-ocr page 1-

?«■

■w.. w:;

«Vd- V\' \'.

, ..-j;

\' quot;i

fm

f.

DAGBOEK

GEHOUDEN

door den Missionaris, Pater M. POELL

OP ZUXE REIS OVEU

Mif. Italië, Effi eh Isl H, Land

NAAIl

CII INA.

(UITGEGEVBN TliN V00RDEEL13 DER MISSIE).

Prijs 75 Cts.

• -i.-lt; ZSOSZ Ord- \'-

SNBLPEHSmUKKEKIJ ,

Wed. D. A. A. du ROOIJ , \'s IIkktocikniiosck.

1875.

A

gt;Tf7

-ocr page 2-

T. oct. 1118

-ocr page 3-

DAGBOEK

GEHOUDEN

door den Missionaris, Pater M. POELL

CHINA.

(UITGEGEVEN TEN VOORDEELE DER MISSIE).

SNELPERSDRUKKEBIJ,

\'Wed. D. A. A. de ROOIJ, \'s Hertogenboscii.

1875.

-ocr page 4-

.

-ocr page 5-

VOORWOORD.

Ofschoon dü dayhoek oorspronkelijk alleen bestemd werd nis een Souvenir voor de Oud-Leerlingen van den Eerw. Schrijver, werd hel door hevoeyde beoordeelaars belangrijk genoeg geacht om in wijderen kring te worden verspreid, te meer omdat eene meer cdgemeene verspreiding bevorderlijk kon gemaakt worden ter geldelijke ondersteuning. van de arme Missie in China, omtrent wier behoefte en wier nood in het Reis-verhaal zulke treffende bijzonderheden worden medegedeeld.

Volgaarne geeft de Uitgever gevolg aan den raad, om dit verdienstelijk Reis-verhaal uit ie geven ten voor-dccle van de Missie in China en roept voor een ruim debiet de medewerking in van alle belangstellenden.

\'s 13 o s c h, 9 Juli 1875.

-ocr page 6-

\' PI «^- •-

...

. - )4-;^-: ■

1

M^t-\'\'- ; ÜM H |

................................ —v-.-.^-.\'-\'-av--^\'^gt;--- i r- j-t

n^HB|BH^^H||HH| fHH

-ocr page 7-

14 Sept. 1873 , Weert.

De dag, waarnaar ik zoo vurig verlangd had, was eindelijk aangebroken. Nog eens zou ik eene plechtige II. Mis in mijne geboorteplaats opdragen en ik had moeielijk een geschikter feestdag kunnen vinden, dan die der H. Kruisverheffing. Ging ik niet den strijd aanvaarden om het H. Kruis te verheffen en te doen schitteren voor hen, die nog in de schaduwe des doods gezeten zijn? —• Eene aangename verrassing was mij bereid. — Zoo als gij weet, bepalen wij ons in onze kloosterkerken bij den Gregoriaanschen zang, maar dien dag meende men eene uitzondering te moeten maken voor de Heeren Leden van de Cergle St. Cécile. Toen ik het altaar genaderd was, weerklonken hunne krachtvolle stemmen en verhoogden nog het indrukwekkende van het oogenblik, waarop ik met eigen hand het Brood der Engelen mocht geven aan mijne dierbare ouders en de overige bloedverwanten, die er tegenwoordig waren. Het was mij vergund den dag verder in \'t ouderlijk huis door te brengen en niemand zou vermoed hebben, dat het de laatste was, tot dat ik naar het klooster wederkeerde voor het plechtig Lof. Ik heb altijd met genoegen het schoone gezang gehooi\'d: Adoro te benigne Jesu, (ik aanbid u goedertieren Jesus), maar nooit hebben de woorden: valete, valete ergo caduca, valete.... (vaartwel, vaartwel dan vergankelijke goederen, vaartwel...) zoo veel indruk op mij gemaakt als op dat oogenblik en in die omstandigheden. Later mocht ik in do serenade, welke bovengemelde Heeren mij brachten, nog eens hot natuurlijk en kunstmatig schoone van hun zang be-

-ocr page 8-

wonderen. Mijne dankbetuiging werd opgevolgd door een keurig alscheidslied. Talrijk en treffend waren de liefdeblijken, welke ik dien dag van mijne geachte medebroeders ontving, liet was reeds laat geworden, toen ik in een onverwacht bezoek mijne dierbare ouders en andere bloedverwanten vereenigd zag. Zij knielden neder en vroegen mijn zegen. Hier verwacht gij zeker zuchten en tranen in overvloed. Welnu, niemand heeft daar een tra\'in zien rollen, eene zucht hooren slaken, en hunne laatste woorden waren: «Moed, Pater Martinus,moed !... de goede God moge u zegenen; werk veel voor den Hemel.... daar zien wij elkander weder.... Vaarwelquot;!

Ik had dus wel stout, maar niet le stout gesproken in mijn afscheidsgroet, toen ik zeide:

Welaan dan, buigt uw zilv\'ren schedels Verzuchtend; »lieer, zoo als Gij wiltquot;,

En stilt

De droefheid, \'t Offer heeft iets edels,

Dat door de tranen wordt ontwijd.

Die vloeien, als de zwaardpunt snijdt.

Tranen kunnen bedwongen worden, maar toch, wat het laatst vaarwel kost aan een gevoelig broeder- en kinderhart, zullen zij het best beseffen, wien een soortgelijk Offer door ons aller Opperheer werd gevraagd. De bede; Vader, niet mijn, maar Uw wil, geschiede!, een blik op Gethsemani en het hemelsch Jerusalem, ziedaar de bron van troost voor hen, wie het zwaard der scheiding wondt.

-ocr page 9-

15 Sept. Roermond—Maastricht.

Reeds vroeg in den morgen had ik de H. Mis gelezen en don zogen des Memels afgesmeekt over hen, van wie de Goddelijke wil mij ging scheiden. Volgens afspraak zou ik mijne ouders en bloedverwanten niet meer zien; ik kon slechts enkele mijner medebroeders even groeten en ik begon de groole reis. Onze WelEerw. Pater Prefekt alleen zou mij vergezellen en wel tot aan Frankrijks grenzen. Wij reden buiten de stad om, opdat geene toevallige of gezochte ontmoeting ons zou vertragen en ik verloor weldra mijne geboorteplaats uit het oog. Om half\' tien waren wij in het bisschoppelijk paleis te Roermond. Ik wenschte den zegen te ontvangen van Zijne Doorluchtge Hoogwaardigheid, die mij liet H. Vormsel en de 11.11. Wijdingen had toegediend en in Wiens bisdom ik vijf jaren werkzaam was geweest. Mgr. Paiiedis ontving ons met zijne gewone hartelijkheid, sprak eenige oogenblikken over het gewicht der roeping, zegende mij en wenschte met den ouden Tobias dat de Engel des Heeren mij mocht vergezellen, \'s Namiddags waren wij te midden onzer medebroeders in het klooster te Maastricht en namen nog denzelfden dag afscheid van hen, dewijl er \'s morgens daartoe geen gelegenheid zou zijn. liet Gymnasium van Venray was er goed vertegenwoordigd door eenige zijner oud-leerlingen en het ontbrak er niet aan hartelijke afscheidsgroeten en vurige wenschen voor het welslagen mijner reis en van mijnen toekomstigen arbeid, op verschillende wijzen uitgedrukt.

-ocr page 10-

— 8 —

16 Sept. Gent.

Vaarwel, Maastricht, voor mij zoo rijk aan zoete herinneringen; Gij hebt mij voor het eerst versierd gezien met het kleed van den II. Fuangisgus; Gij hebt mijn eed van trouw gehoord; gedurende drie jaren zijt gij getuige geweest van mijn geluk in den kloosterlijken staat; vaarwel!! — Mijn dierbaar Vaderland, vaarwel!! — Ik was best in staat geweest in den trein de peroratie van Cicero pro Milone na te volgen; toen het bevel van af te stappen met bijvoeging van douane mij verzekerde dat het te laat was, dat ik reeds op Belgisch grondgebied was gekomen en dat ik zorg moest dragen voor mijne koffers. Toen ik weer rustig nederzat en mij al verder en verder van mijn vaderland verwijderde scheelde het weinig of ik had de weemoedige gevoelens van mijn hart door hoorbare en zichtbare teekenen verraden, maar een vroolijke Duitscher bracht er eene verandering in. Hij vertelde ons in een mengelmoes van Hoogduitsch, Nederlandsch en Fransch verschillende anekdoten van de reizen, die hij in vroegere dagen in Nederland gemaakt had, sprak in kernachtige termen over Keizer Wilhelm en Von Bismarck, de vervolging der Kerk en bood daarna een glas wijn aan met verzoek het te ledigen op de gezondheid van Z. H. Pius IX. Wij deden hot, terwijl hij uit volle borst; Er lebe hoch! aanhief. De Nieuwe Botterdamsche Courant zou hem zeker voor een ultramontaan uitgescholden hebben en zijne kinderen wellicht niet minder: althans een zijner zonen was Jesuiet en ging nu in gewone burgerkleeding in ballingschap als Beichs-

-ocr page 11-

— 9 —

feindlich. liet was jammer; dat wij zoo spoedig van zijn gezelschap beroofd worden. Nu zagen wij hel ecne station na het andere verdwijnen, totdat wij eindelijk te Gent afstapten. Kort na liet middagmaal waren wij bij onze Belgische confraters, maar het: sero venientibus ossa (die te laat komt vindt de hond in den pot) werd op ons niet toegepast. Wij brachten er een bezoek aan den ZeerEerw. Pater Commissaris van het 11. Land en zorgden voor liet een en ander, wat nog noodig was voor de reis.

17 Sept. Ronbaix.

Goede lieden vindt men toch overal. Ik had nog nauwelijks ontbeten, toen mij door een vriend des kloosters een milde aalmoes werd geschonken voor mijne reis, die ik om 9 uur moest vervolgen. Te Tourcoing maakte ik kennis met de Fransche douanen en eenige minuten later kwamen wij te Roubaix, waar ik mijne beide reisgenooten en medebroeders volgens afspraak zou vinden. P. Modestus, dien ik reeds kende, verwelkomde ons aan het station en wij waren juist op lijd in het klooster, want men bogon met het middagmaal toen wij de eetzaal binnentraden. Nu waren de nieuwe missionarissen vereenigd. Ziehier hunne namen:

Pater Modestus Everaerïs, geh. te \\ntwerpen in 18i5. Pater Wilfridüs Reijnolds , » » Manchester » 18i5. Pater M autinus Poell, » » Weekt » 1845. Gij ziet dus: alle drie van een en hetzelfde jaar. Zij zijn daarenboven ook nog bijna even groot of klein, zooals gij het nemen wilt. \'s Namiddags hadden wij

-ocr page 12-

— 10 —

de handen vol met pakken, inpakken en verpakken. Na al de drukte en het reizen der laatste dagen had ik behoelle aan een goede nachtrust en ik werd niet te leur gesteld.

18 Sept. Parijs.

Venrays Gymnasium was nog altijd vertegenwoordigd geweest door den WelEerw. Pater Prefect. Te Rouhaix mochten wij voor het laatst met elkander over U spreken, daar ontving ik door hem uw afscheidsgroet en van daar werd U de mijne nog eens mondelings overgebracht; maar daar ook moest ik het genoegen en de eer, die ik in de laatste dagen genoten heb, betalen, dewijl het afscheid, verre van den vaderlandschen bodem natuurlijk gevoeliger moest zijn. — Om half negen waren wij op weg naar do hoofdstad van Frankrijk. Tot hiertoe had ik altijd mijne moedertaal gehoord, of ten minste iets, wat er nog al op gelijkt, maar voortaan moest ik mijn mond in fransche plooien zetten; gelukkig, dat het de eerste maal niet was. — Zoo als gewoonlijk lieten de reizigers do bruine paters alleen zitten, wat ons zeer te pas kwam. Wij hadden eene zitting, die voor onze Tweede Kamer al te langdurig zou zijn. Alleen te Amiens was er een weinig verpozing en moesten wij van trein vi rand .en. Toen wij afgestapt waren en zochten waar wij wezen moesten, naderde ons een oude, Fransche geestelijke, met een mager en bleek gelaat; zijne lange grijze haren hingen tot op de schouders en hij was zeer armoedig gekleed. Geheel zijn uiterlijk deed ons denken aan den eerbiedwaar-

\\

-ocr page 13-

— 11 —

digen Pastoor van Ars. Hij had gemerkt, dat wij vreemdelingen waren, hielp ons te recht en ondervroeg ons over onze verdere reis. Toen hij hoorde, dat wij als missionarissen naar China vertrokken, wilde hij ons niet meer verlaten, voor dat de trein afging en toen wij plaats genomen hadden, knielde hij voor het portier op den grond neder, hoog zijn hoofd en verzocht, dat wij hem zouden zegenen. Wij hadden liever zijn zegen ontvangen, maar hij bleef in die nederige houding knielen, niettegenstaande er een troep soldaten al zingende on schreeuwende om hem liep en plaats zocht. Wij moesten Avel aan zijn verzoek voldoen en nog was hij niet te vreden. Hij nam onze rechterhand en kuste ze met eerbied, terwijl hij zijn hoofd niet wilde dokken voor ons vertrek. — Ootmoedige grijsaard. Priester vol geloof!!! — Nu ging het mot gering oponthoud altijd voorwaarts en aau elk station gaven de soldaten blijken van de kracht hunner longen. Eindelijk zagen wij in de verte het veelbesproken, beroemde en beruchte Parijs, getuige van zooveel goed en kwaad, rijkdom en armoede, vorstelijke feesten en zwarte rampen en thans nog treurend om zijne schuld of misschien alleen om zijne vernedering. Om half vijf waren wij in het groote Station du Nord en moesten geduldig wachten tot dat alle goederen in het aangrenzend lokaal geplaatst waren. Dit duurde bijna een uur. De gestrengheid der fransche beambten in het doorsnuffelen der koffers en reiszakken om iets te vinden, wat aan plaatselijke belasting onderworpen is, was buitengewoon groot. Ik had intusschen het genoegen mijn broeder, die van mijro komst op dit uur verwit-

-ocr page 14-

_ It) _

- J aJ

tigd was, in den besten welstand weer te zien. Eindelijk kwamen wij klaar en reden gezamelijk naar liet kleine klooster der Minderbroeders in de rue des Fourneaux nquot; «3. Daar waren wij te huis.

19 Sepi. Parijs.

Ons eerste uitstapje te Parijs was naai\' het klooster van de Congregatie der Vreemde Missiën. Wij zagen daar in de Kapel der Martelaren wat eertijds de Missionarissen in China te wachten hadden en wat ooit in de toekomst hun deel kan zijn. De rooda gordijnen noodzaakten de zon hot goud barer stralen te verwisselen met de kleur der bloedgetuigen. Wij knielden neder en baden eenige oogenblikken. Vervolgens beschouwden wij met eerbied de overblijfselen der geloofshelden, die in verre gewesten de palm der overwinning ten koste van hun leven hadden verworven. Aan de eene zijde stonden eenige kisten, met rood damast omhangen en bedekt met rozen en immortellenkransen; zij bevatten het gebeente van verscheidene martelaren. Aan de drie andere zijden waren eenige glazen kasten, geheel gevuld met voorwerpen, die hun hadden toebehoord, of aan zendelingen, die eveneens den marteldood gestorven waren. Daar boven hingen eenige portretten en schilderijen, waarop door de bekeerde inboorlingen der Missie de terechtstelling en de laatste oogenblikken hunner gehelde herders waren afgebeeld, en daarneven enkele ketenen en andere voorwei pen, die de beulen gebruikt hadden om de ware kinderen der strijdende kerk tot de zegepralende te doen overgaan. Dit alles

-ocr page 15-

- 13 —

moest wel een bijzondere indruk op ons maken, en, waren wij niet overtuigd geweest van hetgeen de H. Pa li r,us zegt: «Ik kan alles in hem, die mij versterkt,quot; wij zouden wellicht geaarzeld hebben om onze reis te vervolgen, \'s Namiddag hadden wij veel werk mei de expeditie der koffers, die wij vooreerst nog niet noodig haddon; zij werden rechtstreeks naar Alexandrie verzonden aan het adres van den Aartsbisschop Mgr. Ciuhcia, die de maand Augustus en het begin van September in Belgie en Nederland had doorgebracht en die zelf ons dit als het beste, goedkoopste en gemakkolijkste had aangeraden. Daarna he/.ochten we de Notre Dame des Victoires en waren daar zeer gesticht door de godsvrucht der biddenden van verschillende staten en standen, neergeknield voor het altaar, waarop het schoone beeld van N. D. des Victoires prijkt tusschen eene menigte ex-voto\'s en brandende kaarsen, die de bezoekers geofferd hadden. Wij voegden ons bij hen eu vroegen door de voorspraak der smeekende Almacht de overwinning over ons-zei ven en die van het ware Licht over de duisternis. Wij spoedden ons vervolgens naar eenige andere kerken, zoo als Notre Dame met haren prach-tigen gevel, de S. Eustachius, die ons bijzonder voldeed, de Madeleine met hare rijke kolommen, enz. enz. Toen wij bij bet vallen van den avond de kerken gesloten vonden, meenden wij onze zaken nog af te handelen in de boekwinkels. Drie verschillende huizen waren ons aangewezen, om hier dit, daar dat werk aan te schaffen wat ons noodzakelijk of hoogst nuttig zou zijn, zoo als: Chineesche woordenboeken, spraakkunst, spreekwoorden. Geschiedenis enz., maar

-ocr page 16-

— 14 —

het schijnt, dat men daar nog al vreest de oogen te bederven bij hel gazlicht, want wij konden maar op eene plaats geworden, terwijl op de andere een zeer beleefd: «Morgen om 9 urenquot; ons tot een minder aangenaam terugkomen noofl zaaide. In het imiswaarts keereu zagen wij de schoone ruime stralen en prachtige winkels van Parijs door helder gaz verlicht en kregen tevens een prooi van de bekwaamheid der Parijsche koetsiers. Honderde rijtuigen snorden het onze voorbij: het was gedurig koeren, wenden en wisselen, en toch ondervonden wij geene ol\' slechts geringe vertraging.

20 Sept. Parijs. Paray-le-monial.

Op den bepaalden tijd waren wij bij de boeren boekhandelaren. Wij vonden wat wij verlangden en hadden nauwelijks onze keus gedaan ol\' op een ander uiteinde van de zaal lag onze nota reeds klaar, alsof er een geheime telegraafdraad geweest ware. l iet betalen ging minder vlug, want men liet ons diep in de beurs tasten voor dat papier met strepen, baken en figuren, waarop wij nog lang zullen moeien kijken om te weten, wat zij beleekenen. Minder kostbaar was voor ons bel bezoek van nog eenige kerken, pleinen en voorname plaatsen van Parijs. De herinnering aan de Commune wordt nog altijd levendig gehouden door de wreed geschonden Tuilleriën en enkele andere gebouwen, maar wij badden gemeend, dat er nog meer sporen van dat schrikbewind en van de kracht der Duilsche kanonnen in en buiten Parijs te zien waren. Wij hebben overigens slecbts weinig kunnen

-ocr page 17-

— 15 —

zien van die groote stad, maar toch genoeg om te erkennen, dat er eenige weken noodig zijn om haar in liare bijzonderheden te beschouwen. — Dan, genoeg van Parijs, — een heiliger oord had meer aantrekkelijkheid voor ons.

Om hall twee begonnen wij eene bedevaart naar Paray-le-monial. Aan \'t station nam ik afscheid van mijn broeder; het was hoog tijd; de reizigers hadden reeds plaats genomen en do wagens zaten zoo vol, dat wij geen kans zagen om bij elkander te blijven. Een heer, die ons op en neer zag loopen, wenkte ons ten laatste en noodigde ons beleefd uit, om ons bij hem en zijne familie te vervoegen. Wij namen liet met dankbaarheid aan, maar moesten zijne dienstvaardigheid weldra betalen met het beantwoorden van hon-derde vragen over onze kleeding, ons Vaderland, het doel onzer reis enz. enz, In Nederland is men gewoonlijk niet zoo nieuwsgierig, of men toont het tenminste niet, maar in Frankrijk is het in het geheel niets bijzonders, zooals mij een Franschman zelf verzekerd heeft, twee lieden geheel hun levensloop te hoeren vertellen, zonder dat zij elkander kennen, of naar den naam vragen. Wat het beste is mogen deskundigen uitmaken. De man meende het zeker goed en wij ook, als wij hem en zijne familie groetten toen zij afstapten en ons de gewenschte rust lieten. Tegen den avond zagen wij van verre Orleans aan de Loire en stoomden weer spoedig verder, tot dat wij van trein moesten veranderen. Dat is alles behalve prettig in het midden van den nacht. Half slapend en droomend komt men in \'t slation te recht, en toch moet men aanstonds met den Franschman in vlugheid wedijveren, opdat men

-ocr page 18-

— 16 -

niet te laat kome. Nog minder aangenaam was ons later een oponthoud van 2 a 3 uren. Daar zaten wij bijna geheel alleen in eene slecht verlichte wachtkamer, te slaperig om te waken en al te onrustig om in te slapen. Maar ook hier kwam een einde aan.

21 Sept. Paray-le-monlal. Macon.

Na een akeligen nacht hadden wij een heerlijken morgen. Het was 6\'/, uur toen wij te Paray-le-monial stil hielden. Wij lieten ons bij de Soeurs hospitalières brengen, knapten ons daar een weinig op en gingen naar de kapel van \'t klooster der Visitatie, het beroemde heiligdom, waar Jesus Christus zeil\' aan de gelukzalige Margaretha Maria Alacoque verscheen en haar zijn Goddelijk Hart aanwees als do bron van zegeningen voor hen, die het zouden eeren.

Gaarne hadden wij daar de II. Mis opgedragen aan het hoofdaltaar, dat nagenoeg op dezelfde plaats slaat, waar de verschijning heeft plaats gehad.

Onder het altaar rusten de beenderen der Gelukzalige, verborgen in het was, op hunne plaats gerangschikt en versierd met het kloosterkleed. Er waren evenwel voor dien dag zoovele priesters ingeschreven om daar de H. Mis te lezen of te zingen, dat wij geen beurt meer konden krijgen en ons met een zijaltaar tevreden moesten stellen. Wij woonden daarna nog eene plechtige Mis bij en gingen ontbijten in het eerstgenoemde klooster met het voornemen naderhand terug te keeren; want wij moesten nog vele zaken en personen aan het H. Hart van Jesus aanbevelen. Wij gebruikten het middagmaal bij den HoogEerw. Heer Cueberat, aal-

-ocr page 19-

__ 17 _

moezenier van \'t Gesticht en buitengewoon ijveraaar voor het H. Hart. Hij vertelde ons veel van de godsvrucht der pelgrims, die er in den loop van dit jaar geweest waren, en betuigde vooral zijne tevredenheid over de Engelschen, die met geestdrift waren ontvangen en met bijzondere vergunning eene plechtige processie hadden gehouden in den tuin van \'t klooster der Visitatie. Na het middagmaal keerden wij terug naar de kapel, verrichtten onze gebeden en beschouwden vervolgens de talrijke baniere», die de pelgrims van verschillende landen daar hebben opgehangen ter herinnering aan hunne bedevaart. Naast het altaar prijkte er een van witte zijde, waarop met gouden letters geborduurd was: Sacré Goeur, sauve la France. Eu wie zou het kunnen weigeren, die bede te herhalen voor het diep gevallen, diep vernederd Frankrijk op de plaats zelve, waar eenige zijner edelste zonen zijn schuld erkend hebben en voor zoo ver het in hunne macht was, de geheele natie toewijdden aan het H. Hart van Jesus? Aan de andere zijde hing eene En-gelsche, verder eene Russische, Poolsche en verschillende andere uit Frankrijk, Duitschland en Belgie, de eene al kostbaarder dan de andere. Na ons bezoek in de kapel ontvingen wij in de spreekkamer elk eene relikwie van de Gelukzalige Margaretha en eenige prentjes van het H, Hart. Wij bezochten nog even de nieuw gebouwde parochie-kerk, maar vonden haar niet zoo schoon als wij verwacht hadden in zulk eene plaats en verlieten daarna het stille Paray-le-monial. Om hal!\' vier waren wij op weg naar Macon. Dat was een aangenaam reisje; hot had iets dichterlijks, vooral toen de laatste stralen der zon de kruinen der bergen

-ocr page 20-

— 48 —

met purper kroonden en het vee in de groene dillen, met kleine beekjes doorsneden, huiswaarts keerde naaide hooger gelegen hoeven of dorpen, en verschillende kleinere ol\' grootere tunnels telkens een nieuw tafereel voor ons ontrolden. Onder weg toonde men ons van verre zelfs het huis, waar de zalige Margaretha geboren is en ook de beroemde Abdij van Gkiny. Otn 7 uren werden wij hartelijk verwelkomd door onze fransche Medebroeders te Macon.

22 Sept. Macon—Lyon.

Eene goede nachtrust had ons weer geheel verfrischt, maar de reis van Parijs naar Paray-le-monial had ons geleerd dat het vrij lastig en kostbaar is met koffers te reizen als men dikwijls van trein moet veranderen, en vooral als men plaatsen bezoekt, waar zij niet behoeven te komen. Op aanraden van een der E.E. Paters zouden wij onze twee nog overige koffers rechtstreeks naar Rome, waar wij ze bij onze aankomst, ol zeker tijdens ons verblijf aldaar, in het kantoor dei-douane zouden vinden. Om half twee vertrokken wij naar Lyou. Onderweg hadden wij gelegenheid om eene menigte min vleiende fransche uitdrukkingen te hooren in eene woordenwisseling tusschen den Conducteur en een reiziger, die niet op zijne plaats was. Een vurig hoofdstuk over recht en onrecht eindigde met het duur betalen eener vergissing. Zoo als gewoonlijk was ook hier na den storm groote stilte en wij maakten er gebruik van om onze getijden te lezen. Tegen 5 uren waren wij te Lyon.

Na een kort bezoek bij den Directeur van de Voort-

-ocr page 21-

— 49 —

planting fles Geloofs spoedden wij ons naai\' de E.E. P.P. Capncijnen, maar onze vlugheid was van korlen duur. Wij moesten klimmen en blijven klimmen en daarna weer op nieuw beginnen, omdat men on.; eene verkeerde plaats had aangeduid; maar eindelijk werd onze moeite beloond met het heerlijkst gezicht op de stad Lyon, die to recht om hare fraaie ligging beroemd is. Zij ligt gedeeltelijk op de helling van bergen, gedeeltelijk langs de oevers van de Saöne en de ilhóne, die zich hier vereenigen.

liet klooster der E.E. P.P. Capncijnen ligt op een der hoogste punten en loch moet men nog een kwartiertje klimmen om de Kerk van Notre Dame de Four-vières to bereiken. Daar wilden wij juist wezen.

Na eene kortstondige verpoozing begaven wij ons op weg. Al had men ook geen godsdienstig doel, men zou zich toch gaarne de moeite getroosten om het schilderachtig gezicht, dat men te Fourvières heeft op Lyon en omstreken. De frissche avondlucht deed ons waarlijk goed, maar het duurde niet lang. Zoodra wij de Kerk binnen traden, kwam ons eene hitte tegen, die wij op eene andere plaats ondragelijk zouden gevonden hebben. Wij zagen de muren van onder tot boven behangen met kleine schilderijen, waarop met min of meer juistheid de gunsten waren afgebeeld, die men door de voorspraak van Notre Dame de Fourvières bekomen had. Terwijl P. Wilfried en ik in de Kerk bleven bidden, liet P. Modestus ons in de sakristy opteekenen voor de H. Mis van den volgenden dag. Gelukkig was het eerste uur (van 5—0) nog niet in-gevuld en werd voor ons bestemd.

Eensklaps werden wij gestoord door een gedruisch

-ocr page 22-

alsof de geheele Kerk werd ingenomen en inderdaad het geleek er veel op, want twee ofdiie onderofficieren kwamen in de onmiddelijke nabijheid van het altaar, terwijl 200 of 300 manschappen plaats namen op eeni-gen afstand; maar al spoedig hoorden wij in een schoon lied, dat zij vredelievende kinderen van Maria waren, die hunne Moeder op de/e hevoorrechte plaats kwamen vereeren. In de hartelijke toespraak, die de WelEerw. Heer Bestuurder hield, hoorden wij, dat het eene soldaten vereen iging was, zoo als er ook in ons land bestaan en die ieders lof en medewerking verdienen. Voor velen hunner was het de eerste vergadering; van daar dat het binnenkomen wat al te militairement geschied was.

Nadat de zegen met het allerheiligste was gegeven, verlieten zij de Kerk in stilte en wij ook, want het was reeds laat en vrij duister geworden. De kortste weg naar het klooster was daarenboven afgesloten, zoodat wij een anderen moesten zoeken en ook vonden. Toen wij \'s avonds op onze kamers kwamen, vonden wij Lyon, met zijne verlichting zoo schoon, dat wij bijna vergaten dat het aangename voor het noodzakelijke moet wijken.

23 Sept. Grande Chartreuse.

Voor vijf uren waren wij wederom in de Kerk van Notre Dame de Fourvières. Wij lazen er de H. Mis aan het altaar, waarop het miraculeuze beeld rust, baden er nog eenigen lijd, gebruikten in alle haast ons ontbijt bij de E E P.P. Capucijnen en waren om half acht aan het Station. Wij spoorden vervolgens tot

-ocr page 23-

— 21 —

r

Voiron, maakten daar gebruik van de diligence tot St. Laurent-du-Pont en trokken verder te voet naar de Grande-Chartreuse, de beroemde stichting van den H. Bruno. Wij moesten nog twee uren altijd klimmend afleggen, want het groote Karthuizerklooster ligt te midden der bergen, ongeveer 900 meters boven de oppervlakte der zee. Wij ondervonden al spoedig, dat dit zeer vermoeiend zou zijn, achtten bet billijk, dat elk zijn eigen pakje droeg en gebruikten daarom al wandelende ons middagmaal; brood, kaas en wijn. — In vroegere jaren moet deze tocht eene buitengewone inspanning vereischt hebben, wijl hij nu nog ver van gemakkelijk is over een goed onderhouden grindweg. Deze weg is met veel moeite tusschen de rotsen aangelegd; op sommige plaatsen hangen zij er over, en drie of vier maal gaat men door kleine tunnels, waarin de weg slecht is wegens het water, dat onophoudelijk van de rotsen druipt. Aan den linkerkant van den weg ziet men of hoort men somtijds alleen het lichtgroene water, dat zich schuimend en bruischend met kleine watervallen een weg baant in eene verbazende diepte, die men, na een goed uur gaans, overtrekt op een steenen brug en welke men daar te vergeefs met het bloote oog wil afmeten. De bergen en rotsen verheffen aan beide zijden hunne kruinen werkelijk tot in de wolken, en zijn nu eens geheel kaal, dor en akelig, dan weder bedekt met het levendigst groen, waarboven de beuken en dennen hunne takken uitspreiden, liet was waarlijk grootsch en schoon ! Of het nu van dien aard is, dat een mensch in geestverrukking kan komen

weet ik niet, maar ik zou het toch baast gelooven,

} 2

1

I

-ocr page 24-

want op een der schoonste punten stond een schilder, die zoodanig verdiept was in zijne studie om liet schoone na te volgen of weer te geven dat hij geen teeken gaf ons bemerkt te hebben, niettegenstaande wij hem luid en beleefd groetten. Naarmate wij stegen werd de nevel of mist, die ons omgaf, dikker, zoodat wij niet ver vooruit konden zien, en toen wij eindelijk geheel afgemat aan het klooster kwamen, kon ik er niet meer van zien dan de poort en twee of drie vensters. Men geleidde ons dadelijk naar de eetzaal der vreemdelingen en gaf ons een glaasje van die heerlijke likeur, die zij zeiven bereiden van kruiden, welke in den omtrek op de bergen groeien en bekend is onder den naam van Chartreuse. Het zou om meer dan eene reden jammer zijn, als do invloed van \'t afschaffingsgenootschap zich zoo ver uitstrekte, dat zij uit den handel verbannen werd, want de Garthuizers maken jaarlijks een aardig sommetje van hun verfrisschenden drank. Dat geld wordt echter geheel besteed tot ondersteuning der be-hoeftigen in den omtrek en tot andere goede einden. Zoo staan er in de naaste dorpen zeer schoone parochiekerken, die geheel of gedeeltelijk van de milde aalmoezen der Paters Garthuizers gebouwd zijn. De kloosterlingen zeiven hebben overigens weinig noodig voor bun eigen onderhoud. Zij hebben bijna voortdurend vasten en gebruiken nimmer vleeschspijzen. Er waren nog verschillende andere vreemdelingen, die tegelijk met ons het klooster gingen afzien. Naar de dikte der muren te oordeelen, kan het nog vele jaren en eeuwen staan zonder dat het bouwvallig zal verklaard worden, en vooreerst behoeft nog niemand te vreezen dat hij zal afgewezen worden wegens gebrek aan plaats, want

-ocr page 25-

er was bijna geen eind aan den grooten gang, die ons langs verscheidene zalen, kamers, cellen en kapellen leidde. Op de zaal, waar de vergadering van alle Oversten der Orde gehouden wordt, prijken de portretten van den H. Stichter en al zijne opvolgers, in olieverw geschilderd en daar o( in eene kamer daarnaast bewondert men onwillekeurig de beroemile schilderij, waarop het sterven van den II. Bruno zoo meesterlijk is afgemaald. De bibliotheek is goed voorzien en netjes in orde, maar een opschrift in \'t Fransch en Latijn verzoekt den vreemdeling\' zich met het uitwendige te vreden te stellen. De register met de namen, de verzen en het proza der talrijke bezoekers is er niet meer te vinden, omdat er lieden zijn geweest wier hart zoo vol vergift was, dat het daar nog uit hunne pen vloeide. De eetzaal is ruim, maar wordt alleen des Zondags gebruikt. Elke Pater en Broeder heeft een celletje met een tuintje, gescheiden van alle anderen; daar gebruiken zij door de week hun sober maal.

Nadat wij zoo wat alles hadden afgeloopen, werden wij toegelaten bij den HoogEerw. Pater Generaal, die ons allerminzaamst ontving, ons eene gedachtenis gaf en daarenboven nog een krachtig bewijs, dat men niet zonder reden roemt en rekent op zijne mildheid. Op den bepaalden tijd werd er gebeld voor het avondmaal der gasten; zij waren 2Ü in getal, allen Franschen, uitgenomen wij. Toen wij naar onze slaapkamer gingen, zagen wij in \'t aangrenzend vertrek ons ontbijt al gereed staan, want wij waren voornemens zeer vroeg te vertrekken, en wilden niet, dat iemand om ons zijne nachtrust nog moest verkorten.

-ocr page 26-

_ \'24 —

24 Sept. Turijn.

Hoe vroeg wij \'s morgens al Ier been waren, weet ik niet, maar het is zeker dat wij ten half vijf ure alle drie de II. Mis hadden gelezen in eene kleine, fraaie kapel, waar daags te voren alles bereid was, dat wij ons brood, wijn en vijgen gebruikt hadden en de kloosterpoort uilslopen als dieven; met dat onderscheid evenwel, dat de bewoners daarvan kennis droegen en ons de middelen daartoe aan de hand hadden gedaan. — Wij moesten om half zeven te St. Laurent-du-Pont vertrekken. Het dalen ging vrij wat vlugger dan het klimmen en gelukkig! want toen wij te St. Laurent aankwamen stond de diligence gereed en wilde juist zonder ons vertrekken. In het naaste dorp voegde zich een fransch geestelijke bij ons en vertelde ons, toen wij te Les Echolies gekomen waren, dat de tunnel, die wij daardoor reden, de eerste is, die in Europa werd gemaakt, 300 meters lang en 25 hoog is, en dat het beklimmen der bergen op die plaats eertijds zeer moeie-lijk en gevaarlijk was en met behulp van ladders geschiedde; van daar de naam van die plaats: Les Echelles. Wij reden verder langs de Alpen naar Chambery en hadden het op zekere hoogte vrij koud. De koetsier had een dikken mantel bij zich alleen voor die plaats. Om half elf ure waren wij te Chambery en vonden daar, volgens onze gewoonte, weer oen zeer goedkoop logement bij de E.E. P.P. Capucijnen. Wij gebruikten in alle haast een soort van middagmaal en om 12 ure zaten wij al gereed in de wachtkamer van het station. Daar zat ook een Amerikaan, die al een heel aardige niflhodc had om te komen waar hij wezen moest. De

-ocr page 27-

25 —

vragen, die men tot hem richtte in het Fransch of Italiaansch beantwoordde hij door zijn vinger op den mond te leggen. Hij verkeerde zeker in den waan, dat niemand zijne taal verstond, omdat niemand hom in \'t Engelsch aansprak. — Wel wat struisvogelachtig. — Ten laatste bracht men den man zoover, dat hij zijn kaartje uit den zak haalde. Een stomme zon tot hiertoe niet anders gehandeld hebben, maar toen men hem in \'t Engelsch aansprak ging zijn mond voor goed open. Het was intusschen hoog ujd geworden dat de man zekerheid had, dat hij naar Turijn ging, want de trein zette zich in beweging. Weldra waren wij te midden der arme Savoyaards en zagen niets dan kale rotsen en bergen van verschillende hoogte en vormen, en enkele dorpen o( eenige huizen of hutjes op de helling of aan den voet der bergen. Dikwijls zagen wij ook, zoo als Virgilius, maar minder dichterlijk geplaatst, de geitjes aan de rotsen hangen. Noch het bebouwde land, noch de kleeding, noch de huizen der bewoners getuigen van rijkdom en woelde. Te Modone vonden wij de Italiaansche beambten; onze reiszakjes werden met krijt gemerkt en men gaf ons tijd om in de nabijheid van het Station eene kleine verversching te gebruiken. Toen de reis werd voortgezet, namen wij ons zakuurwerk in de hand om eens juist te weten hoeveel de trein noodig bad om den berg Cénis te paseeeren, maar wij werden telkens te leurgesteld door eenige voorafgaande kleine tunnels. Eindelijk was hij in den berg: wij hoorden de raampjes overal dicht slaan, omdat men bevrijd wilde blijven van den rook en den walm, en twee- of driemaal gaf een kortstondig sissen te kennen, dat wij niet op het drooge waren. Zoodra

-ocr page 28-

— 26 —

de zon ons dof lamplicht nutteloos maakte en de machine van toon veranderde, zagen wij, dat wij juist een half uur in den berg hadden doorgebracht. Het scheen dat er dien dag geen eind aan \'t reizen kwam. Het was ruim 10 ure toen de zitting van het driemanschap werd opgeheven. Daar men onzen medebroeders voor eenige jaren bijna geheel het klooster ontnomen heeft, waren wij genoodzaakt in een hotel te gaan, dat ons was aangeprezen en ook alle aanbeveling verdient. — Wij verlangden naar rust en ik geloof dat iemand ze ons zou misgund hebben na zulk eene dagreis.

25 Sept. Turijn.

Morpheus hield ons nog stevig vast, toen een der E.E, Paters, niet kenbaar als zoodanig, omdat hij \'t habijt niet mocht dragen, ons aan zijne armen kwam ontrukken en uitnoodigen om in hunne kerk de H. Mis te lezen. Nadat wij met veel genoegen aan deze uit-noodiging voldaan hadden, gebruikten wij het ontbijt. In Frankrijk was liet altijd melk met koffie, hier koffie zonder melk; \'s lands wijs, \'s lands eer. — Vervolgens maakten wij een toertje door de stad.

Het is een der meest regelmatig gebouwde steden van Europa en bevalt daarom aan velen, maar minder aan hen, die niet te vreden zijn met het kunstmatig schoone alleen. Aan paleizen en standbeelden ontbreekt het niet. Het is jammer dat de Koning-Eenmaker van Italië zich niet kan verdubbelen, want de stad heeft veel door zijn vertrek verloren, juist niet in schoonheid, maar in levendigheid. De Kathedraal van St.-Jan, de steenen brug over de Po, het plein San

-ocr page 29-

— lt;21 —

Carlo en meer andere gebouwen en plaatsen, die wij gezien hebben, zijn een beter bezoek dan het onze waardig. Wij, arme Franciscanen, die in vele jaren geen duit op zak gehad hadden, moesten er thans op uit zijn om met den geldhandel iets te winnen. Wij hoorden dat te Turijn en geheel Italië door het gouden zilvergeld vervangen was door papier, dat gedwongen koers had; maar dat men nog zoo gehecht was aan de klinkende munt (en niet zonder reden), dat men eene goede winst gaf in papier. Wij wilden voortaan op Itaiiaansche wijze betalen, lieten eenig goudgeld inwisselen voor papiertjes van 10, 5 enz. tot een halve franc of lira en wonnen 12l/j procent. Het eerste en laatste wat wij van Turijn zagen, het station, was zeer schoon, maar toch niet schoon genoeg om een halfuur zonder verveling in de wachtzaal door te brengen. Wij waren dan ook zeer tevreden toen wij voor eenige der papieren getuigen van do weldaden der Itaiiaansche eenheid plaatst konden nemen voor Milaan. Wij vertrokken om 2 uren en waren te Milaan in het kleine klooster der Orde, buiten de poort Garibaldi, \'s avonds H ure, een half uur vóór de telegram, die wij onderweg verzonden hadden,

2ü Sept. Milaan.

