaan.
De bewoordingen, waarin hetzelve vervat is, zijn mij voorgekomen van
eene genoegzame algemeene beteekenis te zijn, om den rang en de
Inbsp;IInbsp;III
art. 2.nbsp;[onveranderd, Cs.]nbsp;—
Tot het beleid der
algemeene burgerlijke
regering met alle de
aankleven van dezelve
worden aan den Gou-
verneur Generaal toe-
gevoegd vier Raden
die gezamenlijk met
den Gouverneur Ge-
neraal uitmaken de
Hooge Regering van
Nederlandsch- Indie.
Waardigheid van het Hoofd des Bestuurs, als vertegenwoordiger des
Konings, zoo wel bij de Nederlandsche en Inlandsche ingezetenen,
als bij de vreemden, welke zich aldaar bevinden, naar behoren, te doen
eerbiedigen. —
E Conform.
—■ vertegenwoordi-
ger en denzelven.
— eerbiedigen en
gehoorzamen. —
— vertegenwoordi-nbsp;— vertegenwoordi-
ger, en den zeiven —nbsp;ger en denzelven —
— eerbiedigen ennbsp;— eerbiedigen en
gehoorzamen. —nbsp;gehoorzamen —
VI
V
IV
— der Regering
worden —
Algemeene —
Regering, met -
dezelve, worden -
—nbsp;Algemeene —
—nbsp;Regering, met —
—nbsp;dezelve, worden -
— Raden, die, ge-
zamenlijk —
Raden, die
Raden, die —
— de Regering van —
— De President van
het Hoog Geregtshof
en de Directeur Gene-
raal van Finantien kun-
nen, in zeer bijzondere
gevallen, wanneer zulks
in het belang van den
dienst doelmatig ge-
oordeeld wordt, door
den Gouverneur Ge-
neraal worden opge-
roepen, om als advise-
rende leden aan de be-
raadslagingen der Re-
gering deel te nemen. —
B Niets voortestellen.
(In dit artikel, vermeent men dat met nut, het getal van vier in acht
zoude veranderd worden, en dat hetzelve aldus worde geredigeerd.
,,Tot het beleid der algemeene burgerlijke regering met alle de aan-
kleven van dezelve, worden aan den Gouverneur Generaal toegevoegd.
acht Raden, die gezamentlijk met den Gouverneur Generaal uitmaken.\'
de Hooge Regering van Nederlandsch Indiequot;.quot;)
G art. 2 bepaald dat de Indische regering bestaan zal uit den Gouver-
neur Generaal gezamenlijk met vier Raden. Op hetzelve is door den
Raad van Indië Muntinghe voorgesteld, het getal der Raden van vier
in acht te veranderen, terwijl de Regering vermeent dat het zelve dient
te blijven zoo als het is. Wij hebben geene noodzakelijkheid kunnen
inzien om de Regering uit meerder concludeerende Raden te doen be-
staan, doch vermeenen des niet te min en vooral om dat wij ons voor-
stellen dat de verantwoordelijkheid meer op het geheele ligchaam der
Regering, en niet zoo veel als heeft plaats gehad op den Gouverneur Gene-
raal alleen moet rusten, dat het zeer doelmatig zoude zijn het ligchaam der
Regering te vergrooten door adviserende Raden, om dat bezwaarlijk bij
slechts vier mannen al die kennis kan worden verwacht welke noodig is
om eene volkomene regering over de Indische bezittingen van den Koning
uitteoefenen. Dit, aangenomen zijnde zoo volgt daaruit, dat het wensche-
lijk is in den boezem van de regering te verzekeren, de kennis der regts-
geleerdheid die van het financiewezen en die van den Militairen Stand.
En om hierin te voorzien stellen wij voor te bepalen: dat de Indische
Regering, benevens den Gouverneur Generaal zal bestaan uit Zes
Raden te weten uit Vier gewone Raden, waarvan zal zijn Directeur
Generaal van Financiën, en twee adviserende Raden, waartoe altoos
zullen worden gekozen de President van het Hoog Geregtshof en de
door den Koning benoemden Kommandant der troepen.
Den Kommandant der Marine dragen wij hiertoe niet voor, om
dat dezelve eene autoriteit is die slechts een tijdelijk verblijf in Indië
heeft, terwijl ook zijn vak minder dagelijks met de verrigtingen van de
Regering in aanraking komt; vermits dit evenwel kan gebeuren, en
als dan Zijne kennis van groot belang moet zijn, zoude aan de Regering
kunnen worden overgelaten en aanbevolen, om aan den Kommandant
der zeemagt, in haren Raad acces te verleenen telkens wanneer de deli-
beratiën over zaken loopen welke met de Zeemagt in naauw verband
staan, in welke gevallen dezen Kommandant tijdelijk zullen worden
toegekend de regten der adviserende Raden en hij ook even als dezelven
in de verantwoordelijkheid der Regering zal deel nemen.
D Bepaalt dat de Indische Regering bestaan zal uit den Gouverneur
Generaal, gezamenlijk met Vier Raden. De Heer Munthinge heeft bij
eene afzonderlijke nota, aan de regering ingediend, en insgelijks als
bijlage van de bovengemelde missive hier nevens copielijk overgelegd,
voorgesteld, om het getal der Raden van vier op acht te stellen. De
Regering heeft zich met dit gevoelen niet vereenigd. Ook de Commissie
erkent geene noodzakelijkheid intezien, om de Regering uit meerder
concluderende Raden te doen bestaan, maar vermeent, dat het niet
ondoelmatig zijn zoude het ligchaam der Regering te vergroten door de
bijvoeging van adviserende Raden, om dat bezwaarlijk bij slechts vier
mannen al die kennis kan worden verwacht, welke noodig is om eene
volkomene Regering over de indische bezittingen van den Koning
uitteoefenen. — Behalve dat de toepassing der door den Heer Muntinghe
voorgestelde bepaling slechts strekken zoude om \'s Lands kassa met eene
vrij aanzienlijke uitgave te bezwaren, en het voorzeker, naar de bestaande
ondervinding, wel als bewezen kan worden aangenomen, dat de deli-
beratiën eener vergadering uit negen leden bestaande, van zelve tot eenen
meerderen omslag, en eenen min spoedigen en geregelden gang der
zaken moet aanleiding geven, zoo gelove ik nog te mogen beweeren,
dat wanneer eene openvallende raadsplaats telkens naar behoren vervuld
wordt, en in het bijzonder, wanneer de waarneming van die betrekking
wordt opgedragen aan iemand, die tengevolge van eenig voorafgaand
verblijf in Nederlandsch Indië, reeds met eene bepaalde kennis aan-
gaande de eerste en groote belangen dezer gewesten is toegerust, het
bestaande getal van 4 Raadsleden als voldoende kan worden beschouwd,
om den Gouverneur Generaal in het dagelijksch beheer der zaken met
hunne raadgevingen te ondersteunen, .daar men toch meteenig regt,
veronderstellen kan, dat ambtenaren, die geroepen worden om eene
zoo gewigtige en aanzienelijke betrekking te bekleeden, zich reeds
door derzelver bekwaamheid en kennis boven andere onderscheiden
hebben, en wel gezamenlijk op het bezit van die wetenschap kunnen
aanspraak maken, welke bij de deliberatien der vergadering vereischt
wordt, om in de onderscheiden vakken van het Bestuur een doelmatig
gevoel te kunnen uitbrengen. Men voege daarbij dat toch al de zaken
over het algemeen, die bij de Regering ter tafel worden gebragt, gewoon-
lijk zoodanig zijn voorbereid, en door de onderscheiden Departementen,
Kollegien of Ambtenaren, zoodanig toegelicht, dat daaruit het ont-
brekende ligtelijk kan worden aangevuld, en dat met behulp daarvan,
eene genoegzame kennis kan worden verkregen, om aan de onder-
scheiden deelen van het Bestuur, het regterlijke vak niet uitgezonderd,
eener goeden en geregelden gang te verzekeren. In het algemeen kan
ik mij dan ook niet met het gevoelen der Kommissie ten deze verecnigen,
en zoude ook niet weten, door welke kennis Mannen die geroepen zijn
om aan het Hoofd der Indicsche Regering te staan, zich zouden moeten
of künnen onderscheiden, in dien men niet veronderstellen konde, dat
in hunnen boezem eene genoegzame kennis der regtsgeleerdheid, van
het finantiewezen, van den Militairen stand en van de grote belangen
dezer landen te vinden is, om, op het advies van deskundigen, te kunnen
besluiten; — maar eene andere vraag is het, of \'er niet omstandigheden
bestaan kunnen, van genoegzaam gewigt en belang, om buiten het
gevoelen van de vier gewone raden van Indië, het oordeel van een paar
Hoofdambtenaren intewinnen, en ter meerdere toelichting en bespoe-
diging der beraadslagingen deze laatsten, als adviserende leden, de ver-
gaderingen te doen bijwonen. En deze vraag vermeen ik affirmatief
te moeten beantwoorden, en beschouw ik het mitsdien als doelmatig,
en voor den Gouverneur Generaal zeiven als van zeer veel belang, oni
in zeer bijzondere gevallen, waarbij het op het nemen van voorname
finantiele of politieke maatregelen aankomt, de bevoegdheid te hebben,
om aan de beraadslagingen te doen deelnemen dezulken, welke uit den
aart van derzelver betrekking en werkzaamheden, de eerste in rang
volgens (volgend Cs.) op de Leden van het Bestüür, en buiten dien
verondersteld moeten worden met den staat der Zaken, elk in zijn vak.
het best bekend te zijn, en geene anderen voorzeker dan de President
van het Hoog Geregtshof, en de Directeur Generaal van Finantien
kunnen daartoe beter worden gekozen. Het is dan uit dien hoofde dat
het nevenstaande artikel, dienovereenkomstig bij het Concept Reglement
gewijzigd en daarbij bepaald is dat de President van het Hoog Geregtshof
en de Directeur Generaal van Finantien in zeer bijzondere gevallen
wanneer zülks aan het belang van den dienst kan worden geächt be-
vorderlijk te zijn, door den Gouverneur Generaal kunnen worden op-
geroepen om als adviserende leden aan de beraadslagingen der Regering
deel te nemen. Het voorstel der Commissie leidde daar henen om
de Indische Regering met dén Gouverneur Generaal te doen bestaan
mt Zes Raden, te weten uit Vier gewone Raden, waarvan één zóude
zijn Directeur Generaal van Finantien, en twee adviserende leden,
waartoe altijd, zouden gekozen worden de President van het Hoog
Geregtshof en de door den Koning benoemde Kommandant der Troepen,
en had alzoo eenige overeenkomst met den door mij voorgestelden
maatregel. De afwijking, welke echter ten deze heeft plaats gehad,
vindt haren grond in de overtuiging, die ik voor mij zeiven hebbe,\'
dat het voor eene goede behandeling der zaken, en voor de wezenlijke
belangen van den dienst als zeer nadeelig moet worden beschouwd,
om een Directeur Generaal van Finantien of het Hoofd van welk Depar-
Inbsp;nnbsp;III
art. 3.
Wanneer het dennbsp;_
Koning mögt goeddun- — het ons mögt —
ken eenen Luitenant
Gouverneur Generaal
tement ook, wiens betrekking en werkzaamheden toch ahijd uit haren
aard aan het toezigt en de beoordeeling van de Regering onderworpen
zijn, een werkdadig deel aan de beraadslagingen van het Bestüür te
doen nemen, daar op die wijze zeer ligtelijk de overwegende invloed
van een of twee leden aan den gang der zaken eene wending geven kan.
die meermalen veeleer strekken zoude, om eenig geliefkoosd stelsel
intevoeren, dan om aan het algemeen belang bevorderlijk te zijn. Als
overbodig heb ik het insgelijks beschouwd om den Kommandant der
troepen, als een der adviserende leden tot de vergadering toetelaten,
— vermits de tusschenkomst van die autoriteit, mijns inziens, dan alleen
zoude kunnen verlangd worden, wanneer het zake ware over de wijze
te raadplegen, waarop deze of gene Maatregelen, door de Regering
voorgeschreven, bij middel van Militaire operatiën zoude behoren te
worden uitgevoerd. Dit punt behoor nogthans geheel tot de attributien
van den Gouverneur Generaal, die, wanneer er in Rade tot eene of andere
mesure besloten is, waarvan de uitvoering aan het Militair Departement
moet worden opgedragen, als opperbevelhebber van land en Zeemagt,
met dien genen der Kommandeerende Officieren, welken de zaak betreft,
zich omtrent de maatregelen verstaat, die ter bereiking van het vastge-
stelde doel kunnen worden aangewend.
E Conform. Het weglaten van de bijvoeging in Regl. \'27 komt mij goed
voor. De beide hooge Ambtenaren kunnen altijd geraadpleegd worden,
maar het is verkieslijk om van hunne toelating in Rade geen regel in
dit Reglt. te maken.
F De door den Heer Du Bus gemaakte bijvoeging dat de Gouv. Genl.
de bevoegdheid heeft om den President van het Hof en den Directeur
Genl. van financiën te doen zitting nemen als adviserende Leden acht
ik onnoodig en ondoelmatig — onnoodig om dat er geen twijfel hoege-
naamd kan bestaan omtrent de bevoegdheid van de Regering, om per-
sonen in haar midden te doen ontbieden, tot het geven van mondelinge
adviesen — ondoelmatig, omdat zoo hier bepaaldelijk twee ambtenaren
genoemd worden, daaruit welligt zou kunnen afgeleid worden de on-
bevoegdheid der Regering, om hetzelfde met andere Ambtenaren
te doen. _ Dc nieuwe bepaling was in mijn oog, een min raadzame
beperking van de magt der regering.
IV
— Zoo lang de be-
trekking van Luitenant
Gouverneur Generaal,
achtervolgens \'s Ko-
Vnbsp;VI
(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
-ocr page 182-aantestellen, dan is de-
ze medelid van de
Hooge Regering, en
heeft zitting na den
Gouverneur Generaal.
De Raden van Indië
nemen zitting naar den
tijd van hunne aan-
stelling.
B Niets voortestellen.
C Art. 3 en 4. De betrekking, van Luitenant Gouverneur Generaal
wordt door de Regering en door den tegenwoordigen Luitenant Gou-
verneur Generaal, niet als noodzakelijk beschouwd; ook wij hebben
de noodzakelijkheid van dezen post niet ingezien, en vermeenen, dat
dezelve te meer zal kunnen vervallen indien, zoo als wij voorstellen,
door den Kommandant der troepen, als adviserend Raad, zitting in
de Regering wordt genomen. De Luitenant Gouverneur Generaal,
wel is waar, verzekert dat bij overlijden of ontstentenis van den Gou-
verneur Generaal zonder verwijl en moeyelijkheden in de vervulling
dezer hooge waardigheid wordt voorzien, terwijl daartoe anders gevor-
derd wordt de verkiezing van eenen tijdelijken opvolger door de Re-
gering, dan, schoon dit niet onbelangrijk is, weegt daarvan naar ons
gevoelen, het nut niet op tegen het bezwaar van het aanzienlijk inkomen
het welk den Luitenant Gouverneur Generaal moet worden toegelegd.
Wij zullen mitsdien zoo vrij zijn in den vervolge dezer te veronderstellen,
dat de Post van Luitenant Gouverneur Generaal zal vervallen.
D De Regering en de Commissie beiden zijn van oordeel dat de be-
trekking van Luitenant Gouverneur Generaal als niet noodzakelijk,
en dus als overbodig, moet worden beschouwd. Met deze denkwijze kan ik
mij geheel vereenigen, en aarzel geenszins het geen deswege in de beide
adviesen is ter neder gesteld, voor het mijne overtenemen. Wanneer
de verkiezing van eenen tijdelijken opvolger, bij ontstentenis van eenen
Gouverneur Generaal behoorlijk geregeld wordt, dan bestaat er geene
zwarigheid om voor een langer of korter tijdverloop een der gewone Raden
met de waarneming van het Gouverneur Generaalschap te belasten,
en bij het aan wezen van eenen Gouverneur Generaal, kan de betrekking
van eenen Luitenant Gouverneur Generaal als geheel onnodig en nutte-
loos worden beschouwd, vermits de Gouverneur Generaal onmiddellijk
met de leden van den Indischen Raad werkzaam is, en de tusschenkomst
van geenen anderen Ambtenaar behoeft om de zaken te beheeren. Daar
nogthans de thans bestaande betrekking van Luitenant Gouverneur
Generaal bij Koninklijk besluit van den.......is vastgesteld,
nings bevelen, zal blij-
ven bestaan, is deze —
— de Indische Rege-
ring, —
en de Luitenant Generaal De Koek met de waarneming van die betrekking
te gelijker tijd is bekleed geworden, heb ik mij de bevoegdheid niet willen
toekennen om hetgeen daarvan in het Concept Reglement staat aange-
teekend, eensklaps achterwege te laten, alvorens met de stellige beslissing
des Konings omtrent dit punt bekend te zijn. Vandaar dat ik de voort-
during der bestaande bepalingen heb voorgeschreven tot zoo lang
hier in geene verandering is vastgesteld. Ik durve echter zeer gerustelijk
Uwe Excellentie adviseren, om, in het belang, van \'s Lands kassa, eene
zoo overtollige betrekking voor het vervolg afteschaffen, en te bepalen
dat de Indische Regering slechts zal bestaan uit één Gouverneur Gene-
raal en Vier gewone Raden.
(E, F, G ad art. 3 en 4, Cs.)
E De weglating van art. 3, 4 en gedeeltelijk 5—27 en even zoo van
die artikelen in Regit 18, hangt af van de vraag of men overtuigd is,
dat in geen geval een Luit. Gouv. Genl. behoort aangesteld te
worden.
Mij is dit niet zoo klaar — er kunnen gevallen zijn, waar het mijns
inziens wezenlijke nuttigheid zou kunnen hebben.
bij voorb. Men voorziet dat de Gouv. Genl. zijn post spoedig zal
verlaten — dan is het toevoegen van een Luit. Gouv., die daarna tot
G.G. bestemd is, en inmiddels even door die hoedanigheid in staat
gesteld wordt de zaken te kennen, waarlijk nuttig. Maar die nuttigheid
vervalt, wanneer de zaken behandeld worden zoo als gedaan is door den
afgetreden Gouv. Genl. en den Luit. Genl. de Koek. Er was geen geheel
— de eerste beschouwde den laatsten altijd te veel uit het oogpunt van
inferieuriteit: vandaar, dat toen alles goeds er van weg raakte, doch dit
kan in het vervolg door goede voorschriften voorgekomen worden.
F Ik kan mij wel vereenigen met het gevoelen van den heer Du Bus
om den post van Luit. Gouv. intetrekken. Zoo lang dezelve bestaat,
zal dezelve het doel zijn der pogingen van dezen of genen ouden amb-
tenaar in Indië, en eenmaal benoemd zijnde, zal hij niet stilzitten voor
dat hij een stap verder is gegaan. Dat de nieuwe Gouv. Genl. een
apprentissage houde onder den genen die in functie is kan in sommige
opzigten nuttig zijn, doch ik houde het er voor dat de ondervinding
m de meeste gevallen leeren zou, dat eene zoodanige verhouding niet
geschikt is voor zwakke menschen. Zoodra de Luit. Gouv. in Indië
komt, zal een ieder in hem zien, den man die over eenige maanden
met het oppergezag bekleed zal worden; — al wat op het tegenwoordig
bestuur ontevreden is, en naar verandering haakt, zal zich aan hem slui-
ten, zal hem vleyen, zal zijn persoonlijk eergevoel trachten gaande
te maken en zal hem trachten te overreden dat de Gouv. Genl. hem niet
naar behooren behandelt. Wanneer hij eindelijk Gouv. Genl. wordt
zal hij ingewikkeld zijn in een aantal betrekkingen en intrigues, die
schadelijk zullen zijn voor de onpartijdige en waardige uitoefening
van zijn hoog gezag.
Het is om deze redenen waarbij zich de financiele bedenkingen
I
art. 4.
II
III
Wanneer de waar-
digheid van Gouver-
neur Generaal bij des-
zelfs overlijden, of an-
derzins openvalt, en
de benoeming van des-
zelfs opvolger door den
Koning niet gedaan,
of niet bekend is, zoo
zal de Luitenant Gou-
verneur Generaal in-
middels het gezag aan
den Gouverneur Gene-
raal toekomende, oefe-
nen.
— of anderzints —
— door Ons niet —
B Niets voortestellen.
-ocr page 185-voegen die de Kommissie en de Koms. Genl. aanhalen dat ik geloof
dat al de artikelen die van een \'Luit. Gouv. spreken, met vrucht kunnen
worden weggelaten. Ik zou niet gaarne zes maanden Gouv. Genl. zijn,
met een Luit. Gouv. onder mij, zoo deze laatste geen engel was.
G Eene stellige bepaling, dat er een Luit. Gouv. zijn zal, zou mij mis-
hagen, maar de onderstelling dat er een zou kunnen gevonden worden,
komt mij niet verwerpelijk voor.
Daar intusschen dit altijd in des Konings magt is, al staat het met
in het Reglt. verzet ik mij niet tegen de weglating van de artikelen,
welke op die onderstelling van een Luit. Gouv. gewagen, en zal ik dus
in eene ontwikkeling, mijner beweegredenen, noch oplossing der inge-
bragte bedenkingen daartegen niet treden.
IVnbsp;Vnbsp;VI
(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
—nbsp;of althans niet —
-nbsp;is, zal de —
— toekomende, uit-
oefenen. Voor de tijde-
lijke waarneming de-
zer functien zal aan
denzelven de helft van
de gewone Jaarwedde
van eenen Gouverneur
Generaal worden toe-
gelegd. —
D De inhoud van dit artikel vindt deszelfs grond in het geen hierboven
staat aangeteekend.
I
Bij ontstentenis van
eenen Luitenant Gou-
verneur Generaal, zal
het gezag overgaan op
eenen der Raden van
Indië. De benoeming
zal gedaan worden door
de Raden zelve, met
bijvoeging van den Pre-
sident van het hoog
geregtshof, en den
Hoofd-Directeur der
financien; geen der Ra-
den mag zich zeiven
benoemen, en de Ra-
den, zoo wel als de
genoemde President en
Hoofd Directeur, zul-
len in handen van den
oudsten Raad afleggen
den eed, dat zij tot de
tijdelijke vervulling der
waardigheid van Gou-
verneur Generaal, dien
der Raden zullen stem-
men, welken zij in ge-
moede daartoe den ge-
schiksten zullen oor-
deelen.
De leden van de al-
zoo zamengestelde ver-
gadering, brengen hun-
ne stemmen bij be-
sloten briefje uit, de
secretaris verzameld de
briefjes in eene beslo-
—nbsp;en Hoofd Di-
recteuren —
—nbsp;den Oudsten
Raad —
— in genoemde
daartoe —
— verzamelt —
— Wanneer de bedie-
ning van eenen Gou-
verneur Generaal mogt
komen te vaceren, zon-
der dat deszelfs opvol-
ger aan de Raden van
Indië bekend en in
Indië aanwezig was,
zullen de vier gewone
en de twee advisee-
rende Raden van Indië
onverwijld vergaderen
en in handen van den
Raad in rang volgende
op den Gouverneur
Generaal, en deze in
handen van den Gou-
verneur Generaal, en
deze in handen van
den volgenden raad,
den eed afleggen, dat
zij tot de provisio-
neele vervulling der
bediening van Gou-
verneur Generaal, zul-
len stemmen zoodani-
gen der vier gewone
Raden, welken zij in
gemoede daartoe den
geschiksten zullen
oordeelen, buiten zich-
zelven. Zij zullen ver-
volgens denzelfden dag
andermaal vergaderen
en elk hunne stem bij
een gesloten en getee-
kend briefje uit bren-
gen hetwelk bepaalde-
lijk en slechts eene
keuze zal bevatten. De-
ze briefjes worden door
den oudsten Raad als
— van den Luite-
nant —
— verzamelt —
— door de vier ge-
wone en de twee bo-
vengenoemde advise-
rende leden, welke in
dat geval regt van
stemming bezitten.
Zij zijn verpligt on-
middelijk ten dien ein-
de te vergaderen, en
moeten als dan in han-
den van den Raad,
in rang volgende op
den Gouverneur Ge-
neraal, en deze in han-
den van den volgenden
Raad, den eed afleg-
gen ,,dat zij tot de
tijdelijke vervulling der
waardigheid van Gou-
verneur Generaal dien
der vier gewone Ra-
den zullen stemmen,
welken zij in gemoede
daartoe den geschikten
zullen oordeelenquot;, kun-
nende geen der Raden
zich zeiven benoemen.
De leden —
—nbsp;Wanneer de
waardigheid van Gou-
verneur Generaal
door deszelfs over-
lijden of anderzins
open valt en de be-
noeming van deszelfs
opvolger door den
Koning niet gedaan
of niet bekend, is, zal
het gezag aan den
Gouverneur Generaal
toekomende, inmid-
dels worden geoefend
door een der —
—nbsp;Hoog Gerechts-
hof, en van den Di-
recteur Generaal van
financiën. Geen —
—nbsp;en Directeur
Generaal, zullen —
VI
—nbsp;Wanneer de
waardigheid van Gou-
verneur Generaal door
deszelfs overlijden of
anderzins open valt en
de benoeming van des-
zelfs opvolger door den
Koning niet gedaan
of niet bekend is, zal
het gezag aan den Gou-
verneur Generaal toe-
komende, inmiddels
worden geoefend door
een der —
—nbsp;Hoog Gerechts-
hof, en van den Di-
recteur Generaal van
financiën. Geen —
—nbsp;en Directeur-Ge-
neraal, zullen —
— verzamelt —nbsp;— verzamelt —
ten bus, de President
van het hoog geregts-
hof opent de briefjes
en leest dezelve met
luider stemme op, en
de secretaris houdt
daarvan aanteekening.
Hij op wien de meeste
stemmen gevallen zijn,
of bij staking van stem-
men, de oudste in rang
aanvaardt dadelijk de
waardigheid van Gou-
verneur Generaal, en
geniet de jaarwedde
daartoe staande tot dat
een Gouverneur Ge-
neraal, door den Ko-
ning benoemd, in de
waardigheid zal ge-
treden zijn.
— open —
— de Oudste —
—nbsp;geniet twee derde
van de jaarwedde —
—nbsp;door Ons be-
noemd —
—nbsp;in de waarneming
zal —
voorzitter verzameld
en een voor een aan
den Raad den Presi-
dent van het Hoog Ge-
regtshof ter hand ge-
steld; deze leest de-
zelve met luider stem-
me en legt dezelve
geopend ter tafel; ter-
wijl de secretaris van
een en ander bij de
notulen doet blijken,
welke notulen staande
de vergadering door
alle Raden en den se-
cretaris worden ge-
teekend en naderhand,
benevens de briefjes,
in het secreet archief
bewaard.
En zal die der ge-
wone vier Raden wel-
ke alzoo blijken zal
bij de meeste stem-
men gekozen te zijn,
de stemmen der advi-
serende leden daaron-
der begrepen of te bij
staking der stemmen
de eerste in rang, de
bediening van Gou-
verneur Generaal da-
delijk aanvaarden, en
het traktement daar-
toe staande genieten,
tot dat de Koning
daar in zal hebben
voorzien en de nieuw
aangestelde Gouver-
neur Generaal deszelfs
Functien zal hebben
aanvaard.
bus. De —
— Hoog Geregts — Hoog Geregts-
hof —nbsp;hof —
— rang, aanvaardt— — rang, aanvaardt —
—- geniet ook denbsp;— geniet de helft — geniet de helft
helft van de gewonenbsp;van de — van de
jaarwedde van Gou-
verneur Generaal, met
stilstand intusschennbsp;— ^ijn met stil-
van het tractement vannbsp;stand, in dien tus-
Raad van Indië, totdat-nbsp;fchen tijd van zijne
— in die waardig-nbsp;inkomsten als raad van
heid —nbsp;. Indië. —
-ocr page 190-A Het slot van dit artikel, zoo veel betreft de jaarwedde van den alzoo
benoemden Gouverneur Generaal ad interim, schijnt bij de redactie
van een definitief reglement eene wijziging te moeten ondergaan. Twee
derde van de gewone jaarwedde van Gouverneur Generaal schijnt ge-
noegzaam voor den genen die deze functien tijdelijk waarneemt.
B1
Wanneer de bediening van eenen Gouverneur Generaal mogt komen
te vaceren, zonder dat deszelfs provisioneele opvolger aan de Raden
van Indie bekend was, zullen zij in handen van den Raad, in rang
volgende op den Gouverneur Generaal en deze in handen van den
volgenden Raad afleggen den eed, dat zij tot de provisioneele vervulling
dezer bediening zullen stemmen zoodanigen der andere Raden, welke
zij in gemoede daartoe den geschiktsten zullen oordeelen buiten zich-
zelven en vervolgens elk hunne stem bij een besloten briefje ter hand
stellen aan den Secretaris der Vergadering, welke deze briefjes in eene
geslotene bus zal verzamelen en vervolgens aan den jongsten Raad
ter hand stellen, om door denzelven in de volle vergadering te worden
geopend en met luider stemme gelezen, en zal de persoon welke alzoo
blijken zal bij de meeste stemmen gekozen te zijn, ofte bij staking der
stemmen de eerste in rang, de bediening van Gouverneur Generaal
dadelijk aanvaarden, en het tractement daartoe staande genieten tot
dat de Souverein daarin zal hebben voorzien en de nieuw aangestelde
Gouverneur Generaal deszelfs functien zal hebben aanvaard.
1nbsp; Reglement op het beleid van de Regeering, het justitie-Wezen,
de cultuur en den handel in \'s lands Aziatische bezittingen, gearresteerd-
bij Besluit van Zijne Koninklijke Hoogheid van den 3e January 1815,
art. 7.
C Dit artikel stellen wij voor als volgt. — (Vide kolom III).
Wij hebben dit artikel merkelijk veranderd en wel om de redenen
die hier tot toelichting volgen. Aan de twee adviserende Raden, bij art. 2
hierboven voorgesteld, vermeenen wij dat bij de verkiezing van eenen
tijdelijken Gouverneur Generaal, doch ook alleen in dat geval, het regt
van stemming moet worden toegekend, om des te meer zekerheid te
hebben, dat deze zoo belangrijke verkiezing uitvalle zoo als het meest
met des Konings belang kan overeenkomen. Als de briefjes in eenen bus
worden verzameld dan zouden dezelve naar ons inzien ongeteekend
zijn en zouden mitsdien ook niet bij de notulen kunnen worden bekend
gesteld de stem door ieder der stemgeregtigden uitgebragt, wij houden
- 17S -
-ocr page 191-dit nogtans voor goed, en vertrouwen dat ieder der Raden van de
mede Raden zoo independent moet zijn dat hij niet behoeve te schromen
openlijk naar zijn gevoel te stemmen. Wij vermeenen echter dat dit
beter schriftelijk dan bij monde kan geschieden, omdat ook te dezer
zake de aanleiding tot discussien eenigzins moet worden voorgekomen,
om dat het zoude kunnen gebeuren dat een der Raden voor het oogen-
blik zijne, gewone bedaardheid en duidelijke wijze van mededeeling
verliet, hetwelk ondienstig zoude zijn voor de gewigtige bedoeling
hunner bijeenkomst.
D Dit artikel heeft geene noemenswaardige verandering ondergaan.
De Conmiissie.had dienaangaande eenige wijziging voorgesteld en wel
bepaaldelijk met betrekking tot de wijze, waarop de stemming bij de
verkiezing van eenen Raad tot tijdelijken Gouverneur Generaal zoude
behoren plaats te vinden; verlangende de Commissie dat elk der briefjes
waarop de naam van het gekozen lid geschreven staat, door den stem-
geregtigden onderteekend werd. Deze bepaling is mij echter niet van
genoegzaam gewigt voorgekomen om dezelve bij het nieuwe Reglement
vasttestellen, en houde ik het zelfs daarvoor, dat uit eene dergelijke wijze
van stemmen, veel eerder onaangenaamheden en nodeloze bekend-
stellingen zouden kunnen voortvloeijen, die aan de belangen van de
groote zaak niet dan nadelig zouden kunnen worden. Uwe Excellentie
zal ook uit het slot van dit artikel ontwaren dat de van wege het Minis-
terie gemaakte aanmerking niet is uit het oog verloren, en ik vertrouw
dat de bepaalde hoeveelheid van het tractement van den Gouverneur
Generaal aan den als zoodanig tijdelijk benoemden Raad, als voldoende
zal worden geacht, om de uitgaven te bestrijden welke aan de waar-
neming van die betrekking verbonden zijn.
E is overeenkomstig S, (i8) en 5, (27) de bepaling van het genot
der helft is hier dan het geheel. De bijvoeging in 27, van het stil-
staan van trakt, als Raad spreekt wel van zelve. Het schaadt echter
niet.
F Ik heb de bepaling gekozen dat de waarnemend Gouv. Genl. de helft
der jaarwedde geniet, om dat de Raad van Indie die waamemd. Gouv.
Gen. is, niet dien staat voeren zal, dien men van den Gouv. Genl. door
den Koning benoemd verwacht. Met eene som van ƒ 100.000 kan de
waarnemer zeer ruim aan zijne verpligtingen te dien opzigte voldoen
en het is nuttig dat de man, die over eenige maanden kan terug treden,
tot den rang van ondergeschikt ambtenaar door meer dan eene bepaling
herinnerd worde aan de tijdelijkheid zijner waardigheid.
Inbsp;IInbsp;III
art. 6
Tot het vervullen
van eene openvallen-
de Raadsplaats, wordt
door de Hooge Rege-
ring uiterlijk binnen
een maand daarna, bij
voorraad een daartoe
geschikt persoon be-
noemd en aangesteld.
Deze benoeming moet
bij de eerste gelegen-
heid ter kennisse ge-
bracht worden van het
Departement der Ko-
lonien in Nederland,
op dat zijne Majesteit — dat Wij de —
de benoeming zal kun-
nen bekrachtigen, of
eenen anderen aante-
stellen.
— Bij het openvallen
van eene Raadsplaats,
wordt door de Indische
Regering in eene eerst-
komende vergadering,
waarbij de President
van het Hoog Geregts-
hof en de Directeur
Generaal van Finan-
tien met regt van stem-
ming tegenwoordig
zijn, bij besloten brief-
jes, en bij volstrekte
meerderheid opge-
maakt, eene lijst van
drie personen, om, ter
vervulling van de ge-
dachte Raadplaats, te
worden voorgedragen,
en welk drietal vervol-
gens, door den Gou-
verneur Generaal met
deszelfs Consideratien
en advies, aan het De-
partement van Marine
en Kolonien ten spoe-
digste moet worden
opgezonden, om ter
benoeming aan den
Koning te worden aan-
geboden.
In afwachting van
eene Koninklijke be-
slissing, zal, voor zoo-
veel noodig, de Presi-
dent van het Hoogge-
regtshof, en, in diens
plaats de Directeur Ge-
neraal, met de provisi-
onele waarneming van
de bestaande vacature
kunnen worden belast.
—nbsp;Raadsplaats
wordt —
—nbsp;Regering bin-
nen eene maand daar-
na, eene met redenen
omkleede voordragt
aan het Departement
van Kolonien inge-
zonden. Bijaldien de
belangen van \'s Rijks
dienst, dringend mog-
ten vorderen dat de
opengevallen plaats
bij voorraad werd ver-
vuld, is de Hooge
Regering bevoegd om
den voorgedragenen
intusschen als provi-
sioneel Raad van In-
die zitting te verlee-
nen in hare vergade-
ring onder genot van
de daartoe staande
jaarwedde. —
—nbsp;Raadsplaats
wordt —
—nbsp;Regering binnen
eene maand daarna,
eene met redenen om-
kleede voordragt aan
het Departement van
Koloniën ingezonden.
Bijaldien de belangen
van \'s Rijks dienst,
dringend mogten vor-
deren dat de openge-
vallen plaats bij voor-
raad werd vervuld, is
de Hooge Regering be-
voegd om den voor-
gedragenen intusschen
als provisioneel Raad
van Indie zitting te
verleenen in hare ver-
gadering onder genot
van de daartoe staande
jaarwedde met bepa-
ling evenwel dat daar-
uit geen erkende regt
of aanspraak kan wor-
den afgeleid bijaldien
het den Koning be-
haagt eenen anderen
te benoemen. —
B Niets voortestellen.
G Op artikel 6 hebben wij alleen aantemerken dat vermits hetzelve
stil zwijgend verondersteld dat de persoon die door de Regeering bii
voorraad tot Raad van Indië wordt benoemd, daartoe in Rade wordt
voorgedragen door den Gouverneur Generaal, het als het ware de
Gouverneur Generaal alleen is die den nieuwen Raad benoemd daar
het genoegzaam zeker is dat deszelfs voordragt welke zich slechts
tot een Persoon behoeft te bepalen, zal worden gevolgd, terwijl de Raden
geene aanleiding vinden om voor iemand anderste stemmen als voor
den bepaalden persoon die door den Gouverneur Generaal is voor-
gedragen.
Om hierin te voorzien stellen wij voor het bepalen: dat de Gouverneur
Generaal zal zijn gehouden aan de Regering ten minste drie Personen
voortedragen tot de benoeming van eenen Raad van Indië bij voorraad
telkens als eenen Raads plaats mögt zijn opengevallen.
p De verandering welke dit artikel bij de nieuwe redactie ondergaan
heett vindt haar grond in de mindere magt welke over het algemeen
aan de Indische Regermg moet worden toegekend, en in de bevoegdheid
welke den Koning alleen kan toekomen, om tot zulk eene gewigtige
betrekking, als die van Raad van Indië, naar eigen keuze, en op de
voordragt van de Indische Regeering, eene benoeming te doen De
Commissie heeft ten deze slechts eene kleine verandering voorgesteld
met oogmerk, om aangaande de benoeming zelve de Magt tusschen den
Gouverneur Generaal en de leden van den Raad meer gelijkelijk te ver-
deden. ~ Met de grondstelling heeft de Commissie zich vereenigd
en dezelve gehandhaafd. Ook bij de Regering zijn daartegen geene
bedenkingen in het midden gebragt. Intusschen is het mij, op grond
van verkregen ondervmding, en bij eene rijpe overweging van het onder-
havige punt voorgekomen, dat, zal de Indische Regering steeds op dat
^andpunt gehouden worden, waarop dezelve, als ondergeschikt aan het
Gouvernement m Nederland, en verantwoordelijk aan den Koning
voor alle hare handelingen, behoort te staan, geen krachtdadiger middel
daartoe kan worden uitgedacht, dan het Bestuur, zooveel mogelijk
buiten mvloed op de zamenstelling der Regeringsleden te houden\'
en aan Zijne Majesteit daartegen eene ruime gelegenheid te geven om\'
zonder dat \'er eene provisioneele aanstelling hebbe plaats gehad \'hare
keuze, naar welgevallen, of op een der voorgedragen dan wel op zoo\'danie
ander perzoon te vestigen, als Hoogstdezelve in hare wijsheid daartoe
het pchikste zal oordeelen, - Hoe zeer ik voor mij. naar aanleiding
van het voorenstaande nimmer zoude geaarzeld hebben, om in dier
voege de bepalingen van het vorige Reglement te veranderen, zoo ben
ik. naar aanleiding van de jongste Ministeriele depeche van den 12 Dec
1826 L.H. geheim/W. 287k nog te meer in dit mijn gevoelen versterkt ge-
worden, vermits het zijne Majesteit zelve behaagd heeft te bepalen,
en ter mijner kennis te doen brengen dat, indien ik niet volstrekt noodig
achtte, om de door het ontslag van de Raden van Indië Van der Graaff
en d\'Ozy vaceerende raadsplaatsen onmiddelijk te vervullen, ik mij
gemagtigd konde houden, om de inzending eener voordragt aan het
Gouvernement in Nederland ter vervanging van die beide Heeren
nog eenigen tijd uit te stellen, een duidelijk bewijs, mijns erachtens,
dat het Zijner Majesteit\'s stellige bedoeling is, om zich voor het vervolg
de benoeming tot de gedachte Ambtsbetrekkingen te reserveren. De
bepaling bij de nieuwe Redactie voorkomende, aangaande de bevoegd-
heid aan den Gouverneur Generaal toegekend, om het in Rade gestemde
drietal met deszelfs bijzondere Consideratien en advies aan het Minis-
terie optezenden, geeft aan dien Hoofdambtenaar eene genoegzame
magt, om tegen de in Rade vastgestelde voordragt, het zij gedeeltelijk,
het zij in haar geheel, te adviseren, en zoodanige andere personen
voortestellen, als welke de Gouverneur Generaal mogt oordeelen, dat
meer bijzonderlijk de aandacht en de welwillendheid des Konings
moeten worden aanbevolen.
E Art. 6, (18) en 6, (27) zijn hier niet gevolgd.
Mij komt voor dat Presidt. van het Hof en Direct. Genl. in deze
vergadering niet behoeven tegenwoordig te zijn.
Ook vind ik de redactie van het nieuwe art. beter, dan de vorige
in 18 en 27, voor zoo verre het reeds dadelijk bekleeden betreft.
Maar ik zou aan dat van 27 de voorkeur geven betrekkelijk de opgave
van een drietal. Ingeval van noodzakelijkheid kan dan de eerstgestelde
op de voordragt optreden provisioneel.
Maar nu blijft er nog eene andere vraag over:
In regit. 18 straalde duidelijk door dat de Koning zich aan dc voor-
dragt niet behoefde te houden. Zulk eene bijvoeging vind ik nuttig.
F Zoo als dit artikel in het nieuwe reglement was geredigeerd, vond
ik het zelve ondoelmatig. Dat men den Directeur Genl. van financiën
en de President van het Hoog Geregtshof doet mede stemmen, m een
geval (art 5) waarin zij zelf niet kunnen worden gekozen, heeft mets
bedenkelijks in zich, maar dat zij moeten medestemrnen bij eene ge-
legenheid waar de keus wel degelijk op een van beide vallen kan, is
onvoegzaam — Het benoemen van een drietal vind ik al mede ondoel-
matig, om dat daaruit aanspraken en teleurstellingen geboren kunnen
worden, welke het raadzaam is te vermijden. Het 6e artikel van 1818
kwam mij in alle opzigten verkieslijk voor dewijl de benoemmg volgens
die bepaling slechts provisioneel in Indië geschiedde en de Koning
geheel vrij bleef om te bekrachtigen of met.
vhaSentl\'T/nbsp;den voorgrond te
plaatsen, heb ik de nieuwe redactie zoo ingerigt dat de Hooge Regering
sichte zal voordragen, met bevoegdheid evenwel om wamieer des
njks dienst zulks mögt vorderen (bijv. in geval dat er meer dan een
raad overleden - of dat de overige zwak van geest of ligchaam waren)
I
art. 7.
De Raden van Ne-
derlandsch Indie moe-
ten zijn geboren in Ne-
derland of in eene der
Nederlandsche bezit-
tingen of te wel het
Nederlandsche bur-
gerregt, volgens de va-
derlandsche wetten,
verkregen hebben; zij
moeten daarenboven
den vollen ouderdom
van dertig jaren heb-
ben bereikt.
Zij zullen eikan-
deren, ten tijde hun-
ner aanstelling, niet
mogen bestaan in of
binnen den vierden
graad van bloedver-
wantschap of zwager-
schap.
B *
De Gouverneur Generaal en de Raden van Nederlandsch Indie
moeten zijn geboren m Nederland, of in eene. van \'s lands volksplan-
tmgen of bezittmgen of geene inboorlingen zijnde, genaturaliseerd
zijn ook moeten zij den vollen ouderdom van dertig jaren bereikt
Reglement op het beleid van de Regeering. het justitie Wezen,
de Cultuur en den Handel in \'s lands Aziatische bezittingen, gearres-
teerd bij besluit van Zijne Koninklijke Hoogheid van den JanuT^
C Dit artikel bepaalt wie Raden van Indië mogen zijn en in welken
— 184 —
II
III
—nbsp;eene Neder-
landsche bezitting, —
— Burgerregt —
—nbsp;de in Nederland
bestaande wetten —
— Bloedverwant-
schap of zwager-
schap —
den voorgedragenen bij voorraad met de waarneming te belasten. Deze
gevallen kunnen in de instructie worden aangewezen. Want het is in
het algemeèn goed, dat zoo het vermeden kan worden de voorgedragene
niet in functie trede, zoo lang de benoeming van eenen anderen hier
kan plaats hebben om de teleurstelling om weder te moeten terugtreden.
VI
— Art. 5.
V
IV
— moeten in —nbsp;— moeten in
— eene van \'s Lands
volkplantingen of be-
zittingen, of geene in-
boorlingen zijnde, ge-
naturaliseerd zijn; ook
moeten zij den —
— eene van \'s Rijks
volksplantingen of
bezittingen geboren,
of wel, geene inboor-
lingen zijnde, door
den Koning genatu-
raliseerd zijn. Zij —
— eene van \'s Rijks
volksplantingen of be-
zittingen geboren, of
wel, geene inboorlin-
gen zijnde, door den
Koning genaturali-
seerd zijn. Zij moeten
den —
— jaren bereikt heb- — jaren bereikt
ben. —nbsp;hebben en zullen el-
kanderen ten -T-
—jaren bereikt heb-
ben en zullen eikan-
deren ten —
— aanstelling niet— — aanstelling niet —
graad van verwantschap dezelve eikanderen bij hunne benoeming
niet mogen bestaan.
Wij stellen voor dit artikel te laten zoo als het is — niet om dat
hetzelve volmaakt moet worden geacht maar om dat de ondervinding
leert dat zulke bepalingen geene moeyelijkheden daarstellen, terwijl
indien men dezelve veranderd, om eene meerdere naauwkeurigheid
te verkrijgen, daardoor welligt moeyelijkheden zouden te voren komen
die nu niet worden ontmoet.
D Omtrent dit artikel is noch bij de Regering, noch door de Commissie
eenige verandering voorgesteld. Mij is het echter voorgekomen, dat het
van belang kan worden aangemerkt, om ook de keuze ter benoeming
van Raadsleden tot de zoodanigen uittestrekken, die door naturalisatie
het regt van mboorlmgschap verkregen hebben. Het ontbreekt niet aan
voorbeelden, dat onder de genen, die, noch Nederlanders, noch in deze
bezittingen geboren zijn. maar reeds sedert een aantal jaren hunne woon
m deze gewesten gevestigd hebben, mannen van uitstekende kennis en
verdiensten gevonden worden, welke, bij meer dan eene gelegenheid
zich door hunne bijzondere gehechtheid aan dit land. en door hunne
belan^tellmg m den bloei van Nederlandsch Indië onderscheiden heb-
ben. De bevoegdheid te bezitten om, bij eene Soms zeer beperkte
keuze, het oog ook op de zoodanigen te kunnen vestigen, en daardoor
eene ruimere gelegenheid te vinden om grondige kennis en heldere
begrippen aangaande de groote belangen dezer bezittingen, in den
ïnbsp;nnbsp;III
art. 8.
De Raden van Indie
mogen geene andere — geene vaste be-
vaste bedieningen be- • dieningen —
kleeden. zoolang zij
leden van de Hooge
Regering zijn.
B Niets voortestellen.
(in stede van dit artikel, stelt voor. het volgende:
„De directie der financiën, de directie van den handel; en ook het
Presidium van een of ander collegie. zal aan de Leden der Regering
worden opgedragenquot;.)nbsp;^ ^
C Bij art 2 hebben wij voorgesteld dat een der Raden van Indien
tevens zoude zijn Directeur Generaal van Financien; daardoor zal de
noodige kennis van het Financie wezen in de Regering tegenwoordig
zijn. en tevens het Tractement van den Directeur Generaal worden
bezuimglt;l Wij zijn er overigens echter niet voor om andere vaste posten
door de Raden van Indien te laten bekleeden. noch om aan dezelven
het presidium van eenig collegie op te dragen, eensdeels om dat zij als
zoodamg aan ondergeschikten zouden zijn. en anderendeels om dat
ZIJ m zulks eene betrekking of Collegie eenen onmatigen invloed zouden
ïnbsp;nnbsp;III
Art. g.nbsp;_
De Gouverneur Ge-
neraal en de Radennbsp;Raden van Indie.
van Indie vermogen vermogen —
geen handel te drijven,
noch voor eigen reke- (de Hr du Bus droeg
-ocr page 199-boezem der Regering overtebrengen en aantekweken, is ongetwijfeld
voor het Bestuur eene aanleiding te meer, om uit de onderscheiden
standen eene behoorlijke voordragt te kunnen zamenstellen.
E Conform.
F Ik heb het fijne der nieuwe redactie van den Heer du Bus niet gevat,
want het reglement van 1818 bepaalde ook dat genaturaliseerde vreem-
delingen konden worden gekozen. Ik heb echter die redactie behouden
met eenige kleine wijzigingen. Bij het naturaliseren heb ik noodig geacht
bij te voegen door den Koning, om voortekomen, dat men de koloniale
naturalisatie niet als genoegzaam beschouwe.
IVnbsp;Vnbsp;VI
— Art. 6. ~
— van de Regering— — Leden —nbsp;— Leden —
— de Regering —
kunnen overbrengen. De adviserende Raden van Indie zijn hiervan
notoir uitgezonderd, daar deze betrekkingen speciaal verknocht moeten
worden beschouwd aan die van den door den Koning benoemden Kom-
mandant der troepen en van den President van het Hoog Geregtshof.
D Het geen hierboven nevens artikel 2, staat aangeteekend, zal, vertrouw
ik voldoende zijn, om de redenen te doen inzien, waarom Ik in de oude
redactie van dit artikel geene verandering gebragt hebbe, en mij met het
ten deze geuitte gevoelen der Commissie niet wel kan vereenigen. Ik
houde het overigens overbodig om ten deze bekend te stellen, dat het
nevenstaand artikel, in deszelfs uitgestrekte interpretatie, nimmer op
de twee adviserende Raden kan worden toegepast, welke ook de genen
zijn mogten, die daartoe bij ontstentenis van de reeds genoemde Amb-
tenaren, werden gekozen.
E Conform.
ivnbsp;Vnbsp;VI
— Art. 7. —
— mogen —
drijven noch —nbsp;-nbsp;— l^^ndel drijven,
-ocr page 200-ning, noch voor die
van anderen. Zij ver-
mogen geen aandeel of
belang te hebben in
eenige besteding, leve-
rancie, verpachting van
goederen, regten of
middelen, of in eenige
zaken waarover met
den lande, om winst
of voordeel, eenige
handeling wordt aan-
gegaan. Zij mogen wij-
ders geene ordonnan-
cien of schuldvorde-
ringen ten laste van
den lande, van welken
aard ook, koopen of
voor hunne rekening
nemen.
voor de bijvoeging
van directelijk noch
indirectelijk — daar-
toe is geen bepaalde
verandering noodig
geoordeeld, uit hoof-
de dat het den Komm.
Gl., volgens den
aard zijner volmagt,
de zaak zoo uitteleg-
gen en te doen toe-
passen).
—nbsp;waar over —
—nbsp;Lande —
— Lande —
B Niets voortestellen.
C Art. 9 bepaald onder anderen dat de leden der Regering geene
ordonnancien, of schuldvorderingen ten laste van den Lande, van welken
aard ook, mogen koopen of voor hunne rekening nemen. Zonder van
andere Papieren te gewagen, vermeenen wij dat de Certificaten van den
Indischen achterstand al reeds medebrengen dat het slot van dit artikel
behoort te worden geamplieerd met de woorden publieke effecten
uitgezonderd, weshalve wij dan ook deze ampliatie voorstellen.
D Zeer gegrond is mij de aanmerking van de Kommissie ten deze
voorgekomen, om uitdrukkelijk te bepalen, dat de publieke effecten
met onder de bedoelde schuldvordering ten laste van het Gouvernement
moeten begrepen worden. — De aart van de bestaande effecten en de
omstandigheden brengen mede, dat, ter voorkoming van alle misver-
—nbsp;mogen —
—nbsp;belang hebben
—nbsp;leverantie, —
anderen; zij -
leverantie, —
— leverantie —
— zaken, waar- — zaken, waar-
over —nbsp;over —
— ordonnantiën —
— lande, koopen of — lande, koopen — — lande, koopen —
voor hunne reekening
nemen, Publieke ef-
fecten worden alleen-
lijk daarvan uitgezon-
derd. —
— nemen; publie-
ke effecten worden
alleenlijk daarvan uit-
gezonderd. —■
— nemen; met uit-
zondering van publie-
ke effecten niet ge-
vestigd op de Neder-
landsche O.I. bezit-
tingen. —
stand, deze bepaling uitdrukkelijk worde bekend gemaakt. Van daar
dat dezelve in de nieuwe redactie is overgenomen. Overigens bevat dit
artikel een verbod hetwelk ook in het vervolg van het Reglement hoofd-
zakelijk tot alle ambtenaren is uitgestrekt, cn waaraan, mijns inziens,
in het belang van den dienst, de hand niet genoeg kan worden ge-
houden.
E In dit art. is in navolging 9, 27 uitgezonderd publieke effecten, in
dat van 18 was het meer algemeen.
Het nu voorgevallene met de 6 % Ind. Obligatiën maakt het raadzaam
voorzigtig te zijn. Er is voor en tegen. Maar het laatste zou bij mij de
overhand hebben. De Regering uit zoo weinige personen bestaande
kan te veel op den prijs invloed oefenen.
Wij spreken namelijk van Indische effecten.
-ocr page 202-I
art. 10.
Aan de Hooge Re-
gering wordt toege-
voegd een algemeenen
Secretaris, die tevens
als zoodanig den Gou-
verneur Generaal ten
dienste staat. Behalve
dezen, zullen een of
meer Secretarissen kun-
nen worden aangesteld,
indien de werkzaam-
heden zulks vorderen.
De Gouverneur Ge-
neraal regelt de secre-
tarie op zoodanige wij-
ze als hij nuttig oor-
deelt.
— Algemeene —
— secretary
—staat behoudens het
besluit van den Kom-
missaris Generaal over
Nederiandsch Indie,
van den 17, November
1826, staatsblad no.
67. -
B Niets voortestellen.
C Op § I en 2 hebben wij niets aan te merken. § 3 bepaald de Gouver-
oordeelt. Deze bepalmg ,s nu bijna overtollig vermits de alimeen?
Secretarie reeds georganiseerd is; dezelve zoude echter rnnen
— 190 —
-ocr page 203-—nbsp;de Indische Re-
gering —
—nbsp;algemeen Secre-
taris, —
—nbsp;Behalven dezen
kan er nog een tweede
algemeene Secretaris
worden —
—nbsp;vorderen.
De algemeene secre-
tarie blijft overigens
provisioneel geregeld
op den voet, omschre-
ven en vastgesteld bij
besluit van den Kom-
missaris Generaal in
dato 17e November
1826, (Staatsblad no.
67). De Leden van den
Raad en de Algemeene
Secretaris zullen zich
insgelijks ten tijde hun-
ner aanstelling niet mo-
gen bestaan in of binnen
den vierden graad van
bloedverwantschap of
Zwagerschap. Hetzelf-
de is ook op den twee-
den algemeenen Se-
cretaris, ten aanzienvan
den Algemeenen Secre-
taris toepasselijk. —
—Aan de Indische
Regering —
—nbsp;algemeene Secre-
taris, en de werkzaam-
heden zulks vorde-
rende, een adjunct Al-
gemeene Secretaris,
die als zoodanig ook—
—nbsp;staan. De Alge-
meene Secretaris zal
ten tijde zijner be-
noeming geen der ra-
den van Indië noch
den Gouverneur Ge-
neraal mogen bestaan
in of binnen den vier-
den graad van bloed-
verwantschap of zwa-
gerschap. —
VI
Aan de Hooge In-
dische Regering —
— algemeene Secre-
taris, en het noodig
getal adjuncten, die als
zoodanig ook —
— staan. De Alge-
meene Secretaris zal
ten tijde zijner be-
noeming geen der ra-
den van Indië noch
den Gouverneur Ge-
neraal mogen bestaan
in of binnen den vier-
den graad van bloed-
verwantschap of zwa-
gerschap, —
blijven mits met bijvoeging der woorden (vide kolom III, Cs.).
D Krachtens het Reglement van 1818 werd de bevoegdheid gelaten
om den Algemeenen secretaris, een, en meer secretarissen toe te voegen.
De ondervinding en het gevoelen van deskundigen heeft mij overtuigend
doen zien, dat deze bepaling eenigszins konde beperkt worden; van daar
dat in mijn besluit van den 17e November 1826 No. 67 (welke Uwe
Excellentie onder dagteekening van den 31 Jan. 1827 La D^ is toege-
zonden) slechts van een tweeden algemeenen Secretaris is gewag, ge-
maakt, eene betrekking, welke, bij de invoering van eene meer ver-
eenvoudigde administratie in alle de deelen van het bestuur, welligt
ook in het vervolg kan worden ingetrokken, doch die overigens eene
zeer geschikte gelegenheid aanbiedt, om iemand van kennis en talenten
onder het oog van eenen bekwamen Algemeenen Secretaris in de be-
handeling en het beheer der zaken opteleiden, en hem in staat te stellen,
om, met der tijd, zelf laatst gemelde functien te bekleeden. Vandaar,
dat het welligt niet ondoelmatig zijn zoude te bepalen: dat de Algemeene
Secretaris zal worden bijgestaan. De nadeelige invloed, welke eene
al te naauwe bloedverwantschap tusschen de Raadsleden en den al-
gemeenen Secretaris, tusschen dezen en deszelfs adjunct, op den
Inbsp;IInbsp;III
Art. II.
De Gouverneur Ge-
neraal heeft het beleid
der vergadering, ach-
tervolgens zoodanig
reglement van orde,
als bij de Hooge Re- —als door Ons zal —
gering zal worden vast-
gesteld.
A Het zoude nuttig zijn dat een zoodanig reglement van orde, het welk
dus verre nog niet bestaat, gedurende het verblijf van den Kommissaris
Generaal werd beraamd en vastgesteld naar het beginsel, dat, om een
wezenlijk nut te trekken van den Raad van Indië, alle zaken, welker
behandeling in Rade bij het reglement is voorgeschreven, van den oor-
sprong af in Rade zullen moeten gebragt worden. Tot het zamenstellen
van een reglement van orde zouden in aanmerking kunnen komen, de
punten vervat in het ontwerp hierbijgevoegd Sub La A.
B* De Gouverneur Generaal heeft het beleid der Vergadering.
De vergaderingen der Indiesche Regeering worden gehouden op zoo-
danige plaatsen, en uren, als door den Gouverneur Generaal zal worden
bepaald, en zoo dikwijls als de belangen van \'s rijks Oost Indische
bezittingen eene bijeenkomst vorderen; ten minsten twee maal
in de week, zal er eene gewone vergadering worden gehouden.
De Gouverneur Generaal is voorzitter, en wordt, bij afwezendhcid
als zoodanig opgevolgd door den Luitenant Gouverneur Generaal
of den oudsten der Raden van Indië.
geregelden gang der zaken hebben kan, in aanmerking nemende, heb
ik het niet ondoelmatig geacht om ook hier eene gelijke bepaling, als
bij art. 7 vasttestellen, en daardoor zoo veel mogelijk voortekomen,
dat niet de algemeene belangen kunnen worden opgeofferd aan de zucht
om familiebetrekkingen te begunstigen.
E Conform.
F Een gedeelte van dit artikel is overgebragt naar de instructie. Het is
mij zelfs twijffelachtig voorgekomen, of er in het reglement wel verder
van de Secretarissen behoeft gesproken dan om te bepalen dat hunne
handteekening vereischt wordt op alle openbare stukken.
Zoo dat gevoelen wordt omhelsd dan kan dit geheele artikel naar de
instructie worden overgebragt daar art. 14 van het reglement reeds
bepaalt de gevallen waarin de handteekening van den Secretaris de
rigueur is.
IVnbsp;Vnbsp;VI
(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
— achtervolgens het
Reglement van orde, bij
besluit van den Com-
missaris Generaal D.D.
iie November 1826.
N. 67 vastgesteld. —
De Voorzitter heeft het beleid der vergadering, en brengt de onder-
werpen achtervolgens ter overweging. De stukken worden door den
Secretaris gelezen, ten ware dezelve reeds door voorafgaande rondlezing
aan de leden waren medegedeeld.
Alle besluiten worden bij meerderheid van stemmen opgemaakt
behoudens het voorkomende bij Artikel 12 van het Reglement der
Regeering. Bij staking der stemmen is die des voorzitters beslissende,
met uitzondering van het geval, dat een der Raden van Indie, bij onge-
steldheid van den Gouverneur Generaal of Luitenant Gouverneur
Generaal, het presidium bekleedt, als wanneer alle zaken, waarover de
stemmen hebben gestaakt, op nieuw zullen moeten worden overwogen,
wanneer dc Gouverneur Generaal of Luitenant Gouverneur Generaal
ter vergadering tegenwoordig zijn.
Al wat, volgens de door den Koning gemaakte bepalingen, door den
Gouverneur Generaal in Rade moet beslist worden, zal van den aanvang
af in Rade worden behandeld; dit zal inzonderheid plaats hebben niet
al wat de begrootingen cn het financie wezen betreft, waarover mitsdien
van stap tot stap en niet anders dan in Rade zal mogen worden gehan-
deld, opdat alzoo de Indiesche Regeering eene volledige kennis bekome
van alle ter harer beslissing staande zaken.
De Vergadering kan zaken, welke een rijp onderzoek vorderen, in
handen van een of meer harer medeleden stellen om daaromtrent van
berigt en consideratien te dienen.
Het verslag word schriftelijk ingediend en door den rapporteur
voorgelezen.
Alle de leden der vergadering hebben het regt om voorstellen te doen,
en zaken in overweging te brengen, zoodra die, welke de Voorzitter ter
tafel heeft gebragt zijn afgehandeld.
Geene vergadering zal worden gesloten dan nadat al de leden, op de
afvrage van den Gouverneur Generaal, zullen hebben betuigd geene
voorstellen te willen doen, waarvan aanteekening zal worden gehouden
aan het einde der notulen.
De Voorzitter is bevoegd om het in overweging nemen van voorstellen,
door een van de leden gedaan, uittestellen, tot den eerstvolgende bijeen-
komst doch niet langer.
zeiver geheel zouden kunnen worden geinsereerd, met zoodanigen
als uwe Excellentie doelmatig zal oordeelen. Wij hebben de Eer dezelve,
daartoe betrekkelijk, de volgende aanmerkingen mede te deelen:
1°. dat wij geene redenen hebben om het zenden der stukken in rond-
lezing bijzonder aantebevelen, doch ook niet, om hetzelve geheel af-
tekeuren, en dat wij alzoo van gevoelen zijn het aan den voorzitter der
Regering over te laten dit al of niet te doen;
2°. dat het bepaalde bij artikel 6, namelijk dat de Raden door hün
in de Regering te dienen verslagen zelve zullen voorlezen ons voorkomt
tot die huishoudelijke schikkingen te behooren welke niet behoeven
te worden voorgeschreven; en
3°. dat hoewel wij de bepaling van art. 4, houdende dat als onder het
Presidium van een Raad van Indie de stemmen mogten staken, de zaak
andermaal zal worden overwogen wanneer de Gouverneur Generaal
tegenwoordig is, zeer voorzigtig vinden, wij echter gevoelen dat er
zaken kunnen voorvallen in welke de tegenwoordigheid van den wegens
ongesteldheid afwezenden Gouverneur Generaal niet kan worden
afgewacht, en alzoo vermeenen dat in zulke gevallen behoort te worden
voorzien, op dat \'s Lands belang in spoed vereischende zaken ook niet
door al te naauwe beperkingen komt te lijden.
D Het bij deze bedoelde Reglement van orde is dat, hetwelk mij in der
tijd van wege het Ministerie is medegedeeld, en bij besluit van den ne
November 1826 N. 67 vastgesteld, gelijk ik de eer had Uwe Excellentie
bij missive van den 6 Febr. 1827 L° F^ kenbaar te maken. De Regering
en de Commissie zijn beiden van oordeel dat alle de bepalingen van het
gedachte Reglement bij deze behoorden te worden overgenomen.
Mij is het echter voorgekomen, dat een Reglement van orde als alleenlijk
huishoudelijke beschikkingen bevattende, over het algemeen niet van
dien aart is, om buiten de vergadering en ter kennis van het publiek
te worden gebragt. Voor zoo verre nogthans in hetzelve voorschriften
zijn opgenomen, die als hoofd- en grondbepalingen kunnen worden
aangemerkt, cn tot de openbare handelingen van het bestuur betrekking
hebben, kan het niet dan als doelmatig worden geacht deswege eene
uitzondering te doen plaats grijpen en dezelve in het groote Reglement
te herhalen^ hetgeen dan ook bij deze is in het oog gehouden, zoo als
het Uwe Excellentie uit de nieuwe redactie van eenige volgende artikelen
blijken zal.
E Nu er eene afzonderlijke Instr. komt kan zeker dit art. van 18 en
27 wegvallen.
F Dit artikel is overgebragt naar de Instructie der Indische Regering.
-ocr page 208-art. 12.
De Gouverneur Ge-
neraal is gehouden alle
zaken, die ter beslis-
sing van de Hooge
Regering staan, te
brengen ter overwe-
ging van de vergade-
ring. Aan den Gouver-
neur Generaal wordt
echter de magt toege-
kend, om, wanneer hij
zulks ten oorbaar van
den lande en van des
Konings dienst rekent,
tegen de gevoelens van
de meerderheid te be-
slissen en het besluit
op te maken.
In dit geval worden
de adviesen en van den
Gouverneur Generaal,
en van de Raden, in
schrift overgegeven, en
aan het Departement
van de Kolonien toege-
zonden, met bijvoe-
ging van alle zoodanige
omstandigheden en be-
denkingen als ter zake
dienstig zijn.
Deze magt komt al-
leen toe aan den Gou-
verneur Generaal door
den Koning benoemd,
en geenzins aan hem,
die tot deze waardig-
heid slechts bij voor-
raad en inmiddels be-
noemd is.
— de Indische Re-
gering —
—vanOnzen dienst—
—nbsp;door ons be-
noemd —
—nbsp;waardigheid in
Inie slechts —
—nbsp;benoemd is op
den voet bij art. 5
bepaald. —
— a. Aan den Gou-
verneur Generaal
wordt de magt toege-
kend, om wanneer hij
zulks oorbaar van den
Lande en van des Ko-
nings dienst rekent, te-
gen de gevoelens van
de meerderheid te be-
slissen en het besluit
op te maken. Deze
magt komt alleen toe
aan den Gouverneur
Generaal door den ko-
ning benoemd, en
geens zins aan hem die
tot deze waardigheid
slechts bij voorraad en
in middels benoemd
is.
b. Telkens als de
Gouverneur Generaal
tegen de meerderheid
mögt komen te be-
slissen, en telkens als
een Besluit der Rege-
ring door de beslissen-
de stem van den Gou-
verneur Generaal
wordt opgemaakt, zul-
len de advisen, en van
den Gouverneur Ge-
neraal, en van, den
Raden, in schrift over-
gegeven en aan het De-
partement van Kolo-
nien worden overge-
zonden, met bijvoe-
ging van alle zoodanige
bedenkingen en om-
standigheden als ter
zake dienstig zijn. le-
IVnbsp;\'nbsp;Vnbsp;VI
(vervalt, Cs.)nbsp;— Art. 9.
De Gouverneur
•nbsp;Generaal heeft de magt
—nbsp;zaken die —nbsp;om In de vergaderingen
—nbsp;de Indiesche Re-nbsp;der Hoge Regering,
gering — tegen het gevoelen der
meerderheid, te be-
slissen. —
—nbsp;wordt de magt —
—nbsp;zulks oorbaar
voor den —
[alinea 2 ontbreekt,Cs;]nbsp;(2e en 3e alinea ver-
valt, Cs.)
—nbsp;geenszins —
—nbsp;slechts inmiddels
benoemd is, op den
voet bij art. 5 omschre-
ven. Telkens als de
Gouverneur Generaal
tegen de meerderheid
der lid van de Regering
heeft daarenboven de
vrijheid niet alleen,
maar dit wordt de-
zelven zelfs aanbevo-
len, om zoo dikwijls
hij het verkiest zijn
advies schriftelijk uit-
tebrengen en te ver-
langen dat hetzelve
naar het Departement
van Kolonien worde
overgemaakt, behou-
dens nogtans van het
regt aan den Gouver-
neur Generaal om zul-
ke stukken, even als
alle andere, naar Ne-
derland te zenden, al-
ware het ook dat de
rapporteur of de an-
dere Raden het tegen-
deel mogten verlan-
gen. —
mogt komen te beslis-
sen, en telkens als een
besluit der Regering
door de beslissende
stem van den Gouver-
neur Generaal wordt
opgemaakt, zullen de
adviesen en van den
Gouverneur Generaal
en van de Raden in
schrift overgegeven en
naar het Ministerie van
Marine en Koloniën in
Nederland worden o-
vergèzonden, met bij-
voeging van alle zoo-
danige bedenkingen en
omstandigheden als
terzake dienstig zijn.
Ieder lid van de Re-
gering heeft daaren-
boven de vrijheid niet
alleen, maar zulks
wordt ten sterksten
aanbevolen, om, zoo
dikwijls hij het ver-
kiest, zijn advies schrif-
telijk uittebrengen, en
te vorderen dat het-
zelve naar het Minis-
terie worde overge-
maakt. Daar tegen
heeft ook de Gouver-
neur Generaal het regt
om zulke, even als
andere stukken naar
Nederland optezen-
den, al ware het ook
dat het tegendeel door
den Rapporteur of
door de andere leden
der vergadering ver-
langd werd. —
A In het slot van dit artikel wordt bedoeld de Gouverneur Generaal,
die in M die bij voorraad en inmiddels benoemd is, op den voet bij art. 5
bepaald. De redactie laat hieromtrent twijfel over, die bij het definitief
reglement behoort te worden opgeheven.
B Niets voortestellen.
C Schoon wij 200 even gezegd hebben, dat Uwer Excellencies Regle-
ment van den iie November 1826 hierboven in deszelfs geheel konde
worden geinsereerd, zal het welligt beter zijn art. 4 en 5 daarvan uit-
tezonderen; ten einde dezelve als nu te doen volgen, te weten:
eerst art. 5
vervolgens art. 4, en daarna het volgende gesplitst in twee artikelen
op deze wijze [vide kolom III, Cs.].
Uwe Excellencie zal uit deze onze voordragt hebben opgemerkt;
dat naar ons inziens art. 12 van het Reglement op het beleid der Regering
van December 1818, de Raden van Indië niet genoeg verpligt, noch
genoeg in de gelegenheid stelt om van hunne gevoelens welke, van die
van den Gouverneur Generaal of van die der mede Raden afwijken
schriftelijk en ter behoorlijke plaatse te doen blijken.
