E. oct.
TOES P HAKE N.
amp;
VAX
IM ^PRIL EN /WEI 1875 TE ƒ5ARMEN GEHOUDEN.
i,
Du. CHRTSTLIEB, Db. F ABRI, Ds. LICHTENSTEIN, Ds. MULLER ex Ds. ROGGE,
Wij weten dat een iegelijk, die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven, eu de booze vat hem niet, 1 Jnn. V ; IS.
AMSTERDAM, HO V EK ER amp; ZOON.
i
i
Stoomclrukkenj van Roelollien amp; Hiibner. Amsterdam.
I
In April en Mei 1875 te Barmen gehouden.
ingeleid door
De. CHEISTLIEB, De. PABEI, Ds. LICHTENSTEIN, Ds. MULLER en Ds. EOGGE.
Wij weten dat een iegelijk, die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven, en de booze vat hem niet. 1 Joh. V : 18.
Gehouden te Barman, den 30en April 1875.
Nadat de gemeente eenige verzen gezongen en Ds. Muller, uit Barmen, de vergadering met een kort gebed geopend had, leest hij de woorden van Jesaia 44: 3:
z/Want ik zal water gieten op het dorstige en stroomen op het droge.//
Deze belofte heeft God vervuld, toen Hij den Geest des Piuksterfeestes zond, om het dorre aardrijk vruchtbaar te maken. Deze woorden bevestigt Hij bovendien telkens opnieuw, wanneer Hij eene volheid des Geestes uitstort; wanneer Hij dien Geest krachtig maakt in de harten zijner verlosten, teneinde door hen en van uit hunne persoonlijkheid het Woord des levens tot bekeering der wereld uit te zenden. Wonderbaar te aanschouwen zijn zeker de groote geestelijke bewegingen in het rijk Gods. Wanneer zich na een tijd van dorheid een westewind verheft en deze de regenwolken, welke zich uit den boezem der zee losgemaakt hebben, voor
1*
4
zicli uitdrijft, van plaats tot plaats, het gansche land over, dan brengt hij overal zegen en heil! Dan wordt het dorstige verkwikt, het dorre gelaafd, de bloesems en bloemen ontplooien zich en het zaad rijpt den oogst tegen, tot vreugde van den landman. Zoo, mijne lieve vrienden, gaat het ook, wanneer God de Heer zich over zijn volk ontfermt, en hun een regen des Geestes scheukt van Boven.
Zal nu ook de tegenwoordige beweging zulk een genaderegen van Boven zijn? zoo vraagt thans menig Christen en dat wel onder de meestgevorderden. Zij smachten er naar, dat de Heere zyn Zion eens bij vernieuwing levendig make en het bekwame tot een wandel in den Geest voor zichzelven en tot bekeering der wereld.
Want wat zien ze? Satans macht wordt al uitgebreider op aarde. Eene wijsheid, die van beneden is en in dienst der zinnelijkheid staat, die den weg baant voor ruwheid, zedeloosheid en vleeschelijke ongebondenheid, wint hand over hand veld. Satan verstaat er zich op de bekooringen en aanlokselen der wereld thans goedkooper te maken, algemeener aan de markt te brengen dan ooit tevoren — en duizenden bij duizenden jagen het zinnelijk genot altijd gieriger na.
En hoe ziet het er daartegenover uit in het rijk Gods? Is het volk des Heeren tot den strijd gereed, gekleed in de wapenrusting, die de Heer het aanbiedt? Is het zeker van de overwinning en moedig tot den strijd; is het sterk in den Heer en de sterkte zijner macht; is het aangedaan met kracht uit de hoogte en door God gezalfd? Is het sterk waar het aankomt op de verloochening der wereld? Is het een van zin en
5
een van bedoeling? — Helaas! \'t is God geklaagd, op verre na is liet volk des Heeren niet wat liet wezen moet! Ook de besten klagen met een blik op zichzelven, op velen hunner broeders en zusters over matheid, dofheid, zwakheid en onmacht, terwijl zij daar behoorden te staan in de kracht en het leven Gods. vliet koninkrijk Gods is gerechtigheid, vrede en vreugde in den Heiligen Geest!quot; Zoo leert ons de Schrift; maar van dat alles is menigmaal zoo weinig in onze harten. Wij moesten sterk zijn door den Geest in den inwendigen mensch, maar van deze sterkte wordt dikwijls niet veel gevonden, en het getal is zeer klein van hen, in wie God eene blijvende woning heeft gemaakt.
Is het zoo niet, mijne vrienden? Hebben wij geen reden, om ons te verootmoedigen en onszelven aan te klagen, bij ons eigen hart te beginnen, en te bidden: //Heere, ach! giet water op het dorstige en stroomen op het droge I\'\' — Ja, Gods volk moet meer de hand in den boezem steken, moet zich meer naar binnen keeren, moet meer verdiept wezen, meerj ingeleid in het verborgen leven met Christus in God. Het moet meer uit het zichtbare uitgaan, opdat het in het onzichtbare zich kunne indringen; het moet ontledigd worden van zichzelven en van het eigen leven, opdat het vol worde van den Heiligen Geest. Dat is noodig, dat behoeven wij.
Zal dan de tegenwoordige beweging zulk een genaderegen van God zijn? Wij weten ook dit, dat wanneer in tijden van diepere geestesbeweging de geestelijke wateren hoog wassen ook de geestelijke gevaren grooter worden. Wanneer de wolken hun regen over de aarde uitschudden, verleenen zij ons overvloed en
*
|
ó
Tolheid, maar ook de beek zwelt en de waterval bruischt; het water treedt buiten zijne oevers en neemt hier en daar ook al eens iets mede in zijn vaart, wat beter behouden bleef. Maar wenscht de landman nu daarom dat Gods zegen zijn zaad moge voorbij trekken? Volstrekt niet; liever damt hij af waar het noo-dig is, opent de sluizen en geeft het water een onscha-delijken en natuurlijken uitweg.
Of de beweging van onzen tijd zulk een genaderegen van God zij? zoo vragen wij nog eenmaal. Wij willen het beproeven en afwachten. Wij voor ons hopen, dat het zoo is. De Heer zal eenmaal zelf een antwoord op die vraag moeten geven. Amen!
R. Peaesall Smith.
//God heeft zijn volk bezocht; wij zien thans de eerste druppelen van een regeustroom vol zegen, dien God over de volken uitgiet. In alle deelen der Christenheid, overal, waar men aan den Heere Jezus gelooft, daar komen de kinderen Gods tezamen, komen uit de verte bijeen, en dat wel met zulk een honger en dorst als zij nog nooit tevoren bespeurd hebben; zij verlangen allen naar eene diepere erkentenis der waiï-heid zooals zij in Christus is. Maar in verband daarmede staat ook zulk een zegen op, en zulk eene kracht in de verkondiging des Evangelies als waarvan sedert den tijd der apostelen nauwelijks is gehoord. Wanneer Gods volk uit zijne sluimering wordt opgewekt, wanneer Zion vol heil is dan zal ook het heil van Zion komen en de natiën zullen bekeerd worden. Eene waarachtige opwekking moet in de gemeente beginnen. De gemeente zelve moet de haar van den Heer
gegeven plaats innemen, de plaats van het volkomen vertrouwen en van de volledige overgave aan God, en dan zal ook haar getuigenis krachtig zijn. Vooreerst moet ik dus spreken over hetgeen de Geest Gods thans werkt in de gemeente des Heeren, in de kinderen Gods; en daarna over de vruchten, die de wereld daarvan geniet.
Gédurende verscheidene jaren hebben wij reeds in mijn vaderland, in Amerika, jaarlijksche vergaderingen gehouden, waar meermalen 3, 4, 5—6000 menschen samenkwamen van heinde en ver. Zij vergaderden niet met het doel om over een kerkelijk vraagstuk of een of andere dogmatische kwestie te handelen. Het waren menschen van allerlei benaming in de Christenheid, en toch werd van hun aller verschillend kerkelijk standpunt geen woord gerept. Het zijn geen vergaderingen, waarin groote plannen worden gemaakt, waarin over het werk Gods wordt gesproken in verband met de Christelijke zending of dergelijke. Datgene wat anders, wat eertijds meestal de Christenen in grooten getale samenbracht, is hier de aanleidende oorzaak niet. Maar wat was het dan, wat is het dat deze Christenen van allerlei kleur samenbracht? De roepstem des grooten Gods gaat door de gemeente, die roepstem, die ook hier weerklinkt en overal gehoord wordt: ,/Waakt op tot gerechtigheid en zondigt niet!quot;
En waar nu de kinderen Gods hunne eigene ondervindingen vergeleken hebben met de ondervindingen welke de Schrift getuigt, dat hun deel moesten zijn, daar zijn ze verschrikt. Zij hebben ontwaard, dat zijzelf het woord Gods weinig vertrouwd en een groot gedeelte der Schrift niet geloofd hebben, terwijl zij tel-
8
kens tot anderen zeiden dat ze toch aan dien Bijbel moeten gelooven en hun vertrouwen op Gods Woord stellen. Toen hebben zij tot hun ontsteltenis moeten erkennen hoe weinig zij den Heer vertrouwd hebben wat aangaat de zegepraal over de zonden, terwijl zij den verzoeningsdood van Christus nooit in twijfel trokken en aan de vergiffenis hunner schuld door zijn bloed hebben geloofd. En volgens de voorbeelden, die wij in de Schrift vinden, hebben deze menschen zich gedrongen gevoeld om samen te komen niet slechts tot het gebed maar ook om God te smeeken, tot Hem te schreien en Zijn aangezicht met allen ernst te zoeken. Zij hebben geroepen uit den grond hunner harten : ,/0 doorgrond mij, doorgrond mij, mijn God, en zie hoe ik het meen — zie of er een schadelijke weg bij mij isquot;. — Zonder eenige terughouding hoe ook genaamd is het hun eenparige wensch geweest, dat nu de Geest Gods hun binnenste ontsluiere, zoodat er niets verborgen blijve, en dat alles door Gods licht aan den dag werd gebracht. Verreweg het meerendeel van hen, die zoo samengekomen waren, zouden veel liever hun leven hebben opgeofferd, dan dat zij den Heere verloochenden, die hen kocht met zijn bloed. De meesten van hen waren lieden, die met veel ijver en opoffering den Heere Jezus gediend hebben. Maar daar zij nu bij het licht van de Zon der gerechtigheid gezien hebben welke geheime zonden in hen verborgen bleven; wat daar nog in hen overbleef van den hoogmoed, de trotschheid, de zelfzucht, den nijd en vele andere zonden — o, daar zijn ze verschrikt. Stel u voor, dat ge in een hol waart in de schemering, tusschen licht en donker, zooals wij gewoon zijn te zeggen. Daar kroop allerlei
9
ongedierte slangen, schildpadden, hagedissen, ratten en wat dies meer zij om u heen, en gij zaagt ze niet, zoo zoudt gij u ook niet over dat ontuig verontrusten, wijl gij het niet hemerktet. Laat er echter maar eens een zonnestraal daarbinnen schijnen, dan verschrikt gij wegens het gezelschap, waarin gij verkeert. —- Nu, bij zulke gelegenheden hebben wij gezien, dat Christenen in gewetensangsten gekomen zijn zooals zij ze niet meer hebben ondervonden sedert den tijd hunner eerste ontdekking. Maar wij behoeven voor het licht niet te vreezeu, want alles wat God ons ontdekt van zonden en onreinheid, alles wat dat licht ons laat zien wordt ook door het bloed van Christus gereinigd, en een wandel in het licht voert ons altijd weder naar het bloed heen, het bloed, dat reinigt ons van alle zonden. In deze vergaderingen hebben de Christenen gezocht en gevonden wat zij vroeger niet kenden: eene kracht en eene werking van het bloed van Christus, die hunne verwachting tebovenging. Zij hebben zich vroeger wel geloovigen genoemd, maar ze zijn toen tot het inzicht gekomen, dat zij ongeloo-vige geloovigen geweest zijn in plaats van de volle beteekenis van het woord te openbaren. Ze zijn ontsteld toen ze gezien hebben hoeveel kostbare beloften in het Woord Gods vervat zijn, waaraan ze nooit geloofd hebben.
O, mijn vrienden ! Wanneer eens uit uw Bijbel geschrapt werden al die beloften die gij te groot, te kostbaar voor u houdt, waarvan gij zegt: ,/Z.e komen mij volstrekt niet toe\'\', — die vele beloften, waaraan gij niet gelooft, die gij u niet toeëigent — wanneer zij uit uw Bijbel werden geschrapt, zeg ik, hoeveel dunner zou dat boek dan niet worden! Ik zou wenschen, dat
10
gij, iedere keer als gij zegt: ,/Ik lieb zulk eeu klein geloofquot;, ook dien volzin wildet aanvullen met de woorden ; //Ik heb zulk een klein geloof (vertrouwen) op Godquot;, opdat gij dan ook zoudt erkennen, welke groote zonde gij daarmede begaat.
Iemand vroeg eens aan een jong Christen : //Twijfelt gij dan geheel niet?quot; Twijfelen zou ik ? Aan wien zou ik dan twijfelen? O, deuk er toch aan, als gij twijfelt dan twijfelt gij aau God. Het zou mijn hart breken en het uwe zeker ook, als uwe kinderen aan uwe beloften zoo weinig geloof sloegen als gij aan het woord van uwen God. O, Christen, bedenk wat ge doet; ge zegt nooit met een zeker welgevallen: //Ik steel een weinigquot;, z/ik lieg een weinigquot;, enz. en toch hoort men zoo menigmaal de Christenen zeggen zonder dat zij daarbij de minste droefheid gevoelen: //Ik ben ongeloovig gestemd, ik twijfel een weinig aau de beloften Godsquot;.
Denk er toch aan, het ongeloof is geene zwakheid, maar eene zonde; geen treurige ouvolkomeuheid uwer menschelijke natuur, maar een verfoeielijke zonde in Gods oog. Denk er toch aan, dat het ongeloof de grootste zonde is, en dat deze zonde in eeu kind Gods veel erger is dan in iemand, die nog Gods kind niet werd.
Toen iemand eeus een mijner vrienden wilde overreden, dat het volstrekt niet anders kan of de Christen moet zijn weg gaan tusschen vallen en opstaan, altijd weder vallen en altijd weder opstaan, zoo moet het maar voortgaan het geheels leven door, toen besloot hij met de woorden: //Maar bedenk het wel: de zonde in een geloovig Christen is geheel iets anders dan in een ongeloovige.quot; — //Ja,quot; was het antwoord;
11
,wja, zij is geheel iets anders, namelijk veel erger.quot; \'Zij is veel erger in een kind Gods, in een erfgenaam der zaligheid, in iemand, die ieder oogenblik opgeroepen kan worden om de heerlijkheid in te gaan. Ja, het is veel erger voor den zoodanige al de beloften Gods te wantrouwen en de zonde te koesteren.
Dit gevoel nu heeft genoemde vergaderingen samengebracht. Die lieden zijn tezamen gekomen om de Schrift te overpeinzen, te bidden en te zoeken naar eene nauwere, meer onafgebroken gemeenschap met den Heer, om de heerschappij over de zonde deelachtig te worden en niet bij voortduring hare slaven te zijn. En zij hebben zich niet bedrogen. God heeft nooit gezegd, dat wij zijn aangezicht tevergeefs zonden zoeken. Zij hebben den diepen vrede en de vreugde gevonden, die in een wandelen met God en een gehoorzamen van zijne geboden bestaat. Niemand heeft zijn kerkgenootschap vaarwel gezegd •— neen, ze zijn allen teruggekeerd tot de gemeente waartoe ze behoorden, ze hebben elkander eveuwel veel. hartelijker lief-gekregen en met veel grooter ijver den Heer gedieud, daar waar zij vroeger Hem ook dienden. Geen enkel nieuw artikel is in de geloofsbelijdenis opgenomen, niets nieuws is hun geleerd, maar de oude waarheden zijn opnieuw verlevendigd, ze hebben die met nieuwen geloofsmoed en nieuwe kracht aangevat. Vele predikers des Evangelies hebben gezegd, dat de zegen op hun werk in de verkondiging der goede boodschap verdubbeld is, ja er zijn er, die tienmaal meer zielen gewonnen hebben dan vroeger. Eu de gemeenteleden zijn weder naar hun handwerk en hun beroep teruggekeerd met een geheel ander leven, in een gansch
12
anderen toestand, als vrome, ernstige mannen, die nu eerst recht nuttig waren in hun beroep en handwerk. Het heilig Avondmaal, en de prediking des Evangelies, de gemeenschap der heiligen hebben eene kracht gekregen, zooals men ze tevoren nooit gekend heeft. En deze beweging heeft zich door Gods groote genade over Groot-Brittanie uitgebreid en nu ook over Duitschland, Frankrijk en Zwitserland.
In September 11. kwamen ongeveer 1500 Christenen te Oxford bijeen. Het waren menschen uit de Angli-kaansche kerk, predikers, voorname mannen, diepe denkers. Behalve deze ook predikers en leden van alle andere genootschappen, met hen vele ernstige en vrome mannen uit Frankrijk en Duitschland, uit Zwitserland en Italië. Zij bleven tien dagen samen, om zich door het alles verlichtende licht Gods te laten beschijnen, en zij werden in een vroeger niet gekenden zin des woords, geloovig. En toen begonnen zij aan het Woord Gods geest en waarheid toe te schrijven als nooit tevoren. De Fransche predikanten, welke daar waren, gingen terug naar Frank-rijk en ik geloof dat het niet te veel gezegd is: zi] zetten de Evangelische kerk in vlam, zoodat voor eenige weken een eerwaardig man in Parijs, Armand Delille, uitgedrukt heeft, hij had in zijn gansche leven als Christen niet zulk een tijd gekend, waarin het Evangelie met zulk eene kracht en zulk een zegen verkondigd werd als nu in Frankrijk. Zoo is het ook in Zwitserland. Het is opgewekt, zooals het sedert de Hervorming in de jaarboeken der gemeente aldaar vreemd is. Wij hebben zeer binnenkort in Bazel vijf maal daags vergaderingen bijgewoond, die van \'s morgens tot \'s avonds opgepropt.
13
vol waren. Zeer in de vroegte waren reeds 2500 men-sahen daar aanwezig, en \'s avonds het dubbel van dit getal en nog meer. Zij kwamen allen om het Evangelie te hooren, en bedenkt nu, dat die stad slechts 46000 inwoners heeft. In plaats dat men, zooals vroeger, het Evangelie aan onverschilligen en voor doove ooren preeken moest, werden nu op eenmaal de kerken en zalen te klein, om de menigte menschen te kunnen bevatten, die samenstroomden om het Evangelie te hooren.
In Berlijn kwamen op den eersten avond ongeveer 2000 in het Vereinshans tezamen, maar velen moesten uit plaatsgebrek afgewezen worden. Ja, zelfs de groote Garnizoenskerk, die de keizer ons afstond, kon nauwelijks de menigte bevatten, die toestroomde: 4, 5 en 6000 menschen iederen avond. En van den boer af, die mijlen ver gekomen was en zijn middagbrood had meegebracht, tot de hoogste standen, waren vertegenwoordigd. Allen namen daaraan deel en allen schenen bewogen door de wonderbare kracht des Geestes Gods.
In Stuttgart hadden wij dagelijks vier, vijf en zes vergaderingen: en geen dezer vergaderingen was bezocht door minder dan 2500 menschen. Des avonds werd steeds in twee kerken gepreekt en de menigte, die zich daarheen wendde, was zóó groot, dat wij met zekerheid kunnen zeggen: iederen avond hoorden 5 tot 6000 menschen het Evangelie. Het was een hartverheffende aanblik die vergaderingen te zien! Om 8 uur was reeds de zaal gevuld met hen, die ten gebede bijeenkwamen; dan kwamen ze weder om 10 uur, om 2 en om 5 uur en dan weer \'s avonds om 8 uur. O, welk een gezegenden tijd brachten wij daar door. Ik
14
hoorde van landlieden, die des nachts om één uur opstonden, omdat zij zóó ver moesten komen en anders niet bijtijds de vergadering konden hij wonen. Zij moesten dan natuurlijk weer terug en konden niet vóór 2 uur in den nacht weer thuis zijn. Het verwondert mij volstrekt niet, dat zeer bezadigde menschen ons de verzekering brachten, dat honderden den Heere Jezus vonden tot vergeving hunner zonden, en dat een groot aantal Christenen tot een hooger trap van geestelijk leven kwam. O, mijne vrienden! gelooft toch voor Duitsch-land, bidt voor Duitschland, en verwacht groote dingen voor Duitschland! Want dit zijn maar de eerste droppelen van den rijken zegen, die op Duitschland, het. land van Luther, het land der Hervorming, neerdaalt. Daar wij, die tot den Angelsaksischen volksstam be-hooren, aan Duitschland den heerlijken grondslag van de rechtvaardigmaking door het geloof te danken hebben, zoo zullen wij God danken als het ons vergund wordt, den dank, dien wij Duitschland schuldig zijn, daardoor uit te spreken, dat wij het konden wijzen op een hooger standpunt van het geloof.
In de weinige óogenblikken, die nog overblijven, wenschte ik iets mede te deelen van den zegen, dien het Evangelie onder de onbekeerden verspreid heeft. Ik zal u van onze vergaderingen in Londen verhalen. Daar hebben wij gezien hoe krachtig God werkt, en hoe Hij daar door een werktuig arbeidt, dat zelf nog maar voor een korten tijd op dit standpunt des geloofs getreden is. Ik spreek van Moody. Hij heeft ook voor niet zeer langen tijd zulk eene vergadering bijgewoond, als welke ik u beschreven heb; en hij ging vandaar met nieuwe kracht en nieuwen geloofsmoed,.
15
om hetzelfde Evangelie te prediken, dat hij vroeger ook gepredikt heeft, echter met nieuwe kracht, nieuw geloof en met veel grooteren zegen dan vroeger. Wij zien in de groote steden van Engeland eene beweging, zooals die daar nog nooit geweest is. Op de straten van Londen, waar vroeger den vreemdelingen couranten werden aangeboden en verkocht, daar worden thans de liederen van Moody en Sankey u tegemoet gereikt. Waar men vroeger profane straatliederen hoorde, zingt men nu gezangen tot lof des Heeren. Het geheele volk is van deze beweging doordrongen. Het is Gods Geest, die over de natiën zweeft tot een nieuw scheppingswerk. Het is God, die zijn volk bezoekt. Het is toch wel zeer wonderlijk, dat in Londen, die groote handelsstad, juist nu de menschen zoo ijverig zijn om de dingen te zoeken, die tot het rijk Gods behooren. De grootste zalen zijn veel te klein. Er moeten bijzondere zalen gebouwd worden om de menigte te kunnen
O O
bergen. Men heeft vergaderingen van 15000 menschen in een gebouw. Vijftien duizend menschen komen iederen avond samen om te hooren — niet iets nieuws, niet eene nieuwe ontdekking, niet een grooten redenaar, niet om naar een man te luisteren, die met de wijsheid der wereld bijzonder is toegerust, maar een eenvoudig man, die door de liefde Gods vervuld is, van deze liefde spreekt uit ervaring des harten. Een man van wien men het gevoelt, dat hij geen woord verkondigt, waaraan hij zelf geen deel heeft, persoonlijk voor zichzelven.
Wij leven in een wonderbaren tijd. God zoekt zijn volk op en samelt het in. Hij verzamelt al wie zich wil laten samenbrengen, en de werktuigen, door God uitverkoren, schijnen ons verwerpelijk toe. Wij hadden ze
16
niet uitgekozen, wij zouden naar gansch andere bronnen zijn heengegaan. Maar wat God uitverkoren heeft, dat heeft kracht; en waar God werkt, daar moeten de menschen op den achtergrond treden. En zoo hebben wij ook het vertrouwen dat deze beweging zich niet tot Engeland bepalen zal, maar ook door Duitschland, ook door het Wupperthal, ook elders stroomen zal. Ernstig vraag ik, dat allen wien het mogelijk is, alle vergaderingen willen bijwonen. Ik heb zulk een groot vertrouwen in het woord Gods en zulk een groote verwachting van de kracht des Heiligen Geestes, dat ik vast overtuigd ben, dat allen, die deze vergaderingen kunnen bijwonen, een zegen zullen ontvangen, waarvoor zij God in tijd en eeuwigheid danken zullen. Hoort dan de roepstem, die door de gemeente Gods gaat! en hoort die geheel bijzonder, personeel voor uzelven! En ga dan heen en overdenkt in allen ernst en iti de eenzaamheid die roepstem : „Waak op, waak op tot gerechtigheid en zondig niet7\' !
Laat ons bidden.
O, God, wij bidden U, geef de kracht van Uwen Heiligen Geest! O God, zoek Gij ieder hart op en breng ieder hart onder het heldere licht Uwer fferechtigheid. O
O O
God, onderzoek ons en doorgrond ons en zie Gij of wij het ernstig meenen, en wanneer Gij, o Heer, ziet dat een van Uwe kinderen op booze wegen gaat, o laat ons dan niet aan onszelven over, toon ons dan waarin wij dwalen en voer ons op den eeuwigen weg. Amen.
gehouden te Elberfeld, den 30en April 1875.
Wij zijn hier tezamen, geliefde medechristenen, met een zeer ernstig doel. Ja ons doel is ernstig maar ook Treugdevol. Wij zijn samengekomen ten einde gezamenlijk onzen God, den levenden God, nader te komen; om iedere wolk, iedere schaduw, om alles wat dien reinen zonneschijn der tegenwoordigheid Gods ons verbergt, met Gods hulp weg te vagen. God zegt: Gijlieden zult altijd vroolijk zijn. Zijn vrede zal wezen als eene rivier, die altijd rustig voortstroomt, en geen tegenstroomingen te vreezen heeft. Hij heeft ons gesteld tot koningen en priesters ; tot koningen om over de zonde te heerschen, en tot priesters om in zijne tegenwoordigheid voor Hem te wandelen en hoe ook uw toestand in deze maatschappij moge zijn, \'t zij \'ge hoog of laag, arm of rijk zijt; welke ook uwe bezwaren mogen wezen, hoe smartelijk uw lijden — onder en bij dit alles, is het toch Gods bedoeling, dat gij als een priester voor Hem leven en wandelen zoudt.
2
18
Nu, zegt apostel Johannes, nu zijn wij kinderen. Gods. Het is toch eene groote zaak keizers- of koningskinderen te zijn ! Maar wij zijn meer dan dat, wij zijn kinderen van den levenden God!
Terwijl tegenwoordig deze vergaderingen plaatsvinden zoo moge een ieder onzer God vurig bidden, dat Hij ons doorzoeke, dat Hij ons beproeve en doorgronde, dat Hij zie of wij op verkeerde wegen gaan — en zoo er \'t een of ander onder of in ons gevonden wordt, dat onze gemeenschapsoefening met Hem stoort, dat zijn aangezicht voor ons verbergt, laat ons dat van ons werpen opdat wij in den vollen zonneschijn zijner tegenwoordigheid mogen verkeeren. Geliefde medechristenen, wij zeggen het met volkomen vertrouwen, met een heilige verwachting: wanneer gij u door den Geest Gods in de waarheid van het Woord Gods laat inleiden, dan zult gij een schat van rijkdommen vinden, die u tot dusverre meerendeels verborgen zijn gebleven.
0 God, laat uwe tegenwoordigheid aan een ieder onzer openbaar worden ; schouw Gij in ieder hart door uwen Heiligen Geest; toon Gij het ons en maak het ons duidelijk wanneer wij op booze wegen gaan, en leid ons op den eeuwigen weg. O zegen Gij dit uur, zegen uw woord, zegen uwe waarheid aan onze harten en laat dezén tijd een gezegende tijd zijn. 0, Heer, Gij zoekt uw volk op, en dat wel op eene zeer bijzondere wijze, zoek ook hier uw volk op en laat uw getuigenis met nieuwe kracht en mét nieuwen moed in ons uwe knechten levend worden tot verheerlijking van uwen naam. Amen.
God beweegt de harten zijner kinderen in alle deelen der wereld; — zelfs in het binnenland van Rusland heeft
19
eene opwekking door de kracht van het Woord Gods plaats gegrepen, zooals men daar maar zelden kende. Op de Zuidzee-eilanden, ja op het groote vasteland van Amerika, in Groot-Brittannië, Frankrijk, Zwitserland, overal hoort men van eene beweging onder de Christenen, en daarbij eene uitwerking van de prediking des Evangelies, zooals dat in jaren niet heeft plaats gehad. En het doel evenals de inhoud van de boodschap is altijd, dat de Christenen moeten opwaken, dat zij moeten streven naar een hooger standpunt des geloofs dan zij tot dusverre bereikten. Velen zijn reeds ontwaakt en hebben met den apostel Paulus gezegd: //Zullen wij dan in de zonden blijven?quot; Op die vraag werd het hun gegeven met beslistheid het antwoord uit te spreken: //Dat zij verre, daar wij der zonden gestorven zijn, hoe zullen wij dan nog in dezelve leven!quot; Toen hebben zij weder op het kruis van Golgotha gezien en daar erkend, dat het kruis des Heeren Jezus Christus niet alleen van de straf der zonde verlost, maar ook van de zonden zelve, dat in het krais van Christus de kracht gelegen is om tegen haar te strijden en haar te overwinnen. Met schaamte hebben zij teruggezien en erkend hoe groot het getal hunner gebeden is, dat in ongeloof werd opgezonden. En nu geven zich deze lieden van voren af aan, opnieuw aan God over, om in Hem te gelooven; om niet éene maar al zijne beloften te omhelzen, en om Hem niet slechts eenige zaken, maar alles toe te vertrouwen, steunende op zijn dierbaar woord. Eene zuster in een ziekenhospitaal zeide: //Vroeger zeide ik mijne gebeden op, nu wensch ik te bidden.quot; En gij kind Gods, hebt gy misschien ook jaren lang uwe gebeden meestal zonder innigheid en
2*
20
waren ernst opgezegd en o, zoo zelden gebeden? Hebt gij wellicht gezegd: Uw wil geschiede op aarde als in den hemel,quot; en daarbij toch gevreesd, dat Gods wil in uw eigen hart geschieden zou? Hebt gij 10, 20, 30, 40 of 50 jaren lang geroepen, dagelijks weer van voren af aan: ,/Verlos ons van den booze!quot; en hebt zelfs niet verwacht dat God u van den booze verlossen zou? Ach, gij zeidet dat alles maar op, maar het was met het geloof niet gemengd De bovenstaande vragen werden eens door mij gedaan aan een prediker des Evangelies, die mij kwam bezoeken. Ik vroeg hem daarbij : ,/Wanneer gij God bidt: verlos mij van de zonde, verwacht gij dan. waarlik, dat Hij u verlossen zal? Dat Hij u verlossen zal van uw ongeduld, van uwe voortvarendheid, van uw slecht humeur, van al uwe fouten en gebreken?quot; Daarop antwoordde hij: ,/Neen, dat verwacht ik niet.quot; O, schande over ons, dat wij zoolang en zoo dikwijls hebben gebeden en toch niet geloofd, dat geschieden zou wat wij van God vraagden;— eigenlijk niet eenmaal tot God sprekende maar opdat de menschen onze zalvende redenen aan-hooren zouden. Laat ons van een klein kind leeren! Een klein meisje, dat eerst tien jaren oud is, ging vóór eenigen tijd met mij uit rijden in de omstreken van Londen. „Oquot; sprak ze, „ik ben zoo gelukkig!quot; — z/Wat maakt u dan zoo gelukkig, mijn kind?quot; — ,/Sedert ik u verleden Zondag heb hooren prediken, vertrouw ik mijnen Heiland.quot; — //Ja,quot; zei ik, ,/maar dat hebt gij vroeger immers reeds gedaan, want gij hebt mij verteld, dat uwe zonden u vergeven waren, omdat Christus voor u gestorven was.quot; — //Ja,quot; was haar wederantwoord, ,/maar ik vertrouw Hem nu mij-
21
zelve veel meer toe, ik kan zelf bijna niet uitdrukken hoe.quot; — //En waarin vertrouwt gy Hem dan nu meer dan vroeger?quot; merkte ik weder aan. — ,/Wanneer nu de booze vijand komt,quot; zei ze, ,/Om mij te verzoeken, //dan zie ik hem aan en spreek: Jezus, red mij nu.quot; — //Zoo, bewaart] Jezus u dan voor den booze?quot; hernam ik. Het kind zag mij aan met een gezicht, alsof ze zeggen wilde: hoe heb ik het nu met u? en daarna antwoordde zij: //Natuurlijk doet Hij dat, zeker en gewis doet Hij dat!quot; Hare Ifleinere zuster zeide op zekeren avond in haar gebed eer zij zich te bed legde: // 0 Heer, ik dank u, dat mijne zuster Maria nu niet meer zoo zelfzuchtig is als vroeger.quot;
O, allen die hier tegenwoordig zijt, vaders in het Evangelie, moeders in Israel, hebt gij minder geloof aan God dan dit kind? Kunt gij zeggen: Jezus, red mij nu? Het zijn de eerste paar woorden, die ik in het Duitsch geleerd heb, maar aan deze woorden heb ik genoeg. Zij zullen mij mijn gansche leven tot een richtsnoer zijn en zeker veilig brengen in de eeuwige heerlijkheid. Jezus, red mij nu! 0, kinderen Gods, mocht het mij vergund worden u deze woorden in het hart te drukken. Wanneer dan de verzoeking u overvalt, eer gij uzelven aan haar opoffert, hef den blik opwaarts naar den Heer en zeg overluid of stil bij uzelven: //Jezus, red mij nu!\'\' O, gij, mijn vader in Christus en mijn leeraar, aan wiens voeten ik gaarne wil gaan zitten, gij zult in uwe geheele theologie, in al uwe christelijke bevinding niets vinden, dat de kracht evenaart van dit ééne: Jezus, red mij nu! Wanneer moeite, zorgen en angsten u nederdrukken, ja wanneer
22
gij door de zorgen dezes aardschen levens geheel in de aarde en liet aardsche gedompeld wordt, sta dan een oogenblik stil temidden van al deze dingen en zeg met vol vertrouwen: Jezus, red mij nu!\'\' en het zal n zijn alsof de hemel zich over u opent, en alle ellenden worden weggevaagd. Wanneer de verzoeking op n aanvalt als een stroom, als een watervloed; wanneer zij dreigt u met zich mede te sleuren, wanneer alles om u heen tegen u is, wanneer de geheele wereld met hare aanlokselen en lusten u roept, zie dan opwaarts en roep: „Jezus, red mij nu!quot; Begrijp dit wel; niet als een wensch maar als een werkelijkheid. En wanneer het in het gebed des Heereu heet: Verlos mij van den booze! vergeet dan al uwe gebreken, al uwe zwakheden, vergeet al uwe lusten en verzoekingen en zie op tot Hem, tot wien gij uw gebed richt en zeg met vol vertrouwen: //Want U is de kracht en de heerlijkheid.quot; Vertrouw u toe aan die reddende kracht dezes almachtigen Gods.
Op ongeveer 7000 mijlen afstand van hier, aan den oever des grooten oceaans trof ik een christelijke dame aan, die veel te lijden had en in groote smarten daar-neder lag. Haar aangezicht evenwel straalde van vreugde, men zag op haar gelaat de gemeenschap met haren Heer schitteren. //Wat,quot; vroeg ik haar, ,/wat is het geheim van uw leven?quot; — „Vóór twee jaren,quot; vertelde zij mij, //meenden beide ik en al mijne vrienden, dat ik op sterven lag. Toen gaf ik mij volkomen, zonder eenige terughouding aan mijn Heiland over. Toen liet ik alles in zijne handen, geheel in zijne handen, en daarop ontving ik eenen vrede, eene rust in mijn hart, een vreugdevollen sabhat in mijn geheele wezen,
23
zooals ik die nooit gekend had. Het was mij of alle zonden in mij geheel overwonnen waren; want de Heiland was tegenwoordig. Ik stierf evenwel niet, maar bleef gespaard en werd zelfs weder gezond. Toen bad ik God, dat Hij mij toch ook ditzelfde volkomen vertrouwen voor het leven mocht geven, dat Hij mij in het aangezicht des doods geschonken had, toen ik mij aan Hem geheel had overgegeven. De leeraar, bij wien ik ter kerk ging, bemerkte het onderscheid en vroeg mij hoe ik daaraan kwam, en ik verhaalde hem mijne geschiedenis. //O, lieve zuster,quot; zeide hij, en daarbij werd hij zeer treurig, ,/ik vrees, dat wij u nu niet lang meer bij ons zullen hebben; want zulk eene bevinding van de verlossende kracht van Jezus ziet men vaak, echter alleen bij stervenden; wij noemen dat de stervensgenade.quot; — //Neen,\'\' zeide ik, //en duizendmaal neen, want ik heb deze genade evenzeer, alleen honderdmaal meer, voor het leven noodig. Deze rust in Jezus, dit vertrouwen heb ik veel meer noodig in dit leven, voor dit dagelij ksche leven, dan voor den overstap in de eeuwigheid.quot;
Lieve medechristenen, laat ons toch op dit punt niet Roomsch zijn en de heiligmaking tot eene laatste oliesel maken, wanneer de krankheid, het lijden en sterven dat moeten uitmaken wat wij den Heere Jezus Christus niet toevertrouwen.
Wanneer de Christenen, die thans hier vergaderd zijn, heden avond het ,/Onze Vaderquot; bidden en het in het geloof bidden en op hun geroep een antwoord verwachten, dan waren er inderdaad genoeg hier om het geheele land op zijne grondvesten te doen sidderen. Met alle recht zeide vóór omstreeks twee honderd jaren een
24
geloofsheld: //Een man des geloofs zal altijd overal het land tien mijlen om zich heen in beweging brengen.quot; Maar wij zijn niet hierheen gekomen om slechts te zeggen: //Zoo zou ik ook wel willen zijn en hoe schoon zou het wezen als ik zoo ware!\'\' Neen, daartoe kwamen wij niet hier; wij hebben integendeel eene ernstige boodschap aan u; wij zijn gekomen om n te bidden dat gij zelf aan het woord Gods wilt gelooven. God heeft ons in de laatste weken niet alleen vergund er honderden te zien, die door het geloof in den Heere Jezus zalig waren en de vergiffenis hunner zonden deelachtig — neen, wij mogen van duizenden spreken, die met nieuwen vrede, met nieuwe kracht aaugegord, uit hunne slaperigheid opgewekt en tot het ware leven ontwaakt zijn. 0, men ziet de vreugde van hunne aangezichten afstralen. Zij hebben God met tranen der vreugde gedankt, dat zij tot dit licht gekomen zijn. Laat ons echter vóór alle dingen den grondslag van dit nieuwe leven beschouwen en dan zullen wij op dit fondament zoeken te bouwen.
//Gij zegt, mijn vriend! dat gij aan den Bijbel gelooft, maar gelooft gij hem inderdaad? De Bijbel zegt: z/Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden.quot; Gelooft gij dat? Heeft het u gereinigd? Er bestaat iets, dat nog witter is dan sneeuw, en dat is de ziel, die door het bloed van Jezus wit-gewasschen werd. Is uw ziel zoo wit als sneeuw? De Bijbel zegt: //Al uwe zonden zijn u vergeven.quot; Gelooft gij dat? Of is er nog een of andere zonde, of wel een of andere zondige gedachte in uw vroeger
25
leven, een of ander zondig woord of zondige daad, die buitengesloten is uit die vergiffenis, die u nog niet vergeven is? Wanneer dat zoo ware dan gelooft gij het Woord niet. De apostel Johannes zegt: //Wij nemen het getuigenis der menschen aan.quot; Dat doen wij iederen dag, ieder oogenblik. Het getuigenis van menschen nemen wij aan, maar het getuigenis Gods nemen wij niet aan, en toch is het veel grooter en betrouwbaarder dan dat der menschen. En wie het getuigenis Gods niet aanneemt, wie dit getuigenis niet gelooft, die maakt Hem tot een leugenaar. //En dit is het getuigenis,quot; zegt de apostel verder^ //dat God ons het eeuwige leven gegeven heeft, en dit leven is in zijnen Zoon.quot; Wanneer gij dat gelooft, dan hebt gij het eeuwige leven; wanneer gij echter niet gelooft, dan zult gij het eeuwige leven niet hebben, dan maakt gij den levenden God tot een leugenaar. Lees het zelf in uwen Bijbel in den eersten brief van den apostel Johannes. Niets kan zoo klaar, zoo duidelijk zijn als wat daar geschreven staat. Wie weigert het getuigenis Gods toe te stemmen, die maakt Hem tot een leugenaar. Gij zegt: //Ik geloof dat Jezus de Christus is.quot; Nu zegt echter de Bijbel: //Wie gelooft dat Jezus de Christus is, die is uit God geboren.quot; Zijt gij nu uit God geboren? Gij zegt: ik geloof wat de Heer Jezus gezegd heeft. Welnu, Hij heeft gezegd: //Die in Mij gelooft heeft het eeuwige leven.quot; Hij zegt: //Die in Mij gelooft komt in de verdoemenis niet.quot; Hij zegt: //Die in Mij gelooft is van den dood overgegaan in het leven.quot; Zijt gij nu zeker, dat gij niet in de verdoemenis komt; dat gij van den dood zijt overgegaan tot het leven;
26
dat gij het eeuwige leven hebt? O, zeg niet, lieve vriend, dat gij gelooft wat de Bijbel van Jezus Christus zegt, wanneer gij niet wilt gelooven wat hij van en tot u zegt. Het zou u zeker zeer doen aan uw hart als uwe kinderen weigerden te gelooven wat gij hun zeidet. Hoe diep moet het dan Jezus smarten, wanneer Hij ziet, dat zij, die bekennen dat zij in Hem gelooven toch maar niet gelooven wat Hij van zich in den Bijbel gezegd heeft, n.1. dat Hij gekomen is in de wereld en hunne zonden op zich genomen, en hun het eeuwige leven gegeven heeft.
Ik reisde in een spoortrein, toen ik in mijn Bijbel zat te lezen en aan deze plaats kwam; //Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden.quot; Ik begon te weenen, dat ik zoo onwaardig geleefd had, zoo onwaardig de plaats, die een kind Gods behoort in te nemen. Sedert dien tijd heb ik echter niet meer getwijfeld, dat ik een kind Gods ben, dat mijne zonden werkelijk afgewasschen zijn en dat, wanneer ik nu plotseling stierve, ik ook even plotseling in de heerlijkheid kan binnengaan. En sedert mij dit nieuwe licht in een spoorwagen is opgegaan heb ik dikwijls het voorrecht en de vreugde mogen genieten aan anderen in den spoorwagen Christus te verkondigen. Op zekeren dag reisde een jongeling met mij, en vroeg mij zeer belangstellend: //O Mynheer, hoe zal ik dan weten, dat myn zonden vergeven zijn?quot; Toen zeide ik tot hem: //Als een engel in hemelschen glans onmiddellijk van den hemel tot u kwam en u de boodschap bracht, en zeer duidelijk tot u zeide: Uwe zonden zijn u vergeven, zoudt gij hem dan gelooven?quot; //O jaquot; zeide hij,//dan zou ik het wel gelooven.quot; //Maar,quot; zeide ik tot hem, //het
27
geloof is een vaste grond der dingen, die men niet ziet; wanneer gij nu een engel zaagt, dien behoefdet gij niet te gelooven. En wanneer nu geen engel kwam en gij hadt een overweldigend gevoel van vreugde in uw tart, zoudt gij het dan gelooven?\'\' „O,quot; zeide hij, z/dan zou ik het gelooven, en het zou mij zoo gelukkig maken.quot; //Dat zou,quot; antwoordde ik, //ook geen geloof zijn. Het geloof neemt aan wat het ziet noch gevoelt. Gij moet het gelooven eenvoudig, omdat God het gezegd heeft.quot; Hij verhergde gedurende geruimen tijd zijn gelaat in zijne handen en ik liet hem met rust. Eenigen tijd daarna kwam hij tot mij en zeide: //Ja, Mijnheer, al mijne zonden zijn mij vergeven en ik heb het eeuwige leven.quot; — //Hebt gij een engel gezien?quot; vroeg ik. ,/Neen.quot;— ,/Is eene wonderbare vreugde, een treffend gevoel over u gekomen?quot; —//Neen.quot;//Hoe zijt gij er dan zoo zeker van?quot; — ,/Ik geloof het woord Gods en zijne beloften, en vertrouw mijne ziel geheel en al aan mijn Heiland toe. Ik ben nu zoo zeker, dat mijne zonden mij vergeven zijn als ik door het venster daar buiten de boomen aanschouw.quot; — Dat is geloof!
Op zekeren dag dat keizer Napoleon eene groote parade hield, ging zijn paard met hem op hol;hij raakte den teugel kwijt en het paard rende in vliegende vaart voort. De keizer bevond zich in levensgevaar. Een eenvoudig soldaat waagde zijn eigen leven, wierp zich voor \'t paard en het gelukte hem het tot staan te brengen. Napoleon zeide tot hem: //Ik dank u, kapitein!quot; — //En van welk regiment Uwe Majesteit?quot; vroeg de man. Hij vroeg niet of het dan wel waar was, dat hij op .eenmaal kapitein was geworden; Napoleon had het hem
28
gezegd en hij geloofde aan zijn woord. Hij had geen kapiteinsuniform, hij had geen kapiteinsdegen, maar hij had \'s keizers woord. En de keizer was zoo verblijd met dat onbepaalde geloofsvertrouwen van den soldaat, dat hij antwoordde: ,,Van de eerste afdeeling mijner garde.quot; Daarop gaf hij zijn geweer in de hand van een anderen soldaat over en begaf zich naar de andere officieren der lijfwacht. //Wat wilt gij hier doen?quot; zeide men. //Ik ben kapitein!quot; — //Gij kapitein?quot; Maar hij liet het zich niet weder afnemen.