Zoodra wij konden brachten wij een bezoek aan de beroemde Kathedraal van den H. Carolus Borromncms. De straten van Milaan hebben een bijzonder plaveisel; zij zijn belegd met kleine keisteenen; daartusschen liggen verschillende strooken van breede en elfen steenen, waarover de rijtuigen met het grootste gemak en bijna zonder gedruisch heen rollen. Het uitwendige

-ocr page 30-

— 28 —

der Kathedraal overtrof onze verwachting. Na een vluch-tigea blik op een zoo prachtig uiterlijk viel het inwendige ons een weinig tegen; maar de onderaardsche kapel, waar het gebeente van den II. Garolus rust, deed onze bewondering ten top stijgen. Onder de gebruikelijke gebeden werd de kristallen kist ontbloot en toen zagen wij de stoffelijke overblijfselen van den grooten H. Garolus Borrormeus, in volledig bisschoppelijk kerkgewaad. De kostbaarste voorwerpen van goud, zilveren edelgesteente schitterden in hnnne onrniddelijke nabijheid en vertolkten op vorstelijke wijze der vorsten eerbied en godsvrucht; geheel het altaar is van zilver en rondom op de muren, ziet men eenige feilen uit het leven van den II. Garolus in gedreven zilver afgebeeld. Het geheel is eene verzameling van schatten en kunstwerken, en thans zou ik bij de opgave hunner waarde minder denken aan eene vergissing, dan vroeger, toen ik het leven van den Heilige hoorde voorlezen. Het zij mij toch ook zoo kwalijk niet te nemen en vooral als er zoovel nulletjes in \'t spel komen: dwalen is menschelijk. Te midden van zooveel rijkdom vergaten wij evenwel niet, dat wij arm en hulpbehoevend waren en wij vroegen veel door de voorspraak van den H. Carolus. — Daarna klommen wij op het dak en vervolgens in den toren, tot zoover wij konden. Alles wat men ziet is wit marmer; marmeren trappen, marmeren dak, marineren beelden en figuren bij honderden en zelfs bij duizenden, en de bewerking, zegt men, laat niets te wenschen over. Op het dak wat men zonder gevaar kan rondwandelen, staan zelfs beelden, waarvan men beneden niets kan zien en toch zijn het kunststukken van beroemde meesters.

-ocr page 31-

— 29 -

Wij waren het dan ook niet alleen, die onze bewondering te kennen gaven. Op het dak en in den toren hoorden wij in vier talen den lof der Kathedraal en verschillende uitroepingen over het schoon gezicht op Milaan en omstreken. Wij hadden bijna vergeten, dat wij dien dag nog verder moesten, en toen wij heneden kwamen was er geen tijd over om nog iets anders te gaan zien. Integendeel wij moesten ons haasten om met onze medebroeders het middagmaal te kunnen gebruiken, maar daarna hadden wij ook tijd genoeg om uit te rusten in den trein; want het was bijna middernacht toen wij aanbelden aan het klooster der der Orde te Florence (Florentie).

27 September. Florentie—Assisië.

Wij hebben weinig of niets kunnen zien van het schoone Florence, want \'s morgens ten 8 ure moesten wij vertrekken. Wij verlangden naar eene andere plaats, die, hoewel minder schoon, meer aantrekkelijkheid heeft voor Franciscus\' kinderen, — wij verlangden naar Assisië. flet was bijna een ure, toen wij nabij die stad uit den trein stapten. Wij begaven ons naar het klooster van Portiuncula, dat er niet ver van daan is. Wij vonden er slechts enkele van onze medebroeders, die het kleed der Orde mochten dragen en voortdurend in het klooster verblijven; de overige kwamen er alleen de H. Mis lezen en H.H. Diensten bijwonen. Wij ook mochten in het klooster niet vernachten. Toen wij een weinig gegeten hadden, begeleidde men ons naar het huis, waar wij onze nachtrust zouden nemen. WTij hadden evenwel geen tijd te verliezen, want er was

-ocr page 32-

- 30 -

nog veel te zien en voor het luiden der avondklok moesten wij nog even naar het klooster wederkeeren.

Wij gingen daarom rechtstreeks naar Assisië, ruim een half uur van Portiuneula. De stad is zeer schoon gelegen tegen en op een berg. Van verre kon men reeds het groote klooster en de kerken onderscheiden, waaronder het gebeente van den H. Franciscus rust. Ik zeg: kerken, want er staan er drie boven elkander. Wij kwamen eerst in de middelste kerk, die nog al ruim en schoon is, vooral het altaar, dat boven het graf van den Heilige geplaatst is. Vervolgens meldden wij ons aan bij de E.E. P.P. Conventualen, die het groote klooster bewonen en een hunner ging weldra met ons naar de onderste kerk of liever kapel. In den ingang prijken de marmeren standbeelden van twee Pausen, in levensgrootte. (Ik meen van Gregorius IX, die de tweede kerk heeft begonnen en van Pius VII, onder wiens regeering het graf is weêrgevonden.) De geheele k pel is in de rots met buitengewoon veel moeite uitgehouwen rondom het graf van den H. Franciscus. Dat graf zelf werd in de XIII eeuw in de rots uitgekapt, maar de juiste plaats was onbekend en is eerst in hel jaar 1820 ontdekt. Men heelt het ongeschonden gelaten en alleen met marmeren sieraden omgeven. Er hangen eenige koperen lampen, waar-van er thans, helaas! slechts vier een Hauw licht verspreiden; de overige waren uitgedoofd. Waarom? — Of wel wegens eene willekeurige bepaling van de wereldlijke macht, of ten minste wegens de groote armoede der kloosterlingen in hun tegenwoordigen toestand. — Wij knielden neder en baden, verheugd omdat wij het konden doen in de onmiddelijke van de stoirelijke

-ocr page 33-

overblijfselen van onzen H. Vader, maar bedroefd, omdat men niet toeliet, dat zij daar vereerd werden, zooals zijne kinderen en de godvreezende geloovigen het verlangen. Ons bezoek in het ruime klooster was kort en droevig. Waar 200 Paters en Broeders konden wonen, werd thans slechts aan enkelen een onzeker verblijf toegestaan en niet meer dan acht van hen mochten het kloosterkleed dragen. Het grootste gedeelte van het klooster en den tuin was afgesloten en van staatswege in bezit genomen. Het bezoek in de derde of bovenkerk vergrootte onze smart; zij was geheel ontruimd; men mocht er geen H. Diensten meer verrichten: en hier en daar belette ons eene stelling om de schoone en oude muurschilderingen te zien, die men thans nateekende. Wij beschouwden elkander met tranen in de oogen en zwijgend verlieten wij de plaats, die anders zoo gemakkelijk èn dank-, èn lof-, èn vreugdelied aan het hart eens minderbroeders zou ontlokt hebben. Het stille Assisië scheen met ons te treuren, terwijl wij, nog altijd zwijgend, naar de kerk der Clarissen gingen. Toen wij binnentraden hoorden wij het koorgebed der zuster en dit beurde ons een weinig op. Wij zagen daar de relikwieën van de H. Clara, het graf, waarin ze in \'tjaar 1850 gevonden zijn en het kruisbeeld, dat op wonderbare wijze tot den H. Franciscus gesproken heeft. Daarna bezochten wij een kerkje, dat gebouwd is op de plaats, waar het ouderlijke huis van den H. Franciscus stond; men toont er nog eene deur, de plaats, waar een Engel in pelgrims gewaad, zeide, dat Franciscus in eene stal moest geboren worden en de plaats, waar hij naderhand door zijn vader, die de werking der genade niet begreep,

-ocr page 34-

- 32 -

werd vastgezet. Een weinig verder is de stal, waar de groole navolger van J. C. is geboren. Hij is veranderd in eene kleine kapel. Men staat verwonderd over de eenvoudigheid en armoede, zelfs dezer heilige plaatsen; het is alsof de Heilige daar nog na zijn dood zijne geliefkoosde deugd wil prediken. Van daar begaven wij ons naar de kleine kerk en het klooster van den H. Darnianus, eertijds de woonplaats van de H. Clara en hare eerste geestelijke dochters, thans van eenige Paters Minderbroeders. Wij zagen in de kerk de plaats, waar de muur zich opende om Franciscus te vrijwaren van de slagen zijner ouders; een schoon Christusbeeld, welks dubbel aangezicht stervend en dood, zoo als men leest, door een Engel is afgewerkt en in het klooster nog veel, wat in zijn oorspronkelijken toestand is bewaard, zoo als onder anderen de eetmaal en het koor der eerste Clarissen. Men bracht ons ook op de plaats, van waar de H. Clara, met het allerheiligste in de hand, de Saracenen verdreef, die het klooster wilden binnendringen. Het wonder is op de buitenmuur afgebeeld, doch zonder smaak of kunst. Met verschillende relikwieën bewaart men er ook de doos, of een soort van Ciborium, welke zij bij die gelegenheid gebruikte en waarin zij, met bijzondere vergunning, tijdens hare zwakte en ziekte, de H. Hostie bewaarde in, of nabij hare cel. Ook hier was alles dood eenvoudig en arm. Het was meer dan tijd dat wij naar Portiuncula wederkeerden: wij hadden eene heerlijke wandeling en een schoon gezicht op de vlakte waarin de koepel der groote kerk van Portiuncula zich trotsch verheft, terwijl zij de avondgroet ontving dei-ondergaande zon. Toen wij te huis kwamen hadden

-ocr page 35-

- 33 —

onze confraters hun avondmaal reeds gebruikt; wij deden het ook in alle haast en gingen naar onze aangeduide verblijfplaats.

28 September. Assisië—Rome.

Bij het aanbreken van den dag gingen wij naar Portiuncula en hadden allen het geluk de H. Mis te mogen opdragen in het kerkje ol de kapel, waar Jezus en Maria, omringd door tal van Engelen, aan den II. Franciscus waren verschenen, en de beroemde aflaat van Portiuncula op zijne bede werd vergund. Dit kerkje staat in het midden eener groote, schoone kerk met kostbare zijkapellen en altaren. Na de H. Mis bezochten wij de kapel of plaats, waar de Serafijn van lielde, het aardrijk verliet, de plaats waar hij boetvaardigheid begon te plegen en van waar hij naar Portiuncula geleid werd door de Engelen, alsmede het kleine tuintje, waar hij zich in de doornen wentelde orn den prikkel van liet vleesch te overwinnen. Van dat oogenblik al zijn de doornen veranderd in rozenstruiken, die jaarlijks bloeien en op wier groene blaadjes zich hier en daar een donkerroode spikkel vertoont, alsof zij niet versch bloed besproeid waren. Wij plukten eenige der bladeren en nadat wij het groote, maar bijna ledige klooster gezien hadden, besteedden wij den overigen tijd aan het gebed in het kerkje van Portiuncula. Wij konden immers met reden verwachten dat de voorspraak des Vaders wel eenige gunsten zou verwerven voor zijne kinderen daar , waar Hij zoo buitengewone genaden had genoten. Na den middag verlieten wij het dierbare Assisië en spoorden over het gebergte naar de eeuwige Stad. Om half zeven waren wij daar

-ocr page 36-

- :i4 —

en werden aanstonds onthaald op ecne verschrikkelijke berooking die ons bijna deed stikken. Eindelijk ging de deur der wachtkamer open cn men sloof naar buiten. De Hoog Eerw. Pater Generaal had welwillend gezorgd, dat er een broeder en een knecht aan het. Station waren, om ons naar het klooster Ara-coeli te begeleiden, llij zelf ontving ons daar mot al de hartelijkheid eens vaders en wilde, dat wij dien nacht daar zouden blijven. De Hoog Eerw. Pater van Werkhoven , mijn landgenoot, was spoedig bij ons en wij hadden een vroolijken avond.

29 September. Bome.

Het was eene feestdag voor Piome: de H. Aartsengel Michaël wordt er op bijzondere wijze als beschermheilige gevierd. Tegen den middag begeleidde men ons naar het klooster San Pietro in Montorio, waar wij zouden verblijven, totdat onze zaken in orde waren. Het klooster ligt op den Janiculus, waar de II. Petrus gekruisigd is. In eone kapel ziet men nog de kuil waarin het kruis geslaan heeft. Achter het klooster is de fontein van Paulus V, die eene ontzaggelijke watermassa aanvoert en de twee prachtige stralen voedt, die men op \'t St.-Pietersplein bewondert, en daarneven is een schoone tuin aangelegd, waarin zicii tal van vreemdelingen en inwoners komen verlustigen, omdat men er een der schoonste, zoo niet het schoonste gezicht heeft op de stad Rome en hare omstreken. In San Pietro hoorden wij te huis, wijl liet een klooster is, waar de missionarissen der Orde worden opgeleid.

-ocr page 37-

30 September. Rome. {Vervolg).

Wij waren al weer bij tijds in Ara-coeli terug, om van daar met het noodige geleide en de vereischte brieven naar de Propaganda te gaan. Dat was een goede lichaamsbeweging geweest. Eerst moesten wij een hoogen en vrij lastigen trap afkimmen bij San Pietro. Hij is zoo groot, dat men den geheelen kruisweg in \'t grooL geschilderd en met behoorlijken afstanden in de muur heeft kunnen plaatsen. Een groot kwartier verder was het weer klimmen, klimmen zonder einde. Eerst gaat men langs een schoonen trap naar het Kapitool. — Neven dien trap prijkt thans eene moderne schoonheid: de bevrijders van Rome hebben er eene wolvin gevangen gezet, omdat deze in het wapen van Rome voorkomt, of, wie weet waarom. Zouden zij wellicht hun eigen handelwijze figuurlijk hebben voorgesteld? Het is jammer, dat er ook geen gekroonde wolf zit, dan zou men beter kunnen zien; wat, en wie er bedoeld wordt. Dan komt men op een schoon plein, waarop in \'t midden een bronzen standbeeld van Marcus-Aurelius. Hij wordt te paard zittend voorgesteld en men zegt, dat het beeld het schoonste van dien aard is der geheele oudheid. Vóór u en aan beide zijden ziet gij drie prachtige gebouwen of paleizen. Op den hoek van het plein aan uwe linkerhand vindt gij alweer een anderen trap, die u naar Ara-coeli voert. Als men nu meent, dat men eindelijk een weinig mag rusten, begint het klimmen op nieuw in \'t klooster en wilde ik een bezoek brengen aan den Hoog Eerw. Pater Procurator, dan moest ik naar het hoogste gedeelte van het gebouw. Het bevreemde mij zeer, dat ik aan

-ocr page 38-

— 30 —

de poort een schildwacht moest voorbijgaan om bij mijne Medebroeders te komen; \'s avonds te voren had ik er niets van bemerkt. Het was slechts een toeken, dat de bezorgdheid van Victor-Emmanuël voor zijne soldaten, zich tot daar had uitgestrekt, wijl hij hun een gedeelte van bet klooster tot woonplaats gegeven had. Wij waren nog nauwelijks boven, toen wij weer naar beneden moesten en ons eerste bezoek brachten aan de Propaganda. Er werd over een en ander gepraat, maar bijzonder over het examen en daar de vacantie aanstaande was, werd de volgende Donderdag 2 Oct. daarvoor vastgesteld. Zoo spoedig hadden wij het niet verwacht en het is licht te begrijpen, dat nu de kolommen voor goed onder het hoofdkwartier geplaatst werden en het was dien dag cn den

l01 Oct. Groote blokkade.

2 Oct. Rome. {Vervolg.)

Om 9 Va uur verlieten wij Pietro in Montorio en zagen onderweg op eenige plaatsen de Italiaansche vlag wapperen. liet was eene feestdag voor de liefhebbers der Italiaansche eenheid, de verjaardag der quasi-volksstemming, die een onrechtvaardig nemen op onrechtvaardige wijze had moeten rechtvaardigen. — quot;Wij waren op het bepaalde uur in de Propaganda, werden een voor een gewogen en niet telicht bevonden. Zie, zoo! nu hadden wij vrijen tijd totdat al onze stukken met de noodige zegels en handteekeningen zouden voorzien zijn. \'s Namiddags gingen wij den uitslag bekend maken aan den Hoog E. Pater Generaal en zagen tuen op hel Kapitool toebereidselen maken

-ocr page 39-

T

I

— 37 —

voor ecne illuminatie, dio waarschijnlijk in sommige dagbladen algemeen zou genoemd worden. — Den volgenden dag zouden wij den gevangen, maar waren koning van Rome, Zijne Heiligh. i\'ius IX zien. \'s Avonds hoorden wij eenige (verplichte) vreugdeschoten en zagen van onze cel in Pietro in Montorio in de verte een paar verlichte plaatsen.

3 Oct. Rome. {Vervolg).

Thans namen wij een omweg om naar Ara-cooli te gaan. Wij wilden ook eens de kleinere straten en mindere buurten van Rome zien en, wie zou er aan twijfelen, hier waren wij te midden der vrienden van Victor Emmanuel, want wij zagen nog verschillende versieringen, die den vorigen dag gediend haikien om te bewijzen , dat de deftige en ware Romeinen een weinig verschillen van deze soort van lieden. In Ara-cooli hoorden wij, dat men \'s-avonds te voren geschreeuwd had: sdood aan de priestersquot; en meer zulke lieve uitdrukkingen. Wat zal men er van zeggen? Als er maar lira\'s door de vingers gaan kan men zonder moeite eenige eerloozen vinden, die gewoon zijn aan zulke taal. — Om half elf waren wij in het Vatikaan. De Hoog Eerw. Paler Generaal zou ons voorgaan en Z. Heiligheid den zegen verzoeken voor de leden der Orde bij gelegenheid van het feest van H. V. Franciscus. Wij gingen door verschillende rijke zalen, totdat wij op de plaats gekomen waren, waar wij Christus\' Sledehouder zouden zien. Wij waren zes in getal, allen Minderbroeders : een Missionaris uit Nièuw-Zeeland, een uit Tripoli (Africa), een uit Cairo en wij. De Hoog E. P. Generaal en verschillende andere gingen verder en

3

-ocr page 40-

- 38 -

hadden oene particuliere audiëntie. Het was ruim 12 ure toen inen ons meldde, dat Z. H. Pius IX in aantocht was. Wij knielden allen op eene rij, nabij de deur, waardoor hij zou binnentreden. Daar nadert de eerbiedwaardige grijsaard, de doorluchtige gevangene, de Stedehouder van Christus op aarde, omgeven door kamerheeren en eenige prinsen der kerk, alsmede door hen, wien hij eene bijzondere audientie verleend had. Een glimlach ligt op zijn gelaat, waarop de goedheid uitschijnt, tegelijk met eene edele waardigheid. Hij is bleek, heeft een stok in do hand en ziet er minder goed uit, dan men hem gewoonlijk afschildert. Hij zegent ons en nog vóór dat hij zijn hand liet kussen wijst iiij op mij en zegt al lachend tot P. Generaal! Ecco 1\' Olandese! Ziedaar de Hollander! Vervolgens spreekt hij eenige oogenblikken, over \'t Missionaris\' leven, wenscht dat wij door \'s Hemels genadekracht ondersteund, goed en veel mogen werken en zegent ons, onze ouders, bloedverwanten, weldoeners en diegenen die ons dierbaar zijn, volgens het verzoek van den Hoog E. P. Generaal, wien wij onze opgave gedaan hadden. Ik bad eene bijzondere melding gemaakt van het gymnasium van Venray. En gelukkig: want het zien van het zichtbaar Opperhoofd der Kerk, den plaatsvervanger van J. C. maakt zoo grooten indruk op het geloovig hart, dat men op dat oogenblik veel of alles zou vergeten. Nadat hij nog gezegend had, ging iiij verder in eene andere zaal, waar andere zijner kinderen dezelfde gunst verwachtten, die wij genoten hadden. Tegen den avond gingen wij weder naar Ara-coeli om daar liet feest van onzen IJ. Vader Kranciscus te vieren. Om 7 uren werden de Metten

-ocr page 41-

- 39 -

on Lauden gezongen, zoo plechtig en schoon, als wij hel nog nooit gezien of gehoord hadden. Daarna richtte de Hoog E. P. Generaal met buitengewone welsprekenheid het woord tot de vergaderde Broeders, die met moeite hunne tranen konden bedwingen toen hij op gevoelvolle wijze de gegronde vrees uitte, dat het wellicht voor liet laatst was, dat zij gezamenlijk het feest van hun H. Vader op deze plaats zouden vieren.

4 Oct. Rome. (Vervolg).

Het feest van den 11. Franciscus werd in Ara-coeli met alle plechtigheid gevierd. De geheele kerk, die gebouwd is op de plaats waar eertijds de tempel van Jupiter Capitolinus moet gestaan hebben, was in kostbaar feestgewaad. Reeds vroeg in den morgen kwamen de Generaals der verschillende Orden de 11. Mislezen en een weinig later ook een paar bisschoppen. Eindelijk werd de plechtige Mis opgedragen, waaronder eeno lolrede gehouden werd op den Feestheilige. Wij verstonden er nog weinig van want het was ftaliaansch. Het verwonderde ons dat er zoo vele en zei Is bejaarde lieden in do kerk waren; want men behoeft waarlijk geen voeteuvel te hebben om mot mooito al do treden te beklimmen, die er hoon geleiden, quot;s Middags moest het een feestmaal hoeton, maar do olielucht was zoo sterk in do eetzaal, dat ik bij het binnentreden reeds naai\' de dankzegging verlangde. De plechtige H.H. Diensten na den middag bevielen mij beter.

5 Oct. Rome. (Vervólg).

Do HoogE. Pater Generaal wenschte, dat wij in Ara-Ccoli zouden blijven tot aan zijn vertrek, dat bepaald

-ocr page 42-

— 40 —

was op 0 October. Wij verlangden niols vuriger, want wij vonden er den lioogE. Pater Procurator altijd gereed om ons te ontvangen en ons alle mogelijk genoegen le verscliallen. Hij bood zich zelfs aan om nu en dan tot gids te dienen op onze uitstapjes en wij aanvaardden dit met dankbaarheid. De Zondag was er evenwel minder voor geschikt.

G Oct. — 13 Oct. Rome. (Vervolg).

\'s Morgens namen wij afscheid van den HoogE. Pater Generaal, liij gaf ons zijn zegen, wenschte ons allen voorspoed in onzen Apostolischen arbeid en was zeer aangedaan, toen hij ons het laatst vaarwel toes tierde. Na zijn vertrok begonnen onze uitstapjes voor goed.

Dagelijks gingen wij voor- en na den middag eenige voorname kerken, merkwaardige plaatsen en ruïnen beschouwen. Dit alles nu met dag en datum en in zijne bijzonderheden Le schrijven zou wel schoon zijn maar daar hoort veel toe; ten minste mijne kennis van bouw- en beeldliouw-, schilder- en oudheidkunde is te gering en mijn verblijf in Rome al te kortstondig om liet op waardige wijze te doen; maar ik moet toch iets vertellen. Gij weet niet eens wat ik van Rome dacht. Om de gulle waarheid te zeggen : Home viel mij in \'t begin bitter tegen. Ik meende dat de stad een meer schilderachtig aanzien moest hebben; ik zag weinig of geene ruime straten en liet uitwendige der kerken beviel mij niet zeer. Daarbij zijn de straten alles behalve zindelijk, vooral als het een weinig geregend beeft en do stallen, kaas-, visch- en andere winkels en kleine gaarkeukens, die hot onderste gedeelte der huizen beslaan, brengen zoo iets op straat, dat geen fijne reuk-

-ocr page 43-

- 41 —

organen behoeft om of de vingers of de boenen eene snelle beweging te geven. Maar toen ik de sehoone straten gezien had, die op de Piazza del Populo uitkomen, toen ik eenige kerken was binnengetreden eu op mijne wandelingen bij een prachtig gebouw, of gedenkteeken der oudheid, bij eene kunstvolle lont-in of sierlijke obelisk had stilgestaan, toen veranderde liet en wanneer ik mij dan alleen dooi1 de godsdienst en de geschiedenis liet geleiden, o dan werd Piome grootscli en schoon, en ware ik dichter geweest, ik had zeker overal heldere stralen zien opgaan, in wier glans men leest; het aardsche is vergankelijk; de waarheid, het Kruis, Christus heeft gezegepraald. — Wij deden, zoo als velen doen en bezochten reeds in \'t begin de St. Peterskerk. Dat was verkeerd, want na het bezichtigen van St. Pieter, voldoen de andere kerken minder. Toen wij daar binnentraden bleven wij stilstaan en konden het moeielijk gelooven, dat wij in die groote we» reidberoemde Kerk waren; alles toch kwam ons klein voor; maar nadat wij er een paar uren rondgewandeld hadden, nadat wij bet prachtig hoofdaltaar, de kolosale bronzen beelden der kerkvaders, de kostbare schilderijen in mozaïek, die de voornaamste stukken der beroemde meesters vereeuwigd hebben, de marmeren mausoleöu (pruulgrav n) van vcrschiüüiide Pausen van nabij beschouwd hadden, toen volgde de eene verbazing op de andere en achtten wij een tweede bezoek noodzakelijk. Na St. Pieter bezochten wij St. .fan van Lateranen, mei hare rijke kapel Gorsini; Maria de Meerdere met haar schoon mozaïek der Y eeuw en de sierlijke kapel van Sixtus V. ; St Paulus builen do muren, waar het heerlijkst marmer te zien is in de allaren, de talrijke

-ocr page 44-

- 42 -

kolommen en den vloer en waar alle Pausen in mozaïek zijn afgebeeld. Een half uur verder zagen wij de kerk der drie fonteinen gebouwd op de plaats waar de H. Paulus onthoofd is en zoo genoemd wordt omdat er drie fonteinen zijn, die dagteekenen van de marteling des Heiligen. Toen men den Apostel het hoofd had afgeslagen, kwam het driemaal springend op den grond weder en telkens ontsprong er eene heldere fontein, die nog vloeit tot op dezen dag. In het terugkeeren hadden wij een flinke regenbui en tegen den avond woedde er een hevig on weder. Onophoudelijk volgden de felle bliksemstralen elkander op en het gerommel van den donder was onafgebroken en vreeselijk. Wij bezochten nog vele andere kerken, merkwaardig om hare schoonheden of de relikwiën, die er bewaard werden. — Toen wij bij onze medebroeders de kerk van den H. Sebastianus gezien hadden met het schoon marmeren beeld van den Heilige en een pijl, die voor zijne marteling gediend had, daalden wij door eene zijdeur in de uitgestrekte katakomben. Wij doorliepen die smalle onderaardsche gangen en beschouwden met heiligen eerbied de ledige graven, die weleer de eenvoudige rustplaatsen geweest waren van zoo vele kloekmoedige geloofshelden, nadat zij hun strijd volstreden hadden en kwamen nu en dan in eene ruimere kamer, waar hunne lofzangen eenmaal weergalmden, terwijl de Priesters en Opperpriesters de H. H. Geheimen vierden. Wij daalden ook, bij eene andere gelegenheid, in de onderaardsche kerk van den II. Clemens, waar door de zorg en liet beleid van den Zeer Eerw. Pater Prior der Dominicanen schoone muurschilderingen onbeschadigd zijn ontbloot en thans op onweerlegbare

-ocr page 45-

— 43 —

wijze de Protestanten en andere dwalende broeders kunnen leeren, hoc in de katholieke kerk in vroegere eeuwen het 11. Misoffer werd opgedragen, de li. II. Sacramenten werden toegediend en de if. Maagd eti Moeder Gods werd vereerd. — Wij zagen verder iioines pleinen, eenige zijner paleizen, het Vntikaan met zijne heerlijke schilderijen van vroegere en tegon woon lijn; meesters, de Sixtijnsche kapel met hare fresco\'s, zijne schoone fonteinen, obelisken enz. — Wij zagen hoe het oude Rome zich nog liet vertegenwoordigen door prachtige ruïnen en gedenkteekenen, die zijn vroegeren rijkdom, grootheid en weelde op veelbeteekenende wijze doen kennen, zoo als hel Coliseum, dal voor Vespasian us gebouwd is en waar het bloed der Martelaren met hreede golven stroomde : het paleis der Cesars, waarvoor een Augustus, Tiberius, Caligula, Nero en Domitianus schatten veil hadden en dat thans, na Napoleon, een Victor Emmanuel tot eigenaar heeft; de badplaatsen van Caracalla, waar men nog overijl ij fsels vindt van de ruime zalen mei, buitengewoon hooge gewelven, marmer, porphier en mozaïek; de triomfboog van Titus, bet oude forum, het Pantheon, hot best bewaarde gedenkteeken van het heidendom, dat thans aan (lod is toegewijd ter eere van de H. Maagd en alle heiligen : de kolommen van Antoninus, Trajanus enz., enz. maar dat alles te beschrijven zou boekdeelen vereischen en mijne krachten te boven gaan. En nu van zakeu op personen. Wij vreesden, dat wij in Italië niet al te vriendelijk zouden behandeld, misschien zelfs grot beleëdigd zouden worden, maar wij hebben ons vergist. Wij gingen te Home in ons habijt zoo gerust over de straat, als in Nederlandsch en Belgisch Limburg; onze Italiaansche

-ocr page 46-

Medebroeders hielden nog dagelijks hun rondgang in de stad om het noodige bijeen te halen, zonder dat zij door de echte Romeinen werden gehinderd. Alleen in het begin, toen de vreemde indringers nog wat te woest waren, hadden zij nu en dan iets te lijden.

leder oogenblik konden zij nogtans van staats- oi\' stadswege een besluit verwachten, dat hen van hunne kloosters beroofde. In verschillende kerken zagen wij de geloovigen met veel godsvrucht bidden; eens, toen het allerheiligste naar een zieke werd gebracht zagen wij op een groot plein, waar eene menigte kooplieden druk bezig waren, allen nederknielen, het hoofd ontblooten en in die houding wachten, tot dat de Priester met het allerheiligste voorbij was. Hij eene eenvoudige begrafenis zagen wij verscheidene mannen, in eene geheel bijzondere kleeding en wier aangezicht bedekt was en vernamen, dat het lieden waren van den deftigen stand, die ongekend dat werk van barmhartigheid wilden verrichten. Bij eene andere gelegenheid zagen wij verschillende mannen en vrouwen in processie naar het Coliseum trekken, om daar de oefening van den H. Kruisweg te verrichten, terwijl wij anderen eerbiedig het kruisbeeld zagen kussen, dat in het midden staat en hunne kinderen daarheen leiden, om hetzelfde te doen. Tn één woord, wij waren thans meer dan ooit overtuigd, dat men wel degelijk een onderscheid moet maken en geenszins den Romeinen moet aanvrijven, wat een ellendige Iroep indringers, vreemdelingen en eerloozen verdient. Eens slechts hebben wij iemand van dien aard ontmoet. De man lag op zijn dood gemak in een rijtuig, zag ons met nog een anderen Pater voorbijgaan en zette een gezicht, alsof hij

-ocr page 47-

- 45 —

den vorst der duisternissen in levenden lijve voor zich zag en duwde ons met een vreeselijk gehuil een groet toe, die zooveel beteekende als: hondenras. Arme bloed! wij hadden zeker zijne rust gestoord! — Zondag den \'J\'2 October waren al onze zaken in orde, wat de Propaganda betreft en nu wenschten wij zoo spoedig mogelijk te vertrekken ; maar onze twee kol\'Iers, die wij in September van Macon verzonden hadden, waren nog niet aangekomen. De HoogE. P. Procurator wist raad, liet zich machtigen om ze in ontvangst te nemen en belastte zich met hunne verdere verzending naar Alexandrië. Maandag avond waren wij voor het laatst hij hem, om hem te bedanken en afscheid te nemen, en P. Modestus en ik vertrokken om 97» ure naar Ancona. P. Wilfried bleef nog een paar dagen te Rome om de koffers mede te nemen, zoo zij wellicht nog aankwamen en zou zich langs een korteren weg te Brin-disi bij ons vervoegen. Wij reisden den geheelen nacht.

14 Oct. Loreto — Ancona.

\'s Morgens om 7 uren waren wij te Ancona, groetten even onze Confraters en vertrokken weer, want wij hadden nog een bedevaart te doen, naar een beroemd heiligdom, het heilige Huisje van Nazareth te Loreto. Van verre zagen wij op eene hoogte de ruime kerk, waarin de Santa Casa staat, en om 10 ure knielden wij neder in het nederig verblijf, waar het Woord is vleesch geworden. Want, zoo als gij weet, stond dit zeilde Huisje eerst te Nazareth, toen de Engel de blijde boodschap bracht aan Maria, en is naderhand door de Engelen overgevoerd, eerst naar Dalmatie, vervolgens onder het Opperpriesterschap van Celestinus V naar

-ocr page 48-

— 46 —

Lorelo. Wij hadden het geluk de H. Mis daar te mogen opdragen en bleven er bidden tot na den middag. Het H. Muisje van Nazareth of van Loreto, zoo als men gewoonlijk zegt, schijnt geheel zwart, maar bij nadere beschouwing ziet men hier en daar lagen van kleine roodachtige tichels. Hot uitwendige is geheel versierd met marmer, «lat evenwel niet onmiddelijk tegen de muren is aangebracht, maar eene kleine tusschenruimte laat.

Men vindt er Minderbroeders Observanten, Gapucijnen en Conventualen en kan er biechten in verschillende talen. Een der E.E, Paters toonde ons in de schat-kamer eene menigte rijke sieraden in goud, zilver en edelgesteente, die door vorstelijke personen en vurige dienaars van Maria geschonken waren. In de stad vindt men overvloed van winkels vol rozenkranzen, kruisen, prenljes enz.. Midden op straat schreeuwt men u half doof door het aanbieden en aanprijzen der uitgestalde waren. Aan logementen is geen gebrek en nog minder aan lastige bedelaars. Na den middag vertrokken wij weder naar Ancona. Onderweg hoorde ik tot mijne verwondering mijne moedertaal spreken door een jeugdig paar. Ik knoopte een gesprek met hen aan en merkte al spoedig dat Mijnheer en Mevrouw protestant waren. Wie zou Nedeiiandsche Protestanten te Loreto zoeken?... Zoodra wij te huis gekomen waren trachtten wij het verlies van den vorige nacht een weinig te vergoeden, en het gelukte ons zonder moeite, \'s Avonds vernamen wij, dat wij een goed reisgenoot zouden hebben, een Confrater, die gedurende verscheidene jaren missionaris was geweest in het Heilig Land.

-ocr page 49-

15 Oct. Op Zee.

Te Ancona was geen gebrek aan misdienaars. Toen ik in de sacristij kwam, stonder er vier voor mij alleen gereed, maar deze moesten allen wijken voor een vijfde, die mij zou dienen onder toezicht en met de hulp van zijn vader. De goede man had het zeker goed gekend, want toen ik na het «Gloria in excelsisquot; naar den epistelkant ging, stond de missaal met vader en zoon reeds te wachten aan den Evangeliekant. — Na het ontbijt gingen wij met Pater Pneses naar het agentschap van de Lloyd en namen onze plaatskaarten. Men zeide ons, dat de boot om 12 uren zou vertrekken en dat wij een half uur vroeger aan boord dienden te zijn. Wij waren er bij tijds met Pater Benjamin, die terugkeerde naar Palestina en de WelE. Pater Joseph Filanti, Minderbroeder Conventueel, die als Missionaris vertrok naar Moldavië. Om één ure werd het quot;anker geligt en onze eerste zeereis begon. Wij hoopten over een dag ol acht te Alexandrië aan te lauden. Het weder was zeer gunstig en de zee kalm; de boot Jonio was niet groot maar zindelijk. Wij hadden overigens plaats in overvloed, want wij waren de eenigste passagiers 2de klas. In het begin ging alles wel; de zeeziekte liet zich nog altijd wachten ; maar tegen den avond begon Pater Benjamin er iets van te voelen, en Pater Joseph verwijderde zich in alle haast om het gezelschap niet hinderlijk te zijn. Voor ons ging alles goed, maar nauwelijks had ik mij ter rust begeven in mijn enge bedstede ol\' ik kreeg het te benauwd en, voorbereid door het opwekkend keelmuziek van mijn buurman, betaalde ik even den gewonen tol

-ocr page 50-

— 48 —

aan de zee en sliep vervolgens zoo gcrusl alsof\' ik nog O}) mijn celletje lag.

16. Oct.

De zee bleef den geheelen dag kalm. Wij waren steeds op het dek te vinden, baden daar, lazen, studeerden en hielden ook onzen recreatictijd. Het was zeker de moeite waard geweest onze gesprekken af te luisteren, juist niet omdat zij zoo verheven of leerrijk waren maar om de mengeling der talen. De eene sprak Latijn, de andere Ifitliaansch ; soms Latijn en Unliaansch dooreen en wij gaven olkandijr opheld-Tingcn in het Nederlandsch en Fransch. Wij zagen nog altijd do Italiaansche kust in de verte, maar konden weinig onderscheiden. In den nacht kwamen wij te Brindisi aan.

17 Oct.

Wij zouden \'s morgens gaarne aan wal gegaan zijn om de II. Mis te lezen en daarna de stad Brindisi te zien; maar onze boot kwam van Triest, waar enkele gevallen van cholera geweest waren en was bijgevolg onderworpen aan de strenge regelen der quarantaine. Wij moesten aan boord blijven en hadden den geheelen dag tijd om de haven van Brindisi van nabij en de stad zelve van verre te beschouwen, terwijl het woelige laden en lossen, roepen en schreeuwen onze ooren deed suizen. Zulke dagen op / gt;e zijn alles behalve aangenaam. Wij verwachtten elk oogenblik onzen goeden Pater Wil!ried. \'s Avonds begonnen wij te vreezen, dat hij of\' wel ziek was, oJ\' een trein gemist had, of om eenige andere reden niet bijtijds zou komen en gaven die vrees juist op nieuw te kennen aan onze reisgenoo-

-ocr page 51-

ten, toen in de verte een bootje naderde en wij al spoedig Wilfrieds stem hoorden. Nu waren wij gerust en tevreden, al moesten wij ook vernemen, dat onze koffers niet aangekomen waren. Om 10 ure werd liet anker geligt on wij staken weer in zee.

18 Oct.

Zoolang de boot in werking bleef was P. Joseph ziek en kon eten noch drinken, P. Benjamin was niet al te-frisch en ook P. Wilfried leed een tijdje aan de zeeziekte; P. Modertus en ik waren zoo welvarend als het maar kon. Wij hadden schoon weder en ons binnenkomen in de haven van Corfu in de .Ionische zee was overheerlijk. Nadat wij een tijd lang tusschen eilanden gevaren hadden, die de zee bijna in oen meer veranderden en in de verte den doortocht schenen af te sluiten, zagen wij eensklaps de stad Corfu voor ons liggen. Zij is. gebouwd aan den voet van een berg wiens kruin zich hoog verheft en op wiens helling de Engelscben geduchte forten hebben aangelegd. Een paar vooruitstekende bergen, met levendig groen bedekt, vormen eene schoone natuurlijke haven en het water der zee was hier niet licht groen maar hemelsch blauw. Zoohaast het anker geworpen was kwamen verschillende bootjes in onze nabijheid, maar een ander met de grieksehe vlag dreef ze terug en waarschuwde ons niet aan wal te komen, wegens de quarantaine. Dat viel ons tegen, want wij hadden ge-gemeend van Corfu rechtstreeks naar Alexandrie te gaan. \\Vij konden het nog, maar op voorwaarde, dat wij elf dagen quarantaine hielden in een akelig gebouw, waar kost en bediening, volgens de getuigenis van den

-ocr page 52-

kapitein en anderen, zeer slecht waren en daarenboven duur moesten betaald worden. Wij verkozen aan boord te blijven, wijl dit slechts eenige dagen reizens meer vereischte en er geen spraak was van prijsver-hooging. Op het dek waren wij getuigen van de verregaande vrees voor besmetting of van de voorzichtigheid ol\' gestrengheid der Grieken. Toen het lossen en laden, wat alleen door de matrozen moest geschieden, was afgeloopen, moest het scheepsregister geteekend worden, en de Griek, die thans met zijn bootje vlak neven de Jonio kwam liggen, gebruikte een roeispaan, opdat zijn hand toch niet in onmiddelijke aanraking zou komen met het papier dat wellicht smetstof inhield. — Daar wij toch te Corfu niet konden afstappen, waren wij blijde, dat de boot na een kort oponthoud vertrok.