D Zonder dat ik het, om de hiervoren aangehaalde redenen, als nood-
zakelijk beschouwe om, overeenkomstig de voordragt der Commissie
art. 4 en 5 van het meergenoemde Reglement van orde, bij deze over-
tenemen, vermits dezelve alleen op den gang en de leiding der delibe-
ratien betrekking hebben, zoo heb ik mij echter zeer wel met het gevoelen
der Heeren Rapporteurs kunnen vereenigen, om, overeenkomstig
derzelver voordragt, de redactie van het nevensstaande Artikel te ver-
anderen; vermits daarbij van den eenen kant, de uitgebreide magt
van den Gouverneur Generaal, meer bepaaldelijk omschreven, en van
de andere zijde aan elk der Raadsleden de bevoegdheid verzekerd en
de gelegenheid gegeven wordt, om deszelfs handelingen en gevoelens
onder het oog des Konings te brengen, beide maatregelen, die niet dan
eene zeer voordeelige strekking hebben kunnen, om den invloed van
het Gouvernement in Nederland op den gang der Indiesche huishouding
meer en meer te versterken, en hetzelve met de minste bijzonderheden
aangaande den geest en de gedragingen van het Bestuur bekend te
houden. —
E Dit art. in 18 en 27 is nu overgebragt in de Instructie art. 4 en 5.
Maar het zou mij beter voorkomen dit in het Reglt. als een grond-
Inbsp;n III
Art. 13.nbsp;[vervalt, Cs.] —
Van het verhandel-nbsp;(ad art. 13 oud ge-
de in elke zitting vannbsp;bruik maken van de
de Hooge Regering,nbsp;denkbeelden, bij het
-ocr page 213-wettelijk beginsel in te lasschen. Het publiek heeft bij die kennis waarlijk
belang.
Bij deze gelegenheid moet ik ook reeds voorloopig aanmerken, dat
de instructie ook niet geheim behoeft of behoort te zijn, en onder onze
Republikeinsche regeringsvormen waren alle instructiën openbaar en
ik houde het voor belangrijk.nbsp;^
F Dit nieuwe artikel is mij bedenkelijk voorgekomen en zoo hetzelve
in het openbaar reglement moest blijven, zou ik eer de redactie van het
jaar 1818 verkiezen. Hetzelve heeft de strekking om verdeeldheid in
den boezem der regering aantemoedigen, en de leden aantezetten tot
oppositie tegen den Gouv. Genl.
Maar mijn gevoelen is daarteboven dat hetzelve naar de instructie
kan worden overgebragt. Wat heeft het publiek met deze bepaling te
doen? De besluiten die de Gouv. Genl. uitvaardigt moet hetzelve altoos
opvolgen, om het even of de Gouv. Genl. de verantwoordelijkheid op
zich heeft genomen of dat het een gewoon besluit der meerderheid is.
Zoo men van oordeel mogt zijn dat eenig gedeelte van dit artikel
tot het reglement behoorde, dan zou ik nog eene splitsing voorstellen
en in het reglement inlasschen, de bepaling dat de Gouv. Genl. tegen het
gevoelen der meerderheid kan beslissen en in de instructie dat hij in dat
geval de stukken naar Nederland moet zenden, en dat hij gehouden is
alle zaken die in Rade moeten behandeld worden, in rade te brengen.
In antwoord op de vrage, waarom- ik de instructie geheim wil maken,
dient dat het mij voorgekomen is dat dit een natuurlijk gevolg moet
zijn van sommige daarin opgenomen bepalingen.
Ik zal dit nader ophelderen wanneer ik art. 24 cn 25 zal behandelen.
G Ik blijve bij de meening, dat dc toekenning van deze magt aan den
Gouv. Genl., in het reglement worde overgebragt. Dit te weten is voor
het publiek van belang, daar het, als het ware, is een grondwettelijk
beginsel van bestier.
Het is te meer noodig. om dat het in alle de vroegere en latere ont-
werpen en gearresteerde reglementen gestaan heeft — cn dat dus
nu de weglating eene zonderlinge houding hebben zou.
Ik mag evenwel wel lijden, dat volgens het nader voorstel zeker
gedeelte van dit art. in de instructie worde overgebragt, niaar ik zie
geene reden, om die instructie geheim te behandelen — zie mijne vorige
nota. —
IVnbsp;Vnbsp;VI
(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
— zitting der
Indische —
als mede van de hande- Ontwerp van Regle-
lingen van den Gou- ment van Orde aan
verneur Generaal af- de hand gegeven),
zonderlijk, worden da-
gelijksche aanteekenin-
gen gehouden, die kopy-
elijk telken drie maan-
den, aan het Departe-
ment van de Kolonien
moeten worden over-
gezonden.
Van alle belangrijke
gebeurtenissen en han-
delingen, zoo de in-
wendige regering als
de buitenlandsche be-
trekkingen met omlig-
gende Europeesche be-
zittingen of Inlandsche
vorsten of volkeren be-
treffende, wordt ook
tusschentijds, bij elke
bekwame gelegenheid,
aan hetzelve Departe-
ment kennis gegeven.
De overzending der
stukken moet steeds
gepaard gaan, met een
omstandig en berede-
neerd verslag der zaak
en der gronden van
beslissing, ten einde
Zijne Majesteit in staat
te stellen, de juistheid
der genomen maatre-
gelen te beoordeelen.
—nbsp;die telken drie
maanden kopie lijk aan
het Ministerie van Ma-
rine en Koloniën zul-
len worden overgezon-
den, vergezeld van (en
naar een kort register
derzelve) al de bijlagen,
welker kennis nuttig en
belangrijk kan zijn. —
—nbsp;Regering —
—nbsp;betreffende, en
inzonderheid van alle
voorvallende oorlogen,
zal tusschentijds met
den meesten spoed aan
voornoemd Departe-
ment worden kennis
gegeven —
—nbsp;zal steeds. —
—nbsp;gaan met een be-
redeneerd en omstan-
dig verslag, zoo van
de omstandigheden, als
van de beoordeeling
der Indische Regering
daarover, ten einde den
Koning in —
—nbsp;stellen, om den
stand van zaken met
juistheid te kunnen be-
oordeelen, en, waar
zulks noodig is, met
volledige kennis te be-
slissen. —
B 1
Van het verhandelde in elke zitting der Indiesche Regeering als mede
van de handelingen van den Gouverneur Generaal afzonderlijk, worden
dagelijksche aanteekeningen gehouden die telken drie maanden kopielijk
aan het Ministerie van Marine en Kolonien zullen worden overgezonden,
vergezeld van (en van een kort register er van) al de bijlagen, welker
kennis nuttig of belangrijk kan zijn. Van alle belangrijke gebeurtenissen
en handelingen, zoo de inwendige regering als de buitenlandsche be-
trekkingen met omliggende Europesche bezittingen of Inlandsche
vorsten of volkeren betreffende, en inzonderheid van alle voorvallende
Oorlogen zal tusschentijds, en met den meesten spoed aan voornoemd
Departement worden kennis gegeven. De verzending der stukken zal
steeds gepaard gaan met een beredeneerd en omstandig verslag, zoo
van de omstandigheden als van de beoordeeling der Indiesche Regee-
ring daar over, ten einde den Koning in staat te stellen, om den stand
van zaken met juistheid te kunnen beoordeelen en waar zulks noodig
mögt zijn met volledige kennis te beslissen.
1nbsp; Reglement op het beleid van de Regeering, het justietiewezen,
de cultuur en den Handel in \'s Lands Aziatische bezittingen, gearres-
teerd bij Besluit van Zijne Koninklijke Hoogheid van den 3e January
1815 art. 17 (ten rechte 2, Cs.).
C Dit artikel wordt vervangen door art. 11 van Uwer Excellencies
Reglement van 11 November 1826, en moet alzoo hier of daar vervallen.
Wij vereenigen ons gaame met de redactie van hetzelve bij voormeld
Inbsp;IInbsp;III
art. 14.nbsp;Art. 13.nbsp;—
Alle wetten, beslui- —Alle verordenin-
ten, bevelen en andere gen, bevelen —
handelingen van de
Hooge Regering, za-
mengesteld zooals in
art. 2 bepaald is, moe-
ten worden uitgevaar-
digd op naam van den
Gouverneur Generaal
in Rade, en niet an-
ders. Alle moeten door
den algemeenen secre-
taris geteekend wor-
den ter ordonnantie
van den Gouverneur
Generaal in Rade.
Reglement doch geven in bedenking of het niet goed zoude zijn te bepa-
len dat de Registers der handelingen van de Indische Regering zoodanig
zullen moeten zijn ingerigt dat althans iedere dispositie van groot belang
worde voorafgegaan door eene bekend stelling der ^ deliberatien welke
ter zake hebben gediend, in verband gebragt met \'s Lands Politike en
financieele belangens en met \'s Lands beschikbaar middelen.
D Bij de nieuwe redactie is art. 11 van het Reglement van orde ter dezen
overgenomen. Men heeft het echter onnoodig geacht, om overeenkomstig
de voordragt der Commissie bij deze te bepalen, dat de Registers der
handelingen van de Indische Regering zoodanig zullen moeten zijn
ingerigt, dat althans iedere dispositie van groot belang worde vooraf-
gegaan door eene bekend stelling der deliberatien welke ter zake hebben
gediend, in verband gebragt met \'s lands politieke en finantieele belangen
en met \'s lands beschikbare middelen. Voor zoo verre zulks vereischt
wordt, heeft dit naar ik vermeen, tot dus ver genoegzaam plaats ge-
vonden en het zoude welligt tot eenen meerderen omslag, zonder eenig
beoaald doel, aanleiding geven, is (in Cs.) die van die verpligtmg der
Regering ten dezer nog meer in het breede omschreven werd. Eene
goede en beknopte opgave der handelingen en besluiten, in verband
tot het doel, waarmede dezelve is aangevraagd, brengt reeds van zelve
mede, dat men het Ministerie bekend make met de gronden waarop de
dispositien en maatregelen genomen zijn.
E art. 13—18 en 27 — kan wel in de Instructie overgebragt. — dit
ben ik eens.
— anders;
moeten —
V
—nbsp;Alle verordenin-
gen, bevelen —
—nbsp;de Indische Re-
gering, zamengesteld,
zoo —
—nbsp;moeten bij de-
zelver uitvaardiging
worden onderteckend
door —
dezelve — Secretaris ,,ter
ordonnantie van den
Gouverneur Generaal
in Radequot;.
IV
— Alle verordenin-
gen, bevelen -
— de Indische Rege-
ring —
VI
— Art. 10.
Alle verordenin-
gen, bevelen —
—nbsp;Hooge Indische
Regering, zamenge-
steld, zoo —
—nbsp;moeten bij der-
zelver uitvaardiging
worden onderteekend
door —
—nbsp;Secretaris ,,ter
ordonnantie van den
Gouverneur Generaal
in Radequot;.
Alle algemeene wet- — algemeene ver-
ten en belangrijke be- ordeningen en —
palingen of besluiten,
worden daarenboven
door den Gouverneur
Generaal geteekend.
A Het woord wetten, hier gebezigd, is welligt geschikt om aan de In-
dische Regering een verkeerd begrip van hare bevoegdheid te geven. —
Alle verordeningen, bevelen en andere handelingen, zou hier beter de mee-
ning uitdrukken. Deze aanmerking is toepasselijk op alle artikelen
waar het woord wetten voorkomt.
B Alle wetten, besluiten, bevelen en andere handelingen van de
Hooge Regering, zamengesteld zooals in art. 2 bepaald is, moeten
worden uitgevaardigi op naam van den Gouverneur Generaal in Rade,
en niet anders. Alle moeten door den Algemeenen Secretaris geteekend
worden ter ordonnancie van den Gouverneur Generaal in Rade. Alle
algemeene wetten en belangrijke bepalingen of besluiten, worden
daarenboven door den Gouverneur Generaal geteekend.
De brieven aan den Minister voor de Marine en Kolonien, en aan de
Gouverneurs van vreemde bezittingen, welke naar den aard der onder-
werpen, in Rade worden gearresteerd, zullen door den Gouverneur
Generaal benevens alle de leden der Regeering welke in de vergadering
zijn tegenwoordig geweest, en door den secretaris geteekend worden. —
(In den geest en naar de bedoeling van Zijne Majesteit, vermeent men,
dat in dit artikel, de uitdrukking Gouverneur Generaal in Rade, zoude
kunnen plaats maken voor de woorden „Gouverneur Generaal en
Radenquot;).
— algemeene ver-
ordeningen, belangrij-
ke — •
— geteekend. De
aanhef van alle publi-
catiën, acten en andere
opene stukken zal na
het opschrift In naam
des Konings, slechts be-
staan in deze woorden:
De Gouverneur Gene-
raal over Nederlandsch
Indie (in of buiten Ra-
de) allen, deze zullen
zien of hooren lezen,
Salut! doet te weten.—
Alle publikatien,
akten en openbare
stukken worden —
— geteekend, en
derzelver aanhef zal,
na het opschrift ,,In
naam des Koningsquot; be-
staan in de woorden:
,,De Gouverneur Ge-
neraal van Neder-
landsch Indie, allen,
die deze zullen zien
of hooren lezen, salut,
doet te weten.quot; —
Alle publikatien, ak-
ten en openbare stuk-
ken worden —
— geteekend, en
derzelver aanhef zal,
na het opschrift ,,In
naam des Koningsquot; be-
staan in de woorden :
,,De Gouverneur Gene-
raal van Nederlandsch
Indie, allen die deze
zullen zien of hooren
lezen, salut, doet te
wetenquot;. —
C Ten aanzien van dit artikel vereenigen wij ons met het voorstel
van de Regering; dezelve heeft daarbij in achtgenomen art. 9 van het
Reglement door Uwe Excellencie gearresteerd. Dit artikel zal echter
eenige verandering ondergaan, naar gelang van Uwer Excellenties
verlangen nopens art. 10 van haar Reglement; naar de redactie van art.
II hierboven en naar de zedert bepaalde benaming van Indische Re-
gering, in stede van Gouverneur Generaal in Rade, door welke bepaling
intusschen reeds de geopperde bedenking vervallen is om voortaan
Gouverneur Generaal en Raden in stede van in Rade te schrijven,
eene onderscheiding die wij echter niet noodzakelijk zouden vinden.
D Dit artikel is insgelijks in verband met de bepaling van art. 10 van
het Reglement van orde opgemaakt. Uwe Excellentie zal ontwaren, dat
men steeds, overeenkomstig de deswege gegeven voorschriften Indiesche
in plaats van Hooge Regering gesteld heeft; eene verandermg waarvan
de doehnatigheid niet kan worden betwijfeld, en die gegrond is op de
onmiddelijk ondergeschiktheid waarvan in het bestuur van Nederlandsch
Indië aan het Gouvernement in Nederland moet gehouden worden. —
E Conform.nbsp;^
Maar in die publicatien moet toch gewag gemaakt worden van Gouv.
Genl. in Rade.
-ocr page 220-Art. 15.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade, zoo
wel als afzonderlijk
handelende, is gehou-
den de bevelen hem
uit naam des Konings
toegezonden, nateko-
men.
II
Art. 14.
— uit onzen naam
toegezonden —
III
De Indische Rege-
ring en de Gouver-
neur Generaal zijn ge-
houden de bevelen van
den Koning niet al-
leen, maar ook die van
den Minister voor de
Kolonien naar te ko-
men.
De Gouverneur han-
delt wijders naar de
byzondere instructiën
welke hem door den
Koning of uit, Hoogst-
deszelfs naam zullen
worden gegeven.
De Indische Rege-
ring is den Koning
verantwoording schul-
dig van alle hare ver-
rigtingen. De Gouver-
neur Generaal insge-
lijks en in het byzonder
van het geen hij alleen
en tegen het advies
van de Raden van
Indie zal hebben ver-
rigt.
B Niets voortestellen.
G Dit artikel vermeenen wij met artikel 37 te moeten vereenigen;
het eerste is limitatief terwijl het tweede meer facultatief is — eene
onderscheiding die als deze artikelen vereenigd zijn ten duidelijkste
zal worden aangetoond. —
Wij stellen de redactie van het vereenigde artikel voor als volgt:
(vide kolom III, Cs.).
Wij mogen het als overbodig echter (achten, Cs.) alle de redenen
te vermelden die ons tot deze verandering hebben bewogen doch halen
ter loops aan dat wij hebben willen verzekeren de executie van des
Ministers bevelen, op dat niet kunne gebeuren, zooals door den letter-
lijken inhoud van art. 15 van het Reglement wordt aan de hand gegeven,
dat aan eenig bevel van den Minister worde gederogeerd omdat hetzelve
niet uitdrukkelijk luid in naam des Konings te zijn gegeven. —
IVnbsp;Vnbsp;VI
(vervalt, Cs.)nbsp;— Art. ii. —
— Generaal is —
- Hem door dennbsp;- l^^m door den
Koning, of uit naam -nbsp;Komng, of uit -
— natekomen, om
het even of de zaken
in of buiten Rade, moe-
ten behandeld wor-
den. —
D Door tc bepalen dat de Gouverneur Generaal in Rade zoo wel als
afzonderlijk handelende gehouden is dc bevelen hem door den Konmg
of uit naam des Konings, toegezonden, natekomen, geloot ik, dat er
nimmer meer eenige gelegenheid of eenig voonvendsel kan worden
uitgedacht, om zich aan de naarkoming en opvolging eener ministeriele
aanschrijving te onttrekken. Deze laatste toch, kan nimmer, naar den
aart van dc Regeringsvorm in Nederland, anders dan als een uitvloeisel
van Koninglijke bevelen worden aangemerkt, cn heb ik het uit dien
hoofde onnoodig.en overbodig beschouwd om ten deze m de omschrij-
vingen te treden welke door de Commissie waren voorgesteld, deels
om dat de Gouverneur Generaal en de Raden van Indie allen door den
Koning, benoemd, cn Ambtenaren des Konings zijnde, uit den aart
der zaak ook aan den Koning wegens hun gedrag en handelingen
verantwoordelijk blijven, deels, om dat quot;er geen onderscheid tusschen
Ministerieele aanschrijving en onmiddellijke bekendmaking van \'s Ko-
ning\'s wil en bevelen kan worden daargesteld.
E 15, 18, 27 — is nu overgebragt in de instructie.
Maar is dit niet noodig als een grondwettelijk beginsel in het Reglt.
de ondervinding heeft dit nog al als noodig geleerd, dunkt mij.
F Ik oordeel de inlassching van dit beginsel in de instructie als genoeg-
I
art. 16.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade is be-
voegd, om ten aanzien
van het beleid der al-
gemeene regering, in
alle derzelver deelen,
zoodanige wetten, ver-
ordeningen en bepa-
lingen te maken, als
dezelve ten meesten
nutte van Neder-
iandsch Indie, in ver-
band met de belangen
van Nederland, oor-
deelt te behooren.
Deze wetten, veror-
deningen en bepalin-
gen, gelijk alle andere
besluiten, het zij van
den Gouverneur Ge-
neraal in Rade of bui-
ten Rade, mogen niet
afwijken van de gron-
den op welke het stel-
sel van algemeene re-
gering, in hare onder-
scheiden deelen, bij
dit reglement of bij de
andere verordeningen
en bepalingen door
Kommissarissen Ge-
neraal uitgevaardigd en
gemaakt, gebouwd is,
zullende alle dezelve
II
Art. 15.
—Alle verordeningen,
welke voor het uit-
oefenen der algemee-
ne regering in over-
eenstemming met de
Onzentwege gegeven
voorschriften worden
vereischt, worden be-
raamd en vastgesteld
door den Gouverneur
Generaal in Rade.
Wanneer de bepa-
lingen in betrekking
staan met de algemee-
ne of staatkundige be-
langen van Nederland,
of met zaken welker
volledige beoordee-
ling slechts in Neder-
land kan geschieden,
zal de regering niet
vermogen te beslis-
sen, maar aan het
Ministerie van Kolo-
niën, de noodige voor-
stellen moeten doen
om door hetzelve ter
onzer kennis te wor-
den gebragt. —
(Tot Art. 15 nieu-
we bepalingen dies-
volgende in de in-
structie opnemen. —)
III
— De Indische Rege-
ring is bevoegd zoo-
danige wetten, veror-
deningen en bepalin-
gen te maken als de-
zelve ten meeste nutte
van Nederiandsch In-
dien in Verband met
de belangens van Ne-
derland, oordeelt, te
behooren.
Deze wetten, ver-
ordeningen en bepa-
lingen gelijk alle an-
dere besluiten het zij
van de Indische Re-
gering, dan wel van
den Gouverneur Ge-
neraal afzonderlijk,
mogen niet afwijken
van de gronden welke
door dit Reglement, of
bij andere verordenin-
gen en bepalingen van
gevoegde hoogere mag-
ten, zijn en worden
daargesteld of geken-
merkt. Dezelve, zullen
insgelijks geene nieu-
we orde van zaken
mogen daarstellen,
welke schoon niet met
voormelde gronden
strijdende, daarbij niet
zaam verbindend voor den Gouv. Genl. en wat wil men meer hebben?
— De ingezetenen zouden toch immers het regt niet hebben om aan
bevelen door den Gouv. Genl. in afwijking van \'s Konings instructien
gegeven, gehoorzaamheid te weigeren?
G Ik zou ook dit art. liever in het reglt. houden. — Het staat oolTal
in de vorige, welke houding zal de weglating hebben.
VI
— Art. 12.
V
IV
—nbsp;bevoegd om —
—nbsp;van alle de dee-
len van het Bestuur
zoodanige verordenin-
gen en bepalingen vast-
testellen, als, in over-
eenstemming met de
gronden bij dit Regie-\'
ment vastgesteld, en
met de door of van
wege den Koning ge-
geven voorschriften
aan het beleid der al-
gemeeneRegeringkun-
nen bevorderlijk zijn.
Doch omtrent alle zul-
ke bepalingen en ver-
ordeningen, welke met
de algemeene of staat-
kundige belangen van
Nederland, of met za-
ken in betrekking
staan, waarvan de vol-
ledige beoordeeling al-
leen in Nederland kan
plaats vinden, zal de
Indische Regering niet
vermogen te beslissen,
maar zal dezelve in
tijds de noodige voor-
stellen aan het Minis-
terie van Marine en
— om, ten aanzien
van alle de deelen
van het Bestuur, zoo-
danige verordeningen
en bepalingen vast-
testellen als, in over-
eenstemming met de
gronden bij dit Regle-
ment vastgesteld, en
met de door of van
wege den Koning ge-
geven voorschriften
aan het beleid der
algemeene Regering
kunnen bevorderlijk
zijn. —
(alinea 2 vervah, Cs).
—nbsp;om, ten aänzien
van alle de deelen van
het Bestuur, zoodanige
verordeningen —
—nbsp;bepalingen vast-
testellen als, in over-
eenstemming met de
gronden bij dit Regle-
ment vastgesteld, en
met de door of van
wege den Koning ge-
geven voorschriften
aan het beleid der al-
gemeene Regering kun-
nen bevorderlijk zijn.
(alinea 2 vervalt, Cs).
-ocr page 224-in kracht blijven, totnbsp;uitdrukkelijk is voor-
dat door den Koningnbsp;geschreven,
nadere bevelen mog-
ten gegeven worden.
A De meening van dit artikel, en de grenzen der bevoegdheid, zullen
bij eene nieuwe redactie duidelijker dienen te worden aangewezen. —
Alle verordeningen, welke voor het uitoefenen der algemeene regering,
in overeenstemming met de door of van wege den Koning gegeven
voorschriften, worden vereischt, moeten worden beraamd door den
Gouverneur Generaal in Rade. — Wanneer echter die bepalingen
in betrekking staan met de algemeene of staatkundige belangen van
Nederland, of met zaken, welker volledige beoordeeling, slechts in
Nederland kan geschieden, zal de Regering niet vermogen te beslissen
— maar aan het Ministerie intijds de noodige voorstellen doen, om
door het zelve ter kennis des Konings te worden gebragt.
B Niets voortestellen.
C De aanmerkingen die ons op dit artikel zijn voorgekomen worden
door de volgende Redactie duidelijk aangetoond; de voornaamste
derzelven is, dat wij niet alleen willen voorkomen, dat van de organieke
bepalingen kunne worden afgew[eken; onleesbaar, Cs.] maar ook willen
voorzien dat de Indische Regering niet zonder des konings verlangee
vooraf te hebben vernomen, eene orde van zaken daarstelle, welke,
schoon niet strijdende met de bestaande bepalingen, veranderingen
zoude invoeren die des Konings welbehagen vooraf vereischen.
Wij stellen alzoo voor art. i6 te doen luiden in dezer voege (vide
kolom III, Cs.).
Om de doelmatigheid dezer redactie met een enkele voorbeeld te
staven nemen wij de vrijheid te noteren: dat aangezien: de liberale en
Menschlievende principes welke bij de Nederlandsche wetten door-
stralen, de Indische Regering, zich zoude kunnen gemachtigd beschou-
wen, bij voorbeeld, tot het verklaren eene plaats tot het vrije haven;
tot het afschaffen van den Slavenstand, enz. —
en zulke maatregelen beschouwen wij, dat uitsluitend voor den
Koning behooren te worden gereserveerd.
D Bij de inzage van dit artikel zal Uwe Excellentie ontwaren dat de
redactie van het zelve, geheel in overeenstemming met de aanmerkingen,
deswege van wege het Ministerie mede gedeeld, heeft plaats gehad.
Ook het woord wetten is daarbij ingevolge eene vroegere aanmerking
agter wege gelaten. De Commissie heeft in denzelfden geest, en met
Kolonien inzenden, om
door dit Departement
ter kennis van Zijne
Majesteit te worden
gebragt. —
eene gelijke bedoeling, eene verandering in het nevenstaande artikel
voorgesteld; het is mij echter voorgekomen, dat de door het Mmistene
voorgestelde redactie wegens de duidelijkheid de voorkeur verdiende.
Nogthans erken ik gaarne dat, indien men de verzekering wilde hebben,
van op die wijze het voorgestelde doeleinde niet te zullen ontgaan,
het welligt niet onbelangrijk zijn zoude om meer bepaaldelijk optenoe-
men de punten en onderwerpen, welke eigenlijk kunnen gezegd worden
met de algemeene of staatkundige belangen van Nederland of met zaken
in betrekking te staan, waarvan de volledige beoordeeling, slechts in
Nederland kan plaats vinden. Dan, van eenen anderen kant, loopt men
als dan zeer ligtelijk gevaar, van niet bepaaldelijk alle de gevallen op-
tenoemen, waarop de gegeven voorschriften zoude behoren te worden
toegepast, en van alzoo, uit gebrek aan genoegzame nauwkeurigheid
tot uitzonderingen aanleiding te geven, die uit haren aart m den regel
moesten begrepen zijn. De meerdere ondergeschiktheid, waarm de
Indische Regering door onderscheiden reeds bestaande bepahngen
en door de nieuwe redactie van het onderhavigcn Reglement, tot het
Bestuur in Nederland gebragt wordt, gevoegd bij het geen de onder-
vinding in de jongste tijden heeft opgeleverd, zal reeds van zelve mede-
brengen, dat er met eene meerdere omzigtighcid worde gehandeld,
en de omschrijving van de bepaling zelve in het gedachte artikel voor-
komende, laat in dat geval zeer weinig vrijheid over om aan dezelve
eene beperkte uitlegging te geven.
E Conform.nbsp;. , . - ^ f
De bijvoeging van art. 16-27 is nu gebragt in de instructie art. 16.
Zou het evenwel niet zijne nuttigheid hebben, om m dit art. van het
Reglt. op eene of andere manier te verwijzen naar dc Instructie.
F Dit artikel is gedeeltelijk overgebragt naar de instructie volgens
het zelfde beginzel dat het slot van het zelve slechts door de regermg
gekend behoeft tc worden. Eene bezitting zoo als Java, kan slechts
bestuurd worden naar beginzelen die in den G.G. eene schier onbepaalde
magt veronderstellen. In het belang van nijverheid en landbouw, ^het
echter noodzakelijk dat eenige algemeene regelen, waarvan de G.G.
niet vermag aftewijken bekend zijn, want wie zou zich will^^ vestigen
in eene kolonie waar een volstrekt willekeurig gezag bestond. Het bekend
maken van die regelen moet mijns inziens, echter met verder gaan,
dan voor dat oogmerk noodzakelijk is; al het overige moet blijven
tusschen den Souverein en zijnen vertegenwoordiger in de Kolonien.
De minister vraagt of men niet op de eene of andere wijze naar de
Art. 17.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade regelt
de jaarlijksche begroo-
ting der inkomsten en
uitgaven, beslist over
alle veranderingen,
aanvullingen of over-
schrijvingen welke
mogten noodig zijn,
bepaalt de geschiktste
maatregelen voor het
innen, verantwoorden
en juist besteden van
\'s lands gelden en be-
oordeelt de juistheid
van den algemeenen
jaarlijkschen staat, uit
de boeken opgemaakt.
II
Art. 16.
—^ ontwerpt de be-
grooting der uitgaven
en zorgt dat dezelve,
binnen den bepaal-
den tijd, en op den
voorgeschreven voet
naar Nederland wor-
de gezonden, om door
ons te worden vast-
gesteld. De Gouver-
neur Generaal in Ra-
de beslist over alle
overschrijvingen ach-
tervolgens de deswege
gemaakte bepalingen
in de eenmaal vastge-
stelde begrooting mo-
gen plaats grijpen, en
waakt dat de vastge-
stelde vormen niet
worden overschreden,
(Conform).
Art. 17.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade, be-
paalt de geschikste
maatregelen voor het
innen en verantwoor-
den van \'s Lands gel-
den, beoordeelt de
juistheid van den al-
gemeenen Jaarlijk-
schen Staat, uit de
boeken opgemaakt, en
beslist over alle be-
schikkingen van \'s
III
— De Indische Rege-
ring biedt den Koning
door Middel van den
Minister voor de Kolo-
nien, telkens in tijd
eene Vijfjarige Begroo-
ting van uitgaven aan,
mitsgaders eene ra-
ming van Inkomsten.
Zij heeft de be-
voegdheid om op die
door den Koning ge-
arresteerde begrooting
van uitgaven, in eenig
hoofdstuk overschrij-
vingen te laten doen
van de eene afdeeling
op de andere, maar tot
overschrijving het
eene Hoofdstuk op het
andere zal vooraf de
toestemming van den
Koning moeten zijn
verkregen. —
Zij regelt de Jaar-
lijksche Bégrooting der
uitgaven en de Ra-
ming der Inkomsten.
Zij bepaald de ge-
schikste maatregelen
voor het innen en ver-
antwoordelij (-woor-
den, Cs.) van \'s Lands
Gelden Inkomsten en
goederen.
Zij heeft bij uit-
sluiting de beschik-
king over \'s Lands Gel-
IV
— De Gouverneur
Generaal in Rade ont-
werpt de vijfjarige be-
grootingen van inkom-
sten en uitgaven over-
eenkomstig de bepalin-
gen vervat in het Ko-
ninklijk Besluit van 3e
April 1825 no. 89, en
zorgt dat dezelve bin-
nen den bepaalden tijd,
en op den voorge-
schreven voet, naar Ne-
derland worden ge-
zonden, om door den
Koning te worden
vastgesteld. De Gou-
verneur Generaal in
Rade regelt de buiten-
gewone jaarlijksche be-
grooting der uitgaven
en de raming der in-
komsten. De Gouver-
neur Generaal in Ra-
de besluit omtrent alle
overschrijvingen, wel-
ke achtereenvolgens de
gemaakte bepalingen
en de eenmaal vastge-
stelde begroting mo-
gen plaats grijpen, en
waakt, dat de toege-
stane sommen niet
worden overschreden.
En wordt uitdrukke-
lijk hierbij bepaald, dat
op de door den Koning
gearresteerde begroo-
instructie moet verwijzen; dit heeft werkelijk plaats door de woorden
alles in overeenstemming met de door of van wege den Koning te geven
voorschriften enz.
V
— Rade ontwerpt
overeenkomstig de
bepalingen door den
Koning gemaakt of
nader te maken eene
vijfjarige begrooting
van gewone uitgaven
en zorgt dat dezelve
binnen den aangewe-
zen tijd naar Neder-
land worde gezonden
om door den Koning
te worden vastgesteld,
vergezeld van eene
aanwijzing der wezen-
lijke inkomsten van
Nederlandsch Indie
in de laatst verloopen
vijf jaren en eene
daarop steunende be-
redeneerde raming
der waarschijnlijke
baten in het aanstaan-
de vijfjarige tijdvak.—
— Art. 17a.
De Gouverneur Ge-
neraal in rade beraamt
(later; Cs, ontwerpt)
telken jare eene be-
grooting van buiten-
gewone uitgaven op
den voet door den
Koning bepaald of
nader te bepalen. Hij
brengt die begrooting
onder de nadere goed-
VI
—nbsp;Art. 13. —
•v
—nbsp;Rade ontwerpt
de begrootingen van
uitgaven voor Neder-
landsch Indie mitsga-
ders de staten van in-
komsten welke daar-
aan ten grondslag ver-
strekken.
De inrigting dier be-
grootingen en staten;
het tijdvak waarover
dezelve moeten loopen;
en al wat verder daar-
toe betrekking heeft,
wordt bij afzonderlijke
besluiten des Konings
geregeld op de voor-
stellen van den G.G.
in Rade. —
Lands gelden, waar-
toe de vastgestelde
begrooting van uit-
gaven ruimte geeft. —
den, en is daarvoor
verantwoordelijk.
Zij zorgt dat de al-
gemeene Rekenkamer
zich naauwgezet houde
aan het geen haar voor
de bewaking der Be-
grooting is voorge-
schreven, en verleent
aan die Kamer eene
bijzondere ondersteu-
ning op dat dezelve
hare verpligtingen ge-
regeld kunnen uitoefe-
nen.
Zij neemt kennis van
de Jaarlijksche Staat en
administratieve Reke-
ning, en zendt die
stukken met de noo-
dige voorstellen en
aanmerkingen Jaar-
lijks aan het Departe-
ment van Kolonien, —
ting van uitgaven, door
den Gouverneur Ge-
neraal in Rade slechts
zoodanige overschrij-
vingen kunnen wor-
den toegestaan, welke
van de eene op de
andere afdeeling van
hetzelfde hoofdstuk
worden voorgedragen,
en dat geene overschrij -
ving van het eene
hoofdstuk op het ande-
re zal mogen plaats
vinden zonder speciale
toestemming des Ko-
nings.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade bepaalt
en neemt de geschik-
ste maatregelen voor
het innen en verant-
woorden van \'s Lands
gelden en goederen,
en beslist over alle
beschikkingen van
\'s Lands gelden, waar-
toe de vastgestelde be-
groting van uitgaven
de noodige ruimte
geeft.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade zorgt
dat door de Algemeene
Rekenkamer met
nauwkeurigheid worde
nagekomen hetgeen
haar voor de bewaking
der begrooting is voor-
geschreven, en neemt
wijders alle die maat-
regelen, waardoor de
Rekenkamer zoo veel
mogelijk in staat ge-
keuring des Konings
in werking. —
—nbsp;Art. 17b.
Op de door den
Koning vastgestelde
vijfjarige begrooting
mogen in Indie geene
andere overschrijvin-
gen plaats hebben dan
van de eene onder-
afdeeling op de ande-
re van het zelfde
hoofdstuk en dit
slechts op een besluit
van den Gouverneur
Generaal in Rade.
Overschrijvingen van
het eene hoofdstuk
op het andere mogen
slechts geschieden
op eene Koninklijke
magtiging, in elk ge-
val te verleenen. (La-
ter Cs.: op autorisa-
tie des Konings met
uitzondering van het
geval, dat de Indische
bezittingen door ee-
nen algemeenen vij-
and werden bedreigd,
als wanneer aan de
Hooge Regering een
onbepaalde beschik-
king over dezelver
geldmiddelen, tot het \'
nemen der gevorderde
maatregelen, zal ge-
oorloofd zijn) —
De Gouverneur in Ra-
de bepaalt de geschikt-
ste maatregelen voor
— Art. 14-
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade be-
paalt de geschiktste
A Deze bepaling heeft opgehouden van toepassing te zijn, sedert
\'s Konings besluit van 3 April 1825 no. 89, nopens de begrootingen
van inkomsten en het vast stellen eener vijfjarige begrooting van uitgaven.
Dit artikel zoude, tengevolge daarvan, en in overeenstemming met \'s Ko-
nings wensch om de beschikkingen over de financien aan nauwe banden
te leggen, kunnen worden als volgt:
,,De Gouverneur Generaal in Rade ontwerpt de begrooting van uit-
gaven, en zorgt dat dezelve binnen den bepaalden tijd en op den voor-
geschreven wet naar Nederland worden gezonden, om door den Koning
te worden vastgesteld. De Gouverneur Generaal in Rade beslist over
alle overschrijvingen, welke achtervolgens de gemaakte bepalingen, en
de eenmaal vastgestelde begrooting mogen plaats grijpen, en waakt
dat de vast gestelde sommen niet worden overschreden.quot;
„De Gouverneur Generaal in Rade bepaalt de geschiktste maatre-
gelen voor het innen en verantwoorden van \'s lands gelden, beoordeelt
de juistheid van den algemeenen jaarlijkschen staat uit de boeken
opgemaakt en beslist over alle beschikkingen van \'s Lands gel-
steld worde, om aan
hare verplichtingen
geregeld te voldoen.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade, neemt
insgelijks kennis van
de jaarlijksche admi-
nistratieve Reekening
en zendt dezelve met
zijne Consideratien
het Ministerie van Ma-
rine en Koloniën.
het innen en verant-
woorden van \'s Lands
gelden en goederen
en verleent de ver-
eischte algemeene of
byzondere autorisa-
tien tot zoodanige be-
schikking over lands-
gelden waartoe de
vastgestelde begroo-
tingen ruimte geven.—
— Art. lyd.
De Gouverneur Gene-
raal tnRadezendt jaar-
lijks aan het Departe-
ment van Koloniën
de noodige adminis-
trative en financiele
staten, wegens den
geldelijken toestand
van Nederlandsch In-
die, vergezeld van de
noodige consideratien
en ophelderingen. —
maatregelen voor het
verantwoorden van \'s
Lands gelden en goe-
deren en verleent de
vereischte algemeene
of byzondere autorisa-
tien tot zoodanige gel-
delijke beschikkingen
waartoe de vastgestel-
de begrootingen ruim-
te geven. —•
— Art. 15.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade zendt
jaarlijks aan het De-
partement van Kolo-
nien de noodige ad-
ministrative en finan-
ciele staten, wegens
den geldelijken toe-
stand van Neder-
landsch Indie, verge-
zeld van de noodige
consideratien en op-
helderingen. —
den. waartoe de vastgestelde begrooting van uitgaven ruimte geeft.quot;
B De Gouverneur Generaal in Rade, heeft de bevoegdheid om in
eenig hoofdstuk der Begrooting van uitgaven overschrijvingen te laten
doen. van de eene afdeeling op de andere. Tot overschrijvingen van het
eene Hoofdstuk op het andere zal vooraf de toestemming van den
Koning moeten zijn verkregen.
C In stede van dit artikel stellen wij het volgende voor vide kolom
III. Cs.].
D Het zal wel overbodig zijn iets ter toelichting van de bepalingen
bij het nevenstaande artikel omschreven bijtebrengen. Dezelve zijn
voor een gedeelte geheel overeenstemmende met de aanmerkmgen
dienaangaande van het Ministerie ontvangen, cn gedeeltelijk ook uit
het Koninklijk Besluit van 3e April 1825 overgenomen. De geheele
zamenhang van dit artikel heeft ten doel om de beschikkingen over de
Indiesche finantien aan nauwe banden te leggen. Dit doel. geloven wij
dat door de strikte nakoming van het ten deze bepaalde volkomen
zal bereikt worden, en wij moeten alleenlijk hierbij aanteekenen dat,
naar ons gevoelen de meer afhangelijke betrekking welke \'er dien ten
gevolge, tusschen het bestuur en de algemeene Rekenkamer wederzijds
wordt vastgesteld, als een der meest zekere en geschikte middelen kan wor-
den beschouwd, om het goede beheer van \'s lands gelden te verzekeren.
E Art. 17 en 17a. Het systhema van 17—18 met rede verlaten.
Maar dat van 17, 27 zou ik in zekeren zin verkiezen.
Het beginsel zou dan zijn, dat er maar eene begrooting voor vijfjaren
komt.
Dit zou ik liefst houden — dan kan het woord gewone in art. 17 weg.
Het is zoo ér kunnen buitengewone omstandigheden komen, en dan
moet er in voorzien.
Ik zou alleen wenschen, dat dit niet zoo stellig telken jare werd
voorgeschreven, maar er vrijheid toe gegeven, indien onverhooptelijk
het aller dringendst zijn moet. Zoo men eene buitengewone begrooting
jaarlijks in principe stelt, vrees ik voor verkeerde gevolgen.
Art. 17b. Ik houde het nuttig dat dit art. hier ingelascht wordt —
maar van de uitzondering zou ik niet spreken, in oorlogstijden zal veel
aan de Regering moeten worden overgelaten, maar is het goed van dit
geval in het Reglt. te gewagen.
17c. Waarom is hier geheel weggelaten het geen m art. 17—27
fin.e van de Algemeene Rekenkamer gezegd is. Mij komt dit belang-
rijk voor. Zie ook verder op het hoofdstuk van de financien.
I7d. Is het klaar genoeg, wat hier door administrative en financiele
staten verstaan wordt.
F Dit artikel was in het reglement van 1827 te lang en is daarom door
mij gesplitst geworden. Het kwam niet doelmatig voor om in een grond-
wettig reglement datums en nommers van besluiten aantehalcn. Daarom
zijn die aanhalingen weggelaten. De Koning had uitdrukkelijk gezegd
dat hij geene begrooting van inkomsten meer wilde immers slechts
staten van wezenlijke inkomsten. Daarom is dit almede veranderd. De
zinsnede over de algemeene rekenkamer is hier weggelaten om dat,
zoo men eene Rekenkamer wil behouden, die bepalingen beter kunnen
worden ingelascht in een later artikel over die instelling handelende.
De bepaling dat er jaarlijks zal zijn eene buitengewone begrooting, is
Inbsp;IInbsp;ni
Art. 18.nbsp;[onveranderd, Cs.].nbsp;—
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade regelt
alle belastingen en de
wijze op welke zij ge-
heven moeten worden.
letterlijk gevolgd naar \'s Konings besluit van den 3 April 1825 No. 89.
Ik zie ook niet hoe men daar buiten zal kunnen blijven, want er zijn zoo
oneindig vele afwisselende uitgaven, die het onmogelijk is. in eens
voor 5 jaren, te bepalen, bijv. al wat commercieel is — de kofïy en
specerypluk, kan het eene jaar met het andere eenige tonnen gouds in
inkoop verschillen, en is nimmer het eene jaar gelijk aan het andere;
zoo is het met approvisionementen, reparatien van publieke werken
etc etc. Deze meening staat in een naauw verband met die welke ik
mij van de vijfjarige begrooting heb gevormd. Deze kan mets anders
bevatten dan posten welke geheel en al vatbaar zijn om a prion te worden
berekend — bijv. administrative omslag — traktementen, sterkte en
soldijen der armee en marine en dergelijken.
G ad 17 en 17a dat er eene mogelijke noodzakelijkheid bestaan kan,
eene jaarlijksche begrooting boven de vijfjarige te maken is niet tegen
te spreken - maar als een beginzel vasttestellen dat er telken jare
eene buitengew. begrooting door de Indische regering gemaakt, en
ingevoerd worden zonder voorafgaande, maar onder de goedkeuring
des Konings, komt mij niet noodig, en ongeraden voor. Ongeraden,
want wat helpt dan de vaststelling, van eene 5 jarige begrooting, hier te
lande door Z. M. die welligt eene beperking zijn kan van de voorgestelde
begrooting der Indische regering. Deze kan dus altijd dit ontwijken.
Onnoodig om dat men in het algemeen veel beter over vijfjaren een
overslag van behoeften en kosten kan maken dan over één jaar cn dit
strekt meer tot een zuinig beheer cn tot een vast systhema. En zoo
men al bij de begrootingen in het Moederland een ander systhema
zou verkiezen, dan is nog hier het middel tegen het kwaad eenigermate
bij de hand en op zulk een verren afstand niet. Pas dat eens oe op
publieke werken in Indie. Ik heb het besluit van 3 Apnl 1825 No. 89,
nu niet bij de hand, maar al staat het daar zoo, zou ik daarvan terugkomen.
Approvisionering enz. kunnen wel bij doorslag over eemge jaren
minder juist over één jaar berekend worden, en zoo is het met an^e«
objecten. Misschien zal ik dit nader ophelderen in het kort; het is de
aard der uitgaven, niet het geldelijk beloop dat m aanmerking komt.
ad 17c. Zie mijne vorige nota.nbsp;,
i7d. Idem. Ik voel zelve het onderscheid tusschen die staten nog met
duidelijk.
IVnbsp;Vnbsp;VI
^^nbsp;- Art. 16. -
— Rade maakt denbsp;— Rade maakt de
noodige bepalingennbsp;noodige bepalingen
- zij moeten gehe omtrent de inning dernbsp;omtrent de inning der
ven worden - belastingen cn beslistnbsp;belastmgen cn beslist
-ocr page 234-het zij bij dadelijke
heffingen van de be-
laste personen of wel
bij verpachting.
B Niets voortestellen.
C Op hetzelve hebben wij niets aantemerken.
D Dit artikel heeft geene verandering ondergaan. Ter toelichting
wordt echter bij deze aangemerkt, dat, gelijk uit eene nadere bepaling
blijken zal de aan den Gouverneur Generaal in rade toegekend om de
belasting te regelen, slechts tot de eenmaal vastgestelde belastingen
betrekking heeft, en dat daardoor geenszins aan den Gouverneur
Generaal de bevoegdheid is overgelaten, om op eigener Autoriteit
I
Art. ig.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade regelt
alle de zaken betrekke-
lijk het geldstelsel en
de aanmaking en uit-
gifte van klinkende of
papieren munt.
II
III
— alle zaken be-
trekkelijk den gelds-
omloop behoudens de
algemeene of bijzon-
dere bevelen te dezen
opzigte door ons of
in Onzen naam ge-
geven, en met ver-
mijding van elke be-
slissing waarin eene
verandering van geld-
stelsel ligt opgeslo-
ten. —
(Conform).
A Deze bevoegdheid was van zelf ondergeschikt aan de algemeene
voorbehouding, bij art. i6 voorkomende — en echter heeft men ge-
meend tot het veranderen van het muntstelsel op eigen gezag te kunnen
overgaan. — Het zoude daarom goed zijn, dat, bij de eindelijke redactie,
de meening anders werd uitgedrukt, daar dezelve slechts is, dat de Gou-
of dezelve geheven of dezelve geheven
— de belastbare worden regtstreeksnbsp;worden regtstreeks van
personen, dan wel — van de belastbare per-nbsp;de belastbare perso-
sonen, dan wel door nen, dan wel door
middel van verpach-nbsp;middel van verpach-
tingen. —nbsp;tingen. —
nieuwe belastingen uitteschrijven; zijnde dit een punt, hetwelk wij
geloven dat met de belangen van den handel en daardoor van het
Moederland in een te nauw verband moet geacht worden te staan,
dan dat Zijn Majesteit zich bij voorkomende gevallen niet deswege
de beslissing zoude voorbehouden.
E In art. i8—18 en i8—27 niet beter regelt alle belastingen — met
bijvoeging evenwel dat dit niet dan overeenkomstig de voorschriften
des Konings zijn kan. Het kan evenwel ook zoo blijven.
VI
— Art. 17.
V
IV
— betrekkelijk den
geldsomloop. Het
muntstelsel, benevens
de aanmaking en uit-
gifte van Klinkende
of Papieren munt, moe-
ten onder die punten
worden gerangschikt,
waaromtrent door den
Koning alleen veran-
deringen of bepalingen
kunnen worden vast-
gesteld, en waarop
derhalve het tweede —
lid van Art. 16 van
dit Reglement van toe-
passing moet worden
gemaakt. —
verneur Generaal in Rade, alle zaken, betrekkelijk den geldsomloop,
regelt, zonder eenige verandering in het muntstelsel te mogen maken.
B Niets voortestellen.
C Dit artikel zoude naar ons inzien kunnen vervallen, omdat wij ver-
— regelt al wat be-
trekking heeft tot den
geldsomloop. Geene
veranderingen mogen
in het eenmaal op ko-
ninklijk gezag inge-
voerde muntstelsel ge-
maakt, noch ook uit-
giften van papieren
munt gedaan worden,
anders dan met des
Konings vooraf ver-
kregen toestemming.
— regelt al wat be-
trekking heeft tot den
geldsomloop. Geene
veranderingen mogen
in het eenmaal op
koninklijk gezag in-
gevoerde muntstelsel
gemaakt, noch ook
uitgiften van papieren
munt gedaan worden,
anders dan met des
Konings vooraf ver-
kregene toestemming.
meenen dat het uitstelzei (muntstelsel, Cs.), benevens de aanmerking
(aanmaking, Cs.) en uitgifte van Klinkende of Papiere Munt, attributen
zijn van den Koning, van welke niets aan de Indische Regering behoeft
te worden opgedragen, voor al niet sedert dat het aanmaken van munt
in Indie is afgeschaft. —
Wij gevoelen nogtans dat de Indische Regering in de noodzakelijkheid
kan komen \'s Lands actief kapitaal te vermeerderen of een tijdelijk
representatief van geld te moeten daarstellen, en geven dierhalve in
bedenking aan de Indische Regering de magt toetekennen om in volstrek-
te noodzakelijkheid tijdelijke promessorie noten uittegeven, die echter
dadelijk weder zullen moeten worden ingetrokken zoodra de omstandig-
heden zulks slechts eenigzins zullen toelaten.
D Ook in de nieuwe redactie van dit artikel is geheel aan de bedenkin-
gen van het Ministerie gehoor gegeven. De ondervinding heeft in de
laatste jaren genoegzaam bewezen, hoe noodzakelijk het kan geacht
worden, de bevoegdheid van het bestuur nopens de invoering van een
nieuw, of het veranderen van een bestaand muntstelsel, dan wel ook de
uitgifte van papieren munt uitdrukkelijk te beperken, en daardoor de
gevolge voor te komen, welke uit eene min bepaalde magt ten deze, ten
nadeele van \'s lands finantien kunnen voortvloeyen. Uwe Excellentie
zal bij de lezing van het advies der drie Heeren Rapporteurs ontwaren,
dat dezelve, van gevoelen zijnde, dat de Indiesche Regering in de
noodzakelijkheid kan komen om \'s lands Kapitaal te vermeerderen, of
een tijdelijk representatief van geld te moeten daarstellen, uit dien hoofde
in bedenking geven aan de Indische Regering de magt toetekennen,
om in volstrekte noodzakelijkheid tijdelijke promesoire Noten uitte-
geven, die echter dadelijk weder zouden moeten worden ingetrokken,
zoodra de omstandigheden zulks slechts eenigszins zouden toelaten.
Wij hebben echter de omschrijving van eene soortgelijke bepaling als
Inbsp;II III
art. 20.
De Gouverneur Ge-nbsp;— De Indische Rege-
neraal in Rade maaktnbsp;ring maakt Jaarlijks,
de noodige bepalingennbsp;met in achtneming van
omtrent het te geldenbsp;het geen door den
maken, of voor\'s Landsnbsp;Koning reeds is of
rekening naar Neder-nbsp;nader mogt worden
land verzenden, vannbsp;beschikt de noodige
alle goederen en voort-nbsp;bepalingen omtrent
brengselen den landenbsp;het te gelden maken of
toebehoorende.nbsp;— toebehoorende. voor \'s Lands reke-
Zonder Onze uit- ning naar Nederland
drukkelijke autorisa- verzenden, van alle
overbodig en onnodig, ja zelfs als min raadzaam beschouwd, om dat
het van den eenen kant voor zeer bedenkelijk kan worden gehouden
om het beginsel zelve in het minste lostelaten of daarvan in sommige
gevallen eene afwijking toetestaan, — en het van de andere zijde, wel
van zelve spreekt, dat in geval van oorlog, en van eene geheel geinter-
cepteerde communicatie met het Moederland, de Regering, met terzijde
stelling van alle Reglementaire bepalingen, allezins de bevoegdheid
heeft en verpligt is, om dat geen te doen, wat in het belang en tot het
behoud van de Colonie geboden en gevorderd wordt, en dat alzoo ook,
bij den stilstand van den handel, en het gebrek aan genoegzame geld-
specie in \'s landscassa het invoeren eener papieren munt, of van pro-
missoire Noten hoedanig ook dezelve moge genoemd worden, onder
die middelen behoort, waardoor dat doeleinde kan worden bereikt.
Wij kunnen ons bezwaarlijk voorstellen, dat de noodzakelijkheid;
immer, dan alleen in tijden van oorlog en van stilstand van handel
en gemeenschap met het Moederland, de invoering of uitgifte van pa-
pieren munt, zoo dringend kan komen te vorderen, dat zulks buiten
voorkennis of autorisatie des Konings zoude moeten geschieden, daar
toch uit een doelmatig en geregeld beheer van \'s lands finantien uit eenen
toenemenden handel en vermeerdering van productie, en uit eene
geregelde opbrengst van \'s lands inkomsten, bezwaarlijk voor het
Bestuur de noodzakelijkheid kan geboren worden, om een tijdelijk
representatief van geld te moeten daarstellen. Op dien grond hebben
wij dan ook vermeend ons met het gevoelen der Commissie ten deze
niet te moeten vereenigen.
E Juist.
F De verandering die ik heb voorgedragen, steunde alleen op eene
litterarische aanmerking.
IVnbsp;Vnbsp;VI
—nbsp;maakt, jaarlijks,
met in achtneming van
het geen door den
Koning reeds is of
deswege nader mögt
worden beschikt, de
noodige —
—nbsp;toebehoorende.
Deze bevoegdheid
kan niet worden uit-
— Rade regelt al
wat betrekking heeft
tot de beschikking
over de produkten en
goederen, welke aan
den lande geleverd
worden, en bepaalt
of dezelve in Indie
verkocht, dan wel
voor \'s rijks rekening
naar Nederland ge-
— Rade, regelt de
beschikking over de
produkten en goede-
ren, welke aan den
lande geleverd wor-
den, en bepaalt of
dezelve in Indie ver-
kocht, dan wel voor
\'s rijks rekening naar
Nederland gezonden
worden, alles met in
tie zullen geen do-
meinen aan den staat
behoorende, worden
verkocht.
(Conform).
goederen en voort-
brengselen den Lande
toebehoorende.
A Deze bevoegdheid behoort niet te worden uitgestrekt tot den verkoop
van Domeinen, welke nimmer dan op uitdrukkelijke autorisatie des Ko-
nings moeten verkocht wórden. — Dit zoude bij de definitive redactie
kunnen worden bijgevoegd.
B Niets voortestellen.
C Zoude kunnen luiden: (Vide kolom III, Cs.) en zoude als dan
voorkomen dat niet door de Regering, over \'s Lands Producten wierd
beschikt als telkens Hoogstens over die van een jaar, terwijl anders de
in Indie gedane beschikkingen welligt zouden kunnen strijden met die
welke de Koning mogt kunnen goedvinden te bevelen.
D Het eerste gedeelte van dit artikel is alzoo door de Commissie
voorgedragen en op dezelfde gronden door mij overgenomen als in het
I
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade bepaalt
de inkomsten van de
Ambten en bedienin-
gen, stelt de instruc-
tiën vast, en benoemt
de Ambtenaren, zoo
Europezen als Inlan-
ders en anderen, voor
zoo verre die benoe-
ming niet bij afzon-
II
— in Rade doet
alle benoemingen,
voorzoo ver daarin
niet dadelijk door Ons
wordt voorzien, en
met uitzondering
voorts van die welke
bij afzonderlijke —
III
De Indische Rege-
ring benoemt de amb-
tenaren, zoo Europe-
zen als inlanders en
anderen, onder zoo-
danige goedkeuring als
de Koning aan zich
zoude verkiezen te be-
houden. Zij legt de-
zelven toe, en schrijft
dezelven voor, de in-
gestrekt tot den ver-
koop van Domeinen,
als kunnende deze
nimmer dan op uit-
drukkelijke autorisatie
des Konings worden
verkocht. —
zonden worden, alles
met in achtneming
der bijzondere of al-
gemeene bevelen
daaromtrent van wege
den Koning gegeven.
Geene landerijen
tot het domein behoo-
rende mogen ver-
vreemd worden, an-
ders dan op uit-
drukkelijke autorisa-
tie des Konings. —
achtneming der by-
zondere of algemeene
bevelen daaromtrent
van wege den Koning
gegeven. —
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade be-
paalt de voorwaarden
voor den verkoop of
afstand van domeinen,
na daartoe verkregen
te hebben de magti-
ging des Konings. —
rapport dier Commissie zijn aangeteekend. Door te bepalen, dat er
jaarlijksch over \'s Lands producten door de Regering moet worden
beschikt, wordt tevens voorgekomen, dat de handelingen van het
Bestuur ten deze niet strijden met de bevelen dien het den Koning
behagen mogt deswege te geven. Het slot van het gemelde Artikel
is door het Ministerie zelve aanbevolen en heeft ongetwijfeld eene zeer
goede en doelmatige strekking. — .
E idem.
F Ik heb dc redenen eener jaarlijksche bepaling niet zeer geldend
kunnen vinden. Ik vond ook het verbod tegen het verkoopen van do-
meinen te algemeen. Men bedoelt slechts landerijen en met bij voorbeeld,
een nutteloos of bouwvallig huis. Zie daar de aanleiding tot m.jne nieuwe
redactie.
IV
— bepaalt, in over-
eenstemming met de
deswege bestaande or-
ganieke voorschriften,
de inkomsten —
—nbsp;Rade regelt dc
hoegrootheid der in-
komsten —
—nbsp;bedieningen, on-
der dien verstande,
dat inkomsten een-
maal, het zij bij bij-
zondere besluiten, het
zij bij de vijfjarige be-
grooting, door den
Koning vastgesteld.
VI
— Art. 20. —
—nbsp;Rade regelt de
hoegrootheid der in-
komsten —
—nbsp;bedieningen, on-
der dien verstande,
dat inkomsten een-
maal, het zij bij bij-
zondere koninklijke
besluiten, het zij bij
de begrootingen vast-
gesteld, niet door de
derlijke bepalingen aan
andere gezagvoerders,
Kollegien of personen
is of wordt opgedragen,
alles onder zoodanige
nadere goedkeuring als
de Koning aan zich
zoude verkiezen te be-
houden.
— persoonen zijn
opgedragen. Voor
zooverre de Hooge
Kollegien, Gouver-
neurs Residenten, en
andere voorname
ambtenaren betreft,
geschieden de benoe-
mingen onder Onze
nadere goedkeuring.
De vasttestellen
Jaarwedden voor de
onderscheidene be-
dieningen, zullen zon-
der Onze uitdrukke-
lijke autorisatie, niet
mogen worden ver-
meerderd —.
(Gelijk ten opzigte
van de benoemingen,
zoo civiele als militai-
re, die aan Z.M. kun-
nen blijven voorbe-
houden, of ook in
Indië uitgesteld).
komsten en Instruc-
tiën welke bij de orga-
nike bepalingen zijn
of zullen worden vast-
gesteld.
Ingeval de Indische
Regering noodzakelijk
of zich verpligt mögt
oordeelen, daarom-
trent deze organike in-
stellingen aftewijken,
als dan zal zij daarvan
dadelijk een expres en
beredeneerd berigt aan
het Departement van
Koloniën doen toeko-
men.
Alle Civiele Amb-
ten zullen, naar mate
van derzelver aangele-
genheid en inkomsten
worden verdeeld in
vijf klassen. De rangen
der ambtenaren rege-
len zich daar naar, ten
ware dat de Indische
Regering in sommige
gevallen mögt goed-
vinden aan eenen amb-
tenaar bij onderschei-
ding eenen hoogeren
rang toetekennen dan
die welke verbonden
is aan de bediening
in welke hij is gesteld.
Tot de vervulling
van vacerende ambten
of bedieningen zal de
Gouverneur Generaal
zoo mogelijk ten min-
ste drie personen in de
Regering voorstellen,
en bij gebreke van dien
zal het aan de Raden
— Gezagvoerders, of
Kollegien is of mogt
worden opgedragen.
Buiten de Hoofdamb-
tenaren waarvan de
aanstelling onmiddelijk
door den Koning ge-
schiedt, worden de
Hoofden der Departe-
menten, de Residenten
en andere Civiele Ge-
zagvoerders door den
Gouverneur Generaal
in Rade niet anders dan
onder nadere goedkeu-
ring van Zijne Majes-
teit benoemd. Alle
Ambtenaren door den
Koning benoemd, kun-
nen niet dan door den
Koning uit hunne be-
trekkingen worden ont-
slagen; zij kunnen ech-
ter, wanneer zulks ge-
vorderd wordt door
den Gouverneur Ge-
neraal in Rade in dc
waarneming hunner
functien worden ge-
schorst, onder gchou-
denheid, van dc zijde
dezer laatste, om daar-
van onmiddelijk aan
het Departement van
Marine en Koloniën
verslag te doen.
Geen der reeds vast-
gestelde of nog nader
vasttestellcn bezoldi-
gingen, mogen zonder
uitdrukkelijke Autori-
satie des Konings, on-
der welke benaming
niet door de Indische
Regering kunnen wor-
den vermeerderd, an-
ders dan op des Ko-
nings verkregene mag-
tiging. —
—nbsp;Art. 2ia.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade stelt
de instruktien der
ambtenaren vast, zor-
gende dat daarbij niet
worde afgeweken,
noch van de algemee-
ne beginselen van be-
stuur in het tegen-
woordig reglement
vervat, noch van de
byzondere bevelen
door of van wege den
Koning daaromtrent
gegeven. —■
—nbsp;Art. 2ib.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade be-
noemt alle ambtena-
ren zoo Europesche
als inlandsche, voor
zoo ver die benoe-
ming niet bij afzon-
derlijke bepalingen
aan andere gezagvoer-
ders of kollegien is of
wordt opgedragen; al-
les behoudens het
geen bij dit reglement
omtrent de raden van
Indië is vastgesteld.—
—nbsp;Art. 2ZC.
Dc Gouverneur Ge-
neraal in Rade maakt
Indische Regering
kunnen worden ver-
meerderd, anders dan
op des Konings vooraf
verkregene magtiging.
—•nbsp;«y
—nbsp;Art. 21.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade stelt
de instructien der
ambten en bedienin-
gen vast, zorgende dat
daarbij niet worde af-
geweken, noch van de
algemeene beginselen
van bestuur in het
tegenwoordig regle-
ment vervat, noch van
de byzondere bevelen
door of van wege den
Koning daaromtrent
gegeven. —
—nbsp;Art. 22.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade be-
noemt alle ambtenaren
zoo Europesche als in-
landsche, voor zoover
die benoeming niet bij
afzonderlijke bepalin-
gen aan andere gezag-
voerders of kollegien
is opgedragen; alles
behoudens het geen bij
dit reglement omtrent
de raden van Indie
is vastgesteld. —
—nbsp;Art. 23.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade maakt
van Indien worden op-
gedragen daartoe per-
sonen te noemen, te
weten ieder Raad een
te beginnen met den
oudsten tot dat het
getal van drie voltallig
zal zijn; zullende te-
vens alle de Kandida-
ten, door den Gou-
verneur Generaal in de
Regering worden be-
kend gemaakt. —
A Ofschoon uit de nieuwe inrigting der begrootingen reeds van zelf
het verhoogen van bezoldigingen zal zijn aan banden gelegd; zal het
evenwel nuttig zijn, hier den algemeenen regel bij te voegen, dat de
vasttestellen jaarwedden niet zonder uitdrukkelijke autorisatie des
Konings zullen mogen worden vermeerderd.
B Niets voortestellen,
C Dit artikel bevat dat de Indische Regering de Inkomsten van de
ambten en bedieningen bepaald, de instructiën vaststelt en de ambte-
naren benoemt, alles onder nadere goedkeuring van den Koning.
Even als wij bij art. 6 voor de provisioneel benoeming van de Raden
van Indie hebben voorgesteld, vermeenen wij dat ook hier voor de
benoemingen in het algemeen toepasselijk is, op dat niet de Gouverneur
Generaal zich tot het vervullen van een ambt slechts bepale daartoe
één Persoon in de Regering voor te dragen, maar des mogelijk telkens
drie Personen of zoo veel meer als er kandidaten zullen zijn.
Ten aanzien van de inkomsten en Instructiën der ambtenaren ver-
meenen wij dat het slechts zelden moet gebeuren dat door de Indische
Regering bepalen (bepalingen, Cs.) worden gemaakt, vermits beschou-
wen (behoudens, Cs.) enkele uitzonderingen, zoo wel de Instructie
als de bezoldiging van ieder ambt of bediening bij de organisatie zal
zijn vastgesteld. In naarvolging van het voorkomende bij art. 39 van
het Reglement van 1815 en van het geen bestaan heeft onder den Gou-
verneur Generaal Daendels, zijn wij er zeer voor om aan de Civiele
ambtenaren bepaalde rangen toetekennen, ieder een zal dan zijnen
rang en de differencie dis hij verwachten mag, of verschuldigd, is beter
gevoelen, en tevens zal de Regering in die gelegenheid zijn verdienstelijke
ambtenaren op eene gepaste wijze met onderscheiding te vereeren,waartoe
het haar nu als het ware.aan een middel ontbreekt, sedert dat haar den
vrijheid is benomen personeele toelagen of inkomsten te accordeeren.
ook, worden vermeer-
derd, voor zooveel
zulks noodig en doel-
matig mögt worden
geacht, zullen omtrent
de rangen van de on-
derscheidene Ambte-
naren bij een afzonder-
lijk Reglement bepa-
lingen worden vastge-
steld. —
de noodige bepalingen
omtrent de onderlin-
ge rangs-verhouding
der burgerlijke Amb-
tenaren. —
de noodige bepalingen
omtrent de onderlinge
rangs-verhouding der
burgerlijke Ambtena-
ren.
Wij stellen alzoo voor art. 21 te doen luiden in dezer voege: (Vide
kolom III, Cs.).
D De eerste zinsnede van dit artikel is geheel in overeenstemming
met de bepalingen van het oude Reglement; Met opzet heeft men echter
ten deze van de handhaving der organieke voorschriften gewag gemaakt,
om daardoor voortekomen, dat \'er, gelijk wel eens bevorens heeft plaats
gevonden, aan de zucht om dezen of genen Ambtenaar, uit personele
of andere Consideratien, en met ter zijde stelling van \'s Lands belangen,
te begunstigen, en eenen magt. welke, indien dezelve met eenigzins
beperkt werd eene zoo aanlokkelijke zijde zoude aanbieden, voor zoo
veel nodig te bedwingen. Zal het Gouvernement in Nederland m staat
gesteld worden, om steeds een wakend toczigt over de handelingen
van het Indiesch bestuur en den gang der zaken in Nederiandsch Indie
te kunnen houden, dan is het, mijns erachtens, van een overwegend
nut, ja zelfs, van eene volstrekte noodzakelijkheid, dat de aanstelling
van de voornaamste Ambtenaren onder deszelfs onmiddelijken invloed,
kennis en goedkeuring plaats vinde. Wij hebben reeds hier voren de
gronden ontwikkeld waarop wij vermeenen dat dc benoeming der In-
dische Raadsleden aan den Koning moet worden overgelaten; Wij
hebben daarbij de doelmatigheid aangetoond om de magt welke ten
deze volgens de bestaande bepalingen aan den Gouverneur Generaal
in Rade was toegekend te beperken, cn de gevolgen, die daaruit m het
nadeel van \'s lands dienst konden voortvlocijen. Wij geloven op gelijke
gronden te mogen en te moeten bewecren dat de benoeming van de
hoofd (en. Cs.) der departementen en van de Residenten en andere Ci-
viele gezagvoerders ook niet uitsluitend aan de Indische Regermg
moet lorden overgelaten; wij geven uit dien hoofde m overwegmg
om de benoeming tot die betrekkingen aan de Indische Regering op-
tedragen onder de nadere goedkeuring des Konings. als waardoor
een tweeleedig oogmerk en het belang van den lande bereikt wcrdt;
en wel vooreerst, dat er op die wijze minder aanleiding en gelegenheid
bestaan zal om aan personele consideratien of gunstbewijzen gehoor
te geven, en, ten anderen, dat het Gouvernement in Nederland zelve,
eene meer juiste kennis aangaande het personeel der voornaamste
Ambtenaren in deze gewesten bekomen, en daardoor steeds beter in
staat zal zijn, om op derzelven handelingen te letten en de waarneming
eener betrekking naar de individuele verdiensten van den genen, aan
wien dezelve is opgedragen, te kunnen beoordeelen. Dat de Ambtenaar,
door den Koning benoemd, niet dan door den Koning kan worden ont-
slagen ligt in den aard der zake; de redenen, waarom aan Zijne Majesteit
eene voordragt tot ontslag van eenen zoortgelijken Ambtenaar gedaan
moet worden, kunnen dikwijls medebrengen, dat het voor de belangen
van \'s lands dienst als bedenkelijk kan worden beschouwd, om hem
in afwagting van \'s Konings beslissing, met de waarneming dit (der, Cs.)
hem opgedragen betrekking te doen belast blijven, en het is uit over-
weging daarvan, en uit aanmerking van den langen tijd, die er, op eenen
zoo verren afstand van het Moederland, verlopen moet, alvorens met
de Koninglijke dispositie bekend te zijn, dat men vermeend heeft
den Gouverneur Generaal in Rade de bevoegdheid te moeten toekennen,
om in een zoortgelijk geval voorzieningsmaatregelen te nemen en eenen
Ambtenaar in de waarneming zijner functien te schorsen, onder ge-
houdenheid om daarvan onmiddellijk aan het Ministerie verslag te doen.
Ook zelfs in die gevallen, waarin het als twijfelachtig kan worden be-
schouwd, of een Ambtenaar als hierboven bedoeld wegens verkeerde
handelingen, al dan niet moet worden ontslagen, moet, mijns erachtens,
de Gouverneur Generaal de magt en de bevoegdheid bezitten om,
dien Ambtenaar, in de waarrieming zijner functien te suspenderen,
daar er omstandigheden kunnen zijn, waarin zoodanige maatregel
zeer dienstig geoordeeld wordt om, beschuldiging tegen den gemeldcn
Ambtenaar ingebragt, als anderzins naar behoren te onderzoeken.
In de beide bovengenoemde gevallen wordt door de bepalingen van
het nevenstaande artikel te gemoet gekomen. Door wijders te bepalen,
dat geene verhoging van bezoldigingen hoegenaamd, zonder Autorisatie
des Konings mogen plaats hebben, is aan het verlangen van het Minis-
terie voldaan geworden, en zal tevens voor het vervolg worden voor-
gekomen, dat \'s landsgelden door het toekennen van buitengewone
grote gratificatiën of personeele toelagen nutteloos worden verspild.
