norm
predikant Ie Amsterdam.
OPGEDRAGEN AAN Z. M. DEN KONING.
Uitgegeven ten voordeele van liet fonils tot oprichting van een monument ter eere der bij de exjwditiën tegen Atjeh gevallen krijgers.
MKT TWEE PLATEN.
BREDA,
BROESE amp; COMP.
1
S. oct.
\'
ibbhwhwwSW llrorM
\' jj 0 3 * Jr ■
c s -1 c lt;
t
HET CITADEL-MONUMENT.
II
\\ v% ^
DOOR
predikant te Amsterdam.
OPGEDRAGEN AAN Z.M. DEN KONING.
Uitgegeven ten voordeele van liet fonds tot oprichting van een monument ter eere der bij de expeditiën tegen Atjeli gevallen krijgers.
MET TWEE PLATEN.
BREDA, BROESE amp; COMP.
■
i
AAN
»DEN TROUWEN TOLK VAN \'T BESTE GEVOEL DER NATIEquot;
i
WORDT
MKT VERSCHULDIGDE GEVOELENS V/VN EERBIED
OPGEDRAGEN
DOOR
GETROUWEN ONDERDAAN
Den SOslen November 1874 had er op hel kerkhof van he in feestdos prijkende dorp Ginneken, bij Jlreda, een plechlij-heid plaats, die een diepen indruk maakte op wie haar hij-woonden.
Ik behoorde tol die bevoorrechten.
In lejenwoordijheid van Z. M. den Konimj, de Prinsen Hendrik en Alexander, eemje ministers en vele militaire en burgerlijke autoriteiten van land, gewest of gemeente, werd daar hel monument onthuld, opgericht Ier herinnering aan de krijgsbedrijven van de bezettingen der Citadel van Antwerpen en der forten aan de Schelde, en van de zeemacht op dien stroom in de jaren 1830, 1831 en 1832, en meer in \'t bijzonder gewijd aan de nagedachtenis der dapperen, die bij de verdediging van den Vijfhoek op het veld van eer het leven lieten.
Aangrijpend teas de hulde, gebracht aan den geest van. vaderlandsliefde, plichtsbetrachting, volharding , zelfverloochening en eendracht, welke die braven bezielde en in slaat stelde tot hel brengen der grootste offers, zelfs dal van het leven.
Ik had daar het gansche volk van Nederland op die plek willen vereenigd zien, geschaard als een eenig man om zijn honing. Onder den indruk der hartverhe/fende plechtig-
vin
heid en luisterende naar de wekstemmen. die van dit steenen gedenkteeken in hel ontvankelijk gemoed doordrongen, zou, dunkt mij, elk het voornemen onwillekeurig hebben moeten opvatten of vernieuwen, om in zijn kring diezelfde deugden te beoefenen, wier bezit thans niet minder, ja misschien meer dan toen, een onmisbare voorwaarde is lot handhaving van ons onafhankelijk volksbestaan. Zoo zou er uit die doodsbeenderen nieuwe levenskracht uitgegaan zijn om zich door de gansche natie le verspreiden!
Betrekkelijk weinigen, evenwel, waren in dien gedenkwaar-digen oogenblik op het kerkhof te Ginneken vergaderd en konden hel hart openen voor de indrukken, die de onthulling van dal arduinen teeken maakte.
En niet velen in den lande hebben de gelegenheid naar de gewijde plek Ier bedevaart le gaan en hel oor te leen en aan wal dat monument spreekt lot hen, die aan zijn voel tot zich,zeiven in keer en en zich in hel verledene met hun overpeinzingen verplaatsen.
Daarenboven loopt men gevaar in den maalstroom der verstrooiingen, die hel dagelijksch leven aanbiedt, de ontvangen lassen le vergelen, als zij niet van lijd lol lijd verlevendigd worden.
In ruimeren kring, en voortdurend moeten dus de roepstemmen, welke op die plaats tol ons komen, weer klinken. Dat eischt hel belang, de toekomst van hel lieve Vaderland!
Een geschikt middel daartoe scheen de uitgave van een geschrift, waarin de geschiedenis van de oprichting van hel gedenkteeken geschetst werd.
Van onderscheiden zijden werd ik aangezocht mij le belasten met de samenstelling van zulk een werk. De aanleiding lol dit aanzoek lag hierin, dat ik reeds vroeger mijn belangstelling in de vereering der nagedachtenis van de op het bed van eer gevallenen getoond had, door ten voordeele van de thans onthulde zuil een Gedenkboek uitlegeven van de
IX
overbrenging van hun gebeente naar het kerkhof te Ginne-ken (1).
Ik gevoelde de vrijheid niet om aan dit aanzoek gehoor te weigeren.
Op mijn voorstel vonden de uitgevers goed de opbrengst te bestemmen voor het fonds tot oprichting van het Atjeh-monu-ment. Zoo kon, dachten wij, de vereering van het oude heldengebeente bijdragen tot die van het nieuwe!
Het behaagde Z. M. onzen geëerbiedigden Koning de opdracht van hel geschrift aantenemen, en het alzoo te stellen onder het patronaat van Zijn door Inch tigen naam. Hem voor die eere mijn hartgrondige dank!
De commissie tot stichting van het Citadel-monument betuigde hare ingenomenheid met mijn plan en verklaarde zich bereid de noodige bescheiden ter mijner beschikking te stellen en mij de gegevens te verstrekken, die zij bij machte was mij te verschaffen.
Zij hield woord en verplichtte mij door hare belangstellende hulp. Hel is mij een aangename taak haar daarvoor mijn erkentelijkheid te betuigen.
Ook allen, die mij op eenigerlei wijze hun medewerking verleenden, verzoek ik de verzekering mijner dankbaarheid te aanvaarden.
Ten slotte een paar ophelderingen. De overbrenging van het gebeente had ik reeds in hel hierboven vermeld Gedenkboek in het breede geschetst. Hel spreekt van zelf, dat ik
(1) Een Reünie en een Uitvaart. Gedenkboek der te Breda gehouden vijfjarige samenkomst van de Vereeniging het Metalen Kruis en van de overbrenging naar hel kerkhof te Ginneken der stoffelijke overblijfselen van op de Antwerpsche Citadel begraven Nederl. militairen. 20—2\'2 Augustus 1871. Breda, Broese amp; Com p., 1871.
Als schrijver van dat werk had ik de eer tot het bijwonen der plechtigheid van 30 November 1874 te worden genood.
die gebeurtenis, voor zoover zij in verband slond met de oprichting van het monument, ook in dit werk moest opnemen — zij het ook in meer beknoplen vorm — en derhalve mij de vrijheid veroorloofd heb uil dit vroeger geschrift te putten. — Nog heb ik de vertraging der uitgave le verklaren. Ik wilde de plechtigheid van 27 October 11. volledigheidshalve ook in dit geschrift opnemen, en geef de beschrijving daarvan, in plaats van de beloofde naamlijst der inleekenaren.
Amsterdam, April 1870.
I
Bladz.
Voorrede................................................. VII
HOOFDSTUK I.
Terugvraag van het heldengebeente.......................... ^
HOOFDSTUK II.
De overdracht............................................ ^
HOOFDSTUK HL
De teraardebestelling....................................... 23
HOOFDSTUK IV.
HOOFDSTUK V.
HOOFDSTUK VI.
De bijzetting van het nog ontbrekende gebeente..............................75.
Aanteekeningen 1—XXVI......................................................................89.
———————
TERUGVRAAG VAN HET HELDENGEBEENTE.
Wio het vreerad geweld trotseerden,
Vast om \'t Lecuwblazoen geschaard, Wie onz\' ouden roem verweerden
In de vuist het heldenzwaard, —
Jaren mogen henen zwenken,
\'t Lot of zoet öf bitter schenken, \'t Vaderland vergeet ze nooit.
Lang reeds sluim\'ren zo in hun graven Als de dank nog aller braven Bloemen op hun zerken strooit. Mr. A. Bogaers. Aan de verdedigers van Antwerpens Kasteel in 1832.
Beschouwd in het licht van haar tijd, bekleedt de kloeke verdediging van Antwerpens Citadel in 1832 een eervolle plaats onder de merkwaardige en roemrijke feiten uit onze krijgsgeschiedenis.
Fier mogen wij ons op haar verheffen, niet minder dan op zoo menige schitterende zege. in vroegere dagen behaald.
Ruim drie weken hield de fel bestookte veste vol. Ook toen zij van allo gemeenschap over de Schelde afgesneden en van alle zijden ingesloten was, verweerde zij zich moedig tegen een ontzettende overmacht, die van alles ruim voorzien, door aanhoudenden toevoer alle geleden schade onmiddellijk herstellen kon.
Hoe men dan ook denke over de noodzakelijkheid om de Citadel te verdedigen tegen een leger, afgezonden door een natie, met welke de onze op den voet van vrede verkeerde, en die, zonder een oogenblik zelfs de diplomatieke betrekkingen met onze regeering af te breken, zich
2
leende tot het uitvoeren der door haar zelve uitgelokte besluiten van de Londensche conferentie; — hoe uiteen-loopend het oordeel zij, geveld over sommige personen die op den Vijfhoek in die bange dagen een hoofdrol vervulden, — vast staat het dat de bezetting door hare loffelijke plichtsvervulling en onbezweken trouw Neèr-lands eer en waardigheid op schitterende wijze heeft gehandhaafd. Wel moest zij ten laatste bukken, doch zij week alleen voor geweld en zwichtte slechts voor de overmacht. Het Fransche leger bemachtigde niets dan overblijfselen van uitgebrande gebouwen, verwoeste bolwerken, door kogels en bommen omgeploegde terreinen, in één woord, een puinhoop. Dat was het overschot der vroeger zoo schoone Citadel.
Treffend heeft Tollens het heldhaftig verzet der bezetting aldus bezongen in zijn lied: Aan Chassé en zijne krijgsmakkers, bij hunne ternrjkomsl in hel Vaderland:
Verlaten stondt gij; afgesneêu Van uitkomst; met uw moed — alleen In d\' u vertrouwden burg gesloten :
Daar komt, gelijk een rukwind daagt,
De stofwolk Fransehen aangeschoten,
En \'t burgslot wordt u opgevraagd.
Europa hoort, van schrik verbleekt,
Het antwoord, dat de burgheer spreekt;
Die weig\'ring bij dat onvermogen !
En Frankrijk, in gezwollen waan,
Steekt, met een lach van mededoogen.
Den opgegrepen lontreep aan.
Daar beukt, met nooitgekende kracht,
Do solferbui, de kogeljagt.
Het vuur en \'t lood op trans en daken;
De bodem splijt, de wal verbrokt.
Gewelven scheuren, pijlers kraken;
De vijfhoek wordt uiteengeschokt.
Maar, brijs\'len ook kanteel en wal,
Uw heldentrouw staat vast en pal:
Geen stormram, die haar om mag stooten !
De nood groei aan en stijg\' ten top.
Uw vlag zij van de steng geschoten —
Gij hijscht een andrc hooger op.
3
Vergruisd, vermalen, weggespat,
Ligt schans en bolwerk vlak en plat,
Verwulf en grondvest weggeslagen.
En Frankrijk neemt, als krijgsgewin,
Behaald in vier-en-twintig dagen ,
Den puinhoop van het burgslot in.
Geen wonder dan ook dat, toen Chassé met zijn staf de ruïne verliet om zich in krijgsgevangenschap te begeven, de vijandelijke bevelhebbers, die hem zagen voorbijtrekken, eerbiedig het hoofd ontblootten voor den
grijzen Veldheer...... Een welverdiende hulde, in zijn
persoon gebracht aan de gansche bezetting, die reeds twee jaren lang aan allerlei ongemakken blootgesteld geweest was, toen zij zich aan den harden dwang van een beleg en een bombardement moest onderwerpen!
Immers de Citadel was op het oogenblik, dat een groot deel van het Antwerpensche garnizoen zich in haar terugtrok, nog geenszins in een toestand, geschikt om die vier a vijfduizend man te huisvesten (i). Lokalen voor zieken, bergplaatsen voor krijgsmateriëel, magazijnen, waterputten enz., alles liet veel te wenschen over. — Menige beleediging, menige terging moest men sinds zich laten welgevallen, welke de Opperbevelhebber, in zijne misschien te groote lankmoedigheid, ongestraft liet, en die velen ontstemden. Terwijl het leger te velde schoone lauweren verworven had, zag men zich geruimen tijd op den Vijfhoek tot een ontmoedigende werkeloosheid gedoemd, en moest men zich de grootste moeiten getroosten om de werken in staat van verdediging te brengen, eerst tegen een onverhoedschen aanval en hierna tegen een beleg. — En na veel lijden en velerlei ontberingen, twee jaren lang met geduld gedragen, kwam het ergste nog aan, toen het Fransche leger geen poging onbeproefd liet om de sterkte te bemachtigen en kogels en bommen daarin liet regenen, die de grootste verwoestingen aanrichtten. Zoo viel er een bom op de blindeering, die tot hospitaal diende, sloeg door de balken heen, verwondde
(1) Aanteekening I.
4
zwaar een sergeant en deed menig hart beven van de vrees, dat het lokaal eindelijk instorten en de ongelukkige ingesloten gekwetsten en zieken verpletteren zou, of deed een granaat in de werkplaats, bestemd tot het vullen van bommen, achtereenvolgens den geheelen voorraad met donderend geweld uiteenspringen. Zoo heersch-ten er in de laatste dagen onder de bezetting menigvuldige bloeddiarrheën, veroorzaakt door het gebruik van bedorven water, toen door de ingevallen bommen de meeste welputten onbruikbaar waren geworden. Daarenboven bemoeilijkten kille regenvlagen en sneeuwjachten den dienst in de open lucht, inzonderheid gedurende de lange nachten, en werd het warme eten schaarsch, toen het ontbeerlijkste kookgereedschap werd vernield gevonden.
En toen eindelijk de blindeeringen instortten, die tot huisvesting der troepen waren gemaakt, moesten de soldaten zich in de sluippoorten, gemeenschapsgangen en kazematten begeven, om op den vochtigen grond, dicht aaneengedrongen uitterusten van hun zwaren dienst.
Voegt men daarbij, gelijk Bosscha zegt in zijn klassiek werk Neer lands heldendaden le land, ))de bedorven «lucht en de onreinheid in deze volgepropte holen, den «walm van kaarsen en lampen bij gemis aan daglicht, en «de rook, toen ook de keukens vernield waren en er in de «kazematten moest gekookt worden; dan zal men moeten «erkennen, dat er een lolTelijke soldatengeest moest ge-«weest zijn in de manschappen, die dat alles geleden «hebben zonder ontmoediging, zonder morren, en, als de «dienst hen riep op de werken, trouw hunnen plicht «hebben betracht.quot;
Maar wij zouden ons bestek ver overschrijden, wilden wij i — gesteld dat wij daartoe bevoegd waren — in nadere bijzonderheden treden, en de daden van moed en zelfverloochening vermelden, waarvan de Citadel in die dagen het tooneel was, of de diensten schetsen, door zoo velen aan Vaderland en Koning bewezen. Daarenboven, waar tijdgenooten en ooggetuigen in zienswijze omtrent zoo menigen persoon en zoo menig feit verschillen, zouden
5
wij wellicht ons schuldig maken aan overschatting dei-verdiensten des eenen, aan miskenning of verkleining van die des anderen.
Wat hiervan echter zij, de titel van Verdediger der Citadel is een eernaam geworden, krachtens de hulde, die Koning Willem I door de instelling der Citadelmedaille den wakkeren strijders bracht, en de ovatiën, hun allerwege bij hun terugkeer uit de krijgsgevangenschap ten deel gevallen, en de lofliederen, hun ter eer door zoo menig vaderlandschen dichter gezongen, niet minder dan door de uitspraak der geschiedenis. Met eerbied staart een jong geslacht op hen. Maar vooral ook blijft do nagedachtenis van allen, die bij de verdediging het leven lieten, in hooge eer (1).
Volkomen begrijpelijk achten wij het dan ook, dat de plannen, in 1869 beraamd om do bloeiende koopstad Antwerpen uittebreiden en daartoe den vermaarden Vijfhoek te sloopen, menig gemoed met levendige zorg vervulden. Immers, op dat tooneel van hun moed en trouw, waar zij op het bed van eer gevallen waren, had de hand hunner makkers hun een laatste rustplaats bereid. Ten gevolge van den drang der omstandigheden zou nu de rust van hun gebeente worden verstoord. Was het niet plicht, dure plicht te waken tegen de ontheiliging van reliquiën, die lederen rechtgeiiarden Nederlander dierbaar moesten zijn?
Dit begreep de Heer J. L. II. Beyens, Oud-officier van het Nederlandsche leger, te dier tijde te Brussel woonachtig. Hij wist zich te vergewissen van de bereidwilligheid van den Belgischen Oorlogsminister om, mocht het Nederlandsch Gouvernement dit verlangen, het kostbare gebeente terugtegeven. Hulde on dank komen hem ervoor toe, dat hij bij eerbiedig adres de aandacht van Z. M. den Koning vestigde op de gevolgen, die de voorgenomen slooping der Citadel voor de daar begraven overblijfselen onzer gevallen helden hebben zou.
Neen, \'t was geen wantrouwen jegens onze Zuidelijke
(1) Aanteekening II.
6
naburen en vrienden, dat toen den wensch deed geboren worden om het gebeente te laten opgraven. Men wist bet, de pijnlijke indrukken door de gebeurtenissen van 1830 teweeggebracht, waren reeds sinds lang vergeten. De scheiding tusschen de volken, die, hoe nauw vroeger vereenigd, evenwel door taal, zeden en gewoonten van elkander vervreemd waren, was gebleken geen ramp maar een goede, heilzame zaak geweest te zijn, in beider welbegrepen belang geschied. Alle partijschap tusschen de beide natiën werd dan ook als geweken beschouwd. De herinneringen wekten geen wrevel, geen afkeer. Slechts de verzoening, niet de scheuring werd herdacht! De hand der vriendschap was toegestoken en aanvaard geworden, en daarmede alles uitgewischt. België werd ons een goede, trouwe nabuur, aan welken ons vele nauwe betrekkingen verbonden en met wien wij menig belang gemeen hadden. — Zijn welvaart, in stede van benijd of met een vijandig oog aanschouwd, wordt dan ook door ons toegejuicht en met ingenomenheid begroet. Vaak wappert Belgiës vlag naast onze Nederlandscbe driekleur bij feesten en congressen. Het »Wien Neêrl. bloedquot; wordt in België met dezelfde geestdrift aangeheven als het eigen volkslied. En als eens, waarvoor God ons genadiglijk bewaren moge! bet tijdstip aanbreekt, dat een gemeenschappelijke vijand ons bedreigt, dan zullen — hiervan is men sinds lange overtuigd — Belgiës zonen naast die van ons vaderland strijden en, staande in dezelfde gelederen, met elkander wedijveren in moed en zelfverloochening tot heil van beide landen. —
Men begreep dan ook, dat België gaarne zich zou aansluiten bij een hulde, aan krijgsdeugd gebracht. En hierin bedroog men zich niet! Met welwillendheid en sympathie ontving men van die zijde onze voorslagen. De krachtdadigste medewerking werd toegezegd, toen bij onzen Koning het nobele plan oprees om het stoffelijk overschot van de Militairen, die bij de verdediging der Citadel gesneuveld en aldaar begraven waren, door een Nederl. oorlogsvaartuig van Antwerpen te
7
doen afhalen en liet plechtig hier te lande ter aarde to bestellen. — Met een niet genoeg te waardeeren ijver en voorkomendheid, werd er een begin gemaakt met het opgraven en kisten der herkende overblijfselen, üeze werden in een der kazematten geplaatst, in afwachting dat tot de opdelving der overige, na de voltooiing dei-nieuwe vesting — waarschijnlijk in 1873 — zou kunnen worden overgegaan. De vraag, waar de kostbare overblijfselen aan den schoot der aarde op nieuw zouden worden toevertrouwd, behoefde niet lang overwogen te
worden. Het antwoord lag voor de hand!...... Hadden
die braven zeiven hun stem kunnen doen hooren, geen twijfel of zij zouden hun verlangen te kennen gegeven hebben om te rusten in de nabijheid van hem, den vereerden aanvoerder, op wiens wenk zij het leven lieten, te Ginneken op denzelfden doodenakker, waar mot Chassé reeds zijn krijgsmakkers van de Citadel: See-lig, de kommandant der artillerie in de sterkte, de Boer, chef van den staf, en van Deventer, kapitein der artillerie, rustten! Geen andere plek was daarvoor\' beter geschikt en die eer meer waardig!
Doch ziet: de vijfjarige Reünie van het «Metalen Kruisquot; nadert. Zij zou in Aug. 1871 te Breda gehouden worden. Daar drukt het Hoofdbestuur dier Vereeniging den wensch uit om de overbrenging van het bereids opgegraven gebeente der Citadel-verdedigers gelijktijdig te doen plaats hebben met die samenkomst. Aldus zou een zoo groot mogelijk aantal hunner voormalige krijgsmakkers aan die plechtigheid kunnen deelnemen en zich aansluiten bij de hulde, door de Regeering te brengen aan hen, die voor Koning en Vaderland op don Vijfhoek gevallen waren. Dezen wensch zal zeker niemand wraken. Hij kwam voort uit een alleszins te waardeeren gevoel, uit een behoefte des harten, en vond ook ingang bij de Hooge Regeering. Van daar en van daar alleen, dat van het oorspronkelijk plan tot bijzetting van het gebeente van alle gesneuvelden te gader, afgeweken werd, en men besloot het reeds opgegraven overschot naar Ginneken over te brengen op 21. en 22. Augustus van dat jaar. Dit
8
overschot was dat der kapiteins van Hoey Schilt houwer van Oostée, Schutter, van Onselen en Morre, den Isten luit. Lammers van Bueren en den 2den luit. Nantzing en van den sergeant-majoorvuurwerker Jcnck, mitsgaders dat van don kolonel Lymael en den luit. de Haan, die reeds in October 1830 te Antwerpen gesneuveld en op de sterkte begraven waren. Er bestond dus geen de minste reden tot het verwijt, als zou men minder waarde hebben gehecht aan de overblijlselen dor Militairen van minderen rang! De omstandigheid, dat de Gerechtigden tot het dragen van het Metalen-Kruis, en daaronder ook zij, die met de Citadel-Medaille versierd waren, in Augustus 1871, te Breda zouden bijeenkomen en, gelijk wij reeds opmerkten, zeiven verlangden deeltenemen aan de hulde, der nagedachtenis hunner voormalige krijgsmakkers te brengen, was de eenige aanleiding en drijfveer tot hot wijzigen van het oorspronkelijke plan. — Daarenboven pleit tegen de gegrondheid van een dergelijk verwijt een eenvoudig feit, te weten dat bij de overblijfselen ook het overschot was van den sergeant-majoor-vuurwerker .1 en ck en van drie kanonniers. Werkzaam in het laboratorium, op het oogenblik dat de aldaar aanwezige granaten en bommen sprongen, stierven dezen een ellendigen dood. Al wat men van hun stoflelijk omhulsel teruggevonden had, was verzameld en tegelijk begraven geworden, en bij de opdelving van het gebeente in hetzelfde kistje geborgen. —
Bij tijds werden de noodige toebereidselen tot de plechtigheid gemaakt (1), en een commissie benoemd om te Antwerpen de stoflelijke overblijfselen overtenemen en naar Ginneken te begeleiden. Zij was saamgesteld uit de HH. M. D, graaf van Limburg Stirum, te dier tijd gen.-majoor der genie, adj. des Konings in buitengewonen dienst, F. van Exter, toen kol. komm. van het 2de reg. vesting-artillerie, die beiden tijdens liet
(1) Aanteekcning III.
9
beleg tot de bezetting der Citadel en W. A. van Gelder, gepens. kap. t/z., die tot de in die dagen voor Antwerpen gestationneerde zeemacht behoorden.
Veertien gewezen onderofficieren en soldaten, versierd met de Citadel-Medaille, werden uitgenoodigd zich bij de commissie als Eeredragers to voegen (1).
De overbliji\'selen zouden afgehaald worden door Zr. Ms. Stoomschip de Valk, begeleid door twee Rammen en drie Monitors. De geheele ilotille werd onder de bevelen gesteld van den toenmaligen directeur en kommandant der Marine te Hellevoetsluis, den schout-bij-nacht J. J. Wi-chers, die zijn vlag zou hijschen op de Valk (2).
Een andere commissie, bestaande uit de I1H.: H. W. Doorman, gen.-maj., lid van het Hoog Militair Ge-rechtshof; Ties se li nek, gepens. kolon. en Militie-Commissaris te Eindhoven, die tot de bezetting der Citadel, en G. H. Meesman, gepens. kapt.-iuit. t./z., die tot de bemanning der Ilotille voor Antwerpen behoord had, werd aangewezen om de eerste Commissie en de Etats-major der oorlogsschepen te ontvangen te Moerdijk. Mier zou een extratrein gereed staan om de overbliji\'selen en allen, die deel moesten uitmaken van den lijkstoet, naar Breda te brengen.
Aan al degenen, die tot de bezetting der Citadel behoord hadden en aan de plechtigheid wilden deelnemen, doch niet in staat waren uit eigen middelen hun reis-en verblijfkosten te bestrijden, word verlof gegeven zich tot het bekomen van het benoodigde reisgeld te vervoegen bij de besturen hunner gemeenten, en voor de uitgaven gedurende hun verblijf te Breda en voor de terugreis, bij de administratie der Koninklijke Militaire Academie aldaar.
In het programma, onder de hooge goedkeuring des Konings voor de overbrenging van het gebeente vastgesteld, werden de verdere bepalingen gemaakt en de noo-dige voorschriften gegeven.
(1) Aanteekcning IV.
(2) Aanteekcning V.
10
Op uitdrukkelijk verlangen van Koning Leopold II,
zou de overgave van het gebeente te Antwerpen met plechtigen luister geschieden. Zijne Majesteit begeerde zich aldus aantesluiten bij de hulde, te brengen aan den moed van brave krijgers, gevallen in den dienst van het Vaderland.
Door de welwillende, niet genoeg te waardeeren mede-merking der Belgische autoriteiten, was weldra alles in gereedheid om de overblijfselen zoo indrukwekkend mogelijk aan de Commissie over te geven. Men wilde hierdoor de laatste flauwe sporen van vroegere oneenigheid uitwisschen en tevens de vriendschapsbanden, die België en Nederland omsnoerden, nauwer toehalen.
Dit doel is volkomen bereikt! De dag van 21 Aug. 1871 heeft beide natiën inniger met elkander vereenigd (1).
(1) Aanteckening VI.
DE OVERDRACHT.
o Had de bouwheer \'t ooit vermoed, Hoe hoog gij Hollands roem zoiult dragen, quot;ij had geen heipaal ingeslagen;
Hij had uw grondvest omgewroet. Onsterflijk zal uw naroem leven,
Verschansing tot den dood verweerd, Aan de overmacht niet opgegeven.
Dan tot een steenhoop weêrgekeerd !
Moog\' schat en arbeid, vroeg of laat. Uw puinen weêr tot wanden hechten, Of mokers en houweelen slechten
Wat nog van U te wagglen staat;
Het is om \'t even I Demp uw grachten ,
Of hef rondeel en ringmuur weêr: Gij hebt geen grooter roem te wachten ! Gij staat of stort tot Hollands eer !
H. Tollens, De val der Citadel van Antwerpen,
Op het achterplein van den Vijfhoek, tegen het midden der groote bomvrije afsnijding, was op den dag, bestemd voor de plechtige overdracht van het gebeente, oen Lijk-kapel opgesteld, met zwart doek behangen. Aan de vier hoeken en in top wapperde de Nederlandsche vlag. Middenin waren op een kleine verhevenheid de negen met rouwfloers bedekte kistjes geplaatst, inhoudende het dierbaar gebeente en prijkende met immortellenkransen en lauwerkronen. Aan de hoeken der kapel stonden zilveren kroonkandelaars met brandende waskaarsen. De grond bij den ingang was met bloemen bestrooid. Krijgstropeeën,
42
smaakvol uit geweren, houwitsers, kanonnen, bommen enz. samengesteld, verhieven zich buiten de kapel, aan de beide zijden van den ingang.
Op een kleinen afstand stond do lijkwagen gereed, die op last van de Belgische Regeering vervaardigd was. Gevormd uit een langwerpigen vierhoek, overdekt met een rouwfloers, waarop een goudlakensch kruis lag uitgespreid en waarvan drie rijen gouden franjes afhingen, was zij bespannen met zes paarden, in rouwkleeden gehuld. Het baarkleed had men eveneens met gouden franjes afgezet en bezaaid met gulden sterren en zilveren tranen. Aan den voorkant een krijgstropee, bestaande uit een casque, twee kanonnen en bundels speren. Aan den achterkant het Nederl. wapenschild. De Nederl. gezant te Brussel, Mr. van Lansberghe, met het gan-sche personeel der Nederl. legatie, de civiele gouverneur der provincie Antwerpen, ridder Pycke van Ideghem, de Nederl. consul-generaal te Antwerpen, Cankrien, al de officieren van het garnizoen, die buiten dienst waren, ten getale van minstens 250, in groot tenue met sjerp en met den milit. gouverneur aan het hoofd, bevonden zich des morgens in de Citadel tot ontvangst der Nederl. Deputatie. De bezetting van het Kasteel met een muziekkorps aan de spits, was ook in groot tenue op het plein geschaard, alsmede de 4de en üde compagnieën van het regiment der genie, die de opgraving, kisting en overbrenging der overblijfselen hadden bewerkstelligd, en nu als Eerevvacht waren opgetrokken.
De kade bood op datzelfde oogenblik een prachtig schouwspel aan. De ree was als bezaaid met kleine en groote schepen en booten, waar tusschen de Nederl. Rammen en Monitors en het Amerik. oorlogsschip de Joanita zich fier verhieven. Overal, op de vaartuigen en uit de woningen, wapperden de Nederl. en Belgische vlaggen. —
Overeenkomstig het deswege uitgevaardigde ordre pour lc ceremonial (i), waarin ter besparing van tijd, met
(1) Aanteekening VII.
13
wederzijdsch goedvinden, eenige wijzigingen waren gebracht, zouden de Nederlandsche Heeren aan de kade ontvangen, in stede van aan boord begroet worden. Aan den Steiger, die met de Nederl. vlag versierd was, had zich dus de commissie geschaard, belast om hen te complimenteeren. Daar roffelen de trommen; het muziekkorps heft het Nederl. volkslied aan; de in orde van bataille geschaarde troepen presenteeren de geweren, en de Nederlandsche commissie, benevens de kommandee-rende en beschikbare officieren der schepen stappen uit de sloepen, die naar den Steiger koers hadden gezet. — De Schout-bij-nacht was met zijn adjudant en den kom-mandant van de Valk aan boord gebleven, ten einde daar de overblijfselen in ontvangst te nemen.
Na wederzijdsche begroeting stelde zich de stoet onder kanongebulder en muziek in beweging.
Een ondoordringbare menschenmassa \'vergezelde hem op zijn weg, genomen langs de Place verte, de Place de Meir, de Rue des Tanneurs enz., naar \'t Kasteel.
Aldaar aangekomen werd de ceremonie aanmerkelijk bekort, daar de vijf processen-verbaal van Overgave reeds den vorigen dag waren geteekend geworden (i).
Het kanon begroette de Nederl. Deputatie bij hare aankomst in de sterkte met 21 schoten, die beantwoord werden door de batterij van de Buffel. De troepen, welke het geleide hadden uitgemaakt stelden zich bij den ingang in orde van bataille op en lieten haar voorbijgaan onder het brengen der verschuldigde militaire eerbewij zingen. —
Het was een indrukwekkend, onvergetelijk oogenblik, toen in de Lijkkapel de Militaire gouverneur van Antwerpen, die na den Minister de hoogste militaire waardigheid in België bekleedde, het woord nam en de stoffelijke overblijfselen overdroeg aan de Nederl. Deputatie. Te midden eener eerbiedige stilte verhief zich zijne stem om de gevoelens uittedrukken, waarmede
(l) Aanteekening VIII.
14
België aan Nederland den kostbaren schat teruggaf. Hij sprak als volgt:
Général et vous, Mossiours de la Députation, soyoz les bien-venus sur le sol de la Belgique, oü vous venez recueillir les restes mortels de vos compagnons d\'arraes, morts bravement en defendant cette citadelle.
En ine désignant pour vous remettre ces précieuses reliques, le Roi Léopold II a voulu que cette remise füt faite solennellement, afin de rendre un éclatant hommage au courage des braves militaires qui ont succombó au service de leur patrio.
C\'est un honneur dont je suis fier, paree qu\'il me met en rapport avec des officiers distingués d\'un pays ami, et paree qu\'il me fournit 1\'occasion d\'exprimer les sentiments d\'admiration qu\'on éprouve dans 1\'armée beige pour la bravoure militaire, sans distinction de nationalité.
Le soin de ramener dans leur patrie ces nobles dépouilles, déposées ici depuis biontöt quarante ans, ne pouvait être mieux confié qu\'aux braves survivants des dcfenseurs de cette forteresse et, en première ligne, au digne général comte van Limburg Stirum qui s\'est illustré pendant le siège de 1832.
Permettez-moi, général, de rappeler en quelque mots les circonstances, dans lesquelles ont perdu la vie les officiers, dont je vous remets les glorieux ossements.
Parmi eux se trouvent d\'abord le colonel Eymael, commandant de la 7rae division d\'infanterie et le lieutenant de Haan, tous deux morts au champ d\'honneur en 1830 et dont les corps ont été inhumés ^ la citadelle.
Ce fut le 29 Novembre 1832 que l\'armée franfaise, arrivée depuis quelques jours devant la citadelle d\'Anvers procéda a l\'ouverture de la tranchée.
Une flotille, a bord de laquolle servait le capitaine de vaisseau de Gelder, ici présent, fut chargé du róle difficile de maintenir les communications entre la mère-patrie et la position avancée, conflée a la garde du général baron Chassé, a la tête d\'un petit nombre de braves formant la garnison de la citadelle.
Le 6 Décembre, le lieutenant van Bueren, de la lOme division d\'infanterie, reput une blessure mortelle au moment oü, a découvert sur le glacis en dehors de la porte de secours, il exhortait quelques soldats a aborder résolüment l\'ennemi dans une sortie.
Ce fut le même jour que le général Van Limburg Stirum, alors lieutenant du génie, fut blessé grièvement en payant de sa per-sonne dans l\'incendie du grand magasin qu\'une bombe venait d\'at-teindre et sur lequel l\'ennemi concentrait raction de ses feux courbes.
Le 10 quelques braves, conduits par le capitaine d\'infanterie Mor re, firent une vigoureuse sortie pour déloger l\'ennemi d\'une tranchée qu\'il venait d\'établir en avant du bastion de Tolède. lis avaient chassé
15
l\'assiégoant, détruit la Sap», comblé la tranchée, lorsque les Franpais s\'étant ralliés, reprirent l\'ofietisive avcc dos ren forts considerables. Les troupes do la sortie, malgré lour infériorité numérique, soutinrent le combat quelques temps encore, mais le brave capitaino Mor re refut une blessure mortelle a, laquelle il succomba bientöt. Co fut aussi dans cette affaire que périt le lieutenant Nantzing.
Le 12, le capitaine van Onselcn, de la lOme division d\'infante-rie, fut tué par un éclat d\'obus au moment oü il sortait de la po-terne du bastion nquot;. 1 pour vaquer a son service.
Le même jour, le général Cbassé infonnait la garnison, dans un ordre du jour des plus élogieux que le Roi venait de déeorer le lieutenant du génie comte van Limburg Stirum, do son ordre militaire pour sa belle conduite depuis le commencement du siége.
Le IS, le capitaino d\'artillerie van Hoey van Ostée fut tué d\'un coup de feu a, la tête au moment oü, debout sur la face gauche du bastion de Tolède, il observait le tir de sa batterie. Cet Officier fut vivement regretté par ses camarades et ses soldats, qui perdaient en lui, les uns un excellent ami, les autres un chef actif, intelligent et dévoué.
Le 19, le capitaine d\'artillerie Schutter, digne émule du capitaino van Hoey van Ostée, périt comme lui et de la même ma-nière, au bastion de Tolède.
La mort de ces deux officiers fut une grande perte pour la garnison et surtout pour l\'artillerie dont les officiers formaient un petit groupe d\'hommes remarquables par leur intrépidité autant que par leur savoir, et au nombre desquels se trouvait le colonel van Exter, une an-cienne connaissance que je suis heureux de revoir aujourd\'hui.
Enfin le sergeant-major Jenck périt lors de Texplosion du laboratoire auquel il était attaché.
Tous ces guerriers furent enterrés dans la citadelle.
La 6me compagnie de sapeurs-mineurs beiges, qui par une remar-quable coincidence se trouve présente a la cérémonie de co jour, fut chargée de mettre leur sépulture en bon état. Un grillage en bois l\'entoure et cette faible clöture subsiste jusqu\'a ce jour, religieusement respectée par les nombreuses troupes qui ont tenu successivement garnison dans la citadelle.
Et maintenant, général, ramenez triomphaleraent les restes de ces nobles héros dans leur patrie, oü les attend une réception digne du courage que de leur vivant ils ont déployé dans l\'accomplissement de leur devoirs railitaires.
De president der Nederl. Deputatie, de generaal-majoor van Limburg Stirum, beantwoordde deze toespraak en vertolkte de gevoelens, welke hem en zijne metge-
16
zeilen, ja de gansche natie in dien plechtigen stond bezielden.
Zijne rede, die vaak het oog zijner toehoorders deed tintelen en hun pols sneller kloppen en die meermalen door levendige toejuichingen afgebroken werd, luidde aldus:
Monsieur le Gouverneur Militaire de la position d\'Anvers.
Je vous remercie, do tout mon coeur, pour les paroles chaleureuses et bienveillantos que vous venez de nous adresser. Elles viennent du coeur de l\'homme de guerre, qui sympathise avec le patriotisme, d\'oü notre mission émane.
Woi sans doute j\'ai souffert; tous les hommes savent souffrir. Je nVus pas le temps d\'agir; Taction senle fructifie, enfante Taction.
Quant a ia défense, sou mérite doit se mésurer non d\'après les pertes, mais d\'après la durée.
Messieurs.
Je ne saurais assez vous exprimer combien nous sommes heureux , d\'avoir été choisis par le Roi, mes collègues etj moi, pour remplir cette mission — mission de paix ct d\'amitié.
Nous allons emporter los dernières traces du déchirement de 1830, — les restes do nos frères d\'armes tués dans la hitte de Décembre 1832.
II y quinze ans déja, je signalais la disparution de tout sentiment hostile ontre los deux nations. Depuis 1830 elles se sont renouvelées presqu\'en entier. — Elles ont marché avec énergie et fermeté dans la voie du développement intellectuel et moral, dans la voie des amélio-rations matérielles. Cette noble emulation dans le bien a contribuó plus que toute autre chose a effacer des souvenirs douloureux. Une nouvelle génération est surgie et presque tous les hommes — chez vous comme chez nous — qui alors jouèrent un röle considérable, ont dis-paru de la scène du monde.
Bientót la Citadelle, cette grande oeuvre d\'Alba, disparaitra, afin que vous puissiez achever la conception grandiose de 1839, et 11 ne restera aucune trace des lieux mêmes de notre luttc contre la vaillante armee franpaise. Nous devious subir la loi du plus fort; mais dans Involution do son droit, il y eut de nos jours une variation extraordinaire. I-iogon d\'histoire dont profiteront assurément les deux peuples amis, qui fraternisent aujourd\'hui sur le champ de cette lutte sans espoir.
