CAMPAGNE 'S
BOEK
^ O. F. M.
BEKNOPT
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2943 841 7
OF
VERKLARING VAN DE MEEST VOORKOMENDE
VREEMDE WOORDEN EN SPREEKWIJZEN,
WAAKVAN DE KENNIS VOOR IEDER BURGER EN KOOPMAN ONMISBAAR IS.
DOOR
J. M. CALISCH EN N. S. CALISCH,
TIEL.
H. C. A. CAMPAGNE en ZOON
8e Duizend.
GEDRUKT BU H. C. A. THIFME. — NIJMEGEN.
\b, v. (hebr. woord) elide maand van don sraeUetischen kerkdijken kalender; na den lOden Ab heet deze maand Menachem.
tballënatle, v. (...en), (recht.) ver vree'-'ding, eigendomsovergang.
iVbnuntie, v. (...cd), jaarban, verbanning voor den tijd van een jaar.
Ibnndon, o. gmv. afstand, overgave; afstandsrecht; verlatenheid, hulpelooze toestand.
.\bnndoiineercB, bw. gel., afstaan; de partij opgeve:! (in het schaakspel).
Abbrevlntle, v. (...ën), ver-, afkorting.
Abbrevlëercn, bw. gel. afkorten, verkorten.
.ibcè§, o. (-sen), etterbuil, ettergezwel.
.er!tlach, bn. en bijw. (fig.) onnüozel, belachelijk; op •Je wijze der Abdorieten.
Abdicatie, v. (...ên), afstand, vrijwillige aftreding, neder-legging eener waardigheid; afdanking; uitsluiting.
Abdicèeren,Abdilt;|Ucrrea, bw. gel., afstanddoen,neder-leggen (eene waardigheid).
Ab InteNtato, Lijw, zonder testament.
AbJ«rcflc,v.gtnv. weg-,verwerping; laagheid; zellvernedering.
Abjurectiè, v. (.. ën), afzwering, loochening met eenen eed.
Abjureereu, bw. gel , afzweren.
Ablutie, v.(. .ën), wasscbing, reiniging (als godsdienstplicht).
Abuai'in, Abiiorinaai, ton. (-er, -aler, -st, -aalst), tegen den regel, afwijkende van de vormen; misvormd, v-anvor-mig, ziekelijk.
Abnormitêlt, Abnormaliteit, v. (-en), afwijking van den regel.
Aboieeren,bw.gel.,afschafren,ophcffen, intrekken; uitdelgen.
Abolitie, v. (...én), afschaffing.
Abolitionist, m. (-en), afschaffer, voorstander van de afschaffing der slavernij.
Abominabel, bn. (-er, -st), afschuwelijk, vprioeielgk.
Abominatie, v. gmv. verfoeiing, verafschuwing.
Abomlneeren. bw. gel. verfoeien, verafschuwen.
Abondant, bn. (-er, -st), overvloedig, rijkelijk, ruim voorhanden.
Abondantle, v. gmv. overvloed.
Aboniiemeiit, o qmv. verbindtenis door inteekeniug.
Abonnexren (zich), ww. gel. — op, zich door inteekc-ning verbinden.
Abordeeren, ow. bw. gel., aanlanden, aanklampen ; (fig. en zoew.) op zijde komen; staande houden, aanspreken.
i
Aborteeren, ow. gel. eene miskraam hebben, ontij4ig bevallen.
Abracadabra, o. gmv. kabbalistisch tooverwoord.
Abrogntie, v. (...én), afschafficg, opheffing, intrekking (eener wel); vervanging (eeuer wet door eene andere).
Abrogeereu, bw. gel. afschaffen, ophrffen.
Absent, bn. afwezig ; (fig.) verstrooid van gedachten, verward; de —«Ut de afwezigen.
Absentceren (zicb), ww. gel., zich verwijderen, heengaan, verlali.n (eene vergadering enz ).
Absentie, v. gmvr. afwezigheid; verstrooidheid (van gedachten).
Absolutie, v. gmv. (r. k.) vrijspraak, vergeving (van zonden), aflaat.
Absolulisiuus, o. gmv. willekeur-heerscbappij, onbeperkte
- geiag voering.
Absolutist, ra. (-en), aanhanger der onbeperkte alleen-hcersching.
Absoluut, bn. (...luter, -st), volstrekt, op zich zelf; onbepaald, onafhankelijk.
Absolveereu, bw. gel , vrijspreken ; ontbinden ; voleinden.
Absorbeeren, bw. gei., inzuigen, in zich opnemen, opslorpen, verzwelgen; (ook fig.).
Absorptie, gt;. gmv. inzuiging. opslorping.
Abstinent, bn (-er,-st), matig, ingetogen, met onthouding.
Absdnvntle, v. (...én), onthouding (van spijs on drank).-
Absirnet, bn. (-er,-st), afgetrokken, op zich zelf beschouwd; de abstracte wetenschappen, wiskunde, stemkunde enz
Abxtrabeeren, bw. gei , afzonderen, aftrekken, afleiden.
Absurd, bn. (-er, -st), ongerijmd, dwaas, zot, onverstandig, onnoozel; strijdig met de rede.
Absurditeit, v. (-en), ongerijmdheid.
Abundant, bn. zie Abo'ndant.
Abundantlts v. zie Abondautle.
Abundeeren, ow. gel., overvloeien, in overvloed voorhanden zijn ; overvloed hebben.
Abuseeren, bw. gel., misbruik maken, misleiden, zicb —,
Abusief, bn. verkeerd, mis. (zich vergissen.
AbusievelUh, lijw. bij vergissing.
Acacia, ra. (-as), zevenbeom; (ook) plant.
Acajou, o. mahoniehout.
Accablecren,bw gel..overladen,bezwaren, terneórdrwkken.
Accedeeren, ow. gel. bijvallen, toestemmen, toetreden.
Acceleratie, v. gmv. (werkt.) toeneming van snelheid, versnelling.
Accelerceren, bw. gel., bespoedigen, verenellen.
Accent, o. (-en), kianktceken, toonteeken ; toen, klemloon; nadruk.
Accentletter, v. (-s), (boekdr) letter met een toonteeken.
Acceptatie, v. (.. iën), (ook Accept, o.) aanneming ; hacdteekemng (op een wissel) van den acceptant; wibsel.
eutaati m. (-fin), aannemer.
Acceuteeren, )jw. gel. aannemen (te helalcn eenen wissel^ Acceptnlie, v. (...ën), aanneming; aangenomen beteekems
of zin van een woord, woordduiding.
Accè», m loeganq. .....
AcccMlbel, bn toegankelijk, genaakbaar.
Aeceasle.v. (■ ön),toesteroming.toetreding; bewys van toegang. Accè88ist, m. ( en), voorioopig onbezoldigd ambtenaar.
AccèHMlt, o. (-s), tweede pnjs (op miduelbare en hooge
scholen, bij prysuitschr ij vingen enz ).
Accessoir, bn. bijkomend, loegevoegd, er bij-, erxoe behoor end e ; de —en, bet bijkomende (op het tooneel, op
Accltleiit, o'^ (-en), ongeval, ongeluk, uitwas, gezwel (op het iichaara).
AccldenUën' v? mv.' buitenkansjes, enolumenten, toevallige
AccUtts,01 Acclj's, m. ( en), belasting (op levensmiddelen
enz.), verbruikhbelasting. . . . . . ...
Accianiatle, v. gmv. vreugdegejuich; Iets bJ[i-quot;^ondtr
stemniinq. met algemeene goedkfiuring) aanuemen. Acfilinadamp;'ccrlne, AccllmnUsalle, v. gmv. htt qe-wennen aan een andere lucht en klimaat dan die van m.t geboorteland ; het inheemsch maken. /hna]rllr .irik
Accolade, v. (-en), omhelzing; ridderslag, (boekdr) strik. Accommodatie, v. gmv. schikking; inschikkelijkheid, toegeeflijkheid. . , t
Accommodatie vermogen, o. gtnv. het -- %an nei
Accommodement, o gmv. inrichting ; schikking, verge-
jhk (tot afbetaling van schulden).
Accommodecren, bw. gel. m orde brengen; opmaken.
z|c|i _ ww. een vergelijk treflen, ovcreeitkon en. Accompagnement, o. gmv. (muz.) begeleiding. Accompagnee.ren, bw. gel, (muz.) bejje'eidequot;• teni-Accoord, o. (-en), o^ereenifbmst, schikking; overeen.tem
mina, (muz ) toon, geluid.
Accóirdeersii, bw. gel., orereenkomen, overeenstemmen,
o. (•,). .eter speel.uig.
verschaffen ; «•m jeaccreilHeerd 8ïzanl, een olficiea toeqeialen gezant (na aaninimüg r ij n e rg o 11; o f s b ri e ve n). Accaraat, bn. (-ater, -st), natmkenrig, ?t pt, zorgvuldig. Accai'atesae, v. gmv. nauwkeunqheid, stiptneia. Accnsntle, v. (...iën), beschuldiging, aauklacht. Accnseeren, bw. gel , beschuldigen, aanklagen , de ont vangst (van eenen brief) berichten. (an \
Acerbiteit, v. gmv. wraugheid, zuurheid, bitterheid, (fig.) stuurschheid.
Acetatdo, o mv. azijnzure zouten.
Acetometer, m. (-si, werktuig om den grand van sterkte van azijn te bepalen.
Acbtlles-lilel, m. (-en), (fig ) kwetsbare plaats of plek.
Achromnilfich, bn. (nat ) kleurloos.
AcbronyktlHch, AcLronychiscb, bn. (ook Akro... enz ), in den avond, bij het begin van den nacht.
Acldlteit, v. gmv. de kracht waarmede een zuur als zoo-danirj werkt.
Acidimetcr, m. (-s), zuurmeter, werktuig om de in wijn aanwezige hoeveelheid zuur te bepalen.
Acliucfrl«, v. gmv. zuurmeting.
A conto, (kooph.) op rekening ; in mindering ; a couto nuovo, op nieuwe rekening.
A costl, aldaar, in uwe stad, ter uwer plaatse, ten nwent.
Acquiësceeren, bw. gel , in iets toestemmen, bewilligen ; zich gerust stellen, tevreden zijn
Acqulreercn, bw. gel., verkrijgen, verwerven, erlangen, zich eigen maken.
Acquisitie, v. (...ca), verkrijging, verwerving ; aangekocht eigendom.
Acquit, o. gmv. kwitantie, hewijs van ontvangst; (bilj.) eerste stoot-
Acquit(gt;ercn, bw. gel., kwijten, voor voldaan tcckenen, iets verrichten, tot stand brengen.
Acrobaat, m. en v. (...aten), koordednnser, —es; acro» batlscbc kunsten, koordedanserskunsten.
Acte, v. (-n), bedrijf (van een tooneclspel) ; zie Akte.
Acteur, m. (-s). tooneelspeler.
Actie, v. (...en), bewijs van aandeel (in eene onderneming, maatschappij enz); handeling, feil (in den oorlog), schermutseling, gevecht,aanklacht, rechtsvordering; zonder — of rafnetie, zonder recht op schadevergoeding (bij eene verknoping).
Actiehandel, m. gmv. effektenhandel.
Actleliandelanr, m (-s), cffektenhandelaar.
Actief, bn. (...ver, -st). werkzaam, bedrijvig; in dienst
Actief, o. in schulden (tegenoverstelling van paNtdef).
.'ielioneeren, bw. go.'., dagen voor het gerecht.
Actionair, m. (-s), ...tionlst, m. (-en) aandeelhouder, deelhebber; actiehandelaar.
Actio, v. (nat.) actio In dUtam, werking op afstand.
Activiteit, v. gmv. werkzaamheid, bedrijvigheid, leven, vuar, ijver.
Actrice, v. (-s), tooneelspeclster.
Actorlum. o. gmv. volmacht.
Actualiteit, v. gmv. tegenwoordige toestand, werkelijkheid ; gepastheid van het oogenblik.
Actueel, bn. werkelijk; tegenwoordig; dienstdoend.
Actum, gedaan te, verhandeld (onder aan stukken of akten).
Acupunctuur, v. (...urm), (heelm ) naaldsteek.
Acustiek, v. gmv. gehoor-, geluid-, toon-, klankleer.
Acuut, bn. (...uter, -st), scherp, spits, snijdend; (gen.) kort van duur, snel verloopend.
Adacqunat, bn. overeenstemmend, passend ; volledig.
Adaequc«ren, bw. gel., gelijk of effen maken.
Ada§io, bw. en o. (muz.) langzaam, gematigd, zacht.
Adapteeren, bw.gel., aanpassen,sluitend maken,aanbrêngen.
Adar, «. (hebr. woord) zesde maand van dan israëlietisciien kerkelijken kalender.
Addreren, bw. gel., bij-, op-, samenstellen.
Addlrceren, bw. gel., gerechtelijk toekennen.
Addlcde, v. (...ën), toezegging.
Additie, v. (...ën), optelling.
Additioneel, bn. bijgevoegd, toegevoegd ; addlfloneele rechten ; — artikelen.
Adduceeren, bw. gel., aanvoeren, bijbrengen, lot zich tl ekken.
Addupllcesren, bw. gel., verdubbelen.
Adept, m. (-en), goudmaker, wonderman.
Adbereeren, bw. qel.{ aanhangen, aankleven, deelen (het gevoelen), zich vereenigen (met de zienswgze); bijvallen, toestemmen.
Idhesle, v. (...en), aanklevingskracht; erkenning van een nieuwen staat van zaken; toetreding (tot eenè overeenkomst enz.).
Adhlteeren» bw. gel., gebruiken, toelaten, aanwenden ; geven, verleenen, toe-, bijvoegen.
Adhorteeren, bw. gel., aan-, vermanen, waarschuwen.
A dl, van den dag der maand (op wisselbrieven); a ditto, van denzelfden dag
Adieu, Gode aanbevolen! vaarwel! God zij met u!
Adlpodre, v. gmv. retwas, lijkenvet.
Adfourneeren, bw. gel., verdagen, verschuiven, schorsen (cene vergadering enz.).
Adjudant; m. (-en), officier die de dienstbestellingen bezorgt, eerste officier van hel gevolg (eens konings enz.).
Adjunct, Adjunkt, m. (-en), helper, bijstander, toegevoegde ambtenaar, tweede in rang.
AdJunjieeren, bw. gel.,(ecnen adjunkt of helper) toevoegen.
Adjusteeiren, bw. gel., (iets) gelijk maken, in overeenstemming (met iets) brengen, vereffenen ; ijken (maten en gewichten).
AdJimteerbalanH, v. (-en), muntschaal, vereffeningsschaal.
Adjuto, v. gmv. hulp, ondersteuning.
AdmlnlstrMtle, v. (...ën), bestuur, beheer, waarneming, toezicht ; zorg voor de handhaving en naleving der bestaande wetten en verordeningen ; raad van —, va» maatschappijen, nijverheidsondernemingen enz.
Admlni«trateurf Administrator, m. (-en), bewindhebber, bestuurder, beheerder.
Administreeren, bw. gel., bebeeren, waarnemen; besturen (eene zaak voor eenen derde); toedienen (een geneesmiddel) ; doen ondergaan (eene aderlating).
Arimlmdc, v. (jmv. bewondering.
Admlreeren. bw gel , bewonderen.
AdmiHkibel, bn. aannemelijk, ontvaukelijk, aanneembaar.
Admissie, v. (...én), toelating, vergunning.
Admllteeren, bw. gel., toelaten, toegang verleenen.
Admodiëeren, bw. gel., leenen, uitlec-nen, verpachten.
Admonltie, v. (...ën), herinnering, waarschuwing.
Adopteeren, bw. gel. , aannemen (als kind); beamen (eene meenin^).
Adoptie, v. aanneming (als kind).
Adornbel, bn. (-er, -st), aanbiddenswaard.
Adoralcur, m. (-s), aanbidder.
Adoreeren, bw. gel., aanbidden, hartstochtelijk liefhebben.
Adouceeren bw. gel., (nat.) verroeten, verzachten, temperen ; afs'ijpen (strepen op diamanten); wegnemen van vreotr.de of broos makende deelen nit hel goud ; (schild.) verzachten, verdunnen van omtrekken.
Adret, bn. geschikt, handelbaar.
Adgpirimt, m. zie Aitplrant.
AdstrinKceren, bw. gel., (nat.) samentrekken ; d« middelen of adfltrin^enfia, samentrekkende artsenijen.
Adulnar, o. (nat.) soort van veldspaath.
Adulntie, v. (.. ën), vleierij, pluimstrijkerij.
Adveuaut, bn. hupsch. vriende:ijk, voorkomend.
Advenant, bijw. nanr —, naar evenredigheid.
Advent, m. grov. (r. k.) tij'1 vóór kersmis.
Adversaria, Advcrsariën, mv. aanteekeningen van verschillenden aard; boek daartoe bestemd.
Adveraarlns, m. tegenstaniler ; tegenpartij.
Advertentie, v. (...ön), aankondiging, bekendmaking (in een dagblad).
Advert«gt;eren, bw. gel., bekend maken, berichten, kennis geven (door dagbladen).
Advlmt, Advys, o. (...zen), bericht, mededeeling, raadgeving, raad ; meenini, gevoelen (schriftelijk »( mondeling medetjed^eld).
Ad vlosbark, r. (-en), schip
Advlfsbrlef, m. (...ven), (kooph.) kennisgeving van het trekken eens wisselnriefs.
AdvlesJagt (B. Adviesjacht), o. (-en), schip.
Atiivlueeren. bw. gel., bericht-, raad geven.
Advoceeren, bw. gel., tot zich roepen, in rechten dienen.
Advokaat, m. (...katen). rechtsge'.eerde, pleitbezorger, verdediger voor het narecht.
Aellpile* v. (-n), windkogel, dampkogel.
Aenlgncatlsch bn. raadselachtig, duister.
Aeolodlkon, o. muziekinstrumont.
AeoluNharp, v. (-en), windharp (zeker muziekiBStramon»).
Aequaal, bn. gelijk, evenredig.
Acquatle, v. vergelijking ; aequatle-uurwerk, werktuig ter bepaling van den waren en middelbaren zonnetijd.
Aequator, m. gmv. evennachtslijn, evenaar, linie.
Aequatore(i)aal—AfFecteeren. 7
Aeqaator«(i)aal, o. astronomisch werktuii|.
y%equa(oriaaUtroom, m. gedeelte van den grooton zeestroom, dat tusschon Afrika cn Amerika dwars over den Atlantisclien Oceaan heenloopt
Aef|uator«huogt*, v. verheffing van den aequator boven den horizon.
Aequlnocliiim, o. gmv. dag- en nacht-evening.
Aequinoctianlkoltiur, v. (sterr.) zekere cirkel
A«quinfgt;ctlatalpuntenf o. mv. nachteveningspuiitcn
AcquinocrlaalreKen, m. refjen in de verzengde luchi-streek tusschen de lente- eu herfst-nachievening
Aequinocfianlstormen, m. mv. stomen gedurende of kort na den tijd dor dag- en nacht-eveningen.
Aequivalpnt', o. vergoeding vau gelijke waarde, schadeloosstelling ; middel tot dekking eener afgeschafte belasting ; andere belasting daartoe dienende.
Aera, v. tijdrekening,quot;jaartelling.
Aerarium, o. schat, schatkamer.
Aerodynmnlk a, v. leer van de drukking der lucht.
Aerlt;«i(rHtgt;lil*f *• flmv. luchtbeschrijving.
Aeroleplyoter. m. (-s), luchtverdunner, luchtpomp.
Avrolithen, v. mv. lucht-, meteooiifeenen.
Aerologle, v. gaiv. leer van de lucht.
Aeroraantle, v. gmv. luchtwaarzegkunsl.
Aerometeorcn, o. mv. zekere luchtverschijnselen.
A«rompfer, m. (-s), luchtmeter (toestel).
Aeromvtrle, v. gmv. luchtmeelkunst.
Aeronaut, m. (-en), luchtreiziger.
Aeronautika, v. gmv. luchtscheepvaartkande.
Acrostaat. m. (...aten), luchtschip, Inchtbol.
Aerostatiek, Aerostatlka, v. gmv. leer van het evenwicht van den Inchtbol.
Acticiilaap, m. (fig ) geneesheer, geneeskunstoefonaar.
Aestheliek, v. gmv. schoonheidsleer, leer van het gevoel cn den smaak.
AegthefiNch, bn. smaakvol, schoon, verheven, vol gevoel.
Aether, m.vgmv. bovenlucht; (in de oudheid) door de goden ingeademde hemellucht ; fijne , sterk riekende en sterk smakende-, doorzichtige vloeistof.
Aethrrisch, bn. (fig ) hemel'ch.
Aetrioscoop, rn. werktuig ter waarneming van den graad van zuiverheid der dam|ikrinyswolken.
Apfhyl, o. radikaal van den aelher.
AfTnliiiKoit, v. gmv. minzaamheid, innemendheid
AfTalre, v. (-s), zaak, a»ngelegenheid ; gevecht, rechtsgeding ; beroep, bestaanmiddel.
Afleef, o gmv. gemoedsaandoening,hartstocht, vuur.warmte.
AfTectatie, v.quot; gmv. gemaaktheid, schijngevoeligheid, gekunstelde gedragingen.
Affeeteeren, dw. gel., voorgeven, den schijn aannemen ; zich gemaakt of gekunsteld gedragen ; deze aelrten te — op, je vinden uit (eon aangewezen post der begrootiny).
Affectie, v. fjmv. genegenheid, gunst, welwilleudheid, liefde.
Affiectucua, bn. toegenegen, weiwillend.
AfTcctuoae, bijw. (muz.) teeder, gevoelig. (programma.
Affiche, v. (-s), aangeplakt bericht; (toon.) rol verdeeling,
AfUcbeercn, bw. gei., aanplakken, aanslaan; (fig ) uit-hangen; te koop loopen met; zijne Nchande.
Affiliatie, t. gmy. vereeniging, gemeenschap, terbroedc-rinq; aanneming (als kind, als iid eener orde).
AfHIir-eren, bw. gel., verfijnen, fijn maken, louteren, zuiveren; zilver van daarmede gelegeerd koper scheiden.
Affinerle, v. (...ën), draadtrekkerü ; metaalioutering.
Affiniteit. 7. gmv. verwantschap, zwagerschap.
AfflritiHtle, v. (...Sn), bevestiging, bekrachtiging, beaming.
Afflrmeeren, bw. pel., bevestigen, bokrachtigen, beamen.
AfHlctle, ▼. droefenis, hartzeer, lijden.
Affreus, bn.enbw. verschrikkelijk, ijsclfjt, akelig,ongehoord.
Affront, o. (-en), beleédiging, boon.
AflTronteeren, bw. gei , iem. stout onder de oogen treden, trotseeren; bonen, beleedigen.
Agarceren, bw. gei., tergen, aanhitsen ; opwekken ; verliefd maken.
Agamatollefb, o. beeldsteen, soort van speksteen.
Agape, v. (.. ën), liefdemaal (bij de eerste christenen)
Agenda, v. (-as), (kerk.) formulier-, ceremoniënboek; aan-tekkenbockje, zakboekje; lijst van hetgeen te verrichten is in etne vergadering, punten van beschrijving.
Agens, o. (scbeik.) iets dat zelfstandig werking voortbrengt; agentia, werkende Jiiddelcn.
Agent, m. (-en), zaakwaarnemer, gevolmachtigde, vertegenwoordiger ; — van politie, politiedienaar.
Agentuur, v. (...uren), betrekking-, kantoor van den agent.
Ageeren, ow. gel., handelen, verrichten ; in rechten (tegen iemand) optreden ; (tooneel) esne roi vervullen.
Aggiustamente, bijw. (muz.) stipt, zeer nauwkeurig.
Agglomcreeren , bw. gel., zich ophoopen; grooter worden; dichter Lij elkander bouwen (woningen).
Aggravatie, v. (.. .ën), verzwaring (van eene straf).
Aggreëeren, bw. ow. gel., gunstig aan- of opnemen; believen : aangenaam zijn; een genggreëerde, iemand die zonder diploma toegelaten is (b v. als prokureur bij eene rechtbank).
Aggregaat, o. vereeniging of ophooping van niet scheikundig verbonden gelijk- of ongelijksoortige deelcn lot een geheel; aggregatie-toe^tand, (scbeik-). van den warmtegraad afhangende toestand eener stof.
Aggregeeren, bw. gel , toeroepen, byvoegen.
Agilltelt, v. gmv. vlugheid, behendigheid.
Agio, o. gmv., opgeleid ; de uederlandsclie munt doet —, is meer waard dan de vreemde; het bankgeld doet —, is Keer waard dan het kasgeld
Agiotage, v. gmv. effektcnhandel; speculatie op Je rijzing o( daling der cfTckten, beursspel, woekerhandel.
Agioteeren, bw. gel.,met opgeld wisselen; woekerhandel-, beursspel drijven.
Aglofear, m. (-s), geldwisselaar ; woekeraar met wisselE, aktiehanoelaar.
Agitatie, t. (.. .ën), gemoedsbeweging, onrust, gisting, spanning.
Agttnto, (tnuz.) onrustig, hevig, snel, gezind.
IgStator, m. (-s), volksmenner, opruier.
Aglteeren, bw. gel., aandoen, verontrusten, gisting-, spanning veroorzaken ; opruien, aanzetten, aansporen.
Agnafon, m. mv. naaste bloedverwanten van vaderszijrle (inz. bij voreten).
Agnitie, v. (. . .ën), erkenning (van eenen wissel).
Agnosceereui bw. gel , erkennen, toestemmen.
Agonie, v. gmv. zieltoging, doodstrijd; (lig.) dicht ophanden vervaldag van oenen wissel.
Agrarische wetten, v. mv. (rom. goich.) akkerwetten.
Agremeut, o. (-en), bevalligheid ; 'sieraad op kleeding-stukken, boordsel.
Agricultuur, v. gmv. landbouw, akkerbouw.
Agrlcuituurchemle, *. gmv. scheikunde op den landbouw toegepast.
Agrlnomle, v. gmv. leverkruid.
Agronoom. Agronomist, m. (-en), wetenschappelijk gevormd landbouwer, landhuishoudkundige.
Agronometrle, v. gemv. toepassing van de theorie tot hot berekenen der waarde van landerijen.
Agronomie, v. gmv. leer van de kennis der gronden.
Agroupeercn, bw. gel., vele beelden enz. opeenhoopen.
Agurkje. (B. Agurken), o. (-s), kleine komkommer.
Ahorn« Ahornboom, m. (-en), mastboom, plataanboom.
Ahornsuiker, v. gmv. noord-amerikaansche suiker.
Aide, m. hulp, bijstand ; helper, handlanger; (hulp-chirurgijn in een hospitaal).
Air, o. gelaatsvoorkotnen, uiterlgke houding; xlch —■ geven. zich grootsch aanstellen ; zie Aria.
Alse, hij is niet op zyn —, hij is niet op zijn gemak, hij voelt zich niet behagelijk. - niet gelukkig ; op zUii - *Un, zijne schaapjes op het drooge hebben.
A Jour, doorschijnend, doorzichtig, opengewerkt ; tot den loopenden dag geboekt (bij boekhouders).
AJourneeren, bw. gel., uitstellen, verdragen, aanhouden tot... .
AJoiiruenient, o gmv. uitstel.
Akaricmle, v. (. . .ën), hoogeschool ; genootschap of van staatswege ingesteld lichaam ter beoeSening vaa kunsten en wetenschappen; teeken-, schilderschool.
Akadctuisch. ba. een —e graad, ecne bevordering (of diploma) door examen aan eene hoogeschooi \erkregon.
Akadeiuist, m. f-en), lid eener akademie.
Akant, m. zekere plant, - boom.
Akkoord, o gmv. overeenkomst, afspiaak.
Akkoord» bijw. het la —, het is juist, het komt uit.
Akkordceren* bw. ow. gel., toestaan, vergunnen; OTer-eenkomon ; een akkoord maken (met zijne schaldeischers).
Akollet, m (-en), omiergcestelijke, altaardienaar; (fig) volgeling, aanhanger.
Akoniet, e. woliswortel (vergiftige plant).
Akte, Acte, v. (-n), verklaring, wettig bewijsschrift; notarlëele — ; — van bettchuUliglng; — vhd ontslag : — van geboorte : — van bekendheid : doop— ; — van oveilUden ; — van protent; — van InstrHktie ; oorvpronkelUke — ; eene — pnsseeren of veriUden, door eenen notaris laten opmaken; onderhaad^clie —; de akten, processtukken.
Aktle, Actie, v. (. . .ën), aanklacht, rechtsvervolging, rechtsvordering ; aar.deel (in eene onderneming of maatschappij) ; gevecht, ontmoeting met den vijand ; eene — met lom. hebben, roet iem. in twist iijn ; de ak-tlën rUzeit of dalen, worden meer of minder waard; (fig.) de aktiën xU» hU hem gedaald : hij is gedweeër geworden ; (ook) zijne verwachting is verminderd.
Acfionari*, m. (-sen), aandeelhouder.
Acllonneeren, bw. gel., (iem ) in rechten vervolgen.
Aktlnlëa, m. mv. (nat. hin.) veelvoeten
AktlnoboliHiuus, o. gmv. uitstraling, het stralen werpen.
Aktlnographle, v. gmv. beschrijving van de leer dor lichtstralen.
Aktinometer, m. (-s), werktuig om de wetten dor nachtelijke uitstialing of de intensiteit der zonno^tralen te bepalen
AUuwtiek, v. gmv. leer van het geluid, gehoorleer.
Al : al corsoquot;, raar den wisselkoers ; al m*»rco, naar het muntgewicht (de eigenlijke metaalwaarde) der munten; al numero, naar het getal; al pari, van gelijke waarde, 100 voor 100 ; al peao, naar het gewicht ; al pezxo, stukswijze, bij hot stuk.
Albe, v. ( n), (r. k.) miskleed.
Alblnoü, m. mv. willingen, kakkerlakken, witte negers.
Albion, o. gmv oude naam van Engeland.
Album, o. (-s), staalboek, vriendenrol
Albuminc. o. (nat ) fiwitstof
Alcalde, Alcade, m. (-n), dorpsschout in Spanje.
Alcall, o. (scheik.) loogzout.
Alcalltelt, t. gmv. eigenschap dat eene stof alcallsche reactie uitoefent.
Alcall«ntle, v. gmv loogzouthereiding.
Alcalfsclt. bn. loog zoutachtig, -aardig loogzout bevattende.
Alcnloïdeu, o. iiiv. (nat) organische grondstoffen (in planu-n).
Alcamtxz's, v. mv. (nat.) koelvaten.
Alchlntle, Alch«niie, v. gmv. goudmakeiij, het zoeken
n^ar den stei-u der wijzci-, de voorgewende kunst om i-el
behulp van zekere geheimxmnige chemische werkzaamheden, niet-edele nefalen (h. ▼. lood) in edele (b. v. zilver) te kunnen doen overgaan, of ora een levens-elixer te bereiden.
Alcblnilst, m. (-en), goudmaker.
Alcohol, m. gmv. beste hoogst gezuiverde wijngeest.
Alcoholomefer, m. (-s), soort van vochtweqef.
Aldchyrt, o. alcohol waaraan waterstof onttrokken is.
Alderman, m. (...men), oudste lid van een gemeentebestuur in Engeland.
Ale, v. gmv. engelsch bier.
Alemblci», m. distilleerhelm.
Alert. bn. vlug, behendig, levendig, handig.
Aleurometer, rn. (-s), meelmeter
Alexander, orde van St. Alexander IVewiki,
russische ridderorde.
Algarnde, v. (-n), beïeediging, hoon; oploop.
Algebra, v. gmv. stelk.; (fiq.) dat Is — voor niU, hiervan versta ifc volstrekt niets.
llgebraÏBcb, bn —e roriuule.
Ali(iiazll, m. (-s), gerechtsdienUar in Spanje.
Albldade, v. (nat.) vizier-liniaal.
Alias, bw. anders, ook nog genaamd, bekend onder den naam van
Allhl, elders; (recht) zUn — bewijzen, het bewijs leveren dat iem. van eene misdaad beschuldigd, op het oogenbiik dat zij gepleegd werd, zich op eene andere plaats bevond dan die waar het feit geschiedde.
Allënaba}, bn. vervreemdbaar, verkoopbaar.
Aliënatle, v. (...ën, vervreemding, verkoop, verpanding; afstand van grondgebied of van rechten ; verstandsverbijstering.
Allënèeren. bw. gel., vervreemden, overdrijven ; bU l» meallêneerd, hij is krankzinnig.
Alignor«n, bw gel., volgens eene rechte lyn afmeten.
Ali«uement, o. gmv., richtingslijn.
Alinea, v. (-as), nieuwe regel; lid van een wetsartikel.
Alizarine, gmv. kleurstof in den meckrapwortcl.
Allzarlne-inkt, m. inkt, uit deze kleur bereid.
Alkali, o. zie /tleali.
Alla^let, o. zeldzame groere delfstof.
Allantotoxfiim, o. worstvergif.
Allegatle, v. (...ën), aanhaling (van oenen schrijver), aanvoering (van een feit).
Allegretto, kijw. (muz.) een weinig levendig, - vroolijk.
Allegro, bw. (muz.) vlug, haastig, vroolijk.'
Alliage, v. gmv. legering, mefaalmengsèl, onzuiver in het fijn ; toevoegsel.
Alliantie, v. (...èn), vereeniging, verbond, bondgenootschap; vermaagschapping (door huwelijk).
Alliceeren, bw. gel., tot zich lokken.
Allieeren» bw. gel-, verbinden.
Alligatle,' v. samenstelling, vermenging met metalen ; legering.
Allïfeeren, bw. gel., vermengen, samenstellen.
Allocutie, v.(...c:n), aanspraak, toespraak (van den paus enz.).
Allodlnal, bn. erlvrij, onleenroerig.
Allodluui, o. of alludlnal goed, eigen -, vrij en vervreemdbaar erfgoed.
Allol, Allooi, Alool, o. de hoeveelheid van minder metaal dit met een beter gemengd is.
Allonge, v. (-s), verlengstuk; — parulk.
Allongeeren, bw, gel., verlengen, uilrekken.
Alions, tw. komaan ! laat ons gaan ! voorwaarts ! vooruit 1
Allopathie, v. gmv. geneeswijze, waarbij men middelen toepas», die eene aan de kwaal tegenovergestelde werking voortbrengen.
Allopatrla, mv. bijraken, vreemdsoortige bezigheden.
Allotrople, v. gmv. de eigenschap, dat eene en dezelfde enkelvoudige stol in verschillende toestande» kan optreden.
Airóttava, bw. (muz.) oktaafsgewijze, acht toonen hooger.
Allouabel, bn. geldig, toe te staan, in te willigen.
Alloueeren, bw. gel , billyken, toestaan, inwilligen.
Alludceren, bw. gel., toespelen, schertsen, spotten, bijtende zinspeiingen maken.
Allumeeren, bw. gel., aan-, op-, ontsteken, doen ontbranden.
Airuulsoao, bw. (muz ) eens-, gelijkluidend.
AUur*, v. gang, bouding.
Allasln, v. (...en), toe-, zinspeling.
Ailuvlanl, bn aan-, opgespeeld.
Alluvle. v. Alluvlnui, o. aanspoeling, aanslibbing ; aangespoelde grond ; allnvle-recht, recht der oeverbewoners om zich het aangeslibde land toe to eigenen.
Alma mater, eerwaarde moeder (eernaam voor de universiteiten).
Alter ego, m. (bet. ander Ik), plaatsvervanger, gevolmachtigde (in den ruimsten zin des woords).
Alterabei, bn. veranderbaar, aan bederf onderhevig.
Altereeren, bw. o-v. gel, veranderen, verslimmeren, erger maken ; verminken, snoeien (muntstukken) ; verschrikken, ontroeren, ontstellen.
Alternatie, v. (...ön), afwisseling, verandering, beurtwisseling.
Alternatief, o.gmv. gedwongen keuze lusschen twee moeie-lijke omstandigheden. —, bn. beurtelings, afwisselend.
Alternailvenocnte, bw. (muz) bij afwisseling.
Alterneeren, bw. gel., afwisselen, veranderen, bij beurten beurtelings waarnemen of verrichten.
Alterum tantum, bet dubbele, eens zoo veel.
Altlmetrle, v. gmv. hoogte-meetkunde.
Aludels, o. mv. (scheik.) aarden retorten waarin het kwikzilver wordt overgehaald.
itlnmlan, o. gmv. aluinaarde.
Alnmlnlunit o. dmv. metaal der klei- of aluiraardo.
Alvarla, mv. (in Portugal) de koninklijke besluiten, die slechts één jaar kracht hebben en door een der minister* mcde-onderteekend moeten lijn.
Am, v. (-men), min, zoogmoRtier.
Aniablle, (muz.) liefelijk, teeder.
A malgHina, o. gmy. mengsel van metaal met kwik.
Amalgaiuade, v. gmv. scheiding van zilver uit de ertsen die geen lood bevatten.
Anial^anieeren* bw. gel., met kwikzilver vermengen, - verbinden.
AmanueoMlB, m. (-sen), Itlerk, kommies, schrijver.
Amasseercn, bw. gal., ïerzamelen, samen-, bijeenbrengen, opgaren.
Amafcur, m. (-s), liefhebber, beminnaar, kunstvriend.
Amnzone. v. (-en), slrijdharc vrouw, heldin ; (fig.) vrouwen rijkleed; vrouw te paard
Ambasgade, v. (-s), gezantschap, zending.
Ambassadeur, ia. (-s), gezant, afgezant, vertegenwoordiger van eenen souverein bij het hof eens anderen.
Ambn, v. twee naast elkander uitgetrokken nommers van de vijf (in de loterij, in het lotto- of kienspel).
Ambtëercu, bw. gel., dingen, staan (naar eencn poot), verlangen.
Ambitie, v. gmv. eergevoel, eerzucht, eergierigheid; lust, leerlust.
Ambitieus, bn. (.. zer, ...st), eerzuchtig, eerlievead.
Ambraïne, o. ambervet.
Ambulance, v. (-s), (bij het leger) ziekenwagen, veldhospitaal.
Ambulant, bn. heen en weer loopend, rondtrekkend.
Ambuleeren, ow. gel., heen en woer gaan.
Amrlloreeren, bw. gel., verbeteren.
Amende, v. (-s), geldboete; — honorable doen,
openbare schuldbelijdenis afleggen.
Amendement, o. (-en), verbetering ; wijziging, voorstel lot wijziging (van eene wet, een reglemeni enz.); Bub—, araendement op een amendement.
Amendeeren, bw. gel., wijzigen, verbeteren; door amendementen wijzigen.
Ameneereii, bw. gel., aanbrengen, aanvoeren, te weeg brengen.
Amentumt o. blcemkatjc (zekere bloeiwijze).
A meta, ter helle ; conto a inrta, gemeenschappelijke -, halve rekening.
Ameublement, o. gmv. huisraad.
Ameubleeren, bw. gel., met huisraad voorzien, stoffee-ren ; (recht.) roorend maken (goederen).
Ami, m. vriend.
Amle, v. vriendin.
Amicaal, Amlcabel, bn. vriendschappelijk.
Ainlce« waarde vriend ! (bii den aanhef van eenen brief).
/imlclsiime, beste vriend !
Ammonia, v. kiearlooze gasTornr.ige verbinding van waterstof net stikstof.
Ammoniak, o. vloeibare ammonia.
Ammoniagotn, v. Ammonlnzout.o. vluchtig loogzout.
Ammonium, o. verbinding van stikstof met waterstof.
AmiminlUe, v. qmv. voorwerpen noodig tot bet voeren van oorlog.
Amnistic, ook Aiunestle, v. qmv. kwijtschelding van straf, vergiffenis voor politieke misdrijven.
Amnistleeren, bw. gel., vergiffenis schenken ; een ge-araniftllëerde, iem. die van de amnestie heeft gebruik gemaakt.
Amor. m. gmv. (fig.) liefde, liefdegod.
Amorose/bijw. (muz ) teeder.
Amorph, bn. (nat.) vormeloos.
AmorpblMinuM, o qmv. het mifscn van een regelrcatiqen vorm, struktuurloosheid.
AmortiRBtle, v. (-en), schulddelging (door aflossing) ; on-geldigverklaring.
Amnrlisecrcn, bw. gel, jchulddelgen. onqeldig verklaren.
Amouretten, v. mv.'minnarijen, kortstondige Jiefdehandel; amourA maken, vrijen, het hof maken.
Amotte, v. gmv. afbraak ; lt;ot — verkoopen, verkoo-pen (eea gobouw enz ) om het te laten afbreken.
Amoveeren, bw. gel., ontzetten (van eenen post) ; sloepen, slechten.
AmotlbcS, bn. afzetbaar.
Amovlblliteit, v. gmv. afzetbaarheid.
Ampel, Ample, bn. en bijw. breedvoerig, wijdloopig, in bijzonderheden (vertellen).
Ampiilbic. o. lt;...cn), tweeslachtig dier ('evende in het water en op het land)
Ampblgmirlt*. o. hoogdravend gezwets.
Ampblon, m. ffig.) uitstekend toonkunstenaar.
Amptiitbeater. o. (-s). (bij de ouden) de schouwburg ; (thans» halfronde schouwplaats (tegenover het tooneel)
/%mphltlieatraHi,bn rondgebouwd metoploependebanken.
Amphitrlon, m. (-en), (fig.) milde gastheer; hoorndrager.
Ampllatle. v. (. .ën), uitbreiding, annvullinq (van een wetsartikel enz ) ; dupJikaat (eener nekeninq, akte enz.).
Amptlëeren, bw. gel., uitbreiden, aanvullen.
Ampllliratle, v. (...Sn), uiteenzetting, ontwikkeling, vergrooting
AiupliBsltnus, liooqaaniienlijic (titel eens aartspriesters; oik eeretitel aan universiteiten).
/%mp!l(udo, v. (sterr ) morgen-, avondwijdte.
Amputatie, v. (...ën). het afzetten van een lichaamsdeel.
Amputeereu, bw. gel, een li haanssdeel afzetten.
Amulet, o (-ten), talisman, voorbehoedmiddel (tegen ziekten en gevaren).
Amusant, bn. (-er, -si), vermakelijk, ODderhondenc}.
Amusement, o. (-en), vermaak; uitspanning, verlustiging.
Amuserren, bijw. gel., zich —, v»w. (zich) verreaken.
Amygdalen, v. mv. keelkliercn, (zoogenaaaid) amandelen.
Aniy§d«lln*gt;, v. gmv. (scheik ) kleurlooze, kristalliseer-bare zoer bittere stof (uit bittere amandelen te trekken).
Anabnptlst. m. ( en), wederdooper.
Aunchroulsmuii, m. fout in de tijdrekening bij de vermelding van historische feilen.
Anitgraui, m. (-men), letterkeer, wisselwoord.
Analecten, mv. bloemlezing, uittreksels van het gelezene.
Analogie, v. gmv. overeenkomst, overeenstemming, gelijk-vormigheid.
Analoog', bn. overeenkomstig, overeenstemmend, gelijkvormig.
Aaalyfee, Analysis, v. ontleding, ontbinding, oplossing, uiteenzetting.
Analyserrèu, bw, gel., ontleden, ontbinden, oplossen, uiteenzetten.
Analyseur, m. bovenste of voorste gedeelte van eenen polarisatietoestel,- tniddonslof waardoor het witte zonnelicht in gekleurd licht wordt ontbonden.
Analytisch, bn. oplossend, ontbindend.
Anamorphose, v. (-n), gedaanteverandering, schijnbeeld.
Ananat». v. (-sen) peruviaansche vrucht.
Anarchie, v. gmv regeeringloosheid, wettelooze toestand.
Anarchist, ra. ( en), bevorderaar der regeeringlcosheid.
Anathema, v. (-fa), banvloek (in de r. k. kerk), kerkban.
AnHtL'ciuntisecrenv bw. jjei., in den ban doen, den banvloek uitspreken (over).
Anatocismus, o. interest-woeker, de ergerlykste woeker-
Anatomle, v. gmv. ontleedkunde. (rente.
Anatomisch, bn. ontleedkundig.
Anatomtseeren, bw. gel. , ontleden (het menschelijk lichaam enz ). .
Anatomist, m. (-en), ontleedkundige.
Anclcnnetelt. v. gmv. ouderdom van rang , voorrang naar dienslouderdom.
Ancora, Ancotlanfc, Ancodantlno, bijw. (muz.) nog eens; da capo; niet te schielijk, gematigd ; eeuigszius gematigd.
Ancien régime, het oude stelsel (bet. de staatsvorm die door eene omwenteling of hervorming vernietigd is).
Anecdote, v. (-n), kort verhaal, kleine geschiedenis ; historische trek.
Anelcctrlsch, bn. niet vatbaar voor de electriciteit.
Anemochord, o. (-en), wind-snaarspoeifuig.
Anemo«(raphle, v. gmv. windbeschrijving.
Anemometer, m. (-s), windmeter
Anemome.tograaf, m. (...afen), werktuig dat de verandering van den wind van zelf aanteekant.
Anemoskoop, rn. (...open), windvaan.
Aaerle, t. (...ën) ezelachtigheid, ezelstreek, grove domheid.
Aug, bn. zie Eng.
Angelick, bn. engelachtig, hemelsch, allerbekoorlijkst.
anglaine, t. (-s), ongelsche dans ; engelsche juffer.
Angllclsiur, ui. (-n), engelsche vorm eener uitdrukking.
Anglicotnanle, Anglomanie, v. gmv. zucht naar voorliefde tot al wat ^ngeisch is of in Engeland bestaat.
AnglikP.anscli, bn. d« —e kerk, de engelsche bisschoppelijke kerk.
Angliseeren, bw. gel., (een paard) kortstaarten op de engelsche wijze.
Anbydrlet, o. gmv. watervrije, zwavelzure kalkaarde of gips.
Anhydriscb, m. (jcheik.) watervrij.
Anlinallscb, bn. dierlijk.
Anlinallc, v. gmv. bezieling.
Anlraceren, bw. gel., bnpalen, opwekken, aanmoedigen.
AnlmosKcil, v. gmv. vijandelijkheid, verbittering.
Amnalen, v. mv. jaarboeken, geschiedboek.
Annnten, o. mv. jaargelden; bedrag van het aan de pauselijke schatkist \erschuldigde aandeel der inkomsten van een geestelijk ambt in de eerste jaren ; (r. k.) jaarmissen.
Annecteerèn, Annexeoren, bw. gel , aanhangen, verbinden ; inlijven
Annibila(or« (Flre-), m. (-:•), toestel waarmede men in korten tijd eenc groote hoeveelheid de verbranding belettende gassen kan omwikkelen.
Anntle'eren, bw. gel , vernietigen, te niet doen.
Anulversalre, m.quot; (-s), verjaardag, jaardag.
Annivenmrlën, m. mv. jaariijksche plechtigheden.
Annonce, bericht, aankondiging, bekendmaking, advertentie.
Annonceercn, bw. gel., berichten, bekend maken, aan-
Annotceren, bw. gel., op-, aanteekenen. (kondigen.
Annneel, bn. jaarlij kscn.
Annuïteiten, v. mv. jaarlijksche aflossingen eener schuld door rentebetaling ; bewijzen daarvarf.
Annuinta, mv. ringwormen.
Annulleeren, bw. gel , vernietigen, te niet doen.
Annunclatlc, v. aankondiging, Maria-boodschap (kerkelijk feeft bij de r. k ).
Annnnzlada, orde der —, eer.e sardinischc ridderorde.
Annn» gratlae, het dienstjaar, dat, na het overlijden eens predikants, ten voordeele van de weduwe door de ringbroeders wordt waargenomen
Anomalie, v. (...ën), onregelmatigheid , uitzondering, afwijking van den regel.
Anoniem, Anonym, bn. naamloos, ongenoemd.
Anonymlieit, v. gmv. naamverzwijging ; naamloosheid.
Aiionymutt, m. (een) ongenoemde.
Ano|tllt;»thertum, een geslacht van fossiele roofdieren.
Anorganlacb, bn. onbewerktuigd ; onbezield.
Anormaal, Abnormaal, bn. onregelmatig, aiwijkende van den regel.
Anorthoskoop, zeker werktuig, waarin op ecnc draaiende schijf geteekende verwrongene figuren zich regelmatig vertoonen.
Antagonist, m. (-en), tegeHstander, tegenwcrker, vijand tegenpartij.
Antarctisch, bn. nabij de zuidpool gelegen.
Antecf-dent, o. (-en), vroeger gebeurde zaak, voorafgaand geval van pelgLen aard; zUne —en, zijn verloopen le»eu, iyne handelinqen van vroeger.
Antccedcerrn, ow. gel., voorafgaan, den voorrang hebben.
Antftcessor. m. (-en), voorganger.
Antedafeercn, ook Antldatceren, bw. gel., op vroegere dagteekening stellen
Antedllnviaul, Antedllnvlaausch, bn. ^óór den zondvloed, ouder dan de zondvloed.
Antedlluvlanen , m. mv. schepsels die vóór den zondvloed geleefd hebben.
Anth»ra, v. (kruidk.) helmknop.
Anthologie, v. (.. ën), bloemlezing uit de werken van schrijvers en dichters.
Anthraclet, o. gmv. zeker steenkoolsoort
Anfhracometer , m. (-s), toestel om door middel van kalkwater het gehalte aan koolzuur van de lucht to bepalen.
Anthropologic, v. menschkunde, natuurleer van den raenlt;ch.
Anthropomorphon, m. mv. (soort van) apen.
Anthrupophaag, m. ( ..agen), menscheueter.
Anti, tegen.
Antichambre, v. (-s), voorvertrek, zijkamer ; iem. Eaten antirhainhreeren, lang laten wachten alvorens men tot iem. komt die zich heelt aangemeld.
Antlchloor, v. zwaveligzure soda.
Antichrist, m. (-en), bestrijder van het christendom.
Anticipatie, v. qmv. Igt;IJ — betelen, \ooruil betalen : anticipatie-billetten , geldswaardig pipier, dat door cqo gemeentebestuur enz. bij scliaarschte van gald uitgegeven cn bij voldoening van plaatselijke belasting aangenomen wordt.
Antlcipeeren, bw. gel., vóór het vervallen van een bepaalden termijn iets ten uitvoer brengen, vooruit doen.
Antlconstifutittneel, bn. en bw. strijdig met de grondwet. - met de staatsregeling
Antldateeren, = Antedateeren.
Antidotum, o. tegengif, middel tegen vergiftiging.
Antiek, bn. (-er, -st), oud, uit de oudheid, ouderwetsch ; de antieken, de kunststukken -, modellen der oudheid.
AntUraaf, m. (. afen), tegenschrijver.
Antikritiek, v. gmv. tegenbeoordaeling. .
Antilogie. v. gmv. tegenredeneering; zaak van tweeërlei beteekénis.
Antilopen, mv. (soort van) herkauwende zoogdieren.
Antimonium, o gmv. spiesglans (metaal), spiesglas.
9
ABllnationaal, ba. (...aler, -st), slrijdig met de beJangen
of met den geest des volks.
Antlnoaiie, v. gmv. onderlinge strijdigheid *an twee wetten.
Antipathie, y. natuarlijke afkeer, weerzin. Antlpbloglstlek, v. qmv. antipbloglstlache schcl-
aunde, de leer van Lavoisier.
Antlphonla, v. wisselgezang.
AntlpbrasU, v. tegenspraak.
Antipoden, m. mv. (aardr.) tegenvoeters ; (fig.) weder-strevers.
Antiquarlus, m. oudheidkenner, handelaar in oudheden of oude boekon.
Antlqnitelt, v. oudheid. —en, mv. oudheden.voorwerpen-,
gebruiken enz. uit de oudheid Antlrepubltkelnseh, bn. en bijw. tegen de republiek. Antlrevolullonnalr, bn. en bijw. tegen de omwenteling; de —en, «oorstanders van een streng godsdienstbeijinscl in de staatsaangelegenheden.
AntlroyallBtlucb', bn. en bw. tegen het koningschap. Antlscll, mv. (aardr.) tegenschaduwiaen.
AntUepÜcn, mv. bederfwerende middelen.
Antoecll, mv. (aandr.) tegenwoners.
Aorta, v. (ontl ) groote slagader.
ApalNceren. bw. gel., stillen, bevredigen, doen bedaren. Apanage, v. (-s), toelage uit de staatskas aan leden van
het vorstelijk geslacht.
A part, bijw ter zgde, alleen, afzonderlijk; een apartje,
een afzonderlijke toast.
Apatlet, o. zekere delfstof.
Apatble, v. gmv. gevoelloosheid, ontspanning.
Ap- en dependentiën, mv. al wat er toe behoort, al
wat er aan (of mede) verbonden is.
Apborlunteu , v. mv. korte , schijnbaar niet samenhangende, spreuken, stellingen, voorschriften of regels. Aplanatlicbe leng, v. (-en), zeker werktuig dergezicht-kundigen.
Aplanearen, bw. gel., gelijk of vlak maken.
A plomb, o. (gmv.) loodrechte stand ; (fig.) vastheid (van
karakter); overwicht, overwegende invloed.
Apocalypsls, v. gmv. openbaring, de openbaring van Johannes.
Apocrief, ApocrSpb, bn. verdicht, twijfelachtig (wat de echtheid betreft); de apnerypben of apocriefe boeken, bijbelschriften niet door de openbaring verkregen en door de Kerk niet erkend.
Apodlctlicb, bn. bewijzend, on wederleg baar, klaar en
voldingend, afdoend.
Apogaenm, o. gmv. verste afstand der maan van de aarde;
hoogste stand, (ook fig.).
A point, van pas.
Apostaat, m. (...aten), afvallige, geloofsverzaker.
Aposteriori-Apprehendeeren. 19
\ poaterlorl , van achteren ; (fig.) na opgedane onder-nnding.
Apostil, Apostlle, v. (-n), kantteekening, naschrift
Apostllleeren. bw. gel., kantteekeningen maken.
Apostrophe,?, (-n), afkappingsteeken, weglatingsteeken (').
Apothecla, v. mv. (kruidk.) kiembuisjes.
Apothema, v. (scheik.) bezinksel bij het bereiden van planten-extracten ; (wisk.) zekere Joodlyn.
Apotheose, v. gmv. vergoding, verheerlijking.
Apparaat, o. gmv. toestel, toerusting.
Apparent, bn. en bw. oogenschijnlgk, duidelijk, blijkbaa r, waarschijnlijk.
Appareiitlc, v. gmv. uiterlijk voorkomen ; waarschijn-lijkbeid.
Appartement, o. (-en), vertrek, kamer, woonvertrek; dc —en, woning uit eenige kamers gelijkvloers bestaande.
Appèl, o. (mil) oproeping, verzamcJsein; — blazen, — «laan.
Appèl, (recht.) booger beroep; In — komen.
Appèl, vernieuwde inzet (bij het spel).
Appellabel, bn. bevoegd om zich op eone boogere rechtbank te beroepen.
Appellant, m. (-en), die in hooger beroep komt.
Appellatie, v. (...en), beroep op eene boogere rechtbank.
Appelleeren , ow. gel., zich op ecne hoogcre rechtbank beroepen ; op nieuw inzetten (bij het spel).
Appendix, m. (...ices), aanhangsel, toevoegsel.
Appertlnentlën, mv. btjbeboorende zaken, toeuehooren.
Appetijt, Appetlvt, m. gmv. eetlust, honger, trek.
Appetiftsant, bn. lustopwekkend, verlokkend.
Applnndlstiement, o. (-en), toejuiching, handgeklap tot goedkeuring.
Applaudittseeren, bw. gel., toejuichen, in de handen klappen.
Appllcabel, Appllcatlef, bn. toepasselijk, van toepassing.
Applicatie, v. gmv. toepassing; oppassendheid; toediening van uitwendige geneesmiddelen ; verband.
Appllcatuur, v. gmv. (muz ) vingerzetting bij het bespelen van een instrument.
Appllceeren, bw gel, toepassen ; toedienen.
Appom^atura, '• lt;muz.) voorslag , .
AppoAnt, o. gmv. pasmunt; (hand.) remise uit vele kleine wissels begt;taande.
Appointement, o. (-en), bezoldiging, rechtsbescheid.
Appolnteeren, bw. gel, bezoldiging; (de partijen) bescheiden
Apporteeren, bw. gel., aanbrengen, halen ; apport . zoek op (bevel aan honden).
Appreclt'eren, Appretiëeren , bw. gel., schatten, waardeeren.
Apprehendeeren, ow. bw. gel., vreezen, duchten ; vatten, aanhouden, in hechtenis nemen.
t.
Apprehensie, y. trees ; bekommering ; aanhouding ; gegt;
van^enneming.
Appreteeren, bw. ge!., toebereiden, gereed maken; glanzen (lakens).
Appretuar, v. gmv toebereiding ; glans (van sloffen).
Approbatie, v. (.. ën), goedkeuring ; vergunning ; met ke^kei'Jke —, (van de'uitgave eens werks).
Approbeerea, bw. gel., goedkeuren (met bandteekening).
Approrheereuv ow. gel., naderen.
Approcbes, v. rnv. (oorl.) naderingswerken, loopgraven.
Approfondeereo, bw. gel., doorgronden, uitvorscben ; veldiepen.
Approprlëer«*n, bw. gel., toeëigenen.
Approvliuicfeereu, b w. gel., vau levensmiddelen voorzien.
ApproximHtle, v. benadering ; approximatief, bij
raming, benaderend.
Appul. m. steun, ondersteuning (van een voorstel enz.).
Appulëeren. bw. gel., ondersteunen (een voorstei), aandringen ; drukken.
A prima vlstn. op het eerste gezicht.
A priori, van voren, vooraf.
A propos, van pas, Juist ter snede, gelegen; eer ik 't vergeet.
Aquaeducl, o. (-en), waterleiding.
Aquarel, v. lt;-len), tcekening met waterverf.
Aquarium , o. (...ia), glazon bekken waarin visscheu, schelpdieren, water en planten bewaard worden.
Aquarius, m. waterman (teeken van den dierenriem).
Aqua tluta, zektre wijze van teekeniugen ip koper over te brengen.
Aqua tofanc, zeker langhaam werkend sterk vergif.
Aqua vltae, afgetrokken en \erzaete brandewijn.
Arab^Nken, v. niv. bouwsieraden; lofwerk (aan meubelen, gereedschappen enz ) •
Arablue, v. zekere gomsoort.
Arncbnoldea, m. mv. spinachtige dieren.
ArachnolOKltfc v. gmv. natuurlijke geschiedenis der spinnen.
Araeometer, m. (-s), vochtwegor.
Arbiter, m. (-s), scheidsman, rechter.
Arbitraal, bu. een — vonnis, (door scheidsrechters gewezen).
Arbitrage, v. pmv. (hand.) berekeningen der wisselkoersen van verschillende plaatsen om den voórdeeligsten te vinden.
Arbitrair, bn. en bijw willekeurig, eigendunkelijk.
Arbitrinni. o. (...ia), uitspraak; oordeelquot;van scheidsmannen.
Arende, v. (-n), boc-gvoraiigc opening, booggewelf, verwelfde boog; zuilengang.
Arcanum, o. (...na), geheimenis, geheim geneesmiddel ; toovermiddsl
Arceeresi, bw. gel., (teek. cn grav.) kruiswijze streepjes trekken (ter aanwijzing van de schaduw enz.).
Arceering, t. (-en), mlke streepjes, schaduwing.
Arcbaitmui, o. (...ma), verouderde uitdrukking, verouderd
Archeologie, v. gmv. oudheidkunde. (woord.
Archeoloof, m. (...ogen), oudheidkenner, -kundige, (inz. van oude kunst).
Archief, o. (...ven), handvesten, oude boeken, registers, papieren en geschriften ; (ook) de plaats waar tij bewaard worden.
Archimedes, m. (werkt.) schroef van —.schroef wn-der eind ; (nat.) wet vnn —, zekere leer der vJoeistof-zwaarte.
Archipel, Archlpeiagus, m. eilandzee.
ArchUeht, m. (-en), bouwmeester, bouwkundige, bonw-kunstenaar.
Architectonisch, bn. bouwkunstig.
Architectaar, v. gmv. oouwkunst, bouwstijl.
Architraaf, m. (...aven), onderbalk, bindbaik.
Archivaris, m. opziener van het archief.
Arctisch, bn. noordsch, noordor. noorderiijk.
Are. v. (-s), mstrieko vlaktemaat; vierk, nederl. roede — 100 vierk. ellen.
Areometer, m. (-s), vochtweger, -meter.
Areopagus, m. (oudh.) gerechtshof te Athene ; (fig.) Ter-gadering van wijzen of geleerden.
A revólr, tot weerziens.
Argentaan, o. qmv. nieuw zilver, kunstzilver.
Argentum, o. zilver.
Argonauten, m. mv. grieksche zeelieden (uit het heldentijdvak) die het gulden vlies gingen veroveren.
Argument, o. (-en), bewijsgrond, betoogredi*, bewijsvoering.
Aria. v. (-as), lied, gezang.
Arlstarch, nj. (-en), namp;arn van een beroemden criticus op Homerus; streng maar billijk beoordeelaar.
Aristocraat, m.(...aten), voorstander der adelheerschappij.
Aristocratie, .. gmv. adelheerschappü, regeering der aanzien jij ken.
Arlstocratürch, bn. en bijw.
Arlsto-democratle, v. gmv. gemengde adel- en volks-regeering.
ArlBfot(*tes, m. Inutaarn van —, lichaamsdeel (aan den bek) der zeeügels. .
Arithmetica, v. gmv. rekenkunde.
Arlthmetisch, bn. rekenkundig, rekenkunstig.
Armaria, v. grooto vloot, talrijk lager ; onoverwinnelijke spaansche vloot van 1588.
Armnriü, m. (-len), zeker amorikaansch dier.
Arniatunr, v. grav. bewapening ; wapenina, beslag (van een magneet).
Armee, v. (-ca), leger, krljgsleger.
Armeecurps, o. (-en), legerafdceling.
Armeeren, bw. gel., wapenen, uitrukten ; Uzer —, mag-neliseeren.
Aroma, o. gmv. gettr der planten en kruiden; bouquet of boeket (van wyn).
ArOMMllth, m. (-en), specerij-, mirre-, welriekende steen.
Aromatlscli, bn kruidig, geurig ; —e wateren, (zoo als : roienwater, pepermuntwater).
Aromatlsceren, bw. gel., geurig-, kruidig maken.
Arpegglato, bijw. (mur.) gebroken, ontleed (in toonen).
Arracheeren, bw. gel., uil-, los-, af-, wegrukken, wegscheuren.
Arragonlet, m. zekere koolzure kalk.
Arr.anKement, o. (-en), schikking, regeliny, ordening.
Arrangeeren, bw. gel., schikken, regelen, in orde brengen, ordenen.
Arremcnt, o. gmv. toestand waarin eene rechtszaak gebleven is.
Arreat, o. gmv. (recht.) beslag ; — leggen op ; gevangenis ; In — nemen ; — hebben, ol In — zUn.
Arrestant, m. (-en), aangehoudene, gevangene.
Arrestatie, v. (...en), aanhouding, iubechtenisneming ; inbeslagneming.
Arresteeren, bw. gel., aanhouden, gevangen nemen, vastzetten ; in beslag nemen; vaststellen (een besluit, eene wet).
Arrèteeren, bw. gel, aan-, tegen-, staande houden.
Arrière, o. achter-, nakomend-, nablijvend deel; achterste.
Arrlére-penaée, v. (-s), bijoogmerk, ynevenbedoeüng ; (ook) voorbehoud in gedachten, reservatio mentalis.
Arrlvement, o. gmv. aankomst.
Arrlveeren, ow. onp. w. gel., aankomen, gebeuren, voorvallen.
Arrogant, bn. (-er, -st), verwaand, trotsch, opgeblazen ; laatdunkend, aanmatigend.
Arrogantie, v. gmv. verwaandheid, trotschheid, opgeblazenheid, laatdunkendheid; aanmatiging.
Arrondeeren, bw. gel., afronden, in samenhang brengen.
Arroudiasement, o. (-en), afronding; onderafdeeling eener provincie; —s-betaalmeester; -a-rechtbank; —H-^ker ; —a-inspecteur.
Arroaeeren, bw. gel., besproeien, bevochtigen.
Arrowroot, o. gmv. pijlwortelmeel, (geneeskrachtig meel).
Araenaal, o. (...alen), tuighuis, wapenmagazijn.
Araenlcum, Araenlk, e. gmv. rattenkruid.
Artealache put, m. (-ten), geboorde welput (dus genoemd naar de provincie Artois, waar zulke putten het eerst gemaakt werden).
Arthrodlën, m. mv. zekere soort van diertjes.
Artlculceren, bw. gel., duidelijk de woorden uitspreken ; iets van lid tot lid uiteenzetten, - ontwikkelen.
Artillclëel, bn. en bw. kunstmatig.
Artlit, m.'(-en), kunstenaar.
Artlatlach, bn. en bijw. volgens -, naar de kunst.
Ascarlden, m. mv. ingewandswormen.
Aaccet» m. (...eten), vróme, ijveraar.
Atcfttltch, bn. streng-vroom ; stichtelijk (van boeken).
.%icendenten, m. mv verwanten in opklimmende lijn.
Aftcentle, Asceuslo, v. gmv. opklimming, opstijging.
ARmodeas, m. gmv. opperste duivel; huweiijksdemoB.; japansche koningsslang.
Aspect, o. gmv. aaublik, voorkomen ; voorteeken; uitticbt in de toekomst; (sterrew.) de —en, bet elkander voorbijgaan of bet juist tegen elkander verwijderd staan van twee bemellicbamen.
Aspersle, v. (r. k.) besprenging, besprenkeling (met wijwater enx.)
Asphyxle, t. gmv. hoogste graad van onmacht, scbijndoode toestand,_slikkiug bedwelming door kolendamp.
AMpbyxiëeren, bw. gel., van alle levensgevoel berooven, verstikken, schijndood n-aken.
Aspirant, Adsplraut, m. (-en), mededinger naar een ambt of post.
Aspirator, m. (-s), werktuig om een voortdurenden luchtstroom te doen ontstaan.
Asplreeren, bw. gel., dingen staan streven naar iels; de letter h doen klinken.
ASBH foetldn. v. gmv. duivelsdrek.
Assalsoauceren, bw. gel, toebereiden, kruiden, sausen (spijzen).
Assaut, m. aanval, bestorming ; zekere scbermoefening.
Asseiublée, v. (...tin), voornaam gezelschap, deftige bijeenkomst.
Assentccrcn, bw. gel., toestemmen, bewilligen in.
Assertle, v. (.. ön), bewering, voorgeven.
Assldu, bn. vlijtig, volhardend, aanhoudend.
AsNlduïteK, v. gmv. vlijt, volharding.
As8lenlogt;conipagnie,v.(.. ën), slavenhandelmaatschappij.
Asslette, v. (-n), tafelbord; schoteltje; vfig.) hU Is niet In zijne gewone —, hij mist zijne gewone opgeruimdheid.
Assignaat, m. (...aten), fransch papieren geld (onder de eorsto republiek).
Asnlgnatle, v. (...ën), aanwijzing tot betaling, orderbriefje.
Assigneeren , bw. gel., eenè aanwijzing tol betaling
geven.
Astilmlleereu, bw. gel., vereenzelvigen (met) ; in voedingstot veranderen.
Assises, mv. openlijke terechtzillingen; hof van —, lijfstraffelijk gerechtshof.
Assistent, m. (-en), helper, ondersteuner; hulponderwjfter.
Assistentie, v. gmv. hulp, ondersteuning, bijstand.
Asslsteeren, bw. gel., helpen, ondersteunen, bijstaan ; — *»U . bijwonen.
Assuclatle, v. (...eni, vereeniging (voor handelszaken enz.); maatschappij ; verbindtenis ; de —cassa, naam van oen kasiierskantuor te Amsterdam.
Associé, m. (-s), deelhebber, handelsgenoot, compagnon.
AisocUFcren (zich), ww. gol., zich vereenigen, in een handelsgenootschap treden.
AMortcereit* bw. gel., uitzoeken, de soorten byeen zoeken ; zich —, zich goed voorzien yan de benoodigde han-de/sartikelen.
Asaorllment, o. (-en), (hand.) vociraad goederen ; stel bij elkander passende dingen.
Assumcercn, bw. gel., toevoegen (eenon beambte, een of meer leden aan eene commissie); aanmatigen, op zich nemen.
Agsnciitle. v. gmv. Maria-Hemelvaart (r. k. feestdag).
Agguradeur, m. (-s), verzekeraar.
Agsurantie . v. (...en), verzekering (tegen brandschade enz ); zekerheid ; dom zelfvertrouwen.
Astatiüche naald, v. (-en), soort van magneetnaald.
AgtranMarap, v. (-en), sterre-, nlansl.tmp zonder scbaduw.
Attrognosie, v. gmv. sterrekennis.
AstrograaT, (of ph), m. (...afen), sterrekenncr, beschrijver ; toeste! om sterrekaarten te ontwerpen.
Astirografle, v. gmv. sterrebeschrijving.
Autrolabluui. ra. (...bia), graadboog ; sterre-, poolshocg-temeler, graphonlt;cter.
Astrol jog. m. (...ogen), sterrewichelaar.
Attrolufile, v. gmv. sterrewichel.iry.
Agfrometeorologle, v. gmv. weersvoorspelling uit den stand der sterren.
Agtromefer, m. (-s), sterrenineter (werktuig).
Agfronomle, v. gmv. sterrekunde.
Astronomist, Astronoom, m. (-en), sterrekundige.
Asyl, o. (-en), toevluchtsoord, wijkplaats, verplcgingsge-stiebt.
Asymmetrie, v. gmv. ongelijkheid, onevenredigheid.
Atelier, m. cn o. (-s), kunstenaars-werkplaats.
Athanagie, v. gmv. onsterfelijkheid.
Atheïsmus, o. AtheïsterU, v. gmv. godverzaking, god-loochaning.
Atheïst, m. (-en), godloochenaar, godverzaker.
Athenaeum, o. (...ea). school voor booger onderwijs.
Athermate lichamen, o. mv. (nat.) lichamen die gecne warmtestralen doorlaten.
Athleet, m. ( ..eten), zwaar gebouwd man; kampvechter, worstelaar ; kunstenmaker.
Atmologte, v. gmv. leer der verdamping.
Atmometer, Atmidometer, n». (-s), verdampingsmeier (werktuig).
Atiooapheer, Atmosfeer, m. (.. eren), dampkring.
Atmospherilla, rav. wal uit den dampkring voorkomt, er door voortgebracht wordt of or betrekking oigt; heeft.
Atmospheriftten, m. mv. voorstanders der leer dat de vnurbollen en meteoormassaas uit den dampkring ontstaan.
Ataioitphvrnlogie, zie Meteorologie.
Atollen, m. mv. zekere koraal eilandtin.
Atome, Atoom» o. (-n), stofdeeltje, fonnesto'j».
Atomlcf, m. mr. voorstanders der leer dat in de natuur-krachten de stof als het oorspronkelijk gevormde moet beschouwd worden.
Atomistiek, v. gmr. leer Tolgens welke alle lichamen uit ondeelbare lichaampjes zijn samengesteld.
Atonle, v. gmv. verslapping, lichaamszwakte.
A tout :»rlx, bijw. tot eiken prijs, het koste wat het wil.
Atrnbllleue, bn. zwartgallig.
Atrnmentstcen, m. (-en), inktsteen.
Atrocltelt, v.(-en), afschuwolykheid, wreedheid, ijselijkheid
Atrophle, v. gmv. (nat.) verminderde of ongenoegzame voeding.
Attachement, o. gmv. gehechtheid, genegenheid.
Attnctieereu (xich), bw. gel, lief krygen, aankleren, gehecht zijn.
Attnque, v. (-s), aanval; toeval.
Attuquveren, bw. gel., aan-, overvallen, aantasten.
Attendeeren, ow. gei, letten op ; aandachtig zijn ; gelieve danr we! op te —.
Attent» bn. (-er, -st), oplettend, aandachtig, opmerkzaam.
Attentaat, o. (...aten), aanslag, moordaanslag ; inbreuk (op eens anderen recht), gewelddadige handeling.
Attentecren, ow. get , eenen aanslag maken.
Attentie, v. gmv. oplettendheid, aandacht, opmerkzaamheid.
Attenueeren, bw. gel., verzachten.
Attest, o. (-en), getuigschrift.
Attestatie, v. (...ën), getuigschrift, verklaring; atteitatle «Ie vlta, vet klaring van in leven zijn; attestatie de morte, akte van overlijden.
Attesteeren, bw. gel., getuigen, verklaren, bekrachtigen.
Attitude, v. (-s), lichaamshouding.
Attorney, m. (-s), advokaat, praktizijn; — general, ryks-advokaat (in Engeland).
Attractie, v. gmv. aantrekking, aantrekkingskracht.
At traits, m. mv. bekoorlijkheden, aanlokselèn.
Attrappe, t. (-s), valstrik, misleiding; op — spelen, iemand willen foppen.
Attrapeeren, bw. gel., in eenen strik vangen; beet hebben, vatten, op heeter daad betrappen ; misleiden.
Attribuut, o. (...utcn). eifjenschap, hoedanigheid; zinnebeeldig kenteckcn ; dit behoort niet tot ni^ne attrl'juten, (bemooiingen).
Attroupemeot, o. (-en), samenscholing, samenrotting, volksoploop.
Auctie, v (.. ën), openbare varkooping, - veiling.
Auctlonecren, bw. gel., in openimre veiling brengen, aan den meestbiedende verkoopen.
Audlentle, v. (...ën), gehcor, gehoorverleening; ontvangst (ten hove enz.)
Auditeur, m. — militair, ambtenaar van het openbaar ministerie bij een militair gerccMshot, - bij eenen krijgsraad.
Audltorlnm, o. gmv. de toehoorders; het gehoor ; (ook) gehoorzaal.
Auglet, m. mv. zekere delfstof, colophoniumtteen.
AuKmentntie, v. (...en), vermeerdering.
Aula, v. (-as, ...ae), groote gehoorzaal van heogcscholen.
Aura, v. (-as, ...ae), mondharmonica (speeltuig).
Aureool, o. (...olen), licht-, stralenkrans (óm het hoofd der heiligen).
Aurlcbaicum, o. gmv. zeker metaal (in de oudheid begt; kenë gfiweest).
Aurlchalga, m. wagenman.
Aurlchalplgiuent, Operment, o. gmv. goudkleur,
koningsgeel (kleurstof)
Aurora, v. de dageraad (godin); (hg) het morgenrood.
Auscultaut, m. (-en), hoorder, toehoorder; jeugdig rechtï-geleerde die de terechtzittingen tot verdere oefening bijwoont.
Auücultade, v. gmv. (gen.) onderzoek der geluiden in het lichaam.
A ubo, A usance, naar wissel- of handelsgebruik.
Auüplclën, v. mv. voorteekens; voorgevoel; (fig.) bescherming.
Ausler, m. zuidewind.
Austerlfclt, v. strengheid, straflieid, norsche bejegening.
Ausfraal-landen, o. mv. landen bezuiden den zuidpoolcirkel.
Australisch, bn. zuidelyk, zuidwaarts gelegen, tot Australië beboerende.
Austriomanle, v. gmv. blinde zucht voer alles wat oostenrijksch is.
Autarchie, v. gmv. zellheerschappij, zelfbeheersching.
Authenticiteit, v. gmv. echtheid, geloofwaardigheid.
Authentiek, bn. (-er, -st), geloofwaard : in rechten geldig.
Autohiographie, v. (...engt;, eigen levensbeschrijving.
Autocrnai, Autokraat, m. (...aten), zelfheerscher, alleenheerscher.
Autocratie, v. gmv. onbeperkte heerschappij.
Autoda-fé, geloofs-, halsgericht; kettersverbranding (bij de spaansche inquisitie).
Autodidactus, m die iets door zich zeiven geleerd heeft.
Autograaf, m. (...afen), kopieermachine ; (ook) oorspron-kclijlt; handschrift; een autograflsche (eigenhnndig geschreven) brief.
Automaat, ra. (...aten), schijnbaar zich zelf bewegend kunstwerk ; (dg.) dom mensch, die niet in staat is uit eigen wilskracht te handelen, stroopop.
Automatlscb, bn. zich zelf bewegend; werktuigelijk, onwillekeurig.
Autonomie, v. gmv. recht (van een land enz.) zich zeiwen wetieR (of reglementen) te goven, zelfregeering.
Autorisatie. \. (...cn), volmacht, machtiging, vergunning.
Autoriseeren, bw. gel., machtigen, volmacht geven.
Autoriteit, v. (-en), erkend gezag ; overheid; getuigenis
(uit schriften); schrijver op wien men zich beroepen kan ; de —ca de overheidspersonen.
Autotype, m. (-n), eerste oorspronkelijke afdruk, zelfdruk.
Autockthonen, m. mv. oorspronkelijke bewoners van een land, die uit de aarde z\}n voortgekomen.
Auxometer, m. (-s), (gez.) vergrootingsmeter.
Ava, *. zekere bedwelmende drank (in Australië)
Aval, o. verbindtenis door handteekening tot het betalen van het bedrag eens wissels, wanneer de schuldenaar in gebreke blijft; en —, berg af.
Avance, v. winst; voorschot; —• maken, de eerste stappen doen (tot eene verzoening enz ).
Avanceinent, o. bevordering (in'een ambt, by hot leger enz.)
Avanceeren, ow. bw. gel., vooruit komen, voorwaarts gaan; op voorschot peven; voorloopen.
Avant la lettre, vóór het onderschrift (de eerste en beste aldrukken van koperplaten).
Avantage, m. voordeel, winst; overhand.
Avantagceren, bw. gel., bevoordeelen.
Avantc-geus, bn voordeelig, winstgevend.
Aver», v. voor- of beeldzijde van een muntstuk.
Avldltelt, v. gmv. {jreligöeid, belustheid.
A vista, op zicht (bij vertooning van wissels).
Avlteeren, bw. gel, helderder - glanziger maken (geverfde stoffen).
Avoeeeren, bw. gel., af-, terug roepen.
Avoir, o. (hand.) het te goed, credit.
Avoir du-poldN, o. handelspond in Engeland = 0.4536 nederl. pond.
A voob, aan u, uwe beurt (in het spel); op uwe gezond-
A vue, op zicht (betaalbaar). fheid (bij het drinken).
Axioma, o (-as, -ta) stelling (die geen bewijs behoeft), on-omstootelijke waarheid.
Azale, v. kleurstof in de meekrap.
Axlmut, Azimuth, o. (sterr., meetk.), toppuntshoek.
Azogl-schlp, o. (...epen), schip waarmede de Spanjaarden het kwikzilver naar Amerika verzenden.
Azotnm, o. gmv. (nat.) stikstof.
Azteken, m. mv. zekere volksstam, vroegste bewoners van Mexiko.
Bablolen, v. mv. speelgoed; (fig.) wisjewasjes Baccalaureaat, m. (...aten), die den doctorsgraad heeft HaJinage, v. gmv. scherts. (verkregen.
Hadinane, v. (-s), dunne rotting.
Bagasic, v. gmv. uitgeperst suikerriet
Baf no, o. (-oos) tuchthuis, galei.
Ballistiek, v. gmv. werpkunst.
Balliatlsch, bn. —« slinger, werktuig om de snelheid
tan afgeschoten kogeïs te meten.
Ballotcercn, bw. gel, stemmen over iemand die tot lid
eener vereeniging ens. i: voorgesteld.
Banco, o. muntvoet, waarnaar het geld bij de bank belt; rek oud wordt.
BaukactXe, r. (.. ën), bewijs tan aandeel in de bsnk.
Barbe, v. (-n), baifstrook.
Baret, r. (-ten), muts, pluimhoed zondor rand.
Barilla, v. gmv. spaansche soda.
Bariton, m. (mus.) hooge bas.
Barok, Baroque, bn. (-ker, -st), (xeew.) scheefrond ;
(fig.) zonderling, belachelijk.
Barometer, m. ( s), lucht-zwaartemeter; de — wUst, wUst op.
Baronietrograar,gt;n.(.. afcn),zelfregistreercnde barometer. Baroscoop, v. (...open), werktuig om de drukking of het
gewicht der lucht aan te toonon.
Barouchet, v. (-ten), soort rijtuig.
Barrlkade, v. (-n), versperring (meest bij oproer). Barrlkadeeren, bw. gel., zich—, ww.zich versperren. Barrière, slagboom ; (gesch.) het —traktaat.
Baryt, o. of Barytaarde, v. gmv. zekere delfstof ; koolzure — of whiteriet; zwavelzure — of zwaar-spaath.
Barynm, o. gmv. zwaaraarde-metanl.
Beta niet, o. gmv. zekere steensoort, lydische steen.
Bascnle, v. (-s), brugbalans.
Basement, o (bouwk.) grondsteen, fundcering (van zuilen).
Baseeren, gronden, grondvesten.
Basis, v. gmv. grondslag, (ock fig.).
Basliiscus, m. (-sen), zekere slang.
Ban-reller. t. (-s), halfverheven beeldwerk.
Basfie-tallle, v. gmv. (muz.) lage tenor.
Bassin, o. (-s), kom (van dokken enz ).
Bassorlne, v. zekere gomsoort.
Basta, bijw. en tw. genoeg ; afgedaan !
Bastille, t. (oudt.) gevangon-hof (bijz. in het oude Parijs).
Bataljon, Bataillon, o. (-s), afdeeling krijgsvolk.
Bdeliloa.m. (-s), (H. S.) zekere steensoort.
Bdcilometer, m. (-s), (heelk.) werk ter vervanging van
de hloedzaiger.c.
Bedeguar.'o. ga:v. (kruidk.) bon',fsrozem.pons Be^Ier-Bey, m. (-s), titel van minister in Turkije. Belicroot, m. (-ten), (H. S.) zeemonster.
Bei« Bey, m. (-s), Utel der barbarijsche vorsten ; do —
van Tauls.
Be-kwadraat, (wisk.) b in de tweede macht (62). Helemnieten, m. mv. (nat.) pylsteenen.
Bcl-étnge, v. (-n), eerste bovenverdieping aan de straat.
Belletrlit* m. (-en), minnaar beoefenaar der fnwie letteren.
BellvtrltterU* v- gtnv. het jagen daarnaar. Brlietrlstisch, im. wat tot de fraaie letteren behoort. Bé-mol, m. (mm.) de xachte toon (nit B.)
Benedictie, v. (-en), legeniug.
Benefice, v. ter —, ten voordeele ; — voorstelling.
BeneflciHnt, m. en v. (-cd), ten wiens of wier voordeele
de voorstelling strekt.
Beueflclëeren, bw., bcvoordeelen, te goed doen. Benefice, o. (-en), voordeel; (recht ) ouder •, van Inventaris, onder voordeel of voorrecht van boedelbescbrg-Benevolentle, v. gmv. welwillendheid. (ving.
Bento d'aviz, orde vau —, portugeesche en braziu-
aansche ridderorde.
Beraère, v. (-s), leuningstoel met voetbank ; herderin. Berllne, y (-n), reiskoets.
Berm. m. (-en), of Bermo. v. (-n), walrand.
Besogne, v. «mv. zaak, aangelegenheid; (recht.) In —
zUn. (waarvan) besogue«gt;reu, zaken behandelen. Bestialiteit, v. (-ent, beeatelijklieid.
Bevue, v. (-s). irisslag, fout, § bok.
Blais. v. schuin opgezet slok (op vrouwenkleeren). Blanco, zie Blaiico.
BibHceeren, ow. yel , onder allerlei boert veel drinken. BlblingruMf, m. (..'.afen), boekenkenner, -lieschrgver. Bibliografie, v. (of ...pble), (...ën), boekenheschryving. Ilibiioinaan, m. (...auen), boekengek.
Biblloinnuie, v. guiv. vorzothcid op boeken. Blbltaphile, m. (-n), boflkenminnaar.
Blbliotheeb, v. ( ..theken), boekerij, boekverzameling;
Dewaarplaats van boeken.
BibllotbecarSs, m. (-sea), opziener eecer boekerij. Biblistiek, v. gmr. bijbeikundö, bijbelkennis. BicHmerlsmus, o., ooiv. regecringsstelsel met twee kamers (van vertegenwoordioing).
Blcanlum, v. (-s), (muz.) tweestemmig stuk. BifllalrinMgnetometor, m. (-s), werktuig om de qrooite der veranderingen tan het aardinagnetismus te bepalen.
Kifiircatle, v. (...ën), vertakking.
Bigamie, v. gmv. tweewij very ; dubbel hnwelijk (Lij het
leven der eerste vrouw of van den eersten man).
Bigar, ba. veel-, bontkleurig.
Hlgarrceren, bw. gel., bont kleuren, - verven.
Bigot. hn. (-ter,-st), bijgeloo^ig Bigotterie, v. gmv. bijgeloof; scbynhoiligheid,
Buou, o. gmv. kleinood, (ook fig )
BUouterle, v. (...ën), kleinooden, galanteriewaren. Bilateraal, bn (meer-, metst-), wederzijdsch, tweezydig;
een — kontrakt.
Bilboquet; m. (-ten), vangstokje, vangbakje, tuia elaartjc.
Binaire verbladiny, v. (-en), (scbeik.) verbinding van twee grondstoffen.
Binocle, t. ( s), dubbele tooneelkijker.
Binouiuiu, o. het — van ftlewton, algebraïsche formule tot bepaling der vierkants- en kubus-worteltrekking.
Biograaf, m. afen), le'ensbescbrijver.
Biografie (of Biographle), v. (...ën), lerensbeschrijving.
Biolyct.ninch bn. —e tafel, middel ter berekening van den wnArscbynlijkcn duar des monschelijken levens.
Bioloog, Biologlit, m. (-en), kenner van de leer des levens, beoefenaar der biologie ; die het zin- en denkvermogen weet te bemeesteren, - benevelen, - misleiden.
Biologie, v. gmv. leer des levens, physiologie der wezens; beneveling-, misleiding van het zin- en denkvermogen.
Biologeeren, bw. gel., door biologie bewerken.
BioiuagnetUmns, o. gmv. levensmagnetismus.
Biometrie, v. gmv. levensafmeting.
Bioquadraat, o. aten), dubbel vierkant.
Bioquettceren , bw. gel , met den unster wegen ; slechte en goede munt ondercenmengen.
BIh, bw. no;( eens, bij herhaling.
Biseeren, bw. gel, bis roepen ; laten herhalen (een muziek- of zangstuk enz.)
Bisam, o. gmv. muskus.
Biscuit, o. (-s), zeker gebak.
Biscuit, gmv. porselein éénmaal gebrand, maar niet met qhuuur overtrokken.
Biaette, v. gmv. slechte (soort) kant.
Bison, (B. Bizon), m. (-s), soort buffel.
Bister, o. gmv. roetbruin.
Bislouri, V. (heelm.) scherp werktuig.
BitumineiiM, bn. harsachtig (van hout).
Bivouak, m. en o. nacht-veldwacht, verblijf der soldaten in het open veld.
Bivouakkeeren, ow. gel., in bet open veld verblijven.
Bizar, Bizarre, bn. wonderlijk, vreemd.
Bizarrerle, v. (...ën), wonderlijkheid, grilligheid.
Blafard», m. mv. zie AlbinOH.
Blameer en, bw. gel., berispen; te recht kan hU daarover worden geblameerd; (ook) ten onreebte beschuldigen, in kwaden naam brengen.
Blanco, bn. en bijw. een — krediet, een krediet geven (openen), zonder bepaling van som, ongelimiteerd ; een — wisselbrief, zonder inflevuldc som; In — teekenen. zijne handteekening zetten vóór dat de inhoud ingevuld is.
Blindeeren,bw. gel., (zeew.) blinden; een geblindeerd fregat; (vest) geblindeerde balterUeu.
Bloc (en), bijw. voetstoots.
Blokkade, v. gmv. insluiting (eoner stad of haven) van de zeezijde.
Blokkeeren, bw. gel., insluiten (eener stad of huven).
Blokkeerlug. v. gmv. insluiting.
Bloqac, v. (bilj) fiksch gemaakte bal.
Biouse, v. (-s), kiel ; biljartzak.
Boa, v. (-as), groote slang ; bontwerk (om den hals der dames) in den vorm eener slang.
Bolit-tout, m. drinkglas zonder voet
Boknen, Isuxen, 'ow gel., met de vuist vechten (op de wijze der Engelschen); om d«a gordel —, eene boks-partij aanpaan om den eeregordel te winnen, die m Engeland aan den besten bokser wordt gegeven.
Bokser, m. (-s), vuistvechter.
Bolero, v. (-os), zekere spaansche volksdans; eigenaardig (spaansch) lied.
Bombarde, v. (-n), sleengeschut ; (muz.) bromwerk in de orgels.
Bombardeeren, bw. gel., beschieten (met bommen, kogels enz.), (fig ) met de vuisten op iets kloppen.
Bombardeerder, tu. (-s), die «ene vesting beschiet.
Bombardier, m. (-en), kanonnier.
Bod , m. Bonnetje, o. (-s). schriftelijk bewijs waarop iets ontvangen kan worden, aanwijzing.
Bonne, v. (-s), kindermeisje.
Bonhomie, v. gmv. goedhartigheid.
Boniflcntle, v. (-n), tegoeddoening, vergoeding, schadeloosstelling.
Bonlllceéren, bw. gel., te goed doen. vergoeden.
Bonlteit, v. gmv. goedheid, deugdelijkheid.
Bon mot, o- ( s), kwinkslag, zet.
Bennet, v. (-ten), kap, muts; (zeew.) klein zeil.
Bonne Tooi, (verbasterd van bet fransche bonne £gt;gt;1 , goede trouw ; op de —, blindelings, op goed geluk.
Bon-ton, m. gmv. goede toon, (fig ) bo'.chaafde -, (ook wel) te zeer verfijnde klas der maatschappij; de manleren van den —, wereldsche -, gemaakte manieren, valschheid.
Bon-vlvanl, m. (-s), lekkerbek, vroolijke kwant, losbol.
Bonze, m. (-n), priester in het verr# Oosten, de magen en —n (in Indië).
Bordereau, o. (-s), lijst]'», notitie, speciebriefje.
Bordlng*, m. gmv. kleine platbooccdo vaartuigen.
Borneeren, bw. gel. beperken, begrenzen, bepalen; geborneerd, dom, beperkt van begrip; een geborneerd meDNch, iem. met beperkte beginselen; (ook) niet zoer onderricht; bU moet zeer geborneerd leven, zeer ingekrompen leven, zlcfei —, ww. — bU; zich houden aan ; zich bepalen tot.
BoniNSomanle, v. gmv. overdreven zacht voor al wat
Boston, o. gmv. zekerquot; kaartspel. (pruisisch is.
Botanie, v. qmv. planten-, kruidkunde.
Bctaniscb, bn. plant-, kruidkundig, tot do kruidkunde behoorende; een —e tuin, tuin die veel (inz. genees-, kruiden bevat.
Botaniseeren, bw gel. kraiden zoeken, - verzauelen. Botanist, m. (-en), kruidenkenner, -zoeker, kruidkandige. Boucaaeeren, bw. gel. vleesch rcoken (op duitsche wijze). Boudecren, ow. gel! pruilen.
Boafette, t. (-n), kwastje, lintenslrikje.
BoiiiraDte, r. (-n), wollen (of andere stoffen) balsoawind-
sel (ter verwarming), cache-nex. •
Boufoa, ra. (-s), potsenmaker, kluchtspeler. Bouronuerle, t. (...ën), klucht, gemeene grap. BoulUtm, v. (-s), krachtig vleeschnat; (kleerm.) booidsel;
opgerolde zilver- of gouddraden.
Bouleverseeren, bw. gel. omverwerpen, omkeeren ; (fig.) ontroeren.
Bourdaloue, v. (-n), lint met gesp (voor hoeden). Bourdoa, m. (-s), (mut.) zwaarst orgelregister, bromwerk. Bouruoe, Bonrnout, m. (-s), kapmantel (der Noord-
Afrikanen en Arabieren).
Boutade, v. (-d), wonderlijke en vreemde gril, pruilerg. Bouquet, Boeket, o. (-ten), ruiker,,; edele geur (van Bovtuatle, v. (-n), schoflachtigueid, laagheid, [den wijn). Bovlat, v. stuilzwam.
Bowl, m. (-s), kom, schaal; een — pnnch.
Boxen,' Boksen, vuistvechten.
Braban^onae, v. gmv. het belgisch volkslied van 1830. Bracelet, m. (-ten), armband.
Bruchygrapble, v. gmv. snelschrijfkunst mut verkortingen. Bractkylogle, v. gmv. de kunst o'm kort te spreken Bracooneercn, ow. gei. -Ailddieverij plegen, stroopen. Brageeren, ow. gel. pronken, uitsnijden.
Bratlleeren, ow. gel. schreeuwen, razen, tieren ; pochen (op iets).
Bramarbafi, m (-sen), logge zware vent; windbuil. Braucbe, v. (-8), tak, afdeeiing, zijlinie; wandluchter. Braaillne, v- gmv. roode kleurstof in het Braziiiënbout. Bravade, v. (-s), grootspraak, grootsprekerij, snoeverij. Braveeren, bw. gel. trotseeren.
Bravo ! Bravissimo ! (tot eenc vrouw brava !), tw. lt;)oed, mooi !
Bravo, m. (-os), gebuurde sluipmoordenaar (in Italië). Bravour. m. losse trillende zang ; deze -zangster heeft weinig —, maakt weinig trillers, eene — aria. Bravoure, v. gmv. dapperheid, onverschrokkenheid. Bredl-breda, o. gmv. wartaal, gesnap.
Bretelles, v, mv. draagbanden, galg.
Bretailleur, m. (-s), snoeshaan, voorvechter.
Brev». v. ( n), pauselijk besluit, - decreet, brief van den paus. Brevet, o. (-ien), geschrift, ncto, houdende aanstelling, machtiging tot het uitoelenen van eenig vak ; (ook) patent, diploma; eeu — bekomen, — llcbttn: een — van uitvinding (oktrooi).
Brevetteeren, bw. gel , vergunnen, toeslaan, oen brevet of oktrooi verleenen.
Brevier, o. (r. k.) getij-, gebedenboek ; (boekdr.) zekere
kleine lettersoort.
Breviatuur, t. (...uren), verkorting; brevl cianu,
kort en goed, in één woord.
Brlcole, v. gmv. (bilj.) terugstuit, terugsprong; par —,
toevallig, plotseling.
Brlcoleeren, bw.gel. door terugstuiting (eenen bal) maken. Brltfnde, v. (-s), legerafdeeling.
Brigadier, v. (-s), officier (bij de ruiterij), tekere rang
bij marecbaussée, bij de rijksveldwacht en bij de politie. BrlgantUa, t.. (-en), soort oorlogschif), kaper. Brlganteeren, bw. gei, door kuiperij of omkooping ver-krifqen.
Brltlant, Briljaut, bn. (-er, -st), schitterend ; heerlijk. Brillant, m. (-en), aan alle kanten met facetten geslepen
dumant; een horloge met —en omzet. Brillanteeren,bw. gel., tot of als brillant slijpen in tegenstelling van roo» (of rozette), waarvan slecftts ééne zijde n.et facetten geslepen is.
Brlllceren, BrIIJeerea, ow. gel., blinken, schitteren,
(ook fig.) uitmunten Brocade, v. Brocaat, Brocart, o. gmv. gebloemde
zijden stof, gcw. fluweel.
Brocanteu'r, m. (-s), opkooper ruiler van schilderijen, kunstkooper.
Brochr, v. (-s), vrouwen doekspeld, borstnaald ; eene
diamanten —, met diamanten bezet.
Brocbeeren, bw. gel., (boekb.) innaaien ; bloemen weven Brochure, v. (-s). vlugschrift, blauwboekje, [(in stoffen). Brodequin, m. (-s), halflaarsje, broos.
Bromatologie, v. gmv. leer der voedingsmiddelen. Brontologle, v. gmv. kennis leer der onweêren. Bronzino, o. gmv. zeker klankgevend marmer. Brouhaha, o. gmv. woest geschreeuw.
Broulllrercn, bw. gel., verwarren, oneenig maken; gebrouilleerd zijn, met elkandea boos zijn.
Broulilon, o. (-s), opstel, ontwerp in klad, schema. Bruciet, v. zekere delfstof (talkaarde met water.) Brudne, o. een zeer vergiftig alcalolde.
Bruttk, bn. en bijw. norsch, barsch ; op norsche wijze. BruNkeeren, bw. gel., norsch afschepen ; weinig omstandigheden maken ; de zank —, doordraven.
Brutaal, bn. en bijw. (...aler, -st), onbeschoft, stout, grof. BrataliteU, v. (-en), lompheid ; qrofheid ; stoutheid. Brutailseeren, bw. gel., grof bejegenen, uitvaren, (tegen
iem.) inz met woorden.
Bruto, bn. en bijw. ruw gewicht, (met de emballage, tegenovergesteld vaii netto, zondur de emballage) ; (ook) hodrag eener opbrengst zonder dat de onkosten er van al' zijn ; het concert heeft opgebracht bruto.... Budget, o. (-s. -ten), begrooting (inz. vua 's lande entvan-gen en uitgaven).
Bucephaal, Bacepbalua, m. cjmv. strijdpaard, licve-linfjspaard van Alexander den Groote; (fig ) fraai moedig paard.
Buffet, o. (-ten), schenktafel, tafelkas ; aanrichtbank, schenkkatnerlje (in koffiehuis, concertzaal enz.): wat brengt het — op ? het — In verpacht voor.....
Bofletjuffr-Miw, v. ^-en), die doorgaans in het buffet bedient, linionadière.
Buran, ra. zekere verwoestende wind in de steppen van Azië.
Burenull«te, ra. (-n), ontv. van entréegelden aan eenen scbouvbury, eene concertzaal enz.
Bureau, o. (-s), kantoor; schrijftatel, -vertrek ; voorzitter en secretaris in eene vergadering.
Bureaucratie, v. gmv.'het gansche lichaam-, onderlinge partijgeest der ambtenaren.
Burlesk ; bn. en bijw. koddig ; gemeen ; op koddige wijze.
Burnus, v. (-sen); liournous, arabische kapmantel.
Buste, v. (-n), borstbeeld.
But, o. gmv. doel; zUn — Ik.....
Byssus, o naam van het katoen bij de ouden.
Byssustlraden, m. mv. zekere haten aan den voet van sommige dieren.
Cabhala. v. gmv. kennis van de verborgenheden der letteren (bij het oude israül. volk), soort tooverkunst.
Cabbaleeren, hw. gei., arglistig tc- werk gaan.
Cabane. v. (-n). kabam, hiit (op schepen); soort van woning (der amerik. wilden).
Cabaret, v. (-ten), kroeg, wijnhuis.
Caboteeren, bw. gel., den kunsthandel drijven.
Cabret, Cabretlèder, o. gmv. geitenleder.
Cabriole. Capriole, v (-n), lucht-, kunst-, bokkensprong.
Cabriolet, v. (-ten), rijtuigje (met een paard).
Cacao, v. gmv. vrucht waarvan chocolade wordt gemaakt.
Cacaoboona, m. (-en), Cacaoboon, v. (-en).
Cachenez, m. neusbedekker (groote, dikke halsdoek ot das), bouffante.
Cacheeren, bw.gel., verbergen, verhelen, geheim houden.
Cachet, o. (-ten), zegel, signet, zegeldrukker.
Cacheteereu, bw. gel., verzegelen, sluiten met een ouwel
Cachot, o. (-ten), hok, gevangenis, provoost. (of lak.
Cachou. v. (kruidk.) indiaansche boom ; vrucht-, sap van dezen boom.
Cadque, m. («s), hoold van een indiaanschen volksstam (in Z -Amerika).
Cactcën, v gmv. zekore planten-familie.
CadanN, v. (-en), muziekmaat, (ook bij bet voordragen eener rede).
Cadaver, o. (-s), dood lichaam.
CadavereuM, o. (-s), bn. lijkachtig.
Cadeau, o. (-x); geschenk; kunstige pennetrek.
Cadence, zie CadaiiN.
Cadanceeren, bw. gel., (ecnen volzin) afronden, welluidend maken.
Cadinluiu, o. gmv. zeker metaal steeds in zink aanwezig.
Cadralen, o. rcv. vierkantjes, blokjes (bij letterzetters in gebruik).
Cadre, v. (-s), lijst, omgeving, rand: zie verder Kader.
Cadrecren, bw. gel. vierkant maken; passen, voegen; geëncadreerd, in eene lijst gezet.
C«dac, bn. bouwvallig, vervallen, broos; verzwakt door ouderdom.
Cadiicdift. m. vredestaf, herautstaf; Mercuriusstaf.
Caduciteit, v. qmv. bouwvalligheid, vervallen toestand; vergankelijkheid ; vervalbaarheid (van eene erfenis of een legaat).
Caêsutir, v. (...uren), (dichtk.) vers-snede, stemrust (na een zeker getal lettergrepen).
Caeteris paribus, voor het overige alles gelijk staande.
CafTeïne. v. qmv. een alcaloide in de koffie.
Cagniardrlle, v. (-n). schroefblaastoestel.
CagotN, m. rrv. menschen die op een zeer laag standpunt staan van ontwikkeling naar lichaam en ziel; domme aan-klevers van godsd. beuzelarijen.
Cahier* o. (-s), schrijlboek, boekje papier.
Caii»*on, v. (-s). kistwagen, legerkist; proviand-, kruid» wagen; kistje onder den bok van een rijtaig.
CaJe{!»utlt;olie, v. gm-». zekere sterk aromatische olie.
Csjoleeren, bw. gel, flikflooien.
Calain, o. hot metaalmengsel waarmede de Chinees de theekisten bekleed.
Calanibour, Calembourg, m. (-s), woordspeling.
Calamieten. v. niv. zekere (dantenorde.
Calamiteit, v. ( en), algemeene nood, -ramp, ellende, ongeluk, landplaag.
Caiander, m. mangel, korenworm.
Caland». bijw. (muz.) afnemend; wegsmeltend.
Caiandronê. v. (muz.) schalmei met twee kleppen.
CalaoKC. v. boete, aanhalinq van smokkelwaren.
Calnni^eeren. bw. gel., beboeten ; aanhalen.
Calatrava-orde, v. militaire ridderorde in Spanje.
Catclneeren, ow. gel., verkalken, gloeien, door gloeiing met de zuurstof verbinden of oxydeeren.
Calcium, o. kalkmetaal.
Calcul, m. Calculatie, v. (...ën), berekening, overslag, raming.
Calcaiator, m. (-en), rekenaar ; berekenaar.
Calculeeren» bw. gel., berekenen.
Calderarl, mv. ketellappers (naam van een voormalig
geheim politiek genootschap in Zuid-Italic).
Calècbe, v. kales, soort rijtuig.
Calefacteeren, ow. gel , allerlei aan de hand hebben. Calefactor* m. (-s), kamerstoker, vorwarmingstoestel ;
oorblazer; makelaar, beunhaas.
Calembonrg, m. zie Calambour.
Callbreeren, bw. gel., (nat.) de juiste doorsnede eener
buis onderzoeken.
Callcois, mv. geweven katoenen stof.
Calldueten, m. mv. warmtegeleiders.
Callneeren, bw. qel., liefkozen, zoenen, Tertro«(elen. Calllgraaph, Kalligraaf, m. (...aphen, ...afen), schoonschrijver.
Calilgraphle, v. gmv. schoonschrijfkunst.
Callllogie, v. gmv. welbespraaktheid, welsprekendheid. Calmeeren, bw.gel., s;illen, doen bedaren, tot rustbrengen. Calmuc. Kalmük. o. gmv. zekere wollen stof. Calomel, o. gmv. dikwijls gelouterd kwikzilver.
Calo dl petfó, (kooph ) tekort op het veroischte gewicht. CalorlTcre, m. (-n), warmtegeleider, kachel. Calorimeter, m. (-s), warmtemeter (werktuig). Calorlcuotor, m. (-en), warmte-.oortbrenger (werktuig). Calorisch, bn. de —e machine, toestel van Ericson om door middel van verwarmde lucht vaartuigen in beweging te brengen.
Calöt. (-ten). Calotte, v. (-n), priestermutsje ; deksel boven de onrust in een uurwerk ; (fig.) priesterlijke kardinaalswaardigheid.
Caloltinocrade, v. gmv. priester-, papenheerschappij. Calqueeren, bw. gel., doorteekenen, natrekken (door middel van geolied papier). « Calumet, t. (-ten), vredepijp bij de amerik. wilden. Calumnle, Calomnle. v. gmv. laster, lastering Calumnlëeren, bw.gel.,lasteren, kwaadspreken, belasteren. Calumnleua, bn. lasterlijk.
Calvinivmuü, o. gmv. leer van Calvijn.
CalvlufMt. m. (-en), belijder dezer leer.
Calvlnifctlscb, bn. tot de leer van Calvijn betrekkelijk. Calyx, v. bloemkelk.
Caiuacbe-dlenNt, v. gmv. militaire dienst in vredestijd. Cauiachen,Oamacben, v. mv. knoop-, over-. slobkousen-Camarilla, v. gmv. hofpartij (inz. in Spanje); invloed
der hovelingen.
Camblëeren, bw. gel., wisselen, wisselhandel drijven ;
camb!aal-rec;ht, wisselrecht.
Camblo, o. wissel, wisselrecht ; ducado dl —, spaan-
sche wisselmunt (= ongeveer f 2.50).
Cambium, o. teeltlaag (tusschen den bast en het hout). Cambrai, Cambrlck, o. gmv.kamerdoek, batist (zek. stof). Cambraja-steenen, m. mv. oost-indische granaten.
Camée, v. (-en), aesneden edelgesteente ; portret in eenen steen of eene schelp gesneden.
Camelia, v. (-as), zekere bloem.
Camelot, o. gmv. stof van kameelgeitenhaar.
Camera, v. kamer ; — clara of luclda* 'heldere lichte kamer; — obseora, donkere kamer, toestel tot den daguerréotype; — llluclda, misleidende Kamer; (optische toestellen).
Caineralla, v. mv. leer der staathuishoudkunde; wetenschappen betreffende het beheer der vorstelijke inkomsten.
Camerallat. m. (-en), staathuishoudkundige.
Cumerailgtlelt, v. gmv. staathaishoudkunde, leer van het geldwezen.
Camlsade, t. (-n). onverhoedsche aanval (in den nacht of ▼rocgen morgenstond).
Cnmlnarde, m. (-n), suraatroover.
CamlMardn, m. mv. (fr. gesch.) de hervormden in de Cevennes.
Campagiae, v. (-s), buitenplaats ; veldtocht; speelsaizoen, tooneeljaar (van eenen schouwburg); zie ook Kampanje.
Campêcbe-hoaf. o. brazilië-hout (zeker verfhout).
Campement, o. (-en), (mil.) veldlegering.
Campeeren, ow. gel., in het veld gelegerd zijn.
Camphlne, v. gmv. gezniverd terpentijnolie-gas.
Camp volani, o. vliegend leger.
Canaille, v. gmv. gemeen volk, gepeupel, janhagel, kanalje.
Canalliens, bn. schelmachtig, nietswaardig.
Canapé, m. (-s). ruststoel, kussenbank, kanapee.
Canard, m. (-s), eend ; (fig.) fopperij, opzettelijk uitgedachte logen.
Cancelle'eren, bw. gel., omheinen; doorschrappen.
Cnndclaber, m. (-s), arm-, kroonluchter, kroonkandelaar.
Caudvrren, bw. gel. met suiker bestrooien, suikeren.
Cane^ou, v. (-s), vrouwen-overhemd (boven een jurk).
Canefas, Canevas, o. geruit doek, netvormig geweven lijnwaad ; eerste ontwerp, schets.
Canneleercn, bw. gel. groeven, groefsgewijze -, ribsge-wijze maken.
Cannelnren, v. mv. groeven (op zuilen).
Cano, Kano, v. (-os), indiaansch bootje, schuitje van boomschors.
Canun, o. zie Kanon.
Cantabel, Cantabile, (muz.) zingbaar.
CantMte, v. (-s), soort zang-dichtstuk.
Cantbnrldcn, v. mv. spaansche vliegen.
Cantlllen. v. Canflile-werk, mv.'goud- en zilverdraad als een kurkentrekker gekronkeld.
Cantlne, v. (-s), bier-of wijnhuis in vestingen; tapperij in werk- en verbeterhuizen, - in een kamp.
Caoutcbonc, o. gmv. veerkrachtige gom, {rom-elastiek, vederhars.