En gij. Christen, zoudt gij den Koning der koningen en den Heer der Heeren minder gelooven dan de soldaat zijn keizer ? Wilt gij nu niet met mij overluid den eenigen Duitschen volzin uitspreken, die ik \'t eerst kende ; //Jezus, red mij nuquot;? Laat ons allen tezamen zeggen: Jezus, red mij nu! Jezus, red mij nu. O, twijfelt nooit meer. En wanneer de duivel komt en u tot twijfel verzoekt, zegt dan met den soldaat: //Hij heeft het gezegd.quot; De twijfelingen zijn altijd van den duivel en het geloof komt altijd van God. O, kind Gods, werpt nu den twijfel uit uw hart, werp uit het ongeloof, dat u zoolang onrustig en ellendig heeft gemaakt. Leg het ter zijde van den weg, en laat uw hart blijven in het Woord Gods en in de liefde, waarmede Hij u bemind heeft. Van de vruchten zullen wij later spreken.
Luther zeide eens tot de Katholieken: //Gij wilt vruchten hebben opdat gij daardoor boomen verkrijgt; maar bij ons gaat het anders, wij hebben boomen en dan krijgen wij ook vruchten.quot; 0, kind Gods, hoe kunt gij verwachten, dat gij de zegepraal over de zonde zult behalen en de kracht der beloften Gods ervaren, zoo-
29
lang gij niet eens weet, zoolang gij nog twijfelt of uwe zonden vergeven zijn of gij een kind Gods zijt, ja dan neen. Kimt gij niet nog dezen avond uwen blik opwaarts wenden naar den gekruisten Christus, die u tegemoet roept: //Zie, Ik heb uwe zonden gedragen in mijn lichaam aan het kruis.Kunt gij Hem niet vertrouwen als Hij, na het offer volbracht te hebben, tot u zegt; //Kom tot Mij, Ik zal u ruste geven\'\'F Ik bid u : als gij te bed gaat, laat het laatste woord zijn, o vergeet het niet: Jezus, red mij nu.quot; En aan den morgen, wanneer uw hart nog rustig is en uwe hersens nog niet verward zijn door alle bezigheden van uw beroep, zeg dan wederom met vast vertrouwen : //Jezus, red mij nu.\'\' En wanneer gij geen gevoel en geene vreugde in uw hart gevoelt zeg dan dat éene zinnetje maar weder. God redt u niet om uw gevoel, zeg het in \'t geloof, ook als gij in het geheel niets gevoelt: //Jezus, red mij nu.quot; — Voor eenige dagen kwam iemand tot mij en zeide : //O ik was zoo gelukkig, toen ik in uwe vergadering mij bevond, ik wist waarlijk niet wat ik van vreugde daen zou; maar nu is alles weg en ik gevoel mij weder zeer ellendig.quot; Ik zei tot hem; Het verheugt mij, dat uw geluk over is.quot; Toen zag hij mij verwonderd aan. Ik vraagde hem; //Zijt gij wel eens langs den spoorweg door een tunnel gereden, en waart gij minder zeker in het donker dan in het licht, en zijt gij niet uit de duisternis weder in het licht gekomen? De groote God in den hemel heeft gezien, dat gij niet op den Heere Jezus Christus, maar op uw gevoel hebt vertrouwd en toen heeft Hij dat gevoel weggenomen juist opdat gij Hem alleen vertrouwen zoudt en niet uw gevoel.quot; — //Oquot;, zeide hij, ,/nu ben ik blij.
30
nu ben ik weder tevreden. In het hotel, waar ik mijn intrek had genomen, kwam ongeveer te dierzelfder tijd een rijke, oude heer mij tegemoet. Ik zeide een vriendelijk woord tot hem, maar toen hij mij aanzag brak hij uit in tranen en sprak : ,/0 mijnheer Smith, ik ben een groot zondaar.—• Ik antwoordde : //Het verheugt mij, dat gij ook weet een zondaar te zijn; God heeft dit altijd geweten; maar nu gij het ook weet heb ik eene blijde boodschap voor u ; //Jezus is in de wereld gekomen om zondaren zalig te maken.quot; Hij ging met mij naar mijne kamer en weende. Wij knielden samen neder en hij leerde zoowel over zijn gevoel als over zijne zonden heenzien en den Heer Jezus volkomen vertrouwen. Hij verliet mij en weende niet meer van treurigheid maar van vreugde, en meermalen heeft hij later tot mij gezegd hoe gelukkig hij zich gevoelde en hoe blijde hij was, dat Jezus hem verlost had.
Zoo heb ik dan getracht dezen avond den grond te leggen, den grond des geloofs in den Heere Jezus Christus en niet in het gevoel. Wanneer ik het voorrecht heb deze rede voort te zetten, dan zal ik trachten u aan te toonen, dat //zooals gij den Heer Jezus Christus hebt aangenomen, gij ook in Hem moet wandelen. Wanneer er nu dezulken hier zijn, die nog nooit den Heere Jezus Christus gekend hebben. Hem nog nimmer beminden, en ook nooit beproefden Hem te dienen, dan wenschte ik tot hen nog een enkel woord in alle liefde te spreken.
Een jonkman zeide tot mg; ,/0, wanneer gij toch het Evangelie eens zóo kondet uitleggen, zoo eenvoudig, dat ik het slechts opnemen en aanvatten kon!quot;
31
Nu, het was mijne bedoeling dezen avond het Evangelie zoo eenvoudig uit te leggen, dat een kind van vijf jaar het kan verstaan, en dat niemand deze plaats zou verlaten zonder öf het een of het ander te doen, of het Evangelie aan te nemen öf de genade Gods met voeten te treden en Hem zijne vergiffenis weder in het aangezicht terug te werpen. Hebt ge daar wel aan gedacht, dat, waar de apostelen het Evangelie predikten de bekeering bijna altijd plotseling plaatshad? Waar wij nu datzelfde Evangelie hebben, laat ons daar ook datzelfde gevolg verwachten, dat zij toen hadden in hun tijd. — Ouder de allereerste prediking van het Evangelie werden 3000 meuscheu bekeerd, plotseling bekeerd, en 3000 zulke menschen, die de allergrootste zonde begaan hadden, welke op de wereld te bedenken was, die voor weinige dagen uitgeroepen hadden; //Kruist Hem! Kruist Hem!\'\' Van deze werden er 3000 tot den Heer bekeerd. — Bijna terzelfder tijd toen de stokbewaarder Paulus en Silas in de gevangenis geworpen had, werd hij verwekt, had berouw, geloofde in den Heere Jezus Christus en werd zalig. Vele lieden zijn in de vergaderingen gekomen om daarmede te spotten en te schertsen, maar ze zijn gebleven om te bidden, en toen zijn ze naar huis gegaan in het bewustzijn dat hunne zouden vergeven waren. — Ik zou den ganscheu nacht aan het woord kunnen blijven als ik voorbeelden van plotseliuge bekeeringen wilde bijbrengen, die ik zelf gezien en ondervonden heb. O, jongeling en jongedochter, gij die uw gezicht en uw hart naar de wereld en uw rag naar God toekeert, gij hebt gezien hoe de militairen op het enkele woord van huu kapitein: //Keert\'\' zich geheel omdraaien en den
32
rug toekeeren aan. al wat zij eerst in het gezicht hadden. Gods bevel luidt: //Bekeert u!quot; Keert uw hart, dat der wereld en der zonde toegekeerd is, om. Doe boete! 0 keer u af van de zonde en de wereld en wend uw aangezicht naar God. Doe dat nu. En wanneer gij dat doet en zoodra gij dat doet, zie op den Zone Gods, die aan het kruis voor u heeft gebloed. Vertrouw Hem van nu aan voor tijd en eeuwigheid. De apostel leert mij het te zeggen: //Geloof, geloof in den Heere Jezus Christus eu gij zult zalig worden/\' even goed als de stokbewaarder tc Filippi, gij zult naar huis gaan en u ter ruste leggen als een verlost zondaar. Denk maar niet dat dit een voorbijgaande rook of een morgennevel zou zijn. Neen, neen, het zal de wedergeboorte uwer ziele wezen in het rijk Gods. Wanneer gij in den Heer Jezus Christus gelooft, dan zullen de engelen in den hemel zich verheugen over een zondaar, die wedergeboren is. Laat ons bidden.
0 God, wij danken u voor de groote liefde, waarmede Gij zondaars hebt liefgehad. En nu trek Gij, ja trek Gij zelf de bekommerde harten tot u. Bewerk Gij die harten, dat zij U vertrouwen wat aangaat de vergeving hunner zonden; dat zij het nu doen. Heer. Dat zij hun gansche vertrouwen op uwen Zoon Jezus Christus stellen en in Hem datgene vinden, waartoe Gij Hem ook gezonden hebt. Zegen ons, zegen uw volk, uwe kinderen hier ter plaatse. Laat dit het begin zijn van een grooten honger en dorst naar U en uw woord. En laat ons allen thans naar huis gaan met het woord op de lippen en in het hart: Jezus redt mij nu! Amen.
Gehouden te Elberfeld, den len Mei 1875.
Gisteren hebben wij getracht de rechtvaardigmaking door het geloof iu het rechte licht te stellen, thans willen wij spreken over de heiligmaking, die uit de rechtvaardigmaking voortvloeien moet. Wij worden des Heeren eigendom niet door de gerechtigheid onzer eigene werken, geene werkheiligheid baat ons voor God; ook is het niet de heiligmaking, waardoor wij worden verlost, maar de heiligmaking is onmisbaar nadat wij verlost zijn. Toch kunnen wij onszelven tot geene heiligmaking brengen; nog eer zou de spin haar web aan de sterren vastmaken, eer wij daartoe uit onszelven instaat zouden zijn. De hulp moet van boven tot ons nederdalen. Wanneer gij u onder de wet plaatst doe dan ook wat de wet u gebiedt, gij zult dan van zelf ervaren, dat gij het niet vermoogt. De wet zegt: //Doe dat!quot; de genade zegt: //Ik heb het gedaan!quot; De wet vordert een rein hart; de genade zegt: ,/Een nieuw hart geef ik u.quot; De wet kwam onder donder en
3
34
bliksem op deu Sinaï neder; maar de genade is door Jezus Cliristus geworden. Zie nu toe, dat gij uzelven niet onder de wet stelt, want zij verdoemt u; de genade maakt zalig. De blijde boodschap, die ons door Christus is gebracht, is deze, dat niet alleen de gerechtigheid uit het geloof voortkomt, niet alleen de rechtvaardigmaking, maar ook de heiligmaking. ,/Gelijk gij Christus Jezus den Heer hebt aangenomen, wandelt alzoo in Hem.\'\'
De kinderen Israels hadden toen ze in Kades Bar-nea waren, dadelijk het land Kauaan kunnen binnengaan. Hun ongeloof hield hen evenwel in de woestijn. Dit staat zeer duidelijk vermeld in den brief aan de Hebreën. Wien zwoer God, dat zij niet in de ruste zouden binnengaan? — Immers, den ongeloovigen. Wij zien dat de Israelieten niet hebben kunnen ingaan van wege hun ongeloof. Laat ons nu zorgen, dat ook wij niet terugblijven door ongeloof. In het volgende hoofdstuk uit de Hebreën hooren wij, dat voor de geloovigen nog eene ruste overblijft. Er zijn er, die een voortdurenden sabbat in hunne harten vieren; wanneer zij verzocht worden zoo verbranden zij met vuur al wat hun vrede heeft verstoord.
Laat mij dit u nog duidelijker maken door uwe aandacht te bepalen bij de verspieders. Zij brachten een druiventros mede en zeiden van het land: //Ziet dit is zijne vrucht!quot; Maar onmiddellijk daarop roepen ze: //Wij zullen tot dat volk niet optrekken, want ze zijn sterker dan wij. Wij hebben daar reuzen gezien en waren in hunne oogen als sprinkhanen.quot; Twee dezer verspieders echter wilden deu Heer in alles gehoorzamen, Hem ten einde toe volgen; zij zeiden:
35
,/Dat land, door hetwelk wij doorgegaan zijn, om het te verspieden, is een goed land. Laat ons vrijmoedig optrekken en dat erfelijk bezitten, want wij zullen dat voorzeker overweldigen.Maar het ongeloovige volk wilde naar hen niet hooren. En weder verhieven Jo-zua en Kaleb hunne stem en spraken: //Het land, door hetwelk wij getrokken zijn om dat te verspieden, is een uitermate goed land. Indien de Heere een welgevallen aan ons heeft, zoo zal Hij ons in dat land brengen!\'7 De tien anderen zagen slechts op hunne eigene zwakheid en de sterke reuzen, die ze aanschouwd hadden, en zoo verloren zij te Kades het heerlijke standpunt, waarop zij gestaan hadden, en konden Kanaiin niet binnengaan tot de laatste twijfelaar gestorven was. Evenmin kunt gij in die ruste binnentreden tot gij den laatsten twijfel aan Gods beloften hebt uitgeworpen. Ik verheug mij, dat ik bij u mannen gevonden heb, die ook zoo spreken, die met Jozua en Kaleb zeggen: //Indien de Heer een welgevallen aan ons heeft, zoo zal Hij ons dat land geven. Alleenlijk weest tegen den Heere niet wederspannig!quot; Maar menigeen spreekt ook als toen ter tijd. Ach, het volk zeide, dat men hen steenigen moest. Toen verscheen de heerlijkheid des Heeren in den tabernakel voor de oogen van gansch Israel.
Laat ons nu eens het boek Jozua inzien. De Heere God gaf het geheele land in zijne hand. In Kades Barnea waren reeds alle bezwaren overwonnen. Toen en daar hadden zij het land Kanaiin kunnen binnengaan. Daar evenwel hun ongelopf hen zoodanig aankleefde moest een bepaalde lijn, een stroom, hen van het beloofde land scheiden. — O, kind Gods, laat mij
3*
/
36
u terugleiden naar dat Kades Barnea. Herinnert gij n nog den tijd toen gij daar waart, toen het u daar duidelijk werd, dat u al uwe zonden vergeven waren? Als gij toen in het vaste vertrouwen op den Heere eens juist zoo gesproken hadt als de beide geloovige verspieders — als gij toen met uitzicht op Jezus het vaste vertrouwen gehad hadt, dat gij nu ook in eene levendige gemeenschap met Hem zoudt blijven? Toont u niet uw Bijbel op iedere bladzijde beloften, die gij u moogt toeëigenen ? Heeft Christus u daarvoor aan het kruis verlost, dat gij nu slechts een leven van twijfel zoudt leiden ? Neen, neen. Hij heeft u verlost opdat gij met Hem leven zoudt. Ik dank mijnen God, dat ik dezulken aantreffen mag, die van het eerste oogenblik hunner verandering af in het land der beloften geleefd hebben. Maar ach, zoovele anderen leven niet in voortdurende gemeenschap met Jezus.
Mijne broeders, de twijfel moet sterven; het ongeloof moet er onder. Mozes, die de wet voorstelt, moet ook sterven. Gij hebt uwen God langen tijd uit \'plichtgevoel gediend, gij moet het nu eens uit liefde beginnen. Eene min doet haar plicht, omdat zij betaald wordt. Maar wie neemt het kind en verzorgt het den ganschen langen nacht, zonder zelfs over plicht te denken? Zij, die haar naam en stand verliezen zou, wanneer er van plicht sprake ware — de moeder. Zoo moet ook Mozes sterven, opdat de genade in hare vrucht, de liefde, geboren worden. Denk u eene bruid; zij is weggevoerd uit baars vaders huis naar een vreemd land. Dat vreemde land, haar nieuw vaderland, is haar een paradijs geweest. Hoe is het mogelijk dat dit paradijs haar tot een gevangenis wordt? Ach, de bruid bleef niet
37
wie ze was, ze is nu zóo ver achteruit geraakt, dat ze slechts haar plicht doet. Een deel van het volkomen vertrouwen is verdwenen, de liefde is tot een plicht geworden. Men spreekt van huwelijksplichten. Wanneer komen die tepas? Immers alleen als de liefde verkoeld is. Dat is nu, helaas, de toestand van een groot deel der Christelijke kerk. Zij doet alleen uit plichtgevoel wat de Heer uit liefde van haar begeert.
In Bazel logeerde ik bij een Christelijk vriend. Hij had een groot vermogen geërfd en woonde in een zeer groot en prachtig huis met sierlijke ruime kamers. Wat zoudt gij wel van hem gezegd hebben, wanneer hij in plaats van gebruik te maken van alles waarover hij beschikken kon, alleen in het kleine portier skamertje ging huizen? En dat is toch ook een beeld van een groot deel der gemeente des Heeren. Velen hebben slechts deel aan de rechtvaardigmaking door het geloof, maar zij durven de rijke erfenis, die hun daardoor tebeurtviel, niet aanvaarden.
En Jozua sprak tot het volk: „Ik weet, dat de Heer u dit land gegeven heeft. ^ De satan weet ook wel, dat dit land ons toebehoort, maar hij doet zijn best ons te overtuigen, dat het leven niets anders is dan een struikelen en vallen. Laat ons niet naar zijne stem luisteren, hooren wij liever naar de twee verspieders. Zij zeggen: //Wij kunnen het land wel binnengaan.Hoort de stemme: „Ga het land binnen!quot; In een bedestond kwam eens een oud, eerwaardig man tot mij, en vroeg: //Hoe komt het toch, dat wij zoo struikelen? Er is toch een betere weg, en de Schrift toont ons een beteren.quot; Later kwam hij weer en betuigde: //\'t Is reeds veertig jaar. dat ik verlost ben.\'\'
38
Hij was eeu geloovig Christen, zooals hij meende, en toch was zijn leven een voortdurend struikelen en weder opstaan. Hij zeide: ,/Hoe zal ik toch over de Jordaan gaan?quot; Ik antwoordde: ,/Dat kunt gij niet wegens uw ongeloof. Gij moet ook wachten tot de Heer doet wat gij begeert en meer geloof in uw gebed stellen.quot; Wij knielden samen neder. De oude man stortte tranen en riep altijd nog: //Hoe zal ik toch ingaan?quot; Hij was een teeder Christen en meende, dat hij zijn Heer bedroefd had. Ik zeide tot Hem; //Gij zijt tot een tempel van den Heiligen Geest geworden toen gij Jezus eigendom werdt, en zoodra gij zegt: ik wil den Heere gehoorzamen, zoodra gij dit beslist zegt, kunt gij het ook.quot; Van dat oogenblik af vertrouwde hij den Heer en zijn vertrouwen werd telkens groo-ter. Zoo ging hij door de Jordaan en zeide mij, dat dit oogenblik het zaligste van zijn geheele leven geweest was. Vele jaren later heeft hij mij gezegd, liever alles te willen verliezen dan dezen geloofsmoed. Het laatste woord, hetwelk ik van hem hoorde, want tij is nu reeds boven, was een woord van dank, dat hij door de Jordaan was gegaan.
Het heet verder bij Jozua : //Na drie dagen gingen de ambtlieden door het midden des legers en geboden het volk: ,/Wanneer gij zult zien dat de priesters en de levieten de arke des verbonds des Heeren uws Gods dragen, zoo staat op van uwe plaats en volgt haar na.quot; Heeft het Woord Gods heden uw hart getroffen? Ziet gij de arke des verbonds daar voor u uit dragen? Dan klinkt ook tot u het woord: //Volgt haar na!quot; De arke des verbonds is het zinnebeeld van Christus. Tusschen Hem en n is een groote afstand. Er is er slechts Eeu
39
op deze wereld geweest, die van zijn wieg tot zijn graf Gods wil gedaan heeft; Hij was het van wien God zegt: //Deze is mijn geliefde Zoon in welken Ik mijn welbehagen heb; hoort Hem!\'\' Het Woord Gods vraagt niet van n dat gij iets doen zult wat gij niet kunt; gij moet alleen op het rechte standpnnt gaan staan, het standpunt, vanwaar uit uwe heiligmaking niet meer den kreeftengang gaat. Het is geen gezonde boom, die niet groeit. De volkomen overgave aan den dienst Gods is alleen de normale toestand. Al wat daar tegenover staat, is krankheid der ziele. God wil dat wij ons geheel aan Hem overgeven, dan zullen wij ook in Hem opwassen. De groene appel is vóór Juni in zijn geheel volwassen, maar hij rijpt eerst in October. Het kind is op zijn zesde jaar als kind volgroeid, maar daarom is het nog zeer verre van den mannelijken leeftijd. Wanneer gij honderd jaren mocht leven, zoudt gij telkens meer inzien, dat er een zeer groote afstand tusschen u en den Heer bestaat. Gij zult eiken dag meer ervaren, dat in uw vleesch geen goed woont. Daarvan kunt gij echter allen overtuigd worden door geloovige gehoorzaamheid. Wie de proef niet neemt kan niet uit ervaring spreken. De Heer zegt slechts van zijne gehoorzame knechten: //Wanneer gij zult gedaan hebben al wat gij schuldig zijt te doen, zoo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben slechts gedaan al wat wij schuldig waren te doen.quot;
Voor alle zonden, die wij nog niet als zoodanig kennen, hebben wij verzoening in het bloed van Christus. Voor alles wat wij als zonde leerden kennen, vinden wij altijd weder verzoening voor zooverre ons
40
geloof reikt. Deze stelling is niet in tegenspraak met het gevoel van eigen eenvoudigheid. Mijn dochtertje van twee jaren vond op zekeren dag mijn inktkoker „ en goot dien over haar wit zomerkleedje uit. Zij had zulk een pret over de zwarte vlekken en strepen, dat zij het overschot over mijn lichten pantalon goot, en daarbij zag zij mij zoo vriendelijk en blijmoedig aan alsof zij mij een mooien ruiker had gebracht. Ach, ze wist niet beter. Ook wij, mijne broeders, maken dikwijls groote vlekken en begaan grove fouten, terwijl wij meenen den Heer te dienen; maar Hij ziet ons aan als ik miju dochtertje en vergeeft ons onze misslagen.
Laat ons Jozua\'s woord goed verstaan. Hij sprak tot het volk: //Heiligt u, want morgen zal de Heer onder u een wonder doen.quot;
De Heer vordert u op om in den dood te gaan. God wil groote dingen doen. Heiligt u, want morgen zal de Heer een wonder doen. De Heer wil ook in Duitschland wonderen doen. Houdt gij dat voor onmogelijk? O, laat dit woord nooit weer over uwe lippen komen. Wanneer gij den Heiligen Geest ontvangen hebt is het dan onmogelijk God te gelooven? Het is menschen eigen, dat ze zich gewoonlijk vasthouden aan hetgeen niet goed voor hen is. Kondt gij u van dit denkbeeld losmaken, dan zoudt gij rust vinden. Uwe zorgen maken u ellendig. Gij moest al uwe zorgen en bekommernissen op den Heer Jezus werpen; maar dit doet ge niet en daardoor wordt ge telkens ellendiger. Een man ging op weg met een zwaren last op zijn schouders, waaronder hij telkens diep en droevig zuchtte. Een ander kwam met een wagen hem
41
voorbij en noodigde hem vriendelijk uit met ziju zwaar pak op den wagen plaats te nemen. Dit geschiedde. Maar na eenige oogeublikken bemerkte de eigenaar van den wagen, dat de arme man wel op den wagen geklommen was, maar zijn pak nog altijd op de schouders had. Hij riep hem toe: dat hij toch zijn last zou nederwerpen, maar kreeg ten antwoord: 0, dat is te veel gevergd; dat gij mij opneemt is reeds zeer vriendelijk van u, zoudt ge nu ook mijn last mij afnemen? Wees niet zoo dwaas als die man. De Heer heeft u aangenomen, zou Hij nu ook uwe lasten niet dragen? Wilt ge Hem dit niet toevertrouwen? Misschien is dat juist het punt, waar gij de Jordaau moet overtrekken. Als gij het den Heer toevertrouwt zal Hij u helpen.
Het was oogsttijd. De Israelieten moesten de Jordaau overtrekken om daaraan deel te nemen. De Jordaau was zeer groot en het doortrekken was zeer bezwaarlijk. Wanneer de Kiju zijne oevers overstroomd heeft en wij er dan eens door moesten! Als wij dan aangemaand werden slechts ouze voeten in dat water te dompelen, dan moest het water ook terugwijken als God het verkiest. Het onmogelijke doet God, en wat meer is: het onmogelijke vraagt God van ons. Jezus zeide: ,/Strek uwe hand uit!quot; Ze was verdord, maar ze werd gezond evenals de andere hand (Luk. VI: 10). Alle dingen zijn mogelijk bij God. En alle dingen zijn mogelijk voor hem, die gelooft. O, kind Gods! hoe gij daar ook zit, in welke nood of bekommernis het zij, waag het slechts uwen Jozua te vertrouwen! dan zult gij door de Jordaan geraken. Gansch Israel ging er droogvoets door. Zoo zal ook ieder geloovig kind
42
Gods de overwinning behalen. Zoo zal hij spreken: ik zal van nu voortaan al mijn vertrouwen op Hem stellen. Wij, die gelooven, gaan in in de sabbatsrust.
Op bet einde van bet boek Jozua herinnert deze het volk aan alles wat God beloofd heelt en maakt hen daarbij opmerkzaam, dat het ook geschied is. Zoo lang Jozua leefde behaalden de Israelieten altijd de overwinning. Onze Jozua sterft nooit. Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. Met Hem kunnen wij een leven leiden als koningen, indien wij slechts in zijne gemeenschap blijven.
Nu willen wij ter harte nemen wat wij lezen 2 Kron. XXIX. In het eerste jaar van Hiskia\'s regeering was er in Israel een groot verval. Hij riep de priesters en levieten tezamen en sprak tot hen: ;/Heiligtii; heiligt des Heeren huis.\'\' De priesters traden het inwendige van den tempel binnen. De priesters werden toen uit de levieten genomen. Tegenwoordig zijn er vele levieten, die evenwel nooit priesters worden, \'t Zijn vrienden des Heeren, ze behooren bij den dienst, maar zijn nooit het inwendige heiligdom binnengetreden, Er zijn er veel, die het licht in den tabernakel niet zien. De Heer heeft ons geroepen om het heiligdom binnen te gaan en wij moeten er niet weder uitgaan. Het voorhangsel is voor ons verscheurd. Maaide godsdienst in den tempel was in verval geraakt. De priesters hadden hem verzuimd en er was allerlei vuil en ontuig in den tempel gekomen. De gedachten, welke ik voor u uitspreek, hebben zoowel hare toepassing op geheele gemeenten als op enkele Christenen. O mijn broeder, mijne zuster, zijt gij u wel bewust, dat gij de tempel Gods zijt, dat God in u wonen en
43
wandelen wil? Gelooft gij niet, dat de ongeloovigen. die u omringen, als ze recht wisten wie ge zijt, u lioog zouden vereeren? Bij de verschijning op den Thabor werd de sluier een weinig opgelicht en de Heere Jezus blonk in zyne heerlijkheid, zelfs in zijne kleeding. Gij kunt Hem gelijk worden gemaakt, maar het deksel des ongeloofs verbergt al deze dingen. Maar
ö O O
dit deksel moet verscheurd worden, en gij moet het inwendige van \'s Heeren tempel binnendringen. Mijne geliefden, gij zijt niet alleen als gemeente des Heeren plaatsvervangers van Jezus op aarde, gij zijt ook zijn boek, zijn brief. De wereld leest dezen brief, zij leest uw leven na. Wanneer zij slechts een ding ziet, dat niet met Christus overeenstemt! O, laat het bewustzijn ■dat God in u leeft, u vau de zonde terughouden! Luther schreef eens : ,/Christus leeft in mij.7\' Wanneer dit lichaam, dit hart, dit geheele wezen de tempel Gods is, zoo laat ons daarbinnen treden met het licht van zijn Woord en laat ons al het onreine, al het onheilige, allen hoogmoed, trotschheid, toorn, eerzucht en dergelijkeu liever uitdrijven. Wij vinden 2 Kron. XXIX: 7, dat de Israelieten de deur van den tempel toegesloten hadden, de lampen uitgebluscht en geen reukwerk ontstoken en geen brandoffer gebracht in het heiligdom van den God Israels. Hoe staat het met deze dingen bij u ? In plaats, dat gij een deur zoudt zijn, zoo zijt gij misschien een hinderpaal geworden. Wat is de reden dat gij zulk een hinderpaal werdt? Ligt de oorzaak in uw toorn, in uw eerzucht? Wanneer gij zelf in het onzekere blijft of gij den Heer al dan niet toebehoort, zoo vraag het aan uwe vrouw, aan uw kind, aan uwe dienstboden, die zullen het u wel
44
zeggen. Hebt gij gedaan als de Levieten? Zij hadden hetquot; licht uitgebluscht. Wat gebeurt er wanneer de wachters in den lichttoren het licht uitblusschen ? Velen gaan daardoor verloren. Hebt gij ook geen reukwerk, geen lofoffer voor God ? Hebt gij opgehouden de offers te brengen? Hebt gij uwe eerzucht reeds geofferd? Er heeft er slechts Een op aarde geleefd, die zijn leven volkomen ten offer heeft gebracht; maar ook gi) kunt u uwen Heiland als een brandoffer overgeven. — Vers 16 staat: ,/Maar de priesters gingen binnen in het huis des Hoeren om dat te reinigen, en zij brachten uit in het voorhof van liet huis des Heeren alle onreinigheid, die zij in den tempel des Heeien vonden; en de Levieten namen ze op om naar buiten uit te brengen in de beek Kedron.quot; O lieve Christen! zijt gij bereid u heden te reinigen en alle onreinigheid quot;naar buiten te dragen? Wanneer gij niet in ge-heele gemeenschap met God leeft, zoo is er iets in uw hart aanwezig, dat u hindert. Een dienstknecht Gods bezocht mij op zekeren avond en zeide: hij geloofde dat ik ongelijk had, wanneer ik deze dingen zeide en leerde. Ik vroeg hem: „Hebt gij vrede met God?quot; Hij antwoordde: „Ja.quot; Ik vraagde hem: „Hebt gi] dien vrede, die alle verstand te boven gaat?quot; Hierop durfde hij geen j a zeggen, sloeg de oogen neder en sprak : „Eene onafgebroken gemeenschap met God heb ik niet.quot; Ik vroeg hem verder: „Zoekt gij dezen vrede?quot; Daarop deelde hij mij mede : hij was er mede in de war of eene zekere zaak, die hij zich in zijn hart had voorgenomen, goed of kwaad ware. Hij openbaarde mi] die zaak en ik zeide tot liem: „Zij is zonde. Gij moet in den ge-bede vergeving zoeken.quot; Toen knielde hy neder. Ik
45
vroeg liem; //Hebt gij die zaak opgegeven ?quot; Hij zeide: //Neen.quot; Hij moest nu nogmaals nederknielen, maar nog vond hij geene ruimte. Ik zei tot hem: //Geef het toch op! God heeft u daartoe de kracht gegeven.quot; Hij kromde zich als een worm en zeide: //0 het valt mij zoo zwaar.quot; Ik antwoordde: //Gij moet het opgeven al zou het uw leven kosten. Het is niet noodig dat gij leeft, maar het is noodig dat gij het Woord Gods gehoorzaam zijt. De eerste Christenen hebben het niet noodzakelijk geacht, dat zij leefden, maar zij zijn den Heer gehoorzaam gebleven. Alles wat zich tusschen u en uwen God wil dringen moet uit den weg gedaan worden; al ware het zelfs uw rechterhand, houw haar af! Op hetzelfde oogeublik, waarop gij het beslist meent God gehoorzaam te zijn, staat de Heilige Geest aan uwe zijde. Maakt dit oogenblik tot een gelukkig oogeublik, terwijl gij den Heer uw geheele gehoorzaamheid schenkt.
Het voor ons liggend verhaal zegt, dat, toen zij den tempel gereinigd hadden, zij de offers daarin ontstaken. Dit was ook na de reiniging noodig. God beware ons toch voor die dwaling, dat het na onze rechtvaardig-making niet meer noodig zou zijn iederen dag te bidden: //Vergeef ons onze schulden!quot; Ook wanneer wij in het geloof en in den Geest wandelen zijn er toch nog zoovele diugen voorhanden, die ons van God scheiden, dat wij dagelijks noodig hebben te roepen: //Vergeef ous onze zouden.quot; Ik keu geen tijd, waarin ik het bloed der verzoeniug van mijnen Jezus meer uoo-dig heb, dan wanneer ik iu de nabijheid des Heilands wandel. De apostel Paulus zegt: ,/Ik ben mijzelven van geen ding bewust, maar ik ben daardoor niet ge-
46
rechtvaardigd.quot; De apostel Jolianues zegt: ,/Wii ontvangen hetgeen wij bidden, als wij zijne geboden onderhouden.Johannes wist wat het zeggen wilde in gehoorzaamheid te wandelen. Ik kan deze schijnbare tegenstrijdigheid niet verklaren, maar de praktijk toont ze ons. De apostel Paukis zegt: „God is mijn getuige, en gijlieden ook, dat ik onberispelijk gewandeld heb.\'\' Onze wandel moet onberispelijk wezen. Voor zoover wij licht ontvangen hebben, vermogen wij ook voor God te wandelen — onberispelijk. Ik heb dikwijls tot mijn zoon, dien de Heer thans tot zich heeft genomen, gezegd: //Ik zie wel, dat gij zoekt tot mijn genoe-o-en alle dingeu te doen en uw leven in te richten,
O ~
zoodat ik vreugde van u beleef, maar toch vind ik nog veel gebreken in u.quot; Wanneer een Christen begint voor den Heer te waudelen, gaat het hem als een kind. Dat kind moet eerst leereu loopen. Men moet mij niet misverstaan en meenen dat ik eene vleeschelijke gerustheid prediken zou; niets is verder van mij af dan dat. Eeue beschouwing in het licht is «•eschikt om ons van deze dwaling los te maken
o
lu ons merkwaardig verhaal vinden wij, dat, toen de priesters het offer gebracht hadden, de zangers voor den dag kwamen. Geef acht op de woorden van vs. 27 en 28. ,/Ten tijd nu als het brandoffer begon, begon het gezang des Heereu .... en de gansche ge-meeute boog zich neder, als men het gezang zong.\'\' Zoo is het ook bij ons. Het beste is dat men aanbidt. Wanneer wij door het geloof in Jezus Christus verlost zijn en vrede met God hebben, wanneer wy Hem ons leven als een offer brengen en zyn wil in ons geschiedt, dan zullen wij Hem aanbidden. In den
47
hemel zullen wij niets meer te gelooven hebben, wij zullen dan alleen nog aanbidden. Wanneer wij in volkomen overgave den Heer aanbidden, niet dat\'t welk Hij in ons is, maar dat wat Hij in zichzelven is, zoo zullen wij onze hemelsche bestemming nader komen. — z/En zij loofden tot blijdschap toe, en neigden hunne hoofden en bogen zich neder (vs. 30).quot; Ik zie uit de volgende verzen, dat de offers zoo talrijk waren, dat er geene priesters genoeg voorhanden waren om ze op te offeren. Een Christen, dieu ik zeer goed ken, zeide eens tot mij: //Waarom zegt gij niet dat het volk meer geld voor den Heere moet overhebben?quot; Ik antwoordde: //Dat is niet noodig; wanneer zij het leven uit God hebben leeren kennen, zoo moet ik veelmeer zeggen: geef niet te veel!// In de vergadering te Oxford zeide ik bij zekere gelegenheid, dat het mij ongeveer 400 pond sterling gekost had om die bijeenkomsten tot stand te brengen. In een ommezien kwamen 1800 ponden bijeen en er bleven dus nog 1400 over voor de zending op het vaste land.
Toen men alle onreinigheid uit den tempel wegdeed was daarvan het gevolg, dat men zendboden liet rondgaan met de boodschap: //Komt en helpt ons!quot; O, er komt eene wolk over Duitschland, die zegen brengt. In onzen tijd wordt het waaien des Geestes in de harten van Gods kinderen openbaar. Ik bid u: geeft u over aan deu invloed van dat ruischen des Geestes. Werpt u op het Woord Gods met geloovige harten en vertrouwt het Hem toe, dat Hij ook u geve wat Hij reeds zoovelen gegeven heeft. Ons hoofdstuk sluit
O O
met de woorden: //Want deze zaak geschiedde haas-tiglijk.quot; Eenen nacht met den Heere geworsteld en
48
Jakob was Israel. Wat kan niet reeds een uur by u teweegbrengen, wanneer gij u geheel en gewillig overgeeft! Wat zou dat een heerlijk begin van een nieuw leven wezen!
Wij willen thans niet overluid bidden, maar iedere ziel moge zich in stilte met God bezighouden.
Gahouden te Barmen den len Mei 1875.
Professor Ckristlieb vau Bonn leest 1 Thessal. V : 15—23.
z/Ziet dat niemand kwaad voor kwaad iemand ver-gelde; maar jaagt allen tijd het goede na, zoo jegens elkander als jegens allen. Verblijdt u te allen tijd. Bidt zonder ophouden. Dankt God in alles: want dat is de wil van God in Christus Jezus over u. Bluscht den Geest niet uit. Veracht de profetiën niet. Beproeft alle dingen; behoudt het goede. Onthoudt u van allen schijn des kwaads. En de God des vredes heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. ^
Ik wensch slechts enkele woorden bij dat gelezene aan te knoopen. Gisteren hebben velen de opmerking gemaakt, dat onze gast uit Amerika hier slechts eene historische inleiding heeft gegeven. Hij zelf heeft mij daarover ingelicht. De heer Smith gaat in al zijne bij-
4
50
eenkomsteu trapsgewijze te werk. Hij begint met deze historische inleiding en gaat dan over tot het blootleggen van den weg des heils. schuldbekentenis en heenwijzing naar het rechtvaardigmakend geloot. Is deze grond gelegd dan gaat hij over tot de hoofdzaak zijner prediking, waartoe hij voornamelijk al de Christenen van Europa wil opwekken — de algeheele overgave aan den Heer, de heiligmaking geheel en al om met den apostel te spreken. Zoo hebben wij nu de inleiding, en iedere bijeenkomst moet slechts beschouwd worden als een deel der prediking in haar geheel. Die prediking is: heiligmaking door het geloot.
Wat nu de zaak zelf betreft, zoo laat mij in dit eeue woord herinneren, waarnaar wij behooren te handelen,
hoe wij ons ook tegenover deze beweging plaatsen: „beproeft\'alle dingen, behoudt het goede.quot; Laat mij u ook nog zeggen, welke gedachten in de weinige uren, welke ik met den heer Smith doorbracht, zich aan mij opdrongen. Ik ben levendig herinnerd aan de eerste weken van mijn bezoek aan Engeland. Er ligt in de Eugel-sche en Amerikaansche opvatting van het Christendom veel wat ons, Duitschers, eerst eenige bevreemding baart; waarbij wij onszelven moeten afvragen of wij dat- wel kunnen nadoen; of wij het met onze nationaliteit en bijzonder met onze kerkelijke theologie wel mogeu navolgen. Nu volgt daar vanzelf uit dat dit vreemde ons een weinig wantrouwig maakt. Maar het is mij duidelijk gebleken, dat wij toch zeer onbillijk zijn wanneer wij al wat ons vreemd toeschijnt maar aanstonds verwerpen omdat het vreemd is. Wy moeten naar het woord van den apostel handelen. Wij moeten billijk „beproeven, en het //goede behouden.
51
z/Laat ous onbevooroordeeld met liet oog op den Heere onderzoeken: Zijn Geest lieeft Hij beloofd om de zijnen iu de waarheid te leiden.
Er is nog iets anders, wat ik u zeggen moet. Ter eene zijde zijn er onder ons dezulken, welke zóo met de beweging ingenomen zijn, zóo aangedaan, zóo over-stroomend vol van lof en dank aan den Heer, dat zij van gansclier harte begeeren: al hunne vrienden mochten daarin dealen. Ook zijn er weder anderen, die zich maar moeielijk kunnen voorstellen, dat bij de tegenwoordige mate van Christelijke ervaring en kennis, zooals de Christenen die gewoonlijk bereiken, nog eene andere, wezenlijk nieuwe zou kunnen worden toegevoegd. Ik moet u allen aan dit woord des Heeren herinneren; z/Aan hunne vruchten zult gij ze kennen!quot; Laat ons op de vrucht zien. Laat ons niet voorbarig wezen nog ter eene, noch ter andere zijde. Ook onze lieve vriend uit Amerika zal zich moeten schikken naar den aard des volks, en wanneer een breede stroom van goddelijken zegen van zijn arbeid achterblijft, zal toch ook deze langzamerhand vormen aannemen, die met onze eigenaardigheden in verband staan. Dat is nu eene vraag voor de toekomst, maar laat ons nu zien of de vruchten ook werkelijk goede vruchten zijn, van welke wij moeten bekennen: ze kunnen niet uit het vleesch komen, en evenmin uit vleeschelijke opgewondenheid. Als wij ter anderer zijde vol zijn van de zegeningen, welke de Heer ons schenkt, laat ons dan ook waken voor het gevaar van met geestelijken hoogmoed neer te zien op hen, die ons nog niet volgen kunnen.
Wij moeten den leider van deze beweging onderscheiden van vele andere stemmen, die zich bij hem voegen
4*
52
en wel wat buiten de maat gaau — namelijk buiten de Bijbelsche maat. Wij willen namelijk met vergeten, dat bij al het zalige rusten in den Heer, ons ook geboden blijft, met geduld de loopbaan te loopeu, die ons voorgesteld is; dat ook voor de allerbeihgsten m dit leven nog „strijd tot den eindequot; overblijft Hoe meer er ook in deze beweging ook iets te poli]sten ot te voltooien blijkt noodig te zijn, des te meer geldt bet woord: „Beproeft alle dingen, behoudt be goete. Wanneer bet nu evenwel blijkt, en ik geloof dat bet blijkt, dat er zijn, die voor God en de broeders betuigen kunnen: „Ik beb meer ontvangen dan ik vroeger bad;quot; en vooral als deze betuigingen zich telkens vermeerdereu, veroorlooft mij dan ook nog deze opmerking, laat ons tocb den Heer om veel ootmoed vragen, opdat wii, als wij erkennen dat er werkelijk nog veel aan ons geloofsleven te verbeteren is, dat het bij ons door onbeslistheid en wereldzin veel te veel een vallen en opstaan geweest is en nog is... o, laat ons ons dan ook niet schamen van anderen op dit punt gaarne iets te willen leeren. Het is voor onzen ouden mensch, vooral als wij leeraars zijn, en wel dezulken, wien men het tretuio\'enis geven kan dat het hun boven alles om e Evangelie, om het zuivere Evangelie te doen is, — diep verootmoedigend wanneer onze geloofsovertuiging me slechts, maar ook ons persoonlijk leven eene revisie behoeft Laat ons evenwel daarvoor niet terugschrikken wanneer het ons een zegen zou kunnen brengen. Onze zelfzucht wil niet gaarne scliuldbekennen, onze hoogmoed weet alles zoo opperbest... nu is de rechte weg tot werkelijken, rijken zegen, dat wij om veel ootmoed bidden, opdat Gods Geest ons aan onszelven omdekke;
53
dan eerst kunnen wij ook opwassen. Eu dat alleen door dat eene Hoofd, dat ons Zijnen Geest beloofd heeft.
Nog iets. Door een protest uit Zuid-Duitschland uitgegaan is het mij duidelijk geworden, dat ik ook hier aan eene zaak moet herinneren.
Men heeft wel eens gemeend: er stak iets achter deze beweging, ten onzent door den heer Smith in het leven geroepen. Men dacht al weder aan s e c t e m a k e r ij en kerkjes stichten. Wat anderen gedaan hebben of nog doen, is mij onbekend; maar zulk een doel is aan broeder Pearsall Smith geheel vreemd, hij komt niet arbeiden in den dienst van eenige kerk hoe ook genaamd. Hij is ook niet, en wil volstrekt niet wezen, het hoofd eener partij; alleen is het zijn doel het Evangelie te dienen. Hij gevoelt zich gedrongen datgene, wat hij zelf in zoo kinderlijk geloof heeft aangegrepen, wat hem nu zoo gelukkig maakt, aan anderen voor te leggen, opdat ook zij dat ter harte mogen nemen. Hij handelt uit den drang der liefde en des medelijdens met hen, wier Christendom zoo koud en dor is en hen-zelven niet bevredigt.
