BK.18/4. ïï. 1.
■?ê i
Op den twaalfden Mei 1849 had in de Nieuwe Kerk te Amsterdam een indrukwekkende plechtigheid plaats. Terwijl weinige maanden geleden de meeste Enropeesche tronen waggelden en kronen verbrijzeld werden, bevestigde men hier, door de wijsheid van Koning Willem II en de gematigdheid zijns volks , den vorstenzetel op nieuwe en hechtere grondslagen; thans stond men gereed een anderen Oranjetelg met den koninklijken diadeem te sieren. Willem de Derde, door den dood zijns vaders tot den troon geroepen, zou als Koning der Nederlanden het aloude verbond zijner Voorzaten met het volk van Nederland plechtig hernieuwen en bestendigen. Alle leden van het Vorstelijke Huis, de Ministers, de Hooge Collegiën van Staat, de Rechterlijke, Administratieve en Militaire Hoogwaardigheidbekleeders zijn tot dat einde in het keurig versierde kerkgebouw vereenigd. Zij allen zullen getuigen zijn van het verbond, dat de Koning met zijn volk zal sluiten. De vertegenwoordigers van dat volk zijn de Staten-Generaal, de Leden der Eerste en Tweede Kamer. Deze hebben plaats genomen tegenover den troon, die, op een verhevenheid geplaatst, zoo aanstonds door den Koning zal worden bestegen. Daar kondigt trompetgeschal en orgelklank zijn komst aan. Alle aanwezigen staan op en begroeten hem eerbiedig. Gevolgd door een schit-
2
teren den stoet, omhangen met den hermelijnen mantel, treedt de Koning door de hoofddeur binnen en beantwoordt ernstig en bewogen met een licht hoofdknikken den zwijgenden groet. Zoo nadert hij den troon, aan welks beide zijden de Prinsen Hendrik en Erederik hun zetels hebben ingenomen, terwijl de twee zoontjes des Konings, de Prins van Oranje en Prins Maurits, in de loge der Koningin, naast hun moeder zijn gezeten. Rondom den troon staan de Wapenherauten en de Hooge Staatsdienaren geschaard, en op de cre-dentstafel daarvóór liggen de zinnebeelden van het koningschap ; kroon , .schepter en rijksappel, benevens een prachtexemplaar van de Grondwet. Een doodsche stilte heerscht in het ruime tempelgebouw, toen de Koning gezeten is en met krachtvolle stem. de Vertegenwoordigers der Natie aldus toespreekt:
„Mijne Heeren Leden der Staten-Generaal!
„Door mijne geboorte en de Grondwet, na het „afsterven van mijn onvergetelijken Vader, tot den „Koninklijken Troon der Nederlanden g.eroepen, „heb Ik onmiddellijk de regeering aanvaard, en „dit plechtig aan al mijn beminde onderdanen „bekend gemaakt.
„Thans is het oogenblik daar, dat Ik voor het „oog van den Almachtige, die het lot van Ko-„ningen en Volken in zijn hand heeft, mij, onder „inroeping van Zijn Heiligen Naam, aan mijn „edel, trouw en ordelievend volk ga verbinden.
3
„Hoog is de betrekking, waarin Ik geplaatst „ben; zwaar zijn de plicliten, die op Mij rusten. „Ook den Koningen kleven mensclielijke zwakhe-„den aan, en daarom behoeven zij instellingenen „zelfstandige voorlichting, opdat de Kroon een „brandpunt blijve, dat weldadigen gloed verspreidt.
„Dit volk, dat een der eerste is geweest om „uit de duisternis, het geweld en de verdrukking „der middeleeuwen, orde en vrijheid en waarbor-„geu voor het behoud van beide te voorschijn te „roepen, heeft ook thans weder, naar de behoef-„ten des tijds, zijn instellingen herzien en beves-„tigd. Koning en Volk, Oranje en Nederland „hebben met kalmte dat gewichtige werk volbracht, en de onberekenbare voorrechten van „rust en vrede zijn het deel van den dierbaren „Nederlandschen grond gebleven.