Capabel, bn. (-er, -st), bekwaam, geschikt, in staat (tot).
Capaciteit, ▼. gmv. inhoudsruimte. (-en), bekwaamheid. gaschiktbeia, vatbaarheid.
Capillair, bn. haar...; —e buizen, haarbuiien; — slel-sc-l, haartaatstelsel.
Cnplllarltelt, v. gmv. hnarbuiskracht.
Canto, o. (muz) diskant; — fëomo, eenstemmig (koraal) geiang.
Capllatie, t. hoofdgeld, bocfdelijke omslag.
Capltolfum, Kapltool, ö sterke burg in het oude Rome ; (fig.) brein, hersenkas.
Caplttel, o. (-s), hoofdstuk; vergadering van domheeren.
Capitulnriën, mv. wetten van Karei den Groote.
Capitulatie, v. (...ca), vergelük, verdrag ; overgave (eener stad); kiesverdrag (bij de verkiezing der duitsche keizers).
Capituleercn, ow. gel., een verdrag aangaan ; lich (op zekere voorwaarden) overgeven.
Capot, v. (-ten), regenmantel met kap, soldaten-overjas; mijnwerkerskap.
Capot, bijw. aan stukken, gebroken ; (fig.) verslagen, ontsteld ; § dood ; — maken, alle slagen hebben (in het kaartspel)
Capote, v. (-s), vrouwen-regenmantel; soort dameshoed ; capote anglaiae, foedraal, scheede (tegen du venerische besmetting).
Capotteeren, bw. gel., dooden, neerhouwen.
Caprice, v. (-n), grii, luim, eigenzinnigheid; (fig.) vrijw, vrijster.
Capricleufl, bn. eigenzinnig, vol luimen, grillig.
Cnpriole, v. (-n), luchtsprong, bokkensprong, gekke Streek; —n maken.
Caprlne-, Capron-, Caprau- of Coprylxuur, o.
(scheik ) vluchtige vetzuren.
Captatie, v. (...en), het sluw bejagen van een oogmerk ; captatio benevolenliae, bede om toegevend gehoor, - om eene gunstige beoordeeliug; gunstbejag.
Capteeren, bw. gel., bejagen, vatten, verstrikken.
Captatie, v. (...ën), verstrikking, tegenstribbeling, chicane.
Captfef, bn. gevangen; krijgsgevangenen tol slaaf gemaakt.
Capllcus, bn. sluw, slim, arglistig, verstrikkend.
Captiveereu, bw. gel., gevangen nemen; boeien, de gunst (van iem.) winnen.
Capiivlteit, v. gmv. gevangenschap.
Caplatuur, v. (...uren), vangst; buit; prijs (op zee).
Capuce, Capuchon, r. (-s), kap, mantelxap.
Capucine, v. (-n), tabakspijp zonder hieltje, koetsiertje.
CapueUr.en, CapucVJuers, m. mv. kapmonniken, soort van franciskanerorde; zekere soort erwten
Capudan pacha, ra. groot-admiraal der turksche vloot.
Caput, o. boold ; caput mortuum, doodskop.
Caqueteeren,ow. gel , snappen, kakelen ; zwetsen,snoeven.
Carabas (Markies van), m. (fig.) trotsche opkomeling.
Carafe, v. ^-n), waterflesch, talelflèsch (vau kristal).
Carambolage, v. (bilj.) bet raken van meer dan één bal.
Carambole, v. (bilj.) de roode bal; (ook) bet spel met één rooden en twee witte ballen.
Caramboleeren, ow. gel., (bilj.) meer dan één bal met den speelbal raken.
Carambollne, v. -b), (blij.) gele bal; (ook) spel met tijf ballen.
Caramrl, gmv. gebrande suiker, bruine kandij, gerstesuiker. uleyel.
Caramoussal, v. (-en), turksch koopvaardijschip.
Caraque, v. (-s), groot portugeescb schip.
Caravaniera, v. (-as), groot gebouw tot huisvesting van reizende karavanen.
Carbon, o. Carbolcïne, v. zekere brandstof voor stoomwagens.
Carbonade, v. (-n), op den rooster gebraden vleesch.
Carbonari, m. mv. kolenbranders; bet genootschap der —, geheim politiek genootschap in Italië; (fig.) de —, vurige vrijheidsgezinden.
Carbonaten, o. mv. koolzure zouten.
Carboiilgatle, v. gmv. verkoling.
Carbonltieeren, ow. gel., verkolen ; gecarbool-neerde turf.
Carbonlum. o. gmv. koolstof.
Carcel-lamp, v. (-en), lamp waarin de olie door twee perspompen tot bij de vlam wordt gebracht.
Cardaiuou. o. zekere geurige plant; likeur daaruit gestookt.
C '.rdinaal, bn voornaamste; eerste (in zijne soort); car-«3lnalc punten, hoofdpunten.
Caroïde, v. (wisk.) zekere kromme lijn.
CaresNeeren, bw. gel., heikozen, vleien, troetelen.
Caret, o. (-ten), teeken dat iets uitgelaten is (^).
Carga, v. (-as), (kooph.) scheepslading, vracht, factuur der lading; cargagt;IÜst, opgave der lading van een binnengekomen schip.
Cargadoor, m.quot;(-s), of Cargo, scheepsmakelaar, scheepsbevrachter ; supercargo, opzichter der lading.
Carlcatuur. v. (...uren), spotprent; bespottelijke overdrijving in de afbeelding van iets ol iemand.
Cnrlcaturlst.. m. (-en), vervaardiger van spotprenten.
Carillon, o. gmv. klokkenspel.
Cnrlna, mv. vlinderbloemen.
CHrlliilen. m. mv aanhangers van don Carlos (in Spanje).
Carmagnole, v. (eert.) fransch patriotisch lied.
Cttrmagnole, m. (-n), (fig.) volbloed jakobijn.
Carmelleten, m. mv. monniken van den berg Carmel.
Carneool, o. rood agaat (steen).
Carnlvora, mv. vleeschvretende -, roofdieren.
Carogne, v. (-s), kreng, ondeugende lastige vrouw,oud heks, feeks.
Carolien, m. gouden munt = ƒ 11 a ƒ 12.
Caroline, v. cie Carambollne.
Carré, o. (-s), vierkant, vierhoekige slagorde.
Carreau, o. (-x), ruit; ruiten (op speelkaarten).
Carrelet, o. (-ten), vierkant iiniaaitje.
Carrière, v. loopbaan, levensloop ; ambtsbediening ; volle ren (van een paard).
Carosscs v. (-n), pracht-, staatsiekoets.
Cnroutsel, o. (-k), ridderspel; ringsteken op bouten paarden of in scheepjes enz., mallemolen.
Carte, v. (-s), kaart, spijskaart (in logementen en reslnura-tiën); carte blanche, onbepaalde volmanht.
Cartel, o. (-s), verdrag tot uitlevering, uitwissclingstrak-laat ; uitdaging tot een tweegevecht.
Cartecren» bw. gel, in eenen omtrek-, in ecne teekoning brengen.
Carteslaanscb, bn. van Oartesios of Descartes; (nat.) carteslaanicbe wUsbegeerte ; - draaikring ; ■ duiveltjes.
Carthamlne, v. gmv. zekere fraai roodgele kleurstof.
Carton, o. (-s), sterk blad papier; bordpapier; modelblad (voor schilders, tapijtwerkers ent.); zekere teekening; lichte öand om een boek ; pap. doos.
Cartonneeren, bw. gel., in bordpapier binden.
Caryatleden, mv. (bouwk.) lastdragers, vrouwenbeêlden all scboorzuilen of piasters.
Casagne, v. (-s), korte rijrok, reisrok.
Cascade, v. ( n), waterval ; (ook) soort vuurwerk.
Casco, o. (-os), scheepsromp, hol van een schip.
Caseïne, v. gmv. kaasstof.
Casimlr, o. gmv. lichte gekeperde wollen stof.
Casino, o. (-ós), besloten gezelschap, kollegie, vereenirjing.
Casqnet, m. (-ten), üzerèn helm. stormhofilt;J ; pet, muts; op zUquot; — krUgen» slaag -, kiappen krijgen.
Cassa, v. gmv. geldvoorraad (van eenen koopman), kas ; per —, tegen -, in gereed geld.
Cassatie, v, gmv. vernietiging (van een vonnis enz.); ontzetting (van een ambt); In — «aan, zich In — voorzien ; hof van —, gerechtshof dat in hooger beroep uitspraak doet.
Cassave, v, gmv. brood van den maniokwortel.
Cas^egraln, m. (-s), spiegel-teleskoop.
Cnsseeren, bw. gel., vernietigen ; nietig verklaren : ontzetten (van een ambt); afdanken er wegjagen (eenen soldaat).
Cassorolle, v. (-n), koek-, braad-, stoofpan, kastrol.
Cassette, v. (-en), kistje, koffertje, geldkistje.
Cassonade, v. gmv. keukensuiker.
Castagnetten, iv, mv. klaphoutjes, duimkleppors (bij zekeren dans).
Caste, v. (-n), familiestam (in Indië); volksafdeeling.
Castel, o. (-len), burg, vesting, klein kasteel ; (zeew ) voor-en achterdek.
Castellaan, m. (...anen), slotveogd, kastelein.
Casflgatle, v. (...ün), tuchtiging.
Casti^ceren, bw. geJ., tuchtigen, kastijden.
Castor, m. (-en), bever; castor-olle, wonderolie.
Cnsenm. o. bevergeil.
Castraat, m. (...aten), ontmande, gesnedene.
Castratie, v. (...en), ontmanning, Inbbing.
CaHtreeren, bw. gel., lubben, ontmannen.
Casuallst, m. (-en), aanhanger van het stelsel dal alles van bloot toeval athangt.
Casueel, bn. en bijw. toevallig, bij gelegenheid; onzeker.
Casuist, m. (-en), gewetensleeraar, beslisser van gewetens-zaken.
Casuïstiek, CasulslerU. gmv. gewetensleer, wijsheidsleer.
CaNus, tn. (taalk.) aeval, naamval; een — criticus, een zwaarwichtig geval.
Catacomben, mv. onderaardscbe gangen (te Rome, Parijs enz ),
Catarfluptriscb, bn. schijnbaar naderbijbrengend, ver-grootend
Catalccten, mv. verzamelde fragmenten uit oude werken.
Catalectlücb, bn. fragmentsgewijze, onvoiJedig.
CatalOjciiH, m. (...gi, -sen), lijst-, register van voorwerpen (boeken enz).
Catapult, v. (oudl.) zek^r oorlogswerktuig.
Cataract, v.(-en), groote waterval; grauwe staar (blindheid),
Catarrhaal, bn. zinkingachtij; catarrhale koorts, zinkingkoorts.
Catastrophe, v. (-s), ongelukkige afloop eener zaak ; groote-, alqcmeene ramp ; ontknooping (*an een treurspel).
Catechetisch, fan. vraagswijze, in den vorm van een gesprek.
Catechisatie, v. (...en), vraagonderricht, onderwijs in de godsdienst.
Catecbiseermeesler, ra. (-6), hervormd gedsdienst-on-derwijzer.
Catecbiseeren, bw. gel., god.;diens5cnderwys geven, -ontvangen.
Catechismus, m. (-en), vraagboek (bij het godsdienstonderwijs. r
Catechü, Cachou, v. zekere sterk zamentrekkende stof.
Categorie, v. (...ën), klasse, rang, aldeelinij.
Categorisch, bn. onvoorwaardelijk, bepaald, zonder omwegen ; eene —e imperativus, een onvoorwaardelijk bevel, gebod der zedelijkheid.
Cateeren, bw. gel., doek of laken persen, - glanzen.
Catbeder. m. (-s), leer-, preekstoel, spreekgestoelte,
Catbedraal, v. (...alen), hoofd-, doinkerk.
Catheter, m. (-s), buis tot aftapping der urine uit de blaas.
Cathethus. m. (meetk.) zekere loodlyn.
Catoptriek,v gm v. leer tan de terugkaatsing der lichtstralen .
Causa, v. grond ; oonaak; rechtszaak. ^ Cei Causal, bn. oorzakelijk, redogevond.
Cause célèbre, v. beroemd rechtsgeding ; veel gerucht so
Cautie, v. (...en), borgtocht, onderpand. (makende zaak. Cei
C^autionnrercn, bw. gel., borg stellen, - staan voor iemand. ra
Cavalcade, v. ( s), optocht te paard; pleizierrid in ge- Cei
zeischap. Cei
Cavalier, m. (-en), ruiter ; ridder, edelman, begeleider Cei
eener dame; (vestinqb.) kat, walkat. quot; Ce
Cavalièrument, bijw. ridderlijk ; ongedwongen, vry. Ce
Cavalerie, *. gmv. ruiterij Ce:
Cavalerkst, m. (-en), soldaat te paard. Cei
Cavata, Cavaflne, v. (mnz) kort gezang. . n
Cavent, in. ( en), borq, goedspreker. Ce Caveeren, ow. gel., borg blijven, goed spreken; zich —Ce
ww. (tig.) op zijn hoede zijn. M
Cavltelt, v. holte. Ce
Cedel, Cedul, v. (-len), lijst; buur—, kuurceel, v
huurkontrakt. Ce Cedent, m. (-en), (recht., kooph ) die afstand doet.
Cedeeren, bw. gel., afstaan, afstand doen van, overlaten; Ce
Cedille, v. (-«.), teeken in den vorm eener omgekeerde c, Ce
onder de c, om deze letter voor de a, o en u als eene Ce
scherpe s te doen uitspreken (c). Ce
Ceel, v. zie Cedel. z
Ceintuur, v. (...uren), gordel, band. Ce
Cel, v. (-len), vertrekje (in een klooster, in eene gevangenis); p
zeszijdig vakje in een honingraat; (nat. hist., ontl) vakje. t
Celadon, o. zeegroen (verf). g
Ceintuur* v. beeld-, steoipelsnijkunst. Cc
Celebratie, v. (.. én), viering. C«
Celebrefren, bw. gel., vieren, plechtig gedenken. C«
Celebritelt, v. (-en), vermaardheid ; (fig.) beroemde naam; (
Ccleres, m. gmv. snelloopers (wacht van Romulus). i
Cvlerltell, v. gmv. vlugheid, gezwindheid. C«
Celibaat, o. gmv. ongehuwde staat, bet — der r. k. C«
Cenoblet. m. (-en), kloosterbroeder; kluizenaar. Ct
Cenotapbium, o. (...ia), gmfteeken, praalgraf. Clt;
Censeereu, bw. ow. g%l., beooi doelen, onderzoeken, ach- 1
ten ; (fig.) geacht worden ais, gehouden worden voor. Ci
Censor, m. (-en), beoordeelaar, criticus, recensent, kunst- C«
rechter ; (rom. gesch ) zedemeester. Ct
Censureeren, bw. gel., beoordeelen, onderzoeken, gispen, C«
berispen, in den kerkban doen. Clt; Censuur, v. onderzoek en beoordeeling van staatswege van
boekwerken (meestal vóór de uitgaaf), ook van tooneelstuk- Clt;
ken (vóór de opvoering). Ct Census, m. gmv. cijns, belasting; maatstaf naar den be-Jastingaanslag enz. oni de staatsburgerrechten uit te oefenen. •'
Cent, Centum, o. honderd ; een cent (honderdste gedeelte van den nedcrlandschen gulden of den noord-amerikaan-schcn dollar) ; pre» cent or percent, ten honderd.
Centnar, (-en), Centwurns, m. (...ri), (fab.) paardmensch, monster, gedrocht (half niensch en hait paard).
Ccnti, honderdste deel van maten en gewichten.
Centiare, v. (-n), vierkante palm, honderdste deel der wisse.
Centlfolle, v. (...en), honderdbladige roos.
Centigramme, v. (-n), honderdste wichtje.
Centilitre, m. (-s), vingerhoed, honderdste gedeelte der kan.
Centimeter, m. (-s), duim, honderdste gedeelte eener el.
Ccntlstere, v (-s), honderdste deel eener wisse, kuhieke nederlandsche el.
Centime, m. (-s), honderdste deel van een franc (muntstuk).
Centranl, hn. middelpuntig ; midden...:--Amerika,
Midden-Amerika ; —betituur, hoofdbestuur.
Centralisatie, v. samentrekking in één punt; vereenigmg van de regeeringsmacht in één lichaam
CentralUeeren, bw. gel., in één middelpunt vereenigen, - samentrekken.
Centreeren, bw. gel., (glasbl.) in het middelpunt de grootste dikte brengen.
Centrifugaal, bn. middelpuntschuwend.
Ceatrlpetaal, bn. middelpuntzoekend
Centroscople, v. gmv. bepaling van het midden- of zwaartepunt; beschouwing der zwaartekracht.
Centrum, o. (-s, ...tra), middelpunt, vereenigingspunt ; plaats waar in eene landsvergadering de aanhangers van liet bewind xitten; de gematigde partij in zulk eene vergadering.
Centumvlr, m. (-s), (rom. gesch.) honderdman
Centumvlraat, o. waardigheid van honderdman.
Centupleeren, bw. gel, verhonderdvoudigen, met honderd vermenigvuldigen.
Centurle, v. (...ën), verdeeling in honderdtallen ; bende van honderd man.
Centurion, m. (-en), hoofdman over honderd.
Cephaloporien, m. mv. koppoot.'gen (eene orde van week-
Ceraclne, v. gmv. kersengom. [dieren).
Ceratleten, m. nv. zeker geslacht van weekdieren.
Cerberus, m. gmv. (fab ) helhond. , (-sen), (fig.) norschc portier of deurwachter.
Cercle, m. ( s) kring, gezelschap, bezoek.
Cereallcn, mv. graangewassen, granen.
Cerebrum, Cerebellum, o. hersenen. (kerkgebruik.
Ceremonie, v (...én), plechtigheid, plichtpleging ; nol-.
Ceremonieel, bn. plecntstatig. —, o vastgesteld gebruik bij plechtiqheden of feeslen enz. .
Ceremonieus, bn. vol plichtplegingen, overdreven beleela.
Ceres, v. godin van den landbouw en de veldvruchten; naam eener planeet, aangewezen door het tecken ; Ceres en Baccbus, het koren on de wijn.
Cerine* t. zeker bestanddeel van het bijenwas.
Cerlram, e. een zeer zeldzaam metaal.
Cernaeren, bw. gel., insluiten, omringen.
CertepnrtU, ook'Cherfe- of Charte-partlc, t. overeenkomst tusschen den bevrachter en den reeder of scheepseigenaar.
Certificaat, o. (...aten), getuigschrift, verklaring, bewijs, attest
Certlflceeren, Certlfiêren, bw. gel., bg getuigschrift
Cerulft, o. gmv. loodwit. (bevestigsn.
Cervelaat-worst, v. (-en), sterk gekruide en gerookte vleeschworst; (ook) zult, hoofdkaas, hoofdvleesch.
Ce», v. (muz ) verlagende halve toon.
Cesneeren, on. w. ophouden, een einde nemen.
Cerate, v. (...ën), afstand, overlating van een recht; boe-deiafstand.
Ceralonarls, m. (...sen), die afstand doet.
Cetaeeën, mv. walvischaardige dieren.
Cetrarine. v. een bestanddeel van het ijslandsche mos.
Chaconne, v. (-s), soort zangstuk.
Chenrln, CbagrUn, o. gmv. verdriet.
CbagrUnecren, bw. gel., bedroeven, kwellen, verdriet veroorzaken, krenken.
Chaine, v. (-s), keten (in de danskunst), kettingdans ; rjj (van uitgezette posten)
Clialse, v. sjees, licht tweewielig rijtuig.
Cbako, m. (-os), soldatenhoed.
Cbala'xa, v. (plant.) vaatmerk; navelvlek.
Chalcedon, m. halfdoorzichtige en witte agaat.
Chalcedron, o. engelsch gewicht voor steenkolen (te Londen ruim 1000 ned. pond, te New-castle = 1027 ned. pond).
Cbalcographie. v. gmv. plaatsnijknnst, graveerkunst.
CbaleurcuM, bn. heet, vurig (van aard); vol vuur, vol qloed, vol leven.
Cbamade, v. (oorl.) teeken van overgave.
Cbamarreeren, hw. gel., borduren, met borduursel of bloemwerk bezetten.
Cbambre, v. kamer ; cbambre ardente, (oudt) gerechtshof in Frankrijk dat bet doodvonnis, door middel van levend verbranden, over ketters en gifmengers uitsprak ; cbambre narnie» gestoffeerde gemeubeleerde kamer. Zie verder Camera.
Cbameleou, m. zie Kameleon.
Cbampétre, bn. landelijk ; fète —, landelijk feest; bal —, danspartij in eenen tuin, - in de open lucht.
Cbampignou, m. (•$), kampernoelje, paddestoel; (fig.) opkomeling.
Cbamsln.' m. zekere schadelijke zuidwestenwind (in Egypte).
Change, y. Changement, o. ruil, wisseling, verande-ring; — a vne, verandering van tooneeldecoratie, zonder dat de gordijn valt.
CbanReeren, bw. ow. gel., veranderen, verwisselen ; verschieten (van kleuren).
Chnnson, v. (-s), liedje, zangstukje.
CbaoM, m. (jmv. bajert, vorulooze klomp, mengelklomp ; (fig.) warboel.
Cbapeau bat, bijw. den hoed onderden arm, blootshoofds.
Cbaperonuceran, bw. gel., eene jonge dume tot geleider en beschermer verstrekken.
Cbapi(r«, m. (-s), hoofdstuk; (fig.) onderwerp van gesprek.
Cbaptailseercn, bw. gel., suiker bij het druivensap voegen om beteren wijn te verkrijgen.
Cbar-a-bancs, m. naam van zeker rijtuig.
) Charade, v. ( s). letterqreepraadsel.
Charge, v. (-n), eereoost, bediening, ambt; last, vracht; aanval, aanval der ruiterij.
Chargé «Taflaireii, m. zaakgelastigde.
Chargeeren, bw. gel., belasten; beladen; gelasten ; berekenen ; opdragen, een aanval doen (der ruiterij).
Charivari, o. ketel-, kattenmuziek, getier, geschreeuw, standje; verschillende kleinodiën aan een horlogeketting.
Charlatan, m. (-s), kwakzalver; windbuil, praalhans.
Charlafancrie, v. kwakzalverij, pocherij, snoeverij.
Charmant, bn. en bw. (-cr, -st), schoon, bekoorlijk, innemend, bij uitstek fraai
Charmeereu, bw. gel., verrukken, hetooveren, innemen.
Cbannofte, v. zekere vuurvaste steenen.
Charons bont, (fig ) de dood, overgang tot een beter leven.
Charta-iuagna, v. (gesch.) oude grondwet van Engeland.
Charte-purtie, v. zie Certeparty*
Charter, o. oirkonde; grondwet ; kaliber; »chepen van zwaar — (of kaliber).
CbartlKtcti,'m. mv. naam van zekere staatspartij in Engeland (in het belang van het volk), partij der demokraten van 1848
Charybdl», tn. gevaarlijke draaikolk, tusschen Kalabriè en Sicilië ; zie Stcylla.
Chatonilie, v. (-n), geldkistje; bijzondere kas (van eenen ' vorst enz.)
Chaussce, v. (. .ën), straat-, steenweg, kunststraat.
ChauKSeeren (zich), ww. gel., zijne kousen en schoenen -, zijne schoenen of laarzen aantrekken, ze dragen.
CThecli, v. kassiersboekje, aanwijzing op de kas ter betaling.
Chef. m. (-s), hoofd, opperhoofd, opperste aanvoerder, leider.
Chefd'ueuvre, o. meesterstuk.
Cheka», o. zeker deeg, waarvan de Chinezen figuren op porselein maken.
Chelidoniae, o. zeker alcaloïde.
Chemie, Ciiyrnie, v. gmv. scheikunde.
Chemicaliën, mv. scheikundig bewerkte waren (artsenijen, droogerijen enz.).
CbemlRch. bn. scbeiknndiq.
Cheaiittiuiirt, o. scheikundige kracht ol weiking.
Chemist, m. (-en), scheikundige.
Chemltyple, v. qmv. zie Olyphograpble. CbemiMctte, v. (-n), haifhemd, kraaghemdje; chemlHet-
speld, doek-, borstspeld.
Chenille, v. (-s), zekere vroawenmantel; soort knoopwerk;
en — werken.
Chenlllest mv. fluweelkoorden, boordsels.
CherMonettus, m. schiereiland.
Cherub. CherubUn, m. (-en), hemelling, hemelgeest,
vuur-, vlambode.
Cbeswtm, m. zi.-; Marcheswan.
Che val de bafallle, m. (fig ) stokpaardje.
Chevalier d'lndustrle, m. (fig.) oneerlijke fortuinzoeker. Chicane, v, ( s), rechtsverdraaiing, haarkloverij ; spitsvondigheid.
Chicaneeren, ow. gel., zich van rechtsverdraaiing bedienen ; vitten, het iem. lastig icaken.
Chicaneur, m. (-s), pleitziek mensch, haarklover, rechts-verdraaier.
CblfTonnière. v. (-s), ladekast, hooge lad-Jtafel.
ChUl. o. (ontl) maagsap.
ChlilHde. v. ( n). duizendtal.
Chimaera.^ Chlmcre, v. droombeeld, hersenschim. Chlmpantié, m. (s), naam van een soort zeer groote apen. Chlnn. Chlnabaat m. zie KinabaNt.
Cblnchilla, o. zuid-amerikaansch knaagdier ; bont, zeer
fijne pelterij van dit dier.
Chlne, o vïammige stof.
Chlneeren, bw. oei., vlammig weven, - bewerken ; ge-cblneerde stollen, gevlamde met vlammige patronen gewe en stoffen.
Chlnlne, Cblnoïdlne. v. zie Kinabast.
Chique, ook wel pique of bScho genoemd, m. zekore vloo (in de keerkringlanden). '—, bn. (fig ) dat stnat zeer —, dat is zeer smaakvol, naar de laatste mode. Cblrlinoya, v. zekere vrucht (in de keerkringlanden). Chirologie, v. gmv. handen-, vingerspraak. Chiromantie, v. gmv handwaarzeggerij.
C'.ilrurgle, v. gmv. wondheelkunst quot;
Chlrur((Uii« (-s), Cblrurgus, (-sen), m. heelmeester,
wondheeler.
CblrurslcaHl, bn. heelkunstig.
Chits, o. zie sülts.
Chladnl (figuren van), o. rav. klankfiguren.
Chloor, o. zomzuurgas.
CtiSooraleall. o
Chloorainmonlum, o. salmoniak.
Chloorcalclum* o.
Chloriet, o xekere filimmersoort (delfstof).
Chloroform, v, chloorverbinding die het gevoel verdooft.
Chiorometrle, v. gmv. chloorbcpaling.
Ci.'lorophaan. o. zekere viocispaath.
C'hiorophylluin, bladgroen.
lt;;holeru iuorl»ii8, r. aziatische braakloop.
Cholerine, v. cholera in lichten graad.
Cholerisch, Cüoleriek, bn galzuchtig, driftig, oploop; het — temperani.
CholeMtcarlne, v. galvet
Chc itdrlue, v. kraakbeenlijm.
Choquant, hu. (-«r, -st), aanstooteiijk, sluitend, walgelijk.
Choqueeren, bw. oei., aanstoot geven, hinderen, tegen dc horst stuiten.
Chordometer, m. -s), (meetk ) werktuig tol het melen van hoeken door de bepaling van hunne koorden bij een gegeven straal.
Chorograaph, m. (...aphen), landschapteekenaar.
Chorograptiie, v. gmv. beschrijving van landen.
Chose, v. (-s). zaak, ding; grap, klucht.
Chouaun, m. rnv. (fr. gesch.) aanhangers der Bourbonsin de Vendée
Chrcstoiuathle, v. (...èn), verzameling van uittreksels dor werken van dichters en prozaschrijvers, bloemlezing.
Chrle, v. (.. .ün), korte spreuk ; opstel dat de leerlingen moeten uitbreiden.
Chroma, v. kleur.
Chromaiiek, v. gmv. leer van het ontstaan en de verhouding der kleuren.
Chomatlnch, bn. de —e schaal, (muz.) zekere toonreeks.
ChrouiHtophoren, m. mv. (ontl ) kleurdragers.
Chromatroop, m. gmv. nevelbeelden (door twee toover-lantaarns voortgebracht), dissoiving-views.
Chromium, o. zeker metaal.
CUironlque scandafeuse, v. schandelijk stadspraatje.
Chrouiftch, bn. langdurig, slepend (van ziekten).
Chronogram, v. (-men), jaartal-vers.
Chronographle, v. gmv. tijilbeschrijvinq.
C^hrouologte. v. gmv. tijdrekenkunde, tijdleer.
Chronologisch, bn tijdrekenkundig.
Chronoscoop, m. (...open), toestel om zeer kleine tijd-deelen (bv. duizendsten of tienduizendsten vaa sekonden) te meten.
Chrysuheryli, o. zeker edelgesteente.
Chrysographle, v. gmv. goudschrijfkunst.
Chrysolleth, m. zekere delfstof.
Chrysopras, v. goudsbloem.
Chrysorhamnine. v. avignonbesscn, perzische hessen, geelhassen (bevattende eene goudgele kleurstof)^
Chrysotyple, v. gmv. photographie op papier dat met eene onzijdige goudoplossing behandeld is.
Chrysoot, o. een naar goud gelijkend metaalmengsel.
Chthoulsotbermen (ook I^ogeofherinen), mv. zekere lijnen op de oppervlakte des aardbeis
CbymuH, m- (ontl.) spijspap, maagbrij.
Chut! m. stil ! rwij'i!
Ciborie, v. (...ën), (bij de r. k.) hostiekas, ouwelvaas.
Cicade, v. schuimbeestje.
Cicero, m. (boekdr ) zekere lettersoort.
Cicerone, m. (-n), gids, geleider, wegwijzer.
Cicborei, v. (B. voor de plant m. voor den wortel), smikerij, zeker wortelgewas.
CicUbeD, m. damesgelcider, vertrouwde vriend eencr gehuwde vrouw (in Italië).
Cld, m. aanvoerder, eeretitel van een beroemden spaan-scben beid.
Cyper, (B. Cider), m. gmv. ooftwijn, appeldrank.
CI-devaatM, m. mv. (in Frankrijk) spotnaam voor de personen uit adellijke en vorstelijke familiën.
Clinler, o. en m. (B.) helmkam.
Clnelien, v. mv koperen bekkens bij de turksche veldmuziek
Clnetoramn, o. verbeterde camera-obscura.
Cinnainoiuum, o. kaneel.
Circasttienne, v. (-s), fijn gekeperde wollen stof.
Circe, v ( s), verleidelijke boeleerster.
Circulair, bn. kringvormig, rondachtig.
Circulaire, v. (-s), rondgaande brief, rondschrijven.
Circulatie, v. (bloeds)omloop, (gelds)omloop.
Clrculeeren, ow. gel., in omloop zijn; (laten) rondgaan (ter onderteekeMing, ter lezing); bet —d medium, geld iu omloop.
Circumferenfle, v. omvang, omkring.
Circumflex, Circumtiexus, m. omgebogen toonteeken, kapje (A).-
Circummedlaansboojtlcn. v. mv. hoogten der hemellichamen, gemeten terwij! deze zich in de nabijheid van den meridiaan bevinden.
Circumpolairitterren, v. mv. hemellichten die voor ons nooit opkomen of ondergaan.
CircuuiMcrlbeereu, ow. gel., omschrijven; (iem.) beperken.
Circuimtpectle, v. gmv. omzichtigheid, behoedzaamheid.
Circumstautle, v. qmv. gesteldheid, omstandigheid, ge-schapenheid., toestand.
Circumvallatle, v. (...ën), (vest.) omschansing, insluiting-
Circumventle, v. (...ën), bedrog, bedriegerij.
Circus, m. ronde schouwplaats, strijd-, renbaan, worstelperk.
Cis, v. (muz.) verhoogende halve toon. , bijw. aan deze zijde; clsalpUnscb, aan deze zijde der Alpen.
Ciseleereu, bw. gel., metalen kunstmatig bewerken met scherpe werktuigen,steken (met de stift); ingraveeren, drijven (zilver).
Citaat, o. ( ..aten), aangehaalde piaats.
Citatie, v. (...ën), aanhaling, aangehaalde plaats (uit een geschriit). . v. (...ën), ^recht) dagvaarding, daging.
Citadel, v. (-len), burgt, sterkte, Itasteel.
Clteeren, bw. gel, aanhalen (eeuen schrg^er of zijn werk), gewag maken van; (recht.) dagvaarden ; dagen.
Cite, v. stad (meer bepaald de oude slad van Parijs).
Citer, Cltber, (B.) Cythcr, v. (-s), snarenspesltuig.
Clto, met spoed (op adressen van brieven); citlasime, in allerijl.
City, v. stal (meer bepaald de oude stad van Londen).
Civiel, bn. (-er, -st), burgerlijk; den burgerstand betreffende (in tegenstelling van militair); billijk, qoedkoop, niet hoog in pr\js; beleufd, hoffelijk; «te —e IU»tgt; SOin aan eenen vorst op de stamp;atsbegrooting toegekend ; «Ie —e MRHt, burgerlijke £tand.
Clvillsatip, v. gmv. beschaving, verfijning der leden.
Civllltfeeren, bw. gel., beschdven, verlichten
Clvililelt, v. gmv. welgemanierdheid, hoffelijkheid.
CiHiret. m. bleckroode wijn, bleekert.
Clnirvoyaat. bv. helderziende.
Clairvoyaiite, v. (-s), helderziende vrouw (helpster der magnetiseurs).
Clandestien, bn. heimelijk, verboden; geheim.
Claque, ». (eert) gehuurde bende handenklappcrs in do panjsche schouwburgen.
ClaqueutH, m. mv. gehuurde toejuichers.
Ciai'illceeren, Clarlilëeren, bw. gel., klaren.
Clarlne, Clarlno. v. trompet.
Claattiek, bn. sie Klassiek.
Ciaiislücatle, v. rangschikking in klassen,klafsenverdeeling.
Claimillceeren, Cia»8iilëercn, bw gel., in klassen
Ciaufta v. cel, kluis. (rangschikken, - verdeelen.
Clausule, v. (-n), voorwaarde, bepaling.
Claves, v. mv. (muz ) toetsen, klavieren van een snarenbord.
Clavlntuur, v. al de klaviertoctsen; toetscnooid.
Clavis. v. (muz.) sleutel.
Clerezle, Clerezy. v. Clerus, m. gmv. geestelijkheid; tie bisvclioppelijke clcrezy, bet oud-rcomsche kerkgenootschap, de jansenisten.
Clericus, m. (.. ci), geestelijke.
Clicheere*!, bw, gel., zekere wijze om de metalen vormen van plaalwerkcH af te nemen; een dictié, een op deze wijie verkregen aldruk
Client, ra. (-en), bescherireling; iemand die zich door eenen advokaat Iaat bedienen
Climax, m. (red. en dtchtlc) opklimming.
Clinlst-lie school, v. (.. olen), instelling voor onderwijs •n do heelkunde en artsenijmengkunde.
Clhj'fe, v. (-s), vereenigmg \an lieden met slechte bedoelingen, k iek, bende, rot.
Cloak, v. (-en), anteljas, mantel.
Clown, m. (-s), hansworst, grappenmaker.
Club. Kluit, v. (-s), besloten gezelschap, sociëteit ; politieke vereemging.
49
Clubbist, m. (-en), lid eener club.
Coactle, t. (...en), dwang, gewt.' idadige aanranding.
CoHCtief, bn. dringend, met gebeid.
CoadJut«r,m.(-s),helper,bijstander (van eenen prelaat enr.).
Coagulceren, ow. gel., stollen.
Conks. mv. Coke, v. gaskolen, verkoolde of ontzwavelde steenkolen.
Coalfcecren, bw. gel., verbinden, vereenigen.
Coalhie, v. (...en),' \erbond, rereeniging (b. v. van twee of meer -Mogendheden tegen eene andere).
Cocagne, Cocamocmant, ra. (-en), klimmast, klautcr-boom (tot gymnastische oefening of a.'s volksspel gebezigd); (fig.) laud van —, luilekkerland,
Cocarde, v. (-n), hoed-, mutsstrik, veld-, nationaal teeken.
Cocbenllle, v. '(-s), konzenilje, halfvleugelig insekt; fraaie roude verfstof (karmijn)
Cocon, m. (-s), tonnetje, weefsel-, pop van eenen zijdeworm.
Code, Codex. m. wetboek; oud handschrift, códe Napoleon, burgerlijk wetboek van Napoleon 1.
Codicil, o. (-len), bijvoegsel-, aanhangsel tot een testament.
Codille, v. dubbel verlies (in zekere kaartspelen). , bijw. verloren, bedorven, geruïneerd.
Coëfllclënt, v. (-en), (stclk ) bekend of als lekend aangenomen getal; vermenigvuldiger.
Coelestin, o. gmv. zekere gekristalliseerde delfstcf.
Coërceerend, bn. —e middelen, dwangmiddelen.
Coërcibel, bn. —e gaiiNoorlcn, die tot dun drupvor-migen vloeibaren toestand kunnen gebracht worden.
Coërcltief, bn. bedwingend.
Coërreercnde kracht, v. gmv. eigenschap van het staal tot verhindering van dc scheiding der vereenigdc, en hereoniging der eenmaal gescheiden metalen.
Coeur, m. gmv. harten (in het kaartspeU.
Cognac, m gmv. fransche brandewijn van Con^ac.
Cognatcp, mv. bloedverwanten van moederszijde.
Cognitie, v. gmv. kennisneming, onderzoek
Cognossement, Connosteiucnt, (-en), (kooph.) zeevrachtbrief.
Cobnerentie, Cohaesickracbt, v. (nat.) samenhang, bijtf'.nhondende kracht.
Cotiobatle, v. (.. ën), herhaalde destillatie van vloeistoffen.
Coborte, v. (-n). legerafdeeling, krijgsbende.
Cobue, v. verwarde volkshoop ; woest geraas, getier.
CoiiTeeren, bw. ow. gei., kappen; (fig ) in*t Iets ge-coifTeerd zijn, over iets in zijnen schik -, met iels vereerd zijn.
Coitreür, m. ( s), kapper.
CoifTure. v. (-s), kapsel.
Coïucideeren,ow gel., samenvallen, op hetzelfde uitkomen.
Coïonneeren. Koejonneerea, bw. gel., smadelijk btjeqenen, plagen, zeer lastig vallen.
Coke, zie Coaks.
50
Col, m. (-s), bergpas; halsdoek, stropdas, gc3pda8.
Culchlcaccën, mr. zekere planten-familie.
Coleriek, bn. oploopend, haastig.
CoIIbcuiu, o. (...ea), schouwburg van bet oude Rome ; groot en prachtig gebouw voor openbare vermakelijkheden.
Collaborator, m. (-s), medearbeider.
Collateraal, bn. en bw. zijdelingscb ; lijdelings ; collaterale errgenamen, erfgenamen in de zijlinie; collaterale NuccesMe, erfenis die op eenen zijtak overgaat. —, o. recht van successie, belasting op het aanvaarden van eene nalatenschap ot een legaat.
C^ol^ateralen, mv. zijdelingsche bloedverwanten.
Collatie, v. vergelijkirg van geschriften, nalezing ; recht tan —, recht om eene predikantsplaats enz. te begeven.
CollH(ion,o. (-s), maal:ijd van koud vleesch, fruit, gebak enz.
Collatlonnecren, bw. ge),, nalezen, vergelijken (hoeken, geschriften met elkander).
Collator, m. (-en), die eene predikantsplaats begeeft.
Collé. Collébal, m. (bilj.) bal onder den band.
Coll^ctaneuna, o. (...ea), verzameling van geschriften.
Collectant, m. (-en), inzamelaar van giften. '
Collecte, v. (-n), inzameling van giften (voor de amen enz.); verkoop van loterij-loten.
Collecteeren, bw. gel., inzamelen (giften).
C'ollectenr, m. «ekwnllllceerde —, van regeeri.igswege aangestelde verkooper van loten in de staatsloterij.
Collectie, v. (...en), verzameling ; aantal.
Collectief, bn. verzamelend, gemeenschappelijk, tezamen.
Collecteerglas, o. (...zen), (gez.) verzamelglas, lenswaar-door de lichtstralen in één brandpunt worden verzameld.
Collector, m. (-en), (nat.) werkluig om electriciteit te binden en op te hoopen.
Collega, m. (-as), ambtgenoot.
Collegle, v. (...eo), vereeniging, kring, gezelschap; lichaam; vergaderplaats; lessen der hoogleeraren aan de akademicn en athenea ; — bonden, — aanhooren, voorlezingen houden of hooren (over zeker vak van wetenschap).
ColleKiemeester, b-.. (-s), catheghiseermcester.
CoSleglant, m. .(-en), lid van zekere (inz. doopsgezinde) kerkgezindte
Collet, ro. (-s), rij buis, ruiterbuis, kolder.
C^oill, o. (-s), kist, vat, fnst (ter verzending van waren).
Cnllldeeren, ow. gel., samentreffen, togen elkander aan-druischen, botsen.
Colliinatle, v. (..Cn), verschil tusschen den uitslag der meting en de werkelijke waarde van het gemetene.
CollllUn, v. (gez.) gezichtslijn.
Collimator, m. (-s), zeker werktuig.
Collisie, v. (.. ën), botsing, strijd ; (fig.) beklemdheid, nood.
Collier, m. (-s), halsband, halssnoer (sieraad).
Collodion, Collodlnin, o. gmv. oplossing van schietkatoen in aether.
51
Colloquiam, o. (...ia), samenspraak, mondeling voorloopig onderzoek der protestantsche geestelijken.
Cullt;gt;iubieii» bn. duiTenhalskleurig (donkerrood en blauw).
Colombler, o. zekere papiersoort.
Colonnade, v. (-s), zuilenrij.
Colonne, ▼. (-s), *uil, pilaar, kolom; krijgsbende, leger-aldeeling; zekere dansfiguur; vliegende —, verspreide krij(jsgt;nach'..
Colophonlum, o. gmv. spiegel-, vioolhars.
Coloraturen, v. mn. (muz.) kunstige toonwendingen.
Coloreereu, bw. gel., verven, kleuren; (fig.) vergoelijken, eenen schijn geven.
Colorlet, o. gmv. kleurgeving, kleurmenging.
Colorist, m. (-en), kieurgever, kleurmenger.
Colorlae, v. gmv. zekere roode verfstof.
Cwlos, Colossus, m. zie Kolossus.
Colporteeren, bw. gel., waren aan de huizen venten ; boeken -, geschriften verspi-eiden.
Colporteur, m. (-s), marskramer, straatkoopman ; verspreider van boeken o! geschriften, reiziger voor den boek-
Columblne, v. gmv. zekere meststof. (handel.
Combinatie, v. (.. en), verbinding, samenstelling (in gedachten); berekening; ontwerp; leer der combinatiën, (wisk.) leer der vereeniging van elementen; (ook) waarrchijnlijkheidsleer.
Combineeren, bw. gel., vereenigon, samenvoegen; vergelijken, berekenen; ontwerpen.
Combustie, v. ( ..en), \erbranding ; brandschade ; opschud-
ComeMtibeleu, mv eetwaren, mondbehoeiten. (ding.
Comfort, o. gmv. gemak, welbehagen, tevredenheid.
Comfortable, bn. gemakkelijk, genoegehjk, behagelijk, aanqenaam.
Comitaat, o. (...alen), geleide (in Hongarije), arrondissement, district; arrondissementsvergadenng.
Comité, o. (-$), vereeniging van personen met eenig onderzoek ot met de behartiging van zekere belangen belast; kommissie (uit dt.n boezem van eene vergadering of oen bestuur; ver^adeivn in —, of —generaal, eene zitting met gesloten deuren houden.
Commandant, m. (-en), bevelhebber.
Commandement, o. -en), bevel, bevoegdheid te gebieden of te bevelen; militaire —en. aideelmgen waarin een land (wat zijn krijgswezen netre») verdeeld is.
Commanderren, bw.'gel, bevel voeren, bevelen, gebieden.
Commander ie, v. (oudl ) gebied eener ridderorde.
Commandeur, m. (-s), bevelhebber, naam vsn een d*:r hoogste rangen bij ridderorden.
Coium»nilitnlrk m. en bn. —e deelgenoot; deelgenoot in een handelsvereeniging; waar de een het geld schiet en de ander de zaak bestuurt, stille deelgenoot.
Commanditie, v. zoodanige vereeniging, commanditaire vennootschap.
Commando, o. bevel; zie Commandemcnt; staf
van —, reldhsergstaf.
Comma 11 faut, bijw. 100 als het behoort, in orde.
Commemoratie, v. (...en), gedachte, herinnering ; gedachtenis
Commensaal, t. ( ..alen), inwoner (ten huize van iem.), kostganger.
Commensalca, v. (-sen), inwoonster (ten huize van iem,), kostgangster.
Commensurabel. bn. —e grootheden, wier onderlinge verhouding door de eenheid van een getal kan worden uitgedrukt.
Commèntalr, ?. (...en), verklaring, uitlegging, ophelde-
Commentater, m. (-s), verklaarder, uitlegger. (ring.
Commentceren, bw. gel., verklaren, van uitleggingen voorzien.
Commerce, m. gmv. zeker kaartspel.
Commercie, v. gmv handel, koophandel.
Commercieel, bn. tot den handel heboorende handels...
Commettanf, m. (-en), lastgever, principaal.
Commla, m. rie Kommies; — voyageur, reiziger voor den handel, reizend handelsbediende.
CommiBSarlant, o. ( ..aten), ambt-, bediening-, kantoor van den commissaris.
Commissaris, m. (-sen), gelastigde, volmachth(»bber, uitvoerder, bezorger; bestuurder (eener sociëleit), toezicht hebbende deelhebber (eener maatschappij); aanleckenaar (van een beurt- of marktveer); — van pollile ; — van orde; — van oorlog.
CominSssie, v. (...ën). volmacht, last; be=telling. boodschap; vereeniging van eenige personen tot het verrichten van zekeren hun opgedragen last; (kooph.) loon voor de bezorging eener zaak.
Cominlsslonnair, m. (-s), lasthebbend zaakwaarnemer, gevolmachtigde.
Commi8Sfigt;rinal, bijw. iets — maken, het onderzoek van iets aai eene commissie opdragen.
Committent, m. (-en), lastgever.
Comniltteeren, bw*. gel , last geven, opdragen, volmacht geven; een ^ecoinniKteerdc, lasthebber.
Commode, v.. (-s), ladetafel.
Commode, Commnod. bn. gemakkelijk.
Comuioriitelt, v (-en), gemak ; geheim gemak.
Commodore, m. (-s), bevelhebber van een smaldeel (in Engeland en Noord-Amerika).
Commodoners, ra. mv. studenten van den tweeden rang (in Engeland).
Commons, mv. het Lagerhuis, do leden van het Lagerhuis (in Engeland).
Commun, bn. en bw. gemeen ; gemeenscl.appelijk.
Communlcatlr, v. (...ên), mededeeling, kennisgeving.
Commuiiicatler, bn. u.edfdcelzaa-n, praatachtig.
Commanicecren, bw. gel, medcdeelen.
Coiuuiunle, v. gemeenschappelijk bezit; - leven ; heilig avondmaal: (r. k.) opneming in de kerk.
Communlëeren, nw. gel., (r. k ) ten avondmaal gaan.
Coimuunlsmus, Comnianlitnie. o. qtnv stelsel der gemeenschap van goederen en der afschaffinrj van het 'eigendomsrecht.
Coiumunlvf, m. (-en), aanhanger voorstander van het communismus.
Compact, bn. en bijw. (-er, -st), vast-, dicht iueenge-diongtm.
Conipagule, v. (...ën), handelsvereeniging, maatschappij ; vennootschap; afdeeling soldaten onder eenen kapitein.
Compagnieschap, o. (-pen). Compagnon, m. (-s), gezel, deelnemer, medearbeider; handelsgenoot, vennoot, !id eener handelsfirma.
Comparant, bn. verschijnende.
Comparant, m. (-en), Comparante, v. (-n), die (voor eenen notaris enz ) verschijnt om eene akte op te maken enz.
Comparatcur, m. (-s), (wisk.) werktuig tot vergelijking der lengte
Comparatlef.bn. en bijw. vergelijkend, vergelijkenderwijze.
Compareeren, ow gel - verschjjnen ; zich voor (het gerecht enz ) stellen ; vergelijken.
Comparitie, v. (,..ën), verschijning (voor het gerecht); vergadering, bijeenkomst (b. v. van schuldeischers).
Compartimenten, o. mv. regelmatig afgeJeelde vakken.
Compatibel, bn. vereenigbaar, bestaanbaar met, samen-passend.
Compatibiliteit* v. vatbaarheid (van twee dingen) tot samenvoeging ; bestaanbaarheid (met).-'
Compendïeus, bn. kort. ineengedrongen, gemakkelijk.
Compendium, o. (...dia), kort begrip eener wetonschap ; beknopt uittreksel; handboek.
Compemtatle, v. (...ën), vergoeding, vereffening.
Compenueeren, bw. gel., vereffenen ; tegen elkander op-wegen
Compere, m. (fig ) vroolijke snaak ; medestander ; (helper eens goochelaars, magnetiseurs eaz.).
Competent, bn. (-er, -st), bevoegd, gerechtigd ; behoorlijk, rechtmatig; de —e portie, (bij verdeelingen).
Competent, m. (-en) mededinger (n aar een ambt).
Competentie, v. bevoegdheid ; rechtmatig aandeel ; bevoegd oordeel, mededinging.
Compete^ren, ow gèl, wettig toekomen ; dingen (naar).
Compilatie, v. (...ën). samenBansing, 'werk uit brokstukken van andere werken bestaande.
Compilator, m. (-s), verzamelaar van uittrekselb van verschillende werken tot een geheel, samenflanser.
Compileercn. bw. gel.| bijeenbrengen uit verschillende werken.
Compleet, bn. en bijw. voltallig, ongeschonden.
Complement, o. (-en), aanvulseJ, (ook wis- en taalkunde).
Complementair, bn. —e kleuren, aauvullingskleuren.
Complemeoteeiren, inv. gel., aanvullen, Toltalllg makeu, het ontbrekende bijvoegen.
Complexle. v. licbaamscjesleJdheid ; gemoedstoestand.
Complieutle, v. (...ön) verwikkelde toüstand, verwardheid.
Complicen, mv. medeplichtigen, medeschuldig-en.
Compllceeren, bw. gel., verwikkelen, verwarren.
CompliciCeSt, v. medeplichtigheid
Compliment, o. (-en), beleeidheidsbetuiging, groet.
Complimenteeren, bw. gel., begroeten.
Complimenteus, hn. en bijw. vol complimenten.
Complot, o. (-ten), samenrotting, geheim verbond (met eene kwad« bedoeling), samcnzwerinij; de Haamgezworenen.
Cnmplotteervn, ow. gel., samenrotten, smeden, brouwen (iets misdadig;).
Componeeren, bw. gel., samenstellen, schrijven, scheppen (inz. in muziekstukken).
Componist, m. (-en), toonzetter, toondichier.
Compositie, v. (...en), samenstelling ; metaalmengsel; ordening eener schilderg of van een bouwwerk, toonzetting, muziekstuk ; minnelijk verdrag.
Compost, o. (landb ) mengselmest.
Compot, Compote, v. ingelegde vruchten; glas of glazen kom waarin deze worden op talel gebracht.
Comprehensle, v. gmv. bevattinqskracht.
Compres, bn. vast. samengedrukt; — gedrukt, dicht ineengedrukt (van boekdrukwerk).
Compres. v. bevochtigd lapje, wiekje (op eenc wond)
Compressie, v. samendrukking, persing, verdichting (b.v dor lucht).
Comprlmeeren, bw. gel., samendrukken, bedwingen, in toom houden.
Compromis , o. (...ites), minnelijke schikking; (ned. gosch.) verbond der edelen ; (recht.) akte van benoeming van scheidsrechters.
Compromltteeren, bw. gel. (iem ) in opspraak brengen, verdacht maken, in zijne eer aantasten ; in het spel trokken, verantwoordelijk maken; zich —, ww. zichjblootstel-len, zijne eer zijnen goeden naam in gevaar brengen, - op het spel zetten
Comptabiliteit , v. gmv. verantwoordelijkheid, reken-plichtiqheid.
Comptabel, bn. rekenplichtig.
Comptant. zie Contant.
Computatle, v. (...ën), overslag, berekening.
Computeereu. bw gel., eenen overslag maken, berekenen.
Cón, vz. con afTetto, (muz ) aandoenlijk, roerend ; con afllzioue, (muz.) droevig, zwaarmoediff ; con amore, met liefde of lust, zeer gaarne, gemoedelijk ; con brio, (muz.) met gedruisch, druischend ; con «sprezzlone, (muz.) met uitdrukking, uitdrukkelijk; con fuoco, (muz.)
met vanr, levendig; con gravita, (muz.) met waardig- co
heid; con ffrazla, (muz.) met bevalliqheid; con moto, (j
(muz ) met bewening, levendig, treffend. _ Co
Concanf. ba hol, holrond (ling. co
Concatenatle, v. (...cn), aaneenschakeling, samenstrenrje- s
Concedeeren. bw. gei , inwilligen, bewilligen in, toe- C«
staan; concedo, ik stem toe, het zij too. Co
Concentratie, v ( . ün) vereeniqing samentrekking in i
één pun:; vereeniging van ai het gezag in één persoon of 1:
Concco.trecren, bw. ow. gel., samendringen, vfreenigen-, p
samentrekken tot één punt; (nat.)dichter maken, versterken. h
Concentrisch, bn. een gemeenscbapp. middelpunt hebbende. c«
Concept, o (-en), ontwerp, schels, plan, opstel, raimmt; * * c
begrip; —wet, —reglement; nlt zUn —pebraebt j
worden, in den loop zijner gedachten gestoord worden. c
Conceptie, \. bevatting, begrip, gedachte; korte samen- Ct
vatting (van een geschri(l); ontvangenis Clt;
Concerneeren, ow gel., betreffen, raken, aangaan. C(
Concert, o. (-en), uitvoering door verschillende toonkun- i
stenaars en zangers, muziekpartij; de —, eenstemmig, C«
eensgezind. C«
Concerteeren, ow. gel., wedijveren, op een concert i
medespelen. C«
Concenslc, v. (. .ëo), vergunning (tot den aanleg ran wer- Clt;
ken of diensten van openbaar nut enz ); gunning; inwilli- C«
ging, bewilliging (het toegeven aan de eischen eens volks, lt;
ConcettHlonneeren, bw. gel., een f(cc{mce8«ion- Clt;
neerde spoorweg, een spoorweg tot welks aanleg aan 1
partikuüeren vergunning Is verleend (in tegenstelling van Clt; eenen sfaatsspcorweg).
Concetti, mv. schijnbaar, geestige invallen of zetlen; (red ) C'
valsche ©verdrevene figuren. Ci Concha, ' tweeschalige schelp.
Concblfera, mv. schelpdieren.
Conchoïde v. (meetk ) kromme schelpvormige lijn. C Conchyllcn, mv. schelp-, schaaldieren.
Conchyllolosle, v. gmv. horens- en schelpenkennis. | C'
Couderge, ra. cn v. {-gt;}, bewaarder, bewaarster, cipier; C
opzichter, opzichtster ; huisbewaarder. C
Conclergerle, v. (.. ën), cipierswoning; naam eener ge- C
vanqenis te Parijs. C Concilie, v. (B o. en v ), (...ën), Concilium, o. (-.ia), kerkveraadering.
Conclllceren, bw. gel., verzoenen, bemiddelen. C
Conclplëeren, bw. gel., ontwerpen, opstellen. C Conclave, o. vergadering van kardinalen (oa 's pausen
dood. ter verkiezing van eenen nieuwen paus). C
Conclndeeren, bw. gel., besluiten, gevolgtrekkingen r a- C
ken ; (recht.) eischen stcllfn. |eisch.
Cunclusfe; v. ( . ëu), besluit, gevolgtrekking, slot; (recht) * C
Concordaat, o. (.. aten), verdrag, overeenkomst, traktaat; (inz. met den paus over de aangelegenheden der r. k. kerk).
Concordaat, bn. overeenstemmend.
Concordantie, v. overeenstemming; alphabetiscbe lijst der spreuken in de H S.
Concordeeren, ow. gel., overeenstemmen.
Concordia, v. eendracht, overcenstemccing; concordln re» parvac crescunt, eendracht maakt macht (oud-holl. spreuk, randschrift op de oud-holl. munten).
Concours, o. bijeenkomst der schuldeischers van eenen gefailleerde ter indiening hunner vorderingen; wedstrijd, het dingen naar een uitgeschreven prijs, konkoers.
Concreet, bn. vereeniffd, gestold ; — begrip, begrip dat de eigcnschap roet het onderwerp vereenigt (in tegenstelling van abstract begrip, waarbij men de voorwerpen op zich zeiven beschouwt); bet concrete (benoemde) ge-
Coacreinent, o. (-en), (ontl) zeker samengroeiscl. [tal.
Concrete, v. soort wortel.
Concurrent, m. (-en), mededinger; mede-schuldeischer; mede-erigenaam.
Concurrentie, v. gm». wedijver, mededinging.
Concurreeren, ow. gel., wedijveren, mededingen; in eene failliete massa met dc anderen deelen.
Condemnatle, v. (.. en), veroordeeling.
Condemneeren, bw. gel , veroordeelen, laken, afkeuren.
Condensatie, v. (nat.) verdichting, het samendringen der stof in een kleineren omvang.
CondeMs.ntor, m. (-s), verdichter, destilleertoestel.
Condenseeren, bw. gel., verdichten, samendringen (eene kleine-e ruimte).
Conditie, v. (...ën), voorwaarde, beding; toestand; voor-s'ag; bediening, pest, stand; heildronk, toast.
Coiiditionneel, bn. en bw. voorwaardelijk.
Conditionneeren, bw. gel., voorwaarden bedingen ; in een cjocden toestand brengen of houden; een wel ge-condltlonneerde bibliotheek.
Conditio, v. conditio sine «juh non, onvermijdelijke voorwaarde.
Condolenntiebrief, m. (...ven), brief van rouwbeklag.
Condoleeren, bw. gel., (iem.) rouwbeklag betuigen.
Condor, m. (-s), een der grootste roofvogels.
C^onduct, o. begeleiding, geleide.
Conducteur, m. (-s), geleider; persoon die (op omnibussen, diligences, stoombooten en spoorwagens) voor het gemak en de veiligheid van personen en goederen zorgt.
Condurtor, m (-en), (nat ) electriciteits-geleider.
Conduite, r. gedrag; opzicht, leiding; —lUsten, gedrag-lijsten (bij het leger enz )
Confederatie, v. (...ën), verbond, statenbond, bondstaat.
Coufedereeren, bw. gei., verbinden; de geconfede-reerden, de verbundenen. (komst en beraadslaging.
Conferentie, v. (...ën), bijeenkomst, vergadering, samen-
Confereeren, bw. gel., vergelijken, beraadslagen. Coi
Conferven, mv. draadwiereu. Coi
ConfeKHle, v. (...ën), belijdenis, bekentenis; geloofsbelijde- st.
nis; geloofspartij; de aussburssche —. de helve- Coj
tlnehe -. bi
ConkeMKionnaris, m. (-sen), r. biechtvader. Coi
Coiife^o, In —. (recht.) erkend, toegegeven. st,
Conlldenllcel, bn. en bijw. vertrouwelijk. (01
Cunflgnratle, v. — der sterren, de verschillende tc
standen van de wachters ten opzichte van de planeten Coi
Confinement, o. gmv. huis-, stad-arrest, opsluiting, ge- Coi
vanqenzetting. Coi
Conflneeren, bw. ael., belenden, palen aan, grenzen aan; C«i
gevanyea zetten, opsluiten, arrest geven. ec
Couflrniandun, id. (.-.di), nieuw aangenomen lid der Coi
kerk; vormkind. Co:
Conflrmalle, v. (...ên), bevestiging; inwijding, opneming of
Conflrmatief. bn. bekrachtigend. pc
Conilrmeeren, bevestigen, bekrachtigen ; opnemen (als Sl
lidmaat der kerk); vormen, inzegenen. Co
ConilNcntie, v. (.. ën), gerechtelijke inbeslagneming, ver- h.
ConliHquceren, bw. gel., gerechtelijk in beslag nemen, V
verbeurd verklaren, aanhalen (sluikgoederen). te
Confiteor, ik beken, Uc belijd. E
Confituren, mv. ingemaakte vruchten enz. sc
Contllcc, v. (-en), samcnslooting, botsing, strijd. Co
Conflnentle, v. (...ën), samenvloeiing. Co
Conflneeren, ow. gel, samenvloeien. (orde. Co
Conform, bijw. overeenstemmend, overeenkomstig met, in el
Conformisten, m. mv. aanhangers der heerichende bis- Co
scboppe/ijke kerk in Engeland ; non—, die van deze kerk Co
afwijken. _ Co
Conformiteit, v. gelijkvormigheid, overeenstemming. Co
Conforlnble, zie Comfortable. Co
Confrater, m. ( s), ambtgenoot, medelid, medebroeder, Co medearbeider. , Co Confrontatie, v. (...ën), tegen-elkander-stelling, tegen- J Co
overstelling (van twee personen enz.). (\
Confronlecren, bw. gel., vergelijken; tegen elkander Co
overstellen (personen door den rechter), getuigen hooren en Co
hunne geluigenissen vergelijken. s!
Confundeeren, bw. gel., verwarren, verwisselen. Co
Confusie, v. verwarring, beschaamdheid, verlegenheid. Co
Confuus, bn. en bijw. (...uzer, -st), verward, verlegen. Co
Contutatle. v. (...ën), wederlegging Co
Confuteeren, bw. gel. wederleggen v
Cnnxé, o. gmv. afscheid ; ontslag ; iem. zijn — geven, C«:
ontslaan (uit de dienst enz.). I k
Congédlëeren.bw.gel., ontslaan, afscheid geven,wegzenden.
Congelatle of ConglaclaUe, v. bevriezing ; het verstijven door de koude.
Congestie, v. (...tin), aandrang, ophooping (b. ▼. van bloed naar Let hoofd).
Couglomeraet, o. samenhooping van verschillende be-standdeelen ; de conglomeraten, zekere rotsmassa's (ook puddingen of samengeklonterde gesteen-ten genoemd).
Conglntinaat, o. het aaneengelijmde, verdikte.
Conglutineeren, bw. gel , samenlijmen, samenkleven.
Congratulatle, v. (...ën), gelukwenscbing.
Coagratulceren, bw. gel., geluk wenschen, feliciteeren.
Congregatie, v. (...ën) , verzameling, vergadering, ver-ecniging (inz. van geestelijke personen)-
Congregeeren, verzamelen, verbroederen.
Congres, o. (-sen), samenkomst (van vorstelijke personen o! hunne gezanten, ministers, diplomaten); vergadering (ter behandeling van wetenschappeJijkc en andere onderwerpen) ; wetgevende vergadering (b. v. in de Vereenigde Staten van Noord-Amenka).
Congresxuli, v. gedenkteeken te Brussel opgericht aan het nationaal congres aldaar in 1830 en 1831 gehouden.
Congreviscb* bn. —e vuurpUlen, (zoo genoemd naar William Congreve, die in de vervaardiging daarvan verbetering bracht) ; —e druk, (zoo genoemd naar denzelfden Engelschman, die de kunst heeft uitgevonden met onderscheidene kleuren tegelijk te drukken).
Congruent, bn. overeenstemmend, gelijkvormig
Congruentie, v. overeenstemming, gclijkh., gelijkvormigh.
Congrueeren, ow. gel., overeenstemmen, samenpassen; elk. volkomen passen.
Conlfeeren, mv. kegeldragers.
Confine, Clcutlne, v. zekere vergiftige vloeistof.
Conlscb, bn. kegelvormig
Conjectureeren, bw. gel., vermoeden, gissen, onderstellen.
Contugaal, bn. echtelijk. [den).
Conjugatie, v. (...ën), (taalk ) vervoeging (der werkwoor-
Co»Jugeer«n, bw. gel. vervoegen.
Conjunctie v. (...ën), vcreeniging, verbinding; samenstand (van twee hemellichamen.)
Conjunctivus, oi. gav. (taalk.) bij-, aanvoegende wijs.
Conjuncturen, v. mv. samentrelleude invloedrijke omstandigheden ; (ook) tijdsomstandigheden.
Coi Juratie, (...ën), samenzwering, komplot.
Conjureeren, bw. gel. sameniwèren; bezweren.
Connaiiis«ment, Connossement, o. zie Cognossement.
Connetabie, m. (-n), (oudt.) opper-rijksmaarschalk en veldheer der Kroon (in Frankrijk).
Connexie, v. (...ën), samenhang, verbinding; invloedrijke kennissen, omgeving ; handelsbetrekking.
Conniventie, v. oogluiking, toegevendheid ; medeplichtigheid aan een strafbaar bedrijf door het niet te beletten.
Conniveeren, bw gel., door de vingers zien, oogluikend toelaten ; (fig ) medeplichtig sijn.
Conrector, m. (-s), tweede leeraar aan een latijnscha school of een gymnasium.
ConrcctorAat, o. a-rht van conrector.
Consclentle, v. geweten, bewustzijn; ik heb er — van, ik gevoel er berouw over.
Consciëntieus, bn. (...zer, -st), gemoedelijk, nauwgezet, stipt efrlijk.
Conscrlbeeren, bw. gel., opschrijven ; (mil.) dienstplichtig verklaren.
Conscriptie, v. krijgsopschrijving, inschrijving en loting -voor de iriilitaire dienst
Conscrit. ra. (-s), loteling, militieplichlige, jong soldaat.
Consecratie, v. inzegening (bjj de r. k. eeredienst).
Consecreeren, bw. gel., wijden, inzegenen.
Consecutief, bn. en bw.achtereenvolgend, achtereenvolgens.
Consent, Consentenient, o toestemming, vergunning.
Cnnsentblljet, o. (-ten), verJofbriefje, hewijs van vergunning ; gelei-biljet (voor belaste goederen).
Consenteeren. ow gel., toesteroicen, bewilligen in, vergunnen, wie zwUgt consenteert, wie geen antwoord geeft, stemt toe.
Consequent, bn. en bijw. (-er; -st), in overeenstemming met (beginselen, daden ènz )
Consequentie, v. (...ën), gevolgtrekking; het getrouw blijven aan beginselen.
Conserf, o. (...ven), stroop van gesufkerde vruchten; krui-
Conservatle, v. gmv. bewaring, behoud. (densuilcer.
Conservator, m. (-en), bewaarder (persoon belast met het toezicht van kabinetten, verzamelingen enz.).
Conservatieven, m. m®. behoudsmannen, voorstanders van bet stelsel van behoud (in aangelegenheden van kerk of slaat enz.)
Conscrveeren, bw gel., bewaren, behouden; in acht nemen, zorg dragen voor.
Considerable, bn en bijw (-er, -st), aanmerkelijk, aanzienlijk, gewichtig ; belangïijk.
Considerans, v. (-en), beweegreden, overweging (van eene wet, een besluit enz.).
Consideratie, v. (.. ën). overweging; toegeeflijkheid, inschikkelijkheid ; (fig ) aanzien, eer, achting; dit sink is In zUoe handen gesteld om — en advies, om het te onderzoeken en er zijn oordeel over uit te brengen.
Considerecreo, bw. gel., in overweging in aanmerking nemen, behartigen, hoogachten.
Consignatie, v. (.. ën), (koeph ) toezending (van goederen) tot verkoop voor rekening des afzenders.
Consign», v. (-n), Joswoord, parool, lastgeving ; aantee-kenbotk der \r cVgoederer. en geleibrieven.
Connlgaecren, bw. gel., goederen afzenden ten verkoop; overlevereu; e®u ■chlldwacht —, hem de lastgeving van zijnen post mededeelen; soidnteu In d« kazffrne —, hun verbieden de kazerne te verlaten.
Consilium, o. (,..ia), raad, raadsvergadering.
Consistent, bn. en Lijw. (-er, -st), dicht, vast, duurzaam.
Consistentie, v. gmv. samenhang, dikte; lijvigheid (van vloeistoffen).
Consistorie, o. (...en), kerkeraad, kerkekamer.
Console, v. (-s), penant-, spiegeltafellje.
Consolldeeren, bw. gel., hecht -, vast en duurzaam maken ; eone staatssclinld —.
' Consols, geconsolideerde (belegde, gedekte) fondsen; gevestigde schuld, (inz. enoelsche staatsschuld).
Consoinraatle, v. Consomiueeren, bw. zie Con-suiuatle. Consitmeeren.
Consonant, bn. eenstemmig, eensluidend. , m. (-en), (taalk.) medeklinker.
Consorten, m. mv. medestanders; medeplichtigen.
Conspiratie, v. (...eu), samenzwering, komplot.
Consplreeren, ow gel., samenzweren.
Conitabel, m. (-s), pblitie-agent in Engeland.
Constant, bn. en bijw. (-er, -st), onveranderlijk, bestendig; volhardend, vasthoudend.; erkend, vast. heeramp;chend, zeker.
Constantie, v. standvastigheid, bestendigheid. (gewis.
Constateereu, bw. gel., vaststellen, bewijzen; de aandacht vestigen; wijzen op (een feit); staven, bekrachtigen.
Constellatie, v. ( ..ën), onderlinge stand, schijnbare nabijheid (van twee hemellichamen); sterrebeeld.
Consternatie, v. qm». ontsteltenis, verslagenheid.
Cousterneeren, bw gel., doen ontstellen, verbaasd staan.
Constituante,v. (fr. gesch.)nationale vergadering (van 17«9)-
Coustltucereu, bw gel., vaststellen, verordenen; zich —, zich voor wettig en voltallig verklaren (van eene ver-gadering, kommissie, bestuur); de constitueeremfe deelen. bestanddeelon.
CoiiMtitutie, v. (...ën), vaststelling, verordening; staatsregeling, qrondwet; gestel, gezondheidstoestand.
Con8titiitionneelvbn. er.bij w. grondwettig, grondwettelijk.
Constringent, ConstrliiReerend, bn.quot;(-er, -st), samentrekkend (inz. van geneesmiddelen)
Constructeur, m. (-s), scheepsbouwmeester.
Constructie, v (...ën), bouw-, samensteliing-, inrichting-, schikking der deeten; bouworde; woordschikking.
Construeercn, bw. gel., oprichten, samenstellen ; opbouwen ; volzinnen meetkunstige figuren samenstellen.
Consul, m. (-s), (rotn gesch ) eerste ovprheid^persoon in den Slaat; gevolmachtigde of vertegenwoordiger eener vreemde regeering in eene stad, ter waarnoming van de belangen der onderdanen van dien Staat-
Consulaat, o. (...alen), ambl-, waardigheid, woning of bureau eens consuls.
Consulnir, fan. den consal betreffende.
C'onsuleeren, bw. gel., raadplegen, Iemands gevoelen
inwinnen.
Consulent, m. (-on) ; raadgever.
Consult, o. (-en), Consultatie, v. (...en), beraadslaging;
consult boutten (van geneesheeren over eenen lijder). Consultant, ra- (-en), raadpleger, raadgever. Consulteeren, bw. gel., overleggen, beraadslagen. Consultuni, o. senatus consultuin, raadsbesluit. Consumatle, v. verbruik.
Consument, m. (-en), verteerder, gebruiker. Consameeren. bw. gel., verteren, gebruiken. Consumnseeren, bw.gel, voleinden, volbrengen, voltooien.' Consuiutle, Consuiiiatle, Consnmplle, v. (...ën), verbruik (van levensmiddelen enz.); consumptieve belastingen, belastingen op voorwerpen van verbruik. Contact, o. gmv. aanraking; (flg.) botsing.
Contagie. v. besmetting.
Contngium, o. smetstof.
Conifigieus, fan. (...zer, -sl), besmettelijk.
Contant, fan. en faijw. gereed, in specie, in kontante pen-
T'ingen, in klinkende munt.
Contanten, m. mv. geld (in tegenoverstelling van munt-
of bankpapier enz.).
Contemplatie, v. (...ën), beschouwing, faespiegeling. Contemplatief*, bn. (...ver, -st), beschouwend, bespiege-Contemporair, fan. gelijktijdig. (lend.
Contenance, v. gmv! houding ; gemoedskalmte, bedaardheid van geest.
Content, fan. tevreden.
Contentemenf, c. gmv. tevredenheid.
Contenten, mv. (kooph ) cargalijsten.
Contenteeren, bw. gel , tevreden stellen, genoegen doen; ConteiTeiten, bw. gel., afbeelden, uitschilderen, (betalen. Conterfeitsei, o. (-s), afbeeldsel, portret.
Contestatie, v. (...én), twist, gekijf; betwisting. Contestceren, bw. yc)., bestrijden, betwisten.
Contest, o. redeverbinding, samenhang.
Continent, o. gmv. vasteland.
Continentaal, bn. — stelsel, afsluiting van het vasteland (door Napoleon I); —stroomen, vastelandsrivieren. Continent»*, v. matiging, onthouding.
Contingens, o. iets toevalligs : het toevallige. Contingent, o. (-ten), verschuldigd aandeel (in krijgsvolk,
beUstimjen enz.)-Continuatie, v. gmv. voortduring, voortzetting. Contlnueel, bn. 'voortdurend, aanhoudend, onophoudelijk. Contlnueeren, bw. ow. gel., voortgaan (met) vervolgen,
voortzetten ; voortduren.
Continuïteit, v. gmv. samenhang der deelen, onafgebroken duur. . '
Conto, v. rekening ; ruimte van iemands rekening in het
grootboek ; a —, op rekening ; — corrente, loopomle rekening ; — finto. gefingeerde rekening ; meto, — n meta, voor halve rekeningquot; — into, — «uo, — noNtro, rcijne zijne onze rekening.
Contorsie, v. (...ëa), verdraaien; geweldige onwillekeurige beweging der leden.
Contra, bijw. tegen.
CcnCrabande, 'v. zie Contrebandr.
Contramine, v. zie Confrerolne.
Contract, o. ^-en), verdrag, Terbindtenis, overeenkomst ; speelmerk.
Contractant* m. (-en), die een contract sluit.
• Contracteeren, ow. bw. gel, ccn verdrag sluiten, eene overeenkomst aangaan ; samentrekken.
Contractief* bn. samentrekkend.
Contrnriiceeren, bw. gel., tegenspreken, wederleggen.
Contrnriicent, m. (-en), tegenspreker, weerpartij.
Contradictie, v. (...ëa), tegenspraak, tegenstrijdigheid.
Contrafact, o. (-en), namaaksel, nadruk.
Contrahent. m. (-en), contractant.
Conlroheeren, bw. gel., samentrekken.
Contraorder, v. (-s», tegenbevel.
Conlraponeeren, bw. gel., door-, af-, bijschrijven; oenen misslag verbeteren.
ContrapoHitie, v. (...ën), tegenstellincr.
CnntrNpunt, o (muz.) kunst van de toonplaatsing (inz. van de stemwisseling).
Contratlëeren, bw. gel., dwarsboomen, tegenwerken.
ContrMBigneeren, bw. gel., mede-onderteekenen (b. v. een koninklijk besluit door een verantwoordelijken minister.
Contrnut, o. (-en), tegenstelling.
ContrnKteeren, ow. gel,, tegen elk. afsteken.
Contra-toonen. m. mv. (muz.) de zwaarste bastoonen.
Contraveniëeren, bv/. gel., overtreden (eene wet, verordening enz )
ConirMventie. v. (...ën); overtreding; In — zUa, eene overtreding begaan hebben.
Contravisite/v. (-n), tegenbezoek.
Contre. byw. tegen. (houden.
Contrebalanceeren, bw. ge!., opwegen, in evenwicht
Codtrebande, v. smokkelwaar, sluikgoederen; oorlog» —, voorwerpen wier vervoer gedurende eenen oorlog verboden is.
Contrebnndier, m. (-s), sluikhandelaar, smokkelaar.
Contrecoeur, a —, met tegenzin, ongaarne.
Contrccoup, m. tegenslag, terugstoot; (fig.) ongeluk, ramp, tegenspoed.
Contrefort, m. (-en), steunpilaar, pijler.
Contremandeeren, bw. gel , tegenbevel geven, afzeggen.
Contremarque, v. (-s,!, siraatmerkje (in schouwburgen).
'Contremine, v. tegenmijn, tegeniist; in de — zUn, op daling spekuleeren (bij het beursspel).
64 Contremineeren-Convorteeren.
rontremlneeren, bw. qel., tegenwerken, trachten tc verijdelen ; tegenlist gebruiken.
Contremlneur, m. (-s), speculant op daling.
Contrerevolude, v. (...en), tefienomwenteJing.
Contr«scarpt v. (-en), (vost.) uiterste rand of helling der gracht; tegenwal, bolwerk; bedekte weg met bet glacis.
Contrei, v. Contreien, mv. omstreken.
Contrlbanbel. bn. belastingplichtig, belastingschuldig; de —en, de belaslingscliuldigen ; aangeslagenen.
Contribueeren, bw. gel.,quot; bgdragen, opbrengen, medewerken, bevorderen.
Contributie, v. (...en), bijdrage (tot het onderhouden van iets) ; belasting.
Contrltle, v. knaging, berouw ; zelfkastijding.
Controle,v. opzicht, toezicht; tegenrekening, dubbel register.
Contróleeren, bw gel., toezicht-, tegenrekening houden.
Controleur, m (-s), ambtenaar met zeker toezicht belast (bij belastingen enz.) ; (nat.) hevelbarometer.
Controverse, v. strijd van geleerden; tv/istpunt (inz. op hel gebied der godsdienst).
Controverslst, m. (-en), geloofstwister.
Contiibernalen, m. mv. samenwoners, mede-in wonenden; kamergenooten. , u •
Contumax, bgw. weerspannig aan de wet; voortvlnchtig.
Contuuiacie, v. weerspannigheid aan do wet; gezondheids-proef (bij het heerschen van besmettelijke ziekten); In contuinuclam (bij verstek) veroordeeien.
Convalencent, (-en), zieke die aan de beterhand is.
I'onvenuble, bn. (-r, -st), geschikt, passend, voegzaam, betamend.
Convrmeutle, Convenances, overeenkomst.gepaslheid.
Convenlêcren, ow. gel., overeenkomen; aanslaan, passen gelegen komen ; betamen; welvoegelijk zijn.
Convent, o. (-en), klooster.
Convent, o. Conventie, v. (...en), samenkomst, vergadering ; tie nationale .
Conventie, v. (.. ën), overeenkomst, verdrag.
Conventioneel, bn. en bijw. op gewoonte en o»ereen-kon-.st berustende.
Con ver gveren, ow gel., (nat) samenloopen, toenaderen ; tot elkander neigen (van lijnen, lichtstralen ene.); —de reeksen, (rek ) reeksen wier opeenvolgende termen steeds kleiner worden.
Conversatie, v. (.. ën), gesprek, omgang.
Converseeren, ow. (jel., verkeer (met iemand); een onderhoud (cnet iemand) bobben.
Conversie, v. (.. ën). orastempding der munten: verandering der rente (eener staatsschuld); verwisseling der oude schuldbrieven tegen nieuwe; overgang tot eeae andere godsd.
Converteeren, bw. gel., veranderen ; verwisselen ; overgaan, bekeeren (in de betcekenissen hierboven bij Conversie opgegeven).
Convex, bijw. bolrond, gewelfd, Jeiwfomig; — concaaf, bol aan de «ene en hol aan de andere zgde ; — convex, aan beide zijden bol Convictie, *. overtuiging; Intieme—, innige overtuiging. Convocatie, v. (...en), sainenroeping, bijeeriroeping (eener vergadering)
Convocceren, bw. gel., samen-, bijeenroepen, beleggen
(eene vergadering).
Convool. o. (-jen), begeleiding, bedekking (door gewapende macht, door oorlogsschepenquot;)
ConvooibrleQe, (B. -n), o ( s), geleibriefje. Convooliooper, ra. (-s). die zich met het in orde brengen en bezorgen der benoodigde stukken tot uit- o( inklaren van goederen belast.
Convoyeeren, bw. gel-, begeleiden CoOrdinatcn, v. mv. zekere technische benaming in de
wis- en sterrekunde Cop»lva-bai8ein,m.gmv (gen.) zekere zuidamerik. balsem. Copal, o. gmv. zekere harssoort.
Copulatie, v. ( ..en), verbinding, koppeling, paring; vlee-
schelijke gemeenschap Copuleeren.bw.gei., verbinden,samemoeq.,koppelen,paren. Cvpy-boiders, m. mv. cijns-, erfpachters (in Engeland) Coquet, bn. en bijw. (-ter, -st), behaagziek, lichtvaardig, pronklievend.
Coquette, v. (-s), behaagzieke vrouw, harte-angstor. Coquettcrie, v. laakbare behaagzucht, minnaarsjacht. Cordaat, bn. en bijw. (...ater, -6t), hartelijk, ongekunsteld, rond, oprecht.
Cordiaal, bn. en bijw. ( ..aler, -st), hartelijk; hartsterkend. Cordon, o. (-s), band, snoer; grensbezetting (door militair.); lijn van grensafsluitinq (ter voorkoming van smokkelarij, ter wering van besmettelijke ziekten enz ); een — trekken. Corduaan, o. gmv. fijn spaansch leder (uit geitenvelleu
vervaardigd)
CornalUn, o. zekere edelgesteenten.
Cornet, ra (-ten), vaandrig hij de ruüerij ; standaarddrager, vlaggejonker, horcntje(blaosinstr.); — a piston (blaasinstr.) Cornet.Cornette,v. (-n), ruitervaan; vrouwenmuts, kornet. Cornetto. m. kromhoorn; (blaasinstrument) Corollarlum. o. (...ia), toevoegsel, bijvoegsel; opheldering. Coroner, m. ( s), van staatswege aangestelde lijkschouwer (iu Engeland).
Corporatie, v. (...en), al de leden vaneen gezelschap, genootschap onz.; gild, broederschap; gevestigd licliaam. Corporeel, bn lichamelijk, lijfelijk.
Corps, o (-en), lichaam; vereeniging van vele personen onder één hoofd ; leqerafdeeling ; en —, allen te zamen, — de garde, wachthuis, hoofdwacht, kortegaard ; — de reserve. spaarbemle, tweede ban ; — diplomatique, het personeel der vertegenwoordigers v. vreemde staten bij een hof. Corpulent, bn. (-er, -st), zwaarlijvig, gezet.
5
Corpulentie, v. gtcv. zwaarlijvigheid.
Corpus, o. lichaam; — delicti, voorwerp waarmedeeene misdaad, een wanbedrijf of eene overtreding is begaan; het gestolene ; — Juris, het romeinsche recht (wetboek van keizer Justinianus)
Correnle obli^aUe, v. verplichting of vordering, verscheidene personen in gelijke mate hetrefiende en denzelfden oorsprong hebbende.
€'orr«cf! bn. ea hijw. (-er, -sl), zuiver, zonder fouten.
Correclhrid. v. gmv juistheid, zuiverheid (van taal, druk, teekeninq enz.)
Correctie, v. (...ën), verbetering, terechtwijzing ; tuchtiging het nazien en de verbetering (van drukproeven); huis vim —, verbeterhuis.
CorrectiuneeS hn. en bijw. verheterend : een — vonnis, vonnis waarbij geen onteerende straf is uitgesproken.
Corrector, m. (-en), verbeteraar (ins. van drukproeven).
Corregidor, m. (-s), zekere ambtenaar van politie (in Spanje en Portugal).
Correlatie, v. (...ën), wederzijdsche-, onderlinge betrekking.
Correspondent, m. (-en), handelsvriend ; berichtgever (aan dagbladen enz.)
Correspondentie, v. (.. ën), briefwisseling ; bijzondere berichten in een dagblad.
Correspondeeren, ow. gel. , briefwisseling houden ; overeenstemmen met ; gemeenscbsp hebben (van kamers, gangen enz.).
Corridor, m. (-s), smalle gedekte gang tusschen twee rijen kaders ; doorloop.
Corri^eereu bw. gel , veibeteren, van foulen zuiveren; herstellen ; berispen, straffen; (boekdr ) corrigeersteen, steen waarop de vormen gelegd worden om de fouten te verbeteren.
Corrosie, v. gmv., het wegknagen, bijten, oplossen van vaste doelen door corrosieve óf bijtende middelen.
Corrupt, bn. bederven; slecht.
Corruptie, v. (.. en), bederf, verdorvenheid ; omkooping, verleiding vervalsching
Corset, 6 (-ten), rijglijf, keurslijf, keurs.
Corno, v. koers (van het geld, van de wissels); renbaan.
Cortes, m. mv. landsveriegenwoordig in Spanje en Portugal.
Corvee, v. leendiepst; (n il.) werkzaamheden die beurtelings door de manschap eener compagnie verricht worden; (fig.) verdrietig -, ondankbaar wetk.
Coryphee v. (.. ën). (oudh.) aanvoerder eener rij of van een koor; (fi«f.) volksmenner, raddraaier; eerste danser, -danseres (in een ballet).
Co». (lieKel der), (ondt.) algi bra.
CoMmetlek. v. gmv verfraaiingskunsi; middel tot verfraaiing van de huid of het haar.
CoHmisctt, bn. de wereld-, het heelal betreffende.
Cosmogonic, v. gmv. leer der wereldschepping.
CosmOKrnpble , v. gmv. wereldbeschrijving. CoAmolOKliR, v gmv. wereldleer.
Cosiuopoll?! Cosmopolltaan, (-en), wereldburger. Cosnioitollllsiniis. o. gnov. wereldburgerschap Cosinoramn, o. ( as), wereldscbilderij, soor» panorama. Costi, daar ; « —, in uwe stad. aan uwe markt, ten uwent. CoNliiiuperen, bw. gel., kleeden, inrichten (ovoreenkom-
stiq hel gebruik van een aangegeven tijdvak)
CoMiuum, o. (...umes), ambtskleeding,•plechtgewaad, volksdracht. tooneelklecdinq.
Cotelette, v. (-n), gerooste rib. [ters).
Coteeren, bw. gel. teekenen. merken (met nommers of let-C'olcrle, v. (...ön), kransje, besloten gezelschap; (fig.) kliek, bent
Colli urnen, v. mv. (ondh.) tooneellaarzen Cotillon, in. (-s), zekere dans ; onderrok.
Cotisatle. v. (.. ën), omslag, bepaling van ieders aandeel
(in de kosten van iets)
Cotiscerem bw. gei. aanslaan, schatten ; bepalen (ieders rand eel).
Couch*?, v. (-3), laag (in mijnen).
Couclie, tw. zwijg 1 'lig stil ! (liggen.
Coucheerest, bw. gei. te boek stellen, inschrjjven ; doen Coujon, m. (-s), nietswaardige vent; deugniet, scimrk, schelm.
Coi'Jonaden, v. mv. schimpwoorden.
Coujoncef cn, bw. gel , verachtelijk met minachting
behandelen, kwellen, plagen.
Couchonrrie, v. (. èn), schelmstuk, schurkenstreek, verachtelijk behandelen Coulage, v. verlies van vloeistoffen (dcor w«^gv!oeiijig). Coulant, bn. (-er, -st), vloeiend (van stijl of schrift); (fig.)
toegevend, gedienstig.
Coulant, 0. kleinood van een vrouwerhalsT.oor.
Coulisse, (-n), ('oon) beweegbaar zijstuk e»ner decoratie. Coup, m. — ife inalu. overrompeling, verrassing, handgreep — «rétat, staatsstreek, staatsgreep ; — d'€gt;«H, oogopslag, vJiichtigo blik ; — de grAce. genadeslag. Coupé, m. (-s), voorste afdeeling eener d^igence, zekere danspas
CoMueeren, bw gel., afsnijden ; kortstaarten ; kaarten afnemen (in hot spel) ; troei inleggen; cou|icz (kaartsp.) neem al.
Coupleercii, bw gel., paren, koppelen.
Couplet, 0. (-ten), koeplet, afdeeling van een lied Coupoa, rn (-s), rentebewijs, interestbillet (bij de obliga-
tiën); lap. snipper.
Cour, v. het hof..de hofplaats; opwachting ten hove; hofstoet ; de — maken, ni.ar iem. gunst streven; aardigheden zeggen (inz. aan een meisje).'
Courage, m. moed.
Courage, tw moed ! moed gehouden !
Courageeren, bw.gel ,nioed geven, bemoedigen, opwekken. CourageuN, bn. ^ ..zer, -st). moedig, dapper.
Courant, bn en bw. (-er, -st), gangbaar, in omloop (vsn muntspeciën); —e schulden, kleine loopende schulden ; —e wniren, licht verkoopbare waren.
Courant, o. gmv. gangbare grove zilvermunt.
Courant, v. (-en), nieuwspapier, dagblad, krant. Cournntier, m. (-s), dagbladschrijver, drukker uitgever
van oen dagblad.
Courbette, v. (-n), (rijk) korte hoogsprong, buiging. Courier, m zie Koerier.
Cours. m. zie Koers.
Coursabel, bn. gangbaar, voor kners vatbaar.
Coumcn, bw. gei., den koers richten, koers zetten naar;
schatten, bogrootcn, ramen ; ten uitvoer brengen. Courseerrn, ow. gel. in omloop gan'jhaar zgn. Courtane, v. makelaarrloun.
Courtier, m. (-s), makelaar.
Courllne. v. (-s), (*est.) gordijn, roiddenwal.
Courtisan. m (-s), hoveling.
CourtisHne, v. (-s), hofdame; onzedelijke vrouw. Coursiseereu, bw. gel., vleien (uit praalzscht); ieia. het hof maken
Courtoisie, v. gmv. hoiTolijkheid, beleefdheid.
Cousin, m (-s), neef (titel door keizers en koningen aan
vorsten van minderen rang glt; ge%en).
Coute que conté, het koste wat hot wil, tot eiken prijs. Cout^us, bn. kostbaar, duur. boog in pr\js.
Couvert, o (-s) brievenoa.slag ; hulsel; bedekking: tafel-gereedsch voor één persoon; een diner van veertig —s. Couverture, v (-s), deksel, omslag.
Covenant, Convenant, o. (-en), verdrag; overeenkomst;
(eng. gesch.) vergadering der puriteinen tegen Karei I. Covenanter, m. (-s), lid van deze vergadering. Cracbeereu, ow. bw. gel., spuwen, uitwerpen. Cranerie, v. dolle *treek, kuur, uitzinnig gedrag, pralerij. Craniotogie. v. schedelleer Craniuscopie, v. schedelbeschouwing.
CrassulMceën, mv. vctplanten.
Crastinntie. v. het verschuiven tot morgen.
Criutcr, m. (-s), groote drinkschaal ; vulkaan-oponing Crates, m misvormd mensch Cravate. v. (-n). haUdoek ; das.
Crayon, o. (-s), teekensti't, potlood, griffel Crayonneereu, bw. gel., met potlood of houtskool teekenen ; fchetsen, ontwerpen Creatuur, o (...uren), schepsel; gunsteling, afhangeling ; (fig.) werktuig (van een aanzienlijk persoon); gering- , gemeen persoon.
Crerientiaien, mv. geloofsbrieven, brieven van credentie. Crediet, o gmv. geloof, vertrouwen, aanzien, goede naam, gunstige bekendheid (in geld- en handelszaken) ; goede-
ren op —, goederen die niet dadelijk betaald worden ; lei», ren •— openen.
Credletbrlel, m. (...vea}, brief van borgtocht; aanbevelingsbrief.
Crertiettvet, v, (-ten), wet, waarbij, in afwachting van de vaststelling der begrooting, machtiging tot het doen van uitgaven wordt verleend.
Credit, (mv. Credunt), (kooph.) te goed, rechterzijde in het grootboek.
Credlteeren, bw. gel , op vertrouwen geven, borgen, lee-
nen ; ie goed schrijven, posten op de creditiijde boeken. Crediteur, m. (-en), scfauldeischer.
Credo, ik geloof.
Credo. o. gmv. geloofsbelijdenis, geloof.
CredulKvit. v gmv. Ihhtg-jloovigheid.
Crpëeren, bw. gel., scheppen, instellen; benoemen, aanstellen ; (toon.) voor het eerst eene rol vervullen; eene Nrhuld —, eene leening sluiten Crème, v. room ; (fig ) het beste, het puik. Cremometer, m. (-s), roommeter, toestel om het roomge-
halte in de trclk te bepalen.
Crentor (nrtnri, Cmnortnrt, o. room van wijnsteen,
overwijiisleenzure potasch.
Crenoieeren, hw. ge! , kerven, uittanden; van schietgaten
voorzien ; eenen kerfraud ge\en (aan miint-3tukken) Creool, ra. ( . olen), iem. die in een ander werelddeel geboren is uit ouders, waarvan slechte een tot de Europeanen behoort (middel.
Creo«oot. o. middel tegen tandpijn ; houtberierfwerend CreoNot«eren, bw. gel quot;, (hout) teoen bederf bewaren. Crepeeren. ow gel , sterven (van dieren) ; ellendig ontkomen, sterven van gebrek; ergeren.
CreNcendo, bijw lt;muz) toenemende, trapsgewijze sterker
wordende (van toonen).
Cretins. Crelinen, m mv. kropmenschen (zekereidioten
in Zwitserland Savoye, Piemont).
Crime, m Crimen, o. misdaad; crimen Inesne magt; JeMtafiii, misdaad win gekwetste majesteit, hoogverraad. Crimlnerl, bn. en bijw. misdadig, lijfstraffelijk, — recht,
strafrecht.
Criiioline. v. (-s), hoepelrok.
CrUiN, v. (crisis), beslissend oogenblik (eener zaak), keerpunt ; (hoog-te punt eener ziekte).
Criterium, o. (...ia), merk, onderscheidingsteeken ; maatstaf (ter beslissing van iets). (vitter CriticHNter, m. (-s), verachtelijk recensent, muqgezifter, Criticiiti. m. (...ci), kunstrechter, kunstbe^ordeelaar Criliek. v gmv. beoordeel'ng, toetsing; kunstbeoordeeling;
hrneden de —, niet waard beoordeeld te worden. Critiek, CrltlMcb. bn. hachelijk, netelig, zorgelijk, zorg-Critiseeren, bw. gel., beoordeelen, vitten. (banmd.
CroeHUd, m. (fig.) zeer rijk man.
Croiseeren, bw. gel., kruisen, overkruis plaatsen, elkander —, elkander kruisen of snijden (van lijnen, wegen enz ); ook van twee brieven of personen die denzelfden weg in té-genovergesieldn richting aflegfjen
Crótitiis.'o. schets (eener schilderij enz.)
Croup, v. zekere keelziekte.
Croupier, m. (-s), oppasssr bij openlijke speelbanken (op badjilnatsen e:iz.); stille compagnon in een handelshuis.
CriK'iUx, o. kruisifiks, kruisbeeld, Christusbeeld.
Criidilt;pit, v. goiv. rauwheid; onverteerbaarheid.
Cruquiiiü, m een der drie stoomwerktuitien vandenllaar-Jeininormeerpolder (genosmd naar den nederl. bouwkundige Nicolaas Cruquius).
CrtiNndo. m. (-os), muntstuk (in Portu'ial de zilveren = f l.'iO : de qouden rr /quot;3.60 en meer ; in Spanje de gouden
Crumiic^ën, mv. schaaldieren. [= ƒ *2.10 4 /2.70).
Crypt oranten, m. bedekt bloeiende planten.
Cryptographie, v. gmv. geheiujc scnrijfkuRSt.
Ceibobe prper, v. staarijieper (geneeskrachiige \rucht van een javaanach gewas)
Cubeereu, bw. gel., den inhoud van een lichaaoi berekenen.
Cublfk bn cu bijw. teeilmg-, dil)bel.gt;tetlt;nvormiy; de —e liihoud, lengte, bieedie eii hoogte ol diepte.
Cubuti. m (cubi), teerling.
Cueiibetuce^n, mv. komkoiurcers.
Cuflbeur, o persio (roodachtig paarschc kleurstof)
Cui. — de PariH. opvulsel om de dameskieedjes van achteren te doen uitslaan; — de-sac, slob, keerwcer, zak, straat of steeg zoi:der uitgang
Cuibuteeren, ow. bw. ge.quot;., buitelen, tuijcelen; overhoop werpen ; in het verderf storten.
Culmlitatie, v. (ster.), grootste hooqle, doorgang van het middelpunt der zon of sterren door den meridiaan.
Cuiiuluatiepiint, o. hoogste standpunt, keerpunt (van macht, aanzien, roem enz.)
CuimSueercn, ow. gel , de grootste hoogte bereikt hebben.
Cuiot, o. zwart aanzetsel in het onderste van een lat:g gebruikten pijpenkop.
Culotte, v. (-s), brocic, korte broek.
Cuipn, v. schuld ; tu^a —, it:ijne schuld.
CuSpnbllllett, v. gmv. strafbaarheid.
Cultlvateur, m. (-s), landbouwer; boer, landbouwkundige,
Cuilivcercn, hw. gel., be-, aanbouwen (het land, den grond), aankweeken ; beschaven, oefenen ; trachten te be-bonden (b. v. iemands vriendschap).
Cu Kun. m. eeredienst; openbare godsvereering.
Cultuur, v. aanbouw, veldbouw; beschaving, verstands-ocfening. veredeling des geêstes, vorming des harten.
CultuurMtelHci. b. hel door den graaf Van den Bosch in iS'ederl.-Indië ingevoerde stelsel van grondnrbeid.
Cumnrine, v. (kruidk.) zekere welriekende kleurlooze »elf-staudigheid.
Gumaleeren, bw. gel., opoenhoopen. opstapeliug; cumulatie vau ambten, het gclijklüdif) waarnemen van ver-scbfeidene hetrekkinqeu door één persoon.
CMpolleeren, bw. gel., louteren, zuiveren.
Cupfrillett. v. grav. begeerlijkheid, gelddorst.
Curabel, bn. geneeslijk, hooibaar.
Curu^ao, likeur uit oranjeschillen.
Cïtir^re. v zeer sterk vergi' in Noord-Amerika.
Curateele, v. gmv. voogdij, voogdyschip; curatorschap; ouder — stellen, iem bel vrij beheer zijner zaken ontnem.
Curnsur, m. (-s, -en), bowindvoerdor, voogd, beheerder; bestuurder (eener school enz )
Curruum, v geehvonel (kleurstof)
Cureerea, bw gol , gonezen, herstellen
Curie, de rooiu«clilt;gt; —, de pauselijke regeering, het hot van Rorae '.inz. op kerkelijk gebied)
Curieus, bn. zeldzaam, aardig, vreeu-d. mooi.
Curiositeit, v. (-sn), zeldzaamheid, merkwaardigheid.
Cursief, o. kuisijl, loopende l.-tU-r, bchuinliggende drukletter.
Cursus m. (-sen), loop, leergang; reeks lessen over een bepaald vak.
Curve, v. (racctk.) kromme lijn.
Curvatuur, v. kromming, bocht.
Custos, m. (...odes), wachter, oppasser, bewaker; koster, kerkeknecht; (boekdr.) voorbeen gebruikelijk vervolg- of merkleeken onder aan eene bladzijde.
Cyan, Cynuogeaiuiu, o. (schcik.) blauwste?, verbinding van koolsio' en stikstof.
Cyanisperen, bw. gel., hout voor verrotting bewaren.
CyHukMiiuui. o. zeker wit zeer vergiftig zout
Cyaiikwlkzilver, o. zeer vergiftige zelfstandigheid.
Cyanometer, m. (-s), blauwtemetèr, toestel om de intensiteit van ds blauwe kleur des hemels en teveris den graad van zuiTei'beid der lucht te bepalen.
Cyanctrople, v. gmv. photografic op met cyanijzer behandeld papier.
Cyaniiurzuur, o. verbinding van cyan met zuurstof.
CyanwaterRtolzuur, o. blauwzuur.
Cyanzilver, o soort wit poeder.
Cycloïde, v. (-n), (meetk.) radlijn, roltrek.
Cyclometrie, v. gmv. cirkelu.etmg
Cycloop, m. (fab.) reus mot een rond oog in het midden des voorhooids, helper van Vulcanus.
Cyclorama, o. (.. as, -ta), rondgt;jezicht.
Cyclus, m. (-sen), kriiu), tijdkring (zeker aantal jaren na verloop waarvan dezelfde hemelverschijnselen zich weder in dezelfde orde voordoen).
Cyssoïde, v. (meetk ) kromme lijn.
Czar, m (-en), Czarin, t. (-nen), titel van den keizer en de keizerin aller Rust en.
Da capo, biiw. nog eens over, van het begin. bis.
Dactylologie, v. ymv. vingerspraak (der doofstommen).
Daguerreotype, v. (-n), lichtbeeld (door middel aer camera ooscura verkregen afboelding, naar den uitvinder Daguerre aldus genoemd),
Daguerreotypeereu, bw. gel., vaste lichtheiden ver-krijyen (door middel der daguerreotype).
Dahlia, v. (-as), zekere sierplant
Daltoniirou», o. (ook Cbromatopseudopsle genoemd), gebrek aan het gezichtsvermogen van vele mèn-schen, eenige kleuren (vooral rood en groen) niet te kunnen onderscheiden.
DamitM-eeren, bw. gel., staalbloemen, vlammen, met goud o( xiUer inleggen (dus genoemd naar de stad Da-maskus in Syrië, waar dit het eerst geschiedde); een ge-daiimsceerdo kllug.
Danaïden, v. mv. liet vat der — vallen, vergeef-schcii arbeid verrichten ; (ook) aan eenen verkwister gedu-
Dandln. m (-s), onnoolele sukkel. (rig geld geven.
Daudy, m. (-s), poppe-, modegek.
Dandlneeren (zich), ww. gel., zich op bespottelijke oi geir.aakte wijze op cenen stoel wiegen, ook zijn lichaam in allerlei plouien krommen.
Danl*», v mv. speel-, rekenpenningen.
Darink, v. zeesiiu waaruit de oude Zeeuwen zout stookten.
Daiymeter, m. (•$), toestel om de dichtheid van verschillende luchtsoorten tc meten.
Data, v. mv. gegevens ; feiten.
Dateeren, bw. 'glt;gt;l. , dagteekenen ; de dagteekening (op iets) zetten ; dnt dateert reeds van.
Dauphin, Dauphyn, m. (oudt.) titel der kroonprinsen van Frankrijk
Dauphlne, v. gmv. gemalin van den danphin, kroonprinses.
Dehalleeren, 'bw. gel , ontpakken; gedeballeerd zijn,
de goederen ter verkoop uitgepakt hebben.
DebMiloteeren, bw. gel., bij stemming afkeuren (iem. die tot lid voorgesteld is).
Debandeeren, ow. gel., uit elkander loopen, (zich wijd en zijd verstrooien van een leger); slap worden; de boog is gedebanilaerd.
Debanqueeren, bw. gel., de (speel)bank doen springen.
Debarcadêre, v (-s), aanlegplaats, steiger; los- ea laadplaats (aan de spoorwegstations). (zetten, — gaan.
Debarqueeren, bw. en ow. gel., ontschepen, aan land
Deharrasseeren, bw. gel., ontwarren ; uil de verlegenheid redden ; zich van iem. —, van een lastig mensch ontslaan.
Dcbattea, o. mv. beraadslagingen ; behandeling (eencr zaak voor de rechtbank); de — zijn gctlolvn.
Drbnlfeeren, bw. gei., beraadflacjequot; o-er.
Drlgt;aurhe, v (•$), ontucht, losbandigheid; zweigerij.
Drbaurheereu, bw. gel., tot ontucht verleiden; zlcb —, een ontuchtig -, losbandig leven leiden ; hij cr ge-dcbauchecrd uit; een gertebaucheerde.
lgt;e bel leer en, bw. gel , bestrijden ; overmeesieren ; in bedwang houden.
Debat, bn (mv. Debent), schuldig (geld); gIJ zijf mU nog —; (fig ) hU I» er ann —(medeplichtig ; bet —, de linkerzijde vaH een folio in het grootboek.
I Debiet, o. gmv. aftrek, verkoop.
Debliiteer*n, bw. gel., verzwakken, ontzenuwen.
Debltant. (-en), verkooper (in het klein) ; slijter van sterken drank,(ook) van tabak (in Frankrijk); —Inde loterij-
Deblteeren, bw gel , verkoopen ; aan den man brengen (van goederen); lein. voor letft —, in het boek aan de debetzijde opsclnijven ; (fig) opsnijden, vertellen ; leugens —. alen (grappen) —.
Debiteur, m (en), schnldeaaar
Debltrice, (-s), v. schuldenaarster.
Delgt;ioc|ueeren, bw. gel., .ontzetten, de blokkade opheffen.
Debordeereu. bw. g'^l., uit buiten dc oevers treden ; (ook) o'ervlcuyelen.
Deboiiché, o (-s), engte, bergpas ; geschikte plaats tot afzet van goederen ; vertierwefl.
Deboucheeren, ow. gel., uil ecne engte in bet open veld nikken (van krijgslieden).
Debourseeren, bw. gel., Toorschieten (geld).
Debut, Debuut, o. (-en), earst optreden (in hot publiek, inz op het tooncei); aanvang; zijn — was niet gelukkig.
Debutant, m (-en), —v. (-s), die het eerst (voor het publiek) optreedt.
Decagramme, v (-n), tien ned wichtjes ~ i ned. lood.
Decaliter, o. (-s)» 10 ned. kop = l schepel, (ook 10 ned. kan).
gt; Decalogus, in. de tien geboden.
Décameter, m. (-s), tien nsd. el — 1 ned. roede.
Decennium, o. tijdruimte van 10 jaren.
Decemvir, in. (-s), (rem. gesch ) Oenman.
Decenniuiunnt, o tienmans'-liap.
Decenule, y. gmv. welvoegelijkbeid.
Decent, bn. (-er, -st), welvoegelijk, zedig.
Deceptie, v. (...6n), teleurstelling; bedrug.
Decerneercn. bw gel., toekennen, toewijzen.
Décbnrge, v. ont-, opheffing, vrijspreking . ontlading, losbranding (van vuurwapenen); (recht.) handlichting ; getuige a —, die ten gunste v.-n den aangeklaagde getuigt.
Décbargeeren, bw. gel., afladen ; ont-, opheffen ; ontlasten; kwitantie geven,, afschrijven (ecneschuld); losbranden.
Déchausseeren, bw. gel., het schoeisel afleggen, - afneoien.
Décber. Dór.hent, Décbend, o. (koopb.) 10 stuks hui-
den ; 40 siuks russische pelterijen.
Drchifrrecren, bw gel., ontcijferen.
Décl. tiende (in samenstellinqeR).
Ut'cWIcercu. bw qel., beslissen.
Dt-ciiiiHdl lm. tiendeeliq ; de decimale breuken ; «Ie drcl'nnle rek«iilnt( ; het — steinel.
Déciinaf'.r. v. (.. en), vertiending; loting om den tienden
quot;•an («ene krijgsstraf bij de ouden)
Déclmc. v. (om) de ÏOe toon van den grondtoon gerekend. Déclute^reu. bw gei., loten om den tienden man; (fig ) woqrukken, ontvolken (bij haerschende ziekten, groote volksranpen enz.).
neclkle. t. (...èn), beslissing, rechterlijk vonnis.
UeciNicf. bn (..ver. -si), beslissend afdoend Dvclaiuntle, v ( . ên), voordracht, kunst van (verren) op-zegqen ; § opsnijderij, hooqdiavendheid (van stijl) ; de BniiNcbe redevoaritig Is louter —.
DeclamHtor, m. (-en), opsnyder. (draagt.
lleclainMt rice, v. (-s). optegster, 7.;j die (venen) voor-Derlamxtorlum, o. ( ..ia), vers da. a ct afwisselende begeleiding van muziek wordt opgezofi-i.
lgt;«clanir«ren. bw gel., cpreggtn, cordragpn (verzen), § opsnijden; al dat — zegt beC aUquot; bolle
vr oorden.
Declaratie, v. (.. ën), verklaring; rekening; nota; aangifte. Ueclareeren. bw. gel., verklaren ; aangifte doen van (goederen enz.).
Uecliaatic, v. (...Gn), (faalk.) verbuiging ; (nat. en sterr) af^ijkiiK).
Dccl'lneeren, bw. gel , (taalk ) verbuigen; (nat.) afwijken;
afwijzen; zlcb—. w.w. zich veruederea, zijne ar^oodo beken-Deroct. o atkooksel. ^nen.