Hij meent, dat zij niettegenstaande hun Christendom nog een zwaren last dragen, waarvan zij door eene meer kinderlijke, volledige, ootmoedige overgave aan hun eenig Hoofd kunnen verlost worden. Hij strijdt voor geen kerk en wil in den dienst van geene partij zijn, maar alleen in den dienst des Heeren. Ik geloof, dat wij van dien kant niets behoeven te vreezen. Daarom willen wij bij alles wat wij hooren op den goeden, apostolischen grondslag staan: //Wij beproeven alle dingen en behouden het goede; wij willen aan de vruchten, die deze beweging ons te aanschouwen geeft, zoe-
54
keu te erkennen, of ze uit God is. Laat ons om dien Geest bidden.quot;
K. Pea.usa.ll Smith.
Vele Christenen heb ik hooren klagen, dat zij weinig genieten en dat zij begeeren naar meer licht eu meer leven uit God. Is dat ook uw geval; hebt gij, kind Gods, waarlijk begeerte naar eene rijkere, meer schriftmatige bevinding; naar die ervaringen van Gods zalige nabijheid, waarvan de Bijbel ons op verschillende plaatsen spreekt? Welnu, gij moogt daarom bidden; gij móogt God smeeken dat Hij u met Zijn Geest ver-vuile, maar zijt gij ook bereid u met den Geest Gods te laten vervullen? Met deu Geest vervuld zijn be-teekent in de allereerste plaats: van alle andere dingen ledig wezen. Wanneer gij beproefd hebt het kruis van Jezus Christus met de eeue hand aau te grijpen en tegelijk met de andere hand aau de wereld vast te houden — zoo moet gij nu eerst de wereld loslaten eu niet beide handen het kruis omklemmen, vóór gij een volkomen zegen kunt genieten. Het geheele laud zou tot in het hart bewogen wordeu wanneer alle Christenen, die hier tegenwoordig zijn, zich geheel en al zonder eenige terughouding aan hun Heiland overgaven.
o o o ~
Laat ons eens onderstellen dat een Christen, die tot dusverre niet met andere Christenen in aanraking kwam, maar uit het Woord Gods zijne geestelijke bevinding leerde eu naar dat Woord zijn levenswandel inrichtte, — laat ons eens onderstellen, zeg ik, dat zulk een met groote vreugde in eene vergadering van Christenen komt, met de gedachte bezield: z/deze Christenen hebben meer ondervinding dan ik,
zij hebben zich lange jaren ouderling kunnen opbouwen, elkander ondersteunen en van elkander leeren.quot; Hij komt onder hen om recht veel van hen te genieten; hij komt in de bedestonden en hoort nu hoe de een voor, de andere na opstaat treurig, terneergeslagen, somber; hoe de een na den ander klaagt, dat hij zoo weinig in gemeenschap met God leeft, dat hij zooveel gezondigd heeft en altijd weder zondigt. Die Christen uit de eenzaamheid heeft in zijn Bijbel gelezen, dat een Christen altijd blijde moet zijn, dat hij zelfs in de verdrukking zich moet verheugen, en hier vindt hij eene schare Christenen bij elkaêr, die iu plaats van zich te verheugen, slechts klaagt. Hij heeft in zijn Bijbel gelezen, dat het geloof de wereld overwint; maar bij deze Christenen vindt hij dat zij er zich over beklagen, dat zij en hun geloof door de wereld overwonnen -worden. Hij heeft in zijn Bijbel gelezen, dat de vrede Gods, die alle verstand teboven gaat, beide ziel en zinnen bewaart in Christus. En hier bij deze Christenen hoort hij slechts van een zeer afgebroken vrede. Ten laatste staat een van de ouderlingen dei-gemeente op en verhaalt uit zijne ondervindingen, dat hij zooveel gezondigd heeft en dat zijne gemeenschap met den Heer verre van bestendig is ; dat ziju geheele leven slechts uit een struikelen en weder opstaan bestaat; dat hij altijd weer in de zonde valt en er dan weer uit verlost wordt, en dat hij niet anders verwacht of het zal zoo blijven.
Ten slotte verzoekt de voorzitter den vreemdeling of hij ook een woord op het hart heeft ? Hij staat op en begint uit zijne bijbelsche ervaring te spreken over zijne zekerheid van in Christus gevonden te zijn ; hij getuigt dat
56
zijn leven niet zoo vreugdeloos is als dat der anderenr dat het ook niet bestaat uit een voortdurend struikelen,-: Christus is zijn leven. Hij spreekt daarover, dat hi] het getuigenis Gods heeft, dat hij Gode aangenaam is evenals Henoch in den grauwen voortijd, in het halfdonker der bijbelsche geschiedenis, dat hij evenals Henoch met God wandelt. Hij spreekt er ook van hoe hij bij toeneming der jaren, dat hij op den weg is, eene altijd grootere keunis bekomt van zijn zondigen toestand en hoe hem alle dingen op den duur zijn duidelijk geworden, die hij eerst niet verstond; dat hij langzamerhand als zonde heeft leeren kennen, wat hij eerst niet geweten had zonde te zijn; maar tegelijkertijd spreekt hij ook over de kracht Gods, over Hem, die de macht neeft al deze zonden te overwinnen. Kortom, hij spreekt in allen ootmoed, maar toch in alle waarheid van eene ondervinding als waarvan de Schrift ons de voorbeelden duidelijk geeft.
Nadat de vergadering is uiteengegaan, begeeft hij zich tot den ouderling der kerk, die voor hem had gesproken en zegt tot hem met diep medelijden: ,/0, mijn broeder, hoe komt het toch, dat gij in zulk een toestand zijt geraakt? Hoe komt het toch, dat gij zoo door de wereld zijt overwonnen in plaats dat de wereld door u overwonnen wordt ? Hoe komt het toch, dat gij zoo treurig en neerslachtig zijt en geen vreugde geniet in plaats van blijdschap te hebben? De Schrift zegt: ,/Zoo iemand overvallen ware door eenige misdaad, gij, die geestelijk zijt, helpt den zoodanige terecht in den geest der zachtmoedigheid; wil ik eenigen van deze broeders vragen, dat zij voor u bidden?quot; —- En wat antwoordt die ouderling, meent gij? //Ach, vriendr
57
liet is iu het geheel niet noodig, dat een bijzonder gebed voor mij gedaan worde; want zooals ik ben zijn de meeste Christenen rondom ons en wij kunnen ook niet verwachten, dat wij in deze negentiende eeuw nog even zulke ervaringen hebben als de Christenen tijdens de apostelen.quot; — //Maar,quot; antwoordt de andere weder, z/ik ben zeer bekommerd om uwentwil. Ik vrees dat uw toestand niet recht is voor God.quot; — //Stel u gerust/\' antwoordt de ouderling, ,/gij vergist u geheel. l)e Christenen kennen geen anderen weg, dan den mijnen. //Wij struikelen allen in velen, zegt Jakobus.quot;
O, mijne vrienden, het is een treurige, eene zeer beklagenswaardige ervaring, die thans by vele Christenen waarheid is geworden, welke ik in dat beeld heb getracht te schilderen. De kinderen Gods hebben een anderen maatstaf aangenomen dan het Woord Gods. Is het noodig, dat wij zondigen opdat wij achter de zuivere leer der onmacht komen, en hoeveel zonde behoort daartoe dan? Of welke soort van zonde is dat? //Waak op! waak op tot gerechtigheid en zondig niet!quot; Het is een ander leven, dat wij leiden, dan een leven in de zoude. De apostel zegt: //Het leven, dat wij thans leven, dat leven wij in het geloof des Zoons van Godquot; — is dat een leven van struikelen en vallen? Kunt gij ook maar voor een oogenblik denken, dat de groote God, die van alle eeuwigheid de rechtvaardigheid liefheeft en de zonde haat. met innig welgevallen op Zijne verloste kinderen kan nederzien, wanneer zij in de zonden blijven, in de zonden, waarvoor de Heer Jezus Zijn leven heeft opgeofferd? Is Christus aan het kruis gestorven, opdat wij in de zonden zouden blijven en ongestraft daarin voortleven? Duizendmaal neen, zeg ik. Het
58
kruis vau Jezus Christus, dat ous vau de schuld en de gevolgen der zouden verlost, moet eene scheiding maken tusschen ons en het zondigen. En het doel dezer bijeenkomst is niet u een schoon beeld, een ideaal voor te teekenen, dat men kan aanzien en dan eene zucht slaakt, omdat het niet werkelijk bestaat; o neen, maar door de kracht Gods en door den Heiligen Geest Gods, die in het Woord tot ons spreekt, wenschen wij u te helpen, dat gij tot deze werkelijkheid komt, en tot nieuwe ervaring van het volkomen vertrouwen op Christus moogt geraken. Heden morgen spraken wij van de wonderbare verlossing van Gods volk uit de dienstbaarheid van Egypte en hoe dat volk tot zijne ruste ingaat; hoe de woestijnreis, het lijden der verloste kinderen in de woestijn in het geheel niet naaiden wille Gods is, zooals het evenmin Gods wil is, dat wij in ons hart eene woestijn met ons omdragen. TV ij spraken er van hoe wij, ofschoon uitwendig in deze wereld vele verdrukking lijdende, in Christus een Ka-naiin des vredes bezitten, dat ons bijblijft. Wij hebben getracht aan te toonen, dat dit het voorrecht is van ieder kind Gods ; dat ieder kind Gods een recht heeft om in zulk eene betrekking tot zijn Heer en God te treden. Nu willen wij trachten aan te toonen hoe wij deze gemeenschap, deze innige gemeenschap met den Heer kunnen verliezen, en als wij ze verloren, hoe ze terug te bekomen.
God had iets onmogelijks, iets volstrekt onmogelijks van Zijn volk gevraagd; zij hadden naar Zijn Woord gehoord, en terwijl zij het onmogelijke deden werd het mogelijk. Zij waren moedig in de stroomende rivier gestapt, ja in de bruisende watergolven, en, daar
59
zij op het bevel Gods voortliepen, bleveu de wateren staan en gingen zij droogvoets daardoor. Toen zij nu op den tegenovergestelden oever waren, hadden zij door het geloof aan dienzelfden God de muren van Jericho overwonnen. Vol zelfvertrouwen wegens den zegen, dien zij bevochten hadden, vergaten zij, dat God voor hen streed, en kwamen zoo aan de kleine stad Ai. Alweder in hun zelfvertrouwen zeiden zij: Wij hebben het geheele leger niet noodig, om zulk eene kleine stad in te nemen, daarvoor is 2 a 3000 man genoeg. En wat was het gevolg? Ze werden schandelijk geslagen en 36 hunner strijders gedood. O mijn vriend, gij hebt wellicht bij groote gebeurtenissen des levens, bij het verlies van uw eigendom, bij het verlies van een uwer vrienden of aanverwanten, bij groote teleurstellingen, waarmede de wereld u bedrogen heeft, stand gehouden en overwonnen door het geloof, maar uw geloof heeft schipbreuk geleden op de kleine voorvallen van het dagelijksch leven, wanneer b. v. uwe dienstboden n tot toorn verwekten, zijt gij toornig geworden. Het is ii evenzoo gegaan als den kinderen Israels bij Ai; gij zijt door de kleine dingen van het dagelijksch leven, door nietige voorvallen overwonnen. Nadat gij zielen voor den Heer Jezus hebt gewonnen voor de eeuwigheid, zijt gij gestruikeld over de allerkleinste verzoeking, die u tegemoet kon komen. Hadt gij wel ooit gedacht, kon wel iemand denken, dat\' in eenen krijg, zooals de laatste tusschen Duitschland en Frankrijk, door het verlies van 36 man een geheel leger zou worden ontmoedigd ? En toch was het zoo bij Israel; door het verlies van 36 .manschappen werd het gansche leger, het gansche volk
anderhalf\' millioen zielen sterk, ontmoedigd en op de vlucht gejaagd. Het komt er niet op aan, welke hooge betrekking gij bekleedt, een val, éene struikeling, een zondig woord, dat den Heiligen Geest in u bedroeft, verlamt uwe tong om te getuigen, maakt u ongeschikt om den Heer te dienen en hindert u. Onze God heeft echter zulke voorzorgen voor Zijne kinderen genomen, dat wanneer een hunner in zonden valt, en door die zonde de gemeenschap met den Heer wordt verbroken, hij daarin niet behoeft te blijven volharden; maar dezelfde lichtstraal, die hem zijne zonden ontdekt, wijst hem onmiddellijk op het bloed van Christus, dat daarvan reinigt.
De profeet Nathan zegt tot David: ,/Gij zijt die man!\'\' en David bekende zijne ongerechtigheid terwijl hij willig is te sterven; maar in hetzelfde oogenblik zegt Nathan: z/De Heer heeft ook uwe zouden weggenomen.quot; Wanneer wij onze zonden belijden. Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons onze zonden vergeve. O, lieve broeder of zuster! wanneer gij gestruikeld hebt op dit oogenblik, laat geen tweede oogenblik daarover voorbijgaan, maar beken uwe zonden, opdat gij gereinigd wordt en de gemeenschap met uwen Heer weder hersteld worde.
Dat talmen en dralen van het treurige, terneêrgesla-gen geweten opent de deur voor vele andere zonden, die daarop volgen, terwijl de onmiddellijke bekentenis en herstelling in de gemeenschap ook bewaart voor de tweede verzoeking, die op de eerste volgt. In plaats van dat te doen, zien wij bij Jozua en de oudsten van Israel geheel iets anders. Zij werpen zich droevig ter aarde, doen stof\' op hunne hoofden en roepen uit: //Ach, Heere. wat zal ik zeggen, daar Israel voor zijn vijanden moet
61
ylnchten ?\'\' Dat scliijiit nu wel zeer ootmoedig en vroom als men zoo voor de Heer ligt, en //Heere, Heere\\quot; roept; maar dat is Gods -vvil niet. God spreekt tot Jozua: ,/Sta op, waarom ligt gij daar zoo op uw aangezicht? Israel heeft gezondigd en mijn verhoud overtreden, dat Ik hun geboden had, en ook hebben zij van het ver-bodene genomen, eu ook gestoleu eu ook gelogen, en hebben het gestoleue ook onder .hun gereedschap gelegd. Daarom zulleu de kinderen Israels niet kunnen bestaan voor het aangezicht hunner vijanden: want er is een ban in het leger.quot; O, kind Gods! is er niet hier of daar eene verborgen oorzaak in uw leven, dat gij zoo overwonnen wordt? Hebt gij in uwe familie, in uw huis niet het een of ander verborgen; is er niet iets. dat gij aan God hadt moeten geven en dat gij voor uzelven hebt gebruikt? Misschien weet niemand er iets van; de gemeente der geloovigen weet het niet, niemand wellicht dan gij alleen. Onbekend voor alle andere menschen en voor hen, die u het naaste zijn, is er wellicht uog in een geheim hoekje van uw hart iets — een onheilig doel, een oogmerk, dat alleen aan u en aan God bekend is. Hoor het woord Gods: //Staat op en spreekt, heilig u tegen morgen. Gij zult niet bestaan voor uwe vijanden indien gij den ban niet wegdoet.quot; O, maak u los, scheid u af van iederen ban. en doe dat heden. In drie lotingen werd onder tie anderhalf millioen de schuldige ontdekt; en gij kunt er zeker van zijn, dat gij uwe zonde ook vinden zult. Toen zij echter den zondaar ontdekt hadden handelden zij niet zooals zoovele Christenen, die hunne zouden vergoelijken. Neen, zij brachten den geheelen ban, al wat Achan gestolen had en legden het opeu eu bloot voor
God. Dtiarop steenigden zij Achan en verbrandden alles wat liij had met vuur, eu over de overblijfsels wierpen zij een grooteu steenhoop, zoodat er nooit weer iets van voor den dag kon komen. 0, kind Gods! wanneer het zwaard des Geestes, d. i. Gods woord, u ergens eene zonde heeft geopenbaard, die in uw hart verborgen was, eene zonde zelfs in uwe vervlogen levensjaren, iets dat verzwakt en buiten staat stelt om over de wederwaardigheden heen te komen, doe gij dan zooals Israel met Achan deed. Hebt gij misschien gezondigd, zooals Ananias zondigde, hebt gij met uw mond gezegd, gij wildet u geheel aan God overgeven, en in het geheim iets teruggehouden voor uw eigen doel ? Hebt gij zulke schikkingen gemaakt en zulk gezelschap gezocht, waarin gij naar uwe eigene lusten kondt wandelen? Is er ergens eene persoon, een mensch in de geheele wereld, dien gij niet vergeven hebt, zooals Christus u vergeven heeft ? O, laat slechts het licht Gods in uw binnenste schijnen, in het inwendige heiligdom van uw hart. Wat staat er geschreven, wat aangeteekend in het binnenste uwer herinnering, wat staat daar aan den wand gegrift? Zijn dat beelden van allerlei adderengebroedsels, van allerlei ontuig, dat zeker tegen Gods wil is? Is daar nijd, boosheid, twist, zijn daar dingen, waarover gij u schamen moet, wanneer gij ze onder woorden brengen zoudt; geheime dingen, die alleen God met zijn alles-doordringend oog aanschouwt ? 0, breng uwe inbeelding, breng uwe Achans-zonden in de tegenwoordigheid van Gods aangezicht; steenig ze met steenen, verbrand ze met vuur en werp een grooteu steenhoop daarover heen, dat ze niet weder tevoorschijn komen. Al kost het u ook uw leven en al wat
03
ge lief hebt iu dit leveu. Plaats u aan de zijde vau den grooteu God tegen een boos eigen-ik, tegen uw ouden mensch. en behaal de overwinning over dat ik. O, doe dat nu, vertoef geen oogenblik!
Het dal Achor, waarin deze steeniging plaatshad wordt nog eenmaal aangehaald in de Schrift. Wij vinden daarvan in Hosea 11: 14: //En Ik zal haar geven hure wijngaarden van daar af, en het dal Achor tot eene deur der hooi); 611 aldaar zal zij zingen als in de dagen harer jeugd en als ten dage toen zij optoog uit .Egypteland.quot;
Gij zult, kind des Heereu. den Heer de eer geven! Heeft uw hemelsche Vader u in de woestijn gevoerd, heeft Hij uwe schoone beelden en gewenschte schilderijen, welke gij u gemaakt hebt, verwoest, en heeft Hij teleurstelling gebracht in de plannen van uw leven, heeft Hij u het leven der uwen afgenomen, het leven van hen, die u dierbaarder waren dan uw eigen leven, en heeft Hij u treurig en eenzaam in deze wildernis achtergelaten? Zijn de vrienden dezer wereld, uw vermogen, de levensverhoudingen, uw maatschappelijke toestand voor u vernietigd of verminderd ; of zijn ze u verbitterd geworden terwijl gij ze genoot — o denk er aan: het is de hand des Heeren, het is de hand eens Vaders, die u liefheeft, welke al deze dingen doet. Al snoeit Hij ook de ranken, al doet het pijn wanneer Hij het noodig keurt u zóo te bedroeven, als Hij het beste moet nemen wat gij hebt — liet is eene vaderhand. Hij heeft uw leven gewogen, gewogen voor de eeuwigheid; •—■ Hij alleen weet wat liet beste voor u is. Ik weet wat het inheeft als vader tot een zoon te zeggen, tot een zoon, die op de
64
lioogescliool is: //Mijn zoon, ik had liever, dat al uwe plannen voor de wereld en het aardsche u mislukten, ik had liever dat uwe gezondheid geknakt ware en gij arm en ellendig tot mij kwaamt, dan dat ik in u een dubbelhartig Christen moest zien.\'\' God heeft mij mijn zoon afgenomen, maar toch niet vóór ik de zekerheid had, dat hij zijn gansche leven^ zijn ge-heele hart, geheel zijn wil aan den wil van zijn God had onderworpen, dat hij op de academie, midden onder zijne kameraden, het niet alleen waagde voor Christus uit te komen, maar dat hij ook bij ervaring wist wat het inheeft in Christus te leven. O, mijne geliefden! Het is mogelijk, dat uw hart zoo vol was van de liefde tot datgeue wat God u gegeven heeft, dat er geen plaats overbleef voor de liefde tot Christus; daarom heeft Hij u dat afgenomen en zoo heeft Hii u in de woestijn geleid. Maar waarom ? Opdat Hij daar vriendelijk met u spreken zou. Hij wilde u daar een wijnberg geven, geen aardsche wijnbergen, geen vergankelijke wijnbergen, maar hemelsche wijnbergen, vol heilige, hemelsehe vreugde, om zoo het dal Achor te maken tot eene deur der hooi). O, dat deze tijd, deze ure voor u het dal Achor werd, waar gij alles wat uw God onteerd heeft, al de zonden, die Hij u ontdekt heeft, eens voor al hebt afgezworen; ja steenigt ze met steenen en overdekt ze met steenhoopen, opdat ze n niet weder mogen aanklagen. O, moogt gij, kind Gods! nog in de eeuwigheid terugzien op deze ure en deze vergadering, waar gij dat alles wat tot dusverre nwe gemeenschap met God heeft ondermijnd hebt uitgeworpen, het ergste en het minste. Hoe klein een zandkorrel ook is, in uw oog kon hij u bijna blind maken. Wanneer uw kind
65
tot u zegt: ,/Vader, ik ben u iu vele dingen gehoorzaam en ik wil u in negen en negentig dingen gehoorzaam zijn, maar een ding kan ik voor u niet laten, daarin moet ik mijn eigen zin doen,quot; dan is de gemeenschap tusschen n en uw kind verbroken, dan kunt gij die liefde en dat medegevoel niet voor hem hebben, welke gij gaarne hebben zoudt. Gij hebt reeds zoo menige ballast over boord geworpen, zoo menig gewicht afgeschud, o, leg ook dit gewicht af, deze zonde, die ons altijd verlamt, de zonde des onge-loofs.
Al wat nog verder in dit woord wordt beloofd zal ti dan eveneens ten deel worden. ,/Dan zal zij zingen als in den tijd harer jeugd en als ten dage toen zij uit Egypteland optoog.quot; Weet gij het nog, herinnert gij u het nog toen gij voor het eerst van de vergeving uwer zonden vergewist werdt, hoe gij toen gezongen hebt, en hoe gij u toen hebt verblijd met eene heilige vreugde? O, sedert dieu tijd — waarom is het zoo anders geworden ? Het lag niet aan den Heer, Hij heeft u niet bedrogen; uw ongeloof heeft u verhinderd en u in de woestijn gevoerd, waar gij telkens weder gestruikeld hebt. Door dit dal Achor, waar gij deze zonde, dezen ban van u hebt afgeworpen, daar zal u nu de deur der hoop worden geopend, daar zult gij weder zingen als in de dagen uwer jeugd, toen gij zoo pas uit Egypteland verlost waart.
Dit is zeer schoon en toch uog maar de aanvang.
O O\'
het begin van hetgeen God voor u bereid heeft. //Alsdan,quot; spreekt de Heer, ,/zal het geschieden, dat gij mij noemen zult: Mijn Man; en mij niet meer noemen zult: mijn Baal.quot; Baiil beteekent een, die over ons
60
heerscht als eeii despoot. Kunt gij u voorstelleu, dat eeu groot koning of vorst van zijn troon zou afstijgen en de adelijke dames, ja de prinsessen van zijn eigen stand, voorbij zou gaan om de geringe keukenmaagd, die voor loon gediend heeft, op te zoeken, en kaar met zich mede te nemen naar zijn troon, en haar daar als koningin naast zich te plaatsen ? En dit is nog maar een zeer armzalig beeld van de genade Gods, die in Christus u ten deel mocht vallen. Want Hij heeft u verlost uit uwe ellende; Hij heeft u gevonden in het slijk der zonde, en u vandaar gehaald om u op zijnen troon te zetten, om u tot zijne bruid te maken, om u te huwen als koningin, zoodat zelfs de engelen u zullen dienen. Welk eeu heerlijk woord is dat; //Dan zult gij niet meer tot mij zeggen: mijn Baill, maar mijn Man!\'\' O, welk eene vreugde voor den jongeling, die zijn vader jaren lang voor loon gediend heeft; die diensten heeft bewezen en als een vreemdeling is betaald, wanneer de tijd gekomen is, dat hij niet langer loon verdient, maar in zijns vaders affaire wordt opgenomen als deelgenoot, als compagnon om Liter alles te erven.
O, welk eene vreugde voor de ziel, die geleerd heeft haren Heer niet meer uit plichtgevoel, maar uit drang der liefde te gehoorzamen — die nu op dat woord terugziet, niet als op iets, dat verre achter haar ligt, maar die nu vrijwillig, uit volle overtuiging haar geheelen wil aan haren Heer opoffert. — Al de aardsche verbintenissen, al de banden van bloedverwantschap, ook de innigste en warmste, zijn ons slechts gegeven als een beeld van de innige betrekking, waarin wij tot God mogen staan door onzen Heiland. Zijt gij vader.
67
zijt gij moeder, zijt gij man of vrouw, zijt gij dochter of\' zoon, zijt gij een bloedverwant, God heeft u al deze gevoelens van liefde en vriendschap gegeven, opdat gij daarin een voorsmaak zoudt hebben van wat God in Christus voor u zijn wil; maar duizendmaal reiner en heerlijker! Laat ons bidden.
5*
Gehouden te Barmen, den len Mei 1875.
Ditmaal ben ik opgetreden om in den naam des Hee-ren twee klassen van menschen te vermanen. De éene klasse zijn zij, die zich nog niet verlost weten, die nog geen deel aan Christus hebben. Het wonderbaarste, dat de geheele Bijbel ons leert is dit: dat God, de groote God, die bet heelal gemaakt heeft, door slechts een woord te spreken, zich aanstelt als een bedelaar en tot den zondaar komt om hem te bidden, — niet te dwingen, maar te bidden, dat hij Hem gehoor geve. Het zou ons niet zóo zeer bevreemden, — al waren wij ook verbaasd over zulk eene liefde, — wanneer een onzer, bewogen door het toekomstig verderf, door de schrikkelijke verdoemenis, welke den onboetvaardigen zondaar wacht en waarvan hij toch nog kan gered worden; — en in het aangezicht van den hemel der heerlijkheid, die alles wat liefelijk er. zalig is aan den berouwvollen zondaar belooft, — als een onzer, zeg ik, voor een zijner medezondaars nederviel en hem
69
met oogen vol tranen smeekte toch terng te keeren van den weg des verderfs, en den weg der zaligheid te zoeken. Maar nu, o wonder der genade! Wat ziet ons oog ? \'t Is geen mensch, die deze snieekende houding aanneemt; neen \'t is de groote, levende God zelf. In 2 Corinthe V: 17 — 21 lezen wij:
z/Zoo dan iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. Eu al deze dingen zijn uit God, die ons met zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. Want God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende ; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. Zoo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade: wij bidden van Christus wege, laat u met God verzoenen. Want dien, die geene zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.\'\'
De apostel zegt: Wij zijn boodschappers in Christus plaats, en wanneer wij daar smeekend tot u komen, u vragende, dat gij u toch met God laat verzoenen, dan is het even hetzelfde alsof God dat deed. O, mijne vrienden. God is hier in ons midden en God spreekt tot u in de boodschap, die wij u brengen. God bidt u, die nog niet verzoend zijt, dat gij u met Hem laat verzoenen. De apostel verhaalt u dat God verzoend is, dat God de wereld met zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en dat er nu niets meer te doen is dan dat gij u laat verzoenen.
Tegen den koning van Schotland waren eens eenige zijner onderdanen opgestaan. Hij zag zich genoodzaakt
70
bekend te maken, dat deze oproerlingen volgens de wet zouden worden terechtgesteld. Maar liij was zachtmoedig en liefderijk van hart. Hij wilde deze lieden zoo gaarne redden van het verderf, van het strafgericht, dat volgens de wet over hen komen moest. En daarom bepaalde hij eenen zekeren dag en liet bekendmaken, dat ieder van deze oproerlingen, die zich vóór of op dien dag aanmeldde eu van dien dag af zou ophouden een oproerling te zijn, door bij vernieuwing den eed van trouw te zweren, ook volkomene vergiffenis ontvangen zou. Velen van hen kwamen en ontvingen die vergiffenis. Anderen evenwel, in wier hart de geest des oproers nog krachtig was, zeiden: Wij begee-ren deze vergiffenis des konings niet. Anderen verschoven het komen tot op den laatsten dag en het laatste uur, en toen zij nu wilden heengaan werden zij verhinderd. Diepe sneeuw was gevallen en zij konden de reis niet meer volvoeren. De koning was barmhartig; maar de koning was ook rechtvaardig, en als koning van het land was hij verplicht de wet te laten gelden. Daar nu die menschen zijne vergiffenis niet wilden aannemen, zoo was de koning wel genoodzaakt niettegenstaande al zijne liefde en barmhartigheid deze oproerlingen, welke zijne vergiffenis niet wilden aannemen, ook volgens de wet terecht te stellen. Zij werden doodgeschoten en hunne huizen in den asch gelegd.
Zoo komen nu ook wij en verkondigen aan iederen zondaar^vrede en schuldvergiffenis door Jezus Christus. Eenigen nemen dat aanbod aan en zij zijn verlost. Anderen verschuiven het tot op hun sterfbed. O! dan is het zooals daar ginds in Schotland; dan komt de koude sneeuw en zij kunnen niet voort, al willen zij ook; de krank-
71
heid en de zwakte zijn zóo groot, dat zij geeu macht meer hebben over hun zintuigen. Anderen echter werpen den Koning zijne vergiffenis weder in het aangezicht, zij begeeren ze volstrekt niet en zoo halen zij zich de verdoemenis op den hals. Niemand kan zeggen dat er geen schuldvergiffenis is in het offer van Christus. Niemand kan zeggen dat er ook niet heden voor hem vergiffenis is te verkrijgen. O, lieve vriend, die nog niet verzoend zijt met God, denk er aan dat gij met iederen stap, dien gij doet, met iedere ademhaling, in iedere minuut van uw leven deze vergiffenis Gods van u afwijst, zoolang gij ze niet aanneemt. Hoe zult gij ontvlieden als gij op zoo groote zaligheid geeu acht geeft ?
Niet alleen is de Zone Gods vleesch geworden eu heeft Hij onder ons gewoond, niet alleen heeft Hij zijn leven overgegeven, niet alleen heeft Hij voor u gebloed aau het kruis, niet alleen is de straf op Hem gelegd, die ons den vrede aanbrengt; neen, nog veel meer, de groote God komt nu ook tot u, zendt u Zijne boden na en laat u bidden: Laat u met God verzoenen!
Daar is een man, die eene misdaad heeft begaan; hij heeft een moord gepleegd, hij is door den rechter veroordeeld, alles is naar de wet billijk toegegaan. Hij kan zich niet beklagen dat hem onrecht geschiedt, of dat hij onrechtvaardig is veroordeeld. Hij zit in de gevangenis en wacht daar zijne terechtstelling af. Wat hij verdiend heeft zal aan hem worden volbracht. Het doodvonnis wordt voor den koning gebracht, deze moet het onderteekenen. De koning leest dat en ziet dat met een bloedend hart aan en weet niet hoe hij doen zal. Bij neemt de pen en wil het doodvonnis onderteekenen;
72
maar terwijl hij de pen op het papier zet, daar sidderen zijne vingers en vullen zijne oogen zich met tranen ; hij weent. Is er dau geen middel te vinden, zegt hij bij zichzelven om dien man te redden? Er wordt een weg gevonden, waarop der gerechtigheid genoegdoening geschiedt en toch de misdadiger vergeving ontvangt. In-plaats van het doodvonnis ouderteekent de koning nu zijn pardon en daarmede niet tevreden gaat hij zelf de gevangenis binnen en brengt de vrijstelling aan deu misdadiger. Echter nu eerst toont deze goddelooze mensch al zijne boosheid. Hij keert den koning den rug toe. Hij wil niets van dit pardon weten. De koning is diep bedroefd; daar hij nu ziet dat deze ellendige mensch zich zoo jegens hem gedraagt keert hij naar zijn paleis terug en weent over zooveel verhardheid. Kan hij zulk een mensch naar de eeuwigheid zenden ? Durft hij dien levensdraad afsnijden ?
Weder zendt de koning een bode tot den misdadiger en deze bode komt bij hem en biedt den misdadiger de kwijtschelding nogmaals aan en smeekt hem die toch aan te nemen. Hij vermaant hem deze boodschap toch niet te verwerpen. Alles vergeefs, ook nu keert de ellendeling hem den rug toe. O, zondaar, zondaar! welk een vreeselijke verblinding heeft u bevangen, dat gij zóo aan het vriendelijk aanbod uws Heilands den rug toekeert; dat gij u zóo afwendt van den barmhartigen God, die u door Christus een volkomen schuldvergiffenis heeft bereid? Kan dan niets u afkeeren van den weg des verderfs, dien gij bewandelt? Wilt gij zoo in het verderf hollen, niettegenstaande het hart van Jezus Christus voor u klopt en zijn verzoenend bloed u wordt aangeboden ? Te Cambridge in Enge-
73
land, waar ik onlangs predikte, was een jonkman krank, die zijn predikant liet roepen. Hij zeide tot hem: ,/0, Mijnheer, ik lig op mijn sterfbed, waarom hebt gij mij niet gesproken van de schrikkelijke dingen, die in de eeuwigheid ook op mij wachten.— //Ach, mijn vriend, ik sprak daarvan van den kansel toen gij ook in de kerk waart en mij hooren kondet.quot; — //Maar, mijnheer, gij wist toch wel, dat ik mij om deze dingen niet bekommerde, waarom zijt gij mij dan niet persoonlijk nagegaan; waarom hebt gij mij niet eens de hand op den schouder gelegd en mijn zielenheil mij persoonlijk voorgesteld? . . .Men moet ernst maken met elkanders zielenheil als men niet wil, dat ons op sterfbedden en in den oordeelsdag onze lauwheid verweten wordt.
O, mijne vrienden, laat mij u zeggen in allen ernst, maar ook in alle liefde, wanneer gij deze genade Gods van u afwijst, wanneer gij voortgaat Hem den rug toe te keeren, die u zoo gaarne verlossen wil, die u zijne vergiffenis aanbiedt, die u bidden laat: //Laat u met God verzoenen!quot; dan gaat gij de verdoemenis tegemoet; niets is meer instaat om u te redden als gij deze barmhartigheid versmaadt. De misdadiger dwong den koning hem te laten doodschieten, en de zondaar, die de genade Gods niet wil, dwingt God hem in liet eeuwig verderf te storten.
Dan luidt het verder in dezen tekst: Dien, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.\'\' Luther zegt daarom met allen eerbied, maar ook met alle vrijmoedigheid: //Is daar een moordenaar, een dief, een bedrieger, is daar een leugenaar, een huichelaar — de
74
Heer Jezus Christus is dit alles voor u geworden, opdat gij deel mocht krijgen aan zijne gerechtigheid. Wij hooren den Heer Jezus Christus in den psalm uitroepen: z/Mijne zonden zijn meer dan de haren mijns hoof\'ds!quot; O, zondaar, denk daaraan, uwe zonden noemt Hij zijne zonden. Hij heeft ze zichzelven toegerekend en is onder het gewicht van uwe zonde, als dat vreeselijk juk Hem kwelt en Hij uitroept: //Mijne zonden gaan boven mijn hoofd.quot;
Al de beelden, die wij kunnen aanhalen, komen veel tekort; zij kunnen ons de zaak zelve niet voorstellen\'; maar toch wil ik u nog eene gelijkenis aanhalen, om het u, zoo mogelijk, duidelijk te maken. Ik heb God gebeden, dat terwijl wij over deze dingen spreken, eene of andere ziel in deze vergadering, die reeds zoo langen tijd Gods genade en zijne schuldvergiffenis van zich afgewezen heeft, nog dezen avond moge omkeeren, van de paden des doods, op Jezus zien en leven! Vele men-schen, ja zeker wel meer dan honderd, kwamen de vorige week te Stuttgardt tot mij en zeiden, dat zij in die laatste dagen de vergiffenis hunner zonden waren deelachtig geworden en dat wel door op den Heer Jezus te zien. Waarom zou zulks hier onmogelijk zijn? — Luister naar dit verhaal: Voor langen tijd had een zeker koning een zeer geliefde lijfwacht en deze kloeke mannen, altijd zoo innig aan den koning verbonden, waren oproerig geworden; ze moesten daarvoor getuchtigd worden. Het gausche leger stond in een vierhoek geschaard en in het midden was het schavot opgeslagen. Daar moesten de misdadigers gestraft worden. De koning kwam en inplaats van de misdadigers te laten voorkomen ging hij zelf de trappen van het scha-
75
vot op. Hij legde zijn kouiuklijk kleed af; toen kuieldc hij neder terwijl hij tot den scherprechter sprak: gee-sel mij. Ja, de koning ontving de striemen, en het bloed stroomde langs zijn rug en druppelde hij het schavot neer op de aarde. Daar ging een kreet, een kreet van smart en schaamte door het gansche leger, en nu wendde de koning zich tot zijne misdadige lijfwacht: ,/De wet.quot; sprak hij, //moest worden gehoorzaamd; maar uw koning heeft de straf gedragen, gij zijt vrij \\quot; Zoo, o zondaar, heeft Christus aan het kruis uwe zonden gedragen, mocht gij nu op dit zelfde oogenblik tot Hem spreken: //Ik zeg de zonde vaarwel, ik wend mij van haar af en vertrouw mij toe met hart en ziel aan mijnen lieven Heiland.11 Wederom, alsof Christus door ons hade, ja, waarlijk in Gods plaats en in Zijnen naam, bidden wij u; laat u toch met God verzoenen. Wij zullen ons in een stil gebed nederbuigen, en ik zou wenschen dat iedere ziel zich nu wende tot God,
met God ernstig ging spreken.......... ,/0 Heer, Gij
God van alle barmhartigheid, zie neder op deze vergadering en zie in het bijzonder op hen, die daar neder-liggen ouder het gewicht hunner zonden, en hoor Gij het smeeken, het kermen om vergiffenis! Ja, hoor Gij, o God, waar Gij in de harten leest deze bede: wees mij genadig! O, God, wees deze zondaars genadig! Laat hen verlost worden uit de macht des Satans, uit de banden der duisternis. O, laat hen nu opzien tot U, en bij Jezus leven en de ouverderfelijkheid vinden. Laat nu uwe liefde in hunne harten schijnen — en ook op hunne wegen, zoodat ze voortaan niet meer in de duisternis wandelen, maar het licht des levens hebben \\quot;
Nu verzoek ik ook van hen. die zich bewust o\'ewor-
O
76
(leu zijn van de vergiffenis hunner zonden, niisschien wel in deze zelfde vergadering, dat zij tot liunnen leeraav gaan of tot iemand in wiens godsvrucht ze vertrouwen kunnen stellen, om hem mededeeling te doen van hetgeen in hunne harten omgaat. Door het geloof krijgen wij deel aan de schuldvergiffenis, maar door de belijdenis van dat geloof aan andei\'en komen wij tot de blijdschap en de gewisheid daarvan. 0, zegt het bij de eerste gelegenheid de beste tegen al wie er belang bij hebben, dat gij nu een leven gevonden hebt een ic-ven des geloofs, dat ge vroeger niet kendet; dat gij begonnen zijt een leven te leiden, dat den Zone Gods behoort, en verzoek aan uwen leeraar of vergevorderde Christenen, dat zij u verder willen leiden en besturen, opdat gij ook bij Christus blijven moogt.
En met niet minder ernst richt ik nu ook een verzoek aan de //heiligend. i. aan hen, die door het geloof in Christus geheiligd zijn; wier zonden zijn vergeven en die reeds sedert korten of langen tijd kinderen Gods geworden zijn. Ik bid u, zegt de apostel Paulus, door de ontfermingen Gods, dat gij uwe lichamen stelt tot eene levende, heilige, Gode welbehage-lijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. ^Niet opdat gij daardoor de zaligheid erlangt, neen, die verkreegt ge door de wonderbare betooning der goddelijke barmhartigheid, welke Hij aan u bewezen heeft, zooals gij zeer wel weet. Laat ons nu eerst een weinig onderzoeken wat de apostel daarmede bedoelt wanneer hij van een levende offerande spreekt. Hij was een Jood, en wist zeer goed hoe aan God de dankoffers gebracht werden. De offeraar nam het beste wat hij had, en bracht dat op Gods altaar. Zoodra hij het had
77
overgegeven eu op liet altaar nedergelegd trok hij zijne hand terug; het behoorde nu niet meer hem toe, maar God. Hier komt het Schriftwoord tepas: ,/Het altaar heiligt de gave.\'\' De gave (het offer) heeft op en voor ziclizelve geene waarde in de oogen Gods vóór het oogenhlik, waarop zij op het altaar wordt gelegd. Daar echter wordt zij geheiligd. Welk een kreet van verontwaardiging meent gij. dat er wel in Israel onder het volk zon zijn opgegaan, wanneer de een of ander zijn hand naar het offer zou hebben uitgestoken om het weder van het altaar af te nemen. Ze zouden met hem gehandeld hebben als met Achan, die gestee-nigd werd en met vuur verbrand, terwijl de overblijfsels onder een steenhoop werden begraven. O, kind Gods, wij hebben gezongen: //Ik lig op het altaar.quot; Ligt gij werkelijk op het altaar ? Is er geene terughouding in uw hart? Hebt ge niet het een en ander weder teruggenomen, wat gij eens aan God hadt gegeven ? Hebt gij uwe eer aan God geofferd of voor u-zelven behouden? Hebt gij uw geld, uw vermogen aan God aangeboden en besteedt gij het nooit weder voor eigen genot of zinnelijke lusten? Wij staan hier om de kinderen Gods te bidden, te vermanen met deu-zelfden ernst, waarmede wij de zondaars vermaand hebben, dat zij hunne lichamen niet als een dood offer overgeven, zooals onder het Oude Verbond, maar als eene levende offerande, die God geheel behooren moet. Hebt gij dit gedaan of zijt gij bereid het nu, heden te doen ? Wilt gij heden avond uw hoofd ter ruste leggen met de gedachte: ,/Alles, ja van nu voortaan alles voor Christus?quot; Wilt gij als gij morgen ochtend moogt ontwaken, als uw bewustzijn terugkeert.
78
weder beginnen en clan den geheelen dag door zeggen; „Alles, alles voor Christus?quot; Wilt gij uwe uren van uitspanning ook aan Christus geven ? Wilt ge geen onderscheid maken tusschen die verpoozingsuren en degenen, welke gij in Gods huis doorbrengt? 0, mijn jonge vriend, vrees maar niet, dat God u ellendig of ongelukkig zal maken. Eenmaal zeide iemand tot mij: „Maar, Mijnheer, wanneer ik nu alles aan God overgaf, en mij in volledig vertrouwen op Hem wierp, waarheen zou mij dat dan brengen, wat moest er dan van mij worden?quot; Ik antwoordde ; „Wanneer mijn kind tot mij kwam in volledige gehoorzaamheid en zich geheel aan mij overgaf, zou ik het dan, als vader, aan mijn hart kunnen hebben om het ongelukkig te maken ? Zal ik niet veeleer alle middelen uitdenken om aan dat kind te toonen hoezeer ik het bemin ? Nu is God uw Vader, uw hemelsche Vader!7\' Ik zweeg, en hij brak in tranen uit, terwijl hij stamelde; „Ja, ik wil mijn geheele leven, mijn geheele persoonlijkheid, al wat ik heb en ben aan mijn hemelschen Vader geven.quot; 0, wend uw aangezicht af zooals gij voor eene slang zoudt terugschrikken van de gedachte, ook zelfs van de minste gedachte, dat als gij u aan God overgeeft Hij u dan ellendig of ongelukkig maken zou. Gij, mijn jonge vriend, uwe onschuldige vermaken, alles wat u in uwe jeugd niet mag onthouden worden omdat het aan uw leeftijd past, juist zooals het een lammetje op de weide toekomt dat het springt en huppelt, — dat alles zal u verdubbeld worden, wanneer gij het met uwen God, uwen hemelschen Vader geniet. Laat Christus bij u zijn, neem Hem met u mede, wanneer gaat spelen, mijn jongen, evenzeer als wanneer gij naar de kerk gaat. Mijn zoon verhaalde mij toen hij op de kostschool lag:
79
„Vader, ik kan waarlijk niet prettig spelen, niet met een ruim hart met den bal werpen of raketten, wanneer er iets is tusschen mijn ziel en mijn Heiland.quot; Uwe lessen in de school, al uw werk zal u dan gelukkig maken, wanneer gij alles met Christus doet. Ach, hoe geheel anders is het dan, wanneer gij slechts uit eergevoel leert of u laat leiden door de zucht om de eerste te worden. quot;Van het eerste oogenblik dat gij \'s morgens uwe oogen opent tot het laatste oogenblik, waarop gij insluimert, kan Christus u gelukkig maken: den gan-schen dag door zal Hij dat doen, als gij u maar volkomen aan Hem overgeeft. O, ik spreek zoo gaarne van het groote voorrecht der algeheele overgave aan Christus. Het voorrecht der heiligmaking, niet als een koude plicht; het is de grootste vreugde voor het kind Gods, wanneer het zich aan zijn Heer mag overgeven en Hem geheel toebehooren. O, laat toch nooit uw recht in uw plicht veranderen: de vreugde dei-moeder bestaat in de zorg voor het kranke kind, maar wanneer zij deze liefde, welke de natuur in haar gelegd heeft, verliest en tot een konden plicht laat worden, dan verliest zij hare heerlijke voorrechten als moeder. Is het een plicht, een moeielijke taak voor de jonggehuwde vrouw wanneer zij zich aan haren echtvriend overgeeft en hem met haar gansche hart bemint; den edelen jonkman, die om hare hand en haar hart gevraagd heeft? Is het voor haar een moeielijke taak, dat zij al wat ze heeft hem offert ? En zal dan de volledige overgave aan Christus, Die tot u komt als de hemelsche bruidegom, voor u een smartelijke plicht, een zware taak zijn ? O, smaad en schande over ons wanneer wij dat als een kouden en moeielijken plicht beschouwen, waartoe
80
ons de liefde alleen brengen kan. Kind van God, als soms iemand uwer deze volheid, dezen haltelij ken drang der liefde verloren heeft, en in een koud plichtleven is teruggezakt! ik bid n, geef u heden avond nog geheel aan uwen God over — uw geheele leven Hem gewijd als een levende offerande. Hem welgevallig in Christus. Doe dit niet iederen dag weêr vau voren af aan alsof gij het nog nooit gedaan hadt. Wanneer ik tot u zeide; Ik geef u dit boek, en ik kwam morgen weder en zeide: Ik geef u dit boek, en dan nog al weder: Ik schenk u dit boek, dan zoudt gij immers in de war geraken, wanneer het boek gegeven was, en noch gij noch ik zouden eindelijk recht weten, wien het boek nu toekomt. En daarenboven wanneer ik liet u geschonken heb en ik neem het dan weder terug dan beu ik een dief. O, mijne lieve vrienden, de lieden, die gehuwd ziju, gaan niet iederen dag weder niet elkander de huwelijksplechtigheid vieren ; ze herhalen niet iederen dag de trouw-gelofte; ze zeggen niet dagelijks tot elkaêr: ik verbind mij met u; —- neen, ze trouwen eens en vau dat oogeu-blik af zien ze op dien dag terug als een gedane zaak eu richten hun leven in als dezulken, die elkander toe-behooren. Ik kan mij niet herinneren, dat ik mij ooit mijnen God opnieuw heb overgegeven als eene levende offerande, nadat ik dit de eerste maal doen mocht. Waar de jaren over mij heengaan daar geef ik mij dikwijls meer volkomen over dan ik vroeger deed — evenals die menschen, welke in een gelukkigen echt verbonden zich telkens inniger aan elkander aansluiten -— maar dat eerste offer, die eerste overgave, dat eerste ,/mij kwijt worden\'\' heb ik nooit vergeten, en ik heb altijd weer teruggezien op den dag, waarop ik
81
mij aan den Heer overgaf. Geeft u heden avond aan uwen God over, evenals mensclien, die met elkander huwen, zich aan elkander weggeven. Geeft u aan uwen God over zooals eertijds de offeraars hun offer op het altaar legden en er niets van terug begeerden. Of zoo gij, kind Gods, dat eertijds reeds gedaan hebt, zie dan wel toe, dat niets van hetgeen aan God toebehoort door u worde teruggehouden.
