I
Vak
FRANKRIJK IN DEN BLOEITIJD VAN HET KEIZERRIJK,
P. J. ANDRIESSEN,
SCIIBIJVEB VAN:
„De val van een Koningshuis„De dageraad van een Keizerstroon quot; enz.
DERDEN DRUK.
f\' BlEtlOTEI V\' Cquot;i ; f\' ■
AMSTEKDAM, C. L. BRINKMAN.
De Kolossus der Negentiende Eeuw! Zou die titel ongepast zijn voor een boek, wvarin de geschiedenis van den bloei van het eerste keizerrijk behandeld wordt? Of was hij geen kolossus, de man, wiens troon, als door geesten opgetrokken, zich verbrijzelend verhief op de puinhoopen der aloude vorstentronen van Europa? De geschiedenis van dien man, wiens grootheid wij nog na zoovele jaren schier met duizeling beschouwen, is in dit boekje behandeld. Ik héb hem gevolgd tot op het toppunt zijner macht, tot waar hij zich aan de dochter van \'t Lotharingsche huis verbond. Bij de behandeling daarvan heb ik niet alleen de fransche bronnen geraadpleegd, die steeds tot walgens toe de loftrompet steken over al wat hij deed — ik heb er ook die bij gebruikt, welke door zijn tegen, standers zijn nedergesteld, waarin dikwerf haat en wrok doorstralen. Met veel vrucht heb ik o. a. gebruik gemaakt van de Correspondance de Napoleon I, uitgegeven op last van Z. M.
Napoleon III, em interessant werk. Wat mijn behandeling aangaat, ik heb mij zooveel mogelijk op een onzijdig standpunt gesteld, en Napoleon beschouwd als veldheer en vorst, tegenover de vorsten en volken van Europa uit zijn tijd. Ik héb hem dan ook zoo onpartijdig voorgesteld, als men, zijn individualiteit daargelaten, een man als den eersten keizer van Frankrijk onpartijdig kan voorstellen.
Met dm wensch, dat ook aan dit werkje een evm gunstig onthaal moge ten deel vallen als aan zijne beide voorgangers, zend ik het vol vertrouwen de wereld in.
Amsterdam, 1869.
P. J. Andriessem.
De wmsch door den Schrijver in deze laatste regelen uitgedrukt, is vervuld geworden. Be dKolossus der Negentiende eeuwquot;, is door het jonge geslacht goed ontvangen, — zoo goed zelfs dat er thans em derde druk van noodig blijkt te zijn.
Dat ook deze zijn weg moge vindm wenscht hartelijk Amsterdam, 1881.
Suze Andriessen.
EERSTE HOOFDSTUK.
Mijn vorig werkje begon ik te Brienne. Ook thans moet ik mijne lezeressen en lezers verzoeken, mij naar die stad te vergezellen, doch nu een-en-twintig jaren later dan toen wij er voor \'t laatst vertoefden. Van de toenmalige kweekelingen zijn er natuurlijk geen enkele meer over, alle zijn zij de wijde wereld ingegaan en een-en-twintig jaren ouder geworden. Verscheidene van hen hebben zich reeds een naam gemaakt, andere zijn door den dood weggemaaid, die hen op \'t ziekbed of op \'t slagveld getroffen heeft. Maar hun plaats op de school is door andere leerlingen vervangen, die op hun beurt plaats hebben gemaakt voor andere. Ook van de onderwijzers , welke toen aan die school waren, zijn er slechts nog enkele over. Mannen als ze waren in de kracht des levens, zijn ze thans grijsaards: bouwvallen van een vroeger schoon verleden. De meeste slapen reeds op het eenvoudige kerkhof van Brienne; enkele zijn hier en daar in verschillende betrekkingen overgeplaatst.
Het is dan in het begin van de maand April 1805, dat
— 8 —
wij de school te Brienne willen bezoeken. Wij vinden op het oogenblik dat wij er komen, de leerlingen in vol tenue op de binnenplaats, waar hun leermeesters hen geschaard hebben en hen aanmanen, om vooral zich te onderscheiden door militaire houding.
«Zoodra de keizer komt,quot; zegt de directeur der school, «presenteert gij het geweer. En zoodra ik den hoed in de hoogte houd, roept gij allen: «Leve de keizer!quot; Inderdaad het is een groote eer, welke Zijne Majesteit onze school bewijst, door haar een bezoek te geven, een eer, welke wij des te meer waardeeren, omdat de groote man eens kweeke-ling van Brienne was als gij, omdat deze school voor hem de eerste schrede geweest is op den weg des roems en der glorie.quot;
Keizer Napoleon te Brienne. Laat mij, alvorens wij hem daar zien aankomen, vertellen, welke de aanleiding tot dat bezoek is geweest.
Een tweede kroon zou het hoofd van den doorluchtigen held sieren, \'t zou de aloude ijzeren kroon\') der koningen van Lombard ij e zijn, de kroon welke eens het hoofd van Karel den Groote gesierd had. Sedert Napoleon keizer van Frankrijk was geworden, strookte deze nieuwe waardigheid slecht met die van zijn presidentschap over deltaliaan-sche republiek. Het was de vice-president Melzi Erile, die aan het hoofd van een gezantschap den keizer de kroon van Italië kwam aanbieden. Den tweeden April had Napoleon zich met de keizerin en zijn gevolg op reis begeven, om te Mi-
1) Deze ijzeren kroon is vervaardigd van een nagel van het kruis, hetwelk Cokstaktijn\'s moeder, Helena, in \'tHeilige land had gevonden.
laan gekroond te worden. Te T r o y e s gekomen, had hij daar Josephine, zijn hofhouding en zijn huis gelaten, om, tus-schen de twee kroningen in, nog eens de plaats terug te zien, aan welke zooveel herinneringen van zijn vroeger leven verbonden waren. Die uitstap naar Brienne op zulk een tijdstip strekt hem tot eer, den grooten man, die zich te midden zijner glorie herinnerde, hoe hij als knaap daar zijn loopbaan had begonnen en die nog eens de plaatsen wenschte weer te zien, waar hij reeds zoo vroeg bewijzen had gegeven van den verheven geest, die in hem huisde. Om echter de Brienners niet te overvallen, had hij een boodschap gezonden, om aan de school zijn overkomst te melden. En \'twas daarom, dat de directeur de leerlingen op de binnenplaats van de school gecommandeerd had, gelijk wij hem gereed zagen, den alom gevieiden keizer te ontvangen.
Onder die leerlingen zien wij er een, die ons terstond in \'t oog valt door de bijzondere geestigheid, welke zijn trekken kenmerken. Dat zwarte oog, diep als een grondelooze zee, heeft een schranderen opslag, die zeer goed in overeenstemming is met zijn blozende gelaatskleur en den fijnen vorm van neus en mond, welke den afstammeling van een adellijk geslacht doen vermoeden. En dat vermoeden is gegrond, al heet de knaap ook slechts Félix de Fontanes, al is hij opgevoed door een sergeant van de garde en diens vrouw, welke de betrekking van marketentster bij het leger bekleedde, en al studeert hij op de school te Brienne op kosten van den Staat. Féux de Fontanes is de atstammeling van een oudadellijk geslacht en reeds op eenjarigen leeftijd van beide ouders beroofd, \'t Was zijn geboorte, die aan zijne moeder het leven kostte en de guillotine, die hem zijn vader ontnam. Op \'t kasteel van een zuster zijner moeder opgenomen, had dezelfde revolutie hem van daar verdreven door omstandig-
den, welke wij later vermelden zullen en was de eenjarige baron opgevoed door een dienstmaagd, die kort daarna haar hand aan een soldaat schonk, Anathase Bercier genaamd, die, ofschoon een republikein in zijn hart, niet aarzelde, het vaderschap over \'t ongelukkige verlaten kind op zich te nemen, die zelfs voor zijn eerste onderwijs had zorg gedragen en den knaap zoover gebracht had, dat hij als regimentskind op kosten van den Staat op de school te Brienne was geplaatst. De jonge baron, ofschoon hij zijn afkomst kende, droeg den door de conventie afgeschaften titel niet en nooit liet hij zich iets voorstaan op een afkomst die hem belachelijk zou gemaakt hebben in de oogen zijner kameraden, door welke hij bemind en geacht werd. Hij was een groot bewonderaar van den keizer en had dikwijls uren zitten luisteren naar zijn pleegvader, als die hem van generaal Bonaparte verhaalde, met wien hij de veldtochten in Italië had meegemaakt. Voor hem was die groote man het ideaal van een krijgsman, \'t model waarna hij zich wenschte te vormen. Daarom ook was hij er trotsch op, toen hij op dezelfde school, in welke die doorluchtige held zijn loopbaan begonnen had, geplaatst werd. Daarom schitterden nu zijn oogen van genoegen, toen hij vernam, dat de door hem zoo hoog verheven keizer Brienne\'s school zou bezoeken en hij den gevierden man zou zien, den man, wiens naam niet alleen op de tong van alle Franschen leefde, maar die ook door geheel Europa klonk, den man, onder wiens vanen hij eenmaal hoopte te strijden en lauweren te verwerven, misschien een titel te herkrijgen, dien de dolle zwijmel der omwenteling hem zoo onrechtvaardig had ontroofd. Want in de borst van Félix woonde een hooge mate van eerzucht, een eerzucht, die zeer begrijpelijk is in den knaap, in zulke omstandigheden geboren en opgevoed, den tijdgenoot van een man, onder
— H —
wien roem en eer en militaire onderscheiding te behalen waren.
\'tWas ruim vijf ure na den middag, toen de keizer, onder \'t gejuich van Briennes bevolking, het onaanzienlijk stadje binnenreed. Want ook buiten de school had zich als een loopend vuurtje de tijding zijner komst verspreid. Hij was te paard, vergezeld van zijn adjudant Junot en zijn secretaris Bourrienne, zijn kamerdienaars Constant en Houstan en een paar lakeien. Die Bourrienne was vroeger te gelijk met Napoleon leerling te Brienne geweest. Zeker had hij \'t zoo ver niet gebracht als zijn schoolmakker, doch deze was ook een eenling.
Intusschen waren de leerlingen der militaire school buiten de poort van \'t gebouw getrokken, waar zij nu in twee rijen geschaard stonden, om den voormaligen kweekeling hunner inrichting te ontvangen. Daar kwam hij aanrijden, de keizer, in militaire kleeding, gezeten op een prachtigen arabischen hengst die, snuivend en ongeduldig, niet begreep, waarom hij zoo zacht moest stappen, terwijl anders zijn berijder nog ongeduldiger scheen om vooruit te komen , dan hij zelf.
Dp het commando van den directeur presenteerden de leerlingen het geweer en op het teeken, hetwelk deze hun gaf, riepen zij luide: »Leve de keizer!quot; Maar geen enkelen blik van goedkeuring of tevredenheid mochten zij van hem ontvangen; Napoleons snelle blik had aan de poort een vrouw opgemerkt, die wel reeds haar vijftigste jaar achter den rug had, maar toch nog de kenmerken van vroegere frischheid droeg.
»Zie, Bourrienne,quot; zeide hij, terwijl hij naar \'tkraampje met vruchten, eieren, melk en koek wees, dat nog altijd voor de poort van \'t gebouw was en achter welks toonbank de vrouw in haar beste pak stond. «Zie Bourrienne, daar
is -waarlijk onze goede Marguerite , die altijd zulke heerlijke druiven verkocht.quot;
»Inderdaad Sire. Uwe Majesteit heeft gelijk,quot; antwoordde de aangesprokene.
Een oogenblik later stond Napoleons paard snuivend en trappelend voor \'t kraampje van Marguerite Haute stil. De keizer wenkte haar, en zij naderde.
»Wel, Marguérite,quot; zeide de keizer vriendelijk. »Het doet mij genoegen, dat ik je nog eens zio. Leeft je man nog?quot;
»Om u te dienen, Sire,quot; antwoordde de vrouw bevend. «Daar staat hij aan de deur als portier.quot;
«Inderdaad, dat is hij, onze goede Jules Hauté. Herinnert ge u nog wel, Bourrienne, hoe we hem eens beet gehad hebben, toen we dat gat onder den muur groeven, om naar de kermis te gaan?quot;
. »Als den dag van gisteren, Sire,quot; antwoordde Bourrienne.
«Maar Marguérite, hoe beef je zoo? Weet je \'t niet meer, hoe dikwijls we samen een praatje hebben gemaakt. Waarlijk, zulke mooie en frissche appelen als jij verkocht, heb ik later niet weer gezien.quot;
De herinnering aan hare negotie gaf der goede vrouw hare bezinning terug. Zij was te veel Fransche vrouw om lang bedeesd te blijven.
«Uwe Majesteit is wel goed, mij daaraan te herinneren,quot; zeide zij glimlachend. «Toch was zij \'t niet altijd. Ik ben eens heel boos op u geweest.quot;
«Boos op mij ?quot; zeide de keizer, wien de toon waarop de goede Marguérite thans sprak, beter beviel. «Zeg, Marguerite, waarom was dat?quot;
«Omdat uwe Majesteit mij niet wilde binnenlaten, toen de kweekelingen Voltaire\'s dood van Gesar opvoerden.quot;
s\'tls waar ook! Weet je \'tnog, Bourrienne? \'t Was, omdat ze zonder toegangskaart kwam.quot;
»Juist, Sire,quot; antwoordde Marguérite. «Maar \'twas toch niet mooi van uwe Majesteit. Ik was immers de vrouw van den portier.quot;
«Maar je had geen toegangskaart, Marguérite,quot; hernam de keizer, terwijl hij haar vriendelijk groette, zijn paard aanzette en tot aan de poort reed, waar al de leermeesters hem met den directeur aan t hoofd stonden op te wachten. De laatste begon een aanspraak tot den keizer te richten. Hij had echter slechts eenige volzinnen voleindigd, toen Napoleon ongeduldig met de hand wenkte.
»A1 genoeg, mijnheer de directeur. Al genoeg,quot; zeide hij, min of meer barsch. »Ik weet reeds wat er zal volgen. Intus-schen,quot; voegde hij er vriendelijker bij, «ben ik overtuigd van uw goede meening. — Zoo, oude Jules,quot; hervatte hij tegen den- nu zestigjarigen portier. «Altijd nog op je post! Kerel, wat ben je grijs geworden.quot;
»\'t Is ook al meer dan twintig jaren, sedert uwe Majesteit de school te Brienne verliet,quot; zeide Jules Hauté.
»\'t Is waar en ik zal ook wel veranderd zijn in dien tijd. quot;Vindt ge \'tniet, Jules?quot;
«Voorzeker, Sire. Maar meer nog in staat en in rang.quot;
»Ja, Jules. Ik heb meer progressen gemaakt dan jij in die twintig jaren. Kom, houd nu mijn paard vast. Dat is een dienst, die geen ander mij hier mag bewijzen dan jij.quot;
Jules gehoorzaamde en de keizer steeg af en trad, vergezeld door zijn stalmeester, de beide officieren, den directeur en de leeraars de school binnen.
«Zeg eens, mijnheer de directeur,quot; zeide hij tot dezen, na- • dat hij gezeten was. »Leeft vader Petrault niet meer?quot;
»Om u te dienen, Sire.quot;
— 14 —
»En ■waarom zie ik hem hier niet?quot;
«Omdat hij niet meer het ambt van leermeester aan de school
bekleedt, Sire.quot;
»Om ziekelijkheid of ouderdom?quot;
«Vergeef mij, Sire. Vader Petrault is sedert eenige jaren vicaris hier in de nabuurschap.quot;
„Zorg dan, dat hij hier kome. Ik verlang hem te zien, mijnheer de directeur.
»De wil van uwe Majesteit zal geschieden,quot; antwoordde de directeur, die terstond bevel gaf, den priester te gaan halen.
Het duurde niet lang, of vader Petraült kwam, zoo snel zijne jaren \'them toelieten, naar Brienne. Hij was gekleed in een bruinen overjas.
«Waarom hebt gij uw priestergewaad niet aangedaan?quot; vroeg Napoleon streng. »Een priester moet nooit zonder zijn priesterlijk gewaad verschijnen; hij mag zijn ambt geen enkel oogenblik verbergen. Ga u aankleeden.quot;
Toen de door die strenge taal teleurgestelde en gekrenkte man daarna, in zijn zwarte soutaan gekleed, terugkwam, reikte Napoleon hem vriendelijk de hand.
»Zoo mag ik u zien, vader Petrault,quot; zeide hij. »Wel goede oude vriend. Weet je nog wel, hoe je mij eens bevrijdde! van die onteerende monniksstraf, welke mij die ruwe kerel van een kwartiermeester had opgelegd?quot;
»Ja, Sire,quot; antwoordde de geestelijke, wiens neerslachtigheid bij die vriendelijke toespraak in een gevoel van genoegen veranderde. «Zou ik mij dat niet meer herinneren? Ma;.r dat uwe Majesteit nog daaraan denkt.quot;
«Beste Petrault. Nooit zal ik uw toornig gelaat vergeten, quot;• toen gij mij \'t schandkleed van de schouders scheurdet. Weet gij niet, dat uwe handen beefden en de tranen u in de oogen stonden!quot;
— 15 —
«Maar uwe Majesteit was ook mijn beste leerling in de mathesis.quot;
))\'tls waar, vader Petrault. Ge waart toen een heele mathematicus. Doet gij er nog wel eens wat aan?quot;
»0, ja, Sire. De tijd, welke mij -van mijn herderlijke plichten overblijft, wordt gewoonlijk aan die verhevene wetenschap besteed.quot;
»En ik ben er u nog recht dankbaar voor, dat gij de gronden zoo goed bij mij gelegd hebt, beste Petrault. \'t Waren grondslagen, om op voort te bouwen.quot;
«Uwe Majesteit is wel goed, mijn geringe diensten te dien opzichte zoo hoog te willen aanschrijven,quot; hervatte vader Petrault.
In den tijd, dien de goede pastoor noodig had gehad, om zich aan te kleeden, had de keizer een wapenschouwing gehouden over de leerlingen, die hun bedrevenheid in \'texer-ceeren, schermen en andere gymnastische oefeningen voor hem ten toon spreidden. Hij had dat verlangd, omdat het hem herinnerde aan den tijd, toen hij zelf als leerling die oefeningen mededeed. Onder al de kweekelingen merkte hij Félix op. Hij wenkte hem. Een hoog rood verbreidde zich over \'t gelaat van den knaap, toen hij voor den keizer trad, voor den man, dien hij als een halfgod beschouwde.
»Uw naam,quot; zeide deze.
bFélix de Fontanes, Sire.quot;
»De Fontanes. Dus van adel?quot;
«Mijne voorouders waren \'t, Sire. Sedert de Republiek alle adellijke titels heeft afgeschaft, bestaat er geen andere adel, dan die zich door eigen verdienste boven allen onderscheidt.quot;
))Ei, ei, dat zijn goede beginselen, mijnheer Félix,quot; zeide Napoleon glimlachend. »Wie prentte u die in? Toch niet uwe ouders.quot;
— 16 —
»Sire,quot; antwoordde de knaap, terwijl een lichte wolk zijn gelaat verduisterde. «Mijn eigene ouders heb ik nooit gekend. Mijn arme moeder stierf vóór zij de ellende aanschouwde, welke de revolutie over ons huis heeft uitgestort; mijn vader verloor zijn hoofd onder de guillotine. Zijn eenige misdaad was trouw aan zijn vorst. Ik was bij den dood mijner moeder opgenomen door een tante, wier kasteel haar niet tegen de woede der republikeinen beveiligde. Bij den rooden gloed van den moedwillig gestichten brand, ontvluchtte zij het erf harer vaderen en waarschijnlijk Frankrijk. Door de verwarring en den haast, dien zij moest maken, werd ik achtergelaten.quot;
«Gij waart dan toch nog heel jong, Félix.quot;
«Slechts één jaar, Sire! Al deze bijzonderheden weet ik van mijne pleegouders.quot;
»Uw pleegouders. Hoe heeten die?quot;
«Mijn pleegvader heet Anathase Bercier en is sergeant bij de troepen uwer Majesteit. Hij heeft bij Areola en Marengo onder uwe Majesteit gevochten, en zich dapper gedragen, daar kan uwe Majesteit op rekenen.quot;
»Hij schijnt u denkbeelden van eer te hebben ingeboezemd, mijn jongen!quot;
»Kan een man, die zich onder generaal Bonaparte tot krijgsman gevormd heeft, andere denkbeelden bezitten, Sire? Mijn pleegvader is een braaf man en \'t is aan hem niet te wijten, dat hij geen generaal is geworden.quot;
«Aan wien dan? Misschien aan generaal Bonaparte?quot; vroeg de keizer glimlachend.
»Aan zijn opvoeding, Sire. Daarom heeft hij steeds tegen mij gezegd: Naar Brienne, waar onze kleine korporaal — vergeef mij, Sire, maar zoo sprak mijn brave vader — waar onze kleine korperaal zijn opvoeding heeft genoten. En \'t is alleen aan vaders verdiensten, dat ik mijn hierzijn verschul-
digd ben. Want ik ben kweekeling op kosten van den Staat, Sire.quot;
»En heeft uw pleegvader u zonder eenige vergoeding al de goedheden van een vader bewezen?quot;
»Sire,quot; en :t gelaat van den knaap werd purperrood. »Zou een soldaat van uwe Majesteit weldaden bewijzen om loon?quot;
«Een ferme jongenzeide Napoleon glimlachend tot Bour-rienne. «Schrijf zijn naam op, alsook dien van den braven sergeant. En gij, Félix, behoud de gevoelens van eer, welke uw pleegvader u heeft ingeprent: zij zullen u ver brengen.quot;
Dit zeggende, ging de keizer verder.
Doch genoeg. Ik zou te uitgebreid worden, indien ik u alles mededeelde, wat de keizer deed en sprak, gedurende de weinige uren, welke hij te Brienne doorbracht. Hij vergat er werkelijk den troon van Frankrijk en dien van Italië, en liet er in ruime mate de bewijzen zijner grootmoedigheid achter. Tot de minste bedienden had hij herkend. Eén ding echter had hem getroffen: \'twas, dat zij allen zoo oud waren geworden en hij dus als \'t ware de bouwvallen terugzag van \'t geen hij zich had voorgesteld te vinden, zooals hij \'1 verlaten had: een dwaling, in welke wij allen verkeeren, als we lang van een plaats verwijderd zijn geweest: want wij vergeten, dat ook wij ouder zijn geworden en verwonderen ons daarom, dit bij anderen te ondervinden.
Den volgenden morgen was de keizer reeds vroegtijdig te paard. Na een hartelijk afscheid van allen te hebben genomen, verliet hij de militaire school van Brienne. Hij was in diep gepeins verzonken, en reed zoo snel, dat hij de\'zijnen weldra vooruit was. Vruchteloos zochten zij naar hem; eindelijk namen zij het middel te baat, om hun pistolen te lossen. Op dit geluid verscheen de keizer weldra.
»Wat is er?quot; vroeg hij.
2
— 18 —
»Wij maakten ons ongerust, dat uwe Majesteit verdwaald was,quot; zeide Bourrienne. »Wij hadden u reeds te vergeefs overal gezocht.quot;
sik ben naar Rothière geweest. Ik moest nog eens onze vroegere wandelingen bezoeken. Gij weet wel, dat die tot onze meest geliefkoosde behoorden.
«Inderdaad, Sire. En heeft uwe Majesteit er veel veranderd gevonden ?quot;
«Ik herinnerde mij nog verscheidene onzer meest gezochte plekjes. Dit heeft de natuur vóór boven de menschens, dat zij zich elk jaar vernieuwt.quot;
Dien namiddag te twee uren kwam de keizer te Troyes terug. \') Daar wachtte hem een bal, hetwelk hem door de stad werd aangeboden. Van Troyes vertrok hij den volgenden morgen (4 April) naar Sémur, volgens zijn eigen schrijven, onder een aaneenschakeling van eerebogen, terwijl al de dorpen waar hij doortrok, vlagden en de bewoners zich in dubbele rijen langs zijn weg schaarden. Zoo zette hij zijn reis, voort tot Lyon, waar hij den llden aankwam, eenigen tijd vertoefde en de hoogmis voor het Paaschfeest bijwoonde. Al wat deze in de geschiedenis der kunsten zoo beroemde stad kon voortbrengen, werd aangewend, om zijn verblijf aldaar tot een waren zegetocht te maken. De innige en hartelijke geestdrift der bevolking toonde hem, hoe dankbaar zij hém was, die zoo edelmoedig hare puinhoopen had opgebouwd. Doch \'t zou mij te ver voeren, als ik zoo den keizer op zijn reis op den voet volgde; ik wil dus een sprong maken en
\') Zie zijn brief N. 8532 aan Cambaraees. Hij meldt hem daarin tevens, dat de koning van Pruisen ende keurvorsten van Beieren Hessen en Saksen hem als koning van Italië erkend hebben.
— 19 —
hem op den achtsten Mei binnen de muren van Milaan doen binnenkomen. Op dienzelfden dag wilde hij de herinnering aan het slagveld van Marengo vereeuwigen, waar hij nu vijf jaren geleden zulk een roemrijke overwinning behaald had \'). Al de Fransche legerkorpsen, dertigduizend man sterk, welke zich in dit gedeelte van Italië bevonden, waren hier vereenigd. De keizer, in dezelfde kleeding en met denzelfden hoed, welken hij in die slag gedragen had, hield een wapenschouwing over de troepen, van welke hij de dappersten beloonde, door hun de ridderorde van \'t legioen van eer uit te reiken, eenige jaren te voren door hem ingesteld. Tevens legde hij den eersten steen voor het gedenkteeken, hetwelk hij wenschte op te richten tot eer van de dapperen, welke daar gesneuveld waren. Dat de brave Dessaix daarbij niet vergeten werd, behoef ik u wel niet te zeggen.
Statig was de intocht van Napoleon te Milaan, welke stad hij, gezeten in een open rijtuig aan de zijde zijner gemalin, onder uitbundig gejuich binnenreed. Van de poort tot aan het paleis van Monza, hetwelk hij gedurende zijn verblijf in de hoofdstad van zijn nieuw koningrijk zou bewonen, waren de straten schier verduisterd door de tallooze uitgestoken vlaggen en geleken zij een tuin door de festoenen en bloemen, welke de huizen versierden. Inderdaad de ontvangst te Milaan mocht wedijveren met die van de eerste steden in Frankrijk, na de roemvolle dagen van Leobon en Marengo, \'t Gejuich van \'tvolk overstemde de militaire muziek en \'t regende bloemruikers in \'t rijtuig van den keizer en de keizerin. Den 26sten Mei had de kroning plaafe, niet in de kerk San Ambrosio, waar de koningen van Italië gekroond werden, maar in de domkerk van Milaan.
\') Zie Dageraad van een keizerstroon. 2e druk Blz. 196.
— 20 —
Een prachtig gebouw, die domkerk, met hare vijf kolossale poorten, welke op het domplein uitkomen. Na de Sint Pieterskerk te Rome de grootste van gansch Europa, is zij aan de buitenzijde geheel uit marmer opgetrokken en op haar dak voorzien van tallooze ranke pyramiden, op welke de levens-groote beelden van heiligen, wier wit prachtig afsteekt tegen den blauwen Italiaanschen hemel, wanneer ze des nachts door de maan beschenen worden. Meer dan vijfduizend standbeelden staan rondom de muren der kerk, terwijl te midden van de stegen en straten, galerijen en zuilengangen, welke de tallooze pyramiden op het dak der kerk vormen, zich een schoone, wijde koepel verheft , in een rijk versierde spits uit-loopende, die tot een hoogte van 335 voet oprijst en door een uit erts gegoten Mariabeeld gekroond wordt. Niet minder ontzagwekkend is het binnenste gedeelte der kerk. Door de vijf hoofdpoorten in even zooveel schepen verdeeld, beslaat zij een oppervlakte van 11.696 vierkante Nederlandsche ellen en wordt geschraagd door twee-en-vijftig marmeren zuilen, door gothische bogen aan elkander verbanden.
In. deze kerk nu, prachtig met vlaggen en tropeëen versierd, zou de keizer gekroond worden. Met buitengemeene pracht was het hoogaltaar der kerk versierd, op hetwelk de kroning zou plaats hebben. Doch niet de paus, wiens verwachtingen ten aanzien van een wereldlijke macht door den keizer waren teleurgesteld, zou hem de kroon opzetten — de aartsbisschop kardinaal Caprara zou die plechtigheid verrichten. Waarschijnlijk was dit ten gevolge van de teleurstelling, welke Pius ¥11 ondervonden had, toen hij, in P a r ij s gekomen om den nieuwen keizer te kronen, de con-cessiën niet had verkregen, welke hij had gemeend te zullen ontvangen, of wilde Napoleon, die op het kasteel Stupinigi, in de nabijheid van Turin, waar hij eenigen tijd had ver-
— 21 —
toefd, den Heiligen Vader nog gesproken had, van dezen niét ■vergen, hem een kroon op \'thoofd te zetten, welke \'sPausen •wereldlijke heerschappij in Italië met den ondergang bedreigde. Op het oogenhlik echter, dat de aartsbisschop-kardi-naal hem de ijzeren kroon zou opzetten, nam Napoleon haar van het altaar, zette die zich zelf op en riep met luider stem:
»God geeft mij haar. Wee hem die haar aanraakt.quot;
Ten gevolge van deze kroning, stelde de keizer, nevens de orde van \'t legioen van eer, die der ijzeren kroon in, waarop als devies de door hem gesproken woorden stonden.
Groote luister werd aan de kroningsplechtigheid bijgezet door de gezanten van die Europesche mogendheden, welke den keizer der Franschen huldigden en hem de gelukwenschin-gen hunner meesters overbrachten. Onder hen onderscheidde zich vooral de gezant van Pruisen, die den nieuwen koning uit naam van zijn meester met veel plechtigheid het grootkruis der zwarte adelaarsorde aanbood; terwijl hij verscheidene van de grooten der nieuwen monarchie tot ridders van dezelfde orde verhief.
Den 4den Juni, terwijl de keizer nog te Milaan was, kwam er een deputatie van den senaat van Genua, met den doge Durazzo en den aartsbisschop aan het hoofd, in het paleis der Monza\'s, met verzoek, hun republiek met het koningrijk Italië te vereenigen. Dit was tengevolge van een wenk, aan diezelfde deputatie tijdens de kroning gegeven, welken wenk de senaat van Genua als een bevel had opgevat. Zoo werd de aloude republiek opgeheven en was Durazzo haar laatste doge. Eenige dagen later benoemde Napoleon zijn stiefzoon, Eugene Beauharnais, thans prins Eugène, tot onderkoning van Italië, en gaf hem tot paleis het schoone lustslot «Belgiojosowelks naam hij in dien van »Villa Bonapartequot; veranderde. Dit lustslot, eerst sedert vijftien jaren door
— 22 —
den graaf van Belgiojoso gebouwd, was bijzonder merkwaardig om zijn schoonen tuin, die, hoewel niet grooter dan twee morgen lands, echter een waterval, kunstig gemaakte rotsen, tempels en een doolhof bevatte.
. Na nog met zijne gemalin eene reis door zijn nieuw koningrijk gedaan te hebben, vertrok hij met haar en met zijn gevolg weder naar Frankrijk en kwam den llden juii te Fontainebleau aan, vanwaar zij zich naar Parijs en Sint Cloud begaven.
TWEEDE HOOFDSTUK.
De gravin en hare dochters.
\'t Was inderdaad geen aanzienlijke woning, die van de gravin Roche de la Fedillade in de Gumperdorfer voorstad van Ween en, welke wij thans zullen binnentreden. Geen verblijf, overeenkomende met den hoogklinkenden titel der bewoonster. Eenvoudig en net stond het daar, het huisje, waarin de gravin met hare beide dochters, de achttienjarige Marie Antoinette en de zeventienjarige Louise woonden. Zij had dan ook beter dagen beleefd, de gravin, toen zij nog op haar kasteel Feuillade woonde, bedienden en equipage hield en als landvrouw werd gehuldigd door honderden van nijvere landlieden, voor wie zij een vriendelijke gebiedster was geweest. Beter dagen, toen de snuivende rossen voor het met de familiewapens versierde rijtuig stonden te trappelen, en allen voor haar bogen, wanneer de rijk gegalonneerde koetsier het moedige tweespan aanzette, dat de stofwolken dwarrelend deed opvliegen. Daar kon de grijze Joseph nog van spreken, als hij tusschenbeiden Franqoise in de keuken bezocht en zij elkander de vroegere dagen herinnerden, de dagen van glorie en weelde, die ook zij beleefd hadden. Dan zwol
- 24 —
de borst van den ouden man, als hij herdacht, hoe trotsch hij achter op \'t rijtuig stond en zich verheugde in den eerbied, dien zijn meesteres en de jonge freules genoten, maar dan kwamen er gewoonlijk tranen in zijn oogen, wanneer hij den toestand van heden bij dien van voor vijftien, zestien jaren vergeleek, nu de dochters haar brood met lesgeven moesten verdienen. En nog — mocht de gravin niet van geluk spreken, dat zij aan de guillotine ontkomen was, onder welke de edele graaf zijn hoofd verloren had.
Voor ruim vijftien jaren was Joseph met zijn mevrouw, hare beide dochters en Fhancoise te Weenen gekomen. Daar had zij eenige jaren geleefd van de opbrengst der juwee-len, welke zij uit de bouwvallen harer fortuin gered had. Maar toen die bron begon op te drogen, had mevrouw de gravin, die haar waren naam en titel tegen den burgerlijken Roche had verwisseld, omdat zij de eer van dien naam in Weenen niet kon ophouden, gelegenheid gezocht en gekregen, om in de huizen der grooten les in hare moedertaal te geven. En daar de aanzienlijken van Oostenrijks hoofdstad er op gesteld waren, dat hun kinderen zuiver Fransch leerden spreken, bracht haar dit genoegzaam op, om onbekommerd met hare beide dochters te leven. Sedert twee jaren echter gaf zij geen les meer, maar had hare oudste dochter, Marie Antoinette, haar vervangen, terwijl nu sedert een jaar ook de jongste, Louise, les gaf, maar in de muziek.
Reeds veertien jaren geleden, toen mevrouw de gravin hem te kennen had gegeven, dat hare middelen haar niet toelieten* hem langer te houden, had Joseph een anderen dienst in Weenen gezocht en gekregen. Immers, hoe gaarne hij zijn meesteres zonder loon zou gediend hebben — hij begreep niet dan al te goed, dat hij nu er geen koets en paarden meer waren, eigenlijk niets anders dan een doodeter voor de gravin
— 25 —
was. Maar menigmalen kwam hij de oude Francoise een bezoek brengen en dan moest zij hem altijd het genoegen doen, van hem bij de gravin en de freules aan te dienen: want hij kwam gewoonlijk op een uur, dat hij wist de dames thuis te vinden.
»Hoe gaat het, Francoise !quot; begon hij, toen hij binnentrad. »En hoe varen mevrouw de gravin en de freules?quot;
«Alles wel. Maar sedert zoovele groote familiën Weenen verlaten hebben, verdienen de freules weinig geld en dat maakt, dat we ons moeten bezuinigen/\'
«Bezuinigen I Is tniet genoeg, dat ze langs de straat moeten loopen, om haar brood te verdienen ? Leefde onze arme heer nog maar. God hebbe zijn ziel. Maar te moeten bedenken , dat dit edele hoofd onder de bijl der guillotine is moeten vallen. En tzijn Franschen, die quot;t gedaan hebben. Ik schaam bijna, een Franschman te zijn. Die ongelukkige revolutie!quot; »Ja, wel ongelukkig. En dat ze die arme, mooie koningin ook vermoord hebben. Kijk, dat is iets, wat ik dien rood-mutsen nooit kan vergeven. Weet je \'tnog, Joseph, hoe de koningin bij ons op \'t kasteel kwam, om freule Marie Antoinette onder den doop te houden?quot;
»Of ik \'t weet? Al word ik honderd jaar, dan zal ik dat niet vergeten. Welk een drukte! Wat een koetsen! Heeren met goudgeborduurde rokken en dames met prachtige zijden japonnen en schitterende van diamanten. Hoe vele daarvan hebben \'t hoofd onder de guillotine verloren.\'\'
»En die vreeselijke dag, toen men ons kasteel in brand stak,quot; zeide Franjgise. »En toen wij midden in den nacht moesten vluchten, om Frankrijk voor altijd te verlaten. O, God! wat een jammer!quot;
»Ja, wel jammer en ellende! En dat die arme, kleine Félix moest achterblijven! Wat er wel van hem geworden is. Niet,
— 26 —
dat mevrouw de gravin er schuld aan is. Zij wilde nog naar \'t brandende huis terug. En hadden wij haar niet met geweld in \'t rijtuig gebracht, dan waren wij allen verloren geweest. Dien nacht zal ik nooit vergeten, hoe oud ik word.\'
»Dat arme kind. \'t Is de schuld van Marion. Misschien ook niet haar schuld. God weet, of zij niet met hem in de vlammen is omgekomen. En wat een geluk, dat ik gezorgd had voor \'t juweelkistje der gravin. Wat hadden wij in dit vreemde land moeten beginnen, als mevrouw er zonder iets gekomen was!quot;
sja, dat weet ik niet. Maar daar wordt gescheld.quot;
»Ik ga open doen. \'t Zal \'t nieuwsblad zijn. Daar verlangt mevrouw altijd zoo naar.quot;
))6een wonder,quot; zegt Joseph, toen hij alleen is. »Ze hoopt steeds op een ommekeer in Frankrijk, die haar titel en goederen wedergeeft! O, waren de Bourbons maar weer op den troon! Dan kwam ik weer als koetsier bij haar in dienst!
En de oude man wreef van vreugd in de handen bij \'t enkele denkbeeld.
Terwijl wij Francoise het dagblad laten binnenbrengen, willen wij ons naar de zijkamer begeven, waarwij de gravin met hare dochters, Marie-Antoinette en Louise, vinden zitten.
Uit het gesprek der beide dienstboden hebben wij gezien, dat de gravin Roche de la Feuillade een dier emigranten was, die tijdens de Fransche revolutie hun vaderland verlaten hadden, om een veilig toevluchtsoord in Engeland of Duitschland te zoeken. Zooals wij zagen, had zij dit in \'t laatstgenoemd land gevonden. Ze is een schoone, statige dame, de gravin, al heeft het verdriet hare lokken reeds met zilver overtogen. Met hart en ziel gehecht aan de Bourbons, betreurt zij niet alleen haar lot en dat barer dochters, maar ook dat
— 27 —
van \'t verbannen koningshuis, welks leden even als zij als ballingen buiten hun vaderland moeten rondzwerven. Hare oudste dochter, de reeds genoemde Marie-Antoinette, die van Frankrijk, hetwelk zij op haar derde jaar verliet, weinig geheugenis meer heeft, is een schoone jonkvrouw van achttien jaren. Hare zuster Louise is een jaar jonger. Deze laatste dweept met den man, die Frankrijk van de regee-ringloosheid gered heeft, met den held van Toulon, Areola en Marengo. Haar jeugdig en vurig gemoed heeft gejuicht,- toen de tijding in Weenen kwam, dat Consul Bonaparte zich den keizerlijken mantel om de leden had geslagen, en zij gevoelt het, dat hij de kroon, welke hij eerlijk verdiend heeft, niet aan de zwakke nakomelingen van Hendrik den vierden kon teruggeven, in wier beeld zij niets ridderlijks, niets koninklijks kan vinden. Marie-antoinette daarentegen bezit een zachter en stiller karakter. Voor haar is Napoleon de man des bloeds, die onrust en angst in Europa verbreidt, die verderf en ellende zaait, en omverwerpt, wat eeuwen had gestaan. Wanneer men beide zusters daar ziet zitten, zijn ze even schoon; maar de jongste, het sprekend evenbeeld van haar vermoorden vader, zou men voor de godin Minerva kunnen houden, terwijl de oudste aan wie de gelaatstrekken harer moeder zijn toebedeeld, voor \'t beeld gener Madonna had kunnen zitten.
FRANgoisE klopt aan de deur.
«Binnen!quot; zegt de gravin, en de dienstmaagd brengt het dagblad.
Met verlangen slaat de gravin de kolom op, waarin de tijdingen Van \'t Fransche leger te lezen zijn.
»Ulm is overgegaan!quot; roept zij eensklaps uit. »Nu zal Napoleon zich wel spoedig voor de muren van Weenen bevinden.quot;
— 28 —
«Heeft generaal Mack Ulm niet kunnen houden?quot; vraagt Louise. «Geen wonder. Wie kan ook aan den grooten veldheer weerstand bieden, wiens genie alleen genoeg is om de wereld te overwinnen.quot;
»Oni overal dood en verderf om zich heen te verbreidenzegt Marie. «Zoo lang hij leeft, zal Europa geen rust hebben.quot;
»Alsof hij er de schuld van is,quot; hervat Louise. «Heeft hij niet bij zijn troonsbeklimming aan den koning van Engeland geschreven \'), om zich niet weder in de zaken van het vasteland te mengen, en zoodoende den vrede van Europa te bewaren. En welk beleedigend antwoord heeft Engelands koning, of liever zijn minister Pitt, daarop gegeven. En heeft Oostenrijk zich, dwaas genoeg, niet weder in de coalitie gemengd, ofschoon het steeds vrede en vriendschap huichelde?quot;
i) 2 Januari 1805. „Door de Voorzienigheid,quot; zoo luidde zijn brief, „door de stem van den senaat, van het volk en van het leger tot den troon geroepen, is de vrede mijn eerste gevoel. Ik bezweer u, het geluk, om zelf aan de wereld den vrede te geven, niet van u te stooten, en dezen roem niet aan uwe kinderen over te laten. Engeland heeft van den oorlog niets te hopen; wil het een nieuwe coalitie bijeenbrengen, zoo zal het daardoor Frankrijks overwicht en invloed op het vasteland slechts vermeerderen. Wanneer uwe Majesteit zelf dit bedenkt, zal zij inzien, dat de oorlog zonder doel is, en voor het welzijn van Engeland geenerlei wenschelijke uitkomst belooft. De wereld is voor beide natiën groot genoeg om in te leven, en het ontbreekt den geest niet aan de macht, om middelen tot algemeene bevrediging te vinden, wanneer men er slechts van beide zijden den wil toe heeft. Zelfs Napoleons ergste vijanden hebben, ook later, nimmer durven beweren, dat zijn voorstel aan den Engelscben monarch onoprecht is
— 29 —
))Kon Oostenrijk anders, nadat hij zich de kroon van Italië op het hoofd heeft geplaatst en Genua en Lucca onder zijn schepter gebracht heeft?quot; vraagt Marie. «Moeten de volken van Europa het dan maar geduldig aanzien, dat hun aloude koningshuizen zich buigen voor den zoon van den Corsikaanschen advokaat en dat hun land de buit wordt van zijn veroveringszucht ?quot;
«Oostenrijks politiek is altijd een dubbelzinnige geweest,quot; zegt de gravin. «Daarin heeft Louise gelijk. Keizer Frans is een man zonder geestkracht, die zich door zijn onhandige ministers laat beheerschen en geen wilskracht genoeg bezit, om hen slechts tot uitvoerders van zijn wil te gebruiken. En dan het leger — overgegeven aan onbekwame veldheeren. Waarlijk, Oostenrijk heeft zich door hef Engelsche geld en de beloften van Rusland laten verleiden, om andermaal den Franschen keizer het hoofd te bieden.quot;
Keizer Frans staat niet alleen,quot; verzekert Marie. «Behalve \'t bondgenootschap van Engeland en Zweden, heeft het de dadelijke hulp van zijn bondgenoot Rusland. De Czaar zelf staat immers aan \'t hoofd zijner troepen.quot;
«Alle maatregelen van Oostenrijk zijn verkeerd genomen,quot; vervolgt de gravin. «Waartoe de hoofdarmée van 120,000 man onder aartshertog Karel in Italië te laten; terwijl men \'t veel gevaarlijker punt van aanval, Zuid-Duitsch-land, slechts met 80,000 man beschermd heeft?quot;
«En dan nog den generaal Mack daarover het opperbevel te geven, een man, wiens naam alleen allen vrienden van Oostenrijk en Duitschland een schrik op \'tlijf jaagt,quot; voegt Louise er bij.
«Dat is, zegt men de schuld van Engeland, hetwelk dit zoo geëischt heelt,quot; verzekert Marie.
»\'t Is Macks schuld niet, dat hij overwonnen is,quot; zegt
— 30 —
Louise. »Wie kan tegen \'t veldheersgenie van Keizer Napoleon? — Eerst dwingt hij hem, om achter de III er terug te trekken en een stelling tusschen Ulm en Memmingen aan te nemen, toen maakt hij Baden, Wurtemberg en Beieren tot zijn bondgenooten en verzwakt van dien kant
de strijdkrachten der geallieerden----quot;
«Indien Mack slechts gewaagd had, den keizer van Frankrijk een hoofdslag aan te bieden,quot; hervat de gravin, »dan zou er nog kans geweest zijn, den overwinnaar tegen te houden. Maar hij verspilde zijn strijdkrachten door zijn troepen te verdeelen en te laten afmatten en ontmoedigen in allerlei kleine gevechten: daarop zocht hij met zijn hoofdarmée een toevlucht binnen de muren van ülm.quot;
dZoo was hij er de schuld van, dat verscheidene corpsen zich zonder slag of stoot als krijgsgevangenen overgaven, ja, dat zelfs een generaal voor een afdeeling capituleerde, welke hij niet meer bij zich had,quot; herneemt Louise. «Ja, is \'tniet zelfs gebeurd, dat er hulptroepen op wagens werden aangebracht, die bij hare aankomst bevel ontvingen, de wapens neder te leggen.quot;
»En had de opperbevelhebber nog maar toegegeven aan de aanmaningen van den aartshertog Ferdinand en den Vorst van Schwarzenberg,quot; zegt de gravin, »die hem bijna smeekten, om Ulm te verlaten en met het hoofdleger terug te trekken, terwijl de weg naar den kant van Nördlingen nog open was: hij had zich door een snellen aftocht aan het onheil eener volkomene insluiting en uithongering kunnen onttrekken — dan zou ten minste dat leger gered zijn en zicli bij de hoofdarmée hebben kunnen voegen \')•quot;
i) tegenwerpingen beantwoordde Mack , die door spion
nen in fransche soldij in den waan was gebracht, dat Napoleon,
— 31 —
«Gelukkig inderdaad, dat de aartshertog en de prins hun ruiterij hebben gered, ofschoon er, door de vervolging, slechts een klein overschot in Bohemen is teruggekeerd,quot; hervat Louise. »Doch, lieve mama, zoo pratende, zouden wij de geheele tijding van de overgaaf van Ulm vergeten. Wat staat daarvan in de courant?quot;
)gt;Den 15d™ October heeft generaal Mack in Ulm een proclamatie doen aanplakken, waarin hij den zijnen moed inspreekt, met de verzekering, dat het beleg der stad niet lang kon duren, aangezien de voorhoeden van twee machtige legers, die van Rusland en van Oostenrijk, spoedig tot ontzet zouden naderen; terwijl de fransche armée door het slechte weder en door gebrek aan levensmiddelen in den ellendigsten toestand verkeerden. De Franschen,quot; zeide hij daarin, «kunnen slechts met geringe aldeelingen de vesting bestormen, dewijl de grachten overal zeer diep zijn, en niets dus gemakkelijker zal vallen, dan hen die den storm wagen, dood te slaan of gevangen te nemen. Mocht het ons aan mondbehoeften ontbreken, dan hebben wij meer dan 3000 paarden. Ik zelf zal de eerste zijn, die hun vleesch eet, en ik hoop, dat elkeen gemeene zaak met mij zal maken,quot; En toch ging de bevelhebber, nadat er een enkelen dag een weinig op de vesting geschoten was, reeds den 17^ October aan \'t capituleeren, waarbij hij beloofde, zich met zijn geheele armée den 25sten te zullen gevangen geven, wanneer er vóór dien tijd geen ontzet opdaagde.quot;
»En \'tis nu eerst den 22sten) Mama,quot; zegt Marie.
«Luister verder. Ofschoon er 25,000 man in de vesting
ten gevolge van een opstand in Frankrijk, reeds op den terugtocht was, met het toonen eener keizerlijke volmagt, die hem de vrijheid gaf, om geheel naar zijn eigen goeddunken te handelen.
waren en \'t fransche leger er slechts 22,000 telde, die door \'tzwellen van den Donau en \'twegspoelen van de bruggen, buiten gemeenschap met den linkeroever waren gesteld, ofschoon hij door \'t ophouden tot den dag, waarop de capitulatie zou eindigen, zijn keizer een werkelijk voordeel zou hebben bezorgd, trok hij reeds den 20»ten met zijn 25,000 man de vesting uit en gaf deze met wapens, paarden en vaandels aan de franschen over. Hij zelf en zijn generaals en officieren zijn hier te Weenen aangekomen; Mack is echter niet in de stad toegelaten, maar naar Brünn gezonden, om daar als staatsgevangene het vonnis van den krijgsraad af te wachten
»En stel nu tegenover dien Mack, de fransche generaals Bernadotte, Davoust, Ney, Soült, Lannes, Augereau , Murat, Marmont,quot; zegt Lodise. »En tegenover keizer Frans , die angstvallig thuis blijft en zich door zijn ministers laat regeeren, den grooten Napoleon Bonaparte, die zelf met zijn leger medetrekt, en zelfs niet schroomt, zich, als tnoodig is, aan \'t hoofd zijner troepen te stellen. Is hij \'tniet, die ons Frankrijk groot heeft gemaakt en \'tnog grooter zal maken, \'t Is hem niet genoeg, dat hij den Franschen naam op de eeuwenheugende pyramiden heeft geschreven, ook Europa zal voor zijn zegenvierende wapenen bukken.\'
«Alweder de loftrompet op den Corsikaan!quot; riep Marie uit. »Gij vergeet altijd, Louise, dat gij een dochter zijt van de Roches de la Feuillade, die van ouder tot ouder trouw om den troon hebben gestaan, welken die man overweldigd heeft.quot;
i) Hij Werd door den krijgsraad ter dood veroordeeld, welk vonnis de keizer in ontzetting uit den dienst en een tweejarige gevangenschap in een vesting veranderd heeft.