Nous étions unis a Quatre-Bras et a Waterloo; les évènements do 1830 nous séparèrent; mais nous tendons aujourd\'hui vors une alliance d\'amitié .stable, basée sur Tintérét commun de Tindépendance. Espé-rons que dans une prochaine grande guerre on veria votre belle arméo et la nötre verser de nouveau leur sang ensemble, comme en 1815, pour la grande cause do la liberté politique.
17
Depuis !e siège j\'ai souvent visité votre belle ville. J\'ai suivi avec un intérêt bipn vif et toujours croissant vos efforts vors la concentration defensive. Ce quo j\'ai le plus admire c\'est 1\'imraense force intelligente que vous avez déployée pour aboutir a la grande enceinte après les millions du camp retranché de 1852. Faire table rase de choses nouvelles est taehe ardue. La Belgique doit ce grand résultat — ré-sultat unique — a Ténergie do la nation et a la ferme volonté du premier Roi des Beiges, aidé par des hommes d\'élite dont je ne nommerai qu\'un seul; votre illustre ingénieur Orialmont.
Anvers fut de tout temps la clef de la Belgique. Aussi l\'oeuvre grandiose que vous achevez maintenant est une conception politique autant que militaire. Comme base matérielle de votre unité nationale, elle est, a mes yeux, un de vos premiers titres de gloire.
Notre Roi, notre arraée, 1c gouvernement et la nation seront vive-ment touchés do votre réception sympathique et généreuse, etj\'oseêtre ici l\'interprète de leur reconnaissance envers sa Majesté le Roi des Beiges, votre gouvernement, l\'armée Beige ct les autorités de cette grande capitale militaire et commerciale.
Nous tenons a remercier ici spécialemcnt monsieur le Gouverneur militaire, monsieur le Gouverneur civil, le général Commandant la province, le colonel Commandant de place et les députations des Regiments de la garnison pour leur salutation fraternelle. Je prie messieurs les Chefs de ces députations de bien vouloir porter a la connaissance de leurs corps l\'expression de notre vive reconnaissance. Je dois encore remercier les Compagnies du génie qui ont été chargées de soigner le champ des morts de la citadelle.
Enfin nous avons une dette de gratitude dont nous ne saurions nous acquitter selon notre coeur, envers mon ancien ami le lieutenant colonel Casterman du génie et le garde du génie Duménil, quejcconnais depuis si longtemps, et qui se sont occupés plus spécialement du soin de retrouver et de conserver les restes que monsieur Ie Gouverneur militaire vient de nous remettre.
Je leur donne l\'assurance que le gouvernement des Pays-Bas apprécie a leur juste valour les services considérablcs, qu\'ils nous ont rendus. Je suis chargé de leur exprimer sa reconnaissance. Qu\'il veuillent bien en même temps agréer l\'expression de la gratitude personnelle des membres de la députation et spécialement de la mienne.
L\'hommage rendu aujourd\'hui a la mémoire de nos morts du champ d\'honneur, constitue pour nous tous la solennité la plus imposante, puis-qu\'il est en même temps une fraternisation militaire et politique de deux nations amies — deux nations qui n\'auraient jamais dü étre ennemies et qui Ie furent il y qnarante ans — j\'ose le prédire — pour la dernière fois. Le souvenir de ce jour restera a jamais profondément gravé dans notre mémoire.
2
18
Deze rede, met kracht en overtuiging voorgedragen, maakte een diepen indruk, waarvan de daverende toejuichingen aan het einde schitterend getuigden. De indruk werd verhoogd door het uiterlijk des sprekers, die, waardige krijgsmakker dergenen, bij wier overschot men zich hevond, zijn rechterbeen bij de verdediging der Citadel verloren had en op het tooneel van den strijd met de Milit. Willemsorde was versierd. Wel een bijzonderheid, geschikt om aller sympathie voor den redenaar te winnen, eene sympathie, hem dus reeds voor het houden zijner voortreffelijke rede gewaarborgd en die de door hem gesproken woorden zoozeer verhoogden. —
Hierop plaatste men de kisten in den lijkwagen. De stoet schaarde zich op nieuw in dezelfde orde als vroeger, met dit onderscheid evenwel, dat de Nederl. gezant en de civiele gouverneur van Antwerpen zich bij de Belgische en Hollandsche autoriteiten aansloten, en de lijkkoets, met immortellen en lauwerkransen en frissche bloemen overdekt en gevolgd door de Eeredragers, de voor haar bestemde plaats innam. Twee Belgische artillerie-officieren, de HH.; Guillaume en Coemans, en twee Nederl. zee-officieren, de HH.: v. Mansfeld en Scholten van Aschat, droegen de slippen van het rouwkleed, aldus op een treffende wijze getuigende van de goede verstandhouding en de vriendschappelijke, zusterlijke betrekking, die, Gode zij dank! thans bestaat tus-schen twee natiën, voor veertig jaren zóó vijandig jegens elkander gezind. — Op nieuw ruischten de tonen van het Nederlandsche Volkslied. Wederom deed zich het gebulder van het kanon der Citadel hooren, en lieten de klokken van alle kanten hare indrukwekkende klanken weergalmen. De ontzaglijke volksmenigte, bij de toegangen van het Kasteel als saamgepakt, opende zich eerbiedig tot het doorlaten van den stoet, die zich langzaam en statig in beweging stelde naar de kade, welke hij weldra, nu langs den koristen weg, bereikte. — Niet genoeg kan de plechtige stilte geroemd worden, die onder de opeengehoopte menigte heerschte, welke zich overal, waar de trein voor-
T
i
19
bijtrok, verdrong. Groot was het aantal dergenen, die het hoofd eerbiedig ontblootten. Wel werd soms de doortocht bemoeilijkt en was het niet gemakkelijk zich een weg te banen door die dichte menschenmassa\'s. Doch geen kreet, geen wanklank werd er gehoord! Zelfs de anders zoo luidruchtige en woelige schooljeugd bewaarde, in weerwil dat de kermis de gemoederen vrij wat opgewonden had, een gepast stilzwijgen.
De Schelde-oever en de rivier zelve boden op dat oogenblik den toeschouwer een nog levendiger en indrukwekkender aanblik aan dan \'s morgens. Welk een beweging! En wat afwisselende tooneelen! Hier zag men stoombooten, opgepropt met belangstellenden. Daar doorkliefden kleine of grootere sloepen den stroom. Ginds hadden zich schepelingen aan de masten tot boven in den top vastgeklemd of hingen aan de raas en tusschen het touwwerk. In de woningen, die op de rivier het uitzicht hadden, was er geen raam, geen balkon, geen dak, waar niet toeschouwers van allen rang en leeftijd zich verdrongen. Onder het spelen van het »Wien Neêr-landsch bloedquot; en onder het gedonder van het geschut van de quot;Valk, beantwoord door de batterij van het Vlaam-sche hoofd, droeg men de lijkkisten in de gereedliggende barkassen van de Monitors IJeiligerlee en Krododil, en overdekte ze met de Nederl. vlag. Daarop namen de Belgische Autoriteiten en onze gezant afscheid van de Nederl. Deputatie, welke zich in de voor haar bestemde booten inscheepte. Al de roeiers der verschillende sloepen verhieven in dit oogenblik zich van hun banken en zetten de riemen op (1), terwijl alle zich achterin bevindende personen salueerden. Vlaggen en wimpels werden halfstok gehcschen, toen de sloepen van wal staken. Op de schepen zelve stonden detachementen Mariniers onder de wapens aan die zijde, langs welke de sloepen moesten roeien, benevens de equipages. Bij het voorbijvaren sloegen de tamboers den doodenmarscli op hun omfloerste trommen, presenteerden de Mariniers het geweer en ont-
(1) Aantcckening IX.
20
blootten de bemanningen het hoofd. Ook die van \'t Ame-rikaansche schip Joanita salueerde bij het voorbijvaren, terwijl het muziekkorps van den Etat-major \'t Neêrland-sche volkslied aanhief. — In volgorde legden de sloepen aan bij het Stoomschip de Valk. De commissie werd daar ontvangen door den Schout-bij-nacht en den kom-mandant van dien bodem. Met hen schaarden zich de kommandeerende en verdere officieren op het halfdek. En terwijl het gansche Eskader, op een gegeven sein, vlag, geus en wimpel halfstok heesch en het geschutge-bulder verstomde, werden, te midden eener eerbiedige en indrukwekkende stilte, de lijkkisten op de roosters voor het Roerstel geplaatst op een catafalk van zwart, met witte rosetten versierd doek, en met de Nederlandsche vlag overdekt; Op die vlag werden de kransen en ver-sche bloemen uitgespreid, die op den lijkwagen neergelegd waren. Later kwam daar nog een met zwart krip omstrengelde inmortellenkrans bij, waarmede de Schout-bij-nacht, namens de Nederlandsche Marine, den catafalk versierde. De tropeeën van kanonnen, draagbare wapenen, kogels enz., die rechts en links en op den achtergrond zich verhieven, maakten het geheel bijzonder indrukwekkend.
Toen de plechtigheid der plaatsing van de kisten afge-loopen was, nam de Schout-bij-nacht Wichers het woord en sprak met warmte en hartelijkheid de talrijke vergadering aldus toe:
Generaal en verdere leden der commissie, Kommandanten, Officieren en bemanningen van \'s Konings schepen !
Het was cenc edele gedachte van onzen geliefden Koning, om te bevelen, dat de gebeenten van hen die hot loven lieten bij de verdediging der Citadel van Antwerpen, bij het sloopen van dat monument van Neêrlamls roem, naar het Vaderland zouden worden overgebracht, om te rusten in do aarde, die ook de stoffelijke overblijfselen bevat van hunnen dapperen aanvoerder, den braven Generaal Chassó.
Het Belgisch gouvernement, begrijpende, dat het afstaan van de voor ons zoo kostbare schatten slechts de banden van vriendschap en onderlinge hoogachting van het Nederlandsche en Belgische volk zou toehalen, aarzelde niet ons daarbij welwillend ter zijde te staan.
21
En zoo staan wij andermaal bij de gebeenten van hen, die hun leven lieten voor het Vaderland, die vielen in den ongelijken kamp, die stierven op hun post onder het volbrengen van hunnen plicht, en den eed aan Koning en Vaderland bezegelden met hun bloed.
Wat eeno reeks van gewaarwordingen komen ons in do gedachten !
Daar zien wij de Nederlandsche flotille, en van Speyk\'s beeld zweeft ons voor oogen !
Hier schittert de vlam uit de brandende puinhoopen dor Citadel ons tegen en, van Bueren, u zien wij sneven, terwijl gij een bedrukten vader, die aan zijn achtergelaten kroost dacht, moed inspraakt, en u te veel blootgaaft! Mor re, Nantzing, wat traadt gij dapper voorwaarts naar de vijandelijke loopgraven, maar het lood des vijands spaarde ook uw dierbaar leven niet! Van Onselen, gij sneefdet als trouw soldaat op het bastion Hernando, en de tranen uwer zonen, die toen nauwelijks den vadernaam konden stamelen, zullen thans op uw graf vloeien! Van Hoey! gij de beminde officier der bezetting, ook gij stierft den heldendood, en uw krijgsmakker Schutter, sneuvelde als braaf soldaat op dezelfde plek. Eymael en de liaan, reeds vroeger waart gij gesneuveld, maar ook u voeren wij met ons mede.
Maar al zijn er bijna veertig jaren over heengegaan, Neêrland heeft zijne dappere zonen niet vergeten, die hun bloed op het altaar des Vaderlands plengden.
Deze plechtigheid is er een sprekend bewijs van; want na veertig jaren komt de Nederlandsche zeemacht weder, om de stoffelijke omhulsels te halen van hunne medestrijders op de Schelde.
Dappere verdedigers der Citadel, — uw wanhopend pogen om het u toevertrouwde goed te behouden was te vergeefs. Met den ontembaren moed van den leeuw kondt gij toch het woedend verderf niet afwenden ; de Citadel was verloren; maar Noérland\'s eer was gered. Zoolang Neêrland zal bestaan, zal het u nimmer vergeten!
Spitsbroeders, die gerechtigd zijt tot het dragen der Citadel-medaille, aan u is do treurige doch eervolle taak opgedragen, om andermaal de gebeenten van uwe krijgsbroeders, van hen, die gij zoo trouw tor zijde stondt, naar eene nieuwe rustplaats overtebrongen; in u ziet het jongere geslacht nog steeds het toonbeeld van waarachtigen moed, roemvol beleid en onkreukbare trouw aan het Huis van Oranje.
Met zulk een voorbeeld voor oogen is Nederland onverwinbaar!
Als Kommandant van het Nederlandsche eskader, dat de stoffelijke overblijfselen van de gesneuvelde officieren vergezellen zal, plaats ik, namens de Kon. Ned. Marine, dezen immortellenkrans op de lijkkisten gedurende den overtocht, als een oprecht bewijs van waardeering van de verdiensten van de gesneuvelde officieren van het Nederlandsche leger, met hetwelk de Marine zich onafscheidbaar verbonden acht. En aan u, gebeenten der dappere soldaten der Citadel, roep ik voorloopig
22
een tot wederzien toe. Ook weldra zult gij rusten bij uwen aanvoerder en de officieren, die gij zoo trouw ter zijde stondt.quot;
Deze echte zeemanstaal, die door waarheid, rondborstigheid en eenvoud zich kenmerkte, vond in de harten den weerklank, dien zij ten volle verdiende. De graaf van Stirum beantwoordde haar op waardige wijze met een kort, maar hartelijk woord van dank. Onder den indruk van het gehoorde ging men uiteen om zich te begeven de een naar zijn schip, de andere naar den wal. — In den korten tijd van minder dan drie uren was alles afgeloopen. Wel een treffende getuigenis voor de hoogst welwillende medewerking van de Belgische autoriteiten, en voor het overleg, waarmede de maatregelen tot welslagen van de zaak beraamd waren!! — Het sein werd gegeven tot vertrek. De ankers werden gelicht, en het smaldeel stelde zich langzaam en statig in beweging en doorkliefde den breeden Scheldestroom, beladen met de kostelijke vracht, die het zoo spoedig mogelijk naar het Vaderland moest overbrengen. Om tijd te winnen was er met wederzijdsch goedvinden bepaald, dat er verder geen saluutschoten meer gewisseld zouden worden. Want wilde het eskader op het vastgestelde uur Moerdijk bereiken, dan moest, met hot oog op het getij, het anker zoo spoedig mogelijk gelicht worden. Vooraan stoomden de Monitors; de Rammen volgden, en eindelijk verliet tegen half één ongeveer het Admiraalschip de reè. — De eerste plechtigheid was geëindigd, die ongetwijfeld op allen die haar bijwoonden, een diepen indruk maakte, en de banden die ons met België vereenigen, nauwer toehaalde. Ten minste liet zij in de harten onzer officieren van zee- en landmacht beide, een diep gevoel van erkentelijkheid achter voor de sympathetische hulde, door de Belgische Regeering en Antwerpen\'s ingezetenen gebracht aan de nagedachtenis hunner, vóór veertig jaren op het veld van eer gevallen krijgsmakkers.
DE TERAARDEBESTELLING.
Thans in des Konings naam, op eigen grond begraven, Worde in den naam van God die Neêrlands bede hoort, Die laatste rustplaats nooit gestoord.
Als \'t eeuwig eigendom der Braven,
Die, met de wapens in de hand,
Gesneuveld zijn voor de eer van \'t land.
J. H. Burlage. De laatste Eere te Ginneken (22 Aug. 1871.)
Sombere wolken hingen er den 22. Augustus boven de stad Breda en hare omstreken. Een aschgrauwe tint was over alles verspreid. Het scheen of de natuur zich in een rouwfloers gehuld had, als wilde zij van hare instemming doen blijken met de aandoenlijke plechtigheid, welke op dien dag zou plaats hebben. Alles wettigde de vrees dat een dichte regen de uitvaart zou verstoren. Gelukkig bleek die vrees ijdel. Wel bleef de zon zich den ganschen morgen verschuilen, doch voor regenvlagen werd men bewaard.
Zoowel te Breda als te Moerdijk zou de deelneming der bewoners in de plechtigheid blijken.
In den omtrek van de Moerdijksche haven, waar alle schepen de vlag in top doch ter halver stok geheschen hadden, verdrong zich des morgens tegen acht uur eene groote menigte. Aan den ingang dobberden een aanzienlijk aantal schuiten en jachten, opgepropt met belangstellenden, op de zacht kabbelende golven. Uit allo woningen, zoover het gezicht reikte, wapperde de Nederl. driekleur, ter halver stok uithangende. Aan de landingsplaats bevonden zich de commissie tot ontvangst van het
24
gebeente op den Vaderlandschen grond, en de bevelhebber in de tweede Militaire Afdeeling, gen.-majoor baron van Dedem met zijn adjudant, benevens een groot aantal burgers en militairen van alle rangen. — Eindelijk zag men in de verte rookwolken oprijzen.... Zij naderden al meer en meer en werden al zwaarder en zwaarder____ De turende blik onderscheidde de oorlogsbodems. ... Tegen negen uur was het smaldeel in het gezicht.
Daar donderde een schot. En de vuurmonden van de Valk verkondigden met dof dreunend, langs het water voortrollend en aan de huizen weerkaatst geluid, dat de kostbare last, dien men te Antwerpen aan boord genomen had, behouden aangekomen was. — De schepen lieten het anker vallen.
Terwijl het geschut voortging met bulderen, en de tamboers der Mariniers op hun met rouwfloers overdekte trommen den doodenmarsch sloegen, begeleid door de schelle fluitjes der pijpers, begonnen de klokken der Catholieke en Protestantsche kerken te Moerdijk te luiden. In dezelfde orde, die te Antwerpen bij het inschepen der kisten gevolgd was, verliet de llotille van barkassen en sloepen het Admiraalschip, waarbij zij zich tot opneming van haar vracht of hare passagiers vereenigd had. Alleen dit verschil viel er bij optemerken, dat de Schout-bij-nacht en zijn adjudant, benevens de komman dant van de Valk hunne plaatsen in de llotille hadden ingenomen, en dat de sloepen de kommandanten der Monitors en de eerste officieren der Rammen, benevens het geheele beschikbare personeel der Etats-major aan boord hadden. — Dezelfde ceremoniën bij het aflaten der lijkkisten en het voorbij rooien der oorlogschepen werden ook thans in acht genomen. Met moeite baande zich de llotille een weg te midden der schuiten en booten, die zich bij den ingang der haven verdrongen. Eindelijk kwam zij aan wal. De ontscheping had plaats. En terwijl do Eeredragers de lijkkisten plaatsten vóór den toegang-tot het station, nam de Heer de Jongh, burgemeester van Zwaluwe, het woord om aan de beide commissiën een
25
welkomstgroet te brengen en de verzekering te geven dat \'t gemeentebestiuir liet met hem een duren en heiligen plicht rekende, onder medewerking van de ingezetenen, dor weemoedvolle plechtigheid alle mogelijke eer en allen luister hijtezetten. Nadat door den generaal van Limburg Stirum dezen welkomstgroet met een kort woord van dank beantwoord was, bestrooiden eenige, geheel in het wit gekleede en met zwarte écharpes en rouwkapsels versierde jonge meisjes, met palmtakken of eiken-en cipressenloof de kistjes, die reeds door een aantal kransen en loover, uit den vreemde medegebracht, waren overdekt, en ontvingen voor dit huldeblijk den dank der commissiën. — Toen het eindelijk gelukte een weinig stilte te verkrijgen, vatte de grijze generaal Doorman het woord namens de commissie, aan welke de eervolle taak opgedragen was om op den vaderlandschen grond de deputatie, die het gebeente te Antwerpen in ontvangst genomen had, te verwelkomen. Met eene, ondanks zijn hooge jaren nog heldere, doch thans van aandoening trillende stem riep hij don stolTelijken overblijfsels zijner gevallen krijgsmakkers en zijn geachten wapenbroeders, die ze haddon overgebracht, een hartelijk welkom toe. «Welkomquot;! dus sprak hij ongeveer:
Welkom, welkom op den vaderlandschen grond met de stoffelijke overblijfselen van unze gevallen krijgsbroeders. Welkom, geachte wapenbroeders, met het gebeente van hen, die, midden in een feilen strijd, in het vervullen van hunne plichten het loven lieten bij de verdediging onzer heiligste rechten, bij de verdediging van hot lieve Vaderland ! Schoon is de taak, die het Z. M. onzen geeerbiedigden Koning behaagde u op te dragen, en hartelijk wensch ik u geluk met de aanvankelijke volbrenging van den door u, evenals door mij, zoo gaarne aanvaarden last.
lot u, mijn oudsten vriend en kameraad, in het bijzonder een enkel woord om u mijne voldoening te betuigen, dat het mij gegeven is u hier te ontmoeten. Tot u, die een der eersten waart dien het ongeluk moest treffen, waarvan gij sedert de blijken draagt. Gij, die in de vervulling van een opgedragen last, zoo noodlottig verminkt werd, aan u is het mij eene behoefte, de woorden van onzen braven Seelig in herinnering te brengen bij het vernemen van het onheil dat u trof. »Dat is een ramp , zeido hij, »die niet vergoed kan wordenquot;! Die woorden zijn u een troost; zij waren de juiste erkenning uwer ver-
26
diensten, die wij ook allen huldigden. Het zij u gegeven, geachte kameraad! nog menig jaar de voldoening te genieten van een in den dienst van het Vaderland wel besteed leven.
En gij, waarde wapenbroeders der Koninklijke Marine, die onder den heldhaftigen Koopman, znlk een krachtdadig aandeel in de verdediging des Vaderlands hebt genomen, ook aan u mijnen dank voor do overbrenging der asch onzer gesneuvelde broeders.
Was do samenwerking van de marine met het leger zooals die toen plaats vond, zoo gowenscht mogelijk, ook thans is het mijne innige overtuiging, die ik hier met den meesten nadruk te kennen geef, dat alléén door eendrachtig samenwerken van zee- en landmacht, het Vaderland in de ure des gevaars even roemrijk zal verdedigd worden als toen, en wij allen, zoo noodig, ons leven zullen laten voor Vaderland en Koning ! Het zij zóó I
Generaal van Limburg Stirum, wiens mond overvloeide van lof voor de hartelijke wijze, waarop de Deputatie te Antwerpen door Regeering en bevolking was ontvangen en bejegend, betuigde daarop in waardige taal zijn welmeenenden dank voor die gevoelvolle toespraak en voor de heuscbe woorden, in het bijzonder tot hem gesproken. quot;Voorts verklaarde hij dat het voor de gansche commissie een groote voldoening was op den vaderland-schen grond te worden verwelkomd, inzonderheid door den man, die in de artillerie-verdediging der Citadel een zóó belangrijk aandeel gehad had, — den officier van 1815, den oudste in jaren en hoogste in rang van de Citadel-strijders, die nog in werkelijker! dienst waren. Eveneens sprak de Schout-bij-nacht Wichers namens de Marine een kort en krachtig woord van dank. Beide sprekers bezegelden hun woorden met een warmen, oud-Hollandschen handdruk, een niet minder welsprekende uiting van het gevoel, dat hen bezielde.
De negen kistjes werden nu door de Eeredragers naar den lijkwagen gebracht en daarin neergezet. Deze was met lijn zwart fluweel bekleed. Op elk der vier zijwanden was een groote Frontispies aangebracht, met den plattegrond der Citadel, in zilver, versierd. Aan de vier hoeken prijkten kanonnen, halverwege uit den waggon te zien, en uit wier monden zich vlaggen verhieven, met iluweelen strikken omfloerst. De groote zijopeningen
27
waren van vier zware fluweelen gordijnen voorzien, dio met fraaie banden opgehouden werden. Het onderstuk had men bijna geheel met fluweelen lambrequins gemaskeerd. In den waggon was een catafalk opgericht, waarover, tot dekking der kistjes, in bevallige plooien het rijk met zilveren franje omboorde en met twee zilveren afbeeldingen van de Citadel versierde lijkkleed gespreid was. — Allen die deel zouden uitmaken van den lijkstoet, plaatsten zich in de voor hen bestemde rijtuigen. Een laatst saluutschot deed zich van de Valkhooren, en onder het schril gerekt gefluit der locomotief stelde zich de trein in beweging, om te ilVs uur ongeveer aan het station te Breda stil te houden. —
Het gebulder der exercitie-batterij van de Kon. Milit. Academie verkondigde der bevolking, dat het kostbaar gebeente het gebied der stad bereikt had. Den ganschen ochtend door hadden zich een groot aantal belangstellenden reeds langs de straten bewogen, in afwachting der dingen, die komen zouden. Die menigte groeide van oogenblik tot oogenblik aan. Uit allo huizen, waar langs de stoet moest trekken, wapperde de Nederlandsche vlag ter halver stok, voorzien van een zwarten wimpel, ofwel hing zij uit, met rouwstrikken omstrengeld of in floers gehuld. — De toenmalige Minister van Oorlog, de gene-raal-majoor Engelvaart, die Z. M. don Koning vertegenwoordigen zou bij de plechtigheid, zelf een Citadelstrijder, was bereids den vorigen avond aangekomen en wachtte in het Hotel de Zwaan het bericht der aankomst af. Aan het station verdrong zich een onafzienbare menigte, en stond een groot aantal rijtuigen gereed tot opneming van hen, die aan den optocht zouden deelnemen. Het goheele garnizoen in groot tenue was er geschaard : deputation uit het Nederl. Leger, uit de Schutterij en het Oost-Indische leger, de bm\'gemeester en wethouders van Breda, verschillende sectiën van hot Motalen-Kruis met hare banieren, de versierden met hot Zilveren Kruis, do betrekkingen der Militairen, wier gebeente zou worden ter aarde besteld, in één woord allen, die met de van Moerdijk gewachten den stoet zouden uitmaken, waren tegen elf uur aanwezig.
28
Bij den ingang stond de lijkkoets, op even nette en smaakvolle als doelmatige wijze versierd. Zij was bespannen met vier paarden, in zwart laken gehuld. en aan de koppen met staatsiepluimen getooid. Die koets dagteekende uit de ITde eeuw en heeft waarschijnlijk behoord tot de rijtuigen van het Oude Hof der Prinsen van Oranje, baronnen van Breda. Zij was geheel met zwart laken gedrapeerd. Aan de vier hoeken hingen zilveren lauwerkransen, vastgestrengeld met strikken van zwart fluweel. Midden op het bovenvlak verhief zich een sierlijke urn, halverwege omhuld door een zwart zijden-fluweelen, met zilveren franje omboord lijkkleedje; urn en kleedje waren omvat in een grooten zilveren lauwerkrans. De groote hangriemen van den wagen waren voorzien van zware zilveren gespen in antieken stijl. In den wagen was een catafalk geplaatst, overdekt door een zwart lakensch, met zware zilveren franje omzet lijkkleed, aan beide zijden prijkende met zilveren afbeeldingen der Citadel. —
Van de aankomst des treins werd per estafette bericht gezonden aan den Minister van Oorlog, die onmiddellijk zich naar het station begaf, waar hij door de daar verzamelde Opper- en Hoofdofficieren werd ontvangen. Overeenkomstig het programma der plechtigheid, gaf de graaf van Limburg Stirum aan \'s Konings vertegenwoordiger verslag van de schitterende ontvangst der commissie te Antwerpen en van de overbrenging van het gebeente naar Breda. Hierop gelastte de Minister de stoffelijke overblijfselen in den rouwwagen te plaatsen. Aan dien last werd, onder een krachtig bataillons-salvo, gevolg gegeven. De met de lauwertakken en bloemen versierde lijkkistjes werden door de Eeredragers in de koets gezet en met een lijkkleed overdekt. De Minister legde er nu twee groote, prachtig bewerkte kransen op neder, een lauwer- en een immortellenkrans, die ovaal van vorm, een meter groot over de lengte en omstrengeld met linten als van de Citadel-Medaille, hem te dien einde door Z. M. den Koning toegezonden waren. En bij den lijkwagen staande, sprak hij met een stem, die getuigde van de diepe aandoening, welke hem vervulde bij het volbrengen van den
29
eervollen, hem door Z. M. opgedragen last sliet brengen eener erkentelijke hulde aan de nagedachtenis zijner voormalige wapenbroeders,quot; ongeveer de volgende indrukwekkende woorden;
Z. M. onze geëerbiedigde Koning hoeft mij den vereerenden last opgedragen om de stoffelijke overblijfselen van de dapperen, die voor het Vaderland het leven lieten, on op de Citadel van Antwerpen begraven worden, gedurende de overbrenging van hier naar hunne laatste rustplaats op vaderlandschen bodem, mot een lauwerkrans en een immortellenkrans te versieren.
Z. M. had daarbij op het oog hulde te brengen aan zooveel verdiensten, zooveel opoffering, zooveel liefde voor Koning en Vaderland, als waarvan door deze braven blijken zijn gegeven.
liet is verder Zr. Ms. verlangen dat deze beide kransen, na gediend te hebben op het lijkkleed, en na afloop der plechtigheid te Ginneken, zullen gezonden worden, de lauwerkrans aan de Kon. Milit. Academie, de immortellenkrans aan het Koninkl. Instituut voor de Marine te Willemsoord (1). — De Koning vertrouwt dat, daar bewaard, de kransen zullen strekken om bij jeugdige krijgslieden do herinnering levendig te houden aan hen, die door moed en plichtsbesef uitblonken en de eer van do vlag door onkreukbare trouw wisten te handhaven, waardoor een schoone bladzijde aan de geschiedenis van ons vaderland kan worden toegevoegd.
Ik houd mij overtuigd, dat allen hier tegenwoordig de gevoelens van den Koning, welke Hem aanleiding gaven om don lijkwagen met deze kransen te versieren, evenals ik, dankbaar zullen waardeeren.quot;
En zoo was nu de ure genaderd, dat do stoffelijke overblijfselen der helden van de Citadel, aan den vaderlandschen grond zouden worden toevertrouwd.
Onder leiding van den plaatselijken kommandant van Breda, kol. Leyssius, vormde zich nu dc stoet (2). Op dat oogenblik zweeg het kanon, en begonnen de klokken hare sombere tonen door het luchtruim te laten weergalmen, om niet te verstommen zoolang dc trein zich op het gebied der gemeente bevond. Onder de weemoedige, indrukwekkende accoorden van de treur-
(1) Aanteekening III, 2de afdeeling.
(2) Aanteekening X.
30
marschen, aangeheven door de stafmuziek der grenadiers en jagers en het muziekkorps van het Ode regiment infanterie, stelde hij zich in beweging, en doorliep langzaam en statig, onder een verbazenden toeloop, de aangewezen straten. Op allen maakte de plechtigheid een diepen indruk. Wat al gewaarwordingen wekte zij niet op in het gemoed van don toeschouwer !■ Het gezicht van de krijgslieden van allerlei rang bij land- en zeemacht, die vaderland en Koning met eere hadden gediend, ol\' beiden nog hun beste krachten wijdden; van al die warme vrienden van hun vorst en hun volk, die bereid waren hun bloed voor beiden te storten of getoond hadden daartoe bereid te zijn; ook van hen, die in raadzaal en burgerlijke betrekking de belangen van stad en land met toewijding behartigden, deed den boezem zwellen van rechtmatigen trots op hun bezit, en verlevendigde bij menigeen de overtuiging dat Nederland, zóólang het zulke zonen en zonen van dien aanleg telt, bij eendracht niets van de toekomst te duchten heeft. Maar ook de aanschouwing van den lijkwagen, beladen met zijn kostbare vracht, deed de teerste snaren in menig hart trillen, snaren van weemoed bij de gedachte aan de braven, in de kracht huns levens weggerukt, van vreugde over de terugbrenging van hun gebeente naar den vader-landschen grond en over de welverdiende hulde, aan hunne nagedachtenis gebracht, doch vooral van dankbaarheid jegens den Koning, die de behoefte gevoeld bad hunne diensten, na veertig jaren, zóó te eeren.
Een eerbiedige stilte heerschte, overal waar de stoet voorbijtrok, onder de schare, die van heinde en ver toegestroomd was om van dit schouwspel getuige te zijn. Ieder ontblootte bij het voorbijrijden van den lijkwagen het hoofd. Soms, in minder breede gedeelten der stad of op punten, waar de straten elkander kruisten, was het noodig een oogenblik stil te staan, of werd het moeilijk zich bij den aandrang der menigte een weg te banen. Toch deed zich geen wanklank hooren, en bleef de diepste stilte heerschen, en kon men op een grooten afstand de indrukwekkende tonen der treurmuziek hooren. Terwijl
31
voor alle woningen belangstellende toeschouwers zich verdrongen, trok men langzaam voort tot aan het dorp Gin-neken. Toen men aan de grens van het gebied der stad gekomen was, hielden de klokken te Breda op met luiden, en begonnen die van Ginneken hare doffe tonen te doen hooren, en sloot het college van Burgemeester en Wethouders dier gemeente zich bij den trein aan. Het dorp vertoonde hetzelfde schouwspel als de stad. Overal vlaggen ter halver stok of met rouwfloers omwonden : overal een onafzienbare rij toeschouwers; overal een diepe, eerbiedige stilte! —
Nabij het kerkhof gekomen, stelden zich de troepen in orde van bataille en lieten onder het presenteeren van \'t geweer den stoet voorbijtrekken. Eindelijk stond deze bij het ijzeren hek van den doodenakker stil. In dezelfde orde, waarin zij elkander in den optocht volgden, verlieten nu de personen, die tot den trein behoorden, hun rijtuigen en schaarden zich allen op het kerkplein. — Door de zorgen van het kerkbestuur der Hervormde gemeente was er op het kerkhof een gemetselde kelder gereed gemaakt, groot genoeg om ook hot overschot der andere, bij de verdediging der Citadel gesneuvelde militairen te bevatten.
De kisten werden uit den wagen op de baar geplaatst, en onder de sombere tonen der treurmuziek, trok de stoet langs de graven van Chassé en de Boer en het gedenkteeken, aan See lig gewijd. Een liefelijken indruk maakten op velen die graven en dat monument, versierd als ze waren met rouwvlaggen en immortellenkransen. Nabij den kelder was een peloton infanterie opgesteld, dat bij het voorbijtrekken van de lijkbaar, op het kommando: «Hoog! vuur!quot; een salvo lostte en verder de verschuldigde militaire eerbewijzingen bracht. — De baar werd voor de opene groeve gezet; op den buitenmuur van. den kelder plaatsten zich de Minister van Oorlog en do beide Commission. Al de aanwezigen schaarden zich met
bewogen gemoed in het rond.....Het klokgelui houdt
op..... Een diepe stilte heerscht op den gewijden
grond....... Daar verheft de graaf van Limburg
32
Stirum zijne stem, na hiertoe verlof van den vertegenwoordiger des Konings bij de teraardebestelling te hebben gevraagd en bekomen, en spreekt met al de kracht eener warme overtuiging een indrukwekkende rede uit, bestemd om de beteekenis der plechtigheid te verklaren tegenover zijn vroegere en tegenwoordige krijgsmakkers en het gansche volk van Nederland. De mannelijke taal, welke zijn mond ontvloeide, zou reeds wegens den rijkdom der medegedeelde bijzonderheden en de verheven gevoelens die jdj ademde, een eervolle plaats beslaan in dit geschrift, ware het niet dat de volledigheid eischte die toespraak in haar geheel optenemen. Zij luidde aldus;
Waarde Landgenooten.
Do Koning — hier vertegenwoordigd door den Minister van Oorlog, een wapenbroeder van \'t Kasteel — droeg ons den vereerenden last op liet gebeente dor kameraden, te Antwerpen gevallen in den strijd der scheiding met België, die in \'t kasteel begraven werden, naar herwaarts over te brengen. Do Koning wilde dat die overblijfselen in Oud-Nedcrlandschen grond zouden rusten, naast deze graven, — bij het graf van Chassé.
Hoe kwam dit na zoovele jaren? Mag ik het U verhalen? Die vermaarde veste, door Al ba voor drie eeuwen gesticht, zal worden gesloopt. Dit is noodig voor de voltooiing der omwalling van de nieuwe vesting, waaraan de laatste hand wordt gelegd. De oude vesting zelve, de grootste van \'t voormalige Rijk der Nederlanden, is verdwenen, en van den vijfhoek zal weldra niet meer over zijn dan room.
Op het verzoek door ons bestuur, naar \'s Konings bevelen, aan \'t Belgische gericht, hebben hun autoriteiten, met eene liefderijke zorg — niet genoeg te erkennen en roemen — vóór de afgraving der bolwerken het gebeente doen verzamelen. Gister werden do overblijfselen door ons plechtig in ontvangst genomen.
Wij werden ontvangen met grooto pracht en militairen luister. Het gebeente werd overgegeven in \'t kasteel zelf door de hoogste militaire macht, den gouverneur der stolling van Antwerpen.
Het was do uitdrukkelijke wil van Zijne Majesteit den Koning dor Belgen, dat de overblijfselen op de plechtigstc wijze zouden worden overgegeven, ten einde eene schitterende hulde te brengen aan den moed van hen, die gesneuveld zijn in den dienst van hun vaderland. De belgische regeering, alle autoriteiten van de militaire en handelshoofdstad van België, Antwerpens ingezetenen, — ja het belgische volk — hebben gewedijverd in het brengen van eene edele hulde aan onze dooden
33
van hot veld van ecr. Do plechtigheid was hoogst indrnkwckkend, wijl ze tevens was eone verbroedering van twee gelukkig nu bevriende volken, volken die nooit vijandig hadden moeten zijn en die voor veertig jaar — ik durf het met vertrouwen spellen — dit waren voor de laatste keer. De herinnering zal ons blijven diep gegrift in den geest. Voor die hulde is uitbundig dank betuigd. Daarbij heb ik tot hen, die het meest en zeer veel bij de opsporing en bewaring van hot gebeente zijn betrokken geweest — mijn vriend Casterman en don opzichter Dumenil — een speciaal woord van innige erkentelijkheid gericht.
Do rol van \'t kasteel in de gebeurtenissen van 1830—31 en 32 was hoogst belangrijk. Zij is beschreven in tal van werken, o. a. in Koop-man\'s Zeemacht voor Antwerpen, in Lastdrager\'s geschiedenis, in do Herinneringon vanStaats, in Engelberts Gerrits\' en in Bos-scha\'s Heldendaden, in Knoop\'s arbeid op Seelig\'s journaal, om slechts van Nederlanders te gewagen. De oude vesting was de sleutel van België en hot kasteel was de sleutel dor vesting. Dus, sinds eeuwen haakte een ieder die in België invloed wilde oefenen, naar dien kostb\'ren schat, en moest hij, na het uitbarsten der onlusten te Brussel op 24 Augustus 1830, in kort tot strijd aanleiding geven.
Welke was die rol? Zij moge hier kortelijk worden aangeduid.
Toen op 2G Oktober 1830, in Antwerpen, na het vertrek der Prinsen van Oranje, het oproer uitbarstte, werd do citadel het toevluchtsoord der trouwe bezetting. Don volgenden dag roods stelde zij onder het beleid van Chassé, geschraagd door de jeugdige kracht van Bern-hard van Saksen, paal en perk aan de beweging, die haar gebied — om mij van Bosscha\'s woorden te bedienen — dreigde uittobreiden over de grenzen van Oud-Nederland.