En zeer zeker zal eene gratificatie, voor beloning van veelvuldige of
buitengewone diensten, toegekend, meerdere waarde hebben en voor
den genen, wie dezelve is toegedacht, en in het oog van het algemeen,
wanneer zij met \'s Konings voorkennis en als een blijk van \'s Konings
tevredenheid geschonken wordt, dan warmeer men bijna met zekerheid
kan vaststellen dat dezelve door den overwegenden invloed van een of
ander Regeringslid, het zij ten zijnen behoeve, het zij ten behoeve van
eenen zijner gunstelingen verkregen is. Het laatste gedeelte van dit artikel
is op het voorstel der Commissie overgenomen; hetgeen door die Com-
missie daarover is aangetekend verdient wel eenigszins in aanmerking
te komen; men heeft echter vermeden om aangaande den maatregel
zeiven iets bepaaldelijks vasttestellen, vermits dezelve mij niet van de
uiterste noodzakelijkheid is voorgekomen, en welligt ook niet bij het
Gouvernement in Nederland als zoodanig zal worden aangemerkt;
overigens zal Uwe Excellentie ontwaren, dat zoo wel deze laatste als
de overige bepalingen van dit Artikel eenigzins afwijken van de voor-
stellen deswege door de Commissie ingediend; de zelve zijn mij voor-
gekomen minder aan het verlangde oogmerk te beantwoorden en de
strekking te hebben of om nodeloze en omslagtige vormen voorteschrij-
ven ofwel aan de Indische Regering eenen magt toetekennen, die weder
tot misbruiken zoude kunnen aanleiding geven.
E21. In het algemeen juist —maar dienen die bepalingen der inkomsten
immers van sommige posten niet aan den Koning ter goedkeuring
aangeboden, afzonderlijk van de begroting. Of welke middelen zijn er,
om hier tegen eene te groote ruimte te zorgen — zie 21—27.
2ia. De splitsing van alle die onderdeden van 21 juist. Ook deze
bepaling.nbsp;111 1
2ib. Juist. Maar is er geene nuttigheid, om hier te behouden de
tweede zinsnede of ook daarmede \'overeenkomende van art. 21—27.
2IC. Voor deze stellige bepaling zie ik geene volstrekte rede.
F Zoo men het beginsel wil aannemen dat de G.G. geene verhoogingen
van traktementen mag toestaan, dan moet dit artikel van den Heer
Du Bus eene geheele wijziging ondergaan om dat beginsel duidelijk
uittedrukken. Ik vond den zin geheel verward en duister - cn met
vervat in den stijl van een legislatief stuk. Het beginsel om het getal der
Ambtenaren die de Koning zelf zou benoemen, tc zeer te vermenig-
vuldigen kwam mij bedenkelijk voor - 1°. om dat zulks dc magt cn
de achtbaarheid der Indische regering te veel krenkt - 2 . om dat
de daarmede in verband staande bepaling, dat die Ambtenaren slechts
doorZ M ontslagen, en in Indië slechts gesuspendeerd kunnen worden,
te zeer voedsel zou geven aan klagten over de regering, verantwoordingen
memorien van grieven enz. - 3° om dat Z. M. daardoor met een aantal
zaken van een zeer onaangcnamen aard zou worden bemoeyelijkt, welker
beslissing op volkomen overtuiging van Hoogst dezelve meest ijds
ondoenlijk zou zijn (vide Smissaert) en 4°. om dat de groote afstand
en de langwijligheid der Correspondentie met goed in overeenstemming
zoude staan, met de veelvuldigheid der mutatien welke door sterfge-
vallen etca. veroorzaakt wordt. Dit is zeker, dat bijaldien de hooge
Ambtenaren onder het bestuur van den Burggraaf Du Bus benoemd,
onderhevig hadden moeten zijn aan eene Koninklijke bekrachtiging,
deze bekrachtigingen gewoonlijk twee of drie ambtsverwisselingen ten
achteren zouden geweest. Zie daar de gronden mijner nieuwe re-
dactie.
In antwoord op de vrage van Zijne Exc. den Minister dient dat er
wel degelijk staat dat de Koning de inkomsten regelt, het zij bij de be-
grooting het zij bij afzonderlijke besluiten.
Dat ik in art. 21c van rangsverhouding gesproken heb, steunt op de
ondervinding dat het gemis van eenige bepaling daaromtrent zeer ver-
keerd is in Indie. Op de meeste partijen, heb ik een volstrekt gebrek
aan decorum opgemerkt. Ik heb gezien dat op de soupés van den G.G.
Klerken en Commiezen nabij het centrum zaten, en de hooge Ambte-
naren aan het einde der tafel, en dat terwijl al de meisjes en jonge
vrouwen een cavalier vonden, de bejaarde vrouwen der hoogste Amb-
tenaren alleen rond dwaalden en gewoonlijk kwamen te zitten op de
plaatsen voor de jonge lieden bestemd.
I
Art. 22.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade oefent
het regt van gratie we-
gens misdaden in Ne-
derlandsch Indie ge-
pleegd, na alvorens te
hebben ingenomen de
bedenkingen en het ad-
vies van het hoog Ge-
regtshof.
II
— Hoog geregtshof.
Wanneer de Hooge
Regering tegen het
advies van het Hoog
geregtshof van het
voorschreven regt
mogt gebruik maken,
zullen de daartoe be-
trekkelijke stukken
met opgave der gron-
den van het genomen
besluit aan het Mi-
nisterie van Koloniën
worden gezonden, om
door hetzelve aan Ons
tewordenkennelijkge-
maakt. — (Conform).
III
De Engelschen, die zich nog al niet met beuzelingen ophouden in
het stuk van wetgeving, hebben in Bengalen eene zeer naauwkeurige
ranglijst, waaraan op alle publieke partijen de hand gehouden wordt.
G 2IC. Dat de Engelschen in Britsch Indie zoodanige rangsbepaling
gemaakt hebben, is het gevolg van het geen in Groot Brittannien zelve
plaats heeft — dtór weet bijna yder welke plaats hij aan tafel mag nemen
welke vrouw hij binnen moet leiden.
Hier in Nederland is van dit alles niets bekend, en men ga de par-
tijen ten hove zien en zal dit ondervinden. Ik zou wel er niets tegen
hebben dat te eeniger tijd, is daartoe geschikte aanleiding, daarvoor
eenige bepalingen gemaakt wierden, maar in een Regerings reglement
als een stellig voorschrift, komt mij dit niet geraden voor.
Het is ook geene gemakkelijke zaak en hier te lande gevoelt men
daarvan al het moeyelijke.
Het reglement van pracht en praal is als van zelve vervallen in Indie.
VI
Art. 24.
V
IV
— in Indie —
Indie —
— m
— Hoog Geregtshof.
De Gouverneur Gene-
raal in Rade, heeft de
volle bevoegdheid, om,
tegen het advies van
het Hoog Geregtshof
te beslissen, en op de
ingediende verzoeken
om gratie, al dan niet
gunstig te beschikken.
In beide deze gevallen,
zal het door de Regering
genomen besluit, zoo
spoedig mogelijk, on-
der toezending van alle
de stukken, ter zake
betrekkelijk, aan het
—■ Geregtshof.
Wanneer het besluit
genomen wordt tegen
de conclusien van het
Hoog Geregtshof, is
de Indische Rege-
ring gehouden de
gronden harer be-
slissing medetedeelen
aan het Departement
van Kolonien, onder
toezending der stuk-
ken. —
— Geregtshof van
Ned. Indie. —
A Bij het ontwerpen van een definitief reglement, schijnt met vrucht
hier te kunnen worden bijgevoegd de bepaling, voorkomende in het
slot van art. i6 van het reglement van 1815, omtrent de gevallen, waar
de Regering, tegen het advies van het hoog Geregtshof, beslist.
B Niets voortestellen.
C Art. 22 en 23. Wij hebben op deze twee artikelen niets voortestellen.
D Bij de redactie van dit artikel heeft men ten doel gehad om aan den
Gouverneur Generaal in Rade de volle uitoefening van het regt van
gratie te verzekeren, en uit dien hoofde uitdrukkelijk bepaald, dat de
Indiesche Regering de bevoegdheid heeft, om, tegen het advies van het
Hoog Geregtshof te beslissen, hetwelk in alle gevallen op elk verzoek
om gratie door haar moet gehoord worden. De verpligting welke nog-
thans op de Regering berust, om van hare handelingen ten deze zoo
spoedig mogelijk aan het Gouvernement in Nederland verslag te doen,
heeft te gelijker tijd de strekking, om de meest mogelijke omzigtigheid bij
de beraadslagingen over zoortgelijke onderwerpen te doen in acht nemen.
E De eerste zinsnede is gelijk aan art. 22, 18 en dit komt mij genoeg-
zaam voor. Maar meent men iets verder te moeten gaan — en ook de
tusschenkomst tot de eindelijke beslissing van het Gouvt. van het
Moederland inroepen, dan zou ik het volgende systhema aannemen.
De G.G. in Rade kan met of tegen het advies van het Hof beslissen.
Is die beslissing gunstig voor den veroordeelden — dan moet deze
daarvan onvoorwaardelijk de uitwerking genieten en in dat geval is
het genoegzaam, maar dit is ook verkiesselijk dat de stukken ter inzage
naar het Dept. van M. en K. gezonden worden, ten einde niet in die
zaak, of omtrent dien persoon eenige nadere beslissing te nemen,maar
om de gronden te kennen voor de handelingen der Indische Regering,
en haar, zoo er termen toe zijn, voor den vervolge eenige wenken of
bepaalde voorschriften te geven. Is de beslissing tegen het advys van
het Hof ongunstig, en wordt de gratie afgeslagen, dan dient ten gunste
van den veroordeelde, des Konings nadere kennis en beslissing, voor-
behouden.
F Alvorens ik de aanmerking van Z. E. den Minister beantwoord,
-ocr page 249-Departement van Ma-nbsp;■ .
rine en Kolonien moe-
ten worden medege-
deeld, om door tus-
schenkomst van hetzel-
ve daarop \'s Konings
weimenen te verne-
men. —
zal ik de gronden opgeven waarom ik dit artikel anders geredigeerd
had dan de Heer Du Bus. Ik kan niet inzien dat zijne redactie geschikt
was om aan den G.G. in Rade, zoo als hij zegt, de volle uitoefening
van het regt van gratie te verzekeren, vermits hij aan de regering wil
hebben opgelegd, om, het zij de gratie al dan niet verleend wordt, de
beslissing overtebrengen bij den Koning. Bedoelt hij welligt dat dit
slechts zal geschieden wanneer de Regering tegen het advies van het
Hoog Geregtshof beslist? Zoo ja, dan is dit niet duidelijk geredigeerd.
Maar hoe het zij, het is zeker dat eene regering die met vermag te be-
slissen tegen het gevoelen van het hof, geenszins het volle regt van gratie
bezit. Is het de intentie dat de regering beslisse, onder nadere goedkeu-
ring des Konings, dan mag dit goed zijn als eene soort van homage
aan het Koninklijk prerogatief, maar ook niets anders. Men zie daarop
na den brief der regering dc dato lo Juny 1828 No. 182b waarbij uit-
drukkelijk dc Koninklijke goedkeuring vcrzochtwordt op hetgratiercn
van twee inlanders, die dadelijk op vrije voeten zijn gesteld, en met
meer te vinden zouden zijn bijaldien het Z. M. eens goeddacht het ge-
nomen besluit te vernietigen. Onder de aanmerkingen m der tijd aan
den Burggraaf du Bus medegegeven, op het in Indië ingevoerde rege-
ringsreglement, is er eene welke aanleiding geeft, tot eene kenmsgeviug
naar Nederland. Dit kan zijn nut hebben, en is met ongerijmd, maar
zoo als het door den Kommissaris Generaal gedaan is, herinnert het
aan den Gouv. van Ternatc die iemand deed ter dood brengen onder
nadere approbatie. Ik had om al deze redenen het sistcma gekozen
dat de G G. in Rade wel degelijk dc volle uitoefening van het regt
van gratie behoorde te hebben, te dien effecte dat de beslissingen
van de Regering altoos dadelijk effect sorteren, om ^et even of dezelve
al dan niet overeenkomen met de conclus.cn van het Hoog Geregtshof.
In het laatste geval echter was mij eene kennisgeving aan l^^t G«^^
ment in het Moederland nuttig voorgekomen, om des noodig aanleiding
te kunnen geven tot tcrcgtwijzingen voor den vervolge - en ook om
de regering omzigtig te maken in het nemen van besluiten tegen het ad-
vies der lustitie aandruischende. Zijne Excellentie de Mmis^r beslist met
of dit sistema goed is. maar zegt. dat bijaldien eene
het Moederland moet worden ingeroepen, men dan slechts de gevallen
waarin tegen het advies der justitie wordt geconcludeerd aan hetzelve
moet overlaten. Ik ben niet regtskundig genoeg om mij te wagen aan
het verdeedigen van een of ander sistema, maar merk slechts aan dat
deze aanmerking niet geheel slaat op mijne redactie, vermits dezelve
geene eindbeslissing van het Moederland maar slechts eene kennisge-
ving aan hetzelve, involveerde.
G De bedenkingen welke door den Heer Baud tegen de bepalingen
van art. 22 (27) geniaakt worden, komen mij zeer juist voor, ik kan mij
met dat systhema niet vereenigen. Ik heb daarom in mijne vorige nota
I
Art. 23.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade ver-
leent dispensatie van
wetten, remissien van
verschuldigde belas-
tingen of pachtpennin-
gen, brieven van legi-
timatie; venia aetatis
en andere diergelijke
gratiën, alles na inge-
nomen consideratien
en advies van het hoo-
ge Geregtshof, voor
zooverre regtszaken
betreft.
II
remissien\', van —
— Hoog geregts-
hof —
(pro loco et ordine
bepalen dat van het
Reglement niet mag
gedispenseerd wor-
den).
III
gezegd, dat ik art. 22 (18) genoegzaam en volledig vinde. Ik zou er niets
bijvoegen — maar ik heb tevens aangemerkt dat, zoo men in eenig geval
de tusschenkomst van den Koning nuttig oordeelde, men dan de onder-
scheiding maken moest die ik opgaf. Het enkel overzenden van de
stukken komt mij onnoodig voor, als men geen gevolg aan de zaak
geven wil. En ik ben dus tegen die bijvoeging, zoo al die overzending
noodig mögt gekeurd worden, enkel om eenige teregtwijzingen voor het
vervolg te kunnen geven — dan zou dit bij eene geheime instructie
moeten geboden worden — het zal anders zonderling klinken. In het
kort art. 22 (18) is mij genoeg.
VI
Art. 25.
V
IV
— wetten, in bur-
gerlijke zaken, remis-
sie van —
— gratie; —
—nbsp;Hooge —
—nbsp;betreft.
Aan de Indische Re-
gering wordt met na-
druk aanbevolen, om
van dc haar toegeken-
de bevoegdheid, tot
het verleenen van brie-
ven van legitimatie met
de meest mogelijke
omzichtigheid, en
slechts in zeer bijzon-
dere gevallen gebruik
te maken.
De Gouverneur Ge-
neraal in of buiten
Rade heeft echter
geenszins de bevoegd-
— verleent brieven
van venia aetatis, en
andere dergelijke gra-
tiën en dispensatien,
mits niet afwijkende
van de algemeene be-
palingen, waarop het
beleid der regering
in Nederiandsch In-
die door den Koning
is geregeld.
Voor zoo veel regts-
zaken betreft worden
vooraf deswege in-
gewonnen de conside-
ratien cn het advies
van het Hoog Ge-
regtshof van Neder-
iandsch Indie.
Brieven van legi-
timatie kunnen niet
anders verleend wor-
den dan op een een-
parig besluit van de
Indische Regering,
gegrond op een gun-
stig advies van het
Hooggeregtshof, door
dat Hof (later, Cs.:
hetzelve) met eenpa-
— verleent brieven
van venia aetatis en
legitimatie en andere
dergelijke gratiën en
dispensatien, mits niet
afwijkende van dc al-
gemeene bepalingen in
het tegenwoordig re-
glement vervat en voor
zoo veel regtszaken be-
treft na vooraf des-
wege ingewonnen te
hebben, deconsidera-
tien en het advies van
het Hoog Geregtshof
van Nederiandsch In-
die. —
A Hoe zeer door dispensatien van wetten hier slechts zijn bedoeld,
dispensatien ten gunste of in het belang van onderdanen, in burgerlijke
zaken, is de vraag gerezen, of dit niet zoude kunnen worden uitgelegd,
als eene bevoegdheid, om in sommige gevallen, de werking van het
regerings reglement opteheffen. Het zoude wenschelijk zijn, dat het
tegendeel, op de eene of andere wijze, duidelijk werd uitgedrukt.
B Niets voortestellen.
D Ook nopens dit Artikel is de aanmerking van het Ministerie mij zeer
gegrond voorgekomen, en ten einde de bedoeling en de strekking van
de daarin voorkomende bepalingen duidelijk te doen kennen is er bij het
nieuwe ontwerp uitdrukkelijk vastgesteld geworden, dat aan den Gou-
verneur Generaal in of buiten Rade in geen geval de bevoegdheid
toekomt, om de werking van het Regeringsreglement opteheffen en
het hem verleende regt van dispensatie tot hetzelve uittestrekken. Uwe
Excellentie zal wijders ontwaren dat aan de Indische Regering, ter
gelijker tijd eene bijzondere omzichtigheid en meerdere spaarzaamheid
in het verleenen van brieven en legitimatie is aanbevolen. Het zal
welligt overbodig zijn in het breede uittewijden over de redenen, die tot
die bepaling hebben kunnen aanleiding geven. Een ieder, die met de
levenswijze van zeer veele Europeanen, en derzelver afstammelingen
in deze gewesten eenigszins van nabij bekend is; weet tevens ook in
welk eene ruime mate aan de zedeloosheid den teugel gevierd wordt,
en hoe onder den dekmantel van Oostersche pracht en Oosterschc
zeden en gebruiken, de schandelijkste ontucht met verachting van de
heiligste banden en met ter zijde stelling van de heiligste pligten wordt
bedreven en toegelaten. Het mogen buiten het gebied van den wetgever
liggen, om het zedelijke kwaad, onder den invloed der manschappelijke
(maatschappelijke, Cs.) strafbepalingen te brengen, maar het is ten
heid om in eenig geval
hoe ook genaamd, de
werking van het Re-
gerings Reglement op-
teheffen en het hem
verleende regt van dis-
pensatie tot hetzelve
uittestrekken. —
rige stemmen gear-
resteerd. —
— Art. 23a.
De Gouv. Genl. in
Rade verleent remis-
sien van verschuldig-
de belastingen en
pachtpenningen, na
daaromtrent te heb-
ben ingenomen de
consideratien en het
advies van de finan-
ciele Directie. —
— Art. 26.
De Gouv. Genl. in
Rade verleent remis-
sien van verschuldigde
belastingen en pacht-
penningen, na daar-
omtrent te hebben in-
genomen de conside-
ratien van de financiele
Directie. —
minste zijn pligt, om de verderfelijke gevolgen van dat Kwaad te stuiten,
en door eene strengere wetgeving de Maatschappij, zoo veel mogelijk
daar tegen te beveiligen, en niet uit eene zwakke toegevendheid of welligt
ook uit^nverschilligheid de hand te leenen aan het geen tot bevordering
eener tomeloze losbandigheid en tot de ondermijning van de heiligste
instellingen strekken moet.
E Art. 23. De nieuwe verdeeling bevalt mij wel maar het geen van
de legitimatie gezegd wordt, is mij niet klaar, bij art. 23-27 werd voor-
zigtigheid aangeraden - dit zeker beval niets stelligs, cn is daarom
niet verkieslijk — maar zoo als het in dit ontwerp staat, is het te bepaald
— en zal moeyelijk tot eene uitkomst leiden. Dan was het beter te ver-
wijzen naar Nederland in enkele byzondere gevallen. Als er eenmaal
een wetboek is zal dit minder moeyelijk zijn.
Art. 23a. Juist.
F Ik zal hier kortelijk opgeven de gronden van mijne redactie van dit
artikel. De aanmerkingen die de Heer Du Bus maakt, tegen het verleenen
van brieven van legitimatie zijn mij niet ongegrond voorgekomen;
dc aanbeveling tot omzigtighcid die hij geeft, scheen mij echter toe
niet zeer legislatief te zijn en het kwaad niet te zullen verbeteren. Mij
kwamen twee wegen voor, of dat de brieven van leptimatie slechts
kunnen verleend worden door den Konmg - of wel - dat dezelve
niet kunnen verleend worden dan. wanneer en het Hoog Geregtshof
en de Regering met eenparige stemmen daartoe concluderen. Het laatste
kwam mij verkieslijk voor, om dat het met raadzaam is Z. M. te bemoeye-
lijken met beslissingen, waarbij Hoogstdezelve toch zou moeten aangaan
op het licht en de informatien van anderen. Het scheen m,j toe dat
wanneer en de Regering cn het Hoog Gcregtóhof, met eenparige stem-
men oordeelen, dat er gronden voor legitimatie zijn, men het er ook voor
houden kan, dat de zaak, noch naar regtsbeginselen noch uit een zedelijk
oogpunt, bedenkelijk kon geacht worden — en dat wanneer één of
meer stemmen er tegen zijn, in een land waarin men over het algemeen
nog al luchtig over die materie denkt, het meer dan waarschijnlijk is,
dat de legitimatie zeer bedenkelijk zal zijn. Deze bepaling kan, in som-
mige gevallen, de wenschen van byzondere personen tegengaan, doch
dan blijft hun nog altoos het recours aan den Souverein over.
Men herinnere zich dat bij de oude Bataviasche statuten, het zamen-
wonen met inlandsche vrouwen, gestrengelijk verboden was — de
zeden zijn sedert wel merkelijk veranderd — doch het terugkomen
tot eenige meerdere gestrengheid, is daardoor minder bedenkelijk.
I
Art. 24.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade sluit of
vernieuwt verbonden
met de Indische Vor-
sten en Volkeren, in
naam des KoningS;
Deze verbintenis-
sen mogen nimmer ten
doel hebben het gua-
randeren hunner be-
zittingen, of het voeren
van Oorlog tegen de
aanvallen van anderen.
II
— in Onzen naam.—
— bezittingen of —
III
— De Indische Rege-
ring sluit of vernieuwt
traktaten van handel
en Vriendschap met
de Indische Vorsten en
Volkeren in naam des
Konings.
Deze verbintenissen
mogen nimmer ten
doel hebben het gua-
randeren hunner be-
zittingen, of het voeren
van oorlog tegen de
aanvallen van anderen.
Geen nieuw kantoor
zal op een der Ooster-
sche eilanden mogen
worden opgerigt zonder
voorafgaande magti-
gingvanden Koning.—
B Niets voortestellen.
C Aan de Indische Regering zouden wij de magt niet toekennen om
in het algemeen verbonden met de Indische Vorsten en Volkeren in
naam des Konings te sluiten.
Wij zijn tevens bedacht op art. 6 van het Londensche Traktaat
van den 17e Maart 1824 (Staatsblad 1825 No. 19) en stellen dierhalve
voor art. 24 te doen luiden zoo als volgt: (vide kolom III, Cs.).
D Mij geheel vereenigende met de aanmerking door de Commissie
De aanmerking van Z. E. dat de beslissingen minder moeyelijk
zullen zijn wanneer \'er eenmaal een wetboek is, doet mij in het midden
brengen, dat in allen geval zeer bezwaarlijk wetten, voor eenen geheel
anderen maatschappelijken toestand gemaakt, op Java zullen kunnen
toegepast worden. Men zal daar altoos wat ruimer moeten oordeelen,
over het stuk van legitimatie dan in Europa.nbsp;^
G Ik moet nog bekennen niet te vatten, hoe men bij eene ver-
zochte legitimatie op die wijze tot eene uitkomst komen zal —
zulk eene eenparigheid in twee kollegien, is waarlijk zelden te ver-
wachten.
IVnbsp;Vnbsp;VI
— Art. 27. —
— verbonden van
handel en vriendschap
met —
(2e alinea vervalt, Cs.) (2e alinea vervalt, Cs.)
— garanderen —
—nbsp;oorlog —
—nbsp;anderen. Op geen
der eilanden in den
Oosterschen Archipel
zal eenig nieuw eta-
blissement, door de In-
dische Regering mogen
worden aangelegd, zon-
der voorafgaande Au-
torisatiedes Konings.—
te deze gemaakt is dit artikel met de laatste zinsnede vermeerderd ge-
worden, op grond van het bepaalde bij art. 6 van het Londensche tractaat
van 17e Maart 1824.
E art. 24. Juist. Maar er is wel genoegzame rede, om het geen in
art. 24-18 en 24-27, er bij gevoegd is, hier achter te laten, en te brengen
in de instructie, gelijk in het nieuwe ontwerp van Instr. art. 17-18. Ik
twijfel. Ook met de bijvoeging van art. 24-27 dat nu in art. 19 der
Instr. gebragt is.
Art. 25.
In het algemeen ver-
mag de Gouverneur
Generaal in Rade geen
oorlog tegen eenige der
Indische Vorsten of
Volkeren te verklaren,
of deze in hunne oor-
logen met andere ter
hulpe te komen, ten zij
werkelijk vijandelijke
aanvallen of toebereid-
selen wierden gemaakt
tegen eenig gedeelte
van Nederiandsch In-
die, of eenigen van Ne-
derland afhankelijken
Vorst, of wel zoodani-
gen, met wien te dien
einde reeds eene ver-
bintenis mögt bestaan,
of nader op uitdrukke-
lijken last van Zijne
Majesteit aangegaan.
— Oorlog —
gemaakt, —
— ofwel —
— op Onzen uit-
drukkelijken last wor-
den —
(V/enk bij de in-
structie over de Oor-
logen).
— De bijzondere last
van den Koning wordt
vereischt tot het voe-
ren van alle offensive
oorlogen.
De Indische Rege-
ring is nogtans be-
voegd tegen de In-
dische vorsten of vol-
keren oorlog te ver-
klaren en te voeren,
doch alleen uit nood-
weer en tot de ver-
dediging van regten
welke vroeger door den
Koning zijn verkregen
en aangenomen. —
— De Indische Rege-
ring draagt zorg dat
de bestaande of nog
verder te maken trac-
taten met de meeste
trouw en naauwkeu-
righeid, van de zijde
der Nederlandsche
Ambtenaren, worden
opgevolgd en nageko-
men; Zij wendt alles
aan wat tot de bevor-
dering en handhaving
van rust en vreede
strekken kan, en geeft
de strengste bevelen
aan de onderscheidene
Hoofden en Gezag-
hebbers om daartoe
van hunne zijde kracht-
dadig mede te werken.
Aan de Indische Re-
gering wordt met den
meesten nadruk aan-
bevolen, om, zoo veel
mogelijk, alles tc ver-
mijden en voorteko-
men, wat eenige aan-
leiding tot eenen oor-
log geven kan, cn tot
stelsel aantenemcn van
nimmer den oorlog te-
gen eenig Inlandsch
vorst of volk te voeren,
dan wanneer het Ne-
derlandsch gezag en
grondgebied in deze
gewesten vijandelijk
wordt aangevallen; of
dat daartoe toebereid-
selen worden gemaakt,
wanneer alle middelen
—nbsp;De Gouv. Genl.
inRade, beslist in wel-
ke gevallen een oorlog
tegen een der —
—nbsp;volken zal be-
gonnen worden, en
bepaalt den aard en
de strekking der voor-
schriften daaromtrent
aan de ondergeschik-
te ambtenaren te ge-
ven, alles behoudens
de algemeene of by-
zondere bevelen des
Konings. —
VI
— Art. 28.
De Gouv. Genl. in
Rade, beslist in welke
gevallen een oorlog
tegen een der — ^
— volken zal be-
gonnen worden, en be-
paalt den aard en de
strekking der voor-
schriften daaromtrent
aan de ondergeschikte
ambtenaren te geven,
alles behoudens de al-
gemeene of byzondere
bevelen des Konings. —
A De strekking van dit artikel is duidelijk, doch het ontbreekt gewoonlijk
aan geene voorwendsels, om ook, zonder vijandelijke aanvallen of toebe-
reidselen, oorlog te beginnen. — Daar nu het bewaren van eenen al-
gemeen staat van rust en vrede; voor zeer wenschelijk wordt gehouden
zal het niet ondienstig zijn, dat, te dezen opzigte, met voorzigtigheid\'
eenige andere voorschriften worden gegeven. — Het doorzetten van
zaken, die men voor heeft, schijnt te geredelijk door de wapenen te
worden beproefd; de regering moet alle aanleiding hiertoe pogen voor
te komen; en strenge bevelen tot vredelievendheid geven, vooral waar
het burgerlijk gezag aan militaire Officieren is betrouwd. —
B Niets voortestellen.
C Dit artikel bepaalt de gevallen wanneer de Indische Regering oorlog
-ocr page 259-tot bevrediging vruch-
teloos beproefd zijn,
en zulks alzoo uit nood-
weer, en tot verdedi-
ging van het Neder-
landsch gezag en van
verkregen regten ge-
schieden moet. In dit
geval, zal nog van al
het gebeurde, een om-
standig verslag wor-
den opgemaakt, en aan
het Ministerie van Ma-
rine en Kolonien op-
gezonden, en zullen
daarbij tevens duide-
lijk de gronden worden
ontwikkeld, waarop tot
het voeren van den
oorlog besloten is, ten
einde er, na gedaan
onderzoek, aan de Re-
gering zoodanige aan-
schrijvingen of bevelen,
van wege den Koning,
kunnen worden uitge-
vaardigd, als waartoe
de handelingen van
het bestuur te dier za-
ken aanleiding mogten
hebben gegeven. —
vermag te verklaren. Wij herinneren ons helaas! te zeer de jammerlijke
3nd waarin de Indische bezittingen van den Konmg v_
door oorlogen en door eenen geest tot Conquesten ^^nbsp;\' ^^^ f^quot;
bragt, om niet overtuigd te zijn dat de mag der Ind-che R genn^
met betrekking tot het doen van oorlogs ^^^^l-^sen. J
van aanleiding tot oorlogen, grootendeels door den Konmg behoor te
luiden (vide kolom III, Cs.).
r^ Tl I j ^ ^^ K^T^^linocn van dit artikel, volgens de nieuwe redac-
wt^el; o^=rl«en, o. he. doeleinde hetwel. doo. het
Ministerie beoogd is, en waarvan de strekking zoo heilzaam moet worden
beschouwd, in allen opzigte te bereiken. Uwe Excellentie zal uit het
rapport der Commissie ontwaren dat ook zij van de noodzakelijkheid
doordrongen is om de gelegenheden tot het verklaren of het voeren
van oorlog zoo veel mogelijk te beperken. Ik heb echter vermeend
aan de door mij vastgestelde redactie van het nevenstaand artikel de voor-
keur te moeten geven, om dat dezelve meer bepaaldelijk alle de om-
standigheden aanduidt, waarop van de zijde der Regering ter vermijding
van oorlog of vijandelijkheden met Inlandsche Vorsten en Volkeren
m het bijzonder moet worden gelet. De ondervinding van de jongste
tijden is voldoende om te doen zien, van hoe veel belang het zij de
magt der regering in deze te bedwingen, en alles aantewenden wat tot
het behoud des vredes strekken kan.
E art. 25. Dezelfde vraag in verband met art. 20 der nieuwe instructie.
Zie art. 25-18 en 25-27.
F art. 24 en 25. De in der tijd aan den K. G. medegegeven aanmer-
kingen op het regeringsreglement van i8i8 bevatteden ook den last,
om opzigtelijk het voeren van oorlogen eenige meer beperkende voor-
schriften te geven dan dat reglement bevatte. Maar, daarbij was tevens
I
Art. 26.
De Gouverneur Ge-
neraal heeft het opper-
toezigt over, en regelt
alle dagelijksche voor-
vallen en aangelegen-
heden, betreffende de
algemeene regering,
achtervolgens de des-
wege gemaakte wetten
en bepalingen.
II
— deswegen —
III
—nbsp;over en —
—nbsp;aangelegenheden
betreffende —
—nbsp;Regering, achter-
volgens de Bepalingen
van dit Reglement en
de door den Koning
gesanctionneerde en te
maken wetten en ver-
ordeningen. —
B Niets voortestellen.
C Op dit artikel hebben wij geene byzondere aanmerkingen. Deszelfs
redactie, zoude echter eenigzins kunnen worden veranderd te weten-
(vide kolom III, Cs.).
de voorzigtigheid aanbevolen. Hiermede was mijns inziens bedoeld
dat de te geven voorschriften wel aan den eenen kant, de te oorlog-
zuchtige gezindheid van het vroegere bestuur moesten matigen, maar
tevens aan den anderen kant, niet moeten vervallen in het even ge-
vaarlijke uiterste; om de Indische Regering, bij de inlandsche Vorsten
en volken ten toon te stellen, als een ligchaam van het welk zij mets te
vrezen hebben, zoo zij slechts hunne rol behendiglijk weten te spelen.
— Mijns erachtens kan aan de gegeven aanbeveling van voorzichtigheid
en tevens aan den wensch om de regering vredelievend te doen blijven
niet naar behooren voldaan worden in een openbaar reglement, maar
behoort dit een en ander te worden opgenomen in de byzondere in-
structie van de Indische Regering. Dit zijn de redenen die mij hebben
•genoopt om een gedeelte van art. 24 en 25 overtebrengen quot;aar de in-
structie, en om hier voor het openbaar reglement slechts te behouden
de aanwijzing dat het de G. G. in Rade is die verbonden sluit en oorlogen
begint met in achtneming der algemeene of bijzondere bevelen des Konings.
G art. 24 en 25. Ik hecht nog alaanmijnevorigebedenking,daarhetin
de nu bekende reglementen staat - waarom dat er uit gelaten, vooral na
dat de ondervinding ons hier leeren kan, doch nader hierover mondeling.
IV
—nbsp;over en —
—nbsp;aangelegenheden
betreffende —
—nbsp;Regering, achter-
volgens de bepalingen
van dit Reglement, cn
de door den Koning
gesanctionnecrde cn te
maken wetten en ver-
ordeningen. —
V.
— Generaal zorgt
voor de behoorlijke
uitvoering der beslui-
.ten van de Indische
Regering en regelt
alle dagelijksche voor-
vallen cn aangelegen-
heden, het algemeen
bestuur betreffende,
in overeenstemming
met dit reglement en
dc algemeene of by-
zondere bevelen van
wege den Koning ont-
vangen. —
VI
—nbsp;Art. 2g. —
—nbsp;Generaal zorgt
voor de behoorlijke
uitvoering der beslui-
ten van de Hooge In-
dische Regering en re-
gelt alle dagelijksche
voorvallen en aange-
legenheden, het alge-
meen bestuur betref-
fende, in overeenstem-
ming met dit regle-
ment cn met de alge-
meene of byzondere
bevelen van wege den
Koning ontvangen. —
D Ter meerdere duidelijkheid, is het mij met de Comm.ss.e doelrna«g
voorgetoln, om, in afwijking van de oude redact.e, m deze opzet chjk
te gewagen, van l^et Reglement cn van de door den Konmg gesanct.on-
neeTen te maken wetten en bepalingen: staande deze laatste woorden
in verband tot de vroegere dispositien, waarbij de beperkte magt
der Indische Regering in het maken van wetten en organieke verorde-
ningen,buiten de toestemming en goedkeuring des Konings, om-
schreven is.
I
art. 27.
De Gouverneur Ge-
neraal heeft het opper-
toezigt over alle lands-
dienaren, en geeft aan
hen zoodanige bevelen,
als hij ter uitvoering
van de werkzaamheden
aan hen toebetrouwd,
ten nutte van den lan-
de, en overeenkomstig
de gemaakte wetten,
bepalingen en instruc-
tiën, meent te behoo-
ren.
II
III
— de gemaakte ver-
ordeningen, bepalin-
gen —
B Niets voortestellen.
C Wij hebben tegen hetzelve geene bedenkingen.
I
art. 28.
De Gouverneur Ge-
neraal verleent of wei-
gert de verzoeken tot
inwoning in Neder-
landsch Indie, of tijde-
lijk verblijf op Java.
II
— Generaal in Ra-
de, verleent —
(Conform).
III
— De Gouverneur
Generaal en de Raden
van Indien houden
derzelver gewone Re-
sidentie te Batavia of
in den Omtrek dezer
Hoofdplaats. De zetel
der Regering zal mits-
dien aldaar zijn zoo
lang de Koning niet
anders beveelt.
De Gouverneur Ge-
neraal en de Raden
E Conform.
F Daar de meening van dit artikel is; dat de G. G. de uitvoerende
magt zal zijn, heb ik gemeend dat duidelijker te moeten uitdrukken.
Van daar mijne nieuwe redactie.
VI
— Art. 30.
V
IV
— geeft hun zoo-
danige —
—nbsp;de hun toebe-
trouwde werkzaamhe-
den, ten —
—nbsp;gemaakte of ver-
der te maken wetten,—
—nbsp;de hun toebe-
trouwde werkzaam-
heden ten nutte van
den lande, overeen-
komstig de gemaakte
of verder te maken
wetten, —
—nbsp;instructien ver-
meent —
—nbsp;de hun toebe-
trouwde werkzaamhe-
den ten —
—nbsp;lande vermeent
te behooren in over-
eenstemming met de
gemaakte of verder te
maken wetten, —
—nbsp;instructien. —
D Tegen dit artikel, zijn mij geene bedenkingen voorgekomen cn is
alzoo de oude redactie behouden geworden.
E id.
IV
— Generaal in Ra-
de verleent —
derïandsch Indië. —
— Generaal in Ra-
de verleent —
derlandsch Indie,
overeenkomstig de al-
gemeene of byzonde-
re bevelen des Ko-
nings. —
- inwoning of tij- - inwoning of tij-
delijk verblijf in Ne- delijk verblijf in Ne-
1 1__
VI
— art. Ji. —
— Generaal in Ra-
de verleent of weigert
verzoeken tot in wo-
ning of tijdelijk ver-
blijf in Nederlandsch
Indie, overeenkomstig
de algemeene of by-
zondere bevelen des
Konings. —
I
art. 2g.
De Gouverneur Ge-
neraal heeft de magt
om personen, gevaar-
lijk voor de openbare
rust of veiligheid te
doen nemen in verze-
kerde bewaring.
De Gouverneur Ge-
neraal geeft van den
door hem gegeven last
en de beweegredenen
daarvan, in Rade ken-
nis, ten einde te over-
wegen hoe verder te
handelen.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade heeft
de magt om dezulke
of te ook andere Inge-
zetenen, welker verblijf
in Nederlandsch Indië
gevaarlijk of schadelijk
geoordeeld wordt, van
daar te verwijderen of
naar Nederland opte-
zenden, mits aan de-
zelve eenen behoorlij-
II
—• daarvan in —
— ingezetenen wel-
ker —
(Wenken in de in-
structie tegen de op-
zendingen naar de
Nederlanden).
B Niets voorstellen.
C Art. 28 en 29. Deze twee artikelen zouden naar ons gevoelen dienen
te worden vereenigd, en van een nieuw artikel worden voorafgegaan,
te weten: (in de kolom III, Cs.).
p Het is mij doelmatiger voorgekomen aan den Gouverneur Generaal
m Rade de magt toetekennen om de verzoeken tot inwoning of tijdelijk
III
— De Gouverneur
Generaal verleent of
weigert de verzoeken
tot tijdelijk Verblijf in
Nederlandsch Indie.
De Gouverneurs en
Residenten op de bui-
tenbezittingen vermo-
gen een provisioneel
verlof tot verblijf te
verleenen onder nade-
re approbatie van den
Gouverneur Generaal,
aan wien Zij daarvan
onverwijld rapporte-
ren.
De Gouverneur Ge-
neraal heeft de magt
om Personen, gevaar-
lijk voor de openbare
rust of veiligheid, bij
schriftelijke en geze-
gelde last te doen ne-
men in verzekerde be-
waring.
Hij geeft van den
door hem gegeven last
van Indien zullen zich
vandaar niet verwijde-
ren, dan respectievelijk
met voorkennis en met
toestemming van de
Indische Regering. —
verblijf te verleenen. Er kunnen omstandigheden zijn waarin het bestaan
van dusdanig verzoek aan veele bedenkingen onderhevig is, die het wel
der moeite waardig maken, om zoodanig verzoek tot een punt van onder-
zoek bij de Regeering te maken, en moeijelijk kan men het geval be-
denken waarin zoodanige verzoek met den meesten spoed zoude moeten
verleend worden. —nbsp;. , , • r. j
E Ik geloof dat dit beter is, dan art. 28-18 - dit behoort in Rade.
VI
— art. 32.
V
IV
—nbsp;magt, om perso-
nen gevaarlijk —
—nbsp;veiligheid bij
schriftelijk en gezegel-
de last in —
—nbsp;bewaring tc doen
nemen. —
— beweegredenen
daartoe in —
—nbsp;magt, om —
—nbsp;veiligheid, bij
schriftelijken en ge-
zegelden last, in ver-
zekerde bewaring te
doen nemen.
Dc —
—. beweegredenen
daartoe in —
—nbsp;magt, om —
—nbsp;veiligheid, bij
schriftelijken en eigen-
händigen last, in ver-
zekerde bewaring te
doen nemen.
De —
—• beweegredenen
daartoe in —
j lu .f onk — magt, om de — magt, om de zul-
-nbsp;^^nbsp;^^ .ulke ^f ook andere ke of ook andere in-
-nbsp;quot;quot; Llezetencn, -nbsp;gezetcnen, -
- verwijderen, daar-nbsp;- verwijderen
bij zoo veel mogelijknbsp;daarbij zoo veel mo-
zorg dragende, dat aannbsp;gelijk zorg dragende
dezelve een behoorlij-nbsp;dat aan dezelve een
— verwijderen,
daarbij zoo veel mo-
gelijk zorg dragende
dat aan dezelve een
en der beweegredenen
binnen driemaal vier
en twintig uren in Ra-
de kennis, waarna de
Regering verder zal
handelen.
De Indische Rege-
ring verleent verlof tot
inwoning in Neder-
landsche (Neder-
landsch, Cs) Indie.
Zij heeft de magt
om een ieder wiens
verblijf in Neder-
landsch Indie tot on-
dermijning van het pu-
bliek gezag strekt, van
daar te verwijderen of
naar Nederland opte-
zenden, mits aan de-
zelve eenen behoor-
lijken tijd tot het on-
derstellen (orde stel-
len, Cs.) op hunne
zaken overlatende.
Van het alzoo ge-
nomen besluit en der
beweegredenen tot het-
zelve wordt aan het
Departement van Ko-
loniën kennis gege-
ven. —
A Het opzenden naar Nederland, waartoe dit artikel bevoegdheid geeft
schijnt met te moeten worden behouden, daar de blote verwijderina
genoegzaam schijnt. Dit kan bij het ontwerpen van een eindelijk rede
ment nader en opzettelijk worden overwogen, zoo als ook, ofwel dient
behouden te blijven, de in de regterlijke reglementen ingelaschte en
in vele opzigten bedenkelijke bepaling, dat alle tot verbanning veroor-
deelde Europeanen, naar Nederland zullen worden gevoerd
B Niets voortestellen.
lom m\' Csnbsp;\'\'\'nbsp;d®
ken tijd tot het order
stellen op hunne zaken
overlatende.
Van het alzoo geno-
men besluit en de be-
weegredenen tot het-
zelve, wordt aan het
Departement van Ko-
lonien kennis gegeven.
ke tijd tot het in orde behoorlijke tijd tot hetnbsp;behoorlijke tijd tot het
stellen, hunner zaken in orde stellen hunnernbsp;in orde stellen hunner
worde\'overgelaten. — zaken worde overge-nbsp;zaken worde gelaten.
laten. —
- het Ministerie - wordt het Mi- - het Ministerie
van Marine en Kolo- nisterie voor Marinenbsp;voor Marine en Kolo-
niën onmiddelijk ken- en Koloniën onmid-nbsp;men dadelijk kennis-
delijk kennis —
nis
Voor dat wij van dit artikel afgaan hebben wij de Eer Uwe Excellentie
onterf rken dat bij art. 19 van het Reglement op het beleid van de
optemerken. dat dij a ynbsp;^^^ ^^^nbsp;^^
ÄrbtÄ:!: de\'^et hie. boven
ken tot denbsp;™nbsp;om dat wij van gevoelen
-ocr page 268-gevaarlijk voor de openbare rust of veiligheid bij schriftelijk en geze-
ilde last in verzekerde bewaring te doen nemen, of hun het verblijf
in de Colonie te ontzeggen. Er kunnen omstandigheden bestaan waarin
zoodanige Maatregel op staanden voet, in het belang van den lande
ten uitvoer moet worden gebragt; en het zoude uit dien hoofde min
raadzaam zijn, om de uitoefening van den bedoelden magt aan den
Gouverneur Generaal in Rade alleen op te dragen; vermits zulks zomwij-
len, tot eene aanmerkelijke vertraging zoude kunnen aanleiding geven,
die aan het belang der zaken hoogst nadelig konde worden. Genoeg dat
de Gouverneur Generaal verpligt zij om binnen een bepaald tijdverloop
van het door hem verrigtte aan de Indische Regering kennis te geven
om met dezelve die Maatregelen te beramen, die er in een dergelijk
geval nader moeten genomen worden.
Met zeer veel grond was bij het vorig Reglement aan den Gouverneur
Generaal in Rade de magt toegekend om van hier te verwijderen de-
zulken, wier verblijf gevaarlijk of schadelijk mogt worden geoordeeld,
een onderwerp van een zoo teder belang, en een maatregel, waarnaar
zulke groote belangen kunnen verbonden zijn, verdient het nauwste
onderzoek, en nog wel steeds een opzettelijk punt van overweging
uittemaken. -- Maar op gelijke gronden kan men beweren, dat ook het
toestaan van inwoning of verblijf met omstandigheden kunnen gepaard
gaan, die het verlenen daarvan als hoogstbedenkelijk kunnen doen be-
schouwen. Daarenboven is het voor een Gouverneur Generaal van belang
om in eenen Maatregel van den onderhavigen aart door zijne Raadslieden
te worden voorgelicht, daar hij toch in dit geval even min als in alle
andere gehouden is, om overeenkomstig de meerderheid te handelen.
De Kommissie heeft in derzelver rapport ook nog in bedenking gegeven,
om eene vaste bepaling aangaande den gewonen zetel des Bestuurs
daartestellen. Behalve dat mij zoodanige dispositie, als geheel overbodig
voorkomt, zoo zoude ik het nog voor min raadzaam houden, om dien-
aangaande eenige vaste voorschriften te geven, daar de omstandigheden
kunnen medebrengen dat de Vaste Woonplaats van den Gouverneur
Generaal ook op eene andere plaats dan te Batavia gehouden worden.
Indien b.v. het belang van den dienst, bij het bestaan van onlusten
in het oostelijk gedeelte van Java medebragt, dat een Gouverneur
Generaal deszelfs verblijf, gedurende een paar jaren te Samarang
vestigde, zoo zoude de geregelde gang der zaken en van \'s lands dienst
komen te vorderen, dat ook de leden van den Inlandschen (met potlood
staat hier bijgeschreven: Indischen, Cs.) Raad, zich voor dat tijdverloop
of zoo veel langer, als nodig bevonden werd, te Samarang kwamen
vestigen, en indien zelfs de tegenwoordigheid der Regering aldaar
voordeelig voor het belang van den lande mogt worden bevonden,
zie ik geene reden waarom niet te Samarang, een open haven zijnde,
de zetel des Bestuurs eens zoo goed als te Batavia zoude kunnen geves-
tigd blijven. — Hoogst waarschijnlijk is het wel dat de voorgestelde
omstandigheid zich niet spoedig en welligt nimmer zal opdoen, dan ik
acht het daarvan (daarom, Cs.) ook overbodig te zijn, om in het onder-
werpelijke Reglement, te gewagen van iets, dat door de lange gewoonte
wel zal blijven standhouden, doch hetwelk, bij voorkomende gelegen-
heid, als min raadzaam kan worden beschouwd, onherroepelijk te be-
palen. Evenmin vind ik eenige aanleiding om te bepalen, dat de Gou-
verneur Generaal zich niet van deszelfs vaste woonplaats zal kunnen
verwijderen dan met voorkennis en toestemming van de Indische
Regering, gelijk door de Commissie almede wordt voorgesteld. In de
eerste plaats zie ik niet in, hoe in deze, even min als in eenige andere
opzigten het hoofd des Bestuurs zoude kunnen ondergeschikt gemaakt
worden aan de decisie van de Indiesche Regermg, en dat mij (hij Cs.)
wel, gelijk meermalen gebeuren kan, in het belang van eene of andere
zaak, waarvan hij niet gehouden is aan de Regering eenige opening te
geven, en die aan zijn onmiddelijk beheer is onderworpen, en ten
anderen zoude mijns inzien op de door de Heeren Rapporteurs voor-
gestelde wijze de Magt van den Gouverneur Generaal zeer ten nadeele van
\'s Lands belangen beperkt worden, daar uit de voorgedragen bepaling
zoude kunnen volgen, dat een Gouverneur Generaa . voor zichzelvcn
van de noodzakelijkheid zijner personele tegenwoordigheid te eeniger
plaats overtuigd zijnde, in de uitvoering van zijn plan zoo met belet,
ten minsten werd opgehouden, door de bcdenkmgen. die daarentegen
van de zijde der Regering kunnen worden ingebragt. Het spreekt van
zelve, dat geen der leden zich, buiten voorkennis van de Regering, of
ten minste van den Gouverneur Generaal zal verwijden, (verwijderen,
Cs.) en voor zoo verre nog deswege eenige voorziening gevorderd werd.
zoude daarvan nog opzettelijk in het Reglement van orde kunnen wor^
gewag gemaakt. - Maar met betrekking tot het Hoofd des Bestuurs
Ut ik het als onvoegzaam om denzelven ten deze in het minste te
beperken, cn gelovc veeleer te moeten beweren, dat, aan een Gouverneu
Generaal, alle vrijheid in deze moet worden
personele tegenwoordigheid in een aantal omstandigheid (-heden, Cs.)
zeer veel kan bijdragen, om de belangen van den l^^ff ^ ^ev^derem-
E. Juist. Wat is het noodig hier van een\' gezegcldcn last te spreken
meer dan in andere gevallen.nbsp;•• u u m
F De bepaling dat het een gezegeld bevel moet z.jn, heb ik beschouwd
als nuttig om \'er meer plegtigheid aan bijtezetten. - .hgtvaard^ge ge-
vangennemingen voortckomcn. Welligt zou het goed z.jn
heid die er nu nog in is wegtenemen - namelijk deze quot; ^ ^^
zijn ondertcekend door den Gouv. Genl. zelf, of is een bevel namen
d n G. G. door den Secretaris, of een aide-de Camp S^noegzaam ?
Mij dunkt het eerste, en dan is er geen rede om dit met stellig te bepalen
door dc inlassching van het woord eigenhandig.
GHgenImndigisbeter-gezegeldisgoed.maaralleeneenaccessoireform.-
-ocr page 270-I
art. 30.
De Gouverneur Ge-
neraal verleent, des ge-
raden vindende, aan
\'s lands civiele of mili-
taire ambtenaren, voor
eenen bepaalden tijd
verlof, om zich naar
Europa of elders, ter
waarneming van hun-
ne bijzondere belan-
gen, of tot herstel van
hunne gezondheid te
begeven. De Gouver-
neur Generaal maakt
als dan de noodige
schikkingen op de
waarneming van der-
zelver bedieningen, ge-
durende hunne afwe-
zendheid.
— begeven.
De —
(Wenken omtrent
beperking van verlof,
en bezuiniging in de
bepalingen deswege).
—nbsp;verleent des ge-
raden wordende, aan—
—nbsp;Civiele en Mili-
taire Ambtenaren, —
—■ verlof om —
—nbsp;elders ter —
— begeven; zullen-
de bij het zoodanig
tijdelijk openvallen van
eene civiele bediening
door den Gouverneur
Generaal in Rade in de
waarneming van die
bediening worden
voorzien. En moet hier-
bij in het oog worden
gehouden, dat, over-
eenkomstig de bepa-
lingen van Art. i6 van
\'s Konings besluit van
se April 1825 No. 96
aan de met verlof gaan-
de personen geene
vrije transporten, dan
in zeer bijzondere ge-
vallen, mogen worden
verleend, cn dat het
verlof zelve niet mag
strekken tot bezwaar
van de schatkist, cn
uit dien hoofde niet
mag worden toege-
staan, dan onder de
voorwaarden, dat dc
functien van den af-
wezigen voor ccn gc-
— verleent, daartoe
termen vindende, aan
de burgerlijke en mi-
litaire ambtenaren,
verlof om zich ter
waarneming van by-
zondere belangen of
tot herstel van ge-
zondheid naar Neder-
land of elders te be-
geven, met in acht-
neming van de alge-
meene of byzondere
bevelen en bepalingen
daaromtrent door den
Koning vastgesteld.
De Gouv. Genl. in
Rade voorziet in de
tijdelijke waarneming
der op die wijze open-
vallende burgerlijke
bedieningen. —
VI
— art. 33.
— verleent, daartoe
termen vindende, aan
de burgerlijke en mi-
litaire ambtenaren,
verlof om zich ter
waarneming van by-
zondere belangen of
tot herstel van ge-
zondheid naar Europa
of elders te begeven,
met in achtneming dat
die verloven in het al-
gemeen, niet strekken
tot bezwaar van de
schatkist. De Gouv-
Genl. in Rade voorziet
in de tijdelijke waar-
neming der op die wij-
ze openvallende bur-
gerlijke bedieningen. —
A Het gebruik van deze bevoegdheid gemaakt wordende, veroorzaakt
vele uitgaven aan den lande, daar men in de meeste gevallen vrij trans-
port verleent. Dit behoort niet, daar de regel dient te zijn, dat het verlof
en de tijdelijke waarneming van den post, niet komen ten bezwaar
van de schatkist.
B Niets voortestellen.
C Dit artikel magtigt den Gouverneur Generaal om aan \'s Lands
Dienaren voor eenen bepaalden tijd verlof te geven, en om de noodige
schikkingen te maken op de waarneming van derzelver bedieningen
gedurende hunne afwezendheid.
Wij vermeenen dat deze magt aan de Indische Regering zoude kunnen
worden gegeven, in plaats van aan den Gouverneur Generaal, en dat
daarbij voorts behoort te worden gerefereerd aan het Koninglijk Besluit
(resolutie van den 23e Augustus 1825 no. 4) hetwelk bepaald dat de
verloven, in den vervolge te verleenen onder behoud van een gedeelte
der Inkomsten, niet anders zullen mogen worden toegestaan dan op
zoodanige voet dat intusschen de functien van den afwezigen voor het
overblijvend gedeelte van het traktement worden waargenomen, en
dat in het algemeen het verlof niet strekke tot bezwaar van de schatkist.
I
art. jr.
De Gouverneur Ge-
neraal vestigt zijne bij-
zondere aandacht op
de staatkundige be-
trekkingen met de om-
liggende Indische Vor-
sten en Volkeren, en
met de regeringen der
bezittingen van Euro-
pesche mogendheden
in Indie. Hij deelt zijne
bevinding in Rade me-
de. Hij geeft de noodi-
ge bevelen of draagt in
Rade voorzieningen
voor, geschikt om de
goede verstandhouding
II
— mede.
Hij -
III
— vestigd Zijne —
—nbsp;vorsten en vol-
keren en —
—nbsp;Regeringen —
— bevinding dade-
lijk of ter geschikter
tijd in de Regering
mede. Hij geeft des-
wege de noodige be-
velen ingevallen die
deelte van deszelfs
tractement, worden
waargenomen. —
D Om aan het verlangen van het Ministerie te beantwoorden en de
misbruiken voortekomen, die \'er voormaals met het toestaan van ver-
loven, ten nadeele van \'s landsgelden hebben plaats gehad, heb ik het
niet ondoelmatig geacht, om het nevenstaande artikel woordelijk over-
tenemen het geen deswege bij art. i6 van het Koninklijk besluit van
se April 1825 no. 96 bereids was vastgesteld. De stricte naarkoming
van die bepalingen brengt nu reeds en voor het vervolg te weeg, dat
\'s Lands kassa ook ten deze met geen nodeloze uitgaven worde bespaard
(bezwaard, Cs.).
E Nederland of elders liever Europa of elders, dan slaat dit laatste op
Indie immers Azia. Hij mag toch geen verlof geven naar Frankrijk enz.
Voor het overige juist. Maar ik zou hier de bijvoeging van art. 30-27
hier inlasschen met wijziging.
F Dit artikel is nu conform de gemaakte aanmerking veranderd;
echter moet ik zeggen dat de bijzondere bepaüngen omtrent het ver-
leenen van verlof mij toeschijnen eigenaardig te behooren tot de dagelijk-
sche verordeningen. - Ik houde het voor nuttig dat Z. M. een reglement
op die materie vaststelle - en daarin zou dit een en ander dan op-
genomen kunnen worden met eenige uitbreiding.
IV
Vnbsp;VI
(vervalt, Cs.nbsp;(vervalt, Cs.)
—nbsp;volkeren, —
—nbsp;Regeringen —
— mede. Ingevallen
welke geen uitstel lij-
den kunnen, geeft hij
de nodige bevelen, en
deelt dezelve aan de
Regering mede of
— bewaren en om
handel en scheepvaart
alomme in \'s Rijks
Oost Indische bezit-
tingen te doen bloeij-
en. —
geen uitstel kunnen lij-
den, en brengt deze
ter kennis in de Re-
gering, of draagt in
dezelve voorzieningen
voor, geschikt om de
goede verstandhou-
ding met alle Vorsten,
volkeren en regeringen
te bewaren. Hij zorgt
bijzonderlijk dat de
Gouverneurs en Resi-
denten op de buiten
bezittingen zich hier-
omtrent stiptelijk hou-
den aan het geen daar-
toe bij dit Reglement
is voorgeschreven.
De Gouverneur Ge-
neraal zal jaarlijks op-
maken en aan de Indi-
sche Regering medee-
len, een overzigt der
bedoelde staatkundige
betrekkingen en van
het geen deswege is
voorgevallen, hetwelk,
na door de Regering
te zijn gearresteerd,
aan het Departement
van Kolonien zal wor-
den gezonden. —
met alle te bewaren.
B Niets voortestellen.
C Art. 31 en 32. Deze twee artikelen zouden naar ons gevoelen kunnen
worden vereenigd. De bedenkingen die nopens dezelven bij ons zijn
opgekomen zouden door de volgende redactie komen te vervallen
en worden door deze verandering duidelijk aangewezen (vide kolom
111, Cs.).
D Art. 31 en 32. Beide deze artikelen zijn bijna woordelijk uit het oude
Reglement overgenomen; de laatste bepaling nogthans nopens het op-
maken en mdienen van een jaarlijksch overzigt van onze staatkundige
betrekkmgen m deze bezittingen is door mij, op voordragt der Com-
draagt voorzieningen
voor, strekkende om
de goede verstandhou-
ding met allen te be-
waren. —
missie alzoo overgenomen, om dat ik het als een hoogst doelmatig
zeer veel kan bijdragen, om eene juiste kennis van de staat der zaken
TkZcn en bi tijL op het nemen van maatregelen bedacht te zijn,
die Sgtt het egenovergestelde geval ware achterwege gebleven,
aie welligt in nei bnbsp;voortduring van onze vredelievende
.c vegeteren of om d.elve
lijk te bevoordcelen. —nbsp;, ■nbsp;i . •
E art. 31. Is er overwegende rede van dit art. hier uittelaten, zie
— 263 —
-ocr page 276-art. 32. Dezelfde vraag. Is nu overgebragt in de instructie,
r art. 31 en 32. Deze artikelen zijn mij vatbaar voorgekomen om
I
art. 32.
De Gouverneur Ge-
neraal zorgt byzonder-
lijk, dat de Gouver-
neurs en residenten op
de buiten bezittingen,
zich stiptelijk houden
aan de voorschriften
hierna bij art. 66. en
volgende bepaald.
II
—nbsp;de Gezagvoe-
renden op —
—nbsp;bezittingen
zich —
—nbsp;voorschriften
bij -
III
B Niets voortestellen.
I
art. 33.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade is be-
voegd, met de rege-
ringen van de Europi-
sche bezittingen in In-
die, zoodanige bijzon-
dere overeenkomsten,
onder nader goedkeu-
ring van Zijne Majes-
II
III
— is gehouden om
aan het Ministerie
van Kolonien ten aan-
zien van de betrek-
kingen met de bestu-
ren van andere Euro-
pesche bezittingen
naar de instructie te worden overgebragt, om dat dezelve geene verplig-
tingen opleggen, bij welke het publiek eenig belang heeft. Bij art. 20,
21 en 22 van de instructie is de zaak, zoo ik vermeen, naar behooren,
en in verband tot andere bepalingen, opgenomen.
VI
(vervalt, Cs.)
V
(vervalt, Cs.)
IV
— byzonderlijk dat
de Civiele gezagvoer-
ders op —
— aan het geen no-
pens hunne verstand-
houding met Inland-
sche Vorsten en volke-
ren bij dit Reglement
zal v^^orden vastgesteld.
Jaarlijks moet door den
Gouverneur Generaal
een overzigt der staat-
kundige betrekkingen,
hiervoren omschreven,
worden opgemaakt, en
in Rade medegedeeld,
om vervolgens met dc
bedenkingen der Re-
gering aan het Ministe-
rie van Marine en Ko-
lonien te worden op-
gezonden. —
IV
V
(vervalt, Cs.)
VI
— art. 34- —
—nbsp;Regeringen —
—nbsp;Indië onderhan-
delingen aantevangcn,
en zich tc verstaan om-
trent het doen van
voorstellen aan het
Gouvernement in Eu-
van Europische
— goedkeuring des
Konings, te —
telt te maken, als ter be- zoodanige voorstellen
vordering van weder- te doen als strekken
zijdsche eensgezind- kunnen ter beoordee-
heid en wederkeerige ling (bevordering,
belangen, strekken Cs.) van eensgezind-
kunnen. Nimmer ech- heid en wederkerige
ter mogen overeen- belangen. Nimmer
komsten aangegaan, of vermag de Indische
onderhandelingen aan- regering onderhande-
gevangen worden, wel- lingen aan te vangen,
ke eenige afstand van welke eenigen afstand
grondgebied ten doel van grondgebied ten
hebben.nbsp;doel hebben. —
(Conform).
A Het sluiten van overeenkomsten, met andere Europische regeringen
in Indie, schijnt bedenkelijk. - Het zoude welligt niet ongeraden zijn,
de bevoegdheid van den Gouv. Generaal in Rade te dezen tot het aan-
vangen van onderhandelingen en het doen van voorstellen aan het
Mmistene te bepalen, de beslissing aan den Koning overlatende.
B Niets voortestellen.
C Volgens dit artikel is de Indische Regering bevoegd onder nadere
goedkeuring des Konings overeenkomstig (-komsten, Cs.) te maken
met de Regeringen van de Europesche bezittingen in Indie. Ofschoon
tevens verboden is het aangaan van overeenkomsten en het aanvangen
van onderhandelingen welke eenigen afstand van grond gebied ten
doel hebben, vermeenen wij dat toch nog aan de Indische Regering
eene magt verblijft die Zij niet noodig heeft, en die overeenkomsten
kan doen aangaan en onder nadere goedkeuring van den Koning kan
doen werken die eenen voorafgaanden en bepaalden last van den Koning
behooren aftewachten; de Indische Regering zoude bij voorbeeld eens
kunnen goedvinden te kontracteren, om de Produkten van Nederlands
en van Bntsch Indie over, en weder vrij van regten in de Indische be-
zittingen te laten invoeren. V/ij zijn van gevoelen dat de Indische
Regering alleen gemagtigd moet zijn, om met de Regeringen der Euro-
pesche bezittingen in Indie zoodanige overeenkomsten aantegaan als
de vriendschap en geen ander belang bevorderen en daarin voorzien
zijnde bij art. 31 en 32 hierboven; — zoo blijkt het ons niet dat het on-
derwerpehjk artikel nog noodzakelijk is. —
D Bij het Ministerie is het sluiten van overeenkomsten, met andere
Europische Regeringen in Indië, als bedenkelijk voorgekomen En is
door hetzelve in bedenking gegeven, of het niet raadzamer zijn zoude
de bevoegdheid van den Gouverneur Generaal in Rade te dezen tot het
aanvangen van onderhandelingen en het doen van voorstellen aan het
ropa, nopens het aan-
gaan van overeenkom-
sten, het zij ter bevor-
dering van wederzijd-nbsp;— wederkerige —
sehe eensgezindheid en
wederkeerige belangen,
het zij waarmede eenig
afstand van grondge-
bied bedoeld worde.
De overeenkomsten
zelve zullen niet dan opnbsp;— ^enigen —
autorisatie des Konings
mogen worden aange-
gaan. —
Ministerie te bepalen, de beslissing aan den Koning overlatende. Het
geen te deze door de Commissie is aangemerkt, komt met het bovenstaand
geheel overeen: en ik acht het insgelijks, als hoogst belangrijk, om de
magt der Indiesche Regering niet verder ten deze uittestrekken dan tot
•het aangaan van preliminaire schikkingen omtrent de overeenkomsten
die men aan den Koning zoude willen voordragen. Daar het hier van
overeenkomsten in het algemeen de reden is. zoo zoude het ligtelijk
kunnen gebeuren, dat er met andere Europische Mogendheden handels-
bepalingen werden getroffen die in het Moederland als nadeelig voor
de grooten handel, of als strijdig met het aangenomerj systhemes,
konden worden aangemerkt. - En het is ook uit dien hoofde van belang
dat aan de Indische Regering in het algemeen de bevoegdheid ontzegd
worde, om propria autoritate eene definitieve beslissing, in eenige
zaak hoegenaamd te nemen, die het aangaan van eene overeenkomst
met eene Europische Mogendheid in deze gewesten ten doel heef .
Uwe Excellentie zal ontwaren, dat men bij de redactie van dit artikel,
het voorgestelde oogmerk heeft getracht te bereiken. -
E Ik zou meenen. dat art. 33-18 hier zou moeten worden overgenomen.
Vooral het laatste gedeelte, het verwondert mij dat de Koms. Gen .
zich bevoegd geacht heeft om hiervan eigener autoriteit aftegaan. Ik
reken het hoogst belangrijk cn zou het niet gaarne uit het Regit, laten.
F De aanmerking van Z. Exc. is juist. Het 17e artikel der instructie
zou stellig kunnen bepalen, dat over geen afstand van grond gebied
mag onderhandeld worden, doch ik zie het nut met in om deze bepahng
bij voorkeur in het reglement tc plaatsen Het publiek heeft er mets
mede noodig, het is een punt tusschen den Koning en de Indische
Regering.
G Ik houde het er voor dat wel degelijk dit in een grondwettelijk regle-
ment moet. Het staat ook in de Nederl. grondwet met zekere wijziging.
I
art. 34.
De Gouverneur Ge-
neraal alleen oefent het
opperbevel over de zee
en landmagt in Ne-
derlandsch Indie.
Alle zee- en landof-
ficieren zich daar be-
vindende, zijn gehou-
den, zonder eenige te-
genspraak, de bevelen
door den Gouverneur
Generaal of zijnentwe-
ge gegeven, te eerbie-
digen en te gehoorza-
men, en door hunne
onderhoorigen te doen
eerbiedigen en ge-
hoorzamen.
— Indie, en be-
paalt de wijze waar-
op de in Rade bevo-
lene expeditien zullen
worden ten uitvoer
gebragt.
Alle zee —
(Conform en zelfs
meer stellig).
A Deze bepaling behoort in dien zin verstaan te worden, dat de Gouv.
Genl. alleen, wel de bevelen geeft, tot uitvoering van Militaire expeditien
noodzakelijk, doch, dat des niet te min de bepaling, of die expeditien
al dan met zullen worden ondernomen in Rade dient te geschieden.
B Niets voortestellen.
C Dit artikel verklaart dat de Gouverneur Generaal alleen het opper-
bevel oefent over de Zee en Landmagt.
Hoewel wij ons met die bepaling geheel vereenigen, heeft dezelve
echter bedenkingen bij ons doen rijzen die wij hier terloops vermelden.
Het is waarschijnlijk uit dit opperbevelhebberschap dat de Gouverneur
Generaal de magt ontleent officieren te benoemen, dezelve is voor-
zeker ook het best in staat daartoe de noodzakelijkheid en de Personen
te beoordeelen — dan daarentegen zijn \'s Lands financien, en dezelve
staan met alle benoemingen en bevorderingen in naauw verband, meer-
der de Competente beoordeeling van de geheele Indische Regering.
Zoo IS althans bij onze tegenwoordige voorstellen tot principe aangeno-
men, en gevolgelijk zijn wij niet ongenegen, daar bij te adopteren, dat
de Gouverneur Generaal tot het doen van. Militaire benoemingen
VI
— art. 35.
—nbsp;alleen, oefent, —
—nbsp;de land en zee-
magt, en doet de mili-
taire benoemingen op
den voet door den Ko-
ning bepaald. Alle zee-
en landofficieren, zich
in Nederiandsch Indie
bevindende, —
—nbsp;alleen, oefent —
—nbsp;de land en zee-
magt, en doet de mi-
litaire benoemingen
op den voet door den
Koning bepaald. Alle
zee- en landofficieren,
zich in Nederiandsch
Indie bevindende, —
—nbsp;Zee —
—nbsp;Indie.
Alle militaire be-
noemingen geschieden
door den Gouverneur
Generaal, onder nade-
re goedkeuring des Ko-
nings, behoudens zoo-
danige uitzondering,
als deswege, achtervol-
gens \'s Konings beve-
len, reeds zijn inge-
voerd, of nog nader
mogten worden daar-
gesteld.
Alle Zee —
—nbsp;zich in Neder-
iandsch Indië bevin-
dende zijn gehouden,—
alvorens de toestemming der Indische Regering zoude kunnen pro-
\'°Eene andere bedenking is ons voorgekomen,
nemend Gouverneur Generaal ad interim,
pen. of de geheele Indische Regering, het opperbevel over de gewap nde
maat zal voeren bij ontstentenis van den Gouverneur Generaal en
^perbteS^r^ Wns art. 5 -ude dit zijn cle Raad jan ndie
V j • . • ^„f Ao wiardiche d van Gouverneur Generaal bij ver-
die ad interim met dc waaruii,»quot;^\'»^nbsp;r .,1 nIpt
1 • • 1 •• u^Hoorl — wii wagen met te beslissen of dit al ot met
rÄ is™^ beähouwc„. Wii Hebbequot;
voor oogen aan wien
zwarighedennbsp;° „.ertuigd van de noodzakelijkheid
Itfo^^peÄ r de S en landmag. altans vereenigd te laten,
om het opperbevel ovnbsp;ongenegen m bedenkmg
en aangezien al d,t voor en tegm Jnbsp;^^^^^^^nbsp;^^^ „p^^.
te geven: dat b.jnbsp;zal overgaan op de Indisehe
mWdën de KoLanda« der troepen zitting
heeft ên\'aànTn Kommandant der Marine aeees kan, en m d,t geval
acces zoude behooren te worden verleend, bij iedere beraadslaging
waarin de Zeemagt wordt betrokken.