Decoiorcvreu, bw. en ow. gel., verkleuren, vorbleeken, Mffconfltiire. v. tegenspoed. ( nchieten.
Deconcertecreu, bw. gel , verijdelen; (iem.; iu de war brengen.
Decout^nnuceercn,bw.Qol.verlegen-,bedremmeld maken. Decornt«iir, ra (-s), tooncelschilder; behanger; versierder. Decoratl«. v. (...ën), toonee.'schilderwerk, -versiering;
ridderorde, -kruis, -lint.
Drcorreren, bw.gel., versieren, beschilderen (een toonecl); verfraaien, opluisteren; met een ridderkruis begiftigen, (fig ) ridderen ; een gedecoreerde, die een ridderkruis ol lintje draagt.
Deconiin. v. gmv. welvoegelijkheid, uiterlijke eerbaarheid, al wat wei staat; bet — ïn aebt nemen, zijn latsoen ophouden.
Decoupeeren, bw. gel , voor-, opensnijden ; ontleden. DeconraKeeren, bw. gel., ontmoedigen. DecreHlteeren, bw. gel., in opspraak brengen.
Decreet, o. (...ten), besluit, edict.
Decrement, o. (stblk ) verschil der termen van eene dalende reeks. , . n v Decrepiteeren. ow. (nat.) onlknappen (van kristallen). Uecretreren, bw. gel., alkondnjcn (een besluit) ; bij besluit vaststellen.
Igt;ecre.scendo, bijw. (rauz.) afnemend.
llecrotieeren. bw. gel., poetsen, den modder wegnemen, IK'Ciiplet-re.gt;» bw. gel., vertienvoudigen. (atwrijven. lledHilürh, bn. mo'eielijk te ontwarren; schrander ineen-gevlucnten
nedicatie, v ( ..ën), opdracht, toewijding. UrriominH^cercn, bw. gel , — voor, — van, schadeloos stellen ; vergoedeu neduc4gt;ereii, bw gel . aftrokken ; afleiden; verklaren, lleductie, v. gmv. aftrekking, veraiind^nng; afleiding, ge-
volqtrekkinq; de — daariilt Ie nuikea is dexe. De facto, bijw feitelijk (in le'ienst. van de Jure, rechtens). Defaeceerea. bw. gel , (scheik i louteren, zuiveren. Defnillveren, ow. gel., missen, in gebreke blijven ; (ook)
bezwijmen.
Defaite, v (-s), nederlaag.
Defgt;tl4|ueeron. bw gel;, aftrekken, korten.
De(*jit m iik —, b'j —, bij verstek, bij niet-verscbijning. DeTaveur, gmv. ongenade, ongunst; deze koopwaar, dit foadM is in —, vindt wninig koopers, - geen navraag. Defavorabef, bn. (-er, -st), ongunstig.
Defect o (-en), gebfek —, bn. on bijw. nnvoltnllig; ge-sciiondcn; bel weck i.s —, er ontbreken bladen (of doelen) Defendeeren, bw gel., verdedigen, verweren. [aan. Deft-iiKie. v verdediging ; verwering ; de rand —, h«)t
comité van —.
Defensief, bn. verdedigend; een of- en defensief
verbond, oen aanvallend en verdedigend verbond. Defensor, m. (-en), verdediger.
Deferent, m. (-en), die (iem.) op cenen eed vordert; (sterr.)
lonubann eener planeet.
Deferentie, v. eerbied, ontzag: afvordering(van eencn eed). Defereeren, bw gel., opdragen, tot-kenuèu; toegeven; op-
leijgen, afvorderen (eenon eed).
Déll. ö gmv. uitdaging ; terging.
Deflciëcren. ow. gel., ontbreken, te kort schieten. Defitit, o. (-s), to kort, het ontbrekende ; er is ee» — in de kas.
Defi^ureeren, bw. gel., misvornicn.
Detileeren, ow gel , door-, voorbij-, optrekken (in gelederen), doortrekken.
Deflniëeren, bw. gel , bepalen, omschiijven.
Défilé, o. (-s), bergpas, hergeugte.
Definitie, v. (...ën), bepaling, nmschrijving, verklaring. Dellnillef, bn. beslissend, afdoende; een — antwoord. Defloreeren, bw. en ow. gel., onteeren, van den maagdom berooven; verwelken (vau bloemen).
neformeeren, bw. gel., misvormen.
DefrAyeerrn, bw. gel., vrijhouden, betalen (Toor een
ander), dn kosten teruggeven.
Igt;lt;gt;rrnurieeren, bw. -iel , bedriegen, binnensmokkelen. Mefrlcheere», bw. gel., ontginnen. (in Turkije,
llefirrdar, m. ( s). 'rijksontvanger, minister van llnantiën bw.gel., los-, vrij maken; ontslaan: (schermk ) een vrijen steot doen; een gedegageerd (ongedwongen) voorkomen.
UegHiifeeren (zich), w.w. gel., zijne handschoenen uittrekken.
Ilegnrneerpn, bw. gel., ontblooten, ontdoen van (versier-1gt;iirreeren, ow. gel., ontaarden. [seleü ene)
lleiienerati», v. gmv ontaarding.
Ueglulitin, v. het doorzwelgen, slikken.
lgt;eKOiit, m gmv. afkeer, walging.
Ile^oiitnnt. bn en bijw. (altijd fig ) walgelijk. IfteKOiïtepren, bw. gt-l., afkeer verwekken, walgen. UeHradeeren, bw. gel., van zijnen rang afzetten; eerloos verklaren.
Degradatie, v. (...en), verdaging, afzetting van eenenpost;
verlaging (va» eoneu militair).
Deg niseeren, bw gel., veinsen; vermommen.
UeltorN, o. (ook mv.), buitenzijde, (ook fig.); uiterlijk voorkomen.
DeïMimiM, o. DeïqterU, gmv. geloof aan één God (zonder openbaring), (in tegenst. va:i ntheiMinus. godverzaking). Deïst, m.' (.. en), godist, die alleen door de rede aan één God geloott.
Dejeclle, v. verstooting ; wanhoop, verslagenheid Dpjruné, Dejeuner, o (-s), ombijt; servies tot een ontbijt; — a ïa rnurchette, ^orkontbijt.
Dejeuneeren, ow. (iel , ontbijten.
D^labreereiitbw.gtd., bud-rven, .emieien; walzleidat hui» er gedela'hreerd (verwaarloosd, vervallen) uit. Delal, o. (-s), uitstel, opschorting.
Delayeeren, bw. gel., uitstellen, opschorten; vloeiend, dun maken
Deiatear, m. (-s), verklikker, aanbrenger
Del credere, bijw. op krediet; i.org (in wisselzaken).
Deleatur. o (-s), wisch uit, haal door (naam van een tee-
ken op drukprreven).
Dellbereeren, bw. gel, — over, beraadslagen, bepraten, overleggen.
Deliberatie, v. (...ën), beraadslaging, overleg.
Delicaat, bn. en bijw. (...ater, -st), lekker, smakelyk ;
te«r, zwak ; dat eten in —; een — (kiesch, netelig) puut. DellcatcsHe, v. (-n), lekkernij ; (fig.) kieschheid.
Dellce, v. lekkernij ; wellust.
Delicieus, bn.. welsmakend, overheerlijk; kostelijk (ook fig ). Delicti (Corpus), o. voorwerp waardoor ie schuld overtuigend blijkt.
DellnenUe, v. (...ën), grondlcefccning; afbakening. Delinenvlt. heeft geleekend (onder platen eni.) neliniëeren, bw. gol , afletkentn. ontwerpen. Deüuqnent, m. (...en), dader, bedrijver (eener misdaad). Delirium, o. waanriiiniqbeid, ijlende koorts; — tremens,
waanzin uit dronkenscbap, dronkaards ijlboofdigheid npllreeren, ow. gel., ijlen, in ijlboofdifibeid spreken. Delivrcercn, bw. gel., verlossen, bevrijden. Delogeeren, ow. en bw. gel., verhuizen; doen verhuizen, *erjatien
Deloynal, bn. en bw. (...alcr, -si), oneerlijk, onoprecht;
op oneeriyke wijze.
Dclphi«n*n, v. uiv. handvatsels (aan kanonnen); zie Dol-lgt;«i|gt;hinSne, o zeker aloaloïde.
UeltH,v (-a?), de 4e letter van net qrieksche alphabet; (aardr.) land door twee armen eener rivier bespeeld; de — van Egypte, Beneden-Egypte aan de Nijlarmen. Oeludeeren, bn gel., bespotten, foppen.
DcltiNle, v. (...en) 'bespotting (volksvriend.
Demngoo^, m. (. oyen),'volksleider, -menner; valsche UemaKOKiHch, bn. volkleidend; oproers'.okend. ll«maiidceren, bw. gel., (alleen in bot verl dw.) opdragen,toevertrouwen; hei is best aan « gerieiuandcerd. Uemantrlrcren, bw. gel . ontmantelen (eene vesting),
slechten, afbieken (de muren).
Drmarralle, v. (.. ën). afbakening, grensscheiding, ecne
lijii van — trekken ; —troepen, grenstroepen. Demarche, v. (-s), gang, houding in het loepen; stap, hutideling, poging. (king.
Demarqueeren, bw. gel., (bilj.) punten tellen bij ailrek-Demasqueeren. bw gel.,ontmaskeren; aan de kaak stellen. Demêleeren, bw. gel. ontwarren; onderscheiden (in de verte); schikken; wat hebt gU hier te — ? wat zoekt gij hier ?
Demembreeren, bw. gel., verbrokkeling ; (lig.) verscheu-Demeungeeren, ow. gel., verhuizen. (ren.
Démenti, o. gmv. logenstraffing, loochening; iem. een
— geven, in het aangezicht van logen betichten ; (ook) in iemands afwezigheid zijn onrecht bewijzen
Démenbleeren, bw. gei., van huisraad ontblooten. Démitteoren, bw. gel. afzetten, ontslaan (uit eenen post). DémlNMie. v. ( ..(in), ontslag, ontzetting, afdanking; zUne
— geven, — nemen, — hrUgen. DémublIlMeeren, bw. gel., (een leger) op den voet van
vrede terugbrengen; (recht) roerend goed lot onroerend verklaren.
Démocrant, m. en v. (...aten), aanhanoer vriend der
vollisregeering (in tegenstelling van arlutocraHt). Démocratie, v qmv. volksregeenng, -heerschappij DémocratlKch, bn. tot de volksregeering behoorende. Démocriet, m. naam van een ouden griekschen wijsgeer die om de dwaasheden der menschen lachte.
Demollëeren, bw. geJ., afbreken, s!oopen, slechten.
Deiuolltie, », ( ..ën)| afbreking, slechting, afbraak.
Ucmonstreeren, bw peJ., bewijzen, betoogen.
DemonstraHu, v. (...én), bewijs, beloog; betuiging ; volks—, volksbeweging. quot;(was.
DeinonMrandum, quorf erat —, hetgeen te bewijzen
Deiuun'«gt;errn. bw. gel , onbruik! aar maken, vernagelen (kanonnen); uit den zadel lichten.
Deiuorallnecren, bw. gel , ontzedelijken; moedeloos maken; gedeinoraliscerrie troepen.
Demoralisatie, v. ontzedelping; zedenverbaslering ; moedeloosheid.
Denatureeren, hw. gel., van natuur doen veranderen, kwaadwillig anders navertellen.
Dendrafiaat, m. boomagaat (zekere fijne steen).
Dendrieten, m. mv. zekere steent-n.
Dendro^raphfe, v. gm'/. boombeschrijving.
Dendrolltbcn, m. mv. versteende booastamrocn en hecs-
Dendroio^le, v. gmv. boomkennis. (ters.
Dendroincier, m. (-s), boommeter (zeker werktuig).
Denegeeren. bw. gel., loochenen, ontkennen.
DeneKatfe, v. (..,Sn), loochening, ontkenning.
Denigreeren, bw. gel , aan de kaak stellen, belasteren,
Denominatie, v. (...en), benaming. (be^poiten.
Denomiaeercn, bw. gel., benair.ingen geven; benoemen.
Denonceeren, Denünciceren, bw.' g-il , aangeven ; verklikken.
Densimeter, m (-s), vochtweger.
Densiteit, v. «èmv. dichtheid.
Departement, o. (-en), gewest; werkkring ; afdeeling ; bestuur ; FrankrUk in tlians verdeeld in 88 —èn (provinciën); de maatschappU Tot Muf va» 't Algemeen iet verdeeld in —en ; het —(ministerie) van oorlog ; die behoort niet tot mUn —» tot mijne afdeeling, mijn hestunr, (ook fiq ):ot mijne bevoegdheid.
Departemeniaal, bn tot een departement behoorende, er van uitgaande
Departement-bank, v. (...en), die gelden tegen renten aanneemt.
Depnrtatle, v. (...dn), omslag, overslag, verdeeüng.
Depusseeren, bw. gel., voorbij streven; te boven -, te builen gaan.
Depècbeercn, bw. en ow. gel., afzonden ; afvaardigen;
bes|ioedi'jen.
Depêche, v. (-s), bericht; ambtelijke mededeeling, lastaev
Dcppudec reH. ow. ^el , afhangen ; hef dependeérf •klef v«n mU.
Drpendeivtie. v. (...ëri), afhankelijkheid ; ap- en dependentiën. al wat tot een buis en rrve behoort.
Drpense, v. (-s). vertering ; veel —» maken.
Depenseeren, bw. gel., vérteren, doorbrengen.
Depeiip?eereii, bw gel , ontvolken.
Dcplnce«r«ti, bw. gel. Terplaatsen.
D«plornb«l, bn. (-er, -st), jammerlijk, ellendig.
Deploreerca, bw. gel., bejammerea, beklagen.
Deployecren, bw. gel., ontplooien, ontwikkelen; (fig.) ten loon spreiden.
Depolarlsveren, bw. gel., (nat) van polariteit berooven.
Deponeoren, bw. gel., in bewaring geven ; nuderlcggen; overleggen (in cene vergadering); ontgroenen ; getuigenis afleggen.
Dcporteeren, bw. gel., overvoeren, naar eene verbanningsplaats brengenden gedeporteerde, een banneling.
Depositaire, m. en v. (.-s), bewaarder -, bewaarster van vertrouwd goed.
DepuNlde, v. (.. ën), getnigenis, verklaring; afzetting.
DcpoHito,g*;ld a— geven, bij iem.geld op rente uitzetten.
Depót, o (-s), bewaarplaats, verzamelplaats ; (ook) het bewaarde, in bewaring gegevene; voorraad (van zekere koopwaren) ten verkoop gegeven ; een — van wUnen.
Depnuilleeren, bw. gel , berooven, uitkleeden ; de stembus —t de stembriefjes openen.
Depraveeren, bw. en ow. gel., verderren, bederven,ont-
Depreclatie. o. waarde-verraindering. (aarden.
Depreriëeren, bw. gel , de waarde den koers verlagen (van muntspecie enz.).
Depredatle, v! (. en), beschadiging, plundering.
Deprimeeren, bw. gel., onderdrokken.
Deputatie, v. (.. ën), afvaardiging; bezending.
Deputeeren, bw. gel., afvaardigen.
Deralsonneeren, ow. gel., raaskallen, onzin praten.
Derangeeren.bw.gel .in de war brengen,storen,verbijsteren.
Derelirtie, v'. (recht) eigendomsverlating.
Derideeren, bw. gel., bespotten, uitlachen; (ook) ontrim-
Derisin, v. gmv. bespotting. (pelen.
Derlveeren, bw. en ow. gel., afleiden ; afstammen (van woorden).
Derobeeren, bw. gel., ontstelen, verbergen.
Derogeeren. bw. gel., afbreuk doen (aan), inbreuk maken (op); den adel schenden ; gU derogeert daardoor aan uwe waardigheid.
Deroute. v. (-s), nederlaag, wanordelijke vlucht.
Derwlsch. m. (-en), muzelmansche bedelmonnik.
Desassiintlatle, v. (scheik ) ontvorming.
Desaster, o. (-s), ramp; tegenspoed.
Desastieus, bn. (-er, -st), quot;rampspoedig.
Desavaniaiieus, bn onvoordeelig
Dvsavoueeren. Ow. gel , ontkennen, loochenen (iets); Iemand —, zijne handelingen alkeuren.
Descen'trnteü, ra mv. af , nnkomelingen.
Desceudensle. giuv. afstamminq ; (sterr.) daling.
Descriptie, v ( s, . ën) bevcbrijving
Descriptief, bn. beschrijvend ; dc descriptieve poëzie, de beschnjvende dichtkunst.
Desennuyeeren, bw. gel., vermaken, den tijd verdryven. Ueserteeren, ow. gel., wcgloopen, zich wegpakken, § de
plaat poetsen.
Deserteur, m. (-s), vluchteling, overlooper.
Desertie, v (...ên), vlucht, het wegloopen{ an eenen soldaat). DcNhnbllle, o (-s), nachtgewaad, ochtendkleeding ; en—, ongekleed.
Desbonorable, bn (-er, -st), onfatsoeulijk, niet eervol. Dpsbonoreeren, bw. qel, schande aandoen, onteeren. DPNiccafls, v. (...ën), uit-, verdtooging.
Designatie, v. (...ën), aanwijzing
Desiitnreren, bw. gel , a.mvvijzen, aantoonen ; voor de
krUgsdlrnst —, geschikt verklaren om te dienen. Desinfectie, (-er, -st), reiniging van smetstof. Desiratum, o qmv. vereischte, (heti begeerde. Deslreereu. bw. gel., wenschen; begceren; bU laat zich —, hij wenscht dat men z\jne afwezigheid opmerke. Deslreus, bn begeerig.
Deslsteeren, bw. gel , afzien van; afstaan Drsobedlëeren, bw. gel., ongehoorzaam zjjn.
Drsoiaat, bn. (...ater, -st), wanhopig berooid ; de deso-Desolant. bn. bedroevend. (late boedelkamer. D*sorganl»a(le,v gmv. verstoring, ordeloosheid,ontbinding. DesurKanlseeren, bw. gel., in dc war sturen, ontbinden. Desorlenteeren, bw gel., van den rechten weg afhelpen,
het spoor hijster doen wordea.
Desperaat, bn. (...ater, -st), wanhopig, radeloos. Desperatle, v. ladeloosheid Despoot, m. (.. oten), dwingeland; zelfheerscber. Despotlsmus, o. gmv dwingelandij.
Dvspotlscb, v. gmv. willekeurig, eigendunkelijk. Dessert, o. gmv. nagerecht.
Dessin, o. (-s), teekening, patroon; sloffen In ver-
scMIIeade —s.
Destllieere», bw. ïie Dlsfllleeren.
D^silnatle,v (.. en), bestemming, lot; plaats van bestemming. Destlneeren, bw gel., bestemmen, beschikken. Destltucgt;*ren, bw. gel., af-, ontzetten (van eenen post). Desdtutle, v. (...ën). af-, ontzetting, afdanking. Drstrueeren, bw. gel., verwoesten, vernielen. D»structler, bn. verwoestend, vernielend. Desunlëeren, bw gel., oneenig maken. De(arheineut,o. (-en), afgezonden troep soldaten, rot, drom. Detacbeeren, bw. gel., afzonderen, losmaken ; afzenden.
ïlcb —, ww zich afzonderen, afvallen.
Detail, o. (-s), bijzonderheden (meest mv.) ; en gros et
en —, in het groot en klein.
Detallllste, m. en v. verkooper verkoopster iü het klein. Detailleren, bw. gel., uit^enzotten, omstandig verhalen. Detegeeren, bw. gel., (ficj) ontdokken, onthullen. Detineeren, Deteneeren, bw. gel , gevangen opgesloten houden; een gedetineerde, eea gevangene.
Detentie, v. gmv. opsluiting ; huis, plaafs van —,
gevangenis
DetKrlori^rcu, bw. en ow. gel., bederven, vervallen ; door lettiic staan In dit liuis g«hecl en al dv(erioreerlt;l.
|gt;eteriuliie«Ten, bw. gel., bepalen, vaslstollen.beslemmen.
UeternriafsmuN. o gmv. voorbes-ctiikkmij.
Uelrrreeren, bw. gel., weder opgraven ; (fig.) oprakelen, weder aan het daglicht brengen.
D^testeoren, bw gel , verfoeien.
ow. gel., valsch ringen, uit den toon raken; ontploflVn, afgaan (van vuurwapenen).
Detunatle, v. (...ën), ontploffing
Igt;cfor(|ueei-igt;a. bw. gel., verdraaien, buigen (ook fig ).
Detour, o. (-s), omweg; kromming; (fig ) uitvlucht.
Detourneerea, bw. gel., afleiden; afwenden ; (fig ) verduisteren (gelden)
Detract, o. (-en), korting (op pensioen dat üuitem-lands verteerd wordt).
DHract«ur, m. (-s), lasteraar, eerroover, bekladder (vaa den goeden naam).
Detracile, v. laster, eerroof
Detraheereu. bw. gel., aftrekken, korten; (iig ) belasteren.
Dctreaipeeren. bw. gel., aan een lichaaji (b.v. gehard staal) lijne hardheid ontnemen.
Detr^Nfs v. nood; angst, radeloosheid.
DetriluN. m. (nat.) iets dat afgewreven is, zich van de aardkorst losgemaakt heeft.
Detrompeeren.bw gel., uitden waan helpen, terechlwijzen.
DeuN «gt;x inachlna, (bij de ouden) god engel die op het einde van een treurspel verscheen om den knoop op te lossen.
Devallseeren, bw. gel., berooven, uitschudden.
Devalveercn, bw. gel., verminderen, verlagen.
Devalvati?, v. (.. ën), waarde-vormindering ; versterf.
Devnnceeren, bw. en ow. gel., voorbij streven, (iemand) vooruit koenen ; vroeger komen dan (oen ander).
DevaMatie, v. (...ën), verwoesting.
DevaNteereii, bw. gel., verwoesten.
Devrioppceren, bw. gel., ontwikkelen, ontplooien; (fig.) toonen, verraden.
De^'PNteerwn, bw. gel , ontzetten (van etne priesterlijke waardii«heid).
DevvNfituur, v. gmv. zoodanige ontzetting.
Devintie. v. (sterr. en zeew.) afwijking ; verzeiling.
Devies, o (.. zen), zinspreuk; leas; rijmpje (in ulevellen gewikkeld); (kooph.) wissel op bet buitenland.
Devolutie, v. (...ën),(recht.) overgangsrecht, versterf.
Devolverren, ow. gel., (recht ) toevallen, overgaan, versterven op. .
Devoot, bn. on byw. (...ster, -st), vroom, godsdienstig ; de devoten, do vromen, (ook) schijnheiligen.
Devotie, v. gmv. vroomheid; schijnheiligheid. Devnreeren, bw. gel., verslinden, (ook flg.). Dexterltelt, v qmv. behendigheid Dextrine, v. (scheik ) tetmee'gom.
Dey, ra (-s), Jandvoond, vorst (der Barbarijsche Staten^. DiitboliHch, bn. en bijw. dnivelsch ; op duivelsche wijze. DlHdeem. v. (...emen), koningskroon, wrong Dindr«pn«n8. m. (muï) trilling der snaren.
Dln^noife. ziekteleer naar kenteekenen Dingonnnl, v (...alen), (meetk ) hoekpuntslijR, snijlijn. Dlngonaal. bn. tegenovergesteld DinRrain, o (-en), schets • (nuz ) notenbalk.
DlnilHiie, v. straatsteen (zekere delfstof). DiainHRnefisiuns, o. gm*. eigenschap der lichamen om door een sterken magneet aangetrokk of afgesloot te worden. Dlnmeter. m. (-sV middellijn, doorsnede, die eenen cirkel
of bol in twee gelijke deelen verdeelt.
Dinnn, v. jachtgodin; maan ; (scheik.) zilver; (oorl.)
ochtendwake ; boom vnn Diana, zilverboom. Dlnpnlm, v gmv. zekere zalf
Dinpnsnn, m. gmv. (muz ) harmonie-akkoord; grondtoon; stemvork
Dlapente, v (-n), (mui.) de rechte kwint.
Dinphaan. bn (...aner, -st), doorzichtig.
Diaphonisch, bn. volstemmig.
DinphrnKnia, o (-a«), (ontl) middenrif.
Dlarinm, o. (...ia), dagboek, legger.
Diarrhnea, v. buikloop, loslijvigheid.
DlnstlnieCer, m, (-s), afstandsmeter (werktuig). Diatonisch, bn. (muz ) tot de klankladder o( schaal be-huorende
Diatribe, v (-n), uitval, hevige kritiek; geleerde verhande-Dlehoiomlgcb, bn. gaffelsgewgze verdeeld (ling.
Dictaat, o. (.. ata, ...ten), geschrift door een ander voorgezegd.
Dicteeren. bw. gel., voorzeggen, in de pen geven; (ook)
ingeven; (flg) voorschrijven.
Dictator, ra (-s), (rom. gesch) algemeen bevelvoerder
(voor bepaalden lijd) ; onbeperkte heerscher.
Dictatuur, v. Dictatuurschap, o gmv. waardigheid
^n^ dictator ; het — uitoefenen.
Dictie, v. gmv. voordracht, zegswijze.
Dictlonnalre, m. ( s), woordenboek.
Didactiek, v. gm». leerkunst
Didactisch,bn. leerond onderwijzend; — gedicht,leerdicht.
Didactici, m mv. leerende wij-geeren Dieet,o gmv. levensregel; een streng — In acht nemen. Diëtiscb, bn. en bijw. volgens den voorge^chrc-en leefregel. Diëten, m. m» toelage der ambtenaren buitenslands.
Dieu et mon droit, God en mijn rechl (kenspreuk op
bet engelsche wapen)
DilTantant, bn eerroovend.
DlfTameeren, bw. gel , belasteren, eerroovcn. DifTerenf. bn. verschillend onderscheiden.
Dlllerentic v. ün), verschil, onderscheid ; (bij fondsen-
li 'iid^l) «urplus Igt;iflVrentlHHl'rrk(gt;ning. v. lak der hüogere wiskunde. Difl'ereervn, ow. gel., verschillen ; (ook) nitslellen, ver-schtiiven.
Dirfiricl, bn. (-er. -st), ongemakkelijk ; gU «Ut «eer —,
mnei'-lijk te bovredjgen.
Difflrulte«ren. bw. gel., bezwaren maken, - vinden. Diriicdltcft, v. (-en), moeielijkheid. bezwaar Dinor*», bn. (er, -sl). wanstaltig, gebrekkig (v. ledematen). IMfrormltelt, v (-en), wanstaltigheid; gebrokkight'id. niffmiM, bn. ( ..user, -st), duister,' wijdloopig (van stijl). Uiger««reii, bw. gel., v«rteren (van spijzen); (Og.) ver-kropi'en.
Digefitie, v gmv oplos'lng ; spijsvertering. UiKillgrnilen, m. mv. vingerlnopers (zekere zoogdieren). DiKiiiiari», m. (-sen), waardigheidsbekleeder.
Digniteit, v. gmv. waardiqheid
lgt;igr*gt;SHie, v. (...en), uitwijding ; uitspanning: tusschenspel. Diinpidcoren, bw gel., verkwisten, vergooien. Dilaplrfatie, v. (...ën), verkwisting.
Uilnteereu, bw. gel., uitzetten; vertragen; gedilateerde (uitgezette) neusgaten.
Dilatatie, v. gmv. uitzetting.
Dilemma, o. (-as), toestand waarin tusschen twee wegen
eene keuze moet worden gedaan, netelig vraagstuk. Dilettant, ra. (-en), Dilettante, v (-n), liefhebber-, liefhebster in de kunst; die eene kunst of wetenschap uit lief-bebberij beoefent; kunstvriend.
Dilettantisme, o. stelsel -, handelingen eens dilettants. Diligence, v. (-s), postwagen ; naarstigheid, vlijt. Diligent, bn. en tijw. werkzaam, vlijtig ; lem. — verklaren, bij voortduring den last opdragen tot een zeker doel werkzaam te zijn Dilogle, v. gmv. dubbelzinnigheid.
Dimensie, v. (...en), afmeting.
Diminuendo, bijw. (muz ) afnemende Dlminiieeren. bw. en ow gel , verminderen. Diminutle. v gmv. vermindering, verlaging. Diminutief, o. (taalk ) verkleinwoord.
Dlmorpb, bn. (nat ) tweevormig.
Diocese, o. en v. (-n), kerspel.
Dloptna*, o kopersmaragd (zekere delfstof)
Diopter, o. (-s), (sterr.) vizier, kijkspleet.
Diopiriek v. lt;jmv. doorzichtkunde.
Diorama, o. (-as), schildering -, tafereel door beweegbaar
licht beschenen.
DioNkuren. mv. Castor en Pollux, tweelingen (electnsch
luchtverschijnsel).
DiphtonguK, m. (. .gi), tweeklank.
Diploma, v. (-ta, -as), bewijs van lidmaatschap, - aan-sieiling, - Lenooaüng, - abonnement.
Dipioiitnut. m. (...aten), staatsman met cenigen rang begt; klocd ; (fig.) sluw geveinsd mcnscli.
Diplomutie, v. gmv. weleribchap dcs siaatsmans ; (fig ) sluwheid, geveinsdheid ; corps diplosuntiqiie, hel lichaam de1- afgezanten en staatslieden.
Dlpti'iiiatlsch, Dipiomntiek, hn. en bijw. van een staatsman, op dc wijze der staatslieden; (fig.) listig, geveinsd.
DiplozutMi, o. (nat.) dubbel dier.
Direct, Dn. rechtstroeksch; d« —e belnNtingen, die
rechtstreeks wordeu geheven (als op huisraad, dienstboden, gaarden enz).
Dirccllc. v. (...en), bestuur, toezicht; richting.
Directeur, m. (-en. -s). bestuurder; (gesch.) lid van het Directoire in Frankrijk (i7!)5).
Directoire, Directorium, o gmv. staatsbewind van vijf leden in Frankrijk (1795 tot 1790).
Directrice, v. (-s), Lcstuurderes.
DiriKeerete, bw, gel., besturen, richten, leiden ; een orkest —.
Discciut, o. (-en), (rauz.) boventoon.
DiMeerueiuenl, o. gmv. onderscheid, oordeel.
Discernecreu, bw. en ow. onderscheiden ; oordeole-n
Discipei, m en v. (-s), leerling, scholier, -ster; volgeling.
DiNcipiiue, v. gmv. tucht, gehoorzaamheid.
Disciplineeren, bw. gel.,quot; onder tucht brengen ; een goed gediNcipliiieerd ie^er, dat goed geoelend is, bij hetwelk goede kiijfjstucht heerscht.
Dinconteereu, Diüroniteeren, bw. gel . afrekenen, aftrekken, vei minderen (door het \ roeger koopen of verknopen dan op den vervaltijd van eenen wissel enz )
Disconto, o. (-osgt;. percentsgewijze korting op cenen wissel.
DiscordMuce, v. ( ..en), wanklank ; (gody ) oneenigheid ; afwijking.
Diücoureereti, ow. gel , redeneeren, een gesprek voeren.
Discours o (-en), gesprek, redevoeiing, voorlezing.
Discreet, bn. en bijw. bescheiden, zedig. lijk.
Discretie, v. grev. zedigheid, bescheidenb^id, goedvinden; t«-r uwer eigene —, aan uw eigen oordeel; ter uwer beschikking ; —dagen, respijtdagen, dagen van uitstel.
Discolpeere», bw. gel., vrijspreken.
Discursief, bn. en bijw. bij wijze van onderhoud, - van
Discus, m. (oudt ) werpschijf. (gesprek.
Didciiteeren, bw. en ow. gel., overwegen (te zamen) beraadslagen.
Dlcsuss5e,v.(...ën).htTaadslaging, overweging,woör'.lcniwist.
Dislianniinie, v. gmv. wanklank; (fi.j'.i oneeninheiii, vricndscliiipshreuk.
Disbarmoiilcercn, ow. gel., in oneenigbeid leven.
Dlsloqueerrn, bw. gel.quot;! verrekken, verzwikken (eenen arm ol een leen).
Dispache, t. (-s), contract wegen? zeeschade.
Dlspachcur, m. (-s). die zich met het stellen en bezorgen van zee-contracten belast.
Igt;is|gt;araaf, bn. ongelijk, niet (bij elkander) passende.
Dispariteit, v. qmv. ongelijkheid.
Dispeceeren, b'w. gel., (door scheidsrechters) het wettig aandeel toewijzen.
Dispengaiie, v. (...en), ontheffing, vrijstelling (van een wettelijk gebod),
niMpciiMFcr»n, bw. gel., ontzetten, vrijstellen (van...);
Di*lt;psrgnercn, bw. gel., verstrooien. [uitdeelen.
Disponreren, bw. gei., beschikken ; regelen ; op iem. —, op iem. trekken (eeren wissel) ; over Iem. —, gebruik maken van zijne diensten • niet wel ^fdlHpo-neerd zij», niet goed geluimd zijn, ook geenen lust qeene geschiktheid hebben tot...
Disponibel, bn. beschikbaar.
DlHpositiei v. qmv. beschikking, inrichting; gemoedstemming ; ik stel mU ter uwer —, gij kunt over mij beschikken ; bU zuinisterlëele —.
Disproportie, v. (...én), onevenredigheid
Disputant, m. (-en), DiRputator, m. (-s), twistvoerder, di«! redetwist voert.
Disputatie, v. (...en), redetwist.
Dispuut, o. (...aten), twist; krakeel; zU hadden — met elkander; redeEtrijd ; oefening in het redetviisten; Ik was heden op bet — bij professor JU.
Dissectie, v. (...ën). lijkoptning ; ontleding.
Dissensie, v. gmv. verschil vin meening ; scheuring.
Dissenters, m. mv. andersdenkenden ; afgescheidenen van de ond-episcopaalsche kerk in Engeland.
Dissrntiëeren, ow gel., anders denken, zich afscheiden (in geloofsbegrippen).
Dissertatie,quot;v. (-n), geleerde verhandeling; proefschrift (van een op zijne promotie staanden student).
Dissidenten, m. mv. andersdenkenden (inz. die zich van de roorasche kerk hebben afgescheiden).
Dissiniuleeren, bw. en ow. gel., vermommen ; veinzen, ontveinzen.
Dissimulatie, v. gmv. vermomming ; veinzerij.
Dlaslpatle, v. (...ëa), vertering, verkwisting ; (fig.) verstrooiing.
DisNipe»-ren, bw. gel., verkwisten ; verstrooien.
Dissolutie, v. gmv. ontbinding; oplossing ; (fig ) zedeloosheid, losbandigheid ; de — eener tinna ; de — van de wetgevende kamers.
Dlssolvceren, bw. gel., ontbinden ; (scheik.) oplossen ; scheiden; eene tinna —; dissolving views, zekere beweegbare voorstelling van lafereelen door middel eener dubbele camera-obscura voortgebracht.
Dissonance, v. f-n), (muz.) wanklank, valsche to#n(ook fig.)
Dlssuadeeren, bw. gel, ont-, afraden.
|gt;liitfinfic, v. (...en), afstand.
DistlilAteur, m. (-s). overhalen ; likeurstoker, brander. nistfilHtlv. v. (. ,ën), kohing, bereiding (door stoking); Oisnileerfl^NCli, v ( ..flesschen). |braiiderij.
IlisiiSlerrkftir, m (...ven), glazen werktuig om te djstii-WreH ; o erhaalglas.
bw. e» ow. gel., OTcrhalen, stoken, branden. IXstlnuPvreii. bw gel , onderscheiden, vereeren; lt;te jje-
distinyeerde (hoogere) klKSitrn (des volks), nisdurfie, v (.. ën). onderscheiding.
ailHtrKCtle. v. verstrooidheid (»an gedaebtm).' Uistrlbuëeren. bw gel., uit-, rond-, verdeden ; (letterz.)
dw letters uit den vorm in de kast leggen.
DUtributie. v. gmv uit , rond-, verdeeling.
l»istrift. o. (-en), landschap, rechtsgebied. l»i«(ric(Nkomiui»iNarlg, in. (-sen).
lgt;iKturlintlir, v. (...ën) verstoring ; verwarring (van geest). DllhyrnoibuN. m. (...bi), soort lierdicht, Baccbuslied. Itito, (beter detto), bn. gezegd, genoemd.
DüoniiA. m. (muz.) interval (van twee beele toonen). ItiiirnaliHt. m. (-en), schrijver klerk op dagloon aan-(lenomen
Igt;ivRKHtie, v. (.. ën), afwijking ; uitweiding; onzin. Igt;i\aKeffgt;ren, ow gel., uitweiden ; teemen ; onzin praten. Divnn, tn. (-s); rijksraad ; raad van state (in Azië, Turkije
enz.) ; soort lage stoel, sofa.
Divergent, bn. uiteenloopcnd, strijdig.
Dlvergeercnd. bn (nat ) —e (uitwijkende) stralen. Diverfile. v (...ën); afleiding, uitspanning.
Divvriitteit, v. ( en) verscheidenheid.
Div» rteeren (zi.-b), ww. gel. zich vermaken. Divertissement, o. (-en), vermaak, verlustiging ; dans-
balM (in tegenstelling van tooverballet)
Dfvidivl, v gmv. scort run of boomschors, looistof (uit
de amerikaansche keerkringslanden).
Dividend, o. (-en), zuiver overschot, niet bepaalde winst
(op aandeelen)
Dl videeren. bw gel, (rek.) deelen; verdeelen.
Divisie, v. (...ën), (rek.) deeling; legerafdueling; vloot-
afdeeling, eskader.
Dlvlsfexeneraal. m. (-s).
Dlvinatle, v. (...ën), voorgevoel; het raden; waarzeggerij. Dtvorceeren. ow. gel. scheiden (van vrcuw of man). Divnigevren, bw. gel , bekend-, ruchtbaar maken. DSviilgatl«, v. gmv. ruchtbaarmaking, verspreiding (eener Dixl, l'ijw. ik heb gezegd [lijding).
DJi«Rong, v. ( e), oostindische maïs.
DJoekonft, v (-s), oostindisch vaartuig.
Doceeren, bw. en ow. ondei wijzen, leeren (ecnewotensch.). Docent, m. (-en), leermeester, onderwijzer (inz. bij het
middelbaar en hooger onderwijs).
Dociel, bn. en bw. leerzaam, gedwee.
Dociliteit, v. gmv. leemamheid, lijdzaamhcirt.
Drciruntle, v. metaaiproef.
Uoctrlnairen, m. xav. partij der geit.aligden in Frankrijk (na 1830).
Document, o. (-en), oorkonde, ieder (geschreven of ge-drnkt) stuk.
Dolce, bn. en bw. (muz ) zacht, liefelijk; — far niriite, het zoete niets do?n, l.-digloopen
Dtileande, v. (.. ën), beklag, bezwaar.
Doleeren, ow. gel , zich bezwaren b. t. over te hoogen »angt;lag in de belastingen).
Doleerscbrin, o. (-en), bezwaarfchrift.
Dollmrtsclicr, ra. ( s), tolk.
Dolman, m. (-s); bovenkleed (over éénen schouder han-
Dolomiet, v. zekere rotssoort. [(jende).
DumcMtlek, m. en v. (-en), bediende.
Domicilie, o. (...ën), wettilt;f woonverblijf, huisvesting; (recht ) — kle/.en ten huize van; — van onderstand, plaats waar men armlastig is.
D«MKlciIlëereii, bw. gel, (kooph ) eene witsel —. de wettige bet^alplaats van eenen wissel aanwijzen; bU 1« te A. gedomlclllëerd, zijne vaste woonplaats is te A.; zich —, ww. zich met der woon vestigen; (recht.) zijn domicilie kiezen.
Domlné, (beter domlnuB), m. ( s), titel van de hervormde predikanten in Neilerland
Dnmlneeftbrlefje, o. (-s), lijstje dor predikbeurten.
Domlnnnte, v. gmv. (muz ) hoofdtoon; groote kwint.
lgt;omlneercn, bw. gel., neerschen, gebieden; (fig ) do-aino spelen.
Domino, v. (-os), lange mantel, maskerade-mantel
Domino, Dominospel, o. (-en), zeker spel met gemerkte steonen
Don gratuit, m. vrijwillige gilt, rentelooze bijdrage.
Dopprl. bijw. (muz ) dubbel.
Dorado, v. zeker sterreb^eld.
Dorso. v. gmv. rug ; In —, op den rug (keerzijde van wissels, akten enz).
Dos-a-dos, bijw. (dansk.) rug tegen rug.
Dosis, v. (-sen), hoeveelheid; (ook) tnèdicinaalgift; (fig. ) eene goede — (tamelijk veel) hoogmoed.
Dosseeren, bw. gel., met glooiingen maken.
Dosseerlng. v. (-en), glooiing, hélling.
Dotatie, v. (...en), ga^e. begiftiging, schenking.
Douane, v. (-n), tolhuis, tolkantoor; lands-, stadsbelasting ; de douttnen, (beter douaniers), tolgaarders, komtniezen.
Donalrie, ▼. (...ën), weduwengocd, -geld.
Doiiairière, v. (-s), adellijke quot;weduwe.
Douche, v. (-s), stortbad.
Douteus, bn twijfelachtig.
Drachma, Drayma, o' zeker medicinaal gewicht, aan-
geweren door het Jeeken 5 (= aamp;n 3,845 ned. w.); mnnt der ouden.
DragouiHn, m. (-s), tolk (bij de Turken).
DrHgon* v. zekere pJnnt; loekruid; geweven zilverstof; degenkwast
DraKonade, (gesch.) dwang op het volk door middel der ruiterij uitgeoefend (int. in Frankrijk in 1685, onder Lode-wijk XIV. tegen de hervormden).
Drngnnder, m (-s), lichte ruiter.
Igt;rainceren. hw. gel., (landb ) droogleggen van landerijen; drMiaecrbulzcn. droogbuizen van gebakken aarde (tot hel afvoeren van water).
Dralsine, v. soort Joopwagen
Drama, o. (-as); tooneel, treurspel; ook (fig ); dit was een bloedig —.
Dramatliicli, bn. en bijw. op dc wijze van het (van een) drama; een — verhaal ; Ictfl — behandelen.
Urnmatlseeren, bw. gel., een onderwerp ais drama bewerken.
Dramaturg, m. (-en), tooneeikenner, schrijver over de regelen van de tooneeldichtkunst. (kunst.
Dramaturgie, v, gmv. regel theorie der tooneeldicht-
Drapeeren. bw. gel., met doek of met mantels omhangen of omkieeden (eenen mensch, een beeld) ; die arhlider weet zUne beelden goed te —; deze tooneel-«poler drapeert zich goed.
Drnpeerlng, v. (-en), omklreding; de — is goed ge-kezen.
Draperie, v. (...en), behaDgsel, dubbele gordijnen; geplooid bedbebangsel.
Drnget, v. zeker geweven stof.
Drosometer, m. (-s), dauwmeter.
Druïde, m. (-n), priester der oude Keilen in Germanië.
Dryade* v. (-n), boschnimf, boomnimf.
Dualis, o. dubbeltal (in de grkksche spraakkunst).
Dualismus, o. gmv. dubbel beginsel, dubbele grondvorm (van goed en kwaad).
Dualisten, m. mv. (nat ) aanhangers der theorie volgens welke er twee clectrische vloeistoffen bestaan.
Dnbblet, o. gmv. twee oogen (in het dobbelspel); een —
Dubious, bn. twijfelachtiq. (gooien.
Dubitatle, v. gmv. onzekerheid, twijfel.
Dubloen, m. (-en), zuid-amerik. goud-omnt /quot;40 ned.).
Ducdair, Diicd'alve, m. (...ven), twee of drie aauleg-palen (te zamen vereenigd).
Ducfiel, bn. (-er, -st), «meedbaar, taai.
Ducliliteit, v. gmv. smeedbaarheid, taaiheid.
Dnclus, m. gang, uitloozingsbnis.
Duel, o (-s, -!en), tweegevecht.
Duelleeren, ow. gel., — mrt, een twecgevoobt hebben tr.et, - voeren legen.
Duellist, m. (-en), die duelleert; voormhter.
Duef, o. (-ten), Duo. o. (-os), lied muiiekstuk door twee personen uit te voeren ; e«n duefje, tweestemmig zangstukje.
Uulciflëcren, bw. gel., verzoeten, zoet maken.
Hulrlnea, v. (-at), liefje, hcviinde.
Fgt;ulclt;iHe, v. zekere slof bijna overeenkomende met de ge-
Uho, o ( os), zie Duet. (wone suiker.
Diioilcgt;ciino, o. kleinste boekformaat (l'2mo.); van 24 blz. op een vel druks.
Dupe, tn. en v. (-n), bedroqene, gefopte.
Uupeercn, bw gel., bedriegen.
Dupliek, o. (recht.) wederantwoord (van eenen advokaatna eene pleitrede) ; verweerschrift.
Diipticanf, o. (...ata, . .aten), eensluidend afschrift; het dubbele (cener akte van een geschrift).
Duplo, v. in —, in twee gchjkeH ; van éénen inhoud.
DiirHbel, bti (-er. -st), duurzaam, blijvend.
Duufuvirnat, o. tweemanschap (als: de consuls te Rome, de twee koninqen te Sparta).
Dyarchie. ▼. (. ën), dubbelheerschappij.
DynnvtiiuoiDcfcr, m. (-s), toestel ter nauwkeurige bepaling van den tjjd gedurende welken het licht heeft gewerkt bij de vervaardiping van photographiën.
Dyname, v. eenheid waarmede eenige arbeid het best kan gemeten worden.
Dynaiuicl, m. mv. voorstanders der leer dat de natuurkrachten de oorzaak zijn van het bestaan der stof, (tegenstelling van atomicl, die beweren dat de stof oorspronkelijk bestond)
Dynamica, v. gmv. (wisk ) Ifer der beweging.
Dynansouic(«r, m. (-s), krachtmeter (werktuig).
Caw, o. — de Cologne, Keulsch water; — de lavande,
lavendelwater; — de la reine, koninginnewater; — de Javelie, bleekwator.
Kbaucbeeren, bw. gel., schetsen, vluchtig ontwerpen,
aanleggen.
KbioiiïMMeeren, bw. gei., verblinden, verbazen; misleiden, overbluffen.
EbouillioHcoop, v. (...open), toestel om te onderzoeken of geestrijke vloeistoffen al dan niet met vreemde stoffen bedeeld zijn.
Ebrauleeren, bw. gel., schokken, schudden, doen watv
kelen of waggelen, besluiteloos maken.
Ecarté, o. zeker kaartspel.
89
Ecartcercn, bw. gel., verwijderm, verstrooipn; (spel) Elt;
kaarten ter tijde Ipcjqen om re door andere tc vervangen. Ei
Ecce homo, o. beeld \an den lijdenden Christus. Ei
Krrlt'SiHKtlück, bn. kerkelijk. E f^chaax^» « wissel, ruiling.
Kcl)n{gt;|inric. v (-s), ontsnapte fout. overijling. E
KchHft^rnacnt, o (-en), (uurw.) schakeJrad, ciJiiiderrad. E Rohapiieereii, ow gel., ontkomen (aan iels), ontvluchten,
Rchnrpt», v. (-n) sjerp, lijfqordel, eeregordel i:rhautleor«n, ow. gel., 'zich —, vrw. verhitten; toornig-,
narm worden. j E
Kchcc. o. qrov. schaak ; stoot, slag, schade; nederlaag; in E
— houdoit, in bedwang houden (den vijand)
Kchrlle, v. (mux.) toonladder ; handel- en stapelplaats (in E de Levant).
KfheloiiSftevrUx»,bijw.(oorl ) laddervormig; sportfgcwijie. E HclHircfiisopren. bw. gel., helder maken, op-, verhelderen.
EHnireur, m. ^-s) (mij ) veldontdekker, verxenner; scherp- E schstter
Edat, m. gmv. glans, luister; opzien, credruisch ; rucht- E
baarheid; — mnWeii. opzien -, opschuddinq baren
Kr.lHtnnt, bn. (-er, -st), schitterppd ; opzienbarend ; eene K
—e vohioenin^ (van iet.-) vorderen. E
Rclateeren.ow gel., ruchtbaar worden, aan den dag komen. E Rt'lip*, v. (-en), verduistering (van een hemellichaam).
Kclipseeren. bw. ow. gel., verduisteren, verdonkeren ; E
(fiq ) zich weg zich uit do voeten maken. E
Ecliptica, v. quot;gmv. (sterr ) zonnewe'i. dierenriem, aardbaan. E
Elt;*ouomie. v gmv. Epaarzaair,held; hezuiniginq ; huis- E
houdkunde; landhuishoudkunde; (fiq) de geheele — E der wrt. de beginselen der wet xooals zij zijn toegepast
in de artikelen. E Economisch, bn. spaarzaam, huishoudelijk.
EconomlNt, m. (-en), hui=houilkundige; spaarzaam pensch. F
Ec.onoini8eeren,bw.gol.,besparen; bezuinigen,overleggen. F
Econoom, m. (...men), landhuishoudkundige, landbouwer. , F
Ecossnlae, v. (-s), scbotsche dans. ( F
Ecrarieeren, nw. g-J., verpletteren, verbrijzelen, vernis- F
Ecu, m (-s), kroon, daalder (muntstuk). F
Edda, v. heilige schrift der scandinavische volken van ger- F
Edict, o. (-on), landsvergadering, vorstelijk bevelschrift, ï
plakaat; (gesch ) het èeuwix —, waarbij Willem III, F
prins van Oranjo, werd uitgesloten van de waardigheid F
zijner voorouders ; bet — vnn IVnntcs, waarbij den F
protest, in Frankrijk vrijheid van geloof werd toegekend F Edictaal. bn. cd'ictaie citatie, gerechtelijke openbare
Editie, v. ( . en), uitgave, druk (van een boek of plaatwerk). F
Edoratie, v. gmv. opvoeding.
Kduct, o (-n). (schetk ) zekere uit eene verbinding afgescheidene slof-
Edulcor»cren, bw. gel , verzoelon (b. v. door loevoe-fling van suiker, honi(| of stroop)
Efendi. ni. titel \an een staatsdienaar, (ook) rechtrgeleerde iin Tuikijc)
EfTnfl-ecren. bw. gel , uitwisschen, delgen.
EflVcl, o. (-en), uitwerking, gevolg: staatspapier, schuldbekentenis (van eenen Staat enz ); eflVcten, qond^ren, verirogen, have; wissels, geldwaardig papier; cireclen-liHiidVl ; ffl'erten beurs ; efTrcfen-NOcIëicit.
ICflecfier, bn. (...ver. -si), werkelijk, wezenlijk
EfIVctier, o wcrkclyk aanweziqe hoeveelheid, (b. v. van geld ; van dienstdoende manscbap); het — des lexers.
Kirectuvereii, bw. gei., volbrengen, vulvceren : verrichten, tot stand brengen.
Kflomineeren, bw. gel., verwijfd -, wekelijk maken, verwennen.
EfTervesceeren, o. hel opbruiscben van vloeistoffen waaruit üch een gas Milwikkeit.
Efl'orceeren (/.Ich), ww. gel., rich beijveren, - inspannen, - moeite geven.
Kfl'rHyHut, bn. en bijw. (-er, -st), schrikwekkend, ijselijk,
KllVonterle, v gmv. onbeschaamdheid
E^anl, bn. (...aler, -st), gelijk, effen, gelijkmatig ; onverschillig, eencriei, om het even.
EgaliNHtle, v. (...ën), gelijkmaking, vereffening.
EgaÜNeercM, bw. gel , vereffenen.
EKaliNt, m. (-en), gelijkmaker.
Egnliteit, v. gmv. gelijkheid.
l2K**rd, m. (ouk in het mv. gebruikelijk égards)» aanzien, achting ; inschikkelijkheid, beleefdheid.
Ego, ik, aller ego, plaatsvervanger - ; procuratiehouder met de uitgestrektste volmacht.
Egoïsmus, o. gu.v. zelfzucht, baatzucht.
Egoïst, m. (-en), zelfzuchtige, baatzuchtigfl, eigenbelangzoe-
E^oïsilscb, bn. zelf-, baatzuchtig, eigenbatig. (ker.
EJosdeni. van dezelfde maand, van denzelfdcn dag.
Ek\vi)*HadJe, v. zie Equiptgie.
ElaborAlie. v. (...ën), aiwerking, bearbeiding.
Elasticiteit, v. gmv. veer-, span-, springkracht.
ElHSticiteitsnieter, Elateromcter.m. zeker werktuig.
Elastiek. Elastisch, bn (-er, -st), veerkrachtig.
Elfiyigns, oüevormend gas.
El Dorado, goudland,'luilekkerland, fabelachtig paradijs.
Electie, v. (. ën), verkiezing, keus, keur.
Elector. Electeiir, ra. (-en), kiezer, keurvorst.
Electoraat, o. waardigheid van keurvorst ; hoedanigheid van kiezer ; keurvorstendom. (bliksem.
Electriciteit, v. gmv. barnsteenkracht, kracht van den
Electriek, ElcclrlNch, bn. electriciteit bezittende;
92 Eleetriseer—Elementair. -'Eu^\,i^a„c.,cehc:'„,r ütii'* ■bT,:'d-
«ruWhiV■quot;.'ihê'rmn s,lquot;l'«p ! quot; «Iroom ; f (*41 - wnssenbeelden. ,lleter * * visschen; - vunk;
lt;quot;n)' ,0esquot;,i om quot;P semakke.
«ene qSe' hoeveXirf stï.en enz.
zeker sterrebeeld quot;eolncilm op te wekken ; (ook)
^«ricitei. «„„ekken, . mede. quot;euqdiUVroetSquot; S scl'0'ke^ lt;lquot;equot; ofMellen (van
'r'r.'r^- r*quot;* quot;gt;quot;■« 0»«.
ontslaan ,a„ diamagnf.en door ga hquot;
quot; ddol8^quot;quot;n! ZmV'JST 'T*quot;quot;*- '».'quot;SdoÓr
quot;Öze berichten warden ovorgebwbt-ml*™» quot;quot;quot;'
ialliirLl«!eCfrlC*te^ voor,Se^rao^e ngt;'agnMirini?s ■ ^m'ei
triciteit tot 'het ffiëide'nquot; vin ciquot;!quot;i:cll'! perking' der eiec-
door den'gal v 'anilckM^Z.™ üehamen
te b'epSnCl quot;quot;quot;quot;* 'a0
miïïn't'Z Aquot; quot;'•' »quot;ita°rSTcrct^eLIOeken 0f
EIm««éL mo.de?ek. Pronker. J*
5amaquot;i3hoid-
Elen.e„f ^;t™';r'i°dvJ'1»?Md' quot;«quot;quot;«Jig-beginsel ;' de ien omfrfhi !'ron1'istof ; levensstof. Urm-knnst) • (fi„.) „„ 1« bU Jn °i? ™ (eeter .quot;elf.nschap ot zijn sclïik ; de Jacht 1« ,i,„J quot;• »? 'f 1quot;J recht in heid; g«Iv«nlscU - !JJ'; Oelietkoosde beziq-
Elemenlslr, bn nrondstoffdiikPW£ n9 quot;kquot; cleclI''citeit-scholen; — aaaivRo nnn u ~ scholen, lagere (ieelen van de bewLraigde quot;chamen.quot;
Elemi, o. (kruidk.) min of meer harsachtig vocht.
Klevalie.v. (..en), verheffing, verhooging; hoogte, verheven-
Rlevntor, m. (-s), opheffer (werktuiy). (heid.
EBevf-, ro. (-s), kwoekeling; Jeerlinq
Eleveeren, bw. gel., ver-, opheffen, verhoogen ; (kooph ) het protest —, een geprotesteerden wissel'met do eerste post laten terugioopen.
Elldeereu, bw gel., uitlaten, wegwerpen (b. v. ecne letter uit een woord).
ElSgibel, ba kiesbaar, verkiesbaar.
Elimitienren, bw.qel., uitwerpen, verwijderen, verbannen; (stelk ) cene in onderscheidene vergelijkingen voorkokende grootheid daaruit wegwerken.
EHmI*, v. (. .en), weqwerping, uitlating.
Elixer, o. aftreksel, versterkende drank, geneesdrank
Eloge, m. (-s), lofrede, lofspraak, lofschrift.
Eiohgntie, v. (sterr.) digressie, uitwijking, hoekafstand eerier planeet to* de zon (van de aarde gezien).
Eloqueut, hn. (-er, -st), welsprekend, welbespraakt
Eloquentie, v. gmv. wolsprekendheid, welbespraaktheid.
Elucldatle, v. (.. ën), opheldering, toelichting.
Eiucteercn, bw. gel-, ontwijken, doer, mislukken; verijdelen ; misleiden.
Elnl, m. gmv. (hebr. w.) twaalfde maand van den israelii, kerkdijken kalender.
ESusieT, hn. ontwijkend, verijdelend.
Eiysée, o naam van een paleis te Parijs; tijdens Lodewijk Napoleon president der fransche republiek was, werd de regeering van dien S'.aat onder den naam van hel — aangeduid; de ehimi])» —s, groote publieke wandelplaats te Parijs.
Elysluiu, o. of Eïysëisclie (ook elyzecsrhe. elysigt; stelle) veldea, hot verblijf der gelukzaligen, de hemel, het paradys (der ouden), (lig.) verrukkelijk verblijf.
Emttll, o. smeltbaar glas, smeltglas, brandverf, glazuur.
Einalllecren, bw. gel., émail op metaal brengen, brandschilderen.
EmniiHtie, v. ( ..ën), uitvloeiing, onzichtbare uitstrooming, openbaarmaking, afkondiging.
EniHnatie-theorie, v. leer van Newton, volgens welke de lichtstralen uitvloeiende of uitstroomende deeltjes zijn van de lichtQevende lichamen.
Emnuclpatle, v. (...ën), vrijverklaring (\an slaven, lijfeigenen enz.), toekenning van gelijke rechten, gelijkstelling voor de wet; onlhe:fing van vroeger bcitaaade beperkende bepalingen.
Ei:i»n* ij»eeren.bw.gcl., vrijmaken, ontheffen,gelijk stollen.
Ennaapereiii, ow. gel., uitvloeien, uitgaan, afkomstig zijn; dit besluK euiaueert van hem, hij is de oorzaak dat dit besluit genooneu werd ; (ook) dt: besluit is door hem genomen. (pak-, bindloon.
EiubctllMgp, Einhaieering, v. verpakking, inpakking ;
Emballeeren, bw. gel., inpakken, omwikkelen.
Riubarcndère t v. (-s), aanlegplaats , hoofd, steiger ; spoorwL'lt;)?tdtiogt;i (ook débHrcadère genaamd)
EnibHTn», o. beslag op schepen ot handelsartikelen, havenversperring.
Etnb»rq«ieeren. bw. gel., inschepen, laden.
KiubnrasHeeren. gel. , verlegen ccakcR, in verlegenheid brengen, hinderen.
Eniblenirt (-ta), Enibleein, (...mcB), linnebeeld,
KinblviniiUscb. bn. zinnebeeldig. [pompen).
Embolus, m. kolf, stoppel, ziliger (in spuiten en lucbt-
Embonpoint, o.gmv lijvigheid, gezetheid, iichaamsdtkte.
Embouchure, v, (-s), mond van eene rivier, van een kanon enz.); mondstuk (van een blaasspeeltuig); eene guede — bebbea. een blaasspeeltuig wel weten aan te zetten en zuiver blazen.
Embrassi'ereu. bw gei., omarmen, omhelzen.
Embrouilleeren, bw gel-,in de war hrjngen, verwarren.
Embryo, o. (-os»), bewerktuigd wezen r.og in een ei omsloten, onrijpe lichaamsvrucht.
EmerHus, bn. rustend (van predikanten, hooglecraren enz).
Emcrnie. v bet te voorschijn treden van eene planeet uit do schaduw eener anderf; het zichtbaar worden van eene ster.
Emigrant, m (-en), uitgewekene, die zijn land ontvlucht ; landverhuizer.
Emigratie, v. (...ön), uitwijking ; landverhuizing.
Emigre, m. (-s). uitgewekene.
Emlgroeren, ow. gel., uitwijken, het land verlaten.
Eminent, bn. (-er, -st), uitstekend, voortreffelijk.
Eminentie,v.\erhevcnheid; zijne—, titel der kardinalen.
Emir, m. (-s). arabisch opperhoofd.
Emi«Ni*ire, (-s), Enilüoario, m. (-os), zondeling, bode; kondschapper ; spion, verspieder.
Emolument, o. Emolumenfea, mv. neven-inkomsten; buitenkansjes, verval, voordeeltjes.
Emotie, v. (...en), gemoedsbeweging ; volksgisting.
Empnleerea, ow. gel., spietsen, eenen paal insteken
EmpbiiHe, v. gmv. nadruk, klem (in lezen en spreken).
EmptinMftacb, nn. nadrukkelijk, met klem, krachtig.
Entpiricu*, m. (.. ci), man der ervaring ; geleerde (ini. geneesheer) die zijne kennis alleen aan de ondervinding ontleent.
Empirisch, bn. op ervaring gegrond en daaruit voortvloeiende ; de —e wefeuitchappen.
Empirisme, Empirisiuuit, o. gmv. leer dat ervaring do eenigc bron is van alle kennis.
Emplette. v. (meestal rav. ,%mpletfeii), koop; inkoop; ik heb eenige —h gedanu.
Emplooi, o. (-jen), ambt, dienst; verrichting; (toon.) kategorie van rollen.
Empleoieeren, bw. gel , aanwenden, gebruiken, gebruik maken van.
Emporteeren (zich), ww. gel., zich driftig maken, uitvareu (legen).
Empresgcerea (zicb), ww. gel., zich beijveren, haas-
Kiupyreïsch, bn. hemelsch. (ten.
Empyrenin, o. verblij'plaats der zaligen.
Empyreunintlsch, bn. brandifj.
EmulHtle, v. gtnv. naijver, wedijver.
EmuSsie, v. (...ën), amandel-, zaad-, plantenmelk.
Emulslne, o gmv. eiwitachtig lichaam in de amandelen.
En, (Ir. woord),'— avant, voorwaarts! vooruit! — corps, gezamenlijk, in corpore ; — dépot, in bewaring; — détail, in het klein (verkoopen); — échelon, (mil.) érhe-ioas-. laddersgewijie; — face. tegenover, van voren ; — familie, in den kring van het huisgezin; — front, van voren, op den voorgrond; — gro»,' in het groot (ver-koopen); —gala, in feestgewaad; —miniature, in het klein; — particulier, in het bijzonder; — passant, in het vooroijijaan; — peine, in verlegenheid;
— proili, van ter zijde gezien ; — roturier, burgerlijk, gemeen; — suite, achter elkander, achtereenvolgens;
— tout, in alles, alies te zamen genomen; — vogue, in zwang, in de modo, gezocht, in trek; — train, in aantocht, sun de:i gang; in zwang.
Encadreeren, bw. gel., omlysten, in eene lijst vatten: insluiten
Encanailleeren (zich), ww. gel., zich met verachtelijke mfgt;nsrhen gemeenzaam maken.
Encau«(iek, v. gmv. was-schilderkunst.
Enchanteeren, bw. gel., betooveren, verrukken.
Enclave, v. g«ënclav«erd land, land dat door een vreemd grondgebied ingesloten is.
Encouragceren, bw. gel., aanmoedigen, aanwakkeren, opwekken.
Encyclopédie, v. (...ën), het geheel (ook) woordenboek van alle kunsten en wetenschappen.
Encyclopedisch, bn. algemeen wetenschappoljjk.
Endemisch, bn. inhoemsch; —e ziekten, ziekten die het gevolg zijn van eigenaardigeplaatselijkeomstandigheden.
Endogeen, bn. endogene rotnen. rotsen die in een wecken of half-vloeibaren toestand zijn uitgebroken.
Endogeenen, mv. zekere plantensoort.
Endosmosis, v. (nat.) naam van zekere strooming.
EndosHMiit, m. (-en), (kooph.) overdrager van eenen wissel op een ander.
Endossement, o. (-en), (ook Indossement, Indosso), zulk eene overdracht. (ander.
Endosseeren, bw. gel., overdragen eenen wissel op een
Energie, v. gmv. kracht, geestkracht, veerkracht, nadruk,
Enerttiek, Energlsch, bn. krachtvol, vurig (klem.
Encrve%ren, bw. gel., ontzenuwen, verzwakken, uitmergelen.
Enfants perdus, m. mv. (oorl.) uiterste voorposten.
CoOlecren, bw. gel., vcrstrikken, i ti wik kelen; aanrijgen;
(oorl) in de lengte beschieten (aje1. geschut).
Enfin, t'ijw. eindelijk, in het kort, kortom.
KuHeumge, v. gtcv. het verkrijgen vaa de fijne welriekende geuren der bloemen zonder gebruik van hitte. EngHKeistent, o. (-en), verbindtems, verplichting, belofte
van dienstverrichting; verloving.
Engngoercn, bw. xlch —, ww. gel,, ve».binden, zich verbmden (tot iets), verplichtend maken; in dienst nemen; overreden; zich verloven.
Engy meter, m. (-s), afstandsmeter (werktuig). Engyttcoop, v. (...open), vroegere benaming van den microfcoop.
EuigmHtisch, bn. raadselRchtig, zonderling, dubbelzinnig. Eulevage, v. gmv. etsdruk (in katoendrukkarijen). Elumtueereu, bw .gel., mot kleureu afzetten, - dekkeu, kleuren.
Eunuyant, bn. (-er, -st), langwijlig. vervelend, lastig. Ennuycvren. bw. ge!., vervelen, Jastig maken.
Enorm, bn. en bijw. bovenmatig, ongehoord; afschuwelijk. Enormiteit, v. bovenmatigheid; het ongehoorde; gedrochtelijke grcolte.
Enrageeren, ow. bw. gel, razend wsrden, - maken, vertoornen
Enroleereu, b*v. gel., (mil.) aanwerven, in dienst nemen. Ennenible^ o. het geheel, alies te tarnen, allen bijeen. Eutnblenient, o. (-en), (bouwk.) rollaag, architiaaf. Entameeren, bw. gel., aanvangen, opeaiugen doen (b. v.
tot het voeren van onderhandelingen)
EntftfiHeeren, bw. gel., opeenb-iopen.
Entiteit, v. wezenlijkheid, beslaan.
EntomolKSseu, m. mv. insektensteenen.
Enlologle, v. gmv. inscktenkunde, -leer.
EntoptlHch, bn. —c verHchUnHeicii, in het oog. Entordlleeren, bw. gel., omw.kkelen, omstrikkeu. Entourage, m. omgeving, personen waarmede men gewoonlijk verkeert.
EntoureercQ, bw. gel., omgeven, omringen, insluiten. Entózoa, mv. ingewandswormen.
Entre-deux, o. middenstuk gt; tusschenwarid. Entre«(Ienx, bijw. tusschenbeide, -jiiddelmatig.
Entree, v. (-s), ingang, toegang ; intreegeld; voorgerecht. Entre nnuit, bijw. tussclien onder ons, in vertrouwen. Eatrc|ioseur, m. (-s), opzichter over een entrepot. Entrepot, o. (-s), pakhuis, magazijn, stapelplaats. Entrepreneur, m. (-s), ondernemer; aannemer van publieke werken enz).
Entreprlse, v (-s), onderneming
Entrevue, v. (-s), samenkomsi, bijeenkomst, onderhoud, Entrez, bijw. binnen! trfcd binnen! (gesprek.
Enomeratle, v. ( ..ën), optelling, opsomming. Enveloppe, v. (-s), omslag (voor brie ven), omhulsel.
Environs, m. mv. omstreken, omtrek.
Envoyé. m. (-s), (jezant, aigeraardigde.
Eo nnlmo, met dat ooga,erk, van dezgt;gt;ifde meening.
Epncten, m. mv inlaschdagen; getallen die voor elk jaar dun maansouderdom op den eersten dag des jaars opgeven.
Eplt;ircbl«, v. (.. en), stadhouderschap, landvoogdij
Epnuleite, v. (-n). (mil ) schouderbelegsel, -kwast; (fig.) rfe —, de militaire stand
Eph«vne«r. bn. één day durende; kortstondig, voorbijgaand.
Epttemr!ri(ienlt; o,v (nat bist) dag-insekten ; geschriften die \oor een bepaald tijdvak geldig zijn; astronomische jaarboeken, - tafels; dagbladen, tijdschriften; vermelding van merkwaardige gebeurtenissen op eiken dag van bet jaar (in e^nen kalender)
Eplcariiium, v. (.. ia), vruchtschil.
Eplcnrisch, bn. weelderig, wellustig, zweigead.
E|gt;iclt;irls(, m. ( en), zinnei^k mensen, wellusteling.
Eplrurismus, o. gmv. neiging tol zinnelijkheid en wellust.
Eplryctoïde, v (-n), (n.et-tk ) zekere kromme lijn.
Epiryclns, m. (sterr.) bijcirkel
Epidemie, v. ( ..èn), hoerschende ziekte, landziekte, besmettelijke ziekte ; vreemde van elders gekomen ziekte.
Epidentisch, bn heerschond, besmettelijk, aanstekend.
Epidoot. o. soort van porfier (porphyr).
Epi^OHen, m. mv. personen die op het gebied van kunsten en weienschappen gaen nieuw stelsel uitvinden, maar op den bestaanden grondslag voortbouwen
Eiiigrain, o. (-men), puntdicht, kort hekeldicht.
Epilepsie, ». gmv. vallende ziekte.
Epiloog, v. (...ogen), na-, slotrede; naspel.
Epineus, bn. (...zer. -st). iroeielijk, hachelijk, netelig.
Epi§ch, bn. tot het heldendicht behoorende.
Episcopfinl, bn bisschoppelijk.
Episcopaat, o. bibdom, bisschoppelijke waardigheid.
Episcopaten, m mv. aanhangers •, leden der bisschoppelijke kerk in Engeland.
Episcophobie,v.gmv. vrees voor deinvoer. der bisschoppen.
Episodu, v. (-n), tusschenrcde, ingelaschl verhaal; tus-schenzang.
Epistel, o (-s), brief, zendbrief, zendschrij ven .boetpredikatie.
Epistylus, m. (bouwk ) kroon-, bovenste eeaer zuil.
Epiiaphium. o. (. .ia), grafschrift; grafsteen, tombe.
Epittieet. v. bijvoeijelijk woord; toenaam.
Epitbesiü, v. opsiel, geschrift
Epidtetisceren, bw. gel , eenen bijnaam aan iem. geven; gt;eel bij-oegelijke naamwoorden bezigen.
Epitome, v icort uittrek-el kort begrip.
Epizoötie, v. veeziekte, sten te onder het vee.
Epopee. Epos, o. heldendicht.
Epoqne. o (-s), tydstip; (fig.) gedenkwaardige dag ; — maken, groot opzien verwekken, (zich of zijnen tijd) beroemd maken.
Equatie, v. (...en), verevening, gelijkmaking, algebraïsche Equntur. m. zie Aequafor. (vergelijking.
Eqiillibre, o. gtnv. evenwicht Equilibrist, m. (-en), koorde danser, kunstenmaker. Equipage, Equlpngie, (ook v. s Ekwipnndje), eigen rijtuig met al wat er toe behoort, paarden, bedienden enz.; — Louden. —, uitrusting van eenen oificier (in tijd van oorlog) ; scheepsbemanning.
Équipement, o. uitrusting (kleeding en wapens) van eenen krijsman of van een schip ; vquiplt;mienti*tukkent voorwerpen die tot de uitrusting eens militairs bebooren. Equipeeren. bw. gel, uit-, toerusten, van liet noodige
voorzien; bemanpen.
Equipollent, bn gelijkgeldig.
Equitnlie, bet paardrijden.
Kquivnlent, bn gelijkwaardig.
EquiVMlent, o. naam gegeven aan eene belasting die eene
andere afgeschafte venangt Equivoque, bn dubbelzinnig.
ErebiiH, m. gmv (fab ) de hél, onderwereld.
Erectie, v. (...èn), oprichting, oj-bouwinü, bouw. Eremiet, m. (-en), kluizenaar. Zie veider Heremiet. ErtMith-ste, bn. (oudt.) groot-aclilbare (eeretitel) Eretblsmus, o. (gen.) prikkeling der zenuwen, overspanning. Ergo, bijw. bijgevolg, dus, derhalve, alzoo.
Erigeeren,bw gel., oprichten, bouwen, stichten, grondvesten. Erinnyen, v. mv. (tab) wraakgodinnen, furiën.
Erls. v. (fab ) tweedracht, strijJ . de twistgodin.
Erlstlek, v. gmv. strijd-, twisikunst
Erotiscb,bn.—e gedichten,minnedichten, liefdegedichten. Errare, — humanuir. est, dwalen is menschelijk. Erratum, m. (...ta), fout, drukfeil ; errata, lyst van
drukfouten.
Erreur, v. (-s), dwaling, fout, misslag.
Eruptie, v. (...èn), uitbarsting (van eenen vulkaan enz.). Ervaienta, v. zie Revalenta.
Escadron, Eskadron, o. (-s), afdeeling ruiterij. Escaladeeren, bw. gel , met stormladders beklimmen. Escamoteeren, bw. gel., goochelkunsten doen ; uit den
zak rollen, wegmoffelen.
Escarplns, m. mv lichte schoenen, dansschoenen. Escorte, v en o. gmv. gewapend geleide, bedekking; gevolg. Escorteeren, bw. gel., begeleiden, oider bedekking uitgeleide dden.
Escouade, v. (-n), rot soldaten onder «nen korporaal. Esrroquerie, v (...ën), oplichting, felterij, aftrogqeling. Esrurinal, o. naam van een koninklijk lustslot nabij Madrid. Esltogt;waren, v. mv. (koopb.) uitvoerartikelen. Eskndrr, o (-s). smaldeel, vlootafdeeüng.
Esoterisch, bn. •■nkel voor ingewgden ; wetenschappelijk ;
wat niet ieder behoeft te weten.
Espagnolade, v. (-n), snoeverij, pr-ilerij, snorkerij.
Esptignole, v. spaansche dans, - vrouw.
Espngnoletten, v. mv. op- en nedergaande ijzeren stangen aan vensters.
Espnller, m. (-s), leiboom ; latwerk, staketsel
Esplanade, v. (-n), voorplein, vlakte, opene plaats; exercitie-plein.
Esquire, m. (-s), schilddrager, schildknaap; titel in Engeland (weledele heer).
Essaai, o. gmv toets, proef ; onderzoek (van goud en zilver); bepaling van hei zilver- en goudgebalte van munten enz.
Essai, m. proef, staal; verhandeling.
Essayeoren. bw gel., beproeven, toetsen (het gehalte van goud en zilver).
Essayeur, m. (-s), toetser.
Essence, v. gmv. geest (aftreksel door koking of destillatie) ; aromatische olie (die door overbaling uit vruchten, kruiden enz verkregen wordi).
Essentieel,bn. ( . eler, -st), wezenlijk, volstrekt nood/akelijk.
Essrn(iërl,o. het essenllëele (,hct ware, het eigentlijke) der zaak.
Essoniet, llessonlet, m. kaneelsteen (zeker edelgesteente).
EstaTctle, m. (-11), rijdende posiliode, koerier.
Eslaminet, 0 ( s), herberg, koifiehuis.
Eslanilnette, (-s), kroeg ; gezelschapsboerin in een herberg ; kwakzalverskraam.
Estlmeercn, bw gel , achten, hr.ogachten, schatten.
Estrade, v. (-n), verhoogde plaats, verhevenheid, optred (voor een praalbed, eencn troon enz.), uitstek.
Estroplëeren, bw. gel., verminken.
Etablissement, 0. (-en), vestiging (b. v. van een handelshun-); grondlegging; gesticht, inrichting; nederzetting.
Etabllsseeren, bw. gel , xlch —, ww. grondvesten, oprichten ; zich nederzetten, zich vestigen.
Etage, v. (-n), verdieping (van een gebouw).
Étagère, v. (-s), rekje (aan den muur vastgehecht, om er voorwerpen op te plaatsen)
Etaleeren, bw. gel., uitstallen, uitkramen, openleggen, ten toon spreiden
Etape, v. (-n), stapelplaats ; proviandmagazijn ; rustplaats; nachtkwartier.
Etat-major, m. algemeene staf (in een leger); al de officieren (aan boord van eenen oorlogsbodem).
Et cetera, en zoo voorts.
Etlilrk, Ethica, v. gmv. zedeleer, leer der deugden.
Ettmogritphie. v. gmv. volksbeschrijving.
Ethnngraphisch, hn. — museum, verzameling van voorwerpen aikomstig van vreemde volken en uit verafgelegen uorden der wereld.
Etiquette, v. (-n), briefje of strookje papier dat op eene flesch nf doos (of op een boek) geplakt wordt.
Etiquette, v. gmv. hofgebruik ; manieren in voorname gezelschappen, wellevendheid.
Etude, T. (-s), studie, oefening; (schild.) oefeningstuk, schets.
Etui, m. (-s). koker, foedraal ; scheede ; zakdoosje met eenifl gereedschap voor dageiijksch qebruik.
E'yiimiloiilc. v. gmv woonlafleidinq, woordvorsching.
E(ym«gt;looK. m. ( ..ogen), Ety mologlgt, m. (-en), woord-afleider.
Eubi«»f!ek. v. de kunst om zoo gezond mogelijk to leven.
Euchnrtetle, y. gmv. heii g avondmaal, nachtmaal,
Eucblnrhae, v. (scheik.) zekere gassoort.
Eixliontrter, m. (-s), luchtzuiverheidsroeter (toestel).
Eamenl 'ei», m mv. ((algt;.) piaartgee^ten, furiën
Euuuqult;gt;. Ea -acb, n. (-en), gesnedene, ontmande (vrou-wennppa^er in een serail).
Eiiplieinismus. m. verzuclKende uitdrukking. (mend.
EuptiemiAtiNcti, bn. verschooncnd, venachtend, verbloe-
Euplionic. v gmy welMiidendheid.
Eupliunixcb. bn. welluidend, aangenaam klinkend.
Eiiplcn, o. gmv. zekere aetheri.che olie.
Eu(opln. o zie Utopin.
EvHporeeren ow gel , uitdampen, uitwasemen.
Evasie, v. (.. ën). ontwijking; uitTlucht. voorwendsel; een evH«ler (ontwijkend) antivoord. (beiirtenis.
Evenenipoti o. (-en), ijewichtig feit, merkwaardige ge-
Ev^ntualiteif, t. iets wat mogelijk gebeuren kan; het uebeur»n ^an een mogelijk geval.
Eventueel, bn. gebeurlijk, in voorkomend reval, mogelijk.
ISvIcfie, v. (.. ën), borgtocht; schadevergoeding
Evident, bn. oogenschijnlijk. blijkbaar, zonneklaar.
Evidentie, v. klaarblijkelijkheid, onomstootHijke zekerheid.
Evolutie, v. («..ën), zwenking ; de evolutiën, bewegingen van krijgsvolk of van eene vloot.
E*. uit; ex-minister, gewezen -. voormalig minister ; e* abrnpto. plotseling, onverwachts; éx animo, van harte; opzettelijk ; ex^capite, uit het hoofd ; ex ca-tbedra. op meesterachtigen loon ; ex profeHSO, beroeps-, an.bishalve ; ex poat, achteraan ; naderhand, ex officio, uit pücht, ambtshalve . ex voto, raar wensch, krachtens eene gelofte; ex tempore, voor de vuist, onvoorbereid, niet vooraf opgesteld; ex usu, buiten gebruik, in onbruik
Exact, bn. (-er, -st), stipt, nauwkeurig, volkomen.
EXHctitude, v. gmv. nauwkeurigheid, stiptheid.
Exnifados, m. mv. uiterste linkerzijde (in de spaansche wetgevende vergadering), partij van den vooruitgang, - der heethoofden.
Exnitatie, v. gmv. geestvervoering, overspanning.
Exnlteeren, bw. gel., tot overspanning brengen, verrukken, wegslepen.
Examen, o. (-s, ...ina), onderzoek (naar de geschiktheid of bekwaaniheid vaniem.), ondervraging; vergeHjkeod —.
Examineeren, bw. gel., onderzoeken, ondervragen; nauwkeurig beschouwen.
Exiinflali«(v. het uitpompen (door middel van de luchtpomp).
Exaudi. m. naam van den Zondag die het Pinksterfeest
voorafgaat.
Excedrnt, o. ( en), overschot (eener rekening), batig slot.
Kxcedeeren,bw. gel., overschrijden, te ver-, te boven gaan.
Excellent. bn. (-er, -st), voortrefle'ijk, heerlijk.uitmuntend.
Excellentie, v. (.. eti), voortreffelijkheid ; titel van minis* ters en andere hooqe staatsdienaren.
Excellceren. ow. gel., uituiunten, zich onderscheiden.
Excentricl(*-it, v. (-en), afwijking van bet middelpunt; (fig., dweperij, eüienzinnigheid; de —eu (eigenaardige aianieren of handelingen) reng Eu^elscliiinMDS.
ExcenirleU, Cxceutrlscb, bn uitmiddelpuntig, van de baan afwijkende; (fig.) dwepend, Oquot; er-.pannen.
Excenirirk, v. (-eiO, toestel om bij werktuigen eeneronddraaiende beweging in eene rechtlijnige té'veranderen.
Exce|»tllt;gt;iieel, bn. en bijw. bij w^ze van uitzondering, eene uitzondering bevattende.
Exrerpeereu, bw. gel., een uittreksel maken (van een opstel, een hoek, eenen brief enz ); een excerpt matten.
Excèa, o (-sen), overmaat, uiterste; buitensporigheid, daad van geweld. [ken ; (recht.) — van.
Excligt;lëereu, bw. gel., uitznndi-ren, tegenwerpingen ma-
Excltatie, v. (...en), opwekking aansporing, prikkeling
Excl'eeren, bw. gel., opwekken, aansporen, prikkelen; aanleiding geven tot.
ExHatnalle. v. ( .en), uitroep, uitroeping, geschreeuw.
Exclnmeeren. uw. gel., uitroepen, kreten aanhcffsu.
Excludeeren, bw. gel., uitsluiten, afzonderen.
Exclusie, v. (.. ën), uitsluiting.
Exclusief, bn. en bijw. uitsluitend bij wijze van uitsluiting.
Excommiinlcatie, v. (. ën). kerkhan
Excomiuunlceeren, Excommuniceren, bw gel.,
in d.-n kerkban doen. van de keikgjoieriite uitsluiten.
Excrement, o Excrementen, mv. uitwerpselen des lichaa ■ s, stoelgang, afgang
Excretie, v. ( ën) uit-, afscheiding.
Exculpatle, v. onlschnldiging, vrijspreking.
Exculpeeren, bw. gel, vryspreken, van rechtsvervorging ont-la-»n, buiten ver-.olging stellen.
Excursie, v. (. .ën), uitstapje, pleiziertochtje.
Excusabel, bn lt;-er. -st). verschoonbaar.
Exntseeren. bw. gel, verontschuldigen, versshoonen.
Excuus. Excuse, v. verontschuldiging, reden van ver-schoorung uitvlucht.
Execrabe!,bn.(-er,-st),verfoeielijk; afschuwelijk vloekwaard.
Executeeren, bw. gel., uitvoeren, voltn-kkcri, door rechts-dwang noogt;lzaken; te recht stellen, hU Is geëxecuteerd. zijn mboedol is door zijne gt;-chuideischers verkocht; zlcb —« zich insolvent verklaren, sijne balaas overleggen (in don effectenhandel).
Executeur, tn. (-en), uitvoerder, volbrenger ; — fesfn-
mentnlr, uiterste wilsbescbikker.
Executie, v. ( . en), uitvoering, voltrekking (van een vonnis), strafvoltrekking ; openbare terechtstelling van eenen veroordeelde ; uitwinning van eenen schuldenaar. Exegeet, m. (.. eten), bijhei-, scbritlverkiaarder. Exegese, v bijbel-, schriftverklaring.
Exempel, o. (-s), voorbeeld; vonrschrifl; Diedel Exemplaar, o. ( .ren), afdruk, (ook) stuk, b.v. vier
«gt;xemplnren, vier stuks (van eenig voorwerp) ExemplMlr, ba. voorbeeldig, waarschuwend ; dit verdient — gestraft 'e worden.
Exemtle, Exemptie, v. (.. ën), vrijstelling, ontheffing
(van «icn bezwaar, van dienst enz).
Exerceeren.ow.bw gel., oefenen (inz. in den wapenhandel). Exerrilie, v. (...ën), oeleninq, wapenoefening ExhHlHfie, v. (...ën), uitdamping, uitwasetr.ing Exhibitie, v. (...ën), aanwijzing, openlegging ; (fig.) tentoonstelling.
Exhorlafie, v. (.. ën), vermaning.
Exigentie, v. (...èn), behoefte, dringeno geval, noodwen-
d q'ieid; naar — (eiscb) van zaken.
Exlgeeren. bw. gel, vorderen, cischen.
Exil. Exilium, o. verbanning ; ballingschap. Exilleeren. bw. gel, bannen, verbannen Eximeeren, bw gel , bevrijden, vrijstellen, ontslaan. Exisientie, v bestaan, werkelykheid Exluteeren, ow gel, bestaan ; zijn; kunnen leven.
Exit. (toon ) af, hij (iaat heen hij treedt af.
ExinlN§ie, v. ( ën), (recht) uitzetting Exlt;»«1us ir.. uitgang ; uittocht ; naam van het tweede boek Exogenen, mv. -zekere plantensoort. (van Mozes.
Exorltitaut, bn. (-er, -st), bovenmatig; overdreven, te ver
gaande, te «eel eischende.
ExorHsmns. o duivelbezwering.
Exot-diom, o. begin -, inleiding «ener rede.
Exo«mnitls, v (nat) naam van zekere strooroing. Exoterisch, bn voor oningewijden. bevattelijk voor het volk. Exotisch, bn. buitenlandsch, uilheemscli.
Expansie, v. gmv. uitzetting, verwijding.
ExpHnsier,bn expansieve kracht.uitzetlingsvermogen. Expatriëeren (zich), ow. gel., zijne woonplaats in een
vreemd land vestigen Expectant, m. ( en), die op iels wacht, den afloop van
zekere zaak afwacht.
Exceptant, of edel —, adspirant bi' de Duitscbe orde,
balije van Utrecht.
Expêc-foratie,v.(...ën),ontboezeming, uitstort, des gemoeds. Expectoreeren, bw gel., uitspuwen; (fiq.) zijn hart uit-
stortm zirh door klagen enz. lucht geven. Expediëeren, bw. gel., af-, verzenden; (fig.) van kant maken.
Expediteur, m. (-s, -en), verzender (van goederen). Expeditie, v. ( ..en), verzending (van goederen); reistocht; krijgstocht, onderneming; afschrift van een vonnis of eenige andere rechterlijke be^cuikking Expeditie!*, (. .ver. -st), Expedlet, (-er, -st), bn. spoe-
di(j, voortvarend, vlug.
Expedltlonn^lr, m (-s), Expediënt, m. (-en), afzender; uitvaardiger; hulpschrijver Expeadeeren, bw gel , uitbetalen, bekostigen ExpenM»n, mv. kosten (zooals proceskosten enz). Expensief, bn (. .ver, -st), duur, waaraan veel uitgaven
verbonden zijn.
Experlëntle, v. gtnv. ervaring, ondervinding. Experiment, o (-en), proefneoiing ExperlmentaHl, bn proefondervindelijk.
Expert, m ( s), zaakkundiqe, gezworene (die geroepen is
uitspraak te doen of advies te geven)
Expertise, v. onderzoek door deskundigen (ning.
Expinde, v. C ën). zoen; verzoening; boeting ; genoegdoe-Explëeren, bw. gel , boeten, boete doen (voor iels), (iets) afboeten.
Explrntie, v (. .ën), uitademing; dood; vervaltijd, afloop
• an eei-ea termiji:
Explreereu, ow. ge! , vervallen ; sterven.
Expllcnlle. v. ( ..ën) uitlenymi), opheldering Explleeeren, Expüqueeren. bw. gel., uitleggen, ophelderen, ontvonwen, uiteenzetten Exploit. Exploot, o (-en) daad, heldenfeit; (recht.)
dagi-aardiiig en hetcekening ; bU deurwaarders —. Exploitatie, v. (. ëii). omginninq. opdelving, bebouwing;
uito-fe'iing van eenig industnëel bedrijf.
Explolteeren, bw. gel., ontginnen (eene myn), eenig in-dustriëel bedrijf uitoeienen ; party trekken (van iets); dag-vaaiden en de dagvaarding beteekeuen.
Exploiteur, m. (-s), ontginnei ; bejager van voordeel of winst; deurwaarder; de exploiteur bij bat gerechtshof.
Exploratie, v (. ën), uitvorsching, uitpluizing. Explosie, v. (. ën), uit-, logbarsting, knal. schok. Exponent, o. (-en), (stelk ) grootheid, zeker getal (bij ie machteif).
Exponeeren, bw. gel., uitleggen, ophelderen; blootstellen ; zlcb —, ww zich blootstellen (aan iets). Exportalt;le, v ( .ën), uitvoer (van goederen). Exportaten, mv. (kooph.) uitvoer artikelen Exporteeren, uitvoeren, uitvoerhandel drijven. Exposé, o uiteenzetting, openlegging (van eene taak, van teiton enz ).
Exposeeren, bw. gel., ten toon stellen, vertoonen; inzenden op eene tentoonstelling Expositie, v. (. ën). tentoonstelling; uiteenzetting. Expostuleeren, bw. gel., vorderen, eischen; klachten -,
bezwaren inleveren; ter verantwoording roepen; hard aanspreken, berispen Expres, bn en byw. uitdrukkelijk ; voorbedachtdyk. met
opzei; een exprea-trein, sneltrein (op spoorwegen). Exprrssi*, m. (-n), igt;\jcondere bode, boodschapper. Expressie, v (...en), uitdrukkinq.
ExprenKlef. bn (...ver, -st), cadrukkelijk, met veel gevoel
of uitdrukking. /
ExprliHecreu, bw. gel., uitdrukken, te kennen geven;
be=cbiij en. schetsen.
Exproprintic, v (..én), onteigening, afkoop. Exproprlcereu, bw. nel., onteiqenen. uit het bex^.a.w.. Expulsie, v. (...en), uitdrijving, verjaging Exqitls. Exquisict.bn. uitgelezen, «■oórtreflfelijk,uitnemend. ExtHse. v gmv. vtrrukking, geestvervoering Extempureercn. bw gei., \cor de vuist onvoorbereid
spreken, (i't proza of poëzie) zingen, spe.'en enz Exlendecren, bw. ow. gel., uitbreiden, uittrekken. Extensie, uitbreiding, omvang.
ExteniieT. bn. uitgestrekt; uitstrekkend; extensieve
groothedan, ruimte-grootheden.
Exfei-leur. bn. uituriijk, uitwendig Exterieur, o. hut u terüjke ; de buitenzijde. Exteririisath*, v (.. ën), uitdrijving ; uitroeiing. Exferniineerea, bw. gel., uitdrijven; uitroeien, verdel-Extern, bn uiterlijk. (gen; vernielen.
Externe, m (-n-, dagscholier.
Extirpatie, v (. .ën). het uitroeien mpt wortel cn lak. Extirpator, m (-s), (landb ) bovengroudwoeler (werktuig). Extirpceren. bw iio' • uithalen, uitroeien ; eenen likdoorn — ; een uii§brifik — (wlt;ld. Extorüte, v. (...ën), afpersing (van geld enz ), daad van ge-Extra. bijw. buiten, buitengewoon, bijzonder; zeer;
- blad, - post, - trein; - schoon.
Extract, o (-en), uittreksel (van een geschrift, een boek enz ). ^'kooksel (van kruiden enz.) ; voor —, (onder aan stukken)
Extracüe, (fig ) man van —, iemand van goede afkomst. Exiraciiestol*. v. 'iet kristalliseerbare «toflfen die den
snaak on d« geneeskracht der planten veroorzaken. Extralieeren. bw. gel , uittrekken ; een uittreksel maken;
lichtpn (een «onnis tnz )
Extrajiidlclëel, bn. buitengerechtelijk. Extraordinair, bn. en bijw. buitHngeneen, buitengewoon. Extravagant, bn (-er,-st). huilensporig.
Extréme, o hel uiterste, het hoogste : de —s, de uitersten (twpe tegenovergestelde zaken); overdrijvingen. Extremiteit, v. uiterste verlegenheid; laatste toevlucht;
de —n. de uiterste ledematen Exuberantie, v. o^erxloed. overdaad.
Exultatie, v. vreugdegejuich.
FabrlceereiÉ, bw. gel., bewerken, voortbrengen (door middel van werktuigen); (fig) maken: verdichten ; dat Kebeele verhaal is gefabriceerd.
Fabuleus, bn. [.ibflachsig.
Facade, v (-n\, voorgevel Face, v. vooriijde gezicht ; en —, tegenover.
r aren. mv de buitenste zijden (van een vestingwerk), facetten, v. mv ruiten, vlakken (op geslepen edelgesteenten) ; geslepen hoekly ten (aan spiegels).
Farhinen, v. mv. takkebossen (bij belegeringen): dikke
vuurpijlen. j /gt;
Faciei, bn. (-er, -st), gemakkelijk.
taciliteeren, bw gel , gemakkelijk maken, verlichten, r«rllifen, v. (-en), gemakkelijkheid, toegeeflijkheid.
rant o. (-s), som, uitkomst.
Fa9«gt;nnceren, bw gel . fatsoeneeren.
ac-simile, 0 , (quot;es^ nauwkeurig nagemaakt handschrift (gewoonlijk van beroemde personen).
Facta, o mv. feiten Factie, v (. .ën), partij, volksaanhang.
FactiedrUver, m ( sgt;. volksmenner.
Facfieus. bn (-er, mee^t -), oproeriq, muitend.
Factiscb, bn. werkelijk, daadwerkelijk.
Fa. Iiunn»ice, m. (-n) schildwacht Facto, o. de —. daadzakelijk, feitelijk; d® Jure en de—,
rcchiens en feitelijk.
1'actoor. Factor, m. (-toren), handelsgemachtigde Zoak-waarne.mer; brievenbesteller; (rek) onderdeel van een pro-dikt (3 is een factor van G).
Factorij, v (-en), kantoor, handelskantoor, magazijn (voor
eene onderneming ergens gevestigd)
FaetotHin, m ( s), doe-aï, algemeen zaakwaarnemer, ver-
tegenwoordiger.
Factum, o (facta), daadzaak, feit Factnur. v- (; uren), rekening van geleverde goederen, facisitatief, bn bevoegd gemachtigd om te kiezen (tus-
schen twee zaken).
Facuttvit, v. (-en), bevoegdheid : tak van wetenschap (aan eene hnogeschool): de vier —en, godoeleerdhcid, rechts-?perar n Seneoskunde, letteren ; (fig ) college van hoog-
Farfe, bn. (-r. meest -), laf, flauw, smakeloos, (ook fia.). Fadeur, v. lafheid, smakeloosheid.
Faeces, mv uitwerpselen drekstoffen: (ook) grondsop, moer, droesem; faecale stoffen. 11 '
Fagot, v (-ten) 8oort blaasinstrument; takkebos.
Faitotist, m. (-en), fagoiblazer.
Fahierts, m. ieer samengestelde delfstoffelijke verbinding.
106 Fail] eer en—Fata morgana.
Fallleeren, bw. gel., bankroet failliet gaan.
FHlllie(T bn. bankroet; —verklaring, vonnis waarbij
(iern ) in staat van faillissement wordt verklaard. Faillissement, o. ( en), bankbreuk.
Fait, au op de hoogte; Ik ben an — van alles.
—. eigenlijk, in den grond ; fait accompli, gedane zaak. Fakir, m turkscbe —, indiaansche bedelmonnik.
Fall»nla, v (-as), stronk; oplegsel.
Falbaleeren, bw. fjel , mot strooken beleggen, -bezetten. Fall^otcrle, v. ( .en), malle kuur. affectatie.
Falkonat, o. (-ten), klein veldstuk.
Falsaris, m. die valscbheid in geschrifien pleegt;oplichter. Falsi(«*l(, v (recht ) valschheid, nagemaakt bandschrift,
vaisrhe handteekening Falsillratie, v. (.. en), ver^ahching.
Fam», v. gmv. zie Faam ; gerucht, mure.
Fameus, bn en hijw. herooind, berucht ; bijzonder ; dat is — mooi; zU he^ft — (bijzonder fraai) ^ezon^en. Famillinar. FainiiliHir. bn. en bijw. gemeenzaam. Familllariseerrn (zich), ww. gel, zich gemeen maken,
vertrouwelijk aanstellen.
Fanaticus, m. (.. ei), dweper; ijveraar.
Fanaiivk, bn en bijw. dweepzuchtig, geestdrijvend. Fanaiismus, o. gm» dweepzucht.
Fanrnre. v. ,.n). trompat, geschal.
Fanf^ron, m. (-s), pocher praler.
Fanrttronnade. v (-s), pocherij, pralerij, grootsprekerlj. Fauftrooneeren, ow. gel., grootspreken, pochen,zwetsen. Fanlaseeren, ow. gel., (muz.) melodiën voor de vuist scheppen ; improviseeren op een instrument ; (ook) ijlen (in de knortr enz )
Fantasie, Fantalsie, v. (...en), verbeelding ; kuur, geïmproviseerd mutiekgt;luk.
Fantoom, o, ( ..omen), spook
Farceeren, bw. gel , vullen, stoppen (een stuk gevogelte). Fardreren, bw. gel., blanketten, (fig.) opsmukken; ver-
gnelijkon.
Faribolen. v. mv. wisjewasjes.
Farlneus, bn. melig, meelachtig; (schild.) mat, dof. Far ulenle, niets doen ; het dolce —, het zalige ledig-loopen
Fas et nefas, bijw. per —met recht en onrecht, door
alle middelen.
Fasrinatle. v. (...en), begoocheling, vaortoovering. Fairineeren, bw. gel , belooveren, onder tooverwerking
houden, boeien.
FasHnen. v.. mv. (oorl.) takkebosöen (tot demping van Fashion, v. gmv. mode; fijne toon. [grachten).
FasMonabei, bn en bgw. naar de mode, naar de smaak. Fataal, bn en bijw (.. aler, -st) noodlottig, heilloos. Fataliteit, v. (-en), voorbeschikt ongeluk ramp.
Fata morgana» v. (zeew. en nat.) luchtspiegeling (zins-
^ , bedrog, begoocheling die den schepeling in de lucht verafgelegen landen of steden doet 2ien); opdoeming. Fatigant. bn en bijw (-er, -st), vermoeiend.
Fatigue, v. (-s), vprmoeienis.
Fatlneeren, bw gel, vermoeien, afmatten.
Fatiiltelt, v gmv lafheid, ingebeeldheid.
Fatum. o. het lot, noodlottig (als god)
Fauillccren (zich), ww. — In iets. door list of kniperij zich in iets mengen; (onk) zich onvoorzicbgt;ig met iets inlaten. Fauna, v. gmv. dierenbe5cbr(jving ; dierenboek (waarin de
dieren, inseltten enz. staan beschreven)
Fausset.Falset.o gmv. (muz ).hooge-. altstem; —zingen. Fauteuil, m (-s), leuning-, armstoel, (fig ) voorzilterstoel;
aloel lidmaatschap der fransche akademie.
Fautief, bn. (...ver,-st) gebrekkig,foutief; een — opstel, opstel roet fouten ; — handelen, verkeerd te werk gaan. Faux, o. valschheid (in geschriften).
Faveur, v. ( s), gunst.
Favoriet, m. en v. (-en), gunsteling, lieveling. Favoriet, bn. geliefkoosd, lievelings...
Favorite, v. (-n), begunstigde, lieveling ; maitresse ; bijzit (van eenen vorst); de sultane —. de moest begunstiyde vrouw van hel serail, wier zoon den sultan op den troon Favorlseeren, bw gel , begunstigen bevoordeelen. (volgt. Fnyence. v aardewerk, potienbakkerswerk.
Fecundltelt. v. gmv vruchtbaarheid.
Fecclent, bn drabbig, troebel
FederalUmus, o. gmv. stelsel van onderling statenverbond
(inz. bij gemeenebesten).
Federalist, m. (-en), aanhanger van het federalisims; de —en, zij die veor de federatie o' togen de afscheiding zijn. Federatie, v. zie Confederatie.
Fee, v. (...én), toovergodin
Felicitatie, v. (. én), golukwensch, gelukwensching, heil-Feür.itreren. bw gel, gelukwenschen. (wensch.
Feodaal, bn zie Feudaal.
Ferlën, v. m*. rust-, vacantiedagen.
l ■ Ferocltelt, v. gmv wildheid, wreedheid.
Fertiel, bn. vruchtbaar.
Fertiliteit, v. gmv. vruchtbaarheid.
FeatUn, o (-en), gastmaal.
Fentlval. o. groot feest, volksfeest.
Festiviteit, v. ( en), feestelijkheid.
Festlna lente, haast u langzaam.
Fête, v leest
Fèteeren, bw. gel., vieren, feest houden, lem. —, teeste-
ijk onthalen
Fetiche, v. klein voorwerp van afgodische vereering. Feudaal, bn tot het leenstelsel behoorende; het — stelsel, leenstelsel.
Feullleteeren, bw. ow. gel., doorbladeren ; bladerig zijn (van gebak).
Feuilleton, o. (-s). deel van een dagblad aan tooncel- of leiterkundige beoordeelingen, verhalen enz. gewijd; — IKternluur.
Feuilidontat. m (-en), die uitsluitend met de levering der feuilleton-artikelen is belast, schrijver van het'enillelon.
Fez, v. gmv. roode wollen muts der turksche soldaten.
Fiacre, v ( s), huurkoets
Fiat, o. goedkeuring ; —insertio, goedgekeurd de inlas-
Fibrine, v. vezelstof (sching.
Fiche, v (s). speel merk je, beentje.
Fichw, o. ( a«). driekant halsdoekje
Fictie, v. (...en), (-s), verdichtsel, vinding.
Fictlpf, bn en bijw (-si), kunstmalig, verdicht; eene fictieve (ingebet-lde) wiuit.
Fidaleo, m lid van den kiemen adel in Portugal.
FideUcoininig, o vastgezet kapitaal dat later op een ander d^n den vruchtgebruiker vervalt
Fifl»i»»|, bn en hijw. ( eler, si), getrouw, gemoedelijk j — bU^en zitten. — kouten.
Fidelitelt, v. gmv. trouw, tronwhartiglieid.
FldibuM, m. (-sen), papier ge\cuwen of gekbipt om er eene pijp a is op te steken.
FidHcie, Fidutie, v. vertrouwen, geloo!; Ik heb geen — in (iets of tem.).
Fixnrabiliieit, v. eigenschap der lichamen om zekere gedaante aan te nemen.
Figurant, m. en v. (-en) (toon.) stomme persoon ; (fig) nutteloos lid eener vergadering
Fisuratief, l)n alleen *oor den vorm ; beelden voorstellende ; de llguraiieve schilderkunst, die alleen enkele beelden voorstelt.
•Flgureeren, bw. oei . tot een beeld vormen ; als stomme persoon optreden ; figuur rcaken; zlcli —, zich verbeelden, voorstellen. .
Filament, o draadwerk.
Filninrntum. o helmdra^d.
Filé. o. idrukk ) streep onder de regels.
Filet, o. (-ten), vischwant. voqelnet; netweefsel; (boekb.) vprguld lijstwerk: bloemlgntje . rand on messenstelen.
Filiaal, bn en bijw. kinderlijk; — kerk, tweede - of hijverk ; —bank, bijbank, succursale.
Fliijgrane, o. goud- en zihor-draadwerk.
Finaal, bijw. '/oiknmen , ten eenenmale ; bet la mU — onmogelUk dit te doen.
Finale, v. gnr.v. sloUtuk, einde; de — eener opera.
Fineerder.' m. (-s) die goud of zil»er loutert.
Fineeren. bw. gel., goud-, zilver louieren.
Finetiie. v (-s),'list, sluwheid.
Flniteeren. bw. gel., verdichtPn ; gellngeerde winst,
ingebeelde winst: een —e naam, aen valsche naam.
Fiool, v. (.. olen), flesch met langen hals eu kleinen buik; (ook) apóthekerslleschje ; zie Viool.
Firmament, o. uitspansel.
Firutan, m. schriftelijk bevel derlt; Sultans.
Firn, v. sneeuwmassa (iu Zwitserland).
Fiscus, m schatkist, rijks belastingen.
FiHCon, m. (-s), reukfloschje , langhals, wijnflesch. Fiugelleeren, bw, gel., gceselen, kastijden.
FlMgtfilalle, v. (...ën), geeselmg, zelfkastijding. Flageolet, v. (-ten), okiaaifluitje ; hoogfluit ; —toon (op de viool
Flngornepren, bw. ge!.. laf vleien, kruipen.
Fia^rnnt, hn. daadwerkelijk, handtastelijk; dat is eeue
—e ieiiKen : —I delicto, op heeterdnad Finneeren, ow. gei, drentelen, rondslenteren. Fllt;«tt»errn, bw. g*;! , vleien; flikfloaien; bevallen; dit pertret is wel wat geflatteerd, iets schooner dan het origrneel ; zicb —, ww. zich vleien.
Flegma, o. gmv. koudhloedigheid.
Fielrisseeren, bw gel., schandvlekken.
Fietrlssure, ▼. (-n), schandviekking, brandmerk. Fleur«-t, v. (-ten), schermdegen.
Fleurlst. m. ( en), bloen ist.
Flexahel, bn. (-er, -st), buigzaam.
Fiexiblilteit, v. gmv. buigzaamheid.
Fllboof, m. amcrikaan^ch roovcischip.
FIEbustier, m. (-s), vrijbuiter '
Flora, v. naarn van de godin der bloemen; plantenboek; beschrijving-, lyst van al de gewassen eens lands; d® nederlandsche —.
Florentine, v ( n), florentijnsche zijde, - taf. Florreren, ow. gel., bloeien.
Floscileeren, nw. gel , in bloexen beeldrijk schrijven. Flotllle. Fiolifje, v. gmv. kleine vloot. eskader-Fluctuatie. v ( . ën) dofbering ; weifeling ; gol ing ; de — der bemsprUzen ; na eenige — bleef de koers als gisteren.
Fluctueeren. ow. gel , dobberen ; rijzen en dalen (inz.
der beursprijzen); de beurs heeft sterk gefluctu-Fluïdiieit, v. gmv. vloeibaarheid. (eerd.
Fluorium. o. gmv. (nat ) zeker metalloïde,
f'luxie, v. (.. ën), vloeiing ; zinking : buikloop. Fliixlerekenlng, v eene door Newton gevonden reken-Flysch, v. zeKer schilferkalkgesteenle. (wyze.
Focus. m. brandpunt.
Foetus, m. lichaamsvrucht (nog in het begin der wording). Foliaot, m. (-en), boek van het grootste formaat, in-folio. Folio, o. (-os), (beter Folium),'hladzyde; (fig ) een zot
Sn —, een aartsgek.
Foiiëeren, bw. gel., de bladzijden merken, - nommeren. Fomenteeren. bw. gel , stoven; (fig.) opstoken, bewerken (een oproer).
Foncé, bn. donker van kleur.
Fond (a), ter dege, in den grond.
Fondament, o. (•en), grondslag, -vest.
Fondatle, v. (...én), stichting.
FontHiiel. Fontenel, ▼ (-len). kunstopening in betvleesch (tot afleiding van schadelijke vochten).
Fontange. v (-n), haarstrik (kapsel)
Force, t. kracht, geweld; par —, me1, kracht en geweld; — majeure, nooddwang
Forceeren, bw gel., dwingen, overweldigen; openbreken ; verkrachten (een meisje).
Forfanferle, v (. ên), grootsprekerij, snoeverij.
Forma, pro —, voor den vorm, - schijn; la optima —, in den besten vorm, volkomen naar eisch.
Formalisreren (zieft), ww. gel., zich beleedigd achten; geformHllMeerd zUn.
FormalUt. m. (-en), die aan de uiterlijke vormen hangt.
ForniMliteit, v. (-er), uiterlijke vorm; de —en in aebt nemen; die iuhii Is vol —en.
Formalle, v. (...ën), vorming ; schepping.
Formeel, bn en bijw, vormelijk, naar den vorm; (fig.) bepanid, duidelijk; hij heeft hem — geweigerd.
Formidabel, bti. geducht, vreeselijk ; eene—e krUgs-macht. - vesting, - vloot.