Wijl \'t toch bleek, dat geen ander middel baten zou, liet de heldhaftige bevelhebber de stad bewerpen (1). Hierdoor kwamen de go-moederen ras tot bedaren en kon men de benden weren, die de sterkte bestoken wilden.
Gelijktijdig handhaafde de zeemacht voor Antwerpen onder Lewo glansrijk haar alouden room en de eer van Nederland. Ik behoef slechts te herinneren het geduchte vuur van d\'Euridice, het vlagschip, van de Komeet onder Koopman, van de Proserpina onder van Maaron, van de Gier onder Zoutman en van de kanonneerbooten tegen de kaaien en de koel dor stad, — te wijzen op de zware verliezen door haar geleden, op het kostbaar bloed van Klinkhamer, van Maas en vele mindere braven, die op dien dag getroffen werden.
Die bewerping was het eenige voorbeeld van \'t gebruik door ons van indirecte middelen in den hachelijkstcn str ijd. De nood drong; er was geen tijd te verliezen; Antwerpen\'s burgerij moest worden gebracht
(1) Aanteekoning XI.
3
34
tot het besef der «noodzakelijkheid van niet langer du gewapende me-»nigte teugelloos te laten voorthollen;quot; de bezetting was afgesneden en de boodschap van hare macht — van haren wil — was langs geen anderen weg te brengen.
Na die tuchtiging van de woelige handelstad, genoot de veste over ruim twee jaar eene betrekkelijke rust. Wel wilden de buren — toen onze ergste vijanden, thans onze beste vrienden — haar voor eigen rekening gaan belegeren; maar de plans daartoe, die zij — aangemoedigd door onze lijdzaamheid — reeds ten halve hadden mogen uitvoeren, vielen plotseling in duigen door de rassche vorderingen van ons zegevierende leger, onder de aanvoering van den held van Quatre-Bras — Willem van Oranje, \'s Konings onvergetelijken vader — en vooral ook door de energieke optreding der bezetting in den gedenkwaardigen uitval van den 5. Augustus 1831, waarbij verscheidene wapenbroeders hoogen roem verwierven.
Het tractaat van November 1831 waarborgde aan België het bezit van \'t kasteel en van de andere sterkten aan de Schelde, die in onze handen waren, de stelling van \'tVlaamsche Hoofd, de forten Lillo en Liefkenshoek.
Aan dien harden eisch weigerde Willem I te voldoen. De uitvoering van een waarborg hadden twee groote volken, in een bond van baatzucht en van vrees, Engeland en Frankrijk, op zich genomen, en in November •183quot;2 werden onze havens geblokkeerd, en verscheen een machtig fransch leger in België om ons van de Boven-Schelde te verdrijven. De citadel werd belegerd. Zij hield, onder den heldhaftigen Chassé, stand van 30 November tot 23 December, ruim drie en twintig dagen. Bezien aan \'t licht dezer dagen, is dat voor een plaats, welke men nu een kogelvanger zou noemen, inderdaad veel. Hare bezetting leverde door die verdediging tegen een twintigvoudigen vijand, gesteund door de grootste wapenplaats van België, door alle hulpbronnen van dit rijke land en van het machtige Frankrijk, gesteund ja door de vrees van Groot-Brittanje, het schoonste protest van recht tegen macht, waarvan de geschiedrollen der eeuw gewagen. Hoe treffend wordt nu dat protest aan de jongste wereldgebeurtenissen! De groote natie, die op ons toen het recht van den sterkste oefende, was er ver af van te denken, dat binnen veertig jaar, datzelfde recht, met veel meer klom nog, op haar zou worden toegepast! Ziet: de wereldgeschiedenis is het wereldgericht.
Zoodanig nu was in den strijd der scheiding van België de gewichtige rol van dat kasteel, hetwelk staat geslecht te worden als een verouderd ding, dat in geen nieuw stelsel meer kan passen.
De Koning weigerde, en Chassé volbracht den last. Zij allen, die aan de verdediging hebben deel genomen, — ja geheel de natie, — moeten hulde brengen aan de nagedachtenis van dien Vorst, wegens zijn verzet tegen den wil der mogendheden. Er was toen, als schier
35
altoos in zulke gevallen, cone partij van hopoloozen: het blood, wilden zij, werd nutteloos vergoten : men wist ja, dat verzet tot geen goed eind\' kon leidon. Maar nu zeggen wij allen: niemand kan uitmaken, dat er geen hoop is; en bloed vergoten tot handhaving van beginselen, tot handhaving van Neêrlands eer, kan geen dood offer zijn, moet vruchten baren. Om mij te bedienen van woorden bij eene vorige gelegenheid, ten opzichte van zijn kleinzoon gebezigd, — Willem I droeg een warm hart toe aan al wat het geluk en den roem des vaderlands bevorderen kon, — hij stelde zijn hoogste belang in de eer van Nederland — eer, roem en geluk sinds eeuwen reeds nauw verbonden aan den roem en de eer en dus ook aan het geluk van zijn roemrijk stamhuis. Welnu, — juist door dat protest gaf hij van die verhevene liefde het treffendste bewijs. Wie de verdediging van \'t kasteel beschouwt in verband met de gebeurtenissen, met het gevoel van den dag, moet erkennen dat de krachtdadigste tegenstand gebiedend gevorderd werd om de verhevenste belangen des vaderlands. In die overtuiging zeer zeker, zijt gij, als ik doordrongen van erkentelijkheid jegens den vorst, die in gindschen hachelijken tijd, \'s lands zaken leidde, des dat hij den ongelijken doch rechtmatigen strijd gebood.
Er is nog eene merkwaardige bijzonderheid, die in verband staat met de rol van Antwerpen en \'t kasteel. Tevens, echter, raakt zij den roem van den zoon van Willem I, die nog als weldoener in ons midden leeft, den edelen Prins F reder ik. Hierom vooral wil ik zo u verhalen.
Toen de Juli-revolutie uitbrak was de opper-directie van het Departement van Oorlog opgedragen aan den Prins, die op 28 Februari zijn vier en dertigsten jaardag vierde. Zoodra de onheilspellende mare tot hem kwam, begreep hij terstond het bereik van den opkomenden storm en sloeg aan zijn Vader voor, de Belgische vestingen in staat van beleg te stellen. Het Tory-ministerie van Wellington schoen ons te willen bijstaan, en, zoo kwam het, dat de Koning tot dien gewichti-gen stap niet wilde overgaan, zonder het britsch bestuur te hebben geraadpleegd. De hertog had bijgedragen tot de vorming van het Koningrijk; men mocht verwachten dat hij de schepping zou handhaven. De Koning zond dus den Generaal, chef van den staf. Baron de Con-stant Rebecque, naar Londen om te polsen. Wat was het antwoord? Wel, in gewone taal, dit: »doe in \'s hemels naam — als ik u bidden en dreigen mag — niets wat Frankrijk aanstoot geven kan, het allerminst wat de Prins begeert.quot; Zoo dan had zich de Koning de handen gebonden, en kon er van den wijzen raad niets komen voor het te laat was. Drie maanden later, 16 November, kwamen de Whigs, destijds Oud-Nederland en \'tlluis van Oranje vijandig, aan het roer.
Thans kan men met vertrouwen verzekeren, dat de fransche Koning, L o d e w ij k Philips, die in den aanvang wrak stond, zich in Augustus en zelfs nog in September, geenszins tegen den staat van beleg gekant, maar veeleer den maatregel toegejuicht zou hebben.
36
Waro terstond aan \'sPrinsen raad gevolg gegeven, op 26 October had er geen oproer kunnen zijn, we zouden in \'t bezit zijn gebleven van Antwerpen — de groots wapenplaats — en, wegens dat bezit, had men, in den strijd der belangen, ons wel moeten ontzien. Het ontweldigen van Antwerpen met de vrije Schelde zou groote offers hebben geëischt.
Gij ziet aan welk fijn haar die sleutel gehangen heeft, en weet nu, dat hot energiekste voorstel van dien veel bewogen tijd van Prins F r e d e r i k is uitgegaan. In heb aan een sinds lang gekoesterden wensch voldaan ; mij van eene hoogst aangename taak gekweten. Er moest recht geschieden in de openbare meening. De Prins zweeg — zou niet hebben geduld dat ik sprak; maar \'t werd eindelijk, na meer dan veertig jaren, hoog tijd zijn schrander beleid — zijn kloek besluit — aan \'t licht te brengen. Ik mocht niet langer zwijgen.
Welke daden in \'t begin van den strijd droegen \'t meeste bij tot verheffing van den moed der natie, tot verhooging van \'t zelfvertrouwen der zee- en landmacht ?
Er kan geen twijfel zijn: de bewerping van Antwerpen en het groote offer van 5 Februari. Bernhard van Saksen door zijn\' energie en van Speyk door zijn vrijen dood hebben aan \'t vaderland onschatbare diensten bewezen. Deze sterke mannen begrepen niets van lijdzaamheid als die, waaronder de bezetting van \'t kasteel, na hen, zes maanden lang, ter wille van de politiek, gebukt moest gaan. Lijden kunnen allen : handelen slechts enkelen. \'T is de daad die opwekt en nieuwe daden baart.
De bezetting was nabij 4500 man sterk. Daarbij kwam de zeemacht voor Antwerpen en die op de Beneden-Schelde en voorts detachementen op den linker oever.
Bij \'t oproer van 20 October sneuvelden, behalve minderen, twee officieren, de kolonel Eymael en de luitenant de Haan; — gedurende de belegering, op de Beneden-Schelde eenige schepelingen en de schout-bij-nacht Lewe van Aduard, en van de bezetting 122 man, waarvan 7 officieren; de kolonel von Gumoöns van den generalen staf; de kapiteins Morre en van Onselen en de luitenants van Bueren en Nantzing van de infanterie, allo van de 10de afdeeling; en de kapiteins Schutter en van Hoey Schildhouwer van Oostee van het 3de bataillon artillerie nationale militie. Het aantal gewonden van \'t kasteel bedroeg 275.
Met uitzondering van Lewe en von Gumoëns werden die officieren in de citadel begraven.
Lewe trad in dienst in 1788. Zijn loopbaan was bewogen. Hij bad zich meermalen onderscheiden, o. a. in 1822 in de actie tegen Pa-lembang, bijzonder. Gedurende de belegering kommarideerde hij \'t fregat Euridice en de 2de divisie van de 1ste afdeeling der linie van defensie te water op de Schelde. Hij sneuvelde roemvol op 12 December. Op
37
hot dek van zijn schip werd hij aan liet hoofd getroffen door eene granaat, geworpen van de Kruisschans, terwijl hij zelf den strijd bestuurde. Zijn adjudant, van Swinderen, stond naast hein. liet stoffelijk overschot werd naar Vlissingen overgebracht en op het kerkhof in de nabijheid der graven van Maas en Klinkhamer, met de grootste militaire plechtigheid, ter aarde besteld. Hem werd aldaar een monument opgericht.
Van Gumoëns was van Orbe in Zwitserland. Zijn roemrijke baan is beschreven in den Militaire Spectator voor 1833.
Hij had reeds vóór de belegering een jaar op het kasteel doorgebracht. Toen de Franschen kwamen opdagen, was hij bij \'t leger te velde. iiij wilde de gevaren der verdediging met zijn oude kameraden deelen en verzocht naar de sterkte te mogen terug kceren. liet bestuur willigde in \'t verzoek, doch met weêrzin. Zulke mannen mist men noode. Gedurende de belegering bewees hij de belangrijkste diensten. Overal waar gevaar was en in liefdedienst in \'t hospitaal zag men hem.
Op 22 December des morgens in de rechterflank van bastion Iler-mando (N0. 1) bekwam hij zware vleeschwonden van splinters ecner affuit, verbrijzeld door een schot uit de contrebatterij. Na do overgaaf werd hij vervoerd naar het militaire hospitaal in Antwerpen, en dsidr overleed hij, in den avond van 29 December, aan de onverbiddelijke mondklem.
Het lijk van von Gumoöns werd op 31 December te 13ergen-op-Zoom plechtig begraven. In 1833 is hem door de officieren van den generalen staf op het kerkhof der hervormden aan den nieuwen weg naar Scheveningen eene gedenknaald opgericht, en diiar werd het stoffelijk overblijfsel van den edelen krijgsman op 28 April 1834 in den kelder bijgezet.
Nu kom ik tot hen, wier gebeente hier de laatste rust zal vinden.
Eymael werd in 1799, slechts ruim 17 jaar oud, op het slagveld 2de luitenant. In 1810 diende hij als 1ste luitenant-adjudant bij den generalen staf in de hollandsche brigade onder Chassé, in Spanje; werd krijgsgevangen en trad in 1814 weer in Nederlandschen dienst.
In 1830 in Antwerpen voerde hij het bevel over de 7de afdeeling infanterie, toen op 26 October het oproer uitbrak. Een onophoudelijk geweervuur uit de huizen aan don wal en in de straten, die op den wal uitliepen, trof menigen trouwen krijgsman: zoo werd hij aan het hoofd van zijn korps, door een kogel, en terwijl hij op geweren werd weggedragen, door een tweeden kogel getroffen, — wonden waaraan hij vier dagen later bezweek.
De Haan, die van pijper af gediend had, was 1ste luitenant bij het korps van Eymael. Hij werd bij dezelfde gelegenheid gewond, en overleed aan de gevolgen op 6 November.
Van de zes officieren, die, behalve von Gumoëns, in \'t beleg gevallen zijn, kan ik u het volgende mededeelen:
36
Ware terstond aan \'sPrinsen raad gevolg gegeven, op 26 October liad er geen oproer kunnen zijn, we zouden in \'t bezit zijn gebleven van Antwerpen — de groote wapenplaats — en, wegens dat bezit, had men, in den strijd der belangen, ons wel moeten ontzien. Het ontweldigen van Antwerpen met de vrije Schelde zou groote offers hebben geëischt.
Gij ziet aan welk fijn haar die sleutel gehangen heeft, en weet nu, dat het energiekste voorstel van dien veel bewogen tijd van Prins F reder ik is uitgegaan. In heb aan een sinds lang gekoesterden wensch voldaan ; mij van eene hoogst aangename taak gekweten. Er moest recht geschieden in de openbare meening. De Prins zweeg — zou niet hebben geduld dat ik sprak; maar \'t werd eindelijk, na meer dan veertig jaren, hoog tijd zijn schrander beleid — zijn kloek besluit — aan \'t licht te brengen. Ik mocht niet langer zwijgen.
Welke daden in \'t begin van den strijd droegen \'t meeste bij tot verheffing van den moed der natie, tot verhooging van \'t zelfvertrouwen der zee- en landmacht ?
Er kan geen twijfel zijn: de bewerping van Antwerpen en het groote offer van 5 Februari. Bernhard van Saksen door zijn\' energie en van Speyk door zijn vrijen dood hebben aan \'t vaderland onschatbare diensten bewezen. Deze sterke mannen begrepen niets van lijdzaamheid als die, waaronder de bezetting van \'t kasteel, na hen, zes maanden lang, ter wille van de politiek, gebukt moest gaan. Lijden kunnen allen: handelen slechts enkelen. \'T is do daad die opwekt en nieuwe daden baart.
De bezetting was nabij 4500 man sterk. Daarbij kwam de zeemacht voor Antwerpen en die op de Beneden-Schelde en voorts detachementen op den linker oever.
Bij \'t oproer van 26 October sneuvelden, behalve minderen, twee officieren, de kolonel Eymael en de luitenant de Haan; — gedurende de belegering, op de Beneden-Schelde eenige schepelingen en de schout-bij-nacht Lewe van Aduard, en van de bezetting 122 man, waarvan 7 officieren: de kolonel von Gumoëns van den generalen staf; de kapiteins Morre en van Onselen en de luitenants van Bueren en Nantzing van de infanterie, alle van de 10de afdeeling; en de kapiteins Schutter en van Hoey Schildhouwer van 0 o stee van het 3de bataillon artillerie nationale militie. Het aantal gewonden van \'t kasteel bedroeg 275.
Met uitzondering van Lewe en von Gumoëns werden die officieren in de citadel begraven.
Lewe trad in dienst in 1788. Zijn loopbaan was bewogen. Hij had zich meermalen onderscheiden, o. a. in 1822 in de actie tegen Pa-lembang, bijzonder. Gedurende de belegering kommarideerde hij \'t fregat Euridice en de 2de divisie van de 1ste afdeeling der linie van defensie te water op de Schelde. Hij sneuvelde roemvol op 12 December. Op
37
het dek van zijn schip werd hij aan liet hoofd getroffen door eene granaat, geworpen van do Kruisschans, terwijl hij zelf den strijd bestuurde. Zijn adjudant, van S winde ren, stond naast hem. liet stoffelijk overschot werd naar Vlissingen overgebracht en op het kerkhof in de nabijheid der graven van Maas en Klinkhamer, met de grootste militaire plechtigheid , ter aarde besteld. Hom werd aldaar een monument opgericht.
Van Gumoëns was van Orbo in Zwitserland. Zijn roemrijke baan is beschreven in den Militaire Spectator voor 1833.
Hij had reeds vóór de belegering oen jaar op het kasteel doorgebracht. Toon de Franschen kwamen opdagen, was hij bij \'t leger to velde. Hij wilde de gevaren der verdediging met zijn oude kameraden doelen en verzocht naar de sterkte te mogen terug keeren. Het bestuur willigde in \'t verzoek, doch met weêrzin. Zulke mannen mist men noode. Gedurende do belegering bewees hij de belangrijkste diensten. Overal waar gevaar was en in liefdedienst in \'t hospitaal zag men hem.
Op 22 December des morgens in de rechterflank van bastion Hermande (N0. 1) bekwam hij zware vleeschwonden van splinters eener alfuit, verbrijzeld door een schot uit de contrebatterij. Na de overgaaf werd hij vervoerd naar het militaire hospitaal in Antwerpen, en daar overleed hij, in den avond van 29 December, aan de onverbiddelijke mondklem.
Het lijk van von Gumoëns werd op 31 December te Hergen-op-Zoom plechtig begraven. In 1833 is hem door de officieren van den generalen staf op het kerkhof der hervormden aan den nieuwen weg naar Scheveningen eene gedenknaald opgericht, en daar werd het stoffelijk overblijfsel van den edelen krijgsman op 28 April 1834 in den kelder bijgezet.
Nu kom ik tot hen, wier gebeente hier de laatste rust zal vinden.
Eymael werd in 1799, slechts ruim 17 jaar oud, op het slagveld 2de luitenant. In 1810 diende hij als 1ste luitenant-adjudant bij den generalen staf in do hollandsche brigade onder Chassé, in Spanje; werd krijgsgevangen en trad in 1814 weer in Nederlandschen dienst.
In 1830 in Antwerpen voerde hij het bevel over de 7de afdeeling infanterie, toen op 26 October het oproer uitbrak. Een onophoudelijk geweervuur uit de huizen aan den wal en in de straten, die op den wal uitliepen, trof menigen trouwen krijgsman: zoo werd hij aan het hoofd van zijn korps, door een kogel, en terwijl hij op geweren weid weggedragen, door een tweeden kogel getroffen, — wonden waaraan hij vier dagen later bezweek.
De Haan, die van pijper af gediend had, was 1ste luitenant bij het korps van Eymael. Hij werd bij dezelfde gelegenheid gewond, en overleed aan de gevolgen op 6 November.
Van de zes officieren, die, behalve von Gumoëns, in \'t beleg gevallen zijn, kan ik u het volgende mededeelen:
38
Opmerkelijk: met uitzondering van van Onselen, waren zij alle, als de Haan, van de Militaire Willems-orde.
Lammers van Bueren was do eerste officier dor bezetting, wien de dood der braven trof. Op 0 December deed hij den vijand in de loopgraven bij St. Laurent bestoken. Om een ander den weg van eer te wijzen, ging hij buiten de palissaden. Daar trof hem een kogel in de lies. Drie dagen stierf hij in bet hospitaal. Ik lag naast hem. Mij klinkt het nog droevig in de ooron, hoe hij, onder de hevigste smarten, telkens uitriep: )gt;\'t Is voor Koning en Vaderland dat ik lijde, daarin is mijn troost.quot; Van Bueren was een vrome krijger.
Mor re — de dappere Morre — voerde het bevel over den roem vollen uitval van 10 December, tegen de loopgraven in \'t glacis voor bastion Toledo (nquot;. 2), waarbij ook Nan t zing was. De sappe werd vernield, — bet dool bereikt; maar de zege kwam ons duur te staan. Morre trof oen geweerkogel doodolijk, en Nantzing liet er als braaf soldaat zijn leven. Morre stierf twee dagen later in \'t hospitaal.
Het was bij dien uitval dat mijn vriend Camerlingh de uitstekende onderscheiding verdiende van tot ridder van do 3de klasse dor Willemsorde to worden benoemd.
Morre trad in dienst als soldaat in 1798 en Nantzing bij de garde-pupillen in 1811.
Van Onselen begon in 180G als jager. Hij word meermalen gewond. Op 12 December 1830, bij het uitgaan van de poterne van Hernando (n0. 1), voor dienst, werd hij door het troffen van een granaatschot gedood.
Van Hoey en Schutter sneuvelden beiden nagenoeg op dezelfde plaats der linkorface van bastion Toledo (n0. 2) — hot bastion van aanval, gelijk gij weet — door buskogels uit do loopgraven — van Ilooy op 13 on Schutter op 10 December — terwijl zij bezig waren met over de borstwering heen, do werking van ons vuur gade te slaan. De artillerie hooft gedurende de geheele bezetting, en vooral in haar tweede holft, voortrolfelijk gewerkt. Er waren maar vijf kapiteins, zoodat hot verlies in dit tijdperk van die twee uitstekende mannon al heel gevoelig was. Aan hen werd door de officieren van hun wapen eon monument opgericht in de Nieuwe kerk to Delft.
Van Hoey begon te dienen in April 1814. als kadet bij hot 2de bataillon artillerie van linie en Schutter als leerling bij de fransche marine in Januari 1811.
Onder de minderen die hun leven lieten voor hot vaderland, was or één, van wien ik u, wegons het ontzettende der omstandigheden, verhalen wil: do sergeant-majoor vuurwerker Je nek. In don namiddag van 7 December was hij bezig in het laboratorium, toon eono bom door de blindeering sloeg. Je nek kon er niet uit. Gij zult u van zijn lot een denkbeeld vormen, als ik u zeg, dat moer dan twee honderd groote bommen en tal van granaten ras achtereen mot vervaarlijke
39
slagen sprongen. Het verlies was groot. Van don armen Jenck was schier geen spoor te vinden.
Do verdiensten van hen, die de hoofdrollen in de verdediging vervulden zijn sinds bijna veertig jaar meermalen èn in woord èn in schrift gevierd worden. Chassé werd door drie vorsten uit het Huis van Oranje geëerd, — den Koning in de gedenking van 1857, — zijn on-vergetelijken Vader en Willem I, die \'t Land leidde in den strijd. See lig rust hier, en aan hom heeft onze grootste levende militaire schrijver hulde gebracht, in rede aan zijn graf en in schrift bij \'t journaal van den schranderen chef. Van von Gumoëns heb ik gesproken. Over Favauge, mijn waardigen chef van der Wijck, do Boer, Rochell, Croissant, Rodi — van hen de eenige die nog leeft — mag ik nu niet uitweiden. Alleen op twee wensch ik meer bepaald te wijzen. Koopman en Voet, den ridderlijken zeeman en den Bomvrijen majoor.
Koopman voerde het bevel over de marine voor Antwerpen. Ik heb maanden lang aan het Vlaamsche Hoofd, waar zijn hoofdkwartier was, in zijne nabijheid geleefd. Hij heeft zelf de gewichtige rol der zeemacht in de verdediging beschreven in eene belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van onzen tijd, die in i85,\'i te Utrecht verscheen. Koopman was een onversaagd zeeman, gul en gastvrij in hooge mate en welwillend. Gedurende de belegering stond hij Chassé bij met raad en daad. Schier dagelijks voer hij naar \'t kasteel. Door de zeemacht werd onze gemeenschap met Holland onderhouden, en onder zijne minderen, door zijn geest bezield, wist Koopman altoos dappere mannen te vinden, die daartoe de gevaarlijkste tochten ondernamen: Kempe, van de Velde, Zillesen, Hoek, de Gelder en anderen meer.
Koopman droeg mee zorg voor de zwaar-gekwetsten in de cidadel. Hij zond hun van allerlei. Ik heb dit zelf ondervonden. Van zijn goed hart blijkt het best aan zijn rapporten, als hij schrijft van don dood van van Speyk en van het lijden van Klinkhamer, die aan zijne zijde zoo vreeselijk getroffen werd.
Bij de capitulatie redde hij de eer der vlag op de Schelde. Hij weigerde standvastig de kanonneerbooten over te geven. Zij werden uitgesloten. Ééne — n0. 8 onder Mees man — trachtte te ontkomen, doch raakte aan wal en gevangen. De anderen, alle, deed hij verbranden.
Voet had don grooten oorlog van 1812 meegemaakt. Van do •10de afdeeling, was hij gedurende de verdediging belast met de belangrijke function van plaatselijken kommandant. Zijne werkzaamheid was onvermoeid. Rust kende hij noch bij nacht noch bij dag. Waar gevaar was of moed te wekken trof men hem. Nooit wellicht gaf het volk een meer sprekenden bijnaam dan dien van «Bomvrije Majoor.quot; Voet was de oudste zoon van den Generaal, die de militaire school te Delft bestuurd had. Ruim id jaar na de belegering werd hij in
40
do mocielijkste omstandigherlon van IS-iS, \'t jaar van bezuiniging door vereenvoudiging, door \'t vertrouwen van Willem II geroepen tot do hoogste militaire betrekking. Zoo uitstekend zijn raoefl, zoo goed was zijn hart.
Wij gedenken de nagedachtenis der braven in den strijd om \'t bezit van Antwerpen gevallen, die in \'t kasteel eeno eerste rustplaats vonden; wij bewijzen hun de laatste eer. Zoo wordt tevens hulde gebracht aan hen allen, die deelnamen aan den kamp der scheiding met België; aan hen vooral die gehandeld hebben en geleden.
Deze plechtigheid getuigd treffend van \'t hooge belang door den Koning gesteld in den roem van Oud-Nederland, van zijne erkentelijkheid voor het offer des levens op \'t altaar van \'t Vaderland gebracht, van zijn edelen zin, van de dankbaarheid der natie. De Koning wilde dat aan haar do luister zou worden bijgezet van macht. Ons konvooi op do Schelde, aangevoerd door den Schout-bij-nacht Wichers, was van twee rammen en drie monitors, — vermogende pionnieren van \'t nieuwere zeewezen. De; Koning wilde, dat we bij \'t aan wal stappen in \'t Vaderland zouden worden begroet door eene commissie van kameraden van \'t kasteel en van de Schelde onder de leiding van mijn hooggeachten vriend cn leermeester. Doorman, die als oudste 1ste luitenant en als adjudant van See lig, in do roemrijke artillerioverde-diging een zoo belangrijk aandeel had. De Koning wilde dat militaire glans ons hier omgeven zou. Eere Hem.
Deze vereeniging aan \'t graf van Chassé, van militaire macht en van belangstellenden uit alle rangen en allo standen, om den afscheidsgroet te brengen aan gevallen braven zal strekken tot verhooging van hot zelfvertrouwen en van den moed der natie. Thans meer dan ooit vroeger, na den strijd van 1832, verdient ieder streven naar dat doel aller bijval, aller samenwerking.
Moge de hulde uit naam des Konings en der natie heden gebracht, in uwen geest verwijlen als eene der ernstigste gebeurtenissen van uw leven, bij u in aandenken blijven als eeno verheerlijking van die zedelijke kracht, welke onmisbaar is ter verzekering van het hoogste goed — een onafhankelijk volksbestaan. Zoo zal zij ook beantwoorden aan het verheven doel: opwekking bij de zee- en landmacht van den echten krijgsmansgeest, waartoe — ik herhaal het — vooral behooren zelfopoffering zonder ophef en een bestendig streven naar roem — voor het Vaderland.
Weldra zullon deze reliquiën in gewijden grond worden bijgezet, gewijd door don Koning, — ziet deze kransen, — gewijd door do natie, gewijd door gindsche graven, gewijd door uw bijzijn. Do rust der dooden is onverstoorbaar; doch deze daad verschaft der natie rust, in \'t besof van een heiligen plicht te hebben vervuld.
Het zij mij thans vergund, uit naam aller kameraden van de zeemacht, van de landmacht, uit naam aller krijgsbroeders van 1815, 30,
41
31 en 32, uit uwen naam, uit naam van \'t Nederlandsclie volk, tot den Koninrr een open woord van dank to richten voor de instelling dezer plechtigheid, die allen zoo na aan \'t harte gaat. Hij was nu, gelijk vroeger zoo vaak, naar do wijze van het Stamhuis van Oranje, — edel door roem onder de edelste der heerscher-geslachten,—de trouwe tolk van \'t beste gevoel der natie.
Vaartwel: aan U allen, kameraden en landgenootcn, betuig ik mijn persoonlijken, meest hartelijken dank voor de welwillendheid aan uw geduld getoond.
Ik heb gezegd.
Ten besluite droeg de redenaar de volgende regelen van den dichter Bur lage voor, die door ongesteldheid verhinderd was geworden bij de plechtigheid tegenwoordig te zijn.
Zoo zij dan de eerste stof van Neèrlands laatste wacht,
Die aan den Scheldestroom moest vallen.
Met eere, uit de ons vervreemde wallen.
Naar \'t Vaderland teruggebracht.
Thans, in des Konings naam, op eigen grond begraven.
Worde, in den naam van God, die Neèrlands bede hoort. Die laatste rustplaats nooit gestoord.
Als \'t eenig eigendom der Braven,
Die, met de wapens in de hand.
Gesneuveld zijn voor de eer van \'t land.
Voor eeuwig zij dit graf, dit heiligdom gesloten,
Dat zulk een onwaardeerbren schat Van zelfverloochening, van moed en trouw omvat,
In \'t steenkille overschot van zóóveel strijdgenooten.
Slaat eenmaal — (God were \'t af!) — weer \'t vreeslijk oorlogsuur. Dan moge, ook na verloop van bijkans veertig jaren,
De geest, die dit Gebeente eens gloeien deed als vuur,
\'s Lands kindren weer zijn ingevaren.
Want dan, voor do eer van Neèrlands grond, — Die toenmaals nergens hulpe vond, —
Dan zal Europa \'t weer getuigen:
))Hoe klein hun erf ook zij, dut volk weet van geen buigen,
» Want wat daar zwichte, wat er vair,
))Oud Hollands trouw staat pal!quot;
42
Diep was de indruk, dien deze schoone, met zichtbare instemming aangehoorde toespraak op al de aanwezigen teweegbracht. Zij heeft voor velen de plechtigheid van den dag nog onvergetelijker gemaakt. — Maar daar werd op nieuw een pelotonsvuur gelost.... Het was een laatst
saluut!..... En , nadat alleen de kransen des Konings
ervan afgenomen waren, daalden de lijkkisten langzaam in den schoot der aarde, overdekt met de daarop in Antwerpen en te Moerdijk nedeigelegde kransen en bloemen, Hier zouden zij rusten, voorloopig door een groote blauwe zerk gedekt, en verbeidende het stof der overige op de Citadel gevallen helden, dat er mede verzameld zal worden.— Andermaal ruischten de tonen der treurmuziek over den godsakker..... Wederom liet het doffe klokgelui zich hooren..... En de stoet werd ontbonden, en
de schare verliet het kerkhof.....
De hartverheffende plechtigheid was afgeloopen !
Aan \'s Konings last was voldaan, een last, waardoor Hij op nieuw zich toonde «den trouwen tolk van \'t beste gevoel der natie!quot; De laatste eer was gebracht aan mannen, gevallen in een heiligen kamp als offer hunner trouw aan Vorst en quot;Vaderland, en gebracht op echt militaire wijze, gebracht ook door velen die met hen in dezelfde gelederen hadden gestreden en zich mochten beroemen hun krijgsbroeders, ja, hun vrienden geweest te zijn. De tegenwoordigheid dier laatsten, wier borst prijkte met het Metalen-Kruis, vooral van hen, die ook met de Citadel-Medaille versierd waren, schonk aan de plechtigheid een verhoogden luister en maakte haar, zoo mogelijk, nog indrukwekkender.
PLAN EN VOORBEREIDENDE WERKZAAMHEDEN TOT OPRICHTING VAN EEN MONUMENT.
Daarom verrijs o Praalgesteente!
Verhef uw kruin ter blaauwe sfeer, Uw grondslag wortelt op \'t gebeente
Van wie er vielen voor onze Eer.
Geen koel beraad eens koelen wijzen,
Heeft met vernuft u opgericht......
Het fier gemoed deed u verrijzen!
Het warme hart heeft u gesticht.
Woorden van een onbekenden Dichter, voorkomende in hot geïllustreerd feestblad ter herinnering aan de feesten van 25—2!) Augustus 1850 te Amsterdam (Onthulling van \'t Monument op den Dam).
Met het brengen dier laatste eer had de natie zich gekweten van een heiligen plicht, die op haar rustte, een plicht van dankbaarheid en bewondering. Een daad, die in de geschiedenis van Nederland eene der schoonste bladzijden zal vullen, was volbracht, liet stoffelijk, bewijs geleverd dat het Vaderland zijn dapperen waardeert en zelfs hun asch in eere houdt.
Dit was echter onzen Koning niet genoeg.
Den dag zeiven der plechtigheid las men in de Slaals-Courant de volgende oproeping, die allo bladen zich haastten overtenemen:
»De Staats-Courant van 8 Augustus 1871 maakt bekend, dat op den 21. en 22. derzelfde maand, de overblijfselen der bij tV\'verdediging van de Citadel van Anhverpen in December quot;1832 gesneuvelde en aldaar begraven Nederlandsche militairen van de Belgische autoriteiten zullen overgenomen, met groote piegtigheid naar Nederland overgebragt, en op het kerkhof te Ginneken bij Breda, naast het graf van den generaal Chassé, ter aarde besteld worden.
44
»Het Nederlandscho volk zal do eJelc godachte van zijnon Koning hoog waarderen, waardoor aan liet gebeente van hen, die voor de eer en de onafhankelijkheid van hun Vaderland hot leven lieten, eene eervolle rustplaats in Nederlandschen bodem verzekerd wordt, nu de rust van hun graf in den vreemde, door de slooping der Antwerpsche oude vestingwerken , wordt bedreigd ; en voorzeker komt in menig Vaderlandsch-lievend, Nederlandsch hart de wensch op, om aan do nagedachtenis dier braven eenc dankbare hulde te brengen.
))Die wensch wordt ook door de ondergeteekenden ten volle gedeeld; en het is ten einde daaraan te kunnen voldoen, en daartoe ook anderen de gelegenheid te geven, dat zij zich vereenigden met het doel, om de oprigting te bevorderen van een waardig gedenkteeken op de plaats, waar liet stoffelijk overschot der op de Citadel gesneuvelden voortaan in Nederlandscho aarde rusten zal.
»Zij, die aan dit echt Vaderlandsche gedenkteeken een steen wenschen toetebrengen, worden genoodigd de geldelijke bijdragen, die zij daartoe wel willen bestemmen, intezenden per aangeteekenden brief aan een der ondergeteekenden of wel te bezorgen bij den heer burgemeester der gemeente hunner woonplaats, die, de goedheid wel zal willen hebben, de door hem ontvangen giften, door do tusschenkomst van den heer Commissaris des Konings in de provincie waarin zijne gemeente gelegen is, aan den eersten ondergeteekende te doen toekomen, en zooveel hot betreft militairen van de zee- en landmagt, bij de kommandanten der schepen en do chefs der korpsen, waartoe zij behooren, aan wie de wijze zal worden kenbaar gemaakt, waarop do gelden aan de ondergeteekenden kunnen worden toegezonden.
Van de ontvangen giften zal in de Staats-Courant melding worden gemaakt.
Mr. R. J. graaf Schimmelpenninek van Nijenhuis, Grootmeester van het Huis des Konings, te \'s Gravenhage.
W. H. Doorman, generaal-majoor, lid van het hoog militair geregts-hof, ridder van de M. W. O., versierd met het Metalen Kruis en de Medaille dor Citadel van Antwerpen, te Utrecht.
M. I). graaf van Limburg Stirum, generaal-majoor, adjudant des Konings in b, d., te \'s Gravenhage.
W. A. de Gelder, gep. kapitein ter zee, ridder van de M. W. O., versierd met het Metalen Kruis en de Medaille der Citadel van Antwerpen , te Vlissingen.
Mr. J. J. Cromers, ridder der M. W. O., versierd met het Metalen Kruis, lid der Eerste Kamer van de Staten-Generaal, te Groningen.
C. Schiffer van lileiswijk, voorzitter der vereeniging liet Zilveren Kruis te Wittenburg, te Wassenaar.
Mr. N. P. J. Kien, voorzitter der vereeniging Het Metalen Kruis, lid van do Tweede Kamer der Staten-Generaal, to Utrecht.
Jhr. Mr. W. M. de Brauw, voorzitter der afdeeling \'s Gravenhage
45
van het Metalen Kruis en lid der Tweede Kamer van de Staten-Gcne-raal, te \'s Gravenhage.
J. W. Schub art, voorzitter van den Nedcrl. Woerbaarheidsbond, te Utrecht.
J. W. Vader, lid van de Staten der provincie Zeeland, te Cortgene.quot;
Wat had aanleiding gegeven tot die oproeping?
De uitdrukkelijke wensch van den Koning zei ven, dat spoedig een waardig gedenkteeken, ter eere der mannen, die op de Citadel den heldendood stierven, te Ginneken op hun Nederlandsch graf mocht verrijzen. Het was evenwel Zr. Ms. verlangen, dat de oprichting van dat monument een nationale zaak zou zijn, bij algemeene inschrijving tot stand te brengen. Willem III meende zijn volk genoeg te kennen om te verwachten, dat de gan-sche natie, en in het bijzonder het Nederlandsche en het Indische Leger en de Marine gaarne daartoe zouden medewerken.
Deze wensch des Konings was op H. D. last door den Kamerheer baron van Doorn van West-Capelle, bij missive van den 23. Juli 1871 ter kennis gebracht van den Grootmeester van Zr. Ms. Huis, graaf Schimmel-penninck van Nijenhuis, met de uitnoodiging om zijn denkbeelden medetedeelen aangaande de wijze, waarop aan dien wensch zou kunnen gevolg gegeven worden.
Onmiddellijk verklaarde de graaf Schimmelpen-ninck zich bereid aan die opdracht te voldoen. Trotsch op het in hem gestelde vertrouwen, wilde hij gaarne zijn beste krachten wijden aan de verwezenlijking van het edele plan, waaraan hij in zijn antwoord een eerbiedige hulde bracht. Om dan ook met den door den Koning zeiven begeerden spoed het doel te bereiken, gaf hij in overweging om niet eene al te uitgebreide commissie samentestellen, waarin zooveel mogelijk alle deden van het Vaderland zouden vertegenwoordigd zijn, doch zich te bepalen tot de benoeming eener meer beperkte commissie, en aan deze optedragen het Nederlandsche volk in de Dagbladen uittenoodigen zijn bijdragen intezenden: de burgers, hetzij bij een der leden der commissie of wel bij het hoofd van het gemeentebestuur hunner woon-
plaats, cn flc militairen van zee- en landmacht bij de kommandanten der schepen en chefs der korpsen, waartoe zij behoorden.