19 Oct.

Wij hadden altijd nog heerlijk weder. Wij waren \'s morgens vroeg reeds op het dek om den opgang der zon eens op ons geraak te beschouwen en wij hadden ons gaarne nog langer verlustigd in de schoone kleurenwisselingen, toen de zon met volle pracht te voorschijn trad. liet was een schoon begin voor een dag, die mij jaarlijks aan een der plechtigste mijns levens zal herinneren. Ik herdacht den 19 Oct. het onvergetelijk uur, waarop ik in \'t paar 1862 mijn kloostergelofte ailegde in het klooster le Maastricht; ik herhaalde ze met minder plechtigheid, maar toch met dezelfde vurigheid des harten, dat thans nog meer gebonden was door de plicht van dankbaarheid, \'s Namiddags waren wij te Cephalonië, waar wij ons weder

-ocr page 53-

51

tevreden moesten stellen met de stad van verre te be-schouwen. De quarantaine hield ons altijd aan boord. Nadat eenige nieuwe passagiers waren opgenomen, vertrokken wij. Het weder was intusschen minder goed geworden, en de beweging der boot had veel invloed op de nieuwe passagiers, zoodat er \'s avonds weinigen eetlust gevoelden, maar velen moesten voldoen aan een ongewenschten lust. Zulk een tijd op zee is rijk aan spoedige wisselingen. Eerst ziet men de nieuwe reizigers met een gezonde kleur en levendige gebaren heen en weer loopend om met dezen en genen kennis te maken; daarna vormen zich kleine groepjes en men praat, alsof alles in eens moest gezegd worden. Langzamerhand wordt het stiller; hier zit er een zwijgend neder, zijn buurman is zoo bleek als de dood; een derde schijnt allen moed en levenslust verloren te hebben en zit met zijne handen onder het hoofd te turen, een vierde zoekt zijn heil in eene wandeling en waggelt over het dek als een dronken boei\', een vijfde wil niet welen dat hij lijdt aan de zeeziekte, steekt nog een cigaartje op, maar is spoedig verdwenen om de zekere bewijzen van liet tegendeel voor het gezelschap te verbergen — Wij hadden onzen proeftijd al gehad en bleven zoo frisch ais het maar kon zijn. Omstreeks 8 ure waren wij te Zante. De boot liet zich herhaalde malen hooren, maar te vergeefs. Wij moesten wachten tot den volgende morgen en konden ons troosten met een rustigen nacht.

20 Oct.

Toen wij ontwaakten was het zeer druk aan boord met laden en lossen. Thans zagen wij ook in de verte

-ocr page 54-

52

de stad Zante en onderscheiden duidelijk eenige kerken te midden van lichtblaauw, rood of gekleurde huizen. Onder de passagiers, die te Cephalonia aan boord gekomen waren, was ook een Grieksch geneesheer, die Fransch, Italiaansch en Engelsch sprak. Ik zag, dat hij een Grieksch nieuwsblad uit zijn zak haalde en meende nu eene goede gelegenheid te hebben om iets te hooren van het nieuw Grieksch. Toen hij het gelezen had verzocht ik inzage van het blad en kwam op die wijze zonder moeite tot mijn doel: ik kreeg een lesje in het nieuw Grieksche.

Het bestond in een voor- en nalezing. Daarna schreef ik eene kleine nieuwstijding onder de rubriek Germanie af, plaatste er de uitspraak zoo goed mogelijk onder en las het zoolang voor, tot dat het de volledige goedkeuring van mijn meester wegdroeg.

Ik weet zeker dat gij de tegenwoordige Grieken niet zoudt verstaan en omgekeerd door hen niet zoudt verstaan worden. — \'s Namiddags was er veel wind en de golven deden het schip al aardig rollen ; \'s nachts was het niet beter gesteld. Ik werd wakker en hoorde de golven met groot geweld tegen de boot aandruischen, terwijl van binnen hier en daar eenige aardewerk of glas aan stukken viel. Ik bad even : Heer, uw wil geschiede! en sliep gerust tot \'s morgens.

21 October

Toen wij opstonden was het alsof wij te diep in het glaasje gekeken hadden: de eene kwam in dezen, een ander in dien hoek tc recht en toen wij volgens onze gewoonte op het dek wilden gaan, hadden wij alle moeite om ons staande te houden. Nadat wij een

-ocr page 55-

53

paar keeren gevallen waren, gingen wij vlak bij den groeten mast staan, hielden ons stevig vast of bonden ons en berekenden, welke der naderende golven den grootsten stoot zou geven en namen dan eene goede houding. Het schijnt al zeer akelig als men het leest, maar het was toch nog geen eigelijke storm en de oogen en handelingen der oflicieren en matrozen verrieden niet den minsten schrik. Nu, do onze evenmin. Men meende, dat wij reeds veel op zee gereisd hadden en niemand kon gelooven, dat het voor de eerste maal was. Wij waren den geheelen morgen alleen op het dek geweest en aan tafel waren wij volstrekt geen honoraire leden, maar werkende.

Het was evenwel geen uitverkoren plaats om een storm te doorstaan want wij waren te midden der Gycladen in de Egeesche zee of in den Archipel. Overal zagen wij eilanden of eilandjes, die meer gevreesd, dan bewonderd werden, want volgens de getuigenis van den Kapitein onzer boot is hier eene goede praktijk noodzakelijk om een boot of schip veilig te besturen. Langzamerhand bedaarde de zee en ze was wederom geheel kalm toen Syros in \'t gezicht was. Dat was iets schoons. In de verte zagen wij op de helling en de kruin van een hoogen berg eene menigte witte punten, die wij voor steenen hielden, maar naarmate wij naderden, begonnen wij huizen te onderscheiden en eindelijk zagen wij duidelijk de verschillende gebouwen, hunne kleuren en vormen. De twee vooruitstekende gedeelten der stad en een klein eiland vormen eene schoone natuurlijke haven. In de stad zelve is het gedeelte der schismatieke Grieken gemakkelijk te onderscheiden

4

-ocr page 56-

van dat der Katholieken. Het eerste ligt aan den voet en gedeeltelijk op de helling, terwijl liet tweede een weinig hooger begint en de geheele kruin bedekt, terwijl de kerk juist op hel hoogste punt staat.

ïe Syros moesten wij afscheid nemen van onzen reisgenoot P. Joseph, die de geheele reis geleden had aan de zeeziekte. Hij ging hier mot verschillende andere zeizigers over aan boord van eene andere boot der Compagnie, op reis naar Constantenopel. Wij kregen daarentegen een troepje voor de derde klas, zoo als ik er nog nooit een gezien had. Arabieren, Grieken, Turken, zwarten, blanken, koper-kleurigen enz wemelden in hunne bonte kleeding op het dek en tusschen hunne bagage rond als de mieren in hun nest, terwijl hunne levendige gebaren en hun oorverdoovend geschreeuw in talen, waarvan wij niets verstonden, ons waarlijk verplaatsten naar den toren van Babel. Onze boot bleef geankerd te Syra.

22 October.

De zon groette ons \'s morgens zoo vriendelijk op het dek, dat wij rekenden op een schoenen dag. Wij werden ook niet te leur gesteld, maar wij moesten langer te Syra blijven dan wij gewenscht hadden. Eindelijk hoorden wij met genoegen het hevel geven om \'t anker te lichten en wij verloren spoedig de stad en het eiland uit hot gezicht. Wij hadden nu ook genoeg te zien aan onze nieuwe passagiers. Zij huisden allen op het dek, spreidden daar een doek, zak of deken uit en zetten zich, ieder op zijne wijze neder, \'s Avonds werd er een zeil gespannen om hen te beveiligen voor den

-ocr page 57-

regen of de vochtigheid. Hunne bedden bereidden zij zeiven op zeer eenvoudige wijze. Eer hunne rust begon lieten zij zich nog eens goed hooren ; zij zongen, maar zóó, dat ik in \'t begin meende, dat zij wedijverden om met dicht gestopte neus een of twee verschillende noten aan te houden en te herhalen, liet was erbarmelijk maar toch volle ernst. Toen zij moede gezongen waren, begon men kunstjes te vertonnen, om daarna over te gaan tot de gymnastic, üat laatste vooral beviel mij zoo goed dat ik behoeUe gevoelde aan het tegenovergestelde en weldra zag of hoorde ik niets meer.

23 — 27 Oct.

Ik had \'s nachts niets gehoord en was geheel verwonderd toen ik \'s morgens van mijne Confraters vernam dat wij stil gelegen hadden voor Scio, want het neerlaten en ophalen van het anker maakte immer een vreeselijk leven in onze slaapplaatsen. Om 11 ure kwamen wij te midden van eenige eilandjes voor Voerla (oudtijds Clazomenos ?), 5 uren van Smyrna. Daar moesten wij vijf dagen verblijven en de zoogenaamde quarantaine maken. Zoodra wij stil lagen kwamen twee turksche wachters aan boord en liet men ons de keus om of op de boot te blijven tegen betaling van 12Vj franc daags cl wel af te stappenen de 5 dagen dooi- te brengen op een eilandje, waar twee of drie armoedige huizen stonden en wij zeiven voor het noodige zouden moeten zorgen. Dagelijks kwam er een bootje met gedroogde of gerookte schapenkoppen, visch, groenten en fruit. Voor de huisvesting werd nog al een goed sommetje gevraagd, zoo dat wij het beter en ook nog voordeeliger achtten aan

-ocr page 58-

— 56 -

boord te blijven. Daar zaten wij nu voor vijf dagen 23. 24, 25, 20 en 27 October, liet weder liet niets te wenschen over: het was alle dagen even schoon, \'s Morgens en \'s avonds vooral was hot een lust op \'t dek te zijn en daar hot op en ondergaan der zon en den heerlijken stan enbemcl te beschouwen; maar toch vijf volle dagen zijn daarvoor niet noodig en hel viel ons vrij lang. Er was te Zante een Grieksche familie aan boord gekomen, die meer reden van klagen had. Zij meende den 23 Oct. te Smyrna aan wal te komen. De Kapitein liet haar waarschuwen voor de quarantaine en zells aanraden eene andere boot af te wachten, maar Papa was niet te overtuigen, en kwam met Mama, een dochtertje en de meid aan boord. Te Voerla wilde hij den kapitein de schuld geven, die hij zijn eigen on- o( misverstand moest wijten. Daar hij nu eerste klas reisde, wonl hom fr 15 daags gevraagd, maar hij verkoos aan land te gaan. Hij werd met de zijnen al-gezet, maar reeds den volgenden dag wilden zij terugkeeren. De kapitein, die niet zeer beleefd doo hen behandeld was, weigerde hen te ontvangen, en nu moesten de arme lieden veel piasters betalen en toch groot gebrek lijden.

28 Oct.

Om vijf ure liet tie kapitein een bootje uitzetten om de vier passagiers aan boord te halen en een uur later waren wij weer op weg. liet was schoon weder en de zee was zoo glad als een spiegel en ieder oogen-blik ontmoetlen wij kleinere of grootere schepen, die Smyrna verlaten hadden. Toen wij daar ankerden speelden de muzikanten van een Oostenrijksch oorlog-

-ocr page 59-

- 57 —

schip eenige schoone stukken. Dat kwam juist te pas; wij hadden nu tijd genoeg om ons te vervelen, want wij moesten gedurende drie of vier uren geduldig\' wachten o|i den geneesheer. Smyrna, de stad van den H. Polycarpus, is een weinig amphUeatersche wijze gebouwd en schijnt groot en schoon, zoodal wij verlangend waren om haai\' van nahij te zien. Linde lijk kwam ZijnWelEdele zich tegen betaling van eene bepaalde som (ik weet niel hoe veel, want ons liet hij vrij) verzekeren van den gezondheidstoestand der passagiers en de ontvangst der verschuldigde piasters was spoedig afgeloopen. De lieden der roeibootjes hadden zoo spoedig hun geld niet verdiend; zij hadden van \'s morgens af in de nabijheid van de Ionio gewacht en ons hun dienst aangeboden in het Italiaasch en Fransch. Een hunner wilde ons doen gelooven, dat Pater Alphonsus hem gelast had ons te komen halen, iets, wat onmogelijk waar kon zijn. Wij gingen evenwel met hem, maar zeiden op onze beurt, dat P. Alphonsus dan ook wel zou betalen; want wij wisten reeds dat het die lieden eigeti is de vreemdelingen meer dan het dubbele te vragen, opdat zij ten minste genoeg zouden ontvangen.

Op zee kwam ons een ander bootje tegen; men zeide ons dat de beambten daarin plaats genomen hadden en, dal wij iels moesten geven, zoo wij van een lastig onderzoek onzer reiszakken bevrijd wilden blijven. Ül dat alles juist in den haak is, weet ik niet, maar bet is toch zeker, dat het zoo gebeurt. Wij meenden dat het nu afgeloopen was, maar nauwelijks hadden wij voet aan wal gezet of wij moesten al wederom met de sleutels ol\'eene kleinigheid in do hand staan. Om 12\'/«

-ocr page 60-

58

uur kwamen wij bij onze Confraters, bijna allen Italianen; zij spraken echter ook Fransch. \'s Namiddags maakten wij eene wandeling.... op bet dak. Een tuin hadden zij niet. Bij ons zou het waarlijk niet gemakkelijk zijn op hot dak te wandelen, maar hier is het geiieel eenvoudig. Van een hooger gedeelte van het huis of langs een gemakkelijken trap gaat men er op en het dak zelf is plat en gelijk en een weinig lager clan de buitenmuren, liet is in \'t begin een vreemd gezicht wanneer men op de straten en lagere daken nederziet, of neven zich een ander gezelschap ziet wandelen of van boven nog bespied wordt. Dikwijls ook wordt een heerlijk gezicht benomen door eene menigte hemden, broeken, rokken enz. die voor u in de zonneschijn wapperend droogen.

Wij bepaalden ons dien dag bij deze wandeling. Daar er verschillende vreemde priesters in het klooster logeerden, werd de schoonste kamer van \'t klooster in weinige oogenblikken tot slaapzaal ingericht voor de nieuwe gasten.

29. Oct. Smyrna.

Zoo haast het dag begon te worden zag ik op mijne handen en voeten de bloedige sporen van den strijd, dien ik bijna den ganschen nacht geleverd had tegen de muggen, die hier buitengewoon, brutaal zijn. Men had er niet aan gedacht om ons \'s avonds voor den naderenden vijand te waarschuwen en wij hadden hem vrijen toegang gelaten, tot dat wij gingen slapen. Eéne les was voor ons voldoende, maar ik was ondertusschen niet zeer gediend met al mijne decoration, want wij zouden dien dag een bezoek brengen aan Mgr. Specca-

-ocr page 61-

59

pietra, Aartsbisschop van Smyrna. Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid woont in de nabijheid van het klooster en de kerk der Paters is voorloopig nog de kathe-dralekerk. Pater Guardiaan begeleidde ons; Monseigneur ontving ons met alle hartelijkheid en ondervroeg ons met belangstelling over het kerkelijk nieuws van ons vaderland. — \'s Namiddags waren wij getuigen van de vrijheid, die de katholieken hier genieten bij hunne openbare plechtigheden. Om \'2\'^ uur werd het lijk der echtgenoote van den Consul van België kerken grafwaarts gebracht. Aan het sterfhuis ontvingen wij een brandende waskaars en daarna stelde zich de stoet in beweging. Voor het kruis gingen eenige soldaten, even als wij, met de kaars in de hand; achter het kruis volgden de Broeders der schristelijke scholen, 2 Paters Lazaristen, 2 Paters Dominicanen, ik geloof der derde Orde, 4 Paters Gupucijnen, ons heheel convent, 2 Maronieten, 2 Armenianen en eindelijk P. Al-phonsus, Pastoor met Assistenten in kerkgewaad. Wij zongen het Miserere en De pro fundi s dat het klonk door de straten en nergens werden wij gestoord. Integendeel, overal toonde men eerbied op straat. Wie zou zoo iets in het Turksche rijk verwacht hebben ?. --

30 Oct. Smyrna. (Vervolg.)

Eindelijk gingen wij een kijkje nemen in de eerste Aziatische stad, waar wij aangeland waren. Wij hadden reeds bemerkt, dat de straten zeer ongelijk waren, maar bij een verdere en nadere beschouwing zagen wij dat het voor den vreemdeling raadzaam is \'s avonds te huis te blijven, want een wandeling door de straten overdag is reeds bijna een halsbrekend werk. Wij zagen

-ocr page 62-

_ 60 —

er dan ook geene rijtuigen en slechts weinige paarden, maar elk oogenblik moesten wij wijken voor zwaarge-laden katneelen, die met loggen stap een ezeltje volgden, dat tot wegwij ;er scheen te dienen. Er is geen gebrek aan winkels van allo soort en nog minder aan wandelende verkoopers, die hunne waren met een vervaarlijk geschreeuw rondventen; en hier en daar zitten eenige wisselaars aan kleine tafeltjes en bezorgen u dadelijk kleingeld volgens uw verlangen, maar vergeten toch ook zich zeiven niet. Schoone huizen heb ik slechts in eene enkele straat gezien. De kathedraal, die nog niet voltooid is, beloolt zeer veel; ook de kerk der E. E. P. P. Lazaristen is zeer fraai, maar die der E. E. Paters Capucijnen is eigelijk maar eene kapel. Op de hoven-cellen der E. E. Paters Capucijnen hadden wij een schoon gezicht over de geheele rstad, die van daar gezien schooner schijnt te zijn, dan zij werkelijk is. De ongelijke bestrating is onzichtbaar en de koepeltjes van de Kerken der Katholieken en Schismatieken met de smalle torentjes der Moskee verhellen zich bevallig boven de witte huizen, waar tusschen de zee haar hemelsch blauw en de bergen hun levendig groen in de verte doen uitkomen. Op straat hoorden wij bijna overal Italiaansch of Fransch spreken, want er wonen te Smyrna vele Europeanen.

De Turken kent men gemakkelijk aan hun uiterlijk, hun taal en kleeding; roode mutsen en tulband, buisjes en wijde broeken in verschillende kleuren. De werklieden, die ons in menigte tegenkwamen, waren geladen als muilezels: zij gaan gebukt onder hunne lasten, die zij op den rug dragen met een koord voor het hoofd, en die bij ons voor twee stevige mannen nog te zwaar zouden

-ocr page 63-

- 61 -

zijn. Zij zijn waarlijk slaven en worden behandeld als de redelooze dieren, \'s Namiddags maakten wij een uitstapje naar Bournabat, waar onze confraters een klein klooster hebben. Bournabat met zijne schoone buitengoederen en prachtige tuinen is wezenlijk een bezoek waard; het is \'t lustoord dor rijke familiën van Smyrna.

Toen wij \'s avonds terugkeerden waren de moskeen verlicht wegens de Baminadan, de groote vasten der Turken. De Bammadan duurt een geheele maand: de volgelingen van Mohammed moeten den geheelen dag vasten en zich onthouden van rooken, tot dat het donker wordt. Dan wordt er een kanonschot gelost en mogen zij eten, drinken en rooken, tot dat den volgenden morgen het kanon weder gehoord wordt.

31 Oct. Smyrna. (Vervolg.)

Wij hadden gehoord, dat wij van Smyrna naar Ephese konden sporen en hadden gaarne die beroemde plaats van Klein-Azie bezocht; maar wij lieten ons plan varen toen wij, op het oogenhlik van vertrek vernamen, dat wij dien dag niet konden terugkeeren, te Epheze in \'t geheel geen of misschien een enkel buitengewoon duur logement te vinden was en dat er nog wel ruïnen waren, maar het bijzonderste toch door de Turken en de En-gelschen weggevoerd was. 1 let weder was daarenboven niet zeer gunstig en wij bleven te huis; men troostte ons met het vooruitzicht op eene minder voorspoedige of aangename zeereis. Wij wisten reeds, dat wij nog niet rechtstreeks naar Alexandrie konden vertrekken, maar den omweg langs de kusten moesten maken.

-ocr page 64-

- 62 —

1 Nov. Smyrna (Vervolg).

Toen wij \'s morgens de H. Mis gingen lezen was de kerk zoo vol, dat wij met moeite aan de zijaltaren konden komen. Om 9\'/2 uur droeg Mgr. Speccapietra, geassisteerd door zijne kanonniken en andere geestelijken een pontificale Mis op, waaronder do koorzangers blijken gaven van hunne kennis der muziek, \'s Namiddags werd er een kind begraven. Toen de priester de gebeden verricht had, verdrong zich het volk om voor het laatst den kleinen Engel, dien men mot bloemen omringd had, te beschouwen. Om \'i\'A, uur begonnen de Vespers, maar de zangers van \'s mor gens waren vervangen door eenige koorknapen, die uit al hunne macht schreeuwden en den psalm : Laudato pueri Dominum (looft kinderen den lieer) zoo onbarmhartig valscli zongen, dat ik niet meer kon bidden en wenschte, dat zij den lieer zwijgend of beter mochten loven. Tegen den avond ontvingen wij onverwacht een bezoek van Monseigneur. Z. D. Hoogwaardigheid onderhield zich lang met ons en ver-telile ons veel van de Schismatieke Grieken, wat U wellicht ongeloofelijk zou voorkomen. Onder andere, dat hunne priesters zeer onwetend zijn, dat velen niet eens kunnen lezen of schrijven en zich tevreden stellen met de Mis van buiten te leeren, en den haat hunner onderhoorigen tegen de Katholieken levendig te houden. Zij beschuldigen de Katholieke priesters van de afschuwelijkste misdaden. Zoo had Mgr. meer dan eens gehoord, dat door de schismatieken beweerd werd, dat de Katholieke priesters de zieken vermoorden als zij hun de laatste HM. Sacramenten toedienen en eens hoorde bij op straat een knaap aan zijnen makker vertellen, dat

-ocr page 65-

- 63 -

die oude reeds zoovele moorden gepleegd had, als hij purperen knoopjes aan zijne toga droeg. Hij betreurde het, dat er te Smyrna weinig of goene bekceringen te hopen waren onder de Grieken, Joden en Turken, ofschoon het niet aan predikatiën ontbreekt. li ij zelf houdt er in het Italiaansch, Fransch, Grieksch en Malteesch. Hij wenschte ons , dat wij met meer vrucht mochten werken onder de Chinezen, omhelsde ons, gaf ons zijn zegen en verzocht ons gebed met deze woorden: „Priez pour le pauvre Archevêque de Smyrne.quot;

2 Nov. Op Zee.

Onze tweede vijfdaagsche rust was ten einde. Om 12 uren roeide men ons naar de hoot Austria, veel grooter dan do lonio, maar minder zindelijk. Wij vonden er vele passagiers \'Ie en \'2°, maar vooral 3\'klas en nog bonter mengeling dan te Syra. Er waren er van verschillende Aziatische en Afrikaansche volkeren, Europeanen van bijna alle rijken en Amerika was ook al vertegenwoordigd. Het weder was schoon en de zee geheel kalm. \'sAvonds waren wij voor de tweedemaal te Scio. Toen wij een kopje thee gebruikten, zaten wij met zeven personen van verschillende naties aan tafel: een Italiaan, een Engelschman, een Oostenrijker, een Belg, een Turk, een Pers en ik. Iemand, die mij niet kende, zou op dat oogenblik wellicht een groote gedachte van mijne taalkennis hebben opgevat, want ik kraamde er alles uit wat ik kende van 5 of 6 talen.

3 Nov.

De voorspelling van Smyrna was tot hiertoe nog niet bewaarheid; wij hadden buitengewoon schoon weder.

-ocr page 66-

Het was \'s morgens een vreemd schouwspel op de boot. Toen wij onze gel ij len gebeden hadden zagen wij op hel dek verscheiden Poolsche Joden mot een deken omhangen, een riem om de armen en een vierkant blokje of doosje op het voorhoofd, onder aanhoudende bewegingen met \'t hoofd hunne gebeden verrichten en later te midden van eene troep hangende, liggende of zittende Arabieren enz. hier en daar een Turk, die met bijzonderen eerbie I, buigend, knielend of op don grond liggend zijn profeet vereerde, terwijl anderen bezig waren met de vereischte afwassingen van hoold, armen en boenen en zich aldus tot het gebed bereidden. Velen onzer geloofsgenooten hadden hier een lesje kunnen nemen aan deze dwalende broeders, zoo groot was hun uitwendige eerbied, zoo gering hunne valsche schaamte, \'s Namiddags om 3\'/a nnr waren wij voor Rhodes, het eiland, dat zoo beroemd was in do oudheid wegens zijn ri jkdom en de beschaving zijner inwoners eu in de middeleeuwen als de hoofdzetel der ridders van St. Jan. Iedereen heelt daarenboven iets gehoord of gelezen van den Kolossus van Rhodes. Of het een fabel of een feit is, weet ik niet, maar zeker is het, dat er niets meer van te zien is. Ik ben overigens niet in do gelegenheid geweest om er naar te zoeken, want daar de boot maar een paar uren stil bleef was het do moeite niet waard om af te slappen. Zoodra wij stil lagen, waren wij getuigen van eene vertooning, die eene nauwkeurige beschrijving overwaardig zijn zou. Eenige kleinhandelaren kwamen op de boot meloenen, radijzen, citroenen, oranje-appelen en wie weet wat nog al meer aanbieden en de dorde klas vloog er op af als uitgehongerde gieren op een

-ocr page 67-

— 65 —

langgozochl, kluifje; maar het betalen was zoo spoedig niet afgeloopen. Verschillende aanmerkingen en protesten werden van weerszijden gemaakt met de levendigste gebaren en het rumoer minderde niet, toon een der matrozen een paar ontevreden verkoopers bij den kraag vatte en naar hun bootje sleepte. Kort voor het vertrok meende ik dat er verscheiden religieuzen aan boord kwamen, maar merkte loch spoedig op dat zij geen belofte van armoede hadden gedaan, liet waren vrouwen van Uliodes, dio geheel in het wit gekleed waren en rijke gouden sieraden droegen aan hals en armen. Wij hadden nog eene andere soort van vrouwen aan boord, die ik ook al voor religieuzen had aangezien. Zij waren geheel in quot;L zwart en haar gelaat was bedekt met een witte sluier, die zich, spits bijloopend onder het zwarte kleed verborg. Zij waren zes in getal en schenen de huisvrouwen te zijn vaneen deftig Persisch Heer. Zij werden den geheelen dag opgesloten in de slaapkamer der vrouwen, en mochten \'s avonds gedurende een kwartier of een half uurtje onder geleide en bewaking van twee bedienden op het dek komen zitten op eene afgezonderde plaats.

■t Nov.

Het weder bleef schoon. Ik had op de vorige boot al eenige staaltjes gehad van de verregaande on welen-beid van sommige lieden, die meenen een woordje te kunnen meêpraten over geloofsleer en godsdienstzaken. Hier kreeg ik het aan den slok mei een Jesuieten-hater, een bedillaar der Pauselijke onfeilbaarheid en bewonderaar van den ongelukkigen Reinkens. De inleiding was eene lofrede o|j de Franciscanen. Ik liet

-ocr page 68-

— 66 —

den goeden man uit praten en merkte al aanstonds, dat hij eene hoedanigheid had, die hem in het apensysteem wellicht tot eer zou gerekend worden. Hij deed en praatte, zoo als hij anderen had zien of hooren doen. De eene beleefdheid was intusschen de andere waard en ik begon met een klein compliment over de goede trouw der napraters en had dadelijk gewonnen spel, omdat de arme man een antwoord schuldig bleef op de vragen; waarom? waar zijn uwe bewijzen?.... en hij stemde er ten laatste zelfs in toe, dat zij held Reinkens weinig lof verdiende, omdat hij uit eer- en geldzucht plicht en geweten had verzaakt en vleiend kroop voor een feilbaar en feilend mensch. Of er bij den man verlichting is gekomen weet ik niet, maar \'s avonds was het volkomen maansverduistering. Ik heb het nooit zoo goed en sciioon gezien. Toen de maan weer helder scheen, konden wij de kusten van Cyprus duidelijk bespeuren.

5 Nov. Cyprus.

Om 7 uren lagen wij stil voor het eiland Cyprus en maakten ons aanstonds gereed om aan wal te gaan en den dag door te brengen in de stad Larnika of Larnaka bij onze confraters. Het landen was niet zeer gemakkelijk en wij leden groot gevaar van met een nat pak op het drooge te komen. Het gelukte evenwel. Om 8 uren waren wij in \'t klooster en eenige oogenblikken later in de sakristy. Daar zagen wij eerst, dat onze voeten juist geen groot denkbeeld konden geven van de hollandsche zindelijkheid en verzochten een weinig water. Aanstonds brengt een oude Pater met een langen sneeuw-witten baard en een edel voorkomen een emmer water

-ocr page 69-

en een paar doeken en knielt neder om onze voeten te wasschen. Wij verzetten ons, maar het kon niet baton. De grijsaard vroeg liet zoo ootmoedig en dringend, dat wij ten laatste moesten toegeven. Toen wij de II. Mis gelezen hadden, bemerkten wij, dat hij ook nog om onzentwil gewacht had. — De kerk is nog al ruim, maar kon veel schooner zijn. Op al de altaren zagen wij bloemen staan, die bijzonder goed voldeden; ik naderde om ze eens goed te beschouwen en het waren

bloemen van.....zeesclielpen, die met fijne ijzeren

draadjes aan, op en neven elkander gehecht waren. Van het platte dak des kloosters beschouwden wij de stad Larnika en omstreken en zagen voor het eerst van nabij den Palmboom en den Banaan met zijne breede en schoone bladeren. Alle huizen waren wit en voor een groot gedeelte gebouwd van aarde, die in de zon gebakken wordt. Nu en dan vooral als het geregend heeft moet er eene nieuwe laag op het dak gelegd worden. Den 5n Nov. hadden zij echter geen druppel regen meer gehad sinds 7 maanden ; het zag er dan ook overal even dor en droog uit. Voor ons was het veel te heet, want de thermometer teekende 22 graden Reaumur in de schaduw. Wij hadden eens gaarne den Gyprus-wijn geproefd op het eiland-zelf, gaven ons verlangen aan den Z. E. P. Guardiaan te kennen en werden aanstonds voldaan; maar wij zullen er vooreerst niet meer naar verlangen, want het was alsof wij teer-water dronken, \'s Namiddags bezochten wij even de zusters van St. Joseph. Zij hebben een apotheek, verzorgen de zieken en geven onderwijs. Tegen den avond keerden wij naar de boot terug met een nieuwen reiziger Pater

-ocr page 70-

— 68 —

Antonius, een Spanjaard, Missionaris in het heiligland en om 6 uren vertrokken wij.

6 Nov. Beyruth.

Na een goeden nacht op zee doorgebracht\' te hebben kwamen wij \'s morgens te Beyruth, wij troffen het bijzonder goed, de zee was stil en het landen gemakkelijk, wat hier niet altijd het geval is. Om 8 uren waren wij in het kleine klooster of hospitium van het II. Land bij onze Medebroeders. Naderhand maakten wij eene wandeling door de stad. De stad is vrij groot, maar hare straten zijn smal en ongelijk zelfs daar, waar de zoogenaamde bazars zijn, dat wil zeggen: eene veree-niging van winkels en winkeltjes. Enkele nieuwe straten zijn ruim en gelijk en daar ziet men ook schoone Europeesche rijtuigen. In \'t algemeen beviel zij ons veel beter dan Smyrna, \'s Namiddags bezochten wij \'t klooster den E. E. I\'. P. Jesuieten. Daar vond ik een landgenoot, der W.E. P. Van Ham, die te Beyruth veel goed doet en den protestantse!len bijbelvervalschers bittere pillen te slikken geeft. Wij doorliepen met hem de groote drukkerij en lettergieterij van \'t klooster. In ééne minuut goot men 150 letters. Een broeder was bezig met platen voor de stereotypie.

Het geheel is in korten tijd en door eigen werk op zoo goeden voet gebracht dat hunne drukkerij die der Protestanten, welke reeds jaren bestond, verre overtreft.— Van daar begaven wij ons naar de Parochiekerk, die door de E. E. P. P. Capucijnen bediend wordt. Zij is nieuw gebouwd en zeer fraai. Er is ook nog eene kerk der E. E. Paters Lazaristen maar wij konden haar niet meer bezoeken, het was te laat geworden en toch

-ocr page 71-

— 60 —

was het nop vroeg, ongeveer o1/^ uur. Onderweg zagen wij al de winkels gesloten cn er was bijna geen levend wezen op straat; ik had moeten zeggen redelijk wezen, want honden loopen er in overvloed, \'s Avonds wandelden wij een uurtje op het platte dak des kloosters en zagen verscheidene verlichte moskeen, waarop eenige Turken, zingende en schreeuwende hunne medebroeders tot het gebed aanspoorden. Wij hoorden toen ook dat de Turken hij de laatste maan-eclipse een vreeselijk leven gemaakt hadden, omdat zij de serpenten moesten verschrikken, die de maan hadden aangevallen en wilden opeten, — want dat is, volgens hen, de oorzaak der maansverduistering. — Wij bleven dien nacht in hel klooster.

7 Nov.

Pater Benjamin vergezelde ons tot op de boot, maar keerde vervolgens naar Ëeyruth terug op verzoek van den HoogE. Pater Delegatus Apostolicus. Een andere Confrater, de welE. P. Marianus ging met ons mede en zou ons vergezellen tot Jerusalem. Onder de nieuwe passagiers bemerkten wij een priester, die een toga droeg met purpere knoopjes, maar geen kruis ol\' ring-Het was Mgr. Seraphinus, bisschop van de Libanon, een der drie ongelukkige Armenianen, die voor eenigen lijd zijn afgevallen om niet te mishagen aan de wereldlijke macht. Hij ontweek ons zooveel mogelijk, niettegenstaande hij Pater Marianus zeer goed kende, \'s Namiddags stoomden wij voorbij Tyrus en Sidon, zagen in de verte Ptolemaïs (Acco, St.-Jean d\' Acre) en tegen den avond hielden wij een paar uren stil voor Kaïfïa, aan den

-ocr page 72-

71) —

vuel van don Berg Gunnel. Met. was jammer dat wij geen tijd hadden om dien beroemden borg te bestijgen. Pater Antonius verliet ons hier, maar werd vervangen door drie nieuwe Confraters, zoodat wij thans 7 in getal waren.

8 Nov. Jaffa-

Wij waren al vroeg op het dek en om 7 ure waren wij voor Jaffa. De ontscheping is hier dikwijls zeer moeielijk en niet zelden gevaarlijk; wij troffen het evenwel bijzonder goed. Nog eer de Austria stil lag zagen wij reeds eene menigte bootjes naderen en toon zij aangfekomen waren, kwamen do roeiers aan boord. Het

O \'

was ol die lieden de gaaf der talen hadden; zij boden ons eeno plaats aan in hel Italiaansch, Fransch, Kn-gelsch, lloogduitsch en Arabisch. Wij behoefden geen keus te maken. De WelE. P. Praises van Jaffa had een bootje gezonden om zijne Confraters al te halen. Men dient hier goed te passen op zijne reiszakken en koffei\'s; want men maakt zich van alles meesier. De eene neemt dit, de andere dat en iedere drager vraagt een baksjies d. i. een geschenk of fooi. De knecht van het klooster zorgde voor alles; wij stapten in het bootje en men roeide ons, al zingende, zoo ver men kon; vervolgens namen eenige stevige mannen ons op de schouders en hrachlen ons zoo op het drooge. Het klooster ligt vlak bij de zee en alle pelgrims, zonder onderscheid van godsdienst en natie kunnen daar huisvesting en voeding vinden, even als in verschillende andere kloosters van hel 11. Land. Wij gingen onmiddelijk na onze aankomst naar de Kerk, want alle pelgrims, die de Heilige plaatsen bezoeken, kunnen een vollen aflaat verdienen,

te

-ocr page 73-

op de eerste plaats de beste waar zij in \'t II. Land aankomen. Nadat wij vervolgens eenige oogenblikken gepraat hadden met Pater Prinses, wees men ons onze kamers, waar wij een schoon gezicht hadden op de zee, want Jaffa ligt op eene aanzienlijke hoogte en wij woonden op liet hoogste gedeelte van het klooster. Jaffa, oudtijds Joppe is een der oudste steden; sommige schrijvers, willen zelfs, dat zij na den zondvloed zou herbouwd zijn door Japhet; Jonas scheepte zich daar in om te vluchten; Hiram, de koning van Tyrus, liet er hout brengen, dat op den berg Libanon bereid was voor den opbouw van den tempel; de H. Petrus wekte er Tabitha van den dood op en had er het visioen van reine en onreine dieren. Zij is gedeeltelijk omgeven door grachten en eene muur, waarop nog eenige kanonnen staan, maar wat toch den naam van vesting of versterkte stad niet verdient; zij heeft smalle, ongelijke straten, die nog half zijn ingenomen door uitgestalde koopwaren en tolt ruim 0000 inwoners, \'s Namiddags maakten wij eene wandeling naai\' de heerlijke tuinen van Jalfa. Op de markt, buiten dc stadspoort, moesten wij ons een weg banen tusschen de menigte, die zich verdrong om de tafeitjes, waarop oranjeappelen, citroenen, granaat-appels, bananen, suikerriet, radijzen enz. te koop lagen. Eenige minuten verder begonnen de tuinen. Wij traden er een binnen; hij was omringd met hagen van cactus en voor hec grootste gedeelte beplant met oranje- en citroenboomen, die zoo geladen waren, dat de takken moesten onderstut worden. Daarboven verhieven zich enkele palniboomen, met hunne roode ol reeds halfgele vruchtentrossen en hier en daar spreidde de banaan zijn breede bladeren

-ocr page 74-

uit. Een ander gedeolte was voor de groenten en bloemen bewaard. Alles was l\'risch en groen, maar vereischte veel arbeid; want dewijl het gedurende hel grootste gedeelte van \'t jaar niet regent en de oranjeappelen en citroenen veel water noodig hebben, moet men het uit putten enz. aanvoeren. In liet terugkeeren zagen wij eenige tenten of hutten van Bedouinen; zij zien er, even als de bewoners, arm en vuil uit en kunnen met het grootste gemak geplaatst en afgebroken worden.

9 Nov. Jaffa—Ramleh.

Het was Zondag en \'t Parochiekerkje werd druk bezocht. Onze Oostersche geloofsgenooten baden met veel godsvrucht. Ue vrouwen waren bijna allen in het wit gekleed, wat sommige donkerbruine of zwartkleurige; al zeer vreemd stond, \'s Namiddags om S\'/a uur zou de tocht naar Jerusalem beginnen. P. Praises had voor alles gezorgd en op den bepaalden tijd stonden zes paarden en een geleider gereed. Voor bet eerst van mijn leven moest ik te paard rijden; het kostte dan nok veel moeite eer men mij goed en wel in den zadel had; maar toen ik eenmaal zat, was ik op \'tpaard spoedig te huis en ware de weg goed geweest, ik had een galopje gewaagd. Voor u zou bet een vreemd gezicht geweest zijn ; zes minderbroeders te paard en in \'t habijt, met een umbrella of zonnescherm in de band; hier echter is dit niets buitengewoons. Wij reden een geruimen tijd langs de tuinen van Jaffa, maai\' ik moet bekennen, dat zij van daag mijne aandacht niet [ui zich trokken : ik besteedde baar geheel en al um een goed ruiter te worden. Weldra waren

-ocr page 75-

- 73 -

wij in de vlakte van Saron, bekend om hare vruchtbaarheid , waarvan evenwel op dezen lijd van \'t jaar niet veel bewijzen te zien waren. Langs den weg staat hier en daar een wachthuisje, waarin een paar soldaten verblijven om voor de veiligheid der wegen te zorgen. Op ongeveer 127» a 3 uren afstands van JaIVa reden wij langs de stad Lid of Lydda, waar de II. Petrus Eiiomis genas en om 5 uren waren wij te Ramleh, eertijds Arimathia. Hier bleven wij \'s nachts bij onze Confraters, want \'15 uren gaans in een dag al te leggen was wat te veel voor ongeoefende ruiters. Drie uren zadel-arrest waren voldoende geweest om ons zoo moei en stijl\' te maken dat wij naar rust verlangden.