— 33 —
»Hij hun troon overweldigd!quot; riep Louise uit. «Mijn held heeft slechts een troon gesticht op de puinhoopen der republiek. Hij heeft geen schuld aan het bloed, dat de omwenteling heeft doen stroomen. En wanneer hij oorzaak is, dat er bloed vergoten wordt, is \'t voor den roem en de grootheid van F rank rijk.quot;
»Of voor zijn eigen grootheid,quot; hernam Marie met een verachtelijken glimlach. «Wat mij aangaat, ik zou Napoleon voor een groot man houden, als hij, in plaats van den troon zelf te bestijgen, dien aan de Bourbons had teruggegeven.quot;
«Een troon, dien Frankrijk niet meer wilde?quot; vraagde Louise.
«Dan ware hij de grootste man naast den troon geweest en zou men hem een eerzuil hebben gesticht.quot;
«Die men op zijn lijk zou hebben gegrondvest, zooals hij zelf gezegd heeft. Doch laat ons niet twisten over den keizer van Frankrijk en laat ons liever de verdere tijdingen vernemen, welke er in do courant te vinden zijn.quot;
Daar die andere tijdingen voor ons van geen belang zijn, verlaten wij het gezin en de Gumpendorfer voorstad, ten einde ons naar woeliger tooneel te begeven.
3
Brunn en Austerlitz.
Treden wij op den SSsten November 1805 het kwartier van keizer Napoleon te Brunn binnen. Te Brunn, de hoofdstad van Moravië? Ja, te Brunn. Even als vroeger Cesar door zijn snelle marschen en goed berekende veldtochten zijn vijanden overwon, was ook de Fransche kolossus in den tijd van vijf weken midden door het vijandelijke land tot in \'t hart van Oostenrijk doorgedrongen. Wel had dat men-schenbloed gekost en waren er verschillende gevechten voorgevallen; de Fransche keizer had echter zijn operatiën zoodanig weten in te richten, dat hij zijn doel bereikt had. Na zijne zege over Ulm, vertrok Napoleon naar Munchen, waar hij als overwinnaar werd ontvangen en zich slechts korten tijd ophield. Reeds waren al zijn afdeelingen, ondanks den hardnekkigsten tegenstand, de Inn gepasseerd en Soult, Lannes en Murat de Russen tegengetrokken. Den 288\'en bezette Lannes Braunau, den 30\'«quot; tastte Murat, die prins Ferdinand reeds tusschen Furth en Neuremberg geslagen had, de achterhoede van dezen vorst andermaal te Meh-re nbach aan. Van \'theele leger van dezen vorst was slechts
de divisie van Jellachich overgebleven, die zich in Tyrol had geworpen en daar weldra met Augereau zou capitu-leeren. Bernadotte was Salzburg binnengerukt. Den 4den November verstrooiden Murat en Lannes een Russische achterhoede te Anastetten; denzelfden dag nam Davoust S t e y e r in, en opende V i c e n c a hare poorten voor \'t leger van Italië. Aartshertog Karel zag zich genoodzaakt terug te trekken. Den 7^™ joeg Ney de troepen van den aartshertog Johan uit Tyrol en bezette de steden Hall en Inspruck. Drie dagen later verwon Davoust , in den slag bij Marien-zell, het corps van Meerveldt en kwam Marmont te Léoben. Den llden ontmoette Mortier met vijf duizend man, in een hollen weg bij D i e r n s t e i n, de achterhoede der Russen, die vijf maal zoo sterk was als de zijne. Na een strijd van tien uren\') waren er van den vijand twee duizend man gesneuveld, en had de maarschalk negen honderd gevangenen , zes vaandels en even zooveel kanonnen genomen, baande hij zich een doortocht te midden van de Russische kolonnen en voegde zich met zijn zegevierende troepen bij \'t leger, dat zich aan den rechteroever van den D o n a u bevond. Den i 5den November trok Napoleon als overwinnaar de poorten van Ween en binnen. Keizer Frans, in plaats van zijn hoofdstad tegen den aanrukkenden vijand te verdedigen, had haar met zijn ministers verlaten; terwijl hij de staatskas medevoerde. Hij bevond zich te O 1 m ü t z. Van daar zond hij twee parlementairen, de Stadion en Giulay, naar den Franschen keizer af, die, wel wetende, dat de hoofdstad niet de monarchie was, van W e e n e n naar B r u n n was vertrokken, en daar zijn troepen concentreerde. Aldus, wij bevinden ons in \'t kwartier van den keizer te B r u n n.
\') Van \'s morgens 6 tot \'s namiddags 4 uren.
— 36 —
\'t Scheen , dat de groote man aarzelde, om de vereenigde Oostenrijkers en Russen aan te tasten, \'t scheen, dat hij weifelde, of hij verder zou voortrukken, of zich tevreden stellen met zijn reeds behaalde overwinningen. Dat scheen het, en misschien dacht menigeen zoo. Zelfs rieden zijn generaals \'t hem aan. Maar de keizer schudde hoofd. Hij wachtte nog op versterking en vond hot terrein, waarop de verbondene legers hem afwachtten, niet geschikt voor zijn plannen. Aan den eenen kant moest hij dus trachten, tijd te winnen, aan den anderen, de Russen en Oostenrijkers uit hun stellingen te lokken.
Wij vinden hem peinzend aan zijn schrijftafel zitten, met een kaart voor zich, op welke hij met spelden van verschillende kleur de positie der vijanden en die zijner verschillende corpsen heeft aangewezen. Met den eenen arm \'t hooge voorhoofd ondersteunende, zit hij daar met gefronste wenkbrauwen, nu en dan de spelden verzettende, volgens de plannen, welke hij zich van den veldslag vormt.
»Nog slechts drie dagen uitstel,quot; zegt hij, »en ik verpletter Oostenrijk en Rusland te gelijk.quot;
En zijn gelaat verheldert zich. Zijn oogen schieten vlammen en hij wrijft zich in de handen.
«Nog drie dagen,quot; herhaalt hij. «Wij moeten die hebben. En dan moeten wij den vijand uit zijn stelling lokken.quot;
Weder blijft hij peinzend zitten. Op dit oogenblik wordt er op de deur geklopt.
sDinnen!quot; roept de keizer.
»Ha, gij, Bourrienne,quot; vervolgt hij, toen de chef van zijn kabinet zelf binnentreedt met een verzegelden brief in de hand. «Een depêche uit Frankrijk?quot;
«Van den minister van marine. Uwe Majesteit,quot; antwoordt Bourrienne, terwijl hij den keizer\'t verzegeld papier overreikt.
— •61 —
))Van den minister van marine,quot; hernoemt Napoleon, terwijl hij \'t couvert van de depêche afscheurt. «Welaan, wij zullen zien, wat de minister ons van de vloot meldt. Misschien heeft Villeneuve onzen vriend Pitt een beslissende nederlaag toegebracht. Dat zou wel aardig zijn, Bourrienne. Ginds Engeland en wij binnen kort Rusland enOos-t e n r ij k. Dan blijft het trouwelooze Pruisen nog over, welks dubbelhartige monarch, de wankelmoedige Frederik Wilhelm, zich niet ontzien heeft, onder \'thuichelend masker van vriendschap en bondgenootschap met mij, een zoogenaamd heilig verbond met keizer Alexander te sluiten.quot;
Onder deze woorden heeft hij de depêche van zijn omslag ontdaan en het papier opengevouwen. Bourrienne blijft eerbiedig staan, om zijn bevelen af te wachten. Met alle oplettendheid slaat hij \'t gelaat van zijn grooten meester gade. Hij ziet, hoe er zware wolken op dat voorhoofd opkomen, hoe die\' wenkbrauwen zich fronzen en dat gelaat bleek wordt van toorn. De chef blijft hem zwijgend beschouwen. Woedend frommelt de keizer het papier in elkander en werpt het met drift op den grond.
«Villeneuve heeft Frankrijk van zijn kostbare zeemacht beroofd. Wat ik jaren lang ten koste heb gelegd aan de herstelling onzer marine, heeft hij in één dag van schande en van smaad verloren.quot;
«Villeneuve, Sire!quot; waagt Bourrienne te zeggen.
«Ja Villeneuve. Nelson heeft onze vloot bij Kaap Trafalgar1) totaal verslagen en vernietigd. En nog, had de
\') \'tWas op den 21sten October. Nelson sneuvelde in dien zeeslag, inderdaad een groot verlies voor Engeland. Toen Ville-Netjve, later door Engeland vrijgelaten, in Frankrijk terugkwam, verbande Napoleon hem naar Hennes, waar hij zich den
ellendeling zich dood gevochten. Maar, o, schande voor den franschen naam! Hij heeft zich lafhartig gevangen gegeven.quot;
Bourrienne zwijgt.
»En dat den dag na onze zegepraal over Mack ! \'t Is afschuwelijk. Kon ik slechts overal zijn! Intusschen, nu ben ik hier, en ik zal de schande van Trafalgar door een schitterende overwinning weten uit te wisschen.quot;
Bourrienne zwijgt nog altijd.
«Neem dat papier, Bourrienne,quot; vervolgt de keizer bedaarder. «Ik zal u straks een brief dicteeren aan onzen minister van oorlog. Laat mij thans alleen.quot;
Kort daarop treedt de chef van \'t kabinet andermaal de kamer binnen.
«Sire, de graven van Guilay en Stadion zijn teruggekomen en verlangen, als afgezanten van den keizer van Oostenrijk, een gehoor bij Uwe Majesteit.quot;
»Op dit uur, Bourrienne. Zeg hun, dat zij tot morgen wachten.quot;
«Zij zijn door de slechte wegen opgehouden, Sire, en zeggen, dat zij Uwe Majesteit een belangrijk bericht van wege hun meester hebben mede te deelen.quot;
«Laat hen binnenkomen,quot; hervat Napoleon. «Inderdaad, ik ben juist in een luim, om die heeren te ontvangen,quot; voegt hij er bij, toen Bourrienne vertrokken is.
Weinige oogenblikken later traden de gezanten binnen.
»Uit naam van wien komt gij, mijne heeren?quot; vraagt hun de keizer.
«Uit naam van onzen meester, den keizer van Oosten-rijk,quot; antwoordt graaf Stadion.
26s\'en April 1806 om \'t leven bracht, door zich met een naald het hart te doorboren.
— 39 —
«En heb ik u niet reeds gisteren gezegd,quot; herneemt Napo-leon streng, »dat ik u slechts wil aanhooren, -wanneei- gij in naam van uw meester en in dien van den keizer van Rusland kunt spreken.quot;
«Vergeef \'t ons, Sirequot; antwoordt graaf Guiiay. «Sedert gisteren zijn de omstandigheden veranderd!quot;
«En waarin, mijnheer de graaf?quot; vraagt Napoleon, terwijl hij den afgezant met zijn doordringenden blik aanziet.
»Omdat Pruisen zich aan de coalitie wil aansluiten, Sire, indien uwe Majesteit de voorwaarden, welke zijn koning door den graaf von Haugwitz \') aan Uwe Majesteit heeft doen voorstellen, niet aanneemt.quot;
»Door den graaf von Haugwitz? Ik heb geen graaf von Haugwitz gezien,quot; antwoordt Napoleon. «Evenwel, mijne heeren,quot; voegt hij er min of meer spottend bij, «daar gij zoo goed op de hoogte der zaken schijnt te zijn, zult gij mij wel het ultimatum willen mededeelen, hetwelk mijn trouwe bondgenoot, koning Frederik Wilhelm, mij zal verkiezen voor te schrijven.quot;
»De koning van Pruisen,quot; herneemt graaf Stadion , «eischt, dat Uwe Majesteit van de kroon van Italië afstand doet en de Italiaansche vorsten in hun vrijheid en onafhankelijkheid herstelt. Verder, dat Zij de onafhankelijkheid van Napels, het Duitsche rijk, Holland en Zwitserland erkenne.quot;
«Niet anders, mijne heeren ? Welnu, voor een vriend en
l) De graaf von Hatowitz, minister van Fbedeeik Wilhelm, was inderdaad reeds den 6den November uit Berlijn vertrokken. Daar hij wist, welk een onaangename boodschap hij moest overbrengen, had hij zich niet gehaast, en kwam eerst den laatsten November in Brunn aan.
— 40 —
bondgenoot eischt Pruisen waarlijk nog al veel. En dus, zoo ik daaraan niet voldoe ...quot;
«Zegt de koning van Pruisen zijn bondgenootschap aan F r a n k r ij k op en voegt het zich bij de coalitie.quot;
«Inderdaad, niet onaardig verzonnen. En van waar weet gij dat alles, mijne Heeren?quot;
«Uit den mond van Zijne Majesteit den keizer aller Russen, die zelf te Potsdam met den koning van Pruisen een verbond heeft gesloten, waarbij deze zich verbindt, om onze bondgenoot te worden, indien.. .quot;
«Indien ik niet verstandig genoeg ben, om zijn belachelijke voorwaarden aan te nemen. Inderdaad, mijne heeren, de keizer van Rusland heeft u een sprookje op de mouw gespeld. Al was ik overwonnen, dan nog zou die eisch te ver gaan. Doch \'tis genoeg. Indien \'twaar is, dat de koning van Pruisen \'t gewaagd heeft, mij zulke voorstellen te doen, bij God! hij zal er voor boeten! Intusschen, mijne heeren! Ik blijf bij \'tgeen ik u gisteren zeide: Als Oostenrijk en Rusland samen met mij willen onderhandelen, dan wil ik naar hun voorwaarden luisteren. Met Oosten r ij k alleen treed ik in geen onderhandeling.quot;
Bij deze woorden draaide hij hun den rug toe, en de gezanten vertrokken.
Dien geheelen nacht ging de keizer niet naar bed. Aan zijn tafel gezeten, hield hij zich onophoudelijk bezig met zijn landkaart, waarop hij afmetingen deed en berekeningen bewerkstelligde. Reeds meermalen was zijn trouwe Constant binnengekomen, om het vuur aan den haard op te stoken, reeds eenmaal had hij de waskaarsen op de zilveren kandelaars vernieuwd, de groote keizer had niet op hem gelet. Zijn gansche ziel was vervuld met die ééne gedachte: D u i t s c h-1 a n d moest vernederd worden, zooals hij Italië gedaan
— 41 —
had; de nederlaag bij Trafalgar moest door een schitterende overwinning gewroken worden.
Eenige malen liep hij met de handen op den rug peinzend de kamer op en neder. Daarop zette hij zich aan de schrijftafel en schreef een brief, dien hij verzegelde en waarop hij t adres zette. Toen schelde hij. Constant kwam binnen. »Zeg den ordonnans, dat hij generaal Sa vary \') hierroepe.quot; Een kwartier uurs later trad de generaal binnen.
»Ga met dezen brief naar 01 m ü t z, overhandig hem aan den keizer van Rusland en zeg hem, dat ik, vernomen hebbende, dat hij in zijn leger is aangekomen, hem door u laat begroeten. Verder weet gij, wat u te doen staat.quot; De generaal boog en vertrok. Terstond riep de keizer: «Constant!quot;
De kamerdienaar verscheen.
«Ik vrees, dat gij een slechten nacht gehad hebt, mijn vriend,quot; zeide de keizer goedhartig.
»Sire, uwe Majesteit heeft weder den geheelen nacht opgezeten , en . ...quot;
»En gij ook, mijn arme Constant. Troost u, mijn vriend! Spoedig zult gij rustiger nachten hebben. Maar als we thuis komen, geen woord er van aan de keizerin, hoor. Gij weet zoo goed als ik, dat zij niets zoozeer haat als slapelooze nachten.quot;
«Sire! hare Majesteit heeft volkomen gelijk. Uwe Majesteit slaapt veel te weinig.quot;
«Welnu, dan leef ik dubbel; niet alleen bij dagen maar ook bij nachten. Maar nu zal ik u genoegen geven; ik zal
) Later hertog van Rovigo, het hoofd van Napoleons gen-darmepolitie.
— 42 —
wat slapen. Neen, Constant,quot; vervolgde hij, toen hij zag, dat de kamerdienaar de deur zijner slaapkamer wilde opendoen, sik heb wel gezegd, dat ik wilde slapen, maar niet, dat ik naar bed zou gaan. Geef mij mijn hoofddoek en mijn slaaprok.quot;
Zuchtend voldeed de trouwe kamerdienaar aan het bevel zijns meesters. Hij haalde uit de slaapkamer een zijden doek, welken hij den keizer om \'t hoofd bond en een grijzen, licht gewatteerden lakenschen rok, welken Napoleon met zijn uniform verwisselde. Terwijl hij dit deed, floot de keizer een deuntje. Daarop vlijde hij zich gemakkelijk in zijn leunstoel neder.
Toen Constant in de voorkamer kwam, ontmoetten hem een paar kennissen.
«Wat nieuws, Constant?quot; vraagden zij.
))Wat nieuws, mijne heeran ? Binnen twee of drie dagen zullen wij veldslag leveren.quot;
«Hoe weet ge dat? Heeft de keizer \'t u gezegd?quot;
»Dat niet. Maar toen ik zijn nachttoilet maakte, heeft hij het deuntje van Marlborough gefloten, en als hij dat doet, is er een veldslag ophanden.quot;
Eenige dagen later op den derden December 1805, begeven wij ons naar \'t legerkamp der Franschen bij het dorp A u s-terlitz. Met echt veldheerstalent had Napoleon zich van een krijgslist bediend, om de Oostenrijkers en Russen uit hun sterke positie te lokken. Hij, die nooit bevreesd was, veinsde vrees te voeden en trok langzaam en voorzichtig terug; terwijl hij voorgaf, zijn kamp op alle mogelijke wijzen te verschansen. De verbondenen, overtuigd dat de Fransche keizer vrees voedde, en hem den tijd niet willende laten om zich genoegzaam te versterken, daarenboven gebrek lijdende, daar hun
— 43 —
verpleging zoo slecht was, dat zij op de door hen bezette hoogten niet konden blijven, hadden zich laten verschalken en zich in de vlakte bij Austerli*tz gelegerd.
Wij vinden thans den keizer in de legerplaats aldaar, in een soort van barak, welke de soldaten voor hem hebben opgeslagen. Op \'t oogenblik, dat wij bij die binnentreden, kondigt Roustan hem de terugkomst van Sa vary aan.
»Laat hem binnenkomen,\'\' zegt de keizer, terwijl hij van de tafel opstaat, waaraan hij zich bezig heeft gehouden met het ontwerpen van den te leveren veldslag.
Een oogenblik later komt Savary de barak binnen.
«Gij zijt lang weggebleven, Savary,quot; begint Napoleon.
»Ik kon niet eerder terugkeeren, Sire. \'t Was mij schier onmogelijk, bij den keizer te komen. Hij had, bij mijn aankomst, Olmütz verlaten, om zich naar \'t legerkamp te begeven. Van het eene bivouac naar \'t andere werd ik geleid, om prins Bragation op te zoeken, die de eenige was, door wien ik bij den keizer kon worden geïntroduceerd. Eindelijk vonden wij hem. Intusschen heb ik gelegenheid gehad, om vrij wat te zien en te hooren. Er was nog al wat op te merken, Sire.quot;
\'t ls goed. En hebt gij keizer Alexander gesproken?quot;
»Ik ben zeer vriendelijk door hem ontvangen, Sire.quot;
»En wat heeft hij u gezegd
»Hij heeft begrepen, dat Uwe Majesteit vrede wenschte te maken.quot;
«Vrede? Heeft hij dat gezegd?quot;
«Hij oordeelde, dat mijn zending dit doel had, Sire. Evenwel kon hij mij onmogelijk eenige boodschap medegeven, alvorens hij den keizer van Oostenrijk had gesproken. Daarenboven zou de heer Haugwitz Uwe Majesteit wel de voorwaarden doen kennen; daar de Czaar niet voornemens was, zonder Pruisen te handelen.quot;
— 44 —
»Gij hadt dan voorslagen gedaan?quot;
»Ik heb niets anders gedaan, dan dat ik den brief van Uwe Majesteit aan den Russischen keizer heb overhandigd, t Schijnt, dat de Czaar uwe letteren aan vredelievende gezindheden toeschrijft.quot;
»En gij hebt hem daarin versterkt?quot;
»Ik heb hem niet tegengesproken, Sire. En wanneer men de vorsten niet tegenspreekt, meenen zij de zaak aan t rechte eind te hebben.quot;
»En gij hadt gelegenheid om op te merken?quot;
»Ja, Sire, ik vond den Czaar omringd van jonge edellieden, die van verlangen branden, om u een nederlaag toe te brengen, Uw keizer is bang, zeiden zij tot mij, daarom trekt hij terug en verschanst zich.quot;
«Uitmuntend, Savarv. Gij moet terstond naar \'tleger der verbondenen terug.quot;
»Naar \'tleger terug, Sire?quot;
»Ja, naar \'tleger terug en bij den keizer van Rusland op een persoonlijke samenkomst met mij aandringen. Wij moeten den vijand versterken in \'t denkbeeld, dat ik bang ben. \'
Savary vertrok. Een paar uur later kwam hij terug.
«Welnu, is de keizer gekomen?quot; vroeg Napoleon.
»Sire, zijne Majesteit, keizer Alexander, is niet medege-komen, maar heeft een afgevaardigde, den prins Dolgorouki met mij medegezonden.quot;
»Gij hebt hem toch niet in \'t leger gebracht, Savary.quot;
»Ik heb hem aan de voorposten gelaten, Sire. Hij wenscht uwe Majesteit zelf te spreken.quot;
«Ik zal hem niet lang laten wachten. Roustan, mijn paard!quot;
En toen zijn kamerdienaar zijn schimmel had gebracht, sprong hij in den zadel en reed, door zijn gevolg vergezeld, naar de plaats, waar prins Dolgorouki zich bevond. Daar
— 45 —
gekomen, sprong hij van het paard af en onderhield zich eenigen tijd met den afgevaardigde, terwijl hij met hem heen en weer wandelde. Toen hij eindelijk het gesprek wenschte af te breken, ging hij tot dicht bij zijn gevolg.
»Als gij mij niet anders te zeggen hebt, prins;quot; zeide hij zoo luide, dat zijn gevolg \'tkon verstaan, sga dan naar keizer Alexander terug en zeg hem, dat ik in \'tgeheel niet aan zulke bepalingen gedacht heb, maar hem wenschte te zien en te spreken; ik zou hem slechts mijn leger getoond, en mij ten aanzien van de voorwaarden op zijn billijkheid beroepen hebben. Hij wil het, welnu, wij zullen vechten; \'t is mijn schuld niet.quot;
Dit zeggende, keerde hij den Russischen prins den rug toe.
«Die menschen daar moeten niet wel bij \'t hoofd zijn,quot; zeide hij tot zijn generaal. uZij willen, dal ik België ontruime en mijn kroon van Italië aan den koning van Sardinië afsta. Italië ontruimen! En zij kunnen mij niet eens uit Ween en verdrijven! O, als die menschen mij eens sloegen wat zouden zij dan van Frankrijk maken! Op mijn woord, wat er ook gebeure, binnen tweemaal vier-en-twintig uren zal ik hen voor hun euvelmoed gestraft hebben.quot;
Hij steeg niet weder te paard; maar wandelde met de handen op den rug naar zijn kamp. Daar kwam hij bij een wachtpost. Een oud sergeant, die onlangs bij Marengo het kruis van \'t legioen uit handen van Napoleon ontvangen had, zat zijn pijp te stoppen. Toen hij den keizer zag aankomen, rees hij op en sloeg aan.
«Sergeant Bercier zeide de keizer, die den man herkende , met wien hij zich op \'t slagveld van Marengo een geruimen tijd over diens pleegzoon Félix onderhouden had. quot;Die daar,quot; en hij wees naar \'t leger der verbondenen, »zijn voornemens, ons met huid en haar te verslinden.quot;
— 46 —
»Daar zullen ze werk genoeg aan hebben, Sire,quot;antwoordde Bercier op onverschilligen toon. »We zullen ons dwars leggen, dat verzeker ik u.quot;
Luidkeels begon de keizer te lachen.
«Gij hebt gelijk, Bercier,quot; zeide hij. »We zullen ons dwars leggen, dan stikken ze aan ons.quot;
Toen knikte hij Athanase toe, sprong op zijn paard en reed naar zijn barak terug.
»Félix,quot; zeide Athanase Bercier den namiddag van dien dag tegen zijn pleegzoon, toen deze bij hem in \'t bivouac kwam. »Ik heb van morgen den keizer gesproken.quot;
»Den keizer, vader?quot; zeide deze. »Nu scherst gij. Zijne Majesteit heeft wel wat anders in \'t hoofd, dan met ons te praten.quot;
)gt;En toch is \'t waar, mijn jongen. En ik heb hem aan \'t lachen gemaakt ook.quot;
En hij vertelde zijn pleegzoon, wat hij aan de voorposten met den keizer gesproken had.
»Félix, wat hebt gij daar voor een papier?quot; zoo eindigde hij.
»Dat is de proclamatie van den keizer, vader, welke zoo even in \'t leger verspreid is.quot;
«Lees ons die eens voor, mijn jongen,quot; hernam Bercier.
«Ja, lees ons de proclamatie voor,quot; riepen al de soldaten, die om \'t vuur van de bivouac gezeten waren.
«Volgaarne,quot; zeide Félix, en hij begon;
«Soldaten, het Russische leger staat vóór u, om het Oos-tenrijksche van Ulm te wreken; \'t zijn dezelfde bataljons, welke gij te H o 11 a b r u n geslagen en onophoudelijk tot hier vervolgd hebt. De stellingen, welke wij hebben bezet, zijn geducht, en als zij oprukken, om mijn rechtervleugel te overvallen, zullen zij hun flank bloot geven. Soldaten! Ik zelf zal
— 47 —
uwe batailjons aanvoeren: ik zal ver van \'t vuur blijven, als gij, met uw gewone dapperheid, de vijandelijke gelederen in wanorde en verwarring brengt. Maar, mocht de overwinning een oogenblik twijfelachtig wezen, dan zoudt ge uw keizer zich aan de eerste kogels zien blootstellen: want de overwinning mag niet twijfelachtig zijn op een dag, waarvan de eer der Fransche infanterie, waarvan de eer der geheele natie afhangt.quot;
«Ferm gezegd, inderdaad,quot; zeide Bercier. «Zoo\'n taal doet iemand goed.quot;
»Hoe hij den soldaat zijn plichten onder \'t oog weet te brengen, zeide een ander. «Noodzaakt hij ons niet tot vechten, als hij ons bedreigt, zich aan \'tvuur te zullen bloot stellen, indien wij niet zorgen, dat we overwinnen?quot;
8En hij zou hel doen ook,quot; voegde een derde er bij. »Dat hebben we bij A r c o 1 a gezien , niet waar, Benoit 9quot; hernam Bercier tot den eersten spreker. «Doch ga voort Félix.quot;
»Deze overwinning zal onze veldtocht eindigen,quot; vervolgde Félix, «en wij zullen naar onze winterkwartieren terugkee-ren. Nieuwe legers, die in Frankrijk gelicht worden, zullen zich bij ons aansluiten, en dan zal de vrede, welken ik sluiten zal, mijn volk, uwer en mijner waardig zijn.quot;
«Ja, wij zullen ze overwinnen,quot; riep Benoit, »die barbaren uit het Noorden, en die Oostenrijkers, welke wij reeds in Italië zoo dikwerf voor ons hebben uitgejaagd.quot;
«Dat zullen wij, en dien keizer van Busland naar zijn ijsberenland terugjagen,quot; voegde Bercier er bij.
In dien zin spraken allen. Zoozeer waren die mannen er van overtuigd, dat hun keizer overwinnen moest, dat geen hunner aan die overwinning twijfelde. Inderdaad, het was een der loovermiddelen van Napoleon, waarmede hij zijn solda-
— 48 —
ten wist te begeesteren, en die zijn opgewonden proclamatien moesten helpen bevorderen: het middel, waardoor hij hun de zekerheid der overwinning wist in te boezemen.
Doch ik ben \'t mijn lezeressen en lezers verschuldigd, hun \'t een en ander mede te deelen aangaande Félix en zijn pleegvader, dien wij daar zoo als op een uit de lucht zagen vallen. Ik wil ook gaarne aan die verplichting voldoen.
Acht dagen na \'skeizers bezoek op de school te Brienne was er van \'t ministerie van oorlog bij den directeur een verzegeld pakket gekomen: de aanstelling van Félix de Fonta-nes tot sousluitenant bij het leger van Italië, met bijvoeging van het noodige geld om zich een monteering aan te schaffen en de reiskosten te bestrijden; daar hij zich terstond naar zijn regiment moest begeven. Hoe onze knaap te moede was en hoe zijn kameraden hem geluk wenschten! De directeur echter was er niet verwonderd over: want de keizer had hem, vóór hij vertrok, met de meeste belangstelling naar Félix\'s bekwaamheden en karakter ondervraagd en zich zelfs de lijsten laten voorleggen.
Hoe vader Bercier verbaasd stond, toen hij daar op t onverwachts zijn pleegzoon als sousluitenant zag verschimen. Maar nog meer was hij verwonderd, toen, op \'tveld van Marengo, de keizer naar hem vroeg en hij uit het gelid moest komen, toen de groote man hem voor \'tgansche regiment prees, omdat hij zich \'t lot van een arme wees had aangetrokken, en hem zulk een uitmuntende opvoeding had geschonken. En zijn vreugde steeg ten top, toen zijn keizer hem eigenhandig het kruis van \'t legioen van eer overreikte, hetwelk hij, nevens zoovele dapperen, op dat zelfde slagveld had verdiend.
ïElke droppel van mijn bloed, had hij tegen Félix gezegd, toen de wapenschouwing afgeloopen en de keizer vertrokken
— 49 —
was, »e!ke droppel van mijn bloed is aan den keizer gewijd. Met vreugd zal ik voor hem sterven.quot;
Félix diende wel in \'t zelfde regiment, maar bij een andere compagnie dan zijn pleegvader. Dat regiment was met andere uit Italië opontboden , om \'t leger in D u i t s c h-land te vergrooien. Het lag nu op de vlakte bij Aus t er-li t z, om nieuwe blijken van moed te geven.
4
Se driekeizersslag.
Keizer Napoleon gunde zich geen rust op dien eersten December. Hoe had de groote man \'took kunnen doen in, \'t vooruitzicht van een beslissenden veldslag? Den geheelen dag reed hij de bivouakken door, regiment voor regiment in oogen-schouw nemende en overal een woord sprekende, dat moed moest inboezemen. En dezelfde mannen, die een paar dagen gemord hadden, omdat hun keizer een rugwaartsche beweging maakte en zelfs durfden vermoeden, dat hij bang was voor de «barbaren uit het Noorden,quot; diezelfde mannen juichten hem nu met des te meer geestdrift toe, nu zij wisten, dat hun vermoeden ongegrond geweest en de veldslag op handen was. Het gelaat van Napoleon schitterde van vreugde en dat gaf moed en vertrouwen aan zijn soldaten. Want nu zijn leger versterkt was met het corps uit B o h e m e n, wist de keizer, dat hij overwinnen zou. Met zijn adelaarsblik onderzocht hij de artillerieparken en veldbatterijen, met kortheid en kracht gaf hij officiers en kannonniers hun instructiën. Maar niet alleen die werktuigen der verwoesting bezoch; hij, ook de ambulancen en vervoermiddelen voor gewonden nam
— 51 —
hij in oogenschouw, om daarna in zijn bivouac terug te kee-ren en zijn eenvoudigen maaltijd te gebruiken. Toen verzamelde hij al zijn maarschalken en generaals om zich heen en wees hun de plaatsen aan, waar zij zich den volgenden dag te posteeren hadden.
Ook zelfs toen de avond viel, en dat was vroeg, want het was December, nam de keizer nog geen rust. In zijn pelsjas gewikkeld, zijn rechterhand als naar gewoonte tus-schen de borst van zijn kleed gestoken en slechts door eenige generaals gevolgd, ging hij nog eens de voorposten bezoeken. Daar nadert hem sergeant Bercier.
»Sire,quot; zegt hij, terwijl hij op de proclamatie doelt, «Sire! Gij zult niet noodig hebben, uw leven te wagen. Ik beloof u, uit naam van al de grenadiers van \'t leger, dat gij slechts met uw oogen te strijden hebt, en dat wij u morgen de vaandels en \'t geschut van de Russische armée zullen brengen om den verjaardag van uwe kroning te vieren.quot;
»Dat zal de ruiker zijn, dien wij u zullen aanbieden,quot; riep men van alle kanten.
En op \'t zelfde oogenblik neemt Bercier de stroobos, die hem dien nacht tot leger moest dienen, steekt die aan, zwaait haar brandende als een fakkel door de lucht, en roept:
»Leve de keizer! Leve Napoleon de groote!quot;
Terstond volgen al de grenadiers hem na, het vreemde vuurwerk verbreidt zich langs de rijen der soldaten en, tusschen 50,000 van die fakkels heen en onder \'tgejuch zijner krijgers, keert Napoleon tevreden naar zijn barak terug.
«Mijne heeren,quot; zegt hij tot de generaals, die hem omringen. xgt;Mijne heeren, dit is de schoonste avond van mijn leven.quot;
En met een gevoel van innig genoegen wierp hij zich op het stroo, dat ook hem tot legerstede moest dienen, en toen
— 52 —
Roust an en Constant hem smeekten, zich toch in warmer kleeding te -wikkelen, zeide hij glimlachend:
«Maakt maar een goed vuur aan, en laat mij slapen, als een soldaat, die morgen een heeten dag voor zich heeft.quot;
Daarop drukte hij zijn hoofd in \'t stroo en viel in slaap, een slaap zoo rustig, als ware hij bij keizerin Josephine in de Tuilleriën geweest.
Niet ver van \'t bivouac van Anathase Bercier was dat, waarbij onze sousluitenant Féltx zich bevond. Behalve den schildwacht die op post stond, sliepen allen om hem. Maar hij kon niet slapen. Hij had zich half opgericht van zijn legerstede en, met het hoofd gesteund op den arm, staarde hij in het vuur, dat reeds begon te verflauwen. Verschillende gevoelens doorkruisten zijn brein en beletten hem \'t slapen, \'t Was de eerste maal, dat hij onder \'toog van zijn keizer zou strijden, van zijn keizer, wiens tegenwoordigheid een geheel leger bezielde en die daar ginds in die armoedige barak lag te slapen — of — even als hij over den dag van morgen lag te peinzen. Daar gingen zij voorbij hem, de dagen zijner kindsheid, de dagen toen de goede Marion nog leefde, aan wie hij, naast God, zijn leven had te danken, door wie hij was geworden wat hij nu was. Hij dacht nog aan haar, hoe ze hem gekust had, toen hij naar de school te Brienne vertrok en hem aangemaand om toch goed op te passen en het voorbeeld van generaal Bonaparte voor oogen te hebben, die op dezelfde school zijn glorierijken loopbaan was begonnen. Toen hadden haar de tranen in de oogen gestaan, haar die zoo weinig weende, en \'t was hem geweest, of hij haar nimmer zou wederzien. En zijn voorgevoel had hem niet bedrogen, de tijding van haar dood was hem te Brienne geworden en had hem bittere tranen gekost. Aan haar dacht hij, terwijl hij daar in \'tvuur staarde. O, had zij hem kunnen
— 53 —
zien, zooals hij daar zat, in den nacht vóór den strijd. Daarvan had ze verzekerd kunnen zijn, dat hij den naam dien hij droeg, eer zou aandoen. Den naam dien hij droeg! Nooit had hij \'t gewicht van dien naam zoo zeer gevoeld als thans, nu hij hem eer zou moeten aandoen, nu hij zijn eigene woorden zou bevestigen, welke hij te Brienne tot den keizer had gesproken: «sedert de republiek alle adellijke titels heeft afgeschaft , bestaat er geen andere adel, dan die zich door eigen verdiensten boven allen onderscheidt.quot; Toch kwam het denkbeeld bij hem op, wat hij thans zou zijn, indien geen revolutie zijn vader op \'t schavot had gebracht en hem niet zijn adellijke rechten had ontnomen. Maar hij wierp dat denkbeeld ver van zich; \'t zou hem ontevreden maken met den stand, in welken hij zich bevond. En ontevreden — dat was hij niet. Daartoe had hij geen reden. En was \'t ook niet beter zoo? Mocht hij soms morgen naast zooveel anderen den dood op \'t slagveld vinden, vader noch moeder zou om hem treuren gt; geen dierbare hand zou zijn wapenschild met rouw omfloersen en onder zijn naam den datum van zijn sterven plaatsen.
En een sombere wolk trok over zijn voorhoofd: want de gedachte aan den dood is pijnlijk voor een zeventienjarige verbeelding. Hij wierp haar dan ook verre van zich, nam een paar houten, wierp die op het vuur, dat weer opvlamde, en met die vlam verdwenen ook de sombere spoken van zijn ontstelde phantaisie. Andere beelden traden nu te voorschijn: beelden van overwinning en roem, beelden van slaggewoel en strijd, en hij was op \'tpunt van in slaap te vallen, toen hij zachtkens op zijn schouder voelde kloppen en verschrikt overeind sprong.
»Ik ben \'t, Félix,quot; zeide de oude Bercier, want deze was \'t.
«Gij hier, vader?quot; zeide Félix.
)gt;Ik kon niet slapen en voelde behoefte, om u vóór den strijd nog eenmaal de hand te drukken. Ik dacht u echter slapende te vinden, en zou u niet gewekt hebben.quot;
»Ik was nog wakker, vader,quot; zeide de jongeling, terwijl hij zich met den ouden man eenige schreden van zijn slapende kameraden verwijderde.
«Toch niet uit vrees, mijn jongen?quot;
BUit vrees, vader? De pleegzoon van Athanase Bercier heeft geleerd niet te weten, wat vrees is.quot;
))Toch is \'t mogelijk, dat gij op morgen bij \'t begin van den slag vrees voelt, mijn jongen. Laat u dat niet ontmoedigen. Als gij eerst het kruit hebt geroken, als u eerst de kogels om de ooren snorren en gij letterlijk doof zijt van het bulderen der kanonnen, dan ziet gij geen kogels meer, geen dood of gevaar, dan komt er een geest van dapperheid in u, een verwoede dapperheid, die u midden in de vijandelijke benden zou doen storten, al waren er duizend tegen een.quot;
»Ik begrijp u, vader,quot; antwoordde Félix, terwijl hij hem de hand drukte. »Wees er van verzekerd, dat ik u en den naam dien ik draag, geen oneer zal aandoen.quot;
»Dat weet ik, Félix. En al zoudt gij \'twillen doen; onder \'t oog van uw keizer zoudt gij geen lafaard kunnen wezen. O, Félix, waar die groote man tegenwoordig is, doet men wonderen.quot;
«Dat voelde ik nog heden avond, vader, toen wij dat schoone vuurwerk te zijner eer afstaken. Mij dunkt, als toen de vijand gekomen was, dan zou ik als een leeuw gevochten hebben.quot;
«Recht zoo, mijn jongen. Doch mijn komst heeft nog een andere reden. Félix, de dag van morgen zal een heete dag zijn.quot;
«Hoe dat, vader?quot;
sWe hebben onzen keizer beloofd, dat wij met onze armen, hij slechts met het oog zou behoeven te strijden.quot;
»Welnu ...
»Welnu, \'t Kon wel zijn, dat ik u heden avond voor \'t laatst sprak.quot;
De stem van den grenadier was somber geworden. Ook Félix hart werd beklemd.
»Gi] wilt daarmede zeggen, vader ..
«Ik wil daarmede zeggen, mijn jongen, dat ik een voorgevoel heb ...quot;
»Een voorgevoel . . . !quot;
»Dat ik morgen voor mijn keizer het loven zal laten. Dat is niets, mijn jongen, \'t Is de bestemming van den soldaat. Als de Fransche adelaars slechts overwinnen, is de overwinning niet te duur gekocht met het bloed van Frankrijks dappere kinderen. Maar gij weet het, ik heb nog een stokoude moeder. Hier is een pakje met geld en geldswaarde. Wanneer ik val, wilt gij haar dan mijn dood melden en haar \'t geld sturen? Nog iets, als wij overwinnen, zoek dan mijn lijk op het slagveld, neem mij \'t kruis van de borst en zend dat ook aan haar.quot;
«Maar vader, welke sombere gedachten. En als i k dan sneuvel?quot;
«Gij zult niet sneuvelen, Félix. \'tZelfde voorgevoel zegt het mij. Nu heb ik nog een zaak. Toen Marion sterven zou, overhandigde zij mij dit medaillon, hetwelk de baronnes uw moeder haar op haar sterfbed had gegeven als een bewijs van dankbaarheid voor hare trouwe liefde. Dit medaillon had zij voor u bestemd, zoodra gij luitenant zoudt worden. Ik nam het van haar over met de belofte van \'t u op dien tijd te geven. Ziedaar het medaillon, \'t portret uwer moeder staat er in. Het is \'teenige, wat u van uwe familie is overgebleven.quot;
— 56 -
»Ik dank u, vader,quot; antwoordde Felix, terwijl hij het medaillon kuste en in zijn borst verborg. »Maar laat die treurige gedachten aan sterven en dood varen, en spreken wij liever over \'tgenoegen, dat wij zullen smaken, als wij elkander na de overwinning terugzien.
«Thans niet, Félix. Ik moet naar mijn bivouac terug en jij moet trachten, een weinig te slapen. Wat mij aangaat, ik ben gewoon aan vermoeienissen. Maar gij zijt jong en hebt rust noodig. \'t Zal morgen een vermoeiende dag zijn. Vaarwel dus mijn jongen en mocht gij mij niet wederzien, denk dan nog steeds aan uw vader, die u zoo lief had en blijf altijd een man van eer en een dapper soldaat.quot;
Dit zeggende, omhelsde hij Félix en verwijderde zich. Deze oogde hem zwijgend na, daarop borg hij het pakje, hetwelk Bercier hem gegeven had, ging naar zijn bivouac terug, wierp nog wat hout op \'t vuur: dat weder begon te minderen, legde zich neder en was weldra in een diepen slaap gedompeld, waarin hij keizer, slagveld, alles vergat en droomde van den tijd, toen hij als kind aan de hand van Marion speelde.
Reeds om één uur des morgens was de keizer weer te paard en reed nog eenmaal zelf de voorposten langs, waar hij zich onderrichtte, of men iets van het vijandelijke leger vernomen had. Hij vernam daar, dat de Russen den geheelen nacht feest schenen gevierd te hebben, terwijl hij van zijn spionnen hoorde, dat zij die Oostenrijksche officieren met verachting behandeld hadden, welke hun geraden hadden, de Fransche legermacht niet zoo gering te stellen.
\'t Scheen, dat de zon aarzelde om door te breken, als vreesde zij een dag te zullen beschijnen, die zulk een bloedig slagveld zou verlichten. Een dikke mist bedekte het veld van Austerlitz en de beide legers voor elkanders oogen. Zoo
— 57 —
dicht was de nevel, dat men geen tien schreden voor zich kon uitzien.
»Die mist is een trouw bondgenoot voor ons,quot; zeide de keizer tegen zijn maarschalken. »Zij zal onze bewegingen voor den vijand verbergen. Zorgt, dat alle soldaten in stilte hun wapens opnemen, leder op zijn aangewezen post, mijne heeren!quot;
Allen voldoen aan de gegeven order. Lannes heeft het bevel over den linkervleugel, onder hem zijn Suchet en Carafelli , Bernadotte staat aan \'t hoofd van \'t centrum, Rivaud en Drouet bevelen onder zijn toezicht, aan Soult is de rechtervleugel toevertrouwd; zijn macht bestaat uit de divisiën van Vandamme , Saint-Hilaire en Le Grand. Murat voert bevel over de cavalerie en heeft zijn standplaats tus-schen den linkervleugel en het centrum. De keizer zelf met Berthier, Jünot en zijn geheelen staf, beveelt de reserve, bestaande uit tien bataljons van zijn garde, tien van generaal Oudinot en veertig stukken geschut.
Zoodra deze evolutiën zijn volbracht en de troepen in slagorde staan, rent Napoleon in gestrekten draf langs het front van \'t leger.
«Soldaten,quot; zegt hij. «Wij moeten dezen veldtocht eindigen door een donderslag, die den trots onzer vijanden verbrijzelt.quot;
Op verschillende manieren weet hij de geestdrift der zijnen te ontvlammen. Bij \'t acht-en-twintigste regiment houdt hij even stil:
»Ik hoop, dat de Normandiërs zich heden zullen onderscheiden,quot; zegt hij en rent voort. Bij\'t zeven en vijftigste is zijn taal:
«Herinnert u, dat ik u het verschrikkelijke regiment heb genoemd.quot;
Op al die toespraken antwoorden de soldaten met hun: «Leve de keizer!quot;
— 58 —
\'tis zeven ure. Langzaam begint de mist op te trekken. De keizer rijdt naar de door hem gekozen hoogte, van waar zijn adelaarsblik het geheele slagveld kan overzien. Daar is hij, omgeven van zijn maarschalken en adjudanten.
«De mist trekt op, mijne heeren,quot; zegt hij. »De zon zal straks doorbreken. Ha, daar begint de vijand zich te bewegen.quot;
En reeds doet zich een hevig kanonvuur aan den rechtervleugel hooren. Reeds meenen de Russen, dat zij die in wanorde hebben gebracht; daar snelt Davoüst met zijn dapperen toe en drijft hen terug. Soult krijgt bevel, de hoogten van P r a t z e n van achteren en aan de linkerzijde aan te tasten. Te vergeefs poogt Kutusow, die te laat zijn fout inziet, deze gewichtige stelling niet krachtiger bezet te hebben, haar te behouden; na een bloedige worsteling van twee geheele uren, is hij genoodzaakt de hoogten met al haar geschut aan den dapperen maarschalk over te laten. Door deze manoeuvre bestoken de Franschen het centrum en den linkervleugel van den vijand, die dus afgesneden is van het hoofdleger, waardoor alle hoop om de zaken te herstellen voor de bondgenoo-ten verloren is.
Nu trekt Soult naar de hoogten van Blasowitz, Lan-nes links in de richting ven K r u h en H o 11 o w i t z, om gelegenheid tot den aanval te geven van de cavalerie van Mura.t , welke hij met de division aan Bernadotte moest ondersteunen. Weldra zijn de hoogten van Blasowitz, Kruh en Hollowitz veroverd; overal wordt de vijand in het nauw gebracht, in zijn centrum, zoowel als in zijn beide vleugels, waarvan de rechter reeds geheel vernield is. Twee der dapperste bataljons hebben zich in hun ijver te ver gewaagd; \'tzijn die, bij welke Bercier en Félix dienen. De jongeling, die een enkel oogenblik bij \'t bulderen der kanonnen gesidderd had, had het volgende alle vrees uitge-
- 59 —
schud. Hoe velen er aan zijn zijde vielen, die dood diende slechts om hem aan te vuren, hen te wreken. Daar valt zijn luitenant, en hij neemt zijn plaats in. Steeds aan het hoofd van zijn peloton, rukt hij immer voorwaarts. Reeds is zijn chacot dooi twee kogels doorboord, hij heeft het wel gevoeld, maar hem slechts telkenmaal terecht gezet. Daar komt de Russische cavalerie aanrennen, door den keizer afgezonden, om met de reserve het centrum te herstellen. Nog eenige oogenblikken en \'t is met de beide dappere bataljons gedaan. Maar ook Napoleon, wiens oog niets ontsnapt, heeft hun gevaar gezien.
»Bessières, Bessiéres, roept hij. «Terstond uwe onver-winnelijken naar den rechtervleugel.quot;
Nauwelijks heeft de keizer dat gezegd, of Rapp vliegt aan het hoofd van de keizerlijke garde te paard voort, bliksemsnel rijden zij naar de plaats des gevaars, en juist bij tijds houden zij stand tegen de garde van keizer Alexander.
»En waarom moeten wij hier stil blijven? Waarom mogen wij geen deel aan den strijd nemen? Laat ook ons oprukken, Sire!quot; mort de garde te voet.
Dat is de vierde maal, dat zij het den keizer vraagt en \'t haar geweigerd wordt. Thans wordt zij woedend en stampt van ongeduld op den grond.
»Voor ons is er nooit iets,quot; roept een soldaat uit, terwijl hem de tranen van woede in de oogen springen en hij zijn geweer wegwerpt.
«Soldaten,quot; zegt de keizer. «Ook gij behaalt roem, blijft slechts bedaard. Uwe onbeweeglijkheid is strijden en overwinnen.\'\'
Weldra komt Rapp terug, bloedend, met gebroken degen, bedekt met stof en zwart van den kruitdamp: hij brengt vorst Re pu in mede, die hij gevangen heeft genomen.
Intusschen aanschouwen de keizers Alexander en Frans van de hoogten van A u s t e r 1 i 1 z, hoe de Russische keizerlijke garde in \'t nauw wordt gebracht, hoe zij reeds haar kolonel en twee standaards verloren heeft. Terstond zenden zij haar ondersteuning: maar Bernadotte trekt derwaarts en de garde en al haar vaandels en geschut vallen in handen der Franschen. Ook prins Constantijn is onder de gevangenen.
\'t Was intusschen geen gemakkelijke overwinning, die overwinning bij Austerlitz. Wèl toonden de bondgenooten, dat zij een waardige partij voor den overwinnaar van M a-r e n g o waren en spanden zij ook nu nog hun laatste krachten in. Nogmaals tracht het centrum zich te vereenigen, en een positie te vinden aan de oevers van een bevroren meertje. Derwaarts begeeft zich Napoleon met twintig stukken geschut. »Zal ik ze met schroot uit elkander schieten, Sire?quot; vraagt Berthier. ))Gij moet ze vernietigen,quot; antwoordt de keizer.