Graaf Sch immelpenninck had kort daarop de eer door Z. M. te worden uitgenoodigd zich naar hot Loo te begeven. Gedurende de dagen van zijn verblijf op het Koninklijk Lustslot, behaagde \'t H. D. de geheele regeling der zaak met hem te bespreken en de personen aantewijzen, uit wie eene commissie saamgesteld moest worden. Dit waren degenen, wier namen onder de hierboven medegedeelde oproeping zijn gesteld. In de eerste plaats, als blijk, als levend symbool van \'s Konings sympathie en medewerking, de grootmeester van H. D. Huis, graaf Sch immelpenninck zelf. Verder als vertegenwoordigers van de verdedigers der Citadel, tevens van het Leger en de Marine, de H.H. Doorman, graaf van Limburg Stirum en de Gelder; van de volksvertegenwoordigers en te gader van de strijders van -1830, 31 en 32 de 11.11. Cremers, Kien en de Brauw; van de strijders van 4815 de president van de Vereeniging het Zilveren Kruis; van de toekomstige verdedigers des vaderlands de president van den Weerbaarheidsbond; van het volk, dat in de zaak belang stelde de lieer Vader te Cortgene, die het eerst in het openbaar de aandacht gevestigd had op de overbrenging van het heldengebeente.
Den 4. Augustus daaraanvolgende reeds wendde zich graaf Schimmelpenninck tot genoemde Heeren, die de op \'s Konings last tot hen gebrachte uitnoodiging bereidvaardig aannamen en onverwijld zich als Commissie voor het Citadel-Monument constitueerden. Zooals van zelf sprak werd hij, die door \'s Konings vertrouwen hiertoe als geroepen was, met het voorzitterschap bekleed, terwijl de lieer de Brauw zich met de function van secretaris en penningmeester belastte. De Commissie begon hare werkzaamheden met de uitvaardiging der hierboven medegedeelde, door haren voorzitter ontworpen en met \'s Konings goedkeuring bekrachtigde oproeping. Kort maar zaakrijk, eenvoudig en onopgesmukt maar
47
krachtig en helder, maakte deze alle verdere toelichting volkomen overbodig.
\'s Konings verwachting werd niet beschaamd. Ruime bijdragen vloeiden der Commissie toe (1). Het Neder-landsche volk wilde niet te kort schieten in het kwijten zijner schuld jegens hen, die voor de eer en het belang van het dierbaar Vaderland met liefde hun bloed stortten en hun leven veil hadden. Het was voor het Hollandsch hart niet voldoende, dat het overschot dier Braven een laatste rustplaats vond op vaderlandschen bodem naast degenen, die met hen geleden en gestreden hadden, omringd door de onvergankelijke helde en dankbaarheid des volks. Het stemde ten volle in met de edele begeerte zijns Konings, om door een zichtbaar teeken aan het verre nakroost te verkondigen, hoe onder de regeering van Willem III, tijdgenooten en een jonger geslacht de op het veld van eer gesneuvelden met lauweren omkransten, hun daden en namen voor de nakomelingschap aan do vergetelheid ontrukten en aldus beproefde vaderlandsliefde en betoonden heldenmoed naar waarde wisten te schatten.
Waar de Koning en de leden van het vorstelijk huis onbekrompen voorgingen, haastten zich velen inden lande medetewerken tot de verwezenlijking der grootsche gedachte.
Met eere en ijver kweet de Commissie zich van hare niet gemakkelijke taak. Dank zij de algemeene samenwerking, was er tegen het midden van 1872 zooveel geld bijeen, dat zij kon overgaan tot het uitschrijven eener prijsvraag. Zij verlangde een model te hebben voor een gedenkteeken, dat zooveel mogelijk de feiten teruggaf, die men wilde vereeuwigen (2).
Onderscheiden antwoorden kwamen er in, die op do Tee-ken-academie te \'s Gravenhage tentoongesteld werden (3). Voorgelicht door twee deskundigen, de 11.11. H. Camp en de Hoogleeraar E. Gügel, koos do Commissie een
(1) Aanteckening XII.
(2) Aanteckening XIII.
(3) Aanteckening XIV.
48
tweetal ontwerpen, die haar voorkwamen aan de gestelde eischcn te voldoen en een bekroning waardig gekeurd werden. Van die twee was aanvankelijk dat, waaraan de tweede prijs werd toegekend, bestemd om uitgevoerd te worden, een eenvoudige vierkante naald met voetstuk. Het was ingezonden door den architekt Vogel. De kosten verbonden aan een waardige uitvoering van het met den eersten prijs bekroonde ontwerp waren te aanzienlijk, in verhouding tot de beschikbare middelen. Anders zou men de voorkeur hebben gegeven aan dien fraaien arbeid van den hoogleeraar L a c o m b 1 é te Delft. —
Inmiddels was met \'sKonings goedkeuring, na het overlijden der HH. de Brauw, Doorman en Schiffer,de gepensionneerde kolonel der genie, G. P. del Cam po genaamd Camp, opgetreden als lid der commissie. —
Toen men echter tot do uitvoering zou overgaan, werd in tegenwoordigheid van den Heer Vogel doorleden der Commissie opgemerkt, dat men verre de voorkeur zou geven aan een model, dat door zijn vorm dien van het kasteel herinnerde. Zulk een ontwerp was er ook op de tentoonstelling geweest. Toevallig bleek het nu, dat ook dit door den Heer Vogel was ingezonden geworden, en deze, die zich geheel met het geuite gevoelen vereenigde, stelde met groote bereidwilligheid zijn tweede ontwerp ter beschikking. Het oorspronkelijke plan werd nu door de Commissie gewijzigd en het vijfhoekig model aangenomen. Nog enkele niet onbelangrijke veranderingen werden er later in aangebracht.
Zoo zijn de stoep en de onderste trap vijfhoekig, in stede van vijfhoek-starvormig gemaakt, de vorm van de gebastionneerde basis aanmerkelijk gewijzigd en vijf groote leeuwenkoppen vervangen door de onderscheidingsteekenen. —
De bijzondere verdienste van dit gewijzigde werk lag hierin vooral, dat het aannemen van een vijfhoek als hoofdvorm , het eigenaardig karakter van de vestingbouwkunst teruggaf, zoodat ieder, zelfs de oningewijde, terstond bemerkt, dat het Teeken gewijd moet zijn aan de herinnering eener krijgsdaad, die een sterkte ten tooneele had.
49
Het is hier de plaats een korte beschrijving te geven van het gedenkteeken, zooals het, naar het model van den Heer Vogel, vervaardigd werd door den Heer D o o n, aannemer, terwijl de ornamenten in brons door den Heer Koelman geboetseerd en gegoten zijn in do fabriek van de H.IL Enthoven. Al die Heeren wonen te \'s Graven-hago.
Het monument is, gelijk wij bereids mededeelden, vijfhoekig, en het basement heeft den vorm van Antwerpens Citadel, den vijfhoek bij uitnemendheid, met zijn bastions of bolwerken. De namen dier bastions Hernando I, Toledo II, Paciello III, Alva IV en Due V zijn op de zijden gebeiteld. De frontons van het dekstuk zijn versierd met zinnebeeldige ornamenten in brons: fakkels met lauwers omwonden, en kransen van immortellen. Daaronder, op de vlakken, zijn verschillende opschriften, terwijl tusschen deze en de platte banden op het basement in relief zijn geplaatst bronzen afbeeldingen van de vijf eereteekenen, die op zoo menige borst prijken: de Citadel-medaille, het Metalen-kruis, de Medaille voor langdurigen trouwen dienst, het teeken van den Neder-landschen Leeuw en dat van de Militaire Willemsorde.
De opschriften op de vijf zijwanden zijn allergelukkigst gekozen.
Op den hoofdwand prijkt boven aan: »Het denkbeeld ging uit van Willem Hl, den trouwen tolk van \'t edelst gevoel der natie.quot;
Iets lager staan vermeld het doel der stichting, de aard en omvang van het laatste krijgsbedrijf, en vervolgens in dichtmaat een tweetal trekken van het Nederlandsche volkskarakter en eindelijk de dag der plechtige onthulling.
Men leest daar:
»Ter herinnering aan de krijgsbedrijven der bezetting van Antwerpen\'s Citadel, der forten aan de Schelde en van de Zeemacht op dien stroom, in 1830,1831 en 1832, en ter vereering der nagedachtenis van de braven, die daarbij het leven lieten. Die strijdmacht, nauwelijks 5500 man sterk, onder de bevelen van den luitenant-generaal Baron Chassé, verdedigde Alva\'s oude veste,
50
zonder kans van ontzet, tegen een Fransch leger, aangevoerd door den Maarschalk Graaf Gérard, beschikkende over alle hulpbronnen van het machtige Frankrijk en het rijke België, van 30 November tot 22 December 1832. Drie-en-twintig dagen open loopgraaf.quot;
De daaronder geplaatste dichtregelen betreffende het volkskarakter, luiden aldus ;
»Iloe klein hun erf ook zij,
Dat volk weet van geen buigen,
Want wat daar zwichte of vall\',
Oud-Hollands trouw staat pal.quot;
13 u r 1 a g e.
Die woorden zijn het slot van het lied, bij gelegenheid der teraardebestelling op 21 Aug. 1871 (zie bladz. 41) gedicht door den oud-strijder van 1830, wiens hart gloeide van liefde voor Koning en Vaderland, en die telkens zijn gevoel lucht gaf in aangrijpende, bezielende krijgsliederen , den militairen feestdichter bij uitnemendheid. Dat lied was zijn zwanenzang. Joost Hendrik Bur-lage verdiende wel, dat zijn naam onder de aangehaalde woorden gebeiteld en op die wijze vereeuwigd werd.
Op de plint boven de courtine vindt men den dag der onthulling aangeduid. Dien dag had de Koning zelf aangewezen: 30 Nov. 1874. Het was die waarop twee-en-veertig jaren geleden het eerste schot uit de Citadel viel, dat over de vlakte weerkaatsende en voortdreunende, als een electrieke schok op duizenden en duizenden werkte, en ook hem, den toenmaals jeugdigen Erfprins, die zich bij het aan de grenzen saamgetrokken leger bevond, in de ooren donderde.
Op de vier andere zijwanden zijn met gulden letters in den steen gehouwen de namen der officieren en minderen van zee- en landmacht, ter wier eere het monument verrees (1). Daarboven in den fries bevinden zich nog kleinere opschriften. Boven de eerste lijst staat: «De namen hieronder zijn die van de militairen, gesneuveld of aan hun wonden overleden.quot;
(I) Aanteekening XV.
51
Boven de tweede wordt in herinnering gebracht »dat Koning Leopeld II het gebeente te Antwerpen aan Nederland teruggafquot;; boven de derde wordt gestaafd «dat Willem III de overblijfselen liet overbrengen en bij het graf van Chassé ter aarde bestellenquot;; boven de vierde eindelijk vermeld, dat «de kosten bestreden zijn door den Koning, de Prinsen van het Oranjehuis en het Volk.quot;
Onder toezicht van den heer Vogel werd het monument vervaardigd. Met onverdroten ijver bleef de Commissie werkzaam. Vooral hare beide leden, die de commissie van uitvoering vormden, — de kolonel del Cam po genaamd Camp, die in de plaats van den te vroeg gestorven en diep betreurden Jhr. Mr. W. M. de Brauw zich met het secretariaat belast had, en generaal van Limburg Stirum, wien het beheer der geldmiddelen was opgedragen, — spaarden moeiten noch tijd om alles ter bestemden dage in gereedheid te hebben. Hoe vaak moesten zij zich niet naar Ginneken begeven om over de werkzaamheden het oog te laten gaan en gerezen moeilijkheden uit den weg te ruimen!
Het bleek immers spoedig, dat het monument onmogelijk opgericht kon worden op het kerkhof, ter plaatse waar in Augustus 1871 de negen kisten met overblijfselen waren ter aarde besteld. Het zou daar bovendien verscholen blijven achter het zware kerkgebouw!
Met goedkeuring van het kerkbestuur, dat op de meest onbekrompen wijze zijn medewerking verleende, werd er besloten het te laten verrijzen op het breedste gedeelte van het plein, dat zich aan den voorkant der kerk, inde nabijheid van het groote hek uitstrekt. Van daar zou het zichtbaar zijn van de markt en den straatweg. Maar daartoe moest er een nieuwe, ruime kelder worden gemetseld in den grond, dien het kerkbestuur ook kosteloos afstond. Noch moest een gedeelte van den steenen wal, die het kerkplein van den openbaren weg afscheidt, vervangen worden door een ijzeren hek.
Dit alles geschiedde onder de leiding der commissie van toezicht. —
52
Op den zerk, die het nieuwe graf dekte, waarin men langs een houten trap kon afdalen, werden nog de volgende woorden gebeiteld:
»De vijf blokken aan de hoeken van de stoop zijn de «naamsteenen der bastions van de Citadel. Zij werden «op verzoek van een oud-strijder (1), door de zorgen «van de Heeren Gratry, luitenant-kolonel der genie, «directeur der vierde directie van het ministerie van oorlog »te Brussel, enDeKeyser, directeur van de société ano-«nyme du Sud d\'Anvers, eigenares der Citadel, en van »den kapitein Evrard, toegevoegd aan den commandant »der genie aan de hoofdomwalling der stelling van Ant-»werpen, in Sept. 1874 uit de binnenfrontmuren van de «hootdpoternen der bastions gebroken, en in October «daaraan naar Nederland gezonden, om, als teeken van «verbroedering, bij dit monument te worden gevoegdquot; (2).
De naamsteenen werden op metselwerk geplaatst aan de vijf hoekpunten van de breede stoep van gehouwen steen, die rondom het monument was gelegd. Op den stoepsteen, zijde IV—V, werd gebeiteld: «Ontworpen door H. P. Vogel, architekt, en uitgevoerd 30 Maart— 10 October 1874 door W. Do on, aannemer, beiden te \'s Gravenhage.quot;
Den 23. October werden in tegenwoordigheid van den burgemeester van Ginneken, twee kerkvoogden der Herv. gemeente en den secretaris der Citadel-commissie, de negen kisten met gebeenten uit den ouden kelder naar den nieuwen overgebracht. Hiervan is behoorlijk procesverbaal opgemaakt.
Inmiddels was het monument opgetrokken. Een houten schutting bleef het voor de nieuwsgierige of belangstellende blikken van het publiek verbergen. Ook had de Commissie met grooten takt de noodige toebereidselen gemaakt om de onthulling zoo indrukwekkend mogelijk te doen zijn, al meende zij ook dat de grootste eenvoud haar moest kenmerken. Een programma voor de plech-
(•1) Generaal van Limburg Stiruni. (2) Aanteekoning XVI.
53
tigheid werd door haar, onder hooge goedkeuring dos Konings, vastgesteld en afgekondigd (1) en aan onderscheidene autoriteiten en bijzondere personen een uit-noodiging gezonden om haar bijtewonen (2). De voormalige krijgsmakkers der helden, wier nagedachtenis men verecren en vereeuwigen wilde, werden daarbij niet vergeten (3).
Met groote ingenomenheid vernam men \'s Konings voornemen om bij de onthulling van het gedenkteeken tegenwoordig te zijn. Dit blijk van waardeering van haren arbeid kon niet anders dan de Commissie met een gevoel van levendige erkentelijkheid vervullen, en was haar een streelonde zelfvoldoening voor hare vele en gewichtige bemoeiingen. Maar ook de gansche natie juichte dit plan van haren Koning toe, die aldus wilde toonen, dat \'t hem ernst, heilige ernst geweest was met den wensch om toewijding aan vaderland en vorst, toewijding ten doode, verheerlijkt te zien.
(1) Aantoekening XVII.
(2) Aantoekening XVIII,
(3) Aantoekening XIX.
DE ONTHULLING.
Wat bloemen op den najaarsdag,
Met milde hand gestrooid, Wat wapp\'ren van de Driekleurvlag Met frisch Oranje omplooid.
Ziet, oud en jong en groot en kleer
Staan zwijgend saamp;mgeschaard ! Het plegtig oogenblik verscheen: \'t Omhulsel zinkt ter aard.
O Dierbaar beeld! strek gij ten tolk
Aan vijand en aan vrind,
Hoe een getrouw en dankbaar volk Zijn helden eert en mint.
F. H. Greb. Volkslied bij de onthulling van het standbeeld van Willem II (met oen geringe wijziging).
Met meer dan gewone geestdrift en steeds klimmend verlangen was de dag verbeid, waarop het vaderlansch gemoed zou bevredigd worden, in zijn wensch om een zichtbaar teeken van hulde, liefde en eerbied te zien verrijzen op de plaats, waar het overschot rustte der op de Citadel gevallen braven.
De lang gewachte dag brak eindelijk aan.
Sombere wolken hingen over de stad Breda en omstreken. Het weder werkte niet mede. In den morgenstond kletterde de regen neder. Later kwam er wel eenige verandering en verhinderden de gierende stormvlagen, bij het opsteken van een feilen noordenwind, de wolken zich bij stroomen uittegieten, zoodat het droog bleef.
Maar het was een echte, kille, vochtige najaarsdag met grimmig gelaat. Geen zonnestraaltje brak door den nevel heen.
Toch waren Breda en Ginneken in feesttooi gehuld. Een groote bedrijvigheid heerschte er reeds in den vroegen morgen. Ondanks het ongunstige weder doorkruiste een groote volksmenigte, waaronder vele vreemdelingen, ook uit België, de straten van stad en dorp, waar de koninklijke stoet zou voorbijtrekken. Vroolijk wapperde overal de geliefkoosde driekleur, hier en daar afgewisseld door een\' oranjevlag of versierd met een oranjewimpel.
Vooral het dorp Ginneken had een feestelijk aanzien, en alle hulde en lof komen zijn bewoners toe voor de vorstelijke wijze, waarop zij den Koning in hun midden ontvingen. Een commissie had zich gevormd tot regeling dier ontvangst (1). Het op zich zelf reeds vriendelijke en aanvallig voorkomen der plaats was nog innemender en behagelijker door de rijke versieringen, overal met kwistige hand aangebracht. De gansche gemeente geleek een lusthof. De straten vormden één allée van boomen, door guirlandes van groen aan elkander verbonden. Op verschillende punten verhieven zich vijf eerepoorten, die van opschriften voorzien, den vijfhoek zinnebeeldig voorstelden (2). De laatste op het marktplein, waaraan de kerk en het kerkhof, het tooneel der plechtigheid, grenzen.
De ingang van dat kerkhof was versierd met Neder-landsche en Belgische vlaggen. Achter het monument, tegen de kerk, hing do vlag, de in flarden geschoten en door den lijd verkleurde vlag, die op de Citadel van den hoofdwal gewapperd had en op het paleis te Amsterdam bewaard wordt. Van den top van het iu het vaderland-sche dundoek gewikkelde gedenkteeken, prijkte de kleine vlag, die insgelijks van de Citadel afkomstig was. Volgens het programma moest de groote vlag boven het monument ontrold geweest zijn, maar de slechte staat, waarin zij verkeerde en het ongunstige weder verboden
(1) Aanteekening XX.
(2) Aanteekening XXI.
56
dit. Daarom werd zij tegen den kerkmuur opgehangen en vervangen door de kleine vlag, die tijdens het beleg boven de kazemat van den opperbevelhebber waaide. Onwillekeurig ontblootte menigeen het hoofd, toen zijn blik op die beide kostbare reliquiën viel. Op het kerkplein was nog een groote tent voor de vorstelijke gasten opgeslagen, waarbij de koninklijke vlag en standaard zich verhieven. Eenige vlaggen waren in het omringende geboomte aangebracht. Het geheel maakte een verhef-fenden, grootschen indruk.
üp het bepaalde uur, tegen half twaalf — men weet het, Willem III is een man van de klok — naderde Z. M. de Koning met de Prinsen Alexander en Hendrik en gevolg per extra trein het sierlijk gedecoreerde station. Daar buiten stond het gansche garnizoen opgesteld, benevens de officieren van staf- en applicatie-scholen en de kadets der Kon. Mil. Academie.
De zachte tonen van het schoone carillon, dat op oud-vaderlandschen trant zich deed hooren, riepen den beogen gasten het welkom toe, maar gingen spoedig verloren in het koor van forsche vreugdeaccoorden, aangeheven door de saluutschoten, die van de instructie-batterij der Militaire Academie door de lucht trilden, en door het indrukwekkend klokgebom, dat van Breda\'s grooten toren heinde en ver weerklonk.
Mannen van den hoogsten rang bevonden zich aan het station om den Koning te ontvangen, en onder hen de voorzitter der Citadel-commissie, graaf S chimin el pen-nine k en haar lid, graaf van Limburg Stirum, de Belgische generaal Colignon (zie aant. XV1I1), de gen.-maj. Engelvaart, gouverneur der Kon. Mil. Academie, \'s Konings vertegenwoordiger bij de plechtigheid van Aug. 1871, de ministers van oorlog, marine en koloniën, de commissaris des Konings in de provincie, de burgemeester en wethouders van Breda.
De koninklijke Harmonie : Vlijl en Volharding had zich op den perron geschaard om den beminden vorst bij het stilhouden van den trein in de taal der tonen te begroeten, Zij kweet zich van hare taak op hare gewone, dat
57
is uitnemende wijze, toen zij eerst het: ))Wilhelrausquot; en daarna het: «Wien Neêrlandsch bloedquot; aanhief.
Het oorverdoovend gejuich der omstanders was de hartelijkste en welsprekendste welkomstgroet, die den hoogen Bezoeker kon worden toegebracht, en maakte gt; haast dien, welken het Bredaasch gemeentebestuur, bij
monde van zijn voorzitter Mr. E. de Man Ez. hem aanbood, overbodig.
Zonder dralen vormde zich nu de stoet.
De Vorsten bestegen een met vier paarden bespannen koninklijk rijtuig. Een eerewacht te paard, saamgesteld uit de jongelingschap van Breda, schaarde zich daarachter. Onder geleide van een piket huzaren reed de trein langs de versierde straten der hoofdplaats van de voormalige baronie. Allcrwege werden de Koning en de Prinsen met uitbundig gejuich ontvangen, niet het minst toen zij in de gemeente Ginneken aankwamen, waar alles levendig getuigde van liefde en gehechtheid voor f het Oranjehuis.
Aan de grens van het dorp bood do burgemeester, de heer R. Buy sen, aan het hoofd van het gemeentebestuur, den Vorst de eerbiedige hulde van zijne medeburgers aan, terwijl do jubelende klanken der Harmonie St. Cecilia hem daarna verwelkomden. Bij dit gezelschap hadden zich de leden van de handboogschutterij Willem III, onder de kernspreuk : Vlijt en Volharding, aangesloten, om Z. M. bij het betreden van Ginnekens grondgebied te \'i begroeten.
Voordat de stoet het kerkplein betrad, hadden de ge-noodigden daar hunne plaatsen ingenomen en zich in een grooten kring om het monument geschaard. Oudstrijders der Citadel, versierden met het Metalen-kruis, k deputation van leger, marine en schutterij , oud-militairen
van Indië, waaronder de generaal de Roy van Zuy-dewijn, die eerst onlangs naar het vaderland was teruggekeerd met zijne in den krijg tegen Atjeh behaalde lauweren, stonden links en achter het gedenkteeken. Aan hen sloten zich rechts daarvan aan, de leden van het gemeente- en kerkbestuur en eenige notabele ingezete-
58
nen. Vóór het monument plaatsten zich de Koning en de Prinsen, die bij hun komst luide toegejuicht werden, en achter hen de leden der commissie, de ministers en andere genoodigden.
Een aanzienlijke menigte verdrong zich in de straat. Voor de vensters der naburige huizen en uit de daken zelfs, waaruit men eenige pannen had gelicht, vertoonden zich hooiden van ontelbare belangstellende toeschouwers. De Ginnekensche straatjeugd had in de hoornen post gevat, die een uitzicht boden op het kerkhof. De aanblik van liet geheel was indrukwekkend.
Nadat de wakkere, voor zijn taak zoo uitnemend berekende voorzitter der Commissie, zijn medeleden aan den Koning had voorgesteld, nam de plechtigheid een aanvang, en begon de veldartillerie de minuutschoten te lossen, die eerst ophielden, toen de Vorst zich verwijderde.
Na daartoe verlof bekomen te hebben, nam graaf Schimmelpenninck het eerst \'t woord en sprak de volgende kernachtige rede uit, die door verheven eenvoud uitmuntte en ieder aan zijn welbespraakte lippen deed hangen.
Sire!
»Dank zij Uwer Majesteits wakende zorgen, was in 1871 cene veilige rustplaats in den Nederlandschen bodem verzekerd aan de braven, die strijdende voor hun Koning en voor hun vaderland in Antwerpen\'s vijfhoek het leven lieten____ niet door den vijand overwonnen — overwonnen alléén sléchts door don dood !
«Maar Sire ! nog voordat op den gedenkwaardigen 20 Augustus van hetzelfde jaar het stoffelijk overschot dier dapperen den door hun bloed gedrenkten grond verlaten had, en nedergelegd was in vaderlandsche aarde, — was in Uwer Majesteits hart eene edele, een waarlijk Koninklijke gedachte geboren, de gedachte dat, en Koning èn Volk meer aan die braven verschuldigd waren, dan een handvol aarde en een spoedig vergeten graf! dat uit die aarde en op dat graf een gedenkteeken moest verrijzen, waardig hunne trouw en hunnen moed; — waardig ook de dankbaarheid van Nederland.
«Steeds Sire! zal ik met warme erkentelijkheid gedenken, dat het toen Uwer Majesteit behaagde den Grootmeester van Haar huis, die nu het voorrecht heeft, tot Haar het woord te mogen voeren, de benijdenswaardige taak optedragen om de eerste stappen te doen tot ver-
59
wezcnlijking dier schoone, dier edele gedachte. Uwe Majesteit benoemde hen, die daartoe zouden medewerken.
»Do Citadel-Commissie werd gevormd.
«Zij sprak tot het Nederlandsehe volk.
»Allerwege werd haar woord met sympathie vernomen, en vond hare stem weêrklank in aller gemoed !
»Algemecne medewerking maakte haar het werk licht. Helaas, nog voor dat de vrucht van haren arbeid tot volle rijpheid was gekomen, troffen haar gevoelige slagen !
«Drie harer leden werden haar door den dood ontrukt.
»De waardige luit.-generaal Doorman, de grijze Schiffer, de nog zoo krachtige en altijd wakkere de li rauw, zij moesten haar verlaten, en ontvielen aan den werkkring, waarin zij met ons, zoo gaarne, en met zooveel nut zich bewogen !
»Zij verlieten ons. Maar niet dan nadat reeds van alle oorden des vaderlands — uit Oost en uit West, door Vorst en door volk, door rijk en door arm — het goud, het zilver, het koper was bijeengebracht, hetwelk thans, in het arduin herschapen, als een gedenk-teeken daar staat, zooals het Uw Majesteit bedoelde, van Neèrlands moed, van Neêrlands trouw en als een gedenkteeken ook van Neer-lands dankbaarheid, — maar dat daarbij, tot in het verste nageslacht, een zichtbaar teeken zijn zal,
»»/(oe Willem van Oranje, hoe Neêrlands derde Koning, de waardigei de trouwe tolk wist te zijn van de edelste gevoelens van het Nederlandsehe volk!quot;quot;
«Vergun, Sire! dat voor Uw oog dit gedenkteeken worde onthuld!quot;
Het was een indrukwekkend oogenblik, een oogenblik van spanning, van blijde verwachting en van weemoedige herinnering. Aller oogen richtten zich naar het ongevormde gevaarte, in de vadeiiandsche driekleur gehuld, waarop de spreker had gewezen.
Een enkel woord, een enkele wenk van \'s Konings hand, — en daar zou het omhulsel wegvallen, en dat gevaarte verrijzen, gestempeld tot een heilig gedenkteeken, onschatbaar voor ieder, die het hart op tie ware plaats draagt, en dat eenerzijds den naam en den roem vereeuwigde van mannen, aan wien het vaderland dure verplichting heelt en aan den anderen kant de dankbaarheid eener gansche natie luide en welsprekend verkondigde.
J)c spanning duurde niet lang. Het uit \'s Konings mond gewachte woord werd gesproken. Eu onder de
60
blijde jubelkreten en bijvalsklanken der aanwezigen stond daar het monument in al zijn kracht en heerlijkheid en grootschheid, — wat vorm en lijnen aangaat en hun overgangen, uit een artistiek oogpunt onberispelijk, — een onvergankelijke eere voor den ontwerper, en allen die hem bij de uitvoering steunden.
Maar stil! het oogenblik is nog niet gekomen om het te bewonderen. Onze aandacht wordt voor iets anders gevraagd. Daar treedt op den Koning aan, het oudste militaire lid der Commissie, de president der Nederland-sche deputatie, die in 1871 het gebeente had overgenomen en op diezelfde plaats in dat jaar bij de ter aarde bestelling de lijkrede hield, generaal van Limburg Stirum (1). Hem was de eervolle taak beschoren thans de feestrede te houden. Een moeilijke taak inderdaad, om in dat oogenblik, in de open lucht, bij zulk een ongunstig weder, tegenover een vergadering uit zulke uiteenloo-pende bestanddeelen samengesteld, een eenigszins uit den aard der zaak uitvoerige toespraak voortedragen en het
hoofd en hart zijner hoorders te boeien!..... Uitnemend
wist hij zich daarvan te kwijten ! Trouwens, het was reeds treffend den bejaarden, docb nog zóókrachtigen krijgsman, die tot de hoogste militaire rangen opgeklommen en zelfs eenigen tijd door \'s Konings vertrouwen met de gewichtige betrekking van Minister van Oorlog bekleed geworden was, het woord te hooren voeren bij de onthulling van het gedenkteeken, gewijd aan de vereering der nagedachtenis zijner voormalige strijdmakkers.
Reeds de aanvang zijner belangrijke rede moest ieder innemen :
»Aan Uw woord, Sire!quot; dus sprak de redenaar, »hceft de natie dit toekon to danken.
»Uit naam dor oud-strijders, uit naam van de mannen dor volkswapening van 1815 en ISGO, uit naam van land- en zeemacht, uit naam van hot roemrijk Indische leger,— allen hier vertegenwoordigd, betuig ik U Sire ! daarvoor do diepste erkentelijkheid. Uwe Majesteit heeft deze hulde gewild. Uwe Majesteit heeft verlangd, dat militaire glans de wijding omgeven zou. Eere U !quot;
(1) Zie bladzijde 32.
61
En verder vond de spreker in een uitvoerige beschrijving van het monument aanleiding, om te wijzen op het voorbeeld dat de Vorsten van het Oranjehuis gaven van zelfopoffering, op het bloed, dat zij veil hadden voor hot vaderland, en waardoor de Koning, het hoofd van dat Huis bevoegd en gerechtigd was en als aangewezen om voortegaan in de vereering van hen, die op het voetspoor van Zijn voorzaten voor de edelste zaak gevallen waren en om hulde te brengen aan die dapperen.....
Maar wij mogen den inhoud dier merkwaardige toespraak niet bij wijze van uittreksel mededeelen, al komen er bijzonderheden in voor, die wij reeds in ons verhaal moesten opnemen. Zij verdient ten volle gelezen en herlezen te worden, zoowel om den rijkdom der feiten die zij bevat, als om de edele gevoelens van liefde voor vaderland en koning, die zij ademt.
Na de inleiding, die wij boven neerschreven, ging de redenaar aldus voort:
»Dat woord des Konings is in don steen vereeuwigd. Het eerste opschrift luidt:
»Het denkbeeld ging uit van
WILLEM III,
den trouwen tolk van \'t edelst gevoel des volks.quot;
»Welk gevoel? Liefde voor het vaderland, en do vaste wil, om, tot eiken pi ijs, onze onafhankelijkheid te bewaren, cn voreering van hen die in den kamp voor dat goed, hot heiligste, de zwaarste oilers brachten, ook die van bloed en loven.
«Sire, \'t was van do Vorsten van uw Huis steeds de wijs in dien kamp vóórtegaan. Geen geslacht ooit gaf meer bloed en meer loven voor het vaderland. Vóór drie eeuwen Juist viol Lode w ij k van Na s s a u op de Mookorheide. Zes jaar vroeger werd graaf Adolf bij den Heiligen Leeuw gedood, terwijl acht jaar later het lood van een dweopor het kostbaarst bloed dood stroomen, on, na slechts twee korto jaren, door don kogel van een gelukkiger dweeper, de groote Zwijger do Kroon verwierf van hoogsten martelaar der roligieuse en politieke vrijheid.
«Dit was het begin, voorwaar een goed begin, een begin waarop het volk, voor \'t welk zij stroden en leden, wol bogen mag, een begin,
62
ilat hot nooit vergeten kan: drie broeders van den heldenstempel, en de laatste nog veel meer dan dat, een man hoedanig er slechts weinige waren in den loop der tijden, in één kort zestien jaar gevallen voor het vaderland !
))Dit is het eerste bloed, genoog voor lang, maar niet voor uw geslacht. En het laatste bloed? Don oogst van eeuwen ga ik voorbij. Hot is dat van hem, die, nauwelijks de kinderjaren ontwassen, te Cuidad-Rodrigo voorop de bros beklom, dat van uwen onvorgetolijken vader, Siro, dat, waarmeê hij de zoge bezegelde van Quatre-Bras.
»Eh nu, Sire, met dat denkbeeld, voor ons verwezenlijkt, zijt gij voorgegaan. Gelijk vroeger zoo vaak, hebt gij ons allor hart geroerd. Het welzijn der krijgsmacht lag u steeds na. Gij wilt geen geschikte gelegenheid verzuimen voor de verbetering en de veredoling van die macht. Van dat koninklijke streven hangt haar geest, haar welzijn af.
»Gij kont het logor, Siro; gij hebt er bij gediend.
»Zoker een dor schoonste voorrechten van de Kroon is dat dor afscheiding van de volkskracht ter handhaving van orde in vrijheid on van onafhankelijkheid, — scheiding, die door eiken schok aan omvang en gehalte wint.
»Wio oor dan gij, Siro, die hot oppergezag bobt over de zee- on landmacht, do eerste vertegenwoordiger van een geslacht zoo rijk aan loven voor het vaderland gelaten, kon voorgaan in de vereering van bon, die voor die edelste zaak gevallen zijn? Gewis niemand.
«Boven hot dokstuk prijken de twee vlaggen, die ons in\'tboleg beschermden. De groote stond op een kat des achtorwals aan de zijde van den stroom — zoor hoog — de kleine op de kazemat vanChassé. Ze werden gered door zijn adjudant, de Boer. Nu vermeld ik ze roemvol; maar, oud en gehavend als ze zijn, verdienen ze wis een kruis.
»Aan den ingang wappert Belgiö\'s driekleur naast onze vlag, ten toeken van vriendschap, eene vriendschap die voor beide volken nuttig, noodig, allengs innig wordt. Gok daar welt geuzenbloed. Egmond on Hoorn staan in Brussel aan hot stadhuis; maar voor Aremberg, die na graaf Adolf\'s dood, mot zijn stervend strijdros neergeworpen, tor aarde vorstelijk kampend het leven gaf, ja voor hem had zijn volk geen woord.
o\'t Is boden 42 jaar geleden, dal van \'t kasteel hot eerste kanonschot viel.
»De Koning woos dien dag voor deze wijding aan. Herinnering bepaalde die keuzo. Herinnering; want do jeugdige zoon van onzen veldheer stond bij \'t leger aan do grenzen vooraan, en gewis trof do galm van \'t schot, rollende over de vlakte, \'s Prinsen gevoelig oor.
»Hot gebeente, dat in Augustus 1871 op uwen last, Siro, uit Antwerpen naar herwaarts word overgebracht, is bij \'t leggen vau don laatston steen, in dozen kolder bijgezet.
uDo oude Citadel wordt gesloopt. Zij dient den Staat niet meer, en
weldra zullen op haar ruime vlakto, ver binnen Antwerpen\'s nieuwe wallen, grootsche werken rijzen. Maar, bij dio slechting zorgen de vrienden van het zuiden voor de overblijfselen onzer braven, welke in die vaak omwoelde aarde achterbleven. Is de tijd gekomen, zij geven die aan ons terug. Geen spoor dier offers mag gebannen zijn, al zij het in bevrienden grond.
»Het teeken spreekt. \'tTs een vijfhoek en de basis stelt den Vijfhoek voor. Naam en nummer van elk bolwerk zijn gebeiteld in zijn facen. Do eerste wand is die van \'t front 1—II, Hernando-Toledo. De anderen volgen. Toledo was het werk van aanval, van bres. Hernando\'s rechter-flank gaf nog teekenen van leven toen de Vijfhoek viel.
«Boven zijn vijf opschriften.
«Aan \'t eerste, dat van \'s Konings woord, is hulde gebracht. Het tweede wijst op de namen onder die der gevallen braven. Het derde herinnert, dat Leopold II het gebeente te Antwerpen aan Nederland teruggaf. Het vierde staaft het, dat Gij, Sire, die rosten liet overbrengen en hier bij het graf van C h a s s é ter aarde bestellen. Het vijfde vermeldt dat de kosten zijn bestreden door den Koning, de Prinsen van hot Huis van Oranje en het Volk.
«Volk,quot; »ja, dat woord begrijpt niet alleen de oud-strijders, de mannen der zilveren en metalen kruizen, do land- en zeemacht, maar ook het Indische leger, welks commandant — Kroesen, — die, helaas, niet meer bij ons is, — een oud-strijder was. Dit heldhaftige leger, dat Nederland weêr met schulden overlaadt, heeft do stichting met kracht gesteund.
«Nu de lagere opschriften:
«Die van den hoofdwal (Hernando-Toledo) begrijpen eerst het doel der stichting en aard en omvang van het laatste krijgsbedrijf, dan — in dicht — trekken van het volkskarakter, en eind\'lijk de oorkonde van onthulling.
«Dat eerste opschrift luidt:
))»Ter herinnering aan de krijgsbedrijven der bezetting van Antwer-»pen\'s citadel, de forten aan de Schelde en van de zeemacht op dien «stroom in 1830, 1831 en 1832 en ter vereering van de nagedachtenis «van hen die daarbij het leven lieten. Die strijdmacht, nauwelijks »5500 man sterk, onder de bevelen van den luitenant-generaal baron «Chassé, verdedigde Alva\'s oude veste, zonder kans van ontzet, «tegen een fransch leger van 70000 man, aangevoerd door den maar-»schalk graaf Gérard, beschikkende over alle hulpbronnen van »\'t machtige Frankrijk en het rijke Belgie, van 30 November tot »22 December 1832,
» »drie en twintig dagen open loopgraaf.quot; quot;
»Let op den tijd i de waarde van het feit is niet te meten aan verlies, maar vooral aan duur. Tijd is geld; en in den oorlog wast
64
soms de waarde van tijd plots\'ling tot eene hoogte die in vrede niemand vat. Strijd schept de hoogste macht van tijd. Daarom is hier gewezen op duur. Voor de bezetting, in haren geest van zelfopoffonng, ware een verlies van een tiende gering te noemen; maar veel hetee-kent het, dat ze, meerendeels besloten in een werk dat men nu een granaten vanger noemen zoude, een groot fransch leger meer dan drie weken vasthield. Doch, zeker ware die uitkomst niet verkregen , zonder den drang van ons leger, dat nabij gereed stond om onder don geliefden veldheer van elke kans partij te trekken.