D Het is mij bij de redactie als overbodig voorgekomen, om overeen-
komstig de aanmerkingen van het Ministerie hierbij nog uitdrukkelijk
te bepalen, dat, hoezeer de Gouverneur Generaal alleen, wel de bevelen
geeft, tot uitvoering van militaire expeditien noodzakelijk, des niettemin
de bepaling of die expeditien al dan niet zullen worden ondernomen,
in Rade dient te geschieden. De stellige bepalingen bij art. 25 voorge-
schreven kunnen ten deze nimmer eenige twijfel doen ontstaan, en zoo
wel dat Artikel, als de volgende waarbij aan de Indiesche Regeering
de handhaving der bestaande Contracten mrt Inlandsche Vorsten en
Volken is aanbevolen duiden genoegzaam aan, dat geen Militaire
expeditien, zonder voorkennis en toestemming van de Indische Regering
kunnen plaats vinden. Buitendien kan, ook uit het opperbevelhebber-
schap zelve, mijns erachtens, nimmer tot de uitoefening van eene magt
worden besloten, die alleen uit den boezem der Regering voortvloeit;
en met het opperbevelhebberschap niets gemeen heeft. Maar ik ben even
zeer van gevoelen (en kan mij met het advies der Commissie niet ver-
eenigen), dat het Opperbevelhebberschap, over de land- en zeemagt,
geheel op zich zelve en onverdeeld aan den Gouverneur Generaal
als vertegenwoordiger des Konings verblijven moet, en dat het uit dien
hoofde eene ongerijmdheid zijn zoude, om, gelijk de Commissie zulks
Inbsp;IInbsp;III
Art. 35-
De Gouverneur Ge-nbsp;— Generaal in Ra-
neraal is bevoegd, omnbsp;de is bevoegd om —
ingevalle van uitgebar-nbsp;— uitgebarsten —
ste Oorlog tusschennbsp;—tusschen Ons en —
Zijne Majesteit en eeni-
ge andere Mogendheid,
Commissien of lettresnbsp;— Kommissiën of
de marqué te verlee-nbsp;Lettres —
nen, aan schepen doornbsp;(Conform),
bijzondere personen
uitgerust.
A Het schijnt beter, het verleenen van lettres de marqué aan den
Gouv. Gen. in Rade op te dragen.
B Niets voortestellen.
C Dit artikel zouden wij geheel laten zoo als het is.
D Mij vereenigende met de aanmerkingen ten deze van het Ministerie
gemaakt, heb ik bij het nevenstaande artikel bepaald, dat de Gouverneur
heeft voorgesteld de bemoeiylngen der Regering ook tot het personeel
van de armee en van de Marine uittestellen, en dezelve met geheel
en uitsluitend aan den vertegenwoordiger des Konings, die als zoodanig
het Opperbevelhebberschap uitoefent overtelaten.
Ik heb alzoo vermeend in het nevenstaand artikel geene veranderingen
te moeten brengen.
E Juist. Maar bij deze gelegenheid moet ik de vraag opperen, of niet
hier of welligt beter elders eenige bepaling dient gemaakt, omtrent
de verhouding van den Gouv. Genl. als opperbevelhebber tot den Gouv.
Genl in Rade. Het besluiten tot eene expeditie naar elders — het ver-
wijderen van de troepen van Java, en meer andere belangrijke punten
vallen mijns inziens niet in de attributen van den opperbevelhebber,
maar van de Regering, en dus van G. G. in Rade. De jongste ondervin-
ding doet het nuttige en noodzakelijke van die overweging kennen.
Het dient dus rijpelijk doordacht (zie art. Jö).
F Ik heb de redactie van den Heer du Bus door eene nieuwe vewangen;
om dat dezelve wat langdradig scheen. De vraag die Z. E. de Minister
oppert is zeer belangrijk; ik houde het voor nuttig dat eene bepaling
gemaakt worde omtrent de bevoegdheid van den G G. om zonder
den Raad, de troepen te verwijderen. Dit punt zal met den G. G. van
den Bosch dienen behandeld te worden.
G Dit nog nader overwegen.
IVnbsp;Vnbsp;VI
— art. JO. —
-nbsp;Generaal in Rade - Generaal in Ra- - Generaal in Ra-
. _ de is __—
\'\' - om. ingevallen- - in gevallen van - in gevallen van
-nbsp;u^tgebLten - uitgebarsten -nbsp;u^^ebarst^ c^Hog^^
-nbsp;mogendheden,nbsp;- Mogendheden, Nederlanden en -
Kommissiën - Kommissiën -nbsp;- Kommissiën -
-nbsp;verleenen aan —nbsp;u
— schepen, door — — schepen, door —
Generaal in Rade. en niet de Gouverneur Generaal
is, om Kommissie of lettres de marqué te geven dunnende omstandig-
heden bestaan, waarin ten deze met de meestenbsp;en na een
rijp onderzoek cn eenige aandachtige overweging der zaak moet worden
te werk gegaan.
E Ik wenschte dat dit artikel er uit kon - de Ica^rijen str.jden tegen
mijn gevoelen - en is het althans m Ind.e wel aanteraden.
F De bevoegdheid om lettres de marque te verleenen, heeft in al de
vroegere reglementen gestaan, doch men heeft \'er nimmer veel gebruik
I
Art. 36.
De Gouverneur Ge-
neraal regelt alles wat
strekken kan tot af-
breuk van den open-
baren vijand, tot ver-
dediging der byzonde-
re gedeelte van Neder-
landsch Indie en van
der Ingezetenen per-
sonen en goederen, te-
gen de aanvallen van
openbare of geheime
vijanden, byzonderlijk
ook tegen de zeeroo-
verijen van sommige
Indische Vorsten en
Volkeren. Hij neemt
daaromtrent in, den
raad van zoodanige zee
en landofficieren als
hij verkiest, en geeft
verder de noodige be-
velen onder zijne per-
soonlijke verantwoor-
delijkheid.
II
—nbsp;gedeelten —
—nbsp;ingezetenen -
— Volkeren.
Hij -
Zijne —
III
—nbsp;a. De —
—nbsp;wat, —
—nbsp;vijand tot —
—nbsp;Indie, en —
—goederen tegen-
— Vijanden, —
—nbsp;Vorsten en vol-
keren, Hij —
—nbsp;daarom in den
Raad van —
— verantwoordelijk-
heid, met in achtne-
ming der algemeene
Bepalingen bij art. 17
van het Reglement
vervat;—
Wanneer de Gou-
verneur Generaal na
deswegens volgens de
b. Wanneer —
— deswege, volgens
van gemaakt. Dit schijnt nog al te pleiten om de bepaling in wezen
te laten.
VI
—nbsp;art 37\' ~
—nbsp;alles, wat —
IV
— alles, wat —
—nbsp;Indië —
—nbsp;perzonen —
—nbsp;goederen tegen
aanvallen —
—nbsp;vijand en tot
—nbsp;gedeelten —
—nbsp;ingezetenen -
— tegenaanvallen-
—nbsp;vijand en tot —
—nbsp;gedeelten —
—nbsp;ingezetenen —
—nbsp;tegenaanvallen—
— Zeeroverijen — — zeeroverijen —
—nbsp;vorsten en volke-
ren —
—nbsp;in den Raad —
— land Officieren,— —
als —
— vijanden. Hij
neemt daaromtrent den
raad in —
landofficieren, — land-officieren,
als —
— bevelen, onder
zijne perzoonlijke ver-
antwoordelijkheid, met
in acht neming der al-
gemeene bepalingen,
bij art. 17 van dit Re-
glement vastgesteld.
— bevelen, onder —
— verantwoorde-
lijkheid met in acht-
neming der algemee-
ne bepalingen, bij art.
17 van dit Reglement
vastgesteld (later, Cs.:
De Gouv. Generaal
in Rade stelt de gel-
den beschikbaar, wel-
ke tot daarstelling van
de beraamde verde-
digings middelen ge-
vorderd worden). —
— geeft de noodige
bevelen, onder —
Wanneer —
— Generaal, na des-
wege, —
— Generaal, na — Generaal, na des-
deswege, volgens — wege, volgens —
Militaire wetten en ge-
bruiken, te hebben in-
genomen de bedenkin-
gen van bevoegde Of-
ficieren in eenen krijgs-
raad, meent dat tot
eene kapitulatie met
den vijand, over een of
meer gedeelten van In-
die behoort te worden
overgegaan, moet hij
alvorens daartoe te be-
sluiten, de zaak bren-
gen in Rade, ten einde
nog nader over het
aangaan van het ver-
drag en de voorwaar-
den van hetzelve te be-
slissen.
B Niets voortestellen.
C Wij vermeenen dat het laatste gedeelte van dit artikel te vreemd
moet worden beschouwd ten aanzien van het eerste gedeelte, om daar-
mede te zijn vereenigd. Wij splitsen hetzelve derhalve, en zullen bij
de volgende redactie letten op de beperkingen, welke de daarbij aan
den Gouverneur Generaal verleende faculteit en magt in de uitvoering
behoort te ondervinden (vide kolom III, Cs.).
D Even als het van belang kan geacht worden, om bij een vroeger
artikel duidelijk te bepalen, dat de handhaving van den vrede en het
verklaren van den oorlog onder die punten behoren, welke aan de
bijzondere zorg der Indische Regering steeds worde aanbevolen, zoo
heb ik met de Commissie geene mindere aanleiding gevonden om bij
het nevenstaand artikel wel uitdrukkelijk te bepalen, dat ingeval eener
Kapitulatie, daartoe niet dadelijk zal kunnen worden overgegaan, maar
dat dezelve zal moeten worden gebragt in Rade, ten einde de Regering
deswege definitief beslisse. De beide bovengenoemde bepalingen hebben
ééne strekking en berusten op hetzelfde beginsel.
—nbsp;krijgsraad, ver-
meent —
—nbsp;Kapitulatie —
—nbsp;vijand over —
—nbsp;overgegaan, zal
hij de zaak. —
—nbsp;in de Indische
Regering op dat door
dezelve kunnen wor-
den besloten. —
I
Art. 37\'
De Gouverneur Ge-
neraal handelt wijders
naar de byzondere in-
structie of Instructiën,
II
III
— byzondere in-
structiën, hem door
— gebruiken, de —
— Wetten —
—nbsp;vermeent —
—nbsp;Kapitulatie —
—nbsp;vijand over —
—nbsp;vermeent —
—nbsp;capitulatie —
—nbsp;vijand over -
—nbsp;krijgsraad ver-
eenigd, te hebben in-
gewonnen, vermeent
dat —
—nbsp;capitulatie —
—nbsp;vijand over —
—nbsp;overgegaan, zal — overgegaan, zalnbsp;— overgegaan, zal
hij de zaak — hij de zaak —nbsp;hij de zaak —
—nbsp;Rade, op dat de- — Rade, op datnbsp;— Rade, op dat de-
zelve aldaar definitie- dezelve aldaar defi-nbsp;zelve aldaar definitive-
velijk worde beslist. — nitivelijk worde be-nbsp;lijk worde beslist. —
slist. —
E Dit in verband met art. 34, hier is wel eenige beperking volgens
mijn geest van art 34. maar het weigeren van geld is op zich zelve met
genoegzaam. Het is een teder punt.quot;
F Ik twijffel of het wel raadzaam zou zijn om aan de regering en corps
eenen grooten invloed te verleenen op de Militaire operatien, deze
zouden daardoor de zoo noodzakelijke eenheid en klem verhezen. -- Om
echter den Gouv. Genl. niet al te onbepaald in dezen te laten handelen —
had ik vermeend hier uitdrukkelijk het beginsel te moeten aanwijzen,
dat het de regering is die de fondsen moet beschikbaar stellen. Het komt
mij voor dat de beperking die Z. E. de Minister op art. 34- hebben wil,
niet geheel cn al van toepassing is, op het onderwerp in art. 36. behan-
deld Dat de Gouv. Genl. niet alleen besluiten kan om Java van troepen
te ontbloten of om eene verre expeditie te doen. schijnt doelmatig -
maar dat hij ook aan den Raad gebonden zou zijn in het beramen en
uitvoeren der offensieve of defensieve operatien, welke een eenmaal door
dien Raad gewettigde staat van oorlog vorderenkan, komt bedenkelijkvoor.
G In verband met 34.
VI
(vervalt, Cs.)
V
(vervalt, Cs.)
IV
— instructie hem
door of van wege den
hem door Zijne Ma- Ons of Onzentwege
jesteit gegeven of te gegeven —
geven.
A Het spreekt van zelve dat de Gouv. Generaal gehoudenheid is ver-
schuldigd aan de instructien hem van wege den Koning, te geven. — Dit
zoude ten overvloede kunnen worden bijgevoegd.
B Niets voortestellen.
C Art. 37 hebben wij behandeld onder art. 15 en vervalt alzoo hier.
D Art. 37 en 38.
Het zal voldoende zijn hierbij aan te teekenen, dat, overeenkomstig
het geen reeds hierboven onder art. 15. is aangemerkt, en het stellig
verlangen van het Ministerie bij het eerste dezer Artikelen uitdrukkelijk
Inbsp;IInbsp;III
Art. 38.
De Gouverneur Ge-
neraal oefent zoodani-
ge verdere magt, als
hem bij de algemeene
wetten en bepalingen, — bepalingen of—
of byzondere verorde-
ningen en besluiten,
is of zal worden op-
gedragen.
B Niets voortestellen.
C Art. 38 is naar ons inzien van geene hooge noodzakelijkheid, hetzelve
schijnt te bedoelen dat de Goeverneur Generaal de magt oefent welke
hem door de Indische Regering is of zal worden opgedragen — eene
bepaling die wij voor overbodig houden, daar de magt welke de
Inbsp;IInbsp;III
Art. 39.
De Gouverneur Ge-
neraal heeft de be-
voegdheid, om alle za-nbsp;— bevoegdheid om —
ken welke aan hem af-
zonderlijk zijn opge-
dragen, te brengen ter
overweging in Rade, of — Rade.nbsp;— overweging in de
daar over in te nemennbsp;Regering,
de bijzondere conside-
ratien van de Raden
van Indie.
Koning gegeven —
is bepaald geworden, dat de Gouverneur Generaal moet handelen
naar de bijzondere Instructie hem door Zijne Majesteit of van wege
den Koning gegeven. De aanmerking der Commissie omtrent art. 38
is mij niet ongegrond voorgekomen, en de bepaling van dat artikel
kan eigenlijk als geheel overbodig worden beschouwd. Duidehjkshalve
kan hetzelve echter worden behouden.
E Waarom is dit weggelaten.
F Dit artikel is hier weggelaten om dat het geschikter voorkwam
voor de bijzondere instructie der regering.
IVnbsp;Vnbsp;VI
(vervah, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
— zodanige —
Gouverneur Generaal overigens oefent zeer duidelijk is beschreven.
E Gelijke vraag.
F Weggelaten om dat dit mij voor gekomen is te zijn. wat de
Engelschen a truisrn noemen.
IVnbsp;Vnbsp;in
(vervalt. Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
—nbsp;Zaken, welke —
—nbsp;hem byzonder-
lijk —
—nbsp;Rade.
-ocr page 290-Hij kan mede aan Hij kan —nbsp;Hij kan aan —
zoodanigenbsp;_ Raden van Indie
tijdelijke kommissiën — Kommissiën — zoodanige —
opdragen, als hij. ten - hij ten -nbsp;_ Kommissiën op-
nutte van den lande,nbsp;(Conform).nbsp;dragen als hij ten —
oordeelt door hen tenbsp;- Lande oordeelt -
moeten worden uit-nbsp;_ uitgevoerd, daar-
gevoera.nbsp;{^-j gd^^-g^
in acht ne-
mende het bepaalde bij
art. 28 hierboven. —
A Men is niet vreemd van de meening. dat de bevoegdheid hier aan
den Gouverneur Genl. verleend — om over zaken, de bijzondere Con-
sideratien van de Raden van Indie te vragen, eene verkeerde werking
heeft gehad. Het is evenwel bedenkelijk dit te verbieden; beter dus dat.
bij eene eindelijke redactie, deze woorden worden weggelaten, en dat
intusschen aan de behandeling van zaken den loop worde gegeven in
art. 6 van het ontwerp van Reglement van orde aangewezen.
B Niets voortestellen.
C Art. 39 stellen wij voor in der voege te altereren en te amplieren
(vide kolom III, Cs.).
Wij bedoelen hier een nieuw artikel, hetwelk wij de plaats van het
bovenstaande plaats van het bestaande (sic. Cs.) artikel 28 zouden doen
vervangen, en zijn tot deze beperking speciaal geleid door art. 10
van het Reglement van 1815, waarbij den Gouverneur Generaal de
magt zoude zijn gegeven om bij afwezendheid vaneenen Raad van Indie
daartoe eene ambtenaar van de eerste klasse te assumeren, welke magt,
gepaard van die art. 39 van het Reglement van 1818, de Indische Re-
gering telkens zoude kunnen doen bestaan uit zoodanige personen
als de Gouverneur Generaal zoude kunnen verkiezen, iets waartoe de
weg immers geheel behoort te worden afgesneden.
D Bij het Ministerie was men van gevoelen, dat de bevoegdheid,
Art. 40.
Zoo de benoemde
Gouverneur Generaal
niet in des Konings — in Onze han-
handen den eed mogt den —
hebben afgelegd, zal.
hij voor de aanvaarding
zijner waardigheid, den
volgenden eed in Rade — volgende —
afleggen.
-ocr page 291-—nbsp;Kommissiën
—nbsp;oordeelt, —
bij het nevensgenoemd Artikel in het oude Reglement aan den Gou-
verneur Generaal verleend, om over zaken de bijzondere Consideratien
van de Raden van Indie te vragen eene verkeerde werking had gehad,
en dat het uit dien hoofde verkieselijker ware om bij eene nieuwe redactie
deze woorden wegtelaten. Mij geheel met de gewondheid dezer aanmer-
king kunnende vereenigen, heb ik dan ook het nevenstaand Artikel
in dier voege gewijzigd, kunnende door de bepalingen van art. 6 van
het Reglement van orde genoegzaam ten deze worden voorzien .Het
tweede gedeelte is in deszelfs geheel gelaten; er kunnen gevallen zijn,
waarin het opdragen eener Commissie aan een der leden van de Regermg
als zeer noodzakelijk en belangrijk voor den dienst kan woi^en be-
schouwd; men n;ag niet met eenigen pond verwachten dat ^ Hoog
Ambtenaar, gelijk een Gouverneur Generaa , ten deze
misbruiken zll, om zijdelingsche oogmerken te b^eiken. Ik heb du
ook geene aanleiding gevonden, om overeenkomstig de voordragt der
Comm ssL des GouJer\'neurs Generaal bevoegdheid in het ond„^
lijk geval te beperken, te minder, daar meerendeels dusdanige Kommis-
sen n^^Ln tengevolge van eene of andere beraadslaging bij den
Indies hen Raad, worden opgedragen, en \'er dus ook om zoo ^c spraken
over derzelver doelmatigheid reeds in den boezem der Regering is
geoordeeld geworden.
E Dit is nu in de instructie overgebragt en het kan.
IV
— De jaarlijksche ver-
slagen, vermeld bij
Art. 73 van het tegen-
woordige Reglement,
zullen achtereenvol-
gend ter tafel van de
Indische Regering wor-
den gebragt, om tot
een onderwerp der de-
V
— art. 4I\'
Dc —
— Generaal legt in
handen van Z. M. den
Koning den eed af,
of, zoo zulks niet
heeft kunnen plaats
vinden, doet hij voor—
—waardigheid, in Ra-
de,den volgenden eed:
VI
— art. 38.
Dc -
— Generaal legt in
handen van den Ko-
ning den eed af, of,
zoo zulks niet heeft
kunnen plaats vinden,
doet hij voor —
— waardigheid, in Ra-
de, den volgenden eed:
„Ik zweer dat ik
om de hooge waardig-
heid welke ik nu aan-
vaarde, te bekomen,
aan niemand, wie hij
zij, eenige geschenken
of beloften gegeven of
gedaan heb, noch ge-
ven of doen zal.
Dat ik in de oefe-
ning der waardigheid
van Gouverneur Ge-
neraal over Neder-
landsch Indie, en op-
perbevelhebber van de
zee- en landmagt al-
daar, aan Zijne Majes-
teit den Koning der
Nederlanden, Prins
van Oranje Nassau,
Groot Hertog van Lu-
— niemand wie —
— heb noch —
—nbsp;Opperbevelheb-
ber —
—nbsp;Koning, Prins —
tr
liberatien gemaakt,en
vervolgens, met zoo-
danige aanmerkingen
en bedenkingen, als
waartoe dezelve mogt
aanleiding geven, bij
een algemeen verslag,
nopens den staat van
geheel Nederlandsch
Indië, door den Gou-
verneur Generaal in
Rade, den Koning te
wordenaangeboden.—
Art. 41 (vgl. art. 40
kolom I, Cs.).
—nbsp;De benoemde
Gouverneur Generaal
legt in handen van
Z. M. den Koning den
eed af, of, zoo zulks
niet heeft plaats kun-
nen vinden, doet hij
vóór de aanvaarding —
—nbsp;eed: „Ik —
— wie hij ook zij, —
,,Ik zweer, dat ik,
,,Ik zweer, dat ik
om —nbsp;quot;quot; .. .j
—nbsp;waardigheid,nbsp;— waardigheid,
welke —nbsp;welke —
—nbsp;hij ook zij, — — hij ook, zij —
— uitoefening — — uitoefening —
— in de uitoefening
der —
xemburg gehouw en
getrouw zal zijn.
Dat ik de hooge Sou-
vereine regten des Ko-
nings, en de waardig-
heid van het konink-
rijk, zal bewaren en
bevestigen; dat ik het
welzijn, den bloei en
de welvaart van Ne-
derlandsch Indie, zal
voorstaan en beharti-
gen, zonder aanzien
van persoon, dat ik in
de oefening mijner
ambtspligten, zoo min
aan bedreigingen als
aan beloften, door wien
ook gedaan, zal gehoor
geven.
Dat ik het regle-
ment op het beleid der
regering, en de verdere
algemeene of byzon-
dere bevelen, mij door
den Koning of in zij-
nen naam gegeven, met
alle getrouwheid zal
nakomen, en voorts al-
les doen wat een goed
en getrouw Gouver-
neur Generaal en Op-
perbevelhebber schul-
dig is en behoort te
doen.quot;
—nbsp;hooge en Sou-
veräne —
—nbsp;koningrijk, —
— van Nederland
en Nederlandsch —
— ik de voorschrif-
ten omtrent het —
B Niets voortestellen.
C Als de veranderingen die wij bij art. 15 hebben voorgesteld worden
overgenomen, dan zal dit artikel daar naar behooren te worden gewijzigd.
D Ik acht het bijna onnodig om over de doelmatigheid der bepalingen
van dit artikel bij deze iets aanteteekenen. Hetzelve staat in verband
— van Luxemburg — Luxemburg enz. — Luxemburg enz.
etc. etc. etc. —nbsp;enz. enz. gehouw — enz. enz. gehouw —
— Koningrijk zal— — Koningrijk zal— — Koningrijk zal —
— Indie zal —
Indie zal —
— Indië zal —
-nbsp;de uitoefening- - uitoefenmg - - uitoefemng-
—nbsp;Ambtspligten - - bedreigingen,nbsp;— bedreigmgen,
als —nbsp;als —
— Regering en
— Regering en — — Regering en —
-nbsp;bijzondere - - bijzondere in- - bijzondere in-
instructienenbevelen- structien en bevelen,nbsp;structien en bevelen.
-nbsp;ofvan wege Z.M. mij door of van wegenbsp;mij door of van wege
den Koning gegeven,nbsp;den Konmg gegeven,
zal —nbsp;zal —
gegeven, zal
— doen, wat —
— doen, wat — — doen, wat —
— doen: Zoo waar-
- doen. Zoo waar- - doen: Zoo waar-
lijk helpe mij God lijk helpe m.j God hjk helpe m, God
Almagtigquot;.nbsp;Almagtigquot;. -nbsp;Almagtig. -
met de verplichtingen bij art. 73- van het onderhavigenbsp;^jj
de Gouverneurs en Residenten opgelegd, van jaarhjks een behoorh k
uuvciiinbsp;•,„una(gt;n cn dcn staat hunner Gouvernementen
verslag van hunne vcmg^^^^^^^^^^nbsp;^^
of Rcs.denf cn aan «quot;enbsp;^ kan het bedoelde jaarlijksch
-ocr page 296-vernement in Nederland worden aangemerkt, om jaarlijks eene juiste
kennis aangaande den staat der zaken, en de groote belangen dezer
gewesten te bekomen. Alles hangt slechts ten deze af van de meerdere
of mindere zorg, waarmede aan de naarkoming van dusdanige bepalingen
de hand gehouden wordt.
I
De Luitenant Gou-
verneur Generaal legt
den volgenden eed af.
,,Ik zweer dat ik ter
verkrijging van de
waardigheid van Lui-
tenant Gouverneur Ge-
neraal aan niemand,
wie hij zij, eenige ge-
schenken of beloften
gegeven of gedaan heb,
noch geven of doen
zal.
Dat ik aan Zijne
Majesteit den Koning
der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau,
Groot Hertog van Lu-
xemburg, gehouw en
getrouw zal zijn.
Dat ik den Gouver-
neur Generaal met alle
getrouwheid en be-
reidwilligheid zal ten
dienste staan, en des-
zelfs bevelen stiptelijk
nakomen.
Dat ik de hooge en
Souvereine regten des
Konings en de waardig-
heid van het koninkrijk
zal bewaren en bevesti-
gen; dat ik het welzijn,
den bloei en de wel-
vaart van Nederiandsch
Indie, zal voorstaan en
II
III
wie het zij, —
— Generaal, met-
— Koningrijk —
— van Nederland
en ^Nederiandsch —
Art. 41, 42, 43. Houdende bepalingen omtrent de aflegging van den
eed door den Gouverneur Generaal, den Luitenant Gouverneur
Generaal en de Leden van den Raad, behoeven geene nadere toelichting.
E kan weg (art. 40 van 1827, Cs.).
Juist. (art. 41 van 1827, Cs.).
IVnbsp;Vnbsp;VI
(art. 42 volgt ondernbsp;(vervalt. Cs.)nbsp;(vervalt. Cs.)
art. 43, Cs.).
— Art. 43- —
— Bij aldien de be-
trekking van Luitenant
Gouverneur Generaal,
achtervolgens bestaan-
de bepalingen wordt
aangehouden, zal een
gelijke eed, door dien
Hoofdambtenaar, bij
de aanvaarding zijner
functien, in handen
van den Gouverneur
Generaal in Rade,
worden afgelegd —•
behartigen, zonder
aanzien van persoon,
dat ik in de oefening
mijner ambtspligten,
zoo min aan bedrei-
gingen, als aan belof-
ten, door wien ook
gedaan, gehoor zal ge-
ven.
Dat ik het Regle-
ment op het beleid der
regering, en de verdere
algemeene of byzon-
dere bevelen door den
Koning of in zijnen
naam gegeven, gelijk
mede alle bevelen, be-
paaldelijk mij door den
Gouverneur Generaal
gegeven, met alle ge-
hoorzaamheid zal na-
komen, en voorts alles
doen wat een goed en
getrouw Luitenant
Gouverneur Generaal
schuldig is en behoort
te doen.quot;
— bedreigingen
als —
— ik de voorschrif-
ten op —
— bevelen
bepaaldelijk —
— doen zal wat —
B Niets voortestellen.
G Art. 41 vervalt als de Post van Luitenant Gouverneur Generaal
wordt ingetrokken (vide art. 3 en 4).
I
Art. 42.
De Raden van Indie
leggen den volgenden
eed af.
,,Ik zweer dat ik om
tot Raad van Neder-,
landsch Indie te wor-
den benoemd, aan nie-
mand, wie hij zij, eeni-
ge geschenken of be-
loften gegeven of ge-
il
— Eed —
— niemand wie —
III
— „dat ik aan den
Koning der Nederlan-
den steeds gehouw en
getrouw zal zijnquot; —
E in verband met Luit. Gouv.
F Vervalt om dat ik voorstel om van geen L. G. te spreken.
IV
- Art. 42. —
Indië —
Vnbsp;VI
— art. 39-
ik, om —
Indië —
— ik, om —nbsp;— \'k, om —
-ocr page 300-daan heb, noch geven
of doen zal,
„Dat ik, aan Zijne
Majesteit den Koning
der Nederlanden, Prins
van Oranje Nassau,
Groot Hertog van Lu-
xemburg, gehouw en
getrouw zal zijn.
,,Dat ik, zoo veel
mijn aandeel aan de
regering betreft, de
hooge en Souvereine
regten des Konings en
de waardigheid van
het Koninkrijk zal hel-
pen bewaren en be-
vestigen; dat ik het
welzijn, den bloei en
de welvaart van Ne-
derland en Neder-
iandsch Indie zal voor-
staan en behartigen,
zonder aanzien van
persoon.
,,Dat ik in de oefe-
ning mijner ambtsplig-
ten, zoo min aan be-
dreigingen als aan be-
loften, door wien ook
gedaan, zal gehoor ge-
ven. Dat ik het regle-
ment op het beleid, en
de verdere algemeene
of bijzondere bevelen
door den Koning of
in zijnen naam gege-
ven, met alle getrouw-
heid zal nakomen.
,,Dat ik den Gou-
verneur Generaal met
ijver en trouw zal hel-
pen beramen en uit-
voeren, alles wat tot
— ik aan —
—nbsp;Regering —
—nbsp;Hooge —
—nbsp;Konings, en —
—nbsp;Koningrijk —
— welzijn den bloei,
en —
— Indie, zal —
—nbsp;personen. —
—nbsp;ambtspligten
zoo —
—nbsp;ik de voorschrif-
ten —
—nbsp;beleid der rege-
ring, —
— naam te geven, —
-ocr page 301-— Luxemburg,nbsp;— Luxemburg,
—nbsp;Orange —
—nbsp;ik zoo —
—nbsp;Regering —
enz. enz. enz. ge- enz. enz. enz. gehouw—
houw —
— Regering —nbsp;— Regering —
- Koningrijk -nbsp;- Koningrijk - - Koningrijk -
—nbsp;van Neder-
landsch —
—nbsp;persoon; dat —
— welzijn en de — welzijn en de
welvaart van Neder- welvaart van Neder-
landsch —nbsp;landsch —
— uitoefening — — uitoefening —
-bedreigingen, als--bedreigingen, als--bedreigingen, als -
I - Reglement -nbsp;- Reglement -
- beleid der Rege- - beleid der Re-nbsp;- beleid der Re-
ring cn - gering en -nbsp;germg en -
. c .r, — bevelen, door ofnbsp;— bevelen, door of
weTeZ^uTcel^ van d» Ko-nbsp;van wege den Konin,
ning gegeven, —nbsp;gegeven, —
■— uitvoeren al wat —
-ocr page 302-\'s Konings dienst nut-
tig is.
,,Dat ik voorts alles
dien zal, wat een goed
en getrouw Raad van
Nederlandsch Indië
schuldig is en behoort
te doen.quot;
B Niets voortestellen.
C Art. 42 is in hetzelfde geval als art. 40, weshalve wij ons aan het
daarbij aangeteekende refereren. De beëediging van aan den Koning
gehouw en getrouw te zullen zijn, zoude welligt in deze beide artikelen
kunnen luiden (vide kolom III, Cs.).
^nbsp;quot;nbsp;III
Tweede Hoofdstuk
van de Justitie.
A Dit geheele Hoofdstuk kan blijven, zooals het is, — zoo lang de zaak
der wetboeken en wat daarmede in verband staat, in dit Rijk nog niet
is ten einde geloopen. Dit eens het geval zijnde, zal men nader kunnen
overwegen, of en in hoe ver, de wetten en regterlijke instellingen van
Nederlandsch Indie, in eene meerdere overeenstemming met die van
den moederstaat zouden behooren te worden gebragt.
/
D In de aanmerkingen van het Ministerie staat hieromtrent het na-
volgende aangeteekend: dit geheele Hoofdstuk kan blijven, zoo als het
is, zoo lang de zaak der Wetboeken, en wat daarmede in verband staat,
in Nederland nog niet is ten einde gelopen. Het is mij echter bij dé
overweging van dit gedeelte van het Reglement voorgekomen dat
er al dadelijk eenige veranderingen in hetzelve kunnen worden gebragt,
zonder dat zulks in het minst kunne geacht worden op het bestaandé
regtswezen eenigen invloed te hebben. Hoogstwenschelijk blijft het,
dat het tijdstip, waarop de wetten en regterlijke instellingen aan Ne-
derlandsch Indië, eene herziening ondergaan zullen niet verre verwij-
derd zij, want de klagten die over de bestaande wijze van procederen
en over de onvolledige zamenstelling van de onderscheiden Wets-
bepalingen dagelijks worden aangeheven, zijn algemeen. —
F Ik acht het noodig hier nog eenmaal op den voorgrond te plaatsen
-ocr page 303-—nbsp;nuttig kan wor-nbsp;— nuttig kan wor-nbsp;— nuttig kan wor-
den geacht, en zijnenbsp;den geacht en zijnenbsp;den geacht en zijne
bevelen met alle ge-nbsp;bevelen met alle ge-nbsp;bevelen met alle ge-
hoorzaamheid zal na-nbsp;hoorzaamheid zal na-nbsp;hoorzaamheid zal na-
komen.nbsp;komen.nbsp;komen.
Dat —nbsp;Dat —nbsp;Dat -
—nbsp;zal wat —
—nbsp;Indië —
—nbsp;doen. Zoo waar-nbsp;— doen: Zoowaar-nbsp;— doen: Zoo waar-
lijk helpe mij God Al-nbsp;lijk helpe mij Godnbsp;lijk helpe mij God Al-
magtig.quot;nbsp;Almagtigquot; -nbsp;magtig.quot; —
eene verkorting waartoe wij in de grondwet voor het Koningrijk
der Nederlanden het voorbeeld vinden.
VI
E Juist.
IV
van welk beginsel ik bij mijne redactie ben uitgegaan. De Gouv. Gem.
van den Bosch is mij voorgekomen van gevoelen te zij^. dat de K. G
Du Bus te weinig in den administratieven omslag bezuinigd heeft,
en dat, in de meeste gevallen, de werkzaamheden dezelfde gebkven,
doch nu aan ccn verminderd getal personen opgedragen zijn. De G. G.
van den Bosch zal zich dus welligt toeleggen op het invoeren van meer
wezenlijke bezuinigingen; hij zal, namelijk, de admmistratie trachten
te vereenvoudigen en daaronder ook die van de justi le Wanneer
men zich op dat standpunt plaatst, komt de redactie van het hoofdstuk
door den Heer Du Bus voorgedragen, ondoelmatig voor Dezelve
treedt in een aantal byzondcrheden welke met behooren vastgesteld te
worden wanneer men de mogelijkheid eener verdere vereenvoudiging
vooruit zit. Ik zou dus aan de oude redactie van ^^^/er de voorkeur
1nbsp;nnfienomcn hebben, ware het met dat art. 53
gegeven en deze geheel aangcnonit-unbsp;c u
?an dezelve almede stellig bepaalt, datte Batavia. S-ara^^
arrS rvS ?us:i-tie door s;hepensbanken. regtbanken van
Line z^keLÏÏlrtgelijke min kostbare instellmgen te doen vervangen.
eine zaKcn 01 soor ^ Jnbsp;, afstammelingen onderworpen aan
Het getal Europeanen of ^erze vernbsp;Samarang is zulks
den regtsdwang dier raden van justitie is germi,.nbsp;b
-ocr page 304-niet meer dan 900 personen, waaronder vele ambtenaren en onvermo-
genden; te Sourabaya is het getal nog minder. Deze beschouwing
wettigt de veronderstelling dat eenvoudiger inrigtingen zullen bevonden
kunnen worden, voor het oogmerk voldoende te zijn — daar toch,
in allen geval de belangrijke civiele processen, naar Batavia kunnerï
worden overgebragt, en de Criminele waarin Europeanen zijn betrokken
en die zeldzaam zijn, door afgevaardigde raden uit dat hof kunnen wor-
den behandeld. Welligt dat op elke plaats een President, met eenige
Inbsp;IInbsp;III
Art. 43.nbsp;(onveranderd, Cs.).
Er zal alom in Ne-
deriandsch Indie wor-nbsp;_ Indien _
den regt gesproken, innbsp;_ regt gesproken —
naam en vanwege Zijnenbsp;_ vanwege den Ko-
Majesteit den Koningnbsp;ning. _
der Nederlanden Prins
van Oranje-Nassau,
Groot Hertog van Lu-
xemburg.
B Niets voortestellen.
C Zoude gevolgelijk (gevoegelijk, Cs.) ook korter kunnen zijn, en
zich bij deze woorden bepalen (vide kolom III, Cs.).
Wij geven deze Veranderingen echter alleen in bedenking in geval
dat Uwe Excellencie mögt besluiten het Reglement van 1818 door een
Inbsp;11nbsp;III
44-nbsp;(onveranderd, Cs.).
De burgerlijke en
lijfstraffelijke regtsple-
ging, kan alleenlijk
worden geoefend, door
daartoe bepaaldelijk
daargestelde regtban-
ken.
assessoren genoegzaam zal zijn voor gewone gevallen. Dit aan kundiger
beoordeelaars overlatende, heb ik intusschen vermeend dat \'er geene
zwarigheid bestond, tegen het redigeren van dit gehele hoofdstuk
op zoodanige wijze dat de groote beginselen daarbij wel vastgesteld
worden, doch dat de G. G. van den Bosch de handen worden ruim
gelaten, om te vereenvoudigen waar dit zonder te schaden doenlijk ig.
Ik zal nu overgaan tot toelichting van die artikelen, welke zulks schijnen
te behoeven.
VI
—• art. 40.
V
— Art. 44-
IV
art. 44. —
—nbsp;gesproken in —
—nbsp;van wege den
Koning.
Alle regterlijke von-
nissen en gewijsden,
moeten de gronden
aanwijzen, waarop de- behelzen, waarop de-
zelve rusten. —nbsp;zelve rusten. —
geheel nieuw te doen vervangen, zonder dat wij voorstellen dezelve
te adopteren in het geval dat het Reglement van 1818 slechts wordt
geamplieerd en gealtereerd.
D Heeft geene noemenswaardige verandering ondergaan.
E Juist.
—nbsp;gesproken in —
—nbsp;van wege den
Koning.
Alle regterlijke von-
nissen en gewijsden,
moeten de gronden
—nbsp;gesproken in —
—nbsp;van wege den
Koning. —
IV
Art. 45\' —
—nbsp;alleen —
—nbsp;uitgeoefend door —
—nbsp;regtbankcn. Bij het
bekendmaken cn het uit-
spreken van alle regter-
lijke dispositien en von-
nissen moeten steeds de
beweeggronden worden
aangevoerd cn uiteen-
gezet, waarop dezelve
genomen zijn, —
V
— art. 45- —
—nbsp;regtspleging
kan —
—nbsp;uitgeoefend door
regtbankcn, daarge-
steld ingevolge de al-
gemeene bepalingen
cn reglementen op
des Konings last in
werking gebragt. —
VI
— art. 4r. —
—nbsp;regtspleging
kan —
—nbsp;uitgeoefend door
regtbankcn, daarge-
steld ingevolge dc al-
gemeene bepalingen en
reglementen op des
Konings last in wer-
king gebragt, —
(Dc artikelen 42, 43,
45 tot cn met 55, van
dit ontwerp zijn wij-
zigingen der artikelen
B Niets voortestellen.
C Art. 44 en 45. Wij hebben op deze artikelen niets voortestellen.
D Tot dus verre, had men zich steeds aan de oude gewoonte gehouden
om regterlijke dispositien of vonnissen ongemotiveerd uittebrengen.
Het is mij echter, en op advies van deskundigen, op grond der onder-
vinding, voorgekomen, dat \'er geene de minste aanleiding bestond
om ook niet hier te dien opzigte intevoeren, wat bij ons in Nederland
bestaat, daar toch dezelfde redenen, die voor hetgeen deswege in Europa
plaats heeft, pleiten, op deze gewesten van toepassing kunnen worden
gemaakt. Het zoude niet moeyelijk zijn voorbeelden aantehalen, ten
bewijze van de zonderlinge consequentien, waartoe het niet motiveren
van vonnissen, voornamelijk in Criminele zaken, kan aanleiding geven,
en ten dien aanzien zal het voldoende zijn, onder de aandacht van Uwé
Excellentie te brengen hetgene in den voorleden Jare met den onder
Inspecteur der Militaire administratie Hekkert en den leverancier
Klerks is voorgevallen, en nader beschreven staat in de Bataviasche
Courant van 21e April 1827, Bij vonnissen van den Raad van Justitie
Inbsp;nnbsp;III
Art. 45.nbsp;(onveranderd, Cs.)
Niemand mag we-
gens misdaden in reg-
ten betrokken worden,
dan uit kracht der
wetten en reglementen,
en op de wijze daarbij
vastgesteld.
B Niets voortestellen.
D Dit artikel heeft geene verandering ondergaan.
E id.
51. 52, 53. 50, 45. 59.
46, 48, 49, 47, 56, 57,
58 van het R. R. van
1818 en volgen in deze
volgorde in de tabel;
art. 44 is nieuw -en
volgt na art. 59 van
het R. R. van 1818,
Cs.).
te Samarang, waarvan de motieven ook werden bekend gemaakt, werd
de eerste tot geesseling. brandmerk etc. en de tweede tot geesselmg
veroordeeld. Het Hoog Geregtshof corrigeerde, die vonnissen, onthief
de veroordeelden van de lijfstraffen, maar de gronden waarop zulks
geschiedde bleven onbekend (zie Bataviasche Cour. 29e Mei 1827).
De nieuw vastgestelde maatregel vindt algemeen bijval en kan daaren-
boven niet weinig tot de eenvormigheid van de regtsoefening bijdragen.
E Juist.
F De door den Heer du Bus gebezigde uitdrukking dat de re^spleging
niet kan worden geoefend dan cfoornbsp;Wr^dt
banken, zou aanleiding kunnen geven tot het verkeerd begrip, dat men
r.Ku., ^uunbsp;^^„.Uanken ad hoe kan daarstellen. De wezenlijke
m sommige gevallen restbaden ^^^^^nbsp;^^ ^^^^^^ ^^^^ ^^
intentie kwam mi voor auiaeiijKKi un-b^-nbsp;, .
bcpaUng It de iurgerlijke en lijfstraffelijke regtsp egmg alleenh^
kaTworden uitgeoefend door regtbanken daargesteld mgevolge de
algemeene bepalingen en reglementen op des Konmgs last m werkmg
gebragt.
Vnbsp;VI
IVnbsp;^
_ A /nbsp;— art. 46. —nbsp;— 47\' —
(onveranderd, Cs.) (onveranderd. Cs.)
—nbsp;der bestaande of
nog verder intevoeren
wetten — •
—nbsp;wijze, daarbij —
F Ik heb hier de redactie van ar,. 4S van het reglement van 18.8
verkozen.
^nbsp;IInbsp;III
(onveranderd, Cs.)
De Gouverneur Ge
neraal vermag in gee-
nerlei geval in Indie
geregtelijk worden aan-
gesproken, nochte in
eenige procedures, van
wat aard ook, ter zake
van misdaad, in of
buiten deszelfs officie
gepleegd, betrokken
worden.
B
De Gouverneur Generaal vermag in geenerlei geval in Indie geregtelijk
aangesproken ofte eemge procedures, van wat aart ook tegen hem worden
geentameerd, ter zake van misdaad, in of buiten deszelfs officie gepleegd
maar zullen a le zoodanige actiën, naar aanleiding van art. 105 der grond
vest (sic, Cs) voor den Hoogen Raad der Vereenigde Nederlanden
moeten geïnstitueerd worden.
* Reglement op het beleid van de regering; het justitie wezen de
cultuur en den Handel in \'s Lands Aziatische bezittingen gearresteerd
bij Beslui van Zijne Koninklijke Hoogheid van den le January 181 q
artikel 7 (ten rechte 24, Cs.).nbsp;^
LJmvereenigen wij ons gaarne met het
voorstel der Indische Regering, namelijk om hetzelve te doen vervangen
door art. 24 van het Reglement van 1815: wij merken echter op dat
daarbij nu met meer art. 105 der grondwet moet worden aangehaald
maar wel art. 177 en 178, vermits de bedoelde redactie sedert door ecné
latere is vervallen.
De hooge raad, welke daarbij is genoemd, bestaat naar ons weten
wel IS waar nog met maar wij meenen het daarvoor te moeten houden
dat dezelve toch zal worden daargesteld.
D Bij de nieuwe redactie van dit artikel is de bepaling van de grondwet
-ocr page 309-—nbsp;geregtelijk aan
gesproken of eenige
procedure, —
—nbsp;ook, tegen hem
worden ondernomen,
ter zake —
V
art. 47- —
—nbsp;aangesproken of
eenige procedure
van —
—nbsp;ook, tegen hem
worden ondernomen
ter —
VI
— art. 4g. —
—nbsp;Generaal kan in
geen geval in Indie
geregtelijk aangespro-
ken of eenige proce-
dure van —
—nbsp;ook, aldaar tegen
hem ondernomen wor-
den ter —
— gepleegd, maar
zullen alle zoodanige
actiën, naar aanlei-
ding van art. 177 ^^
178 der grondwet,
voordenHoogenRaad
dervereenigde Neder-
landen moeten wor-
den geïnstitueerd. —
in het oog gehouden, krachtens welke Hooge Arnbtenaren alleen voor
den Hooge Raad kunnen worden geactionneerd. Onder die Ambte-
naren heeft men vermeend ook den Gouverneur Generaal te kunnen
rangschikken, en vermits dc definitieve orgariisatie van den Hoogen
Raad waarschijnlijk niet verre meer verwijderd is, is het van belang be-
schouwd, om daarvan bij het nevenstaand artikel opzettelijk te gewagen.
E De aanhaling van de artikelen der grondwet is met juist. Art. 177
en 178 van die wet slaan niet op Gouv. Genl. of bestuurderen in de ko-
loniën - dan zouden zij ook niet zonder autorisatie van de Staten
Generaal kunnen in regten betrokken worden -- d.t zou tot verkeerde
gevolgen kunnen aanleiding geven. art. 60 van de grondwet geeft alles
Lt de kolonie betreft aan het Opperbestuur van Z. M. b, uu^. .
over. Ik twiifel evenwel of niet in de Wet op de orgamsai e uer jusuue
daarvan iets gezegd wordt. Ik heb dit stuk met bij m.j liggen - het
dient nagezien.nbsp;. .nbsp;ir 1
R T^nbsp;„nn 7 E komt mij zeer juist voor. Het reglement
van^L^ÄTw quot;went. niet vcldig genoeg doch het is .eker
dat art, ,77 cn 78 van dc grondwet h.er geheel verkccrdehjk z,jn
ingeroepen Dit artikel verdient nader bepraat tc worden.
G Zie mijne vorige nota, en dc toestemmende aanmerkmg van den heer
B. Mfar hier na zien de wet op de manier van procederen of organ,sate
in Nederland.
— deszelfs ambt ge-
pleegd. —
— gepleegd, maar
zullen alle zoodanige
actiën, naar aanleiding
van Art. 177 en 178
der grondwet voor den
Hoogen Raad der ver-
eenigde Nederlanden
moeten worden ge-
ïnstitueerd. —
Inbsp;IInbsp;III
47-nbsp;(onveranderd, Cs.)
De Gouverneur Ge-
neraal en de Raden van
Indie, kunnen wegens
burgerlijke zaken, voor
geene andere regt-
bank, dan voor het
hoog geregtshof be-
trokken worden.
B Niets voortestellen.
48. Op dezelve hebben wij niets aantemerken. Deze twee
artikelen zijn ook beiden overeenkomstig met art. 61 en 64 der Tn^
^ructie voor het Hooggeregtshof van Nederiandsch Indien
U Art^49 en 46. Zijn niet veranderd, en komen geheel overeen met art 61
en 64 der Instructie voor het Hoog Geregtshof van Nederlands Ind^!
E Conform.
F Ik heb dit artikel zoo als het nu, en vroeger was, behouden, doch
^nbsp;IInbsp;III
De Raden van Indie
zijn zelfs na het ein-
digen van hunne be-
diening, in Indie we-
gens misdaad, alleen
aansprakelijk voor het
hoog Geregtshof Zij — geregtshof —
vermogen nimmer in
verzekering genomen
te worden, anders dan
door middel van Mili-
tair arrest, volgens be-
vel van den Gouver-
neur Generaal.
B Niets voortestellen.
-ocr page 311-VI
— art. 52.
V
— art. 48-
-nbsp;Indië kunnen- — Indie kunnen — Indie kunnen,
-zaken voor - wegens-nbsp;wegens burgerlijke za-
— regtbankdan— ken, voor de gewone
regtbanken worden be-
-nbsp;Hoog Geregtshof - Hoog Geregtshof trokken. -
worden betrokken — worden betrokken.—
moet echter bekennen niet wel te begrijpen, op welke gronden dusdanige
excepten rusten, die den hoogen ambtenaar van eene mstantie berooven
die de lagere geniet - of - die den hoogen ambtenaar een voorregt
geven, het welk hij, als burger niet behoorde te hebben. Dit slechts
in hel voorbijgaan en met erkenning mijner onkunde in regtszaken.
G Het geen de Heer B. hier aanmerkt is ook het gevoelen van andere
kundige \'egtsgeleerden - dan tot nu toe heeft men altijd dit systhema
behouden en ook in de onlangs ontworpen en vastgestelde wetten
hier te lande bevestigd.
IV
- Art. 49\' —
Indië —
bedieningen, •
Indië —
V
- art. 49\' —
zijn, zelfs —
Indie, wegens—
VI
— art. 50. —
—nbsp;zijn, zelfs —
—nbsp;Indie, wegens
— Hoog Geregts-
hof. —
— Hoog —
—nbsp;Hoog —
—nbsp;mogen —
—nbsp;genomen wor-
den —
Unbsp;— arrest, en op — arrest, en op be-
— arrest, en op be- — arrest,nbsp;p ^
vel —nbsp;bevel —
E id.
-ocr page 312-I
Art. 4g.
De Procureur Ge-
neraal een decreet van
apprehensie tegen
eenen Raad van Indie,
bij het hoog Geregts-
hof verkregen hebben-
de, zal tot de aanhou-
ding van dien Raad, bij
den Gouverneur Gene-
raal verzoek doen, en
de Gouverneur Gene-
raal zal daaraan dade-
lijk voldoen, den be-
schuldigden in Militair
arrest doen nemen, en
aan den Procureur Ge-
neraal overleveren.
B Niets voortestellen.
G Idem.
—• dekreet —
— geregtshof —
I
art. 50.
Alle misdaden ge-
pleegd door Militai-
ren, hetzij tot den zee
of land dienst behoo-
rende, in Indie, zullen
beoordeeld worden
worden door Militaire
regtbanken, welker in-
rigting door bijzonde-
re reglementen en ver-
ordeningen zal worden
geregeld.
II
III
(onveranderd, Cs.).
VI
— art. 51.
De Prokureur
— dekreet —
V
— art. 50.
De Prokureur
— dekreet —
— Hooggeregtshof — — Hoog —
— Hoog —
— Generaal is ge-
houden daaraan dade-
lijk te voldoen, —
— Generaal is ge- — Generaal is ver-
houden, daaraan da- pligt, daaraan dadelijk
delijk te voldoen — te voldoen, en den —
—nbsp;arrest te doen — — arrest te doen —
—nbsp;Generaal overte- — overteleveren.-
leveren. —
D Heeft ook geene verandering ondergaan.
E id.
—nbsp;arrest te doen —
—nbsp;overteleveren. —
IV
— Art. 5I\'
Militairen —
— behoorende in
Nederiandsch Indië,
worden, wegens alle
delicten door hen ge-
pleegd, tc regt gesteld
voor Krijgsraden cn
een Hoog Militair Ge-
regtshof, volgens de
bestaande cn provisio-
neel in zwang blijven-
de Reglementen cn
verordeningen. Dit Ge-
regtshof zal steeds be-
staan uit ccn President
en zes leden. —
V
— art. 54.
de —
Ko-
— door den
ning bij —
— veranderingen
wordt geregeld. —
VI
— art. 46.
Alle misdaden in In-
die gepleegd door Mi-
litairen tot de zee-
of land magt aldaar
behoorende, zullen —
— door den Ko-
ning bij —
— verordeningen
wordt geregeld. —
C Toen dit artikel wierd geschreven, namelijk in 1818, bestonden
er nog geene reglementen voor de Militaire regtbanken, dan sedert
m de Staatsblad 1819 no. 21, zijn daargesteld, dezelve werken goed\'
en dien ten gevolge zoude niet alleen art. 50 moeten worden gewijzigd\'
maar ook —nbsp;amp; j 5 .
p In dit artikel is duidelijkheidshalve, melding gemaakt van het Hoog
Militairs Geregtshof, ten einde het vermoeden, niet te doen ontstaan
dat het Hoog Geregtshof, hetwelk in het volgend Artikel de Opperste
Regtbank genoemd wordt ook van de delicten, door Militairen gepleegd,
Inbsp;nnbsp;III
51-nbsp;(onveranderd, Cs.)
De opperste regt-
bank zal den naam
voeren van Hoog Ge-
rechtshof van Neder-
landsch Indie.
kennis neemt, of dat het Hoog Militair Geregtshof aan het laatste onder-
geschikt is.
E art. 50-18 is beter. Misdaden van Koninkl. Zeemacht moeten toch
niet naar Indische wetten beoordeeld. Dit punt verdient eene zeer by-
zondere overweging.
F Deze redactie is die van het reglt. van 1818 (art. 50) met uitzondering
der transpositie van de woorden in Indie. Zoo eene nadere verklaring
wordt noodig geacht dat de Koninklijke Marine hiervan uitgesloten is,
dient dit bepaaldelijk gezegd, doch dit was ook in het reglement van
1818 niet zeer duidelijk.
G Zie mijne vorige nota.
IV
— Art. 52. —
—nbsp;Regtbank voert
den naam van Hoog
Geregtshof —
—nbsp;Indië. Hetzelve
zal bestaan uit een Pre-
sident en zes leden en
een Procureur Gene-
raal.
De President en de
Procureur Generaal
worden op of buiten de
voordragt der Indische
Regering, door den
Koning, benoemd;
eerstgemclde is tevens
President van het Hoog
Militair Geregtshof.
Ingeval van vacature
en tot dat daarin door
den Koning zal zijn
voorzien, wordt de post
van President van het
Hoog Geregtshof pro-
visioneel waargenomen
door het eerst op den-
zelven in rang volgend
raadslid.
Bij ontstentenis van
een Procureur Gene-
Vnbsp;VI
— art. 42. —
— regtbank van — regtbank in de
Nederlandsch Indie, Nederlandsche Azia-
voert den naam van— tische bezittingen,
voert den naam van —
-ocr page 316-C Art. 51 en 52. Welke beide artikelen veronderstellen dat het Civiel
Hoog Geregtehof zich ook over de Militaire regtbanken uitstrekt, hetwelk
echter met bestaat.
Wij hebben in bedenking genomen artt. r88 en 189 der grondwet
alhier te insereren, dan onze deliberatien over dit teder onderwerp
hebben ons doen besluiten Uwe Excellencie voortestellen, art qo ci
en 52 van het Reglernent van 1818, hangende de daarstelling van den
Hoogen Raad in Nederland, maar te laten zoo als ze zijn. mitsgaders
de drie volgende artikelen, te weten —
D De ampliatie, welke dit Artikel bij de nieuwe redactie ondergaan
heeft, zal vertrouw ik ten volle de goedkeuring van Uwe Excellentie
wegdragen. Dezelve vindt haren grond van de eene zijde, in de ona !
hankehjkheid waarm de Justitie, zoo veel mogelijk, moet worden ge-
houden. en ten anderen in de waardigheid der beide aanzienlijke be-
trekkingen, van President en Procureur Generaal bij het Hoog Geregt^
raai, zal, hangende de
benoeming van des-
zelfs opvolger, door de
Regeering een der ad-
vokaten fiskaal bij de
Raden van Justitie te
Batavia, Samarang en
Sourabaya met de
waarneming van de
functie van Procureur
Generaal worden be-
last, na daarop het
Hoog Geregtshof te
hebben gehoord.
De leden van het
Hoog Geregtshof en
de presidenten van de
Raden van Justitie wor-
den door den Gouver-
neur Generaal in Rade,
onder de nadere goed-
keuring des Konings,
benoemd. —
hof, die even min als de leden der Regering, anders dan onmiddelijk
door den Koning kunnen worden benoemd, en tot vervul mg van welke
posten het meermalen gebeuren kan, dat de m Nederlandsch Ind.e
aanwezige Ambtenaren geene genoegzame keuze aanbieden terwijl
\'er in Nederland daar tegen mannen genoeg gevonden worden, die
de vcreischte geschiktheid bezitten om twee zulke belangrijke betrek-
kingen, naar waarde te vervullen. Ik acht het onnodig bij deze verder
uittewijden over de wijze, waarop tevens bij het nevenstaand artikel,
in de evcntueele vacature van een der beide opgemelde plaatsen is
voorzien geworden, en geloof dat dezelve het doelmatigst is om
hangende, de benoeming des Konings, de belangen der Justitie te
verzekeren.
E Moet hier niet het getal leden bepaald - of is dit beter in de in-
structie, in navolging van 52-18 en de besluiten van K. K. G. G.
F Op grond van de straks gemaakte aanmerking stel ik voor de bepaling
van het getal leden wegtelaten.
Inbsp;II
art. 52.
Het hoog geregtshof — hooge
houdt het toevoorzigt
op eene goede en on-
vertogen bedeeling van
regt in Nederlandsch
Indie. Hetzelve oefent — Indie.
wijders in den eersten Hetzelve -
aanleg en bij hooger
beroep, zoodanige
regtsmagt in burgerlij-
ke en lijfstraffelijke za-
ken, als bij de manier
van procederen en des-
zelfs Instructie nader
wordt bepaald.
B Niets voortestellen.
D Hierop valt niets aantemerken.
E Juist. Maar er zal hier of elders moeten bepaald worden dat voor de Ko-
nmg nieuwe instructien gemaakt heeft, de nu bestaande blijven voortduren.
I
art. 53.
Op Java wordt de
burgerlijke en lijfstraf-
felijke regtsoefening, in
den eersten aanleg toe-
betrouwd aan drie
regtbanken, welke den
naam voeren van Ra-
den van Justitie, en
gevestigd worden te
Batavia, Samarang of
Sourabaya.
De juiste grenzen en
bepalingen van derzelr
ver regtsdwang worden
bij afzonderlijke regle-
menten bepaald.
II
III
— welken —
— Samarang
Sourabaya. —
en
— regtsdwang,
worden —
— Art. 53- —
— Hoog Geregts-
hof —
VI
— art. 43. —
— Geregtshof -
— Geregtshof —
— Indie.
Hetzelve
— Indie.
Hetzelve —
Indië.
— Regtsmagt —
— als bepaald zalnbsp;— als bepaald zal
worden, bij de in-nbsp;worden, bij de in-
structien en regle-nbsp;structien en reglemen-
menten door den Ko-nbsp;ten door den Koning
ning vasttestellen. —nbsp;vasttestellen. —
F Het komt mij zeer doelmatig voor dat hier de eene of andere
provisionele bevestiging worde ingelascht. Dit kan nader bepraat
worden.
G Zie mijne nota en de nadere aanmerking van B.
— nader bepaald is. —
IV
Art. 54\' —
— Regtbanken, —
—nbsp;gevestigd zijn te—
—nbsp;Samarang en
Soerabaya. —
— regtsdwang blij-
ven provisioneel als bij
de bestaande Regle-
menten is vastgesteld—
V
—nbsp;Dc burgerlijke —
—nbsp;regtoefening
wordt naar mate van
dc daarin betrokken
personen, in den —
—nbsp;toebetrouwd,
aan Europische of in-
landsche regtbanken,
welker zamenstelling
en bevoegdheid wordt
aangewezen bij af-
zonderlijke instruc-
tien cn reglementen,
door den Koning
vasttcstellen. —
(art. 54 volgt na art.
50, Cs.).
VI
— art. 45\'
Dc burgerlijke —
—nbsp;regtsoefening
wordt naar mate van
de daarin betrokken
personen, in den —
—nbsp;toebetrouwd, •
aan Europische of in-
landsche regtbankcn,
welker zamenstelling
en bevoegdheid wordt
aangewezen bij afzon-
derlijke instructien en
reglementen, door den
Koning vasttcstellen. —
G Art. 53, 54 en 55. Wij ontkennen niet dat op alle deze bepalingen
veel te zeggen valt; de Regentsraden en die der diviesiehoofden (vide
art. 35 en 61 van het reglement op de regtsvordering onder den Inlander
Staatsblad 1819 no. 20) welke inrigtingen toch zeer doelmatig zijn en
nog wel voor uitbreiding vatbaar moeten worden geacht, zijn daarbij
niet eens genoemd; de landraden (vide art. 131 van voormeld reglement
en art. 13 Staatsblad 1824 no. 4) oefenen in Civiele Zaken eenige magt
over Europeanen, waarin zoo mogelijk anders moet worden voorzien;
de Europeanen staan daarentegen overigens alleen te regt voor de Raderi
van Justitie, het welk toch in vele kleine zaken, en aangezien er slechts
op enkele plaatsen Raden van Justitie zijn, onuitvoerlijk is, en tot spijt
van den klager en van de politike autoriteit, of eigenlijker van het gezag,
dikwijls de bestraffing doet achterwege blijven enz.
Wij moeten evenwel erkennen dat de bestaande bepalingen, hoe
onvolledig dezelve dan ook luiden, toch niet hebben doen ondervinden
noch doen vooruitzien, die moeijelijkheden welke men zoude kunnen
ontmoeten door op dit stuk partieele veranderingen intevoeren en daarom
durven wij herhalen, dat in afwachting der daarstelling van den Hoogen
Raad in Nederland waarna toch vele bepalingen moeten worden uit-
gesteld, wij er voor zijn de bepalingen op de Justitie in het algemeen
te laten, zoo als dezelve zijn en werken.
I
art. 54.
De regtbanken wel-
ke op de buiten bezit-
tingen, zullen worden
daargesteld, zullen bij
afzonderlijke besluiten
worden geregeld.
II
III
— bezittingen zul-
len —
B Niets voortestellen.
I
art. 55.
De regtspleging tus-
schen en over de.In-
landsche bevolking,
wordt uitgeoefend door
landraden en hoven
II
III
— inlandsche —
D Art 54 55 en 56 Alle deze artikelen hebben betrekking tot de thans
bestaande ^egtspleging, en vermits daarin geene veranderingen zullen
worden gebragt, alvorens de nieuwe wetten en regterlijke instellingen
in het Moederland zijn ingevoerd, zoo kan het voor het oogenblik, als
doelmatiger worden beschouwd, om, hoezeer deze en gene wijzigingen
zouden verlangd worden, dit geheele punt onaangeroerd te aten; mij
geheel vereenigende met het advies der Commissie, die ten volle erkent,
dat de bestaande bepalingen, hoe onvolledig dezelve dan ook luiden,
toch niet hebben doen ondervinden noch doen vooruitten die moeije-
lijkheden, welke men zoude kunnen ontmoeten door op dat punt partiele
veranderingen intevoeren; zijnde de Commissie daarom ook van ge-
voelen, dat, in afwachting der daarstelling van den Hooge Raad m
Nederland, waarnaar toch veele bepahngen moeten worden uitgesteld,
de bepalingen op de Justitie in het algemeen moeten gelaten worden,
zoo als dezelve zijn en werken.
E dezelfde aanmerking. Voor het overige keur ik deze al^meene
artikelen beter dan die van 18 of 37 - men is dan meer vnj.
F Dit artikel is geheel geredigeerd in den geest der aanmerking in het
begin van het hoofdstuk geplaatst.
G Idem.
IV
— Art. 55\'
Voor zoo verre het
doelmatig mogt wor-
den geacht, om op
deze of gene der buiten
Etablissementen soort-
gelijke regtbanken te
behouden of daarte-
stellen, worden dezelve
bij afzonderlijke be-
sluiten geregeld. —
V
(vervalt, Cs.)
VI
(vervalt, Cs.)
V
(vervalt Cs.)
IV
Art. 5Ö. —
VI
(vervalt, Cs.)
— wordt nog voor-
loopig uitgeoefend —
van ommegang, za-
mengesteld uit Inland-
sche regters en voor-
gezeten door den Re-
sident of regter van
ommegang, alles naar
luid der daaromtrent
te maken afzonderlijke
reglementen.
B Niets voortestellen.
—nbsp;regters, en —
—nbsp;resident —
I
art. 36.
Geene doodvonnis-
sen door eenige hoven
of regtbanken geveld,
mogen ten uitvoer wor-
den gebragt, dan na
dat daartoe zal zijn ver-
lof bekomen, op Java
van den Gouverneur
Generaal, en op de bui-
ten-bezittingen, van
den ambtenaar met het
hoogste gezag bekleed.
II
— dood
sen —
III
vonnis-
B *
De Gouverneur Generaal in rade. zal, hetzij daartoe van wege den
aangeklaagden geadieerd zijnde, ofwel uit eigen beweging na int
nomen bengt en consideratien van het Hoog GeregtsLf vLoln
te verleenen Surcheance van Crimineele proceduresnbsp;^^^-moscn
In geval van dringende noodzakelijkheid en wanneer door het voort-
gaan der procedures de zaak gevaar zou loopen van gebragt te worde \'
mt haar geheel, is de Gouverneur Generaal in Rade be^gd L vete
provisioneele Surcheance van procedures edoch geennbsp;d n na
bêMÊP^S^
-ocr page 323-—nbsp;Regters, en —
—nbsp;of den Regter —
—nbsp;daaromtrent be-
staande Reglementen.
IV
I0(
door —
-An. 57--
— doodvonnissen.
— daartoe verlof zal
zijn bekomen, —nbsp;_ tnbsp;_
_ Java, van —nbsp;— Java, van —
— Ambtenaar, al-
daar met —
r . ^ r-, on rS Deze drie artikelen bevatten de bemoeyenis der
polinbsp;n in de-ken van Justitie, en bepalen dezelve tot
poiuieKe auioriieueii quot;nbsp;pxpcutie in doodvonnissen,
het verleenen of we.geren wnnbsp;^ ,, ,3 ,,
Het Reglement van iSlS Squot;\'^ gt;nbsp;; overeenkomstig
veel meerder f-quot;\'«\'.« »an de polme^ ^^
Zijn dan ook nu groot(c, us.; vcranuv, b
voorgesteld.nbsp;^^^ii^liikheden die de Regering in deze
Wij twijfelen niet aan denbsp;58 van L Reglement
door de naauwe bcpalmgen van 56/57nbsp;5 ^^^^ ^^^^^^ ^^^ ^^
van :8.8 ^an hebben onde^
ruimere magt bij art 62 63 en 04nbsp;ontmoeten, wij houden
ook veelenbsp;deliberatien welke in 1818 afwijkend
daarboven als van grootnbsp;^^^ in 1815 voorstelde, en
hebben doen besluiten van ^nbsp;doelmatig moet worden
vermeenen op grond van een cquot; quot;
geacht hierin niets te veranderen. .
D Art 57, 58 en 59. Mij geheel vereenigende met de aanmerkingen
nopens de bepahngen dezer 3 artikelen waarbij de bemoeijenis der politie-
ke autoriteit in de zaken, van Justitie omschreven wordt, door de Com-
missie bijgebragt heb ik op grond daarvan ook vermeend geene ver-
anderingen deswege te moeten daarstellen, en, in zooverre tegen het
gevoelen van de Regering te moeten handelen, die de bepalingen van
het Reglement van 1815 ten deze had willen zien herleven; doch waarom-
Inbsp;nnbsp;III
art. 57.
Het verlof tot het
uitvoeren van het ge-
velde doodvonnis zal
niet geweigerd worden,
ten zij de Gouverneur
Generaal, of te wel op — ofte —
buiten bezittingen, de
ambtenaar met het
hoogste gezag bekleed,
daartoe door den aan-
geklaagden of veroor-
deelden verzocht, ver-
meenen mogt opschor-
ting der regtspleging
te moeten bevelen; de
hoven en regtbanken
zijn gehouden aan het
bevel tot opschorting
te gehoorzamen, doch
tevens bevoegd de be-
denkingen, welke zij
meenen daartegen te
zijn, den Gouverneur
Generaal ter kennisse
te brengen.
B •
Bij aldien de Gouverneur Generaal in Rade. na examinatie van het
rnbsp;consideratie, eene onbepaalde surcheance
tegen s Hofs gevoelen ordomieert of de verleende surcheance voor eenen
onbepaalden tijd continueert, zoo zal het Hof daarin moeten berusten,
doch tevens gehouden zijn alle de stukken tot zoodanige zaak betrekking
hebbende, onder behoorlijke inventaris, met de eerste gelegenheid te
zenden aan het Ministerie van Marine en Koloniën, ten einde die te
trent, mijns inziens, door de Commissie teregt wordt aangemerkt, dat
deze laatste tot veel grooter Moeyelijkheden, dan de thans bestaande
kunnen aanleiding geven.
E Juist.
F art. 55, 56, 57 en 58. Hier heb ik gevolgd het reglement van 1818
(art. 56, 57, 58 en 59)-
IV
— Art. 58. —
V
— art. 56. —
(onveranderd, Cs.)
VI
— art. 54- ~
—nbsp;of wel —
—nbsp;op de buiten be-
zittingen de Ambtena-
ren, aldaar met —
— of wel op de bui-
ten —
— mogt, opschor-
ting —
— doch zijn tevens —
— meenen dat daar-
tegen bestaan, ter ken-
nisse van den Gouver-
neur Generaal te bren-
gen. —
brengen 1er kennis van den Souverein om daarop .e worden gedispo-
neerd naar behooren.
art. 7 (ten rechte 63, Cs.).
E ld.
F (vide bij art. 56-18, Cs.).
— zij daartegen
hebben, ter kennis van
den Gouverneur Ge-
neraal te brengen. —
Inbsp;II
art. 58.
Wanneer de Gou-
verneur Generaal
meent dat niettegen-
staande die bedenkin-
gen, de criminele ver-
volging behoort te blij-
van opgeschort; moe-
ten de hoven en regt-
banken daarin berus-
ten.
De Gouverneur Ge-
neraal zendt dan alle
de stukken naar het
Departement van Ko-
lonien ten einde de
zaak ter beslissing van — ter Onzer be-
Zijne Majesteit te slissing te —
brengen.
B »
Geene doodvonnissen door eenige Hoven of regtbanken geveld
mogen ten u.tvoer worden gebragt, dat, na dat daartoe zal zijn verlof
bekomen op Java van den Gouverneur Generaal en op de buiten be-
ZJZ rr rnbsp;^ het hoogste gezag bekleed. Het
verl^ tot het uitvoeren van het gevelde doodvonnis, zal niet geweigerd
worden, ten zij op den voet bij de twee voorgaande artikelen bepaald
surcheance van de procedures mogt zijn verleend of surcheance van
— berusten. De —
— Koloniën, ten —
I
art. 59.