10 Nov. Ramleh—Jerusalem.

Voor dag en dauw waren wij al gereed. Wij bezochten even de kapel die gebouwd is op do plaats waar het huis van Nicodemus stond en grenst aan bel het Kloosterkerkje en om 5 ure vertrokken wij met een zevende confrater, den Consul van Spanje met drie andere Heeren en onzen mocker ol\' geleider. Wij zagen weinig of niets van de stad Uamleh want hel was nog duister. Wij bleven nog een geruimen tijd in du vlakte van Saron en reden even voor dat wij de bergen van Jud;ca bestegen, langs de plaats, waar Dismas, de goede moordenaar, wien Christus het Paradijs beloofde, zou gewoond hebben. Daarna was hel klimmen en dalen zonder einde of verpozing; wanl herbergen vindt men in dit land niet. Niettegenstaande wij op de bergen soms zeer ruime gezichten hadden was er toch weinig te zien en alles zag er rondom ons vrij dor en kaal uit. Als men ook een stadje, dorp ol\' ge-

-ocr page 76-

hucht voorbij rijdt, zijn zij de moeite niet waard om ze nauwkeurig te beschouwen. Zij zijn bijna allen even ellendig; eenige kleine vierkante huizen van gedroogde klei met een opening voor deur en een of twee kleinere, die voor venster dienen. De bewoners zien er even arm uit. De mannen zijn in een lang kleed gewikkeld, dat tot op de knieën hangt, dragen een dikken tulband, een korte breede broek en een paar gekleurde schoenen. Dc vrouwen dragen een lang blauw kleed, dat alleen het aangezicht en hij velen ook de armen onbedekt Iaat. Het hangt los ofwel is in \'tmidden met een gordel bevestigd. Zij schijnen zeer sterk te zijn, want men ontmoet haar bijna overal met groote gevulde kruiken of andere zware lasten op het hoofü. Eenige half gekleede kinderen liepen ons soms een ge-ruimen lijd na, terwijl zij op klagenden toon een baksjies vroegen. Omstreeks 11 uren verlieten wij den zadel om ons middagmaal te gebruiken; want wij hadden een mandje met brood, kaas, eieren en wijn medegenomen. Wij waren in de nabijheid van Kariath-el-Enab of Aboe goes] (het oude Kariathiariin.) Een half overdekte plaats voor een klein huis waarbij eene pul met goed drinkwater stond, diende ons voor eetzaal. Wij zaten of op den grond of op kleine kinderstoelen. De eigenaar zorgde voor de kolfie. Als gij heengaat zegt de man niet, wat gij schuldig zijl., hij verwacht eenvoudig een baksjies , en of hij 1 of 2 of 5 francs krijgt, het is hem nooit genoeg. Een weinig na het middagmaal stegen wij weêr te paard en reden langzaam berg op en af. Onderweg loonde men ons in do verte Nebi-Samuel (het oude Ramathain-Sophim,) geboorteplaats van profeet Samuel en Aïn-Karem, de geboorteplaats van

-ocr page 77-

den 11. Joannes de Dooper. Wij trokken door de vallei Teiebinthe, nabij do plaats waar David de vijl\' steenon voor zijn slinger vond en den reus Goliath doodde. Om half drie kwamen wij op een hoogte, van waar wij de heilige stad konden zien, Jerusalem, zoo beroemd in de üijhelsche geschiedenis; Jerusalem, zon dierbaar aan elk Christen hart, Jerusalem, de getuige van zoo vele en schitterende wonderen, van het bitter lijden en sterven, van do heerlijke verrijzenis en de hemelvaart van onzen Goddelijken Verlosser! o wat spreekt het luide en gevoelvol voor den geloovlge! Wij reden langs het Russisch kwartier, dat bestaat uit het Consulaat, bisschoppelijk paleis met Kapel, een groote Kerk, 3 hulzen voor de pelgrims, hospitaal enz. alles ruim en schoon gebouwd (1800—1804) eneenige minuten verder kwamen wij door de poort van Jaffa de stad binnen. Wij begaven ons rechtstreeks naar het klooster van den Goddelijken Verlosser. De hoog Eerw. Pater Custos was naar Italië vertrokken. Pater Pr.\'cses ontving ons en liet weldra Broeder Livinus roepen. Deze is een Belg, heeft gedurende hi jaren de pelgrims door geheel het II. Land begeleid en een boek geschreven, dat reeds in vorscliillende talen gedrukt is. Hij wilde ons met alle genoegen dezelfde dienst bewijzen. Daar alle plaatsen in het klooster San-Salvator bezet waren, bracht men ons naar de Casu nuova, een ruim gebouw, dat geheel is ingericht voor de ontvangst der vreemdelingen Elk pelgrim krijgt er een goede kamer en op vastgestelde uur een smakelijk onthijt, middag- en avondmaal, alles gratis. Wij konden er uitrusten van de vermoeienissen onzer reis, klapten een geruimen tijd vlaamsch met Broeder Livinus en

-ocr page 78-

— 76 —

maakten met hem een volgorde voor al onze bezoeken, \'s Avonds hoorden wij veel nieuws van China, van een fransch Missionaris, die uit de Provincie Su-Cluien wederkeerde.

11 Nov. St. Martinus. Jerusalem.

Nadat wij de II. Mis gelezen hadden in de kerk San Salvatore, begonnen wij onze uitstapjes onder geleide van Br. Livinus. Hij bracht ons eerst bij de Citadel, waar eertijds de toren en het paleis van David stonden en wees ons in de nabijheid de plaats waar men meent, dat het huis van Urias was. Nabij eene protestantsche Kerk, waar het paleis van Ilerodes den Groote olquot; den kindermoorder stond, zagen wij eene kleine zeer oude kerk van den H. Jacobus, den Minderen. Daarna kwamen wij op de plaats, waar de woning van den H. Thomas was. De Turken hebben er eene kleine Moskee gebouwd maar maken er geen gebruik van, omdat zij door de ondervinding geleerd hebben, dat zij hun geen geluk aanbrengt. Wij bezochten verder het klooster en de kerk der schismatieke armenische liefdezusters, gebouwd op de plaats van \'t huis van Annas. — Eene kleine zijkapel is gebouwd op de plaats waar de Godd. Verlosser ondervraagd werd. In de nabijheid dezer kerk wijst men nog eenige steenen, die aan het huis van Annas behoord hebben en eenige olijlboomon, waar de Zaligmaker gebonden werd tijdens de beraadslaging over zijn lot; — de plaats, waar volgens de Oostersche overlevering de Apostelen beleed igd werden, toen zij het lijk der H. Maagd grafwaarts droegen; — een klooster der Armeniërs, waar het huis van Caïphas stond, Christus door

-ocr page 79-

den hoogepriester ondervraagd, door Petrus verloochend en \'s nachts bespot en beleedigd werd. In de kerk vindt men ook het grootste gedeelte van den steen, die het graf van den Verlosser sloot. — het kerkhof alwaar man u toont, waar de 11. Maagd met den H. Joannes gewoond heelt en waar zij gestorven is, en zelfs nog enkele steenen aanwijst, welke tot die woning behoord hebben; — het Goenaculum of de plaats van \'t laatste Avondmaal. Wij kwamen door een stal op eene trap en vervolgens in eene oude kerk, thans in eene moskee veranderd, en waarin op dal oogenblik eenige turksche kinderen spelend over den vloer kropen. Wij knielden neder, even als op verschillende der reeds genoemde plaatsen en baden er eenige oogenblikken om den vollen aflaat te verdienen. Het is droevig eene zoo heilige plaats in de handen der ongeloovige te zien. O, hoe aangenaam, hoe opwekkend zou het zijn, indien de priester met alle mogelijke plechtigheid de li. Mis kon opdragen, daar, waar \'til. Sacrament des Altaars werd ingesteld, waar den Apostelen en allen priesters werd gezegd: Doet dit tot mijne gedachtenis ; waar de God-mensch zijne Verrijzenis bevestigde door zijne verschijningen en waar de H. Geest nederdaalde, — Helaas! ruw geweld en list hebben ons van dat voorrecht beroofd. De grot van flen H. Petrus, d. i. de plaats waar hij zijn val bitter beweende, is even buiten de stad gelegen. Wij keerden weder naar de stad terug langs het verblijf der melaatschen. Deze ongelukkigen wonen bij elkander in eenige kleine, afgezonderde woningen. De melaatschheid heeft hen geheel heesch afzichtelijk gemaakt en met een akelig geluid smeeken zij de voorbijgangers van verre om een baksjies. Toen

-ocr page 80-

- 78 -

gingen wij door de wijk der Joden. Wij zagen hen in groot, getal vereenigd en nog gekleed /00 als men hen op de schilderijen afgebeeld ziet, in een langen rok met een gordel, een ander kleed, dat er los overhangt, een kleine muis op liet hoofd en lange loshangende haren. Er wonen er te Jerusalem meer dan gt;S()()I) waaronder vele vreemdelingen. Van daar kwamen wij in eene kerk der Jacobieten, op tie plaats waar eertijds het huis stond van Maria, Moeder van Joannes, bijgenaamd Marcus en waar Petrus na zijne wonderbare verlossing uit den kerker, door de biddende geloovigen ontvangen werd. \'s Namiddags gingen wij bijtijds naar de kerk van \'til. Graf om tegenwoordig te zijn in de processie, die dagelijks door onze Confraters gehouden wordt. Zij gaan dan al zingende met eene brandende waskaars in de hand de voornaamste li. II. Plaatsen al in de kerk van \'til. Graf. Elke plaats wordt bewierookt en terwijl de overigen geknield blijven, zingt de dienstdoende priester, staande eene Oratie, en op hel oogenblik dat de plaats vermeld wordt kussen allen eerbiedig der grond. Daarna wordt er een Onze Vader en Wees gegroet gebeden om de volle of gedeeltelijke aflaten te verdienen. De pelgrims, die haar voor hot. eerst meemaken, krijgen een gewijde en gezegelde waskaars, die zij als oene gedachtenis mogen medenemen. Nu diende ik wel eene kleine beschrijving te geven van de kerk van \'t M. Oraf, maar het zou mij zeer moeieiijk vallen u er een juist denkbeeld van te doen vormen. Ik zal daarom maar eenvoudig verlellen wat ik gezien heb. Vooraf eenige inlichtingen: De kerk van \'I II. Graf behoort niet uitsluitend aan de katholieken. (lij vindt er Franciskanen, Grieken, Armeniërs,

-ocr page 81-

Kophten en eenige Etheopicrs. Dc Franciskanen zijn de eenige Katholieken, die er geregeld de H. Diensten verrichten. Reeds in \'t jaar 1222 hebben zij zich daar gevestigd en later door geheel Palestina verspreid en hebben er altijd eenc eer ingesteld lijdende en strijdende de Heilige Plaatsen te bewaren en te bewaken. Zij hebben een klein klooster met eene in- en eene uitgang in de kerk, dat nog weinige jaren geleden een wezenlijke kerker was. Zij woonden toen onder de paardenstallen der Turksche ruiterij en zagen bijna geen daglicht. Thans is er eene groote verbetering in gekomen door bemiddeling van den Keizer van Oostenrijk ; de stallen zijn geheel weggeruimd. De Grieken hebben er ook hun klooster, ten Oosten van \'t H. Graf. De Armenianen wonen ton Zuiden op een gedeelte dei-gaanderij ; de Kophten hebben eene kapel, die tegen het H. Gral gebouwd is en 2 of 3 woonkamers. Er is voor allen slechts eene uitgang naar buiten, de deur der kerk, en deze wordt gesloten en geopend door de Turken, volgens hun believen of op verzoek van den Hoog Eerw. P. Custos of van den Overste der Grieken en Armenianen. Tegenwoordig geschiedt het vrij geregeld alle dagen. Het H. Graf is onder eene groote koepel en zoohaast men de kolommen der koepel voorbij gegaan is, komt men op en afklimmende in verschillende kapellen, waarvan er eenige uitsluitend aan de katholieken of de onkatholieken behooren, andere voor beider dienst zijn. De Latijnen, Grieken, Armenianen en Kophten hebben hot recht om lampen te branden voor den gevel en het inwendige der kapel van hel H. Graf en voor eenige schilderijen in do kerk. Op den Calvarieberg behoort dat recht uitsluitend aan de

-ocr page 82-

- 80 -

Franciscanen en de Grieken, üp hei II. Graf worden dagelijks drie heilige missen gelezen ee» door de Franciscanen, een door de Grieken en een door de/Vrtneniërs. Wanneer men na do kapel van het H. Graf binnen treedt, komt men aanstonds voor den steen, waarop het lichaam onzes Heeren gebalsemd werd. Daarboven, branden eenige lampen. Ter westen van deze plaats nabij den trap, die naar de kapel der Armenianen geleidt, wijst eenig kunstloos ijzerwerk de plaats aan, waar de heilige vrouwen verbleven, terwijl Joseph v. Arimathia en Nicodemus het 11. Lichaam balsemden. Eenige meters verder komt men onder de groote koepel bij bet Gral\' van onzen Godd. Verlosser, in een marmeren kapel.

Het If. Graf in de rots uitgehouwen, bestond uit twee gedeelten, een soort van portaal of voorkamertje en het eigenlijke gral, waarin het Lichaam van Christus gelegd werd. liet eerste gedeelte heeft niels meer van zijn oorspronkehjken toestand, wijl bet reeds door de H. Helena werd afgebroken, opdat men het eigenlijke Graf des te beter zou kunnen versieren. Dooi- eene kleine opening gaat men diep gebogen in het tweede gedeelte, wat op zijn hoogste genomen, twee meters hoog en lang is, maar een weinig smaller. Hechts als men binnentreedt is het H. Graf, met marmer bekleed, \'s Morgens plaatst men er een klein altaar op, om de 11. Mis te kunnen lezen en de Latijnen, Grieken en Armeniërs hebben het ircht om elk een gedeelte der muur te versieren. In de kapel voor het 11. Graf, vindt men op een marmeren voetstuk een gedeelte van den steen, die het H. Graf gedekt heeft. Ton Oosten van het H. Graf is de kapel de Grieken, die rijk ver-

-ocr page 83-

sierd en verguld is; ten Westen tegen het H. Graf die der Kophten, daar tegen over nog eene kapel der Jaco-hieten en in de nabijheid van deze de begraafplaatsen van Joseph van Arimathia; inen ziet er 0 graven. Ongeveer 12 meters ten Noorden van het If. Graf is de kapel der H. Maria Magdalena ; de plaats waar J. C. haar verscheen is voor liet altaar door eene versiering in den vloer aangeduid. Ken weinig verder gaat men 4 treden opwaarts de kapel der Franciscanen binnen, ge-houvvd op de plaats, waar de verrezen Godrnensch aan zijne H. Moeder verschenen is. Zoodra men binnen komt ziet men een klein altaar, waar een gedeelte van de porpbieren kolom der geeseling achter dubbel ijzeren traliewerk bewaard wordt. Daarna volgt het hoofdaltaar en aan den anderen kant een klein altaar waar vroeger een gedeelte van \'t II. kruis bewaard werd, maar door de Armeniërs is gestolen of ontroofd. Als men de kapel verlaat heeft men aan zijne linkerhand de sacristy der Franciscanen, waar de koperen sporen en de degen van Godfried van Bouillon bewaard worden. Zij zijn geheel eenvoudig, maar buitengewoon zwaar. Dan gaat men voorbij het altaar der H. Maria Magdalena en komt aan denzelfden kant in eene kapel op de plaats waar de Zaligmaker en do beide moordenaars gevangen bleven, terwijl men de laatste toebereidselen maakte voor de kruisiging. Wat verder is ile kapel van den H. Longinus, den soldaat, die Jesus zijde met eene lans doorboord beeft en op deze plaats boetvaardigheid pleegde. Kort bij is eene kapel op de plaats, waar de beulen de kleederen des Verlossers deelden. Daarnans! daalt men langs 29 treden in de kapel der II. IL-lcna en vervolgens van daar langs 13

-ocr page 84-

— 82 -

andere in de kapel, waar het H. Kruis gevonden werd. Als men weer boven gekomen is heeft men aan den linkerkant eene kapel waar de kolom berust, waarop do Zaligmaker gezeten was gedurende de kroningen de bespotting, die haar vergezelde en opvolgde. Ongeveer twintig schreden verder leidt eene trap van 18 treden naar het hoogste gedeelte van den Calvarieberg. Hier heeft men drie altaren, liet eerste behoort uitsluitend aan de Grieken ouder het altaar ziet men de opening, waar het H. Kruis gestaan heeft en dus de plaats waar het Leven zelf stierf. Neven dat altaar ziet men duidelijk de spleet der rots, die bij den dood des Verlossers van boven tot onder scheurde, want onder den Calvarieberg in de kapel van Adam ziet men een kleine holte in de muur. Daar was, volgens de legende de schedel van onzen stamvader gelegd en door de gespleten rots viel er een druppel van \'t Godd. Bloed juist op Adans hoofd en ziedaar do reden, waarom men gewoonlijk een doodshoofd onder \'t kruisbeeld plaatst. I Jet tweede altaar op den Calvarieberg is klein en staat op de plaats waar het Lichaam van Christus van \'t kruis werd afgenonen en in den schoot van Maria gelegd werd. liet derde staat op de plaats, waar Christus aan het kruis werd geklonken. De plaats waar Hij van zijne kleederen berooid werd is voor dat altaar door mozaïek aangeduid. Neven dat altaar, maar buiten de kerk van \'t H. Graf is eene kapel op de plaats waar de H. Maagd en de H. Joannes stonden gedurende de kruisweg. Al die heiligdommen bezochten wij voor, met of na de processie; overal knielden wij neder en baden er om de volle of gedeeltelijke aflaten te verdienen en andere gunsten voor ons zeiven en

-ocr page 85-

anderen te verwerven. O men bidt hier zoo gemakkelijk ; men stelt zich zoo levendig .fesus\' lijden en sterven voor den geest; maar bij liet zien van zoovele dwalende broeders op de plaats zelve waar Jesns zijn dierbaar Bloed voor allen vergoten heeft, gevoelt men zicb ook meer dan ooit gedrongen den H. Franciscus na te zeggen: «de Liefde wordt niet gekend, de Liefde wordt niet bemind.quot;

12 Nov. Jerusalem — Bethlehem.

Voor den dageraad kwam br. Livinus ons reeds roepen in Gassa nnova; want wij zouden gaarne de oefening van den 11. Kruisweg verrichten in de straten van Jerusalem en daarna de H. Mis lezen op den Calvarieberg. Het is noodig dat iemand u vergezelt, die ii de plaatsen aanwijst, waar de Godd. Zaligmaker niet zijn kruis beladen den bloedige tocht begon en vervolgde; want weinig of geene uitwendige teekenen toonen U aan, waar Hij zijne wankelende schreden richtte of machteloos nederviel. De eerste statie b. v. is bij ol in eene kazerne der Turken. Welk een voorrecht te kunnen bidden en trouwe en dankbare liefde te betoonen op die plaatsen, waar de Eeuwige Liefde Hare eindelooze grootheid op zoo wonderbare wijze toonde! Wij mochten deze H. Oefening ongestoord verrichten, tot dat wij den noodzakelij kon omweg maakten om aan de negende statie te geraken. Toen hoorden wij eensklaps in onze nabijheid een gehuil, dat ons deed schrikken. Wij wisten eerst niet wat wij er van denken moesten; wij luisterden en meenden dat een, ons nog onbekend dier dat geluid maakte: wij ondervroegen onzen geleider en deze wees tot onze verwondering op

-ocr page 86-

_ 84 —

eene Turksche vrouw die dut misbaar maakte en ons naderde. Zij was geheel in \'t wit gekleed en gesluierd, strekte nu en dan hare beide armen uit, hief hare handen tot aan \'t voorhoofd, terwijl zij een doek met twee uiteinden vasthield en dien op en afrollende uit al hare macht gilde, huilde en scheeuwde. Do ongelukkige kwam van \'t sterfbed van haren zoon en maakte op die wijze haar ongeluk en hare droefheid bekend. Wij verloren haar spoedig uit het gezicht en gingen weer zwijgend en biddend voort.

Toen wij de O1\'0 statie bezocht hadden, baden wij de 5 laatste in de kerk van \'t H. Graf en lazen daarna de H. Mis op den Calvarieberg. Nooit zal ik dat plechtig oogenblik vergeten, maar nimmer ook zal ik in staat zijn te beschrijven, wat ik daar gevoelde, liet zou overigens onnoodig zijn: immers, Gij beseft, hoe diep een Christenhart daar moet getrolïen worden en vooral dal van een priester, die het offer van zich-zelven, hoe gering dan ook, tegelijk met het Godd. Offerlam op den Calvarieberg mag aanbieden en de genadekracht komt afsmeeken om zielen te winnen, die door Jesus Bloed zijn vrijgekocht, maar nog zuchten onder Satans slavenjuk. ! !! Na de H. Mis bezochten wij onze Confraters in het klooster van het H. Graf, maar keerden spoedig naar den Calvarieberg terug om op nieuw te bidden voor onze Ouders, bloedverwanten, weldoeners en allen die ons dierbaar zijn. Daarna gingen wij buiten de stad een bezoek brengen aan de grot van Jeremias, de plaats, waar do profeet zijne schoone klaagliederen zou geschreven hebben. Van daar gingen wij naar het graf tier Koningen, dat geheel in de rots is uitgehouwen ; wij kropen dooi- eene kleine opening

-ocr page 87-

- 85 -

in eene vierkante voorkamer, waar men in de muur nog eenige sporen van graven ziet. Wij zagen er nog een paar andere kamers met ongeschonden graven, op dezelfde wijze in de muur uitgekapt. Zij zijn zoo smal, dat zij met één lijk bijna geheel gevuld moeten zijn. Wij hadden nog meer onder den grond te zien. Br. Livinus bracht ons onder de stad Jerusalem, in hreede nu op dan af loopende groeven, waaruit men eertijds eene menigte steenblokken gehaald heeft en thans nog zou kunnen vinden. Wij stoorden de vleermuizen in hare rust en het scheelde weinig of zij hadden ook ons gestoord; want in hare verhaaste vlucht doofden zij onze kaarsen bijna uit. Welke werktuigen gebruikt zijn om de steenen er uit te slepen weet ik niet, maar wij hadden moeite genoeg om zonder vracht aan de opening to geraken. Tegen den middag waren wij in Casa nuova. Om 2 ure stonden onze paarden gereed en een weinig later reden wij door de poort van Jaffa naar Bethlehem. De weg was alles behalve goed; mijn paard was ook al niet van do beste, maar de streken waren aangenamer dan die, welke wij tol hiertoe gezien hadden, vooral in de nabijheid van Bethlehem. De stad ligt op een berg, ruim 800 meters boven de oppervlakte der Middellandsche Zee en omringd door wel bebouwde en beplante valleien. Nabij de slad kwamen ons eenige knapen lastig vallen en boden ons in \'tFransch en Italiaansch en een zelfs in \'t Hoogduitsch rozekransen te koop, of verlangden ten minste ons woord voor den volgende dag. Wij hadden niet vroeger kunnen vertrekken, niet vlug kunnen rijden en kwamen dan ook tot onze groote spijt te laat voor de processie,

0

-ocr page 88-

— 86 —

die hier geschiedt op dezelfde wijze als in de kerk van het H. Graf. Ons eerste werk was evenwel een bezoek aan de H. Plaatsen. De kerk van Bethlehem is groot en zeer oud; maar ook hier zijn schismatieke Grieken en Armeniers. Wij gingen voorbij het altaar der Armeniers, daalden langs 13 treden in de II. Grot en kwamen aanstonds voor eene nis: wij zagen een marmeren plaat met eene ronde opening, om welke eene groote zilveren ster dit opschrift droeg; Hic de Virgine Maria Jesus Christus natus est (Hier is Jesus Christus geboren uit de Maagd Maria) Wij knielden, kusten met eerbied de heilige plaats, waar het goddelijk kindje het eerst de Moederkus der Maagd ontving en baden........ met moeite. Het geloovig oog aanschouwde, het christen hart gevoelde te veel op dat oogenblik; wij bogen het hoofd en zwegen .... Maar, ik twijfel er niet aan, onze Lieve Moeder, zal de vervulling onzer hartewenschen op veel krachtiger wijze van Haar Goddelijken Zoon hebben afgesmeekt, dan wij het konden doen. — Een weinig verder daalt men langs drie treden in de kleine bedeplaats der kribbe. Zij is in de rots uitgehouwen. Rechts was eene holle in den vorm eener kribbe; daar stond weleer de kleine kribbe, waarin de Heer van Ijernel en aarde werd nedergelegd. Vlak daar tegenover is liet altaar der drie Koningen, die daar het Goddelijk kindje aanbaden en het hunne geschenken aanboden. Uil. deze bidplaatsen kwamen wij dooi\' eene nauwe deur in een gang, die naar verschillende kapellen of altaren geleidt, zoo als de kapel van den H. Joseph, waar de Bruidegom der 11. Maagd het bevel ontving om met het kind en de moeder naar Egypte te vluchten; de

-ocr page 89-

- 87 -

kapel den H. H. Onoozele kinderen waarvan er eenige daar zouden gedood en begraven zijn op de plaats, waar het altaar staat; verder het altaar op het graf van den H. Ensebius van Cremona, leerling en opvolger van den H Ilieronytnus. — Het graf van de H. H. Paula en hare dochter Eustochton; — een altaar op het graf van den II. Hieronymus cn de kapel van dien Heilige op de plaats waar hij zich dag en nacht met het gebed en do studie bezig lüeld te midden dei-grootste versterving. De sieraden die wij te Bethlehem zagen, bestonden, even als te Jerusalem, voornamelijk uit koperen cn zilveren lampenen eenige schoone schilderijen. \'s Avonds verhaalden onze Confraters ons omstandig den aanval, dien zij in April 11. verduurd hadden van den kant der Grieken. Men had niets minder ten doel dan het verdrijven of vermoorden der Franciscanen te Bethlehem en had men dit heiligdom in bezit genomen, men zou onmiddelijk met Jerusalem en de andere Heilige plaatsen zijn begonnen. Zij hebben toen groot gevaar geleden, maar zich toch staande gehouden tot dat er hulp kwam opdagen. De grot der krib was intusschen wreed geschonden, het oude behangsel, dat een bewijs was voor het recht der Franciscanen, door sabelschouwen verscheurd en eene kostbare schilderij vernietigd of verdwenen. Een broeder heeft er een paar vingers bij verspeeld, een andere heeft een kogel door zijn habijt. Het is overigens niet de eerste keer, dat zij verontrust worden en zij zouden de eersten niet geweest zijn, die als trouwe wachters van het heiligdom eervol vielen. De bewaking der H. Plaatsen heeft reeds aan meer dan 200 Minderbroeders bloed en leven gekost.

-ocr page 90-

13 Nov. Bethlehem—Am-Karim.

Wij hadden hot geluk de ü. Mis te kunnen opdragen voor de plaats, waar eenmaal de kribbe des Verlossers stond aan het altaar der HH. Driekoningen; P. Modestus en ik konden vroeg lezen, maar P. Wilfried moest wachten tot de diensten der schismatieken geëindigd waren. Hij bezocht eerst met ons de volgende plaatsen: de grotta ladis ol\' melkgrot, waar zich volgens de legende dei\' Oosterschen de JJ. Familie op hare vlucht eenigen tijd verscholen heeft. Zij wordt druk bezocht door Katholieke, Schismatieke zelfs Turksche vrouwen, die altijd eenig stof medenemen omdat het voedsel, wat voor het godd. Kind bestemd was, bij toeval in aanraking is gekomen met de grot en haar voor velen een heilzame kracht schijnt medegedeeld te hebben. De li. Paula liet er een kerk bouwen in de IV eeuw, waarvan men nog een weinig mozaiek kan zien. Dc plaats waar het huis geslaan heeft, dat aan de familie van den H. Joseph toebehoorde of door hem zelven is bewoond geweest. Vroeger was er eene kapel, thans ziet men niets meer dan eene nis in de rots.— Beit-Sahoer, het dorp der herders aan welke Christus1 geboorte door een Engel werd aangekondigd; het is niet groot, ziet er zeer arm uit en ligt een kwartier van Bethlehem. Buiten het dorp ziet men het veld van Booz. Een kwartier verder komt men aan de grot der herders midden in een vierkant, beplant met olijfboomen en met eene soort van muur omgeven. Daar is de plaats, waar de Engel hun verscheen en de blijde tijding bracht. Men daalt in de grot langs 21 treden en ziet nog een gedeelte van het mozaïek der oude kapel, in den vloer. Toen wij

-ocr page 91-

— 89 -

hier, even als op do eerslgenoemde plaatsen de ver-eischtc gebeden veri\'icht liaddon om do allaten te verdienen, keerden wij terug naar \'t klooster en woonden de H. Mis bij, die door P. Wilfried werd opgedragen, \'sNamiddags toen wij meenden te vertrekken, zagen wij eene Grieksche begrafenisplechtigheid. Hot lijk werd op de schouders gedragen op een overdekte baar. Zoohaast de dragers de Kerk waren binnengetreden, schikten zich eenige vrouwen (waaronder ook de echt-genoote van den overledenen, zoo als men ons zeide) in een kring en begonnen een vreemdsoortigen dans , terwijl zij al zingende gedurig hetzellde herhaalden. Nu en dan sprongen er twee en soms ook vier tegelijk in het midden, dansten en zongen op hare wijze en sloegen zich op de maat met de handen in het aangezicht. Er was zelfs eene in den groote kring met haar kind op de schouders, want de kleine zitten hier veelal op moeders schouders gelijk een ruiter op zijn paard. Het dansen duurde vrij lang; als de eene vermoeid den kring verliet, was er dadelijk eene andere die hare plaats verving. Wij hadden geen tijd om het einde af te wachten, stegen to paard en vertrokken naar de groote vergaarbakken of waterputten van Salomon. De weg was al wederom slecht; het was een pad, dat over do helling der bergen loopt. Aan onze linkerhand hadden wij de waterleiding, die het water der Verzegelde Bron (fons signatus) naar Betlehem en verder naar Jerusalem voert, üp gelijke afstanden waren er vierkante openingen in, om het loopen te bespoedigen. Weldra zagen wij in eene valei tuinen met het schoonste groen wat men zien kan; daar was de besloten lain (hortus conclusus) van Salomon. Ik

-ocr page 92-

— 90 —

hield er mijne blikken met genoegen gevestigd en had vergeten, dat ik te paard zat. Mijne oplettendheid en tevens onoplettendheid brachten mij in gevaar. Br. Livinns reed vooruit en had zijn paard een weinig hooger op den berg geleid om een gevaarlijk punt te vermijden. Ik merkte het te laat en reed recht door, maar een vooruitstekenden steen maakte mijn pad zoo smal, dat ik niet begreep hoe mijn paard er langs zou komen. Ik wilde mijn paard slil doen staan, het weigerde. Ik durfde geen geweld gebruiken, want een sprong ter zijde, eene misstap had mij zeker in eene vervaarlijke diepte gestort. Ik maakte mij gereed om, als het paard viel, mij aan den rechterkant te laten afglijden en .... plof! daar lag het met zijne achterpooten in de waterleiding. Het bleef gelukkig stil liggen en ik hield mij stevig aan V.ijne manen vast, tot dat de moeker, paard en ruiter terecht hielp. Ik was zoo bedaard mogelijk gebleven en vervolgde onmiddelijk mijn weg met het vaste voornemen evenwel van voortaan beter op te passen.

Wij kwamen eindelijk aan de bakken of putten door Salomon, zoo als men meent, gemaakt, om de vermelde tuinen van regenwater te voorzien. Zij zijn drie in getal en met veel moeite gemaakt. Volgens Br. Livinus, die ze gemeten heeft, is de eerste, waar wij aankwamen 177 meters lang, CA breed en 15 diep; de tweede 129 meters lang, 70 breed en 12 diep; de derde 166 lang, 70 breed en 7 of lt;S meters diep. Een weinig verder reden wij voorbij een soort van kasteel of sterkte en bezochten in de nabijheid de zoogenaamde verzegelde bron. Wij kropen op handen en yoeten door eene opening en daalden langs een trap

-ocr page 93-

- 91 —

van 26 treden in een onderaardsch kamertje, gedeeltelijk in de rots uitgehouwen, daarna in een tweede, waar het heldere water uit de rots vloeit. — Vervolgens reden wij ruim een uur lang een anderen weg terug tot bij Bethlehem en sloegen daar den weg in naar Aïn-Karim of Sint Jan in de hei-gen. Het werd nu tijd dat wij wat vlugger reden, want onze geleider zeide ons, dat do weg in de nabijheid van Sint Jan slecht was en dat het beter voor ons was daar te zijn vóór dat het donker werd. Het is hem hetzelfde of hij over dag of \'t nachts reist: hij kent alle wegen, is een zeer goed ruiter en kent geen vrees. Een eind wegs was hel goed rijden en daar kregen wij van onzen geleider een lesje in het galoppeeren. In weerwil van onzen verhaasten rid, verraste ons de duisternis; de weg werd zeer slecht. Het was niets meer dan een steenachtig pad, berg op en af, tot dat wij eindelijk op eene hoogte stil hielden voor \'t klooster onzer confraters, waar wij te huis waren.

14 Nov. Aïn-Karim—Jerusalem.

Wij lazen de H. Mis op de plaats waar de H. Joannes Baplisla geboren is. Om 7 uren bezochten wij de verschillende heilige of merkwaardige plaatsen in den omtrek, lo. De fontein der 11. Maagd, zoo genaamd omdat zij daar water kwam halen tijdens haar verblijf bij Elizabeth. 2o. De Kapel der visitatie, waar eerslijds eene buitenplaats van Zacharias was, de H. Maagd hare nicht Elizabeth bezocht en liet schoone Mayni/iaat voor het eerst gehoord werd. 3o. De plaats waar de I I. Joannes heeft gepredikl. (leen enkel bijzonder teeken

-ocr page 94-

— 92 —

duidt haar aan. \\o. De grot, waar de H. Joannes zicli door een boetvaardig leven tot het prediken voorbereidde. Zij is op de helling van een berg. Achter in de grot is een steen, waar somtijds de II. Mis wordt opgedragen, eertijds was daar de harde legerstede van den Vooiiooper des Verlossers. Eene opening in de grot dient voor deur en venster. Eene Ooster-sche legende zegt, dat de Drie Koningen hier een nacht vertoefd hebben. Vroeger heeft er een klein klooster en bedeplaats gestaan, zoo als eenige ruïnen nog aanduiden. Als men liier eene woestijn zou willen zoeken volgens onze gewone opvalling, zou men zich zeker te leur gesteld vinden; want men ziet er wijnstokken, groene hoornen en bebouwde akkers, maar er zal ook wel niemand zijn, die het woord woestijn eene juiste vertaling van desertum zal noemen. 5o. In de nabijheid vindt men nog een oud gebouw, dat eertijds tot sieraad diende voor het graf van de II. Elisabeth, die hare laatste levensdagen in de woestijn zou doorgebracht hebben. Wij waren nu ongeveer vijf kwartier van het klooster van St. Jan en keerden langs denzelfden weg terug, maar langzaam en voorzichtig, want ik kan u verzekeren, dat hij in \'t geheel niet geschikt is om wedrennen te houden, maai\' bijzonder goed om armen en beenen te breken of gevoelloos in eene diepte neer te komen. Het geeft eene groote gerustheid, dat de paarden dezer streken daaraan gewoon zijn: nogtans na den val v.m het mijne, nam ik bij voorkeur een muilezel.

Wij gebruikten in alle haast het middagmaal in \'t klooster van St. Jan en reden omstreeks half twaalf weg. Wij bestegen te paard een hoogen berg, waar wij een schoon gezicht hadden over den geheelen om-

-ocr page 95-

_ 93 -

trok, maar de weg was slccht. Boven op den berg hadden wij het koud; er was veel wind en voor het eerst sedert 7 of 8 rnaanden viel er een weinig regen. Naarmate wij daalden begon de koude te verminderen en eindelijk noodzaakten ons de warme zonnestralen onze mantels wederom af te loggen. Sint Jan in de Bergen of Aïn-Karim is slechts 2 uren van Jerusalem, maar vóór 1 uur konden wij de stad niot binnenrijden omdat de Turken des Vrijdags de poorten van 11—1 ure gesloten houden, zijnde dit hunne biduren in do moskee. Onderweg bezochten wij het Grieksche klooster van het H. Kruis. De kloosterkerk is geboirvi! in de VII eeuw door Horacleus, op de plaats, waar men, volgens de legende, den boom geveld heeft, waarvan hel kruis gemaakt werd. Men toonde ons die plaats achter het hoofdaltaar. Om 2 uren waren wij weer te Jerusalem. Wij rustten een uurtje en gingen toen zien naar de weenende Joden. De godvruchtige Joden van Jerusalem komen eiken Vrijdag \'s namiddags weenen tegen een muur van de omheining van Salomons tempel. Daar treuren zij over hunne zonden en die hunner voorouders, over de rampen, die hen gedurende 19 eeuwen drukken en srneeken om vergiffenis en eene spoedige bevrijding van hunne ellenden. Op den hoek van eenc straat zag ik eene menigte vrouwen, die broodjes, koekjes en andere kleinigheden dooi\' een ijzeren traliewerk staken en het daarna weer in ontvangst namen. Ik vroeg onzen trouwen leidsman Br. Livinus wat dit beteekende en hij vertelde ons, dat daar een Turk tijdelijk verbleel\', die door de zijnen als een heilige beschouwd word omdat de man de grootc bedevaart naar Mekka gedaan had en een soort van

-ocr page 96-

- 94

kluizenaars leven leidde. Nadat wij do fontein Aïn-Sebil en het Ti\'ii)nnaal be/oclit hadden, kwamen wij eindelijk hij de weenende Joden. Met is waarlijk een tragisch-comiseh iets. Uuim \'200 Joden, waaronder wij vele passagiers van de Austria herkenden, stonden met hun hoofd vast tegen de muur en hij voorkeur daar, waar eene opening of holte was. Zij stortten tranen als knikkers en antwoordden onder aanhoudende hoold-huigingen op hetgeen de Rahhijn voorzong. Eenige vrouwen zaten op een afstand , drie of vier hij elkander met een groot hoek in de hand en weenden en snikten, dat men waarlijk medelijden met haar kreeg. Ach, mochten die ongelukkigen daar komen weenen, waar hun do vergilTenis hunner zonden kan geschonken worden en waar zij kunnen afgewasschen worden in het goddelijk Bloed, dat hunne voorouders met ondankbare hand gestort hebben.

Van daar gingen wij een kijkje nemen in eene synagoog. Het was tijd dat wij hier spoedig heen gingen, want ik had zoo goed en kwaad als ik kon een opschrift gelezen en in plaats van Adonai, Jehova gezegd, wat door de Joden afs eene strafbare vermetelheid beschouwd werd. Toen een ijveraar vlak naast mij kwam staan verbeterde ik de lezing en droop stilletjes af. Wij begaven ons naar de kerk van \'t II. Graf en zouden daar \'s nacht bij onze Confraters blijven opdat wij den volgenden morgen de H. Mis konden lezen op het H. Graf des Verlossers. Deze voorzorg is noodzakelijk want men is er nooit zeker van \'s morgens de kerk open te vinden en daar wij alle drie dat geluk wensch-te hebben, zouden wij zeker te laat gekomen zijn zoo wij er \'s avonds niet geweest waren.

-ocr page 97-

- 95 -

15 Nov. Jerusalem.

Temiddernaclit waren wij met onze Confraters inde kapel der H. Maagd om daar de Metten en Lauden van den dag en van \'t Officie van O. L. vrouw te psalmodieeren. Nauwelijks waren wij begonnen, oi een der Grieksche monniken, die zeker ook met hunne plechtigheden bezig waren, kwam het altaar en vervolgens het goheele koor bewierooken. Toen wij geëindigd hadden, ruim l1/» ure, begonnen de Grieken met eene plechtige mis op het II. Graf. Eene menigte russische pelgrims, die zich \'s avonds in de kerk hadden laten sluiten woonden haar hij en herhaalden op statigen toon en vierstemmig bijna een en hetzelfde gebed, gedurende de geheele Mis, terwijl de Armeniërs op hunne gaanderij ook al met hun koorgebed bezig waren. Om 5 uren had ik het groote voorrecht de H. Mis op te kunnen dragen op het Graf van onzen Verlosser. God zij dank!! ! Pater Wilfried volgde op mij en om 7 ure zong P. Modertus de Hoogmis voor Z. M. den Koning der Belgen. Leopold II, zoo als jaarlijks op zijn naamfeest moet geschieden. Ik assisteerde als diaken, P. Wilfried als subdiaken en wij zongen het Evangelie en Epistel buiten de kapel. Ik geloof dat mijne stem nooit zoo krachtig in eene kerk weerklonken heeft als daar, bij de woorden: Resurrexit, non est hic (Hij is verrezen, Hij is hier niet). Na het ontbijt geleidde Br. Livinus ons naar het dal van Josaphat. Wij trokken over de beek Cedron en zagen de plaats, waar de H. Stephanus gesteenigd is en daalden over 48 treden in de kerk van O. L. Vrouw-ten-Hemelop-neming, die, helaas! uitsluitend aan de Scbismatieken

-ocr page 98-

— 96 —

toebehoort. Omtrent op de helft van den trap heeft men rechts twee allaren, waarvan liet eene boven het graf van hel H. Joachim, het andere boven dat der II. Anna geplaatst is. Daartegenover is een altaar, dat rust op liet graf van den H. Joseph. Wanneer men onder aan den trap gelcomen is ziet men verschillende altaren: het eene hoort toe aan de Kophten, het andere aan de Jacohieten en zelfs de Turken hebben er eene nis om de richting aan te duiden, die zij bij hun gebed moeten nemen. Aan den rechterkant ziet men een eenvoudig altaar en daar athter is het graf der 11.

\' uigd en Moeder Gods Maria en ook de plaats van waar zij glorievol ten Hemel werd opgenomen. Wij baden er eenigen tijd maar ach! het is zoo droevig, als gij daar rondom u niets ziet, niets hoort dan dwalende broeders, die door list en geweld zich-zelven hebben aangesteld tot bewakers van het graf onzer lieve Moeder. — Wij verlieten de kerk en wandelden naar de plaats, waar de Zaligmaker in de beek Cedron geworpen is en het indruksel zijner voeten en knieën in een steen gelaten heeft. Wij zagen den steen, maaide ingedrukte vormen waren bijna niet kenbaar als die van voeten en knieën. Een weinig verder kwamen wij bij \'t graf van Absolon, wat hij tijdens zijn leven heeft laten bonwen maar wat zeker de eerste rustplaatst voor zijn stolïelijk overschot niet geweest is; misschien is het later daarheen gevoerd en zonder eer begraven. Daarnaast toont mijn het graf van Josaphat, slechts gedeeltelijk zichtbaar, lluim (30 meters ten noorden van \'t graf van Absolon waren wij op de plaats, waar Christus de 8 Apostelen achterliet toen Hij, na de instelling van het Allerh. Sacrament des Altaars in Geth-

-ocr page 99-

semani ging bidden. Verder zagen wij het graf bet-welk de Christenen voor dat van den H. Jacobus-den-minderen houden; daar naast het graf van Zacharias, zoon van Barachias. Al deze graftcekenen zijn bijna van denzelfden vorm, maar van geene bijzondere schoonheid. Verder zagen wij het dorp Siloë (Baloea), waar Salomon tempels liet bouwen voor de afgoden zijner vrouwen, — de fontein van Siloë, ook zelfs door de Turken Fontein van Maria genoemd. Verscheidene vrouwen waren er bezig met vullen van bokken-of geitenvellen, want het is op deze wijze, dat men hier het drinkwater vervoert. Ik laat het overigens aan de liei hebbers op deze plaats hun dorst te lesschen; want toon wij de trappen op gingen kwamen er een paar Turken naar beneden en maakten aanstonds toebereidselen om een bad te nemen of zich te oefenen in het zwemmen. Van daar gingen wij door de beek Cedron, die geheel droog was en langs de volgende plaatsen: de tuinen van Siloë, den vijver van Salomon, de waterbak of piscina van Siloë, waar de blindgeboren genezen is, de plaats waar de profeet Isaïas gemarteld is, de plaats waar men meent dat de Joden het heilig vuur verborgen hebben vóór bun vertrek naar Babyion: door de vallei van liennons zoon of Gehenna, waar de afgod Moloch stond ; langs de oude begraafplaatsen, die in de rotsen zijn uitgehouwen en in de eerste tijden der christenen den kluizenaars tot woonplaats verstrekten; daarna baden wij een weinig op de plaats, waar 7 of 8 apostelen zich, na de gevangenneming huns Meesters verscholen hebben en gingen door den bloedakker, gekocht voor de 30 zilverlingen, waarmede liet verraad van Judas betaald is, naar (lasa nuova terug, \'s Namiddags zagen wij geen, maar

-ocr page 100-

- 98 —

hoorden veel nieuws van twee pelgrims, een Pater Dominicaan, die uit China en een fransch Priester, die uit Japan wederkeerden.