«De dichtregelen van \'t volkskarakter zijn:
»Hoe klein hun erf ook zij,
Dat volk weet van geen buigen.
Want wat daar zwichte, wat er vall\'
Oud Hollands trouw staat pal.quot;
»Zij bevatten de spreuk der Citadel-vereeniging:
»Wat ook vall\', trouw staat pal.quot;
»Het volkskarakter: volharding en trouw. Begonnen werk laten wij niet varen, en sinds eeuwen was onze leus:
«Eendracht maakt macht.quot;
))Wel bezien, zijn beide begrepen in de spreuk van Uw Huis, Sire, »Je maintiendrai.quot;
))Ik vestig do aandacht op die verweerde blokken, aan de hoeken van de stoep. Het zijn de echte naamsteenen der bastions van het kasteel. Zij worden, op verzoek van een oud-strijder, door de zorgen van de heeren Gratry, luitenant-kolonel der genie, directeur der vierde directie van het ministerie van oorlog te Brussel en de Keyser, directeur van de sSociété Anonyme du Sud d\'Anversquot; die eigenaar is van de Citadel, en van den kapitein Evrard, toegevoegd aan den commandant der genie van den nieuwen wal der stelling van Antwerpen, in September, uit de binnenfrontmuren van de hoofdpoternen der bastions gebroken, en in October naar Nederland gezonden. Deze stukken van de oude vesting, waarvan weldra niets meer zal over zijn dan roem, zijn hier een kostbaar sieraad, een nader blijk van de verbroedering der beide volken. Door het schrift in den grafsteen zijn zij en do oude Vijfhoek onafscheidelijk verbonden aan den nieuwen Vijfhoek, welken Gij, Sire, heden wijdt.
«Ik maak van de gelegenheid gebruik, om aan die belgische heeren en ook aan hun minister van oorlog, den generaal Thiebauld, een warm woord van dank te richten voor hun welwillende medewerking, niet alleen ter bekoming van die éónige oude blokken, maar vooral ook in de bevordering van de bijeenzameling der resten onzer krijgsbroeders.
65
«En hier moet ik terugwijzen naar het derde hoofdopschrift. De natie is diepe erkentelijkheid schuldig aan don Koning der Delgen, Leopold II. Hij gebood de teruggaaf der reliquiën met de hoogste militaire pracht en tal van eerbewijzen. De vorsten uit het Huis van Saksen vereeren gaarne hen, die voor Koning en vaderland het leven lieten (1).
»De bovenbouw is uitgevoerd naar het ontwerp van den heer Vogel, architect, door den heer Doon, aannemer. De ornamenten zijn van brons; ze werden geboetseerd door den heer Koolman en gegoten in de fabriek van den heer Enthoven. Die heoren, allen van \'s Gravenhage, zijn hier genoodigd.
»In de frontons van het dekstuk zijn fakkels met kransen van immortellen , waarvan die op \'t aanvalsfront omvlochten is met lauwers. Beneden zijn opgelegd vijf eereteekens, op dat front de Citadel-Medaille, en omgaande, het Metalen Kruis, de Medaille voor trouwen dienst, de Nederlandsche Leeuw en de Willems-Orde, Zij stellen voor de krijgs-feiten der scheiding, — dat hetwelk wij nu gedenken, en de zege van 1831 met do volkswapening waaruit die sproot, en al de eigenschappen, welke samen groote daden baren, moed, beleid, trouw, volharding. Deze toch begrijpt de Virtus van den Leeuw.
»Nu de namen. Hot zijn die aller van de land- en zeemacht, officieren en minderen, die bij de verdediging van \'t kasteel, in 1830, quot;1831 en December 1832, zoo in de sterkte, als aan de Schelde en op den stroom sneuvelden of aan wonden overleden.
»In 1871, op 22 Augustus, heb ik hier, bij do overbrenging der reliquiën, die daar rusten, van de schitterende ontvangst bericht welke der nederlandsche commissie te Antwerpen was ten deel gevallen. Ik heb gewezen op de edele hulde, toen uit naam van den Koning der Belgen, en door de ingezetenen der groote handelstad, ja, door het belgische volk gebracht aan onze dooden van het veld van eer.
»Dan, herdacht ik de rol van \'t kasteel in den scheidingsstrijd. Die behoef ik thans slechts vluchtig aan te roeren.
«Voor ruim drie eeuwen stichtte Alva de sterkte. Pas af, werd zo door de burgers vermeesterd en voor een groot deel gesloopt. Maar, toen cenige jaren later, de groote geest van den Zwijger was geweken, — ja lt;oen, — kon Parma den Vijfhoek op den ouden grondslag stollen, met het gold van de burgers.
«Slechts ééns, op 27 October 1830, namen wij worp te baat. Het kon niet anders. De vloot was beleedigd, de bezetting afgesneden, en voor hare boodschap aan \'t brutaal geweld van \'t grauw was geen
(1) Op het oogenblik dat de redenaar deze woorden uitsprak, trad de Koning op den generaal Colignon toe en drukte dezen met hartelijkheid de hand.
andre weg. Wij deden het nootle en maakten het kort. Want, omweg stond ons tegen en het doel word ras bereikt.
»En nu, Sire, zij \'tmij vergund voor do derde keer hulde te brengen aan uwen Grootvader. Zoouls ik in 1871 hier zeide, de natie, en vooral zij allen die aan de verdediging van \'t kasteel deel namen, moeten Hem eeren wegens zijn verzet tegen do hoogste machten van zijn tijd. Men sprak toen van bloed vergieten zonder hoop of nut. Er is altoos eene partij van liopelooze nutbejagors. )gt;Ik ben niet gekomen om vrede te brongen, maar het zwaard,quot; — den hoogeren zin dier woorden van een meester in de waarheid vatten zij niet. Wanhoop begrijpt geenedel volk en bloed, vergoten voor de eer van \'t vaderland moet vruchtbaar zijn. Zulke ofl\'ers lichten in alle toekomst voor. Aan uw geslacht, Sire, daarin zoo kwistig, brachten zij bet hart des volks. Willem I gaf, juist door dat verzet, van zijn verheven liefde hot treflendst bewijs. Onze eer, — dus ons hoogste belang, — vorderde den krachtdadigsten wederstand. In die overtuiging moet de natie doordrongen zijn van dankbaarheid jegens den Vorst, die in dien hachlijken tijd van politiek verraad jegens don zwakkere, den onge-lijken kamp gebood, don kamp, dien do Koning en de Prinsen en wij allen nog na 42 jaren in deze vereering hulde brengen.
«Ook toen had ik hot groote voorrecht te kunnen wijzen op eene daad van Prins Frodorik. Terstond na de Julidagen, vóór \'t begin der onlusten droog hij, als opper-directeur van bet departement van oorlog aan zijn Vader voor, de belgischo vestingen, ook Antwerpen, in staat van beleg te stellen; maar de Koning raadpleegde eene nog bevriende, maar benauwde mogendheid en zoo word die sterke arm verlamd. Die daad behoort tot de geschiedenis. Hot energiekste, het rationeelste voorstel van dien bewogen tijd, zwanger van stormen die nu nog niet zijn uitgewoed, ging uit van Hem, die de Veteraan is van Oranje. Geen Vorst van dat huis bereikte de jaren van den edelen Prins. Moge hij nog lang, weldoener als hij is, bij ons verwijlen.
«Dan mag ik nog eens gedenken die daden van den tijd der scheiding, welke het meest bijdroegen tot verruiming van het hart des volks: de boodschap van October en het offer van Februari. Zoo werdén do commandanten der zeemacht op de Schelde, — zij, wier weerspannig kanongebulder to kennen gaf dat do tijd voor worpschrift was gekomen — Bomhard van Saksen, die Chassé do boodschap aan het hart bracht, en van Speyk, die vrij den dood inging ter hoede van de vlag, — onafscheidelijk verbonden aan het lot van \'t kasteel, aan den roem van uw Huis, aan den roem van het vaderland.
»Aan verscheiden van die dooden bracht ik tweemaal hulde, in Juni 1857 en veertien jaar later op dit kerkhof.
«Gumöens overschot ligt bij den Haag op het kerkhof der hervormden aan dun nieuwen weg naar Scheveilingen. Paravicini viel aan de
Beneden-Schelde in December 1832. Hij werd in nederlandschen grond begraven.
»Het gebeente van Eymael, de Haan, Morre, van Hoey, van Onselen, Sclmtter, van Bueren, Nantzing en Jenck werd in 1871 op dit kerkhof bijgezet en, bij de voltooiing van dezen Vijfhoek daar onder geplaatst. Woldra zullen de andore reliquiën volgen.
«Het ware graf van den weesjongen is hot hart des volks. Dit schreef hij voor in zijn laatsten wil aan do kruitkamer. Geen ander past hein. Dadr leve van Speyck met Claeszen, wiens goost in hem was, eeuwig voort. Van den vorm des Helden wordt oen deel, door Koop man\'s moed, beleid en trouw herwonnen, te Amsterdam, zijn stad, in de Nieuwe Kerk bewaard.
»Lewe, Maas en Klinkhamer, — de jeugdige, de schrandere Klinkhamer, die het jammerlijkst leed met geduld verdroeg, — zij rusten in Vlissingen onder de hoede van de Ruyter.
«Van do minderen vindt men in de oorkonden slechts nu en dan een bij naam vermeld, die zich in zijn laatste levensuur kon onderscheiden. Maar te sterven voor hot vaderland is onderscheiding genoeg. Allen, die zoo stierven, zijn door die platen aan volgende geslachten ten voorbeeld gesteld.
»Toch wil ik kortlijk wijzen op den flankeur Lensing. Reeds lid der Militaire Willemsorde, werd hij bij den uitval van 2 December, aan de loopgraaf voor Kiel doodelijk getroffen. Zijn vriend, de korporaal Carabain, schoon niet bij den uitval, haalde hem met levensgevaar van de plaats waar hij lag te bloeden, en bracht hem op zijn rug naar het hospitaal in \'t kasteel. Nog mag ik gewagen van hen die zoo krachtig bijdroegen tot hot succes van andere uitvallen, bij voorbeeld dien van 10 December, welke ons Morre en Nantzing kostte, en Camerlingh de 3de klasse bracht.
«Van \'t gedrag der minderen van de bezetting, blijkt treffend aan de decoration. Van do drie en twintig, die op 12 December, als op het slagveld, door den opperbevelhebber tot leden van de Willemsorde werden benoemd, waren veertien minderen, 3 sergeanten, 3 korporaals en 8 manschappen. De zeemacht verloor het meest vóór 1832, vooral in October 1830 in den strijd met de keel der stad, — do landmacht door \'tbeleg. Wegens dien strijd, werden, ook als op het slagveld, 25 eereteekens toegekend — ook het Kruis, dat het weeskind droeg bij \'t schrijven van zijn laatsten wil — waarvan 5 aan minderen. Daarbij komt, dat op 5 Februari, bij \'t springen van boot 2, van de bemanning slechts drie ontkwamen. — De zeemacht handhaafde haren ouden roem, vooral voor Antwerpen en onder Koopman, en op den neder-stroom onder Lewe, dio op zijn bovendek gedood werd.
))Op hen die in de verdediging de hoofdrollen vervulden, wees ik in 1871. Bij het toen gesprokene heb ik slechts enkele woorden tu voe-
68
gon. Van die chofs lcefilo alloen nog Rodi, want von Quadt, dien ik ton onrechto vergat to noemen, was niet meer. Sints heeft ook Rodi ons verlaten. Hij, die me hielp toen ik gewond werd, stierf kort na de plechtigheid van 1871 in den Haag, zijn woonplaats sinds lang. Oude vriend! aan uwe bekwame vaste hand had ik veel te danken.
«Soelig, de li oer en van Deventer rusten op dit kerkhof. Favaugc commandeerde de infanterie der bezetting met eer, en nu mag ik mijn oude chef, van der Wijck, roemen om zijn moed, beleid en onvermoeide werkzaamheid. De hulde van het hart, toen gebracht aan twee van die mannen wil ik herinneren: «Koopman,quot; zei ik, »was een onversaagd zeeman, gul en gastvrij in hooge mate,quot; Van Voet kon ik getuigen; »waar gevaar was of moed te wekken »zag men hem.quot;
«Over onzen vereerden opperbevelhebber moet ik een ander oordeel vellen dan dat der dagen van mijn Jeugd. Vergeet dit nooit; hij had te kampen met een gebrek, dat hem loodzwaar drukte. Amper kon hij gaan. En toch vertrouwde hem Willem I het commando, en terecht. Chassé kende do menschen en den oorlog goed. \'s Konings vertrouwen heeft hij niet beschaamd. Aan hem danken wij de drie en twintig dn/jen. Die uitkomst verkreeg hij, in weerwil van zijn smart. Zijn brieven en berichten uit het kasteel, allo, strekken hem tot oer. Ja, do Vorst zag juist toen hij den gevangene lauwers om de slapen drukte, door hem te benoemen tot Grootkruis van de Wil-lemsordo.
«Chassé stierf te Breda in den nacht van 1 op 2 Mei 1849, ruim 84 jaar oud. Toon do Vijfhoek viel, was hij zijn GOste jaar nabij. Zijn graf wilde hij hier.
»En naast do tombe van den veldheer moest het toeken rijzen voor hen die op zijn wenk het leven gaven. Hun gebeente mocht niet gebannen blijven. Het moest bij \'t zijne rusten. Hadden zij kunnen spreken, dit ware hun wil geweest. Als aan hun veldheer, zoo osk aan hen, viel liet zeldzaam voorrecht ten dool van vereering door drie Oranje-Vorsten, — den opper-stuurman in do scheidingsstormen, — den held van Quatre-Bras, en U, Sire, driemaal, — in 1857, toen de oud-strijders Gumoëns\' graf bezochten, in de plechtigheid van 1871, waarbij Uwe Majesteit werd vertegenwoordigd door het hoofd van \'tkrijgsbestuur, en hot moest, door deze stichting en hare wijding op den jaardag van hot eerste schot, in uw bijzijn, — door U.
«Van de commissie van drie oud-strijders, dio ons— van Ex ter, de Gelder on mij — op 22 Augustus 1871, bij het aan wal stappen in Nederland, op Uwen last, Sire, begroette, hebben reeds twee ons verlaten. Doorman en ïiesselinck zijn niet meer. Hun leven was werkzaam. Moesman is op zijn post.
»IIet zij mij vergund, Sire, hier den dichter to gedenken, wiens
09
trnffcnd lied, »de laatste corequot;, in 1871, op dit kerkhof, aan het eerste graf, door mij werd voorgedragen. Ziekte verhinderde hem zelf te komen. De regels op hot hoofdfront van den nieuwen Vijfhoek zijn de laatste van dat dicht. Zo zijn aan een ouder lied ontleend. In 1831 streed hij mede. Zijn hart gloeide voor Koning en vaderland. De roem onzer wapenen stond hem na. Telkens gaf hij zijn machtig gevoel in krijgszangen lucht. Helaas, onze militaire feestdichter, de bard der volkswapening van 18l!0 — de begaafde Burl a ge — is niet meer. Maar. hij heeft niet vruchteloos gezongen. Zijn geest leeft in ons. De gevierde dichter, die der natie haar karakterschets, den oudstrijders hun zinspreuk schonk, moest met dit toeken vereeuwigd worden. Do naam des edelen is in den steen gegrift.
»Sire, door de stichting van dézen Vijfhoek, hebt Gij, naar de wijze van Uw Huis, eene verzoening voleind en eene edele daad verricht. Gij hebt niet alleen do mannen van \'t kasteel maar ook al de andere strijders van den kamp dor scheiding, de verwanten van zoo velen die niet meer zijn, do land- en zeemacht, zoo in Insulinde als in Nederland, — nogmaals aan IJ verplicht. Ik acht mij gelukkig, de tolk te mogen zijn van aller dankbaarheid. Gij, Sire, ik herhaal het, de eerste vertegenwoordiger van een geslacht, overrijk aan offers vau bloed en van leven voor de politieke en religieuse vrijheid, voor ons onafhankelijk volksbestaan, Gij hebt door deze vereering het hart des volks geroerd, en aan de natie een wenk gegeven. Geen blinde offers waren \'t, maar offers van verheven gidsen, rijk aan geest-, geoefend in allo kunsten van Staat en van Oorlog. Uw erfdeel, Sire, is er een van groote daden, een heerlijk onvervreemdbaar goed, dut schoone vruchten dragen moet. Want, \'t is de daad dio opwekt en nieuwe daden baart. Dat ieder Nederlander, rijk of arm, zich aan dat voorbeeld spieg\'le, en het zal der natie wel gaan, in de moeilijke tijden die nog komen zullen, onder de gidsen van Oranje.
«Geliefde oud-strijders, kameraden van de land-en zeemacht, kameraden van \'t indische leger, mannen van moed, beleid en trouw, waarde landgenooten, — U allen breng ik de groete van het hart. Mij was \'teen waar genot, in uw bijzijn, —- mag ik niet zeggen: uit uwen naam, — het woord te mogen richten tot het geëerbiedigd Hoofd van den Staat. Aan den Koning ben ik dat genot verschuldigd. U, Sire, zeg ik daarvoor den warmsten persoonlijken dank.
»Aan Uwe Majesteit, aan de Prinsen van Uw Huis, betuig ik voor uw geduld, voor hun geduld, do innigste erkentelijkheid.
bJk heb gezegd.quot;
Moeilijk was het de geestdrift te beteugelen, die verlangde zich luchttegeven in juichtonen en jubelkreten. Dan, \'s Konings tegenwoordigheid legde haar eenigszins
70
aan banden, tc meer nu Z. M. op hot monument toetrad en daaraan een prachtigen lauwerkrans bevestigde, dien de Heer van Pop pel, bloemist tc Princenhage, de eer had Hem aantebieden. Het boerah ! dat de Koning na liet volbrengen dier handeling, met den steek zwaaiende, aanhief, klonk evenwel niet zóó krachtig uit zijn mannelijke borst als men dit gewoon was. Niet zonder reden. De aandoening smoorde gedeeltelijk zijne stem. — Doch nu kon do geestdrift niet langer bedwongen worden. Met een driewerf herhaald «Leve de Koningquot; werd die hulde, door den Vorst eigenhandig gebracht aan de nagedachtenis der Braven, begroet.
Nu was het oogenblik gekomen dat de president der Commissie, na hiervoor van den Koning de vergunning to hebben ontvangen, het monument in de zorg van het kerkbestuur der Herv. gemeente te Ginneken en in de hoede van het gemeentebestuur der plaats zou aanbevelen. Hij deed dit met de volgende woorden, die zichtbaar een levendigen indruk maakten op hen, tot wie zij waren gericht.
«Mijne Hoeren, kerkvoogden en notabelen dezer gemeente, op wier «eigendom dit graf gedolven, dit gedenkteeken opgericht is.
«De Citadel-Commissie draagt het op aan uwe zorgen.
«En gij, Heeren Burgemeester en leden van het gemeentebestuur »van Ginneken en Bavel! binnen wier gebied dit Monument van den «moed en de trouw van het voorgeslacht en der dankbaarheid van «den tijdgenoot, voor allo volgende geslachten zal blijven, — eene
«schoone les, eene heerlijke en krachtige opwekking tot navolging,_
«in uwe hoede en bescherming bevelen wij het aan.
«Mijne Heeren! liet is een kostbaar, een dierbaar pand, aan die «zorg, aan die hoede toevertrouwd.
«Wij geven het daaraan over met gerustheid !
«Wij weten dat die zorg goed, — dat die hoede veilig zijn zal!quot;
De burgemeester der gemeente, de Heer R. Buy sen, aanvaardde hierop de gedane opdracht in eenvoudige, doch zeer gepaste bewoordingen. Krachtige toejuichingen bewezen dat de achtbare burgervader een goede snaar had weten aanteslaan:
71
«Sire!
«Iloogfit veroerend was voor do gemoonto Ginnokon Uwer Majcstcits beschikking, waarbij zij als de plaats werd aangewezen, werwaarts do ascb der bij do verdediging der Citadel van Antwerpen gesneuvelde krijgshelden zon worden overgebracht.
«Voorzeker geen beter plaats konde door Uwe Maiesteit worden uitverkoren, dan die, waar hun dappere opperbevelhebber, en zoo vele andere hunner edele aanvoerders, hunne rustplaats hadden gekozen.
«liet gedenkteeken, dat op Uwer Majesteits bevel, ter hunner eer, te dezer plaatse is verrezen, is aan onze hoede aanbevolen.
«Met geestdrift aanvaarden wij die taak, en ik kan U, Sire, do plechtige verzekering geven, dat de ingezetenen van Ginneken er trotsch op zijn, zoo een sierlijk Monument, waaraan zulke roemrijke herinneringen zijn verbonden, in hun midden te bezitten.
«Het gemeente-bestuur neemt het, zonder schroom onder zijne hoede en bescherming, en zal er zich een eer in stellen dit luisterrijk gedenkteeken van Neêrlands wapenroem, gaaf\' en ongeschonden voor het nageslacht te bewaren.quot;
Toon nam Z. M. de Koning zelf het woord en sprak nagenoeg het volgende:
»Ik dank U voor de gesproken woorden.
»\'t Is mij een recht gelukkige dag, dien ik hier in de provincie Noord-Brabant doorbreng, in hot 25ste jaar mijner regeering over het Nederlandsche volk.
»Aan deze provincie en hare ingezetenen verbinden mij twee bandon: de herinnering aan de gelatenheid, waarmede de bevolking ge. durende negen jaren de drukkendste oorlogslasten heeft gedragen, uit liefde voor het vaderland, — en niet minder nog de gedachte aan 1801. Nooit zal ik vergeten hoe zij toon do door den grooten watersnood geteisterden en noodlijdenden uit andere provinciën met open broederarmen heeft ontvangen.quot;
Op die hartelijke taal, uit den koninklijken mond ontvloeid, steeg de geestdrift ten top. Langdurig en krachtig waren de juichtonen, die weêrldonken. — Geruime lijd duurde het dan ook, eer de stilte in zoover hersteld was, dat de Heer P. J. Roscam Ahbing, te dier tijde predikant en president van liet kerkbestuur der Hervormde gemeente te Ginneken, het woord kon ontvangen en tie volgende toespraak hield:
Sire !
»IIct is den vertegenwoordiger van hot kerkbestuur dor Hervormde gemeente een groote eer aan Uwe Majesteit, die vergunning tot do
72
overdracht gaf, de verzekering te mogen geven dat we ons van do taak welke op ons komt rusten, met oud-hollandsche trouw willen kwijten.
«De aanwezigheid in dit oogenblik op dezen grond van U, vertegenwoordiger van ons dierbaar vorstenhuis! doet ons plichtgevoel tot geestdrift stijgen. Waar de voetstap der Oranjes stond , daar zal gevochten worden tegen den vernielenden tand des tijds, opdat voor het nageslacht blijve wat ons van de gemeenschappelijke liefde van Vorst en volk voor het lieve vaderland zoo treffend spreekt.
))Dit monument, kolossale belichaming van het heerlijk beginsel — toewijding aan heilige belangen tot in den dood, — het blijft tot ons spreken. Op het graf dezer braven spreken wij van leven. Ja! er gaat leven van deze doodsbeenderen uit. Dat hij leve, de fiere vrijheidszin van den echten Nederlander! Met den vaderlandschen grond is de Nederlandsche Maagd als uit den schoot der golven verrezen en nog zien wij het doopwater der vrijheid op haar blonde lokken parelen. Dat het leve, het dierbaar vaderland; dat het leve! het innig geliefd Oranjegeslacht! Voorwaar ! het staat hier niet alleen voor ons oog maar ook voor ons harte geschreven, het gulden woord: »Wat ook zwichte, wat ook vall\', oud-Hollands trouw staat pal.quot; Ja, als geboren Gin-nekenaar is het mij in dit plechtig oogenblik behoefte uitteroepen voor allen: daar staat een naam op het gesteente der eere gebeiteld, die van den Ginnekenaar Adriaanse. Hij werd door midden geschoten.
))Het is schoon voor het vaderland te sterven. Als het noodig was — ook wij.
«Maar het is ook schoon in godsvrucht en vrijheid voor het vaderland te arbeiden, te leven. Dit is noodig. Dit kunnen wij allen! Dit willen wij !
«Komt, burgers van het door God nog rijk gezegend Nederland! laat ons deze keus door een juichtoon bezegelen:
«Daar staat Hij!
«Daar is Hij!
«Leve de Koning!quot;
Ook deze toespraak, met kracht en gloed voorgedragen, vond weerklank in de gemoederen en werd luide toegejuicht. De gevoelens, die de bezielde taal des sprekers uitdrukte, leefden te zeer in aller hart, om zich niet te vertolken in de herhaling van den kreet, waarmede hij besloot; »Leve de Koning !quot;
En terwijl nu uit de openstaande deuren van het kerkgebouw de volle accQorden van het orgel den aanwezigen tegenruischten, brachten de Koning en de Prinsen, ge-
73
volgd door de aanwezigen, een bezoek aan de graven van Chassé, de Boer, Seelig en van Deventer en namen met de grootste belangstelling en tot in de kleinste bijzonderheden het monument in oogenschouw.
Hierop verlieten zij het kerkhof, om zich naar liet Raadhuis te begeven tot het gebruiken van een collation, dat het gemeentebestuur zich gehaast had den Koning aantebieden, toen H. D. voornemen, om de plechtigheid door zijne tegenwoordigheid hoogeren luister bytezetten, bekend was geworden (i).
En zoo liep zij af, de hartverheffende samenkomst, die door haar eenvoud niet minder dan door de beteekenis die zij had, bestemd was een diepen indruk te maken, en aan dat doel volkomen beantwoordde.
Hulde en dank aan de Citadel-Commissie, die op zóó uitnemende wijze hare taak heeft begrepen en zich daarvan zoo uitnemend wist te kwijten!
Juist de ontstentenis van wat gewoonlijk zulke bijeenkomsten kenmerkt en moet opluisteren; fraai versierde tribunes, talrijke zangkoren en muziekuitvoeringen; die soberheid, ja dorheid zouden we haast zeggen, zette op de plechtigheid te Ginneken een gansch eigenaardigen stempel.
Zij droeg dan ook een zuiver militair karakter. Gering slechts was het aantal in zwarte rokken gekleede burgers die haar bijwoonden. Want ook de hooge staatsambtenaren, de Commissaris des Konings, de Ministers, enz. waren in het kostuum hunner waardigheid.
Militaire glans alleen straalde allerwege u tegen.
Maar dit nam niet weg dat ook de burger, wiens hart klopt van liefde voor koning en voor vaderland, daar een indruk moest ontvangen, die niet licht uitgewischt zal worden.
Ten minste, zoo ging het den schrijver dezer schots.
Trouwens, is het de daad, zooals generaal van Stir urn het zoo kernachtig uitdrukte, die opwekt en daden baart,
(1) Aanteokcning XXII.
74
clan geldt dit niet alleen voor do aanschouwing maar ook voor de herdenking van grootsche daden. En dan zal de plechtigheid van 30 November 1874 ongetwijfeld heilzame vruchten voortbrengen.
01\' hoe? Moet de hulde, gewijd aan de mannen der Citadel, die in den heiligen kamp voor de onafhankelijkheid des lands de zwaarste offers brachten, ook dat van hun bloed en hun leven, niet de herinnering doen voortloven aan den geest die hen bezielde en onoverwinnelijk maakte, den geest van vaderlandsliefde, plichtsbetrachting, heldenmoed, doodsverachting en eendracht? En zal bij die herinnering die geest zich niet overplanten en onwillekeurig den vasten wil kweeken om hen nate-volgen, als zij het vaderland lieftehebben en, door eendracht machtig, tot eiken prijs ons zelfstandig volksbestaan, onder het beminde Oranjehuis, te handhaven?
En betoenen soldaten en burgers van dien geest zich doordrongen, dan, dit zeggen wij den generaal van Stirum na, zal het der natie, onder de gidsen van Oranje welgaan, ook in de moeilijke tijden, die voor haar misschien zullen aanbreken!
DE BIJZETTING VAN HET NOG ONTBREKENDE GEBEENTE.
Ja, dat Holland, wcorgcgovon
Aan zijn ouden roem en naam.
Ziet rnecr fier thans op zijn zonen.
Roept zo als in \'t voorleên te zaam, Noodigt hen ten Eendrachtstempel
Waar do zegeteokens staan.
Die don naneef luid verkonden Hunner vaad\'ren hcldcndaan.
Voor Oranje in gloed ontstoken,
Weêr ■verbroederd in hot lot.
Staan zij, voor hun rechten wakend
Met het oog gericht op God.
AVoe hen, dio vijandig naad\'ren!
Hollands leeuw is weêr ontwaakt, De Eendracht vaart met hem ten strijde. Die hem onverwinlijk maakt
Js. HiIman. Eendracht maakt macht.
Met de onthulling van het monument zou men de taak, door de Citadel-commissie met zooveel toewijding aanvaard en met zulk een schitterenden uitslag bekroond, hebben kunnen volbracht rekenen. Toch was dit het geval niet. Op haar rustte nog een plicht, een heilige plicht, en zij zelve wilde noch mocht haren arbeid voor afgeloopen houden, zoolang zij zich niet van dien plicht gekweten had. Zij was als aangewezen om ook hare waakzame zorgen uittestrekken over de bijzetting van het gebeente, dat nog in den met bloed doorweekten bodem, waar de Citadel vroeger verrees, rustte, en naargelang de werkzaamheden der slooping vorderden, ontgraven zou worden. Dit gebeente behoorde verzameld te worden met de overblijfselen die reeds hun laatste rustplaats
76
gevonden hadden in den kelder, waarboven het monument zich verhief.
De Belgische regeering had toegezegd, dat bij de vergraving der werken, do reliquiën zouden geëerbiedigd en bewaard worden, om ze dan later terugtegeven.
En zij hield woord.
Eindelijk brak het tijdstip aan dat zij zich van hare belofte zou kwijten, en kwijten op eene wijze, die haar vernieuwde aanspraak gaf op de dankbaarheid van lederen waren vaderlander.
In het voorjaar van -1875 ontving de generaal van Limburg Stirum van den luit.-kol. H. Wauwermans, kommandant der genie te Antwerpen, verschillende berichten, waarin hem de opgraving van een aantal geraamten medegedeeld werd.
Na zorgvuldig onderzoek, door den officier van gezondheid bij het 6de regiment van linie Dr. E. D up out in hot werk gesteld, waren de gebeenten, door de goede zorgen van genoemde heeren en die van den heer II. O demare, fortificatie-opzichter 1 ste klasse, en de Keiser, directeur en H. Thielens, technisch ambtenaar , beide van de Sociélé anonyme du Sud. de eigenares der Citadel, achtereenvolgens verzameld, en in de kazemat, door den opperbevelhebber C basse tijdens de belegering bewoond en naar hem genoemd, in een dertigtal kisten gepakt. Van een en ander was proces-verbaal opgemaakt en overgezonden (1).
Later werden nog 61 geraamten gevonden en in vijf kisten geplaatst.
Bij de toezending van de processen-verbaal aan den toenmaligen minister van oorlog En der lei n, stelde de generaal van Limburg Stirum voor om de gebeenten op een nader te bepalen dag te Antwerpen te doen overnemen door het lid-secretaris der Citadel-commissie, kolonel Del Cam po genaamd Camp, cn ze in een gesloten waggon naar Breda te vervoeren.
Dit plan mocht de goedkeuring van den minister wegdragen, die daarop, in overleg met den voorzitter der
■
(1) Aantookening XXIII.
77
Citadel-commissie, de noodige voorstellen aan Z. M. den Koning deed. Overeenkomstig die voorstellen behaagde het H. D. te bepalen, dat de kolonel Camp de overblijfselen den 26stcn October namens de nederlandsche regeering zou overnemen en dat zij don daaraan volgenden dag te Ginneken met militaire eerbewij zingen zouden worden bijgezet. In de Staats-Courant werden allen belangstellenden uitgenoodigd de plechtigheid bijtewonen. — Het ge-heele garnizoen werd beschikbaar gesteld om haar opte-luisteren. Aan den plaatsclijken commandant van Breda, kolonel C. B. van der Br eggen en kolonel Camp, werd do regeling van alles wat betrekking had op de begrafenis, opgedragen. Daarenboven vond Z. M. goed te bepalen, dat de president en de leden der Citadel-com-missie, bonevens de heer gener.-majoor P. G. van der Schrieck, kommandant der 1ste divisie inf., waartoe het garnizoen van Breda behoorde, zouden uitgenoodigd worden de plechtigheid bijtewonen. Ook zij, die versierd waren met de Citadel-medaille, en andere belangstellenden konden er aan deelnemen en zich bij den stoet aansluiten.—
De heer Camp aanvaardde de opdracht en kwam den 24sten October te Antwerpen aan. Met den luit.-kol. Wauwermans trof hij onverwijld do noodige schikkingen betrclïbnde de overdracht, die volgens het deswege te kennen gegeven verlangen, zonder eenig ceremonieel moest plaats hebben.
Voorts bracht hij een bezoek aan allen die hun medewerking , zorgen en moeite verleend hadden tot de bewaring der aan het Nederlandsche hart zoo dierbare overblijfselen om hen namens zijn regeering den oprechtsten dank te betuigen. Den 2Gsten October had daarop, in tegenwoordigheid van allen die de processen-verbaal gcteckend hadden, de verzegeling dor kisten plaats, en nam de kolonel Camp die van den vertegenwoordiger der Belgische regeering, den luit.-kol. Wauw er mans over. Mot een niet genoeg te waardeeren voorkomendheid en belangstelling hadden do belgische ministers van oorlog en openbare werken en de directie van den Grand Central Beige allo maatregelen genomen, om het vervoer te vergemakkelijken, en gelast dat dit geheel kosteloos zou geschieden.
78
Een detachement mineurs plaatste de kisten in twee militaire wagens, elk bespannen met zes paarden. Hierin werden ze vervoerd naar het station van den Grand Central Bclje, waar een op \'s ministers last van binnen rijkversierde waggon gereed stond ze optenemen. Twee bestuurders van begrafenissen te Antwerpen, de H.H. Bossers en De la Montague waren aangewezen om de kisten te vergezellen en ze te overdekken met een kostbaar rouwkleed, dat de Belgische regeering voor deze gelegenheid afstond, als blijk van verbroedering, van sympathie en waardeering van krijgsdeugden. —
De waggon, beladen met den kostbaren last, werd in tegenwoordigheid van de onderteekenaars der processen-verbaal geplombeerd eu aan den trein gehaakt, die op het punt stond van te vertrekken.
Zonder eenige stoornis kwam men te Breda aan. Door de goede zorgen van den nederlandschen minister van finantiën, Jhr. Mr. van der Ileim, kon hij ongehinderd te Roosendaal doorgevoerd worden.
Aan liet station te Breda bevonden zich de kolonel van der Br eggen, benevens de plaatselijke-adjudant Bode en een eerewacht van het 6de regiment infanterie, bestaande uit een luitenant, een sergeant, twee korporaals , een tamboer en twintig soldaten, aan wie de eervolle taak beschoren was om gedurende den nacht het gebeente te bewaken tot het oogenblik, waarop het zoude worden overgebracht naar Ginneken. Door de welwillende zorgen van den heer stationschef van Fenema, was der eerewacht een geschikt nachtverblijf bereid. Aan de ijverige medewerking en hulp van dien wakkeren chef was het ook te danken, dat ook ditmaal, evenals bij de vorige gelegenheid, alles, wat de plechtigheid betreft, geregeld kon geschieden.
Den volgenden morgen vroegtijdig werden onder toezicht van den kolonel van der Dreggen en met medewerking der Belgische heeren, de kisten geplaatst op den door den heer Kamerling, zadelmaker te Breda, prachtig versierden lijkwagen en nog een viertal andere koetsen. Die eerste lijkwagen, bespannen met zes paar-
79
den, droeg een zwart fluweelen katafalk, behangen met sneeuwwitte franje en toepasselijke versierselen (sterren, kransen), terwijl aan de voorzijde lansen met de vaderland-sche en oranjevlaggen, in rouwfloers gewikkeld, prijkten.
De kisten in de tweede koets, welke de Belgische heeren in allerijl nog eenigszins hadden helpen versieren, waren bedekt inet de zwarte, met goud afgezette en met gouden tranen en kruis versierde Belgische lijkwade.
Aan de overige wagens was tengevolge van tijdsgebrek, geen buitengewone versiering aangebracht, omdat de kisten in grooter getal waren en aanzienlijker afmeting hadden dan aanvankelijk was vermoed.
De slippen van het rouwkleed werden gedragen door oud-militairen, versierd met de Citadel-medaille.
Reeds in den vroegen morgen was, overeenkomstig de dien dag uitgevaardigde garnizoensorde, een gedeelte van het garnizoen naar Ginneken gemarcheerd, en had het korps kadets van de Kon. Milit. Academie de eere-wacht bij den geopenden grafkelder betrokken. Het overige gedeelte van het garnizoen, de schutterij en een groot aantal opper-, hoofd- en andere officieren, ver-eenigden zich bij en op het station van den staatsspoorweg tegen elf uur, met een groot aantal oudstrijders, versierd met de Citadel-medaille of het Metalen Kruis. Eenige burgerlijke autoriteiten, waaronder de Burgemeesters van Breda en van Ginneken en Bavel, die deel zouden uitmaken van den stoet, waren er ook aanwezig. Tegen half twaalf kwam de graaf Schimmelpenninck, die Z. M. bij de plechtigheid zou vertegenwoordigen, en do generaal-majoor van der Schrieck aan, en werden door de aanwezige loden der commissie en de militaire en civiele autoriteiten ontvangen.
Zonder dralen schaarde zich nu, onder leiding van den kolonel van der Dreggen, de stoet, en vertrok te twaalf ure, het daartoe bepaalde uur.
Een lange, waarlijk indrukwekkende trein (1).
Op het oogenblik dat hij zich in beweging stelde, loste
(1) Aantcekening XXIV.
80
het bataillon infanterie een geweersalvo en begon de groote torenklok haar sombere tonen door het luchtgewelf te doen weerklinken. Ook werd er een aanvang gemaakt met het lossen van minuutschoten, die aanhielden, totdat men te Ginneken aan het kerkhof was aangekomen.
Onder de zachte, weemoedige tonen der treurmuziek, door de muziekkorpsen aangeheven, en onder het gewuif der met rouwfloers omwikkelde of ter halver stok gehe-schen vaderlandsche vlag, die uit vele woningen wapperde, trok de stoet voort en bereikte in de beste orde het kerkhof. Een ontzaggelijke menigte verdrong zich in de straten en aan de vensters om hem te zien voorbijtrekken. liet was een hernieuwing van het indrukwekkend schouwspel, dat Breda\'s straten, een drietal jaren geleden, bij gelegenheid der ter aardebestelling van het reeds onder het monument rustende heldengebeente hadden aangeboden. Een nadere beschrijving zou slechts leiden tot een herhaling van wat wij op bladz. 30 schetsten.
Allerwege werd de stoet met zichtbare blijken van belangstelling en eerbied begroet. Te half twee bereikte hij de plaats zijner bestemming, waar de troepen zich in orde van bataille schaarden en hem met het brengen van den militairen eeregroet lieten voorbijtrekken.
Nadat de eeredragers, een twintigtal onderofficieren van het garnizoen, een drietal kisten in den geopenden kelder hadden laten nederdalen onder het losbranden van een geweersalvo, plaatsten de aanwezigen zich in een breeden kring om de groeve.