„Indien wij het oog slaan op de beroeringen, „die een groot deel van Europa teisteren, op de „vernietiging der bronnen van bestaan en welvaart, die zulke treffende lessen geven, laat ons „dan Gode dankbaar zijn , die het dierbaar Vaderland heeft behoed , en sluiten wij ons nauwer „en nauwer aaneen, opdat wij Zijnen zegen mo-„gen waardig blijven.
„Laten wij ons dagelijks afvragen of wij onze „plichten als Nederlanders jegens het Vaderland, „Ik als Koning, Gij, Mijne Heeren, als Verte-
„genwoordigers des volks, alle hebben vervuld ,
*
4
„en die Rechter, die in ons binnenste is, dien „niemand verloochenen kan, zal ons den weg „wijzen tot handhaving der eer, tot bevordering „van het heil des Lands.
„Onze rustige houding in deze bewogen tijden „heeft ons niet slechts behoed voor groote rain-„pen; zij heeft ook het aanzien des Rijks vermeerderd , want zij heeft de bewondering van „alle beschaafde volken tot zich getrokken.
„Ik verbind Mij aan een Volk, grooter in deug-„den dan in het bezit van een uitgestrekt grondgebied , krachtiger door eensgezindheid dan door „zielental. Het is een grootsche roeping Koning „van zulk een volk te zijn !quot;
Innig geroerd en met een stem, die van aandoening trilde, sprak de Koning deze laatste woorden uit. Aller gelaat drukte trotschheid en blijdschap uit; menige traan parelde in van vreugde schitterende oogen; het hart zwol van fierheid bij die taal eens Konings. Een paar oogenblikken slechts, en de bewogen Vorst had weer zijn vorige kalmte terug. Toen stond hij op van zijn zetel, sloeg de linkerhand aan het met paarlen omzette gevest van zijn degen, hief de voorste vingers der rechterhand hemelwaarts, en met een stem, die luide door het geheele gebouw weerklonk , vervolgde hij:
„Ik zweer aan het Nederlaudsche „Volk, dat ik de Grondwet van het „Rijk steeds zal onderhouden en hand-
5
„haven. Ik zweer dut ik de ouafhan-„kelijkheid eu het grondgebied des Rijks „met al mijn vermogen zal verdedigen „en bewaren, dat ik de algemeene eu „bijzondere vrijheid en de rechten van „al mijn onderdanen zul beschermen, „eu tot instandhouding en bevordering „van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, „welke de wetten ter Mijner beschikking stellen, zooals een goed Koning „schuldig is te doen.
„Zoo waarlijk helpe Mij God Almachtig!quot;
Ecu onbeschrijfelijk gevoel had zich onder het uitspreken dezer woorden meester gemaakt van alle aanwezigen ; elks hart klopte sneller en elks gemoed zou zich in jubelkreten hebben willen uiten, had niet de étiquette nog zwijgen geboden.
Terwijl de Koning weer op zijn zetel heeft plaats genomen , verlaat de Voorzitter der Eerste Kamer, Graaf Van Limburg Stirum , den zijnen en plaatst zich op korten afstand van den troon vóór den Koning , tot Wien hij deze woorden richt :
„Wij ontvaugen en huldigen, in naam van het „Nederlandsche Volk en krachtens de Grondwet, „U als Koning ■ wij zweren, dat wij uwe onschendbaarheid en de rechten uwer Kroon zullen
6
„handhaven; wij zweren alles te zullen doen, „wat goede en getrouwe Staten-Generaal schuldig „zijn te doen.
„Zoo waarlijk helpe Ons God Almachtig !quot;
Nu kwamen achtereenvolgens alle Leden der Eerste en Tweede Kamer zich voor den troon plaatsen, en herhaalden een voor een denzelfden eed, door de Grondwet voorgeschreven. Nadat het laatste lid heeft uitgesproken , zwaait de eerste Wapenkoning zijn schep-ter, roept luide: „Koning Willem de Derde is ingehuldigd!quot; en daarop driemaal: „Leve de Koning!quot;_
Een tweede Koning van Wapenen herhaalt driemaal dienzelfden kreet, en nu is de lano; onderdrukte quot;-eest-
amp; o
drift der opgetogen menigte niet langer te weerhouden. Als in één juichtoon vereenigen zich duizenden stemmen, en het eindeloos „Leve de Koning!quot;— „Leve de Koning !quot; davert onverpoosd langs de hooge tempelgewelven.