16 Nov.

Br. Livinus had ons \'s avonds gezegd, dat wij den volgenden morgen ons ontbijt in de open lucht zouden nemen en was al vroeg in Casa nuova om ons te halen. — Wij gingen de II. Mis lezen op de plaats, waar Jesus water en bloed gezweet heeft, in den Hof van Olijven, trokken voorbij de kerk van O. L. V., die wij den vorigen dag bezocht hadden en kwamen door een smal steegje aan de Grot der agonie.

Men gaat er binnen met 6 treden, zij ontvangt slechts een weinig licht door een venster in het gewelf. Er zijn drie altaren; het hoofdaltaar staat op de plaats, waar Jesus te midden der pijnlijkste smarten bad: Vader! »Vader! niet mijn maar uw wil geschiedequot; eene bede, die door ons allen, maar toch vooral door den missionaris dikwijls moet herhaald worden. Ik achtte mij gelukkig het daar te kunnen doen en in de H. Mis de genade af te kunnen smeeken om in de toekomst het goddelijk voorbeeld, wat daar gegeven werd, steeds indachtig te zijn en het na te volgen. Na de II. Mis bestegen wij den Olijfberg. Het klimmen viel ons zeer lastig, zoo dat wij een paar malen moesten rusten. Eindelijk kwamen wij op de plaats van waar onze Godd. Verlosser ten Hemel steeg, ten westen van een klein dorp Zeïtoen genoemd en wel in het midden van een gebouw, dat, belaas! den Turken toebehoort. Men ziet er een steen, met het duidelijk indruksel van den linkervoet des Verlossers. Wij haastten

-ocr page 101-

— 90 —

ons het te kussen en baden liet Onze Vader en Wees gegroet om den Allaat te verdienen. Slechts eensin \'tjaar komen de Paters Franciscanen van Jeruzalem er de H. H. Diensten verrichten, \'s Avonds voor O. H. Hemelvaart gaan zij er gezamelijk heen en blijven er den geheele nacht en volgenden dag. Door middel van een baksjies kan men van dc Turken meermalen verlof bekomen om deze H. Plaats te bezoeken en zelfs om er de H. Mis op te dragen. Hier heeft men het schoonste gezicht op de geheele stad Jerusalem. Ik heb er u nog niets van gezegd: welnu ik zal in korte woorden alles zeggen: als iemand haar voor het eerst van deze plaats zag, zou hij er zeker een groot gedacht van hebben: zij schijnt groot en schoon ; maar bitter zou zijn teleurstelling zijn, zoo hij daarna eene wandeling maakte in de ongelijke en enge straten, ten minste zoo zij hem niet dierbaar was om andere beweegredenen , die geheel zijne aandacht boeien. Op eenigen afstand westwaarts van dat heiligdom vereert men de plaats, waar onze Verlosser het Onze Vader leerde aan zijne discipelen. De Prinses de la Tour d\' Auvergne heeft ze aangekocht, met muren omgeven en op waardige wijze versierd. Wij zagen er het gebed des Heeren in .\'!\'2 talen met blauwe letters in witte steentjes. Hot Nederlandsch ontbreekt, maar alle hoop is niet benomen; er blijft nog plaats voor of 4 talen.

De zusters Carmelitessen hebben hier een klooster. Een weinig verder toont men dc plaats waar dc Apostelen het Credo hebben samengesteld. Eertijds was er eene kerk; ongeveer 150 meters naar dc westzijde is de plaats, waar Jesus weende over Jerusalem; daar stond vroeger eveneens eene kerk, thans slechts eene

-ocr page 102-

- 100 -

bouwvallige moskee. Van hier bezochten wij het zoogenaamde gral der profeten, liet was al weer kruip in en kruip uit met een eindje kaars in de hand. Wij doorliepen een paar smalle gangen en zagen aan weerszijde eenige ledige graven. Voor wie zij gediend hebben is niet zeker, maar de Joden schijnen er nog belang in te stellen, althans tegelijk met ons waren er een paar kinderen Israels, die alles goed afzagen. Wij waren blij toen wij het daglicht weer bespeurden en naar een tuintje gingen, dat geheel met muren omge ven is en nabij de Grot der agonie ligt. Onderweg kwamen wij op de plaats, waar de Zaligmaker zijne leerlingen Petrus, Joannes en Jacobus achterliet en in de eenzaamheid ging bidden en lijden. Het tuintje is een gedeelte van den hof van Getbsemani. Er staan nog 8 olijfboomen, die er reeds stonden ten tijde van Christus, of ten minste dagteekenen van de vroegste eeuwen des Christendoms. Zij prijken er te midden van eenige bloemperken, waarop de pelgrims gewoonlijk een begeerigen blik vestigen; zoo hot daarbij blijft, is de broeder-bewaarder van hot tuintje zeer tevreden en plukt er zelfs eenige af om ze hun te schenken. Nabij het tuintje is ook nog de plaats waar Judas den verraderlijken kus gaf aan zijn Meester. — Een weinig voor den middag kwamen wij vermoeid te huis. — \'s Namiddags om 2 uren moesten wij vertrekken naar de Doode-Zee, den Jon laan, enz. In die streken kan men niet reizen zonder gewapend geleide. Wij moesten ons eerst tot den Franschen consul wenden, en op zijne aanvraag gaf ons de Pacha een geleide en nam daardoor de verantwoordelijkheid op zich om ons te vrijwaren van een aanval der Bedouinen en andere

-ocr page 103-

- 101 -

lieden van datzelfde soort. Wij kregen \'savonds den Cheikh van Jericho en omstreken bij ons en 3 soldaten (onderworpen Bedouïnen.) Daarna wordt er onderhandeld met don drogman cn de prijs bepaald, waarvoor hij paarden, tenten en onderhoud zal leveren. Wij vertrokken 8 in getal: Br. Livinus, 3 Italianen, wij en de drogman. Buiten do poort van Jaffa hadden wij al dadelijk een oponthoud. Br. Livinus keurde een der paarden af; — nu was het gaan en komen, op- en afstijgen, zoodat liet half drie werd eer wij voor goed op weg waren. Ik zat heel deftig op mijn muilezel, met een umbrella in do hand en een hoed en witten doek oji het hoofd, want men moet zich hier wel wachten voor de zonnestralen. Na een goed uur rij-dens zagen wij niets meer van Jerusalem; en hadden een vrij goeden weg op don linkeroever van de Cedron. Nog een uur verder maakten wij eene kleine halte op een ïurksch kerkhof voor het graf van een dervis, die op eene bijzondere, maar ook geheel zonderlinge wijze door de zijnen wordt vereerd. Zij offeren hem oude versleten ploegen, gebroken potten, stukken van onbruikbare tenten en meer zulke kostbaarheden. Eenige minuten later reden wij over de beek Cedron, die weldra niets anders was dan een vervaarlijke afgrond tusschen de rotsen, die er niets bevalligs hebben en eertijds tot woonplaats dienden aan duizende kluizenaars. Wij konden er in de verte nog eenige van zien; het waren kleine grotten met een smallen en lagen ingang en ceno kleine vierkante opening voor venster. Gedurende een groot kwartier hadden wij een zeer slechten weg. Daarna kwamen wij aan \'t klooster van

7

-ocr page 104-

— 102 —

St. Sabas, thans bewoond door Schismatieke Grieken. Het ligt geheel tusschcn do rotsen verborgen en toch nog op eene aanzienlijke hoogte; ten minste als men van daar in dc beek Cedron, die er vlak langs loopt, nederbiikt, zou men duizelig worden. In den regentijd wordt de Cedron een stroom, maar is eigenlijk nooit eone beek. Hier woonde in \'t begin dor V eeuw de H. Euthymius, die weldra eene groot getal leerlingen en volgelingen om zich vereenigde. De H. Sabas, die hein opvolgde, bouwde het klooster, leefde en stierf er. Wij zagen zijn graf in eene kleine ronde kapel op de binnenplaats. Daar naast gingen wij in de kerk van den H. Nicolans, die geheel in do rots is uitgehouwen en een der oudste van het christendom is. — In eene kleine kapel bewaart men de overblijfselen der kluizenaars, die door dc troepen van Chosroës in \'t begin der VII eeuw gemarteld zijn.

Het ontbrak den wreedaards niet aan slachtoffers, want in dien tijd woonden er duizende kluizenaars en kloosterlingen in de rotsen of in \'t klooster, allen onder de gehoorzaamheid van den Overste van St. Sabas. De tegenwoordige kloosterkerk is zeer rijk versierd met bizantijnsche schilderijen. Wij bezochten er ook het graf van den H. Joannes Damascenus, zijne kleine bidplaats en de kapel alsmede de grot van den II. Sabas. Ondertusschen begon het avond te worden en wij keerden terug langs denzelfden weg. Een kwartier van \'t klooster hadden de ondergeschikten van den drogman, die vooruit gereden waren, drie tenten opgeslagen en weldra werden wij genoodigd tot. het avondmaal, zoo als wij het tusschen de bergen geen hadden durven verwachten. Alles was daarenboven zoo goed en ge-

-ocr page 105-

- 103 -

makkelijk mogelijk ingericht, ofschoon onze beurs niet gedoogde dat wij eerste klas reisden; maar Br. Livinus was hij ons en de drogman was hem veel verschuldigd, liet eenige ongerief was, dat eene menigte motton deel van het gezelschap wilden maken en dan een zelfmoord begingen in onze kaarsen en drinkglazen.

Na eene avondpraatje in drie talen gingen wij in onze tent, baden onze getijden en waren weldra in diepe rust, lerwijl het betaalde gedeelte der kleine karavaan waakte. In het geheel waren er 17 mannen en 19 paarden en ezels.

17 Nov. — Doode Zee — Jordaan — Jericho.

Om 5 uren gebruikten wij een kop koflie cn vertrokken. Hot was nog duister. Wij kregen van onze geleider liet nadrukkelijk bevel van goed achter elkander te rijden en onze paarden niet aan te sporen. Wij bemerkten, dat de weg slecht was, maar naderhand hoorden wij, dat bij ook gevaarlijk was geweest en dat het niet nakomen van het bevel waarschijnlijk een ongeluk tengevolge zou gehad hebben. Toen het licht begon te worden hadden wij het slechtste gedeelte afgemaakt, maar wat er overbleef was niet veel beter. Wij waren in eene akelige wildernis en moesten tweemaal van \'t paard stijgen en dan nog met alle voorzichtigheid over de helling der bergen gaan. Wij zagen de Doode Zee van verre en meenden, dat wij er spoedig zouden zijn. Om 9i/4 uur kwamen wij aan het beekje Aïn-es-Sghaïre. Hier is het water nog drinkbaar en men ziet er eene menigte kleine visclijes in zwemmen. Om half tien ure waren wij aan de Doode Zee, aan het noordelijkst gedeelte. De Doode Zee ligt 392

-ocr page 106-

— 104 —

meiers lager dan lt;lo Middelandsche cn 1171 meters lager dan Jerusalem. Zij is ongeveer 20 uren lang, gemiddeld 4 breed en 340 meters diep. Haar water is zoo heldor als kristal, maar verschrikkelijk zout. Visschen kunnen er niet in leven, maar de vogels vliegen er ongehinderd over. Br. Livinus heelt er zelf een in zien zwemmen. Wij namen een voetbad in de Doode Zee en proefden het water, maar ik verzekeru, dat niemands aangezicht in de gewone plooien bleef en de wijdgeopende mond het water een gemakkelijken terugtocht aanbood. De druppels, die op onze kleeren gevallen waren en in de zonnestralen waren opgedroogd, lieten fijne zoutdeeltjes achter. In de nabijheid der Doode Zee groeien enkele vruchten o. a. de zoogenaamde appeltjes van Sodoma, die geel zijn en veel gelijken op de zaadbolletjes der aardappelenstruiken. Tot rijpheid gekomen, zijn zij vol zaad en sap; daarna worden zij dor en zwart en zijn nooit eetbaar. Overigens ziet liet hier vrij dor en onvruchtbaar uit. Om 11 uren vertrokken wij. Wij reden een groot uur lang door eene kale vlakte ol\' eene soort van heide, kwamen daarna aan den Jordaan en hielden een weinig verder stil op de plaats, waar onze Goddelijke Verlosser gedoopt is door den II. Joannes. Het water van den Jordaan is geelachtig, maar wordt geheel helder als het een weinig gestaan heeft en is zeer smakelijk. De stroom is zoo sterk, dat de beste zwemmers zich niet te ver mogen wagen. Dit is gemakkelijk te begrijpen, daar het meer van Tiberias 716 voeten hooger is dan de Doode Zee en bijgevolg het verval van den Jordaan bijna \'J4 voel per uur moet zijn. Zijn grootste diepte is 5 meters; maar op sommige plaatsen kan een mensch

-ocr page 107-

- 105 -

van middelbare lengte hem gemakkelijk door waden. Wij namen ook hier een voetbad om het zout der Doode Zee af te spoelen en gebruikten vervolgens eene verversching in de schaduw dor wilgen, populieren en tamarisken. De oevers van den Jordaan zijn schoon en de plaats, waar wij thans waren, had voor ons eene bijzondere aantrekkelijkheid. Hier toch trokken weleer de Israëlieten droogvoets door don Jordaan in het beloofde Land; hier scheidde de profeet Eiias de wateren met zijn mantel; hier zou ook de H. Christo-phorus tot loon zijner dienstvaardige liefde Zijn Hoor en Meester in de gedaante van een kind op zijne schouders gedragen hebben; hier predikte de 11. Joannes boetvaardigheid en doopte hij de Onschuld. — Er is een volle aflaat te verdienen. — Wij bleven er tol dat de grootste hitte zoo wat voorbij was. Het was dien dag vrij warm. Br. Livinus stak zijn thermometer in het water van don Jordaan en hij toekende nog \'22 graden Reaumur. Om half drie zaten wij weder te paard. Ik had gemerkt, dat men de paarden maar oven had laten drinken en vervolgens aan de hoornen had vastgebonden, zonder hen iets te laten eten. Ik gaf mijne verwondering daarover te kennen en zij verminderde niet, toen men mij vertelde, dat zij den geheelen dag geen voedsel kregen, maar alleen \'s avonds na verrichten arbeid. De Hollandsche paarden zouden weinig tevreden zijn over zulke handelwijze — en de herbergiers even min. Hier schenen zij zeer tevreden en toen wij vertrokken stapten zij goed door. Wij hadden daarenboven goeden weg. Op vijf kwartier van den Jordaan kwamen wij te Galgala, waar Josuë een altaar liet oprichten van de !.- Ie tmi, die hij op de bedding

-ocr page 108-

— 106 —

van den Jordaan had laten nemen en waar het manna ophield te regenen. Een half nur later waren wij aan het zoogenoemde kasteel van Jericho, gebouwd op de plaats waar eertijds het huis van Zachuius gestaan heeft. Jericho is thans een ellendig dorp met akelige woningen en bewoners. Ik zocht te vergeefs naar de roos van Jericho ; men kon ons geen enkele rozenstruik aanwijzen. Wij baanden ons een weg door het houtgewas en kwamen een weinig verder bij de fontein en de beek van Kliseus, die hier het bittere water drinkbaar en smakelijk maakte. Men meent, dat vlak bij deze fontein het huis van Rahab stond , dat alleen gespaard bleef bij de verwoesting van liet oude Jericho. Br. Livinus leidde ons vervolgens op eene hoogte, die hij, met vele anderen, voor do plaats der oude stad hield en toonde ons zelfs een paar oude muren , die hij beschouwde als de grondslagen van een barer buizen. Nabij de fontein •/an Eliseus had men onze tenten opgeslagen. Wij gebruikten er het middagmaal en brachten er den nacht door. De jakkalzen lieten zich tusschen beide in koor kooren.

18 Nov. Bethanië — Jerusalem.

Wij waren niet heel zoo vlug als den vorigen dag. Omstreeks half zeven reden wij naar den berg, waaide Zaligmaker 40 dagen en nachten gevast heeft en door den duivel werd bekoord en 20 minuten later, waren wij aan den voet van den berg en bleven zoolang mogelijk te paard. Een schrijver der XIV eeuw zegl dal een Gheikh van Jericho het pad, dat naar de grot geleidde, heeft laten vernietigen om haar ontoegankelijk te maken voor de kluizenaars en de pelgrims.

-ocr page 109-

- 107 -

Het is zeker, dat de weg thans zeer moeielijk af to leggen is. Nadat wij van hot paard waren gestapt gingen wij al klimmend voorwaarts en kwamen eindelijk op eone plaats , waar Broeder Livinus diegene , die aan duizelingen leden of schrikachtig van aard waren aanraadde niet verder te gaan. Een der pelgrims volgde dien raad; de overige volgden br. Livinus over eene lengte van 10 meters hlootvoets op een smal en glibberig pad langs de rots en boven eene ijzingwekkende diepte en kwamen daar in eene ledige grot. Van hier kwam men eertijds met eene trap in de plaats, waar J. G. biddende en vastende had vertoefd , maar nu is alles weggebroken en blijft er slechts eene kleine opening. Wij moesten ons bovenkleed afleggen; de grootste van het gezelschap diende Br. Livinus tot ladder en toen hij door de opening geraakt was, wierp hij een koord naarbeneden en de tweede werd er door getrokken en zoo vervolgens de overigen. Nu waren wij in de eigenlijke grot, die vroeger in eene kapel veranderd is geweest en ten tijde der kruistochten met muurschilderingen versierd werd , zoo als nog eenige beschadigde overblijfselen aantoonen.

Nadat wij onze gebeden verricht hadden, verlustigden wij ons ia het beschouwen der schoone vlakte van Jericho, van de Doode zee en de bergen van Moab in de verte, en keerden daarna langs de rots terug tot waar onze reisgenoot wachtte. Wij wilden nog een half uur besteden om het hoogste punt van den berg tebe-reiken, van waar de duivel de koningrijken der wereld toonde, maar eene boodschap van onzen drogman , deed ons een anderen weg inslaan. HU had twee griekscbe kluizenaars gezien en geleidde ons tot hen. Wij klom-

-ocr page 110-

108 —

men langs een smullen trap, in de rots uitgehouwen , naar eene tweede grot, veel hooger dan die, welke wij zoo even verlaten hadden. Daar ook zou do Zaligmaker vertoefd hebben en de twee schismatieke kluizenaars toonden ons een steen, die Hem tot zitplaats zou gediend hebben.

Wij zagen er ook nog sporen van eene oude kerk en muurschilderingen. Een der kluizenaars had roze-kransen te koop, maar zij bestonden uit5twaalftallen, in plaats van tientallen en waren dus voor ons onbruikbaar. Br. Livinus, die voor het eerst in deze grot kwam, niettegenstaande hij dikwijls den berg bestegen heeft, onderzocht alles nauwkeurig en maakte zijne aanteekeningen. Ondertusschen hadden wij meer dan eene beweegreden om onzen tocht hier boven te slaken; wij waren zeer vermoeid en het was ook te warm en te laat geworden. Wij gingen naar beneden , reden een eind op onzen weg terug en kwamen daarna spoedig op den grooten weg van Jericho naar Jerusalem, Omstreeks 11 uren gebruikten wij ons middagmaal op de plaats, waar de barmhartige Samaritaan een zoo schitterend blijk zijner naastenliefde zou gegeven hebben en na eenige rust in de schaduw eener bouwvallige sterkte vervolgden wij onze terugtocht naar Jerusalem. Onderweg zagen wij den put of de fontein , waar de Apostelen met hun Goddelijken Meester dikwijls vertoefd hebben. In de nabijheid van Bethanië weken wij een weinig van den tegenwoordigen weg af om den steen te gaan zien , waarop Jesus zat, toen Martha Hem zeide : «Zoo Gij hier geweest waart, mijn broeder zou niet gestorven zijn.quot;

Wij keerden weder op den gewonen weg terug en

-ocr page 111-

- 109 -

10 minuten later waren wij te Bethanië, om het graf te zien, waarin Lazarus van den dood werd opgewekt. Men komt in een voorkamertje door een lage deur en over een smallen trap, die door de Paters Minderbroeders gemaakt is in 1537, toen de Muzelmannen den gewonen ingang versperd hadden door eene moskee; vervolgens in eene kleine kamer en van daar door een smal gangetje nog drie treden lager, in het eigenlijke graf, een klein vierkant. De Paters van Jerusalem komen er somtijds de H. Mis lezen. De Turken houden het graf van Lazarus in eere, omdat zij meenen, dat de dood hunne kinderen zal wegrukken, zoodia zij het schenden. In de nabijheid van \'t graf van Lazarus toont men de plaats, waar het huis van Maria en Martha stond; zij is thans door de Franciscanen van \'t H. Land aangekocht. Een weinig buiten Bethanië zagen wij wederom Jerusalem en een half uurtje latei-waren wij aan de Poort van den H. Stephanus; maar wijl het nog vroeg was, reden wij om de stadsmuren voorbij de plaats waar Godfried van Bouillon de stad heeft ingenomen en reden haar binnen door de poort van Jaffa.

19 Nov. Jerusalem.

Er was nog een voornaam heiligdom, dat wij nog niet bezocht hadden, de plaats waar de geeselslagen het Godd. Lichaam verscheurden enden grond met zijn kostbaar bloed drenkten. Wij gingen er nu heen en mochten de H. Mis opdragen in de kerk, welke op die plaats gebouwd is. Van daar gingen wij naar de kerk der Zusters van Sion. Achter het hoofdaltaar is een kleine boog, die een geheel schijnt uit te maken met

-ocr page 112-

— 110 -

dien, van welken Christus aim het volk getoond werd met rle woorden: Ecce Homo. In plaats van die woorden leest men daar boven hel sclioone beeld van den ten toon gestelden Godmensch: «Ecce Rex vester.quot; Ziedaar uw Koning. De namiddag werd besteed aan het bezoeken van de Moskee van Omar, gebouwd op de plaats, waar eertijds de tempel van Salomon stond. Door bemiddeling van den franschcn consul kregen wij het noodige verlof en geleide, niettegenstaande liet nog tijdens de Rammadan was. De tempel van Salomon werd verwoest, zooals gij weet, door Nabuchodonosor. De tweede tempel werd gebouwd na de terugkomst der joden uit de Babylonische gevangenis, naderhand hersteld en vergroot door Herodus den Groote en opnieuw verwoest door Titus. Keizer Adiianus liet er een tempel voor Jupiter bouwen, dien de H. Helena en Constantinus deden afbreken. Juliaan, de Apostaat, wilde later tegen de voorzegging van Christus den vroegeren tempel wederom opbouwen, maar een vuur, dat uit de aarde opsteeg, doodde de werklieden en verijdelde Juliaans pogingen. In \'t jaar 036 liet de Kalif Omar er cene schoone moskee bouwen, die naderhand werd afgebroken maar ook herbouwd werd. In 1009 veranderden de kruisvaders haar in eenc kerk; de HIl. Diensten werden er verricht door de reguliere kanoniken van den H. Augustinus. In \'t jaar 1187 werd het wederom eene moskee en bleef het tot op dezen dag. Door een der 10 poorten (de Bab-el-Ghouwa-rineh) kwamen wij op een groot plein, beschouwden de grondslagen en een gedeelte der muren van het voormalig fort of de turris antonia en gingen over het oude voorplein ol atrium gentilium naar eene trap van 0 treden. Hier was eer-

-ocr page 113-

— Ill -

tijds eene muur, die het atrium Judeorum van dat der Heidenen scheidde; wij moesten nn ons schoeisel veranderen d. i. hlootvoets gaan. Over het plein waar eertijds de dieren geslacht en de olïers werden opgedragen kwamen wij aan de moskee. Het is een achthoekig gebouw met 4 deuren. In het midden verheft zich een koepel, die met koper bedekt is; een groote halve maan versiert haar middenpunt; er zijn zeven gekleurde glasramen in. Wij traden binnen: het was er somber en verschillende stellingen van werklieden beletten ons oin de schoone versierinquot; in mozaïkende

O

vergulde koran teksten in haar geheel te zien. Het middelste gedeelte was met een duhbel traliewerk tns-schen schoon marmeren kolommen omgeven. Het eerste waar wij aankwamen is van ijzer, het tweede, dat kunstig bewerkt is, is van hout. Dit tweede traliewerk omringt eene rots en in dat gedeelte rustte weleer de Ark des Verbonds. Nadat wij do moskee rond gewandeld hadden gingen wij door (ie deur aan de zuidzijde een eindwegs over het plein en daalden toen in twee onderaardsche galerijen, die dooi\' sommigen voor een der ingangen van Salomons tempel gehouden worden. Van daar gingen wij naar de moskee El-Aksa, gedeeltelijk boven deze onderaardsche gangen gelegen. Zij heeft zeven beuken en op het einde der middelste is eene schoone koepel. Nabij de Mikrab, de nis, waarheen zich de Turken wenden als zij hun gebed in de moskee verrichten, staat een gebeeldhouwde kansel, een waar kunststuk. Daarnaast is eene plaats toegewijd aan Mozes en een tweede toegewijd aan Issa (Jesus). In deze laatste ligt een steen, waarin men het indruksel ziet van een voet des Verlossers, en die door do mu-

-ocr page 114-

- 112 —

zelmanuen zelvcn wordt vereerd. In eone andere beuk loont men fle plaats, waar weleer de H. Maagd en Hare gezelinnen woonden cu die, waar de grijze Simeon den Zaligmaker in zijne armen zou genomen hebben. Toen wij deze moskee verlaten hadden mochten wij onze schoenen weer aantrekken. Nu bezochten wij nogeene onderaardse!ie kamer, waar, in de middeleeuwen, cone kapel was, genaamd: de wieg van Jesus Christus. Do legende zegt, dat Sirneon hier woonde en de 11.Maagd eenige dagen hij hem verbleef na de opdracht in den tempel. Thans is er eene kleine moskee. Ten laatste gingen wij nog even zien naar de Porta aurea, de poort, waardoor de Zaligmaker Zijne intrede hield op Palmzondag. Zij is thans dichtgemetseld. Ons bezoek was afgeloopen. Zoodra wij van het Turksch geleide bevrijd waren begonnen wij allen te gelijk te lacben over de Turksche bijgeloovigbeden of dwaasheden. Zoo grof hadden wij het nog nooit gehoord. Leest en oordeelt. In de moskee van Omar is in de rots iels, wat eenigs-zins gelijkt op den vorm van eene hand. Volgens de Turken is dat op de volgende wijze ontstaan. Mohammed reed op zijn wit paard, dat hem door den Engel Gabriël geschonken was, naar den Hemel, maar de rots ligtte zich op en wilde hem volgen. God wilde niet, dat de aarde van dat kostbaar heiligdom beroofd werd en zond den Engel Gabriël, die haar vasthield en er het indruksel zijner hand achterliet. — Onder de Sakrah of de rots is eene kamer, waar men volgens de Muzelmannen zien kan, dat de rots in de lucht hang!:; wij voor ons zagen duidelijk, dat zij wel degelijk op de muren rust. Op eene plaats in \'tgewelf is eene rondvormige holte: zie hier haar oorsprong. El-Boerak bracht Mohammed van

-ocr page 115-

- 113 -

Mekka naar deze plaats; de profeet in \'t gebed verdiept stootte zijn hoofd tegen de rots; doch ziet, do rots wordt zacht als was en ontvangt mot eerbied het in-druksel van zijn tulband. Het gelijkt er intusschen in de verste verte niet op. — In het midden der kamer is een overdekte put, daar komen de zielen der overleden Turken tweemaal in de week God aanbidden. — In den vloer der moskee ligt een steen, waarin Mohammed 19 spijkers geslagen heeft. Op het einde van elke eeuw verdwijnt een spijker en plaatst zich in den troon van Allah. Daar de wereld nu ten tijde van Mohammed ten minste nog 19 eeuwen staan moest, nam er de de booze geest geen genoegen meê en op zekeren dag ging hij de spijkers losmaken en stelen; maar de Engel Gabriël verraste hem, hij werd overwonnen en voor altijd uit de Moskee verbannen. — Buiten de poort aan den zuidkant ziet men een marmeren plaat. De aderen van het marmer vormen min of meer juist liet beeld van twee vogels aan weerszijden eener vaas. 01 liet eksters of ooievaars zijn Icon ik niet onderscheiden. Het geheel geleek ook zeer goed op een uil, maar br. Livinus zeide ons, dat de Turken het voor eksters verslijten. Nu, dat de aderen zoo iets vormen is geheel toevallig, maar niet voor de Turken, die er eene geheele historie aan vast knoopen. Salomon wilde na den opbouw van den tempel een blijk van onderwerping van alle dieren en zij moesten allen in zijne tegenwoordigheid verschijnen. De vogels alleen weigerden te gehoorzamen. Eenigo kwamen evenwel tot inkeer en beraadslaagden, hoe zij nu hunne onderwerping aan Salomon zouden te kennen geven. Twee eksters voerden toen een oproerige taal en bleven volharden in hare

-ocr page 116-

- 114 -

boosheid. Op dat oogenblilc verscheen Salomon en zijn bevel deed haar in die marineren plaat versteenen. — Nabij de plaats waar de steen met \'t indruksel van een voet des Verlossers vereerd wordt, staan twee kolommen dicht hij elkander. Hij, die daar tusschen door kan kruipen, gaat, na zijn dood, rechtstreeks naar den Hemel. Het schijnt, dat al velen de proef genomen hebben, want door het wrijven is de opening vergroot. Op den muur aan de Oostzijde van \'t plein is eene nis en daar neven ligt eene kolom half over den muur naar den Olijfberg gericht. Volgons de Muzelmannen begint hielde brug Sirath, die aan de andere zijde op den Olijfberg rust, maar daar zij veel fijner is dan de fijnste draad, wordt zij niet opgemerkt, dan door een ige bevoorrechte geloovigen. Nadat de verdiensten en de zonden der overledenen gewogen zijn in de schaal, die tegenover den zuidelijken ingang der Moskee van Omar hangt, maar ook al onzichtbaar is, gaan de zielen op deze brug den overtocht wagen. Do rechtvaardigen zullen niets te vreezen hebben, want hunne Engelen zullen hen vasthouden; de anderen zullen het evenwicht verliezen, in het dal van Josaphat nederstorten en van daar in de hel terecht kamen. — Op eene andere plaats toonde br. Livinus ons een steen in den muur. Daar gaan de Turken ook nog beproeven of zij den Hemel zullen binnen gaan; al wie met gesloten oogen van eene bepaalde plaats recht op den steen afgaat, wordt zalig. Arme verblinden! Mochten zij bij lijds hunne oogen openen om te zien, waarheen zij zich moeten wenden!!! Wij bezochten in de onmiddelijke nabijheid der Moskee van Omar de piscina prohatica, waar Jesus de genezing schonk aan den lamme, die haar 38 jaren lang

-ocr page 117-

— 115

gezocht had; eindelijk, daar tegenover, do kerk der H. Anna, die thans aan de Turken toebehoort; op dit oogenblik is zij bijna geheel hersteld en als vernieuwd en wordt er in de nabijheid een klooster gebouwd. Zij staat op de plaats, waar do HH. Joachim en Anna woonden en onder het zij-altaar aan den epistelkant is eene onderaardsche kapel, waar men de plaats vereert, op welke de H. Maagd geboren is, zooals men onder anderen wil bewijzen uit 3 preken van den H. Joannes Damascenus, daar weleer gehouden en waarin het uitdrukkelijk gezegd wordt. Ik heb ze evenwel niet gelezen; mijn plan was niet een wetenschappelijk onderzoek in te stellen naar de onbetwistbare echlheid van al de HH. Plaatsen, of het min of meer waarschijnlijke der tegenstrijdige meeningen. Ik was een eenvoudig pelgrim en kwam er om te bidden. Nadat wij het hier wederom gedaan hadden om den vollen aflaat te verdienen, gingen wij naar Casa Nuova om toebereidselen te maken voor ons vertrek, dat den volgenden dag moest plaats hebben.

20 Nov. Jerusalem.

Wij wenschten nog eens do H. Mis te mogen opdragen op den Calvarieberg en waren er vroeg. Gelukkig was de deur reeds geopend. Na de H. Mis gingen wij nog eens met een dankbaar hart neder-knielen bij het H. Graf en de andere Heilige plaatsen in deze kerk en namen afscheid van onze Medebroeders, aan wie de eervolle taak is opgedragen om ze te bewaken en. er de H. Diensten te verrichten. Maar toen wij buiten kwamen zagen wij, dat ons vertrek twijfelachtig werd, want het regende tot groot genoegen van allen, die niet behoeideii te reizen. Wij bleven nog

-ocr page 118-

- 116 -

altijd in afwachting tot aan den middag maar waren genoodzaakt het vertrek uit te stellen. Wij bleven in Casa Nuova, want als het te Jerusalem regent, is het zeer moeiolijk eene wandeling te maken in de ongelijke en gladde straten, die daarbij nog zeer smerig zijn. \'s Namiddags waagden wij evenwel een klein uitstapje naar de kerk van het li. Graf, om nog eens de processie bij te wonen. Men gaf ons lioop, dat het den volgenden dag beter zou zijn, maar wij vreesden; want wij hadden vroeger gehoord, dat, als het hier voor goed begint te regenen, er dagen en weken mede gemoeid zijn.

Bij mijn ontwaken verzekerde mij het gekletter van den regen luide, dat onze hoop ijdel was geweest, liet regende en bleef regenen. Wij wilden nog eens het onbloedige Olfer gaan opdragen daar, waar het Bloedige eenmaal werd voltrokken, maar tot onze bittere spijt vonden wij de deur der kerk gesloten. Wij wachtten , maar te vergeefs en gingen ten laatste naar de kerk San Salvatore. Wij hooiden eenige kanonschoten en vernamen naderhand, dat de Turken op die wijze het einde van hun Ramadan aankondigden en ook de stadspoorten en de kerk van \'t II. Grai gesloten hielden, tot dat zij hunne moskeen verlieten om 9Va uur. Om 11 uur werden de poorten weder gesloten omdat het Vrijdag was; wij moesten dus voor dien tijd de stad verlaten, zoo wij vertrekken wilden en — wij konden niet blijven, omdat wijden volgenden dag weer aan boord moesten zijn. — Welaan dan, Jerusalem, vaarwel! ik zal u nimmer vergeten, en gij, gij zult nog dikwijls, nu droevig, dan blijde en dan weer waarschuwend en bemoedigend spreken tot mijn

-ocr page 119-

- 117 -

hart. — Vaarwel! Maar Jorusalem, Jerusalem keer u tot den Heer uwen God! —

Mijne geliefde Vrienden, do drooge opsomming van al die heilige plaatsen, waar ik geweest ben, heeft u misschien verveeld; maar wat Icon ik anders doen? Ik wilde u ton minste iels vertellen van Jerusalem even als van Rome en alles nauwkeurig te omschrijven, alles weer te geven wat mijn hart gevoelde, dat is mij onmogelijk. Om half elf verlieten wij de H. Stad te midden van een aanhoudenden regen. De zeereerw. Pater quot;Praeses van San Salvatore had elk van ons een oud habijt gegeven; het onze werd behoorlijk ingepakt en nu hinderde het ons weinig, dat wij eenige uren met een nat pak moesten rijzen. De paarden cn mijn muilezel hadden meer reden van klagen, want de wegwas zeer slecht, liet had nog maar anderhalven dag geregend en het was overal slijk geworden, alsof er eene overstrooming geweest ware. Toen wij een p;iar uren gereden hadden bleef mijn muilezel achter; dat beviel mij niet omdat Br. Livinus nu en dan eene merkwaardige plaats aanwees of ons herinnerde aan een of ander feit, dat daar was voorgevallen. Ik gaf mijne ontevredenheid te kennen met handen en voeten en toen zette het mijn beestje op een loepen. Dat was naar mijn wensch; maar bij het afgaan van een berg valt het eensklaps, ik vlieg met parapluie en al over zijn kop en kom vlak voor hem neder. Daar lagen wij in het slijk en keken elkander zoo nuchter aan, dat niemand eene schuldbekentenis kon verwachten. Wij stonden gelijktijdig op; Pater Wilfried en Br. Livinus waren aanstonds bij mij en hielden mijn muilezel staande,

8

-ocr page 120-

— 118 —

terwijl ik even mijne handen ging afwasschen aan den kant van den weg. Toen eerst bemerkte ik dat ik bloedde, maar de wonde beteekende niet veel. Mijn parapluie bad meer geleden. I k steeg weêr in den zadel en wij reden gezamentlijk verder onder voortdurenden regen. Om ^ v, uur maakten wij eene kleine halte en gebruikten een las kotüo in een stal-café te Bab-el-ouad. Toen wij daar vertrokken begon de regen tc verminderen en ten laatste hadden wij nog schoon weder tot llamleh toe (\'s avonds 7 ure.) Ik zal u wel niet behoeven te zeggen, dat een wring-machine daar veel dienst zou gedaan hebben. Dan, weldra was bet leed van den dag vergeten.

22 Nov. Jaffa — Aan boord.

Om 7 ure verlieten wij Ramleh. De opgaande zon beloofde ons een schoonen dag en wij werden niet tc leur gesteld. Toen wij in de nabijheid van Jaffa kwamen, ontmoeten wij overal Turken in feestgewaad, want na het eindigen van den Rammadan houden zij drie dagen en nachten volop kermis, liet was bij 10 ure toen wij aan \'t klooster afstapten. Paler Prases vertelde ons, dat de zee de vorige dagen zeer onstuimig was geweest, dat de boot nog niet was aangekomen en dat het nog wel een paar dagen zou duren eer wij konden vertrekken, want er was nog geen telegrapliisch bericht van Beyruth ontvangen. Na bet middagmaal was ik naar mijne kamer gegaan en spoedig in diepe beschouwing geraakt. Toen ik ontwaakte zag ik met een verrekijker op grooten afstand een boot naderen en niet lang daarna kwam Pr. Modestus mij vertellen, dat de telegraafdraad gebroken was en onze boot waai\'-

-ocr page 121-

— 119 —

schijnlijk in aantocht was. Hot duurde niet lang of wij erkenden de Oosten rij ksche vlag\' en nu inoe-ten wij ons reppen om klaar te komen, wijl de boot zoo spoedig mogelijk moest vertrekken wegens de vertraging, die de storm veroorzaakt Irul. De zee was thans wederom geheel kalm. Br. Livinus vergezelde ons lot op de hoot, nam afscheid van ons en keerde met een nieuwen pelgrim terug, die ons vertelde, dat hij te Beyrnth maar even 15 francs had hetaald om aan hoor l te komen. Er waren weinig passagiers Ie en 2e klas., maar de 3e (het dek) zat ot liever lag vol. Ofschoon wij vóór vijf ure aan boord moesten zijn, werd het vrij laat eer men het anker ligtte. De reizigers der k2e klas hebben op de booten der Lloyd geen bijzondere kamertjes of hutten. Een gordijn scheidt hunne legersteden van de salon; dit is onpleizierig en vooral \'savonds. Wij waren gewoon bij tijds te gaan slapen, omdat de morgenuren het best geschikt waren om ons breviergebed te verrichten. Andere reizigers hebben eene andere dagorde en zoo was ik dien avond gedwongen om op mijn bed eene les in \'t Hoogduitsch aan te; hoeren. Een Pruisisch officier was bezig met een paar Grieken, die met min of meer krachtsinspanning hun leermeester nazeiden: Gehen si mir Brod, Fleisch, Wasser, Wein, Bier enz. Op dat oogenblik kou ik al het genoemde missen ; ik had alleen stilte noodig en terwijl ik daarop te vergeefs wachtte viel ik eindelijk in slaap.

Zondag 23 Nov. Port-Said.