Laat mij even duidelijk en oprecht tot u spreken als de Bijbel, het Woord Gods, tot ons spreekt.
De apostel spreekt van dezulken, die met de wereld nog vriendschap willen aanhouden, en noemt deze zonde bij een naam, die slechts voor de meest diepgezonkeuen wordt gebezigd. Hij zegt: //Gij overspelers en over-speleresseu, weet gij niet dat de vriendschap der wereld vijandschap is tegen God ?quot; En waar gij nu de zonde van overspel verafschuwt, verafschuwt dan toch ook deze echtbreuk jegens uwen God. Verbindt u toch niet met de wereld, die in het booze ligt! Wanneer gij nu al het uwe aan God hebt gebracht, laat er dan ook geen twijfel bij u oprijzen of Hij, die dit van u vraagt, uw offer wel aangenomen heeft. Zult gij uw kind om iets verzoeken en als het u brengt wat gij gevraagd hebt, het dan weer afwijzen ? O, neen! Wanneer gij alles aan den Heer hebt gebracht — en ik hoop velen uwer hebben dit gedaan — gelooft dan ook en verlaat u er op, dat uw offer ook aangenomen is. Wacht niet tot gij het gevoelt, maar verlaat u er op alleen in het geloof, dat die God, welke dit van u vraagt, er ook op rekende dat gij Hem zoudfl gehoorzamen. En dan in het bewustzijn van deze volledige overgave aan uwen Heer, in het bewustzijn van uwe vereeniging met Hem,
6
zooals de vrouw met deu man, zoo zeggen wij weder: ,/ Wordt deze wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd in den geest nws gemoeds/\' opdat gij ieder oogenblik, in iedere kleine omstandigheid van dit leven moogt beproeven welke de goede, welbehagelijke en volmaakte wil van Uod zij.quot;
Nu hebben wij dan ook in :t kort alles gezegd wat wij omtrent dit onderwerp op het hart hadden, ofschoon de stof onuitputtelijk is, en zonder een overluid uitgesproken gebed geven wij u aan God over, die in het verborgen ziet... O spreekt nu met Hem in de stilte. En wanneer in deze plechtige stilte God u iets toont, dat gij nog niet op zijn altaar gelegd hebt, brengt het Hem dan nu in het geloof. Echter niet op een altaar met handen gemaakt: Christus is liet altaar. Brengt a aan Hem zonder eeiiige terughouding! Bidt, o bidt.
gehouden te Elberfeld, den 2en Mei 1875.
De lieer Lichtensteiu, predikant te Elberfeld, deed het gebed en sprak daarna als volgt:
Mijne geliefden! Het is niet noodig met vele woorden den man bij u in te leiden, die thans tot u spreken zal. Velen nwer hebben reeds zijne woorden gehoord. Dat toch al die liefde en kracht ons ten goede komen! God geve ons, mijne geliefden, dat stille en zachtmoedige hart. hetwelk zoo gestemd is, dat het woord, hetwelk de Heer ons wil doen hooren, ons niet voorbijga of slechts een vlnchtigen indruk make, die mi weinige dagen weder is weggenomen, maar dat dit woord als een goed zaad in ons gedije. Dan zal het eene winste des levens voor ons zijn. En nu verzoeken wij onzen lieven broeder te zeggen, wat hij voor ons op het hart heeft.
G*
84
R. Peaesall Smith.
Ik weuscli u op dezen oogenblik over de geschiedenis van een kreupelen knaap te spreken, die voor den koning van Israel gebracht werd.
In het Oude Testament heeft God ons een rijkdom van schoone beelden gegeven, die ons de liefde en barmhartigheid van Jezus afspiegelen. Bijna alle geschiedenissen, die in het Oude Testament verhaald worden, getuigen in een of ander opzicht van den Heer, van den Gezalfde, van Jezus Christus. Nadat David tot koning gezalfd was door den ouden profeet Samuel, werd hij verjaagd en vervolgd als een veldhoen op de bergen. Zoo vlood hij dan voor het aangezicht zijner vervolgers. Eindelijk waren de dagen zijner vernedering voorbij, en toen werd hij op den troon van Israel geplaatst, waar hij als koning regeerde. Zijne eerste gedachte toen hij op zijn troon zat, was geenszins een gedachte van wraak jegens zijne vijanden, die hem zoo slecht behandeld hadden; maar het waren gedachten des vredes en dei-barmhartigheid. Wij lezen dit 2 Samuel 9.
z/En David zeide: Is er iemand, die overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid aan hem doe om Jonathans wille? Toen zeide Siba tot den koning: Er is nog een zoon van Jonathan, die geslagen is aan beide zijne voeten.quot; — Dit toont ons nu recht het beeld van den goeden Herder Jezus, die ook, nadat de dagen zijner vernedering voorbij waren, op den troon verhoogd werd; en de eerste gedachte, die Hij toeu had, en de eerste daad, die Hij toen verrichtte, was geen gedachte van wraak over zijne vijanden, maar integendeel van barmhartigheid. Immers: Hij zond gezanten het aller-
85
eerst tot lieu, die Hem gekruisigd haddeu, eu op éenen dag werden er drie duizend tot God bekeerd. Het kleine gezelschap zijner vreesachtige jongeren geleek een troepje verjaagde schapeu, die voor de wolven vluchtten. Zij hadden zich verzameld in een vertrek, waar de deur gesloten was ; zoozeer vreesden zij. De wolven waren daar buiten, die wolven, welke zoo onlaugs hun Herder weggenomen en gekruisigd hadden, en er nu slechts op wachtten ook de schapen op te slokken. Daar kwam evenwel de machtige kracht des Heiligeu Geestes over deze jongeren, die toen vergaderd waren, en wel met dit gevolg, dat deze eertijds zoo vreesachtige lieden nu midden onder de wolven traden, zonder vrees of siddering. Ze gingen temidden dier wolven en vijanden de dierbare geschiedenis van Jezus\' liefde verhalen; verkondigden zijne barmhartigheid en brachten de tijding der genade aan zijne vijanden. O, zondaar, geen zonde die ooit is begaan, al ware het ook de allergrootste, die men begaan kan, — al waart ook gij er bij geweest en hadt ook gij mede geholpen, om den Zone Gods aan \'t kruis te spijkeren, geene zonde, hoe ook genaamd, kan de liefde van den Heiland jegens u verbreken. Al ware er hier een moordenaar, een dief en misdadiger, die de zwaarste wanbedrijven op zijn geweten heeft, die ooit onder Gods hemel zijn gepleegd, toch zijt gij nog uiet te slecht voor den Heer Jezus, zoodat Hij u niet verlossen kan. Gij moogt zoo boos zijn, dat de menschen geen medelijden met u hebben en gij geen aanspraak meer durft maken op hunne barmhartigheid ; maar Gods barmhartigheid in Jezus Christus reikt zoover, dat zij u nog redden kan. Er aijn vele lieden, die gelooven dat zij te goed zijn
86
om de barmhartigheid Gods te behoeven; maar Gode zij dank niemand is te slecht. Wij spreken deze woorden naar de Schrift: //Is er een hier, die bij \'s Heeren vijanden heeft behoord; is er een hier, die den tegenstander heeft gediend — o brengt hem hier, dat ik Gods barmhartigheid, niet Gods wraak, maar Gods barmhartigheid aan hem doe.quot; O, onze harten zijn vol; wij zouden u zoo gaarne u, die zijne verlossing nog niet deelachtig zijt, toonen welk eene oneindige, onvermoeibare liefde God voor u koestert.
En zij zeiden tot den koning, dat onder de kindereu en nakomelingen van zijn vijand zich een kreupele knaap bevond. Hij was van zijne jeugd af lam aan beide voeten. In zijue liefde zeide de koning: //Waar is hij?quot; en zond hem en liet hen van Lodebar halen. En o mijn vriend! de Koning laat ook u halen; van Lodebar, een oord waar geen weide is, een dor en onvruchtbaar oord, vol ellende — ver vau des Konings huis.
Hebt gij wel eens meer van dat oord Lodebar gehoord? Wanneer gij eeu brief op de post deedt en adres,seerdet dien naar Lodebar, dan zou hij u zeker weder worden teruggebracht, zóo oubekend is die plaats. Eu toch is er geen plaats ter wereld, waar zooveel menschen wonen als juist in Lodebar, dat oord verre verwijderd vau God, het oord der rusteloosheid en dei-ellende. Mijn vriend! God heeft u zóo gemaakt, dat gij niet gelukkig kunt wezen, gij moogt doen wat gij wilt, zoolang gij van God gescheiden blijft. In een klein gezelschap van jonge lieden ontwaarde ik een jongeling, die vol vroolijkheid en scherts was, zoodat hij al de andereu aan het lachen maakte. Ten laatste kwam hij in mijne nabijheid en terwijl ik hem strak in
87
liet uangezicht zag vroeg ik hem: ,/Joliauues, zijt gij gelukkig?quot; ,/Neen,quot; was het antwoord. ,/Hoe komt het dau dat gij anderen zoo vroolijk kunt maken?quot; vroeg ik. Zijne oogen vulden zich met tranen. //O,quot; zeide hij, ,/die vroolijkheid is maar gemaakt; zij dient om mijne ellende te verbergen.quot; En hij voegde daarbij : „Wauueer ik alleen ben in een donkeren, slapeloozen nacht, o dan denk ik aan Gods heiligheid en mijne zonden, dan heb ik in het geheel geen rust meer.quot;
Dat is nu de vroolijkheid der wereld. Zóo vermaken zich de lieden dezer wereld. Die vroolijkheid is er slechts op aangelegd om den worm te verbergen, die inwendig knaagt, om de ellende, welke in het hart woont, te bemantelen. Ik ben treurig wanneer ik anderen treurig zie. Wanneer ik echter zie, dat de men-schen hunne ellende, hun smart, het ledig in hun hart zoeken te bemantelen; dat zij een uitwendig dekkleed aandoen om het inwendige te bedekken — o, daarover zou ik kunnen weenen. Er was eens een paljas in eene schouwburg, die in alle steden van Europa iedereen aan het lachen kon maken. Een man, die melancholisch was ging tot een geneesheer met het verzoek, hij zou hem toch een geneesmiddel aan de hand doen om van zijne neerslachtigheid te worden genezen. De geneesheer zeide: „Ga eens naar dien beroemden paljas zien, die zal u wel aan het lachen maken.quot; — „Mijnheer,quot; antwoordde de man, „die paljas ben ik.quot;
In het groote amphitheater te Rome waar 30000 menschen verzameld waren, was ook een grappenmaker, die een masker droeg, en het geheele publiek voortdurend in eene opgeruimde stemming hield. Terwijl hij evenwel die 30000 menschen aan het lachen bracht,
88
zag iemand, die uaast hem stoud ouder zijn masker de uitdrukking der smart op zij n aangezicht. Hij had zich vroolijk gehouden, maar inderdaad liepen de tranen over zijne wangen. O, mijn vriend, wanneer gij geen God hebt, wanneer gij niet iu waarheid tot Hem gebracht zijt, dan woont ook gij in het oord Lodebar, in. het land der woestheid, waar geen weide is. Gij kunt de schoonste kleedereu aantrekken, gij kunt u op het sierlijkst oppronken, gij moogt u zoeken op te vroo-lijken met muziek eu allerlei uitspanningen; gij moogt vrienden opzoeken, schouwburgen bezoeken; maar niettegenstaande dit alles is uw hart nog altijd in dat land der woestheid, waar geen weide voor u is; uw hart woont in Lodebar.
Maar David zond een knecht naar Lodebar om deL kreupele vandaar te halen en deze bracht hem vooi \'s kouings aangezicht.
o o
Ik beu die knecht Gods en beu heden namiddag hier gekomen om u te halen uit dat land, waar geen weide is en u tot den Heer Jezus Christus te brengen.
Toen nu Mefiboseth iu de tegenwoordigheid des ko-nings kwam, zoo zag hij op zichzelven, op zijne afkomst en zijne lamheid ; hij vreesde zeer en viel op zijn aangezicht. De koning echter riep hem bij zijn naam eu sprak: ,/Mefiboseth.\'\'
De groote Koning roept ook u bij uwen naam, Johannes, Jakob, Maria, Martha, hoe gij ook heeteu moogt. God kent u bij uwen naam, en weet waar gij zijt, daarom roept Hij u.quot;
Eu Mefiboseth antwoordde vol schrik: ,/Zie, hier is uw knecht.quot; Heeft God u heden bij uwen naam geroepen, opdat Hij u al uwe verleden zonden voor de aan-
89
dacht zou brengen en n dan naar de verdoemenis zenden, zooals gij liet hebt verdiend? Neen, dat is Gods bedoeling niet. Hoor wat de koning zegt: //Vrees niet, want ik zal zekerlijk weldadigheid bij n doen.quot;
Hij heeft u geroepen, niet om zijn toorn aan u te openbaren, niet om zijn strafgericht aan n te vervullen : neen. Hij wil n zijne liefde en genade bewijzen.
Het eerste woord, dat de koning daarna tot Mefibo-seth sprak, luidde: //Gij zult gedurig brood eten aan mijne tafel.quot;
O zondaar, God is de Vader van den verloren zoon. Hij wacht op u, en waakt over u; Hij ziet u reeds van verre. Hoe lang hebt gij Hem reeds laten wachten ? Hij wacht en zoodra gij u slechts omkeert, zoodra gij een besluit neemt: //Ik wil opstaan,quot; daar loopt Hij u tegemoet en in plaats van verwijtingen, in plaats van eene strafoefening —- doet Hij n de beste kleederen aan, de beste schoenen aan uwe voeten, een ring aan uwen vinger. Mefiboseth had verwacht, dat de koning hem wegens zijne afkomst zou hebben laten ombrengen ; maar dit kon hij niet verstaan, dat er slechts barmhartigheid en liefde over hem werd uitgestort. Zijne ziel was overstelpt door deze onverwachte barmhartigheid. Toen riep hij uit: //Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar een dooden hond als ik ben!quot;
Ongeveer 7000 mijlen van hier stond ik eens in het dal bij eene rivier, en zag de ontzaglijk groote rotsen aan beide zijden loodrecht zich verheffen wel een En-gelsche mijl hoog. Toen ik deze kolossussen aanzag, dacht ik: O, wat zal dat toch eene vreeselijke ellende wezen, wanneer de menschen zulke rotsen over zich sullen inroepen om daardoor verpletterd te worden!
90
Dau zal de tijd voor eeu ander gebed voorbij ziju. Zal dat ook uw gebed moeteu wezeu, of zult gij iu de vreugde uws liarteu iu volle aaubiddiug uitroepen: wHeiii, die ous lieeft liefgehad, eu gewasscheu iu ziju bloed, die ous tot kouiugeu eu priesters maakt, zij de eer, de aaubiddiug eu de daukzeggiug!quot;
Iu eeiie vergadering, zooals wij die bier heden gehad hebben, eu juist ouder deze zelfde woorden, die wij thans bespreken, zijn voor weinige dagen honderden zieleu tot den Heere Jezus gebracht, eu hebben in Hem de vergiffenis hunner zonden gevonden. Wanneer gij de Handelingen der Apostelen doorleest, eu vooral als gij dit opmerkzaam doet, zoo zult gij vinden, dat de meeste bekeeringeu zoo plotseliug plaatshadden, dai terwijl zij nog het woord hoorden, eer uog de prediking geëindigd was, de menschen aangegrepen werden of zeer kort daarna. Gij, die hier zit, moogt zelfs nu iu dit oogeublik de wereld uwen rug toekeereu en God uw aangezicht, gij moogt nu zijne barmhartigheid aangrijpen en nu worden verlost.
O, mijn vriend! hoe zult gij ontkomen? O, bedenk het toch, hoe zult gij ontkomen, wanneer gij op zulk eene zaligheid geen acht geeft? Kan God nog meer voor u doen? Hij heeft zijn eeniggeboreu Zoon overgegeven; Hij heeft uwe zaligheid zelf uitgewerkt. Hij heeit eeu plaatsvervanger iu uwe plaats gesteld, die al uwe schuld op zich genomen heeft, en nog dezen avoud zeudt Hi; u een bode, eu deze bode bidt eu vermaant u met grooten ernst, met\' zijn gausche hart; hij smeekt u: Laat u met God verzoenen! — Ziet het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt.
z/Mefiboseth woonde alzoo te Jeruzalem, omdat hij
91
geduriglijk at aau des koniugs tafel; en hij was kreupel aau zijn beide voeten.\'\' Ons hoofdstuk eindigt met deze schoone woorden. Mefiboseth geloofde dus des konings woord. Hij geloofde aan de barmhartigheid, die liem bewezen was, en nam zijne plaats in aan des konings disch. Eu wat deed hij niet zijne lamme voeten!\'\' Die stak hij onder \'s konings tafel, zoodat er niets meer van te zien was.
En wat zegt gij nu, mijne vrienden!J Ik zou ook wel willen verlost worden en nu verlost worden? Hoe lang duurde het wel eer Sanlus, die naderhand Paulus genoemd werd, verlost werd? Hoe lang duurde het wel, eer de stokbewaarder te Philippi, de zaligheid deelachtig werd? En hoe lang duurde het, eer die drie duizend op het Pinksterfeest bekeerd werden? O, zondaar, de grootste zonde, de kroon op alle zoude, het toppunt der ongerechtigheid zou dit wezen, dat gij in dit oogeu-blik de genade Grods van u afwijst, dat gij dezen zelfden avond niet aanneemt wat God u geeft. Wanneer gij uit deze deur treedt, wanneer gi] deze plaats verlaat, dan wordt gij geroepen een van beiden te doeu: öf de genade Gods met voeten te treden, of te staren op liet Lam Gods, dat de zoude der wereld wegneemt.
lu Coaldale, eeue plaats waar ik predikte, kwam in de vergadering een zeer boosaardig mensch, die altijd slechts vloekeu en lasteringen in zijn mond had en met wieu niemand kou omgaan, zoodat zelfs zijne aanverwanten op de vlucht gingen, wanneer hij aankwam. Hij ook hoorde deze woorden: „Ts er nog iemand overgebleven, dien ik Gods barmhartigheid bewijzen kan ^ niet het gericht, niet de kastijding, maar de barmhartigheid Gods ?quot; Hij hoorde dat Christus gekomen is, om
92
zondaars, tl. i. booze meuschen, zulke meuscheu als liij er ook een was, zalig te maken. En daar hij nu tot die soort behoorde, daar hij nu ook een zondaar was — waagde hij het zijne oogeu tot Jezus op te heffen, en — was verlost. Ongeveer tien dagen later ontmoette hem eene koopvrouw op de straat eu zeide tot hem: //Jan, ik hoor dat gij aanstaanden Zondag aan het Avondmaal wilt deelnemen, is dat wel waar?\'\' — //Ja, dat is zoo.quot; was het antwoord, //ik heb het plan den dood vau mijnen Heer Jezus te verkondigen aan zijnen disch.quot; — //Maar/\' zeide zij, //meent gij dan. Jan, dat gij waardig zijt aan den disch des Heeren aan te zitten; neen, ik wil u uwe vroegere zonden niet verwijten, ik wil vergeten wat daar achter ligt, naar bedenk toch eens wie gij geweest zijt eu hoe kort het nog maar geleden is, dat gij veranderd zijt. Gelooft gij wel waardig te zijn aan \'s Heeren disch aan te zitten?\'\' — Daarop antwoordde hij: //Ik beu zoo waardig als er maar iemand in heel Coaldale is om aan deu disch des Heeren plaats te nemen. Ik ben een afschuwelijk zondaar geweest, dat weet ik, maar ik weet ook, dat het bloed van Jezus Christus mij afgewasschen en al mijne zonden Aveggenomeu heeft, en wat door dat bloed gereinigd is, dat is witter dan sneeuw,quot; — De Schrift zegt; //Die al uwe ougerechtiglieden vergeeft, al uwe krankheden geneest,quot; iedere booze gedachte, ieder boos woord, iedere booze daad, — //die u al uwe ongerechtigheden vergeeft. Wanneer nu onder al deze zonden slechts éene verkeerde gedachte, een woord of éene daad niet vergeven ware dan zou dit woord niet waar wezen. Honderden zie ik er hier. Ik heb deu Heer om honderd zielen gebeden, die ik dezen middag gewinnen mocht.
93
Ziju hier im geeu honderd zielen tegenwoordig, die ten bewijs kunnen verstrekken van de liefde, van de barmhartigheid van mijnen dierbaren Jezus?
En nu, mijne vrienden, willen wij u eenige minuten van stil gebed geven, opdat ieder van u zijn hart tot God verhefFe en opdat gij gelegenheid hebt uit de diepte van uw hart tot God te zeggen: ../Ik wil opstaan en
tot miju Vader gaan!\'\'.....0, hoort, hoort het woord
zijner liefde en zijner barmhartigheid, zijuer vriendelijkheid en van zijn geduld, als Hij zegt: „Heden, heden, wanneer gij mijne stem hoort;quot; wanneer Hij zelf ix heenwijst naar het kruis van Golgotha, waar het Lam Gods voor u en voor mij gekruisigd is. Laat ons bidden.
0 God, in deze plechtige ure hoort Gij. Gij hoort de stem, o Jezus, ja Gij hoort de stille zucht, die uit het hart oprijst tot u, en die zegt; ,/Ik zal opstaan en tot mijnen Vader gaan, ik zal zonde en wereld nu den rug toekeeren en alleen op Jezus zien.quot; Ja, Heere God, Gij hoort de stem, Gij kent het hart van hem, die tot U komt en zijne lamme, onmachtige voeten onder Uwe tafel steekt, ten einde Ü vau aangezicht tot aangezicht te aanschouwen. 0, Heer, laat thans uit de diepte, uit de ondoorgrondelijke diepte der barmhartigheid Gods uw balsem de gewonde harten heelen, laat het bloed van Jezus Christus al het onreine wegwasscheu. 0, Heer, wij danken U, dat Gij ons Uwe lankmoedigheid hebt bewezen; wij danken U, dat Gij ons dezen dag geschonken hebt, wij prijzen U, dat wij heden, ja heden Uwe stem hebben mogen hooren. Uw naam zij geprezen tot in eeuwigheid!/;.....
Eu nu mag ik ook aan u, kind Gods, uit deze ge-
94
schiedeuis eene liefelijke leeriug geveu. De Schrift zegt tot u: //Nu zijt gij kinderen Gods.\'\' Niets kan de liefde van Jezus voor u bevredigen dan dat gij ook de volle beteekenis van uwen stand erkent, u aan \'s Ko-nings tafel neerzet en Hem dagelijks in het aangezicht ziet. Misschien hebt gij tot dusverre alleen naar zijne voeten gekeken, Hij wenscht dat gij zijn aangezicht ziet. Gij kunt nooit te veel op Jezus den Gekruiste staren ; maar Hij heeft er ook recht op dat gij op Hem ziet, /.ooals Hij nu in de heerlijkheid aan \'s Vaders rechterhand, heeft plaats genomen. Uwe voeten zijn kreupel, uwe wegen zijn onvolkomen zooals gij zelf het beter weet dan iemand anders. Maar Jezus zegt tot u: ,/Gij zult dagelijks aan mijne tafel eten. Hij wenscht dat gij Zijn aangezicht ziet. O, kind Gods, Jezus wil zoo gaarne Zijn eigen glimlach en Zijne eigene vriendelijkheid in uwe harten afspiegelen. Loopt gij daar treurig heen met gebogen hoofd, o zie dan met vreugde opwaarts. Weet gij niet uit eigen ervaring, dat als uw eigen kind u zoo liefdevol en vertrouwelijk in de oogen ziet dit u meer genoegen geeft en meer troost dan jarenlang voor u heen te staren of op den grond te turen r Ik heb eene vrouw gekend, die haren man vijftien jaren lang diende; zij deed alles om hem te behagen, ja zij zon haar leven voor hem opgeofferd hebben, en toch in ui die vijftien jaren had zij het nog nooit gewaagd hem in volkomen vertrouwen en volkomen toewijding in de oogen te zien. Maar op zekeren flag verscheurde zij alle banden, legde alle wantrouwen af en staarde hem in het volle gelaat. Deze blik van vroolijk en blijmoedig vertrouwen maakte haren man veel gelukkiger dan hij in de eerste vijftien jaren van haren getrouwen
95
dienst geweest was. Dat is het, mijne vrienden, wat Christus van u begeert; Hij wenscht dat gij met volledig en blijmoedig vertrouwen Hem in het aangezicht ziet; Hij wenscht, dat gij u in volkomen liefde aan Hem overgeeft, en dat gij uwen wil aan den Zijnen onderwerpt. Wij hooren hoe de Heer tot Zijn kind zegt: ,/Gij hebt mij aangelokt en tot u getrokken met een blik van uw oog.\'\' Niet de plichtsbetrachting, niet de ernstige dienstvaardigheid, die gij Mij hebt bewezen, heeft die uitwerking gehad, maar een blik, een blik van uw oog, een vreugdevolle, vertrouwelijke blik. God is liefde en wie in de liefde blijft, die blijft in God en God in hem. Jezus Christus is niet tevreden en kan niet tevreden zijn tot gij uwe plaats inneemt aan zijn disch, en tot gij met volkomen en blijmoedig vertrouwen Hem in het aangezicht staart. 0, mijne vrienden, mijn huis zou voor mij eene woonstede van ellende worden, het zou eene gevangenis voor mij zijn, wanneer mijne kin-deren, terwijl zij rondom mijne tafel aanzitten, mij niet meer in het aangezicht konden zien, en hun blik afwendden om mijn oog niet te ontmoeten. O, als zij mijn liefhebbenden blik wilden vermijden zou het mij ellendig maken en u ook, als gij tenminste vader of moeder zijt. Ik heb een klein kind tehuis, een allerliefst krullekopje; wanneer zij weet dat ik tehuis ben, dan dringt zij de kamer binnen, waar ik mij bevind, en weet zeer spoedig den weg tot mijnen schoot te vinden; dan slaat zij hare ampjes om mijnen hals en begint van blijdschap te lachen, dat zij bij mij, zoo dicht bij haars vaders hart is, en zij weet hoe lief ik haar heb. Hare gansche ziel spiegelt zich dan af in haar oogjes, en gansch haar wezen gaat door die oogen in
96
mijne ziel over. Zóo lief heeft my dat Iducl en zulk eeu vertrouweu stelt zij in mij. Wanneer zij mij nu tien jaren diende en haar plicht nauwgezet vervulde met ternedergeslagen oogen kou zij mij niet zoo gelukkig maken als in zulke vertrouwelijke oogenblikken.
Zijt gij kreupel aan uwe voeten, struikelt gij ook nu en dan, zet dan uwe voeten onder \'s Koniugs tafel en zie Hem toch in het aaugezicht, maak staat op zijne liefde en genade. Ja, verzadig uw hart en uwe ziel door de volkomen overgave der liefde en des vertrouwens.
En nu, eer wij eindigen, laat ons eene vroolijke stem hooren, zooals wij die lezen in Psalm 149://Halleluja lquot; heet het daar. //Zingt den Heer eeu nieuw lied ; zijn lof zij in de gemeente zijner gunstgenooten.quot; Niet het oude gezang, niet het oude lied van gisteren; gij moet een nieuw lied hebben door de kracht van het woord Gods. //Dat Israel zich verblijde in dengenen, die hem gemaakt heeft; dat de kinderen Sions zich verheugen over hunnen Koning/\' Gij zijt treurig geweest, verheug u nu over uwen Koning. — //Dat zij zijnen naam loven op de fluit; dat zij Hem psalmzingen op den trommel en de harp \\quot; Ziet hier. Christenen, het zou veel meer naaiden wille Gods zijn en meer in overeenstemming met de Schrift, wanneer men u van vreugde zag dansen dan wanneer men u zoo droevig ziet. //Want de Heer heeft een welgevallen aan zijn volk; Hij zal de zacht-moedigen versieren met heil. Dat zijne gunstgenooteu van vreugde opspringen, om die eer; dat zij juichen op hunne legers.11
Wanneer gij bevindingen begeert te hebben naaide Schrift, doe dan ook wat de Schrift u zegt. Wanneer gij dezen avond uw hoofd op uw kussen legt.
97
roem dan in God op uw leger en evenzoo wanneer gij opstaat; laat het eerste wat gij doet zijn: Gods roem te verkondigen. De Bijbel zegt: //Zijne gunstgenooten zullen juichen op hunne legers.\'\' Wanneer gij treurig zijt — loof dan God. Wanneer gij in verzoeking komt — loof dan God. Wanneer de golven van een vloed op u aankomen — loof dan God. Is er iets, dat u ergert of krenkt in uw land, in uw beroep of in uw huis;/is er iets, waarover gij u zoudt kunnen vertoornen, loof dan God, zie tot Hem op en prijs Hem den ganschen dag. Wanneer de verzoeking, de aanvechting, allerlei duisternissen en zwarigheden u tegemoet treden, maak dan uw hart tot een tempel des lofs. Het is immers een tempel van den heiligen God! Laat dan uw lofliederen klinken! // De verheffingen Gods zullen in hunne kelen zijn,quot; heet het verder. Gij zult Gods lof in uwen mond hebben. Het is niet genoeg, dat zij in uw hart of uwe gedachten is, peen, in uw keel, in uwen mond; overluid moet ge roemen en prijzen; uw gansche leven moet een lofgezang voor uwen God wezen. 0, mijn vriend, als uw vijand komt, kunt gij hem geen grooter genoegen doen, dan dat gij treurig zijt. De duivel heeft een groot voordeel, wanneer hij een kind Gods treurig kan maken, en ik weet, dat hij op de vlucht moet, wanneer Gods kinderen vroolijk zijn.
Ik wil u een geheim openbaren. Er is iets, dat de duivel niet verdragen kan; dat is een loflied van Gods kinderen. En wanneer de lof Gods op uwe lippen is, dan hebt gij //een tweesnijdend zwaard in uwe hand.quot; Dit tweesnijdend zwaard is vooreerst tegen uwe eigene zonden gekeerd en daarna om den vijand in het hart te wonden. Deze eer genieten alle heiligen, namelijk
7
98
die heiligen, welke het loflied kennen, welke als Mefi-bozeth zich aan \'skonings disch zetten en zijn aangezicht dagelijks zien; dit is het einde van het hoofdstuk, Mefihozeth zat dagelijks aan \'skonings disch. Laat ons nn ook met een loflied sluiten, dat ons allen bekend is: „Looft nn den Heere, den machtigen koning der eere,quot; enz.
gehouden te Barmen, den 2en Mei 1875.
Deze vergadering werd geopend met het zingen van het lied: „God is tegenwoordigquot;, waarna Ds. Roo-o-e het gebed deed.
R. Peaesall Smith.
^ Ik reken het mij tot eene groote vreugde en een bijzondei voorrecht dat ik dezen avond een gezelschap arbeidslieden i) voor mij mag zien. Ik zelf ben ook een arbeidsman en gewoon uren en dagen lang aanhoudend en hard te arbeiden. Daarenboven verheug ik mij zeer tot u te mogen spreken op een rustdag. De sabbat is een prachtig juweel, volstrekt geen last, die den werkman wordt opgelegd om hem zijn genot te ontnemen ; — veel meer een beschermende muur, die tusschen hem en den druk is opgericht. In landen, waar ik gereisd heb en waar de dag des Heeren niet in eere wordt gehouden, daar is de arme het weerlooze slachtoffer van den rijke geworden.
Hoe zou ik wenschen, dat wij allen verstonden welk
) Deze toespraak werd gehouden in eene Arbeidersvereeniging.
7*
100
een genadig en liefderijk God het is, die voor ons lieeft gezorgd toen Hij ons een van de zeven dagen der week geschonken heeft. Toen men tijdens de Fran-sche revolutie beproefde den tienden dag tot een rustdag te maken, ondervond men al spoedig dat zoowel de menschen als de dieren daaronder leden. En bijna alle menschen, welke beproeven zeven dagen mplaats van zes te arbeiden, ondervinden na korter of langer tijdsverloop, dat zij het niet verdragen kunnen. O, hoe
wenschte ik, dat door den geheelen Saksischen volksstam
— niet slechts den Angel-Saksischen — het groote voorrecht van den Zondag recht werd erkend. Hij is Gods beschermende zorg voor uwe kinderen en de mijne, Hoe goed zou het zijn als wij allen dien dag begroetten als een bewijs der bijzondere genade en bijzondere liefde Gods en hem nooit of nimmer als eene w et of als een harden levensregel beschouwden. Als wij dezen dag heiligen dan komt er een zegen over ons huiselijk leven en over de gansche maatschappij.
Ik wenschte van God, dat wij allen daarin belangstelden, dat deze groote zegen Gods niet slechts voor ons bewaard bleef maar dat hij zich ook uitbreidde, en altijd en overal erkend wierd, waar wij invloed kunnen uitoefenen. Het Christendom alleen is instaat deze sociale kwestie op te lossen, die door niets anders op te lossen valt. Wanneer de werkgevers milder worden jegens hunne werklieden, en de werklieden verstandiger tegenover hunne bazen; wanneer zij elkander niet met vijandige gezindheden beschouwen, maar integendeel elkanders wederkeerige belangen behartigen, dan zal er verbetering in den toestand komen.
Eer ik het onderwerp, hetwelk ik dezen avond wensch
101
te behandelen ter hand neem, wil ik alleen nog zeggen hoe groot belang ik stel in die menschen, welke, \'t zij uit hunne levensopvatting of wel uit verstandsoorza-ken, moeielijkhedsn ontmoeten in betrekking tot het geloof aan den Bgbel, aan Gods Woord. Ik heb al deze twijfelingen, al deze kwesties zelf doorgemaakt, en zelfs vele slapelooze nachten doorgebracht in het ernstig onderzoek naar eene bevredigende oplossing. De kwestie kwam telkens dichter op mij aan en ik wilde zoo gaarne weten wat waarheid is. Toen kwam er ook een antwoord Gods op al die ernstige en dringende vragen, en dat werd mij duidelijk voorgelegd in deze woorden: ,/De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid.quot; Toen drong ook de gedachte zich zoo machtig aan mij op, dat God vóór alle dingen waar moest wezen en dat Hij zijn volk niet om den tuin leiden, maar integendeel hun, die naar waarheid zoeken, ook werkelijk de waarheid bekendmaken zou. Dat denkbeeld drong mij tevens mij voor Hem op de knieën te werpen — en ziet dat heb ik gedaan eer ik nog aan den Bijbel geloofde. Nu werd ik ook tot den Bijbel heengetrokken en verklaarde mij bereid dat boek te gelooven, wanneer het werkelijk waarheid tot mijne ziel sprak. O, mijn vriend, wanneer gij op deze golven, deze baren des twijfels en des ongeloofs u beweegt, zoo kan ik volkomen met u gevoelen; ik ben door dit alles heengegaau en weet welke ellende, welke onrust zij in uw hart moeten teweegbrengen. Op zekeren Kerstmorgen, toen het dierbaarste wat ik had mij ontnomen werd, toen mijn kind uit den tijd in de eeuwigheid overging, toen werd mijn hart zeer bang, toen riep ik tot mijn God : „O God, toon mij toch wat waarheid is!quot; En ziet, in mijn Bij-
102
bel vond ik weder troost. Ik vond den Heer Jezus Christus, den Verlosser, den Heiland in al zijne schoonheid en kracht, in al zijne reinheid en waarheid mij voor oogen gesteld. O, mijn vriend, wanneer gij werkelijk naar waarheid dorst, zult gij ervaren, dat de Bijbel Gods Woord is, juist omdat hij \'s meuschen boek is; omdat hij past in alle plooien, in alle verhoudingen, in alle toestanden van het menschelijk hart. Hij is dan niet meer een boek; hij is dan het boek, hij is de openbaring van den oneindigen God tegenover den eindigen mensch.
Laat mij thans uwe opmerkzaamheid bepalen bij eene der schoonste, der heerlijkste beelden, in welke de Heer Jezus Christus zijne liefde en de liefde Gods ons voor oogen stelt. Ik bedoel de gelijkenis van den vader, die twee zonen had, en de jongste van hen sprak: ,/Geef mij het deel des goeds, dat mij toekomt. En hij deelde hun het goed.\'\' God heeft ons het verstand gegeven. Hij gaf ons onze zinnen, onze krachten, geestes- en lichaamskrachten, opdat wij die zouden gebruiken in overeenstemming met zijnen wil en zijne bedoelingen. En van het oogenblik, waarin wij deze gaveu voor onszelven gebruiken, en waarin het eigen ik de plaats Gods inneemt, waarin wij die gaven voor ons zei ven gebruiken, niet voor den Gever, daar nemen wij het standpunt in, hetwelk ook deze zoou innam, toen hij zeide: //Geef mij het deel des goeds, dat mij toekomt.quot; En in het oogenblik, waarin wij deze gaven, welke God ons schenkt, naar onzen eigen willekeur wen-schen aan te wenden, waarin wij ze willen bezitten van God gescheiden, daar drijft het ons ook ver van God weg; daar gevoelen wij ons niet meer gelukkig in
103
zijne nabijheid; daar gaat het ons als dezen zoon: hij ging Baar een ver land. Zoolang de ziel in gemeenschap met God leeft, is het hare grootste vreugde te zeggen: Gij, o God, ziet mij! Maar zoodra wij van God gescheiden leven en van Hem gescheiden wandelen en handelen, zoodra wij voor onszelven leven is juist het treurigste en smartelijkste wat wij bedenken kunnen: God ziet ons toch nog. Toen La Payette in de gevangenis zat, zeide hij later, dat veel erger dan de scheiding van zijne familie, veel erger dan de gevangenis zelve voor hem geweest was, deze omstandigheid, dat in de deur zijner cel een rond gat was aangebracht, en dat voortdurend een schildwacht daarvoor stond, die naar hem keek. Dit duurde dag en nacht; wanneer de één weg ging, nam de ander zijne plaats weder in, en telkens als hij \'s morgens ontwaakte, of\' van het boek, waarin hij las, opzag, zoo was er een oog op hem gevestigd. Welnu, mijn vriend, hoe is het met u? Is het uwe grootste vreugde, dat God u ziet, dat Hij elke gedachte, elke uwer daden en handelingen, ieder uwer woorden hoort en ziet, dat Hij alles weet wat gij doet, of is het u eene verschrikkelijke gedachte, dat God u ziet? Zoodra wij nu van God gescheiden zijn, bevinden wij ons in den toestand van dezen zoon; deze ging weg, nam hetgeen hem ten deel viel en verkwistte het, bracht het in overdaad door. Al wat wij van God gescheiden voor ons eigen ik aanwenden, dat is verkwisten. Het staat in deze geschiedenis niet, dat deze zoon in groote zonden leefde; wèl zegt zijn oudste broeder, dat hij zijn goed met hoeren heeft doorgebracht, maar in de gelijkenis wordt gebruikt de uitdrukking : //overdadigquot; en deze heeft nu juist geene beduidenis van groote zonden.
104
Wanneer gij- een tempel bouwt voor uw eigen-ikT wanneer gij de gaven, die God u gegeven heeft, voor uzelven aanwendt en slechts uw eigen-ik, uw eigen roem en voordeel zoekt, zoo is dit „overdadig doorbrengen.quot; God ziet het als brassen aan, het is niet
voor Hem, ter zijner eere.
Wie een pad haat, die haat alle padden. Zoo zegt het spreekwoord. O, hoe wenschte ik, dat wij met alleen de grove zonden haatten, maar dat deze afschuw zich tegen iedere zonde openbaarde, tegen de zonde van eerzucht, tegen a i 1 e s wat niet met den wil en de eere Gods is overeen te brengen.
Een aanzienlijk man in mijn vaderland keerde zich van alle zonden af, naar hij mij mededeelde, en stelde er zich met allen ernst tegen; hij wilde inderdaad zich niet als een offer aan de zonde geven, maar toch bemerkte hij, dat, terwijl hij uitwendig de zonde aflegde en bestreed, in zijn binnenste toch nog eene liefde, eene neiging daartoe bleef bestaan. Toen bad hij God; ,/0 God! geef mij toch een beslisten haat tegen de zonde!\'\' Daar trad hem eene hei innering uit zijne jeugd voor den geest, welke hem meer dan alles duidelijk maakte wat het eigenlijk inheeft: „de zonde te haten.quot; Hij had een ingeboren haat en afschuw voor slangen. Wanneer hij zulk een dier zag, zoo kon hij zich niet onthouden te sidderen. Nu gebeurde het op zekeren dag, toen hij op den terugweg naar huis was, dat hij eene breede beek moest overspringen. Hij waagde dit evenwel niet zonder een flinken aanloop te nemen, teneinde des te beter een sprong te doen. Toen hij nu op deze plaats kwam, waar hij den sprong moest nemen, zag hij vlak vóór zijn voet een groote zwarte
105
slang liggen. Hij had een flinken aanloop genomen en kon niet terug, het eenige wat hem overbleef was den voet op de slang te zetten en zóo over te springen.
Wanneer hij zich nu herinnerde hoe hij beefde en sidderde toen hij dien sprong wagen moest, zoo bad hij God dat deze hem toch even zoo grooten afschuw van de zonde mocht inscherpen. —Welnu, mijn vriend, al zijt gij ook nog zulk een achtenswaardig man inde oogen van uwen buurman, al zijt gij n voor de men-schen geene grove zonden bewust, toch is er in uw binnenste een zonde, die alleen God en gij kent; en ik smeek u, wanneer gij de gaven, welke God u geschonken heeft, niet in gemeenschap met uwen Vader in den hemel gebruikt, o roep dan ook gij uwen God aan en bid Hem, dat Hij u leere de zonde te haten.
In de gelijkenis lezen wij verder : //En als hij het alles verteerd had werd er een groote hongersnood in dat land en hij begon gebrek te lijden.^ O mijn vriend, aan welk een grooten en bitteren hongersnood lijdt het menschenhart, dat het brood des levens niet ontving en niet in gemeenschap met zijn God leeft. Dat is een hongersnood, dien niemand stillen kan.
//En hij ging heen en voegde zich bij een van do burgers van dat land en die zond hem op zijn land om de zwijnen te weiden. En hij begeerde zijn buik te vullen met den draf, dien de zwijnen aten; en niemand gaf hem dien.quot; Zoo beproeft de mensch met de goederen dezer wereld zijn hongersnood te stillen, hij beproeft zich met draf te voeden, maar toch kan hij door deze dingen niet verzadigd worden.
Ik trad eens een kelderwoning binnen en vond eene arme vrouw, die op een strooleger lag. Zij was ernstig
106
ziek; zij leed aan waterzucht. O, hoe kommervol zag het er daar uit; hare armoede was zóo groot, dat zij niets meer bezat dan het stroo, waarop zij lag, en een tinnen schotel met eenig kommerlijk voedsel daarin. Hare kinderen waren haar ontnomen; alles was weg. Ook hare vrienden waren afwezig; zij lag onder vreemden te sterven. De arme vrouw zag mij aan en sprak: ,/0, mijnheer, denkt gij soms dat ik zeer ongelukkig hen? Neen, ik ben niet ongelukkig ; ik had nooit gemeend, dat ik ooit zoo gelukkig had kunnen worden als ik nu ben. Wel is waar lig ik nu op mijn sterfbed, maar ik behoor mijn Heiland toe en ik wacht slechts op het oogenblik, dai; Hij mij oproept.quot; Op dienzelfden dag kwam ik in dei gelegenheid een anderen man te bezoeken, die het volle bezit zijner gezondheid geuoot, en een groot vermogen bij een heerlijk huis zijn eigendom mocht noemen. Zijne kamers waren prachtig gemeubileerd en met groote schilderijen in olieverf versierd. Toch verkeerde hij in den toestand van den verloren zoon; hij bracht al zijn goed door, verbraste het en bleef ellendig en onrustig. Hij had geen vrede met zichzelven, er was een ontzettende hongersnood in zijn binnenste. Bij de vrouw in den kelder waren rijkdommen opgestapeld, zij woonde bij haren Vader in en was zijn kind. Maar deze man met al zijne rijkdommen woonde in*het verre land, evenals de verloren zoon, ver van \'s Vaders huis.