Het verbond tusschen Willem den Derde en het Nederlandsche volk was gesloten. — Sedert zijn vijfentwintig jaren verloopen, waarin verbazend veel is gebeurd, maar waarin Vorst en Volk de wederzijd-sche beloften trouw zijn nagekomen. Wij achten het daarom zeer gepast het jonge Nederland een terugblik te doen slaan op die verloopen kwart eeuw door een korte schets te geven van al het goede, dat in dien tijd door samenwerking van Koning en Volksvertegen-
7
woordiging is tot stand gebracht. Om dit in een kort bestek te doen , komt ons niets geschikter voor dan hielde voornaamste der in dit tijdperk uitgevaardigde wetten te vermelden.
Ouder het Ministerie Donker-De Kempenaer
(21 Nov. 1848—31 Oct. '49)
werd aangenomen de Vreemdelingenwet.
Onder het Eerste Ministerie-Thorbecke
(81 Oct. '49—19 April '53)
kwamen tot stand de Postwet, Kieswet, Provinciale wet, de Scheepvaartwetten, de Gemeentewet, Telegraafwet, Wet op de Afschaffing van den Accijns op Varkens- en Schapen-vleesch en werd de Bisschoppelijke Hierarchic voor de Katholieken in Nederland ingevoerd.
Het Tweede Ministerie-Van Hall
(19 April '53—23 Juni '56)
gaf ons de Wet op het Armbestuur en het Oostindisch Eogeeringsreglement.
Het Ministerie-Van der Brugghen
(23 Juni '56—12 Maart '58)
schonk ons de Wet op het Lager Onderwijs. Hot Ministerie-Rochussen (12 Maart '58—22 Febr. '60)
leverde dc Wet op het gebruik der Spoorwegen en
8
(22 Februari '60—12 Maart '61)
de Wet tot den aanleg van Staatsspoorwegen.
Onder het Ministerie—Van Heemstra
(12 Maart '61—31 Jan. /62)
kwam de Wet op de Nationale Militie tot stand.
Tijdens het Tweede Ministerie—Thorbecke
(31 Jan '62—!) Febr. '66)
werden ingevoerd de Wetten tot Afschaffing der Slavernij in West-Indië, de Wet op het Middelbaar Onderwijs, de Wet tot Afschaffing van den Accijns op de Brandstoffen, de Wetten op de Doorgraving van den Hoek van Holland en van Holland op zijn smalst, de Geneeskundige Wetgeving en de Wetten tot Afschaffing der Gemeente-Accijnsen,
Het Ministerie—Fransen van de Putte
(9 Febr. '66—I Juni /66)
beproefde, maar te vergeefs, de oplossing der Koloniale Kwestie.
Hot Ministerie —Mijer—Van Zuylen
(1 Juni '66—4 Juni ^S)
levert de Wet op de Inkwartiering en sluit het Tractaat
van Londen, waarbij de uittreding van Limburg uit den Duitschen Boud door de Groote Mogeudhedeu , voor zoo veel uoodig, wordt goedgekeurd.
9
Onder het door Thorbecke srevormde
O
Ministerie—Van Bosse—Fock (4 Juni 'es—3 Jan. '71) kumen de Agrarische Wet, de Afschaffing der Doodstraf cn van het Zegel op Drukwerken benevens de Gewijzigde
Postwet tot stand en wordt de Scheiding tusschen Kerk en Staat een voldongen feit.
Tijdens het Derde !V1 inisterie — Thorbecke
(3 Jan. ''71—0 Juli '72)
verkregen wij de Afkoopbaarheid der Tienden, de Opheffing van het Verbod der Arbeiders-coalitiën (een stap op den weg tot oplossing der Sociale Kwestie) en werd de Nieuwe Eotterdamsche Waterweg bevaarbaar.