Formule, v. (-ri), (wigt;k ) in letters uitqedrukte algemeene uitkomst ol regel, grondslag van bereteiiingen; nlge-
Fort, o. (-en), sterkte, vestingwerk, schans, (braïscbe—.
Fortje, (B. —n), o. (-s), klein vestingwerk.
Fortc-plauo, o (...os), klavier
Forteres, v (-sen), versterkte plaats.
FortMIcatle, v. (...ën), versterking, vestingwerk.
Fortissimo, bn. (muz ) zeer sterk, allersterkst.
Forto, bn. (muz.) sterk
Fosslliën, v mv. delfstoffen (inz) uit de voorwereld.
Fossiel, bn gedolven (uit den grond) (slaan.
Fourtroyeeren, bw. gel , neerbhksemen; (fig ) ter neder-
Foule, v. menigte, volkshoop; eene — van inenscben.
Fournge, v. voeder, beestenvoedcr; (oorl.)op - uitgaan.
Fourageeren, bw. en ow. gel., voeder inhalen, op lourage uilgaan.
Fourgon, m. (-s), soort tweespannig rijtuig, reiswagen.
Fourneeren. bw. gel., verschaffen, voorzien ; iiU four* neert mij alleM, (gelden) storten ; (een lolcrijbrieije) vernieuwen ; (kastcnm ) inleggen
Fournissement, o. (-en), quot;betaling, storting (van geld) ; vernieuwing van loterybriefjes; verschaffing, bezorging.
Fourniture, v. (-n). toebehnoren (inz van kleederen).
Foyer, m en o. (-s), koffiekamer (in eenen schouwburg); verzamelplaats der tooneelspelers.
Fre (verkorting van frater, broeder), bijnaam v. monniken.
Frac, m. korte jas, - rok.
Fractie, v. (.. ën), (rek ) breuk ; (fig.) deel eener politieke partij ; de liberale —, de liberale leden eener wetgevende vergadering.
Fractuur, Fracture, v. breuk, breking (van eenig lichaamsdeel); soort drukletter.
Fragile, Fragiel, bn. ( er, -st), breekbaar, bros.
Fragiliteit, v. gngt;v. breekbaarheid, brosheid ; (fig.) vergankelijkheid.
Franc, v (-s), fransche zilveren munt (r= 475 cent ned.).
Frniignisev v. (-s), transche (vrouw), zekere dans.
Franrbeuient, bijw. ronduit, ruiterlijk.
Franriseeren, bw, gel., verfranschen.
Franc-ma^on, m. (-s), vrijmetselaar.
Fr«nc-iuHlt;;onnerle, v. gmv vrijmetselarij.
Frappant, bn. en bijw. treffend; eene —e gelU^eolN; hU Kciyiit — op zUne moeder.
Frappeeren, bw. gel., treffen ; bevreemden ; dat frappeert ui IJ In de^hoo^ste matei
Fraternlaeeren, ow. gel., zich verbroederen, broederschap drinken.
Fraude, v. gmv. valschheid ; wegens — veroordeeld worden, smokkelarij.
Fraudeeren, bw. gel., bedriegen; misleiden; slecht-, verkeerd handelen.
Fraudulent, Frauduleus, bn. en bijw. bedriegelyk ; een — bauUroet. (recht ) - verklaren.
Frenetiek, bn. razend, krankzinnig.
Frenesie, v. gmv. razerriij, dolheid.
Frequent, bn. en'hij w (-er, -st), veelvuldig, sterk bezocht ; eene —e straat, dit gebeurt —•
Frequentato, bijw (aiuz ) met de gewone stem.
Frequenteeren. bezoeken, omgaan met-
Fresco, bn. en bijw. ai - , in quot;—. met witte kalk ; in — scbilderen, eene — scbilderU.
Fresco, o. een schoon —, muurschildering.
Freule, v. (-s), adellijke jonkvrouw.
Fricassee, v. ( ..én), geiruit vleesch, schotel van onderscheidene spijzen.
Frlcadel. v (-len), bal van gehakt vleesch.
Friseeren, bw gel., kappen, het haar doen krullen.
Friseur m (-s), kapper.
Frissonneeren. ow. gel., huiveren, trillen, rillen.
Frivole, bn. en bijw. (-r, ...voolst). kinderachtig, nietig, ijdel.
Frivoliteit, v. (-en), nietiqheid, kinderachtigheid; ijdelheid.
Fronde, v. slinger; (qesch.) staatspartij in Frankrijk gedurende de minderjarigheid van Lode wijk XIV
Front, o. voorzijde; voor bet — (voorste gelid) komen; — maken, pal staan, zich verzetten.
Frontanl, o ( ..alen), (bouwk )
Frontleren, v. mv, grenzen
Frontlerplaals. v. (-en), grensplaats.
FrontUpice. v (-n), voorstuk, voorgevel; de — van een werk (doorgaans met een vigi.et).
Fronton, o. (-s), boog boven de dèur.
Frotteeren, bw. gel., wrijven.
Fmgaal, bn. (...aler, -st), sober, matig.
Frugailtrit, v. gmv. matigheid, soberheid.
Fru«ireeren. bw gel , beroovi-n van (iets); teleurstellen.
Furti^la, v. een (raai heestergewas
Fueroji, mv. vuren, haardsteden; (fig) vrijheden, volksrechten (in het noorden var. Spanje).
Fulmfneeren, ow gel., uitvaren, vloeken (tegen),
Fui^e, v (muz ) verheven -, diep doordicht stuk.
FulKUripfen, in. mv. bliksembuizen, donderbeitels.
Fuinnrolen, mv rook- gt;gt;n daaopzuilen uit een vuurspn-wenden b. rg (vóór eene uitbarsting)
Fuiuiftatle, v. ( ën), berooking
Fiinanibule. m (-s), koordcdaiiscr.
Funclt;ief v. (.. ën), ambtsverrichting; ambtsplicht; In — treden, eene betrekking aaiuaarden; nog In — (dienst)
Fundament, o. zie Fordament. [zijn.
Fundaile, v, (...ën), stichting, gesticht; beurs, fonds (tot zeker doel aangewezen)
Fungeer«n. ow gel, waarnemen, verrichten; defun-geeren, uit een ambt treden, zijne functiën nederleggen.
Furie, v. ( ën), razernij, woede; (fig) booze vrouw; (gesch.) de spaansehe —, de frani.che —.
Furloao, bijw. (muz.) hevig, sterk.
Fusie, v (...ën), smelting, gieting; (fig ) ineensmelting (*an partijen, volksrassen, geslachten).
CJabaar, fiabare, v. (-n), soort schuit, praam, plat roei-Oabnrre, v. oploop, volksrumoer. (vaartuig,
tiiabbro, v. korrelachtige rotssoort.
GMKe. v. onderpand
Game, Oagle, v. dienstloon, soldij; jaarwedde ; pensioen, Oagement, o (-en), soort pensioen, wachtgeld, faaillarde, v. (bockdr.) zekere lettersoort CtHla, o. hofstaatsie; In —t in feestgewaad, in staatsie-kleedmg ; —vouratelling, tooneelvoorsteliing waarbij men in hofkleeding verschijnt.
Ciainctlel, m. melksteen, mclkjaspis (delfstof). €gt;alactoni«ler( m (-s), melkmeter.
Galant, m, (-s), minnaar, vrijer, verliefde, cour-maker. Galaut. (-er, -st), smaakvol gekleed ; ief, aardig, boffelgk,
voorkomend ; —e ziekte, venerische ziekte Galanterie, v. gmv. uiterst beleeld gedrag jegens vrouwen ; boeleering, minnehandel; geheime ziekte Galanterlën, v. mv. allerlei kramerijen, snuisterden, Galathea, v. (-as), (fig.) schoon melkwit meisje.
OalnHne. o. wrongel, stremsel.
«Mlbanum. o. gmv. soort gomhars.
OHlens, Onljns, ». (-sen) soort vaartuig, galei, roeischip.
nallrantlat, Onllliunthlas. o brabbeltaal, wartaal, on-
tinliput, o soort fransche wille pijnbars. (rin.
Oaljn», v. zie Galens.
Oaljoen. snuit van een zeeschip; spaansch koopvaardij-of oorlogschip
Oalle^o. m. (-os), Galliciër, bewoner derspaansche provincie Galücië; warme oostonwind
Oalllclftroe. Galliclsiuus. m fransch taaleigen.
«alllkannsrhv bn de — kerk. naata der r. k. kerk in Frankrijk (m tegenstelling van de ultramontaansche).
GallKzensteen. m wilte of blauwe vitriool.
Gallongt;aan, m. (...anen), hartstochtelijke bewonderaar van al wat fransch is.
Gallomanie, v gmv . overdreven zucht voor al wat fransch is.
Gallon, o. (-s), engelsche inhoudsmaat (= ruim 4,5 ned. kannen).
Galon. o. (-s), passementwerk, goud- of zilverboordsel.
Galonneeren, bw. gel., met goud- of zilverboordsel met franje met borduurwerk beleggen, boorden.
Galop. m. (B. m. en o.) het rennen, snelste loop van een paard enz.
Galopade, y. zekere engelsche dans.
Gnloppen. Galopcrèn. (B. --peeren), ow. gel., de galopade dansen ; springende dansen, springende loopen, rennen; in galop rijden.
Galvaulsrh. bn. door de galvanische batterij voortgebracht; —e ontleding; —e polarisatie ; —e schok ; —e stroom ; —e loeslel ; —e ballerij ; —e electrl-citelt ; —e kolom ; —e liebt- en warrofe-ver-■chUgt;iquot;eleu ; —e verguldini; en verailverlng ; —e vonk ; —e werking.
Galvanigeeren, bw. ow. gel., (gen.) een lichaam aan den galvaniseren stroom onderwérpen, melaalprikkeisaanwenden.
Galvanismus, o. gmv. electriciteit (door Galvani onldekt), die door de werking van twee verschillende metalen wordt opgewekt.
Galvanodure. v. het vergulden op galvanischen weg.
Gaivanograptile, v. gmv. zekere wijzs om toekeningen op metalen platen te brengen ,cn vervolgens te copiëeren.
Galvanometer, m. (-3), bf Giilvanoscoop, v. (.. open), toestel om het aanwezig zijn van galvanische stroomen en hunne sterkte te onderzoeken.
Galvanoplastiek, of Galvanotechniek, v. gmT. (de door Jacobi uitgevonden kunst om voorwerpen door de chemische werking van den galvanischen stroom na te bootsen of te vormen).
Gambe, v. (-n), (muz) knieviool, soort bas.
Gambir. 0. gmv. afkooksel van zeker heestergewas (die-ueide tel geneesmiddel cn in de looierijen).
Oamblt, Gambiet, v zekere openingsiet (in hel schaak-Gainme. v. (-n), (n.ui.) toonladder, toonschaal [spel). Ganoiden, v. mv. rekere vissChen uit de voorwereld. Gnranc«eren. bw gel , roet meekrap verven. lt;üarancin«. v. gmv. verfstof uit meekrap bereid. Oftrandeeren, bw gei , borg blijven, staan (voor), filaranc, m. (-en), borq, waarborg. (waarborgen.
Ga'^on, m. (-s) koffleliui?kiiecht.
Garde, v. ( s), wacht, Jijiwarht — de corpn, lijfwacht: zie Kortegaard ; —robe, kleederkamer, kleerenkast ; voorraad kleodingstukken.
Gardiaan, m. (...anen), opperste tan een klooster; soldaat der garde
Garneeren, bw. gel , omzoomen, boorden, beleggen (met
band enz.) ; voeren (kleedingstukken); optooien GarniNalr, m. (-en), soldaat bij eenen belastingschuldige ingelegerd, om dezen tot het voldoen van het achterstallige te dwingen
^ •aren). boordsel, omzonming, borduursel; volleniq stel (diamanten enz.,kleedingstukken, tafelgoed enz ). Garnizoen, o. lt;-en). bezetting (eener ttad of vesting),
ingelegerd krijgsvolk Garnivoenslnflrnierle, v. ( ..ën), ziekenhuis ziekenzaal «oor de militairen, hospitaal 'Garou-batt, m. gmv. zeker vergiftig heestergewas, dat
meestal als openhoudend middel gebezigd wordt.' Gaa.Gaz.o. gm» (doch gasnen in den zin v. va«Hoortea),
kunstlu'-ht. zekere brandbare iuchtvormige vloeistof. GasbatterU, v zekere inrichting van de galvanische batterij. Gn«conipagnle. v. (...ên), maatschappij tot het leveren
van ga slicht v
Gasornament, o (-en), fraaie gaslamp of gaskroon.
l*y rIon, o. luchtvuurtuig, werktuig dm snel cas te ontwikkelen ■ a
Gascn^uer. m. (-s), (fi/j) praalhans, snoeshaan, pocher. taa«connade, v. ( s), pralerij, snoeverij, grootspraak. Ganteromyctea, mv (nat.) buikzwammeii we'k m,quot; ')u''lt;P00,'9t!n (zekere a'deeiing van de
Gastrlloog, m. (...ogen), buikspreker (fende-
Ga*trlscb. hn het onderlijf -, de buik de maag betref, Gastromanie, v. gmv. het leiden van een wellustig leven.
snuif.gt;n. 3
Gattronomle, v. gmv. verfijnde kookkuns', lekkerbekkerij. GaNt'onoom. m (...onen), kunstkok; lekkerbek Gaucherie. v. iinkschheid, lompe manieren, gebrek aan
goede manieren.
Gazometer, gasmeter, toestel ter amwi'zinq van de verbruikte hoe'eelhfid gas
eabonnlt;'erd.bn.gt; erbonden door inteekening. ingeteekend. ea bon neerde, m. en v. (-n), dio* zicü verbonden heeft door imeekenjwg.
Geaecept...—Geconfisqueerd. US
Ocacceptcerd, bn aangenomen; een —e wissel, wissel door den betrokkene geteekend (aangenoiren te betalen). Oeaccordeerd, bn. overeeugekomeo; toegestaan, verqund. Oeaecredlt«erd, bn. toegelaten; de bU hef neder*
landschc hof —e gezanten.
Oeacbariiecrd. bn verbitterd, verwoed, gramstorig ;
verxot, sterk qezet (op)
Oeacheveerd. bn voltooid ; geëindigd ; (fig ) volkomen, uitnauntend ; een» —e opvoeding, waaraan niets ont-Oendopfeerd. bn aangenomen (als kind). (breekt.
GeHfTrcteerd. bn. gemaakt, gekunsteld, onoprecht. Oeaflcrteerde, m (-n), de —en bij het brandwe-
zvn, brandspuitgasten Oeas^regeerde, m. (-n), toegevoegd ambtenaar. Oeaiimenteerd. bn. bedeeld, ondersteund ; de —en, de
bedeelden (uit een ar - enkas).
Geailleërden, m mv. bondgenooten.
Cdealterrerd. bn ontroerd, ontsteld «enspltyxirerd. bn. schijndood ; gestikt. Genssorteerd. bn ruim voorzien (van koopwaren) ; (ook)
bij elkander passende €gt;«M8Sureerd, bn 'verzekerd (tegen brandschade eni). CSeautorlseerd» bn. van volmacht voorzien, gemachtigd, bevoegd
GeavaMceerd.. bn. vooruit gekomen, - geplaatst, gevor-de^d. -be-oideri; geopperd, te berde gebracht ; de • partij, diekrachtiq handelt en niet met weimq tevreden is. Gebadineerd, bn. geschertst; daar is niet mee —,
dat is ernst. * l v
Geborneerd, bn. beperkt, begrensd ; (fig ) bekrompen,
kleitiqeestiq ; niet genoeg ontwikkeld.
Geeacheard. bn. verborgen, bedekt, geheim. Gecalnn^eerd, bn. aangehaald, beboet Gecaiqneerd, bn. doorqetoekend, nagetrokken (van teeke-Gecampeerd. bn. gelegerd, te veld liggende. [nmgen). Geciteerd, bn gedagvaard ; aangehaald (eene plaats uit
een boek enz). . . • .
Gecommitteerde, m. (-n), lasthebber, gevolmachtigde ;
(ook) lid »an een dijk- ol polderbestuur. Gecompliceerd, GecompUqneerd, bn. ingewikkeld. Gecompromitteerd, bn. m opspraak -, in verlegenheid
qebracht. , ... j
Gecfgt;n«erveerd. bn. bewaard, onderhouden ; deze dame is goed —« men kan het haar niet aanzien dat zij re-ds b- jaird is. .... ,
Geconcesslonneerd, bn bewilliqd, ingeruimd, toegestaan, ^ergnnd ; —e lUnen, spocrwegen aan bijzondere niaatsrhapiiijen toebehoorKnde (in tegenstelling van staats-spoorwegnn) . , . . . j
Ueconditlonneerd. bn. goed —, m goeden toestand
onderhouden ( an boeken, andere voorwerpen enz.) Geconfisqueerd, bn. verbeurd verklaard, benaderd.
116 Geoonsolid...—Gedevolveerd.
Geconsollfl«erdcn, mv. fondsen op schulden toor welker rentebedrag zekere staatsinkomstea zijn aangewezen, gevestigde schuld (inz. in Engeland).
Geconstateerd, bn. gestaa'd. bekrachtigd. Orcon«ternecrd. bn. ontsteld, onthutst, verbaasd, uit
het veld geslagen.
Geconsulteerd, bn. geraadpleegd.
Geconsumeerd, bn. verteerd, opgebruikt. Gecontluu^erd. hn. voortgezet, vervolgd Gecontrarieerd, bn tegengewerkt, gedwarsboomd. GecontrasUncerd, bn mede onderteekend. Gecorrigeerd, bn. verbeterd.
Gecoütuuieerd, bn naar behooren gekleed ; (ook) in zekere kleederdracht (van ouden tijd) gedost; can — bal ; een —e optoebt.
Gecultiveerd, bn aangekweekt, beschaafd. Gedebaucbeerd, bn. uitspattend, verdierlijkt. Gedecideerd, bn. besloten, vastberaden ; stout. koen. Gedecoreerd, bn met een ordelint versie/d (van eene
zaal enz bij feestrlijke gelegenheden).
Gedecreteerd, bn. bij besluit vastgesteld en afgekondigd. Gedegaiceerd. bn, ongedwongen, los, vrijmoedig, fiedegrarfeerd, bn, veria-gd. uit een ambt van eene
waalt;di(iheid ontzet ; uit de (krijlt;js-) dienst gfjaagd Gedelegeerden, m. mv afgevaardigden ; rechters bijzonder aangewezen ter beoordeeling van eene Z£.ttk ; — (ver-koopprs in hei klein) der stantsioterU* Gedelibereerd, bn. overwogen, beraadslaagd over. Gedeponeerd, bn nedergelegd, overgeiegdquot;; in bewaring gegeven; afgeJevird bij de overheid (een bepaald getal exen plaren b. v platen enz.).
Gedeporteerd, bn. naar eene (overzeesche) strafkolonie
overgebracht; de —en.
Gedeputeerde, m. (-n). volksafgevaardigde, lid eener wetgevende vergadering; (ook) lid van een quot;dijk- of polder-b'stunr.
Gederangeerd, bn. niet wel bij het hoofd, verbijsterd van
zinnen ; in ongunstige flnanciëele omstandigheden, Gede^lgneerd. hn beroemd, aangewezen, Gcdesilluslooneerd, bn. uit den waan gebracht, - geholpen, heter ingelicht.
Gedestilleerd, bn. overgehaald, gestookt; —• wateren,
sterke dranken.
Gedestilleerd, o geestrijke vochten.
Gedesiin«*erd, bn. bestemd
Gedetacheerd, bn. losgemaakt; (mil.) afgezonderd en
uitgaande.
Gedetineerd, bn. opgesloten, gevangen, in arrest. Gedetailleerd, bn. breedvoerig, omstandig, in bijzonder-Gedeveloppeerd. bn, ontwikkeld. (heden.
Gedevolveerd, bn, toegevallen, aangfvallen (eene erfenis enz,).
Oedlrlsvcrd, bn. bestaard, geregeld, in de richting gebracht. Gedltc-Ipliiicerd, bn. aan orde en tucht gewend. Gediscuteerd, bu. overwogen, nauwkeurig onderzocht, btbandfld
OrdlnpeiiReerd, bn. vrijgesteld, ontheven, verschoond. Oedlspertteerd, bn. verstrooid, verspreid GrdUpuneerd, bn. beschikt (over iem., over geldsommen);
(fig ) hoe «yt gU —? zijt gij goed of kwaad geluimd? Gedisputeerd, ton. getwist, bestreden.
Gedistilleerd, bn. zie €gt;edei«tllleerd. Gedistingeerd, bn. onderscheiden ; aanzienlijk, voornaam,
zeer fatsoenlijk; een — publiek; een —e plaats. Gediverteerd, bn vermaakt, verlustigd.
Gedlvlde^rd, bn (rek.) gedeeld.
Gedomicilieerd, bn. gehuisvest, woonachtig (te), eene
bepaalde woonplaats hebbende.
Gedoteerd, hn. begiftigd.
Gedresseerd, bn. afgericht (van dieren); gedrild, goed geoetend (van soldaten) (len.
Geëchappeerd, bn ontsnapt, ontkomen; ontgaan, ontval-GeëcbaufTeord, bn. verhit, warm geworden ; (lig.) driftig, boos.
Geeinancipcerd, bn vrij gelaten, vrij gemaakt, vrij verklaard; gelijk gesteld (voor de wet); (fig.) hij beeft zlrii —, hij handelt reeds zeltstandig Geëmigreerd, bn. uitgcncken, naar een ander lai^ ver-Geëmporteerd. bn oploopend, driltig (trekken.
Geënii'ressecrd. bn. haast hebbende, druk bezig. Geëngageerd, bn. verloofd, verzegd; .verbonden, aangenomen
Geëvaporeerd, bn. uitgedampt; (fig.) vol grillen en in-
bevldingen.
Gaëxalleerd, bn. overspannen.
Geëxpireerd, bn overleden, ontzield; afgeloopen, vervallen. verschenen, verstreken (van eenen termijn). Gefarceerd, bn. opgevuld (van worst enz). Gefigureerd, bn. versierd; —e letters.
Geforceerd, hn. gedwongen, genoodzaakt; met geweld quot; o« met bovenmatige luspanmng volbracht of verricht. €»eforinallseerd, bn. stijf aan vormen gehecht; ontevreden o'er een gebrek in den vorm, beleedigd Gefortuneerd, bn. met vermogen, rijk. [enz.).
Gegeneerd, bn. belemmerd, gehinderd, verlegen (om geld Gegrndueerd, bn met een akadeniischen graad; een
—e, iem. die tot akademischen graad is be orderd. Gebaxardeerd, bn. gewaagd, gevaarlijk, vermetel. Gehenna, v gmv. de hel, de helsche poel, het verblijf
der goddeloozen.
Geïllimlteerd, bn. onbeperkt.
Geïllustreerd, ba. met platen enz. voorzien, een — werk. Geïmponeerd, bn. Ik ben —, verplicht, verantwoorde-Geïmpliceerd, bn. medo (in iets) betrokken. (lyk.
Geincrnsrerd, bn. bewierookt.
Geïncrimineerd, bn. bet —e «rflkel, een dagblad-arukel dat aanleiding heeit gegeten tot eene gerechtelijke vervohing.
Oeïodi«neerd, bn. verontwaardigd, boos. Gvindisclpllneerd, bn. zonder tucht; niet geoefend;
ongeroiieid ... .
GeïndlHponeerd, bn. ongenegen; ontstemd, m kwaden
luim ; ongesteld Geinferrsneerd, bn Ik ben er bU —, ik heb er be Geïsoleerd, bn. op zich zelf staande. (belang bij.
Gelftline. v. gmv. geleistof.
Gelei. o. (B v ) (-jon), qestold nat, vlade.
Gelelacbdc. ön (-er, -st). als gelei; —e stoffen, alge-
n eene hestanddeelen der planten.
Gelinieerd, bn. — pnpler, papier met lijnen betrokken;
bet —e, getrokken papier GcmedlHtiseerd. bn schadeloos gesteld (voor verlies van
grondrioliiedj, de —« duititcbe vorsten. Gemodereerd, bn. gematigd
Gendnrme m. (-n), polnie-agent (inz. ten platten lande). Genriiirmerle, v politie, veldwacht. (menten.
Gene. v. dwang, belemmering ; shot» —, tonder konspli-füeiiet«llt;vf(i«gt;, v gmv geslachtrekenkunde; stamboom. Genenloglst, m. (-en), geslachtikundige: vervaardiger
van stamboomen Geneanomle, v. gmv. leer van het overerven van eigenschappen des lichaams en des geestes.
Genegotlëerd, 4)0 (qeldw.) verhandeld, verkocht. Generanl, m (-8), eerste hoofdoifici^r, bevelhebber, veldheer krijgsoverste; (r. k.) opperste eener geestelijke orde; adjudant —; lultennnt —; — majoor; intendant —.
Generaal, bn. algemeen; opper..., hoofd .., voornaamste; de siiaten-—, de algomeene staten; — conto, hoofdle-rekening, generale kaart, kaart van een geheel werelddeel ; generale staf, de hoofdoificioren van een regiment: (mui) de generale bas.
GenerallHaCle, v gmv. algemeenmaking. GeneraÜNSlmus, m. opperveldheer.
Genernlltelt, v. gmv. algemeenheid.
Generalis, v. (...en), teling, voortbrenging; menschenge-
siacht; tijdgenooten.
Generator, m. (-s), stoomketel.
Genereeren, bw. gei . telen, voortbrengen, verwekken. Geneeren (zich), ww. géi , den kost winnen (met); zich behelpen; (fig.) geMeer u niet, handel naar welgevallen.
Genereus, bn. edel-, grootmoedig, mid, vrijgevig, onbe-Generlccb, Generiek, bn. geslachts... (krompen.
Genesis, naam van het eerste der vijf boeken Mozes, het ontstaan, de wording, scheppingsverhaal.
Oenie. v. gmv. krijgsbouwkunst; het wapen der —; ofilcier der — ; -school.
Genie, o en v. gmv. geschiktheid, bekwaamheid van natuur aanleg.
Genie, m. ( ..ën), ifiq.) ietn. die grooten aanleg bezit.
Genifallën, mv. (ontl ) teeldeelen
Genltnueën, mv. xekere familie van heeslerachtige gewassen.
Genius, m (-sen), beschermgeest, schutsengel ; hU !• i«Uquot; Roede —, mijn beschermer.
Geutil, bn. ( er, -st), aardig, lief, keurig ; wellevend, innemend
Gentleman, m. (...nen), voornaam heer ; edelmoedig vrijgevig n.ensch
Geocpiitrtacb. bn. (sterr.) bepalende de plaats van een hcR.ellictiaam in betrekking tot hvt middelpunt der aarde.
Geocyciiscb, bn de -e marhine, toe tel tot het aanschouwelijk maken van de omwentelingen der aarde, de afwissciing der Jaargetijden, het lengen en korten der dagen enz.
Geoccupeerd, bn. druk heiig; zeer —, met werk over-
Geodrsle, v gmv. landmeetkunde (laden.
Geognoxle. Geognostiete, v. gmv. kennis van de samenstelling der --aste aardkorst.
Geognost, m. (-en), beoefenaar der geoqnosie.
Geofonie, v. gmv. leer van het orgaan en de vorming der aarde.
Geo«(raaph(r), m. (...afen), aardrijkskundige.
Geographie, v. gmv aardrijkskunde, aardrijksbeschrijving.
Geologie, e. gmv aardkunde.
Geometrie, v. gmv. meetkunst.
Geophagie, v. gmv. het aaid-eten door roensrhen.
GeorgMiiiseerd, bn. ingericht; geordend; bewerktuigd.
George, orrte van Sll —, naam va» drie ridderorden ; in Hannover, Rusland en (voormaals) Toskane.
Geoxirophonietcr, m. (-s), aard draai-meter (werktuig).
Geolhermoineter, m. (-s) aardwarmte-meter.
Geparenteerd, ba. vermaagschapt.
Gepnrfumeerd, bn. geurig, welriekend.
Geparodiëerd, bn. (iets ernstigs) in een boertig kleed,
GepHsporteerd, bn. een — mililttir, een militair die na volbrachten diensttijd eervol is ontslagen.
Gepaftaionneerd, bn. bij uitstek hartstochtelijk inge-noroen (mei) zeer verzot (op)
Gepnteuieerd, bn \an patent voorzien (tot bet uitoefenen van eenig beroep of bedrijf).
Gspetriflëerd, bn versteend
Gepiquevrd, bn gebelgd, beleedigd. § ongehouden.
Gepolitoerd, bn, geglansd gepolijst.
Geporteerd, bijw. — zijn voor iem., zich iemands zaak zeer aantrekken, trachten iem. op allerlei wijze te bevoordeelen.
GepoBeerd, bn geseten; gezet; bedaard. \
O?lgt;ou«8eerd, bn voortgeureven, aangezet; voortgebolpen. Geprnemrdiieerd, bu. voorbedachtelijk, opzettelijk ; c
met geleider lage.
Geprneoccuprerd» bn. vooringenomen ; hU is bier-mede te — om..» deze ééne zaak houdt hem te veel C
GeprHeNcrlbeefd» bn. verjaard ; verstorven. C
Gepresseerd, bn. — zU». baast hebben. C
Geprolongeerd, bn. verlengd; een —e wissel» waar- C
van de betaling is uitgesteld C
Gepromoveerd, bn bevorderd, tot den doctorsgraad fi
verheven ; een —e, iem. die den graad van doctor heeft flt;
gekregen.
Gepröporlionneerd, bn. beschermc!.
Geprotesteerd, bn. een —e wissel, die wegens niet- C
betaling wettig afgewezen is ; Ik heb dnnrtegen —, C
ik heb mij wetliglijk daartegen verzet Gequaitllceerd, Gequalittëerd, bn. bevoegd, door de Ci
bevoegde aacht aangesteld; —e diefstal, dielsial met €i
verzwarende omstandiglieden gepaard. €gt;
Geraflineerd, bn gelouterd, vt-rfijnd; —e suiker, (fig.)
doorkneed, doortrapt; een —e kerel. Cgt;
Geraotasseerd, bn. kort, kloek en sterk, stevig gebouwd, C
gespierd.
Germilaceën, mv. ooievaarsbekken (soort kruiden of €i
Gerant, m. (-en), beheerder; verantwoordelijke uitgever
van een dagblad enz Gerecommandeerd, bn. aanbevolen; een —e brief, C
aangeteekende brief (voor welken aan den afzender door C
het pn-tkantoor een bewijs van afzending is atqegeven). C
Geremplnceerd, bn. vervangen door een a:ider. €
Gerenommeerd, b» vermaard, befaaad; berucht.
Gereeren, bw. zich —, ww gel., besturen; zich gedra- C
Gereserveerd, bn. voorbehouden. (gen. C
Geresolverrd, bn besloten; (fig.) koen, moedig, onverschrokken. vastberaden. c; Geretireerd, bn. ingetogen, eenzaam; hU leeft ge- i
Geréusseerd, bn. goed uitgevallen, geslaagd, gelukt.
Germnansch. bn. oud-duitsch; van duitscben stam. C
Germanismus, o. duitsch taaleigen.
Gerinaii»iuaiiie,v gmv. «oorlieide tot alles wat duitschis. €
Germlitatle, v (kruidk.) kiemingstijdperk.
Germineeren, ow. gel , ontkie • en, uitspruiten. fï
Geroutineerd, bn. yeoelend, bedreven, vlug, doorkneed, 41
met ondervm-Jing
Gesnliueerd, bn satijnachtig; — papier, zeer fijn ge- C
Gesignaleerd, bn geseind, door middel van teekens be- G
richt; een —e misdadiger, wiens persoonsbeschrgving ^
overal is rondgezonden ; hif beeft zich boven alle
andrren —, bij heeft boven hen uiigemunt.
Gesitueerd, bn. gelegen, liggende, hoe isbUdaar — ? hoe woont bij daar ? hoe is hii daar gevestigd ? in welken toestand bevindt hij zich daar?
Gesorteerd, bn in soorten bijeengevoegd ; goed voorzien.
Gestes, mv gebaren.
Gesticulatie, v. gebarentaal, gebarenspel.
Gestie.v (...en), beheer, bewindvoering; bestuur, verrichting.
Gestipuleerd, bn. vastgesteld, afgesproken, bepaald.
Gesubordineerd, bn. ondergeschikt.
Gevaccineerd, bn ingeënt met koepokstof.
Geverseerd, bn. geoefend, bedreven, ervaren.
Glaur, Glalt; ur, m (-s), ongeloovige (scheldnaam, dien de Turken aan de niet-muzelmannen geven).
Gig, v. (-s), zeker toerluig
Gingan, Gin§ang, Gingas, o. gmv. zekere oostindhche
katoenen stot.
Caiuseng-wortel, m zeker chineesch geneesmiddel.
Glocose, bijw (muz) schertsend, beuzelend.
Glovine linliu, het jonge Italië (naam eener politieke partij van den vooruitgang).
Gipsy. m. en v. helden, heldin, landloopster.
Girand'ole, v (-m). armblaker, luchter, kandelaar met armen; vuurrad (bij kunstvuurwerk).
Csirnsole, v. zekere edele steen, adular.
Gireeren, bw. gel., eenen wissel am een ander overdragen.
Giro, v. wisseloverdracbt, endossement; giro-bank, disconto bank.
Gitanos, m. mv. heidens, bohemers, zigeuners.
Glacé, y. kunst-, banketbakkers ijs.
Glacé, bn. geglansd.
Glaceeren, bw. gel., doen bevriezen, kunst-ijs bereiden ; blinkend maken, doen blinken.
Glacis, o. i-sem, (vest.) buiienborstwerinq; zachte alhelling.
Gladiator, m. (-es, -en), (rom. gesch) zwaardvechter, kampvechter.
nlauberzout, o. qmv. zekere kristalachtige zelfstandigheid (bestaande uit zwavelzuur, soda en knswiwater).
Gletscber, m. ( s). bergijs, ijsachiige vlakte of streep (in bet gebergte), ijstop.
Glladine, v. zekere eiwitachtige stof die uit het graan verkregen wordt
Glissade, v. ( n), het uitglijden van den voet; (ook) zekere danspas, pas glissé.
GlUsicnto, (muz ) zacht glijdende, slepende.
Globaal, bn en bijw. over het geheel genomen ; bij ra-roi'-g bij overslag
Globe, m aard-, hemelkloot; aardbol; wereldrond.
Gl:gt;biileus, bn kogel-, bolvormig
Globuline, v. (scheik) zeker eiwitachtig lichaam in de bloedbolietjes.
Olycerine, o. (scheik.) olieioet.
Olycyrrhlzlne, o hoofdbestanddeel van het zoethoutsap.
Olyphiek, Ulypfirk, v. steeusnijlcanst, het heeldsnijden.
Glypbograpble, v. qmy het nanootsen van houtsnecfigu-ren door miiidei van de gaivanoplastiek.
Gneis, o zekeie rotssoort.
OnUEuen, mv. aard-, berggeesten, aardmannetjes,kabouters; leer-, inz hemelspreuken.
Gnouiisch, bn. in spreuken.
Ciuoiuon. m zonnewijzer.
Gnosis v. (godg.) openDaring.
Gnostieken,m. aiv kennis «an de geheimen der godsdienst.
Gobelins, m mv. fraai fransch tapijtwerk.
Goiinili. m. (fig ) reus, reusachli'j mensch.
GoiiK'gong. ». tam-tani (chineescb n-uziek-instrument).
Goniometer, m. ( s), (nat.) hoekmeter voor de kristallen (werktuig)
Goniometrie, v. meetkunst der hoeken.
GorKlt;inlscb, bn. vreeselijk. versobrikkeiijk, gedrochtelijk.
G«gt;rlilM, m. ( as), aap van de grootste soort.
Gout, m. sa aak
Goüieeren, bw. gel., smaken ; ingenomen zijn met. . ..;
goedkeuren.
Gouvernnnte, v. (-s), bestuurderes, landvoogdes; onderwijzeres, leermeesteres, opvoedster.
Gouvernement, o. (-en), bestuur, beheer, landsregeering; stadhouderschap, landvoogdij; provincie, gewest. Rusland is verdeeld in —en ; het —sgebouw, waar de zetel van het provinciaal bestuur gevestigd is ; —s-or-gaan, blad (courant) waarin de regeonng hare d^nkueel-den laat ontwikkelen of waaraan zij hare berichten zendt; —8-*ecretarls. secreiarigt; »an hel algemeen bestuur in Oost- 01 We^t-indië ; —s-solllclteur, procureur die voor den Staat optreedt.
Gouverneeren, bw. gel., besturen, beheeren, regelen.
Gouverneur, m. (-s). bestuurder, landvoogd ; hoofd van een pro-ittciaal hestuur; huisonderwijzer, leermeester; (nat.) seker werktuig, centrifugaal-reguiator-
Gouverno, a —, tot bericht.
Grace, v. gov wel.oegeiijkheid.
Gratie. Gratie, v. gmv gunst, genade, bevalligheid.
Gracieus, bn. (.. zer, -st). bevallig, innemend, lièfeiük.
Gradatie, v. ( ..en), trapsgewijze opklimming.
.Griadeeren, o het gedeeltelijk doen verdampen van zeewater zonder opzettelijke warmte ; luuteren. veredelen.
Gradueel, bn en bijw. trapsgewijze, bij opklimming.
Gradueeren, bw gel, in graden afdcelen (b. v. eene bui-) ; eene waardigheid vt-rleerien (aan iem.).
Graecomanie, v, overdreven zuch: voor al wat grieksch is.
GramiuHlre, Gramniadca, v spraakkunst, spraakleer.
Grammaticaal, bn. bU achrUft —, overeenkomstig de taalregelen.
draiumatlcus, na. (...ci), taalgeleerde
Oramme, v. iransch gewicht, wichtje (ééo duirendste van
een ned pcnd).
Grande, m. (-s), edelman van den hoogsten rang in Spanje. OrandetcLai», o waardigheid van grande farnndiose. bw groot, groutsch, verheven, uitnemend. Graaseeren, ow. gel., de koorts g rasse er t (heerscht, woedt)
Gratlas, bijw. dank ! ik dank u !
Gratie, v. bevalligheid , genade, kwijtschelding of vermindering van straf ; het recht van —; de raad van—; de drie gratiën ; (fab ) Aylaja, Thalia en Euphrosine. Gratiiicntie, v ( .én) ge-cQenk vereenng, toelage. Gratillëeren, Gratiflceeren, bw. gel., genade schenken ; vereeren (met iels).
Grails, bijw om niet, kosteloos, zonder betaling.
Gratuit, oijw vrijwilliy ; don —, vrywillige gift. Grauwacke, v. zekere rotssoort-(■ravmnen, o (.. mma), bezwaar, zwarigheid. Graveeren. bw. gel , met de graveernaald werken. Graveur, m. ( s), plaatsnijder '
Gravimeter, m. ( s), luctumetcr (werktuig). Ciravitalie, v. gmv. zwaartekracht, algemeene aantrekkingskracht.
Graviteit, v. gtnv. ernst, crnstbafiigheid, deftigheid. Gritviteereu. ow. gel , zwaar zijn, zwaartekracht toonen,
door zijne zwaarte naar een ander iichaaui neigen. Gravure, v. gtnv. plaatsnij-, eis-, graveerkunst. Gc-avure, (-s), koperplaat, afdruksel van eene gegraveerde voorsieiling.
Grisette, v. (-s), naaistertje; handwerkster; meisje los van zeden.
Grisou, o. ontvlambaar gas in de kolenmijnen.
Grog. m. gmv. drank, bestaande uit eeniyeu sterken drank
mrt Wrtier en suiker Groom, m. ( s), bediende, rijknecht.
Gros. en —, in het groot.
Gros-de-napies, Gros-de-tours, o. zware zijdenstoffeu
(naar die steden genoeaid).
Grossulaar, m. een iiroenachtigc granaatsoort.
Groïesh, Giotesque, bn. wonderlijk, vreemdsoortig,
gnliig, zeer avontuurlijk.
Grotesken, o. mv. onnatuurlijke wonderlijke gedaanten ;
vreemdsoortig beeldwerk (menscben en dieren voorstellende). GuactiRro, m. (-os), zekere groote zuid-amerik.nachtvogel. Guadeloupe, de orde van onze Lieve Vrouwe
van —, eene mexikaansche riddj'roide.
Guano, lluaiio, v. gmv. vcue'mest, peruaansche meststof. Gnnranine, v. gmv. zeker alcalolde in de ko'fie of thee. Cvunvcs, v. mv. zek. saprijke vruchten (in 0.- en W.-Indiê). Gueridon, m. (-s), soort hooge kandelaar, lichtknaap; hoektafeltje.
124 Guerillas - Haemorrhoïden.
Gnerlllas, ra dit. lichtgewapende ongeregelde troepen (in de spaansche bergstreken); een guerllla-oorlog, van tijd tot tijd geleverde gerechten tusschen geregelde troepen en stroopende benden.
Guide, m, (-s), gids, wegwijzer ; reiswijzer ; handwijxer ; (mil) richtman; de—8, naam van een regiment bg het leger.
Giiflleinets, m. mv. aanlialingsteekens, dubb. komma's („ quot;).
Guillocheeren, bw. gel., met dooreengevlochten lijnen versieren.
Guinee, Gninie, Gnioje, v. eng goudmunt (=/11 a 12).
Guirlande, v, (-s), bloemkrans bloemslinger, festoen.
Guitar, v. ( en), rinkelbom, zeker snan-nspeeltuig.
Gustus, m. smaak ; de — nf»n est diaputandum, over den smaak valt niet te twisten
Gutta percha, v. gmv. zekere veerkrachtige gom.
Gutliferae, mv. gutteqomboomen.
Gutturanl, bn tot de keel behoorende, van de keel, keel....
filyges, de ring van —« middel om iets onzichtbaar te maken, - om al zyne wenschen vervuld te zien.
GyninasiMrch, m. (-en;, schoolopziener.
Caymnnsiuni, o. (. .ia), middelbare school, latijnsche school.
Gyranasliek, v. kunst en leer der kunstmatige lichaamsoefeningen
Gymnopodrn, m. mv. barrevoeters, zekere monniken.
Gyninosopbistan, m. mv. indiscbe «vij^geeren die naakt liepen en zich alle genoegens ontzeiden.
Gyrumantie* v. waarzeggerij uit getrokken kringen.
Gyroscoop, v. (...open), draaikijker (werktuig).
Gyuaecocratie, v. vrouwenregeering.
llabeas-corpusgt;acte, v. engelsche wet van 1679 (sedert ook elders ingevoerd), volgens welke iem. die in hechtenis genomen is. binnen 24 uren na zijne aanhouding voor den be oegden rechter moet staan llabiilerren, bw gel , kleiden.
Habile. Habiel, bn. bekwaam, behendig; bevoegd. Habilileil, v. gmv. bekwaamheid, behendigheid. Ilaliiiiic«rea (zirb). ww. gel., zich geschikt of bekwaam Habitude, v. (-n). gewoonte (maken.
Mabit'ieci, bn en tijw. gewoonlijk.
llnbiiué. m. (-s) gewoon bezoeker (in een kotfiehuis, eenen
schouwburg enz.).
■IneniHtine, v. bloedrood, klenrstof in het bloed. Haemodynainonieter, m. (-s), bloedskracbtmeter (werk-■laemorrhoïdcn, v. mv. aanbeien. [tuig).
]
Ha«rlt; Halfe Hallo
naar Hquot;liu Halo, Haloc der zi Haloi Halui zoutz: Hansf Hanci bond boord Hanzi Hapti of vai Harm houdf Haras Ha rei Harr« Harcf Hardl Harm llausx 11 NU
llazm 1 Ha/ai llebdi Hebrf Hebr* Hel»rlt; Hebi'i ! Hecat I H^cta | Her-tin • 11erto 100 k Hecto Heet» Hedfic I begin lieden i o^er I i Hellet | zanqg HeIio« Helioi i heelde verkri
tla«resle, v. ketterij.
Hnllel, o. (-s), Hallwlaja. o. (-as), lofzang.
Hallo-Kat, o. zeker draaqbaar gas ter verlichting gebezigd,
naar den uitvinder genoemd.
H»llucin itie, v. (. ën), visioen.
Halo, m. ( os), luchtverschijnsel, gek'eurde kring om de zon. Halochemie, v. gmv. de scheikunde en de geschiedenis der zouten.
Halomvter, Halescoop, m, zoutmeter (werktuig). Hnlurgle, v. gmv. kennis der zoutwerken; leer Van het
zoutzieden.
Hansa, Haase, ». zie Hanze.
Hanxe, v. gmv. verbond, broederschap; (oudt) handelsverbond der duitsche steden (waartoe ook nederlandschc behoorden)
Hnnzeatlich, bn. tot het Hanzeverbond behoorende. Haptlitrb. bn. —e mlaleldlDg, misleiding van het gevoel
of van den tastzin.
Hariingeeren, ow. gel., toespreken, eene redevoering
houden (lot).
Harasneeren. bw. gel, afmatten, vermoeien. Ha'celeeren, bw gel , besloken, plagen Hnrceeren, bw gel., (teek , gra».) schaduwlijnen trekken. Harceerlng. v. (-en), zulke lijnen.
llHrrilesse, v. gmv. stoutheid Harrualtan, m. zekere zeer hsete oostenwind.
llauHue. v. rijzing (der effecten enz.)
llHute-volée, v. hooge verfijnde klasse, de adellijke HazHrHapcl. o. (-en) 'dobbelspel, kaartspel. (huizen. 1 Ha aardens, bn. (...zer, -st). onzeker, qewaigd; hachelijk. Hebrfumadalr, bn. wekelijksch (van tijdschriften). Hebraïsmusi o. hebreenwsche taalwending.
Hebrrër. m. (-s), die tot hot hebreeuwsche volk behoort. HebreeuwNcb. bn. tot de Hebreërs behoorende , Hebbeenwdch, o. de hebreeuwsche taal.
Hecntombe. v. (oudh.) offer van 100 stie'cn, zoenoffer. I Hectare, v. (-s). zekeie vlaktemaat, bunder (= 100 vierk. j llectiNcb. bn. teringachtig. [roeden).
HectolKer, m. i ned. vat (= 100 kan); 1 ned. mud (=
100 kop).
Hectogram, v. (-men), i ons (= 100 wichtjes) Hectometer, tn. (-s), 100 ned. ellen (= 10 roeden) Hedfichlra. Hegrla. v. gmv. vlucht (inz. van Mahomed); i begin der mahomedaansche jaartelling.
Hegemonie, v. gmv. heerschappij van een grooteren slaat 1 over kleinere
j Helicon, Hellkon, ra. (fab.) berg woonplaats der I zanqgodinnen Heliocentrisch, bn. (sterr.) —e lengte, —e breedte.
llcllorhromle, v. de kunst om door de photonraphie de i beelden der voorwerpen in hunne natuurlijke kleuren te verkrijgen.
HeliOKrapble, * gm». lonnebesrhryving.
Helioin#trr, 01. (-S), Helloscoop. (...open), zeker ioe-stel (om in de zon te zien), zonnekijker, -glas, donkerkleu-ria qlaa je
lleilodtHat. m (. .aten), werktuig om eenen zonnestraal qedurende eenigen tijd in eene standrastige richting te behouden
Heliotroop, v ( . open), zeker werktuig; (ook) zonnebloem.
Heller, m (-s), duitsch koperen muntje, penninq (= één zestit(nd«? stui«rer); bet I» — (niets) wanrd.
Heml^ptieer* v. (. eeren), hal'rond (d^r aarde dts hemels).
HemiNtlrbe ». ( s, -n). (dichlk.) halve alexandrijnsche reiiel lt;6 o' 7 le(tergrepen)
Hemorrhoïden» y. (m ) zie Haemorrboïdeti.
Hernldlek, v. goiv wapenkunde.
Heraut, m (-en), wapentoning; — van wapenen.
Herborlseeren. ow gel , kruiden zoeken, zamelen.
Herrtilldcb, (...kulisch), bn. zeer sterk, krachtig (naar • Hercules).
Hereditair, bn. erfelijk.
Heremiet- m. ( en), kluizenaar.
-Hermandad, v. gmv. broederschap; de belllge — de inkwisitie
Heriunpbrodlet. m. en v (-en), tweeslachtig mensch; half man en half vrouw. (fabplachJiq .vezfrn)
Hermeneudek, v gmv bijbeluitio^kunde, exetiese.
HermetUcb, bn. luchtdicht; —sluiten; zooJanig sluiten dal er geen lucht bij kan.
Hermitage, v. (n). kluis; kluizenaarshut; naam quot;an zekeren franschen wijn; beroemd verblijf van J. J. Koüsseaa.
Heroën, m. mv. (fab ) hal'goden
Heroïsch. Heroïek, bn en bijw '-er, meest -), heid-haftiq ; een — (doortastend) middel, een hevig geneesmiddel.
HeroÏNmns. o. gmv heldhaftighMd heldenuoed.
Heroaabal. m. toe tel om de drukking van saamgeperste lurht aan te toonen.
Heslteeren, ow. gel, aarzelen; wankelen.
Heaperus. v. qmv avondster.
Hetnrle, v. staatkundig verbond der Grieken tegen de Turken.
Helerarcble, v. heerschappij Vc.n den treemdcling over den inlander.
Heterlën, v. mv. geheime samenkomsten.
Heterodox, bn. kettersch. onrechtzinnig.
Heterogeen, bn ongelyksoor'ig, ait vreemde beslanddeelen samenao'teld; (fig) uiteealooper.d; beterogen© be-standdeelen.
lleterocllilNcb, bn. onecht, onregelmatig.
Hetmnn. m bevelhebber eener afdeeling kozakken.
Henrekn. gevonden.
HenrlMtlek. v. gmv. vindingiijkheid; kunst van uitvinden.
Hexaëdrum, in. teerling.
Hexameter, ü. (dicht) lesvoetig vers Hihrldlsch . bn. vreemdsoortig, basterd . . ; een — woord, samengesteld uil woorden van verschillende talen ; als bad-kaur, lucLt-ballon, receptlc-zaal, KalavoorsteliiiiK enz.
Hidal«o m (-os), spaansch edelman van tninderen rang. Hirrnrrble. v orde van in ranq afdalende waardigheid-
bekleeHere (ini ) in de geestelylcheid en de kryg.-.dienst. filleroglyphen. v m*. beeldschrift der oude Egyplenarpn. Hier«gt;i|lypbUch, bn. als beeldschrift; (fig ) onduidelijk qesch'ffven
Hilariteit, v gmv. gelach, algemeene vroolijkheid. HIldebrandlMiuns. o. regeeringsstelsel der pausen sedert
H:idehiand (Gregorius YII).
Hipper ra tlscb, bn — aange7lcht, gelaat eens ster-vendquot;gt;n(volgens d^kenteekenen door Hipprocratesaangegeven). Hlppocrene. v. gmv. (fabell ) hengstenbron, dichterbron. Hlppogryob, m. gevleugeld paard, (ook) Pegasus, llippokras. m zekere zóet-- drank lllppopotamuii. m. rivier-, nijlpaard. Hlppuriten-muiksteen, m zekere steensoort. Hlppuurziiur, o (schrik.) paardenpiszn ur (stikstofhou-
dfnd x#ur in de urine)
Hisdologle, v gmv leer van d« weefsels an het lichaam
van roensch en dier Hobo, m (-en), (mui) zeker blaasinstrument.
Hoboïst, m. (-en), hobcblszer.
■locufl-pocus, v. goochelarij, goochelkunst, goocheltoer. Hodometer, m. (-s). toestel tol het bepalen van den weg
dien iren heeft afgelegd Homoeopatble. v. geneeswijze door hetgeen de kwaal zelve verwekt; het bómoeopatblscbe stcl§el (door dr Hahnemann uiige enden)
Homogeen, bn één van stelsel, van aard ; één in denkwijze ; ern — ministerie.
Homogeniteit, Homogeneïteit, v. overeenstemming. Homoloog, bn O'ereensietnirend. eensdenkend. Homologatie, v. bckrachilt;ging. goedkeuring Homologeeren. bw. gel . belcracbiiijen, goedkeuren j
(r^cht) een acroord v*n schuldeischers goedkeuren Homoniem, bn. gelijknamig, gelijkluidend (doch verschillend an beieekenis; als dog en docb, «iigt en diebt enz.). Homograpble, v. de kunst om handschriften in allen
deele nauwkeurig na te maken Homotonisrb, bn (muz )qelijktonncnd; aanhoudend v toon. Iflunl of llonni. — solt qui mal y pense, schande over hem die er kwaad van denkt (kenf-preuk ^ti het eng. wapen en van de rid-feronle van den Kousenband) Hon net. bn en bijw beleefd faloenlijk : bet is een
zeer — menscb ; bU beeft mij — bebnndeld. Honneur, v. (-.«). eer; de —s waarnemen, de plicht-1 plegicgen verlichten, do eer des huizes ophouden (bij een
uitvinden.
bezoek); (ook) zpkore hooge kaarten in het spel ; (kooph )
— ditgm, respijtdagen.
Honorabel, bn. en bijw. eervol ; deftig ; dit U ze«r
— ; een — §edr«g.
Honorair, bn «ere ; —lid. eerelid ; een — ambt, een eere- (onbezoldigd) a-rbt.
Honorarium, o ( ..ria) bezoldiging, loon ; welk — 1« dHnraim verbonden ?
Honoreeren. Igt;w gel, eeren, vereeren ; eenen wls-srl —, van zijne handte^kening voorzien, accepteeren.
Honoris c^aita, eersbalve ; bU i* — tot doctor In de ietteren benoemd, zonder examen.
Honteu*. bn. en bijw. beschaamd, verlegen ; (ook) schandelijk; de —e (huiszittende) armen..
Hora. v nur ; — est, het is tijd ; Lorae, mv.' de bidstonden (in kloosters).
Horen. v. mv. (fab ) uren, zongeleidsters.
Horrenr, v. (-s), ijseJijkheid, afschrik ; bij of zU Is mU e*n —.
Horribel, bn. en bijw. (-er, st), ijselijk, qruwelijk.
Hors d'oenvre, o. gmv. iets overtolligs, bijwerk.
Horticultuur, m. gmv. tuinbouw _
Hortologie. v. gmv. tuinkunst.
Hortoloof. m. (. ogen), tuin-, plantenkenner.
HorlulannSi m. (.. ni), tuinopziencr.
Hospodar. ui. (-s), titel der vorsten (landv.) van Moldavië en Wallachije
Hostie, v (.. én), (r. k.) gewijde ouwel, avondmaalsbrood ; de — toedienen.
Hostile, Hottiel, bn. en bijw. (-er, -st), vijandig, op vijandige-, oorlogzucbtiqe wijze.
Hostiliteit, v. (-en) vijandigheid; vijandelijkheid.
Hotel. o. (-s), heerenhuis; voornaam gebouw; qroot logement.
Houri, v. (-s), paradijsnimf, -maagd (van Mahomed).
Huissier, m. (-s), deurwaarder.
Humaan, bn. ( .aner, -st), menschlievond, inschikkelijk, gemoedelijk, beschaafd.
Humaniora, v. mv. voorafgaande studie (tot de hoogere wetenschappen)
Humaniseereu, bw. gel,, tot (zedelijk) mcnsch maken, veredelen beschaven.
Humaniteit, v. gmv. menschelijkheid ; menschdom.
Humrcteeren, bw. gel., bevochtigen
Humeur, o ( en), luim; karakter; die man beeft een ongelukkig —.
Humiditelt. v. gmv. vochtigheid.
Homiiiëeren, bw gel , vernederen, verlagen.
Humiliant, hn vernederend.
Humiliatie, v. (...en), vernedering
Humor, m gmv. vocht, nat; (fig. gt; zinrijkheid (onder eenvoudige woorden); geestige -, zinrjke stijl.
Humorist, m. (-en), zinrijk schrijver (vol luim en satire).
Humoristisch, bn. geestig.
Humus, m. gmv. goede teelgrond ; teel-, tuinaarde.
Ilynden, mv. het negengeslenite, eene groep sterren.
Hybride, m. (-n), bastaard vrucht, bastaardplant.
Ilydntidftn, mv. blaaswormen.
Hydra, v. (-as), waterslang; (fig ) monster.
Hydraat, o. (scheik.) verbinding ïau water met eene basis of een zuur.
Hydraulica, v. gmv. wetenschap die de vloeistoffen beschouwt in den toestand van evenwicht en beweging.
Hydraulisch, bn —e kalk. —e cement, —e tras, metselspecie die onder water hard wordt; —e pers, waterpers (waarmede eene verbasende drukking kan teweeg gebracht worden) ; —e ram, waterram
Hydrocyanzuur, o. (scheik ) büuwiuur.
Hydrodynamica, v. leer van de beweging der vochten.
Hydroëlectrisch. bn. —e stroom.
Hydroëlectriseermaclilue, v. stoom-electriseermachine.
HydruKenium, o. waterstof
Hydrogeolop!», v. leer 'an de vorming der oppervlakte van de aarde door den invloed van het water
Hydrograpliie, v, waterbeschrijving ; (aardr.) kennis van het water op de oppervlakte der aarde.
Hydrologie, v. beschrijving der (inz. mineraal-) wateren.
Hydromechaniscb, bn. —e pers, waterpers.
Hydrometeoren, o. mv. waterige luchtverhevelingen.
Hydrometer, m. (-s), vochtweger (werktuig).
llydrooxygeeaRas. o mengsel van waterstof en zuurstof.
Hydroputtiie, Hydrotherapie, v. watergeneeskunde, geneeswijze hoofdzakelijk door de behandeling met koud wa-
Hydropbaan, o. wereldoog, zekere kiezelsieensoort. (ter.
Hydrophobie, v. watervrees.
Hydrostatica, v. leer van bet evenwicht der vloeistoffen.
Hydrostatlscb, bn. —e balans ; —e pers.
Hyetometer, m. (-s). regenmeter (werktuig)
Hygiene, v. gezondheidsleer.
Hygiënisch, bn. —e mnatregelen (in het belaag van den openbaren gezondheidstoestand).
Hygrometer, m. (-s), Hygroscoop, (...open), vochtigheidsmeter (toestel).
Hylologle, v. leer der stof; leer betreffende de chemische bestanddeelen der lichamen.
Hyperbool, m. (...olen), (wisk.) kegeldoor-snede.
Hyperion, m. (oudt.) bijnaam van de zon.
Hypochondrie, v. zwaarnjoedigheid.
Hypothenusa, v. (...en), (meetk.) schuine zijde in den rechthoekigen driehoek.
Hypothese, v. (-n), als waarheid aangenomen stelling.
Hypsometrie, v. hoogtemeting.
9
Ihls, m. (-sen), Nijlreiger (vogel), bij do oude Egyptenaren
als afgod vereerd.
Icnrua, m. (fig.) zinnebeeld van do onbezonnenhL
Ichnographle, v. (...ën), plattegrond van een gebouw.
Ichtbyocolla, v. vischlijm.
Irhtbyographle, v. beschryving der visscben.
Ichtbyollthen, m. mv. versteeningen \an visscben.
Ichlbyologle, v. gmv. viscbkunde, kennis der visscben.
Icbtbyopbagen. m. mv. viscbeters.
Ichtbyv§f(uraM, v. (-sen), viscbbagedis (zeker dier uit de voorwereld).
Icosaeder, m. (meetk ) twintigvlak.
Ideoal, o. (...alen), denkbeeldige voorstelling van ietsin den toestand van volkomenheid; droombeeld.
Ideaal, Icteallscb, bn. slechts in de gedachte bestaande, denkbeeldig.
IdeaIiH«ercn, bw. gel, boven de werkelijkheid verheffen, veredelen.
fidee, Idé, v. en o. (...ën), voorstelling, begrip ; denkbeeld, gedachte; ontwerp, plan.
Identlscb, bn. eenerlei, gdijkgeldend; gelijk en gelijkvormig ; gelijkluidend.
Identiteit, v. gmv eenzelvigheid, volkomene overeenstemming, persoonsgolijkbeid.
Idioom, o. landrpraak, tongval, taaleigen.
Idioot, m. (...eten), halve krankzinnige, stompzinnige, iem. met een zwak hersengestel -
Idlotismus, o. stompzinnigheid.
Idiosyncrasie, v. eigenaardige vatbaarheid voor zekere indrukken.
Idus. m. (Ides), (hij de oude Romeinen) de 15e dag der maanden Maart, Mei, Juli en October on de 17e dag der overige maanden.
Idylle, v. (-n), herdersdicht, landelijk geaicht.
Idyllisch, bn. landelijk, eenvoudig.
Ignorantie* v. gmv. onwetendheid, domheid.
Ignoreeren, bw. gel., niet weten, niet willen weten, zich onkundig (van iets) nouden.
IJar, m. (hebr w.) de achtste maand van den israëlietischen kerkdijken kalender.
Ilias, m. naam van een heldendicht van Homerus.
Illegaal, bn. (...aler, -st), onwettig, orrechtmatig.
Illegaliteit, v. (-on), onwettigheia, onrechtmatigheid.
Illegitiem, bn. (-er, -st), onwettig, -lijk, onecht.
Illiberaal, bn. (...aler, -st), onedel; niet vrijzinnig.
IBIIberalitelt, v. (-en), onedelmoedigheid.
Illicite, bn. ongeoorloofd.
Illico, bijw. terstond, dadelijk.
Illiquide, Jbn. nog niet vereffend, nog niet te vereffenen
(b. v. eene rekening).
Illudeeren, bw. gei., honen, bespotten, voor den gek houden ; verijdeien ; ontwijken. %
IliuinluHfcn, ia. mv. zekere sekte van dwepers, verlichten.
ISlaminatie, v. (...ën), feestelijke verlichting,
Illumluceren, bw. gel., feestelijk verlichten; kleuren, met kleuren afzetten (kaarten).
Illusie, v. (...en), verblindingquot;, begoocheling ; zintbedrog, hersenschim ; maak u geen lllusiën, verwacht geen dingen die niet gebeuren kunnen.
Illustratie, v. (...ën), opheldering, verklaring; glans; plaatwerk ; (fig.) persoon die luister over zijn land verspreidt ; de Smltenlaudsetie itlustratlën, de fransche -, engelsche duitschc enz. tijdschriften met platen.
Illustrei bn. vooitreffelijk, uitstekend, doorluchtig.
Illustreeren, bw. gel., ophelderen, verklaren; glans luister (aan iets) bijzetten ; verheerlijken ; met afbeeldingen voorzien (een boek).
Imnginalr, bn. en bijw. denkbeeldig, hersenschimmig, ingebeeld, vermeend.
IniHginaiie, v. inbeelding, verbeeldingskracht.
Imnglnceren, bw. gel., zich —, ww. uitdenken, zi^h voorstellen, zich inbeelden.
Imam, Imnn, m. (-s), turksch priester. (loos.
Imbeciel, Imbecllle, bH. stompzinnig, onnootel, wezen-
Imbecilltelt, v. beperktheid van qeestvermogens, wezenloosheid.
Imitatie, v. (...ën), navolging, het nagevolgde, copie.
Imitiseren, bw. gel., navolqen, nabootsen
Immaterieel, bn. onstoffelijk, onlichamelijk.
Immatrlcnleereu, bw. gel., inschrijven, opnemen als lidmaat ; zich laten —, «Is lidmaat opgenomen worden (bij een kerkgenootschap); de geïmmatrlculeerden, de lidmaten
Immatnrlteit, v. gmv. onrijpheid ; de — la aanmer-genomen, overwegende dat hij (of zij) nog niet oud genoeg is om...
Immediaat, bn. en bijw. onmiddellijk, rechtstreeksch, rechtstreeks, zonder tusschenkomst van eenen derde.
Immedlatlaeeren, bw. gel, onafhankelijk maken.
Immemorafoel, bn. onheugelgk
Immensiteit, v. gmv. onmetelijkheid.
Immensarablllteit, v. gmv. onmeetbaarheid.
Immeraie, v. ( ..ën), zie Emersie.
Immigrant, m. (-en), landverhuizer die reeds in een vreemd land gevestigd is.
Imminent, b'n. (-er, -st), nakend, dreigend; gU stelt u aan een — gevaar bloot.
Immissle, v. (...ën), gerechtelijke toewijiing.
Immobiel, bn. (-er, -st), onbewegelijk.
Immobiliën, tnv. immobilair eigendom, onroerende
vaste floederen (landerijen, huizen enz ).
Immobiliteit, v. onbewegelijkheid.
Immoilerant, bn. (...ater, -st), onmatig, overdreven.
Immodest, bn. (-er, -st), niet passend, onwelvoegelijk; niet bescheiden.
Immoteeren, bw. gel., opofferen.
Immoraai. bn. (...aier, -st), onzedelijk.
Immoraliteit, v. onzedelijkheid.
ImmortaMteit, v. gmv, onEl«rfelijkheid.
Immorlelien. v. mv. zekere bloemen die eene langere duurzaamheid bezitten dan andere, stroobloemen.
Immuniteit, v. (-en), ontheifing van openbare lasten, vrijdom van rechten, voorrecht; kwijtschelding van alkeurings-teekens (op de gymnasia).
Impardonnabel, bn. (-er. -st), onvergeeflijk.
impartinal, bn, (. .aier, -st), onpartijdig, niet eenzijdig.
Imparllaliteit, v. onpartijdigheid.
Impassibiliteit, v. gmv. ongevoeligheid, onvatbaarheid voor lijden; (fig.) het temgstoolende (in iemand), gestrenge
Imperiiëeren, bw. gel., verhinderen. (ernst.
Impediment, o. (-en), verhindering, hinderpaal, belemme-
Impendeeren, bw. gel., aanwenden. (ring.
Impenetrabel, bn. (-er, -st), ondoorgrondelijk.
Impenetrabiliteit, v. gmv ondoordringbaarheid.
Impensen. mv. kosten, uitgaven, onkosten.
Imperatief, m. (taalk.) gebiedende wijs.
Imperatief, bn. en bijw. (...ver, -et), gebiedend, gelastend, bevfilenderwijs.
Imperator, ra. (rom. gesck.) opperbevelhebber eens legers, veldheer; keizer.
Imperaturiich, bn. gebiedend ; keizerlijk.
Imperatorine, o. (scheik.) zekere extractiefstof in den meosterwortel.
Imperc eptibel, bn (-er, -st), onmerkbaar.
Imperfect, bn onvolmaakt, niet voltooid, gebrekkig.
Imperfectie, v. onvolkomenheid, gebrek.
Imperiaal, bn. keizerlijk ; — papier, papier van het grootste formaat ; (gesch.) de imperialen of imperialisten, de keizerlijken.
Imperiale, v. (-n), bovendeel van een rfituig ; kinbaardje; keizersbloem.
Imperieus, lm. (...zer, -st), gebiedend, heerschzuchtig
Imperium, o. opperheerschappij, oppermacht; een — In loiperlo, eene macht in eene macat (b. v. het gezag der Kerk zich mengende in het staatsgezag).
Impertinent, bn. (-er, -st), onbehoorlijk, ongeschikt ; on-btschaamd, overmoedig, brutaal.
Impertinentie, v. (.-.en), onbetamelijkheid, onbeschoftheid ; overmoed ; ik laat uiU van u geen impertinentiën zeggen (niet beleedigen).
Impetrant, m. (-eu), (recht.) eücher ; verzoeker.
Impetreeren—Impraeseript... 133
Impefreeren.bw.gel., eischen, klagen, verzoeken, vorderen.
ImpetueuN. bn. (...zer, -st). onstuimig, luidruchtig.
Impetuosltelt, v. onstuimigheid, drift.
Impiêtelt. v. (-en), goddeloosheid, snoodheid, zonde.
linpitoyabel, bn. (-er, -st), onmeedoogend, hardvochtig, onbarmhartig.
Implacabel, bn. (-er, -st), onverzoenlijk, onverzoenbaar.
Implicatie, v. (...én), verwikkeling, verwarring.
Impticceren, bw. gel., verwikkelen, (iem.) betrekken (in eeae zaak).
Impliciet, bn. mede in betrokken, van zelf in begrepen.
Implorauf. m (-en), aanzoeker (om hulp enz.), klager,eischer.
Implureereo, bw. gal., afsmeeken (hulp, aanzoek doen bij ie-nand om iets).
Impoeniteniie. v. onboetvaardigheid.
Imponderabiliën, Imponderabilia, mv. (nat) onweegbare stoffen.
Impöneeren, bw. ow. gel., opleggen (b. v. het stilzwijgen aan iem.); eerbied -, ontzag inboezemen.
Impopulair, bn. (-er, -st), niet in achting niet bemind bij het *olk; te verheven voor het volk
Impopuinriteit, v. zijne — is groot, het volk heeft eenen aikeer van hsm, - wil niets van hem weten.
Import, m. invoer.
Importeeren, mv. (kooph.) invoerartikelen.
Importabel, bn. (-er, -st), invoerbaar, geoorloofd in te voeren.
Important, bn. (-er, -st), gewichtig, belangrijk, van belang.
Importantie, v. gmv. belangrijkheid, gewicht; aanzien, invloed.
Importatie, v. goederen-invoer.
Importeeren, bw. gel., invoeren; van belang zijn; deie zaak Importeert iuU weinig, ik stel'er weinig belang in.
Importuneeren, bw, gel., lastig vallen, ongelegen komen.
Imposant,bn.(-er,-st))ontzag inboezemend, eerbiedwekkend.
Imposeeren, bw. zie Impöneeren en Impotteereu.
Impost, m (-en) belasting, accijns op voorwerpen van verbruik ; verbruiksbelasting ; rechten.
Imposteeren, bw. gel., belasten, eenen impost leggen op, - heffen van.
Impotent, bn. (-er, -st), onvermogend, onmachtig, onbekwaam ; ziek, sukkelende.
Impotentie, v. gmv. mannelijk onvermogen ; onbekwaamheid ; onbevoegdheid; zwakte.
Impraclicabel, bn. (-er,-st), ondoenlijk, onuitvoerbaar; onbegaanbaar (van eenen weg). [ging, oplossing.
Impraegnatie, v. (...en), bevruchting; (scheik.) verzadi-
Impraegueereu, bw. gel . bevruchten; doea doortrekken; (scheik ) verzadigen, oplossen.
Impraescriptlbel, 'bn. onverjaarbaar (van schuldvorderingen enz.).
ImpraficHbel, bn. (-er, -st), onuitvoerbaar.
linprecnlie, v. (...ën), verwensching, vloek.
Impreswle, v. (...ën), indruk; invloed.
Impresslef, bn. (...ver, -st), indrukmakend, -wekkend. Impriiunf ur, (boekdr.) het kan of mag afgedrukt worden,
goed on af te drukken.
Improbsibel, bn. (-er, -st), onwaarschijnJyk, improbant, bn. niet bewijzend.
ImprobMfle, v. (...én), afkeuring.
Iiuprohreren, bw. gel., afkeuren, verwerpen. ImprobitcM. v. oneerlijkheid, slechtheid, goddeloosheid, lm productief, bn. niet voortbrengend, niets opleverend. Improfitabpl, bn. onvoordeeliy, geen 1 genot of voordeel verschaffende.
Impromptu, o. (-s), iets wat onmiddellijk nadat bet was bedacht of uitgedacht is gedaan, gemaakt of uitgevoerd (b. v. voor de vuist vervaardigd gedicht of verhaal, reer snel bereide maaltijd).
ImprovlNatle, v. (.. ën), voor de vuist 7emaakt dichtstuk,
njet vooraf op schrift gestelde toespraak of redevoering. Improvisator, m. (-en), dichter spreker voor de vuist. ImproviKatrlce, v. (-s), spreekster -, dichteres voor de Improviseeren, voor de vuist spreken. (vuist.
Impnideniie, v. (...ën), onvoorzichtigheid. Impudentic, v. (...ën), onbeschaamdheid, ichaamteloosheid. ImptiKiiatie, v. (...ëa), bestrijding, aanvechting.
Impuls, m. Impulsle, v. aandrift, drang, prikkel, aansporing. beweeggrond.
Impulgief, bn. aandrijvend, prikkelend.
Impuniteit, v. straffeloosheid, het uitblijven der straf. Impulabel, bn. toerekenbaar Impntatle, v. toerekening'; aantijging.
imputeeren, bw gel., toerekenen (iets aan iem.), ten
la»(e leggen, aantijgen.
In: in abstracto, in het algemeen, op zich zelf beschouwd; in biauco of blanco, wit, onbeschroveti, oningevuld ; In bonis, bij kas, gegoed; In calcnlo, in de berekening, in getal; in cftéu, in casuiu, in geval, in deze zaak ; In causa, in de rechtszaak ; i2n concrete, :n een bepaald geval, in werkelijkheid; in continenti, dadelijk, op staanden voec, onverwijld ; In corpore, gezamenlijk; in culpa, strafbaar, scbuldiif; In carla, op het raadhuis, voor het gerecht; In deposilo, in bewaring; In dorso, op de keerzijde, op den rug (van wissels enz,); in dubio, in twijfel, te betwijfelen; In duodecimo, in boektortraat van 24 bladzijden per vel; in duplo, dubbel, twee; In extenso, volledig, uitvoerig; In iacto, door de daad zelve, eigen.xachtig; la favó-rem, ter gunste; lu fldem, ter bevestiging, ten waarborg: In flagranti facto of delicto, op heeterdaad; in folio, in het boekformaat van 2 bladen of 4 bladzijden per vel; in bonorem, ter ecre, uit achting; in
Inaccessibel—Incasseeren. -135
ipsó termlno, op den vastgestelden dag; Id loco, op de plaats, ter behoorlijke plaatse; In maudalls, in last, als bevel; In mairgiiie, op den rand óf kant (van een blad); In nnfura, in natuur, in den natuurlijken toestand , In nomine, in naam ; In nomine Dd, in deo name Gods ; In nostro casu, in ons (tegenwoordig) geval; In obscuro, in het verborgen, ongemerkt ; In octavo, in het boekformaat van è bladen of 1G bladzijden per vel; In optüma forma, in den besten vorm, volkomen ; In orlglnall, in het oorspronkelijke geschrift, in handschrift ; In pacc, in vreae; In parentbe»!, tusschen haakjes, tusschen beide ; In per-petuam, voor altijd; In petto, in de borst, in den zin, in gereedheid, in voorraad ; iets la potto houden of bewaren (tot gelegener tijd); lu pleno. in volie vergadering ; in poutlllcallbus, in feesttooi, in prieg-terlijke amotskleeding ; In praxl, in de uitoefening ; In paris naturallbus, geheel naakt; In quantum de Jure, voor zoo ver de rechten het veroorloven ; In salve, in zekerheid ; In sedehlmo, in het boekformaat van 16 bladen of 32 bladzijden per vel; In solldum, allen voor één en één voor allen (b. v. borg blijven, in de kosten veroordeeld worden); In statu quo, in den tegenwoor-digen toestand ; In summa, in het geheel, te zamen ge-nonen ; In §uspeufio, in twijfel, niet uitgemaakt, hangende ; In termlno, op den bepaalden dag of termijn ; In triplo, in drievoudig afschrift; !n usu, gewoon, in gebruik ; In vicem, wederkeerig, onderling.
Inaccessibel, bn. ontoegankelijk
Inaccuraat, bn. onnauwkeurig, slordig.
Inactief, bn. werkeloos, ledig, in rust.
Inactiviteit, ▼. werkeloosheid, staat van rust.
Inadvertentle, v. gmv. onbedachtzaamheid.
Inaliënabel, bn. onvervreemdbaar.
Inalterabel, bn. onveranderlijk, niet aan bederf onderhevig.
Inamovlhel, bn. onafzetbaar; onherroepelijk.
Inanitelt, v. gmv. nietigheid.
inanitle, v. uitputting, afmatting, krachteloosheid; hongerdood.
Inappellabel, bn. onbevoegd tot -, niet vatbaar voor hooger beroep.
Iaattentle,v,gmv.onoplettendheid,achteloosheid,nalatigheid.
Enauguratle, v. (....ën), plechtige bevestiging in eene waardigheid ; inwijding ; —geschrift.
Inaugureeren, bw. gel , plechtig bevestigen, inwijden.
Incapabel, bn onbekwaam, ongeschikt.
Incapacltelt, v. onbekwaamheid, ongeschiktheid.
Incarceratle, v (...ën), korkeriug, opsluiting.
Incarnatie, t. (godg) vleesch , menschwording (van Christus).
Incasseeren, bw. gel., oailijste geld innen, - ontvangen.
Incident, o. (-en), Incidentie, v. (. èn), voorval, bü-komende omstandigheid, tusschenzaak.
Inrldentiehoek, m. (gez.) hoek van inval.
Incipiëeren, ow. gel, 'beginnen, aanvangen.
Incisie, v. ( ..en), insnijding, snede.
Incltabllitelt, v. prikkelbaarheid.
Incltatle, v. (...én), aanzetting, ophitsing.
Inclteeren, bw. gel., aanzetten, aandrijven.-
Inclinatie, v. (.. ën), neiging, helling; (fig.) liefde, genegenheid ; ik gevoel geène — voor baar.
Incllaatiekompaa of Inclinatorinm, o. (nat.)zekere toestel.
Incllneeren, ow. qel., neiging tot iets hebben ; Incll-neerenden (gegadigden, belanghebbend*») worden verzocht enz.
Inciuikeeren, bw. gel., insluiten, in zich sluiten, bevaiten.
Inclusle. v. (...ën), insluiting.
Inclusief, Inclusive, bijw. met inbegrip van, er mede onder berekend ; ingesloten.
Incognito, bijw. onder een vreemden naam; hU reist —.
Incognito, o. het verbergen van naam of stand ; bet — bewaren.
Inrobaerende, v. gebrek aan samenhang.
Incommensurabel, bn. onmeetbaar - geene gemeene maat hebbende
Incommodeeren, bw. gel., lastig zijn, - vallen, ongelegen kocn*gt;n, hinderen.
Incompatibel, bn. onverrenigbaar, onbestaanbaar (met).
Inconipatlbllltelt, v. onvereenigbaarheid, onbestaanbaarheid (met)
Incompensabel, bn. niet te vergoeden.
Incompetent, bn. onbevoegd, ongeldig ; zich — verklaren.
Incompleet, bn. onvoltallig.
Incompressibel, bn. onsamenpersbaar.
luconiorm, bn. niet overeenstemmende.
Inconsequent, bn (-er, -st), zich niet gelijk blijvende.
Inconsequentie, v. strijdigheid met vroegere beginselen.
Inconslderantie, v. onbedachtzaamheid.
Inconsistentie, v. onvastheid, gebrek aan samenhang of verband
Inconstitutioneel, bn. tegen in strijd met de grondwet, ongrondwettig.
Incontestabel, onbetwistbaar.
Incontrlbunbel, bn. niet schatplich.ig, onbelastbaar.
Inconvenient, o Inconvenlentle, v. ongelegenheid, zwarigheid, ongerief, ongemak.
Incorporatie, v. (...ën), inlijving (bij), opneming (in).
Incorporeeren, bw. gel., inlijven, opnemen (in iets).
Incorrect, bn. (-er, -st), onnauwkeurig, gebrekkig.
Incourant, bn. (-er, -st), niet gangbaar, niet verkoopbaar, zonder at trek, uit de mode.
Increduliteit. v. gmv. ongeloofelijkheid, txvij(ellacht.
Increment, o. (stelk.) het verschil der termen in eene opklimmende reeks.
Incrlmlneeren, bw. gel., beschuldigen.
Incroyabel, bn. ongeloofelijk ; een —, een modegek.
Incrustalle, v. (...ën), schorsachlig overtreksel of omhulsel ; invatting van fijne steenen.
Incrusteering, t. (-en), omkorsting met eene steenachtige zelfstandigheid.
Inculpatle, v. (...ën), beschuldiging, aanklacht.
InculpeereB, bw. gel., beschuldigen, aanklagen, te last leggen, aantijgen.
Incunnbeien, m. mv. eerste beginselen; de eerste boeken na de uilvinding der boekdrukkunst gedrukt.
Incurabel, bn. ongeneeslijk, onheelbaar.
Indeblluni, o. betaling uit vergissing of zonder verplichting.
Indecent, bn. (-er,-st), onwelvoegelijk, onbetamelijk, zede-kwetsend.
Indecentie, v. (...ën), onlt;Aelvoegelijkheid, onbetamelijkheid.
Indeclinabel, bn. ^taalk.) onverbuigbaar.
Indeleblel, bn. onuitwi^chbaar.
Indellcaat, bn. (...ater,-st), onldesch, niet fijngevoelig, ruw.
IndemnlHntle, v. (...ën), schadeloosstelling.
Indemnlseeren, bw. gel., schadeloos stelleR.
Indemultelt, v. schadevergoeding.
Independent, bn. (-er, -st), onafhankelijk, zelfstandig.
Independenten, mv. zekere protest, sekte in Engeland.
Indepeudentle, v. onafhankelijkheid, zelfstandigheid
Index, m. wgsvinger; (boekdr.) ; register, bladwijzer, inhoudsopgave ; lijst der door de roomsche curie verboden boeken ; deze werken xU» op den — geplaatst.
Indicatie, v. C-.ën), aanwyzing; (recht.) grond van verdenking.
Indiceeren, Indiqueeren, bw. gel., aanwijzen, aanduiden.
Indiciën, mv. kenteekenen, gronden van vermoeden.
Indictie, v. (tijdr.) de romelnsche —. tijdkring van vijftien jaren (de eerste begon in het jaar 313).
Indleaine. v. fijn gedrukt katoen, sits.
Indifferent, bn. (-er, -st), onverschillig; lauw, ongevoelig.
IndifTerentismug, o. onverschilligheid, lauwheid.
Indigent, bn. (-er, -st), behoeftig, arm, nooddruftig.
IndiKestie, v. onverteerbaarheid; kolijk.
Indignatle, v. (...ën), verontwaardiging, misnoegen.
Indiiinitelt, v. (-en), onwaardigheid, beleediging.
Indirect, bn. en bijw. (-er, -st), IndiréctelUk* bw. middellijk, niet rechlstreeksch ; door omwegen, zijdelingsch; niet rechtstreeks, zijdelings ; indirecte belastingen, verbruiksbelastingen, accijnsen.
Indiscipline, v. gebrek aan tucht.
Indiscreet» bn. (...eter, -st), onbescheiden, niet geheimhoudend.
Indiseredc, ▼. onbescheidenheid, praatzucht. Indispcnsabelt bn. (-er, -st), onmisbaar, volstrekt noodzakelijk.
Iigt;dl8pou«erent bw. gel., boos maken, in eene kvcade
luim brengen.
Imiisponlbel, bn. onbeschikbaar.
Indissolubel, bn. onoplosbaar.
Individu, ra. en o. (-s), ondeelbaar onscheidbaar geheel, ondeelige, enkele ; afzonderlijk gedacht of beschouwd wezen ; persoon.
Individualiteit, v. persoonlijkheid, eigenaardigheid. Individueel, bn. en bijw afzonderiijl:, aan een enkel voorwerp eigen, persoonlijk; ieder van ons — (voor of op zich zelven.
Indolent, bn. (-er. -st), onverschillig, zorgeloos, traa?. Endotreant, m. Indossement, o. ündosseeren. bw.
zie Endossant enz.
Indubitabel. bn. (-er, -st). ontwijfelbaar, uitgemaakt. Indnctie, v. (...ën), aanleiding ; yevolgtrekking ; besluit;
slotsom; (nat.) opwekking van electrisctie spanning enz. Indnigenfie, v. (...cn), toegevendheid, verschooning, ontheffing van straf.
Indult, o. vergund uitstel van betaling, respijt; (kerk.) vergunning, vrijbrief.
Industrie, v. nijverheid ; kunstvlijt.
Industrieel, m. ( . telen), eigenaar esner groote nijver-
heidsonderHeming ; fabrikant.
Industrieus, bn nijver, bedrijvig; vindingrijk. IneB*ec(ler, bu. zonder kracht, zonder uitwerking. InegHNl, bn. (...aler, -st), ongelijk.
Inegaltteit, v. ongelijkheid.
Inepüe, v. (...ën), zotheid', ongerijmdheid.
Inertie, v. werkeloosheid.
Inessentiëel, bn. niet wezenlijk.
luevitabel, bn. (-er. -st), onvermijdelijk.
Inexact, bn. (-er, -st), onnauwkeurig, onjuist. Inexeusabel, bn. (-er, -st), onverschoonbaar. Inexorabel, bn. (-er, -st), onverbiddelijk. Inexperientie, v. onervarenheid.
Inexpiieabel, bn. (-er, -st), onuitlegbaar. Inexpresslbel, bn. (-er, -st), onuitsprekelijk. I'uexpresslbies, v. mv. broek (eertijds mode-uitdrukking ijl Frankrijk).
InfVtain, bn (.. amer, -st), eerloos, snood ; geschandvlekt. Inramant, Intaiueerend, bn. (-er. -st), onteerend, eer-roov^nd.
Infnuiie, v. eerloosheid, schandelijke daad.
Infant, m. (en). Infante, v. (-s), prins-, prinses van den
bloede (in Spanje en Portugal).
Infanterie, v. (mil ) voetvolk.
Infanteri st, m. (-en), soldaat te voe..
InfatigabeJ, bn. (-er, -st), onvermoeibaar, ouverdroten.
Infatuatie* v. (...én), verwaandheid, belachelijke inbeelding.
lufavorobel, bn. (-er, -st), onvoordeelig, ongunstig.
Infect, bn. (-er, -st) aangestoken, besmet, verpest.
Infect«eren. bw. gel., besmetten, aansteken.
Iuf«ctleT v. aansteking, besmetting, verpesting.
Infereeren, bw. gel , inbrengen; opdragen: afleiden (uit).
Inferieuren, m. mv. minderen, ondergeschiktca.
Inferioriteit, v. minderheid (in rang, verdienste of waarde); toestand van ondergeschiktheid, het'achtersiaan bij anderen.
Infernaal, bn. helsch, duivelsch.
Infrsteeren, bw. gel., vijandig aanvallen; onveilig maken.
Intlciëcren, bw tie Infecteeren.
In fideel, bn. ( ..eler, -st), ontrouw, trouweloos.
Iniideliteit, v. ontrouw, trouweloosheid.
Influiet, bn. oneindig, onbegrensd.
Inllnileit, v. oneindigheid, eindeloosheid.
Inllnidvus, m. (laaik.) onbepaalde wijs.
Inlirnt, bn. zwak, krachteloos.
Intirme, m. (-n), militair niet meer in staat te dienen en hulpbehoevend
luflrmntief, bn. (...ver, -st), de kracht ontnemende, niet meer geldig makende.
Inüriuerie. v. (...en), ziekenhuis (inz. voor militairen).
Inflammabilia, mv. ontvlambare stoffen, brandstoffen.
Inllmnuiatie, v. (...en), ontsteking, brand, (ook gen.).
Int!ainiue«ren, doen ontvlammen ; tergen, verbitteren ; ontvlammen.
lailecteeren, bw. gel., buigen, ombuigen, veranderen.
Inflexibel, bn. (-er, -st), onbuigzaam ; hardnekkig.
Intiexie, v. (...ën) buiging, afwijking (der lichtstraler) buiging (der stem); verandering (van toon).
Inllictie, v. het opleggen (eener straf).
Influenceeren, bw. gel., invloed hebben of uitoefenen (op iem of iets), van invloed zijn.
Influentie, v. invloed, inwerking
Influenza, v. zekere ziekte, soort griep.
Influ^eren, bw. gel., invloeien, binnenstrooajen ; invloed hebben.
Informatie, v. (...ën), inlichting, onderzoeking, navci'' selling ; mededeeling, bericht.
Informeeren (Aicb), ww. gel., onderzoek doen, inlich' tingen vragen, bericht inwinnen.
Infonnes, mv. de sterren die niet tot eenig sterrebeeld kunnen gerekend worden.
Infractte, v. (...ën), inbreuk (op), schending, afwijking.
InfractueuH, bn. (...zer, -st), onvruchtbaar, onvoordeelig;
Infunle, v. (...ën), aftreksel. (vruchteloos.
Infuus, bn. aangeboren, ingeschapen.
Ingenieur, in. (-s), bouwkundige, vesting-, krijgs-, waterbouwkundige ; burgerlijk oi civiel — ; — van den vvaterataat (belast met het toezicht over den bouw en het onderhoud van dyken, bruggen enz.)
Ingenieas, bn. (...zer, -st), zinrijk; vindingrijk, vernnftig, geestig uitgedacht.
■ ngeniuiu, o. catuurlijke aanleg.
Ingenuïteit* v. openhartigheid, eenvoudigheid, ongekunsteldheid.
Ingereeren, bw. gel., invoeren; zich —, ww. zich onbevoegd met iets inlaten.
Ingrammaticaaili bn. niet taalkundig, in strijd met de taalregelen.
■ngre(iiëut#n, o. mv. bestanddeelen, inmengselen (b. v. van spgzen, artsenij enz.).
Ingrofltntle, v. (...en), inschrijving in het register der
Inlmblliteit, v. onbekwaamheid. (hypotheken.
Inbabitabel» bn. onbewoonbaar.
Inhabi(atl«, v. inwoning, bewening.
lnhaer«er«n, bw. gel., aanhangen, aankleven; volharden-
Inhalatie, v. (...ën). inademing, inzuiging.
Inbo*pi(all(«it, v. ongastvrijheid.
Inhuiunan, ba. (...aner, -st), onmenschelijk, wreed; onbeschaafd.
Inhiiainnltelt, v. onmonschelijkheid, wreedheid
Inbumatie, v. (...ën), beaarding, begraving.
Iiilinitabel« bn. onnavolgbaar.
Iniqultelt» v. onbiliijkheid, hardheid.
Initia. mv. eerste beginselen.
Initiaal-létters of Initialen, mv. aanvangletters, groote beginletters ; (ook) de eerste of voorletters van iemands naam, zonder dezen voluit te schrijven.
Initiatie, v. inwijding.
Initiatief, o. inleiding, opening; h«( — nemea, het eerst een voorstel tot iets doen, het eerst eene zaak op touw zetten; het recht van —, recht om voorstellen enz. te doen.
Iniliëeren. bw. gel., inleiden, inwijden; hU is van de zaak geïnitieerd, hij weet er alles van.
Injectie, v. (...cn), (gen.) inspuiting, inwerping.
Injunclle, v. (...ën) uitdrukkelijk bevel. (hoon.
Injnrie, v. (...ën), eerkrenking, beleediging, scheldwoord,
In|uriëereu, bw. gel., beleedigen, honen, schelden.
Injurieus, bn. beleedigend, eerroovend smadelijk.
Innocent, bn. (-er, -st), eenvoudig, onschuldig; onnoozel, met beperkte of verzwakte geestvermogans.
Innoceatle, v. gmv. onschuld ; eenvoadigheid; onnoozel-heid ; zwakheid van geestvermogens.
Innovatie, v. (...ën), nicu-vigheid.
Innoveeren, bw. gel., nieuwigheden invoeren.
Innbservantle, v. niet-opvolgmg (van voorschriften), ongehoorzaamheid.
Inoculatie, v. (...ën), inenting.
Inoculeeren, bw. gel., inenten.
Inosite, o. gmv. zekere suikerachtige zelfstandigheid in de vloeistof van bet vleescb.
litrotu]e«ren« bw.gel., nommeren en samenhechten (aktes). Insanie, v. gmv. krankzinnigheid, waanzin. Inscrlbeeren, bw. gel., inschrijven, boeken, aan-, in-,
opteekenen.
Inseriplie, v. (.. èn), in-, opschrift.
Insecariteit, v. ODzekerhei'i.
Inseparnbel, bn. onafscheidelijk.
laseraat, o. (...aten), hot ingelaschte ; bijlage, naschrift; dagbladbericht.
lusereeren, bw. gel., inlasschen; opnemen (in een dagblad). Ia*ertl«s v. (...ën), inlassching, tusschenvoeging. Insertum, o. zie Inseraat.
Insidleus, bn (...zer, -st), arglistig, verraderlijk, met listen en Jagen te werk gaande.
luslgniëii, mv. ken-, onderscheidingsteekenen; de —
lasimulatle, v. ( ..ën), niet geheel gegronde beschuldiging. Inslnuatlts v. (...ën), gerechtelijke aanzegging, - kennis-
qevmcj ; het indringen ; bedekte aantijging. Insinuceren, bw. gel., gerechtelijk beteekonen; bedekte-lijk aantijgen ; zich —, ww. zich in iemands gunst dringen. InslMteeren, ow. — op, aandringen op, staan op. Invocinbel, bn. (-er, -st), ongezellig. (len.
lusolatic, v. het blootstellen aan de werking der zonnostra-Insoleni, bn. (-er, -st), onbeschaamd, grof, lomp, onbescheiden.
Insolenlie. v. (...ën), onbeschaamdheid, grofheid, lompheid, beleediging.
Insolvent, bn. onvermogend om te betalen.
Insolveutle, v. onvermoqen om te betalen. Inspecteereu, Inspiclëeren, bw. gel., bezichtigen, opzicht hebben over, onderzoeken.
Inspecteur, m. (-en, -s), opzichter.
Inspectie, v. (...ën), onderzoek, toe-, opzicht; wapenschouwing, monstering.
Inspiratie, v. (,. ën), bezieling, ingeving.
Insplreeren, bw. gel., ingeven, inblazen, inboezemen. Instaiiatle. v. ( ..ën), plechtige bevestiging in een ambt. lustaileeren, bw gel., (iem.) in een ambt of eene waardigheid plechtig bevestigen.
Instantie, v. (...ën), dringend verzoek ; (recht.) aanleg ; rechtbank ; ter eerste —, bij de eerste rechtbank ; la boo^ere —, bij eon hooger gerecht, in hooger beroep. Instauratle, v. wederoprichting, hernieuwingquot;, herstelling. Insteerenv ow. gel., zie Inslsteeren.
Instlgecren, bw. gel., aanhitsen, ophitsen.
lustlnct. Instinkt, o. gmv. natuur-, kunstdrift, natuurlijke aandrift; ingeschapen neiging, aangeboren geschiktheid. Instinctmatig, bn. willekeurig, uit natuurdrift. Instltueeren, ow. gel., instellen, stichten, oprichten. Instituteur, m. (-s), insteller; leermeester, onderwijzer, schoolhouder.
Institutie, v. (...én), staats-, burgerlijke instelling.
ln§titutrice, v. (-s), onderwijceres, schoolhoudercs.
Instituut, o. (...uten), instelling, opvoedings-, opleidings-gesticht: school.
Instructie, v. (...ën), onderwijs, onderrichting; aanwijzing van hetgeen gedaan moet worden ; (recht.) voorbereidend onderroek; Instructiën, lastbrief.
Inslructler, bn. (...ver, -st), leerrijk, onderrichtend.
Instructeur, m. (-s). Instructor, o,. (-en), leermeester, onderrichter; cxercitiemeeFter.
Instrueeren, bw. gel., onderwijzen, onderrichten; eene gedrags.'ijn voorschrijven; (recht) een procester behandoling voorbereiden, onderzoeken.
Instrument, o. (-en), werktuig; muziekspeeltuig ; (heelk.) toestel, gereedschap; (recht) geschriit, stuk, dokument, oorkonde, bewijsschrift; .§ (fig ) deugniet.
Instrumentaal, bn. door middel van (muziek-) speeltuigen voortgebracht; —concert; instrumentale muziek.
Instrumenteeren, bw. ge!., de uitvoering van een muziekstuk leeren ; (recht.) akten opmaken.
Instrumentist, m. (-en), (muz.) instrumentbespeler.
Insubordinatie, v. gmv, gebrek aan ondergeschiktheid, verzet in de dienst, weerspannigheid.
Insumstint, bn. ongenoegzaam, niet toereikende.
Insulair, bn. de eilanden betreffende.
Insult, o. (-en). Insullatle, v. (...ën), beiecdiging, hoon.
Insulteeren, bw. gel., beleedigen, honen.
Insargenten, m. mv. oproerlingen, opstandelingen.
Insurrectle, v. (.. ën), opstand, oproer.
Intabuleeren, bw. gel., omranden, in eene lyst of tafel zetten.
Intact, bn. onaangeroerd ; rein ; onverlet; ongerept.
Integraal, bn. op zich zelf beslaande, geheel.
Inlegralen, mv. werkelijke schuld (nederl. staatsschuld).
Integrecren, bw. gel., eene eindige veranderlijke grootheid uit hare gegevene oneindig kleine deelen berekenen ; volledig maken; —d deel, deel dat wezenlijk tot het geheel behoort.
Integriteit, v. ongeschonden toestand, volledigheid; rechtschapenheid, •nomkoopbaarheid.
Integumentum. v. (...ta), hulsel, bekleedsel.
Intellectueel, bn. en bijw. verstai.dig, tot het verstand betrekking hebbende.
IntelliKent, bn. vatbaar (in leeren), vernuftig.
Intelligentie, v. gmv. verstand, doorzicht; (fig.) ik heb — blervan, dit is mij bekend.
Intelligibel, bn. verstaanbaar, begrijpelijk, klaar.
Intempesllefy bn. en bijw. (...ver, -st), ontijdig, ongepast, op etn ongelegen oogenbük.
Intendant, m. (-en), eerste opziener, hoofdopzichter, bestuurder ; — van bet paleiu; — van den bof-«chouwburg.
Intendeer en—Internationaal. 143
Intendeercn, ow. gel,, op iets letten, iets in het oog hebben, beoogen, bedoelen.
Intensle, v. gmv. inspanning.
Intensiteit, v. gmv. innerlijke kracht, sterkte ; werkzame kracht; hevigheid (der koude, der warmte).
Intentie, v. (...en), oogmerk, bedoeling; voornemen.
Intentlonneeren, bw. gel., bedoelen; geïnleatlon-neerd (voornemens) zUn.
Inter, tusschen, onder, gedurende, terwijl.
Intercalatie, v. (...en), inlassching.
lutercaleeren, bw gel , inlasschen, tusschenvoegen.
Intercedeeren, bw. gel., tusscher.beide komen, als bemiddelaar optreden.
luterceilniair, bn. —e stof, (nat., ontl.) tasschencelstof, verbindingsstof.
Intercepts eren, bw. gel., onderscheppen, opvangen.
Interceptie, v. (...en), onderschepping, opvanging.
Intercessie, v. bemiddeling, voorspraak, tusschenkomst.
Interdict, o. (recht.) verbod, ontzegging (van rechten) ; groote pauselijke kerkban ; een priester onder —.
Interdictie, v. (...en), verbod, ontzegging.
Interessant, bn. en byw. (-er, -st). aantrekkend, belangwekkend, bekoorlijk, behagelijk, onderhoudend.
Interesseeren, bw. gel., tot deelnemer maken ; de deelneming (van iem.) opwekken; zich voor iemand —, iemands partij kiezen, zich voor iem. in de bres stellen.
Interest, o. belang ; gewin, winst, genot, rente (van
uitgezet of belegd geld), rente ; geld op — uitzetten; — van —.
Interferentie, v. gelijktijdige werking van twee bewegingen die elkander belemmeren of versterken ; (fig ) inmenging, tusschenkomst.
Interim, o. tusschentijd ; tusschenhandeling; ad —, voor-loopig, voorshands, tijdelijk ; niini§ter ad —.
Interlineair, bn. tusschen de regels geschreven of gediukt.
Interlinie, v. (...en), (letterz ) ruimte tusschen twee regels.
Interlocutie, v. (...en), of Interlocutoir, o. (-en), (recht.) tusschenspraak; een Interlocutoir vonnis, beslissing in eene bijzaak van bet proces.
Interlocutor, m. iem. die zich in een gesprek mengt; twee —en, twee personen die samen spreien.
Interludiam, o. (-..ia), tusschenspel.
Intermediair, o. tusschenkomst, bemiddeling. (nen.
Intermedium, o. tijd tusschen twee vervaldagen of termy-
Intermezzo, o. (-os), tusschenspel, tusscbenvoorstelling.
Infermissle, v. (...én), bet uitblijven, nalaten; tusschentijd.
Intermltteerend, bn. uitblijvend; tusschenpoozend; eene —e koorts.
Internatlunaal, Ln. tusschen de natiën of volkeren beslaande, - beerschende, - aangenomen, - gebruikelijk; eene Internationale tentoonstelling, waartoe uit alle
landen voorwerpen zijn ingezonden; üet — verkeer.
lotarnodla, mr. (plant.) leden van den stengel.
Internuntius, m. (-sen), pauselijke vertegenwoordiger in een vreemden staat; gezant van Oostenrijk bij de Porta.
Interpellatie, v. (...en), tusschenrede, afbreking ; (recht.) opeiscbing, bestrijding van een bezit; aanvraag om inlichting (in eene vertegenwoordigende vergadering tot een of meer leden ?an hel bewind).
Interpelleeren, bw. gel., in de rede vallen; opheldering of inlichting vragen
Inter pocufa, onder een glaasje.
Interpolatie, v. ( ..én), inlassching (van woorden, volzinnen enz.) in een handschrift; (wifk ) tusschenvoeging van een gegeven aantal grootheden tusschen twee gegevene.
Interpoleeren, bw. gel-, inlasschen, tusschenvoegen.
Interponreren, bw. gel., tusschen plaatsen; zich als bemiddelaar aanbieden.
Interpositie, v. tusschenkomst, bemiddeling.
Interpretatie, v. (...ën), uitlegging, verklaring; wets—.
luterpreteeren, bw. qel., uitleggen, verklaren; vertolken.
laterpuncde, v. het plaatsen der schei- en zinteekens.
Interregnum, o. tusschenregeering.
Interrogatie, v. ondervraging.
Interrogatiftf, bn. en bijw. vragenderwijze.
Interrogeeren, bw. gel., vragen, af-, ait-, ondervragen, verhooren
Interruptie, v. (...ën), afbreking, stoornis.
Intersectie, v. (...ën), doorsnijding, kruisiuf; snijdingspunt, snijpunt.
Interval, m. (-len), tusschenrnimte, tusschentijd ; gaping, opening; (rruz.)afstand tusschen twee toonen, toonverhouding.
Interveniëeren, ow. gel:, tusschenbeide treden, - komen, bemiddelen.
Interventie, v. tusschenkomst, bemiddeling.
Intestaat, m. iem. die zonder testament gestorven is ; ab intestato, zonder uiterste wilsbeschikking; een — erfgenaam, die geen testament noodig heeft om erfgenaam te zijn.
Intiem, (-er, -st), Intime, bn. innig, nauw verbonden ; Intieme (boezem)vrienden.
Iniimatic, v. (...ën), (recht.) aanzegging.
Intimidatie, v. (...ën), het bevreesd maken, vreesaanjaging, ontmoediging
Intlmideeren, bw. gel , bevreesd magt;cen, schrik aanjagen.
Intimiteit, v. gmv. innigheid, vertrouwelijkheid.
Intolerabel, bn. (-er, -st), onverdragelijk, onuitstaanbaar.
Intolerant, bn. (-er, -st), onverdraagzaam (inz. in godsdienstzaken).
Intolerantie, v. onverdraagzaamheid.
Intonatie, v. (muz.) het aangeven der toonen, het stemmen.
Intra, bijw. binnen, van binnen, inwendig ; — muros, binnen de muren, binnenshuis.
Intrade, v. inleiding, voorspel.
Intraden, mv. staatsinkomsten.
lutrepldltclt» v. onversaagdheid, onverschrokkenheid.
lutrlcaaf, bn. (ater, -st), ingewikkeld, verward, moeielijk, netelig.
IntrigHut, bn. en bijw. (-er, -st), indringend, vol listen en streken, arglistig.
Intrigant, m. ( en), indringer, arglistig mensch. (strikken.
Intrigeeren, bw. gel , met slinksche streken omgaan, ver-
Intrignvs Intrige', v.(-s), verwikkaling ; knoop (van eeu tooneelstuk enz.); kuiperij, listige streek; l»U gaat met —ii om, hij maakt gebruik van slinksche streken, - omwegen, — tlraaierijen.
Introduceereu, hw. gel., inleiden, ingang verschaffen ; medebrengen (eenen vreemdeling) in een gezelschap enz ; voorstellen.
Introductie, v. (...ën), inleiding invoering; het verschaften van toegang.
Intrusie, v het indringen, het insluipen (op oneerlijke wijze zich eene betrekking verschaffen).
Intuïtie, v. (...ën), innerlijke aanschouwing, zinnelijke als (ware het ingegcvene) voorstelling.
Intuïtief, bn. aanschouwend, onmiddellijk gewaarwordend.
Intuiisusceptie, v. groei dour —, het toenemen in omvang van lichamen iioor tusschenvoeging vau stof bij de reeds bestaande stofdeeltjes.
Inuline, o. (plant.) alant-zetmeel (in de wortels van vele gewassen). .
Inundatie, v. (.. ën), overstrooming; het onder water zetten.
Inundeeren, ow. en bw. gel., overstroomen ; onder water
Invaleur, v. gmv. onwaarde, waardeloosheid. (zetten.
Invalide, bn. onvermogend, krachteloos, onbruikbaar.
Invadden, m. mv. oude soldaten, niet meer in staal dienst te doen ; hótel der —, invalidenhuis.
Invariabel, bn. (-er, -st), onveranderlijk.
Invasie, v (...ën), vijandelijke inval, overval.
Invective, v. (-n), hoon, smaad, scheldwoord, schimpwoord.
Inventaris, m. (-sen), lijst van voorwerpen (aanwezig in een Iruis, op een schip enz.); znlk eene lijst door een bevoegd beambte opgemaakt; boedelbeschrjving; onder beiieOce van —, onder voorrecht van boedelbeschrijving.
Inventariseeren, bw. gel., eesen inventaris opmaken.
Inventie, v. (...ën), uitvinding ; vinding; kunstgreep; verdichtsel.
Inversie, v. (.. ën). woordverzetting, omkcering.
InveNtlgatle, v. (...ën), opsporing, navorsching, onderzoek.
Investiiuur, v. plechtige huldiging bij de aanvaarding eener nieuwe waardigheid; plechtige aanbieding of omhanging van de on derscheidingsteek enen eener waardigheid; de'nieuwe ridders der Kousenbandorde zullen morgen de — ontvangen.
Invidieus hn, (...zer, -it), nydig, af-, wangunstig.
Inviolabel, bn. (-er, -«t), onschendbaar.
10
140 Inviolabil... - Isogeothermen.
Inviolabliitelt, v. gmv. onschendbaarheid.
Invisibel, bn. (-er, -sl), onzkhtbaar.
Invitatie, v. (.. én), uitnoodiging.
Inviteervn, bw pel., nitnoodigen. te gast rragen. InvocNtie, v. (.. ën), aaa-, inroeping, quot;aisraeeking. lovolveeren. bw. gei., in-, verwikkelen, insluiten, lo, ^eig. JJovIs), tw. hoezee! lo vivat! de twee eerste woorden van een onder dezen naam bekend studentenlied. Ipecacuanha, v. zekerekina-achiigepjant; — koekjes.
geneesmiddelen.
Ipso, zelf; — facto, door de daad zelve, feitelijk; —
Jure, door het recht zelf, rechtens.
Irasclbilltelt, v. prikkelbaarheid, opvliegendheid van aard. Irenlscb, bn. vredestichtend, bemiddelend.
Irias. v. (-sen), zekere bloem.
Ironie, v. spotternij, bedekte scherts, scherpe spot. Irradiatie, v. zeker optisch verschijnse.! (wat de gedaante
en den vorm der kleuren betreft).
Irralsonnabel, bn. onverstandig; onbillijk. Irrationaal, ,bn. (rek.) een — (wortellcos) getal. IrrationtKel, bn. strijdig met de rede, niet juist berekenbaar. Irrecusabel, onverwerpelijk, niet te wrtken. Irrefutnbel, bn. onwederlogbaar.
Qrre^uiier, bn. onregelmatig ; de —e (ongeregelde) troepen (in tegenstelling van het leger).
Irrelevant, bn. onoplosbaar; onbeduidend, geriig. Irreilgieus, bn. ongodsdienstig.
^'•'ö^dlabel, bn. onherstelbaar, niet te verhelpen. Irreparabel, bn. onherstelbaar.
Irreslstibel, bn. onwederstaanbaar.
Irr^solunf. bn. besluiteloos, weiielfnd, aarzelend. Irrevocabel, bn. onherroepelijk.
Irrigatie, v (...ën), bevochtiging, besproeiing ; aftapping
van rivierwater.
Irritablilteit, v. prikkelbaarheid (ini. der zenuwen). Irritatie, v. prikkeling, verbittering.