Terstond worden de kanonnen gericht op de troepen, op het ijs, dat aan alle kanten barst en een ijselijk graf opent, hetwelk de ongelukkigen, die er op zijn, verzwelgt met hen, die over \'t meertje hun heil in de vlucht willen zoeken. Allen komen om, of moeten zich gevangen geven. De overwinning is volkomen. Vijftigduizend zijn gesneuveld, een onnoemelijk aantal gekwetst, ongeveer veertigduizend gevangen genomen, veertig vaandels, tweehonderd kanonnen, vierhonderd geschutwagens en tal van paarden zijn de vruchten van dien vreese-lijken dag. Keizer Napoleon had den Driekeizersslag ■) ge-
\') Zoo hebben de Eransche soldaten langen tijd dien slag genoemd; anderen noemden hem den verjaringsslag, Napoleok echter gaf hem den naam van slag bij Austerlitz, en onder dezen naam is hij nog steeds bekend.
— 61 —
wonnen: op een bloedige wijs had hij den eersten verjaardag zijner kroning gevierd.
Vroeger viel de avond over \'tbloedig slagveld, waarop de lijken van Franschen, Russen en Oostenrijkers zoo kalm bij elkander lagen en verscheen de maan bloedrood aan den be-misten horizon, als bad zij zich in die kleur gehuld uit schaamte, dat zij zulk een tooneel zou verlichten. Zij zou dat ook niet doen: want de nevel, die zich eerst over de aarde wilde verbreiden, trok op en bleef aan de lucht hangen, waardoor zij de fakkel van den nacht belette, haar bleek schijnsel op die nog bleeker gezichten te verspreiden, aan wier doodstrekken zij een te spookachtig aanzien zou gegeven hebben. Honderden lichtjes zwierven over \'tslagveld rond, als meteoren over een kerkhof, \'t Waren de lantarens van de hospitaalsoldaten, wier roeping begon, toen die hunner makkers geëindigd was. Met hun heelmeesters aan \'t hoofd en voorzien van lichte draagbaren zwierven zij rond, om te redden, wat nog te redden was, om de gekwetsten op te nemen, onverschillig of t vrienden of vijanden waren. Een edele taak, die de wonden heelt, door het monster oorlog geslagen, die tracht te behouden, wat door dat gedrocht ten verderve was gedoemd en menigeen aan den dood ontrukt, dien de koning der verschrikking reeds in zijn klauwen had omvat. Bij een dezer groepen, die hare patiënten op de plaats zoekt, waar hij zelf gestreden heeft en waar ook \'t bataljon van zijn pleegvader in \'t vuur is geweest, heeft zich de jonge Félix gevoegd. Zijn hoofd is omwonden met een doek, tengevolge van een schram, hem door een russischen sabelhouw toegebracht, een lichte wond in vergelijking met wat ze had kunnen zijn, indien hij den houw niet bij tijds had ontweken, die er op was aangelegd, om hem den kop te kloven. Overigens heeft hij geen letsel bekomen, en is onverzeerd uit het
— 62 —
bloedbad teruggekomen. Maar zijn braven pleegvader, de dappere Bercier, is niet met de zijnen teruggekeerd. In \'t slaggewoel was de jongeling te veel met den strijd bezig, dan dat hij om den ouden man zou gedacht hebben, maar nauwelijks was de kamp geëindigd, of quot;t gesprek van den vorigen avond drong zich mei dubbele kracht bij hem op. Zijn eerste beweging was, naar den ouden man te vragen, hem op te zoeken. Hij vond hem niet. Nevens zoo menigeen zijner makkers, was hij op \'t slagveld blijven liggen.
Maar ook te gelijk met de herinnering aan de voorgevoelens van den braven man, kwam de belofte bij hem op, welke hij zijn pleegvader gedaan had. En daarom had hij, ondanks zijn vermoeidheid en de behoefte welke hij gevoelde aan voedsel en rust, op het slagveld rondgezworven, om den gesneuvelde te vinden en zich, toen de duisternis viel, bij een troep hospitaalsoldaten gevoegd, van wie hij een hunner lantarens had gekregen, om zelf te zoeken, wat hij hoopte te vinden. Maar vruchteloos bleef al zijn pogen, hij voelde zijn krachten hem begeven en de wond aan zijn hoofd werd door \'t bukken langs zoo pijnlijker.
j»Gij moest naar uw bivouac gaan en rust nemen, sousluitenant,quot; zeide de heelmeester, bij wiens onderhebbenden Félix zich gevoegd had, tot hem.
«Maar ik zoek mijn vader, mijnheer,quot; zeide Félix. »Ik heb hem beloofd, dat ik hem zou opzoeken, als hij niet terugkeerde uit den strijd.quot;
»\'t Zal u moeilijk zijn, hem hier te vinden, waai\' de lijken op hoopen liggen.quot;
»En toch moet hij hier gevallen zijn. Zie maar, \'t zijn zijn krijgsmakkers, die hier liggen.quot;
«Maar gij zult u zelf te veel vermoeien, en uw hoofdwond zal verergeren.quot;
— 63 —
«Nu dan, nog dezen eenen hoop, als ik u bidden mag.quot;
En weder gaf de chirurgijn-majoor zijn soldaten bevel, die menschen van elkander te nemen, welke dwars over elkander lagen, soms met paarden er tusschen, een bezigheid) welke zij reeds meermalen ten gevalle van onzen sousluitenant gedaan, ofschoon hun order slechts medebracht, de nog levende gekwetsten, zooals zij er bij duizendenden lagen en die erbarmelijk om hulp smeekten, te helpen, \'t Is waar, zij hadden bij die opruimingen reeds een enkelen nog levenden onder de dooden bedolven gevonden en konden zich dus daarmede verantwoorden; het omhalen dier hoopen hield hen echter te veel op en belette hun, al die hulp toe te brengen, welke zij wenschten. Toch had hun chirurgijn-majoor, die een goede kennis van Felix was en altijd schik in den fikschen sousluitenant gehad had, hun \'t bevolen en aan zijn bevel moesten zij gehoorzamen.
«Maar \'tis de laatste, sousluitenant,quot; zeide de chirurgijnmajoor. «Deze hoopen moeten wij tot morgen laten; er zijn te veel gekwetsten, die oogenblikkelijke hulp vereischen, dan dat wij ons met de dooden kunnen ophouden.quot;
De soldaten namen de bovenste dooden van den hoop af, toen een reeds stijf geworden paard, daarna nog eenige dooden.
»0, mijn God! Daar is hij!quot; riep Félix uit, en wierp zich op \'t lijk van den dapperen sergeant.
»Sta op, luitenant,quot; zeide de chirurgijn-majoor, ))en laat mij zien, of hij nog leeft.quot;
Félix stond op. De jongeling, die dezen morgen onverschrokken den dood had getrotseerd te midden der fluitende kogels en der flikkerende zwaarden, schreide als een kind. Daar lag de brave man: zijn verstijfde handen omklemden nog een Russisch vaandel, dat hij zeker op den vijand veroverd en welke heldendaad hem waarschijnlijk het leven gekost had.
— 64 —
»Hij is dood!quot; zeide hij. «Zijn handen zijn reeds verstijfd.quot;
»Hij is niet dood,quot; zeide de chirurgijn-majoor. »En als hij in \'t leven blijft, hebt gij hem dat behouden. Want als hij onder dien hoop dooden was blijven liggen en de nachtvorst hem had aangetast, zou hij morgen dood zijn geweest. Neemt hem op en brengt hem naar \'t hospitaalbeval hij een paar soldaten. j)Zijn wonden zijn van dien aard, dat zij daar moeten verbonden worden.quot;
»Ik dank u, mijnheer,quot; zeide Félix, terwijl hij den chirurgijn-majoor de hand drukte. «Gij geeft door uw vriendelijke welwillendheid aan twee menschen \'t leven weder.quot;
En hij volgde de baar naar \'t veldhospitaal, terwijl hij zelf de soldaten met de lantaren voorlichtte en de vaan droeg, die de dappere Bercier veroverd had.
Den dag na den slag van Austerlitz deed Napoleon een proclamatie onder \'t leger verspreiden, waarin hij zijne soldaten prees voor den door hen betoonden moed. Den daarop volgenden dag gaf Napoleon twee decreten uit, bij welke hij toonde, hoe hij zijn soldaten wist te beloonen voor hun dapperheid. Bij het eerste verzekerde hij aan de weduwen der gesneuvelde generaals een levenslang pensioen van 6000 francs, aan die der kolonels en majoors 2400, aan die der kapiteins 1200, aan die der luitenants en sousluitenants 800 en aan die der soldaten 200 francs. Bij het tweede nam hij al de kinderen der gesneuvelden van alle rangen als de zijne aan en beloofde ze op zijn kosten op te voeden: de jongens in het keizerlijk paleis van Rambouillet en de meisjes in dat van Sint Germain. Op den gevorderden leeftijd zou hij er voor zorgen, de eerste te plaatsen, de laatste uit te huwelijken; terwijl hij aan de knapen verlof gaf om, bij hun doop- en familienamen, dien van Napoleon te voegen.
Toen hij de revue hield over verschillende divisiën van zijn
— 65 —
leger, gaf hij overal blijken van tevredenheid. Zoo kwam hij ook bij de divisie van van Damme, bij \'teerste bataljon van \'t vierde linieregiment, \'t zelfde bij \'t welk vader Bercier diende, \'t Had in den heeten strijd tegen de Russische garde zijn adelaar verloren.
Eensklaps fronsen zich de wenkbrauwen van den keizer, toornig overziet hij de gelederen van \'t bataljon.
»Soldaten!quot; roept hij met donderende stem uit. «Waar is de adelaar gebleven, dien ik u gegeven heb? Gij hadt mij gezworen, dien tot den dood toe te verdedigen.quot;
Een doodelijke stilte heerscht onder \'t geheele bataljon. Daar treedt de majoor vooruit.
«Sire!quot; zegt hij, »de vaandrig is bij den aanval doodgeschoten. Op \'tzelfde oogenblik kregen wij bevel, op den rechtervleugel aan te vallen en eerst toen bemerkten wij, dat onze vaan verdwenen was.quot;
»En wat hebt gij zonder vaan uitgevoerd?quot;
»Sire,quot; antwoordt de majoor. «Wij zijn deze gaan halen, om uwe Majesteit te bidden, ons in ruil een adelaar terug te schenken.quot;
En sergeant Bercier, met den arm in een sluier en een doek om \'thoofd, brengt met een zijner krijgsmakkers de beide door hen overwonnen russiscbe vaandels. De keizer beschouwt ze en schijnt een oogenblik te weifelen.
«Soldaten,quot; zegt hij eindelijk. «Zweert gi] mij, dat niemand uwer \'t verlies van zijn adelaar bemerkt heeft?quot;
«Dat zweren wij!quot; roept bet geheele regiment.
«Zweert gij mij, dat gij allen zoudt gestorven zijn, om het te heroveren, indien gij \'t geweten hadt?quot;
«Dat zweren wij!quot; herhalen allen.
«En zult gij dat bewaren, hetwelk ik u geven zal; want een soldaat, die zijn vaan verloren heeft, heeft alles verloren!quot;
5
— 66 —
«Wij zweren \'tu, Sire!quot; roepen allen nogmaals.
»Welnuherneemt de keizer glimlachend. »Dan neem ik uw vaandels aan en zal u uw adelaar teruggeven.quot;
Ik behoef u wel niet te zeggen, onder welk een donderend gejuich de keizer \'t regiment verliet, om de anderen in oogen-schouw te nemen. \')
■) Deze geheele scène is historisch.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Een ridder uit de negentiende eeuw.
Wat was er reeds sedert drie dagen een onrust en een spanning in de hoofdstad van Oostenrijk. Ieder was benieuwd naar tijdingen uit het leger. Zooveel wist men, dat er een beslissende veldslag moest geleverd zijn. Maar aan welken kant de zege was verbleven, dat wist men niet. Toch waren de Weeners overtuigd, dat die slechts aan de zijde der verbondenen moest wezen. Want tegen zulk een overmacht moest de altijd overwinnende keizer gewisselijk de nederlaag hebben geleden. Zoo zou hij dan toch nu eindelijk eens overwonnen zijn, de man des bloeds, de man, wiens veroveringszucht hun vorstenhuis en hun land reeds zoozeer vernederd had, wiens onophoudelijk oorlogvoeren hun reeds \'t beste har-tebloed gekost had. Overwonnen ! Dat kon niet anders. Was hij zelf niet uit vrees teruggetrokken en had hij zich niet verzoenend tot den Russischen czaar gewend. O, wat zouden zij juichen, wanneer nu de trotsche veroveraar overwonnene was in een vreemd land, misschien wel een gevangene en smeekeling voor zijn leven. Duizenden omringden het paleis van den franschen gezant Talleyrand en maakten dreigende
— 68 —
gebaren, of hieven kreten van overwinning aan, andere duizenden trokken de poort uit, den weg naar Möhringen op, om de eerste te zijn, die de tijding der victorie vernamen. ,,
Daar kwam een koerier aanrennen. Maar \'twas geen oos-tenrijksche, \'t was een fransche, dat zagen zij aan de driekleurige sjerp, die om zijn middel was gebonden en zijn trotsche, overmoedige blik scheen den Weeners te zeggen, dat niet hun keizer maar de zijne overwinnaar was. En toch konden zij \'tniet gelooven. En toch hielden zij \'ter voor, dat het een koerier was, die Talleyrand ging waarschuwen, dat hij in allerijl W e e n e n moest verlaten, omdat de Fransche keizer \'t onderspit had gedolven. En de goede Weeners bleven wachten op een Oostenrijksch koerier, die hun de langverwachte tijding zou brengen.
Daar bewoog zich iets in de verte, dat geleek op den marsch van soldaten. Ha, dat zijn Oostenrijkers of Russen, die der goede burgerij van W e e n e n de tijding van de overwinning komen brengen en zeker een aantal krijgsgevangenen met zich voeren , misschien wol den franschen keizer zelf. In hooggespannen verwachting stonden de Weeners daar te kijken. Maar hoe verstomden hun vroolijke gesprekken, hoe veranderde hun blijde verwachting in droevige werkelijkheid, toen zij, in plaats van Oostenrijksche of Russische uniformen, de zoo gehate fransche kleuren aanschouwden. Wel waren er ook Oostenrijksche en Russische bij, maar die traden ongewapend, met neerhangend hoofd tusschen de gelederen der overwinnaars in.
Met vroolijke krijgsmuziek trokken de zegevierende Fransche soldaten de brug over, de poort door en langs de Gunapendorfer voorstad. Eensklaps commandeerde de bevelvoerende overste shall!quot; \'twas voor \'tgeringe, onaanzienlijke huis, waarin de wereldberoemde componist Joseph Havdn woonde. Vier sol-
daten kregen bevel, zich voor \'thuis van den beroemden man te posteeren, om een eerewacht voor die eenvoudige woning te vormen. Op \'t zelfde oogenblik gaf de kapelmeester een wenk aan de muzikanten en daar hieven zij een den Weeners welbekende melodie uit »de scheppingquot; van den grooten componist aan, de melodie, beginnende met de woorden: »Nun beut die Flur das frische Grün.quot;\' Daar ging het venster van de bovenverdieping open, en \'teerwaardige, met sneeuwwitte lokken omgeven gelaat van den Duitschen componist verscheen voor \'t geopende raam. Dat gelaat was bleek, de lippen beefden, tranen rolden er over die door den ouderdom gerimpelde wangen, tranen om \'t lot van zijn arm vaderland. Want Joseph Haydn was een Duitscher, wat meer zegt, een warm Oostenrijker en gehecht aan zijn vorst. Dat had hij getoond, toen hij in de dagen van ellende en jammer zijn heerlijk: ))Gott erhalte Franz den Kaiserquot; had gecomponeerd, een lied, dat reeds tot vaderlandschen zang in den mond aller Weeners was geworden. Daar stond Haydn en hoorde de heerlijke muziek van zijn oratorium door vreemde instrumenten spelen. Daar stond hij en \'t was, of men met die tonen hem wilde bespotten. Want Joseph Haydn gevoelde de eer niet, welke de overwinnaars hem, den onvergelijkelijken toonkunstenaar, bewezen, in zijn ooren klonken die tonen als hoon en spot. Daar hield de muziek op. De grijsaard boog zich voorover tot het verzamelde volk:
»Gott erhalte Franz den Kaiser,
Unsern guten Kaiser Franz.quot;
begon hij met luide stem te zingen en \'t volk, dat het geliefde lied door den hoogvereerden vader Haydn hoorde aanheffen, viel, reeds bij den tweeden regel in en van alle kanten klonk het volkslied in galmende akkoorden. En \'s grijsaards gelaat verhelderde zich, terwijl hij met de hand de maat
— 70 —
sloeg, links en rechts, als dirigeerde hij een orchest. En de Franschen — zij hadden te veel eerbied voor den grijsaard, te veel achting voor die verhevene uiting van den volksgeest voor een keizer, wiens besluiteloosheid en zwakheid van karakter ongeluk en ramp over zijn volk gebracht had, dan dat zij zich daaraan zouden geërgerd hebben. Stil en ernstig trokken zij tusschen de zingende rijen door, en eerst, toen dat gezang verstomde, begonnen zij hun vroolijke muziek weder en vergezelde die hen op hun wandeling, tot zij op de groote markt waren gekomen, waar men de biljetten van inkwartiering zou uitdealen aan hen, die geen plaats in de kazernen konden erlangen.
Twee dagen na het binnentrekken der Franschen in W e e-n e n, begaf zich de luitenant Félix de Fontanes (want hij was om zijn dapperheid bij Austerlitz door den keizer tot luitenant bevorderd) door een der straten van de stad, om zich naar zijn kwartier te begeven. Aan hel plein vóór de hoofdkerk gekomen, welke hij om moest, klonken hem op eens uit een der donkerste hoeken van dat plein noodkreten in \'toer. \'t Was, dat hoorde hij duidelijk, \'t gillen eener vrouw, die om hulp riep. Onbevreesd als hij was en gewoon te helpen, waar geholpen moest worden, snelde hij den kant uit, van waar \'thulpgeroep nog steeds flauwer en flauwer klonk. Spoedig bevond hij zich op de plaats. Drie fransche officieren, welke hij bij het weinige licht dat van een verafzijnde lantaarn flauw deze plek bescheen, als zoodanig herkende, hadden een jonge dame in hun midden, die zich tegen de overmacht verweerde en het gegil had doen hooren, hetwelk den jongeling had aangelokt. Aan hun walgelijke taal en de wijs waarop zij spraken, bemerkte Félix, dat zij zich alle drie in beschonken toestand bevonden. Moedig als een jonge leeuw en vertrouwende op zijn eigen nuchter-
heid, die hem een groot voordeel op de overmacht moest schenken, trad Feux toe, wierp een der aanvallers op den grond, gaf den anderen een stomp in de borst, die hem een eindweegs deed terugstuiven en had nu nog slechts met den derden te doen, in wien hij niemand anders dan zijn eigen kapitein Chandelle herkende, en die \'t meisje, hetwelk een onmacht nabij was, nog steeds vasthield.
sLaat los!quot; riep hij met kracht.
«Voor jou, luitenant?quot; riep de kapitein, op dien dronkenmans-toon, die van het overvloedig gebruik van sterken drank getuigde.
»Ja voor mij, kapitein,quot; antwoordde Félix op dien beslis-senden toon, die eiken dronkaard ontzag inboezemt.
»En ik zou je zoo maar zonder slag of stoot je liefje overlaten?quot;
»Ik zou \'t u raden, kapitein,quot; hernarn Félix, wiens moed des te sterker werd, toen hij voetstappen hoorde naderen.
«Dan zullen wij vechten, vlasbaard,quot; zeide de kapitein.
«Kapitein, daar komt hulp,quot; waarschuwde Félix. «Tot uw eigen bestwil raad ik u, de deern los te laten.quot;
Deze scheen te begrijpen, dat het zaak werd, aan den eisch des jongelings te voldoen, vooral daar hij bemerkte, dat zijn beide helpers, door den onverwachten aanval verschrikt, en laf, zooals de meeste beschonken menschen zijn, het hazenpad hadden gekozen. Hij liet dus het meisje los.
«\'t Zal je berouwen, luitenant!quot; riep hij hem dreigend achterna, terwijl hij zijn vuist balde. Félix stoorde zich aan die bedreiging niet, nam het half bewustelooze meisje aan den arm en bracht haar van de plaats der aanranding.
«Wees gerust, mejuffrouw,quot; zeide hij, «ik zal u thuis brengen.quot;
»0, God! Ik ben zoo geschrikt!quot; steunde het meisje, dat als een stuk lood aan zijn arm hing.
— 72 —
«Houd u goed,quot; hernam Félix, terwijl hij met haar een der koffiehuizen binnentrad, welke daar bij menigte te ■vinden zijn. Hier beval hij den knecht, een glas helder koud water te geven, waaraan deze voldeed. Die frissche dronk deed de krachten van het meisje herleven. Intusschen had Félix de gelegenheid, bij \'tlicht der koffiekamer, zijn beschermeling wat nader op te nemen. Hoe eenvoudig ook haar kleeding was, hij bemerkte wel, dat zij tot een hoogeren stand behoorde, dat deden haar gelaat en hare manieren hem terstond bespeuren. Zij van haar kant waagde het, de oogen op den jongeling te slaan, die haar zoo edelmoedig gered en haar zijn verder geleide toegezegd had, en ook dat onderzoek was bevredigend. Want met die gevatheid, zoo eigen aan de vrouw, had zij \'tplan opgevat, om, indien haar bevrijder een ruw soldaat was, zich niet verder aan hem toe vertrouwen, hem eenvoudig voor zijn tijdige hulp te bedanken en vervolgens een rijtuig te laten voorkomen, waarmede zij zich naar huis kon begeven. Maar toen zij dat fatsoenlijke, innemende gelaat eenige oogenblikken beschouwd had, begreep zij met diezelfde gevatheid, dat het een beleediging zou zijn, haar redder aangedaan, een beleediging, welke hij niet aan haar verdiend had. Daarenboven had zij eenigszins flauw de woorden «vechtenquot; en met nog minder duidelijkheid, toch ook als in een droom, de bedreiging van den kapitein gehoord, en rekende zich verplicht, den jongeling te smeeken, om harentwil geen duel aan te gaan. Ook begreep zij, met dezelfde snelheid van gedachte, dat zij, ofschoon de luitenant haar niet kende, toch aan zich zelf verplicht was, hem de aanleiding tot het ongeval mede te deelen, opdat hij haar niet zou houden voor een dier deernen, die alleen en zonder geleide langs de straat zwerven en voor wie zulk een ontmoeting zeer gewenscht is.
— 73 —
\'t Was of beiden elkanders gedachten raadden. Daar echter een koffiehuiszaal geen geschikte plaats voor een dame was, om hare mededeelingen te doen, betaalde Felix zijn vertering en stond op. Zwijgend verlieten zij het koffiehuis. Op straat gekomen, bood de luitenant haar weder den arm, dien zij, ofschoon zij er nu geen behoefte aan had, thans zonder aarzelen aannam.
»Uw woonplaats, mejuffrouw?quot; vraagde Fêlix.
«Gumpfendorfer voorstad, mijnheer,quot; antwoordde de jonge dame. s\'tls geen aanzienlijke buurt,quot; voegde zij er eenigszins verlegen bij.
»Is dat niet dezelfde straat, waarin uw groote maestro Haydn woont?quot;
«Juist, mijnheer. Weet gij den weg?quot;
sik ben eerst sedert twee dagen in W e e n e n en weet er genoegzaam weg nog steg. Indien gij mij den weg wilt wijzen.quot;
«Natuurlijk. Waarschijnlijk zult ge er wel verwonderd over zijn, mij op dit uur alleen op straat ontmoet te hebben. Ik reken mij verplicht, u daarvan reden te geven.quot;
Félix boog.
«Ik was bij een mijner vriendinnen te visite geweest, wier mama een refugiée is even als de mijne. Onze oude dienstmaagd kwam mij halen. Zonder eenige stoornis waren wij tot achter de hoofdkerk gekomen, welke weg de kortste naar onze woning is, toen op eens drie officieren op ons afkwamen, van welke twee mij aangrepen, terwijl de derde onze goede Francoise beetpakte. De oude dienstmaagd echter wist zich los te rukken en nam de vlucht. De derde officier voegde zich nu bij de beide overige. Gij weet, hoe zij mij behandelden.quot;
«Schandelijk, mejuffrouw. En indien een der belagers niet mijn kapitein ware..
— 74 —
»Gij zult dus niet duelleeren, mijnheer,quot; zeide de dame.
»De krijgswet verbiedt mij, dit met mijn kapitein te doen. Anders, mejuffrouw ..
»Goddank! Gij belooft mij dus, dat gij niet zult vechten.quot;
))U beloven. Gij schijnt veel belang in mij te stellen.quot; Indien de duisternis het Félix niet belet had, zou hij den blos hebben opgemerkt, welke \'t gelaat der jonge dame bedekte. Snel echter antwoordde zij:
»Ik stel in u het belang, dat ieder moet stellen in hem, die zich zoo onverplicht en zoo ridderlijk voor haar in de bres heeft gesteld.quot;
»Ik dank u voor deze belangstelling, mejuffrouw,quot; antwoordde Félix.
»Gij zijt eerst eergisteren in We enen gekomen,quot; hervatte de jonge dame snel, om het onderwerp van \'t gesprek een andere wending te geven.
»Zoo als ik u zeide,quot; antwoordde Félix. »Wij zijn uw voorstad binnengekomen.quot;
«Ik heb dat binnenkomen gezien. Ik stond met mama en mijn zuster voor de vensters vnn ons huis. Hebt gij den slag bij Austerlitz bijgewoond?quot;
»Wij komen uit dien slag. \'t Is er heet toegegaan, dat verzeker ik u. Maar, zooals gij ziet, ben ik er ongedeerd uitgekomen en hij heeft mij mijn bevordering tot luitenant geschonken. De keizer . ..
»Uw keizer. Een groot man, een kolossus,quot; riep de jonge dame uit. ))Ik heb hem onlangs gezien, toen hij een dag in W e e n e n was. Welk een gelaat!quot;
«En welke oogen! O, als gij die gezien hadt op den morgen vóór den slag. \'t Was of zij bliksems schoten. Daar is ook niet een, die aan de kracht van die oogen weerstand kan bieden.quot;
»Ik wil \'twel gelooven. En daarbij de glans van roem, die om dat echt Romeinsche hoofd schittert en die nu al weder sterker is geworden.quot;
»Gij schijnt veel met onzen keizer op te hebben, mejuffrouw.quot;
«Ik dweep met hem, mijnheer. Indien ik een Oostenrijksche was, zou dat zeker een wanklank zijn in de harmonie van \'t vrouwelijke hart. Vergeet niet, dat ik een Francaise ben, die, ofschoon op ruim eenjarigen leeftijd uit haar land gejaagd , toch steeds voelt, dat er fransch bloed in haar aderen stroomt en die, al heeft de omwenteling baar ook van rang en fortuin beroofd, nooit kan vergeten, dat er een land in Europa is, waar ieder de taal spreekt, die de eerste was, welke zij van hare moeder leerde.quot;
»0, indien gij ons schoon Frankrijk zaagt,quot; hernam - jjde jongeling met vuur. »Gij zoudt het even zoo liefhebben S|ls ik en zijn glorie zou u nog dierbaarder zijn: Ook ik heb feden, mij grootelijks over mijn volk te beklagen, ook mij heeft de bloedige omwenteling rang en fortuin ontnomen, *. imaar mijn Frankrijk blijft mij dierbaar, al stierf mijn
-yader er onder de bijl der guillotine.quot;
r# «Daar zijn wij thuis, mijnheer,quot; zeide de jonge dame eensklaps, terwijl zij voor een eenvoudig huisje stilstond, den arm des luitenants losliet en aanschelde. »Mijn hartelijken dank voor uw geleide.quot;
En zij slak hem de hand toe, welke hij eerbiedig kuste.
De deur werd opengedaan en drie bleeke, angstige gezichten vertoonden zich voor de opening, \'t Waren die van de gravin dk la. Roche de Feuilla.de , hare dochter Marie en de oude Franqoise. Zooeven was de dienstmaagd in de grootste verwarring thuis gekomen zonder Louise. Zij had barer meesteres hare ontmoeting op het kerkplein verhaald, haar medegedeeld, hoe zij aan de handen van een der drie officieren
ontsnapt en met hulp van eenige burgers was toegeschoten, doch hare jonge meesteres niet meer op de plaats van \'t ongeval gevonden had. Wanhopig was zij, na overal naar Louize gezocht te hebben, naar huis gesneld, om de vreeselijke tijding mede te deelen en te vragen, wat men zou doen.
«Goddank, dat gij hier zijt, Louize!quot; riep de ontstelde gravin uit.
«Zonder de edelmoedige hulp van dezen heer zou ik niet aan de lage aanranders ontkomen zijn,quot; zeide Louize.
»Heb dank, mijnheer,quot; zeide de gravin.
«Geen dank, mevrouw,quot; antwoordde Félix. «Alleen verzoek ik u verlof, u morgen, wanneer de dienst het mij veroorlooft, een bezoek te brengen, ten einde te vernemen, of de schrik en ontsteltenis van dezen avond mejuifrouw uw dochter geen nadeel hebben berokkend.quot;
»Gij zult ons welkom zijn, mijnheer,quot; antwoordde de gravin. En Félix vertrok.
«Welk een sprekende gelijkenis met het portret mijner moeder!quot; zeide hij, toen hij de voorstad weder instapte, om zich naar zijn kwartier te begeven. »De gelijkenis tusschen een moeder en hare dochter. »Mama is veel jonger op haar portret, maar de gelijkenis is treffend.quot;
En vol van gedachten over \'tzonderling avontuur, keerde hij terug naar de woning, waar hij sedert zijn komst te W e e n e n was ingekwartierd.
Het wordt evenwel tijd, dat wij onze oogen van bijzondere belangen afwenden en ons tot den overwinaar van A u s t e iv li t z terug begeven. Daartoe gaan wij een paar dagen achteruit.
\'t Is de dag na den veldslag, dat Napoleon in een ellendig kwartier op de voorposten van Saruchitz zijn verblijf houdt. Nu de groote man zich daar zoo alleen bevindt, trachr ten wij te vergeefs in hem den overwinnaar van twee ver-
— 77 —
bondötie keizers te hérkennèn. Een donkere wolk hangt over zijn voorhoofd. En geen wonder. Want, hoezeer hij \'t voor zijn soldaten, ja, zelfs voor zijn generaals verbergt, ondanks de glorierijke zegepraal bij Austerlitz, is zijn toestand nog hachelijk. Kutusows leger is op verre na niet zoo zwak, als de Franschen wel willen beweren en als hij zijn troepen wijsmaakte: met weinig moeite kon \'tzich met dat van Ben-Singen vereenigen en dan was \'t weder even sterk als te voren. Daarenboven kon het op de hulp van Pruisen rekenen, welks afval door den scherpzinnigen veldheer niet gering werd geschat. En dan — aartshertog Karel, die nog geheel onoverwonnen was, bedreigde het Fransche leger in den rug. Mocht deze met snelheid voorttrekken, en, zooals Napoleon uit zekere bronnen wist, naar W e e n e n opbreken, dan was zijn leger, dat, hoewel zedelijk versterkt, toch bij den slag van Austerlitz duchtig verzwakt was en zich te midden van een vreemd land bevond, verloren en zou de zegepraal van Austerlitz door een schandelijke nederlaag gevolgd worden. Wie van Napoleons vijanden hem ooit van overmoedigheid beschuldigd heeft, hij zou zijn beschuldiging hebben ingetrokken, indien hij den Franschen keizer in deze oogenblikken gezien had en een blik in zijn hart had kunnen werpen. Want dikwerf was zijn overmoedigheid slechls een masker, waaronder hij verborg, wat hij gevoelde. Wie hem echter in zulke oogenblikken in de eenzaamheid had betrapt, zou gezien hebben, dat ook die groote ziel oogenblikken van twijfelmoedigheid had, van een vrees, zou ik bijna zeggen, die alleen zijn eenig en onovertroffen genie aan zijn ijzeren wil wist te onderwerpen. In een dier oogenblikken ontmoeten wij den keizer.
«Alles verloren!quot; zegt hij bij zich zelf. »A1 dat kostelijke menschenbloed om niet vergoten! Ik dacht, door een enkelen
slag te overwinnen. Maar die overwinning zal de aanleiding zijn tot de grootste nederlaag, de diepste vernedering.quot;
En weder boog hij het hoofd en keek somber voor zich. Zoo bleef hij eenige oogenblikken zitten; toen schelde hij, Constant verscheen.
«Bourrienne !quot; was \'t eenige, wat de keizer zeide.
Een oogenblik later trad de directeur van \'s keizers kabinet binnen.
»Waar is Haugwitz?quot; vroeg Napoleon.
»Te Brunn, Sire, naar ik meen.quot;
»Hij moet terstond hier komen. Wij zullen hem \'t gehoor toestaan, dat wij hem tot hiertoe geweigerd hebben.quot;
»Uw bevel zal gehoorzaamd worden, Sire.quot;
Eenige uren later trad de Pruisische gezant von Hatjgwitz \'t bivouac van Napoleon binnen. Op zijn gelaat lag de angstvalligheid, zoo natuurlijk in zijn positie. En die angstvalligheid was niet verminderd, sinds de oorlogskans denFranschen keizer gunstig was geweest.
»Uwe Majesteit heeft mij doen roepen,quot; begon hij op den toon van een schoolknaap, die bij zijn meester is geroepen en weet, dat er wat voor hem opzit.
»Dat heb ik,quot; zeide Napoleon, terwijl zijn oogen doorborend op den armen graaf rustten. »En ik verlang de reden uwer zending te weten.quot;
»Uwe Majesteit...quot; stamelde de graaf. «Mijn meester, de koning van Pruisen...quot;
»Uw meester is een dwaas, mijnheer von Haugwitz,quot; viel de keizer hem met gewaanden toorn in de rede. »Uw meester, de koning van Pruisen, is een groot kind, dat zich door iedereen laat medeslepen, die slechts eenigszins op zijn zwak en nietig karakter weet te werken.quot;
«Sire...!quot;
— 79 —
»Verbeeldt gij u soms, heer graaf, dat ik de voorstellen van uw hof niet weet? Ik zal ze u niet herhalen — dat zou belachelijk zijn. Maar ik vraag u zelf in gemoede af: indien ik overwonnen, ja, indien ik zijn gevangene was, zouden dan nog de voorwaarden van Frederik Wilhelm aannemelijk voor mij zijn?quot;
sSire, uwe Majesteit zal toch niet willen, dat de afgezant..
»Wat ik wil gaat u niet aan, mijnheer von Haugwitz,quot; hernam de keizer op luiden toon. »Dat zeg ik u, dat gij geen overwonnene maar een overwinnaar voor u ziet. Welnu, gij zijt gewaarborgd door het recht der volken; u zal niets leeds geschieden. Schrijf mij dus vrij de wet voor, mijnheer de graaf, zooals uw koning \'t heeft durven doen.quot;
«Vergeef mij, Sire, maar indien mijn koning...quot;
«Indien uw koning, de verwijfde Frederik Wilhelm, zich niet had laten opruien door zijn gemalin Louize , die weder \'t zwakke werktuig is der oorlogspartij in uw land, een partij, welke door Engeland wordt bezoldigd, indien niet keizer Alexander, met een waar komediespel, hem den eed had afgevorderd bij \'t graf van Frederik den groote, een man, wiens afstammeling uw koning zich moest schamen te zijn — dan zou de laffe monarch, die onwaardig is aan \'thoofd van een energiek volk als \'t uwe, zich niet vermeten hebben, trouweloos van een bondgenootschap te vallen, hetwelk hem in staat stelt, gemakkelijk en ongestoord de genoegens des huiselijken levens te genieten, hetwelk de weeke vorst en zijn aangebeden gemalin zoo op prijs stellen. Nogmaals dus, mijnheer von Haugwitz, het ultimatum, dat gij mij moet overbrengen. Gij weet het zoo goed als ik, dat dit ultimatum oorlog tusschen Frankrijk en Pruisen bevat.quot;
«Sire,quot; antwoordde de al meer en meer in\'t nauw gebrachte gezant. «Indien mijn meester, de koning, geweten had....quot;
— 80 —
li Geweten had,quot; hernam de keizer met klimmende drift. »Hij kon weten, uw koning, dat men niet trouweloos een bondgenootschap verbreken mag, hetwelk men met de duurste eeden bezworen heeft. Maar genoeg, mijnheer von Haugwitz. Ik schenk u de mededeeling der vernederende voorwaarden, welke gij in last hebt, mij voor te leggen. Ik spaar u de schande, ze mij te herhalen met des te meer grond, omdat ik begrijp, dat gij slechts een werktuig zijt. Uw langzame reis, hoe gij ook door koeriers zijt aangezet, bewijst wel, hoe gij zelf over dien last hebt gedacht. Ik wil u, als gevolmachtigde van Pruisen, thans een aanbod doen, hetwelk misschien niemand in mijn positie doen zou: ik bied u de vernieuwing van mijn verbond met Pruisen aan of — den oorlog; een oorlog, die niet dan verderfelijk voor uw land en uwe monarchie kan worden. Zie hier het tractaat, hetwelk gij als gevolmagtigde van Pruisen zult onderteekenen.quot;
»Maar, Sire,quot; zeide de in \'t nauwgebrachte gezant. »Ik bezit geen volmacht. Ik ben slechts gezonden, ora uwer Majesteit het ultimatum van mijn koning mede te deelen.quot;
«Bedenk wel, mijnheer von Haugwitz,quot; hernam de keizer streng, ))dat dit ultimatum oorlog is. Welnu, wil uw koning den oorlog — ik zal niet aarzelen, hem te verpletteren, zooals ik zijn bondgenooten, keizer Alexander van Rusland en keizer Frans van O o s t e n r ij k op gisteren verpletterd heb. Ik zoek den oorlog niet. Indien ik dien zocht, ik zou u geen voorstel doen, om dien te vermijden.\' Maar ik wil niet dat Engelands staatkunde de oorzaak zij, dat er nog meer kostelijk menschenbloed op Europa\'s bodem vergoten worde. Dus zonder aarzelen: oorlog — of teekening van dit tractaat.quot;
«Sire, vergun mij dan, het eerst per koerier naar Berlijn te eenden, opdat mijn koning en zijn kabinet beslissen.quot;
— 81 —
»6ij verlangt uitstel, mijnheer de graaf,\'\' hervatte de keizer met een satirieken lach. «Uitstel, om tijd te winnen, of zich soms de omstandigheden nog mochten veranderen. Uitstel, opdat uw koning nog te rade moge gaan met Engeland en Rusland. Gij hebt recht, dit te verlangen, volkomen recht, mijnheer von Haugwitz. Maar evenzeer heb ik recht, van u te vorderen, dat gij dit tractaat zonder uitstel teekent.quot;
«Slechts acht dagen, Sire!quot; smeekte de graaf.
«Geen acht uren, mijnheer de graaf. Hier is het tractaat, lees het op uw gemak over en kom binnen tv/ee uren terug, om het in naam van uw koning te onderteekenen, of \'t is te laat en ik neem de oorlogsverklaring van Pruisen onherroepelijk aan. Verstaat gij \'t, mijnheer von Haugwitz , onherroepelijk.quot;
En de keizer keerde den gezant den rug, zonder hem verder met een enkel woord te verwaardigen. Haugwitz vertrok.
»Hij zal teekenen,quot; zeide Napoleon bij zich zelf. »En ofschoon het stuk eerst door zijn koning zal moeten geratificeerd worden, wil het waarde hebben — \'t zal een wapen in mijn hand zijn, om keizer Frans gedwee te maken en hem tot een wapenstilstand te bewegen. Ziet keizer Alexander zich van beide zijn bondgenooten verlaten, dan zal ook hij wel de wijste partij kiezen.quot;
En opgeruimder dan straks zette hij zich aan de tafel neder, op welke eene kaart van de landstreek lag, waarop hij de bewegingen van den vijand bestudeerde. Niet lang had hij daar gezeten, of Bourrienne trad andermaal binnen.
Sire,quot; zeide hij. »De vorst van Lichtenstein, die reeds in dezen nacht door den keizer van O o s 1 e n r ij k is afgezonden en tot nu toe in de streek gedoold heeft, om uwe Majesteit te vinden, verzoekt, uit naam van zijn meester, gehoor bij u.quot;
6
— 82 —
«De vorst -van Lichtensteinherhaalde Napoleon, terwijl zijn gelaat ophelderde. «Laat hem binnenkomen, Bourrienne.quot;
Bourrtenne vertrok, om aan \'t bevel zijns meesters te gehoorzamen. Eenige oogenblikken later trad de gezant van Oostenrijks keizer binnen.
))Gij hebt uit naam van uw monarch, gehoor bij mij doen verzoeken,quot; begon Napoleon , terwijl hij den vorst met zijn doordringende oogen aanzag.
»üat heb ik, Sire,quot; antwoordde Lichtenstein. «Mijn keizer heeft mij tot u gezonden, om uwer Majesteit te verzoeken, hem een mondgesprek toe te staan.quot;
«Zoo, prins!quot; zeide Napoleon barsch \') »Zal \'tnu uw keizer gelegen komen, een mondgesprek met mij te houden? Waarom heelt hij dat niet voor die dagen gedaan, toen \'t nog tijd was. Er zou veel menschenbloed zijn gespaard.quot;
»Sire,quot; antwoordde de prins met waardigheid. «Toen de heeren Guilay en Stadion uit naam van mijn keizer bij u zijn gekomen, heeft uwe Majesteit pertinent geweigerd, om met hen te onderhandelen.quot;
«Omdat die onhandige gezanten mij durfden bedreigen, prins. Omdat zij mij \'t belachelijk ultimatum van uw gewezen bondgenoot, den koning van Pruisen voorlegden. Ha! ha! de koning van Pruisen heeft de waanzinnigheid gehad, om mij de wet te willen voorschrijven. Men moet wel medelijden hebben met zulk een verblinding!quot;
Sire,quot; hernam de prins even bedaard. »Vergun mij, uwer Majesteit te herinneren, dat zij pertinent geweigerd heeft.
1) \'t Was de gewoonte van Napoleon , om tegenover de gezanten zich barsch en hard te houden, terwijl hij tegenover de vorsten zich steeds meer heusch en beleefd gedroeg.
om met de gezanten van mijn keizer te onderhandelen, indien zij niet tevens uit den naam van Rusland kwamen.quot;
»Uw bondgenoot, de keizer van Rusland, heeft u toch niet voor den ondergang kunnen behoeden, prinshernam Napoleon. »Ook zijn gezanl. prins Dolgoukouki , sloeg een toon aan, die alles behalve bevredigend was. Zijne Majesteit, zoowel als uw keizer, hebben vergeten, dat men een leeuw niet moet tergen. Doch \'tis genoeg, prins. We zullen daarover niet twisten. Zeg aan uw meester, dat ik op morgen de eer zal hebben, hem hier te ontvangen. Ik zou \'tgaarne op een geschikter en zijner meer waardige plaats doen; maar bij een soldaat moet men \'t zoo nauw niet nemen.quot;
»Ik zal de eer hebben, uwer Majesteits boodschap aan mijn meester over te brengen,quot; hernam prins Lichtenstein, terwijl hij zich boog en \'t vertrek verliet.
Dien namiddag kwam de graaf von Haugwitz andermaal bij den keizer en teekende het verdrag, hetwelk hem was voorgelegd.
\'t Was in den morgen van den vierden December, dat de afgesproken bijeenkomst plaats vond. Keizer Frans, die alleen op het aanhouden van den prins van Lichtenstein en door diens voorstellingen van de hopeloosheid van den staat van zaken, er in had bewilligd, den prins naar den overwinnaar te zenden, was vergezeld van zijn generaals. De Fransche keizer, ook omstuwd van zijn staf, had zich terstond op de tijding van hun aankomst naar buiten begeven, om den keizer van O o s t e n r ij k af te wachten. Hij was gekleed in zijn groene jas, den driekanten hoed op \'thoofd, vrij wat minder schitterend dan zijn generaals in hun met goud bezette uniformen en toch — de man, voor wiens genie geheel Europa zich sidderend boog.
Daar naderde keizer Frans, de afstammeling van keizers
— 84 —
en koningen, in een demoedige houding den zoon van A j a c-cio\'s advokaat. Een lichte glimlach speelde zijns ondanks om de lippen van den overwinnaar. Dat zou die hoogverheven keizer niet gedaan hebben, indien de dag van eergisteren een tegenovergestelde!! uilslag had gehad. Hoe geheel anders zou hij den opgeworpen keizer ontvangen hebben, indien deze eens als smeekeling bij hem ware gekomen! Zou hij hem te woord hebben gestaan? — Slechts een oogenblik gingen deze gedachten door den geest van Napoleon : misschien ook trof \'them, dat hij den afstammeling van \'thuis van Lotharingen zoo diep vernederd voor zich zag. Hij trad den keizer te gemoet.
»Uwe Majesteit zal \'t mij vergeven,quot; begon hij, »dat ik haar ontvang in \'t eenige paleis, hetwelk ik sinds twee maanden bewoon.quot;
»En van hetwelk uwe Majesteit zooveel voordeel getrokken heeft, dat het haar wel bevallen moet,quot; antwoordde keizer Frans verplichtend.
»Uwe Majesteit is wel goed, mij dit te herinneren, en ik twijfff er niet aan, of onze bijeenkomst hier zal deze woning tot een paleis maken, hetwelk heil en zegen over onze volken zal verbreiden.quot;
))Dat geve God!quot; zeide keizer Frans, terwijl hij de woning binnentrad.
Spoedig waren beide keizers tegenover elkander gezeten, om hen stonden hun generaals, met ingehouden adem naar \'tdoor hen gevoerde gesprek te luisteren.
Gaarne zou ik u dat gesprek mededeelen , doch er zijn te dien aanzien zooveel tegenstrijdige berichten, dat ik moeilijk de waarheid van de verdichting kan onderscheiden. Zooveel is zeker, dat er binnen weinige uren tusschen de twee keizers een wapenstilstand werd gesloten, tijdens welken er over den
- 85 —
vrede kon -worden onderhandeld. Napoleon verleende dien alleen onder voorwaarde, dat de Russen binnen veertien dagen Hongarije en Moravië en binnen vier weken G a 11 i c i ë zouden ontruimen. Tot aan \'t sluiten van den vrede zouden de Franschen in \'t bezit blijven van den geheelen Iglauer- Zuaymer-E runner- en een deel van den Olmutzerkreits in Moravië, den rechteroever van de March tot hare uitwatering in den Donau, Presburg ingesloten, Opper- en Neder-Oostenrijk, Tirol, Venetië, Garinthië, Stiermarken, Görz, de Taborsche kreits en het land ten Oosten van den weg tusschen Tabor en Lintz. Van dit derde deel der Oosten-rijksche monarchie werden er honderd millioenen francs schatting gevorderd als contributie tot belooning van het fransche leger, zonder dat daardoor de overige lasten werden verlicht. Keizer Frans keurde elke bepaling goed, opdat de Franschen slechts zijn land mochten verlaten. Op den 6dequot;, na \'t vertrek van keizer Alexander , die te H a 1 i t s c h afscheid nam van keizer Frans en toen naar Petersbug vertrok, terwijl zijn troepen zich tot den aftocht marschvaardig maakten, werd de wapenstilstand door vorst Lichtenstein onderteekend, en kwamen Talleyrand, Stadion en Guilay te Nicolsburg bijeen, om het over den vrede, dien men van beide kanten wenschte, eens te worden. Dewijl de onderhandelingen aldaar gevoerd, zich alleen tot militaire punten bepaalden, zette men die later te Brunn voort, waar vorst Johann van Lichtenstein den graaf van Stadion als onderhandelaar verving. Van Brunn gingen de gevolmachtigden naar Presburg, omdat deze stad op genoegzaam gelijken afstand van Hollitsch ligt, waar keizer Frans zich ophield en van Schönbrunn, waar Napoleons hoofdkwartier was. Reeds den December 1805 werd aldaar de
— 86 —
vrede ge teekend en terstond daarna geratificeerd, -wijl keizer Napoleon Pruisen quot;wilde bedreigen en keizer Frans weder in \'t bezit van zijn land -wenschte te komen. Bij dezen vrede verloor Oostenrijk niet minde dan 1000 □ mijlen lands en drie rnillioenen inwoners.
ZESDE HOOFDSTUK.
De man die kroonen uitdeelt.
»Ik ben er recht nieuwsgierig naar, uw galanten ridder eens bij het daglicht te zien,quot; zeideMarie den volgenden dag schertsend tot hare zuster, toen de tijd van bezoeken aankwam en de gravin met hare dochters op het aangekondigde bezoek van luitenant Félix zat te wachten.
»\'t Zal te bezien staan, of hij komen zal,quot; antwoordde de aangesprokene. «Zulke jongeheeren doen wel eens meer beloften, welke zij niet volbrengen.quot;
))Uw galante luitenant zal dat niet doen. Of zijn kapitein moest hem kamerarrest gegeven hebben, omdat hij hem op zulk een onwelkome manier in zijn divertissement stoorde.quot;
»\'t Zou mij innig leed doen, indien hem de dienst welken hij mij bewees, onaangenaamheden op den hals haalde.