Het huidige Ministerie — De Vries schonk ons de Afschaffing der Differentiëele Sechten op Java en de Wet tegen de besmettelijke Ziekten.
De opsomming van al deze in werking getreden wetten zal voor de meeste jeugdige lezers wel weinig meer zijn dan een dorre woordenlijst , waarvan zij de beteekenis niet genoegzaam kunnen begrijpen . omdat zij alleen de genietingen en gemakken van den tegen-woordigen tijd kennen , zonder ooit de nadeelen van een vroegeren toestand gevoeld te hebben. Daarom ook wordt onze huidige maatschappelijke toestand lang niet genoeg gewaardeerd door het jongere geslacht , en zelfs ook niet door ouderen van dagen , die toch waarlijk best een vergelijking kunnen maken tusschen voormaals en thans. Zóó gaat het echter gewoonlijk
10
in de wereld. Men geaiet onnadenkend het goede eu vergeet zoo spoedig het kwade en daarmee hen , die ons van dit kwade verlost hebben. Eerst dan, wanneer de Maatschappij eens plotseling een kwart, een halve eenw terug kon gaan , zou één klacht uit aller mond oprijzen over al den last, al het ongerief, alle ontberingen ; men zou het leven dan zelfs een last vinden.
Al ligt het nu ook ver buiten de grens eener gelegenheids-brochure om het voordeel van al deze ingevoerde wetten in het bijzonder aan te toonen, toch achten we een enkele vergelijking tusschen voorheen en nu, als uitvloeisel dezer wetten, hier wel van pas.
Verplaatsen we ons in gedachten tot dat einde vijfentwintig jaren terug.
Niet alleen in Gemeenten van minderen rang, maar zelfs in menige groote stad kwam slechts ééns per dag de brievenpost aan, in dorpen soms eens of tweemaal per week. Het porto der brieven was geregeld naar den afstand en bedroeg voor plaatsen meer dan 15 uren van elkander binnenslands 30 centen; het porto der buitenlandsche brieven was met dien prijs natuurlijk evenredig. Bovendien moest men ten platten lande voor eiken te ontvangen brief 5 centen en voor eiken te verzenden brief 21/1 Ct. betalen. Daar kon men dus een ongefrankeerden brief niet anders tsr verzending aanbieden, dan wanneer het postkantoor geopend was. Eveneens kon men aan alle kantoren alleen in die uren een brief frankeeren, dat is het vereischte porto betalen.
11
Het was in den slachttijd. De boer of burger, die zijn eigen zwijntje mestte, meende dat het dier nu vet genoeg was en bestelde den slager. Vooraf echter moest hij door een Rijksschatter de waarde van het varken laten bepalen, kreeg daarvan een bewijs en ging dan naar den Rijksontvanger om de belasting te betalen. Wie zonder dat zijn varken in de kuip meende te stoppen en betrapt werd, was het heele dier kwijt en nog geldboete bovendien.
De buitenman, die zelf zijn brood bakte, zag dat de meelkist leeg wTas. „Gauw maar met een zak koren naar den molen!quot; gelast hij zijn knecht; „hier is geld; ga maar meteen bij den Ontvanger een molenbriefje halen.quot; — Een paar uur daarna — want de Ontvanger woont zoo maar niet altijd naast de deur —komt de knecht terug met de boodschap: „Het kantoor was gesloten.quot; — „Nu, breng het koren dan maar naaiden molen, of we hebben morgen geen brood. Als je het van middag terughaalt, kun je meteen wel het briefje gaan vragen.quot; — De knecht doet wat hem bevolen wordt, maar pas heeft hij deu molen verlaten, of twee Rijksambtenaren komen er op; zij vinden den zak koren zonder accijnsbiljet, verklaren hem verbeurd en maken proces-verbaal op tegen den molenaar. — .