Alle tusschenkomst
van de regering in za-
ken van justitie, welke
niet bij dit reglement
is toegestaan, is ver-
boden.
II
III
—nbsp;inzaken
—nbsp;Justitie,
B Niets voortestellen.
C Art. 59 vereischt geene voorstellen.
-------------vuuibieiien.
D Dit artikel heeft geene verandering ondergaan, hetzelve is doelmatig en
-ocr page 327-IVnbsp;• Vnbsp;VI
Art. 59. —nbsp;— art. 57- —nbsp;— ^rt. 55. —
—nbsp;meent, dat, niet
tegenstaande —
—nbsp;bedenkingen de
Crimineele —
opgeschort, moe- — opgeschort,
^ ___moeten —
— berusten. De — — berusten. De —
— Departement van
Marine en Kolonien,—nbsp;, „ .
— van den Konmg
te —
executie van het vonnis mogt zijn of worden bevolen, ofwel bij oefening
van regt van gratie.
^-quot;Re^glTment op het beleid van de regeering, het justitiewezen
de cultuur en den handel in \'s lands Aziatische bezittingen gearresteerd
bij beli^van Zijne Koninklijke Hoogheid van den 3e January 1815,
art. 7 (ten rechte 64, Cs.).
E id.
F (Vide bij art. 56-18, Cs.).
Vnbsp;VI
_ - - -
—nbsp;tusschen komst —
—nbsp;quot;nbsp;-- Justitie, -nbsp;- Justitie, -
—nbsp;Justitie, —nbsp;J
waarborgtdeJustitietegenalleonwettigeinvloedvandepolitiekeAutoriteit.
E id.
F (vide bij art. 56-18. Cs.).
-ocr page 328-Behoeft slechts deze toelichting dat hetzelve in verband staat met
E ld.
F
E Zeer juist.
-ocr page 329-—nbsp;art. 59-
De gevallen waar-
in, voor zoover bur-
gerlijke zaken, betreft,
een hooger beroep
aan den Hoogen Raad
der Nederlanden, kan
vallen, van vonnissen
in de Kolonien ge-
wezen, zullen bij de
regterlijke bepalin-
gen in het moederland
worden aangewezen-
de nu plaatshebbende correspondentie met
beroep.nbsp;-
—nbsp;art. 60.
De regterlijke re-
glementen en instruc-
tiën voor Neder-
landsch Indie, een-
maal door den Ko-
ning bepaald zijnde,
kunnen niet anders,
dan ten gevolge van
eene vooraf verkre^n
Koninklijke magti-
ging veranderd of ge-
wijzigd worden. —
F Dit is een geheel nieuw artikel hetwelk
is voorgekomen.
— art. 44. —
— De gevallen
waarin voor zoover
burgerlijke zaken be-
treft een hooger be-
roep aan den Hoogen
Raad der Nederlanden
kan plaats hebben, van
vonnissen in de Kolo-
nien gewezen zullen bij
de regterlijke bepalin-
gen in het moederland
worden aangewezen. —
justitie over het hooger
—nbsp;art. j6.
Dc regterlijke regle-
menten en instructiën
voor Nederlandsch In-
die, eenmaal door den
Koning bepaald zijn-
de, kunnen niet an-
ders, dan ten gevolge
van eene vooraf ver-
kregen Koninklijke
magtiging veranderd of
gewijzigd worden. —
mij echter noodzakelijk
—nbsp;art. 57\'
De algemeene bur-
gerlijke en lijfstraffe-
lijke wetten in Ned.
Indie zijn onderwor-
pen aan de Koninklijke
goedkeuring. Die wel-
ke thans aldaar bestaan,
worden bij deze, bij
voorraad en inmiddels
bekrachtigd—voor zoo
verdaarinnietsstrijdigs
voo rkomt me t het tegen-
woordig reglement. —
I
Derde Hoofdstuk
van het
Binnenlandsche
Bestuur.
I
art. 60.
Het algemeen toe-
voorzigt over het bin-
nenlandsche Bestuur
van geheel Neder-
iandsch Indie, wordt
opgedragen aan den
Gouverneur Generaal
in Rade of buiten Ra-
de, naar luid der be-
palingen in het eerste
hoofdstuk voorkomen-
de.
B Niets voortestellen.
(Na dit artikel 60 vermeent men dat zoude kunnen worden ingelascht
het volgende; „ In het bijzonder zullen te Samarang en te SouraC twee
lïZXcTlnbsp;van directeur of gezaghebber wo^Z
TZ \'nbsp;uitsluiting der overige residenten de
vaste correspondentie met de Hooge Regering zal worden opgelr^e^t
— binnenlandsche
bestuur. —
II
III
— bestuur —
I
art. 61.
De dagelijksche be-
heering der zaken op
Java wordt waargeno-
men door Residenten
en zoodanige andere
ambtenaren, als bij af-
zonderlijke verorde-
ningen naar gelang der
omstandigheden en be-
hoefte op elke plaats
zal worden bepaald. *
B Niets voortestellen.
C Stellen wij voor als volgt (vide kolom III, Cs.),
De Raad van Indie Muntinghe heeft voorgesteld te Samarang en
II
III
—nbsp;Java, —
—nbsp;residenten —
— andere Europi-
sche en Inlandsche
ambtenaren als bij de
organisatie zullen zijn
bepaald. —
verordeningen,
naar
— behoeften, op —
— Binnenlandsch —
VI
art. 58.
V
Art. 6l.
IV
Art. 6i. —
■ Binnenlandsch —
Indië wordt —
— Binnenlandsche —
— in of buiten —
C idem. Hetzelve zal bij verandering de Indische Regering noemen
in plaats van den Gouverneur Generaal in Rade.
D Dit artikel heeft, gelijk van zelve spreekt, geene verandering be-
hoeven te ondergaan.
— Rade, of —
E Conform
IV
— Art. 62.
—nbsp;Ambtenaren, —
—nbsp;verordeningen
reeds is of naar —
—nbsp;behoeften, voor
elke plaats nader zal —
V
— art. 62.
Het binnenlandsch
bestuur in de onder-
scheidene afdeelingen
van het eiland Java,—
— Residenten, en
zoodanige mindere
ambtenaren, als de
omstandigheden zul-
len vorderen. —
VI
— art. 59-
Het binnenlandsch
bestuur in de onder-
scheidene afdeelingen
van het eiland Java —
— Residenten, en
zoodanige andere amb-
tenaren, als de om-
standigheden zullen
vorderen. —
Soerabaya twee opper Residenten te plaatsen, aan welken met uitsluiting
der overige Residenten, de vaste Correspondentie met de Indische
Regering zoude worden opgedragen. Wij ook zijn de doelmatigheid
gevoelende om op Java een paar Ambtenaren te plaatsen die de ver-
schillende Residentien en de Inlandsche hoven en Connexien onder
een dadehjker oppertoezigCt, Cs.), vereenigen. In het eerste geval is
deze bedoelmg door het daarstellen van Gouverneurs of gezaghebbers
m het tweede door inspecteurs, welke tevens Inspecteurs van Financien
zouden kunnen zijn.
D Door in algemeene bewoordingen bij dit artikel te bepalen, dat de
dagehjksche beheering der zaken op Java zal worden waargenomen
door Residenten en zoodanige andere Ambtenaren, als bij afzonderlijke
verordeningen reeds is. of naar gelang der omstandigheden en behoeften
voor elke plaats nader zal worden vastgesteld, wordt nimmer aan het
Gouvernement de bevoegdheid ontzegd, om. indien zulks in het ver-
volg do^slmatig mogt worden geoordeeld, het zij. volgens het voorstel
van WIJ en den Raad van Indië Muntinghe, twee Gouverneurs in het
Oostelijk gedeelte van Java. het zij volgens het meer bepaald advies
der Commissie twee Inspecteurs te benoemen. Hoezeer ik niet dadelijk
ontkennen wil. dat de aanstelling van twee hoogere Ambtenaren, onder
den titel van Opper Residenten of Gouverneurs niet eenige goede
strekking kunne hebben, zoo moet ik echter in bedenking geven of
met het aanwezen van zoodanige Ambtenaren de directe invloed van
het Bestuur aanmerkelijk zoude kunnen verzwakken, daar toch weder
het beheer van de Residenten, die onder de dadelijke administratie
van dusdanige Ambtenaren zouden gebragt worden, veelal zouden
gevaar lopen naar de begrippen en het sijstema van deze laatste geleid
te worden, en het Gouvernement alzoo, een nog veel waakzamer toezigt
zoude verphgt zijn te houden, om zich van den goeden gang der zaken
te verzekeren. In vorige tijden mag zoodanig stelsel zijn geliefkoosde
zijde gehad hebben; het doel \'t welk toen beoogd werd. had eene geheel
andere strek.kmg dan tegenwoordig; het geheele beheer was. om han-
delsbelangen. als \'tware. daargesteld; elk dienaar der Compagnie
moe^ tot in de minste bijzonderheden de handelbelangen en de winsten
der Compagnie en van zich zelve gadeslaan, en het mag wel onder de
wijze instellingen gerangschikt worden, dat \'er bij gebrek aan eene
goede en geregelde Communicatie over landen, gelijk \'er thans een bestaat
in het oostelijk gedeelte van Java een hooge Ambtenaar resideerde dié
aldaar den Gouverneur Generaal vertegenwoordigde, en als zoodanig,
de magt had om al het geen de Kantoren in dat gedeelte van het Eiland
betrof en de betrekkingen met de beide Hoven te regelen. De belemme-
nng die \'er toen ter tijd bestond om eene onafgebroken communicatie
m alle maanden, van het Jaar met de Oostkust van Java, en de Hoven
te houden IS zints dien tijd uit den weg geruimd; en eene geregelde
Correspondentie, drie malen \'s weeks, zoo wel als de heen en wedervaart
van de stoomboot op Samarang stelt het Bestuur in staat om de belan-
gens van alle de Oostelijke residentien, zoo wel als van de meer nabij
gelegene even goed te overzien, en de aangelegenheden der Hoven
met de Residenten bij denzelve even zoo goed te behandelen, als de
Ambtenaar die bevorens over den geheelen Oosthoek en aan de Hoven
het gezag voerde. Dit zoo zijnde kan ik mij bezwaarlijk van het nut
zelve overtuigen, dat de herstelling van een of twee Opper Residenten
of Gouverneurs in het meest oostelijke gedeelte van Java, in de gegeven
omstandigheden zoude kunnen te weeg brengen. Maar geloof veel eerder,
gelijk ik reeds hierboven heb aangemerkt, dat uit zoodanige inrigting
van zaken voor het Gouvernement zelve meerder moeijelijkheden en
bezwaren ontstaan zouden. Dan thans immer het geval zijn kan. Eene
andere vraag is het, of niet de aanstelling van twee of drie Inspecteuren
van finantiën in het belang van den dienst kan geacht worden bevorder-
lijk te zijn, die met geene hoogere magt dan de Residenten bekleed zijnde,
slechts verpligt zoude zijn, om in elke Residentie den staat der finantiele
administratie, en de heffing der belastingen nategaan, en daar van aan
den Gouverneur Generaal, dan wel aan het Departement van finantiën
Rapport te doen. Eene diergelijke inrigting heeft reeds voor eenige
jaren bestaan, doch is naderhand weder ingetrokken. En welligt zoude
het ook eenigzins gewaagd zijn, om aan dezelve, bij eene eventuele
herstelling die uitgebreidheid te geven, en dien invloed toetekermen,
welke de Hoofd Inspectie van finantiën op alle de deelen van den dienst
zeer spoedig verkregen had, en waarvan het noodzakelijk gevolg zijn
moest, en ook in der daad geweest is, dat de Hoofd Inspecteur van
finantiën de man was, door wien alleen het Bestuur geleid werd en
wiens gevoelens en beginselen meerendeels in alle opzigten steeds
gevolgd werden. Door echter aan de bedoelde Inspecteuren geenen
hoogen rang, noch uitgebreide magt toetekennen, maar hen onder het
onmiddelijk toezigt van de Generale Directie te plaatsen, en met de
inspectie van \'s Lands kassen en van de inning van \'s Lands inkomsten
te belasten, zoude mijns inziens reeds het bedoelde nut verkregen
worden, vermits het Gouvernement langs dien weg ten minsten eene
meerdere waarborg tegen de beroving van \'s Lands gelden zoude ver-
krijgen, hetgeen blijkens de ondervinding maar al te dikwijls heeft plaats
gehad. Hoezeer ik tot dus verre omtrent deze aangelegene zaak nog geen
bepaald besluit genomen hebbe, zoo is dezelve nogthans een bepaald
punt van overweging geworden en zal ik niet in gebreke blijven Uwe
Excellentie in der tijd bekend te maken, met het geen deswege zal
worden geregeld en vastgesteld.
E id.
F Ik heb hier eene andere redactie gekozen om dat het mij voorkwam
dat de meening niet zeer goed uitgedrukt was door de woorden dage-
lijksch beheer. De Gouv. Genl. heeft het algemeen beheer over alles,
de residenten het byzonder beheer over de onderdeelen, dit is de zin
van dit artikel.
I
art. 62.
De behering der za-
ken op de bezittingen
buiten Java gelegen,
wordt toevertrouwd
naar de aangelegenheid
van dezelve, aan Gou-
verneurs of Residen-
ten, met toevoeging
van zoodanige verdere
Ambtenaren, als bij de
byzondere verordenin-
gen zal worden bepaald.
— beheering —
—nbsp;wordt almede
naar —
—nbsp;dezelve aan
hoofdambtenaren be-
trouwd, op zoodani-
gen voet, als door Ons
zal worden bepaald. —
(Conform).
—nbsp;beheering der be-
zittingen, —
—nbsp;gelegen zal op
den meest eenvoudi-
gen voet geschieden.
Dezelve wordt naar de
aangelegenheid dezer
bezittingen toebe-
trouwd aan Gouver-
neurs of aan Resi-
denten, —
—nbsp;zoodanige Euro-
pesche en Inlandsche
ambtenaren als bij de
organisatie zullen zijn
bepaald. —
A Bij eene emdelijke redactie, zal het beter zijn, zoo hier, als in dit
geheele hoofdstuk, de titels van Gouverneurs en Residenten te vermijden,\'
en daarvoor de algemeene benaming van Hoofdambtenaren te bezigen —
daar het welligt als een maatregel van bezuiniging doelmatig zal worden
bevonden, om overal de Gouvernementen intetrekken, en het beheer
der buiten bezittingen aan Residenten op te dragen, ter vermijding
van nutteloozen omslag.
B Niets voortestellen.
C In het Reglement van 1815 art. 36, vinden wij eene bepaling, die
hier behoort te worden overgenomen. Art. 62 wordt mitsdien door ons
vastgesteld als volgt (vide kolom III, Cs.).
D Ik acht het onnodig bij deze in eene brede ontwikkeling te treden
van de redenen, die tot de nieuwe redactie van dit artikel hebben aan-
leiding gegeven. Dezelve komen geheel overeen, met het beginsel bij
het Ministerie aangenomen en meermalen aanbevolen, dat het als
ondoelmatig en onnodig moet beschouwd worden, om in de buiten
bezittingen die zelfde vormen van bestuur en regtspleging, en diezelfde
instellingen intevoeren, als op Java gevonden worden, en dat het een
IV
— Art. 63.
De beheering der
bezittingen buiten Java
en Madura gelegen
moet steeds op de een-
voudigste wijze zijn
ingerigt, en alle om-
slagtige vorm van be-
stuur en van regtsbe-
deeling aldaar worden
voorgekomen. Die be-
hering wordt naar de
aangelegenheid der be-
zittingen aan Hoofd-
ambtenaren van meer-
deren of minderen rang
toebetrouwd, met toe-
voeging van zoodanige
Europesche en Inland-
sche Ambtenaren, als
bij eene definitieve or-
ganisatie reeds is, of
nader zal worden be-
paald. —
eerste vereischte is, om het beheer van die Etablissementen in verband
te brengen tot de directe voordeden, die dezelve afwerpen, en tot het
voorgestelde doeleinde, om uit de gezamenlijke inkomsten derzelve,
de uitgaven van de buiten bezittingen te bestrijden; ook dit gevoelen
is geheel het mijne. Indien nog de opofferingen, die zich \'s lands cassa,
gedurende de afgelopen Jaren ten behoeve van meergenoemde Etablisse-
menten heeft moeten getroosten, eenigzins vergoed werden, door de
voordeden, die daaruit voor den handel met Java en met het Moeder-
land te wagten waren; indien nog dezelve gestrekt hadden, om handels-
betrekkingen te vestigen en uittebreiden, dan zoude ik nog eenige
termen vinden om met ter zijde stelling van \'s lands onmiddelijk belang,
de voortduring der eenmaal ingevoerde en omslachtige administratie
te blijven aanprijzen, maar de droevige resultaten zijn daar, om tegen
de handelwijze van het Bestuur ook in deze tc getuigen, en te bewijzen,
dat voor de belangen van den handel geene omslagtige administratie,
geene uitgebreide inrigtingen, maar alleen eene gematigde vrijheid,
goede trouw, en eenvoudigheid gevorderd wordt. Men werpe slechts
een blik op het klein maar magtige Sincapoer; terwijl wij aan het onder-
VI
— art. 60.
Op de —
—nbsp;gelezen wordt,
naar mate van derzel-
ver aangelegenheid,
het bestuur uitgeoe-
fend door Gouver-
neurs of Residenten —
—nbsp;van het noodig
getal mindere ambte-
naren. —
Op de —
—nbsp;gelegen wordt,
naar mate van derzel-
ver aangelegenheid,
het bestuur uitge-
oefend door Gouver-
neurs of Residenten
—nbsp;van het noodig
getal mindere amb-
tenaren. —
I
art. 63.
De Gouverneurs in
de bezittingen buiten
Java gelegen, vertegen-
woordigen den Gou-
verneur Generaal.
Alle autoriteiten bur-
gerlijke en Militaire
zijn aan hen onderge-
schikt, de meer by-
zondere verhouding
tusschen dezelve wordt
bij afzonderlijke regle-
menten, of instructiën
bepaald.
De Residenten op
buiten bezittingen, wel-
ke onder geen bepaald
Gouvernement behoo-
ren, worden te dien
aanzien met de Gou-
verneurs gelijk gesteld.
II
—nbsp;Op de bezittin-
gen —
—nbsp;gelegen, zijn alle
autoriteiten, militaire
daaronder begrepen
ondergeschikt aan den
ambtenaar met het
hoogste burgerlijke
gezag bekleed. De
meer —
—nbsp;dezelve, wordt
bij afzonderlijke voor-
schriften of —
(Laatste alinea ont-
\' breekt, Cs.)
houd onzer Etabhssementen op Makasser en Borneo tonnen schats
verspillen om ons gezag te handhaven; gaan van Celebes en geheel
Bomeo honderde vaartuigen af en aan. om hunne producten op een
vreemde markt te verkopen, en de kusten van die beide Eilanden van
vreemde fabricaten te doen overvloeijen en nog op het huidige oogenblik
kan nauwelijks door een enkel voorbeeld worden bewezen, dat \'er op
die zelfde Etablissementen in producten van de Nederlandsche markt
een voordeelige handel te drijven is. Het is hier de plaats niet om over
deze handelsbetrekkingen en het verkeerde sijsteem, dat men deswege
mijns inziens, gevolgd heeft, verder uittebreiden. Het voorenstaande
mogen slechts ten bewijze strekken, hoe onberedeneerd het zijn zoude
om buiten de strikste noodzakelijkheid, het beheer onzer buiten-
bezittingen ten koste van \'s lands schatkist uittebreiden, en niet zoo
veel mogelijk dezelve te vereenvoudigen. In dien geest ben ik tot dus
verre werkzaam geweest, en ik hoop Uwe Excellentie daarvan weldra
door de agtereenvolgende toezending der begrotingen van elk etablisse-
ment eene voldoende proeve te geven. Wat de benaming der Hoofden
van de buiten bezittingen betreft, men heeft deswege het door het Mi-
nisterie voorgeschreven beginzel bij de redactie van dit Reglement
zoo veel mogelijk gevolgd, overal, behalven te Macasser en de Moluksche
Eilanden heeft men aan de Hoofden den titel van Resident gegeven.
Met betrekking tot die beide bezittingen heeft men het als doelmatig
III
— De Gouverneur
Generaal en de Indi-
sche Regering verte-
genwoordigen den Ko-
ning, en worden weder
door de Gouverneurs
in de bezittingen bui-
ten Java gelegen, ver-
tegenwoordigd. —
en raadzaam geoordeeld, om wegens het gewigt derzelve, den titel
van Gouverneur te behouden, en wel voor Macasser, uit aanmerking
van de verhouding, waarin het Hoofd des Bestuurs aldaar tot de Binnen-
landsche Vorsten gesteld is en den hoogeren rang, dien hij steeds be-
kleed heeft, en voor de Moluccos om dat de eerste aan den Gouverneur
ondergeschikte Ambtenaren reeds met de Residenten gelijk staan, en
het Hoofd des Bestuurs alzoo reeds om die reden alleen door een hoogere
titel van dezelve moet worden onderscheiden; moetende hierbij nog
daarenboven niet uit het oog worden verloren, dat, bij eene verandering
van den titel van Gouverneur, ook zeer spoedig de eerbied en de onder-
scheiding zoude kunnen verminderen, die aan dien Ambtenaar, door
de bevolking steeds is toegedragen, en hem welligt den invloed doen
verliezen dien hij, grootendeels, door den hoogeren rang welken hij,
onder den titel van Gouverneur boven alle Residenten, geacht wordt
te bekleeden, op de Sultans van Ternate en Timor, (Tidore ?, Cs.) en
andere Inlandsche Vorsten, kan uitoefenen, en die hij zoo zeer behoeft
om op \'een zoo verren afstand van Java, het gezag van het Nederlandsch
Gouvernement krachtdadig te handhaven.
E id.
F De injunctie tot eenvoudigheid die de Heer Du Bus geeft, is mij we-
derom voorgekomen een ingrediënt voor de bijzondere instructie der
regering te zijn. Deze is dus hier weggelaten.
IV
— Art. 64.
Op de bezittingen
buiten Java en Madura
gelegen zijn alle Auto-
riteiten, burgerlijke en
Militaire, onderge-
schikt aan den Amb-
tenaar met het hoogste
burgerlijke gezag be-
kleed; en wordt de
meer —
—nbsp;dezelve bij —
—nbsp;reglementen of—
(Laatste alinea ont-
breekt, Cs.).
V
— art. 64.
Op de bezittingen
buiten Java en Madu-
ra gelegen zijn alle
autoriteiten, burger-
lijke en militaire, on-
dergeschikt aan den
Ambtenaar met het
hoogste burgerlijke
gezag bekleed. Dc
meer —
— dezelve, wordt,
voor zoo veel noodig,
bij afzonderlijke in-
structien bepaald. —
(Laatste alinea ont-
breekt, Cs.).
VI
— art. 61.
Op de bezittingen
buiten Java en Madu-
ra gelegen zijn alle
autoriteiten, burgerlij-
ke cn militaire, onder-
geschikte aan den
Ambtenaar met het
hoogste burgerlijke
gezag bekleed. De
meer —
— dezelve, wordt,
voor zoo veel noodig,
bij afzonderlijke in-
structien bepaald. —
(Laatste alinea ont-
breekt, Cs.).
A Dat de Gouv. Genl. den persoon des Konings vertegenwoordige,
IS onvermijdelijk, maar het schijnt aan veel bedenking onderhevig deze
vertegenwoordigmg op mindere Ambtenaren te doen overgaan. Bij eene
nieuwe redactie, zal de eerste zinsnede van dat artikel kunnen weggelaten
- en slechts in het algemeen gezegd worden: dat op de bezittingen
buiten Java gelegen, alle autoriteiten, de militaire daaronder begrepen
bekleldnbsp;^^btenaar met het hoogste burgerlijke gezag
B Niets voortestellen.
gelege^ ^^nbsp;^e Gouverneurs in de bezittingen buiten Java
Vertegenwoordigen den Gouverneur Generaal enz.
Wij zouden daarvoor stellen (vide kolom III, Cs.).
Overigens hebben wij geene aanmerkingen, zijnde de magt welke
aan de Gouverneurs op de buitenbezittingen is toegekend, mitsgaders
de bewoordingen welke dezelve uitdrukken, juist zoo als wij dezelve
moeten wenschen. Ten aanzien de meer byzondere verhouding tusschen
de Civiele en Militaire autoriteiten bestaan bepalingen (Staatsblad
u \',nbsp;ondervindelijk goed zijn. en niets schijnen te
ontbreken als eene ampliatie wegens de verhouding der Kommandan-
I
art. 64.
De Gouverneurs en
zoodanige residenten
als met dezelve bij het
vorige artikel zijn ge-
lijk gesteld, zijn be-
voegd. alle zoodanige
verordeningen vastte-
stellen en besluiten te
nemen, als tot de da-
gelijksche beheering
en den geregelden loop
der zaken noodig zijn.
Zij mogen dezelve in
werking brengen, voor
zooverre zulks voor het
algemeen belang nood-
zakelijk is.
II
— De hoofdamb-
tenaren op de bezit-
tingen buiten Java
zijn bevoegd om in
overeenstemming met
de hen door de Re-
gering gegeven voor-
schriften en de be-
staande algemeene
bepalingen alle zooda-
nige besluiten te —
mogen geene
nieuwe verordenin-
gen vaststellen of in
werking brengen, dan
na voorafgaande goed-
keuring van den Gou-
verneur Generaal in
Rade. —
III
—nbsp;zoodanige Resi-
denten —
—nbsp;gesteld zijn be-
voegd zoodanig te han-
delen en te bevelen
als tot —
— noodig zal zijn.
-ocr page 339-ten van \'s Konings schepen in Indie met de Civiele autoriteiten en met
de Militaire Kommandanten, hetwelk wij Uwe Excellentie dan ook
voorstellen niet zoo zeer als een volstrekt vereischte maar wel als eene
eenvoudige verbetering, die voornamelijk van nut zal zijn voor alle
zulke plaatsen waar de Oorlogs schepen in de Rivieren liggen en als het.
ware een gedeelte van de plaats uitmaken.
D Overeenkomstig de zeer gegronde aanmerking van het Ministerie
is bij de nieuwe redactie weggelaten, de bepaling, dat de Gouverneurs
in de bezittingen buiten Java gelegen, den Gouverneur Generaal ver-
tegenwoordigen. Ook de Commissie was mijns inziens van een verkeerd
beginsel uitgegaan, door voortestellen om te bepalen: dat de Gouverneur
Generaal «n de Indiesche Regering den Koning vertegenwoordigen,
en weder op de buiten bezittingen door de Gouverneurs worden ver-
tegenwoordigd. De zelfde bedenkingen, die tegen het behouden van de
eerst vastgestelde bepaling ontstaan zijn kunnen ook op dit laatste
voorstel van toepassing worden gemaakt. De verkeerde resultaten
die uit dergelijke omschrijvingen kunnen worden afgeleid, waren met
beter te vermijden dan door gelijk zulks heeft plaats gehad de geheele
zinsnede achterwege te laten.
E id.
IV
— Art. 65.
In de bezittingen
buiten Java gelegen
zijn de Gezagvoerende
Ambtenaren bevoegd,
om, overeenkomstig
hunne instructien, zoo-
danig te handelen, en
zoodanige verordenin-
gen te nemen en be-
velen te geven, als
voor de dagelijksche
behering, en den ge-
regelden loop der za-
ken gevorderd wordt;
zij zijn nogthans ver-
pligt om alle hunne
verrigtingen te brengen
ter kennisse van de In-
dische Regering. Gee-
ne verordeningen, wel-
V •
— art. 65.
De ambtenaren die,
op de bezittingen
buiten Java gelegen,
het gezag voeren, zijn
bevoegd, om zooda-
nige maatregelen te
nemen, als vereisch-
ten worden voor den—
— zaken, in over-
eenstemming met
hunne byzondere
lastbrieven en met de
algemeene beginselen
in het regeringsre-
glement vervat.
VI
— art. 62.
De ambtenaren die,
op de bezittingen bui-
ten Java gelegen, het
gezag voeren, zijn be-
voegd, om zoodanige
maatregelen te nemen,
als vereischt worden
voor den —
— zaken, in over-
eenstemming met hun-
ne byzondere lastbrie-
ven en met de alge-
meene beginselen in
het tegenwoordig re-
glement vervat.
Zij zijn gehouden (2e alinea ontbreekt, Zij zijn gehouden
dezelve ter kenmsse ennbsp;Cs.)nbsp;hunne verrigtingen en
goed keurmg van dennbsp;(Conform).nbsp;gegeven bevelen ter -
Gouverneur Generaalnbsp;__ goedkeuring te
te brengen. By hetnbsp;brengen van de Li-
vaststellen en nemennbsp;sehe Regering,
dier verordeningen ennbsp;zij zullen zorgen dat
besluiten moeten ^^nbsp;dezelve niet strijden
zich stiptelijk houdennbsp;^et de bepalingen van
aan de bepalingen bijnbsp;^et tegenwoordige Re-
ner reglement op hetnbsp;glement, noch met de
beleid der regering innbsp;algemeene -
Nederiandsch Indie,
en aan de verdere al-
gemeene of byzondere
verordeningen en be-nbsp;_ bevelen van de
velen, door den Gou-nbsp;Indische Regering. -
verneur Generaal, innbsp;^ amp;
of buiten Rade, vast-
gesteld.
A Bij den geringen afstand, die de Oostersche bezittingen van den
zetel des Opperbestuurs scheidt, is deze wetgevende bevoegdheid
onnoodig en ondoelmatig. De gezagvoerenden moeten, in overeen-
Jemming met hunne instructiën. besluiten kunnen nemen, tot de
dagelijksche beheering en den geregelden loop der zaken, noodzakelijk
- doch zij behooren geene nieuwe verordeningen daartestellen. anders
dan na vooraf verkregene toestemming van den Gouv. Genl., waardoor
dan de beoordeehng. of die verordeningen stroken met de algemeene
bepnselen van Regering, komen zal, waar dezelve meer eigenaardiglijk
behoort, namelijk bij de Hooge Regering.
B Niets voortestellen.
G Wij zouden dit artikel in dezer voege veranderen (vide kolom III,
Cs.).
Wij vermeenen aan deze redactie de voorkeur te moeten geven
op dat de Gouverneurs en Residenten der buiten bezittingen te minder
aanleiding vinden tot het daar stellen van nieuwigheden en veranderingen
ot tot het daar stellen van verordeningen, kunnende de meeste gevallen
toch wel wachten naar de dispositie der Regering.
D Uit de nieuwe redactie van het nevenstaand Artikel zal het Uwe
Excellentie blijken, dat de magt der Gouverneurs en Residenten in de
ke niet onmiddelijk
uit de gegeven instruc-
tien voortvloeijen, zul-
len mogen worden
daargesteld, dan na
vooraf bekomene
toestemming van
den Gouverneur Ge-
neraal. —
Zij mogen, zonder
de uitdrukkelyke
magtiging van den
Gouverneur Generaal
daarvan niet afwij-
ken, noch nieuwe
verordeningen waar-
toe zij geen bepaalden
last hebben, invoeren,
ten zij buitengewone
en onvoorziene om-
standigheden zulks
ten algemeenen nut-
te, mogten vorderen.
Zij mogen, zonder
de uitdrukkelyke mag-
tiging van den Gou-
verneur Generaal niet
afwijken van hunne
instructien, noch nieu-
we verordeningen
waartoe zij geen be-
paalden last hebben,
invoeren, ten zij bui-
tengewone en onvoor-
ziene omstandigheden
zulks ten algemeenen
nutte, mogten vorde-
ren. —
buiten bezittingen zoo veel mogelijk is beperkt geworden, en hun de
gelegenheid ontnomen en de bevoegdheid ontzegd is om van den geest
en den letter der hun gegeven Instructien, buiten voorafgaande goed-
keuring van den Gouverneur Generaal, in het minste aftewijken. Men
heeft hierdoor tevens voldaan aan hetgeen deswege van de zijde van
het Ministerie was aangemerkt, en in dit geval, ook weder getracht
zoo veel mogelijk voortekomen, dat misbruik van gezag tot gebeurte-
nissen aanleiding geven, die het Gouvernement welligt in zeer groote
moeijelijkheden zoude kunnen wikkelen.
E id. in de 2e zinsnede zou ik zeggen niet afwijken buiten magtiging
van G. G. in Rade en dan nog niet van het Reglt. dan zou ik die laatste
zinsnede in 2 deelen splitsen — cn van beide verordeningen afzonder-
lijk spreken. Daarop alleen kon de uitzondering slaan.
F Dc redactie aan dit artikel gegeven kwam mij voor, beter overeen-
tekomen met de dezerzijds aan den K. G. Du Bus medegegeven aan-
merking. Zijne Excellentie wil hier eene injunctie hebben, om nimmer
aftewijken van het reglement; doch die kan niet wel aan eenen onder-
geschikte gegeven worden, want zoo dc Gouv. Genl. hem iets strijdigs
met het reglement beveelt moet hij toch gehoorzamen. Ik heb nu eene
kleine verandering in het artikel gemaakt, die, zoo ik hoop, alle zwarigheid
zal opruimen.
art. 65.
De Gouverneurs en — De gezagvoe-
Residenten moeten renden op de buiten-
van alle hunne beslui- bezittingen, mitsga-
ten, bevelen en ver- ders de residenten op
rigtingen, dagelyksche Java, moeten —
aanteekeningen hou- — aanteekening —
den, en het register
daarvan, telken drie
maanden, aan den
Gouverneur Generaal
inzenden, zoodra zich
de gelegenheid daar-
toe opdoet.
Zij moeten mede
zoodra mogelijk ken-
nis geven van elke
belangrijke zaak, die
ten hunnent voorvalt.
B De Gouverneurs en Residenten van de buiten Jaca en Madura
gelegene Etablissementen moeten van alle hunne Besluiten, bevelen en
verrigtingen, dagelijksche aanteekeningen houden, en het register
daarvan, telken drie maanden, aan den Gouverneur Generaal inzenden,
zoodra zich de gelegenheid daartoe opdoet. Zij moeten mede zoodra
mogelijk kennis geven van elke belangrijke zaak, die ten hunnen voor-
valt. De overzending der stukken zal steeds moeten gepaard gaan met
IVnbsp;Vnbsp;VI
— Art. 66.nbsp;(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
De Civiele Gezag-
voerders in de buiten
Java en Madura gele-
gen bezittingen —
— hunne verorde-
ningen, bevelen en han-
delingen dagelijksche —
— daartoe aanbiedt.
De Residenten op Java
en Madura zijn van
deze verpligting ont-
heven.
Gemelde gezagvoer-
ders zijn daarenboven
gehouden om van —
—nbsp;zaak die —
—nbsp;voorvalt, zoodra
mogelijk kennis te ge-
ven. Zij zullen zorgen
dat bij de verzending
der stukken steeds alle
die toelichtende aan-
merkingen gevoegd
worden, welke strek-
ken kunnen om de za-
ken met juistheid te
doen beoordeelen, en
op grond eener volle-
dige kennis eene be-
slissing te nemen. —
een beredeneerd en volledig verslag, ten einde de Regeering in staat
te stellen, om de zaken met juistheid te kunnen beoordeelen, en waar
zulks noodig mogt zijn, met volledige kennis te beslissen.
C Wij vereenigen ons gaarne met de Redactie welke voor dit artikel
door de Regering is voorgesteld met uitzondering dat wij, het Register
der overzeesche Residenten liever geen Register van besluiten, maar
alleen een Register van bevelen en verrigtingen zouden noemen, om
dat dit woord besluiten als het ware eene magt verondersteld, die schoon
dezelve aan de gemelde Gouverneurs en Residenten niet geheel kan
worden ontzegd, toch niet behoort te worden aangemoedigd.
Wij zijn overigens ook van gevoelen dat het bedoelde Register niet
door de Residenten van Java behoeft te worden aangehouden veel
mm ingezonden, vermits op Java de onderwerpen van hetzelve toch
ook zijn bevat bij de dagelijksche Correspondentie — dan daarentegen
stellen wij voor, door de Residenten op Java zoo wel als door die der
buiten bezittingen te doen houden een register van alle buitengewone
en belangrijke gebeurtenissen, ten einde de geschiedenis derzelve voor
hunne opvolgers en voor de nakomelingsschap te bewaren; van welk
register, bij de overname door eenen nieuwen Resident, telkens in het
proces verbaal van overgave zoude dienen te blijken.
p Ik heb geene zwarigheid gevonden om mij in deze met het gevoelen
der Regermg en van de Commissie te vereenigen, aangaande de voor-
gestelde bepaling, waarbij de Residenten op Java en Madura van de ver-
Lnbsp;quot;
art. 66.
De Gouverneurs en — De gezagvoe-
Residenten op de bui- renden op —
tenbezittingen. moeten
in de beste verstand-
houding trachten te
leven met de omlig-
gende Europeesche re-
geringen, en Indische
Vorsten en volkeren.
B Niets voortestellen.
C art. 66: 67: 68 en 69. Vereischen geene veranderingen.
D Art. 67 en 68. Zijn mij voorgekomen aan het voorgestelde doeleinde
Inbsp;nnbsp;III
art. 07.
Zij moeten zich zorg- — zorgvuldig —
vuldiglijk wachten het
vreemde grond gebied lt; — grondgebied —
te schenden, of te ge-
doogen dat hetzelve
door hunne onderhoo-
rigen geschonden wor- — wordt, _
pligting ontheven worden, om van alle hunne handelingen, even gelijk
de gezagvoerders in de buiten Etablissementen dagelijksche aantee-
keningen te houden, en daarvan telken drie maanden, de registers aan
de Regering intezenden. En te regt wordt door de Regering deswege
aangemerkt, dat de dagelijksche relatien tusschen het algemeen bestuur,
en de residenten de inzending van zoodanig register mmder nodig
maken, terwijl de afschaffing daarvan veel schrijfwerk kan uitwinnen.
Van belang achtte ik het daarentegen dat de Gezagvoerders in de buiten
Etablissementen tot in de minste bijzonderheden, aan de bedoelde
verpligting gehouden worden.
E dat kan wel in hunne instructien zoo men dit liever wil. — Het
kan toch ook wel in het Reglt.
F Dit geheel artikel kwam mij voor te behooren tot de lastbrieven
des Gouverneurs en residenten, en onnoodig te zijn in het reglement.
De regering is in hare instructie opmerkzaam gemaakt, om deze pligten
aan de Gouvs. en residenten voorteschrijven.
IV
— Art. 67.
De gezagvoerders in
de buiten Java en Ma-
dura gelegen bezittin-
gen —
V
— art. Ö7.
De gezagvoerders
in de buiten Java en
Madura gelegen be-
zittingen moeten —
VI
— art. 63.
De gezagvoerders in
de onderscheiden be-
zittingen moeten —
— regeringen en — — Europische Re-
geringen en —
— Europische Re-
geringen en —
genoegzaam te beantwoorden, en voldoende voorschriften te bevatten,
om de gezagvoerders in de buitenbezittingen de meeste omzigtigheid
te doen gebruiken. Ik heb uit dien hoofde de vorige redactie behouden.
E Conform.
IV
— art. 68. —
—nbsp;zich, met in acht
neming van het bepaal-
de bij Art. 25, zorg-
vuldiglijk —
—nbsp;grondgebied —
—nbsp;gedoogen, dat —
VI
— art. 64. —
—nbsp;grondgebied — — grondgebied —
V
de, gelijk zij zich mede
wachten moeten van
eenige daden tegen
vreemde onderdanen
te bevelen, of te ge-
doogen, welke aanlei-
ding tot twist of mis-
verstand geven kun-
nen, al ware het ook
dat zij mogten meenen,
dat het grond gebied
door andere bezeten,
aan de Nederlandsche
Regering, toekwam, of
dat vreerride onderda-
nen zich ten aanzien
van Nederlandsche on-
derdanen kwalijk ge-
dragen hadden. Zij
moeten de gevallen van
dien aard, welke hun
voorkomen, brengen
ter kennisse van den
Gouverneur Generaal,
terwijl zij inmiddels
deswegens de noodige
vertoogen bij de vreem-
de regeringen, vorsten
of volkeren kunnen
inleveren.
Zij moeten echter
met alle wettige mid-
delen onder hun be-
reik, de aanvallen af-
weren welke tegen het
grondgebied, waarvan
het bestuur hun is
toebetrouwd, mogten
gepleegd worden.
— Onderdanen
—nbsp;alware —
—nbsp;grondgebied —
—nbsp;bezeten aan —
—nbsp;regering —
—nbsp;Onderdanen —
—nbsp;van de Neder-
landsche Onderdanen
—nbsp;hen —
—nbsp;kennis —
—nbsp;Vorsten —
—nbsp;inleveren. Zij —
— hen —
Niets voortestellen. ^
id.
Dit is conform de oude redactie van art. 67 (1818). Ik heb die oude
B
E
F
— bevelen of tege-
dogen, —
— grondgebied,
door —
—nbsp;zich, ten —
—nbsp;onderdanen, kwa-
lijk —
—nbsp;hadden. In zoo-
danige gevallen zijn
zij verpligt van het ge-
beurde onmiddelijk aan
den Gouverneur Ge-
neraal kennis te ge-
ven, terwijl zij inmid-
dels, naar gelang der
omstandigheden, de
noodige vertogen des-
wege bij —
—nbsp;Regeringen —
—nbsp;inleveren. Zij —
—nbsp;middelen, onder—
—nbsp;afweren, welke —
— kennis —
— deswege —
— inleveren. Zij
—nbsp;kennis —
—nbsp;deswege —
—nbsp;inleveren. Zij —
— bestier —
redactie verkozen om dat de nieuwe spreekt van art. 25 hetwelk ik voor-
stel te veranderen en het welk, na die verandering, hier niet kan worden
aangehaald.
quot;nbsp;III
art. 68.nbsp;^^^
Ingeval van onver-
hoopten vijandelijken
aanval, zoo wel als in
tijden van oorlog, moe- —Oorlog, is de
ten zij het bestuur van uitvoering van —
alles wat tot verdedi-
ging tegen den vijand
noodig is, overlaten — is, overgelaten
aan den bevelvoeren- aan —
den officier, voor zoo — Officier met ge-
verre zij zelve niet door meen overleg van den
den Gouverneur Ge- ambtenaar met het
neraal met dat bevel hoogste burgerlijke
of eemgen anderen last gezag bekleed, alles
daaromtrent, mogten behoudens de byzon-
voorzien zijn.nbsp;dere voorzieningen te
dezen opzigte door
den Gouverneur Ge-
neraal te maken. —
(Conform).
A Daar op kleine buiten posten, soms officieren van lagen ranc en
wenschelijk is, dat bij onlusten met de inlandsche Vorsten of volken
zal het doelmatig zijn. dat bij de herziening van het reglement de uit
voering van de Militaire bewegingen wel aan den SvLen^n\'
Officier overgelaten, maar tevens bepaald worde, dat hij zalTandelen
met gemeen overleg van den burgerlijken ambtenaar.
B Niets voortestellen.
D Dit artikel heeft de bij het Ministerie verlangde verandering onder-
^nbsp;IInbsp;III
art. 6g.nbsp;^^^
Wanneer de bevel-
voerende officier, na
deswegens volgens de
Militaire wetten en ^ - militaire -
gebruiken te hebben
geraadpleegd en ge-
handeld, meent dat tot
V
— art. 6g.
— oorlog, is de be-
velvoerende Officier
verpligt, met gemeen
overleg van den bur-
gerlijken gezagvoer-
der te handelen, en
zich met dien hoofd-
ambtenaar te ver-
staan. —
— oorlog, is de be-
velvoerende Officier velvoerende Officier — bestier —
verpligt, met gemeen
overleg van den Bur-
gerlijken gezagvoerder,
te handelen, en zich
met dien Hoofd Amb-
tenaar te verstaan no-
pens alles wat tot de
middelen en de wijze
van verdediging tegen
den vijand betrekking
heeft. De uitvoering
van de Militaire be-
wegingen wordt echter
geheel aan den bevel-
voerenden Officier
overgelaten. —
gaan, die mij ook zeer doelmatig is voorgekomen, daar de meer bepaalde
en directe invloed van de burgerlijke Autoriteit op kleine posten waar
een officier van minderen rang commandeert zoms zeer veel kan toe-
brengen om onlusten voortekomen of dezelve spoedig te dempen.
Men heeft echter niet uit het oog verloren om aan den Coramanderenden
officier de uitvoering der Militaire bewegingen geheel en al overtelaten.
E Zoo als nu dit art. gesteld is het meer een last aan den Officier
daarom verkies ik art. 68-18.
F Bij nadere overweging vinde ik de redactie van het reglement van
1818 (art. 68) beter, en heb dit dus weder in de plaats gesteld.
IV
- Art. 70. —
Officier —
deswege —
V
— art. 70. —
— bevel voerende
Officier na alle mid-
delen tot verdediging
naar behooren te heb-
ben in het werk ge-
steld, meent —
VI
— art. 66. —
— bevel voerende
Officier na alle midde-
len tot verdediging te
hebben uitgeput,
meent dat naar luid
van zijn bij zonderen
lastbrief, of de alge-
eene kapitulatie met
den vijand, betrekkelijk
de plaats over welke hij
het bevel voert, be-
hoort te worden over-
gegaan, moet hij alvo-
rens daartoe te beslui-
ten, de zaak brengen
ter kennis van den
Gouverneur of Resi-
dent, en aan denzelven
schriftelijk de noodza-
kelykheid om tot eene
kapitulatie overtegaan,
voordragen.
De Gouverneur of
Resident moet in dat
geval, zoo wel als wan-
neer hij zelve met het
bevel belast is, de be-
denkingen van de offi-
cieren van het gami-
soen en van de aanzien-
lijkste burgerlijke
Ambtenaren, over het
aangaan van het ver-
drag en de voorwaar-
den van hetzelve, in-
nemen, en dan beslui-
ten.
— hij de zaak —
— den burgerlij-
ken ambtenaar met
het hoogste gezag be-
kleed, en —
— De gezagvoe-
rende Ambtenaar —
ambtenaren —
-ocr page 351-—nbsp;Kapitulatie —
—nbsp;plaats, waarover
hij -
—nbsp;voert, moet wor-
den overgegaan, zal
hij de —
—nbsp;den burgerlijken
Gezagvoerder, en —
—nbsp;noodzakelijkheid,
om —
—nbsp;Kapitulatie over-
tegaan, betoogen. De-
ze Hoofd Ambtenaar
moet in dit geval de —
—nbsp;Officieren —
—nbsp;Garnizoen —
—nbsp;plaats waarover
hij -
—nbsp;voert, moet wor-
den overgegaan, zal
hij deze zijne mee-
ning in geschrifte
brengen —
—nbsp;den burgerlij-
ken gezaghebber, on-
der overlegging van
het schriftelyke ge-
voelen van diegenen
zijner onderhoorige
Officieren welke hij,
ingevolge de Militaire
wetten en gebruiken,
geraadpleegd heeft.
De burgerlyke gezag-
hebber neemt als dan
over —
meene militaire be-
palingen dat —
—nbsp;plaats waarover
hij -
—nbsp;voert, moet wor-
den overgegaan, zal hij
deze zijne meening in
geschrifte brengen —
— den burgerlijken
gezaghebber, onder
overlegging van het
schriftelyke gevoelen
van die genen zijner
onderhoorige Officie-
ren, welke hij ingevol-
ge de Militaire wetten
en gebruiken, raadple-
gen moet. De burger-
lijke gezaghebber
neemt als dan over —
—Ambtenaren over—
— verdrag de be-
denkingen in, van de
aanzienlijkste ambte-
naren; vraagt, des-
noods, de nadere con-
sideratien van de Mi-
litaire overheden, en
na met deze, met de
voornaamste ingeze-
tenen, over de voor-
waarden van het ver-
drag te hebben ge-
raadpleegd, besluit hij
zooals hij vermeent ten
meesten nutte van het
algemeen en byzonder
belang en in overeen-
stemmingmetzijnlast-
b rief, te moeten doen. -
— verdrag èn over
de voorwaarden van
hetzelve, de beden-
kingen in, van de aan-
zienlijkste ambtenaren;
vraagt, desnoods, de
nadere consideratien
van de Militaire over-
heden, — en besluit
dan zooals hij ver-
meent ten meesten
nutte van het algemeen
en byzonder belang en
in overeenstemming
met zijnen lastbrief, te
moeten doen. —
— hetzelve innemen
en
D Ook ten deze heeft eene doelmatige verandering plaats gevonden
en IS daardoor de zin van de Artikel meer duidelijk bepaald geworden.\'
Het Oude Reglement bragt mede, dat wanneer de bevelvoerende
Uthcier, na deswege wegens de Militaire wetten en gebruiken te hebben
geraadpleegd, meende dat tot eene Kapitulatie met den vijand, betrek-
kelijk de plaats, over welke hij het bevel voerde, behoorde te worden
overgegaan, hij alvorens daartoe te besluiten, de zaak moest brengen
ter kennis van den Gouverneur of Resident, door wien als dan over-
eenkomstig de verdere voorschriften van het artikel beslist werd
Teregt is door het Ministerie aangemerkt, dat de woorden, alvorens
daartoe te besluiten als overbodig moet worden beschouwd, en dat
bij suppressie, dezelve de mening van het bedoelde Artikel beter zoudé
begrepen worden.
E Conform. Alleenlijk zou ik de voornaamste Ingezetenen niet raad-
plegen, dan is het met alle verdediging uit.
Inbsp;nnbsp;III
art. 70.
De Gouverneurs en —De gezagvoeren-
Residenten van op de ambtenaren van —
zich zelve staande be-
zittingen, zijn niet be-
voegd het regt van gra-
tie te oefenen, doch
hebben de magt om
vonnissen in Criminele
zaken gewezen, het zij
op verzoek van den
veroordeelden, of wel
uit eigen beweging,
te schorsen, wanneer
byzondere omstandig-
heden zulks naar hun
inzien vereischen.
Zij moeten deze
schorsing dadelijk
brengen ter kennisse
van den Gouverneur
Generaal.
F Bij het ontwerpen mijner nieuwe redactie voor dit artikel, heb ik
mij voorgesteld dat \'er twee gevallen kunnen voorkomen, i . Waimeer
er een burgerlijk Ambtenaar en een Militaire Kommandant is. 2. Wan-
neer laatst gemelde beide qualiteiten vereenigt.
Mij dacht dezelve moeten klaarder van elkander onderscheiden
worden, want zoo als het artikel door den Heer du Bus is en ook in het
Reglt. van 1818 geredigeerd was (art. 69) moest de civiele Gouverneur,
na te hebben ontvangen de mededeeling van den Kommandant dat er
gekapituleerd moest worden, nog innemen de consideratien der üth-
cieren, de ondergeschikten van dien Kommandant. Dit kon toch niet
wanneer de Kommandant tevens was civiele gezaghebber In mijne
nieuwe redactie heb ik dit trachten te vermijden, tiet raadplegen aer
ingezetenen over het al of niet verdeedigen zou zeker verkeerd zijn,
maar is het zoo verwerpelijk dezelve over de voorwaarden des verdrags,
waarbij zij het grootst belang hebben, te raadplegen?
G Ik vinde de raadpleging van de voornaamste ingezetenen in meer
dan één opzigt belemmerende en bedenkelijk.
IVnbsp;V
De gezagvoerders vannbsp;De gezagvoerders
__van —
—bezittingen zijn—
gratie uitteoefe-nbsp;— uitteoefenen, —
nen, —
VI
— art. 67.
De gezagvoerders
van —
—nbsp;bezittingen zijn
niet bevoegd om het —
—nbsp;uitteoefenen, —
— veroordeelden
of —
—nbsp;schorsing zoodra
mogelijk brengen —
—nbsp;Generaal, om aan
de beslissing der Indi-
sche Regering te wor-
den onderworpen. —
—nbsp;zulks, naar —
—nbsp;vereischen. Zij —
—nbsp;schorsing zoo-
dra mogelijk brengen
ter kennis —
—nbsp;Generaal, om aan
de beslissing der Indi-
sche Regering te wor-
den onderworpen. —
—nbsp;zulks, naar —
—nbsp;vereischen. Zij —
—nbsp;schorsing zoodra
mogelijk brengen ter
kennis —
—nbsp;Generaal, om aan
de beslissing van den
G. G. in Rade te wor-
den onderworpen. —
St dï Go~nbsp;-den bij«
de Indische Regering.nbsp;\'nbsp;overgeven aan
D Het is mij, overeenkomstig het advies dernbsp;•
- h«nbsp;Bij di. Re,.eL„t be^Sdt d^ZS^ ^XtL\'
I
art. yi.
De meer byzondere
regten en pligten van
de Gouverneurs en re-
sidenten, zoo wel als
van de andere ambte-
naren en tot het bin-
nenlandsche bestuur
behoorende, worden bij
afzonderlyke verorde-
ningen of instructien
bepaald.
II
de gezagvoeren-
den, zoo —
— ambtenaren tot —
III
behoorende, zijn
en worden —^
— Instructien —
B Niets voortestellen.
I
art. 72.
Behalve den byzon-
deren ambts-eed door
de Gouverneurs en re-
sidenten, volgens de
hun te geven instruc-
tie af te leggen, moeten
zij zweren gehouw en
getrouw te zullen zijn
aan den Koning en aan
Nederland en gehoor-
zaamheid te zullen be-
toonen aan den Gou-
verneur Generaal, als
Zijner Majesteits ver-
tegenwoordiger.
II
—nbsp;Ambtseed —
—nbsp;de gezagvoeren-
den op de bezittingen
buiten Java, volgens--
—nbsp;hen —
—nbsp;instructie, afte-
leggen, —
III
—nbsp;zweren ,, ge-
houw —
, , als \'s Konings
vertegenwoordigerquot;.
om de zaak aan de beslissing van de Indische Regermg en met
van den Gouverneur Generaal alleen overtelaten. Overigens heb ik
het niet noodzakelijk geacht eenige andere wijziging in dit Artikel
te brengen.
E Juist. Op het einde staat Indische regering, liever G. G. in Rade.
G Zie mijne vorige nota.
IV
— Art. 72. —
— de gedachte
Hoofdambtenaren,
zoo
—nbsp;art. 72. —
—nbsp;Residenten,
VI
— art. 68. —
— — Residenten, —
-nbsp;Ambtenaren totnbsp;- Ambtenaren tot - Ambtenaren tot
het Binnenlandsch be-nbsp;het Binnenlandschenbsp;het Biimenlandsch Be-
stuur behoorende, zijnnbsp;Bestier —nbsp;stuur
of worden —
—nbsp;Instructien —
kan het einde van dit artikel luiden: (vide kolom III, Cs.).
D Behoeft geen ontwikkeling.
E Conform.
IV
— Art. 7J.
De Civiele gezag-
voerders in de buiten-
bezittingen en de Re-
sidenten op Java en
Madura, zullen jaar-
lijks, binnen de eerste
zes maanden, aan den
Gouverneur Generaal
doen toekomen een vol-
ledig verslag, aangaan-
de het beheer en den
staat hunner Gouver-
nementen en Residen-
tien, ingerigt overeen-
komstig de deswege be-
staande en nog nader te
geven voorschriften. —
V
— art. 74\' —
—nbsp;ambtseed, door
de burgerlijke gezag-
voerders in de bui-
tenbezittingen, en de
residenten op Java en
Madura, volgens de be-
staande instructien, —
—nbsp;zweren: ,, ge-
houw —
—nbsp;Koning der Ne-
derlanden, en gehoor-
zaamheid —
—■ vertegenwoordi-
11
ger. —•
VI
—nbsp;art. 6g. —
—nbsp;ambtseed, door
de burgerlijke gezag-
voerders in de buiten-
bezittingen, en de resi-
denten op Java en
Madura, volgens de be-
staande instructien, —
—nbsp;zweren: ,,ge-
houw —
—nbsp;Koning der Ne-
derlanden, en gehoor-
zaamheid —
—nbsp;als des Konings
vertegenwoordiger.quot;—
B Niets voortestellen.
D Behoeft gene ontwikkelingen.
E Conform.
F De K. G. had in zijne redactie doen bijvoegen de injunctie van ge-
I
Vierde Hoofdstuk
over de Financien en
derzelver beheering.
II
Over de finan-
III
tien
I
art. 73.
De algemeene finan-
ciële inrigtingen, als
mede de belastingen
in Nederiandsch Indie,
voor zoo verre zij door
II
— financieele
— Indie, welke
thans bestaan, en na-
III
— De organike finan-
cieele inrigtingen zul-
len door de Indische Re-
gering zorgvuldig wor-
den onderhouden. —
E kan wel in de instructie.
F Dit artikel is in de instructie gelascht, als hebbende voor het publiek
niets belangrijks.
— Art. 74- —
(Vgl. art. 72 van R.R.nbsp;^
18, Cs.).
—nbsp;Ambtseed, doornbsp;,
de burgerlijke Gezag-
voerders in de buiten
bezittingen, en de Re-
sidenten op Java en
Madura, volgens de
bestaande Instructiën,
afteleggen, moeten —
—nbsp;Koning der Ne-
derlanden, en gehoor-
zaamheid —
—nbsp;, als Z. M. ver-
tegenwoordiger, en aan
de Indische Regeering.
trouwheid aan de Indische regering. Ik heb dit weggelaten als onnoodig
en zelfs schadelijk. De Regering is de wetgevende magt — de G. G.
de uitvoerende magt -- en het is aan deze dat gehoorzaamheid moet
geinjungeerd worden.
VI
V
IV
— Over de finan-
tiën —
._.rgekomen dat dat reglement zich, tot de algemeene beginselen
bepale, en de toepassing derzelve overlate voor byzondere besluiten,
van tijd tot tijd, op Koninklyk gezag te nemen. In dezen geest is dit
hoofdstuk geredigeerd.
VOO re
IV
— Art. 75.
De thans bestaande
en nog verder daar-
testellen finantieele in-
rigtingen, zullen door
de Indische Regering
V
— art. 75. —
— inrigtingen van
Nederlandsch Indie,
eenmaal door den Ko-
ning bekrachtigd zijn-
de, kunnen niet an-
VI
— art. 70. —
— inrigtingen van
Nederlandsch Indie,
eenmaal door den Ko-
ning bekrachtigd zijn-
de, kunnen niet an-
Kommissarissen Ge-
neraal reeds zijn ge-
regeld, blijven bestaan.
der Onzentwege zul-
len worden ingevoerd,
zullen niet mogen
worden veranderd,
zonder Onze uitdruk-
kelijke toestemming.—
B Niets voortestellen.
C In verband met onze aanteekeningen bij art. i6 hierboven en om
toch ook met den Gouverneur Generaal noch de Iné^sZ ieZZ
te naauw te beperken, stellen wij dit artikel voor als volgt: (Vide S
D Dit artikel zal wel geene nadere ontwikkeling behoeven Bii de
redactie van hetzelve afwijkende van het vorige, Left mijten doel
gehad om een geregeld beheer der finantien te\'v;rzekereren S doo
den Koning te arresteren begrotingen te doen beschouwen als de
n^omsten moeten worden gehouden, en van welke de Regering zich
d bevoegdhe^ met kan aanmatigen om in het minste aftewijken
Alle verdere bepalingen omtrent het finantieel beheer zijn zorveeï
niogelijk woordelyk uit \'s Konings besluiten zelve overglmen.
I
art. 74.
Geene belastingen
mogen in Neder-
landsch Indie wordennbsp;,
geheven, dan op uit- ~
drukkelijken last of
goedkeuring van dennbsp;\'nbsp;,
Gouverneur Generaalnbsp;, Tnbsp;^^
in Rade.nbsp;^^ Regermg en na
dat dezelve daar toe
de autoriteit van den
Koning zal hebben er-
langd, dan wel onder
Zijner Majesteits na-
dere goedkeuring. —
II
III
(onveranderd, Cs.)
zorgvuldig worden on-
derhouden. Dien ten
gevolge zal \'er steeds
worden gewaakt dat de
inkomsten van den lan-
de niet anders worden
besteed dan tot de oog-
merken en volgens de
bepalingen aangewe-
zen in de begrootingen
van uitgaven, van tijd
tot tijd door den Ko-
ning vasttestellen. —
E Ik geloove niet, dat dit art. hier noodig is. In Reglt. van i8 was het
noodig, toen werd van K. K. G. G. gesproken zoo ook in 1827. In dit
Koninkl. Reglt. zou het kunnen weggelaten worden. Maar de tweede
zinsnede van 75-27 hoe zeer verkeerdelijk daar als een gevolg van het
eerste opgegeven, is toch belangrijk. Dit dient hier of elders ingelascht,
bij voorb. wanneer men van de Rekenkamer spreekt.
F Het slot van dit artikel is mij eene zwakke en onnutte herhaling
voorgekomen van een gedeelte van art. 17. Het artikel zelf kan ook
niet zoo blijven als het was, omdat,quot; er nog geene overtuiging bestaat
dat de tegenwoordige financiele inrigtingen volkomen goed zijn. Ik
heb het dus veranderd in een algemeen verbod om financiele inrigtingen
van Nederl. Indie wanneer die eenmaal door den Koning zullen be-
krachtigd zijn, anders dan ten gevolge van Koninklijke bevelen of
autorisatien, te veranderen.
ders dan ten gevolge
van koninklijke beve-
len of autorisatien,
worden veranderd. —
ders dan ten gevolge
van koninklijke be-
velen of autorisatien,
worden veranderd. —
IV
— Art. 76.
Geene algemeene
landsbelastingen mo-
gen —
— geheven of in-
getrokken, dan —
V
— art. 76. —
—• mogen voortaan
in Nederlandsch In-
die geheven worden,
dan op eene publi-
katie van den Gou-
VI
— art. 71. —
— mogen voortaan
in Nederlandsch Indie
geheven worden, dan
op eene publikatie van
den Gouverneur —
— last van den — verneur
— Rade, na vooraf-
gaande Autorisatie des
Konings. Plaatselijke
of bijzondere belastin-
gen mogen, voor zoo-
veel noodig, door de
— Rade, na vooraf
verkregen toestem-
ming des Konings.
Belastingen welker
werking schadelijk of
nadeelig wordt be-
— Rade, na daarna
vooraf onder gewone
omstandigheden ver-
kregen te hebben de
toestemming des Ko-
nings. Belastingen wel-
B Niets voortestellen.
C Art. 74 zouden wij doen luiden: (vide kolom III, Cs.),
p Het is mij als onraadzaam voorgekomen om aan den Gouverneur
overtelaten. Wanneer er eenmaal een stelsel van belasting door het
Gouvernement m Nederland is aangenomen, dan spreekt het van zet
dat zoodamg stelsel ook in verband staat met een bepaald syslel v^
W 1 en cultuur, waan^an de belangen dan ook dreigen ge cToktT
worden, zoo dra er eemge veranderingen in eene of aLere soort van
Zoo immer eenig puT dan
Ta vt\'de a^r T^^\'nbsp;tot die soort van ondCr^n
waarvan de aart en het gewigt alleen in Nederland kan worden beoor-
deeld. en. m zoo verre ben ik stellig van gevoelen, dat ook alleen Z M
de Komng de heffing of de intrekking van eenige algemeene belastin.\'
op voordragt der Indische Regering bevelen kL. 4TpTaatÄ^
en dë hefL: d\'quot;r quot;nbsp;voorgekomen, dat delte ing
TeeM en daf d^Rnbsp;^^ ^^^ering kan worden beoor\'
Stennbsp;^^nbsp;^^^^^^^ --den over-
E Waarom is men hier afgeweken van art. 76-27. In allen aevallp
^nd Ik de laatste zinsnede van het nieuwe ontwerp Logst bederi|^
Dit zet een wijde deur tot alle daagsche verandLingen.nbsp;^
F Zijne Excellentie de Minister oppert de vraag of deze iniunrt.V
wel noodig is; mi dunkt ja, even als zoo vele andere v n gelkeTaarT
.e«e„ afschaffing is ondoelma.i®, wan. e/klen^omSiJhSn
-ocr page 361-ker werking schadelyk
of nadeelig wordt be-
vonden, kunnen wan-
neer eene voorziening
dringend gevorderd
wordt, onder nadere
goedkeuring des Ko-
nings, door den Gou-
verneur Generaal in
Rade worden inge-
trokken of gewijzigd.—
voorkomen, welke die afschaffing gebiedend en spoedig vorderen
Welke zijn de algemeene belastingen ? Ik ken \'er geen, want elke heeft
de eene of andere uitzondering. Het verlof van byzondere belastingen
te mogen regelen, vernietigt het eerste verbod. Alle belastingen in Indie
zijn byzonder. — De landrenten zelfs zijn byzonder, want zij zijn
eigen aan Java. — Mag de regering daarmede doen wat zij wil ? Ik
houde dit voor zeer bedenkelijk. Ik heb om deze redenen in mijne redac-
tie slechts geconsacreerd het beginzel waarop het hier eigenlijk aankomt,
namelijk dat geene belastingen in Nederl. Indie mogen geheven worden,
dan op eene publikatie van den G. G. in Rade, na vooraf verkregen
toestemming des Konings. Z. E. de Minister vermeent dat het beden-
kelijk is. en tot dagelyksche veranderingen kan leiden, te bepalen dat
belastingen welker werking schadelyk of nadeelig wordt bevonden,
onder nadere goedkeuring des Konings door den G. G. in Rade kunnen
worden ingetrokken of gewijzigd. Mij komt dit niet zoo voor, want,
afschaffen zonder de magt te hebben iets anders in de plaats te hebben,
zal de Indische Regering niet ligtelijk doen; — om aan de bedenking
van Zijne Exc. te gemoet te komen is eene kleine verandering in het
concept gemaakt, die althans het gevaar van dagelijksche veranderingen
wegneemt.
G De inlichting door den Heer B. gegeven overtuigt mij van de juist-
heid der redactie voor het eerste gedeelte van dit artikel — maar ik
kan nog niet zoo gaaf instemmen met het principe dat hier omtrent
de afschaffing gesteld worde, zie mijne vorige nota. Ik kan mij naauwe-
lijks een geval voorstellen, waarin die afschaffing zoo dringend zou zijn
dat men niet vooraf de Koninklyke autorisatie zou kunnen vragen.
Ik onderstel toch en vooral nu op dit oogenblik dat de te leggen belas-
tingen niet zoo geheel ondoelmatig zijn of zullen zijn. Mondeling
nader ontwikkelen.
vonden, kunnen on-
der nadere goedkeu-
ring des Konings,
door den Gouverneur
Generaal in Rade
worden ingetrokken
of gewijzigd. —
Regering, onder de na-
dere goedkeuring des
Konings worden vast-
gesteld. —
I
art. 75.
De Gouverneur Ge-
neraal vestigt deszelfs
byzondere aandacht op
deze gewigtige onder-
werpen, en zorgt dat
allerwege, voor zoo
verre byzondere plaat-
selyke omstandigheden
geene onoverkomelyke
beletselen opleveren,
belastingen van gelij-
ken aard, en op gelij-
ken voet, geheven en
behandeld worden.
— De Indische Re-
gering vestigd hare by-
zondere —
— verre daartegen
geene onoverkomen-
lyke beletselen be-
staan regelmatige be-
lastingen op de plaat-
selijke gesteldheid pas-
sende geheven wor-
den. —
(Conform).
— allerwege belas-
tingen —
—nbsp;aard en —
—nbsp;gehandeld wor-
den.
Zij zal daarbij echter
in het oog houden:
dat de financien en de
plaatselijke omstandig-
heden zulks behooren
te gedogen, dat de
vooruitzigten op de
gevolgen goed en nabij
moeten zijn, en dat
ook overigens geene
gewigtige bedenkingen
daar tegen moeten be-
staan, in welke geval-
len plaatselijke stelsels
en inrigtingen de voor-
keur verdienen boven
eenheid en algemeene
bepalingen. —
i lavaTuTlel\'^h V \'\'\'\'\'\'nbsp;bezittingen, gelijke instellingen
als Java zullen bekomen, maar dat men pogen moet overal regelmatice
belastmgen, op de gesteldheid van elk byzonder land passend^dSS
te doen vervangen van onregelmatige of drukkende heffinji -Zoo
schynt, b, voorbeeld, de heffing van eene huur, voor het gebruik van
den grond, op Java onder den naam van laMjk stelsel inZoerd
n et toepassehjk op een land als Palembang, waar de zee^glrTnge
bevolkmg m verhouding tot de uitgestrektheid des lands, het vorderen
-ocr page 363-— op dat onder-
werp, en zorgt in de
eerste plaats, dat er
overal regelmatige be-
lastingen bestaan, o-
vereenkomende met de
gesteldheid van het
land of van de bezit-
ting, waar zij geheven
worden, en dat door
het innen van plaatse-
lyke of byzondere be-
lastingen worden voor-
gekomen de ongeregel-
de en drukkende hef-
fingen, welke uit de
toepassing van gelijke
bepalingen op alle de
deelen van Neder-
landsch Indie kunnen
voortvloeijen. —
— art. 77-
De Indische rege-
ring zorgt dat alle be-
lastingen, tot welker
heffing aan haar de
Koninklijke autorisa-
tie verleend is, wor-
den gebragt onder
vaste en duidelyke
bepalingen, de strek-
king hebbende om
dezelve overal in ver-
houding te brengen
tot de plaatselijke om-
standigheden, en de-
zelve zoo min mogelyk
drukkend te maken
voor den handel, den
landbouw en de nij-
verheid der ingezete-
nen. —
VI
— art. 72.
De Indische rege-
ring zorgt dat alle be-
lastingen worden ge-
bragt onder vaste en
duidelyke bepalingen,
de strekking hebbende
om dezelve overal in
verhouding te doen
staan tot de plaatselyke
omstandigheden, en
dezelve zoo min mo-
gelyk drukkend te ma-
ken voor landbouw en
nijverheid en vo ora
voor den smallen han-
del der iilanders. —
van eene grondhuur afraadt. Hierop dient gelet te worden, zoowel bij
de toepassing van dit artikel, als bij de redactie van een nieuw reglement.
B Niets voortestellen.
C Idem. Idem. (Vide kolom III, Cs.).
D Art. 77 en 78. Het zal Uwe Excellentie uit de redactie van beide
deze artikelen komen te blijken, dat, in afwijking van het geen tot dus
verre heeft plaats gehad, als een vast en onwrikbaar beginzel bij deze
— 3SI —
-ocr page 364-wordt voorgeschreven, om zich niet te houden aan de invoering en
uitbreiding van een algemeen stelsel van belastingen, maar de locale
gelegenheid en omstandigheden tot de Maatstaf te nemen waar naar
alle belastingen moeten worden geregeld. Hier door is tevens gehandeld
overeenkomstig de zeer gegronde aanmerkingen die ten deze van wege
het Ministerie gemaakt zijn.
E Cf. Zie evenwel 78-18. smallen handel
I
art. 76.
De Gouverneur Ge-
neraal zal bijzonderlijk
het landelijk stelsel,
thans op Java bestaan-
de, in alle deszelfs bij-
zonderheden, gade-
slaan, ten einde het-
zelve, door alle gelei-
delijke middelen tot
meerdere volmaaktheid
te brengen, en op de
andere bezittingen,
voor zoo verre zulks
mogelijk is, intevoeren.