Irrlteeren, bw. gel., prikkelen; verbitteren, boos maken, Irruptle, v. (...ën), inval, overval. (tergen.
Isagoglüch, bn. inleidend.
Isagonisch, bn, gelijkhoekig.
Isatluc, v. zeker oxydatie-produkt van :ndigo. Iso-barometrlsch, bn. (nat) —e l^'neu, zekere lijnen
op de wereldkaart getrokken.
IsocbiuieneH, mv. lijnen die op ce kaart plaatsen op hetzeltde halfrond verbinden, welke geiijke aemiddelde winterkoude hebben.
Isochronlscb, bn. gelijktijdig, op gelijke tijdstippen terug-
keerende (b. v. van de scbomiEelinger. eens slingers). ■sodynainiHcb, bn. (nal ) —e lUnc-n, die op de wereldkaart de plaatsen vereenigen waarop de sterkte van da magneetkracht der aarde even groot is. Jsogeotbernaen, mv. zie Clithonisothnrm^n.
Isogonen, rav. lijnen op de wereldkaart, die de plaatsen vereeuigen waar de afwijking der magneetnaald van den geoqraphischen middagcirkel het grootst is.
Isokllniftch, bn. (nat.) de —e lijnen, die op de wereldkaart de plaatsen vercenigen waar de helling eener in het zwaartepunt opgehangen magneetnaald even groot is.
Isolatie, v. atzoRdcring.
Isoleerbauk, v. (-en), (nat) bankje op glazen poolen (gebruikt bij de electriscbe proeven).
Isoleeren, bw. gel., afzonderen; op zich zelf (zelven, zelve) plaatsen, - beschouwen; (nat.) een lichaam in zulk eencn toestand brengen dat het de daaraan medegedeelde electriciteit niet door geleiding kan verliezen.
Isona«ri§cb. bn. gelijk verdeeld, gelijkdeelig; —e lichamen. die bij volkomen gelijks chemische samenstelling toch verschillende uitwendige eigenschappen bebhen.
Isnmorpblsch, bn. van dezelfde gedaant*.
fsoperlmetrlHch, bn. —e flg'iren, die een gelijktn omtrek hebben
Isorachlën, mv. lijnen ter verbinding van de punten der aarde die op denzelfden tijd boog water hebben.
I§otheerent IsnJhermen, mv. lijnen die op eenc kaart de plaatsen op betz.'lfde halfrond verbinden die gelijke gemiddelde zomerhitte hebben.
Istbmua, m. landengte ; (oudt.) de Istbmtache Mptlen, openbare kampspelen bij de landengte van Corinthe en Griekenland.
Itacolumlet. o. zekere delfstof, soort scbilferglimmer.
Item, bijw. desgelijks, insgelijks, evenzoo.
Item, o. (-s), post (op eene begroeiing, rekening enz.).
Iteratie, v. (.. ën), herhaling.
Iteratler, bn. herhalend.
Itinerarlum. o. (...ia), reisboek ; reisbeschrijving.
Ixion, 5j,-t rad van —, eene altoosdurends marteling.
Jabot, m. (-s), krop (der vogels); borststreek (ran een over-
Jakobliilsmu», o. vrijheidsdweperij. [hemd).
Jnconnafs, Jaconaet, o. zekere fijne geweven stof, oost-indisch mousseline.
«lalonneeron, bw. gel., afbakenen (met stokken), afpalen.
Jalousie, v. gmv. jaloerschheid.
Jalousie, v. ( . ën), tralievensters, zonneblinden ; binnen —, bulten—.
Jambe, v. (-n), (dicht.) versvoet van eene lange en e«ne korte lettergreep.
Jambisch, bn. een — vers.
Janltsaar, m. (...aren), turksch soldaat.
Jargon, o. grav. onbeschaafde taal, koeterwaalsch.
Jatngan, m. (-s), korte turksche sabel.
Jati-, JhUN, (djaltl- of deakhout, o. zeker scheepstimmerhout.
Javelle (Eaa de), o. reker bleekwater.
Jean pntnge. m. hansworst.
Jeniiygt;macblae, zeker toestel bij het weven van katoen gebruikt en genoemd naar mevrouw Jenny Arkwrigbt, vrouw van den uitvinder.
JeremlHde, v. (-n), klaaglied, jammerklacht.
Jeu, v. (eigenliijk Jus), gmv. sap of nat (van gestoofde of gebraden spijzen); vJeeschnat.
Jobber, m. ( s), makelaartje; stock—, beursspekulant.
Jockey, m. (-s), ryknecht, voorrijder, staljongen.
Jockvyclub, ü besloten gezelschap van strenge aristocraten.
Jocrisse, m. (-n), onnoozele bloed, - hals, uilskuiken, domme knecht.
Jocus, m. scherts, grap, boert, kortswijl.
Jobn Buil, volksnaam der Engeischen; (5g.) onbeschaafd
Jongleur, m. (-s), goochelaar, kunstenmaker. (mensch.
Jonk. v. (-en), indiaansch chineesch vaartuig.
Jonqullle, v. (-n), tijloos, zekere bloem.
Jota, v. de grieksche letter I; punt, puntje, stippel, tittel; gec1* —, niets, zelfs het allergeringste niet.
Jouïssance, v. (-s), genot, genieting; vruchtgebruik.
Jouïsseeren, bw. ow. gel , genieten.
Joujou, o. (-x), kinderspeelgoed.
Journal, o. (-en), dagboek ; dag-, week-, maandblad; tijdschrift ; zeker kantoorboek.■
Journallseeren, ow. gel., in het dagboek schrijven
Journalisme. o. Journalistiek, v. het dagbladschrij-ven en al wat er mede in verband staat; al de periodieke geschriften van een land.
Journalist, m. (-en), dagbladschrijver.
Joviaal, bn. (...aler, -st), blijgeestig, lustig, opgeruimd, grappict: gemoedelijk.
Jovialiteit, v. gmv. blijgeestigheid ; gemoedelijkheid.
Jubllaeuni, Jublle, o. jubelfeest (inz. kerkelijk).
Jubllarlus, Jubilaris, m. (-sen), i«m. ter wiens eere een jubelfeest gevierd wordt.
Jublleeren. ow. gel., juichen, jubelen ; zijne 25- of 50ja-rige jjchtverbindtenis of ambtsbediening vieren.
Judaïsmus, Judaïsme, o. gmv. het jodendom; joodsch stelsel; (ook) joodsche uitdrukking (in het spreken of schrij-
Judlcaluur, o. gmv. rechterambt. [ven).
Judlceeren, bw. gel., vonnis vellen, uitspraak doen, be-
Judiclëcl, bn. rechterlijk. (slissen.
Judlcleus, bn. (...ser, -st), oordeelkurdig, verstandig, wel overlegd.
Jugeeren, bw. gel., oordeelen, beoordeelea ; vonnissen.
Jujubes, v. my. borstbeziën, soort borstklontjes.
Jullaanscb, bn. —e periode, denkbeeldige tijdkring, genoemd naar Julius Scaliger, door wien hij uitgedacht is • met het doel om, te midden der verschillende tijdrekeningen bij onderscheidene volken, eene vaste en doorloopende jaartelling te hebben bij het vermelden van voorvallen in de geschiedenis ; —e tült;frekening, oude stijl (van Julius Cesar).
«functie, v. (...en), vereeniging, verbinding.
Junctuur, v. verbinding ; tijdsgewricht, omstandigheid,
Junior, de jonaste. (toestand.
Junta, v. (-as), vergadering ; raadsvergadering (in Spanje, Portugal, Zuid-Amerika enz.); kommissie.
Jura, v de rechten, de rechtswetenschap.
Jure (de), bijw. van rechtswege, rechtens.
Juré, m. (-s), gezworene, lid van eenen jury.
Juridisch, bn.quot;overeenkomstig de leer van bet recht, rechtskundig.
Jury, m. en v. (-s). rechtbank van gezworenen ; kommissie van beoordeeling (bij tentoonsiellinqen, prijsvragen enz.).
Jus, o. gmv. het recht; krachtig vleeschnat.
Justoeren. bw. gel., gelijk maken ; nauwkeurig bepalen.
Justiiicntie, v. (...ën), rechtvaardiging ; verdediging, verontschuldiging.
Justiliceeren, Justifieeren, bw. gel., rechtvaardigen, verdedigen, verontschuldigen.
Justitie, v. gmv. het gerecht; rechtswezen; rechtsoefening, rechtspleging ; paleis van —.
Kajak, v. (-ken), groenlandsch vaartuig.
Knkokratie, v. (...ën), slechte regeering.
Kakugamie, v. (-en), slecht-, onvoegzaam huwelijk. Kakograpbie. v. (-en), gebrekkige foutieve spelling en
stijl (meestal opzettelijk tot oefening voor den leerling). Kakopatbie, v. gmv. ongesteldheid, onpasselijkheid. Kakophoaie, v. (...ën). wanluidendheid.
Knicedon, zie Chalcedon.
Kali, v. (scheik.) potasch, zout, kruid.
Kaliber, o. vormwijdte, omvang; gescbut van groot
—gewicht, aanzien.
Kalpac, v. (-s), iicüte (hongaarsche) huzarenmuts. Kalvarie, v. gmv. (godg ) de —berg, kruishenvel. Kaos, m. zie Cbaos.
Kappoot, v. (...oten), wapenrok, mantel.
Kapraaf, Kaprave, v. (-n), (oouwk.) dakspar.
Kasbemlr*, o. zekere fijtie stof.
Kashemireshawl, v. (-s), omslagdoek van zeer fijne
oostcrsche wol (eener thibetaansche geit).
Knfafalk, v. (-co), praalbed (voor dooden).
Katalong, m. zie Catalogus.
Ka(alosi«eeren. bw. pel . tol eenen katalogus regelen. HatakuBtick, Kataphonlek, o. ginv. leer betreffende
de terugkaatsing van het geluid.
Kataterismvn* mv. zekere opgave der sterrebeelden. Kauris, «. schelppenning (munt onder do negers). Kellner, m. bediende in logementnn of koffiehuizen (in
OuiUchland).
Kcroplastiek, v. gmv. boetseerkunst in was.
Keu, v. (-en), biljartstok; jong varken Khan* m. (-s), tarijnsch vorst; (ook) oostcrsche herberg. Kihtdke, v. (-n), rquot;csische koets op vier lage wielen. King's-bencb (of Queen's-beneh), v. gijzeling wegens
schulden te Londen; (cok) opperst gerechtshof aldaar. Kiosk, v. (-en), lustho', koepel, tuinhuis (in het oosten). Kislew, o. (hebr. woord)j derde maand van den israëlieli-
sohen kerkelijke» kalender.
Kloker, m. (-s), pij puithal ert je.
Klommer, m. (-s), uitvlucht, leugen.
Kob«»ifi, ra. (-en), bergmannetje, aardgeest, kabouter. Koeii, m. en v. (-s), chineesche arbeider of arbeidster in
dienst bij de oost-indische planters.
Kounossement, o. zie Cognosscnaent.
Koluren, v. mv. (sterr.) twee declinatie-cirkels. Kometarlscb, bn. —e planeten, planetolden. Kometarium, o. (...ia), toestel tot het geven eener zin-
nelij ke voorstelling van de hanen der kometen. Konstructie, zie Constructie.
Koprolitben, m. mv. versteende overblijfcefen van het
voedsel bij kruipende dieren.
Kordelier, m. (-en), minderbroeder, franciskaner-monnik. Kornak, m. (-ken), geleider van eonen olifant.
Korps, o. zie Corps.
Kortaadje. Kortage, T. makelaarsloon, courtage. Kosmftisch, bn. opsierend ; zie Cosmetiek. Kotyledoaen, v. mv. (plant) zaadlobben.
Koyang. v. (-s), zekere oost-indische aaat. Krambamboli, v. met suiker verzoeu rum. Kranjang. v. (-s), matwerk of gevlochten riet waarin
suiker uit Oost-Indië verzonden wordt, baal.
Krater, m. (-s), top -, opening mond van een vuurspa-wenden berg.
Kreatine. Kreatlnlne, o. bestaoddeelen der vlosistot
van bet vleesch.
Krenaetart, zie Cremor Tartarl.
Kremliu, o. keizerlijk slot te Moskou.
Kreutzcr, m. (-s), duitsch muntstukje (rr 2 nedcrlnndsche centen ongeveer).
KrliDluerl, bn. zie €rlinlne«l.
Krfinlnn]iiierren, bw. gel., ecne zaah ten krimineele (naar het krimineele gerechtshof) verwijzen; (tcgenst. van correctlonHliHeerén, cene zaak naar de corrcctioneele rechtbank verwijsen).
Hrusiilks, o. (-en), kruisbeeld, Christusbeeld.
Kubiek, o. (-en), teerling.
Kwadraat, o. (...aten), (boekdr.) kort stuk om in den vorm tusschen de letters te zetten; (wisk.) a kwadraat lt;«0; zeker kanonniersgereedschap.
Kwadrant, o. (-en),quot; vierde gedeelte van een cirkel; (boekdr.) vierkantje. (Zie verder Quadraat).
Kwestie, Quae§(ie« v. (..en), saak of ondern-erp in behandeling, - onder beraadslaging, - in onderzoek, - in geschil, geschilpunt; vraag; voorstel; de zaak In —, de onderwerpelijke zaak.
Kweatlens.'bn. nog niet beslist, nog niet uitgemaakt.
Kwlbas, m. (-sen), zot, dwaas
Kwidam. m. zot; zeker iemand.
Kwitantie, v. (...ën), bewijs van kwijting, - van betaling.
Kwlteeren, bw. gel., ten bewijze van betaling onderteekenen, voor voldaan teekenen (ecne rekening); verlaten.
Kyanisceren, bw. gel., hout voor bederl bewaren (op de door Kyan uitgevonden wgze ora het in kwikzilver-chloride te leggen).
L.abaruni, m. standaard van Konstantijn den Groote.
I^ablaal, o (...alen), mondstuk eener orgelpijp.
L.abiaalletterR. v. mv. lipletters, die met ecne beweging der lippen worden uitgesproken.
I^ablrlnt. l^abyrint, l^nbyrinib, m. (B. o.), (-en), doolhof ; (ook fig ) verwarde zaak ; (ontl) een deel van het inwendige gehoorwerktuig.
E^aboratorlum, o. (.. ia), werkplaats, stookhuis (inz. der scheikundigen).
Laboreeren, ow. gel,, niet gemakkelijk (aan iets^ arbeiden, sukkelen ; aan eene ziekte, kwaal —.
L.aburieua, bn zorast), arbeidzaam, bedrgvig; moeielijk.
EjacUeeren, bw. gel , los laten, vieren.
Llt;ack, L.nk, o. denkbeeldige rekenmunt in Britsch-Iudie leen — ropijen — f 1-20,000).
liaconlacb, hn. kort en bondig, keruspreukig, pittig.
liacttnl^mus, o. kort maar krachtig gezegde.
Eiacrymae Chrlutl. Cbristus-tranen (fijne wijn die aan den voet van den Vesuvius wast).
Lactatie, v voeding met melk, het zoqc-n
Lactometer, m. (-s), melkmeter (werktuig).
Lftcfucarlnm, o. zeker plantaardig sap, latuw-bitter, salade-opium.
Lacune, v. ( n), holte, gaping; leemte; eene — aanvullen.
Ladanua», Labdanum, o. zekere boomhars.
Ladroncn, m. mv. roovers (in Italië) ; (aardr.) de Dieven-eilanden
Lady, v. ( ..ies), dame, voorname engelsche vrouw.
Laedeeren, bw. gel., beschadigen, benadeelen ; beleedi-gen ; kwetsen.
Laetare, m. do vierde Zondag in de Vasten.
Lago, o. meer.
Lagrimoio, bijw. (muz) op aandoenlijken toon.
Lastblnp. v. wetgevend lichaam (in Ndorwegen); de — en de Storthing.
Lagunen, v. mv. kustmeeren, moerassen (inz. langs de Adriatiscbe zee).
Laird, m (-s), scbotsch edelman, landeigenaar.
LaisNer aller, o. natuurlijke ongedwonpimheid; achteloosheid ; het overlaten van den loop der zahen «an zich zeiven ; het er op laten aankomen.
La ia, zoo zoo, middelmatig, redelijk.
Lnnia, m (-s). priester opperpriester (in Indië).
Lama of Llama, o. peruaansch schaap.
LamantUn, m. (-en), zeekoe, walvischachtig zoogdier.
Lambrlzeeren, bw. gel., met tioutwerk beschieten.
Lambrlzeerlng. v. (-en),.houton beschot.
Lambrlzeerwerk, o. houten beschotwerk.
Lamella, v. dun blaadje metaal.
Lamenlas, o zekere geweven stof.
Lamentabel, bn. en bijw. (-er, -st), crbarmelyk, beklagenswaard.
Lamentatie, v. (.. ën), weeklacht, klaaglied.
Lamenteeren, ow. gel., weeklagen, jammeren, kerinon.
Lamlt;?nto, bijw. (muz.) zeer aandcenlijk.
Lamentoso, bijw. (muz ) in eenen klaagtoon.
LampaN, v. oost-indische of chineesche zijden stof.
Lampion, m. (-s), illumineerlampje, -glas.
Lanceercn. bw. gel , werpen, slingeren, afschieten; (fiq.) bU lanceert zicb goed, hij weet goed door de wereld te komen.
Lancet, o (-ten), (wondh.) laatvlijm.
Lansquenet, o. zeker kansspel.
Lantbanlum, o. zeker metaal.
Lantione, v (-n), zeker cbineesch vaartuig.
Laodiceër, m. (-s), (fig ) lauw •, onverschillig mensch.
Lapidair, bn. —ichrlft, in steen gehouwen letters —stUlt (korte en kernachtige) stijl der geschriften.
E.apldatle, t. steeniging.
I^apls, steen; — c«u§tlcM«, potasch ; —Infernaiis.
helsche steen, salpeterzuur zilveroxyde; — laxuli, lazuur-steen ; — phllosophorum, steen der wijzen.
Larderren, bw. gel., bespekken (vleescb), met reepjes spiik opvullen ; ecne goede gelardeerde (goed gespekte, gevulde) beurs.
I^ardeerlng, v. het iardeeren.
LascarcD, m, mv. Indische matrozen of kanonnieis in dienst der engelsche oost-indische compagnie ; soldaten van den keizer van Ceylon.
L.asrlef, bn (...ver, -st), ontuchtig, geil, onkuisch.
Llt;atentt bn. onzichtbaar, verborgen ; (nat.) —e warmte, nog niet vrij geworden warmte.
Lateraal, bn. ter zyde, zijdelings ; laterale verwanten, verwanten in de zijlinie.
Llt;aterfian, o naam van een paleis van den paus te Rome, zetel der roomsche curie.
■..Htereercn, hw. gel., bij reien samentellen.
LHterna magie», v. tooverlantaarn.
Liatltude, v. (aardr.) hreeute ; peulshoogte.
I^atltudinalren, m. mv. niet strenge zedelocraars.
Latus, m bladzijde; som of bedrag van een folio.
Liauflnnum, o. slaapwekkend pijnstillend middel; (fig), tem. — geven, iem. door vleitaal in slaap wiegen
L.aiideeren, bw. gel, prijzen, loven
Lnuden. mv. (r. k) lofzangen.
Laureaat, m. (...ate»), gelauwerde of bekroonde dichter, - schrijver, - schilder enz.
I^aufi Ueo, God lof; schuldrekening, maanbrief.
L.avi8, o. gewasschen teekening.
L.awlne, L.avtne, v. (-n), sneeuwval, sneeuwstorting.
I^ax. bn. wijd; los, slap ; ongebonden.
Laxans, Laxatief, Laxeermiddel, o. (-en), buikzuiverend middel.
Laxatief, bn. (...ver), purgeerend.
Lnxrerea, bw. gel., oplossen, afvoeren, ontlasten.
Lazaret, o. (-ten), ziekenhuis voor lijders aan besmettelijke ziekten ; ^fig ) huis waar veel zieken zijn.
LazarU. v. gmv. melaalschheid, zekere huidziekte.
Lazaroni of Lazzaroni, mv. straatgepeupel, bedelaars (in Napels enz.).
Lnzarus. bn. met melaatschheid behebt ; arm als —, van alles beroofd.
Lazarus, m. (-sen), meiaatsche. (slagen.
LhzzI, mv. vernuftige zotten, gepaste antwoorden, kwmk-
Lpading-article,' o. (-s), hoofd-artikel, eerst opstel lt;in een dagblad) ; (fig.) —s, waren die goeden aftrek hebben.
Lectie, v (...ën), voorlezing ; lecrunr ; les.
Lector, m. (-en), voorlezer; hulpleeraar (op hoogescholen en gymnasiën).
Lectoraat, o. betrekkiHg van lector.
Lectuur, v. het lezen ; belezenheid; geschrift, boek. Ilt;ega, v. verbond, verbindtenis.
L.^gnnl, bn. (...aler, -st), wettig, wettelijk, rechtaatig.
m. (...aten), gezant afgavaardicjde van den paus. o erfmaking,' schenking by uitersten wil. Lrgttliseeren, bw gel , wettigen ; ge.dig in rechten verklaren ; cene hnndteekening —, verklaren dat zij door den persoon zeiven geschreven is.
Liegalitelt, v. (|mv. wettelijkheid.
I^atHris, m. (-sen), aan wien door eunen erflater een legaat vermaakt is,
l^eKateercn, bw. gel., bij uitersten wil vermaken, - toe-Lcgatur, m. (-en), erflater. (kennen, - schenken.
Liegctcde, v. (-n), levensbeschrijving van een heilige ; (ook) vele zulke levensbeschrgvingen te zamen; verhaal uit den aiouden tijd ; nationale overlevering ; omschrift (van een muntstuk, van eenen gedenkpenning).
Kléren, bw. gel., zie L.e(i;at«eren; ocetalen door smel-
tin-i met elkander verbinden.
Lifgéringf v. (-en), zulk eene verbinding, alliage.
liegen, mv. bepaalde vergoeding voor zek. werkzaamheden ;
kopij-, expeditiegeld ; secret«r8e—.
JLe^slo, o. zeer groote menigte.
L.«(tl8latuar, v. wetgevende macht
m. (-en), wetkundige, wetgeleerde.
I^cglliem, bn. wettelijk, wettig ; echt, echt geboren; de
—e portie, het rechtmatig erldeel.
Ij«gitiiuatle, v. echtverklaring; erkenning eener volmacht, ■jegltliuecren, bw. gel., wettigen, voor echt verklaren. Legltliuisten, m. mv. zekere staatspartij (aanhangers der leer dat de vorstelijke waardigheid een erfelijk recht is onafhankelijk van 's volks wil): in Frankrijk de aanhangers van den ouderen tak der Bourbons.
LieRltirnlteit, v. wettigheid ; geboorte uit een wettig hu-Lemma, v. voorloopige stelling. (welijk.
Lenflcellen, v. mv. quot;(ontl.) oogwratjes.
Lcnticulalr, dn. lensvormig, linsvormio.
Lepra, v. melaatschheid (zekere huidziekte).
Leproos, bn. melaatsch.
Lèse Iflnjestó. gekwetste majoéteit, hoogverraad, majes-Letkaul, bn. doodelijk. (teitscbennis.
Lethalltclt, v. guiv. doodelijkheiü.
Lethargie, v. gmv. slaapzucht; (fig.) zorgeloosheid, ongevoeligheid.
Letbe, v. (fig.) vergetelheid ; oit de —bron drinken,
niets onthouden.
Lettres de cachet, v. mv. (fr. gesch.), (eert.) geheime
bevelschriften tot gevangenneming of verbanning. Leucopathle, v. gmv. (gen.) bleekzncht.
Levant, v. (B. m.) gmv. het oosten, de landen beoosten de Middellandsche zee ; levants of leventa^ soldaten der turksche galeien.
liCvantU», m. (-en), (zeew.) hevige stormwind.
Levantine, v. zekere fijne stof.
l^evantlscb, bn. van uit-, op dö Levant; de —e handel.
Klever, o. (-s), morgenreccptie (ten hove eat.)
L.everancie« Leverantie, v. (...en), levering, aflevering, bezorging (inz. bij aanneming).
Leverancier, m. (-s), lereraar, verschaffer, bezorger (inz. bij aanneming); (ook) proviandmeester ; de —b van het Ivger, hof—.
Levéren, bw. gel., (kooph.) gerechtelijk een protest lamp;tcn opmaken over eenen wissel, de trekken maken (m het kaartsp.).
Leviathan, ra. monsterachtig waterdier, watermonster.
Leviet, m. (-en), (isr. gesch.) iid nakomeling van den stam Levi; priester van lageren rang ; idg.) lem. de —en lezen, scherp doorhalen.
Lexlcograaph, m ( ..aphen), woordenboekschrijver.
Lexicon, o wetenschappelijk woordenboek.
LI, o. chineesche alstamfsmaat, - koperen munt.
Liaison, v. verbindtenis, liefdesbetrekking.
Linnen, v. mv. zek. slingerplanten (in de keerkringslanden).
Lias, v. (-sen), veter, snoer (waaraan brieven enz. worden geregen). ....
Llnsseeren, bw. gel., papieren aan een snoer rijgen.
Libatle. v. ( . en), drank-, plengoffer (der ouden;.
Libel, o. (-len), schotschrift, blauwboekje.
Libel, v. (-len), (nat.) luchtbelbuis, toestel om er mede te waterpassen.
Libellist, .m. (-en), libelsohrijver, schotschrijver.
Lkb«raal, bn. en bijw. (...aler, -st), vrijheidlievend, vrijzinnig, onbevooroordeeld ; (ook) niet orthodox (op kerkelijk gebied).
Liberaal, m. (...alen), vrijheidsvriend, vrijzinnige, voorstander der volksvrijheid, - der vrijheid in Kerk en Staat.
LiberalisinuB, o. vrijheidsgeest, vrijheidsmin.
Liberaliteit, v. onbekrompenheid; onbevooroordeelde denk-ea handelwijze.
Liberatle, v. (...en), bevrijding, verlossing.
Libereeren, bw. gel., bevrijden, ontheffen.
Liberteit, v. vrijheid.
Llbertln, m. (-s), lichtmis; wildzang ; vrijgeest.
Libitum (ad), naar welgevallen.
Llbratle,v. (...en), (sterr.) schijnbare schommeling der maan.
Liceatiieat, m. (...aten), kandidaat-doctor in de rechten, de geneeskunde enz.
Llc«:nMe, v, (...ëu), verlof, vergunning; (fig.) ongebonden-
Llcltum, o. iets dat geoorloofd is. (beid, uitspatting.
Lictor, m. (-es), (rom. gesch.) bijlbundeldrager.
Llëeren, bw. gel., verbinden, vereenigen, samenvoegen; (fig.) zU zUn zeer geliëerd (zeer goede vrienden).
Ligorianen, Llgoristen ol Redemptoristen, m. mv. zekere kerkelijke orde (naar haren stichter Liguori zoo genoemd).
Liectaar, v. het lezen ; belezenheid; geschrift, bock.
I^ega, v. verbond, verbindtenis.
Legnal, bn. (...aler, -st), wettig, wettelijk, rechtmatig.
liOgant, m. (...aten), gezant afgevaardigde vsn den paus.
Lc-gHHt, o erfmaking, schenking bg uitersten wiJ.
Lgt;rgitli8eercn, bw gel, wettigen ; geldig in rechten verklaren ; cene hnndteekening —, verklaren dat zij door don persoon zeiven geschreven is.
Legaliteit, v. lt;|mv. wettelijkheid.
Legataris, m. (-sen), aan wien door Kenen erflater een legaat vermaakt is.
Legateercn, bw. gel., bij uitersten wil vermaken, - toe-
Legator, m. (-en),' erflater. (kennen, - schenken.
Legende, v. (-n), levensbeschrijving van een heilige ; (ook) veie zulke levensbeschrijvingen te zan.en; verhaal uit den aloudcn tijd ; nationale overlevering ; omschrift (van een muntstuk, van eenen gedenkpenning).
Legéren, bw. gel., zie Lepateeren; metalen door smel-tin j met elkander verbinden.
Legéring, v. (-en), zulk eene verbinding, alliage.
Leges, mv. bepaalde vergoeding voor zei;, werkzaamheden ; kopij-, expeditiegeld ; secretarie—.
Le^lo, o. zeer groote menigte.
Leglslatuar, v. wetgevende macht.
Lrsist, m. (-en), wetkundige, wetgeleerde.
Leglllem, bn. wettelijk, wettig ; echt, echt geboren; de —e portie, het rechtmatig erldecl.
Legilimntle, v. echtverklaring; erkenning eener volmacht.
Legltliueeren, bw. gel., wettigen, voor echt verklaren.
Legltiiulsten, m. mv. zekere staatspartij (aanhangers der leer dat de vorstelijke waardigheid een erfelijk recht is onafhankelijk van 's volks wil): in Frankrijk de aanhangers van den ouderen tak der Bourbons.
Legitimiteit, v. wettigheid ; geboorte uit een wettig hu-
Lemma, v. voorloopige stelling. (welijk.
Lentlcelien, v. mv. quot;(ontl.) oogwratjes.
Lenticulair, dn. lensvormig, Jinsvormig.
Lepra, v. melaatschheid (zekere huidziekte).
Leprnos, bn% melaatsch.
Lèse Mnjesté. gekwetste majoêteit, hoogverraad, majes-
Letkaul, bn. doodelijk. (teitschennis.
Lethalitcit, v. gmv. doodelijkheiü.
Lethargie, v. gmv. slaapzucht; (fig.) zorgeloosheid, ongevoeligheid.
Letbe, v. (fig.) vergetelheid ; alt de —bron drinken,
niets onthouden.
Lettres de cachet, v. mv. (fr. gesch.), (eert.) geheime Jaevelschnlten tot gevangenneming of vfirbanning.
Leucopatlile, v. gmv. (gen.) bleekzucht.
Levant, v. (B. m.) gmv. het oosten, de landen beoosten de Middellandsche zee ; levants of levents^ soldaten der turksche galeien.
IjevantUa, m. (-en), (zeew.) hevige stormwind.
Levantine, v. zekere fijne stof.
ILievantiscb, bn. van uit-, op de Levant; de —e handel.
Lever, o. (-s), morgenreceptie (ten hove ent.)
Leverancle, Leverantie, v. (...en), levering, aflevering, bezorging (inz. bij aanneming)
Lever«ucler, m. (-s), lereraar, verschaffer, bezorger (inz. bij aanneming); (ook) proviandmeester ; de —■ van bet leger, hof—.
Levéren, bw. gel., (kooph.) gerechtelijk een protest laten opmaken over eenen wissel, de trekken maken (in het kaartsp.).
Leviathan, m. monsterachtig waterdier, watermonster.
Leviet, m. (-en), (isr. gesch.) iid nakomeling van den stam Levi; priester van lageren rang ; vfig.) iem. de —en lezen, scherp doorhalen.
Lexicograaph, m (..aphen), woordenboekschrijver.
Lexicon, o wet?nscrjappelijk woordenboek.
LI, o. chineesche afstamlsnaaat, - koperen munt.
Linison, v. verbindtenis, liefdesbetrekking.
Lianen, v. mv. zek. slingerplanten (in de keerkringslanden).
Lias, v. (-sen), veter, snoer (waaraan brieven enz. worden geregen).
Linsseeren, bw. gel., papieren aan een snoer njgen.
Libatie. v. (-. en), drank-, plengoffer (der ouden;.
Libel, o. (-len), schotschrift, blauwboekje.
Libel, v. (-len), (nat.) luchtbelbuis, toestel om er mede te waterpassen.
Libellist, .m. (-en), libelsohrijver, schotschrijver.
Liberaal, bn. en bijw. (...aler, -st). vrijheidlievend, vrijzinnig, onbevooroordeeld ; (ook) niet orthodox (op kerkelijk gebied).
Liberaal, m. (...alen), vrijheidsvriend, vrijzinnige, voorstander der volksvrijheid, - oer vrijheid in Kerk en Staat.
Liberalismus, o. vrijheidsgeest, vrijheidsmin.
Liberaliteit, v. onbekrompenheid; onbevooroordeelde denk-eu handelwijze.
Liberatie, v. (...ën), bevrijding, verlossing.
Libereeren, bw. gel., bevrijden, ontheffen.
Libertelt, v. vrijheid.
Libertin, m. (-s), lichtmis; wildzang ; vrijgeest.
Libitum (ad), naar welgevallen.
Llbratle,v. (...en), (sterr.) schijnbare schommeling der maan.
Liceatïnat, m. (...aten), kandidaat-doctor in de rechten, de geneeskunde enz.
Licentie, v. (...ën), verlof, vergunning; (fig.) ongebonden-
Llcltizm, o. iels dat geoorloofd is. (beid, uitspatting.
Lictor, m. (-es), (rom. gesch.) bijlbundeldrager.
Llëeren, bw. gel., verbinden,'vereenigen, samenvoegen; (fig.) zU zUn zeer gelieerd (zeer goede vrienden).
Ligorianen, Llgorlsten ol Redemptoristen, m. mv. zekere kerkelijke orde (naar haren stichter Liguori zoo genoemd).
Ugoe, v. terbond ; eedgenootschap ; samenspanning; (inz.)
de Ligue in Frankrijk in de 16e eeuw tegen ae prolèstanten. Ligulsten, l^igist'en, m. mv. die tot eene ligne behoo-
ren, eedgenooten.
Iji§ulin«« v. purperroode kleurstof in de beziën van den liguster.
Lila, o. lichtblauwe roodachtige kleur, luilliput, o fabelachtig land van dwergen.
l^imbiis, m. (plant.) bladschijf zoom der bloem, (sterr. nat.) in graden enz. afgedeelde koperen rand der toesteilen; (r. k.) afgezonderde plaats !?ij dt- hei voor ongedoopt gestorven kinderen.
lAmlet, v. (-en), scheidpaal, grens; hoogste bod waartoe
men (op eene veikooping) gemachtigd :s.
lilmHatle, v. (...ën), beperking, begrenzing.
I^imlteeren, bw. gel., beperken, begrjnzen; den prijs stel-Lifnionadet v. limoen-, citroenwater. (len.
Ijlmonlet, o. moerasijzer, zekere delfstof.
l^lneair. bn. lijnvormig.
Llt;iaeaiuenten, o. mv. gelaatstrekken ; handlijnen.
L.lnle, v. (...ën), streep, lijn; verschansing; de — van defensie; (recht.) opvolging van aanverwanten; tak, lijn; opklimmende —, afdalende zydeiln^ftcbe —. Unie, gtnv, evenaar, evenachlslyn ; de — passeeren ; in slagorde geschaard leger; staand leger; de — troepen, bet 57ste regiment van —.
L.lniëerder« m. (-s), lijnenirokker.
Llniëeren, bw. gel., lijnen, lijnen trekken; gelinieerd papier.
L.lon, m. (-s), (fig.) leeuw; overdreven modegek, toongever KJonne, v. (-s), uitgelaten trouw uit de groote wereld, liiqueur, m. zie L.lheur.
L.iquldambra, v. zeker# vloeibare balsem.
Liiquidatie, v. (...ën), verrekening, afrekening, vereffening, atdoening.
Liquide, bn. vloeibaar; helder; bewezen; uitgemaakt;
deze schuld is —, kan ingevorderd worden. Liquldeeren, bw. gel., klaar maken, bewijzen; afbetalen, verrekenen, vereffenen ; zUne affaire —, ophouden handel te drijven Lira. v italiaansche rekenmunt.
Litaniën, LitaniJ^n, v. mv. (r. k.N smeekgezang, smcek-
Jebed; (fig ) langwijlige klacht.ebed; (fig ) langwijlige klacht.
Ier, m. (-.«). inhoudsmaat, nederlandsche kan (voor natte waren), nederlandsche kop (voor dro^e waren).
Lithium, o gmv. zeker zeldzaam metaal. Lithochromie, v. steenschilderkanst; gekleurde steendruk. Litbodendrltcn, m. mv. steenboonen, koralen; (ook) boom-
versteeningen.
Llthodomen. m, mv. borende schulpdieren. Lithoglypbiek, t. steensnijkunst.
Lltbograapb (O, m. (...alen), steendrukker.
Ijithogrnpbie • v. steendruk-, steenschrijf-, steenteeken-kunst; (ook) steendrukkerij.
l^ithoK^apblëerea. bw. gel., op den steen schrijven, -teekenen.
Liitbograpblscht bn. de steendrukkunst betreffende, door haar voort'iebracht; —e steen, zek. gekleurde vaste kalk-
LiKbolOKfe, v. leer der gesteenten (steen.
Liithumurpben. in. mv. beeld-, figuursteenen, zonderling gevoi mde steenen.
LitbophMniA. v. doorschijningsbeeld in steen enz.
Eiituopbyllen, m. mv. boombladverstecningen.
L.ithopby(eu, m. mv. steenplanten, koralen.
Liitiotoiuie, v. steensnijding, operatie van den steen in de
Llt;ltiKieuN, onbetwistbaar, pleitziek. (blaas.
Ijltlspendeutie, v. tijd gedurende welken een proces aanhangig is.
Liltoraal, o gmv. zeestrand. Kustland, de kuststreken.
EiltrMiueter, m. (-s), (nat.) toestel om het soortelijk gewicht van vloeistoffen te bepalen.
UHeraal, bn en bijw. letterlijk.
LJtterair, bn. wetenschappelijk, geleerd en geletterd.
Litterator, m. (en), boekenkenner, letterkundige.
Litteratuur, v gmv. voortbrengselen der Jetterkuniie, geschriften, boekwerken ; boekenkennis, letterkennis.
Uturg. ai. (-en), kerkdienaar
Llturuie, v. (.. én), kerkgebruik, kerkformulier, orde der Kerkdienst.
Llverei, v. (-en), bijzondere kleeding van eenen bediende of lakei enz. ; — dragen, (fig.) (dicht.) kleeding.
I-Jvre, o. (-s), fransche rekenmunt (zooveel als een franc).
L.ivret, o. (-ten), boekje, aanteekenboekje; zakboekje, spaarbankboekje ; boekje waarin voor militairen, werklieden enz. wordt opgeschreven wat zij verdiend en hoeveel zij er op ontvangen hebben ; gedragboekje.
Llama, v. zie Lama.
Liamanas. mv. zekere vlakten in het noordelijk dee! van Zuid-Amerika
Lloyd of Lloyds, koffiehuis van Lloyc. te Londen, vergaderplaats der scheeps- en zee-assurantie-makeiaars aldaar; de Triëster —; de uederlandscbe —; —slUst; te
Londen verschijnend nieuwsblad voor koophandel en zeevaart.
Locaal, Lokaal, bn. (...aler. -st), plaatselijk.
Locaal, o. (...alen), Localltelt, v. (-en), ruimte, plaatsruimte; plaatsgesteldheid; vertrek, kamer, zaal.
Locomobiel, bn. plaatsveranderend, beweeglijk.
Locomotief, v. (...ven), stoomwagen, treintrekker.
Locude, v. ( ..en), uitdrukking, spreekwijze.
LodagaSes, v. irv. vloeibare slijkmassa's door vulkanen uitgeworpen (in Amerika)
Logarltbmen, m. mv. (wisk.) redeqetallen(ter verkorting der berekeningen), verhoudingscijfers.
Loge, v. (-s), afgezonderd gedeelte in eencn schouwbur
dat ingericht is voor een bepaald aantal toeschouwers; ver-eeniging vergaderzaal der vrijnetselaren, al de leden eener vrijmetselaarsloge ; hut; vest.
I^ogeabvl, bn. bewoonbaar, ter bewoning ingericht.
Logementt o. (-en), woning ; huis wamp;ar vreemdelingen ge-huisfest worden, hotel; nachtverblijf.
Logecrea, bw. ow. gel., iem. huisvesten ; gehuisvest zijn.
L.okI«, v. (-s), hut; woning.
I^oglek, l^onlca, v. grav. redeneerkunst, kunst om goed en geregeld te denken.
IjOxlsRh, bn. op redeneerkunde gegrond.
Logogrypb. v. (-en), woord-, lettetraadseL
I^ogotnnchie. v. (...ën). woordentwist.
o woord, rede ; denkvericogen ; (flg ) overlevering.
l.olAlr (hgt;, op gemak, zonder haast, ir. ledigen tijd.
Eiongclotbs. o. zekere geweven stof.
LiOngiuietrfe, v. gmv. lengtemeting.
Longitudi», v. geographische lengte.
LiOngitutltnaiki, bh. op de lengte betrokking hebbende, de lengterichting volgende.
LiOquAcltelt, v. gmv. welbespraaktheid; praatzucht.
Lord, m. (-s), engelsch edelman ; dw —s of het huls der —het Hoogertauis van het britscbe parlement ; — luitenaat. onderkoning (b.v. van Ierland); —mayor, eerste overheidspersoon (burgemeester) eener stad (in Groot-Brittannie).
£.ord§cbap, o. waardigheid van lord ; nwe —, zijne
—, (titel).
LiOrgHeeren, Lw gel., begluren; door oogglazenbekgken.
Eiorget, L.orge(te, v. tuurglas, zakkijkertje, looneelkijker.
liOtle, v. (nat.) het zuiveren of wa^scben van ertsen.
Lotto, Lottospel, o. zeker kansspel, kienspel.
Louis d'or, m. fransche gouden munt (thans := nag /'9.62).
Loup, Loupe, v. handvergrootglns.
Lonpe, v. bet gezuiverde ijzer iti gzersmelterijen.
Louvre, o. oud koninklijk paleis te Parijs.
Loxodromlsche lU» of koerslUn, v. de lijn welke het schip om den aardbol zou beschrijden, indien het, met behoud van dezelfde streek, de reis om de aarde maakte.
Loxokosmos, m. (sterr ) zeker werktuig.
Loyaal, bn. (...aler, -st), rechtmatig, eerlijk, getrouw, rondborstig.
Loyaliteit, Loyautelt, v. oprechtheid, eerlijkheid ; getrouwheid ; gehoorzaamheid aan de wet.
Lozange, Losauge, v. (raeetk ) ru.t.
Lubrlcltelt, v. gmv. grove zinnelijkheid, a.üheid.
Lubrlek, bn. (-er, -st), groi zinnelijk, geil. zeer wellustig.
LubHch, bn. van Lubeck ; marken —, hamburgsche wisselmunt.
Lucerne, v. zaairupsklaver, zeker cewas.
Lucide, bn. helder, klaar, onbevangen ; — oogenblik* ken (van cenen krankzinnige).
Lucifer, m. gmv. morgen-, avondster; de duivel, satan. liOclfcr, (-s), wrijfvnurhoutje, wrijf zwavelstok. Eiiiciiuetees m ( s), lichtmeter (werktuig)
Lucratief, bn. ( ..ver, -st), winstbeloTend, winstgevend, Lucrctia, v, (fig.) kuische vrouw. (voorJeelig.
Lucrubatie, v. (. ën), nachtwerk, nacbtstudie. Lucullisch, bn. weelderig, met in overdaad (als Lucallus). Lactor et eiDer^o, itc worstel cn kom uit de zee op
(zinspreuk op het wapen der provincie Zeeland). Ludrtieten, m mv. werktuigvernielers (zekere oproerlingen in Enqeland, zoo genoemd naar Ludd, nuimen aanvoerder). Ludiflcaii«, v. (...ën), bespotting, fopperij Luguber, bn. (-er, -st). treurig, somber, jammerlijk. Lumen mundi, licht der wereld, gezond verstand. Lumineus, bn. lichtend, helder, klaar; duidelijk ; een — Luna, v de maan ; (scheik ) zilver. (idee.
Lunariscb, Lunair, bn. de maan betreffende. Lunaristen. m. mv. die de vuurbollen en meteoormassa's,
als uit de vulkanen der maan herkomstig, beschouwen. Lunarium, o. (...ia), toestel ter aanschouwelijke voorstelling van den loop der maan om de aarde.
Lunatic, v. tijd waarin de maan de geheele reeks harer
schijngestalten volbracht heeft; (ook) die reeks zelve. Lunatiek, hn maanziek ; lichtzinnig, grillig Lunambuiisme, o rnaanziekte, bet slaapwandelen. Lunette, v. (s), oogglas, verrekijker; paarden-ooglap;
(vest) brilschans.
Lusinffando, bijw. (muz.) schertsend, vleiend.
Liintruai. o (...ra), vijfjarig tijdvak.
Luteeren, bw. gel , dicht smeren, luchtdicht maken. Luxatier v. (...ën), verrekking, verstuiking.
Luxe, m gmv. weelde, overvloed.
Luxurieus, bn weelderig; overvloedig; ontuchtig. Luzerne, v. zie Lucerne.
Lyceum, o. school voor hooger onderwijs, (gestelllen. Lympba, v. (ontl.) waterige stof in het bloed ; —tische Lynx, m. (-en), losch (dier); zeker sterrebeeld; — (scherpziende) oogen.
Lyrisch, bn. totde lier bcboorende; een — (lier-)dichter.
Macadamlsecren, bw. gel., eenen straatweg aanleggen
naar het stelsel van Mac Adam (met steengruis enz.). Macaluben, ra. mv. soort slijk- of luchtvulkanen. Macaroni, mv. meelrepen, deegdraden (volksvoedsel der Napolitanen).
-100 Maeehiavelismus-Magnesium.
9lHCChinvellsinos« o. gmv. staatsleer van Macchiavel; (fig.) sJuwe arglistiqe staatkunde.
MnccbiHvelist, m (-en), aanhanger dier leer.
MHcedoine. v. soort spijs (samengesteld uit velerlei groenten en vrochten ; (ook) letterkundig allerlei, mengelingen.
ItlHcereereo, lm. gel , laten weeken, - inbijten, doortrekken ; (fig ) afmatten, kwellen ; zlcb —, zich pijnigen (van dwepers).
MachinKal, bn. ( ..aler, -st), met werktuigen verricht of vervaardigd; werktuigelijk; onnadenkend, volgens den sleur.
IHnchlunlie, v. (...ën), kuiperij.
Macliiue, v. (-n, -s), kunstwerktuig, toestel; (fig.) list, kunsigreep.
MachSneeren, bw. gel., iets kwaads bedenken, zich van kuiperijon bedienen ; onderkruipen.
Machinerie, v. (...ën), inrichting samenstel der kunstwerktuigen ; de machlnerlëa op eeu toonvel.
Machinist, m (en), kunstwerktuig maker; bestuurder der machine
Maclsno, o. zekere italiaansche kalksoort.
Macls. v. loelie van de nootmuskaat.
Mackintosh, v (-en), rerjenjas, waterdichte mantel.
Ma^on, m. (-s), vrijmetselaar.
Ma^onnerle. vrijmetselarij.
Mililt;;onui«k,bn de vrijmetselarij betrefifende^rijmetselaars...
Macrobiotiek, v. gmv. kunst om het leven te verlengen;
Maculatuur. ▼. misdruk. (gezondheidsleer.
Madame, v. mevrouw.
Mademoiselle, v. mejuffrouw, juffrouw.
Madapollams, zekere geweren stof.
Madonna, v. (-as), (r. k.) de H. Maagd; onze LieveVrouw; Maria-beeld.
Madra«, o. zekere geweven stof (z|jde en katoen).
Madrigal, o. (-en), lyrisch zinrijk dichtstukje.
Maecenas, m. (-sen), (fig.) voorstander -, vriend en beschermer der schoone kunsten.
Maenalus, de berg —, naam van teker sterrebeeld.
Maestoso,bijw.(muz )verheven,majé8tueus,met waardigheid.
Maestro, m. meester, leermeester ; muziekmeester ; (inz ) componist, toonkunstenaar.
Magie, v. gmv. tooverkunst, tooveiij, geheime wetenschap, zwarte kuüst.
Magiër, m. (-s), oostersch geleerde ; (inz.) sterrekundige.
Magisch, bn. door -, met tooverkra:ht, betooverend.
Magister, m. (-s), meester, leermeester.
Magisterium, o (scheik.) meesterpoeder.
Magnaat, m. (.. aten), rijksgroote,quot;lid van den hoogen adel (in Hongarije en Polen); de ina^naten-tafel, het Hoo-gerhuis van den hontjaarschen lancdag.
Matf'ia charta, v. de grondwet van den engelschen staat.
Magnesia, v. talkaarde, bitteraarde, geneesmiddel.
Magnesium, o- talcium, zeker metaal.
Itlagnellscli« bn. aantrekkingskracht bezittende; —e kracht; —e vloeistof; (ook) door het magnetismus voortgebracht; —c slttap.
Mngnctiaenren, bw. gel . (gen.) magnetische vloeistof in een dierlijk lichaam in werking brengen.
Magnetiseur, m. ( s), die magnetiseert, het magnetismus in toepassing brengt.
Zïlagueiisiuus. niugnetisrae, o. theorie der magneetkracht ; magnetische kracht en hare toepassing ; dierlUk — o( levens—.
IlIagncto-eiectricKelt, v. gmv. de electrische stroomen door eener. magneet te voorschijn gebracht.
Magnetometer, m. (-s), werktuig om de kracht der magneetnaald te bepalen.
Magniilcentle, v. gmv. pracht, heerlijkheid.
Rlagnlflek, bn. (-er, -st), prachtig, luisterrijk.
MagnSum, o. magnesium, zeker metaal.
Magyaren, m. mv. oorspronkelijke naam der Hongaren.
Mali, v (-s), valies ; brievenpost (inz. de postdienst tusschen Oost- of Wesl-Indië en Europa); de Innd—v van Europa over Suez naar Oor.t-Indie
Mninteneereu, bw. gel., handhaven, in stand houden ; eene Jufl'er — (kameren), eene bijzit houden; Je niafn-tteudral, ik zal handhaven (spreuk op het ned. wapen).
Maire. ra. (-s), hoofd van een gemeentebestuur (in Frankrijk).
Mairie, v. (.. ën), ambt waardigheid van maire ; go-meentchuis.
Maitre»8e,v.(-n), meesteres; vrouw des huizes, bijzit, matres.
Maitiiseeren, bw. gel., den meester spelen, beheerschen.
Majolica, v. italiaansche kalksteansoort.
Major, bn. grootere, oudste.
Major, m. 'de oudste van twea broeders, senior ; de — (eerste term) eener sluitrede.
Majoraat, o. (.. aten), voorrecht van het oudste lid eener familie.
MaJoreniteit, Majoriteit, v. gmv. meerderjarigheid.
Mojorlleit. v. gmv. meerderheid van stemmen.
Mabaroniscb, bn — gedicht, boertig gedicht waarin vele woorden een latijnschen uitgang hebben.
Makrokovmos, m. gmv de wereld in het groot.
Mnkuba, Makuba-tahak, m. zeer fijne snuiftabak.
Malaise, v. onaangename gewaarwording, gemelijkheid ; § landerigheid.
Mai-a-propos, bijw. ongepast aangehaald.
Malcnutent, bn. misnoegd, ontevreden ; de —en.
Maiedictle, v. (...ën), vloek, verwensching.
Maleutendu, o. misverstand, verkeerd begrip.
Malheur, o. ongeluk, rampspoed.
Malbonnei, bn. onbeleefd..
Malice, v. boosheid, arglistigheid, schalksche streek.
Mnllcieus, bn. (...zer, -st), boosaardig, moedwillig, verraderlijk.
1(32 Malleatael-Manoeuvreeren.
Alalleahel, bn. (-er, -st), hamerbaar, smeedbaar, rekbaar.
niMliuole, o. wit fijn bengaalsch katoen.
Iffalrove, v. andoren (reker gewas).
Malowen of Malvac«ëii, v. mv. soort kruid-, hecsfer-en boomachtige planten (onder de verzengde luchtstreek).
RtaltraKeereu, bw. gel., mishandelen.
ITIalvcrsatie, v. (.. ën), ontrouwe ambtwaarneming ; verduistering van toevertrouwde gelden.
Malz-Extrncf. o. gmv. soort bier waaraan geneeskracht wordt toegesehrevcn, (zoogenaamd) gezondheidsbier.
Namn, (-as), moeder ; (fig ) deft'ge dikke vrouw.
Rfaineluk of Mauituelaik, m. (-ken), ;• ' .at bij de lijfwacht van den onderkoning van Egypte ; siaaf uit christen oudeis geboren en in de mahomedaaiische godsdienst grootgebracht ; afvallige geloofsverzaker (die van christen ma-hom edaan is geworden).
ülamiuoii, m. gmv. geldgod, aardsc'.ie schatten.
Mamnioulh, m. (-en), soort olifant. ontzache!ijk dier uit de voorwereld.
.ISamsel of Mammesel, v. (-s), mademoiselle, juffer; (ook schimpwoord: kijk wat «en — ï).
Manchester, o. soort katoen-fluwcei (zoo genoemd naar de engelsche stad Manchesier).
Muncheflen. v. mv. handlubben, losse hemdsboorden ; (fig.) — bebhen, bang zijn.
Maucipatle, v. overgave (van iets) als eigeiidam.
Manco, (kooph.) tekort (bij koopwaren)
Mandaat, o. (..aten), lastbrief, bevelschrift (inz. pauselijke) verordening ; volmacht; — van (of tot) betaling.
MandarU»* (-en), staatsbeambte in China.
Mandataris, m. (-sen), gevolmachtigde.
MandelEue, (Cat£ ie), v. haargroei bevorderend wa^er.
Mandensrnt, o. (-en), herderlijke brief, herderlijk schrijven (eens liisschops enz.).
Mandragora, mv. vergiftige zuid-turopeesche en noord-afrikaacsche kruiden.
Manége, v. (-s), rijschool.
Mwutfliet, Mnng. ove, v. zek. west-iudische hooge boom.
Mangostan, v. ztk. oost-indische vrucht.
Manflie of Manilje, v. naam eer.er kaart in het cmber-
Manlok. m. (plant.) broodwortel, cassava. (spel.
Manipulatie, v. (.. ën), kunstmatige behandeling (inz. het betasten of bestrijken door den macnetiseur).
Manlpuleeren, bw. gel., hehandtlen; betalten, bestrijken.
Mankeeren, ow. zie Manqueeircn.
'(Stnua, o. gmv. (H. S.) brood djs hemels; zeker geneeskrachtig boomsap.
Manoeuvre, v. (-s), handeling ; handgreep : beweging wending van een schip ; verrichting door krijgsvolk, militaire oefening ; slinksche handelwjze; —5« listen en lagen.
Manoeuvreeren, ow. gel., oefeningen houden; de troepen., de eskaders luauoeuvrèerden.
Manometer, m. (-s), (nat.) dichtheidsmeter.
Manquement, o. (-en), gebrek, iout
Manqueeren, ow. gel., feilen, te kort komen, - schieten, in gebreke blijven; deze tlrma manqueert (staakt hare betalingen) ; heb Ik u In Iets gemanqueerd ? heb ik iets gedaan dat uwe ontevredenheid opwekt ?
Mantille, v. (-s), vrouwenmanteltje.
Manuaal, o. (...alen), handboek, dagboek ; (muz.) rij toetsen, klavier (in een orgel).
Manuracturen, v. mv. voortbrengselen van handen-, of (ahrieksarheid (inz. zijden, katoenen, linnen of wollen stoffen).
ManuCacturler, m. (-s), vervaardiger-, verkooper van zulke voorwerpen.
Manufactuur, v. (...uren), werkplaats waar handenarbeid verricht wordt.
Manunilssie, v. (...en), het vrijgeven van slaven (door hunne meesters).
Manuscript, (-en), handschrift, geschreven stuk, - boek.
Mappe, v. lt;-s), omslag, teekenportefeuiile, hrieventasch.
MappemoiideyV. wereldkaart; (Gg.) groote volle vrouwen-
Marabout, m. (-s), geestelijke eener moskee. (borsten.
MarcHsslte, o soort delfstof, vuursteen, zwavelkies, katten-goud.
Marcband, m. (-s), koopman, handelaar; —tailleur, lakenkooper en kleermaker tevens.
Marcbandeeren, ow. gel., handel drijven; dingen; (fig.) dralen, talmen.
Marcbeeren, ow. gel., te voet gaan; goed aanstappen ; oprukken (van soldaten); (fig.) vooruil komen.
Marnbese, m (-n), markies, adellijke titel (in Italië).
Marcbeswan of Cbeswaa, v. (hebr. woord) tweede maand van dea israëlitischen kerkelijken kalender.
Marécbal, m. maarschalk.
Marécbaussee, politie te paard op het platteland.
Maréchaussee, m. (-s),rgdende veldwachter, palitie-ruiter.
Mnreiunien, v. mv. ongezonde en moerasachtige landstreek in Toskane.
Marforlo, r». groot steenen beeld te Rome, waar somtijds paskwillen aangeplakt worden.
Margarine, o. (scheik.) parelstof, hoo/dbestaaddeel van eenige vetsoorten uit het dierenrijk. (ven wordt.
Marge, v. (-s), gedeelte van een bladzijde dat niet beschre-
Marglnaai, bn. marginale aaoteckenliigen, kant-teekeninqen, aanmerkingen op den rand (van een geschrift of
Marglnê (In), hijw. op den rand. [boek).
Marlage, o. huwelijk; heer en vrouw (in het kaartspel); naam van zeker kaartspel.
Marine, v. zeewezen ; beheer van het zeewezen; vloot, zeemacht ; departement van —, een der departementen van algemeen bestuur in eenen Staat; minister van —.
Marinewerf, v. (...ven), rijkswerf waar oorlogschepen enz. gebouwd worden.
Marine eren, bw. gel., ia reewater leggen, inmaken; gemarineerde baring.
ftlnrinier. m. (-s), zeesoldaat; zeeman.
niHrinaetten, v. mv. tooneelpoppetjes.
Itlarilt;HHi, bn. den getrouwden man toekomende. HlKrkotten. bw. gel., heesterachtige planten vermenigvul-itlnrli, o. soort weetsel. halfzijden stof. (digen.
!VIarqalt;(gt;eren, bw. gel., merken, stempelen.
ülarquenr, m. (-$),'teller (bij bet biljartspel); oppasser, ifftrqiis, m. markies (titel).
Marquise, v. markiezin.
Marseillaise, v. naam van een fransch patriotisch lied van Mar sic, m naam ecner ster. (1792.
Martiaal, bn, (...aler, -st), krijgshaftig.
Markland, o. soort tabak (uit den Staat van dien naam in N -Amerika).
Maskuliet, Mazniiet, v. (-en), zekere indische sloep. Massacre, m. (-s), gruwelmoord, bloedbad. Massacreeren, bwquot;. gel., gruwelijk vermoorden, afmaken, neersabelen.
Massief, bn. (...er, -st), zuiver, dicht, vast (inz. van metalen) : sterk, stevig, hecht.
Mcsiic, Mastik, Mastlx, m. (B. v), soort geurige hars. Masiicatie, v. het kauwen.
Maslicot, o. zeker gesmolten mengsel (bij het bereiden van
delftsch aavdeweric).
Mastodou, m. (-s), soort olifant (van een uitgestorven ge-MastozoAn, m. zoogdier. [slacht).
Mastozoölogie, v. leer der zoogdieren.
Masturbatie, v. zellbevlekking.
Matador, m. (-en), stierendooder (in Spanje) ; (in sommige kaartspelen) de hoogste op elkander, volgende troeven; (fig.) man van groot vermogen of aanzien, iemand die uitaiunt in eenige kunst enz.
Maté, o. Paraguay-thee, bladeren ecner hulsachtige ameri-kaansche plant.
Mater, v. moeder; kloostervoogdes; moederkerk; moerschroef ; (oudt. scheik.) zilver.
Materia, Materie, v. stof, grondstof; zaak, onderwerp,
punt van behandeling ; etterstof.
Materiaal, o. Materialen, mv. de ruwe stof tot eenig
werk, bouwstof, grondstof, beslanddeelen. Matcrialismus, MateriaEisme, o. gmv. leer dat de materie of de stof (d. i. de lichasielijke zelfstandigheid) de eenige en eindoorzaak is van al wat bes'.aat. Materialist, ca. (-en), die zulk eene leer toegedaan is. Matcrlaliteit, o. gmv. stoffeiijkheid, eigenschap der stof. Materieel, bn stoffelijk; lichamelijk.
Materieel, o. voorraad van dingen we'ke men (b, v. tolde
bearbeiding »an iets) bezigt; geschut (van een leger). Matkematicas, m. (...ei), wiskunsleraar. (schappen. Matkeuiatiek, v. gmv. wiskunde ; de afgetrokken weten-
Sfafhematisch, bn. wiskunstig, overtuigend, uitgemaakt.
Mntbesis, v. gtnv. wiskunde
Matreg, v. (-sen), maitresse, onderwijzeres, schoolhouderes; minnares ; bijzit.
Matrinionlniu, o. echt huwelijk, huwelijksleven.
Matrone, v. (-n), deftiqe -, bedaagde vrouw.
Slattecren, bw. gel., afmatten; matdof maken; wit koken (metaal).
Matiiralle, v. rijpwording.
Itfatnritao, Maturiteit, v. rijpheid, volwassenheid.
Maxime, v. (-n), grondstelling, maatstaf; leerspreuk.
Maxlinam, o. (...ma), het grootste, hoogste, meeste ; de hoogste prijs, het grootste (vooraf bepaalde) aantal.
Mea culpa, (het is) mijne schuld, door mijn toedoen.
Meander, m. (-s), kromming, bocht.
Mectianica, v. gmv werktuigkunde, leer der beweging.
Mechanicus, m. ( ..ei), werktuigkundige ; handwerksman.
Mechaniek, v. gmv. zie Mechanica ; (ook) samenstelling inrichting der werktuigen.
Mechanisch, bn. werktuigkunstig, werktuigelijk; (fig.) zonder nadenken.
M«chanisinuH, o. gmv. inwendige inrichting of samenstelling van een werktuig, drijfwerk, bewerktuiging.
Meconine. v. gmv. extractiestof in het opium
Medaille, Medalje, v. (-s), eere-, gedenkpenning.
Medaülist, m. (-en), kenner liefhebber van medailles.
Medaillon, o. (-s). naamcijfer of portret in eene kleine (meestal eivormige) lijst gevat (als borstsieraad).
Mediair, o. bemiddeling, tusschenkomst.
Medlalt;eur, m. (-s). scheidsman, bemiddelaar.
Mediatie. v. bemiddeling.
Medial lof, bn. bemiddelend.
Mediatiseeren bw. gel., de geniediatiseerde vorsten (in Duitschland). vorsten die vroeger souvereinen waren er, thans in een afhankelijken toestand zijn gebracht.
Medicament, o (-en), MedicUn, v. (-en), artsenij, geneesmiddel.
Medicinaa-l, bn. geneeskundig; geneeskrachtig ; tot de artsenij buboorende; — gewicht, apbthekersgewicht (1 mod. pond = drie achtste ned. pond of 375 wichtjes), (1 ned. pond = 1*2 oneen, 1 once =r 8 d^achmen, 1 drachme = 3 scrupels, 1 scrupel = 20 greinen).
Merflcineereo. ow. gel., medicijnen gebruiken, onder geneeskundige behandeling zijn. (ter.
Medlcns, n. (. .ci), geneeskundige, geneesheer, doctor, doc-
Medlo, bijw. midden; — (half) September ; In —, in het midden.
Mediocre, bn. middelmatig.
Mediocriteit, v. gmv. middelmatigheid.
Medisch, bn. tot de geneeskunde behoorende ; de —e Ta-culteit, een der faculteiten (hoofdvakken van het hooger onderwys) aan de hoogescholen.
Meditatie, v. (...ën), overpeinzing, bespiegeling.
Sledlteeren, bw. gel., peinzen.
Nedlum, o. het midden, het middelste ; middenweg, middenstof; hulpmiddel; circtaleereutd —, gemunt geld.
Médjldlé-orde, v. ridderorde in Turkije.
ItleduAa, v. het hoofd vau —, een gedeelte van het stenebeeld Perseus. (werp.
Meduna-huofd, o. (-en), afgryselijk -, schrikbarend voor-
McdiiNcn, v. mv. zeekwallen, soort zeenetels, zekere dieren.
Meeting, v. (-s), vergadering, byeenkomst (inz. openbare).
Megaskoop, v. (...open), zeker optisch werktuig.
Megera, v. (-as), helscbe furie, boosaardig wijf.
Melanch(k)olle, v. gmv. zwaarmoedigb., droefgeestigheid.
McIanch(k)ollek, Melauch(k)olifiich, bn. (-er, meest —), zwaarmoedig, droelgeestig; een —e bul, een aanval van melankolie.
Malaniet, o. (delfst.) zek. fluweelzwane granaalsoort.
Melanlne, o. zwarte kleurstof.
Melasse, suikerstroop, suikersap, slijmsuiker.
Melastomen, mv. zek. planteniamiüe.
MèEé«, v. strijd-, krijgsgewoel; heeti:t van een gevecht; hevige woordentwist.
Meieeren, bw. gel., mengen, ver-, ondereecmengen; bemoeien.
Mellssographle, v. gmv. natuurlgkt historie der bijen.
Melodica, v. soort orgelwerk.
Melodieus, bn. (...zer,-6t), Melodisch, bn. (...er, meest-), welluidend, aangenaam klinkend; zangerig.
Melodrama, o. (-as), tooneelspel met begeleiding van muziek zonder zang.
Melomanie, v. gmv. overdreven zuch; tot de toonkunst.
Membraan, o. (...anen), vlies, dunne buid.
Memento, gédenk; — morl, gedenk te sterven.
Memento, o. herinnering, gedachtenisteoken.
Memorabel, bn. gedenkwaardig.
Memorandum, o. (,..da), herinnering-, gedenkboek ; diplomatieke nota.
Memoriaal, o. (...alen), herinneringschrift; kladboek, aanteekeningboek.
Memorie, v. aandenken; geheugen.
Memorie, (...ën), opstel, verhandeling; beschouwingen (over zek. onderworp).
Memorlseeren, bw. gel. van buiten le«rcn.
Mena(c)hem, m. (bebr. woord), naam der maand Ah (van den israëlitischen kalender) na haren negenden dag.
Menage, v. huishouding; huishoudelijkheid; soldatenkost.
Mrnageeren, bw. gel., ontzien, voorzichtig behandelen, - (met iemand) omgaan; spaarzaam huishouden ; xlch —. ww zich matigen, zich In acht nemen.
Menagerie, v. (.,.ën), verzameling wilie dieren, diergaarde.
Menageus, bn. (...zer, -st), huishoudelijk, spaarzaam; — (voorzichtig) met Iemand omgaan.
Menestreel-Metalloohromie. 107
menestreel, m. (...elen), (eert.) dienaar en begeleider
der minnezangers ; minnezanger (in Schotland).
Itlenlscus, m. maanglas, lens aan de cene zijde bo! en aan de andere zijde bol geslepen; balvenaanvormig lichaam
IWenstraiBtn, o. (scheik.) oplossingsmiddel, schoidingsvocht.
Menstruatie, v. maandzuivering (der vrouwen).
9fen»urgt;ibllltel(, v gmv. meetbaarheid.
Mensuur, v. maat, tijdmunt.
Mentaal, bn. in den geest, in de gedachte.
Meatie, v. melding, gewag, vermelding; — maken van.
Mentionneeren, hw. ge!., vermelden, melding maken van, gewagen, aanvoeren.
Mentor, m. (fig ) leidsman, opvoeder.
Mennet, ia. (-ten), soort dans.
Mephillsch, bn stinkend, verpestend.
Mepriae. v. (•?), vergissing, misvatting, dwaling.
Mercantiel, Mesrcautleel, bn. den handel betreffende ; het —e stelsel.
Mercennlr, bn. bereid voor loon te dienen, veil.
Merci, dank, heb dank.
Mercurlale. v. marktbericht.
Mercurialiën, Mercnriaalinlddelen, o. mv. (gen.) kwikmiddelen, geneesmiddelen met kwik samengesteld.
Mercurlus, m. (fab ) god des koophandel» ; (scheik.) naam eener planeet.
Merinos, m. mv. spaansche schapen met zeer fijne wol.
Merinos, o geweren stof uit die wol
Mervelüetts, bn. en bijw. (,..zer, -st), wonderbaar, -lijk.
Mcsallllanco, v. (-s), ongelijk huwelijk, beneden iem. stand.
MesiuerNicitis, o. dierlijk magnetismus (zoo genoemd naar Mesmer, den eersten uitvinder).
Mesqnluerle, v. (...én), vrekkigheid, bekrompenheid, kleingeestigheid.
Messngerle, v. postwagendienst, stoombootdienst tot het vervoer van reizigers en goederen ; —s iinpcrlales (in Frankrijk).
Mosslns, m. gezalfde, verwachte, verlosser; de Messlade, beroemd heldendicht van Klopstock (waarvan Christus vde held is).
Mesties, m (. .zen), afstammeling vac eenen blanke en eene indiaansche (amerikaansche), of van eenen Indiaan en eene blanke.
Mesurabel, bn. meetbaar.
M(gt;sures, v. mv. maatregelen, voorzorgen.
Meta. bijw. half; — conto, halve rekening.
Metaliifodlnen, mv. ertsgroeven, metaalmijnen.
Metallisatie, v. metaal«orming, het ontslaan der ertsen.
Metallise^ren, bw. gel., tot motaal maken ; metalen zuiveren.
Metallochemle, v. scheikunde der metalen.
Metallochroinle. v. kunst om langs den galv.iaischen weg metalen te kleuren.
Iffelalloïden, mv. grondstoffen (b. v. waterstof, koolstof) die qeene metalen zijn.
9I«tallurgle, v. scheikunde der ertsen, bergwerkkunde ; kennis en bewerking der ertsen.
Iffetanierlscli, bn. (scbeik ) —e verbindingen, die wat de grondstoffen enz. betreft volkomen gelijk zijn, maar toch verschillende eigenschappen bezitten.
rgt;fetaninrplii«ine, o. gmv. de voranderingen die rotsen en delfstoffen na hare vorming hebben ondergaan.
Melumorphoge, Metamorphosis, v. gedaanteverwisseling.
Itlctamörphoseeren, bw. gel., van gedaante doen veranderen.
ületapboor, v. (...oren), overdrachtelijke fifjuurlijke verbloemde uitdrukking, gelijkenis.
ItletapborlMch, bn. overdracnteliik, zinnebeeldig.
.tletapbysica, v. gmv. bovennatuurkunde.
Met»ffslolo^ie, v. leer der luchtverschijnselen.
ItletaNtasIs, v. verplaatsing, overgang.
IVfetempsychoHn, v. zielsverhuizing.
Meteoor, m. (...oren), luchtverheveling.
Meteoorsteen, m. (-en), luchtsteen.
Meteorisch, bn. betrekking hebbende op afhangende van lucht- en weersveranderimjen.
Meleorogu»sie, v. wetenschappelijke weerkunde ; weers-voor.'pelling
nfeteorograRph. m. (...aphen;, weerbeschrijver, weer-wijzer, werktuig dat de luchtveranderir.gen aanwijst.
Meteorollthen, mv. luchtsteenen.
Metetiroto^le, v. gmv. weerkunde, le^r der dampkrings-verschijnselen.
MeteoroloffSscb. bn. daarop betrekking hebbende ; —e waarnemingen.
Meteoronomle, v. leer van de wetten des weders.
Meteoropbyten, m. mv. vermeende plantaardige nedcr-ploifingen uit de lacht.
Meteoroskoop, v. (...open), werktuig ter bepaling van de lengten en breedten der plaatsen op den aardbol ; weer-wijzer.
Itfeiborfe, v. leerwijze; handelwifze. wijze van werken.
Methodica, Methodiek, Methodologie, v. leer der voordracht, ontwikkeling -. voorstelling der leerwijze.
Metbodisch, bn. planmatig, geregeld; overeenkomstig een aangenomen leerwijze.
Metbodisten, m.mv. zekere godsdienst-sekte (in Enpeland).
Metyl, o. (scheik ) verbinrtimj van koolstof met waterstofgas.
Metier, o. (-^), handwerk ; werkstoel ; weefgetouw.
Metriek, Metriach, bn tot den me.er (de n^derl. el als eenheid der maai) behoorende ; bet metrieke stelsel.
Metriek, tot de voetmaat behoorenda ; in verzen, in gebonden stijl.
Metrologie, v. gmv. leer der maten en gewichten.
Metronoom, m. (...omen), Metrometer, tn. (-s), (muz ) maatmeter (werktuig).
Metropole, Metropolis, v. moederland ; moederstad,
hoofdstad : aartsl-i^dom; zetel eens aartsbisschops.
Metropoütnanscti, bn aartsoisschoppelijk.
Metrum, o. ( ..Ica), maat, versmaat.
Meuin et tuuiu, het myn en dijn, mijn eigendom en het uwe.
Mezzo, (muz.) — forte pinno, iets sterks en zachts; (muz ) — soprano, hoofie alt ; diepe discant; (schiJd ) — tinto, haifschsduw, middelkleuren ; .piaatsn.) zwarte kunst ; (muz ) — voce, met eeue doffe stem.
Miasma, o. smetstof, in de lucht verspreide ziektestof.
Mica, o. gmv. glimmer, zekere delfstof.
Mica. (-as), schoorsteentje op een gaslichtglas.
Mlcaciten, Micaleien, v. mv. zekere rotssoort.
Mirias. m. ( sen), (fig ) rijke domkop, domme beoordoelaar ; —ooren, lange - óf ezebooren.
Midf.hiptnnii, m. (...rren), officier van den laagsten rang o» de enoelsche vloot.
Mikado, ra. titel van den geestelijken keizer van Japan.
Mikrochemie, v. gtnv. scheikundig onderzoek van kleiue of zeer fijne voorwerpen; scheikundig onderzoek roet behulp van kleine toestellen op kleine hoeveelheden.
Mikroëlectrom*?ter, m. ( s) Mikroëlecirottcoop, v. (...open), condensator dor eleclriciteit.
Mikro^nlvanomet?r, m. (-$), loe?tel tot waarneming van zeer geringe sporen van dierlijke electriciteit
Mikk'Ogrnphié, v. beschrijving \an kleine door vergroot-qInzen waargenomen voorwerpen ; beschrijving en leer dor behandeling quot;«-an het mikroskoop.
Mlkrokosmiscb, bn. — zout, pi?zout.
Mikrokosmos, v. wereld in het klein, dc racnsch ; men-schenwereld.
Mlkromesa. v. hoekmeter van 15 graden.
MSkrometer, m. (-s), werktuig (aan eenen verrekijker of mikroskoop) tot het maken van schijnbaar zeer kleine grootheden
MSkrophoon, o. (...onen), toestel tot het waarnemen van hoogst zwakke toonen.
M!kropb«tograplile,v. mikroskopisch kleine lichtbeelden.
Mikroskoop, o. (...open), vergrcotglas.
Mikroskoplsch, bn. alleen door het vergrootglasbcspcur-
Mi7itnir, o. gmv. krijgsmansstand; krijgswezen. (baar.
Militair, m. C-en), soldaat, krijgsman.
Militair, bn. wal op het krijgswezen betrekking heeft; —e dienst, kiijgsdienst ; —e akademie, oofenschool voor oificieren ; —e wetten, wetten voor het leger, —e orde van Savoye, ridderorde; —e orde voor de inboorllntten van Brilsch Indic.
Militairement, bijw. op soldatenwijs; (ng.) stipt, ordelijk; naar den regel.
Rlllifte» v. weerbare mannen, soldaten; krijgsvolk; land—, nationale —, militaire macht samengesteld uit ingezetenen, die of als vrijwilligers dienst hebben genomen óf door het lot daartoe zijn aangewezen; zeemariniers, zeesoldaten.
Milidekas, v. (-sen), fonds tot onderlinge verrekeriag voor den afkoop der militaire dienst.
Rliiideraad, m. (...aden), vergadering die beslist in alles wat de loting enz voor de nationale militie betreft.
Nillfien of Milicien, in. (-s), soldaat der mili'.ie.
Alilreis. r. portugeesche rekenmunt (=1000 reis of /quot;2.85).
Minaret, o (-s), moskee-toren.
Mine, v. gelaat, uitzicht; mines maken, den schijn van Iets aannemen ; gezichten trekken.
Mineraal, o. (...alen), delfstof, bergstof, erts.
Mineraal, bn. erts-, steenhoudend ; het —rijk, delfstof-felijk rijk ; —blauw, berlijnsch blauw ; —wateren, minerale bronnen, gezondheidsbronnen, water uit deze bron-
Mineralen, o. mv. delfstoffen (nen.
Mineralogie, v. gmv. delistofkunde.
Mineeren, bw. geï., ondermijnen, kruidmijnen aanleggen.
Minero^rapble, v. gmv. beschrijving der delfstoffen.quot;
Mineur, m. (-s), mijnwerker, bergwerker; liet corps —» en sapenrs, zek. wapen bij het leger.
Miniatisur, o. in —, zeer klein (voorgesteld of afgebeeld), verkleind. (prijs.
Minimum, o. (...ma), het kleinste, geringste; de laagste
Minister, m. (-6), staatsdienaar belast met de waarneming van een departement van algemeen bestuur; — vau bln-nenlandsehe zaken, — van bult-anl'\ndsche zaken, — van llnantiën, — van Justitie, — van oorlog, — van marine, — van opwnbaar on-derwU**» — quot;van koophandel en nUverbeld, — van openbare werken. — van eererfienst, — van het buis den koniogs, — van staat.
Ministerie, v. (...en), dienst; staatsbeheer ; departement van algemeen bestuur (.fa v. — van llnantiën); al de proteslantsche leeraren van ééue plaats ; ambtsverrichting van eenen notaris ; openbaar —, openbare aanklager, eischer (bij een rechterlijk college).
Ministerieel, b» ambtshalve; van cenen minister uitgaande ; op ccnen minister ot een ministerie betrekking hebbende; eene mhilsterleele portcfcnille, een ministerspost ; minlstericele krisls, ministernood (wanneer de ministers hun ontslag hebben aangeboden en hunne opvolaers oog niet benoemd zgn)
MJnJstrecren, ow. gel, de kerkdienst verrichten of helpen verrichten.
Minor, bn. jonger, jongere.
Minor. m. minderterm eener sluitrede.
Minoraat, o. erfopvolgingjrecht der jongeren.
Minoriteit, v. gmv. minderjarigheid, onmondigheid.
Minorieten, m. mv. minderbroeders, franciskaner-mpnniken.
Minoriteit, v. minderheid (inz. van stemmen in eece vergadering enr.)»
Mlnotaurus, m. (fab.) gedrocht, halfmensch-halfstier.
Minui, bijw. min (aangeduid door het leeken —); plus minus, meer of minder (aangeduid door het teeken ±)
Minuteeren, faw. gel., ontwerpen, in geschriften op papier brengen.
Minutieus, bn. ( ..rer, -st), onbeduidend, kleingeestig.
Mio conto, (in het boekhouden) mijne rekening.
Miradsch, v. Mahomeds hemelvaartsfeest.
Mirakel, s. (-en, -s), wonder, wonderwerk.
Miraculeus, bn. (.. zer, -st),wosderbaar, verbazingwekkend.
Mlsauthroop, m. (...open), menschenbater.
Mlsanthrople, v. gmv. menschenhaat.
MlsceSlaneen, Miscellanea, mv. mengelingen, opstellen van allerlei aard.
Miscreiliet, o. gmv. kwade naam ; LU is In —, het vertrouwen in hem is verminderd.
Mis 9, (-n), inleg, inzet.
Miserabel, (-er, -st), ellendig, armzalig, jammerlijk.
Misère, v. ellende, nood; jammerlijke 'toestand, het maken van niet één trek (in het kaartspel).
Miserére, o. (r. k ) het kerkgezang, doodenzang; darmjicht.
Miss, v. juffrouw, mejuffrouw, treule (in Engeland).
Missie, v. (...en), zending ; zendelingschap; bekeering-go-nootschap.
Missionair, m. (-s), zendeling (ins. die in last heeft de heidenen enz. tot bet christelijk geloof te bekeeren).
Missive, v. (-n, -s), brief, schrijven.
Missourium, m. zeker dier uit de voorwereld.
Mistral, m. zekere hevige wind in Zuid-Frankrijk.
Miszpickel, o. zek. delfstof (waaruit arsenicum bereid wordt)^
Mithridaat, o. zeker tegengif.
Mitigatle, v. (...en), verzachting, verlichting, leeniging.
Mltigeereu, bw. gel., verzachten.
Mitra, v. bisschopsmuts, mijter.
Mitrallleercn,bw. gel., met schroot schieten, doodschieten.
Mltte«ren, bw. nel. zonden, afzenden
Mixtuur, v. (...uren), mengsel, artsenij mengsel.
Mnemoulek, Mnemotecbniek, v. herinneringskunst, geheugenleer.
Mobiel, bn. bewegelijk; bestemd om uit tejtrekken, marsch-vaardifl (van een leger); — verk laren, een leger op voet van oorlog brengen; de schutterij — verklaren (laten uittrekken).
Mobilair, o. roerend goed, huisraad; een der grondslagen van de indirecte belasting.
Mobiliteit, v. gmv. bewegelijkheid, vlugheid.
Modaliteit, v. wjjze van zijn.
Mode, v. (-s), wijze, zwang, gebruik (voor zekeren tijd),, smaak (inz. in kleederdracht en huisraad).
moderaat, bn. gematigd.
Sloderadov, m. mv. de gematigden (eene politieke partg
in Spanje).
MU^derantisine, Moderantlsnaaii, o. stelsel van ma-tigi-g, - van gematigdheid (inz. in het regeeren).
Itfoderafeiirlamp, v. (-en), lamp waarin de olie door eene, op een lederen zuiger drukkende, veer naar boven gevoerd wordt.
Moderatie, y. gematigdheid, bezadigdheid.
Moderator, m. (-en, -s), toestel tot matiging der beweging (van machines).
l*lod*gt;reeren, bw. gel., maligen, verzachten ; beperken.
Modern, bn. (-er, -st), hedendaagsch, nieuwerwetsch.
Rlodcriifceeren, bw. gel., naar den nieuweren smaak of stijl inrichten.
Modsst. bn. (-er, -st), zedig, eerbaar, bescheiden.
ftlodpsüe, v. gmv. zedigheid, eerbaarheid, schaamte.
Iflodificatie, v. (...en), verandering, wijziging; beperking.
91odiüceercn. bw. gd., wijzigen, «en anderen vorm eene andere gedaante geven; verzachten ; beperken.
Modisch, bn. en bijw. naar de mode, naar den laatslen smaak.
Modiste, m. en v. (-n), modehandelaar, ^ster; modemaker, ojodemaakster.
Modnlntie, v. (muz.) toonleiding, stembuiging. (maat.
Modulus, m. Modul, v. maat, maatstaf; gietvorm; munt-
Modus, ro. wijze, manier; (taalk.) veranderlijke vorm van het werkwoord. (Mongolië.
Mofio!, de groote —, beheerscher var. bet Indische rijk
M{9iré, bn. gewaterd, gemoireerd, gemoreerd (van zijden en andere stoffen, ook van metaal).
Molttsse. v. soort zandsteen.
Moleriileo, v. mv. kleinste deeltjes der stof; bolletjes, (nat.) de moleculaire kracbfcn.
Mole§(en, Mules'atie, v. overlast, ongelegenheid; Ie» mnnd — anntioen, hem kwellen, plagen.
Mol«steeren, bw. gel., overlast doen, plagen, hinderen.
Moüa, m. (-as\, turksch overheidspersoon, wetverklaarder.
MolliMken, m. mv. weekdieren.
Molybdacuium, o. waterloodmetaal, zekere delfstof.
Moment, o (-en), oogenblik, tijdpunt; gebeurtenis ; (fig.) beweeggrond; hoofdomstandigheid; (werkt) maat eeher bewegende kracht.
Momentsneel, bn. oogenblikkeJijk, kortstondig, voorbij-gaande, voor hel oogenblik.
Monaden, v. mv. (wisk., wijsb.) eenbeden, ondeelbare stofbestanddeelan ; (nat. hist.) zekere mikroskopische infusiediertje?:.
Mnndaniteit, v gmv. wereldschgezindheid, ijdelheid.
Moneeren, bw. gel., herinneren, verraaien, waarschuwen.
Moniteur. m. (-s), herinneraar; hu.ponderwijzer (ook monitor genoemd); naam \an het regeeringsdagblad in Frankrijk en België.
Monocrnat, m. (...aten), alleenheerscher.
Monocralie, v. alleenheerschappij.
Monogamie- v. enkelvoudige niet herhaalde echt.
Monogamist, m (-en), voorstander van het enkele hnwe-lijk. - van het niet hertrouwen.
Mouograint m. (-men), naamvers, naamdicht; volzin waarin de aauvangletters van eenen naam zijn ineenge-vluchtcn ; (bij de ouden) elke eenvoudige omtrek.
MonograpUte, v. (. .ën), verhandeling over één onderwerp.
Mouoioog, v. (...ogen), alleenspraak.
Monomanie, v. gmv. soort waanzin.
Mohoiiolic, o. (. .ën), alleenhandel; uitsluitend recht tot het verrichten van iets.
Mouopoliseeren, bw. gel., tot den alleenhandel beperken ; den alleenhandel drijven ; uitsluitend het recht lot iets bezitten.
Monosyllabe, v. (-c), eenlettergrepig woord.
Monotheïsnsna, o. geloof aan één God.
Monotonie, v. gmv. eentoonighcid, eenvormigheid.
Monseigneur, m. (-s), titel der hooqc geestelijken; (eert.) titel der prinsen van den bloede in Frankrijk.
Monsieur, m. (mv. messieurs), mijnheer, de heer.
Monstrans, m. (-en;, Moastrantie, v. (...ën), (r. k.) sakramerushuisje. hostie, vaas.
Monatrueus, Monstreus, bn. en bijw. (...zer, meest -), wanschapen, monsterachtig, gedrochtelijk
Monstrum, o. monster, gedrocht, misgeboorte.
Monstruositett, v. monsterachtigheid, gedrochtelijk, Wanstaltigheid.
Montagnard, m. (-s), bergbewoner; lid der bergpartij (in de re.olutionnaire iransche wetgevende vergaderingen).
Montagne, v. (fig.) de Berg, de bergpartij (in die vergaderingen).
Montant, o. bedrag, beloop (eener rekening, schuld).
Monteeren, bw. ow. gel , stijgen, doen stijgen, klimmen, beklimmen, opwekken ; kleeden en uitrusten ; bemannen (een schip); ineenzetten, vereenigen (deelen tot een geheel); invatten, inzetten (edele steenen enz ); bijzetten (de verfknip).
Monteering, v. kleeding (van militairen enz.); hot opzetten, ineenvoegen. (brengt.
Monteurv m. (-e), die iets opmaakt, - opzet, - in orde
Montgoiflère, v. (-s), luchtballon (naar den uitvinder Montgolfier zao genoemd).
Montisten, m, mv. renteniers die hun geld alleen op onroerend goed uitzetten.
Montuur, v. zie Monteering; (ook) ezel dien Keu - , paard dat men berijdt ; ingevatto steenen enz.
Monument, o. (-en), gedenkteeken, gedenkzuil.
Monumentaal, bn. in den vorm vaa als eer. monument ; de monumentale bouwkunst.
Moquaut, bn. lt;-er, -sl), bezpottend, honend, schertsend.
Mora (In), lem. — stellen, iem. door gerechtelijke akte
iets heteekenen; iem. aanzeggen binnen zekeren tijd iets te
Moraal, v. gmv. zedeleer, zedeles. (doen.
moraine, v. ophooping van bergpuin (ook zandwal of steen-dijk genoemd).
Irforatlseeren, ow gel., zedekundige beschouwingen maken.
Moralist, m. (-en), zedeleeraar, senrijrer over de zeden.
ItloralKelt, v. gmv. zedelijkheid, zedelijk gedrag.
Morbleu ! tw. verduiveld! drommels!
Mordant, bn. bijtend, scherp, schamper.
Mordant, o. (-s), bijtmiddel.
More majorum, naar oud gebruik.
Mores, v. mv. zoden, gebruiken; (fig.) iem. — leeren, hem te recht zetten, tot zijnen plicht brengen ; o tempora, o — ! o tijden, o zeden !
Morgana {fata), v. luchtspiegeling.
Morganatisch, bn. een — huwelijk, huwelijk met de linkerhand (waarbij de vrouw niet deelt in al de rechten aan den vorsteJijken of adellijken stand van den man verbonden).
Morgue, v. plaats te Parijs waar de drenkelingen enz. nederqelegd worden tot herkeaning.
Morpheus, m. (fab.) de god van den ülaap; In de armen van —, in diepen slaap.
Morphine, v gmv. een zeer vergiftig alcaloide, het werkzaamste bestanddeel van het opium.
Morphographie, v. beschrijving der lichamen uit de natuur naar de gedaante.
Morphoiogle, v. vormleer, gedaaateUer.
Morphonomle, v. leer van de wetten dïr gedaantewording.
Morphotomie, v. algemeene ontledingsleer.
Morfadel, v. (-len), groote italiaansche metworst, saucys.
Mortaliteit, v. gmv. sterfelykheid; sterfte.
Mortlfiant, bn. krenkend, beschamend, vernederend.
MnrfiRcaf Ie, v. (.. ën), het dooden; tuchtiging, beschaming.
Mosnïk of Mozaïk, o. musiefwerk, ingelegd werk (voorwerpen vervaardigd door het nevens elkander aanhechten van gekleurde steenen, gekleurde stukken glas, marmer of hout).
Mosasaurus, m. maagt;hagedis (reusachtig kruipend dier hier te la.ide in vroegeren tijd).
Moscovade of Cassonade, v. gmv. ruwe -, ongeraffineerde suiker.
Moskovisch glas, soort glimmer, zekere delfstof.
Moslem, in. (...lim), aanhanger van Mahomed, muzelman.
Motie, v. (...ën), beweging; voorstel (in eene vergadering); •ene — van orde, betreffende di regeling der werkzaamheden eener vergadering.
Motief, o. (...ven), beweeggrond, beweegreden; prikkel, spoorslag.
Moliveeren, bw. gel., met redenen omkleeden, staven ; een gemotiveerd antwoord, besluit.
Motto, o. (-osj, zin-, kenspreuk ; opschriit; aanhaling uit
eenig werk, boven een opstel o( hoofdstuk enz. geplaatst en betrekking hebbende op den inhoud.
üllotu proprio, uit eigene beweging, uit vrijen wil. Bouchard, m. (-s), verklikker, spion.
Mouche, v. njoesje, blanketsel-pleistertje.
INtauflon, üloeflon, m (s), wild schaap. !?loulineeren, o. het twijnen of fileeren van de zijde in den moien.
Rlousse, m. (-s), scheepsjongen, kajuitwachter. Itfousselien, v. neteldoek.
üloussesren, ow. gel., schuimen, opbruisen (b. v. van wijn). Hfoiisscerea. bw. (fig ) aanbevelen, bevorderen (eene on-
derneminfj enz ).
Ifloussoux, bn. opbruisend (inz. van Champagne-wijn). Moussoa. m. (-s). naam van periodiek terugkeerende winden (inz. in de iiidische en chineesche zeeén), passaatwinden ; jaargetijde waarin deze winden waaien.
Moustache, v. (-s), knevel, snorrebaard.
Iffouvemeut, o. (-en), beweging ; opstand.
Moveerea, bw. gel., bewegen, in beweging zetten; (fig.)
ter sprake brengen, opperen.
31oxn, v. (gen. en heelk.) brandmiddel.
IVIoyn, o. zekere delfstof.
Rlozaïk, o. zie MohhïIc.
J*Ioznïscb, bn. van de leer van Mozes, daartoe behoorende;
de mozaïsche godsdienst, wet.
niuezziti. in. ( s), uitroeper der biduren (bij de m^oned.). niufil« (-s), turksch opperpriester, - rechter, ftltiltangiilaris, bn veelhoekig.
iflul4if(»rinis, bn. veelvormig, veelvoudig. MuKiamp;cnerlsch, bn. veelsoortig.
multilateraal, bn. veelzijdig.
mnlllnnmisch, bn. veeldeelig.
MuttiplicnMc, v. (.. ën), vermenigvuldiging, vermeerdering ; tafwl van —.
mulllplicallecirke], ra. (sterr.) zeker werktuig. MnEtiplicntor, m. (rek.) vermenigvuldiger; (nat.) soort
galvanometer.
muKipliceereia, bw. gel., vermenigvuldigen, irfultiplum, o. (rek ) veelvoud, getal waarin een ander getal
eenige malen begrepen is.
Aluniie, iTfiiminie, .Hoinnile, v. (...ën) gebalsemd en
gedroogd lijk ; de egyptische inuiniën. !tliiodoui»torl»m. o. (sterr ) toestel om het mechanisme
van het heelal aanschouwelijk te maken.
mundus, m. de wereld ; — vult declpl, de wereld wil
on npmt!RniRiiiK.
Rlnnlclpalltelt, v. (-en), gemeenteraad, ge;
rechtsgebied eener gemeente ; gemeentehuis. IHuniilcentle* v. milddadigheid.
illunltle of AkiuiunnKle, v. al wat er noodig is om oorlog te voeren (inz. voor de artillerie).
ItfuscadUn, m. (-en), modegek, saletjonker.
Iflugcardluc, v. zekere ziekte onder de zijdewormen. Museum, o ( ..ea). gebouw-, instelling aan kunst of wetenschap gewijd ; kunstkabinet; kabinet Toornameiijk van voorwerpen der ualuurlyke historie enz.
Itfufiiceeren. ow. gel., muziek spelen, - maken.
Musicus, m. (...ci). toonknnslenaar, muzikant, .tlusiter^oud, o dubbel zwaveltin, verbinding van zwavel met tin. (zek. goudkleurige stof gebruikt tot het bronzen van bout)
Muslefxflver, o. valsch zilver (mengsel van tin, bismuth
en kwikzilver)
ItfntBhvI. hn. (-er, -st), veranderlijk, onbestendig. Mutabillteit, v. gmv. veranderlijkheid, onbestendigheid. Mutatie, v. (...ën),verandering, wijziging^ plaatsverwisseling. Mutilatie, v. (.. ön). verminking.
Mutilcereu, bw. gel., verminken. (slaan.
Mufineereu, ow. gel., oproerig worden, aan het muiten Mutueel, bn. en bijw. wederzijdsch, over en weder. Muzen, v. mv. (tab.) de zanggodinnen ; (lig.) schoone kunsten en wetenschappen.
Mycolo^lo, v. kennis van de zwammen.
Myiolugiff, v. kennis van de muggen oi vliegen. Mylodim, ra. soort luiaard (dier uit c'.e voorwereld). Myogra|*h£e, v. beschrijving der spiiren.
Myulogie, v leer der spieren.
Myopie, v. bijziendheid, kortzichtigheid.
Myiady, mevrouw (titel in Engeland).
Myri», '.ienduizentlvoud.
Myriade, v. tienduizend ; (fig.) tallooïe menigte. Myriniype, m. ztk. nieuwe engelsche wijze om drukletters te gieten.
Myriophornioskocp, v. (...open), zie Kaleidoskoop.
Myriorama, o. (-as), tienduizendzicht, zek. optische toestel. Mysterie, v. (...en), g :heiinenis, verborgenheid. Mysterieus, bn. ( ..zer, -st), geheimzinnig, raadselachtig. Mysticismus, o het gcheiuizinnige ut ondootqrondelijko (mz. in godsdienstzaken) ; neiging tot het wondergeloof of de (leheime weteK^chap . (achlig.
Mystiek, bn. geheimzinnig, verborgen, duister, raadsel-Myslillculle, v. (...en), bedrog, misleiding, fopperij. Mystltlceereu, hw. gel, foppen.
Myttkos, Mytbus. m. volksoverlevering.
Mythiscli, bn. verdicht, fabelachtig.
Mythologie, v. godenleer, fabelleer.
Mylhologisch. bn. fabelachtig.
Myzogazometer, m. (-s), toestel om proeven met verschillende gassoorten te nemen.
Nadir, o. voetpunt ; (het — staat lijnrecht tegenover het zeni(b).
NaiTtn. Naphtha, v. (sclieik.) de zuiverste witte bergolie.
KagnSflube, v. zekere rotssoort in Zwitserland (in de Al-
psnstreek).
Najade, v. (-n), (fab.) water-, rivierniaif; (plant) lek. wa-
Namaz, o. zeker gebed der muzelmannen. (terplant.
IVandou, m. zuid-amerikaansche struisvogel.
IVanfeinK. o. cbineesche rood-gele katoenen stof.
Narcissus, m. (-sen), beeldschoon jongeling.
Narcotiscb, bn bedwelmend, krampstillend, slaapwekkend; «cn — middel.
Nardus, m. zeker indisch gras.
Nasaal, bn, door den neus uitgesproken; cene — klank, eene — leKer.
Natie, v. (...en), groote hoeveelheid menschen (dieoorsprong, taal, zeden enz gemeen hebben); geslacht, volk, volksstam.
Nationaal, bn. (...aler, -st), van-, tot eene natie; (ook) vaderlandsch, vaderlandschgezind; nalionaie industrie, volksnijverheid ; nationale belangen, volksbelangen ; nationale vergadering, vergadering van volksvertegenwoordigers.
Naf ionaliseeren, hw. gel., in eene natie als lid opnemen; nationaal maken, makeii dat het geheele volk belang bij iats heeft.
Nationaliteit, v. eigenaardige hoedanigheid eens volks, volkskarakter ; de —en, de volken, volksstammen.
Natief, bn. aangeboren ; geboren, afkomstig.
Nativiteit, v. geboorte-uur, toekomstig lot (bij het horoskoop-trekken).
Naturaiibus, in —, moedernaakt
Naturaliën, niv. natuurvoortbrengselen, zeldzaamheden der natuur; —kabinet, verzameling van allerlei voorwerpen uit de drie rijken der natuur.
Naturalisatie, v. inboorlingsrecht ; opneming als staatsburger, bei verleenen van het burgerrecht.
Naturaiisatiewet, v. (-ten), wet waarbij iem. tot Nederlander (enz.) wordt verklaard.
Naturaiiseeren, bw. gel., inheemsch maken; aan eene vreemde luchtstreek gewennen (planten) ; in cene taal opnemen (woorden); opneaen als staatsburger ; bU is genaturaliseerd Nederlander, hoewtl in een vreemd land geboren, is hij bij eene wet tol Nederlander verklaard.
Naturulisiuu8,o gmv. natuurgeloof, natuurlijke godsdienst.
Naturalist, m. (-en), aanhanger van het natuurgeloof, tegenstander der geopenbaarde godsdienst; (ook) natuur-quot;i (niet kunstmatig gevormd).
177
12
Naumachle, v. (...èn), scheepsstrijd; (inz.) spiegelgevecht te water.
Maumaicoop, v. (...open), scheepsverrekijker.
IVausséeus, bn. walgelijk, afkeer Terwekkende.
Nautiek, v. scheepswezen, zeevaartkunde.
Nautilus, m. zekere schelpvisch.
Nautisch, bn. scheeps.. , zeevaart...
Navaal, bn. scheeps..., scheepvaart....
Navette, v. (-n), indiaansch scheepje.
Navigabel, bn. bevaarbaar, zeilbaar.
Navigatie, v. scheep-, zeevaart; (ook) stuurmanskuHst; —akte of akte van —, engelsche scheepvaartwet (van Cror.iwell) ; —school, school voor de zeevaart.
Naznreërs, Kazarenen, m. mv. naam der eerste christenen (bun door hunne tegenstanders gegeven); naam eener joodsch-christelijke natie in Palestina ; de Nazareër, Christus.
Nebuieus, bn. nevelachtig, mistig ; (fig ) gemelijk.
Necessaire, v. reiskistje, reistasch.
Necessitelt, v. noodzakeJijkheid.
Necrologie, v. levensbeschrijving van eenen overledene ; (ook) lijst van afgestorvenen.
Necroloog, m. (...ogen), levensbeschrjver van overledenen.
Necromantie, v. geestenbezwering, oeeslenbanning.
Nee plus ultra, door niels overtroffen.
Nectar, Nektar, m. (fab) godendrank, (fig.) uitgezochte fijne drank.
Negatie, v. (.. ën), ontkenning, loochening.
Negatief, bn. ontkennend ; — reebt, recht om te vorderen dat een ander iets onderga of lijde.
Negeeren, bw. gel., ontkennen, loochenen.
Neglectie, verzuim, verwaarloozing.
Negligé, o. huisgewaad, nacht-, ochtendileed.
N®gllge®r«n, bw. gel., verzuimen, verwaarloozcn, veronachtzamen.
Negoilabel, bn. verhandelbaar, omzetbaar.
Negotiant, m. (-en), handelaar.
Negoilatie, v. (...ên), handelsbedrag ; het verhandelen van een nog niet verschenen wissel; geïdleening; diplomatieke onderhandeling.
Negotie, v, gmv. handel, koopmanschap ; handelsverkeer ; met — gaau, rondventen aan de huizen.
Negotieeren, bw. gel-, onderhandelen ; handeldrijven ; tot stand brengen, bewerken; verkoopen, disconteeren (eenen wissel).
Nemolltb, m. zekere steensoort.
Nesnesis, v. (fab.) godin der wraak; (fig.) wrekende gerechtigheid.
Neocomlen, o. zekere delfstof.
Neoloogt m. (...ogen), invoerder -, voorstander van nieuwigheden (inz. nieuwe woorden). [woorden).
Neologlp, v. gmv. Invoering van nieuwigheden (inz. nieuwe
Meophiet* m. (-en), nieuweling, nieuw-Lekeerdc. IVeorama, o. vereeniging van het panorama met het diorama. Neperlaanscbe staafjes, o. mv. zeker werktuig om het vermenigvuldigen gemakkelijk te maken ; (oudl.) loga-rithmen.
RTepbeilen, o. zekere steensoort.
IVepbrlet, nephritische jade, zekere steensoort. IVepotlsmufl,'o. grav. neefschap, bloedverwantschap; (fig.)
begunstiging van nabestaanden, familiegeest. Hisrtelologie, v. leer-, kennis deronderaardsche lichamen. IHerveus, bn. zenuwachtig; gespierd; de zenuwen betrel-I\'esoIogle, v. kennis der eilanden. (fende.
IVestor, m (fig.) schrander-, eerwaardig grijsaard; oudste;
de — der geleertien.
Wette*, bijw. zuiver, na aftrek der tana, - van alles; schoon. IVevé, m. sneeuwmassa in Zwitserland.
IVewgate, naam der groote strafgevangenis te Londen. Wlabel. bn. loochenbaar, te ontkennen.
Kiafoerie, v. (...en), onnoozelheid, domme streek. Wicanlits, o. soort geweven stof.
IVicotinua, v. labak, tabaksplant.
Nicotine, v. zeker aftreksel van tabak (sterk vergif), NiRromantle, Nfgronianclev v. gmv. zwarte kunst, bijw. niets. (tooverij.
NililHsntuM, o. het loochenen van het bestaande.
Xlmbns. m. stralenkroon, lichtkrans, glorie (om het hoofd
der heiligen) ; (fig.) glans, luister ; regenwolk.
Kloblum. o- zeker metaal.
Nlscbar, Iftibair, orde van den roem (ridderorde in Tunis). IVissa», m. 7e maand van den Israëliet, kerkdijken kalender. Niveau, o. waterpas.
IVIvelleercii, bw- gel., waterpas maken, waterpassen ; met
het waterpas afmeten, gelijk maken.
IVIx, v. (-en), zeker waterspook.
IV'izam, m. vorstentitel in Voor-Indië.
Nobel, bn. (-er, -st), edel; fijn, edelaardig; voornaam. Nobefl, m. oud engelsch muntstuk.
Nnbül, m. mv. de edelen, de adel.
IVobiliteit, v. gmv. edelheid, beroemdheid; adel. Nobility, v. de (engelsche) adel.
Noblesnc, v. adeldom, adelstand; (fig) voorname stand;
de aanzienleken. [lu'g)'
Nocturlablum, o. (...ia), (zeew.) nachtwijzer, (zeker werk-Nomaden, m. mv. herdersvolken, rondzwervende volken, NomndUcli, bn. rondtrekkend, zonder vast verblijf. Noinndiseertn, ow. gel., een zwervend leven leiden,
rondtrekken. .
Nomenclatuur, v, gmv. leer van de beschrijving en de
benoeming der voorwerpen uit het rijk der natuur. Nomenclatuur, (...uren), naamlijst, naamregister. Nominaal, bn, den naam betreffende, naar den naam ; noni!n»iI:gt; waarde, waarde van eene schuldbekentenis
(of andor geldwaardig papier) zooals zij bij do uitgifte is vastgesteld.
Nominatie, v. (,..ën), benoeming, benoemingsrecht; voordracht van personen om er eene keuze uit te doen (ter benoeming tol eenige betrekking); op de — staau, voorgedragen zijn.
Nominator, m. (-en), benoemer; (rek ) noemer (eener
ftlomlneeren, bw. gel , benoemen. [breuk).
Nonacllvltclt, v. ofllcler op —, niet in werkelijke dienst en onder genot van minder soldij.
Noachalanee, v. nalatigheid, achteloosheid.
NoucliHlaut, bn. (-er, -st), achteloos.
Nonconformisten, m. mv. afgescheidenen van de staatskerk in Engeland.
Noninterventie, v. het niet tusschenbeide treden.
None, v. (mui.) de negende toon.
Non-ens, o. onding ; iets wat niet bestaat of bestaan kan.
Nonlas. m. zeker astronomisch werktuig.
Nonparelile, v. zeer kleine (druk) lettersoort.
Non plus ultra, het onovertreflalijke, hel toppunt, de
Nonseiui, onzin, wartaal, zotteklap. (kroon.
Nongt;Mint, m. ontmande, gelubde.
Nonvaleur, m. oninvorderbare schuld, - post (van iem. die niet bij machte is [inz. de belasting] te betalen).
Noria, v. zeker toestel (in fabrieken)
Norlum, o. zeker metaal.
Norm, Norma, v. regel, voorschrift-
Normaal, bn. overeenkomstig het voorschrift, naar den regel; rechtlijnig; In normalen (behoorJijken, gewonen) toeNtand; — scbool (vnor onderwijzers).
Normaliteit, v. behoorlijke toestand, toestand van iets waaraan niets ontbreekt.
Normaliteit, v. de loodlijn.
Nota, v. (-as), noot, teeken, aanmerking ; kleine rekening (van geleverde goederen) ; — bene (N.U.).
Notabel, bn. merkwaardig, aanzienlijk, voornaam ; de —en, de aanzienlijken, de voornaamste burgers.
Notam, ad —nemen, iels in het geheugen houden, het voor
Notariaat, o. notarisambt. (gezegd houdea.
Notarieel, bn. en bijw. eene notarlëele akte, akte opgemjakt of verleden ten' overstaan van eenen notaris.
Notaris, m. (-sen), openbare ambtenaar (die zekere gerechtelijke handelingen verricht).
Noteeren, bw. gel., aan- opteekenen. boeken; aanmerken.
Nolle, v. begrip, denkbeeld; hU lieeft er geen —van.
Notillcntie, v. bekendmaking, aankondiging ; voor — (kennisgeving) aannemen.
Noiillceeran, Notillëeren, bw. gel., bekend maken, aankondigen, beteekenen, kond doen, t'ei* kennis brengen.
Notitie, v. (.. én), kennis; aanteekening ; opgave; bericht, f'jst ;— van iets nemen, kennis nemen van iets, op iets letten.
Motorisch, IVotolr, bn. openbaar, wereldkundig ; algemeen bekend.
IVotorlteit, ftlotoriëtcit, v. algcmeene bekendheid; akte van —. (wind.
Motos, m. onsluimige wind : (inz.) zuiden- of zuidwesten-
Notre-Danie, Onze Lieve Vrouw, de maagd Maria; de — (grootste kathedraal) te ParUs*
Mouveautéfl. v. mv. nienwigheden, voorwerpen van weelde, mode, smaak.
Moiivelle. v. nieuwigheid, nieuwsbericht.
Mouvelïlst, m. (-en), dagbladschrijver; nieuwsverteller.
Movelle, v. (-s), klein romantisch verhaal.
Movelllst, m. (-cn), schrijver van kleine vertellingen.
Movemole, v. (muz.) negen te zaraen getrokken nooten.
Movlce, m. en v. (-n), nieuweling, proefleeriing ; die een proefjaar in een klooster doorbrengt.
Movlclaat, o. proefjaar, proeftijd; Jeeriingschap.
Muance, v. (-s), schaduwing, schaduwverdeeling, kleurspeling, tint, schakeering.
Muauceeren.b w. gel., beschaduwen, schakeeren.
Mudltelt, v. naaktheid, het ontbloot zijn.