//En tot zichzelven gekomen zijnde, zeide hij; Hoevele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood en ik verga van honger?quot; Hij kwam tot zichzelven; vroeger was hij niet tehuis. Zoo is de zondaar nooit tehuis, niet recht bij zijn verstand, vooral niet bij zijn hart, als hij van God gescheiden daarheen leeft; wan-
107
neer hij de gemeenschap niet zijn God niet kent en alleen voor zichzelven leeft. O, wanneer iemand onzer, hier tegenwoordig, in dien toestand verkeert, dat hij toch nog dezen zelfden avond dit besluit tot rijpheid komen late: //Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan!quot;
De eerste gedachte hij den verloreji zondaar — en dat is schier bij alle ontwaakte zondaars de eerste gedachte — is: hij wilde bij zijn terugkeer tot den vader diens gunst zoeken te verdienen. Hij wilde daglooner worden; weder een zoon te zijn als vi\'oeger, had hij zich onwaardig gemaakt. Maar des vaders oog was op hem gericht, al den langen tijd zijner afdwaling; de vader had er naar verlangd, dat hij terugkomen zou; Hij had hem niet weggezonden; wèl had Hij hem laten gaan, toen hij weg wilde; maar zijn innig verlangen strekte zich uit naar den weder-keerende. Toen nu de zoon tot het besluit gekomen was, dat hij tot zijn vader zou wederkeeren, zag zijn vader hem reeds van verre. Wanneer gij tot op heden ver van God zijt verwijderd geweest en heden avond, heden op ditzelfde oogenblik, zich in uw hart de zacht gefluisterde wensch openbaart, de minste begeerte tot wederkeeren bij u tot rijpheid komt— o, dan ziet God u en wacht op u, en loopt u tegemoet, om u te outvangen. z/En opstaande ging hij naar zijn vader. En als hij nog verre was zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming over hem bewogen; en toeloo-pende, viel hem om zijn bals en kuste hem.quot; Hoe ver hij ook van zijn vader verwijderd was, hoe zeer hij ook gedwaald en zijn goed doorgebracht had, de liefde des vaders was daardoor niet in het minste veranderd. O, mijn vriend! God ziet u, waar gij zijt, verre, zeer verre van Hem verwijderd, — maar in hetzelfde oogen-
108
blik, waarop gi] u opmaakt, waarin gij in uw hart tot een besluit komt, loopt Hij u tegemoet, omarmt u en kust u, en trekt u met koorden der liefde terug in bet Vaderhuis.
De zoon sprak tot bem : ,/Vader, ik beb gezondigd tegen den bemel en voor u; en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden.quot; Tot dus verre bad bij gesproken en bij wilde nog meer zeggen. Hij bad zicb voorgenomen er nog bij te voegen: //Laat mij voortaan een daglooner bij u zijn, geef mij eene plaats onder uwe dienstboden/\' Maar de vader wilde daar volstrekt niets van weten; bij keerde zicb tot de bedienden: ,/Brengt bier voort bet beste kleed en doet bet bem aan.\'\' Hoe, bem kleeden met bet beste kleed, bem, die bet vaderhart beeft gebroken van smart; hem, die alles doorgebracht en verkwist heeft? Ja, het allerbeste; met overmaat van liefde wordt h:j overladen, zoodat hem het harde hart door deze onverdiende gunst geheel wordt gebroken!
Maar, zeide mijn kleine dochtertje van tien jaren, wat heeft dan toch die ring te beduiden, welke den verloren zoon aan den vinger werd gestoken? Betee-kent dit misschien, dat de liefde Gods geen begin en geen einde heeft, evenals de ring ook geen begin en geen einde heeft? — Ja, antwoordde ik mijn kind, dat kan bet zeer goed beduiden. De Schrift zegt: //Ik heb van eeuwigheid liefgehad, en de eeuwigheid heeft begin noch einde. Maar de ring beduidt ook, dat de vader zijn kind niet als knecht, maar als zoon weder aanneemt. Een knecht draagt geen ring, dat is het kinderrecht.
//En brengt bet gemeste kalf en slacht het; en laat
109
ons eten en Yroolijk zijn; want deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden, en hij was verloren en is gevonden! En zij begonnen vroolijk te Zyn-// — Als de Schrift ons nu en dan een kijkje in den hemel vergunt verhaalt zij ons niet, dat de engelen er nota van nemen, wanneer op aarde groote overwinningen, groote staatkundige gebeurtenissen plaatshebben; wij vernemen daar niets van — zij schijnen zich daarmede in het geheel niet te bemoeien. Maar wanneer een zondaar, een enkele verloren zondaar tot den Vader wederkeert, dan verheugen zich de engelen in den hemel, dan jubelen en juichen zij. Zoo zal er vreugde zijn in den hemel over een zondaar die zich bekeert, over een, die daar zegt: ik zal opstaan, ik zal tot mijn Vader gaan. Zijt gij, o mijn vriend, in een toestand van scheiding, van verwijdering van uwen God, zoodat gij niet verheugd zijt in uwen God? Ik vraag u niet of gij een groot en grof zondaar zijt, of gij grove misdaden pleegt, maar ik vraag u of gij een leven leidt in verwijdering van God. Gij moogt doen wat gij wilt, dat alziende oog Gods ziet u — het ziet al uwe gedachten, al uwe handelingen. Hij zal u niet dwingen in zijn huis terug te keeren, want dat zou de vreugde geheel bederven. Maar hij wenscht u over te halen; Hij wil u trekken met zijne liefdekoorden; Hij zou u gaarne ook dooide stem, die thans in uw oor dringt, winnen. Het is de stem van Gods Geest, die u naar Christus henen wijst. Hij wenscht u thans over te halen door dezen knecht, die tot u komt en u bidt met al den ernst zijner ziel: //Komt toch, laat u met God verzoenen Komt toch binnen, komt binnen!
110
Laat mij u nu nog verhalen hoe eenvoudig het Evangelie van Gods genade is, zoodat iedereen, die heden avond nog van God gescheiden is, en heden avond nog tot het besluit komt, om weder te keeren, zich op zijn hoofdkussen mag nederleggen met het stille vertrouwen en het vaste bewustzijn, dat zijne zonden hem vergeven zijn.
,/Hoe/ zeide mg een soldaat, met wien ik in het ziekenhuis sprak, ,/gij zegt tot mij, dat ik mij heden avond mag ter ruste leggen in het volle vertrouwen, dat mij al mijne zonden vergeven zijn en dau morgen weer van nieuws af aan \'t vloeken en zweren gaan?\'\' z/Neen/\' antwoordde ik,,/ neen, duizendmaal neen; wanneer gij heden avond uw vertrouwen stelt op den Heer Jezus, dan zal dit bij u een haat tegen al die dingen veroorzaken, welke gij vroeger hebt liefgehad. Het schaap kan wel eens in het slijk vallen, maar het komt er stellig weer uit en baadt zich opnieuw schoon; doch het zwijn gaat vrijwillig naar het slijk, wentelt er zich in om en blijft er in liggen. Denkt gij dan, dat iemand, die zoo pas een helder wit kleed heeft aangekregen, nu moedwillig zal heengaan en zich met dit witte kleed in het slijk rondwentelen, of dat het hem onverschillig wezen zal wat er met hem gebeurt? Neen, kom en laat u afwasschen, witter dan sneeuw, en dan zult gij de zonden haten, die gij vroeger bemind hebt. //Zeg ik wel te veel wanneer ik u verzeker, dat gij nog dezen avond kunt verlost worden? Werden er niet drieduizend op cenen dag bekeerd, verlost, gezaligd, en onder deze waren er waarschijnlijk velen, die \'weinige dagen tevoren nog geroepen hadden: //Kruis Hem ! kruis Hem!quot; Heeft niet de stokbewaarder te Filippi in denzelfden nacht, ja.
weinige uren nadat hij de apostelen in den stok gesloten had, zich verheugd en gejuicht in het geloof aan den Heer Jezus Christus? En kan Christus u nu ook niet verlossen en zaligmaken zooals Hij die menschen verloste en zaligmaakte ? Op zekereh dag ontmoette ik een mijner arbeiders ongeveer zes mijlen van mijne fabriek verwijderd; hij was een opvliegend man, en in zulk aanval van woede had hij zijne kinderen mishandeld en hen het huis uitgejaagd, en het jongste kind zoó geslagen, dat eindelijk de moeder tusschenbeiden moest treden en roepen: //Wanneer gij het nog eenmaal slaat dan slaat gij mij.\'\' Hij was door zijne kameraden als een man beschouwd voor wien er al zeer weiuio\' hoop bestond, dat hij nog eens een geloovig Christen worden zou. Ik zeide tot hem: //Johau, ik zou wenschen dat gij nog heden een Christen werdt.quot; — //Hoe? Ik?quot; zei hij. — //Ja, Christus kan u nog heden redden.quot; — //Maar,quot; zeide hij. „ik stel niet veel belang in die dingen.quot; Ik zeide tot hem: //Mag ik eens voor ti tot God bidden?quot; Hij weigerde dit niet, en wij knielden samen neder. Ik verhief mijn hart tot den Heer Christus en herinnerde Hem er aan, dat Hij eens iemand aangenomen en gered had, ziende het geloof van hen, die den geraakte brachten. Dat Hij tot dien ellendige gezegd had: uwe zonden zijn u vergeven. Zoo smeekte ik: Hij mocht ook dezen man verlossen, ziende mijn geloof. En terwijl ik bad kwam hij tot de bewustheid, welk een groot zondaar hij was; de zoude werd hem duidelijk voor oogen gesteld en hij gevoelde als een zwaar gewicht op zijne ziel. Eu toen hij van zijne knieën opstond, zeide hij: quot;Ik ben verlost, ik ben een nieuw schepsel in Christus Jezus! quot; Hoe is het nu mogelijk, dat die man
112
zoo spoedig verlost werd? Waarom niet? Ik had er immers juist den Heer om gebeden. Hij was verlost van diezelfde ure af, en van zijne kameraden, zijne bekenden en vrienden evenals van zijn predikant werd mij acht jaren lang getuigd, dat hij een godzaligen wandel heeft geleid. Een verloren zoon, zoo ver verwijderd! zoo ver verdwaald! en toch in een oogenblik, toen hij zeide: Ik zal opstaan, liep de Vader hem tegemoet, en gaf hem het beste kleed en deed het hem aan, en gaf hem een ring aan den vinger. — Bij eene andere gelegenheid trof ik onderweg iemand aan; hij wilde geld van mij hebben en toen ik het hem gaf, sprak hij: ,/Ziezoo, onze rekening is in orde!\'\' Maar ik antwoordde: vOnze rekening is spoedig genoeg in orde gemaakt; maar hoe is het met uwe rekening voor God?quot; De man ging naar huis en de vraag over zijne rekening met God kwelde hem; hij kon haar niet kwijt worden en op den volgenden dag ging hij om die vraag te vergeten in een herberg en wilden den dag in dronkenschap doorbreïigen. En ziet, wat gebeurt er? In \'t midden van zijn drinkgelag, omgeven van flesschen en glazen, sprong hij op vaa zijnen zetel midden onder zijne makkers en zeide, terwijl hij met de vuisten op tafel sloeg: ,/Hoor eens, mannen! van dit oogenblik af wil ik God dienen!quot; En twee jaren later trad hij diezelfde herberg weder binnen en zeide tot den waard: ,/Ik ben thans tot u gekomen om u te waarschuwen, dat gij den toekomenden toorn moogt ontvlieden.quot; De waard en zijn huisgezin werden tot God bekeerd en sloten zich bij eene kerkgemeente aan, terwijl de herberg werd gesloten en eene boerderij gehuurd.
Ik ben een weinig vermoeid; het is de vierde maal,
113
dat ik hedeu spreek, maar toch kou ik uiet eindigen, zonder u te zeggen welk een verlangen mijn hart vervult. 0, ik wenschte dat gij eens daar binnen in dat hart kóndet zien, welk een verlangen een Christen, die de vreugde der gemeenschap met God kent, bij zich omdraagt, dat velen, dat ook gij deze vreugde mede deelachtig werdt. O, mijn vriend, Christus is in ileze wereld gekomen om zondaren zalig te maken; Christus is aan het kruis genageld om zondaren zalig te maken; Christus heeft onze zonden in zijn eigen lichaam gedragen op het hout, om ons zalig te maken en Hij wil u den langen weg van het verre land terugvoeren naar uws Vaders huis. Wanneer gij geen lang gebed kunt uitspreken, spreek dan alleen dit eene : //O God, wees mij, zondaar, genadig! Ik wil opstaan; ik zal tot mijn Vader gaan!\'\' En wanneer gij dit zegt, leg dan alle ongeloof, allen twijfel aan God af en vertrouw het alles aan Hem toe. Hoor dan hoe Hij tot u zegt: //Uwe zonden zijn u vergeven,quot; en begeef u dan hedeu avond te bed als een kind Gods, als een zondaar, wiens zouden vergeven zijn; als een. die nu uit het verre land teruggekeerd is in zijns Vaders huis.
Laat ons bidden......
Eer wij nu scheiden, moet ik nog een woord tot de geloovigen spreken. Ook hen moet ik verzoeken deze gelijkenis te lezen en dan zichzelven af te vragen, of ook zij uiet een of\' ander geschonken goed, ver vau den Vader doorbrengen, alleen voor zichzelven. De gelijkenis heeft eeue diepe beteekenis ook voor de geloovigen, ofschoon ik heden avond daarover niet kau uitwijden. Mijne begeerte is groot, dat zij, die verre verwijderd zijn van het Vaderhuis, toch mogen omkee-
114
reu en de liefdevolle stemme Gods, welke heu roept, hooreu mogeu, dat zij zich laten, bekleeden met liet beste kleed en dat ook zij dien ring aan hunnen vinger mogen ontvangen, den ring der onveranderlijke liefde des Vaders. Ik blijf ernstig voor u bidden, en laat u mijnen zegen, welken ik u allen toeweusch; in den naam Gods, roep ik u toe: Vaartwel!
gehouden te Barmen, den 3en Mei 1875.
Vooraf wordt gezougeu liet lied: ,/Lieve Heiland, wees nabij \\quot;
DR. Fabui.
Laat ons bidden: ,/Heere God! Hemelsche Vader! Wij stellen ons voor uw aangezicht en buigen ons voor uwe majesteit en heerlijkheid in het stof. Want Gij alleen zijt de Heer, Gij zijt de Heilige en woont in een licht, waarin geen natuurlijk oog vermag te staren. Daarom komen wij voor uw aangezicht met lof en dank, dat Gij tot_ ons hebt willen afdalen, dat Gij ons genadig hebt aangezien in Jezus Christus, en dat Gij in Hem eene eeuwige verlossing en eeuwig heil voor ons hebt bereid. Laat dan ook recht klaar en helder deze onze hemelsche roeping ons voor oo-gen staan, opdat wij in de kracht van uwe genade en door de werking des Heiligen Geestes aan haar mogen leeren beantwoorden. Zegen ons. Heer, ook in dezen morgen fin de gemeenschap, die wij thans onder elkander hebben. Geef ons nieuwen ijver voor
8*
116
uwe waarheid, nieuwen ijver iu de kracht uws Geestes, om ons aan U van ganscher harte, yolkomeu over te geven, opdat de rijkdom uwer goddelijke kracht en genade ook in onze zwakheid volbracht worde. Wees dan onder ons, o Heer, met uwe zegenende en heiligende tegenwoordigheid en neem ouder uw genadig opzicht wat ook in dezen morgen zal worden gesproken, opdat alles geschiede iu deu geest der wijsheid eu der liefde en des vredes zooals het u welgevallig is. Doe dat, o getrouwe God, eu zegen ons om uws Naams wille, Amen.
Enkele woorden mogeu mij vergund zijn tot opening dezer vergadering. Tot eeu ongewoon doel zijn wij thans vereenigd. Door Gods voorzienig bestuur is, zooals wij allen weten, iu deze laatste maanden ook iu ons vaderland, in den kring der geloovigeu eene beweging gekomen, die haar aanvang nam, door het getuigenis van Christelijke broeders en vrienden, iu Noord-Amerika en Engeland en wier voornaamste woordvoerder wij heden in ons midden hebben.
Nu ligt, dunkt mij, de vraag voor de hand: wat.is het toch eigenlijk, dat deze beweging zulk eene eigen-dommelijke macht, dat haar in zoo korten tijd zulk eene verrassende uitbreiding seeft? Is het iets nieuws
O O
en ongehoords? Zijn het onbekende of vergeten waarheden, die nu weder iu het licht gesteld worden? Voor zooverre ik iu deze dagen uit geschriften en toespraken opmaken kan; voor zoover ik reeds sedert maanden ia gesprekken met vele Christelijke vrienden bemerken kon, zoo moet ik deze vragen met een beslist neen beantwoorden. ïeu hoogste zal men in de methode, waarmede zekere waarheden iu het licht gesteld worden,
117
iets nieuws, iets op ons vaste laud vreemdsoortigs opmerken. De waarheden zei ven echter — en dit dient tot lof en niet tot afkeuring der beweging — zijn overoud en te allen tijde door enkelen of velen in de ( hristenheid erkend en heieden. Of zien wij slechts den persoon van onzen dierbaren vriend aan, die nu in ons midden tegenwoordig is en ook onder ons in
o o
de laatste dagen tot zoovele duizenden gesproken heeft. Ts het eene zeer buitengewone welsprekendheid, waarmede hij zooveel indruk maakt en zoovelen medesleept ? Voorzeker, wat hem het minst ontbreekt is wat op het menschelijk verstand de grootste kracht uitoefent en den diepsteu indruk maakt, wat het gesprokene veel meer dan het geschreven woord aangrijpend maakt: de warmte en kracht der persoonlijke overtuiging. Maar hij spreekt in zijne moedertaal tot ons, eene taal, die onder de vele duizenden, welke hem hoo-ren, slechts enkelen verstaan; alles gaat door het kanaal der vertolking. Of zou het juist dit ongewone en vreemde vrezen, hetwelk indruk maakt, dat een buitenlander, dat een leek in onze kerken en vergaderplaatsen spreekt ? Zeker zal eene bekoorlijkheid dei-nieuwheid daartoe medewerken, maar onmogelijk kan deze alleen hoofdoorzaak zijn, dat wij van dag tot dag de vergaderingen voller zien; en nog veel minder is hierdoor te verklaren, dat honderden, ja duizenden bekennen door het gehoorde woord in het diepst hunner zielen getroffen te zijn. Of is het een overvloed van bijbelsche gedachten, een bijzonderen blik in het organisme der geopenbaarde waarheden, welke ons uit de toespraken van den waardigen leider dezer beweging toestroomt? Ook deze vraag durf ik niet geheel beves-
118
tigend beantwoorden. Men zal integendeel moeten erkennen, dat liet in den grond der zaak altijd een punt, éene zijde der Bijbelsclie waarheid, éene hoofdervaring van het inwendige leven is, welke met onver-moeiden nadruk, met heldere vooropstelling, met groote blijdschap, in het zaligste gevoel van zekerheid ons wordt tegemoet gevoerd.
Hier zullen wij dan ook tot de beantwoording der bovengenoemde vragen kunnen geraken. Zie ik juist, heb ik ook in deze laatste dagen nauwkeurig onderscheiden en mij niet bedrogen in mijn gevoel, zoo berust de geheele kracht dezer beweging op twee zwaartepunten, het éene persoonlijk, het andere zakelijk. —• Eene brandende liefde tot den Heer, gedragen door eeu kinderlijk, sterk, onwrikbaar geloofsvertrouwen op zijne tegenwoordigheid, op zijne genade en kracht in de zijnen, een vroolijk toeverzicht op alle ons in Christus geschonken beloften — dat is voor zoover ik zien kan, begeleid en beschermd door een ongehuichelden ootmoed, de wortel der kracht, waarmede het onzen broeder gegeven is op duizenden te werken. Bij deze persoonlijke toerusting voegt zich nog een zakelijke oorzaak, eene oorzaak buiten hem, die deze beweging bevorderlijk is. Eu dat is eene oude, vaak gehoorde klacht, dat ook in de kerken der Hervorming, waarin de grondwaarheid der rechtvaardigmaking door het geloof, door Gods genadige leiding, weder het middelpunt der Christelijke waarheidsleer geworden is, deze grondwaarheid toch slechts zelden tot haar volle betee-kenis gekomen is; met andere woorden, dat de Christus voor ons wel in het geloof is aangegrepen, maaide Christus i n ons, de groei eu wasdom van den nieu-
119
wen menscli, noch iu de leer, uoch iu liet leveu zich genoegzaam heeft ten toon gespreid. Ten minste niet in die mate, welke de Heilige Schrift leert. Zoo is de noodzakelijke, inwendige samenhang tusschen recht-vaardigmaking en heiligmaking in het bewustzijn der geloovigen menigmaal gedrukt, en het kan soms schijnen alsof Christus, als de eenige grond onzer zaligheid, ons, wel is waar, genade en rechtvaardigheid verleent, maar het nieuwe leven zelf toch nog gedrukt blijft door de wet, door een of anderen last, die ons wel nu eu dan wordt afgenomen, maar toch telkens wederkeert, \'t Is dan of de heiligmaking op een anderen grondslag rust dan de rechtvaardigmaking. Tegen-over dezen, in geloovige kringen wijd en zijd verbreiden toestand, komt nu deze zoogenoemde Oxford- (of Brighton) beweging met dit schibboleth: heiligmaking door het geloof. Neemt toch Christus, die u tot rechtvaardigmaking gegeven is, ook aan tot uwe heiligmaking, zoo roepen ons de leiders dezer beweging toe. Erkent dat Hij niet slechts de schuld der zonden voor ons uitgedelgd, maar ook in ons de macht der zonden verbroken heeft. Lieve broeders, die boodschap van Christus is een evangelie, eene blijde tijding. Neemt ze als zoodanig aan en gebruikt ze daartoe. Doet dat in dit oogenblik, zonder dralen met den blik des ge-loofs op Jezus gericht! Geeft uzelven Hem ten volle over, zoo zult gij overwinnaar worden in den strijd met de zonde, en vreugde eu vrede zal uw deel zijn voor altoos. Wie zal het loochenen, dat deze waarheden een goeden eu goddelijkeu grondslag hebben, dat zij velen eene zijde der waarheid na aan het hart leggen, welke zij tot dusverre over het hoofd hebben ge-
120
zien, ja wellicht miskend, — of anders voorzeker niet ernstig en blijmoedig genoeg beoefend. Het zijn in den grond der zaak louter oude waarheden, waaraan het leven van alle uitverkoren zielen door alle eeuwen heen getuigenis geeft. En toch komen zij velen als nieuw voor, als nooit gehoord, of minstens als nooit zoo gehoord. Twee dingen kunnen wij, broeders in de bediening, uit deze in \'t oog vallende daadzaken leeren. Eerstens, dat deze waarheden, ofschoon overbekend, ofschoon niet geheel door ons verzwegen, toch niet met genoegzamen nadruk door ons zijn gepredikt. Ten andere kunnen wij er ook uit leeren dat het niet zoozeer de gaven, ook niet de geestelijke gaven, niet de rijkdom van denkbeelden, niet de theologische schoolgeleerdheid is — hoe goed, nuttig en noodwendig ze ook ter hunner plaatse zijn — die onze woorden macht verleenen over de zielen; maar dat het de macht der liefde tot den Heer, de volkomenheid onzer overgave aan Hem, de ernst en de getrouwheid in het besteden van hetgeen ons geschonken werd, is, waarop de belofte van een grooten en goddelijken zegen rust.
Zooals den hier vergaderden broeders bekend is, heb ik mij reeds vóór vele maanden in het openbaar over de Oxford-beweging uitgelaten in eene brochure, die in en buiten ons land is gelezen. Ik mag niet nalaten ook nu uit te spreken, dat de grondgedachte van die redeneering ook nog heden bij mij vaststaat. Want hoewel ik in deze dagen een versterkten indruk van den goeden en goddelijken grondslag dezer beweging ontvangen heb, toch blijf ik overtuigd, dat de toenmaals uitgesproken bedenkingen van kracht en betee-kenis zijn. Ook tegenover deze verschijning van het
121
godsdienstig leven geldt des apostels vermaning : //Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.\'\'\' Toen in de gemeente van Corinthe de gave der profetie zich in menigeen openbaarde, vermaande de apostel niet om zulk een geest te dempen, maar toch moesten de anderen over het geprofeteerde oordeel en. Hoe meer wij den goeden en goddelijken grondslag dezer beweging erkennen en om bewaring en uitbreiding van den reeds verkregen zegen bidden, des te minder mogen wij uit het oog verliezen, dat het uitnemenste en heiligste ook steeds vergezeld is van gevaren en verzoekingen, en naar de getuigenis der geschiedenis, niet het minste daar, waar godsdienstige opwekkingen zich spoedig in een wijden kring uitbreiden. Zoo heb ik eene geheele rij bedenkingen en vragen, die ik gaarne aan onzen geëerden, lieven gast zou willen voorleggen en met hem bespreken, overtuigd als ik ben, dat hij zelf iedere voltooiing zijner leerwijze, iedere bevestiging daarvan tegen misverstand en gevaren zal welkom heeten. Toch komt het mij vóór niet gepast te wezen daarmede aan te vangen. Vóór alle dingen wenschen wij een woord van vertroosting, opwekking, vermaning-van onzen gast te verzoeken; misschien blijft ons dan nog tijd over om het een of ander, dat bij ons bedenkingen opgewekt heeft, te bespreken.
Slechts weinige woorden tot algemeene waardeering der beweging wilde ik laten vooraf gaan. Laat mij u ten slotte nog opmerkzaam maken op eene omstandigheid, die, naar het mij voorkomt, ook werkzaam is, om deze beweging in Duitschland eene zoo groote en spoedige uitbreiding te geven. Wij leven in een zoo ernstigen, gespannen, critieken toestand op kerkelijk
120
zieu, ja -wellicht miskend, —■ of anders yoorzeker niet ernstig en blijmoedig genoeg beoefend. Het zijn in den grond der zaak louter oude waarheden, waaraan liet leven van alle uitverkoren zielen door alle eeuwen heen getuigenis geeft. Eu toch komen zij velen als nieuw voor, als nooit gehoord, of minstens als nooit zoo gehoord. Twee dingen kunnen wij, broeders in de bediening, uit deze in \'t oog vallende daadzaken leeren. Eerstens, dat deze waarheden, ofschoon overbekend, ofschoon niet geheel door ons verzwegen, toch niet met genoegzamen nadruk door ons zijn gepredikt. Ten andere kunnen wij er ook uit leereu dat het niet zoozeer de gaven, ook niet de geestelijke gaven, niet de rijkdom van denkbeelden, niet de theologische schoolgeleerdheid is — hoe goed, nuttig en noodwendig ze ook ter hunner plaatse zijn — die onze woorden macht verleenen over de zielen; maar dat het de macht der liefde tot den Heer, de volkomenheid onzer overgave aan Hem, de ernst en de getrouwheid in het besteden van hetgeen ons geschonken werd, is, waarop de belofte van een grooten en goddelijken zegen rust.
Zooals den hier vergaderden broeders bekend is, heb ik mij reeds vóór vele maanden in het openbaar over de Oxford-beweging uitgelaten in eene brochure, die in en buiten ons land is gelezen. Ik mag niet nalaten ook nu uit te spreken, dat de grondgedachte van die redeneering ook nog heden bij mij vaststaat. Want hoewel ik in deze dagen een versterkten indruk van den goeden en goddelijken grondslag dezer beweging ontvangen heb, toch blijf ik overtuigd, dat de toenmaals uitgesproken bedenkingen van kracht en betee-kenis zijn. Ook tegenover deze verschijning van het
121
godsdienstig leven geldt des apostels vermaning ; ,/Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.quot; Toen in de gemeente van Corinthe de gave der profetie zich in menigeen openbaarde, vermaande de apostel niet om zulk een geest te dempen, maar toch moesten de anderen over het geprofeteerde oordeelen. Hoe meer wij den goeden en goddelijken grondslag dezer beweging erkennen en om bewaring en uitbreiding van den reeds verkregen zegen bidden, des te minder mogen wij uit het oog verliezen, dat het uitnemenste en heiligste ook steeds vergezeld is van gevaren en verzoekingen, en naar de getuigenis der geschiedenis, niet het minste daar, waar godsdienstige opwekkingen zich spoedig in een wijden kring uitbreiden. Zoo heb ik eene geheele rij bedenkingen en vragen, die ik gaarne aan onzen geëerden, lieven gast zou willen voorleggen en met hem bespreken, overtuigd als ik ben, dat hij zelf iedere voltooiing zijner leerwijze, iedere bevestiging daarvan tegen misverstand en gevaren zal welkom heeten. Toch komt het mij vóór niet gepast te wezen daarmede aan te vangen. Vóór alle dingen wenschen wij een woord van vertroosting, opwekking, vermaning van onzen gast te verzoeken; misschien blijft ons dan nog tijd over om het een of ander, dat bij ons bedenkingen opgewekt heeft, te bespreken.
Slechts weinige woorden tot algemeene waardeering der beweging wilde ik laten vooraf gaan. Laat mij u ten slotte nog opmerkzaam maken op eene omstandigheid, die, naar het mij voorkomt, ook werkzaam is, om deze beweging in Duitschland eene zoo groote en spoedige uitbreiding te geven. Wij leven in een zoo ernstigen, gespannen, critieken toestand op kerkelijk
122
gebied. Onze kerkelijk-politieke strijd, ouze kerkelijke geschilpunten drukken en bezwaren ons. Nu is bet eene dubbele verfrisscbing, nu is bet eene weldaad eene beweging te ontmoeten, die zieb uitsluitend bemoeit
ö C5 7
met de vraagstukken des inwendigen levens. Daaraan scbrijf ik het ook toe, dat deze opwekking in zeer streng kerkelijke kringen geen aanstoot geeft, maar veeleer de opmerkzaamheid trekt. Zooeven is mij nog van een op dit punt als zeer ontoegankelijk bekenden\' kerkeraad het dringend verzoek gedaan, onzen gast tot een bezoek uit te noodigen. Hoe dieper nu in zulke kringen, waar door den kerkelijk-politieken strijd dezer dagen de eeuwenoude grondslagen waarop men stond, zijn weggezonken, de overtuiging veld wint van liet onvoldoende van al wat hier op aarde is, des te meer ziet men met verlangen uit, naar al wat de eeuwige onveranderlijke gronden des geloofs verhelderen kan. — Laat ons dan nu ook in dezen kleinen, bijna geheel uit predikanten bestaanden kring onzen waar-digen gast hooren. De Heer zal hem geven goede woorden, die een zegen met zich brengen, tot ons te spreken. Ik verzoek den heer Smith het woord te nemen.
E. PEAJISALL SMITH.
Met een volkomen oprecht hart kan ik op dit oogenblik zeggen, dat ik mij tegenover deze vergadering gevoel als een kind. Voor zooveel ervaren, eerwaardige broeders en vaders in den Heer, acht ik mij-zelven geheel onbekwaam te spreken. Ik heb geene theologische opleiding gehad en dus beu ik ook geen theoloog zooals gij, Mijnheeren. Maar ook een kind
123
kau mededeeleii wat liet gevoelt, wat het gezieu eu ouder-vondeu heeft iu de groote geestelijke beweging, welke Gods Geest in deze dagen werkt in verscheidene afdeelingen der Christelijke Kerk. — Er is mij zooveel aan gelegen, dat juist diegenen, die in de geloofswaarheid wel onderwezen zijn en in de theologie doorkneed, met hunne krachtige armen hen ouderstenuen mogen, die zwak ziju, en toch door de omstandigheden, door de leiding Gods, aau het hoofd dezer beweging ziju gedrongen, ten einde hen voor dwallingen en uitwijkingen te bewaren, eu hen te sterken in het werk, dat God hun op de handen heeft gelegd. En overal, waar wij henentrekken, zoeken wij den invloed, welke God ons op de menschenharten geeft, te benuttigen ten einde meer vertrouwen te wekken in de door God gestelde leeraars en herders. Wanneer niet de verantwoordelijkheid tegenover God, die ons eene gewichtige boodschap op de lippen gelegd heeft, ons zwaarder woog dan de vrees om haar in alle onvolkomeuheid en zwakheid over te brengen — zoo zouden wij ons oogeublik-kelijk en met vreugde terugtrekken en tot ons afgezonderd leven wederkeeren. Zoo beknopt als het mij mogelijk is de geheele zaak samen te vatten, hoop ik het kenmerkende dezer beweging iu het licht te stellen.
O O
Gij weet dat zij in het Anglo-saksische gedeelte der volkerenfamilie tot haar recht gekomen is, eu thans zich ook in de Duitsch-Saksische stammen openbaart. — Laat mij van mijzelveu beginnen. Door geschriften van prof. Tholuck beu ik zelf uit de dwaling eu het ongeloof gered, en daarna bevestigd iu het geloof aan de godheid des Heeren Jezus Christus en zijne schuld-verzoenende offerande. Verder heb ik veel uut getrok-
124
ken uit de geschriften van Luther en vele andere Duit-sche geloofshelden. Daarom zeg ik ook vrijmoedig dat, ofschoon ook sommige uitdrukkingen, die nu en dan gebezigd zijn, tot misverstand hebben geleid en onvolkomen waren, toch de leer, die wij verkondigen, niets anders is dan een tot zijn recht komen van wat reeds sedert lange jaren door u allen is geleerd. Ik\'ben er God dankbaar voor dat ik in deze overtuiging ben beves -tigd door velen, die onze vergaderingen voor eenigen tijd hebben bijgewoond en de beweging gevolgd hebben. Onder hen zijn zoowel bedaarde, wijze, diepzinnige mannen van veel ondervinding, welke aan het hoofd der Engelsche Staatskerk staan, als dezulken, die in Christus Kerk in Duitschland eene voorname plaats bekleeden. Wanneer ergens iets gezegd of geleerd is, of wanneer uitdrukkingen gebezigd zijn, die tot misverstand aanleiding geven kunnen, welke de grondslagen der Christelijke waarheid schijnen tegen te spreken, dan verzoek ik u, mijne broeders, dat gij deze met den mantel der liefde wilt bedekken en met toegevendheid behandelen. Zoo moet ik vóór alle dingen vragen dat de schuld daarvan meer gegeven worde aan de gebrekkige taal en uitdrukking dan wel aan een verschil in opvatting der hoofdwaarheden van ons geloof. Wanneer nu daarin geen onderscheid bestaat en wij niet afwijken van de zaken, die wij geloofd en bemind hebben in den Heer Jezus Christus, dan zal het ons ook duidelijk worden, dat er niet de minste bedoeling bestaat om bestaande kerkelijke verhoudingen om te keeren of te veranderen.
In de weinige jaren, die ons thans van het onstaan dezer beweging scheiden, is ons geen enkel geval be-
125
kend, dat iemaud, die door haar is aangegrepen, daardoor vau zijn kerkgenootschap afscheid nam. AVij kennen echter duizenden, die met veel meer liefde tot hunne kerkelijke verhoudingen en in hun kerkelijk ambt zijn teruggekeerd. En verder mag ik zeggen, dat het niet ;tot onze taak als evangelisten behoort, de bijzondere verhoudingen van het persoonlijke geweten te behandelen; dit rekenen wij ouder het herderlijk opzicht te moeten rangschikken. Wanneer nu evenwel al deze vragen, waarover ik gesproken heb, niet ter sprake komen, wat is het dan, dat zoovele duizenden samenbrengt tot de straks genoemde vergaderingen ? Vanwaar komt het, dat wij ons weder moeten voorbereiden om tegen het einde dezer maand, naar ik verwacht, — ongeveer 10000 menschen te kunnen ontvausien? Dat
O O
lieden uit Zwitserland, Italië, Spanje en alle landen van Europa zoowel als uit Amerika samenkomen? AVat bracht de groote bijeenkomsten tot stand, die in het vorige jaar gehouden zijn en thans wederom worden voorbereid? — Ik weet niet hoe ik het anders verklaren zal dan uit de behoefte om in betrekkin»- tot
O
de Christelijke bevinding tot rust en vrede te komen? Ik geloof dat schier allen, die zoo vergaderen, in een geloof\'stoestaud verkeeren, dat zij liever hun leven zouden willen verliezen dan den Heer, die hen gekocht heeft, verloochenen. — De meesten onder hen zijn lieden, die wel gefbndeerd zij n in de verzekering van hun geloof en die het zeer goed weten dat hunne zonden vergeven zijn, en dat wanneer zij plotseling stierven zij ook in de heerlijkheid zouden ingaan. Het zijn mannen en vrouwen, die in liet bewustzijn leven dat zij het eeuwige leven in Christus hebben. Eu velen
124
ken uit de geschriften van Luther eu vele andere Duit-sche geloofshelden. Daarom zeg ik ook vrijmoedig dat, ofschoon ook sommige uitdrukkingen, die nu en dan gebezigd zijn, tot misverstand hebben geleid en onvolkomen waren, toch de leer, die wij verkondigen, niets anders is dan een tot zijn recht komen van wat reeds sedert lange jaren door u allen is geleerd. Ik\'ben er God dankbaar voor dat ik in deze overtuiging ben beves -tigd door velen, die onze vergaderingen voor eenigen tijd hebben bijgewoond en de beweging gevolgd hebben. Onder hen zijn zoowel bedaarde, wijze, diepzinnige maunen van veel ondervinding, welke aan het hoofd der Engelsche Staatskerk staan, als dezulken, die in Christus Kerk in Duitschland eene voorname plaats bekleeden. Wanneer ergens iets gezegd of geleerd is, of wanneer uitdrukkingen gebezigd zijn, die tot misverstand aanleiding geven kunnen, welke de grondslagen der Christelijke waarheid schijnen tegen te spreken, dan verzoek ik u, mijne broeders, dat gij deze met den mantel der liefde wilt bedekken en met toegevendheid behandelen. Zoo moet ik vóór alle dingen
O O
vragen dat de schuld daarvan meer gegeven worde aan de gebrekkige taal en uitdrukking dan wel aan een verschil in opvatting der hoofdwaarheden van ons geloof. Wanneer nu daarin geen onderscheid bestaat en wij niet afwijken van de zaken, die wij geloofd en bemind hebben in den Heer Jezus Christus, dan zal Let ons ook duidelijk worden, dat er niet de minste bedoeling bestaat om bestaande kerkelijke verhoudingen om te keeren of te veranderen.
In de weinige jaren, die ons thans van het onstaan dezer beweging scheiden, is ons geen enkel geval be-
125
kend, dat iemand, die door haar is aaugegrepeu, daardoor van zijn kerkgenootschap afscheid nam. Wij kennen echter duizenden, die met veel meer liefde tot hunne kerkelijke verhoudingen en in hun kerkelijk ambt zijn teruggekeerd. En verder mag ik zeggen, dat lief-niet -tot onze taak als evangelisten behoort, de bijzondere verhoudingen van het persoonlijke geweten te behandelen; dit rekenen wij onder het herderlijk opzicht te moeten rangschikken. Wanneer uu evenwel al deze vragen, waarover ik gesproken heb, niet ter sprake komen, wat is het dan, dat zoovele duizenden samenbrengt tot de straks genoemde vergaderingen? Vanwaar komt het, dat wij ons weder moeten voorbereiden om tegen het einde dezer maand, naar ik verwacht, — ongeveer 10000 menschen te kunnen ontvangen? Dat lieden uit Zwitserland, Italië, Spanje en alle landen van Europa zoowel als uit Amerika samenkomen ? Wat bracht de groote bijeenkomsten tot stand, die in het vorige jaar gehouden zijn en thans wederom worden voorbereid? — Ik weet niet hoe ik het anders verklaren zal dan uit de behoefte om iu betrekkinquot;\' tot
o
de Christelijke bevinding tot rust en vrede te komen? Ik geloof dat schier allen, die zoo vergaderen, in een geloof\'stoestaud verkeeren, dat zij liever hun leven zouden willen verliezen dan den Heer, die hen gekocht heeft, verloochenen. — De meesten onder hen zijn lieden, die wel gefondeerd ziju in de verzekering van hun geloof en die hef zeer goed weten dat hunne zonden vergeven zijn, en dat wanneer zij plotseling stierven zij ook in de heerlijkheid zouden ingaan. Het zijn mannen en vrouwen, die in het bewustzijn leven dat zij het eeuwige leven in Christus hebben. En velen
126
vau hen, lieden, die zich in vollen ernst aan den Heer heblien overgegeven om Hem te dienen, om het Evangelie te prediken, \'t zij in \'t openhaar of in kleinere kringen. Echter hij deze allen bestaat er toch een ,/niaarquot;, eene onvoldaanheid in hunne bevinding. Zij bezitten niet datgene, wat zij als eene schriftmatige ervaring in den Bijbel vinden. Hun ontbreekt het genot eener onafgebroken gemeenschap met hunnen God, hun ontbreekt de bevinding eener voortdureude zegepraal over wat zij als zonden erkennen. Zij lezen in de Schrift, dat Henoch driehonderd jaren met God wandelde, en dat Henoch de getuigenis van den Geest Gods in zijnen geest had, dat hij Gode behaagde. Wanneer zij ook nu en dan diezelfde ervaring hebben opgedaan, zoo is deze toch zeer voorbijgaande. Zij lezen dat de mannen in den apostolischen tijd met den Heiligen Geest vervuld waren. En wanneer zij nu ook al niet betwijfelen, ja zelfs geen oogenblik betwijfelen, dat zij tempelen des Heiligen Geestes zijn, zoo weten zij toch niet wat het inheeft vervuld te zij u met den Heiligen Geest. Zij zien in, dat door den gauschen Bijbel een gouden draad loopt, een gouden draad van beloften, waarvan zij moeten zeggen, dat zij ze zich nog niet hebben toegeëigend. In de Kerkgeschiedenis lezen zij van mannen, die ook zulk een schriftuurlijk leven der gemeenschap met God hebben geleid, en de vraag dringt zich aan hen op: is het mogelijk, dat wij in de negentiende eeuw nog even zulke ervaringen hebben als die mannen, dat wij even zulk een leven leiden als zij ? Ofschoon zij naar het uiterlijk aanzien een leven van overgave, van opoffering, van ernstige godzaligheid leiden, toch vragen deze menschen zichzelven af of het noodzakelijk
127
is, dat iu ons binneuste de zoude ons zoo menigmaal aanklaagt? Deze gedachten, die van hunne bekeering af iu meerdere of mindere mate in huu hart liasreu,
OO \'
komen huu thans met allen nadruk voor de oogen staan ? Eu God heeft huu dien rechten honger en dien wareu dorst naar de gerechtigheid geschonken. Vele voorbeelden hebben wij in de Schrift, waar het volk niet zoozeer tezamen geroepen als tezamen gestroomd is door den drang, die het voortdreef. En het komt ons vóór dat God er juist een bijzonder plan meê heeft, dat Hij niet zulke menschen, welke een bijzonder groot talent of vele gaven hebben op den voorgrond doet treden; maar dat Hij zwakke en geringe werktuigen gebruikt, die niet in het oog vallen, opdat het oog eu de opmerkzaamheid op het Hoofd, op God zelf, geheel en alleen gericht worde, en niet op menschen. Zoo hebben wij dan ook de overtuiging, dat die werktuigen geheel op den achtergrond worden gedrongen en dat God zelf het middelpunt wil wezen om zelf zijn werk uit te voeren.
Hoe gaarne zou ik u in deze vergaderingen binnenleiden, waar 5 of 6 of 8000 menschen samenkomen. En deze vergaderingen zijn voor het grootste gedeelte uit bedienaars des Evangelies samengesteld. Luther zeide eens, hij was zoo met werk overladen, dat hij vier uren daags bidden moest om door zijn werk heen te komen. En deze vrome mannen zijn zóo met arbeid overladen eu zóo gedrukt ouder liet gewicht daarvan, dat zij het noodzakelijk rekenden zich tien dagen af te zonderen, ten einde iu de rechte verhouding tot God te komen, om huu arbeid te kunnen vervullen. .Ta hoe grooter de verantwoordelijkheid is, des te grooter is ook de be-
128
hoefte om met God alleen te zijn en in gemeenscliai) met Hem kracht te zoeken voor het werk, dat Hij zelf oplegt. De vergaderingen van dezen aard hebben geen onbepaald doel of algemeene strekking, maar het zijn vergaderingen, die zeer bepaald in het oog houden een zeer bepaald begin, middelpunt en einde. Deze tien dagen zijn, bij elkander genomen, eene geregelde prediking, waarvan in de eerste plaats de grondgedachten worden vastgesteld; in de tweede plaats daarop wordt voortgebouwd, en in de derde plaats daaruit een gevolg wordt afgeleid. Vooreerst is dus noodig, dat zij, die daar samenkomen op zeer bepaalde wijze een terugblik werpen op het vroegere leven, en dat zij dit doen in het aangezicht van het allesdoorvorscheud ooquot;- van
o O
God. Het eigen-ik kan het eigen-ik niet zien, wij moeten Gods licht hebben om onszelven te onderzoeken. De grondtoon der eerste vergadering is gewoonlijk: //Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten, en zie of by mij eeu schadelijke weg zij, en leid mij op den eeuwigen weg.\'\' Dan hebben daar dikwijls deze mannen zelf verwonderd gestaan over hetgeen zij in hun hart gewaar werden, over de zelfzucht, over de eerzucht, over den nijd en o nog zoovele andere zouden, die zich temidden van hun godsdienst, van hun ernstig streven om God te dienen, bij hen openbaren. Ik zou u daarvan verscheidene beelden kunnen bijbrengen.