»Geen wonder, inderdaad. De jonge luitenant heeft een diepen indruk op \'t hart van mijn zuster gemaakt. Kan \'t ook anders? Gelijke sympathie voor den franschen keizer, over wien gij zeker druk gesproken hebt. En dan .... Maar gij zijt al zeer dom, dat gij zijn naam niet hebt gevraagd 1
»Ik zijn naam vragen? Waar denkt gij aan, Ma.rie. Hij
— 88 —
was bescheiden genoeg, om niet naar den mijnen te vernemen, \'t geen menig ander in zijn plaats zou gedaan hebben. Intus-schen kan ik u verzekeren, dat hij u niet zal tegenvallen; hij heeft een edel, vriendelijk en openhartig gelaat.quot;
«Nu, mama,quot; hernam Marie ondeugend. »Nu hoort gij quot;t zelf, hoe uw jongste dochter met den Franschen luitenant is ingenomen. Zou \'t niet voorzichtig zijn, dat wij den baarde-loozen knaap maar in \'t geheel niet ontvingen, of dat Louize ten minste de kamer uitging, als hij kwam?quot;
))Opdat gij hem geheel en al zoudt bezitten, niet waar, Marie?quot; schertste Louize. sNeen, kindlief, ik blijf ook hier, om mijn redder toe te spreken, als hij ten minste komt, van hetwelk ik nog zoo zeker niet ben. In de consternatie van gisteren avond heb ik geheel en al vergeten, hem te bedanken.quot;
»0, wat dat aangaat, dit is reeds door mama geschied,quot; hernam Marie. »En \'t is voor de rust van zulke jongeheeren beter, dat een dame op jaren dat doet dan een meisje van zeventien.quot;
«Zwijgt toch, dwaze kinderen,quot; zeide de gravin glimlachend. »Intusschen, Louize, wat uw vrees aangaat, dat uw ridder niet komen zou of komen kon, dienaangaande kunt gij volkomen gerust zijn. Want als ik mij niet bedrieg, dan komt hij daar juist de straat in.quot;
»Och, is \'t waar?quot; riep Marie uit, die achter den stoel barer mama ging staan, om de bevestiging harer woorden te zien. «Inderdaad, \'tis een jong luitenant in franschen dienst. Waarlijk, een knap jong mensch. Kom eens kijken, Louize, en zeg mij of hij \'t is ?quot;
»Ik zal wel niet dwaas genoeg wezen,quot; antwoordde Louize, die te vergeefs een blos trachtte te onderdrukken, welke haars ondanks op hare wangen steeg. «Kom toch hier, Marie. Als hij u daar zag staan, zou hij zich verbeelden....quot;
- 89 —
«Verbeelden!\' riep Marie lachend uit. »Een baardelooze luitenant zich wat verbeelden! Als hij zich iets verbeelden wil, dan moet hij zich maar voorstellen, dat hij een vreemd dier is, waarnaar ik nieuwsgierig ben.quot;
Intusschen was zij toch van \'t venster teruggetreden en had zij haar plaats weder ingenomen.
quot;Houd u nu goed,quot; fluisterde zij Louize in \'t oor, toen Félix werkelijk aanschelde, ven doe mij, noch uw knappen luitenant oneer aan.quot;
Weinige oogenblikken later trad Félix de kamer binnen.
»Ik heb mij gepermitteerd, mevrouw,quot; zeide hij met een bevallige buiging, »u een oogenblik met mijn bezoek te komen geneeren en eens te vernemen, of de schrik van gisteren avond mejuffrouw uw dochter geen nadeel berokkend heeft.quot;
»Het strekt mij ten genoegen, mijnheer de luitenant,quot; antwoordde de gravin, du te kunnen mededeelen, dat, dank hebben uwe vriendelijke zorgen, mijn dochter zich heden volkomen wel bevindt. Even als ik en mijn oudste dochter rekent zij zich gelukkig, u nog eens te ontmoeten, om u nogmaals onzen hartelijken dank voor uw edelmoedig gedrag te haren opzichte toe te brengen.quot;
»Wat ik gedaan heb, mevrouw,quot; hernam de jongeling, »zou iedei ander in mijn plaats gedaan hebben. Van dien kant dus geen dank. Integendeel, aan mij komt het toe, mejuffrouw uwe dochter te danken voor de bereidwilligheid, waarmede zij mijn geleide aannam. Ik heb haar, wel is waar, een oogenblik zien aarzelen; maar ook slechts een enkel oogenblik.quot;
»Gij begreept toch wel, mijnheer de luitenant, dat zij zich te uwen aanzien in een moeilijke positie bevond,quot; hernam de gravin. »t Waren uw krijgsmakkers, dié haar gemolesteerd hadden.quot;
»Ik heb de reden dezer aarzeling zeer goed begrepen, me-
— 90 —
vrouw,quot; antwoordde Félix. «En \'tis daarom, dat ik de toestemming van mejuffrouw uw dochter des te meer op prijs stel.quot;
»Ge schijnt hoofsche manieren te bezitten, mijnheer de luitenant,quot; zeide Marie eenigszins spottend. »Ik wist niet, dat men in \'t kamp van uw keizer zoo iets kon leeren.quot;
«Mijn keizer, mejuffrouw,quot; hernam Félix, sis galanter jegens de dames, dan gij zoudt vermoeden. Slechts voor zijn vijanden is hij gestreng.quot;
»En voor zijn soldaten, niet waar?quot;
»Wanneer ze hun plicht niet doen, voorzeker, mejuffrouw. Maar voor hen die dapper zijn, is hij vriendelijk en goed.quot;
))Gij zijt dus wel ingenomen met uw keizer,quot; zeide de gravin.
«Alsof de gansche armée \'t niet was, mevrouw,quot; hernam de jongeling met vuur. »Maar als iemand reden heeft, om met den grooten man te dweepen, dan voorzeker ben ik \'t.quot;
»Gij hebt dus bijzondere gunsten van hem ontvangen?quot;
))Ik ben in geestdrift voor den keizer grootgebracht, mevrouw. Mijn pleegvader.... doch vergeef mij, ik zou u daar mijn levensgeschiedenis gaan vertellen, en ik ben niet hier gekomen, om u te vervelen.quot;
«Integendeel, mijnheer de luitenant,quot; hernam de gravin. »De levensgeschiedenis van een dapper en edel jongeling als gij, kan niet anders dan ons belang inboezemen. Alleen moet ik u vragen, of wij, door haar aan te hooren, indiscreet zijn?quot;
»De indiscretie is aan mijn zijde,quot; hernam Félix. «Evenwel, de levensgeschiedenis van een jongeling van zeventien jaren is spoedig verhaald.quot;
«Wij luisteren,quot; hernam de gravin.
«Ik ben een wees, mevrouw. Mijn arme moeder heb ik nooit gekend: zij stierf kort na mijn geboorte en \'t is alleen door een miniatuurportret, mij eerst onlangs ter hand ge-
— 91 —
komen, dat ik die lieve trekken heb leeren kennen. Zij had dat portret op haar sterfbed aan de trouwe dienstmaagd geschonken, aan wie ik mijn opvoeding verschuldigd ben. Daar de goede Marion echter stierf____quot;
«Marion !quot; riep de gravin uit, die bij dien naam oplettend geworden was. »Doch vergeef mij mijn uitroep, mijnheer, en ga voort.quot;
»Ik werd, onder de hoede van Marion, door een tante in huis genomen, een zuster ...
«Uwer moeder!quot; riep de gravin uit. «Hoe heette zij?quot;
»De gravin Roche de la Feuillade, mevrouw. Zij was ..
»Dan heet gij Félix de Fontanes____quot;
»Zoo is \'t mevrouw. Ik ben de eenige zoon en afstammeling van Victor Henri, baron de Fontanes. Mijn arme vader verloor zijn hoofd onder de guillotine.quot;
Even als uw arme oom, de graaf Roche de la Feuillade.quot;
«Maar mevrouw, ik begrijp niet____quot;
«Arm kind!quot; vervolgde de gravin, zonder op hem te letten. »Zoo jong nog en reeds zonder beschermers!quot;
«Vergeef mij, mevrouw. Marion heeft mij tot moeder gestrekt. En sergeant Bercier, met wien zij kort na den dood mijns vaders en de ontvluchting mijner tante huwde, is mij tot vader geweest. Maar inderdaad, mevrouw, ik begrijp niet.quot;
«Félix de Fontanes,quot; zeide de gravin, terwijl zij hare armen opende. «Kom aan mijn borst, zoon van mijn ongelukkige Louize, kom aan \'thart uwer tweede moeder.quot;
«Zoudt gij----?quot; riep Félix verbaasd uit.
«Ik ben de gravin Roche de la Feuillade, Félix!quot; riep de gravin in vervoering uit.
«Tante, lieve tante!quot; kreet Félix, en hij snelde de gravin in de armen.
— 92 —
«Dus heb ik gisteren avond ...hernam hij, toen hij zich uit de omhelzing der gravin had losgewikkeld.
»Uw eigen nicht Loüize gered,quot; zeide deze, terwijl zij hem de hand reikte.
»0, zonderling geluk,quot; riep Félix, terwijl hij de hem aangebodene hand kuste. »Zoo heeft het toeval mij hier gevoerd, om mijn familie terug te vinden.quot;
sNiet het toeval, maar Gods onnaspeurlijke voorzienigheid, Félix!quot; verbeterde de gravin.
»Maar \'t is een arme familie, die gij terugvindt,quot; zeide Marie , terwijl zij op haar beurt den jongeling de hand reikte. »Een familie zonder naam, zonder rang, en die zelf haar brood moet verdienen.quot;
«Ben ik dan rijk?quot; vroeg Félix, met een zekeren trots. »Heb ik dan rang of fórtuin, een naam om u aan te bieden? O, had ik die — voorwaar gij zoudt niet voor uw brood behoeven te werken — ik zou alles met u deelen, ik zou u den rang terugschenken, welken de omwenteling u even goed als mij ontnomen heeft.quot;
»Uw keizer schept wel nieuwen adel, maar den ouden erkent hij niet,quot; hernam Marie.
«Hij zal dien erkennen, wanneer eerst de oude adel zich niet tegen zijn keizerschap verzet,quot; hernam Félix. «Maar zwijgen wij daarover, en laat ons de oogenblikken van ons samenzijn niet verbitteren met de twisten over mijn keizer. Als ik u mijn verdere levensgeschiedenis verhaal, zult gij ook van den grooten Napoleon houden.quot;
«Vóór alles, laat mij \'t portret mijner dierbareLouize zien,quot; hernam de gravin. «Indien gij het ten minste bij u hebt.\'
«Dat draag ik op mijn borst,quot; zeide Félix, en hij reikte der gravin het gouden medaljon over.
«Jaj dat is mijn lieve, onvergetelijke Louize,quot; zeide de
— 93 —
gravin, terwijl zij het portret kuste. »Zie, Marie, \'tsprekend evenbeeld uwer tante. Ik had ook zulk een portret van haar, doch ben het bij onze vlucht kwijt geraakt.quot;
»Volkomen uw portret, zooals \'top de slaapkamer hangt, mama,quot; zeide Marie, terwijl zij \'tafbeeldsel harer tante beschouwde.
»Wij werden tegelijk geportretteerd,quot; zeide de gravin. sMijn zuster was twee jaren jonger dan ik, maar wij geleken sprekend op elkander.quot;
x\'Reeds gisteren avond bij \'t onvolkomen licht trof mij uw gelijkenis met dit portret,quot; zeide Félix. »Ik vond, vergeef mij de vergelijking, alsof gij mijn grootmoeder waart.quot;
»Geen wonder, Félix,quot; zeide de gravin. ))Ik ben sedert een twintigtal jaren ouder geworden.quot;
»Waai van er nog ruim vijftien campanjejaren zijn, zooals wij soldalen zeggen,quot; zeide Félix. »En die rekenen dubbel. En als ik dat zeg, dan hebt gij u goed geconserveerd, lieve tante.quot;
»Vindt gij \'t, Félix? — Maar verhaal mij nu uwe lotgevallen. Gij blijft toch van middag onze gast, niet waar?quot;
«Vergeef mij tante, de dienst veroorlooft mij zulks niet. Maar zoodra ik vrij ben, zal ik mij veroorloven, u te bezoeken. Gij wilt mij zulks immers wel toestaan?quot;
«Beschouw mijn huis als het uwe, lieve Félix,quot; hernam de gravin. «Zoolang gij hier zijt, wenschen wij van uw gezelschap zooveel wij kunnen te profiteeren.quot;
«Maar zal \'t mijn lieve nichten wel aangenaam zijn?quot; hernam hij op vragenden toon, terwijl hij zich tot Marie en Louize wendde.
»Wat mij aangaat,quot; zeide Marie. »Ik zal mijn waarde cousin gaarne alle dagen zien, al vrees ik ook, dat we gebrouilleerd raken over zijn afgod.quot;
»En ik hoop u te bekeeren,\'quot; antwoordde Félix. ))En hoe denkt mijn nicht Louize er over? Bij haar ten minste zal mijn keizer geen twistappel zijn.quot;
»Hoe kunt ge \'tvragen, Félix?quot; zeide Louize, een weinig blozende. »Gij hebt thans dubbel recht op mijn vriendschap, als ridderlijk soldaat en als bloedverwant.quot;
«Goed gezegd, Louize,quot; zeide Marie. »\'tls of je gestudeerd hebt, zoo mooi heb je \'ter afgebracht.quot;
«En thans, mijn Félix,quot; hernam de gravin. «Verhaal ons uwe levensgeschiedenis.quot;
Daar wij die echter reeds kennen, laten wij Félix vertellen en zullen mijn lezeressen en lezers mij wel willen geloo-ven, als ik hun verzeker, dat des jongelings verhaal door de drie vrouwen met belangstelling werd aangehoord.
Al den vrijen tijd, die hem van den dienst overbleef, bracht hij aan \'t huis zijner tante door. Wat zijn kapitein aangaat, deze scheen de geheele historie vergeten te zijn, en Félix dacht dit ook. \'tWas echter \'t geval niet. Kapitein Chandelle was een man, die nooit iets vergat en de tijd zou weldra komen, dat de arme jongeling zou bemerken, dat er een booze genius was, die hem tegenwerkte, tot hij er op \'t laatst achterkwam, dat die booze genius niemand anders was dan kapitein Chandelle, die het den jongeling maar niet kon vergeven, dat hij hem zulk een lieve vangst had ontkaapt. Toen Félix Weenen verliet, waren er zes oogen, die om zijn vertrek schreiden, en drie harten, die voor hem tot God baden. Dat was voor hem een troost; nog grooter genot was voor hem \'t vooruitzicht, dat hij voortaan met de Weener familie geregeld briefwisseling zou houden, ten minste voor zoo ver het de gravin en hare dochters mogelijk zou zijn te weten, waar de zwerveling zijn verblijf hield.
Toen Félix weder bij zijn regiment kwam, vond hij vader
— 95 —
Bercier geheel en al van zijn wonden genezen. Hoe verheugd de oude man was, dat hij zijn pleegzoon en redder wederzag, behoef ik u wel niet te zeggen. Maar niet minder verheugde het hem, toen hij vernam, dat Felix zijn tante met haar beide dochters had teruggevonden.
»0, je weet niet, hoe gelukkig mij dit maakt, mijn jongen,\'1 zeide hij, terwijl hij hem beide handen drukte. bAIs ik nu eens kom te vallen, dan ben je ten minste geen eenling op de wereld, dan zijn er nog drie harten, die belang in je stellen. Maarquot; vervolgde hij. «Ik geloof, dat je een goed oogje hebt op je nichtje Louize, ten minste aan \'tvuur, waarmede je van haar spreekt.quot;
»Kom, vader,quot; zei Félix, terwijl hij een kleur kreeg. »Hoe komt u dat in de gedachten? Een arm luitenant als ik heeft wel aan iets anders te denken dan aan \'t vragen van een meisje of haar te trouwen.quot;
»Daarin heb je wel gelijk, mijn jongen. Wacht daarmee dus maar, tot je generaal bent.quot;
BDat ben ik vooreerst nog niet, vader,quot; antwoordde Félix. bEu dus zullen we er maar mee wachten.quot;
Den 13den December was Napoleon te Schönbrunn terug, waar hij een deputatie van de twaalf maires van Parijs ontving, die hem plechtstatig, uit naam van hunne stad, kwamen gelukwenschen. De maire van het zevende arrondissement voerde het woord.
«Mijne heeren,quot; antwoordde de keizer. Bik ben zeer ingenomen met de vreugde, welke de goede stad Parijs aan den dag legt over de schitterende overwinning, welke Frankrijk heeft behaald. Verkondigt aan mijne geliefde onderdanen dat ik mijn land spoedig een eervollen en voordeeligen vrede zal bezorgen. Tevens belast ik u, de bij A u s t e r 1 i t z veroverde vaandels naar mijn hoofdstad over te brengen, ten
— 96 —
einde aldaar de gewelven van de Notre Dame te versieren.quot;
Den 27s\'en December, dus den dag na het sluiten van den vrede van Presburg, gaf de keizer andermaal een proclamatie aan zijn leger, bij welke hij hun deze gebeurtenis aankondigt, waarin hij onder andere zegt, dat hij den troon van Napels bestemt voor zijn broeder Joseph en welke eindigt met de volgende opwekkende toespraak aan zijne krijgslieden: «Soldaten, in de eerste dagen van Mei aanstaanden zal ik een groot feest te P a r ij s geven; gij zult er u allen bevinden, en dan zullen wij later gaan, waarheen ons het heil van ons vaderland en de belangen van onzen roem zullen roepen. Soldaten, de gedachte, dat ik u allen nog binnen de zes maanden rondom mijn paleis zal geschaard zien, treft mijn hart en ik ondervind daarover reeds bij voorraad het levendigste genoegen. Wij zullen het aandenken van hen vieren, die in deze beide veldtochten op het bed van eer zijn gestorven en de wereld zal ons allen gereed zien, hun voorbeeld te volgen, en is het noodig nog meer te volbrengen dan wij tot hiertoe gedaan hebben, om hen te verpletteren, die onze eer zouden willen aantasten, of die zich door het omkoopende goud der Engelschen zouden laten verleiden.quot;
Ik ben echter verplicht, u mede te deelen, waarom keizer Napoleon het regeerende huis van Napels en Sicilië van den troon wilde stooten en dien aan zijn broeder Joseph geven. Den 21sten September 1805, dus kort vóór het uitbreken van den oorlog, die met den vrede van Presburg eindigde, had hij, door bemiddeling van Spanje, een verdrag met Napels gesloten, waarbij koningin Carolina beloofde, dat zij al hare havens voor de vijanden van Frank-r ij k zou sluiten, terwijl de Fransche armée de door haar bezette plaatsen zou ontruimen en naar boven-Italië trekken. Nu was dit laatste eigenlijk niets anders dan een
maatregel, dien de krijgsoperatiën noodzakelijk gemaakt hadden, al gaf de Fransche keizer er ook met zijn gewone slimheid den glimp aan van een bijzondere grootmoedigheid. Toen nu twee maanden later een Russisch-Engelsch leger van 22,000 man te Napels landde en koningin Carolina dit uit haat tegen Frankrijk, niet alleen toeliet, maar zelfs met vriendschapsbetuigingen opnam, toen ontbrandde Napoleons toorn tegen de tröuwelooze vorstin, en besloot hij, haar van den troon te stooten, \'t geen hem tevens de gelegenheid schonk, zijn broeder Joseph tot koning te verheffen. Dit gelukte hem volkomen. Prins Ferdinand, de Franschen ziende naderen, gedwongen door een volksopstand, verlaten van de En-gelschen en Russen, die, wel begrijpende dat er hier niets meer voor hen te doen was zich ingescheept hadden, vertrok met zijn kostbaarheden, schatten en vrienden naar Sicilië, werwaarts koningin Carolina hem den 14den Februari 1806 volgde. Den 14dlin rukten de Franschen Napels binnen, aangevoerd door prins Joseph, die uit naam van zijn breeder proclameerde, dat diens wraak door de verdrijving der regee-rende familie bevredigd was.
Maar dit was niet de eenige kroon welke Napoleon uitdeelde. De keurvorstendommen van Wurtemberg en Beieren had hij tot koningrijken verheven, en hun bij den vrede van Presburg niet alleen verscheidene landen geschonken, maar ook de erkenning der keurvorsten Max, Joseph en Frederik als souvereine koningen en leden van het Duitsche statenverbond verkregen. En nog een nieuw koningrijk schiep de Fransche keizer in Juni van \'t zelfde jaar: hij hervormde de Bataafsche republiek in \'tkoningrijk Holland en schonk die kroon aan zijn broeder, prins Lode wijk Bonaparte. Eindelijk gaf hij zijn zwager Joachim Murat de hertogdommen van Cleef en Berg, door Pruisen en
7
— 98 —
Beieren afgestaan. Moge er bij al die schikkingen veel willekeur zijn gebezigd, een willekeur, die niet altijd zich aan de stem van recht en billijkheid stoorde, onze oogen duizelen bij \'t aanschouwen van de grootheid eens mans, die, slechts de zoon van een eenvoudig advokaat, zich boven de koningen en keizers van Europa plaatste en kronen en landen uitdeelde, als ware hij meester van de geheele wereld.
Wij keeren thans tot ons verhaal terug en gaan daarom op oudejaarsdag van het jaar 1806 naar Munch en. \') Wat ziet de stad er feestelijk uit. Huizende vlaggen met de Beiersche en Fransche kleuren verduisteren den dag in de straten. Hier en daar staan eerebogen opgericht, prachtig beschilderd en op hun top met beeldhouwwerk voorzien, alles met zinnebeelden, sommige uit de Grieksche godenleer, andere uit de historie genomen. Op andere plaatsen zijn tropeeën geplaatst of chassinetten met opschriften. Ook de pijnboomen hebben hun takken als schatting moeten aanbrengen. Want groen moet er zijn bij het feest, dat er heden zal plaats hebben. Een feest? Eigenlijk geen feest, maar het inhalen van den held, wiens naam op aller lippen leeft en aan wien Beieren zijn verheffing tot koningrijk verschuldigd is. Heden wordt hij in Munchen verwacht, waar hij Max JoSEPH\'dekroon op den schedel zal zetten en \'t huwelijk van zijn stiefzoon Eugène, Beauharnais, den onderkoning van Italië, met de lieve en aanminnige prinses Augüsta -), de dochter van
\') \'tWas de laatste dag, dat de republikeinsche kalender in gebruik zou zijn. Volgens een besluit van Hapoieon, zou Frankrijk met den Isten Januari 1806, den ouden Gregoriaanschen almanak weder aannemen.
-) In zijn brief van 21 December had de keizer haar voor zijn stiefzoon, prins EuaÈNE, ten huwelijk gevraagd. Hij zond den
den aanstaanden koning van Beieren, zal bijwonen. Al de straten, langs welke de trein zal passeeren, zijn opgepropt met menschen, die zich naar de poort spoeden, door welke de held van den dag zal binnenkomen.
Tegen tien ure beginnen de militairen, zoo Beiersche als Fransche, die straten af te zetten, opdat de volksmenigte den stoet niet zal belemmeren. Op de hoeken der straten en op de pleinen worden cavalleristen geposteerd, die met hun lange pallasten de menigte beginnen op te drijven en daarna heen en weder rijden, om het steeds opdringend volk tegen te houden. Benige hunner hollen de afgezette straten door, om te zien, of hier of daar hun hulp noodig mocht zijn. Alle vensters van beneden tot boven, zijn bezet met nieuwsgierigen: heeren en dames in gala gekleed, kinderen prachtig getooid, en hooger op de dienstboden en hun kennissen, die uit de zolderramen liggen, ondanks de koude van den guren Decemberdag.
Om half twaalf komt er een escadron cavallerie aan, gevolgd door de hofkoetsen, in welke zich keurvorst Max Joseph met zijn familie en gevolg bevinden, begeleid door een tal Beiersche en Fransche hoofdofficieren te paard en een nieuw escadron cavallerie. De statiekoetsen voor den Franschen keizer on zijn gevolg zijn reeds vooruit naar de plaats der aankomst gezonden. Op de wallen staan de kanonniers bij hun stukken, om de aankomst van den overwinnaar van A u s t e r 1 i t z den volke te verkondigen.
generaal Dtraoc, om iu zijn naam over dat huwelijk te onderhandelen. Prins Buamp;èhe was weinig tevreden over de keus van zijn stiefvader, daar hij zich niet kon voegen naar het denkbeeld, dat er zoo over zijn hand en hart zou worden beschikt, Zoodra hij echter de prinses had leeren kennen, was hij zeer in zijn schik over zijn aanstaande.
— 400 —
Daar Iaat zich \'tkanongebulder vernemen en de menigte, die tot hiertoe dat stille gegons had doen hooren, zoo natuurlijk bij hen, die lang hebben staan wachten, begint weer te woelen en te ruischen als een zee, die lang kalm is geweest, maar door den opkomenden wind tot in zijn diepste holen beroerd wordt. Druk praten, heen en weer schoffelen, -vooruitdringen en terugduwen door de geschaarde soldaten, nu en dan ruzie om plaatsen, die door andere wederrechtelijk zijn ingenomen of van de een of andere kleine persoon, voor wien een ander is komen staan; alles \'t gewone voorspel bij zulk een gelegenheid. De vensters worden opgeschoven of opengeslagen, de balkons met dames bezet en cavalleristen rennen naar de pleinen, om er de bevelen van den commandant te brengen. Daar laat zich de muziek der Beiersche garde hooren. Weldra vertoont zich het eerste escadron caval-lerie, statig en langzaam rijdende, niettegenstaande hun paarden op hun bitten knagen en \'t schuim hun langs den bek loopt. Op hen volgt de muziek, die vroolijke wijzen speelt. Daarop eenige koetsen met heeren en dames van het hof van Beieren en Frankrijk. Toen een open rijtuig; \'tis dat waarin prinses Augüsta en de andere koninklijke prinsen en prinsessen gezeten zijn. Een tweede open rijtuig volgt, meu behoeft niet te raden, wie daarin zit: want een daverend gejuich klinkt door de lucht en het: »Hoch lebe der Kaiser!quot; doet ons terstond weten, wie \'t zijn. Inderdaad, daar zit de keizer en naast hem zijn gemalin Josephine, die hem naar Munch en te gemoet gereisd is. Tegenover het doorluchtige paar zit de keurvorst Max Joseph en zijn gemalin. Maar niemand richt zijn oog op hem, ja, zelfs weinigen vestigen het op de schoone en aanminnige keizerin Josephine, die letterlijk van juweelen schittert, allen wenschen den overwinnaar van Austerlitz te zien, den man, dien geheel
Europa naar de oogen staart. Het regent letterlijk lauwerkransen en bloemruikers van de fijnste voortbrengselen, welke Flora in hare trekkassen heeft gekweekt, en van de poort tot aan het voor hem besremde paleis is Napoleons intocht te Munchen een ware zegetocht.
Den avond van dien dag schreef de keizer den volgenden brief aan Eugène.
«Neef, ik ben te Munchen gearriveerd. Ik heb uw huwelijk met prinses Augusta in orde gebracht. Het is afgekondigd. Dezen morgen heeft deze prinses mij een bezoek gebracht, en ik heb mij langen tijd met haar onderhouden. Zij is allerliefst. Gij zult hiernevens haar portret op een kopje vinden, maar zij is veel mooier.
«Morgen zal ik de deputatie ontvangen, die nog te M u n-chen is.
«Napoleon.quot;
Den derden, om 2 ure in den morgen, schreef hij andermaal aan Eugène:
«Neef, ten hoogste twaalf uren na de ontvangst van dezen brief, zult gij vertrekken, om u naar Munchen te begeven Tracht zoo spoedig mogelijk aan te komen, ten einde zeker te zijn er mij te vinden, Laat uw commandement in handen van den divisiegeneraal, dien gij voor den bekwaam-sten en rechtschapensten houdt. Veel gevolg behoeft gij niet mede te brengen. Vertrek snel en incognito, zoowel om minder gevaar te loopen als om te minder oponthoud te hebben.
«Zend mij een koerier, die mij vier-en-twintig uren te voren uw aankomst bericht.
«Napoleon.quot;
— 102 —
))Zend mij een uur na de ontvangst van dezen brief een koerier, om mij den dag aan te kondigen op welken gij denkt aan te komen.quot;
De Nieuwsjaardag van 1806 was bestemd tot kroningsdag van koning Max Joseph. Ik zal u die plechtigheid niet beschrijven, evenmin als die van \'t huwelijk van prins Eugène met prinses Augusta , hetwelk den 15den Januari plaats had. Liever wil ik u ten besluite van dit hoofdstuk nog een brief van Napoleon mededeelen, den 19dcl\' Januari uit Stutgart aan prinses Augusta, nu onderkoningin van Italië, geschreven. Hij luidt;
»Mijn dochter, de brief, welken gij mij geschreven hebt, is even lief als gij. De genegenheid, welke ik voor u koester, zal dagelijks vermeerderen; dat gevoel ik aan het vermaak, hetwelk mij de herinnering aan al uw schoone hoedanigheden verschaft en aan de behoefte, die ik heb, om gedurig door u zelf de verzekering te ontvangen, dat gij over iedereen tevreden zijt en gelukkig met uw echtgenoot. Te midden van al mijn bezigheden, zullen er voor mij geen aangenamer zijn dan die, welke het geluk van mijn kinderen kunnen verzekeren. Geloof, Augusta, dat ik n als een vader bemin, en ik er op reken, dat gij voor mij al de liefde eener dochter zult koesteren. Draag zorg voor uw gezondheid zoowel op reis als in \'tnieuwe klimaat, waar gij zult komen, door behoorlijk rust te nemen. Gij hebt een maand lang beweging genoeg gehad. Ik zou niet gaarne hebben, dat gij ziek werdt.
»Ik eindig, mijn dochter, terwijl ik u mijn vaderlijken zegen schenk.
«Napoleon.quot;
ZESDE HOOFDSTUK.
De twee wandelaars.
Engeland had een groot verlies ondergaan. Den 23s\'quot;i Januari 1806 was zijn groote staatsman William Pitt gestorven. William Pitt, de hevige tegenstander van Napoleon en wiens onverzettelijke haat tegen den Franschen overweldiger , zooals hij hem noemde, Europa meer leed had veroorzaakt, dan hij had gemeend, het zegen te brengen. Diep dan ook griefde hem de afloop van een oorlog, dien hij door zijn gedurige coalitiën had uitgelokt en waardoor hij aan het vasteland bevrijding had meenen te brengen, doch die het nog nader gebracht had aan een geheele overbeersching. Duidelijk zag zijn adelaarsblik de gevaren in, welke daaruit voor Engeland moesten ontstaan en zijn laatste woorden waren: ))Ach, mijn vaderland!quot; woorden, die niet dan al te goed te kennen gaven, met welk een donkeren blik hij de toekomst inzag.
Voor Napoleon was de tijding van den dood zijns tegenstanders een des te aangenamere, daar de groote man als minister van buitenlandsche zaken werd vervangen door Fox, een staatsman die ten aanzien van F r a n k r ij k een mildere
— 104 —
staatkunde koesterde en dien de oude, reeds lang door \'verstandsverbijstering verzwakte koning George III, zich niet dan met grooten tegenzin had laten opdringen. Al aanstonds deed zich de verandering van staatkunde der Engelsche regeering bespeuren; waar Pitt een onverzoenlijken haat tegen Frankrijk getoond had, toonde Fox zich geneigd, om over den vrede te onderhandelen, waartoe, op aanzoek van Talleyrand, Lord Yarmouth als gevolmachtigde werd gekozen. Dit gedrag bracht ook Rusland aan \'t wankelen, en de trotsche czaar, die tot hiertoe geen keizer van Frankrijk erkend en keizer Napoleon nooit anders betiteld had dan als «het hoofd der Fransche regeering,quot; wendde nu middelen aan, om een verzoening te beproeven.
Wat evenwel onverantwoordelijk was voor een man, die, al mocht hij de staatkunde van Pitt niet voortzetten, toch in den geest van dien grooten staatsman had moeten blijven handelen, was, dat hij den llden juni 1806 Pruisen den oorlog verklaarde, om het bezetten van Hanover, \'t geen dat rijk alleen op bevel van den Franschen keizer gedaan had. Een gelijke oorlogsverklaring tegen deze mogendheid werd gedaan door Gustaaf Adolf (Gustaaf IV) van Zweden die verlangde een even groote rol in de geschiedenis te spelen als zijn doorluchtige naamgenoot en voorvader in den dertigjarigen oorlog gedaan had en twist had gezocht met koning Frederik Wilhelm over het tot Hanover beboerende Lauenberg \'). Welke treurige gevolgen deze beide oorlogsverklaringen , waarbij Engeland de koopvaardijschepen van
\') Toen in April 1805 Frankrijk en Pruisen elkanderweder-keerig hun orders schonken, had Gustaaf den koning van Pruisen de decoratie van den zwarten adelaar teruggezonden, omdat hij „Napoleon en zijns gelijken niet voor ridders wilde erkennen.quot;
Pruisen wegnam en Zweden de havens van dat land blokkeerde, voor dien ongelukkigen staat hadden, zullen wij spoedig zien. Thans keeren wij tot den held van ons verhaal terug.
Den 268\'en Januari kwamen de keizer en zijn gemalin in Parijs terug. Onbeschrijfelijk en uitbundig was de geestdrift, met welke zij in F r a n k r ij k s hoofdstad ontvangen werden. Van die geestdrift zouden twee dagen later de senaat en het tribunaal de tolken zijn, toen zij in een plechtig gehoor bij den keizer werden toegelaten. \'tWas bij dit gehoor, hetwelk op de Tuilleriën plaats had, dat de voorzitter van den senaat, FRANgois de NEUFCHaTEAU, den keizer verzocht te gcdoogen, dat zij het raadsbesluit ten uitvoer legden, waarbij zij aan den redder van Frankrijk den bijnaam van den grooten hadden geschonken.quot;
sik dank u, mijne heeren,quot; antwoordde Napoleon, «ik dank u zeer voor de gevoelens, mij door uw voorzitter betuigd, en ik verzeker u, dat ik er mijn eenigen roem in stel, om het lot van F r a n k r ij k zoodanig te regelen, dat het tot in de meest verwijderde eeuwen, steeds door de eenige benaming van het groote volk bekend blljve.quot;
Groot en schitterend waren de feesten, welke in Parijs ter gelegenheid van de terugkomst des overwinnaars gevierd werden. Gaarne zou ik u daarvan een beschrijving geven, t zou echter slechts een dorre opsomming zijn. Liever gaan wij den 24sten Februari naar den keizerlijken schouwburg, waar de groote Talma \') dien avond in de «Athaliequot; de rol van Jojada zou vervullen. De keizer en de keizerin zouden
\') Wat Andeies Snoek voor ons tooneel was, was Talma voor het Fransche: een van die groote mannen, die vroeger of later niet geëvenaard zijn.
— 106 —
de opvoering van FUcines heerlijk treurspel bijwonen. Het eerste bedrijf was afgespeeld en, als naar gewoonte, richtten aller blikken zich naar de keizerlijke loge, waar de held van Marengo en Austerlitz, het voorwerp van aller bewondering, zat. Daar wordt de deur van de keizerlijke loge geopend en treed een der adjudanten van zijne Majesteit binnen, die hem een verzegeld papier overgeeft. Er het couvert af te scheuren en het papier open te vouwen, is \'t werk van een oogenblik. Ademloos staart de tallooze menigte op \'t gelaat van den kèizer, als wilde het daarop lezen, van welken aard de tijding is, die de estafette bevat. Maar geen spier beweegt zich op dat ernstig en verheven gelaat. Toch merkt men op, en dit doet ten minste geen kwaad verwachten, dat \'s keizers wenkbrauwen zich niet fronsen, dat er geen donkere wolk over dat hooge voorhoofd samentrekt. Een oogenblik later wenkt de keizer zijn adjudant, fluistert hem eenige woorden in \'t oor, en deze verwijdert zich.
»Wat is ei, Sire?quot; vraagt de keizerin, die met geen minder oplettendheid dan de anderen \'t gelaat van haar gemaal heeft gadegeslagen. »Toch geen kwade tijding?quot;
»Wat zijt gij vrouwen toch nieuwsgierig,quot; zegt de keizer glimlachend. »En als \'tnu eens kwade tijding ware, dan zouden \'t staatszaken zijn. Daar hebt gij, vrouwen, toch geen verstand van.quot;
«Dikwijls meer dan gij denkt, Sire!quot; antwoordt Josephine. »\'t Was echter niet op dat gebied, waartoe zich mijne belangstelling bepaalde----quot;
))Uw nieuwsgierigheid, meent gij. De algemeene vrouwelijk6i
kwaal.quot;
))Nu dan, Sire, het zij zoo, mijn nieuwsgierigheid, herneemt Josephine. »De brief kwam uit Italië, en gij weet, dat
ik daar lieve kinderen heb. Eugêne en Auguste zijn toch wel?quot;
— 107 —
»Stil,quot; zeide de keizer, toen \'tsein werd gegeven tot het ophalen van de gordijn. «Talma zal u \'t antwoord op al uw vragen geven.quot;
Josephine, die meende, dat men \'t scherm ophaalde, om de tweede acte op te voeren, zweeg, eenigermate ontevreden over dit antwoord, hetwelk zij als scherts opnam, een scherts, welke haar alles behalve beviel. Maar ten hoogste verwonderd was zij, toen werkelijk Talma opkwam met een toegevouwen papier in de hand, hetwelk de estafette moest voorstellen.
xFranschen!quot; zoo luidde zijn toespraak. «Op bevel van zijne Majesteit den keizer deel ik u mede, dat onze zegevierende armée het koningrijk Napels is binnengetrokken. De looden schepter van deze nieuwe Athalie is onherroepelijk verbroken. Het schoonste land der aarde zal voortaan een vast maar vrijzinnig bestuur hebben.quot;
Een donderend gejuich beantwoordde deze tijding, aller blikken vestigde zich andermaal op de keizerlijke loge en het «leve de keizer!quot; volgde op de kreten van vreugde.
Den volgenden dag stond de tijding, alsmede de woorden van Talma, met nog meer er bijgevoegd, in den Moniteur.
Wenden wij thans onze blikken voor een oogenblik van al dien glans en die grootheid af en vergezellen wij liever een maand later die beide reizigers in militaire kleeding, zooeven uit de diligence gestapt,-om hun weg naar een klein dorp voort te zetten. Ofschoon om \'t koude jaargetijde dicht in hun grijze mantels gewikkeld, herkennen wij hen terstond aan hun stem. \'t Zijn de oude Bercier en zijn pleegzoon Félix, beide met hun corps in P a r Ij s teruggekeerd, en die nu voor eenige dagen verlof hebben gekregen, de een om zijn oude moeder op te zoeken, die in het dorp woont, waarheen zij hun schreden richten, de andere, om zijn pleegvader te vergezellen. Gemakkelijk is hun tocht niet over den muilen zand-
— 108 —
weg, thans nog onbegaanbaarder door de menigte sneeuw, die er op gevallen is.
«Die satansche sneeuw!quot; roept Bebcier uit. s\'tls of we een marsch met het groote leger maken door de zandwoestijnen van Egypte.quot;
jgt;Ho, ho, vader!quot; zeide Félix, »Toch altijd met dit verschil, dat we ons nu warm kunnen loopen, en daar door de ondraaglijken hitte zouden geteisterd worden.quot;
«Daar heb je gelijk in, Félix! En \'tis niet, omdat ik den weg te vermoeiend vind. Ik heb andere marschen in mijn leven gemaakt. Maar, weet je, dan voerde de kleine korporaal ons aan, en dat gaf kracht aan de beenen. Deze weg is echter zoo hobbelig en men zakt er bij eiken stap zoo diep in, dat het mij niet zal verwonderen, of wij blijven er nog eens in vastzitten.quot;
»\'t Zou wat moois zijn . .. twee soldaten van \'t groote leger in \'t zand van hun eigen grond vastgeketend, \'t Zou bijna even erg zijn, als de historie van den invalide uit den tijd var. Frederik den Groote.quot;
»En wat was daarvan?quot;
«Wel, de man had een houten been, en men liet hem zoolang op de wacht staan, totdat zijn been, dat van wilgenhout was, in den grond wortel had geschoten en was vastgegroeid.quot;
»En zeker nieuwe takken en bladeren had geschoten,quot; voegde Bercier er bij, lachend om het sprookje, dat zijn pleegzoon hem opdischte. «Hei, daar zakte ik weer een halven voet naar onderen.quot;
»De keizer laat zooveel kanalen en wegen verbeteren,quot; zeide Félix. »Ter eere van zijn dapperen sergeant Bercier had hij er ook dezen wel onder mogen begrijpen.quot;
«Had hij \'t maar geweten, de groote man,quot; hervatte Bercier, insgelijks schertsend. »De keizer doet zooveel voor zijn
soldaten, dat hij er deze kleinigheid wel bij had kunnen nemen. Ha, daar zak ook jij, Félix.quot;
«Inderdaad, ik was bijna gevallen,quot; hernam de jongeling, terwijl hij zich herstelde, a\'t Zou fraai gestaan hebben voor een luitenant van \'s keizer arniée, als hij zulk een buitel had gemaakt. Trouwens, er zijn er wel anderen, die op effener baan rollen. Laatst bij de groote revue struikelde mijn kapitein over een ongelijken steen en rolde ten aanzien van\'theele regiment.quot;
»Dat nog al gelach zal verwekt hebben, vooral omdat hij niet bemind is.quot;
»Ik moest mij inhouden, maar had moeite mij te bedwingen,quot; hernam Félix. «Indien hij mij om zijn val had zien lachen, bij zou...
»U nog erger behandeld en geplaagd hebben, dan bij nu doet. Dat is waar, maar in uw plaats had ik mij niet goed kunnen houden. Intusschen, Félix, ik begrijp niet, hoe \'t mogelijk is, dat gij niet om verplaatsing vraagt.quot;
«Ik voor hem wijken? Ik voor hem op den loop gaan? Neen, vader, die voldoening zal kapitein Chandelle niet hebben. Ik zal hem trotseeren, ik zal zijn plagerijen met onverschilligheid en trotschheid beantwoorden; opdat hij de glorie niet hebbe van te zien, dal ik mij aan hem stoor.\'\'
«Voorzichtig, voorzichtig, Félix,quot; hernam de oude man waarschuwend. «Reken u zelf niet te sterk. Uw gemoed is met meer bitterheid tegen dien man vervuld, dan gij wel bekennen wilt en die onophoudelijke plagerijen kunnen zelfs den geduldigste eindelijk het geduld doen verliezen. Waarlijk, Félix, vraag om verplaatsing. Gij behoeft de ware reden niet op te geven; men zal \'tu niet weigeren.quot;
Félix zweeg. Hij wilde den ouden man niet tegenspreken, vast besloten als hij was, om den hatelijken kapitein en zijn
— 110 —
plagerijen te trotseeren. Eenige oogenblikken later, toen Bercier weder struikelde en op het punt was om te vallen, zeide hij:
«Houd mij vast, vader, dan staan wij beiden steviger op onze beenen.quot;
»Een soldaat behoeft geen steun als hij marscheert en moet vast op zijn eigen beenen staan,quot; hernam de oude man. »Daarenboven, we hebben \'t grootste deel van den weg reeds afgelegd en zullen binnen een kwartier wel aan ons dorp zijn. \'t Is me toch wonderlijk te moede, mijn jongen,quot; vervolgde hij na eenige oogenblikken zwijgens, »nu \'k, na jaren afzijns, weer zoo dicht bij mijn dorp kom. Toch wordt mijn hart eng, als ik aan mijn oudje denk. Wat zal ze schrikken als ik haar zeg dat Marion dood is. Ze hield zooveel van Marion. Hoe zal ze staan te kijken, als ik daar zoo op eens voor haar sta. In geen tijden heb ik een brief van haar gehad. Vroeger liet zij er mij wel eens een schrijven door den schoolmeester van het dorp; want da goede vrouw slacht mij: zij kan lezen noch schrijven. En dat kan ze evenmin helpen als ik: want in haar jeugd, evenzeer als in de mijne, was er geen schoolmeester op het dorp. Die is er eerst later gekomen.quot;
«Gij hebt dus in lang geen tijding van haar gehad, vader.quot;
»Ja jongen, dat is al jaar en dag geleden. Maar hoe heeft de goede vrouw mij kunnen schrijven? Nu was ik hier, dan daar. Daarbij, als ik haar een brief zond, had ik altijd de hulp van onzen fourier noodig, en \'tis alles behalvepleizierig, als men zijn geheimen zoo aan de klok moet hangen.quot;
»Ik kan haar nog goed voor mij halen, \'tls al een heelen tijd geleden, toen ik haar voor \'tlaatste zag. \'tWas, toen ik met Marion een maand bij haar gelogeerd heb. Ik zal toen zoo wat vijf jaar zijn geweest, maar \'t is of ik ze nog zie. Doch hoor, vader. Daar luidt een klok. Is dat de klok van uw dorp?quot;
»Die is \'tzeide vader Beecier , terwijl een donkere wolk zijn gelaat betrok. »\'tls de doodklok, wier toonen een gestorvene naar \'t graf vergezellen. Een slecht voorteeken, mijn jongen,quot;
«Hoe dat, vader? Louter toeval, niets anders.quot;
»Een slecht voorteeken, dat ik onder \'t luiden der doodklok mijn geboortedorp binnenkom.quot;
Félix schudde het hoofd, en sergeant Bercier zweeg. Beiden gingen diep in gepeins verzonken verder. Daar naderden zij het dorp, reeds zagen zij duidelijk de huizen en konden zij de menschen onderscheiden, toen een in \'t zwart gekleede stoet het dorp uit, den weg opkwam, dien zij moesten nemen om er te komen. Nog slechts eenige schreden en de lijkstafie was hen genaderd. Eerbiedig bleven zij aan den kant van den weg staan en ontblootten zich het hoofd, terwijl de lijkstatie hen langzaam voorbij trok. Een grijsaard met sneeuwwitte haren, die twee jeugdige knaapjes aan de hand hieid, volgde diepgebogen de lijkkist. Achter hen andere bloedverwanten of vrienden van den afgestorvene, ook tal van vrouwen.
»Wie daar in die kist ligt,quot; mompelde de oude sergeant. «Zeker de moeder van die twee knapen. Waarschijnlijk nog jong. Félix, de dood velt zijn slachtoffers niet alleen op \'t slagveld, ook op het bed in de hut wordt hij zijn prooi.quot;
Met deze wijsgeerige opmerking zette de oude man zijn weg naar het dorp voort, altijd onder het gelui der doodklok. Zijn gelaat, dat een kwartier geleden nog zoo opgeruimd stond, was geheel en al somber geworden. Die intrede in zijn dorp onder zulke omstandigheden had zulk een diepen indruk op zijn gemoed gemaakt, dat hij \'tniet waagde, terstond naar de woning zijner moeder te gaan, uit vrees — een onbestemde vrees, waarvan hij zich geen rekenschap kon geven — uit vrees van haar ledig of door anderen bewoond te vinden. Hij
— -112 —
trad dus de herberg binnen, die zich aan \'t begin van het dorp bevond en eischte een flesch wijn. De herbergier kende den ouden Bercier noch zijn pleegzoon; daarenboven, al ware hij ook van zijn leeftijd geweest, hij zou hem misschien niet herkend hebben: want campanjejaren rekenen dubbel en verouderen den mensch meer dan een rustig garnizoensleven.
Met des te meer vrijmoedigheid kon Bercier zich bij hem vergewissen van \'t geen hij wilde weten. Zoodra dus de herbergier het gevraagde bracht en hij \'t hem betaald had, begon hij:
ïWie wordt daar begraven, hospes?quot;
«Dat \'s een treurige historie, sergeant,quot; antwoordde de waard, wien een glans van genoegen op \'tgelaat steeg, dat hij \'t geen, waarvan zijn ziel vervuld was, aan een vreemde kon mededeelen. »Dat \'s een recht treurige historie, sergeant.quot;
«Zoo,quot; hernam Bercier. sik mocht zoo denken, toen ik dien ouden man met die twee knaapjes daar achter \'t lijk zag gaan, dat het een jonge weduwe was, welke men grafwaarts droeg, dat de grijsaard haar vader was en de jongens haar zoontjes waren.quot;
»0, dan weet gij de geschiedenis reeds, sergeant,quot; hernam de waard eenigszins teleurgesteld, dat hij zijn verhaal aan geen vreemde kon doen.
»Ik weet niets. Weet ik iets, Félix?quot; zeide Bercier. ))\'t Waren alleen gissingen. Eilieve, verhaal mij die treurige historie.quot;
»Dat wil ikhervatte de kastelein, terwijl hij bij de beide militairen plaats nam. «Sedert twaalf jaren kregen wij hier een schoolmeester, een knap man, hoe jong hij ook was. \'t Was een weldaad voor ons dorp: hij leerde onze kinderen, schreef brieven en rekwesten voor allen, die er een of twee sous voor overhadden en was een gezellig man in den om-
— 113 —
gang. Niet lang was hij hier geweest, of hij huwde met de dochter -van Berton ...
)gt;De dochter van Jean Berton, die met Flora Bercier is gehuwd geweest!quot;
«Dezelfde. Hebt gij die geitend, sergeant?quot;
))Ga voort, als \'t u belieft.quot;
»Rose Berton had haar moeder vroeg verloren____quot;
»Dat weet ik. En zij verloor er veel aan,quot; hernam de sergeant, die een traan wegpinkte.
«Vroeg verloren,quot; herhaalde de herbergier, terwijl hij den sergeant met eenige nieuwsgierigheid aankeek. »Jean Berton huwde spoedig weer en die tweede vrouw was een slechte moeder voor Rose. Daarom nam de oude vrouw Bercier, toen Jean een jaar later stierf, \'tarme weesje bij zich in huis en voedde haar op. En het was op die Rose Berton, dat onze wakkere schoolmeester het oog sloeg. Wat een lief en gelukkig paartje, dat was het! Maar zes jaren na hun huwelijk begon onze brave schoolmeester te sukkelen, hij kreeg de tering en nu drie jaren geleden hebben we hem begraven. Nu bleef de arme Rose met twee jonge kinderen en ons dorp zonder schoolmeester.quot;
»En nu is de arme Rose ook gestorven!quot; riep de sergeant zoo hartstochtelijk uit, dat de herbergier er van opkeek. »En nu is moeder Bercier alleen . . ..quot;
«Moeder Bercier. Die rust al sedert een half jaar op \'t kerkhof, waar thans ook de arme Rose slaapt.quot;
«Dood! Moeder Bercier dood! En niemand heeft mij daarvan iets gemeld!quot;
»U gemeld? Gij schijnt de weduwe Bercier dan wel goed gekend te hebben.quot;
»Of ik haar gekend heb! Zij was mijn moeder!quot; riep de sergeant uit, terwijl hem de tranen uit de oogen sprongen.