Een weemoedige ernst stond op aller gelaat te lezen. Dat oogenblik meende graaf Schimmelpenninck te moeten gebruiken, om in een waardige en gevoelvolle rede eerst hulde te brengen aan de nagedachtenis van hen, die hun bloed hadden gestort voor vaderland en koning, en daarna uit naam van die mannen, als of hun stem uit het kille gebeente weerklonk en zich richtte tot de aanwezigen, indrukwekkende woorden van opwekking ,
81
lielde en bezieling te spreken. Ongeveer aldus luidde zijn treffende toespraak, die uit het hart tot het hart ging:
))\'s Koning woord heeft ons bijeengeroepen.
»Dat woord vond weerklank in uw borst, zeer gewaardeerde dcelge-nooten der treffende pleclitiglieid, waartoe wij hier te zameri kwamen, op dit eenvoudig kerkhof, — rondom dit gedenkteeken van Neérlands moed en trouw, — bij dit geopend graf — en naast deze verdorde gebeenten, de overblijfselen dier dapperen, wier nagedachtenis onsterfelijk zal voortleven, zoo lang eén hart in Nederland nog klopt van liefde voor koning en voor vaderland I
«Dank zij de wakende zorg van don Vorst, die over hunne kinderen en naneven regeert, en dank ook zij de edelmoedige medewerking van den Koning der Belgen, zijn thans de laatste overblijfselen van allen, die in Antwerpen\'s Citadel voor hunnen Koning en voor hun vaderland strijdende, het leven lieten, uit hun bloedig graf in don vreemde, in den vreedzamen schoot der vaderlandsche aarde ter ruste gelegd !
«Met dankbaren weemoed staren wij nu op die duoden en op hun geopend graf!
«Maar niet stom zijn die dooden ! Niet sprakeloos is dit graf!
«O, luisteren wij naar hetgeen zij spreken tot de levenden. Sluiten wij het oor niet voor de steramen, die van daar ons tegenklinken !
«Tot U in de eerste plaats zijn die woorden gericht, U geldt die stem, die daar ruischt uit bun graf, U, edele, eerbiedwaardige grijsaards en mannen van gevorderden leeftijd, U de voormalige wapenbroeders dier braven, U die in dezelfde vesting streedt of die doel uitmaaktet van hot dappere leger, dat onder den Doorluchtiger! Prins en Veldmaarschalk de eer handhaafde onzer wapenen of die roemrijk onze vlag deedt wapperen op Neérlands vloot. U allen roepen zij toe:
«Vergeet ons niet, O gij onze oude medestrijders! Vergeet ons niet. Gedenkt ons gemeenschappelijk strijden en ook mis gemeenschappelijk lijden! Vergeet het niet, bedenkt wat wij deden en wat wij leden voor ons dierbaar vaderland ! En wanneer gij dit bedenkt, dan voorzeker, dan zal, wanneer God U geluk en voorspoed schenkt op uwen levensweg, die gedachte, de gedachte aan hetgeen dat vaderland aan ons, maar ook aan U verschuldigd is, het genot van dat geluk en van dien voorspoed verhoogen. Kn mochten de lasten des levens wellicht uw deel zijn. die gedachte zal den last, die U werd opgelegd, verlichten en uwe krachten om die te dragen versterken ! quot;
«tn gij, edele vaderlanders! wanneer gij die stemmen hoort, dan zult gij hun toeroepen :
zacht, o gij dierbare dooden , rust zacht in de vaderlandsche aarde! Ihve nagedachtenis zal lenen in onze harten, een MCUTsTUAAl. üp onzen LEVENSWEG I !quot; quot;
82
»Ook tot U, Nedoi\'lantlsch legor en zccinaclit! en pij allen die geroepen zijt tot verdediging van den vaderlandsohen grond of\' van de eer van Neérlands vlag, ook in het verre Oosten, ook tot U richt zich die stem, ook IJ klinkt zij tegen uit dit stille graf:
«Gedenkt den roem van Neêrlands vlag, die onder uwe hoede is gesteld en waarvan wij de eer bezegelden met ons bloed ! Bewaart dit kostbaar kleinood, dat U is toevertrouwd! Plant den standaard vast in den vaderlandscho bodem I Dringt U daarom henen in de ure des gevaars ! Staat dan pal en weet van wankelen noch wijken, en leert het van ons, dat uit het bloed voor vaderland en koning gestort, die geestdrift en die ware moed geboren wordt, die een kleine schare, zelfs togen overmachtig geweld onoverwinnelijk maken!quot;
)gt;En ook gij, brave zonen van een roemrijk voorgeslacht, ook gij zult op die stemme antwoorden;
B»Rust zacht, o gij dooden in dm NederUmdschen bodem! Uwe nage-dachtenis zal leven in onze harten, EENE KRACHT voou ONZEN ARM , EENE STERKTE VOOR ONS ZWAARD.quot;quot;
»Maar ook tot U in het bijzonder, jongelingen, die het voorrecht hebt U te mogen voorbereiden tot de edele taak der verdediging van uw vaderland, ook voor U hebben die dooden een woord, ook tot U klinkt een stem uit dit geopend graf. Zij roept U toe:
»0 gij, die hier ons graf bewaakt en die bestemd zijt eenmaal den Nederlandschen krijgsman door uw voorbeeld en door uw gezag voortegaan en te leiden op het pad van eer, vergeet ook gij ons niet, en volgt ons steeds op den met ons bloed ge-drenkten weg van getrouwe plichtsbetrachting tot in den dood. Ziet op het voorbeeld dat U door ons gesteld is, opdat ook gij eenmaal — maar gelukkiger dan wij — een roemrijk voorbeeld moogt gesteld worden voor het nageslacht.quot;
»Ook uw antwoord volgt die woorden:
»»Rust zacht, o gij dooden in den vaderlandschen grond! Uwe nagedachtenis zal leven in onze harten, DE LEIDSTER DIE WIJ VOLGEN ZULLEN, ZOOLANG DAT HART IN ONZEN fiOEZEJI KLOPT.quot;quot;
«Nu ook een woord tot U allen, waarde landgenooten, die hier tegenwoordig zijt! Ook tot U spreken die dooden. Ook tot U gaat een stem op uit de diepte van dit graf:
«Vergeet ze nimmer, o Nederlanders! die tijden waaraan wij U doen gedenken, vergeet ze niet. Zij leeren u wat door Gods hulp een klein volk vermag en welke do kracht is der liefde voor vaderland en vorst! Ziet wat Nederland toen was — en ziet wat het nu geworden is. Vergeet ons niet, gij, landgenooten, ook dan vooral niet, wanneer soms een kwade dag U mocht bedreigen of een donkere wolk de toekomst bedekken voor uw oog.quot;
83
))Ziil ook uw antwoord niet zijn:
ygt;ygt;Rust zacht, o gij dooden in Nederlands vrijen bodem. Uwe ntige-dachtenis zal leven in het Nederlandsche hart, een bron van dankbare waardeering en van onwankelbaar vertrouwen.quot; quot;
»Nog één woord, nog éénc stem !
»U geldt dat woord, voor IJ die stom, gij beide, naburige volkeren, die eenmaal tegenover elkander stondt, maar die nu boven dit graf de broederhand liobt inééngeslagen !
»U geldt dit woord, gij Nederlanders en Belgen beiden !
»IIet is een woord van vrede.\'
»De beenderen van die gesneuvelde krijgslieden, zij roepen U dit woord van vrede toe. Van uit dit geopend krijgsmansgraf klinkt die vredestem u togen :
«Vergeet ons niet, gij beide broeder-natiën. Vergeet ons niet. Vergeet slechts wat U ooit van elkander zoude kunnen verwijderen. Maar gedenkt hoe gij gezamenlijk en uit één hart onze nagedachtenis vereerdet, en hulde bracht aan onze trouw en aan onzen moed . ..., Vergeet dit nooit!
«Wederkeerig verheugt gij U in uw zelfstandig volksgeluk en uwen voorspoed.
»Wilt gij dat geluk bevestigen ?
«Wilt gij dien voorspoed behouden ?
«Gedenkt dan uwe beide wapenkreten : Je maintiendrai (gt;11 Ij union fait la force. Vergeet ze niet, maar voegt beide te zamen iu één vredespreuk !!quot;
»En gij, Nederlanders en lïelgen! ook gij zult hun toeroepen:
vvRuste zacht uwe assche in het welverdiende Nederlandsche graf. Uwe nagedachtenis zal leven in onze harten en, door eendracht krachtig, zullen wij handhaven!quot;quot;
Ik heb gezegd.
Zichtbaar maakten deze woorden op alle aanwezigen een diepen, verheffenden Indruk.
Daar trad generaal van der Schrieck naar voren en verhief zijne stem 0111 de gevoelens te vertolken, die hemzelven en zijne tljdgenooten In liet leger, maar ook hetgansche volk van Nederland In dezen plechtlgen stond bezielden.
«De zoo hoog gewaardeerde belangstelling,quot; dus sprak hij ongeveer, «welke Zijne Majesteit, onze zeer geëerbiedigde Koning, in dit huldeblijk wel heeft gelieven te toonen, hot deel daaraan genomen door gansch Nederland, ons samenzijn aan de geopende groeve, ziotdaar even zoovele en onwederlegbare bewijzen voor hot gewicht dezor ploohtig-hoid. Mot hot volste recht is zij dan ook éénig te noemen.
84
»üij deze gelegenheid liet stilzwijgen te bewaren, is mij onmogelijk, na wat daar oven met zóóveel kracht en innige overtuiging gesproken werd.
gt;:Naar behooren in herinnering te brengen den roemvoller» strijd, waarin deze dapperen bezweken, dit overtreft oneindig mijne, krachten, daar die herinnering allen lof in zich moet sluiten. Die lof moet — zoo ooit — hier volledig wezen; geen der bedreven\' helden-en wapenfeiten mag daarbij vergeten worden. En zulks zou ons hier te ver leiden, zóó talrijk zijn de schitterende daden, welke in deze worsteling ondernomen en ten uitvoer gebracht zijn!
»AIs tijdgenoot, staat het mij — ondanks de zóóvele jaren die sedert vervlogen — nog ten levendigst\' voor don geest, hoe wij van de voorposten aan de grenzen van ons dierbaar Oud-Nederland met onverpoosde, soms gejaagde, bezorgdheid uit het gebulder van het geschut, zoowel bij dag als bij nacht, trachtten uittevorschen, afte-leiden, nategaan het voortzetten der worsteling; zóó voorbeeldig, zóó opmerkenswaardig lang werd die volgehouden. Wij wisten, dat een zeer aanzienlijk deel van een der grootste en machtigste legers, onder het beleid van een\' uit den laatsten wereldstrijd beroemden aanvoerder, onder omstandigheden zoo bijzonder gunstig als die zich schier nooit voorgedaan hadden, en beschikkende over alle toen bekende aanvalsmiddelen, de Citadel belegerde. Ik zeg hier met opzet ygt;de Citadelquot; omdat daardoor in gansch Nederland destijds geen andere dan die van Antwerpen verstaan werd, zóó algemeen was de aandacht op dit bolwerk gevestigd.
»En toen die Citadel na dezen zóó voorbeeldig lang voortgezetten wederstand eindelijk bezweek, was Nederland\'s geschiedenis met een tal van roemrijke bladzijden op nieuw verrijkt. Aan gansch Europa, aan de geheele wereld hadden Neerland\'\'s zonen andermaal getoond, dat de krijgsdeugden onzer vaderen uit den tachtig jarigen en andere oorlogen bij hen ongekrenkt voortleven. Tot de verdedigers der Antwerp-sche Citadel behoord te hebben, was toen reeds dadelijk een eeretitel, welke zal voortbestaan.
»Indien dergelijke handelingen koninklijk erkend worden, zooals toen plaats had en nu nog onlangs hier geschiedde, alsdan kan de toekomst met kalmer blik te gemoet gezien worden. Nederland zal onder de leiding van het Doorluchtig Stamhuis van Oranje-Nassau zijn\' krijgsroem getrouw handhaven.
sDe namen van hen, wier overblijfselen wij thans ter laatste rustplaats geleiden, zullen niet vergeten worden; hunne daden zullen wij dankbaar indachtig blijven. Zacht moge hunne rust zijn !
»Ten slotte zij het mij veroorloofd, een woord van erkentelijkheid te richten aan de commissie, die onder de Ilooge bescherming van Zijne Majesteit, onzen zeer geliefden Koning, dit gedenkteeken heeft doen verrijzen, een gedenkteeken, dat ons en onze naneven wijst op toonbeelden van trouw, moed, volharding, toewijding en zelfopoffering.quot;
85
Ook dit krachtige woord, dat den opperofficier uit het diepst der ziel welde en weerklank vond in de harten, werd met de levendigste instemming aangehoord.
Niet minder was dat het geval met de toespraak van den laatsten spreker, generaal Engel vaart. Zelf een der voormalige verdedigers van de Citadel, gelijk men weet, — gevoelde hij de edele beboette met een laatste woord van hulde aan zijn gesneuvelde kameraden, namens hun betrekkingen en vrienden aan allen die daartoe hadden medegewerkt, de vurigste erkentelijkheid te betuigen voor de eer, aan hun stoffelijk overschot bewezen. Hij sprak nagenoeg het volgende;
«De plechtigheid is volbracht. Straks wordt do groeve gesloten, ca zal de gedenkzuil alleen blijven spreken van het werk dat thans is verricht; met stille spraak spreken, gelijk de beide redenaars van zoo even opmerkten, van den moed, van de toewijding der vaderen, en al«oo wijzende op de schoone voorbeelden, een veertigtal jaren geleden gegeven, tevens een roemrijk verleden in de herinnering terugroepen, waarin de zonen krachtige opwekking kunnen vinden tot liefde van het edel Vorstenhuis dat ons regeert en het dierbaar Nederland.
«Eenige vaderlandslievende mannen behoefden slechts even de gedachte uittespreken om het stolfelijk overschot van Neêrlands zonen, die in 1832 op do Citadel van Antwerpen, bij de verdediging van Nederlands belangen vielen, op Nederlandschen bodem overtebrengen, of die gedachte kwam tot verwezenlijking. Het hart sprak, de hand opende zich vrijwillig Ziedaar de korte maar treffende geschiedenis dezer gedenkzuil!
»Waardeering en medegevoel maken den moeielijksten strijd liclit. En zoo do gevallenen bij de vervulling hunner plichten, waarmede hun leven gemoeid was, vermoed hadden hetgeen thans ter hunner eer is verricht, stervende zou hun blik van dankbaarheid hebben getuigd.
sliet in woorden brengen van de gevoelens van erkentelijkheid voor de mannen, die binnen Antwerpens veste den eervolsten dood stierven, is thans weggelegd aan de nagelaten betrekkingen, aan de broeders die eenmaal naast hen het doodsgevaar deelden.
»En daarom is het dat ik aan deze geopende groeve, als een weerslag op de schoone woorden, die door den vertegenwoordiger van Z. M. onzen geëerbiedigden Koning ter glorievolle nagedachtenis van hen, wier gebeente thans in deze groeve rust, werd gesproken, de stem verhef. — Het is daarom dat ik namens de bloedverwanten en de krijgsbroeders van de gesneuvelden een woord van diepgevoelden dank stamel.
«Dank dan aan onzen geliefden Koning voor het krachtig initiatief, de medewerking en de milde wijze waarop de voltrekking der plech-
80
tighoid tor voreering van do iisschc der mannen van de Citadel tot stand kon komen.
«Dank aan de Commissie voor de wijze waarop zij hare even moeilijke als edele taak ten einde bracht en do verheerlijking van den naam der vaderen in deze gedenkzuil tot een blijvend woord heeft gemaakt.
»Dank aan het gemeontebestnur dezer plaats; dank ook aan het pro-testantsche kerkbestuur voor de medewerking ter verwezenlijking van het plan tot stichting dezer znil.
«Dankbaar zij herdacht de Belgische regeering en het leger voor de bclangelooze diensten, do blijken van belangstelling, zoo naar waarde door den voorzitter der Commissie in zijne rede geschetst.
«Eindelijk dank aan allen, die op zoo onbekrompen wijze het hart en de hand hebben geopend, hunne talenten besdiikhaar gesteld om het verleden aan het heden blijvend te binden!quot;
Menig oog was vochtig. Diepe aandoening en hooge ernst stonden op veler gelaat te lezen.
Andermaal knalde een eeresalvo. En daarna ging men vourt met de allating der andere kisten, die langzaam in liet graf nederdaalden. Nog eenige oogenblikken .... en al het lieldengebeente rustte vereenigd in dezellde groeve (l).
En al gierde de gure herfstwind over het kerkhof en deed sotmniger leden trillen van koude. — ieders hart was ontstoken in warmen gloed bij de treffende buide, op \'sKonings last gebracht aan ben, die strijdende voor de eer en het belang van vorst en vaderland den dood moedig waren tegemoet gesneld.
De aandoenlijke plechtigheid was afgeloopen.
lUijvend zal ongetwijfeld de indruk zijn, ontvangen door hen, die haar mochten bijwonen.
De weldadige herinnering aan den 27sten October 1875 zal in hun hart onvergankelijk voortleven, en bij die herinnering zich paren een gevoel van dankbaarheid jegens den Koning, wiens goede, hartelijke zorgen voor het overschot dier braven niet genoeg kunnen worden gewaardeerd en jegens den Minister van Oorlog Ender-lein, die op Zr. Ms. last de noodige maatregelen bad verordend om de bijzetting uit het oogpunt van militaire waardigheid zoo luisterrijk mogelijk Ie doen zijn: van
(1) Aanteekening XNV
87
dankbaarheid ook jegens België\'s Koning voor zijn edelmoedige medewerking (i). En niet het minst jegens de Citadel-commissie, die tot het laatste getoond heeft hare taak met volkomen toewijding en liefde te hebben ter harte genomen en op haar thans volbracht werk met rechtmatige zelfvoldoening mag terugzien. De gansche natie heeft zij ten zeerste aan zich verplicht.
En bij zoovelen, die de indrukwekkende teraardebestelling niet bijwoonden, zal het denkbeeld niet onvrudit-baar wezen, dat na meer dan veertig jaren het stoffelijk overschot van hen, die voor \'s lands onafhankelijkheid en de eer huns konings het leven lieten, met zooveel glans en luister werd overgebracht om in een vader-landschen, door talrijke roemrijke herinneringen gehei-ligden bodem te rusten, omringd door de dankbare hulde en liefde des nageslachts.
Op voorgang van Koning Willem III heeft immers Nederland getoond zijn dapperen te eeren, die vrijwillig den heldendood stierven, toen zijn eer en belang dat offer eischten. Het heeft getoond het diepe besef te hebben van dezen zijn heiligen plicht, maai\' ook van dien plicht zich te kunnen kwijten met de fierheid, den eerbied, de liefde, die het frissche, gezonde leven eener beschaafde natie kenmerken.
En voorwaar! Blijven die gevoelens en gezindheden ons volk bezielen, dan duchten wij niets van de toekomst. Wat men immers vereert, heeft men lief. Eu wat men lief heeft, beschouwt men als een voor zich zelf begeerlijk goed.
Moge dan de hulde en vereering, aan de helden der Citadel in 1871, 1874 en 1875 gewijd, niet van voorbij-gaanden aard maar blijvend wezen, en hun nagedachtenis onsterflijk voortleven in \'t hart van iederen Nederlander !
Hij verplaatse zich daartoe dikwerf in de gedachte bij het monument, dat daar verrees als een zichtbaar blijk
(1) Aanteokpnin# XXVI.
88
van erkentelijkheid un waardeering van hen, die pal stonden in do nren des gevaars, toen do onafhankelijk-hoid en het belang van het vaderland on de liefde voor hun koning van hen groote offers, zelfs dat van hun leven vorderden. En waar dan de herinnering oprijst aan den geest, die het gebeente, dat rust aan zijn voet, bezielde, — neme ol\' vernieuwe burger en soldaat van welken rang oi\' stand, het heilige voornemen om het hart opentestellen voor dien geest, en de onvergetelijke \\ereeuwigden natestreven in hun toewijding aan koning en vaderland ! —
Of hebben zij niet getoond wat zelfs een kleine schare als zij van dien geest doordrongen is, tegen een ontzettende overmaeht vermag\'?
En wat zou dan Nederland, door welke gevaren ook bedreigd, hebben te schromen ?
liet jongere geslacht, mocht de nood dreigen, zal dan toonen niet verbasterd, maar zijner vaderen waardig te zijn, en in het hart en op do lippen van allen, eendrachtig, als oen eenig man geschaard om de Oranjevaan, zullen op nieuw de woorden des dichters weêrklinken :
»11 li uk\' het zwaard voor het Erf onzer Vaadren,
Voor ons liegt, voor Nassouw; en voor de Eer ! \'t Neêrlandsch bloed onvervalscht in onze atid\'reu,
Lij geen hoon van verwatenen meer !
Ziet het slagveld strijdenden vallun,
Krimpt de schaar op daav\'rende •wallen, —
lllijk\' «Dood boven sohand!quot;
In ons hart geplant,
Als de leus van uw Telgen o Vaderland!quot; (1)
In zijne gedichten. Volksuil-
(l) Staring, gave, blad/.. 3H7,
Wapen roep 1830.
Aunt. I, bladz. 3. Do infantorio, gokommandeerd door den gon.-Majoor do Fa van go, bestond uit hot 3do bat. 7do afd., onder liüt.-kolonel Oudendijk, sterk 093 man; 2 compagnieën van liet 2do bat. Ode afd., onder don luit.-kolonol Naudascber, sterk 1000 man; 3 bataillons der I Ode afd., onder de majoors Rochel I, Voet en Meijer, sterk 2415 man, to zamen onder het bevel van den kolonel graaf von Quadt Wyokerath en Isny. — Do artillerie, bot 3de bat. Nat. Mil. onder majoor Soolig, oen detachement van het Odo bat. onder kap. van Deventer on eon detachement transporttrein onder luit. Go rissen, was sterk 430 man on 37 paarden. Aan hot hoofd der genie stond do majoor van der Wijck. De goheelo bezetting was ongeveer 4500 man sterk.
Aant. II, blad/,, 5, Dit waren van de Ide afd. 3de bat. inf, do llankeurs D, Benninks, H, Bonke, J, Gems, J, H, Smits, G, Meijer, J. II. Tekoppele, G. van Duuron, J. Esselink, II. Geurts, J. Zanderink, II. Baarslag, II. Broekhuis, E. van Kuik, J. J. Boomhouwer en P. A. Jansen.
Me ufd. 2de bat. inf., de korporaal P. E. II. Sell schop, de fuseliers II. Voskuil, J. van Niorop, L. Boomstoppol, D. van Dij 1, S. Siepers on J. van don Berg. 3de bat. de korporaal W. Jansen, de llankeurs 1). (!. Lousing, J. Pruimboom, J. du Sijn, J. van Manen, C. Kroon, J. Bart, L. Warner, L. Kriek en A. den Y zer ra an.
10f/e afd, 1ste bat. inf., de sergeant P. Vertin, do fuseliers A. Snelten, P. Schouw, II. C. Sorgdrager, J. II. Tiedeman, M. Gooijer, II. D. Sweers, P. Faber, J. J. van Veen, G. P. Drakenburg, L. Knip, P. Bus, .1. P, Teule, F. van Rosmalen, J. Ten boven, L. Duurdaut, J. Goesthuyzeu, .T. Brand-hofl, J. II. Smit, G. Eijston, A. Kersbergen, 11. Galjaart, J. Berk veld en do tamboer J. Williams. 2de bat., do Isto luit. Lammerts van Bueren, do fuseliers J. Roos, P. Bos, II. Stok, S. L an da, A. Cugnot, A. van Brediïrodo, J, M. Ilcespelink,
II. J. Scheepor, 11. 1\'. AuUes, M. llagemans, J. van Essen, J. A. van Gelderen en C. Reijn. 3de bat., de kapiteins van Onselen en Morre, de 2de luit. Nantzing, de korporaal \\V. J. 11 u rrelbrink, de flankeurs C. van der Stad, E. Radius, J. Spaargaren, A. van Rijswijk, G. D. Tollé, J. Ham, G. Kuiper, 1\'. Koppedraijer, J. Faassen, J. Wouwenberg, H. van den Boscb, A. de Clerck, II. E. Sorgdrager, K. Koning, J. F. Molling, P. Kramer, A Do uwe, G. Bruigom en .1. Groen.
3rfe bat. art. Nat. Mil., do kapiteins van Hoey Schil thouwer vau üosteé en Schutter, de serg.-majoor vuurwerker .fenck, de sergeant .1. Mulder, de fourier O. G. Remmers, de korporaals G. Notebos, H. C. Cornelissen en G. Sloot, de kanonniers F. Gooijer, li. P. Postma, .1. Adriaansen, H. F. Wagener, .1. Vroom, N. 1\'. Mulkens, bijg. van Dick, J. Koster, A. 11 outer, J. 11. Werson, J. Kerner, 11. Wagenaar, A. de Brun, W. Bruigom, ,1. G. Neseker, A. Spaans, J. Giezen, S. Muur-ling, ,1. van der Wolf, A. M. van den Berg en J. Overduijn.
Artillerie, transporttrein, de treinsoldaat M. Zandevoets.
De kolonel van den generalen staf van Gumoöns.
Aant. Ill, blad/.. X. (Staats-Courant van H Augustus 1871.)
Ministerie van Oorlog.
Reeds in 18G0 werd in verband met den verkoop en de plannen tot slooping der zuidelijke Citadel van Antwerpen door Zijne Majesteit bepaald, dat het stoffelijk overschot der Nederlandsche officieren en verdere militairen, die bij de verdediging dier Citadel in December 1832 aldaar gesneuveld en begraven waren, door een Nederlandsch oorlogsvaartuig te Antwerpen zouden worden afgehaald en hier te lande op plegtige wijze ter aarde besteld.
Met welwillende medewerking van het Belgische gouvernement is daarop een begin gemaakt met het opgraven en kisten der overblijfselen van de gesneuvelde officieren.
Die overblijfselen zijn vervolgens, onder inachtneming van de meest mogelijke voorzorgen tegen schending enz., in een der kazematten van de genoemde sterkte geplaatst, in afwachting dat later (vermoedelijk in \'t voorjaar van 1873) tot de opgraving van het gebeente der militairen van minderen rang zoude kunnen worden overgegaan.
Van het oorspronkelijke voornemen echter om de gedachte overblijfselen alsdan gezamenlijk herwaarts over te brengen, heeft men gemeend te moeten afwijken.
Nadat toch door het hoofdbestuur van de vereeniging «het Metalen Kruisquot; de wensch was te kennen gegeven, dat de bijzetting van het thans reeds opgegraven gebeente der bedoelde Citadel-verdedigers gelijktijdig en terzelfder plaatse geschieden mogt met de eerlang te hou-den vijfjarige reünie van de leden der genoemde vereeniging, is het
01
(l(i(\'liiiiitilt;;\' voorgekomen, overeenkomstig dien wensch ^\' handelen, omdat alsdan de luilde van een tal der oud-strijders uit de jaren I83Ü— 18:i\'i zich zoude kunnen paren aan de oer, die de Regering wenscht te brengen bij de ter-aardebestelling hier te lande van de overblijfselen van hen, die op de Citadel voor Koning en Vaderland gevallen zijn.
Naar aanleiding van dien werd door Zijne Majesteit bepaald, dat het afhalen en de plegtige bijzetting vim bet gebeente der bier bedoelde gesneuvelde officieren, nadat daartoe, voor zoo veel noodig, de offlei-eele toestemming van hot Belgische gouvernement zou zijn verkregen, oj) den Sisten en den 22sten dezer zal plaats hebben, in voege als bij het hierachter vermeld programma bepaald wordt.
Die toestemming nu verkregen zijnde, wordt ter voldoening aan \'s Konings uitdrukkelijke bevelen hot programma bij deze ter algemoene kennis gebragt en heeft de ondergeteekendo tevens de eer;
lquot;. mededeeling te doen dat gelijktijdig met het gebeente der op de Citadel van Antwerpen gesneuvelde officieren, namelijk van wijlen do kapiteins B. van Hoey Schilthouwer van Oostée, C. D. A. Schutter, L. M. van Onselen en P. Morre, wijlen den Isten luitenant P. A. Lam uiers van Bueren, en wijlen den 2don luitenant M, Nantzing, ook naar de begraafplaats te Ginneken (alwaar ook de stoffelijke overblijfselen rusten van wijlen den generaal der infanterie Baron Chassé, den luitenant-generaal Seelig en den kolonel jbr de Boer, die allen een roemrijk aandeel in de verdediging van de Citadel hadden) zullen worden overgebragt de overblijfselen van wijlen den kolonel C. H. C. Eymael en den Isten luitenant J. G. de Haan, welke beide officieren vóór het beleg der Citadel gesneuveld en op die sterkte begraven zijn geworden;
2°. de bloedverwanten van de sub 1 bedoelde officieren uit te noodigeu, om aan de plegtigheid der ter-aardebestolling deel te nemen, en zich daartoe, te bestemder tijd en [ilaats, aan te sluiten, als bij het programma sub f is bedoeld;
3°. gelijke uitnoodiging te rigten tot de in bet programma sub i en j bedoelde gewezen officieren en militairen, en zulks onder bijvoeging, dat diegenen hunner, welke aan de plegtigheid wenscben deel te nemen, maar tot het bestrijden der daartoe gevorderde reis- en verblijfkosten niet bij magte zijn, ter bekoming van bet boog noodige reisgeld zich zullen kunnen vervoegen bij het bestuur der gemeente, waartoe zij be-hooren, welke besturen bij deze verzocht worden aan die aanvragen te voldoen en zich tut terugbekoming der verstrekte gelden te wenden aan hot Departement van Oorlog;
4-quot;. do medewerking iu te roepen van alle daarbij betrokken gemeen-tibesturen, burgerlijke en militaire autoriteiten bier te lande, opdat de plegtigheid geheel volgens bel programma kunne plaats hebben.
Df Minister ran Our lag.
A. Kngklvaart,
92
PROGRAMMA , onder de llooge goedkeuring des Konings vastgesteld voor de plegtige overbrenging naar het kerkhof te Ginneken bij Breda, op den 22sten Augustus 1871, van de stoffelijke overblijfselen der Nederlandsche officieren, tijdens het beleg der Citadel van Antwerpen in quot;ISS\'i aldaar begraven.
EERSTE AFDEELING.
Beschikkingen, betreffende het overbrengen der stoffelijke overblijfselen van Antwerpen naar Breda.
De stoffelijke overblijfselen der Nederlandsche officieren, die tijdens het beleg der Citadel van Antwerpen in 18.Ti aldaar begraven zijn, zullen op don 2\'lsten Augustus 1871 te Antwerpen worden in ontvangst genomen door eene commissie, bestaande uit:
den generaal-majoor M. D. graaf van Limburg Stirum en den kolonel der artillerie F. van Exter, beiden tijdens het beleg deel uitgemaakt hebbende van de bezetting der Citadel; mitsgaders
don gepensionneerden kapitein ter zee W. A. do Gelder, behoord hebbende tot de bemanning der flottillo, gedurende het beleg op do Schelde gestationeerd geweest.
Vervolgens zullen die overblijfselen worden ovorgebragt aan boord van Zr. Ms. raderstoomschip de Valk, ter roede van Antwerpen liggende, waartoe veertien gewezen onderofficieren en soldaten, versierd met de medaille der Citadel van Antwerpen, aan de commissie zullen zijn toegevoegd.
De overbrenging naar don Schelde-oever zal op eenvoudige wijze geschieden; van daar naar het stoomschip de Valk zal de overbrenging met sloepen plaats hebben. Van het oogenblik dat de overblijfselen in de sloepen zijn geplaatst, tot dat van aankomst op hot stoomschip, zullen minuutschoten worden gelost.
liet stoomschip de Valk wordt begeleid door Zr. Ms. ramschepen Buffel en Schorpioen en monitors Heiligerlee, Tijger en Krokodil, allo onder bevel van den schout-bij-nacht J. J. Wichers, welke schepen, nadat de stolfolijko overblijfselen aan boord van bet oorstgonoemde vaartuig zullen zijn ovorgebragt, onverwijld gezamenlijk de reis naar Moerdijk aanvaarden.
Aan het station Moerdijk van de maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen, zal op den 22sten Augustus, des voormiddags ton 10 ure, een extratrein gereed staan.
De commissie vroeger vermeld, zoomede het état-major van Zr. Ms. oorlogsschepen, wordt hier ontvangen door eene commissie, bestaande uit;
den generaal-majoor W. 11. Doorman, den gepensionneerden kolonel L. K, Ti esse li nek, die tot do bezetting der Citadel, en don gepensionneerden kapitein-luitenant ter zee (1. 11. Mees man, die tot do bemanning der flottille, hierboven bedoeld, behoord hebben.
93
Bij die ontvangst zal tegenwoordig zijn de generaal-majoor bevelhebber in de 2de militaire afdeeling.
De stoffelijke overblijfselen worden vervolgens in den spoortrein geplaatst, en vergezeld van de beide eommissiën en eene deputatie van de états-major der oorlogsbodems, overgebragt naar Breda.
Van het oogenblik, waarop de stoffelijke overblijfselen Zr. Ms. stoomschip de Valk verlaten, tot dat zij in den spoortrein geplaatst zijn, zullen minuutschoten worden gelost.
Na aankomst van den spoortrein, begeeft de generaal-majoor graaf van Limburg Stirum zich naar den minister van Oorlog, die, ingevolge de van don Koning ontvangen opdragt. Zijne Majesteit bij de plegtige begrafenis zal vertegenwoordigen, en doet verslag van de overbrenging der stoffelijke overblijfselen van Antwerpen naar Breda.
Aan het station Breda bevindt zich het garnizoen In groote tenue onder de wapenen.
Van het oogenblik der aankomst van den spoortrein tot dat, waarop de stoet zich in beweging zet, worden van de exercitie-batterij der Koninklijke Militaire Academie minuutschoten gelost.
TWEEDE AFDEELING.
Beschikkingen betreffende de overbrenging der overblijfselen van het spoorwegstation Breda naar het kerkhof te Ginneken,
Zooveel mogelijk zal bij aankomst van den spoortrein, de stoet reeds geformeerd zijn.
De stoffelijke overblijfselen worden, na bekomen magtiging van den Minister van Oorlog, in den rouwwagen geplaatst.
De Minister van Oorlog plaatst namens den Koning op het rouwkleed een daartoe van Hoogstdenzelve ontvangen lauwer- en een immortellenkrans, omstrengeld met het lint van de medaille der Citadel van Antwerpen.
Vervolgens wordt de stoet geformeerd.
De optogt zal zijn als volgt:
a. een piket cavalerie, tot opening van den trein;
b. een bataillon van het Ode regiment Infanterie met den staf van het regiment en het vaandel;
c. de kolonel, plaatselijk commandant van Breda;
d. do generaal-majoor graaf van Limburg Stirum met den kolonel van Ex ter en den gepensionneerden kapitein ter zee do Gelder;
e. de rouwwagen;
De slippen van het rouwkleed worden gedragen door vier officieren of oud-officieren, versierd met de medaille der Citadel van Antwerpen.
Ter zijde van den rouwwagen gaan voorts de veertien gewezen onderofficieren en manschappen, vroeger vermeld, die bij de overname te Antwerpen zijn tegenwoordig geweest.
94
/. de bloedverwanten van de gesneuvelde officieren;
g. do Minister van Oorlog met zijn adjudant;
h. de generaal-majoor Doorman met den gepens. kolonel Ties soli nek en den gepensionneerden kapit.-luit, ter zee Meesman;
i. de hoofd- en verdere officieren, deel uitgemaakt hebbende van de bezetting der Citadel van Antwerpen tijdens het heleg in \'ISIÏS;
j. de militairen en gewezen militairen beneden den rang van officier, deel uitgemaakt hebbende van do bezetting der Citadel of van de llottille op de Schelde tijdens hot beleg in 1832;
k. de generaal-majoor bevelhebber in de 2de militaire afdeeling; l. eene deputatie van het Nederlandscke officierskorps, bestaande uit één hoofd- en één subalterne-officier van elk wapen en van de marine, zoomede van hot Nederlandsch-Indisch leger;
m. do burgemeester en wethouders der gemeente Breda;
n. de oud-militairen versierd met het zilveren kruis;
o. de militairen en oud-militairen versierd met het metalen kruis;
p. tot sluiting van den trein, een piket kavalerie.
De trein zal den volgenden weg nemen :
De weg naar de Boschpoort. De Boschstraat. De St. Catharinastraat. De Groote markt. De Ridderstraat. De Bindstraat. De Ginnekcnstraat. Naar het kerkhof.
Burgemeester en wethouders van Ginneken, uitgenoodigd tot het bijwonen der ter-aardebestelling, voegen zich in den optogt, bij zijne aankomst in de gemeente.
Nabij het kerkhof gekomen zullen de troepen zich in orde van bataille opstellen en den stoet voorbij laten trekken.
Naar mate de trein aankomt, zullen de personen daarvan deel uitgemaakt hebbende, voor zoo veel zij in rijtuigen zijn gezeten, daaruit treden en zich in dezelfde orde, waarin zij bij den trein gerangschikt waren, op het kerkhof begeven.
De stoffelijke overblijfselen zullen door de daartoe bestemde personen naar het graf worden gedragen.
Bij het neerlaten in het graf worden de voorgeschreven eerbewijzen verricht.
DERDE AFDEELING.
Betreffende algemeene bepalingen.
Door de zorg der gemeentebesturen van Breda en Ginneken zal het verbod worden uitgevaardigd om, tijdens den optogt, met rijtuigen langs den te volgen weg te circuleeren.
Van af het oogenblik, waarop de stoet zich in beweging zet, tot dat waarop hij de gemeente Ginneken heeft bereikt, zullen in Breda, daarna in Ginneken de klokken worden geluid.
Op het kerkhof te Ginneken wordt niemand toegelaten buiten hen die deel van den optogt hebben uitgemaakt. —
De Minister van Oorlog licof\'t alsnog goedgevonden te bepalen, dat bij het overbrengen naar het kerkhof te Ginneken van de stoffelijke overblijfselen der op de Citadel van Antwerpen gesneuvelde Neder-landsche Officieren, ook eene deputatie van het korps officieren der schutterijen, ter sterkte van 3 hoofd- en subalterne-officieren, deel van den optogt zal uitmaken.
Later heeft Z. E. nog bepaald dat, op uitdrukkelijk verlangen dos Konings, de Bredasche Weerbaarheid zich ook bij den stoet zou aansluiten.
Aant. IV, bladz. 9. Dit waren de 1111. A. J. Carabain, J. van den Rilt, F. C. Bruining en W. vnn Starenburg allen van \'s Gravenhage; .1. G. Schaak, .1. J. Simons en .1. Sn ieders van Amsterdam; H. van Tekelenburg van Leiderdorp; G. Ilooze-mans, M. Koster en N. de Graaf van Leiden; .1. Honing vau Haarlem; G. Vogel en .1. W. Reise van Rotterdam.
Aant. V, bladz. 9. De flotille was safimgestcld uit het Vlaggeschip, komm. kap.-luit. t./z. Jhr. Clifford Kocq van Breugel, de Rammen Buffel, komm. kap.-lnit. t./z. van der Kruysse Pilaar en Schorpioen, komm. kap.-luit. t./z. van Mansfeldt, en do Monitors: Heiligerlee, Tijger en Krokodil, komm. respectievelijk de luits. \'1ste klasse: Din au x, van der S ley den en Schol ten van As chat.