Mnmerair, bn. naar het getal; —e waarde, omloop-waarde eener munt.
Mutnerfcfr, o. gemunt geld. (tellen.
Mumereeren, bw. gel., met cijfers teekenen, nommeren,
Muiuert, o. boek der getallen, het vierde boek van Mozes.
Mumeriek, door getallen uit te drukken ; —e waarde, getalwaarde, waarde 'olgens getallen.
Muniero. o. nommer.
M u nier oteeren, b w. gel., benommcren, met cij f ers teek enen.
Mumüsinntiek, v. munt-, penningkunde.
Muumuulitcu, m. mv. zekere uitgestorven diersoort.
Munciatie, aanzegging, aankondiging ; aanklacht.
Muaciiis, Mtiutlus» m. (-sen), afgevaardigde-, vertegenwoordiger van den paxis in het buitenland.
Muptiaal, bn. de bruiloft betreffende.
Oa.se, v. (-n), vruchtbare streek in eene zandwoestijn. Obduceeren, bw gel., lijken openen. - schouwen. Obductie, v. (...ën), gerechtelijke lijkschouwing. Obedlende, v. gmv. gehoorzaamheid, dienstplicht (inz. in kloosters); kloosterlijke geleibrief voor reizende ordesgeestelijken.
Obedlëeren, ow. gel., gehoorzamen; ordelijk zijn. (naald. Obelisk, v. (-en), spitse zuil, vierzydige hooge zuil; pronk-
Object, o. (-en), voorwerp, onderwerp, punt van behande-
Objcctie. v. (...en), tegenwerping, tegenspraak. (ling.
Objectief, bn. (...ver, -st), van buiten waargenomen, werkelijk bestaande, voorwerpelijk ; (van iets) dat voor ons een voorwerp van beschouwing is of worden kan; de objectieve wanrbeld, de natuur en de aard der zaak.
Objectiviteit, v. gmv. voorwerpeJijkheid; uiterlijkheid, qesteldheid eener buiten ons'ligqende zaak.
Oblaat, o. ouwel ; gewijd avondmaalsbrood.
Oblie. v. zeer dun gebak.
Obligaat, o. (muz.) hoofdstemming.
Obligaat, bn, en bijw. alleenzingendo, -spelende.
Obligatie, v. (...en), verplichting; schuldbekentenis, effekt, fonds, rentebrief, staatsschuldbrief.
Obligatoir, Obllgatorlsch, bn. verplichtend, als verplichting.
Obligeant, bn. verplichtend, dienstvaardig, beleefd.
Obllgeeren, bw. gel., eene dienst bawijzen ; verplichten; noodzaken.
Obilquitelt, v. scheefheid ; (fier ) arglistigheid.
Obliteraile, v. (...en), doorstrijking,'doorhaling ; vernieti-qing ; het uitwisschen.
Obllvieus. bn. vergeetachtig.
OboluR, Obool, m. oud-grieksche pasmunt: penning.
Obaceen, bn. (...ener, -st), oneerbaar, schandelyk, ontuchtig.
Obflcnrant, m. (-en), duisterling, domper, vijand van beschaving en verlichting.
ObHcurantisine, Obscurantlsnuis, o. leer stelsel van onderdrukking der beschaving en yerlichting.
Obscuriteit, o. duisterheid, onverstaanbaarheid.
ObHcuur, bn. donker, (fig.) onbekend, niet beroemd.
ObNedeeren, bw. gel., bestormen (me*, verzoeken, aanvragen), lastig vallen ; nauwkeurig letten op iemands handelingen.
Obsequiens, bn. overdreven heffelijk, overgedienstig.
Observantie, v. (...en), gebruik, doorgaande regel.
Observatie, v. (...én), waarneming ; bespieding.
Observatortam, o. (...ia), sterroloren, sterrewacht.
Observeercn, bw. gel., gaaeslaan, bespieden, waarnemen; in acht nemen, naleven (wetten, bepalingen enz.).
Obsidiaan, o. l.iva-glas, indisch agaat (zeker gesteente).
Obsfgnatle, v. (...ën), verzegeling, gerechtelijke inbeslagneming.
Obstacle, m. (-s), hindernis, hinderpaal, belemmering, tegenstand.
Obsteeren, ow. gel., tegenstaan, hinderlijk zija.
Obstetrisch, bn. verloskundig, vroedkundig.
Obstinaat, bn. hardnekkig, baisstarrg.
Obstructie, v. (...ën), verhinderinfquot;; verstopping, hardlijvigheid.
Obstrueeren, bw. gel., belemmeran, hinderpalen in den weg leggen ; verstoppen, hardlijvig maken.
Obtineeren, bw. gel., verkrijgen, erlangen.
Occasie, v. (...ën), gelegenheid, geschikte tijd; by — of occaslonneel.bijw. bij gelegenheid, ter gelegener tijd.
Occident, o. het ondergaan der zon, hel westen, avondland.
Occult, bn. verborgen, geheim, heimelijk.
Occupatie, v. (...ën), inbezitneming, bezetting ; bezigheid.
Occupeet-en, bw. gel., be:it nemen (van), innemen; bezetten ; bezig honden.
Ochlocratie, v. gmv. regeering van het gepeupel.
Octaaf, o. (muz.) achtste toon na den grondtoon ; omvang ven acht toonen; achtste gedeelte, Vg.
Octaëdruiu, o. regelmatig lichaam door acht gelijkzijdige driehoeken begrensd.
Octant, m. (-en), werktuig om hoogten en afstanden te berekenen, achtste cirkel ; (ook) zeker sterrebeeld
Octavo, o. boekformaat van 8 b.aden of 1G bladi. per vel.
Octodecimo, o. boekformaat van 18 biaden of 36 bladzijden per vel.
Octusonaal, bn achthoekig.'
Octrooi, o. handelsvrijheid, uilsluitend handelsrecht; vergunning tot het uitoeiênen van zeker bedrijf of tot het vervaardigen en verkoopen van zeker uitgevonden werktuig enz ; brevet van uitvinding ; brief van vergunning (door de regeering afgegeven tot het oprichten van eene maatschappij enz.); belasting op voorwerpen van verbruik, accijns.
Octrooieeren of Octroyeeren, bw.gel., zoodanig recht verleenen ; cene geoctrooieerde nshatscbappij ; eene grondwet —, deze schenken, uitvaardigen (door den vorst des lands, zonder roedewerking der wetgevende macht).
Oculttir, bn. oogenschijnlijk ; het oog betreffende; —e inspectie, oogensohouw.
Oculatie, v. zekere wijze van enten.
Oculccren, bw. gel., enten door middel van een bot.
Oculist, m. (-en), oogarts, oogheelkundige, oogmeester.
Odalisken, v. mv. slavinnen van den sultan ; vrouwen in den harem.
Ode, v. (-n), verheven dichtstuk, lierdicht.
Odeon, Odeuiu, o. zang- en leerzaal; verzameling lier-
Odeur, v. geur, reuk. (dichten.
Odeurs, mv. v.elriekende zaken, parfumeriën.
Odieus, bn. (...zer, -st), hatelijk, onuitstaanbaar ; ergerlijk.
Odometer, in. (-?\ weg-, schredenmeter (werktuig).
Odoraat, Odorant. bn. wel-iekend. geurig.
Oeconuom, m. (...omen), landhuishoudkundige, wetenschappelijke landbouwer.
Oeconomie, v. zie Kconomie enz.
Oedipus, m. (Cg.) iem. die gelukkig of bedreven is in het oplossen van raadsels ; scherpzinnig -, helderziend man.
Oflensie, v. (...ën). beleediging, aanval.
OfTensief, v. (.. vor, -st), beleedigend, aanvallend; een of- en defensief(aanvailend en verdedigend) verbond.
Offerte, v. (-n), aanbod, aanbieding, voorstel.
orflclant, m. (-en), dionstd. persoon, ambtenaar, beambte.
Oracle, o. (...en), ambt, betrekking, post, dienst, ambtsvervulling.
Ofilcleel, bn. en bijw. van ambtswoge ; (lig.) geloofwaard, echt ; — blad, het orgaan der reqeenng, staatscourant.
OfOcieus. bn. gedienstig, bereidwillig ; wellevend; een — (half officieel) blad ; dit is my — (niet rechtstreeks, niet in behoorlijken vorm) medegedeeld, gevraagd ^nz.
Offlclna, v. ( as), werkplaats, fabriek (inz. apotheek, boek-drukker ij).
OfUclaalla, mv. apothekerswaren.
Offlclnaal, Ofücineel, bn. in de apotheek voorbanden ; geneeskrachtig.
Officio (ex), bijw. van ambtswege, ambtshalve.
Offreer en, bw. gel., aanbieden ; .sen voorslag doen ; opdragen ; offeren.
Oleïne, v. (scheik ) olievet.
Oligarchie, t. regeering ran weinigen.
Ollgoklas, o. soort veldspath.
Oligochronisch, bn. kortstondig, vluchtig.
Oligochronoinefer, m. (-s), toes tel om'zeer kleine tijd-deelen te meten.
Olim, bijw. voorheen, voormaals, eertijds.
Olla podrida, o. mengelmoes, allerlei, poespas.
Ombrageeren, bw. gel., beschaduwen, verdenkeren, verkleinen.
Orabrageag, bn. schuw, vreesachtig; ergdenkend, argwanend.
Ombrella, v. (-as), zonnescherm, parasol.
Ombrometer, m. (-s), regenmeter (toestel).
Omelet, v. (-ten), eierkoek, eierstruif, pannekoek.
Omen. o. voorteeken.
Omirneas, bn. onheilspellend.
Omissie, v. (.. en), uitlating, verzuim, iets dat vergeten is.
OmiMeeren, bw. gel, vergeten, uit-, weglaten, overslaan.
Omnibus, m. (-fien), soort rijtuig (inz. voor net vervoer van en naar bepaalde plaatsen).
Omnipotenfie, v. alvermogen, almacht.
Onager, m. (-s), wilde ézei.
Onanie, v. zelfbevlekking
Onanist, m. (-en), zelfbèvlekker.
Ondatra, m. zeker noerd-amerik. knaagdier.
Ondulatie, v. (...ên), golving, golfswijte beweging.
Onera, mv. lasten.
Onereeren, bw. gel, bezwaren.
Onereus, bn. drukkend ; lastig, tezwarend; een — kontrakt.
Ontologie, v. gnav. leer van de eigenschappen der dingen; her der onderwerpen van het mensckelijk denkvermogen.
Ontostaflca, v. gmv. evenwichtslee:*.
Oölogie, v. gmv.'leer der vogeleieren en vogelnesten.
OOzoön, o. (-en), eidier, eivormig oorspronkelijk diertje.
Opera, m. en v. (-as), zangspel met mutiek ; schouwburg waar opera's vertoond worden ; — bufTa, kluchtspel met zang; — serla^ ernstige groote opera.
Opératie, v. (..ën), verrichting; onderneming; handeling; (inz.) finantiëelc onderneming ; (heelk.) kunstbewerking ; beweging van het leger of de vloot
Opernteur, f-s), heelmeester die operatiën verricht.
Opereeren, dw. §el.( werken, bewerken ; (heelk ) snijden.
Operment of Aurlpigmcnt, o. goudgeel, koningsgeel, zekere verfstof.
Ophlolltbea, m. mv. slangen-versteenselen.
Ophiologle, v. leer en beschrijving der slangen.
Opbir, o. liet goudland (bij de ouden).
Opblbalmie, v. oogziekte, uitwendige oogontsteking.
Ophtbaltnologie. v. gmv. leer der oogen.
OpbtbalmoNcoplum, o. oogspiegel
Oplaat, o. slaapmiddel, pijnstillend middel (met opium bereid) ; tandpoeder.
Opinlater, bn. en bijw. stijfhoofdig, hardnekkig, onbuigzaam, koppig.
Opineeren, ow. gel., stemmen, zijne meening -, zijn gevoelen uiten.
Opinie, v. (...ën), meening, gevoelen; de publieke —.
OpbiuphaNff, m. (...agen), opium-eter, amfioenschuiver.
Opium, o. heulsap, amfloen (zeker zhnrerdoovend kruid in het Oosten).
Opodeli1ocb,o. zeker geneesmiddel voor uitwendig gebruik.
Opponent, ra. (-en), tegenpartij, tegenspreker, bestrijder; (ook redenaar).
Opponeeren, bw. gel., tegenstreven, zich verzetten ; (redeneeren), bestrijden.
Opportuniteit, v. gmv. geschikte tijd, - gelegenheid, geschikt oogeublik.
Opposant, m. (-en), zie Opponent.
Oppositie, v. tegenstand; tegenpartij; (fig ) de —(in eene wetgevende vergadering), leden die tegen de regee-ringspartij stemmen; een —blad, dagblad dat de belangen van die partij bevorderlijk is.
Oppressie, v. (...ën), onderdrukking.
Opprimeereu, bw. gel , onderdrukken.
Opprobutie, v. (...ën), beschimping, hoon, blaam.
Opprob^eren, bw. gel-, afkeuren.
Opteeren, bw. gel., kiezen; deze afgevaardigde moet —, hij moet verklaren welk der twee of meer kiesdistricten waar hij is gekozen hij wil ver:egenwoordigen.
Optie, v. vrije keus; wij heb en dit buis gebuurd voor twee Jaren en een Jaar in —. wat helderde Jaar betreft staat het aan ons al of niet te blijven.
Optica, Optiek, v. gezichtkunde.
Opticus, m. (...ci), gezichtkundige.
Opünsaten, m. iny. voornaamsten, aanzienlijksten.
OptlmaUc, v. regeering der edeleR.
Optimismus, o. net beschouwen van alle dingen van eene goede zijde.
Optlmlsl, ra. (-en), belijiler van de leer dat alles goed is, iem. die alles van de qoede zyde beschouwt.
Optisch, bn. fli.zichtkundig, tot de leer van het zien be-lioorende; — bedrog, oogbedrog, gezichtbedreg (door de breking of de terugkaatsing der lichtstralen ontstaande).
Optometer, Opslometer. m. (-8), werktuig om de grenzen van den afstand van duidelijk zien bij verschillende oogen te bepalen.
Opulent, bn. (-er, -st), zeer rijk en vermogend.
Opulentie, v. gmv. groote rijkdoia, aanzienlijk vermogen,
Orn et laborn, bid en werk.
Oraal. bn. mondeling, woordelijk.
Ora^eus, bn. onstuimig, stormachtig, woelig.
Orakel, o. (-cn, -s), godspraak, raadselachtig antwoord der priesters in naam van de goden ; plaats waar de orakels werden gegeven; (fig.) zeer wijze man of vrouw ; bet dvlftach —, Hugo de Groot.
Orang-oetang, m. (-s), oost-indisch boschmensch, soort
Orangeade, v. oranjewater. (aap.
Oratie, v. (...ên), verhandeling, recevoering, aanspraak.
Oratorisch, bn. redekunstig; —e wending, zeker figuur in den stijl.
Oratorium, o. (...ia), feestelijk zangstuk; bidvertrek.
Ordaliën, o. mv. godsoordeelen ; vuur-, waterproeven (in de middeleeuwen).
Order, v. (-s), bevel, last, lastgeving ; gebod ; f consigne; eene dagorder, aan het leger . (koopb.) voor inU aan: »!«•* Heer K.RT. of — (of aan dengene die hem vervangt).
Ordinair, bn. en bijw. gewoon, gebruikelijk, alledaagsch ; gemeen, gering, niet fijn.
Ordinaris. v. (-sen), open tafel, gaarkeuken, portionstafel.
Ordinaton, v. mv. (wisk.) zekere rechte Jijneu. (ambt.
Ordinatle, v. (...ën), inwijding tot het priester- of predik-
Ordineeren, bw. gel , tot een geestelijk ambt inwijden.
Ordonnance, Ordonnans m. (-en), (mil.) officier of onderofficier die bevelen van eenen hoofdofficier overbrengt; (ook) zekere betrekking ten hove aan de persoonlijke dienst van den vorst enz. verbonden.
Ordonnantie, (...ën), verordening, voorschrift; bevelschrift ; dienstwacht van olficieren ; (gen ) recept, voorschrift; (teek., beeldh. etiz.) opvatting, schikking ; aanwijzing tot betaling op eenen lands- ol gemeente-ontvanger.
Ordonneeren, bw. gel., gelasten, bevelen, gebieden, verordenen ; scbikkeu.
Oremus, laat ons bidden ; (fig ) het is daar —, het is daar jammerlijk of naar gesteld ; by is —, dronken.
Orgaan, o.(...anen), werktuig (inz. •'an het dierlijk lichaaam); zintuig, hulpmiddel; persbon of dagblad enz. waarvan
men zich bedient ter openbaarmiiking of verspreiding van meeningen enz.; tolk.
Organtllen, o. zekere geweven stof.
Organiek, Orgauiscb, bn. met organen of werktuigen voorzien, bewerktuigd ; tot de organen behoorend ; een organUcb gebrek, een gebrek dat in den bouw of hot gestel van het lichaam zit; een organiek besluit of reglemen}, dal de grondslag oi het punt van uitgang is van andere verordeningen.
Organisatie, v. (...en), bewerktuiging ; inrichting, samec-stellmg, regeling.
Organlseeren, bw. gel., met organen voorzien; inrichten, saicenstellen; regelen.
OrganiMnuN, Organisme, o. gmv. organische bouw, samenhang der deelen van een geheel; inwendig samenstel.
Organist, m. (-en), orgelist, orgelspeler.
Organogenen, o. mv. zekere grondstoffen (water-, stik-, zuur- en koolstof).
Organugenia, v. gmv. leer van de vorming der organen.
Organognosis, v. het herkennen -, de kennis der bewerktuigde iicbameu.
Organograpbie, v. beschrijving van de bewerktuigde natuur ; pianleiiontleedkunde.
Organulogie, v. leer van de werktuigen des levenden üchaams en hunne verrichtingen ; instrumentenleer.
Organomie, v. leer der wetten van het bewerktuigde leven.
Orgauoplasdek, v. gmv. vorming van de organen.
Organoscopie, v. gmv. onderzoek der organen.
Organotaxie, v. gmv. rangschikking der schepselen naar hunne organen. (leven.
Organozuönoinie,T.gmv. leer der wetten van het dierlijk
OrganBinzUlt;i«« v. gmv. kettingzijde, getwijnde of getweernde zijde (dienende tot schering der meeste zijden stoffen).
Orgeade, v. gmv. gerstedrank ; amandelmelk.
Orgiën, v. mv. drinkgelagen, nachtelijke zwelgpartijen.
Oriënt, o. gmv. het oosten ; (fig.) morgen; het morgenland.
Oriëntaal, bn. oostersch.
Oriëntaiist, m. (-en), kenner van oostersche talen.
Oriënteeren (zicb), ww. gel., naar het oosten zich richten; de hoofdstreken en de daarvan afhangende lichtingen bepalen; (fiq.) zich met de ligging en den toestand eener plaats bekend maken ; zich wennen in een nieuwen toestand.
Orlüainonc. v. (eert.) ryksvann. banier (der Franschen).
Originaliteit, v. gmv. oorspronkelijkheid; eigenaardigheid; (fig.) vreemdsoortigheid.
Origineel, bn en oijw. (...eler, -st), oorspronkelijk; eigenaardig ; aangeboren ; (fig.) zonderling.
Origineel, o. (...elen), oorspronkelijk eerste stuk (drukwerk, schrift, schilderij, teekening enz.) ; (lig.) zelfschep-peude geest; (fig.) zonderlinge, vreemdsoortig mensch, rare snaak.
188 Orilion.,.—Osphrasiologie.
Orillon-piisser» m. (-s), passertje tot het trekken tan kleine
Orion, m. qmv. zeker sterrebeeld. (cirkels.
OrleaHii, Orl«an, Orlian, m.gmv. zekere verfstof (qeel-achtiq rood), roucou. [ding.)
Orlenns, o. gmv. zekere geweven stof (voor vrouwenklee-
Ornnat,o. groy. amblgewaad, (inz. priesterlijk)plechtgewaad.
Ornament, Ornement, o. (-en), versiersel, versiering, tooi, sieraad.
Orneeren, bw. gel., sieren, op-, versieren, tooien.
Ornltho^raphie, v. gmv. voijelbeschrijving.
Ornllbolofcie, v. gmv. vogelkunde, natuurlijke geschiedenis der voijelen.
Oriillhotrople,v.gmv.vogeltealt, kunst om vogeleieren uit
Orognotkic, v. gmv. berg-, gebergtekunde. (ta broeden.
Orographie, v. gmv. berg-, gjbergtebeschrijving.
Orologie, v. gmv. leer der bergen.
Orpement, Operment, o. auripigment, goudgele ^erf-
Orrery, Orrerium, o. zie Planetarium. (slof.
Orseille, v. gmv. zekere roede of paarsche kleurstof; aard—, kruid—.
Ortbische machine, v. werktuig om het land, bij gebrek aan trekbeesten, door menschen te bearbeiden; dus ge-héeten naar Orth, den uitvinder).
Ortbobiotiek, v. gmv. kunst om wél te leven.
Orthodox, bn. rechtzinnig, streng, oud-geloovig; de —en, de rechtgelooviyen.
Orthodoxie, v. gmv. rech'ziinigheid, het vasthouden aan de kerkleer.
Orthodromic, v. de rechte koeró van het schip naar eene der vier hoofdwindstreken.
Ortboëpie, v. gmv. leer van de rechte uitspraak.
Oribogonaai, Orthogonisch, bn. rechthoekig.
Orlhographie, v. gmv. kunst om wél onjuist te schrijven, spelkunst.
Orthographiscb, bn. naar -, volgens ide spelregelen.
Orthologie, v. gmv. kunst van zich wèl uit te drukken.
Orthometrie, v. kunst om wél te meten.
Orthopaedic, v. gmv. kunst om de scheefgegroeide lichnamsdcelen (inz.- van jonge kinderen) weder in den juis-ten vorm te brengen ; een orthopaedisch instituut.
OrthoNcoplRcb, bn. rechtziende.
Oryetocbemic, v. gmv. scheikundig onderzoek der deli-
Orycfognosic, v. gmv. kennis der delfstoffen. (stoffen.
Oryctograpbie, v. gmv. beschrjving der delfstoffen.
Oryctoiogic, v. gmv. leer of wetenschap der delfstoffen, -der versteeningen.
Oryctometrie, v. gmv. kunst om de fossielen te melen.
OMciilatie, v. (...en), schommeling, slingering.
OKculiatie , v. (. ën), (meelk j nauwkeurige aanraking van eene kromme lijn of een gebogen vlak met een ander.
Osmium, o. gmv. zeker zeldzaan voorkomend metaal.
Ocphrasiologie, v. gmv. leer dtr riekende stoffen.
Ostena
i pralen Ostent Ostent Osthec Osteol Osterii Ostrac Ostrac bannin of iem Otacui Otaigh Otogn Otogr» hardhc Otocoi onderz Ottom Ottom keizen Outrai Outra^ leedigt Ontrelt; Ou ver' OvHai. Ovarifi tuigde O va rit: Ovatie minde Oxgall Oxncid Oxycn Oxyda verkall Oxyde Oxyde Oxyne ««y«o Oxjko Oxy mi Oxymi Oxyop zichtsv Oxysni Ozon,
0.
Osteneibel, Ostensief, bn. aanschouwelijk, handtastelijk;
pralend, pronkend.
Ostentatie, v. praalzucht, bet vertoon maken. Ostenteeren, ow. gel., ten toon stellen, vertoon maken, Ostbeolitb, m. (-en), beenversteening. (pralen.
Osteologie, v. gmv. leer der beenderen.
, Osterin, v. herberg, logement (in Italië).
Ostraciten, m. mv. oesterversteeningen.
Ostracisinus, o (oudh ) schervengericht (wijze van ver-
1 banning bij de Atheners); • (fig.) het streng weren (van iets of iemand). banning bij de Atheners); • (fig.) het streng weren (van iets of iemand).
Otacnstiek, v. gmv. kunst om den gehoorzin te versterken. Otaüifie, v. oorpijn.
Otographle, v. beschrijving van hel oor. Otogrnphoon, m. (...onen), werktuig ten gobruike van
hardhoorende mcnschen, horentje Otocoop, v. (...open), oorspiegel, oorkijker, werktuig tot
onderzoeking van het gehoor.
Ottfiiuane, v. (-s), turksch rustbed, lage sopba. ' OctoinanCscb, bn. turksch; de —e Slant, het turkschc : keizerrijk.
Outrage, v. (-n), zeer grove beleodiging.
. Outra^eant, Óutra^eus, bn. smadelijk, honend, be-| leedigend
Ontreeren, bw. gel., overdrijven; tot het uiterste brengen.
1 Ouverture, Ouverture, v. (-s), opening, aanvang; (muz.) inleiding. Ovnai. bn. („.aler, -st), eivormig, langwerpig rond OvarlKine, o. gmv. theorie volgens welke alle bewerktuigde lichamen uit het ei komen 0%'arinni, o. (...ia), eierstok, vruchtbeginsel.
Ovatie, v. (...en), (rom. gesch.) zegevierende intocht (op j mindere schaal dan een triumf) ; eerbewijs; hulde. Oxitalzunr. o. (scheik,) zuringzuur.
O.VHciden, o. mv. (scheik ) zulirstofzuur.
Oxycraat, o. (...aten), mengsel van azijn en water. Oxydatte, Oxygenalie,'v. (.. ën), (scheik.) verzuring,
verkaikhitf, verbinding van eenig lichaam met zuurstof. Oxyde, Oxydule, o. zuurstofverbinding, metaalkalk. Oxydeeren, ow. gel. met zuurstof verbinden Oxygenluni, o. zuurstof.
Oxygoon, bn sicherphoekig.
Oxygoon, m spitshoek.
Oxymei, o honigazijn, azgnmeede.
Oxymeter, m. (-s), zuurmeter (werktuig).
Oxyople, v. het scherpzien ; (ook) ziekelijk verhoogd gezichtsvermogen.
Oxysnccbarum, m. azijnsuiker.
Ozon, o. zekere gasvormige stof.
189
an kleine (cirkels, tof (qeel-[ding.) iwenklee-itgewaad. ïrsiering,
eieren uit broeden, f.
jele »erf-(stof. deurstol;
d, tij ge-i; dus ge-
ie —en,
istbouden naar eene
9- ..
schrijven,
jelcn. drukken.
gegroeide i den juis-istituat.
der deli-(stoffen. offen. 'stoffen, -
te meten.
aanraking jen ander, itaal.
Fcn.
Paalcmcnt, o. klein peld. pasmunt.
Pachome(er4 m. (-s), diktemeter, werktuig om de dikte van belegd spiegelqlas te meten.
Packet, v. en o. (-ten), kiein pak.
Pacificeeren, PaciflëercD, bw. gel., bevredigen, vrede makt'n, de rust herstellen, tol bedaren brengen.
PaciOcatie, v. (...en), bevrediging: (ned. gesch ) de — van Gent (in 1576).
Pacotille, v. gmv. vrachtgoed, passagiersgoed; pak, pak en zak.
Paco, v. dier waarvan de A!paca-wol afkomstig is.
Pactum, Pact, o. (Pacta), verdrag ; familie-verbond; (ook) verbond met den booze.
Paddau. m bedrag van 1000 millioen ropijen (in Indiii).
Paddi. o. zekere oost-indischo spijs.
PadlNlah. m. opperheer (eeretite'l van den sultan).
Paedngngie, v. zie Pedaffogle.
Paean. o. (-s), lofzang op Apollo ; la — I der Godheid lof!
Pagaai, v. (-en), (zeew.) roeiriem (der wilden).
Pagadet, v. ^-ten), soort duif.
Page, Pagina, v. (-as), bladzijde.
Page. Pngie, m. (-s), edclknaap, hofjonker.
Pa^ineeren. bw. gel., bladzijden nocaaaeren.
Pagode, v. (-n). afgodstempel (in China. Japan en Hindo-stan); afgodsbeeld ; zekere Indische goudmunt.
Pailletten, v. mv. loovertjes.
Pair, m. (•«gt;), (oudt.) gelijke in geboorte en rang ; lid van het cngelsche Hoogerhuis ; (vroeger) lid der eerste kamer in Frankrijk.
Pairschap, o. gmv. hoedanigheid rang van pair.
Paire§ïie, v. (-n), vrouw van eenen pair.
Pajement, zie Paaiement.
Pnladade, v. soort italiaansche zegelaarde.
PaladUn, m (-en), ridder; vrouwenverdedigcr (uit de middeleeuwen)
Palaeugrapbie, v. gmv. kennis van de schrijfkunst en het scbnft der ouden.
Paiaeologie, v. gmv. oudheidkunde.
Paiacontograpiiie, v. gmv. besckrijving en afbeelding der fossiele overhiijtselen uit de voorwereldlijke schepping.
Paiaeontolojgfe, v. gmv. leer der voorwereldlijke dieren en gev assen.
Pnlaeopbytofcraptiie, v. gmv. leer van de planten der voorwereld.
Palacopbytologie, v. gmv. leer betreffende de fossiele overblijfselen van voorwereldlijke plcnten.
Palagoniet, m. zeker gesteente (op IJsland en in Limburg).
Palank, v. (-en), verscbansing (in Tarkije).
PnlaakUat v. (-en), draaqstoei (in Azië).
Palatia«, v. (-n), pel:-, halskraag, manteltje.
PalalUn, m. paltsgraaf.
Palatlnaat, o. gmv. de Paltz ; paltsgraafschap. Pateeren, bw. gei., opschikken, versieren.
Paleo..., zie Prtfaeo...
Paletot, m. (-s). korte overjas (met zakken op zijde).
Pali, v. heilige taal van den Ganges.
Pallkaar, m. (...aren), nienw-gricksch soldaat. PalinKenesie, v wedergeboorte.
Palinodlc, v. herhaling (van een refrein); (fig.) herroeping
van eene lasterlijke aantijging.
Palinunr, m. (...uren), (dicht.) stuunzian.
Pftllssnde, v. (-n). paalwerk.
Pallflsadeeren, bw. gel., met paalwerk om- of afsluiten, omringen.
Palifjiadeering, v het palissadeeren ; paalwerk. PMÜNsnnder, Pali.vander, o. gmv. zekere fijne houtsoort ; purperhout Palja», m (-sen), hansworst, potsenmaker ; clown. Pftlllalief, o. (...ven), verzachtend geneest^i-ldel; tijdel. hulp. Pallieeren, bw gel., verzachten; vergoelijken, bemantelen. Pallium, o. (-s), (r. k.) priestermantel Palle» v. (-n), zeker amerikaamch vaartuig.
Palma, (-as), oost-indisch vaartuig.
Palmaclirisli, v. kruisboom, wonderboom, paluiacitcn, ra. mv. versteende palmtronken. Palmatus, bn. (plant.) handvormig.
Palpabel, bn. en bijw. (-er, -st), voel-, tastbaar (van bewijzen) : zonneklaar.
Paljuitatie. v. (...en), hartklopping, pols-, aderslag. Palpi(e«gt;ren, cw. gel, kloppen, jagen (van den pols of het
hart) van angst of aandoening.
Pampas, v. mv. grasvlakte, prairie (in Zuid-Amerika). Paiur(p^)Iet, o. (-ten), schotschrift; blauwboekje; (oudt. vlugschrift.
Pamphlettist, m. (-en), schotschriftschrijver, lasteraar in geschriften.
Panipera, v. (zeew ) snel opkomende wind op de zuid-
amerikaansche kust.
Panacca,'v.. mv. algemeene geneesmiddelen.
Panache, v. (-n), vederbos, helmbos.
Paucarte, v. bordpapieren omslag ; groote uitslaande lijst
van artikelen.
Panrhrestum, o. (-s), algemeen geneesmiddel. Pancrateüie, o. alleenbezit, alleenmacht Pancratium, o. werkt, tot verklaring v. krachtsinspanning. Pandeklen, v mv. verzameling vaii werken over het oud-
romeinscha recht, wet van keizer Justinianus. Panriemiscb, bn algemeen (van ziekten).
Pandoer, m. (-en), hongaarsche voetsoldaat.
Pandoeren, ow. gel., zeker kaartspel spelen; het —, dit kaartspel.
Pandora, v. (lab.) meisje dat naar den hemel werd gevoerd ; naam eener planeet; de doos van —, doos die alle kwalen en rampen bevatte, welke door Pandora tegen Jupiters bevel werd geopend.
Panegyricus, m. Panegyriek, v. (-en), lofrede, lofdicht.
PaneBle, v. gfile ruwe suiker in schijfvormige stukken.
Pitnharinoiiicon,o.(-s), zok.samengesteld blaasinstrument.
Panhcllenion, m. (-s), opperste staatsraad in Nieuw-Griekenland.
Pnnfek, v. gmv. algemeene angst; er heerscble beden eene — aan de beurs (iuz. van een fondsenhandel), ieder zocht te verkoopen.
Panisch, fan. vreeswekkend ; —e schrik, algemeene doch onqegronde angst (inz. onder een vechtend leger).
Pankong. v. (-en), chineesch vaartuig.
Pankrattach, bn. zeer krachtig; een — (zeer sterk ver-grootend) mikroskoop.
Panorama, o. ( as), alqezicht, voorstelling (eener stad enz ) in eene ronde tent, in welker midden zich de beschouwer bevindt. •
Panslavisimss, o. gmv. zucht o. poging van alle Slavonische volken (het noorden van Turkije, de Wallacbijers, Serviërs, Dalmatiörs, Croaton, Zevenbergers enz.) om zich tot ééne natie te vereenigen
Pamoplile, v. gmv. Alwijsheid.
PantbpiMHius, o. gmv. algeloof, geloof dat de wereld zelve God is
Pantheïst, m. (-en), aanhanger van iet algeloof.
Pnntiieou, o. (-s), tempel (aan alle goden te zamen ge-wij.1); eeregebouw voor al de beroemde mannen van een land.
Pantocratte, v. gmv. alleenheerschappij ; het beslaan van één heerscher over allen.
Pantogranf.tn. (...afen), teekenaap (zek. kunstmatig werkt.).
Pantometer, m. (-S), hoekmeter (werktuig).
Pantomime, v. gmv. gebarenspel (zonder woorden); bal-
Pantomimiek, v. gmv. gebarenkunde. (let.
Pantomimisch, bn. door gebareu aangeduid.
Pantontimist. m. en v. (-en), gebarenspeler, ...speelster.
Pantopliaag, bn. met alles zich voedende.
Pantoptiang, m. veelvraat.
Pamirgie, v. gmv. arglist.
PaperaHsen, v. mv. oud papier, scheurpapier.
Papier-maclié, o. gmv. deeg, ineengewerkte papierslof tot doozen enz.
Pwpior sans fin, o. doorloopend bewerkt papier zonder alscheiding van ramen (inz. tot behangsel dienende).
Papiliofte, v. (-n), meestal driehoekig papiertje tot Ik'. oprollen der haren ; kttrbonnaren In —n (die, in papier gewikkeld, worden gebraden) ; maak van uw opstel —n, verscheur het (daar bat niet deugt)
Papillotteeren—Paralistisch. 193
Papillotteeren, bw. gel., in papillotten wikkelen; (fig.) overdreven bloemrijic spreken.
Paplnlatinsche pot, m. (nat.) soort hermetisch gesloten pot (naar Papin, den uitvinder, aldus genoemd).
Papyrograpble, v. beschrijving van het papier.
Papyrus, m. papierplant.
Paraat, bn. en bijw. dadelijk, onmiddellijk ; f parate executie, (recht) voltrekking van een vonnis op staan-den voet.
Parabel, v. (-s), gelijkenis.
Parabool, v. (wisk.) kegelsnede; brandsnede.
Parabolisch, bn. en bijw. bij wijze van gelijkenis; (wisk.) in de gedaante eener kegelsnede.
Paraboloide, v. parabolische kegel
Parabollseeren, ow. gel., door gelijkenissen spreken (op de wijze der oosterlingen).
Paracentlscb, bn. ongelijkmiddelpuntig.
Parachute, v. (-s), valscherm (bij lacbtballen).
ParacSeet, m. (...eten), rader, bemiddelaar in de wijsbe-
Parachruinasla, v. kleurenbedrog. [geerte).
Parachronlsmus, m. (...mi), tijdfoul, misslag in de tijdrekenkunde
Paradigma, o. (-as), voorbeeld, toonbeeld.
Paradox, bn. (-er, meest -), Paradoxaal, (. .aler, -st), wonderspreukig, gezocht, gedwongen.
Paradoxale, v. (-en), wonderspreuk, strijdigheid, gedwon-gene wijsgeerige stelling.
ParadoxMilc, v. gmv. voorstelling van paradoxen.
Paraffine, o. (scheik) zekere wasachtige stof in houtteer.
Parafoudre. m. (-s), bliksemafleider.
ParaKraaf. v. (...afen). afdeeling van een geschrift (aangeduid door bet iceken §).
Paragrêle, m. (-s), hagelafleider.
Paralpoiuenn, v. bijbeische kronijkboeken.
Parallax, v. (-en), (sterr ) verschilzicht, verschillicht (in den waren en schijnbaren sland eener ster of een gesternte).
Paralactiflcb, bn. tot de parallax bohoorende.
Paralatlsch, bn op de parallel betrekking hebbende.
Parallel, v. (-len), evenwijdte, plaatsing of sland van tweo lijnen of vlakken die overal op gelijkéi» afstand van elkander zyn; (aardr ) berekening der gradei. ter uoorder-of zuiderbreedte ; (fig.) vergelijking ; er Is geen — te maken tusschen deze twee personen.
Parallel, bn. en bijw. evenwijdig.
Parallelepipeduin, o. (meetk') figuur van zes gehjkhoe kiqe zijden.
Parallelogram, o. (-men), langwerpig vierkant of vier-
Paramat, o. zekere gewe-en stof. (hoek.
Paralo^iseeren, bw. gel., valsche sluitredenen maken.
Paralyseereu, bw. gei., verlammen, ontzcHuwen.
Paralysie, v. (...én), verlamming; beroerte.
Parallslisrh, bn lam, verlamd , eene beroerte nabn.,
13
Parameter, m. (-s).(meetk.) conslante of onveranderljjke grootheid tot vergelijlcing van andere dienende (b. v. de Ned. el ia onze mateu en gewichten).
Paranoten, v. mv braziiiaanschekastanjes; kokeloko-noten.
Paranymph, Paranimf, m. (-en), bruidgeleider, -jonker ; speelnoot; candidaatsgeleider (bij eene promotie).
Parapet, o. (-ten), o. borstwering.
Paraphe, v. (-n). naamtrek, krul.
Parapbeereu, bw. gel., van de handleekening voorzien, teekenen, merken met den naamtrek.
Paraphrase, v. (-n), omschryving, breede verklaring ; (fig ) wijdloopigheid.
Parapbraseeren, bw. gel., in hel breede omschrijven.
Parapbrast. m. (-en), omschrijver, kantteekenaar (van klassieke werken).
Parapluie. v. (-n), regenscherm.
Paratiet, m. (-en), pannelikker, smarotser ; tafelvriend ; woekerplant, insekt.
Paranltiiicb, bn. woekerend (van planten of insekten).
Parasol, m. (-s), zonnescherm.
Parastaten, m. mv. zijpilaren, zijkolommen.
Paralounerre, m. (-s), bliksemaflei ier.
Paravent, m. (-s), spaansche wand, windscherm.
Parciinonie, v. gmv. knibbelary, gierigheid, vrekkigheid.
Parccei. o. (-en), gedeelte, deeltje; zia ook Perceel.
Pardon, o. gmv. vergiffenis, genade.
Pardonnez, tw. vergeef mij !
Pardonnabcl. bn. vergeeflijk, verschoonbaar.
Pardonneeren, bw. gel., vergeven, vergiffenis schenken.
Pareggeercu, bw. gel., sluiten, vergelijken (rekeningen).
Parementen, o mv. belegsels; belegstukken; optooisels.
Parentage, ia. gmv. bloedverwantschap, familie.
Parenteeren. ow. bw, gel., verwant sijn aap; eene lijkrede houden op
Parenthese. Parenthesis, v. tusschenzin; bU —. als inlassching, teksthaakjes, ( ).
Pareeren, bw. gel , sieren, tooien, opsmukken ; parade maken; vertoon maken,schitteren; (sctiermk^alwenden^eeren.
Parforce-Jacht, v. (-en), drijfjacht (met brakken)
Parfum, m. (-s), heerlijke geur ; reukwerk, (spreiden.
Parrumeeren, bw. gel., welriekend maken, geur ver-
Parfumeriën, v. mv. reukwerken, welriekende waren.
Parhelinm, o, (sterr) bijzon.
Pari, al pari, van gelijke waarde, honderd ten bondeid ; de wissel staat —, de koersen wegen eikander op ; de fondsen ataan op (al) — (staan op 100 pet.); boven —, onder of beneden —
Parl^o. (-s), weddingschap.
Parlêeren. bw gel , wedden.
Parlsch manner, o. marmer van bet eiland Paros.
1 aria, m. en v. (-as), uitgestootene, lerworpeling (in Hin-aostan).
Parisienne, v. gmv. volkslied te Parijs geiongen (na de Jali-oomenteling van 1830)
ParHelt, v. gmv. (recht.) geljjkheid.
Parlest v. wand.
Parmant, bn. (-er, -st), prat, fiksch.
Parochie, v. (...en), katholieke episkopale kerkgemeente; kerspel.
Parochiaal, bn. tot cene parochie behoorende.
Parochiaan, m. en v. (...anen), bewoner bewoonster lid ecner parochie.
Paronlem, bn. stamverwant.
Parool, o. (...olen), (oorl) wachtwoord.
Paroxyitma§, m. hoogste spanning (van pijn, koorts eni ).
Partageereu, bw. gel., deelcn, verdeden onder...
Parterre, o. (-s), bak, gelgkvlocrs (In schouwburg- of concsrtzalen); bloembed.
Parthenon, o. (-s), tempel aan Minerva gewijd (op den burg van het oude Athene) ; (fiq ) kunsttempel
Parflaai, bn. en byw. partijdig ; deelswijie ; —lotea, soort oostenrijksche loten
Partlalltelt« v. gmv. partijdigheid.
Participant, m. en v.(-en), deelhebber, deelnemer.
Participatie, v. (. .ën), deelneming.
Partlclpeeren, ow. gel., deelnemen (aan), deelhebben (in).
Partieel, hu. en bijw. deelwijze, bij gedeelten.
Partisan, m. ( s), partijganger.
Partltle, v. ( ..en), in-, verdeeling ; (ook) partituur.
Partltuar,v (...ureB),volledicr muziekwerk (eener opera enz ).
Partner. Partuar, m. (-s), medespeler; naast (in het kaartspel); dansgenoot ; medehandelaar.
Parvenu, m. ( s), nieuweling, opkomeling (uit geringen stand tot aanzien of rijkdom).
Pafllgraphle, v. gmv. algemeen -, wereldschrift.
PaBHHge, v. (-s), over-, doorvaart ; — nemen, plaats bestellen (op een schip).
Passage, plaats, volzin (in een werk).
Passant, m. (-s), doorreizende.
Passato, bijw verleden ; den 3den — (der vorige maand); anno —, verleden jaar.
Passé, v. (-n), (schermk.) uitval, gang.
Passe-drolt, m. verongelijking, het voorbijgaan (bij eene ambtsbegeving) vau iemand die meer rechten had dan de benoemde.
Paspartouf, m. looper, hoofd-, horlogesleutel met verscheidene pijpjes.
Passlbel, bn iijdelijk ; onderhevig aan. s
Passlbilltelt, o ffaiv. lydzaaT.heid ; vatbaarheid voor.
Passie, v. gmv. lijden (van Christus).
Passie, v. (-!, ...ën), drift, hartstocht; In — (toorn) ge-
Passief, bn. (...ver, -st), lijdend, lijdelijk. (raken.
Passief, o. (...siva), het verschuldigde, de uitschuld ; het aktlef en — van eenen boedel.
Pastel, o. (-len), vcrfdeeg ; weede; gemeen teekenkrijt.
Pastilles, v. mv. meelballetjes; reukballetjes, reukdopjes, reukkaarsen.
Patacoa, m. (-s), kroondaalder (spaansche munt).
Patas, v. (-sen), uitlegger, zeker klein vaartuig.
Palaten, Bataten, m. mv. zoete aardappelen.
Patchouly, v. zekere sterk riekende kamfcrachtige stof.
Pater, m. (-s), vader; (r. k.) priester, (titel); alt —s vaatje tappen, van den besien wijn schenken.
Paternltelt, v. gmv. vaderschap.
Paternoster, o. (-3), (r. k.) onze vader (gebed), roion-krans; handboei.
Paternosteren, bw. gel., de handboeien aanleggen.
Pathetltfch, bn. hoogdravend, treffend, roerend.
Patholot*K, m. (...ogen), ziektekundige.
Pathologie, v. gmv. ziekteleer.
Patliologlscli, bn. tot de ziekteleer beboorende.
Pathos, 0. gmv. vuur, hoogdravendheid (van stijl).
Patleut, m. en v. (-en), zieke, lijder, -ej; ter dood veroordeelde.
Pntlentie, v. gmv. geduld; zeker spel met houtjes.
Patina, 0. roest op bronzen voorwcroen, - op munten ent.; kunstmatig verwekte roest. [eigen).
Pntois, 0. ongevormde volkstaal (tan enkele landstreken
Patres, m mv. vaderen; eeretite, der oud-romeinscbe raadsheeren; ad — gaan, overlijden.
Patria, v. vaderland; pro —, soort nollandsch papier.
Patriarch, m. (-en), aartsvader, stamheer; titel van het hoofd der christenen in Turkije, GriekonJand enz.
Patriarchaal, bn. en byw. (-der, -sty, aartsvaderlijk,
Patriciër, m. (-s), adellyk burger in het oude Reme; afstammeling van eenen raadsheer te Venetie; (fig.) aanzienlijke, groote.
Patricisch, bn. en bijw. raadsheerlnk, adellijk; rijk.
Patrimonium, 0. (-s), vaderlijk erfdeel, aangeërfd goed; — Petri, het pauselijk gebied.
Patrimoniaal, bn. tot het vaderlijk erfgoed behoorende.
Patriot, m. (-ten), vaderlander; naam der voormalige tegenstanders van het huis van Oranje hier te lande.
Patriodnch. bn. vaderiandschgezind.
Patrlotismus, 0. gmv. vaderlandschgezindheid, burgerzin.
Patrocinaat, 0. gmv. ambt van schutsheer; beschutting, toezicht; behartiging der stoffelijke en zedelijke belangen van iemand; een — nltoefenen, het — aannemen over.
Patrocinade, v. gmv. bescherming.
Patrocineek'en, bw. gel., beschermen, hoeden.
Patrouille, v. (-s), ronde, dienstdoende wacht (door de stad, in eene vesting enz.)
Patroui(!«*eren, ow. gel., door de stad trekken (van ge-wapenden) (armen.
Paapcrltmiis, 0. gmv. armwezen , staat toestand der
Pavana, v. (-as), oude spaanscbc dans.
Pavaneeren (zich), ww. gel, pronken (als een nauw). Pavadette, v. (-n). brie venduif, postduif; geleerde duif. Pax. vrede ; — voblscum ! vrede zij met u ; — Intraa-
tlbus. vrede den binnentredenden.
Pigt;ccadilje, v. (-n), kloine zonde.
Pec«avi, ik heb gezondigd.
Peccceren, ow. gel., zondigen.
Pecco, v. zeer üjne en geurige chineesche theesoort-Pectine, Pectuse, v. (scheik.) zekere geleiachtige stoffen. Peculaat, o. gmv. geldverduistering.
Pecunia, v. gmv. geld ; penningenquot;; vermogen. Pecuniair, Pecuniëel, bn. geld betreffende; — (gelde-lijk) belang.
Pedaal, o (...alen), voetklavier (van een orgel of piano). Pedagoog, m. (...ogen), huisonderwijzer; 'leermeaster, opvoeder.
Pedagogiek, t. gmv. onderwijskunst.
Pedagoyiscb, bh. en bijw. onderwijzend, leercnd; naar
de regels der onderwijskunst.
Pedant ra. (-en), schoolvos, wijsneus, waanwijze. Pedantiscb, bn. en bijw. waanwijs, ingebeeld, pralende
nut kennis.
Pedanterie, schoolvosserij, waanwijsheid, pralerij met Ped*»l, m. (-len), bediende, bode (bij weteaschappelijke inrichtingen, colleges enz.).
Pedestal, m. (-len), voetstuk. (g^K*
Pederast, ra. (-en), die zich aan onnatuurlijke drift over-Pederastie, v. gmv. onnatuurlijke drift, - omgang, man-nen-ontucht.
Pedometer, m. (-s), schredenteller (werktuig).
Pegasus, m. (-sen), (fab.) gevleugeld paard (der dichters);
op zUnen — stijgen; zeker sterrebeeld; het groote paard. Peine, v. gmv. moeite; bet is niet de — waard. Pekari, o. soort stekelvarken.
Pelaginen, m. mv. aanhangers van Pelagius (een geestelijke uit de 5e eeuw, loochenaar der erfzonde). Pelagoscoop, v. (...open), zcedieptekijkcr (werktuig). Pelerine, v. (-en), damesmantellje.
Pelopium, o. gmv. zeker metaal.
Peloton, o. (-s). kluwen; rot, honp (soldaten).
Penaal, lijfstraffelijk; de penale wetten.
Penalttelt, v. strafbepaling; lijfstraffelijkheid.
Penaten, m. mv.(rom gesch.) huisgoden ; (flg.) eigen haard. Pencbant, o. (-s), neiging, lust; verslaafdheid (aan). Pendant, o (-s), tegenbanrer, tegenstuk (van eene schilderij); (ook Sg.). quot; (werk. Pendule, v. (-s, -n), slinger; slaand horloge; slingeruur-Penetrant, bn. (-er, -st), doordringend; eene —e konde. Penetreeren, bw. gel., doordringen; in-, doorzien. Penibel, bn. (-er, -st), pünlijk, moeielijk, smartelijk. Penitent, m. (-en), boeteling.
Penitentie, ▼. (...èn), boete, straf; boetedoening ; dit Is eene harde —.
Pcnlteatlarius, m. (-sen), boeterechter.
Pennaal. m. (...alen), groen, nieuwe aankomeling (onder de duitsche studenten).
Penny, v. lt;pencu), eng stuiver; —magazUn, weekblaadje dat een penny kost.
PenHlef, bn. (...ver, -st), nadenkend, mijaaerend.
Pensum, o. (s), opgegeven taak (in eene schooi).
Peute, vijfledig.
Pentngoon, m. (meelk.) vijfhoek.
Pentameter, m. (-s), vijfvoetig vers.
Pentarcble, v. (...én), regeering oppermacht van vijf vorsten
Pentatcuchus, m. gmv. de vijf boeken van Moces.
Pentaura, m. zekere steen.
Pente, v. (-n). zeker venetiaansch licht vaartuig.
Penarie, v. groot gebrek aan ; «llemle, groote behoefte.
Per, vz door; —cent, ten honderd; — fas et nefas, met ja en neen, bij alles wat heilig is; — couvert, onder ouislag; — ami, met vriend (op een adres); — saldo, bij slot van rekening ; — as, in een rij- of voertuig ; — scblp. te water; — post, met (door) de post.
Perceel, o. (-elen), stuk land; vast goed; gebouw, huis met erf.
Percepteur, m. (-s), ontvanger, inner (van belastingen).
Perceptlbel, bn. (-er, -st), bemerkbaar.
Perceptie, v. (...èn), inning, ontvangst; heffing ; (wijsb.) doorscnouwing, waarneming (door het begrip); —kosten, kosten aan het innen (van belastirgen) verbonden.
Percussie, v. (-en), slag, stoot ; (gen) aanklopping.
Percuteeren, bw. gel., (gen.) aankloppen (tot onderzoek van de borst enz )
Perdltle, v. (r. k.) verdoemenis, verderf.
Perrgrlnatle, v. (...én), omzwerving, omdoling.
Peremptorlsch, bn. kort, afdoend, he.Uissend.
Perenneerend, bn. het qebeele jaar doorblijvend - be-
Perelle, v. zeker grauwe kalkachtige aardsoort, (staande.
Perfect, bn. en bjjtv. volmaakt, volkomen, geheel.
Perfectie, v. gmv. volmaaictheid, volkomenheid ; Iets In de — weten, kennen.
Perlectlbllltelt, v. gmv. volmaaktheid, vatbaarheid voor volmaking.
PerHdle, v. trouweloosheid.
Periculeus, bn. en bijw. gevaarlijk, hacheiyk.
Perihelium, o (sterr.) zonsnabijheid. (uitstel.
Perikel, o. gevaar; perlculum In mora, gevaar door
Perimeter, m. (-s), (meetk) omtrok eener kromlijnige figuur, som van al de zijden eener rechtlijnige figuur.
Periode, t. (-n), tijdruimte, tijdvak; volzin, zinsnede.
Periodiciteit, v. gmv. regelmatige afwisseling, omloop terugkeer binneo bepaalde tijdruimten.
Periodiek, bn. op zekere bepaalde tijden terugkeerecde; een — §«8cbrlft, maandwerk, weekblad, almanak ent.; de —e (perlodische) winden, die op gezette tgden waaien; de —e aftreding, van bestuurders, regeennqspersonen ent. wier diensttijd op een bepaald tijdstip eindigt.
perlpherie, v. (meetk.) cirkelomtrek.
Perlpbrase, v. (-n), omschrijving.
Perlptrica, v. leer der straalbreking o( terugkaatsing aan de, oppervlakte der lichamen.
Perlpberie, v. omtrek, omvang.
Perlpolygonns, bn. veelhoekig, veelvlakkig.
PerlMcoplacb, bn. —e plazen, hol-bolle lenzen.
Periatyle, v. (-n), zuilengang, zuilenrij ; voorportaal.
Perm, v. (-en), klein turkscli vaartuig.
Permanent, bn. en bijw. voortdurend, aanhoudend; zich — verklaren, niet uiteengaan (inz. van lands-, gewestelijke-, of gemeente-vergaderihgen). [laten).
Permeabel, bn. doordringbaar (van stoffen die yoebt door-
Permls. o. verlof, gelcibrielje ; est-ll — ? is het veroor-
Periulssle, v. verlof, vergunning. (loofd ?
Permlt:eereii, bw. gel , veroorloven, vergunnen, toestaan; permitierr ! met uw verlo' (als men iemand in de rede valt).
Permatatle, v. om-, verplaatsing; de leer der per-mutatlën.
Perpendiculair, bn. loodrecht, rechtstandig.
Perpetueel, bn. en bijw. altijddurend; levenslang; pcr-petuëelan, vroegere uaam van zekere spaansche effecten.
Perpetuum mobile, o. (werkt ) voorwerp met eeuwigdurende beweging ; (fig.) het onmogelijke.
Perplex, bn. en bijw. onthutst, verstomd.
Perplexiteit, v. gmv. onthutstheid, verstomming.
Perquisitie, v. (...en), gerechtelijk onderzoek.
Persecutle, v. (.. ën), vervolging (inz. om staatkunde en
Pcrsecuteeren, bw. gel., vervolgen. [geloof). -
Perseus, in. zeker sterrebeeld.
Perse vereeren, ow. gel., volharden; volhouden.
Fersienne, v. (-s), zonneblind.
Persico, v. gmv. likeur uit perzikpitten.
Persifflage, v. (-11), overdreven io! op bespotting doelende; geveinsde lof
Persif-fleeren, bw. gel., honende prijzen.
Persisteeren, ow. gel., volhouden, siaan op...
Personaliteit, v. (-en), persoonlijkheid; lem. —en zeg-gen. iem. op den persoon af beleedigen.
Personeel, bn. persoonlijk ; personeeie belasting, belasting welke van eene woning, een ambt enz. wordt geheven, hoofdgeld;; (recht.) personeeie crediteur, die geen onderpana voor zijne schuldvordering heeft.
Personeel, 0. personeeie belasting, al de personen die eenen tooneeltroep, een orkest, een bureau enz. s.iinenstcllen; .korps ambtenaren.
PersonlOealle, v. (...ên), verpersoonlijking. Personnage, m. (-s), PersonnaadJ», m.{-n), persoon, schepsel, een rare —, een wonderlijk meiiBch; (toon.) medespelende ; de booge personnaadje.s, d« aanzienlijke personen.
Perspectief, o. (...ven), vergeiicht; leer der vergezicbts-kunde; een —scbilder; een frani — ; (fig.) toekomst. Perspicarlteit, v. gmv. scherpiinnighcid. PersuMdeeren, bw. gel., overreden, o erfaalen. Persuasie, v. overreding.
Perfineut. bn. tot de zaak behoorende, vast. PerturbaUe, v. (...ën), storing, stoornis, verwarring Péruvlenue, v. gmv. zekere gebJo.;mde stof. Perversiteit, v. gmv. verdorvenheid.
Peso, o. gewicht, Jast.
Peso, bn. (kooph.) al —, naar het gewicht; — de plata ,
— duro, zekere spaansche munt (= 1 piaster). Pessimist, m. (-en), die alles en allen voor slecht houdt,
die alies slecht inziet.
Petarde, v. (-en), (vuurw.) springbus; zwemmer. Petilieeren, ow. gel., vonkelen ; knappen ; de wUn petilleeri in het glas; (fig.) blinken, schitteren ; bU pelilleert van geest, hij is vol geest.
Petit-mfutre, m pronker, saletjonkertje, windbuil. Petitie, v. ( ..én), verzoekschrift, rekwest. Petiüonnceren, ow. gel., verzoekschriften indienen (inz.
door velen tegelijk).
Petitionncering, v. Petltionoement, o. het indienen van verzoekschriften; petltio principli, (leerst.) bewijsgrond die zelf eerst bewezen dient te worden. Petrefleatie, v. (...ën), verstwning; steenwording. Petriflcatle, v. (.. ën), het doen versteenen. Petriflceeren, bw gel., versteenen, in stoen veranderen. Petrograpbie, v. gmv. beschrijving der steensoorten. Petrograpblscb, bn. —e kaarten, landkaarten waarop
de bergsoorten en hare grenzen z(jn aangewezen. Petroleum, o. Petroleumoiie, v. zekere steen- of bergolie.
Petto, v. borst; (fig ) ia — bonden, bewaren tot gelegener tijd, voor zich houden.
Pewter, o. zeker gemengd metaal (tin, antimonium, bismuth en koper).
Pbaenomen, Pbaenouteen, o. (...eaa), luchtverschijnsel ; (fig.) wonder.
Pba«ogefo)nle, v. gmv. het ontstaan of het voortbrengen
van verschijnselen.
PbaeogonoIogEe« v. gmv. leer van het ontstaan der verschijnselen.
Pbaeograpbie, v. gmv. beschrijving der natuurver-schgosclen.
Pbaeoscople, ▼. gmv. waarneming onderzoek der ver-schgnselen.
Phaëton, m. naam van den icon van ApoUo; soort rijtuigje op twee wieien.
Phalanstére, v. (••gt;?), algcmeene voJkswerkplaats; volkskeuken (ais bij de Spartanen).
Pbaliinx, Phnlanks, v. (-en), inecngcsloten Jinie, - slagorde naar een eigen aar digen vorm.
Pbanfascoop, v. (.. open), tooverlantaarn.
Phantoma, v. schijnbeeld ; (gen.) kunstmatig nagebootst licnaamsorgaan.
Phauiasie, (...ën), Inbeelding, verbeelding; gril, kuur ; soort muziekwerk ; —kleur, kleur die niet effen is.
Pbantnseeren, ow. gel., zich aan gdele voorstellingen overgeven ; allerlei grillen voeden ; ijlen (in de koorts); (muz.) op ecu speeltuig improviseeren; naar de ingeving van het oogenblik spelen.
Pbantasmagorie, (.. ën), geeslenverschijning ; tooverij.
Pb^ntast, ra. (-en), dweper, overdreven denker.
Phantastlsch, ba. dwepend ; tooverachlig.
Pliantoom.o (...omen),spook,geestverschaning,droombeeld.
Ptiarao.i Faratt, naam der oud-egypt. koningen. Zie Faro.
Pbarmaccut. ra. (-en), artsenijbe'rdder, -kenner.
Pharmaceutlscb, bn. artsenijkunde
Pbarmacie, v. kennis der geneesmiddelen en van hunne bereidingen.
Pharmacon, o. geneesmiddel; tooverdrank; vergif.
Pbarmacopoca, v. handboek der artsenijbereiding ; wat de artsenijkunde omTat ; — paupcrum, voorschrift betreffende de armen-apotheken (zooals de berekening van de prijzen der geneesmiddelen enz.).
Pbarus, m. vuurtoren, -baak.
Pbase, v. (-n). lichtgestalte (der maan enz.); verandering ; standpunt; de ziekte is eene nlcnwe — Ingetre-dea ; (ook fig ).
PbebiiH, m. zonnegod; gezwollen stijl.
Pbenonieen, o. zie Pbaenomeen.
Pbllantroop, m.en v. (...open), menschenminnaar, - vriend.
Pbilantrople, v. gmv. menschlievcndheid.
Pbllantroplsch, bn. isenschlievend.
PhIlbarmoDiscb, bn. de toonkunst beminnende.
PhlIbeHeen, m. (...enen), griekenvriend.
Pbilipplca, v. (geich ) redevoering door Demosthenes tegen Philippus van Macedonië uitgesproken; (fig.) stral- of boetrede tegen...
Pbllister, m. (-s), groen, niet-student.
Pblloloog, m. (...ogen), taalvriend, -beoefenaar.
Pbllologle, v. taalwetenschappen.
Philomele, v. (-n), nachtegaal.
Pbilogopbie, v. wijsbegeerte
Pbilosophlscb, bn. wijsgeerig ; —e wol (bij de oude scheikundigen) het langs den drogen weg verkregene zmk-oxyde ; —e tcekens, (sterrew.) de Steenbok en de Waterman ; — cl, (nat.) zeker toestel.
Pblltrnm, o. (...ra), liefde-, minne-, tooverdrank.
l*blool« v. (. .olen), buikvormig glas of fleschje.
Pblegma, o. het verbrande ; waterig Tocht dat na de destillatie van geestrijke stollen overblijft; het sigm.
Pblegmatiscb, bn. bedaard, kalm; bet — (enipera-ment; (sterrew.) —e teekcns, de Kreelt, de Schorpioen en de Visschen.
Pblogoscoop, v. (..open), werktuig dat den graad van hitle aanwijst; zekere rook verterende spaarkachal.
Pboenlx, m. zie Feniks.
Pbonolltb, m. (-en), klinksteen.
Pbonometer, m, (-s), klankmeter (werktuig).
Pbonosopble, v. gmv. klankleer.
Pbonorgan, o. (-en), zeker spreekwerktuig.
Pborometer, m. (-s), draaqkrachtmeter (werktuig).
Pborometrle, v. gmv. wetenschap die den graad der beweging leert bepalen.
Pburonomle,.v. gmv, bewegingsleer, leer der beweging van vaste en vloeibare lichamen.
Pbospborus, m. lichtstof, voorwerp dat in het duister licht geeft.
Pbotadyl, o. zekere vloeibare brandstof.
Pbotocbromatlscb, bn. —e beelden, gekleurde lichtbeelden.
Pbotogalvanograpbie, v. gmv. kunst om lichtbeelden langs den galvanoplastischcn weg te kopiëeren.
Pbutogeen, o. lichtstof.
Pbatograpbie, v. (...en), lichtteekening, lichtbeeld; licht-teekenkunst (eene verbetering in de oaguerréotypie).
Pbotograaf, Pbotograapb, m. (...fen), die photogra-phiën maakt.
Pbotograflscb, bn. volgens de photographie; een — portret ; een — album, album (in den vorm van een beek) bestemd om er photographische portretten in te bewa-
Pbotologle, v. leer van het licht. (ren.
Pbotomagnedsme, o. magnetisme door de werking van het licht voortgebracht.
Pb«gt;tomet«oren. v. mv. lichtgevende luchtverschynselen.
Pbotometer, m. (-s),.lichtmeter (werktuig).
Pbotoscoop, v. (...open), lichlkijker, lichtmeter (werktuig).
Pbotospbeer, v. (-en), lichthulsel om de zon, lichtkring.
Pbototecbnlek, v. gmv. verlichtingsknnst. (gen.
Pbototyple, v. gmv. kunst om lichtbeelden te vervfaardi-
Pbrase, v. (-n, -s), spreekwas, volzin.
Pbraséologie, v. (...ën), verzameling van spreekwijzen.
Pbrenologle, v. gmv. schedelleer, acrsenleer.
Pbrenologlscb, bn. volgens de hersenleer,
Pbrygiscbe mufs, v. (-en), roode muts (der vrijheid, der republikeinen).
Pbylacterlo'n, m. (-s), wachtpost; schutswacht.
Pbylllteu, m. mv. versteende plantenbladeren ; afdruksels van bladeren in steen.
Pbysalith, ra. (-en), blaassteen, soort topaas. Physalltbcnt m. zdt. slakkenversteenselen.
Phystca. v. gmv, natuurleer, natuurkunde. Pbyslcallücb, bn. tot de natuurleer behoorende. Pbyaico-matbematlscb, bn. de natuur- en de wiskunde tegelijk betreffende, natuurkundig met wiskunstige bereke-pbysloaatotypie, v. natuurzelfdruk. (ningen.
pbyiioeratle, t. natuurkracht.
pbysiofieiile, Pby«l0||0nle, v. geschiedenis der natuur,
leer van het ontstaan der natuur.
pbyslognomle, v. (...ën), gelaatstrekken ; uiterlijk voorkomen van dier of plant.
pbyslognomle, Pbysiognomiek, PbyBlonoBile«
v. gmv. gelaatkunde.
pbystographle, v. (...en), natuurbeschrijving, pbyslonomist, m. (-en), gelaatkenner, gelaatkundige, pbyslologle, v. gmv. natuurleer; leer van da verrichtin-
Se» der dieren en planten; (fig.) schets, beschrijving, e» der dieren en planten; (fig.) schets, beschrijving, yslolociseb, bn. natuurkundig, natuurlgk. physlonomle, v. gmv. leer -, kennis der natuurwetten. pbygloth«gt;(lca« v. gmv. de eigenlijke natuurleer, pbytlopbllosopbïc, v. gmv.' wijsbegeerte der natuur, physls, v. de natuur; schepping, voortbrenging. pbysi§cb, bn. natuurlijk, zinnelijk, lichameiyk, dierlijk, uiterlijk.
Pbytoblbllat t. mv. versteende plantenbladeren ; bladeren-afdruksels.
Phytoglypben, m. mv. steenen met planten-afdruksels. Pbytognosle, v. plantenkennis
Pbytograpble, v. beschrijving der gewassen, beschrijvende plantenkunde.
Pbytollfben, m. mv. plantenversteenselen. (sems.
Pbytoneetar, m. de zuiverste honig uit de piantenbloe-Pbytonomle, v. leer betreffende het plantenleven en zijne
wetten; plantenbenoeming.
Pbytopbaag, m. (...agen), plantenetend dier. Pbytotheraple, v. nlantenheelkunde.
Pbytotomie. v. praktische ontleedkunde der planten. PI, v bet getal —, dat aanduidt boe groot de omtrek van den cirkel is,wanneer de middellijn gelijk aan 1 gesteld wordt. Piadet, v. (-ten), turkscbe sloep.
Piaklep, v. (-en), groot oost-indisch rooversvaartuig. Plano, bn. en bijw. zacht.
Plano, o. (-os), — forte, klavier.
Pianino, v. opstaande piano.
Pianlat, m. Pianiste, v. pianospeler, -speelster. Plc, Plco, m. spits; hooge zeer spits toeloopende berg. Plo. el, (lengtemaat in het Oosten).quot;
Pickles, mv. in azijn ingemaakte en sterk gekruide plan Piëdestal, m. (-len), voetstuk. (tenspyzen.
Pierrot, m. (-s), hansworst, clown in de balletten. Piëtist, m. (-en), overdreven vrome.
PiëtistcrU, v. ijverige schijnvroomheid.
Piëtlemas, o. overdreven vroomheid, schijnvroomheid. Plcus, bn. godvruchtig, vroom ; —e JnstelliuKeu ;
eene —e gift.
Pigment, o. gmv. kleursel, verfstof.
Pikant, bn. en bijw. (-er, -st), scherp; eene —e saas ; (fig.) bits, vinnig; prikkelend ; die geschiedenis Is «eer —. zij prikkelt zeer de belangstelling.
Pikanterie, v (...en), bitsheid, scherpte (van toon) ; ver-holer;e vijandschap; lem. pikanteriën (gevoelige be-leedigingen) zeggen.
Piket, o. (-ten), wacht (soldaten) ; het brand— heb-ben, (bij de schutterij) aangewezen zijn (beurtelings) om bij het uitbarsten van brand op te komen ten einde de orde te handhaven ; soort kaartspel.
Piketten, ow. gel., piket spelen.
Pikkediiien, v. mv. kleinigheden, kleine zonden (der jeugd)
Pikei.o. handelsgewicht in Oost-Icdie(= ruim 62 ned. pond); Pilaster, m. (-s), vierkante platte zuil, steunsel van
eenen schoorsteen mantel.
piloot, m. (...oten), stuurman, Icods.
piiotariü, m. (-sen), havenmeester.
pinacotheek, v. (...eken), groote (laBds)kunstverzameling
(inz schilderüen).
Piadus, m. gmv. zangberg.
pinkops, v. (wev.) overgebleven katoen dat niet verwerkt
kan worden, poetskatoen pionaeidlën, mv. (meetk.) mcetvizieren.
pinxit, (hij heeft het) geschilderd.
P*Pr'®» v- (-sen), sloep van de negeis.
pique, o. soort katoenen stof; een — vestje.
piraat, m. (...aten), seeroover.
piratcrie, v. zeerooverij.
piramicde, Pirimide, v. (-n), vier- of meerzijdig spits toeloopend gebouw met ééne gemeene basis ; de —n van Egypte. (ramiede.
piramiedaal, bn. en bgw. als -, in den vorm eener pi-pirouette, vt (-n), draai, wending (in de dans-en rijkunst). piroo.«t(ceren, ow. gel., zwenken, draaisprongen maken. Piscicultuur, v. gmv. kunstmatige vischteelt.
Piscine, v. ( n), vijver voor die teelt.
pise, m. ineengestampte aarde (bouwstof voor de muren van huizen)
Pjstacle, Pistachie, (...ën), v. pimpernoot.
piston, m. (-s), zuiger; luchtklepie ; cornet A—. soort lilaashoorn.
Pittoresk, bn. en bijw, (-er, -st), schilderachtig, treffend
(•.oor het gezicht), fig., (ook voor hst verstand) Pizzocato. bn. en bijw. (muz.) cnippende, geknipt (met
de vingers op de snaren). » r \
Placenta, v, (gt;rocdk.) moederkoek, nageboorte.
Placet, o. (-ten), verzoekschrift; koninklijk oktrooi: ordonnantie op een kerkelijk besluit ; stoeltje zonder leuning, kruk ; recht van —, (r. k.) recht om de bisschoppelijke besluiten af te kondiii^n.
PJafOBd, o (-s), zoldering.
PlHfonuecren. bw. qel., eene zoldering kunstmatig eve-nen, - met stukadoorsel beleggen.
Plagiaat, o (...aten), letterdieverij; gedachtenroof ; (ook) menschenroof.
PiaRlHrius. m. (...rii), letterdief; (ook) menschenroover.
Plaid. v. (-s). geruite wollen mantel der bergschotten; (oud fransche) gerechtszitting.
Plalote. v. (-s), gerechtelijke aanklacht.
Plnlt'll ? wat belieft u ?
Plalt-ll, Plaltle, v. heimelijk gemak.
Plauchet. o. (-ten\ platte balein in een rijglijfje.
Planeeren, bw. gel., effenen, evenen, glad maken.
Planetarium, o. (-s), planetenlijst; kunstmatige toestel die den loop der planeten aanwijst.
Plandtarlsch, bn. ronddwalend; —• dieren, die op de laagste trappen van het dierlijk leven staan en wier uitwendige lichamen niet veel verschillen van delfstoffen.
Planetoïden, v. mv. kleine planeten
Planeiolablutn, o. werktuig tot het waarnemen der pla-
Pltinigt;netrle, v. gmv. vlaktemeetkunst. (neten.
Plnnispheer. o. (-en), of Planlftlobe. v. (-n), voorstelling der aarde of van den 'sterrenhemel op een vlak.
Plastiek, v. gmv. aanschouwelijke kunst, kunst der edele vormen (b. v. beeldhouw-, tooneel- ook danskunst).
Plastisch, bn. aanschouwelijk door vormen; de —e kun-
Plnstoxraphle, v. gmv. naqebootst schrift. (sten.
Plateeren, bw. gel., (ook Plaqueeren), vergulden, verzilveren, (met goud of zilverblad).
P*atlna, v. gmv. wit goud ; het fijnste metaal.
Platlneeren, bw. gel., met een laaqje platina overdekken.
Platitude, v. (-s), gemeenheid, laagheid.
Plat-mena^e, v. (-s). tafelstel (voor zout, peper enz.).
Platoiti§ch , bn. en bijw. (-er , meest —) , naar Plato, naar de leer van PJato ; eene —o tierde, liefde van ziel lot ziel; de —e republiek, wijsgeerige inrichting van eenen Staat doch praktisch onbestaanbaar; — zennejaar, (sterr.).
Plausibel, bn. en bijw. aannemelijk, schijnschoon; onder —e redenen.
Plnusibilltelt, v. (-en), aannemelükheid; het schijnschoon.
Plebejer, tr. (-s), onadellijken (bij de Romeinen, in tegenstelling der Patriciërs) ; (liij.) burgerman.
Plebejisch- bn. niet-adellijk, n'iet-patricisch ; burgerlijk.
PlebeJIsiuus, o. gemeen gedrag.
Plebs, o. gmv. gemeene volksklasse, grauw.
Pleet, met goud- of zilverplaatjes overtrokken metaal.
Pleïaden, y. mv. het zevengesterntegt; zekere sterregroep.
203
Plenum, o. volle vergadering : In —, ten voile.
Pleonasmus, o. woordovertolligfaeid; (als oude grUs-aard, zwarte moor enz.).
Pleonastisch, bn. en bijw. overtollig, -lijk (in woorden).
Pleorama, o. (-as), scheepvaart-tafereel, oeverbeeld.
Pleureuse. v. (-n), rouw-opslag, -band ; (oudt ) gebaarde klaagster bij lijkstaatsien.
Pleuris, Pieuritiii, v. (gen.) lijdswee, borstontsteking.
Pllëereu, ow. gel, buigen, neigen (in den dans); (fig.) achteruit deinzen.
Plombeeren, bw. gel., looden loodjes (merken) aanhangen ; (tandm.) vallen (van holle kiezen) met lood of creosoot.
Plongeeren, ow. gel., duiken, dompelen.
Ployeeren, bw. ow. gel., buigen, vouwen.
Pluche, v gmv. wolfluweel.
Pluchen, bn. van pluche.
lt;• luralis, o. mv. meervoud.
Pluraliteit, v. gmv. meerderheid, grootst getal.
Plutocratie, v. gmv. geldheerschappij.
Plutocranisch, bn. in het binnenste der aarde ontstaan en daaruit opgtrezen.
Plutocranlst, m. (-en), voorslander der leer die de vorming der aarde aan het vuur toeschrijft.
Pluviunieter, m. (-s), regenmeter (werktuig).
Pncuma, v. geest, adem.
Pneumatiek, v. leer der luchtbeweging; geestenleer.
Pneumatiach, bn. tot dc leer der luchtbeweging behoo-rende ; de —• pomp, luchtpomp.
Pneumafologle, v. leer der lucht en der gassoorten.
Pneumonie, v. longontsteking.
Pocetta. v. (-s), (muz ) zakviooltje.
Poco, bijw. (mus.) weinig.
Poculum, m. (-s), beker, bokaal.
Poculeeren, ow. gel . bekeren, drinken.
Podding, v. zie Pudding.
Poddingzak, m. (-ken), (zeew ) zak metkabelgaren gevuld.
Pocfometer, m. (-s). schredenmeter (weiktuia).
Podestant, m. (...aten), machtbekleeder, landvoogd (oudt. in Friesland).
Poenitet, o. (-s), bbetedrank (bij maaltijden als straf opgelegd)
Pbëïy, Poëzie, v. gmv. dichtkunst; gedichten.
Point, o. (-en), punt ('quot; biljart- of ander spel); — d'bonneur, punt van eer, eergevoel.
Polnteeren, bw. gel., aanteeker.en, aanstippen; richten (kanonnen); vergelijken (boeken op kantoren) ; toonen; zetten, wagen (op eene kaart).
Poinleeren, o bet plaatsen; richten (van geschut).
Pointeur, m (-s), lichter (van geschut); die op kaarten zet.
Pointilleeren, bw. gel., bezet on; bestippsn ; beuzelen; op fijne wijze gispen.
Pointilleus, bn. (...zer, -st), lichtgeraakt; lichtgevoelig
(op het punt van eer).
Polntnren, t. mv. (boekdr.) voorwerpen welke aan weerszijden der timpaan bij den weerdruk het vel houden. Polnir, bn. de pool betreffende.
Polarisatie, v. het mededeelen of aannemen der polariteit. Polariteit, v. (-en), neiging van de maqneet naar de pool. Polariseeren, bw. gel., naar de pool neigen of doen neigen. Polemiek, v. gmv. pennestrijd, twistgeschrijf. Poleniiseeren, ow. gel., eenen pennestrijd voeren. Polemist, m. (-en), twistvoerder door eenen pennestrijd. Pollet, bn. (-er, -st), beleefd, wellevend.
Polichinel, m. (-len). hansworst, Jan Klaasen.
Pollcle, v. zie Politie.
Polis, v. (-sen), verzekerbrief; akte van verzekering of
assurantie.
Politie, v. gmv. openbare orde; toezicht op de openbare orde, burgeriijke stadsbewaking; volkstucht, ambtenaren en beambten met dit toezicht belast.
Pollllek, v. gmv. staatkunde, staatswetenschap; (fig.) sluwheid, snedigheid.
Politlich.' bn en bijw. staatkundig; listig, sluw, snedig ;
daarin heeft bU neer — gehandeld. PolKiseeren, ow. gel., over staats- en regeeringsbeleid redeneeren.
Politoer. Polltuur, v gladheid, glans ; (fig.) fijnheid,
beschaaldheid.
PollicDeeren, bw. gol., beloven.
Polo it his k, v. (-n), poolsche dans, damespels.
Poltron, m. (-s), lafaard.
Poltronnerle, v gmv. lafhartigheid, blooheid,versaagdheid. Polutie, v.gmv. bevlekking, onwillekeurige zelfbevlekking. Polyandrie, v. gmv. veelnaannerij.
Polyanthisch. igt;n. bloemrijk.
Polyarchle, Polycratle, v. regeering van velen. Polybaslet, o. soort zilvererts.
Polychronlsch, ^n. en hijw. langdurig, aanhoudend. Polyeder, o. veelvlak.
M'olyedrlscb, bn. veelvlakkig, veelzijdig.
Polygmule, v. veelwijverij.
Polyglotte, v. (-n), boek in -, (inz.) woordenboek van
veel talen.
Polygoon, m. (...onen), veelhoek.
Polygonnalgetalleu, o. mv. zekere sommen van rekenkundige reeksen.
Poly^raphle, v. veelschrijverij: raadselschriit. Polyhistor, m. (-s), veelweter.
Polyopter. o. veelzichtig glas, vermenigvuldigingsglas. Polyp, Poliep, m. (-en), (nat. gesch ) veelvoet, plantdier. Polyphtgt;ag. m. (...agew), veelvraat, vaeieler. Polytechniek, v. leer der gezamenlijke kunsten, (inx.) der nijverheid en mechanische kunsten.
Palytcchniscb, bn. tot da polytechniek behooreude; de —e school, school voor ambachten en kunsten; (tePargs de krijfisschool).
PolytbVïsmas, o. gmv. veelgodery, veelgodendom.
Polytheïst, m. (-en), aanbidder \an veel goden, heiden.
PolytopUch, bn. — uurwerk, tijdwijzer die den tijd van verschillende plaatsen doet zien.
Pomade, Pommade, t. (-h), haarxalf.
Poinadeereu, bw. gel., met pomade insmeren (meest spottend).
Pommerans, m. (-en), knopje stooteindc aan den bil-
jartstok
Pummeranseu, bw. gel., den (biljart-) bal met één stoot
Pomologie, v. gmv. vruchtcnkunde. (maken.
Pompier, m. (-s), brandgast, soldaat der brandweer.
Pompona, v. vanilla van mindere soort.
Ponctneel. hn. en bijw. slipt,stiptelijk, nauwkeurig.
Ponceau, bn. hoogrood (kleur).
Ponderabel, bn. weegbaar
Ponderabiliën, v. mv. weegbare lichamen.
Pondersbiliteit, v. gmv. weegbaarheid.
Pondereus, bu. wichtig, zwaar .; (fig.) gewichtig, van be-
Pongo, m. (-os), soort aap. (lang.
Ponny, v. zekere indiscbe wisselmunt.
Pons, zie Punsch.
Pons asinorum, m. gmv. (fig.) ezelsbrug.
Pontifex, m. gmv. opperpriester.
PontiflcHst. bw. priesterlijk, pauselijk.
Pontilicaal. o. gmv p iestergewaad.
Ponfiflcaat, o. opperpriesterschap.
Ponton, m. (-s), bruggeschip, vlotbrug ; de —n, akelige scheepsgevangenissen waarin de engèlschen de fransche krijgsgevangenen (onder Napoleon I) opsloten.
Po'ntenier. m. (-s), schipbruglegger.
Popans, 01. (-sen), bullebak, vogelverschrikker.
Pope. j.:. (-en), priester der grieksch-katholieke kerk.
Populair, bn. (-er. -st). volklievend.•bemind bij of door het volk, een — vorst; verstaanbaar voor hel volk; —e voordrachten.
PopiilarHeeren, bw. gel , op de hoogte dor volksbegrippen brengen ; zich —, zich bij het volk bemind -, zich 'oor het volk verstaanbaar maken.
Populatie, v. (.. ën), bevolking.
Populariteit, v. gmv. algemeene volksliefde (die men geniet) ; minzaamheid jegens het volk; verstaanbaarheid voor het folk.
Populeus, bn. bevolkt, volkrijk.
Poreus, bn. (...zer, -st). vol poriën
Poreusheid, Porositeit, v. gaiv. een der eigenschappen van alie vaste lichamen.
Poriën, v. mv. ijle doch onmerkbare ruimteu tusschen de vaste deelen der lichamen; (anti.) zweetgaten.
Porte, de Verhevene —, titel van den sultan van Turkije ; de ottomaDiscbe —, het turksche rijk, de regeering van Turkije.
Porte-crayon, m. (-s), teekenpen.
Porte-feuille, v. (-s), brieventasch, tasch voor papieren en schrijibehoeftea ; (fig.) ambt van niinister; de — van blnnenlaadsche zaken ; de — nederleggen ; minister zonder — (in Frankrijk).
Porte-letCrcs, ra. brievendrager, -hanger; zak, brieven-tasch, papier-koker.
Porte-monnaie, v. (-s), geldtaschje.
Poriée, o. omvang, strekking (van iets); bolangrijkheid (eener zaak); drijfkracht; schotwijdte, bereik.
Porter, m. gmv. soort sterk engelsen bier.
Porteereu, ow. (alleen gebruikelijk in) geporteerd (voor iets of iem.) zUn, (iets of iem.) sterk genegen zijn.
Portie, v. (-s, ...én), aandeel, toegekend part; zekere hoeveelheid (spijs); (fig.) pak slaag, verwijtingen.
Pose, v. houding, stand (inz. schild, en beeldh.).
Posé, bn. gezet, bedaard ; een geposeerd man, een deftig -, bedaard man.
Poseeren. ow. gel., zitten voor eenen schilder (om zich te laten portretteeren).
Positie, v. (..en), stelling; staat; toestand; standpunt; (rek.) eene vaische — (om uit eene gefingeerde «telling tot de uitkomst te geraken); (dans- en schermk.) stand, houding.
Positief, bn. vast, zeker; — recht, hel stellige recht (in tegenstelling der hypothese).
Positief, m. (taalk.) stellende trap.
Posito, bijw. aangenomen, gesteld (dat).
Positnnr, v. zie Positie.
Possessie, v. (.. ën), bezit, bezitting.
Possibel, bn. mogelijk.
Possibiliteit, v. mogelijkheid.
Pust, bn. na, later ; —data, na den dag ; —dateereu, later dagteekenen ; —scriptuni, naschrift.
Poite-rèstante, bijw. aan het postkantoor blijvende berusten (om afgehaald te worden).
Posterieur, bn. later.
Posterieur, o. achterste; a posteriori, van achteren, later, nader ; (in tegenstelling van a priori, te voren).
PosUIJou, m. (-s), postrijder.
Postponeeren, bw. gel., uitstellen, achteraan zetten.
Postulaat, o. (...aten), voMiering (aan een bestuur), opgave \an feiten.
Postulant, m. en v. (-en), verzoeker, verzoekster.
Postuleeren, bw. gel., aanzoeken; feiten opge en.
Postuur, o. gmv. gestalte, houding ; zich iu — zetten (tot aanval of verdediging); zij heeft eene fraaie — (leest).
Potamographie, v. rivierbeschrijving.
14
Potassium, o. zeker metaal.
Potatoes, y. (-s), aardappel.
Potentaat, m. (...aten), mogendheid, gekroond hoofd. Potentie, ▼. macht, vermogen.
Potcrna, sluippoort.
Potestaat, m. (...aten), (oudl.) landvoogd van Friesland. Potoro, m. (-os), soort kanguro, reker dier.
Potpourri, o. (-s). mengelmoes, allegaartje; muziekstuk
uit onderscheidene thema's samengesteld.
Potto, m. (-os), zeker dier.
Poule, v. gmv. potspel (in het biljart) ; zeker dansfiguur. Pourparler, o. gesprek, redekaveling ; In —t* treden;
— lioudeu.
Poursulvcereu, bw. gel , vervolgen (in rechten). Pousseeren, hw. gel., draven, dringen; bevorderen ; men moet die zaak — (aanxetten); zlckizel»en—,■ zich eenen weg banen (tot rang, rjjkdom enz.).
pover, bn. Poverties, bijw. armoedig, schraal ; hU ziet er — uit. lt;Pre.
Prae..., voor. De samenstellingen met Prae zie men cp Practicabel, bn. (-er, -st), uitvoerbaar, bruikbaar, begaanbaar.
Practicus, m. (-sen, practici). ervaren{oefenaar. Praf(inatifich, bn. en bijw. werkdadig ; aigemeen nuttig ; feitelijk ■, de geschledeuls — (naar feiten en niet naar bespiegelingen) behandelen; eene —• (of pragiratieke) sanctie ; algemeen erkende en bekrachtigde verordening. Prairie, v. (...én), weide, uitgestrekte graswoestijn in Noord-Amerika.
praktUk, v. gmv. oefening, uitoefening ; kalandizic; die doctor beeft eene groote — (vel tmizen welke hij bedient); men moet de tbeorle de — voegen,
do toepassing dar regelen verstaan; bU beeft —, overleg in alles wat hij doet.
PraktUk, korte wijze van rekenon.
Praktijk, v. ( en), list, siinkschheid; kwade —en, oneerlijke middelen; de —, rechtskennis.
Praktisch, bn. werkdadig.
Praktlseeren, bw. ow. gel., uit-, bedenken; vinden; hoe beeft bU dat gepraktiseerd? oefenen; over iem.
—, hem als arts bedienen ; deze advokaat praktiseert reeds Jaren, oefent reeds lang zijn vak uit. Praktlseerend, bn. (in tegenstelling van rustend); eeu
— advokaat of doctor. (nemer. PraktizU», m. (-s), rechlsoefenaur, procureur, zaakwaar-Prsiter, o. naam cener openbare wandelplaats te Weenen. Pnoxis, v. gmv. uitoefening der peneeskunda; praktijk. Pré, o. voorrecht, voorrang ; een. — hebben. Préadamieten, m. mv. vóórworeldlingen (die vóór Adam
zouden geleefd hebben).
Pi-Valabel, bn. voorafgaande; de —e kwestie, die vroeger behandeld is of moet wndeo.
Preadvies, o. (.. zen), voorafgaand uitgebracht gevoelen.
Preambule, v. (-s), voorafspraak, inleiding; omtaal (van woorden).
Preambuleereo, ow. gel., eene voorafspraak houden.
Prebende, v. (-n), kerkelijk inkomen (voor personen of gestichten).
Precaire, fan. onzeker, kortstondig.
Precautie, v. (...en), voorzorg.
Precaveeren, bw.gel., (recht.) voorzien,voorbehoud nemen.
Precedent, o. (-en), vroeger genomen besluit, vroegere maatregel; vpU TOtllen geen —scheppen, ons niet binden door een vroeger besluit.
Precedentie, v. gmv. voorrang.
Preccdeeren, bw. gel., voorgaan, voorafgaan.
Preceptor, m. (-en), Jeeraar (inz. aan de gyjnnasiën).
Precc-ptoraat. o. gmv. ambt van een leeraar.
Precies, bn. en bijw. juist, nauwkeurig; — fen vUf «re ; gierig ; nauwlettend ; die man is wat
Precieus, bn. (.,.zer, -st). kostbaar
Precipltitnt, o. (...aten), (scheik.) noerplotfirtg ; bezinksel.
Precipiteeren, bw. gel., neerploffen, doen bezinken.
Preciseeren, hvv. gel., bepaaïd nauwkeurig omschrijven.
Preclusief, bn. afwijzend.
Preconinatie, v. (...ën), aanprijzing, Jof; (r. k.) bevoegdverklaring ; pauselijke —. '
Prcconiseeren, bw. gel., verheffen,lovan; (r. k.) bevoegd verklaren (lot een kerkelijk ambt), faekrachtigen (de benoeming van bisschoppen enz.).
Predestinatie, v. gmv. voorbeschikking; de leer der —.
Pred0*itlneeren, bw. gel., (goiig.) voorbeschikken.
Predlkaitt. o. (...aten), naam) tilel, eigenschap aanduidend woord ; het — van baron.
Predictie, v. (...ën), voorspelling.
Predilectie, v. (...ën), voorkeur, voorliefde tot; eene — hebben voor.
Predlsponeeren, bw. gel., vooraf beschikken (over).
Predispositie, v. gmv. (gen.) voorbeschiklheid (tol).
Predominatie, v. grav. overheersching.
Preënilneitt. bn. uitstekend.
Preëminentle, v. gmv. uitstekendheid, voortreffelijkheid.
Preëxistentie, v. gmv. vooruit-bestaan.
Prefekt, m. (-en), landvoogd; hoofd-, bestuurder van een departement (in Frankrijk).
PreFektuur, v. (...uren), landvoogdij ; ambt-, betrekking, (ook) paleis van den prefekt.
Preferabel, bn. en bijw, verkieslijk (boven).
Preferent, bn. preferabel; (recht ) voorafgaande ; de —e schulden (in cene failliete massa).
Preferentie, v. (...ën), voorkeur, voorrang.
Prefereeren, bw. gel , verkiezen (boven); de voorkeur geven (aan).
Prejudice, v. gmv. (recht.) schade, nadeel; ter — van.
212 Préjudiceoren—Presideeren.
Préjadlceereu, Préjugeeren, few. gel., vooraf-, vooruit -, te vroeg beslissen.
Prcjudlclëeren, bw. gel., benadeclen.
Préjiigé, o. (-s), \ ooroordeel.
Prelant, o. (...aten), priester (inz. van hoogen rang).'
Preleveftren, bw. gel., vooraf nemen, - aftrekken van ; (recht.) cte som te — op of van.
Preliminair, lm. inleidend, voorafgaand.
Prelfminariën, v. mv. voorloopig vastgestelde punten van een verdrag).
Prelude» v. gmv. (muz.) voorspel; (fig.) begin,aanvang.
Preludeeren, ow. gel., (muz.) als inleiding iets spelen; (fig.) een be(|in maken (met).
Premeditatie, v. (...ën), voorafgaand overleg (altijd in kwaden zin); (recht.) moord met —, mei geleider Jage.
Preiuediteereu, bw. gel., vooraf beramen, vooroverleg* gen ; eene gepreroediteerde misdaad.
Premier, m. gmv. eerste; (fig.) eerste minister, hoofd van het kabinet (in Engeland).
Premières, v. mv. (kaart.) de eeiste trekken.
Premissen, v. mv. (reden ) voorafgaande -, eerste stelling eener sluitrede); voorafgaande .bepalingen.
Preutsmeraudo, bijw bij wijze.
Prenumeralie, v. (.. ën), vooruitbetaling.
Prenumereeren, bw. gel., vooruit betalen.
Préoccupatie, o. (...ën), zorg, afgetrokkenheid ; (oorl.) voorafgaande bezetting (eeuer plaats).
Prcopineeren, bw. gel., vooraf hat eerst zijn gevoelen uitbrengen.
Préordinatie, v. voorbeschikking.
Preparaat, o. (...aten), (ontl. en apith) kunstmatig toebereid lichaamsdeel, - middel.
Preparandus, m. (.. di), kandidaat (tot een examen).
Preparatie, v. (.. ën), voorbereiding.
Prepareeren, bw. gel. voorbereiden.
Preponderant, bn. overwegend, afdoende.
PrepoHltle, v. (...ën), (taalk.) voorzetsel.
Prerogatief, o. (...ven), voorrecht; het —der kroon (van een regeerenden vorst).
Presageeren, bw. gel.; voorspellen.
Prescribeereit, bw. ow. gel., (recht.) voor verjaard verklaren ; verjaien ; (ook) voorschrijven.
Prescriptie, v. '(...ëu), (recht,) verjaring ; vervallenverklaring dooi verjaring; voorschrift.
Presens, m. gmv. (taalk.) tegenwoordige tijd.
Preservatie, v. gmv. voorbenoeding, bewaring.
Preservatief, o. (...ven), voorbehoedmiddel.
Preserve^ren. bw. gel., behoeden, bewaren.
Preses, President, in. (-en), voorzitter; opperste leider van eea gemeentebestuur.
Presideeren, ow. gel., voorzitten ; leiden (eene vergadering).
Presiden, v. mv. galeistraf, slraflcolouiën van Spanje.
Presldianl, bn. tot het voorzitterschap beboorcnde.
Presidium, e. gruv. voorzitterschap.
Pressant, bn. (-er, -st), dringend, spoedeischend.
Presfant, m. (muz ) hoofdpijp (van bet orgel).
Prestatie, v. (...én), kwijting, afdoening ; aflegging (van oenen eed.
Presteeren, bw. gel., kwijten, verJeenen, (diensten) doen ; afleugen (eenen eed) ; wat beeft hij gepresteerd (gedaan, verricht) ?
Prestige, o. grav. betoovcring, tcovcrmacht ; hU i*
— (zijnen ver klinkenden invloed) kwUt.
Prestidlgitnteur, m. (-s), goochelaar.
Prcstimouie, v (...ën), inkomen van een kerkelijk aicibt.
Prestissimo, bijw. (muz.) zeer snel.
Prasto, bijw. (muz.) gezwind, snel.
PresumabeS. bn. vermoedelijk.
Presnmeeren, b-v gel., vermoeden, veronderstellen.
Presuni(p)tle, v. ( ..ën), vermoeden; (recht.) verdenking; tem. op — vatten.
Pretendent, m. (-en), die aanspraak maakt op. vorderaar; eischer; een — naar de kroon, (ge^ch.) de — (Jakob II van Engeland).
Pretendeeren, bw. gel., vorderen, eischen, verlangen ; beweren.
Prelentie, v. (...ën), vordering, verlangen, voorgeven ; (koopb.1» schuldvordering ; heb eene — op bem van...; (lig.) ingebeeldheid, waan; welk eene—! een man vol —, vol eigenwaan.
Prcteeren, bw. gel., modegeveti, ruimer worden ; deze sclioeiaeii zullen nog wel — ; (lig.) geschikt zijn (tot) ; medegeven; het preteert niet: zich —, ww. zich laten gebruiken; daartoe zal Ik inU nimmer —.
Pretext, o. (-en), voorwendsel.
Pretexteeren, voorgeven, voorwenden.
Pretor, m. ( s), (rom, gesch.) landvoogd, opperhoofd, opziener.
Preuve, (-s), bewijs.
Prevalent, bh. den voorrang hebbende, overwegend.
Prevaleeren, ow. gel., het overwicht hebben, den voorrang beboudeni; zU» gevoelen prevaleerde (dreef boven).
Prevarieatie, v. (...ën), plichtschending ; ontrouw (in een ambt).
Prevenant, bn. en bijw. (-er, -st). vriendelijk, minzaam, voorkomend.
Pre venteer en, bw. gel., voorkooicn, beletten; onderlichten, verwittigen; waarschuwen.
Preventie, v. (...ën), beletsel, voorkoming; vooringenomenheid ; vooroordeel.
Pieventief, bn. en bijw. voorkomend; ?oorloo[)ig ; lem.
— gevangen zetten, op eene beschuldiging in hechtenis
nemen (in afwachting van de rechterlijke uitspraak); preventieve gevangenschap.
Previsie, v. (...ën), vooruitzicht, verwachting (van mogelijke nebeurtenissen).
Prevót, m. (-s), (schermk.) meester, hoofd.
Priina, v. de hoogste klas, de eerste soort; eerste wissel (welken men trekt in teqenstelling van secunda en terda, die van hetzelfde bedrag en voor dezelfde zaak moet betaald worden als de eerste verloren ging); — donna, eerste voornaamste zangeres (in een opera), hoofdrol der vrouw; — vista, (muz.) op het eerste gezicht, van het blad af (spelen of zingen); (kooph.) op zicht (van eenen wissel); — volta, voor de eerste maal.
Primair, bn. voornaam, eerste ; de —e, (eerste of ondeelbare) getallen; d« —e, (oorsoronkelijke of graniet) bergen ; de —e (lagere) schole'n.
Primo, v. (tuuz.) eerste grondtoon; (drukk.) schoondruk, (ook van platen); vroegste biduur.
Primeercn, ow. gel., uitsteken, de eerste zijn.
Primidi, m. (-s), (gesch.) de eerste dag eener decade (week van 10 dagen in de eerste fransche omwenteling).
Prinilfiefi bn. en bijw. oorspronkelijk, eerst, vroegst.
Primo, bijw. eerst, het eerste; pro —, ten eerste; — nobel, hoogadellijk, hoogedel.
Primo, m. de eerste dag der maand.
Primogenitus, m. eerstgeborene.
Prlmogenituur. v. eerstgeboorte-reoht.
Principaal, m. ( ..alen), opperste, hoofdpersoon; patroon ; meester; lastgever ; d« — van eivnen makelaar, van eenen notaris.
Principaal, bn. voornaamst, hoofdzakelijkst.
Principe, o. (-s), grond, bron, beginse.- ; grondstelling.
Principieel, bn. en bijw. in -, als beginsel.
Priori (a), bijw. te voren, van voren aan; vooraf.
Prise, o. (-n), snuifje ; (oorl.) prijs.
PrSseeren, bw. gel., schatten, taxeeren.
Priseur, m, (-s), schatter
Prisma, o (...as), glazen kantzuil die de zeven oorspronkelijke kleuren weerkaatst.
Prismatisch, bn. kantig, tot het prisma hehoorende.
Prlaon, v. gmv. gevangenis.
Privaat, o. (...aten), geheim gemak.
Privaat, bn. geheim, afzonderlijk.
Privaatles, v. (-sen), les aan huis.
Privatief, bn. uitsluitend, eigen.
Privatum, bw. afzonderlijk.
Privé, o. geheim gemak; In —, voor zich zalven, voor zijn eigen; prlvé-slaaf, slaaf die nog afzonderlyk in
Prlveeren, bw. gel., berooven, ontnemen. (dienst is.
Privilegie, o. (...ën), voorrecht; vrijheidsbrief.
Prlvlleglëeren, bw. gel., bevoorrechten; de geprivilegieerden, de bevoorrechten.
Prix, m. prijs; — fixe, vastgestelde prijs (waarop niet te dingeu valt); a tont tot iederen prijs, wat het ook koste.
Pro, Lijw. roor, voorwaarts; — arid ef fuels, voor haardsteden en altaren; — Deo, om Gods wil, om niet, gratis; — patria, voor het vaderland, (ook) naam van eene soort (hollandsch) papier.
Pro, o. het — en contra hooren, hooren wal voor en wat tegen (iets of iem.) te zeggen is.
Probaat, bn. en bw. aier, -st), echt, beproefd, deugde-
Probabel, bn. waarscnynlijk. (lijk.
Probablllteit, v. waarschijnlijkheid.
Probatum est, het is beproeid, - onfeilbaar bevonden.
Probeeren, bw. gel., beproeven, onderzoeken.
Problteit, v. gmv. eerlijkheid, goede trouw.
Probleem, o. (.. men)/ProbSem», o (-ta), vraagstuk; raadsel.
Problematisch, bn. twijfel-, raadselachtig.
Procedeeren, ow. gel., handeion, te werk gaan ; een geding voeren; pleiten.
Procedure, v. (-s), rechtsgeding, rechtsvervolging, pleit-
Procent, bijw. ten honderd. (handel.
Procent, o. (-en), honderdste deel van eenig geheel.
Procerltelt, v. gmv. slankheid, hooge wasdom. (ziekte.
Proces, o. (-sen), rechtsgeding ; (gen.) voortgang eener
Proces-verbaal, o. (...sen-verbaal), ambtelijk verslag akte van feiten en handelingen; een — opmaken. — maken tegen iemand, die zich aan eene overtreding van wetten beeft schuldig gemaakt en betrapt wordt.
Processie, v. (...en), (r. k.) plechtige omgang op hoogtijden.
Proclamatie, v (.. ën), afkondiging, bekendmaking ; aflezing (der geboden bij den ondertrouw).
Proclameeren, bw. gel., afkondigen, bekend maken ; uitroepen; Iemand — «Is, tot.
Pro-consul, o. (-s), piaatsvervaugend consul of landvoogd.
Procreatie, v. teling, voortbrenging.
Procreëren, bw. gel., telen, voortbrengen.
Procuratie, v. (...ën), volmacht.
Procureur, m. (-s), zaakbezorger ; praktizijn.
Prodlgalltelt, v. gmv. verkwisting.
Prodigleus, bn. verbazend, wonderbaar.
Producent, m (-eu), voortbrenger (in tegeRStelling van conHiiment, verbruiker).
Produceeren, bw. gel., voortbrengen, telen; maken ; overleveren ; (recht.) stukken, getuigen —.
Product, Produkt, o. (-en), voortbrengsel; vrucht; (rek.) uitkomst eener vermenigvuldiging.
Productie, v. (...ën), voortbrenging; (recht.) overlegging.
Productief, bn. (.. er, -st), voortbrengend, voordteJig, vruchtbaar.
Productiviteit, v. werkingsvermogen, voortbrengende -, scheppende kracht, vruchtbaarheid.
Profaan, bn. en bijw. (...aner, -sü, oningewijd, ongewijd, onheilig, heiligschennend; niet-bijoelsch; de profane echrUvers.
Profanatie, v. (,..ën), heiligschennis, ontheiliging.
Profaneeren, bw. gel., ontheiligen, ontwijden.
Proficiat! tw. wel bekome het u ! (bij het niezen).
ProBI, Profiel, o. (-en), beeld aangericht aan eene rijde geteelcend ; half-aangezicht; (bouwk )quot; zijdebeeld, doorsnede, omtrekken van een gebouw (zooals het zich doorgesneden zou voordoen) ; la —, half, in doorsnede
Proflleeren, bw gel., van ter zijde in doorsnede schetsen of teekenen.
Proflteeren, bw. gel., voordeel trekken van, winst doen met (iets); vorderingen maken, goad leeren.
Proflueeren, ow. gel , ontspruiten ; ontspringen : voortvloeien (uit)
Profundi® (de), uit den treuren (bij lykgezangen).
Profuslc, v. gmv. overvloed; overdaad.
Prognostlcon, o- teeken der toekomst, voorteeken, voorbode, voorspelling, kenteeken ; soort weerglas.
Prognostiek, v. gmv. kunst der voorbeduidsels.
Programma, o. (-as,-ata); baricht inhouds-opgave, aankondiging van hetgeen in het openbaar zal wórden vertoond ; (fig.) openbaring -, blootlegging van beginselen (van optredende ministers enz ).
Progressen, v. mv. vorderingen, vooruitgang.
Progressie, v. (-s, ...èn), voortgang: (rek. en wisk ) reeks; eene arlthmetlsche, wiskunstige —.
Progressief, bn. cn!bijw. trapsgowij*. toenemend.
Progressist, m. (-en), voorstander aanhanger van den vooruitgang.
Progressistlsch, bn. de —• partU* de partij van den vooruitgang.
Prohlheeren, bw. gel., verbieden (den invoer van goederen): (fig) beletten.
Problbltlé, v. (...en), verbod van invoer, wering.
Prohibitief, bn. werend ; — stelsel, verbodstelsel.
Project, o (-en), ontwerp; (ook fig.).
Projectoeren, bw. en ow. gel., ontwftrpen; voornemens zijn ; schieten (stralen, licht)
Projectie, v. (...én), schets, kaartenteekening; uitstraling; worp, het werpen.
Projecties, o. (-«n), werptuig (als kogels enz.); (ook) alles waarmede men werpt.
Proletarinat, q. gmv. slaat -, stand van daglooner, - van ieder die van zijnen handenarbeid moet leven ; werkende stand
Prnletariën, Proletariër!, m. mv. die tot het proletariaat behooron.
Prollllek, bn. vruchtdragend.
Proloog, v. (...ogen), voorafspraak, inleidingsrede, -vers; (toon ) voorspel.
Prolongant-Proportioneeren. 217
Prolongant, m. (-en), geldschieter op cffccten.
Prolongatie, v. (...en), (band.) terniijnvcrJenginq, uitstei; effecten in — geven, ze in handvn eens geidscbieters laten (om ze later in te lossen).
Prolongeeren, bw. gel., verlengen ; (wiss.) deu vervaltermijn verlengen.
Promenade, *. (-s), wandeling; wandelweg; (mil.) eene militaire —, een oefeningsmarsch. (leiden.
Promeneeren, ow. gel., wandelen; (fig.) om den tuin
Promesse, v. (-n), belofte; soort scbuldbeicentenii:.
Promotie,v.(...ën), bevordering (in alle bet.); benoeming tot.
Promoveeren, bw. en ow. gel., bevorderen, bevorderd tijn of worden (inz. tot akademische graden); wanneer zult rU — ? (advokaat, doctor worden ?)
Prompt* bn. en bijw. (-er, -st), vaardig, snel; stipt, nauwkeurig.
Promptitude, v. gicv. vaardigheid, snelheid.
Promulgatle, v. (...en), afkondiging (eener wet)
Promuigceren, bw. gel., afkondigen, uitvaardigen (wetten, besluiten).
Proneeren, bw. geU, opvijïelen, uitbazuinen.
Proneur, m. (-s), zwetser, overdreven aanprijzer.
Pronomen, o. (...mina) (taalk ) voornaamwoord.
Prononceeren, bw. gel., uitspreken; beslissen; sterk doen uitkomen; een geprononceerde tongval, die de woorden scherp doet klinken; gepronouceerde trekken, die duidelijk een karakter, of de natie waartoe men behoort doen uitkomen. (taal.
Prononclatie, Pronunciatle, v. gmv. uitspraak eener
Propaedeutiek, v. voorbereidende kundigheden (tot eene wetenschan), voorbereidend onderwijs.
PropaMdeutincIi, bn. voorbereidend ; «ea — examen, examen dat de hoogere examina voorafgaat.
Propaganda, v. gmv. raad vereeuiging tot uitbreiding van het geloof; (ook) van alle andere meeningen of stelsels, eene — organiseeren, zoodanige vereeniging tot stand brengen.
Propagatie, v. gmv. voortplanting, uitbreiding.
Propageeren, bw. gel., voortplanten, uitbreiden.
Propensltelt, v. neiging, zucht (tot).
Propeller-schroef, v. archimedische schroef (tot het voortstuwen van vaartuigen). »
Proper, bn. (-der, B. -er, -st), zindelijk, rein, net.
Proponent, m. (-en), voorsteller; kandidaat tot eene predikantsplaats (bij de protestanten).