Nadat ik in eene groote kerk in een der zuidelijke Staten van Amerika gepredikt had voor eene groote vergadering, verzocht ik den leeraar aan het einde den zegen uit te spreken; hij kon dit echter niet, maar barstte in een stroom van tranen los. Een andere leeraar moest
129
voor hem den zegen op de gemeente leggen. Toen mi de vergadering was nit elkander gegaan, gingen wij in de consistorie-kamer en vraagde ik hem: //Wat is het, lieve broeder, dat n. zoo nederdrukt; waarom weent gii zoo?quot; — //0, zeide hij, ,/ik zie un dat het leven, hetwelk gij ons in uwe toespraak hebt voorgehouden, het leven van een Christen en in het bijzonder van een prediker des Evangelies moet wezen en kan wezen ook. Maar ik bezit de kracht des Heiligen Geestes in mijne prediking en in mijn ambt niet, welke ik hebben moest, en welke God mij schenken kan en wil.quot; — Ik zeide: //Mijn broeder, er moet een oorzaak voor bestaan, dat gij die mist. Ik kan u die oorzaak niet noemen en wellicht kunt gij zelf dat ook niet; maar wij zullen God bidden, dat Hij zelf het u openbare.quot; — Nadat wij gebeden hadden zag hij mij met tranen in de oogen aan en sprak: //Nu weet ik wat er tusschen mij en mijnen God staat; het zijn mijne preeken!quot; Hij was een man van bijzondere gaven en van groote redenaarstalenten, en zonder dat hij het zelf wist, had hij zijne talenten, zijne gaven voorop gesteld. Hij had zichzelven vóór het kruis van Christus gesteld in plaats van het kruis van Christus voor hem en zijne gaven. Daarop zeide ik tot hem : //Welnu, mijn broeder, nademaal God u dit getoond heeft, zijt gij nu ook bereid, van nu af Gode de eer te geven en naar Gods wil, naar Gods bevel te prediken? God kan uwe gaven veel beter gebruiken dan gij. Maar wanneer gij nu de bewondering der menschen verliest, wilt gij dat ook aan God opofferen?quot; — //Ja,quot; zeide hij, //dat wil ik er aan geven; ik wil voortaan mijnen Heere Christus verkondigen en niets anders. Gaarne wil ik den roem
9
130
en de eere, die ik vau de uieusclien genoot, verliezen om in mijns Heeren voetstappen te treden, die zich-zelven vernietigde en knechtsgestalte aannam.quot; Eu toen ■.vij van elkander scheidden drukte hij mij de hand eu zeide: //Nu heb ik geleerd hoe wij naar Eom. 8 moeten leven.quot;
In de eerste dagen van zulke bijeenkomsten hooreii wij van mannen, die uren, ja nachteu laug klagen en weeneu over hetgeen God hun outdekt heeft van zonden, die ze bedreven; echter niet alleen van bedreven zonden, maar ook van datgene, wat zij den Heer niet hebben toegewijd, van eene of andere terughouding in hunne harten. Een man, een voornaam leeraar, die juist een redevoering bearbeid had, welke hij in de conferentie der geestelijken wilde voordragen om zijnen collega\'s tegen deze leer en deze beweging te waarschuwen, kwam naar Oxford. Reeds na de eerste bijeenkomst zag men hem met roodgeschreide oogen door de straten van Oxford gaan; zijn hart was diep bewogen. Hij zag in, dat zijne denkbeelden valsche opvattingen waren, die hij niet door ons maar door anderen gekregen had. Hij kwam tot het inzicht van zijn eigen nooddruft; uit dien nood begon hij te roepen en in den daarop volgenden nacht kwam hij tot eene \'Mo volkomen overgave van het eigen-ik aan God, als hij die nooit tevoren gekend had, ja zelfs voor mogelijk had durven houden. Dit is nu het doel van het eerste deel dezer vergaderingen.
Wat wij daarna den Christenen voor oogen houden is de zonde des ongeloofs. Wij zoeken hen te overtuigen hoe zondig het is de beloften Gods niet te vertrouwen en alzoo God tot een leugenaar te maker..
131
Wij zeggeu Imu, dat liet ongeloof uiet eeue natuurlijke zwakheid is, waarmede men geduld moet hebben; maar eene (schrikkelijke zonde, dat het onze eer, onze verantwoordelijkheid is, het woord Gods, ieder woord Gods te gelooven, nadat Avij door het bloed van Jezus Christus verlost eu tot kinderen Gods gemaakt zijn. Er is niemand onder ons, die vader is, wiens hart niet breken zou van smart, wanneer zijne kinderen zoo weinig zijne beloften geloofden als wij menigmaal de beloften onzes Gods, onzes hemelschen Vaders geloofd hebben! En wanneer nu de beloften, die gij zoo dikwijls nadenkend gelezen en u toch niet toegeëigend hebt, die gij in uw vervlogen leven niet hebt geloofd, wanneer al deze beloften uit uwen Bijbel werden geschrapt, hoe zou dat boek inkrimpen, hoe klein zou uw bijbeltje dan worden! En met al de macht van het gesproken woord eu met al de kracht des Heiligen Geestes brengen wij dat Woord voor het oog der Christenen en zoeken heu te overreden dit woord volkomen te gelooven. Dit is nu de negatieve zijde. Eerst komt het negatieve dan het positieve. O, hoe wonderbaar is het dan te zien hoe God de harten beweegt, hoe Hij ze bewerkt evenals een leeraar, die een leerling heeft en zich geheel bijzonder met hem mlaat. Zoo zien wij in deze beweging niet een, maar vele duizenden menschen van de negatieve zijde naar de positieve overgebracht worden. Wij wijzen op de verantwoordelijkheid des Christens, zooals zij ons in liom. 12 beschreven staat, waar wij worden vermaand, nadat al de genadegaven Gods, al zijne barmhartigheden, in het vorige hoofdstuk beschreven, ons ten deel zijn geworden, onze lichamen met alle gaven, met
9*
132
alle talenten, met alles wat wij zijn, wat wij hebben, niet als doode offeranden, zooals in den ouden tijd. maar als een levend offer op liet altaar, hetwelk Christus is, neer te leggen. Wij leggen het daar neder niet zooveel beslistheid, in de bewustheid van eene zoo bepaalde daad, dat zij eens voor altijd geschied is, en op diezelfde wijze niet meer herhaald behoeft te worden. Zóo ernstig gemeend, dat wij op ieder oogenblik van ons volgend leven daaraan terugdenken, dat wij ons geheele zijn, ons gansche lichaam op het altaar van Jezus Christus gelegd hebben. — Menschen, die getrouwd zijn, vernieuwen niet ieder jaar hunne trouwaete, zeggen niet altijd weder tot elkander: ik verbind mij met u; maar het trouwverbond is eens voltrokken, zij zien daarop terug als op eene gebeurde daadzaak, en richten daarnaar hun leven in. Zoo zoeken wij ook eene niet minder besliste overgave der ziel aan God: eene overgave, die eens voor altijd geschiedt en die nu als eene volbrachte zaak aangenomen wordt. In een recht huwelijksverbond wordt de toenadering en liefde met ieder jaar grooter, en de overgave wordt altijd volkomener, terwijl het vertrouwen met de jaren groeit, maar nooit wordt ten tweeden male het huwelijk voltrokken. Men neemt ook niet terug wat men eenmaal heeft overgegeven, men eigent zich niets weder toe, wat men in liefde en trouw, de man aan de vrouw, de vrouw aan den man heeft overgegeven. De apostel zegt: //Ik heb u als eene reine maagd aan eenen man voorgesteld, namelijk Christus.quot; En bij den profeet lezen wij : //Ik heb mij u verloofd.quot; De Heer is uw man.
Mijne broeders, laat ons voor eenige oogenblikken
133
dit beeld, dit levend offer, beschomveii. Wanneer hij. die in liet Oude Testament een offer bracht, zijn offer op liet altaar had gelegd, zoo behoorde het van dit oogenblik af hem niet meer toe. Gij behoort uzelven niet toe, gij zijt duur gekocht. En nadat wij nu verlost zijn van het juk der wet, en vrijgemaakt van de straf, nu wij in Christus vrij zijn voor God, nu erkennen wij dit dankbaar en geven ons aan Hem over, die ons gekocht heeft. In hét laatste hoofdstuk van Mozes\' derde boek wordt ons alles opgesomd wat aan den Heer gebacht werd, wat Hem geheiligd moest worden, en de Heer zegt: ,/Het altaar heiligt de gaven.quot; Wat in zichzelven onheilig en onwaardig is, wordt door het altaar geheiligd. — Hoe zou het geheele leger van Israel in opstand geraakt zijn, wanneer een Israeliet, nadat hij zijn ofier op het altaar gelegd had, de hand er weer tiaar uitgestrekt had om het terug te nemen! Het is zonde wanneer wij iets van datgene terugnemen, hetwelk op ons altaar, op Christus is gelegd, om het ons-zelven weder toe te eigenen. Het is mij wellicht gelukt, mijne broeders, dit denkbeeld van beslistheid n op de rechte wijze aan het hart te leggen. Evenals wanneer iemand eene of andere bezitting aan zijn medgezel overdoet door middel van een geteekend contract, zoo is het ook gelegen met onze overgave aan God. Wij hebben nu drie dingen gezien, eerstens de besliste aflegging van ons bekend geworden zonden; dan de besliste afrekening met het ongeloof, en ten derde de positieve zijde, de besliste overgave aan God. Wilt gij mij nu nog eenige oogenblikken vergunnen, dan zou ik n gaarne deze geheele beweging in hare grondtrekken mededeelen, deze beweging, die de geheele
134
Evaiigelisclie kerk in de Auglo-saksisclie volksstammen op hare groudvesteu beweegt.
Nadat wij de besliste overgave aan God hebben voorgesteld, moeten wij ook liet geloof aan God en ziin Woord in het rechte licht stellen, terwijl wij de Christenen daarvoor waarschuwen, dat zij slechts halve teksten, halve bijbelplaatsen gebruiken. \'\'Welke onze zonden gedragen heeft in zijn lichaam op het hout,/ is slechts een halve tekst; de andere helft is: quot;Opdat wij der zonde afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden.quot;—„Gij hebt mijne ziel gered van den dood// is slechts een halve tekst; de andere helft is: quot;en mijne voeten van aanstoot.,/ — quot;Delg uit al mijne misdaden,, is slechts een half gebed; en de andere helft heet: „Schep in mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest.,, — Christus heeft zichzelven voor ons overgegeven,,, is slechts een gedeelte; het andere luidt:,. Opdat Hij ons verloste van alle ongerechtigheid en zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.,. De zoen verdienste van het bloed en den dood van Jezus Christus is slechts een deel van het Evangelie; het andere deel is: dat Hij is opgestaan en naar den hemel gevaren. In de Handelingen zien wij niet slechts hoe de apostelen Christus den gekrai-sigde prediken, maar, wanneer ik mij niet vergis, op vier en twintig verschillende plaatsen wordt ook van Christus\' opstanding is gesproken. Niet slechts zijn wij verloste zondaars, maar door de genade Gods zijn wij koningen en priesters om over de zonde te heerschen, en als koningen en priesters in gemeenschap met God te wandelen. Ik gevoel dat ik over veel tijd beschik, maar ik hoop, dat gij geduld met mij hebben zult.
135
want het valt mij lieden zoo gemakkelijk u de beweging uit te leggen, dat ik nog eenige miuuteu vraag, nadat wij een ver,? tezamen zullen hebben gezongen.
Vergunt mij nu eene kleine uitwijding eer ik u het slot, de uitkomst dezer bijeenkomsten nader meêdeel. Ik wil u zulk eene vergadering nader beschrijven. Vooreerst raden wij de deelnemers aan deze onze bijeenkomsten aan, dat ze zeer matig in eten en drinken zijn en zich aan een zeer eenvoudige levenswijze gewennen. Wij waarschuwen hen daarbij voor alles wat hen zou kunnen bedwelmen of prikkelen. Wij voelen, dat uitwendige prikkels slechts hindernissen zijn kun-nen. En hoe meer wij de tegenwoordigheid van Gods
Geest ondervinden en erkennen, des te rustiger worden
7 ~
wij en des te rustiger wordt het in de vergaderingen, en al de onrust, die ons haastig en overijld maakt, ver-dwijnt geheel en al. Zoo ondervinden wij ook dat er behoefte is aan een stil gebed, menigmaal verscheidene minuten lang. Hoe innig is die diepe stilte, waarin eene groote vergadering zich biddend buigt! De eerste bijeenkomst heeft gewoonlijk plaats \'s morgens om 7 uur. Wij hebben alsdan 1000 personen gehad, ja menigmaal zelfs tot 2500 in den vroegen morgenstond. Er schijnt een bijzondere zegen te rusten op die vroege bedestonden, nog vóór het ontbijt genuttigd is. Daar bewijst zich de Geest des Heeren krachtig en rust op de gemoederen en harten. Het is een treffend gezicht eenige duizenden vergaderd te zien op een uur, waarin, men gewoonlijk zich nog aan den slaap overgeeft, zooals ook de Heer voor het aanbreken van den dag opstond om te bidden. O, het viel ons waarlijk moeielijk
136
genoeg te 813 ure uiteen te gaan: die zegen was zoo liefelyk! Vau Si^ tot 9 uur outbijteu wij, en ten wordt eene vergadering alleen voor vrouwen gehouden ; behalve deze worden nog in verscheidene lokalen vergaderingen gehouden, door verschillende sprekers geleid. Precies 1112 ure sluiten wij deze bijeenkomsten en allen komen in een groote zaal of als dit niet kan in twee lokalen samen. Dan wordt een a twee uren lang een gezonde bijbelverklaring gehouden. Hoe grooternn de belangstelling is en hoe meer het gevoel wordt opgewekt, des te noodiger achten wij het, ons strikt aan Gods Woord te houden, opdat geen ingebeelde bevinding met visioenen gepaard zich ingang verschafte. Terwijl wij de zielen tot een hooger standpunt zoeken te verheflen, zoo zien wij wel toe, dat wij de fondamenten des geloofs niet aantasten of wankelend maken. Na deze vergadering scheiden wij dan weder voor het middagmaal. Te 2\' ^ ure hebben wij daarna bijzondere bijeenkomsten om God te loven, waar meestal alleen gezongen wordt. Voor dit gezang gebruiken wij geen orgel, dat is ons wat zwaar; wij bezigen een lichter instrument, een harmonium; ook is daar iemand, die het gezang weet te leiden en in overeenstemming te brengen met den geest der bijeenkomsten. Om drie uur worden weder verscheidene vergaderingen gehouden, die door verschillende broeders, van de leiders der bijeenkomst daartoe uitgenoodigd, geleid worden. Van 4 tot 5 of 51 o uur hebben weer bijbelverklaringen plaats, die gepresideerd worden door zeer ervaren lieden van diepe Christelijke bevinding, welke het Woord Gods uitleggen. Na eene pauze van een half uur, waarin men thee drinkt, is het weder conferentie, waarin de broe-
137
tiers in de betlieniug, de predikers des Evangelies samen komen, om geheel vrij hunne persoonlijke ervaringen ouder elkander te bespreken. En wy besluiten den dag met eene bijbellezing, met een onbevangen blik in het Woord Gods. —• Dan geveu wij den raad aan allen, welke aan deze vergaderingen deelnamen, c)m zich vroeg te bed te begeven, opdat alle aardsche inspanning den geest niet belemmere eu wij gezond en frisch blijven mogen. Het is eene bijzonderheid, dat zwakke nienschen, zenuwachtige lieden, die gewoonlijk vermoeid worden, wanneer zij twee vergaderingen bijwonen, op éeu dag al deze bijeenkomsten kunnen volgen zonder dat het hun hindert. En wanneer nu deze tien dagen voorbij zijn dan is er geen reactie, geen afmatting, maar integendeel: als de bijeenkomsten zijn gesloten en zij naar hun huiselijkeu kring teruggekeerd zijn, of wel hun arbeid hervat hebben, dan eerst hebben zij den rijken zegen dezer vergaderingen meer en meer ervaren. Wij kregen de getuigenis vau vele broeders in het ambt, die het bekennen, dat zij, nadat zij zulk eene bijeenkomst hebben bijgewoond, met eene geheel andere kracht weder aan het werk zijn gegaan en met geheel andere gevolgen ook. Zij hebben eene groote rust in hunne zielen, een sabbat in hunne harten, die hun vrede verschaft, en temidden van den arbeid wordt die vrede niet gestoord.
Na deze uitwijding moet ik nog trachten n het slot dezer bijeenkomsten te beschrijven. Wij schrijven ons-zelven geen bepaald systeem of geene methode voor, maar wij oudervinden dat Gods Geest ons geleidt en dat Hij op zijne wijze de vergaderingen bestuurt. Nadat de aanwezigen er toe gebracht zijn zich voor het
138
alles openbaarmakende licht Gods te stelleu eu allea voor Hem hloot te leggen, wat dat licht opklaart, het daarna ook af\' te leggeji eu zich als eeu levend offer in onbepaald vertrouwen op het Woord Gods te werpen, — ondervinden wij menigmaal eeue plotselinge vrijheid in het uitkomen voor den Heer in de bijzondere kringen en ook in het openbaar; zoo openbaart zich zulk eeue vroolijke opgeruimdheid als Paulus ondervond, nadat hij gezegd had: „Wie zal mij verlossen van liet lichaam dezes doods?quot; en daarna in den triomfkreet uitbarstte: //Ik dank God!quot;
Met allen ernst wijs ik het denkbeeld eeue tweede bekeer in g af\'. Maar ik geloof, dat er iets gebeuren kan evenals bij het volk Israel: omdat het bij Kades Barnea niet in het beloofde land was binnengetreden en veertig jaren lang in slechts afwisselend geloof rondgezworven had, trok ihet onder Jozna\'s leiding in het geloof over de Jordaan en nam bezit van het land, waar koren en most, melk en wijn eu honig overvloeiden.
Wanneer iemand met een gewicht van vijftig pond op zijne schouders vele jaren lang gewandeld heeft — het ongeloof is zulk een gewicht — en als dan deze vijftig pond wegvalt, dan begrijpt ieder, dat die persoon zich wonderlijk verlicht gevoelt. Zoo verwonder ik mij ook niet over die vreugde of over de uitbundigheid dezer blijdschap, welke dan aan den dag komt. Men gevoelt zich vrij van iederen last, vrij als een vogel, die den strik ontvlucht is. Wanneer nu deze beweging de harten heeft aangegrepen en daar diep in doorgedrongen is, dan vermanen wij de broeders met. allen ernst, om toch volstrekt niet uitsluitend op hunne ondervinding steunen, maar in alle nuchterheid
139
niet het Woord Gods te raadplegen en nooit dat woord 1 mi ten rekening te laten. Even zoowel de rijkdommen dezer wereld als de geestelijke rijkdommen hebben hunne eigenaardige gevaren.
(De heer Pearsall Smith merkt nn aan, dat hij gaarne nog meer over deze zaak gesproken had, maar hij durfde over niet meer tijd beschikken. Echter wordt van alle zijden zóo levendig op voortzetting van zijn toespraak aangedrongen, dat de geachte spreker, wiens hart vol is, bedankt voor de gelegenheid, welke hem zoo vurig wordt aangeboden om voort te gaan, en vervolgt:)
Eer ik dit leven vol vertrouwen leerde kennen, was ik menigmaal verlangend te weten wat toch wel de beteekenis mocht wezen van dit woord: //Wie in Mij gelooft, stroomen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.quot; Ik heb in de laatste vijf\'weken van vijfentwintig tot dertig maal per week gepredikt en dat wel voor vergaderingen van 2 tot 3000 menschen. Gisteren predikte ik bijna vijf uren. Ik ben van nature zwak en toch gevoel ik mij sterker dan ooit en ben weder zoo frisch alsof ik nog niets o-edaan had. De
O O
Engelsche predikant Spurgeon zeide : ,/Wanneer het mij vermoeit driemaal in eeue week te prediken dan beproef ik het driemaal daags.quot; Zoo gaat het nu ook mij. Vijfmaal \'s weeks heeft mij vroeger meer vermoeid dan nu vijfmaal daags. O, mijne broeders, de beloftenissen Gods aangaande het vernieuwen der kracht worden wondervolle werkelijkheid en er is er niet éen. die te groot is om haar te gelooven. Christus vervult zijne beloften: //Ik zal mij aan hen openbaren.quot; De Vader, de Zoon en de Heilige Geest komen niet meer als gasten, die eeneu dag blijven en dan weder heengaan; neen
140
zij maken woning bij ons. Geen menscheliik aangezicht, dat wij met liefde en Yertronwen mogen aanzien, wordt ons zoo tot werkelijkheid en staat ons zóo waarachtig voor oogen als het aangezicht en de tegenwoordigheid van den Heer Jezus Christus. Al de onzichtbare en eeuwige dingen worden werkelijkheid voor ons, terwijl de zichtbare dingen ons als schaduwen voorkomen. Niet in het kloosterleven, niet in eene onnatuurlijke scheiding en afscheuring van al wat ons omringt, zoodat wij ons aan de ons opgelegde plichten onttrekken; maar midden in het huisgezin, in de werkelijkheid van het dagelij ksche leven kunnen wij getuigen, dat Christus ons leven is en wij niet meer onszelven toebehoo-ren. Het was temidden van het gedruisch van een groot onrustig arbeidsveld, onder eene arbeidersbevolking, die twee dorpen vulde, dat ik dezen inwendigen sabbat mijner ziel vond. Daar bevond ik dat Christus niet slechts tnsschen mij en de uitwendige, de in het openbaar blinkende zonden, maar ook tnsschen mij en de inwendige zonde treden kan. En wat nog meer zeggen wil: ook tnsschen mij en mijn gehaten ouden mensch, mijn eigen ik. Eene ervaring als deze is niet eene zaak, die men aanzien en bewonderen kan, en daarmede uit; — o neen, zij geeft de schriftuurlijke maat aan voor \'s Christens bevinding. De volkomen overgave aan den Heer en het volkomen vertrouwen op Hem is geenszins het doel en het einde, maar het is eerst de rechte aanvang, het gezonde begin van een schriftmatigen Christelijken wandel. Wij spreken niet over de heiligmaking evenals een koopman, die koopwaar ontvangt en ze dan als zijn eigendom behoudt; maar wij beschouwen haar als een toestand der ziel
141
tegenover God, als een moedige daad des geloofs, waardoor men inderdaad een gelooveude geloovige wordt. Dan wordt\' de volledige overgr.ve aan God een toestand, en de wil van het eigen-ik ouder den wille Gods gebogen. Wanneer ik mij zou kunnen voorstellen, dat mijn potloodje, waarmede ik sclirijf, ecu eigen wil kon hebben en dat als ik iets daarmede schreef, het potlood iets anders wilde te boek stellen, dan zon ik dat potlood wegwerpen en een ander nemen, dat zich naar mijn wil voegde. — Eu zulk een toestand is li oogst noodzakelijk voor ieder Christen, voornamelijk ook voor een Christen in de bediening. Deze volkomen buigzaamheid ouder den wille Gods, waarin God iemand zegenen kan en zesfenen zal met eenen srooten zegen: de on-
o O O \'
bepaalde eu volledige overgave aan God en het volkomen onderdrukken van den eigen wil, die in ons eigen ik het middelpunt vau het geheele mechanisme is, veel meer dan wij het zelf gelooveu. Want wanneer onze Heere Jezus Christus zegt: //Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloocheue zichzelven,quot; zoo wil Hij daarmede uiet zeggen, dat men verloochenen zal het een of ander hetwelk men bemint, maar z i c h z e 1 -veu, liet eigen ik. Tot dat eigen ik, tot mijzelven moet ik zeggen: ik heb u vroeger gekend, nu ken ik u echter niet meer; vroeger heb ik voor u alleen geleefd en gearbeid, nu echter niet meer: voor mij is Christus het leven; Christus leeft in mij; het leven, dat ik leef, is een leven in het geloof aan den Zone Gods. — De zendelingen, die van Birma komen, verhalen, dat de arme heidenen aldaar zichzelven kruisigen, terwijl zij het eene lid na de andere afsnijden.-eu daarmede voortgaan tot zij geheel verminkt zijn.
142
omdat zij nieeueu, dat zij Gode daarmede eeu dienst bewijzen. Laat ons evenwel liever in liet middelpunt aanvangen en alles, den geheelen mensch aan den Heer overgeven !
Wanneer op liet slagveld eeu militair door den arts wordt gezien, die plotseling de beide armen iu de hoogte steekt, dien man gaat hij uiet na, want hij weet wel, dat het hart, het leven bij hem aangetast is, dat hij sterven moet. Wanneer hij evenwel iemand bemerkt, die een arm of been verloor, dien laat hij spoedig in de ambulance brengen. — Ik wil dit beeld niet al te nauwkeurig nagaan, maar toch is er eeue betee-kenis iu : het middelpunt, het hart, de wil des menschen moet Gode worden gewijd, zoodat wij voor de aarde geheel verloren zijn, en de wereld het moet opgeven ons na te volgen. Vele menschen sterven onder groote smarten en hebben lange doodsangsten, maar andereu sterven met lofliederen op de lippen. Mochten wij nu maar de blijdschap des geloofs ervaren, eeue blijdschap in de overgave aan God en een vroolijk gehoorzamen, aan zijn wil en zijne bedoelingen, die het ons gemakkelijk maakt het eigen ik af te sterven en voor Jezus te leven. Van onze kindsheid tot op de hoogeschool en verder in het maatschappelijk leven is ons altijd geleerd : wij moeten op onszelven vertrouwen, wij moeten onze persoonlijkheid laten gelden, voor ons recht opkomen. Maar nu brengt God ons tot eeu crisis in onze levensgeschiedenis, eu al worden wij ook honderd jaren oud en blijven daarin leven, dan zullen wij toch telkens weer leeren niet onszelven te vertrouwen: maar daarentegen worden wij telkens meer aan de kleine kinderen gelijk, die zich geheel en al aan de leiding huns vaders toevertrouwen.
143
Mij ue vaders in Christus, als kinderen, als kleine kinderen alleen kunnen wij liet koninkrijk Gods bin-nenkomen; maar wij moeten nog kleiner worden, wij moeten zuigelingen zijn, die in moeders arm liggen, wanneer wij liet lieilgelieim willen verstaan. De wijsgeer Coleridge in Engeland zegt, dat liet karakteristieke van het geuie hierin bestaat, dat de grondregels en grondtrekken in het pasgeboren kind liggen, en dat deze tot hunne vrije ontwikkeling komen in het leven van den man. En zoo is het nu ook in den man, hoe groot ook zijne geleerdheid en hoe rijk zijne ervaringen mogen zijn, een recht geestelijk genie, dat nu met al deze ervaringen en geleerdheid weder een kind wordt, — even buigzaam, even volgzaam en afhankelijk als een klein kind. O, het smart mij aan mijn hart, dat ik slechts in staat beu zoo kleine inzichten, zoo geringe
7 ~ O
denkbeelden u mee te deelen van hetgeen ik zelf mag ondervinden als de eerstelingen van die heerlijkheid, van dien vollen schat, welke wij in Christus bezitten. Mijne ziel verlangt er nu naar de geringste plaats in te nemen, evenals zij vroeger verlangde op het hoogste punt te staan. Hoe meer ik mijnen lieven Heer Jezus nader komen mag, des te meer zie ik den oneindigen afstand tusschen het werk, dat de Heilige Geest in mij werkt of gewerkt heeft, en de oneindige goddelijkheid en onbevlekte reinheid van Jezus Christus zei ven; daarom ook herhaal ik met altijd toenemenden ernst en in het volle bewustzijn der waarheid dit gebed: //Vergeef mij mijne schulden!quot; De ondervinding alleen ::aii deze schijnbare paradox verklaren, dat terwijl de Heer Jezus Christus ons dagelijks, ja ieder uur, altijd dichter naar zich toe trekt, wij toch altijd duidelijker
144
en klaarder deu afstand zien, die ons nog van Hem scheidt. O! mijne broeders, hoeveel grooter is de be-teekenis van het kruis en het offer van Christus thans voor mij dan zij ooit geweest is. Het is mij zoo duidelijk, dat Christus voor mij gekruist is, maar dat het ook in de genadige bedoeling Gods ligt, dat ik met Hem gekruist word en mijn oude mensch met Hein gestorven is, en dat nu voortaan ook voor altijd het kruis en het graf van Jezus mij scheidt van de wereld,— en niet van de wereld alleen, maar ook van mijn boos en zondig eigen ik. ,/Alzoo ook gij, houd het er voor, overtuig u er van, maak er staat op, dat gij der zonde gestorven zijt, en dat gij Gode leeft door Jezus Christus, onzen Heer.\'\'
Ik dank God, dat dit geen nieuwe leer is. Vóór ongeveer 1500 jaren kwam een der leerlingen van Mt.ca-rius tot hem, in Alexandrië. //Wat beduidt dit toch, vader,quot; zeide hij, //wat gij heden geleerd hebt van dei-wereld afgestorven te zijn?quot; — //Mijn zoon,quot; was .het antwoord, //wij hebben juist dezer dagen onzen lieven Eutichus begraven. Ga nu naar zijn graf en zeg hem alles verkeerds en liefdeloos en verachtelijks wat gij ooit van hem gehoord hebt. Roep hem dat alles luide toe in zijn open graf.quot; — //Maar,quot; antwoordde de jongeling, //hij is immers dood.quot; — //Ga evenwel heen en doe wat ik u gezegd heb.quot; Hij kwam terug. //En wat heeft Eutichus gezegd P\'ï -—- //Hij heeft niets gezegd, hij is dood, vader.quot; — ,/Ga dan nu weder heen, en zeg hem allerlei vriendelijkheden, al wat hem vleien kan, al wat gij ooit goeds van hem hebt gehoord.// Hij kwam weder terug. //En wat heeft Eutichus op dit alles gezegd ? Heeft hij u op niets geantwoord, ook niet
145
op al dien lof?\'\' — ,/Hij is dood/\' bleef liet antwoord, z,Welnu, dat is nu liet afgestorven zijn van de wereld, en met Christus gekruist te wezen.\'\' 0, mijue broeders, liet geloof, dat daarop rekent, dat bet daarvoor houdt, dat wij met Christus gestorven zijn, zal ons tot eene heerlijke werkelijkheid voeren. Daarom willen wij ons heden zoo aan onzen God overgeven, dat de grootste en uitgebreidste bedoelingen Gods. die in den dood en de opstanding van Christus liggen, ons worden toege-eigend. — Laat ons maar niet vreezen, dat ons dit tot een perfectionisme of eene volmaking in het vleesch voeren zou! Daarvoor loop ik geen gevaar en gij evenmin. Toen ik in Londen een huis huurde, bezat dit huis twee groote deuren naar de straatzijde, en deze waren van boven tot onderen met zware sloten en grendels bevestigd; bovendien was er nog eeu gaslantaarn voor die deuren aangebracht en daarbuiten hield de nachtwacht een beschermend oog op mijne woning. Geen dief zou het gewaagd hebben daar in te breken. Maar achter in den gang, die in eene duistere steeg uitkwam, daar was om den indringer tegen te houden niets anders aangebracht dan een zeer eenvoudig slot. Verstaat gij ook dit beeld? O, mijne broeders, gij hebt al uwe kracht, al uwe waakzaamheid uoodig tegen uwe onvolmaaktheid en uwe tekortkomingen, indien gij de grootste en wonderbaarlijkste gevolgen aanvaardt, die een volkomen vertrouwen op den Heer Jezus Christus u geven kan. — Hoe meer wij tegen de zonde op onze hoede zijn en hoe meer wij den Heer vertrouwen, jdes te ootmoediger zullen wij worden en des te beter blijven wij bewaard voor eene ingebeelde, eigengemaakte volmaaktheid in het vleesch; des te meer zullen wij ook in alle oprecht-
10
146
heid zeggen: „Wij hebben alles gedaan, maar wij zijn onnutte dienstknechten.— Ik heb mij zoo aan mijn. God overgegeven, dat ik nooit de beloften Gods beschouw zonder op de knieën te vallen en Hem te bidden, dat Hij mij den grootst mogelijken zegen schenken moge. Terwijl ik de dingen, die achter mij zijn, vergeet, moet mijn leven een voortdurend ,/van nu aaii// worden. Met allen ernst jaag ik na, of ik het ook grijpen mochte, waartoe ik van Jezus Christus gegrepen ben.
En nu dank ik u oprecht en hartelijk voor de liefderijke en vriendelijke ontvangst, die gij mij bereid hebt.
Dr. Fabri herneemt hierop het woord:
//Veelgeliefde broeders! Wij bedanken gewoonlijk heu, die in vergaderingen als de onze eeue voordracht houden. Ik breng dezen dank in uw aller naam aan den lieven en eerwaarden broeder, die zoo pas tot ons gesproken heeft. Ik doe dit echter niet alleeu in oprechte dankbaarheid, ik doe het met een diep geroerd hart. Ik geloof: wij allen hebben dezen morgen een indruk gekregen, een indruk, dien wij in de kracht Gods ook hopen te bewaren. Dit staat nu, dunkt mij, bij ons vast, dat deze Oxfordsche beweging een goeden, god-delijken grond heeft. Ik hel) gedurende de redeneering van onzen broeder dikwijls gedacht: zoo moet liet voor honderd en meer jaren ook geweest zijn, toen de hoog-begeuadigde, godzalige Gerhard Terstegen, hier en ginds in het bergachtige land aan den Beneden-Rijn en in de Nederlanden de kringen der geloovigen bezocht, en uit de schatten zijner rijke kennis en ervaring jong en oud tot ontwaken, tot opbouw en stichting diende.
147
Dat waren ook dagen vau vergaderingeu, waarin de tegenwoordigheid des Heeren zich dikwijls kennelijk en krachtig openbaarde; dagen van opwekking waarover onze vaderen niet groote blijdschap en eerbied sprakeu. Wij hebben allen den indruk ontvangen, dat onze lieve broeder vooral in deze ure het beste gegeven heeft, wat hij had, en dat hij, om zoo te zeggen, voor het aangezicht Gods zich getoond heeft met al wat God hem schonk. En de grondtoon, waaruit hij sprak, was geene andere dan deze: //Lieve broeders, naar Christus heen! laat ons volmaakt worden in zijne gemeenschap, in de kracht zijner genade en zijns Geestes, in de macht zijner eeuwige liefde! Ik durf onderstellen, dat er zeker niemand in deze vergadering is, die niet van ganscher harte bij zichzelven heeft gesproken : //Ja, Heer, geef mij dat, help mij, sterk mij, laat ook in mij de kracht van uwe liefde, van uw licht, van uwen Geest zich krachtiger openbaren tot eer en prijs van uwen naam!\'\'
Is dit alzoo, mijne broeders! Is dit uw indruk, uwe begeerte, uw gebed, dan verzoek ik u dit door een algemeen amen te bevestigen.
(Allen zeggen luid: //Amenquot;).
z/De tijd is reeds zoo ver verstreken, dat er moeielijk nog ruimte overblijft voor eene onderlinge bespreking.quot; (Vele stemmen roepen: //Geene discussie ! Geene discussie!quot;). — //Wij zullen de discussie in ieder geval tot later moeten uitstellen. Toch moet ik u op liet hart drukken, dat het als theologen en zielzorgers onze plicht is en blijft, ook deze beweging met eene welmeenende cri-tiek te vergezellen, en dat ook de diepe en weldadige indrukken in eene ure van toewijding als deze, ons van dien plicht niet ontslaan. Hiertoe zal zich waarschijnlijk
10*
148
spoedig, wellicht iu de feestweek, de gelegenheid opdoen. Intusschen beware de Heer in onze harten wat wij gehoord en ondervonden hebben.
Met gezang en gebed bij monde van Ds. Rinck wordt de vergadering gesloten.
De predikant Kogge opent de vergadering met de volgende woorden:
Geliefden in den Heer,
In de haven van Milete ligt een scliip voor anker. De ouderlingen van Efeze zijn rondom den apostel vergaderd. Hartroerende woorden richt hij ten afscheid tot hen. Het hoofdstuk uit de Handelingen, dat ze bevat, werd heden door een vader in Christus een hoofdstuk voor de gemeente, voor het huisgezin en voor het hart genoemd. Terugziende op hetgeen hij gedaan en geleerd heeft zegt de apostel aan het eind zijner redevoering: \'\'Ik heb niets teruggehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben den gauschen raad Gods.quot; — Of nu de dierbare vriend, die na weinige uren dit ons dal weder verlaten zal, ook gerechtigd is deze woorden op zijne lippen te nemen? Vergis ik mij niet geheel dan zijn velen juist met tegenovergestelde gedachten bezield. Bij menigeen is de bedenking opgerezen of het wel recht is een enkel deel uit het geheel van
150
Gods liefderaad uit te nemen, en dat in het bijzonder tot de harten te brengen. Maar, mijne vrienden, er bestaat niet alleen een groot onderscheid tusschen een evangelist en een apostel, maar ook tusschen een reizend evangelist en een blijvenden dienaar des Woords. Waar de eerste de gave van God ontvangen kan en ook tot diens eer gebruiken, om allen, welke zich onder zijn bereik stellen een bijzonder punt uit de openbaring des heils in het rechte licht te stellen, daar heeft de laatste de dure verplichting alles te ordenen, op den rechten grondslag te doen neerkomen, daarop voort te bouwen en niets terug te houden van den vollen raad Gods. Daarbij weet ik ook, dat niets den geliefden en begaafden man, wiens woorden wij in de laatste weken vernamen, verder of meer vreemd is, dan het denkbeeld alsof hij hier komen moest om ons den vollen raad Gods voor het eerst te verkondigen. Hij weet zeer goed, dat de grond gelegd is ; hij weet dat velen van ons tot dien levenden steen gekomen zijn, en zeiven als levende steenen daarop worden gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom en een geestelijk offer, dat Gode aangenaam is door Jezus Christus. Hij weet, dat niemand in ons midden voor Gods aangezicht eeue verontschuldiging zou kunnen inbrengen van onkunde aangaande den weg der zalig-
O o O ~
heid, al ware onze broeder ook nooit in ons midden gekomen.
Het is integendeel zijn doel op den grond, dis ge-egd is, naar zijne eigendommelijke kracht voort te bouwen, met de hem door den Vader der lichte?! verleende gaven op een bijzonder punt te wijzen, van welks hoog gewicht hij overtuigd is geworden door mid-
151
del van ziju Sckriftouderzoek eu zijne Christelijke erva-riug. En hoeveel er hem aan gelegen is, dat ieder den. ganschen raad Gods erkennen en. in zijn hart opnemen zal; hoezeer hij begeert, dat ieder op rechte wijze zich in de diepten der Schrift zal indompelen om met door God verlichte oogen het heilgeheim te aanschouwen, dat vernam ik nog dezen zelfden morgen uit zijn eigen mond, toen wij in een kleinen kring samen waren.
Hij verhaalde toen: //In Bazel trad een vroom man in eene vergadering op en drong met allen ernst aan op het lezen der Heilige Schrift. Hij wilde het aan ieder daar aanwezige tot een wet stellen dagelijks zooveel of zooveel hoofdstukken, gedurende een bepaalden tijd te lezen. Ik gevoelde mij gedrongen na hem het woord te vragen en sprak het volgende: //Aan een jong meisje werd een boek present gegeven; zij las het met groote belangstelling; nadat zij het evenwel van voren tot achteren doorgelezen had, zette zij het op het boekenplankje en liet het daar rustig staan. Het gebeurde, dat de schrijver van dit boek in haars vaders huis kwam. Dit gaf aanleiding tot nadere kennismaking. Die twee werden verloofd en traden in het huwelijk. Nu werd het boek weer van de boekenplank afgenomen, en met geheel andere oogen en gewaarwordingen gelezen, niet eenmaal of tweemaal maar telkens en telkens weer. Nu werd het in al zijne deelen verstaan en ter harte genomen.Zoo behooren wij in de diepte dei-Schrift af te dalen om den ganschen raad Gods te lee-ren kennen. Maar het oog, waarmede wij moeten zien, als wij tot klaarheid zullen komen, is de liefde tot Hem, die ons eerst heeft liefgehad in zijn eengeboren Zoon. Dan zal voor ons het eene na het andere duidelijk wor-
152
den wat tot uog toe voor ons verborgen is geweest en wij zullen iets van den rijkdom der eeuwige gedachte van onzen barmliartigen God erkennen. Dat schenke Hij ons in zijn genade!
11. PEAKS ALL SMITH.
Wij lezen in het eerste hoofdstuk van Johannes eersten brief:
//Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben^ hetgeen wij gezien hebben met onze oogen, hegeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het woord des levens (want het leven is geopenbaard, en wij hebben het gezien en getuigen, en verkondigen ulieden dat eeuwige leven, hetwelk bij den Vader was^ en ons is geopenbaard); hetgeen wij dan gezien hebben^ dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. En deze dingen schrijven wij u, opdat uwe blijdschap vervuld zij.\'\'
//Opdat uwe blijdschap vervuld zij,quot; zegt de apostel. //De blijdschap des Heereu is onze sterkte/\' zegt Jere-mia. Eu een ander apostel spreekt: //Verblijdt u in den Heer te aller tijd!quot; Wanneer wij den Heer Jezus Christus slechts genoegzaam kenden in al zijne barmhartigheid en liefde, dau zouden wij weten dat Hi1\' ons gelukkig maken wil opdat Hij ons heilig make. Wat wij bij onze bekeering geleerd hebben, dat moet voor het gansche volgende leven bij ons blijven: vooreerst blijd schap in den Heer en daarna in die blijdschap de overwinning te vinden.
153
De koning van Israel werd door twee groote legers aangegrepen, even alsof de beide machtige krijgshei-ren van Duitschland en Frankrijk zich vereenigd hadden om het kleine Zwitserland te overweldigen. En de koning van Israel zocht des Heeren aangezicht. En de Heer gebood hem, dat hij in den slag moest uittrekken, en de zangers en muziekanten vooruit laten gaan, ten einde met lofgezangen de zegepraal in ontvangst te nemen.
Wanneer de verzoeking op u aankomt, beroem u dan in den Heer, en wanneer augst en zorg u overweldigt, loof dan evenzeer den Heer en gij zult altijd de overwinning behalen. Eén ding is er, dat de booze vijand niet kan verdragen: dat een kind lt;iods looft en prijst. En deze dingen schrijft de apostel opdat onze vreugde volkomen zij. Maar wanneer gij meent, dat daarmede bedoeld is dat gij altijd in het gevoel der blijdschap volhardt, dan zoudt gij u zeer vergissen. Vóór eenige dagen kwam te Stutgart een man tot mij met een zeer ^treurig en ternedergeslagen gelaat. Hij sprak tot mij; „O, mijnheer Smith, toen ik u gisteren hoorde prediken, gevoelde ik mij in den zevenden hemel. Toen had ik volle blijdschap, maar nu heb ik al mijne vreugde weder verloren.quot; Daarop antwoordde ik hem: ,/Ik verheug mij daarover; loof God.7\' Hij zeide: ,/Dat kan ik niet; want ik heb geen blijdschap meer.quot; — //Ik verheug mij des te meer. Zijt gij nooit eens door een tunnel gegaan langs den spoorweg?quot; — z/Ja.quot; — ,/En waart gij even zeker in de duisternis als in het licht?quot; — //Ja.quot; — Waren de balken even sterk, en de wagens even veilig in het donker als in het licht?quot; — //Ja.quot; — //En kwaamt gij ook weder
154
in liét licht toen gij den tunnel door waart gereden?\'\' — //Ja.quot; — //En hebt gij geweend en zijt droevig geweest zoolang gij door den tunnel reedt ?quot; — //Neen.quot; Daarop antwoordde ik hem: //Gij hebt gisteren van uw vroolijk en opgewekt gevoel een Zaligmaker gemaakt. Uw hart was vol en gij hebt u over uwe blijdschap verheugd. En nu terwijl uwe vreugde voorbij is, moet gij op den Heer vertrouwen en steunen op uwen God; nn prijst gij Hem. Nu prijst gij Hem in de duisternis, dan zult gij wel spoedig weer in het licht komen.quot; Toen sprak hij: //Nu verheug ik mij weder.quot; Welnu, mijn lieve broeders, de Heer is de ware medicijnmeester en geeft u juist zooveel vreugde als gij verdragen kunt. Wanneer echter uwe blijdschap tusschen u en uwen Heiland komt, dan is het beter, dat gij de vreugde verliest en uwen Heiland behoudt. Ik denk er in het geheel niet aan of ik gelukkig beu of\' niet. Daar is een lief klein kind; het speelt met den bal op straat; het is zoo gelukkig als een kind maar wezen kan. Ziet hoe het huppelt en zich verheugt! Wanneer ik nu aan dit kind ging vragen: //Zijt gij gelukkig, mijn kind, en zijt gij er wel zeker van dat gij gelukkig zijt?quot; dan zou dadelijk het gelaat van het kind zich verduisteren eu de vreugde was verdwenen. Leg al uw gevoel ineen koffer, sluit hem dan en werp den sleutel weg opdat gij hem nooit weder kunt openen. Zonder dat gij aan uw gevoel denkt zult gij vroolijk zijn in den Heer.