Aant. VI, bladz. quot;10. Als proeve van den geest die Antwerpens bevolking bezielde, en tot kenschetsing van het oogpunt, waaruit zij de plechtigheid beschouwde, volge hier de welsprekende welkomstgroet, waaraan het feuilleton van het blad; »le Précurseur d\'Anversquot;, den \'20. Augustus gewijd was, en waarvan een afdruk aan de leden der commissie tot ontvangst van het gebeente en aan de États-major der oorlogsschepen gezonden werd. De schrijver is de heer A. Goe-mare, sous-lieut. der genie, professor aan de Koninklijke Academie van Brussel.
AUX NÉERLANDA1S
chargés de la translation des ossements des militaires hollandais tue\'s en 1832.
Vous arrivez d\'un pays digne de toutes nos sympathies et nous vous saluons en frères.
Le jour qui vous voit accomplir une noble et touchante mission voit aussi óclater nos témoignages d\'estime et d\'amitié.
C\'est un Jour qui comptera dans votre histoire comme dans la nötre, un jour béni qui fait plus pour le rapprochement durable de deux nations soeurs, que Tieuvre des diplomates et des hommes d\'État.
96
II montro a l\'univers un beau spectacle: la concorde la j)lus vraie faisant flenrir entre deux peuples, sur les ruines des haines et des frolssements injustes, l\'arbre de la paix et de la eonfiance.
11 ne reste plus du passé qui nous divisa quo les cendres de vos héros, et l\'union est devenue si vivo que nous pouvons nous incliner ensemble devant ces dépouilles que vous allez restituer a la terre natale.
Union sainte et féconde! Elle fait tomber de fatales entravcs, dissipe do tristos souvenirs, et permet a deux peuples créés pour s\'entondre de naviguer de concert vors los champs de liberté et de prospérité do l\'avenir.
Votro mission a Anvers, c\'est l\'adieu complet a toutes los anciennes causes d\'irritation, c\'ost lo rayon d\'espérance ot do lumièro projeté sur nos dostinoos futures.
Nous ne dovons i)lus nous séparer, 11 est une union plus forte quo collo des traités: nos coeurs et nos esprits la consacrent en ce jour.
La période historique d\'ou date notre rupture, fut trop sombre, olio fut remplie do malontoudus funestes et exploitée par Ie fanatisme, olio soma lo douto hostile ontro deux peuples frères et faillit compro-niettro la destinéo brillante quo tout lour prornottait.
Qu\'elle disparaisso avoc son cortege d\'hostilités et de sotippons, qu\'olle no nous lègue que des larmos pour toutes les victimes tombéos alors, ot une ardente aspiration a nous entr\'aider a jamais dans la lutto pour lo travail et lo progrès!
Voyez: los symboles do votro puissance et de votro richosse, vos frégates rapides et vos monitors vainquours des flots, se balancent la dans notre llouve, aux acclamations do toute une foule émue, ot tous les coeurs battent ii l\'unisson, lorsque drapeaux Néorlandais et dra-peaux Bolges ombragent ensemble les corcueils de vos héros.
Et récemmont encore, lorsquo les membres du corps de musique do votro garde nationale de Rotterdam jouaient ici, dobout, graves ot rospectueux, votre hymne national, au milieu de 1\'élito do noti e population, — nous étions dobout aveceux, ot nos tétos sedocouvraient pendant que retentissaiont nos cris d\'approbation.
Avoc nos coeurs de Beiges, nous sontions vibrer en nous les accents de la fraternité internationale.
Notre gouvernement lui-tnême ne se joint-il pas ii co mouvement unanime, en envoyant audevant do vous ses officiers les plus distiu-gués et cn faisant Hotter partout sur votre passage lo drapeau de la Néerlandel
Soyez los bienvenus. Nos mains se tendont vers vous avec joie et fidélité. Depuis quarante ans nous avons appris ii redevenir vos amis d\'autrefois, los amis de ces temps glorieux oü nos pères combattaient ensemble pour la liberté partout móconnne en Europe.
Car vous étos un noble ot vaillant peuplo, aussi héroïque a défendrc vos droits qu\'honnêto ii romplir vos devoirs.
97
L\'histoirc est pleino du vós belles actions, et sillonnée des traits de voti\'ü génie et do votro science.
Tous vos grands liommos ont été de vrais amis de rhumanité dans Ie domaino de la politique comme dans celui de l\'art et de la science.
Vos chefs politiques ont jeté les bases fécondes de la dignité et de la libertó des nations; vos poètcs ont chanté les viriles passions d\'un peu-ple patriote; vos savants ont travaillé par de larges voies an progrès de la sociótó; vos artistes ont charmé rhnmanité, l\'ont consolée et fait sourire dans les heures de crise.
Et voila pourquoi nons vous aimons.
Votre héros national Guillaume Ie. Taciturnn est également le nötre, et votre triomphe sur le roi-soleil est nn des bonheurs de notre histoire. Que d\'actions glorieuses vous pouvez ajouter a cos hauts faits!
Vondel, 11 i 1 derdyk, Tollens reeoivent nos hommages, et notre jeunesse récite lours males poésies; les noms do vos Erasme, de vos Boerhave, malgré la profondeur do leur science, spnt devenus populaires parmi nous.
Vos illustres capitaines, vos Maurice et vos Henri de Nassau ont défendu notre sol en combattant pour le vötre, et voti\'e indomp-table marine a souvent aide au succes de nos amies.
De même quo nos pères ont été unis dans la lutte contre 1\'oppres-sion religieuse, contre la tyrannic étrangère, ainsi votre ócole d\'art a marché avec la notre, richo de couleur, d\'ombre, et de lumière; nous vénérons vos Rembrandt, vos Ruysdael, vos Jan Steen, comme des génies indigenes; vo« Van d eve lil e, vos Wouw er mans, vos Berghem nous attirent, et nous subissons la seduction particuliere de vos Albert Cuyp, de vos Paul Potter, de vos Gérard Dow, de vos Terburg, et de tant d\'autres de ces gracieux maitres de la palette.
L\'opulcncc do vos cités do commerce a traversé, a des époques par-fois différentes, il est vrai, des phases semblables a celles qui virent naitre et se transformer la splendour des nótres.
Ensemble nous avons lutté, ensemble nous avons creusé, au milieu de périodes tourmentées, le sillon fécond de l\'avenir; sur terre et sur mer notre travail a été commun, ensemble nous avons triomphé des vicissitudes du sort, ensemble nous avons espéré, et voila pourquoi nous vous avons aimés, o Néerlandais, nos frères!
Et nous vous aimons surtout aujourd\'hui, car vous étes resté le peuple essentiellement bonnête, le peuple aux aspirations libcrales, le jiouple du travail. Votre esprit industrieux continuo a créer des mer-voilles; vous avez basé In moralité et la prospérité de la nation sur vin largo développement de rinstruction; vos eités soul ouvertes a tous les hommes, votre drapeau flotte sur toutes les mers, et votre nom est partout respecté.
98
Votro nation est heureuse, et ello ne trouble le bonheur cl\'au-cune autre.
Puissent ces jours de prospérité ne pas rencontrer de tenue !
La loyautc du gouvernement auquel vous avez eonfié la direction de vos destinées u été a la hauteur de la loyauté nationale.
Nous vous connaissons de prés, frères de Néerlande, et chaque jour, depuis quarante ans, nous vous apprécions davantage.
Nous nous retrouvons comme des frères dont l\'union se resserre, après que le nuage qui plana un instant sur leur amitié, s\'est dissipé.
Que votre general van Limburg Stir urn vienne done sceller sur l\'autel du passé le pacte de l\'avenir.
Plus de defiance, plus d\'araertume! Alliance entrc tous les hommes de bonne volonté ! Tombent les vieilles barrières, les préjugés étroits de castes, de religions, de races, de nationalités! N\'ayons plus qu\'une patrie, celle que forment des hommes de coeur et d\'intelligence pour marcher ensemble dans la voie du progrès. La patrie est la oü l\'on trouve des mains loyales qui s\'étreignent pour défendre les principes éternels de justice, pour pousser l\'humanité vers de plus hauts sommets d\'honneur et de liberté.
Votre drapeau flotte sur ces sommets et le nótre est fier de 1\'y rencontrer. Laissons crier ceux qu\'effraye trop de lumière, et qui ne comprennent pas que I\'ordre n\'est que 1\'habitude de la liberté. Pour-suivons sans crainte notre oeuvre commune. Le flux de la civilisation peut avoir ses défaillances mais pour grossir ensuite, et le triomphe final est assure. Que nos deux pays, petits par leur territoire, grands par leurs institutions, montrent, par leur exemple, que la liberté, ajirès avoir garanti l\'indépendance des nations, contient aussi en soi cette charité sociale qui doit un jour réunir en un seul faisceau moral tous les peuples de 1\'univers.
Que cette oeuvre d\'émancipation complete et de fraternité sur la terre soit celle d\'un avenir prochain. Puissent tous les peuples oublier comme nous, leurs divisions pour ne plus songer qu\'au bonheur com-mun ! Pres do nous le sol imbibé de sang humain tressaille encore et jette comme. un cri J\'agonie vers le ciel, tandis que dans des mil-liers de families des larmes amères coulent silencicusement. Assez do guerres, assez de désastres, assez de représailles! Ah! qu\'aussi vite quo les moissons dorées sur le sol ravage, renaissent dans les cceurs de ceux qui souffrent des pensées d\'humanité! Ce n\'est pas la vengeance qui adoucit les plaies, c\'est le pardon, le retour ;i des sentiments meilleurs, l\'oubli de torts réciproques, étrangers au fonds moral des peuples.
La paix a des baumes pour toutes les blessures, des consolations pour toutes les douleurs; au sein de la paix, en face des admirables résultats du travail et de la liberté, les représentants de toutes les
99
racos flniront par nn plus oublier qu\'ils sont hommes avant tout et qu\'ils doiviMit so rcndre justice, s\'apprécier et s\'aimer.
Braves marins de Néerlande, digues officiers du Valk, (\\\\\\ Schorpioen, du Buffel, de l\'Heiligcrlee, du Tijger et du Krokodil, votre presence au milieu de nous est rexpression vivante do ces voeux, de ces espé-ranccs, et c\'est pourquoi nous les formulons ici pour les livrei\' au vent de la publicité, en répétant: Soyez les bienvenus sur notro rive am ie !
Aant. VII, blad\'/. 12. 1° Division territoriale. Commandement militaire de la Province d\'Anvers.
OUDRK pour Ie ceremonial a observer lors de la remise a la deputation Néerlandaise, présidéo par Mr. Ie général-major comte van Limburg Stirum des ossements retrouvés des militaires Hollandais tuós en 1832 au siège do la Citadelle d\'Anvers,
Jour de Varrivée de la fiotte qui sera indiqué ultérieurement,
1°. Les batteries do salut des forts du Bas-Escaut et de la Tóte de Flandre tireront des salves pour répondre au salut de la (lotte dos Pays-Bas. — Un officier d\'artillerie dirigera le tir do chaquo batterie. 2°. Le pavilion llollandais rcmplacora notre pavilion dès que rartillerie
Beige commencera son tir.
I}quot;. Aussitot que la fiotte aura jeté l\'ancrc, le général-major Coq u i 1 h a t, commandant la province d\'Anvers, accompagné du capitaineJ ansson, son aide-de-camp, de Mr. lo colonel Le Norniant, commandant la place, de lieut.coloncl Crets, de rétat-major du génie, se rendra avec le bateau a vapour des pontonniers a bord du navire, portant le général comte van Limburg Stirum. Mr. lo general Co-quilbat, présentera Mr. le lieut.-colonel Crets, mis a la disposition de Mr. le général comte van Limburg Stirum (1).
Le commandant des pontonniers placera un planton au quai pour aller prévenir le commandant de la province dès que la Hotte sera en vue.
Journée du 21 Aoiit.
A. Des drapeaux Beiges et Hollandais flotteront sur le quai prés du débarcadère, ainsi qu\'a la porte de la Citadelle du sud et sur la tente qui y sera dressée pour la remise des ossements.
(1) De hierin genoemde deputatie ging niet aan boord van de Valk om de commissie te complimentoeren en aftehalen, doch bleef aan de kade om haar daar te ontvangen.
100
II sera commando;
1!. 1quot;. Un pelt)ton a cheval formé d\'artilloni\'s fnontés et oommandés par un offleior d\'artillorio pour précédor roscorto.
\'2\'. Un régiment de deux bataillons sous li\'s ordres d\'iin colonel, avec Ie drapeau et la musique.
3quot;. Chaqun régiment désignei\'a une députation, composée d\'un officier supérieur, d\'un capitaine, d\'un lieutenant on sous-lieutenant pour se rendre avant neuf heures au débarcadère. Ces officiers seront réunis par les soins du commandant do la place.
C. A la méme heuro le général Coquilhat, commandant la province, accompagné de son aide-de-camp et de ui\', le colonel bon. de Biber et le capitaine-Iieutenant do vaisseau Roose, inenibres de la commission, montera sur Ie bateau a vapeur des ponmpniers et ira a bord du navire du commandant pour complimenter le général comte van Limburg Stirum et lui soubaiter la bienvenue. Alors l\'offi-cior-genéral Ilollandais, avec sa suite, sera conduit ii teri\'e et sera salué par les deputations dos différents corps, ayant en tfito m\'. Ilt;\' colonel Le Nor mant, commandant de la place d\'Anvors (1).
Les tambours battront aux champs, la musique jouera l\'air national Hollandais et los troupes présenteront les amies.
ü. Le cortege se mettra en marchc dans l\'ordre suivant en passant par le Canal au sucre, le Vieux marché au blé, la Place verte, le Marché aux Souliers, la rue des Tanneurs, ruo Gérard et de-la a l\'Esplanade;
quot;1Peloton de cavaliers.
2°. Un bataillon avec le drapeau.
3°. La musique.
■4quot;. Les autorités Beiges et Néerlandaises.
5°. L\'état-major de la llotte.
0°. La députation des officiers Beiges.
7°. Les sous-officiers et soldats Néerlandais, au nombre de 15 environ, qui out défendu la citadelle en 1832.
Squot;. Le deuxième bataillon fermera la marchc.
9quot;. Le nombre d\'hommes nécessaires sera pris dans les bataillons pour former la liaie,
E. En arrivant a la chaussée contre la Citadelle, Ie premier bataillon se forniera en ligne sur l\'Esplanade pour former la liaie ii droite, la musique continuera et se placera ii la droite de ce bataillon en jouant 1 air national Ilollandais. Le deuxième bataillon se forniera en ligne vis-a-vis du premier.
1\'. Le cortege entrera a la Citadelle oü la députation Hollandaise sera refue |)ar iiir. le lieutenant-général, commandant la I6, division territoriale et gouverneur-militaire de la position d\'Anvers, entouré de tous les officiers do la garnison.
(1) Ook ilit punt werd in den geest van 3quot;. gewijzigd.
101
0. Uno sulvo de 21 coups do canons sera tinV a rentree du cortege dans la Cltadello et uno möme salve a sa sortie,
II. Les troupes conservées a la Citadelle seront sous les amies alnsi que les 4\'. et (5e. compagnies du régiment du génie, ayant piis part a rinliumation et au transfert des restfis mortels des llollandais tués. Ces troupes auront a leur droite une musique (I\'lnfanteric, qui sera com-inandée a eet effet.
1. Les ossements rocueillis dans des caisses seront déposés dans la tonte qui aura été dressée et sous laquelle se fera la remise de ces ossements.
K. La salie de la bibliothèque du 0quot;. régiment d\'artillerio sera pré-parée pour la signature du procés-verbal de la remise.
L. Un cbar funèbi\'e attelé de 0 cheveaux reconverts de noir, ser-vira au transfert.— Les caisses ayant été chargées sur Ie char l\'unèbi\'e, la déjuitation Hollandaisc prendra congé de iur. Ie lioutenant-général et des officiers fle la garnison, et l\'escorte se remettra eu rnarebe vei\'s Ie débarcadère dans l\'ordre suivant:
1°. Peloton de cavaliers.
2quot;. Un bataillon avec Ie drapeau.
3quot;. La musique reprend sa ))laco.
4quot;. Le catafalque, entouré des militaires Néerlandais.
5°. Les autorités Néerlandaises et Heiges.
0°. Les officiers de la marine des Pays-Bas.
7°. La députation des officiers Delges.
8°. Le deuxième bataillon.
M. Pendant i\'erabarquement dos restes mortels une salve de 21 coups de canon sera tirée par la batterie de la Tête de Flandre. Pendant le tir le pavilion national llollandais sera arboré en remplacement du nótre.
N. M8. les officiers formant la commission de rornemeutation de la Citadelle, indiqueront les places a occuper par les corps d\'officiers, par les troupes sons les amies a la Citadelle et par les persones civiles auxquelles des cartes d\'invitation auront été remises.
O. Les officiers et les troupes seront en grande tenue de service. — Les sous-officiers et soldats sans sac.
P. AP. le colonel commandant de la place désignera les officiers de rétat-major de la place pour veiller au maintien de l\'ordre pendant le tra,jet et pendant toute la durée de la cérémonie.
Le méme officier supérieur portera le présent ordre ii la connaissance de toutes les autorités militaires.
Anvers, le 12 Aoftt 4871.
Le général-inajor commandant la province, (signé) Coqnilhat.
402
Aant. VIII, blaclz. IS. liet proces-vcrbaal, goteekond door de Nodor-landscho de))utatie tor cono zijdo als vertogenwoordigonde do Nedor-landscho regoering, on de hoogste militaire en civiele autoriteiten in de provincie Antwerpen ter andere zijde als representanten der Belgische regeering, luidde aldus:
Réunis a la Citadelle du sud a l\'eflbt de procédor, les premiers a la reprise et les seconds a la remise des restes mortels des officiers Néer-landais, tués pendant Ie siège de 1832, avons reconnu;
Neuf\' caisses de Ü/\'^O de long sur 0.25, portant une étiquette avec quelques indications sur les identités présumées, ficelées avec ruban noir, et scellées avec le sceau du consul-général des Pays-Bas et celui du commandant du génie de la place d\'Anvers.
Les dites caisses, d\'après le procés-verbal en date du 17 Mars 1871, dont ci-joint copie, contiennent les restes des officiers indiqués ci-dessous:
=■1 |
Corps |
Date a la- | ||
li |
Noms et Prénoms. |
Grades. |
auxquels ils |
quelli! ils |
ap()artifnnent. |
out été tués. | |||
1. |
Eymael, Gaspar Henri |
7,lie Divquot;. d\'Inf. | ||
Charles |
colonel |
18:?o. | ||
•2. |
de. Haan, Jean Gérard |
capitainö |
id. |
1830. |
3. |
Morre, Pierre |
id. |
10lno Divquot;. d\'lnf. |
10 Déc. 1832. |
4. |
van Hoey van Oostée, | |||
Baudouin |
id. |
Artillerie. |
13 dito. | |
5. |
Schutter, Corneille | |||
Diederik Adrien |
id. |
id. |
19 dito. | |
0. |
van Onselen, Léonard | |||
Marinus |
id. |
10m» Divquot;. d\'lnf. |
12 dito. | |
7. |
van Bueren, Pierre | |||
Adrien |
lieutenant. |
id. |
0 dito. | |
8. |
Nantzing, Meindert |
id. |
id. |
10 dito. |
9. |
Jenck, |
Sergeant-major , chef | ||
artificier |
Artillerie. |
10 dito. |
En foi de quoi nous avons signé le présent proces-verbal pour servir ou bescin sera.
Ainsi fait en quintuple expedition a Anvers les jour et an que dessus.
( Volgden de onderteekeninyen).
Het proces-verbaal, waarvan hierboven melding gemaakt wordt, luidt aldus:
103
CV jourd\'hni, dix-sept Mars 1800 soixantn-onzo, nous soussignés:
R. C. Cankrion, consul-géncral dus Pays-Iias;
A. Casterman, lieutenant-colonel, ancien commandant du génie do la villo d\'Anvors et de sos dépendances, actuelloment commandant du régiment du génie; et
J. Got\'t\'inot, commandant actuel du génie do la ville d\'Anvers et do sos dépendances;
nous sommes rendus iï la Citadelle du Sud et avons reconnu :
Neuf caisses, contonant chacune un squclotte d\'ossements humains, provenant des foviilles faitcs ii la dito Citadelle, a la demandc du Gouvernemont Néerlandais, pour découvrir los restos d\'officiers et au-tres militaires Nérlandais, y enterrés. —
Cos caisses, d\'une dimension de 0.60 sur 0.25 m\'quot;, out été nume-rotées en notre présence; Ie numéro un contlent un squelotto trouvé au bastion n0. 4, dont la téte est ontouré d\'un foulard orange ijlen conservé et reposant sur un éclat d\'obus. (Rapport au lieutenant-colonol Casterman, du 10 Décembre 1870).
Los autros caisses ne contiennent point d\'indices spéciaux.
Mais toutes portent une étiquette avec quelques indications sur los idontités présumécs, dont il est question dans le rapport précité.
L\'oxamen (lui, les caisses ont été ficelées avec du ruban noir et scellées avec le scoau du consulat-général dos Pays-Bas et celui du commandant du génie pour roster déposéos provisoiroment dans la casemate nr 4, sons la surveillance du garde du génie de lrc classe, Uuméni I.
En lol de quoi nous avons signé lo présent pour sorvlr oü bcsoin sera.
Fait a An vers, jour et dato comme ci-dessus:
(sigué) Gaffinet, (signé) Casterman, (signé) Cankrion.
Pour copio conforme;
Pour le lieutenant-colonel commandant du génie en congé:
Le garde du génie de lr0 classe (signé) Duménil.
(Hierop volgde een staat der bedoelde gesneuvelden, geheel gelijkvormig aan die reeds boven opgenomen is).
Aant. IX, bladz. 13.
CEREMONIËEL bij het in- en ontschepen van de overblijfselen der gesneuvelde officieren, bedoeld in het programma voorkomende in de Staats-Courant van 8 Augustus 1871, N0. 185,
De sloepen, bestemd tot hot aan boord van \'L M. stoomschip de Valk brongen van de overblijfselen der gesneuvelde officieren, bedoeld in bo-vengonoomd programma, worden gesteld onder bevel van den kapitein-luitenant ter zee J. K. van de Kruysse Pilaar.
104
Zij zullim zich oji nador te bepalen tijilsti|i verzamelen op de plaats, tlaai\'too door de Belgische autoriteiten aangewezen.
Terwijl de lijkkisten in de sloepen worden afgegeven, zullen al de roeiers der verschillende sloepen opstaan en de riemen opzetten, terwijl de zich achterin bevindende personen staande zullen saluöcren.
Zoodra de lijkkisten in de sloepen zijn afgegeven, worden op last van den flottille-kommandant de vlaggen en wimpels halfstok geheschen.
Op al de sloepen van het eskader staan de detachementen mariniers onder de wapens aan die zijde, waar de sloepen voorbij moeten varen, de tamboers hebben de trommels met blauw vlaggedoek overtrokken, do equipage sluit bij het detachement mariniers aan
Hij het voorbijvaren der sloepen, slaan de tamboers den doodenmarsch, de mariniers presenteeren het geweer, de geheide bemanning ontbloot do hooiden.
De lijkkisten worden verdeeld in de barkassen van Z. M. Monitor de lleiligerlco en van Z. M. Monitor ile Krokodil; z\'j worden met de Ne-derlandsche vlag overdekt.
De barkas van Z. M. Ramschip Buffel neemt de eerstgenoemde, die van Z. M. Ramschip Schorpioen de laatstgenoemde op sleeptouw. In elk der barkassen van die i\'amschepen zullen zich achterin bevinden een korporaal en vier mariniers, benevens één tamboer met omfloersten trom, die bij het afvaren der sloepen den doodenmarsch slaan.
Achter die sloepen, die zooveel mogelijk naast elkander roeien, volgt de barkas van Z. M Monitor de Tijger, die de \\\\ eeredragers aan boord heeft.
Daar achter volgt de kapiteinssloep van Z. M. stoomschip de Valk, bestemd voor de commissie, bestaande uit den generaal-majoor M. D. Graaf van Limburg Stiruin, den kolonel dor Artillerie G. van Ex ter en den gepensionneerden kapitein ter zee W. A. de Gelder. Deze sloep voert de Nederlandscho vlag halfstok voorop.
Vervolgens volgen twee aan twee roeiende de gieken van Z. M. Ramschip Schorpioen en Z. M. Monitors de Heiligerlee, de Tijger en de Krokodil, aan boord hebbende de kommandeerende officieren van die schepen.
Daarna komen mede twee aan twee roeiende, de officierssloepen van al de tot het eskader behoorende schepen, hebhende aan boord de beschikbare Etats-Major.
De sloe]) van den kommandant der flottille plaatst zich daar, waar hij zulks noodig oordeelt, wordende hem de bevoegdheid toegekend, indien de plaatselijke gesteldheid zulks noodzakelijk maakt, van dit ce-remoniüol af te wijken.
Zoo do gelegenheid zulks toelaat, wordt met lange slagen geroeid.
De sloepen leggen in volgorde aan bij Z. M. stoomschip de Valk; de commissiën, kommandeerende en andere officieren, plaatsen zich op het halfdek van den bodem.
105
Daarna worden do lijkkisten overgenomen en op het halfdek geplaatst; hot geheelc eskader hijscht vlaggen en wimpels halfstok, de kom-mando-vlag blijft voorgeheschen.
Do scliout-hij-nacht, bevelhebber van het eskader spreekt daarna do commission , officieren en eqnipagiën toe.
De kisten worden daarop ter bestemder plaatse voor den overtocht geborgen; de sloepen koeren naar hare bodems terug.
Z. M. stoomschip de Valk lost gedurende het overbrengen dor overblijfselen van Antwerpen naar boord de minuutschoton.
Hot overbrengen van do overblijfselen van de Valk naar Moerdijk geschiedt in dezelfde orde mot do sloepen, die zich alsdan bij bot admiraalschip veroenigon zullen.
De offleieron, dio don stoot zullen volgen naar Breda en naar hot Ginnoken, zullen lator door mij worden aangewezen.
Mocht van woge bot Holgischo gouvornomont of van do ter roede liggende vreemde oorlogsohopon soms doputatiën worden gezonden , dan zal aan don ffottillo-kominandant wordon kenbaar gemaakt, waar zij zich in de llottille zullen plaatsen.
De so/wut-hij-nachl,
bevelhebber van het eskader, (was get.) .1. WICHERS.
Aant. X, bladz. 2!). Do lauwerkrans is don 14. Oct. daaraanvolgende door hot korps kadets in tegenwoordigheid van hot ganscho personeel dor militaire en burgerlijke beambten aan do Academie, in ontvangst genomen. Hij deze gelegenheid hield do waarn. Gouverneur, Majoor van der Star, een warme toespraak, waarin hij op do bedoeling wees, welke do Koning mot hot aanbieden van dit geschenk had, oeno bedoeling, ongetwijfeld door ieder hoogelijk gewaardeerd. Hij herinnerde voorts aan de dngen van November en December ISli\'i en aan de dappere verdedigers dor Citadel, wier namen hij niet allen kon vermelden, doch van wolkon hij sommige niet met stilzwijgen kon voorbijgaan. Dit was het geval met don toenmaligen Majoor Seelig, tijdens de belegering komttlaiulant der artillerie, en die lator gedurende zoovele jaren aan hot hoofd der Academie geplaatst, zóóveel had toegebracht tot don bloei dier inriohting, en ook mot de bij de verdediging gesneuvelde militairen, wier gebeente onlangs naar Ginnoken was overgebracht, en aan wier nagedachtenis de spreker oen erkentelijke hulde bracht. Na de jongelieden op het door dozen gegeven voorbeeld van dapperheid en zelfopoffering gewezen en hen krachtig aangespoord te hebben om dit natuvolgen en al de plichten te betrachten, aan don krijgsstand verbonden, eindigde de lieer van dor Star mot tot allo aanwezigen de uitnoodiging te richten om hun in-gonomenhoid met hot ontvangen geschenk nittodrukkou door het aan-
heffen van den kreet: «Leve de Koning !quot; Aan die uitnoodiging werd tot driemalen toe met groote geestdrift voldaan. —
De krans, gezet in een fraaie lijst en van oen opschrift voorzien, prijkt thans in do uitspanningszaal der kadets tnsschen de portretten der Nederlandsehe helden, welke die zaai versieren. —
Op den 12. October is do andere krans in tegenwoordigheid van het geheele personeel aan het Instituut verbonden, door den Schout-bij-nacht van der Meersch, toen directeur en kommandant der Marine te Willemsoord, na afloop eener, ter eere dier plechtigheid gehouden groote parade overhandigd met een toespraak, die op al de aanwezigen oen diepen indruk maakte. Die indruk werd nog verhoogd, toen ZHEG. het borstbeeld van den onverschrokken van Spoyk met den krans om-gal\'. De kommandant van het Instituut, de kapit.-luit. t./z. Andrau, verklaarde daarop het geschenk als een hoog gewaardeerd bewijs van \'s Koning welwillendheid met erkentelijkheid te aanvaarden en stelde den krans voor als een blijk van hulde, door Z. M. gebracht aan al de dapperen, din voor Antwerpen hot leven lieten voor Vorst en Vaderland. Onder dezen meende do spreker inzonderheid van Speyk te mogen vermelden, wees op den uitnemendon geest, die dozen onsterfelijken held bezielde en uitte den wensch, dat in alle aanwezigen diezelfde geest immer zou leven. En na den Schout-bij-nacht verzocht te hebben, daar, waar hij zulks oirbaar zon achten, de tolk van die gevoelens te willen zijn, noodigde do kommandant allo aanwezigen uit zich met hem te vcreenigon in een welgemeend : »Levo do Koning !quot; Bij herhaling en met geestdrift werd die kroot aangeheven, terwijl de plechtigheid besloten werd met hot spelen dor Vaderlandsche liederen door de staf-muziek der Marine. —
De krans prijkt thans in de vestibule. Hij omvat hot daar geplaatste borstbeeld van van Spoyk, en is voorzien van oen toepasselijke inscriptie.
Aant. XI, bladz. 33. Het was de Hertog van Saksen-Weimar, die Cbasso bewoog om van \'t Kasteel do stad te doen bowerpon. De zeemacht op de Schelde had reeds, zonder last, ja veeleer tegen de stelligste bevelen in, met schieten oen begin gemaakt. — En die handeling is gemakkelijk te verklaren. De schepen toch hadden veel overlast van het Antwerpscho gepeupel, dat uit allerlei schuilhoeken de opone kanonneerbooten beschoot. Op boot nquot;. 4 violen eindelijk twee dooden, en toen ook liet haar kommandant J. Schroder, (later bevelhebber dor Pruisische marine) een kanonschot doen, — hot eerste. «Ongeduldigquot;, dus luidt al verder hoofdzakelijk het verhaal van den bevelhebber der flotille voor Antwerpen in 1832, ,1. C. Koopman, in zijn geschrift: Zr. Ms. Zeemacht voor Antwerpen 1830—32, «ongeduldig «zag toen ieder op naar het kommandantschip on wachtte hot sein tot
107
«vechten ; maar wachtte tc vergeefs, \'t Was reeds half vier ure. Van »het komniandantschip zag men uit naar de Citadel om het met den «opperbevelhebber bepaalde teeken voor den strijd van daar te zien
»opgaan, maar men zag te vergeefs uit..... En op de kanonneerboten
«kwamen meer gekwetsten, zoodat men nu op geen bevel meer wachtte. »De booten, daarna de Gier, en dadelijk na dien, de Komeet onthistlen »hun toorn op een voor den vijand gevoelige wijze. Eerst verbood seen sein van den kommandant des eskaders het vuren, doch na een «oogenblik stilte hervatte men het gevecht. Spoedig daarop liet zich »het dof dreunend geschut van de Citadel hooren!\' —
Men ziet het: eerst de schepen, en daarna het Kasteel. Het was trouwens heel natuurlijk dat dit het laatste begon. Het vuren der bodems geschiedde louter uit zelfverdediging, ol, wil men, uit wraak. Or stukken waren slechts gericht op de kade, om deze schoon te vegen. Uit gelukte ook. Doch dit vuren was tevens de electrieke vonk, die de batterijen van het Kasteel deed losbarsten en verderf zaaien over de gansche stad, een daad van veel grootere beteekenis en gevolgen. — Men kon de booten niet aan haar lot overlaten ! Daarenboven moest de stad tot inkeer gebracht worden. — Dit begreep de Hertog van Saksen, en dit deed hij ook Chassé gevoelen, wiens lankmoedigheid eindelijk uitgeput raakte.
Aant. XII, bladz. 47. De geheele ontvangst bedroeg / 10675.15 en de uitgaven stegen tot / 90(j0.875, zoodat er een saldo in kas bleef van / ■1014.24\'. Dit saldo met de rente der op prolongatie geplaatste gelden vermeerderd, steeg na aftrek van eenige kleine kosten tot ongeveer / 1100. De renten van dit bedrag zijn bestemd tot het onderhoud van het gedenkteeken.
Aant. XIH, bladz. 47.
VOORWAARDEN der mededinging, aangekondigd in de Staatscourant van \'20, 23 en 20 Julij 1871.
Het doel is een gedenkteeken te stichten ter vereering van de nagedachtenis der Nederlandsche militairen, die hij de verdediging der Citadel van Antwerpen in December 1832 het leven lieten.
II.
Het gedenkteeken moet worden geplaatst op het kerkhof der Herv. gemeente te Ginneken, boven den grafkelder waarin het gebeente der gesneuvelde is bijgezet. Voor de, bezigtiging dier plaats zijn toegangskaarten kosteloos verkrijgbaar bij den boekhandelaar J. M. van \'tllaaff te \'s Gravenhage.
108
Do iianien dcr gcsiionvolilon, alien ecu hoiulcrd twee on twintig in getal, worden op liet godonkteekon vermeld, waarop ook nog gelegenheid voor twee andere inscription moet zijn.
behoudens dat ze duurzaam moeten zijn, is de keuze der materialen vrij.
V.
De ontwerpen moeten wezen modellen op ten minste oen tiende van do ware grootte en vergezeld van pliotograplnon of\' toekoningon, eeno .uiteengezette begrooting aller kosten voor leverantie (in uitvoering, en eeno toeliditing behelzende ook opgave der wijze van uitvoering en constrnctie, door don inzender wenschelijk geacht.
De som voor lovorantiën en uitvoering beschikbaar, bedraagt ten hoogste negenduizend gulden (ƒ 90(10).
Er worden twee prijzen uitgeloofd, oen van driehonderd gulden (ƒ :10üj voor liet goedgekeurde ontwerp en een van hondord-en-vijl\'tig (/■150) voor hot naast beste ontwerp.
De ontwerpen moeten worden ingezonden vóór quot;1 Januari 1873 aan het adres van do Commissie, in het gebouw der Toeken-academie aan den lioschkant, te \'s Gravenhago.
Hij elk ontwerp moet zijn gevoegd oen kenspreuk ol\' aanduiding.
De beoordeeling der ontwerpen geschiedt door do Commissie. Zij zal zich doen bijstaan door deskundigen, die niet hebben gedongen. De uitkomst wordt in de StaatS\'Courant bekend gemaakt.
De bekroonde ontwerpen met aanhoorige bescheiden verblijven aan do Commissie.
X.
De kosten van terugzending dor niet bekroonde ontwerpen, enz. worden op aanvraag betaald.
10!)
XI.
Dc Commissio behoudt zich voor do ontworpen allen toMoonto-stollon.
\'s Grtwmhayc, Jnllj 1K7l2.
De Commissio voor de oprichting van \'t godenktenken hoven vermelil :
De president,
Sch i m mo I penn i nc k van Nljnnhuis.
De secretaris,
De li rauw.
Aant. XIV, bladz. 47. Er werden l? modollen ingezonden : Nquot;. 1 onder het motto : Nederland en Oranje. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Uithoofde van de kosten, is do eerste prijs wel toegekend, doch het model niet ter uitvoering gekozen, liet tweede model, onder nquot;. 14 aangeduid, verwierf na wijziging in den geest van het dertiende, van denzelfden inzender, dc voorkeur.
De Commissie van beoordeelaars zwaaide evenwel aan de modellen onder n0. 2 en 0 lof toe wegens het vele goede dat zij hadden, doch achtten ze om meer dan cene reden voor de uitvoering minder aanbevelenswaardig.
Aant. XV, bladz. 50. liet zijn de namen van hen die op de Citadel tijdens hare belegering sneuvelden, en die wij reeds vermeldden op bladz. 89 en 00 in Aant. 11.
110
Hierbij zijn gevoegd die der militairen, in 1830 en 1831 op de Citadel oj) het veld van eer gevallen of aan do daar bekomen wonden bezweken, zoowel als die van de krijgers van land- en zeemacht, op de forten van de Schelde of aan boord der schepen op dien stroom in de jaren -1830, 1831 en 1832 gestorven voor het vaderland.
Wij laten ze hier volgen zooals ze op het monument staan gegrift:
Zijde II—III.
landmacht.
-1830 1831.
eymael, kolonel,
en j. g. de haan, luitenant;
h. kooper, h. van loo, j. ter mou-len, a. nuif, j. ,j. van schenkbrill,
r. van de velden, s. j. witenweerde.
■ 1832.
von gumoëns , kolonel,
b. van hoey schilthouwer van oostzee, p. morre, 1. m. van onselen
en c. d. a. schutter, kapiteins,
p. a. lammerts van bueren, m. nant-zing en I. h. paravicini di capelli,
luitenants;
c, h. jenck, sergeant-majoor vuurwerker,
j. adriaansen, g. akkerhuis, h. a. aukes,
h. baarslag, j. bart, d. beers, d. ben-ninks, j. van den borg, j. berkfelfi, h.
bonke, j. j. boomhouwer, I. boomstoppcl,
p. bos, h. van den bosch.
Zijde III—IV.
landmacht
■1832.
e. p. braakenburg, j. brandhofT,
j. brandwyk, a. van brederode,
h. broekhuis, c. bruigom, w. bruigom, a. de bruyn, a. m. van den burg, g. j. ton catc, a. de clerck,
h. c. cornelisso, a. m.j. b. cugnot, a.
douwe, a. j. dykstra, d. van dyl, j.
dusyn, 1. duurdaut, g. van duuren , g.
eysten, j. esselink, s. van essen, t. faassen,
p. faber, j. flscher, h. galjaart, j. geest-
huyzen, j. a. van gelderen, j. gcrn, h.
geurts, g. giezen, in. gooycr, t. gooyer, j.
groen, m. hagemans, j ham, j. m. linespo-link, h. du hen, j. j. hollandor, c. f. holz-muller, a. houter, j. ten hovcn, w. f. hur-relbrink, p. a. Jansen, w. Jansen, J. p. jaspes, J. kerner, a. kersbergen, k. koning, p. koppedraier, j. h. te koppele, g. koster, I. knip, p. kramer, 1. kriek, c. kroon, g. kuiper, e. van knik, s. landa, d. g, lensing, j. van manen, j. h. fisse, J. volders.
Zijde IV—V.
landmacht.