Proponeeren, bw. gel., voorstellen, (bulten alle
Proportie, v. (...en), evenredigheid; afmeting; dit Is
Proportioneel, bn. in evenredigheid (met), in verhouding (tot); evenmatig.
Proportlnneeren, bw. gel., evenredig maken, in verhouding brengen (tot); (ook fig.) zUne krachten worden niet aan zUnen wil geproportioneerd.
Propos (ai), iw. zeg eens! ik denk er juist om ! (ook) van pas.
Proposflie, v. (.. en), voorstel, voorslag, aanbod; (redek.) hooidsteliinq.
Proprlvteit, v. (-en), eigendom, eigeodommelijkiieid,
eigenschap.
Propulstc, v. hetjvoortdrijven, voortstooten, [Athene).
Propyleen, v. mv. voorzaal, zuilengang (in het oude
Prorector, m. (-es), plaatsvervangend rector.
Prorogatie, v. (...ën), Prorogeeren, bw. gel., verdagen, verlengen, uitstellen; de bijeenkomst eener vergadering tot een lateren termijn opschorten; het parlement —.
Proscriptie, v. (...ën), vogelvrijverklaring, verbanning.
Prosecutte, v. (...ën), vervolging.
Proseliet, m. (-en), nieuwbekeerde (inz. in het geloof).
Prosit! tw. wel bekome hel u !
Prosodie, v. (...ën), regels voor den klemtoon, - de uitspraak enz.; toonmeting.
Prlt;is0{gt;0i\raphie , v. karakterschildering, persoonsbe-
Prosopologie» v. gelaatkunde. (schrijving.
Prospect, o. (-en), aan-, uitzicht; (teek ) planteekening, opstand.
Prospcctus, m. (-sen), voorloopig plan, bericht enz. van een uit te neven boekwerk, eener te v.»stigen inrichting enz.
Prospereeren, ow. gel., vooruitkoir.enquot;, slagen (in), geluk hehbeo in eene onderneming; bloeien.
Prosperitelt, v. gtnv. voorspoed, bloei.
Prosterneeren (zlcb), ww. gel, ïich plat op de aarde werpen.
Prosternalie, Prostratie, v. ën), ter-aarde-werping, knieling.
Prostitueeren (zicb), ww. gel., zich der schande ol der ontucht overgeven (van vrouwen); eene geprostitueerde, eene hoer ; (fig.) zUnen naam. zich zeiven —,
zich onleeren.
Prostitutie, v. gmv. onleering, ontucht; zedeloosheid in den hoogsten graad; geilheid van vrouwen.
Protectèur, m. Prutectrlce, v. (-s), beschermer, beschermster.
Protectie, v. (...ën), bescherming.
Protector, m. (-en), beschermer, fieschermheer ; (gesch.) rijksvoorfd (als Cromwell van Engeland en Napoleon I van het Rijnverbond).
Protectoraat, o. gmv. beschermheerschap.
Protégé, m. (-s). Protegee, v. (s), beschermeling.
Protefteeren, bw. gel, beschermen, begunstigen.
Proteïne , v. (schcik.) zekere stof; — (eiwitachtige) lichamen.
Proterosaurus. m. zekor voorwereldlijk kruipend dier.
Proteus, m. (-sen), (fab.) zekere hemelgeest; zeker kruipend dier; (fig.) zeer onbestendig -, veranderlijk mensch.
Protocol, o. (-Jen), schriftelijk bericht (van iets dat verhandeld is); akte, voorschrift; akte van besluit op een staatkundig congres gevallen enz.; ten — brengen, een — opmaken van.
ProtocoJllK. bn. (fig.) weerbarstig, koppig, ongehoorzaam.
Protosrapbie, v. ( ..ën), eerste teekening, planteekening.
Prototype, v. (-n), eerst-, oorspronkelijk model.
Pronveeren. bw. gel. bewijzen; pleiten; dit prou-veert zyne (oi voor zUue) onschuld.
Proven^aal, m. (...alen), bewoner van het oude Provence; (ook) minnezanger.
PrGvengaalscti, o. gmv. (oudt) taal van het zuiden van Frankrijk.
Provea^aalscb, bn. naar -, uit -, van Prorcnce.
Provenu, o. (-s), opbrengst, bedrag.
Proverbe, o. (-s), spreekwoord; klein tooneclstak dat een spreekwoord ten titel of inhoud heeft.
Proverbtaal, bn. spreekwoordelijk.
Proviand, o. gmv. voorraad van levensmiddelen, teerkost.
Proviandeeren. bw. gel., van levensmiddelen van mondvoorraad voorzien.
Proviandeeriug, v. gmv het proviandeeren.
Provinciaal, bn. gewestelijk; — blttd, verzameling van verordeningen, besluiten enz.
Provinciaal, m. (...alen), opzichter van een klooster; bestuurder eener onder-afdeeling der jezuiten.
Provinciulisnms, o. (...en), woord -, uitdrukking eener enkele provincie eigen; (ook) geest -, zin voor oene enkele provincie (ten nadeele van het algemeen belang).
Provincio, v. (...ën), gewest, landschap; de zeven provinciën, do Vereen. Nederlanden gedurende de republiek.
Provisie, v. (.. ën), voorraad (mondbehoeften); loon (van makelaars, commissionairs enz ); bij —, voorshands, voor-loopig.
Provisionesl, bn. en bijw. voorloopig, bij voorraad.
Provisor, m. (-s), opziener; waarnemer; (apoth.) eerste bediende.
Provisoraat, o. gmv. ambt van provisor.
Provocatie, v. (...ën), terging ; uitdaging ; (recht.) hoo-ger beroep.
Provoceeren, bw. gel., tergen; uitdagen ; in hot leven roepen, aanleiding geven tot.
Proxlmiteit, v. gmv. nabijheid.
Prude, bn. preutsch, schijnzedig.
Prude, v. (-n), preutsche.
Pruderie, v. (...ën), preutschheid-
Prudentie, v. gmv. voorzichtigheid; (fig.) goeddunKen, wijsheid, goed oordeel; dit Ik aan de — van den reebter overgelaten.
Psarolitben, m. mv. stersteenen, tot agaat verkiezelde varenstammen.
Peeudo, bn. valsch; zoogenaamd.
'220 Pseudoniem - Punctualiteit.
Pseadonfem, m. (-en), die een valschen naam draagt en daaronder schrijft; Talscbe naam.
Ps«udorlzon, m. valsche horizon (zeker werktuig tot gezichtsbedrog).
Pseudoscoop, v. zeker werktuig dat alles wat mon er door beschouwt verkeerd voorstelt.
Psyche, v. ziel.
Psyche, v. groote spiegel waarin men zich ten voeten uitkan
Psychisch, bn, de ziel betreffende (zien.
Psychologie, v. gmv. zielkunde, zieleleer.
Psychologisch, bn. zielkundig.
Psychoninnt, m. (-en), geestenbezweerder.
Psychrometer, m. (-s), werktuig om de betrekkelijke hoeveelheid damp in de lucht te bepalen.
Ptolomeïsch gesfarnte, o. ae 48 oude sterrebeelden die aan de oude Grieken bekend waren en door Claudius Pto-lomous beschreven zijn.
Pu, v. chineesche lengtemaat (= een halve duitsche mijl).
Puberteit, v. gmv. manbaarheid, huwbaarheid.
Publicatie, v. (...t'n), kennisgeving, openbare aankondiging (van wege de overheid).
Publlceeren, bw. gel., bekend maken, afkondigen ; in bet licht geven.
Publicist, m. (-en), (oudt.) leeraar in het staatsrecht; (thans) openbaar schrijver, dagblad-, brochurenschrijver.
Publiciteit, v. gmv. openbaarheid ; bekendheid ; — aan iets geven, iets ruchtbaar maken.
Publiek, bn. (-er, -st), openbaar, bekend, ruchtbaar; de —e opinie, openbare meeniog.
Publiek, o. gmv. vergadering, verzameling, wereld, men-schen; toeschouwers, toehoorders.
Pud, o. (-s), russisch gewicht (= 40 amst. pond of 19,79 ned. pond).
Pudding, m. (-s), engelsch tafelgebak, pastei.
Puddlen, o. het veranderen van het ruwe ijzer in smeed-
Pudiek, bn. en byw. kuisch, eerbaar. (yzer.
Pueriel, bn. en bijw. kinderachlig.
Puerilitett, v. (-en), kinderachtigheid.
Pugilaat, o. (...aten),'vuistgevecht.
Puicilometer, m. (-s), vuislkrachtmeter (werktuig).
Puissnnt, bn. (-er, -st), machtig ; hU Is — (zeer) rUk.
Pulsatie, v. (.. èn), het kloppen van den pols, van het hart; polsslag.
Pulsiineter, m. (-s), polsmeter (werktuig).
Punch, v. gmv. zekere drank (meest ruin, suiker, citroen en water) ; — maken (toebereidon).
Punch, hansworst (in Enqcland)-; naam van een bekend humoristisch engelsen tijdschrift.
Punctatle, v. (,..ën), ontwerp, eerste opstel.
Puncteeren, bw. gel., afpunten, stippen ; de eerste punten (van een verdrag) opteckenen.
Punctualiteit, v. gmv. stiptheU, nauwkeurigheid.
Panctaatle, v. het zetten de wetenschap der zin- en scheiteekens (komma's, punten, vraagteekens enz.).
Puoctuë«lt bn. stipt, nauwkeurig.
Punctum, o. gmv. punt, stip.
Punctum ! yz. gedaan! genoeg !
Punctuur, v. (...uren), (beeik.) steek, prik, aftapping (van ■waterzucht); (drukk.) stiftje.
Pupil, m. en v. (-len), onmondige die eenen voogd heeft, pleegzoon, -dochter ; (ontl.) oogappel.
Purjjans, Purgalle,v. (...ën), (gen.) huikzunerend middel.
Purgeeren, bw. en ow. gel., zuiveren (den buik).
Purgeercnit, bn. buikzuiverend.
Purim, o. (-s), een der herdenkingsfeesten van de Israëlieten, Hamansfeest, Lotenfeest.
Purist, m. (-en), overdreven taalzuiveraar.
Puritein, m. (-en), gestrenge protestant (der oud-enge)-sche hervormde, - schotsche kerk); presbyteriaan (tegenstander der episkopaalsche kerk).
Pu§iiilt;«niein, bn. en bw. kinderachtig, onbeduidend.
Pusiilanieiniteit, v. gmv. kinderachtigheid, heuzelach-
Putrefactie, v. verrotting. (tigheid.
Putzeu of Hutzenwerken, o. mv. ruimten of holten in kalkgesteenten.
Pu^zolane, v. alle delfstoflen die aan den invloed van het vuur zijn onderworpen gewaest.
Pycniet, m. (-en), stanjjsteen, soort topaas.
Pygmecn, m. mv. dwergen.
Pyramlde. v. zie Piramide.
Pyrbeiiometer, m. (-s), toestel om de warmte te meten die i'aarlyks door de zon afgegeven wordt
Pyriet, o. vuursteen, zwavelkies, zekere delfstof.
Pyrobolie, v. vuurwerkerskunst-
Pyrodynamlca, Pyrogenesls, v. het ontstaan -, de voortbrenging van het vuur.
Pyro-electrlcitcit, v. eleclriciteit die door verwarming m het toermalijn wordt opgewekt.
Pyroiiëne, o. soort machine-smeer.
Pyrologie, v. vuurtheorie.
Pyrometer, ni. (-s), Pyroskoop, v. (.. open), hitte-, vyurmeter (werkt.).
Pyroznetrie, v. kunst om de warmte te meten.
Pyropbaag, m. (...agen), vuureter.
Pyropbaan, m. (...anen), opaal die door iuzuiging van gesmolten was doorzichtig wordt.
Pyropboor, m. (...oren), vuurdrager, zelfontbrander, (zekere aan de lucht ontvlammende zelistandigheid).
Pyroscaapb, v. (...aphen), vuurschip, stoomboot.
Pyrotecbniek, v. vuurwerkerskunst.
Pyrotelcgraapb, m. werktuig om -ien afstand van een ontstancn brand te bepalen.
Pyrotonoïde, v. papierolie.
Pyrrbuninmus, o. stelsel der pyrrhonisten of twijfelaars.
PythagorfNcb, bn. zwijgend ; (rek.) de —e (afd, soort tafel van vermenigvuldiaing ; (meetk.) het —e proble-ma (ol van Pyfbagoras).
PyChia, v. gmv. priesteres van het orakel te Delphi.
O, rom. getalm. 500.
«juat bijw. als, in zoo verre, in boedanigheid van; —talis, als zoodanig ; —niandatai-liiH, als gevolmachtigde; — prufeftsor, als hoogleeraar.
Qciaderzandsteen, m. (-en), zekere duitsche steensoort (bouwstof).
QiiadraHi, o. (...aten), vierkant, regelmatige vierhoek roet vier geJijku zijden en rechte hoeken; (wisk.) vierkant getal, tweede macht; electrüsnh —, zekor toestel bij electfische proeven; (sterr.) grcot —, zeker vierkant door oroote sterren gevormd; magisch —, toovervierkant (zeker kunstspel); soort talisman (in Indic).
Quadraat, bn. vierkant, vierhoekig, vierzijdig.
Quadragesima, dc zesde Zondag vcór Paschen.
fluadrangulair, bn. vierhoekig, vierkant. [med.).
QuadranM, o. zeker apothekersgewicht (3 oneen of 6 Jooden
QuadcHnt, o. (-en), vierde geéeelt-i VHn een geheel (inz. van ecnen cirkel); hoekmeter, graadcirkel, hoogtemeter (werktuig).
Quadratrix. v. (oudt. wisk.) zekere kromme lijn.
QuadratuN homo.iu. korten gezet aiensch, vierkante vent.
Quadrnfuur. v. verandering in eenen vierhoek; — des cirkels, herleiding van den cirkel tot het vierkant; (lig.) iets omiitvoerbaars.
Qiiadratnurstanden, m.mv. kwartierstanden (der maan).
Quadrccren, (Jxadrafeereu, bw. gel., vierkart-, vierhoekig maken, in het vierkant brengen, den inhoud van een vlak berekenen; (een getal) niet zich zelf vermenigvuldigen.
Qnadrateeren, ow. (lig.) passen, schikken, overeenkomen.
Quadri..., het viervoud, vier...
Quadrille, v. ( s), dans met vier pe'sonen; omberspel met vier spelers.
Quadriliioeu, o. millioen in devie;-de macht, duizendmaal duizend trillloenen (het cijfer 1 met 24 nullen er achter).
Quadro, (inuz.) vierstemmig.
Quadrumanen, mv. vierhandine dieren.
Quadrupeden, mv. viervoetige dieren.
Quadrnpel, bn. viervoudig; — alliantie, viervoudig verbond, verbond van vier mogendheden.
Quadrupleeren, bw. gel., verviervaudigen.
Quaeritur, men vraagt, er wordt gevraagd.
Quacstie, v. (...ën), vraag, twistvraag, geschilpunt; aanhangige zaak, aangelegenheid; kwestie; de zaak, de persoon in —, waarvan van wien gesproken wordt; waaraan aan wien gedacht wordt; de bewuste zaak of persoon ; dat lUdt geen —, dat ia buiten —, dat spreekt van zelf.
Quaestor, m. (-s), (rom. gesch.) schatmeester; stcmopne-mer (in vergaderingen).
Quag^a, m. zeker zuid-afrikaansch zoogdier.
Quallcn, v. mv. zeenetels.
Qualiflcatie, v. (...ën), opgave dor noodige eigenschappen; toekenning eener eigenschap; het geven van eenen tilel; volmacht; deugdelijkheid, geschiktheid ; verzwaring eener misdaad door omstandigheden die een gestrenger straf tengevolge hebben.
Qualiiiceeren, Quallflëeren. bw. gei., eigenschappen toekennen; geschikt -, vatbaar maken; benoemen;volmacht geven; een gcqualiüceerde diefiital, diefstal met verzwarende omstandigheden.
Qunlitatief, bn. volgens de waarde: naar den aard; het gehalte -, de gesteldheid oener zaak betreffende.
Quaiifeit, v. (-en), gesteldheid, eigenschap, hoedanigheid, aard; stand betrekking in de maatschappij; titel.
Qunnd-mème, hoe hetquot; ook ga, tot eiken prijs.
Quantitatief, bn. volgens de hoeveelheid, - de grootte, naar het getal.
Qunnfiteit, v. hoeveelheid, menigte; tijdduur der letter-grepen.
Quantum, o. zekere som; hoeveelheid, Geta'i maat.
Quarantaine, v ligdagen, proefdagen (vroeger 40 in getal) van schepen, reizigers of waren die uit vreemde plaatsen komen waar bcsmetteJyke ziekten heerschen of die daarvan verdacht gehouden worden ; (ook) de inrichting de plaats waar zulke reizigers of voorwerpen gedurende die dagen zich moeten bevinden.
Quarré,Cnrrc,o. vierkant; vierkante plaatsing bij militairen.
Quarreau, o. vierhoekig jiniaal tot bet trekken van cveu-wijdige lijnen.
QuarreograaT, m. (...afen), werktuig tot het opnemen van perspectief-teekeninqen.
Quart, o. (-en), vierde deel, vierde maat, zekere vochtmaat; zekere graanmaat (in Pruisen).
Qisartaal, o. (...alen), vierde gedeelte van een jaar, vieren-deeljaars.
Quarteeren, bw. gel, goud en zilver samensmelten in de verhouding van i tot 3.
Quarteronen, Quadi'onen, m. mv. kinderen van eenen kreool en eene tercerconsohe vrouw (in Midden- en Zuid-Amerika). Zie Terceronen.
Quartet, o. (-ten), vierstemmig muziek- of zangstuk.
Quartier, o. (-en), yierendeeJ van sonisige dingen; Tierde gedeelte van een uur ; eene der vier afwisselingen van de maan; vierde gedeelte van een wapenschild; bewijs van adeldom ; schapenbout; achterstuk van eenenos; wijk eener stad; afdeeling (grondfjabied); hulsvestinf) van militairen; genade, lijfsbehoud; optrekje; buitenverblijf; (reew.) wacht; hoofd—, verblijfplaats van den bevelhebber des legers en zijnen staf ; de winter—en betrekken; geen — g«ven, geen lijfsbehoud schenken; (zeew.) — maken, de wacht hebben; (mil.) voor buisvesting (inkwartiering) rorgsn.
QuartUa. o. kwartijn, boek in quarto, 4°.
Quarto, bijw. ten vierde, in de vierde plaats; In —, boekformaat waarbij het vel 4 bladen cl: 8 bladzijden heeft
Quasi, bijw. als ware het, bgna als, ongeveer, schijnbaar, even als.
Quassia, m. zekere zuid-amerik. boom; —heat, kwassie-hout (zeker geneesmiddel).
Quatemper, zie Qiittterteroper.
Quaterne, v. (-n), vier bezette en iegelijk uitgekomen nom-mers (in de getallen-loterij); vyf nommers m ééne rij (in hel lotto-spel.»; zes bladen papisr in-ieugeschoven.
Quatertemper, m. (-s), eerste tlag van een vierendeel-jaars ; (r. k.) boete en vastendag (de eerste Vrijdag van ieder vierendeeljaars).
Quatrain, o. klein gedicht van vier verzen of dichtregels.
Quatre-mains, Quattro maal, muziekstuk voor vier banden gezet.
Quatuor, o. (•$), vierstemmig muziek- of zangstuk.
Queen's bench, v. rechtbank der koningin (naam van het oppergerechtshof te Londen, wanneer in Engeland eene koningin regeert).
Queen's metal, o. zeker metaal-mengsel (tin, lood, spiesglans en bismuth).
Quekker, m. soort zeer vurige palmwijn.
Quektschen, o. zeker duitsch gewicht, een vierde lood.
Quercitron, o. geelkleurig hout als verfstof gebezigd.
Querel, (-len), klacht, bezwaar; twist geschil, strijd,
Quereliaat, m. (..aten), beklaagde, gedaagde.
Querellant, Quereluiant, m. (-en), eischer, klager.
Qucrelleeren, ow. gel., twisten, strijden, geschil hebben.
Questle, v. zie Quaestie.
Queue, v. (-n), staart, paardestaart; biljartstok; de laatste soldaten eener afdeeling (bij eenen marsch); de laatste men-schen (bij eene optrekkende processie; een optocht, voorby-gaar.de stoet); (fig ) lange reeks r.jtuigen; lange reeks of rij personen die op eene beurt staan te'wachten.
Quibus, m. (-sen), zot. gek, dwaas
Quidam, zeker iemand; (ook) zot, gek. (zand.
Quickxand, o. parelzand, bronzand; het gewone grove
Quidproquo, Qulproquo, o. nisverstand, verwisseling, het eene voor het andere.
Qniësceatle, v. rust, toestand van rust.
Quivlisten, m. mv. rustvrionden (tekere godsdienstsecto).
Quiëtismas.o. gemoedsrust. voJkomene berusting in Gods wil.
Quillagc*. o kielgeld (recht geheven van schepen die voor de eers'; maal een.? fransche haven binnenloopen).
Quincfc:;lerle, v. ën), kleine galanteriewaren, krame-rijen (inz metalen voorwerpen).
Qaiodecngoun, m. ( .ouen), vijftienlioek.
Qulne, v. zie Quintet-nc.
Quiuiae, Quluquinn, v. extract van den kinabast, middel tegen de koorts euz
Qul»qu*nMiiiu), o. tijdvak van vijf jaren. (stroom.
Quinquet, v. (-ten), argansche lamp met dubbelen licht-
Qulata, v. vijfde klasse eener lafijnsche school.
Quluianl, o. (...alen), honderd pond gewicht; een fransch Quintal = 48.95058 nederl. pond.
Quiute, v. (muz.) de vijtde loon gerekend van den grondtoon; hoogste vioolsnaar; (schcrmi.) vijfde stootmanier; — mv. streken, knepen.
Qulnlerne, v. vijf bezette en iegelijk uitgekomen noitmers (in de getailen-Jolerij); vijl nommers in eene rij (in het lottospel)
Qiiiit(«gt;8vcnii, Qulutessenc«, v. de keur of kern (van iets), het tijnsle, edelste, krach:igsle; (scheik.) vijfmaal overgehaalde geest eener vloeistot; de ware inhoud (van ints) in den minst omvangrijken vorm.
Quintet, o. (-ten), vijfspel, vijftooniq muziekstuk.
Quintnpliceercn. bw. gel-, vervijfvoudigen. (klasse.
^gt;gt;ilntu§, m. de vijfde. de vijfde der leerlingnn in eene
QtiIpaM. Quippof., o knoopenschrift der oude Peruanen.
Quiüquiiiën, mv. alles wat slecht is en niet deugt; slechte voorlbrengseien van den geest.
QuitanUe, v. (...ën), kwijtbrief, bewijs van ontvangst.
Quitte, bijw. vrij, even, kamp-op, ontheven van de verplichting o.n te beialen; — ou doable, kamp-op of dubbel.
Qultteeren, bw. gel., ais voldaan onderteek^nen (eene rekening); eene quitantie afgeven ; (ook) verlaten, afzien van, laten varen.
Qui vlve ! werda! wie daar! op zUn —zUquot;» zeer goed toezien, een streng wakend oog houden.
Qucttlibct, o. ( s). wat men belieft, mengelmoes, allerlei, van alles wat; laffe woordspeling; platte dubbelzinnigheid.
Quimiofto, v. handelwijze, manier van uitvoering.
Quota, Quotum, o. evenredig aandeel (dat ieder heeft bij te dragen). (deel.
Quotle, Quoilatle, v, (...ên), berekening van ieders aan-
Quoteeren. bw. gel., naar evenredigheid verdeden; van volgnommcrs voorzien, nommeren, merken (bescheiden enz.).
Quotiënt, o. (-en), (rek.) uitkomst eener deeling.
Quotiseeren, bw. gel., naar verhoud, verdeden; schatten.
15
Raballst, m. (-en), rechtsverdraaier; advokaat die slechte zaken waarneemt. «
nacabuut des Arabc-g* o. zekere poeder (geneesmiddel).
Racallle, o. janhagel, gespuis, gepeupel, gemeen volk.
Race, v. (-s), stam, soort, geslacht, slag
Raccommodeeren, nw. gel., herstellen, verbeteren, weder goed maken.
Raccordeeren, bw. gel., (mua.) weder stemmen ; (fig.) weder te zamen brengen, hereenigen.
Raccroc, m. (-s), gelukstoot (in het spel).
Raccrochceren, bw. gel., (nan iets) vasthechten, het eeno mot het andere in verband brengen.
Racbitls, Racbitisme, o. engelsche ziekte.
Racqnlt, o. wederwinst, het wedergewonnene.
Raqultfceren, bw. gel., het verlorene terugwinnen.
Radecrea, bw. gel , afschaven; uitkrabben; etsen.
Radlnal, bn. stralen hebbende.
Radiatie, v. (...ën), uftstraling, straalwerping ; doorhaling van eene post eener rekening.
Radicaal, bn. en bijw. (...aler. -st), ingeworteld, diep; van den wortel af, uit den grond ©p; een — geneesmiddel, dat spoedige en volkomeue genezing aanbrengt; (wisk.) — teeken, wortelteeken
Radicaal, o. (scheik.) grondstolquot;, wortelstof; hoofdver-•Mschte, voornaamste eigenschap , (recht.) titel, benaming ; •et — van Nederlander.
Iladlcaai, de radicalen, eene staatspartij die (in Engeland en elders) eene diep ingrijpende verandering van het staatsbeheer verlangt.
Radlcalismus, o. de feer en grondstellingen der radicalen.
Radieus, bn. stralenschietend ; schitterend, glansrijk ; zU zag er — (gezond en vroolijk) uli. [tuip).
Radiometer, m. (-«), graadboog, poolshoogtemeter (werk-
Radlus, m. (...ii), straal, halve middellijn van eenen cirkel.
Radix, m. (...ces), wortel; (rek ) wortelgetal.
Radoteeren, ow, gel., raaskallen, onzin praten.
RadaJa, Radja, Rajab, inlandsch indisch vorst.
Rad*Japoeten, m. mv. krijgsvolk der inlandsche vorsten in Indië.
Rneps. Raps, v. wijn weder op versche druiven gegoten on daardoor sterker gemaakt.
Rafale, v. (-s), ro-kwind, valwind, windvlaag.
RafHnade, v. gmv. gezuiverde Miiker, melis.
RafflnaderU* v. zuiveringsfabnek ; suiker—.
Rafflnadear, m. (-s), zuiverrar; eigenaar eener suiker-raf finader ij.
Raffinage, v. loutering, zuivering.
Rafflnement, o. sluwheid.
Rnffineeren, bw. gel., louteren, xuiveren, verfijnen; (fig.) op lets —, trachten uit te pluizen; listig iets bedenken.
Rattna, o. (-en), klein vaartuig (op de Middellandsche zee).
Rufraicbeeren, bw. qel., ververschen, verlnsschen.
RafraichlsseinentB, o. mv. ververschingen (ijs, likeuren, konfituren enz.).
Rage. v. gmv. razernij, woede; (fig) verzotheid (op iets).
Ragout, ra. gmv. mengelmoes; sterk gekruide en gesausde spijs.
Rail, v (-s), regel, scheen, dwarshout; uitstekend spoor (op spoorwegen), spoorstaaf.
Railway, Railroad, m. ijzeren spoorweg, spoorbaan. _
Ralileeren, ow. gel., schertsen, kortswijlen; den gek scheren (met iem.).
Raillerle, v. scherts, boert,
Raison, v. rede, verstand; oorzaak, reden; gelijk, recht; (kooph.) firma.
Raisonnabel, bn. (-er, -st), verstandig, billijk; edel, mild.
Ralsonnement, o. (-en), redeneering.
Raisonneeren, bw. gel., redeneeren; oordeelen en ba-sluiten; tegenwerpingen maken.
Raisonneur,m. (-s), haarklover, dwarsdrijver, tegenspreker.
Raizen, m. mv. zeker slavische volksstam.
Raja, m. (-as), schatplichtig onderdaan (christen) van den
Raky, v. soort brandewija. (sultan van Turkije.
Rallentundo, byw. (muz ) afnemend, langzamer.
Ramadan, Ramazan, v. maand der vasten, vastentyd by de Mahomedanen.
Ramiflcatle, v. (...ën). vertakking.
Ramponeeren, bw. gel., vernederen, bespotten; beschadigen, bederven.
Rancune, v. ingewortelde haat, wrok.
Rangeeren, bw. gel., schikken, ordenen, regelen; (iem.) tot zijnen plicht brengen ; gerangeerd, ordelijk ; een gerangeerd Jongmensch, die fatsoenlijk leeft.
Ranimeeren, bw. gel., weder bezielen, opwekken, op-vroolijken.
Rapaclteit, v. gmv. roofzucht, roofgierigheid.
Rapalje, Rapaille, v. gemeen volk, gepeupel.
Rapé, v. soort snuiftabak.
Rapiditelt, v. gmv. snelheid, gezwindheid. [gezant).
Rappel, o. terugroeping ; brieven van —, (van eenen
Rappeleeren, bw. gel., terugroepen, herinneren.
Rapport, o. gmv. het terugbrengen.
Rapport, (-en), bericht, verslag, mededoding; betrekking, verband, samenhang; overeenkomst, gemeenschap; gelijkenis.
Rapporteeren, bw. gel., terugbrengen ; bericht verslag geven ; aanbrengen, betrekking hebben op.
Rapporteur, m. (-s), verslaggever; woordvoerder, steiler van het verslag (eener kommissie); (wisk.) hoekmeter (werktuig).
Rapgodle, ▼. xie Rbapitodle.
Rarefncfle, v. (nat.gt; Inchlverdunning door warmte.
Rariteit, v. gmv. zeldzaamheid.
Rariteit, ( en), zeldzaam voorwerp, vreemd ding.
Raseeren, hw. gel., scheten, afscheren; slechten, sloop en, met den grond gelijk maken; even vluchtig aanraken, dicht voorbijgaan.
Rnseerder/m. (-s), baardscheerder.
Rassuraat, bn. (-er, -st), geruststellend.
Rastraal, o. (...alen), lijnentrekker voor nooten (werktuig).
Rata, v. evenredig aandeel: pro —, naar verhouding, geëvenredigd.
Ratafia, Rataffia, v. zekere fijne likeur.
Ratatouiiie, Ratjetoe, v. dooreengestampt middageten der soldaten.
Ratelier. m (-s), (mil.) geweerrok.
Ratificatie, v. (...én), goedkeuring, bekrachtiging; akte van beki achtigimj.
Ratificeeren, Ratiflëeren, )w. gel., goedkeuren, bekrachtigen (inz, namens eene Jan-lsregeering).
Ratiueeren, bw. gel., van nopjes voorzien (laken en andere wollen stoffen).
Ratio, v rt-de, oorzaak, grouc; contra rationem, legen de rede, strijdig met het gezond verstand.
Ratiocinatie, v ( ,.en), verstandig nadenken; sluitrede.
i-ation, o. (-s), hoeveelheid spijs ot drank (voor matrozen, soldaten); hoe'.eelbeid voeder (voor paarden), rantsoen.
Ratio naai, Rationeal, bn. redelijk, op redelijke overtuiging gegrond.
Rationaltamus, Rationalisme, o. gmv. toepassing der rede bij het beoordeelen der diugea, redegeloof, godsdienst der rede ; leer die de onafhanke-ijkheid van 's menschen geest aanneemt.
Rationalist, m. (-en), redegeloovige, die de grondstellin-gen van zijn gelooven en vau zijne handelingen alleen uit de rode afleidt.
Ravage, v. verwoesting, bederf; het veroorzaken van schade.
RavHgecren, bw. .gel., verwoesten, vernielen, plunderen.
atavin, Rnvyit, v (-en), (vest.) holle weg, bergkloof.
Ravitallieeren, bw. gel.,weder van levensmiddelen voorzien.
Rayeeren, Royeeren, bw. gel., doorhalen, doorschrappen, wegteekenen ; (art.) gleuven (kanonnen).
Rayou. m. (-s), straal.
Rayon, o. oppervlakte grond binnen den omtrek eener ves-
Bayounant, bn. stralende, schitterend. (ting.
'.leaal, (B. Relt ai), v. (...alen), rekenmunt (in Spanje, Mexico enz.); — de plata = /quot; 0 245 ia Spanje en f 0.3*25 in Mexico; — de vellon — f 0 jn Spanje
üleaal. Reëel, bn. (...aler, -st) zakelijk, werkelijk, zeker, bestaande (tegenstelling van Ideaal, donkbeeldig); gangbaar (tegenstelling van nominaal, slechts in naam); — (gemunt) geld; reaie of reëeie (zakelijke) waarde,
waarde der effecten volgens den koers; reale definitie, zakelijke bepaling ; reale encyclopedie» samenvatting
van alle zakelijke' wetenschappen
Reacteurs, m. mv. (nat.) electrische raderen.
Renctie. v. (...ën), terug-, tegenwerking; het tegenwerken van de pogingen der vrienden van den vooruitgang (in politieke zaken en in godsdienstaangelegenhedenj; nadeelige gevolgen van iet» die zich later doen gevoelen ; (nat.) tegenstand, tegendrnkking.
Reactionair, bn. terug-, tegenwerkend : een —e (den vooruitgang nadeelige) maatregel.
Reactionair, m. (-en), tegenstrever, terugdrijver; vijand en bestrijder van den vooruitgang; voorstander van den ouden toestand.
Reagcerbnlzen, v, mv. (schelk.) soort glazen buisjes.
Reafieerpapler, o. (schelk.) zeker bereid papier (als herkenningsmiddel).
Reagentia, o. mv. (schetk.) herkenningsmiddelen; teiug-, tegenwerkende dingen of middelen.
Rpageeren, bw. gel., terug-, tegenwerken, tegenstand bieden; (Sg.) in het geheim (iets) belemmeren.
Realgar, o. soort delfstof.
Realisatie, Reallseerlag, v. verwezenlijking; het te gelde maken (van iets door verkoop)
Reallseeren, bw. gel., verwezenlijken, bewerkstelligen; te gelde maken, papiergeld voor klinkende munt inwisselen.
Reellttmus, o. leer der werkelijkheid
Realiteit, v. werkelijkheid, wezenlijkheid, het ware wezen, de vrare toestand (van iets); (fig ) waarheid, rechtschapenheid van karakter. (nige.
Rebel, m. (-len), opstandeling, muiteling, muiter, weerspan-
Rcbelleeren, bw. ow. oproer maken, tot opstand komen, zich verzetten tegen het gevestigd gezag, aan het muiten slaan.
Rebellie, v. oproer, muiterij, gewelddadig verzet.
Rebellig, bn (-er, -st), oproerig, muitend
Rebus, m. (-sen), teeken-, beeld-, figuurraadsel.
Rebut, o. gmv. weigerend antwoord ; uitschot; wrak goed.
Rebotant, bn. terugstootend, den moed benemende.
Rebuteeren, bw. gel., afwgzen, voor het hoofd stooten.
Recadeutie, v. het terugvallen (van een recht aan hem die het vroeger bezat).
Recapitulatie, v. (...en), wederopsoiónung, korte herhaling van den hooldinhoud; verzameling van eindcijfers.
Rccapituleeren, bw. gel., iets zakeliji: aanhalen ; den inhoud van iets beknopt samenvatten.
Recenseeren, bw. gel. onderzoeken, beoordeelen; oordeel vellen (over boekwerken, kunst enz.); boekbeschouwingen schrijven.
Recensent, m. ( en), beoordeelaar (inz. van boekwerken, kunst enz.).
Recensie, v. (...ën), beoordeeling, boekbeoordecling.
Recent, bn. (-er, st), nieuw, versch, pas gebeurd, onlangs.
Recepii, (-sen), rcceplsse, v. (-n), bewijs van ontvangst; bewijsschrift (dat iater tegen een ander stuk ingewisseld wordt). »
Recept, o. (-en), voorschrift tot bereiding (eener spijs); artseng-voorschrift.
Recepteerkuust, v. de kanst geneesmiddelen voor te schrijven cn te bereiden.
Recepteeren, ow. gel., artsengen voorschrijven en gereed maken.
Receptie, v. (...èn), opname, aanneming (als lid); ontvangst, onthaal, het voorstellen (van iemand in een getel-schap) ; het ontvangen van personen (ten hove enr.) ; tijd en plaats tot het ontvangen van cielukwenschingen.
Receptiviteit, v. ontvankelijkheid.
Receptuor, m. (-en), ontvanger, gaarder.
Receptuur, v, ontvang, ontvangst; de recepteerkunst.
Reces, o. schriftelijk vergelijk, overeenkomst: afscheid; afloop: eindgevolg ; achterstand, onbetaalde scnnld ; verzuimde betaling ; op — ulteeugaan. tot nadere bijeenroeping gescheiden worden (inz. van eeno wetgevende vergadering).
Recette, v. ontvangst; ontvangkantoor ; bedrag der ontvangst (bij eene tooneelvoorsteliing enz.).
Recüerche, v. onderzoek, navraag ; aanzoek.
RecIierchevHartnig, o. (-en), vaartuig met rijksambtenaren aan boord die tegen sluikerij moeten waken.
Rechercbeeren, bw. gel., onderzoeken, uitvorschen, navragen; wraak nemen.
Recidive, v. herhaling van misdrijf ; wederinstorting van eenen zieke.
Recidivceren-, ow. gel., weder instorten (van eenen zieke); denzelfden misslag weder begaan.
Recicf, Reacif, v. (...ven), ontvangceel, bewys van ontvang ; schriftelijke verklaring van den schipper wegem de door hem geladen goederen.
Recipe, neem (op de recept, d. geneesh. aangeduid door U^.); (ook) het recept zelf. :
RecipiendiiH. m. (...di), aan of op te nemen persoon (als lid eener vergadering enz ).
Recipiëat, m. (-en), aannemer, opnemer ; die iem. install leert (als lid enz.); (scheik ) ontvanger (zeker vaatwerk); (nat.) qiazen klok bij de luchtpomp.
Recipiëeren, bw. gel., opnemen (in een gezelschap); toelaten ; wU worden daar zeer goed gerecipieerd (onthaald).
Reciprocatie, v. (..,63), wederzijdsche betrekking; vergelding
Reciproceeren, Reciproqneeren, bw. gel., beantwoorden, wederkeerig hetzelfde doen, op gelijke wijie behandelen ; met geigke munt betalen.
Reciprociteit, v. het wederkeerige, wederkeerige beur-telingsche beweging.
Rcclproque,bn. wederzüdsch, wederkeerig, terugwerkend; (rek.) —((etalfea, getallen die, met elk. vermemgToldigd, de eenheid geven (b.v. 7 X 4 := ^ =
Recitatie, v. (...ën), beter Rceit, o. voordracht van een gedicht of een opstel in ongebonden stijl.
Recitatief, o. verhalende samenspraak; (muz.) toespraak op maat.
Reclteeren, bw. gel., opzeggen, voordragen, voorlezen.
Reclamatie, (.. en), Reclame, (-s), Reclamcering,
v. (-en), terugvordering; indiening van bezwaren; bezwaarschrift; eisch tot genoegdoening ; het opkomen (tegeniets); (fig ) reclame, mededeeiing (in een dagblad, ter aanbeveling of aanprijzing *an iels of iem.).
Reclameereu, bw. gel., eischen, terug vorderen, aanspraak maken (op ieis); opkomen (tegen iets); bezwaren indienen; vergoeding vragen.
Recllnatiei v. (...ën), terug-, ombuiging, buiging in ke-nedenwaaiische richting.
Rectadeeren« bw. gel., openen, ontsluiten; (ook) insluiten.
Recluale, v. opsluiting (inz. gevangenisstraf).
Recognllle, v. (...ën). gerechtelijke erkenning.
Recunnide, Recognitiegelden, o. mv. soort belasting.
Rec-ognosceeren, bw. gel . erkennen, voor echt verklaren ; (oorl) op kondschap -, op verkenning uitgaan, het terrein onderzoeken, (ook fig ), monsteren.
Recognottceering, v. (-en), bespieding, verkenning, het opnemen eener stelling of ligging.
Rt'cominaudabel, nu. (-er, -st), aanbevelenswaard.
Recommandatie, v. (.. ën), aanbeveling, aanprijzing, voorspraak.
Recommandeeren, bw. gel., aanbevelen, aanprijzen.
Recompense, v. (-s), belooning, vergoeding ; vergelding.
Recompenseeren, bw. gel., beloonen, vergoeden.
Recompleteereu, b*. gel, weder voltallig maken.
Reconciliatie, v. (...ën), verzoening.
Reconciiiëeren, bw. gel., verzoenen, weder goed maken, bevredigen.
Reconntructie, v. (. .ën), herbouwing, wederopbouwing.
Iteconstrueeren, bw. ge!., herbouwen; op nieuw opsteller. (stijloefening).
ReconvaleMcent. bn. herstellend, aan de beterhand.
Reconventie, v. (recht.) hereisch
Recours, Regres, Rcgredientie, v. (recht.gt; buitengewoon beroep op een hooger gerechtfhof, recht van schadeverhaal ; toevlucht, middel.
Recoumwiiutel, m. (-s), (kooph) tegenwissel.
Recreatie, v. (...ën), uitspanning, verfrissching. [gezant).
Recriditief, m. (...vengt;, brief van terugroeping (van eenen
Recruteerea, bw. gel., werven, lichten, in dienst nemen of stellen (krijgsvolk)'; aanvullen (de ontbrekende manschap bij een leger).
232 Recruteering-Redr esse eren.
Rccruteerlng, v. werving, lichting.
RecruHt, m. (...uten), nieuw aangenomen pas in dienst gestelde soldaat.
Rectificatie, v. (. .ën), terechtwijzing, verbetering; (schcik.) herhaalde destillatie.
Risctiflceeren, Rectiflëereo, bw. gel., verbeteren; terechtwijzen ; (scheik.) door gedurig overhalen nog meer zuiveren en versterken.
Rector, 11. (-en), bestuurder, eerste leeraar (aan eene la-lijnsche school of een gymnasium); (ook) zekere kerkelijke waardigheid bij de r. k. ; — mnpniflrug. eerste bestuurder, voorzitter van dea akademischen senaat.
R«ctoranï, bn. den rector betreffende; rectorale waardigheid, rcctor?chap.
Rectoraat. 0. waardigheid van rector, rectorsambt.
Re^u. 0. (-s), schriftelijk bewijs van ontvang.
Recueit, 0. (-s), verzameling, bundel.
Recaeilleeirtgt;n, bw. gei., verzamelen, bijeenbrengen; zich —, ww. in zich zeiven keeren.
Recui, o. terugstoot van een kanon bij het afschieten.
Reculeeren,'ow. gel., teru7-, achteruitgaan; opschuiven, wijken; terugspringen.
Recurrent, m. (-en), iemand die gerechtelijken bestand inroept.
Recurreeren, ow. gel., hulp -, bijstand zoeken.
Recusabel. hn. verwerpelijk; te wralten; te weigeren (b.v. van getuigen)
Reca«atle, v. verwerping ; wraking ; weigering.
Recuseeren, bw. gei., verwerpen, wraken (getuigen enz.); afslaan, weigeren, niet aannemen.
Redacteur, m. (-en, -s), opsteller, schrijver (inz. van een dagblad, tijdschrift enz ); verzamelaar, rangschikker en uitgever van dicht- of letterkundige bijdragen (voor een jaarboekje, tijdschrift enz.)
Redactie, v.gm*. verzamelingen rangschikking (als boven).
Redactie, ( ..en), de personen roet zulken arbeid belast ; de gezamenlijke schrijvers enz. van een dagblad ; (ook) kamer waar zij arbeiden;' stijl. vorm. wijze waarop iets gesteld is ; de — vau dit artikel is niet duldelUh.
Reddltie, v. (...ën), overgave (van eene belegerde stad).
Redhibitie, v. (...ën), terugneming van iets dat gekocht is, koopvernietiging.
Redlgeeren, bw. gel., in orde brengen, behoorlijk inrichten en in het licht geven (een dagblad, tijdschrift enz), den druk bezorgen ; opstellen.
Redltle, v. (...ën), herhaling. (halen.
Redoubleeren, bw gel., verdubbelen, met nadruk her-
Redoutabel. bn vreeseiijk ; geducht
Redoute, v. (-n), kleine veldschans; gemaskerd bal.
Redres. 0. herstelling, vergoeding.
Redresseerem, bw. gel., herstellen, goed maken, weder in orde brengen.
Heducciereii, bw. gel, lerugvoertn; verminderen, kleiner maken, beperken ; herleiden ; (scheik.) metalen uit hunne verbinding met zuurstof zuiver te voorschijn brengen
Reduceerlng, v. (-en). Reductie, ▼. (...ën), vermindering ; verlaqinlt;T; verkleining ; (rek.) herleiding; het overbrengen van de waarde van vreemde maten, gewichten en munten in Nederlandsche en orcgekeerd ; rente—, ver- -minderi' g van den rentestandaard (eener schuld).
Redundeeren, ow. gel , overvloeien van. in overvloed zijm
Iteduvinen, m. mv. soort insekten die van roof leven.
Reëel, bn. en bijw. werkelijk, waarlyk ; echt, zeker, geloofwaardig; de reëele (wérkelijke) wmirde (in tegenstelling van de nooiioale waarde). Zie Reaal.
Refactie, (...en), refactie, korting voor beschadigde waren.
Refecforium, o. (.. ia), eetzaal (in kloosters enz.).
Referaat, o. (...aten), beroep van verslaggever ; verslaq, bericht. (regels.
Referein, Refrein, o. (-en), terngkeerende regels, slot-
Rrferendarls, m. (-sen), Referent, m. (-en), ambtenaar die verslag doet van den inhoud der stukken: referendaris. eerste ambtenaar (na den secretaris-generaal)-bij een departement van algemeen bestuur.
Referent, m. (-en),^boekbcoordeelaar, steller eener boekaankondiging.
Refcreereii, ow. gel., berichten, voordragen, verslag uitbrengen ; inU refereereiide aan, mij gedragende aan-of naar (b. v. don inhoud van een vroegeren brief), met herhaling of bevestiging van hetgeen vroeger is geschreven.
Referte, v. verwijting (naar), beroep (op) ; onder —.
Reflecteeren, bw ow. gel., terugstralen, terugkaatsen; terugbuigen; afstuiten; nadenken, overwegen.
Reflectie, Reflexie. v. (...ën). terugkaatsing, terugstraling, weerschijn, gloed ; overdenking. quot;
Rcflficlor, m. (-en), spicge!tülc:coo|); (ook) zek. lichtscherm.
Reflexlbiliteit, t. gmv. teruqkaatsingcvern-.ogen; eigenschap der stralen om teruggekaatst te worden.
Reformatie, v. (.. ën), verbetering tinz. wat de kerk cn do eeredienst betrefl). geloofszuhering; de—, de kerk-hef«orrninq (in de 16c eeuw).
Refunnrttor, m. (-en), hervoimer, geloofszuiveraar.
Reforme, v. om-, vervorming, verbetering ; afdanking, ontslag (van militairen): op — (buiten dienst) stellen.
Refonueeren. bw. gel., een anderen vorm geven, veranderen, verbeteren, vervormen.
Reformisten, m. mv. voorstanders der parlementsher-vorming (in Engeland); voorstanders der hervorming van. het kiesstelsel (iii Frankrgk).
Reformisliach, hn. op de hervorming op eene verbetering (inz. in staatszaken) betrekking hebbende; een — banket, eene —e petitie.
Refractair, m. (-en), weerspanneling, ongehoorzame.
Refractie, v. straalbreking.
Refractor, m. (-en), verrekijker met voorwerplenzen.
Refrangibilltelt. v. gmv. breekbaarheid der lichtstralen-
Refrein, o. zie Referein.
Réfu£iéT m. (-s), uitgewekene (inz om het geloof of om politieke «evoelens); dé —s, (in het bijzonder) de gereformeerden die, na de herroeping van het edict van Nantes in 1685, Frankrijk, hun vaderland, verlieten. (scheen.
R«fu§, o. weigering, weigerend antwoord; (fig.) blauwe
Refuseeren, bw. gel., weigeren, afwijzen, van de hand wijzen; bedanken (voor iels); niet aannemen,
Refuieeren, bw. gel , wederleggen
Regatil, bn. koninklijk.
Reganl, o. (...alen), zeker orgelregister; (fig.) gastmaal.
Regale, v. (regalia), koninklyk of vorstelijk voorrecht.
Regalen, mv. stukgoederen niet tot de lading van een schip behoorende.
Regaleeren, bw. gel., onthalen, vergasten.
Regard, vn. {■$), aanblik; aanzien, achting; betrekking.
Regardeeren, bw. gel., aanzien, betrekking hebben; in aanmerking nemen.
Regatta, v. zeiloefening wedstrijd met gondels te Venetië ; de regaten, zeil- en roei-weditrijden.
Regeneratie, v. wedergeboorte; weaervcortbrenging ; het omvormen.
Regeaereerea, bw. gel., weder telen oi voortbrengen, ver-, omvormen.
Regie, v. leiding, bestuur; beheer van wege den Staat van zekeren handelstak (b. v. de tabak»regie in Frankrijk en Oostenrijk).
Regime, o. levens-, eetregel; staatsbestuur ; regeerings-stelsel ; ancien —, het oude stelsel, regeeringstoestand van den ouden tijd (inzond, onder de Bourbons).
Regiment* o. (-en), staatsbestuur; afdeeling krijgsvolk (militie of schutterij); (fig ) pantoffel—, overmacht van de vrouw op den man (in het gezin).
Regisseur, m. (-s), beheerder; tolgaarder; boekhouder ; tooneelbestuurder.
Regredientie, v. Regres, o. teruggang; zie ook Re-ceurs.
Regressief, bn. teruggaand, terugwerkend.
Regulair, Regulier, bn. regelmatig, geregeld.
ReguiarUatie, v. (.. ën). regeling, schikking.
Regulariseeren , Reguleeren, bw. gel., regelen, schikken, in orde brengen.
Regulariteit, v. regelmatigheid.
Regulator, m. (-en), Regulatief, o. (...ven), regelaar, rangschikker; (horl) onrust, slinger; (fig.) voorscbrilt, leiddraad. richtsnoer.
Regulier, bn. de —e troepen, het staande leger, linie-troepen; de —e (ordes-) geestellfken.
Regulus, ra. naam eener vaste ster; (scheik.) metaal-koning (van alle andere bestanddeeler. bevrijd metaal).
Regullnlgch, bn. geheel zuiver, gereinigd
Rehnbllitatie, v. (...én), herstel in vongen stand, -staat, herstel in eer of aanzien.
Rehabllltceren, bw. gel., aan iemand zijn goeden naam teruggeven; iemand zuiveren van de smet die op hem kleeft.
Réis, v. portugeescbe munt, turksch bevelhebber.
Reis-efFendl^ m. rijkskanselier en minister van buitenland-sche zaken (in Turkije).
Reïleratift, v. (.. ën), herhaling.
Rejectie, v. (...ën), verwerping, afwijzing. Mustigen.
Rejouïssceren, bw. gel., verheugen, vervroolijken, ver-
Rekest, Rekwest, o. '(-en), zie Request.
Relaas, o. (.. zen), verbaal, bericht, verslai-
Rclata refer o. ik vertel de zaak zooals tij mij verteld is.
Relatie, v. (...ën), verhaal, bericht, verslaq ; betrekking; gemeenschap, verkeer ; goede relatiëo kebben ; relaflën aanknoopen.
Relatief, bn. betrekkelijk, betrekking hebbende op, in verband of verhouding tot.
Relaxatie, v. (...ën), losmaking, verslapping; verzachting.
Relegatle, v. ( ..ën), verbanning.
Relegeeren, bw. gel., verbannen.
Relevant, bn. gewichtig ; ter zake dienstig.
Relevatie, v. (...ën), ontheffing, bevrijding.
Releveeren, bw. ow. gel. ontheffen, verlichten ; vrijspreken; meer aan het licht brengen, doen uitkomen ; in waarde in schatting doen toenemen, (leenst.) afhangen.
Relieta, mv. de nagelatenen, achtergeblevenen (van eenen overledene).
Relief, o. verhevenheid, uitstek, verheden (becld)werk ; en —, bas —, baut —.
Rellefdruk, ra. verheven druk (voor blinden).
Religie, v. (.. ën). godsdienst, geloofsleer ; leer der deugd; godsvrucht; belijdenis.
Religieus, bn. en bijw. (...zer,-st), godvreezead, godvruchtig, godsdienstig ; vroom, nauwgezet; bU beeft die zaak — (gemoedelijk) behandeld.
Relekle, Releqnle, Reliek, v. (...ën, relieken), overblijfsel van eenen heilige; heilig voorwerp; (fig) «eer kostbaar -, dierbaar voorwerp (ais een heiligdom beschouwd).
Reiuarquabel, bn. (-er, -st). opmerkelijk, opmerkens-
Remarqoe, v. (-s), aan-, opmerking. (waardig.
Remarqueeren.bw.gel.. opmerken, waarnemen, gadeslaan.
Rembours, Reinboursement, o. terugbetaling (inz. van uitschotten) ; dekking (van eenen wissel).
Rembooi-seereu, bw'. gel., terugbetalen, vergoeden ; dekken (eenen wissel).
Remedie, v. (-s, ...ën), middel, hulp-, geneesmiddel; de hoeveelheid alliage die men hij bet munten van gouden zilvergeld mag gebruiken boven hetgeen de wet bepaald heeft; het veroorloofde mindere gehalte aan goud en zilver.
Remvdlëcren, bw. gel., verhelpen, genezen, beter maken.
Renie8§e, Remlsse, v. (-3;, (kooph) overgemaakt bedrag (in geld of wissels).
RemitilscenUe, v. (...ën), herinnering, plaats in een boek die een ander werk herinnert.
Rentls, 0. uitstel ran een betalingstermijn; afslag.
Remise, (-s), uitstel; vermindering ; koetshuis ; (spel.) kamp-op, beest, onbeslist gebleven, niet gewonnen en niet verloren ; (kooph.) overgemaakt bedrag (in geld of wissels).
RemlǤie. v (.. en), terugzending; korting, atslag, vermindering (van eene geldso-n bij de betaling, van straftijd enz.); opheffing \an een verbod ; het wegblijven of verminderen (van koorts enz.).
Remltteeren, bw. gel., terugzenden; weder ter hand stellen ; overmaken (geld ot wissels); verminderen ; afslag geven ; kwijtschelden.
Remoniitraiit* m. (-en), teganspreker; de —en, leden van een der afdeelingen van het protestantsch christelijk kerkgenootschap in Neder/and
Remons(ran(«cbv bn. tot de leer -, tot de kerk der remonstranten behoorende.
Reinonstratle, Remonstrantie, v. (. .ën), tegenbetoog.
Remonstreeren, bw. gel, tegenwerpingen maken, tegenwerpen.
Remonte, v. Remontepaarden, 0. mv. (mil.) aanvullingspaarden ter vervanging van die welke voor de ka-valerie-dienst ongeschikt xijn verklaard.
Reraorqueur, m. (s), sleepstonmboot ; trekker, locomotief.
iteniotie, v (.. ên), verwijdering; ontslag (uit eene be-trekkinn)i afzetting.
Remotis arbitris, zonder getuigen, oader vier oogen, in het geheim. [post).
Removeeren, bw gel., wegruimen ; afzetten (van eenen
Remplagaiit, m. (-en),plaatsvervanger (inz. van militairen).
Rempiaceeren, bw. gel., vervangen, in eens andereu plaats komen.
Remiiaerafle, v. (...eu), vergelding, belooning. betaling (voor bewezene diensten); —billetten, toegangskaarten (van schouwburgen enz.) waarvoor minder is betaald dan de bepaslde prijs.
Remunereeren, bw. gel., vergelden, beloonen.
Reaaissance, v. wedergeboorte; herstel; —8tUIgt; wijze van werken (in de bouwkunst enz.), raar de smaak die in de i6e eeuw in Frankrijk heerschnndo was.
Reneontre, v. (-s). ontmoeting ; toevallifj samentreffen; gevecht, vechtparijj; (fig.) toestand; ik bad daar eene vreemde —, mij is daar iets vreemds gebeurd.
Rencontreeren, bw. gel., ontmoeten, aantreffen.
Rendant, m. (-en), die met het voei ïn ot houden der rekening belast is, verantwoordelijke uitgever van gelden.
Rendement, 0. (-en), opbrengst; winst.
Rendeeren, bw. gel., opleveren, opbrengen, afwerpen.
Rendez-vous, o. afgesprokene bijeenkomst, plaats Tan samenkomst; — «even, iemand ergens bestellen.
Bendez-vonsbuls, o. (...zen), geheim bordeel.
Renegaat, m. ( . aten), geloofsverzaker, ahralljge, christen die tot de luahomedaansche leer is overgegaan.
R*n«t, v. zekere appelsoort, reinette.
Ren forceeren, bw. gel., versterken, sterker maken.
Renlteut, bn. weerspannig, koppig.
Rvnomméc. v. gmv. naam, faam ; vermaardheid.
R^fioiumist, m. (-en), vechtersbaas, twistzoeker.
Renonce, v. grav. (kaartsp.) het missen of verzaken eener kleur, de ontbrekende kleur; (fig.) bU is id|J een —, ik heb een aikeer van bem
Renoneeeren, ow. gel , van Iets —« afzien \an eene saak, cene zaak opgeven; (kaartsp.) niet bekennen, de kleur niet bijnpelen.
Renovatie, v. (...en), verniduwing ; herstelling: (fig.) laatste aanmaning tol betaling (inz. aan belaïtingschuldigen).
Renoveervn, bw gel., \ernieuwen. verbeteren ; later stellen (den vervaltijd van eeren wissel)-
Renscisneinenten, o. rn.v. inlichtingen; — over lem. of Iets inwinnen.
Renueneraile, v. (...ën), terugbetaling, nieuwe -, herbaalde uitgave.
Renunciatie, v. (...ën), ontzegging, het opgeven, afstand.
Renunclëcren, ow. zie Renonceeren.
Renvoi, Renvooi, o. (-en, B. -en), verwijzing (b. v. naar ecu bladzijde in een book); het stellen in handen (b. v. van eene commissie), bet verzenden aan.
Renvoyeeren, bw. gei., terugzenden, afscheid geven, ontslaan (uit de dienst); verwijzen; stellen in banden van...
Reorganlsntie, v. (...ën), nieuwe-, veranderde inrichting; het op nieuw inrichten.
Reorjranlseercn, bw. gel., anders-, op nieuw inrichten.
Reparabel, bn. (-er, -st), herstelbaar; te vergoeden.
Reparatie, v. (...ën) Reparatuur, v. (...uren), herstelling, vergoeding. schadeloossLell'ng.
Repareereh, bw. gel., herstellen, verbeteren, vergoeden, schitdelcos stellen.
Reparteeren, bw. gel., verdeelen, omslaan.
Repartitie, v. (...ën), verdeeling, omslag.
Repasseeren, ow. bw. gel., teragkomen. weder voorbijgaan, nog eens doortrekken; doorloopen, vluchtig doorzien en verbeteren (rekeningen, geschriften enz.); xhorl.) regelen.
Repeal, v. herroeping, opheffing (inz. der vereemging van de engelsche cn de iersche volksvertegenwoordiging in één parlement).
Repealers, va. mv. partij in het briuche parieinent die deze opheffing 'erlangi
Reperiolre, RepcrTorlum, o. aanwijzingsboek, zaakregister ; lijst ran tooneelstukken die in eenen schouwburg opgevoerd zijn of worden.
Repetent, m. (-en), herhaler; (rek.) wederkeerend overschot eener breuk.
Repeteeren, bw gel., herhalen; nog eens zeggen, - doen; instudeeren (een tooneel- of muziekstuk enz.).
Repetitie, v. (...ën), herhaling; oefening; (sterr.) —cirkel, zeker toestel; - horloge, zakuurwerk dat men kan laten slaan.
Repetitor, m herhaler; leermeester die de lessen van den hooqleeraar met de studenten herhaalt.
Replt. o zie RespUt.
Repletie, v. volbloedigheid, zwaariijngheid.
Replireeren, bw. gel., antwoorden, inbrengen (tegen iets).
Repliek, v..(-en), tègenantwoord; tweede pleitrede.
Repllëeren, ow. gel., weder samenvouwen; terugtrekken; deinzet.
Repondeeren, bw. ow. gel , antwoorden; o\oreenkomen (met) ; borg blgren (voor).
Repréffailles, Repressallën, v. mv. tegenmaatregel, weerwraak, wraakoefening.
Represeutant, m. (-en)', vertegenwoordiger; (inz.) volksvertegenwoordiger.
RepreHenlatle, v. (...ën), vertegenwoordiging; plaatsver vanging; (toon) opvoering, voorstelling.
Repreiientatler. bn. vertegenwoord gènd: het — stelsel, staatsbestuur met eene volksvertegenwoordiging.
Representeeren, bw. gel., vertegenwoordigen, voorstellen ; vertoonen, zich voordoen.
Repre§sle, v. (...ën), onderdrukken; beteugelen, stremming, het tegenhouden.
Repressler, bn. repressieve (betengelings-)maatre-felen.
Reprimande, v. (-s), berisping, scherp verwijt.
Reprlmeeren, bw. gel., onderdrukken, beteugelen, verhinderen.
Repris, v. (-s), herovering, herneming ; herwonnen prijs ; itoonk.) wederopvoering ; herhaling.
Reprobatle, v. (...ën). afkeuring, verwerping, tegenbewijs.
Reproche, v. (-s). verwijt.
Reprocheeren, bw. gel., verwijten.
Reproducent, m. (-s), tegenbewijs voeren.
Reproduceeren, bw gel., weder-voortbrenging,hernieuwing ot aanvulling van vernielde of beschadigde deelen aan dierlijke liobamen'enz.
Reproductief, bn. (.. ver, -st), weder voortbrengend, herstellend.
R«•productiviteit, v. of reproductieve kracht,
(nat gesch.) herstellingsvermogen.
Reprouveeren, bw. gel., vercordeelen, verwerpen, afkeuren.
Republiek, v. (-en), gemeenebest, vrjjstaat.
Republikein, m. (-cn), gemeenebestgezinde, vrijheidsvriend.
Repnbllkelnicb, bn. gemeenebestgezind.
Repudiatlet v. (...ën), ^erstooting; echWcheiding.
Repugnant, bn. (-er, -st), afkeer verwekkende, hinderlijk, aanstoot gevende.
Repufs. v. aiwijring, weigerend antwoord.
Repulsie, v. (...ën), terugstooting, afwijiing.
Repulsier. bn. (...ver, -st), lerugstootend, terugdrijvend.
Reputatie, v. naam, faam •, goede naam, eer.
Request, o. (-en), venoekscbnft, adres, snaeeksobrift, bede.
Requestrant, m. (-en), onderteekenaar van een verzoekschrift. vertooner.
Requestreeren, ow. gel., een verzoekschrift indienen, bij verzoekscbrift iets vragen.
Requiem, o. (r. k.) zielmis ; muziek bij eene zielmis.
Reqairent, m. (-en), onderzoeker, navorscber.
Requireeren, bw. gel., verzoeken, verlangen, vorderen; (recht.) eischen (inz. door bet openbaar ministerie de straf); onderzoeken, navorschen ; (mil.) leveringen uitschrijven.
Requisiet, o. (-en), vereischte, noodzakelijke eigenschap ; (toonk.) de requïsleteu, voorwerpen onmisbaar bij een kostuum tot het voorstellen van een persoon.
Requislüe. v. (...ën), het aanhouden, aanzoek ; opeisching; verlangen; uitschrijving van leïeringen; beslag (op personen of goederen); oproeping tot de krijgsdienst.
Requtaitolr, o. (-en), (recht.) eisch van het openbaar ministerie.
Resclsfiie, v. (...ën), (recht.) vernietiging van een testament.
Rencontre, v. gmv. af-, verrekening (inz. in den effectenhandel).
Rescontreeren, ow. gel., af-, verrekenen, vereffenen.
Rescrlbceren, bw. gel., terugscbryven, antwoorden.
Rescript, o. (-en), antwoord, schriftelijk bescheid op een schriftelijke vraag; pauselijke beschikking of verordening ais antwoord op eene theologische vraag ; kabinetschrgven (van eenen vorst).
Rescrlptie, v. ( ..ën), terugschrijving; schriftelijke last tot inning of uitbetaling eener geldsom ; rescrlptlën. zekere staatsschuldbrieven (onder de eerste fransche republiek).
Reservaat, o. (...aten), voorbehoud; wat voorbehouden is, bet bedongene; reservatio mentalis. inwendig voorbehoud (bij bet doen vaa eeden of beloften, waardoor men tracht deze krachteloos of ongeldig te maken); reserva-tis reservandls, met het noodige voorbehoud.
Réserve, v. voorbehoud.
Reservecorps, o. troepen in geval van nood te gabrai-ken, spaarbende.
Reserveeren, bw. gel., besparen, wegleggen; voorbehouden, bedingen, vaststellen. (waarplaats.
Reservoir, m (-s), waterbak, behouder, vergaarbak; be-
Resldent, m. (-en), zaakgelastigde eener regeering in het buitenland ; lamlvoogd, bestuurder eener provincie (in Ne-derlandsch-Indië); assistent —, onder-resident.
'Residentie, v. (...en), verbiyf, woonpl. (inz. v. eenen vorst).
Realdeeren, ow, gel., wonen, verblijf houden (inz. van eeneu vorst); gerestigd zjjn te... (van eenen notaris).
Residuum, o. overblijfsel, bezinksel, rest.
.Heaigaatie, v. (...Sn), het afstand doen van een ambt enz., ontslagindiening; gelatenheid, onderwerping (aan den god-delijken wil); zelf werloochening.
Re§if{uceren, bw. ael., afstand doen, nederleggen (een ambt, eene waardigheid, de kroon); zich schikken (in zyn lot).
Rp« Integra, oude-, onveranderde toestand, nog niet besliste zaak.
Resiueus. bn. (...zer, -st), harsachtig.
ResiMentle* v. weerstand, teoensiand, verzet.
Resisteeren, ow. gel , weerstand bieden, zich verzetten.
Resolutie, v. (.. ën), besluit; vastberadenheid; voorstel (in eene vergadering), geformuleerie motie.
Resoluut, bn. (...uter, -st), vastberaden, onverschrokken, ronduit.
Resolveeren, bw. gel., oplossen, ontbinden; besluiten, vaststellen, bepalen.
Resonantie, v. weergalm, weerklank, nagalm; reso-nans-bodem, klankbodem (van muziek-instruioentcn).
Respect, o. gmv. eerbied, achting ; groete ; met — (betrekking, opzicht) tot...; met — (verlof) lt;e zeggen.
Respectabel, bn. (-er, -st), aanzienlijk, eerwaardig, acht-
Re»p«ctabllltelt, v. gmv. achtenswaardigheid. (haar.
Respecteeren, bw. gel , eeroiedigen, ontzien; eeren, achten ; ongemoeid laten ; (eenen wisse.) aannemen en betalen.
Respectief, bn. RespectievelUk, bijw. betrekkelijk, wederkeerig, onderling, wederzijdsch, wederzijds ; bijzonder ; bunne respectieve namen, de naaien welke zij ieder voor zich dragen; bttnne respectieve betrekkingen, de betrekkingen welke zij ieder voor zich waarnomen.
Respvctueus, bn. (...zer, -sl), eerbiedig, vol eerbied.
Respiciëeren. bw. gel., in aanmerking nemen, letten (op jets; ; terugzien.
Respijt, o. gmv. uitstel, verlenging (van tyd)
Respiratie, v. (...ën), bet ademen ; ademhaling ; verademing, het uitrusten.
Respirator, m. (-s). ademhalingswerktuig.
Respireeren, ow. gel., ademhalen, lucht scheppen ; zich lierstellen, uitrusten.
Respondent, m. (-en), verdediger van een twistschrift (op hoogescholen).
Respondeeren, bw. ow. gel , antwoorden ; hervatten; wederleggen ; borg blijven.
Responsabel, bn (-er, -st), verantwoordelijk, aansprakelijk.
Respoiisablllteit, v. gmv. verantwoordelijkheid, aanspra-keiykheid.
Responsief, bn. antwoordend, een antwoord inhoudende.
Responsum, o. schriftelijk antwoord, aanschrijving.
Ressort, o. (-en), veer, drijfveer, veerkracht; spankracht ; gebied, rechtsgebied; uitgestrektheid eener bevoeadheid (om te beslissen en«); vak, gebied (eener wetenschap onz.); werkkring.
Ressorteeren, ow. gei., onder een rechtsgebied tot een rechtbank tot een bepaalden werkkring behoor hi.
Ressource, v. (-s), hulp, toevlucht, hulpbron, hulpmiddel; middel ^van bestaan ; uitspanningsplaats.
Rest, v'. overschot; het overgeblevene ; achterstand ; in — bleven, nog onvoldaan nog schuldig blijven; (fig.) lem. de — geven, hem den genadeslag toebrengen, hem geheel ten gronde richten ; (flg.) bU beeft de —, hij is
Restant, m. (-en), achterstallige schuldenaar. (dronken.
Resteeren, ow. gel., over zijn, overblijven, OYerschieten ; achterstallig zijn.
Restapratenr, m. (-s), Restaurant, m. (-en), hersteller,.wederoprichter; gaarkok, opentafelhouder; café restaurant, koffiehuis en open tafel tevens.
Restauratie, v. (...én), herstelling, wederoprichting ; verbetering; verlrissching; portionstafel, opentafel, gaarkenken.
Restauratie, v. gmv. herstelling van een oud regecrend vorstengeslacht op den troon (inz. het herstel der Bourbons na den val van Napoleon I).
Restaurerren, bw. gel., herstellen; versterken, verkwikken ; zich—, ww. zich verfrisschen, iets tot versterking gebruiken.
Restitueeren, bw. gel., teruggeven, vergoeden; terugbetalen ; weder uitkeeren.
Restitutie, ▼. (...én), teruggave, terugbetaling, vergoeding.
Restorno, v. (-s), (kooph ) herwissel.
Rentorneeren, ow. gel., eenen herwissel trekken, zich revaieeren (na protest enz.) (vatle.
Restrictie, v. (...én), bekorting; voorbehoud. Zie Reser»
Restrictief, bn. (...ver, -st), beperkend, met voorbehoud.
Restriogeeren, bw. gel., beperken, verkorten.
Resultaat, o. (...aten), uitslag, uitkomst; gevolg: vrucht, opbrengst ; afloop.
Resultanie, v. (wisk.) eind-uitkomst; (nat.) zekere denkbeeldige kracht.
Resulteeren, ow. gel., voortvloeien, volgen. _ (inhoud.
Resumé, o. (-s), samenvatting, beknopt overzicht, korte
Resumeeren, ow. gel., beknopt saaenvalten, kortelijk verhalen, nalezen en goedkeuren.
Resuiu(p)tie, v. het samenvatten; de — (bet voorlezen) der notulen.
Resurrectie, v. opstanding der dooden ; witmaking, reiniging ; —mannen, lijkdfeven (in Engeland).
Retabllsseeren, bw. gel., herstellen, weder oprichten.
Retallatie, v. wedervergelding.
Retardatie, v. (...én), vertraging.
Retardeeren, bw. gel., vertragen, ophouden, belemmeren.
Retaxatle, v. (.. én), herschatting.
241
16
Retenue, v. de eerste post op de rekening van eenen ad-vokaat (ten blijke dat bij de bem opgedragen behandeling eener rechtzaak beeft aangenomen); terughouding, betooming.
Reticule, y. (-s), werkzakje (der vrouwen).
Relt;Ireeren, ow. gel., afdeinzen, terugtreden, achteruit wijken ; zich —, stil gaan leven (beroepsbezigheden vaarwel zeggen); zich verwijderen; zich niet op den voorgrond plaatsen.
Retlnlef, o. gmv. zekere harssoorl (uit de voorwereld).
Retorqueeren, bw. gel., terugdraaien; iemands woorden als wapen tegen hem zeiven bezigen.
Retorsie, v. wedervergelding, tegenwerping.
Retort, v. (-en), (scheik.) vat rneï een krommen hals, kelf-flesch, kolfglas, helm, kromhals.
Retoucheerea, bw gel., overwerken, de laatste hand (aan iets) leggen; weder opwerken (eene schilderij).quot;
Retour, Retoer, v. (-en), terugkeer; het terugkomen ; (koopb.) terugzending (van geld óf wissels); teruglading; voordeelen der terugvracht; de —en zUn niet voo'r-«foellg geweest, de terugvracht heeft slechte rekening gegeven.
RetourKeeren, ow. bw. gel., torugkeeren, terugzenden.
Retractatle, v. (...én), intrekking, het terugnemen (van een gegeven woord).
Retracteeren, bw. gel., intrekken (zijn woord), het gezegde herroepen. [ren).
Retractie, v. (...en), terugtrekkinc ; optrekking (van spie-
Rctralte, v, {-»), af-, terugtocht; afzondering van de wereld ; wijk-, rustplaats; toevluchtsoord.
Retraachement, o. (-en), verschansing.
Retrancfaeeren,bw. gel,,afsnijden, besnoeien, Verschansen.
Betrlbueeren, bw. gel., weder-, teruggeven, vergoeden, vergelden.
Retributie, v. (...ên), teruggave, vergelding.
Retroactief, bn. terugwerkend.
Relrodateeren, bw. gel., de dagteekening terugzetten.
Retroflexle, v. (...én), terugbuiging.
Retrogadeeren, ow. gel., achterwaarts gaan.
Reünie, v. (., ën), herceniging; bijeenkomst van personen (oud-gedienden, oud-studenten enz.) die vroeger vereenigd warenden sedert zich hebben verspreid; verzoening.
Reunlëeren, bw. gel., weder vereenigen; bijeeukomen; verzoenen.
Rensieeren, ow. gel., slagen, goed uitvallen; welig opgroeien, tieren; vooruitkomen.
Reusalte, v. het slagen, gehukige afloop, goede -, ge-wensebte uitkomst.
Revalenta, v. zeker algemeen geneesmiddel (meerendeels een mengsel van boonen- en iinrenmeel).
Revaleerea (zlcb), ww. gel., eenen wissel trekken om gedane uitschotten terug te bekomen.
Revanche, Revange, v. gmv. genoegdoening, wraak,
te Re da Re Re' Rei Rei Rei nii be Rei „0P Rei Rei Rei tw Rei
get Rev Rev Rev kw Rev Rev Rev pen Rev-Re V' Revlt;
omc met Rev*
naai Revi omv Revi Revi polil inon ken Rex, (van Spat mng Bte 1
vergelding; (spel) nieuwe partij om het verlies der eerste te herstellen.
Ilfeveille, v. gmv. ocbtendtrom, trommelgeroffel (om soldaten of matrozen te wekken).
Revelatie, v. (...ën), ontdekking, openbaring.
Revenu, o. (-en), inkomen, inkomsten (renten enz.)
Reverenf{f§§linus, hoogeerwaardigste. (buiging.
Reverentie, v. ontzag, e-irbied, eerbetuiging; neiging.
Revert*, v. keerzijde, rugzijde, (van muüten of gedenkpenningen) ; (kleerm ) opslag, omslag; (fig ) tegenspoed; tegenbewijs ; schriftelijke teqenverbindtenis.
RcverNibel, bn. en bijw. terugvallen; weder overgaande op (van legaten enz.)
Reversibiliteit, v. wederkeerbaarheid.
Reversie, v. tdrugvalling.
Revideeren, bw. gel., herna-, over-, doorzien, voor de tweede maal nalezen (een proefblad)
Review, v. engelsch periodiek geschrift; overzicht ; wa-pemchouwing.
Revlnctlcatle, v. (...ën), terugvordering, het terug erlangen (van een eigendom).
Revisie, v. (...en), herzieeing, het nazien; tweede proefblad.
Reviwor, m, (-s), onderzoeker, naziener.
Revlvliicatie, v. wederbezieling ; het herstellen van het kwikzilver in zijnen natuurlijken staat.
Revocabel, bn. herroepelijk.
Revocatie, ..ën). her-, terugroeping, intrekking.
Rev«gt;ceeren, Revuqaeeren, bw. gel., terug-, horroepen, intrekken.
Revoltant, bn. aanstootelijk, ergerlijk, ergernis gevende.
Revoltante, v. (-11), opstand, oproer, muiterij.
Revolteeren, bw. ow. gel., tot of in opstand brengen ; oproerig worden, aan het muiten slaan.
Revolntle, v. (..'ën), omwenteling (inz. staatsomwenteling); omdraaiing, omwending ; (lig ) geheele verandering; volko-mene vervorming.
Revoiutlonnalr. bn. omwentelingsgezind; oproerig; (fig.) eigendunkelijk, willekeurig; hU gaat reebt— te vverk.
Revoiutlonnalr, bn. omwentelingsgezinde; de anti —en, naam der protestantsch-orthcdoxe partij in Nederland.
Revolutionneeren, bw. gel., omwentelen, eene staatsomwenteling verwekken.
Revolver, m, (-s). zeker vuurwapen, draaipistooi.
Revue. v. (-s, -n), monstering, wapenschouwing; naam van politieke geschriften ; overzicht; de — paseeeren, gemonsterd worden (van krijgsvolk); (fig.) nauwkeurig bekeken of beoordeeld worden.
Rex, m. koning; — apoatollcuB, de apostolische koning (van Hongarije); — catbollcutt, de katholieke koning (van Spanje); — cbristlanissiinuK, de allerchristelijkste koning (van Frankrijk); — Udelissimu*, de allergeloovig-Bte'koning (van Portugal).
2«
244 Res-de-Chausséo-Rigiditeit.
Reg-de-Cliaassée, m. benedenste verdieping, gelijkstraats. Ithabarber, v. zeker maagversterkend en buikverzuiverend
geneesmiddel.
Rbabdologle, v. gmv. staafjesrekenkunst-Rbabdoivantle, v. gmv. waarzeggerij uit staafjes. RhacbitiSi v. gmv. (gen.) emielsche ziekte.
Rbapsoden, m. mv. rondtrekkende volkszangers. Rbnpsodie. v. verzamelwerk, mengelmoes.
RbapNodist, m. (-en), verzamelaar,'samenflanser. Rbftur, m. (-en), redenaar, leeraar der welsprekendheid. Rhetorlek, Rbetorlca, v. gmv. redekunst, leer der welsprekendheid.
Rhetorlsch, bn. redekunstig, op redenaarswijze; «ene
—e wending.
Rbeumatiscb, bn. pijnlijk van verkoudheid; met zinking behebt.
RbeimtatiRmHS, o. gmv. vloeiing, zinking; verstijving
in de leden (door de verkoudheid).
Rhinoceros, m. (-sen), neushoorn, neushoorndier, zeker
viervoetig dier,
Rblzutoinie, v. gmv. (plant.) wortelontledincf. Rbizotoom, m (.. omen), wortels.iijder, verzamelaar van
geneeskrachtige kruiden.
Rbodiura, o. zeker metaal.
Rhododeudrom, m. (-s), alproos, bergroos. Rbodologle» v. gmv. beschrijving der rozen. RbodostaKtua, o. rozenwater, rozenolie.
Rbomb, Rbutub, m. windhoek (van het kompas). Rhombitbcn, m. mv. soort versteeningen. Rboinboëder, o. (-s), (meetk.) liciaam door zes ruitvormige vlakken omsloten.
Rhomboïdaal, bn. ruitvormig.
Rbomboïde, v. (-11), (meetk.) schecfboekig parallelogram. Rbombutt, m. (meetk.) ruit, gelijkzijdige scheeve vierhoek. Rbopograpbic, v. gmv. struiken- en heesterbeschrijving. Rhytbmiscb, bn. evenmatig, overeenkomstig de regelen
der klankmaat; versmatig, welgeordend. Rbytlimometer, m. (-s), maatmeter (werktuig). Rbytbmus, m. klankmaat; gelijkmatige -, afgemeten beweging.
Rifoinèn. v. mv. slijkstroomen.
Ribkwallen, m. mv. soort maagxakdieren.
^licaiubio of Ricorao, m. (-os), (kooph.) kecrwissel,
wissel die met protest teruggaat.
Ricochet, 0. het keilen, opstuit, alkaatsing van een geworpen steen op de watervlakte.
Rideau. m. (-x), (vest.) kleine aa'den wal, verschansing. Ridicuul, bn. (...uier, -st), belacoelijk, bespottelijk. Ridicule, 0. het belachelijke.
Ridicule, v. reticule, vrouwenwarkxak.
Rigide, bn. styf, strak; scherp ; ruw, hard, onverbiddelijk. RlgldUell, v. gmv. stijfheid, stnkheid; ruwheid; kracht.
Rigore Juris, naar gestreng recht.
Rigoreus, Rlgorlstlsch, Rigoureus, hn. gestreng, scherp, onbarmhartig.
Rigorismus, o. te strenge zedeleer.
Rlgortst, m. (-en), slrengn zedeleeraar; aanhanger der gestrenge grondbeginselen van het strafrecht.
Rigorositell, v. gestrengheid, hardheid.
Rigueur, v. strengheid, hardhpid, scherpheid; de — zUn» volstrekt noodzakelijk zijn, stipt in acht te nemen zijn.
Rfnde, v. eikenbast, eikenschors, run.
Rlposteeren, ow. gel., snel en treffend antwoorden, dadelijk hervatten.
Ripualr, Ripentisch, bn. aan den oever liggende, -
Riscant, bn. (-er, -st), gewaagd, gevaarlijk. (wonende.
Ri§contro, mv. (Rtacontri), (kooph.) wisselbetalingen; aanwijzing op wisselbetalingen.
Risico, o. gevaar; waagstuk; op — van; — loopen.
Rlaqueeren, hw. gel., wagen, op het spel zetten, gevaar loopen.
Ristorneeren, bw. gel., (kooph ) terug-, af- cn toeschrijven ; tegen eene vergoeding afzien van eene assurantie.
Rlttorno. Ritorna, Storno, v. terugkeer; terug-, af-, bijschrijving van eenen post (in het grootboek).
Ritornel, o. (-len). (muz.) herhalingsthema; drieregelig italiaansch volksliedje.
Ritratta, v. (-as), (kooph.) keer-, herwissel; het terugtrekken van een getrokken wissel.
Rituaal, o. (...alen), kerkenorde, regeling van kerkelijke gebruiken ; voorgeschreven plechtigheden (bij verschillende gelegenheden).
Ritueel, bn. en bijw. gebruikelijk.
Ritus, m. gebruik (bij overlevering); kerkgebruik, wijze van eeredienst-
Rival, m. mededinger, medeminnaar.
Rivallseeren. ow. gel., mededingen, wedijveren (met).
Rivaliteit, v. ijverzucht, wedijver, wedstrijd.
Roast heer, o. op den rooster gebraden rundvleesch.
Robber, Rubber, o. (spel) zeker oneven getal partijen waarvoor gespeeld wordt; dubbele partij.
Robe, v. (-s). lang vrouwenkleed; tabbaard, toga.
Robinocratie, v. heerfchappij der tabbaarden, - der ge-tabberde mannen ; advokaten-heerschappij.
Robinsonade, v. avontuurlijke geschiedenis.
Robot, v. zekere heerendienst (in Duitschland)
Rococo, m. ouderv/etsche smaak, verouderde stijl weder iu zwang.
Rodomontade, v. snopvcrij, grootsprekerij.
Roebei, m. (-s), russische munt; 1 zilveren —{=f 1.88); f papieren — (= ƒ 0.54).
Rogato, m. de Zondag vóór Hemelvaartsdag.
Roman, m. (-s), verdicht verhaal, avontuurlijke liefdegeschiedenis.
Romance, v. (gt;8), berijmd verhaal.
Romancier, m. Romancière, t. (-s), romanschrijver,
-schrijfster.
RointmeBk, Ln. en faijw. (-er, -st), op de wijze der romans, verdicht.
Romanlseeren, bw. gei., als een roman inkleeden.
RomaniMtnuii, o. de r. k. godsdienst, hare grondstellingen.
Romantiek, v. Romantlcismas, o. smaak der middeleeuwen (door nieuwere dichters weder opgewekt), (lijk.
Romantisch, bn. dichterlijk schorm, verrukkelijk, natuur-
Ronde, v. (-s), omgang, rondgaand} wacht; ronddans; rondgezang ; (zeew.) bezoek van eenon olficier om te zien of alles in orde is ; a la —, in eenen kring rond; soort biljartspel.
Rondeau, Rondeel, o. rondezang, dicht- of muziekstuk met refrein.
Rondeel, o. (-en), rond voorwerp; (vest.) rond buitenwerk, ronde sterke toren; ingesloten vlakte.
Rondement, bw. ronduit, zonder omwegen.
RopU, v. ( en), oostindische munt; eene gouden — == ƒ18; eene zilveren — = f 0 1(! a /'0 20.
Roqueeren. bw, gel., (in het schaakspel) den koning raet het kasteel van plaats doen verwisselen.
Rosette, Rozet, v. kleine roos; soort diamant, roossteentje; roosvormig sieraad (in hout, metaal, van lint).
Rosinant, m. het paard van Doc Quichot; (fig.) slecht paard, knol.
Rogogllo, v. fijne likeur, rozenbrandewijn.
Rosomak, m. (-s), veelvraat, zeker dier.
Rotatie, v. (,..ën), wenteling, draaiing; beweging om de as; loop van een rad.
Rotatieloop, m. (plant.) kringloop.
Rotonde, Rotunde, v. (-s), gebouw va» binnen en van buiten rond.
Rotuleeren, bw. gel., geschreven slukken naar volgorde merken en samennaaien.
Rouanette, v. (-n), Joestel ter beveiliging tegen het gevaar van verdrinken.
Roué, {m. (-s), verworpeling, zeer slecht mensch; losbol (van den voornamen stand).
Rougo-et-noir, o. soort kansspel (met ballen en kaarten).
Roulade, v. eenig opgerold voorwerp (im. kalfsvleesch); (muz.) toonval, toonlooper.
Rouleau, m. (-x), rol, rolstuk; rolgordijn.
Rouleeren, ow. gei., omloopen, in omloop zijn; loopen over (iets of iem.), handelen over.
Roulette, v. (-s), rolschrilt; kanssoel met balletjes.
Rout, v. talrijk avondgezelschap (ift Engeland).
Route, v. (-s), weg, rij-, straatwej; tochi; koers, richting.
Routine, v. gmv. vaardigheid ; vlugheid ; sleur, slenter; hU heeft er de — van, door gedurige oefening is h|j er vlug in.
Kout Inkeren (zlcb), ww. gel., zich vlugheid in iets verschaffen; geroutineerd zUdv bedreven (in iets) zijn, de handeling (van ieta) hebben. (mild.
Royaal, bn. koninklijk, vorstelijk ; (fig.) onbekrompen,
Royaalpapler, o. zeer groote papiersooi t; —post, super —, Imper —.
Royailsmus, o. gmv. koningsgezindheid.
Royallut, m. (-en), koningsgezinde, aanhanger van dc partij des konings.
Roynliatlscb, bn. koningsgezind, koninklijk.
Royeeren, bw. gel., zie Rayeeren.
Rozet, v. zie Rosette.
Rubriek, v. (-en), afdeeling, klasse, soort; opschrift.
Rudiment, o. (-en), aanvangsgrond, eerst onaerricht.
Rudimenta, v. spraakkunst, eerste gronden der taai.
Rudlielt, v. ruwheid, onbeschaafdheid, lompheid.
Rudolilnlscbe tafels, v. mv. tafels ter berekening van den sterrenloop (dus genoemd naar keizer Kudolf 11)
Rufeenen, v. mv. verwoestende siijkvloeden (in Zwitserl).
Ruïne, v. (-n), ondergang, verderf, verv/oesting; verlies van vermogen of fortuin; puinhoop, wrak; overblijfsel.
Ruïneeren, bw. gel., ten gronde richten, in het verderf
Ruïneus, bn. (...zer, -st), verderfelijk. (storten.
Rusticiteit, v. boerschheid, onbeschaafdheid.
Rustiek, bn. boerscb; landelijk; ruw, onbeschaafd.
Rutbenium, o. gmv. zeker metaal.
Sabon-fractuur, v. (boekdr.) de grofste dikste drukletter.
$abord§, m. mv. (zeew.) geschutpoorten.
Sabreeren, bw. gel., neersabelen.
Sabreur, m. (-s), die er op inhouwt, woeste soldaat.
Saccbarometer, m. (-s), suikermeter (werktuig).
Sacerdotaal, bn. priesterlijk.
$acra, m. mv. heilige zaken, - voorwerpen.
Sacrament, o. zie Sakrament.
Sacre-Dleu! tw. een vloekwoord.
Sacreeren, bw. gel., heiligen, wijden.
Sacrlflëeren, Sacrlflceeren,bw.gel., offeren, opofferen.
(Sacriilce, v. (-s), opoffering.
Sacrilège, m. heiligschennis; heiligschenner.
8adduceër, m. (.. én), aanhanger cener aan Christus vq-
andige sekte in het oude Jeruzalem.
Sadduceescb, bn. van de Sadduceën.
Saffiaan, o. gmv. marokijnleder.
$alek, v. (-s), levantgnsch vaartuig.
Saillant, bn. {-er, -st), vooruitstekend; (fig.) in het oog loopend.
^Millie* v. (-s), (oori.) uitval eener bezetting ; (fig.) geestige zet, in'-al.
$iiimlrle, m. soort anp.
SaiNMlsecren, bw. qel., vatten, grijpen; (recht.) beslag leggen op; (fig.) getialfisiserrfl worden, schrikken.
Saliramrnt, b. (-en), bondzegel; heilige plechtigheid; (r. k.) de zeven —cn ; de —en (het laatste oliesel) toedienen.
Sukrament, tw. vloekwoord.
Saüramenteel, bn. en bw. tot het sakrament behuorende; (ook) aangenomen en door het gebruik gewettigd.
Sai-ammonlak, o. gmv. zie Salmiak.
Salaris, o. (-sen), vast loon; bezoldiging.
Salarlëeren, bw. gel., bezoldiqon.
Saldeeren, bw. gel., (kooph ) n«t saldo vereflfenen.
Saldo, o. (...o$), (kooph.) overschot, rest, verschil (in debet of credit); per —, blijft.
Salemporls. v. zekere geweien stof.
Salep, v. (-pen), zeker borstmiddel uit planten getrokken.
Salet, o. (-ten), gezelschapszaal; bezoek.
Sallflr.atle, v. (scheik ) zoutvorming.
Sallflne, v. (-n), zoutwerk, zoutmijn; zoutkeet, zoutziederij.
Sallllnisch. bn. zilt, zoutachtig, zout bevattende.
SniSHnometer. m. (-s), zoutmeter, soort vochtveger (werkt).
Salingen, v. mv (zeew.) soort dwarshouten.
SallBch, bn. van de oude Saliërs; de —e wet, wet waarbij de dochters van de erfenis waren uitgesloten. Krachtens deze wel kan thans nog in Frankrijk (en kon vroeger ook in Spanje en Portugal) eene vrouw niet regeeren.
Salmiak, Salmoulak, o. (scheik.) zoutzuur, verbinding van chloor met ammonium; geest van —, vliegende geest, oplossing van ammoniakgas in water.
Salon, m. (-s), groote ontvang-, gezelschapszaal; gemeubileerd vertrek; groote koffiehuis- of logementszaai ; (fig.) ■/.Une —• zUu geopend, hij ontvangt bezoek, getft partijen.
Salope. y. (-n), morsige vrouw, slons ; soort ochtendkleed.
Salpétrlère, o. gmv, pesthuis, gasthuis (by Parü») voor •''gt;genceslijke ziekten van vrouwen.
Salto, m. gmv. sprong ; — inortale, doodelijke sprong (van kunstenmakers).
Salubrltelt, v. grav. gezonde staat, gezonde eigenschap (van lucht, land enz.).
Salueeren, bw. gel., groeten, begroeten.
Salntatle, v. begroeting; het militaire saluut maken.
Salut. o. welzijn ; —! heil! gtgroet; aan allen die dezen zullen hooren —! (aanhef van koninklijke besluiten, wetten enz.).
Salunt, o. (-s), begroeting op soldatenwijze (uit het kanon, met den degen ent.).
Salva, behoudens, met. -
Salvo, o. (-os), eerbewijs door losbranding van vuurwapenen ; algemeen handgeklap.
Samnar, v. (. aren), deftig vrouwenkleed.
SamereiiH, Sanmreus, v. soort rijnschip.
Samkyn, Snmkyd, v. sooit turkscb vaartuig. Sansmelen, ow. gel., leuteren, talmen. (zandv-oestijnen. Sfkminaiu, r.. (-s), verstikkende wind in de afrikaanscbe Sampan, m. (-s), chineesch en japansch kun:.tvaarluig-San-beul(o. o. (-os); ketterbemd, geel hemd waarin d
ketters werden *erbr»nd.
Sanctie, v. (.. ën), bekrachtiging ; de — weigeren aan Sanctlficatie, v. (...ën). heiliging, heiligspreking S.tncflfiëeren, Sanctlflceeren, bw. gel., heiligen, ei ligspreken
Sanctioneeren, bw. gel., heilig maken; goedkeuren, be-
krachtigen ; (fig.) zijn zegel hechten aan.
Sanetuin Sanctornm^ het Heilige der Heiligen (in den
tempel van Salomo te Jeruzalem)
Sandaal, v. (...alen), schoeisel der oude volken (zool mfit
banden om den voet vast); soort schermücboen.
Sandaal, lichterschuit aan de noordkust van Afrika. Saudrak, Sandararb, Sandarak, o. gmv. witte bars dienstig om, fijn gestampt, de plaats van uitgek'abele woorden op papier weder beschrijfbaar te maken zonder te vloeien. Sanfedisten, m. mv. zekere politieke partij in Italië. Sangttin, bn. bloedrijk.
Sanguinisch, bn. — teinpeirament, driftig gestel,
lichtgeraaktheid.
Sanbedrin, o. (B. m. en o ), (-s). vergadering der 70jood-sche wetgeleerden onder voorzitterschap van den bcoge-Sanlkel, v. gmv. zeker kruid. (priester
Sanlteifsgoed, o. soort porseleingocd Sanskrit, o. oudste taal der Braminc-n (in Indie)
S«iis, bijw. zonder; — fa^on, zonder omslag ; — prendre, zekere speelwijze in het hombre-spel. San* soncl, zonder zorg, zorgeloos; naam van een koninklijk lustslot bij Potsdam. Sans Ie hou, zonder een stuiver ter wereld. SausruloHe, v. (-s), naam der hevigste republikeinen tijdens de eerste fransche omwenteling (van 1789)
Sant, m Santin, v. heilige.
Sanle! gezondheid!
Santorie, v. (plant.) duizend-guldenkruid.
Sapajou, ra. (-s), soort aap.
Saplt;p)anhour, o. zeker geel verihout. valsch sandelhout, Sapear, m. (mil) graver, bijleman.
Saplenll sat, voor den wijze genoeg.
Sapphler, o en m. zeer kostbaar edelgesteente (o. steensoort, m. als de steen).
Sarabande, v, (oudt.) zekere spaansche deftige dans. Saraceen, m. (...enen), (oudt.) oosterling, bewoner van hel tegenwoordige Turkije (ten tijde der kruistochten).
Sarcasme, v. (-n), honende spet, bittere nitval. SarcaNtlscb, bn. en bijw. spottend, bijtend, •üarcophaag, (...agen), Jedig grafteeken,
Sardonisch, bn. sarkastisch.
Sardellennet, o. soort vischnet.
SardljHi v. (-en), versche sprot, viscb.
sinrdonyxstecn, m. zeker edelgesteente.
tiamp;rgasso-zee, v. wlenee, kredszee (gedeelte van den At-
lantiscben Oceaan ten westen dor azorische ei.anden). Sargte, v, gmv. soort gekeperde wollen stof, grove stof. Saroug, v. (-s), zeker kleedingstuk jn Oost-Indië.
Saros, v. (oudb.) zekere tydmaat bij de Cbaldeeawen, zekere tijdruimte.
Sarras, m. (-en), groot krom zwaard, ruitersabel. Snmaparllta, v. zeker krachtig blosdzuiverend middel. San, o. (-sen), schutsluis, kolk, maalstroom.
atassarra»!, o. (gen ) zekere boombast; (ook) naam van zekeren drank (sassafrasbast op water getrokken).
Sasser, m (-s), sluiswachter.
Satelliet, m. (-en), wachter, trawant; de maan Is de
— der aarde ; (fig.) iemand die ooophoudelijk een ander verzelt; (ook) blind werkt.: de—en der dwingelandij. Sater, m. (-s), (Jab.) boschgeest, boschgod; boksvoet. Satie, v. (-s), klein levantijhsch vaartaig.
Satire, v. (-s), hekeldicht, hekelend geschrift; hekelende -, bijtende uitdrukking; daad welkequot; dient om eene andere (of eenen persoon) in een kwaad of -ïespotteüjk daglicht te plaatsen.
Satiriek, Satirisch, bn. on bijw. hekelend, spottend, bij-^ tend, op hekelende wijze.
Satiricus, c». ( ..ci), hekeldichter, spotter.
Satisfactio, v. (...ën), voldoening ; genoegdoening. Satraap, m. (...apen), landvoogd in h-jt oude Perziè ; (fig.)
willekeurige beerscher.
Satrapie, v. (.. ën), aziatische landvoogdij.
Satteèos, v. zekere geweven stof.
Saturatie, v. (...ën), (scheik.) verzadiging. Saturnilabium, o. (sterr.) zeker werktuig.
Saturnns, m. naam eener planeet (aangeduid door het
teeken f); (fig ) lood.
Saor-coitrfnit, o. vrygelcide, -brief.
Sauve-garde, v. gmv. vrijgeleide, bedekking (van een
corps soldaten); (fig.) beveiliging.
Sanvecren. bw. gel., redden ; een saave qui peut, een algemeene vlucht ; zich —, zich redden, wcgloopen. Savanne, v. (-s), graswoestijn, grasvlakte (in Noord-Amerika). Savoir«ralre, o. bedrevenheid, behendigheid. Savoir-vivre, o. wellevendheid.
Savonet, v. (-ten), zeepbal, zeepbol.
Savonette, v. (-n). bolrond horloge. Savonnièrc-tapUten, o. mv. tapgten met fluweelach* |ige levendige kleuren.
Savoaretrcn, bw. gel., smakelijk proeven, langzaam en smakelijk nuttigen.
Sblrre, m. (-n), politie-agent (in Italië).
Scala, v. (-as), toonladder.
Scala (della), naam van eenen schouwburg tc Milaan.
Scalp, m. (-en), schedelhuid.
Scalpel, o. (-s), ontleedmes.'
Scalpeereu, bw. gel., de huid van de hersenpan trekken (wrsed gebruik onder de wilden yan Noord-Amerika op hunne vijanden).
Scapbauder, m. (-s), zwem-, reddingaordel.
Scapulier, o. (-en), geestelijk schouderkleed.
Scarabecn, v. mv. kevers, keversoorten.
Scaraoiouche, m. (-s), hansworst.
Scarlilcatle, v. (...ën), (heelk.) het zetten van bloedige koppen.
Scundeeren, bw. gel., verzen (inz. latijnsche) naar de maat opzeggen.
Scèue, v. (-s), tooneel; (ook) bU beeft bier een ge-duclite — (rumoer) gemaakt ; maakt geene ~s,
geen ydele vertooning.
Scenleten, m. mv. tentbewoners.
Scepter. Scbepter, (-s), koningsstaf.
Sccptlciamas, o. leer-, stelsel der twijfelaars.
Sceptlclst, m. (-en), twijfelaar, twijfelend wijsgeer.
Scbacb, Scbab, m. (-s). heer, koning (vnn Perzië enz).
Srhako, Scbakot, Tzako, in. (-s), soldatenhoed of pet.
Scbalonge, v. gmv. zekere groente, sjalotte.
Scbebatb, v. vijfde maand van den israëlietischen fcerke-lijken kalender.
Scbebek, v. (-ken), soort vaartuigje.
Scbelk, Sjeik, Cbelk. o. (-s), aanvoerder ; (ook) vorst der arabische of hindoesche stammen.
Schema, o. (as), model, voorbeeld, schets.
Scberlf, Slier If. m. (-s), opperrechter (in Engeland); emir (in Turkije en Arabië).
Scblbboletb, o. herkenningswoord (uit de oud-joodsche geschiedenis).
Scblefer, o. schilfersteen, steensoort.
Schisma, v. scheuring, verdeeldheid (in de kerk).
Scholarcb, m. (-en), opziener, bestuurder eener school.
Scholasticus, m. (...ci), iem. die aan de schoolsche vormen hangt, die bg den meester zweert ; (oadi.) blinde volgeling van Aristoteles.
Scholastiek, v. schoolsche wijsheid.
Schwadronneeren, ow. gel., naar zekere regelen met degen, zwaard of stok om zich slaan, - zich verweren ; (fig ) opsnijden, snoeven, pochen ; bet de schwadron-neerkunst.
Scilicet, bijw. let wel ! begrijp je!
Scouto, zie Dlttconto.
Scorbut, o. scheurbuik.
Scriba* re. (-as), schrijver, klerk.
Scribent, (-en), veelschrijver.
Scrihomnnle, v. gmv. reelschrijverij, schrijfzickte -jeukte.
Scropbuleus, bn. (...zer, -st), klierachtig, met klieren.
Scruphuln, t. klierziekte.
Scrupel,o. (-s), medic, gewichtje = 1.302 wichtje (aangeduid door het teeken 0); (ook) i/io üjn = 1 minuut).
Scrupule, v. (-s), bezwaar ; angstvalligheid.
Scrupcjleus, bn. (...zer, -st), nauwgezet, al te voorzichtig; zwaartillend.
ScrutiDceren, bw. gel., onderzoeken, diep uitvorschen, nagaan ; (tig.) stemmen inzamelen. [nederl.).
Scudo, m. (...di), italiaansche munt (ongeveer = ƒ2.30
Scylla, v. gmv. (aardr.) blinde klip ; kolk in de straat van Messina (tegenover eene andere klip Charybdis geheeten); (spr.) van — tot Cbarybdi», van kwaad tot erger vallen, van den regen in den drop komen.
Sec, Sek, m. zekere fijne spaanscht wijn; kanarie —.
Secans, in. (wisk ) snijlijn.
Seceerec, bw. gel., (ontl ) snijden, openen (een lijk).
SecesNloBisten, m. mv. afgescheidenen (naam aan de zuidelijke bewoners van de' noord-amerikaansche staten gegeven tijdens hunnen oorlog met de noordelijken).
Scclusie, v. gmv. uitsluiting.
Sec(k)oudant. m. (-en), helper, getuige bij een tweegevecht; hulponderwijzer, ondermeester.
Secondante* v. (-n), ondermeesteres.
Sccendalr, bn. en bijw. ondergeschikt; in de tweede plaats.
Seconde, (muz.) tweede partij
^econdeeren, bw. gel., helpen, bijstaan ; (muz.) begeleiden, accompagneeren.
Secretaire, v. (-s), schrijf-, ladekast ; bureau.
Secretariaat, o. gmv. ambt-, betrekking-, (ook) kantoor van den secretaris
Secretarie, Secretary, v. (-en), kantoor van den secretaris ; kantoor voor de akten en geschriften eener gemeente.
Secretie, v. (...en), (gen ) af-of uitscheiding (van vochten).
Sectarls, m. (-sen), aanhanger-, volgeling eener sekte.
Secte, v. (-n), geloofspartij ; (im.) die' zich afgescheiden heeft van de hoofdkerk.
Sectie, v. (...én), (heeik.) insnijding, operatie; Igkopening; aldeeling eener vergadering; wijk eener stad.
Sector, m. (wisk.) deel van eenen cirkel; ontleder.
Seculair, bn. wereldlijk (in tegenstelling van geestelijk) ; bet — gexag van den paus.
Seculair, honderdjarig.
Secularlgeeren, bw. gel., wereldlijk maken, - verklaren ; geestelijke goederen — (intrekken, vervreemden).
Secunda, v. (-as), tweede wissel (na uitgifte '.'an den prima of eersten).
Secondair, bn. Secundc, zie Seconde.
^ecundeeren, bw. zie Secoudecren.
Secuadust m. de tweede.
Secureeren, bw. gel., verzekeren, beveiligen. Securiteit, (-en), zekerheid ; veiligheid ; onderpand. Secuur, bn. ea fcijw. zeker, veilig.
Secuur, tw. gerust! zeker !
Sedeclmu, (IGnao), o. (-os), (boekdr.) formaat van 32
bladz. per vel druks.
Sedentair, bn. zittend ; eea — leve».
Sedes, m. zetel, woonplaats; (ook) stoelgang.
Sediment, o bezinksel.
Sedltle, v. (...ën). opstand, oproer.
Sedltleus, bn. oproerig.
Seducti», v. verleiding.
SeduiMant, bn. en bijw. verleidelijk.
Sekse, (B. Sexe), v. (-n), kunne, geslacht; de schooae
—, de vrouwen.
Seladon. Celadon, m. sentimonteele minnaar : zeegroen . Sela ! (bijw.) let op !
Selene, v. maangodin.
Selenlet, m. en v. (-en), maanbewoner.
Selenlet. o. gmv. maansteen; moskovisch glas; soort gips. Selenletlsch, bn. tot de maan behcorende.
Selenium, o. zekere delfstof.
Selenn^raphle, o. maanbeschrijving.
Semester, o. (-s), halfjaar.
Semestraal, bn. en bijw. halfjarig.
Seml, bn. half.
Seminarie, o. (...ëu), Seminarium, ( ..ia), kweekschool
(inz.) voor geestelijken.
Seminarist, m. (-en), leerling kweekcling van een seminarium.
Semltiach, bn. van Sem afstammende; de —e (oostersche)
talen; de —e stammen.
Semper Idem, altijd hetzelfde.
Senaat, ra. (...aten), raad (bij de oude volken); landsver-qadering; Eerste Kamer of Hoogerhuis (in Frankrijk en België); raad der oudste studenten aan eene hooge^chool. Senateur, Senator, m. (-s), lid van eenen senaat. Senatus-contuK. o. raadsbesluit; (inz.) fransch keizerlijk dekreet.
Sene, Seneblad, o. Seneplant, v. (-en), geneeskrachtige plant.
Senior, Sr., bn. oudste, de oudere (in tegenstelling van Junior, Jr., de jongere ; veelal aebter namen gesteld). Senioraat. o. (...aten), recht van erfopvolging der oudsten;
majoraat; ambt van oudste.
Senna-bladen, o. mv. zeker afdrijvend geneesmiddel. Sensatie, v. gmv. algemeene beweging, indruk, opzien, opschudding.
Sensibiliteit, v. gevoeligheid.
Sensitief, bn zinnelijk, gevoelig.
Sensiiallsme, o. neiging om naar zinnelijke aandrift te handelen, zinnelijkheid, wéllustigheid.
Sensueel, bn. en bijw. (-er, -st), zinnelijk, naar zinnelijk genot hakende.
Sententie, v. (...ën), vonnis, lijfstraffelijk vonnis; zedespreuk, kernspreuk.
Sententieus, bn (...zer, -st), spreukrijk ; vol spraakwendingen.
Sentiment, o. gevoel, kunstgevoel.
Sentimentnliteit, v. overdreven bespottelijke gevoeligheid, gemaaktheid
Sentimenteel,bn.en bijw^overdreven,gevoelig,overspannen.
Separaat, bn. afzonderlijk, gescheiden.
Separatie, v. scheiding, afzondering.
SeparatismuN, o. gmv. geest-, zucht lot afzondering (in godsdienst en staatkunde).
Separatist, m. lt;-en), die voor het separatisme ijvert, het bevordert.
Separatistisch, bn. en bijw. als separatist, do afzondering bevorderende.
Septime, v. (muz.) 7e toon van een octaaf.
SeptuaKesima, v. (-as), Üe Zondag ^ór Paschen.
Septuaginta, v. gmv. zeventig; tie overzetting der — (der 70 joodsche bijbelvertalers te Alexandrië).
Sequens, v. het volgende.
Sequester, o. (-sï, (recht.) beslag, inbeslagneming.
Sequ«gt;stratie,v. (...ën), (recht.) beslaglegging op; opsluiting.
Sequestreeren, bw. gel., (recht.) beslag leggen op.
Seraf, Serafijn, m. (-en), engel, hemelling; de Sera-tijnen-orde, ridderorde in Zweden en Noorwegen.
Serail, o. (-s), paleis, vrouwenverblijf (van oostersche vorsten), harem.
Seraakier, m. (-s), opperveldheer ; minister van oorlog (in Turkije).