8
»Kom Félix, ga mee naar \'t kerkhof. Ik had wel recht, om :t voor een kwaad voorteeken te houden, dat de doodklok luidde, toen wij het dorp naderden. Had ik geweten, wie er begraven werd, dan zou ik de kist gevolgd zijn. Ze was zoo lief, de kleine Rose , toen ik haar voor \'t laatst zag.quot;
En door Félix gevolgd, ging de oude man naar \'t kerkhof, waar alles rustte, wat hij op dit dorp had lief gehad.
»En ik had haar nog al geld medegebracht, om haar ouden dag op te vroolijken!quot; zeide hij meer in zich zelf, dan tot Félix. »En ik verlangde zoo, om haar te zien.quot;
Weinige schreden buiten het dorp, kwamen zij de lijkstatie tegen. De doode was grafwaarts gebracht en de buren begaven zich naar het sterfhuis terug, waar zij, naar de gewoonte van het land, de uitvaart der gestorvene door een lijkmaal zouden vieren. Eensklaps trad de sergeant op den ouden Berton af.
»Vader Berton,quot; zeide hij, ))geef mij die beide knapen mede, opdat zij mij \'t graf hunner moeder en dat van hun overgrootmoeder wijzen.quot;
»Wie zijt gij, die mij dit vraagt ?quot; zeide de oude Berton , hem verwonderd aanziende.
»Ik ben Athanase Bercier, vader Berton. Herkent gij mij niet? Ik kwam hier, om mijn moeder en Rose te bezoeken , en ik vind ....quot;
«Beide dood, Athanase!quot; zeide de oude man. »Neem de knapen mede en breng ze mij straks, \'t Huis uwer moeder is door anderen bewoond; gij kunt bij mij logeeren.quot;
«Dat zal ik doen: want ik wenschte u te spreken ook,quot; antwoordde Bercier, terwijl hij de knapen bij de hand nam, die hem eerst verwonderd aankeken en hun hand wilden terugtrekken; doch toen hun overgrootvader tegen hen gezegd had: »hij is uw oom, gaat gerust met hem mede,quot;
wel schuw, maar toch gewillig aan dat gebod voldeden.
Wij laten den sergeant het kerkhof bezoeken en melden alleen, dat hij \'t geld hetwelk hij voor zijn moeder bestemd had, aan den ouden Berton overhandigde, om daarvoor een gedeelte der opvoeding van zijn beide neven te bekostigen. Wij verlaten hem en Félix voor eenige oogenblikken, om ons met belangrijker en grooter zaken bezig te houden.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Den dood in \'t gezicht.
Het aloude Duitsche rijk was gevallen, om zich nimmer ■weder te verheffen. Bij een acte van den 7dei1 tot den -ISJ™ Juli aan de gezanten der bondstnogendheden voorgelegd en achtervolgens door hen onderteekend, en op den \'19\'1™ te St. Cloud door Napoleon met zijn handteekening bekrachtigd, was de voormalige Duitsche bond in een Rijnverbond veranderd. Dit Rijnverbond was samengesteld uit de staten, welke voorheen onder het opperbestuur van den keizer van Duitse h-land stonden en die thans keizer Napoleon, onder den titel van protector of beschermer, als werkelijk gebiedend heer erkenden. Het natuurlijk gevolg van dit Rijnverbond bleef niet uit: keizei Frans, die reeds bij den vrede van Presburg, Wurtemberg en Beieren als onafhankelijke souvereine landen.had moeten erkennen, legde, nadat op den eersten Augustus 1806 het Rijnverbond openlijk te Regensburg was uitgeroepen en de leden er van hem onbeschaamd alle gehoorzaamheid opgezegd hadden bij een verklaring van den fi\'1quot;1 Augustus de duitsche kroon neder en zou zich
— 117 —
voorlaan met den titel van keizer van Oostenrijk vergenoegen, welken titel hij onder den naam van Frans I aannam ■). Nu stond Pruisen geheel en al geïsoleerd van het Duitsche rijk, en dat, terwijl het nog steeds in oorlog gewikkeld was met Engeland en Zweden. Doch eerlang zouden zich donkerder wolken boven dat ongelukkige land en zijn besluiteloozen monarch samenpakken, wolken, uit welke een verpletterende bliksem op den naneef van den grooten Frederik en diens volk zou nederstorten.
Reeds in de eerste dagen van Augustus 1806 werd Fox door een ongesteldheid aangetast, welke hem belette, aan de werkzaamheden van zijn kabinet deel te nemen. Den IS11™ September stierf hij, en \'t was, of bij zijn dood de geest van Pitt weder in \'t ministerie kwam, om dubbel in te halen, wat er sedert Fox\' optreding verzuimd was. \'t Was dientengevolge, alsook om zijn tegenzin in het Rijnverbond, dat keizer Alexander van Rusland weigerde het vredesverdrag te bekrachtigen, hetwelk den 20;ten Juli te Parijs tusschen Frankrijk en het Moscovische rijk gesloten, en door Talleyrand en den Russischen ambassadeur geteekend was. Van beide kanten nu, van Engeland dat weder vrede met Pruisen gemaakt had en van Rusland dat op nieuw zijn stelsel om Napoleon te vernietigen had aangenomen,
\') „Hierom,quot; zoo zeide keizer Fbans in het bedoelde stuk, „hierom beschouw ik den band, die mij tot dusver aan het duitsche rijkslichaam verbond, als losgemaakt, leg ik de duitsche keizerskroon neder, ontsla alle vorsten en standen van den mij gedanen eed, maar ruk ook mijn gezamenlijke duitsche provinciën van het rijkslichaam los, om ze, met de overige vereenigd, als keizer van Oostenrijk te beheerschen.quot; Dit was het einde van het Duitsche keizerrijk, nadat het tien eeuwen had bestaan.
— 118 —
werd koning Frederik Wilhelm tot verzet tegen Frankrijk aangemaand.
In Pruisen zelf was een machtige volkspartij tot oorlog gezind. Aangezet door dagbladschrijvers, die het nationale gevoel van het pruisische volk wisten op te wekken en het opmerkzaam maakten op de vernederingen, welke het jaren lang van Frankrijk had ondergaan, was de pruisische natie in een oorlogzuchtige stemming gekomen, die door engelsch geld en russischen invloed zeer gesterkt werd. Daarbij kwam, dat F r a n k r ij k, in de onderhandelingen met Engeland, de teruggave van Hanover, hetwelk in \'tvorige jaar Pruisen zoo tegen zijn zin was opgedrongen, als een der eerste en gemakkelijkste voorwaarden van den vrede had gesteld.
Dit bewijs van minachting, terstond door den Pruisischen gezant te P a r ij s naar B e r 1 ij n gemeld en kort daarop uit Londen bevestigd, ruide de reeds tot den oorlog gestemde gemoederen nog meer op. »Hoe men ook over de wijs van verwerving moge denken,quot; schreven de meest bedaarde dagbladen, »deze wijs van verlies is in alle gevallen een ontwijfelbare hoon, en de nazaat van Frederik den groote zou zich met een eeuwige schande overladen, wanneer hij datgeen verdroeg, wat Beieren en Wurtemberg zich uit onmacht moesten laten welgevallen. Beter is het, tegenspoed te ondergaan dan verguizing, beter met den trouweloos bevonden vijand op het bloedige slagveld ongelukkig te strijden, dan met het zwaard in de schede zijn eigen vernedering aan te zien.quot; De minder bedachtzame bladen sloegen een veel heftiger toon aan en riepen met luide stemmen en drift om oorlog. Zij werden gesteund door Prins Lodewijk Ferdinand, den zoon van \'s konings oudoom, die even als de jongere bevelhebbers der pruisische armée, moede langer werkeloos te
— H9 —
blijven, waar in geheel Europa lauweren waren geplukt, verlangden zich door daden en krijgsroem te onderscheiden. Zij hadden ook koningin Louize tot hun partij weten over te halen, en deze énergique vrouw, die veel overwicht op haar gemaal bezat, besloot al hare pogingen aan te wenden, ten einde den koning te bewegen, het juk van Frankrijk af te schudden en zich toch eenmaal een waardig nakomeling van Frederik den groote te betoonen.
En die koning, de zwakke en weifelende Frederik Wilhelm, had trouwens ook wel reden, om zich weifelend te toonen, wanneer hij een blik op zijn leger, op zijn vestingen en op den toestand zijner schatkist wierp. Daarenboven werd hij steeds in zijn vredelievende gezindheid geslerkt door zijn minister Hadgwitz en andere, van welke sommige de fran-sche partij waren toegedaan, andere in een oorlog met Frank-r ij k den onvermijdelijken val der pruisische monarchie te gemoet zagen. En inderdaad, het pruisische leger was niets meer dan de schim en schaduw van dat krachtige en ontzagwekkende leger van Frederik den groote. \'tWas een afgeleefde armae in vergelijking van de frissche krachten en \'t énergique leger, waarover keizer Napoleon had te beschikken. En waar deze de krachten van zoovelen tot zijn beschikking had, zag Frederik Wilhelm zich genoegzaam van allen verlaten. Met. Engeland was op dit oogenblik alle gemeenschap afgebroken en Rusland was te ver af, om daarvan een spoedige en krachtdadige hulp te verwachten. Daarom liet de koning zich niet dan noode bewegen, om zijn vredelievend stelsel te laten varen, en begreep hij ten minste tijd te moeten winnen, om zich behoorlijk te kunnen wapenen. Daarom zond hij, tegen het einde van Augustus, zijn generaal von Knobelsdorf naar Parijs, in plaats van den Italiaan Lucchesini , om te trachten den vrede te behouden.
— 120 —
Maar deze zending scheen te zullen mislukken en daarom nam hij zijn maatregelen, om, in geval de vrede verbroken werd, niet onvoorbereid te zijn. Daartoe werd het Pruisische leger op voet van oorlog gebracht en rukten in het begin van September verscheidene afdeelingen Saksen binnen. welks keurvorst, hoewel schoorvoetend, tot vervulling van het vroegere met Pruisen aangegane verbond besloot. Dezelfde Karel Ferdinand van Brunswijk, die veertien jaren geleden, in 1792, in den oorlog tegen de fransche republiek het Duitsche leger had aangevoerd, nam ook nu het opperbevel over de Pruisische armée op zich; doch de hertog was sedert veertien jaren ouder geworden en zou hij zijn opgewassen tegen een veldheer als Napoleon?
Van zijn kant had de fransche keizer, wiens doordringende blik den loop der gebeurtenissen had voorzien en die door zijn spionnen niet dan al te goed van \'t geen er in Pruisen voorviel, onderricht was, ook niet stil gezeten. Zoodra hij van de toerustingen der Noordsche mogendheden kennis kreeg, had hij dit aan zijn geallieerden van het Rijnverbond medegedeeld. Reeds den SI8\'®quot; September 1806 had hij aan koning Max Joseph geschreven om hem in \'t bijzonder de wapening van Pruisen aan te kondigen en hem uit te noodigen, het bij verdrag van den 22\'ien Juli beloofde contingent te leveren. Drie dagen later vertrok hij, tegelijk met Josephine naar M e n t z, waar hij den 28stei1 aankwam. Hier liet hij de keizerin, verkreeg den 30quot;™ de toetreding van den hertog van W ü r z b u r g tot het Rijnverbond en vaardigde den 6den October, uit zijn hoofdkwartier te Bamberg, waar hij dienzelfden dag was aangekomen, een proclamatie aan zijn soldaten uit.
Den volgenden dag ontving de keizer in zijn hoofdkwartier, tegelijk met een stout manifest, door Knobelsdorf uit
naam van zijn koninklijken meester aan Talleyrand gezonden, een brief van twintig bladzijden, opgesteld door von Gentz en Lombard, waarbij de koning van Pruisen al de grieven herhaalde, welke de vijanden der franscherevolutie, sedert vijftien jaren en onder verschillende vormen, tegen Frank-r ij k hadden aangevoerd. De keizer las het geschrift niet ten einde, maar zeide tegen de personen die hem omringden: sik beklaag mijn broeder, den koning van Pruisen; hij heeft zeker dit prulschrift niet gelezen, toen hij \'t mij toezond.quot; Het manifest, van \'twelk ik melding maakte, was van dien aard, dat het onherroepelijk den oorlog had moeten veroorzaken, indien die niet reeds zoo goed als verklaard was. Zijn bepalingen waren: i. Alle staten van het noordelijk Duitschland moesten tot een verbond met Pruisen toetreden, 2. alle fransche troepen zouden van den rechter-naar den linker-Rijnoever verlegd worden; 3. Wezel zou weder van Frankrijk gescheiden, en Essen, Velten en E11 e n aan den koning van Pruisen teruggegeven worden. Indien den 8slen October geen voldoenend antwoord op deze vordering was ingekomen, zou Frederik Wilhelm het er voor houden, dat de oorlog tusschen hem en F ran k-r ij k verklaard was.
«Maarschalk,quot; zeide Napoleon tot Berthier, nadat hij deze stoute en overdreven eischen gelezen had, «Maarschalk, men slaat ons een ontmoeting van eer voor tegen morgen; geen franschman heeft ooit nagelaten, aan zulk een oproeping gehoor te geven. Maar daar, zooals men zegt, een koningin getuige van den kampstrijd wil zijn, laat ons beleefd wezen, en zonder verwijl naar Saksen voortrukken.quot;
Met deze woorden zinspeelde de keizer op de koningin van Pruisen, die, als amazone gekleed, het leger vergezelde en de uniform van het regiment .dragonders droeg. En inder-
— 122 —
daad, deze heldhaftige vrouw, die het meest er toe had bijgedragen , om haar weifelenden gemaal tot handelen over te halen, had haren echtgenoot in het kamp vergezeld en moedigde door voorbeeld en woorden hare soldaten aan.
En zoo was de oorlog uitgebroken, die Pruisen op den rand des verderfs zou voeren en alleen strekken, om Napoleons macht en heerschappij in Europa te vergrooten. Aan den eenen kant toch Napoleon, alleen de ziel zijner armee, de bron van alle orders, de monsterrol van alle wapens, regimenten en compagnieën van een leger, dat door organisatie, moed, oefening, ervaring, bekwaamheid van aanvoerders en door zijn talrijkheid inderdaad eenig mocht genoemd worden — aan den anderen kant de koning van Pruisen met den hertog van Brunswijk, Möllendorf, Hohenlohe, Koke-ritz , Rüchel, Phull, Massenbach, Scharnhorst en von Rauch, met een ongeoefend en in vermoeinissen van den oorlog ongehard leger, waar ieder wilde bevelen, niemand gehoorzamen; omdat de koning en de hertog, uit gebrek aan karakter, nu eens zwak, dan in de hoogste mate eigenzinnig waren. Voegt daarbij, dat er slecht voor voeding, verpleging en wapening der militairen gezorgd was, en gij zult mij moeten toestemmen, dat er een wonder noodig zou zijn geweest, wanneer Pruisen ook maar een enkelen slag gewonnen had.
De uitkomst beantwoordde volkomen aan deze verwachting. Toen de keizer den 9llt\'n October te S c h 1 e i t z aankwam, was hij tegenwoordig bij de luisterrijke opening van den veldtocht. De maarschalk Bernadotte had die plaats stormenderhand ingenomen en bij de eerste ontmoeting een corps van niet minder dan tienduizend Pruisen geslagen, waarvan het grootste gedeelte krijgsgevangen was gemaakt. Ook Murat had deel aan het gevecht genomen, bij welke gelegenheid hij zich met ontbloote sabel aan \'t hoofd der cavallerie-aanvallen stelde.
— 123 —
Den volgenden dag had er een nieuwe ontmoeting bij S a a 1-feld plaats, -waarbij de legerafdeeling onder Prins Lode wijk Ferdinand, die de ■voorhoede van den linkervleugel uitmaakte, verstrooid werd en artillerie, munitie en krijgskas verloren gingen; dewijl de prins zich wegens zijn rang aan geen militaire tucht stoorde, maar zich geheel aan\'zijn doldriesten moed overgaf. Reeds in den morgen van dien ongelukkiger! dag had hij orders bekomen, niet boven R u d o 1 s t a d t te gaan, doch hij volgde die order niet op. Te Saalfeld gearriveerd, bezwoeren hem al zijn ervaren officieren, toch geen vruchteloo-zen kamp te wagen — hij luisterde niet naar hen. Na een moedigen en wanhopigen strijd en een inderdaad dapperen wederstand, werd zijn linie overvleugeld en doorgebroken, en terwijl de prins wanhopige pogingen aanwendde, om zijn alom vluchtende troepen te herzamelen, rijdt de wachtmeester der huzaren, Guindet op hem af.
»Uw degen. Prins!quot; roept hij hem toe.
«Dat nooit,quot; antwoordt deze en maakt zich tot den tegenweer gereed. Een hevig duel heeft er plaats; spoedig wordt de prins doodelijk gekwetst, valt in de armen van een zijner bevelhebbers en blaast den laatsten adem uit. De voornaamste bewerker van den oorlog werd er het eerste slachtolfer van.
Na de nederlaag bij Saalfeld gaf Massenbach aan den prins van Hohenlohe, die geen eigen ideeën had, den raad, om terstond over de Saaie terug te trekken en zich achter de Elbe te versterken, eer het te laat was. Maar de hertog van Brunswijk, die onbekwaam was tot een rasch besluit, talmde drie dagen, en eerst toen hij vernam, dat de franschen op Leipzig aanmarcheerden, wilde hij eindelijk opbreken: \'t was toen te laat en men kwam tot het noodlottig besluit, om het leger in twee helften te deelen. Met de eene helft moest de hertog over Naumburg en Auerstadt
naar Freiburg trekken, met de andere zouden de prins van Hohenlohe, de hertog van Weimar en Rüchel bij J e n a blijven liggen en den terugtocht dekken.
Napoleon evenwel zocht een beslissenden veldslag, waarin hij Pruisen den genadeslag kon geven, en daartoe liet hij zijn troepen naar deh kant aanrukken, waar de pruisen heen getrokken waren. Eer ik u echter dien hoofdslag beschrijf, moet ik u verzoeken, met mij naar Félix terug te keeren.
\'t Is de 12d« Augustus. De troepen hebben een dag rust in den omtrek van Gera, waar \'skeizers hoofdkwartier op dit oogenblik is gevestigd. Uit dit hoofdkwartier schreef hij drie brieven, welke hij met den heer de Montesquieu naar de pruisische legerplaats zond. De eerste was aan den hertog van B r u n s w ij k als opperbevelhebber en handelde over de gekwetsten en gevangenen; de tweede was aan den graaf von Haugwitz ; de derde, die echter eerst op \'t slagveld van J e n a aan zijn adres kwam, was aan den pruisischen koning zelf, en bevatte, behalve een rouwbeklag over den dood van Prins Lodewijk Ferdinand en het aanbod om diens lijk voor het koninklijke graf uit te leveren, tevens een aanmaning aan Frederik Wilhelm, om menschenbloed te sparen en nog bij tijds vrede te maken. Ronduit voorspelt Napoleon daarin aan Pr ui sens monarch, dat deze door hem zal overwonnen worden\').
\') Een gedeelte van dezen brief\' luidt dus; „Mijnheer mijn broeder, eerst den 7iea heb ik den brief Uwer Majesteit van den 23sten September ontvangen. Het doet mij leed, dat men haar zulk een soort van schotschrift heeft doen ondorteekenen. Ik antwoord er slechts op, om U. M. te betuigen, dat ik nooit aan Haaide zaken zal toeschrijven, daarin vervat; zij zijn strijdig met U. M. karakter en ons beider eer. Ik beklaag en veracht de stellers van
— 425 —
Maar wij vertoeven op dit oogenblik niet bij den keizer, zooals hij zijn bevelen geeft, wij treden een tent binnen, een van die welke om G e r a zijn opgeslagen, en waarin wij den staf van het regiment, bij \'twelk Félix dient, verzameld vinden, om krijgsraad te houden. Daar moet spoed bij de zaak zijn, dat men een enkelen dag rust, die na de vermoeiende marschen welke men reeds volbracht heeft en die welke er
zulk een werk. Onmiddellijk daarna heb ik de nota van XJ. M. minister den eersten October ontvangen. Die nota stelde mij een bijeenkomst op den gsten October voor. Als een goed ridder heb ik daaraan beantwoord en ben in \'t midden van S a k a e n. Dat U. M. mij geloove: ik heb over zulke krachten te beschikken, dat al de Hare niet lang de overwinning kunnen betwisten. Maar waartoe zooveel bloed te vergieten ? . Met welk doel ? Ik zal tegen TJ. M. dezelfde ■ taal voeren, als ik tegen keizer Alexandeb gehouden heb, twee dagen voor den slag bij Austerlitz .... Sire, ik ben zes jaren lang uw vriend geweest.. . Waarom zullen we onze onderdanen om \'t leven laten brengen ? Ik kan geen prijs stellen op een overwinning , gekocht met het bloed van een groot aantal mijner kinderen. Ware ik nog in \'t begin mijner krijgsmansloopbaan, en moest ik de wisselvalligheid van den uitslag eens veldslags vreezen, mijn taal zou zeker zeer ongepast zijn. Sire, U. M. zal overwonnen worden. Zij zal, zonder zelfs do schaduw van een voorwendsel, de rust van Haar leven en dat Harer onderdanen in de waagschaal gebracht hebben.... Ik weet, dat ik in dezen brief misschien een teedere snaar aanroer, gevoelig voor eiken souverein; maar de omstandigheden dulden geen de minste terughouding. Ik zeg u de zaken zooals ik er over denk.... Ik bid TJ. M. in dezen brief niets anders te zien dan de wensch dien ik koester, om men-schenbloed te sparen, enz.
Correspondance de Napoieon 1, Lettre N0. 10990.
— 126 —
nog in \'t vooruitzicht zijn, krijgsraad zal houden. En geen krijgsraad over \'tgeen er tegen den vijand verricht moet worden; dat wordt daar ginds door den grooten keizer met zijn maarschalken bepaald. Neen, \'t is een krijgsraad, die men houdt ter beoordeeling eener kapitale misdaad tegen de krijgstucht en welke misdaad in oorlogstijd dubbel strafbaar is: insubordinatie van een luitenant tegen zijn kapitein en wel zulk een verregaande, dat de eerste zijn degen tegen zijn superieur getrokken heeft en hem zou doorstoken hebben, indien men hem niet had tegengehouden. Wij willen dat verhoor bijwonen. De luitenant, die met zijn rug naar ons toestaat, schijnt nog jong te zijn. Tegenover hem zitten zijn rechters, alle in hun militaire kleeding. Aan de rechterzijde van de rechters zit de beleedigde kapitein als aanklager, benevens eenige soldaten en een luitenant van \'tzelfde regiment. Aan de andere zijde staat, ook met den rug naar ons gewend, een ander militair, wiens grijze haren zijn hoogeren leeftijd verraden.
»Alzoo, kapitein Chandelle,quot; zegt de kolonel van \'t regiment , die president van den krijgsraad is, ))gij beschuldigt dezen jongen man van u naar. \'t leven te hebben gestaan tijdens gij beiden u onder de wapens en in de uitvoering van uw betrekking bevondt?quot;
»Wat ik u gezegd heb, mijnheer de president, is waar. Deze mannen, aan wie ik mijn leven te danken heb, kunnen \'t getuigen. Zij hielden den dolleman tegen, toen hij dezen morgen, bij de revue, mij wilde doorsteken.quot;
»En gij hebt hem daartoe niet geprovoceerd?quot;
sik heb hem alleen aanmerkingen over den dienst gemaakt, die hij inderdaad verdiende.quot;
«De getuigen treden voor,quot; zeide de president. Nadat deze de aanklacht van den kapitein bevestigd en verklaard hadden.
— 127 —
niets provoceerends gehoord te hebben, richtte zich de president tot den beschuldigde.
«Uw naam?quot; vroeg hij barsch.
bFélix des Fontanes, luitenant bij....quot;
«Genoeg, dat weten wij. En gij erkent, den degen te hebben getrokken tegen uw kapitein, tijdens gij beiden in functie waart?quot;
»Ik erken, dat ik den degen getrokken heb tegen mijn kapitein,quot; antwoordde Félix.
«Met het doel om hem te doorsteken?quot;
»Met welk doel men zijn degen trekt als men driftig is, mijnheer de president, is een vraag, welke ik niet kan beantwoorden. Ik geloof echter, dat de rechtbank zelf dat doel wel zal begrijpen.quot;
«Gij waart driftig, luitenant?quot; hernam de president met eenige ironie, »en de kapitein heeft betuigd en de getuigen hebben het bevestigd, dat hij u niet geprovoceerd heeft.quot;
«Mijnheer de president. Daar staat iemand, die kan getuigen, hoe die man mij al sedert tien maanden geprovoceerd heeft.quot;
«Ja, mijnheer de president,quot; begon Anathase Bercier; want die was de man met zijn grijzen haren. «Sinds tien maanden....quot;
«Spreek, wanneer men u vraagt,quot; zeide de president. «Beschuldigde! Dezen morgen heeft de kapitein u toch niet geprovoceerd. \'t Was berisping over dienstzaken.quot;
«Wanneer men zijn plicht doet, mijnheer de president, en men wordt op alle wijzen gecontrarieerd, wanneer men tien, twaalf, misschien twintigmalen onrechtvaardig kamerarrest heeft gehad, en alle dagen laffe aanmerkingen moet hooren, v/elke men niet verdient, dan wordt eindelijk de maat van iemands geduld vol. Ik ben tien maanden lang geprovoceerd,
mijnheer de president, en datgene, waarvan de kapitein mij dezen morgen beschuldigde, was weder een fatale leugen. Ik zeide hem dat, kreeg onbeschoft antwoord terug, kortom, \'teene woord kwam in \'t andere; toen verweet de laaghartige mij iets, wat mijn familie aangaat, ik kende mijn drift niet meer en wist niet wat ik deed.quot;
«En hebt gij niets verder te uwer verontschuldiging in te brengen?quot;
»Ik ken de krijgswetten, mijnheer de president, en kan niets doen, dan uw genadig oordeel over mij in te roepen.quot;
»En gij, getuige, uw naam?quot;
«Anathaamp;e Bercier, mijnheer de president.quot;
»In welke betrekking staat gij tot den beschuldigde?quot;
»Ik ben zijn pleegvader en heb hem lief als mijn eigen zoon.\',
»Dan kan uw getuigenis voor deze rechtbank niet gelden. Uw betrekking op den beschuldigde is te nauw.quot;
»Ik wil ook niet getuigen ter ontlasting van het dezen morgen bedreven feit, waarvan ik geen getuige ben geweest. Alleen wilde ik de heeren opmerkzaam maken, dat die kapitein Chandelle, die daar met zulk een vroom gezicht staat te kijken, een rechte schoelje..
«Stil, getuige, geen beleedigingen.quot;
»De haat van dien kapitein, mijnheer de president, is ontstaan verleden jaar, een dag of wat na den slag bij A u s-terlitz, in Weenen, waar de luitenant een jonge dame uit de handen van dien man gered heeft. Dat heeft de kapitein nooit kunnen verkroppen.quot;
«Genoeg. quot;Wij vragen hier naar geen romantische verhalen, sergeant, al zijn die ook gebeurd. Gij kunt dus niets anders tot zijn ontheffing zeggen?quot;
«Alleen moet ik u mededeelen, dat Félix de Fontanes zeer in de gunst van den keizer staat.quot;
— 129 —
«Dat zijn looze bedreigingen, waaraan ■wij ons niet storen hernam de president. «Men voere den gevangene buiten de tent. Ook de getuigen worden verzocht, voor eenige oogen-blikken deze tent te verlaten, opdat de rechtbank raadplege.quot;
Gedurende deze beraadslaging, die weldra geëindigd was, naderde sergeant Bercier zijn pleegzoon.
»Félix,quot; zeide hij op bitteren toon. »Hoe hebt gij u zoo ver kunnen vergeten?quot;
«Vergiffenis, vader!quot; zeide de jongeling, sik was mijn drift niet langer meester. De kapitein wierp een smet op den naam mijner ouders.quot;
»Gij hadt sedert lang naar mij moeten luisteren, en om verplaatsing moeten verzoeken.quot;
»Ik heb \'t gedaan, eer wij uit P a r ij s optrokken, \'t Is mij echter geweigerd.quot;
»Dat wist ik niet. Gij hadt het mij niet medegedeeld.quot;
»Ik had er u mee willen verrassen. Toen mijn verzoek echter werd afgeslagen, heb ik er niet meer aan gedacht. Het is niet anders. Liever ware ik door de kogels der vijanden dan door die van mijn eigen makkers gestorven — maar God wil het zoo, en ik berust in dien wil.quot;
»Neen Félix, zij zullen, zij mogen u niet veroordeelen,quot; hernam de oude man hartstochtelijk.
)gt;Zij zullen, zij moeten het doen. Indien \'tin een garnizoensplaats gebeurd ware, dan. ... Maar we zijn in \'tveld en op voet van oorlog, vader.quot;
»Op dit oogenblik verscheen er een soldaat, die luitenant de Fontanes wenkte. Door zijn geleide gevolgd, trad hij rustig binnen.
«Luitenant Félix de Fontanes,\'\' begon de voorzitter. «Aangezien gij u te midden van den oorlog vergrepen hebt
9
— 130 —
tegen de krijgstucht en de wetten der subordinatie, waaraan ieder, van den soldaat tot den generaal, zich moet onderwerpen — aangezien gij slechts buiten uw wil belet zijt, uw kapitein te dooden en zoo \'tgroote leger van een zijner dapperen te berooven — aangezien onze wetten op dit punt streng en onverbiddelijk zijn, zoo heeft de krijgsraad met algemeene stemmen besloten, de krijgswetten in hare volle gestrengheid ten uitvoer te leggen, en veroordeelt zij u, om binnen drie uren te worden gefusileerd. In aanmerking echter van uw dapperheid, vroeger bij A u s t e r 1 i t z en nog onlangs bij S a a 1 f e 1 d gebleken, zult gij in den rang sterven, dien de keizer u geschonken heeft. Bereid u dus ter dood: gij hebt nog drie uren tijds.\'quot;
Félix sprak geen woord, en, hoezeer hij ook het doodvonnis verwacht had, overtoog toch een doodeüjke bleekheid zijn gelaat. Zijn oogen zochten zijn pleegvader, doch die had nauwelijks het vonnis van den krijgsraad gehoord, of hij was de tent uitgesneld.
«Ook hij verlaat mij!quot; zuchtte Félix. »Ik had gehoopt, dat hij mij in mijn laatste oogenblikken zou ondersteunen!quot;
»Indien gij nog eenige beschikkingen te maken hebt, luitenant,quot; hernam de president van den krijgsraad, »onze provoost , die u thans zal overnemen, zal u schrijfgereedschap bezorgen.quot;
Félix boog en de krijgsraad verliet de tent en liet hem over aan den provoost en de twee man, welke voor den ingang op wacht stonden.
Spoedig zat Félix te schrijven. Hij schreef een brief aan zijn nicht Louize , waarin hij haar zijn treurig uiteinde meldde met de verzekering, dat hij sterven zou zooals het een de Fontakes paste. In dezen brief sloot hij het medaljon
— 131 —
met het portret zijner moeder, met verzoek, dit aan de gravin te overhandigen. Daarna schreef hij een brief aan zijn pleegvader, bedankte hem voor al zijn liefde, smeekte hem om vergiffenis voor \'t leed dat hij hem thans berokkende en verzocht hem inliggenden brief aan Loüize la Roche de la Feuillade te W e e n e n te zenden. Toen hij zijn brief gesloten en van zijn adres voorzien had, gaf hij dien aan den provoost over, met verzoek, zijn horologe en zijn geldbeurs met den brief aan sergeant Eergier ter hand te stellen.
))Laat thans den veldprediker komen,quot; zeide hij tot den provoost.
Drie uren later ging er een treurige stoet naar een nabijgelegen heuvel, door eenige boomen beschaduwd. Zes soldaten, aangevoerd door een luitenant, en in hun midden Félix, doodsbleek maar kalm, den provoost aan zijn rechter- en den veldprediker aan zijn linkerzijde. Stil en somber ging die stoet voort, zonder trom of trompet. \'tWas of allen er mee te doen hadden, dat zij datgene aan een dappex\'en kameraad verrichten moesten, hetwelk eigenlijk de taak der vijanden van Frankrijk was. Maar zij moesten gehoorzamen.
Aan de plaats gekomen, waar hij voor \'t laatst de lieve zon zou aanschouwen, en waar zich reeds ettelijke militairen verzameld hadden, die de nieuwsgierigheid om het treurig schouwspel te zien, derwaarts had gelokt, keek de jongeling opmerkzaam rond, maar sloeg den blik met zichtbare teleurstelling weer noder: hij had onder de omstanders Anathase Eergier gezocht, maar te vergeeft. Waar bleef zijn pleegvader\'? Ja, hij begreep het. Het viel den ouden man te zwaar, om den dood van zijn geliefden Félix te aanschouwen. Maar waarom hem dan niet een uur vroeger nog eens bezocht? Waarom hem zoo plotseling verlaten, toen hij zooveel behoefte aan de liefderijke toespraak gevoelde? — Hij veroordeelde hem daar-
om niet, een zegenbede voor \'theil van zijn braven pleegvader rees uit het binnenste zijner borst op. Hem zegenend, moesten zijn lippen verstijven.
De provoost wilde hem helpen, zijn rok uit te trekken.
»Ik dank u,quot; zeide hij. »Ik kan dat zelf wel.quot;
Toen men hem daarop wilde doen nederknielen, zeide hij;
»Vergun mij, te blijven staan. Mijn kameraden zullen mij des te gemakkelijker treffen. Mikt goed,quot; vervolgde hij tot dezen, sen maakt het kort met mij. Liever ware ik door de kogels der pruisen gestorven; maar \'tis niet anders. Ook de fransche kogels zullen mij welkom zijn, omdat ze mij door. vriendenhanden worden toegezonden.quot;
De provoost wilde hem den blinddoek voordoen.
»Laat dat maar,quot; zeide hij, sFelix de Fontanes vreest den dood zoo weinig, dat hij dien gaarne onder de oogen wil zien.quot;
»Maar indien gij onze militairen zoo aanziet, zullen zij missen.quot;
sDan zal ik naar den schoonen blauwen hemel zien, waar mijn brave ouders mij wachten,\'\' zeide Félix.
Zoo stond hij daar met ontbloote borst, het donkere oog hemelwaarts gericht en met een kalmte, die alle aanwezigen trof. quot;Wat wonder, dat er menig oog, hetwelk onverschrokken in \'t gevecht den vijand zijn bliksems toewierp, met tranen gevuld was. Wat wonder, dat menige hand beefde, die \'t noodlottige schot moest toebrengen, hetwelk zulk een schoon leven zou afsnijden. O, \'t is een harde taak voor den soldaat, de scherprechter van zijn eigen kameraad te zijn.
De luitenant gaf een teeken met zijn degen en de geweren werden tegen de borst van den veroordeelde gericht. Andermaal een teeken en de hanen werden gespannen. Een derde----
Maar op t zeilde oogenblik kwam er een man aansnellen,
— 133 —
een oud sergeant, aan wiens oude, stramme beenen de angst en de gejaagdheid vleugelen schenen te hebben geschonken. Hij had een witten doek in de hand, met welken hij zwaaide.
»In naam des keizers, genade!quot; riep hij uit.
Onwillekeurig lieten de soldaten hun geweren zakken. Ook de bevelvoerende luitenant deed zoo met zijn degen. Intus-schen was sergeant Bercier, want gij begrijpt wel, dat die het was, naderbij gekomen. Félix, die zijn stem herkend en het woord genade vernomen had, was naar hem toegevlogen en lag in zijne armen. Eenige oogenblikken waren allen in een toestand van bedwelming. De bevelvoerende luitenant herstelde zich het eerst.
))Waar is uw bewijs, dat die man gratie heeft gekregen?quot; vroeg hij.
«Mijn bewijs? Dat komt straks, luitenant,quot; zeide hij, terwijl hij Félix nog steeds omvat hield. »Félix heeft mij eens het leven gered, toen ik bij Austerlitz onder een troep dooden lag; ik betaal hem een oude schuld, door thans het zijne te redden.quot;
«Maar nw bewijs, sergeant. Waar is het door den keizer onderteekende stuk, hetwelk dien man gratie schenkt ?quot;
«Hier is het,quot; klonk een stem, en allen ontblootten het hoofd: want de groote keizer, in zijn groenen jas gekleed en den driekanten hoed op \'t hoofd, stond daar.
Nauwelijks had Félix die stem gehoord, of hij wikkelde zich uit de armen van zijn pleegvader los en snelde op den keizer toe. Een knie voor hem buigende riep hij uit:
«Dank, Sire, voor die gratie. Mijn leven behoorde reeds lang aan u — thans is het geheel het uwe, en \'t zal mij \'t hoogste geluk zijn, het in uwen dienst te mogen opofferen.quot;
«Luitenant de Fontanes,quot; antwoordde de keizer, «\'t Is alleen op voorspraak van den dapperen man, die daar staat
— 134 —
en wiens leven gij eenmaal gered hebt, \'t is alleen om uw dapperheid, bij Austerlitz en Saalfeld aan den dag gelegd, dat uw keizer u \'t leven schenkt. Gij zijt met behoud van uw rang in \'t vierde linieregiment overgeplaatst.quot;
En zonder een enkel woord meer te zeggen, keerde Napoleon zich om, terwijl een luid: aleve de keizer! leve de kleine korporaal!quot; uit aller mond hem naklonk.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Jena en Auerstadt.
Toen sergeant Anathase Bercier zoo eensklaps den krijgsraad verlaten had, was hij naar Gera gesneld, om te trachten, audientie bij den keizer te erlangen. Daar vernam hij, dat de keizer alleen uitgegaan was en zich naar het kamp had begeven. Terstond keerde hij naar derwaarts terug, doch het duurde lang, eer hij den man vond, dien hij zocht. En toen hij hem eindelijk gevonden had, was de keizer omringd van generaals en adjudanten, met welke hij sprak. Iedere minuut wachtens scheen hem een eeuwigheid. Eindelijk, daar gaat de keizer voort. Sergeant Bercier treedt hem in den weg, en blijft voor hem staan, met de rechterhand aan zijn chacot.
»Wat moet gij?quot; zegt de keizer min of meer barsch,
«Uwe Majesteit een oogenblik spreken, om \'t leven van een mensch te redden.quot;
»Ik heb nu geen tijd om naar u te hooren, sergeant.quot;
»Sire. Herkent Uwe Majesteit sergeant Bercier niet meer?quot;
«Sergeant Bercier? O, ja, nu herinner ik mij den dappere, die mij bij Austerlitz de verzekering gaf, dat ik
— 136 —
slechts met mijn oogen had te vechten. Maar ik heb nu andere dingen aan \'t hoofd, Bercier. Zeg \'tgeen gij te zeggen hebt, aan een mijner maarschalken of generaals. Ik heb geen tijd.quot;
«Sire, toen ik bij Marengo, bij A u s t e r 1 i t z en Saalfeld voor u streed, had ik wél tijd, om mijn leven
voor u te wagen.quot;
Een oogenblik fronsden zich de wenkbrauwen des keizers. Doch ook slechts een oogenblik. Misschien herinnerde hij zich den soldaat, die bij keizer Augüstus kwam om hem zijn proces op te dragen \'). Ten minste, hij begon te glimlachen, en zeide:
»Ga met mij mee, sergeant, en vertel mij, wat gij op \'t hart hebt.quot;
Bercier verhaalde hem, wat wij reeds weten. Napoleon had met de meeste vriendelijkheid naar hem geluisterd, ja, zelfs ongemerkt den weg ingeslagen, waar, volgens Berciers aanduiding, zich de plaats der executie moest bevinden. Nauwelijks had hij geëindigd, toen de keizer zeide:
»Uw pleegzoon heeft zeer verkeerd gehandeld. Maar gij zijt een mijner dapperen en, om uwentwil schenk ik hem gratie.quot;
»God moge u loonen, Sire!quot; riep de oude man uit, terwijl hem de tranen uit de oogen sprongen. »Mag ik Uwer Majesteits voorbode zijn. \'t Mocht anders te laat wezen.
»Ga uw gang, sergeant,quot; en met een vriendelijk gelaat zag de keizer den ouden man na , die op een drafje liep.
\') AuaxTSTtTS antwoordde: „ik heb geen tijd, maar zal u een knap advokaat zenden.quot; — „Sire,quot; antwoordde de soldaat, „toen ik voor u streed in den slag van Aetium, heb ik zelf voor u mijn leven gewaagd.quot; Auamp;tJSTüS lachte en pleitte voor den soldaat.
CWKLtVft COLOt
— 137 —
«Kijkzeide de keizer bij zich zelf. »Wat heb ik toch voor soldaten. Ze worden nooit oud. Gelukkig, dat ze hun beenen nooit gebruiken, cm hun hielen te laten kijken.quot;
En zoo zagen wij sergeant Bercier en later den keizer op de plaats der executie aankomen. Thans echter moeten wij hen verlaten, om weer tot het tooneel van den oorlog terug te keeren. De laatste brief van Napoleon, uit Gera getee-kend, is van den IS11611, des morgens om tien ure, en reeds om 12 ure op denzelfden datum, was hij in zijn bivouac voor Jena, vanwaar hij een order aan maarschalk Neij schreef, die zich te Moersdorf bevond \'). Hier moest slag geleverd worden, dat was \'t gevoelen van den keizer. Dienzelfden dag vaardigde hij een slagorder uit, welker inhoud ik u niet zal mededeelen; maar die \'t bewijs opleverde, hoe \'t groote genie \'t geheel overzag en elk zijn post wist aan te wijzen. Onder andere komt er in deze slagorder \'t volgende voor: ))De keizer zal het teeken tot den strijd geven: men moet zich met het krieken van den dag gereed houden.quot;
En zoo ging de dag van den dertienden October voorbij met den aanmarsch van troepen en het innemen der bepaalde positiën. En zoo viel de avond — een avond, die een grooten veldslag voorafging, een veldslag, die weder over \'t lot van een geheel volk zou beslissen.
\'t Was een duistere en koude avond, die avond van den 13den October 1806. Rondom verhieven zich statig de bergen van het Thüringer-woud, wier kruinen, nog lang door de avondzon beschenen, thans evenzeer in de algemeene duisternis gehuld waren. Guur en koud blies de bergwind van die besneeuwde toppen, en menig franschman, die de wacht had bij zijn bivouac, blies zich in de handen, die door de kille
\') Brief N0. 11002 en 11003.
— 138 —
nachtlucht zoo waren aangedaan, dat zij bijna niet in staat waren, hun geweer behoorlijk in den arm te houden; terwijl hun kameraads, die bij de wachtvuren lagen, zich dicht in hun mantels gewikkeld hadden. Maar hadden zij het koud, z\'j: die goed gevoed en gekleed waren; meer dan door hen werd die koude gevoeld door de arme pruisische soldaten, die onder den hertog van Brunswijk te Auerstadt gelegerd waren, \'t Hielp hun weinig, al bevond zich ook de koning met zijn generalen staf in hun midden: de zwakke vorst had te slecht voor zijn leger gezorgd, of liever zijn ministers hadden te slecht zijn orders ten uitvoer gebracht, dan dat hij nu in staat zou zijn geweest, daarin behoorlijk te voorzien. De arme soldaten: in de laatste dagen hadden zij honger geleden, want door gebrek aan brood, waren zij op halve rations gesteld en hadden toch hun vermoeiende mar-schen moeten ten uitvoer brengen. Geen wonder dus, dat zij mismoedig waren, de ongelukkige krijgslieden, mismoedig, nu zij zich tegenover den zooveel sterkeren vijand bevonden en een beslissenden slag verwachtten. En toch verlangden zij naar dien slag, die een einde zou maken aan hun ellende. Bleven zij overwinnaars — welnu, dan zou overvloed de tegenwoordige schaarschte vervangen; en moesten zij de neder-laag lijden — dan zou ten minste een eervolle dood hun hongerlijden eindigen. Verderop stond het kleinere leger met den prins van Hohenlohe aan het hoofd, waarin de hertog van Weimar en Büchel , en was bestemd om den terugtocht te dekken. Daarbij bevond zich ook de saksische armée.
Keeren wij thans tot het fransche leger terug. Ook hier genoot men de verkwikking van den slaap. Maar, wie er sliep, keizei\' Napoleon niet. Hij had zijn witten schimmel doen voorkomen, en was te paard gestegen. Daar zat hij in zijn groenen jas, zijn driekanten hoed op \'thoofd, terwijl zijn
— 139 —
aangezicht streng en ernstig stond, en de oogen vlammen schoten. Naast hem liepen de postmeester van J e n a en generaal Denzel, die elk een fakkel droegen, om den keizer in de duisternis en den nevel voor te lichten. Vlak achter hem, eenigszins ter zijde reden de maarschalken Soult en Lannes, beide zrwijgend en alleen dan antwoordende, als hun meester hen ondervroeg. Gekleed in hun schitterende uniformen, hadden zij hun mantels achter zich op \'tpaard; daar zij \'t niet gewaagd hadden, ze om te slaan, waar de keizer de nachtkoude alleen in zijn jas trotseerde.
Aan den voet van den berg van J e n a gekomen, steeg Napoleon van zijn paard af, zijn beide adjudanten volgden zijn voorbeeld. Door hen en door zijn fakkeldragers vergezeld, klom hij den berg op. Op den top gekomen, wees hij naar den Dornberg.
«De pruisen hebben gindsche hoogten verlaten, Lannes,quot; begon hij, terwijl een sarcastische glimlach om zijn lippen speelde. ))De koude nachtlucht heeft hen naar het dal daar beneden gejaagd. Alsof wij hun tijd tot slapen willen gunnen. Ze zullen zich vreeselijk vergissen, die oude pruiken\'). Zoodra de nevel is opgetrokken, laat gij de hoogten van den Dornberg door scherpschutters bezetten; dan kunnen zij de pruisen hun morgengroet brengen, wanneer het dezen in \'t hoofd mocht komen, ze weder te willen bestijgen.quot;
»De bevelen uwer Majesteit zullen ten uitvoer gebracht worden,quot; antwoordde de maarschalk.
«Maar wat is dat?quot; riep de keizer eensklaps uit, terwijl hij naar een lange, donkere streep wees, door lantarens verlicht.
«Dat is de artillerie mijner divisie, die volgens uwer Ma-
\') lis se tromperont formidablement, ces vieilles perruques.
— 440 —
jesteits bevel door den hollen weg trekt,quot; antwoorddeLannes.
«En die zich schijnt te hebben vastgeredenhernam de keizer toornig. »Zie maar, zij vorderen niet. Als zij daar moet blijven, dan is de slag van morgen verloren.quot;
Zonder een enkel woord meer te zeggen, snelde hij den berg af, met zulk een gezwinden pas, dat de maarschalken en de fakkeldragers werk hadden, hem bij te houden.
Als een geestverschijning, zoo plotseling en onverwacht trad de keizer te midden van de kanonniers, die al hun pogingen aanwendden om de stukken, welke zich diep in \'t zand gewoeld hadden, los Ie krijgen. De achter hen aanrijdende kanonnen en kruitwagens, niets vermoedende van het oponthoud dat er plaats had, en dit door de nachtelijke duisternis niet kunnende bemerken, drongen voorwaarts en veroorzaakten een onbeschrijfelijke verwarring.
»Waar is uw kornmandant?quot; roept de keizer met donderende stem.
Niemand antwoordt.
«Neemt uw werktuigen en steekt uw stanglantarens aan!quot; beveelt Napoleon.
Terstond wordt zijn bevel gehoorzaamd.
De eerste aangestoken lantaarn rukt hij den kanonnier uit de hand en gaat er mede naar \'t voorste kanon.
«Graaft den hollen weg dieper uit,quot; beveelt hij.
En hij zelf licht hen met de lantaarn, welke hij in de hand houdt, bij.
\'tWas een zware arbeid, dat uitgraven, en\'t zweet stroomde den kanonniers tappelings langs \'t gelaat. Maar zij voelden \'t niet, zij voelden geen vermoeienis: want werkten zij niet onder \'t oog van hun keizer, en stond hij daar niet bij, de held van Europa, als een gewoon artillerie-officier, met een lantaarn in de hand?
Geen wonder dan ook, dat het hun, na een krachtige inspanning gelukte, de kanonnen los te graven. Eerst toen de voorste stukken den hollen weg uit waren en de andere onbelemmerd volgden, verliet de keizer den hollen weg, besteeg weder zijn paard, dat hij aan den voet des bergs had gelaten, en reed naar zijn bivouac, waar hij zijn sober avondmaal nuttigde. Toen ontbood hij al zijn generaals, deelde hun het plan van den slag mede, wees ieder van hen zijn plaats op morgen aan en wierp zich geheel gekleed op zijn strooleger. Roustan waakte bij zijn meester en zorgde voor het vuur; vier schildwachten, die den grooten man moesten bewaken, gingen met eentoonigen tred langs het keizerlijk bivouac heen en weder.
Zoo brak de veertiende October 1806 aan, een dag, die in de Pruisische geschiedenis met een zwarte kool zou staan aan-geteekend. Lang had de keizer niet geslapen; hoe zou hij het kunnen doen op den morgen vóór een veldslag?
Reeds om vier ure in den morgen, terwijl \'t nog donker was, reed Napoleon, op zijn schimmel gezeten, langs de gelederen, die in slagorde geschaard waren, \'t Waren dedivisiën, die de eersten aanval moesten doen. Met uitbundig gejuich werd de keizer door die dapperen ontvangen, van welke er zoo menigeen den avond van den dag niet zou beleven. Wat kon \'t hun schelen, de mannen voor wie Napoleon een halve god was, of zij voor hem hun leven moest laten? Als de keizer en Frankrijk maar triomfeerden, was \'t hun genoeg.
De keizer lichtte even den hoed op en een vriendelijke glimlach speelde om zijn mond. Toen wenkte hij stilte.