1832.
g, meyer, g. mercier, j. f. mollink,
J. mulder, n. p. mulkens bygenaamd van dick, s. muurling, J. g. neseker,
J. van nierop, g. notebss, t. over-duin, p. ploeger, J. pols, in. van dor pool, b. )). postma, J. pruimboom, t. de raad, e. radius, c. reyn, c. g. rem-mers, J. roos, a. ros, f. van rosmalen,
a. van ryswyk, h. j. scheper, a. scholman, p. schouw, p. c. h. sollschop, s. siepors, c. sloot, J. smies, J. h. smit, a. snelton, h. c. sorgdrager, I. w. sorg-drager, a. spaans, J. spaargaren, b. spol-dcbosch, c. van dor stad, h. stok, li. d. sweers, J. p. toule, j. h. tiedeman, g. d, tolle, J. J. van veen, p. vertin, h. vos-kuyl i j- vroom later fromme, a. wagenaar,
h. f. wagoner, I. warner, J. h. worson, j. Williams, j. van der wolf, J. wouwenberg,
i. den yzorman, J. zanderink en ni. zandovoots.
Zijde V—1.
■1830 1831.
van spoyk,
J. klinkhamer on I. c. maas,
luitenants tweede klasse;
a. agthoven, h. van beest, c. heining, s. bekkers, w. van don borgli.
112
f. brehm, m. t. demott, j. dykman, j.
w. dik, j. c. oberts, c. eykelenboom,
d. ossink, c. g. grasman, j. j, harrivan,
p. liartz, f\'. c. hegeniann, a. heuvink,
j. w. jagor, j. e. kreyenburg, ,j. de kryger, j. dn lange, a. w. van leeuwen,
e. lindeman, f. lorenso, w. c. martensen, li. h. moyer, j. j. mook, j. h. j. m. peger,
p. pardoe, j. ras, w. reeser, w. rcyers, li. scbaliboom, g. f. schmidt, j. c. j.
sclinare, j. senecant, ,j. b. soethout, 1\'. stelck, c. w. volding, a. vollmer, w. h. van de wetering en h. j. de wyn.
1832.
jonkheer lewe van adnard, schout by nacht;
n. apon, b. aries, j. j. baltassar, j. f. boelhon-wcr, h. buster, a. dreher, c. m. n. hoppenrath,
1. mulder en c. h. vredenbregt.
Door don gopens. luit.-kolonel der genie A. C, Camerlingh werd later aan generaal van Limburg Stirum bericht, dat de namen van twee mineurs van zijn onderhebbend detachement, waarvan de eene bij de verdediging der Citadel gesneuveld en do andere aan do daar bekomen wonden overleden is, J. II. Fisse en J. Volders, niet op hot monument gebeiteld zijn. Bij nader onderzoek van wogo don Minister van Oorlog en bij het gemeentebestuur van de plaats der geboorte van den laatste gedaan, is gebleken dat de opmerking juist was, en werd er besloten deze namen nog bij de andere te voegen. Dit is dan ook geschied. Zij worden op de zijde ill—IV gebeiteld achter den naam van J. v a n M a n e n.
Aant. XVI, bladz. 52. Aan die heeren heeft do Koning, wegens hunne ijverige en hoogst welwillende medewerking tor bekoming van naamsteenen, een blijk van bijzondere tevredenheid gegeven door hen optenomen in de Orde van de Eikenkroon, de eerste als commandeur, de beiden laatsten als ridder. Do lastbrieven en ordeteekenen werden hun uitgereikt bij gelegenheid van het huwelijk van Prinses Louise van België, door den voorzitter der Citadel-commissie graaf R. .1. Schimmel penninek van Nijenhuis, die Z. M. bij die plechtigheid vertegenwoordigde.
Aant. XVII, bladz. 53.
1. Wanneer Zijne Majesteit de Koning op het kerkplein te Ginnoken is aangekomen, vangt de plechtigheid aan.
113
2. De Koning en de koninklijke Prinsen worden ontvangen aan hot station te Breda en voorts begeleid tot hot kerkplein door eene deputatie uit de commissie voor het gertenktecken.
3. Gedurende do plechtigheid worden minuutschoten gedaan.
4. Do Koning wordt door de overige leden der commissie aan den ingang van het kerkplein ontvangen, en door do commissie tot de bepaalde plaats geleid.
5. Don Koning wordt door den president der commissie verlof tot de onthulling gevraagd.
6. Onthulling.
7. Aanspraak van het oudste militaire lid der commissie, den generaal graaf van Limburg Stirum, buitengewoon adjudant van Zijne Majesteit.
8. Tot den Koning wordt door den president het verzoek gericht, het gedenkteeken te mogen overdragen aan hot kerkbestuur der hervormden te Ginnekon, en het in de hoede te mogen aanbevelen van het gemeentebestuur van Ginnekon.
9. \'sKonings toestemming verkregen zijnde, geschieden die overdracht en aanbeveling.
10. Toespraken van hot gemeentebestuur en van het kerkbestuur.
11. Den Koning en den koninklijken Prinsen stolt do president voor de graven te bezoeken van Chassé, Seolig, de Boor en van Deventer.
12. Aan den Koning en de koninklijke Prinsen richt de president een woord van dank voor hunne tegenwoordigheid.
13. Zijne Majesteit de Koning en de Koninklijke Prinsen worden door de commissie tot den ingang van hot kerkplein uitgeleide gedaan. Hiermede eindigt de plechtigheid.
Aant. XVIII, bladz, 53. Met \'s Konings goedkeuring werden uit-
noodigingen tot bijwoning van de plechtigheid goricht aan:
a. Do Prinsen van het Huis van Oranje.
b. De ministers van oorlog, marine en koloniën,
c. Den commissaris des Konings in Noord-Brabant en den bevelhebber in de militaire afdeeling.
d. De generaals Engelvaart en van Ex tor.
c. Den gepensionneorden kapitein-luit. t./z. Mees man.
/. Don vice-admiraal Wichors en de beschikbare commandanten der schepen van \'t eskader op de Schelde voor Antwerpen in Augustus 1871. (Zie bladz. 95, Aant. V.)
g. Don plaatselijken commandant van Breda.
h. Allen die gerechtigd zijn tot hot dragen der Citadel-inodaillo, de leden der Militaire Willemsorde en zij die bijgedragen hebben in de kosten van het monument
8
114
i. Het bestuur en een deputatie van de vereenigingen de Citadelmedaille te Amsterdam, het Zilveren Kruisen het Metalen Kruis. k. Militaire deputatien: eene van het leger, bestaande uit vier onder-deputatiën, eene van elk wapen, eene van de zeemacht, eene van het korps mariniers, eene van het Indische leger en eene van de schutterij, te nemen uit de dienstdoende schutterij van Breda.
Elke onderdeputatie en elke deputatie moet zijn samengesteld uit: een hoofdofficier, een subaltern-officier, een onderofficier, een korporaal en een man.
I. Een lid van het centraal-comité van den nederlandschen weer-
baarheidsbond.
m. Den burgemeester van Breda.
n. Den commandant van het korps koninklijke scherpschutters van Breda.
o. Het Gemeentebestuur van Ginneken.
p. Het kerkbestuur van Ginneken.
q. Den predikant van Ginneken.
r. Den pastoor van Ginneken.
s. Den geschiedschrijver der plechtigheid van 22 Aug. 1871, de
Heer M. A. Perk, pred. te Amsterdam.
t. Den Heer Beijens (zie bladz. 5).
u. Den ontwerper van den eersten prijs, professor E. Lacomblé te Delft en den ontwerper van het monument, den architect H. P. Vogel te \'s Gravenhage.
v. Den aannemer van het maken van het gedenkteeken, W. Doon. w. Den boetseerder en den gieter der ornamenten, de HH. Ph. Koelman en Ph. Enthoven.
Op bepaalden last des Konings werd ook de territoriale commandant van de provincie Antwerpen, generaal Colignon, uitgenoodigd. Deze woonde do plechtigheid met zijn adjudant, kapit. Janssen bij. Beide Heeren hadden eenige dagen later do eer door Z. M. den Koning te worden opgenomen in de Orde der Eikenkroon, do eerste als grootofficier, de andere als ridder. — Ook de burgemeester van Ginneken, de Heer R. Buys en, werd, na alloop der plechtigheid, vereerd met zijne benoeming tot ridder in die orde.
Van den Prins van Oranje en Prins Froderik, den voorzitter van het Zilveren Kruis en het lid der commissie, de Gelder, kwam bericht dat zij verhinderd waren tegenwoordig te zijn.
Aant. XIX, bladz. 53. Een aanzienlijk aantal leden der Citadel-vereeniging: «Wat ook vall\'! Trouw staat palquot;, woonden de plechtigheid bij. Een hunner, den Heer G. A. W. do Vrijer, heeft een door hem zelf vervaardigd gedicht, betiteld: ))£/j de onthulling van het Monument te Ginneken, ter nagedachtenis van de gesneuvelde krijgsmakkers der Citadel in 1832. — In aanwezigheid van Z. M. den Koning em. enz,quot;
115
doen drukken en daarvan exemplaren op liet kerkplein rondgedeeld onder de belangstellenden. Op ongekunstelde wijze heeft hij daarin de gevoelens, die hem en zijn kameraden op dien gewichtigen dag bezielden, vertolkt.
Aant. XX, bladz. 55. De feestcommissie was aldus saamgesteld: R. Buijsen, voorzitter, J. F. Maas sen, Mr. W. Al bard a, D. C. C. Baron van Boetzelaer, J. W. G. Pels Rijcken, J. C. R. Stein-metz, G. Mill lemeister, P. Soffers, P. van Bael, G. W. Metsers, secretaris. — De voor het feest benoodigde gelden zijn voor een deel bijeengebraeht door de ingezetenen van de Wijk Dorp, terwijl het ontbrekende deel uit de gemeentekas is verstrekt.
Aant. XXI, bladz, 55.
Op de Eerepoort bij het binnenkomen der gemeente stond:
«Hulde aan den Koning.quot;
Op de tweede Eerepoort, aan den steenweg naar Heusdenhout, las men ;
»\'t Gevlochte groen zij hier geen laffe pralerij,
\'t Toont Sire! d\'eerbied U der gansche burgerij !quot;
De derde op de Markt, prijkte met de volgende woorden:
»Looft, Looft Uw Koning, Ginnekenaren I Vlecht Hem een verschen Lauwerkrans!
Hem siert het Hoofd de zilvren glans
Van vijf-en-twintig jubeljaren.
Looft Hem, zingt Hem uit volle borst:
Lang leve Willem, Neêrlands Vorst!quot;
De vierde Eerepoort, bij de Duivelsbrug, droeg het volgende opschrift:
Aan den buitenkant:
«Heft aan het lied voor Vorst en Koning.
Weerhoudt uws harten geestdrift niet!
Brengt hulde en lof tot eerbetooning Aan Hem, dien ge in uw midden ziet.quot;
Aan den binnenkant waren de wapens van Nederland en Wurtemberg.
Op de vijfde, dubbele Eerepoort, aan den steenweg naar Ulvenhout en Bavel, las men aan den binnenkant:
»IIef aan den zang uit volle borst:
Lang leve Willem, Neêrlands Vorst!
Voor wien dit groen deez\' eerbetooning ?
Voor Neêrlands Vorst, voor Neêrlands Koning !quot;
116
En aan don btfitenkant:
«Ons hart doorstroom mot Ncêrlands bloed Brongt U zijn blijden welkomstgroet! —
Voor U, o Vorst! zij dit festoen,
Voor U die loverpracht, dit groen !quot;
Aant. XXII, bladz. 73. Aan den feestdisch hadden de eer met Z. M. den Koning en de beide Prinsen aantezitten: de adjudant on de or-donnanco-offlcier des Konings de 1111. graaf II. Dn Monceau en Jhr. van de Poll; de adjudant van Z. K. H. Prins Hendrik, Jlir. Holmborg de Beckfelt, en die van Z. K. II. Prins Alexander, Baron Sirtema van Grovestins; do Belgische generaal Co-lignon en zijn adjudant; do leden der Citadel-commissie: graaf Schim mol pen nine k van N ij en hu ijs, generaal graaf van Limburg Stirum, mr. N. W. P. Kien, mr. J. J. Cremers, J. \\V. Vader, dr. J. W. Solui bar t, kolonel C. P. del Cam po, genaamd Camp; II. Exc. do Ministers van Oorlog, generaal Weit zei, van Marine, v. Erp Taalman Kip, on van Koloniën, W. Baron van Goltstein; do Commissaris des Konings in de Provincie Noord-Bra-bant; do vice-admiraal Wie hers to Amsterdam; do goncraals-majoor Engel vaart te Breda en van Exter te Utrecht; de HH. R. Buyson, burgemeester, J. F. Maasson, wethouder on G. W. Metsers, secretaris, der gemeente Ginneken.
Aan den disch werd geen andere toast ingesteld dan door don bur-gemeester, die de gevoelens der erkentelijkheid van zijn gemeentoledon vertolkte voor do eer, hun beschoren, door Zijn Majesteit in hun midden op dien godenkwaardigon dag te mogen begroeten, en die op Iloogstdonzelve en Zijn doorluchtig Huis zijn glas ledigde.
Do aanblik der feestzaal moet verrassend schoon geweest zijn.
Do witte muren waren bekleed met witte tulle, versierd met rosetten en fraaie bonketten, terwijl bevallige guirlandes van bloemen de vakkon verdeelden. Voegt men hierbij kostbare spiegels en kroonen en smaakvolle gordijn-ornamenten langs de vensters, en een keurig menu, geleverd door don bekenden kok Grauwlambort te Breda, dan zal ieder moeten erkennen, \'dat de feestcommissie eer heeft gehad van haar werk, al veroorloofde do beperkte ruimte niet dat meer dan een drietal barer loden, die tevens hot gemeentebestuur vertegenwoordigden, als gastheeren mede aanzaten.
Gedurende het collation betrok quot;hot Bredascho scherpschutterskorps «Godevaert Montensquot; do eerewacht voor het Raadhuis, en bracht do Harmonie «Caociliaquot;, begeleid door loden van de Handboogschutterij eenigo stukken ton gohoore.
Na afloop van het collation worden onverwijld de noodige toebereidselen gemaakt tot hot vertrek. Te half vijf ure zouden de vorstelijke gasten per extratroin naar het Loo of de Residentie terugkeeren. Aan
117
don Koning on de Prinsen werd uitgeleide gcdaaigt; naar hot station oj) dezelfde wijze als dos morgens bij Iloogstdorz. tocht naar Ginnokon.
Oji nieuw deed het kanongebulder de lucht trillen, en hieven de grooto klok van do Brodasche Grooto Kerk on hot carillon hun afscheidslied aan.
Aan hot station hadden zich wederom het garnizoen on een groot aantal autoriteiten en belangstellenden vereenigd, terwijl de Koninkl. muziokvoreeniging Voor het volk, door het volk den Koning eon afscheidsgroet bracht. Voor die hulde betuigde Z. M. den president, den Heer J. E. Vroede, lloogstdosz. dank, die daarop in eenige welgekozen bewoordingen aan don Vorst de erkentelijkheid zijnor voreoniging uitdrukte voor do eer, die Neêrlands Koning haar bewezen had door haar te willen aanhooren.
Aant. XXIIT, bladz. 70.
In November 1874 werden op vijf verschillende dagen don 10, 19, 21, 24 en 28 on den 2 en 0 Dcc. oen of meer geraamten opgegraven. Dr. Du pont onderzocht de overblijfselen nauwkeurig on verzamelde allo konteokenen, die de wetenschap hem aanbood om de identiteit te staven,
In Maart, April en Juli 1875 worden verreweg de moeste gevonden. Op een plok die van 18l!0—1832 tot begraafplaats gediend had dor slachtoffers van do cholera of do dyssonterie, ontdekte men 71 schedels en geraamten.
Alles wat gevonden en onderzocht was, word in kisten verzameld.
Als een bijzonderheid wordt in de procossen-vorbaal moögedeeld, dat men ook oen grafsteen vond voorzien van eou inscriptie, en niet ver van daar een geraamte, dat bleek het overschot te zijn van eou 11a-noveraanschen majoor George von Ilammorstoin, die de batiiil-lons landweer had aangevoerd in don slag bij Waterloo, daar gekwetst word en, naar Antwerpen vervoerd, aldaar den 2. Juli 1815 was overleden en op de citadel begraven. In do nabijheid van dit overschot, vond men nog andere gebeenten, die waarschijnlijk ook do overblijfselen zijn van aan do gevolgen hunner bij Waterloo bekomen wondon gestorvenen. Al die boonderen zijn naar het kerkhof van Antwerpen overgebracht on daar tor aarde besteld. Dit is ook geschied met het overschot van een Franschen soldaat.
Na afloop dor plechtige bijzetting hooft Z. 51. als blijk van bijzondere tevredenheid over hun ijverige en welwillende bemoeiingen bij hot onderzoeken en verzamelen der gevonden overblijfselen, dellll. Wau-w e r m a n s, D ii p o n t, O d e m a r e en Thiol e n s, in do orde van de Eikenkroon opgenomen, do eerste als kommandeur on do drie andere als ridder.
Wij achten het, ook ter wederlegging \\an lasterlijke geruchten, bo-troflbndo een onderstelde onechtheid dor bijgezette overblijfselen noodig
118
hier oen der processenverbaal van opgraving en identiteit in zijn geheel te laten volgen. Zij werden mij op mijn verzoek met de meeste welwillendheid door den minister van oorlog E n d e r 1 e i n ter opneming afgestaan, Daaruit blijkt met welk een nauwgezetheid men te werk is gegaan.
L\'an 1800 soixante-quatorze, aux jours et mois indiqués ci après, nous Odemare, Henri, Garde du génie de 1re classe, délégué par le commandant du génie de la ville d\'Anvers, et Th ie lens, Henri, chef du service technique a la compagnie du sud d\'Anvers, délégué par ie directeur do cette société, avertis par les ouvriers de la pré-sence d\'ossements humains dans les déblais de la detni-lune du front 1—\'2 de la Citadelle du sud a Anvers, nons sommes transportés sulles lieux afin de diriger les recherches, recueillir les restes et noter soigneusement tous les indices qui pourraient servir a constater leur identité.
Chaque dépöt séparé a été précieusement placé dans nne caisse nu-mérotée et préparée a eet effet (1).
Premier dépot, renfermé dans la caisse nquot;. 10, trouvé ie 16 Novem-bre, a remplacement indiqué sous le n0. 1 au plan général des fouilles et au profil ci-annexés. 11 appartient a un corps enterré a 4ra.50 sous la crête du talus intérieur du rempart de Ia face gauche de la demilune et sous la partie du remblai faisant partie de l\'ancien rempart du corps de place.
De grandes vis a cercueil a têtes sphériques, percées de trous se trouvaient mölées aux ossements.
Deuxième dépot, placé dans la caisse n0. 11, trouvé le 10 Novembre iï cöté du précédent et ii la méme profondeur; son emplacement est indiqué sous le n0. 2 au plan général de fouilles et au profil ci-an-néxés. Ces restes ont été enlevés d\'abord par la police locale pour fttre enterrés au Kiel, mais ils nous ont été restitués sur nos reclamations.
De petites vis a têtes paraissant avoir été dorées accompagnaient ce squelette.
Troisième dépot, renfermé dans la caisse n0. 12, trouvé le 19 Novembre a remplacement indiqué sous le nquot;. 3 au plan général des fouilles et au profil ci-annexés; il appartient a un corps enfoui au pied du talus intérieur du rempart de la face gauche de la demilune, a .\'im.50 de profondeur.
Do grandes vis a té tos plates en fer ont été trouvées parmi ces ossements.
(1) De overblijfselen der officieren, in Aug. 1871 te Ginneken ter aarde besteld , waren vervat in negen kistjes, van een tot negen genummerd. Van daar dat men thans begon met uu. 10,
119
Quatrième dépot, dt\'posé dans la caisse n0. 13, trouvé lo 21 Novembro a remplacement indiqué sous lo nquot;. 4 au plan general des fouilles et au profil ci-annexós; il appartient a un corps enterré a proximité et a la m6nie profondeur que le précédent. Les os de la colonne vertebrale sont restés tres incómplets, raalgré nos recherches.
Cinquième dépot, renfermé dans la caisse nquot;. 14, dócouvert le 24 Novembre a remplacement indiqué sous le n0. 5 au plan general des fouilles et au prolil ci-annexés. 11 appartient ii un corps enterré dans le terre-plein du rempart de la face gauche de la demi-lune 1—2, a 2m.41 sous le sol, dans un terrain sablonneux et trés sec.
Sixième dépots, placé dans la caisse n0. 15, découvert le 24 Novembre a remplacement indiqué sous le nquot;. G au plan général des fouilles et au profil ci-annexés. II appartient a un corps enterré a proximité et a la méme profondeur que le précédent.
Septihne dépot, renfermé dans la caisse nquot;. 10, trouvé le 2G Novembre a remplacement indiqué sous le n°. 7 au plan général des fouilles et au profil ci-annexés. C\'est exactement a cette place qn\'il existait, jusqu\'en Juillet dernier, époque oü elle fut enlevée par le premier dé-légué pour étre conservée au fort do la Tête de Flandre, une pierre tumulaire avec inscriptions, en mémoire de mr. le major llanovrien. Baron Georges von Hammerstein, Commandant les Dataillons do la Landwehr.
Les fouilles pratiquées alors sous la pierre, a une profondoiir insuf-fisante n\'amenèrent pas la découverte des depouilles du défunt qu\'on supposait déja enlevées.
D\'après l\'inscription entaillée dans la pierre, le major fut blessé a la bataille de Waterloo, le 18 Juin 1815 et mourut a Anvers le 2 Juillet suivant; il paratt done certain que les restes découverts en eet endroit lui appartiennent.
A cóté de ces restes on a trouvé 5 vis a têtes rondes et a colligt;-rettes moulurées en fer, ainsi qu\'une lame de rasoir rougco par la rouille.
Huitième depot, enfermé dans la caisse nquot;. 17, trouvé le 27 Novembre. dans lo glacis de la face droite de la demi-lune 1—2 vers le saillant de eet ouvrago a 08 metres en avant du talus d\'escarpe, a remplacement indiqué au plan des fouilles sous le n0. 8.
Ces restes sont probablement ceux d\'un soldat Francais, tué dans la tranchée, lors du siège de 1832. Aucun vestige de cercueil n\'a été trouvé avec le squelette.
Neuvième dépot, placé dans la caisse ti°. 18, rccueilli le 28 Novembre a 0m.80 de profondeur dans le terre plein du rempart vers l\'extrémité de la rampe, a remplacement indiqué sous le n°. 9 au plan général des fouilles et au profil ci-annexés. Les os sont presque tous brisés et en mauvais état.
120
Dixième dépot, renfermé clans la oaisse nquot;. 10, trouvé le 2 Déccmbrc ii proximité ct a la même profondeur que le précédent, ;i remplacement indiqué sous le n°. 10 au plan général des fouilles et au profil ci-annexés.
Les ossements sont incomplets et en mauvais état de conservation.
Onzihne dépot, place dans la caisse n°. \'20, découvert le G Décembre sous la rampe de la face gauche de la demi-lune a l\'endroit indiqué sous le nu. H au plan général des fouilles ct au profil ci-annexés.
Les os sont très-incomplets et plusieurs d\'entr\'eux sont brisés.
Nota: Les squeletes découverts ii proximité de celui du major von Ilamnierstoin paraissent tous avoir été inhumés a la même époque que celui de eet officier supérieur. Ce sont probablement tous des blessés do Waterloo, morts a Anvers des suites de leurs blessures et enterrés autour de leur compagnon d\'armes.
Après avoir soigneusement recueilli tous ces restes, ils ont été remis a la garde du premier délégué pour étre soumis a l\'examen médical et déposés dans la casemate Chassé de la citadelle du sud.
Ainsi arrété et signé le présent proces-verbal, a Anvers, le 9 De-cembre 1874.
Le Garde du génie de lrc classe. Le chef\'du service technique,
(signé) II. O de mare. (s\'gné) M. Th ie lens.
Je soussigné Docteur Du pont, médécin de Régiment au Gquot;1quot; de Ligne, déclare m\'être rendu, a la requête de mr. le commandant du génie de la ville d\'Anvers, au chantier Cockerill, chaque fois que des découvertes d\'ossements humains dans les deblais de la citadelle du sud m\'étaient signalées, a l\'elTet de constater l\'identité do ces précieux restes avant de les déposer a la Casemate Chassé.
Après m\'étre entouré de tous les renseignements possibles sur le mode d\'exhumation do ces corps, sur leur emplacement et surtout sur la nature du terrain dans lequel on les avait découverts, je me suis d\'abord assuré, chaque fois, que les parties recueillies étaient évidemment constituées par des ossements humains.
En ayant ensuite éliminé les corps étrangers qui, dans certains cas, s\'y trouvaient mélangés, j\'examinai avec le plus grand soin chacune des pieces osseuses afin d\'y rechercher les traces de fractures ou autres mutilations plus ou moins anciennes; puis, après les avoir agencés et fait mesurer, je travaillai a leur appliquer toutes les données de mé-dicine légale qui parent nous fournir la plus grande somme d\'indices positifs sur l\'identité des ossements recueillis. De l\'examen medico-légal, auquel je me suis livré, resultent les indications suivantes:
Caisse n0. 10. Elle renferme un squelette trouvé le \'1G Novembre.
Les os ont été trouvés assez éparpillés. Cependant l\'état du squelette, la conformation des dents , l\'épaisseur du crane et l\'état des
124
sutures paraissent dénoter un liomme, jeune encore, ot d\'une taille appoximative do un metre, 81 centimetres.
La boite cranienne est divisée on deux par un trait de scie horizontal, opération qui est sans aucun doute Ie résultat d\'une autopsie.
Le femur gauche a été brisé pendant la vie, probablemcnt par un coup de feu et a conservé de cette lésion un col volumineux compre-nant toute la moitié inférieure de eet os jusqu\'au genou.
Caisse n0. H. Le squelette qui s\'y trouve est celui d\'un hommc d\'une taille approximative de un mötre 79 centimetres et dont presque toutes les parties osseuses sont dans un bon état de conservation. La particularity qu\'on y constate, c\'est une lésion osseuse vers le genou gauche, a Ia partie supérieure du tibia et probablement le résultat d\'une blessure de nature indeterminée.
Caisse n0. i2. Les restes conservés dans cette caisse n\'avaient pu, dans Ie travail d\'exbumation, étre complètement séparés d\'autres pieces osseuses. Aussi la reconstitution presque complete de ce squelette fut-elle trés difficile. Aucune particularity n\'y été découverte si ce n\'est que l\'homme auquel a appartonu cette charpente osseuse devait avoir environ un metre 84 centimetres de hauteur.
Caisse nquot;, IS. Elle contient un squelette trouvé dans le méme ravelin , méme terrain et paraissant remonter a une méme époque d\'in-humation et dont la plupart des pieces de la colonne vertebrale, malgre d\'actives recherches, n\'ont pu être retrouvées.
Le ertoe bien développé présente une denture forte et sans usure des couronnes.
L\'humérus droit ofl\'re un épaississement dans presque toute sa longueur qui provient évidemment d\'une fracture longtemps consolidée avant Ia mort; ils en est de méme de la clavicule de ce cóté qui aura été fracturée du méme coup vers sa partie externe.
II résulte de la mesure comparative des différents os que la taille approximative de eet hoinme était d\'un mètre 84 centimetres.
Caisse n0. 14. Les ossements y déposés se font remarquer par leur blancheur; cette coloration dépend sans doute de la couleur et de la siccité plus grande do la couche sablonneuse dans laquelle ces restes reposaient.
Le crane est large et bien conservé, les os, presque au complet, sont pour la plupart bien conservés. D\'autres offrent des altérations.
Cost ainsi qu\'un cubitus manque complètement de sa portion arti-culaire supérieure, tandis que sur un radius, c\'est la partie qui l\'unit a Ia main qui est presque séparée.
La taille approximative de l\'individu devait être d\'un mêtre 79 ii un mètre 81 centimetres.
Caisse n0. 13. Elle renferme un squelette d\'une couleur jaune d\'ocre.
122
Le crane assoz volumineux ofiVe une ossification compléte des sutures, ce qui joint a l\'état d\'usure des dents, denote un individu d\'un age assez avancé. Quelques petits os font défaut.
La conformation, de même que l\'épaisseur des os recueillis fait re-connattre qu\'ils appartenaient a un homme, et leur mesure comparative permet d\'assigner a ce dernier une taille d\'environ un mètre 70 centimetres.
Caisse n0. 1G. Ces restes sont présumés être ceux du major Ha-novrien Baron Georges von Hammerstein, Commandant les Bataillons de la Landwehr, blessé a la bataille de Waterloo en Juin 1815 et mort a Anvers en Juillet de la même année.
Ces restes perinettent de recomposer presqu\'entièrement le squelette dans son ensemble.
Les pieces osseuses, d\'une coloration jaune terreuse sont assez bien conservées, malgré l\'ëpoque déja assez éloignée de l\'inhumation.
La boite cranienne est bien développce, les bosses frontales sont prononcées et le menton est saillant.
Les sutures bien marquées du crane, l\'état des os et notamment celui des pieces du sternum semblent indiquer une personne que n\'avait pas dépassé l\'age de 40 ans.
L\'espace qui sépare les épaules a leur partie interne et antérieure, mesure 37 centimetres.
Do l\'examen et de la mesure comparative des diverses pièces osseuses on peut déduire que la taille du major oscillait entre un mètre 80 et un mètre 83 centimetres.
Caisse n°. i 7. Le squelette renfermé dans cette caisse doit, suivant toutes les présomptions, avoir appartenu a un Frangais.
Toutes les pièces osseuses, presqu\'au complet sont bien conservées et présentent une coloration beaucoup plus blanche que celles des corps recueillis dans le ravelin; cette blancheur des os doit être attribuée iï la date plus qu\'a la couleur du sable dans lequel on les a découverts.
Le crane petit iï sutures parfaitement marquees, présente encore a la region occiputale une méche de cheveaux d\'un blond clair.
L\'intervalle des épaules a leur partie interne et antérieure n\'est que de 32 centimètres.
La conformation des os du bassin denote un .individu du sexe mas-culin et la mosure exacte et comparative des différentes pièces osseuses lui assigne une taille approximative de lm.70 ii 1 m.7l.
Caisse nquot;. 18. Elle renferme un squelette dont les os reconverts de vegetations, brisés pour la plupart et ne presentant parfois que des fragments, n\'ont pu, après bien des recherches, que fournir des indices sur la taille de l\'homme, taille qui devait être d\'environ un mètre 70 centimètres.
Caisse nquot;. \'19. Le squelette qui s\'y trouve est comme le précédent en trés mauvais état de conservation; beaucoup de pièces osseuses inanquent et d\'autres sont brisés.
123
Le wane est séparé en deux do haut en bas. Ce n\'est qu\'après beaucoup de difficultés qu\'on parvient a reconstituor en partie le crane et le bassin.
Toutefois on a eu soin de mesurer les os recueillis et Ton peut ainsi affirmer que ces restes appartiennent évidernment a un homme d\'une taille approximative d\'un metre 07 centimetres.
Came n°. 20. Elle renferme un squelette trés incomplet: le crane, les cótes, quatre on cinq vertêbrcs et quelques os des membres constituent tout ce qu\'on a pu recueillir.
De même conformation et même coloration que ceux précédemment découverts dans le même ravelin, son crane est volumineux et offre un développement marqué de la région occiputale ainsi que des bosses frontales très-prononcées.
Les os de la face sont brisés et réduits en fragments. Les restes des deux möchoires sont garnis de dents qui offrent leur développement complet et font supposer qu\'elles ont appartenu a un individu arrivé a l\'age adulte.
Le tibia gauche a une partie de sa crête qui paratt avoir été en-levée par une arme tranchante.
L\'humérus du même cóté est divisé en deux parties dans son milieu.
La deduction tirée de ces deux seuls os des membres donne une taille approximative d\'un mètre 04 centimetres.
Anvers, le sept Décembre 1800 soixanto-quatorze.
Le médecin de Régiment,
(signé) Dr. Du pont.
Vu:
Le Commandant du génie, (signé) Wauwerm ans. |
Le Directeur de la société du sud, (signé) Em. de Keyser. |
Pour copie conforme.
Le Commandant du génie,
(signé) W a u w e r m a n s.
De op den 4, 8, 15 en 17 Maart, 3, 0, 12, 13 en 15 April, 15, 17 en 23 Juni, 0, 7 en 28 Juli, 2, 5, 7, 10 en 26 Augustus, 3, 20, 21, 24, 25 en 30 September, 1, 2 en 5 October 1875 gevonden overblijfselen werden eveneens onderzocht en gekist, en van een ander procesverbaal in denzelfden vorm als boven, opgemaakt en verzonden.
liet procesverbaal der overdracht aan kolonel del Campo, gen, Camp (zie bladz. 77), luidde aldus:
124
PROCÉS-VERBAL de la remise des restes mortels des défenseurs de la Citadel Ie du sud d\'Anvers tués pendant ie siège de 1832.
Ce jourd\'hui vingt-cinq Octobre 1800 soixantc-quinze.
Nous soussignés:
1quot;. C. P. dei Campo dit Camp, colonel du génie en retraite, membre et secrétaire de la commission du monument des défen-sours de la citadolle,
représentant du Gouvernement des Pays-Bas.
2quot;. Henri Wauwermans, lieutenant-colonel commandant du génie de la ville d\'Anvers,
représentant du Gouvernement Beige.
3°. Emile do Keys er, directeur de la société du sud d\'Anvers,
représentant de la société acquéreur des Terrains de la Citadelle, —
Réunis a la Citadelle d\'Anvers dans la casemate Chassé, avons procédé, le premier ii la reprise, les derniers a la remise des restes mortels des défenseurs de la Citadelle, découverts dans les déblais de eet ouvrage a la date de ce jour et renfermés dans trente-quatre caisses portant les N08. 10,H,12,13,14,15,18,19, 20, 21, 22, 23, 24, 24Ws, 25, 256«, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43 et 44, qui ont été fermées et scellées en notre présence du cachet du commandant du génie d\'Anvers.
Le contenu de ces caisses a été reconnu conforme aux indications des procès-verbaux en date du 7 Décembre 1874, 31 Mai, 14 Aoüt et 22 Octobre 1875, dressés par les derniers soussignés et communiqués au Gouvernement des Pays-Bas.
En foi de quoi nons avons signé le présent procés-verbal en triple expédition les jour et an que. ci-dessus.
(signé) C. P. del Campo gen. Camp. (signé) Wauwermans.
(signé) Em. de Keyser.
Aaut. XXIV, bladz. 79.
De stoet was saumgesteld als volgt:
n. Een piket kavallerie tot opening.
b. Een divisie schutterij met vaandel cn muziek.
c. Het Bredaasch scherpschutterskors «Godevaert Montensquot;.
d. Het korps kadetten der Kon. Milit. Academie.
125
e. Enn bataillon van het Ode regiment infanterie, met de stafmuziek en het vaandel.
/. De kolonel plaatskommandant van Tireda, de Hoer C. B. van der Dreggen in een rijtuig.
g. De groote rouwwagen met vier paarden bespannen, vergezeld van de eeredragers.
h. Vier rouwwagens, ieder bespannen mot twee paarden.
i. De oud-militairen, versierd met do Citadel-Medaille. j. Do oud-militairen, versierd met hot Zilveren Kruis.
k. De oud-militairen, versierd met liet Metalen Kruis (de afdeelingen Rotterdam, \'s Hertogonbosch en Grave en de boide sectiën der afdeeling Breda van do Vorooniging hot Metalen Kruis).
I. Zes rijtuigen waarin gezeten waren: 1°. do grootmeester van \'sKonings Huis en president der Citadel-commissie, graaf Schim-melpen ninok van Nijenhuis on de generaal-majoor Engelvaart, 2°. de generaals-majoor van der Schrieck en F. van Exter, laatstgenoemde oud-strijder der Citadel en tevens lid der commissie, die het reeds vroeger begraven gebeente te Antwerpen overgenomen en naar don vaderlandschon bodem overgebracht had, 3°. do Hoeren J. W. Vader en dr. J. W. Schubart, leden der Citadel-commissie en do burgemeester van Breda mr. E. dc Man Ez., 4°. de secretaris der Citadel-commissie, kol. C. P. del Campo genaamd Camp on de Heer Buysen, burgemeester van Ginnoken, 5°. de gepens. generaal van het Oost-Indisch leger de Roy van Zuydowijn on de majoor L. W. D. Kosslor, en 0°. do Heer C. H. W. Voigt, president der tweede sectie van de Bredasche afdooling van het Motalen Kruis, die evenals de Hoeren de Roy en Kessler zich uit eigen beweging aan den trein had aangesloten.
m. Een aantal officicieren van do dd. schutterij on do Mil. Acad, on
hot garnizoen, korpsgowijze ingedeeld.
n. Een detachement vesting- en veldartillerie.
o. Een piket kavallerie tot sluiting.
Aant. XXV, bi. 80. De kolonel C. P. dol Campo, do ijverige en verdionstolijke secretaris der Citadel-Commissie bleef alleen met do vijf lijkwagens, de eeredragers en de beambten van hot kerkhof achter, om de overige kisten met gebeenten uit de koetsen te vervoeren en bijtczetten. Zooveel mogelijk worden do kisten in do binnenruimte onder- en in het monument opgestapeld. Doch weldra blook het, dat de plaats voor vier kisten zou ontbreken. Er moest dus gebruik go-maakt worden van den grafkelder, die sluit aan hot fundament van het monument met eon gang, leidende tot de hierboven bedoelde binnenruimte. Daar werden die vier kisten geopend, en de gebeenten,
126
die zij bevatten er uit genomen en in de binnenruimte onder het monument neergelegd.
Te BV» uur \'s namiddags was alles gereed en werd de dekzerk op den grafkelder geplaatst.
Den volgenden dag ging men, ook onder toezicht van den Heer del Campo, die tot het laatste op zijn post bleef, over tot de aan-metseling, aanvoeging en aanaarding, en werd de zooden-rand om de stoep en zerk in orde gebracht.
Hiermede was aan \'s Konings verlangen en den wensch van het Nederlandsche volk voldaan.
Aant. XXVI, bladz. 87. De bezoekers van het kerkhof te Ginneken zullen bij het monument een houten kruis vinden staan. Aan dit kruis is een weemoedige herinnering verbonden, maar die tevens de welwillende medewerking van de Belgische regeering treffend doet uitkomen. Dit kruis is door de op de citadel belegerde soldaten zeiven vervaardigd en geplaatst op het graf van eenige hunner gesneuvelde krijgsmakkers. Wellicht duidt het thans de laatste rustplaats aan van meer dan een, die het met eigen hand voor anderen vervaardigden!
Met de meeste welwillendheid en hartelijkheid gaf de Belgische regeering verlof om dat kruis met de overblijfselen medetevoeren.
DRUKFOUTEN.
Bladz. |
regel |
staat |
moet zijn | |
5 |
12 v. |
b. |
jong |
jonger. |
9 |
19 v. |
0. |
had |
hadden. |
\'20 |
21 v. |
0. |
den catafalk |
de katafalk. |
27 |
4 V. |
b. |
ca tafalk |
katafalk. |
29 |
2 v. |
0. |
(1) Aant. III |
(2) Aant. III. |
» |
1 V. |
0. |
(2) Aant. X |
(1) Aant. X. |
48 |
14 v. |
b. |
G. P. d e 1 C a ni p o |
C. P. d e 1 C a in |
gen. Camp | ||||
52 |
1 V. |
b. |
den zerk |
de zerk. |
■
■
ia.;