Wanneer ik een jonkman ware en om de hand eu het hart van eene maagd vraagde, dan zou ik zeker afgewezen worden en mijn doel niet bereiken wanneer ik aan die maagd vraagde, zij mocht het eens beproeven mij te
155
beminnen. Zoodra zij beproefde te beminnen ■vvas het met de liefde gedaan. En nu, zoodra gij beproeft, zoodra gij uw best doet om God te beminnen, ziet gij op uzelven en verliest alle liefde, die gij nog voor Hem mocht hebben. Zoodra gij u aan God overgeeft in volledige overgave, zonder iets terug te houden, zal uw hart in liefde ontgloeien.
In iedere taal, die mij bekend is, heeft het woord dierbaar, het fransche clier, twee verschillende betee-kenissen. Vooreerst noemen wij dit dierbaar (duur) wat veel geld kost, en ten andere wat ons zeer liet is.
O 7
Welnu, wanneer gij Christus wilt beminnen, geef u dan met algeheele, hartelijke liefde aan Hem over. Filosofeer niet over uwe gevoelens. Wanneer ik mij nederzet en nadenkend mij zei ven afvraag of ik mijn kleine dochter liefheb, en daar vijf minuten over peins, dan geraak ik in twijfel of ik het kind bemin ja dan neen. Wanneer ik haar echter in het open oog zie dan loopt mijn hart van liefde over. Zie gij nu niet op uzelven als gij beminnen wilt, maar in het liefelijk aangezicht van den Heer Jezus Christus.
Ik ben bij de rivier de Missisippi geweest in de nabijheid van de bron, waar het water danst en schuimt en opborrelt. Denzelfden stroom zag ik 2000 mijlen lager bij Nieuw Orleans. Daar is hij 300 voet diep; het water danst en schuimt er niet meer, maar vloeit in een diepen en machtigen stroom voort. Ouder de vrachten des Geestes spreekt de apostel in de eerste plaats van de vreugde, daarna van den vrede, den diepen vrede. Elders wordt gesproken van onzen vrede als eene rivier. Wij kunnen volstrekt niet zeggen welke verzoekingen ons zullen bespringen. Ik ben eens tien
156
dageu achter elkaêr als door een legioen van booze geesten aangegrepen geworden en heb gestaan als een man, die met den rug tegen eene rots leunt; zoo heb ik alles afgewacht. Evenals de scherpschutter, die zijn geschut op de officieren van het leger richt, zoo richt ook de Satan zijn geschut het eerst en het meest op hen, die het dichtst bij God leven. Dezulken zullen in strijd komen, zullen in duisternis geraken, zullen erger dan ieder ander worden aangegrepen, maar dat alles zal den diepen vrede, die alle verstand teboven gaat, niet kunnen verstoren. Maar waarom kan dat den vrede niet breken, die in zijn hart is? Hij is onverstoorbaar, omdat hij niet de vrede des gevoels, maar Gods eigen vrede is; dezelfde, die God in zichzelven bezit. En zoo is het ook met de liefde. Het is niet de liefde van het gevoel, die komt en gaat, maar die liefde, waarmede God den zondaar mint, die Hij alle menschen toedraagt. Deze liefde is door den Heiligen Geest in onze harten uitgestort.
Wie in de liefde blijft, die blijft in God en God in hem. De wetenschap zonder de liefde is gelijk aan de luchtballon, die opgeblazen is en in de hoogte stijgt. Maar Gods liefde in het hart is als graniet; gij kunt er den ganschen dag over heen loopen en toch veran-dert het niet. En deze dingen schrijven wij u, opdat uwe blijdschap vervuld zij.
En dat is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen, dat God een licht is en gansch geene duisternis is in Hem.
Zoo wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, zoo liegen wij en doen de waarheid niet.
157
Zoo wij echter iu het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zoo hebben wij gemeenschap met elkander en het bloed van Jezus Christus, zijnen Zoon, reinigt ons van alle ongerechtigheid.
Ja, al wandelen wij in den donkeren middernacht, zoo hebben wij toch nog een licht, dat ons pad verheldert. Ik kan slechts éene schrede vooruit zien, maar ik weet dat Gods licht my ook voor de tweede schrede zal geschonken worden. Niet alleen de wegen maar ook de voetstappen van Gods kinderen worden door God bepaald, en zij zetten hunne schreden in de sporen, die de Heer voor hen heeft gemaakt. Nu, als wij in het licht wandelen, dat wil zeggen, als wij onzen Bijbel met ons medenemen en onzen weg naar dat \\\\ oord Gods inrichten, dan zijn wij in gemeenschap met den Vader en den Zoon. En dan ondervinden wij en wordt het voor ons werkelijkheid, dat het bloed van Jezus Christus ons reinigt, d. i. voortgaat ons te reinigen van alle ongerechtigheid. In den oorspronkelijken tekst beteekent het woord ,/reinigenquot; meer dan vergeving. Het sluit het denkbeeld der vergiffenis in, maar het gaat ook nog verder en omvat het denkbeeld der in-
O o
wendige reiniging. Wij zeggen niet tot den zondaar dat hij in het licht moet wandelen en met God den Vader en zijn Zoon gemeenschap moet hebben om dan de vergiffenis zijner zonden deelachtig te wordeu;niaar wij zeggen tot de kinderen Gods, dat zij al hunne werken aan het licht zullen brengen opdat zij openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn. — Ik wil er nu niet bijzonder op hechten, maar ik geloof, wanneer de lieve broeders den geleerden Bengel en andere
O O
schriftuitleggers willen ter hand nemen, zij daar zeiven
158
zullen vinden, dat liet woord //reinigingquot; hier meer beteekent dan de enkele vergiffenis van zonden. En het is iets wonderbaars in den Bijbel, dat Gods Woord veel minder bevreesd is voor tegenstrijdigheden dan wij. De Bijbel stelt ons telkens waarheden voor oogen, die schijnbaar in letterlijke tegenspraak met elkander zijn eu toch beide waar moeten wezen. Het bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle zonden. En toch wanneer wij zeggen: wij hebben geene zonden, zoo bedriegen wij onszelven. Mijne hand is geneigd tot de ontbinding over te gaan. Wanneer nu ook slechts de dikte van een blaadje papier tusschen deze hand eu de pols ware, die het bloed van het hart aanvoert, dan zou mijne hand dadelijk tot verrotting overgaan. Zal nu echter mijne hand, omdat zij thans niet tot ontbinding komt, zich beroemen, dat zij niets, dat verrotten kan, in zich heeft? Zoodra de hand gescheiden ware van mijn hart, zoo zou zij dadelijk beginnen te verrotten. En wanneer wij nu durven zeggen, dat wij geene zonden hebben, wanneer wij gescheiden van het reinigende bloed van Jezus Christus leven, dan bedriegen wij onszelven ellendiglijk. Wanneer wij dat als zonde beschouwen, hetwelk niet met de heiligheid Gods te vergelijken is, dan moeten wij zeggen: wij zondigen elk oogenblik van ons leven, met eiken ademtocht. Ver boven het bereik van onze waarneming en ous bewustzijn zondigen wij in tienduizend dingen zonder het te weten. Maar alles is door Jezus bloed gereinigd en geheiligd. Ik behoef elk oogenblik en ik bezit ook elk oogenblik de verdienste van het bloed van Jezus Christus. Maar voor datgene, hetwelk Hij mij geopenbaard heeft en waarvan ik mij bewust
159
ben, heb ik den Heiligen Geest in mij en het voorbeeld van mijn Heer en Heiland vóór mij; de leiding van Gods Woord en de belofte, die mij ieder oogenblik ten dienste staat, opdat ik daardoor over die zonde, welke ik als zoude erkend heb, overwinnaar zou wezen. De Bijbel spreekt vau geene volkomenheid in het vleesch en ook van geene volmaakbaarheid des vleesches. Maar zij spreekt wel van eene gemeenschap met God, eene onbewolkte en onbeschaduwde gemeenschap met God. O, kind Gods, laat dit uw doel wezen opwaarts te zien, naar den troon Gods; door Jezus Christus alleen kimt gij dat, laat er niets tusschen komen en niets u scheiden van de liefde Gods in Jezus Christus. Dat verstaan wij nu door het „in het licht wandelen.7\'Wat ook onze geestelijke stand wezen moge, wij zijn altijd geneigd te zondigen. Dit is nu eenmaal zoo; wellicht zondig ik al weder in de volgeude ademhaling; maar wanneer ik gezondigd heb, mag ik die zonde niet vergrooten door mij te laten nederslaan of\' ontmoedigen. Het kleine kind leert loopen en daar struikelt het en valt liet, maar het blijft daar niet liggen schreien; aeen, het beproeft het nog eenmaal en strompelt verder; — zoo moet gij nu ook doen als gij struikelt. Wanneer gij gezondigd hebt blijf dan geen twee mi-mften van Jezus verwijderd; maar op hetzelfde oogenblik, waarop gij uwe zonden erkent, ga tot Hem heeu, opdat gij blijft in Christus Jezus en zoo gereinigd wordt. En hoe heerlijk is het toch, dat in hetzelfde oogenblik, waarop gij uwe zouden bekeut, zij u ook vergeven worden, en dat het bloed van Jezus Christus ons reinigt van alle ongerechtigheid. Het eerste wat de apostel in dit hoofdstuk zegt- is: „Dit schrijf ik u
160
opdat uwe blijdschap vervuld zij.quot; Eu dit schrijft hij ook opdat zij niet zondigen. Laat niemand toch deze woorden zóo misverstaan alsof de apostel een vrijbrief gaf om in de zonde te blijven. De Heer zegene zijn eigen woord aan ons aller harten! Amen!
Heden morgen heb ik tot de broeders gesproken vaTi eene reeks vergaderingen, die wij meermalen in Engeland en Amerika gehouden hebben, om daar te handelen: vooreerst over de hooge noodzakelijkheid, dat wij Gods licht op ons inwendig en uitwendig leven laten schijnen, ten einde ons te openbaren alles wat ons als zonde bekend moet worden, opdat wij het daarna ook afleggen. Daarna heb ik van de zonde des ongeloofs gesproken, — van het slechts zeer tendeele geloof slaan aan Gods beloften in zijn Woord. Eerst dus van de negatieve en daarna van de positieve zijde der verootmoediging. Daarna vermanen wij de broeders, dat zij alles op het altaar leggen en het daar niet weer afnemen en gelooven, dat God meent al wat Hij in zijn woord heeft verklaard. Nu zou ik er ook nog gaarne een oogenblik over spreken wat het zeggen wil met den Geest vervuld te zijn.
De apostel wijst heen op een man, die vol wijn is, en zegt: Wordt niet dronken in wijn. Laat uw lichaam niet met wijn vervuld zijn. Hij spreekt dan in tegenoverstelling daarmede van een vervuld zijn met den Geest als van eene goddelijke dronkenschap. Wanneer de apostelen vervuld waren met den Heiligen Geest, gingen zij zoover boven hunne natuurlijke krachten uit, dat vele menschen in de verzoeking kwamen hen voor
161
dronken te houdeu. Eu nu is het Gods bedoeling dat deze goddelijke kracht op ons nederdalen zal, zoodat wij dingen vermogen te doen, die wij met onze natuurlijke krachten niet doen kunnen. Toen Johannes de Dooper heen wees op Hem, die komen zou, en Hem beschreef, dien hij aankondigen moest, zeide hij: //Ik predik u bekeering en vergeving der zonden.quot; Johannes leerde duidelijk, dat het geloof in Christus vergeving der zonden met zich bracht. //Maar er komt ei-Een na mij,quot; zegt hij, ,/wiens schoenriemen ik niet waardig ben te ontbinden, en Hij is het, die u doopen zal met den Heiligen Geest en met vuur.quot; Christen, gij weet dat al uwe zouden vergeven zijn, dat gij door het geloof in den Heer Jezus het eeuwige leven hebt. Maar hebt gij nu ook Christus leeren kenuen als den grooten Dooper, die met den Heiligen Geest en met vuur doopt ? Volg mij door de Heilige Schrift. De Heer Christus spreekt tot zijne jongeren van den Trooster, den Heiligen Geest, die bij hen was, die ook in hen komen zou. De Heilige Geest kwam over de godsmannen te allen tijde. Maar Hij was niet de in hen wonende Geest; Hij was ook nog niet zóó gekomen, dat Hij in hen allen, die in Christus geloofden, woonde. Toen Paulus aan de Corinthiërs, die in twist en strijd leefden, schreef, zeide hij: //Zijt gij niet vleeschelijk?quot; En toch schreef hij aan diezelfde menschen: //Weet gij dan uiet, dat gij de tempel Gods zijt?quot; — De Geest Gods kan in u bedroefd en gekreukt worden, en gij moogt er wellicht zelfs weinig van bemerken, maar ieder geloovige is een tempel van den Heiligen Geest. Toen de Heer Christus van de doodeu opgestaan was, kwam Hij tot zijne jongeren, blies op heu en zeide:
162
,/Ontvangt den Heiligen Geest!\'\' Hij wandelde met hen. sprak met hen, opende voor hen de Schriften en ouderwees hen in de profetiën. Zij waren goed ingelicht omtrent alles wat zij noodig hadden te weten, door den grooten theoloog Jezus Christus zelf. Daarom zou men nu immers zeggen: zi] waren geheel voor- en toebereid voor het werk, dat zij doen moesten; echter Hij beval hun, dat zij van Jeruzalem uiet zonden scheiden, maar daar wachten op de belofte des Vaders, waarvan Hij hun tevoren gesproken had. Dat verstonden zij echter nog niet, en meenden altijd: Hij zou nu komen en het koninkrijk aan Israel oprichten. Zij verstonden nog niet dat het koninkrijk Gods binnen in hen wezen zou. De tijd der openbaring van de heerlijkheid Gods was hun nog niet bekend; daarover hadden zij zich ook niet te bekommeren. //Maar gij zult de kracht des Heiligen Geestes ontvangen,quot; zeide Jezus, //welke over u komen zal, en gij zult mijne getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en in Samaria en tot aan het einde der aarde.quot; Zij zouden kracht ontvangen; en waartoe? Alleen om zich daarin te verheugen? Neen, de kracht des Heiligen Geestes zou hen tot getuigen maken van den levenden en machtigen Christus. -Een klein gezelschap van vreesachtige mannen had zich opgesloten in eene kamer uit vrees voor de Joden. Zij waren versaagd, want de Joden hadden hunnen Heer, hunnen Herder gekruist, en zij trokken zich terug in de eenzaamheid. De wolven hadden zooeven den Herder verscheurd, en nu waren de schapen bang, dat ook de wolven hen verscheuren zouden. Ik verheug mij zeer, dat er bij staat: ,/Zij waren eendrachtig tezamen/\' en ook dat de vrouwen er bij waren. Het
163
wareu niet alleen de apostelen als apostelen en de leeraars als leeraars, tot wie deze belofte was gescliied, maar alle kinderen Gods mochten haar verwachten. Een dag ging voorbij, maar er gebeurde niets bijzonders; ook de tweede dag kwam en ging voorbij, zij bleven wachten en geen teeken werd aanschouwd. Zoo waren ook de derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste en negende dag voorbijgegaan en nog altijd geene verandering — dat was een zware proef voor hun geloof. O, mijn broeder, hebt gij wel eens tien dagen gewacht in de rechte stemming der verwachting op Hem. die komen moest met den vuurdoop des Heiligen Gees-tes? Hebt gij er wel eens tien uren op gewacht of zelfs tien minuten in de heilige stemming des geloofs? De duif des Geestes daalt neder op het geloof. Hebt gij den Geest ontvangen door de werken der wet of door het geloof? De eerste Christenen hadden een geloof, dat niet wankelde, dat op de belofte wachtte. Het is mij als zag ik hen daar in de opperzaal zitten en wachten en daarbij denken aan den Heere Christus, die pas van hen weggegaan was, maar tot hen had gesproken: //Wacht tot de kracht des Heiligen Geestes over u komt.\'\' En plotseling brak als een machtig bruisen van een geweldig gedreven wind over hen uit, en vervulde liet geheele huis, waarin ze zaten, en men zag op hen de vurige tongen. Eu ziet, deze vreesachtige schapen, die zoo bang geweest waren voor de wolven dat deze ook hen verscheuren zouden, kwamen nu op eenmaal voor den dag onder de menschen, die hun Heer en Meester gekruisigd hadden. En vooraan staat er een, die nog maar weinige dagen geleden zoo vreesachtig was, dat hij voor een dienstmaagd zijn
11*
164
Heer veiioocliende. Deze vreesachtige Petrus staat mi op en durft hun verwijten, dat zij den Heilige gekruist hebben. Waar is nu zijne vrees? Hij is vervuld met den Heiligen Geest Gods. En op éene prediking worden 3000 menschen, — 3000 van die wolven, die deel gehad hebben aan het kruisigen van den Herder, tot God bekeerd. Nu geloofden zij in dien Heer, welken zijzelven gekruisigd hadden. Eu was dat eeue uitzondering; was dat slechts een heerlijke proeve om aan te duiden, dat de Heilige Geest nu gekomen was en dat wij in deze nieuwe huishouding leven ? Laat ons dat in den Bijbel nazoeken. Toen Petrus tot den hoofdman Cornelius en zijne familie sprak, lezen wij: toen kwam de Heilige Geest op hen nederdalen evenals ook op die andere menschen op den Pinksterdag. Eu een weinig later vinden wij dat er geloovigen waren te Efeze, die niet eenmaal wisten dat er een Heilige Geest was. Zij waren onder Johannes den Dooper gedoopt •—- deze had hen onderricht zoover als hijzelf geleerd had. De apostel legde zijne handen op hen in de kracht van zijn apostelschap, en ook zij ontvingen den Heiligen Geest. Wij vinden dat de eerste Christenen, toen zij vervolgd werden, zich opsloten in eene kamer en dat zij daar baden, eu terwijl zij in het gebed waren, werd de ruimte bewogen, zoo wonderbaar was de kracht van den Heiligen Geest eu de tegenwoordigheid Gods met hen.
Nu ben ik overtuigd, dat wij eveneens een doop van den Heiligen Geest mogen en moeten verwachten, wanneer wij getuigen zullen zijn van den Heer Jezus Christus evenals de eerste apostelen en de eerste Christenen. Evenals ik de jonge Christenen moet waarschuwen, dat zij zich niet op hun gevoel moeten ver-
1G5
laten, wanneer zij tot den Heer bekeerd worden, evenzeer moet ik ook bij den doop des Heiligen Geestes daarvoor waarschuwen, dat wij ons niet laten leiden door datgene, hetwelk wij uiterlijk waarnemen. Geen twee van Gods kinderen worden op dezelfde wijze geleid. Onze geschiedenis als Christenen en als geloovi-gen is even verschillend als die der bladeren op een boom; daar zijn er geen twee, die juist eveneens zijn. Zoo is het ook met den doop des Heiligen Geestes. Deze Geest wordt ons niet alleen beschreven als een geweldige wind, maar ook als eene duif, als de zachte dauw der moeskruiden. De Heilige Geest kau in uw hart komen zoo zacht en onmerkbaar als de dauw op het gras valt; maar het gevolg, de uitwerking van den doop des Geestes zal altijd dezelfde zijn. Hij zal u kloek maken als een getuige voor dea verachten Nazarener, zoodat gij altijd en overal voor Hem opstaat en voor Hem getuigenis aflegt. Ik geloof dat deze volheid des Geestes Gods niet slechts geene uitwendige opgewondenheid met zich brengt, maar dat zij veelmeer alle uitwendige opgewondenheid onderdrukt en eene stille rust met zich brengt, eene stille onderwerping aan den wil Gods. — De rustige en krachtige inwerking van den Heiligen Geest openbaart zich met meer kracht dan natuurlijke kracht en opgewondenheid het kunnen doen. De bliksemstraal slaat in een boom, maar men ziet hoe hij de lijn van de vezels en hout-vaten volgt. En zoo is het ook met den Heiligen Geest. Hij zal uw natuurlijk karakter niet veranderen, maar Hij zal uw natuurlijk karakter doordringen en uwe natuurlijke gaven bekrachtigen om ze allen in overeenstem-ming te brengen met den wil Gods. — Daar is een
164
Heer verloochende. Deze vreesachtige Petrus staat mi op en durft hun verwijten, dat zij den Heilige gekruist hebben. Waar is nu zijne vrees? Hij is vervuld met den Heiligen Geest Gods. En op éene prediking worden 3000 menscheu, — 3000 van die wolven, die deel gehad hebben aan het kruisigen van den Herder, tot God bekeerd. Nu geloofden zij in dien Heer, welken zijzelven gekruisigd hadden. En was dat eene uitzondering; was dat slechts eeu heerlijke proeve om aan te duiden, dat de Heilige Geest nu gekomen was en dat wij in deze nieuwe huishouding leven ? Laat ons dat in den Bijbel nazoeken. Toen Petrus tot den hoofdman Cornelius en zijne familie sprak, lezen wij: toen kwam de Heilige Geest op hen nederdalen evenals ook op die andere menscheu op den Pinksterdag. Eu een weinig later vinden wij dat er geloovigen waren te Efeze, die niet eenmaal wisten dat er een Heilige Geest was. Zij waren onder Johannes den Dooper gedoopt — deze had hen onderricht zoover als hijzelf geleerd had. De apostel legde zijne handen op hen in de kracht van zijn apostelschap, en ook zij ontvingen den Heiligen Geest. Wij vinden dat de eerste Christenen, toen zij vervolgd werden, zich opsloten in eene kamer en dat zij daar baden, en terwijl zij in het gebed waren, werd de ruimte bewogen, zoo wonderbaar was de kracht van den Heiligen Geest en de tegenwoordigheid Gods met heu.
O O o
Nu beu ik overtuigd, dat wij eveneens een doop van den Heiligen Geest mogen en moeten verwachten, wanneer wij getuigen zullen zijn van den Heer Jezus Christus evenals de eerste apostelen en de eerste Christenen. Evenals ik de jonge Christenen moet waarschuwen, dat zij zich niet op hun gevoel moeten ver-
165
lateu, wanneer zij tot den Heer bekeerd worden, evenzeer moet ik ook bij den doop des Heiligen Geestes daarvoor waarschuwen, dat wij ons niet laten leiden door datgene, hetwelk wij uiterlijk waarnemen. Geen twee van Gods kinderen worden op dezelfde wijze geleid. Onze geschiedenis als Christenen en als geloovi-gen is even verschillend als die der bladeren op een boom; daar zijn er geen twee, die juist eveneens zijn. Zoo is het ook met den doop des Heiligen Geestes. Deze Geest wordt ons niet alleen beschreven als een geweldige wind, maar ook als eene duif, als de zachte dauw der moeskruiden. Do Heilige Geest kan in uw hart komen zoo zacht en onmerkbaar als de dauw op het gras valt; maar het gevolg, de uitwerking van den doop des Geestes zal altijd dezelfde zijn. Hij zal u kloek maken als een getuige voor den verachten Nazarener, zoodat gij altijd en overal voor Hem opstaat en voor Hem getuigenis aflegt. Ik geloof dat deze volheid des Geestes Gods niet slechts geene uitwendige opgewondenheid met zich brengt, maar dat zij veelmeer alle uitwendige opgewondenheid onderdrukt en eene stille rust met zich brengt, eene stille onderwerping aan den wil Gods. — De rustige en krachtige inwerking van den Heiligen Geest openbaart zich met meer kracht dan natuurlijke kracht en opgewondenheid het kunnen doen. Do bliksemstraal slaat in een boom, maar men ziet hoe hij de lijn van de vezels en hout-vaten volgt. En zoo is het ook met den Heiligen Geest. Hij zal uw natuurlijk karakter niet veranderen, maar Hij zal uw natuurlijk karakter doordringen en uwe natuurlijke gaven bekrachtigen om ze allen in overeenstem-ming te brengen met den wil Gods. — Daar is een
166
kanonskogel en. een kind rolt en speelt er mee; ieder kind is daartoe iu staat en de kanonskogel doet niemand kwaad. Maar laat het kruit daarachter zijii geladen en ziet dan eens wat deze kanonskogel uitwerken kan tegen \'skonings vijanden. Ziet de locomotief; zij is koud, geen vuur. geen stoom is er in. Maar laat de stoom er eens inkomen, dan neemt zij duizend menschen achter zich en vliegt er mee voort. O, mijn broeder, onze groote behoefte is dat alles, wat wij geleerd hebben en weten uit het Woord Gods, in ons levendig en krachtig gemaakt worde door den doop van den Heiligen Geest Gods. O, laat ons opzien naaiden Heer, laat ons op Christus zien, niet alleen als het Lam Gods, maar ook als den üooper met den Heiligen Geest en met vuur. Ja, met vuur om onze ellende, onze zonden te verbranden en ons met den Heiligen Geest te bekrachtigen voor de getuigenis Gods. Moge God zóo zijn volk in Duitschland eens De-zoeken ! Ik ben in vergaderingen geweest, waarin meer dan 2000 personen na het zingen van een lied of nog gedurende het gezang, zonder dat iemand hun dit verzocht, zich op de knieën wierpen en in een stil gebed, zonder een woord, zonder eenig geluid te geven daar bleven liggen en wachtten op God; — waar de or.be-keerden, die tegenwoordig waren en den Geest Gods weêrstreefden. waar allen, die ireen lust Q-evoelden van
O O
de zonde verlost te worden en met de zoude te breken, letterlijk wegliepen, omdat zij gewaar werden welk eene kracht des Heiligen Geestes in de vergadering was. En 300 predikers gingen heen na deze vergadering en trokken de stad rond als getuigen voor den Heere Christus, zoodat aan den avond meer dan honderd
167
inenschen getuigden: ,/Tk heb Christus gevonden tot vergiffenis mijner zonden!quot;
,/Hel) ik u niet gezegd,quot; zegt de Heer, ,/wanneer gij gelooft zoo zult gij de heerlijkheid Gods zien? Gij zult grooter dingen zien dan deze.quot; Geen tooneel van wilde
o O
opgewondenheid, maar wèl van den milden invloed des Geestes Gods, waardoor de opgewondenheid van den natuurlijken mensch wordt gedempt en onderdrukt, en waar eeue diepe macht de ziel aangrijpt. Na eene voordracht in dezen zin te Oxford kwamen velen toe-loopen en zeiden, dat zij nu de kracht des Geestes Gods bespeurd hadden als nooit tevoren. Daar bevonden zich mannen van een nuchtereu geest, die bij lange na niet onwetend waren, die eene voorname plaats bekleedden iu de kerk van Engeland, eu betuigden, dat zij nooit tevoren zulk eeu ervaring hadden gehad. En zij zagen op die uren terug als op den tijd, waarin eene groote en machtige kracht in lien kwam voor hunnen arbeid in den dienst des Heeren. Ik zelf heb ondervonden, dat sedert jaren de onzichtbare dingen, de dingen des Vaders, des Zoons eu des Heiligen Geestes, mij altijd meer eene werkelijkheid geworden zijn. Dat maakt mij niet tot een dweeper. het verlost mij, het bevrijdt mij van het gevaar daarvoor. Het is de kalme, rustige te-geuwoordigheid der duif, des Geestes Gods iu het hart. Gij zijt de tempel des Heiligen Geestes. En nu, mijne broeders, eer ik eindig, laat mij nu nog eens beslist tot u spreken over uwe eigene ondervinding. Bidt gij er om, dat gij met den Heiligen Geest moogt vervuld worden? Bidt gij God, dat die hemelsche duif eene woning make in uwe ziel? Zijn in uwe ziel doornen, wereldlust en zonde? Bedroeft gij den Geest, door wel-
168
ken gij verzegeld zijt, door iets wat het ook zij, groot of kleiu — bidt dan God niet dat Hij u met den Geest ver vuile. Dat zou een ijdel en zondig gebed zijn. Maar wanneer dat niet het geval is, wanneer gij den Geest niet bedroeft, dan bid ik u: o smeekt nu terwijl wij ons in een stil gebed nederbuigen, dat Hij u moge vervullen met den Heiligen Geest. Bidt niet om een uitwendig teeken, om eene uitwendige waarneming van deze persoonlijke ervaring, maar bidt dat de Heiligen Geest u vervulle, en dat Hij uw verstand, uwen wil, uwe neigingen, uwe liefde, alles wat uw gelieele wezen viit-drukt, vervulle en in overeenstemming brenge met den wil van uwen God.
Vergeet dat gij in de kerk zijt, dat iemand in uwe nabijheid is, dat gij niet alleen zijt, — laat ons alleen zijn met God en laat ons voor Hem ons buigen. Zoo velen er toe bewogen worden mogen knielen voor hun God en in een zwijgend gebed met Hem verkeeren.
De vergadering sloot met gebed, gezang en den zegen.
Gehouden te Barmen, 3 Mei 1875.
Laat ons in eeu stil gebed ons bnigen om van God te smeeken, dat Hij zelf ons bereid make om in onze harten op te nemen wat wij dezen avond zullen hooren.
O God! bereid Gij zelf het hart van een ieder onzer, om uwe boodschap te ontvangen, en bereid ook uwen knecht voor, dat hij uw woord brenge, alleen uw woord en niets dan uw woord, opdat uw naam verheerlijkt worde! Amen.
Ik wenschte zoo vurig ceuigen, die nog ouder het juk hunner zonden gebogen gaan, in deze avondure tot den Heer Jezus te leiden, opdat zij van hunne zonden bevrijd worden. Zooeven ontving ik een brief van eeu klein meisje daar ginds in den vreemde. Zij schrijft mij dat zij thans haar vertrouwen geheel op den Heer Jezus stelt, en dat zij zich in Hem alleen gelukkig-gevoelt. Ook op u, mijn vriend, wacht Jezus eu gij moogt tot Hem komen ieder oogenblik van den dag. Elke hinderpaal, alle beletselen zijn in uw eigen hart en kunt gij nu teboven komen. Vóór korten tijd zeide eene moeder tot mij: ,/Mijue dochter is zoo bekommerd van
170
wege haren zielstoestaud, wilt gij niet eens met haar spreken?\'\' ,/0 ja,quot; antwoordde ik, breng haar maar eens tot mij.quot; — //Nu mijn kind,quot; dus sprak ik haar aan, z/ook gij zult nog vrede vinden iu het bloed van Jezus Christus, door het geloof.quot; Daarop verhaalde ik haar hoe Jezus Christus nedergedaald was om ook voor haar aan het kruis te sterven. Nu moest zij niet langer God bidden, dat Hij haar de zonde vergave; maar zij moest gelooven, dat de Heer ze allen reeds gedragen heeft. Zij behoefde daarbij niet op eene verschijning of op eeu bijzonder gevoel van vrede te wachten, maar behoorde slechts eenvoudig liet Woord Gods te gelooven; ja God op zijn woord te gelooven dat haar zonden zijn weggedaan, en dat Jezus Christus ze verzoende. Het uur voor het middagmaal sloeg en wij moesten aan tafel gaan. Het meisje liep naar haren vader, die aan het eind van eene lange tafel gezeten was en zeide tot hem: //O, vader, ik heb den Heer Jezus Christus gevonden!quot; En daarop ging zij naar hare moeder en zeide tot haar; //O, moeder, mijne zonden ben ik eindelijk kwijt!quot; En vader en moeder en kind zetten zich aan den disch met de oogen vol vreugdetranen. Er was niet alleen blijdschap aan dezen middagdisch maar ook iu den hemel bij de engelen (iods over een zondaar, die zich bekeerde. En ik geloof, dat er blijdschap zal wezen in den hemel bij de engelen Gods niet slechts over een zondaar, maar over velen, die nu in deze kerk vergaderd zijn, en nu niet alleen bidden, dat hunne zouden moo-en vergeven worden, maar ook
o O 7
gelooven dat hunne zouden vergeven zijn, met het oog op den Heer Jezus Christus. Wanneer Christus u iu den loop dezer week verlossen kan, waarom kan Hij
171
het dan ook niet heden avond? Wanneer Hij u morgen kan redden, waarom dan niet heden? Wanneer Hij u kan zaligmaken na deze vergadering, op den weg naar uwe woning, waarom zou Hij het dan nu niet kunnen? O, mijn vriend, reeds in den volgenden ademtocht moogt gij den Heer vertrouwen en tot den Heer Jezus zeggen; //Ik heh U langen tijd gewantrouwd eu TJ niet geloofd; ik hen U dikwijls ongehoorzaam geweest, maar van dit oogenblik aan vertrouw ik mij met mijne gansche ziel eu al mijne zonden aan TJ toe. Ik wil U nu voortaan niet meer bedroeven door mijn ongeloof.quot;
En nu gij. Christenen, die weet dat uwe zonden zijn vergeveu, hoort gij niet naar hetgeen thans gesproken wordt, maar verheft uwe harten tot den Heer. Terwijl ik voortga met spreken, bidt gij Hem, dat Hij vele zielen uit de gevangenis voeren moge. Eene godvree-zende dame zeide op zekeren dag tot mij, dat zij geen woord van mijne prediking gehoord had. //En hoe kwam dat?quot; vraagde ik haar. //Ach,quot; zeide zij, //ik dacht den geheeleu tijd aan de onbekeerden, die in de kerk waren, en voor hen heli ik gebeden, zoo ernstig en vu-
O \' O
rig, dat ik geen woord van de preek kou hooren.quot; En nu, doet ook gij alzoo. Bidt gij eu ik zal prediken eu de Heer zal zijne genade geveu, en die aan vele zondaars groot maken.
Eene arme, kranke vrouw in Londen werd door een broeder bezocht. Deze broeder vraagde haar waarom zij zoo gelukkig was en wat haar zoo verblijdde. Zij legde hare hand op het witte hoofdkussen naast haar aangezicht eu sprak: //Dit kussen is zeer wit.quot; Mijn vriend zag haar aan en wist niet wat zij meende: maar
172
zij ging voort: //Het was niet altijd zoo wit.\'\' Toen verstond mijn vriend haar. Zij wilde zeggen zoo was het ook met hare ziel; die was ook niet altijd zoo wit geweest. Zij was met zonden besmet, met zonden beladen; maar nu in Jezus\' bloed gewasschen, wit als sneeuw. Zoo kan ook uwe ziel nog in dezen avond worden gewasschen. De sneeuw is zeer wit eu zeer schoon, maar er is toch nog iets witter. Dat is de ziel, die haar vertrouwen gesteld heeft op den lieer Jezus Christus, den Zone Gods. Ja, die is witter dan sneeuw, want al hare zonden zijn afgewasschen.
Er was eens eeu negerslaaf iu West-Indië, die gelijk met zijn meester dezelfde evangelieprediking hoorde. Beiden gevoelden zij behoefte aan zulk een onmisbaren Heiland, als hun toen verkondigd werd. De arme slaaf zag in welk eeu groot zondaar hij was, en hij hoorde nu, dat Jezus Christus gekomen was om zondaren zalig te maken. Zondaren, dat zijn dezulken, die Let kwade gedaan, die met gedachten, woorden en daden Gods geboden overtreden hebben. Gedurende die prediking vertrouwde de arme slaaf zii ne schuldiffe ziel aan
o O
den liefdevollen Heiland eu geloofde, dat al zijne zonden hem vergeven waren. Ook zijn heer ging getroffen naar huis en begon te bidden. Hij bad dag en nacht eu bad altijd weder, de eene maand na de andere. Maar wat ontbrak hem? Hij bad dat zijne zouden hem zouden vergeven worden, maar geloofde niet dat Jezus Christus ze gedragen had. Bidden is zeer goed, maar uw gebed zal u niet zaligrnaken; dat kan Jezus alleen. Na een langen tijd aldus in angst en tranen te hebben doorgebracht, liep deze heer eens op het veld, waar zijn slaaf liet koren maaide. Hij sprak tot hem:
173
,/Hoe komt liet toch, daar wij iu dezelfde kerk geweest zijn en dezelfde prediking gehoord hebben op den-zelfden dag, dat gij zoo gelukkig zijt en ik zoo ellendig?quot;— ,/0, Meester,quot; antwoordde de neger, ,/de arme neger bezat niets dan een vuil en gescheurd kleed, en toen Jezus tot hem sprak: werp dat kleed af, toen wierp hij ook dat vuile ding weg, en kwam tot Jezus, juist zoouls hij was. Maar mijn meester dacht: zijn rok was nog zoo slecht niet om hem geheel weg te werpen en zoo zonder iets tot Christus te komen. Gij hebt uw rok bekeken, hij was wel wat vuil, maar dat zijt gij begonnen af te wasschen. Daar was eene kleine scheur in, die hebt gij weer toegenaaid. Daar was een knoop afgescheurd, gij hebt er een andere aangezet. Bij alles dacht gij: uw kleed was nog mooi genoeg om daarmede tot Christus te komen.quot; — De meester verstond dat eenvoudige woord. Ach, verstondt gij het ook! Het gaat zoo met vele zielen, die meenen, dat als zij maar wat meer en wat langer bidden, en dezen of genen vlek uit hun vroeger leven verbeteren, dan zijn ze goed genoeg om tot Jezus te komen. O, zondaar, zondaar! het allerbeste wat gij maken kunt voor het oog van een heilig God, is slechts een wegwerpelijk kleed van eigengerechtigheid. Werp van u weg al uwe goede en uwe booze dacien en kom slechts zooals ge zijt tot Christus, om door Hem verlost te worden.
Eene dame, mevrouw Huntingthon, beproefde het den heer Whitefield tot Christus te brengen. Whitefield had daar niets op tegen, maar hij dacht, hij moest zich eerst waf beter maken door zijne gebeden en goede werken; eerst moest hij zich betamelijk voorbereiden, dan eerst durfde hij tot Christus komen; niet om te
174
belijden, dat hij maar een arme zondaar was; maar zich in zyn eigen werk te verheerlijken. Op zekeren morgen kwam hij tot mevrouw Hnntingthon en klaagde: //O mevrouw, ik heb den geheelen nacht niet geslapen, ik ondervind zulk eene onrust, en kan geen oog toedoen! O, ik beu verloren, verloren!quot; — „Nu ben ik blij/\' riep mevrouw FT. —• ,/Wat zegt gij daar, mevrouw, verheugt gij u daarover dat mijne ziel verloren is?quot; Daarop antwoordde zij hem: ,/Ik wist reeds sedert laugen tijd, dat gij verloreu zijt, en God wist het nog langer dan ik; maar uu verheug ik mij, dat gij het ook weet — en wat mij het allermeeste verheugt is dat ik zulk eene blijde boodschap voor u heb: Christus is in de wereld gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren is.quot; — O, zondaar, zondaar! zijt gij verloren? Dan zijt gij juist de persoon, naar wieu de Heer Jezus zoekt. Hij is hier iu ons midden in deze groote vergadering en zoekt u om u zalig te maken. O, wilt gij uzelven niet aan Hem toevertrouwen? Waartoe is Hij dan toch aan het kruis gestorven? Wat baat het u of\' Hij al aan het kruis gestorven is, wanneer gij Hem niet vertrouwt? Laat u door Hem verlossen; open voor Hem de deur van uw hart dezen zelfden avond. Hij dringt zich daar niet binnen; Hij dringt zich niet aan u op; maar op hetzelfde oogenblik, waarin gij voor Hem de deur opent, komt Hij binneu om u zalig te maken.
Een kind was op een dak geklommen, waar het zeer gevaarlijk stond, en kon den terugweg door het zoldervenster niet vinden. Het bevond zich iu grobten angst en nood. Daar beneden staat de vader van dat kind en houdt zijne armen uitgestrekt, terwijl hij roept;
175
//Mijn kiud, spring maar omlaag en vader zal u op-vangeu.\'\' Het kiud keek naar beneden; het was zoo diep voor hem; het was een schrikkelijke sprong. Maar het zag ook de armen des vaders uitgestrekt. Het waagde den sprong en vader ving het op. O, doe ook gij zoo eens een sprong in de diepte; doe dien sprong des geloofs en Christus zal u verlossen. Hij strekt zijne armen naar u uit en wil u reuden.
Vóór eenige jaren kwam ik op eene plaats, waar een ontzettende brand woedde. Terwijl de vlammen rondom het huis sloegen, kwam eene vrouw met een kiud op den arm aan een venster. Beneden op den stoep stond een spuitgast; die riep haar toe: //Lieve vrouw, gij en uw kind zult verbranden! Werp uw kind naar beueden; ik zal het opvangen in mijne armen.quot; zij zag haar kind aan, dan keek zij weer in de diepte; het scheen haar zoo verschrikkelijk toe dat kind uit hare armen los te laten en naar omlaag te werpen. Zij had den moed niet, trok zich terug van het raam en beproefde zichzelve en haar kind te redden, terwijl zij den weg naar tie trappen zocht. Ach, toen ik daar stond werden de vrouw en het kind samen als lijkeu uitgedragen; ze waren beiden verbrand. 0, zondaar, de vlammen der hel zijn achter u. Christus staat daar, Hij wacht er op om uwe ziel te redden. Werp u met al uwe zonden in de geopende armen van Christus.
Maar kan ik dan nu verlost worden? Kan ik dan lieden avond mijn hoofd op mijn kussen neerleggen van al mijne zonden bevrijd? „0,quot; zegt gij, //dat is al te groot om waar te kunnen wezen!quot; Maar toch is liet waar. (lod zegt: //Die tot Mij komt zal Ik geens-
176
zins uitwerpen. ^ Eu zou Hij het dau toch doeu? Zou die God, welke het heelal gemaakt heeft, die heilige God, zou die een leugenaar zijn en zijn woord niet houden? O, zegt gy, wanneer ik dat nn maar geloofde ! — Welnu dat moogt gij; want gij kunt God immers wel vertrouwen ? Op hetzelfde oogenblik, waarop gij zegt: //Ik wil den Heer Jezus Christus vertrouwen, staat de kracht des Heiligen Geestes u ter zijde, en ontvangt gij de kracht om u aan Hem voor altijd over te geven.
Vóór eenige jaren rukte een leger het land binnen, waar ook mijne woonplaats is. De dorpen werden in de asch gelegd en vele soldaten gedood. Ook werden velen der onzen gevangen genomen. Daar ik nu naaide stem des Heeren wilde luisteren, als Hij zegt: z/Heht uwe vijanden lief,quot; ging ik heen om hen te bezoeken in het hospitaal. Jezus geeft ons liefde tot onze vijanden in het hart. Niet slechts maakt Hij, dat wij hen niet haten maar dat wij hen met ons geheele hart beminnen. Ik nam eenige mooie, rijpe perziken en bracht ze aan een stervenden gevangene. In plaats dat hij deze fruit van mij aannam, keerde hij zijn gelaat af en barstte in heete tranen los. Toen hij weer wat bijgekomen was, zeide ik tot hem: //Waarom hebt gij dit fruit niet genomen, dat ik voor u heb medegebracht?quot; — //Wel,quot; zei hij, //ik ben in uw land gekomen om te branden en te moorden, en nu breekt gij mijn hart door mij deze mooie rijpe perziken te brengen. Dat kan ik niet verdragen; wanneer gij gekomen waart en mij duchtig hadt uitgescholden of strenge verwijtingen gedaan, dat had ik kunnen verdragen; maar nu komt gij om mij heerlijk ooft te
177
brengeu, dat is mij te veel.quot; — Deze man had groote moeite te gelooven dat ik hem liefhad; maar, zondaar, God bemint ook u, die zijn vijand geweest zijt, en God bemint n met eene liefde, zooals geen mensch die heeft, en wanneer gij het Hem wilt vergunnen, dan zal Hij u door zijne liefde tot zich trekken in zijne vaderarmen. Wanneer ik tot u kwam met de boodschap: ,/Ik heb genade en pardon voor n verkregen van den keizer van Duitschland/\' dan kondet gij antwoorden: ^Ikheb niet gestolen, niet gemoord, waartoe zou mij de genade des keizers dienen P7\' Wanneer gij u evenwel van zulk een misdaad bewust waart, dan zoudt gij met vreugde de genade aannemen. Zoo is nu ook Christus gekomen, niet om de rechtvaardigen, — die lieden meenden, ze hadden niets kwaads gedaan — te redden, maar om zondaren zalig te maken. Zondaren, o, verstaat het wel: lieden, die gezondigd hebben; lieden, die niet eerst beproefden hun leven te verbeteren; maar die hunne eigene goede werken wegwerpen en dan tot Christus komen zooals ze zijn, ten einde zijne zaligheid deelachtig te worden. Welnu, ik heb n de genade gebracht in den naam Gods, zij is onderteekend en verzegeld met liet bloed van Jezus Christus. Wilt gij ze aannemen, of ze mij in het aangezicht terugwerpen ? — Ik ging eens heen om twee mannen te bezoeken, die gedeserteerd waren uit het leger; zij moesten doodgeschoten worden en deze beide mannen waren met zware kettingen gebonden en vol schrik en vreeze. De commandant zeide tot mij, dat die twee mannen op den naasten Donderdag zouden gefusilleerd worden, er was volstrekt geen uitzicht op pardon. Zij wisten, dat zij veroordeeld waren. Maar onderstel nu eens, dat zij het niet geloofd
12
178
hadden, dat zij halsstarrig waren blijven weigeren het te gelooven, zou het daarom ook minder waar zijn geweest? Zon de generaal daarom geen bevel hebben gegeven hen neêr te schieten, wijl zij het niet geloofd hadden ? Welnu, zoo moogt gij het ook nn gelooven of niet gelooven, het is en blijft waar, dat gij een verloren zondaar zijt, zoolang gij geene vergiffenis hebt verkregen. Jezus zegt: //Die niet gelooft, is aireede veroordeeld -— maar wie in Mij gelooft komt in de verdoemenis niet, maar is van den dood overgegaan in het leven. ^
Maar hoe, zegt iemand, ik beu reeds een zondaar geweest tien, twintig, dertig, zestig, ja misschien zeventig ja-reu, een geheel menscheuleven lang: en nu zou ik op eenmaal van al die zonden bevrijd worden? Zij zenden mij al tezamen op eenmaal vergeven zijn!... Ja, alle, wanneer gij in den Heer Jezus gelooft; wanneer gij Hem vertrouwt dan zijn al uwe zonden, van geheel uw lange leven, n vergeven. Want de Schrift zegt, dat Hij u al uwe misdaden vergeeft. En o, mijn vriend, kon ik nu nog meer zeggen om u tot Christus te brengen ! Als ik voor u nederknielen kon en n in het aangezicht staren met een smeekend gelaat — als dat hielp, zou ik het gaarne doen om u te bewegen, om u te bidden, dat gij toch nw vertrouwen op mijn dierbaren Heer Jezus stelt. Zijt gij zoo weinig bekommerd over uwe ziel en uwe eeuwige zaligheid, dat gij dezen avond durft zeggen : ik wil van deze genade niets weten; —• dat gij dezen avond weder uwen rug keert naar Hem, die u roept, en n zoo gaarne zou willen zaligmaken ? O, mijn jonge vriend, gij zijt nn nog vol leven en gezondheid en kracht! Nog glinsteren uwe oogen van
179
levenslust; maar bedenk liet wel: misschien zijt gij er morgen niet meer. En al ziet gij morgen nog weder de zon verrijzen, ja al ziet gij dit ook nog duizenden malen, zoo bedenk tocli, dat u nog iets ergers overkomen kan dan een haastige dood in den nacht. Wanneer gij dezen avond den Heer Jezus afwijst, dan wordt uw hart hard als een steen — en zoo moogt gij dan voortleven dag aan dag, en zoude op zonde stapelen tot den dag des toorns; o, mijn vriend, dat zou nog veel erger zijn dan dat gij dezen nacht stierft. Ik sprak vóór korten tijd tot eenige jongelieden, en waarschuwde hen, dat zij toch aan de zonde den rug wilden toekee-ren en den Heer Jezus vertrouwen. Ik vermaande hen, zich tot Jezus te wenden terwijl ze nog jong waren, en des anderen daags toen men \'s morgeus aau de deur van een dezer jougeliugen klopte, kwam er geen antwoord. Men klopte, klopte nog eens en nog eens — geen antwoord. Eiudelijk moest de deur opengebroken worden. Daar lag de jonkman. Hij was dien nacht gestorven ; als een schrikkelijke vloeker eu godslasteraar was hij te bed gegaau eu natuurlijk weet niemand wat er \'s nachts in zijn hart is omgegaan. Schrikkelijk einde! niet waar? — De vriend mijner jeugd was eenentwintig jaar oud geworden, een vermogend, schoon jongeling eu die de glansrijkste toekomst voor zich zag. Men zou hem juist als deelgenoot in eeue groote bloeiende zaak opnemen, er ontbrak aau het contract niets meer dan de onder-teekeuing. Ik kwam aan ziju huis en hoorde eeue ontzettende opschudding. Wat was er geschied? Ach, miju vriend lag daar in hevige koortsen en schreeuwde iu ziju ijlen op eeue ontzettende wijze. Ik zat dien gan-scheu nacht aau zijne legerstede eu tegen den morgen
12*
180
had hij slechts eeuige oogenblikkeu, waarin hij tot he-wustzijn kwam. Toen zag hij mij ernstig aan, en sprak: „Dit is niet de geschikte tijd om mij voor den dood voor te bereiden!quot; Weinige minuten later ijlde hij weer voort en sprak allerlei vloeken en godslasterlijke woorden. Nog een oogenblik later sprong hij op nit zijn bed; hij meende het rijtnig stond voor de deur en wachtte hem. Hij riep: „Koetsier, rijd op!7\' en viel daarna weer in zijn bed terug. Ach! hij was dood, hij was dood!