Een zondag op zee, zonder H. Mis, zonder heilige diensten is iets vervelends voor een katholiek en vooral voor een priester. Wij moesten het thans opnieuw

-ocr page 122-

- 120 -

ondervinden. Men liet ons nog al vrij rustig begaan met ons gebed oi de studie, maar eindelijk komt de Pruissische Officier een praatje maken en vertelt mij, dat hij met toestemming van zijn gouvernement dienst zoekt in een buitenlandsch leger en het liefst in een oorlog voerend; want na den laatsten krieg bad hij het kazerneleven zoo vervelend gevonden, dat hij het niet Icon volhouden. Ik wist er raad op en wilde hem naar Atchin zenden; daar zou hij zijn strijdlust kunnen voldoen. Dit scheen hem nog al te bevallen, maar of li ij pogingen gedaan heeft om zijn toppunt van geluk to bereiken, weet ik niet. Omstreeks vijf ure waren wij te Port-Saïd en wij gingen even aan wal om onze confraters te bezoeken. Port-Saïd is eene nieuwe stad; do haven is ruim en er lagen vele booten en zeilschepen van verschillende natiën, maar geen Nederlandsche. Het Europeesch gedeelte der stad belooft nog al schoon te worden; de straten zijn breed en recht aangelegd en men vindt er bazars en cafés a la mode de Paris, liet Arabisch gedeelte verraadt geen rijkdom en buiten de stad ziet het er akelig uit. De bevolking bestaat uit Oostenrijkers, Italianen, Franschen en Arabieren. Langs de kiosk, waar men juist een vroolijk stukje speelde, kwamen wij aan bet klooster. Do houten kerk is nog al ruim en bet klooster heeft plaats genoeg om het te worden. De tuin vereischt veel arbeid en kosten, wijl het water van verre moet aangevoerd worden en alles is verschrikkelijk duur te Port-Saïd. Om half zeven waren wij terug op de Iris en bleven lang op het dek, want het was een buitengewoon heerlijke avond. Om hall\' tien vertrokken wij.

-ocr page 123-

- 121 —

24 Nov. Alexandrië.

Het weder was vrij goed. Om 2 ure na den middag zagen wij in de verte reeds de kusten en eindelijk onderscheidden wij de huizcu van Alexandrië, maar het duurde nog lang eer wij in de haven kwamen. Hier was liet waarlijk een woud van masten. Om hall\' zes stapten wij met den officier en de twee Grieken in een bootje en men roeide ons naar het kantoor der Douanen. Een tioep schreeuwende Arabieren wilde zich van onze reiszakken en koffertjes meester maken, maar de Pruissische officier nam het commando op zich en regelde alles. Eerst moesten wij ons paspoort afgeven en daar laten om het naderhand van den Consul onzer natie terug te vorderen; daarna moest ineen ander gebouw ons goed aan eene inspectie onderworpen worden. Dat gaat hier gemakkelijk, als men slechts in de beurs wil tasten om de beambten een goeden bakjies te geven. Dat behoort zeker ook niet, maar die lieden worden door het Turksch gouvernement zeer slecht betaald en doen dan ook uit eigenbelang het land veel te kort. Men kent de kwaal heel goed, maar laat haar steeds verergeren. Voor ons ging het gemakkelijk. ■— Hier verliet ons de officier om een onderzoek in te stellen naar zijne parapluio, die spoorloos verdwenen was. — Nu wilden vier of vijf Arabieren zich elk met een pakje belasten omheteenige schreden verder op een wagen te leggen; wij stootten hen terug en deden het zelve zonder eenige moeite Slechts een kistje was te zwaar en werd door een Arabier gedragen. Wij boden hein eene kleinigheid aan, maar de man was niet tevreden, zoo als hier gewoonlijk het geval is

-ocr page 124-

m —

en hij vroeg 2 franken voor zijne moeite. Wij Inis-terden niet naar iiem en wildon vertrekken, maar hij begon le roepen en te schreeuwen, alsof wij hem het grootste onrecht aandeden en wierp ten laatste het geld weg, dat wij hem gegeven hadden. Nn was liet tijd dat wij ons een weinig deden gelden. Pater JVIo-destus was zoo gestoord over de handelwijze van den Arabier, dat liij hem in \'t Latijn zijne ontevredenheid te kennen gaf. Ik raapte liet geld op cn stak het in den zak, zette mijn elleboog voor het aangezicht van den onboschaarnden eisclier, beval den wagenmenner: avantiü en de andere was al heel tevreden toen wij hem toch nog iets toewierpen. Zulke handelwijze zal n wellicht vreemd schijnen, maar filer is zij noodzakelijk, zoo gij geen gat in de beurs wilt maken. Om half zeven waren wij bij onze medebroeders in bet groote klooster van Sint-Catharina. Denzelfden avond gingen wij naar de woning van Mgr. Ciurcia die nog altijd te Rome was, en zijn Vicarius-Generalis, de HoogE. Pater Ellas, toonde ons de vier koffers, die wij van Parijs verzonden hadden. Op onze vraag of er voor ons geen koffers gekomen waren van Rome, kregen wij een ontkennend antwoord. Toen wij in \'t klooster waren teruggekeerd, overhandigde P. Vicarius mij een brief van den HoogE. Pater van Werkhoven, waarin een andere van Venray. Het was de eerste, die ik in \'t buitenland van Europa ontving. Hij was mij hoogst aangenaam on met hijzonder genoegen las ik, dat gij dagelijks uwe gebeden vereenigt voor het welgelukken onzer reis. — \'s Nachts heb ik cru zeker veel van verteld.

-ocr page 125-

- 123 —

25 Nov. Alexandrië.

(Vervolg.)

Het was feest te Venray, maar niet minder te Alexandrië. De 11. Gatharina, die gij ()[» bijzondere wijze vereert, is, zooals gij weet, eene Alexandrijnsche Maagd en Martelares en daarenboven patrones van do klooster-parochiekerk. De kerk werd van \'s morgens vroeg druk bezocht en om 10 uren droeg de HoogE. Pater Elias de plechtige mis op. Eenige leerlingen van de Broeders der christelijke scholcn zongen eene schoone muziekmis mot begeleiding van instrumenten, die door hunne medeleerlingen werd bespeeld. Een der Eerw. Paters, een waar redenaar, hield eene lofrede op do H. Gatharina in hot Italiaansch, waarvan wij thans al veel verstonden. Ik heb u dien dag bijzonder aanbevolen aan de II. Gatharina en haar zegen en bescherming over u afgesmeekt.

20 Nov. — 20 Dec.

Wij hadden gehoopt ons den 30 Nov. te Suez te kunnen inschepen op de boot der Messagerie maritimes, omdat wij er stellig op rekenden, dat onze koffers reeds lang van Rome naar Alexanderië verzonden waren; het viel ons bitter tegen; wij zagen geen koffers en moesten geduldig (?) wachten. Een brief van den HoogEerw. P. van Werkhoven berichtte ons intusschen dat zij den 45 Nov. van Rome verzonden waren, liet had hem gebleken, dat zij reeds daar waren voor ons vertrek, maar door de verre nalatigheid der beambten niet waren afgeleverd. Nu wilden die hoeren hem nog eene boete van 20 lira\'s opleggen omdat zij te lang daar gestaan hadden en toch waren wij en Z. II, Eerw.

-ocr page 126-

- 124 —

na ons, verschillende malen aan \'t bureau geweest om ze op te eisehon. Hij heeft hen dan ook betaald met klinkende munt, die niot in do beurs maar op het trommelvlies te recht kwam en de heeren met beschaamde kaken deed zwijgen. Wij liepen nu al de agentschappen van Alexandrië af, maar nergens waren koffers gearriveerd aan ons adres. Het was en bleef wachten. De eerste dagen gebruikten wij om do beroemde stad Alexandrië eens goed rond te wandelen. Sommige barer straten zijn breed en geheel belegd met vierkante steenen, die van Triest daarheen gevoerd worden; andere zijn smal en smerig. Het schoono vierkante plein, waarop het standbeeld prijkt van een vroeger onderkoning van Egypte, is omgeven met ruime Kuropeesche winkels. Overal ziet men vreemdelingen en inwoners uit verschillende rijken van Europa,Fran-schen, Engelschen, Italianen, Maltezen, Duitschers enz. on exemplaren van alle soorten van Aziatische en Al\'ri-kaansche volkeren, zoodat men hier personen en kleederdrachten van alle kleuren en vormen vindt. Onder anderen ziet men er verscheidene vrouwen, die bijna geheel gesluierd zijn en boven de ueus, recht over het voorhoofd een kooperen versiersel of ontsiersel dragen, dat veel gelijkt op een naaldenkoker. In Palistina had ik meermalen de sterkte en vaardigheid der vrouwen bewonderd in \'t dragen van kruiken enz. op het voorhoofd ; hier zag ik eetis op eene wandeling een wezenlijk kunststuk. Een vrouw droeg in eene zeer ongelijke straat een gewone llesch op het hoofd zonder houvast, (wat zou onze Nederlandsche Vener.-. Br.\', hier zijn longen geweld aangedaan hebben!) terwijl zij aan de eene hand een klein kind voorttrok en in de andere

-ocr page 127-

- 125 -

hand een paar visschen hield. De draagkracht der mannen is verbazend. Eens nam een Arabier twee onzer koffers op zijn rug, die wij eik afzonderlijk met tweeën slechts even van den grond konden optillen. Alexandria, waar zooveel martelaren hun bloed weleer vergoten hebben, heeft thans ruim 40,000 katholieken, waarvan een groot getal met oer dien naam draagt; andere schamen zich niet voor dien van vrijmetselaar. Er is maar een parochiekerk van den Latijnschen ritus, die der paters Franciscanen, \'s Zondags preken zij in het Arabisch, Fransch, Hoogduitsch, Italiaansch en Malteesch. De EE. PP. Lazaristen hebben er ook eene fraaie kerk en eene kostschool, die bezocht wordt door 70 leerlingen, meest allo van Europeesche afkomst; ook zijn er eenige Turken bij van den deftigen stand. De vereenigde Grieken hebben insgelijks eene kerk en er zijn nog eenige vereenigde Kophten en Armenianen. De Broeders der christelijke scholen hebben er een groot collegie, neven de parochiekerk, dat bezocht wordt door 600 leerlingen, Katholieken, vereenigde en schismatieke Grieken, Joden, Protestanten, Turken en Armenianen. Hun onderwijs, even als dat der E.E. P.P. Lazaristen, wordt zelfs door onkatholioken zeer geprezen.

De Zusters van Liefde bedienen een hospitaal en weeshuis en geven onderwijs. Wij waren hier nogmaals getuigen van de verdraagzaamheid der Turken in zake der openbare godsdienstige plechtigheden. Den 8 Dec. woonden wij eene begrafenis bij, die nagenoeg op dezelfde wijze plaats had, als Ie Smyrna; de stoot was nog grooter. Een veertigtal vroegere gazellinnen der jeugdige overledene gingen voorop; zij waren ge-

-ocr page 128-

— 126 —

heel In \'t blauw gekleed, droegen oen witten sluier, die tot op do voeten nederhing en hadden een waskaars in de hand, even als de liefdezusters, die haar vergezelden. De rijtuigen hielden stil en een jonge Arabier die op zijn ezel voorbij wilde rijden, werd door zijne landgenooten met een paar Arabische uitvallen op zijde geduwd. Do Turken hebben eene andere wijze van begraven ; bijna dagelijks zagen wij hen een der hunnen grafwaarts dragen op hunne schouders in eene overdekte baar. Eenige vrouwen en kinderen herhaalden beurtelings op zangeren toon dezelfde woorden, terwijl de vrouwen onder hevige gebaren nu en dan eens luid op gilden. De wandelingen door de stad bevielen ons in \'t begin, omdat wij tusschen beide iets nieuws zagen, maar het duurde niet lang en wij besloten om ons voortaan bij den kloostertuin te bepalen. Het is waar, wij hadden zeker nog wel eenige bijzonderheden kunnen zien, maar de onge-wenschte vertraging in onze reis en het gebrek aan een leidsman, dien wij goed konden verstaan, benamen ons den lust. De regenbuien veranderden daarenboven dikwijls de Arabische straten in ware modderpoelen en gij weet zeer goed, dat de Franciscaansche laarzen dan weinig geschikt zijn voor eene wandeling. Zij, die eene ruime beurs hebben, kunnen gemakkelijk van het eene eind der stad naar het andere komen. Aan de hoeken der straten staan overal gezadelde ezeltjes en voor een kwartje wordt men ezelridder, ruiter meen ik. Zoodra men gezeten is loopen de kleine Arabieren met een stokje achter den langoor en weten hem zoo goed op eene gevoelige plaats te treilen, dat men geen sporen noodig heeft. Het is een koddig gezicht, vooral als

-ocr page 129-

— 127 —

er velen bijeen zijn. Ook staan er schoone Europeesche rijtuigen, maar, als je belieft. Mijnheer /\'2. ■ ol\' 2.50 en dan nog met gevaar van een grooten omweg te maken of in liet slijk te blijven steken. Het is ook geen wonder, want eene vooruitstekende yoot of huis brengt al liet regenwater der daken midden op de straat en wee hem die zich veilig waant onder een regenscherm. Ik heb het eens moeten betalen met een nat pak. In het klooster had ik overigens mijne bezigheid. Ik hield mij onledig met het bestudeeren der Italiaansche taal, wijl ik nu nog in de gelegenheid was haar te hooren en te spreken. — Den 8 December vierden wij plechtig het feest van de Unbevl. Ontvangenis der H. Maagd on \'s avonds begon de jaarlijksche retraitie. Wij maakten van de gelegenheid gebruik om in dat voorrecht te deelen en volgden geregeld al de oefeningen van \'s morgens 5 tot, \'s avonds 8 ure. Wij hadden het al zoo ver gebracht, dat wij de preken en voorlezingen in \'t Italiaansch vrij goed verstonden. Zondag den 14 Dec. berichtte ons de lloog E. P. Elias, dat Mgr. Oiurcia in de haven was en een weinig voor don middag zijne quarantaine zou geëindigd zijn. Wij veronderstelden om meer dan eene reden, dat wij thans eenig nieuws omtrent onze koffers zouden vernemen en tegen den avond brachten wij zijne Doorl. lloogw. een bezoek. Daar vernamen wij aanstonds tot onze groote vreugde van zijn Secretaris, den WelE. P. Placidus, een Belg, dat onze koffers daar stonden en misschien reeds eenigen tijd gestaan hadden, maar bij vergissing voor die van Monseigneur beschouwd waren. Nu waren wij gered!! -- Wij hoorden er ook nog dut de boot, waarop wij te Smyrna gekomen waren, op

-ocr page 130-

- 128 -

hare volgende reis tegen de Jonische eilanden geslagen en gezonken was; dut evenwel de passagiers en de bemanning en een groot gedeelte der goederen behouden waren. AVij keerden naar liet klooster terug eu na de retraite lieten wij onze kolTcrs halen en maakten ons gereed voor de verdere reis. Donderdag ging ik naar het Consulaat der Nederlanden mijn paspoort terughalen. Do Consul was afwezig, maar ik kwam toch klaar. Denzelfden dag gingen wij naar het agentschap dor Messageries maritimes om onze kaart te halen en plaats te betalen tot Shang-hai; Suez—Shang-hai, drie personen 2o klas? 4785 francs!!! veel meer dan de Congregatie der Propaganda ons voor de reiskosten had kunnen geven, en gelukkig dus, dat de lieldadig-hoid onzer landgenooten ons een duitje vooral\'geschonken had.

Vrijdag 19 December verzonden wij al onze koffers naar Suez aan den Zeer Eerw. P. Prases. Bij ons zou zoo iets spoedig afgoloopen zijn, maar bij de Turken is dat iets anders. Eerst moesten wij een paar vellen papier koopen, waarop eenigo Arabische letters stonden. Van daar zond men ons naar een klein houten

...... ik weet niet, lioe ik dat verblijf noemen moet,

ik zal maar zeggen rookkot, want een half dozijn Turken zaten er te dampen, alsof wij gedesinfecteerd moesten worden. Een hunner schreef op liet duur betaalde papier het getal der koffers , do hoedanigheid en waarde der goederen eu had zijn bakjies verdiend. Vervolgens wees men ons naar een kantoor waar een jeugdige klerk al pratende en spelende met zijne makkers, eenige letters op ons papier kladde. Eindelijk verwees men ons naar een anderen hoek van het gebouw waar

-ocr page 131-

- 129 -

een andere klerk door ons verzekerd moest worden, dat onze goederen voor Suez bestumd waren , terwijl hij wellicht de vracht bepaalde. Mijn eindelijk is te vroeg voor den dag gekomen; ik kan nog wel eens van voren af beginnen. Van daar moeten wij terug naar de plaats waar onze goederen gewogen waren en werd aan eenige koffers een zegel gehecht. Toen bracht men ons naar een kantoor met verschillende aldeelin-gen. Op de eerste plaats werd ons papier nagezien en met nieuwe letters verrijkt; op de tweede werd alles uit- en nageteld; op de derde moesten wij met onze beurs te berde komen; op de vierde werd alles nog eens nagezien, opgeteld en onderteekend en ten laatste hield men ons eerste papier en gaf ons een ander geelgekleurd in do plaats. Als gij de plaatsen en kantoren nu bij elkander telt, zult gij gelukkig juist elf vinden! — Wij hadden geen reden van klagen, want volgens de getuigenis van den Broeder, die ons vergezelde, gebeurde het slechts enkele malen , dat men in twee uren tijds alles kon afmaken zooals wij gedaan hadden, \'s Namiddags gingen wij de zegen vragen aan Z. D. H. Mgr. Ciurcia en hem nogmaals bedanken voor de groote diensten, die hij ons bewezen had. Te Alexandrie hadden wij, uitgenomen de regendagen, het heerlijkste weder gehad, dat wij konden wenschon. De thermometer toekende 13 a 14 graden Reaumur en toch heette het winter en was het koud voor de Arabieren.

20 Dec. — Caïro.

Daar wij pas den 28 Dcc. aan boord behoefden te zijn, wenschten wij oerst nog Caïro en de Pyramicden

-ocr page 132-

- 430 —

to zien en vertrokken naar do residentie dos ondor-konings van Egypte. Om 8 ure waren wij aan \'t sporen; dat was weer golieel iets nieuws voor ons. In de wagens ontbrak het niet aan lucht, maar nog veel minder aan stof. De streek die wij doorreisden was schoon; cene uitgestrekte vlakte, waarin het jeugdig groen afwisselde met de kantoenstruikjes en doorsneden met verscheidene kanalen en kleine waterleidingen. Tweemaal spoorden wij over den Nijl. De huizen, dorpen of steden, die wij van verre of van nabij zagen, hadden oen allerarmoedigst uiterlijk. De; vierkante platte huisjes of gedroogde zandhoopen kwamen ons nog nieteriger voor in de nabijheid der ruime huizen en magazijnen van de Europeesche handelaars of fabrikanten die zich hier op sommige plaatsen gevestigd hebben. Een hunner behoorde tot ons gezelschap en vertelde ons, dat de Arabieren onovertrefbaar zijn als bet op stelen aankomt en dat hij zich zelden of nooit kon verlaten op de eerlijkheid zijner bedienden. Zwaar geladen kameelen en ezels ziet men overal. Wij hadden te voren eenige inlichtingen gevraagd en waren verzekerd dat wij niet van trein behoefden te veranderen. Die voorzorg was noodzakelijk, want de spoorwegbeambten schijnen hier alleen hun moedertaal te kennen. Eens echter heb ik toch een conducteur Zanzee (changer) hooren roepen. 1 Wij gingen goed vooruit, ton minste wij hadden minder redenen van klagen dan vroeger de reizigers in den middag-bommel-zug van Venlo naar Maastricht. Om één uur waren wij in \'t klooster onzer Medebroeders te Cairo. Een weinig later maakten wij een wandeling in het oude gedeelte der stad en bezochten onze Confraters in het kleine convent bij de

-ocr page 133-

— 131 -

kerk der vereenigde Kophten en de kathol. Griekenen Armenianen. Wij vonden de straten buitengewoon nauw en op meer dan eene plaats belioeïde men volstrekt geen Goliath te zijn, om op liet bovenste en vooruitstekende gedeelte der huizen, zonder moeite in hot tegenoverliggend huis binnen te treden. In de nabijheid der kerk van de Armeniërs waren wij getuigen van eene kleine vechtpartij. Nu, dat ziet men bij ons ook wel eens, maar ik gelool toch dat Hildebrand den hollandschen jongen op geheel andere wijze zou beschreven hebben, wanneer hij aldus te werk ging. Verbeeldt u: twee kwade jongens van 12 a 13 jaren bleven elkander al knijpende en krabbende heel bedaard het aangezicht verscheuren, zoodat het bloed er langs vloeide. Ik zag geen van beiden eene poging aanwenden om zijne tegenpartij te ontkomen ol\' door het aanwenden van groote lichaamskracht tot bedaren te brenger en ik gevoelde groote bekoring om hen met een hollandschen slag op eerbiedigen afstand van elkander te plaatsen, toen juist een Grieksch geestelijke, die van den anderen kant der straat kwam, hun die dienst bewees. Toen wij uit de kerk kwamen hadden zij hunne liefhebberij hervat en eene Europeesche dame had groote moeite om hen te scheiden. Als het hier altijd zoo gaat, zou men er met recht iets uit kunnen leeren voor hun karakterschets. Tegen den avond waren wij bij de Broeders der Christelijke scholen. Nadat wij de verschillende lokalen, klassen, studiezalen enz. bezichtigd, hadden, geleidde Broeder Overste ons naar het platdak, van waar wij gansch Caïro konden overzien. Dat was een fraai en geheel vreemd gezicht. Caïro is zeer rijk aan moskeen, men zegt, dat er meer dan 3ÜÜ zijn en de

-ocr page 134-

— 132 —

meeste hebben twee ol meer smalle torentjes (minarets.) Nooit heb ik zooveel verheven punten in een enkele stad gezien. Wij hadden er gaarne wal vertoefd, maar kregen medelijden met Broeder Overste, die beefde van koude. Wij dachten er ook niet aan, dat het in \'t hartje van don winter was. Wie zou het ook gelooven met 13 graden warmte Reaumur, Men moet wel aan groote hitte gewoon zijn om dan te klagen over de koude.

21 Dec. — Caïro.

Vervolg.

liet was Zondag en dus gelegenheid voor ons om te huis te blijven. Het schijnt dal hier, even als Alexandria, hel grootsta gedeelte der Europeesche bevolking llaliaansch verstaat, althans de predikatie onder do Hoogmis geschiedde in \'L llaliaansch en ook op onze eerste wandeling hadden wij die laai op straat hooren spreken, \'s Namiddags werd alles besproken en besleid voor een tochljo naar de pyramiden.

22 Dec. — De Pyramiden.

Om half acht kwam men ons boodschappen, dat onze ezels en hunne drijvers wachten en weldra waren wij op reis naar de Pyramiden. liet was voor \'teerst dat wij op ezels reden. Men had ons voorspeld da wij al vallende leergeld zouden geven, maar buiten alle verwachting bevonden wij er ons beter op dan op de paarden en draafden door de stad, dut het een lust was om te zien. Het gedeelte der stad, dat wij doorreden is geheel nieuw, Sclioone Europeesche en Oos-tersche huizen prijken aan beide zijden der gelijke

-ocr page 135-

— 133 —

straten, die dikwijls in rechte lijn van het eene plein tot het andere loopen. Over cene groote ijzeren draaibrug kwamen wij buiten de stad in eene ruime laan; daarna reden wij een tijd langs den Nijl, die hier zeer breed is, sloegen vervolgens rechts af en bleven nu op een breeden grindweg van weerszijden beplant met eene soort van acaciaboomen. Wij zagen de Pyramiden recht voor ons en het scheen, dat wij er spoedig zouden zijn; maar hier vooral was het waar; schijn bedriegt, want wij moesten nog bijna twee uren rijden. Die rid was echter niet vervelend. Het was een hemelsch lenteweder, onze diertjes draafden ol galoppeerden volgens ons verlangen, terwijl ons oog zich kon verlustigen in het beschouwen der vruchtbare akkers, die hier en daar met een levendig groen bedekt, waren. Om 40 ure weken wij een weinig links af van den weg, kwamen door het zand tot aan de hoogte, waarop de steenen gevaarten zich verheffen en zagen reeds eenige Europeanen met de noodige hulp naar boven klimmen. Wij mochten niet lang dralen zoo wij hun voorbeeld wilden volgen, want do zonnestralen begonnen het vrij warm te maken. Wij vroegen aan het hoofd der Arabische klimmers een paar helpers voor den bepaalden prijs en begonnen met moed. Het bestijgen der Pyramiden is geen gemakkelijk werk. Bijna alle reizigers bepalen zich bij eene en wel de grootste; zoo deden wij ook. Wij hadden elk twee Arabieren, die ons bij de hand vasthielden. De vorm der Pyramiden is u genoegzaam bekend, maar welke werktuigen men gebruikt heeft om die steentjes op elkander te stapelen, hiervan heb ik geen begrip. Het zijn lang-

9

-ocr page 136-

— 134 —

werpige blokken waarvan er velen zeker moer clan een meter lang zijn en voor het minst l\'/a 0f 2 meters hoog. Zij moeten ook nog al breed zijn, wijl elke opgaande laag op den buitensteen zooveel plaats overlaat, dat men er heel gemakkelijk kan staan en wandelen. Hoeveel lagen er juist zijn, weet ik niet; ik wilde zo tellen, maar mijne geleiders praatten zoo veel, dat ik gedurig in de war raakte. Ik kon het in eens niet volhouden lot boven, maar rustte tweemaal onder weg. Ik bewonderde de Arabieren, die zich in het geheel niet schenen te vermoeien, niettegenstaande zij mij nog beurtelings moesten trekken en tegenhouden, want mijne beentjes waren Lc kort, om in eens van de eene laag op de andere te stappen. Ik zeide zoo even dat zij mij door hun gepraat in de war brachten; ik kende iu zoo verre de Arabische bedelwijze, dat ik er niet aan twijfelde of die lieden zouden nog een bijzondere baksjies vragen en daarom sprak ik in het begin in \'l geheel niet of wel ik sprak mijne moedertaal , die zij niet verstonden. Zij meenden, dat het Russisch was en ondervroegen mij in gebroken Fransch, Italiaansch, Hoogduitsch en Engelsch. ïoen ik een weinig wilde rusten liet ik mij een paar Fransche woorden ontvallen en nu begonnen zij voor goed hun verlangen kenbaar te maken: Monsieur, arabes fatigue aussi..... toujours monter.....vous content....

bon backchiche.....donner ici.....chef pas voir----

Ik liet hen praten en zeide, dat ik zou zien, wanneer ik weer goed en wel beneden was. Dat beviel hun maar half. Eindelijk kwam ik op bet toppunt der groote pyramide. Vroeger is die waarschijnlijk geheel smal of zelfs spits toeloopend geweest; thans is er eene vier-

-ocr page 137-

— 135 —

kante vlakte, waarop gemakkelijk dertig personen kunnen staan. Op eenige staande en liggende blokken stonden honderde namen gegrift of geschreven. Ik ging een weinig nederzitten om wat nit te rusten. P. Wilfricd was reeds daar en P. Modestus was nog op weg. Aan de eene zijde zag ik eene schoone en vruchtbare streek en in de verte de stad Cairo, aan de andere niets dan dorre zandvlakten. Terwijl ik daar zat, bood eenderde Arabier, die mij uitsluitend met dat doel gevolgd had, mij een kruik niet water aan, maar ik weigerde die ver-frissching, omdat er een baksjies op volgen moest. Toen ik alles goed had afgezien reikte ik weer de hand aan mijn geleider en begon den terugtocht. Men had mij gezegd, dat het afklimmen nog vermoeiender was, dan het opklimmen; maar ik ondervond het tegendeel. Ik sprong van den eencn steen op den anderen en was onder niet zoo vermoeid als toen ik boven kwam. Nu wilde ik ook een kijkje van binnen nemen; P. Wilfried was gereed mij te vergezellen, maar P. Modestus stelde zich tevreden met even den ingang te beschouwen. Het binnen gaan was ook alles behalve gemakkelijk. Drie geleiders vergezelden ons. Bij het licht van een stuk kaars kropen of liever gleden wij een eind wegs over eene gladde helling in eene nauwe vierkante opening; daarna konden wij rechtop gaan in een rechten vierkanten gang, moesten dan weer schuins in de hoogte en kwamen eindelijk aan eene kamer; het vertrek dei-koningin genaamd. Het is eenige meters breed en lang; nabij de deur is eene soort van nis en de stee-nen in de zijmuren zijn zoo goed samengevoegd dat men de voegen nauwelijks kan onderscheiden. Het is bijna alles graniet wat men van binnen in de

-ocr page 138-

- 136 —

Pyraraiden ontwaart. Onze geleiders wilden ons hier 0|) den mouw spelden dat wij alles gezien hadden, maar ik had nog iets onthouden van hetgeen ik vroeger gelezen had en gaf hun met nadruk te kennen dat ik de koningskamer wilde zien. Nu wendden zij voor, dat het al tc lastig en te vermoeiend voor ons zou zijn, dat alles hetzefde was enz. maar ik hield vol en zij gingen vooruit. Het was inderdaad vermoeiend. Wij waren genoodzaakt hlootvoets te gaan, omdat de stecnen al te glad waren en dan moest een Arabier ons met do hand voortrekken. Onderweg achtten onze gidsen liet oogenblik gunstig om nog eens op hun baksjies

terug te komen: Monsieur, vous francais rich©.....

nous Arabes pauvres ...... beaucoup enfants ......

pas manger..... bon bakchiche. Wij sukkelden voort

en kwamen in do voornaamste plaats der groote py-ramide , de zoogenaamde koningskamer. Volgens een Engelsch schrijver is zij 34 (eng.) voeten lang, 177,7 breed en 19 voeten 2 duim hoog. Het bovengedeelte is plat en bestaat uit groote blokken graniet, die op do zijmuren van dezelfde stof rusten. Bijna in \'t midden der kamer staat een ledig sarcophaag van rood graniet. Het is ongeveer een meter hoog, een weinig smaller en ruim 2 meters lang. Wij stonden verbaasd over de lengte der steenblokken in de muren. Wij zagen er oen boven den ingang, die ruim drie meters lang was cu nog gedeeltelijk in den zijmuur was verborgen. Boven deze kamer moet nog een kamertje of eene ruimte zijn, maar onze geleiders hielden staande, dat er niets meer was. Ik had vroeger ook nog gelezen dat men door een smalle opening met behulp van koorden beneden in een ander vertrekken

-ocr page 139-

— 137 —

komen, maar dat de Arabieren zoo grooten schrik daarvan hebben, dat men hen met geen geld kan bewegen er in af te dalen. Ik had geen plan mij nog meer te vermoeien, maar wilde mij toch eens van het laatste overtuigen en zeide, dat ik mijn koord kon gebruiken om er iu te geraken. Maar een onzer gidsen antwoordde met een onnavolgbaar ontkennend gebaar: Monsieur, cinq Napoleons, pas d\'Arabeü Zijne makkers maakten zich al gereed terug te keeren; wij volgden hen, maar wij konden ons op die gladde helling niet staande houden, alhoewel er eene soort van treden in uitgehouwen waren; wij zetten ons neder en lieten ons glijden. Wij waren blijde toen wij het daglicht weer zagen, betaalden onze geleiders en gingen in de schaduw van een huis in tie nabijheid, het sober middagmaal gebruiken, dat wij meegebracht hadden. Toen wij geëindigd hadden kwam de eigenaar ol\'iemand die zich als zoodanig voordeed, ons een baksjles vragen omdat wij gebruik gemaakt hadden van de schaduw, die zijn huis afwerpt! ! — Wij konden ons niet onthouden van lachen, maar gaven toch door ondubbelzinnige gebaren zooveel te kennen dat hij zijn eisch niet meer herhaalde. Daarna gingen wij al de 1\'y-ramiden in oogenschouw nemen en al tredende hunne breedte afmeten Er zijn drie groote en drie kleine; van de laatste heeft slechts eene den eigenlijke pyra-midalen vorm; de twee andere zijn plat.

Volgens Wilkinson in de grootste Pyramide 460,0 (eng.) voeten hoog (loodrecht genomen). De \'i0 447,(3 voeten en do 3° 203,7 voeten.

De breedte der i0 is volgens hem 732 voet; der 2quot; 690,9 en der 3° 203,7 voet (Eng. maat).

-ocr page 140-

- 138 -

Volgens Herodotus is de eerste gebouwd door Cheops. Hij liet de tempels sluiten en dwong zijne onderdanen tot den arbeid; \'100,000 hunner werkten 10 jaren over den weg, die moest dienen om de steenen aan te voeren en 20 jaren om de pyramide zelve op te trekken. Zij werden alle drie maanden door een gelijk getal afgelost. Ik gebruikte mijn eigen maat om ze af te meten en telde voor écne zijde bijna 280 mijner passen; P. Wilfried ruim 240 der zijne. De tweede, die aan Gephren, den broeder van Cheops wordt toegeschreven, is volgens een Engelsch schrijver 40 voet smaller. P. Wilfried telde 228 passen. Terwijl hij daar bezig was snelde een jakhals in vollen galop uit de opening. De Derde door Mycerinus gebouwd is nog smaller; ik telde 120 passen; P. Wilfried 104. Zij is uitwendig de kostbaarste; tot de 15° laag is zij gedekt met schoone zwaarte steenen. De drie andere zijn veel kleiner en worden door velen niet eens genoemd. De 4quot; is 42 mijner passen breed, do twee andere heb ik niet afgetreden, maar deze waren nog smaller. In de nabijheid zagen wij nog eenige andere ruïnen, die waarschijnlijk ook al voor begraafplaatsen gediend hebben; eene vooral moet zeer kostbaar geweest zijn te oordeeten naar de groote zwarte steenblokken, die men er nog ziet. Ten laatste kwamen wij voor de Slinks, een groot steenen monster met een menschenhoofd van eenige meters omvang en hiermede was ons bezoek afgeloopen en gingen wij onze ezels weer opzoeken.

Intusschen waren verschillende Fransche en Engel-sche reizigers aangekomen. Omstreeks 4 ure waren wij in \'t klooster terug, waar de eerste vraag was:

-ocr page 141-

- 139 —

hoe dikwijls zijt gij gevallen ? — on men kon maar rnoeic-lijk gelooven, dat het in \'t geheel niet gebeui\'d was. Ook verwonderde men zich er over, dat wij nog zoo vlug te been waren.

23 Doc. Cairo (vervolg).

Om 9 ure reden wij weer in vollen galop op onze ezeltjes de stad uit om een bezoek te brengen aan den boom der 11. Maagd nabij het oude lleliopolis, 2 uren van Cairo. Het weder en de wegen waren even schoon als den vorigen dag en daar wij goed gereden hadden waren wij vóór 10 Va aan een tuin van don onderkoning van Egypte, waarin de boom staat. Het is een Sycomoor (wilde vijgenboom) met breeden stam, die zich in tweeën verdeelt. De 11. Familie rustte op hare vlucht in zijn schaduw en ziedaar de reden, waarom hij door duizende vreemdelingen bezocht wordt. De onderkoning heeft hem voor eenigen tijd met een hek laten omringen, waarop reeds hondorde namen staan, liet is den bezoekers verboden bladeren of kleine takjes af te plukken, maar do tuinier deed het voor ons. Eon kwartiertje verder bezochten wij een schoone obelisk, die van onder tot boven mot hieroglyphen versierd is. Onder is zij ruim i\'i2 meter breed en zeker wel \'20 hoog. Wij keerden langs een anderen weg terug omdat Br. Overste ons verwachtte op zijne buitenplaats nabij het dorp Coeba. Wij waren er juist op tijd en gaven doorslaande blijken, dat hetFransche middagmaal ons goed beviel. Daarna maakten wij eene wandeling in don schoonen tuin en bezichtigden het geheele huis, waarin de EE. Broeders en leerlingen

-ocr page 142-

- 140 -

jaarlijks cenigc vacantieclagen komen doorbrengen. Op de slaapzaal liet men ons raden naar den prijs van een der ledikanten: het was geheel gevlochten van palmbladeren ol takken en kostte 1 \'/a franc. Toen wij met Br. Overste huiswaarts keerden, kwamen wij onder anderen aan een katoenveld.

Het was geheel bedekt met struiken van een meter hoog, die vol hingen met zwarte bollen, waaruit do witte katoendraden te voorschijn kwamen. Ik plukte er een af, ontdeed het van de verdorde schil en hield een wit bolletje over, waarin 4 of 5 zwarte pitten ver-borgen waren. Ik zou het voor wol aangezien hebben. Nabij de stad zat een Arabier aan den weg en verkocht suikerriet; ik had al dikwijls opgemerkt dat deEgypte-naars er zeer op verzot zijn; in do straten ziet men hen steeds mot oen suikerriet in de hand en in den mond. Ik wilde hot ook eens proeven. Br. Overste kocht oen stuk voor eenige centimeu en bood het ons aan. Toen wij de donker purperen bast verwijderd hadden, hielden wij een wit stuk riet over. Wij kauwden bet bij kleine gedeelten maar vonden het zoo walgelijk zoet, dat wij er spoedig genoeg van hadden. Al voortgaande zagen wij het rijtuig naderen van een zoon des onderkonings, begeleid door eenige ruiters. De Prins beantwoordde onzen groet zeer beleefd en verdween pijlsnel uit onze oogen. Ik verzeker U, als ik tot zijne eerewacht moest hebooron mocht ik eerst nog wel een paar jaren leereii paardrijden. In de straat toonde Br. Overste ons een huis, dat geheel vol met verroeste spijkers zat; dat waren allen ex-voto\'s van Turken. Toen wij te huis waren ontvingen wij een bezoek van den Overste van \'t kleine Minderbroedersklooster en

-ocr page 143-

- HI —

deze toonde ons een brief van den Overste van Suez, die oas zoo dringend bad en smeekte om daar liet Kerstfeest te komen vieren, dat wij liet onmogelijk konden weigeren. iNfu lag ons plan geheel in duigen ; wij meenden den volgenden dag iu Oud-Caïro de plaats to bezoeken, waar de H. Familie eertijds gewoond heeft en verder nog eenige andere merkwaardigheden van Caïro te bezichtigen; maar wij konden onze medebroeders te Suez een groote dienst bewijzen en besloten den volgenden dag te vertrekken.

24 Dec. Suez.

Wij meenden, dat wij wederom voor half geld zouden reizen, zooals de Mission missen in Egypte het gewoon zijn, maar de stationschef verklaarde ons, dat dit voor-recht had opgehouden en wij in alles gelijk stonden met de gewone reizigers. Ons protesteeren kon niet baten. Om 9 ure verlieten wij Cairo. De streek, die wij doorreisden, was nog altijd schoon en vruchtbaar. Omtrent den middag kwamen wij teZaggesig; hier zouden wij een uur vertoeven. Zoo haast wij in de wachtkamer waren, begonnen wij onzen knapzak voor den dag te halen en gebruikten met smaak hetgeen men ons had meegegeven. Niettegenstaande eene menigte Arabieren voor de geopende deur al schreeuwende Oranje-appelen, bananen, suikerriet, koekjes enz. verkochten, hadden wij geen last van nieuwsgierigen. Wij merkten al spoedig dat men hier geen staat moet maken op een juist geregelde dienst; want binnen een half uur stond de trein, die ons verder moest brengen gereed en moesten wij ons haasten om plaats te nemen. Het duurde evenwel nog lang, eer hij in beweging was. Ondertusschen

-ocr page 144-

- 142 -

kwamen er cenigo jeugdige Arabieren den reizigers in kleine kruikjes een dronk vvaler aanbieden voor onbe-paalden prijs en ik zag, dal er nog al velen van dat aanbod gebruik maakten en dezelfde kruik beurtelings voor den mond zetten. Toen wij onze reis vervolgden begonnen de streken spoedig te veranderen en weldra waren wij te midden der zandvlakten, waarop geen spiertje groen te zien was. Wij waren herhaaldelijk getuigen van den ijver der Turken in bet vereeren van hun profeet; zoo haast de trein een oogenblik stil hield, sprongen er eenigen uit om de vereischte afwasschingen, knielingen en buigingen te verrichten op hun ui tgespreid bovenkleed. Een paar bunner, die wat minder vlug waren moesten twee of driemaal opnieuw beginnen, omdat de trein niet wachtte tot dat zij geëindigd hadden, wat vroeger meer dan eens voor een aanzienlijk perso-naadje gebeurd is. Om 4 ure waren wij te Ismaïlia, aan hot kanaal van Suez. Eonigepas ontgonnen akkers, die zonder twijfel Imitengewoon veel arbeid gekost hebben cn nog kosten, kwamen zeer liefelijk uit in deze dorre streek. Toen wij Ismaïlia verlaten hadden begon het zachtjes aan duister te worden en eindelijk zagen wij niets meer. Om half acht kwam ons een broeder aan \'t station te Suez verwelkomen en wij werden met buitengewone vreugde door Pater Prscses en de drie overige confraters ontvangen. Nu konden zij het Kerstfeest plechtig vieren. Nadat wij een vischje geproefd hadden uit de Roode zee, gingen wij even de mis repeteeren voor middernacht en vervolgens een weinig rusten. Om 11 ure begonnen de • plechtigheden; wij zongen en psalmodieerden de Metten, üet geheele koor bestond uit zes paters, twee broeders en eenigo koorknapen.

-ocr page 145-

- 143 -

25 Dec. Suez.

(Vervolg.)