Een schip voer van Lobit naar Rotterdam. Niet alleen moest op eerstgenoemde plaats den Rijntol worden betaald, maar twintigmaal op dien afstand kon de schipper de hand in de beurs steken om den aan boord roelanden bakenmeesters eenige dubbeltjes of kwart
12
jes toe te tellen, naar gelang vau cle grootte eu de lading van zijn schip. —
Er moesten leden gekozen worden voor den Gemeenteraad , de Provinciale Staten of de Stateu-Generaal. Slechts weinige uitverkorenen waren kiezers, en deze beperkten zich in hun keus meestal tot het kleine kringetje hunner vrienden of verwanten, zoodat, vooral ten platten lande eu in de kleine steden, de oude familiereo-eeriao;
J O D
uit den Regententijd nog in vollen glans schitterde. — Het is winter. Een Zaandamsch reeder krijgt bericht, dat een zijner schepen in Vlissingeu binnen heeft moeten loopen. Hij moet er heen; maar de reis is moeielijk, want al de rivieren zijn met drijf ij 3 bezet. Hij komt voor het IJ en een slede zal hem naar den anderen kant brengen. Nog honderd schreden en hij is te Amsterdam. Daar glijdt de slede over een wak en zakt er door. Onze reiziger wordt nog gelukkig gered en hij vervolgt zijn reis over Haarlem , Leiden en Rotterdam; hier komt hij met groote moeite over de Maas en staat kort daarop voor het Hollandsch Diep. Een gedeelte van dien breeden vloed is nog blank water, een ander deel is dicht met ijs bezet. Zes roeispanen, door evenveel krachtige armen bewogen , klieven den stroom en naderen den ijsdam. Onze reiziger stapt uit de boot en zet zich in een slede. Half geschoven, half gesleurd, sukkelt het voerluis; over de hobbelige baan. Daar komt men aan een breede geul , die zich tusschen de ijsschotsen gevormd heeft. Men kan niet verder en keert terug. Inmiddels
13
zet het ijs zich in beweging en, honderdmaal door den dood bedreigd, bereikt men eindelijk weer den pas verlaten oever. De reiziger moet echter te Vlissingen zijn. De eenige weg, die hem nog overblijft, gaat over Utrecht en 's-Bosch. Dien weg volgt hij, maar hoe menigmaal zijn leven in gevaar was tnsschen de ijsschollen van Lek, Waal, Maas, Oosterschelde en Sloe, laat zich beter gevoelen dan beschrijven. —
Zóó was, in enkele breede trekken geschetst, in het algemeen de toestand voor vijfentwintig jaren. En nu?
Vier, vijf, zes keer per dag ontvangen wij brieven, couranten en drukwerken. Voor 5 centen reist een brief van Groningen naar Maastricht, en het vervelend wachten in een tochtig portaal van het postkantoor bestaat alleen nog in de herinnering. Postzegels en briefkaarten koopt men waar men verkiest en frankeert zijn brieven en drukwerken thuis. —
Wie zijn mestvarken wil slachten, zijn koren wil laten malen, heeft met niemand te doen dan met den slager en den molenaar. —
Van 's Rijks wege wordt voor de veiligheid en de aanwijzing van het vaarwater gezorgd , zonder dat of-ticiëele bedelaars de schippers elk oogenblik in hun vaart komen lastig vallen. —
De verkiezingen zijn rechtstreeks en vrij. Al loopt ook nog menig kiezer aan den leiband van anderen en verlaagt hij zich tot een ledepop, toch kan hij vrij
14
zijn in de keus en op den vertegenwoordiger stemmen, dien hij het meest geschikt acht.
Geen water of ijs kan ons meer weerhouden ons land van het eene einde tot het andere te doorkruisen. Bruggen en dammen, die de verbazing van geheel Europa opwekken, hebben de oevers van al onze rivieren aaneengesmeed, en terwijl het stoompaard ons in snelle vaart over onze breede strooinen voert, lachen wij om de bruisende golven en dc opeengekruide ijsschollen , die onder onze voeten rollen en kraken.