II
■— bijzonderlijk in
alle bijzonderheden
gadeslaande in de
meeste gedeelten van
Java ingevoerde ver-
huring van gronden
aan de inlandsche be-
volking, meer alge-
meen bekend onder
den naam van het
Landelijke stelsel, ten
einde die inrigting
door alle —
— brengen. —
(Conform).
III
—nbsp;De Indische Re-
gering zal —
—nbsp;Landelijk stelsel,
thans —
—nbsp;bijzonderheden
gadeslaan —
—nbsp;hetzelve door —
— brengen.
Zij zal hetzelve ech-
ter niet uitstrekken o-
ver die landen welke
ten behoeve der Indi-
sche Vorsten en groo-
ten daarvan reeds zijn
en volstrekt behooren
te blijven of noch be-
hooren te worden af-
gezonderd, ten einde
dezelven de gerijven
te verzekeren die met
hunnen stand overeen-
komen, en de tevre-
denheid welke daaraan
is verbonden. —
F Ik heb voor dit artikel eene andere redactie dan die van den Heer
Du Bus voorgesteld om dat eene aanbeveling om de aandacht op iets
te vestigen, hoe goed ook op zich zelf, mij niet op hare plaats schijnt
in een grondwettig reglement. De aanmerking van Z. E. om hier, in
navolging van het reglement van 1818 (art. 78) bepaaldelijk van den
smallen handel der inlanders te spreken, vinde ik zeer juist, en dit is
dan ook veranderd.
IV
— Art. 78.
Dien overeenkomstig
zal de Gouverneur Ge-
neraal, met betrekking
tot de Gouvernements-
landen op Java en Ma-
dura, meer bepaaldelijk
het aldaar bestaande
landelijk stelsel, in alle
deszelfs byzonderhe-
den steeds gadeslaan,
ten einde hetzelve door
doelmatige wijzigingen
al en meer en meer tot
dien graad van vol-
maaktheid te brengen,
waarvoor dat stelsel vat-
baar kan worden geacht.
Edoch zal uit deze
bepaling geene aan-
leiding kunnen worden
genomen, om de hef-
fing en invoering van
dat landelijk stelsel tot
de buiten Java gelegen
bezittingen en andere
dan de voormelde Gou-
vernementslanden uit-
testrekken, of waar dat
stelsel in de buiten
bezittingen reeds is in-
gevoerd, hetzelve in
stand te houden, wan-
neer het verkeerde daar-
van in de toepassing
mogt gebleken zijn. —
V
(art. 78, 78a, 78b.
Vide Knibbe, bijla-
gen p. XL vlg., waar
echter bij art. 78b sub
II voorMacquard Mac
Quoid dient te wor-
den gelezen; vgl. dr.
F. de Haan B. K. I.,
ook dient het sub III
vermelde te vervallen,
Cs.).
VI
B Niets voortestellen.
C Idem, idem. (Vide kolom III, Cs.).
Wij hebben dit en het vorige artikel merkelijk gewijzigd, om de
volgende redenen. Ofschoon wij het landelyk stelsel gaarne voorstaan,
vermeenen wij dat hetzelve voor de buiten bezittingen voor als nog niet
zeer is aantebevelen. Omdat hetzelve vordert eene groote magt, onbe-
perkte geldmiddelen, aanzienelyke opofferingen, mitsgaders kostbare
schadeloosstellingen aan de Inlandsche vorsten en Grooten en daaren-
Inbsp;IInbsp;III
art. 77.nbsp;(onveranderd, Cs.)
Bij het invoeren van
nieuwe, en het regelen
van reeds bestaande
belastingen, wordt zoo
veel mogelijk het be-
lang van den lande,
met het gerief der in-
gezetenen in verband
gebragt. Alle kwellen-
de en drukkende be-
lastingen zijn ongeoor-
loofd.
B Niets voortestellen.
C Het eerste gedeelte van dit artikel vereischt naar ons inzien geene
aanmerkingen. Het tweede gedeelte vinden wij overbodig; hetzelve
verbiedt alle kwellende en drukkende belastingen; zulk een verbod
achten wij niet noodzakelijk, kwellende en drukkende belastingen zijn
immers van zelve niet geoorloofd.
D Art. 79 en 80. Waimeer de belastingen, in deze beide artikelen
bedoeld, aan de daarin voorgeschreven bepalingen kuimen getoetst
I IInbsp;III
art. 78.
De belastingen, wel-nbsp;— belastingen wel-
ke den smallen handelnbsp;ke, den —
der Inlanders belem-
meren, of minder ge-
makkelijk maken, moe-nbsp;—maken zullen steeds
ten met naauwkeurig-nbsp;worden vermeden.
tegen slechts onbeduidende voordeden voor het tegenwoordige en
onzekere vooruitzigten voor het toekomstige opbrengt en waarborgt;
waarbij nog komt dat de vergoedingen die aan de Inlandsche grooten
worden uitgekeerd, dezelve naar hunne zeden en gebruiken met altoos
schadeloosstellen voor, althans niet voorzien in, de genoegens en gerijven
die aan een inlandsch bestuur zijn verknocht en door het landelijk
Stelsel komen optehouden. het welk dezelve somtijds ontevreden doet
zijn en tot hostiliteiten doet neigen.
V
(vervalt, Cs.)
IV
Art. 79. —
VI
(vervalt, Cs.)
—nbsp;nieuwe en —
—nbsp;belastingen
wordt —
—nbsp;lande met —
— gebragt en moet
alzoo elke belasting die
den handel, de nijver-
heid en den landbouw
drukt, als onbestaan-
baar Wörden aange-
merkt. —
en beproefd worden, dan voorzeker zullen de zelve met de ware belangen
en de ware beginselen van bestuur in deze gewesten zijn overeente-
brengen. Het is hier de plaats niet over het geen deswege bestaat, of
nog nader mogt worden vastgesteld, achtervolgens de deswege gedane
voordragten, in het breede uittewijden.
E Zie 77-18 en 80-27.
F Dit artikel heb ik onnoodig geoordeeld vermits het geen hier staan
moest, reeds in 77 «s uitgedrukt.
IV
— Art. 80.
Dien overeenkom-
stig zullen steeds alle
belastingen, die den —
—nbsp;belemmeren of—
—nbsp;maken, zorgvul-
dig worden vermeden.
V
— art. 80.
Op alle plaatsen
waar het aanleggen
van markten of pas-
sars aan handel en
landbouw bevorder-
lijk kunnen zijn, wor-
VI
— art. 76.
Op alle plaatsen
waar het aanleggen van
markten of passars aan
handel en landbouw
bevorderlijk kan zijn,
worden zoodanige in-
Heid overzien, en zoo
mogelijk door andere
vervangen worden.
De tolpoorten, zoo
wel als de bazaars of
markten het zij de op-
brengst van deze laat-
sten ten behoeve van
den lande, of van by-
zondere personen ge-
ïnd worden, zijn aan
de bepahngen door de
regering gemaakt, of
nog te maken, onder-
worpen.
—nbsp;worden.
De bazaars —
—nbsp;markten, het zij
dezelver opbrengst
ten —
—nbsp;persoonen —
— gemaakt of —
De tolpoorten zoo —
—nbsp;markten, het —
—■ opbrengsten —
—nbsp;Lande of —
— de gemaakte en
nog te maken bepalin-
gen onderworpen.
De Regering zal het
daar heen trachten te
rigten dat de belasting
der Tolpoorten zoo
mogelyk door doelma-
tiger bepalingen min-
der bezwarend werke,
of door andere be-
lastingen worde ver-
vangen. Zij zal trach-
ten de belastingen op
de Bazaars met meer-
der eenheid en gevol-
gelyk met minder be-
zwaar te doen hef-
fen. —
A Daar, volgens berigten, de tolpoorten, of heffingen op den binnen-
landschen handel, reeds in de Gouvemements provinciën zijn afge-
schaft, zal bij de nieuwe redactie niet van tolpoorten behoeven te worden
gesproken.
B Niets voortestellen.
C Art. 78 wordt door ons voorgesteld als volgt (vide kolom III, Cs.).
D Genoeg zij het bij deze aanteteekenen, dat ook de uitbreiding en
de welvaart van den inlandschen handel steeds een voorwerp mijner
zorgen uitmaakt, en dat reeds de noodige maatregelen genomen zijn.
Aan de bestaande of
nog verder te maken
bepalingen, omtrent de
bazaars —
—nbsp;markten, het —
—nbsp;opbrengsten der-
zelve ten —
—nbsp;worden, moet ten
strengste de hand wor-
den gehouden. Bij het
herzien van de bestaan-
de of bij het maken van
nieuwe bepalingen te
deze moet meer by-
zonderlijk gezorgd, dat
de heffing der belas-
tingen op de bazaars
met meerder eenheid,
en alzoo tot minder be-
zwaar van de belasting
schuldigen plaats vin-
den. —
den zoodanige inrig-
tingen door de Rege-
ring daargesteld. Op
deze markten, mits-
gaders op die welke
wettig verkregen ei-
gendom van byzon-
dere personen zijn,
mogen geene andere
heffingen geschieden,
dan die welke door
den Gouverneur Ge-
neraal in Rade, bij
algemeene of byzon-
dere verordeningen
vastgesteld en aan
den volke bekend
gemaakt zijn. —
rigtingen door de Re-
gering daargesteld. Op
deze markten, mits-
gaders op die welke
het wettig eigendom
van byzondere perso-
nen zijn, mogen geene
andere heffingen ge-
schieden, dan die wel-
ke door den Gouver-
neur Generaal in Ra-
de, bij algemeene of
byzondere verorde
ningen vastgesteld en
aan den volke bekend
gemaakt zijn. —
om de menigvuldige Knevelarijen voortekomcn, die onder anderen de
heffing van de belasting op de bazaars, zonder vast en algemeen bekende
tarieven kan te weeg te brengen.
E Conform. Maar wordt nu nergens van de tolpoorten gesproken.
F Ik heb dit artikel aldus geredigeerd om dat het nu een principe
daarstelt waarbij het publiek eenig belang heeft, het welk met de redactie
van den Heer Du Bus minder het geval was. Dit artikel sprak met van
de tolpoorten, en ik heb het ondoelmatig geoordeeld die snaar aante-
roeren, vermits derzelve, algeheele intrekking en vervanging door ba-
zaars niet onwaarschijnlijk is.
I
art. 79.
De belastingen op
de bebouwde en on-
bebouwde eigendom-
men of gronden, zullen
met de meeste.naauw-
keurigheid overzien, en
omtrent dezelve zoo-
danige bepalingen ge-
maakt worden, als met
de voortzetting van den
landbouw en de uit-
gifte van Landen, in
verband met het be-
lang van \'s Lands
Schatkist, noodig zul-
len gevonden worden.
— landbouw in
verband —
—nbsp;Ten aanzien van
de —
—nbsp;zullen de bepa-
lingen zoodanig ge-
maakt worden als —
landen. —
— noodig zal —
B Niets voortestellen.
C Wij stellen dit artikel voor in deze woorden (vide kolom III, Cs.).
D Ook de inhoud van dit Artikel zal geene toelichting vereischen.
Hetzelve staat in een onmiddelijk verband met de beide vorige. Aan
den Wetgever alleen zal het steeds ter beoordeeling moeten worden
I
art. 80.
De meeste zorg wordt
aangewend, dat in de
beheering der domei-
nen van den lande,
met de meeste orde en
regelmatigheid gehan-
deld worde, en dezelve
II
—nbsp;aangewend dat —
—nbsp;gehandeld en —
III
—nbsp;aangewend dat -
—nbsp;lande met orde-
—nbsp;worden —
-ocr page 371-(Vide Knibbe, bij-
lagen, p. XLii; waar
echter in kolom 3
dient te worden ge-
lezen: meeste voort-
zetting van den land-
bouw;
en waar sub III
dient te worden toe-
gevoegd :
art. 79(18) zag niet,
ahhans niet bij uit-
sluiting op de gron-
den door Javanen ge-
cultiveerd maar op
gronden en eigen-
dommen van Euro-
peanen — het gaf
aanleiding en be-
voegdheid om de ver-
ponding beter te re-
gelen dan nu het ge-
val is — en dit dunkt
mij moet niet over
hoofd gezien. Mon-
deling nader. Cs.).
overgelaten in hoe verre \'s lands geldmiddelen het daarstellen van zware
of minder zware belastingen op de vaste goederen komen te vorderen;
dan het kan denzelven nimmer ontgaan, dat ook m deze, gelijk m alle
andere gevallen, waar het den landbouw en dc aanmoediging van den
zeiven geldt, \'s lands welvaren alleen met een matig belasting stelsel
is overeentebrengen.
IV
— Art. 8i.
Omtrent de —
— eigendommen
zullen steeds zoodani-
ge bepalingen moeten
bestaan, als —
— landen, —
— noodig worden
gevorderd. —
(gevonden, Cs.)
IV
— Art. 82.
—nbsp;aangewend dat —
—nbsp;lande met orde —
—nbsp;gehandeld, en de-
zelve, zoo veel moge-
lijk, in —
V
(Vide Knibbe, bij-
lagen p. XLIII, Cs.).
VI
zoo veel mogelijk in
verband gebragt worde
rnet het landelijk stel- _ het zoogenaam- - stelsel bij de or-
-isatie m werking
werking is.nbsp;^nbsp;S^^^ten. -
B Niets voortestellen.
C Art. 80 stellen wij voor (vide kolom III, Cs.).
^ü.^aVlquot;\'/^nbsp;^\'P^^^Sen bij deze artikelen voorgeschreven
^jn gehjk de vonge, onwederlegbare waarheden, dan wel een.ouZè
maatregelen. d:e de aart derzelve medebrengt: Wij zouden dez^e
quot;nbsp;III
Inbsp;II
art. 81.
Op andere plaatsen
wordt zorgvuldiglijk
gewaakt, dat de be-
werking en beheering
van \'s lands domeinen, — \'s Lands —
overeenkomstig zij met
der ingezetenen be-
lang en begeerte, zoo
wel als met \'s Lands
belang.
B Niets voortestellen.
C Wij hebben hierop niet veel aan te merken, doch houden hetzelve
- bTer^fnbsp;eenomen, dat de w^^den
begeerte der mgezetenen - zouden kunnen worden weggelaten;
I
art. 82.
Byzondere verorde-
ningen regelen de wij-
ze van beheer der hout-
bosschen, zoutpannen,
vogelnest klippen, kof- _ vogelnestklip-
fytumen, specerijper- \'pen, koffy-tuinen, —
ken en andere, het zij
de bewerking gedaan
worde in daghuur, of — daghuur of -
m verrekening van
III
-ocr page 373-— is, en zal worden
gelaten. —
bijna als overbodig beschouwen, indien wij het niet van eenen anderen
kant als doehnatig oordeelden, dat in een organiek reglement, door den
Koning gesanctioruieerd, en waarin alle de voorschriften voor het
bestuur dezer gewesten zijn opgenomen, ook de beginselen werden
bekrachtigd, waarnaar de belangen van den handel, de landbouw en de
nijverheid, ter bevordering van \'s landswelvaren, moeten worden geregeld.
V
(Vide Knibbe, bij-
lagen, p. XLiii. Sub
III echter te lezen:
Idem. Cs.).
VI
IV
Art. 83. —
— \'s Lands-domei-
nen, met \'s lands be-
lang en met dat der
ingezetenen worde o-
vereengebragt. —
iedere weldadige regering zal voorzeker de belangens harer ingezetenen
hooren, de Indische ingezetenen moeten echter niets aan de Regering
kunnen begeren, en om zich niet aan ongerijmde vorderingen blootte-
stellen is het doelmatig alle aanleiding daartoe te vermijden.
IV
—nbsp;regelen bij voort-
during de —
—nbsp;vogelnest-klip-
pen, koffij-tuinen, —
V
art 84, 84a, b, c, d
(vide Knibbe, bijla-
gen, p. XLin.
Bij art. 84 in kolom
2 echter te lezen: per-
sonen zijn afgestaan,
en in kolom 3: ver-
gunningen, terwijl het
bij de art. 84a, 84b,
84c sub I vermelde
dient te vervallen, Cs.).
VI
andere belastingen, of
in levering tegen eenen
bepaalden prijs, of in
verpachting, met in
achtneming echter van
de meermalen herhaal-
de voorschriften, voor-
al ook van die welke in
het hoofdstuk over de
algemeene bepalingen
voorkomen..
B Niets voortestellen,
C Van dit artikel, vermeenen wij dat de laatste regels kunnen worden
— die, welke —
I
art. 83.
Het algemeene be-
stuur der domeinen,
goederen, gelden, in-
komsten en uitgaven
van Nederlandsch In-
die, met al wat daartoe
betrekking heeft, wordt
onder het oppergezag
van den Gouverneur
Generaal, waargeno-
men door eenen hoofd-
Directeur van de Fi-
nancien.
A Deze bepalingen (art.\'83 en 84, Cs.) zijn reeds ten deele veranderd,
door de Indische Regering. — Zoo zijn er, bij voorbeeld, thans reeds
meer raden van financien dan het hier bepaalde getal van vier. Dit
kollegie en de behandeling van zaken bij hetzelve, zijn waarschijnlijk
vatbaar voor veel vereenvoudiging.
II
—nbsp;heeft, blijft on-
der —
—nbsp;Generaal opge-
dragen aan zoodani-
ge ambtenaren of kol-
legien, als hetzelve
thans oefenen, in af-
wachting van de na-
dere bepalingen door
Ons of Onzentwege
daaromtrent in te voe-
ren. —
(Aanmerking maken).
III
—nbsp;algemeen Bestuur
over de domeinen.
Goederen, Gelden, In-
komsten en Uitgaven
van —
—nbsp;Indie, zal on-
der —
—nbsp;van de Regering
opgedragen zijn aan
eenen Directeur Ge-
neraal van Financien.
De Directeur Ge-
neraal wordt bijge-
staan door eenen Se-
cretaris. —
IV
— Art. 85. —
— algemeen Be-
stuur over de domei-
nen, goederen, inkom-
sten —
— verpachting, in
verband met zoodani-
ge algemeene bepalin-
gen, als reeds deswege
bestaan, en voor het
vervolg worden ge-
handhaafd, of nog na-
der zullen worden
voorgeschreven. —
gesuprimeerd. Dezelve bevatten slechts eene herhaling, die hier even
min nodig is als bij vele andere artikelen waar dezelve is weggelaten.
V
— art. 85. —
— bestuur over de
domeinen, goederen,
inkomsten —
VI
— bestuur over de
domeinen, goederen,
inkomsten —
— Indie, is, onder— — Indie, is onder— — Indie, is onder —
— Generaal, opge-
dragen aan een Direc-
teur Generaal van fi-
nantien. —
— Generaal, opge-
dragen aan een Di-
recteur Generaal van
financien, aan wien
zoodanige ambtena-
ren worden toege-
voegd als de belangen
van den dienst zullen
vorderen. —
— Generaal, opge-
dragen aan een Direc-
teur Generaal van fi-
nancien, aan wien zoo-
danige ambtenaren
worden toegevoegd als
de belangen van den
dienst zullen vorde-
ren. —
B Niets voortestellen.
(Na dit artikel zou kunnen worden ingelascht het volgende; ,,Zoo
lang de regering in Indië, nog met zulke aanzienlijke takken van handel,
als het eiland Banca, de Molucco\'s en Japan opleveren, zal blijven
belast zal voor het bestuur van dien handel een afzonderlijke Directie
worden afgescheidenquot;).
C Art. 83 wordt door ons voorgesteld (vide kolom III, Cs.).
D Art. 85, 86 en 87. De tegenwoordige organisatie van de Generale
Directie van Finantiën is Uwe Excellentie bekend. Het zal dus wel
overbodig zijn hierbij in eenige ontwikkeling omtrent de zamenstelling
van de Directie en de bepalingen der nevenstaande Artikelen te treden.
Alleenlijk zij het mij vergund Uwe Excellentie de handhaving dezer
I
art. 84.
Aan den Hoofd Di-
recteur worden toege-
voegd vier Raden van
financien, ieder belast
met een bepaald ge-
deelte der algemeene
werkzaamheden.
II
(Vervalt, Cs.)
III
— Onders deszelfs
oppertoezigt zullen
twee ambtenaren on-
der de benaming van
Directeuren, worden
belast met het beheer
der onderscheiden be-
lastingen en de pre-
ceptie van alle inkom-
sten hoe ook genaamd,
zoo mede met het be-
heer van \'s Lands Pro-
ducten en Magazijnen,
en in één woord met
het financieel bestuur
voor zoo ver hetzelve
niet onmiddelyk door
den Directeur Gene-
raal gevoerd wordt. —
B Niets voortestellen.
C Idem (vide kolom III, Cs.).
I
art. 85.
Ten dienste van den
Hoofd Directeur en
de voornoemde Raden,
worden benoemd een
secretaris, en zooda-
nige andere beambten,
als ter rigtige behan-
deling der zaken noodig
zullen bevonden wor-
den.
II
(Vervalt, Cs.)
III
— De Directeur Ge-
neraal met de beide
Directeuren maken ge-
zamentlijk uit eenen
raad van financien,
welke raad voorname-
lijk is gerigt tot het
houden van een Ver-
band tusschen de on-
derscheidene deelen
inrigting, en derhalve van de nevenstaande artikelen te mogen aan-
bevelen, \'op grond dat de ondervinding de doelmatigheid en het nut
derzelve, in het belang van den dienst, en ter bevordering eener ge-
regelde \'en eenvoudige administratie, reeds ten vollen bewezen heeft.
E Conform.
IV
— Art. 86.
Onder het Opper-
toezigt van den Direc-
teur Generaal, zijn
twee Ambtenaren, on-
der de benaming van
Directeuren, belast met
het beheer der onder-
scheiden belastingen,
en de perceptie van
alle inkomsten hoe ook
genaamd, zoo mede
met het beheer van
\'s Lands producten en
magazijnen, en in één
woord, met het finan-
tieel bestuur, voor zoo
ver hetzelve niet on-
middelijk door den Di-
recteur Generaal ge-
voerd wordt. —
V
— art. 86.
De meer bepaalde
werkzaamheden van
den Directeur Gene-
raal, en van de hoofd-
Ambtenaren hem ter
hulpe toegevoegd —■
mitsgaders de wijze
waarop en de gevallen
waarin hij met deze,
in eenen Raad van
financien vereenigd,
over \'s lands belangen
raadpleegt, worden
bepaald bij afzonder-
lyke instructien, die
aan de Koninklijke
bekrachtiging onder-
worpen zijn. —
VI
— De meer bepaalde
werkzaamheden van
den Directeur Gene-
raal, en van de hoofd-
Ambtenaren hem ter
hulpe toegevoegd —
mitsgaders de wijze
waarop en de gevallen
waarin hij met deze,
in eenen Raad van
financien vereenigd,
over \'s lands belangen
raadpleegt, worden be-
bepaald bij afzonder-
lyke instructien, die
aan de Koninklijke be-
krachtiging onderwor-
pen zijn. —
E id.
IV
— Art. 87.
De Directeur Gene-
raal met de beide Di-
recteuren maken ge-
zamenlijk uit eenen
raad van finantien, wel-
ke raad voornamelijk
is ingerigt tot het hou-
den van een verband
tusschen de onder-
scheidene hoofddeelen
V
(vervalt, Cs.)
VI
(vervalt, Cs.)
-ocr page 378-van het bestuur, en
tot het verhandelen van
alle zaken welke niet
op grond van bestaan-
de wetten en bepalin-
gen kunnen worden
afgedaan. De secreta-
ris van den Directeur
Generaal assisteert de-
zen raad. —
B Niets voortestellen.
C Idem (vide kolom III, Cs.).
art. 86.
De dagelijksche be-
hering van alle de bo-
vengenoemde zaken
wordt op de onder-
scheidene plaatsen, zoo
in als buiten Java ge-
legen, toebetrouwd in
de eerste plaats aan
de Gouverneurs en
Residenten, en voorts
aan zoodanige afzon-
derlijke ambtenaren,
als ter beheering van
eenigen byzonderen
tak van bestuur mo-
gen noodig geoordeeld
worden.
Deze allen zijn ge-
houden, de aanschrij-
vingen hun door den
Hoofd Directeur of van
wege denzelven gege-
ven, na te komen.
-nbsp;beheering —
mog-
— de eerste gezag-
voerende ambtenaren,
en voorts —
— bestuur,
ten —
— door het alge-
meen bestuur ofvan-
wege hetzelve gege-
ven, natekomen. —
—nbsp;beheering —
—nbsp;de bovengemel-
de zaken —
—toebetrouwd, in —
—nbsp;Gouverneurs of
Residenten, —
—nbsp;zoodanige amb-
tenaren als bij de or-
ganisatie zullen zijn
vastgesteld.
Deze —
— gehouden be-
trekkelijk het financieel
bestuur de bevelen op-
tevolgen, van den Di-
recteur Generaal in het
algemeen en van elk
der Directeuren in het
bijzondere, naar den
aard der zaken en
werkzaamheden welke
ieder Directeur zijn
opgedragen. —
E Kan wel wegblijven.
— Art. 88. —
—nbsp;beheering —
—nbsp;de bovengemelde
zaken —
—nbsp;zoo op, als —
—nbsp;toebetrouwd aan
de Civiele Gezagvoer-
ders, en voorts aan
zoodanige Ambtena-
ren, als nader zullen
worden aangesteld.
van het Departement,
en tot het behandelen
van alle zaken, welke
niet op grond van be-
staande wetten en be-
palingen kunnen wor-
den afgedaan. —
— art. 88. —
— beheering —
— Gouverneurs of
residenten, —
— bestier —
—nbsp;art. 85. —
—nbsp;beheering —
— onderscheiden— — onderscheiden ^
— Java, toebe-
trouwd, eerstelijk aan
de Gouverneurs of re-
sidenten, en —
—nbsp;als voor eenigen—
—nbsp;bestier mogten
noodig —
Deze —
— gehouden be-
trekkelijk het finantieel
bestuur de bevelen op-
tevolgen van den Di-
recteur Generaal in het
algemeen en van elk
der Directeuren in het
bijzonder, naar den
aard der zaken en werk-
zaamheden, welke aan
ieder Directeur zijn
opgedragen. Overigens
— den Directeur
Generaal of —
— den Directeur
Generaal of —
B Niets voortestellen.
C Idem (vide kolom III, Cs.).
Wij hebben deze Vier laatste artikelen gewijzigd naar het besluit
van Uwe Excellencie van den 20e february jl. No. 30, en nemen de Vrij-
heid ons aan hetzelve te refereren.
D Ook dit artikel is even als de drie vorige uit mijn besluit van 20
februarij 11. No. 30, overgenomen, en zal wel geene ontwikkeling be-
hoeven. Alleenlijk moet ik Uwe Excellentie doen opmerken, dat ik het
I
art. 87.
Ten einde zoo veel
mogelijk eene regelma-
tige behandeling, voor-
al op Java zelve, te be-
vorderen, en om te-
vens aan den Gouver-
neur Generaal alle die
inlichtingen te bezor-
gen, welke tot een ge-
leidelijk en vast stelsel
noodig zijn, wordt het
algemeen toezigt over
het geen voorschreven
is, opgedragen aan
eenen Hoofd Inspec-
teur van de financien.
II
— Art. 85.
De inkomsten van
den Lande, worden
niet anders besteed,
dan tot de oogmerken,
en naar volgens de
bepalingen, aangewe-
zen in de begrootin-
gen van Uitgaven, van
tijd tot tijd, door Ons
vasttestellen. Bijzon-
dere door Ons of On-
zentwege te geven
voorschriften, rege-
len de wijze van za-
^ menstelling en tijd
van opmaking van die
begrootingen, mits-
gaders de wijze waar-
op daarin overschrij-
vingen kunnen wor-
den gemaakt. — (Zie
ad 83). (Conform).
III
wordt de Generale Di-
rectievan Finantien in-
gerigt en beheerd naar
de bepalingen, provi-
sioneel vastgesteld bij
besluiten van den
Kommissaris Generaal
D.D. iie November
1826 No. 17 en 2oe
February j.1. No. 30.—
ter verzekering van den geregelden gang der zaken en ter betere be-
paling van de verhouding der Gouverneurs en Residenten tot de Generale
Directie, van belang geächt heb, om ook de tweede zinsnede van dit
artikel uit het bovengenoemd besluit in het Reglement overtenemen.
Deze inrigting, geheel overeenkomende met die welke bij de Ministerien
in Nederland bestaat, is ook bevonden voor het bestuur dezer gewesten
eene groote verbetering te zijn.
E Conform.
IVnbsp;Vnbsp;VI
(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
-ocr page 382-A Ook hierin (art, 87 en 88, Cs,) zijn veranderingen gemaakt, daar,
volgens berigten, de geheele Inspectie van financien ingetrokkenen ten
deèle vervangen is, door eenen Directeur van de landelijke inkomsten.
Het schijnt nuttig, dat bij de nieuwe redactie, tusschen art. 89 en 90,
of op eene andere geschikte plaats, de algemeene bepaling, wordt in-
gelascht dat de inkomsten van den lande, niet anders worden besteed dan tot de
oogmerken en volgens de bepalingen, aangewezen in de begrootingen van uit-
gaven, van tijd tot tijd door den Koning vasttestellen, en dat voorts de wijze en
tijd van zamenstelling van die begrootingen, als mede de wijze, waarop over-
schrijvingen kunnen geschieden, voorwerpen zijn van koninklijke bepaling.
BNota (bij art. 87, 88, 89, Cs,).
Bij resolutie van den 28e January 1823 is dojr de Regeering goed ge-
vonden de opengevallen posten van Hoofd Inspecteur en Inspecteurs
van financien, vooreerst en tot nadere dispositie onvervuld te laten.
C art. 87 en 88, Volgens deze artikelen bestonden vroeger een Hoofd
Inspecteur en drie Inspecteurs van Financien, speciaal ten einde eene
regelmatige behandeling der zaken te bevorderen en om aan den Gou-
verneur Generaal inlichtingen te bezorgen. Deze inspectie heeft opge-
houden bij de Resolutie van den 28e January 1823.
Wij zijn er niet voor Uwe Excellencie te adviseren de Generale
I
art. 88.
Onder den Hoofd
Inspecteur zullen op
Java werkzaam zijn
drie Inspecteurs, De
Hooge Regering be-
paalt met der tijd, of
en waar elders, zooda-
nige ambtenaren zul-
len moeten worden ge-
plaatst.
art. 89.
De bepaalde werk-
zaamheden van alle de
voorschreven beamb-
ten, en het onderlinge
verband tusschen de-
zelve, worden bij af-
zonderlijke instructien
geregeld.
III
II
(vervalt, Cs.)
(vervalt, Cs.)
Inspectie van financien geheel te herstellen zoo als dezelve weleer was —
doch, en in verband met onze aanteekeningen op art. 6i hierboven
gevoelen wij de noodzakelijkheid tot het daarstellen van een of meer
Inspecteurs. Deze ambtenaren zouden behooren te zijn, als het ware
zonder bureau of archief; dezelve zouden zonder bepaalde autorisatie
zich moeten onthouden stellige bevelen te geven, maar zouden speciaal
moeten worden belast met eene algemeene oppertoezigt, ten einde in
alles eene gewenschte eenheid te bevorderen, locale inspectien te nemen
inlichtingen te bezorgen, en overigens zoodanige tijdelijke kommissiën
uittevoeren als de Gouverneur Generaal en de Indische Regering goed
mogten vinden hun optedragen.
In de veronderstelling dat Uwe Excellencie deze bedenkingen waardig
zal achten een onderwerp Harer overwegingen uittemaken nemen
wij de vrijheid nog aantehalen, dat naar ons gevoelen de functien van
de bedoelde Inspecteurs nimmer zouden kunnen worden vereenigd
met die van den Directeur Generaal en der Directeuren van financien,
noch tijdelijke aan een dezer ambtenaren kunnen worden opgedragen,
maar daarentegen wel de strekking moeten hebben om ook aan die amb-
tenaren, schoon van denzelve overigens independent, alle zulke in-
lichtingen mede, te deelen — als waartoe de Inspecteurs uit den aard
derzelver betrekking zich in Staat bevinden.
IVnbsp;Vnbsp;VI
(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
C Art. 89 vereischt geene voorstellen.
— 371 —
-ocr page 384-art. 90.
Het toezigt over de
rigtige besteding van
\'s lands gelden en goe-
deren, wordt toebe-
trouwd aan de alge-
meene Rekenkamer,
achtervolgens eene be-
paalde instructie.
—\'s Lands —
—nbsp;goederen en de
zorg dat in de dage-
lijksche beschikking
over die gelden, de
begrooting van uitga-
ven niet worde over-
schryden, wordt toe-
betrouwd aan de al-
gemeene Rekenka-
mer van Neder-
landsch Indie achter-
volgens —
—nbsp;instructie door
Ons te arresteren. —
(Conform).
— Er zal te Batavia
eene algemeene Re-
kenkamer zijn, aan
welke wordt toebe-
trouwd het toezicht
over de rigtige be-
steding van \'s Lands
gelden en goederen,
en de zorg dat de,
vastgestelde begroo-
ting van \'s Lands uit-
gaven niet worde o-
verschreden. Deze ka-
mer zal Rekening en
verantwoording vor-
deren van alle Lands
Comptabelen en hun-
ne Rekeningen opne-
men en likwideren.—
Er zal zijn eene Al-
gemeene Rekenkamer,
bestaande uit Vijf le-
den, bijgestaan door
eenen secretaris; zij,
noch de secretaris mo-
gen uit geencrlei hoof-
de aan den lande re-
kenpligtig wezen, en
aan eikanderen noch
aan de Leden der Re-
gering, ten tijde hun-
ner aanstelling, niet be-
staan in of binnen den
derden graad van
bloedverwantschap of
zwagerschap. Het pre-
sidium wordt waarge-
nomen door een der
leden, daartoe elke zes
maanden te benoemen,
door den Gouverneur
Generaal in Rade. De
Algemeene Rekenka-
mer heeft het opper-
toezigt over de rigtige
invordering, verant-
woording en het ge-
bruik van \'s lands pen-
ningen, goederen en
eigendommen in In-
dië. De Algemeene
Rekenkamer zorgt dat
de vastgestelde begroo-
tingen van \'s lands uit-
gaven niet worden over-
schreden. Dezelve zal
rekening en verant-
woording vorderen van
alle lands comptabelen
en hunne rekeningen
opnemen enlikwideren.
V
— art. 89.
De verantwoordin-
gen van alle rekenplig-
tigen zijn onderhevig
aan eene herziening
van wege de Rege-
ring. — Zij zijn ge-
houden zich te on-
derwerpen aan alle
vergoedingen en be-
boetingen, welke hun
door of vanwege de
Regering worden op-
gelegd in zoodanigen
vorm en na zoodanig
voorafgaand onder-
zoek, als bij de daartoe
betrekkelyke regle-
menten is bepaald.
Die reglementen zijn
onderhevig aan de
Koninklyke bekrach-
tiging. —
VI
— art. 86.
De verantwoordin-
gen van alle rekenplig-
tigen zijn onderhevig
aan eene herziening
van wege de Regering.
— Zij zijn gehouden
zich te onderwerpen
aan alle vergoedingen
en beboetingen, welke
hun door of van wege
de Regering worden
opgelegd in zoodani-
gen vorm en na zoo-
danig voorafgaand on-
derzoek, als bij de
daartoe. betrekkelijke
reglementen is be-
paald. Die reglementen
zijn onderhevig aan
de Koninklijke be-
krachtiging. —
— art. 87.
Byzondere bepalin-
gen, al mede aan de
Koninklijke bekrach-
tiging onderhevig, re-
gelen de wijze waarop
tegen het overschrij-
den der gemaakte be-
grootingen wordt ge-
waakt —
A Bij het Koninklijk besluit van den 3e April 1825 No. 89 (art. 11)
is aan de algemeene Rekenkamer van Nederlandsch Indie de zorg
opgedragen, om te waken tegen het overschrijden der begrooting, even
zoo als zulks in dit Rijk plaats heeft. De Kamer, die dus verre slechts
was het middel van Controle over de rekenpligtige Ambtenaren, zal
hier door van gedaante veranderen. Dit zal eene wijziging, zoo wel in
dit artikel, als* in hare instructie, noodzakelyk maken.
B Niets voortestellen.
C Wordt door ons voorgesteld in deze woorden. (Vide kolom III, Cs.).
D Het zal wel overbodig zijn omtrent den inhoud van dit artikel in
eenige byzonderheden te treden. Uwe Excellentie zal daaruit ontwaren
dat men al het gewigt gevoeld heeft, hetwelk aan het aanwezen eener
goede inrigting van de Algemeene Rekenkamer in het belang van \'s lands
finantiën moet gehecht worden, en het zal voldoende zijn mij ten deze
te gedragen aan het rapport, in dato 10 September 1827 Lo Ub waarbij
ik Uwe Excellentie het nieuw ontworpen Reglement voor dat Collegie
heb aangeboden om haar met de redenen bekend te maken die tot
de Reglementaire bepalingen in deze hebben aanleiding gegeven.
E Herziening van wege de Regering hoe, op welke wijze. Maar hier komt
nu vooral te pas de overweging der vraag welke ik reeds vroeger bij
een ander artikel gedaan heb. Waar blijft de Rekenkamer. Van zulk
een ligchaam wordt in dit geheele Reglt. gewaagd. En dit komt mij alzoo
noodig voor. De rekening van rekenpligtigen en dezer verantwoording
zou mij minder daartoe overhalen, hoezeer toch ook dit gedeelte van
de werkzaamheden eener Rekenkamer belangrijk en nuttig is. Maar ik
houde het voor hoogst nuttig ja onvermijdelijk dat er eene Rekenkamer
besta, die op de begrooting, en tegen het overschrijden van dezelve
waakt. Wil men er niet te veel van zeggen men late dan weg art. 89-27
en neme art. 90-18 of iets dergelijks. Art. 90-27 en 91-18 kan des noods
weg. Maar ik zou toch, hoe zeer algemeen, er iets van zeggen.
F De redenen waarom ik dit artikel aldus geredigeerd heb, zijn deze:
-ocr page 387-De algemeene Re-
kenkamer, zal zich
overigens gedragen
naar het voor haar
provisioneel vastge-
stelde Reglement, bij
besluit van den Kom-
missaris Generaal in
dato 2oe July 11. No.
4- —
Ik heb eene imiige overtuiging dat het Fransch beginsel om eene Chambre
des Comptes te hebben, in het algemeen verkeerd is. Wat is m Nederland
het gevolg der instelling geweest? Heeft men immer in den boezem
derzelve een genoegzaam aantal kundige mamien kunnen vereenigen
om het doel van eene krachtige en verlichte controle te bereiken? Ik
laat dit gaarne aan anderen ter beantwoording over. doch vertrouw dat
allen het met mij zullen eens zijn. dat het gehele werk der rekenkamer
verrigt wordt, door een of twee kundige hoofdambtenaren en voorts
door de mindere geëmployeerden. - Dit bewijst reeds dadelyk dat
een kundige Controleur Generaal met de noodige bekwame onderge-
schikten het werk van het gehele Collegie zoude kunnen verrigten.
Is dit alles hier te lande waar, wat is het dan met op Java ? Is daar de
rekenkamer wel immer iets anders geweest, en zal zij wel immer iets
anders worden, dan het Lazaretto van aie onbruikbare ambtenaren?
In geheel Britsch Indie. wordt de contrôle geoefend door een Auditor
General-, de administratie van Java is even zeer daarvoor vatbaar. Men
kan daa; een kundig man kiezen; het bezef dat hij alleen verantwoordelijk
is. voor den goeden gang der zaken, zal hem aansporen om aan het
vertrouwen van het Gouvernement te beantwoorden en hij zal, in den
regel, niet vervallen tot die werkeloosheid, welke bij Collégien zoo vaak
wordt voortgebragt. door het bezef der verdeelde verantwoordehjljeid
De Heer Du Bus heeft den laatsten doodsteek aan de nuttigheid der
Rekenkamer gegeven door te bepalen dat zij geen v-ten Present
zal hebben. Deze redenen, en de wensch om ook te dezen opzigte de
gelegenheid voor doelmatige vereenvoudigingen en bezuinigingen
opentelaten. hebben mij genoopt om hier alleen het algemeen beginzel
vLtestellen dat de verantwoordmgen van alle rekenpligtipn onder-
hevig zijn aan herziening van wege de Regering, en dat zij gehouden
zijn zich te onderwerpen aan alle vergoedingen en beboet.ngen welke
hen door ofvan wege de Regering worden opgelegd na zoodanig voort-
gaand onderzoek en in zoodanigen vorm als bij de daartoe betrekkelyke
reglementen zal worden bepaald. Het is waar het surveilleren der be-
grLting schijnt eene Rekenkamer te vorderen; doch dit kan ik alleen
toegeven daar waar die Kamer een Constitutioneel Collegie is, het
welk boven de hoogste administrative magt verheven, altoos het over-
schrijden der begrootingen beletten kan. Doch zal de koloniale Reken-
kamer immer zoo onafhankelyk en vrijmachtig kunnen handelen?
Is het met de overige koloniale inrigtingen bestaanbaar, dat er eene magt
zij, welke aan die van den G. G. weerstand kan bieden? De koloniale
Rekenkamer zal toch altoos, moeten gehoorzamen, en de bevolen uitgave
(des noods onder protest) moeten registreren, wanneer de G. G. de
begrooting wil overschrijden, en waartoe is dan eene kamer noodig?
Een Controleur Generaal die op zich zelf staat, kan dit even goed doen.
G Ik hecht nog zeer aan mijne vroeger opgegeven meening — de
rekenkamer is geen fransch voortbrengsel, in onze republiek bestond
die van overoude tijden. Er zijn twee voorname hoofddeelen aan den
arbeid der rekenkamer. i°. Het nazien der rekeningen van rekenpligti-
gen. 2°. Het handhouden aan de begrooting. Het eerste zou (des noods)
aan een Ambtenaar kunnen worden opgedragen — maar het is physiek
onmogelijk dat die man persoonlyk alle de rekeningen opneemt, hij
moet hulp hebben van Commiesen of welke naam men ook aan die
I
art. gi.
De inning en bewa-
ring van \'s Lands gel-
den, wordt opgedra-
gen aan algemeene of
byzondere ontvangers,
het zij daar toe afzon-
derlijke ambtenaren
worden aangesteld, of
deze ontvangst in klei-
ne plaatsen, aan de
residenten zelve wor-
de toebetrouwd.
De Gouverneur Ge-
neraal in Rade maakt
daaromtrent zoodanige ,
bepalingen, als de om-
standigheden dadelijk
of in den vervolge
noodzakelijk maken.
II
— Art. 87. —
— Ambtenaren —
— Omstandighe-
den —
III
— Inning —
— ontvangers, met
in achtneming dat zoo
veel mogelijk deze
functien zullen zijn af-
gescheiden van die der
Gouverneurs, Residen-
ten en andere gezag-
voerende ambtenaren.
De Indische Regering
maakt daaromtrent
zoodanige bepalingen
als de omstandigheden
vereischen en voor zoo-
ver de organisatie daar-
in niet voorziet. —
B Niets voortestellen.
C Art. 91 stellen wij voor (vide kolom III, Cs.).
-ocr page 389-Ambtenaren geven wil, — moeten er die maar zijn dan is er geene reden
om niet eene rekenkamer te hebben, zij behoeft niet zeer uitgebreid te
zijn, dan komt het alleen op de verantwoording en goede trouw van één
man aan. Maar het tweede hoofddoel der Rekenkamer komt mij belang-
ryk voor. De aanmerkingen van den Heer B. maken het noodzakelyk
dat ik mij, hoezeer kortelyk hier nader doe verstaan. Ik wil de reken-
kamer niet als eene waakzame of andere levende magt over den Gouv.
Genl. en Raden maken, zoo dat die Kamer de Indische Regering zou
kunnen beletten iets buiten de begrooting te doen, de begrooting te
overschrijden, maar ik wil die doen dienen als eene controle tegen de
mindere ambtenaren en ter voorlichting van de Regering op dat deze
niet onwetende eenige werken zou toestaan en uitgaven op voorstel
van andere autoriteiten stemme. De rekenkamer kan dan het Gouvt.
waarschuwen dat deze of gene post van de begrooting die uitgaven
niet gedoogt enz. enz. Dit is zoo niet hier te lande, maar meent dan de
regering dat des niettegenstaande het belang van den lande die uitgaven
vordert dan besluit zij \'er toe, maar door overschrijving met afschrijving
dan wel na deswege gegeven of te geven bevelen door den Koning
in het algemeen. Mondeling dit nader te ontwikkelen.
IV
— Art. 90. —
—nbsp;en de bewaring —
—nbsp;\'s lands gelden
wordt —
—nbsp;ontvangers, met
in achtneming dat die
functien zoo min mo-
gelijk met die der Re-
sidenten en andere ge-
zagvoerende Ambte-
naren worden veree-
nigd. —
V •
— art. 90.
De strekking van
alle financiele bepa-
lingen, moet zijn om
de baten van Neder-
iandsch Indie, te doen
toereiken tot het be-
kostigen van alle las-
ten. —
VI
— art. 88.
De strekking van
alle financiele bepa-
lingen, moet zijn om
de baten van Neder-
iandsch Indie, te doen
toereiken tot het be-
kostigen van alle las-
ten. —
D Uit de nieuwe redactie van dit artikel, zal Uwe Excellentie ontwaren
dat het daarbij vastgestelde beginsel, in vergelijking van het vroegere
Reglement, nog eenigszins versterkt is met te bepalen dat zoo min
mogelijk de functie van Ontvangers met die van Resident of Gouverneur
zullen worden vereenigd, een stelregel die in het belang eener goede
finantiele administratie, en tot verzekering van \'s Lands gelden, met de
meeste naauwgezetheid moet worden opgevolgd.
E Is dit wel goed uitgedrukt en is het daarenboven niet al te ruim.
F Het art. 90 van het reglement van den Heer dü Bus is mij onnoodig
voorgekomen, als bevattende een beginzel dat aan veel wederzeggen
onderhevig en op de meeste plaatsen onuitvoerlijk is, op gronden van
I
Vijfde hoofdstuk
Algemeene bepalingen.
III
II
— Hoofdstuk
I
art. 92.
Niemand wie hij zij,
mag zich in Neder-
landsch Indie, met der
woon ter neder zetten,
dan na daartoe van
den Gouverneur Ge-
neraal verlof bekomen
te hebben.
II
• — Art. 88.
Niemand, wie —
—nbsp;Indie vestigen
of aldaar voor eenigen
tijd verblijven, dan —
—nbsp;Generaal in Ra-
de verlof —
—nbsp;hebben, ingevol-
ge de voorschriften
reeds bestaande of na-
der Onzentwege te
geven.
(Algemeene aanbe-
veling om te letten op
de belangen der Ne-
derlanders).
III
—nbsp;Niemand, wie —
—nbsp;Indie met —
—nbsp;van de Indische
Regering verlof beko-
men te hebben.
Geene Lands ge-
ëmployeerden zijn
hiervan uitgezonderd,
ten zij dezelve bij na-
me door de Indische
Regering zijn aange-
steld, welke aanstel-
ling wordt beschouwd
het verlof te bevatten.—
A (bij art. 92 en 93, Cs.). Het is, in de laatste tijden, meer dan eens
een voorwerp van klagten geweest, dat de toevloed van vreemde Euro-
peanen op Java te groot is. Dien tengevolge zijn in de maand Mei 1823,
door den Gouverneur Generaal in Rade eenige bepalingen gemaakt,
die echter niet beletten, dat nog, blijkens de registers van besluiten
van Gouv. Genl., gestadig aan vreemden den toegang op Java wordt
verleend. Als een middel om het verkrijgen van deze vergunningen
minder gemakkelyk te maken, is voorgekomen, de bepaling dat geene
permissien tot vestiging of tijdelijk verblijf in Nederlandsch Indie
zullen worden gegeven, anders dan door den Gouv. Genl. in Rade,
zuinigheid. De regel is thans juist omgekeerd; men draagt overal het
ontvangerschap op aan de gezagvoerende Ambtenaren, uitgezonderd
daar waar hunne overige ambtspligten te uitgestrekt zijn. Ik heb hiervoor
in de plaats gesteld een ander artikel, hetwelk het beginsel consacreert
dat Indie in zijne behoefte moet voorzien. Ik houd dit voor nuttig,
om dat alle pogingen van het bestuur naar dat doel moeten gerigt zijn. —
Dat dit beginzel anders en beter kan worden uitgedrukt, geef ik gaarne
toe.
G Met de zaak eens — de redactie nader.
IV
—nbsp;Hoofdstuk.
—nbsp;Bepalingen.
IV
— Art. gi.
Niemand, wie
—nbsp;Indië met —
—nbsp;woon neder —
—nbsp;daartoe het noo- — daartoe het
dige verlof te hebben noodige verlof te heb- dige verlof te hebben
bekomen. —nbsp;ben bekomen. — bekomen. —
V
— art. gr.
Niemand, wie —
— Indie met —
V
— (onveranderd, Cs.)
VI
(onveranderd, Cs.)
— daartoe het noo-
VI
— art. 8g.
Niemand, wie —
ingevolge de voorschriften reeds bestaande, of nader door den Komng
te geven. Dc bestaande bepalingen op dit stuk zullen een voorwerp
van onderzoek van Kommissaris Generaal z.jn, en de Consideratien
en advys, welke deswege van hem worden te gemoet gezien, zullen den
Koning in staat stellen, later eenige bepaalde voorschriften aan de
Indische regering te geven, over de regelen, aan welke de verzoeken
tot vestiging of verblijf zullen moeten worden getoetst. De Kommissaris
Generaal zal intusschen kunnen zorgen, dat zoodanige permissien
middelerwijl slechts spaarzaam en met omzigtigheid, vooral aan vreem-
delingen, worden verleend.
C Dit artikel zal in naarvolging van art. 28 hier boven behooren te
luiden (vide kolom III, Cs.).
Dit laatste gedeelte hebben wij hier geinsereerd op dat niemand
zonder verlof van de Regering inwoning erlange.
D Art. 91, 92 en 93. Met betrekking tot deze drie artikelen zij het nog
geoorloofd Uwe Excellentie te verwijzen tot het geen hier boven onder
Art. 29 staat aangeteekend. Aan de doelmatigheid van het bepaalde
bij Art. 93 zal voorzeker niet getwijfeld worden. De bepaling door de
Commissie voorgesteld, om ook op de landsgeemployeerden het eerste
dezer artikelen van toepassing te maken is mij geheel onnodig en over-
I
art. 93.
Elk die in Neder-
landsch Indie voor
eenen tijd wenscht te
verblijven, moet daar-
toe verlof hebben van
het hoogste gezag der
plaats. Op Java zelve
komt het geven van
dit verlof aan niemand
toe, dan aan den Gou-
verneur Generaal.
IInbsp;III
(vervalt, Cs.)
— Om verlof tot in-
woning of tot tijdelijke
verblijf in Neder-
landsch Indie te er-
langen, moet door de
verzoekers worden
aangetoond dat zij de
middelen of zekere
vooruitzigten bezitten,
om het bepaald voor-
nemen te bewerkstelli-
gen, om hetwelk zij ,
verlangen het regt van
inwoning of verlof tot
tijdelijk verblijf te ver-
krijgen. —
B Niets voortestellen.
C Art. 93 betreft het verlof tot een tijdelijk verblijf in Nederlandsch
Indie. Wij hebben tegen hetzelve geene bedenkingen.
Wij zijn voorts van gevoelen dat hier een nieuw artikel van den vol-
-ocr page 393-bodig voorgekomen, daar de aanstelling van eenen landsambtenaar,
het zij door den Koning onmiddelijk, het zij door de Regermg geschie-
dende reeds vanzelve, het verlof tot inwoning en verblijf medebrengt.
Wanneer eenmaal de beginzelen zullen bekend zijn, waarnaar het den
Koning behagen zal te bepalen, dat eene Colonisatie op Java behoort
plaats te vinden, zullen er omtrent de toelating en inwoning van Euro-
peanen, en meer bepaaldelijk van vreemdelingen meer stellige reglemen-
taire dispositien kunnen genomen worden, intusschen heeft men zich
voor het oogenblik maar kunnen bepalen met de meeste omzichtigheid
in het verlenen van de gevraagde toestemming bij voorkomende ge-
vallen aantebevelen.
E Conform.
IV
— Art. 92.
Geene permissien tot
vestiging of tijdelijk
verblijf in Neder-
iandsch Indië zullen
worden gegeven, an-
ders, dan door den
Gouverneur Generaal
in Rade, ingevolge de
reeds bestaande, of nog
nader door den Koning
te geven voorschrif-
ten. —
genden inhoud zoude kunnen worden geinsereerd {Wide kolom III, Cs.).
Zijnde dit artikel door ons overgenomen uit de Resolutie van den
2oe Mei 1823 Staatsblad No. 20.
E idem.
VI
— art. 90.
Geene permissien
tot vestiging of tijde-
lyk verblijf in Neder-
iandsch Indie zullen
worden gegeven, an-
ders dan door den
Gouverneur Generaal
in Rade, ingevolge de
reeds bestaande, of na-
der door den Koning
te geven voorschrif-
ten. —
V
— art. 92.
Geene permissien
tot vestiging of tijde-
lyk verblijf in Neder-
iandsch Indie zullen
worden gegeven, an-
ders dan door den
Gouverneur Generaal
in Rade, ingevolge
de reeds bestaande,
of nader door den Ko-
ning te geven voor-
schriften. —
— Art. 93-
Bij de beraadslagin-
gen over het verzoek
om verlof tot inwoning
of tijdelijk verblijf in
Nederlands Indië, te
erlangen, moet in het
bijzonder ook gelet
— art. 93.
Bij de beraadsla-
gingen over het ver-
zoek om verlof tot
inwoning, of tot tij-
delyk verblijf in Ne-
deriandsch Indie te
erlangen, moet in het
E Ik twijfel of dit artikel het doel wel treffen zal. Hoe dit bij een koop-
man, bij een advokaat, geneesheer enz. te voren te beoordeelen. Dit
is wat vague, om er effect van te hebben.
Inbsp;IInbsp;III
art. 94.nbsp;— Art. 8g. —gt;
Elk vreemdeling, die — die voor —
zich voor een tijd in — tijd zich in —
Nederlandsch Indie, — Indie ophoudt,
op houdt is onderwor- is —
pen aan alle de wetten
en verordeningen.
B Niets voortestellen.
C Art. 94, 95, 96 en 97. Op deze artikelen hebben wij geene aanmer-
kingen noodig gevonden.
D Art. 94 en 95. Houden bepalingen in, die voorzeker geene toelichting
vereischen. Zij hebben de strekking, om, hoe belangrijk het voor den
handel ook zijn moge, aan vreemdelingen het verblijf in deze gewesten
Inbsp;IInbsp;III
art. 95.nbsp;— Art. 90. —
Elk dien het toege-
staan is, zich met der
woon in Nederlandsch
Indie te vestigen, moet
den eed van getrouw-
heid aan den Koning, lt;
en van gehoorzaam-
heid aan den Gouver-
neur Generaal afleg-
gen.
Hij geniet als inge-
zeten de bescherming
worden op de midde-nbsp;byzonder ook gelet
len, die de belangheb-nbsp;worden op de midde-
bende bezit om hetnbsp;len, die de belangheb-
doel te bereiken, waar-nbsp;bende bezit om het
toe de aanvrage tot in-nbsp;doel te bereiken,
woning of tijdelijk ver-nbsp;waartoe de aanvrage
blijf door hem is inge-nbsp;tot inwoning of tij-
diend. —nbsp;delijk verblijf door
hem is ingediend. —
F De gemaakte aanmerking is gegrond — en dit geheele artikel kan
wel weg blijven.
G Weglaten.
IVnbsp;Vnbsp;VI
— art. gi. —
— Indië ophoudt, — Indie ophoudt,— — Indie ophoudt,—
IS
gemakkelijk te maken, het Gouvernement nogthans te waarborgen
tegen de nadelige gevolgen, die uit eene al te ruime concessie ten deze
wel eens zouden kunnen voortvloeijen. Geen beter middel kan daartoe
leiden dan om de vreemdelingen aan de wetten en verordeningen dezer
landen te onderwerpen.
E Conf.
IVnbsp;Vnbsp;VI
(onveranderd, Cs.)nbsp;— art. g2. —
(onveranderd, Cs.)
— Indië —
— afleggen. Hij —
-ocr page 396-der wetten, voor zoo
verre hij zich als een
goed en rustig burger
gedraagt.
B Niets \'voortestellen.
III
II
- Art. 91. —
Mooren, —
Vreemden, —
behoorende, •
— daar omtrent —
I
art. g6.
Chinezen, Moren,
Arabieren, en andere
vreemden, niet tot de
Europezen behorende,
welke zich in eene der
plaatsen van Neder-
landsch Indie met der
woon vestigen, worden
zoo veel mogelijk on-
der hoofden van hunne
natiën gesteld, alles
naar luid der verorde-
ningen daaromtrent
gemaakt of nog te
maken,
B Niets voortestellen.
I
art. 97.
De oefening van alle
godsdiensten geniet in
Nederlandsch Indie de
bescherming der Hoo-
ge regering, mits die
oefening voor de open-
bare rust niet gevaar-
lijk zij.
II
Art, 92.
III
— Regering,
B Niets voortestellen,
D Art, 97 en 98, Houden bepalingen, die voorzeker geene nader tóelich-
ting of aanbeveling behoeven.
E id.
IV
—nbsp;Arabieren en ■
—nbsp;vreemden niet-
V
—nbsp;Mooren, Ara-
bieren en —
—nbsp;behoorende, —
VI
— art. 93. —
—nbsp;Mooren, Arabie-
ren en —
—nbsp;behoorende, —
—nbsp;in Nederiandsch —in Nederiandsch—nbsp;— in Nederiandsch —
Indië —
— worden, zoo veelnbsp;— worden, zoo veel
mogelyk, —nbsp;mogelyk, —
—nbsp;Natie —
—nbsp;der daaromtrent — der daaromtrentnbsp;— der daaromtrent
gemaakte of nog te gemaakte of nog tenbsp;gemaakte of nog te
maken bepalingen. — maken bepalingen. —nbsp;maken bepalingen. —
E idem.
IV
— De volkomen
vrijheid van Godsdien-
stige begrippen wordt
aan elk ingezeten in
Nederiandsch Indië
gewaarborgd. De oefe-
ning van alle Gods-
diensten geniet de be-
scherming van het
Gouvernement. —
V
— der Regering, —
VI
— art. 94. —
— Godsdiensten— — Godsdiensten —
—nbsp;der Regering,
voor zoo ver die oefe-
ning, voor —
—nbsp;rust, niet gevaar-
lijk is. —
E id.
-ocr page 398-I
art. 98.
De leeraren van de
onderscheiden thans
bestaande Christelijke
gemeenten in Neder-
landsch Indie, worden
uit \'s Lands kas bezol-
digd; gelijke bezoldi-
ging zal kunnen wor-
den toegestaan aan
leeraren van zoodanige
gemeenten, als nader-
hand, op hoog gezag
zouden mogen worden
daargesteld.
B Niets voortestellen.
C Art. 98. Wordt door ons voorgesteld (vide kolom III, Cs.).
Het tweede gedeelte van dit artikel komt ons echter niet voor zeer
noodzakelijk te zijn.
— Leeraren —
Gemeenten
—nbsp;Indie worden —
—nbsp;bezoldigd. Ge-
lijke bezoldiging zal na
voorafgekregen autori-
satie van den Koning
kunnen —
—nbsp;Leeraren —
—nbsp;gemeenten als
naderhand op —
— naderhand op
Ons bevel zouden —
I
art. 99.
De regering zorgt
zoo veel mogelyk dat
er op de onderscheide-
ne plaatsen in Neder-
landsch Indie, scholen
bestaan.
De onderwijzers wor-
den uit \'s Lands kas,
of uit byzondere
schoolfondsen bezol-
digd.
II
Art. 94. —
III
— Onderwijzers\'
B Niets voortestellen.
C Kan naar onze meening blijven zoo als het is, het zal wel geene
aanbeveling behoeven de onderwijzers niet uit \'s Lands Kas te bezoldi-
ging (gen, Cs.) dan alleen wanneer het onmogelijk is daartoe de middelen
uit byzondere schoolfondsen te vinden.
VI
— art. 95. —
—nbsp;Leeraren —
—nbsp;onderscheiden
Christelijke Gemeen- Christelijke —
ten —
—nbsp;\'s lands kassa be-
zoldigd. —
— onderscheiden
— \'s lands kassen — \'s lands kassen
bezoldigd. —nbsp;bezoldigd. Gelijke —
(rest vervalt, Cs.)
—nbsp;aan de leeraren —
—nbsp;gemeenten als —
—nbsp;gezag, zouden —
E Zie 98-18. Ik zou dit laatste verkiezen.
G Zie vorige nota.
Vnbsp;VI
— art. 96.
— Regering zorgt, De Regering zorgt,
zooveel mogelijk, dat- zooveel mogelijk, dat—
— onderscheiden — — onderscheiden —
IV
Regering —
— scholen voor het
Lager onderwijs be-
staan. Voor zooverre
\'er geene byzondere en
voldoende schoolfond-
sen zijn, worden de
onderwijzers uit
\'s Lands kasse bezol-
digd. —
— scholen voor het
lager onderwijs be-
staan. Voor zoo verre
er geene byzondere
en voldoende school-
fondsen zijn, worden
de onderwijzers uit
\'s lands kassen be-
zoldigd. —
— scholen voor het
lager onderwijs ook
ten dienste van de kin-
deren der inlanders
bestaan. Voor zoo verre
er geene byzondere
en voldoende school-
fondsen zijn, worden
de onderwijzers uit
\'s lands kassen bezol-
digd. —
D Men heeft opzettelyk in dit artikel alleen van scholen voor het lager
onderwijs gewaagd, om dat men vermeent dat de bemoeijing van het
Bestuur zich in eene Colonie niet verder behoort uittestrekken. Dit
gevoelen vindt deszelfs grond, in de overweging dat er voor de iristand-
houding van den naauwen band, die \'er steeds tusschen het Moederland
en deszelfs overzeesche bezittingen bestaan moet, niets wenschelijker
is, dan dat Kinderen, in Nederlandsch-Indie, het zij van Ouders, beide
Europeanen het zij van een\' Europeschen Vader en eene Inlandsche
Moeder geboren, vroegtijdig naar Nederland worden gezonden, om
aldaar eene beschaafde opvoeding te krijgen en het Moederland te
leeren kennen. Uit dien hoofde komt het mij onraadzaam voor om
in deze gewesten van \'s Gouvernements wege inrigtingen voor het
middelbaar onderwijs daartestellen, en voor zoo verre dikwijls de Ouders
niet vermogend genoeg zijn, om de vrij aanzienelyke uitgaven die aan de
overtogt van een of meer kinderen, of aan het onderhoud derzelve in
Europa, verbonden zijn, te bekostigen, zoude ik veeleer in bedenking
geven om dezulken daartoe van \'s Gouvernementswege in staat te stellen,
I
art. 100.
De regering maakt
ook de noodige ver-
ordeningen omtrent de
scholen der inlanders.
De regering geeft aan
de Inlanders gelegen-
heid om op de Neder-
landsche scholen on-
derwezen te worden.
Zij beraamt tevens de
geschiktste middelen,
tot uitbreiding der ken-
nis van de Maleidsche
en andere talen, onder vaansche, en —
de Europesche bewo-
ners.
II
Art. 95. —
— Inlanders. —
—nbsp;geschikste —
—nbsp;Maleidsche, Ja-
III
— De Regering
moedigt de scholen der
Inlanders aan.
Zij zorgt voor de uit-
breiding der kennis van
de Inlandsche talen
onder de Europesche
ambtenaren. —
B Niets voortestellen.
C Wij hebben de doelmatigheid niet ingezien om de Inlanders op
de Nederlandsche scholen te onderwijzen, zijnde het ons in tegendeel
voorgekomen dat de kennis der Inlanders in het algemeen, met betrekking
tot het onderwijs van den beschaafden Nederlander, behoort bepaald
te blijven tot die om de inlandsche talen met onze letters te schrijven,
en overigens tot eenige Rekenkunde, ten einde dat aan derzelve die ambten
kunnen worden opgedragen waartoe de Inlanders, aangezien hunne
zeden, gewoonten en mindere behoeften de voorkeur verdienen.
Wij stellen alzoo voor het tegenwoordige artikel te bepalen bij deze
woorden (vide kolom III, Cs.).
dan van eenen anderen kant de gelegenheid te begunstigen, om de
kinderen hier te lande het middelbaar onderwijs te doen genieten,
en hen daardoor buiten de verpligting te brengen, om in het Moeder-
land zelve de gronden te leggen van die kennis en beschaving, waardoor
zij in staat gesteld worden, om, in vervolg van tijd. m den dienst dezer
bezittingen overtegaan. dan wel in het land hunner voorvaderen eene
nuttige en eervolle bestemming te bereiken, en die in deze gewesten
toch niet dan zeer onvolledige en gebrekkig kan verkregen worden.
Een aantal redenen pleit voor dit mijn gevoelen, en om der gevolgen
wille is dit punt de aandacht van het Gouvernement overwaardig.
E Conf.
V
(vervalt, Cs.)
— De Regering
neemt ook de maatre-
gelen tot instandhou-
ding van de scholen
der Inlanders, en zorgt
ingevolge de bestaande
bepaling voor de uit-
breiding der kennis
van de inlandsche ta-
len onder de Europe-
sche Ambtenaren, in
afwachting van de meer
krachtdadige midde-
len, welke \'er tot dat
einde in het moeder-
land zelve zullen ge-
nomen worden. —
Bij Staatsblad 1819 No. 34 vinden wij tot bevordering van dit laatste
zeer doelmatige bepalingen, om van die bepalmgen eene betere executie
te kumien verwachten zal het welligt goed zijn dezelve te modificeren,
daar de ondervinding heeft doen zien dat de strengheid derzelve de
vervulling dikwijls doet verzuimen.
D De instandhouding van goede scholen voor de inlanders is een dier
middelen waardoor ongetwijfeld zeer veel kan worden bijgedragen
om de inlandsche bevolking meer en meer tot eene zekere trap van be-
schaving te brengen, die dezelve meerendeels ontbreekt, en voor zoo
verre zulks niet te ver gedreven wordt niet dan eene gunstige invloed
op den staat der bevolking hebben kan.
VI
— art. 97. —
— beraamt de ge-
schiktste middelen tot
uitbreiding van de
kennis der Javaansche,
Maleische en andere
Oostersche talen, on-
der de ambtenaren. —
IV
De tweede bepaling van dit artikel, waarbij de Regering de uitbreiding
der kennis van de inlandsche talen onder de Europische Ambtenaren
wordt aanbevolen was insgelijks bij het oude Reglement vastgesteld,
en verdient onder die hoofdmiddelen, te worden gerangschikt, waardoor
zoo krachtdadig tot de vestiging van ons bestuur in deze Gewesten
kan worden medegewerkt. Ik meen zeker te weten dat ook onlangs
\'s Konings aandacht op dit belangrijk punt is gevestigd geworden,
en dat \'er in Nederland een plan bestaat ten einde aan jonge lieden
die zich aan den dienst dezer bezittingen wilden toewijden de gelegenheid
te verschaffen, om in het Moederland de inlandsche talen te leeren.
I
art. loi.
De regering zorgt
voor de bewaring en
verbetering der ge-
zondheid, door daartoe
doelmatige middelen.
II
— Art. gó. —
(onveranderd, Cs.)
III
B Niets voortestellen.
C Vereischt geene aanmerkingen.
D Dit artikel zal wel geene toelichting behoeven, dan, ik acht het niet
ongepast hierbij aantemerken, dat, zullen de pogingen der Regering
bij het aanwenden van doelmatige middelen bekroond worden, het ook
van belang moet worden beschouwd, om in de keuze van de uit Neder-
land te zenden Geneeskundigen zeer omzigtig te zijn, en zich zoo veel
I
art. 102.
De regering maakt
de noodige verordenin-
gen op het daarstellen
en bijhouden der ge-
boorte, trouw, en sterf-
lijsten, vooral zoo verre
de Europesche of van
Europezen afkomstige
inwoners betreft.
II
— Art. 97.
■ trouw en sterf—
III
—nbsp;De Regering
zorgt voor de daar-
stelling en het bij-
houden —
—nbsp;trouw en Sterf
Registers, vooral —
—nbsp;Europesche en
van de Europezen —
Het is mij niet bekend in hoe verre aan dit belangrijk plari eemg gevolg
-geven is, dan ik heb voor mij zeiven de overtuiging, dat lanp dien
teg aanmerkelijk veel kan worden bijgedragen om onzen invloed
op den Inlander en den gang der Inlandsche zaken bij voortdurmg
te vermeerderen.
E 100-18. Waarom dit weglaten. Mij komt het belangrijk voor dat de
Inlanders, des verkiezende, onze scholen bezoeken. En het tweede ge-
deelte, dunkt mij is ook goed. Zie ook 100-27.
VI
— art. 9?.
De regering be-
raamt de geschiktste
middelen om de oor-
zaken van ongezond-
heid, waar die mogten
bestaan, wegtenemen
ofte verminderen. —
V
G Idem.
IV
(onveranderd, Cs.)
— De Regering zorgt
voor al het geen ter
verbetering van den
geneeskundigen dienst
strekken kan, en neemt
alle zoodanige maatre-
gelen, waardoor de ge-
zondheid der ingeze-
tenen meer en meer
kan bewaard cn be-
vorderd worden. —
mogelyk te bepalen tot jonge lieden, die goede studiën gemaakt hebben
r zonder met een bepaald systeem te zijn vooringenomen, tijd en
ennbsp;/V\'\'\' om zich in deze gewesten naar mate zij in onder-
gelegcnheid hebben om^ ch m g ^ ^^^^^^ ^^^ ^^
Tg^rsreTn^lquot; oplenen doelmatigen voet worden in-
ge r igt.
E Conf.
IV
—nbsp;De Regering is
verpligt van aan de
nakoming van de be-
staande en nog nader
te maken bepalingen,
omtrent het —
—nbsp;sterflijsten, ten
strengste de hand te
houden, vooral —
V
— Regering zorgt
voor de instandhou-
ding en verbetering
der bestaande bepa-
lingen op het houden
van geboorte- trouw
en sterflijsten, van de
Europeanen en derzel-
ver afstammelingen.—
VI
— art. 99.
De Regering zorgt
voor de instandhou-
ding en verbetering
der bepalingen op het
houden van de ge-
boorte- trouw en sterf-
lijsten, der Europeanen
en derzelver afstamme-
lingen. —
I
art. 103.
De regering zorgt
voor eene goede bezol-
diging der Ambtena-
ren en voor eenen on-
derstand voor hunne
achtergelaten wedu-
wen en kinderen.
II
G Art. 102. Wordt door ons voorgesteld. (Vide kolom III, Cs.).