Serenade, v. (-s), avond-, nachtmuziek (inz. als huldeblijk).
Serenissiinus, m. Serenlstlma, v. doorluchtiuste (cere-titel aan vorstelijke personen ; (ook) aan een akad. senaat).
Sergeant, Serjant, m. (-en), onder-officier.
Sergie. v. zekere lichte gekeperde stof-
Serle.v (...ën), reeks, rij; seriën-trekking (eener loterij).
Serieus, bn. en bijw. (-..zer, -st), ernstig, ernstiglijk.
Serieus! tw. zoo waar !
Sering, m. zie Syrfing.
Sermoen, o. (-en), preek, predikatie, vermaning ; bed—, gordijnpreek, gesprek vau een man en vrouw in hun slaapvertrek.
Serpent, o. (-en), (muz.) slangvormig blaasinstrument; slanghoorn ; (fig.) boos wijf.
Serpenteeren, ow. gel., kronkelen.
Serpentig, bn. als eeee slang, boos. vinnig.
Serpentijn» m. (-en), veldslang (geschut).
SerpentUu» SerpentUnsteen, m. (-en) soort delfstof.
Serpentlit, m. (-en), die op het serpent blaast.
Serpentlscb, bn. en bijw. (fig.) boos, kwaadaardig (van vrouwen).
Serpentslook, o. gmv. zek. gewas (tegen den slangenbeet).
Sierpentstoug, v. zekere plant
herviel, bn. en bijw. (-er, -st), slaafscb, kruipend; laag.
Servilisnaas, o. gmv. slaafschbeid; stelsel van kruiperij, laagheid.
Servillteli, o. gmv. slaafsche geest.
Servies, (-..zen), stel vaatwerk waarvan men zich aan den disch tot eten of drinken bedient.
Serviags, v. mt. (zeew.) slaglijnen, bekleeding van strengen gevlochten.
Serviteur, m. (-s), dienaar.
Servituut, o. (...uten), (recht.) erfdienstbaarheid (last op een perceel of op een stuk grond drukkende en dien men zich moet laten welgevallen); militair —, zulk een last in het belang van de verdediging eener vesting.
Se8Bie« v. (...en), zitting (inz. van landsvergaderingen en gerechtihoven); \vU hadden eene lange —, wij zijn iang vergaderd geweest.
Setdn, m. (-s), (gen.) soort fontanel (tot afleiding van vochten).
Sévère) bn. gestreng, hoog ernstig (inz. in de kunst).
Severiteit, v. ernst.
Sévignn, v. (-es), borstspeld, haarspeld (der dames).
Sexagesima, (r. k.) 6e Zondag vóór Paschen.
Sexaugulum, m. (mcetk.) zeshoek.
Sextant, m. (-en), (zeew.) hoogtemeter.
Sextide, m. (-n), 6e dag eener decade (uit den tijd der fransche omwenteling van 1789).
Sexuaal, Sexueel, bn. het natuurlijk geslacht betreffende, sexueele (vleeschelyke-, geslachts-) driften ; — systeem, stelsel (vaa Linnaeus) van geslachtsverdeeling der
Sfeer, v. zie Spheer. (planten.
Sbawl, v. (-8), groote omslagdoek.
Sheriff m. (-s), provinciale rechter in Engeland ; overheidspersoon in Arabië.
Sbiiliag, m. (-s) engelsche munt (= i/ao van 1 pond sterling of f 0.60 nederl. ongeveer).
Sbire, v. (-s), graafschap (in Engeland).
Sampan, m. (-s), soort chineesch vaartuig.
Sibylie, Sibille, v. (-n), waarzegster ; tooverheks.
Sibylliscb, bn. van volgens de sibyllcn ; de —e boe* ken, (rom. gesch.) boeken waaruit de romeinsche priesters voorgaven de toekomst te kunnen voorspellen.
Sic! tw. let wel ! ei!
Sic, zoo staat er.
Sideraal, bn. de sterren betreffende.
Sideraal-astronomie, v. gedeelte d(;r stemkunde dat de lichamen buiten ons zonnestelsel behandelt.
Slderaal-magnetisme, o. magnetische invloed van de sterren op zieken.
Sideratie, v. stand der sterren ; gewaande invloed daarvan.
Stiderigmc, o. leer betreffende geloof aan den invloed der sterren. (veerkunst.
Siderographie, v. ijzer- en staalbescbrijving; staalgra-
Siderolitb, o. zeker bobeemsch pottcnbakkerswerk.
Sideroscoop, v. (...open), toestel om ijzersporen te ontdekken.
Siderotecbnlek, Sideroturgie, v. ijzerberoidkunst.
Slera, v. berg, gebergte.
Siesta, v. gmv. quot;middagslaapje.
Siffieeren, bw. ow. uitfluiten; door gefluit zijne afkeuring te kennen geven.
Slgiliufi*:. o. gmv. zegel ; loco slgiESi, in plaats van het zeqel, van den stempel.
Signaal, o. (...alen), sein, waarschuwingsteeken ; leus, wachtwoord.
Signaletneat, o. (-en), persoonsbeschrijving ; iemands — maken, opgeven, (ook fig.) uiju gedrag uiteenzetten.
Sigitaleeren, bw. gel., uitduiden, beschrijven; (ook) seinen geven ; (zeew.) een schip — (seinen).
Signatuur, v. (...uren), merk, kenteeken; handteekening ; (apoth.) etiket aan de fleschjes.
Signet, o. (-ten), handzegel,' cachet.
Signiflcatie, v. (...en), beteekenis; (recht.) beteekening, aanzegging.
Signfficecren, bw. ow. gel., beteeker on; (recht.) aanzeggen.
Stgnor, ra. (-i), heer ; gebieder.
Signora, v (...e), dame, vrouw ; geaiedster.
Silhouette, v. (-n), schaduwomtrek, -beeld, -portret (naar den uitvinder dus genoemd).
Silhoaetteeren, bw. gel., een schadawportret maken.
Sillicaten, o. mr. (sehe.'k.) kiezelzure zouten.
Siliiclden, o. mv. zekere delfstoiFen.
Silometer, m. (-s), toestel om de snelheid der beweging van een schip aan te wijzen.
Similor, o. half goud, spinsbek, byoulerie goud.
Simonie, v. knevelarij, woeker inet kerkelijke ambten.
Simpliciteit, v. gmv. eenvoudigheid, ongekunsteldheid.
Simplificeereuy Simpliiiccren»bw.gel. vereenvoudigen.
Simuiacre, o. (-s), schijnbeeld, schijn.-ertooning.
Slmuleeren, bw. gel., veinzen, voorgeven; namaken; een gesimuleerde {geveinsde) koop.
Simultaan, bn. en bijw. gelijktijdig.
Simultaneïteit, v. gelijktijdigheid.
Sinecuur, v. (...uren), winstgevend ambt, betrekking In naam (zonder bezigheden).
Sine quA non,' bijw. zonder hetwelk .... niet; dit I» eene voorwaarde — (tonder welke de zaak niet doorgaat).
Singuiariteit, v. (-en), zonderlingheid, vreemdheid.
Singulier* bn. en bijw. (-der, 6. -er, -Et), zonderling, vreemd; in dit -e (enkele) geval.
Sinjeur, m. (-s), heer (meest spottend, minachtend). $lno«, m boezem, schoot; inham, golf, hocht; (meetk.)
zekero hoekpuntslijn.
Slpoys, m mv engelsch-oostindische militie (van Inlanders) Sir ! m. (-s), heer, coijnheer (namen voor lords ot adellijken). Sgt;lr«gt;, m. titel waarmede men eenen koning of keizer aanspreekt.
Slrenti, v. (-n), (fah.) meermin, zeenimf ; walvischachtig
dier (h. v. de zeekoe); (fig.) schoone verleidster.
Sirene, toestel om het juiste aantal trillingen van een geluidgevend lichaam in een gegeven tijd te leeren kennen. Sirlu's, m. (sterr.) de Hondsier.
Sirocco, m. (-os), verpestende woestijnwind.
Siroop, v. gmv. dik suikervocht; afkooksel van planten
met suiker toebereid.
Slsteeren, ow. gel,, verschijnen, zich (ter plaatse) laten
vinden, zich stellen.
Situatie, y. ( ..ën), ligging ; (fig.) toestand Situeeren, ow. gel. (alleen in het verl. dw ). dit huls !• fraai gesitueerd, het ligt frsai : (fig.) wijze van woning, - van huiselijke inrichting ; hoe «U Re8*quot; tueerd 'i
Slwan, v. da negende maand van den israëlietischen ker-
keiijken kalender SJaiiipan, v. (-s), klein chineesch vaartuig.
Sfcnlde, m. (-n), noord-cbe dichter, bard. ,
Slendangs, v. zekere geweven stof.
Sleng, v. (-en), vaartuig op de kust van Coromandal. Sobrletelt, v. gmv. soberheid ; nuchterheid.
Sobriquet, m.'(-8), scheld-, schimpnaam.
Sociaal, bn. en bijw. ( ..aler, -st). inaatschapFclijlc ; het — fonds, kapitaal, fonds dat aan eene vareenigtng toebrboort, maatschappelijk kapitaal Sociabel, bn. (-er, -st), gezellig.
Sociable, v. soort rijtuig.
Sociaüsmus, v. gmv. stelsel van hervormino der maht-schappij op den grondslag van gemeenschappelijken arbeid, saaien woning, gelijke *erdceling enz.
SociRllst, m. (-en), aanklerer van het socialisnius. Sociëteit, v. (-en), vereeniging, genootschap, gezelschap ;
de — van Jezus, het gotelschap der Jezuiien Sodomie, Sodomie (er «j, v. g.nv. onnatuurlijke man-nen-ontucht.
Sodomiet. Sodomieter, m. (-s), die sodomie pleeqt. Sofa. Sopha, v. ( as), rustbank, canapé Sol •disant. bn. zoogenaamd.
Sol^ueeren, bw. gel., met zorg behandelen, veel zorg besteden aan.
Solguens, bn. (. .ier, -st), vol *org, met zorg, zorgvuldig ;
iMs — behandelen, er zeer op passen.
S«rtlrée, v. (-s), avondpartg, avondgezelschap.
Solt ! byw. goed! hel 7ij zool
17
Sola, v. (-as), (hand.) enkele wissel (die door geen secunda wordt gevolgd).
Solair-mlkroakoop, o. (...open), ronne-mikroskoop.
^oldeeren. bw. gel., aaneenhechten van soldeersel (inz. rcetaien); (kooph.) afdoen, sluiten (eenerekening), afbeulen.
tüolding, v, (-en), het soldeeren (in alle bet.).
Solemneel, bn. en bijw. (-er, -st). plechtig, feestelijk.
molemnlfelt, v. (-en), plechtigbeia, feest.
Solfège, v. (muz.) schaal der nooten, studie van nooten (zonder woorden).
Solflëeren, Solmlsttcrcn, hw. gel., de klankladder zingen, zich in de solfège oefenen.
Solidair, bn. en bijw. (recht.) één voor alien en allen voor één.
Solidariteit, v. gmv. (recht.) gemeenschappelijke gebondenheid (tot iets), gemeenschappelrke verantwoordelijkheid (voor iets).
Solide. Solled, bn. en bijw. (-er, -st), vacl, hecht, stevig, duurzaam ; geregeld, ordelyk; (kooph.) gegoed, te vertrouwen ; een soiled hols ; solide wissels, wissels op welker betaling men rekenen kan.
Solideeren, bw. gel., bevestigen, hecht maken ; (kooph ) het vertrouwen vestigen.
Soliditeit, v. gmv. hechtheid, duurzaamheid ; fatsoenlijkheid, ordelijkheid (in levensgedrag) ; (kocph.) gegoedheid, ruimte van middelen.
Soli Deo gloria, aan God alleen de eer.
Solitair, bh en byw. eenzaam, afgezonderd.
Solitair, m. (-en), alleen gezette diamant.
SolitMir, kluizenaar; soort kaaHspel . (gen.).
Sollicitant, :n. (-en), verzoeker, dinger ^naar iets).
Sollicifatle, v. (...en), verzoek (inz. om eene gunst).
Solliviteeren, bw. gel., vragen, verzoeken (inz. om ccnen pest enz.) ; aanzoek doen naar...
Solllciteur, m. (s), (recht.) (oudt.) procureur, ambtelijk rechtspersoon.
Solo, 'bn. en bijw. alleen ; (muz ) — spelen (in tegenst. van in het orkest medespelen); soort kaartspel; (ook) een — gaan (in hombre of kadrilje).
Solotnik, o. (-s), russisch gewicht (= 4 wichtjes nederl.).
Soïstitlnm, o. (sterr ) zonnestilstand.
Soitibel, bn. (scheik.) oplosbaar.
Solutie, v. (...en), oplossing; (ook fig.).
Solvabel, bn. (-er, -st), (kooph.) in staat om te betalen.
Solvabiliteit, v. gmv. vermogen om te betalen.
Slt;%gt;veeren, bw. gel., oplossen; vereffenen.
Somatologie, v. gmv. Iter van he*, menscbslijke lichaam.
Soniniiteit, v. (-en), de hooge, hooggeplaatste ; de eerste in rang.
Somnambule, m. en v. (-n), slaapwandelaar, -ster.
S^mnnnibulisine, Somnambiillsmus, o. toestand
van den slaapwandelaar.
Sonate, y. (-s, -n), soort maziekstak.
Sonde, v. (-n), (beelk.) peilstift, tentstaai ; (zeew.) peillood.
Soudeeren, bw. gel-, poilen (in alle bet.); (flg.) polsen, uitvorscben; kU moest hem daarover eens —, gij
moest trachten zijne mecning hierover te weten; die man Is niet te —, niet te doorgronden.
Sondeerlng, v. (-en), peiling; het sondeeren.
Sonnet, o. (-ten), klinkdicht (*an 14 regels met eigenaar-digen versbouw).
Sonometer, m. (-s), (muz.) toon-, klankmeter.
Sonometrlscb, bn. helder-, welklinkend.
Sopblsme, o. (-n), valsche sluitreden, drogreden.
Sophist, m. (-en), drogredenaar, spitsvondige -, valsche wijsgeer.
Sophinticatie, ▼. (...ën), vervalsching van dranken.
SophisMsch, bn. (-er, meest-s), valsch, bedriegelijk.
Soporatief, Soporeus, bn. (...zer, -st), slaapverwekkend.
Sopraan, v. bovenstem ; eene —zangeres (in tegenst. van alt) ; mezxo—, tusschen sopraan en alt.
Sorbonne, v. naam eener oude hoogeschool (soort seminarium) te Parijs (aldus genoemd naar Sorbon, den stichter, in 1252).
Sornetten, v. mv. sprookjes, beuzeltaal.
Sortabel,bn. (-er,-st), geschikt,gepast; een— huwelUk.
Sorteeren, bw. ow. gel., uitzoeken, elke zaak bij hare soort leggen, regelen; (fig.) zich vertoonen, verkeeren; be-booren tot; góed gesorteerd zUn, vele soorten (van eene koopwaar) voorhanden hebben.
Sorteering, v. (-en), het sorteeren, verscheidenheid.
Sortie, v. (-ën), (oorl) uitval; (ook) soort damesmantel.
Sortiment, o. (-en), assortiment; sortimentshandei, handel in boeken van andere uitgevers.
Sottise, v. (-s, -n), zot-, dwaasheid; iem. —s (beleedi-ginqen) zeggen.
Sotto voce, v. (muz.) met eene bedekte (ingehoudene) stem.
Soa, m. (-s), fransche stuiver (= 21/2 cent ned. ongeveer)
Soubrette, v. (-n), (toon.) de nuffige sluwe kamenier.
Soada, v. (scheik.) alkalK-ch zout.
Sondenier, m. (-s, -en), soldaat.
Sooffleeren, ow. gel, blazen; (toon.) voorzeggen, volgen (met het tekstboek).
Sonffleur, m. (-s).. (toon.) voorzegger der rollen.
Souffiet, m. (-ten), klap, oorveeg.
Sourtietteeren, bw. gel, klappen, om de ooren slaan.
Souffreeren. bw. gel., lijden, dulden.
Soufreeren, bw. gel,, zwavelen.
Soulagement, 0. (-en), verlichting ; troost.
Soniageeren, bw. gel., verlichten; troosten.
Sonmiti, bn. en bijw. onderworpen, gedwee.
Souplt;*nn, m. (-s), argwaan, verdenking.
Sonpgonnceren, bw. gel., verdenken, argwanen.
Soupé, Souper, 0. (-s), avondmaal, -eten.
Soupeeren, ow. gel., avondmalen, bij avondeten.
Souple, bn. buigzaam, (fig.) gedwee.
Souplesse, v. gmv. buigzaamheid, (ook fig.).
Source, v. (-s), bron.
Sourdine, v. (-s), (muz.) kammetje op een snaarinstrament om den toon te verdooven.
Sous-pleds, m. mv. riempjes onder den voet doorloopende om de pijpen der broek oi de slopkousen neder te houden.
Soutane, v. (-s), (r. k.) priesterkleed.
Souteneeren, bw. gel., onderhouden; staande boudeu, beweren.
Soutiën, m. (-8), ondersteuning, steun; (naaist.) stijfje, strooitju (om iets stevig te maken).
Souvenir, o. (-s), herinnering; gedachtenis; geschenk.
Souverrin, m. (-en), gebieder, vorst; onbepaald heerscher.
Souvereln. bn. en bijw. oppermachtig.
Soovereinltelt, v. oppermachtige heerschappij; rechtvan regeeren, gebied.
Soverei^u, (-s), engelsche gouden munt (= /quot; 12 nederl. ongeveer).
Spailllie, t. schoppen-aas (in het hoiubre-spel).
Spahi. m. (-s), turkschc arabische ruiter.
Spaodeeren, bw. gel., besteden, uitgeven; veel geld aan iets — (ten koste leggen).
Spartaan, m. (...anen), inboorling \an het oude Sparta.
Spartaansch, bn. en bijw. als van een Spartaan ; (üg.) gestreng, niet verwijfd.
Spartari, v. matwerk.
Spatie, v. (-s), (boekdr.) scheistiit, wit tusschen de letters.
Spatiëeren, bw. gel., (boekdr.) scheiding ruimte laten.
Spatieus, bn. (-er, .st), ruim.
Speaker, m. (-s),' redenaar ; voorzitter Tan het britscbe Lagerhuis.
Speciaal, bn. en bijw. bijzonder, -lijk; afzonderlijk, bepaald.
Specialiseeren, bw. gel., afzonderlijk in- of verdeelen, in rubrieken splitsen.
Specialiteit, v. i-en), bijzonderheid, afzonderlijkheid, persoon die zich aan een enkelen tak van wetenschap of kunst wijdt; de man is eeut* — in xUn vak, er is niemand die het daarin zoo ver gebracht heeft als hij.
Specie, v. (-en), soort (in tegenstelling vaü geslacht); klinkend geld, kontanten; (ook) bijzondere handelstak ; § een raar — (soort of slag) van uaenscb. (soort.
Specificatie, v. (. .en), uiteenzetting, opgave naar iedere
Specilicceren, (...fiëeren), bw. gel., uiteenzetten, bij soorten en namen noamp;men : afzonderen, ia soorten verdoelen.
Speciilcum, o. (.. ca), (qen ) algemeen aangonoiieu middel.
Speclllek, bn. en bijw. soortelijk.
Specimen, o. proeve, plan; voorloopig model; wijze van bewerking.
Spectakèi, o. schouwspel; schouwburg ; rumoer, opschud-
Spectator, m. (-s), aan-, beschouwer. (ding.
Speculant, m. (-en), (kooph.) ondernemer, bejager van groote winst (inz. van fondsen).
Speculatie, v. (...en), (wijsb.) bespiegelingen; bsndals-onderneming ; kans op winst; eens — wagen, ondernemen.
Speculatief, bn. (...ver, -st), (wijsb.) bespiegelend; (kooph.) ondernemend ; winstbelosend ; de speculatieve fond-ien, fondsen wier koersen laag staan en daardoor eens groote winsten kunnen opleveren, doch insolied zijn.
Speculeeren, bw. gel., (wijsb.) bespiegelen, navorschen; (kooph.) ondernemingen doen op winstbejag.
Spencer, m. (-s), vestrok (kleedingstuk).
Spendnbei, bn. en bijw. (-er, -st), mild, kwistig.
Spendeeren. bw. gel., ten koste leggen (aan).
Sperma, v. dierlijk zaad.
Spermaceti, v. walschot, witte omber (vetstof, inz. der roofvisschen).
Spesen. v. mv. onkosten.
Spheer, Sfeer, v. (-en), bol; kring; de Lemelsche
—, hemelbol; (fig.) de kring waarin of het gebied waarop ik mij beweeg; dat 1» mUue —, (dicht.) de muziek der heinelgcbc spheeren, de harmonie der sterren.
Spheriticb^ bn. bolrond.
Spberoïde, v. (-en), eirond lichaam.
Sphinx, y. (-en), (fabell.) zeker monster, zinnebeeld der natuurverborgenheden.
Spiauter, v. gmv. (delfst.) soort zink.
Spiccato, bijw. (muz.) uitkomende, duidelijk.
Spinet, o, (-ten), soort klavier.
Spfnozismufl, Spinozisme, o gmv leer van Spinoza.
Spion. m. (-nen), spie, bespieder; verklikker, geheime aqent van politie
Spitmuetje, o ( s), kleine spiegel buiten een venster, om gemakkelijk op straat te zien.
Spionneeren, ow gel., uii-, afkijken, bespieden.
Spiritualiën, v. mv. geestrijke vochten; (wijsb.) geestelijke aangelegenheden.
Spirituaiismus, o gmv. geestenleer, begrip van een ziele-ieven buiten het stof
Spiritualiteit, v. gm» zieleleven
Spiritueel, bn. en bijw. (-er, -st), geestig, geestrijk; (ook) tot de ziel bchoorende, verstandelijk.
SpiritueuH, bn. ( er, -st), sterk, goestrijk (van dranken); de spiriCuosa. do geestrijke vochten
Spiritus, m. geestrijk vocht (vitriool enz ).
Spleen, o. en gmv. miltzucht, miltziekte, hypochondrie.
Spongiet. m. (-en), sponssteen, zekere delfstof.
Sponsaiiën, v. mv. trouwbeloften, plechtigheid der ondertrouw.
Spontaan, bn. en bijw. (...aner, -st), uit eigen beweging; zonder dwang.
262 Spontaniteit—Stenograph...
Spontaniteit, v. gmv. vrije wil, zelfwerkzaamheid (der ziel).
Sporadisch, bn. verstrooid; buiten verband; (oen.) —« ziekten; de Sporaden, eeue groep eilanaen in de Middellandscbe zee.
Square, v. (-s), vierkant, beplante ruimte of plek in de meeste londenscbe wijken.
Squire, Esquire» (titel in Engeland) wel-edelgeboren heer.
Stabat Mater, v. (r. k.) naam van een geestelijk gezang.
Stabiel, bn. (-er, -st), duurzaam, bestendig.
Sfabiiist, m. (-en), behoudsman.
Stabiliteit, v. gmv. duurzaamheid, vastheid, bestendigheid.
Stacato, bijw. (muz.) kort, stootend; een — (op de viool).
Stagnatie, v. (...en), stilstand; staking.
Stagneeren, ow. gel., stilstaan, gestremd zijn.
StalHcblet, m. (-en), dropsteen.
Stamboel, o. gmv. Konstantinopel (in de tnrksche taal); (ook fig ) hat turkscbe rijk.
Staniuol, Stagnool, o. gmv. tinfoelie.
Stanialas-orde (St.), v. russische ridderorde.
Stante pede, bijw. op staauden voet.
Stanza, v. (-as), couplet.
Starust, m. (-en), landvoogd (in Polen).
Statie, v. (...en), station; (zeew.) ïereenigingsplaats van vloot-afdeelingen, - eskaders enz.
Statief, o. (...ven), voetstuk, steuntafeltje.
Stallek, Statica, v. gmv. leer der evenwichten.
Statieus, bn. (-er, meest —), pralend, sierlijk, opgeschikt.
Statist, m. (-en). Statute, v. (-n), (;oon.) figurant, stomme medespeler, - medespeelster.
Statisticus, m. (...ci), beoefenaar -, kenner der statistiek.
Statistiek, v. gmv. leer -, wetenschap om door middel van cijfers en algemeene gegevens tot eene vaste (doorgaans gemiddelde) uitkomst te geraken.
Statistisch, bn. en büw. naar volgens de statistiek.
Statue, v. (-n), standbeeld.
Statueeren, bw. gel., vaststellen, verordenen.
Status quo, de toestand waarin iets zich bevindt, blij vende staat; het — handhaven, geene verandering in den stand der zaken brengen.
Statuur, v. gmv. gestalte, lengte.
Statuut, o. 0..uten), wet, reglement.
Steamer, m. (-s), stoomboot.
Stearine, v. talk, robbenvet.
Stexanograpbie, v. gmv. geheime schrijfkunst.
Stekade, v. (-n), dolk -, ponjaard in eanen stok verborgen.
Steuograaph, m. (...aphen), snelschrijver.
Stenographic, v. (,..en), snelschnjfkunst, -schrijverij, -schrift; (ook) iets dat door stenographie vervaardigd is
Stenographlëeren, bw. gel., snel schrijven (door middel van teekens).
Stentor, m. (-s), heraut der Grieken voor Troje; (flg.) schreeuwer ; een® —stem, geweldig harde stem.
$tepp«, v. (-n), hoogliggende woeste uitgestrektheid in Rusland en Azië; heide. [kub. palm).
Stère, v. (-n), wisse, nederl. kubieke el, meter {z= 1000
Stcreographie, t. (..-én), lichamenteekening op een vlak.
Stereometrie, v. lichaamsmeting.
Stereoscoop, m. (...open), werktuig om door twee openingen (voor beide oogen) voorwerpen, beelden en plaatjes te zien,
Slereoscople, v. leer die aan de vervaardiging en het gebruik van den stereoscoop ten grondslag ligt.
Stereotype, bn. vast, onveranderlijk.
Stereotypedruk, m. het drukken met vaste-, onbewegelijke drukvormen.
Stereotypen, v. mv. stereotype vormen, - aldrukkeu.
Stereotypeeren, bw. gel.. Stereotypie, v. plaatletterdruk, het gieten van vaste drukvormen.
Steriel, bn. (-er, -st), dor, onvruchtbaar.
Steriliteit, v. onvruchtbaarheid, dorheid.
Sterling, bn. engelsche muntvoet (naar de oude schotsche stad Sterling); I pond —, aangeduid door het teeken £ (zr 20 eng. shilling = ƒ 12 nederl. ongeveer).
Ster polyp, v. (-en), (nat. gesch.) soort polyp.
Stethoskoop, m. (...open), borsthoorntuig, werktuig om de borstholte te onderzoeken.
Stigma, o. (-ten), stip, punt, teeken, merk; brandmerk.
StigmatUeeren, brandmerken, schandvlekken.
Stlgmatographle. v. gmv. kunst cm met punten te scürijven (volgens eene nieuwe wijze van telegraieeren).
Stilet, o. (-ten), kleine dolk, ponjaard ; (heelk.) pijlnaald.
Stiliseereni bw. gel., naar deu eisch van den (goeden) slijl opstellen.
SliÜst, m. (-en), iem. die goed stiliseert.
Stiitatlek, v. gmv. kunst der schriftelijke voordracht.
Stimuleeren, bw. gel., aansporen, prikkelen.
Stiiiiuiatie, v. gm /. (.. ëu), aansporing, prikkeling.
Stipendiam, o. (. .ia), toelage voor minvermogende stu-denier., beurs.
Stipendiëeren, bw. gel., eene toelage schenken, uit eene beurs laten studeeren; (ook) in het geheim onderhouden, betalen.
Stipulatie, v. (...ën), bepaling, afspraak; toeze^qing.
Stipulceren, bw. gel., bepalen, vaststellen ; bedingen.
Stock-Kxchange, v. effektenbeurs te Londen.
Stock-Jobber, m (-s), speler, dobbelaar in fondsen.
Stocks, mv. effekten; (inz.) al de engelsche openbare schuldbrieven.
StoïcUn, m. (-en), vobieling ■, leerling van Zeno (den stichter der stoicgnsche wijsbegeerte); (fiy.) die ongevoelig is voor alle a irdsche indrukken, verachter van alle weelde en genot.
StoïeUnscb, bn. en bijw. als een van eenen stoïcijn ;
koelbloedig, onaangenaam.
^toïcismüs, o. gmv. de sUïcijnsche leer, sloïqjnsche gewoonten.
Stolt», Stool, v. (-as), (r. k.) koorkleed (der priesters). Stoiuncbeeren, ow. gel., maagpijn hebben, aau de maag
lijden ; (fig.) zich boos n.aken.
Stomacbiek, bn. maagversterkend.
Storax, m (plant.) zekere welriekende goi».
Store, v. (-s), zonneblinde, zonnegordijn.
Storneercn, bw. gel., (bij bet boekhouden) eene feil in een boek verbeteren (door eene tegenpost aan da credit- of debetzijde).
Storno, v. (-os), verbetering eener feil.
Stortblng, v. (-s), rijksdag, stendenvergadering (in Noorwegen), landsvergadering.
Strangulatie, v. (.. en), wurging.
Stranguleeren, bw. gel., wurgen.
Strangnrl», *. (gen.) quot;koude pis Strapade, v. wipgalg.
Strntagème, v. krijgslist.
Strategie, v. gmv. oorlogskunst.
StrategUcb, bn. krijgskunstig ; tol de strategie tot den
vestingbouw behoorende.
Stratbgrapbic, v. (-n), leger-, oorlogsbeschrij?ing; werk
over de krijgskunde.
Streiitzen, m. mv. (oudt.) russisch-keizerlijke lijfwacht. Striktuur, (gen.) vernauwing; samenpersing Stringent, ba. bondig, afdoend; —e faal, dingtaal. Strophe, v. (-n), couplet, versafdeeling.
Structuur, v. gmv. bouw. bouworde, bouwtrant, stijl. Stuc, v. gmv. pleisterkalk, gips,
StupMc, bn. en bijw. dom.
Stuv)iditeit, v. domheid.
Stylist, m. (-en), iem. die een goedan stijl heeft, die met de regels er van bekend is, die een eigenaardigen schrijftrant bezit.
Styx, m. (fab.) de voornaamste der zeven onderaardsche \locden; bU den — zweren (een eed waaraan zelfs ^ de aoden gebonden waren).
Sunda, v. gmv. welsprekendheid, overredingskracht. Sua conto, zijne rekening (in het boekhouden). Su» sponfe, uit eigen beweging.
Suavlteit, v. gmv. lieftalligheid Sub, onder, op.
Subaltern, bn. ondergeschikt; de —en, de ondergeschikten, minderen.
Subamendement, o. (-en), wijziging op eene wijziging
(voorgesteld),
SnbdivlHie. v. (...en), onder-afdeeiing.
Subhagtatie, v. (...ën), verkooping op rechterlijk g^zag. Subiet, bn. en bijw. plotseling.
Subject* o. (-en), onderwerp ; (taalk.) eerste naamval of Siibjectle, v. gmv. onderwerping. (geval.
Subjectief, bn. en bijw. den persoon betreffende ; innerlijk
(in tegenst. van objectief, uiterlijk, van buiten ingt;. Subjectiviteit, v. gmv. onderwerpelijkheid, iRiierlijkbeid, persoonlijkheid.
Subfonctief, m. (taalk.) aanvoegende bijvoegende wijs. Subliem, bn. on bijw. (-er, -st), zeer verheven, nieer dan
voortreffelijk.
SubiimaMt, o. (scheik.) het «ervluchtigde.
Siibiimeereu, ow gel., Subliiuite2t,v. (-en) het subliite. Subliineerpftt. m. (-ten), (scheik ) zeker toestel. Subliuarisch, bn. ondermkansch.
Submissie, v, (.. ën), onderwerping Submitteeren, bw. gel., onderwerpen.
Subordinatie, v gnov. ondergescüiktheid; geboorzaam-
heid aan de krijgstucht.
Subordiaeerea, bw. ondergeschikt maken aan ; afhankelijk maken van.
Subornatie. v. ( ..en), ooikooping ; verleiding. Suborneercn, bw. gel., orako'ojien; verleiden (inz. een meisje).
Subpianteeren, bw gel., onderkruipen, den voet lichten SubroKatle, v. (...ën), onderschuiving, plaatsvervanging. Sub roKH, bijw. onder de roos, in her gfheim, onder ons. Subscri'jeeren, bw. gel., onderschrijven; onderteek enen ; inschrijven op.
Subscribent, m. en v. (-en), onder-, inteekenaar, -ster. Subscriptie, v. onder-, inteekening; (ook) adres, opschrift. Subsecutief, bn. achtervolgend.
Subsidinir.bn. ondersteunend; (recht )danraan onderge;Chikt. Subsidie, v. (. .ën), ondersteuning, tegeraoetkoa ing, on-
derstandsgeid.
Subsignati», v. (...ën), onderteekening.
Siibsfsfeere». ow. gel., beslaan, leven, zijn levensonderhoud vinden
Subsistentie, v. gmv. onderhoud, levensonderhond. Substantie, v. zelfstandigheid, bestanddeel; kern; wezen
(flg.) in — (in hoofdzaak)
Substantiëei. bn. (-er, -st), wezenlijfc ; voedzaam. Substantief, o. ( ..ren), (ta^lk ) zelistandig naamwoord Subs«ituant, m. f-en), plaatsbekleeder, -vervuiler. Subsfifueeren, bw. gel., in de plaats stellen, (ook recht.) Substitutie, v. plaatsvervanging, het in de plaats stellen.
(recht) reebt van — (bij Volmachten).
Substituut, m. (...uten), plaatsbfklfiede-, tweede in r^ng. Subtiel, bn. (-er, -st), leer, bros, fijn ; (Sg ) listig, sluw. SubtniNeeren. bw. gel., verdunnen; (fij.) haarkloven Subtiliteit, v. (-en), fijnheid; haark/oveiij; spitsvondigheid. Snbstractie, v. (...ön), (rek ) aftrekking.
Subventie, v. (...ën), hulp, onderstand Subversie, v. (...ën), omverwerping.
Subversief, bn. omverwerpend ; subversieve begrippen (in het staatkundige),
Succerfoeren, ow. gel., opvolgen; erven.
Succes, o. (-sen), goede uitslag, voorspoed.
Successie, v. (...èn). opvolging; nalatenschap, erlenis, erfopvolging ; recht van —v belasting op nalatenschappen.
SucceNSlet', bn. SuccesslvelUk» oijw. langzamerhand, de een na den ander.
Succinct, bn. kort, beknopt.
Succulent, bn. smakelijk, sappig.
Succumbeeren, ow. gel., bezwijken.
Succursale, v. hulp-, bijkerk; hulp-, bijbank; hulp-, bijkantoor, enz.
Snrilcleatle, v gmv. toereikendheid. (zenheid.
SurQsaace. v. gav. laatdunkendheid, ijdele trots, opgebla-
Suffisnut, lgt;n. (-er, -st), teereikecd, voldoende; (ook) opgeblazen, verwaand.
Suffocatle, v. gmv. smoring, stikking.
SufToqiueeren, ow. gel , stikken, amoren.
SulTra^aan, m. — bisschop, (r. k.) wijbisschop; — kerk, wijkerk.
SufTrage, v. (-s), goedkeurende stem.
Suggereeren, bw. gel., ingeven, aanraden; inblazen.
Suggestie, v. (...ën), ingeving, inblazing; opgave.
Suite, v. gmv. aevoig, stael, twee ot meer kamers achter elkander, (mil ) a la —, niet in we-kelijke dientt.
Sujet, o. (-ten), onderwerp; (ook) voorwerp; (fig) tooneel-kunstenaar, -nares; een slecht —, een slecht mensch, een worpeling, doorbrenger.
Sulfareeren, bw. gel., sulfeeren.
Sulfureus, ba. zwavelachtig, zwavelig.
Sultan, m. (-s), keizer, heer. oppemeer, gebieder in het Oosten (inz Turkije), Groote Heer.
Sultane, v. (-n), bevoorrechte gemafin eens sultans (ook sultane favorite gebeeten); turkscli schip; — valide, moeder van den regeerenden sultan van Turkije.
SultanUn, v. (-en), zekere goudmunt in Turkije.
Suütanln, v. (-nen), sultane.
Summa, v. (-as), som; summarum, alles bij elkander (genomen), ten slotte.
Suminalr, SummlerlUk, bn. in het kort samengevat.
Suinmarlum, o. (-s), korte inhoud; (r. k.) priesterhemd.
Summatle, v. (...ën), optelling.
Summeeren, bw. gel , zie Somtneeren.
Summllelt, v. zie Somnsltelt.
Sunituositelt, v. gmv. zie Somptuosltelt.
Super. bijw. over.
Superfijn, bn. zeer fijn, allerfijnst.
Superbe, bn. eu bijw. heerlijk.
Supercarga, m. (-as), opzichter eener lading.
Superflcleel, bn. en bijw. oppervlakkig.
Superflu, o. overtolligheid.
Superieur, bn. hooger (in rang.).
Superieur, m. {-en), meerdere, hoogere.
Superioriteit, v. gmT. meerderheid, hoogere rang : voor-
treffelijkheid.
Superlatief, m. (laalk.) oTertreffende trap. Supernaturallsmus, o. bovennatuurgeloof. Supernaturalist, m. (-en), die aan de openbaring gelooft. Supernameralr, m. xie Surnumerair. Superpositie, v. boven-sJkauder plaatsing.
Superstitie, v. gmv. bijgeloof.
Superatltueus, bn. bijgeloovig.
Suppedlteeren, bw. gel., verschaflfen, aan de hand doen
(akten, bijlagen).
Supplanteereu, ow. gel., onderkruipen.
Suppleant, m. rechter —, plaatsvervangend rechter. Supplement, o. (-en), bijvoegsel.
Suppleëeren, ow. gel., aanvullen, vol maken. Suppliant, m. (-en), smeekeling, verzoeker; onderteekenaar van een venoekschrift; (fig.) een gemeene —, kerel.
Suppllcatle, v. (...en), verzoek, smeekschrift; (fig.) verootmoediging.
Suppliek, v. zie Suppllcatle.
Suppllëeren, bw. gel., smeeken, verzoeken. Supponeeren, bw. gel., veronderstellen.
Suppoost, m. (-en), oppasser, deurwachter. Supportabel, bn. dragelijk.
Suppositie, v. (...en), veronderstelling, vermocdeti. Suppressie, v. (...en), onderdrukking.
Supprlmeeren, bw. gel., onderdrukken ; (fig.) verkrop-Suppuraile, v. (heelk.) ettering. (pen.
Suppureeren, ow. gel., (heelk.) etteren.
Supputecren, bw. gel., opmaken, begrooten.
Supra, bijw. bovonst ; ut —, als boven.
Suprematie, v. gmv. oppermacht (inz. in geestelijke zaken). Surcoup, ra. (kaarts.) overtroeving.
Surnumerair, m. overtollige,- die op de lijst staat om in
geval eener vacature eenen post te krijgen. Surpasseeren, bw. gel., overtreffen.
Surplus, o. (-en), overschot, het meerdere; (in den fondsenhandel) datgene wat boven den verhandelden koers een verkooper van een derden kooper moet ontvangen, (ook) wat aan eenen prolongant moet worden bijgepast. Surprenant, bn. (-er, -st), verrassend.
Surpreneeren, bw. gel., verrassen, verbazen. Surprise, v. ( s), verrassing; (ook) geschenk; (inz.) met
een devies omwikkeld suikergoed.
Surrogaat, o. (...aten), plaatsvervullenc middel of pro-
dukt ; (suikerij voor koffie, varenvezels voor katoen enz.). Surséance, v. gmv. (recht.) opschorting van betaling. Survelllnnre, v. gmv. bewaking.
Survellleeren, bw. gel , bewaken.
8uscepUbel, bn. vatbaar; licht geraakt.
Suscepttblllteit, v. vatbaarheid; lichtgeraaktheid
^UMpect. bn. (-er, -st), verdacht.
Suspendeeren, bw. gel., schorsen (in een ambt).
Siispensie. v. (...ën), schorsing (in een ambt); onzekerheid.
SuMpctïNlef, bn. schorsend.
SuNpicie, v. verdenking, argwaan.
Siustruu, o. (recht.) bewering, punt dat bapleit wordt.
!9ustiiieerrn. bw. gel., (recht.) beweren, aanvoeren.
Suum cuiqne, (spr.) elk het zijne.
Suzerein, m. (-en), opperleenheer.
Suzereiaitelt, v gmv. opperleenheerschap.
^arerelnlteïtsrechtcn, o. mv.
Swlceut, m gmv. soort virginische tabak.
^sybariet. m. ( en), wellusteling.
Sybarietieicb, bn. en bijw.
Sycophant, in. (-en), verklikker ; pluimstrijker.
Syllabe, (B. Sylbe), v. (-n), lettergreep.
Syllabeereu, bw gel , leltergrepen vormen, spellen.
Syllo^ismuH, Syllogisme, m. (-edek.) sluitrede.
Syllogiseeren, ow. gel., sluitreden vermen.
Sylplic. re. (-n), luchtgeest.
Sylphide, m. (-n), luchtnimf.
Symbolisch, bn. zinnebeeldig.
Symboliek, v. gmv. leer der zinnebeelden; heeldenleer. Symbool, o. (.. ólen). zinnebeeld; godsdienstleus; geheimzinnig herkenuingstecken.
Symmetrie, v. gmv. evenredigheid (in vorm en zin), even-Symmetritfch, bn. evenmatig, gelijkmatig. (maat.
Sympatheüsch, bn. naar volgens de sympathie. Sympathie, v (...en), medegevoel, overeenstemming naar de ziel (buiten de stoffelijkheid); voor Iemand — hebben, iemand genegen zijn.
Sympatbl^eeren, ow gel., medegevoel hebben; (ook) eenstemmig voelen en denken (met een ander)-; zU sym-patblseerdeu niet, zij konden niet met eikand. overweg. Symphouie, v. (...èn),soort muziekwerk; (inz.) als inleiding. Symptoom, o. (...om^n), kenteeken, voorbeduidsel. Synagoge, v. (-n), israëlietische kerk; (ook) israêlietische kerkgemeente.
Synagogaal, bn. — ressort, gebied welks kerkelijke
gemeenten onder één hoofdbestuur staan.
Syndicaat, o gmv. beheer over zekere (inz. staats-) inrichtingen welke met finantiën in verband staan. Synodaal, bn. de synode bctrefiVjnde; de synodale
Synode, v. kerkelijke vergadering ; lichaam der proteB-
(antsche geestelijken.
Synoniem, bn (taalk.) gelijk betekenend.
Synonyma, Synoniemen, v. mv. woorden van gelijke beteeken is.
Syntaxis, v. gmv. (taalk.) woordgronding, -schikking.
Syring, v. (-en), soort heestergewas. Syntema, o. (...as), stelsel. Systeinatiflcb, bn. en bijw. stelselmatig.
Tabagie, v. (-s), kamer waar tabak wordt gerookt ; rookgezelschap ; (fig.) rookhol.
Tabel, v. (-len). tafel of liist bevattende een overzicht van iets; chronologische genealogische tafel ol lijst; invul-linqsstaat.
Tabellarisch, bn. als eene tabel.
Tabelwit, o. gmv. (letlerz.) aanvHllingsstukken van verschillende lengte en breedte voor de ruimte, welke ongedrukt moet blyven in tabellen, biljetten of ander bol werk (in tegenstelling van kwadraulwlt).
Table cTbóte, v. open tafel, eethuis.
Tableau, o. (-x), tafereel, schilderij ; ontwerp; lij?t, rol.
Tableau vivant, o. levende schilderij, voorstelling van een tafereel door levende personen.
Tabouret, y. (-ten), stoel zonder leuning, zitbank.
Tabnlet, v. (-ten), marskraam, houten kastje met schuiflade.
Ta eet. hij zij -, het zwijgt.
Tacbydroom, m. (...omen), hardlooper.
Tachydromie, v. gmv. het hardloopen.
Tacbygrapbie, v. gmv. het schryven met verkortingen, snelschrift.
Taciturniteit, v. gmv. stilzwijgendheid, geheimhouding.
Tact, o. gmv. gevoel; eigenschap om zaken goed te behandelen; oordeel, overleg.
Tacticus, m. (...ci), krijgskundige.
Tactiek, v. gmv. krijjiskunde, kunst van oorlogvoeren; (fig.) juiddelen die gebezigd worden om in iets te slagen.
Tactlscb, bn. tot de krijgskunde behoorende.
Ta rachelasten, zeken: geweven stof.
Taikoon, ra. wereldlijke keizer van Japan.
Taille, v. lichaamsgestalte, vorm van het bovenlijf; snede.
Tailleur, m.(-s), kleermaker; bankhouder (in het farospel).
Tagent, v. zie Tangent. (eeren.
Taibutypie, v. gmv kunst om teekeningen spoedig te copi-
Taleut, o. (-en), bekwaamheid, kundifjheid. begaafdheid; (oudh.) zeker goud- en zilvergewicht ; geldwaarde bij de oude Romeinen (ongeveer f 1800).
Talio, v. wedervergelding; Jus —nis, recht der wedervergelding.
Talisman, m. (-en), toovermiddel, tooverring, tooverbeeld; voorbehoedmiddel tegen ongelukken enz.
Talismanisch, bn. looverachtig.
Tal ter quailter* zoo zoo, niet goed niet slecht.
Tafmad, v. gmv. kerkelijk wetboek der israelieten.
Talmudisch, bn. naar van uit den talmud.
Talmudist, m. (-en), aanhanger beoefenaar of kenner van den talmud.
Talon, m. (-s), (spel) de overschietende kaartan, stok-, koopkaarten; bewijs waarop nieuwe coupons worden afgegev.
Talonneeren, bw. gel., aanzetten, aandrijven; van talons
Talud, Talus, o. helling, glooiing, schuinte. (voorzien.
Tamboereeren, bw. gel., borduren, haken.
TamboerUn, TambourUn, v. (-en), rinkelbom, bel-, faar.dtrommel, borduurraam.
Tampon, v, (-s), tap, prop; (heelk.; stopsel van pluksel.
Tamponeeren, bw. gel., met eene tap-, met pluksel sluiten.
Tangent, v. (-en), hamertje van snarenspeeltuigen; (meerk.) raaklijn.
Tangeeren, bw. gel., aanraken ; vsm iets gewagen; wat tangeert (raakt) n dat?
Tantallseeren, bw. gel., bij iemand begeerten opwekken die niet te bevredigen zijn.
Tantalus, m. (lig.) rijke vrek; iem. die hoewel ruim van alles voorzien toch gebrek lijdt.
Tante. v. (-s), moei, vaders-, moederszuster.
■ Tantième, o. aandeel, toekomend deel aan iets.
Tapage, m. gmv. geraas, getier, loven, geweld.
Tapioca, v. zekere verfstof.
Taptoe, v. (mil.) avondtrom, sein om naar bed te gaan ; (fig.) dat is —, het is genoeg, hierbij kan bet blijven.
Taqulneeren, bw. gel., kwellen, plagen, lastig vallen.
Tarantalla, v. siciliaaneche volksdans.
Tarantula, v. vergiftige spin in Italië.
Targeeren, ow. gel., pochen, snoeven (op iets)
Tarief, o. (...ven), lijst van goederen ot handelsartikelen met opgave der daarroor te betalen in-, uit- en doorvoer-rechten; prijsbepaling (voor verschillende verrichtingen, zooals b. v. in het rechtswezen enz ).
Tarok, o zeker kaartspel met 78 kaarten.
Tarra, Tara, v. (kooph ) aftrek, vermindering van het gewicht van goederen (voor kisten, zakke:i enz.).
Tarfaan, v. (...ancn). vrachtschip op de Middellandsche zee.
Tartan, v. (-s), schotsche geruite wollenstof ; schotsche mantel.
Tartarus, m. gmv. (lab.) schimmen-, doodenrijk ; hel, onderwereld ; (scbeik ) wijnsleen.
Tartufe, m. (-s), (fig.) huichelaar, schijnheilige.
Tartuferie, v. schijnheiligheid, valsche vroomheid.
Tasse, v. (-n), kopje, drinkschaaltje.
Tatoueeren, bw. gel., figuren of letters op de huid in-prikken of insnijden.
Tautologie, v. onnooJige herhal.ng van reeds gezegde woorden.
Taxateur, m. (-8), schatter, waardeerder, prijs-, waarde-bepaler.
Taxatie, v. (...en), vaardeering, schatting, bepaling van pryswaarde; aanslag (in belasting).
Taxe, v. vastgestelde prijs; schatting: geschatte waarde.
Taxneren, bw. gel., schatten, waardeeren; aanslaan.
Tebetb, v. naam der vierde maand van den israël. kerke-lijken kalender.
Ter.hai«k, v. gmv. leer der kunstregelen; kunsttaal.
Technicus, m. (...ci), kenner der uiterlijke kunstregelen, deskundige in eenig industrieel vak.
Techniscb, bn. overeenkomstig de regelen van eene kunst of een handwerk; kunstmatig; volgens de kunsttaal ; —e termen, kunstwoorden, woorden alleen gebezigd door handwerkslieden, industriëelen enz.
Technologie, v. gm?. kunstleer; beschrijving -, geschiedenis van kunsten en handwerken.
Technoiuglfich, bn. Technoloog, m. (...ogen), kenner der leer van kunsten en bedrijven.
Te Oeuzn, o. lofzang bij kerkelijke plechtigheden; — lau-damns, D, o God, loven wij.
Teint, Tint, ▼. (-en), kleur, gezichts-, huidskleur.
Telegraaf, m. (...afen), verschrijver, toestel om met tee-kens in zeer korten tijd berichten tot ver verwijderde afstanden ever to brengen ; electro-magneUsche —.
Telegratte, v. gmv. kunst leer der telegrafen.
Tctegrallsch, bn. en hfiw. door middel van den telegraaf; tot een telegrafischen toestel beboerende.
Telegraflst, m. (-en), die telegrafische berichten overseint, beambte op een telegraafkantoor; leerling—.
Telegram, o. (-men), per telegraaf overgebracht bericht.
Telescoop, v. (...open), spiegel, verrekijker.
Teleskoplsch, bn. on bijw. alleen door verrekijkers waarneembaar (b. v. —e sterren.)
Tellurisch, bn. tot de aarde behoorende.
Tellurium, o. toestel om de beweging van maan en aarde aanschouwelijk voor te stellen.
Tellus, v. godin der aarde.
Temerltelt. v. gmv. vermetelheid, roekeloosheid.
Tempestatief, Tempestueus, bn. stormachtig; bulderend. onstuimig.
Teiupestlef, bn. tijdig, op het geschikte oogenblik.
Tempo o. rechte tijd; (muz , dansk.) tijdmaat; handgreep ; (mil ) lading in twanlf —os (bewegingen).
Temporalr. bn. lijdelijk; niet duurzaam. (heid.
TemporMliëu, v. mv.'wereldlijke inkomsten der geestelijk-
Temporeel. bn. en bijw. tijdelijk, wereldlijk, aardsch.
Temporisatie, v. draling, opschorting, verschuiving (tot een geschikter tyd), tijdwinning.
Temporiseeren, ow. gel., dralen, tijd winnen.
Temptatie, v. (...én), kwelling; verzoeking. (brengen.
Tempteeren, bw. gel., kwellen, plagen; in verzoeking
TennrJteK, v. irmv. vasthoudendheid; taaiheid der metalen; (fig.) schrokkifiheid.
Tenant, m. (-en), verdediger, voorvechter; (wap.) schildhouder.
TcndenUe, v. (...ën), strekking, neiging, richting naar een doel.
Tender, m. (-s), (spoorw.) werktuig achter de locomotief en waarop steenkolen en water voorhanden rijn; (z-sew.) adviesvaarluig hij een linieschip.
T«ud««eren,quot;bw. ow. gel., spannen ; strekken; bedoelen,
Tenez. vz. daar, ziedaar, neem aan. (trachten.
Tenor, tn. diepe stem (tusschea alt en bas).
Tenor, Tenorist, m (-en), tenorzanger.
Tenteeren, bw. gel., in verzoeking brengen; verlokken, verleiden.
Teorbf, v. (-n), soort luit.
Tvrceronen, m. mv. kinderen var. eenen kreool en eene muiatsche vrouw.
TergiverNeere», bw. gel., uitvl'jcaten zoeken, dralen.
Term, m. (-en), woerd, bewoording, uitdrukking (inz. in eenig vak van kunst of wetenschap gebezigd); korte volzin; zeker tijdsverloop ; grensscheiding . (rek.) cijfer eener reeks; stelling (eener 'sluitrede); beweegraden; aanspraak, recht; hU voit niet iu de —egt;i, hij behoort niet tot dezulken die..., hij is niet begrepen onder...
Term. (zeew.) tarm. zeker houtwerk.
Termieten, m. mv. soort witte mieren.
Terminatie, v. (...ën), begrenzing ; het voleindigen.
T^rmineerea, bw. gel., begrenzen; eindigen, voleindigen, aldoen.
Terminologie, v. kunsttaal ; kunstwoordenboek, verza-lt;ueliii!( van kunstwoorden ; leer der kunstwoorden.
Terminus, ra. tijdjierk ; — » quo, tijdperk van aanvang ; — ad lt;|ueni, tijdperk van afloop.
Terne, v. drietal achtereen bezette en uitgekomen nom-mers in de getallen-loterij ; drie uitgetrokken nommers naast elkander in één regel (in het lottospel).
Terra. v. aarde, Jand ; zekere houwstol
Terras- v. en o. (-sen), aardheuveltja, verhevenbeid van opoeworpeu aarde met graszoden bedekt ; (vest) aardwal ; vlakte, plat (op een huis), (schild.) voorgrond.
Terrasseereu, bw. ge!., aarden wallen opwerpen; op den grond werpen ; (lig.) neerslachtig maken, ontmoedigen ; een geterrasseerde (door opgeworpen aarde gesteunde) muur.
Terrein, o. (-en), grond, bodem ; (lig) gebied; kom niet op mijn —, bemoei u niet met hetgeen aan mij is opgedragen; )üelt; — der wetenschap, de wetenschap' met al wat op haar betrekking heeft.
Terreur, v. schrik , (fr. gesch.) schrikbewind.
Terribet. bn. (-er, -st), vreeselijk, ijsj.'ijk.
Terrine, v. (-s), soepkom, soepschote'.
Territoriaal, bn. tot het grondgebied behoorende, daarop betrekking hebbende; — sytrteem, steisei volgens hetwelk de Kerk, als een deel van het gebied van den Staat ten eenenmale aan dezen onderworpen is.
Territorium, o. grondgebied, rechtsgebied.
TerrorUmus, o. schrikbewind (inz. in Frankrijk, 1793 en 1794).
Terrorist, m (-en), lid aanhanger van het schrikbewind.
Tertia, v. derde quot;dioolklasse.
Terts. v. (-en), Tertie, v. ( ..en), (muz) derde toon van den grondtoon ; lestiaste gedeelte eener sekonde (als meetkunstig toeken aangeduid door quot;').
'■Vat. v. proefeed de afzwering van den paus (in Engeland).
Testnnieat. o. (-en), uiterste wil, uiterste wilsbeschikking ; neschrift waarin deze vervat is; zonder —, ah intestato; een oiogrnphisrb (eigenhandig geschreven) — ; (bijb.) het Oude en het Nieuwe —, de gewijde boeken, het Oade en het Nieuwe Verbond ; (fig ) hU mug zUn — w«l maken, hij verkeert in levensgevaar.
TeiitMnientair. Testamenteel, bn. den viterstei; wil betrefifende ; executeur testamentair, volvoerder van den uitersten wil eens overledenen.
Testateur, m. Testatrice, v., (-s). erflater, erflaatster erfmaker, erfmaakster.
Teateeren. bw. gel., getuigen; eene erfmaking doen,
Tesfiticatie. v. betuiaing, bekrachtiging.' (legateeren.
Testiüceeren. Testitiëeren, bw. gel, door getuiyen hewijzen, getuigen ; b^j getuigschrift verklaren.
Testimonium, o. ( ..ia), getuiqschrift.
Tète, v. hoofd ; n la —, aan het hoofd, aan de spits ; a —. gesprek onder vier oogen, geheime samenkomst ; a — reposée, met badaard overleg, bij rijpe overweging.
Tetragonaal, bn. — getal, (wisk.) vierkant getal-
Tetrarch. m. (-en), (oudh.) viervorst, beheerscher van het vierde gedeelte eens lands.
Textuur, v. weefsel, verbinding; bouw.
Thaler, m. (-s), duitsch muntstuk : een pruisische — = f I 80.
Thallium, o zeker metaal.
Thamuz. v. tiende maand van den israëlietischen kerke-lijken kalender.
Theater, o. (-s), schouwtnoneel; schouwburg, -zaal.
Theaterconp, m. tooneelkunstgreep.
Theatraal, bn. en bijw. (...aler, -st), tooneelmatig, als op h't toonee'.
Thé dansant, o. kleine vroeg beginnende dansparty.
Thcïsmus, o. geloof aan één God.
Thema, o. (-ta). stof der bearbeiding, - ter uitwerking ; punt van behandeling ; opgave tol een opstel, onderwerp; opstel ter vertaling.
Themis, t. godin der gerechtigheid; tempel van —, paleis van justitie.
18
Theocratie, v. gmv. godsheerschappij; heerschappij def
priesters.
Tbeodlcea, v. gmv. rechtvaardiging van God, verdediging der Voorzienigheid; titel van het boek der wijsbegeerte \an Leibnitt.
TbvdoKet. m. ( en), hoogtemeter (werkt.).
Tbeognosie, v. gmv. kennis van God.
Theogonie, v. gmv. leer van het ontstaan der goden.
Theologant, m. (-en), godgeleerde; de —e faculteit, een der leerstoelen aan hoogescholen.
Theorema, o. (-ta), zuiver bespiegelend voorstel.
Theoreticus, m. (...ci), bespicgelaar; kenner der gronden eener wetenschap; die naar de regelen en voorschriften zonder praktijk te werk gaat.
Theoretisch, bn. beschouwend, bespiegelend.
Theorie, v. gmv, leer der grondregelen (eener wetenschap); onderzoek, beschouwing.
Theoiophle, v. gmv. gewaande wijsheid, het geestenzien.
Therapeut, m. (-en), geneeskundige.
Therapeutisch, bn geneeskundig.
TherapeuUek, Therapie, v. geneeskunst, geneesleer.
Therlakel, m. zekere artsenij.
Therlahl, m. mv. opium-eters (in het Oosten), (hoorende.
Thermaal, bn. warme bronnen betreffende, daartoe be-
Thermen, v. mv. warme bronnen, - baden ; badplaats.
Thermometer, m. (-s), warmtemeter, warmte-aanwijzer (toestel).
Thesaurie, v. bewaarplaats der gelden; kantoor van den penningmeester.
Thesaurier, m. (-s), schatmeester, penningmeester, (ling.
Tbeses, Thesis, v. stelling; te verdedigen-, tebewyzenstel-
Thetlek, verzameling van leer- (inz. geloofs-) stellingen.
Thlna, o. landsvergadering; Liands—, Volks— (in Zweden); S»tor— (in Noorwegen).
Thirs, m. (-en), Nijlschildpad; soort werpspies;.
Tliirsus, m. (lab.) Bacchusstaf.
Tiara, v. drievoudige pauselijke kroon.
Tic, v. leelijk aanwendsel, kwade gewoonte ; — douloureux, aangezichtspijn.
Ticket, o. (-s), stembriefje; toegangsbewijs (in Engeland).
Tlerceeren, bw. gel.,'twee derde (van iets) afnemen.
Tlerceerlng, v. (-en), vermindering tot op een derde; het betalen van slechts een derde van het bedrag der rente van de staatsschuld.
Tlers-état, m. derde stand (in Frankrijk), burgers en boeren.
Tilbury, v. zeker licht tweewielig rjtuig.
Timber, Tblmber, m. (-s), hela.top waarop de vederbos rust.
Timekeeper, m. (-s), engelsche benaming van den chronometer.
Timide, bn. vreesachtig, beschrootnc,bescheiden, ingetogen.
xliulditelt, v. gmv. schrcoaach'.ightid, schuchterheid.
Timocratie, v. repablikcinsche staatsinrichting bij welke zeker bepaald vermogen zit-ting en stem in het staatsbestuur verleent.
Timun, m. menschenhater, menscbenvijand.
Tinctuur, v. aftreksel van kruiden.
Tlrnd«, t. (muz ) eenige verbonden op- en afgaande nooten; uitweiding (over iels in een opstel enz) ; scherpe uitval (tegen iem.); reeks venen of volzinnen onafgebroken door iem. voorgedragen.
Tirailleer«n, ow. gel., heen en weder trekken; vele schoten achtereen doen, met scherpschutters aantasten ; (kooph.) wissels beun en weder trekken (om zich daardoor geld te verschaffen).
Tirailleur, m. (-s), scherpschutter ; —vuur, vuur gegeven door scherpschutters hier en daar verspreid die den aanval beginnen zonder commando.
Tiran, (B. Tyran), m. (-nen). dwingeland, gewelddadige beerscher, onderdrukker ; (oudt) landsbestuurder.
Tiranniek, Tlranniscb, bn. en bijw. als een tiran, gewelddadig, met dwingelandij.
Tirniuiisecren, bw. gel., misbandeien. (kalender.
Tit-.chri, v. eerste maand van den israêlietischen kerkdijken
Titans, m. mv. (fab.\ zeker reuzengesJacht dat eens vruchteloos den hemel bestormde; (fig.) —arbeid, zeor zware
TJindies, zekere geweven stof. (arbaid.
Toast, ra. (-en), gezondheidsdronk, heildronk (aan eenen maalt\jd); eenen — iostvilen.
Toast, geroosterd broodje bij de thee.
Toga, v. (-as), soort wijd overkleed, mantel, ambtsgewaad (van rechters, advokaten enz ).
Toilvt, o. (-ten), kaptafel; sieraad aan de kleeding ; zUn — maken, (inz. zich fijn) kleeden
Toise, v. vadem (fr. lengtemaat = 6 voet).
Tolerabel, bn. (-er, -st), duldbaar, lijdelijk, te verdragen.
Tolerant, bn. (-er, -st), verdraagzaam (inz. wat de godsdienst betreft).
Tolerantie, v. verdraagzaamheid.
Tolereeren, bw. gei., dulden, verdragen, gedoogen, toela-
Tombak, o. gmv. geel koper. (ten.
Tombe, v. (-s), praalgraf, grafteeken, grafnaald.
Tombola, v. zeker loterijspel.
Tonic, v. (-s), soort indiaar.sche schuit.
Toniscb. bn. —e middelen, maagversterkende middelen.
Tonuap^e, v. scheepslading ; tonnegeld.
Tonsuur, v. gmv. het scheren van het hoofd ; geschoren priesterkruin.
Tontine, v. instelling ter bekoroing van lijfrente (dus genoemd naar Tonti, den uitvinder).
Topirk. v. aanwijzing van plaats of vak.
Topiscb. ba. plaatselijk.
Topographic, v. (...ên), plaatsbeschrijving.
Topographisch, bn. plaatsbeschrijvend.
iTorrndor, m. (-s), stierenbevechter (in Spanje).
ferment, o (-en), plaag.
YormentAtle, v. (...ën)quot;, kwelling, plagerij.
TurmeDte«r«n, bw. gel., plagen, kwellen, folteren.
Tornado, v (-os), hevige ■wervelwind, orkaan in bet r«gen-saizoen (in de keerkringslandent
Tornooi, o (-jen, B. -en), ridderspel, krijgsspel, steekspel.
Torqueeren, bw. gel., kwellen, plagon.
Tor»*, ▼. bovenlijf, verminkt beeld (zonder armen of beenen).
Torsie, v. het wringen, ineendraaien, het gedraaide.
Tort, o. ongelijk.
Tortueus, bn.(...zer, -st), bochtig, vol krommingen, verwrongen.
Tortuur, v. foltering; pijnbank.
Tory, m. zekere staatspartij in Engeland, hofpartij, de aristok raten.
Totaal, bn. geheel, ten volle.
Totaal, o. de gezamenlijke .som, geheel bedrag.
Totaliter, bijw. gansch en al.
Toucbnnt, bn. (-er, st), roerend, treffend, aandoenlijk.
Touclie, v. (-s), aanraking ; pen^eelütreek ; orgeltoets.
Toucbeeren, bw. gel., aanraken, beroeren ; aantasten, beleedigen : treffen, 'aandoen, roeren ; licht kwetsen (bij het schermen).
Toupet, v. (-ten), kuif; pruikje.
Tour, m. (-en), ronde, kring ; wandeling (te voet of te paard); hoofdtooisel van valFch haar ; halssieraad ; paarl-snoer ; beurt; goochelkunstje; kunststuk, kunstverrichting; (fig.) taak; — a —, beurteling; — de bAton, band-greep, gauwigheid ; ongeoorloofde voordeeltjes in ambtsbediening ; — de force, krachtzet, iets stouts, iets gewaagds.
Tourist, tn. (-en), reiziger die voor zijn genoegen vele landen bezoekt.
Tournée, v (-s), rondreis.
Tourneeren, bw. ow. gel., draaien, wenden, keeren.
Tournure, v. (-s), wending, keer ; andere richting ; houding. gestalte
Tower, rn. toren, kasteel te Londen (eert.) staatsgevangenis.
Toxicologie, v. gmv leer der vergiften.
Tracasseeren, bw. gel., plagen, kwellen.
Tracasserle, v. (...ën), plagerij.
Trabacalo, m.' (-os), soort koopvaardijschip op de adria-tischc zee.
Traceerea, bw. gel., af teekenen, sehetsen, ontwerpen ; afbakenen.
Tractaat, Traktaat, o. (.. aten); verhandeling, verdrag, vergelijk ; (akte van) overeenkomst.
Tractabel. bn. (-er, -st), handelbaar, gedwee.
Traetament, Traetament, o. (-en), lekkernijen, ver-verschingen (bij een onthaal of bezoek); bezoldiging, soldij, wedde.
Traetaaf, m. (-en), onthaler, gastheer.
Tracfeeren, bw. gel., feestelijk onthalen (inz. op lekkernijen) , bejegenen ; (fig.) Ik xal hem «••ns goed — (hem geducht doorhalen).
Traditie, m. (...en), overbrenging; overlevering, volkslegende, bericht fiij monde overgegeven van geslacht op geslacht.
Tradltionneel, bn. en bijw. bij overlevering, door verre-keriny voortgeplant.
Tradaceereii, bw. gel., vertalen, overzetten, overbrengen (van de eeae taal in de andere).
Traductie, v. (...ën), vertaling; het overleveren van iemand voor het gerecht; indaging.
Trafiek, v. (-en), handel, koopmansbedrijf, nering.
Trafiekant, m. (-en), handelaar.
Tragedie, v. treurspel; treurig voorval.
Tragl-comisch, bn. (toon.) treur-blijeindend; treurig vrooiijk tevens.
Tragicus, m. (...ci), treurspel-dichter.
Tragisch, bn. treurig^ droevig, treurspelachtig.
Train, m. en —, in zwang ; in den gewonen loop (der dingen); aan den gang ; stoet, sleep (van menschen), geleide ; (mil) eenige stukken geschut mei al wat er toe behoort; spoor—, eene reeks wagens die tegelijk worden voortgetiokken; (fig.) in — geraken, in zwang komen ; in — (omloop) brengen.
Trainable, bu. handelbaar; hU is nog al —, men kan nog al goed met hem overweg.
Traite, v. wissel; (ook) slavenhandel.
Traiteur, m. (-s), gaarkok ; opentafelhouder.
Traject, o. (-en), overvaart; veer; afstand (te water).
Tralie, v. (...ën), ineengevlochten koper- of ijzerdraden (dienende voor deuren, ramen of ander afsluitstl) ; achter de traliën zitten, in de gevangenis zijn.
Tramontane, v. italiaanscbe benaming van de poolster ; (fig.) de — verliezen, zijnen koers kwijt zijn ; in verwarring geraken, het spoor quot;bijster zijn.
Tranchant, bn. ( er, -st), scherp, bijtend, bits,
Trancheën, v. mv. loopgraven (b(j het beleg eener stad).
Tranquille, bn. gerust, kalm, Oedaard, gelaten, onbekommerd. [moeds).
Tranquiillteit, v. gmv. gerustheid, rust, kalmte (des ge-
Trans. bijw. aan gene zijdè, over (in samenstellingen).
Transactie, v. (.. ën), vereffening, minnelijke schikking, vergelijk. (der Alpen.
Tramp;nsaiplnisch, TransalpUnsch, bn. aai. gene zijde
Transcendentaal, bn. bovenzinnelijke, bijzonder nitiLtm-tende in zijne soort.
Transcript, o. (-en), overgeschreven stuk, kopij, afschrift.
Transfcreerea, bw. gel., overdragen, verplaatsen.
Transfiguratie, v. (...ën), vervorming; (bijb.) verheerlijking van Christus op den berg Thabor.
278 Transfigureeren-Trapezium.
Transfigureer*!!, bw. gel., Tervormen, van gedaante veranderen. _ (ping.
Traasrormatie, v. (...ën), gedaanteverandering, herschep-
Transrormeeren, bw. gel., van gedaante veranderen, een anderen vorm geven.'
Transiffeeren, bw. gel., tot stand brengen ; een vergelijk treffen, tot eene schikking komen. [waren).
Transiteeren, ow. gel., doorgevoerd worden (van koop-
Transitie, v. (...ën), overgang van het eene onderwerp tot het andere, - van den eenen toon in den anderen.
Transitief, Transitoir, hn. overgaande ; transltoire (overgangs-)bepaling.
Transito, o. doorqang, doorvoer (van waren); —handel, handel in doorvoergoederen.
Translaat, o. (...aten), vertaling, vertaald stuk.
Translatceren, bw. gel., vertalen.
Translateur, m. (-s), vertaler.
Translocatie, v. (...ën), plaatsverandering.
Transnsissibel, bn. overzendbaar. (ring.
Transmissie, v. (...ën), overiendini, overdracht, overleve-
Transmitteeren, bw. gel., overbrengen; ter hand stellen ; overzenden.
Transmontaan. bn. over den berg; zie Ultramontaan.
Transparent, Transparant, bn. doorschijnend.
Transparent, o. (-en), beeld dat doorschijnt; blad met lijnen ooi recht te schrijven.
Transpiratie, v. (.. ën), uitwaseming, uitdamping.
Transpireeren, bw. gel., uitwasemen, zweeten; (fig.) ruchtbaar worden, uitlekken.
Transponeeren, ow. gel., overzetten; (mnz.) in eene andere toonsoort omzetten.
Transport, o- (-en), het overdragen van een cijfer van de eene bladzijde op de andere (bij bet optellen); het ver-•voeren, overzenden ; wat vervoerd ef overgezonden wordt; een — gevangenen, bedelaars, troepen, levensmiddelen ; vracht; (fig.) driftvervoering.
Transportabel, bn. vervoerbaar; overdraagbaar.
Transportatie, v. (...ën), ballingschap, het overbrengen naar een verafgelegen plaats om daar verblijf te houden.
Transporteeren, bw. gel, ver-, overvoeren; overbrengen (naar eene verbanningsplaats); overdragen (van posten van rekeningen enz.).
Transporteor. m. (-8), hoek-, graadmeter (werktuig).
Transpositie, v. ( ..ën), (muz.) verzetting, omzetting, overzetting (in een anderen toon).
Transsubstantiatie, v. (r. k ) verandering van het brood en den wijn bij het avondmaal in het lichaam en bloed van Christus.
Transversaal, bn en bijw. dwars, overdwars.
Transversalen, m. mv. verwanten in de zijlinie.
Trapezium, o (meetk.) ongelijkzijdige vierhoek met twee evenwijdige zijden ; toestel bij ae gymnastische oefeningen.
Trassaat, m. (...aten), (kooph ) betrokkene (op eenen wissel).
Trassant, m. (-en), (kooph.) trekker (van eenen wissel).
Trasseeren, ow. gel., eenen wissel afgeven, - trekken.
Trastevere, o. gebied van Rome aan gene zijde van den Tiber.
Tratte, Traite, v. (-s), getrokken wissel.
Travaat, Travados, m. (zeew.) korle hevige windvlaag met stortregen.
Travalije,' v. (-s), hoefslal, noodstal.
Trnvailleeren, ow. bw. gel., arbeiden, (inz.) met inspanning werken ; kweJleu, afmatten ; in ziju belang krijgen (door vreesaanjaging;
Traven, bw. gel., (zeew.) stouwen, dimelj.igen, inpersen (van wolzakken in de schepen)
Traverseeren, bw. ow. gel., dwars doorgaan, doorsnijden, dwarssprongen maken.
Travutteeren, bw. gel., verkleeden, belachelijk inkleeden; iets ernstigs schertsende voorstellen.
Travestie, v. koddige voorstelling van iets ernstigs.
Trawant, m. (-en), begeleider, lijfwacht; (sterr.) bijplaneet, maan, wachter.
Trebizunde, v. (-n), zeker turksch vaartuig
Trefle, o. klaveren (in het kaartspel)
Treillis, o. gmv. tralie, getralied hek, roostor- of tralie-vormig latwerk.
Treiublant, Tremulant, m. (-en), (n.uz) trilloon, sidderloorL
Tremuleren, ow. gel., (rauz.) sidderen, trillen.
Trente-un, Trente-et-un, o zeker kaartspel.
Trepaan, ra. (...anen), trepaneerboor, zeker heelmecitets-werktuig (om de hersenpan te doorboren).
Trepaneeren, bw. gel., de hersenpan doorboren.
TrepHneering, v. het trepaneeren.
Tresnr. Tresoor, m. schat, schatkamer.
Tresorir, TTresorerie, v. schatkamer, bureau van dec penningmeester.
Tresoi'-ier, m. (-s), schat-, rentmeester.
Tresse, v (-n), goud-, zilverboordsel, haarvlecht.
Triakel, v. zeker geneesmiddel.
'rriau^ei, m (-s), driehoek; soort muziek-i^struinent.
TriauKiilair, bn. driehoekig
Trlaugnleeren, bw. gel , met eenen driehoek meten
Triarchie, v. heerschappij van drie personen, driemanschap.
Tribuieeren, bw. gel., angst verwekken, kwellen, verontrusten
Tribunaal, o. (.. alen), rechterstoel, gerechtshof.
Tribune, v. (-s), spreekgestoelte; verhevene plaats in vergaderzalen (voor de toehoorders bestemd); galerij (?n de kerken); (fig ) de —, openbare landsvergadering, het spreken aldaar, openbare behandeling der staatsaangelegenhcden.
Tribuun, m. (...unen), (rom. gesch.) gemeonsman.
Tricolor, bn. driekleurig.
Tricolor, m. driekleurige amaranth (steen); driekleur.
Tricot, o. gebreid werk; (fig.) nauwsluitend kleed om het geheeJe lichaam (voor dansers, paardrijders, kunstenmakers enz.).
Trictrac, o. zeker italiaansch spel met dobbelsteenen.
Trlfollum, o. (plant), drieblad, klaver.
Trl^onaal-getaSleii, o. mv. driehoekige getallen (b. v. 1, 3, 10, 15 enz.gt;.
TrlRonontetrl«, v. gmv. driehoeksmeting.
TrlKonum, Trlgonu, m. driehoek.
Trilogie, v. driezang; samenspraak van drie personen.
Trlnivster, o. (-s), vierendeeljaars.
Trlmoertl, v. drieëenheid (der Indiërs).
Trlnltarlusen, m. en v. belijders van de leer der drie-
Trlnltdt, v. drieëenheid. (eenheid.
Trio, o. driespel, driestemmig muziek- of zangstuk; klaverblad.
Triomf, Triumph, m. zege, overwinning ; overwin-ningsteest, zegepraal.
Triomfant, bn. (-er, -st), TrlomTantelUk* bw. zegevierend, zeqepralend.
TrlomTnnt, o. zekere veelkleurige zijden stof.
Trlpleeren, bw. gel., verdrievoudigen.
Trlpllcitelt. v. drievoudigheid.
Trlp'lek, v. (recht.) beantwoording van het tweede verweerschrift, antwoord op de dupliek'
Trlplum, o. het drievoudige.
Trlste, bn. triest, triestig, bedroefd, verdrietig droefgeestig, somber.
TritheïsmnH, o. gmv. driegoderij, geloof aan drie goden.
Tritons, m. mv, (fab.) zeegoden.
Trlnmvlr. m. (-s), drieman.
Trlnmviraat, o. driemanschap.
Triviaal, bn. (...aler, -st), gemeen, plat, laag, alledaagsch, onfatsoenlijk.
Trivialiteit, v. (-en), platheid, nietswaardigheid, alle-daaqsche -, niet deftige uitdrukking (in het spreken of schrijven).
Trofee, v. (-ën), zegeteeken; sieraad (uit wapenborden, wapenen, vlaggen, wimpels enz. bestaande).
Troglodieten, m. mv. holbewoners; lt;fig.) mijnwerker».
Trojnanach, bn. van uit Troje; (fig.) het —e paard inhalen, zelr zijnen vijand binnenvoeren, zich zelf zijn verderf berokkenen.
Tronqiiceren, bw. gel., afstompen, knotten, verminken, snoeien.
Trope, TropuM, m. woordenkeer; stijlversiering.
Tropen, m. mv. (sterr.) zonnekeerpunten.
Tropisch, bn. tot de keerkringsla iden behoorende. van daar afkomstig; de —e gewesten, planten.
Tropisch, (fig.) oneigenlijk, beeldsprakig.
Troqueeren, ow. gel,, ruilen, ruilhandel drijven, Trotteeren, ow. gel., draven.
Tfrottolr, m. (-s), verhoogd voetpad (naast den rijweg).
Troubodour, m. (-s), minnezanger (iu de middeleeuwen).
Trouble, v. (-s), wanorde, verwarring ; volksopstand.
Troubleeren, bw. gei., troebel maken, verontrusten, storen; verwanen; (fig.) getroublecrd, gekreiikt in de hersenen.
Truu-madame, zeker spel met dertien ivoren balletjes.
Trouvère. m. (-«), dichter in het noorden van Frankrijk (in de middeleeuwen), minnezanger.
Trumcau, m. (-x), muurvak tusschen twee vensters ; penantspiegel.
Tuberculeus, hn. knobbelig, qezwollen.
Tubus, buis ; kijker, verrekijker.
Tullcrleo, mv. keizerlijk paleis met openbaren tuin te Parys.
Tule, Tulle, v. gmv. kant-, garenweefsel.
Tumuli, m. mv. oude graven, - grafsteden.
Tumult, o. (-en), opschudding, rumoer, voiksoploop.
TumuStnant, m. (-en), oproermaker, rustverstoorder.
Tumultueereu, ow. gel., oproer verwekken, opschudding maken.
Tumultueus, hn. (...zer, -st), oproerverwekkend, rustver-stoiend.
Tunica, Tuniek, v. oud-romeinsch onderkleed ; (r. k.) zeker priesterlijk onderkleed.
Tunnel, v. (-s), onderaardsche weg.
Turbatle, v. (...ën), verwarring, stoornis.
Turbeeren, bw gel., veiontrusten, beroeren, verwarren.
Turbulent, bn. (-er, -sl), woelig, onrustig.
Turbulentie, v. gmv. onrustigheid, woeligheid, onstuimigheid
Turluplnade, v. (-s), laffe grap, zoutelooze woordspeling.
Tutelnlr. bn. beschermei.d ; de voogdij betreffende.
Tuteur, Tutor, m. voogd.
Tutti, spel 0/ zang van allen tegelijk.
Twist, o. engelsch katoenen garen ; mule— ; water— ; (ook) zekere drank.
Type, Typus. m. grondbeeld; afdruk, voorbeeld, gietvorm ; gegoten drukletter ; (gen.) regelmatige terugkeei.
Typboiuanle, v. (gen.) ijlhoofdigheid me! quot;\erdooviny.
Typhon, m. (-s), heete zeer noodlottige zuidenwind.
Typbus, m. zekere gevaarlijke ziekte, zenuwkourts.
Typisch, bn. voorbeeldelijk; (gen.) regelmatig wederkecrendo.
TypoKTaapb, m. (...aphei-), boekdrukkerquot;.
Typographic, v. gmv. boekdrukkunst.
TypuKra^biftcb, bn. tot de boekdrukkerij behoorende.
Typometrie, v. gmv. druk van landkaanen, laudkaarten-Ürukkunst.
Uberteit, v. vruchtbaarheid,
Ubi bene, Ebl pntrEa, waar het mij wel gaat, daar is
mijn land.
Ublqulfarissen, Ublqulaten, zekere secte, beladers der
tegenwoordigheid van het van Christus.
Uka»e, v. (-n), bevelschrift, decreet (?an den russischen UlcereereM, ow. gel., zweren, etteren. (keizer.
UlcerMtle, v. ëii), zwering, ettering.
Ulcisaef reu, hw. gel , wreken, wraken, straffen. Uleuia,m (-as), waardigheidsbekleeder, priester (in Turkije). Ultericur, bn. en bijw. later; na; nader. UltliufitS»HiinuDgt;, o. (-s), het allerlaatste.
Uitimatum, o. (-s), laatst besluit, laatste verklaring, -aanzegging.
Ultimo, m. (os), den laatóten (dag der maand); —fix, op den laatsten dag der maand (te leveren of te ontvangen) Ultra. bn. en bijw. verder; aan qene zijde; (fig.) overdreven ; rie —as. die tot eene partij behooren welke alles tol het uiterste wil drijven.
UitricuiarUquot;» o. gmv'. bergblauw, soort zeegroen. Ultramontaan, bn. aan gene zijde dei bergen, - der Alpen. Ultramoutaan, (...anen), m. die tot de overdreven
geestdrijvende katholieken behoort, hevig pausgezinde. Uitrara'gt;ataaasch, bn. tot de ultrauiontanen behoorende, Umbrella, v. zonnescherm. (er van afkomstig.
Unaniem, bn. (-er, -st), eenstemmig, eensgezind Unanlemitelt, v. gmv. eenstemmigheid, eensgezindheid. Unclnalletleri». v.' mv. (drukk.) hooldlalters. Unduleeren, ow. gel., golven, golfsgtwijs zich bewegen. Unl, bn. offea, glad, gelijk Unlo, v. verecoigiug. verbond.
Uniek. bn. enquot; bijw. oeitig, alleen (in zijn soort); (fig.)
vreemd, merkwaardig.
Uniëeren, bw. gel., vereenigen, verbinden.
UnlHtrin. bn. (-er, -st), een-, gelijkvormig. (waad.
Uniform, v. (-en), gelijke kleedij. dracht; krygsmansge-Unironnlielt, v. ( en), een-, gelijkvormigheid, eenparigheid ; (ook) eentonnigheid Uxülgenltus. ro. (godg.) ééngeborene: de bulle zekere
bul door paus Clemens XI in 1713 uitgevaardigd. Unionist, m. (-en), voorstander der unie (in alle bftt.). UnlNono. bn. (muz ) gelijkluidend, eenstemmig. Unltarlua. m. (godcr) eenheidsbelijder (van één persoon in
de ucdheid en niet drie).
Unltelt. v. eenheid; het eenige; (fig.) eensgezindheid. Unlversaal. Universeel, bn. algemeen ; unlverseele (eenige) erfgeDaaio,
Universiteit, v. (-en), hoogeschool, akademie. Uno animo, bijw. één vaa zin.
17n poco, bijw. (mnz.) een weinig.
Uranln, v. gmv. de hemeische; de muze der sterrekunde. UranlkoB. o. (-s), (muz.) dubbele harp.
Uranologie, v. hemel-, sterrekunde.
Uranus, m. (sterr.) een der planeten (aangeduid door het
teeken (fab.) de oudste der goden.
Urbaniteit, v. gmv. steedsche.beschaving, - vorming; gepaste deftigheid, minzaamheid.
Urgent, bn. en bijw. dringend ; spoedeischend.
Urgentie, v. het dringende.
Urgeeren, bw. gel , drijven, dringen.
Urine, v. gmv. menschenwater, pis.
Urineeren, ow. gel, zijn water loozen, wateren. Urinoir, m. (-s), pisbak, openbare waterplaats.
Urne. v. (-n), vaas; lijkbus; waterkruik; stembus. Uroskoop, m. (...open), urinekijker.
'Urselienen, v. mv. zekere nonnenorde.
Usage, Usantie, Usance, v. gewoonte, handelsgebruik. Uno, o. (hand ) wisselgebruik ; op twee maanden —
(na zicht).
Usueel, bijw. volgens gebruik.
Usufructüarlns, m. (-sen, . .li), (recht) vruchtgebruiker. Usufructus, Usufruit, o. vruchtgebruik.
Usure, v. woeker.
Usurpateur, m. Usnrpatrlce, v. (-s), overweldiger,
overweldigster.
Usurpatie, v. (...en), overweldiging, onwettig bezit. Usurpeeren. bw. gel., overweldigen, onrechtmatig bezit Ut, v. (-s). eerste klank der toonladder. (nemen.
Utensillën, v. mv. gereedschap, werktuigen.
Utilisatie, v. gmv hel ten nutte maken (lt;an iets), nuttige aanwending.
Uttiifteeren, bw. gel., ten nutte maken, profijt trekken van. Utiliteit, v. gmv. nul, bruikbaarheid; (toon.) persoon die
voor iWlerlei kleine rollen wordt gebezigd.
Utopia, o. land der hersenschimmen, luilekkeriand, land
der droomen.
Utopie, v. ( . ën), hersenschim, droombeeld.
Utoplscb, Utopiaansch, bn. en bijw. hersenschimmig. Utopist, m. (-en), plannenmaker, die zich met droombeelden voedt of daarop stelsels bouwt.
Utraquist, m. (-en), aanhanger -, belijder der leer van
het avondmaal in beiderlei vormen.
Ut retro, byw. als op voorgaande bladzijde.
Ut supra, bijw. als bo^en-
Va ! het zij zoo ! het ga! — bnnqa« (uitroep der croupiers aan de speeltafels, xoo veel als: de bank stamp;at op het spel). [geven) post.
Vacant. Vakant, bn, ledig, onbezet; eene — (niet be-
Vacantle, v. (...en), vrije (school-) tijd, rusttijd, verpooiing, tijd waarin het vergund is niet te werken; kamer van —, rechtbank of gerechtshof zittirg houdende in de vacan-lie (en aan wier werkzaamheden met door alle leden wordt deelgenomen).
Vacatie, v. (...en), arbeid -, tijd (door rechtspersonen en andere ambtenaren) aan iets besteiid.
Vacatuur, v. het onbezet of open zijn (van eenen post).
Vaccinatie, v. (...ên), koepok-inenting.
Vaccine, v. koepok-stof ; (ook) koepok-inenting.
Vacclueereu, bw. gel., inenten met koepok-stof, dt koepokken inenten.
Vaceeren, ow. gel., zitting houden ; open -, onbezet zyn.
Vaciileeren, ow. gel., wankelen; (fig.) besluiteloos zijn.
Vacuum, o. het ledige, de ijle ruimte.
Vade-mecum, o. (-s), soort hand- of zakboek (over allerlei onderwerpen).
Vadlmonlum, o. (-s), borg, borgstelling; belofte van verschijning (voor h»t gerecht).
Valabel, bn. geldig, aannemelijk.
Vale! vaarwel, leef wel !
Valeeren, ow. gel., gelden, waard zijn.
Valeur, v. (-s), waarde, (inz ) geldswaardig papier.
Validatie, v. (kooph.) geldigverklaring.
Valid», bn. geldig ; werkdadig ; bekwaam ; sultane validee, de erkende gemalin des sultans.
Valldeeren, bw. ow. gel., geldig verklaren ; geldig zijn ; hel zal u —, het zal u in rekening worden gecrediteerd.
Validiteit, v. gmv. geldigheid; bekwaamheid (tot de dienst).
Vnluceren, bw. gel.,-schatten, waardeeren.
Valuta, v. (-as), waarde (in wissels, papier enz.)
Vlt;*nilie, v. soort geurig (oost-indisch) gewas.
Vanlteit, v. ijdelheid.
Vapeur, m. damp ; —maaqdampen, oprispingen.
Varia. v. mv. mengelingen, allerlei.
Variabel, bn. onbestendig, veranderlijk.
Variante, v. (-n), verschillende lezing, verandering.
Variatie, v. (...ën), verandering, wijziging; (mux.) varla-tiëu op de viool.
Varlcellen, v. mv. waterpokken, valsche pokken.
Variëeren, bw. ow. gel., ueranleren, wijzigen; (mui.) een stuk — (met variatiën voordragen); afwisselen, on-bfcstendig zijn (van het weder, de beurs of marktprijzen).
Variété, v. (-s), afwisseling; tbéAtre d«B —s, waar allerlei (inx, kleine) stnkken vertoond worden, kleine schoawburg.
Vnrletelt, v. (-en), verscheidenheid, afwisseling ; bastaard-VarlnttH, oq gmv. soort tabaic. (soort.
Vnriol«n, Varlolieden, v. tnv. rjewijzigde pokken. Vatlkaan. o. ymv het paleis van d^n paus te Rome; (fig ) de paus, dc pauselijke regeering ; de bliksem van tiet —, de pauselijke banvloek.
Vaudeville, o. (-s), (ontl.) volks- ol straatliedje ; (thans) klein zangspel.
Vauxbali, m. (-s), verlichte lusttuin (met muziek enz.). Vedas. ra. mv. heiligo boeken der Hindoes.
Vedette, v. (-n), schildwacht te paard, ruiterwacht, uiterste voorpost Vegetabiliën, v. mv. gewassen, kruiden.
Vegetatie, v. g«nv. plantengroei, -leven.
Vegeteereo, ow. gel, oen plantenleven leiden ; geer ge-roegen voor de zinnen of den geest smaken. (dig.
Vehement, bn en bijw (-er, -st), hsvig,. -Igk, sterk, gewel-Vebikrl. Vebiculüm, o. (-s), voertuig ; (ook flg.) beweegoorzaak.
Veine, v. (-s), ader; en — zU»gt; op zyn dreef zijn; geluk
hebben (in het spel).
Veitsdans (Slat'), m. gmv. (gen.) onwillekeurige beweging van het lichaam, zenuwachtige kramptrekkingen (zekere ziekte).
VelocÜeit, v. gmv. vlugheid, gezwindheid.
Vendetta, v. (-ai), erfvijandschap, familie-vete.
Vendlta, Venta, v. (-as), verkoophuis.
Vendu, v. (-en), openbare \erkooping.
Venerabel, bn. (-er, -sf), eerbiedwaard.
Venerabile, o. gmv. (r. k.gt; het hoogwaarde (het Christusbeeld)
Veneratfe, v. (...en), vereering.
Venereeren, bw. gel , vereeren, aanbidden.
Venerlek. o. gmv. venusziekte. (smet.
Veaerlscb. Venerlek, bn. (gen.) van -enusziekt»' he-Venia aetatia, v. jarenvermindenpg afslag van jaren (aan minderjarigen); brieven van — (van meerderjarigheid).
Venlzoen, o. gmv. wi-'d, wildbraad.
Venta, v (-as), herberg aan den grooten weg (in Spanje en Portugal).
Ventrlloquentie, v. o-mquot; buikspraak, -spreekkunsl Ventriloque, Ventriloquist, m. en v. (-en), huikspreker, -spreekster. (heid. Veraci:elt, v. gmv. waarhe'dsliefde; echtheid; geloofbaar-Veranda, v. (-as), (bouwk.) overdekte plaats voor den
voor- of achtergevel Verb^ns, hn. woordenrijk, wijdloopig, nmslachvig Verbositeit, v. gmv. wijdloopiyheid, omhaal van woorden
Verbum, o. (...ba), woord ; werkwoord.
Verdict, o. uitspraak, vonnis, beslissing, (inz. van eenen jury).
VeriUcatenr, m. (-s), ambtenaar die de echtheid (eener
opgave enr.) moet onderroeken.
Verfllcafie, v. (...ën), onderzoek naar de echtheid. VerlUeeren, Veriflceeren, bw. gel., onderzoeken naar
de echtheid; de echtheid (van iets) bekrachtigen. Versaliën, v. mv. (drukk.) versaalletters, kapitale beginlet-Versuiiel, hn. (-sr, -st), wuft, veranderlijk. (ters.
Veriiafiliteit, v. gmv. wuftheid, veranderlijkheid. Ver.Heercn, Dw. gel., omvallen (met een rijtuig); zich (in
iels) bevinden ; bedreven zyn.
Versie, v. (...ën), omval; (fig.) lezing ; vertaling. Versificatie, v. (...ën), versbouw.
Versifiëcren, Versiflceerian, bw. gel., verzen maken,
- samenstellen.
Verticaal, bn. loodrecht.
Vesper, v. gmv. vroegavend; (r. k ) namiddagdienst, -gebed. Vesta, v. (sterr.) naam van een der planeten ; (fab.) godin van het vuur.
Vestaalseb, bn. van Vesta, aan Vesta gewijd; het —e
(geheiligde) vaat*.
Vestaie, v. (-n), maagd aan Vesla gewijd, priesteres van
Vesta ; (fig ) kuische maagd.
Vestibule, v. (-n), voorportaal.
Vestige, v. spoor, overblijfsel.
Veteraan, m. (...anen), oud uitgediend soldaat; (fig.)
— In de kunst, die or in oud geworden ol er in doorkneed is.
Veterinair, m.(-en), veearts, paardendokter; —e scbool,
veeartsenijschool.
Veto, ik verbied ; het — op iets plsataen, zUn —
over iet» uitspreken, iets verbieden.
Vette war iër, m. (-s), die vette waren (olie, kaarsen enz.) verkoopt.
Vexatie, v. (...ën), kweiparty,plagerij ; afpersing, knevelarij. Vexeer«n, bw. gel., plagen, kwellen ; spijlen ; afpersen. Vezier, o. (-en), heln^niasker, -klep ; mikijzer ; (ontl.) oog,
gozichtsvermogeo.
VI», v. weg.
Vla, vz. óver; langs; — Southampton, — Mas*quot;
s«llle (op adressen van brieven welke naar andere we-relddeelen worden verzonden).
Viaduct, v. (-ea), boogbrug (over rivieren of bergen). Viaticum, o. (-s), (r. k.) laatste ' ormsei, - oliesel; (ook)
reit- of teerpenning.
Vibratie, v. (.. ën), trilling (van snaren), schommeling. Vlbreeren, ow. gel., trillen, «.ook mnz); eene —e slem, die niet vast in den toon alijft. (vicaris.
Vicariaat, o. ambt van vikaris; rechtsgebied van eenen Vicarius, Vicaris, m. (-sen), nulpgeesteJijke, plaatsvervangend pastoor, onderabt.
Vle«f bijw. tweede, onder ; —admiraal, —president,
—consal, ens.; — versa, heen en terug ; (fig.) over en weer.
Vicieus, bn. (...zer, -st), ondeugend, redeloos(fig.) gebrekkig, met fouten.
Vlctltue, v. (-s), slachtoffer.
Victorie, v. overwinning.
Victorieus, bn. en bijw. (-er, -st), overwinnend, zegevierend, glorierijk.
Victualie, v. (...ën), levensmiddelen, scheepsbehoeften. Vlctnallëeren, bw. gel., van levensmiddelen van scheepsbehoeften voorzien, proviandeeren.
Vide, Vldeatur, zie, sla op.
Vldetur, o gevoelen.
Vidiy ik heb net gezien.
Vldlinatle, v. (.. ën), bekrachtiging, legalisatie. Vldlmeeren, bw. gel., bekrachtigen, kfjaliseeren. Vlf, bn. (vlver, vlfsf), levendig, geestig.
Vigilante, v. (-n)', kleine huurkoets, rolkoelsje.
Vigilant, bn. en bijw. waakzaam ; ijverig, vlijtig. Vlgllantle, v. waakzaamheid ; vlijt, ijver.
Vlglleeren, ow. gel., waakzaam zü» ; 0P z'c'1
op iets bevlijtigen, oplettend iets nagaan.
Vignet, o. (-ten), druksieraad1 titelprentje.
Vlgoroso, bijw. (mux.) krachtig.
Vlgoareus, bn. (...eer, -st), krachtig ; (fig.) nadrukkelijk. Vllaln, bn. (-er, -st), gemeen, snood.
Vlllpendentle, v. gmv. verguizing.
Vlllpendeeren, bw. gel., verguizen.
Villa, v. (...as), lust-, buitenplaats; lusthof.
Vindicatie, v. (...ën), (recht.) terugvordering; hereisch ; — van eer.
Vlndlceeren* bw. gel., (recht.) terugvorderen, hereischen;
straffen, wreken.
Vlndlctle, v. gmv. rechtsvordering van den algeoeen tegenover het individu.
Viola dl gamba, (muz.) soort snarenspeeltuig, knieviool. Vlol, v. gmv. (recht.) vrouwenschending.
Violatie, ▼. (...ën), schending, verkrachting.
Violent, bn. en bijw. (-er, -st), geweldig, erg; gewelddadig.
Vlolentle, v. (...ën), gewelddadigheid, hevigheid. Vloleeren, bw. gel., schenden, verkrachten.
Vlo line, v. (-s), viool.
Violist, m. en v. (-en), vioolspeler, -speelster.
Violoncel, v. (-len), kleine basviool
Violist, Vlolonlst, m. (-cn), bassist.
Virago, v. (-os), munwjjf, forsch krachtig vrouwspersoon.
Virginiteit, v. gmv. maagdelijkheid.
Viriel, bn. (-er, -st), mannelijk, van den man ; (muz.) diep
(van eene vrouwenstem).
Viriliteit, v. gu.v manbaarheid, forscbheid.
Virtel, o. (-s), oude vochtmaat (=71/2 ned. kan). \
Virtuoos, m. (...ozen). meester (ia de kunst, enz in de ngt;nziek), volleerde kunstenaar
VlrtuoNe. v. (-n), meesteres in de kunst.
Virtuositeit, v. gmv. meesterlijkheid in de kunst, vol-Icirdheid, vaardigheid.
Vlso, 0. (-as), bekrachtiging, schriftelijke getuigenis van jets gftZ'en te hebben.
Vls-a-vls, bijw. tegenover.
Vls-a-vl8« m. en v. die tegenover een ander zit; (muz.) dubbel p'ano.
Viseerder, (B. Vlseeren), m. (-s), ijker, rooimeester ; mikker; die passen enz viseert, die er het visa op stelt.
Vlseeren, bw. gel , nazien, hekrachtigen, het visa plaatsen (op eenen pas enz.); (fig ) doelen ; streven naar.
Vlslbel, bn. en bijw. zichtbaar, te zien ; duidelijk ; (fig.) ten bedde uit, gereed iem. te ontvangen.
Vlslhilltelt, v. gmv. ziebtbaarbeid
Visie, v, gmv. gezicht; inzage; ter — liggen (van stukken, staten, bestekken enz.).
Visie, (...ëc), vizioen
Visionair, m. (-s), die vizioenen heeft; ziener, geestdrijver.
Vlsler. Vizier, n. (-en), eerste minister van eenen sultan, grootwaardigheidsbekleeder.
VlNltatle, v. (. .ën), onderzoek, bezoek; huiszoeking; (ook) betasting van eenen persoon (bij het zoeken naar smokkel-gopdergt;?n).
Visite, v. bezoek; doctors—, bezoek van eenen geneesheer ; (fig ) zeer kort bezoek.
Visiteeren, bw ge'., bezoekeu ; onderzoeken
Visiteur, m. (-s), bezoeker; (inz ) onderzoeker, beambte by een kantoor van in- en uitgaanda rechten, - aan de grenzen ; vrpomdeling die eeue vrijmetselaarsloge bezoekt.
Visorlum, 0. (-s), zeker letterzetier^gereedschap.
Vista, v. gmv. (kooph ) zicht; een wissel a — (op zicht); (muz.) a prima —, van het blad af (spelen, zingen) zonder voorboreidi^g.
Visum repertum 0. verslag van (lijk)schouwing.
V|ta, leven; atteslatle de —, bewijs -, akte van leven ; (spr ) — brevis, ars tonga, het leven is kort, de kunst lang.
Vitaal, bn. tot bet leven behoorende; (fig.) dit Is eene vMale (levens-»kweslle.
Vitaliteit, v. gmv. levenskracht; vatbaarheid.voor het leven.
Vitreus, bn. glasachtig.
Vitrllleerct», bw. gel., verglazen, doen verglazen.
Vitupereeren, bw. gel., vitten.
Vivarium, 0. (...ia), glazen behouder ter bewaring van
dieron.
Vivat ! bw. hij -, zij leve ; lo —, (oudt.) aanhef van eene Itymne aan Jupiter; (thans) aanhef van de meeste studentenliederen.
VIvacKelt, v, garv. levendigheid, vlugheid.
Vlviflcntle, v. levendmaking.
VIvr*», v. mv. levensmiddelen, mondbehoeften.
Vladlkn, m. (-as), titel van den vorst der Montenegrijnffn. Vocatil, v. (...alen), (taalk ) klinkletter, zelfklinker. Vocaal, bn. tot de stem behoorende; vocaal concorf,
concert met zang ; vocale (zRng-)iiiazllt;»k. Vocabulaire, o. (-s). woordenlijst, -boek.
Vocabnlatir. v. (...en), roeping.
Vocaticf. Vocatlvus. m. (taalk.) 59 naamval. Voceer^n, ow. gel., roepen; dagen (voor de rechtbank). Vogue, v. gmv. gebruik, toeloop; en , in zwang. Voile. v. (-s), sluier.
VoKaal, v. en bn. zie Vocaal.
Volant, m. (-s), vederbal; strook aan ean vrouwenkleed Volante, v. ( s), lange japon.
Volatiel, hn. vluchtig, verdampend.
VolatiliHeeren, bw. vervluchtigen.
Volatiliteit, v. ciyenschap van te kunnen vervluchtigen. Vole, v. — maken, aide trekken halen (in het bomberspcl). Volée, v. menigte, zwerm ; baofe —, da hoogste adellijke standen.
Volière, v. (-s), duiventil, duivenslag ; vogelvlucht. Volkaan, m. (...anen), vuurspuwende berg.
Volontair, m. (-8), vrijwilliger; onbezoldigd kantoorbediende; leerling.
Volte, v. (-n), (rgsch ) wending, zwenking. Voltlseeren, ow gel., (rijsch.) zwenken; rijdende springen. Voltigeerrfer. (B. Voltlfteercn), Voltlgenr, m. (-s), kunstrijder ; lichte ruiter ; (ook) licht gewapend soldaat (bg het fransche leger)
Volubel, bn. (-er, -sl), lenig, handelbaar.
Volubillteit, v. gmv. spraakzaamheid, radheid van tong. Volumen, o. (...mina), boekdeel, rol (perkament enz );
zwaarte, inhoud, omvang.
VoIntnineiiH. bn. ( ..zer, -si), dik, lijvig (inz. van boeken); Voluptueus, bn. wellustig, wulpsch. [omvangrijk.
Vomeeren, b-w. ow. gel., braken, spuwen, overgeven, Vomltief, o. (...ven), braakmiddel.
Voraciteit, v. gmv. vraatzucht (inz. van dierert).
Vota, v. mv. stemmen.
Votant, ra. (-s), stemuitbrenger.
Votatie, v. het stemmen.
Voteeren, ow. gel., stemmen.
Votief, bn. ten gevolge eener gelofte ; votieve ml»,
buitengewone mis.
Votum, o. gelofte ; stem, kiesstem ; een — van ver-trouwen, blijk van vertrouwen (tot een buitengewoncn maatregel) door eene vergadering aan iemand (b. v. eenen minister, bestuurder enz.) gegeven.
Vox, v. stem ; — popnll — Del, de stem van het volk is de stem van God.
19
Voyngcnr, m. (•s), reiziger; commis —, handelsrei-tifier.
Vue (a), bijw. op zicht (van wissels).
Volgair, bn. (-der, -si), gemeen, atiedaagsch.
Valf(arl(ei(, v. gmv. gemeenheid, alledaagscbheid.
Vulgata, t. qtnv. gowone latijnsche bijbelvertaling.
Vul^ivna^ bn. ronddolende.
VuIko, bn. gemeenlijk ; door de bank.
Vulgus t o. gemeen volk ; grauw.
Vulkaan, m. (fab.) de god des vuurs ; (ook) rolkaan.
Vulkanlet«n, m. mv. (nat.) aanhangers der leer dat de
aarde uit vuur is ontstaan.
Vulnerabel. bn. kwetsbaar.
VulnerablIKclt, v. gmv. kwetsbaarheid Vulnerafie, v. (...ën), kwetsuur, kwetsing. Vulner«er«n, bw. gel., kwetsen, wonden.
Waggon, v. (-s), rijtuig (inz. op spoorwegen).
Waibalia, v. (fab.) paradijs, nemel der in den krijg verslagenen ; naam van een tempel te Munchen aan de nagedachtenis van groote mannen gewyd.
Warrant, v. volmacht; bevel tot inhechtenisneming (in , Engeland); patent, oktrooi, waarborg voor de fabriekmerken.
Werrle, Wherry* v. zeker klein roeivaartuig.
Werst, v. (-en), russische lengtemaat (= 1066 ned. el)
Whig, m. de —s, zekere staatspartij in Engeland (tegenover de Tories), de volksgezinden, vrijheidsvrienden, voorstanders van de beperking der koninklijke macht.
Whiskey, v. korenbrandewijn, jenever (in Schotland en Ierland).
Whisky, v. zeker engelscb open rijtuig.
Whist, v. zeker kaartcpel; zekere drank (samengesteld uit: thee, suiker, citroensap en rooden wijn).
White llonte, het Witte Huis, regeeringsgebouw, zetel van het bewind (te Washington, in ds Vereenigde Staten van Noord-Amerika).
Xantippe, V. (fig.) booze vrouw; kijfachtig wijf, helleveeg.
Xeniëa, v. niv. gastgeschenken ; (ook) soort punt- of hekeldichten .
Xenncralt;le. v. gmv. heerschappij van vreemdelingen.
Xenograaph, m. (...aphon), die bedreven is io bet lezen van het schrift van vreemde talen.
Xcnograpble* v. gmv. kennis der geschreven vreemde talen.
Xenomanlr, v. overdrevene zucht voor alles wat vreemd
Xttnotapblam, o. grafstede voor vreemdelingen. (is.
Xyloglyptlek, v. houtsnijkunst.
Xylographle. v. het drukken roet houten letters of platen ; zoodanige boekdrukkerij.
Xylolatrie,'v. aanbidding van bouten beelden.
Xylologlc, v. leer-, bescbryving der houtsoorten.
Yacht, o. jacht, zeker vaartuig.
Yachtclub, v. zeil- en roei-vereeniging. Yam, Yamswortel, m. broodwortel, indisch voedinqs-middal.
Yankee, m. spotnaam der noord-amerikanen.
Yard, m. engelsche el (= 0.9144 ned. el).
Yatagan, v. korte turksche dsgen of sabel.
Yeoman, m. niet-adellijke landeigenaar (in Engeland);
soldaat der koninklijke lijfwacht.
Yonk, v. (-en), chineesch koopvaardijschip.
Ysop, v. zekere geneeskrachtige tuinplant; ^bijb.) de kleinste plant.
Zagaai, v. (-en), werpspies der negers.
Zambo, m. (-os), kind eens negers en eener indiaansche vrouw.
Zebaofh, Eeuwige —, God der hemelsche heirscharen.
Xecbine, ZeqolM, t, (-n), turksche italiaaosche . den mant.
Zeloot, m. (...oten), ijveraar (ibï. voor bet geloof). Kelotismas, Zelodsme, o. gmT. leer en grondstelli^
van eenen geloofsyveraar.
Z«nlt;1»v«t(a. t. 'wetboek van Zoroaster.
Zcnllb. o. krain-, tops-, schedelpunt.
Z«nonlimiuii, o. leer van den griekschen wijsgeer Zen » Zcnnnlst. na. (-en), aanhanger dier leer. 'ï
Zephyr, Zeflr, m. koele zachte westenwind, aangen»
i. zacht waaiende, raiscbende (van blad^
V
Zero, v. de nul.
ZlgzaK. in —» Z-TOrmia, kronkelend (van lynen). Zoöfrnpbie» v. gmv. beschrijving der dieren. Zoölogie, v. omv. leer-, Jcennis der dieren; dierkunde. Zoölogisch, dierkundig; —e talm. diergaarde.