Welnu, mijne vrienden, ik heb u gebeden den toekomenden toorn te ontvlieden en tot Christus te komen — o, haast n, laat u de tijd niet ontschieten. Hij wacht op u. Terwijl wij nu bidden, — ik verzoek u dit nog eenmaal, — vertrouw gij u aan den Heer Jezus toe, leg al uwe zonden op Hem en ontvang de zaligheid, die Hij voor u bereid heeft. Laat ons bidden!
Nu moet ik nog een afscheidswoord spreken eer ik deze stad verlaat en dit zal een woord zijn tot de Christenen over het geloof. In het Oude Testament vinden wij eene gansche reeks van prachtige, schoone beelden, typen van Christus in de historische karakters, welke ons worden voorgesteld. Wij vinden bijv. in Genesis zeven maal over het weenen van Jozef gesproken. Jozef was een voorafschaduwing van Christus; hij was door zijne broeders in den kuil geworpen en het was hun voornemen hem te dooden. Hij werd evenwel weder uit den kuil opgehaald en op den troon van een groot koninkrijk gezet; zijne broeders kwamen tot hem en hij vergaf him alles. Zoo ook Christus. Deze werd door zij tie broeders, de Joden, in het graf gebracht, maar
181
door de almacht Gods weder uit het graf opgewekt en op deu hemelscheu troon gezet. Nu verlost en vergeeft Hij allen, die tot Hem komen. Het eerst vinden wij van Jozef dat hij weende toen hij in den kuil zat, met den hongerdood voor oogen. Zoo ook Christus. Deze weende inGethsémané eer Hij gekruisigd wierd. Dan vinden wij ten tweeden male dat Jozef weende over zijne broeders, die hem nog niet kenden, evenals Christus weende over de stad Jeruzalem, die Hem verwierp en niets van Hem wilde weteu. Ten derden male weende Jozef in de eenzaamheid toen Benjamin daarbij was en zij nog niet wisten hoe lief hij hen had. Zoo weende ook Christus over diegenen, welke niet begrepen welk oordeel zij zich op den hals haalden en waartoe Hij zich voor hen in den dood gaf. Daarna kwam de tijd dat Jozef zich aan zijne broeders openbaarde. Toen zond hij alle anderen weg eu weende en het geheele huis hoorde hem weenen. Hij weende bij de ontmoeting zijns ouden vaders en bij diens dood, eu eindelijk de laatste maal weende hij toen zijn broeders boden tot hem zonden, omdat zij voor hem vreesden. Zij lieten hem zeggen : ;/Vergeef toch het kwaad, dat wij n hebben aangedaan!quot; Ach, hij had hen reeds vóór jaren vergeven; hij overlaadde hen met de schatten van Egypte, droeg zorg voor hen en al het hunne, zoolang zij in Egypte woonden. Hoe smartte hem nu hunne vraag! O Christen, nadat Christus u vergeven heeft, nadat Hij tot u gezegd heeft: //Uwe zonden eu ongerechtigheden wil ik niet meer gedenken,quot; moet gij niet weder onder den druk uwer zonden komen en u daarover bekommeren, maar u verheugen dat Hij ze u alleu vergeven heeft. Eene oude, vrome gravin te Berlijn zeide tot mij, juist
178
hadden, dat zij halsstarrig waren hl ij ven weigeren het te gelooven, zou het daarom ook minder waar zijn geweest? Zou de generaal daarom geen hevel hebben gegeven hen neêr te schieten, wijl zij het niet geloofd hadden ? Welnu, zoo moogt gij het ook nu gelooveu of niet gelooven, het is en blijft waar, dat gij een verloren zondaar zijt, zoolang gij geeue vergiffenis hebt verkregen. Jezus zegt: ,/Die niet gelooft, is aireede veroordeeld — maar wie in Mij gelooft komt in de verdoemenis niet, maar is van den dood overgegaan in het leven.\'\'
Maar hoe, zegt iemand, ik ben reeds een zondaar geweest tien, twintig, dertig, zestig, ja misschien zeventig jaren, een geheel menschenleven lang; en nu zou ik op eenmaal van al die zonden bevrijd worden? Zij zouden mij al tezamen op eenmaal vergeven zijn!... Ja, alle, wanneer gij in den Heer Jezus gelooft; wanneer gij Hem vertrouwt dan zijn al uwe zonden, van geheel uw lange leven, u vergeven. Want de Schrift zegt, dat Hij u a 1 uwe misdaden vergeeft. En o, mijn vriend, kou ik nu noquot;- meer zegö\'eu om u tot Christus te brengen ! Als
O O O O
ik voor u nederknielen kon en u in het aangezicht staren met een smeekeud gelaat — als dat hielp, zou ik het gaarne doen om u te bewegen, om u te bidden, dat gij toch uw vertrouwen op mijn dierbaren Heer Jezus stelt. Zijt gij zoo weinig bekommerd over uwe ziel en uwe eeuwige zaligheid, dat gij dezen avond durft zeggen : ik wil van deze genade niets weten; — dat gij dezen avond weder uwen rug keert naar Hem, die u roept, en u zoo gaarne zou willen zaligmakeu ? O, mijn jonge vriend, gij zijt nu nog vol leven en gezondheid en kracht! Nog glinsteren uwe oogen van
179
levenslust; maar bedenk liet wel: misscliien zijt gij er morgen niet meer. Eu al ziet gij morgen nog weder de zon verrijzen, ja al ziet gij dit ook nog duizenden malen, zoo bedenk toch, dat u nog iets ergers overkomen kan dan ee n haastige dood in den nacht. Wanneer gij dezen avond den Heer Jezus afwijst, dan wordt uw hart hard als een steen — en zoo moogt gij dan voortleven dag aan dag, en zonde op zonde stapelen tot den dag des toorns ; o, mijn vriend, dat zou nog veel erger zijn dan dat gij dezen nacht stierft. Ik sprak vóór korten tijd tot eenige jongelieden, en waarschuwde hen, dat zij toch aan de zonde den rug wilden toekee-ren en den Heer Jezus vertrouwen. Tk vermaande hen, zich tot Jezus te wendeu terwijl ze nog jong waren, en des anderen daags toen men \'s morgeus aan de deur van een dezer jongelingen klopte, kwam er geen antwoord. Men klopte, klopte nog eens en nog eens — geen antwoord. Eindelijk moest de deur opengebroken worden. Daar lag de jonkman. Hij was dien nacht gestorven; als een schrikkelijke vloeker en godslasteraar was hij te bed gegaan en natuurlijk weet niemand wat er \'s nachts in zijn hart is omgegaan. Schrikkelijk einde! niet waar ? — De vriend mijner jeugd was eenentwintig jaar oud geworden, een vermogend, schoon jongeling en die de glansrijkste toekomst voor zich zag. Men zou hem juist als deelgenoot in eene groote bloeiende zaak opnemen, er ontbrak aan het contract niets meer dan de onder-teekening. Ik kwam aan zijn huis en hoorde eene ontzettende opschudding. Wat was er geschied? Ach, mijn vriend lag daar in hevige koortsen en schreeuwde in zijn ijlen op eene ontzettende wijze. Ik zat dien gan-schen nacht aan zijne legerstede en tegen den morgen
12*
180
had lii] slechts eenige oogenblikkeu, waarin hij tot bewustzijn kwam. Toen zag hij mij ernstig aan, en sprak: z/Dit is niet de geschikte tijd om mij voor den dood voor te bereiden I\'\' Weinige minuten later ijlde hij weer voort en sprak allerlei vloeken en godslasterlijke woorden. Nog een oogenblik later sprong hij op uit zijn bed; hij meende het rijtuig stond voor de deur en wachtte hem. Hij riep: //Koetsier, rijd op!\'\' en viel daarna weer in zijn bed terug. Ach! hij was dood, hij was dood!
Welnu, mijne vrienden, ik heb n gebeden den toekomenden toorn te ontvlieden en tot Christus te komen — o, haast u, laat u de tijd niet ontschieten. Hij wacht op u. Terwijl wij nu bidden, — ik verzoek u dit nog eenmaal, — vertrouw gij u aan den Heer Jezus toe, leg al uwe zonden op Hem en ontvang de zaligheid, die Hij voor u bereid heeft. Laat ons bidden!
Nu moet ik nog een afscheidswoord spreken eer ik deze stad verlaat en dit zal een woord zijn tot de Christenen over het geloof. In het Oude Testament vinden wij eene gansche reeks van prachtige, schoone beelden, typen van Christus in de historische karakters, welke ons worden voorgesteld. Wij vinden bijv. in Genesis zeven maal over het weenen van Jozef gesproken. Jozef was een voorafschaduwing van Christus; hij was door zijne broeders in den kuil geworpen en het was hun voornemen hem te doodeu. Hij werd evenwel weder uit den kuil opgehaald en op den troon van een groot koninkrijk gezet; zijne broeders kwamen tot hem en hij vergaf hun alles. Zoo ook Christus. Deze werd door zijne broeders, de Joden, in het graf gebracht, maar
181
door de almacht Gods weder uit het graf opgewekt en op den hemelschen troon gezet. Nu verlost en vergeeft Hij allen, die tot Hem komen. Het eerst vinden wij van Jozef dat hij weende toen hij in den kuil zat, met den hongerdood voor oogen. Zoo ook Christus. Deze weende iiiGethséniaiié eer Hij gekruisigd wierd. Dan vinden wij ten tweeden male dat Jozef weende over zijne broeders, die hem nog niet kenden, evenals Christus weende over de stad Jeruzalem, die Hem verwierp en uiets van Hem wilde weten. Ten derden male weende Jozef in de eenzaamheid toen Benjamin daarbij was en zij nog niet wisten hoe lief hij hen had. Zoo weende ook Christus over diegenen, welke niet begrepen welk oordeel zij zich op den hals haalden en waartoe Hij zich voor hen in den dood gaf. Daarna kwam de tijd dat Jozef zich aan zijne broeders openbaarde. Toen zond hij alle anderen weg en weende en het geheele huis hoorde hem weenen. Hij weende bij de ontmoeting zijns ouden vaders en bij diens dood, en eindelijk de laatste maal weende hij toen zijn broeders boden tot hem zonden, omdat zij voor hem vreesden. Zij lieten hem zeggen ; //Vergeef toch het kwaad, dat wij u hebben aangedaan!-\'\' Ach, hij had hen reeds vóór jaren vergeven; hij overlaadde hen met de schatten van Egypte, droeg zorg voor hen en al het hunne, zoolang zij in Egypte woonden. Hoe smartte hem uu hunne vraag! O Christen, nadat Christus u vergeven heeft, nadat Hij tot u gezegd heeft: //Uwe zonden en ongerechtigheden wil ik niet meer gedenken,quot; moet gij niet weder onder den druk uwer zouden komen en u daarover bekommeren, maar u verheugen dat Hij ze u allen vergeven heeft. Eene oude, vrome gravin te Berlijn zeide tot mij, juist
182
toen ik naar den spoorweg wilde gaan: ,/Veertig jaren lang heb ik Christus altijd weder gebeden, dat Hij mij toch de zonden van mijn vroeger leven mocht vergeven, en eerst nu kan ik het gelooven, en nu heb ik den Heer gedankt, dat Hij ze mij vergeven heeft.quot; Vaders en moeders in ons midden, wat zoudt gij zeggen, wanneer uw kind tot u kwam en u verzocht, dat gij hein toch zijn ondankbaarheid van zijne jeugd mocht vergeven, en gij tot hem zeidet: //Ik vergeef u alles!quot; maar dat kind kwam iederen dag terug en vraagde u altijd weer hetzelfde: //Och, vergeef mij toch mijne ondankbaarheid? Gij zoudt bemerken, dat hij u niet geloofde, en zoudt eindelijk zeggen: //Mijn kind, vertrouwt gij mij dan niet?quot; Zoudt gij er ook niet over weeneu dat uw kind zoo weinig vertrouwen in u stelde? O, denk er toch aan, hoe gij het hart van uwen Jezus pijnigt, wanneer gij Hem telkens en telkens weder wantrouwt, en er altijd opnieuw aan twijfelt of Hij wel uwe zonden vergeven heeft. Bedenk toch, hoe Hij over uw ongeloof weent. Evenzoo wanneer gij Hem bidt, dat Hij toch al uwe bekommernissen van u afnemen wil en gij gelooft toch niet, dat Hij het doet; wanneer gij Hem altijd weder vraagt. Hij moge u toch voor de zonde bewaren en gij gelooft niet, dat Hij u bewaart. Hoe moet het hart van uwen Heiland gekrenkt zijn, die u voor de eeuwigheid heeft gered en verlost, wanneer gij het Hem niet toevertrouwt om u te bewaren voor uwen hoogmoed, voor uwe ijdelheid, voor uwe driften. O, laat toch de Heer Jezus niet weeneu om uw ongeloof aan zijne waarheid, aan zijne beloftenissen, aan zijne kracht om u te verlossen.
Nu willen wij ook de geschiedenis van Lazarus een
183
weinig bespreken; vau dien Lazarus, welke gestorven was eu weder uit het graf opgewekt. Het lievelingsplekje, waar Jezus zoo gaarne toefde, was Maria\'s en Martha\'s huisgezin. Hij kwam daar meer dan op eenige andere plaats ter wereld. Lazarus was gestorven; Martha zeide in haar ongeloof (zij geloofde niet iu de macht van Jezus): //Wanneer gij hier geweest waart, dan ware miju broeder niet gestorven.Jezus zekle: /;Uw broeder zal weder opstaan.quot; Hij wilde daarmede zeggen, dat de gestorvene u u wederom leven zou. Martha echter schoof de vervulling van dit woord verre vau zich af eu dacht alleeu aan den jongsten dag. Daarom sprak Jezus tot haar: //Ik ben de opstandiug en het leven; die in mij gelooft, zal leven al ware hij ook gestorven. Gelooft gij dat?quot; In plaats van dat evenwel te gelooven, stemde zij enkel toe, dat Jezus de Zoon van God was. 0, kind Gods! Christus begeert, dat gij Hem vertrouwt en wèl dat gij Hem vertrouwt wat aangaat de tegenwoordige opstandingskracht; de kracht om u voor de zonde te bewaren. Stel dus uwe heiligmaking niet uit tot op uw sterfbed.
Toen kwam Maria, die aan zijne voeten gezeten had, en zij toonde hetzelfde ongeloof Dat was den Heer te veel; dat brak Hem het hart. Nu zien wij hoe de Heer weent niet over Lazarus, want dien wilde Hij opwekken; niet over de smart van Maria en Martha, want Hij wilde hare smart in blijdschap veranderen. Maar Hij weende omdat zijne beste vriendin, met welke Hij het vertrouwelijkst omging. Hem niet volkomen vertrouwde. O, mijne vrienden, laat ons ophouden met dat schrikkelijke ongeloof, met die verfoeielijke zonde des twijfels, en laat ons van nu voortaan beginnen ie-
184
der oogeublik onzes leveus iu Hem te gelooveu. Laat ons vertrouwen uiet alleen dat Hij ons van den toe-komstigen toorn gered heeft, maar ook ons redden wil van de zoude ieder oogeublik ouzes leveus. Laat ons zeggen: wij willen Hem nu uiet meer laten weeneu over ons ongeloof\' door den twijfel of Hij ons nu wel verlossen kau.
De eerste, dien ik iu Europa aantrof en met wieu ik over deze zaak sprak, ging daarna iu zijn kamertje en wierp zich daar voor den Heer op de knieën, terwijl hij uitriep: //0, Jezus, kunt Gij mij dan waarlijk vau mijn dagelijksche zouden verlossen?quot; Eu hij vond het antwoord: //Hij kan allen zaligmaken, die door Hem tot God gaau. Neem toch nooit weder den naam van Jezus, op uwe lippen zonder dat gij ook gelooft dat Hij u verlossen zal.quot; Daarop volgde een hevigeu strijd des geloofs, eu hij vraagde zichzelven af: //Wil ik inderdaad, moet ik den Heer Christus vertrouwen, opdat Hij mij bevrijde van mijue drift, mijne booze gedachten, mijne ijdelheid, mijn hoogmoed, mijn wellust? Zou ik het wagen durven Hem te vertrouwen?quot; Eu daarop gaf hij het ongeloof zijn afscheid. Hij geloofde nu iu de macht van Christus om Hem van zijne zouden te bevrijden, evenals hij vroeger reeds geloofd had, dat hij van den toekomstigen toorn verlost was. Eu ziet daar, voor eeuige minuten gewerd mij een brief van een dame iu Ierland, wier ziel vol is van de tegenwoordigheid des Heereu. Nooit had zij geloofd, dat iemand zoo gelukkig kou wezen, eu vooral niet dat dit geluk haar tebeurt valleu kou.
Is nu een ieder der hier vergaderden, die heden bereid zijn hun vertrouwen gansch op den Heer te stel-
185
len, ook bereid overluid met mij mede te sprekeu den eenigen volzin, dien ik de Duitsclie taal kan uitdrukken? O, als gij liet vroeger nog nooit gezegd hebt, zeg het nn en vertrouw op Christus voor de vergiffenis uwer zonden; — en zijt gij reeds een geloovige, maar hebt gij Christus nog nooit ten volle vertrouwd, begin daarmede dan heden avond; o, vertrouw Hem iederen ademtocht uws levens; bouw op Hem ieder uur. Reken er vast op, dat Hij u bewaren zal voor elke zonde en vertrouw Hem totdat ge sterft. Eer ik u nu verlaat, staat allen op, die aldus gezind zijt, en zegt met mij uit den grond uwer harten: //Jezus redt mij nu!quot; — Tot wederzien s!
//Komt allen tot Mij, die yermoeid eu lielast zijt en Ik zal u rust geveu. Neemt mijn juk op u en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig beu eu nederig vau hart; en gij zult rust vinden voor uwe zielen.
Ik heb God gebeden, dat ieder, die heden morgen in deze vergadering gekomen is met een of\' anderen last, druk of zorg op het hart, van hier weer mocht vertrekken zonder dat knellende juk. De Schrift zegt: //Gij zult geen werk doen, gij zult geen last dragen op mijnen sabbat\'\' — en nu heeft de Heer ons tot een geestelijken sabbat geroepen.
Volgens het woord, dat wij gelezen hebben moet ik thans tot twee verschillende klassen van menschen spreken. Tot de eerste heb ik te zeggen: //Komt tot Jezus, en Hij zal u rust geveuquot;. En tot de andereu : //Neemt zijn juk op n.quot;
O, mijn vriend, draagt gij nog altijd den last uwer zonde op uwe eigene schouders? Zijn ze u te zwaar? Die last zal iederen dag, ieder uur, dat gij leeft, groo-ter en zwaarder worden: ik weet dat gij zwaar beladen
187
zijt; daar ligt een pak op uwe ziel. Eu terwijl wij daarover sprekeu, kau de Heer dezeu last geheel vau u afïïemeu, zoodat geeu eukele zoude u meer beuauweu zal, zoodat gij deze kerk verlaat zouder de miuste zorg of last; of kommer, die u drukt.
Het is waarlijk verwouderlijk hoe de zoudaars huu last kuuueu hemiuueu. Meu hoort de raeuschen zoo dikwijls zeggeu: //0, kou ik toch gered wordeu!quot; eu toch willeu zij het uiet. lu mijne buurt heeft eeu rijk man eeue springfontein laten maken, welke prijkt met het opschrift: ,/Voor iedereen.^ Ik beii er dikwijls heengegaan om mijn dorst te lesschen en toch gaan velen daar voorbij. Hoe vaak hoort men zeggeu; //0, kon ik eens driuken!quot; — ,/Het is voor iedereen.\'\' — ,/Ik zal omkomen vau dorst.quot; — //Drink dan toch vau het levende water eu leef.quot; Zoo eenvoudig is het Evangelie. Christus is gekomen als het levende Water voor dorstige zielen; dag aan dag begeert gij te drinken eu voortdurend vloeit het water om u heen. Hagar zat dorstend neer iu de woestijn, toen de engel des Heereu kwam en haar eeue bron wees, die wel zeer dicht iu hare nabijheid was, maar welke zij uiet had gezien.
Welnu, wat beteekeut het tot Jezus te komen eu rust bij Hem te vinden ? Wat moet het toch beteekeuen te eteu van het brood des levens, dat van den hemel is nedergedaald? Het beteekeut dit, dat wij ophouden met te zeggeu: //Ik vertrouw op mij zei ven,quot; eu hedeu beginnen tot Jezus te zeggeu: „O Heer, ik roep u uu ook aan eu vertrouw mijn gausche hart eu mijne gau-sche ziel aan u toe.quot; Iu de nabijheid van mijne geboorteplaats is eeue munt, waar het goud gesmolten eu geslagen wordt. Toen op zekeren dag iemand kwam om
188
deze kuiistbewerkiug aau te zien, zeide een der arbeidslieden tot liem: ,/Wanneer gij uwe hand eerst in het koude water steekt eu dan in het vloeibare goud, zoo zult gij u niet branden.quot; — ,/Dat is wel belangwekkend/\' antwoordde de vreemdeling. „ Wilt gij liet niet eens beproeven?quot; — //O, neen, dat is te veel gewaagd en hij durfde liet niet beproeveu. Spoedig daarop kwam zijne vrouw; zij hoorde diezelfde woorden eu waagde het wèl. De een had alleen bewonderd, maar de ander geloofde en vertrouwde het woord, dat tot haar gesproken werd. Zoo ziet gij uu ook, wat het geloof betee-keut. Het houdt in, dat wij \'t op het woord wagen eu dat woord vertrouwen.
Toen ik in Wurtemberg was, zag ik vele vrouwen, die hunne melkkarreu tegen den berg optrokken. Het viel haar waarlijk zeer zwaar. Een vriendelijk goedhartig man kwam met een ledigen wagen langs dienzelfden weg. Hij zeide tot eenige van deze vrouwen: z/Komt maar hier bij mij op den wagen.— //Maar ik moet mijn melkkar trekken.quot; — ,/Beurt die er ook maar op.quot; — Eenige harer deden naar dat woord, beurden hare karren op den wagen en werden zonder moeite naar huis gereden.
Even eenvoudig is uu het Evangelie. Toen mij de-zeu morgeu mijn ontbijt gebracht werd, zeide ik niet: //Wat is dat een heerlijk ontbijt!quot; eu ging door. Maar ik zette mij neder en gebruikte het. Welnu, Christus, de groote Lastdrager, het Water des levens, het levende Brood, dat uit den hemel is neergedaald, is heden in ous midden, en nu, lieve ziel — gij die beladen en belast zijt, gij, die gaarne wilt vrij worden van al deze kwelling — o leg maar uwe hand in de
189
hand van uwen Heiland. Hij wil u verlossen van allen last, nog lieden. Hij heeft lang, zeer lang op n gewacht opdat gij bereid zoudt wezen. — Hij is sedert lang bereid, en nu moet gij het ook zijn!
Nu wil ik u ook, zoo eenvoudig als ik maar kan, zeggeu, hoe gij heden morgen uwen last op uwen Heiland leggen kunt. Het was immers het doel van Jezus\' komst op aarde om zondaars zalig te maken. De zondaars denkeu somtijds dat Hij gekomen is om hen te helpen, om hen te ondersteunen, — o neen. Hij is gekomen om hen te redden.
Daar ligt een man in het water. Hij is nabij het verdrinken. Hij dook reeds eenmaal onder, ja te tweeden en te derden male kwam hij boven, maar verdween weer in de diepte — nu is hij niet meer te bereiken. Gij springt hem na, gij ontrukt hem aan de golven, gij neemt hem in uwe armen eu draagt hem naar een veilige plaats. Gij hebt hem gered. Een mensch, welke zoo vau den waterdood is gered, staat daar nu druipnat, terwijl het water uit zijne kleederen leekt, naast dengenen, die hem gered heeft, en wat denkt gij, dat die mensch tegen ziju redder zegt? Heeft hij hem er om gebeden, dat hij hem redden zou ? O, neen! maar hij daukt hem nu, dat hij hem redde.
Welnu, miju vriend, Christus is gekomen en heeft u verlost. Door al uw zonden waart gij die drenkeling geworden; Christus is u nagestort in de diepte om u te redden en gij moet Hem dauken. De verlossing bestaat in de verandering van een mensch in een kind Gods. Gij hebt misschien in uw gebed dikwijls gevraagd: //Jezus, verlos mij!quot; Zeg nu heden: //Jezus verloste mij,quot; en dank er Hem voor.
190
Toen wij voor eeuige jaren naar de vergadering wilden gaan, kwam een jonkman tot mij. Hij was zóo beladen, zijne ziel was zóo neergedrukt door de bewustheid zijner schuld, dat hij niet durfde opkijken. Hij had gemeend zich te verstrooien door de uitspanningen dezer wereld. Maar het had hem niet geholpen. Toen hij nu tot mij kwam mocht ik hem blijmoedig wijzen op de genade Gods. Ik bad met hem en toen hij opstond lag er eene andere uitdrukking op zijn gelaat, en enkele dagen later kwam hij tot volkomen vrede.
Nu ziet gij wel wat onze Heer Jezus Christus daarmede meent wanneer Hij zegt: //Komt herwaarts tot Mij, allen, die belast en beladen zijt; Ik zal u ruste geven. ^ Eenmaal kwam een melaatsche tot Hem en zeide: //Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.\'7 Hij legde zijne hand op Hem en terstond werd de melaatsche rein. En in het gedrang des volks maakte eene vrouw zich ruimbaan en sprak: ,/Wanneer ik slechts den zoom van zijn kleed mag aanraken, dan word ik gezond/\' en pas had zij Hem aangeraakt of zij gevoelde zich genezen. Zoo kwamen vele lammen, blinden en kranken tot Hem en allen, die tot Hem kwamen, genas Hij.
O, mijne vrienden, ik heb mijnen God gebeden ons te geve, dat een iegelijk, die in deze vergadering-onder den last zijner zonden zucht, dat een iegelijk, die nog niet verlost is, thans tot den Heer Jezus kome en van zijne zonden verlost worde.
Dit komen is zóo eenvoudig, dat de kleine kinderen het kunnen verstaan. Mijn kleine meid van zes jaren nam op zekeren dag haar broertje van vier jaren met zich en sprak tot hem, zij wilde den Heer Jezus om
191
een nieuw hart voor hem hielden. Zij knielde neder eu de kleine ontving het nieuwe hart; zijn karakter, zijn gansche bestaan was van dat oogenblik af veranderd.
O O
De apostel spreekt in Eom. 10: //Zegt niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen of wie zal in den afgrond nederdalen ? Dat is geen van beiden noodig. Maar hij gaat voort: //Het woord is bij u in uwen mond en in uw hart. Wanneer gij met den mond belijdt eu met het hart gelooft den Heer Jezus, dat Hij de Heer zij, eu gelooft dat God Hem van de dooden heeft opgewekt, zoo zult gij zalig worden.quot; Zoo nabij is u nu dit Evangelie.
Een leeraar zeide eeus tot een kind om het aan te moedigen: //Welnu, mijn kind, gij weet het woord wel/\' en ziet, het kind greep moed en wist het woord. Nu geloof ik stellig, dat er velen hier zijn, die om zoo te spreken, juist het woord in den mond hebben en op het punt staan het uit te spreken. De Geest Gods heeft die harteu aangeraakt en wanneer zij nu dezen morgen met hun mond belijden en van harte gelooven, dan worden zij zalig. Het is wel vreemd, niet waar? dat hier het\'belijden met den mond vóór het geloof gesteld wordt, en later wordt weer het geloof voorop gesteld. Want zoo gij met uwen mond belijdt, wordt gij zalig; en zoo gij met uw hart gelooft, wordt gij gerechtvaardigd. Aldus, mijn lieve broeder, in het eerste oogenblik, in deu oogwenk, waarin gij met uw hart tot God zegt: //Ik vertrouw mij aan U toe,quot; zult gij rust viuden, zult gij door uw geloof worden gered. Is het niet wonderbaar eu toch zeer eenvoudig? Een klein kind kan dat verstaan, en zouden wij, ouderen, het dan niet kunnen vatten ?
192
Nu, luiju vriend, zet uw hart opeu en laat het licht des Evangelies daarin schijnen. Hoelang heeft de Heer Jezus aan de deur van uw hart gestaan ? Hoelang heeft Hij daar aangeklopt, jaar en dag zonder gehoor te viu-den! Hoort gij Hem niet roepen: //Zoo iemand mijne stem zal hooren en mij opendoen. Ik zal tot hem inkomen en met hem avondmaal houden en hij met mij.\'\' Wanneer gij nu de grendels voor de deur schuift eu haar zooveel te vaster toesluit, zal het licht er niet binnendringen. Jezus is zeer zachtmoedig en vriendelijk. Hij dringt zich niet aan u op. Maar als gij de deur voor Hem opendoet zal Hij als een beleefde gast biu-neukomen, ja Hij zal met u avondmaal houden en gij met Hem.
Is hier iemand, die oud en grijs geworden is en toch nog niet verlost? O, mijn vriend, hoe spoedig kan uw dag voorbij zijn! Ja, uw dag spoedt naar den avond! Nog klopt de Heer Jezus bij u aan; Hij wil rog deel nemen aan uw avondmaal; en wanneer gij al niet de vreugde hebt gehad den Heer bij u aan het ontbijt te hebben in de dagen uwer jeugd; al zijt gij grijs geworden in de zonde, zoo klopt Hij toch nog aan en wil nog heden bij u zijn intrek nemen. Ja, al hadt gij ook gedurende uw gausche leven het draf dezer wereld gegeten en tevergeefs gezocht uwen honger te stillen met het voedsel, dat de zwijnen eter., — zoo moogt gij ook nu nog, aan den avond uws levens tot Hem komen en Jezus zal avondmaal niet u houden.
O, ik zou van vreugde knnnen weenen dat ik u zulk eene boodschap mag brengen. Voor korten tijd genoot ik de groote vreugde dat een oude tweeenzeve?atigjarigen grijsaard, die reeds sedert jaren niet in de kerk gekomen
198
is, naar de stem des lieereu Jezus, naar /iju kloppen aau de deur vau ziju liart hoorde eu nog in zijn tweeenzeventig-ste jaar zicli opmaakte om Jezus binnen te laten en zalig te worden. Jezns, de Heer Jezus Christus wil zelf in dat hart komen, dat geheel verhard eu vereelt is, om dat verdorde op te zoeken. Hij kan zelfs uwe jeugd vernieuwen en u weder jong maken, zoodat gij opvaart met vleugelen als de arenden.
Maar hoeveel kostelijker is het voor u, die jong zijt, wanneer gij de stem van uwen Heiland hoort, die aau de deur vau uw hart klopt — o als g ij, jeugdigen, in volle vreugde tot Hem zegt: „Kom binnen. Heer Jezus, en maak eene woning bij mij.\'\' En nu begeer ik van harte, dat gij tot den Heer Jezus komt, en dat gij met uwen mond belijdt eu met uw hart gelooft: ,/Jezus redt mij nu.\'\'
Nu spreek ik in de tweede plaats voor de kinderen Gods. Jezus zegt: „Neemt mijn juk op u eu leert vau mij, dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart, eu gij zult ruste vinden voor uwe zielen.quot;
Eeu juk, dat men vrijwillig op zich neemt, wordt altijd lichter, maar eeu juk, dat men met weerzin draagt, wordt telkens zwaarder en smartelijker. Het is een groot ouderscheid of het juk u opgelegd wordt of dat gij het vrijwillig opneemt. Sommigen uwer, die mij gisteren hoorden, hebben kunnen opmerkeu hoe ik over eeue vrouw sprak, die haar kind uit liefde verzorgt, eu dat dan het werk niet moeielijk valt. Wanneer echter deze zelfde vrouw arbeidt alleen om haar plicht te vervullen, daar wordt die zorg haar eeue zware taak. Het juk, dat zij door de verzorging van haar kind met eeu vrijwil-
194
lig hart op zich neemt, wordt licht, maar wanneer het haar opgedrongen wordt, zoo is het een zware last.
Wanneer nu de overgave aan den Heer als het grootste voorrecht wordt beschouwd, dat een kind Gods heeft, dan valt zij altijd gemakkelijker. De heilige Angustiuus zegt: //Heb slechts lief en doe dan wat gij wilt!\'\' Welnu, een Christen doet dat ook, hij doet iederen dag wat hem bevalt. Ieder, die gaarne zijn eigen wil wenscht te doen, moet ziju wil gelijkvormig maken aan den wil van God; want die mag alleen doen wat Gode welbehagelijk is en zoo krijgt hij dan ook zijn eigen zin. Wilt gij liever zóo sterven, dat u het eene lid na het andere wordt afgesneden tot het eindelijk aaii het hart komt? 0, ware het u dan niet veel liever wanneer een kogel onmiddellijk door uw hart gingP Vele Christenen sterven zoo duim voor duim; maar het hart is altijd nog hetzelfde en de oude begeerlijkheden blijven daar ook.
Hoor toch naar het woord, dat heden tot u roept: //Geef mij uw hart, het middelpunt uws levens, van waar uwe kracht en uw wil uitgaat.
Wanneer ik mijne kinderen daarmede gelukkig kan maken en het ook vermocht, dan zou het eerste wezen wat ik hun deed, dat ik mijn wil in hen uitstortte; hoe zou dan mijn familieleven een hemel op aarde zijn! Dat is het nu juist wat de Heer Jezus doen wil aan hen, die tot Hem komen en Hem gansch vertrouwen. //Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwen geest in uw binnenste scheppen; Ik zal het steenen hart uit uw vleesch wegnemen en u een vleeschen hart geven. Ik zal mijn Geest in u geven en Ik zal maken, dat zij in mijne geboden zullen wandelen. Ik zal mijne wet
\\ 195
in hun hart geven en in hun gemoed schrijven, en zi] zullen mijn volk zijn en Ik zal bij hen en hun tot een God zijn.quot; Dan kunnen wij immers ook zeggen: //Hoe lief heb ik uwe wetquot;, en zoo zal God ook zijn zin in onzen zin leggen, zoodat wij ook dingen waarnemen en met ons verstand dingen beschouwen, die met zijn wezen in overeenstemming zijn. Wanneer gij de zaken door een gekleurd glas beschouwt en ik neem een ander zoo zien wij de voorwerpen ook verschillend; maar nemen wij hetzelfde glas om daardoor te staren, dan zien wij de voorwerpen ook gelijk. Dat is het nu juist wat de Heer doet voor een hart, dat zich aan Hem overgeeft; het leert de dingen zien zooals God ze ziet, en zoo komen we in overeenstemming.
Het juk, waarvan hier sprake is, is werkelijk een juk, dat ons geheele hart, onze ziel, onze gedachten en blikken, ons doen en spreken beheerscht. //En,quot; zegt iemand, //dat juk zou dan nog licht wezen! Wanneer het leven reeds zoo moeielijk valt, als men zich slechts ten deele aan God overgeeft, hoe moeielijk moet het dan niet wezen, wanneer men zich geheel over-geeft!quot; Maar daarin slaat gij nu den bal geheel mis; juist die gedeelde overgave maakt het leven moeielijk, terwijl het leven der volkomen overgave een zeer gemakkelijk leven is. Hoe zou ik nu ook wenschen, dat de kinderen Gods leerden bij alles wat God doet om het even of het licht of moeielijk is te zeggen; „Ja, Heer!quot; Wanneer zij dit zeggen op alles wat Gods wil is, zoo zal dit eene kracht in hen worden zoodat zij ook in het geheel niet anders willen. Telken male als gij zegt: //Ja, Heerquot;, zal het u de volgende maal gemak-
196
keiijker vallen, totdat het eindelijk uwe vreugde uitmaakt dit met uw gansche hart te betuigen: //Laat uw wil in mij geschieden!,/
En uu, kind Gods, wanneer gij zoo vroolijk uw juk op u neemt, wie gaat dan met u mede onder datzelfde juk en draagt het met u ? Wie maakt uw last aoo licht? Wie maakt uw juk tot het zachtste en gelukkigste, dat men denken kan? Gij weet dat onder een juk altijd twee dieren naast elkander worden gespannen. Wanneer zij daar naast elkander ingespannen staan en zij willen dan twee verschillende wegen gaan dan wordt het juk zwaar. Gaan zij evenwel denzelfden weg dan weten zij nauwelijks, dat zij een juk dragen. Eu vindt gij het nu niet heerlijk, dat Jezus ziehzelven met ons onder een juk begeeft, eu dat Hij ons geheele leven door zich met ons onder dat juk blijft krommen. Dat is het lichtste juk; zulk een juk en zulk een last zijn zeer licht. Ja, wat nog meer zegt, de Heer draagt niet alleen den last. Hij draagt ook u. De Heer heeft in den Bijbel tot mij gezegd, ik mocht mij over niets bekommeren, eu diezelfde Heer heeft, ook gezegd dat ik niet mocht stelen. Nu, ik steel niet, dat durf ik niet wagen; evenmin mag ik het wagen bekommerd te zijn. Het zou eene zonde van mij wezen als ik mij angstig om het een of ander bekommerde. Welnu, mijn vriend, neem dezen last van uwen schouder af en leg hem op uwen Heiland.
Het is toch wel vreemd, dat het zoo raoeielijk is de dingen, welke de kinderen Gods zooveel schade veroorzaken en hunne gemeenschap met God zoo sterk be-nadeelen, van hen weg te nemen. Het valt zwaar de zondaren te bewegen, dat zij hunne zonder, op Jezus
197
leggen; maar het schjint somtijds als brak men den kinderen Gods liet hart wanneer men hen wil overreden hnnne zorgen op Jezns te werpen. 0, mijn vriend, ik heh duizend maal meer, dat mij reden tot zorg zou kunnen geven, dan gij, maar van de eene maand tot de andere ken ik nauwelijks de schaduw der zorgen. Tk hen niet zoo volmaakt iu de rust gebracht, maar ik heb begrepen welk eene groote zonde het is mij uen Heer niet te vertrouwen, en ik durf niet zondigen omdat ik door het bloed van Jezus ben verlost. Zoo heeft de Heer zeer liefelijk en op eene zachte wijze mij geleerd, dat ik tot Hem komen, al mijne lasten op Hem leggen en mijne ziel eene sabbatsrust vinden mag.
En nu verzoek ik u, wanneer gij hierheen zijt gekomen onder een zwaren last gebogen, terwijl wij ons thans in het gebed voor den Heer vereenigen, neem gij dan uwen last, al uwe zorgen en leg ze, zooals ik dit boek uit mijn hand op de tafel leg, op den Heer Te-zus Christus — en hebt gij ze eens op Hem gelegd, ga dan ook later niet weer heen om ze terug te nemen. O, als ge dat doet, zult ook gij vinden wat velen onder ons reeds gelukkig gevonden hebben temidden van al het gewoel der wereld; eene sabbatsrust voor uwe ziel. En als gij deze sabbatsrust gevonden hebt en een of andere Achan wil ze weer breken, o steenig dien dan zoolang met steenen tot hij sterft. Laat mij nu, eer wij eindigen, dit woord nog eenmaal tot u zeggen: ,/Komt herwaarts tot Mij, gij allen, die vermoeid en beladen zijt en Ik zal u rust geven. Neem mijn juk op u en leert van mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uwe zielen.11 Amen.
Uitgaven van HÖVEKER amp; ZOON, te Amsterdam.
VAN
Elke maand verschijnt eene aflevering van 2 vel.
ELKE AFLEVERING IS OOK OP ZICHZELVE COMPLEET.
Men teekent in op een deeltje van 10 afi. van 32 pag. a ƒ—.15 de afl. Prijs van afzonderlijke nummers ƒ—.20; ter uitdeeling bij huisbezoek, bijbellezingen enz.
25 Ex. ƒ 3.50; 50 Ex. ƒ ; 100 Ex. ƒ 10.—.
DOOR
I. De weg der rechtvaardigmaking. 11. Hoe zullen wij tot de heiligmaking komen? Ill, Hoe /.uilen wij tot de rust ingaan\'? IV. Uw Maker is uw Man. V. De heerschappij is op zijn schouder. VI. „Keer wederquot;. VII Eene woeste plaats. Een woord voor ge-loovigen in den druk. VUL Een woord tot twijfelenden ol\'j bekommerden. IX. Spreekt van niemand kwaad. X. liet geheim der overwinning. XI. Is God in alles? XII. Een rein hart.
Prijs /0.07\'1-2; per serie van 12 ?fos. ƒ 0.G0; 25 Kx. vim elk boe k.je ƒ 1.—.
FRANK, OF HET amp;EHEII M EEN GELUKKIG LEVEN,
Herliuierliigen eener moeder aan baar oiitslaiien /.oou.
DOOR
Mel portret in staalgravure. — Uit het Enyelsch.
(Hunne welgelijkende portretten met levensbeschrijving.) Prijs f —.25.
OPWERRIIMMH \\\\\\ IRA ». SAKKEÏ.
NAGEZONGEN DOOR
Ie en 2e stuk; elk ƒ 0.60; volks-uitgaaf ƒ 0.30.
ZEGEN MIJ, OOI MIJ, MIJN VADEE.
LTED MEï MUZIEK
VAN
2e Druk. — Prijs ƒ 0.01 ; 100 Ex, ƒ 0.75.
uoon
Prijs ƒ 0.25.
Ik\' weg tot lieiliging van limi en wandel naar de behoeften de/,es lij ds ontvouwd en aaulievolen.
DOOR
DR. E. FABEL
Naar liet llnnïdmlHcli iloor C. S. ADAMA VAN St\'HELTEMA.
Prijs ƒ 0.25.
Een woord naar aanleiding van de sanienkosnsten ie Oxford.
Uit het Hoogduitsch door J. P. G. WESTHOFE1.
Prijs ƒ 0.40.
2gt;(UüUtlt;li iikkf-i\'ii van Kot-lotl^eii gt;amp; lliibtier.