D Ik erken ten vollen het nut van de bepaling bij dit artikel voorge-
schreven. Het is Uwe Excellentie ook reeds uit een vroeger rapport
bekend, dat ik m der tijd eene Commissie van Regtsgeleerden benoemd
— Art. 98. —
— ambtenaren
— kinderen, alles
onder Onze nadere
goedkeuring. —
III
— Aan alle Lands
dienaren wordt eene
goede bezoldiging ver-
zekerd.
Aan alle Lands die-
naren welke zulks ver-
dienen wordt ook een
pensioen verzekerd ten
laste van den Staat.
De Europeanen dra-
gen een gedeelte hun-
ner Inkomsten bij tot
onderhoud van hunne
achtertelaten Wedu-
wen en Kinderen,
mitsgaders om zelve,
na, dat zij door den
Koning zullen zijn ge-
pensioneerd — daar-
uit eene verhooging
van pensioen te ge-
nieten. Deze bijdrage
zal daartoe in twee
afzonderlyke fondsen
worden overgebragt.
Aan alle Landsdie-
naren welke buiten
hunne schuld uitvaj-
len, en voor welke nog
geene termen tot pen-
sioen bestaan, zal een
wachtgeld worden toe-
gelegd inmiddels zij
weder in activiteit
worden gesteld. In ste-
de van wachtgeld en
IV
— Aan de Ambte-
naren moet steeds eene
goede bezoldiging ver-
zekerd worden, met
in Achtneming nog-
thans van het bepaalde
bij Art. 21 van dit
Reglement, waarbij
aan de Regering de
bevoegdheid ontzegd
is, om, zonder autori-
satie des Konings, de
eenmaal vastgestelde,
of nog nader vastte-
stellen bezoldigingen,
te verhoogen. —
heb, om het belangrijk, werk van den burgeriijken stand, hetwelk hier
zeer onvolledig behandeld is, tot stand te brengen. Eerlang zal ten deze
een besluit genomen worden hetwelk ik niet in gebreke zal blijven
Uwe Excellentie medetedeelen.
E id.
V
— Het bezoldigen
der Ambtenaren, ge-
schiedt naar het be-
ginzel dat behalve dc
toeteleggen jaarwed-
de geene andere gel-
delyke voordeden,
van wat aard ook, uit
de posten mogen ge-
trokken worden, zoo
dezelve niet uitdruk-
kelyk zijn toegestaan.
Ter voorkóming
van alle misvatting
hieromtrent zullen bij
elke benoeming tot
eenen post, aan wel-
ken, behalve de vaste
bezoldiging, andere
voordeden verknocht
zijn, het genot daar-
van bij eene resolutie
van den Gouverneur
Generaal in Rade,
aan den benoemden
worden vergund.
Onder de voren-
staande bepalingen
zijn ook begrepeii de
zoogenaamde spilla-
gien of overwigten.—
VI
— art. 100.
Het bezoldigen der
Ambtenaren, geschiedt
naar het beginzel dat
behalve de toeteleggen
jaarwedde geene an-
dere geldel3\'ke voor-
deden, van wat aard
ook, uit de posten mo-
gen getrokken worden,
zoo dezelve niet uit-
drukkelyk zijn toege-
staan.
Ter voorkoming van
alle misvatting hier-
omtrent zullen bij el-
ke benoeming tot
eenen post, aan wel-
ken, behalve de vaste
bezoldiging, andere
voordeden verknocht
zijn, het genot daar-
van bij eene resolutie
van den Gouverneur
Generaal in Rade, aan
den benoemden wor-
den vergund.
Spillagien of over-
wigten wanneer die in
sommige gevallen wor-
den toegestaan, zullen
nimmer kunnen be-
schouwd worden als
voordeden aan de
ambten verbonden,
maar slechts als midde-
len om verliezen bui-
van Pensioen kunnen
de belanghebbenden
gronden of landen, dan
wel vrije overtogt naar
Nederland bekomen,
zoo dit met \'s Lands
belang meer overeen
komt en zij zulks ver-
kiezen. —
A Bij de nieuwe redactie, zal dit artikel in verband dienen te worden
gebragt, met de overige financiele bepalingen, en vooral met die, welke
aan de Regering het verhoogen der eenmaal vastgestelde traktementen
zal ontzeggen.
B Niets voortestellen.
C Wij zijn zoo vrij deze plaats te bezigen om onder Uwe Excellencies
aandacht te brengen, hoe onbepaald thans in (is, Cs) het Stuk der
Pensioenen aan burgerlijke beambten toeteleggen. Zoo, als ons blijkt uit
het besluit van Kommissarissen Generaal van den le December 1818
No. 21, is destijds door den Raad van Financien, een Project Regle-
ment voor dit onderwerp ingediend, hetwelk door Kommissarissen
Generaal aan de beslissing van den Koning is onderworpen.
Wij mogen niet verzwijgen dat wij het overeenkomstig het Koninglijk
besluit van den 17e Mei 1814 No. 11 en overeenkomstig Uwer Excellen-
cie besluit van den 9e December 1826 No. 6, vinden en ook houden wij
het voor billijk, dat aan de burgerlyke, even als aan de Militaire Dienaren
van Zijne Majesteit, een Pensioen worde verzekerd tot eene belooning
voor gepresteerde diensten; wij houden dit zelfs voor noodig: (aangezien
de inkomsten der ambtenaren niet meer toelaten dat zij daarvan iets
besparen in vergelijk van het geen voor hun onderhoud, na hunne
Jaren, Ziels en ligchaams vermogens in \'s Lands dienst te hebben
versleten onontbeerlijk is:) ten einde des te zekerder te zijn dat niemand
uit vrees voor een verstaand gebrek, neiging gevoele zich daarvoor te
waarborgen door middelen te bezigen die niet vergund noch met des-
zelfs eigenaardige wenschen overeenkomstig zijn.
Wij gevoelen echter dat \'s Lands schatkist te zeer zoude worden.be-
zwaard, zoo dezelve aan,de dienaren die op pensioen mogen aanspraak
maken de inkomsten ten volle uitreikte die een ieder noodig heeft
om in zoodanigen stand te blijven leven als voor hem wenschelyk is.
Om hierin te suppleren en \'s Lands Schatkist te gemoet te komen,
houden wij het voor regtvaardig dat alle ambtenaren bij maandelyksche
Contributien een pensioenfonds formeren^ het welk in navolging van
de inrigting van het fonds der verhoogde pensioenen van de officieren
van de Landmagt, zoude dienen om aan hun, boven het pensioen
ten de schuld der amb-
tenaren ontstaan, te
dekken. —
(art. loi volgt ach---
ter art. 115 van R. R.
1818, Cs.).
hetwelk zij tot belooning uit \'s Lands schatkist, erlangen, eenige ver-
hooging en gevolgelyk een ruimer bestaan te doen gemeten.
Wij zullen deze bedenkingen in acht nemen bij de redactie die hier-
onder voor art. 103 door ons zal worden vastgesteld.nbsp;. ^ , .
Wij zullen voorts gebruik maken van Uwer Excellencie besluit
van den ge December 1826 No. 6, hetwelk aan de ambtenaren die tijdelijk
buiten activiteit worden gesteld, inmiddels eenige inkomsten verzekerd.
Overeenkomstig met alle deze consideratien stellen wij Uwe Excellencie
voor art. 103 in dezer voege te arresteren (vide kolom III, Cs.).
D Art 103 104 en 105. Wat omtrent den inhoud van deze beide
Artikelen in het rapport der Commissie staat aangeteekend, stemt ook
geheel met mijne denkwijze overeen. Zeer doelmatig is het te bepalen,
dat Ambtenaren in deze gewesten een goede bezoldiging zullen genieten,
maar de bepaling van die bezoldiging staat steeds in verband tot de
geringe inkomsten waaruit in alle de behoeften van het Bestuur moet
worden voorzien; en hoezeer veele der bezoldigingen wel voldoende
zijn, om eene, aan den rang. waarin zij verbonden zijn, geevenredigde
levenswijze te houden, ja zelfs sommige nog strekken kunnen, om
jaarlijks eenige gelden te besparen, zoo is het toch met te ontkennen,
dat geen van dezelven als voldoende kan worden beschouwd, om
daarmede eenig beduidend vermogen bij een te brengen. Zal intusschen
het Gouvernement in staat gesteld worden, om in het belang en voor
het goede beheer dezer bezittingen, hare keuze te kunnen vestigen op
Ambtenaren die zich en door humie kunde, en door hun gedrag en
door hunne betrekkingen in de Maatschappij boven andere onderschei-
den, dan moet ook aan dezen laatsten een vast vooruitzip op eene
eervolle en voldoende beloning geopend worden, na de veele en groote
opofferingen, die zij zich voor den dienst dezer landen m deze gewesten
getroosten moeten en dan voorzeker kan hunnen lust en ijver met
meer aangeprikkeld en niet beter beloond worden, dan wanneer de toe-
komst hun de gelegenheid aanbiedt, om, onder het genot van een goed
inkomen, en van een onbezorgd bestaan, als de vrucht van veele jaren
arbeid en van trouwe pligtsvervulling de overige dagen huns levens,
in den schoot hunner Vaderlandsche betrekkingen te kunnen door-
brengen. Tot dus verre is dit hoogstbelangrijk punt zoo niet onaange-
roerd, ten minsten nog onbeslist gebleven, en van de deswege te nemen
bepalingen hangt niettemin voor het vervolg grootendeels af, wat tot
de regeling en instandhouding van een goed bestuur in deze bezittingen
kan en behoort te worden vastgesteld. Want hoe zal immer het Gou-
vernement tot dit doeleinde geraken, indien niet de genen die geroepen
worden om de gewigtigste betrekkingen in deze bezittingen te vervullen,
vooraf tijd en gelegenheid gehad hebben om in mindere posten die
kennis en wetenschap optedoen, welke, gevoegd bij de kunde die eigen
oefening en onderzoek, de vruchten van eene goede opvoeding, hun
hebben doen verkrijgen, hen in staat kunnen stellen om de hoogere
rangen, die hun wordt voorbestemd, met waardigheid en ten nutte
van den lande te bekleeden. En hoe zal immer het Gouvernement,
eenige goede, zekere, en belangrijke uitkomsten ten deze kunnen ver-
wachten, indien hetzelve het middel niet weet te vinden, om aan jonge
heden van aanleg, smaak, talent, goede opvoeding, en geboorte, eene
eervolle, aangename en nuttige loopbaan in deze gewesten te openen ?
Dit belangrijk oogmerk kan intusschen nimmer verkregen worden,
wanneer er niet van Gouvemements wege vaste bepalingen omtrent
het lot van de Ambtenaren in Nederiandsch Indië worden vastgesteld\'
wanneer niet, dan (aan, Cs.) verdienstelijke en eerlijke dienaren het stellig
vooruitzigt op eene dankerkentenis, op eene beloning voor veeljarige
diensten geopend en verzekerd wordt; wanneer niet van de zijde van
het Gouvernement die warme belangstelling in het bestuur dezer landen
gesteld wordt, welke eiken weidenkenden en ijverzuchtigen jongeling
kan aansporen om zich aan de groote en dierbare belangen van het
Moederland in deze gewesten dienstbaar te maken; wanneer het einde-
lijk, niet meer als eene vernedering, maar daartegen als eene eer en
onderscheiding aan iemand wordt toegekend, dat hij, deszelfs dierbaarste
belangen ter zijde stellende, gezondheid, betrekkingen en genoegens
moet opofferen, aan de hem toegedachte bestemming, om op vier
duizend uren van het Vaderland verwijderd, het zijne bijtedragen,
om tot de welvaart en den voorspoed van dat zelfde Vaderland mede-
tewerken. Van de waarheid dezer stellingen doordrongen, heb ik geens-
zins geaarzeld de nevenstaande Artikelen in het onderwerpelijk Regle-
ment intelasschen, en het is ook reeds daarom eene mijner aangenaamste
werkzaamheden geweest van eene Commissie te benoemen belast
om mij eene voordragt tot het daarstellen van eenige reglementaire
bepalingen nopens het onderhavige punt voortedragen; zullende ik
niet in gebreke blijven Uwe Excellentie in der tijd met den uitslag
ten deze bekend te maken. Intusschen vleije ik mij dat het beginsel,
waarvan in deze de rede is, door Zijne Majesteit met Hoogstderzelver
goedkeuring zal worden achtervolgd. Wat betreft de bijdragen tot een
Wezen en Weduwenfonds, hieromtrent vermeen ik mij van alle inlich-
tingen te kunnen onthouden; de voortdurende instandhouding van die
belangrijke inrigting pleit genoegzaam voor het nut en het belang dat
er in gelegen is, om dezelve op den eenmaal voorgeschreven voet te
blijven handhaven.
E Ik zou liefst art. 103-18 behouden in verband met 11S-18 en 21-27
zoo ook 121 hier achter. De leiding van gedachten zal in allen geval
eenigszins anders moeten zijn. Maar voornamelijk Spülagren en rmnmgten
zou ik wel toestaan. Zie art.
hebben als voordeelen of emolumenten. De G G. Daendels heeft dit in
zijn tijd wel ingezien en de ambtenaren te dien aanzien te regt gezet.
F Bij het lezen van dit artikel heb ik mij gevraagd wat hetzelve eigenlijk
bedoe de. Het antwoord is geweest dat hetzelve mets anders ten oogmerk
had dan de verklaring van het begmzel dat de Ambtenaren zoodanig
leten bezoldigd worden, dat zij tot geene stille of andere winsten
Tullen behoeven toevlugt te nemen, eene verklaring die nuttig is, om
da eenmaal op Java juist het tegenovergestelde beginse geheersch
h ft Maar indien dit zoo is, waarom dat dan met duidelyk gezegd?
Z daar degronden mijner nieuwe redactie, k geloof nog in allen eerbied
1 die redactie voordeelen heeft boven de oude, doch geef gaarne
toe dat mijne bijvoeging omtrent spillagien zeer ondoelmatig was. Ik
heb dit nu veranderd.
G Ik vinde de verandering nu overeenkomstig een gedeelte van mijne
Lmerkingen. Maar de andere redeneringen zijn mij nog met klaar.
DcTdoeling van art. 103 (18) was enkel om voor eene goede, dat is
rede^rruim geregelde belooning te zorgen. Dat de ambtenaren dan
geene andere sdlle winsten etc. mogten hebben was m 115 (18) gezegd.
Nader bespreken.
— Art 104nbsp;—nbsp;~
Achtervolgens \' des- Elk ambtenaar die Elk ambtenaar die
wege vastteLllen benbsp;.du-nbsp;^.du-
Ärn\'trbt t^^g .aren met twaalf jaren met trouw
,nbsp;trnuw en i ver m Ne- en ijver m Neder-
ÄaXe —: deXnlci Ind.e .andsch Ind. gediend
-ocr page 410-E Is die bepaling van 20 jaren in sommige gevallen niet te lang. Vooral
wanneer men de bezoldiging niet zoo ruim maakt, dat er niet veel
overblijft. Wanneer een jong mensch van 20 jaren naar Indie gaat,
dan kan het; maar stel een man van verdiensten in het regterlyke of
administrative vak, die op zijn 30e of 40e jaar gaat. Dat kan niet. Waar-
om in dit Reglt. dit bepaald.
F Het reglement van 1818 bepaalde niets omtrent het pensioneren
der ambtenaren. K. K. G. G. hebben \'er echter toen reeds over gedacht.
Het reglt. van 1827, bepaalt dat er een reglement zal gemaakt worden.
Tot dus verre is er nog niets van gekomen, alles is nog onzekerheid
even als in 1818. Om nu ten minste een stap verder te gaan, heb ik
voorgesteld te bepalen in welk geval het onbetwistbaar regt op pensioen
een pensioen ten laste
van de Indische Kas
verzekerd worden. —
diend heeft, verkrijgt
naar gelang van zijne
dienstjaren een regt
op pensioen ten laste
der koloniale geld-
middelen. Byzondere
reglementen, regelen
meer bepaaldelyk de
voorwaarden waarop
het pensioen kan ver-
leend worden en de
hoegrootheid van het
zelve. —
heeft, verkrijgt naar
gelang van zijne dienst-
jaren een regt op pen-
sioen ten laste der
koloniale geldmidde-
len. Byzondere regle-
menten, regelen weer
bepaaldelyk de voor-
waarden waarop het
pensioen kan verleend
worden en de hoe-
grootheid mitsgaders
de evenredige opklim-
ming van hetzelve. —
bestaat. Ik ben daarbij uitgegaan van het begmzel het welk ik bij het
uitzenden van ambtenaren zou wenschen gevolgd te zien, namelyk
dat slechts jonge ambtenaren van 20 jaren zullen gezonden worden. -
Het is waar, in het geval door Z. E. aangehaald dat men namehjk
een man van verdiensten van 30 of 40 jaren zendt zoude deze het
pensioen op eenen grooten afstand van zich zien. Doch behalve da ik
Ln verblijf van 20 jaren in Indie, als algemeene maatsta niet te lang
acht zoo belet deze bepaling het Gouvt. met om enkelde menschen
acht, zoo oeiet aez fnbsp;^^^ ^^ ^^^ twintig-
vroeger te pensioneren. Het artiicei zcyi
jarige trouwe dienst regt heeft op pensioen.
G Nader bespreken.
— Art. 105.
De Europesche
Ambtenaren zijn ver-
pligt een bepaald ge-
deelte hunner inkom-
sten bij tedragen ter
voorziening in een
fonds, waaruit aan der-
zelver weduwen en we-
zen voor het vervolg
een pensioen kan wor-
den verzekerd. Al wat
tot het beheer van en
de bijdragen tot dit
fonds betrekking heeft,
is en wordt verder bij
afzonderlijke Regle-
—- art. 105.
Het onderhoud der
weduwen en weezen
van burgerlijke amb-
tenaren komt niet ten
laste van \'s lands kas,
doch wordt bekostigd
uit een fonds, zamen-
gesteld uit de contri-
butien der Ambte-
naren, en waartoe al-
len, zonder onder-
scheid gehouden zijn
bijtedragen. Afzon-
derlyke reglementen
regelen de wijze van
beheer van dat fonds
— art. 103.
Het onderhoud der
weduwen en weezen
van burgerlyke amb-
tenaren komt niet ten
laste van \'s lands kas,
maar wordt bekostigd
uit een fonds, zamen-
gesteld uit de contri-
butien der Ambtena-
ren, en waartoe allen,
zonder onderscheid
gehouden zijn bijte-
dragen. Afzonderlyke
reglementen regelen de
wijze van beheer van
dat fonds en al wat
E Conf.
E Is dit wel goed — de ondervinding bewijst niet veel voor die fondzen
in het algemeen, dezelve te vermeerderen, schijnt mij niet raadzaam.
Mij dunkt, het Gouvt. moet daarvoor zorgen.
menten en besluiten en al wat verder daar- verder daartoe betrek-
geregeld en vastge- toe betrekking heeft, king heeft. —
steld.nbsp;—
t
Er zullen in gelijker
voege maatregelen
worden beraamd, om
uit de gezamenlijke bij-
dragen tot een ander
fonds, aan de Ambte-
naren zeiven, boven de
van \'s lands wege toe-
teleggen jaarwedde,
eene verhooging van
pensioen te verzeke-
ren. —
— art. 105a.
De regering is be-
voegd om aan de
ambtenaren opteleg-
gen, het bijeenbren-
gen van een fonds,
bestemd om aan de
zoodanige hunner
— art. 104.
De regering is be-
voegd om aan de amb-
tenaren op te leggen,
het bijeenbrengen van
een fonds, bestemd om
aan de zoodanige hun-
ner welke in de termen
hooging van dat pen-
sioen te verzekeren. —
welke in de termen vallen om pensioen van
vallen om pensioen landswege te bekomen,
van landswege te be- eene evenredige ver-
komen, eene evenre-
dige verhooging van
dat pensioen fe ver-
zekeren. —
F Ik heb hierin du Bus nagevolgd. — Tot dus verre heeft men wel
is waar met de fondsen gesukkeld, doeh des niettemm besparen zij
thans eene jaarlyksche uitgave van welhgt f 80.000,- aan s lands kas,
en dit is, zoo lang het duurt, niet te verwerpen.
— Art. 106.
Aan Ambtenaren,
die zonder hun toe-
doen, buiten betrek-
king geraken, en nog
geene aanspraak op
pensioen maken kun-
E Dit artikel van 27 is met rede weggelaten, dat voegt niet in een al-
gemeen Reglt.
I
art. 104.
De Regering zorgt
mede voor de nagelaten
boedels, die aan wee-
zen vervallen of onbe-
heerd zijn.
II
■ Art. gg. —
De regering
— wezen —
III
— De boedels die
aan Weezen vervallen
of onbeheerd zijn, wor-
den onder het opper-
toezigt van de Raden
van Justitie, beheert
door Wees en boedel-
nen, zal in afwachting
daarvan, of van eene
geschikte gelegenheid
om hen weder in dienst
te stellen een wacht-
geld worden toege-
legd, geëvenredigd aan
de byzondere dien-
sten, door de belang-
hebbenden bewezen, of
aan het tractement be-
vorens door hen ge-
noten; dit alles voor-
loopig in overeenstem-
ming met de bepalin-
gen vastgesteld bij be-
sluit van den Kom-
missaris Generaal in
dato ge December 1826
No. 5. —
F art. 106 en 107 (vide Knibbe, Bijlagen p. xlvi, waar men echter leze.
Dit zijn slechts tijdelyke bepalingen, enz. Cs.).
G idem.
— Art. 107.
Aan de genen, welke
zulks verlangen mog-
ten, zullen ook gron-
den of landen, instede
van wachtgeld en van
pensioen, van \'s Gou-
vernements wege kun-
nen worden afgestaan.-
(Voor de aanteekeningen behoorend bij art. 107 van R. R. 1827
vide Knibbe, Bijlagen p. xlvi, Cs.).
IV
— Art. 108.
De boedels, die aan
weezen vervallen of
onbeheerd zijn, wor-
den onder het opper-
toezigt van de Raden
V
—nbsp;art. 108. —
—nbsp;zorgt voor de be-
heering der insolvente
boedels mitsgaders
voor die nalatenschap-
pen welke aan wee-
zen —nbsp;— zijn.
VI
—nbsp;Art. 105. —
—nbsp;zorgt voor de be-
heering der insolvente
boedels mitsgaders voor
die nalatenschappen
welke aan weezen —
— zijn.
kamers of door Se-
questers. —
B Niets voortestellen.
C Wordt door ons voorgesteld (vide kolom III, Cs.).
Vide art. 27 van de Instructie voor de Raden van Justitie van den
10 January 1819 (Staatsblad No. 20).
D Men heeft geoordeeld, dat dit artikel bij het oude Reglement van
i8i8 in te algemeene bewoordingen vervat was, en uit dien hoofde
de voorkeur gegeven aan de meer byzondere bepalingen die in de be-
staande Instructie voor de Raden van Justitie, omtrent het beheer der
boedels, die aan weezen vervallen of onbeheerd zijn voorkomen. Het
beginsel zelve om aan de Raden van Justitie het Oppertoezigt over het
beheer van zoodanige boedels te geven, zal wel geene toelichting of
aanbeveeling behoeven. Vroegere en latere ondervinding ja de geschiede-
nis van den dag pleiten voor het behoud van zoodanige bepaling.
I
art. 105.
Het staat aan alle
ingezetenen van Ne-
deriandsch Indie vrij,
zich zoodanig middel
van bestaan uittekie-
zen, of zoodanigen han-
del te drijven, als zij
goedvinden, voor zoo
verre er ten aanzien
van eenige byzondere
punten geene bepalin-
gen om des algemee-
nen belangs wille, be-
staan mogten.
II
— Art. 100. —
(onveranderd, Cs.)
III
— De Inlanders zul-
len tot hun eigen voor-
deel en ten nutte van
het algemeen, zich
verbinden om voor ei-
gen rekening van eeni-
ge artikelen bepaalde
hoeveelheden te pro-
duceren. —
van Justitie beheerd
door wees en boedel-
kamers, of door Se-
questers; overeenkom-
stig het geen deswege
bij de Instructie voor
de Raden van Justitie
is vastgesteld. —
Byzondere regle-
menten, aan de be-
krachtiging des Ko-
nings onderworpen,
bepalen den aard der
bemoeyingen van de
kollegien of ambtena-
ren welke ten voor-
melden einde zullen
worden aangesteld. —
Byzondere regle-
menten, aan de be-
krachtiging des Ko-
nings onderworpent
bepalen den aard der
bemoeyingen van de
kollegien of ambtena-
ren welke ten voor-
melden einde zullen
worden aangesteld. —
E Conf.
F Bij het lezen van dit artikel zoo als het door den Heer du Bus p-
arresteerd is, zijn mij twee vragen voorgekomen, i . Is de uitdmkkmg
juist, boedels die aan weezen vervallen-enz. Die weezen kunnen immers
voogden hebben? Veel beter was dan de oude uit^drukking in art. 104
van het reglt. van 1818, vermits daarbij slechts in het algemeen bepaald
was, dat de Regering moet zorgen voor de boedels van weezen. 2 Is
dit artikel hier op zijne plaats en behoort het met bij het hoofdstuk
over de Justitie? Dit laatste ter nadere overwegmg latende, zal ik
slechts zeggen, dat mijne nieuwe redactie overeenkomt met die van 1818
met bijvoeging van eene bepaling waaruit zal voortvloeyen dat de
^ ruc ien en reglementen voor de Weeskarners aan de Koninklyke
S acht ging zullen zijn onderworpen, als dat welligt strekken zal
oquot;nbsp;en zekerheid aan die instellingen te geven.
IV
Art. 109. —
V
— art. 109.
VI
— art. 106.
— Indië —
— uittekiezen of — — uittekiezen of —
— drijven als —
— punten, geene re-
denen bestaan mogten,
om die bevoegdheid in
het algemeen belang,
eenigszins te beperken-
— punten, geene — — punten, geene -
— wille, noodig
worden geacht. —
C Met dit artikel zouden wij ons gaame volkomen vereenigen — dan
het IS voor als nog, naar ons inzien niet doelmatig de inlanders in het
bevorderen van hun voordeel geheel aan zich zelve overtelaten, daar zij
zonder daartoe te worden aangezet, zich niet weten te vereenigen
zoodanig als noodig is om produkten daartestellen waartoe onvereenigde
individueele middelen onvoldoende zijn, noch het doorzigt, even min als
de ondernemmgslust, bezitten, om arbeid en kosten tijdelijk aantewen-
den ot als het ware voorteschieten, om daarvoor, na verloop van eenigen
tijd, eene vermenigvuldige vergoeding te bekomen. Op grond hiervan
stellen wij voor, art. 105 te amplieren met deze woorden (Vide kolom
lil, Cs.).
D (Art. 109, iio, iii, 112, Cs.). In de redactie van dit artikel (105
van het oude) is geene noemenswaardige verandering gebragt Het be-
staande beheerstelsel maakt alsnog eenige beperking in de ten deze
bedoelde vrijheid van handel en industrie noodzakelijk. De Amfioen-
pacht, het zout Monopolie, de Specerij en tinhandel, zijn zoo veele
bronnen, welke, in het belang van \'s lands kasse aan het Gouvernement
moeten verblijven. Daarentegen brengt ook, mijns erachtens, het
belang onzer nationale fabrieken mede, dat, indien \'er ondernemingen
m deze gewesten mogten beproefd worden, waarvan de uitslag eventueel
ten nadeele van de Nederlandsche nijverheid konde uitlopen, aan de
Regenng de bevoegdheid worde overgelaten, om de oprigting van elk
etablissement, dan de strekking hebben zoude te beletten. De door de
Commissie gedane voordragt om bij ampliatie van het nevenstaand
Artikel te bepalen, dat de Inlanders tot hun eigen voordeel en ten nutte
van het algemeen, zich zullen verbinden om voor eigen rekening van
I
art. 106.
De regering moedigt
door alle middelen bin-
nen haar bereik den
landbouw aan, zij be-
raamt of stelt aan het
Departement der Ko-
lonien voor, de beste
middelen, om aanvan-
kelijk of bij voortgang
den landbouw, door
uitgifte van landen en
de vermeerdering van
eene Europeesche be-
—nbsp;Art. loi. —
—nbsp;Regering —
—nbsp;bereik, den land-
bouw, en waar zulks
met de plaatselijke
gesteldheid overeen-
komt, de teelt van
voortbrengselen voor
den Europeschen
handel aan.
Op het Eiland Java
inzonderheid, zal de
Regering de kweking
III
—nbsp;De Indische Re-
gering moedigd door—
—nbsp;aan. Er zal onder
het voorzitterschap van
den Gouverneur Ge-
neraal eene Hoofd-
kommissie voor den
Landbouw bestaan,
welke door plaatselijke
Sub kommissiën wordt
voorgelicht.
Deze Hoofd en Sub-
-ocr page 419-eenige artikelen zekere hoeveelheden te produceren, komt mij voor
geenszins in aanmerking te moeten worden genomen, als geheel strijdig
zoowel met het ware beginsel, waarop vrijheid, en uitbreiding van cul-
tuur steeds gegrond moet zijn, als met het stelsel van beheer, hetwelk
op weinige uitzonderingen na in deze gewesten is aangenomen en als
nog gehandhaafd wordt. Het is hier voorzeker de plaats met om in het
breede over dit hoogst belangrijk punt uittewijden, en ik zoude slechts
in herhalingen treden, indien ik daartoe overging. Veel liever gedrage
ik mij omtrent dit punt, en den inhoud der volgende Artikelen no,
III en 112 aan mijn rapport ov^ de Colomsatie m dato 31 Mei 1827
en aan dat over de oprigting van Hoofdkommissie en van Subkommissien
van Landbouw. Het zal overigens onnoodig zijn Uwe Excellentie te
doen opmerken dat de stellige bepalingen van Art. iii genomen zjjn
naar aanleiding van Zijn Majesteit\'s besluit v^ f n . waarbij
de bestemde resolutie der Indische Regermg van 6e Mey 1823 is inge-
trokken.
E Conf.
F Ik heb hier de redactie van art. 105 van het reglemen van 1818
gevolgd. De bijvoeging die de Indische Kommissie voordraagt, namel^
dat dc inlanders zullen kunnen verpligt worden om tot hun eigen voordeel
fn ten nutquot; van het algemeen zekere artikelen te produceren\'\' steunt
een gLate op dezelfde beginselen als het stelsel van den Generaal
ra\'XTBosch en het meermalen dezerzijds voorgebragte denkbeeld
dat er moet zijn dwang in de productie, maar vrijheid in de beschikking.
M jn rz n behoeft de bijvoeging der Kommissie met te worden
iviijnsnbsp;... . 77 het beginsel IS bepaald, dat de regering de
Vnbsp;VI
IV
— Art rro
Terbevorderingvan (Vide Knibbe, bi|
den Landbouw zal lagen p. xlvi, Cs.)
eene Hoofdkommissie
van landbouw bestaan,
welke door plaatselijke
Subkommissiën wordt
voorgelicht. Deze
Hoofd en Subkommis-
siën gaan den staat
van den landbouw na;
zij wijzen den weg aan
tot nieuwe takken van
Cultuur, en bevlijtigen
volking en landbou-
wers uittebreiden.
van zoodanige pro-
dukten, op het krach-
tigst bevorderen. By-
zondere voorschrif-
ten, nader door Ons
te geven, zullen aan-
wijzen of, en zoo ja;
op welken voet, tot
dat oogmerk behoort
te worden \'medege-
werkt, door uitgifte
van Grond aan Euro-
pesche landbouwers,
of andere dergelyke
middelen. —
(Bijzondere op-
dracht voor Komm.
Gl.).
kommissiën gaan den
staat van den Land-
bouw na. Zij wezen
(wijzen, Cs.) den weg
aan tot nieuwe takken
van kuituur, en bevlij-
tigen zich om door het ,
houden van een on-
middelyk toezigt over
het wetenschappelijk
gedeelte van het vak,
den landbouwer en
grondeigenaar met
hunne ware belangen
bekend te maken, en
hun dezelve te doen
bevorderen. —
—nbsp;dat de Regering
de beste middelen be-
raamt of voorsteld om
den landbouw door —
—nbsp;en landbouw uit-
tebreiden. —
zich om door het hou-
den van een onmidde-
lijk toezicht over hetnbsp;^
v/etenschappelijk ge-
deelte van het vak, den
landbouw(er Cs.) en
grondeigenaar met
hunne ware belangen
bekend te maken, en
hen dezelve te doen
bevorderen. De werk-
zaamheden van ge-
dachte Hoofd- en Sub-
kommissiën zijn en
blijven bij bijzondere
Instructiën geregeld.—
Al wat ter bevorde- (Vide Knibbe, by-
ring van den Land- lagen p. xlvji. Cs.),
bouw en daardoor van
den handel strekken
kan, wordt der aan-nbsp;,
dacht der Indische Re-nbsp;.
gering bijzonder aan-
bevolen. Zij is bevoegd
en verpligt in afwij-
king van het beginsel,
waaruit het bestuur ten
deze bevorens gehan-
deld heeft, alle midde-
len aantewenden, om
de uitgifte van landen
onder de Europesche
bevolking dezer gewes-
ten, volgens de reeds
bestaande bepalingen
nader te geven voor-
schriften, zoo veel mo-
gelijk aantemoedigennbsp;^
wachting van het geen
het Zijne Majesteit den
A Dit artikel bepaalt stellig, dat de landbouw door eene uitgifte van
landen zal worden aangemoedigd. — In de uitvoering van hetzelve
zoude men de keus hebben gehad tusschen een Kolonisatie van arbei-
dende Europeanen, of het stelsel om woeste gronden aan particulieren
uittegeven, door hunne kapitalen, maar door Javanen, te doen ont-
ginnen. Welligt zoude men beide middelen omhelsd hebben.
De Indische Regering heeft echter op eigen gezag dezen aangewezen
weg verlaten, door in de maand Mei 1823 onderscheiden bepalingen
vasttestellen, waarvan de grondtrek is, dat alle kolonisatie of vestiging
van Europeanen in de binnen landen van Java geweerd — de uitgifte
van landen gestaakt — en de reeds uitgegevene zoo veel doenlijk terug
genomen of ingekocht dienen te worden — en dat het voorts verkieslijk
is geene andere Europeanen te hebben, dan voor het bestuur en de
krijgsmagt. Onder de vele gevoelens over dit onderwerp, is er een,
dat deze midden weg kiest, tusschen eene onbepaalde toelating, en eene
gehele wering van kolonisatie. Die deze meening aankleven, geloven,
wel is waar, dat het ruimschoots uitgeven van landen aan Europeanen,
om door Javanen als daglooners te worden bebouwd, op de onder-
drukking van deze laatsten uitloopt, en alzoo zeer bedenkelijk is —
maar oordeelen tevens, dat eene kolonisatie van arbeidende Europeanen
nuttig en mogelijk is. — Met het begrip van deze laatsten, zoude geheel
overeenstemmend worden gehandeld, indien men bepaalde, dat de
regering, door alle middelen binnen haar bereik, den landbouw zoude
aanmoedigen voor zoo veel de Javanen betreft, door hen al meer en meer
het bezit van de door hen ontgonnen gronden te verzekeren — door de
verhuring van gronden, of het zoogenaamde stelsel van landrenten,
te doen bevorderlijk zijn, aan het aanleggen van nieuwe dorpen, ten einde
de jaarlijksche beurtwisselingen onder de bruikers van den grond
voor te komen, die thans in de zeer bevolkte streken, plaats hebben
door tot uitbreiding van de teelt van produkten voor de Europische
markt, premien uitteloven, beschermende prijzen te bepalen, en andere
Inbsp;IInbsp;III
art. 107.nbsp;— Art. 102. —
Over het algemeen
is het aan alle ingeze-
tenen van Neder-
Koning behagen zal
omtrent de grondsla-
gen van een meer al-
gemeen stelsel van Ko-
lonisatie voor het ver-
volg te bepalen. —
dergelijke aanmoedigingen te verleenen — en, door in het algemeen,
zoodanige ontginningen in de hand te werken, waar de Javaan, als eigen
ondernemer, en niet blotelyk als daglooner van den Europeaan zoude
voorkomen. En, voor zooveel de Europezen aangaat, door het afzonderen
van gezonde, hooggelegene, en onbebouwde streken op Java, om in
matige pachthoeven verdeeld, het zij door tusschenkomst van eene
daartoe opterigten Maatschappij — het zij onmiddelijk door het bestuur,
te worden uitgegeven aan arbeidende Europeanen.
De Kommissaris Generaal zal met de meeste aandacht dienen te
overwegen, wat daaromtrent aan den Koning, als definitieven maatregel,
zoude behooren te worden voorgesteld, zorgende dat intusschen, door
alle middelen, die het bestaande stelsel veroorlooft, de teelt van koffij,
peper, suiker, indigo, katoen en dergelyke handelsvoorwerpen worde
uitgebreid.
B Nota Bij Besluit van H. H. Excellentien Kommissarissen Generaal
van den 8e January 1819 No. 3 is nader bepaald: dat de beslissing,
omtrent de doelmatigheid of ondoelmatigheid eener uitgifte van landen,
aan Europeanen en andere, niet tot de Inlandsche bevolking behoorende.
onmiddelijk aan Zijne Majesteit zoude worden voorgedragen, en onder-
worpen blijven.
C Het eerste gedeelte van dit artikel is buiten twijfel om hetzelve
echter meer in Verband te brengen met, de zoo, heilzame bepalingen
aan Uwe Excellencie van den 29e Maart 18^), besluit No. 21. zoude
hetzelve kunnen luiden (vide kolom III, Cs.)
Het tweede gedeelte van dit artikel bevat (vide kolom III, Cs).
Deze Regels zijn geheel afhankelijk van het door Uwe Excellencie
daartestellen principe voor of tegen de Kolonisatie; wij houden ons
niet voor Competent hetzelve vooruittcloopcn, doch vermeenen dat
in ieder geval het verkoopen en terugkoopen van s Lands domeinen
aan de Speciale magtiging van den Koning moeten worden verbonden.
IVnbsp;Vnbsp;VI
— Art. 112. —
(Vide Knibbe, bij-
lagen p. xLVii, ook
voor art. 112a door
landsch Indie vrij en
onverlet, om op de
gronden hun in eigen-
dom toekomende, of
in huur, pacht, dan
wel ten gebruike uit-
gegeven, zoodanige
voortbrengselen aan te
kweeken als zij verkie-
zen, en daarover naar
goedvinden te beschik-
ken. — De voortbreng-
selen echter, welke vol-
gens de nog bestaande
verordeningen voor re-
kening van den lande
worden aangekweekt,
of welker aankweeking
en levering aan den
lande, tegen bepaalde
prijzen, eene verplig-
ting van de ingezete-
nen in sonmiige oor-
den is, zijn het eigen-
dom van den lande.
De regering vestigt
eene byzondere en ge-
stadige oplettendheid
op dit onderwerp, en
neemt de meest doel-
matige maatregelen,
ten einde het belang
van den lande, in
overeenstemming te
brengen met de be-
langen der ingezetenen.
4
B Nota. Indien de Amfioenteelt op Java wordt ingevoerd, zal deze
cultuur en altans de bereiding van de Opium, uitsluitend voor rekening
van den lande moeten geschieden: dewijl anders de amfioenpacht,
welke thans eene aanzienelijke som aan den lande afwerpt, spoedig
ondermijnen en te niet zoude gaan.
Art. 78 van het meermalen hier boven aangehaald reglement van 1815,
bevatte daaromtrent de navolgende bepalingen: „De vrije cultuur van
— beschikken.
De —
— verordeningen,
voor —
— Oorden —
— Regering —
—nbsp;Indië —nbsp;Baud ingevoegd, waar
echter in kolom 2
voor: ontslagen dient
te worden gelezen:
ontheven, in kolom 3
als verandering; ont
slagen voor: ontberen
—nbsp;aantekweken - dient te worden toe-
gevoegd,
Sub I bij ad 112
—nbsp;beschikken, on-nbsp;voor conform te le-
verminderd de be-nbsp;zen: Conf. sub II
voegdheid en de ver-nbsp;voorlaatste almea
pligting der Regeringnbsp;dient: Money cursief
om zoodanige objecten gedrukt ■ te zyn en
van cultuur, als erkend voor: geen koffy ge-
mogten worden voor lezen: geene koöy,
het algemeen schade- Cs.)-
lijk te zijn, geheel of
voorwaardelijk te ver-
bieden. De voortbreng-
selen echter, waarvan
de aankweeking —
—nbsp;lande. De Rege-
ring —
C
in
— lande in —
vx/plke in \'s lands Aziatische bezittingen kunnen
de voortbrengselen welke innbsp;^^^^^^^^ ^^^nbsp;bezittingen
wordennbsp;^^^nbsp;van Kruidnagelen, Notenmus-
toegestaan, met uitzondering nogt^
caten en Amfioen en onverminderd etca .
Wii hebben tegen dit artikel geene bedenkingen; mits dat hetzelve
v^bind bhgt; met onze voordragt nopens art. 105. In overeenkomst
met de nota van de Indische Regering over de Kuituur van de amfioen-
plant. zijn wij ook van de doelmatigheid doordrongen om geene aan-
art. io8.
De inlandsche be-
volking geniet de by-
zondere bescherming
van de regering. Alle
geldafpersingen, kne-
velarijen en willekeu-
rige beschikkingen,
over der Inianderen
personen, goederen en
arbeid, zijn ongeoor-
loofd; alle Europesche
en Inlandsche ambte-
naren, hoofden of groo-
ten, moeten zich daar-
van onthouden, of zij
zullen strengelijk wor-
den gestraft.
De plaatselyke re-
geringen en bijzonder-
lyk de residenten, zijn
verpligt daartegen uit
zich zelve te waken, en
aan de Inlanders de
gelegenheid te geven,
om vrijelyk hunne
klachten intebrengen.
—nbsp;Art. 103. -
—nbsp;Inlandsche
— regering.
Alle —
—nbsp;Ambtenaren
—nbsp;Grooten —
kweking van amfioen te vergunnen als bij uitsluiting voor rekening
van den Lande.
—nbsp;Art. 113\' —
(Vide Knibbe, bij-
lagen p. L.
Sub I dient te
—nbsp;Regering.Alle— staan: Cf. Cs).
—nbsp;beschikkingen
over der Inlanders —
—nbsp;ongeoorloofd.
En zullen alle —
—nbsp;Ambtenaren, die
zich aan een dezer
daden schuldig maken,
strengelyk worden ge-
straft. De Residenten
en andere Civiele ge-
zagvoerders zijn ver-
pligt daartegen te wa-
ken en —
— Art. 114\'
Gemelde Ambtena-
ren zullen insgelijks
behoren toetezien en
zorg te dragen, dat
daar, waar landbezit
aan Europeanen is of
wordt afgestaan, de
inlandsche bevolking
steeds eene goede be-
handeling van de zijde
der Eigenaars of huur-
ders van landen on-
dervinden, en dat die
genen dezer laatsten,
welke zich aan eenige
kwade bejegening of
mishandelingen v^
den inlander schuldig
— art. 114\'
De regering zorgt
voor de goede behan-
deling der inlanders
op de landen aan
Europeanen of ande-
ren afgestaan, als me-
de dat deze laatsten
zich met opzigt tot
afvorderen van dien-
sten en opbrengsten,
stiptelyk houden aan
de algemeene of by-
zondere verordenin-
gen. De regering
maakt aan den ande-
ren kant, dat de in-
landsche opgezetenen
der byzondere lan-
— art. 112.
De regering zorgt
voor de goede behan-
deling der inlanders op
de landen aan Euro-
peanen of anderen af-
gestaan, als mede dat
deze laatsten zich met
opzigt tot het afvorde-
ren van diensten en
opbrengsten, stiptelyk
houden aan de alge-
meene of byzondere
verordeningen. De re-
gering waakt aan den
anderen kant, dat de
inlandsche opgezete-
nen der byzondere
landen, de op hun
B Niets voortestellen.
C Vereischt geene voorstellen.
D Het zal wel onnoodig zijn in eenige uitwijding te treden omtrent de
bepalingen bij dit Artikel voorgeschreven; aan derzelver doelmatige
en nuttige strekking zal voorzeker door niemand getwijfeld worden,
maar de waardigheid van het Gouvernement, brengt mede dat aan
dezelve ten strengste de hand worde gehouden, en niets kan voorzeker
krachtdadiger medewerken om den Inlander, door eene goede behan-
deling aan ons te verbinden, dan de keuze der Ambtenaren, die tot
denzelven in betrekking gesteldt worden, en eene groote omzichtigheid
Inbsp;^nbsp;IInbsp;III
art. log.nbsp;— Art. 104. —
Heerendiensten ten
gerieve van byzonderenbsp;— geryve —
personen, het zij al ofnbsp;— Personen, —
niet met eenig ambtnbsp;— bekleed, —
belast, mogen noch
gevorderd, noch ver-
leend worden.
maken, zonder eenige
oogluiking, naar de be-
staande wetten worden
vervolgd en in handen
des Regters overge-
geven.
De Residenten en
andere Civiele Gezag-
voerders zullen daar-
tegen ook van hun ge-
zag moeten gebruik
maken om te zorgen,
dat van de zijde der
inlandsche bevolking
in allen opzigte aan de
verpligting worde vol-
daan, waartoe dezelve
krachtens de bestaan-
de en nog nader tc
maken bepalingen, je-
gens de landeigenaars
of huurders gehouden
is —
in het toelaten van de Europeanen, die zich als Eigenaren of huurders
van landen of anderzins in deze gewesten verlangen te vestigen.
Van daar ook dat bij het volgende Art. 114 aan de Residenten en
andere gezagvoerende Ambtenaren de strengste voorschriften gegeven
zijn om de handelingen van landeigenaars of huurders, jegens den
inlander steeds zorgvuldig te bewaken terwijl hun ook daarte^n
naartevolgen om hunne magt en invloed bij de inhndsche bevolking
te gebruiken, ten einde door deze aan hare verpligtingen jegens de
landeigenaars of huurders voldaan worde.
rustende verpligtin-
gen, behoorlijk naar-
den, de op hun rus-
tende verpligtingen,
behoorlijk naarko-
men. —
komen. —
E id.
IV
— Art. 115\'
Heeren-diensten —
—nbsp;perzonen, —
—nbsp;Ambt bekleed,
mogen noch gevorderd
noch —
V
— art. 115\'
De inlandsche be-
volking is verpligt om
op de aanwijzing van
\'s lands ambtenaren
de openbare wegen
en bruggen te onder-
houden, alsmede om
VI
— art. 113.
De inlandsche be-
volking is verpligt om,
op de aanwijzing van
\'s lands Ambtenaren,
de openbare wegen en
bruggen te onderhou-
den, alsmede om tegen
Onder de heeren-
diensten wordt echter
niet verstaan, de tot
dus verre noodzakelij-
ke verpligting der In-
landsche bevolking,
om tegen behoorlyke
en op hoog gezag ge-
regelde betaling, de
personen en goederen
van reizigers over land
te vervoeren. De hee-
rendiensten welke aan
den lande toekomen,
zullen onder vaste be-
palingen gebragt, of
door andere belastingen
vervangen worden, ge-
lijke mede bepalingen
gemaakt worden op de
diensten door de In-
landers, volgens lands-
gebruik aan hunne
hoofden te verleenen.
Heerendiensten — — Heerendiensten-—
—nbsp;verstaan de —
—nbsp;bevolking om —
— vervoeren.
De —
—nbsp;belasting —
—nbsp;worden, op
—nbsp;vervoeren.
De Heerendiensten —
—nbsp;Lande toekomen
staan onder vaste be-
palingen, mitsgaders
die welke de Inlanders
volgens \'s Lands ge-
bruik aan hunne hoof-
den verleenen.
Het onderhoud van
\'s Heeren wegen en
bruggen zonder beta-
ling is eene byzondere
verpligting van de be-
volking. —
B Niets voortestellen.
C Stellen wij voor te wijzigen als volgt. (Vide kolom III, Cs.).
D De afschaffing der heerendiensten staat in verband met het aange-
nomen stelsel van beheer in deze gewesten. Wenschelijk ware het welligt
geweest, dat men ten deze minder spoedig van de oude instellingen
ware afgeweken, en de betrekkingen en verpligtingen van de bevolking
tot hare hoofden meer in haar geheel gelaten hadde, om door den
invloed der laatste meer onmiddelijk het lot der eerste te regelen. De
beperking van de Heeren-diensten heeft natuurlijk de magt en het
- Heeren-diensten —
— verstaan de —
—nbsp;vervoeren.
De Heeren-diensten,
welke —
—nbsp;toekomen staan
onder vaste bepalin-
gen. De inlandsche be-
volking is verpligt, om
aan derzelver hoofden
die heerendiensten te
verleenen, welke van
haar naar \'s lands ge-
bruik en volgens de
deswege bestaande
Reglementen kunnen
gevorderd worden.
Het onderhoud van
\'s Heeren wegen en
bruggen, zonder beta-
ling, blijft, naar de be-
staande gewoonte, eene
bijzondere verpligting
van de bevolking. —■
aanzien van de Inlandsche hoofden bij hunne ondergeschikten aanmer-
kelijk moeten verminderen, en zoodanige omstandigheid kan nimmer
hebben bijgedragen, om ons de toegenegenheid der eersten te doen
winnen. De zaken eenmaal anders geregeld zijnde, kan ook op het-
onderhavige punt door andere bepalingen met wel worden terugge-
komen. Men heeft alzoo de bepalingen van het oude Reglement, en de
daarbij vastgestelde uitzonderingen behouden, welke laatsten voorzeker
geene toelichting behoeven.
E id.
de, op hoog gezag ge-
regelde, betaling, de
personen en goederen
van reizigers over land
te vervoeren.
Aan de ambtenaren
is het vergen van an-
dere diensten dan door
de bestaande bepalin-
gen gewettigd worden,
stiptelyk verboden.
Byzondere regle-
menten naar de al
oude landsgebruiken
tegen de op hoog ge-
zag geregelde betaling
de personen en goe-
deren van reizigers
over land te vervoe-
ren.
Aan de Ambtena-
ren is het vergen van
andere diensten dan
de bestaande bepa-
lingen wettigen, stip-
telyk verboden.
Byzondere regle-
menten naar de al
oude landsgebruiken
geschoeid bepalen de geschoeid bepalen de
diensten welke de be- diensten welke de be-
volking verpligt is aan
hunne hoofden te be-
wijzen. —
volking verpligt is aan
hunne hoofden te be-
wijzen. —
art. IIO.
De byzondere land-
eigenaars en landbou-
wers, zullen omtrent
de diensten en op-
brengsten van de in-
gezetenen op hunne
landen, zich stiptelijk
moeten houden aan de
reeds gemaakte of na-
der te maken bepalin-
gen.
II
— Art. 105. —
(onveranderd, Cs.)
B Niets voortestellen.
C Vereischt geene voorstellen.
D Bevat eene bepaling, waaraan, even als aan de vorige, ten strengste
I
art. III.
Het verhuren of in
huur nemen van eenige
dessas of dorpen, on-
der welke benaming
ook, is en blijft voor
altoos afgeschaft. In-
gezetenen welke tot
voortzetting van eeni-
gen byzonderen tak
van landbouw of van
eenige fabriek of tra-
fiek, het zij gronden,
of persoonlyke dien-
sten van eenige dorpen
noodig hebben, heb-
ben vrijheid daarom-
trent overeenkomsten
te treffen.
De regering maakt
ten aanzien van dit al-
les, algemeene of plaat-
selyke bepalingen, tot
II
— Art. 106. —
— dorpen door
middel van overeen-
komsten met de hoof-
den, zonder de toe-
stemming der inge-
zetenen, aangegaan of
onder welke andere
benaming ook, is en
blijft voor altijd afge-
schaft. Diegenen wel-
ke--Landbouw —
— diensten noodig
hebben, kunnen daar-
omtrent vrijwillige
overeenkomsten tref-
fen met de ingeze-
tenen zelf.
De Regering —
III
Art. ii6. —
landeigenaren —
V
—nbsp;art. ii6. —
—landeigenaren —
—nbsp;zullen geene
diensten van —
— diensten van —
—nbsp;landen mogen
vorderen, welke niet
uitdrukkelyk bij de
reeds bestaande of —
—nbsp;bepalingen ge-
wettigd zijn. —
VI
— art. 114.
- — landeigenaren —
— zullen geene dien-
sten van de ingezete-
nen hunner landen
mogen vorderen, wel-
ke niet uitdrukkelyk bij
de reeds bestaande of —
— bepalingen ge-
wettigd zijn. —
de hand moet worden gehouden, vermits dezelve in een tegengesteld
geval, tot veele misbruiken kan aanleidmg geven.
E id.
IV
—nbsp;Art. 117\' —
—nbsp;inhuur —
—nbsp;dessa\'s —
— afgeschaft. Ach-
tervolgens het bepaalde
bij Art. 109. zal aan de
ingezetenen dezer ge-
westen de gelegenheid
gegeven worden, om
tot voortzetting van
eenigen byzonder tak
van landbouw, of van
eenige fabriek of tra-
fiek, gronden te be-
komen, of aangaande
de persoonlijke dien-
sten overeenkomsten
aantegaan, alles vol-
gens die gene der be-
staande bepalingen,
welke in stand worden
V •
— art. 117\'
Het is aan geene
Ambtenaren, Europe-
sche of inlandsche
noch aan iemand an-
ders geoorloofd om
aan anderen de be-
schikking over de
gronden en inwoners
der dessa\'s aftestaan.
Echter zal aan de in-
gezetenen gelegenheid
worden gegeven, om
tot voortzetting van
nuttige ondernemin-
gen overeenkomsten
aantegaan, met de
oudsten en voornaam-
sten der dessas, zoo
wel tot het bebou-
wen van gronden, het
leveren van byzon-
dere voortbrengselen,
als tot het verleenen
VI
— art. 115.
Het is aan geene
Ambtenaren, Europe-
sche of inlandsche,
noch aan iemand an-
ders, geoorloofd om
aan anderen de be-
schikking over de
gronden en inwoners
der dessa\'s aftestaan.
Echter zal aan de inge-
zetenen gelegenheid
worden gegeven, om
tot voortzetting van
nuttige ondernemin-
gen overeenkomsten
aantegaan, met de oud-
sten en voornaamsten
der dessas, zoo wel
tot het bebouwen van
gronden, en het leve-
ren van byzondere
voortbrengselen, als tot
het verleenen van per-
bevordering van den
landbouw en van de
nijverheid, en tot on- — en het onder- —
derling gerief der in- ling —
gezetenen.nbsp;(Conform).
A Onder het voormalig bestuur der Compagnie was het gebruikelijk
dat men van de voorname Javanen geheele landen en dorpen huurde
met de daarop wonende menschen, over welke de huurder een bijna
onbepaald gezag verkreeg, hetwelk dan ook veeltijds tot allerlei misbrui-
ken aanleidmg gaf. — Het is het weren van de^ verhuringen, hetwelk
dit artikel ten doel heeft, terwijl in afzonderlijke reglementen (in het
Indisch Staatsblad van 1818 en 1819 te vinden) aangewezen wordt
hoedanig men voortaan met de inlanders moet kontrakteren, hetzij
voor het leveren van producten, het zij tot het verleenen van persoonlyke
diensten.nbsp;^
Dit zij hier slechts aangestipt, tot verstand van dit artikel, hetwelk
dient gehandhaafd te worden, in verband met het voorkomende bij art. 106.
B Niets voortestellen.
C Op dit artikel hebben wij alleen aantemerken, of de inlandsche
bevolking wel genoeg in de maatschappelyke inrigtingen gevorderd is
om individueel te kunnen kontracteren tot zoodanige verpligtingen
welke tot bevordering van fabrieken en trafieken onontbeerlijk in massa
benoodigd zijn. Op dit stuk vinden wij eenige bepalingen bij staatsblad
1819 No. 10. Wij stellen Uwe Excellencie voor die bepalingen groo-
tendeels overtenemen, doch geven dezelve tevens in bedenking, of het
met met de liberale grondbeginselen van den Koning is overeentebren-
gen, aan de ouden des volks het regt toetekennen om voor de geen die
onder hun sorteren, en die men, op grond der patriarchale inrigtingen
onder den Inlander, gerust de onderhoorigen van dezen Schutsheer
mag noemen, verbintenissen aantegaan tot het leveren van gronden
en persoonlijke diensten, zoo wel als tot het leveren van Produkten. Wij
gehouden, en van de
nadere voorschriften
en verordeningen, die
in het vervolg te dezer
zake zullen worden uit-
gevaardigd. —
van persoonlyke
diensten. De wijze
waarop dit een en
ander kan geschieden
wordt van tijd tot tijd
door den Gouv. Genl.
in Rade bepaald, naar
het beginsel om de
inlandsche bevolking
tegen alle willekeur
te beschermen, doch
tevens om in het al-
gemeen belang aan
nuttige bedrijven de
noodige handen te
verschaffen, tegen een
matig loon. —
soonyke diensten. De
wijze waarop dit een
en ander kan geschie-
den wordt van tijd tot
tijd door den Gouv.
Gen.1 in Rade bepaald,
naar het beginsel om
de inlandsche bevol-
king tegen alle wille-
keur te beschermen,
doch tevens om, in
het algemeen belang,
aan nuttige bedrijven
de noodige handen te
verschaffen, tegen een
matig loon. —
vertrouwen dat het modificeren in zoo verre van de thans bestaande
individueele independentie op veele.wijzen doelmatig zoude werken,
en gedeeltelyk zoude vervangen de gesupprimeerde verrigtingen welke
onder anderen de vervallen suiker Kuituur voorheen deden bloeijen,
eens deels, om dat op dien voet de benoodigde gronden en handen
arbeid gemakkelyker zullen worden verkregen en anderendeels om dat
als dan daarvoor niet meer zal behoeven te worden voldaan als uit de
voordeelen kan worden bekostigd der ondernemingen waartoe de mid-
delen worden gebezigd.
D Zeer Gegrond is mij de aanmerking van het Ministerie voorgekomen
dat het nevenstaand artikel, even als in het oude Reglement moet wor-
den gehandhaafd. Eene minder strenge bepaling ten deze zoude mis-
schien weldra tot dezelfde misbruiken kunnen aanleiding geven, die
bevorens uitdev.^^^^^^^^^^^^^
rin dTzèt het minst te treden in het advies door de Com-
missie gegeven, -r^^s ^
dan om. innbsp;tot een staat van verpligten arbeid
te LfnTcn, dien aan denzelven niet meer kan worden opgelegd. Het zou-
dcTezwaa lyk vallen te bewijzen, dat gelijk de Commissie vermeent
In het niet aanwaren (aanvaarden ?, Cs.) van dusdanige bepalingen
het verval van de suiker cultuur moet worden toegeschreven. Deze
Cultrur heeft dat met de Culturen van alle andere producten gemeen;
dat wquot; 1 Eigenaar zijne waren met voordeel ter markt brengen, hij
til Tk moet vinden in staat gesteld, om het werk tegen de laatste
of ten minsten tegen matiger dagloon te kunnen verkrijgen. Wanneer
de hooge prijs van de levens behoeften, en van het vee, hetwelk men
bij de Zuikermolens benoodigd heeft, op die kosten eenen nadeeligen
invloed hebben, wanneer men het nog niet zoo verre gebragt heeft,
om door middel der Machines in concurrentie met andere landen te
kunnen komen, en daardoor een groot gedeelte der thans benoodigde
uitgaven te besnoeijen, zoo lang zal het ook moeijelijk vallen om de
gedachte cultuur aanmerkelijk te bevorderen, maar het blijft steeds
een erroneus beginsel om den verval van dien tak van landbouw aan de
I
art. 112.
Het geven of nemen
van verpandelingen,
ter verzekering van
eenige geldelijke schuld
of aangegane verbinte-
nis, wordt in geheel
Nederiandsch Indie af-
geschaft.
De deswege reeds
bestaande verordenin-
gen blijven in kracht,
tot dat bij eene alge-
meene wet, of byzon-
dere verordeningen
naar de plaatselyke ge-
steldheid, daarin zal
zijn voorzien.
II
—nbsp;Art. loy. —
—nbsp;verpandelingen
ter —
—nbsp;verbintenis is
verboden.
Byzondere regle-
menten bepalen den
tijd wanneer en de
wijze waarop dit ver-
bod zal werken in die
bezittingen waar de-
plaatselyke gesteld-
heid de dadelyke toe-
passing van dit be-
ginsel verbiedt. —
(Conform).
III
— Vrije lieden mo-
gen echter hunnen
handenarbeid, ter vol-
doening van verplig-
tingen, voor eenen be-
paalden tijd, niet te
bovengaande acht Ja-
ren, verhuren of ver-
binden, mits een ieder
voor zich zelve, en niet
voor zijne kinderen.
Zulke overeenkom-
sten zijn van geen
waarde, en zijn zelfs
ten hoogste strafbaar,
zoo dezelve niet vooraf
door de plaatselijke au-
toriteit zijn goedge-
keurd en geregis-
treerd. —
IV
—nbsp;Art. ii8. —
—nbsp;of het nemen van
verpandelingen ter —
—nbsp;schuld, of aan-
gegane verbindtenis,
wordt voor den ver-
volge in —
—nbsp;afgeschaft —
(2e alinea vervalt, Cs.)
bovenstaande beweegredenen toeteschrijven, daar er geen twijfel be-
staat, of de gemeene man zal tegen een billijk en aan zijne behoefte
geevenredigd dagloon, steeds genegen zijn, om, zoo wel door de bouw
van het suikerriet, als van andere producten, zijn middel van bestaan
te vermeerderen.
E id.
F Ik heb dit artikel aldus geredigeerd om dat er groote contradictie
in opgesloten lag.
V
— art. 118.
Het nemen of ge-
ven van verpandelin-
gen ter —
— wordt op de
Eilanden Java en Ma-
dura verboden. By-
zondere verordenin-
gen bepalen de straf-
fen der overtreders
en wat verder noodig
is ter betere werking
van dit verbod.
Op de overige be-
zittingen alwaar de
maatschappelyke in-
stellingen en gebrui-
ken het toepassen van
gelijke bepalingen
voor als nog verbie-
den, wordt de wijze
waarop vrije men-
schen zich voor schul-
den zullen mogen ver-
panden, door de Hoo-
ge Regering onder
vaste bepalingen ge-
bragt, ten doel heb-
bende de trapswijze
afschaffing van dit
gebruik. —
VI
— art. 116.
Het nemen of geven
van verpandelingen ter
verzekering van gelde-
lyke schulden of aan-
gegane verbintenissen,
wordt op de Eilanden
Java en Madura ver-
boden. Byzondere ver-
ordeningen bepalen de
straffen der overtre-
ders en wat verder
noodig is ter betere
werking van dit ver-
bod.
Op de overige be-
zittingen alwaar de
maatschappelyke in-
stellingen en gebruiken
het toepassen van ge-
lijke bepalingen voor
als nog verbieden,
wordt de wijze waarop
vrije menschen zich
voor schulden zullen
mogen verpanden,
door de Hooge Rege-
ring onder vaste rege-
len gebragt, ten doel
hebbende de traps-ge
wijze afschaffing van
dat gebruik. —
A Dit beginsel is heilzaam, tot wering van een misbruik, dat eertijds
op Java zeer algemeen was, doch thans heeft opgehouden te bestaan.
In de toepassing echter op de overige bezittingen, dient met behoed-
zaamheid gehandeld te worden. — Eene sedert gemaakte publicatie
van de Indische Regering van den 7n Maart 1822, dient bij de eindelijke
redactie overwogen te worden.
B Niets voortestellen.
C Kan naar ons gevoelen blijven zoo als het is, met ampliatie alleen
van de volgende regels, welke met den geest der bepalingen op den
slavenstand (Staatsblad 1825 No. 44) overeen komen. (Vide kolom
III, Cs.).
Uwe Excellencie zal opmerken dat deze ampliatie niet geheel over-
eentebrengen is met de bepalingen (Staatsblad 1822 No. 10) wij mogen
derhalve niet verzwijgen dat die bepalingen zeer onvolledig werken,
vooral op Zr. Mt. buitenbezittingen, alwaar het niet mogelijk is dezelve
te handhaven.
D Bij de overweging der bepalingen omtrent het geven of nemen van
I
art. 113.
De slavenhandel en
de invoer van dezelve
in Nederiandsch Indie
is verboden.
De wetten vepalen
de straf der overtre-
ders, en de regering
beraamt de meest ge-
schikte maatregelen
tot verzorging der al-
zoo aangebragte men-
schen.
II
—maatregelen, tot-
— Menschen. -
III
— De slavenhandel
en invoer tot dat einde
in Nederiandsch Indie,
het zij van slaven dan
wel van vrije men-
schen, zijnverboden.—
pandelingen, is het mij voorgekomen, dat, welke ook de restrictien
zijn mogen, die omtrent dit punt worden vastgesteld, de misbruiken
nimmer kunnen vermeden worden, zoo lang het beginsel bestaan blijft.
Het is dus mijn gevoelen geweest, dat het beter ware, dusdanige ver-
keerde bepalingen ten eenemaal te vernietigen, en te verklaren dat
voor het vervolg het geven of het nemen van verpandelingen, ter ver-
zekering van eenigen geldelijke schuld, of aangegane verbindtenis, in
geheel Nederlandsch Indie wordt afgeschaft.
E idem.
F Dit artikel heb ik geheel anders geredigeerd dan de Heer du Bus.
Hetzelve stond in strijd met de publicatie van den Gouv. Gen. in Rade
van 7 Maart 1822, op welke in de van hier medegegeven aanmerkingen,
duidelyk gewezen was. Zonder iets dat daarbij voorkomt te wederleggen,
of die publikatie in te trekken herstelt de Heer du Bus het oude verbod.
Nu vraag ik welk gedeelte dier publikatie blijft in wezen ? Geen ? dan
had hij ook eenige van de daarbij gemaakte strafbepalingen moeten
inhereren.
IV
—nbsp;Art. 119. —
—nbsp;Slavenhandel —
—nbsp;invoer tot dat
einde in Nederlandsch
Indie, het zij van Sla-
ven, dan wel van vrije
menschen, zijn en blij-
ven ten strengste ver-
boden.
In die gevallen,
waarbij tegen deze be-
palingen mogt worden
gehandeld, zullen de
overtreders ingevolge
de daarop staande
wetsbepalingen ge-
straft, en door de Re-
gering dadelijk dc
meest geschikte maat-
regelen beraamd wor-
den ter verzorging cn
in vrijheidstelling der
aangebragte menschen.
V
VI
— art. 117. —
—nbsp;art. 119. —
—nbsp;De slavenhandel
(later: handel in sla- — van slaven in Ne-
ven, Cs.).nbsp;derlandsch Indie, zijn
verboden. —
—nbsp;overtreders en— — straffen der over-
treders en —
— maatregelen, tot—
— maatregelen,
tot —
C Vereischt geene aanmerkingen.
Het eerste gedeelte, van dit artikel zoude uit art. i8 Staatsblad 1825
No. 44 kunnen worden overgenomen en in dit geval moeten luiden:
(vide kolom III, Cs.).
door welke veranderingen nog veele misbruiken zullen worden
voorgekomen waarvoor dit onderwerp anders vatbaar blijft.
D Art. 119 en iio. Omtrent deze artikelen zal het wel overbodig zijn
in eenige uitwijding te treden, en te betogen op welke gronden hier
gelijk elders de slavenhandel verboden blijft. Welligt kan het nader
tot een bepaald punt van overweging worden gemaakt, om den slaven-
stand op Java geheel te doen ophouden, en een tijdstip te bepalen.
I
art. 114.
Omtrent de behan-
deling der thans aan-
wezige slaven, zoo wel
als omtrent hun lot,
en dat hunner kinde-
ren, en alles voorts wat
tot de slavernij betrek-
king heeft, worden de
meest redelijke en bil-
lijke voorzieningen
vastgesteld.
De thans bestaande
wetten omtrent de
goede behandeling van
dezelve, worden bij
deze inmiddels be-
krachtigd.
II
Art. log. —
—nbsp;Slaven, —
—nbsp;lot en —
—nbsp;en voorts in alles
wat —
—nbsp;heeft, is voorzien
bij de Publicatie der
Indische Regering van
■ vastgesteld. De— den 24e December
1825 (Staatsblad No.
44)-
Die wet blijft in
kracht tot dat dezelve
door den Koning of
op H. D, autorisatie
wordt veranderd. —
III
B Niets voortestellen.
C Wordt door ons voorgesteld (vide kolom 111, Cs.).
E Cf.
F Ik heb hier\'gekozen de redactie van art. 114 van het reglement
van 1818, den laatsten zin lezende als volgt. ,,De thans bestaande
waarop alle de aanwezige slaven of derzelver kinderen hunne vrijheid moe-
ten bekomen. Intusschen is tegen de kwade behandeling en bejegeningen
der slaven ook, bij de nevenstaande Artikelen, zoo veel mogelyk voorzien
worden, en over het algemeen is het lot van dat soort van menschen minder
hard en minder beklagenswaardig, dan het welk oppervlakkig kan schijnen.
E Handel in slaven — is ook het verkoopen van slaven uit de hand
en dit is toch niet verboden.
F Ik heb hier de redactie van 1818 (art. 113) gevolgd. Het is het oog-
merk niet om het verkoopen van slaven uit de hand te verbieden. Ligt
dat er in opgesloten dan moet dit veranderd. In 1818 was gezegd,
slavenhandel, en nu zeg ik handel in slaven, is dit niet het zelfde?
G Slavenhandel is meer de technique benaming.
— alles wat —
— alles wat —
— redelyke voor-
zieningen —
— redelyke voor-
zieningen na verkregen
magtiging des Konings
vastgesteld. —
— wetten over dat
onderwerp, worden—
(alinea 2 vervalt, Cs.)
IVnbsp;Vnbsp;VI
— Art. 120.nbsp;— art. 120. —nbsp;— art. 118. —
In afwachting van
de nader te arresteren
bepalingen, blijft alles
wat tot de behandeling
der thans aanwezige
slaven tot hun lot en
dat hunner kinderen,
en tot dc slavernij in
het algemeen betrek-
king heeft, provisio-
neel geregeld, volgens
de Publikatie der Indi-
sche Regering van den
24c December 1825.
(Staatsblad No. 44).
Dc Regering draagt
zorg dat tegen de mis-
handelingen cn kwade
bejegeningen der sla-
ven overal ten streng-
ste worde gewaakt. —
wetten over dat onderwerp, worden bij deze inmiddels bekrachtigd.quot;
Nb. Men lette wel dat door dit artikel goedtekcurcn dc Koning zal
bekrachtigd hebben de publikatie van 24 December 1825; Waaromtrent
reeds sedert langen tijd ccn concept rapport bij Z. E. is liggende.
G Naar aanleiding van de aanmerking van den Heer Baud, dit aange-
haalde stuk te behandelen.
art. 115.
Geen gezagvoerende
of ambtenaar het zij
Europees of Inlander,
van welken rang ook,
mag zich eenige meer-
dere of andere inkom-
sten toeeigenen, dan
hem door de Hooge
Regering zijn toege-
staan.