Het Kerstfeest is overal en altijd sclioon en opwekkend, maar het heeft toch iets geheel bijzonders in oen arm kerkje en te midden der ongeloovigen. Om 12 uren luidde men de drie klokjes en Pater Prases, geassisteerd door P. Modestus en den Pastoor der Parochie droeg de H. Mis op. De derde Pater, Pr. Wilfried en ik waren de eenige koorzangers en do organist was daarenboven afwezig, zoodat hot harmonium niet kon bespeeld worden. Het kerkje was opgevuld met biddeudo geloovigen. Op het oogenijl ik dat de priester liet: «Gloria in excelsisquot; aanhief, viel er een gordijn en zag men boven het altaar een mooi versierde krib met hot beeld van het goddelijk Kind. Na de consecratie zongen wij een driestemmig: Adeste fideles. Om 5 ure begon de tweede Mis en om 10 ure droeg P. Modestus eene plechtige Hoogmis op. Na hem las Pater Prases de laatste H. Mis en nooit heb ik de kerk \'s morgens ledig gezien, \'s Namiddags zongen wij de Completen en het Lof en gingen daarna een zalig Kerstfeest wenschen aan don vertegenwoordiger der Oostenrijksche regeering, ondei\' wiens bescherming deze missie staat. Daar hoorden wij, dat de geloovigen van Suez zeer tevreden waren over de viering van het Kerstfeest, die nog nooit zoo plechtig was geweest.

20—29 Dec. Suez.

(Vervolg.)

Den tijd, die ons te Suez overbleef, gebruikten wij om de stad, het hospitaal, het kanaal en de nieuwe

-ocr page 146-

- 144 -

haven tc bezichtigen. Do stad, die 15000 zielen telt heeft veel van hare levendigheid verloren uithoofde van de doorgraving der landengte. De Turksche pelgrims alleen, die zicli hier in massa inschepen voor Mekka, brengen nog eenige drukte in de Arabische zoogenaamde bazars. Zij heeft even als alle Arabische steden, smalle en ongelijke straten en armoedige buizen, uitgenomen die der Europeanen.

De Arabische bewoners zien er over het algemeen niet zeer zindelijk uit en waar er meer bij elkander zijn, maken zij een leven, alsof zij hevigen twist haddon, zoo zij tenminste niet zittende of liggende slapen in hun bovenkleed gehuld, wat geen zeldzaamheid is. liet transch hospitaal wordt bediend door zustors van don Goeden Herder, die daarenboven nog oen pension-naat en weeshuis hebben, liet Engelsch hospitaal mot toebehooren ligt een weinig buiten do stad en vormt oen mooi vierkant. De gebouwen zijn van hout en rusten, even boven den grond, op ijzeren palen Inde nabijheid is oen kanaal met zoet water. Voor dat dit gegraven was moest het drinkwater van Cairo aangevoerd worden en verloor natuurlijk veel van zijne goede hoedanigheden. Vrijdag namiddag zeilden wij in een bootje naar hot kanaal. Het was eerst schoon weder en de wind gunstig, maar spoedig veranderde bet en wij moesten laveeren. Door de Roede Zee kwamen wij in \'t kanaal. liet is \'100 meters broed, maar niet over de geheele breedte diep genoeg voor groote booten en schepen. Op bepaalden afstand zijn wisselplaatsen. Dagelijks ziet men booten en schepen passeeren, maar men klaagt zeer over do ondiepte en het gebeurt niet

-ocr page 147-

— 145 —

zelden, dal een grootc boot vastraakt. Uit het kanaal zeilden wij naar de nieuwe haven aan de Roode Zee, of eigenlijk op een gedempt gedeelte der Roode Zee. Zij is op een half uurtje afstands van Suez.

De wind bracht intusschen de baren een weinig in beweging en wij laveerden anderhalf unr en landden met moeite. De nieuwe haven is ruim en goed ingericht en er is terrein genoeg aanwezig voor eeno geheel nieuwe stad. Wij vertoefden eenigen tijd in het huis, dat voor de quarantaine is ingericht en zagen van het dak in de verte do fontein van Mozes. Toen wij huiswaarts wilden keeren begon liet te regenen; dat was voor de derde maal in het jaar 1873. Het werd avond eer wij konden vertrekken. Wij gingen over een bree-den weg tusschen bet water der Roode Zee en moesten ons geweld aandoen om vooruit te komen wijl de wind hevig was. Zondag avond zagen wij eenige plechtigheden van een ïurksch huwelijk. De mannen trokken processiesgewijze met een lichtje in de hand door de straat en zongen; drie hunner priesters kwamen achteraan, voorafgegaan van eenige hunner dienaren. Of de bruidegom er ook bij was, weet ik niet. Bij het huis der bruid werden zij door de vrouwen ontvangen met een luid lachen, schreeuwen en gillen, wat hare vreugde le kennen gaf. Daar word de duur betaalde bruid aan den bruidegom afgestaan, maar met welke ceremoniën weet ik niet. De oflicieele dag van vertrek was Zondag, 28 December, maar een briefje van den agent der Maatschappij meldde ons, dat de boot Zaterdagnamiddag in het kanaal was gekomen en wel niet voor Maandag zon arriveeren; want \'s nachts vervordert zij daar de reis niet. Maandag morgen zag ik van mijne

-ocr page 148-

- 140 —

learner ecu boo I. met de Nederlandsche vlag; het was de Madura, met troepen voor Atchin. Om 2 ure zagen wij met een verrekijker onze boot. Wij meenden eerst dat zij vast zat, maar er moest slechts eene andere boot passeereu, en om 4 ure was zij in de nieuwe haven. Om G ure bracht eene kleine stoomboot ons naar de Iraouaddjj en om 7 ure waren wij ingescheept voor de grooto reis. Wij troffen op de boot 4 Fransche missionarissen aan: een E. P. Lazarist, die vroeger zeven jaren in de missie van Pekin werkzaam was geweest en nu naar bet eiland St. Marice ging, twee jonge fransche geestelijken en een Pater der congregatie van den H. Geest, die naar het eiland Bourbon trokken. Wij werden geïnstalleerd in eone cabine, die eigenlijk voor 0 passagiers bestemd was, maar dewijl er nog plaats in overvloed was bleven wij alleen. Ik was nog geen uur op de boot, toen de E. P. Lazarist mij kwam zeggen, dat een holjandsch passagier le klas wenschté mij le zien. Ik voldeed met genoegen aan \'t verlangen van mijn onbekenden landgenoot en hoorde van hem eenig nieuws van Nederland.

Hel was een waar gentleman; hij sprak vloeiend Engelsch, Franscb, Hoogduilsch en ging voor eenigen tijd naar Batavia. Wij vernamen spoedig, dat de boot de grootste der compagnie en 430 meters lang was, 1501) passagiers mocht nemen, doch er slechts 50 had, dat zij voor de derde maal de reis naar China maakte en dat de bediening er zoo goed mogelijk was. Wij hadden dus alle redenen van tevredenheid. Men vertelde ons ook waarom zij een dag later was aangekomen. Toen men Vrijdag avond voor Port-Saïd kwam was de zee zoo onstuimig, dal geen der loodsen de haven durfde

-ocr page 149-

— 147 -

verlaten om de boot binnen te brengen, \'s Nachts hebben de passagiers vreeselijk geleden van het rollen of slingeren, dat zoo erg was, dat niemand zich staande kon houden en dat er veel glas- en aardewerk gebroken is, wat in een gewoon geval van dien aard zeker niet gebeurt. Wij praatten dien avond lang met de fransche missionarissen en gingen eindelijk rusten met de zoete hoop, dat wij eene aangename reis zouden hebben.

30 Dcc. 1873 — 3 Jan. 1874..

Na het ontbijt was ons eerste werk een kijkje op de boot. Zij was groot en zindelijk. De commandant en de officieren waren zeer vriendelijk. De commandant betuigde ons zijne verwondering over ons habijt en wist niet, dat wij missiën in China hadden; want, ofschoon hij reeds dikwijls de reis gemaakt had en telkens missionarissen aan boord had gehad, waren er toch nog nooit in zulk costuum medegegaan. Elk der passagiers zocht of had reeds een lievelingsplaatsje uitgekozen; wij voor ons kozen het achterste gedeelte wijl wij meenden, dat wij daar het best ongestoord konden bidden, lezen of studeeren en wij vergisten ons niet. Er waren aan boord Franschen, Engelschen, twee IIol-landsche hoeren en eene dame, een Spanjaard en vier Japannezen in Europeesche kleeding. De stokers waren Indianen, de bedienden van den kok, slachter, bakker en hofmeester waren Chineezen, onze toekomstige land-genooten.

Hun lange staarten en vreemde kleederdracht deden ons dikwijls lachen met ons toekomstig sieraad. Het

-ocr page 150-

totaal van \'l dienstdoend personeel was ruim 100. Den eersten dag zagen wij nog altijd do kusten van Afrika en Azië ea op de laatstgenoemde, in de verte, de twee liooge kruinen der beroemde bergen Horeb en Sinaï. Dien dag richtten wij in onze kamer een altaartje op en maakten eenc dagorde. Nu was bot alle dagen bet-zelfde: Om i1/» opstaan, van 5—7 drie HU. Missen en een gedeelte van onze getijden, 7 ure oen tas koffie en recreatie, om 8\'/.2 een ander gedeelte onzer getijden en meditatie tot 9i/2. Ontbijt en vrije tijd tot U\'/j. Daarna studie tot 4 ure. Van 4 tot 5 breviergebed. Om 5 ure middagmaal en recreatie tot 7\'/«. Rozen-boedje en meditatie tot 8 ure, eon kopje tbee en vrijen tijd tot t)i/2. De tijd vloog op die wijze voorbij en do verveling, die anderen zoo zeer scheen te kwellen, hinderde ons niet. Den 30 Doc. was bet nog frisch, den 31 word het warm, maar de tegenwind was ons onder dit opzicht zeer gunstig. Er was geen land meer te zien. Ik vreesde, dat de overgang van 1873 tot 1874 nog al luidruchtig zou gevierd worden, maar tot mijn verwondering eindigde bet jaar 73 ganscb rustig en \'74 begon op dezelfde wijze. Men scheen niet eens aan de gewone nieuwjaarswei ischon te denken; bet was dien dag ook wat warm om veel complimenten te maken. De thermometer op het dek toekende 20 graden Reaumur, maar gij moogt er gerust eon paar graden alre-kenen, wijl hij een weinig warmte van de stookplaats ontving. Do zuidewind bleel aanhouden. Den 2n Januari was hot nog even warm. \'s Morgens zagen wij eene menigte visschen al spelend gedeeltelijk boven het water springen; de Franschen noemden ben souffleurs; bun Hollandsche naam is mij onbekend, \'s Namiddags begon

-ocr page 151-

— 449 —

hnt eon weinig frisch to wonion on den 3 Januari was de hitte zoor dragelijk. Dos voormiddags zagen wij in de verte do stad Moka, dierbaar aan do koffielierheb-bers; hare huizen schijnen geheel wit te zijn. Lator stoomden wij voorbij Peritn, oen eiland dor Engelschen met een fort op het hoogste punt, dat hot gedeelte der zee van den kant der Aziatische kust bestrijkt. Er is geen spoor van plantenleven te zien. \'s Avonds om half tien kwamen wij voor Aden; bij helder maanlicht konden wij eenige huizen aan den voet van lioo^o rotsen onderscheiden. Van Suez tot Aden hadden wij \'hiÜM mijlen afgemaakt, dat is bijna 484 uren gaans. Ofschoon hot een paar dagen zeer warm geweest was, hadden wij toch die benauwde hitte niet gehad, die hier dikwijls heerscht en er zelfs velen voor goed koud gemaakt heeft en nu wij het kwaadste gedeelte van de reis in ons habijt hadden afgelegd, vreesden wij niet meer het te moeten verruilen tegen een minder zwaar pakje; voor dat wij op onze bestemming zouden zijn. In den zomertijd zou het evenwel niet raadzaam zijn en het lichtste kleed zou zeker het beste wezen. Do De overige passagiers hadden zich allen van oen zomerpakje voorzien en de vier badplaatsen van de boot werden druk bezocht. Zoolang wij aan tafel zaten werden de pankers of punkars in beweging gehouden om ons te verfrisschen. Men gaf dien naam of een soortgelijken aan eene soort van overtrokken matten, die in de geheele lengte der zaal boven de tafels hingen en door middel van een koord heen en weer werden geschommeld.

10

-ocr page 152-

Zondag Jan. Aden.

Onze rust werd al vroeg verstoord door de buitengewone drukte, die er op de boot heerschte. Men was bozig met kolen in te nemen en de goederen te lossen, die voor liet eiland Bourbon bestemd waren en door eene andere boot der Compagnie, die klaar lag, werden overgenomen. Oin 7 ure werd bet wat rustiger en wij maakten er gebruik van om de II. Mis te lezen in onze cabine.

Nadat wij eene kop koffie gebruikt hadden gingen wij o]) bet dek en waren getuigen van een vreemd schouwspel. Verscheidene jeugdige Arabieren, bijna geheel naakt, kwamen zwemmende, of in een uitge-holden boomstam in de nabijheid van de boot en verzochten al schreeuwende in gebroken Engelsch of Fransch, dat men een zilveren geldstukje in zee zou werpen. Men voldeed aan hun verzoek en poef! daar sprongen zij als kikvorschen van een nabij gelegen bank of uit hunne bootjes en verdwenen eenige oogen-blikken in het watar: daarna kwamen zij te voorschijn, terwijl de gelukkige vinder al juichende het geldstuk toonde en in zijn geldbeurs, ik wil zeggen, zijn mond verborg. Herhaalde malen werden zij in de gelegenheid gesteld om hunne vlugheid te toonen en zij deden bet telkens met het beste gevolg. Zij zwommen met het grootste gemak onder de boot door en kleuterden er tegen op alsof het apen waren. Velen hadden er ook wel iets van. Zij zijn donkerbruin van kleur en sommigen krullen en verbranden hun hoofdhaar door er een tijd lang kalk op te smeeren.

Nog eer iemand der passagiers de boot verlaten had

-ocr page 153-

kwam do kok van oen fransch hotel de cuismière (oen kookfornuis in \'L algemeen of een bijzonder keukengereedschap voor het bereiden van visch) in ontvangst nemen, die volgens een schrijven aan zijn meester gericht, mot deze boot moest arriveeren. Clroot was zijne verwondering, toen men hem antwoordde dat zoo iets niet was raèegekomen, maar nog grooter toen men liera ten laatste eene cuisinièrc bracht in vleesch en beenderen. Door een misverstand had de zaakgelastigde van den hotelhouder eene bezielde cnisinière bezorgd in plaats van eene onbezielde en wat nog erger was, met eene verbindtenis voor twee jaren. Dat er gelachen werd toon de cuisinier met zijne cnisinière aan wal gingen is licht te begrijpen; de lange gezichten kwamen later. Na \'t ontbijt namen wij afscheid van de Fransche missionarissen, die hunne reis op de andere boot zouden vervolgen en gingen oen bezoek brengen aan de E.E. P.P. Capucijnen, voor wie wij eenige brieven hadden, liet was eene warmte van 21 graden Reaumur en dat moest winter heeten! Men moet hier op zijne hoede zijn voor de brandende zonnestralen en meer dan een Europeesch reiziger heeft zijne vermetelheid of onvoorzichtigheid duur moeten betalen. Er waren rijtuigen in overvloed, maar zij waren te duur. Wij dekten ons hoofd met een hoed en een witten doek en gingen te voet, maar wisten niet dat wij een uur ver moesten gaan. Eerst kwamen wij in de Europeesche nieuwe stad met Fransche en Engelsche hotels aan den voet van booge rotsen, waarop geen grasspiertje te zien is. Wij gingen over een goed onderhouden grindweg een eind langs de zee; kwamen vervolgens op eene hoogte en daarachter in een gehucht

-ocr page 154-

- -152 -

meteenige Europeesche Imizen en vele Arabische hutten. Hier waren wij pas half weg en moesten op nieuw klimmen. Boven op tie rotsen zagen wij de versterkingen der Engelsclien en bij de poort op eene aanzienlijke lioogle ontmoetten wij eenige hunner soldaten, die deftig het geweer presenteerden. Van daar gingen wij tusschen twee rotsen door, waar het zeer koel was en zagen in de verte de oude en eigenlijke stad Aden. Een Indiaan in Eugelsche dienst geleidde ons naar de kerk der E.E. P.P. Capncijnen. Zij ligt in de nabijheid van eene hooge rots kort bij de Protestantsche. Wij traden de kerk binnen en bewonderden het stalletje van Bethieiiem, dat er met het kerstleest was opgericht van papier. Daarna wilden wij de E.E. Paters een bezoek brengen, maar kwamen toevallig te recht bij de Zusters van den Goeden Herder. Zij waren 5 in getal, 2 Engelsche; 1 lersche, 1 Italiaansebe en 1 Belgische, eene stadgenoote van P. Modestus. Zij hebben een weeshuis en geven onderwijs.

Wij moesten onze vergissing boeten met een ver-frisschend glaasje en gingen aan den anderen kant dei-kerk naar hel verblijf der Eerw. Paters. Er zijn er slechts twee, zij dragen een habijt der orde van bruine merinos en zijn belast met de zielzorg der katholieke soldaten in Engelsche dienst. De bekeeringen der inboorlingen zijn zeldzaam en zeer inoeielijk. Een der Eerw. Paters vergezelde ons op onze wandeling naai\' de regenbakken, die de Engelschen hebben aangelegd om geheel Aden van water te voorzien. In cie slad ontmoetten wij Arabieren en Indianen van verschillende kleur en in vreemde kleederdracht. De meesten hadden geen ander kleedsel dan een ka-

-ocr page 155-

— 153 —

toenen doek, die van \'l iniddellijl\' tot op de knioon afhing.

Op den lioek cenotquot; sti\'uat lagen conige kleine kinderen in \'tzand te spelen geheel iu paradijs kleederen. Anderen droegen een lang wit kleed, wat zeer afstak bij hnnne zwarte of donkerbruine kleur. Do stad seheen ons nog al groot en vrij regelmatig en overal heerschte di\'iikte op de straten. Eindelijk kwamen wij bij de regenbakken. Zij liggen in een kleinen tuin, die eene aangename verrassing is voor het oog, dat bier niets ontwaart dan dooden grond en kale rotsen Zij zijn drie in getal en zoo aangelegd, dat al het water, wat van de rotsen vloeit, zich daarin verzamelt. Eene regenbui van eenige uren is voldoende voor een geheel jaar. Dat het niet alle dagen regent kan men duidelijk zien aan de rotsen, op wier verbevenste punten eenige witte vlakken de gewone verblijfplaats der roofvogels aam luiden. Nu hadden wij al het schoone en akelige van Aden gezien en om 5 ure waren wij aan boord terug. Om half zeven werd het anker gelicht en met het schoonste weder, wat men wenschen kou begonnen wij onze reis in den ludischen Oceaan.

5 Jan. —- 11 Jan.

Wij hadden 2133 mijlen, ongeveer 001 uren gaans af te leggen van Aden tot het eiland Ceylon. Den •) Januari zagen wij \'s namiddags geen land meer. De Noord-Oostenwind, die hier bijna een halfjaar lang altijd aanhoudt, matigde de warmte. Den Ou en 7n was er meer beweging in de zee en het stampen der boot deed verscheidene passagiers lijden aan de akelige

-ocr page 156-

zeeziekte. Den 7n en 811 was de zee \'s avonds gedurende een paar uren goheel wiL Volgens sommigen is dat een gevolg van de groote hocveolheid fosforus, volgens anderen van eene menigte lichtgevende diertjes; ik kan de kwestie Jiiet uitmaken. Zoolang het venster onzer cabine openstond, was het \'s nachts nog al houdbaar, maar als het gesloten werd, omdat men vreesde, dat het water zou binnendringen, was een halve nachtrust op het dek verkieselijker. Den 10 Januari omtrentden middag bleef de boot eensklaps stil liggen. Wij vreesden dat er iets gebroken was, maar werden spoedig gerust gesteld; er was maar een schroef losgeraakt en om 5 ure waren wij weer in volle vaart. Eiken dag moest de klok een uur vooruit gezet worden, want Shang-hai met Parijs verschilt bijna 8 uren. Zondag den 11 Januari lus P. Modestus de H. Mis aan een altaar, dat men op het dek had opgericht in de kamer, die bestemd was voor de rookers. Al de katholieke passagiers waren tegenwoordig. Mijne landgenooten behoorden niet tot dat getal. Den 12n en 13n was bet schoon weder, maar zeer warm. Wij begonnen te verlangen naar land; wij hadden zooveel gehoord en gelezen van het eiland Ceylon, dat het eentoonig gezicht van water en lucht nog vervelender voor ons werd.

Woensdag 14 Jan. Ceylon.

Toen wij na het ontbijt boven kwamen, waren wij bij Pointe de Galle, maar konden de haven nog niet binnenloopcn, wijl de bestemde plaats was ingenomen door twee booten derzelfde compagnie, die van Shanghai waren gekomen en zich gereed maakten om te ver-

-ocr page 157-

— 155 —

trekken. De eene had averij bekomen en Icon geen gebruik meer maken van haar stoommachine. Wij konden ons intusschen vergenoegen met het beschouwen van het beroemde eiland, totdat de regen liet geheel aan onze oogen onttrok en ons zelfs eene plaats op het dek ontzegde. Om J1 ure hield het op met regenen, de fransche booten vertrokken en wij kwamen in de haven in de nabijheid van eenige andere booten en schepen, die er geankerd waren. Wij lagen juist tusschen een bekoorlijk eilandje en do stad Pointe de Gallo. Op eene hoogte zagen wij eene onafgewerkte kerk en een weinig lager eenige andere huizen, terwijl het grootste gedeelte der stad verborgen was achter dichte rijen Tan kokosboomen. Hooge bergen verhieven zich in de \\erte. Wij haastten ons aan wal te gaan om oen bezoek tc brengen aan den WelE. P. Martino, een Spaansch Mssioimaris van de Orde der Benedictijnen. Toen wij aan wal kwamen moesten wij al dadelijk onze toevlucht nemen tot een Engelsch politieman, omdat de lieden die ons geroeid hadden meer eischten, dan hun toe-kwan. Verscheidene dor inboorlingen spreken eon weiiig de Engelsche taal. Een dezer geleerden begeleidde ons naar P. Martino. Hij woonde neven de on-voltodde kerk, die wij in de verte gezien hadden. Daar hij noj niet te spreken was, gingen wij in zijn tuintje vol hoornen en bloemen, die allen voor ons even vreemd waren. In zijn prieeltje hadden wij een schilderachtig gezicht. Wij stonden op een berg, geheel begroeid met wed der i( gras; twee wegen van een roodachtig zand vereenigcen zich aan den voet des bergs en verdeelden zich wecfer aan het einde eener korte laan. Aan den eenen kaït blikten wij neder op een groot vierkant

-ocr page 158-

— 156 —

gebouw, waarachter eene heldere beek\' kronkelend voortliep en aau den anderen lagen eenige huizen met kokosboomen, bananen, kleine heesters en bloemperken omgeven, die de luclil met eene aangename geur vervulden. Recht voor ons strekte zich een weiland vol grazend vee uit tot aan een heuvel, versierd door een schoon hotel en de Protestantsche kerk; daarachter scheen de heldere waterspiegel der zee zich in de verte te vereenigen met hot blauwe firmament.

Nadat wij met P. Martino een weinig gepraat hadden, maalden wij eene goede wandeling. Overal was het even schoon en lief, maar toch bij uitstek in de nabijheid van de buitengoederen der Engelschen.

Wij hadden veel bekijk, want onze kleeding was hier geheel iets vreemds. Sommigen volgden ons een tijd lang om hunne nieuwsgierigheid geheel en al te bevredigen, en eenige knapen vroegen ons medailles, kruisen, prentjes en rozenkransen, enkelen ook eenpenry. Wij zagen er die een rozenhoedje bij wijze van halssieraad droegen.

Hoe verfrisschend en aangenaam eene wandelingook is in eene zoo bekoorlijke streek, vooral na eene zesreis van eenige dagen, moesten wij haar toch verkorten, omdat onze zware kleeding haar al te vermoeiend maakte in de brandende zonnestralen en wij keerden weder terug aan boord in een bootje van een geheel bijzondere constructie. Het was zoo smal, dit men nauwelijks de beenen naast elkander kon zetten; een paar uitstekende planken dienden tot zitplaat! en een balk met twee staken aan liet bootje bevestig! verhin-derde het omslaan. De passagiers, die een toertje van eenige uren in een rijtuig gemaakt hadden /tonden bij

-ocr page 159-

— 157 -

hunne terugkomst geen woorden genoeg vinden om do schoonheid van het binnenland te schetsen. Do een noemde hot een waar aardsch Paradijs; een ander een uitgestrekte bloementuin; een derde, al wat schoon en lief is; een vierde, iets hemelsch, enz. enz. Slechts eene klacht was algemeen, dat het in de hotels schreeuwend duur was.

15 Jan. — 20 Jan.

\'s Namiddags om half twee verlieten wij het schoone eiland Ceylon, maar bleven het nog lang van verre aanschouwen. Wij hadden weer 1500 mijlen te maken, eer wij voet aan wal zouden zotten. Het weder bleef schoon; de warmte hinderde ons wel een weinig maar het was toch niet zoo erg als wij gevreesd hadden, \'s Zondags las ik do 11. Mis op bet dek. Den 19n en de volgende dagen zagen wij een groot getal vliegende viscbjes, die eenige meters ver boven bet water zweefden en daarna weer verdwenen, \'s Namiddags waren wij tegenover Atchin. Ik betreurde bet, dat reedszoovelen mijner landgenooten daar bun bloed en bun leven hadden moeten opofferen en bad voor de rust hunner zielen en voor het behoud van hen, die opdat oogenblik nog streden. Den 20n zagen wij 2 Nederlandsche schepen, die bij de kusten van Sumatra lagen en op het eiland zagen wij eene rook opstijgen alsof er een hevige brand was, Den 21 n was er bijna geen wind, maar daarom was hot ook buitengewoon warm. liet was de eenige dag, dat mijn landgenoot bet niet lekker vond. Een regenbui kwam het \'s namiddags een weinig verkoelen.

-ocr page 160-

- 158 —

22 Jan. — Singapore.

Het werd al schoonet* on schooner naarmate wij Singapore naderden. Bijna twee uren lang stoomden wij tusschen ceuc menigte eilandjes, die geheel bedekt waren met een levendig groen en somtijds zag men enkele hutten te midden van hoog opgaande boomen; andere waren kleine bergen van boomen; de takken der eerste rijen rustten op het water, zoodat men geen enkelen stam kon zien. De passagiers waren verrukt over de natuurlijke schoonheid, die zich hier ten toon spreidt; de verrekijkers gingen van hand tot handen allen deden hun best om hunne bewondering in krachtige woorden kenbaar te maken. Een heer, die ze »grands bouquets au milieu de la morquot; genoemd had, meende dat hij nog te weinig had gezegd en bleef zoeken naar eene bloemrijker uitdrukking. Om 27: uur waren wij aan de losplaats der Messageries maritimes en zagen in de nabijheid eene mooie collectie Gliineezen, die allen zooveel op elkander schenen te gelijken, alsof het eene familie ware. Ook hier kwamen eenige knapen ons een lesje in \'t zwemmen geven even als te Aden. Terwijl wij ons gereed maalden om af te stappen , kwam de WelEerw. Pater Martinet, Procureur der Congregatie van de vreemde Missiën ons de gastvrijheid reeds aanbieden en wij reden met lie rn door de wijk der Ghineezen naar de Procure Frangaise. Een Procureur is een Missionaris, belast met de ontvangst en de verzending der brieven en benoo ligdheden van een of meer missiën. Zijn huis is een magazijn en tevens een hospitaal, omdat de zieke of verzwakte Missionaris daar zijn herstel of laatste uur komt afwachten. Al wat ik van

-ocr page 161-

Ceylou gezien liob, zou ik bier wel kunnen herhalen en ik weet niet welk van beiden de voorkeur verdient. Hot is hier een voortdurende zomer, met al het liefelijke van de Lente en hel rijke van de Herfst. De regen besproeit dikwijls de jeugdige planten en beschermt haar voor de brandende zonnestralen, terwijl beide samenwerken om haar spoediger groei en bloei te schenken. Ju don tuin der IVocura zagen wij het bamboes en 8 of meer verschillende soorten van boomen en bloemen, die wij niet kenden. De WelEerw. P. Martinet vertelde mij \'savonds, dat daags te voren een ander Ilollandsch Missionaris bij hem gelogeerd had en thans met 300 man reserve troepen naar Atchin was vertrokken. Het nieuws wat ik van Atchin hoorde, was niet al te opbeurend voor het Nederlandsche hart.

23 Januari.

\'s Morgens hadden wij voor \'t eerst een Chineesche misdienaar, een kleinen jongen, met eengrootenstaart of haarvlecht; hij bad zoo ingetogen en godvruchtig, dat ik wel durfde wenschen, dat alle misdienaars aan hem mochten gelijk zijn. Na \'t ontbijt brachten wij een bezoek aan Mgr. Lctardu maar vonden hem niet te huis. Z. D. Hoogw. was in de kapel der Dames de St. Maur druk bezig met de pensionnairen en weeskinde-ren biecht te hooren. Wij gingen daar even zitten en hadden het genoegen hem te spreken. Hij vertelde ons eonige bijzonderheden zijner missie. De meeste bekee-ringen hebben plaats onder de Chineesche bevolking, die nog al talrijk is. Van de Maleiers is weinig te hopen; zij blijven dool\' voor de roepstem der genade en beant-

-ocr page 162-

- 100 -

woorden elke aansporing van don missionaris met een veel boteekend schouderophalen. Bij hot heengaan wensehte hij ons. ...dal wij in China mochten sterven. Van daar gingen wij naar do nieuwe katholieke kerk, die de Ghineezen voor zich zolven gebouwd hebben. Zij is geheel van hout en nog al hoog en toch zijn do kolommen van een stuk. Toon wij te huis kwamen moesten wij ons haasten om weer bijtijds aan boord te zijn. Wij reden weer door de Ghineesche wijk met al hare winkels en opschriften en om 117« waren wij weer op de Iraouaddy, zonder de eigenlijke stad, even als te Pointe de Galle, gezien te hebben. De passagiers voor Batavia wareu overgegaan op de Neva , een?, andere boot der compagnie, terwijl een derde, do Tigre, de reis van China naar Europa vervolgde. Om half een werd het anker gelicht en waren wij op reis naar Saïgon. Wij hadden lt;gt;\'57 mijlen te maken.

23—26 Jan.

liet weder was buitengewoon schoon en de zee kalmer dan men hier verwachtte. Onder de nieuwe passagiers waren drie of vier A tchineezen. Ik verzocht een Engelsch oud-kapitein, om eens te vragen, wal zij dachten van den tegenwoordigen oorlog en den uitslag. Zij antwoordden, dat zij in het geheel niet vreesden; dat zij geschut hadden, zoo als do Kngel-schen in Indië, dat zij de Hollanders gemakkelijk zouden verdrijven of ten minste door terug te trekken, zouden noodzaken den oorlog te staken, vooral als de warme dagen kwamen en dat zij hen zoo zeer in golal en kracht overtreflen, dat zij zich wel van hen konden ontdoen, — Den 250n Januari las P. Wil fried de li.

-ocr page 163-

- 161 -

Mis op het dek. \'s Avonds stoomden wij voorbij do eilanden Poulo-Condor, die den Fi\'anscheu loebeliooren.

20 Jan. Saigon.

\'s Morgens om 5 nre waren wi j tegenover Cap St. Jacques, namen een loods aan boord en stoomden de rivier Donnai op, die mot vele kronkelingen en bochten te midden van uitgestrekte rijstvelden loopt. Zij is niet zeer breed maar diep, nilgezonderd eonige weinige plaatsen, waar men het getij moot afwachten; haar water is geheel geel en hare oevers waren versierd met hoornen en struiken van het heerlijkst groen, niettegenstaande hot sinds lang niet geregend had. In Cochin-china regent het alleen in den zomertijd, maar dan ook voor goed en bijna dagelijks; het klimaat is er zeer ongezond. Om 10 ure waren wij voor de Fran-sche stad Saigon en gingen onmiddelijk naar het collegie der Fransche Missionarissen van de vreemde Missiën. Nadat wij eerst bij vergissing bij do Zusters van Liefde geweest waren, die het hospitaal bedienen en een Pensionaat en quot;Weeshuis hebben, werden wij daar met harlelijkheid ontvangen door den WelEerw. P. President en de vijf Professoren. De ZeerKerw. P. Wicbaux, Stichter en Directeur van het Collegie was afwezig en verbleef eenigen tijd te Uong-kong tot herstel zijner gezondheid, liet gebouw is ruim en zeer geriefelijk ingericht; de kapel vooral is fraai. Toen wij er binnen traden zaten ruim zestig der leerlingen, die allen An-namicten zijn, eerbiedig geknield en bleven met neergeslagen oogen bidden, zonder op Ie zien. De E.E. Paters klaagden zeer over hot ongezonde der lucht-

-ocr page 164-

- 102 -

streek; de sterkste gestellen bezweken er binnen weinige jaren of verzwakten zoodanig, dat zij niet meer geschikt waren voor den arbeid. liet getal Missionarissen, 158, was in een jaar Lijd met 13 verminderd door sterfgevallen en vertrek wegens ziekle en zwakte, \'s Namiddags brachten wij een bezoek aan Mgr. Co-lombière, die er nog jong uitziet, maar (och reeds zooveel heeft geleden en zoodanig verzwakt is, dat hij veel kans hoeft om spoedig het loon zijner opofferingen te ontvangen in betere gewesten. Wij troffen bij Hem nog een ander Fransch Missionaris aan uit Tong-King, de ZeerEerw. P. Mathebon, een belijder van ons H. Geloof, die voor 10 jaren, elf maanden lang in eene kooi is opgesloten geweest en alle dagen zijn doodvonnis verwachtte. Eenige rusttijd was thans voor hem weder noodig; do goede Pater zag er zeer zwak uit en ging eene vacantie maken te Hong-Kong. Nog niet lang geleden was de rust in Tong-King weer verstoord door do onvoorzichtigheid van een Fransch generaal. Eenige christengemeenten waren verbrand en twee inlandsche priesters vermoord door de zoogenaamde geletterden. Monseigneur, of do grooto katholieke kapitein, zoo als de inboorlingen hom noemen, prees zeer het karakter der Annamieten en twijfelde niet of het getal der bekeeringen zou nog veel grooter zijn, zoo de Europeeschc bevolking in plaats van vererger nis te geven, krachtig medewerkte door haar voorbeeld. Het was niet do eerste maal dat wij dergelijke klachten hoorden. Nadat wij eenigen lijd gepraat hadden maakten wij een toertje door de stad met den WelEerw. Heer Secretaris. Do stad is geheel op zijn Fransch aangelegd, met breede straten, boulevards enz.; maar

-ocr page 165-

alles is nog slechts in zijn begin; zij belooft iels voor de toekomst; maar liet bouwen scliijnt hier kostbaar te zijn, want het paleis van den gouverneur, dat ons wel schoon, maar toch niet zoo prachtig voorkwam, heeft maar eene kleinigheid van 7 of 8 millioen franken gekost. Voor de kathedraal, die weldra zal gebouwd worden, zal men zeker geen achtste gedeelte kunnen besteden. Toen wij teruggekeerd waren wilde Mgr. ons niet laten vertrekken, voor dat wij met hem het avondmaal gebruikt hadden. Daarna gingen wij wederom naar het Collegie, dat intusschen door bet grootste getal der leerlingen ontruimd was. Zij hadden vacantia en gingen met hunne familie bet nieuwjaar vieren, üe Annamieten vieren het verscheiden dagen lang en ontzien geen onkosten om gedurende dien lijd met hunne bloed- en aanverwanten goeden sier te maken , al moeten zij ook door liet jaar gebrek lijden.

27 Jan. — 31 Jan.

Nadat wij de II. Mis gelezen haddon vergezelde een dor E.E. P.P. Professoren ons naar de boot, waarheen wij door eene gehcolc Chineesche familie bestaande uit vader, moeder en twee kinderen geroeid werden. Het bootje was gedeeltelijk met eene soort van riet overdekt, maar zoo laag, dat wij niet rechtop konden staan. Kot diende overigens voor huiskamer, slaapplaats en keuken der familie. Wij waren zeer verwonderd toen wij eensklaps boven ons hoofd het geschreeuw van een kind boorden. De kleine was daar in-een matje verborgen en met koorden opgehangen. Moeder stond voorop te roeien, onderhield het roeren

-ocr page 166-

- 104 -

oen kleine jongen zat voor ons en was bezig met zijn ontbijt — een stuk suikerriet. Moeder vond het wel-liehL al te eervol voor ons om met muziek teruggevoerd te worden en gelastte al roepende en schreeuwende den kleinen jongen oin zijn broertje ol zusje stil te houden; maar te vergeefs; hij bleef knagen aan zijn suikerriet; een slag ol\' drie mot de vlakke hand in \'t aangezicht stoorde hom niet in zijne geliefkoosde bezigheid. Toen keerde moeder zich driftig om en begon mot een stuk suikerriet op zijn rug te trommelen; do kleine begon te weenen maar veranderde niet van plaats. Dal was te erg! Met bliksemsnelheid keert zij zich nog eens om, grijpt het suikerriet en slaat haren lieveling links en rechts, dat ik meende dat al zijne ribjes te gelijk moesten breken. Moor behoofde de kleine niet; hij stond bedaard op en kwam neven ons staan om weenend het schreiend wicht le schommelen. Vader had alles bedaard afgekeken en zijn best gedaan om ons recht naar de boot te sturen. Toen wij daar aankwamen vonden wij oenige nieuwe passagiers in do \'2e klas; P. Mathevon en een anderen Franschman, twee zustors van liefde, een Chinees en een Annamiet, terwijl een gedeelte van \'t dek krioelde van Ghineezen, die bezig waren om hunne dekens uit te spreiden, of een soort van tentje op to slaan. Om half negen vertrokken wij. Aan tafel had ik modelijden met don Annamiet. Mot was wellicht de eerste keer, dat do man in gezelschap van Europeanen at; hij hoofde als een riet on wist niet, wat hij mot zijn mes , lepel en vork moest aanvangen. P. Mathevon, die met hem kon spreken, hielp hom alsof hij oon kleine jongen ware -geweest, die voor het eerst moU vader aan de groote

-ocr page 167-

- 105 -

tafel at. In het vervolg at en dronk li ij alleen of mot zijn knecht. De Ghineesch was beter op do hoogte en sprak Engelsch op zijne wijze, dat is bijna onverstaanbaar voor een Engelsch man zei ven en zonder r. Hij vertelde onder anderen, dat hij koopman was in: law silk en that the Chinemen dlink wine ol\'lice. Ais wij na het eten boven kwamen, vonden wijdeChinee-zen daar nog druk bezig. Zij hielden een kommetje met rijst met de eene band omhoog en speelden met twee stokjes tusschen de vingers dor andere hand eene goodo hoeveelheid rijst naar binnen. Men had ons voorspeld, dat wij van Saïgon tot Sliang-hai veel wind en eene onstuimige zee zouden hebben, maar wij ondervonden juist hot tegendeel. Tot hiertoe was het nogal warm geweest, maar de overgang was groot. Na oen paar dagen hadden wij bet zoo koud, dat wij bijna niet meer op het dok konden blijven on er niets op tegen zouden gehad hebben zoo men do salon dor \'2e klas een weinig verwarmd had even als dio der 1ste klas. Wij hadden 915 mijion te maken. Den 28 Januari was het regenachtig; den 29 zagen wij \'smorgens op eenigen afstand van de boot een waterhoos. Er waren gelukkig geene visschorspinken in de nabijheid. Den 3ü was het wederom schoon maar koud.