«Soldaten,quot; zeide hij met zijn krachtige stem. «Soldaten, het Russische leger is afgesneden, even als dat van Mack, een jaar geleden, te Ulm. Dit leger strijd nog slechts orn er zich door te slaan en zich weder te vereenigen. Het korps dat zijn gelederen laat doorbreken, is onteerd. Vreest die be-
— 142 —
roemde cavallerie niet: stelt haar uw gesloten carrées en uw bajonetten tegen/\'
«Leve de keizer!quot; riepen de soldaten met donderend geluid, en met een vriendelijken glimlach reed Napoleon verder.
Om zes uren in den morgen gaf de keizer, die, omdat hij nog op zijn zware cavallerie en eenige achtergebleven korpsen infanteiie had willen wachten, maar toegevende aan den strijdlust zijner dapperen, die niet riepen dan: «Voorwaarts! Voorwaarts!quot; het teeken tot den aanval. De scherpschutters begonnen den strijd en weldra werd er een levendig klein geweervuur van beide kanten geopend. Intusschen rukte het Fransche leger op en verdreef de Pruisen uit hun voordeelige stelling, welke het nu bezette, door zich daar in slagorde te plaatsen. Nog altijd bedekte een nevel de beide legers voor elkander en belette aan weerszijden de krijgsoperatiën. Daar trok de nevel op, en een schoone herfstzon deed hen elkander op een kanonschot afstand zien. Nu werd de strijd meer algemeen. Meer dan tweemaal honderd vijftig duizend man met tusschen de zeven en achthonderd kanonnen, verspreidden dood en verderf in elkanders gelederen. Op het oogen-blik, dat er bij Jena werd gevochten, stiet de hoofdarmée der Pruisen op hare marsch naar Naumburg op het derde arméekorps der Franschen onder Davoust. Rüchel had met zijn korps de verbinding tusschen Hohenlohe en den hertog van Brunswijk moeten bewaren; maar hij kwam te laat en trok eerst quot;Weimar uit, toen Hohenlohe reeds van den hertog van Brunswijk afgesneden, bij Jena verslagen en zijn leger verstrooid was. Terstond verzamelde Rüchel de vluchtelingen en rukte voorwaarts, maar door de vereenigde divisiën van Soult, Aügereau en Murat aangetast, werd hij geslagen, zelf gewond en zag het overschot zijner troepen zich genoodzaakt, achter de 11 m terug te
— 143 —
trekken. Ofschoon Davoust slechts half zooveel volk onder zich had als de hertog van B r u n s w ij k, behaalde hij de overwinning. Nog eer die behaald was, werd de hertog zelf door een kogel die boven het rechteroog indrong en het linker uit zijn holte dreef, bewusteloos neergeworpen en in dien toestand, het van bloed druipende gelaat in een doek gewikkeld, te paard langs de nog oprukkende troepen heengevoerd. Te vergeefs deelde de koning, midden in het strijdgewoel, in al de gevaren van den slag, te vergeefs voerde zijn broeder, prins Willem, de zoo geduchte ruiterij tegen de Fransche carrés aan, te vergeefs streden zoo officieren als gemeenen als leeuwen, overal behaalden de Franschen hier, zoowel als te J e n a de overwinning. Met moeite liet zich de koning van het slagveld voeren, hij en zijn broeders, die licht gekwetst werden, hadden dapper gestreden; graaf Schmettau en Möl-lendorf, die na den hertog van Brunswijk achtereenvolgens het opperbevel hadden gevoerd, waren zoo zwaar gewond, dat zij later aan hun wonden stierven. Ook de prins van Oranje en de graaf von Wartensleben werden gekwetst. Kortom de overwinning bij Jena en Auerstadt aan de Fransche zijde was volkomen; in een dag had Napoleon één derde van de Pruisische legermacht deels vernietigd, deels gevangen en was in \'t bezit van allen krijgsvoorraad en mondbehoeften van den vijand. De ongelukkige koning spoedde zich naar Maagdenburg, om door vereeniging met de reserve, die onder prins Eugenius van Würtemburg bij H a 11 e stond, B e r 1 ij n te dekken, of, indien dit onmogelijk was, de Oder te bereiken, en in afwachting van de Bussische hulptroepen, de strijdkrachten der oostelijke provinciën op de been te brengen; terwijl hij den vorst van Hohenlohe het opperbevel over de troepen opdroeg, die zich aan gene zijde van de Elbe en de Oder bevonden.
— 144 —
Zoo was de slag bij Jen a gewonnen, een slag, die in zijn gevolgen zoo uiterst noodlottig was voor de Pruisische monarchie en het Pruisische volk. Napoleon schreef reeds den volgenden dag, \'s morgens om drie ure, uit J e n a den navolgenden brief aan de keizerin:
«Lieve vriendin, ik ben met de Pruisen aan den strijd geweest. Ik heb gisteren een groote overwinning behaald. Zij waren 150,000 man sterk, ik heb 20,000 gevangenen gemaakt, honderd stukken geschut en verscheidene vaandels genomen. Ik ben in de tegenwoordigheid en dicht bij den koning van Pruisen geweest; het heeft weinig gescheeld, of ik heb hem en de koningin gevangen genomen. Sedert twee dagen bewoon ik een bivouac. Ik ben zoo gezond als een visch.
«Vaarwel, lieve vriendin, blijf gezond en bemin mij.
»Als Hortense te Mentz is, geef haar dan een kus, even als aan Napoleon en den kleine.
»Napoleon.quot;
»Ik zeide u reeds, dat de pruisen bij Jena en Auer-s t a d t vochten als leeuwen, \'t Gebeurde echter een oogenblik bij Jena, dat de keizer, te midden van \'tgevecht, bemerkte dat zijne adelaars in gevaar waren. \'tWas de Russische caval-lerie die hen bedreigde. Terstond rent hij zelf naar de plaats des gevaars, om andere operatiën en verandering in de liniën en carrés te bevelen. Daar ziet hij een jong luitenant, die een Pruisischen cavallerist met de kolf van een geweer, hetwelk hij een gesneuvelden soldaat ontrukt heeft, den kop verplettert en hem den adelaar ontworstelt, dien de Pruis heeft buit gemaakt. Nauwelijks ziet de luitenant, die niemand anders is dan Félix, den keizer, of hij roept, met den veroverden adelaar in de hand: «Leve den keizer!quot; door duizenden monden
— 145 -
wordt die kreet herhaald en moedig stormen de dapperen op den -vijand los. Maar de keizer had de daad gezien, zijn adelaarsblik had de jongeling herkend, die hem twee dagen te voren beloofd had, zijn leven voor hem te wagen. Hij rent weder naar de zijnen terug. Daar stond de keizerlijke garde te voet met de andere reservetroepen. Sedert lang hadden de dappere gardes met spijt aangezien, dat hun kameraden vochten, terwijl zij werkeloos moesten blijven. Reeds toen de keizer naar \'t slagveld snelde, hadden hun officieren schier geweld moeten gebruiken om hen terug te houden. Thans konden zij zich niet langer bedwingen en eenige stemmen riepen luide: Voorwaarts!quot;
))Wat moet dat beteekenen?quot; riep de keizer, terwijl hij de wenkbrauwen fronste. ))Het kan slechts een baardeloos jong mensch zijn, die vooraf wil beoordeelen, wat ik doen moet. Laat hem wachten, tot hij in dertig veldslagen het bevel gevoerd heeft, eer hij het waagt, mij raad te geven.quot;
Toen de keizer den volgenden dag de revue over zijn troepen hield, moest Félix uit het gelid komen.
«Presenteert het geweer!quot; commandeerde hij de soldaten.
«Kapitein de Fontanes, vervolgde hij toen aan zijn commando voldaan was. »De keizer heeft u op \'t slagveld van J e n a opgemerkt. Hij benoemt u tot ridder van \'t legioen van eer.quot;
«Leve de keizer!quot; riepen allen en donderend rolde die kreet langs de gelederen voort. Zoo was Félix nu niet alleen kapitein geworden, maar sierde ook het door allen zoo gewenschte ridderteeken zijn dappere borst. Meer dergelijke onderscheidingen deelde de keizer uit: ook hadden er verschillende bevorderingen bij de armee plaats: want er waren vrij wat plaatsen opengevallen. Hoe gelukkig Félix over zijn bevordering was, die vreugde werd aanzienlijk getemperd, doordien
10
— -146 —
zijn brave pleegvader zwaar gekwetst in \'t hospitaal gebracht was. Indien de oude man al niet aan zijn wonden stierf, hij zou ten minste nimmer weer zijn keizer kunnen dienen. Een kanonskogel had hem den voorarm verbrijzeld en die arm was tot aan den schouder afgezet. Indien hij dus al de wondkoorts doorstond, zou hij toch een invalide worden.
»Dat kan mij niet schelen,quot; zeide de goede man, toen Félix hem dien dag bezocht. ))Als ik maar weer beter mag worden, kapitein, om in mijn Frankrijk te wonen en daar in de nieuwsbladen de overwinningen van mijn grooten keizer na te gaan. En om te beleven dat ik u nog eens als generaal zie terugkeeren.quot;
»Die tijd is nog zoo ver af, dat ik volkomen uw wensch deel. Want dan leeft gij zeker nog lang, vader,quot; antwoordde Félix.
»Gij zijt toch goed op weg, mijn jongen, en ik beleef eer aan u,quot; antwoordde de gewonde.
Félix wilde antwoorden; maar de oppasser kwam hem voor.
»Kapitein,quot; zeide hij, «De gewonden mogen niet spreken, en als het leven van dien man u liet is, verwijder u dan van zijn bed: hij moet de meest volkomen rust hebben.quot;
Thans rest mij nog, u de gevolgen van den slag bij J e n a voor Pruisen mede te deelen, alsmede de wijs, waarop Napoleon van zijn overwinning gebruik wist te maken: een bekwaamheid, welke hij boven Hannibal vooruit had, die na den zege bij Cannae verzuimde, zijn zegepraal te vervolgen en daardoor al de voordeelen, welke daaruit hadden moeten voortspruiten, verloren liet gaan.
Terwijl de keizer met allen mogelijken spoed zijn militaire operatiën voortzette, was hij er op bedacht, om Saksen van het verbond met Pruisen af te trekken. Onder de krijgsgevangenen bevonden zich zesduizend saksische soldaten
— 147 —
en meer dan driehonderd officieren. Hij liet deze gevangenen voor zich brengen en beloofde hun, hen gezamenlijk naar hun haardsteden terug te zenden, indien zij hun woord van eer wilden geven, om niet meer tegen Frankrijk te dienen. De saksers gaven dien waarborg en keerden met een proclamatie van den keizer naar hun haardsteden terug. Het duurde niet lang, of Napoleon had met den keurvorst van Saksen een verbond van vrede en vriendschap gesloten, waardoor de laatste den koningstitel bekwam en lid van \'t Rijnverbond werd.
Met ongehoordgn spoed vervolgde Napoleon zijn overwin-gen in Pruisen1). Prins Eugenius van Würtemburg, in plaats van op de tijding van den verloren veldslag naar Maagdenburg of Dessau terug te trekken, wachtte met onbegrijpelijke zorgeloosheid te H a 11 e de franschen af en werd, zonder dat hij eenige maatregelen genomen had, aangevallen en verslagen. Reeds den 16den gaf de komman-dant van Erfurt, hetwelk door twee stevige kasteelen beschermd werd, die vesting met hare 8000 man bezetting als krijgsgevangenen over. Zeven dagen later werd S p a n d a u, zelfs zonder de minste aarzeling, overgegeven. Maar Hohen-lohe stond nog met zijn 16,000 man bij Prentzlau aan de oevers van de Ucker. Zou ook hij de trouw, aan zijn
\') Om u een denkbeeld te geven van den spoed, waarmede KapoIiEon op Berlijn aftrok, diene het volgende, uit zijn brieven getrokken: Den 15den October vertrok hij van J e n a naar Weimar, den 18lt;ien was hij te Naumburg, den igden te Halle, den 21sten te Dessau, den 23sten te Wittenberg, den 24sten te Potsdam, den 266ten te Charlottenburg en den 21 sten te Berlijn.
— 148 —
koning gezworen, door even groote lafhartigheid als de anderen schenden? \'t Is ongeloofelijk en toch is \'t waar: reeds den 27sten leverde hij het aan hem toevertrouwde leger door een capitulatie aan den vijand over1). Zijn voorbeeld werkte zoo aanstekelijk, dat kort daarna twee andere aanvoerders bij Anclam en Passau hetzelfde deden. Ook de beide goed versterkte, van genoegzame bezetting en overvloedigen voorraad voorziene Ode r-vestingen, Stettin en Küstrin, gingen zonder slag of stoot, ja, zelfs zonder een schot te doen, aan den vijand over. Zelfs wachtte de kommandant van de laatste vesting niet eens een opeisching af, maar ging naar buiten en regelde daar de overgaaf eener vesting, op welker wallen de koning, weinige dagen geleden, met zijn diepbedroefde gemalin gewandeld en den eerlooze tot een manmoedige verdediging aangespoord had. Den November viel ook Maagdenburg, sedert anderhalve eeuw voor het hoofdbolwerk van den staat gehouden, den Franschen in handen. De eenige pruisische veldheer, die zijn plicht als krijgsman, ook zonder hoop op goeden uitslag vervulde, was Blücher, die, na de capitulatie van Hohenlohe, overtuigd van de onmogelijkheid om de Oder te bereiken, het besluit nam, om naar de Trave te trekken, ten einde den vijand van de Oder af te leiden en den koning tijd te verschaffen, om aan gene zijde van die rivier de krachten van Pruisen en S i 1 e z i ë in beweging te brengen. Maar ook hem ver-
\') Zijn generaal-kwartiermeester, die deze capitulatie aanried, verontschuldigde zijn handelwijs daarmede, dat hij, op den linkeroever der H e k e r zijnde, zich verbeeld had, op den rechteroever te zijn en een troep cavallerie voor niets minder dan de queue eener gansche colonne had gehouden.
— 149 —
volgde het ongelukkig gesternte, hetwelk zijn invloed op Pruisen oefende. Lu beek hetwelk hij bezet had, werd den 6lt;ien November stormenderhand door de franschen ingenomen en aan een driedaagsche plundering prijsgegeven en Blücher, die met het overschot van \'t leger het vrije veld had gewonnen, was den volgenden dag door gebrek aan levensmiddelen, kruit en lood gedwongen, zich te Batzkau met den hertog van Brunswijk Oels, quot;12 generaals, 518 officieren en ruim 9500 man aan den maarschalk Ber-nadotte over te geven. Toen de grijze maarschalk in 1807 tegen andere krijgsgevangenen was uitgewisseld, liet hij zich terstond voor een krijgsraad stellen, door welken hij op een hoogst eervolle wijs voor gerechtvaardigd werd verklaard.
De ruimte van mijn werk verbiedt mij echter, om op deze wijs voort te gaan. Nog slechts een paar bijzonderheden, den keizer aangaande. Toen hij den 24sten October te Potsdam aankwam, bezichtigde hij op den avond van dien dag het vermaarde paleis van Sanssouci, door Frederik den groote gebouwd. Langen tijd vertoefde hij in de kamer van den groeten man, welke nog even zoo was ingericht en versierd, als zij op den sterfdag van Pruisens beroemden koning geweest was. Den volgenden dag bezocht hij diens graf, dat zelfde graf, bij \'t welk een jaar te voren het plechtige verbond tusschen Frederik Wilhelm en Alexander van Rusland was gesloten, om elkander in den oorlog tegen keizer Napoleon als getrouwe bondgenooten bij te staan, van welk verbond ik tijdens den slag bij A u s t e r-1 i t z melding maakte. Met stillen eerbied vertoefde de fran-sche keizer eenigen tijd bij dat graf, hetwelk het stof bevatte van een der eerste helden van zijn tijd. Maar die eerbied belette hem niet, dat graf te ontwijden, door het te berooven. Frederiks ordelint van den zwarten adelaar, zijn generaals-
— 150 —
sjerp, benevens de vaandels, welke zijn garde in den zevenjarigen oorlog had gedragen en die de eenige versierselen van het graf des doorluchtigen mans uitmaakten, werden door Napoleon naar P a r ij s gezonden en aan het hotel der invaliden geschonken.
TIENDE HOOFDSTUK.
Eylau, Friedland en Tilsit.
De 27sten October was een merkwaardige dag voor Berlijn. Napoleon zou zijn zegenpralenden intocht in de hoofdstad van Pruisen houden. Reeds vroeg in den morgen stormden duizenden bij duizenden naar de prachtige Charlot-terpoort, door welke de Fransche keizer de stad zou binnenkomen. Ieder was begeerig den man te zien, wiens naam reeds sedert jaren op aller lippen leefde, ieder verlangde er naar, hem te begroeten, om wiens schedel krans op krans van lauweren gedrukt was, al waren de laatste ook geplukt ten koste van \'t lieve vaderland. Eindelijk sloeg het langge-wenschte en lang verbeide uur. Omstuwd door zijn maarschalken Berthier , Davoust en Augereau , door den grootmaarschalk van zijn paleis, Düroc, en zijn opperstalmeester Caulincourt , reed hij tusschen de grenadiers en jagers zijner garde te paard, terwijl de grenadiers van de divisie Nan-souty in slagorde geschaard stonden. Buiten de poort bood hem de magistraat de sleutels der stad op een rood fluweelen kussen met gouden kwasten aan.
Onder de pruisen, die zich hadden laten overhalen, om
— 152 —
van den overwinnaar posten en waardigheden te ontvangen, bevond zich ook de vorst van Hatzfeld. Deze man echter, niet kunnende vergeten, dat hij een duitscher was en misschien wel met bijoogmerken zich in fransche dienst begeven hebbende, hield geheime briefwisseling met den koning van Pruisen, om hem van de bewegingen der fransche armee te onderrichten. Ongelukkig voor hem werd een dier brieven door de fransche politie onderschept en de vorst gevangen genomen. Troosteloos over deze gevangenneming, waarvan zij de rechte oorzaak niet kende, maar toch al te wel wetende, welk lot haar gemaal beidde, begaf zijn jeugdige en schoone gemalin, de dochter van den minister Schülenburg, zich naar Duroc, en smeekte hem, haar een gehoor bij den keizer te bezorgen, Duroc, bewogen door de tranen der arme vrouw, beloofde, haar de gevraagde audiëntie te verschaffen. Dit gelukte hem. Toen hij de vorstin bij den keizer had gebracht, verwijderde hij zich. Er brandde een goed vuur aan den haard, voor welken de keizer met den rug gekeerd stond.
»Gij hebt verlangd mij te spreken, mevrouwzeide de keizer vriendelijk. «Waarschijnlijk over uw gemaal.quot;
»Zoo is het, Sire,quot; antwoordde de vorstin. »Ik heb het gewaagd, mij tot uwe Majesteit te wenden, om haar te beletten, een onschuldigen te veroordeelen.quot;
»Een onschuldigen, Mevrouw. Bedoelt gij daarmede uw echtgenoot ?quot;
»Wien anders, Sire ? Indien er een schuldige is, dan ben ik het.quot;
»Gij? verklaar u nader.
«Ja, Sire, ik, de dochter van den minister Schülenburg. Ik weet het, mijn vader is een der hoofdbewerkers van den rampzaligen oorlog geweest, die Pruisen en zijn vorstenhuis in t verderf heeft gestort. Mijn echtgenoot echter heeft
— 153 —
daaraan geen \'t minste deel gehad. Hij is onschuldig aan de misdaad van mijn vader en zijn eenige dwaling is, dat hij de dochter van Frankrijks vijand tot zijn gemalin heeft gemaakt. Laat daarom uw toorn op mij neerdalen, Sire!quot;
»Mevrouw. Gij verkeert in een dwaling. Indien ik eenige rancune gevoelde over \'t gedrag van uw vader, die gemeend heeft in \'t belang van zijn land en zijn koning te handelen, dan zou ik uw gemaal immers niet aan \'t hoofd van \'t burgerlijk bestuur van B e r 1 ij n hebben geplaatst. Er is een andere misdaad begaan, een misdaad, die met den dood moet gestraft worden. Uw gemaal heeft hoog verraad gepleegd.quot;
«Onmogelijk, Sire! Onmogelijk. Men heeft u misleid.quot;
»Ik heb er de overtuigendste bewijzen van, mevrouw.quot;
»Men heeft mijn echtgenoot bij u belasterd, Sire. Tot de misdaad, waarvan uwe Majesteit hem beticht, is mijn gemaal niet in staat.quot;
»Ik wil u zelf laten oordeelen, mevrouw,quot; antwoordde Napoleon, terwijl hij een brief van den schoorsteenmantel kreeg. «Gij kent toch het schrift van den vorst?quot;
Dit zeggende, reikte hij haar den onderschepten brief van Hatzfeld over.
«Niettegenstaande uw gemaal den mij door hem opgedragen post had aangenomen, heeft hij geheime briefwisseling met den koning van Pruisen gehouden. Zie zelf.quot;
Bevend nam de vorstin het noodlottige blad uit de handen des keizers aan. Sidderend las zij het haar welbekende geschrift, ieder woord daarvan sneed haar door de ziel. Met een rauwen gil viel zij in onmacht, uit welke zij echter spoedig bijkwam, om snikkend aan de voeten van den overwinnaar neder te zinken en zijn knieën te omvatten.
«Genade, Sire! Genade voor den verdwaalde!quot; smeekte zij.
Napoleon was getroffen.
— 154 —
«Mevrouw,quot; zeide hij, terwijl hij zich tot haar nederboog en zoo fluisterend, als wilde hij \'t voor zich zelf niet weten. «Mevrouw, die brief is \'t eenige bewijsstuk tegen uw gemaal. Gij hebt hem in handen, werp hem in \'t vuur. Zoodra dit stuk vernietigd is, kan ik uw echtgenoot niet meer veroor-deelen.quot;
De vorstin aarzelde geen oogenblik, om aan \'t bevel van den keizer te voldoen en wierp den brief in \'tvuur.
«Thans is uw echtgenoot vrij en \'t moge hem tot een les verstrekken, om zich nooit weder met zulke gevaarlijke zaken in te laten.quot;
«Dank, Sire!quot; stamelde de vorstin. «Eeuwig dank voor uw genade!quot;
«Ga nu naar uw paleis, om uw gemaal af te wachten, die zich spoedig bij u zal vervoegen. Indien gij twee uren later waart gekomen, was hij reddeloos verloren geweest.
De vorstin vertrok en Napoleon gaf terstond bevel aan Berthier, om Hatzfeld los te laten, die zich sedert rustig hield.
Den 6den November schreef Napoleon over dit voorval den volgenden brief aan keizerin Josephine, die hem, om de uitdrukkingen, welke hij tegen koningin Loüize gebezigd had, bittere verwijtingen had gedaan.
«Ik heb,quot; schreef hij, «uw brief ontvangen, waarin gij boos schijnt te zijn over het kwaad, hetwelk ik van de vrouwen zeg. Het is waar, dat ik intriguante vrouwen boven alles haat. Ik ben gewoon aan goede, zachtzinnige en vreedzame vrouwen; daar houd ik van. Als zij mij bedorven hebben, is \'t niet mijn schuld, maar de uwe. Overigens zult gij zien, dat ik zeer goed ben geweest voor eene, die zich gevoelig en goed getoond heeft.
— 155 —
Hier volgt het verhaal van \'t geen ik u heb medegedeeld.
»Gij ziet dus,quot; zoo eindigt de keizer, »dat ik de goede, naïve en zachtzinnige vrouwen bemin, maar dat zijn ook de eenige, welke u gelijken.quot;
Vaarwel, lieve vriendin. Ik ben wel.
«Napoleon.quot;
Tijdens zijn verblijf te B e r 1 ij n . gaf de keizer het be-ruchle decreet uit, inhoudende het continentale stelsel. Volgens dit decreet mocht noch Frankrijk noch iemand zijner bondgenooten handel drijven met de Engelschen en werden alle havens van hel vasteland voor hen gesloten. Napoleon zag daarin het eenige middel ,om Groot-Brittanje ten onder te brengen; hij vergat echter, welk een onberekenbaar nadeel hij daardoor zijn onderdanen en dien zijner bondgenooten veroorzaakte, daar hij op die wijs den handel van Europa den nekslag toebracht.
Intusschen rukten de russen ter bescherming van Pruisen op. De koning echter was omringd van diezelfde mannen, wier onzalige raad hem reeds tof zoover in het verderf had gestort: den italiaan Lucchesini , den franschgezinden Haug-witz. Lombard , die met Gentz den brief van twintig bladzijden aan Napoleon had opgesteld, Zastrow en andere. Reeds den llieu had de koning Lucchesini afgezonden, om een wapenstilstand te verzoeken. Napoleon echter wees dit voorstel voor het, eerste oogenblik van de hand, later toch gaf hij Ddroc volmacht, om met den Italiaanschen prins te onderhandelen. Deze onderhandelingen begonnen den 21sten October. Weinig kon Napoleon, die Pruisens ellendigen toestand kende, toen nog denken, dat \'skonings veldheeren als om strijd zouden wedijveren, om hun vorst weerloos te maken. Napoleons eischen waren hard; 1°. Pruisen zou
— 156 —
afstand doen van hetgeen het tusschen de Elbe en Wezer bezeten had, 2°. het zou zich verbinden, om honderd millioe-nen oorlogskosten te betalen, \') 3°. het zou zich, onder geen voorwendsel welk ook, meer in de Duitsche aangelegenheden mengen en onvoorwaardelijk al de veranderingen goedkeuren, welke reeds gemaakt waren of nog zouden gemaakt worden.
\') Volgens besluit van Napoleon N0. 11010, in dato 15 October nit Jena, moesten, als buitengewone oorlogsbelasting betalen;
De staten van den keurvorst van Saksen. . . . 25,375,000 frs.
Het hertogdom Weimar....................2,200,000
De staten van den hertog van Brunswijk Wol-
fenbuttel............................5,625,000
De Staten van den prins van Nassau, Oranje, Fulda. 1,300,000
De keurvorst van Hessen-cassel..............6,000,000
De stad Erfurt en het graafschap Blankenhayn . 400,000
Het graafschap Eichsfeld..................675,000
De stad Goslar..........................200,000
Het prinsdom Halberstadt..................525,000
Hildesheim............................100,000
Paderbom..............................225,000
Munster..............................2,500,000
Het land van Tecklenburg en Lingen..........100,000
Het graafschap van der Marck..............2,000,000
Het prinsdom Minden en Bavensberg..........600,000
Het markgraafschap Baireuth................2,500,000
De staten van den koning van Pruisen, aan gene
zijde der Weichsel......................100,000,000
De stad Berlijn moest daartoe bijdragen een som van 10,000,000 frs.
Het land van Hanover....................9,100,000
Totaal . . . 159,425,000 frs.
— 157 —
Lucchesini durfde deze harde voorwaarden niet onbepaald aannemen. Intusschen ontving Napoleon een brief van Fre-derik Wilhelm van den 25sten, waarbij de kleinmoedige vorst al die waardigheid vergat, welke een monarch, ook in zijn diepste vernedering moet behouden. De graaf von Zastrow moest dien brief overbrengen en had tevens in last, de door Lucchesini overgebrachte harde voorwaarden te onderteekenen. Doch \'s konings gevolmachtigden kregen geen antwoord op hun nota. Toen schreef Frederik Wilhelm den November andermaal een brief aan Napoleon, waarin hij zich den overwinnaar als te voet werpt en op elke voorwaarde vrede afbedelt. Wien kan \'t verwonderen, dat Napoleon nu zijn eischen hooger dreef, en Talleyrand den afgevaardigden Lucchesini en Zastrow eindelijk ronduit verklaarde, dat zijn keizer eerst dan over \'t lot des konings zou beslissen, als deze zich geheel in zijn macht had gesteld. En de beide afgevaardigden namen de vernederendste voorwaarden aan, hun door Talleyrand voorgeschreven, en ondanks de verschijning van de eerste russische hulparmée onder Bensingen aan de W e i c h s e 1, wilden Kökeritz , Haugwitz , Zastrow en Lucchesini den besluiteloozen vorst tot de onderteekening overhalen en hem van de russen verwijderen. Gelukkig echter voor den nakomeling van Frederik den groote, dat andere mannen hem van dat besluit terugbrachten en hem overreedden, om alle betrekking met de franschen af te breken en zich in de armen van den russischen keizer te werpen, die hem had aangeboden, hem met zijn geheele macht te hulp te komen. Van nu af werd de oorlog tegen Rusland gevoerd.
Nu vatte ook Polen, dat hoopte zijn nationaliteit te zullen herkrijgen, de wapenen op. De adel gaf gereedelijk gehoor aan de oproeping van Dombrowski, Zajontschek en anderen, en vereenigde zijn boeren tot compagniën, waaruit
— 158 —
Dombrowski bataljons en regimenten vormde, die uit de arsenalen en magazijnen, welke men den pruisen ontnam, gewapend werden. Reeds den \'ii\'\'™ December waren de fran-schen in de nabijheid van Warschau, terwijl de koning van Pruisen nog immer weifelde. De van de oude armée overgeblevene 25,000 man pruisen waren onder het bevel van generaal Lestocq, die zeer goede maatregelen nam, welke echter door de ijdelheid en de tegenspraak van Bensingen verijdeld werden. De russische generaal namelijk had reeds den 12den November P u 11 u s k bezet en was naar Warschau opgerukt, Buxhövden was met de tweede russische armée in de nabijheid, en Kamenskoi, die opperbevelhebber zou worden, met de derde in aantocht. En diensondanks trok Bensingen plotseling van Warschau terug en bezette P u 11 u s k weder, terwijl Buxhövden bij Ostrolenka lag. Na.poleon besloot, hen met zijn gansche macht aan te tasten, en liet daarom door zijn troepen tusschen den 22sten en 25sten December den overtocht over den Bog en de Wkra bewerkstelligen, achter welke de russen zich bevonden. De slechte wegen en het ongunstige weder kostten den franschen veel menschen; toch brachten zij de russen tot wijken. Toen werd er den 26sten bij Pultusk een slag geleverd, die zeer hardnekkig en bloedig was. De franschen brachten bij die gelegenheid een kouden, guren Decembernacht onder den blooten hemel door, het regende onophoudelijk, tol aan de knieën moesten zij door het moeras waden en hadden twaalf uren werk, om een weg van vier uren af te leggen, en dat alles onder aanhoudende sneeuw en regen. Ofschoon aan beide zijden op de overwinning werd gestoft, is het zeer twijfelachtig, of er wel sprake van een overwinning mocht wezen. Wel werden op dienzelfden dag de franschen door vorst Gal-lizin bij G a 1 y m i n geslagen en dat ondanks hun grooter
aantal; de reden lag daarin, dat zij om de slechte wegen, hun geschut niet hadden kunnen vervoeren en de russen daarentegen in \'t bezit van al hun artillerie waren.
Zoo brak het jaar 1807 aan. Op den 7den Februari van dat jaar had er, na onderscheidene gevechten, andermaal een bloedige veldslag plaats bij E i 1 a u, slechts op negen uren afstands van Koningsbergen gelegen. Napoleon had zijn maatregelen zoo goed genomen, dat, eer de russen nog een aanval vermoedden, de geheele hoofdmacht op de linkerflank hunner op marsch zijnde arrnée moest vallen. Ongelukkig voor de franschen raakte de overbrenger van het bevel aan Bernadotte, om de russen van Koningsbergen af te snijden, in handen des vijands. De jonge man, die de depêche moest overbrengen, een gunsteling van Berthier en door hem afgezonden, was dom genoeg, om niet te rechter tijd hef hem toevertrouwde stuk te vernietigen, waardoor het bevel in handen van den vijand viel. Aldus gewaarschuwd, lieten de russen op verschillende plaatsen hun magazijnen, veldhospitalen en hun zwaren legertros-in handen der franschen en bereikten den Oden Februari Pruisisch E y 1 a u. De kerk en het kerkhof dier stad, dapper door de russen verdedigd, vielen eerst \'savonds om tien ure, na een hardnekkigen en bloedigen strijd den franschen in handen. Den 7lt;i™) met ^et aanbreken van den dag, begon Bensingen den aanval door het hevig beschieten van de stad en onmiddellijk werd het gevecht algemeen over de geheele linie. In den beginne bracht de fran-sche artillerie veel nadeel aan den vijand toe, welken Davoust in den rug aantastte, terwijl Augereau zich op zijn centrum wierp; toen een dichte sneeuw, welke beide legers in volslagen duisternis hulde, de russen voor een volkomene vernietiging behoedde. Hierdoor raakte Augereau verdwaald tusschen den rechtervleugel en het centrum van den vijand.
— 160 —
Maar Napoleon had het gevaar bemerkt. Terstond rende Murat met zijn cavallerie, ondersteund door de garde, derwaarts, wendde zich achter de divisie van St. Hilaire om, en viel onverwachts de russen aan. Al wat haar weerstand bood, wierp zij overhoop, herhaalde malen doorkruiste zij het rus-sische leger en verspreidde overal verderf en dood. Nu viel Davoust den vijand in den rug, en tastte Neij diens linkervleugel aan. Bensingen, zijn achterhoede dus bedreigd ziende, wilde het dorp S c h 1 o b i 11 e n hernemen, maar de russi-sche grenadiers slaagden niet in die gevaarlijke onderneming en werden op de vlucht gedreven. Bloediger veldslag dan die bij E y 1 a u is er misschien nooit geweest. Gevangenen werden er weinig gemaakt, daar men met de bajonet streed. Aan beide zijden was \'t verlies aanzienlijk. Geheele bataljons en regimenten \') des keizers werden vernietigd. En daarbij bezweken er nog vele door koude, gebrek en overmatige inspanning. Napoleon zelf schreef daarover aan de keizerin ;); »Er heeft hier gisteren een groote veldslag plaats gehad: de overwinning is aan mij gebleven; maar ik heb veel volk verloren: het verlies van den vijand, dat nog grooter is, kan mij daarover niet troosten.quot; In een anderen brief 1) van den iii£n Februari, schrijft hij haar: »Ik ben nog altijd te Eylau. Dit land is met dooden en gekwetsten bedekt. Dat is de schoonste zijde niet van den oorlog; men lijdt er onder en de ziel voelt zich gedrukt, als zij zooveel slachtoffers ziet.quot;
De pruisische koningsfamilie werd door de uitkomst van dezen slag in een treurigen toestand geplaatst; want zij viel den russen in handen, wier ruwe onbeschoftheid de edele en
) N0. 11813.
— 161 —
teergevoelige zielen des konings en der koningin dieper krenkte, dan de franschen, die nog eerbied voor \'t ongeluk koesterden, hadden gedaan. Midden in den winter moest de ongelukkige Frederik Wilhelm met zijn gemalin uit het niet meer houdbare Koningsbergen naar Memel vluchten, waar zij zich te midden van russen bevonden, van wie hun eigen keizer moest, erkennen, dat hij hun ruwheid en roofzucht niet kon beteugelen.
Napoleon, wiens macht door de verschillende gevechten en niet het minst door den slag bij Eylau verzwakt was, trok ook terug en sloeg andermaal den weg der onderhandeling in, terwijl zijn generaals zich intusschen van verschillende vestingen en vaste plaatsen meester maakten. In Juni 1807 begon de veldtocht weder en wel met dergelijke moorddadige gevechten als de slag bij Eylau waren voorafgegaan. Toen Bensingen den 13^ bij Wehlau had vernomen, dat de franschen zich in twee afdeelingen verdeeld hadden, besloot hij om te keeren en nam hij bij F r i e d 1 a n d een stelling in, die hem, indien hij slag moest leveren en teruggedrongen werd, onmisbaar den vijand in handen moest doen vallen. Hij had namelijk de Alle in den rug en een moeras op zijde. Napoleon had dit nauwelijks gemerkt, of hij maakte van den misslag zijns tegenstanders gebruik en gaf bevelen, welke klaarblijkelijk bewijzen, dat hij zeker was van de overwinning.
»\'tls heden een gelukkige dag,quot; had de keizer dien morgen tegen zijn maarschalken gezegd: »het is de verjaardag van den slag van M a r e n g o.quot;
Dien namiddag te vijf uren gaf een batterij van twintig stukken het sein tot den aanval. Terstond zette maarschalk Ney zich in beweging en rukte generaal Marchand aan \'t hoofd zijner divisie op, ondersteund door de cavallerie, die
11
— 162 —
groote slachting onder de russen aanrichtte. Bensingen had intsschen zijn keizerlijke garde te paard en te voet in een hinderlaag geplaatst en deed die op Ney\'s linkervleugel aanrukken. Groot was de schok, die daardoor werd veroorzaakt, en zeker hadden Ney en zijn dapperen moeten zwichten, indien Napoleon, \'tgevaar ziende, niet terstond aan Dupont bevel gegeven had, met zijn divisie naar dien kant te snellen. Weldra was aan de fransche zijde de overwinning volkomen en werd F r i e d 1 a n d stormenderhand ingenomen. Zeventienduizend russen lagen gedood of gekwetst op het slagveld. Yan beiden zijden was er dapper gestreden. Napoleon schreef daarover aan keizerin Josephine \'); »Mijn kinderen hebben den verjaardag van den slag van Marengo waardig gevierd: de veldslag van F r i e d 1 a n d zal even beroemd zijn en is even roemrijk voor mijn volk. Hij is een waardige broeder van dien bij Marengo, Austerlitz en Jen a.quot;
Na den slag bij F r i e d 1 a n d kon Pruisen niet meer in aanmerking komen; gelukkig voor Frederik Wilhelm, dat keizer Alexander zulk een zacht, edel vorst was — anders waren hij en zijn land geheel verloren geweest. Les-tocq moest in allerijl met zijn volk naar Memel vluchten. Koningsbergen met al zijn magazijnen met hun aanzienlijken voorraad kruit en munitie, honderdzestigduizend geweren, eerst kortelings uit Engeland aldaar aangevoerd, vielen den franschen in handen. Den 19lt;ien trok Bensingen, dien de franschen niet zeer hevig vervolgden, over de Nie-m e n en brandde alle bruggen achter zich af. Kort daarop kwam Napoleon te Tilsit aan, waar een wapenstilstand gesloten werd en van welke stad de helft neutraal werd verklaard, om daar over den vrede te onderhandelen.
\') K». 12758.
— 163 —
Ik noemde zoo even Alexander van Rusland een edel vorst. En dat was hij. Toonde hij het te zijn ten aanzien van den ongelukkigen koning van Pruisen, niet minder bewees hij dit ten opzichte van keizer Napoleon, die zijn troepen tot twee malen had overwonnen. Met een aan afgoderij grenzende vereering, beschouwde hij den keizer der franschen als held en regent. Dien eenigen man wenschte hij te zien en te spreken, dien onvergelijkelijken held zijn hoogachting en sympathie te betuigen. Zoo ziet men, hoe waarlijk groote zielen geen gehoor geven aan afgunst of jaloezy, die zich meester maken van lage en nietsbeduidende gemoederen, welke niemand nevens zich, veel minder boven zich dulden. Wie inderdaad zijn eigene waarde gevoelt, wie waarlijk groot en verheven is, hij zal ieder ander, die met hem gelijk staat of boven hem is, eeren en hoogschatten, zooals hij verdient. Zoo ook vereerde keizer Alexander den grooten keizer der franschen.
De 25ste Juni 1807 was bestemd tot bijeenkomst van beide monarchen. Midden op de rivier de N i e m e n waren twee vlotten, waarop twee paviljoenen; een voor de keizers, en een voor hun gevolg. Zoodra Napoleon, vergezeld van Murat, Berthier, Düroc en Gaulincourt in zijn boot was gegaan, begaven Alexander en zijn gevolg, bestaande uit den grootvorst Gonstantyn, de generaals Bensingen en Owaroff, prins Lobanoff en \'s keizers eersten aide-de-camp, graaf Lieven, zich aan de andere zijde scheep. Aan weerszijden van de rivier waren de legers geschaard, om getuige te zijn van de ontmoeting der twee monarchen, die tegelijkertijd aan het vlot aankwamen en uit hun booten stapten. De twee vorsten traden terstond op elkander toe en vielen, in \'t aangezicht hunner legers, in elkanders armen, om een bewijs te geven van verzoening. Daarop gingen zij het prachtige voor hen op-
— 164 —
gerichte paviljoen binnen, waar zij twee uren lang met elkander spraken. Toen werd hun gevolg binnen de tent gelaten. Keizer Alexander onderhield zich allerminzaamst- met de generaals van Napoleon, terwijl deze langen tijd met den grootvorst Constantijn en generaal Bensingen sprak.
Na afloop der conferentie stapten beide keizers weder in hun booten en lieten zich naar wal roeien. Den volgenden dag had er weder een bijeenkomst plaats tusschen de twee monarchen, bij welke ook de koning van Pruisen tegenwoordig was.
Minder aangenaam voor ons gevoel is een ander bezoek, dat den 6der\' Juli plaats had. De manhafte en edele koningin Louize had het voornemen opgevat, om als pleitbezorgster voor haar gemaal bij den overwinnaar op te treden. De laaghartige ministers die den koning omringden, hadden de vorstin van die haar en haar gemaal onwaardige handeling moeten terughouden. Zij deden dit niet en rieden haar veeleer aan, zich te vernederen en om genade te smeeken. Des middags kwam zij te Tilsit aan. Napoleon was te veel franschman, om het bezoek der vorstin af te wachten. Hij liet, zoodra hij hare aankomst vernam, belet bij haar vragen. Welk een hoop wekte die beleefdheid van den franschen keizer bij de vorstin op. Maar zij had vergeefs gehoopt. De voorwaarden waren reeds bepaald. Hoe veel kracht van overreding koningin Louize ook aanwendde, hoe zij ook al de begaafdheden, waarmede natuur en opvoeding haar begiftigd hadden, in \'t werk stelde, Napoleon bleef steeds de galante franschman, de man, die met vrouwen wist om te gaan; hij gaf haar onverholen de achting en den eerbied te kennen, welke hij voor haar gevoelde, zijn leedwezen over de ver-geefsche moeite welke zij deed — maar bleef onverbiddelijk op zijn stuk en verliet de ongelukkige vorstin, wier groote
— 465 —
en verhevene ziel niet begreep, aan welke vernedering zij zich had blootgesteld en hoe de gewetenlooze hovelingen haars echtgenoots in haar den reeds zoo diep vernederden koning gehoond hadden.
Den 9den Julij 1807 werd te Tilsit de vrede gesloten, waarbij de koning van Pruisen de helft zijner bezittingen verloor, uit welke aan den oostkant het hertogdom Warschau en aan de westzijde het koningrijk Westphalen gevormd werden; het eerste ten behoeve van den koning van Saksen, het tweede onder Napoleons broeder Jérome. Ook trad keizer Alexander bij den vrede tot het continentale stelsel toe. Behalve hetgeen Pruisen in volk, land, wapenen en ammunitie verloren had, moest het de som van SI3,744,400 francs betalen, waarvan aan \'t einde van 1808 reeds 474,352,650 betaald waren. Daaronder zijn niet begrepen de 90 millioen voor oorlogskosten. Wat er behalve dat door de verschillende ambtenaren werd afgeperst, is moeilijk te berekenen. Inderdaad de raadsleden des konings en zijn trou-welooze generaals hadden een zware verantwoording op hun schouders geladen.
Zoowel bij E r 1 a u als bij F r i e d 1 a n d had kapitein Félix des Fontanes zijn plicht gedaan, en, ware \'t niet om zijn jeugd geweest, zeker zou hij nog hooger bevorderd zijn. In beide veldslagen was hij ongedeerd gebleven, hoe ook de kogels hem om de ooren gefloten hadden, en hij zich in de eerste reien gewaagd had. Van zijn pleegvader vernam hij niets: hij wist dus niet, of deze nog leefde of dood was. Te Tilsit had hij een brief van Louize ontvangen, waarin zij hem geluk wenschte met zijn bevordering tot kapitein, welke hij haar geschreven had en hem tevens meldde, dat hare moeder sedert eenige maanden aan \'t sukkelen was en de dokter zeer vreesde, dat het verval van krachten zou worden.
— 166 —
«Die arme meisjes!quot; riep Félix, toen hij den brief gelezen had. «Wat moet er van haar worden, als tante sterft. O, was ik slechts hoog genoeg geplaatst, ik zou mijn keizer smeeken; haar verlof te geven, weder in Frankrijk terug te komen, en was mijn tractement slechts toereikend, ik zou haar leven zoo gemakkelijk en aangenaam maken als mogelijk was. Doch geduld, Félix. Met moed en volharding overwint men alle zwarigheden.quot;
ELFDE HOOFDSTUK.
De fransihen andermaal in Weenen.
Denemarken, waar de kroonprins in naam zijns onge-lukkigen vaders regeerde, was door diens wijs bestuur van \'tbegin der revolutie af tot 1806 steeds met Engeland en Frankrijk te gelijk in vrede gebleven. De oorlogzuchtige ministers van het eerste land echter, wetende , dat H o 1 s t e i n door fransche troepen bezet was, overtuigd, dat zulk een zwak rijk als Denemarken niet bestand zou zijn zich tegen Napoleons wil, om het continentale stelsel in geheel Europa in te voeren, te verzetten, daarenboven voorgevende, onderricht te zijn, dat in de geheime artikelen van den vrede te Tilsit dat land zijn niet onaanzienlijke vloot aan den franschen keizer zou afstaan, rustten een groote expeditie uit, die, den 27s\'en Julij en 2den Augustus 1807 uitge-loopen, naar de Sond stevende, waar zij, na overdreven eischen, die doo»- den moedigen prins-regent met ridderlijken moed werden afgewezen, den 2den September het ongehoordste feit begonnen, dat de geschiedenis oplevert, door de stad Kopenhagen te bombardeeren. Drie dagen en drie nachten
— 168 —
werd de arme stad beschoten. De pas uitgevonden congrevi-sche vuurpijlen richtten vreeselijke branden aan; kerken, paleizen en huizen werden vernield, achtentwintig straten, in de asch gelegd en tweeduizend menschen gedood. Geheel Europa was verontwaardigd over deze euveldaad, die echter , en dat moet men tot zijn lof getuigen, door het engel-sche volk ten sterkste werd afgekeurd \'). Geen wonder dan ook, dat van dien tijd af Denemarken onafscheidbaar aan Frankrijk was verbonden en Napoleons besluiten tegen den Engelschen handel, de Engelsche schepen en eigendommen , ja zelfs tegen personen ten uitvoer deed brengen. Z w e d e n s koning, Gustaaf IV echter, wiens volk volstrekt niet anti-franschgezind was, was ongevoelig voor de vriendelijke wijze, waarop Napoleon alles door de vingers gezien had, hetwelk hij tegen hem gedaan had. Hoe goed gezind ook zijn volk ten aanzien van Frankrijk was, met een soort van krankzinnige halstarrigheid wees hij alle vredelievende voorstellen van den franschen keizer van de hand, zonder te bedenken dat keizer Alexander Napoleons bondgenoot was, en dus een oorlog met Frankrijk hem en zijn volk ten verderve moest strekken, \'tgeen \'t vervolg van de geschiedenis ook werkelijk geleerd heeft; daar het Zweden op \'t verlies van Finland en Russisch-Lapland, hetwelk door Alexander werd veroverd, en hem zelf op de kroon kwam te staan; daar hij in den nacht tusschen den 12den en 13de«quot; Maart 1809 door zijn eigen volk gevangen ge-
\') „Welke woordenquot; schrijft o. a. Belcham, „zouden sterk genoeg zijn geweest, om de verontwaardiging der natie uit te drukken, ware dit een daad geweest van den met bloed bezoedelden franschen dwingeland ?quot;
— 169 —
nomen en van den troon ontzet werd, terwijl zijn nakomelingen voor altijd van de opvolging werden uitgesloten. In zijn plaats kozen de Zweden zijn oom, den hertog van Südermanland, die den 5dequot; Juni van dat zelfde jaar als koning uitgeroepen, en vierentwintig dagen later als Karel Xm gekroond werd.
Doch wenden wij onze oogen van het Noorden af, en vestigen wij die naar het zuiden van Europa, naar Spanje en P o r t u g a 1. In \'t laatstgenoemde rijk regeerde prins Joh an voor zijn krankzinnig geworden moeder, koningin Maria. Reeds vroeger had deze vorst zich, op bevel van Engeland, aan de eerste coalitie aangesloten, en daarvoor naderhand, bij herhaling, zoowel van directoire als van het consulaire bestuur met groote opofferingen van geld verschooning en vrede gekocht. Doch na den vrede van Tilsit hield bij Napoleon alle toegevendheid op, en zond hij den prins-regent een gebiedenden wenk, om alle gemeenschap met Engeland af te snijden, en zich aan de algemeene verbindtenis tegen dat land aan te sluiten. Om aan dien wenk kracht bij te zetten, liet hij een leger van 50,000 man onder Junot naar de Spaansche grenzen oprukken. Van zijn kant deed Engeland den prins het voorstel, om zich ter beveiliging tegen de fransche gewelddadigheid met zijn gansche hof naar Brazilië te verplaatsen, welk voorstel de prins op aanraden van zijn minister Arajuo goedkeurde, schoon hij nog steeds tusschen Frankrijk en Engeland bleef weifelen. Dit talmen moede, deed de fransche keizer in de laatste dagen van October 1807 zijn troepen over de grenzen rukken van Spanje, waar zich bij B a j a d o z een Spaansche armée verzamelde, om, met die van Junot vereenigd, Portugal binnen te dringen. Den 15üen November verklaarde de »Mo-niteur,quot; het fransche regeeringsblad, «dat het huis van Bra-
— 170 —
ganza\') had opgehouden te regeeren.quot; Tegelijkertijd rukte het Fransche leger Portugal binnen, zonder ergens tegenstand te ontmoeten; daar er volstrekt geen maatregelen van tegenweer waren genomen. Ofschoon zijn leger uit zeer weinig goede en wel te vertrouwen troepen, en slechts voor \'t grootste gedeelte uit een mengelmoes van soldaten en officieren bestond, daar de kern van \'t fransche leger toen nog in Duitschland en Pruisen zich ophield, bereikte Junot toch, ondanks de moeilijkheid van het terrein hetwelk hij moest doortrekken, in \'t laatst der maand November Lissabon, tot belooning waarvan Napoleon hem den titel van hertog van Albrantès verleende. De prins-regent, wien de Engelschen een exemplaar van den bovengenoemden Mo-niteur brachten, had begrepen, dat het nu ernst werd, on zich reeds den 22s\'en November, onder bescherming der engelschen, met acht linieschepen, drie fregatten, even zooveel brikken en een menigte vrachtschepen, aan boord begeven, om den zetel zijner regeering naar het aan Portugal toe-behoorende Brazilië te verplaatsen. Portugal was weldra door de franschen bezet en Junot tot stadhouder van den franschen keizer over dat land aangesteld.