Al deze voorrechten, aan Nederland in het verloopen vierde eencr eeuw geschonken, zijn een uitvloeisel der milde bepalingen van onze Grondwet. De beginselen, in die Grondwet neergelegd , moeten echter door afzonderlijke wetten in toepassing gebracht worden. Dit nu is geschied onder de regeering van Koning Willem den Derde, en een reeks van uitstekende mannen hebben daartoe liet hunne bijgedragen. Thorbecke, Van Hall, Betz , VanBosse, Rochussen en Fransen van de Putte als Ministers der Kroon; Bernard van Saksen Weimar, Michiels, Van Swieten , De Brabant en De Casembroot als krijgs- of zeelieden; Des Amorie van der Hceven, Scholten, Kuenen en Opzoomer als godgeleerden 01 wijs-geeren; Van Assen, Holtius, Lipman en Goudsmit als rechtsgeleerden; Schroder van der Kolk, Van der Hoeven , Miquel en Donders als natuur- of geneeskundigen; Lobatto, Verdam en Kaiser ais wis- of sterrenkundigen ; Nijhofi', Bakhuizen van den Brink , Groen van Prin-
15
sterer en Pruin als gescliiedkundigen ; Geel, Van Len-uep, Potgieter, Beets en Mevr. Bosboom-Tonssaint als prozaschrijvers; Tollens , Da Costa en De Genestet als dichters; Pieneman, Schelfhout, Tadama en Israels als schilders; Van der Kun , Conrad, Kool en Van den Bergh als ingenieurs, zij allen, om van vele anderen niet te spreken , hebben door hun talenten het Vaderland aan zich verplicht en de regeeriug van onzen Koning opgeluisterd. En de Koning zelf! Als een echt constitutioneel Vorst heeft hij zich v.ereenigd met alles wat de volksvertegenwoordiging nuttig en heilzaam met Zijn Ministers heeft tot stand gebracht en daaraan zijn hooge goedkeuring geschonken. Voor dien echt con-stitutioneelen zin verdient de Koning den dank der geheele Natie, en van dien dank zal de Twaalfde Mei een welsprekende getuigenis geven.
Maar dien dank der Natie verdient de Koning ook als mensch. quot;Waar werd van de hoogte van een troon ooit treffender schouwspel van meuschenliefde gegeven, dan toen Willem de Derde in de winters van 1S55 en /61 zijn Vorstelijke Residentie verliet en, trots sneeuwjacht en drijfijs, ronddobberde op den onaf-zienbaren waterplas in den Bommelerwaard en het Land tusscheu Maas en Waal, om door zijn voorbeeld te bemoedigen en te helpen? Wie, kloeker en stouter dan hij, waadde door plassen , sprong over wakken , vloog over ijsheuvels, als hadde hij haast de ongeluk-kigen te naderen? Wie, minder gevoelig dan hij voor lichamelijke smart, trotseerde met zooveel fierheid wind
16
en golven, om over den smallen dam tusschen den eindeloozen plas, de plaats des onheils en het toevluchtsoord der geredden te bereiken ? Uit wiens mond klonk ooit een meer Koninklijk antwoord dan uit den zijnen, toen hij aan bezorgde hovelingen, die voor een hem passend onderkomen in het overstroomde gewest vreesden , het mannelijke bescheid gaf: „Op den dijk zal ik, zoo goed als zoovele ongelukkigen , ook wel een plaats vinden!quot; Welk Vorstelijk woord getuigde ooit van inniger menschenmin dan dat des Konings, toen hij den Directeur van zijn Kabinet, die hem op de groote uitgaven wees, schertsend toevoegde: „Welnu, als het zijn moet, dan zullen we ons een paar jaar behelpen.quot;? Wie, zooals hij, wist door een roerend woord, een hartelijken handdruk den gezonken moed op te beuren, de hoop te verlevendigen ? Wiens voorbeeld ten slotte heeft meer dan het zijne bijgedragen om door milde giften de lt;reslao;en wonden te heelen ?
O O
Willem de Derde, Koning van Nederland 1 door deze daad alleen hebt Gij U een eerezuil opgericht in de harten eener dankbare Natie. Die Natie is één met U, zooals Gij met haar. Gij neemt deel, innig deel in haar lief en leed , zij in het uwe. Daarom jubelt en juicht thans gansch Nederland, en smeekt zingend tot den goeden Hemelvader :
„Bewaar, o God, den Koning lang, ,,En 't Lieve Vaderland!quot;
I