Zij zullen zich be-
paaldelyk onthouden
van het aannemen of
beloven van eenige ga-
ven, giften of toezeg-
gingen van dezelve, tot
het geven of verkrijgen
van eenig ambt, of tot
het doen of laten van
het geen zij in hunne
ambtsbetrekkingen
verpligt zijn te laten
of te doen.
Het aannemen of
doen beloven, zoo wel
als het geven of belo-
van van geschenken,
wordt byzonderlijk
verboden aan zoodani-
ge ambtenaren, die tot
eikanderen in onmid-
delyke betrekking van
gebied en onderge-
schiktheid staan; de
meer byzondere be-
palingen daaromtrent
worden in de instruc-
tiën vastgesteld.
De voorgaande be-
palingen zijn toepasse-
lijk op der Ambtena-
—nbsp;Ambtenaar, het
zij Europeaan of —
— belooven, —
— daar omtrent
-ambtenaar, het —
— hem bij de Wet-
ten en uitdrukkelyke
bepalingen zijn toege-
kend.
Zij zullen zich met
de meeste naauwge-
zetheid onthouden van
allen handel en van
alle aandeel in Com-
mercieele speculatien,
onder welken naam
ook, het zij, voor eigen
rekening, het zij als
zaak gelastigden van
anderen, op poene van
daartegen handelende,
dadelijk uit \'s Konings
dienst te worden ont-
slagen, behoudens alle
geregtelijke vervolging
die zij daardoor mog-
ten op zich laden.
De ambtenaren, wel-
ke van dit verbod wor-
den uitgezonderd zul-
len als zoodanig bij
openbare acten wor-
den bekend gemaakt.
Zij zullen zich ook ont-
houden van het aan-
nemen — enz. vervol-
gens de redactie van
22 December 1818.
—nbsp;Ambtenaar, —
— hem bij de wet-
ten en uitdrukkelyke
bepalingen zijn toege-
kend; Zij zullen zich
ook bepaaldelijk —
— aannemen
eenige beloningen, ga-
ven, giften of van toe-
zeggingen, van dezelve
tot —
—nbsp;Ambtsbetrek-
kingen —
—nbsp;doen. Het —
—nbsp;geven van of het
belonen met geschen-
ken, —
Ambtenaren, —
van
—nbsp;elkander —
— staan.
Alle deze bepalingen
zijn ook toepasselijk —
V
— art. 121.
Elke Ambtenaar,
hij zij Europeaan of
inlander, van welken
rang of staat ook, die
zich in zijne ambts-
betrekking, of door
den invloed van de-
zelve inkomsten of
voordeelen bezorgd,
niet uitdrukkelyk in-
gevolge het bepaalde
bij art. 103 aan dezel-
ve toegekend, zal aan
den regter overgele-
verd en schuldig be-
vonden wordende,
behalve de teruggave
van het genotene, ge-
straft worden met
eene geldboete van
de dubbelde waarde
van het genotene, en
met de verklaring dat
hij onbekwaam is om
den lande immer in
eenige betrekking te
kunnen dienen, alles
onverminderd de an-
dere straffen welke
de regter, ter zake van
verzwarende omstan-
digheden, mogt op-
leggen.
V/anneer byzonde-
re omstandigheden
een openbaar rcgts-
geding ontraden zal
de Gouverneur Ge-
neraal in Rade be-
voegd zijn, de zaak bij
politiek besluit afte-
doen, onder gehoude-
VI
— art. 101.
Elke Ambtenaar,
die zich in zijne ambts-
betrekking, of door
den invloed van dezel-
ve inkomsten of voor-
deelen bezorgd, niet
uitdrukkelyk aan de-
zelve toegekend, zal
door de Regering zon-
der form van proces
van zijne bediening
ontzet en uit Neder-
landsch Indië verwij-
derd kunnen worden.
Bijaldien de rege-
ring, het noodig oor-
deelt hem aan den
regter overteleveren,
zal hij, schuldig be-
vonden wordende, be-
halve de teruggave van
het genotene, en eene
geldboete van de dub-
belde waarde daarvan
verklaard worden on-
bekwaam om den lan-
de immer in eenige be-
trekking te kunnen die-
nen, alles onvermin-
derd de andere straf-
fen welke de regter,
ter zake van verzwa-
rende omstandighe-
den, mogt opleggen.
Onder de voren-
staande bepalingen
wordt uitdrukkelyk
begrepen het aanne-
men van geschenken
door de nabestaanden
of huisgenoten der
ambtenaren. —•
ren vrouwen, kinderen
en huisgenooten.
— Art. III.
Een ambtenaar die
zich schuldig maakt
aan de overtreding
van het verbod in art.
iio vervat, zal van
zijn ambt worden ont-
zet, voorts verklaard
worden infaam en on-
bekwaam om immer
in \'s Rijks dienst te
worden geplaatst, —
en bovendien, behal-
ve, de teruggave van
het op eene misdadi-
ge wijze genotene voor
de drie dubbelde
waarde daarvan wor-
den beboet —
(Conform).
— huisgenoten, zul-
lende degenen, welke
in overtreding hiervan
gehandeld hebben, bui-
ten de hierna te mel-
den straffen, nog be-
boet worden voor de
drie dubbelde waarde
van het genotene. Geen
gezagvoerende of
Ambtenaren, dan die
daarvan bij eene open-
bare acte worden uit-
gezonderd, zal eemige
handel mogen drijven
of aandeel hebben in
eenige Commerciele
Speculatie, hoe ook
genaamd, het zij voor
eigen rekening, het zij
als zaak gelastigde van
anderen. Alle Civiele
Ambtenaren zullen bij
de aanvaarding hunner
betrekkingen in han-
den van den Gouver-
neur Generaal in Rade,
of van wien daartoe
gemagtigd wordt, den
eed van trouw en zui-
vering moeten afleg-
gen. En zullen alle de
genen, die bevonden
worden, onder welk
voorwendsel ook, te-
gen de voorcnstaandc
bepalingen te hebben
gehandeld, niet alleen
de facto van hunne
Ambtsbetrekkingen
vervallen zijn, maar
boven dien verklaard en
in de openbare nieuws-
nis om als dan dat
besluit, en de redenen
waarom de zaak aan
den gewonen regter
onttrokken is, bij de
eerste gelegenheid te
brengen ter kennis
van het Departement
van Kolonien in Ne-
derland.
Onder de voren-
staande bepalingen
wordt uitdrukkelyk
begrepen het aanne-
men van geschenken
door de nabestaanden
of huisgenoten der
Ambtenaren. —
A In het reglement van 1815 (art. 44) waren de straffen bepaald
voor de overtreders van het verbod, in art. 115 voorkomende. De uit-
drukkelijke vermelding dezer straffen, zal bij de eindelyke redactie
niet uit het oog moeten worden verloren, daar het belangrijk is, dat
de ambtenaren door strenge en duidelijke verordeningen van verkeerd-
heden worden teruggehouden en dat de regtbanken casu quo, niet in
onzekerheid zijn, omtrent de strafbepalingen.
B Niets voortestellen.
C Stellen wij voor met in achtneming van art. 45 van het Reglement
van 1815 en van het Staatsblad van 1816 No. 28, in deze voege. (Vide
kolom III, Cs.).nbsp;*
D Dusdanige bepalingen, als in het nevenstaand Artikel zijn vastge-
steld, zijn volstrekt noodzakelijk geoordeeld, om de verregaande mis-
bruiken en onkiesheden tegen te gaan, waaraan \'s lands Ambtenaren
zich maar al te dikwerf schuldig maken. Zij kunnen niet met genoeg-
zame strengheid worden gehandhaafd en bij voorkomende gevallen
toegepast, om dat de minste toegevendheid in deze zoo veel kan bij-
dragen om het gezag van het Gouvernement in minachting bij den
inlander te brengen. Jammer is het voorzeker dat de noodzakelyk-
heid, en de ondervinding gebieden, om diergelijke maatregelen voorte-
schrijven, maar ook weder ten deze is ten vollen toepasselijk, hetgeen
ik hierboven en bij meer dan eene gelegenheid heb bijgebragt, omtrent
het groote belang, dat \'er voor het Gouvernement in gelegen is, om
vaste en goede bepalingen aangaande het vormen en uitzenden van Amb-
tenaren voor deze gewesten te maken, en in de keuze der zoodanige
met zeer veel omzigtighcid te werk te gaan.
E id. Maar de uitzondering wanneer byzondere omstandigheden enz.
is hoogst bedenkelyk. Bij de instructie schijnt dit beperkt tot Inlanders,
dit kan mogelyk;*maar deze algemeene regel, zoo als die hier staat, mag
ik niet voordragen in een koninklyk grondwettig Reglt.
papieren bekend ge-
steld worden als on-
bekwaam om immer
weder den lande te
dienen, en wijders aan
den gewonen Regter
overgegeven, om, naar
de mate van het be-
gane misdrijf, volgens
alle gestrengheid der
wetten, te worden ge-
straft. —
F Mijne redactie van dit artikel, die in verband staat tot die van art\'
103, steunt op deze gronden. Het oude reglement van 1815 (art. 44)
bepaalde de straffen van degenen die zich ongeoorloofde inkomsten
zouden toeëigenen. Het reglement van 1818 (art. 115) sprak daarvan
niet, en behelsde slechts een verbod zonder strafbepaling. In de aan
den Heer Du Bus medegegeven aanmerkingen, was het vermelden
der straffen, als doelmatig beschouwd, waartoe ook het proces tegen
van Prehn had aanleiding gegeven, daar het blijkt dat hij is gestraft,
naar eene wet nimmer in Indie gepromulgeerd — doch waarvan de toe-
passing gewettigd werd door het gebruik onzer oude hollandsche
regtbanken, om bij ontstentenis van wetten, zich te ruggesteunen door
andere stukken, zelfs door de antecedenten en de adviezen van voorname
regtsgeleerden. De Heer Du Bus heeft zich vereenigd met de nood-
zakelykheid der straf vermelding, dpch heeft geheel andere straffen
bepaald, dan vroeger waren vastgesteld. Zonder de redenen optegeven,
waarom hij van het oude is afgeweken. Wat zijn nu zijne straffen. In
het geval van aannemen van geschenken 1°. eene boete van de drie dubbelde
waarde van het genotene, In alle andere gevallen van toeeigening van
ongeoorloofde inkomsten; 2°. verlies van den post; 3°. infaam verklaring-,
4°. vermelding ah zoodanig in de nieuwspapieren, en eindelijk nog 5°. over-
gifte aan den gewonen regter om naar de gestrengheid der wetten gestraft
te worden. Wat beduidt dit alles? Worden de straffen i, 2, 3 cn 4 bij
politiek besluit opgelegd ? Naar welke wetten beslist de regter, wanneer
de zaak verder aan hem overgegeven wordt. Ik heb mij verloren in het
onbepaalde en duistere dezer verordeningen. Z. E. de Minister ziet
bedenking in de bepaling dat sommige zaken bij politiek besluit kunnen
worden afgedaan. Dc gevallen die ik hier bedoel, zijn die waarin het
bedenkelijk mögt zijn, een ambtenaar opcnlyk voor het oog der in-
landers ten toon te stellen, of waarin voorname inlanders, die men sparen
wil in dc zaak betrokken zijn. Ik heb het noodig geoordeeld van deze
bevoegdheid der regering melding te maken, op dat zij niet den schijn
van willekeurigheid, zou op zich laden, wanneer zij in enkelde gevallen,
tot een publiek besluit overgaat. Dat dit soms gebeuren zal is niet
twijfelachtig.
I
art. ii6.
Geene spillagiën,
mingewigten, overwig-
ten of eenige andere
zijdelingsche winsten,
zijn geoorloofd. By-
zondere reglementen
bepalen tot welke hoog-
te eenige\' spillagie
wordt toegestaan aan
de zoodanigen, die met
Eede verklaren, dat het
verlies buiten hunne
schuld bestaat.
II
—nbsp;Spillagiën, min-
wigten —
— Spillagie —
— eede —
III
— spillagiën, min-
wigten, —
—nbsp;Spillagie —
—nbsp;toegestaan als het
verlies buiten schuld
der daarbij betrokke-
nen bestaat. —
B Niets voortestellen.
C Dit Artikel stellen wij voor als volgt (vide kolom III, Cs.).
Wij zijn tot deze verandering geleid door de Missive aan Uwe Ex-
cellencie door de Kommissie benoemd bij besluit van den 4e Augustus
1826 No. i, en door het daarbij aangeboden project reglement cn tarief
op de spillagiën, het welk op den voorgrond steldt, dat vele eeden veele
formaliteiten en omslag mede brengen, dat die omslag en het kostende
derzelve in kleine zaken niet door de gevolgen van den eed worden
vergoed, terwijl daarentegen de eerbied voor het Ceremonieek of im-
poserende der aanroeping van den Allerhoogsten door de veelvuldige
beëedigingen verloren moet gaan, en eene immoraliteit wordt bevorderd,
die in tegendeel behoort te worden verbeterd.
D Het punt der spillagiën, mingewigten, enz., heeft een bepaald punt
van onderzoek der door mij bij besluit van 4e Augustus 1826 benoemde
G De redeneringen in het eerste gedeelte van de aanmerkingen van
den heer B. zijn zeer juist; in zoo verre heb ik mij reeds in mijne vroegere
nota met het ontworpen artikel vereenigd. Maar ik houde nog vast
aan mijne bedenking tegen het laatste gedeelte van dit artikel.
IVnbsp;Vnbsp;VI
— Art. 122. —nbsp;— art. 122. —
— Spillagien, —nbsp;(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt. Cs.)
— winsten zijn in het
algemeen geoorloofd.
Er kunnen nogthans
eenige Spillagien wor-
den toegestaan aan de
Zoodanigen, die bewij-
zen kunnen dat het
verlies werkelijk buiten
hunne schuld ontstaan
is. En zullen ten deze
provisioneel van toe-
passing worden ge-
maakt de bepalingen,
voorkomende in het bij
besluit van den Kom-
missaris Generaal in
dato 7e Mei 1827 No.
18 gearresteerde Re-
glement. —
Commissie uitgemaakt, en tot het Reglement aanleiding gegeven, ge-
arresteerd bij mijn besluit van 7e Mei 1827 No. 18 en bereids aan Uwe
Excellentie kenbaar gemaakt. Bij dc bepaling in dat Reglement vastge-
steld, is omtrent het onderhavige punt, het belang van den lande
zoodanig in het oog gehouden, dat tegen alle misbruiken, voorzienings
maatregelen, zonder de billykheid te kort tc doen zijn voorgeschreven.
Ik heb uit dien hoofde ook niet geaarzeld, om provisioneel dat Regle-
ment bij het nevenstaand Artikel voorteschrijvcn als het stuk, waarnaar
de belanghebbenden zich ten aanzien van het onderhavige Onderwerp
zullen hebben tc gedragen.
E Ik zou dit liever hier behouden, zie hetgeen ik gezegd heb op art. 103.
F Ik heb de op dit artikel gemaakte aanmerking reeds beantwoord
bij art. 103.
G Zie art. 103.
art. 117.
De vaart en handel
op en van geheel Ne-
derlandsch Indie (:met
uitzondering van de
Moluksche Eilanden:)
is vrij en open voor
alle volken, met welke
het Koningrijk der Ne-
derlanden in vriend-
schap leeft.
Bij byzondere ver-
ordeningen worden
bepaald, de plaatsen
en havens, welke de
onderscheiden schepen
mogen of moeten aan-
doen, en de verplig-
tingen die zij te ver-
vullen hebben.
— Schepen —
— De artikelen i
tot 4 en 7 van het Lon-
densche traktaat van
den 17e Maart 1824
(Staatsblad 1825, No.
19) worden beschouwd
hier te zijn geinsereerd.
B Niets voortestellen.
(Met weglating van het eerste gedeelte van dit artikel, luidende:
—vide kolom i, Cs —; stelt men voor de navolgende redactie van dit art.
,,De toelating van vreemden, tot den handel in Indie, zal worden
geregeld, ingevolge, de bestaande tractaten, en voorts overeenkomstig
de beginselen, eener volkomen en billijken reciprociteit.quot;).
C Art. 117 zouden wij laten zoo als het is, alleen met ampliatie aan het
slot der volgende woorden: (vide kolom 111, Cs.).
D Ik heb vermeend, dat het voldoende kon worden beschouwd, om,
behoudens de vaart op de Moluksche Eilanden, de absolute vrijheid
van den handel en vaart op Nederlandsch Indië zonder eenige restrictie
te kunnen proclameren, gelijk zulks in het oude Reglement bepaald
was, bestond \'er\'mijns inziens eene tegenstrijdigheid tusschen het eerste
en tweede gedeelte van dit artikel. Bij het eerste was namelyk de vrijheid
Indië is vrij
— leeft.
De Moluksche Ei-
landen blijven hiervan
provisioneel uitgezon-
derd, zoo lang het Ne-
deriandsch Gouverne-
ment raadzaam zal oor-
deelen den alleen han-
del in specerijen aan
zich tc houden. —
V
— art. 123.
Al de havens van
Nederiandsch Indie,
bij byzondere regle-
menten of besluiten
van den Gouv. Genl.
in Rade voor den
grooten handel open-
gesteld, zijn toegan-
kelyk voor alle —
—• leeft en zulks in
tegenoverstelling van
de havens slechts voor
den kleinen handel
opengesteld, waarin
geen dan Kustvaar-
ders en inlandsche
vaartuigen kunnen
worden toegelaten.
De Moluksche Ei-
landen blijven uit-
drukkelyk onder de
laatstgemclde begre-
pen, tot zoo lange
daaromtrent niet an-
ders door den Koning
zal zijn bevolen. —
VI
— art. 119.
Al de havens van Ne-
deriandsch Indie, welke
van tijd tot tijd, bij by-
zondere reglementen of
besluiten van\'den Gouv.
Genl. in Rade voor den
grooten handel worden
opengesteld, zijn toe-
gankelyk voor —
— leeft en zulks
in tegen overstelling
van de havens slechts
voor den kleinen handel
opengesteld, waarin
geen der Kustvaarders
en inlandsche vaartui-
gen kunnen worden
toegelaten.
De Moluksche Ei-
landen blijven uit-
drukkelyk onder de
laatstgemclde begre-
pen, tot zoo lange daar-
omtrent niet anders
door den Koning zal
zijn bevolen. —
van handel en scheepvaart bepaald, en volgens het tweede gedeelte
moesten bij byzondere Reglementen de havens bepaald worden, waar
de handelaar zijn waren zoude kunnen overbrengen. Zints dc publicatie
van het Regcrings Reglement van 1818 zijn in het handel systeem
dezer gewesten belangrijke veranderingen ingevoerd; cn Batavia is
niet de uitsluitende handelsplaats op Java gebleven. In de stellige
verwachting dat dc bestaande dispositie deswege zullen worden gehand-
haafd, heb ik dan ook niet geaarzeld om het tweede gedeelte van het
oude RcglÈment bij de Redactie van het nevensgaande geheel achterwege
te laten. Vermits het mij met Uwer Exccllentie\'s aanschrijving in der
tijd gebleken is, dat men het als wenschelijk beschouwd heeft, om de
jongst genomen maatregelen omtrent de Moluksche Eilanden geene
groote publiciteit te geven, zoo is ook van dit punt in het onderhavige
Reglement geen gewag gemaakt.
E Ik vind art. 117-18 beter uitgedrukt ook 123-27.
F Ik heb hier éene andere redactie voorgesteld, om dat die van den
Heer du Bus de zaak niet naar waarheid voorstelde. Een vreemd schip
mag niet varen naar Tagal, Cheribon etc. Slechts Batavia, Samarang
en Sourabaya zijn voor den grooten handel opengesteld. Nu het denk-
beeld van uitsluitende vaart reeds lang overleden en begraven is, is de
uitdrukkelyke vermelding van het tegenovergestelde beginsel niet zoo
noodig als in 1818. Ik heb daarom voorgesteld om te zeggen, zooals
thans waarheid is, dat al de havens van Nederlandsch Indie, bij byzon-
I
art. 118.
Met de schepen die
alzoo toegelaten wor-
den mogen alle soor-
ten van goederen en
handelwaren worden
aangevoerd, voor zoo
verre zij niet bij by-
zondere wetten of ver-
ordeningen zijn ver-
boden.
Omtrent den invoer
en de verhandeling dier
goederen, moeten de
schippers, eigenaars of
geconsigneerden, zich
aan de bestaande be-
palingen onderwerpen.
II
—nbsp;Art. 114. —
III
—nbsp;worden, mogen
alle soorten —
— Wetten —
B Niets voortestellen.
C Vereischt geene aanmerkingen.
D Het eerste gedeelte van dit artikel is een natuurlyk gevolg van het
vorige. Het spreekt van zelve dat het Reglement van den Jare 1818
dere reglementen of besluiten van den Gouv. Genl. in Rade voor den
grooten handel opengesteld toegankelijk zijn voor alle volken met welke het
Koningrijk der Nederlanden in vriendschap leeft, in tegenoverstelling
van de havens slechts voor den kleinen handel open gesteld, waarin geen
dan kustvaarders en inlandsche vaartuigen kunnen worden toegelaten.
G Op de aanmerking van den Heer B. moet ik aanmerken: i°. Dat
in het reglement alleen het principe en niet de verklaring van het geen
(opengelaten, Cs.); 2°. dan zijn de handen in het vervolg gebonden.
Doch mondeling nader.
IV
— Art. 124. —
—worden, mogen —
—nbsp;geconsigneerden
zich —
—nbsp;bestaande of nog
nader vasttestellen be-
palingen onderwerpen.
De indische Rege-
ring draagt zorg dat
door soortgelijke be-
palingen, zoo min mo-
gelijk, eenige belemme-
ring aan den handel
worde toegebragt. —
V
—nbsp;art. 124. —
—nbsp;schepen, die —
—nbsp;worden, mo-
gen —
—nbsp;goederen moe-
ten--
—nbsp;eigenaren of ge-
consigneerden zich —
—nbsp;bestaande of
nog nader vasttestel-
len bepalingen on-
derwerpen. De In-
dische Regering
draagt zorg, dat door
soortgelijke bepalin-
gen, zoo min moge-
lyk, eenige belemme-
ring aan den handel
worde toegebragt. —
VI
— art. 120. —
— schepen, die -
—worden, mogen -
—nbsp;Omtrent de wijze
van invoer der goede-
ren moeten —
—nbsp;eigenaren of ge-
consigneerden zich —
—nbsp;bestaande of nog
nader vasttestellen be-
palingen onderwerpen.
De Indische Regering
draagt zorg, dat daar
door, zoo min moge-
lyk, belemmering aan
den handel worde toe-
gebragt. —
op de in- cn uitgaande Regten vastgesteld, als zoo veele prohibitieve
maatregelen behelzende, die met het nieuw aangenomen sijstecm van
handel cn scheepvaart strijden cn hetwelk daardoor reeds van zelve
in zoo veele opzigten is gealtereerd geworden, door ccn ander reglement
moet worden vervangen. Men heeft cchtcr daarmede tot dus verre ge-
wacht, in de hoop, dat weldra \'s Konings beslissing op de nieuwe
dispositien aangaande de vaart en den handel genomen zal worden
bekend gemaakt. Zoodra zulks heeft plaats gevonden, zal naar aanleiding
daarvan ten deze het noodige verrigt worden. Ik acht het wijders onnodig
bij deze in eenige verdere uitwijding te treden, daar ik de eer gehad
I
art. iig.
De handel op het
rijk van Japan wordt bij
uitsluiting voor reke- wordt
ning van den lande ge-
dreven.
II
Art. 115. —
Rijk van Japan,
III
—nbsp;Handel —
—nbsp;Rijk —
—nbsp;Lande gedreven
zoo door den Koning
daarin geene verande-
ring wordt gebragt. —
B Niets voortestellen.
C Wij stellen voor (vide kolom III, Cs.).
D Het jaar 1827 is het eerste geweest waarin de factorij der Handel
Maatschappij in prove genomen heeft om den Japanschen handel
voor Hare rekening overtenemen. Ik heb Uwe Excellentie van dezen
maatregel bij mijne missive van den 6 July 1827 L. B5 bekendgemaakt.
De rapporten onlangs van het Opperhoofd van Japan ontvangen hebben
de strekking om de factory tot de voortzetting der aangevangen handels-
operatien aantesporen, en te bewijzen dat de belangen van het Gou-
vernement en van de factorij zulks als hoogst raadzaam doen beschouwen,
in afwachting van de groote omwetenling, die \'er naar het gevoelen
van het tegenwoordige Opperhoofd in de handelsbetrekkingen van Ne-
derland met het Japansch rijk kan en behoort plaats te vinden, om daar
I
art. 120.
De voortbrengselen
welke het eigendom
van den lande zijn,
worden gebruikt tot
de algemeene huishou-
delyke behoefte^ in In
die of op hoog gezag-
verkocht.
II
III
— Art. 116.
De voortbrengse-
len, welke —
— Indie, of —
— verkocht.
-ocr page 455-heb bij onderscheiden rapporten Uwe Excellentie in der tijd met mijne
denkwijze aangaande de thans bestaande handelsbepalingen en het
bestaande handelsysteem bekend te maken.
E Conform.
IVnbsp;Vnbsp;VI
— Art. 125.nbsp;— art. 125. —nbsp;— art. 121. —
De Handel —
— wordt nog pro-
visioneel ten voordeelc
van —
— gedreven, tot
zoo lange daarom-
trent door den Ko-
ning andere bepalin-
gen zullen worden
gemaakt. —
mede een nieuwe bron van voorspoed en welvaart aan het Moederland
te verzekeren. Ik zal de eer hebben Uwe Excellentie met de hoogst
belangrijke stukken ter deze zaken betrekking hebbende, zoo spoedig
mogelijk bekend te maken. Op grond van dit een en ander cn in afwach-
ting, van des Konings goedkeuring is bij het nevenstaand artikel alzoo
bepaald geworden, dat de handel met Japan nog provisioneel ten voor-
deelc van den lande zal worden gedreven.
E (In potlood staat bij dit artikel geschreven; Cs.
Moet dit hoofdstuk niet de eene of andere verklaring bevatten omtrent
den eigendom van ontdekte mijnen.
de drukpers.)
Ik zie geen de niinstc rede om van dc drukpers iets te zetten. Even
min van ontdekte mijnen. Dit laatste kan tot verkeerde gevolgen leiden.
— gedreven, tot zoo
lange daaromtrent door
den Koning andere be-
palingen zullen wor-
den gemaakt. —
V
(vervalt, Cs.)
IV
Art. 126.
VI
(vervalt, Cs.)
— behoefte —
-ocr page 456-Deze verkoop moet,nbsp;Voor zoo ver daar-
met uitzondering vannbsp;omtrent niet anders
hoog gewigtige en bui-nbsp;op Ons bevel wordt
tengewone omstandig-nbsp;beschikt, zal die ver-
heden, bij openbarenbsp;koop met uitzonde-
veiling gedaan worden.nbsp;ring —
Bijaldien geene be- (Laatste alinea ver-
hoorlijke prijzen voor valt, Cs.)
dezelve mogten kun-
nen verkregen worden,
zullen dezelve voor re-
kening van den lande
naar Nederland kun-
nen over gezonden
worden.
A (Bij art. 120 en 121, Cs.). Het zal verkieslijk zijn deze artikelen in
meer algemeene bewoordingen, te redigeren, daar dezelve nu reeds
hebben opgehouden van strikte toepassing te zijn. De koffy der Preanger
Regentschappen is voor eenige jaren aan de Nederlandsche handel
maatschappij verkogt, —
De specerijen worden door de Regering niet meer herwaarts gezonden
— en welligt dat de tijd, en de betrekkingen met de handel maat-
schappij, nog meer veranderingen te weeg brengen.
B Niets voortestellen.
C Vereischt geene voorstellen.
Inbsp;IInbsp;III
art. 121.nbsp;(vervalt, Cs.)
De specerijen zullen,nbsp;(Conform),
zoo lang daaromtrent
geene andere bepalin-
gen gemaakt zijn naar
Nederland voor reke-
ning van den lande
worden gezonden.
Voor zoo verre ech-
ter een gedeelte daar-
van voor de Indische
markt, den Chinee-
schen handel, en de
huishoudelyke behoef-
— verkoop zal op
zoodanige wijze plaats
vinden, als naar den
aart der Producten en
omstandigheden in het
meeste belang van den
lande zal bevonden
worden te behoren. —
(Rest vervalt, Cs.)
D Art. 126 en 127. Door de voorgestelde Redactie van deze beide
Artikelen is ook overeenkomstig de zeer gegronde aanmerkingen van
het Ministerie gehandeld, en het moet steeds mijns inziens tot een be-
ginsel worden aangenomen, om zoo lang nog het Gouvernement
eigen voortbrengsels heeft, de meest mogelijke vrijheid omtrent de
verkoop derzelve te laten, vermits momentane omstandigheden welke
ä priori niet wel kunnen beschermd worden, zeer veel kunnen bijdragen,
om het Gouvernement meerdere of mindere voordeden ten deze te
verzekeren.
F art. 126, 127 en 128. Deze zijn door mij weggelaten als onnoodig.
IVnbsp;Vnbsp;VI
— ArL i27.nbsp;(vervalt, Cs.)nbsp;(vervalt, Cs.)
De bepalingen van
het voorgaande Artikel
zijn insgelijks op de
Gouvernements spe-
cerijen toepasselijk, cn
zal ook de verkoop van
dat product kunnen
worden geregeld, zoo
als bij voorkomende
gelegenheid het doel-
matigst zal worden ge-
oordeeld. —
ten van de ingezetenen
zelve noodig is, wor-
den zij mede in Indie
verkocht.
B Nota. De bepaling dat de specerijen naar Nederland voor reekening
van den lande zoude worden gezonden, is door de Indiesche Regeering
beschouwd, vervallen te zijn en door de Nederlandsche Wetten. Zie
de resolutie van den Gouverneur Generaal in Rade van 21 October
1823 No. I — de missive van den Gouverneur Generaal aan het Minis-
terie van Kolonien van denzelfden dagteekening No. 224 en de publicatie
tenzelven dage gedaan (Staatsblad 1823 No. 44).
— Art. 128.1)
De Indische Regee-
ring is verplicht de
nauwkeurige uitvoe-
ring van de voren-
staande bepalingen te
verzekeren. —
\') Dit artikel, dat in het handschrift ontbreekt, is overgenomen uit Boude-
wijnse en van Soest, dl. I, p. 133, Cs.)nbsp;quot;ouul
TOELICHTING BIJ DE TABEL.
De kolommen I tot en met VI van de tabel beoogen een overzicht
te geven van de voorgestelde en tot stand gebrachte wijzigingen in het
Regeerings Reglement van 1818 tot en met het ontwerp Elout—
Van den Bosch van April 1829.
Kolom I bevat de tekst van het Regeerings Reglement van 1818
naar het handschrift, dat Elout en Baud gebruikten bij het opmaken
van de aan Du Bus de Gisignies meegegeven ,,Aanmerkingen en wen-
ken omtrent het Regerings Reglementquot;. (R.A. S.S.; Exh. 13 Sept.
1825, No. 79).
De kolommen II en IV tot en met VI geven den tekst van latere
ontwerpen, voorzoover ze wijziging brengen in het Reglement van
1818. Is niet gewijzigd, dan is in de kolom (onveranderd, Cs.) opge-
nomen.
Kolom II bevat het ontwerp Regeerings Reglement, dat Elout bij
schrijven van 30 Augustus 1825, No. 137, geheim, den Koning aan-
bood; waar de secretaris van staat De Mey van Streefkerk bij de con-
ferenties van den 7en en 8en September 1825 aanteekeningen maakte
op artikelen van dit ontwerp, zijn deze tusschen haken onder elk artikel
geplaatst. Gebruikt werd het handschrift R.A. S.S., Exh. 13 Sept.
1825, No. 79.
In kolom IV is opgenomen het voorloopige Regeerings Reglement
van 1827, naar het handschrift, dat de Kommissaris-Generaal Du Bus
den 5en Maart 1828 aan den Minister van de Marine en Kolonien
aanbood, (R.A. Koloniën, Exh. 27 Sept. 1828, No. 107, nader 6 Junij
1829, No. 88; vgl. bijlage XXXI).
De kolommen V en VI zijn beide opgemaakt naar de stukken ver-
vat in den bundel,,Préparatoire besognes bij de zamenstelling van het
nieuw 0.1. Regerings-Reglement in Maart en April 1829quot;. (R.A.
Koloniën, i Mei 1829, No. 42).
In kolom V is opgenomen het ontwerp Regeerings Reglement , dat
Baud in Maart 1829 opmaakte; in kolom VI hetzelfde ontwerp, zooals
het er uit zag na de correspondentie en besprekingen er over tusschen
Elout, Van den, Bosch en Baud. Waar Knibbe in zijn laatste bijlage
deze stukken afdrukt, is dit in mijn tabel bij het betrokken artikel
vermeld; ik druk zé dan niet weer af.
Kolom III bevat de voorstellen door de commissie Goldman, Blom,
Reynst, den i6en Maart 1827 aan den Kommissaris Generaal aangebo-
den, wanneer ze deze althans in den vorm van artikelen had gesteld.
Is in deze kolom niets opgenomen, dan beteekent dit, dat de voorstellen
niet in dien vorm waren opgemaakt. Gebruikt werd het, evenals de
andere stukken uit Indië, vele schrijffouten bevattende afschrift, dat
Du Bus bij zijn even bedoeld schrijven van 5 Maart 1828 aan Élout
aanbood. GelDrek aan tijd belette mij uit het Landsarchief te Batavia
betere afschriften aan te vragen.
Onder de kolommen zijn artikelsgewijze sub A opgenomen de aan-
Du Bus meegegeven ,,Aanmerkingen en wenkenquot; naar hetzelfde hand
schrift als het Regeerings Reglement van 1818.
Sub B is vermeld het voorstel vervat in de Nota behoorend bij de
missive van den Luitenant Gouverneur Generaal van 8 Juni 1826,
No. 530 (vgl. bijlage XXVI) en wel naar de kopie, die Du Bus bijzijn
meergenoemd schrijven aan Elout toezond. Tusschen haken is opge-
nomen het voorstel van den Raad van Indië Muntinghe.
Sub C zijn afgedrukt de voorstellen van de commissie Goldman c.s.,
voor zoover ze niet in den vorm van artikelen zijn neergelegd; gebruik
werd gemaakt van hetzelfde stuk als voor kolom III. (Vgl. bijlage
XXVII).
De toelichting, die Du Bus bij elk artikel van zijn Reglement
plaatste, toen hij het den Minister aanbood, is sub D opgenomen.
Het handschrift sub E vermeldt de aanmerkingen van Elout op het
ontwerp-Baud (kolom V), sub F Baud\'s beantwoording hiervan,
sub G Elout\'s nadere nota hieromtrent. Deze stukken zijn ontleend
aan denzelfden bundel als het in de kolommen V cn VI opgcnomene.
Ook hier is met weer afgedrukt, wat Knibbe reeds gaf.
Ontbreken bij een artikel één of meerdere der letters A tot en met G,
dan wil dit zeggen, dat in het bedoelde stuk niets omtrent dat artikel is
opgenomen.
Bij de lezing bedenke men, dat, indien bij ccn bepaalde letter
,,idcmquot; of iets dergelijks is opgenomen, dat terugslaat op wat onder
diezelfde letter bij een voorafgaand artikel is vermeld, niet dus op wat
onder de vorige letter bij hetzelfde artikel is opgenomen.
GERAADPLEEGDE GESCHRIFTEN.
Achter den titel is opgegeven op welke wijze de in den tekst of in de
noten geciteerde werken daar zijn aangeduid.
Biographie Nationale de Belgique. T.VI. Bruxelles 1878. Biogr.
Boerma, J. J. Westendorp. Johannes van den Bosch als sociaal her-
vormer. De Maatschappij van Weldadigheid. Amsterdam 1927.
Westendorp Boerma.
Boudewijnse. J., en G. H. van Soest. De Indo-Nederlandsche Wet-
geving, dl. I. Haarlem—Batavia 1876. Boudewijnse en Van Soest.
Colenbrander, H. T. Gedenkstukken tot de Algemeene Geschiedenis
van Nederland. 1795—1840. Deelen VII, VIII, IX. \'s-Graven-
hage 1905 vlgg.nbsp;Gedenkstukken.
id. Gedenkschriften van Anton Reinhard Falck. \'s-Gravenhage 1913.
Gedenkschriften.
id. Koloniale Geschiedenis. Deel 3. \'s-Gravenhage 1926.
Koloniale Geschiedenis.
id. Vestiging van het Koninkrijk (1813—1815). Amsterdam 1927.
Vestiging.
id. Willem I, Koning der Nederlanden. 2 deelen. Amsterdam 1931—
1935.nbsp;Willem I.
Day, Clive. Nederlandsch Beheer over Java gedurende drie eeuwen,
vert. door H. D. H. Bosboom. \'s-Gravenhage 1909. Clive Day.
Deventer, S. van. Bijdragen tot de kennis van het Landelijk stelsel
op Java. 3 deelen. Zalt Bommel 1865, 1866.nbsp;v. Deventer.
(Elout, P. J.). Bijdragen tot de kennis van het koloniaal beheer, ge-
trokken uit de nagelaten papieren van wijlen den minister van
staat C. T. Elout. \'s-Gravenhage 1851.nbsp;■E\'out, iSji,
(id.) Bijdragen tot de geschiedenis van het koloniaal beheer getrokken
uit de nagelaten papieren van wijlen den minister van staat C. T.
Elout. \'s-Gravenhage 1861.nbsp;Elout, 1861.
Encyclopaedic van Nederlandsch Indië. 2e druk. 4 deelen en supple-
menten. \'s-Gravenhage—Leiden 1917—heden. Encycl. Indië.
Engelhard, N. Overzigt van den staat der Ned. Oost Indische be-
zittingen onder het bestuur van den Gouverneur Generaal H. W.
Daendels. \'s-Gravenhage 1816.nbsp;Engelhard.
Falck, A. R. Brieven 1795—1843. \'s-Gravenhage 1857. Brieven.
id. Ambts-Brieven 1802—1842. \'s-Gravenhage 1878. Ambtsbrieven.
Vide ook: Colenbrander.
Fruin, R. Geschiedenis der Staatsinstellingen in Nederland tot den
val der Republiek. Uitgegeven door H. T. Colenbrander. le druk.
\'s-Gravenhage 1901.
Groot, J. P. Cornets de . . . van Kraayenburg. Over het beheer onzer
Koloniën. \'s-Gravenhage 1862.nbsp;Cornets de Groot.
Haan, F. de. Priangan, De Preanger Regentschappen onder het Neder-
landsch Bestuur tot 1811. Deel i. Batavia 1910. Priangan.
id. Personalia der periode van het Engelsch bestuur ovèr Java 1811_
1816. Bijdr. Kon. Inst., dl. 92, 193S, P- 477—681. Personalia.
Hogendorp, H. van. Willem van Hogendorp in Nederlandsch Indië
(1825—1830). \'s-Gravenhage 1913.nbsp;v. Hogendorp.
Kemp, P. H. van der. Brieven van en aan Mr. H. J. van de Graaff
1816—1826, 2 deelen. Batavia—\'s-Gravenhage 1901, 1902.
V. d. Kemp: Brieven.
id. De Geschiedenis van het ontstaan der Nederlandsch Indische
. Lijnwadenverordening van 1824. Bijdr. Kon. Inst., dl. 61, 1908,
p. 419—477.nbsp;v. d. Kemp: Lijnwadenverordening\'.
id. Mr. C. T. Elout als Minister van Koloniën, in zijne veroordeeling
van het beleid der Regeering van den gouverneur generaal baron
Van der Capellen. Blijkens onuitgegeven stukken. Bijdr. Kon.
Inst., dl. 62, 1909, p. 1—477.nbsp;V. d. Kemp: Elout.
id. De teruggave der Oost Indische koloniën. \'s-Gravenhage 1910.
V. d. Kemp: Teruggave.
Kemper, J. de Bosch. Staatkundige Geschiedenis van Nederland na
1830. Deel 3. Amsterdam 1875.nbsp;De Bosch Kemper.
Kleintjes, Pu. Staatsinstellingen van Nederlandsch Indië. Zesde uit-
gave, 2 deelen. Amsterdam 1932.nbsp;Kleintjes.
Kloot, M. A. van Rhede van der. De Gouverneurs Generaal en Com-
missarissen Generaal van Nederlandsch-Indië, i6io—1888. \'s-Gra-
venhage 1891.nbsp;Rhede V. d. Kloot.
Knidde, W. A. Dc Vestiging der Monarchie. Het conflict Elout—
Van den Bosch in verband met de voorgeschiedenis der Regeerings-
Reglementen van 1830 cn 1836. Utrecht 1935.nbsp;Knibbe.
Krabbe, H. Kritische Darstellung der Staatslehre. Haag 1930. Krabbe.
Louw. P. J. F. en E. S. de Klerck. De Java-oorlog 1825—1830.
Deelen 2, 4 cn 5. \'s-Gravenhagc 1897—1908.nbsp;Louw.
Mansvelt, W. M. F. Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-
maatschappij. Deel I. Haarlem 1924.nbsp;Matisvelt.
Meinsma, J. J. Geschiedenis van de Nederlandsche Oost Indische
Bezittingen, 2 deelen. Delft, \'s-Gravenhagc 1871, 1872. Meinsma.
Mijer, P. Verzameling van Instructiën, Ordonnancien en Reglementen
voorde Regering van Nederlandsch Indië. Batavia 1848. Verzameling.
id. Jean Chréticn Baud. Utrecht 1878.
-ocr page 464-Molhuysen P. C., P. J. Blok en F. H. H. Kossmann. Nieuw Neder-
landsch Biografisch Woordenboek, 9 deelen. Leiden 1911 vlgg.
Biogr. Wb.
Nederland\'s Adelsboek, 27e Jaargang. \'s-Gravenhage 1929. Adelsboek.
Oranje, D. J. P. Het Beleid der Commissie Generaal. Utrecht 1936.
Oranje.
Parvé. D. C. Steyn. Het Koloniaal monopoliestelsel getoetst aan
geschiedenis en staathuishoudkunde. \'s-Gravenhage 1850.
Parvé, 1850.
id. id. nader toegelicht door den schrijver. Zalt Bommel 1851.
Parvé, 1851.
PiRENNE, H. Histoire de Belgique. Tome VL Bruxelles 1926. Pirenne.
Platteel, P. J. De Grondslagen der Constitutie van Nederlandsch-
Indië. De wording van het Regeerings Reglement van 1815.
Utrecht 1936.nbsp;Platteel.
Sirtema, Baron C. F. ... van Grovestins. Gedenkschriften van den
Graaf van der Duijn van Maasdam en van den baron van der
Capellen.nbsp;Sirtema.
Spengler, J. A. De Nederlandsche Oost Indische Bezittingen onder
het bestuur van den Gouverneur Generaal G. A. G. P. Baron
Van der Capellen, 1819—1825. Utrecht 1865.nbsp;Spengler.
Stapel, F. W. Geschiedenis van Nederlandsch Indië. Amsterdam,
1930.nbsp;Stapel.
De Waal, E. Nederlandsch Indië in de Staten Generaal sedert de
Grondwet van 1814, deel i. \'s-Gravenhage 1860. De Waal.
Westra, H. De Nederlandsch-Indische Staatsregeling. Tweede druk.
\'s-Graverüiage 1934.nbsp;Westra
WvcK, Van der H. De Nederlandsche Oost-Indische Bezittingen
onder het bestuur van den Kommissaris Generaal Du Bus de
Givignies (1826—1830). \'s-Gravenhage 1866. Van der Wyck.
NAAMREGISTER.
(Later verleende titels zijn tusschen haken geplaatst).
Alphen. G. van 8.nbsp;Bosch. J. (graaf) van den, 37.41. 54-
Anethan. Jhr. d\' 75. 75. 90—92, 95, 96, 102—106,
Appelius. Mr. J. H. 35.nbsp;Bousquet. Mr. I. 6, 15, 82, 84.
Baud. J. Ch. (baron) 5, 8, 9. I3.nbsp;Bus. L. P. J. burggraaf du B. de
17, 24, 31. 33. 40, 41. 43. 44. Gisignies. 12, 14, 29, 35—46,
46, 50, 52—54. 58, 68, 70, 51—56. 59. 60, 64, 65, 68—
77. 83, 85, 91—106. 70, 75. 77—96, 99. 106.
Blom. Mr. G. Th. 65—67.nbsp;Bus. du B. Jz. 75.
-ocr page 465-Buyskes. A. A. i6.
Capellen. Mr. G. A. G. Ph. baron
van der. 2—6, 9, 10, 12—18,
20—33. 39—42, 49, 51, 53,
55, 61, 70, 86, 87, 90, 92.
Capellen J. D. van der C. tot den
Poll. 14.
Capellen. R. J. van der C. tot de
Marsch. 14.
Chassé. P. T. (baron). 59, 60, 82.
Daendels. Mr. H. W. 62, 63, 73,
94, 102.
Dam. P. van. 5.
Dipa Negara. Pangcran. 85.
Eerens. D. J. de. 41.
Elout. Mr. C. T. 2—12, 15, 16,
22—36, 39, 41—48, 50—53.
64, 70, 85—95, 99—106.
Engelhard. N. 63—65.
Fagel. Mr. H. baron 11.
Falck. Jhr. Mr. A. R. 2, 3, 5—14.
16, 18, 20—23, 25—32, 56,
61, 90, 103.
Goldman (Jhr). J. C. 65—67, 73,
75, 82, 106.
Graaff. Mr. H. J. van de. 17, 20.
21, 27, 59, 65, 67, 70.
Hogendorp. Mr. G. K. graajf van.
10, 106.
Hogendorp. Jhr. Mr. W. van 18,
36, 37. 40, 41. 59. 64. 75. 77.
81, 89.
Jager. de. 75.
Joostink. D. \'t. 8—10.
Koek. H. M. (baron) de. 27, 29,
30, 37 40, 41. 55. 57. 59. 65,
66, 80, 82.
Lennep. Mr. D. J. van. 12, 13.
Lodewijk Napoleon-koning. 14.
Mac Gillany. H. 65.
Melis. F. Wappers. 7, 9, 34, 35,
93.
Melvill. J. J. baron M. van Carn-
bée. 65, 82.
Merkus. Mr. P. 65, 66, 93.
Metternich. K. T. W. Fürst von
M. Winneburg. 37.
Mey. Mr. J. G. (baron) de M. van
Streefkerk. 3, 4, 10, 25, 33—
35. 44. 52. 53. 88.
Meylan. G. F. 65.
Mier. Graf von. 37
Minto. G. Elliot, carl of 63.
Mollerus. Mr. J. H. baron 35.
Morris. R. 21, 22.
Muntinghe, Mr. H. W. 5, 11, 15,
17, 18, 27, 59—65. 68, 71, 74,
81, 82, 92, 93.
Nahuys. Mr. H. G. [(baron) N.
van Burgst. 65.
Napoleon L keizer. 39.
Ozy. R.d\'. 59, 60, 65, 70.
Pabst. P. H. van Lawick van. 65.
Poll. Jhr. H. M. van de. 75.
Rafflcs. Sir Th. S. 50, 62, 93, 94.
Reynst. (Jhr.) J. C. 65, 66, 82.
Saksen, B. hertogvanS.Wcimar,39.
Salis. A. M. T. (baron) de 65.
Salviati von. 37.
Sevenhovcn. J. S. van. 65.
Smith. A. 74.
Waal. J. H. dc. 75-
Wilde. A. de 4—6.
Willem I. koning, i—4, 6—12,
15. i6, 21—26, 28—37, 39,
41—45. 47. 52—54. 63, 64,
81, 85—91, 95, 106.
Wolff. Chr. 74.
CHRONOLOGISCHE LIJST VAN AANGEHAALDE STUKKEN
met korte vermelding van hun inhoud, en opgave van de bladzijden,
waar ze in den tekst zijn aangehaald en van de plaats(en), waar ze zijn
gepubliceerd.
Gepubliceerd
Aangehaald
op blz.
1.nbsp;Publ. v. d. Comm. Gen.
van 19 Augustus i8i6 . .
(Bestuursaanvaarding
Comm. Gen.).
2.nbsp;Muntinghe aan Comm.
Gen. II Juli 1817 . .
. {Landelijk Stelsel, koffie-
cultuur, kolonisatie)
3.nbsp;Publ. V. d. Comm. Gen.
van 28 Aug. 1818, No. 29.
(Reglement In- en Uitvoer-
rechten).
4.nbsp;Salviati aan Friedrich
Wilhelm III, 21 Oct. i8i8
(Gegevens over Du Bus) .
5.nbsp;Publ. V. d. Comm. Gen.
van 5 Januari 1819 . . .
(Bepalingen nopens con-
tracten met bevolking).
6.nbsp;Resolutie v. d. Comm.
Gen. van 8 Januari 1819 .
(Inroeping beslissing v. d.
Koning omtrent kolonisatie).
7.nbsp;Commissarissen Generaal
aan Falck, 15 Januari 1819
(Aanbieding Reg. Regl.
55
15
25, 26
37
75
16, 56
30
Ind. Stbl. 1816, No. 5.
V. Deventer, I, p. 281.
Ind. Stbl. 1818, No. 58.
Gedenkstukken 1815—
1825, I, p. 389, No. 448.
Ind. Stbl. 1819, No. 10.
V. d. Kemp, Elout, p.
258.
Oranje, Inleiding.
-ocr page 467-8.nbsp;Elout aan Falck, 27 Sep-
tember 1819......
(Zijne ambtshandelingen als
Com. Gen.).
9.nbsp;Van der Capellen aan
Falck, 31 Oct. 1820 . . .
{Kosten Indische admini-
stratie).
10.nbsp;Van der Capellen aan
Falck, 19 April 1821 . .
(Als No. 9).
11.nbsp;Elout aan Falck, 10 Mei
1821.........
(Advies over verzoekschrift
A. de Wilde).
12.nbsp;Van der Capellen aan
Falck, 21 Mei 1821 . . .
(Indische geldmiddelen).
13.nbsp;Van der Capellen aan
Falck, 4 October 1821 . .
(Zaken Palembang, geld-
middelen, promessen).
14.nbsp;Falck aan De Mey van
Streefkerk, 22 Mei 1822 .
(Aanvrage advies Raad van
State over Reg. Regl.
1815).
15.nbsp;De Mey van Streefkerk
aan Falck, 30 Mei 1822 .
(Toezending advies Raad
van State over Reg. Regl.
1815).
16.nbsp;Van der Capellen aan
Falck, 16 Juli 1822 . . .
(Rapport kolonisatie van
Europeanen).
17.nbsp;Van der Capellen aan
Baud, 18 November 1822
(Kolonisatie Europeanen,
gebrek belangstelling Falck)
7, 8, 10, 16, 30
20
7, 20
20
20
31
31
5. 17. 30. 32
5. 13
Elout, 1851, p. 10.
Elout, 1861, p. 8
(gedeeltelijk).
Elout, 1861, p. 9
(gedeeltelijk).
Elout, 1851, p. 126
(gedeeltelijk).
Gedenkschriften, p.499.
Gedenkschriften, p. 501.
Myer, Baud, p. 186.
-ocr page 468-18.nbsp;Van der Capellen aan
Falck, 14 Januari 1823 .
{Verzoek goedkeuring
terugkoop Soekaboemi).
19.nbsp;Resolutie V. d. Gouv. Gen.
in Rade van 28 Januari
1823, No. 7 . .
{Instelling Directie v. Lan-
delijke Inkomsten en Be-
lastingen).
20.nbsp;Publicatie V. d. Gouv.Gen.
van 6 Mei 1823
(Verhuringen van lande-
rijen Vorstenlanden).
21.nbsp;Publicatie V. d. Gouv.Gen-
van 20 Mei 1823
(Verblijf en Landbezit op
Java).
22.nbsp;Van der Capellen
Falck, 20 Mei 1823
(Aanbieding No. 21).
23.nbsp;Van der Capellen
Falck, 27 Juli 1823
(Weinig schrijven
Falck, toestand Java).
24.nbsp;Falck aan Van der Capel-
len, 28 Juli 1823 • . . .
(Tevredenheidsbetuiging).
25.nbsp;Publicatie v. d. Gouv.Gen.
van 21 October 1823
(Bekendmaking invoerrech-
ten specerijen in Neder-
land).
26.nbsp;Geheime Resolutie van
Gouv. Gen. in Rade v. 28
Nov. 1823 ........
(Voorwaarden ontwerp-
leening Morris).
49. 69
Ind. Stbl. 1823, No, 4.
Ind. Stbl. 1823, No. 17.
21
6, 21, 69
Ind. Stbl. 1823, No. 20.
aan
aan
14. 18
Gedenkschriften, P.S17.
van
26
Ambtsbrieven, p. 157.
Ind. Stbl. 1823, No.44a.
57
Louw, II, p. 615.
21
27.nbsp;Publ. V. d. Gouv. Gen.
van 14 Febrauri 1824 •
(Verhooging invoerrechten
wollen en katoenen goederen).
28.nbsp;Besluit V. d. Gouv. Gen.
in Rade v. 27 Febr. 1824.
(Opschorting opzending fi-
nancieel rapport naar Ne-
derland).
29.nbsp;Elout aan Van der Capel-
len, 4 April 1824 • • .
(Kennisgeving optreden, op-
richting Handel Mij.,
financien).
30.nbsp;Elout aan Van der Capel-
len, 19 Mei 1824. • • .
(Verzoek financieele
lichtingen).
31.nbsp;Van der Capellen
Falck, 9 Juni 1824 .
(Klacht over geringe
langstelling, Molukkenreis).
32.nbsp;Elout aan Van der Capel-
len, 23 Juni 1824
(Beantwoording No. 16 en
No. 22).
33.nbsp;Falck aan Van Lennep, 31
Augustus 1824.....
(Aftreden als minister).
34.nbsp;Engelhard aan den Ko-
ning, 6 Sept. 1824 . . .
(Indische muntstelsel).
35.nbsp;Dc Koek aan Elout, 23
September 1824 • . • •
(Indische schuld zestien
millioen).
36.nbsp;De Kqck aan Elout, 12
October 1824......
(Verlenging ambtsperiode
Van der Capellen).
25, 30
24
22, 23, 25
2. 3. 23, 25
tn-
aan
14
be-
12
64
29
29
Ind. Stbl. 1824, No. 9.
V. d. Kemp, Elout, p. 16.
Boven, p. 22, 23 en
Elout 1861, p. 116.
(gedeeltelijk).
Boven, p. 23 cn Elout,
1861, p. 116
(gedeeltelijk).
Gedenkschriften, p.523.
V. d. Kemp, Elout, p.
440.
Brieven Falck, p. 246
(gedeeltelijk).
V. d. Kemp, Elout, p.
402 (gedeeltelijk).
Bijlage I.
(gedeeltelijk).
Bijlage II
(gedeeltelijk).
37.nbsp;Van der Capellen aan
Elout, 12 October 1824 ,
(Verlenging ambtsperiode).
38.nbsp;De Kock aan Elout, 25
October 1824......
(Instelling financieele com-
missie, Zuid-Celebes).
39.nbsp;De Mey aan Elout, 7 No-
vember 1824......
(Middelen bestrijding
machtsoverschrijding
Indische Regeering).
40.nbsp;Elout aan den Koning, 15
November 1824 . . . .
(Antivoord op No. jg).
41.nbsp;Besluit V. d. Gouv. Gen.
in Rade, 30 Nov. 1824 .
(Leening 15 millioen sicca
ropijen bij Palmer).
42.nbsp;Besluit V. d. Gouv. Gen.
in Rade, 3 December 1824
(Verorden, muntwezen)
43.nbsp;Elout aan Van der Capel-
len, ii Dec. 1824. • • •
(Tegengaan eigenmachtig
optreden).
44.nbsp;Elout aan Van der Capel-
len, 19 Dcc. 1824 • . .
(Last levering koffie aan
Ned. Handel Mij.)
45.nbsp;De Mey aan Elout, 30
Maart 1825......
(Verzoek inlichtingen af-
wijking K.B. prijsver-
hooging koffie).
46.nbsp;Koninklijk Besluit van 3
April 1825, No. 89 . . .
(Voorschrift vaststelling
Ind. Begrooting door
Koning).
29
29
25
26
34
34
26, 28,31,32
27
27, 30, 48, 69,
105
v. d. Kemp, Elout, p.6o.
Bijlage III
(gedeeltelijk).
Bijlage IV.
Bijlage V.
Louw II, p 60.
(gedeeltelijk)
Van der Kemp, Elout p.
432
Van der Kemp, Elout p.
204
Van der Kemp, Elout,
p. 68.
47.nbsp;Koninklijk Besluit van 5
April 1825, No. 96 . . .
(In Indie door te voeren
bezuinigingen).
48.nbsp;De Mey aan Elout, 15
April 1825 ......
(Falck lichtte den Koning
onvoldoende in overfinan-
cieelen toestand).
49.nbsp;Elout aan den Koning, 16
April 1825 ......
(Antwoord op No. 45,
omwerking Reg. Regl.).
50.nbsp;Elout aan den Koning, 19
April 1825 ......
(Vervolg op No 4g, aan-
bieding No. 21)
51.nbsp;Bijlagen van Elout aan
den Koning, 27 Apr. 1825
(Staten inkomsten en uit-
gaven Indie i8iy—1823)
52.nbsp;Dc Mey aan Elout, 3 Mei
1825.........
(Toestand Celebes, vast-
stelling R.R., zending
Commissaris).
53.nbsp;Elout aan den Koning, 9
Mei 1825.......
(Wil geen commissaris
zenden, voorbereiding
nieuw R.R)
54.nbsp;De Mey aan Elout, 13 Mei
1825.........
(Koning houdt zending in
beraad, wanneer R.R
klaar})
SS\' Elout aan den Koning, 27
Mei 1825.......
(Tijdstip gereedkomen
gewijzigd R.R).
27, 30
3. 7, 30
6. 30, 31
7. 18, 19
32. 53
31. 33
33
10, 33, 43
Van der Kemp, Elout,
p. 81
Bijlage VI.
Bijlage VII.
Bijlage VIII.
Bijlage IX.
Bijlage X.
Bijlage XI.
Bijlage XII.
Bijlage XIII.
-ocr page 472-
Aangehaald |
Gepubliceerd | |
56. De Mey aan Elout, 28 | ||
Mei 1825....... |
34 |
— |
(Meldt aankomst Wap- | ||
pers Melis met stukken). | ||
57. Elout aan den Koning, 2 | ||
2 Juni 1825 ...... |
34 |
Bijlage XIV. Bij Van der |
(Inhoud depêches Wap- |
Kemp, Elout p. 156. | |
pers Melis). |
(gedeeltelijk^ | |
58. De Koning aan Elout, 4 | ||
4 Juni 1825 ...... |
34 |
Bijlage XV. Van der |
(Zending Kommissaris |
Kemp, Elout p. 157. | |
speciaal). | ||
59. Besluit V. Gouv. Gen. in | ||
Rade v. 9 Juni 1825 |
65 |
Elout, 1861, p. 31. |
(Niet te voldoen aan last |
(gedeeltelijk) | |
vervat in No. 44) | ||
60. De Mey aan Elout, 12 | ||
Juni 1825 ....... |
7 |
Bijlage XVI. |
(Terugzending bijlagen | ||
No. 49 en 50). | ||
61. Elout aan den Koning, 14 | ||
Juni 1825 ....... |
35 |
Van der Kemp, Elout, |
(Behandeling rapporten |
p. 159. (gedeeltelijk). | |
Wappers Melis). | ||
62. De Mey aan Elout, 22 Juni | ||
1825......... |
35 |
Bijlage XVII. |
(Afkeuring leening Pal- |
Van der Kemp, Elout, | |
mer, zending Kommissaris |
p. 165. | |
63. De Koek aan Van de | ||
Graaff, 12 Juli 1825 • • |
27 |
Van der Kemp, Brieven |
(Kalmeering Van der | ||
Capellen). |
R. p. 251. | |
64. Van der Capellen aan | ||
Elout, 12 Juli 1825 . . . |
37 |
Gedenkstukken I. p. 581 |
(Beklag over Elout\'s | ||
ambtshandelingen). | ||
65. Mier aan Metternich, 27 |
16,27, 28, 70, |
Gedeeltelijk Van der |
Juli 1825 ...... |
87 |
Kemp, Elout, p. 226, |
(Gegevens over Du Bus). |
rest idem Lijnwaden- | |
crad p. 472 | ||
— 460 — |
66.nbsp;Elout aan den Koning, 2
Augustus 1825.....
(Aanbieding stukken noo-
dig voor zending Du Bus)
67.nbsp;Hofmann aan Elout, 14
Augustus 1825.....
(Opdracht bewerking
Reg. Regl, oprichting
Bank).
68.nbsp;Ontwerp Reg. Regl., 30
Augustus 1825.....
69.nbsp;Elout aan den Koning, 30
Augustus 1825.....
(Aanbieding No. 68, ant-
woord No. 6y)
70.nbsp;Aanteekeningen van De
Mey, 7/8 Sept. 1825 . ■ •
(Gemaakt bij conferentie
van deze data).
71.nbsp;Nota van aanmerkingen en
werken, 11 Sept. 1825 •
(Voorschriften voor wij-
zigingen in R.R)
72.nbsp;Koninklijk Besluit van 13
13 Sept. 1825, No. 79 .
(Instructie voor Du Bus)
73.nbsp;Falck aan Van Lennep, 24
November 1825
(Toestand Indie, dank-
baarheid standsverwisse-
linp.
74.nbsp;Publicatie v.d. Gouv. Gen.
in Rade, 24 Dec. 1825 .
(Bepalingen slaven en
slavenstand).
75.nbsp;Publicatie v. d. Komm.
Gen., 8 Febr. 1826 . .
(Ambtsaanvaarding, be-
zuinigingen).
43—45
43. 44. 46—52
68
43
44
44. 45. 52—54
68, 77. 78. 99.
106
44—46
13
70
55
Bijlage XVIII.
(gedeeltelijk)
Bijlage XIX.
BijlageXXI.tabelkol.il
Bijlage XX.
tabel, kolom II.
Bijlage XXII. tabel
sub. A.
Bijlage XXIII, Cornets
de Groot, p. 72. (gcd.)
Brieven Falck, p. 253.
Ind. Stbl. 1825, No. 44.
Ind. Stbl. 1826. No. 6.
-ocr page 474-76.nbsp;Elout aan Du Bus, 18
Februari 1826..........64
(Opzending Van de
Graaff en D\'Ozy)
77.nbsp;Du Bus aan De Koek, 22
Maart 1826...... 55, 57, 58
(Verzoek advies wijziging
R.R.). .
78.nbsp;Besluit V d. Komm. Gen.,
29 Maart 1826 no. 21nbsp;69
(Instelling Commissien v.
Landbouw).
79.nbsp;Elout aan den Koning, i
April 1826............16
(Verdediging tegen aan
Van der Capellen, No. 64)
80.nbsp;D\'Ozy aan Du Bus, 8 Juni
1826......... 56—59,92
(Advies wijziging R.R.,
antwoord op No. 76).
81.nbsp;Nota Indische Regeering
8 Juni 1826............g2
(Wijziging R.R.)
82.nbsp;Besluit V. d. Komm. Gen.
van II November 1826,
(Reglement van Orde v. d. 69, 79, 97
Indische Regeering).
83.nbsp;Besluit V. d. Komm. Gen.
van II November 1826 .nbsp;69
(Algemeen beheer Finan-
cien, personeel).
84.nbsp;Besluit V. d. Komm. Gen.
van 20 Februari 1827 • • 69
(Instructie Dir. Gen. van
Financien).
85.nbsp;Rapport Commissie Gold-
man, Blom, Reynst, 16
Maart 1827......67—75, 77_
(Wijziging R.R.).nbsp;j 81, 92, 106
Van der Kemp, Elout,
p. 218 (gedeeltelijk).
Ind. Stbl. 1826, No. 13.
Van der Kemp, Elout,
P- 245.
Bijlagen XXV, XXVI.
tabel, sub. B.
Bijlage XXIV.
Ind. Stbl. 1826, No. 63.
Ind. Stbl. 1827, No. 19.
Bijlage XXVII, Tabel
III en C.
86.nbsp;Chassé aan Du Bus, 25
Augustus 1827.....
(Advies wijziging R.R.).
87.nbsp;Besluit V. d. Komm. Gen.
V. 30 Aug. 1827, No. 19 .
(Voorloopig Regeerings
Reglement).
88.nbsp;Du Bus aan Elout, 4. Oct.
182nbsp;7.........
(Verslag ambtshandelingen)
89.nbsp;Du Bus aan Elout, 5 Mrt.
182nbsp;8.........
(Aanbieding R.R. Toelich-
ting daarop).
go. Elout aan den Koning, 13
April 1828 ......
(Rappo)t over No. 88).
91.nbsp;De Mey aan Elout, 19
April 1828 ......
(Antwoord op No. 90).
92.nbsp;Ontwerp-Baud voor een
Reg. Regl. 25 Maart 1829
93.nbsp;Baud aan Elout, 25 Maart
182nbsp;9.........
(Aanbieding No. 92).
94.nbsp;Elout aan Baud, eind
Maart 1829......
(Aanmerkingen op No. gj).
95.nbsp;Baud aan Elout, begin
April 1829 ......
(Beantwoording v. No. 94).
96.nbsp;Elout aan Baud, begin
April 1829 ......
(Beantwoording v. No. 95).
97.nbsp;Van den Bosch aan Elout,
16 April 1829.....
(Nota over Reg. Regl).
76, 83, 84, 92
45, 76—84,
86, 92, 94, 106
40, 85, 86
45. 64, 76, 92
45, 85—87
89
58. 95—100
95. 96, ioc,
102
94. 100, lOI
40, 41. 94. 100,
101, 104
94. 100, loi
95. 102
Bijlage XXVIII.
Bijlage XXIX. Tabel,
kolom IV,
Ind. Stbl. 1827, No. 89.
Bijlage XXX
(gedeeltelijk).
Bijlage XXXI. Tabel
sub D.
Bijlage XXXII. Van der
Kemp, Elout, p. 305
(gedeeltelijk).
Tabel kolom V, cn
Knibbe, tabel kolom 2.
Knibbe, Bron V en bo-
ven, p. 95.
Tabel, sub E en Knibbe,
tabel sub I.
Tabel, sub. F cn
Knibbe, tabel sub II.
Tabel, sub G cn
Knibbe, tabel sub III
Knibbe, Bron VI en
boven, p. 95.
Aangehaald |
Gepubliceerd | |
98. Ontwerp Elout-Van den | ||
Bosch voor een R.R., ul- | ||
timo April 1829 . , . |
102, 104—106 |
Tabel, kolom VI en |
Knibbe, tabel kol. 3. | ||
99. Elout aan den Koning, i | ||
Mei 1829....... |
94 |
Knibbe, Bron VII en |
(Aanbieding ontwerp R.R.) |
boven, p. 95, 96. | |
100. Kon. Besl. van 16 Mei | ||
1829, No. 7...... |
97, loi, 104 |
Knibbe, Bron Xla. |
(Instructie voor de Hooge | ||
Regering). | ||
loi. Idem........ |
104, 105 |
Knibbe, Bron Xlb. |
(Instructie voor Van den | ||
Bosch). | ||
102. De Mey aan Elout, i6 | ||
Mei 1829...... |
Ï05 |
Knibbe, Bron XI. |
(Aanbieding, No\'s 100 en | ||
lOl). |
j | |
103. Elout aan De Mey, 28 | ||
Mei 1829...... |
92 . |
Knibbe, Bron XV. |
(Toelichting ontslag- | ||
aanvraag). | ||
104. Elout aan Van den Bosch, |
1 | |
6 Juni 1829..... |
105 |
Bijlage XXXIII. |
(Aanbieding Reg. Regl. en | ||
Instructie Hooge Reg.). | ||
105. Van den Bosch aan De | ||
Mey, 25 Febr. 1830 . . |
37 |
Knibbe, Bron XX. |
(Beoordeeling ambtshan- | ||
delingen Du Bus). | ||
106. Elout aan den Koning, | ||
9 Februari 1833 . . . |
• 15 |
Elout, 1861, p. i. |
(Verdediging ambtsbeleid). |
km-
STELLINGEN.
I
f
Voor het goed functionneeren der vertegenwoordigende
lichamen in Nederiandsch-Indië is het noodig, dat niet een
te groot gedeelte der leden, bijvoorbeeld niet meer dan twee
derde, verkozen worde.
II
Het is een gelukkige omstandigheid, dat de bewoordingen
van de artikelen 129 en 125(3) van de Indische Staatsregeling
zoo luiden, dat de bevoegdheid der ambtenaren, met het
hoogste gewestelijke gezag bekleed, tot het maken van regle-
menten en keuren van politie, blijft bestaan, ook, waar aan
locale raden in hun ambtsressort de bevoegdheid is verleend
om verordeningen van dezen aard vast te stellen.
III
Met afstammelingen worden in art. 163(2), 4c van de
Indische Staatsregeling bedoeld: afstammelingen in de man-
nelijke lijn.
IV
Aan Candidaat-Indische Ambtenaren dient de verplich-
ting te worden opgelegd studie te maken van het Neder-
iandsch-Indische strafrecht.
V
Dierenbescherming kan in Nederiandsch-Indië beter be-
vorderd worden door volksopvoeding in deze richting dan
door strafbepalingen.
...... il y . /nbsp;-V ... .
Ki-fc «r. „
..... ; . ... .
J-\'A
f^\'JTy..
\'i-X\' \'Jf\'.
■l.
gt;• \'..Jl.
1 * . gt;
Overschatting van het adatrecht door de Overheid belem-
mert de geleidelijke ontwikkeling van Nederlandsch-Indië,
onderschatting breekt haar af.
Van adathoofden is voorkeur voor inheemsche rechtspraak
boven gouvernementsrechtspraak te verwachten, daar de
eerste hun gezag versterkt.
De wijze, waarop Pirenne (Histoire de Belgique, T. VI,
p. 266) schrijft over de verhouding tusschen Koning Willem
I en zijn ministers, kleineert den Koning door miskenning
van zijn staatsrechtelijke positie.
IX
De wijze, waarop Gonggrijp (Schets eener Economische
Geschiedenis van Nederlandsch-Indië, p. 119) Willem van
Hogendorp en Van den Bosch tegenover elkander stelt als
staatsman en koopman, is onwetenschappelijk en alleen te
verklaren uit vooringenomenheid tegen het Cultuurstelsel.
X
Doordat Krafft (Coöperatie in Indië, p. 165) ten onrechte
een scherp onderscheid aanneemt tusschen verplicht onder-
ling hulpbetoon cn vrijwillige samenwerking bij de inheem-
sche bevolking van Nederlandsch-Indië, ziet hij in deze
laatste een basis van aansluiting voor moderne coöperatie-
plannen.
quot;M
/\'Inbsp;■
.1
.•quot;-.tri
—ir* Ai
v-.y:;;
Î H \' ■quot; .
:t \'TL \'
V -I ■
m
.MI
-ocr page 482-m
-ocr page 483- -ocr page 484-