Maar hoe had Spanje dat kunnen dulden? vraagt gij. Ik zal u dat duidelijk maken en daartoe beginnen, met u den toestand der regeerende macht in dat land te schetsen.
In Spanje dan regeerde koning Karel IV, een vorst, die voor niets anders leefde dan voor zijn hartstochtelijke
\') De koninklijke familie van Portugal was afstammende ^an Johan, hertog van Braganza, die in 1640 zijn vaderland van \'t Spaanache dwangjuk had bevrijd, waaronder het sedert zestig jaren gezucht had en die daarvoor tot koning van Portugal werd uitgeroepen.
— 171 —
zucht tot de jacht en die de regeering aan zijn gemalin Maria Louize en haar gunsteling, Emanuel Godoy, den zoogenoemden vredevorst\'), overliet.
Deze gunsteling, wiens ambten en titels, waarmede hem de koning beschonken had, geheele bladzijden zouden vullen, huwde een koninklijke prinses, werd tot generalissimus van de spaansche landmacht, groot-admiraal van Spanje en Indië verheven, terwijl Karel aan zijn onderdanen beval, hem als den eigen persoon des konings te eeren. Hij kreeg een bijzondere lijfwacht en zijn wapen werd in de vaandels der spaansche artillerie geborduurd. Ware nu Godoy slechts een man met een fiksch verstand geweest. Integendeel: hij bracht het staatsbestuur van Spanje in de grootste verwarring, verkwistte \'s lands gelden op schromelijke wijs, be-heeischte het recht door zijn schandelijke willekeur en verkocht ambten en bedieningen, om zijn onverzadelijke hebzucht te bevredigen. Zelfs de geestelijkheid kroop voor den alvermogenden man, en ontzag zich niet, zijn beeld op hare altaren nevens dat van Jezus te plaatsen.
Geen wonder, dat zulk een man ook vele vijanden had, en niet de minste onder de grooten van het hof, die hij, een man van een gemeen karakter, met ruwe, niets ontziende trotschheid had bejegend. Aan hun hoofd stond de hertog van Infantado, die door middel van den kanunnik don Juan Escoiquiz, den onderwijzer van den troonsopvolger, ook dezen laatsten tot zijn ontwerp won. Prins Ferdinand was eerst drieëntwintig jaren, een mensch zonder moed of geestkracht, het gevolg van zijn zwak lichaamsgestel en de slaafsche onderwerping, waarin zijn hem vijandige moeder hem altijd gehouden had. Gehuwd aan een Napolitaansche prinses, die hij
\') Na den vrede van Bazel, door hem bewerkt.
— 172 —
echter niet lang bezeten had, waren hem door haar de oogen geopend voor zijn vernederenden toestand. Doch hun ontbraken de middelen, om openlijk tegen den vredevorst op te treden. In deze verlegenheid wendden zij zich tot den franschen gezant, Beauharnais. Deze raadde den prins, Napoleons gunU te winnen en hem te dien einde een gemalin uit zijn familie te verzoeken. Ofschoon er op den brief van den prins geen antwoord kwam, wist Beauharnais toch de hoop van hem en zijn vrienden levendig te houden. Men vervaardigde een stuk, dat de prins eigenhandig overschreef, en waarin Godoy beschuldigd werd van verschillende gebreken in het staatsbestuur gebracht te hebben en hetwelk de troonsopvolger zijn vader zou overhandigen. Doch het plan werd den vredevorst verraden, vóór het tot uitvoering kwam; met behulp der koningin bracht hij Karel in den waan, dat zijn zoon hem naar de kroon en \'t leven stond, waarop deze den prins met Infantado en Escoiquiz in \'t Escuriaal gevangen deed nemen. Het genoemde klaagschrift werd met andere papieren bij hem gevonden. Terstond liet de zwakke prins aan zijn moeder om de genade van een bijzonder gehoor smeeken, en toen hem dit geweigerd en slechts de minister Gaballero in den kerker gezonden werd, bekende de lafaard de geheele samenzwering en noemde de namen van al de verbondenen, \'t Gevolg hiervan was, dat de koningin en haar gunsteling nog in den zelfden nacht den koning overhaalden, om den keizer te schrijven, dat hij besloten had, een zoon, die zijn vader van den troon had willen stooten en zijn moeder had willen vermoorden, van de troonsopvolging uit te sluiten. Den volgenden morgen werden de gevangenneming van den prins en de beschuldiging tegen hem ingebracht, openlijk bekend gemaakt. Deze openbaarmaking veroorzaakte algemeene ontevredenheid. Daardoor verschrikt, begreep men, aan de zaak een andere
wending te moeten geven. Godoy nam nu de rol van bemiddelaar op zich en wist den prins over te halen, om twee brieven, één aan den koning en één aan de koningin te schrijven, in welke hij zijn misdaad erkende en om vergiffenis smeekte. Deze brieven werden den Sden November openbaar gemaakt, tevens met het bericht, dat de koning, als een tee-derliartig vader, zijn berouwhebben zoon vergiffenis had geschonken. Intusschen werd het proces tegen de door den prins genoemde medeplichtigen ten strengste voortgezet. Doch zoo onvoldoende waren de bewijzen, dat de over hen gestelde rechtbank hen den 8stcn Januari -1808 met eenparige stemmen vrijsprak. Infantado en Escoiquiz werden echter door een koninklijk bevel uit Spanje gebannen. De gisting, welke deze gebeurtenis onder de natie voortbracht, werd nog versterkt door \'t binnenrukken der fransche troepen, die, onder voorwendsel van tegen Portugal op te trekken, zich onmiddellijk van de vestingen Pampeluna, Sint Sebas-tiaan, Figueras en Barcelona meester maakten. Het verlof lot het binnenrukken van Napoleons legermacht was bij een verdrag te Fontainebleau door dezen en den gevolmachtigde van den vredevorst bepaald, onder voorwaarde, dat Godoy de provinciën Alentejo en Algarvië zou bekomen met den titel van Vorst van Algarvië. Nog sterker werd die gisting, toen Napoleon den afgevaardigde die \'t verdrag van Fontainebleau had gesloten, naar Madrid zond met de verklaring, dat de fransche keizer het voor Europas tegenwoordigen toestand volstrekt noodzakelijk rekende, de Spaansche provinciën tusschen de Ebro en de Pyreneën met Frankrijk te vereenigen. Thans bevond zich het hof in een pijnlijken toestand. Nog pijnlijker werd die, toen in Februari 1808 Murat met zijn leger langzaam naar Madrid oprukte.
— 174 —
Dit bericht vervulde den vredevorst en de koningin met zulk een angst, dat zij besloten, het voorbeeld van den por-tugeeschen regent te volgen en naar Amerika te wijken. Ofschoon Karel IV zich hiertegen verzette en verklaarde, de komst der franschen te willen afwachten, waren de koninklijke garden reeds van Madrid naar Aranjuez, waar \'t vorstelijk gezin zich bevond, ontboden, om de reis naar Sevilla en Cadix te dekken. Dit was de oorzaak, dat den ISd™ Maart de gisting uitbarstte, \'tVolk, onderricht van het veranderde besluit des konings en opgeruid door Ferdi-namds aanhangers, stormde in groote hoopen naar Aranjuez, haalde de gardes over om zich bij hen te voegen en beschuldigde luide den vredevorst als de oorzaak van S p a n j e s ongeluk. Ter nauwernood ontsnapte deze den dood, door zich onder het dak in een donkeren hoek te verbergen, welke schuilplaats hij echter reeds den volgenden morgen ten gevolge van een brandenden dorst moest verlaten. In de bander van \'t verwoede volk gevallen, werd hij onder steenworpen en degenstooten langs de straten gesleept en zou ongetwijfeld zijn omgekomen, ware prins Ferdinand, wien zijn moeder op hare knieën gesmeekt had, toch het leven van haar lieveling te redden, niet nog bij tijds toegeschoten. «Laat den misdadiger in \'t leven, en onttrekt hem niet aan den stiaffenden arm der gerechtigheid!quot; riep hij \'t verwoede volk toe. Op deze toespraak lieten zij den ongelukkigen Godoy los, die nu tusschen de paarden der lijfwacht in naar een kazerne werd gebracht, waar terstond een rechter kwam, om hem, bloedend als hij was en van doodsangst sidderend, te ondervragen. Karel IV, wanhopig dat hij nu voortaan zelf zou moeten re-geeren, deed reeds denzelfden I9de» Maart afstand ten behoeve van prins Ferdinand. Groot was de vreugde in Spanje daarover, welke vreugde echter grootelijks verminderde, toen
— 175 —
Murat den 23sten aan het hoofd eener Fransche legerafdeeling de hoofdstad binnentrok, in welke de nieuwe koning den volgenden dag zijn intocht zou houden. Die intocht intusschen scheen de geestdrift niet bekoeld te hebben, waarmede men hem den 24sten Maart binnen de muren der hoofdstad inhaalde. De jonge monarch stelde nu alle middelen in \'twerk, om de gunst van den franschen keizer en diens veldheer te verwerven. Doch reeds was er te Aranjuez een plan tot zijn verderf ontworpen. De koningin, het verlies harer macht niet kunnende dulden, wist haar zwakken gemaal reeds den Sls\'en een protest tegen zijn afstand van den troon te doen onderteekenen, en haar dochter, de koningin van Hetrurië, trad in onderhandeling met Murat, om hem over te halen^ haar ouders tegen haar broeder bij te staan. Den 23sten brachten beide vrouwen er den koning toe, om het bedoelde protest aan Napoleon te zenden, vergezeld van een brief, waarin hij zijn eigen lot, dat der koningin en dat van den vredevorst geheel aan de beslissing van den franschen keizer overliet.
Thans besloot Napoleon, zijn plan om Spanjes troon omver te werpen, te volvoeren. Hij zond Savary naar Madrid, die koning Ferdinand berichtte, dat zijn keizer weldra in Spanje zou komen en den jeugdigen vorst aanried, dezen te gemoel te reizen en aan hem de vereffening van den twist met zijn ouders over te laten. Tevens noodigde Napoleon den onderkoning en zijn gemalin uit, om naar Bayonne te komen. Murat eischte van de junta, dat zij hem den vredevorst in handen zou stellen.
Het einde van dat alles was, dat de laatste zich reeds te Bayonne bevond, toen koning Kabel er met Maria louize aankwam en dat koning Ferdinand, ondanks alle vertogen en waarschuwingen van zijn trouwste dienaars, niettegenstaande hij een brief van Napoleon had ontvangen.
— 176 —
waarin deze hem slechts den titel van prins geeft en hem onbewimpeld zegt, dat hij den afstand van Karel IV van onwaarde rekent, insgelijks derwaarts reisde, en den 208quot;!n April de grenzen van Frankrijk overtrok.
Het gevolg van dit alles was, dat Karel IV op den 5den en prins Ferdinand op den lO^quot; Mei 1808, met Napoleon een verdrag sloot, bij hetwelk beiden van al hun rechten op Spanje en de Indien afstand deden aan den keizer van F r a n k r ij k. Daar onder dezen afstand ook \'s prinsen oom en broeders begrepen waren, benoemde Napoleon zijn broe-Joseph tot koning van Spanje en schonk hij het koningrijk Napels aan zijn zwager Mürat, onder den titel van koning der beide S i c i 1 i ë n. Kabel kreeg in ruil voor zijn . afstand het levenslange bezit van het paleis te Gompiègne, met acht millioen francs jaargeld, waarvan de koningin, bij zijn overlijden, twee millioen behouden zou, Ferdinand en de infanten een pensioen van 400,000 francs en een lijfrente van 600 francs, met het eigendom van de paleizen, parken, pachthoeven en bosschen van Navarre, een aanzienlijk domein in Normandië. Toen zij echter te Va 1 e n c a y aankwamen, zagen zij, dat ze op \'t hun toegestane eigendom te vergeefs gerekend hadden. Tot zijn eer moet ik u verzekeren, dat Ferdinand nooit gelukkiger geweest is dan in die dagen. Hij besteedde een groot gedeelte van zijn aanzienlijk inkomen tot het oefenen van weldadigheid: de ongelukkigen uit het geheele departement waren zeker te Valengay hulp te zullen vinden.
Sedert paus Pius VII, na Napoleons kroning, naar Rome teruggekeerd was, had de fransche keizer, dien het griefde, dat er een macht op de wereld boven de zijne bestond aan welke de meeste zijner Katholieke onderdanen gehoorzaamden, steeds op een middel gezonnen, om die macht te fnui-
— 177 —
ken. Een zijner lievelingsplannen was, het hoofd der katholieke christenen zijn wereldlijk gezag te ontnemen en hem naar P a r ij s over te plaatsen, om daar, als patriarch der christenheid en afhankelijk van hem, tot zijn plannen mede te werken. Ten einde zijn onafhankelijkheid van den paus te toonen, benoemde de frwische keizer, zonder Pius te raadplegen, in Italië bisschoppen, welke benoeming de paus weigerde als geldig te erkennen. Na den vrede van Tilsit eischte Napoleon, dat de romeinsche kerkvoogd met hem een offensief en defensief verbond zou aangaan en zijn havens voor de engelschen sluiten. De paus antwoordde hem, dat zijn vredelievende roeping hem verbood, oorlog te voeren, doch dat hij wel tot het continentale stelsel wilde toetreden. Hierop liet Napoleon in Februari 1808 Rome door 6000 franschen onder Miolles bezetten, de post en drukkerijen in beslag nemen, de pauselijke troepen bij de fransche inlijven, alle officieren die weigerden onder hem te dienen, als gevangenen naar N a n t u a slepen, vier kardinalen als staatsmisdadigers naar Napels voeren, tien andere uit Rome bannen, de Zwitsers, die wacht voor het pauselijk paleis hielden, overweldigen en de garde van adellijken op den Engelenburg ontwapenen. Daarop lijfde hij, bij decreet van 2 April 1808, de pauselijke provinciën Urbino, Ancona, Macerata en Camerino onherroepelijk en voor eeuwig bij Frankrijk in, tegen welke inbezitneming de paus luide en voor de geheele wereld protesteerde, in welk protest hij de handeling van den franschen keizer voor onrechtvaardig en nietig verklaart. Intusschen werd de geweldenarij in Rome voortgezet. De gouverneur der stad, Cavalchini, die aan het vreemde gezag weigerde te gehoorzamen, werd in de vesting Fenestrella gevangen gezet, de kardinaal-staatssecretaris Gabrielli in zijn woning door fransche officieren overvallen,
12
— 178 —
door het openbreken der kasten van staatspapieren beroofd, en gedwongen, zich naar zijn bisdom S i n i g a g 11 a te begeven. De daarop in zijn plaats benoemde kardinaal Pacea werd in het quirinaal zelf gevat en gedwongen zijn verblijf te Benevent te nemen, werwaarts Plus hem volgde, zeggende, dat hij zijn gevangenschap wilde dealen.
In dezen staat bleven de zaken tot 17 Mei 1809, toen de keizer, bij een nieuw decreet, al de overige provinciën van den kerkelijken staat met Frankrijk vereenigde. Over deze wederrechtelijke daad gaf de paus andermaal een stuk in \'t licht, waarbij hij den ban uitsprak over allen die daartoe hadden medegewerkt. Tegen Pius zelf werd het uiterste gepleegd Nadat hij geweigerd had, van het hem bij genoemd decreet verleende jaargeld iets aan te nemen, had hij in \'t binnenste van zijn paleis de wijk genomen en de hoofdtoegangen laten toemelselen. In den nacht van den b(-cn Juli echter trok een hoop sbirren (politiedienaars), door fransche generaals en soldaten vergezeld en aangevoerd, naar den kant van het quirinaal, waar de muur het laagst is. Over deze muur klommen de sbirren, openden de hoofdpoort voor de soldaten en lieten dezen \'t vaticaan binnen. De deuren die hen tegenhielden, werden stukgeslagen. Radet, een generaal der gendarmes, trad met Diana, een romeinschen sbirre, het eerst in \'t vertrek van den paus. Deze zat daar in ambtsgewaad, met een crucifix en een gebedenboek in handen. Tus-schen twee rijen bajonnetten werd hij naar beneden gebracht, met Radet in een rijtuig geplaatst en naar Florence gevoerd, vandaar naar Turin en vervolgens naar Grs-noble. Vandaar werd hij naar Savona teruggebracht, waar hij aanvankelijk in een staat van bewaring leefde, die ■veel van een vrijwillige afzondering had: hij zelf had den voor hem bestemden holstoet en de hem aangeboden gemak-
— 179 —
ken geweigerd. Standvastig echter sloeg hij alle voorstellen af, om zijn jaargeld van twee millioen aan te nemen en zich te P a r ij s te vestigen. Hierover vergramd en door zijn spionnen vernemende, dat de paus niet ophield, zijn recht als opperhoofd der kerk uit te oefenen, beval Napoleon aan Prins Borghese, Pius VII als een rebel te behandelen. Borghese ontnam hem rijtuig en paarden, verwijderde zijn bedienden, weigerde hem het gebruik van pen en inkt, en verbood hem alle gemeenschap met eenige kerk of onderdanen in F r a n k r ij k. Zoo was nu Paus Pius een gevangene van den Franschen keizer.
Mijne lezers, en vooral mijne lezeressen, zullen wel verlangend zijn, iets naders van de gravin la Boche de la Feuillade te vernemen, welke wij te Ween en achterlieten, toen in December 1805 Félix afscheid van haar nam en van wie wij op het einde van ons vorig hoofdstuk vernamen, dat zij aan t sukkelen was geraakt. Wij gaan daartoe in April 1809 andermaal naar \'t huis in de Gumpendorfer-voorstad te Ween en. In Oostenrijks hoofdstad verkeerde men op dat oogenblik in groote spanning. Verontwaardigd over Napoleons behandeling van Spanje en den Paus, aangevuurd door den tegenspoed, welke de fransche wapenen in de Spaansche oorlogen ondervonden, de gedurige vernederingen welke het sedert den vrede van Presburg van den franschen keizer had moeten ondergaan, moede, was Oostenrijk andermaal wakker geworden en vertoonde een oorlogzuchtige geest zich onder zijne bevolking Daarbij kwam, dat de keizer, dien de tegenspoed zijner legers naar Spanje had geroepen, 200,000 man uit Pruisen, Duitschland en van de grenzen van Oostenrijk had terug doen komen, om die aan de overzijde der Pyrenëen te gebruiken. Meer en meer won de oorlogzuchtige partij in
We en en veld; er werden in \'tgeheim verbindtenissen aan geknoopt met Engeland en Spanje en de dagbladen sloegen een heftigen toon aan. In \'t midden van Februari werd het leger op voet van oorlog en naar de grenzen in beweging gebracht. Den 29^™ Maart was te We en en een oproeping van keizer Frans aan zijn volken verschenen, in welke hij den oorlog als \'t laatste middel tot zelfbehoud voorstelde, en •den 6den April had aartshertog Karel, als generalissimus van \'t leger, in een dagorder \'t begin van den oorlog aangekondigd.
\'t Is onder deze omstandigheden, dat wij het huis der gravin binnentreden. Zij zelf zit in een grooten ziekestoel. Haar gelaat is bleek en uitgeteerd. Een droge, krampachtige hoest doet zich van tijd tot tijd hooren, en menigwerf drukt dan de lijderes de hand op de borst, die haar pijn doet. Doch, mogen hare lichaamskrachten langzamerhand afnemen, haar geest blijft steeds even krachtig. Met belangstelling volgt zij steeds de gebeurtenissen in Europa. Bij haar zit hare dochter Marie; Louize is op dit oogenblik de deur uit en aan \'tles geven.
»We hebben in lang geen bericht van Félix gehadbegint de gravin. »Zijn laatste brief was uit Pruisen, op \'t oogenblik, dat hij gereed stond, met zijn regiment naar Frankrijk terug te keeren.quot;
»Als hij maar niet naar Spanje is getrokken,quot; zegt Marie treurig. «Daar sneuvelen wat franschen door de gue-rillabenden.quot;
«Of worden vermoord of vergiftigd. De spanjaards zijn de eerste geweest, die de overweldiger weerstand hebben durven bieden.quot;
«Ondanks de lafhartigheid hunner vorsten. \'tWas weer koren op Looizes molen, dat de Bourbons zich zoo laag gedroegen.\'
»In zooverre bad zij geen ongelijk, \'t Gedrag van Karel I\\
en vooral dat van Ferdinand is onbegrijpelijk. Maar daar wordt gescheld. \'tZal Louize zijn.quot;
Inderdaad was het deze, die thans haar twintigste jaar bereikt had. Nauwelijks had zij hoed en doek afgedaan en was zij gezeten, of zij begon:
»Er is tijding uit het leger gekomen, mama. Is het dagblad er nog niet?quot;
))\'t Is nog te vroeg. Doch hebt gij eenige bijzonderheden vernomen?\'\'
«Alweder het oude, mama. Ik heb \'t wel gezegd, toen keizer Frans weer oorlog maakte, dat die oorlog alleen zou dienen, om Napoleons grootheid te vermeerderen.quot;
«Dus zijn er slechte tijdingen uit hel leger?quot; vroeg Marie.
)gt;Zeer slechte. Vooreerst zijn de oproepingen aan het duit-sche volk, door aartshertog Karel gedaan, vruchteloos gebleven , Rusland houdt zich onzijdig. Beieren wil zich niet aan Oostenrijks zijde houden, en zelfs de groother-hertog van Wurzburg, \'s keizers eigen broeder, blijft Napoleon getrouw.quot;
«Ongelukkig genoeg voor O o s t e n r ij khernam Marie.
»Was er nu nog maar geestkracht genoeg bij de Oosten-rijksche bevelhebbers,quot; hervatte Louize. «Maar neen. In elf dagen heeft het leger, dat op Regensburg aanrukte, slechts vijftien mijlen afgelegd. Was die marsch spoediger bewerkt, men zou \'t veel geringere fransche leger, dat door \'tafzijn van zijn keizer zijn gewone energie miste, met één slag verpletterd hebben. Maar neen — men haast zich zoo langzaam, dal Napoleon, dien het telegraphisch bericht van het overtrekken der Inn te Parijs vernomen had, binnen vier dagen van die stad naar den D o n a u is gekomen. Nu hij weer aan quot;t hoofd van \'t leger is, zal de zaak van Oosten-r ij k wel spoedig beslist zijn.quot;
— 182 —
Op dit oogenblik trad Franqoise met een brief aan Louize\'s adres binnen.
«Hij is van Félix,quot; zeide deze, terwijl zij den brief openbrak. «Ik zal hem u eens voorlezen.quot; En zij las:
ïSedert mijn vertrek uit Pruisen heb ik u niet geschreven. Ons regiment was naar Spanje bestemd, en werkelijk waren wij reeds de Pyreneën genaderd, toen er tegenbevel kwam en wij order kregen, naar Duitschland te marcheeren. Aan den eenen kant speet mij dit; want ik had wel lust gehad, het schoone schiereiland eens te zien. Doch aan den anderen kant verheugde het mij, dat mij dit gelegenheid schonk, dichter bij u te komen, misschien wel weder binnen de poorten van Weenen. Onze keizer is thans bij ons leger gekomen. Zijn aanwezigheid bezielt ons allen. Er zijn groote gebeurtenissen ophanden, daar kunt gij op rekenen-Schrijf mij spoedig, hoe \'tmet tante gaat; ik heb al lang geen tijding van haar gehad. Adieu, lieve Loüize. Misschien zie ik u spoedig. Uw Félix.quot;
»Félix weder in Oostenrijk!quot; zeide de gravin. »\'tZou mi] bijna verleiden, te wenschen, dat de franschen andermaal Weenen binnentrokken.quot;
«Louize zal het ten minste wel hopen,quot; zeide Marie. »En als ik oprecht moet spreken, dan verlang ik er ook naar, om onzen neef, den kapitein, te zien.quot;
«Hij zal wel veel in zijn voordeel veranderd zijn,quot; hernam de gravin. »Laat zien, hij is nu eenentwintig jaren.quot;
«Wie weet, welk een snorrebaard hij heeft,quot; zeide Marie. terwijl zij hare zuster glimlachend aanzag. »En wat zal hem dat kruis van eer mooi staan.quot;
)gt;Hij is een dapper jongeling,quot; antwoordde Louize. »En, moge hij dan al veranderd zijn, zijn hart is \'t zelfde gebleven, dat getuigen zijn brieven.quot;
«Die hij altijd aan u schrijft. Waarom ook niet eens aan ons?quot; hernam Marie.
ïOmdat ik steeds briefwisseling met hem houd. Indien gij ook een brief van hem wilt hebben, moet gij hem maar eens schrijven.quot;
»Ik?quot; hervatte Marie. «Daar zal ik wel op passen. Ik zou gevaar loopen, van ongenoegen met u te krijgen en ik blijf gaarne goede vrienden met mijn zusje.quot;
Louize beantwoordde dienzelfden dag den brief van Félix. Hij kreeg hem echter later dan zij gedacht had, en wel omdat de snel op elkander volgende gebeurtenissen den geregel-den gang van de briefpost beletten. Want de jongeling had wél geraden, dat er groote gebeurtenissen op handen waren. In vijf dagen, van den 19\'ien tot den 23*\'quot;i April, bracht Napoleon de Oostenrijkers bij T h a u n , bij A b e n s b e r g, bij Landshut, bij E c k ra ü h 1 en bij R e g e n s b u r g \') vijf nederlagen toe, waardoor den aartshertog niets overbleef, dan met het overschot zijns legers naar B o h e ra e n terug te trekken en den vijand den weg naar W e e n e n open te laten. Bij deze overwinningen was Félix echter niet tegenwoordig geweest. Zij waren allen door Duitschers, Beierschen en Wurtembergers behaald. Reeds den Mei, vier weken na het openen van den veldtocht, stonden de franschen voor W e e n e n.
De aartshertog Maximiliaan, broeder der keizerin, voerde het bevel in de hoofdstad. Vast besloten, haar tot het uiterste te verdedigen, wees hij de eerste opeisching welke hem gedaan werd, met fierheid af. In W e e n e n zelf was de haat tegen
\') Bij dezen laatsten slag werd Napoleon aan den voet gewond. Hij liet zich terstond op het slagveld verbinden, zonder dat hem die wond belette, zijne troepen aan te voeren.
— 184 —
de franschen ten top gestegen. Het gepeupel, woedend, dat het andermaal den -vijand vóór de poorten zijner stad zag en aangezet door \'tgeld van hen, die hoopten, dat de aartshertog de stad zou weten te behouden, greep den door den maarschalk Lannes afgezonden parlementair aan en bracht hem zware wonden toe. Hierop sprong de aanvoerder der bende op het paard van den verwonde en reed als in zegepraal al de straten der stad door. Weldra was de keizer meester van de voorsteden; waar hij een burgerwacht en plaatselijk bestuur organiseerde, die afgevaardigden naar den aartshertog zonden om hem te verzoeken, hun huizen te sparen.
Maar deze, die besloten had, de hoofdstad tot eiken prijs te behouden, weigerde, en het schieten van de wallen ging voort. Toen gal de keizer bevel tot het bombardement. Den Hden, des avonds te 9 ure, begon men uit een batterij van twintig houwitsers, op honderd vademen van de wallen geplaatst, de stad te beschieten. In minder dan vier uren waren er honderd granaten in geworpen. Weldra vertoonde de stad slechts één vuurmassa, in welke zich de angstige bevolking rusteloos bewoog. De aartshertog, ziende, dat alle tegenstand vruchteloos was en vernomen hebbende, dat de franschen reeds een arm van den Don au waren overgetrokken, vree-zende, dat zij hem den terugtocht mochten afsnijden, verliet, onder begunstiging van den nacht, de stad en droeg aan generaal O\'Reilli de taak op, om te capituleeren. Reeds met het aanbreken van den dag zond deze bericht, dat men zou ophouden met schieten, en kort daarop verscheen in Schön-brunn, waar Napoleon zich bevond, een deputatie met den aartsbisschop van W e e n e n aan \'t hoofd. Denzelfden 12dt\'n Mei nam Massena de Leopoldstad in en dien avond werd de capitulatie van W e e n e n onderteekend. Den ISd»11 quot;s morgens trok Oüdinot, aan \'t hoofd zijner grenadiers,
binnen de hoofdstad. Dat oponthoud kostte Napoleon twee dagen, welke aartshertog Karel zich ten nutte maakte, om met het oostenrijksche hoofdleger langs den linkeroever van den D o n a u af te dalen.
In de vier weken, welke de fransche keizer besteed had om tot W e e n e n te geraken, was de toestand der gravin sterk verminderd. Ze verliet nu genoegzaam haar bed niet meer en was zoodanig verzwakt, dat de dokter haar nog maar weinige dagen levens toeschreef. De gebeurtenissen in de laatste dagen, en de vrees voor baldadigheden van den kant der overwinnaars, voor \'t lot barer dochters, waren weinig geschikt, om haar toestand te verbeteren. Angstig bevonden zich de drie vrouwen bij elkander, en, hoe zij ook trachtten, elkaar moed in te spreken — zij gevoelden slechts al te wel het verlatene en gevaarlijke van haren toestand, dan dat hare redeneeringen kracht zouden bezitten of eenigen invloed oefenen.
\'t Was in den namiddag van den 11 den Mei, dat de oude FftANgoiSE de ziekekamer binnentrad. Op haar gelaat stond de grootste ongerustheid te lezen.
»Wat is er gebeurd, Franqoisevroeg Marie.
»De franschen trekken de voorstad binnen,quot; antwoordde de dienstmaagd. sHet zal niet lang duren, of zij zijn hier.quot;
»De hemel zij ons genadig!quot; kreet Marie, terwijl zij de handen vouwde en met een blik, waarin de diepste smart te lezen stond, hare moeder aanzag. ))Wat moet er van ons worden!quot;
»Bedaard, Marie, zeide de gravin. »Hij, die in den hemel woont, zal ons wel beschermen. Op Hem moeten wij ons vertrouwen stellen.quot;
»Was Félix slechts onder hen,quot; zeide Louize. »Hij zou in staat zijn, ons tegen alle ongeval te behoeden.quot;
— 186 —
»Hoe zou hij daartoe in staat zijn?quot; vroeg Marie, die bedaarder was geworden.
»Gij vergeet, dat hij kapitein is,quot; hernam Louize. «Daarenboven, de franschen zijn onze landgenooten. \'t Ergst wat ons te wachten staat, is dat wij inkwartiering krijgen.quot;
«Inkwartiering, en dat bij mama\'s toestand!quot; zeide Marie. «Wie weet, welke ruwe krijgslieden we in ons huis zullen moeten opnemen.quot;
«Bedaard, lieve kinderen,quot; vermaande de gravin. «Schikken wij ons met onderworpenheid in het lot, dat de Voorzienigheid ons wil opleggen.quot;
Op dit oogenblik werd er gescheld. Een rilling doorliep de vier vrouwen.
«Ga open doen, Frakqoise,quot; zeide de gravin kalm.
«Ik ga mee,quot; zeide Louize bedaard. «Indien het fransche soldaten zijn, ik zal hun te woord staan en hun uw toestand mededeelen.quot;
«Neen Louize, ga niet,quot; smeekte Marie.
«Waarom niet?quot; antwoordde deze vastberaden. «Als \'t franschen zijn, komen ze toch hier. Beter is het, dat ik hen te gemoet ga.quot;
«Doe zoo, Louize,quot; zeide de gravin.
\'t Waren echter geen franschen. \'tWas de oude Joseph.
«Mevrouw de gravin,quot; zeide hij, toen hij boven kwam. »De franschen trekken de voorstad in. Binnen een kwartier uurs zijn ze hier. Ik meende, dat gij wel behoefte zoudt hebben, een man in huis te hebben; daarom heb ik mij herwaarts gespoed.
«Ik dank u, Joseph,quot; antwoordde de gravin, terwijl zij hem de hand reikte. »Uw komst schenkt mij kalmte.quot;
Uitgeput van de overspanning, waarin zij de laatste uren verkeerd had, zonk de gravin in haar hoofdkussen neer.
«Ik wil wat rusten,quot; zeide zij.
— 187 —
Marie schoof de gordijnen van haar ledikant toe en de zieke was weldra in een sluimering, die haar ten minste voor eenigen tijd \'t gevoel van haar toestand ontnam.
Nog sliep zij, toen er andermaal gescheld werd. Een mansstem was het, dat hoorde Louize, die de deur der ziekekamer even had opengedaan, duidelijk. Maar op \'t zelfde oogenblik herkende zij de stem: \'twas die van Félix. Terstond deed zij de deur der kamer behoedzaam open en snelde naar beneden, om den dierbaren neef te verwelkomen, die haar een bode toescheen, door den hemel gezonden. Eer zij echter ging, fluisterde zij Marie toe:
»\'tls Félix, ik herken zijn stem,quot; en in een oogwenk was zij beneden en aan de voordeur. Inderdaad het was kapitein Félix zelf, die, vreezende, dat zijn tante en nichten ongerust zouden zijn, bij \'t inrukken der troepen, zich gehaast had, om haar gerust te komen stellen en daartoe quot;t eerste oogenblik, dat hij vrij was, gebruikt had.
«Goddank, dat gij hier zijt,quot; riep Louize juichend uit, terwijl zij hem in de armen viel. »Wij waren zoo angstig.quot;
«Ik heb mij gehaast, lieve Louize,quot; antwoordde Félix, terwijl hij haar kuste. »Ik heb mij gehaast, om hierheen te komen en u gerust te stellen. Doch, wat zie ik,quot; vervolgde hij, toen hij haar aanzag: »Gij hebt geschreid. Is \'t erger met tante?quot;
»0, Félix, \'tis heel erg met mama. Ik vrees, dat wij haar spoedig verliezen zullen.quot;
«Verliezen! Is het dan zoo verergerd? Volgens uw laatsten brief was zij wel in zorgelijken toestand; toch niet zoo gevaarlijk.quot;
»\'t Is sterk achteruitgegaan, sinds ik u de laatste maal schreef,quot; hernam Louize schreiend. »De dokter heeft alle hoop opgegeven, \'t Zal vóór den nacht welalloopen, heeft hij gezegd.quot;
— 188 —
»Gij doet mij ontstellen, Louize. Wie had dat kunnen voorzien.quot;
«Zij heeft de laatste dagen zoo naar u verlangd, lieve Félix. Uw komst zal haar een rustig sterfbed schenken. O, zeide zij nog van morgen, toen zij vernam, dat uwe troepen heden de voorstad zouden binnen trekken, mocht Félix er bij zijn, dat zou mij het sterven grootelijks verlichten.quot;
»Hoe gelukkig, dat ons regiment de voorstad is binnengetrokken,quot; hernam Félix. »De keizer is op dit oogenblik bezig, een burgerlijk bestuur te organiseeren, dat voor de inkwartiering zal zorgen. Ik heb reeds mijn maatregelen genomen, dat mij uw huis als kwartier te beurt valt.quot;
»Dat is heerlijk!quot; riep Louize uit. «En zult gij lang in W e e n e n blijven ?quot;
»Dat geloof ik niet. Maar nu naar tante.quot;
«Nog niet Félix. Uw onverwachte komst mocht haar doen ontstellen en dooden. Zij is zoo zwak. Doch ga even in de zijkamer. Mama sluimert en als zij wakker wordt, zal ik haar voorzichtig mededeelen, dat gij er zijt.quot;
Dat behoefde echter niet. Want reeds kwam Marie naar beneden, die, nadat zij Félix gegroet had, zeide:
«Mama is wakker geworden. Zij heeft uw stem herkend en wacht u met ongeduld.quot;
Félix volgde haar naar de ziekekamer. De gravin had zich door Marie in haar bed laten oprichten en zat nu, door kussens ondersteund, overeind.
«God heeft mijn vurig gebed verhoord,quot; zeide zij, nadat Félix haar gekust en zijn smart over haar toestand betuigd had. »Ik heb hem zoo gesmeekt, dat Hij mij de genade mocht schenken, u vóór mijn dood nog eens te zien.quot;
»0, tante. Gij weet niet, hoe gelukkig ik mij gevoel, dat ik nog te rechter tijd ben gekomen,quot; antwoordde Félix.
»God geve, dat die komst uw dierbaar leven moge rekken.quot;
bFélix zal hier in kwartier komen, mama,quot; zeide Louize, die hare blijdschap over de haar medegedeelde tijding niet kon onderdrukken en de zieke dat goede nieuws wenschte mede te deelen.
»Des te beter,quot; antwoordde de zieke. »Uw tegenwoordigheid zal hier te pas komen, mijn jongen. Ik wil \'tu niet verbergen: mijn uren zijn geteld. En ik wil de weinige heldere oogenblikken, welke mij nog overblijven, gebruiken om met u te spreken en u op te dragen, wat mij het dierbaarst is op deze wereld.quot;
«Spreek, tante,quot; antwoordde Félix, »als u \'t spreken niet te veel vermoeit, en wees vooraf verzekerd, dat ik uw laatste wenschen zal volbrengen.quot;
«Dank voor die toestemming, mijn jongen,quot; antwoordde de gravin. «Inderdaad, het is mij, alsof uw komst mijn krachten heeft doen herleven, \'tis of ik mij sterker gevoel, dan ik sinds eenige dagen geweest ben. Ik moet evenwel van die oogenblikken gebruik maken. Félix, als ik sterf, blijven Marie en Louize zonder bescherming.quot;
»Ben ik er dan niet, lieve tante?quot; vroeg de jongeling. »\'tls waar, ik ben eerst kapitein; maar mijn betrekking veroorlooft mij toch wel,- een vrouw te nemen. Indien Louize wil....quot;
»Ik had dit gehoopt,quot; vervolgde de stervende. ))Ik wist, hoe hoog gij met Louize liept en hoezeer zij met u is ingenomen. Welnu, Louize, wat zegt gij?quot;
»Ik wil volgaarne Félix\' vrouw worden,quot; antwoordde Louize, terwijl zij nu bloosde en haar neef de hand reikte.
«Welnu, dan hebben we slechts de toestemming des keizers noodig,quot; zeide Félix, haar aan zijn hart drukkende. »\'t Is steeds mijn dierbaarste wensch geweest, Louize de mijne te mogen noemen.quot;
— 190 —
«Ook mijn wensch was dat,quot; hernam de gravin. »God zegene u mijne kinderen. En Marie?quot;
»Zal de broeder zijn zuster vergeten, lieve tante?quot; hervatte Félix. »Bij \'trequest, dat ik mijn keizer zal indienen om te mogen huwen, zal ik de bede voegen, dat Marie in F ra n k-r ij k moge terugkeeren en haar adeldom erkend worde.quot;
«Ook de uwe, Félix,quot; hernam de gravin. «Niet, omdat ik daaraan zooveel waarde hecht. Een tijdvak van bijna vijfentwintig jaren heeft mijn denkbeelden dienaangaande grootelijks veranderd. Maar er zijn voorrechten aan den adelstand verbonden____quot;
»Ik ken ze, tante,quot; hernam Félix, »en reken ze niet gering. Maar ik zie, dat gij vermoeid zijt. Laat ons dit gesprek niet langer rekken. Ik beloof u plechtig, dat ik, zoolang ik leef, de beschermer van Marie en Louize zal zijn.quot;
«Dat is mi] voldoende,quot; hernam de gravin. «Nu kan ik gerust sterven. Leg mijn kussens terecht, Marie. Ik voel mij vreeselijk moede.quot;
En Marie voldeed aan den wensch barer mama. Zij schikte de kussens terecht, legde de zieke goed en sloot de bedgordijnen. Het duurde niet lang, of de gravin was weder in een sluimering gevallen. Op een wenk van haar verlieten Louize en Félix de ziekekarner; terwijl Marie aan \'t bed bleef zitten.
\'t Scheen, dat Félix\' komst het leven der gravin verlengde: want zij leefde nog den volgenden morgen. Toen echter stierf zij met de zegenbede voor hare kinderen op de lippen, gerust te haren aanzien en gelukkig, dat zij Félix nog vóór haar dood gezien bad. Wij gaan de droefheid barer kinderen en hare eenvoudige, maar deftige begrafenis voorbij en begeven ons naar woeliger tooneelen; doch die in een volgend hoofdstuk.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Een duitsclie vrijheidsman.
Napoleon was in de hoofdstad van Oostenrijk aangekomen, welks keizer haar verlaten had, om te Zn aim zijn residentie te vestigen. En gedurende zijn kort verblijf in deze stad, had hij den 17den Mei het beruchte decreet uitgevaardigd, bij hetwelk de Kerkelijke staat werd ontbonden en bij Frank r ij k gevoegd. Spoedig daarna verliet de keizer Ween en en vestigde andermaal zijn hoofdkwartier te Schönbrunn.
»Wij zijn wel in \'tbezit van Oostenrijks hoofdstad,quot; had de keizer gezegd, «maar onze veldtocht is nog geenszins geëindigd en de D o n a u is een overwinning die ons veel zal kosten en toch bewerkstelligd moet worden.quot; En dat het hem ernst met dat gezegde was, bewees de verschrikkelijke veldslag bij de dorpen Aspern en Essling, waar twee dagen lang, den 21sten en 22*\'quot; Mei, door beide legers met onbezweken moed en volharding werd gestreden.
Napoleon was den aartshertog Karel te gemoet getrokken, die, ter bevrijding van Weenen, uit Bohemen en Moravië was opgerukt, liij gaf bevel, om twee bruggen
— 190 —
«Ook mijn wensch was dat,quot; hernam de gravin. ))God zegene u mijne kinderen. En Marie?quot;
«Zal de broeder zijn zuster vergeten, lieve tante?quot; hervatte Félix. »Bij \'t request, dat ik mijn keizer zal indienen om te mogen huwen, zal ik de bede voegen, dat Marie in Frank-r ij k moge terugkeeren en haar adeldom erkend worde.quot;
sOok de uwe, Félix,quot; hernam de gravin. «Niet, omdat ik daaraan zooveel waarde hecht. Een tijdvak van bijna vijfentwintig jaren heeft mijn denkbeelden dienaangaande grootelijks veranderd. Maar er zijn voorrechten aan den adelstand verbonden____quot;
«Ik ken ze, tante,quot; hernam Félix, «en reken ze niet gering. Maar ik zie, dat gij vermoeid zijt. Laat ons dit gesprek niet langer rekken. Ik beloof u plechtig, dat ik, zoolang ik leef, de beschermer van Marie en Louize zal zijn.quot;
«Dat is mij voldoende,quot; hernam de gravin. «Nu kan ik gerust sterven. Leg mijn kussens terecht, Marie. Ik voel mij vreeselijk moede.quot;
En Marie voldeed aan den wensch barer mama. Zij schikte de kussens terecht, legde de zieke goed en sloot de bedgordijnen. Het duurde niet lang, of de gravin was weder in een sluimering gevallen. Op een wenk van haar verlieten Louize en Félix de ziekekamer; terwijl Marie aan \'tbed bleef zitten.
\'t Scheen, dat Félix\' komst het leven der gravin verlengde: want zij leefde nog den volgenden morgen. Toen echter stierf zij met de zegenbede voor hare kinderen op de lippen, gerust te haren aanzien en gelukkig, dat zij Félix nog vóór haar dood gezien had. Wij gaan de droefheid harer kinderen en hare eenvoudige, maar deftige begrafenis voorbij en begeven ons naar woeliger tooneelen; doch die in een volgend hoofdstuk.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Een duitsche vrijheidsman.
Napoleon was in de hoofdstad van Oostenrijk aangekomen, welks keizer haar verlaten had, om te Zn aim zijn residentie te vestigen. En gedurende zijn kort verblijf in deze stad, had hij den I7den Mei het beruchte decreet uitgevaardigd, bij hetwelk de Kerkelijke staat werd ontbonden en bij F r a n k r ij k gevoegd. Spoedig daarna verliet de keizer W e e n e n en vestigde andermaal zijn hoofdkwartier te Schönbrunn.
»Wij zijn wel in \'t bezit van Oostenrijks hoofdstad,quot; had de keizer gezegd, «maar onze veldtocht is nog geenszins geëindigd en de D o n a u is een overwinning die ons veel zal kosten en toch bewerkstelligd moet worden.quot; En dat het hem ernst met dat gezegde was, bewees de verschrikkelijke veldslag bij de dorpen Aspern en Essling, waar twee dagen lang, den Sisten en 22s\'quot; Mei, door beide legers met onbezweken moed en volharding werd gestreden.
Napoleon was den aartshertog Karel te gemoet getrokken, die, ter bevrijding van Weenen, uit Bohemen en M o r a v i ë was opgerukt, lilj gaf bevel, om twee bruggen
— 192 —
over den Donau te slaan, een door Lannes bij Nuss-d o r f, de andere door Massena bij E b e r s d o r f. Sint Hilaire had het opzicht over de eerste; maar door de onvoorzichtigheid van het detachement, hetwelk zich moest meester maken van een eiland en dat, zich te veel bloot stellende, door den vijand geheel in de pan werd gehakt, mislukte deze onderneming. Massena was gelukkiger: de divisie Molitor trok op Ebersdorf aan en beschermde het werk. Hier is de rivier in vier takken verdeeld, die drie eilandjes vormen, waarvan het voornaamste L o b a u , een geschikte gelegenheid aanbood, om de bruggen te steunen welke over een breedte van vierhonderd voet moesten worden geslagen. De generaals Bertrand en Pernette bestuurden het werk; terwijl het vierde legercorps, hetwelk het eerst de rivier zou overtrekken, den geheelen oever besloeg.
Den IQd™ kwam de keizer te Ebersdorf en toen hij zag, dat de pontons in orde waren, beval hij, de bruggen te slaan. Hierop deed Massena het andere gedeelte van de divisie Molitor scheep gaan, die op het eiland L o b a u aankwam en van daar, na twee uren vechtens, den vijand verjoeg. Eerst den 20su,n om twaalf uur des middags, waren al de bruggen voltooid en begon het leger den overtocht. Tegen het midden van den dag waren er nog slechts vijf divisiën op den linkeroever. Een gedeelte der infanterie bezette de dorpen Asperen en Essling; terwijl aartshertog Karel te Ebersdorf zijn hoofdkwartier hield. Den 21 sten breidt zich het oostenrijksche leger, tachtig duizend man sterk, uit; dertig duizend man franschen zijn de rivier overgetrokken. Massena moet Asperen, Lannes Essling beschermen. Vreesehjk is de aanval der oostenrijkers, maar de franschen strijden als leeuwen. Essling en Asperen worden vijf- of zesmaal genomen en hernomen. Bes-
— 193 —
sières met zijn dappere kurassiers behaalt onsterfelijk en roem tegen het centrum van den vijand: hij verliest generaal d\'Es-pagne en drie kolonels. De nacht maakt een einde aan het bloedbad, \'t Is een nacht, somber verlicht door den brand der beide dorpen. De dertigduizend franschen hebben geen duim breed gronds verloren. In den nacht komen er versterkingen aanrukken, \'t Zijn de grenadiers van Oudinot, onder welke zich kapitein des Fontanes bevindt en de divisie Sint Hilaire met het artilleriepark. Om vier ure des morgens geeft de aartshertog andermaal het teeken van aanval tegen A s p e r e n. Massena weert niet alleen elke attaque manmoedig af, maar tast zelf de oostenrijksche colonnen aan en werpt ze overhoop. Op \'t zelfde oogenblik rukt Lannes met de jonge garde tegen \'t centrum van \'t vijandelijke leger op, om de gemeenschap der beide vleugels af te snijden. Te vergeefs geeft de aartshertog door zijn dapperheid een waardig voorbeeld aan zijn volk, te vergeefs ontrukt hij den vaandrig van \'t regiment Zack diens vaandel en stelt zich aan het hoofd der zijnen — tegen de franschen zijn de oostenrijkers niet bestand. En toont de aartshertog, dat hij waardig is tegen Napoleon in \'t veld te treden, de fransche keizer wil niet voor hem onderdoen. Met de vermetelheid van een gemeen soldaat stelt hij zich bloot, zoozeer, dat generaal Walther, commandant van de grenadiers der garde, naar hem toerijdt en zegt: ))Trek terug, Sire, of ik laat u door mijn grenadiers wegvoeren.quot;
\'tWas bij achten in den morgen. Daar krijgt Napoleon de tijding, dat de zwellende golven van den Don au boomstammen, schuiten met steenen geladen en andere drijvende voorwerpen de bruggen achter hem hebben weggesleept. Daardoor van zijn reserve afgesneden en geheel verlaten van de legermacht, welke hij aan den linkeroever heeft, beveelt hij zijn
13
maarschalken, terug te trekken. De aartshertog bemerkt, dat het vuur der franschen verflauwt. Hij hereenigt zijn leger en doet een nieuwen aanval. Maar ook die wordt afgeslagen. Twaalf uren lang wordt er bloedig gestreden. En hadden de oostenrijkers nog langer volgehouden of den volgenden dag den strijd hervat — zij hadden Napoleons krijgsgeluk een bloedigen slag toegebracht: hij stond op den rand van den ondergang. Hij verzamelt zijn maarschalken en houdt krijgsraad. »Wij moeten ons aan den rechteroever verschansen,quot; is hun antwoord. »En zullen wij dan onze gekwetsten verlaten?quot; vraagt Napoleon. »Zal Europa dan te weten komen, dat zij, die steeds overwinnaars waren, thans overwonnenen zijn? — Daarenboven, gij wilt den Donau weder overtrekken. Dan moeten wij tot den Rijn terugmarcheeren, want die bondgenooten, welke de overwinning en de fortuin ons geschonken hebben, zal een schijnbare nederlaag ons ontnemen en tegen ons in \'t harnas jagen. Wij moeten hier blijven en een vijand bedreigen, die gewoon is ons te vreezen.quot;
Die vastberadenheid redde het fransche leger. De oosten-rijksche veldmaarschalk begreep niet, hoe de keizer daar kon staande blijven, indien hij niet meer strijdkrachten had, dan men vermoedde. En daardoor redde Napoleon zijn fortuin en zijn dapperen. Toch had het fransche leger groote aanvoerders verloren. Onder hen was niet de minste, maarschalk Lannes, Napoleons trouwe metgezel in al zijn overwinningen. Op \'t einde van den slag verbrijzelde een kanonskogel zijn dij. Terstond werd de amputatie verricht. Toen men hem op een draagbaar door Ebersdorf bracht, kwam de keizer bij hem. Tranen rolden uit de oogen van den man, die onbewogen het bloedigste slagveld aanschouwde. »Lannes,quot; zeide hij terwijl hij hem in de armen sloot. »Lannes, kent gij mij nog? Ik ben uw vriend, ik ben Bonaparte. Lannes, gij
— 195 —
zult in \'t leven blijven.quot; — Deze taal van den grooten keizer wekte den maarschalk uit zijn bezwijming. «Sire,quot; zeide hij, «gaarne zou ik nog in \'t leven blijven. Maar binnen \'t uur zult gij hem verloren hebben, die met den roem en de overtuiging sterft, van uw beste vriend te zijn geweest.quot; De dappere maarschalk had zich vergist: hij, dien men den »Achillesquot; van \'t leger en dien Masséna den «onoverwinnelijkequot; noemde, stierf eerst den 31s\'en Mei te We enen aan de gevolgen van de wondkoorts.