31 Jan. Hong-Kong.

Wij zagen al vroeg eenige eilandjes of rotsbergen in de zee, die allen even kaal en akelig waren. Om 10 ure waren wij voor hot eiland Hong-Kong te midden van een groot getal booten en schepen van vcrschillendo

11

-ocr page 168-

— 406 —

natiën. Het gclicele eiland bestaat uit rotsen, een soort granietsteen, die zich met scherpe punten verre boven de oppervlakte der zee verheffen en op wier hellingen de nieuwe stad (Victoria) gehouwd is, die zich amphithea-tersgewijze tot aan de zee uitstrekt. Tusschen de huizen zagen wij boornen en tuinen, die de stad vooral in den zomertijd een schilderachlig aanzien moeten geven. Wij wenschten haar van nabij te beschouwen en talrijke Ghineesche bootjes, die ons omringden, boden ons alle gelegenheid aan, om er spoedig te geraken. Op verschillende dezer bootjes zagen wij Ghineesche vrouwen met de roeispaan in de hand en een kind op den rug. I let hoold, de armen en beenon der kleinen staken uit een soort van zak ol vierkanten lap, die met 4 banden van voren was vastgeknoopt en waren in gedurige beweging. In een dezer bootjes werden wij met P. Mathevon aan wal geroeid en daar stonden draagstoelen in overvloed gereed. Op twee stokken hangt een klein vierkant huisje met eene zitplaats, of ook eene enkele eenvoudige zitplaats en zoo haast gij plaats genomen hebt wordt gij door twee ol volgens betaling door vier chinezen op de schouders gedragen, die u met vluggen tred hrengen waar gij wezen wilt. Wij maakten er geen gebruik van en klommen zachtjens langs steenen, die trapsgewijze gelegd zijn van de eene straat in de andere tot aan de Procura der Fransche Congregatie van de vreemde Missiën. Wij hadden veel bekijk en waren niet weinig verwonderd toen een Chinees ons, in het latijn don weg aanduidde. De VA\']. P. Procurator was afwezig maar ZEerw. Assistent ontving ons zoo goed, als hij zelf zou gedaan bobben en spoedig waren wij in gezelschap van den Z.Eerw. P. Wiebaux van Roubaix en

-ocr page 169-

— 107 -

drie andore zieke of verzwakte Fransche Missionarissen, die daar verbleven, totdat hunne krachten lnm wederom zouden veroorloven om naar hunne missiën in Gochin-China terug te keeron. Wij waren er reeds een paar uren geweest en juist had men ons onze kamers gewezen, toen de Procurator van de Congregatie der vreemde Missiën van Milaan, die ook de onze is, ons kwam opeischen. Onze latijnsche wegwijzer was een Chinaesch priester, die bij hem te huis behoorde en hem onze aankomst bericht had. De rechten van den eischer waren onbetwistbaar en wij gingen met hem naar ons nieuw verblijf. Tot hiertoe hadden wij overal Europeesche missionarissen gezien in hun gewoon geestelijk gewaad, maar hier zagen wij een bisschop onzer Orde Mgr. Zacharius Banci, Coadjutor van den Vicarius Apostolicus van Hoe-nan, geheel in het Chineesch. ZDHoogw., die hier, ook al wegens ziekte, eenigen tijd vertoefd had, was zeer blijde toen hij nog eens eenige zijner medebroeders in hun kloosterkleed zag en praatte lang met ons over het missionarisleven in China en vooral in Moe-pe, waar hij eenige jaren werkzaam was geweest, \'s Avonds maakten wij kennis met nog twee Italiaansche en drie Chineesche priesters, die gezamentlijk de parochie bedienen en daarenboven nog belast zijn met de opleiding van eenige Seminaristen. Na het avondmaal hoorden wij voor het eerst de Chineezen gezamenlijk bidden. Zij doen het altijd zingende, maar iemand, die een weinig muzikaal gehoor heelt, raakt in \'t begin van zijn stukken. Het is eene gedurige herhaling van eenige tonen, waarbij de neus een hoofdrol schijnt te spelen en het gehoor niet geraadpleegd wordt. Als hun zang niet aangenamer ware aan den lieer aller schep-

-ocr page 170-

- 468 -

selen, dan aan ons, Europeanen, zouden zij zeker beter doen, zoo zij hunne longen spaarden en in plechtige stilte de wenschen huns harten ten hemel stierden.

1 Februari.

Een der twee Engelsehe Paters Benedictijnen, die hier belast zijn met het onderwijs in het Engelsch Collegio , droeg de plechtige Mis op, waaronder de Portu-geesche Katholieken van Hong-Kong een waar Kerkmuziek lieten hooren. Een der Chineesche Paters had in zijne taal de vroegpreek gehouden. P. Procurator sprak onder de Hoogmis in hot Portugeesch; een Italiaansche Pater deed het in het Engelsch voor de lersche en Engelsehe soldaten in hunne nieuwe Kerk, welke hij volgens zijn plan had laten bouwen en een ander in zijne moedertaal in het klooster der Italiaansche Zusters. Na den middag maakten wij met Mgr. Banci en een Chineesch Seminarist eene wandeling door de stad. Waar vóór liet jaar 1840 slechts enkele hutten stonden zijn Ihans door de Engelschen, met veel arbeid ruime straten aangelegd en kooplieden van verschillende natiën hebben er prachtige huizen gebouwd. Er zijn geen kosten gespaard om de stad te verfraaien en de Engelschen hebben waarlijk eer van hun werk. In de openbare tuinen op de helling der rotsen en bergen vonden wij Europeesche en Aziatische planten, bloemen en hoornen, kunstmatige waterleidingen, eenc prachtige fontein en een kleinen waterval, in één woord, al wat men er kan verlangen. Van daar gingen wij door de Chineesche stad naar huis; dit gedeelte verschilt veel van het Europeesche; de huizen zijn veel lager en

-ocr page 171-

— 109 —

armoedig, de straten zijn eng\' en men wordt soms op verren afstand reeds gewaar, dat er een vischwiukel of vischmarkt zal volgen. Ieder oogenblik ontmoet men Chineezen met draagstoelen of wel met zware lasten op hunne schouders. Ook zagen wij enkele Cliinecsche vrouwen, met zeer wijde broeken, die zicli met opgeheven armen in evenwicht hielden en op hare kleine voetstompjes zachtjes voortsukkelden. liet was overal even druk, want de Chineezen kennen niets van Zon-of Feestdagen, \'s Avonds gaf men ons ter eere een feeslje en de Paters der vreemde missiën, de heide Dominicanen der Spaansche Procure, de Benedictijnen en Franciscanen brachten in broederlijke vereeniging eenige vroolijke uren door.

2 Februari.

Mgr. Band verrichtte de plechtigheden der kaarswijding, waarbij P. Wilfried en ik assisteerden, als ook in de Hoogmis, die door P. Modestus werd gezongen. Om 10 ure waren de Missionarissen van den vorigen avond weder vereenigd in de schoone en ruime Procure der EE. Paters Dominicanen. Een weinig na het middaguur gingen wij naar het klooster der Italiaanscho Liefdezusters van Verona. Zij hebben een pensionaat en een Weeshuis. De Eerw. Moeder liet ons het ge-heele huis, alle klassen en zalen afzien en wij vonden alles zoo goed en zindelijk mogelijk. Toen wij naar boven gingen kwam ons een kleine dikke Chinees te geraoet; bij kuste met eerbied het kruisbeeld, dat wij aan den rozekrans dragen. De Eerw. Moeder bad hem voor eenige jaren in bijna hopeloozen toestand voor de

-ocr page 172-

- 170 -

deur van \'t weeshuis gevonden. Zijn speelmakker wus eveneens een vondeling en beneden was een geheele zaal vol Chineesche meisjes; de kleinste, die nog niet alleen konden loepen, waren in eene bijzondere kamer; /.ij zaten daar allen op planken tegen den muur, ongeveer een meter boven den grond, alsof zij te koop waren. quot;Wij zouden de Zusters al spoedig van onvoorzichtigheid beschuldigd hebben; maar ten onrechte, want de Chineesche kleintjes zijn geen mobi-lia perpetua, zooals de Europeesche; zij verroeren zich niet. bi eene andere kamer waren eenige oude Chineesche vrouwen, die in het klooster met eene liefderijke verzorging ook de genade des Doopsels gevonden hadden en thans eenigé andere in de eerste waarheden des Geloofs onderwezen. Een barer, lam en blind, had, drie j;ireii geleden, door bidden en smeeken verkregen, dat haar vader haar voor het gesticht ne-derlegde in plaats van haar te verdrinken. Wij gingen nog even naar de kerk, waarvan do Italiaansche Pater Yigaro bet plan gemaakt had en die wij zeer fraai vonden, en vervolgens naar de boot, vergezeld van Mgr. Banci, een P. Dominicaan en den P. Architect. Wij kwamen er juist op tijd, want toen wij op het dek waren begon men bet anker te lichten. Om half vier stoomden wij tusschen booge bergen naar de volle zee.

3 Fcbr. — G Febr.

Wij waren nu de eenige passagiers 2e klas en moesten nog 870 mijlen op de Iraouaddy maken. Volgens de voorspelling, die men ons meer dan eens gedaan had, moesten wij het slechtste gedeelte der reis nog maken.

-ocr page 173-

- 171 -

Dc officieren zelven hadden ons gezegd, dal men van Hong-Kong tot Sang-llai, vooral in dezen tijd van hot jaar, dikwijls veel te lijden had om hot stampen en rollen en dat de zee daarenboven hier zeer gevaarlijk was. Er was te Hong-Kong dan ook een loods aan boord gekomen. Tot onze verwondering was de zee zeer kalm en gedurende een geheelen dag was zij zelfs zoo glad als een spiegel. Toen wij den 3en Februari op het dek kwamen, zagen wij honderden en ik zou zelfs kunnen zeggen duizenden Ghineesche visschers-bootjes rondom ons. Volgens de getuigenis van een der oliicieron van de boot zijn de Ghineezcn ervaren en onverschrokken zeelieden in hunne eigen vaartuigen. Zij zijn zelfs al te vermetel, want het gebeurt niet zelden, dat eenige hunner bootjes door een of andere stoomboot naar de diepte gezonden worden. Den 4en Febr. was het mistig weder, iets wat de eerste maal op onze i\'cis gebeurde. Het was hier alle dagen even koud en onze mantel kwam ons bijzonder goed van pas. Den 5en kwamen wij \'s avonds op eene zeer gevaarlijke plaats, zoodat men dien nacht uiot durfde reizen en het anker wierp.

0 Febr. Shang\'-hni.

Om G ure was de boot weer in vollen gang. Het was schoon weder, maar koud. Kort na den middag kwamen wij aan eene gevaarlijke ondiepte aan de monding van den Wam-poo, nabij Woo-song, waar men het getij moest afwachten. Men Loonde ons hier do plaats aan waar voor eenigen tijd twee Engelscho schepen vergaan waren; wij waren gelukkiger en spoe-

-ocr page 174-

- 172 —

dig in veiligheid op de rivier. De streken op beide oevers hadden weinig vreemds voor ons: hadden de huizen geen gebogen en vooruitstekende daken gehad, ik zon gemeend hebben, dat er nu en dan een Lim-burgsch gehucht lag. Om 3 ure ontmoetten wij de Hava, de boot der compagnie, die de terugreis naar Frankrijk had begonnen. De passagiers wuifden met hunne zakdoeken om ons geluk te wenschen met onze aankomst. Omstreeks 4 ure werd het anker geworpen en onze groote zeereis was afgeloopen. God zij dank! Zij was zoo voorspoedig geweest, als maar mogelijk is; geen storm, geen ongelukken, geen groote vertraging, goed gezelschap, een echt katholiek kommandant, beleefde officieren, eene beste bediening, eene ruime cabine en dagelijks drie H.II. Missen. — Wat kan men meer verlangen? — Zulk eene reis heelt waarlijk niets moeielijks, of liever: het is eene voortdurende pleizier reis. — Een Sampan, een bootje, dat bijna den vorm van een halven cirkel heeft en van onder plat is, bracht ons aan wal. Aan nieuwsgierige toeschouwers ontbrak liet ons daar niet, maar wel aan wegwijzers, want niemand verstond ons. In een brief van den ZecrEerw. P. Aimery hadden wij eenige inlichtingen ontvangen en wij begaven ons alleen op weg. Toen wij een weinig opgewandeld hadden, nam P. Modestus zijn toevlucht tot den Franschen Consul, wiens woning in de nabijheid was en die zoo vriendelijk was ons een zijner bedienden als gids mede te geven. De ZeerEerw. P. Aimery, Procureur der Lazaristen, ontving ons met dezelfde hartelijkheid, als die waarmede wij overal op onze reis door de Missionarissen ontvangen waren. Hij geleide ons eerst naar de kleine maar fraaie huiskapel,

-ocr page 175-

— 173 —

waar wij den Gcvor van ullo goed gingen bedanken vooi\' onze allervoorspoedigste reis. Daarna kwamen de Chineescho bedienden ons knielend groeten mot eene diepe buiging zooals zij gewoon zijn hun eerbied voor den priester te betuigen; wij gebruikten eenige ver-verschingen en gingen naar onze kamers, die wij gedurende vier dagen zouden bewonen, \'s Avonds boorden wij de brandklok, zagen al spoedig in de verte een vuurgloed en boorden dat er brand was in do Chineescho stad. Dat was genoeg voor den ZeerEerw. P. Procurator en zijn assistent om te besluiten, dat het niet veel beteekende, zoo als ook weldra bleek. Wij zaten dien avond voor het eerst gedurende dezen winter bij een lekker vuurtje.

7—10 Febr.

Ik moest \'smnrgens al hoestend bekennen, dat bot vuur een verleidende vijand is; het was goed, dat ik geen voorlezing behoefde te houden of een paar uren lessen te geven had. De geheele bezigheid van den morgen bestond in het ontschepen, bergen en nazien onzer koffers. Zij hadden uitwendig wel iets geleden maar van binnen was alles in orde. \'s Namiddags maakten wij kennis met den ZeerEerw. P. Lemonnier, Procureur der Congregatie van de vreemde missiën en bezochten daarna de E.E. P.P. Jesuieten , die de parochie bedienen. Zij hebben eene schoone gothische kerk met prachtige altaren; de fraaie muurschilderingen in hel koor zijn bet werk van een chineeschen leekebroeder. Tegen den avond maakten wij met P. Aimery eone wandeling door de Fransche, Engelsche en Amerikaan-

-ocr page 176-

I

— 174 —

sche concessiën. Daar kan men zich nioL verbeelden dat men in China is. Aan weerszijden der ruime straten, prijken prachtige huizen, die wol ecu weinig verschillen van de gewone Europeesche, maar toch nog meer van de Chineesche. Ons doel was een bezoek te brengen aan den Consul van België, voor wien P. Mo-destus een brief had; maar Zijn WelEdele was niet te huis. Onder weg hadden wij alle gelegenheid om ons te overtuigen , dat de Chineezen geen liefhebbers zijn van koude. Zij zaten dik en dubbel in de kleeren en men zag het aan hun wezen, dat zij vol verwondering waren, omdat wij blootvoets en bloothoofds in de open lucht durfden komen. Als wij al te vermoeid geweest waren, hadden wij voor eenige sapeken plaats genomen op een soort van kruiwagen met een paar uitslaande planken als zitplaats. Hoe de kruiers hun wagentje in evenwicht houden als er maar één persoon plaats neemt, weet ik niet, maar zij doen het toch. — \'s Zondags woonden wij de Hoogmis hij in de kerk der EE. PP. Jesuieten, die geheel als Chineezen gekleed zijn. Daar deze hun hoofd nooit ontblooten, zelfs niet in de kerk, zouden zij dit ook niet gaarne zien van do priesters. Met bijzondere vergunning lezen zij dan ook de H. Mis met een hoofdsieraad uit vier rijkversierde lappen bestaande, die loshangen en bijna voortdurend in beweging zijn en een paar strikken van dezelfde soort, die op den rug hangen; in de verte gelijkt het op een kleinen mijter, \'s Namiddags maakten wij een uitstapje naar de Procurie der vreemde Missiën van Parijs en van daar naar het seminarie en de parochie der EE. PP. Jesuieten te midden der Chineesche stad. Zij is groot en, zooals voor eene Chineesche stad ver-

-ocr page 177-

— 175 —

cischt wordt, met muren omgeven; do straten zijn smal en in het midden belegd met groote langwerpige steonen, die glad waren door veromlerdc vuile stoffen. Bijna elk liuis was een winkel, aangeduid door een zwart uithangbord of plank, die loodrecht hing en waarop eenige vergulde letters stonden. Onophoudelijk moesten wij wijken voor Chineezen, die aan hunne draagstokken een paar emmers water, manden met viscli, gezouten varkensvleesch, groenten, vruchten, enz. droegen en mot klimming en daling van stem a—a, e—e, o-a, of u—u riepen, om de voorbijgangers te waarschuwen en een vrijen doortocht te hebben, of om andere redenen. Vergezeld van eene troep nieuwsgierigen kwamen wij eindelijk aan bet gebouw der Paters. Nadat wij onzen eerbied betuigd haddon aan Mgr. Lan-guiliat woonden wij het lof bij in de kerk, die het eerst voor do Cliineesclie bevolking van Sbang-hai gebouwd werd en thans gevuld was met bekeerde heidenen. Het orgel is geheel van bamboes vervaardigd. Na het Lol bezichtigden wij het huis der Paters, hel daaraangrenzend Seminarie en de scholen voor het lager onderwijs en keerden vervolgens naar de Procure der EE. PP. Lazaristen terug, \'s Maandags zouden wij een uitstapje gemaakt hebben naar het Collegie en \'t klein seminarie der EE. PP. Jesuieten, 1\'/« uur van Shang-hai maar het regenachtige weder hield ons binnen. Wij zagen verscheiden Chineezen voorbijgaan met een spitsen hoed op het hoofd en zoo machtig breed van rand, dat bij voor parapluie diende, \'s Avonds lazen wij in do Evening Gazelle het volgende nieuws:

Three Friars of the order of St. Francis may have been seen for the last few days promenading our streets

-ocr page 178-

- 176 -

in their religious but at the same time for Shang-liai novel costume; viz: bare-foot and bare-hoaded, we understand Llieir destination is Hankow and that one of their is a Belgian, the other a Dutchman and the third an Englishman dat is: Sedert eenige weinige dagen heeft men drie leden der Orde van den H. Franciscus in onze straten kunnen zien wandelen in hun geestelijk, maar tegelijkertijd voor Shang-hai nieuw (vreemd) gewaad, namelijk blootvoets en bloothoofds. Wij vernemen, dat zij naar Hankou gaan en dal een hunner een Belg, de andere een Hollander en de derde een Engelsch-rnan isquot;. De schrijver was goed op de hoogte. Dinsdag morgen nam de ZE. P. Procurator voor ons plaats op een Engelsche boot voor Han-kou; drie personen 450 francs; als missionarissen hadden wij van de compagnie, die evenwel geheel protestantse]i is, een afslag van 40 francs per persoon gekregen, \'s Namiddags ging ik oven den Consul der Nederlanden groeten en daarna brachten wij gezamenlijk een bezoek aan den Consul van Frankrijk, de beschermende Mogendheid der Missionarissen in China, \'s Avonds om 8 ure waren wij op de Shang-hai, een ruime en zeer zindelijke rivierboot. Alle bedienden waren Chineezen.

11—14. Febr.

Om drie ure verlieten wij Shang-hai en onze boot ging goed vooruit. Er waren slechts twee of drie Europeesche passagiers met ons in de eerste klas, de andere zat vol Chineezen. De Blauwe rivier, waarop wij drie volle dagen zouden varen, is zeer breed maar op sommige plaatsen gevaarlijk wegens ondiepten en

-ocr page 179-

- 177 —

het veranderen van zandbanken. Een Amerikaansche stoomboot was er eenige maanden geleden geheel en al verongelukt; voortdurend moest men peilen, üe naam is zeker niet ontleend aan de kleur van hot water, want het is geheel geel. Somtijds rijst het zoo hoog, dat de omliggende landerijen diep ondor water staan en de booten op eenige plaatsen zonder gevaar den weg merkelijk kunnen verkorten. Verscheidene kanalen loopen er in uit en overal zagen wij op die punten eene menigte Chineesche barken, In den zomer moet men op de boot een schoon gezicht hebben over de omstreken, die thans nog wat kaal waren. De bergen, die wij den 13n op den rechteroever in de verte ontwaarden , waren nog met sneeuw bedekt en een van deze verborg zijn kruin in de wolken, en is, volgens een der passagiers 5000 Eng. voelen hoog. Dien dag zagen wij ook het meer Poo-yang en \'s namiddags gal\' de kapitein ons gelegenheid om eene buitengewoon schoonen echo te hooren in de nabijheid eener vooruitstekende rots. De chineesche dorpen en steden, waarvan er slechts enkele voor den Europeeschen handel geopend zijn, konden wij allen van verre aanschouwen. Wij zagen niets duidelijker dan eenige torens met verschillende verdiepingen, die voor pagoden dienen en meestal op eene hoogte gebouwd zijn. Van Nan-king hebben wij niets gezien, wijl wij er \'snachts voorbij gestoomd zijn; ook over dag konden wij niet zoo lang op het dek blijven, als wij wel gewild hadden: bet was te koud.

14 Febr. Han-Eou.

Eindelijk mochten wij voor goed voet aan wal zetten. Om half vijf was de boot voor Hankou (volgens de

-ocr page 180-

- 178 -

Engelschen Hankow, de Franschen Han-keou en volgens de Chinoesclie uitspraak Gan-k\'ou mot eene aspiratie tusschen k en ou.) Zooliaast do ZE. P. Procurator Angelus Voudama gemerkt had, dat do boot van Shanghai aangek\'omen was, zond hij broeder Humilis Vetta om ons af te halen en naar do nieuwe Procure te geleiden, die hij pas voor ecnigc dagen voltrokken had. P. Aimery had hem van onze komst verwittigd. Het was ondertusschen 7 ure geworden eer wij daar door hem konden verwelkomd worden en de H. Mis mochten opdragen in de huiskapel. Ziedaar nu de drie Fransis-kanen nog in het habijt dor Orde in\'t hartje van China en in de Provincie, waar zij weldra in vereeniging met hunne broeders aan het heil der zielen zullen arbeiden, zoo frisch en gezond, als toen zij elkander te Roubaix ontmoetten en gezamenlijk de groote reis begonnen! Te Hankou is nog eene concessie der Engelschen, waarin de Procure gelegen is en waar wij ongehinderd in ons habijt hadden kunnen komen, maar nu was het ook gedaan. Do kinderen van Assisies Serafijn moesten uitwendig gelijk worden aan de bewoners van \'t Hemelsch Rijk en er moest spoed gemaakt worden, want do chineesche winkels zouden weldra gesloten zijn, wegens de feestviering van liet Nieuwjaar 17 Febr. Zoodra onze koffers bezorgd waren begon de gedaanteverwisseling. Te Venray zou ik met vastenavond zeker verergernis gegeven hebben. Ik zal u eens juist zeggen, wat ik aantrok, Ten le een paar chineesche kousen van wit katoen; zij verschillen van de Europeesche hierin dat zij van onder niet zoo goed om de beonen sluiten, maar dikwijls met plooien er overhangen; 2o. Een paar blauwe broekpijpen, die van

-ocr page 181-

- 179 -

onder cn boven stevig worden vastgebonden; 3o. Een paar lage schoentjes van zwart laken met eenige versierselen van floers en dikke zolen van geperste wol of vilt tusschen twee dunne leeren lappen; 4o. Ken kleed van donker grijze zijde, maar van de gemeenste soort. Het hing tot op de voeten en werd op zijde dichtgemaakt met kleine lissen en koperen bolletjes; 5o. Een donker blauwe band met een koperen gesp; Go. Een bovenkleed van zwarte stof, die ook al op zijde geleek. Het hing tot op het middenlijf, had wijde mouwen cn werd van voren dicht gemaakt op dezelfde wijze als het onderkleed; 7o. Een blauwe halskraag; 80. Een klein rond mutsje van zwarte zijde met een rood bolletje in hot midden. Nu bad de kleermaker het zijne geleverd maar er ontbrak nog iets; ik had nog een Europeesch hoofd. Daar komt een barbier met een groote kom vol heet water, wrijft mijn hoofd in zonder zeep te gebruiken, haalt een kort gebogen mesje voor den dag cn scheert zoo zacht mogelijk mijne haren af, met uitzondering van een klein gedeelte op het achterhoofd. Maar nu zat de goede man vast! Waar was het chineesche sieraad? —de haarvlecht of staart ? Geen zwarigheid; hij neemt eonc partij zwarte lange haren cn eenig donker blauw lint, maakt cr een geheel van met mijne haren, niettegenstaande zij nog al in kleur verschillen en ik was Chinees. Mijne beide reisgenoo-ten waren het even als ik; wij bekeken elkander cn moesten al lachende bekennen, dat wij in een oogen-blik veel veranderd en verouderd waren. Thans verlangde ik niets vuriger dan dc Blauwe rivier over te steken en mijne brieven te overhandigen aan mijn Bis-

-ocr page 182-

— 180 —

schop Mgr. Zanoli; maar ik moest geduld hebben lot den volgenden dag.

15 Febr.

Na de II. Mis vertrok do ZeerEerw. P. Procurator met de drie nieuwe Chinezen naar den overkant der Blauwe rivier naar Oe-tchang foe, de hoofdstad der provincie Hoe-pe. Daar liet weder en de wind gunstig waren, hadden wij slechts 20 minuten noodig om den rechteroever te bereiken. Hier waren wij te midden der Chineezen, die ons gemakkelijk als Europeanen konden kennen aan onzen baard, kleur, oogen en vreernd-soortigen staart. Jloe sterk de bevolking van Oe-tchang is kan men moeielijk zeggen. De WelEerw. Pater Hue geeft eonigo millioenen aan voor Oe-tchang, Ilan-kou en Hay-nan, die een driehoek vormen en van elkander gescheiden worden door de Blauwe rivier en de Han, maar dat getal Komt anderen zeer overdreven voor. Na de verwoestingen, die de oproerlingen hier aangericht hebben, is hot getal inwoners zeer verminderd en zal wellicht i\'/s milliocn niet te boven gaan. Wat ik gezegd heb van de steden en Palislina en Egypte is hier ook toepasselijk; ik had gemeend bier ton minste eenige schoone gebouwen te zien, want als men dechineesche stadspoorten, torens, enz. op het papier ziet, zou men er nog al een groot denkbeeld van vormen; in werkelijkheid is het echter niets of niet veel. De huizen zijn armoedig en hebben slechts eene groote opening voor deur en vensters. Een groot kwartier van de rivier is de residentie van Z. D. Hoogw. Mgr. Zanoli, het seminarie en de parochiekerk. Wij waren er omstreeks 10 ure en werden onmiddelijk door Mgr. ontvangen.

-ocr page 183-

— 181 —

Groot was zijne vreugde toen hij de nieuwe arbeiders zag voor den Wijngaard, dien de Heer aan zijne zorgen heeft toevertrouwd en hij dankte God met ons voor de voorspoedige reis, die wij gehad hadden. Niet minder groot was de vreugde mijner beide landgenooten en voorgangers, de Z.E. P. Hofman en den WelE. P. Broekman, toen wij elkander de hand konden drukken en bewaarheid werd, wat ik bij den al\'scheidsgroet aan den eersten nog vóór zijn vertrek in Dec. 1870 had gevoegd;

Manr neen ! ik zal u nog aanschouwen,

Geland aan China\'» verre kust;

Mijn hand daar in de uwe vouwen :

Eer vindt mijn hart geen vreugd of rust.

Het was feest, een ware kermis! en de broederharten stortten zich uit in hunne moedertaal. Al liet oud en nieuw van drie jaren moest de revue passeeren; do groeten van bloedverwanten, medebroeders, weldoeners , enz. werden gevolgd door honderde vragen en antwoorden ; dan kwamen mijne vragen over de missie en de Chineezen en zoo hadden wij het altijd even druk. Ik had geen beteren tijd kunnen treilen voor mijne aankomst te Oe-tchang, want al de Europeesche missionarissen van Hoe-pe, uitgezonderd een, en twee chinee-sche waren hier vereenigd om de jaarlijksche retraite bij te wonen en de belangen der Missie te bespreken met Monseigneur. Tot biertoe had ik weinig kunnen zien van de armoede dei\' Missionarissen, waarvan ik vroeger zoo dikwijls gelezen had, maar bier kreeg ik er reeds een klein staaltje van. Het laat zich verstaan, dat wij nog al iets verwachtten van de residentie des bisschops, het seminarie en de kathedraal, maar het viel ons bitter tegen. Vooreerst de residentie: het is een gewoon huis of nog minder, waarin twee kamers, zonder eenig sieraad voor Z. D. Hoogwaardigheid. De

-ocr page 184-

- 482 -

veiquot;trekken voor de drie Paters, die voortdurend hier zijn en de overige, die jaarlijks de retraite komen bijwonen, zijn echte kloostercellen. Zij waren allen bezet en daar wij toch gaarne bij onze landgenooten en Confraters bleven, waren wij genoodzaakt ons zoo goed mogelijk te behelpen. P. Wilfried kreeg zijn bed in do kleine bibliotheek, P. Modestus op de cel van P. Broekman en ik het mijne op die van P. Hofman. Ik zeg zijn en mijn en die woordjes staan er niet te veel. Broeder Humilis had voor elk een bed gekocht, dat ons voortaan overal moet volgen. Men legde op een paar schragen 2 of 3 planken, een deken met rolletje zoo hard als een steen voor hoofdkussen, vervolgens nog een katoenen deken en alles was gereed. De kathedraal is niet meer dan eeno kapel, die daarenboven nog geheel geschonden is door een planken beschot, dat de mannen van de vrouwen scheidt en noodzakelijk geacht wordt om den heidenen alle gelegenheid tot lage lastertaal te benemen. Het hooldal laar kan er eventjes door, maar de twee zijaltaren zijn zoo armoedig als maar mogelijk is; een vierkante blok beschilderd of met papier beplakt, een kruisbeeld, twee eenvoudige kandelaars en tegen den muur hangt een schilderij ol plaat, waarnaast twee planken met chineesche letters. Het Seminarie, waar thans 24 leerlingen nagenoeg gratis Kost, inwoningen onderwijs ontvangen heeft de volstrekt noodige leskamers en slaapplaatsen, ook niets meer en dat alles isnoghet schoonste, grootste en rijkste watdeMissië van Hoe-pebezit, uitgenomen de Procure te Han-kou, een nieuw en ruim gebouw, maar wat ook dient voor dit en tien andere Vicariaten.

10 Febr. — 20 Maart.

Wij bleven te Oe-tsjang-foe totdat de retraite begon,

-ocr page 185-

den 23 Febr. De sGmlnaristen hadden ocno kleine va-cantie ter gelegenheid van \'t clmicesche Nieuwjaar en speelden allo avonden comcdie, iets waarop de Cllineezen dol zijn en waarvoor zij ook veel aanleg hebben. Ik kon natuurlijk niets verstaan van hunne taal, maar ik heb hunne gebaren en geheel hunne voordracht bewonderd, wat meer is, al wat zij vijf avonden vertoond hebben was eigen compostie. Volgens de vertaling, die de Z. Eerw. P. Hofman er van gaf ontbrak soms de vereiscbte eenheid in de stukken en zouden zij volstrekt geen Europeesche kritiek kunnen doorslaan; maar zij hadden ook bijna geen voorbereiding vereischt. \'s Morgens werd hot blij- of treurspel opgemaakt, \'snamiddags gerepeteerd, \'s avonds voorgedragen, en niemand haperde. Een vreemd iels! Over dag waren de jongelieden zoo ernstig als afgeleefde grijsaards en zoo stijf als stokken en \'s avonds was hel; al leven wat er aan was, tenminste als het zoo zijn moest; want in het tegenovergestelde geval waren zij ook roerloos. Zoo beb ik een avond , dat bet tooneel een afgodstempel moest voorstellen, drio gedurende meer dan een half uur beweegloos zien staan in eene moeielijke positie. Gedurende de geheele week hoorden wij door den dag, maar vooral \'s avonds liet eentonig geklap van voetzoekers, waardoor de ehineezen hunne vreugde te kennen geven over het Nieuwjaar ol eer bewijzen aan een of anderen hunner godheden, \'s Zondags 22 Februari was er groot feest te Oe-tsang. Mgr. Simeon Volonteri, Vicaris Apostolicus van de provincie Ho-nan werd geconsacreerd. Om 8 ure ving do plechtigheid aan: zij werd verricht door Mgr. Zanoli, geassisteerd door Mgr. Bray, Vicaris Apostolicus van Ghang-si en een getal priesters zooals men zelden vereenigd ziet in eene provincie, waar zij gewoonlijk alleen zijn.

-ocr page 186-

— 184 —

Het altaar was versierd met liet rijkste wat de armoede bezat en de luister der indrukwekkende plechtigheid werd nog verhoogd door de waardige wijze, waarop Mgr. Zanoli en zijne assistenten hunne verheven bediening verrichtten. De nieuwe bisschop was zoo bewogen toen hij de geloofsbelijdenis en den vereischten eed aflegde, dat de tranen langs zijne wangen rolden en hij met de grootste moeite kon voortgaan en eindigen. Do gewone eetzaal was dien dag veel te klein. Aan het feestmaal in de grootste kamer van \'t Seminarie namen deel: drie Bisschoppen, twee Italiaansche en een Fransche en 18 missionarissen te weten 9 Italiaansche, 1 Fransche, 3 Nederlandsche, 1 Belgische, 1 Engelsche en 3 Chineesche. Veertien waren leden der le Orde, drie der 3e Orde van den II. Franciscus. Mgr. Bray en zijn secretaris van de congregatie der Lazaristen, Mgr. Volonteri en zijn Secretaris van de congregatie der Vreemde Missiën te Milaan. Er werden wenschen geuit en gezongen in verschillende talen en door don Nieuw-gewijden beantwoord in Italiaansche verzen, \'s Namiddags kwamen de christenen van Oe-tsang Mgr. Volonteri geluk wenschen, dat wil zeggen: hem knielend groeten zonder een woord te spreken en tegen den avond ging Z. D. H. naar Han-kou de retraite geven aan de Italiaansche Liefdezusters. Den volgenden dag begon de retraite der Missionarissen van Hoe-pe en wijl wij haar reeds te Alexandrie gehouden hadden en er ook geen geschikte plaats voor was te Oe-tsang moesten wij naar Han-kou teruggaan. Daar bezochten wij na de retraite het gesticht der Zusters en zagen er eenige der gelukkige kleinen, die naar ziel en lichaam gered zijn. Ik zeg eenige, want de meesten gaan spoedig na hunne redding als engeltjes naar den hornel en een groot getal der over-

-ocr page 187-

- 185 -

levendon wordt leiquot; opvoeding toeverlromvd aan elmsten vrouwen. Do Missionarissen keerden weldra naar hunne Missiën terug, ik kreeg een inkwartieringsbiljet voor Oe-tsang en ondervond daar reeds meer dan eens,dat de Chineezen buitengewoon nieuwsgierig zijn. Op een morgen dat ik in mijne kamer druk bezig was kwamen er een paar christenen der missie van P. Broekman binnen, zonder te kloppen, namen een voor een al wat op tal\'el lag: boeken, pennen , papier, inktkoker, blieven, enz., draaiden het links en rechts en gaven hunne goed of afkeuring te kennen. Eindelijk neemt er een mijne pijp, vult ze met een soort besten tabak, die mij onder weg geschonken was en begint deftig te rooken. Hij wist zeker niet dat ik dien voor een feestdag bewaarde, want de chineesche tabak is slecht en zit daarenboven vol olie. Ik begon nu ook zachtjes aan met de taal en merkte spoedig, dat, zij vreeselijk moeielijk is in de boeken. Een seminarist komt mij allo dagen een uur les geven, die bestaat in het lezen van een samenspraak en in dat uur hebben het mijne kakeboenon, tong, lippen, neus, oogen en ooren zoo druk dat zij wel oen halven dag rusttijd mochten hebben. Moest ik daarenboven op chineesche wijze studeeren, dan kon ik gerust een paar nieuwe longen bestellen, want op verschillende uren van den dag hooi\' ik in mijne kamer de jeugdige seminaristen luidkeels roepen: nominativus qui, que, quod — genitivus cujus enz. Ik weet nog niet wanneer ik alleen zal kunnen lezen, niettegenstaande ik mij half blind kijk op al die lettertoekens. Volgens Professor Bazin zijn er in hot groot keizerlijk woordenboek van Khang-hi 43496 letters te vindon en elke letter is een woord. Het is waar dat er eenige duizenden bij zijn, die weinig of niet gebruikt worden en zeker niet

-ocr page 188-

— 186 -

voorkomen in dc gewone spreekwijzen , maar wat er overblijft is toch al voldoende. Een groote troost is het echter, dat men do letters niet behoeft te kennen om als missionaris werkzaam te zijn en dat men do klanken spoedig aanleert als men de chineezen hoort spreken en voortdurend in hun midden verkeert. Na de retraite der chineesche missionarissen en de Paaseii-feesten zal ik dan ook met een hunner naar Tien-men (deur dos hemels) vertrekken en daar het noodige aanleeren om het missionarisleven voorgoed te beginnen. Do Z.E. P. Hofman, Vicarius foraneus of deken, is naar zijn district vertrokken; Pater Broekman is ook weer in zijne missie werkzaam en wij zullen hoogstwaarschijnlijk niet meer te zamen zijn voor het chineesche Nieuwjaar, den 5 Februari 1875. P. Modestus en Wil-fried zijn op reis naar hunne Missiën; de eerste in het Noordwestelijk gedeelte der provincie 1 Loe-pé, de tweede in liet zuidwestelijk en het is zeer waarschijnlijk dat wij elkander op aarde nimmer wederzien, wijl zij hunne retraite in eone andere plaats houden en zij eenige weken in eene chineesche bark zouden moeten reizen om elkander te bereiken. God geve hun en mij de genade om missionarissen te worden volgens zijn H. Hart en na de groote reis veroonigc Hij ons in alle eeuwigheid. Laat ik u ten slotte; nog iets zeggen van de Missie waarin ik werkzaam zal zijn: het vicariaat van Oostelijk 1 loe-pé. Tot een juist vierkant gebracht zou het ongeveer 80 uren lang en breed zijn. De bevolking wordt op 16 millioen geschat, waaronder slechts 9671 katholieken zijn, bijna allen even arm; want eigenlijk rijke bekeerlingen zijn er niet. Zij zijn verspreid in 180 verschillende plaatsen. Er zijn \'25 missionarissen t. w. 12 Europeesche en 13 chineesche en slechts drie vaste residenties: de

-ocr page 189-

- 487 -

le te Oe-tsang, waar Mgr. Zanoli verblijft met 2 Euro-peesche en een Chineesche Missionaris met broeder Humilis, die gezamenlijk zorgen voor do Parochie en liet Seminarie. Do 2e te Han-kou waar de \'AA\']. P. Procurator woont en een chineesch priester, die belast is met de zorg voor de christengemeente en de apotheek. Te Han-kou is ook het weeshuis voor de meisjes bestuurd door 7 Italiaansche liefdezusters van Verona, die door eenige Chineesche vrouwen geholpen worden. De derde te Pe-chuen, waar hot weeshuis voor jongens is met een Europeesch Missionaris als Rector. Het geheele Vicariaat is verder verdeeld in 4 districten. Aan bot hoofd van elk district staat een Vicarius foraneus of deken; drie hunner zijn Europeanen, onder welke de Z.E. P. Hofman, de 4e is een Chineesch Missionaris, die in Italic zijn theologische studiën heeft gemaakt. De Z.E. P. Vicarius foraneus met zijn Missionarissen zorgen, dat in de verschillende gemeenten van bet district jaarlijks tenminste eene missie wordt gegeven en nemen elke gelegenheid te baat om den heidenen het woord Gods tc verkondigen; maar deze zijn, belaas! tamelijk onverschillig en de bekeeringen zeer moeielijk. In het jaar 1873 zijn 172 volwassenen gedoopt. De Missionaris, vergezeld van zijn knecht, reist bijna voortdurend met zijn kapel en pak en zak van de eene plaats naar de andere; nu to voet, dan in een bootje, dan weer in een draagstoel en neemt zijn intrek bij de christenen , die hem voor eenige dagen huisvesten en voeden. Gedurende de drukkende hi tie der zomermaanden is het reizen hem onmogelijk en blijft hij in de plaats, die eigenlijk als zijne vasle woonplaats beschouwd of zoo genoemd wordt. In de verschillende plaatsen, waar hij komt, stelt bij een of meer catechisten aan, die de geloofsleerlingen enande-

-ocr page 190-

— 188

ren onderwijzen eneene otmeer wonwen, aio de kmloren der goloovigen deepen nis hij afwezig isenookdo kinderen der hoidonon die in levensgevaar verkoeren andere koopen of opnemen, Zoo zijn er in 1873 5485 k.oderen van heidenen gedoopt, waarvan er 3419 gestorven zijn. In geheel het Vicariaat zijn slechts 32 kapellen; op de overige \'plaatsen wordt tijdens het verblijf van den imss«,uam eene huiskamer tot; kapel ingericht. In 187.. werd ei b maal gepreekt voor de goloovigen en Süö^inaa1 vom e heidenen; er waren 0253 jaarlijksche biechten en 16747 andere; 5339 jaarlijksche communiën en 16478 andere. In het seminarie zijn 24 leerlingen, in de schden *51

Zietdaar, ik heb aan mijn belofte voldaan. Misschien hebt gij reeds eenige bijzonderheden verwacht van het Chineesch Missionaris-leven in Hoe-po; ik kan ze than, no- niet geven; ik moet eerst eenige ondervinding heb-hen. Do Z.E. P. Hofman heeft het verleden jaar gedaan in de Maasbode van September. Dit kan ik vooreerst met onbetwistbare zekerheid afleiden uit hetgeen ikzie en hoor, dat de Missie dood arm is en dat de missionarissen uit geldgebrek veel moeten achterlaten, wat den bloei en vooruitgang der Missie krachtig zou bevorderen. Hier vooral moeten wij steeds gedenken dat wij kinderen zijn van den H. Franciscus, die de wereld deed verbaasd staan over zijn betrouwen op de goddely v Voorzienigheid en biddende en werkende en ons voedende met liet brood der armen zullen wij volgens zijn voorbeeld hoopvolle blikken ten Hemel richten en..... alles kunnen in Hem, die ons versterkt. Onderstennt ons door Uwe gebeden en volharden wij allen m den goeden strijd, opdat wij de kroon mogen erlangen die ons bereid is in de plaats der rust en heer^hei * Oe-tsang-foc 20 Maart 1874. Pr- Maut.nus POELL.

//ƒ//.

-ocr page 191-
-ocr page 192-