Des te noodlottiger was het niet gebruik maken van Napoleons toestand voor de oostenrijkers, daar zij hierdoor ook de voordeelen verloren, op andere punten behaald. Aartshertog Johan toch had bij Sacile prins Eugenius, en aartshertog Ferdinand niet ver van Warschau prins Poniatowski geslagen, terwijl de Tyrolers onder Andreas Hofer het Beiersche juk hadden afgeworpen. Daar ik deze laatste geschiedenis reeds vroeger \') behandeld heb, bepaal ik mij thans tot Napoleons leger in Oostenrijk, dat weder den D o n a u was overgetrokken en nu zes weken lang tegenover het oostenrijksche lag, gescheiden door den D o n a u-stroom.
Toen Napoleon de tijding ontving, dat zijn stiefzoon Eugenius op den 14den Juni bij Ra ah den aartshertog Johan, die zijn behaalde voordeelen had prijs gegeven, en zijn broeder Karel te hulp wilde komen, geheel geslagen had, besloot ook hij den aartshertog, tegen wien zijn plannen in den slag bij A s p e r e n mislukt waren, andermaal aan te tasten en tot een veldslag te noodzaken.
Den SO\'efc Juni bracht de maarschalk Masséna op \'t eiland
\') Zie Bato, Jaargang 1866.
— 196 —
Leobon \'t bevel, om de brug te herstellen, die gediend had tot den overtocht. Onder bescherming van \'t geschut is zij in vijf kwartier gereed. Den eersten Juli moet het eiland Moulin genomen worden, hetwelk na groote krachtsinspanning geschiedt, terwijl men het met verscheidene batterijen versterkt. Te gelijker tijd beveelt de keizer aan de troepen, die Komorn, Gratz en Lintz bezet houden, om zich met het leger te vereenigen. In den nacht van den 4lt;ien juii zijn ze allen onder den keizerlijken standaard bijeen. Des avonds om acht ure begint men de rivier over te trekken, waarmede men den ganschen nacht bezig is. \'t Is een vreese-lijke nacht. Ratelend doet de donder zich hooren en verlicht de bliksem met zijn bleek schijnsel bijna onophoudelijk de bruggen, over welke de legermassa\'s trekken. Des te schooner is de dag, die op dien stormachtigen nacht volgt: een helder blauwe hemel verheft zich boven de hoofden dier mannen, die elkander straks vernielen zullen, en Gods vriendelijke zon schijnt zoo heerlijk, als wil zij die krijgslieden wijzen op haar goedertieren Maker, die liefde is voor allen, en voor wien \'t een gruwel is, als zijn kinderen elkander medoogen-loos vermoorden.
Tiotsch en fier scharen zich de beide legers tegenover elkander aan den linkeroever van den D o n a u. Geen slaap had dien nacht de oogen des franschen keizers geloken. Den geheelen tijd had hij te voet den overtocht zijner colonnes bestuurd. Met het krieken van den dag was hij reeds te paard en sprak hij zijn leger aan. Om twaalf uur beval hij het »voorwaarts,quot; en de bloedige slag bij W a g r a m wordt geleverd. Daar ik u reeds zooveel veldslagen heb beschreven, wil ik hier kort zijn. De oostenrijkers vochten met leeuwenmoed tot \'s avonds elf ure, toen men eenige uren rust nam. De aartshertog bracht den nacht op de hoogten van W a g r a m door. Reeds vroeg
— 497 —
in den morgen van den Oderl werd de strijd hervat, in welken Napoleon zich in \'t midden van \'t krijgsgewoel wierp, terwijl de kogels hem om de ooren floten. Tot na den middag van den tweeden dag hielden de oostenrijkers stand. Zelfs is het twijfelachtig, of zij dezen slag niet zouden gewonnen hebben, indien het leger onder aartshertog Johan bij tijds was komen opdagen. Maar toen deze niet verscheen, moest de linkervleugel wijken en deed door die beweging het geheele leger tot den terugtocht besluiten. De slag bij W a gram was door Napoleon gewonnen.
Ondanks haar groot verlies, volgde de fransche armee de in goede orde wijkende oostenrijkers op den voet. Den llden Juli scheen het in de nabijheid van Z n a ï m tot een nieuwen veldslag te zullen komen, toen vorst Lichtenstein bij de fransche voorposten kwam en, uit naam van zijn keizer, een wapenstilstand voorsloeg. Deze werd den 12den te Z n a ï m geteekend, waardoor wederom een derde der oostenrijksche monarchie, en daaronder ook Tyrol, aan de franschen kwam. Den 14deu October volgde de vrede van Schönbrunn, waarbij Oostenrijk weder aanzienlijke landen verloor, zoodat het nu niet meer dan 9500 vierkante mijlen gronds met 19 a 20 millioenen inwoners overhield.
Gaf deze vrede Napoleon weder meer overwicht in D u i t s c h-land, in dit land zelf begon een geest te ontwaken, die met ernstige gevolgen dreigde. De overste Dörenberg beproefde een omwenteling in W e s t p h a 1 e n, die echter mislukte en de ter dood verooi deeling van hen ten gevolge had, die van zijn plan geweten hadden, aan welk vonnis zij slechts door de vlucht ontkwamen. Ongelukkiger liep de onderneming af van den pruisischen majoor von Schill, een jong man, die het waagde, op eigen hand tot bevrijding van zijn vaderland het zwaard aan te gorden. Misleid door valsche geruchten
van Oostenrijks overwinningen, de gevolgen vreezende van de ontdekking zijner plannen en verbindtenissen, had hij zich den 298ten April met zijn huzaren-regiment uit B e r 1 ij n verwijderd. Doch de tijding van \'t gebeurde aan den D o n a u sloeg al zijn plannen den bodem in. Had hij zich nu maar naar Tyrol gewend, hij zou daar beter aan zijn doel beantwoord hebben. Ongelukkig echter ging hij naar het noorden en vermeerderde in \'t Westphaalsche en Mecklen-burgsche zijn bende tot eenige duizenden. Met deze wierp hij zich in het aan de franschen ontrukte Straalsond. Van hier had hij zich gemakkelijk een weg naar de zee en de Engelsche schepen kunnen banen, om in Engeland betere tijden af te wachten; hij meende echter de stad te kunnen verdedigen. De Deensche generaal Ewald versterkte de macht der belegeraars, den 31sten Mei 1807 werd Straalsond stormenderhand ingenomen en Schill verloor zijn leven onder de sabels van hollandsche ruiters.
Een andere daad, ofschoon op minder groote schaal ondernomen, was geen minder sterk bewijs, hoe de volksgeest in Duitschland begon wakker te worden. Twee dagen vóór het sluiten van den vrede van W e e n e n, kwam in de eenvoudige herberg »Züm König von Preuszen,quot; op een dorp in den omtrek van Schönbrunn een fatsoenlijk gekleed achttienjarig jongeling. Zijn lang krullend haar, zijn korte jas, zijn breede liggende halskraag, deden den student vermoeden. Maar zijn somber ernstig gelaat, zijn min of meer slordig voorkomen en de kortheid zijner antwoorden waren weinig in overeenstemming met zijn jeugd.
»Kunt gij mij van nacht logeeren?quot; vroeg hij den waard.
»Dat zal moeilijk gaan, mijnheer,quot; antwoordde de aangesprokene. «Al mijn kamers zijn bezet met fransche officieren.quot;
«Ik behoef niet veel. Al is \'t maar een klein zolderkamertje,quot; hernam de jongeling.
«Al kon ik \'tgeven,quot; hervatte de waard, »ik zou geen bed hebben. Ze zijn alle in gebruik.quot;
«Een bed!quot; zeide de jongeling, terwijl hij verachtelijk den neus optrok. )gt;Dat is goed voor vrouwen en officieren. Een duitsch student kan wel op een hand stroo slapen, al is \'t ook op den kalen vloer.quot;
»Dan zal er wel een hoekje voor u zijn. Maar eer ik u durf logeeren, moet ik ....quot;
»Mijn papieren zien, niet waar? Gij zult toch wel begrijpen, dat men in den tegenwoordigen tijd, waarop \'tland met die vervl.. kte franschen is opgevuld ....quot;
bSus, mijnheer. Laat men u niet hooren,quot; zeide de waard fluisterend. »De fransche politie luistert scherp en de muren hebben soms ooren.quot;
«Gij hebt gelijk, hospes,quot; hernam de jongeling somber. «Maar gij kunt het een duitscher niet ten kwade duiden, dat hij tegen een landgenoot zijn hart lucht geeft.quot;
«Daar zijn tijden en omstandigheden, die ons voorzichtigheid gebieden,quot; hernam de waard ernstig. «Jongeling,quot; vervolgde hij fluisterend, terwijl hij zijn mond dicht aan \'toor van zijn gast legde. «Niemand kan de franschen meer verfoeien dan ik, niemand in geheel Duitschland draagt misschien den franschen keizer gloeiender haat toe dan ik. Maar mag ik mijn leven, \'t leven en de vrijheid der mijnen in gevaar brengen door een onbedachtzaam woord, dat toch ons arm Duitschland niet helpen zal?quot;
«Gij spreekt als een overwonnene,quot; hernam de jongeling, «en niet als een vrij duitsch man.quot;
«Onoverwonnenen! Vrije duitsche mannen! Waar vindt gij die in gansch Duitschland?quot; vroeg de waard schamper.
— 200 —
»Gij zult Schill, Schneider, Andreas Hofer en den hertog van Brunswijk toch wel uitzonderen. En de duizenden van vrije Duitsche zielen, die den nek niet gebogen hebben voor den overweldiger.quot;
»Uw papieren, mijnheer,quot; hernam de waard. «Indien gij die niet hebt, zal ik genoodzaakt zijn, u aan...
»Dus ook al een spion, als zoovele duitschers, die dezen naam schandelijk verspeeld hebben.quot;
«Houd mij voor \'tgeen gij wilt. Mij dunkt, dat ik u straks genoeg gezegd heb, om het tegendeel te bewijzen.quot;
«Hier zijn mijn papieren,quot; hernam de jongeling.
«Frederik Staps1),quot; las de kastelein, «geboren en wonende te Erfurt, zoon van den lutherschen predikant aldaar. Student.... Alles in orde, mijnheer. Indien nu uw tong zoo bedaard is als uw papieren, kunt gij hier logeeren. Ik zal een klein zolderkamertje voor u inruimen. Maar een bed heb ik niet...
«Ik heb u reeds gezegd, dat ik \'t niet verlangde. Apropos, \' vervolgde hij, terwijl hij een anderen toon aansloeg. »De fran-sche keizer houdt nog zijn vei blijf te Schönbrunn.quot;
»De fransche keizer? Wat gaat u de fransche keizer aan?quot;
«Ik wil hem zien. Ik wil den man zien, die ons schoon Duitschland verwoest en uitgeplunderd heeft.quot;
«Alweer die toon. Wees toch gematigd in uw taal. Indien gij Napoleon hadt willen zien, hebt gij dat te Erfurt kunnen doen. Moet gij daarom naar Schönbrunn reizen?quot;
«Ik moet hier om familiezaken wezen,quot; hernam Staps «en wil nu de gelegenheid waarnemen, om hem te zien; wiens
\') De Allgemeine Anzeiger der Deutschen, noemt hem Constan-ttn Wendei.; in Eapps bericht heet hij Feedebik Staps. Onder dien laatsten naam is hij algemeen bekend.
— \'201 —
naam op aller lippen is. Toen hij te Erfurt vertoefde, was ik niet aldaar.quot;
«Indien gij den keizer wilt zien, behoeft gij niet naar Schönbrunn te gaan. Meest alle dagen houdt hij de revue over zijn troepen. Doch daar komt volk. Indien uw vrijheid u lief is, geen enkel woord over den keizer. Ik zal zorgen, dat gij binnen \'t uur uw kamertje kunt betrekken.quot;
Dit zeggende, wenkte de waard zijn dochter, gaf haar eenige bevelen en ontving de gasten, fransche officieren. Frederik Staps had intusschen een glas bier geëischt en was aan een der ramen gaa^ zitten met den rug naar de gasten, die hem niet schenen op te merken. Een uur later was hij op zijn kamer.
Zoodra hij daar was haalde hij een miniatuurportret uit zijn borst, hetwelk hij langen tijd aanschouwde.
»Ja, Frederieke zeide hij eindelijk. »Gij zult mijn voornemen billijken en trotsch zijn op uw Fritz, als hij Duitse h-1 a n d verlost heeft. Op de lippen en in het hart van alle echte duitsche mannen zal mijn naam leven, en mijn dood zal een zaad zijn, dat heerlijk zal opwassen tot bevrijding van mijn land. Met uw beeld in \'thart, uw naam op de lippen zal ik juichend sterven, juichend, omdat ik den tiran heb doen sneven, die den trotschen voet op den nek van Ger-mania gezet heeft, even als weleer Brutus, die Gesar onder zijn dolksteken deed vallen.quot; En als onwillekeurig stak Fritz de hand in zijn borst en haalde er een mes uit te voorschijn, welks scherpte hij onderzocht. Toch was \'t of hem een siddering door de leden voer. Geen wonder: dat mes zou in de borst van een meusch worden gedompeld, een mensch — al was hij dan ook de vijand van zijn vaderland. Het zevende gebod: »gij zult niet doodslaan!quot; kwam hem voor den geest, en \'t was of een stem hem toefluisterde: sMensch! hoe durft
— 202 —
gij u vermeten, in de plaats van God te treden, die alleen over dood en leven te beschikken heeft?quot;
Een doodelijke bleekheid overtoog zijn gelaat, maar om voor een hooger blos plaats te maken. Hij stak het mes weg.
\'tls geen moord, dien ik bega,quot; zeide hij. «\'tis om \'t leven van honderdduizenden te redden, die hij nog ter slachtbank zal voeren. Als hij dood is, zinkt de troon van Frankrijk ineen; want hij heeft geen zoon. Duitschland is gered, onze vorsten hernemen hun oude glorie en het oude duitsche lied zal weer onder de eerwaardige duitsche eiken klinken.quot;
Een oogenblik zweeg hij. Daarop ging hij voort:
»En dien man heb ik bewonderd, schier aangebeden. Die man was mij eenmaal \'t ideaal van een krijgsman, van een vorst. O neen, ik bewonderde niet hem, maar zijn onsterfelijk genie, zijn groote daden. Toen nog had hij den dolk niet in \'t hart van mijn arm vaderland gestooten, toen nog had hij den vrijen duitschen naam niet te schande gemaakt. Maar nu.... Niet waar, Frederieke,quot; ging hij voort, terwijl hij \'t portret andermaal beschouwde. «Niet waar, hij moet sterven. Dat hebt gij zelf gezegd. De dood van dien man, zeidet gij, zal de bevrijding van Duitschland zijn. En daar die kruipende duitsche slaven \'tniet durven, zal een vrij duitsch man, zal ik het doen. — Maar mijn oude brave vader, mijn arme moeder! Hoe zullen zij er onder zijn, als ze de doodtij-ding van hun zoon vernemen!quot; Peinzend bleef hij eenige oogenblikken zwijgen. Toen hief hij \'t hoofd op, zijn gelaat verhelderde, en hij zeide: »Vader en moeder zijn mij dierbaar, liever dan zij is mij mijn vaderland. Daarenboven, binnen hoe weinig tijds ik zal worden opgeroepen, om onder de vanen van dien man te strijden. Beter, dat zij mij nu verliezen, nu ik nog vrij duitsch jongeling ben, dan later, als een der satellieten van den tiran, gesneuveld om de schande van
— 203 —
mijn arm vaderland te vergrooten. Maar ik wil hun schrijven, ik wil afscheid van hen nemen, hen bidden mij niet te vloeken, maar te zegenen.quot;
Dit zeggende, schreef hij twee brieven, een aan zijn ouders en een aan Frederieke. Toen stond hij op, vernam, waar de postbode woonde, bezorgde de brieven en wandelde tot laat in den avond in Gods vrije natuur, vol van gedachten aan zijn opzet. Daarna kwam hij thuis, gebruikte een eenvoudig avondmaal, wierp zich op zijn bed en sliep den geheelen nacht zoo gerust, als zou hij morgen naar huis gaan, om zijn geliefden te omhelzen.
Op den morgen van den October stond Frederik
Staps vroeg op, betaalde den waard zijn vertering en wandelde den weg naar Schönbrunn op. Het duurde niet lang, of Napoleon, omringd door zijn staf, kwam aan en liet de troepen vóór zich defileeren. Terstond begaf zich de jongeling achter de nieuwsgierige menigte heen tot dicht bij de plaats, .waar de keizer zich bevond, drong door de toeschouwers en naderde hem. Terwijl hij een smeekschrift uit de borst haalde, zeide hij in het duitsch:
«Sire, vergun mij, u dit smeekschrift aan te bieden.quot; sik versta geen duitsch,quot; antwoordde de keizer vriendelijk. ))Rapp,quot; vervolgde hij tot dezen, »vraag dien jongman, wat hij van mij hebben wil.quot;
»Wat moet gij?quot; vroeg Rapp in de duitsche taal,
»Ik moet den keizer spreken,quot; antwoordde Staps, terwijl hij meer en meer op dezen aandrong.
»De keizer verstaat, geen duitsch,quot; hernam Rapp, terwijl hij den jongeling ter zijde duwde. Bij deze beweging meende hij een hard voorwerp te voelen, wenkte een gendarme en beval: »Neem dien knaap gevangen en zie, wat hij in zijn borst verbergt.quot;
— 204 —
De gendarme voldeed aan dit bevel en Staps werd weggebracht.
Na de wapenschouwing wenschte de keizer hem te zien. Rapp zou voor tolk dienen.
»Waartoe,quot; vroeg de keizer op vriendelijken toon, »hadt gij dat mes bij uT\'
»U zal ik antwoorden, Sire,quot; antwoordde Staps, die geweigerd had aan iemand anders dan aan Napoleon te bekennen, waartoe hij \'tbij hem gevonden mes wilde gebruiken. »Het mes, hetwelk men bij mij gevonden heeft, was bestemd, om u de borst te doorboren.quot;
))Mij? En wat bewoog u, mij naar \'tleven te staan?quot;
»Sire, daar is een tijd geweest, dat ik u bewonderde, vereerde. t Was, toen ik meende in u den hersteller te zien van al wat goed en edel was. Ik zag u te Erfurt.quot;
«Te Erfurt? En waarom hebt gij daar uw snood voornemen niet volvoerd?quot;
»Omdat gij toen mijn land weer liet verademen. Ik meende, dat de vrede verzekerd was.quot;
»Heb ik dan den oorlog weder begonnen?quot;
»Uw hand drukt zwaar op ons arm Duitschland, Sire. Gij hebt ons onze nationaliteit ontnomen, ieder vrij duitsch man ziet in u den onderdrukker, den vijand van zijn vaderland.quot;
»Hoe is uw naam?quot;
bFrederik Staps.quot;
«Geboorteplaats?quot;
))Erfurt. Mijn. vader is Luthersch predikant.quot;
quot;Men heeft een medaljon bij u gevonden met een portret. Wie stelt dat portret voor?quot;
»Mijn beminde.quot;
»Hoe, uw hart kent zulke zachte gevoelens en, door mijn
— 205 —
moordenaar te worden, hebt gij niet gevreesd, hen die gij lief hebt, te bedroeven?quot;
))Er is een krachtiger stem, dan die der liefde: de stem van den plicht, de roepstem van \'t vaderland. Aan die stem heb ik gehoorzaamd.quot;
nMaar hebt gij can niet berekend, dat, wanneer gij mij in \'t midden van mijn leger vermoorddet, gij zelf het slachtoffer uwer misdaad zoudt worden?quot;
»Er is slechts één ding, waarover ik verbaasd ben, en dat is, dat ik nog leef.quot;
«Hebt gij dan niet gevreesd, haar te bedroeven, wier beeldtenis gij op uw borst droegt?quot;
bFrederieke zal zeer bedroefd zijn, als zij hoort, dat ik u niet heb getroffen. Zij haat u niet minder dan ik.quot;
sGij hebt uw leven verbeurd, arm verdoold jongeling.quot;
))Dat wist ik, vóór ik den aanslag deed.quot;
»En als ik u gratie schonk? Als ik u de vrijheid gaf?quot;
«Dan zou ik u toch dooden.quot;
»Hij is ziek of krankzinnig,quot; zeide Napoleon meewarig tot de omstanders.quot; »Coryisart, voel hem de pols.quot;
»De lijfaarts voldeed aan \'t bevel van den keizer.
«Hij is volmaakt wel,quot; verzekerde hij.
«Gij meendet mij ziek,quot; hernam de jongeling. ïGij ziet, dat de dokter mij in de beste gezondheid vindt.quot;
sVraag mij vergiffenis,quot; zeide Napoleon, »en ik schenk u gratie.quot;
«Vergiffenis? Nooit. Ik herhaal \'t u: het spijt mij slechts, dat mijn aanslag mislukt is.quot;
Napoleon gaf een wenk, om hem weg te voeren. Getroffen door de nieuwheid en openhartigheid zijner verklaringen, wenschte de keizer hem te redden. Men bewaakte hem vierentwintig uren lang, zonder hem eenig voedsel te geven, in
— 206 —
de hoop hem eenigszins tammer te maken. Doch hij bleef bij zijn vorige betuigingen en verzekerde, dat hij niet zou ophouden den keizer, indien deze hem losliet, naar \'t leven te staan. Toen werd hij ter dood veroordeeld. Men poogde hem te bewegen, zijn medeplichtigen te noemen, welke men meende, dat aan de hoven van Berlijn of Ween en scholen.
»Ik heb geen medeplichtigen,quot; verzekerde hij bij herhaling. «Slechts Frederieke en ik kennen mijn voornemen.quot;
Met koelbloedigheid liet hij zich naar de plaats der terechtstelling brengen. Men zeide hem, dat de vrede geteekend was. Moedig wachtte hij de doodelijke kogels af. Zijn laatste woorden waren;
»Leve de vrijheid! Leve Duitschland!quot;
DERTIENDE HOOFDSTUK.
De dochter van Lotharingen op den franschen keizerstroon.
Terwijl men te Schönbrunn over den vrede handelde, had Félix de belofte niet vergeten, welke hij zijner tante gedaan had. Een wond, bij Wagram ontvangen en hem toegebracht door een kogel, die hem door de dij was gegaan, had hem een paar weken in het hospitaal gehouden. Daar de kogel slechts het dik van \'t been getroffen had, was de wond niet alleen spoedig genezen, maar liet zij geen de minste nadeelige gevolgen na. Om zijn dapperheid was hij tot majoor bevorderd, en het was in dien rang, dat hij aan den keizer een request schreef, waarin hij hem toestemming verzocht tot zijn huwelijk met Louize , den terugkeer der beide zusters naar F r a n k r ij k en de erkenning van haar adeldom. De keizer liet den jongeling bij zich ontbieden.
«Majoor de Fontanes,quot; zeide hij. »Gij wilt u in \'t huwelijk begeven.quot;
»\'tls de vervulling van de bede mijner stervende tante, de gravin de la Roche Feuillade, Sire,quot; antwoordde Félix. «Toen onze troepen in de voorsteden van W e e n e n vertoefden, heb ik haar bezocht. Zij lag op haar uiterste.quot;
— 208 —
«Gij bemint dus uw nicht niet en huwt haar slechts, om aan den wensch eener stervende te voldoen.quot;
«Vergeef mij, Sire. Mijn tante had mij te lief, om mij tot iets te noodzaken, waaraan \'t ongeluk van mijn leven zou verbonden zijn. Ik bemin Louize, en \'t was mijn duurste wensch, haar tot mijn gade te maken.quot;
»En, indien ik in uw huwelijk toestem, zullen dan andere en teederder plichten u niet verhinderen met dien moed en die dapperheid te strijden, welke gij tot hiertoe aan den dag hebt gelegd1?quot;
»Sire, hoe kan uwe Majesteit zoo iets van mij vermoeden. Mijn leven en mijn krachten blijven aan uw dienst gewijd. Waar uw machtwoord uwe dapperen oproept, zal Félix des Fontanes niet aarzelen, terstond aan die oproeping te gehoorzamen !quot;
«Goed zoo gesproken, majoor. Maar in uw smeekschrift vroegt gij mij nog meer. Wat de terugkeering der dames de la Roche naar Frankrijk betreft, die zal ik toestaan. Maar indien ik haar adel erken, vanwaar zullen zij dan de middelen vinden om haar stand en naam waardig op te houden? De goederen der gravin zijn immers door de republiek verbeurd verklaard.quot;
«Sire, indien ik \'t gewaagd heb, ook dit verzoek tot uwe Majesteit te richten, heb ik dit alleen gedaan in vertrouwen op de grootmoedigheid van een vorst, wiens edelmoedigheid onuitputtelijk is.quot;
»Gij wordt een hoveling, majoor.quot;
»De waarheid woont weinig of niet in den mond der hovelingen, Sire. Wat ik zeg is een bekende zaak.quot;
«Indien ik edelmoedig ben, is \'t in de eerste plaats voor mijn dapperen. Vervoeg u morgen bij den directeur van mijn kabinet — ik twijfel er niet aan, of gij zult voldaan zijn.quot;
— 209 —
«Bij voorraad reeds mijn dank, Sire,quot; zeide Félix, terwijl hij den keizer verliet.
«Mijn groeten aan uwe bruid, majoor,quot; hernam de keizer vriendelijk.
Toen Félix den volgenden morgen ter secretarie kwam, overhandigde Bourriene hem een papier.
«Gij moet wel zeer hoog in de gunst van den keizer staan aangeschreven, majoor des Fonta.nes,quot; zeide hij, «indien ik ten minste naar de beschikkingen mag oordeelen, door zijne Majesteit te uwen behoeve gemaakt.quot;
En inderdaad, die beschikkingen waren meer dan Félix had durven verwachten. Niet alleen kreeg hij permissie om Louize te huwen en daartoe vier weken verlof, niet alleen gaf Napoleon zijn toestemming tot den terugkeer der freules la Roche de la Feuillade in F r a n k r ij k en haar herstelling in den adelstand; maar die herstelling strekte zich ook tot Félix uit: terwijl de keizer, als vergoeding voor \'t verbeurd verklaren der goederen van de la roches en de Fontanes, uit \'s lands schatkist aan Marie, Louize en Félix ieder een levenslang jaargeld van 20,000 francs verzekerde.
Het huwelijk van Felix en Louize had nog te W e e n e n plaats, en, toen het fransche leger wederom naar Frankrijk vertrok, reisden mevrouw de barones des Fontanes en hare zuster mede en vestigden zij zich te P a r ij s.
Zoodra baron Félix des Fontanes in de hoofdstad van Frankrijk was teruggekomen, begaf hij zich naar \'tministerie van oorlog, om naar zijn braven pleegvader te vernemen. En daar berichtte men hem, dat de oude Bercier werkelijk van zijn wonden genezen was, maar zoo, dat hij met geen mogelijkheid langer zijn keizer kon dienen, en dat hij thans in \'t hótel der invaliden woonde. Dat Félix zich terstond derwaarts begaf, behoef ik u wel niet te zeggen. Maar
14
dat zijn Louize hem vergezelde, die -wenschte, den ouden man te leeren kennen, aan wien haar echtgenoot zoo onuitsprekelijk veel te danken had, is iets, wat gij misschien niet zoudt vermoed hebben.
Treffend was de ontmoeting van sergeant Bercier en zijn pleegzoon. In de oogen van den grijzen snorrebaard stonden tranen.
»God schenkt mij veel genade,quot; zeide hij, »nu Hij mij vergunt, u nog eens weder te zien, mijn Félix, nu Hij mij ook uwe vrouw doet aanschouwen. Dat is zeker die Louize, van wie gij, na uw verblijf te W e e n e n kort na den gedenk-waardigen slag bij A u s t e r 1 i t z, met zooveel vuur spraakt.quot;
«Dezelfde, vader. En zeg nu zelf, of ik wel ongelijk heb gehad, toen ik haar zoozeer prees.quot;
»En ben ik dan een valsche profeet geweest, toen ik u voorspelde, dat er meer van die ingenomenheid zou komen?quot; hernam de oude man glimlachend. «Maar inderdaad, Félix, gij hebt geen slechte keus gedaan. Neem mij niet kwalijk, mevrouw, dat ik dit maar zoo ronduit en in uw tegenwoordigheid zeg. De oude soldaat van Napoleon weet zoo weinig van manieren.quot;
«Integendeel, vader Bercier,quot; antwoordde Louize. »Ik ben er trotsch op, dat Félix keus uw goedkeuring wegdraagt. Maar wat ik u bidden mag, noem mij geen mevrouw, maar eenvoudig Louize.quot;
»Ik, arm sergeant, de vrouw van een majoor van de groote armée, bij haar doopnaam noemen,quot; riep de sergeant uit. «Dat zou al te brutaal zijn.
«En toch verlang ik \'t,quot; hernam Louize. «En als gij \'tniet doet, zal ik u mijnheer Bercier noemen en geen vader hoor.quot;
«Nu \'t zij dan zoo, mijn kind! O, had mijn arme Marion dat eens beleefd!quot;
— 211 —
«Gij weet nog niet alles, vader! Gij weet niet, dat de keizer ons met zijn gewone edelmoedigheid onze adellijke titels heeft teruggeschonken met een jaargeld van 20,000 francs ieder, uit \'s rijks schatkist, om onzen stand te kunnen ophouden.quot;
«Heeft hij „ dat gedaan, de groote keizer!quot; riep de sergeant uit, terwijl hij zijn policiemuts afnam. »God zegene hem daarvoor!quot;
»En nu vraagt gij uw ontslag uit het hotel der invaliden en komt bij ons inwonen,quot; zeide Louize.
«Neen, mijn kind, dat niet,quot; antwoordde de oude man. «Vooreerst zou een oud krijgsman als ik weinig in \'thuis van den baron des Fontanes passen----quot;
«Ook niet van uwj Félix?quot; vroeg de majoor.
«Ook niet van een barones, die in Weenen van \'t lesgeven heeft moeten bestaan?quot; voegde Louize er bij.
«Laat ons dat daarlaten, mijne kinderen,quot; hernam de grijsaard. «Ieder van ons heeft daaromtrent zijn meening. Maar hier voel ik mij gelukkig. Ik ben hier onder oude kameraden, die alle met den keizer even hoog loopen als ik. Hier vertellen wij elkander onze veldtochten en strijden nog eens onze veldslagen , bij welke onze groote keizer zooveel roem heeft behaald. Hier vergeten wij, dat wij invaliden zijn, die tot niets meer deugen, dan om op kosten van den staat onderhouden te worden, van den staat, voor welks grootheid en roem wij zoo dikwijls ons leven gewaagd hebben. Laat mij dus hier in vrede mijn dagen eindigen.quot;
Welke moeite Félix en Louize ook aanwendden, om den ouden man over te halen, al hun pogingen waren te vergeefs, \'t Was zelfs met moeite, dat zij van hem de belofte verkregen, om een of tweemaal \'s weeks een dag bij hen te komen doorbrengen. Lang echter bleef hij niet ten laste van den staat. Reeds in het tweede jaar na \'t huwelijk van zijn pleeg-
zoon, stierf de oude man in de armen van Félix. \'tWas gelukkig voor hem: hij zag de zon van zijn grooten keizer niet ondergaan. Hij verliet welgemoed dit leven, de brave man, met zegenbeden voor zijn geliefden pleegzoon eft zijn aangebeden keizer op de veege lippen.
Freule de la Roche de Feuillade was bij haar schoonbroeder komen inwonen. Zij vertoefde er echter niet lang; daar zij ook een jaar later een goed huwelijk deed; en dat zij haar haat tegen Napoleon afgezworen had, bleek wel daaruit, dat haar echtgenoot generaal bij de fransche armée en een vurig aanhanger van Napoleon was. In den ongeluk-kigen tocht tegen Rusland vergezelde Félix zijn keizer andermaal in den rang van kolonel. Hij was een van de weinigen, die in \'t vaderland terugkwamen; maar een beenwond, die door de geleden koude zoo verergerd was, dat ze hem ongeschikt maakte tot den dienst; noodzaakte hem zijn pensioen te vragen, hetwelk hij kreeg. Sedert leefde hij met vrouw en kinderen rustig te Parijs, in gezelschap van Marie Antoinette, die, minder gelukkig dan haar zuster, de doodtijding van haar gemaal, uit Rusland ontvangen had en sedert met hare beide vaderboze kinderen bi] oom Félix inwoonde. Maar wat er bij dezen veranderde en hoe \'t lot van Frankrijk ook keerde, zijn keizer vergat hij nooit, van hem sprak hij altijd met liefde en ingenomenheid.
En die keizer. Hij bereikte in \'t zelfde jaar, dat Félix\' oudste zoon geboren werd, het toppunt zijner grootheid. Laat mij u dit verhalen, en daarmede mijn boekje eindigen.
De 2den December 1809, de vijfde verjaardag van Napoleons kroning naderde. Om dien te vieren, had hij de koningen, zijn bondgenooten, eigenlijk slechts zijn vassallen, naar P a r ij s geroepen, om daar getuigen te zijn van de statie, waarmede hij zijn overwinningen vierde. Het waren de koningen van
— 213 —
Saksen, Holland, Westphalen, Wurtemberg en Baden; eenige dagen later kwamen de onderkoning van Italië en de koningin van Beieren het aantal der gekroonde hoofden vermeerderen. Behalve de gewone jaarlijksche feesten, welke dien kroningsdag en den slag bij Austerlitz moesten doen herdenken, werd er ditmaal een plechtig Te Deum in de Notre Dame gehouden.
Doch bij al die grootheid en pracht, bij al die statie en hulde, hem door de vorsten van Europa bewezen, gevoelde Napoleon op den reuzenzetel van den keizerstroon, door hem op de puinhoopen van het oude Europa gesticht, dat hem nog iets ontbrak: een wettige opvolger. Hij had uit zijn huwelijk met Josephine geen kinderen. Dat denkbeeld had hem reeds lang gehinderd en \'t kwam thans weder met nieuw geweld bij hem op, nu hij op het toppunt zijner macht was gekomen. Toch was het voor hem geen gemakkelijke taak, Josephine te moeten verstooten, die zijn eerste geluk gegrondvest had, en volgens zijn eigene verklaring vijftien jaren lang was geweest »de goede genius van zijn leven en het wezen, dat hij \'tmeest bemind had,quot; moeielijker taak nog was het, haar de aanstaande scheiding mede te deelen. Om die mededeeling minder moeilijk te maken, had de keizer reeds sedert lang het gerucht van die echtscheiding door zijn vertrouwelingen en door de politie doen uitstrooien; zoodat dit gerucht ook tot Josephine moest doordringen. Reeds meermalen had deze haar gemaal deswege aangesproken, maar hij had haar steeds ontwijkende antwoorden gegeven. Om echter de arme vrouw bij te staan, wanneer hij haar de mededeeling zou doen, had hij Eugenius en koningin Hortense, Lodewijks vrouw, bevolen binnen P a r ij s te blijven.
\'t Was de 30ste November 1809. De keizer en de keizerin hadden gezamenlijk het middagmaal gebruikt. Josephine was
— 214 —
treurig en zweeg stil, trouwens dat was reeds sedert lang het geval. Ook de keizer was somber en teruggetrokken. Schier geen woord was er aan tafel gewisseld. Nadat het diner was afgeloopen, zond de keizer al de aanwezigen de kamer uit. Hij beefde, de man die niet beefde als hem de kogels om de ooren floten. Josephine was vreeselijk ontroerd. Zij las, zoo schrijft zij zelf, in de verandering zijner gelaatstrekken den strijd, die in zijn ziel omging. Hij stond van de tafel op, naderde zijn gemalin, vatte hare hand, legde die op zijn hart, zag haar een oogenblik stilzwijgend aan, en zeide eindelijk met bewogen stem:
»Josephine, mijn goede Josephine, gij weet, hoe ik u bemind heb. U alleen ben ik de enkele oogenblikken van geluk verschuldigd, welke ik op de wereld gesmaakt heb. Josephine , mijn noodlot is sterker dan mijn wil. Mijn dierbaarste gevoelens moeten wijken voor \'t heil van F r a n k r ij k . . . .quot;
»Geen woord meer. Napoleon,quot; riep Josephine uit. «Ik was er op verdacht, ik begrijp u ....quot;
Meer kon zij niet zeggen, daar hare stem door haar snikken werd gesmoord. Terstond daarop zeeg zij in elkander — zij lag in onmacht. Toen zij daaruit bijkwam, lag zij op haar eigene kamer, tusschen Hortense en Corvisart, tegenover haar stond Napoleon. Nadat zij den eersten schok had doorstaan, kwam zij tot meerdere kalmte.
Zij bewilligde in al de openbare stappen, welke men van haar eischte.
\'t Was op den i5den December 1809, des avonds te 9 ure, dat prins Cambaracès , aartskanselier van \'t keizerrijk en graaf Regnault, secretaris van \'t keizerlijke huis voor de acten van den burgelijken stand, door geheime brieven daartoe opgeroepen, zich in \'t kabinet des keizers in de Tuilleriën bevonden. Het duurde niet lang, of de keizer en de keizerin verschenen
— 215 —
daar ook, vergezeld van al de prinsen en prinsessen van de keizerlijke familie en den onderkoning en de onderkoningm van Italië.
Toen allen gezeten waren, nam de keizer het woord.
»De staatkunde mijner monarchie,quot; zeide hij tot Ca.mbaracès , »het belang en de behoefte mijner volken, welke steeds al mijn handelingen bestuurd hebben, eischen dat ik den troon, op welken de Voorzienigheid mij geplaatst heeft, aan kinderen nalate, die mijn liefde voor mijne volkeren kunnen erven. Sedert vele jaren echter heb ik de hoop verloren, kinderen te bezitten uit het huwelijk met mijn innig geliefde gemalin, keizerin Josephine; dit beweegl mij, de zoetste neigingen van mijn hart op te offeren, slechts het welzijn van den staat te raadplegen, en de ontbinding van ons huwelijk te willen....
«Mijne beminde gemalin heeft vijftien jaren van mijn leven versierd. ... Zij is door mijne hand gekroond, ik verlang, dat jij den rang en den titel van keizerin behoude en boven alles, dat zij nimmer aan mijn gevoelens te haren aanzien twijfele en mij voortdurend als haar besten vriend beschouwe.quot;
Hierop gaf de keizerin haar officieel antwoord, bevattende »hare toestemming in de echtscheiding, hare dankbaarheid aan haar gemaal voor de kroon, welke hij haar eens geschonken had en hare betuiging, dat de ontbinding van haar huwelijk de gevoelens van haar hart niet zou veranderen en de keizer in haar steeds zijn beste vriendin zou vinden.quot;
Eeze verklaringen werden den volgenden dag in den senaat gebracht, met een besluit van echtscheiding tot hare bekrach-tigirg. Dit staatslichaam voldeed aan het verzoek van Gamba-ra^\'ès, en Napoleon\'s huwelijk met Josephine was ontbonden. Sedert woonde zij te M a 1 m a i s o n.
Nu was aan de beurt de keuze eener nieuwe gemalin. Keizer
— 216 —
Alexander had hem gaarne de hand zijner zuster Anna Paulowna \') willen schenken; de keizerin-moeder echter vorderde verscheidene maanden tijd van beraad, om het verschil van godsdienst en de jongheid harer dochter, \'t Was een slecht verborgen weigering. Toen vormde Napoleon andere plannen: hij wilde zich aan de Lotharingsche linie verbinden, ten einde zijn huis meerderen luister bij te zetten en de rechten zijner nakomelingen te verzekeren. Hij zond den graaf te Narbonne als onderhandelaar naar Weenen, die aanzoek moest doen om de hand van de aartshertogin Maria Louize, de dochter van keizer Frans van Oostenrijk. De nicht van Marie Antoinette, de dochter uit het huis van Lotharingen, de vrouw van den zoon des advokaats, de gemalin van den soldaat! Maar Maria Louize zou daardoor op den machtigsten troon van Europa komen, zij zou deelen in den roem, de macht en den glans van den man, die den voet zette op den nek van Europa\'s monarchen.
Maarschalk Berthier werd nu als gezant naar Oostenrijks hoofdstad gezonden om op de offlciëele wijze de hand der aartshertogin te vragen. Hij deed dat plechtige aanzoei in denzelfden hofburg, waaruit de aanstaande bruid acht maanden te voren voor de fransche kanonnen gevlucht w»s. Reeds op den 11 den Maart 1810 werd de voorloopige huwelijksplechtigheid voltrokken, waarbij aartshertog Karel den bruidegom verving, tegen wien hij als vijand in de velden van Asperen en Wagram gestaan had. En was de tijding van dit huwelijk aan den eenen kant een grief voor de oostenrijkers, die ten volle begrepen, wat het hun vorsten.iuis
\') In 1816 gehuwd met den kroonprins der Nederlanden, later Wilkem II en overleden den eersten Maart 1865.
— 217 —
moest kosten, zich aan den man te vermaagschappen, die het zoozeer vernederd had, aan den anderen kant gevoelden zij zich verheugd, daar hun die verbindtenis de hoop schonk op een voortdurenden vrede.
Reeds den 13den verliet de dochter van Frans I Ween en, vergezeld door meer dan driehonderd personen, onder welke zich verscheidene dignitarissen van Oostenrijk, twaalf staatdames, en even zoo vele kamerheeren bevonden. Daarenboven werd zij vergezeld door een talrijke eerewacht van militairen. Tusschen Braunau en Altheim was een prachtig gebouw opgeslagen. Daar werd zij begroet door de koningin van Napels, met een talrijk gevolg afgezonden om de vorstin af te halen en haar uit handen barer familie te ontvangen. Den 16Jen had die ontvangst plaats in tegenwoordigheid van de beide hoven en met een pracht, waarvoor Napoleon zelf het ceremonieel had voorgeschreven. Bij deze gelegenheid gaf de koningin aan hare nieuwe schoonzuster den bruidskorf van haar aanstaanden over. Al wat zich daarin bevond was wonderbaarlijk schoon en prachtig: \'t heerlijkste wat de Pa-rijsche industrie had kunnen voortbrengen.
Na deze plechtigheid vertrok Maria Louize naar Braunau, waar zij eensklaps in keizerin der franschen hervormd werd. Zij legde haar oostenrijksch gewaad af en zag van nu af geen andere personen om zich heen, dan de hofhouding, welke haar gemaal voor haar bestemd had. Van Braunau vertrok zij naar Compiègne, waar de keizer zijn verblijf hield, omringd van de keizerlijke prinsen en prinsessen en een schitterende hofhouding. Op elke plaats, waar zij gedurende de reis vernachtte, vond zij een brief van haar gemaal. Den 23steigt; kwam zij te Compiègne aan, waar een statig ceremoniëel, door Napoleon vastgesteld, den dag na hare aankomst zou plaats vinden. De beide doorluchtige echtge-
m
— 218 —
nooten zouden elkander in een daartoe opgeslagen gebouw ontmoeten; daar zou de vorstin voor den keizer knielen, daarna zou hij haar opheffen, haar omhelzen en naast zich plaatsen.
Maar toen het oogenblik al meer en meer naderde, waarop de aartshertogin te Compiègne zou aankomen, kon de keizer zijn ongeduld niet langer bedwingen. Hij liet aan \'t hotel der kanselary, waar hij zijn verblijf hield, een eenvoudige calèche voorkomen met bedienden zonder liverei, plaatste zich met Murat in \'trijtuig, en reed, in den grijzen overjas gekleed, dien hij bij Wagram gedragen had, naar het dorp Courcelles, dicht bij S o i s s o n s. Daar aangekomen, regende \'t geducht; om zich tegen den regen te beveiligen, scholen zij in \'t portaal der kleine kerk van het dorp, vanwaar hij de keizerin kon zien, die daar van paarden moest verwisselen. Nauwelijks was Maria Louize aangekomen, of de keizer sprong in haar rijtuig, en zij reden te zamen naar Compiègne. Men noemt deze ontmoeting: »la surprise de Courcelles.quot; Den volgenden morgen liet de keizer het ontbijt klaar zetten, op de slaapkamer der keizerin. Van hier ging het geheele hof naar St. Cloud, waar Napoleon zijn intrek in het pavilion d\'Italie nam en waar het burgerlijk huwelijk den eersten April 1810 voltrokken werd. Op dienzelfden dag deden de beide doorluchtige echtgenooten hun plechtigen intocht in P a r ij s en had de kerkelijke inzegening van het huwelijk plaats in de prachtig versierde kapel van het Louvre, welke inzegening kardinaal Fesch verrichtte en die, behalve door de geheele keizerlijke familie, door aartsbisschoppen, grootdignitarissen van het rijk, alsmede deputatiën van alle staatslichamen werd bijgewoond. De sleep der keizerin werd door vijf koninginnen gedragen. \'I Zou mij te ver voeren. als ik u al de feesten beschreef, welke er bij die gelegenheid in
— 219 —
Parijs, en op de reis, welke de keizer met zijn gemalin door \'t Noordelijk gedeelte van Frankrijk en door België deed, overal gevierd werden. Den eersten Juni waren zij in P a r ij s terug en begonnen de feesten op nieuw. Slechts van een enkel daarvan wil ik melding maken, \'t Was het luisterrijke bal dat de oostenrijksche gezant, vorst Schwartzenberg, den lstC11 Juli aan de jonggehuwden gaf. De gezant had te dien einde een balzaal laten timmeren, die prachtig gedecoreerd was. Te midden van het donderend orchest en \'t zweven der dansende reien, bemerkt de keizer, die met den gezant bij een der vensters stond te praten, dat een der glasgordijnen door het licht eener waskaars vlam had gevat. Terstond werden er pogingen tot blusschen aangewend, maar, door de dunne stof der decoratiën staat weldra de geheele danszaal in lichtelaaie vlam. Napoleon snelt naar de andere zijde der zaal, waar zich de keizerin bevindt. «Kom, mevrouw,quot; zegt hij, »\'t begint hier gevaarlijk te worden.quot; Daar de keizerin door den schrik een onmacht nabij is, neemt hij haar zelf op, draagt haar in \'t rijtuig, brengt haar naar de Tuillerien en keert terstond naar de plaats van \'t ongeval terug.
Behalve verscheidene personen, welke bij die ramp gekwetst waren, hadden ook enkele \'t leven verloren; onder hen de schoonzuster van den gezant.
In \'t zelfde jaar 1810, wist hij door zijn alvermogenden invloed, zijn zwager Bernadotte tot kroonprins van Zweden te doen verkiezen en vernietigde hij het koningrijk Holland, hetwelk hij met nog ettelijke souvereine vorstendommen van Duitschland. die van Salm en Kyrburg, alsmede het hertogdom A hremberg en Oldenburg, bij Frankrijk inlijfde.
En zoo hebben wij Napoleon Bonaparte tot op het toppunt zijner grootheid gevolgd. De zoon van Karel Bonaparte,
— 220 —
de arme kweekeling van Brienne, de sousluitenant, met zijn kanonslaarzen, hebben wij zien worden de man, dien vorsten en volken naar de oogen zagen. de beschikker over \'t lot van millioenen, de echtgenoot van de dochter van een der oudste vorstenhuizen van Europa,
DE KOLOSSUS DER NEGENTIENDE EEUW.
I. TE BEIENNE EN TE MILAAN........BIz. 7
II. DE GRAVIN EN HAKE DOOHTEBS............„ 23
III. BETON EN AUSTEB1ITZ..........„ 34
IV. DE DBIEKEIZEBSSLAÖ....................„ 50
V. EEN DAPPER BIDDEB UIT DE NEGENTIENDE EETTW. „ 67
VI. DE MAN DIE EBONEN UITDEELT.......„ 87
VII. DE TWEE WANDELAARS....................„ 103
VIII. DEN DOOD IN \'T GEZICHT..................„116
IX. JENA EN AUEBSTADT......................r 135
X. ETLAU, EBIEDLAND EN TILSIT................r 151
XI. DE EBANSCHEN ANDEBMAAL IN WBENEN. ... „ 167
XII. EEN DUITSCH VBIJHEIDSMAN................„ 191
XIII. DE DOCHTEB TAN LOTHABINOEN OP DEN FBAN-
SCHEN KEIZEBSTBOON....................„ 207